\'\'m
i
n.im
-ocr page 5-- (?•
tan het
MÏSiEDM ANA rOMICO-PHYSIOLOGïCUM.
Lt,b. voor i\'U-Q.
. Anat ér) E-\'û\'jr.
■--CV,
-ocr page 6-sediujslt jilj a. d. schinkel, te \'s graveshagk.
d ■ ^ . :l O. L; ^
VAN HET
museum anatomico-physiologicum
VA IS
IF« mm miiEiiiBm!
in ltïykn^ aidder van de oede vaji 1>en nbdeelakbsches leetivtr ^ doctor in db geneeskïjnde, professor ik be
ostlliib- heel- en vekloskunde , cojfsitleivt chiktjegun van zijne majesteit den koning , vice president vas de
pbovinciaie, en pbesident van de stedelijke geseesktndige kommissie tb \'s ge atenhage ,
lid van venschillekde geleerde gekootschappe?.-.
MET EÊNE OPDRAGT
AAN ZWNE MAJESTEIT DEN KONING.
TE ROTTERDAM, \'
BIJ DE WEDUWE J. ALLART,
183L
-ocr page 8-\'I
i
1
<
-ocr page 9-AArs
-.■r.-é^
Nu eenigen t^d geleden^ behaagde het Uwer Majesteit» goedgunstig-
heid, myn Museum, op mijn nederig verzoek, tot \'sRyks gebruik, op voor
myeudemynen zeer belangrijke voorwaarde, over te nemen, en my aldus
van een dierbaar pand, hetwelk mij, in den zwakken gezondheidstoestand,
waarin ik toen verkeerde, en my nog bevind, groote bezorgdheid veroor-
zaakte , te ontheffen, en het eene plaats toe te schikken, die ik voor het-
zelve zoo zeer verlangde.
Na deze ondervinding van Uwer Majesteits groote welwillendheid, was
my steeds niets wenschelijker, en verlangde ik sedert niets vuriger, dan
aan het hoofd van de beredeneerde beschrijving van myn Museum, welke
ik, ofschoon geheel verzwakt zynde, beloofd had te zullen leveren, den naam
>? / - - . i. -^XT
van mijn\' verkeven Weldoener temogen plaatsen ƒ en tiien arbeid aa» Hem
\\
te mogen opdragen; ten einde daardoor gelegenheid te hebben, mijnen open-
lijken en nederigeii dank aan Uwe Majesteit te herhalen , en daarvan een
blijvend gedenkstiik te doen bestaan, en tevens aan dit mijn werk grooter
gewigt bij te aetten , hetwelk uit de verleening dier gunst, zekerlijk zoude
voortvloeijen, uit hoofde van Uwer Majesteits alom bekende en hoog
geroemde zorg voor alle kunsten en wetenschappen. Ik wendde mij dim
nederig met dit verzoek tot Uwe Majesteit, en ook dit werd mij wederom
op de welwillendste wijze toegestaan.
Dank zij dus Uwer Majesteit openlijk en ootmoediglijk toeg^bragt voor zoo
vele gunstbewijKén/voor de vervulling van al mijiie weiisehen; dank roor
de zorg betöoiid aan mij en de inynen, die ik yoi Tertröuwen in Uwer Ma-
jesteits hooge bescherming Myf aanbevelen; en ofschoon er ftieti^ in mij is,
waarmede ik zoo vele en zoo groote weldaden eenigzins tióiiAe kunnèn
vergelden, zoo betuige ik evenwel opregtelijk aan Uwe Majesteit, dat ik
vuriglijk wensch, dat het den Almagtigen behagen moge, het leven van
Uwe Majesteit, die alles aanwendt om het vaderland tot heil, der kunsten
en wetenschappen tot beschermer , den weezen en weduwen tot verzorger ,
en den verzwakten tot steun te zyn, te verlengen naar Zyne wysheid, en
Uwe Majesteit en Hoogstderzelver doorluchtig huis, reeds hier aanvankelijk
de vruchten dier veFhevene deugden te doen smaken; terwijl die God Uwer
Vaderen dezelve eenmaal, gewisseUjk en voor eeuwig zal vergelden.
Het mishage Uwer Majesteit niet, dat ik bij deze gelegenheid Haar de
ongeveinsde gevoelens van myn hart heb durven openbaren, en mij met den
diepsten eerbied noeme.
SIRE!
Van Vwe Majesteit den zeer ootmoedigen Dienaar
en getrautem Onderdaan ,
P. DE RIEMER.
\'s
April 1831.
Ahorens het stuk, hetwelk hier achter volgt, gelezen wordt, heb ik gemeend nog
het een en ander, betrekkelijk het Museum te moeten in het midden brengen. Vooreerst
is de groote toeleg en kracht van hetzelve gelegen, in de geheele natuurkundige verklaring
van \'s menschen ligchaam: dit toch was het groote hoofddoel voor dit Kabinet, en in hoe
verre men daarin geslaagd zij, zal de lezing en bezigtiging genoegzaam bewijzen. Deze
hoofdbedoeling vindt ook hare ondersteuning, opheldering en toelichting in een aanzienlijk
deel anatomia comparata, welke, hoezeer zp\' niet alles bevat, der dieren ontleedkunde be-
treffende , echter zooveel van de meest gewigtige gedeelten daarmn bezit, als tot dit oog-
merk vereischt wordt. Aan dezelve wordt al verder licht bijgezet door eenige voor-
werpen uit de natuurly^ke geschiedenis der dieren. Voorts bevinden er zich in dit Museum
een aantal praeternaturalia en monsters, eene aanmerkelyke verzameling pathologica in
liquore, waaronder er verscheidene, zeer tot opheldering van het physiologisch onderwerp
dienen; verder eene aanzienljjke party ossa morbosa,e72 andere morbosasicca. Vervolgens
eene zeer belangryke verzameling nationale schedels uit alle werelddeelen; eindelijk eene
verzameling schedels en voorwerpen, de hersenverrigting betreffende en ontvouwende,
Ten aanzien nu der plaatsing van alle deze voorwerpen, zal men hier en daar in dit
Museum eene afwyking vinden van andere soortgelp\'ke , hierin bestaande, dat er met oogmerk
verscheidene vergelijkende voorwerpen van deren, zich tusschen de menschelyke bevinden,
welke anders in dergelijke Kabinetten afzonderli/k voorkomen: de reden hiervan is gelegen in
een begrip, om de vergelyking, daar die voorwerpen zich naast elkander geplaatst vinden, des
te gemakkelijker te maken, terwp\'l men het Kabinet bezigtigt, en men dan niet behoeft op
IJ VOORREDE.
ö/z neder te loopen, hetwelk anders stellig gebeurt, wanneer die vergelijUnde voorwerpen
zich in een ander gedeelte der zaal bevinden. Ooh is die door elkander plaatsing niet van
al de vergelijkende voorwerpen geschied, maar slechts van eenige, om rustig, gelijk gezegd
is, op de plaats zelve, de vergelijking te kunnen maken ; de overige zijn afzonderlijk geschikt.
Soortgelijk iets is er ook me^ palhoiogi\'sche praeparaten in acht genomen; terwyl zij bij
die in gezonden staat gesteld zijnde , het vergelijkings punt des te sprekender doen uitkomen.
Ten opzigte van het bearbeiden en daarstellen der voorwerpen , heeft men de vroegere en
latere physiologische nasporingen en ontdekkingen getrouwelijk gevolgd, en zooveel mogelijk
getracht voorwaarts te gaan. Men vindt er alzoo in, de fijne werkzaamheden van ruijsch ,
als mede van lieberkühn en ai^binus , gelijk blijkt uit de voorwerpen, welke in die
reeksen\' voorkomen, waarin genoemde mannen hebben uitgemunt. Maar daarenboven
heeft men , op grond van latere ontdekking en naauwkeurige behandeling, ook gevolgd, het
in deze, mij met zooveel naauwkeurigheid onderrigte, door mijnen hooggeachten, nimmer
te vergeten leermeester Prof. bleuland te Utrecht s alsmede ook de nasporingen van
bich at, blumenbach, cuviER anderen; zoodat hierin zich eene vereeniging van het
voorgaande met het tegenwoordige bevindt. tela mucosa, b.. v. of formatiya, o/.
het eerste beginsel van bewerktuigde zelfstandigheid mag worden aangemerkt, en den,
voornamen grondslag van het dierlijk weefsel helpt daarstellen, is in alhare betrekkingen
allernaauwkeurigst opgespoord , gelijk zulks gezien kan worden in de ond.rscheider^ vaste
deelen, haar door oplossing wederom terug gegeven.
Belangende nu de rangschikking van het geheele Museum, men van het standpunt
uitgegaan, om al wat tot de algemeene bewerktuiging van de dierli/ke huishouding in het
menschelijk ligohaam behoort, eerst te doen voorkomen. Vanhier, dat men begannems met
de verklaring van de buitenoppervlakte van het ligchaam, de horenachtige opperhutd,
het slijmvlies van Malpighius, ...... met de Ueurverscheidenheden der natiën;
voorts de beschouwing der huid zel.e in hare vele betrekkingen, als zeer zamengesteld
werktuig, welke huid men ook naderhand weer binnen in het ligchaam aantreft, en wel
onder de gedcu^nte , meer regtstreeks van membrana mucosa , .00 c^aar bekleeding
der mondholte, en de deelen die daarin gevonden worden , lu.ht en sppSverteririgswegen ,
benevens de neusholte en derzelver geheele zamenstelling.
Hierop volgt de beschouwing van de eenvoudige mucosa af eellulosa zelve , ook
-ocr page 15-VOORREDE. m
in den fraai/en staat van hetverhtuigingy door df fijne opspuitingen ^ de van haar
afstammende en oorspronheli/ke weivliezen , geïp\'h^\'^ulks bli/kt in de schoone voorwer-
pen, welhe gevonden worden van de dura msAer, ribbenvlies en buikvlies met al hunne
uitbreidingen. Hier mede staat in verband de uitgestrektheid van het beenvlies op al
de deelen van het geraamte, xvaarhij dan ook gevoegd zijn in de geledingen, door
fijne inspuitingen de raembrana sjnovialis , benevens derzelver werktuigen. Hierop vol-
gen de voorwerpen-, welke het eigen en bij zonder maaksel der bloedvaten uitleggen. Voorts
volgt hier eene zeer belangrijke beschouwing van het bestaan der zenuwen , de zamenstelling
in het algemeen der spieren de ontwikkeling der pezen en peesachtige uitbreidingen^
de kennis der kraakbeenderen-, de beenwording .,en eindelijk de leer der geledingen j zjnde er
een aantal voorwerpen-, die de meest zamengestelde gew richtingen aanwijzen en behandelen.
Tot dus verre gaat het eerste gedeelte , hetwelk-, gelijk wij gezegd hebben-, den alge-
meenen bóuw des ligchaams in zich bevat; nu volgen de eigenlijk gezegde inwendige
werkkringen. De levensverrigting, bevattende de praeparaten van het hart en van de lon-
gen ^ onder verschillende doorsneden en zeer fi/ne opspuitingen. Tot de uitlegging van deze
verrigting, behooren ook die voorwerpen, welke een gedeelte van letter IS der tweede
af deeling uitmaken, nameljk : de zoo gelulkig en fraai met wasstof gevulde verspreiding,
door het geheele ligchaam-, der slagaderen en aderen; terwyl tevens hieraan behoort de
ontvouwing der werktuigen van stem en spraak.
De dierlijke verrigting -, bevattende in zich-, de beschouwingen der hersenvliezen, van
het hersengestel zelve-, in onderscheiden doorsneden; hier tusschen is gevoegd eene ver-
gelijkende reeks uit de ontleedkunde van visschen, vogels en vele viervoetige dieren.
Deze schakering levert een duidelijk bewi/\'s op, van het verschil der hersenen bp de
uiterljke gedaanten van die bi/zondere individus. Zoo ziet men, bij voorbeeld-, die zeer
gladde en eenvoudige oppervlakte der vogelhersenen. verschillen van die oppervlakte der
hersenen van de viervoetige dieren, welke laatste voorzien zyn van die kronkelingen en
groeven-, die de hersenen een meer zamengesteld voorkomen doen hebben , hetwelk de vo-
gelen niet bezitten En dit onderscheid blijkt al vergelijkende des te meer-, naar mate
het viervoetige dier meer verstandskrachten of wel mindere, gewoon is ten toon te sprei"
den, zoo als zulks, biJ voorbeeld, allerduidelijkst in de kronkels en groeven hljkt,
tusschen de hersenen van den vos en het schaap, en hier tusschen vinden zich nu de
IV VOORREDE.
mensohelz/ke geplaatst, welke oper hare oppervlakte het maximum vertoonen van verhe-
venheden, kronkels en invoringen, zoodat hij de beschouwing van zulk een bij elkander
geplaatst geheel, het onderscheid in meerdere of mindere zamengesteldheid, en al zoo ,
eenigzins als bewijs voor het meerder of minder vertoon van verstandskrachten, eenig
licht wordt bi/gezet.
Aan deze verrigting zijn tevens verbonden de uitwendige zintuigen, welke alle in een
groot aantal voorwerpen, onder verschillende doorsneden en bearbeiding op het allernaauw-
keurigst -worden ontvouwd.
Hier op volgt de natuurlijke verrigting, beginnende met hetgeen ten dien einde in den
mond omgaat, kaauwing, speeksel-afscheiding en doorzwelging.
roorts de beschouwing van het hol der vertering, de maag. Bij deze gelegenheid is er
ingevoegd, de verdeeling van dat werktuig, naar de orde van spallanzam; namelijk: in
de vliezige, half-vleezige en geheel vleezige; daarbij behoor en de drooge voorwerpen
der tweede afdeeling ,\\nder lettert, zoo als de magen van verschillende dierensoorten ,
kruidetende, vleeschetende, allesetende, die der herkaauwende, ook van vele visschen, benevens
de uitkomsten der proefnemingen, volgens spallAnzani in de hoenderslachtige magen. Ver-
der vindt men wederom onder de voorwerpen in liquore, de zeer fijne injectien van dat spijs-
kanaal, met alles wat tot het gewigtige zamenstelvan dit deel in de dierlijke huishouding
hehoort aanwezig te zijn. Hierbijbehooren ook wederom, voor een gedeelte, de onder let-
tert geplaatste drooge voorwerpen: de geheele darmbuis b. v. van den volwassen n^ensch ,
d^verschillende blinde gedarn^ten, om het verbazende onderscheid van dezelve te kunnen
waarnemen, tusschen die der kruidetende, welke zeergroot, en der vleeschetende. welke
aanmerkelijk klein zijn; waar tusschen alsdan wederom de menschelijke, als eene m^ddel-
soort houdende, zich geplaatst vinden. In die natuurlijke verrigting onder de praeparata
in liquore vindt men vervolgens voornamelijk ten dezen opzigte, den dons-of binnensten rok
ontwikkeld, alsmede de naauwkeurige beschouwing der darmdonsjes. Voorts het ontstaan
en den voorgang van de melkvaten met kwikzilver opgevuld, en op verschillende voorwerpen
zigtbaar; hiertoe behoort verder hetgeen onder letter % wederom voor dit gedeelte, onder
de drooge voorwerpen gevonden wordt: het verspreide stelsel der^ watervaten in zeer
schoone voorwerpen, verscheidene van de horsthuis, en hetgeen daarmede in ctan^
raking is. Onder de praeparata in liquore, de opslurpende watervaten op alle ingewands-
-ocr page 17-VOORREDE. V
deelen. Voorts de verdere afscheidingen, welke plaqts hebben in deze verrigting, als: het
aMeesch,ende voorwerpen tot de bewerking der gal noodig, zoodat alles wat tot deze uit-
gebreide verrigting behoort, aaneengeschakeld gevonden wordt. Intusschen volgen hier
nu nog, de afscheiding van de melk, en die van de pis. De laatste in eene aanmerke-
lyke hoeveelheid leerrijke nierpraeparaten met hunne fijne injectien. In den loop dezer
verrigting nu heeft men ook kunnen opmerken de , in de dierlijke huishouding bestaande ,
zoo gewigtige parenchjmatisclie stof, geli/k zulke voorwerpen onder de praeparatèn van
de lever , milt en nieren duidelijk hebben doen zien , en ook tevens doen opmerken, hoe-
zeer die stof zelve mede onderling verschilt.
Eindelijk volgt de verrigting tot instandhouding van het soort, en doet in eene reeks
van belangrijke praeparaten de geslachtsdeelen in beide kunnen, benevens de ontwikkeling
van den mensch voor de geboorte, zeer aaneengeschakeld zien, alsmede de werktuigen,
welke ter voeding en onderhouding van de vrucht noodig Tiijn y zoo dat deze tot geheele
rypheid gekomen zijnde, alzoo hier het eigenlijk gezegde physiologisch gedeelte
sluit.
Na deze, regtstreeks de natuurkunde van den mensch betreffende, opgave van rangschik-
king , volgt het op zich zelf staande gedeelte vergelijkende ontleedkunde, welke reeks een
groot aantal inwendige deelen uit verschillende dieren in zich bevat; hierna volgen die,
welke tot de natuurlijke historie zelve behooren. Voorts de tegennatuurlijke en wanvor-
migen , onder welke laatste er zeer belangrijke zyn.
Daarna volgen de ziektekundige voorwerpen in liquore , waaronder zeer veel merkwaardige
stukken. Eindelp\'k de reeks, bevattende de aanwif zing der uitbroei/ing van het kuiken door
den ganschen ontwikkelingstijd tot geheele r jpheid. Verder levert het overige de drooge
voorwerpen op, gerangschikt in eene verzameling van vliezige deelen y de reeds vermelde
vaten en buizen, eene volledige osteologische verzameling / de door elkander geschakeerde
verzameling geraamten van dierensoorten van velerleien aard.
Vervolgens eene vrij aanmerkeli/ke verzameling van schedels uit de vi/f werelddeelen,
en eene belangrp\'ke verzameling bi/zondere schedels, en specimina de hersenschedeüeer
betreffende.
Terwi/l eindeli/k gevonden wordt een aanzienlijk aantal zieke beenderen, zoo door de
meeste verouderde beenziekten, als ook wel uit versche oorzaken ontstane ontstellingen in
dezelve. Onder deze bevinden er zich sommige zeer zeldzame / hier bij komen nog ten
slotte een aantal andere specimina , ^oo als eene merkwaardige verzameling versteeningen uit
het menschelijke ligchaam, alsmede eenige voorwerpen in gips afgegoten. Al deze spe-
cimina met veel naauwkeurigheid bearbeid, en beantwoorden ann het voorgestelde doel
Fan elk derzelve nu, volgt hier achter eene afzonderlijke beschrijving, ^i>elke verder
alles in zich bevat wat tot de kennis van die voorwerpen vereischt wordt, en alzoo ver-
meen ik deze voorrede te kunnen afbreken.
Evenwel kan ik niet nalcéen nog dit mede te deelen, dat ik mijn Kabinet in eene reeks
van Jaren, onder andere menigvuldige bezigheden heb daar gesteld, en bij het langzamer-
hand aangroeijen daarvan verzuimd, dadelyk eene beschrijving van ieder nommer temaken,
hetwelk ten gevolge had, dat ik, toen de voorwerpen, eenige jaren daarna tot eene aan-
merkelijke hoeveelheid geklommen waren, en ik als toen aan het zamenstellen van eenen Ca-
talogus dacht, daarvan als het ware terug deinsde, en het al wederom, ook door druk-
ke bezigheden genoodzaakt, uitstelde, tot dat ik mij nu ruim twee jaren geleden in de
droevige noodzakelijkheid geplaatst zag, met een verzwakt enuïtgeput ligchaam, de beschrij-
ving van bijna 2500 nommers op eenmaal op mij te nemen, hetgeen alle , die mijnen toe-
stand kennen , voorzeker eene al te zware taak voor my zullen noemen. Door deze mijne
ondervinding dan wil ik hen, die van voornemen mogten zijn , een soortgelijk kabinet op te
rigten, hebben opgewekt, tot het terstond daarstellen eener beschrijving van ieder gemaakt
voorwerp, hetwelk hun in het vervolg zulk eenen zwaren las% als ik gezegd heb onder-
vonden te hebben, zal besparen.
Eindelijk kan ik deze niet sluiten, dan na nog eerst aan eene zekere pligtbetrachting te
hebben voldaan , hierin bestaande, dat ik mijn^ waardigen vriend den Hoog Edel Gestr. Heer
Referendaris^ ^^^^KA^^^,mynenharteliJken dank in het openbaar betuig, voorde moeite,
welke Z. H. lEd Gestr. wel heeft willen nemen, om, daar dit geschrift juist ter perse
..as, gedurende mynen zeer ernstig ziekelijken toestand, de correctie der kunst-
termen gade te slaan , en te zorgen voor den geheelen ordelijken gang der uitgave / dit
toch was voor miJ van het hoogste belang, terwijl de Heer van den heuvel, Stadsschool-
houder alhier, wiens welwillendheid ik ook dankbaar erken, zich belast had , telkens
met de verbetering van de twee eerste proeven , de gewone taalfouten betreffende.
VI
-
De onderwerpelijke catalogus is het werk van wijlen mijnen hooggeschatten vriend de
Riemer , in de laatste twee jaren van zijn arbeidzaam en nuttig leven. Tot het vervaardigen
van denzelven door mij reeds voor vele jaren aangespoord, had hem vroeger de tijd daartoe
of, geheel ontbroken, of had hij dien arbeid al steeds uitgesteld, tot dat hij eindelijk aan stu-
deer- en ziekvertrek gebonden, helaas, dien werktuigelijken tijd vond, en in de gelegenheid
kwam, hoe veel die arbeid hem dan ook in zijnen zwakken ligchaams toestand kostte, den-
zelven ten einde brengen. Al wat dus hier voorkomt is geheel door hem afgewerkt en ge-^
dicteerd; het b^voegsel zelfs, voorkomende op bladzijde en volgenden, is door hem,
slechts wemige dagen voor zijnen d\'ood, voorgevallen in den nacht van den 28 April .83.,\'
opgesteld: hetzelve moge ten bewijze strekken, hoezeer, schoon het ligchaam deszelfs slooping
te gemoet ijlde, zijn geest nog helder en werkzaam bleef.
Wel heeft hij het genoegen nog mogen smaken, de zeventien eerste bladen van dezen
cata-
-ocr page 20-logus te hebben zien afgedrukt; de geheele typographische voltooijing heeft hij niet mogen
beleven, en zich aldus van het geluk verstoken gezien, denzelven, bij he overgaan van het
kabinet zelve, aan zijnen Koninklijken Weldoener aan te bieden.
Dezelve ziet alzoo het licht, na zijn overlijden: en de opdragt aan Zijne Majesteit moge
aan Hoogstdenzelven ten bewijze strekken, hoe de Riemer, van dankbaarheid en eerbied
voor Hoogstdenzelven doordrongen, zijn loopbaan eindigde; terwijl alle die iiem, als ik,
gekend en hooggeschat hebben, biddend verwachten, dat hij het loon voor verdiensten, braaf-
heid en getrouwe vervulling zijner burgerpligten, in de zalige gewesten der onsterfelijkheid
vinden zal.
FLOR. JAC. VAN MAANEN.
^s Graveiihage, December 1831.
-ocr page 21-OPDRAGT AAN ZIJNE MAJESTEIT DEN KONING.
VOORREDE. .........■ .
BERIGT. . . , . .
vii.
EERSTE AFDEELIJSTG,
VOORWERPEN m HELDER VOCHT.
A. Uitwendige bekleedselen.
B. Bewerktuigde vliezen.......
• «***«.« -Ivo
C. Zamenstel der vaten. .
D. Zamenstel der zenuwen.......
E. Zamenstel der spieren, ........
P. Zamenstel van het kraakbeen......................^^
G. Beenwording.......
H. Geleding.....
i. ijëvens verrigting. .....
.....................
Bloed.......
• \' \' \' \' .................
Stem en ademhaling.........^^
K. Dierlijke of zielsverrigting. .
••••••............
Uitwendig behheneel.
Inwendig bekkeneel...........
Zacht hersenvlies.....
....................
Hersenen, .........
Verlengd en ruggemerg, .......... ,
Bladz.
Bladz.
..........72,
M. Gevoel..................
.........74.
N. Gehooe. ................
........75,
O. Smaak....................
...........77.
P. Reuk.................
. 79
O. Natuurlijke ............................. "
Kaauwing. . .............
___ . 80»
......... 81.
Vlieziê^e magen............
Half spierachtige magen.........
Ma^en ^an vogels uit het hoender geslacht.............«2.
...... 83.
Binnenste maagroh......................
.............83\'
Darmnet,............
...........83.
Darmscheit. .....••••\'*\'\'
Zamenstel der darmen. ............
Haarachtige darmdonsjes...........\' \' \' \'
...........89.
Melkvaten...........* \' \'
Kartel- en endeldarm....... • • • • • • • •
92.
J\'Vatervaten......................
............92.
a. Van de longen.
....................92.
b. Van de lever,
...............93.
c. Van de milt, . ..........
.................93,
d. Van de nieren.
.... . . . . . . 93
e. Van het celweefsel, • .......
..............94.
ƒ, Van de spieren.........
...........94.
........................... _
...........94.
.........................
\' ■ 7 / .........94.
Afscheiding van de gal.
.........90.
De milt.............. • \'
.........97.
Het ahleesch. .....•••.......
Afscheiding der melk.......... • \' \' \' ♦ • \' \' \' \' ^^\'
, Afscheidinq der pis............ • • \' \' * \' \'
-ocr page 23-Biadz.
102
R. Geslachts-verrigting....... . » . . . • ........
а. Mannelijhe dehlen....... * . • ......... ... 102,
б. Vrouwelijhe deelen. .................. .
c. Ontvangenis...........................
1 1 T
d. Ontwihleling der vrucht. . .................
■ 122
e. Nageboorte. . ........... . ..........
TWEEDE AFDEELING,
BROOGE YOORWEI^PEN.
Vliezige werktuigen, zoo van den mensch als van bijzondere dieren. . 157.
Takverspreidingen der bloedvoerende vaten, enz..........169.
Menschengeraamten en losse beenderen..............193.
25.. Dierengeraamten en afzonderlijke beenderen........... • 199.
Bekkenelen van onderscheiden volkeren....................206.
^^ Bekkenelen tot de schedelleer behoorende............211.
^^ Zieke beenderen.........................
a. Absorptie van beenstof. ...................215.
b. Gebreken van de ruggegraat.................217.
c. Gehreken aan het borstbeen. . ................218.
d. Gebreken aan het bekken en dijeheen..............2! 9.
e. Anchylosis van verschillende punten der ruggegraat, en der onderste en
bovenste ledematen.....................222.
ƒ. Exostosis van verschillende deelen van het scelet. .................223.
g. ....................................
Ä. ....................................
^^ Vergei-ijkende ontleedkunde. .................
........................................
Tegennatuurlijke vorming en monsters. ...................138
142
ziekltekundige voorwerpen.................. . . .
rg. Voortgang en ontwikkeling van het hoenderei en kuiken. ...... 150
I N E O U D,
Bladz.
i. Verwoesting door uenusziehte, ...............226.
k. Verwoesting door scorbut% 227.
/. BßenuerSterfling............................ 228.
m. Beenverzwering. « ................... . 228.
n. Winddoorn, ...........................231.
o. ßchietwonden, . ..... 231,
p. Beenherstelling.....................................233.
q. Genezing na amputatie.................. • 234.
r. Beenbreuken. ........................234.
Onderscheidene steenen, enz. . . . ........ • ......
d
EERSTE AFDEELIIVG.
-ocr page 26-■Cf:,
m
%
:
i i.
> ■ . . - ;
-ocr page 27-INr
HELDER VOCHT
{INTEGUMENT A COMMUN IJ,)
Een stukje opperhuid, genomen van den bovenarm van een meisje van 12 javen • waarin
derzelver zeer dun, doorschijnend , bestaan kan worden aangewezen.
2. Een vierkant stukje opperhuid, genomen uit de handpalm van eene vrouw van 30 jaren,
die geen zeer werkzaam leven leidde, en waarin evenwel de verdikte zelfstandigheid zeer
is toegenomen ; kunnende men in hetzelve stukje zeer duidelgk de streepachtige indrukseleii^van
de daaronder gelegen hebbende huid waarnemen.
3. De geheele afgeschoven opperhuid van den duim met den nagel van een volwassen man,
die een zeer werkzaam leven leidde ; van hier dat men verschillende dikten in dit specimen
waarneemt. Zoo ziet men op den rug van den vinger een zeer dun gedeelte ; terwijl het
allengs naar het ondergedeelte verdikt, en ook aanmerkelijk aan de onder-voorzijde verdikt is.
4. Een soortgelijk specimen van den wijsvinger genomen ; waarin door het werkzaam leven eene
buitengewone verdikking aan de onder-voorzijde is veroorzaakt.
5 Een dergelijk specimen genomen van den wijsvinger vm een\' volwassen man , v,aar;n over
■ het algemeen eene aanmerkelijke verdikking van zelfstandigheid wordt waargenomen.
6 Een soortgelijk specimen genomen van den middelsten vinger van een\' volwassen arbeidsman =
waarin men mede eene huitengewone verdikking van zelfstandigheid waarneemt.
7. Een gedeelte opperhuid met den nagel, getrokken van den dnim van eene volwassen vrouw,
het ondergedeelle opengesneden zijnde , neem. men zeer duidel.jk de pl..,stns van den nagel
met deszelfs wortel waar, en zijne naanwe vereeniging met de opperhuid.
Een soortgelijk specimen genomen van den wijsvinger van een\' volwassen arbeidsman ; waarin
L, hetzelve opengesneden z^nde , .ersehillende aanmerkel^ke verdikkingen van de opperhuid
benevens dezelfL aanmerkingen omtrent den nagel als in het vorige specimen waarneemt.
De verdikkingen zijn hier evenwel zeer bijzonder.
Een dergelijk specimen genomen van den wijsvinger van een\' volwassen arbeidsman in alles
zeergelijka n het laatste; echter is daaraan hangende en vereenigd een smkje opperhuid van de
handpam van denzelfden persoon, hetwelk eene aanmerkelijke verdikking en vast eid voor-
stdt? het gevolg der wrij,^ng tot verdikking der opperhuid wordt hierin duide>,U bewezen.
j vaT, Pf»n rtasseboren kind , hebbende hetzelve
10. Een stukje opperhuid, genomen van den hiel van een P^^"
de eedaante van den hiel behouden, en hoezeer dit voorwerp|e nog n „
met de V eten kan gemaakt hebben, daar het onmideilijk na de geboorte gestorven is ste t
Toch de opperhuid verschillende verdikkingen voor; z^ude het doorsehijnendste en dunste
Tefeelt in het hol van den voet, het dikste en ondoorschijnendste aan de onderzode van
den hiel zigtbaar.
.,. Een soortgel^k specimen, ..nomen van een kind van bijna twee jaren; waarin men op de
plaats der drukking van den hiel eene aanmerkelijke verdikking waarneemt,
,2 Een dergelijk specimen, genomen van een kind van 5 jaren, waarin men het doorschi,-
nendeg deete, dat gep a.tst geweest is in het hol van den voet, benevens het eigenhjk hiel-
^deehe het hi.nenlte\'buiten gekeerd, aanmerkel^k door de drukking verdikt waarneemt,
,3 Een vierkant stnk opperhuid , genomen van onder den voet vaif eeue volwassen vrouw ;
waLin dat gedeelte ,\'hetwelk achter de teenen bij de navoetsheendcren ligt, uitmunt in
verdikking ; als hebbende daar ook in den gang de meeste drukking plaats.
,4 Het geheele rokje van den voet van een foetus van 8 maanden; waarvan het achter-gedeeUe
bTdlnhiel is\'ope».»neden, aan<«elk hielstuk ^^ J:
zeer fraai nagebleven gedaante van den voet en teenenwaar, benevens ae
r. welke de zelfstandigheid van de opperhufd voorstelt; zoo als: op den rug van den voet
-ocr page 29-zeer dun , in de plant van denzelven wat dikker, op de onder-uiteinden van de teenen nog
dikker, en aan het hielgedeelte het dikste.
In dit glas is bevat de opperhuid, geheel in derzelver gewonen vorm afgeschoven van het
voetje "van een jeugdig voorwerp; daarna gevuld met liquor en toegebonden, heeft zij we-
derom de volkomen gedaante van den voet hernomen. Men beschouwt daarin de regelma-
tige afperkingen der teenen met hunne nagels , het teedere van dit weefsel op den rug van
den voet en hel meer compacte , zelfstandigere onder denzelven. Het geheel heeft eene sierlijke
gedaante , en geeft een goed denkbeeld van de algemeene insluiting van het gansche ligchaam
in een\'dus grooteren zak van de opperhuid, bijgevolgtrekking van dit gedeelte lot het geheel.
16. Een soortgelijk specimen, genomen van een foetus van 8 maanden; waarvan het bovengedeelte
geheel is weggenomen, stellende hetzelve zeer fraai de plaatsing der nageltjes voor, welke zeer
naauw vereenigd zijn met de opperhuid, behoord hebbende aan de leenen, terwijl de half-
maanswijze randjes der wortels van de nagels duidelijk zigthaar zijn. Het over.ige gedeelte is
gelijk aan het vorige.
17. Dit bevat een stukje huid , genomen van een meisje van 17 jaren , waarvan de opperhuid is
afgetrokken en bij de huid los nederhangt. Men ziet in de opperhuid een zeer fraai schub-
achtig zamenstel.
18. Een soortgelijk gedeelte, genomen van den arm eener vrouw van 24 jaren. In hetzelve
merkt men de fraaije, gladde gedaante van de huid , en de niet minder schoone sehubachtige
samenstelling van de oppfii\'huid op.
19. Stelt voor een gedeelte van de opperhuid , zijnde een vierkant stukje uit de handpalm van
eene volwassen vrouw genomen, en door eene ligte drooging doorschijnend gemaakt, han-
gende in Oh Tereh. In hetzelve neemt men eene allerfraaiste hoornachtige gedaante waar,
benevens eene zamenstelling als bij ophooping. In alle opzigten heeft dit stukje zeer veel leer-
zaams.
20. Een vierkant stuk van de opperhuid met de indrukselen der schubben van een\' baars, het-
welk door eene zachte drooging doorschijnend gemaakt zijnde in 01. Tereh. hangt. Een
allerfraaist voorstel van deze schubachlige zamenstelling , en van het hoornachtige der op-
perhuid.
21. Een gedeelte van de opperhuid met de haren, genomen van het hoofd van een pasgebo-
ren kind ; w^aarin men aan de buiten-zijde de haren , en aan de binnen-vlakte hunne me-
nigvuldige wortels ziet.
22. Een soortgelgk stukje mede van het hoofd van een\' pasgeborenen, en hangende aan een
stukje huid. Men bemerkt in dit spècinien de openingjes in de huid, waarin de wor-
1*
-ocr page 30-wortels der haren hebben gezeten , en in de opperhuid vooral de plaatsing dier menigvul-
dige worteltjes aan de binnen-zijde van dezelve.
22^ Een vierkant stuk huid van het hoofd van een\' volwassen man, waarvan men de Epide,-mis zeer
voorzi-tlg heeft afgetrokken en van onderen met een\' rand aan ds C«^« vastgelaten , van welke
dezelve nederhant^t. Men bemerkt in de Cutis derzelver fraaije, witte kleur en zeer duidelijk
zi-tbare poriën: \'in de Epidermis aan de eene zijde, zijnde de buiten-kant, de daar door steken-
de" hoofdharen, aan de andere zijde, zijnde de blnnen-kaut, de duizende Zeer fraaije wortels dier
haren.
02** Een vierkant fraai stuk Epidermis , genomen van hetzelfde hoofd als het voorgaand nomraer
Men ziet in hetzelve aan de buiten-vlakte het daar door stekend hoofdhaar en aan de tegen- ol
binnen-zijde den stand der zeer fraaije wortels.
22*** Een soortgelijk voorwerp als in het vorig nommer , niet minder schoon en iets grooter.
03 Dit voorwerp stelt voor een klein doch zeer merkwaardig stukje Retiadum MalpighU genomen
\' \' van den bovenarm van een vrouwelijk voorwerp van omtrent 25 jaren. _ Hetzelve vertoont
zich als bijna geene zelfstandigheid hebbende, echter netvormig; het xs Wkomen blank
en als zoodanig ook een specimen tot aanwijzing voor het kleur - bestaan lu de Caucasi-
sehe verscheidenheid.
24 Een stukje huid Van het achterhoofd van een kind van 11 jaren, waarvan een aanzienlijk
\' stuk net V n Malpighias nederhangt, terwijl aan dit laatste een stukje oppeiW met de haren
L nagelaten. In het ... van MalpigMus, (tot bewijs van welks bestaan dit specimen voor-
namelijk dient) bemerkt men deszelfs zeer teedere, en slijmachtige, maar volmaakt netvor-
mige gedaante. Het is van een\' blanken genomen, wit van kleur en behoort tot de C««-
verscheidenheid. Dit stukje kan als eene zeldzaamheid beschouwd worden.
.5, Een vierkant stuk huid met het Reüculu^n en de Epidermis in derzelver geheel aan elkan-
der vereenigd, genomen van den arm van een\' Laplander. Mor^goksehe verscheidenheid.
26 Een vierkant stuk opperhuid, aan welker binnenzijde het daarop vastzittend Reticulum h.nin-
\' kleurig zigtbaar is. Het Reticulum vertoont zich min netvormig en meerder compact, het
voorwerp is genomen van de dije van een\' Laplander,
2(5^ Een stuk huid teven, gedekt met het Reuoulam en de Epidermis\'t^ demeM^n Laplander,
t he vorige nommer , genomen van de dije, waaraan ook tevens aan de andere z,de een sti^k
M^rL adlposa neerhangt. Men ziet in dit voorwerp de vaal-gele kleur e.gen aan de
M^iUlIsche voU.eren, en de aanmerkehjke spekachtige dliue van de Membrana adtposa.
27 Dit bevat twee stukjes huid genomen van den arm van voorschreven Laplander , waarin het
\' navolgende opgemerkt wordt. In het boven hangend stukje is in het midden een vierkant
stukje Epidermis met het retioulunr, weggenomen, en vertoont zich de hmd aldaar blank en
de randen iu den omtrek geelachtig bruin. Van het onderstukje is de Epidermis geheel
weggenomen, alsmede in het midden een vierkant slxi\\\\e Re ticulum, verloonende zich in het-
zelve de randen iti den omtrek door het naakte Reticulum bruin, en het naakte middelpunt
van de huid nagenoeg als boven blank. Men ziet dus tusschen de randen van het onder-
ste stuk vergeleken met die van het bovenste een aanmerkelijk kleur-verschil, omdat op
het laatste de Epidermis verbleven is.
27* Dit stuk bevat een\' vierkanten lap der bekleedselen van den opperarm eener Ethiopische. Men
bemerkt op de buitenvlakte de gevv^oue graauw-zwarte kleur der Ethiopiërs, en aan de binnen- of
achter-zijde het zeer witte, fijne, ce]achti^.ie weefsel, hetwelk de huid aldaar bedekt.
2S. De doorschijnende omtrent blanke opperhuid van een\' zuid Afrikaan , genomen van den arm,
in OL Tereb. hangende, en een zeer fraai doch eenvoudig zamenstel vertoonende.
29. Een soortgelijk stukje , hangende in gewone Spiritus,
30. Een zeer fraai gelijksoortig stukje, waarin de rimpels van de daaronder gelegen hebbende
huid duidelijk zijn afgedrukt.
31. Een stuk opperhuid van denzelfden Afrikaan, genomen op de hoogte van het scheenbeen,
dragende de kenmerken van aldaar plaats gehad hebbende huid-puisten.
32. Is een stuk huid van onder den hiel van denzelfden Afrikaan genomen, waarvan de opper-
huid met het Reticulum is afgetrokken en bij hetzelve nederhangt. Men neemt in de
huid eene geheel blanke kleur waar, benevens eene zeer compacte oppex\'vlakte ; vervolgens
in de opperhuid eene aanmerkelijke verdikking op die plaatsen, waar de drukking van
bet ligchaam het meest heeft gewerkt 5 tevens merkt men op, dat het Reticulum door de
drukking als versleten voorkomt, en eerst daar op de Epidermis op den rand van den
hiel wordt waargenomen, waar deze naar het hol van den voet opklimt en de drukking in
het gaan bijna geene plaats vindt.
33. Een vierkant stuk opperhuid va^ denzelfden Afrikaan, genomen van achter de voetstukken
der teenen , aan het meest gedrukte gedeelte van den voet; zijnde de zelfstandigheid van
de opperhuid alleraanmerkelijkst verdikt, en buitengewoon blank.
34. Een langwerpig stuk Epidermis van de dije
van een\' Afrikaan genomen , hetwelk zich zeer
schubachtig voordoet, en op de meeste plaatsen eene zwartachtige graauwe kleur heeft door
de daaringedrongen zwarte verwstof van het Reticidam.
35. Een klein stukje huid van eene Afrikaansche vrouw;, van den arm genomen, waarvan een
gedeelte van de Epidermis met het daarop vast tMX&xi^ Reticulum is afgeti\'okken en daarbij
nederhangt. Men onderscheidt eene zeer blanke huid en een fraai zwart Reticulum op de
Epidermis liggende.
• tont 5fnk eenomeii vau den rug van dezelfde
36. Een soortgelijk, docla veel grooter vierkant stuk ^ J,
EtMopis.}^e , waarin alles gelijk als in het voorgaande stukje op te melken is.
3. Een soortge,k vierkant stuk huid genon^ ^^^^ ^^^f
de afgetrokken Epiäern,.s nederhangt Meu ..^.^e v^ haren,
huid, zwartachtig Reticulu^n op de Epidermis ,
1 -j T,Pf7Plfflp deel van een\' anderen Ethiopiër geno-
38. Een dergelijk vierkant stukje huid ,,, .^halve dat de kleur van het
men: in hetwelk alles, als boven vermeld, waai te nemen ,
Reticulum nog meer graauwachtig, dan zwart is.
l^.r.Afäe deel van een\' anderen Ethiopiér, waarin, gelijk
39. Een stuk huid, genomen van hetzelfde deel van ^^^ ^^^ ^^^
in het voorgaande nommer , hetzelfde is waar te nemen , behalve
culum in dit specimen bij uitneuiendheid zwart voorkomt.
,0. Een vierkant stuk huid genomen langs, d. 1.1s vau ^^ ^
de daarvan afgetrokken en bijhangende Epiäermi. ^ ^ ^ intus-
het grootste gedeelte op de huid nagelaten zijnde,
sehen is doorgaande zwartachtig van het daarop gekleefde, gedeeltelijk n .
. 1 j nr. apliike wijze behandeld en genomen
als in het laatste nommer, voorkomen.
Een de »eUeease.en van To- Top^^^^^^^
hnïd afgeuokken iï,«, welke ^ H^^l^^f^Z lZv vlo,-komt ; op overige
Ben .nk van een gedeeUe van aen o pev™
is weggenomen , en het RsUc.lum "P J sink he, blanke en com-
ae gedaante van ^^^JÏ^B ^ln. daarb^ fraai afsteekt, .eer dni-
paete van de C.tls, terw,l he, .watt tn het » ^ ^^^ R^io.lan,, dan in de an-
dehjk bemerkt men hier tevens bet meerdet \' ^ je zwarte volkeren ,
der\'e verseheidenheden , hoedanig digter ,„,,eft.
als bij hun eigendommeljk , n.et zoo zeer b, de oveuge,
, , , ,r» behalve dat dit van de voorvlakte der dje
« Dit specimen is een soortgelijk als nommer 27 , behalve
genomen is, overigens is het niet minder fraa..
Een vierkant stnk der bekleedselen van het been (e^s, van een\' ^..op.V. Men bemerkt in
-ocr page 33-hetzelve eene meer licht-graauwe dan zwarte kleur , benevens bijna witte likteekenen van
vorige ulcsraiïin. Hierbij schijnt lleLicLilu,m verloren te zijn gegaan.
46. Dit specimen bevat den lad x van een\' Afrikaan uit Mosambiqae. Hierin bemerkt men
de van denzelven afgetrokken opperhuid , welke in de gedaante van een\' tweeden vinger daar
tegen aanhangt. De huid {Cutis) komt daardoor naakt en blank voor; terwijl de Epidermis
zich graauwachtig-zwart vertoont, door het nagebleven Reticulum, zoo ais zulks aan de bin-
nen-zijde kan gezien worden ; terwijl de binnen-zijde en de wortel der nagel met de Epi-
dermis zamenhangend een fraai vertoon maakt.
47. Een gelijke vinger van denzelfden pei-soon, met dat onderscheid, dat van de Epidermis,
welke mede van dien vinger is afgetrokken en bij denzelven nederhangt, het Reticulum is
weggenomen , waardoor dezelve bijna wit van kleur is.
48. De ringvinger van denzelfden Afrikaan; waarvan de Epidermis en het Reticulum is afgeno-
men, en waarin de Cutis naakt voorkomt. Men ziet op dezelve eene min of meer roode
kleur tusschen de witte kleur der huid , door injectie veroorzaakt.
49. Dit specimen bevat de bekleedselen van het aangezigt van een\' Ethiopiër. Men bemerkt
in hetzelve de natuurlijke gedaante van den neus, der lippen, van den mond en van een ge-
deelte der wangen. Het geheel vertoont zich zwartkleurig. Aan de legen- of binnen-zijde ,
ziet men de naar binnen in den mond, achter de lippen, omgebogen zwarte bekleedselen.
50. Dit specimen vei\'strekt tot een\' tegenhanger van het vorig nommer. Het is genomen van
een\' Zweed. Over de buiten-vlakte vertoont zich hetzelve blank en aan de binnen- of
tegen-zijde , zijn de bekleedselen zeer wit.
51. Dit voorwerp, bevat het buiten-oor met zijne bekleedselen van een\' Ethiopiër; waarop de
eigenaardige nationale kleur fraai is uitgedrukt.
52. De beide ooren van een\' Ethiopiër, welke onder elkander hangen, In het bovenste oor
ziet men de nationale kleur van dat volk , in het benedenste de zeer blanke Cutis door
het wegnemen van de Epidermis en het Reticulum, van welk laatste, tot bevestiging der
Waarheid , een stuk in de oorschulp is nagelaten.
53. Het buiten-oor van een\' Afrikaan uit Mosamhique , waarvan de Epidermis en het Pi.eticulum
zijn weggenomen, en waarin de Cutis, door opspuiting, zich levendig rood vertoont.
54. Een stuk der Integumenta van het hoofd eens Negers , aan welks eene zijde men het hoofd-
haar, en aan de tegen-zijde het zeer witte , fijne, celachtige van de Cutis ziet.
55. Een stuk der bekleedselen van het hoofd van den meergenoemden Afrikaan uit Mosamhique.
-ocr page 34-In het zelve bemerkt men aan de eene zxjde bet naakt Reticulum , bet wegwerpen der
Epidermis, en aan de andere zijde de naakte , waarin de fraa. zigtbaar z,n.
Het overige gedeelte is met gekroesd boofdbaar bedekt.
55* De ahortus Tan 5 maanden eener Negerin.
55** Een diio , omU-ent even oud, ook van eene Njgerin.
- 55*- Een aLortus van eene dergelijke persoon, doclx iets ouder-, gezonden uit Sarinamen door den Heer
van de rrjfer heel- en verloskundige aldaar.
55**** Een nuper natus eener Negerin.
Een stuk der uitwendige bekleedselen van de dqe eener Zuid-Amerikaansebe youw , waarinde
achter-zijde zeer wit en los voordoet.
aan tiet Doven ^ bemerkt men aan het benedenste gedeelte, alwaai de
.ikaansehe kleur voorstellen V-dex beme kt^ ^^^ ^^ ^^^^^^ Reticulum.
Epidermis is weggenomen , de eigenaardige kleui van h
58. De van de.elfde , .elU eene .ee. ..we e. H^pelaCage h.id Voo^teU.
Dit stuk vertoont in alles de nationale kleur.
, 1 r . ^.enomen van den arm van een\' Maleïer , waarin men
aoot lLlve.heou .eignende, een b,.onde. zacM .eefsel voo.s.eU,
60.
, „ . . ■ t Beficulum::, welke beide van een soortgelijk stuk huid
Een vieAan. van de Epi^rrrüs he.
.an den opperarm genomen. M n on ^ medegedeeld. Aan de .egen- of
versek mahoniehont-kleurige, aan het .elv. door het Hen » yertoonende .5.
binuen-.ijde .iet nren iet Reticalum geheel naakt op de hg»
ne ware kleur.
ve zqn genomen van de dije va arie bekleedselen op elkan-
vertoont de Catis zich bijna blank.
a,. mt .pecinren bevat het gedeelte van de ee^
Men riet in dezelve de gewone nationale kleur, en de nrnpehge hmd en tep ,
aan den onderkant eenig.ius losgemaakt, b.,„a w.t voorkomt.
63. Bevat een stukje Epidermis met liet daar aan verbleven Reticulum, van dezelfde persoon,
genomen van de zijde van den hals in hetwelk de nationale klear mede ouderscheiden wordt.
61. Een soortgelijk vierkant stukje Cutis van den arm der gemelde Maleilsche vrouw : waar-
van het Reticulum en de EpAdermis i-x^n weggenomen, en waarinde Cutis, door den ouder-
dom rimpelachtig geworden zijnde, echter graaüwachtig-wit voorkomt.
65. Een stuk C^i//^ genomen van hetzelfde voorwerp , even boven den enkel ; waarvan de Epidermis
en het Reticulum zijn weggenomen ; terwijl maculae , door bestaan hebbende XJlcerati\'èn in
de CuLis , duidelijk zigtbaar zijn.
G5* De nuper/iatus vaii ee;.e Maleitsche vrouw, door den Heer van Raelte toegezonden-
66. Een vierkant stukje huid van den arm van een jeugdig voorwerp, waarin men, na de weg-
neming van het Reticulum en de Epidermis , de bloote oppervlakte beschouwt, welke liiei\'
min of meer vleeschkleurig (door de injectie veroorzaakt) , voorkomt.
67. Dit nomnier bevat A^erschillende specimina , als: het zachte gedeelte A\'an den neus en de
bovenlip van een kind van 6 jaren. In de hasis van de flesch ziet men eenige eeltachtige
verdikte stukken Epidermis , welke uit de palm der hand en uit de drukpunten onder den
voet genomen zijn.
68. Dit specimen bevat een vierkant stuk huid van den arm van een\' Nederlandsch Matroos:
waarin men eene getatoueerde figuur waarneemt,
69. Een dergelijk stuk huid van denzelfden persoon, doch grooter en van\'de dije genomen.
Hetzelve is mede getatoueerd.
70. Bevat een vierkant stuk huid genomen van den bovenarm van eene volwassen vrouw , waar-
van de Epidermis en het Reticulum zijn afgenomen en hetwelk uitmuntend fgn en blank
voorkomt , terwijl de tegen- of achter-zijde met een fijn donsachtig celle-weefsel bedekt is.
71. Het hoofd van een pasgeboren kind , met een tulbandje omzet; men bemerkt in hetzelve eene
vrij natuurlijke vleeSchfeleur , door opspuiting daarin veroorzaakt.
72. Dit specimen bevat de zachte deelen des aangezigts van een meisje van tusschen de 6 en 7 jaren.
— Men ziet in hetzelve eene door de injectie zeer levendige klear in de wangen en in het
voor-gedeelte der kin. Bijzonder munt hier uit de fraaije roode kleur van de zachte x\'anden der
lippen en , door het openstaan van den mond, een gedeelte der fraaije opgespoten tong.
73. Dit nommer stelt voor , het hoofd van een pasgeboren kind, waarin, door kunstmatige op-
spuiting, de natuurlijke vleeschkleur duidelgk is n^ebootst.
-ocr page 36-• U nt sluk Catis van den arm van een jeugdig meisje, waarin de natuur-
het gla» Hgt ee„ .tak EpidermU met de hootdhare«.
1 waarin de bloedvoerende vaten
Een stuk huid v»n den bovenarm \' ,emeAt .eev d.ide„k op
door eene roode injeotie-.tof zeer fraa, P» \' j,,,, „»n de
Un bovenarm van eene volwassen vrouw en in
76. Een dergelijk vierkant stuk genomen van ^«n ^^^^^^^^^
alles gelijk aan het voorgaande specimen, uitgenoiiien
. bpt7plve is in alle opzigten aan bet
- voor een . k CW ^^^^^^^^^^ )- -
vorig nommer gelijk, uitgezonaeiu j
• f ppn ieusdis meisje; waarin de Vasa
- ~::: \'^iToot :n\\etwik .»h .er door.
schijnend en fijn vertoont.
meisje, waarin de textuur allerfijns
- si»/ -
weggenomen , en waaxm
. band en vingers afgetrokken Culis, welke
door eene , de K»-
hene.n, eene wma.kte .iectte .n de ...
capiUcifia. :
met eene roode stof geyuld zijn.
,, Berat een Un.werp. .erkant ^^
,iet men het tweede stratum van de Cutis , waaim
ziet men ----
roode stof Wig ^ij» opgevuld. —
-ocr page 37-85. Een langwerpig stak C«^« van den arm van bet voorgaande voorwerp. Men bemerkt in hetzelve
bier en daar eenige geïnjicleerde vaten; doch de fraaiheid, waardoor dit stuk uitmant, bestaat in het
voorstel van een onnoemelijk getal criptae mucosae , in dit voorwerp duidelijk zigtbaar zijn.
86. Dit specimen stelt voor den wijsvinger van eene volwassen hand , waarin in de huid de met
kwik opgevulde vaten zigtbaar zijn.
87. Een dito volwassen vinger, waarin de vaten met kwik opgevuld zijnde buitengemeen fraai
voorkomen Vooral ziet rnen dit ter plaatse waar de nagel is weggenomen, in dat
teedere gedeelte van de huid, hetwelk den top des vingers bekleedt, en in dit opzigt de
fijnste constructie voorstelt.
(MEMBRANAE,)
i- Een stukje Membrana cellulosa sive mucosa formativa in derzelver eenvoudigen staat, ech-
ter reeds eenigzins compact : vroeger is deze zelfstandigheid meer slijmachtig. Na herhaalde
zuiveringen komt het hier doorschijnend en zeer blank voor. Het voorwerp is genomen van
eene volwassen vrouw.
2. Een zeer fx\'aai langwerpig stukje Membrana cellulosa swe mucosa , genomen van een\' nm^
per natus , waarin men het volgende observeert: lo.) derzelver doorschijnende dunheid , 2°)
de olijachtige vetstof, welke in de cellen is ingegoten en S"».) de door eene zeer gelukkige fgne
injectie zeer fraai ingevulde Vasa exhalantia. —
3. Een langwerpig fraai stuk Membrana cellulosa slve mucosa, genomen vau den rug van eene
volwassen vrouw; iu dit specimen komt alles voor, als in het voorgaand nommer, echter is
hetzelve meer uitgewerkt.
4. De Memhtana cellulosa van een\' volwassen man, dezelve is genomen van tusschen de spiereu
der dije. Men ziet in dezelve eene meer compacte digtheid en minder vetcellen ; terwijl de
vaten, hoezeer fraai gevuld, ijler voorkomen.
5. Een langwerpig stuk Membrana cellulosa, genomen van een meisje van 20 jaren , en wel van
dat gedeelte , hetwelk de kuitspier dekt. Men observeert in dezelve eene mindere digtheid
dan in het voorgaande specimen , vervolgens meerder gevulde vet-cellen , en eindelijk een zeer
fraai vaatnet, hetwelk door fijne injectie-stof gemaakt is.
6 Eea vierkant stltk Tela cellalosa, genomen van een kind van 5 jaren , van tusschen de bekleed
\' selen van het hoofd en de peeskriot. In hetzelve neemt men eene bewondenngswaardige
fijnheid waar , bqna geene vetcelien doch een allerfraaist vaatnet door injeoUe-stof zigtbaar
gemaakt.
r Een vierkant stok , in baren eenvoudigen staat. Men ziet in dezelve de merk-
waardige digtheid harer stractaur , blanke kleur en gladde oppervlakte,
8 Een dito stuk Dara Maler, waarin men zeer duidelijk in het voorkomen van eene zachte
\' wollige zelfstandigheid haren grondslag, bestaande uit Tela ceUulosa si.e m^oosa opmerkt
Dit Lecimen verspreidt veel licht ove. de wave structuur van dit vlies_ en bewijst hoeveel
gezag de Tela cellulosa uitoefent in de daarstelling van de vaste deelen in d« dierlijke huis^
houding.
9. Een .ievkanl stuk Dura MaUr voorstellende de f,jne compactheid der smctutu- en het fr.aii»
vaatnet dooi\' injecUe-slof zigtbaav gemaakt.
10 Een dergeltik doch grooter stuk Dura Maler. He,.elve stelt hetzelfde voor als de dri. voor-
gaande nolers. - Alle de.e „rat.r. .^n genotnen van volwassen personen.
. . J I," 1 «fnk Pin Maler van een\' volwassen man. Men beschouwt in
n. Een .eer fraat " J, It:bindend n.iddel van de Te,a oeHalosa aftotnstig
"t\'tale^r\'estn::; ::iaante gee., en door .e,.e vHesvornriSe zelfstandigheid een-
rijkdom van vaten gezien wordt.
Ken ,ang.erpig vierkant W ^ ü:
Dit \'specimen is ^jenomen vao een\' volwassen man.
■ rk.nt .Melin.s deel van de iorstholte , genOmen van een kind van ee„i-
13. de .even ware ribben, elk met haar
ge maanden. Men boschouw Jlernaanwkeurigst me, eene roode sto( «jntnge-
•^tr CdlT;\'^ hermwendige van de horstholte is .ie, men de «..-
" nl: die rihhen in contact , in de.e blinkt de , even als
in het voorgaand nommer, uitmuntend mt.
, V externa Puhnonum als continuatie van de Membrana pleura
ie n et^Ilt l« btj.ondere ftjnheid doch tevens eene aanmerkel^ke
beschomvd. Men m J ^^ allerfraaisl door eene roode stof m «Ijn
e; rtteSllina als in he, voorgaand nommer.
-ocr page 39-15. Een langwerpig stuk Memhrana peritonel van een meisje van 12 jaren. Men ziet in
hetzelve eene zeer gladde , digte en compacte structuur alsmede de Vasa Serosa door eene
roode irijeclie-siof zeer naauwkeurig opgevuld.
16\' Een dergelijk doch grooter Memhrana peritonei van eene volwassen vrouw; waarm
men al dat gene waarneemt, wat in het voorgaand nommer is opgegeven; echter met dat
onderscheid, dat de Vasa sangmfera , zoowel als de Serosa ix^xx geinjicieerd exx de
anaslomosis f^aso/wm duidelijk gezien kan worden.
16* Een vierkant stuk Feritoncum van eene vrouw van 80 jaren Men bemerkt in hetzelve eene
bijzoncleie digtheid van textuur en eene niet mindere fraaiheid van eene door eene roode stof
zigtbaar gemaakte tallooze menigte Kasa Serosa.
17. Een vierkant stuk Mesenterium van een\' volwassen man. In hetzelve wordt waargenomen
eene zeer compacte digtheid en een zeer fraai vaatnet, door roode injectie-stof zigtbaar
gemaakt, kunnende daarin vele anasiomoses opgemerkt worden.
18. Een dergehjk vierkant stuk van eene volwassen vrouw. Men ziet in hetzelve eene fijnere
structuur en vaatgestel dan in het voorgaand stuk, welk laatste door eene roode injectie-
stof fraai zigtbaar gemaakt is.
19. Een vierkant stuk Tunica externa van den nuchteren darm eens volwassen mans. Men
ziet daarin, als continuatie van het Mesenterium., en dit yan het Periioneum, de Vasa
Serosa, welke aan de genoemde Membrana eigen zijn. Dit specimen is met eene roode stof
op het allernaauwkeurigst geinjicieerd.
20. Een dergelijk stuk, doch waarin de, in het voorgaand nommer, genoemde vaten met twee-
derlij kleur zijn opgevuld.
21. Een dito stuk als n°. 19 doch grooter en genomen van een meisje van 24 jaren. Men be-
schouwt in hetzelve eene uitnemende fijnheid, van textuur , en eene niet mindere fraaiheid
van fyne met roode stof geinjicieerde Vasa Serosa.
22. Een langwerpig vierkant stuk Tunica externa van de lever van betzelfde meisje. Men ob-
serveert in hetzelve eene zeer digte compactheid van structuur en de Vasa exlialantia ge-
heel met eene roode stof gevuld.
23. Een soortgelijk stuk van een\' oud man. Men bemerkt in hetzelve dikkere structuur en een
minder bestaan vaii ^asa exJialantia.
24. De Tunica externa van eene volwassen milt, waarin men eene fraaije digtheid van struc-
tuur, benevens eene zeer gelukkige met roode stof van vasa exhalantia waarneemt.
,5. De buiten bet aU.men continuatie van bet P.^
ru,n sper,naticorum van een\' volwassen man. ^^ " ^ ^^^ fceme-kt in bet.elve
.icb in de gedaante van een langwevp.g „atnet , hetwelk door
eene .eer fijne doch compacte strnktnn.- en een ^u ten»-
eene gelnkkige opspniting met roode stof a.ngenaanx ts z.gtb g
1 „„f „iniieieerd vierkant stttk , bevat de za-
26. Dit .peelden, z^ude een zeer ßin ,net
mengenomen e.pansio apor.euroU.a .n .„Kvassen vrouw. Men
ven Dezelve is genomen van het bovenste van
riet in hetzelve ecncn schoonen decarsu, vason^m.
.r. Een langwerpig vi.rkant «r^jrr\'ir^e^\'^^^IkiJ^Tp:^ -
merkt in hetzelve eene zeer fijne te«nni
roode stof opgevulde vaten. ^^ ^^^^
- - - — , _ .„..en gescheiden O» ^an
28. Dit nommer bevat twee specnnma, 3peclmen bemerkt men over
een\' nupsr natas, onder eH^nder hangende. . ^„„jH,
ae bnitfn-vlakte, het daarop ire^rdeel van de Durama^sr. Inheide
hekleeding uitwendig , \'-"^\'«^ret-^^re i roode stof opgevuld,
de specimina zjn de vaten zeer gelukktg m , , ,, ,
ingevuld vaalgestel.
. • ..nomen van l^^\'opperarmbeen van een\' volwassen man.
30. Een soor
gelijk stuk Perio •> vooi\'saand nommer is medegedeel
In hetzelve neemt men alles waar, wal in &
\'au liet seheenbeen van een\' volwassen man. Men
31. Een vierkant stak \' van structuur, de witte streep van eenen
bemerkt in hetzelve eene bijzonder üine door eene roode slof
.ich daarin verdeelenden zenuwtak, en emdelj
opgespoten vaten.
■Hn inrerior van een jeugdig voorwerpje. Men be-
3,. Dit specimen bevat de bijna zelve en de tanden, die er in
schouwt in ^ waarin de vaatjes met
bevat zijn, aangaat, de kieeam^
L roode stof zeer naauwkeurig .ijn opgevuld.
. foetus van 7 maanden. Men bemerkt
ct.k voor het Os sternum van een loetus van
33. Dit specimen stelt \\oor bcl
rep/e/ie met roode stof van de beide arteriae internae, en eindelijk deszelfs kleeding met liet
periosteum , waarvan de vaten met eene roode stof gevuld zijn.
34. Dit specimen bevat het cavum thoracis zonder os sternum van een\' riuper natus. Men be-
schouwt in hetzelve de zeer schoone opvulling met roode stof van è^a ynten iu hel periosteum,
in de membrana pleura, in de musculi intercostales en over het geheele stuk.
35. Dit specimen stelt voor het nog cartllagineuse gedeelte van de voorhandsbeentjes van een
foetus, in welks periosteum men eenige vaatjes met roode stof ziet opgevuld.
36. Dit preparaat bevat het scelet van eene geheele hand eens kinds van 7 jaren , hetwelk door-
schijnend gemaakt is en een zeer zindelijk praeparaat voorstelt. Men beschouwt in hetzelve
de kleeding van al de beentjes in de zamenstelling van die hand met het periosteum, waarin
de vaatjes met eene roode stof naauwkeurig zijn opgespoten, en wel bijzonder in de laatste
phalanges dlgilorum alwaar de nagels gezeten hebben, en weggeruimd zijn.
37. Dit nommer bevat het onderste gedeelte van het os femoris van een kind van bijna 3 jaren,
alwaar door eene gelukkige opspuiting de stof in de vaatjes vau de substantie van het been
zelve gedrongen is.
38. Dit specimen bevat de doorgezaagde en doorschijnend gemaakte tibia van een jeugdig kind.
Men beschouwt in hetzelve over de buiten-vlakte de kleeding met het periosteum, waarin
de vaatjes met eene roode stof naauwkeurig zijn opgevuld ; terwijl de stof in het holle gedeelte
van de pijp , en tevens ook aan het ééne uiteinde van het cartilago , is ingedrongen,
39. Dit specimen bevat het onderste gedeelte van het os femoris hetwelk door zijne natuurlgke
banden met de tibia is vereenigd gehouden , voorts de tibia en fibula. Men beschouwt in
hetzelve eene volmaakte opvulling der fijne vaten in het periosteum alsmede in de liga-
mentaire zelfstandigheden tot deze beenderen behoorende. Dit praeparaat is genomen van
een kind van 4 jaren.
(
40. Een stuk tihia van een\' volwassen man , hetwelk doorschijnend gemaakt is , en waarin men
de volkomen bekleeding met het periosteum waarneemt, welks vaatjes met eene roode stof
naauwkeurig zijn opgevuld.
41. Twee stukken dito van dito, waarin men hetzelfde te zien heeft, benevens de opspuiting
van het ligamentum interosseum zich bevindende tusschen de stukken tibia en fibula hier
aanwezig.
42. Een stukje tihia van een kind van 5 jaren, hetwelk opengesplitst zich voorstelt, en waarin
naen de beide helften van de medulla ossium met roode stof ziet opgespoten.
43 Een stuk been , waarin men behalve eenige vaten in bet periosleum , in bet opengezaagcle
\' inwendige gedeelte van het been verseheidexae vaten met roode stof opgevuld ziet.
44. Eeu dito stuk been , waar voornamelxik de injeetie binnen in de medulla is doorgedron^gen.
45. Dit speeimen bevat het kxxiegewricht van een kind van 6 tot 7 jaren, waarin mexx^ bemerkt
bet onderste gedeelte der knokken van bet o. femoris , de boveneinden van de Uha en Ji-
bula, het gewrieht opengesneden, deszelfs inwendige holte zigtbaar, de paleda daaruit ne-
derbangende, eindelijk het periosteum van alle deze gedeelten met eene roode stof opgevuld.
46. Dit fraaxje speeimen , genomen van een\' volwassen man, bevat de navolgende zaken : het
kxxiegewrieht , bepaaldelijk bet onderste . gedeelte van bet o. femoris de boveneinden
van de tibia en fibula, voorts de voor een groot gedeelt,. opengesneden capsula art.^
culationis, waardoor het vrije gezigt in de articulatie gegevfti wordt, men ziet de hinnenste
.lakte der de binnen-vlakte van de patella, de gewigtige gewnchtskliereu en de
voorts op bet bovenste gedeelte van de palella eexx stuk van de pees
van de vier ......or..; verder de .Vy.e.f. van het van die gebeexe paxtxj
alsmede de ltga;mentaire en tendirteuse zelstandigheden in derzelver vaatjes allernaauwkeurigst
Hiet eene roode stof ingevuld; als ook binnen in het gewricht de glar^dulae syr^ov^les eu
Te tot de orlc«.« betrekkelijk zijn, benevens de ^a^W.. Emdehjk
Jet men de^.^../. articulatior^is genoegzaam terug geslagen z^nde, op den -nd van den
knok van bet os femoris eene allerfraaiste plexus .asorum xn de substantie van b t b en
Live Iet eene roode stof opgevuld. Dit specimen levert door dit alles .e« .... .nstrucUef
i^STRUCTURA VASORVM,)
, Di. .pecimen, .gnde de aoHae van een jengdig voorwerp van 21 4 26 iaren vertoon.
" navolgend , gedeeltelik in de logt open gemaakt zjnde besehouwt men he gladde van de
Ïler Smte van het vi, tegen het min of meer wollige van de b.,ten-vlakte men be-
f-- i --.wone .erae
tak uit den are..« oorspronkelijk, zijnde dit een zeldzame lusus naturae.
2. Een gedeelte van
den arcu. «or^a. van een\' man van 36 jaren in de lengte uitgespreid, in
-ocr page 43-lieivvelk men de Linnen-vlakte naar buiten gekeerd ziet. Ook in dit specimen neemt men de
inwendige gladheid waar, tegen de uitwendige meer ruige oppervlakte. Verder beschouwt
men op den kant van de doorsnede de massieve dikte in dien leeftijd van dat vat.
Een stuk arteria aorta descendens, genomen uit een voorwerp beneden de 30 jaren. Men
bemerkt in hetzelve, behalve de massieve stevigheid en dikte van deszelfs structuur, de
regelmatige mondingen van de paren arteriae intercostales, welke aan den achterkant van
dit vat geplaatst zijn.
4. Soortgelijk stuk arteria aorta genomen uit eene volwassen vrouw. Men ziet in het-
zelve de over het algemeen minder stevige dikte dan in de vorige specimina , in de lengte
opengesneden zqnde beschouwt men het verschjl der beide oppervlakten, en heeft men het
vrije geaigt op de inwendige orificia van de gepaarde arteriae intercostales.
5. Een stuk arteria aorta van een meisje van omtrent 20 jaren. Men beschouwt in hetzelve
de drie tunicae welke de arterie zamenstellen. 1.° De tunica extima cellulosa, wollig,
doorschijnend ,
zeer fraai, waaraan het voorwerp hangt de tunica muscularis waar-
van een gedeelte is naar boven omgeslagen, en het andere er bg neerhangt: men observeert
in die tunica de zeer fraaie ringvormige vezels, 3.° de tunica intima, welke de holte van
het vat van binnen bekleedt.
6. Een stukje arteria aorta van hetzelfde voorwerp als in het vorig nomraer: men neemt in
hetzelve den omgekeerden staat van het vat waar , zoo dat de tunica extima zich binnen vertoont,
terwijl de tunica intima weggenomen zijnde , de tunica muscularis ontbloot voorkomt.
7. Een stuk arteria aorta van een\' man van in de 40 jaren. Hetzelve vertoont den aan-
merkelijken diameter
van het vat en zgn* geheelen forschen aanleg, vooi\'ts een aanzienlek
vierkant stuk gesepareerde tunica externa ceUulosa , waaraan het voorwerp hangt, ver-
volgens de in 6 platen verdeelde tunica muscularis , waarvan de sporen van insnijding
aan het bovenste gedeelte zigtbaar zijn en de lamellen naar beneden op elkander liggen\'^
verder het vat tegen den dag inziende ontdekt men aeen gedeelte van de naakt gewordene
tunica intima. Dit belangrijk stuk, hetwelk bijna meetkuustig geprepareerd is, vertoont
zich van eene fraaije zijde.
8. Een stuk van den arcus aortae genomen van een meisje van 16 k 18 jaren, opengesneden
en in de lengte neerhangende: Men ziet het in eenen transparenten staat, terwijl de ms«
nutrientia van het vat zelve hier en daar met roode stof ingevuld duidelijk zigtbaar zijn.
Men kan dit stuk als zeldzaam beschouwen.
Truncus arteriae carotidis slnistrae van een\' man van 40 jaren. In dit vat , hetwelk trans-
parent gemaakt is, ziet men de bifurcatie in carotis externa et interna, verder de
allergelukkigste inspuiting met eene roode stof in de vasa nutrientia van dit vat, welke
3*
-ocr page 44-vasa vasorum even als een reticulum over lietzelve verspreid liggen: men kan dit als een
zeer zeldzaam stuk be-;clxouwen.
10. Een gedeelte van het regter hart van een\'jongen van 13 jaren. Men ziel in hetzelve den open-
gesneden wortel van de arteria pulmonalis, in welker binnenrand zeer fraai geplaatst zijn
de valvulae semilunares. Verder beschouwt men de dikte en inwendige oppervlakte zoowel
als de uitwendige van de arteria pulmonalis, en onder dezelve een gedeelte van den
ventriculus dexter cordis.
11. De wortel van de arteria aorM kort bij het vleeschachtig gedeelte van het hart weggenomen,
voorder opengesneden, en in de lengte neerhangende vertoont hij deszelfs inwendige opper-
vlakte, waarin de valvulae semilunares zeer fraai zijn uilgespannen , en binnen welker ran-
den men de orificien van de arteriae coronariae cordis duidelijk opmerkt,
m ■
12. De wortel van de arteria pulmonalis kort bij het hart afgesneden, doch in zijn geheel gekten,
men bemerkt in de inwendige holte van het vat de uitgezette drie valvulae semilunares
welke het ruim in dit vat bijna toe sluiten, het stuk zeif is teederder dan de vorige
specimina, zijnde genomen van een meisje van 14 a 15 jaren.
13 De wortel van de arteria aorta van eene volwassen vrouw kort bij het hart afgesneden en
daarna het binnenst buiten gekeerd. Men observeert de dikte van de doorsnede m het be-
neden en boven einde , de zeer gladde inwendige oppervlakte nu buiten zigtbaar. Voorts de
zeerfraaije en als een drapperie hangende .alvulae semilunares, welke met haar drieën den
geheelen inhoud van het vat bestrijken , in denzelven in bet middelpunt de caruncula carnea,
eindelijk het orificium intemum arteriae coronariae cordis. Dit specimen bevat veel instructiefs.
14 Een soortgelijk specimen, doch nu arteria pulmonalis van een\' man van omtrent 50 jaren,\'
behandeld als het voorgaand nommer en waarin alles, gelijk daarin op te merken is.
15 Een dito zijnde de aorta van een\' volwassen man, behandeld gelijk het vorig nommer en
waarin dezelfde observatien te mal^n zijn. Intusschen zgn de carunculae carneae op de
- valvulae semilunares in dit specimen zeer ontwikkeld.
16 De wortel met een gedeelte van de t-ma caua infertor kort bij het hart afgesneden. Voorts
\' opengesneden en hangende in de lengte met het wortel gedeelte naar de bovenzijde gekeerd.
Men bemerkt in dit specimen de dunheid van deszelfs structuur in tegenstelling van de
arterien, de dikte dier structuur op den kant van de doorsnede zigtbaar, de gladheid van
de binnen-oppervlakte tegen de eenigzins ruwe buiten-oppervlakte, aan welke laatste de
insertien van de venae coronariae cordis zigtbaar zijn; het stuk zelve is genomen uit een\'
volwassen man,
17. Een stuk van de .e/za brachialis opengesneden en in de lengte neerhangende j men obser-
-ocr page 45-veert in lietzelve, belialve hetgeen in bet voorgaand nommer van de algemeene structuur
en oppervlakten gezegd is, de in hetzelve voorkomende klapvliezen.
18. Een fraai stuk vena criiralU van een\' volwassen man; ook daarin ziet men derzelver dikte,
inwendige gladheid, zijnde het stuk naar de lengte opengesneden en alzoo hangende. In-
tusschen zijn er de vc^lvidae semilunares als zakjes hol uitstaande fraai in waar te nemen ,
als mede de orificia van daarin uitkomende kleinere, vaten.
{STRUCTURyt NERF-ORUM.)
1. Dit specimen stelt voor den nerfiis ischiatlciis aan het achtermiddelste gedeelte van de
dije afgesneden. Men ziet daar in de aanmerkelijk breede, dikke, groote gedaante, als mede
de splitsing in de voornaamste hoofdtakken.
2. Een stuk van den nervits brachicdis, genaamd medianus. Men observeert deszelfs dikte, en
aan de eene zijde de bekleeding van de dura maler afkomstig, terwijl die bekleeding openge-
sneden zijnde het inwendige Jibreiise gedeelte van die zenuw vertoont.
3. Stelt voor den stam van den nernis qidnti paris capiiis. Men beschouwt in denzelven de dunne
omkleeding van de pia maler, de r/ü^ra weggenomen zijnde: verder de indeeling in de
drie ramiflcatien en eene zeer keurige opspuiting van de vaatjes met eene lijne roode stof
in de zenuwstof zigtbaar. Dit specimen is onder de zeldzame in dat vak te beschouwen.
4. Dit specimen stelt voor de zenuw van het derde paar ocm/ü.9 , bij derzelver oorsprong
in de bads encephcdi weggenomen, aan de eene \'feijde ziet men de bekleeding met de
continuatie van de dura mater, aan de tegen , of andere zijde is die vagina of tunica
opengesneden, en vertoont zich de zenuw iu hare inv^\'^eadige wezenlijke natuur, kun-
nende de fihrülae nerveae van eenen papachtigen als medullairen aard duidelijk waargenomen
worden, benevens de met eene fijne roode stof gelukkig opgevulde vaatjes, tusschen de
mergachtige draden zigtbaar. Gelijk van het laatste nommer gezegd is, behoort ook dit
onder de rariora
5. Dit specimen stelt voor den oorspronkelyken bundel van hel achtste paar zenuwen hangende in
de lengte: waarin men waarneemt, 1.° aan de eene zijde de bekleeding met è.e dura mater,
2.° aan de tegenzijde dat verlengsel opengesneden zijnde, ontdekt men de zeer fraaije merg-
achtige zenuwdraden, welke naast eikandeten liggen; 3." En waar tusschen men, even als
in de voorgaaude twee specimina de met eene subtile roode stof opgevulde fijne vaatjes
ontdekt; en alzoo is dit specimen om deszelfs meerdere duidehjkbeid nog belangrijker dan
de voorgaande.
6. Dit nommer stelt voor 2 belangrijke specimina ; bet eene , of onderst hangende, is de bundel van
de nervus ol/acforlus, in de if^sïs e^cepAaA" weggenomen. Men observeert in denzelven, behalve
de papachtige of mergachtige zelfstandigheid , waaruit die zenuw beslaat , en waardoor zij
echter vezelachtig voorkomt, nog daarenboven eenige met eene subtile roode slof opgevulde
vaatjes. Het tweede specimen daarin bevat, is een der bovenste sponsbeenderen van
liet zeefbeen. Men bemerkt in hetzelve zijne bekleeding met de memhrana pituitaria ,
waarin de fijne vaatjes met eene subtile stof keurig zijn opgevuld, waardoor het geheele
specimen fraai rood zich voordoet en op welks oppervlakte men duidelijk , over de roode
kleur heen eene witachtige , even als wollige zelfstandigheid ziet liggen, zijnde het uit-
einde en uitsmelting als het ware van den straks beschreven ne%us olfactorius , om het zintuig
den reuk daar te stellen. Deze beide specimina behooren mede onder de rariora.
van
7. Stelt voor een\' aanzienlijken zenuw-tak van den nerfus hracliialU genomen. Men observeert in
denzelven de bekleeding met de dura mater en de zeer fraaije tak-verdeelingen van dezen stamtak,
welke, daar men die verdeeling tot in fijne daadjes heeft voortgezet, een fraai ingedeeld vertoon
makenen waartusschen zich zeer duidelijk met roode stof opgevulde fijne vaatjes doen opmerken.
8. Dit specimen, zijnde een vierkant stuk huid van den opperarm , hangende aan eene zeer dunne
buid-zenuw, stelt voor de binnen-vlakte van de cutis, waarin zich de fijne ramificatien van den
nervus cutaneus voornoemd ind^\'ingen, om alzoo de buiten-vlakte te bereiken. De ramifi-
catien van gezegden nervus cutaneus zijn als het ware reticulair.
9. Dit nommer bevat het ganglion thoracicum van den nérvios sympathicus magnus. Men obser-
veert in hetzelve de dikte van dien zenuw-knoop vergeleken met de dunheid van de zenuw zelve;
hierbij bevinden zich eenige fijne ramifixcatien,^&\\\\^ in en uit ganglion komende gezien worden.
[STRUCTURA MU SCULORUM.)
1. Deze flesch bevat een aantal zeer zuiver uitgewasschen spiervezels, welke door het opruimen
van het aldaar ingezeten hebbende bloed geheel bleek voorkomen,
2. Stelt voor een stuk van den musculus biceps bracMi, waarin men de gladde en zeer inge-
-ocr page 47-wei-kte superjicies externa opmerkt, en aan de tegen- of binnen-zijde de rigting der vezels
zeer duidelijk observeert j gedeeltelijk is bet aan die zijde aan den onderkant met aponeu~
rosis gedekt.
3. De onderarm met de hand van een kind van tusschen de 3 a 4 jaren ; men ziet iu
dit voorwerp het onderste gedeelte van den opperarm, waaraan het specimen hangt:
voorts de integumenta communia, benevens de membrana cellulosa van het geheele lid
weggenomen, zijnde , beschouwt men het eexsle stra!iim spieren, welke zich om den onder-
arm, de hand en vingers beyinden , met hare tendines zeer zindelijk geprepareerd, on-
der welk eerste sLrathm tevens de meeste van het tweede zigtbaar gemaakt zijn : in het spie-
ren~vleesch observeert men die natuurlgke bleekheid , welke een gevolg is van de volkomene
ontlediging van het bloed»
4. Een dito onderarm van esn bijna vijf jarig voorwerp, hangende mede aan het onderste
gedeelte van den opperarm, waarvan het specimen is afgenomen, de hand weggelaten zijnde.
Men observeert in hetzelve eene ontblooting van de musculi gelijk in het voorgaande N°. zeer
zindelijk geprepareerd met hare tendines, en voorts zeer keurig geinjicieerd met eene
roode slof, zoodat elke spier levendig rood voorkomt, en de waarheid van eene tot in de
fijnste vaatjes ingedrongen opvulling bewijst.
5. Het onderst lid in de conjunctie tusschen de tibia en het os femoris afgesneden van het-
zelfde voorwerp als het voorgaand Nommer; men beschouwt in hetzelve vooreerst de
patella met het tendineuse , hetwelk daaraan is vei^bonden gebleven, vervolgens
de gesceleteerde binnen zijde van de tibia, verder de zeer keurig geprepareerde spieren,
vooral de extensores communes dlgitorum pedis , welke onder het ligamentum annulare
doorgaan naar de plaatst hunner bestemming, voorts de achter het scheenbeen gelegen
spieren, benevens die welke zich in het hol van den voet bevinden , vooral de flexores
digitorum pe^iis. In dit specimen zijn wederom de vleezige zelfstandigheden door fijne roode
injectie geheel als levendig ingevuld.
6. Dit specimen stelt voor een stuk spier, waarin het systema vasorum tot in de uiterste
fijnheid met eene roode stof is ingevuld, zoodat men de fijnste vaatnetten in het weefzel
van de spier ontdekt, waardoor dit specimen ook geheel levendig voorkomt, en een denk-
beeld kan geven van de menigte vaten, waarvan het weefsel der spieren voorzien is.
7. Dit voorwerp stelt voor een stukje van den musculus biceps hrachii, waarin men het na-
volgende waarneemt. Het specimen hangt aan een stukje van den neri\'us brachialis ^ van
waar een ramus nederdaalt en zich gelijk een net weeft en verliest in de zelfstandigheid
van de spier. Het stukje mushei zeer zuiver uitgewasschen zijnde, komt weer bleek voor
Bij dit voorwerp verkrggt men nu een goed denkbeeld van de insmelting der zenuwstof in
het spieren-vleesch.
8 mi praeparaat bevat de tendo van JchilUs van een\' volwassen man; men bemerkt in het-
zelve de zeer gladde zuiver glinsterende buiten oppervlakte, de meer rmge en met vleesch-
vezels voorziene achter of binnen oppervlakte; het geheel levert een krachtig zamenstel op,
genomen van het onderste gedeelte van de gastrocnemias ter eener en van het o. calc^s
ter anderer zijde.
9. Een stuk ter^do van Jchilles van een\' volwassen man. Men ziet in hetzelve den eersten graad
van oplossing, waardoor JibriUae tendineae zigtbaar worden.
10. Een dito stuk waarin de bewerking der maceraüe meer doorgezet zijnde, de fibrillae
wolliger zich vertoonen.
E.U dito. waarin die Lewerling nog verder geforeeerd zijnd^ meerder wollige ontwikkeling
plaats heeft.
,2 Een dito van een jeugdiger voorwerp, waarin de .naoeratie zoodanig is voortgezet, dat de
" geheele iendo als in dons veranderd de figuur vau eene kwast heeft aangenomen.
,3. Een stuk Undo AéüUi. van een meisje van 16 jaren, door oplossing zieh geheel als dons
voorstellende.
,4 De pees van den iMaeus posiicas van hetzelfde voorwerp als het voorgaand nom-
meJ, waarvan een gedeelte zich, door opgelost zgnde, zeer zacht cn fibrdleus
voordoet.
77 ^ ^nlwaQtjpu man haneende aan een stuk extensor. Men
h™:,:"de tlartlZw d:arenhoven het daarh, nederhan-
tTd stuk pees van de uitstrekkende spieren, hetwelk door er. re.u.g.ng ,n de
Sltfijnste Lden is opgelost , en als het ware een zacht sat,„kleur.g voorstel geeft. Dtt
specimen heef. veel «aarde voor het ondervigt waartoe het bestemd ts
, l „r.„n,ur<,ri, van den muKulus talUdmw, do,si, zoodanig door macsratie
ra\': hl eTneTl doorseh^nende wollige .elfs.andigbeid oplevert, en waarin men
niet onduidelijk de tela ceUulosa opmerkt.
17 Een stuk teridi^nea ter^dir^is JehilUs, waarin men door eene gelukkige met
17. Een stuit vagma ^^ On<^etwiifeld ziin dit de vasa exha-
roode materie de fraaist opgevulde vaatnetten ziet. Un^etwijiei j
/rrn^^-a, waardoor in èi^ vagina altijd vocht aanwezig is.
18 Een stuk van den ^..c./.« laUss^mu. dorsi. Waarin men door eene gelukkige
\' ir^]ectie met roode stof de zeer fijne vaten opgevuld ziet.
19. De tendo AchiUis van een jeugdig voorwerpje, waarin men waarneemt behalve gedeeltelijke
oplossing, voortgebragt hebbende eene wollige zelfstandigheid, nog daarenboven de in die
tendo met eene roode stof zeer gelukkig opgevulde vaten, welke daar in menigte voor
banden zijn, en dit specimen veel belangrijks bijzetten.
{STRUCTURA CARTILAGINIS.)
1. Dit specimen bevat eene laag welke verstrekt heeft tot verbindend middel tusschen
de lendenweiwelen van een\' volwassen man. Men ziet in hetzelve eene vrg zuivere witte
kleur en deszelfs massive dikte ; de gedaante gelgkt den platten grond der ligchamen van de
lendenwervelen.
2. Eene dito laag cartüago van hetzelfde voorwerp op dezelfde hoogte genomen. Men bemerkt
den door maceratie in hetzelve zigtbaar geworden aanleg van tela cellulosa, welke het tot
grondslag verstrekt.
3. Een dito stuk cartilago op dezelfde hoogte genomen uit een volwassen voorwerp, en waarin
door sterker oplossing de tela cellulosa, als grondslag van bestaan, nog duidelijker blijkt.
4. Eenstuk springverig cartilago van een der ribben-einden, genomen uit eenen volwassen man;
in hetzelve is almede door maceratie duidelijk de tela cellulosa ontwikkeld.
5. Een dito stuk cartilago uit hetzelfde voorwerp , en waarin die bewerking nog duidelijker ont-
wikkeling heeft veroorzaakt.
6. Nog een dito stuk cartilago uit eene volwassen vrouw genomen , gelijk van 1 gezegd is.
en waarin de macem^/e-bewerking zoodanig is voortgezet, en tot het maximum gedreven,
dat het geheele specimen, behalve eenige brokjes, welke nog niet genoegzaam zijn opgelost,
overigens een zeer zacht en helder celwijsweefsel voorstelt. Dit specimen bevat veel bewijs
voor het bedoelde oogmerk.
7. In dit stukje cartilago, genomen van tusschen de wervelen, uit een kind van ongeveer zes
jaren, en doorschijnend gemaakt, hangende in Spiritus Terebintliinae, observeert men de
door eene gelukkige injectie met eene roode stof, rijk opgevulde fijne vaatjes daarin.
{O S T E O G E N I A.)
I He. groo.3.e gedeel.e van he. ach.e.loofd.-been va„ een foe,.s van vier maanden waari
men de .eedere wording, doov been-ve.elties „ig.baar , van d.. .pecmen onderscheuU.
2. He. geheele ocoiluH. van een van 5 maanden. Men zie. in he,zelve be.
gedeeUelijk .0. been overgegane gedeeUe, e„ he. nog in carUlag^neusen of weeken .oe».and
verkeerende andere deel van hetzelve.
3. De zeer .eedere en als ne.vormig geformeerde o,sa parieialia, en he. middels.e deel van he.
O» o^dfilia , van een /oeiKS van vier maanden.
De beide helf.en van he. o. froniis ... ... Joetus van 4 maanden, waarin de beenwording
zich zeer gedistingueerd voordoet.
5. Een dito voorstel als het voorgaand nommer.
6. De twee wandbeenderen henevens bet acbterboofds-been, van omtrent denzelfden tijd van ont-
wikkeling, waarin even fraai de beenwording zigtbaar is.
^ fn^fi,^ van 5 maanden, waarin het meerder ver-
7. De twee helften van het o. frontis van een foetus van d m
dikte der osüficatie gezien wordt.
. u . van een foetus van 5 a 6 maanden , waarin de
8. De twee ossa parietalia en het os occipitis van een ]üei
voortgang van ossificatie duidelijk blijkt.
9. Twee ossa parietalia van een dito.
,0. De beide helf.en van he. o. fronüs van een fo.ius van goed 6 maanden, waarin de ver-
dikking reeds aanmerkelijk blijkt.
11. Twee di.0 van bijna 7 maanden, waarin he.zelfde waargenomen word..
,2. De .wee o«. parietalia me. he. o, occipüis , van den <ijd al, in het voorgaand nommer.
,3. De .wee deelen van he. o» /ro.tó. en een o, parietale van een foetm Tan 7 maanden.
lö
14. Het os parietale van een omtrent geheel ontwikkeld foetus : men ziet in hetzelve eene aan^
merkelijke beenige verdikking in het middelpunt , welke langzamerhand verdunt naar de
i\'auden , welke laatste zeer fraai heen-vezelig voorkomen.
De twee portiones squamosae van de ossa temporalia uit een foetus van 3 è 4 maanden ,
waaiün de vezelachtige ossificatie zeer fraai blijkbaar is.
16. In dit nommer hangen drie voorwerpen onder elkander; het bovenste is de pars squamo-
sa ossis temporalis, het middelste is de pars petrosa, het derde of onderste de beenige
cirkel, waarin de membrana tympani is geplaatst geweest. Alles van een/oe^ws van 4maanden.
17. Het os temporale van een foetus van rmm 4 maanden, hangende de deelen nu vereenigd
aan elkander.
18. Een dito van omtrent 6 maanden.
19. Dit nommer bevat 3 voorwerpen; de beide bovenste de ossa temporalia , zonder de portiones
petrosae , maar waarin de ringen , waarin de \'membrana tympani gezeten heeft, duidelijk zijn
gemaakt. Het derde of onderste voorwerp is de eene helft van de maxilla superior. Deze
toestel is genomen uit een\' nuper natus.
20. Het os sphaenoïdes in drie deelen gescheiden, waarvan het bovenste het corpus, en de twee
onderste de alae majores zijn , genomen van een\' nuper natus. Men observeert de reeds
vergevorderde stevige beenwording.
21. De eene helft van den boven-kaak van een foetus van 7 tot 8 maanden.
22. In dit glas ziet men 5 voorwerpen; de twee bovenste zijn de twee ossa temporalia, het
middelste de helft van de maxilla inferior, en de twee onderste specimina de beide helften
van de maxilla superior, alles van een embryo van 4 maanden.
23. Bevat de onder-kaken van twee embryones van tusschen de 3 en 4 maanden , elk in twee
stukken gescheiden , doch bij eikanderen bepaald , en waarin de voortgang der beenwording
duidelijk waargenomen woi\'dt.
24. Twee onder-kaken, elk in twee helften gescheiden, genomen uit embryones van 6 a 7 maan-
den , waarin de vordering van beenwording duidelijk wordt gezien, en de vorming der
alveoli zich doet opmei\'ken.
25. De maxilla inferior van een embryo van 8 maanden, in twee deelen gescheiden , men obser-
veert de vordering van ossificatie, en de kast voor de aheoli dentium, alsmede dat door eene
roode mjectie-stof in dit nog weeke beengestel, de kleur in de fijne vaatjes van hetzelve is ingedreven,
4-^
-ocr page 52-26. De atlas van een e^lryo van 4 maanden, waaHn men de gedeeUelijk kra.kbeenige
gedeeltelgk beengewordene .elfstandiglieid opmerkt.
Vnf wervelen van den hals van ..n foetus van 5 maanden, waarin men .eer fraai de puncta
llsifieat«r.is .iet, benevens de nog .eer doorsch.j„ende oartUagtneuse gedeelten.
28. Vt,f wervelen van den rug van een foetus van ongeveer 6 maanden, waarin men het.elfde
waarneemt als in het voorgaand nommer.
29. De epistropJtaeus in .,n geheel, en de iu twee stukken onder den.elven hangende van
een /O« Jvan 8 i 9 maanden , waarin men .eer fraai den voortgang van oss.fioatte ..et,
mede de nog kraakbeenige gedeellen.
7 .^r, <.pdeelte van het os occipitis van een foelus van 7 maan-
r,ta:ri::rS - - v^:!: nommer, de.elfde versoh,„selen waarneemt.
3, De utlas, epütrophaeus .n A.ri. halswervel, hangende onder eikanderen , de vierde en vijfde
h Islte .\'Imen\'^.ereenigd liggende op den grond van he. gl. , genomen van een foe.u.
btr „raturu. en waarin de voortgang van ossifieat.e .eer fraa, ge.ten wo.dt.
32. Twee .erteLrae eoUi van een\' waarin de vordering van ossifioatie duidelijk
zigtbaar is,
33. De Benevens aan denzelven nog
een pasgeboren kind, waarin men de voortgaande oss.ficatie gedxsting
, 7 een emhrvo van drie maanden , vertoonende de nog
Teh^r::« r/::\',taa:i: .TrdtAe. o»»,— voor e. ....
brarum gelijk een zandkorrel voordoen.
1 met de vleugels der innominata , benevens het o. sacrum en
t^cot^^r^re:! ;::: t ; m-aanden. waarin men de vermeerderde oss^eatU tegen
het voorgaand voorwerp fraai beschouwen kan.
36 De geheele wervel-kolom met het vau een embryo van omtrent 5 maanden, in welker
geheelen toestel de ossifieatie fraai is uitgedrukt.
37 De geheelen wervel-kolom van den atlas tot het O. , ui. een van bgna 6
malden 5 men .iet _ daar in de.elfde argumeute. als tn het voorgaande.
38 Eenige eorpora .erteUarurrt, benevens het oorpus ossis saeri et cocoy^« van
omtrent « maanden, waarin de ossifieatie veel vordering heeft gemaakt.
39. Van den atlas af tot het os coccygis uit , alle de corpora vertehrarum van de kolom van een
foetus van 7 maanden, waarin men de vordering van ossificatie vermeerderd ziet.
40. Van den atlas af tot het os coccygis uit , de geheele wervel kolom van eenjoeius van 8 maan-
den, waarin de ossificatie veel voortgang gemaakt heeft.
41. Van den atlas af tot het os coccygis uit , de geheele wervel-kolom met alle apophyses vertehrarum
van een pasgeboren kind: men observeert in dit fraaije stuk de schoonheid van het geheel,
en duidelijkheid van al de gedeelten, bij voorbeeld de corpora vertehrarum., de apophyses
zoo spinosae als transversae , op wier uiterste punten het cartilago bewaard is , de fora-
mina lateralia, welke zeer zindelijk spreken, eindelijk de theca vertehrarum tot in het
os sacrum geheel hol zigtbaar.
42. Een dito wervel-kolom , geheel als het vorig nommer , van een kind van 4 maanden , waarin
alle de genoemde deelen even schoon en sierlijk zijn uitgewerkt, waarin men bij vergelijk
de voortgang van ossificatie vermeerdei-d ziet, en hetwelk als een zeer fraai en instructief
stuk kan beschouwd worden.
43. De geheele wervel-kolom van den atlas af met het pebis daaraan vereenigd van een\' nuper
natas. In dit stuk bemerkt men niet alleen de hoedanigheden van de wervel-kolom,
maar ook tevens die van het pelvis met deszelfs ligamenten geprepareerd,
44. De geheele columna vertehralis met het os sacrum en coccygis vau een kind van 8 maanden.
In hetzelve neemt men den verbazenden voortgang van ossificatie, bij vergelijking met vorige
nommers, duidelijk waar; terwijl het nog een aantal zoo dun-beenige als cartilagineuse-^Vin-
ten, aan dien leeftijd nog verbonden, vertoont , en in zijn geheel een zeer belangryk insrtuc-
tief stuk voor de osteogenie oplevert,
45. In dit specimen beschouwt men het middelste gedeelte van de wervel-kolom, zijnde 15
wervelen aan eikanderen, genomen van een kind van een half jaar; men merkt in hetzelve op
de vastigheid der corpora vertehrarum de nog aan de apophyses transversae et spinosae
cartilagineuse toppen; terwijl een gedeelte van den achterkant open gemaakt zijnde men de
ruimte van de theca vertehrarum ziet.
46. Twee sterna, waarvan het bovenste van een embryo van drie maanden, en het onderste
van 4 maanden is. Men bemerkt in beiden den nog geheel kraakbeenigen staat van dezelve,
terwijl men nog geen het minste bewijs van ossificatie daarin waarneemt.
47. Twee s/er«« , welker eene van een Joetusyan nagenoeg 4 maanden, en het. ander, dat er on-
der aan hangt, van 6 weken is; in beiden is alles nog geheel cartilago.
48. Een dito van 5 maanden , waarin alles te optemerken , valt als in hef. vorig nommer.
-ocr page 54-SB
. ^ ^iVr maanden waarbiï levens de 7 ware ribben aan
Mef irir ae„ ...
van de ribben , terwijl het sternu^ nog volkomen carWagmeu. ts.
50. Een dito van 5 maanden, waarin men flaanw de pu„cta o.,ificaiü,nU .iet beginnen.
t fi maanden • aan betzeive ziin alle de cartilagines
tl—grairrvaTd—^^^ --——
ossificationis fraai ontwikkeld ziet.
1 ^ ,-on ppn fnptu-i van ruim 8 maanden, waaraan
van een biina-volwassen yoe/w., waarin de
53. Een dito met cartilagines geprepareerd «f./ num van j
voortgang van ossificatie duidelijk is.
• een emhrvo van 8 maanden, Avaarin de ossifiicatie-\\oxde-
54. Een dito zonder cartilagines van een embryo v
ring blqkt, en bet ensijormis zeer ontwikkeld voorkomt.
^ .rulnmnes van een pasgeboren kind; men bemerkt eenen
55. Een dito sternum, zoud.v cartilagines ^ ^^^^s geformeerdecostarum, en het
aanmerkebjken voortgang in de ossifiicatie , de reeds ,etox y
zeer ontwikkeld cartilago ensiformis.
twpeiari- kind, zonder cartilagines costarum; men bemerkt in het-
^e nitgesnedene>.». co.»™™, en het .onder-
ling in drieën gesplitste cartilago ensijormis.
7 tn.schen de 4 a 5 maanden, waarin men , stuk voor stuk, der-
.«n een embryo van 7 maanden, waarin men het beenig , schoon teeder ,
V O een foetus Van 4 maanden. Men ziet daar in, schoon nog mr-
van het been, benevens .eer fraaie o»>„.>-beginse,s in
hetzelve.
eo Het os een/o.« van 6 ntaanden , vertoonende, gel,k het voorgaand nom-
mar, de vordering van de beenwording.
6,. In dit glas .^n verva. 4 speeimina = de van de .... , Waarin de pnnten van os.ifi-
-ocr page 55-catie fraai worden waargenomen, vervolgens onder aanhangende het specimen, zijnde
het os innominatum embryonis ocio mensium, waarin eene aanmerkelijke vordernig van 0.9-
sificalie zigtbaar is; voorts het nog zeer doorschijnende en dunne acetabulum, bene-
vens het daaruit hangende caput ossis femoris , nog met hetzelve door het ligamentum teres
verknocht.
62. Het os innominatum van een pasgeboren kind , waarin men de voortgaande werking van de
ossificatie wederom vermeerderd ziet.
63. Soortgelijk os innominatum van een kind van drie maanden . met betrekking tot de ossificatie
gelijk aan het vorig nommer. Men onderscheidt in deze beide op elkander volgende speci-
mina den nog weeken en huigzamen staat der acetabula.
64. Het os innominatum,^,ym Qen km^L van omtrent 8 maanden, men ziet daarin eenen aan-
merkelijken voortgang van verbeenlng, met nog overblijvende cartilagineuse ^QelQn\', in het
bijzonder ziet men hier de aanvankelijke stevigheid van het acetabulum toenemen , hetwelk
slechts in de basis een driehoekig cartilagineus deel overig heeft.
65. Soortgelijk os irmominatum als in het voorgaand nommer; doch twee a drie maanden ouder.
66. Het os innominatum van een bijna tweejarig kind; men beschouwt in hetzelve eene aan-
merkelijke ossificatie, de vorming van het acetabulum, hetwelk echter in de basis nog
eenige onvolkomenheid in soliditeit bezit.
67. Os sacrum et os coccygis van een kind van 9 maanden ; men ziet in hetzelve den nog ge-
deeltelijk kraakbeenigen staat, en het nog niet genoegzaam gekromde en uitgeholde in de
gedaante.
68. Het os sacrum en os coccygis van een kind van 18 maanden: men neemt daarin waar de
5 corpora vertebrarum, en de drie coccygis, voorts in de zijdelingsche gedeelten de ossi-
ficatie en het nog overige cartilago. Aan het achterste gedeelte ziet men de ossificatie der
apophyses spinosae, en den in het been tusschen dezelve geplaatsten sulcus medius; de
gekromde of holle gedaante is in dit specimen zeer fraai reeds bepaald.
69. Het onderste gedeelte van de wervel-kolom, benevens het os coccygis van eeu foetus van het
varken , waarin men op eene zeer aangename wijs de schakering ziet van ossificatie en
cartilago: met oogmerk hier tusschen geplaatst om de vergelijking tusschen de andere spe-
cimina te kunnen daarstellen.
70. Een dito specimen, doch van wat later ontwikkeling, niet minder fraai-
71. Dit specimen bevat de drie laatste lendenwervelen benevens het os sacrum en coccygis van
-ocr page 56-een kind van ongeveer 2| jaar: men bemerkt in hetzelve de aanmerkelijke gevorderdheid
der beenwording, doch tevens ook nog het overblijvend cartilago,
72 Het peMs in zijn geheel , met de twee gedeelten der dije- beenderen in de acetahula
\' vens de twee laatste lendenwervelen, alles in deszelfs ligamenten geprepareerd, xn welk spe-
cimen dus de argzcmentenyoov de osteogenie en syndesmologie gevonden worden. Du spe-
cimen is genomen uit een foetus van omtrent 7 maanden.
73. Bevat de en hand van een foetus van 7 maanden. Men ^
. eerste beenderen den fraaijen cartilagineusen staat van derzelver uiteinden, en het teedei bee-
nic^evan de middeldeelen. In de hand den cartilagineusen toestel van A^n carpus , de reeds
mLr verbeende cylindriele beenderen van metaecvrpus en ^ev phalanges dogUorum, Ook
onderscheidt men hier door injectie-stof de daar tusschen gelegene fijne vaatnetjes.
74 Scapula, clavicula, os lu^ri, ulna et radius van een foe^s 5 maanden. Men neemt
fn aTe d ze specimina eene volkomen onderscheiding van de daartoe behoorpde gedeelten
raatbeneven\'s eene zeer fraaije vordering der beenwording, en tevens zindelijken
neusen toestel.
73. O» innominatu^n benevens de twee schouderbladen van het emhryo waarvan in n.= 69 ge-
sproken is.
76 De twee schouderbladen, het os hun^eri, twee ulnae en een van een emlryo va„
Ij I maanden , waarin men de .eer fraage werking van de o.teogeme kan waarnemen.
77. Vlna en raiiu. van ecu volwassen Joetus, waarin men iu de e^ipnyse, den .eer fraaijen voort-
gang der ossifieatie waarneemt.
78. Scavula, os ku^eH, ul,.a en radius van een dito, waarin optemerken valt geUjk in het
vorig nommer»
79. Searula, os humeri en raMus, in alle op.igten gelgk aau het vorig nommer.
80 De.e flesch bevat de „uderarm-beenderen met de hand en vingers van een pasgeboren voor-
werp , like aan eikanderen door hunne/^—-reenigd geconserveerd .,n .n naiuraU.
s, De.e flesch bevat het schouderblad, opperarmbeen , de groote cn kleine ellepw van een
Und van 6 maanden, waarin men nog .eer veele e.rtilug.r,euse gedeelten opmerkt, .ooda.
alle apophyses nog zijn epiphyses.
S2. Het bovenste lid van ee„> nuper natus zindel^k geprepareerd i„ des.elfs Ugamenten, waar-
door alles natuurlijk zamenhangt.
Het os humeride ulna en radius van een kind van ongeveer een jaar, waarin de cartila-
gineuse gedeelten zicli zuiver voordoen. De ossificatie scheen in dit voorwerp met veel
spoed voortgegaan te ziju.
liet geheele bovenste lid zijnde scapula, clavicula, os humeri, ulna , radius , carpus , me-
tacarpus en phalanges digitorum zindelijk geprepareerd in hwcvne ligamenten, zoo dat alles
zich zeer doelniatig voordoet; genomen van een\' nuper natus.
De ossa carpi met eikanderen in vereeniging , zijnde aWts iw^ cartilagineus en doorsch^nend ;
van een omtrent volwassen/oe/w,9.
De acht ossa carpi onder elkander hangende , genomen van een pas geboren kind ; men be-
merkt in onderscheidene stukjes de beenkernen in het cartilagineuse gedeelte.
De carpus zeer zindelijk geprepareerd, en door deszelfs banden in situ naturali gespaard;
men neemt de regelmatige plaatsing der rijen beenderen waar, zoo wel van de drie eerste
welke het hoofd van de hand daarstellen, als van de tweede rij, welke het steunpunt voor
de nahand uitmaken; genomen van een kind van 2 jaren. Het ronde beentje ziet men af-
zonderlijk buiten de rijen er bij hangen.
De acht beenderen van de voorhand, hangende onder eikanderen, en genomen vaneen kind
van omtrent 2 jaren.
Vier beenderen van de voorhand, waarin de voortgang van ossificatie aanmerkelijk is toe-
genomen ; van een voorwerp van 3 a 4 jaren.
De vier beenderen van de nahand, hangende onder elkander, en waarin de epiphyses geheel
kraakbeenig zijn: van een kind van ongeveer drie jaren.
Da phalanges digitorum hangende onder elkander , zeer zindelijk geprepareerd , van hetzelfde
voorwerp als het voorgaande nommer, en waarin ook de uitersten geheel cartilagineus voorkomen.
Eenige phalanges digitorum, benevens eenige ossa carpi van een pasgeboren kind.
Eenige phalanges digitorum van dito.
De phalanges yan twee vingeren en van den duim van een voorwerp iets ouder.
De drie phalanges polUcis manus van eenen jongen van omtrent II jaren.
Het gesceleteerde handje van een van 6 maanden ongeveer, hetwelk nog in een\'
g \'-^eel canüagineusen sx^^x. verkeert, en waarin men door suUile injectie met roode stof
zeer Jraai de vaatjes ziet ingevuld.
D
84.
85.
86.
87.
89.
50.
51.
92.
93.
94.
95.
34
or. Bevat het sleutelbeen , de u,na e.t raiias en beide os.ajemo,.. van een/„e.,. van 6 maanden.
98. De beide ossa femoris van een foetus van ,1 maanden.
.,9. De scheen- en knitbeenderen van een emb,yo van 6 maanden.
100. Bevat het „s fen^ori. benevens de van een en.l.ryo van 7 maanden.
ming van het blijkt bier in dit O, /«»»miMiam.
,02. De iibia midden doorgezaagd van een emhyo van 9 maanden.
,03. De doorgezaagde tiUa, van een kind van 6 maanden genomen.
,04. Het o, festons. De voortgaande beenwording wordt in dezen cylinder schoon „aargenomen =
van een kind van één jaar.
■ ; de knie voor, zijnde het onderste gedeelte van het
,05. Dit specimen stelt de „.^«„feW van de k , ^^^ „nderlingen zamen-
/e»„,-.Vme. de ligamenta ^\' al^men ; hierb, hangt de p.telta me.
hang door m n S. vervolge de vereeniging van de tibia me. de
de 7 —— aan den onderkan.. alsmede de gcwrieht.holte voor
lltolt^eU eeTzeer instrnetief preparaat o. Het is van een pasgeboren W.
u , . benevens de beide en ééne fiiula van een éénjarig kind. Men .iet
,06. H«;» ...aalbeenige epiphyses, terwgl de eene tiM. doorgezaagd ,s , en
In deltvormigl beenzelfstandigbeid fraai ziet nitkomen.
,07. Bevat de pateUa van een embryo van 8 maanden.
,08. De patslla van een kind van omtrent één jaar.,
„ kind van 5 4 6 maanden, hangende aan eene gedeelteltik ronde pees der
,09. Byatell. aan de bi„nenz,de de met eene roode stof opgespo-
triZdalae syr,oviales en membrar,a syno.ialts.
liiirl van 5 4 6 maanden, waarin de ossificatie-
nO, De zeven o... genomen van een ^md van 5 a ,
punten fraai zigtbaar zijn.
tarsi genomen van een kind van ongeveer 2 jaren , waarin men den voort-
111 De zeven ossa tarsi gcuw"
\' gang der ossificatie fraai waarneemt.
-ocr page 59-112. De zeven ossa tarsi van een kind van 5 a 6 maanden.
113. De ossa tarsi van een kind van li jaar, om hunne siei\'üjkheid en ossificatie zeer instructief.
114. De iu twee rijen aan elkander verhonden ossa tarsi, waarin vooral het fraaije der vereeni-
ging van den astragalus het os calcis optemerken valt: genomen uit een kind van
twee a drie maanden.
115. Het os calcis en astragalus , benevens het os cubifiorme van een kind van ruim 2 jaren.
116. De vijf ossa metatarsi van een pasgeboren kind, in welker diaphysis men de ossificatie
en aan de extremiteiten het cartilagineuse onderkent.
117. Bevat verscheidene ossa metatarsi en phalanges digitoram van een pasgeboren kind.
118. In deze flesch is bevat het onderste car/iVa^/raeMse gedeelte van de tibia met haar mal-
leolus internus. Voorts een der wiggebeenderen van den voorvoet, het navoetsbeen van
achter den grooten teen, met de beide phalanges yaxi genoemd deel 5 alles den voortgang
van ossificatie helder aanwijzende.
119. Bevat het geheele onderste lid in de ligamenten geprepareerd, tot de phalanges digitorum
ingesloten van een pasgeboren kind.
120. Het onderste lid in het midden van het os femoris weggenomen, geheel gesceleteerd, en
de ligamenten tot de phalanges digitorum ingesloten geconserveerd. Het kniegewricht, de
patella , tibia en fibula, benevens het geheele^amenstel van den voet worden hier naauw-
keurig waargenomen.
12Ï. Het geheele in deszelfs ligamenten geprepareerd scelet, van een foetus van 8 maanden;
men bemerkt in dit fraaije sceletje, a capite ad calcem, alle de zamenstellende deeltjes
in derzelver geheel, terwijl in hetzelve alle de cartilagineuse gedeelten geconserveerd zgn , en
behalve de gewoone articulaii\'e ligamenten , nog daarenboven de interosfea , en bij het pel-
vis de sacro-ischiadica ligamenla gespaard zijn ; alles levert een zeer fraai en zindelgk
geheel op.
GELEDING.
{A RT I C U L AT I O.)
1. Dit specimen bevat de articalalie van den schouder van een\' volwassen persoon, zijnde in
hetzelve het navolgende aantemerken. Primo, dat gedeelte van het schouderblad, hetwelk
de cavitas ariicularis bevat, welke men open in zijn geheel beschouwt, waarnevens men,
Secuudo: de beide apophyses, acromium ^x^ processus coracoides n^meY^k, geplaatst ziet.
Tertio: het caput ossis humeri, nog met de caAlas door een gedeelte vau de capsulaarti\'
culationis zamenhangende ; men beschouwt de zeer schoone gladheid van den, hier kraak-
beenigen , gedekten knok, waaraan zich ook nog een klein deel van de pqp bevindt.
2 Bevat de articulatie van den elleboog, zijnde het onderste gedeelte van het o. humeri,
waarin de katrol, benevens het hoofdgewijze uitsteeksel, en de voorste en acnterste kuilen,
ter bepaling van de beweging van den onderarm zigtbaar zijn; verder de vereenigde boven-
einden van ulna en , makende met elkander de gewrichtsholte om genoemd "
.„.-deel te ontvangen, voor welks bepaling in de beweging zoowel als m hechtheid van de
riw«.-. het dient, hetwelk hier in zijn geheel waargenomen wordt ; genomen
van eene volwassene vrouw.
3. Ee„ gedeelte van het o» , waarin men besehouwt het caput, benevens het Ugamen-
waaraan het speeimen hangt, het coUa,n en de twee nog trooUan-
teres-, van een kind van 3 jaren. -
, dat o-ecleelte van het os innominatumvf^^r\'xxx
4 Het heupgewricht van een\' volwassen man, zqnde dat ^^aeeiie
; h de\' ..tyUUla bevindt, benevens het nit \'
aanraking gelaten Lput fimorU, men ziet, zoo in de ca„,as als aan het cap.t felons ,
de natnmlijke gladheid door de kraakbeenige la^r^lkn verwekt.
Het onderste gedeelte van het d^ebeen van een\' volwassen man, waarin men de heide
djli met kraakbeen beslagen, zeer glad en als gepolijst ontdekt.
e. Het kniegewrieht van een\' volwassen man ztjnde het ^^^^^X^^^rt\'.r;,
bonden door de Ugamenla cruciala met de Ubm; voorts het bovenste gedeelte ,
men de beide artienlaire met kraakbeen bedekte kuden waarneemt, verfer de met
pees van de „... verbonden patel,., die terug geslagen z^nde , omgekeerd op de
tibia rust.
r Bevat den astragalus of talu. als hoofd van den voet , genomen van een\' volwassen man,
waarin men alle vlakten met glad kraakbeen bekleed ztet.
8. Het onderste gedeelte van de übia, alsmede van de fihula, vormende de canfas arlicula-
tionis voor den voet, benevens de twee malleoli daarnevens staande; alles van binnen met
glad kraakbeen bekleed ; dit specimen is van een\' volwassen man genomen.
9. Het gewricht van den voet, genomen van een\' volwassen man, zijnde het onderste gedeelte
van de en jihula , vormende de articulaLie-\\^o\\l^ voor den voet. Voorts bet met het-
zelve , door een nagebleven stuk ligament , verbonden andere deel van den voet, zijnde de
astragalus of hoofd van denzelven, waardoor deze articulatie vereenigd, geformeerd wordt.
10. Bevat 3 specimina , Primo: het os calcis , hetwelk op den grond van de flesch ligt, en
zijne arliculaire vlakte-voorstelt. Secundo: den astragalus , welke den knok of het hoofd van
den voet uitmaakt, en eindelijk het os navicular e, hetwelk aan een gedeelte van zijn ligament
is hangende; al de gedeelten dezer beenderen, welke in aanraking moeten zijn, bevinden
zich met kraakbeenige lamellen glad bekleed; de specimina zgn genomen van een\' volwassen
{FUNCTIO riTALIS.)
Bevattende de fioofdiVerituigen voor den. omloop des tiloeds en ademhaling dienstbaar.
Verrigtingen y weihe eenen directen invloed op het leven uitoefenen,
{bzoev )
Hier bevinden zich onder de Physiologische, eenige Pathologische voorwerpen, om de vergelijMng op de
plaats zelve belangrijker te doen uitkomen.
Dit specimen bevat insula sanguinis , welke van eenen, äan ontsteking in de pleura labo-
rerenden , lijder bij eene aderlating genomen is.
2. Dito specimen van denzelfdeii lijder. Men bemerkt in beide specimina, in het eerste echter
meer dan in het tweede, eene gekrulde zamengetrokken holte , zonder crusta lardosa ; overi-
gens zijn de beide nummers cruor sanguinis, in welke beide men zekere rimpelachtige en
streepachtige zamentrekkingen ontdekt, die niet onduidelijk de wenken geven van een meer
tot vastheid overhellend beginsel in zich te bevatten.
3. Pars fibrosa sanguinis oiplastische Ijmplia, door klutsing uit geïnflammeerd bloed gehaald,
en daarna helder gewasschen.
3* Crusta lardosa injlammatoria, genomen na de aderlating van lioog geïnflammeerd bloed uit een
pneumonicm. Men aanschouwt in hetzelve eene aanmerkelijke ingewevene vastigheid, en eenen zeer
aanmerkelijk ingetrokken zamengekrulden rand; deze plastische crusta is bij uitnemendheid dik en
van de zevende aderlating genomen.
3** De pars fibrosa sanguinis, uit eene aanmerkelijke hoeveelheid gezond, door aderlatmg afgetapt bloed
van een volwassen mensch. De compactheid waarin het voorkomt, is afhankelijk van de zamen-
drukkende bereiding, welke onder de handgreep om het te verkrijgen, heeft plaats gehad.
3»« De pars fibrosa sa guinis, uit het bloed van een\' volwassen gezond persoon, nu zorgvuldig,
zonder wringende proefneming, door klutsen en was.schen verkregen. Men aarschouwt in het-
zelve de vezelstof, en de zeer gemakkelijke overeenkomst, die zij bij vergelijking maakt met
de tela mucosa siw cellulosa, waaraan zij tot lasis verstrekt. Deze. vezelstof van het bloed,
hoezeer van een dropvormig beginsel, heeft allen aanleg, zoo als wij zien, tot soliden over-
gang.
Dit nommer bevat een zeker aantal fleschjes, waarin de scheikundige bestanddeelen van het bloed
bewaard zijr.
4. Eot hart van een\' man yan 75 jaren, een Russischen dwerg, waarvan het scelet benevens
nog andere preparaten in dit kabinet aanwezig zijn.
5. Het hart van eene volwassene vrouw , hangende aan den veneusenhoezem, en waarin ook een
gedeelte van de arteria pulmonalis en aorta zigtbaar zijn.
6 Dito hart van\'eene volwassene vrouw, waarbij tevens de bogt van de groote slagader met de
\' daaruit voortkomende stamtakken behouden zijn. Dit hart is voor eene volwassene persoon
bijzonder klein, niettemin stevig. De bezitster was van een\' gezonden, vrij sterken aanleg.
7 Het onderste vleezige gedeelte van het hart van een\' volwassen man; men beschouwt in het-
\' zelve de zeer sterk geformeerde linker holte, benevens het septum cordis zeer dik, voorts
de dunnere ondérpunt van de regterholte, alsmede de afgesnedene tepelspieren, die tot de
valvulae behoord hebben.
8. Cor ee„\' volwassen\' man, hetwelk zeer dik, stevk ineengedrongen doch klein
in omtrek geformeerd is; men bemerk, in hetzelve een gedeelte van het septum, hetwelk
aan deze helft verbleven is, voorts de zeer sterke en dikke linkerkamer de .al^la. mUraUs
met derzelver dikke tepelspieren, eindehjk den «Vi«^ met deszelfs aarioula; het geheel
vertoont veel sterkte.
9 Het binnenste corrZ.-. , waarin men de zeer fraaije spiervlechten ziet, welke de xWn-
\' dl^^e cor^stractie ^^^ dit deel formeren m aan hetzelve die duurzame kracht mededeelen.
Voorts aan de buiten-zijde de in een gewerkte gladde oppervlakte door de insmelting van ge-
noemde tepelspieren, veroorzaakt. Hoe nader men dus komt naar de buitenvlakte des te
eenvoudiger is de structuur van het hart, en dus omgekeerd.
10, Het linker hart van eene jeugdige vrouw opengesneden, waarin zich de tepelspieren fijner en
minder uitgewerkt voordoen, waar men ook de valvulae mitrales aanschouwt en boven dezel-
ve eenige graanwijze stukjes ossificatie, welke zich als eene bijzonderheid in dit jeugdige
bart duidelijk doen onderkennen.
Het massieve septum cordis genomen uit het hart van eenen jongeling van 13 a 14 jaren.
12, Het hart van een jongetje van 6 a 7 jaren opengesneden, en de beide helften aan de apex
bij elkander gelaten, beschouwt men in hetzelve de vleezige en tamelijk voor dien leeftijd ro~
buste structuur, de gedistingueerde spiervormige ruwheid van binnen , en daarentegen gladde
en als gepolijste oppervlakte.
13, De onderste punt van het hart vaneen\' volwassen man, waarin men het sterke van het linker,
tegen het zwakke van bet regier duidelijk opmerkt, en aan welks buitenste oppervlakte eeu
stuk van bet pericardium, waarschijnlijk door te voren plaats gehad hebbende ontsteking, is
vastgegroeid,
14, Het hart van een kind van een jaar, hangende aan een stukje regier boezem. Men ziet in
hetzelve de orificia van de beide holten , welke in correspondentie gestaan hebben met de
daar afgenomene boezems , in dezelve de valvulae semilunares zigtbaar; voorts de orificia
van de arteriae pulmonalis en aorta , waarin de vahulae semilunares kunnen worden opge-
merkt ; eindelijk : de van de apex een weinig afgenomene zelfstandigheid, waardoor men
bet einde der holligheden zien kan,
15, Dit specimen is het hart van eenen volwassenen man, waarin het navolgende optemer-
ken valt. Het geheele werktuig vertoont zich blank, wit en zeer vet; voorts zijn de beide
boezems opengesneden, en doen hunne verschillende ruimten kennen; men ziet de plaatsing
in den regier boezem van de valvulae tricuspidales , in den linker boezem de beide mitra-
les : ook ziet men het septum tusschen de beide boezems zeer duidehjk. Verder de tot der-^
zeiver wortel opengesnedene arieria aorta, waarvan men de dikte in de doorsnede van dit
vat zien kan. Verder de inwendige gladheid van hezelve, het orificium van de arieria cor-
onaria cordis, en eindelijk het vrije gezigt op de uitgezette valvulae semilunares, welke
den wortel van het A^at sluiten. Eindelijk valt in hetzelfde specimen optemerken de openge-
snedene arieria pulmonalis , wier i-and van doorsnede veel dunner is dan van laatstgenoemd
vat ^ doch waarin de inwendige gladheid en de valvulae semilunares even naauwkeui\'ig zigtbaar
zijn. Het geheel levert een zeer instructief preparaat.
16, Stelt ons voor het hart van eenen volwassen man, waarin de navolgende zaken zijn opte-
merken, Vooreerst is de i\'egter boezem opengesneden naar boven omgeslagen , waaraan het
specimen hangt; men ziet in dien opengesneden boezem deszelfs ruimte, gladheid en fraaije
spierbundel vlecht, welke de kracht van zamen trekking kan ondersteunen, voorts de witte
streep op de grens tnsscben haar en de holte van de zijde , van waar men de valvulae
iric:ispidcdes nederdalen, eindelijk aan de buiten zijde deszelfs appendix onder den
naam van auricula dextra.
Secundo: de inwendige opening van den linker boezem, zigtbaar geworden door bet weg-
nemen van het geheele bovenste gedeelte daarvan. In dien rand of opening ontdekt men
de witte streen of grenslijn tusschen boezem en holte , vanwaar de .alvulae mUrales ne^
derdalen en gezien worden , en tusschen welke door men tot in de linkerhohe zien kan.
Tertio: de beide orificia van de arteria aorta en pulmonalis. de stamvaten zoo ^-\'t weg-
. genomen, dat men een vrij gezigt in hunne wortels of gronden heeft, en in welke beide
men de vahulae semilunares fraai uitgespannen geplaatst ziet.
Quarto en eindelijk beschouwt men aan het onderste gedeelte van het specimen de weg-
geruimde apex cordis, waardoor men een vrij gezigt heeft op de vleeschstructuur van het
hart en deszelfs dikte.
17 Steltvoor het hart van een\' otter, opengesneden en hangende aan den wortel van Ae arteria
aorta; men aanschouwt in èM specimen het vrij sterk gespierde van dit orgaan , de dikte van
de doorsnede der randen van hetzelve, de fraaije plaatsing van de valvulae semdunares ^^n
de radix aortae, in den wortel van de «ar/« , de orificia van de arteriae eoronariae cordis
de inwendige gladheid en dikte van de «orM zelve. Aan de buiten-zijde ziet men de bei-
de auriculae en door eene langwerpige incisie in de carneuse oppervlakte van het hart de
invlechting der spierbundels waaruit hetzelve bestaat. Dit specimen is om de vergelijking
plaatselijk te doen kennen onder de humana gezet.
18. Stek het hart vcor van eene volwassene vrouw, waarin de navolgende zaken w^aar te nemen,
zijn. .oorvers, den, opengesneden boezem en holte van de regterzijde, waardoor men ge lJktlJ-
d g beide bezigtigt; uit welken eerstgenoemden men de Mae ..et voorkomen
en in de holte nederhangen, terwijl men in de holte of hartekamer de spierbundelstructuur
opmerkt en tevens een poUjpus uit dezelve ziet nederhangen, welke achter de onderpunt
.an een der valvulae vastgegroeid, en met oogmerk daarin is nagelaten. Secundo: de hn-
kerhoke geheel opengesneden, alsmede de daaruit voortkomende arteria aorta; men be-
schouwt de dikte der randen van de doorsnede de netsgewijze vlechting der tepelspieren insmel-
ten, in het septum cordis het vnje gezigt op den stand der Mae semilunares liet orifi-
cium arteriae coronariae cordis en verder de inwendige oppervlakte van arteria aorta zelve.
19. Dit specimen stek het opengespouwen hart met het vrije gezigt in de beide kamei. voor,
van eenen volwassen man in de kracht der jaren; het geheel is zeer uitgewerkt en krachtig
in aanle- men bemerkt daarin de navolgende zaken: door de opensnijding heeft men een
vrii «ezi^t in het geheele binnenste, men ziet den open boezem van de regter-z.jde , door-
vlocLn met veelvuldige tepelspieren, de witte lijn of grens tusschen haar en de holte van
die zijde uit welke de .alvulae tricuspidales als in de hartekamer nederdalen, en door
peesachtige draden verbonden aan zeer sterke tepelspieren; voorts de als het ware centrale
vereenising der beddingen van tepelspieren, in dit specimen, vooral naar deszelfs onder-
deel of punt fraai zigtbaar, en welke de kracht van werking voor de zamentrekking van
deze holten instructief uitdrukken: verder den uit de linker holte opvijzenden wortel van de
arteria aoria\\ den fraaijen stand, aan de baUs van dezelve, Ae^ valvulae semilunares,, en einde-
lijk de uitgestrektheid en gladheid van den wortel van die slagader zelve, in derzelver uit-
gebreidheid zigtbaar ; bet geheel is bij uitnemendheid leerzaam.
20. Stelt voor het geheele linker hart, afgescheiden van het regter, van een\' volwassen man.
waarin de volgende zaken te zien zijn, vooreerst: de doorvlechting van tepelspieren, zigt-
baar door het wegnemen van het regter hart; verderden gladden buitenomtrek van dit linker
gedeelte; voorts, door het wegnemen van den linker boezem met deszelfs auricula , het vrije
gezigt in het orificium internum van den boezem, alsmede dat der valvulae mitrales, die
hangende tot in de hartenkamer, verbonden door peesachtige draden in dezelve , duidelijk
gezien worden. Voorts den opengesneden wortel van de arteria aorta , uit de hartenkamer
voortkomende , en waarin men den zeer juisten gesloten stand der valvulae semilunares
waarneemt, zoo dat men geenszins in de holte kan zien, en de afsluiting van dien wortel tot de
hartenkamer volkomen is. Verder het ruime orificium van de arteria coronaria cordlsy de
verbazende buitengewoon breede uitgestrektheid van de aorta zelve , en het bestaan van ver-
schillende ossificatie-jiVLJïX&n in de membranen van dit vat. Het geheel is zeer uitgewerkt
en sterk, en uitnemend leerzaam.
20* Het hart van een\' volwassen rnan, hangende aan den apex. Men aanschouwt in lietzelve de openstaande
holligheden en boezems van den apex af tot de lads uit. Hierdoor heeft men het vrije gezigt
in de liartenkamers van de beide zijden, op het septum cordisvoorts neemt men zeei\' naauw-
keurig de tepelspieren waar, die de valvulae met de hartenkamer verbinden: verder onderscheidt
zicli de liiiker tegen de regter kamer in meerdere dikte en stevigheid, en ziet men in de beide
kamers, vooral in de linker, de grenslijn tusschen kamer en boezem, waartusschen de klapvlie-
zen zich geplaatst vinden , en waarvan wel vooral, de linkerlamer met een stokje uitgezet zijnde ,
de mitrales fraai zigtbaar zijn. Eindelijk ziet men de stammen der groote vaten benedenwaarts
hangen, bij. name de artej-ia pulmonalis met derzelver splitsing, de geheele bogl aorta, waar
uit men ontwikkeld ziet den truncus innomiiiatus Lowerl met splitsing, de carotis sinistra en sa^-
davia arteria van die zelfde zijde. Het geheel levert een leerzaam praeparaat op,
2!. Het hartje van een pas geboren kind, opgevuld door eene roode wasstof; men aanschouwt
in hetzelve de gelijkmatige uitzetting der beide hartenboezems met derzelver ooren, als
mede twee korte tronkjes van de aorta en arteria pulmonalis: de laatste zeer duidelijk zigt-
baar uit de regterholte voortkomende, eindelijk de beide ventricuU tot in de apex cordis,
gelijkmatig door de roode wasstof opgevuld.
22. Soortgelijk hart iets ouder, mede met eene roode wasstof opgevuld ; de kleur dier stof
vertoont zich levendig in de doorschijnende boezems , in de vieeschzelfstandigheid flaau-
wer in den regterboezem ziet men de openingen van de afgesneden venae cavae , in den
linkerboezem die der venae pulmonales.
23. Het hart van een pasgeboren kind , door eene fijne roode wasstof opgespoten , daarna van dezelve
ontledigd; opgeslagen en gedroogd hangt het in oleum ierebinthinae aan het tronkje van
a, „rteria aorta. Men bemerk, In beuelve den van boven gedeeltelijk geopenden reg.e/
boe,e.n levens met desxel.\'s auricula, doovsehijnende bol ; aan den grond van denzelven de eom-
onenln. naar de regterholte: voorts de aan de bnitenzljde een.gzuis openge-
sneirregter hollê. waarin men dns de ruimte bespeurt en bet .eptu,n ; en over de
Wtenvlakte heenziende, den oorsprong van de arteria p.„no.alis . verder den geopenden
Ir boezem, waarin men den vrjen toegang hebbende met het gez.gt , ook de
hnkei boezem i„,iende, ontdekt men ook den communicati^ea mond met de
r, \'T„uf\\:a: ;he7ooVr:drin enkan. en zeer duidelijk op de grens dezer twee deelen
df::«r;::l »nt/ekt, ter,v,l men eindeUjk langs de b,.itenz,de de ronding van de
geslolene linker holle waarneemt.
1 fi raaandpn, met eene roode fijne wasstof opgevuld, gedroogd
"i:^":n:Ta::LTv:it,:;igd, :: twee deelen gese,,.^ hangende dezelve ond„ elkande
en daalna^ ^^^^^ ^^^^ bovenste speci,7zen , men ziet- m het
in oleum tereUuthma. , ^ ^^^^^^^^^^ ^^ ,alvu!a Eustackü bezijden-
.elvede binnenruimte, J)e linker helft maakt het onderste nil, aan \'
;f.elat:n , terw, door het wegnemen van den ... de
geheele ruimte van àe ventrieulus kan worden waargenomen.
1 of bovenffcdeehe van het hart van een embryo van 7
24* Dit specimen Levât het geheele boezem- ot bo. ■ ^^^ere levendigheid van kleur
waarneming, een pennetje gestoken is.
.. Het hart van een pasgeboren kind, o^^spoten m. e.^
fraai geinjicieerd voorkomt, daarna \' „,et deszelfs ,
le e?dt a f voortkomende ...... , uil welke slagader men e
vulde rester holle en de - , die zich in de aoHa inplant, en in welk
canalis arteriosus siue Botalii ziet voo _ ^^
kanaal opzetteUjk een openingetje " \' ^J» ^^ ^ .„e, de afgebonden
„en zien. Verder bemerkt ^ "àL-onder liggende linkerholte, benevens
pulmonaUs en derzelver f.aa ,c ^^ u-onk-
de daarnit oprijzende arterta aorta, op we k r W „„j,,waar-
jes, als, tranous f^" \' f\';;\'!;:, ^ har. straks vermelde verbinding
„eemt. Verder he. overige gedeelte "" ^ ^ , ..heellevert een leerzaam
mclA. arteria pulmonaEsioor canahs hotaht. bet „ehee
.If 4 twaalf iaren , door eene subtiele wasstof dermate
2«.Hethar.van een voorw^ Tezir—gheid levendig rood gekleurd voorkomt,
::r:!:reet::.t.zte\'ope„ges;eden z,nde^ besehou t de -------
aan de bo-
-ocr page 67-veuranclen der liollen , op derzelver grenzen naar de boezems , neemt men de gespannen
klapvliezen waar; terwijl men, aan de buitenzijde van de linker bolte , een dun laagje ve-
zelen hebbende weggenomen , aldaar de doorvlechting der met roode stof gevulde vaten
tusschen de vleeschdeelen beschouwen kan ; waar door dan dit specimen een fraai voorbeelfl
oplevert van de vaatrijkheid der eigen zeifstandigheid van het hart.
27. Dit 5/W/7ZÖ« vertoont het boezems-of bovendeel des harten van een voorwerp van 8 ä 9 jaren ,
waarin men het navolgende waarneemt: den naar boven hangenden linker boezem met deszelfs
oor, vertoonende zich ten kleinste ; hierop volgt het septo??! tusschen de beide boezems ; on-
der dit , den meer uitgebreidheid en ruimte hebbenden regter boezem, waarin men ook het
orificium van de veria cava inferior ontdekt: het geheel is zeer fraai opgespoten met eene
subtiele roode wasstof; hetgeen wel vooral wordt waargenomen op de kanten der doorsneden,
en in het bijzonder in de fraaije gevuldheid der spiervlechtingea van den nirms dexter.
28. Het hart van een\' volwassen man met eene roode wasstof geheel opgevuld. Men bemerkt in
hetzelve den zeer fraai gevuldeu regter boezem met deszelfs oor, waarinde vena cava infe-
rior met eene kurk toegebonden wordt waargenomen, alsmede, de ^\'e/7a cava superior af-
gehouden. Onder voornoemden boezem het vrije gezigt op de regter holte, waaruit men
den stam van de arteria pulmoncdis ziet oprijzen, welke tevens is afgebonden; verder den
sirms sinister met deszelfs opgevulde auricula, benevens de daaronder liggende ventriculus
sirdster. Het geheel is gelijkmatig opgevuld; doch, en daar het bier het meeste voor dienst-
baar is , zijn de vasa coronaria in het vleezig gedeelte des harten uitmuntend zigtbaar.
29. Dit specimen is het hart van een\' volwassen man, hetwelk met Ae basis op den grond van
de flescb geplaatst is ; men ziet in hetzelve den uitnemend fraai door eene roode wasstof ge-
vulden sinus dexter, met deszelfs oor, in voornoemden boezem, de orificia van de beide
venae cavae met kurken toegestopt: voorts de ventriculus dexter , waaruit men den stam van
de arteria pulmonalis ziet voortkomen , tevens afgesloten met eene kurk : tusschen de ar.er^a
en de punt van de auricula dextra ziet men de met eene kurk toegesloten arieria aorta.
Verder den volkomen gevulden sinus sinister, met deszelfs fraaije auricula, op welken si-
nus de met kurken toegesloten venae pulmonales worden waargenomen ; duidelijk neemt men
de gelijkmatig ingevulde ventriculus sinister aan die zijde waar. Het geheel is zeer keurig en
gelukkig daargestekl, bijzonder met betrekking tot de met mercurius vivus ïn^eynlAe vasa co-
ronaria , die allerfraaist inde zelfstandigheid des harten uitkomen, en daar zijn ingedrongen.
30. Dit specimen stelt voor een fraai stuk pericardium , hzn^&nde in oleum terebinthinae; men
aanschouwt in hetzelve de teedere textuur, maar vooral de merkvfaardige vaatrijkheid, door
de opvulling met eene fijne wasstof.
STEM EN ADEMHALING.
{rox et respiratio.)
31. In deze flesch bevinden zich twee specimina, bet bovenst hangende is bet cartilago cri-
-ocr page 68-coïdea van een halfjarig kind : het tweede eenigzins lager hangende is het os hyoïdes va
een pasgeborenenwaaraan nog zeer veel kraakbeenigs voorkomt.
32. De geheele larynx van een foeius van 7 maanden ; men bemerkt er in het cartilago
Ihyroïd\'a met deszelfs horens, het daar\'onder liggende ctdcoïdea, en boven hetzelve de
twee cariilagines arylaenoïdeae met de rima glottidis daar tusschen.
33. Dit specimen bevat de tong , waaraan het preparaat hangt, benevens de larynx: men merkt
er het navolgende in op: de uitgestrektheid van de tongs-lengte steunende tegen het os hy-
oïdes, welk laatste door ligamenten aan de horens van het schildswijze kraakbeen verbon-
den is. Voorts ziet men, achter den wortel van de tong, de epiglottis, de rima gloliidis ,
de cartilagines arytaenoïdeae ; aan de tegenzijde het cartilago ihyroUea, ouder dit het cri-
eoidea, en eindelijk onder deze , twee ä drie kraakbeenigé ringen van de aspera arteria zel-
ve , uit welke het vliezig interstitium is weggenomeu , om het ontbrekende van het ringvor-
mige te kunnen waarnemen,
34. Dit specimen bevat de larynx van eene volwassene vrouw, waarin de navolgende zaken zijn
optemerken: het tongbeen door een ligament verbonden aan ^^epiglottis, en met deszelfs
horens aan de horens van het schildswijze kraakbeen: voorts hel in deze zeer fijne cartila-
go thyroïdea, in deszelfs binnenholle zijde; den stand van de cartilagines arytaenoïdeae;
tusschen deze de zeer kleine rima glottidis; on^^v^i^ arytaenoïdeas het cricoïdea cartila-
go; en onder dit, 5 i 6 cartilagineuse ringen van de aspera arteria, aan welker achter-
zijde men het ligamentaire interstitium ziet, om het ontbrekende in deze ringen aan te vul-
len. Het geheel levert een zeer zindelijk-en Xa^xz^^va. preparaat op.
35. Een stuk aspera arteria naar de lengte van de huis doorgesneden, zoodat men het vrije
gezigt heeft op de inwendige oppervlakte; men beschouwt op de kanten der doorsnede de
punten van 16 a 17 cartilagineuse ringen, de bekleeding inwendig van de aspera arteria,
door een zeer zacht en glad vlies; de bekleeding uitwendig met zeer teeder en fijn celwijs
weefsel.
36 Dit specimen bevat de andere helft van voornoemde aspera arteria. Men bemerkt in het-
zelve het gesepareerde en naar boven opgeslagen inwendige bekleedsel, hetwelk nu in zijn
teeder weefsel meer duidelijk beschouwd kan worden, en waaraan h^l preparaat is han-
gende. Voorls onderscheiden zich door deze ontblooting, helderder dan in het voorgaande
voorwerp, de cartilagineuse ringen.
37. Het onderste uiteinde van de luchtpijp , waar dezelve zich naar de longen in takken gaat
verdeden , waarvan het orificium te zien is.
38 In dit glas bevinden zich twee specimina, genomen uit een embryo van 3 maanden, het
" bovenst hangend specimen zijn de longen , benevens het hart, welke nog eenen zeer klein out-
wikkelden staat hebben ; het lager hangend specimen zijn de meeste viscera abdominalia in
een zeer klein bestek met elkander verbonden. Men aanschouwt in de longjes hare schijn-
baar meerdere digtheid, dan na de geboorte, en hare bleekkleurigheid.
Dit specimen vertoont ons de viscera thoracicain de navolgende bijzonderheden: het pre/?«-
hangt aan de tong , aan welker basis men de rima gLoHidis bemerkt, benevens aspera
«r/er/a , en daarnevens loopende eenige met i\'oode stof opgevulde bloedvaten ; vervolgens ziet
men aan de voorvlakte de glandula ihymus , onder dezelve het eenigerniate met eene
roode stof opgespoten hartje, en eindelijk de longen die zich zeer compact voorsteilen,
aschgraauwachiig van kleur, en waarvan zich het linker in twee, en het regter in drie kwab-
J)en verdeeld vindt. Het is genomen uit een embryo van omtrent 5 maanden.
40. De viscera thoracica van een doodgeboren volwassen /oe/iis , waarin men het volgende waar-
neemt: bet specimen hangt aan een gedeelte van ([g aspera arteria op de voorzijde ziet men
de aanmerkelijk uitgewerkte glandula ihymus, eenigzins bezijden dezelve, het hart, en ein-
delijk op de zijden, de longen graauwachtig van kleur, en compact op het uiterlijk aanzien,
hebbende nog geene uitzetting door ademhaling geleden , schoon in het maximum van hare
ontwikkeling zijnde.
41. Dit specimen stelt op eene zeer duidelijke wijze voor de schuim- en sponsachtige zelfstandig-
heid van de long , in de gedaante van eene schijf, waarin de teedere textuur naauwkeurig kan
worden beschouwd: het behoort tot den volwassen leeftijd.
43, Een gedeelte van de regter long van een nuper natus , waarin de vasa sanguifera met eene
roode subtiele stof zijn opgevuld, zoodat de kleur, welke in de vorige aschgraauwig
wordt gezien, hierin levendig rood door de injectie wordt waargenomen.
43. Een stukje long van een foetus van 8 maanden, door eene roode subtiele stof in de vaten
opgespoten , is hetzelve in de lengte opengesneden , levendig rood gekleurd.
^14. De geheele regter long van een naper natus, \'kort na de geboorte overleden, door eene
roode subtiele stof geheel opgevuld; men aanschouwt in dezelve eene verdeeling van kwab-
jes, derzelver fraaije roode kleur door de injectie veroorzaakt, en gedekt met de tunica
externa van de pleura afkomstig, waardoor die roode kleur nog eenigzins gematigd wordt,
aan de binnen-zgde bespeurt men openingen van de afgesnedene bronchia.
45. Een gedeelte van de longen van een driejarig kind, geheel met eene roode stof gevuld, aan
de binnenzijde bemerkt men de afgesnedene takken van de bronchia, voorts de beklee-
ding over de geheele oppervlakte van de lobulus door de/a77?eZ van de pleura, behalve aan de
bovenste uiterste punt, alwaar dezelve is weggenomen tot duidelijker bezigtiging van de fijne
injectie , ook is een lamel van de eene zijde afgesneden om de binnensubstantie, welke in
dit specimen door gezegde stof volmaakt is Opgevuld , te beter te kunnen waarnemen.
46
1 1 .rr.l^-iQCiPTi man- men ondersclieidt in dezelve eene dab-
tr. Fpne qrliHf van de lons van eenen volwassen man , rneu u
bcLVb van vaatgestel, de aruHa. de fijnste deelen „et eene voode
st n d n,et eene blaau«e , snbtlel geinjieleerd = doof de.e n.tmnntend „elgelu
o\'psllting. bl^la Let innig verdeelde tnsscben de twee vaatsoorten .eer dn,del,k, en
beeft\'! preparaat\' door de twee klcnrverscbeidenbeden een .eer aange„,a,n vockomen.
4r. Dito gedeelte van de longen, waarin n.en alles in alle op.igten, als in het voorg.ande
nummer waarneemt.
, 1 voKvassen man, vooral geschikt om de fijne vaatrijkheid
48. Een .eer fr.a. stok long ^ d beide oppervlakten, .oo wel als op de
van dit merkwaardtg .„gewand te J^J jj ^^ .„ellcnrige stof, waardoor
kanten der doorsnede, ontdekt men ^^ .„rdt aangewezen. .t,ndc .„et rood
hete,e„red.gbest..,. de. .we atsoo t^^^^ hierdoor heeft de oppervlakte vooral een
de artenae en met bl.anw de -1° \' leerrtjk voor het bewijs
allerfraaist tweeklent-ig voorkomen; d.t specimen
van nmssa msomm in dit ingewand.
,_______. in dezelve is de massa vasoram
49. De linker kwab van de iongen van een sponsachtige zelfstan-
door een. snbtiele roode stof volkomen .ngevnld zood t 1 rdoo P ^ ^^
dighcid van —-r
::Ltttr;evÏ,; ld!\':. bew,s gevende van de volkomen gelukkige inspn.t.„g , en dns
van de vaatrijkheid van >et ingewand.
,,O.Dit bevat een lob ^^ reg^r long ~
eene subtiele stof in de — X«! zacl.t-rood ; aan de tegenzjde is
tenste oppervlakte, hoezeer gedekt - .an elkander ver-
de fofaA» overlangs .„ges..eden , e„ zgnde zelfstandigheid, en ontdekt aldaar het
wijderd; hierdoor ..et men .n de b.nnenstc l.)ne ^ »
snbtiele van de ir^eoiie in het systema .asorum , ^
,;ch vertoont en voorts de onopgespoten witte tak,es van de br,nc,
doonoop^r, en al.oo het geheel tot een zeer leerr.,k preparaat vormen.
, van de Ion. vau eene volwassene vrouw , welke na geheel geinjicieerd te .,,n met
51. Een segment.», de on„ va„ ^^^^^^^ ,,reUntkinae; men ..et
eene roode snbude » - ^ " vaten en aan de
- ren!:;!;: de reglnsln vin de luchtcellen , oorspronkel,. van de takjes van de .«„c.«.
5. Ben stukje long van een pasgeboren kind, -Xa^ir
z^n, en de UoucUuu, met eene roode mater,e ; u.t de 8 - «
—=;:::::=--bescL™d.eer ved belangr.,s.
-ocr page 71-53. Een segment uit de binnenste zelfstandigheid van de long van een volwassen man , hetwelk
door de injectie van eene zeer subtiele roode stof volmaakt gekleurd voorkomt 5 men ziet
daarenboven in hetzelve het vrij duidelijk bestaan van de luchtcellen.
54. Een dito specimen iels kleiner dan het voorgaande , waarin gelijk in dat, alles waar te nemen
is , maar hetwelk daarenboven het vrije gezigt verleent op duizende celkdae aëriferae ,
door dit laatste beding heeft dit specim.en nog meer belangrijks, dan het voorgaande: beide
deze voorwerpen behooren tegen bet licht gezien te worden,
55. Dit specimen stelt voor de regter long van een embryo van 6 maanden, waarin men
beschouwt eene aan derzelver geheele uitgestrektheid medegedeelde schoone roode kleur,
veroorzaakt door de injectie van het vaatgestel in dezelve met eene roode stof, waardoor
de verbazende vaatrijkheid van dat ingewand , zelfs reeds in dit levens tijdperk , bewezen
wordt,
5G. Dit specimen is het hart met de aan hetzelve verbondene longjes, genomen van een
embryo tusschen de 5 en 6 maanden, in hetwelk men bemerkt eene eenigzins roode ver-
mengde kleur door de injectie-sloi in het vaatgestel van de longjes veroorzaakt; ter-
wijl het hart nog in zi]n pericardium in situ naturali daar tusschen hangt.
57. De viscera thoracica van een embryo van 7 maanden, hangende aan de aspera arteria.
Men aanschouwt in dezelve een klein stukje van de glandula thyroïdea aan den bovenkant
van de aspera ar.\'eria door de injectie rood gekleurd: vervolgens dé beide longen, de regter in
drie kwabjes verdeeld, de linker in twee: het. geheel dezer longen vrij goed met eene
roode stof opgespoten, een zacht rood vertoonende: vervolgens de natuurlijke plaatsing van
het mede opgevulde hartje tusschen de longen. Het geheel levert een zindelijk leerzaam
preparaat op.
58. Een dito specimen uit een nuper , waarin men bijzonder Avaarneemt de verdeeling van de
regterlong in vier Imabben , de injectie dieper nog gegaan zijnde dan in het voorgaande ,
vertoont zich. hooger rood: behalve de aanmerking bij de aspera arteria in het vorig
voorwerp, is dit overigens aan hetzelve gelijk.
59. Dit specimen, hetwelk genomen is uil een kind van bijna drie maanden, stelt voor de aan
de aspera arteria hangende viscera thoracica. Men bemerkt in hetzelve den geheel open-
gesneden luchtweg, omtrent in deszelfs midden tot vaslhechtingspunt, waaraan het spe-
cimen hangt, dienende; ter eener zijde hangt overgebogen neder de tong, verbonden aan
de larynx, waarvan men ook tevens Ae rima glottidis ziet. Aan de tegenzijde ziet men
naar beneden hangende , de overige opengesnedene helft van den luchtweg , wiens splitsing
in twee takken of Äro/zc/z^ae, naar eike long-eene , duidelijk en zeer gemakkelijk gezien wordt.
Ook aanschouwt men in het inwendige van den luchtweg, deszelfs zachte bekleeding ; voorts ,
meer naar beneden de beide longen, regter en linker, tusschen die beide, aan de voorzijde
het in deszelfs natuurlijke ligging geplaatste en met injectie-sloi gevulde hart.
levert een leerrijk preparaai.
1.
60. m. specimen stelt voor het hart met de regter long, hangende aan een gedeelte van de
aspera arteria, genomen uit een voorwerp van ruim een jaar oud. Men neemt in het^
zelve waar, de aspera arteria, omtrent in de helft van deszelfs lengte afgesneden, open
gemaakt om de splitsing in twee armen aan den onderkant duidelijk te kunnen waarnemen.
Men beschouwt deszelfs inwendige zachte bekleeding ligtrood geinjicieerd; verder hangt aan
deszelfs eene bronehia , de regter loug in vier lobi verdeeld, zacht rood van kleur door de
injectie-slU. De linker long weggenomen zijnde, ziet men de nagebleven bronchia met
zijne opening. Verder heeft men het vrije gezigt op het, door de injeciie-stol wel gevulde
hart, hetwelk door het wegnemen van de linker long geheel uitkomt, en waarin men deszelfs
natuurlijke ligging en groote vaten, voornamelijk den arcus aortae, met deszelfs voor-
naamste hoofdtakken , aanschouwt.
DIERLIJKE- OF ZÏELS-VERKÏGTÏNG.
{FUNCTIO ANIMALIS.)
In welke Perrigting die werktuigen worden opgenomen, welke het individu in Ie trekking
met de buitenwereld ea met zich zeiven stellen.
UITWENDIG BEKKENEEL.
{c ALVARIvm EXTEMNVU.)
Bit specimen stelt voor het halfbeenig hoofd en aangezigt van een kind van bijna ander-
half jaar. Men bemerkt op de buitenvlakte van de geheele helft, zoo calvarmm als
facies, de door injectie-sloï zeer fraai zigtbaar gemaakte vaatnetten , welke zich over
den geheelen schedel, benevens in de basis encephali uitwen\'dig, achter de zijde
van de onderkaak, over een gedeelte van den temporalis bijzonder den masseter ,
benevens over het halve aangezigt, keurig doen beschouwen. Verder ziet men aan de bm-
nenzijde van dit specimen, in de holte van het crardiim, de met roode stof gevulde
voornaamste boezems van het harde hersenvlies, ook ziet men aldaar den processus jahijor-
mis en tentorium cerebeld, in situ naturali. Het geheel is zeer leerzaam, en de injectie
an
{cajurarivm internum.)
9 Dit specimen stelt voor een gedeelte van den bovenschedel, genomen van een kind v
" omtrent een jaar. De beenige kast is aan de buitenzijde zeer zindehjk gesceleteerd,
Het geheel
jnen ziet aan het zijdelingsch gedeelte een stukje been weggenomen, waardoor een soortgelijk
vierkant van de dura maler zigtbaar is geworden, en waarin men door de injectie met
eene zeer subtiele stof allerfraaist de vaatjes ziet opgevuld. Aan den voor bovenkant ont-
dekt men nog de groote of vierkante fontanel, waarvan in het invullende vliesje de vaatjes
niet dezelfde roode stof allerfraaist zigtbaar zijn. Aan de binnenzijde van den schedel
neemt men de bekleeding waar met de dura mater, in welk vlies de vaatnetten door
voornoemde stof allerfraaist zijn opgevuld, en hunne talrijkheid daarin bewijzen. Ver-
der ontdekt men de zeer fraaije plaatsing van 4en processus falciformis en het tentorium
cerebelli. Eindelijk ziel men den op den bovenrand van den voornoemden falx geplaatsten
sinus longitudinalis , mede met deze fraaije roode stof gevuld. Het geheel is zindelijk,
aangenaam, zeer leerrijk, doorschijnend , en wordt dus het fraaist tegen het licht gezien.
ZACHT ÏIEESENVLIES.
{pia mater.)
3. Dit specimen, zijnde een klein gedeelte van de pia mater, genomen uit het hoofd van eene vol-
wassene vrouw, stelt hier voor een allerfraaist door eeiie roode wasstof opgespoten vaatnetje.
4. Een dito stukje even fraai, zijnde wat grooter,
5. Een dito stuk zijnde aanzienlijk groot, meerder uiteenhangende , op welks buitenvlakte men
de grovere vaatnetten onderscheidt , benevens nog eenige bewijzen van de arachnoïdea
tunica; en aan de tegen- of binnenzijde de uit de hersenpap geligte fijnere vaatnetten, waar-
door dit specimen zeer belangrijk wordt.
6. Een dito specimen , zijnde wederom wat grooter dan het vorige, en waarin zich de vaatnetten
allerfraaist voordoen.
7. Een dito groot stuk, hangende uitgebreid, waarin men op de buitenvlakte de grovere vaat-
netten , alsmede de tunica arachnoïdea waarneemt , terwijl men aan de binnenzijde de
allerfraaiste vaatnetjes, even als mos uit de hersenpap genomen, waarneemt. Dit specimen
pleit voor den grooten stroom bloeds, welke in de hersenen wordt rondgevoerd.
8. Dit specimen bevat de geheele ongeschonden uit het calvarium genomen dura mater, slui-
tende in zich het geheele hersengestel, even als in een\' zak ingesloten, en hebbende des-
zelfs volkomene natuurlijke gedaante bewaard. Men aanschouwt in hetzelve de zeer gladde
bovenste, en de geheele achterste uitgebreidheid, welke met den bövenschedel in naauwkeurig
contact heeft gezeten. Over hetzelve ziet men genoegzaam duidelijk den sinus longitudinahs
superior-, verder deszelfs beide zijdelijke vlakten; voorts het onderste gedeelte, of dat,
hetwelk aan de basis encephali allernaauwkeurigst is verbonden geweest; genoegzaam duide-
Igk ziet men er de hersenkwabbe door heen schijnen, terwijl in de beide sinus laterales
ter aanwijzing witte pennetjes gestoken z.jn; ter verkrijging van liet in deze ge-
heellieid heeft men veel moeite met geduld in het werk te stellen.
1 hersenaestel van een\' volwassen man, alleen gedekt
9. DU specimen «eU voor het geheele h« ^e «d " kelijk o„,„iUkelde
met de via maler zonder inieciie. Men ziet in nei/. ^ Ui
llZJZ beoevens het aehter dezelve liggende e.reWW De 1,der van welken deze
hemi,phe,en, beneve ^ ,,„;„en tSd\' aan gelaboreerd , \'was te voren van vr.
De hierna volgende seriën hersensoorten , behoorende alle tot de anatomia compa-
J; vinden zich eehter als een appenii. tnssehen de kn,no„a geplaatst, ont des te beter
op plaats zelve de vergehjking te knnnen maken tnssehen de verbazende ve.ehe^etr-
hlden, welke nu znllen worden opgegeven. Men heeft ze als appendi. op lette. K be-
sehonwd, doch. met een afzonderlijk nommer, en met de letter F.
„O De geheele l.ersenvereeniging van eenen Stenr, welk dier dertig pond woog, en z,n
klompje hersengestel slechts een zestiende lood.
2. Het giheele helngestel van eenen Zalm, hebbende 181 pond gewogen, en zgn hersen-
<^estel omtrent ^ lood. ■ i j
,3 Het geheel ontwikkelde, doch gelijk in alle vogels zeer eenvoudig en gW van opper-
vakte hersengestel van eenen Valk, welke twee pond zwaar was; de hersenen | lood.
4 Ê nlto herLgestel van eenen Roerdomp, hebbende gewogen twee pond , de her-
TeTen ^ lood , het onderste dat van een Korhoen van . 5 pond; de hersenen J lood.
r, n» hersenen van een volwassen Hoen van 11 pond ; hersenen ft lood.
■i;dU !e"ch,e zim wederom twee .peoimlna, bet bovenste van eene Raaf van pond
3 lo d. ijenci , lood. het onderste van eenen Taling van lood , hersenen , lood.
8. Het l,e;se„gestel van eene Kraai, wegende lOi lood, i lood hersenen.
9 Een dito van eenen Ekster, wegende 15i lood, hersenen , lood.
,O Eeu dito van eenen Papegaai, wegende 10 lood, hersenen ft lood.
"■^n deze fllseh zip wede\'om twee specimina, be. bovenhangend .s van eenen Pa.r,s van
\' • lood, hersenei 4 lood : het onderste van eene Duif van 8 lood hersenen ^ lood
10 In dit is ziin wederom twee specimina het onderste is van eene Tortelduif va» 6 lood,
12. In dit glas ZIJ . i, eene Mees van 1 lood , 20 gre.n hersenen.
,3 BrZdtllL\' o" HcIbovenstehethersengestclvaneenenVi^
,3. Bevat wede. O ^ beLnders.e van eene Kneu 1 ( lood gcwigt , 18 grein hersenen.
» gewigt, - be.sene.1 Haverkneu van 14 lood, 21 grein hersenen:
14, Twee specimina; het bovenste van eene
he. onderste van eenen Pimpel, | lood gewig., 16 grein hersenen.
-ocr page 75-15 Wederom twee specimina; liet bovenste van een Baardmannetje, f lood gewlgt , 15
\'grein hersenen: het onderste van een Sijsje |, lood gewigt, 13 grein hersenen. Tot na
toe hebben wij melding gemaakt van, op het uiterlijk aanzien, eenvoudige hersen-
soorten, welke, door eene als het ware boongladheid op de buitenste oppervlakte te
vertoone\'n, niet alleen geene kronkels, maar zelfs geene kenmerken daarvan doen zien:
thans gaan wij over tot de zoodanige, wier uiterlijke gedaante meer zamengesteldheid
insluit, hebbende niet meer die gladheid der eerstgenoemde, maar meest alle vrij aan-
zienlijke invoringen en kronkelingen over de oppervlakte , en behoorende tot de mammaha.
16. Die van de Phoca van 25 pond: 144 lood hersenen. Men bespeurt aanmerkelijke
uitgebreidheid der zoogenaamde groote hersenen , en over de geheele oppervlakte zijn zij
vrij wel gekronkeld.
17. Die van den Vos van 8§ pond, 3i lood hersenen. De voorpunten der groote hersenen
• zLjn zeer wel ontwiiikeld in everedigheid van de massa, en er bevinden zich vrij gedis-
tingueerde kronkels over de oppervlakte.
18. Die van een\' Wolf van 16 pond, 54 lood hersenen. Over de oppervlakte zijn zij vrij
wel gekronkeld.
19. Die van een\' Otter 17 pond gewigt; 5^ lood hersenen. De oppervlakte Is flaauw ge-
kroiikeld.
20. Die van eenen Hond van 1 3 pond , hersenen 4| lood ; niet zeer levendig gekronkeld.
2l\'. Die van eene Kat, 5 pond gewigt, 2 lood hersenen; vrij gedistingueerd over de op-
pervlakte gekronkeld , ten naasten bij in den smaak als die van den Vos.
22. Die Van eenen Hermelyn, 1 pond gewigt, f lood hersenen; ligt gekronkeld.
23. Die van een Hert, 34 pond gewigt, 13$ lood hersenen, zijnde flaauw gekronkeld over
de oppervlakte.
24. Die van een Varken van 320 pond , 10 lood hersenen ; flaauwtjes gegroefd en gegolfd
over de oppervlakte.
25. Die van een Paard, ruim 600 pond gewigt, 1 pond lood hersenen; over de op-
pervlakte matig golvende.
26. Die van een Schaap van 60 pond, 7^ lood hersenen; over de oppervlakte zeer flaauw
gegroefd en gegolfd.
27. Die van eenen Haas van 9 pond, 1 lood hersenen ; bijna niet gegroefd over de oppervlakte.
28^016 van een Konijn van 4i pond, hersenen I lood; volstrekt niet golvende, eene zoo
goed als gladde oppervlakte.
29. In dit glas bevinden zich twee specimina; het bovenste en grootste van eenen Egel
van 1 pond 9 lood, i lood hersenen zonder ingroeving: het onderste of kleinere
van eene Rat 1 pond, 8 lood gewigt, ^ lood hersenen: oppervlakte bijna niet
gegolfd.
30. In dit glas bevinden zich wederom twee specimina; het onderste oi groote van eene
\'moI van 6| lood gewigt, hersenen 4 lood: zeer glad over de oppervlakte zonder
eenige invoring : het bovenste of kleinere specimen is van eene Muis, li lood gewigt,
10 grein hersenen.
In alle deze hier opgegeven hersenen van marnmalia ziet men zoo wel de
7*
-ocr page 76-groote als de kleine en de meduUa oblongaia. Intussclien zijn de groote hersenen met
hare achterpunten tot aan de kleine reikende, maar niet als bij den mensch, alwaar
de groote met hare achterkwabben geheel over de kleine reiken : hierdoor kan men
nu in deze diersoorten de kleine hersenen die ontbloot liggen beschouwen, terwijl
zij bij den mensch door de achterpunten der groote bedekt liggende, niet kmmen wor-
den gezien.
Meu kan van zulk eene rijke stof hier niet meer zeggen dan deze kleine aanmerkingen ,
daar het "anders voor eenen Catalogus te breedvoerig zoude zijn.
11. Dito specimen als in de twee voorgaande nommers. Men merkt hier op den minder uitge-
werkten staat der hemispheren , die vooral aan de voorzijde platachtig voorkomen; de min-
dere uitgewerktheid der windingen of kronkels ; de in evenredigheid der groote hersenen volu-
mineus er kleine hevsenen, dan in de vorige specimina. Versch zijhde, bevonden zich deze
hersenen in eenen vrij vasten eenigzins dorachtigen staat, toen gewogen leverden zij ^ U
pond en 4 lood gewigts op, en zijn afkomstig van een imbecil bijna verstandeloos voor-
werp ; men zou kunnen zeggen van eenen goedaardigen maniacus.
* Het gewigt waarvan hier doorgaande wordt gewag gemaakt is nog -het oude Hollandsche.
12. Dit specimen stelt voor ééne hemispheer van een\' volwassen man, waarvan de pia mater
met voorzigtigheid is afgepeld, en waardoor nu de windingen en kronkels-geïsoleerd, en als
zoo vele opgevouwen gedeelten der oppervlakte van het hersengestel voorkomen: dc aschgraauwe
kleur is daardoor zeer duidelijk.
13. Dit specimen stelt voor een vierkant stuk, genomen uit de groote hersenen van een\' per-
soon, zeer lange jaren gelaboreerd hebbende aan mania-. de kronkels zijn zeer flaauw uit-
gewerkt, en de massa deed zich versch zijnde vrij vast en dorachtig aan het gevoel voor.
14. In dit specimen aanschouwt men een vierkant stuk hersengestel, waarin door irtje^ie de va-
ten van de pia mater, benevens die van de eerste laag van de corticale zelfstandigheid
roodkleurig voorkomen. Het is genomen uit eeng volwassene vrouw.
15. Een dito stuk, ab in het voorgaande, waarin men echter het dieper indringen der stof
tusschen de windingen waarnemen kan.
16. In dit fleschje ziet men verscheidene zoo grootere als kleinere mergballetjes, van tqd tot trjd
uit de hersenen verzameld.
n DU specimen beva, de onderste middelkwab der hemüvheer van eene volwassene vronw
larin men de fijnheid der windingen b.sehonw., en de door iryecüe ^ eene roode stof
zigtbaar gemaakte vaatnetjes in de pia mater.
IS. Dit specimen, waarin men aansebonwt een stnk van het groote hersengestel, genomen „it een
-ocr page 77-voorwerp van 7 a 8 jaren, bevat cle navolgende bijzonderheden : op deszelfs buitenvlakte
de met eene subtiele wasstof opgespoten vaatnetten in de pia maler, welke zich aldaar uit-
muntend schoon voorstellen ; verder de ingedwongen stof in de vaatjes van de corlicale
zelfstandigheid , waar door deze roodachtig van kleur is; terwijl men in de zoogenaamde •
Witte of medullaire zelfstandigheid een groot aantal vaatjes met dezelfde kleur gevuld ziet,
19. Een dito stuk voorste hersenen even als in het vorige nommer. Men bemerkt mede in het-
zelve de zeer fraai opgespoten pia mater over de buitenoppervlakte ; de bijzondere in-
dringende vaatnetten in de verdere hersenmassa , door verwildering van de windingen duidelijk
gemaakt. Het geheel levert een schoon bewijs voor het vaatrijke bestaan in de hersenen op,
en is een zeer leerrijk preparaat\' ^
20. Een dito stukje hersenen uit hasis van een hemispheren genomen, en waarin zich al-
mede door dezelfde wasstof de vaatjes in de pia mater allerfraaist voordoen.
21. Dit specimen bevat de thalami nervorum opticorum met haren rijken toestel vaten door de
wasstof uitmuntend schoon zigtbaar gemaakt. Men ziet ook aan de eene zijde eene zeer
fijne zenuwvlecht zweven.
22. Dit specimen stelt\'voor de commissura cerebri anterior, gewikkeld in deszelfs uitmuntende
vaatvlecht , die met> de roode wasstof allerfraaist is opgespoten,
23. Dit specimen stelt voor de hasis van een der ventriculi anteriores cerebri, waarin men door
eene roode wasstof, de allerfraaist opgevulde plexus choroïdes beschouwt.
24. Een klein stukje cerebrum, waarin men de vaatjes van de pia mater allerfraaist door de-
zelfde stof ziet opgevuld.
25. Dit specimen stelt voor eene onderste punt van het groote hersengestel van een kind tusschen
de 7 aS jaren, waarop en iu men de^ zeer kleurige, met eene roode wasstof opgevulde
fijne vaatnetjes in de pia mater van hetzelfde stuk allerduidelijkst ziet : ten bewijze voor
den verbazende instroom en circulatie in de hersenen. Er zijn hier ook nog bewijzen van
de tunica cerebelli arachnotdea voorhanden.
26. Dit specimen is een der beide bollen van het cerebellum^ genomen uit een voorwerp van
12 a 14 jaren. Men beschouwt in hetzelve de aanmerkelijk aschgraauwe kleur van de zoo
genaamde corticale massa ; terwijl men door het wegnemen van een stuk van het geheel de
boomsgewijze figuur waarneemt, van de witte of zoogenaamde medullaire massa , welke in
de ontleedkunde den naam van arbor vitae draagt.
27. Stelt voor een der bollen van het cerebellum, genomen uit een\' volwassen\' man. Men be-
merkt in hetzelve de met eene roode stof zacht opgevulde vaten in de pia mater, zoo
54
- ccliter dat die klearstnededeeling in de corticale zelfstandigheid is overgegaan; terwijl meu
de bij uitnemendheid hierbij afstekende witte mergstof, de fraaije figuur van genoemden
boom , ziet uitdrukken.
28, Een der bollen van het kleine hersengestel, genomen uit een voorwerp van 6 4 7 jaren;
betzeive is in bijna twee gelijke deelen gescheiden, hangende onder elkandereu. Men beschouwt
de fraai met roode wasstof opgevulde vaatjes in de iiia mater, terwijl de subtiele slof door-
gedrongen is lot in de vaatjes, behoorende lot de corticale massa.
29. Een der kleine hersenbolletjes van een kind van 54 6 jaren , waarin men met eene roode
\' wasstof het ultimatum van invulling in het fijne vaatgestel beproefd beeft, hetgeen op de
voldoendste wijze "is gekikt, zoodat het geheel over de buitenoppervlakte vau den bol
eene massa vasorum, gebjkt; terwijl men een stuk overdwars hebbende weggenomen, het
binnenste der zelfstandigheid doet waarnemen, en opmerken dat de corticale zelfstandigheid
geheel rood door de irijeciie-.U>i gekleurd is, en er dnizènde afgesneden fijne vaatjes m
de arhor vitae met hel bloote oog worden waargenomen. Dit svecimea allergelukkigst m de
proefneming uitgevallen, bewijst welk eene oneindige doorweving van vaten in de hersenbollen ,
bijzonder ook in de kleine aanwezig is, en welk eene aanmerkelijke circulalio sariguinis er
in dit gedeelte der menschelijke bewerktuiging omgaat.
{medvlla obzongata et°sfinali s.)
30 In dit specimen aanschouwt men de meduUa oUongata^ met een klein deel van de medulla
\' spinalL tevens de door injectie-.^.i zigtbaar gemaakte fijne vaten in de piamater, voorts
derzelver bolronde gedeelte, bekend onder den naam van pons Varohu
31 Bevat bel beginsel van de medulla splnalis, ter plaatse waar dezelve van de meduUa ohlon-
\' .ata afgesneden, langs den kuil van bet acblerhoofdsbeen in de hasis encephah ,
Li foramen occipitale magnum doortrekt, om in den wervelkolom m te gaan. Men be-
merkt in betzeive eene zeer fraaije vaalvlecht van de basilar.s, met i.ode wasstof
.i.ibaar gemaakt. Ook ontdekt men verscheidene lapjes van dc taruca arachuoulea tusschen
de%aten hangende; terwijl uit genoemde de .r^.Wa sp.naUs over dezelve
nederdaalt.
32 Een dito beginsel van de meiatla spinalis , n«n beproefd beeft, en er ook werkelijk
l .eslaagd is, de hoogmoet,el,,ke invnlHng door eene snhtiele roode wasstof der „ne v atjes
van de alLede vin de mergachtige .elfstatrdigheid , waardoor ook d.t deel bc-
wijst eene aanmerkelijke massa vasorum te bezitten.
33. In dit speoin^a, .jnde dc geheele mMla spinalis, hniten het acbterhoofdsgat weg ge-
mm
sneden en genomen uit een jeugdig voorwerp , bevat de navolgende zaken. Vooreerst is de
koker van de dura mater aan de beide oppervlakten van boven tot beneden opgesneden,
en naar de beide kanten teruggeslagen,; bierdoor is de medulla zelve over de beide opper-
vlakten ontbloot geraakt, waai\'in men geprepareerd ziet,de origines nervorum uit de medulla
voortspruitende, en paar aan paar allerfraaist zigtbaar in de gedaante van penseeldraadjes;
terwijl men nederwaarts de fraaije in elkander gedrukte cauda equina bespeurt. Over
bet geheel van de medulla neemt men hier en *daar vaatjes \'met eene roode wasstof ge-
vuld waar, en eindelijk op de. beide randen van de geheele uitgestrektheid, tusschen de
teruggeslagen dura mater de vereenigde penseeldraden der zenuwen, waarvan straks ge-
sproken is, tot koordvormige knobbeltjes zamenloopende , welke de afgesnedene ner{>i
spinales buiten de foramina lateralia vertebrarum aanwijzen. Dit specimen heeft zeer
veel schoons, is in zichzelven veel bewijzende ; maar ook kan het dienen ten betooge
hoe de zenuwen overal, zoo ook uit het hersengestel, uit fijne draadjes te zamen geno-
men, gewoon zijn uit de fijne mergpap zich té begeven, om in koordvormige vereenigingen ein-
delijk overtegaan, en alzoo zenuwen te maken: terwijl men hier overtuigd wordt, dat de
oorsprongen voor elke zenuw dubbeld ontstaan,
34. In deze flesch bevindt zich de in twee gedeelde medulla spinalis van een vrouwelijk voor-
werp van 16 a 17 jaren. Men aanschouwt in dezelve de origines nervorum, welke er uit
voortkomen , alsmede de cauda equina, waaraan ook eenige bewijzen hangen van de arach-
noïdea tunica*
35. De geheele medulla spinalis buiten \'het achterhoofdsgat afgesneden en voorts geheel uit de
wervelkolom van een\' volwassen\' man uitgenomen. Men beschouwt in dezelve de regel-
matig aan de beide zijden uitkomende nervi spinales ; verder de zeer uitgewerkte en los-
gemaakte cauda equina , welke van rondom geheel vrij zigtbaar is.
36. Dit specimen bevat de vijf lendenwervelen eenigermate om den buitenkant afgehakt en ver-
kleind , en voorts aan den achterkant bij de apophises spinosae opengemaakt , genomen uit
een voorwerp van omtrent 2 jaren. Men ziet in hetzelve de door ontblooting van
de dura mater zigtbaar geworden vauda equina, met haar fijn zamenstel van zenuwen.
]. Deze flescli bevat de oogleden paar aan paar onder elkander hangende, genomen Tan een
pasgeboren kind. Men beschonwt in dezelve de levendige huidklenr aan den buitenkant
en de zeer schoone roode gedaante van het bekleedde binnengedeelte door de conjunctiva,
welker vaatjes door eene subtiele stof zijn opgevuld, en een zacht wolachtig voorkomen hebben.
2. Een paar palpehrae genomen vaneen voorwerp van 16 i 18 jaren. Men bemerkt in dezelve
de aan den buitenkant door de injectie in de huidvaatjes veroorzaakte levendige kleur ; ter-
wijl men aan de binnenzijde de conjunctiva fraai geïnjicleerd met eene roode stof, mtne-
mend zacht van gedaante zich voorstellende , duidebjk ziet.
3. Stelt voor een gedeelte van de huid van het aangezigt, bevattende de oogleden aan eene
zijde met den wenkbraauwboog en een gedeelte van den wang, de buitenste huidkleur is uit-
nemend fraai, zacht levendig rood door de injectie-stoï daarin veroorzaakt, terwijl men
aan de binnen- of tegenzijde in de membrana cellulosa zeer veel injectie ziet; maar vooral
iu de membrana conjunctiva de roode invulling in derzelver fijne vaatgestel waarneemt.
4. Dito specimen als in het voorgaande, doch\'ongeïnjicieerd. Men bemerkt in hetzelve de uit
de randen der beide oogleden uitgetrokken ooghaartjes, waardoor nu de fijne pori ledig
zigtbaar zijn geworden , en drie 4 vier rijen op eiken ooglidsrand bewijzen in getal te zijn.
5. Een paar oogleden van een volwassen voorwerp, waarin valt optemerken de uiterlijke ge-
wone bekleedselen , de inwendige bekleeding der oogleden door de conjuntiva , welke laatste
zeer fraai in derzelver vaatgestel met eene roode stof is geinjicieerd; de aan den binnenrand
der oogleden duidelijk zigtbare glandulae Meibomianae, de aan den buitenooghoek neder
hangende glandula lacrymalis, vertoonende eene zeer fraaije klier; de aan den binnenoog-
hoek zigtbare puncia lacrymalia , welker eene orificium openstaat , en op het andere oog-
lid in het aldaar geplaatste een haarborstel is ingestoken, die aan de tegenzijde in den
«ace«, lacrymalis uitkomt; het geheel bevat veel leerzaams.
6. Een paar oogleden van een volwassen woorwerp, waarin men weder waarneemt de uitwen-
dige bekleedselen, voorts de inwendige bekleeding door de conjimcti^a , biet ook weder-
om geinjicieerd: voorts in den binnenooghoek de caruncula lacrymalis; nevens dezelve de
beide puncta lacrymalia, in ieder van welke een haarborstel gestoken is, die de canales
\' lacrymales doorloopen, en in de driehoekige ruimte aan de tegenovergestelde zijde de saccu.
lacrymalis geheeten uitkomen. Men ziet ein delijk ook op de binnenranden der beide oog-
ïeden tie glandulae Meibomianae, als kleine zandkorrelige en roode bolletjes uitkomen,
benevens de aldaar geplaatste oogbaartjes.
7. Dit specimen bevat het linker aangezigts-deel van een voorwerp van bijna twee jaren. Men
aanschouwt in hetzelve, in den binnenooghoek , twee zwarte borstelhaarljes in àe piincta
lacrymalia uitgebragt, welke in de ruimte van den saccus lacrymalis uitkomen, die ge-
plaatst is boven den ductus nasalis, wordende deze laatste door een zwart pennetje, hetwelk in
de diepte is, aangewezen; terwijl deze zijnen weg vervolgt in de cavitas narium, welker helft
open staat, en aan de tegenzijde kan worden waargenomen. Doo\'r deze laatste voorwerpen
verkrijgt men een duidelijk denkbeeld der tranen-afscheiding, benevens derzelver doorvoerende
wegen naar de neusholte.
8. De oogbol met de daaraan hangende werktuigen ter beweging. Men ziet aan dit voorwerp
vooreerst deszelfs nervus opticus waaraan bet hangt; verder den buitensten omtrek van den
bol, Yiiens rok sclerotica genoemd wordt, waarin zich vasthechten dezes ter beweging dienst-
bare spieren van den oogbol, verdeeld in 4 regte en 2 schuinsche , welke eerstgenoemde
kennelijk zijn aan hare regtstandige nederhanging , evenwijdige plaatsing, zeer dikke vleezige
buikjes, in evenredigheid tot de groette, eindelijk fraaije platte breede peesjes , welke zich
in de sclerotica vastliechten ; de twee schuinsche onderscheiden zich in een obliquus superior
sive trochlearis , kenmerkende zich door eene zeer dunne lange teredo, welke door een tro-
chlea of katrol loopt, die van de orbita afgenomen en aan de pees is nagelaten, voorts
aan derzelver spierbuikje; de tweede is de obliquus inferior, die zich geplaatst vindt om-
trent tegenover de eerstgenoemde, Tiennelijk aan hare korte lengte en hoogere inplanting in
de sclerotica, tot i-ijkelijk over derzelver eerste helft in de tweede helft, alzoo is dezelve
hooger dan al de voorgaande ingeplant.
9. Yilx, specimen Moox A&w oo^o\\ in situ naturali, in een gedeelte van de oogkast nog liggen-
de. Men beschouwt er de navolgende zaken in: aan de voorzijde, de beide geslotene oog-
leden uiterlijk zigtbaar; het voorwerp hangt aan den levator palpehrae superioris, waarvan
aan den achterkant men tevens heeft opgetild den rectus superior van den oogbol, om dezen
laatste te beter Ie kunnen zien ; aan den achterkant is de oogkast voor een gedeelte wegge-
nomen ; de membrana adiposa uitgepeld zijnde, beschouwt men den oogbol ia zijne na-
tuurlijke ligging, zijnde de witkleurige sclerotica , verder den nervus opticus, naast en om
denzelven aen reticulum. yan fijne opgespotene vaatjes, verder naar den buitenooghoek een ge-
deelte zigtbaar gemaakt van de glandula lacrymalis , waarin kennelijk de roode injectie
is ingedrongen en dezelve daardoor heeft geverwd ; overigens is de geheele toestel van on-
deren in een gedeelte van de oogkast besloten gebleven, en ziet men er de zenuwtakken
van het linsvormige knoopje, welke zich om de gezigtszenuw heen slingeren.
10. Dit nummer bevat den oogbol met al deszelfs omringende deelen, behalve het vetbed,
hetwelk geheel is uitgepeld, en de oogkast, waarvan echter een gedeelte is achtergebleven
om het specimen in stand te houden, en daardoor de deelen des te beter te kunnen onder-
58
scheiden. Men neemt in hetzelve de plaatsing waar; het hangt met de oogleden nederwaarts,
welker uiterlijke gedaante naar beneden gezien wordt, met het achterste gedeelte van de
ooc^kast opwaarts, hierdoor ontdekken zich de fijn bereide deelen, bestaande iu de spieren,
die zoowel regte als schuinsche , onderscheidenlijk kunnen worden gezien; een gedeelte der
.iLdula lacrymalis , verschillende zenuwtakken , welke van het derde en van het vierde
paar afkomen, en in de-spiereu indringen; tusschen deze allen ligt cle oogbol, en de aan
denzelven verbonden en naar boven heen reikende nervus opticus. Het geheel levert een
zeer fraai rood in al de gedeelten op , bewijzende de gelukkige injectie in de fijae vaatjes
door eene subtile stof. Het voorwerp behoort tot den volwassen leeftijd.
11. Een paar oogleden van een volwassen voorwerp, waarin men de volgende zaken onderscheidt :
de uiterlijke huid , de op de randen der oogleden geplaatste haartjes, tusschen de beiden
oogleden door naar binnen ziende , ontdekt men de uitgebreidheid van de tumca con-
junctiva om de cor... transparens gehecht, en alzoo het zoogenaamde wit van het
ig voorstellende, in welks midden de co.«.« transparens of het anders g noemde
voorste gezien wordt. Aan de tegenzijde ziet men de voorhelft van den bulbus ocu-
li, ledig gemaakt, zoodat men nu op den achterkant van de .r.. ztende, aldaar de
pupil waarneemt.
12. Dit vertoont den oogbol van eenen arend, waarin men behalve de gewone deelen van
den buitenomtrek , de membrana rdctitans (knipvlies), waaraan het voorwerp hangt, aan-
schouwt.
13. Dit specimen stelt voor den oogbol van een phoca, waarin men behalve deszelfs grootte en
uitgebreidheid, benevens sclerotica, nervus opticus, cornea transparens, nog daarenbo-
ven bemerkt de sierlijk uitgebreide membrana nictitans, waaraan het voorwerp _ hangt,
voorzien met een kraakbeenig verlengsel, hetwelk aan deszelfs uiteinde een\' spierbun-
del bezit, door denwelken hetzelve in den levenden staat wordt voorwaarts gestuuwd, en
.Ich de membrana nictitans alsdan over de cornea transparens naar voren uitbreidt.
14. Dit stelt voor den oogbol genomen uit een phoca: het voorwerp J^^S^
ler^us opticus, welke zeer dun is in dit dierensoort, terwijl zijne inplanUng vlak in .tm^^
den van den bol , in deszelfs as, plaats heeft; men ziet de geheele uitgebreidheid van de ,
welke zich niet onduidelijk in twee helften scheidt, ia dikte van elkander onderscheiden , zoo
dat de helft naar den ...... op.ic«. de dunste zijnde , doorschijnend voor omt en de zw^ne
kleur van de daaronder liggende choroiclea doorschijnend niet onduidelijk doet waarne-
men- de andere helft digter zijnde, is ondoorschijnend, en reikt tot inde com.a ,
welke aan den onderkant geplaatst wordt , waargenomen. Deze genoemde ^ ^
andere welke nu en dan zullen volgen, zijn met oogmerk tusschen de humana geplaatst , om
des te\'gemakkelgker op de plaats zelve de vergelijking te kunnen doen.
15. De oogbol van eenen volwassen man: men aanschouwt cornea transparens ; een\'kleinen kring
-ocr page 83-om dezelve van de conjunctiva nagebleven ; verder de geheele uitgebreidheid van de sc/e-
roj!/ca tol achter, vi\'aar men aan derzelver uiteinde het kokertje ontdekt, hetwelk tot bekleed-
sel voor den nervus opticus verstrekt heeft; welke laatstgemelde er nu uitgenomen
zgnde, dit deeltje in de gedaante van een hol pijpje voorkomt.
16. Dito oogbol uit een vrouwelijk voorwerp 16 a 17 jaren oud. Men bemerkt aan de voorzijde
de bolle cornea transparens , verder de geheele uiterlijke oppervlakte van de sclerotica als
buitenbekleedsel van den oogbol, benevens aan derzelver achteruiteinde het bekleedseltje,
waarin de nervus opticus geplaatst was; het geheel van de sclerotica is hier en daar in
haar fijne vaatgestel niet eene roode w^asstof opgevuld.
17.- De oogbol van een pasgeboren kind, hangende aan den nervus opticus; men beschouwt hier
de zeer fraaije gedaante , zoo van den oogbol in \'t geheel, als in \'t bijzonder de zeer schoone
sclerotica, wier vaatjes met eene fijne roode slof zijn opgevuld; aan den onderkant be-
schouwt men de cornea transparens in derzelver natuurlijke bolle gedaante. ,
18. In deze flesch bevinden zich twee specimina ; het onderste van dezelve is de geheele oogbol
vaneen\' nuper natus, hangende aan een fijn draadje tela cellulosa; men bemerkt in het-
zelve de fraaije bolle gedaante van de cornea transparens, benevens de geheele uitgestrektheid
van de sclerotica , alsmede den nervus opticus aan derzelver achterzgde te vinden ; in de
sclerotica bemerkt men verscheidene met roode stof opgevulde vaatjes: het tweede S\'/ie-
cimen of bovenste bevat de ledig gemaakte memhrana hyaloïdea seu vitrea , nog ver-
eenigt met de lens cristallina , die door de spiritus dof geworden is , en aan den onder-
kant van hetzelve wordt waargenomen ; in den omtrek van de lens ziet men den krans van
het pigmenlum rdgrum , het welk daar fraai zwartkleurig is geconserveerd,
Ï9. De oogbol van een volwassen man , hangende met het voorste segment naar boven en met
den nervus opticus naar onderen ; hierin valt optemerken de schoone bolx\'onde gedaante
zonder collapsus van het geheel ; de zeer aangename witte kleur van de geheele uitge-
breidheid der sclerotica, hier en daar met rood gevulde vaatjes door de injectie-stof\'.,
zeer dnidelijk blijkt in dit specimen, (waar voor het vooral is ingerigt) de bekleeding
van den nervus opticus , en het daaruit per continuationem voortgebragte ondoorschij-
nende hoornvlies, sclerotica; ten bewijze dat de rok van de gezigtzenuw , afkomstig van
de dura mater, die zenuw bij den grond van den bol verlaat, en zich alzoo over den
oogbol heenstrekkende , deszelfs buitensten rok formeert. Aan de bovenzijde ziet men de
cornea transparens, en om deze een\' nagebleven krans van de memhrana conjunctiva.
20. De oogbol van een embryo van 5 maanden ter regterzijde neerhangende ; men bemerkt in
in denzelven den omtrek van de sclerotica, aan de voorzijde de cornea transparens , en
aan den achterkant den nervus opticus.
21. Dit specimen bevat den geledigden oogbol genomen uit een\' raaf j de sclerotica in twee
-ocr page 84-bijna gelijke deelen gescheiden, doch met eene kleine zelfstandigheid de helften aan elkander
gelaten, vertoont derzelver dikte en uitgebreidheid; in het naar onder hangend gedeelte ont-
dekt men de fraaije cornea transparens.
22. Dit specimen vertoont den aan den nervus opticus hangenden oogbol van een phoca. Men
bemerkt in hetzelve , dat de bovenhelft van de sclerotica bij den omtrek van den nervus
opticus tot aan de helft van hare uitgebreidheid is weggenomen ; hierdoor is naakt gewor-
den een even groot gedeelte van de IviQede membrana , de choroïdea. Men aanschouwt, dat
deze membrana zeer zwart afkomt; voorts kan men nu over de dikte van de sclerotica
in dit dier oordeelen op den rand der doorsnede. Welk verschil , tegen de humana verge-
leken, nog al zeer aanmerkelgk is.
23. Deze flesch bevat twee specimina: het bovenste Js de binnenst buiten gekeerde oogbol van
een kalf. Men bemerkt in hetzelve de binnenvlakte van de choroïdea, welke bij die die-
ren in de hasis van den oogbol glanzig kleurig is ; aan de voorzijde ontdekt men de bin-
nenste vlakte van de iris, membrana uvea genaamd, voorts de opening in dezelve oi pu-
pilla met eenen zwarteren rand omboord , dan wel de overige uitgestrektheid. Het onderste
specimen mede de oogbol van een kalf, hangt aan den nervus opticus, de sclerotica
is in de helft doorgesneden, daarna achterwaarts omgeslagen, ziet men het binnenste ge-
deelte van de sclerotica , door deze verdeeling is eene gelijke helft van eene tweede oogbols
membrana, cAo/\'ofc^ea geheeten, naakt geworden. Men bemerkt derzelver zwartkleurige en
tevens eenigzins vezelige oppervlakte, waarmede zij aan de binnenzijde der sclerotica
verbonden is: verder ontdekt men eene witte streep, zijnde het gedeelte van eenen cirkel-haar-
band , ligamentum ciliare geheeten, welke met eene tegenovergestelde plaats in de sclerotica
naauw verbonden is; verder beneden dien haarband de, voor zoo ver deze sectie toelaat,
ontbloote iris.
24. Een dito oogbol van een schaap; men neemt in denzelven waar, dat hij hangt aan de
cornea; voorts dat deszelfs geheele buitenomtrek in het bestaan van de cornea transparens
sclerotica en nervus opticus in de helft is weggenomen : hierdoor neemt n^en de ont-
blooting waar van een gelijk deel choroïdea, iris en pupilla.
25. De oogbol van een kalf. Aan den nervus opticus van denzelven hangende , is de harde oogrok
bij de oogzenuw weggenomen, en hier door naar beneden, tot op de hoogte van het
mentum ciliare, choroïdea het nagebleven gedeelte van de sclerotica
is teruggedrukt, ten einde aan te wijzen, waar zich het ligamentum cdiare m deszelfs
geheele uitgestrektheid met de sclerotica in eene zekere groef naauwkeurig verbonden vindt;
aan het onderste gedeelte ontwaart men de cornea transparens.
i6. Een dito oogbol hangende aan Aen nervus opticus; de sclerotica met de cornea trans-
parens nu geheel opgeruimd zijnde, is daardoor de geheele uitgestrektheid van de membrana
chordidea naakt geworden; tevens ook de geheele cirkel van het ligaméntum ciliare, het
welk hier zeer fraai wit en compact voorkomt , voorts de geheele naakt geworden tweede
schijf van het oog, iris, benevens de in die dieren langwerpige p up lila , waar achter men
de dof geworden lens cristallina ontdekt. In dit specimen kan men vooral zeer naauw-
keui-ig waarnemen , hoe ver in die dieren de inplanting van den nervus opticas afwijkt
van den as des oogbols: alzoo men de inplanting aanmerkelijk naar de binnenzijde ge-
plaatst vindt. De choroïdea vertoont zich hier zeer schoon zwart.
27. In deze flesch zijn twee specimina bevat ; het onderste, hetwelk aan een stuk van de
sclerotica hangt, stelt voor de geheele naakte en tevens geledigde choroïdea , genomen
uit het oog van eene volwassene, vrouw ; men beschouwt derzelver doorschijnende dun-
heid en teederheid, zoo ook het ligamentum ciliare benevens de iris en pupilla, welke
laatste in hare schoone ronde figuur is bewaard gebleven. Het bovenste specimen vertoont
de lens cristallina, met het daaraan gehechte en bijna ledig gemaakte glasvocht-beui-sje.
28. De oogbol van een pasgeboi-en\'^kind. Men aanschouwt in denzelven de in twee deelen ge-
scheiden membrana sclerotica, aan welker bovenste helft het specimen hangt, ter-
wyl de onderste helft naar beneden is terug geslagen , tot op de hoogte der vereeniging met
het ligamentum c^V/are .• hierdoor is de geheele uitgestrektheid van de membrana choroïdea
ontbloot geworden , en bemerkt men in dezelve de met eene roode stof opgevulde fijne vaatjes.
2P. De oogbol van een volwassen man, hangende aan den nervus opticus: men aanschouwt
bier de sclerotica het binnenste buiten gekeerd en naar boven terug geslagen : hierdoor
ontdekt men de geheel naakte en ontledigde choroïdea daaraan hangende. Men onderscheidt
zeer gemakkelijk\'\'de plaats van doorboring door de sclerotica, alsmede de dunheid en tee-
derheid van de structuur der choroïdea, en aan den onderkant haar ligamentum ciliare.
30. De oogbol van eene volwassene vrouw, hangende aan den nervus opticus, de membrana
sclerotica weggenomen zijnde van boven tot beneden, omtrent tot de cornea transparens ,
is bierdoor de geheele buitenvlakte van de choroïdea naakt geworden. Men aanschouwt in
laatst genoemde membrana de met veel zorg in dezelve bewaarde zwartachtige kleur, welke
wel zoo veel niet uitblinkt in het menschen-oog, in vergelijking van dal der dieren , vooral
mammalia , onder de behandeling zeer gemakkelijk verloren gaat, en alsdan de/weTO^ra/za
graauwachtig van kleur voorstelt; verder ziet men er verscheidene zsnuwlakjes in, welke
van het derde paar zenuwen afkomstig zijn, voorts is aan den onderkant van hst specimen
de nagebleven e cornea transparens zigtbaar.
31. De oogbol yan een kalf, hangende aan den nervus opticus, langs welken men verscheidene
vaatjes ziet loopen, gevuld met kwik. Men ziet eene opening in de sclerotica, veroorzaakt
door het wegnemen van een aanmerkelijk stuk, waardoor een gelijk deel van de choroïdea
ontbloot is , in welke laatste men eene aanzienlijke hoeveelheid regtstandig loopende vaatjes
fraai met kwik opgevuld ziet.
32. Een gelijke oogbol, genomen uit een kalf, bangende aan den nervus. opticus; ook hier
is van de sclerotica en tevens van de cornea transparens een aanzienlijk deel weggenomen,
en daardoor een gelijke omtrek van de choroïdea ontbloot, in dewelke men zeer fraai
de regtstandige vaatjes met kwik opgevuld, beschouwt.
33. De oogbol van een volvpassen man, hangende aan den nervus opticus; de sclerotica is
bijna geheel weggenomen en hierdoor de choroïdea ontbloot, waarin men de fijne vaatjes
met eene roode stof fraai ziet opgevuld ; met veel zorg zijn hier twee zenuwtakken , die de
sclerotica doorboren, van het derde paar zenuwen afkomstig, en die zich binnenwaarts
door naar de iris begeven , bewaard.
31. Een dito oogbol van een volwassen man, hangende aan het ledig gemaakte bekleedsel van
den nervus opticus, waarvan men de sclerotica ook hier ziet afstammen, deze mede in
twee gelijke deelen gescheiden zijnde, is de bovenste helft in situ naturali gelaten : terwijl
de onderste helft naai\' beneden is terug geslagen • hierdoor is de choroïdea grootelijks ont-
bloot, waarin men door eene roode stof de injectie in de fijne vaten opmerkt, maar vooral
de met veel zorg gespaarde zenuwtakjes , die yan het tertium par afkomen, binnen doordrin-
gen , en zich begeven naar de iris, om die te bewerktuigen.
35. De oogbol van een kalf, aan den nervus opticus hangende: de geheele sclerotica met de
cornea transparens weggeruiiïld zijnde , aanschouwt men het navolgende : de gaaf ontbloote
choroïdea, van het pigmentum nigrum geheel gezuiverd, en in derzelver vaatjes , tot in de
meeste fijnheid toe , met eene subtile roode stof opgespoten , zigtbaar: ligamentum
ciliare, de fraaije iris, langwerpige pupilla, waar achter de lens cristallina, doch nu
ondoorschijnend geworden, geplaatst is.
36. De oogbol van een volwassen man, hatlgende aan den nervus opticus. Men bemerkt hier
de geheele opruiming van de sclerotica tot omti\'ent aan de cornea transparens, hierdoor
is de choroïdea geheel ontbloot , welker fijne structuur vooral door injectie in derzelver
vaatgestel duidelijk blijkt: ook hier zgn de zenuwtakken met veel zorg gespaard , en vooral
de injectie-sloï in de regtstandig loopende slagadertjes gejaagd. Aan het onderste gedeelte
ontdekt men de cornea transparens.
37. De oogbol van een pasgeboren kind : het voorwerp hangt omti-ent in situ naturali aan
een fijn vaatje van de choroïdea, terwijl de sclerotica en de cornea transparens geheel
zijn opgeruimd. Hierdoor is de choroïdea geheel ontbloot, uitmuntend in derzelver fijne
vaatgestel met eene roode stof geinjicieerd; aan den achterkant ^ontdekt men den nervus
opticus, aan de voorzijde ziet men het ligamentum ciliare, welks vaatjes dermate met eene
roode stof zijn opgevuld , dat daardoor die geheele cirkel protubererende voorkomt; voorts
de zeer fraaije iris, waarin mede de fijne vaatjes allernaauwkeurigst door eene roode stof
zijn ingevuld: eindelijk de fraaije ronde pupilla , waar achter zich de lens cristallina on-
doorschijnend vertoont. Het geheel is zeer leerrijk en schoon.
38. Een dito oogbol van een pasgeboren kind, in bgna twee gelijke deelen gesclieiden ; in de
bovenste belft ontdekt men de sclerotica uitwendig, de choroïclea innerlijk in situ natu-
rali uitnemend fijn geinjicieerd: de tweede belft, welke lager hangt, is bet binnenstebuiten
gekeerd; hierdoor vertoont zich de halve choroïdsa buiten, en bewijst bare fijne injectie
door de i-oode slof daax\'in veroorzaakt.
39. Dit specimen stelt voor den halven oogbol tot door den nernis opticus gesneden , van een\'
volwassen man : aan de buitenvlakte ziet men de sclerotica; in het binnenste gedeelte
ontdekt men in de pap van de zenuw de arteria centralis nervi optici, door roode stof
opgespoten ; verder de in derzelver natuurlgke plaatsing nageblevene choroïdea, waarvan
bet pigmentum nigrum voor de helft is weggenomen, om de bij uitnemendheid fraaije in-
jectie van het binnenste der cjioroïdea onbelemmerd te kunnen zien ; meer naar beneden
ontdekt men de fraaije processus ciiiaris , alsmede de helft der binnenzijde van de iris , mem-
brana uvea geheeten. Het geheel , vooral het binnenste gedeelte van dit specimen heeft veel
schoons , en door de zigtbaarheid der fijne vaten bevestigt het den naam van deze tunica ,
dien van vaatrok.
40. De oogbol van eene volwassen vrouw, hangende aan den nervus opticus, waaraan men hel
navolgende waarneemt: de wegneming van de sclerotica, waarvan een langwerpige lap is
nagelaten om derzelver voortloopend beslaan van den zenuwrok te bewijzen, een gedeelte
van de overgehouden choroïdea, met derzelver ligamentum ciliare , iris en pupil, voorts
een ontboot gedeelte membrana retina , en dus derde oogbolvlies, hetwelk wit gekleurd
voox\'komt, en een gedeelte uitmaakt van de uitbreiding der oogzenuw.
41. De oogbol van een kalf, hangende omtrent in natuurlijke rig ting ; men beschouwt de groo-
telijks vveggenomene sclerotica, waarvan alleen een onderst segment is nagebleven, bene-
vens de omgekeex\'de cornea transparens \\ hierdoor is aan den voorkant ontbloot zigtbaar
geworden de iris en pupilla , benevens het ligamentum ciliare\'\'qu een groot gedeelte cho-
rq\'idea \\ aan den achterkant beschouwt men den nervus opticus, van waar zich een ge-
deelte van .deszelfs uitbreiding, de membrana retina, ontbloot vertoont, naardien aldaar
een brok van de choroïdea, die dezelve dekte, is weggenomen. Dit stuk retina vertoont
sichSwit van kleur, en min of meer papachtig van zelfstandigheid.
42. De oogbol van een kalf, hangende aan den nervus opticus in dit specimen is de geheele
sclerotica bij den nervus opticus , of benevens de cornea transparens weggenomen ;
zoodat het geheele tweede stratum in dit zamenstel daardoor ontbloot is. Men be-
schouwt in dit specimen, door het wegnemen van een\' grooten lap choroïdea bet derde
stratum, of wel een ^\'oot gedeelte van de membrana retina, als uitbreiding van de gezigts-
zenuw: deze fraaije uitbi-eiding vertoont zich min of meer papachtig fijn van sti-uctuur en
is eenigzins vuil wit van kleux-. Onder derzelver eindigenden rand is eene x\'eej) choroïdea
tot ondersteuning nagelaten, terwijl meix onder die stx-eep een gedeelte van het humor
vitreus ontdekt. Ovei-igens bestaat er nog een groot deel aan de tegenzijde van de cho~
G4
roïdea, het iigamentum cdiare, de iris en de langwerpige pupüla , waar achter h^l humor
crislaüinus dof gezien wordt.
43. Een dito oogbol van een kalf aan den nervus opticus hangende. De sclerotica en cor.nea
transparens geheel opgeruimd zijnde vertoont zich de choroïdea onlhlooi ^ waaruit een
driehoekige lap gesneden, als ook een gedeelte van de «V^s weggenomen is ; hierdoor is
de bol van binnen van zijne vochten geledigd, en heeft men het vrije gezigt op de inwendige
oppervlakte van het netvlies, waarvan men , uit zijnen oorsprong af tot aan den ondersten
rand, zijne uitgestrektheid en ruimt^ waarneemt.
44. Dit specimen stelt voor een in deszelfs midden van boven tot beneden doorgesneden halven
kalfs-oogbol. Aan de buitenzijde ziet men de sclerotijca alsmede de halve cornea trans-
parens , van binnen ontdekt men een gedeelte van de geinjicieerde membrana uvea , en voorts
de geheele uitgestrektheid van de membrana retina, voor zoo ver hier ook mede de helft
aangaat, in situ naturali.
45. De oogbol van een\' volwassen man aan den nervus opticus hangende , waarin de navolgende
zaken zijn waartenemeu : vooreerst een gedeelte van den ontblooten nervus opticus, het
integument dura maler weggenomen zijnde ; vervolgens het onderste gedeelte van hetzelfde
integument, m de gedaante van een kokertje voorkomende, en van waar per continuationem
de sclerotica neerdaalt , die met behoud van* twee strepen tot aan de cornea transparens
voor het overige is weggeruimd, w^aardoor de choroïdea is naakt geworden; deze be-
schouwt men in haar geheel voor de eene helft zeer fraai geinjicieefd, tevens met besparing
van de fijne zenuwtakjes; aan de tegenzijde is de andere helft met twee lapjes opengesne-
den en naar de zijde teruggeslagen, in welke lapjes ook zeer onderscheidenlijk de subtile
injectie met roode stof wordt waargenomen ; doox\' deze opensnijding fiu is de helft der
daaronder liggende retina ontbloot , welke men uit den nervus opticus zich ziet uitbreiden
in de gedaante van eene eenigzins aschgraauwe papachtige zelfstandigheid ; aan den onder-
kant beschouwt men de zeer fraaije bolstaande cornea transparens.
4ö. Een dito oogbol van een volwassen man , aan den nervus, opticus hangende. In dit speci-
men is de geheele sclerotica, uitgezonderd twee zeer kleine streepjes, weggenomen, welke
in verband bewaard zijn met twee zenuwtakjes van het derde paar, welke langs de cho-
roïdea nederdalen, en zich naar de iris begeven, en tot ondersteuning van preparaat
zijn nagelaten. Voorts ontdekt men de halve choroïdea ontbloot, en in derzelver fijne
vaatgestel met eene roode stof keurig geinjicieerd. Door het wegnemen der andere helft van
de choroïdea, is de retina naakt geworden, waarvan , men de papachtige zelfstandigheid
heeft afgewasschen , en het reticulaire der zenuwverspreiding in fdte membrana als nu duide-
lijk blijkt : tevens aanschouwt men hier eene gelukkige inspuiting van de vaatjes in de retina
door de arteria centralis nervi optici; door de netwijze poreusheid van de retina ziet
binnen in den oogbol het door de spiritus verdikte en in een gekrompene humor vitr
Aan den onderkant vau specimen ziet men de cornea transparens.
men
eus.
47. Een dito oogbol van eenen volwassen persoon aan Aen nervus opticus hangende; de scle-
rotica is voor de helft aanwezig; de andere helft is met de cornea transparens en de iris
weggenomen. Hierdoor heeft men het vrije gezigt in den oogbol, alwaar men vooreerst ont-
waart de even groote nageblevene choroïdea, tegen den binnenkant van de sclerotica
aan liggende ; voorts, en daar het hier het \'meest op aankomt , ontdekt men de op den
pond van het oog uit den nervus opticus zich ontwikkelende membrana terlia uel retina,
in haar geheel gelijk een zakje voorkomende, en waarin zich het door de spiritus verkleinde
humor vitreus besloten vindt, aan welks onderkant de ondoorschijnend gewordene lens
cristalhna met hetzelve vereenigd wordt waargenomen. Het geheel is zeer leerrijk zin-
delijk blank door de uitwassching, voorts met zeer veel zorg bewerkt, bijzonder met opzigt
tot de retina , om die alzoo in haar geheel te bewaren.
.48. Een dito oogbol aan den nervus opticus hangende. Men bemerkt hier iets meer dan den
halven oogbol, zijnde de buitenomtrek der sclerotica: door het wegnemen van het stuk
sclerotica en choroidea heeft men het vrije gezigt op de binnenvlakte van de choroidea in
den bol van het oog. Voorts ziet men de uit den opticus zich uitbreidende fraaije
re^.^a met derzelver ondersten rand in vereeniging me, heX. humor vitreus, v^eW humor, be-
nevens de daarin geplaatste /e«. cr/WW buiten den oogbol uitgekanteld zijnde, verze-
kerd hangt aan den rand van de gemelde retina. De vereeniging dezer beide
maakt een zeer belangvol deel van dit .p.o.W uit: ook ontdekt men de ca.a//. Petitia-
nus, rond de lens cristallina. Het geheel is zeer merkwaardig, belangrijk.
49. Dit.p«, hetwilk aan een klein stukje fraai geïnjicieerde choroïdea hangt, bevat
ter eene zgde een gedeelte van den ter andere zijde de tot in de haar-
fijnste vaatjes van de r../.« ingedrongene roode stof, welke membrana van hare papachtige
zelfstandigheid ontdaan , als een vaatnetje daar neder hangt. Dit specimen bewijst den riik-
dom der vaatjes in de retina. ^
50. De achterste helft van den oogbol van eene volwassene vrouw, het binnenst buiten gekeerd
Men bemerkt hier de met een gedeelte van den ......
zijde de choroïdea naar buiten fraai geinjicieerd met eene roode stof, alsmede de datrbij
nedeAangende waarin de vaatjes met roode stof naauwkeurig en menigvuldig zijn
gexnjicieerd. Ook dit specimen bewijst den rijkdom der vaten in de retina.
51. Stelt voor de half bloot gemaakte choroïdea, benevens een gedeelte van de , waaraan
het voorwerp hangt. In de .iet men de vaatjes keurig met roode stof"Tnl"
cieerd. Van onderen hangt de «.rz.... opticus gedekt met deszelfs bekleedsel, terwiilde
uit Ae choroïÈea naar buiten gevallen er bij nederhangt, en veel bewijzen van ■
fraaije injectie in de vaatjes draagt,
52. De bijna halve voorhelft van de scleroficn benevpnc do , .,
^ , . . , sclerotica nenevens de cornea transparens, beide het bin-
ne„s. Men bemerk, de zeer fraai doorseh^nende\'en .e;ens hoor:aeMge
-ocr page 90-structuur van de cornea transparens, hare juiste grens van uitgestrektheid, en fraaije bolle
gedaante. Het voorwerp is genomen van een kind van 6 jaren.
53. Een gelijk deel der sclerotica van eenen volwassen persoon. Ook in dit specimen beschouwt
men de doorschijnende hoornstructuur van de cornea en hare fraaije bolle gedaante. Het spe-
cimen vertoont zich ook het binnenst buitengekeerd.
54. De oogbol van eene volwassene vrouw. Men bemerkt aan denzelven de geheele naakte cho-
roiclea, naar de voorzijde den zeer natuurlijken stand van de naakte zVis, om derzelver buiten-
kring den haarband, en in haar midden de fraaije ronde voorts de nog eeniger-
mate met dezelve zamenhangendeu cornea transparens , die , om de pupilla beter te zien , is
opgeligt, terwijl het voorwerp aan een weinigje cellulosa, aan de cornea transparens ge-
hecht , hangt.
55. Vertoont den oogbol van een schaap , het binnenst buiten gekeerd. retina weggenomen
zijnde, behalve de inplanting van de zenuw, welke zigtbaar is nagebleven, ontdekt men nu
de geheel ontbloote binnenzijde van Ae choroidea , in welke men die glanzige vlak waar-
neemt die in derzelver bodem geplaatst is, voorts de teex injectie mei eene roode
stof, waardoor derzelver vaten uitblinken ; wijders den geheelen keurig opgespoten cirkel-
haarkring, processus ciliaris geheeten, waarin men duidelijk ziet dat dezelve uit fijne
vaatjes is zamengesteld ; verder de achterzijde van de iris, membrana uvea geheeten, nog
bedekt met het pigmentum nigrum, en eindelijk de spleetvormi^^^M^iY, aan deze die-
ren eigen.
56. De halve ledige oogbol het binnenst buiten gekeerd. Men bemerkt van den nervus opticus,
sclerotica, cornea transparens de helft, binnenwaarts omgekeerd; aan de tegenzgde de
naar buiten gekeerde binnenvlakte van de choroidea , waarin zich wederom de vaatjes uit-
muntend met eene roode stof vinden opgevuld ; verder "den halven cirkel van den processus
ciliaris, en achter denzelven een gedeelte van de membrana ^ uvea ; alles subtiel geinjicieerd,
en genomen uit een kalf.
57. De in twee deelen doorgesneden oogbol van een schaap , en daarna het binnenste buiten ge-
bogen. Het bovenste segment vertoont aan de eene zijde een gedeelte van de sclerotica
met de cornea transparens , aan de tegenzijde de zeer fraai opgespotene vaatjes in den
processus ciliaris , verder de membrana uvea zwart gedekt met het pigmentum nigrum,
de pupilla eindelijk, waar achter men de cornea transparens ziet, vooral als men het hcht
er laat door vallen. In het tweede of onderste deel beschouwt men de sclerotica naar
binnen ingebogen, benevens den nervus opticus, aan de tegenzijde de binnenste oppervlakte
van de choroidea naar buiten gekeerd, waarin men ook wederom die glanzige vlak als
mede de fijne injectie bemerkt. De doorboring van den nervus opticus wordt waargenomen
door het afgesneden stuk retina, hetwelk hier blijkt.
58. Een deel van den oogbol van een p/zoca. Deze voorste belft van den bol bet binnenst
buiten gekeerd , doet het navolgende waarnemen : de sclerotica en cornea transparens naar
binnen omgekeerd, aan de tegenzijde ziet men de binnenvlakte der c7io?wZea naar bui-
ten gekeerd , en uitnemend fijn in derzelver vaatgestel geinjicieerd; voorts de bij uitnemendheid
fraaije processus ciiiaris mede naauwkeurig geinjicieerd; verder den achterkant van de
tris., memhrana uvea geheeten , bi^na ontdaan van derzelver pigmentum ni<^rum om er de
injectie in te kunnen nagaan. Eindelgk de zeer fraaije ronde pupilla, waarachter de coram
transparens wordt waargenomen.
59. In deze flesch bevinden zich wederom twee specimina, zijnde het bovenste de voorhelft , en
het onderste de achterhelft van den oogbol van een pasgeboren kind. Men bemerkt\' in
de bovenhelft^ aan de buitenzijde de sclerotica en cornea transparens, aan de binnen- of
tegenzijde den fraai zigtbaar gemaakten ^/-oce^...^ ciiiaris, de met het pigmenlum nigrum
zuiver gedekte memkrana uvea, benevens de pupil, waardoor men de cornea transpctrens ,
vooral tegen het licht, waarneemt, en alzoo door de twee voorste kamers van achteren naar
voren heen ziet. De tweede helft of het onderste deel is het binnenst buiten gekeerd, zoo-
dat hierdoor de geinjicieerde choroïdea buiten staat, en men de doorboring van den \\ervus
opticus waarneemt.
60. Deze oogbol, genomen van een schaap, is het binnenst buiten gekeerd, waardoor de schlero^
tica en cornea transparens zich naar binnen bevinden, hangende aan den nervus opticus •
men ziet hare doorboring aan de binnenzgde door een nagebleven stukje retina, In deszelfl
omtrek ontdekt me^wederom de glanzige vlak aan die dieren eigen; voorts de , in het ove-
rige gedee te van de cAoW.« zeer fraai opgespotene fijne vaatjes , verder den zeer fraai opge-
vulden cirkel.van den processus ciiiaris, de met het pigmentum nigrum gedekte /be-
nevens de langwerpige pupil, waar achter de cornea transparens.
61. Dit voorwerp van ^en öoghol, uit een Schaap genomen en hangende aan den «erz;«. opticus
doet opmerken .en gedeelte van de cW^^ waarin de vaatjes zuiver zijn geinjfcieerd
den cu4el van het /.„„^ de , de langwerpige waar buiL een
vlokje hangt van de ^^ ^et de fijnste vaatjes opgespoten. Vervolgens door
het wegnemen van de andere helft der choroidea en het opruimen van de humores ^ is de
memlrrana re^na in een ge collaheerd, daar zigtbaar, als verlenging van den
I Z\' C.V.™ fraai opgevuld, en verder de met het
pigmentum nigrum bedekte menhrana, uvea.
62. specimen, ^^^^ h,. oog van een sehaap , «eU voor den binnen,. bni,en gekeerden
e,rkel ,,,, volkomen ,.aa. van invulling z^n me ee! r oZ
ie membrana uvea ie pupilla. e. eene roode
,tel< voor den halven eirkeHan denp^ce.,«, ciiiaris in de«elft fijne vaa.gestel geinjieieerf:
-ocr page 92-64. Dit specimen bevat de halve voorzijde van den oogbol, waarin men aan den binnenkant
bemerkt de membrana uvea, en voorts de ruimte tusschen de en cornea transparens,
camera anterior \'
65. Een gelijk deel van den oogbol van een kind, waarin men den zeer fraaijen en van het
pigmentum nigrum geheel ontdanen processus ciliaris ziet, benevens de membrana uvea;
de fraaije geronde pupilla, en tusschen deze en de cornea transparens gelegene holte camera
anterior geheeten, zigtbaar, benevens de tweede ruimte achter de iris, camera posterior geheeten.
66. Een gelijk deel van den oogbol van eenen volwassen persoon. Men beschouwt aan den buiten-
omtrek het gedeelte sclerotica, voorts de fraaije bolstaande cornea transparens, aan de
binnenzijde de vochten weggenomen zijnde, de choroïdea in derzelver uitgestrektheid geinji-
cieerd, den processus ciliaris, de zeer schoone membrana uvéa, de xox^die papilla , tusschen
welke en de cornea transparens zich de camera anterior van de membrana
uvea tot den processus ciliaris de ruimte camera posterior yvordt waargenomen. Eindelijk is
hier nog eene merkwaardigheid te bemerken , dat men door de pupilla op de cornea trans^
parens ziende , in deze laatste fraaije opgevulde vaatjes met roode stof erkent.
67. Dit specimen stelt voor aan de achterzijde de ruimte membrana hyaloïdea geheeten , aan de
voorzijde de met \\xe\\. pigmentum nigrum gedekte processus ciliaris, en voorts capsula
lentis in het midden, bol uitstaande, waarin de /e«s te voren geplaatst was. Dit specimen,
moeijelijk aldus te verkrijgen , is zeer belangrijk.
■t
68. De oogbol van een volwassen persoon. Aan de voorzijde beschouwt men de cornea transparens ,
voorts de geheele sclerotica op een stuk na aan den achterkant met en benevens den ner-
vus opticus weggenomen; hierdoor is het achterste gedeelte van de choroïdea zigtbaar ge-
worden, en ziet men de opening in dezelve waardoor de nervus opticus was ingegaan
ten einde zich in den vorm van een vlies , binnen in den oogbol uittebreiden • door
deze opening nu ziet men van achteren naar voren, in de derde of achterste ruimte van den oogbol.
■ «f
69. Dit specimen is de tegenhanger van het voorgaande, zijnde ook een volwassen menschen-
oogbol, aan welks buitenoppervlakte men de sclerotica waarneemt, benevens aan derzelver
achterzijde den nervus opticus: hier is echtei- het voorste segment, bevattende de twee
eerste kamers weggenomen , terwijl men nu tevens door het opruimen der humores , de geheele der-
de of achterste ruimte van den oogbol beschouwt , zigtbaar in den binnenomtrek van de choroï-
dea, waarin nu slechts het in elkander gecollabeerde netvlies van den nervus opticus gezien
wordt; welke voornoemde derde-of achterste ruimte in dit specimen vooral het bedoelde uitmaakt.
■V
70. De oogbol van een pasgeboren kind. Men merkt op, dat de sclerotica half met de cornea
transparens is weggenomen, dat de andere helft van de sclerotica omgekeerd naar bene-
den is terug geslagen; hierdoor is de choroïdea, die fraai geinjicieerd is, ontbloot geraakt,
daarna in drie deelen gescheiden, waarvan twee deelen zgn terug geslagen; hierdoor is het
\'"rt^iiT/f" f^^^ -
Cdekt ^^^^ 5 de capsula Lentis tevens met het pigmentum nigram nog
iaeaekt, afkomstig van den processus ciliaris.
De,e flesch bevat de beide oogbollen van eenen Steur, welker eene geheel gelaten zijnde , het
bovenst hangt en waarin men alleen deszelfs\'geheelen omtrek, co.... trartsparens, sclero-
Uca en deszelfs achterkant waarneemt: de andere bol hangende aan den opticus is
in twee gelijke deelen gescheiden, om de plaatsing van het ^„^o.- en
\'rans,aren, met de .Ceroüca weggeno-
ie Ld \' ; : Werdoo. is de okoroïdea, die gein-
,.c,ee d .s met roode s,of. e„ w.araan dit voorwerp l,.„gt, ontbloot geworden, de helft
van deze laatste weggenomen zijnde, is hierdoor zigtbaar geworden de cristallina r..^
net humor vitreus te zamen verbonden. ,
73, De oogbol vin eenen volwassen man, hangende aan den nervus opticus, zjnde in twee deelen
n\'e h\' T\'T -■\'■--\'■Sheil nog aan het an!
dm-e neerhangende ,s verbonden. De vochten er nitgenomen zijnde, beschouwt men hier de
btnnenztjde der choroMea nitnemend schoon in derzelver vaatgestel geinjicieerd met eene
oode stof, en waar het v^gmentum nigrum met zorg bewaard is geworden op de mem-
Lr^r" " l-S- de nit denzelven genomene voch-
ten, »treus en m.sta,ünus , over welk laatste zeer zigtbaar is de capsula lentt, door het
daarop geblevene pigmentum nigrum. or net
M, Da oogbol van een tweejarig kind. De oogbd „et zeer veel zorgvuldigheid in twee bnna
ge),ke deelen gesehe.den , doet ons het navolgende opmerken ; in he. voorL naar boven op-
geheven gedeelte, waaraan ook he. voorwerp hangt, de zeer fraatje bolle cornea, door
deze hrb*,.™" , beveiligd/ach."
voo k bolle.,e .^rw,! he. kumor cHstamnus , hefwelk eenigzins aan den
en vo„r.s me. z.jn overige voors.e gedeel.:
n e r r H " "" - dit slamen
me gezten kan worden , deze voorstel,i„g dus ztjn de drie vochten in natuZti
pla s „„.w „pb .s. I„ de onderhelft van den „ogbol nn ziet men de clcrfe öf
achterste rmmte van denzelven gedekt met de retina, waarvan men den „ Jl ,
den buitenomtrek van achteren waarneemt. ^
■ è
weggenomen z^nde, .vertoolii zicK de cUoro^.
S«tonde/ \' r -"de«..-»., heeft men het vrtje
he O el 7 TT " laatstgenoemde doorziende, ontdekt men
Ovenge gedeelte der ret.na, terwjl m.n. aan den buitenkant den opticus waarneemt.
VI-
76. De oogbol van een kalf. In dit zeer gecompliceerde preparaat zijn de navolgende zaken
waar te nemen : de sclerotica is op een klein gedeelte na aan den achterkant bij den ner-
vus opticus geheel weggenomen ; de choroidea even zeer van het ligamentum ciliare af tot
aan den achterkant toe geheel weggenomen op een klein gedeelte na, om den zamenhang te
bewaren 5 hierdoor heeft men het vrije gezigt verkregen op de navolgende partijen ; het liga-
mentum ciliare , waaraan het voorwerp hangt, de iris en langwerpige pwpi//«, aan de bin-
nenzijde den sierlijken processus cidaris , benevens de membrana waaraan met zorg
het pigmentum nigrum bewaard is; voorts de lens cristallina , welke een weinig uit hare
plaats is opgeligt, om dat gedeelte te beter te kunnen zien, hetwelk anders in het kuiltje
van het humor vitreus verborgen ligt, wijders het humor vitreus , waarin men nu het ledige
kuiltje bemerkt, waarin te voren de lens voor een gedeelte gelegen had ; achter het humor
vitreus het uiterste van den grond des oögbols, waar men het gedeelte retina ontdekt en
de plaats ziet, waar de nervus opticus indxüngt en zgne uitbreiding aanvaart. Aan den buiten-
of achterkant beschouwt men den nervus opticus zelven.
77. Dit voorwerp bevat de voorhelft van den oogbol eens kalfs. Men beschouwt de cornea
transparens en een gedeelte van de omgeslagene sclerotica / de achterhelft van het vleezige
bestaan weggenomen zijnde, ziet men in het binnenste van den bol de plaatsing van de lens
cristallina eia. hel aan dezelve nog verbondene en neerhangende glasbeursje, membrana vitrea
sive hyaloidea, bgna van deszelfs vocht geledigd.
78. Een dito voorste helft van dito oogbol, waarin men de zeer bolle cornea transparens be-
schouwt, uit hoofde \\\\el humor aqueus in de twee voorste kamer^ bewaard is gebleven,
aan den achterkant de sclerotica geheel weggenomen, als ook de choroidea, met en
benevens den nervus opticus , waaraan het voorwerp hangt, en waarvan deszelfs uit-
breiding , de retina genaamd, binnen de choroidea nog zigtbaar is; men beschouwt de
lens cristallina in situ naturali, en de daar bij neerhangende membrana hyaloidea, hier
echter van hetzelfde vocht meer geledigd dan in het laatste nommer.
79. De oogbol van eenen volwassen man. In dit speci/Tzera komen zeer vele zaken Voor : vooreerst hangt
hetzelve aan Ae choroidea, die met eenen lap behouden zijnde, naar boven is opgetild;
men beschouwt hier aan het bovenste gedeelte de cornea transparens , en aan de tegenzgde
den processus ciliaris, membrana uvea, pupilla, benevens de beide eerste kamers, alles
uitmuntend geconserveerd; van daar daalt men met de beschouwing langs de portie choroi-
dea naar beneden en ontdekt men ter eene zgde, de achterhelft van de sclerotica om-
gekeerd, terug geslagen, in welker holle zgde men den nervus o/j^^cm«\'ontdekt ; aan de
tegenzgde beschouwt men de doorboring van è.ejx nervus opticus uitgaande in de retina
welke netwijze zelfstandigheid het humor vitreus bevat, en in welk het laatste is als hangen-
de. Aan de voorzgde van gemeld humor vitreus onld.e\\x men de lens cristallina in situ
naturali geplaatst, in welker omtrek mgn de caAalis Petitianus v^a.dLxneeml. Dit voorwerp
met zeer veel moeite dus aaneenhangend zigtbaar gemaakt , bevat veel leerrijks.
SO. De beide oogvochten de /ens cristaUina en humor vitreus, genomen uit een volwassen men-»
sclienoog.
81. Een dito voorwerp als het laatste nommer, doch waarin men , behalve wat die oogvochten betreft,
nog aanschouwt de in den omtrek van de lens cristaUina geplaatste canalis Petitianus, in
welke men een zwart haartje heeft gebragt, hetgeen daarin verbleven zijnde, die buis aantoont.
S2. Het voorste deel van den oogbol van eenen walvisch. In dit voorwerp ziet men aan de voor-
zijde de cornea transparens , voorts de bijzondere en in dit dierensoort zeer aanmerkelijke
dikte , min of meer laagsgewijze sclerotica , over welker compacten en dikken staat men op
de doorsnede oordeelen kan. Voorts bemerkt men in den ledigen bol het daarin los liggend
gedeelte choroidea, benevens den achterkant Van de iris en de pupil, tegen het licht be-
schouwd ontdekt men de beide voorste kamers.
83. Het achterdeel van den oogbol van eenen walvisch. Men beschouwt aan de achterzgde den
nervus opticus, yaovls Ae, sclerotica, aan de tegenzijde van deze de achterhelft van de choroi-
dea, aan welker buitenzijde men eene vale zwaarte kleur aantreft en het aan die dieren zoo eigene,
aan den binnenkant van dit vlies, zilverachtig witgekleurde; in het middelpunt ontdekt men denner-
vus opticus, uitgaande in de papachtige retina, welke in elkander gecollabeerd wordt waargenomen.
84. Dit voorwerp, zijnde de halve oogbol van een\'walvisch , in de loodlijn doorgesneden, en daarna
van deszelfs vochten ontdaan, toont aan de voorzijde de halve cornea transparens, verder
de buitenoppervlalfte van de sclerotica, aan den achterkant door het wegnemen van een
klein segment^ het foramen nervi optici, aan de tegenzijde ontdekt men de aanmerkelijke
dikte en massieve sterkte van voornoemde membrana externa ; voorts ontdekt men de halve
caviteit van binnen, zijnde in dit geval de derde of achterste ruimte, waar men alsnu de
binnenvlakte van de retina in volmaakte uitspanning nagebleven aanschouwt, voorts achter
dezelve het bewijs der choroidea , waarop dan de sclerotica volgt.
85. De oogbol van eenen walvisch : in dit specimen zijn wederom vele zaken aantemerken ; voor-
eerst hangt het voorwerp aan den\'«en^as op/jCMs; van daar daalt een stuk sclerotica af, het-
welk aan den achtergrond van den bol is nagebleven, en waaraan men weder het massieve
dezer membrana onderkent; aan de binnenzgde ontdekt men de doorboring van den nervus
opticus in Slq retina uitgaande , waarvan een gedeelte behouden is; aan de buitenvlakte van
deze ontdekt men een gedeelte choroidea, aan welker onderzijde de iris nederhangt,
waarin meh de pupilla ziet, in dit dier ook eenigzins langwerpig geformeerd , waarachter de
lens cristaUina zich geplaatst vindt, terwijl achter deze het humor ntreus in deszelfs geheele
uitgestrektheid vrgelijk wordt waargenomen.
86. De oogbol van eenen walvisch, hangende aan deii nervus opticus} men beschouwt door ver-
schillende afsnijdingen de dikte van de sclerotica, voorts de halve camera posterior,
waarin nog aanwezig zijn, in situ naturali geplaatst, het humor vitreus en cvistaïlinus.
(TA CT VS,)
1. Twee naar het leven opgespoten handjes van een foetus van
8 maanden.
2. Het armpje van een foetus van 5 a 6 maanden met eene roode stof, vooral de onderarm
en de binnenhand, levendig geinjicieerd, dragende een gedeelte van dc funis umhilicalis ,
welke mede met roode stof in de vaten is opgespoten.
3. Het geheele onderste lid van een\', «M/j<?r natus, door de injectie eene zoodanige levendigheid
verkregen hebbende, dat het hierdoor met een soortgelijk van een levend voorwerp in het
vergelijk hetzelfde zal zijn.
4. Dit specimen stelt het armpje van denzelfden nuper natus voor ais in het laatste nommer;
de infectie heeft wederom hier zulk eenen graad van volkomenheid getroffen , dat dit voor-
werp ook een aangenaam en levendig voorstel oplevert,; bijzonderlijk ziet men bier de vingers
en de topjes derzelve het gevoel als het ware uitdrukken. -
5. Het bijna geheele bovenste lid van een kind van eén groot half jaar ; de injectie heeft in dit
specimen meerder invulling gemaakt dan in het vorige, waardoor daïi ook de kleur hooger
staat dan in corpore vivo; intusschen neemt men die klimmende roodheid vooral aan de
toppen der vingers waar , alwaar de nageltjes met Ae epidermis weggenomen zijnde, de ruig-
heid als \'t ware fluweelvormig gezien wordt,
6. De onderarm met de hand van een kind tusschen de twee a drie jaren, de epidermis met
het reticulum Malpighii weggenomen zijnde, benevens de nagels , vertoont zich over de
geheele uitgestrektheid van dit deel de cuiis ontbloot; de injectie_ tot eènen aanmerkebjken
graad voortgedreven, heeft zondev eenl§,e extravasatie , of\'ongelijkmatige vlekken , eene geheel
roode kleur aan de cutis medegedeeld , zoodat men door de opzwelling der fijne structuur aan
de toppen der vingers , eene naar fluweel gelijkende , wollige protuberantie duidelijk waarneemt.
7. Het bijna geheele bovenste lid van een kind van ongeveer drie jaren, (houdende in de hand het
geraamte van een blad) door eene zachte opspiriting aan de natuurlijke kleur van het leven
gelijk gesteld : bijzonder is zulks langs den elleboog en den onderarm zigtbaar.
> ■
8. Het onderste lid van de knie af, van een voorwerp van twee jaren ; men bemerkt dat daar
de epidermis is weggenomen, de ndiskie geinjicieerde cutis, aan de topjes der teenen,
schoen ftaauwerdan aan de vingers van de hand in een der vorige nommers is aangewezen,
dezelfde kenmerken draagt van protubererende ruigheid.
9. Het onderste lid van een jong kind bg de knie weggenomen. In dit specimen, waar men
aan de bovenzijde de epidermis losgemaakt , en tot eene zekere boogte beeft neerge-
slagen, even als eene kous, die men naar beneden beeft afgetrokken, vertoont zicb bij die
ontblooting de naakte en geinjicieerde cutis ; daar nu de epidermis verder over den voet
niet is weggenomen , kan men oordeelen boe veel hare digtheid het gezigt , op de injectie en
de cutis , matigt.
10, De hand van eene volwassene vrouw ontdaan van de epidermis ^^ in welker ontbloote cutis
men eene van den onderarm af, door den handpalm naar de vingers steeds vermeerderde
ruigheid, door de injectie daarin veroorzaakt, waarneemt, doch welke ruigheid echter aan
de uiterste toppen der vingers tot het meest mogelijke maximum gedreven is , zoodat men
niet alleen op elk , een bestaan als van fluweel, of quasi tunica villosa seu rugosa , waai\'neemt,
maar dat een vinger, en wel de middelste, tegen den wand van het glas aangedrukt, duide-
lijk de terug- eii platgedrukte rugae aanwijst. Dit «/seczme« benevens no. 6 zijn voor de ver-
klaring van het gevoel merkwaardig.
11. Dé zachte deelen van het aangezigt van een embryo van 6 a 7 maanden , door eene aan-
gename , welgelukte , zachte injectie , tot de levendige kleur terug gebi-agt. Aan de tegenzijde
ontdekt men de membrana cellulosa , en het de binnenlippen bekleedend epithelium, door
de buitenhuid zich terugslaande, bij vervolg voortgebragt; bet laatste mede zeer zacht
geinjicieerd.
12. De lippen, benevens de kin van een embryo van 8 maanden. Men ontdekt in de cutis ,
waarop men de epidermis heeft laten zitten , eene zeer zachte levendige kleur; het merk-
waardige evenwel van dit specimen , waarom het is daargesteld , bestaat in de zeer fijne en
tot het uiterste toe geinjicieerde weeke gedeelten der beide lippen , zoo op derzelver ran-
den , als aan de binnenste vlakten, van welke deelen de epidermis weggenomen zijnde, de
zeer fgne cutis daardoor is ontbloot , en even gelijk een zacht fluweel , duizende fijne vaat-
jes op de oppervlakte vertoont, opgevuld met eene roode injectie-slof.
13. Het zachte gedeelte van den neus, benevens de bovenlip van een pasgeboren kind: door
eene fijne injectiesloï is de kleur levendig rood , terwijl aan de tegenzijde het losse cellen-
weefsel benevens het cartilagineuse van de beide achterneusgaten zigtbaar zgn. Ook in
dit specimen ziet men duidelijk de door de buitenhuid bij vervolg voortgebragte binnen-
bekleeding der lippen.
14. Het zachte gedeelte van het aangezigt, bevattende den neus en de beide lippen van een pas
geboren kind. De epidermis weggenomen zijnde is de cutis ontbloot, en heeft door de in—
jectie&toï niet slechts een zeer levendig rood ontvangen , maar de huidtepels zijn zelf in
slaat van zwelling zigtbaar. Aan de tegen- of achterzijde ontdekt men de zeer zachte, door
injectie rood voorkomende, bekleeding der binnengedeelten van de lippen , alsmede de
achlerneusgaten door hun cartilagineus septum vaneengescbeiden,
T4
{AUD ITUS.)
Het buitenoor vau een voorwerp van 12 jaren.
2. Een zeer fraai bijzonder helderwit buitenoor van een volwassen man ; aan den achterkant
beschouwt men de opening van den schuitvormigen trechter, welke op den meatus audito-
rius externus geplaatst geweest is : in den omtrek van hetzelve merkt men het zeer teede-
i-e , blanke en compacte cellenweefsel.
3. Het met veel moeite wel geconserveerd verkregen cartilago uit een volwassen buitenoor.
Van de bekleedselen ontdaan, vertoont het zich geheel naakt in zijne oorspronkelijke veer-
krachtige gedaante, wit, doorschijnend dun, en teekent al de geschiktheid te bezitten tot
het opvangen der klanken, en om dezelve naar binnen te leiden naar den gehoorweg.
4. De wel geconserveerde oorschulp van een eenjarig kind, waar de vaatjes in de cutis door
eene fijne injectiesioi dermate zgn ingevuld, dat het eene naar het leven Yoorkoraende
gedaante heeft.
5. Een dito van een eenigzins ouder voorwerp mede geinjicieerd; doch in welks zamenstel
men eenige verscheidenheid in de verhevenheden en holligheden bespeurt , welke in de gewone
vorming niet gevonden worden. Het bewijst, dat de natuur ook in dit eenvoudig deel hare
afwgkingen heeft.
6. Het os temporis van een voorwei-p van 12 a 14 jaren. Men beschouwt deszelfs zeer fraaije
doorschijnendheid; voorts de opengestelde, door het wegnemen van de membrana tympani.
zigtbare cavitas tympani, waarin de ossicula auditus worden\' waargenomen, benevens de
door eene subtiele i-oode injectie gevulde vaatjes van het periosteum in ^enoemAe cavitas
en ossicula.
7. Het os temporum van een bijna twintigjarig voorwerp, zeer fraai blank en doorschijnend;
men beschouwt de in situ naturali geplaatste membrana tympani, waarin de fijne vaatjes
door eene subtiele injectiesloi rood doorschijnende zijn. Achter de membrana ontdekt men
de cavitas, waarin de ossicula auditus zich bevinden; aan de tegen- of achterzijde ziet
men den zeer fraaijen ontwikkelden labirinth , nog geplaatst in de pars petrosa, doch ont-
daan^yan de beenige stof, die hem verborg. Men bemerkt in den /«óz/w^-^ den zeer fraaijen
buitenomtrek van de canales semicirculares, het veatibulum en de cochlea, alles door-
schijnend en zeer fraai ontwikkeld. .
8. Een dito os temporum. Men beschouwt de opengestelde cavitas tympani door het wegne-
men van de memhrana. Men ontdekt in dezelve de ossicula auclitus, die zoowel als de
cavitas zelve uitnemend fijn met eene roode stof geinjicieerd zijn. Aan de tegen- of ach-
terzijde ontdekt men den ontblooten lahirinth , . ontdaan van de pctrs petrosa welke haar
omringde, doch welke lahirinth nog in contact is gelaten met den grond van de cavitas
tympani , om het verband te bewaren. Men bemerkt nu in dezen fraaijen lahirinth de on-
derscheidene opengemaakte deelen, als de cochlea ter eene zijde, het vestihulum in het
midden, en de canales semicircular es ter andere zijde ; wanneer men nu het licht door
deze doorschijnende zelfstandigheden Iaat vallen, dan ontdekt men de plaats waar de cavitas
tympam met bet vestihulum van den lahirinth door het foramen ovale gemeenschap oefent.
Dit specimen is zeer belangrijk en leerrijk.
Hierbij behoort nog hetgeen , tot volkomen uitlegging .an dit zintuig, onder de praeparata sicca te vinden is.
(GUSTUS.)
1. De tong yan een foetus van 8 maanden, waarin de vaten der huid met eene roode stof
geheel zijn opgevuld.
2. De tong van eenen jongen jnestice van 12 jaren, waarin men duidehjk eene kleurver-
seheidenheid , overeenkomstig met die van de buitenvlakte des ligchaams in dit menschen-
ras waarneemt.
3. De tong van een pasgeboVen kind: door de injectiesto£ heeft de buitengedaante eene vol-
maakt levendige kleur aangenomen.
Het tongetje van een zeer jeugdig kind, in welks bekleedend gedeelte cutis de vaatjes met
eene ^^ode stof uitnemend wel zxjn opgevuld- het epithelium is i„ bet midden met een
klein stukje van de cutis afgescheiden, waaraan het voor^^^rp hangt; het is door deze
ontblooting dat de vaatjes in de cutis netswijze gezien kunnen worden, en men het
stukje epuiiehum waarneemt gelijk aan epidermis te zijn.
De tong van een volwassen man: men beschouwt over de oppervlakte de zeer zuivere inte-
.^nenten, aan den wortel het gat van Meiboom en de cirkelkliertjes van Morgag«; : aan
tnaTrd deel, benevens het O. /.^oic/.". , dat daarin
gespaard is nagebleven , eindelijk zijdelings de beide amandelen.
-ocr page 100-6. De tong, het strottenhoofd en een deel der aspera arteria van een kind van 6 a 7 jaren ,
alles met eene fijne roode stof zacht geinjicieerd, komen hier levendig van kleur voor. Iu
de cutis der tong, vooral aan de punt van dezelve, ontdekt men zeer vele geprepareerde
papillae nerveae,
7. De tong, het strottenhoofd en een deel der aspera arteria van een\' volwassen Ethiopiër: het
epidermis van de tong zelve met voorzigligheid afgenomen zijnde, is daardoor het reti-
culum Malpighianum ontbloot geworden , hetwelk bij die volken zwart gekleurd voorkomt.
Ook ontdekt men hier en daar eenige zeer blanke papillae nerveae-. de epiglottis en larinx
zijn zeer uitgewerkt in dit voorwerp.
8. De tong, benevens het strottenhoofd en een gedeelte van de luchtpijp van de pAoc« men
merkt derzelver bruinkleurig gedeelte, hetwelk juist met eene Z^Hs" afgeperkt van het ach-
terste meer witte deel, in welk eerstgenoemde gedeelte zeer vele platronde papillae gusta-
toriae gezien worden. Men beschouwt in de larinx veel minder uitgewerktheid , dan in die van den
mensch, als mede dat de cartilagineuse cirkels van de a.^em ar^e^rm geheel rond doorloopen.
9. Eene zeer schoone, blanke tong van een volwassen mensch. Men bemerkt in dit specimen
het foramen coecum Meibomii, waarin een zwart pennetje gestoken is , om het des te beter
te kunnen waarnemen; in welk gat de ontlasting geschiedt door kleine buisjes van het zoo-
genaamde tongsmeer , hetwelk daarvan uitvloeijende de huid van de tong zacht houdt.
10. Eene zeer fraaije kindertong met de larinx en een klein stukje aspera arteria; over de
de huidvlakte ontdekt men de door de injectie opspande papillae gustatoriae, welke
vooral aan de punt en om den rand in grooten getale aanwezig zijn. Zeer duidelijk zijn
de bijzondere figuren der smaaktepeltjes in dit specimen op te merken.
11 De ton-^ benevens de larinx en een klein gedeelte aspera arteria van eenen volwassen man
\' waaraan\'menook zijdelings de beide amandelen waarneemt. Door de subtiele injectie zijn al
de deelen uitmuntend fraai voorkomende; bijzonder zijn de klieren, aan de radix hnguae
geplaatst, daardoor zeer opgezet en zigtbaar. Het epidermis \' osev de tong gelaten zi,n-
L , heeft de kleur daardoor eene zekere matiging, en zijn de papillae gustatoriae \\nevdoov
ook gematigder zigtbaar.
12. Dit specimen vertoont de ontsloten mondholte van een kind tusschen de^l en 2 jaren ; de
bovenlip opgetild en bijna weggenomen zijnde, beschouwt men de onderhp , de tong m
naturali, achter dezelve de keelengte, de epiglottis, het palatum molle m de
diepte de rZm« glottidis , en een gedeelte aspera arteria ; al de genoemde deelen zijn tn
hunne fijne vaatjes volkomenlijk door eene roode stof geinjicieerd. Voornamenlgk is de op-
pervlakte van de long uitnemend ruig; het epithelium afgeschild zijnde komen de duizende
la^illae nerveae in de cutis linguae ontbloot voor, en geven,aan het deel de gedaante van
eene zachte fluweelige stof. Dit specimen is zeer fraai en belangwekkend.
Ti
[OL F Jt CTUS.)
1. \'^ït specimen steltvoor het bovenste gedeelte van de mondholte, zijnde hel palatum durum,
waarin men de margo aheolaris ontdekt, aan de tegenzijde de basis van de caviias narium,
waarin men verscheidene celachtige holten ziel , met de memhrana Schneideriana eenigermate
bedekt : van een foetus van 8 maanden.
2. Stelt voor de hasi% cavitatis nasi, van een pasgeboren kind , waarin de membrana Schneideriana
zeer fraai geinjicieerd is.
3. Dit specimen doet opmerken het halve bovenkaaksbeentje van een pasgeboren voorwerp,
waaraan men de bekleeding van het palatum waarneemt, ook , en waar het hier het meest op
aankomt, de aan de tegenzijde van het kaakbeen afgepelde , waaraan
het voorwerp hangt, en waarin men eene zachte aangename injectie ontdekt, waardoor dit
vlies min of meer fluweelvormig voorkomt.
4. In dit specimen ontdekt men het voorgedeelte van het aangezigt , neus en bovenlip, met eene
roode stof keurig geinjicieerd; achter hetzelve het beenige gedeelte van de bovenkaak, be-
nevens het septum narium in situ naturali , en bekleed met de zeer fraaije membrana Schnei-
deriajia door eene roode slof volkomen opgevuld ; in deze memhrana ontdekt men het
meerder com/jßc/e en gladde, kort achtej de neusgaten; voorts het meerder wollige als fluweel-
ruigachtige naar den bovenkant; aan de tegen- of buiten zijde is het kaakbeen opengebroken
en ziet men in den sinus maxillaris dezelfde Schneideriaansche en geinjicieerde bekleeding.
A.an de onderzijde ziet men eenige opengebroken dentium aheoli , waarin men de wortelga-
ten ter inneming der maaltanden duidelijk waarneemt. Hel specimen is genomen van een
tweejarig voorwerp.
5. Dit specimen stelt voor, het geheele septum narium van voren tot achteren, benevens van
onderen op eene gelijke breedte het palatum durum en van hoven , waaraan het ook tevens
hangt, een smal deel van het os frontis; hierdoor neemt men waar het aan de beide
zijden van het 5f?pi!Mm narium bekleedend vlies, memhrana pituitaria , door eene fraaije roode
injectie schoon gevuld. Verder ziet men in het bovenste gedeelte, zijnde het beenige stuk,
deels het os ethmoides met deszelfs boezem , en deels het os frontis mei deszelfs sinus pitui-
iarius ; ook in dit gedeelte yaw. Ae memhrana Schneideriana ziet men duidelijk het meer huid-
vormige aan de voorpunt, en de langzamerhand tot de mucosa behoorende structuur naar
achteren en boven overgaande. \'
6. Een soortgelijk middels luk van de neusholte, doch wat ruimer , meer naar achteren , en dieper
genomen : hangende aan de iJortio frontalis vertoont het zich in de natuurlijke rigting ; hierin
zijn optemerken , aan de bovenzijde è.en sinusfrontalïs , lager den ethmoïdalis , nog lager den
maxillaris , aan de achterzijde den sphaenoidalis , dit alles met de membrana Schneideriaria
uilmunteud in derzelver fijne vaatgestel met eene roode slof geinjicieerd: aan dc tegen- of
regterzijde zijn alle deze boezems met hunne dunne lamellen gesloten gelalen, waarin men
ook op eene sierlijke wijze het teedere vaatgestel met eene roode slof geinjicieerd ziet. Beide,
het voornoemde en dit specimen , behooren tot den volwassen slaat.
7. Een gedeelte der Tnaxilla superior van een volwassen man , in welker periostewn de fynste
vaatjes met eene roode slof geheel zijn opgevuld; terwijl men door eene opening in den
sinus maxillaris Ae geheele fijne geinjicieerde membrana Schneideriana ontdekt.
8.. Het seplurn narium van een meisje van 13 jaren. Het eigenaardige van dit specimen bestaat
in de bekleeding van de membrana, Schneideriana aan beide de vlakten , waai-in de vaatnet-
jes door eene roode slof zeer kunstmatig zijn ingevuld , zoo dat zij niet in een gesmolten,
maar geisoleerd onderscheiden worden , en dus netvormig V00rk0j,men.
9. In dit specimen beschouwt men de zeer sierlijke inwendige gedeelten van den neus , vooral
ook met betrekking lot de ossa spongiosa inferiora, alles bekleed met de membrana pi-
tuitaria, door welke de fijne roode injeciieslof het systema vasorum zoodanig heeft in-
gevuld , dat de membrana over hare grondvlakte geheel fluweelachtig rood voorkomt en
wanneer men er het licht door laat vallen, daar het specï/we. doorschijnend is, zeer duide-
lijk de op elkander geplaatste vaatnetjes onderscheidt ; dit voorwerp behoort tot den volwas-
sen leeftijd van eene vrouw.
10. Het regter beenig aangezigt van een voorwerp van twee jaren , waarin men de orbita en
een gedeelte van den neus ontdekt , doch aan de binnenzijde het eigenlijke betoog
voor de oljacius, zijnde het binnen- regter zijdelings gedeelte van de geheele neuska-
mer , en waarin^\'de injectie in de structuur van de membrana pituilaria zoodanig is in-
gedrongen , dat hierdoor de onderscheidene gedaanten van losheid en digtheid in dezelve
voorkomende, duidelijk kunnen worden gezien ; vooral bespeurt men die als fluweelachtige
wolligheid, in het bovenste gedeelte yan dié membrana, bekleedende het zeefbeen.
11. Het linker beenig aangezigtsdeel van een kind van twee jaren, aan w^elks binnen-neusgedeelte
men over de ossa spongiosa inferiora en superiora de uitnemend fijn geinjicieerde mem-
brana Schneideriana ontdekt; bijzonder wordt hier in de schulp van het zeefbeen de plaats aan-
gewezen , waar het zintuig van den reuk gevestigd is , bestaande uit^eene papachtige zachte
uitbreiding der zelfstandigheid van de nervi olfactorii, over deze membrana zigtbaar in de
gedaante v,an eene ligt graauwachlige stof, welke over deze schulpjes als het ware eene scha-
duw legt; dit specimen heeft veel moeite gekost om\'hel alzoo te behouden.
79
In dit glas is bevat bet doorgezaagde aangezigt benevens de basis calvaril van het hoofd
eener jeugdige vrouvs\', zijnde in drie stukken onderdeeld , waarvan de twee grootste met de
twee neuskamers naar de zijde van het glas gekeerd zijn , in welke beide stukken de zamenstelling
van het orgaan van den reuk allerfraaist blijkt, zijnde zoo wel het beenig gedeelte , als de sinuosi-
teiten en teedere membrana Schneiderianain derzelver fijne vaatjes uitmuntend bier
zijn dus in beide de helften, de voorhoofds- , de zeefbeens-, de wiggebeens- en opperkaakbeens-
boezems zigtbaar, tevens de met de memhrana Sclineideriana overtrokkene onderste sponsbeende—
ren aan elk stuk de helft van hel palatum, b^enevens de mar go alveolaris en de daarbij geplaatste
tanden. In het derde of in het midden hangend stuk neemt men het septum narium vftis^v,
waarin evenzeer op eene keurige wijze, de fijne injectie in den toestelvaten van dezelfde
membrana Schneideriana is zigtbaar gemaakt. Deze voorwerpen zijn voor de verklaring van
den reuk zeer belangrijk.
{FUNCTIO NATURALIS.)
KAAUWING.
{masti c ati o.)
1, In dit glas ontdekt men drie specimina: het alleronderste is het beenige gedeelte van een
tand inwendig te zien, wa.arin de vaatjes zijn geinjicieerd^ vlak daar boven aan hetzelfde
haartje hangt het kroontje van eenen nog niet ontwikkelden maaltand met deszelfs vaatvliesje
daaraan hangende 5 het derde specimen, regt daar tegenover, bevat het bundeltje zenuw-
takjes en vaten , genomen uit eene volwassen maaltand.
2, De glandula parotis van eenen volwassen man, met derzelver ontlastbuis ductus Stenonianus
geheeten, aan welker einde men het stukje van de biiincnwang behouden heeft, en waar
het orificium van voornoemde buis ter ontlasting van het speeksel, door een paardenhaar in
hetzelve geplaatst , wordt aangewezen.
3. In dit sp\'ècimen , hetwelk aan de losgemaakte bekleedselen van het aangezigt en teruggesla-
gen naar boven hangt, heeft men den ductus Stenonicinus , door het wegnemen van de
memhrana adiposq, hem verbergt onder de huid , ontbloot, wiens intrede door
den musculus buccinator \'man de tegenzijde in het epithelium van de binnenwang met een
als omzoomd orificium, waarin een paardenhaartje is gestoken, duidelijk wordt waarge-
nomen. Het specinien is van een\' volwassen man genomen.
4. De zeer aanmerkelijke aan elkander verbonden series glandularum suhmaxillarium , waarin door
eene roode stof het vaatgestel is opgevuld. Van eene volwassene vrouw.
5. De glandula sublingualis, waarin de ductus IVartonianus zeer duidelijk zigtbaar is, waaraan
bet voorwei\'p tevens hangt ; de glandula doox\'gesneden zijnde, ziet men derzelver bin-
nenste structuur , waarin door de injectie eenigermate het vaatgestel is zigtbaar gemaakt :
van eenen volwassen man. ^
6. Drie onder elkander hangende glandulae submaxillares , door de injectiesloi eenigermate
opgevuld, en uit een jeugdig voorwex^p genomen.
m
7. Eene der glandulae submaxillares van een jeugdig voorwerpje, waarin het klierbeursje in~
tegumentum zeer duidelijk zigtbaar is, en de onderscheidene gedeelten van de klier in het
vaatgestel fijn zijn geinjicieerd met eene roode stof.
8. Dit specimen stelt een gedeelte van den ductus Stenonianus voor, opengesneden en het bin-
nenste buiten gekeei\'d , in welke tunica iniima eene zeer fraaije injectie in het fijne vaat-
gestel door eene roode stof gezien wordt.
Overigens vindt men , met opzigt tot de kaauwings-werktuigen , al dat gene hetwelk tot deze verrigting
behoort onder de sicca ontvouwd, en wel in de koppen van her-bïpora , carnipora, en omniwra.
{dealvtitio.)
9. Een gedeelte van het hoofd van den slokdarm met een gedeelte van den oesophagus zelve ,
welks binnenste vlies er afgescheiden en naar beneden hangt, en welks rimpels in het bene-
denst gedeelte kunnen gezien worden. Van een tweejarig kind.
10. Het middelste gedeelte van den oesophagus van een kind van zeven jaren, welks vaten ge-
heel met eene roode stof zijn opgevuld.
>
11. Een gedeelte van den slokdarm, welks binnenste vliesje als het ware rimpelachtig voor-
komt, en welk% vaten met eene roode stof zijn opgevuld.
12. In dit specimen neemt men waar het onderste einde van den oesophagus geplant in de maag,
welker opening daar ter plaatse cardia genoemd wordt; deze ingang nu opengesneden zijnde ,
en een deel naar boven overgeslagen, is daardoor in zijnen natuurlijken toestand zigtbaar ge-
maakt. Men ziet vele plooijen in dit gedeelte van de tunica intima, als mede de roode
kleur door de injectie in den harigen rok veroorzaakt. Van eene volwassene vrouw.
13. Een soortgelijk voorwerp; de inplanting van den oesophagus makende de cardia in het bin-
nenste gedeelte van de maag zigtbaar. Van een zesjarig kind, ^
14. Een soortgelijk specimen, nagenoeg van denzelfden ouderdom, doch nu met eene fgne
stof, vooral de binnenste rok, beladen.
13. Deze beide specimina vertoonen, het bevenste den ingang van den oes&phagus in de maag^
Qfi het ondei\'Ste den uitgang van de maag in den pylorus, welken men in aanraking ziet
met den Utbus intestinaiis f duodenum geheeten. Men ziet in beide de voorwerpen een groot
verschil onderling, hierin bestaande, dat in het bovenste de Oesophagus wegsmelt als het
ware in het gedeelte van de maag, terwijl in het onderste het gedeelte der maag duidelijk uit-
loopt in het beginsel van den tubus intestinalis, en daarvan onderscheiden is. Beide de
specimina zijn uitmuntend iil het fijne vaatgestel met eene roode stof geinjicieerd, en van
,een pasgeboren kind.
De Maag , volgens de rangschikking van SpJLLJNZJNI,
VLIEZIGE MAGEN.
\'{VBNTRICVH M BM BRAN O S r,)
t
16. De maag -van eene volwassene Kat. Men aanschouwt er eene gemaakte opening in , om het
vliezige bestaan van dezelve wel te kunnen^beschouwen.
17. De maag van een eenjarig kind, waarin de vaatvlechten door eeue roode stof uitnemend wel
zijn opgespoten.
18. De maag van een tweejarig kind, even eens in de fijne vaten met eene roode stof gevuld,
voornamelijk in den bodem. Hier intusschen is de pylorus in vereeniging met het duodenum
fraai zigtbaar.
19. De halve maag van eeu driejarig kind, welker vaten met eene roode stof zijn opgevuld.
20. De maag van een pasgeboren kind , welker vaten met eene roode stof zeer fgn zijn opgespoten.
21. De maag van een tamelijk grooten Snoek.
{VMNTRICirX,! S E M I MV SCVLOS I.)
22. De maag van eenen roofvogel,
23. De maag van eenen kleinen roofvogel.
24. De maag van een Ekster met derzelver oesophagus en duodenum , of liever gezegd beginsel yan
den tubus intestinalis. Men ziet hoe deze magen, half spieraclitig gebouwd, van de vo-
rige vliezige verschillen, welk verschil al meerder en meerder zal blijken.
25, De maag van een Valk, hangende aan fderzelver oesophagus.
-ocr page 106-26. De maag van eenen Arend met een gedeelte van den tu5us intestinalis,
- ^
27. De maag van eenen Sperwer , hangende aan den. oesopkagns , terwijl men aan de andere zgde een
gedeelte van den tuhus intestinalis opmerkt.
28. De maag van een Raaf , waaraan men den en man den tahus intestinalis
opmerkt. Deze maag vertoont zich vrij sterk en bewijst hsre^ geschiktheid om met kracht op
de spijs te kunnen werken.
MAGEN VAN VOGELS UÏT HET HOENDEK-GESLACHT.
{ventrilffv li gallin ac e i.)
29. De zeer gespierde maag van eene Zwaan; men merkt door eene insnijding hare kleine
ruimte in betrekking tot haren buitensten omtrek op. Voorts de zeer aanmerkelijke spier-
lagen op de dikte der doorsnede te zien. Verder het, even als. peesachtige , inwendige be-
kleedsel , waardoor de binnenholte omtrent onschendbaar is. Door middel V3n eene peis
wordt de gemeenschap met het begin van den tuhus intestinalis aangewezen; aan den
buitensten omtrek ontdekt men door de glinsterende kleur het peesachtig inweefsel.
30. De aanmerkelijk gespierde maag van eene volwassene Gans. Aan den achterkant van
dezelve ontdekt men den open Oesophagus en het beginsel van den tuhus intestinalis,
31. De krachtvolle s|>iermäag Van een Kalkoen: men ziel hier de verbazende ophooping der
vleeschbundels, welke de twee groote gedeelten van de maag uitmaken. Voorts het sterk
peesachtig binnenbekleedsel, waardoor ook dit van binnen bijna onkwetsbaar wordt. Ein-
delijk beschouwt men de geringe ruimte, welke deze maagsoort bezit, waardoor de op el-
kander wrijving met zoo veel te meer kracht kan worden voortgezet , en deze dierensoort
Let gemis van hun gebit als het ware terug vindt in de kracht hunner magen.
32. In deze maag met hetgeen daaraan tot de doorzwelging behoort, uit een\' volwassen Haan
genomen , merkt men op een gedeelte van den oesophagus aan den bovenkant opengesne-
den, waaraan het voorwerp hangt; voorts den vliezigen zak, of krop, zijnde het recep-
taculum, waarin bet voedsel het eerst treedt; verder den communicdtiveh mond met het ka-
naal, dat op den ventriculus uitbaat, en van dikker aanleg is , met eene fijne roode stof op-
gevuld. Voorts merkt men aan het onderste gedeelte van die pijp, waar zij zich ook het breedst
vertoont , in de tunica intima zeer vele door de opspuiting zigtbaar geworden slijmklierties :
van daar daalt men tot de maag , die in haar buitenomtrek door \'de peesachtige kleur en de op-
spuiling der vaatjes eene aangename vertooning maakt, en opengesneden, en met eene pen vaneen
gehouden, hare binnenruimte doet zien, benevens het zeer sterk, even als peesachtig, in-
wendig bekleedsel , waardoor ook deze maag veel krachtuitoefeningen en geweld verdragen kan:
aan de zijde in de diepte ontdekt men een wit pennetje , hetwelk in het orificium naar den tu-
hus intestinalis gaande gestoken is, en aan den buitenkant uitkomende den tuhus intestinalis
aanwijst, wiens beginsel behouden en opengesneden zijnde door eene zeer gelukkige injectie
Hiet roode stof, den fraaijen binnenkant of harigen rok doet zien, ook in deze dierensoort
^eer bewerktuigd. Het geheel bevat veel belangrijks en leerzaams.
BINNENSTE MAAGROK. "
{TUNICA INTIMA VBHTRICVLI.)
33. Dit vierkante smkje is genomen nit eene volwassen ntensehenmaag. na met eene roode stof flin
m derzelver vaten te Z5n opgespoten, voorstellende de tunka iruima viUom met eenige plootjen.
LTL^tl^rLrortlTI" mspniting met eene roode s.of =
- en eenvondig vo\'olt: ft\'Iw ^ r^rd^^f ^Irrn^^—^^^
tmica inuma zeer vele plooijen en vonwen. » en , en veitoont m de
35. Een gedeelte van de maag van eenen volwassen man: de Mnnenste rok in dit specimen
doet aanwijzing van deszelfs harige grondvlakte, ztjnde die haren , als niteinden va"
vaatjes, opgevnld .n het aderhjke gedeel.e met eene hlaanwkenrige , en in arteHeuse Iet
eene roodklen„ge stof. is nit hoofde van den d, waarin heT;romen
IS , door de fijne injectie onder de zeldzame te rekenen. genomen
darmnet.
{OMENTVM.)
37. Het maagje van een pasgeboren kind, f;j„ geinjicieerd met eene roode stof, handende aan
eneen pnnt auoéenum, gevnld met spirUus. onder aan de mTatr
dekt men het zeer sterl.ke omentum, hetwelk gel^t eene araperie daarbij JlZl
welks %n vaatgestel allernitmnntendst met eene roode stof is opgevnld. ™
du ae\'tr,:" ƒ > Men »eru. m
en op de zeer traaije injectie met eene roode stof, welke in de fiine f •
doorgedrongen .oorts de natuurlijke plaatsing van het eo/o«. IX^
vereemgde nederhaugende deel van het netvHes. daarmede
[mesjentbrijtm.)
Ueln^e\'taVe",\'" "" P-S^\'^o-n kind. In dt. zeer sterlgk, tot in de
vaatjes .oe ^-e^^^cwcfe, vaatgestel ontdekt men eene regelmatige nel^mige ver!
-ocr page 108-Wïdeding, dk met de fijnste anastomosis vergezeld gaat. Dit specimen is merkwaardig
om deszelfs bewijs van buitengewoon fijne striiGtuur , om volkomenheid in de injectie^t-
oefening , en om de sierlijkheid in het betoog.
40. Een deel van het mesenterium eener volwassene vrouw. Men bewondert in dit voorwerp
zoow-el de fijnheid der structuur als die der vaatjes , als ook de opspuiting , benevens de:
kleur der stof, waardoor alles sierlgk als borduurwerk uitkomt.
ZAMENSTEL DER DARMEN.
(c ON STJtV C T ro r NT E STIN O RV M.)
41. Dit specimen y zijnde een gedeelte van den nüchteren darm vaneen\' volwassen man, doet den
eenvoudigen cel wijzen grondslag opmerken , waarin de structuur van het darmkanaal voor het
gi-ootste gedeelte gelegen is : men beschouwt in hetzelve die hijzondei-e schuimige fijnheid ,
benevens wonderbare eenvoudigheid.
42. Een gelijk deel van den nüchteren darm eener volwassene vrouw. In dit voorwerp, dat
wat de eerste bereiding des grondslags betreft, de tegenhanger is van het vorige nommer ,
is daarenboven in het uitmuntend fijne vaatgestel geinjicieerd, daarna het binnenst buiten
gekeerd. Men ziet aan den buitenomtrek dus den harigen rok alleruitmuntendst fijn , aan
de binnenzijde de tunica vasculo,sa , met de groote stammetjes en Agaatjes doorschijnend ,
vooral wanneer men er het licht door laat vallen. Deze beide nommers hebben veel leerzaams.
43. Een gedeelte van het fA^^e^jï^^m ileum eener volwassene vrouw 5 met eene roode en blaauwe
fijne stof zijn de vaatnetten hier uitmuntend ; op den kant der doorsnede
ontdekt men tusschen de rokken het zeer teedere Machtige weefsel, hetwelk aan dezelve tot
verbindend middel verstrekt.
44. Een gedeelte van een volwassen intestinum ileum, door eene fijne roode stof in de slaga-
deren , en eene blaauwe in de aderen geinjicieerd: men ontdekt daarin de fraage anastomo-
sis der vaten, welke van de beide helften van dien tubus tot elkander komen.
*
45. Een deel van den nüchteren darm van een\' volwassen man. Het geheele vaatgestel is hier
met eene subtiele roode stof uitmuntend opgevuld: ook iu dit voorvvei-p is het Betachtige
der vaten te bewonderen. »
46. Een deel van den nüchteren darm Van een\' volwassen man, in de lengte doorgesneden en
in de breedte uitgespreid. Het vaatgestel door eene blaauwkl\'eurige üjne stof geinjicieerd
zijnde heeft de iiwendige rok deze kleur volkomen aangenomen : ook ontdekt men in den-
zelven de KerhringiaanscJie klapvliezen en- eenige slijmkliertjes.
47. Een deel van den omgewonden darm van een\' volwasseu man , in de lengte doorgesneden en
-ocr page 109-85
in de breedte uitgespreid: de roode stof in de slagaderen , ©n de blaauwe in de aderen
doen den netvormigeu loop ^ezer beide vaatsoorten duidelijk onderkennen , waarvan de
Stammetjes van de eeue en van de andere zijde naar het middelpunt overgaan, en aldaar
iö aanraking Ireden.
■iS. Een gelijk deel van den omgewonden darm: de injectie in dit specimen op dezelfde wijze
aangelegd, als iu het voorgaande , heeft in dit nog hoogere fijnheid verkregen.
4P. Een groot gedeelte van den omgewonden darm van een pasgeboren Idnd , waarin door eeue
subtiele opspuiting het teedere vaatgestel uitmuntend is zigtbaar gemaakt. Neveiïs hetzelve
hangt het appendix vennicularis van een\' volwassen man , waarin de vaatjes met fgne stof
opgevuld voorkomen.
50. Een groot gedeelte van het darmkanaal, deels op den bodem in elkander gerold, deels in
de gedaante van eene buis zigtbaar. In hetzelve zijn de fijne vaatjes door eene subtiele
roode stof opgevald. — Het voorwerp is van een embryo van 8 maanden.
51. Een deel van het darmkanaal van een embryo van 7 maanden : men bemerkt een klein
gedeelte van het omgewonden darmkanaal, zich inplantende in het colon , voorts het geslo-
ten gedeelte van dit laatste, het coecum, en eindelijk het colon zelve. Het geheel is in
deszelfs teedere vaatjes met eene roode stof geinjicieerd,
52. Een deel van het colon van een pasgeboren kind , waarin zich het fijne vaatgestel geinjici-
eerd met eene roode stof zeer aangenaam voordoet , en hetwelk uit hoofde van dien leef-
tijd nog niet dat ingedeelde van binnen vertoont, aan dit deel van het darmkanaal zoo
eigen.
53. Een gedeelte van den nuchferen darm van een kind van 7 4 8 maande«. Het zelve ver-
toont zich in de uiterste fijnheid geinjicieerd. Het darmschei] , in de natuurlijke plaatsing ge-
spannen, doet de fraaiheid van deszelfs vaten beschouwen, terwijl het voorwerp tegen den
dag gehouden, eene uitnemende schoonheid van vaten voorstelt, welke in de vlie\'len zijn
ingeweven.
51. Een gedeelte fvan 4et darmkanaal van een zevenjarig kind. Men bemerkt in hetzelve
den buitensten rok afgescheiden en naar boven opgeheven, waaraan het voorwerp hanP t,
en onder dezen den vaatiijken rok , beide uitnemend fijn met eene roode stof opgespoten!
55. Een deel van den omgewonden darm vaneen kind van zeven jaren , in delengte doorgesneden
en in de breedte uitgespreid." In het bovenste gedeelte zgn de buitenste, benevens den
:Spierrok, met elkander zamenhangende , afgescheiden, daarop volgt de vaatrijke rok, ein-
dehjk aan het onderste gedeelte hangt de harige rok. In al die rokken zgn de vaten met
eene roode stof opgevuld.
36. Een stuk van den omgewonden darm eener volwassene vrouw. In liet Boveneinde wordt
dc spierrok gezien , welks vleezige vezels duidelijk genoeg worden waargenomen. Aan het
ondereinde hangt de buitenste rok van eenen zeer teederen aard.
.57, Een gelijk deel van den omgewonden darm, in de lengte doorgesneden en in de breedte
uitgespreid : de zeer dunne buitenste rok van den spierrok afgescheiden , hangt naar bene-
den af. Aan het bovenste einde wordt de spiei-rok gezien , in welken de vleezige vezels,
waaruit bij bestaat, worden waargenomen , en van welke eenige vaatjes met eene roode
stof zijn opgevuld.
58. Een gedeelte van den nuchteren darm van eeti tienjarig kind. Aaa het onderste gedeelte
hangt de harige rok , tervvijl de overige rokken zijn weggenomen. Aan het boveneinde
ziet men het stukje darms in zijn geheel. Aan de eene zijde is de buitenste rok , aan de
andere zijde de harige rok zeer fraai met eene roode stof opgevuld, en komen ook aan
dien binnensten de valvulae Kerhringianae voor,
59. Een deel vau het darmkanaal van een kalf, in de lengte doorgesneden en in de breedte
uitgespreid. Aan de onderzijde ziet men een vierkant stuk van den harigen rok aan den
buitensten hangen , waarin met eene blaauwe en roode stof de haartjes uitnemend gevuld
zigtbaai zijn. De buitenste rok intusschen, welke naar boven reikt, heeft een vrg dik en
compact aanzien.
60. Een fraai stukje van den omgewonden darm van een eenjarig kind , door eene zeer zuivere
opspuiting met eene roode stof uitnemend in het vaatgestel opgevuld. Vooral zijn hier
de darmhaartjes bijzonder schoon. In het bovenst^^edeelte beschouwt men de binnen- en
buitengrondvlakte van den darm; in het middeisté gedeelte den buitensten rok van het
onderhangend gedeelte afgescheiden, geheel naakt, de fijnste vaatjes in hetzelve zijn uitmun-
tend geinjicieerd. Aan het onderste gedeelte van het praeparaat hangt aan de eene zijde
zigtbaar de spierrok, waar achter de vaatrok doorschijnt ; terwijl men aan de tegenzijde
den harigen rok ontdekt, met zijne schoon geinjicieerde haarachtige pluisjes.
61. Dit specimen stelt voor een aanmerkelijk groot gedeelte van den buitensten rok Van den
omgewonden darm van een\' volwassen man, in de lengte doorgesneden en in de breedte
uitgespannen , waarin tevens de fijnste vaatjes met eene roode stof gevuld zijn ; langs
de beide zijden ontdekt men de stammetjes der vaten, welke zich meer naar het middel-
punt in fjjne takjes verdeden.
62. Een deel van een\' nuchteren darm van een\' volwassen man , In de lengte doorgesneden en in
de breedte uitgespreid. De buitenste rok, met den spierachtigen, zgn van den vaatrok af-
gescheiden, naar boven omgeslagen, waaraan het voorwerp hangt. Men ontdekt aan de eene
zijde den spierrok, waarin zeer duidelijk de vleeschvezels zijn optemerken, aan de te-
genzijde van dezen den zeer gladden en digten buitensten rok. Aan het andere deel , al-
waar <3e vaatrok met den donsaclitigen rok aan elkander gelaten, naar beneden hangen ,
jjjerkt men aan de eene zijde den vaatrok op , in de stammmetjes der vaten blaauw in de
aderen , rood in de slagaderen , zeer goed gevuld , terwijl nien aan de tegenzijde den dons-
achtigen rok met deszelfs opgeplooide Kerkringiaansche klapvliezen en de opgevulde haar-
achtige donsjes ontdekt.
63. Een groot gedeelte van den buitensten rok van den omgewonden darm van een\' volwasseu
man, welks fijnste vaatjes met eene roode stof geheel zijn opgevuld. Een zeer zeldzaam
voorwerp.
64. Een aanmerkelijk deel van den spierachtigen rok van den omgewonden darm van een\' vol-
wassen persoon, waarin men zeer duidelijk den loop der vleeschvezels , tot de cirkelvormige
figuur behoorende , waarneemt.
65. Een gedeelte van den omgewonden darm van een\' volwassen man , iu de lengte doorgesne-
den en in de breedte uitgespannen. In de bovenste helft doen zich de zoogenaamde vaat-
en zenuwrok ontbloot voor. Men beschouwt in denzelven het teeder weefsel en de met
eene roode stof opgevulde stammetjes der vaten: in de tweede of onderhelft hangt de
donsachtige rok naakt, waarin men de donsjes met eene roode stof opgevuld ziet. Een zeer
schoon voox\'werp.
66. Een deel aan den omgewonden darm van een\' volwassen man, in de lengte doorgesneden
en in de breedte uitgespreid ; de vaatrok komt naakt voor, welks slagaderen met eene
roode stof zijn opgevuld , de aderen met eene blaauwe , in welken men ook opmerkt, hoe
de vaten elkander ontmoeten. Aan_Me andere zijde komen de gevulde vaatjes in den vorm
van een netje in den buitensten rok^oOr. Ook dit voorwerp is zeldzaam.
67. Een gedeelte van den nuchteren darm van een\' volwassen man ; nadat de buitenste en spier-
rokken afgenomen zijn, komt de vaatrok ontbloot voor, welks slagaderlijke vaten gelukkig-
hjk met eene roode, de aderlijke met eene blaauwe stof zijn opgevuld, terwijl men aan het
deel zijnen gewonen vorm heeft laten behouden, waardoor men nu des te gemakkelijker
over deszelfs vaatrijkheid oordeelen kan.
08. Een deel van den omgewonden darm van een volwassen persoon , in de lengte doorgesne-
den en in de breedte uitgespreid. Aan het bovenste einde komen de buitenste , de spier-
achtige en de vaatrokken aan elkander vereenigd voor. Een zeer aanmerkelijke lap van den
donsachtigen rok hangt ontbloot nederwaarts, in welken men ter eener zijde de donsjes
met eene roode stof opgevuld, en welke een zeer schoon gezigt opleveren, opmerkt, waar-
om ook dit voorwerp onder de zeldzaamste te rekenen is , terwijl men ter andere zijde de
afgesnedene tronkjes der vaten, welke te voren met den vaatrok vereenigd waren, ontdekt.
69. Een deel van den omgewonden darm van een volwassen persoon, in de lengte doorgesne-
-ocr page 112-den €11 in de breedte uitgespannen : de buitenste en de spierrokken weggenomen zijnde,
worden de vaat- en donsaehtige rokken waargenomen. In den vaatrok zijn de slagaders
met eene roode, de aders met eene blaauwe stof opgevuld. Ook in dit specimen ontdekt
men de zeer naauwkeurige anaslomosis der tionkjes over ,en weder.
HAARACHTIGE D A R MD© N S JE S.
{vii,X,t I ntb st I n jzes)
70., Een gedeelte van den omgewonden darm van een embryo van 8 maanden , in de lengte door-
gesneden en in de bi-eedte uitgespreid. In dit zeer teedere specimen ontdekt men eene
roode stof, zoodat de buitenvlakte bierdoor aangenaam rood voorkomt, maar dat vooral de
binnenste rok eene aanmerkelijke hoeveelheid dansjes door deze ontwikkeling opgevuld doet
opmei-ken.
71. In dit zeer fraaije specimen ontmoet men een gedeelte omgewonden darm van een bgna één-
jarig voorwerp, hetwelk in de lengte doorgesneden zgnde , daarna in de breedte is uitge-
spannen. Hetzelve is door eene allergelukkigste opspuiting in het vaatgestel, met eene roode
stof, belangrijk geworden. Aan deszelfs buitenvlakte ontdekt men de zeer gave invulling met
deze stof, waardoor dezelve aangenaam rood voorkomt: wanneer men er het licht door laat
vallen, dan beschouwt men de stammetjes der vaten in den vaatrok uitmuntend ingevuld,
en neemt men den inwendigen ook in aanmerking, dau beschouwt men duizende donsjes,
alle gezwollen door de ingevulde stof. Dit voorwerp mag onder de zeldzame om zgne vol-
komenheid gerangschikt worden.
72. Een gedeelte van den nuchteren darm van een\' volwassen man , in de lengte doorgesneden
en in de breedte uitgespreid. In den donsacbtigen rok ontdekt men de opgeplooide
klapvliezen , welke hier zeer fraai voorkomen , alsmede de donsjes met eene roode stof opgevuld ,
zeer duidelgk zigtbaar gemaakt.
73. Een deel van den omgewonden darm van een meisje van 20 jaren. De binnenste rok is
bezig met de klapvliezen te verminderen , die hier reeds zoo uitgewerkt
niet voorkomen , als dezelve anders in den nuchteren darm beslaan. De donsjes zijn ook
minder dik en rond , vertoonen zich meer fijn haarachtig, niet te min fraai opgespoten met
eene roode stof.
71, Een deel van den nuchteren darm eener volwassene vrouw, in de lengte doorgesneden en in
de breedte uitgespannen. In den donsacbtigen rok komen de KeerhHngiaansche klapvhezen
voor : de donsjes zijn in de slagaders met eene roode, in de aders met eene blaauwe slof opgevuld,
7S. Een gelijk gedeelte van den nuchteren darm van een\' volwassen man : in hetwelk de dons-
jes in de slagaders met eene roode, in de aders met eene blaauwe slof geheel zijn opgevuld.
76 Een deel van den omgewonden darm van een meisje van 15 jaren; waarvan de donsjes zeer
fj^aai niet eene roode stof in linnne teedere vaatjes zijn opgevuld,
77-, Een gedeelte van den omgewonden darm van een pasgeboren kind. De binnenste rok komt
inderdaad baaracbtig voor ; de donsjes geheel en al met eene roode slof gevuld.
^S. Een deel van den tvvaalfvingerigen darm in de lengte doorgesneden en in de breedte uitge-
spannen. De binnenste rok komt zeer fraai voor, door zijne donsachtige\'structuurdaar de
donsjes in de slagadertjes met eene roode, en de adertjes met eene blaauwe stof zijn opge-
, vuld. Men vindt ook nog in deze flesch een klein darmkliertje , fraai met kwik gevuld aan
een haartje hangen,
79. Een gedeelte van den nuchteren darm van een\' volwassen persoon, in de lengte doorgesneden
en in de breedte uitgespreid. Zeer fraai komen hier de Kerkringiaansche klapvliezen, als ook
de donsjes met twee kleuren gevuld, voor, ïn dh sj^ecijnen zijn nog waardig te bezien\'de kan-
ten der doorsnede, alwaar men de fijne, de vliezen onderling verbindende, cellu/osa met dei-
zei ver vaatjes tweekleurig ziet opgevuld,.
80. Een deel van den nuchteren darm van een\'volwassen man , in de lengte doorgesneden en iu
de breedte uitgespannen. Ook in dit voorwerp wordt de binnenste rok zeer fraai waarge-
nomen, zoo wel in de Kerkringiaansche klapvliezen, als in de donsjes, welke alle gezwollen
door eene opspuiting met eene roode stof vóórkomen,
81. Een gelijk gedeelte van een\' volwassen nuchteren darm, hetwelk , wat den binnensten rok
aangaat, nog schooner is, dan hetgeen is vooraf gegaan, zoodat hier de inspuiting in de
^dii tot het ultimatum gedreven it.: Op de buitenste oppervlakte ziet men eenige melk-
vaten nog met chijl gevuld ; terwijl diezelfde vlakte een fraai geinjicieerd vertoon oplevert.
82. Een deel van den omgewonden darm van eene volwassene vrouw, hetwelk duidelijk blijkt
van een lager einde te zijn van dien darm, dewij\'l de Kerkringiaansche klapvliezen Jet
_ meer aanwezig zxjn. Op de oppervlakte worden zeer fyne donsjes gezien, aan de tegen-
zijde worden de fijnste vaten , zoowel de aders , als slagaders met twee kleuren opgevuld
opgemerkt. Indien het licht er achter geplaatst wordt, verschijnen de stammetjes der vaten
m den vaatrok , in de slagaders met eene roode en iu de aders met eene blaauwe stof
gevuld. Wegens alle deze redenen is dit voorwerp onder de zeldzaamste te rekenen,
[vasa jcdctea.)
83. Een deel van den omgewonden darm van een éénjarig kind, het binnenst buiten gekeerd-
de donsjes m den binnensten rok zijn met eene roode stof gevuld: ook worden de monden
der melkvaten gemakkelijk waargenomen.
84. Een gedeelte van den omgewonden darm van eene volwassene vrouw, hetwelk aan l^gj
darmscheil hangt. De melkvaten zijn met kwik gevuld tot in het darmscheil , welke in d«
scheilklier tezamenloopen. Het stukje darm is ter eener zgde opengesneden om te be-
ter den loop van het gevulde melkvat van binnen te kunnen bezigtigen.
85. Een deel van den nuchteren darm met het darmscheil; een tezamenloopend melkvat is
met kwik gevuld tot in het darmscheil, hetwelk aan den bovenkant met meer melkvaten
kliervormige ligchaampjes maakt.
86. Een gelijk deel van den nuchtei\'en darm, Hgtelijk in deszelfs bloedvaten met eene roods
stof opgevuld ; een melkvat is met kwikzilver gevuld, tredende in een gedeelte van het me\'
senterium , zich aldaar splitsende en wederom vereenigende , formeert het een darmscheilklier.
87. Een gedeelte van den nuchteren darm met het darmscheil , iigtelijk in deszelfs bloedvaten
met eene roode stof opgevuld ; verscheidene melkvaten met kwik opgevuld, komen zeer
fraai voor , en gaande in den darm verliezen zij zich in het darmscheil.
88. Een deel van een\' volwassen nuchteren darm, welks vaten met eene roode stof zeer fraai
zijn opgevuld ; ook komt er een melkvat met kwik gevuld voor, en loopt eene zeer aan-
merkelijke lengte van dit gedeelte af.
89. Een gedeelte van den nuchteren darm; de" melkvaten zijn met kwik gevuld.
90. Een deel van een\' volwassen nuchteren darm in de lengte doorgesneden en in de breedte
uitgespannen. De opspuiting heeft hier in twee kleuren plaats gehad: in de aderen na-
menlijk met eene blaauwe, in de slagaderen met e-^e roode stof; op de buitenvlakte wordt
een melkvat met kwik gevuld gezien , hetwelk eenen aanmerkelijken loop houdt, en fraai als
een ketting voorkomt.
91. Een gedeelte van den nuchteren darm , in de lengte doorgesneden en in de breedte uitge-
spreid. Onder het buitenste vlies worden twee melkvaten geheel met kwik gevuld gezien,
welke een zeer fraai, en aan dat soort van vaten zoo eigenaardig, kettingachtig voorko-
men vertoonen.
92. Een deel van den nuchteren darm. De slagaders zijn zeer fraai met eene roode , de aders
met eene blaauwe stof opgevuld. Er komen twee melkvaten op de buitenste oppervlakte met
kwik gevuld voor, welke daarna het darmkanaal verlatende zieh in het mesenterium in
klierzamenstel veidiezen.
93. Een gelijk gedeelte, doch niet doorgesneden ; er is ook een gedeelte van het darmscheil bij.
De bloedvaten zijn met twee kleuren gevuld ; eindelijk worden er twee melkvaten met kwik
opgevuld waargenomen.
94. Een deel van den omgewonden darm eener volwassene vrouw ^ wiens bloedvaten met eene
stof van tweederlei kleuren zijn opgevuld, na welker opspuiting de melkvaten met kwik
zgn opgevuld. Dit voorwerp is onder de zeer fraaije te rekenen.
95, Een groot gedeelte van den nuchteren darm eener volwassene vrouw met een gedeelte van
het darmscheil, De melkvaten worden geheel met kwik gevuld waargenomen: daarna ziet
men dezelve in een aanmerkelijk gedeelte mesenterium treden , in welks bovensten top de
kliertjes gelegen zijn, door den zamenloop dezer vaten geformeerd. Ook\'dit specimen heeft
veel belangrijks,
t>6. Een deel van den omgewonden darm, wiens melkvaten zeer fraai met kwikzilver zijn ge-
vuld en gezwollen voorkomen. De regelmatigheid, waarmede deze invulling heeft kunnen
plaats hebben , maakt dit specimen daardoor zeer merkwaardig.
97. Een gedeelte van den omgewonden darm met het darmscheil, in hetwelk de stammetjes der
vaten, zoowel als de kleinste vaatjes met kwik zijn gevuld, en vvaarin gemakkelijk de stam-
metjes der aderen , zoowel als der slagaderen woï-den waaa-genomen. De injectie met kwik
is met oogmerk geschied om het onderscheid in de uiterlijke gedaante te doen zien, tegen
de met kwik gevulde uasa laclea.
98. Een deel van den nuchteren darm met het darmscheil; aan het bovenste gedeelte van het
voorwerp zijn eenige rgen chijlklieren aanwezig.
KARTEL- EN ENDELDARM.
. -
[INTMSTlKüJa COZOW BT JIECTVM.)
99. Een deel van den karteldarm van een pasgeboren kind , in de lengte doorgesneden en in de
breedte uitgespreid. De vaten zijn met eene roode stof geheel opgevuld. In het binnenste
gedeelte ziet men het klapvlies des karteldarms voor den mond van den nuchteren darm.
Aan het onderste einde van den karteldarm ziet men tot den blinden darm. Buitenwaarts
wordt het wormswijze aanhangsel waargenomen, als ook het uiteinde van den omgewonden
darm , hetwelk zich in den karteldarm plant.
100. Een deel van den karteldarm, hetwelk in den endeldarm uitloopt. De bloedvaten zijn lig-
tdijk met eene roode stof gevuld: de darm in de lengte doorgesneden en in de breedte
uitgespreid zijnde, ziet men den naakten Binnensten niet zeer donsachtigen rok. In het
achterste gedeelte den buitensten rok , in welken als bet ware peesachtige strepen worden
waargenomen. De stof is veel dikker dan van de overige gedeelten der ingewanden.
101. Dat gedeelte van den endeldarm, hetwelk zak genoemd wordt, en waarin daarom ook
eene groote ruimte wordt opgemerkt j het benedenste naauwere gedeelte loopt in den anus uit.
102. De geheele endeldarm in de lengte doorgesneden en in de breedte uitgespreid , in welfceo
het optemerken is, dat de Kerkringiaansche klapvliezen, welke in de vorige gedeelten der
darmen, kringswijze liepen , nu naar de lengte voortgaan, teneinde aan de stof geenen tegen-
stand te bieden. Aan het ondereinde wordt de zak waargenomen en een gedeelte van den
anus, welks einde met huid bedekt is. De geheele binnenste rok van dit voorwerp komt
weinig donsachtig voor, en is met eene roode stof ligt gevuld. Ook is deszelfs dikte veel
aanmerkelijker dan van het overige gedeelte van het kanaal.
WATERVATEN.
{vasa zy mphatica.)
^er lEangen.
103. Een gedeelte van den buitensten rok van de long eener volwassene vrouw, van het achterste
deel afgenomen, welks watervaten met kwik gevuld zijn.
104. Eene dunne schijf van de oppervlakte van de long van een\' volwassen\' man , ook van het
achterste gedeelte afgenomen, welker watervaten met kwik zeer fraai zijn opgevuld, en die
als het ware , verscheidene strikken vormen.
105. Eene gelijke dunne schijf van de long eens volwassen mans, welker watervaten zoo vol-
.maakt mogelijk met kwik zijn opgevuld. Aan het achterste gedeelte ziet men het watervat
dat het diepe genoemd wordt.
106. Een gelijk doch groot gedeelte van de oppervlakte van eene volwassene long, even als het
vorige van het voorste gedeelte genomen , waarvan de watervaten zeer fraai met kwik gevuld zijn.
lOr. Een gehjk deel van de oppervlakte van eene volwassene long, van het achterste gedeelte
genomen , welker watervaten gelukkig met kwik gevuld zijn. In het middengedeelte loopen
zij te zaïnen om de klier te vormen.
108. Een gedeelte van den buitensten rok van de lever, welker uitdampende vaatjes met eene
— ode stof geheel gevuld zijn; doch een watervat komt vol kwik voor. Een zeer zeld-
___ ____________ t
roo(
zaam voorwerp !
109. Een deel van de oppervlakte der lever van het voorste gedeelte genomen, welker watervaten
gelukkig met kwik gevuld zijn. Derzelver anastomosis bbjkt zeer duidelijk , als ook derzel-
ver uitnemende fijnheid.
110. Een deel van de oppervlakte der lever van een\' volwassen persoon, w^elker watervaten zeer
fraai met kwik gevuld zijn in den buitensten rok.
ni. Een gehjk deel van de lever , welker watervaten , gelijk aan de takken van eenen hoorn, prach-
tig met kwik gevuld gezien worden.
ïl2. Eea gelijk gedeelte van de lever, in hetwelk de bloedvaten met eene roode stof, de wa-
tervaten met kwikzilver gevuld , worden waargenomen.
Een deel vau de lever eens volwassen mans, welker vaten met kwik gevuld zgn.
C Wan be HSi\'ït. .
114. Eene volwassene milt, welker watervaten zeer fraai met kwik zijn gevuld.
115. Een gedeelte van de oppervlakte der milt eener volwassene vrouw, welker watervaten zeer
Schoon met kwik gevuld zijn.
116. Een gelijk gedeelte van de milt van een\'volwassen\'man , waarin hetzelfde wordt waargenomen.
117. Een deel van de milt van een kalf, welker waterv\'aten fraai met kwik gevuld gezien worden.
118. Een gedeelte der nier van eenen volwassen man, waarin de watervaten met kwik gevuld wor-
den w^aargenomen , en hetwelk, uithoofde van de moeijelijkheid om de watervaten op dit in-
gewand intevullen , des te belangrijker is.
119. De buitenste vlakte van eene volwassene nier, waarin de vasa lymphatica met kwik zeer
goed zijn opgevuld.
Ï20. Een gedeelte van het celweefsel van onder de huid van den arm weggenomen, in het-
welk de watervaten zeer fraai met kwik gevuld zijn.
121. Een deel van het vetvlies, van onder de huid van het been weggenomen. De bloedvaten
ziju met eene roode stof, de watervaten met kwik gevuld.
122. Een aanmerkelijk stuk van den vetrok, van onder de huid der dije weggenomen, waar in
hetzelfde is optemerken.
123. Een groot gedeelte van het vetvlies der dije van eenen volwassen man weggenomen. De
bloedvaten zijn met eene roode stof, de watervaten fraai met kwik opgevuld , welke laatste
verscheidene reeksen yan klieren vertoonen , van waar zij uit, en waar zij ingaan.
124. Een gi-oot deel van het vetvlies van het been genomen. De watervaten zijn zeer fraai xnet
kwik gevuld.
3F. ©an be ^jpïcren.
125. Een gedeelte van eene spier van een\' volwassen\' man, welker watervaten daal\'over heen loo-
pende fraai met kwik zijn opgevuld.
126. Een deel van eene spier, in hetwelk de watervaten gezien worden, welke in dit voorwerp
zeer fraai zgn opgevuld, en aan het onderste gedeelte zamenloopen, en aldaar eene klier vormen.
WATER KLIEREN.
{GléA If DV I.A E LYMPJ^ATICAE.)
127. Een gedeelte van het celweefsel, in hetwelk de watervaten gelegen zgn, welke eerst te
zamen loopende , eene groote klier voi^men, uit dewelke zij geringer in aantal uitgaan naar
eene andere klier, uit welke er eindelijk slechts twee hunnen weg vervolgen.
128. Een deel van het celweefsel van den arm eener volwassene vrouw genomen , in het-
welk wederom de watei\'vaten allerfraaiste klieren vormende gezien worden.
BORSTBUIS.
[UVCTVS TBQRACICVS.)
129. De helft van de horsthuis gelegen op een gedeelte van het celweefsel. Aan het on-
dereinde wordt de chijlzak of oorsprong van de buis waargenomen. Het klapvliezig za-
menstel van deze geheele buis blijkt uiterlijk zeer fraai, uit de menigvuldige tegenhoudingen
van het kwik. Diezelfde klapvliesjes worden ook aan het boveneinde van de buis waarge-
nomen , waarin het kwik niet aanwezig is,
i 30, Een deel van de horsthuis met kwik gevuld, van eene volwassene vrouw, in welke eene
speling der natuur, welke bifurcatie genoemd wordt, wordt waargenomen.
131. Een gedeelte van de horsthuis met kwik gevuld, en op het celweefsel nedergelegd, in
hetwelk eene zeer schoone plexus y^oxAx gezien.
AFSCHEIDING VAN DE GAL.
{SECRBTIO SXZIS.)
132. De geheele lever van een driejarig kind, welker vaten ligt zgn opgevuld met eene roode
stof; in het holle gedeelte ziet men de galblaas , welke ruede door de galblaasbuis
met Jezelfde stof is gevuld. In de lever ziet men de groote en kleine kwab. In de
holle oppervlakte wordt bet kwabbetje van Spigeliics opgemerkt. Men aanschouwt ook in
dit voorwerp deszelfs bolronde oppervlakte en uitgeholde onderzijde.
133. De geheele lever van een pasgeboren kind , welker vaten met eene roode stof zijn opgevuld ,
waardoor zij zeer fraai rood voorkomt.
134. De geheele lever van een pasgeboren kind , hangende aan het ligamentum rotiindum, In de
holle oppervlakte wordt de galblaas waargenomen en het kwabbetje van Spigelius. Voorts
in de bolle oppervlakte, de groote en kleine kwab; de vaten zijn geheel gevuld met eene
roode stof, waarvan echter de schoonheid der roode kleur getemperd is door den buiten-
sten rok , welke daarom ook aan een zeker punt voor een gedeelte is weggenomen, ten
einde de fraaije invulliug van de vaten zonder hinder te kunnen waarnemen: om deszelfs
gaafheid een zeer zeldzaam voorwerp !
135. Een gedeelte van de lever van een pasgeboren kind, aan de navelader hangende; de vaten
zijn geheel met eene roode stof gevuld, hetgene vooral daar ter plaatse wordt waargeno-
men , waar een gedeelte van de kleine kwab is weggenomen , waardoor de binnenste zelf-
standigheid ontbloot voorkomt.
136. Een deel van eene volwassene lever, welker bloedvaten ligtelijk met eene roode stof zqn ge-
vuld. Op de buitenste oppervlakte wordt een watervat met kwik gevuld gezien.
137. Het kwabbetje van Spigelius van een\' volwassen man. De buitenste rok afgetrokken zijnde ,
komt het ontbloot voor en de geheele oppervlakte is door eene opspuiting met eene rood«
stof iïi de bloedvaten zeer fraai rood.
138. Een deel van de groote kwab van de lever van eene volwassene vrouw, welker vaten geheel
met eene roode stof gevuld zijn, hetgeen vooral op dat gedeelte, waar de rok is afgenomen,
blijkt. In dit voorwerp wordt ook eenigzins die stof waargenomen, welke parenchyma ge-
noemd wordt.
139. De punt van de kleine kwab van eene lever van een\' volwassen\' man met den buitensten
ïok bedekt. Op die plaats, waar zij van de kwab is afgescheiden, blijkt de opspuiting met
eene roode stof zeer fraai, als ook die stof, welke parenchyma genoemd wordt.
140. Eene kleine schijf van de lever van een meisje van 16 jaren, waarin met zeer veel moeite
de zuivere parenchyrnatische stof (al het overige weggeruimd^ zijnde) is nagelaten, waardoor
men nu die zelfstandigheid , (in \'t vorige specimen slechts even aangewezen) hier op zich zelve
ziet, en het praeparaat daardoor zeer merkwaardig doet zijn.
141. De galblaas van een\' volwassen\' man , welker vaten met eene roode stof voortreffelijk zijn opgevuld.
-ocr page 120-DE MILT.
{jji en.)
De mik van een\' volwassen\' man , welke hier tegen de natuur lang, dik en zwart voorkomt.
De buitenste oppervlakte is glad, de binnenste is een weinig ruig; op de randen is de ge-
daante rond, de punt teeder, de bodem daarentegen dik.
De milt van eene volwassene vrouw, welke in alle deelen volgens de regels der natuur ge-
vormd is.
De milt van een\' volwassen\' man, welke tegennatuurlijk klein en bleek voorkomt, waar-
door wordt opgemerkt , hoevele spelingen der natuur ook in dat gedeelte van het men-
sebelgk ligchaam plaats hebben.
143.
144.
145. De milt van een emórjo van 7 maanden, in welke die bleeke kleur wordt waax\'genomen , zoo
eigen aan dit levenstijdperk.
146. De milt van een embryo van 4 maanden, welker .vaten met eene roode stof gevuld zijn,
waardoor zij van buiten rood is.
147. De milt van een embryo van 8 maanden; de vaten z^n gelukklglijk met eene roode slof
gevuld, hetgeen zeer fraai blijkt nadat de buitenste rok is afgetrokken.
148. De milt van een vierjarig kind, geheel met eene roode stof zeer volmaakt opgevuld, het-
geen duidelijk blijkt, ofschoon de buitenste rok er niet is afgenomen, voornamenlijk even-
wel op dat gedeelte, waar die rok is weggenomen, alwaar de oppervlakte ruig voorkomt,
dewijl zelfs de kleinste vaatjes met eene roode stof opgevuld.
149. Eene schijf van de milt eens volwassenen mans ; aan de eene zijde bedekt met den uitwen-
digen rok. Yoor het overige zijn de vaten en de zelfstandigheid zelve met eene roode stof opge-
vuld. In dit voorwerp wordt die stof, welke jjarencliyma genoemè. wordt , op eene duidelijke
wijze vvaargenomen, waarom het onder de zeldzamere te rekenen is,
150. Een gedeelte van de milt eener volwassene vrouw , in hetwelk het parencfiyma gezwollen is
door de opspuiting met eene roode stof.
15!. Een tak van de miltslagader, welker vaten in de gedaante van een penseeltje afloopende
worden opgemerkt, betgeen aan deze slagader eigen is.
HET ALVLEESCH.
{PANCRSA a.)
152. Die groote klier, welke het alvleesch genoemd wordt: over de geheele oppervlakte worden
vele opeengehoopte kliertjes waargenomen, uit welke die groote is zamengesteld , en daar-
van den naam van opeengehoopte klier heeft. Zij hangt aan de ontlastbuis, in welker
nabijheid de opening van den mond van de alvleeschslagader gezien wordt.
AFSCHEIDING DER MELK.
{^SEORJBTI O Zi^CTIS.)
153. Een gedeelte van de huid met den tepel, van de borst eener volwassene vrouw afgenomen j
de opperhuid weggenomen zijnde, wordt de huid ontbloot gezien , en daardoor worden in
den tepel de monden der melkvoerende buisjes waargenomen , in eenige van dewelke haar-
tjes ten betooge zijn gestoken.
154. Dat gedeelte der borst van eene maagd van 22 jaren, in hetwelk de schijf aanwezig is. In
het voorste gedeelte worden de algemeene bekleedselen en de tepel gezien. In het achterste
gedeelte merkt men op een groot gedeelte van het vetvlies , dat de schijf omggeft.
155. De geheele borst eener vrouw van 27 jaren, in welke vooreerst de algemeene bekleedselen
worden waargenomen; vervolgens de zeer witte, gladde, en wegens het daaronder lig-
gende vetvlies, hetwelk in dit gedeelte van het ligchaam zeer vet is, zeer zachte huid.
Ook merkt men den tepelring en den tepel op. Aan het achterste gedeelte wordt de
schijf der borst gezien, welke, het Vet weggenomen zijnde, ontbloot voorkomt.
156. De geheele, van de gewone bekleedselen ontbloote, schgf der borst van eene volwassene
vrouw, welke zeer dikwijls zelve gezoogd had; voorts de ontbloote achterzijde door het weg-
nemen, van den vetklomp ; dat deel evenwel, waar de tepel aanwezig is, is niet ontbloot en
men heeft dit met het stukje huid er om laten zitten; hierdoor is de geheele werkplaats ter
bereiding der melk zigtbaar gemaakt.
AFSCHEIDING DER PIS.
iSECR^TXo VRrwAS.)
157. De nier van een embryo van 7 maanden , gelukkighjk met eene roode stof gevuld. De op-
pervlakte wordt als het ware in 14 deelen verdeeld , welke duidelijk waargenomen worden
door de ingroevingen, en daardoor heeft zij de gedaante vau eene opeengehoopte klier.
158. De nier van een pasgeboren kind, in welke ook die verdeeling door ingroevingen wordt
waargenomen, even als in het voorgaande voorwerp; aan het boveneinde is zg verbonden
13
-ocr page 122-met dat ligcliaampje , hetwelk den naam van bijnier of zwartegaldoosje draagt, en bet-
welk in dit levensperk den hoogsten trap van ontwikkeling beklimt.
J 59. De nier van een embryo van 6 maanden aan een\' ureter hangende ; de buitenste rok voor
een gedeelte weggenomen zijnde, wordt de buitenoppervlakte ontbloot waargenomen, in
welke ook die verdeeling, waarover te voren gesproken is, wordt gezien.
160. De nier van een kind van 8 jaren ligt met eene roode stof gevuld ; de sporen en kenmerken van
die verdeeling zijn ook hier aanwezig, welke evenwel in de volgende leeftijden trapsgewgze
verflaauwen , zoodat zij in de nier van eenen volwassen persoon niet meer aanwezig zijn, en
de oppervlakte daarin glad wordt.
161. De nieren van een man van 22 jaren, waarvan de oppervlakte blijkt glad te zijn f en in welke
geene de minste sporen meer aanwezig zijn van die verdeeling , tot staving van hetgeen
zoo even gezegd is. Beide vertoonen eene zeer fraaije boonvormige oppervlakte.
162. De andere nier van hetzelfde kind als N.° 160, Derzelver bolronde oppervlakte naar de
holle zijde opengesneden zijnde, is zg in twee gelijke deelen verdeeld , van welke het eene
met het buitenste vlies bedekt is , en het andere, (^dat vlies weggenomen zgnde), ontbloot voor-
komt, door welke ontblooting de sporen dier groefjes duidelgker geworden zijn, als ook
de opspuiting met eene roode stof in het vaatgestel. In het binnenste gedeelte worden die
zelfstandigheden gezien , welke den naam van bast-en mergachtige dragen. Van deze nier
af, heeft in al de volgende eene trapsgewgze, ai dieper en dieper indringende injectie plaa:s,
om de zeer ingewikkelde structuur dezer afscheidingswerktuigen bij opvolging in hai-e schoon-
heid te doen uitkomen,
163. De helft van eene volwassene nier ; de buitenste rok er afgetrokken zijnde , komt de opper-
vlakte ontbloot voor, welker vaatjes met eene roode stof zijn gevuld. In de binnenvlakte
worden de bast- en mergachtige zelfstandigheden uitnemend fraai waargenomen , en de bloed-
vaten zgn ligt met eene roode stof opgevuld.
164. De helft van de nier van eene volwassene vrouw: de buitenrok weggenomen zgnde, wordt
de oppervlakte ontbloot, welke zeer fraai door de opspuiting der bloedvaten met eene
roode stof voorkomt. Ook wordt er een gedeelte van den ureter gezien ; vervolgens merkt
men op de binnenvlakte in de bastachtige stof eene rij bloedvaten met eene roode stof
gevuld; eindelgk in de mergachtige stof zijn de beginsels der afvoerende vaten door eene
roode kleur zigtbaar.
165. Een gelijk gedeelte van eene nier, behalve den ureter, als in het voorgaande nommer. De
tunica externa is hier op verbleven ; de inwendige structuur intusschen hooger gekleurd
door de dieper ingaande injectie dan de voorgaande, doet ook de roode stof in de cali-
ces opmerken.
166. De nJer van eenen volwassen man, de buitenste rok er afgescheiden zgnde , wordt de schoone
roode kleur waargenomen door de opspuiting met eene roode stof in derzelver vaten. Een
gedeelte weggenomen zijnde , wordt de binnenste zelfstandigheid gezien, in welke de bast-
achtige zelfstandigheid geheel met eene roode stof gevuld is ; doch in de mergachtige is zelfs
niet het geringste vaatje opgespoten aanwezig. Vervolgens komt dat gedeelte van het nierbekkea
geopend voor , hetwelk in den ureter uitloopt. Eindelijk ziet men op den bodem van het
bekken den mond vah een trechterswijs verlengsel, in het welke duidelijkheidshalve een pen-
netje gestoken is , en eenige dier calices met hunne opene monden in diezelfde grond-
vlakte.
167. Eene schijf van eene völwassene nier ; de buitenste rok er afgetrokken zijnde , blijkt het, dat
de oppervlakte schoon rood is , door de opspuiting met eene roode stof, zoo dat er vol-
strekt geene ledige vaten meer aanwezig zijn. Op de binnenvlakte ziet men de bastach-
tige stof geheel gevuld : de mergachtige stof daarentegen heeft men wit in haren natuur-
staat gelaten , de injectie niet latende indringen.
168. De helft van de nier van een\' volwassen man. De buitenste rok er afgenomen zijnde, wordt
de opspuiting met eene roode stof in de bloedvaten zeer fraai waargenomen, als ook in
de bastachtige stof van de binnenvlakte. De mergachtige substantie wordt bijna niet waar-
genomen. Op den hollen rand wordt de mond van het bekken, als ook onder hetzelve
de mond van de nierslagader gezien,
I
169. De helft van de nier van een bijna zesjarig kind. De buitenste rok er afgenomen zijnde
worden er verscheidene ingroevingen gezien, welke de te voren bestaan hebbende verdeeling
aanwijzen; vervolgens zijn de vaten gevuld met eene roode wasstof, als ook die der bast-
achtige zelfstandigheid. De mergachtige stof is ligtelijk gevuld, en vertoont beginselen
van afscheidende vaten.
170. De helft eener nier van een kind van 7 jaren; de buitenste vlakte ontbloot zijnde, worden
verscheidene ingroevingen daarop waargenomen , terwijl de vaten , zeer fraai netvormig zich ver-
toonende , met eene roode stof gevuld zijn. Op de andere vlakte is de bastachtige zelfstandig-
heid geheel, doch de mergachtige ligt gevuld. Ook ontdekt men hier twee tubuli Belliniani
in even zoo vele calices, henevens de grondvlakte van het nierbekken.
171. De helft der nier van eene volwassene vrouw; de buitenste vlakte ontbloot zijnde, ziet men
dezelve glad en door de opspuiting aangenaam rood. Op de tegenvlakte is de bastachtige
zelfstandigheid fraai rood , en in de mergachtige zgn vele zeer fijne vaatjes gevuld. Ook
ontdekt men hier verscheidene tnbuli Belliniani.
172. De helft van eene nier van een kind van 6 jaren. Doör de opspuiting met eene roode stof
komt de bastachtige zelfstandigheid voortreffelijk rood voor, vertoonende een allerfijnst
weefsel van vaatnetjes, terwijl er in de mergachtige vele vaten met dezelfde stof geyuld
13*
-ocr page 124-gezien worden. Op de buitenvlakte, die ontbloot is, worden er verscheidene ingroevingen
opgemerkt, als ook eene zeer volmaakte opspuiting der vaten. Nog aanschouwt men in de
binnenzgde de plaats , waar te voren het nierbekken heeft gezeten , hetgeen weggeruimd is ,
door welke wegruiming al de punten der tubuli, die half doorgesneden zijn , fraai zigt-
baar worden.
173. De nier van embryo van 7 maanden, in twee gelijke deelen verdeeld , waarvan het eene on-
der het andere hangt. De buitenvlakte beeft de gedaante als van eene opeengehoopte
klier. De bastachtige zelfstandigheid met eene roode stof gevuld, wordt gemakkelijk gezien ,
doch de mergachtige is wit.
174. De nieren van een embryo van 4 maanden , gelukkiglijk met eene roode stof gevuld , zoo-
danig dat de vaten op de vlakte duidelijk gezwollen voorkomen.
175. De helft eener nier van een zesjarig kind met den ureter, zeer fraai opgevuld. Omaante
toonen tot hoe ver de mergachtige zelfstandigheid inde bastachtige indringt , is de bovenste
schijf weggenomen , in welke nog eenige sporen van de mergachtige zelfstandigheid aanwezig zijn.
176. De helft van de nier van een meisje van 14 jaren, de buitenste oppervlakte ontbloot zgnde ,
wordt de zeer volmaakte opspuiting waargenomen. Op de binnenvlakte zijn de vaten
zeer fraai gevuld , zoowel in de bastachtige zelfstandigheid als in de mergachtige, welker
einden, de Bellirdaansche buisjes geheeten, in dit voorwerp zeven in getal, gelgk ronde
bolletjes worden w^aargenomen , en in de opengemaakte calices geplaatst zijn , ten einde er
de pis in te laten druppen, welke calices met de grondvlakte van het pelvis renalis ,
zoo als te zien is, gemeenschap oefenen.
177. De helft der nier vau een meisje van 17 jaren. De buitenvlakte komt alleruitmuntendst
fraai door de injectie, met netvormige vaten voor. Op de tegenvlakte ziet men de bast-
achtige zelfstandigheid, even gelgk die buitenste tot het uiterste gevuld; doch in de merg-
achtige zgn de afscheidende vaten gelijk aan penseeltjes , en de anastomosis dezer
vaatjes met die der bastachtige stof wordt zeer duidelijk waargenomen ; van hier
dalen de tubuli Belliniani neder in de calices. Dit voorwex\'p moet onder de zeldzamere
gerekend worden, en maakt als het ware de voltooging uit van die steeds dieper en die-
per indringende injectie, waarvan in 162 gewag was gemaakt,
178. De helft der nier van een meisje van 16 jaren. De ontbloote buitenvlakte wordt wit op-
gemerkt, Aan de tegenzgde ziet men de stammetjes der vaatjes, nam.elijk der nierslagader
en ader met eene roode stof gevuld.
179. De boonvormige nier van een\' volwassen man; de buitenste rok er afgenomen zijnde , ziet
men haar ontbloot en gezwollen door de invulling met eene roode stof, die baar tevens
zacht kleurt: de groote vaten op haren hollen rand, zgu met eenen draad toegebonden.
180. In dit zeer zeldzame specimen ziet men hel geheele parenchymi der nier van een\' vol-
wassen man; van hetwelk alles rondom is weggenomen, hetgeen lot deze stof niet behoort,
behalve den stam der slagader, met eene wasstof gevuld , van welke eenige takken verspreid
worden, welke dienen, zoowel om de zoogenoemde stof te ondersteunen, als om den
vorm der nier eenigzins Ie bewaren. Om deze aldus behoudende pit of kern te verkrij-
gen heeft men groot geduld van noode , hetgeen ook in dit voorwerp den maker geble-
ken is , om dat het na verschillende pogingen op 66 nieren , eindelijk in de eT\'^t® gelukte.
181. De nier van een\' volwassen man, van de rugzijde opengesneden naar den hollen kant tot
op de grondvlakte van het nierbekken. De binnenste zelfstandigheid der nier wordt daar-
door Waargenomen ; daarna , hetgeen het voornaamste is, wordt ook het bekken met zijne
trechterswijze verlengselen , in deszelfs geheele uitgebreidheid gezien, hetwelk per conti-
nuationem den ureter zijnen oorsprong geeft, en welke hier door een daarin gestoken pennetje
wordt aangewezen ; terwijl men nu het vrije gezigt heeft op de tuhuli Belliniani hangende
m de calices uit. Door dit praeparaat krijgt men een goed denkbeeld der wegvoering
van] de afgescheiden vloeistof naar de blaas.
182. Twee waterblazen, de onderste van een pasgeboren kind, de bovenste van een kind van
5 maanden. Van beiden zijn de fijnste vaatjes, door eene gelukkige opspuiting met eene
roode stof gevuld,
183. Eene waterblaas van een tweejarig kind : de inplanting der beide ureteres wordi hier
waargenomen, als ook de bewonderenswaardige opspuiting met eene roode stof. Aan de
andere zijde aanschouwt men den hals van dezelve.
184. Een gedeelte van eene waterblaas van een\' volwassen man met haren hals. Alhier wordt de
binnenste mond van den pisweg gezien , in welken duidelijkheidshalve een pennetje gesto-
ken is. Overigens aanschouwt men het dikke, meer vleezige colium vesicae aan den onderkant.
185. Een gedeelte van de waterblaas van een\' volwassen man. De buitenste vlakte komt ruig
voor, de binnenste zeer glad. In het midden wordt de binnenmond van den pisweg
gezien, in welken een pennetje gestoken is, hetwelk aan de tegenzijde uitkomt. Aan de
buitenranden van het onderste gedeelte zijn in de aldaar geplaatste ureteres haartjes gesto-
ken , welke ook de binnenmonden derzelve aantoonen en hunnen loop tusschen de vlie-
zen een eindwegs doen opmerken.
186. Een deel van de waterblaas eener vrouw; de buitenste oppervlakte wordt ruig en celwgs
waargenomen: in de binnenvlakte ziet men den geheelen rok in eenen ziekelijken toestand en
het spoor van eene zweer. Voor het overige zgn de vaten met eene roode stof gevuld.
Deze ziekelijke toestand bleek eerst na de injectie,
ISr. Dit specimen stelt voor het onderste einde van het intestiaum rectum usque ad anum,
-ocr page 126-van een nuper natus, met den uitwendigen aarsring zigtbaar. Voorts de tegen het rectum
aanliggende vesica urinaria. Aan de onderzijde van dit specimen , het perinaeum benevens
het scrotum , uit welks eene zijde een stukje is weggenomen , ten einde het septum scroti
duidelijk te kunnen zien. Verder bemerkt men nog het zeer kleine membrum virile.
Eindelijk neemt men in het geheele specimen waar, door eene zeer fijne stof volkomen
Opgespoten vaten, in al derzelver gedeelten.
{FUNCTIO SEXUALIS.)
a, m a n n e l ij k e deelen.
{riRILIA.)
1. De genitalia externa van eenen man van 75 jaren, zijnde geweest de dwerg van den Prins
van Qallitzin, van welken ook het scelet in dit kabinet is berustende.
In dit specimen bemerkt men het zeer kleine membrum virile, benevens het kleine
scrotum , doch het met zeer veel vet opgevulde perinaeum,
2. Dit specimen stelt voor het scrotum, benevens den penis van een jongetje van 6 jaren; door
het openmaken van het scrotum heeft men het vrije gezigt in de beide holten , en beschouwt
men in deze geheele integurhentaire zamenstelling, zoo wel over de buitenste als binnenste
oppervlakte, de allerfraaiste vaatnetten, welke door de inspuiting met eene fijne roode was-
stof uitmuntend zgn zigtbaar gemaakt, welker injectie ook de hoofdbedoeling in dit voor-
werp uitmaakt.
3. Een gedeelte van het scrotum van een Aethiopi\'èr, aan welks buitenste oppervlakte men de
gewone graauw-zwarte kleur opmerkt, en welks binnenste oppervlakte der huid een zeer wit en
teeder cel wijs weefsel voorstelt. Ook ziet men nog in de holte van het scrotum eenen daarin-
liggenden testiculus , omhuld in zijne tunica vaginalis communis.
4. De penis van eenen volwassen man. In dit specimen ziet men op eene zeer duidelijke en
tevens fraaije wijze de corpora cavernosa , tot dat einde ingesneden zijnde , in hun waar
sponsachtig cellulair weefsel. Dit specimen is uitnemend leerrgk in zijne soort. Men
aanschouwt er de beide corpora cavernosa penis en het in het midden geplaatste derde cor»
pus urethrae. Wanneer met het licht door dit specimen laat heenvallen , vertoont het zich
het fraaist,
5. Een deel van den penis van een\' volwassen man, welks bloedvoerende vaten, benevens de
caverneuse zelfstandigheid, door kwikzilver fraai zijn opgevuld.
6. Een geaeeltpau den penis van een\' volwasseu man. In dit specimen bemerkt men zeer
duidelijk den omtrek van de integumentaire zamenstelling, en voorts, indien men
he tegen den dag beziet, de fraaiheid van deszelfs corpora cavernosa; zijnde tevens door
eene roode mjecUe-sioi schoon gekleurd, en een zeer duidelijk denkbeeld gevende van
net sponsachtig bestaan van dit deel.
7. Dq penis van een volwassen man. Iu dit specimen neemt men waar het opengesneden cor-
pus cavernosum urethrae tot door de punt van de glans ; hierdoor ontdekt men de in dit
<^orpus cavernosum geborgen urethra, wier binnenvlakte vliezig en zeer glad is, en waarin
men met onduidelijk eenige klierachtige ligchaampjes en slijmgroeveu ontdekt. Voorts ziet
men de onlwikkehng van de glans penis uit voornoemd corpus cavernosum. Eindelijk bemerkt
men in dit specimen de corpora cavernosa penis zelve , waarvan het eene in deszelfs ge-
heele uitgestrektheid gesloten is gelaten ; het andere daarentegen is in deszelfs geheele leng-
te opengesneden , ten einde de sponsachtige cellulaire structuur daarvan te kunnen waarnemen.
S. De penis van een volwassen Aethiopiër. Men bemerkt in dit specimen een gedeelte nage-
laten integumenta: voorts de door het wegnemen daarvan ontbloote corpora cavernosa
Het corpus cavernosum urethrae intusschen is in zijne geheele lengte x>pengesneden tot
door de punt van de glans, en in voornoemd corpus cavernosum beschouwt men de nu
opene urethra; zoowel de randen van dit corpus cavernosam als de urethra zelve zijn
met roode ^i ge^njici^erd. V^ijders ziet men aan de zijde van den penis het oor««, ca-
^ernosum penis in deszelfs geheele lengte opengesneden tot aan de glans-, voorts met penne-
rrrrïcha\'r^^^\' - ^^^^
9. De te^icuUs van een\' volwassen man , hangende aan deszelfs vaginalis communis
terwgl aan de andere zijde de scheederok opengesneden nederhangt, zijnde daaruit dè
iesticulus weggenomen , om de inwendige oppervlakte van den scheederok te kunnen zien.
10. De testiculus, benevens een gedeelte van funiculus spermaticus van een\' volwassen man
alles te zamen opgesloten in de tunica vaginalis communis.
11. Dit .^.c/me. stelt voor den testtculus van een\' volwassen man met een klein gedeelte
J^e tumca vaginaUs communis is hier weggeruimd; zoo is dan de propria
vaginalis testicuh zigtbaar geworden. Aan de eene zijde is deze scheederok o.
aen, en met pennetjes verwijderd; hierdoor heeft men het geJgt p ^
tunica alhuginea, die den tesliculus zeiven bekleedt. gedeelte van de
12. Dit nummer bevat twee ^Wa, zijnde de beide testicndi van den op 1. vermelden
dwerg. Het bovenst hangende met een gedeelte funis spermaticus is nog omh iTme^
weggeruimd; het .. i3 van het overige v n de/Jafgrcl en
-ocr page 128-waaraan het specimen hangt: terwijl men eindelek den geheelen testiculus en hgt
overige gedeelte van de funis spermaticus vrijelijk beschouwt. Deze deelen zijn opmerke^
lijk om bunnen zeer weinig uitgewerkten staat,
13, Deze flesch bevat drie specimina: de twee testiculi met hunne funiculi, zijnde beide bo-
venst hangende ; het derde specimen , bet laagst hangende van de drie, is het memhrum
virile waarvan de corpora Cavernosa penis zijn weggeruimd, benevens het praeputium,
zoodat de ontbloote glans, als uiteindend deel van het corpus cavernosum urethrae, op
zich zelve zigtbaar is. Deze drie voorwerpen zijn genomen van een jongetje van zes jaren,
14, De testiculus van een\' volwassen man , waarvan al de tunicae vaginales zijn afgenomen : en
de funis spermaticus zoodanig is gesplitst , dat het specimen hangt, deels aan het vas de-
Jerens, en deels aan de overige vasa spermatica, lotjurds vereenigd. Hierdoor beschouwt
men den testiculus met zijne turdca aihuginea naakt, en daardoor is mede de epididymis zigtbaar.
15. Een testiculus van een\' volwassen man • al de tunicae vaginales zijn opgeruimd 5 voorts
is alles, wat vaten betreft, weggenomen, behalve het vas deferens, waaraan het voor-
werp hangt. Men bemerkt den omtrek, waar de tunica vaginalis propria vasorum
spermaticorum heeft vastgezeten; verder de ontbloote tunica albuginea, waarmede de
zelfstandigheid van den testiculus bedekt is,
16. Een dito testiculus. Men bemerkt in dit specimen de afgescheiden tunica albuginea, naar
boven omgeslagen, waaraan het voorwerp hangt, van welke memhrana de buitenvlakte
glad, en de nu ontbloote binnenvlakte ruigachtig voorkomt. De hierdoor nu ontbloote
kloenwijze vorm van den testiculus is uitmuntend zigtbaar en vertoont eene zeer com-
pacte vereeniging in deszelfs vaten onderling. Aan de tegenzijde ontdekt men den epidi-
dymis, benevens het daaruit voortkomende ms deferens.
17, Een gelijke testiculus. Geheel ontdaan zijnde van alle membraneuse zelfstandigheden, hangt
dezelve aan een nagebleven stukje tunica albuginea. Hierdoor is de gansche papachtige
zelfstandigheid van den testiculus zigtbaar , niet alleen, maar heeft men reeds door eene
ligte maceratie. de compactheid in de vaten onderling verbroken , en die alzoo min of meer
vlottende gemaakt.
18. Een dito testiculus, hangende aan een stuk tunica aihuginea* In dit specimen nu is de
bewerking van maceratie verder voortgezet, en toont de testiculus zich reeds in de gedaante
van eenen kwast.
19. Een dito testiculus, hangende op voorschrevene manier. De bewekring van losmaking der va-
ten , verder voortgezet zijnde dan in het vorige specimen , toont zich dit in lengte meerder
ontwikkeld.
20. Een dito tesliculus , hangende als de voorgaande. De ontwikkeling van de vaten hier met
^jeer volkomenheid voortgezet zijnde , ontdekt men een aanmerkelijk getal kleine kliiwentjes ,
terwijl men de vaatrijkheid duidelijker ziet, dan in het vorige specimen. Deze kleine kluwen-
tjes zijn nog voor nadere ontwikkeling, gelijk blijken zal, vatbaar.
21. Eene nog verder voortgezette bewerking van ontrolling der vaten van eenen soortgelijken testiculus,
als de laatstvoorgaande , en hangende als deze. Hier ontdekt men al minder van de ge-
zegde kluwentjes.
22. Een dito volvvassen testiculus, hangende aan een stuk tunica albuginea. In dit specimen
is de ontrolling der vaten tot de meest mogelijke volkomenheid voortgezet; hierdoor vertoont de
zamenstelling van den testiculus een ontrold kloen van regtstandigloopende vaten, welke,
als in rijën, naast elkander, zich geplaatst vinden, en waartusschen nog een zeer groot
aantal kleine kluwentjes gezien wordt. Het specimen in zijn geheel maakt een prachtig vertoon.
Intusschen heeft men deze ontrolling hel maximum te beschouwen, aangezien de kluwen-
tjes, welke men hier aantreft, niet meer vatbaar schijnen voor ontwikkeling, en misschien wel
de werkplaatsjes zijn van de seminale afscheiding.
23. Bevat de beide testicuU van een voorwerp beneden de tien jaren, waarin men de vaatjes in
de tunicae vaginales door eene roode stof fraai ziet opgevuld.
24. Dito beide testiculi, ontdaan van de tunicae vaginales; hierdoor is de testiculus bedekt
met de tunica albuginea , en de epididymis ya^xi beiden zigtbaar, zijnde de vaten in de/ï^tzw
spermaticus door eene groene wasstof eenigzins opgespoten.
25. De testiculus van een voorwerp van 10 4 12 jaren, waarvan de tunicae vaginales zijn
weggeruimd. Voorts is het specimen met kwik opgespoten, en vertoonen zich de vaatjes in
den testiculus , en funis spermaticus , daarmede zeer aardig opgevuld.
26. De testiculus van een\' volwassen persoon , waarvan de tunicae vaginales zijn weggenomen.
Voorts het specimen met kwik in de vaten opgespoten zgnde , aanschouwt men de
epididymis zeer fraai opgevuld, terwijl dit in de vaten van den testiculus minder
wordt waargenomen , vermits de tunica albuginea om denzelven verbleven is. Verder be-
schouwt men de funis spermaticus zeer goed gevuld met kwik ; het uit de epididymis
slangsgewijs ontspruitend deferens, naast de funis opklimmend, mede met kwik gevuld ,
laat zich zeer goed van die vorigen onderscheiden. \'
27. Een dito volwassen testiculus : de tunicae vaginales van denzelven zijn. geheel weggeruimd •
hierdoor is de testiculus, bedekt met de tunica albuginea, ontbloot, alsmede de funis
spermaticus. Men bemerkt in het laatstgenoemde deel den zeer fraai met kwik opgevul-
den plexus pampiniformis der bloedvoerende vaten ; voorts nevens en om denzelven^ele,
en met kwik opgevulde, msa lymphatica; verder, door de tunica albugineaheen, de met
kwikzilver opgevulde vaten van den testiculus zelven. 14.
28. Een testiculus van een\' volwassen man ; de tunicae uaginales in dit specimen zijn open-
gesneden en teruggeslagen, maar behouden: verder is de testiculus bedekt gebleven met
zijne tunica albuginea. Uitmuntend schoon komt liier de plexus pampiniformis , door
kwik gevuld, voor, benevens langs denzelven, en op de nagebleven tunicae vaginales ver-
spreide, en met kwik gevulde vasa fymphatica : eindelijk, door de tunica alhuginea heen
de met kwik gevulde vaten in den testiculus zeiven zigtbaar.
29. Een, op dezelfde wijze voorbereid, dito, specimen. In hetzelve is de funis spermaticus ,
met al de vasa fymphaiica, welke daartoe behooren, zeer fraai met kwik opgevuld. Niet
minder schoon zijn ook de regtstandige vaten, met kwik gevuld, in den testiculus zigt-
baar, naardien men hier de tunica alhuginae heeft weggeruimd, en alzoo de kloenwijze
vaten van den testiculus bloot gemaakt.
30. De testiculus van een\' volwassen man, hangende aan het vas deferens. Men bemerkt in
dit specimen de teruggeslagen tunicae paginates ter ééne zijde; de van den testiculus zei-
ven afgepelde tunica alhuginea ter andere zijde : hierdoor ontdekt men den geheel ont-
blooten testiculus zeiven, welks opgerolde, kloen vormige, fijne vaten alleruitmuntendst
met kwik zijn opgevuld; zoo wel als de epididymis en het vas deferens, hetwelk daaruit
voorkomt. Het specimen is onder de zeer zeldzame te rekenen , zoo om deszelfs volkomen
mercuriale invulling, als ten opzigte van het zeer juiste der injectie zonder eenige ex-
travasatie.
31. De testiculus van een\' volwassen man , waarvan de tunicae vaginales zïin weggeruimd, als-
mede de tunica alhuginea, waarvan nog een klein randje is nagelaten. Hierdoor is de
vaatstructuur van den testiculus ontbloot geworden , en beschouwt men die fijne vaatjes op-
gevuld met eene subtiele roode stof. Verder ziet men een stukje van de epididymis af-
gesneden, waardoor de fijnere digtheid barer vaatjes, insgelijks met roode stof gevuld,
beter zigtbaar is; eindelijk ziet men de vasa spermatica zelve, met voormelde roode stof,
alle gevuld. ^
32. Dit specimen stelt voor de geheele arteria spermatica , zoo als. die uit de arteria aörta is
voorkomende ; welk stukje van de arteria aörta is behouden , terwijl aan hetzelve het
voorwerp hangt. Men bemerkt in het orificium van het vat, in het stukje aörta,
een haarborstel ingevoerd ter aanwijzing: wijders is het vat, in zijne geheele lengte, met
iwik gevuld, en van andere afgesloten; en ziet men, langs hetzelve, een weinig na-
gebleven peritoneum, waarin hier en daar, afgebonden ramificatien, met kwik gevuld,
worden waargenomen.
33. Dit specimen, bevattende de beide vesiculae seminales met de urethra, levert zeer vele
merkwaardigheden op. Vooreerst hangt het voOrwex\'p aan de beide vasa deferentia ,
welke langs de vesiculae seminales heen loopende, die doorboren, en daarin verdwij-
nen. Voorts de beide vesiculae seminales, sterk opgevuld met kwik, hetwelk door
aer^elver wanden heen, zigtbaar is : haren fraaijen, gekronkelden loop, en spitspuntige ein-
diging , doorborende bet achterste gedeelte van de urethra, alwaar haar orificium, doov
middel van een draadje is toegebonden , in welks midden een daar geplaatst baartje
ter aanwijzing dient. Wijders aanschouwt men aan de tegenzijde de door de glandula pro-
.vte/a doorgesneden urethra, waarvan een stuk, tot demonstratie van het voorwerp,
bewaard is. Alverder is die wortel van de urethra, door een daarin geplaatst pennetje [
opengesteld , alwaar men , behalve het zoo evengenoemde toegebonden orificium der
sioulae, nog ontdekt twee zwarte haartjes^, geplaatst in de uitwerpende buisjes van de
glandula proslata. Eindelijk ziet men , aan den wortel van de urethra , den opengespleten
bulhus urethrae. Y^li praeparaat heeft zeer veel leerrijks, en belangrijks.
31 Dit niet minder fraaije voorwerp is de pesicula seminalis van ééne zijde, hangende aan het
t\'^^ deferens. De vesicula, doorgesneden zijnde, en alzoo uitgespreid in de breedte, ver-
toont dus, vooreerst, de opening in dezelve, waarmede het ^.as tZe/^m^« gemeenschap
oefent; vervolgens, aan de inwendige oppervlakte, de zeer menigvuldige en fraaije celwg-
ze bokjes, welke deze ^esicula voorstelt; en eindelijk aan de tegen- of buiten-zijde hare
gedaante, even als vogeldarmpjes , ondei welke benaming z.j ook gemeenlijk bij de ontleed-
kundigen bekend staan,
35, De Pesicula seminalis met een gedeelte vau het vas deferens. Het voorwerp is met eene
roode wasstof, door het z^as deferens ingebragt, volkomen opgevuld, en vertoont daar-
door eene gezwollen , en aan hetzelve eigen , bogtige figuur.
b. VROUWELIJKE DEELEN,
[muziesrim)
1. Dit praeparaat, hetwelk xeer zamengesteld is , bevat de navolgende bgzonderheden.
Vooreerst de genitalia externa, waarin men bemerkt derzelver huid-structuur, benevens
de opgevulde mons veneris; voorts , in het meer diepere gedeelte , het orificium externum
vaginae; even boven hetzelve, de driekantige opening van de urethra, daarnaast de nijm-
phae, en boven dezelve de clitoris. Aan het onderste gedeelte het perinceum usc^ue ad
anum, in welke opening, {anus) eene kurk gebragt, en stevig afgebonden zijnde, het rec-
lum opgevuld met spiritus , zijnen natuurlijken loop heeft behouden, tot aan deszelfsdbog-
tig boveneinde, waar bet, van het colon afgesneden zijnde, is toegebonden, en waaraf
bel voorwerp, voor een gedeelte, hangt. Aan de tegenovergestelde zijde van het rec-
tum ziet men den met spiritus sterk opgevulden bol van de vesica urinaria, bedekt met
deszelfs, van het peritoneum, afkomende buitenbekleedsel. Eindelijk aanschouwt men den,
tusschen de blaas en bet gevulde rectum, liggenden uterus , welke eenigermale uit zijne
plaats is opgeheven, om zijn fundus en corpus te kunnen aanschouwen, hangende bij, tot
dat einde, aan twee baren, welke achter de tubae fallopianae zijn doorgebragt, en door
welke opheffing nu ook tevens de beide tubae fraai zigtbaar zijn, benevens hare, met
14*
-ocr page 132-franjes omboorde orificia , alsmede de ovaria en de ligamenta lata. Dit praeparaat ig
alzoo zeer leerrijk.
2. Bevattende de genitalia externa , echter meerendeels geschikt om den doortogt van het
orificium externum vaginae door een gedeelte van de vagina te kunnen beschouwen.
3. De utei^us met een gedeelte van de vagina van eeu pasgeboren kind, hangende aan des-
zelfs ligamenta rotunda.
4. De genitalia externa, en interna van een meisje van een halfjaar. Men bemerkt de zeer
weinige uitgewerktheid van de genitalia externa. Aan den achterkant is de vagina openge-
sneden, en beschouwt men daardoor de tunica intima rugosa, welke zeer fraai is in
dezelve. Verder ziet men hoe de vagina het collum uteri omvat, terwijl het orificium
uteri in hetzelve uithangt. Overigens beschouwt men den uterus , in zgnen zeer weinig uit-
gewerkten staat, hangende aan den onderkant van het praeparaat,
5. In dit specimen aanschouwt men de genitalia interna van eene nupernata. Het voorwerp
namelijk hangt aan de eenigzins met spiritus gevulde vesica urinaria; aan den onderkant
beschouwt men een gedeelte van de opengemaakte vagina teruggeslagen ; hierdoor is het
orificium uteri zigtbaar geworden , en ziet men het overige gedeelte van dit werktuig , met
deszelfs aanhangsels, aan de achterzijde van de blaas.
6. Dit voorwerp, genomen van een meisje van omtrent twee jaren, hangt aan een gedeelte
van de opengesneden vagina. Hierdoor kan men de vereeniging van dit deel met het col-
lum uteri zeer goed beschouwen. Verder ontdekt men het orificium, collum, corpus en
fundus uteri, en de aan deszelfs hoeken geplaatste ovaria en tuhae faliopianae.
7. Dit specimen is genomen van een meisje van nog. geen jaar, voorstellende de genitalia ex-
terna met een gedeelte van het pelvis. De genitalia externa zijn zeer zacht, en overvloedig
opgevuld met het vet in de memhrana adiposa. Aan de tegenzijde ziet , men in de cavitas
pelvis , de natuurlijke plaatsing van den uterus , welke hoezeer klein , in alle zijne gedeel-
ten kan worden waargenomen, benevens zijne vasthechting met de ligamenta lata aan de
zgde van het pelvis. Voorts de appendicula aan de hoeken van den uterus zigtbaar ; einde-
Tijk is er een stukje aan den achterkant van de vagina weggenomen, waai-dpor men het orifici-
um waarneemt,
8. De uterus van een voorwerp van 13 tot 14 jaren. Men bemerkt het orificium , waarach-
ter zich het gedeelte van de vagina bevindt, en waaraan het voorwerp hangt. Voorts
het zeei\' dunne collum, corpus, en \'^XaXte fundus j verdei\' de beide ^wö^ze faliopianae , yf^Bv-
achter haartjes zgn getrokken , waaraan het voorwerp mede hangt; eindelgk de reeds zeer
fraai uitgewerkte ovaria, en het onderste einde der tuhae met hare franjes.
Dit specimen is genomen uit een voorwerp van 17 jaren. Het bevat een gedeelte van de
vagina, opengesneden tot aan het collum uteri ; hierdoor bemerkt men de membrana in-
tima vaginae , het daarin uitkomend orificium uteri, de vereeniging van de vagina, ra&l het
<^ollum uteri is duidelijk waartenemen. Verder komt het overige van dit ingewand , even als
eene kleine platgedrukte peer voor; aan den éénen hoek van den bodem zijn de appen-
dicula weggenomen ; aan de andere zijde ziet men de zeer fraaije tubae fallopianae,
met derzelver franjes en de in dit voorwerp, uitmuntend gladde, boonvormige figuur van
het ovarium; eindelijk een gedeelte van het ligamentum latum en rotundum ; alles zeer fraai
geconserveerd.
10. De uterus van eene volwassene vrouw , welke driemalen gedragen heeft. Men bemerkt in
dit praeparaat den nagebleven rand van de z^a^^\'/za , aan welker uiterste topjes het voorwerp
hangt; hierdoor heeft men het vrije gezigt op het orificium uteri, hetwelk zich
alhier zeer fraai en ongeschonden voordoet. Voorts ziet men, door eene langwerpig ge-
maakte incisie-, de dikte der randen , en de driehoekige ruimte in het corpus uteri. Wij-
ders de beide hoeken van de fundus , de openingen van de tuhae fallopianae , in ieder
van welke een borstelhaar gestoken is: dit borstelhaar ziet men aan de tegenzijde , door eene
in de tuba gemaakte insnijding, ter aanwijzing, er buiten steken. Nog ontdekt men de
ovaria , en de platte achterzijde van het corpus uteri.
11. Dit voorwerp bevat de geheele vagina, van haren uitersten mond af, tot aan het collum
uteri\', voorts het gedeelte van den uterus, hetwelk zich boven de -vagina geplaatst vindt,
zijnde het corpus en de fundus. Ter wederzijden hangt hetzelve aan haartjes, gebragt
onder de tubae fallopianae door, welke men dan ook als zoodanig bemerkt , tenevens de
ovaria, en de ligamenta lata. Het voorwerp zelve is van volwassen leeftijd.
12. De uterus eener volwassene vrouw, die verscheidene malen gekinderd heeft. De langwer-
pige figuur van het orificium, en voorts de overige deelen, als collum, corpus en fundus
worden hier duidelijk waargenomen. De ligamenta lata, en de o.«..« weggenomen zijnde
hangen de hibae fallopianae geheel alleen op hare plaats. Eindelijk ontdekt men een
knobbelachtig uitwas, hetwelk van een scirrheusen aard schijnt te zijn.
13. Dit voorwerp, uit eene volwassene vrouw genomen, hangt aan een gedeelte van de vagina.
Er is een vierkant stuk nit de vagina ter eeue zijde gesneden; hierdoor heeft manchet
vrije gezigt in het inwendige van dat deel, benevens op het orificium uteri, hetwelk
daarin mthangt, en ziet men hier zeer duidelijk de plaats, waar zich de vagina met het
collum uteri vereenigt, en als het ware met hetzelve één ligchaam schijnt uittemaken. Voorts
ziet men de overige deelen van den uterus, benevens zijne aanhangsels.
14. In dit voorwerp aanschouwt men de zuivere, As parenchymatische , cellulaire sioi, den
uterus eener volwassene vrouw uitgemaakt hebbende. In hetzelve ontdekt men niet anders ,
dan onderscheiden , laagsgewijs geplaatste, zeer fijne , tela cellulosa, wearin zelfs geen schijn
van spiervezel-maaksel gevonden wordt. Dit voorwerp, hetwelk niet, dan met zeer veel
moeite , verkregen wordt, bewijst veel voor de ware structuur van het ingewand.
15. Bevat den volwassen uterus, met zijne aanhangsels; fundus is naar boven gekeerd , en er
is uit den uterus , in de geheele lengte , een stuk genomen , om zijne inwendige gedaante
te kunnen bemerken. Door eene subtiele stof is de digte structuur van dit ingewand
rood geïnjicieerd % vooral heeft die injectie de beide tubae fallopianae fraai getroffen, en
vertoonen de franjes, door de opspuiting, iets donsachtigs.
16. De uterus met een gedeelte van de vagina van een pasgeboren kind , hangende aan de
ligamenta lata , en zijnde , door eene subtiele roode stof, fraai geinjicieerd,
17. Het ovarium van eene bejaarde vrouw, waarin men zeer vele zoogenaamde cicatrices
ontdekt.
18. De diepere, in het ovarium van eene jeugdige vrouw, gelegen zelfstandigheid, ontdaan
van derzelver buitenbekleedsel , met veel omzlgtigheid er afgenomen. Niet onduidelgk ont-
dekt men, door middel van een vergrootglas, kleine rolronde stipjes.
19. Een dito, op dezelfde wijze bereid, doch grooter, aan welks ééne zijde een hydatis hangt.
20. Een ziek ovarium , rondom bezet met hydatides.
21. Dit specimen bevat de genitalia interna van eene volwassene vrouw ; van den fundus uteri
af, door zijne geheele lengte , tot aan het orificium, is eene langwerpige insnijding gemaakt:
hierdoor aanschouwt men de holte van den uterus, die in zijne tunica intima e ene hoorsx-
wgze figuur voorstelt voorts, de opengesneden vagina, in welker tunica intima taksge-
wijze plicae te zien zijn ; verder aan de ééne zijde , een haartje achter de tuba fatlopiana
gebragt, waaraan het voorwerp hangt , en waarnevens men ook ziet het ligamentum latum
en het ovarium. Aan de tegenovergestelde zijde is eene draad gehaald, mede achter de
/MÖawaaraan ook dat gedeelte van het praeparaat hangt, en beschouwt men hiermede
ook het ovarium van die zijde. Eindelijk de als een zak verwijderde tuba, ter grootte wel
van een gaiizen-ei, waarin eene opening is, om derzelver ruimte te kunnen zien, en waaimit
men eene, als geleiachtige vloeistof, benevens eenige quasi opgeloste cellulosa ^ in der tijd,
heeft ontlast.— Zou dit ook het gevolg kunneu zijn van eene buiten-baar moederlijke zwan-
gerschap in gezegde tuba?
22. De niet lang bezwangerde, volwassen uterus , bevattende een ovum van welligt ééne maand,
blgkbaar door deszelfs uitzetting in Jundo. Het voorwerp hangt aan de beide tubae fallo-
pianae , waarnevens men ook de ovaria ziet. Voorts is de vagina geheel opengesneden
tot aan den rand van \\iet orificium uteri, waarineen pennetje, ter aanwijzing, is gestoken,
en in de vagina eene pen ter uitspreiding van dezelve.
23. Dit specimen stelt den , aan de tuhae fallopiancte , oi^^eha^n^ea uterus gravidas , van bijna twee
maaiiden , voor. Men beschouwt , aan de zijden , de ligamenta lata en de ovaria ; voorts
de beginnende uitzetting van den fundus uteri, den eersten tijd van de zwangerschap ge-
noegzaam uitdrukkende. De vagina, aan den voorkant , ter helfte , weggenomen zijnde , doet
het daarin hangend orificium uteri opmerken.
21. De uterus gravidas van iets meer , dan twee maanden , hangende in eene horizontale rig-
ting, gerekend van het orificium tot aan den fundus. Men beschouwt, door het wegnemen
der vagina, het ontbloote orificium-, achter hetzelve, het collum, en voorts de zeer fraage
uitzetting van baar bovendeel, oi fundus. Aan de zijden ziet men de tubae fallopianae ,
ovaria , en ligamenta lala.
25. De uterus gravidas , hangende aan een gedeelte van de vagina. In denzelven is , hoogstwaar-
schijnlijk , een ovum van bijna drie maanden vervat.
26. De uterus gravidas , hangende aan de inplanting van de tubae fallopianae. In dit fraaie
specimen, hetwelk van eene jeugdige vrouw afkomstig is , bemerkt men de gladde en groote
ovaria , de daarneven hangende tubae fallopianae en ligamenta lala. Voorts vertoont
de uterus aan den achterkant, eene zeer gladde oppervlakte • aan de voorzijde is eene in-
snijding gemaakt, tot in de cavitas uterihierdoor ontdekt men de reeds aanmerkelijke
verdikking der randen van den w^erws, benevens de uitgezetheid der vaten, alles op den kant
der doorsnede zigtbaar j wijders de plaatsing van het ovum, reeds aanmerkelijk daarin ont-
wikkeld ; meer naar beneden ontdekt men het collum en orificium. Door dit praeparaat
krijgt men een goed denkbeeld van de figuurs-veranderingen van den uterus onder die om-
standigheden.
27. De uterus gravidas, hangende met zijnen bodem naar boven gekeerd. Men bemerkt in
dit belangrijk voorwerp eene insnijding , welke van den fundus, door het corpus , collum
orificium en vagina , doorloopt , en na genoegzame verwijdering te hebben ondergaan ,
de navolgende bijzonderheden doet opmerken : vooreest , het verschil in structuur van de
onderscheiden deelen fundus , corpus , collum en orificinm , op de kanten der doorsnede
duidelijk zigtbaar ; wijders de grens van de tunica intima in het nagebleven gedeelte vagi-
na; de aan de regterzijde van den fundus uteri, ingeplante\'^j/ace/z/a , met de cavitas van
bet o^um , waaruit het foetiis nu gevallen zijnde , hangt aan de funis umbilicalis , zijnde
een embryo van tusschen de drie en vier maanden. — Aan de zijde van den uterus
men de tuhae fallopianae en de ovaria. Dit praeparaat is zeer leerrijk.
28. De uterus gravidas van ruim zevenmaanden, hangende aan zijnen bodem. Er is eene
opening gemaakt door de geheele voorvlakte tot aan het collum-, hierdoor onderscheidt
men, op de kanten der doorsnede, reeds het zoogenaamde , als bij stratum super stra-
tum , vHezig bestaan van het ingewand , op dit tijdstip der zwangerschap. Verder in de holte
van hetzelve, door het openmaken der vliezen van het ovum , heeft men het genoegzaam
vrge gezigt op het daarin geplaatst foetus; hetwelk reeds eene ontwikkeling van over
de zeven maanden hebbende , zich in zijne natuuxdijke , zamengevouwene , i\'igting bevindt,
en wel zoo, dat het hoofd geplaatst is naar Aen fundus, en hetzelve met de infeviora ge-
rigt is naar het orificium internum.—Meer naar de onderzijde ontdekt men een overge-
bleven deel vau de vagina , opengesneden om het orificium uteri te kannen zien ; zgd-
v\\^aarts van het ingewand , ziet men de inplanting van de tuhae faliopianae, boven welke
alsnu, dat gedeelte, hetwelk men fundus noemt, in deszelfs verbazende vergrooting kan
worden waargenomen , waaixloor deze tuhae thans lager schijnen te staan.
29. De na den afloop der verlossing van tweelingen, nog in zijne meeste grootte, uitgezette
uterus. — Het ingewand hangt aan de tuhae faliopianae; geheel deszelfs gewone figuur is
hier verloren , en zamengesmolten , zoodat het ingewand eenen eenvoudigen hollen zak ver-
toont , waarin al de deelen fundus, corpus en collum verdwenen zijn, en eene algemeene,
bolwijze gedaante heeft verkregen. Gevuld zijude met spiritus , heeft men deze natuurlijke
figuur , welke aan hetzelve op dat tijdstip , door de uitzetting , eigen, is , volkomen behou-
den , en toont ten duidelijkste de verbazende uitzetting, welke zulk een klein ingewand
maken kan. Aan de onderzijde ziet men het toegebonden orificium, om de uittreding van
den spiritus te beletten.
30. De uterus nog in eene vrij aanzienlijke uitgezetheid voorkomende, zijnde de vrouw
eenige uren na de baring overleden. Het specimen vertoont zich het binnenst buiten ge-
keerd : hierdoor krijgt men zigtbaar de geheele uitgestrektheid van de placenta , benevens
een kort einde van de funis umhilicalis. In den omtrek vertoonen zich de overblijfsels
der membranae van het verscheurde ovum ; de vereeniging van de placenta met den wand
van den uterus is hier , door de pseudo-membranae, duidelgk zigtbaar. Aan de overige
uitgestrektheid van den binnenwand van dit ingewand , vindt men hetzelve met voornoemde
membranae mede gedekt. Op den kant der doorsnede ziet men ook in dit specime« duidelijk
het velachtige van deszelfs bestaan, vooral op het einde der dragt. Eindelijk aan-
schouwt men het gedeelte collum en het zeer fraaije otdficium externum uteri, omgeven
met den achtersten rand van de vagina, welke daaraan verbleven is.
31. Dit specimen vertoont den uterus van eene mismaakte vrouw , die na voor de tweede maal
de sectio caesarea te hebben ondergaan, op den tienden? dag na deze operatie stierf. Het
voorwerp is nog aanmerkelijk groot, en heeft nog verre na niet die verkleining , welke de
rustige staat van den uterus vereischt te hebben. Het hangt met zijnen bodem , waarin zich eene
wond voordoet , naar boven ; op de voorvlakte merkt men eene aanzienlijk lange witte streep
op, zijnde het likteeken van de eerste plaats gehad hebbende sectio caesarea, waarvan de
vrouw volkomen herstelde ; zijnde deze operatie toen verrigt door wijlen den heel- en verlos-
kundigen Schuuring, in tegenwoordigheid van verscheiden kunstgenooten, ook van den be-
zitter van dit kabinet. Derdehalf jaar daarna was zij weder zwanger : werd met het beste
gevolg, wederom, door deze operatie, van een levend kind verlost. De gevolgen evenwel
na den derden dag waren zeer ongunstig; met verheffing van ontsteking, koorts en zenuw-
toevallen, Vfelke haar zoo uitputteden , dat zij na weinige dagen bezweek; van hier dat
ixien die wond nog open ziet in het specimen ; aan de onderzijde aanschouwt men het nog
ontsloten orificium, en aan de beide zijden de ^evione appendices. Bij de sectio cadaceris
werd, in de bedeeling \\Sl1!\\ de specimina , het ondei-werpelijke aan dit kabinet toegestaan, terwgl
voornoemde operateur het misvormde bekken verkreeg, waarvan echter, in deze verzameling,
een ^//jjf-afgietsel berust, waarop men nader zal terugkomen.
32. Deze twee specimina, dezelfde bedoeling hebbende, namelijk, om te bewijzen dat de uterus,
na door de zwangerschap te zijn uitgezet geweest, bij zgne verkleining, en in volkomen rust
getreden zijnde, na elke partus eene zekere vergrooting behoudt, hangen daarom ook onder
elkander m dezelfde flesch. Het onderste voorwerp stelt voor den in de lengte opengesne-
den, ééns gedragen hebbenden uterus, op welks kanten van de doorsnede men oordeelen
kan over de nageblevene dikte; vooral wanneer men die vergelijkt met het bovenhangend
tweede specimen, insgelijks in de lengte doorgesneden, doch hetwelk vier malen de verlos-
sing heeft doorgestaan. De kanten dezer doorsnede toch zijn wel driemaal dikker dan het
voorgaande; terwijl dit alles bewijst, dat het ingewand telkens, na elke verlossing weder in
volkomen rust terug getreden zijnde, iets van de uitzettingen blijft behouden.
33. Dit specimen is nog sterker bewijs in het voordeel van het zoo even vermelde gevoelen. Het-
zelve stelt voor, den in staat van rust getreden , met een gedeelte der vagina van eene
vrouw van zekeren leeftijd , die dertien malen verlost was. Een stuk uit de vagina genomen
zgnde ,\' doet het vrije gezigt op het orificium externum uteri hebben : hierin aanschouwt
men eene aanmerkelijke verbreeding en grootheid van buitenrand; het corpus uteri is, in
betrekking tot den rustigen staat, zeor groot. Er is een uitgesneden en er bij nêer-
gelegd, om de opmerkelijke dikte van deszelfs structuur gemakkelijk te kunnen beschouwen,
en hierdoor ook wederom overtuigd te worden van de waarheid der, in het laatste nommer
vermelde meening.
c, O N X V A N G E N I s,
{c o n c e ft v s.)
1. Bevat een zeer klein blaasje, zijnde hoogstwaarschijnlijk een, in de eerste dagen na de im-
praegnatie, afgedreven ovum,
2. Een dito als boven , bg gelegenheid van eenen val, onder eene matige haemorrïiagia uteri
ontlast, en alzoo voor eene zeer jeugdige abortus te houden.
3. Een dito , iets meer gevorderd : men ontdekt op het chorion niet onduidelijk de kleine haar-
wijze uitspruitseltjes der aanstaande placenta.
4. Een dito zeer klein omm, oï abortus, o^ welks buitenvlakte mede de beginselen der uit-
spruitende vaatjes, voor de aanstaande/7/ac^«^« , worden opgemerkt.
É
5. He aborlas, zijnde het ovum van eene zeer jeugdige vrouw, hangende aan een klein coagu-
lum sanguinis, volgens gissing Van 4 tot 6 weken oud; het geheele cAor/o. is Bedekt met
zeer fijne üitspruitseltjes, de vaatjes van de aanstaande placenta voorstellende.
6. Eén dito dito, waarin dezelfde opmerkingen kunnen gemaakt worden.
7. Een dito ais de voorgaande, waarschijnlijk niet oudei*.
8. Een dito \'ocMTO, iets ouder dan de vooi-gaande, waarin zich reeds die haarwgze vaatjes, ee-
nigzins tot één punt schijnen te vergaderen, en waardoor het gladde gedeelte van het ovum
zich begint van het andere te onderscheiden. In de cavitas ovi ontdekt men het beginsel
van het embryo.
9. Een dito als het vooi\'gaande, doch waarin zich geen embryo doet opmerken.
10. Een dito, iets meer gevorderd, zeer {raai ovum. Door het liquor volkomen rond uit-
gezet zijnde , ontdekt men ook in dit specimen een beginsel van \\\\ex. embryo,
11. Een dito ovum, iels meer gevorderd dan het voorgaande.
12. Een dito, wederom iets grooter.-
13. ,Dit specimen stelt voor den abortus
van\' zes a zeven weken ; het chorion is van het amnios
afgenomen, hierdoor heeft men het vrije gezigt op het ontbloote aninios, en ziet men,
door hetzelve heen, het reeds aanzienlijk ohtwikkeld en opgerold emó/yo.
... . ■ ■ •
14. Een dito als het voorgaande , waarschijnlijk twee weken ouder , en in alles behandeld , gelijk
iu het vorige specimen.
1 \'s
15. De abortus van eene vrouw, die verscheidene malen gekinderd had. Van het chorion ont-
daan, aanschouwt men het geheel ontbloote amnios, gedeeltelijk door zijn liquor in staat
van expansie gehouden ; in hetzelve, ziet men eenige opgeloste gedeelten van het embryo. Het
had hoogstwaai\'schijnhjk , reeds 8 a 9 weken bereikt.
16. Dit gedeelte van het ovum, hetwelk door den zamengetrokkcn staat der fijne vaatjes de pla-
centa voimit, is van het overige gedeelte afgescheiden ; aan de buitenste oppervlakte ziet
men die ruigachtige puntjes, dat gedeelte van het vaatgestel toonende., hetwelk zich inde
plastische stof van den wand van den ii^em^s inploegt; aan de tegen- of binnenzijde aanschouwt
men de meer gladde oppervlakte van die kleine placenta. Het is gcnonxen van een abortus,
hoogstwaarschijnlijk 9 a 10 weken gevorderd zgnde.
17. De abortus van 7 weken, zijnde een ovum ^ hetwelk aan een coagulum sanguinis hangt.
De uitbreiding van de haarwijze spruitseltjes oyer het is al te rijk en te menigvul-
dig^ zoodat daardoor ^een glad gedeelte is overgebleven , eu de placenta hierdoor, indien
hetzelve gebleven was, eenen al te ruimen omvang zou gemaakt hebben.
Het gedeelte van het ovum, hetwelk de placenta bevat, hoogstwaarschijnlijk van een abortiLs
van 8 a 9 weken. Overigens gelgkvormig aan n°. 16.
19. De van tusschen de 6 weken en twee maanden , waarin men eene zonderlinge vaste
zelfstandigheid ontdekt, niet ongelijk aan het beginsel van eene mola.
20. Eene portie van een zeer verdikt onim ^ op welks binnenste oppervlakte men eene, als hy-
datieke, funis umhilicalis waarneemt. Aan de tegen- of buitenzijde ontdekt men eene te-
gennatuurlijke vaste gedaante, welke niet overeenkomt met de gewone van dien tijd, zijnde
nog geen 10 weken , volgens opgave.
21. Een zeer fraai oA\'Mm , volgens opgave, 10 a 11 weken gevorderd zijnde. Men bemerkt hier
zeer duidehjk een gedeelte van d^ membrana dedduay doov de plastische stof in der tijd
geformeerd zijnde, over de vaatjes heengetrokken, en gevende eene koekvormige gedaante
aan die zijde van het ovum-, terwijl bet overige meer gladde gedeelte, hetwelk gemeenlijk naar
het orificium iiteri gekeerd is, zich van het eerstgenoemde, duidelijk onderscheidt.
22. Een niet minder fraai ovum, omtrent van dezelfde tijdrekening, waarin men de pseudojnem-
hrana van de haarwgze vaatjes heeft afgéwasschen, en waardoor dit voorwerp, nu een meer
los vlottend voorkomen verkrijgt.
23. Een zeer fraai ovum, van 8 a 9 weken tijdrekening. Men beschouwt het onderste of
gladde gedeelte; voorts het bovenste, of dat, waarop zich dë vormt; in het
laatste gedeelte aanschouwt men de, gedeeltelik van de pseudomembrana, ontbloote haar-
wijze vaatjes, en de gedeeltelijk daarop n^^eUten pseudomembrana, waardoor dit laatste
koekvormig tegen het andere uitkomt ,;eri hierdoor is dit een zeer leerrijk praeparaat, aan-
wijzende, hoe de stof, i^r der tijd, de vaatjes aan elkander verbindt. Eindelijk
bemerkt men, door het liquor amnii, eenigermate het embryo.
24. Een dito ovum, waaraan men een aanzienlijk coagulum sanguinis hangende vindt.
25. Het stuk van een zeer verdikt tegennatuurlijk ouum, van 8 a 9 weken tijdrekening- waar
men ook tevens een zeer fraai embryo, aan de funis umbilicalis ziet hangen: aan dit\'voor
werp ontdekt men zeer duidelijk het zoogenaamde navelblaasjq,
26. Een dito ovum, zijnde een abortus van 9 a 10 weken tijdrekening. Men aanschouwt op de
eene vlakte van het c/ior/o/^ de geconcentreerde massa van vaten, welke dat gedeelte der n/a-
centa zamenstelleu. Voorts hangt het omm aan het meer gladde gedeelte van hetzelve en
xs er eene opening gemaakt in den wand van het ei, waardoor een zeer fraai embryo
116
buiten hangt, aan deszelfs funis umbilicctlis, hierdoor heeft men ook het vrge gezigt in
kamer van het ei.
27. Een ovum, zijnde naar opgaaf de abortus van 10 a 11 weken tijdrekening. De zelfstandig-
heid van het OPM772 , uiterlijk, is hier zeer tegennatuurlgk. Er is eene opening in gemaakt van
boven tot beneden, zoodat men het vrije gezigt in de holte van het ei heeft, hierdoor be-
schouwt men de buitengewone dikte der memhrana van hetzelve. De proportie van hety^e-
tus, hetwelk men aan de funis umhilicalis iX&t hangen, staat niet in evenredigheid, noch
met de opgaaf der tijdrekening, noch met den omtrek en inhoud van het ovum. Alzoo
schijnt de natuur, door te groote ontwikkeling van het ovum , gemist te hebben in den ge—
noegzamen groei van het foetus, en daaruit schijnt de verbastering van het ovum te moeten
worden afgeleid.
28. Een dito, zeer verdikt, en over de buitenoppervlakte naar een mola gelijkend, ovum. Aan
de eene zijde echter geopend zijnde, bezit het in het amnios eene kleine ruimte, waarin
ook een embryo, hangende aan de funis umbilicalis. De opgaaf der tgdrekening was tus
schen de 10 en 12 weken.
29. Een dito abortus, van tusschen de 8 en 10 weken , hangende aan een coagulum san^ciinis
De buitenomtrek is zeer verdikt en buitengemeen vast, aan de eene zijde is een stuk weg-
genomen, waardoor men in de holte ziet; heX. amnios heeft meer natuurlijk voorkomen;
het embryo, hetwelk aan de funis ambilicalis hangende gezien wordt, heeft in betrekking
tot de opgegeven tijdrekening, te weinig ontwikkeling gemaakt.
30. Een zeer fraai ovum van tusschen de 8 en 10 weken tgdrekening. Men beschouwt aan het-
zelve eene zeer mooije eivormige gedaante. Het gedeelte chorion, waarop zich de placenta
gevestigd heeft, is bedekt met de pseudomembrana, waarvan de grens van afscheiding
duidelijk gezien wordt, en van waar het gladde gedeelte van ovum a\\s in een punt eindigt.
Dat gedeelte derhalve , hetwelk met de pseudomembrana gedekt is, komt daardoor verdikt
en vast gelijk een koek voor, en geeft een duidelijk denkbeeld, hoe die losachtige uit-
spruitseltjes in den beginne op kleinere ova gezien, door deze stof in later tijd tot eenen
koek zijn zamen vereenigd.
31. Voorstellende een abortus, zijnde een leeg ovum opengesneden. In hetzelve bemerkt men
wederom den meergemelden verdikten staat van het chorion , terwijl het amnios vrij natuurlijk
in hetzelve gezien wordt. Volgens opgaaf van gelijke tgdrekening als de voi\'ige,
32. Een dito abortus, mede volgens opgaaf om de 10 a 11 weken. Opengesneden zijnde ver-
toont het, evenzeer als in het voorgaande, dat tegennatuurlijk verdikt chorion, de meer na-
tuurlijkegedaante van het amnios, doch het zeer weinig ontwikkeld, en aan zijn funis um-
hilicalis handend embryo. Zouden die meermalen aangehaalde verdikkingen, ook de aanlei-
dende oorzaak kunnen zijn van den abortus o^ die tijdrekening, en als zoodanig onder de
redenen van den abortus mogen worden opgenomen?
33. Een zeer fraai ovum, hangende aan een coagulum sanguinis. Men beschouwt in hetzelve
de plaats, waar zich de placenta geformeerd, heeft. Voorts eene aanmerkelijke buitengewone
uitspruiting van fijne vaatjes, over de geheele vlakte van het ovum, zoodat daardoor geen
glad gedeelte is overgebleven.
34. Een ahortus, volgens opgaaf van bijna drie maanden. Het ovum is gesloten gelaten; er is
door de membrana genoegzaam zigtbaar een embryo, in den gewonen vorm gepIooM lig-
gende. Het specimen hangt aan dat, gedeelte, waarop zich de placenta geplaatst bevindt,
welke zeer naauwkeurig van derzelver membrana caduca gezuiverd is, en daardoor zijn al
de zamenstellende vaten volkomen zigtbaar.
35. De abortus van tusschen de 20 en 22 weken tijdrekening. Het specimen, op zich zelf be-
schouwd, behoort onder de .«Hom, om deszelfs geheelheid, aangezien het nog vol-
komen gaaf en gesloten is. Over de bovenoppervlakte beschouwt men de plaatsing der
placenta, gedekt met Ae pseudomemhrana. Het overige gedeelte van het vertoont zich,
als naar gewoonte, glad, en in hetzelve wordt het ligaor amnii met het foetus bewaard,
hoezeer door de digtheid der membrana niet zigtbaar.
3ö. Een soortgelijk aanmerkelijk groot ovum, waarschijnlijk van 18 a 20 weken tijdrekening Men
ziet op de bovenste oppervlakte, zeer fraai, de placenta met hare juiste omgrenzing, tevens
gedekt met de membrana caduca , ook nog aan de zijde een los punt in de
spiritus dobbert. Verder aanschouwt men het meer gladde gedeelte van het het-
welk zich gemeenlijk naar het orificïum uteri gerigt vindt, en door de membrana in dit
schijnt er het embryo, in deszelfs liquor liggende,
tamelijk duidelijk door heen. ^ oo ,
37. Dit ./.ecW« bevat den abortus van tusschen de 5 en 6 maanden. Het is opengemaakt
en het embryo uit hetzelve genomen, ligt er naast. Men beschouwt door die openin«^ de\'
cavitas ovi, de gladheid van het amnios, de binnenvlakte van de placenta, welke tot het
foetus behoort; de inplanting van de ambilicalis, welke met eene bogt door de one
ning van het ovum uitslingert, en bjj de abdomen van het embryo eindigt Voorts be
.chouwt men het gave embryo, en verder den buitenomtrek van het ovum, bijzonder dat
gedeelte van hetzelve, waar de placenta zich bevindt; welk baarmoederlijk gedeelte van de
placenta, deels gedekt is met de membrana caduca, deels ontbloot van dezelve en c^eheel
gezuiverd, in dat laatste gedeelte het vlottende fijne vaatgestel aanwijzende. Dit specimen
heelt vele nuttige punten van aanwijzing.
d. OntaVikk ELIng der vrucht.
{EM-BRYOLOaiA)
1. Een embryo, hangende aan de funis umhilicalis, hoogstwaarschijnlijk van de derde week
der tijdrekening. In hetzelve zijn de schaduwachtige beginséltjes van hoofd en ledematen
even zigtbaar. , i
2. Een dito embryo, hangende op gelijke wijze, zijnde yolgens opgaaf waarschijnlijk de vierde week
van tijdrekening. Niet onduidelijk stelt het de gedaante voor van een klein Loontje of niertje.
3. Een dito embryo, hangende aan de funis umbilicalis, huiten eenige overblijfsels van het
ovmn. Deze abortus is mede van de voorgaande tijdrekening.
4. Een embryo met zijne membrana amnii, volgens opgave 5 weken tijdrekening.
5. Een abortus van 4 a 5 weken, hangende asiw Ae funis umbilicalis , doch hebbende nog slechts
eene zeer ongevormde gedaante.
6. Een dito abortus van 4 a 5 weken, waarvan het meerendeel vaii het ovum is bewaard ge-
bleven , en waaraan ook het voorwerp hangt; terwijl men het embryo, buiten hetzelve, aan
de funis umbilicalis ziet hangen.
7. Een embryo, volgens opgaaf van 5 weken tijdrekening, hangende aan de funis umbilicalis.
Hetzelve verlaat eenigzins de ongevormde gedaante.
S. Een dito embryo van dezelfde tijdrekening , zgnde echter minder ontwikkeld.
9. Een mede van 5 weken tijdrekening, bevattende het geheel gehouden doch ontbloote
amnios , door welks doorschijnenden staat men het embryo , zeer fraai opgevuld , aan deszelfs
funis umbilicalis ziet hangen.
10. Een abortus y&n bgna 6 weken tgdrekening, hangende aan de funis umbilicalis, en heb-
bende reeds eenige kennelijke ontwikkeling gemarkt.
11. Het embryo, hangende aan deszelfs Junis umbilicalis, met een stuk van het ovum, zijnde
de abortus van 6 a 7 weken tijdrekening. In het embryo beginnen zich de ondersche\'-
dene deeltjes zigtbaar tot ontwikkeling te zetten.
12. Een dito als in het vorige nommer.
13. Een embryo van 7 tot 8 weken tijdrekening, waarin de vorderingen der ontwikkeling reeds
zeer aanzienlijk worden waargenomen.
14. Een fraai embryo van gelijke tijdi\'ekening als het voorgaande, hangende aan de navelstreng
met een stuk v^an het ovum*
15. Mede een zeer fraai. embryo, van 8 qf 9 weken tijdrekening , hangende aan de funis umbi-
licalis. In &it embryo komen Ae oogen en de randjes der buitenooren vrij zigtbaar voor,
-
. -tyr»-.
-ocr page 143-en zija de ledematen reeds iets meer dan eenvoudige stompjes, namelijk met kennelijke
Streepjes op de einden , welke de naderende vingers en teenen aanwijzen.
16. Een dito, hangende aan de funis umhilicalis, tevens met dat gedeelte van het ovum , het-
welk de placenta bevat.
17, Een dito, hangende aan de funis umbilicalis, mede van 8 a 9 weken tijdrekening
68 Een dito van 9 weken tijdrekening. .
19. Een dito, waarschijnlijk van dezelfde tijdsontwikkeling,
20. Een dito van 9 weken tgdrekening, hangende aan de funis umbilicalis waarin men tevens
beschouwt een gedeelte van het ovum, eenigzins tegennatuurlijk verdikt,
21. Een zeer fraai embryo, waarschijnlijk van 9 a 10 weken tijdrekening. Het hangt aan de na-
velstreng, wier inplantisg men ziet in de placenta i voorts is de geheele placenta gecon-
serveerd, en haar pars uterina, zuiver afgewasschen van de pseudomembrana, vertoont
zich haarachtig, mosachtig. Het geheel is zeer fraai, en de onderste en bovenste lede-
maten,. reeds met vingertjes en teentjes voorzien, zigtbaar,
22. Een embryo van omtrent 10 weken tijdrekening,
23. Een dito als het voorgaande,
24. Een zeer fraai embryo van 10 a 11 weken tijdrekening, waarin de ontwikkeling van de hg-
zondere deelen reeds zeer veele vordei\'ing gemaakt beeft.
25. Een dito van dezelfde tijdrekening, waarin men tevens aanschouwt de geheele lengte van de
funis umhilicalis, en derzelver placenta,
26. Een embryo van 11 a,12 weken tijdrekening, hangende aan de funis umbilicalis, waaraan
een stuk tegennatuurlijk verdikt of^awz zich bevindt. Men ziet in betzeive den aanleg tot mis-
vormde ejc/re/WïVezïe«, tenminste van de onderste ledematen , waarvan de voeten, geene
verdeeling iu teenen kenteekenenda, horlvoeten zouden geworden zijn,
27. Een embryo van II a 12 weken tijdrekening,
28. Een dito, hangende aan de funi?> umhilicalis, van 12 weken tijdrekening.
29. Een dito van dezelfde tijdrekening.
30. Een dito specimen, -
-ocr page 144-31. Een zeer fraai emhryo van 12 tot 13 weken tijdrekening, derhalve nagenoeg drie maanden •
het was op dien tijd dat de vrouw, van welke bij de beschrijving der embryones 57, 58 en
59 melding zal gemaakt worden, door eene aandoening dit einbryo aborteerde, doch zwaB-
ger bleef van de drie waarvan in gezegde nommers zal gesproken worden.
32. Een dito, niet minder schoon.
33. Een dito embryo, een weinig meerder gevorderd dan het voorgaande.
34. Een dito embryo , zeer fraai gevormd , vooral met betrekking tot het hoofd , de handen é»
voeten, van !3 weken tijdrekening.
35. Een dito minder fraai ontwikkeld emhryo, van dezelfde tijdrekening.
36 en 37. Twee emhryones gemelli van 13 tot 14 weken tijdrekening, welke geaborteerd zijn
in eene hevige febris eatarrhalis maligna, met convulsieve bewegingen , doch waarvan ech-
ter de patiente gelukkig herstelde, In het emór/o ^37, ontdekt men bijna over de geheele
oppervlakte, vooral van aangezigt, hals en rug, zwartachtige plekken. Zoude dit ook het
gevolg kunnen zijn der convulsieve bewegingen, welke bij de moeder plaats gehad hebben?
38. Een zeer fraai emhryo van 14 weken tijdrekening.
39. Een niet minder fraai embryo, van dezelfde tgdrekening,
40. Een niet minder gunstig ontwikkeld embryo , y&n 15 weken tijdrekening, volgens opgave,
41. Een zeer fraai embryo van 16 weken tijdrekening,
42. Een ditp embryo van tusschen de 17 en 18 weken.
43. Een dito emhryo van 19 tot 20 weken. ^
*
44. Een uitmuntend fraai ewÄrjo, even als van a/Äas^, liggende overzgde op een stuk fraai
cieerde placenta / behalve de algemeene ontwikkeling en witheid , munten daarenboven de
beide handen en .voeten uit in schoonheid van maaksel.
45. Een zeer fraai emhryo , van 22 tot 23 weken tijdrekening,
46. Een schoon ontwikkeld embryo van 24 tot 25 weken tijdrekening.
47. Een zeer mooi embryo van 26 weken tgdrekening.
-ocr page 145-18. Mede een zeer fraai embryo van 26 tot 27 weken tgdrekening.
49. Een embryo van omtrent 26 weken tgdrekening.
50. Een dito zeer fraai, van dezelfde tijdrekening, doch waarbij men behonden heeft de geheele
funis umbilicalis met de placenta.
51. Een dito, i„ alles als de. voorgaande 5 doch waarbij men tevens eene zoogenaamde gestren-
geldheid van de funis umbilicalis van het linker been waarneemt.
52. Een dito foetus van omtrent 30 weken tijdrekening, met Junis umbilicalis en placenta.
53. Een foetus van 31 tot 32 weken tgdrekening.
54. Een/oe/Ms van 33 tot 34 weken tijdrekening,
55. Een minde, gunstig ontwikkeld, volgens opgaaf van 35 to. 3<i weken tgdrekening, ,net rim-
pelige huid voorzien , foetus. "
56. Een zeer goed ontwikkeld , van 36 tot 37 weken tijdrekening. Men bemerkt in het-
zelve eene bnuengewoon bleeke klenr en paarsaehtige blaaawheid der lippen. Zonde deze
vulsien b, de moeder, d.e hetzelve, per partum praematurum, dood ter wereld bragt ?
67, 5S en 59 Drie J^tus, welke met N\'. 31 nitgemaakt hebben de dragt van eene vrouw
van tusschen de 27 en 28 „ren , waarvan zij , in nagenoeg de 13- week , van bet embryo n\' m
fortee-de, en omtrent 6 maanden daarna van deze laatste drie verloste: van welke N» 57
dood ter wereld kwam, doch echter pas gestorven sebeen te zijn - 58 »enne \' f
en nog levend, op denzelfden dag geboren werd, doch in den^^d deT;!: \'
e geboorte stierf, en eindelijk N». 59 des nachts, na de geboorte van de Ie vor^ gen ^
wordeu, da; de moeder, \'CijTL^Z\'^^Z^Z^ ^ d^f
.haren t^a beviel. Z^ had de weken van htren tijd m M; en „rZT
60. Een volkomen foetus maiurue , zóó „aar de geboorte overleden en d s ■ 1 .
staat van ontwikkeing, — Men ver^ehil, f. n dus in volmaakten
.fteekeningie in-N». 2 vermeld 7 .1 ™ " -haduwachtige
stelt. " \' in stille verrigting daar-
-ocr page 146-e. nageboorte.
[s e c v n d i n a b.)
1. De placenta met de fanis umhilicalis , en een gedeelte van het overige van den zak van
\' het ei, zijnde van een ahortus van tusschen de 6 en 7 maanden. Men bemerkt aan dit
voorwerp dat aan de zijde, die tegen den uterus heeft aangelegen, een aanmerkelijke lap
pseudomemhrana wappert.
2. De nageboorte van eene volkomen dragt, alwaar men de funis umhilicalis op den uitersten
\' rand van de placenta ziet ingeplant. Dit specimen heeft na de herhaalde wasschingen
een zeer zuiver wit voorkomen.
3. Be placenta van een abortus van 3 tot 4 maanden, iu een zeer gezuiverden staat voorge-
steld, zijnde de vaatjes, door uitwassching en ontblooting, hoezeer met geinjicieerd, als
fijne vezeltjes zigtbaar.
4. Eene èho placenta, waarin het vaatgestel, zoowel slagaderen als aderen, door eene fgne
roode stof is opgespoten, en van de pseudomembrana gezuiverd zijnde, eene zeer fraaije
verspreiding van de vaten doet bemerken.
5. De placenta van een ahortus, van ongeveer 4 maanden tijdrekening, in wier slagaderlijk
vaatgestel eene roode , iu de aderen eene blaauwe stof is ingespoten ; voorts ontdaan van
al de vliezige omhulsels, vertoont dit specimen fraaiste vermenging van de roode en
blaauwe vaten, in hunne uiterste fijnheden zigthaar.
6. Eene dito placenta, iets grooter, en op dezelfde wijze bewerkt, levert, als het. vorig n%
een zeer fraai betoog op.
7. Eene dito placenta, wederom iets grooter, mede als de voorgaande "bewerkt , is het een
even zeer belangrijk praeparaat.
8 Het gedeelte eener volkomen ontwikkelde placenta, welke, door het wegnemen ^^ ^ jli-
zige omhulzels , en de invulling der vaten met tweederlei kleur, een zeer goed denkbeeld
geeft van derzelver vaatrijke structuur.
9 Drie onder eikander hangende /ofe/.\', uitmakende een gedeelte van eene volwassene placenta.
\' De pseudomemhrana, en de verdere cellulaire bedekselen opgerui^nd zijnde, en de vaat-
jes tot in de uiterste fijnheid .^c^W, de slagaderen met rood , de aderen met blaauw,
vertoonen deze Joto/^ de allerfraaiste mengeling van deze twee kleuren , en een uit-
„.untend fijn vaatgestel, waaruit vooral h.t baarmoederlijk gedeelte van\' de placenta ^e-
vormd is.
-ocr page 147-10. Eene volwassene placenta, met eene roode wasstof opgespoten : men bemerkt aan hare
binnenzijde de inplanting \\ au de funis umbilicalis, en de, óver die vlakte verspreide,
zeer gezwollen , groote vaten. Voorts , aan de tegenzijde , of bet anders genoemde baarmoe-
derlijke deel , is het sponsachtige bekleedsel zuiver opgeruimd , en vertoont zich hierdoor
de verbazende vaatrijkheid van genoemd gedeelte, alles naauwkeurig gevuld met de gezegde
roode stof.
H. Een niet minder, dan bet voorgaande, belangrijk praeparaat, zijnde eene volwassene placen-
ta, hangende aan de /\'m/z/s umbilicalis, e\\\\ voorts bewerkt op dezelfde wijze als het voor-
gaande nommer , levert het een even zeer fraai resultaat op.
12. Dit specimen stf^X. voor de ^/ace/z/a van tweelingen , en is in zich zeiven dubbeld. Op de twee
uitersten ziet men de inplanting van elke funis umbilicalis : door de vaten van de ééne
funis umbilicalis heeft men in het fgne maaksel eene roode stof ingebragt, door die van de
andere , op gelijke wijze eene blaauwe. De sponsachtige vliezige zelfstandigheid zuiver
opgeruimd zijnde, vertoont zich die verbazende hoeveelheid fijne vaten gevuld en ontbloot,
en ontdekt men de juiste grens van de beide placentae , door het onderscheid der kleuren,
terwijl men aan de tegenzijde, waar zich de funiculi bevinden , die scheiding zoo niet waar-
neemt, maar het voorwerp als het ware , eene eenheid vertoont. Eene opmerking , welke wel
bij de partus van tweelingen in aanmerking genomen mag worden. Het specimen is volwassen.
13. De placenta, nog in situ naturali in utero. T)e uterus vertoont zich geopend, ten einde
de plaatsing der placenta gemakkelijk te kunnen waarnemen , welke placenta , door de vaten Van
de funis umhilicalis, die er nevens ligt, alsmede door de vaten van den w^e/v/s , met eene roode
en blaauwe stof geinjicieerd zijnde , een uitmuntend praeparaat oplevert. De kraamvrouw
stierf weinige uren na de verlossing ; van daar dat de uterus zich nog zoo ontwikkeld vertoont.
14. De uterus met de genitalia externa van eene kraamvrouw , den tweeden dag na de bevalling
overleden. De uterus opengesneden zijnde , ziet men in denzelven de daarin nagebleven
placenta met de funis umbilicalis
BIJVOEGSEL TOT N® 13.
Bij gelegenheid der beschrijving van dit specimen zal ik eene kleine uitweiding doen, om de gevol-
gen eener genomene proeve in bet midden te brengen , ten einde de zoodanige mijner geëerde kunstgenoo-
ten in dit vak , welke de bedrevenheiden het regt bezitten pm zulke proefnemingen te herhalen , daartoe
optewekken , om. nog eens nader bij herhaalde uitkomsten te kunnen beslissen, wat in deze voor
waarheid te houden zij.
Sedert onheugelijke tijden heeft men zich nu en dan bezig gehouden met het onderzoek van het
vraagstuk: bestaat er eene dcidelijhe communicatie tusschen de moeder en het foetus of niet ? en zoo
ja — hoe heeft deze dan plaats ? Het is overbekend , dat hierover zeer veel voor en tegen geschreven
IS ; velen hebben m der tijd gesteld, dat er eene dadelijke communicatie bestond door zenuwen, en
hebben ook langs dien weg getracht de imaginatio grandaram op het foetm te expliceren ; intusSchen
zqn er geweest, d,e dezen zenuwzamenhang verworpen hebben , en dien ten gevolge ook den invloed
van genoemde imaginatie.
Sommigen hebben gemeend , dat er eene voortdurende gemeenscl.ap door vaten bestond, welke door
16*
-ocr page 148-den weg der placenta tot hei jToe/tfs , eene onafgebrokene gemeenschap tussclien den wand vau de»
en hetveronderstelde. Dit is echter wederom door anderen verworpen en wel vooral , od-
der andere argumenten, op grond, dat al de proefnemingen mislukt waren , die men met alle orazigti;,^-
heid had in het werk gesteld om injectie-sioï, door middel der bloedvoerende vaten van den uterus
te brengen door de placenta tot het yoe/«s , en omgekeerd van het laatstgenoemde door denzeJfden wei?
op de vaten van den uterus te werken , en de stof daarin over te brengen, en alzoo dsa onafgebroken
cirkel te trachten te bewijzen van de moeder tot het foetus , en van dit tot die weder terug. Ik Jierze >:
onder andere argumenten waren deze misiukte pogingen de grootste radon , dat die geciaciite weder ver-
viel , en indien dit dan ook voor waarheid gehouden moet worden , dan vervalt v.in zehe de gedachte ,
als of er rood bloed als zoodanig werd overgevoerd tot het foetus,
Intusschen heeft men in eene reeks van jaren eu proefnemingen en auto. üën de natuur genoegzaam
ontdekt in hare werking bij hetgeen , hetwelk bij de impraegnatie en de verdere ontwikkeling van hei
foetus plaats heeft : zoo weet men met genoegzame zekerheid , dat door den rhythmm vasorum ïn bet
ingewand tijdens de coïtus^ , wanneer impraegnatie het gevolg zal zijn, de piaütische lympha van het
bloed wordt uitgedampt, en ais eene lijmachtige, kleefachtige zelfstandigheid den waud van den «/e/\'as vaa
binnen bedekt, zoodat hei corpusculum , ouum, geheeten, hetwelk door den oviductus, tuba fatlopiana,
uit het ovarium overgenomen in den uterus gebragt wordt , aldaar die lieilzame nitgestoteue plastische
stof ontmoet, die het zeker voor verloren geraken in de eerste da^en beveiligt , en zich als het ware
daarin vYikkelt: en naar ons inzien is de niet genoegzame tnaije kJeverigheid van deze plastische zelfslan-
dig\'ieid , waardoor zij dat corpusculum niet genoe:^zaam verzekert, welli^^l ook eene der menigvuldige
redenen , waardoor het ovum in den beginne verloren geraakt. Indien dan deze zelfstandigheid hare
noodige taaiheid bezit , alsdan zal het ovum van dien kant genoegzaam verzekerd zijnde , onder de hand
van de vis Vitalis, die veranderingen gaan - aannemen , welke in den eersten tijd daaraan verbonden zijn;
zoo zuilen bijvoorbeeld de vliezen , welke dit ovum zamenstellen , langzamerliand worden geformeerd ,
en op het buitenste van hetzelve zeer fijne vezelachtige uitspruitseltjes verschijnen , zijnde de beginse-
len dier vaatjes , welke dat gedeelte der placenta daarstelien , hetwelk het naast aan den wand
van den uterus grenst. Deze fijne vaatjes p\'anlen zich , ea dringen zachtjes in de nu nog weeke plas-
tische stof, welke stof even zeer, als al de overige onder het beheer der vis vitatis gesteld zijnde , een
meer so/if/e voorkomen verkrijgt , en in latere weken schijnvliesvormig, pseudomembrana wordt; de fijne
vaatjes op de oppervlakte van het chorion meerder en meerder in getal en grover wordende , sluiten zich
met een gedeelte van die pseudomembrana aan, en doen daardoor langzamerhand dat gedeelte van het
ovum eene koekvormige gedaante aannemen, zijnde de buitenvlakte der placenta^ terwijl de andere zijde
van de pseudomembrana genoegzaam hecht aan den «/e/\'as-wand vereenigd is, tevens al vaster en vaster
wordende , het gepaste verbindende middel is tusschen de he.de corpora , placenta en wand van den z^/e-
rus, waardoor deze genoegzaam hecht en rustig aan elkander verblijven , en er alleen dan maar nadeelige
gevolgen kunnen plaats hebben , als die stof niet genoegzaam in soliditeit is overgegaan , en niet genoegzaam
den zamenhang verzekert, en de placenta somtijds op het minste geweld\'dat er plaats heeft, of zelfs
zonder dat, alleen door de toenemende zwaarte , afwijkt , bloedstortingen en toevallen geeft, Of in het
omgekeerde geval , wanneer deze stof te solide geworden is , en de pseudomembrana , a\'s het ware in
vastigheid wezenlijke membrana gaat evenaren, als dan heeft het omgekeerde gevolg plaats, eu
ziet men soms, nadat de \'van het kind volbragt is , de placenta niet_ daarna yerschijnen, maar
soms dagen achterblijven, ja zelfs zoolang noodig hebben dat er maceratie tu\'sschentreedt , om die vas-
tigheid te vernielen , en dikwijls 8, 10, 12 dagen daarna de /i/ßcs/j;« half gemacereerd buiten te brengen.
Er bestaat dus een weldadig intermedium , hetwelk dien zamenhang bevestigt ; maar hseruit heelt
men nu opk , gevoegd bij de straks genoemde mislukte proefnemingen van inspuiting , willen besluiten ,
dat aile directe commuaicatie tusschen de moeder en het foetus ten eenenmale da.ardoor is afgebroken ,
en dat deze tusschenliggende, als het ware sponsachtige of p^eudomembraneuse atof de verbinding der
twee vaatsoorten, die namenlijk van de oppervlakte der placenta, en ter andere zijde , van den wand
van den uterus, geheel enten eenenmale zoude beletten, terwijl men over het algemeen meent, dat die
pseudomembraneuse tevens tot ontvangplaats verstrekt van die voedende vloeistof, welke,
zoo zij meeoen , de vaten van den wand der baarmoeder hij doorwaseming uitstoot, en vervolgens als
het ware , aan de tweede hand levert, zijnde de eerste rijen der vaten van de placenta; welke vloei-
stof men meent , dat van eenen lijmpKatico-chyleusen aard is, door de placenta verdev tot eene bloed-
soort bewerkt wordt , welk bloed als dan , als zoodanig door de vena umbilicalis naar het foetus stroomt.
Ik . zeide eene bloedsoort , want dat hel Joetus eene andere soort van rood bloed heeft , dan wel de
volwassene persoon , zal wel neniancl in twijfel trek!^ell , die met aandacht de beide vloeistóffen heeft nagezien.
Uit deze korte redenering over de natuur der zaak blLjkt genoegzaam, dat de directe communicatie
. der vaten in twijfel getrokken , of zelfs geheel tegengesproken wordt door de mislukte pogingen der injectien
vermeld in het hierboven gezegde plaats iiebbend internadium. Wij kunnen niet ontveinzen , dat wij met
betrekking tot de mislukte injectien , door enkelde genomene proeven in den loop van eenige jaren , dit
argument ook alzoo hebben bevonden; doch het is ons dikwijis bij nadere inzage voorgekomen , dat er
ten aanzien van deze proefnemingen nog niet alles is in acht genomen , wat hierbij kan worden ge-
tischt , oin, indien ze bestaat , dien fgnen zamenhang tiissclien dc vaten te ontdekken , en wij stelden
ons dus voor , om bij de eerste gelegenheid, wanneer zich daartoe een geschikt voorwerp opdeed, de
proeve met eene nog grootere omzigtlgheid , zoo wij meenen, te herhalen. Er zijn toch onderscheirle-
ne verschijnsels , welke voor eenen continuërenden weg pleiten : onder deze behoort zeker niet het
minst, de wijze van bloedverlies uit den wand der baarmoeder, bij loswording van een gedeelte der
placenta: vc^^ev bijzo.ider nog, wanneer de ongelukkige toestand van uterus , atoaia geheeten , daar
IS, en z.ch bq die gelegenheid ^^ placenta toevallig heeft afgescheiden; alsdan ontwaart ^de verlosktm-
dige hand geene vioeijmg uit groote vaten , maar ee.,e ais zeefwijze geweldige nitzijping uit dien wand ,
weike aan de nu opengestelde monden der fijnste vaatnetten doet denken; want indien er zu\'k e\'-ne
vereeaiging doorgaande bestaat, kan dezelve Wel niet anders, verondersteld worden te .eschiede-, dan
door fqne vaatnetten: hierbij komt nu nog de eenvoudige wijze van bIoeds:elpen welke de i alunr
zelve verngt , door de m elkander plooijaig en inkrimping der structuur van den uterus b^j geUikki^- her-
vatte zamentrekkiüg, zoodat de fijne vaatnetten daardoor vele boeken eo kronkels verkrijgen en naar
mate zich de uterus in elk geval al verkleint en verkleint , die vloeijingen uit zicii zelve beginnen te
eindigen. En wanneer men nu hierbij in aanmerking neemt het verschijnsel, lochia , waarmlle lang-
zamerhand , ook met kleursverandering , de geheele zaak en de totale sluiting van den «/-e/-«« gindi -t dan
laat het wel eenige verdenking open ten voordeele, van de gedachte, dat er\'eene voortdurende commu
nicatie zou bestaan : ofschoon wij öok niet ontveinzen , dat er zeer gewigtige bedenkingen tegen zijn,
maar naar ons inzien is de zaak nog niet genoegzaam hierdoor beslist.
En wat nu betreft het straks aangehaalde intermedium, dit behoeft , op zich zelve beschouwd n-et
te verstrekken, om die directe gemeenscliap te beletien : het tegendeel zou hier met hetzelve zelfs\'wel
ligt kunnen plaats hebben : dit namelijk , dat het de fijne vaatjes , weike in aanraking zijn onder\'
^teunt en als het ware plaats geeft. Want als wij aan ^^n^ commanicatio vasorum directa zuuén de„-
iieu, kan dezelve wel, gelijk wij reeds gezegd hebbe n met anders, dan in zeer fijne vaatnetten ip
bestaan, verondersteld worden, welke malkanderen van beide dijden, door intermedium h^.r.
«ntmoeten en dus bq eene eventuë.e partus, als alles geregeld gaat, zonder schade, uit hoofde van
hunne fqnheid, elkander kunnen loslaten. Deze fijne seriën worden dan door d,t onder-
steund, want zij zouden op zich zeiven niet in staat zijn, het gewigt der placenta te dragen en de
vereemgmg met den waad van den te onderhouden; deze ondersteuning eo vereeniging is beter ver
troawd aan de psendomembrana , welke het toenemend gewigt der placenta rustig en Lcht met den
wand van den uterus bkj ft verbinden. Ooi. zou deze gedachte, wanneer zij in de ^natmi- bestond W
er geen rood bloed gevoerd wordt van de moeder\'tot het kind, niet ia den we- staan aan-e \' i
met eene directe-^communicatie , die in zeer fijne en dus in secretive vaatnetten beslaat \'zT^TT] \'\'h
laat vereemgen , dat de laatste vaatnetten van den wand der 1,aarmoeder eene voedingsstof afscüeWen wel\'e
bi] directe communicatie aan gelnke ftjne seriën van vaten inde placenta aanwezig, en di-^ wii\'n.f.P
luklug gtdane injectien als zoodanig bezitten, die stof wordt overgenomen en ,n de verde; "
«elijk het arguruent ook mede brengt, tol bloed bearbeid,
Hoe l,et zi5 ,-wij bleven mtusschen met veel geduld een bekwaam voorwerp afwachten te^i e\'.d f
proefneming ne herhalen, en te zien bii naderp . i.- acuten , te.i ende de
worden. Intusschèn weet ieder ontleedJ^at m lLd^ ^ ""
verkrijgen ; want, of het behoort eene vf t" tfn Ïa" \\ \'\' \' ^^
tig en ongehoord tegenwoordig is , of eene „ ;::;k:,^;v::ier z^TT^^I^^.^^
ta nog rustig m utero verkeert, en hoegenaamd geene de minste af. i, •]• j Pl-acen-
heef.. Kr verlie^n ver.heidene ^en-ee^en gesi^ vJ^v^^ "üdll^fkrl;
eene die op den _ tweeden dag na de gestorven was, en waar ^le Xi
vereischte, hecht en rustig ...utero tegenwoord.g was. Ze.r verbUid zijnde van in de mogelij U^eid\'ons
geplaatst te zi«n , de zaak te kunnen vervolgen , zal ik nu om het stuk te bekorten, beklpt ve.tl
wat Ik deed eo in acht nam, om ware het mogelijk , het oogmerk te bereiken, en dieper doortedrin-
t.
gea. Ik plaatste het cat/dt^e/-iu eene warmlegraad, die 4 a 5 graden boven bloedwarm was; klom op bin-
nen een uur tot 12 a 14 graden boven bloedwarm , en hield in die warmtegraad het cadaver van des
morgens 8 uren tot des namiddags 4 uren ; dus 8 volkomene uren. Ik opende den abdomen , ten einde
het warme water van den Ijeginne af aan binnen te doen gaan , en maakte eene incisie van verscheide-
tie duimen lengte in utero , aan de zich presenterende voorvlakte , zijnde de placenta aan de achter-
vlakte ingeplant, waardoor \'nu ook het warme water hierna bitmeu trad. Het kviram mij voor, dat
eene zoo langdurige als verhoogde warmteverwekking noodzakelijk w^as, ten einde in die vaatjes de
stof, die er zich in bevindt, zij moge zijn welke ook, mobiel en dun te maken, opdat zij de injectie
minder in den weg zou slaan, en zich door de aandringende stof straks daarna zou wdlen laten ver-
plaatsen. De incisie \'va den wand van den uterus deed ik met het oogmerk om van de daarin gevonden
wordende verwijderde bloedvaten gebruik te maken voor de injectie , zoo als ik dan ook aan elke zijde
twee \\xA-.\\\\\\\'tubi In die vaten hragt; voor het overige ze zeer wel verzekerde , en deu overigen kant van
de doorsnede hier en daar onderhond , ten einde hij de te doene injectie de slof niet uit de opengesne-
dene vaten zou terug vloeijen. Onder andere verbeteringen om de proef zoo mogelijk te doen gelukken
behoorde dan ook, naar mijn inzien , die wijze van opspuiten, zoodat men door dezen weg te kiezen kor-
ter bij de veronderstelde communicatie zich bevindt, en dus met meer gemak de slof kan laten wer-
ken op die fijt-e vaten, dan dat men dien afstand gelijk gewoonlijk grooter neemt ; om die zelfde reden
hragt ik dan ook twee tubi in de arteriae umbilicales , kort bij derzelver inplanting in de placenta en
niet gelijk men anders pleegt te doen, op een\' verderen afstand, daar zij zich in de J\'unis zelve be-
vinden: hoe korter toch de\'weg is, welke de stof moet afleggen, des te gemakkelijker werkt de im-
pulsie op de fijne vaten; vervolgens had ik in bereiding gesteld, eene zeer gemakkelijk vloeibare lijm-
stof, welke koud zijnde minder consistentie had dan gecoaguleerd bloed na eene aderlating. Ik stelde
mij voor, dat zulk eene dunnere vloeistof het best geschikt was , om bet eerst gebruikt te worden,,ten
emde door de fijne vaatbeddingen te kunnen >heen stroomen. Ik bereidde eene tweede soort, mede lijm-
stof en juist gekleurd, naïiielijk nJaauw 5 g\'elijk de yorlge , docli iiii A\'ctn consistenter aard , zoo—
dat deze stof koud zijnde, volmaakt snijdbaar was, en eene meerdere stevigheid vertoonde dan de insula
sanguinis daags na de aderlating. Ik stelde mij voor, om deze te gebruiken, achter de andere, ten einde
de «erste er als mede voort te stuwen , doch ook tevens om door hare meerdere stolbaarheid de groote
vaten gevulder te houden. Ik bereidde eindelijk eene derde soort , zijnde eene wasstof van eene
roode kleur. Deze wasstof had de consistentie, koud zijnde , vau stevig gestold vet, niet zoo week
dus als boter , steviger dan de tweede stof; ik stelde mij voor , om met deze laatste de vaten als het
ware aan te sluhen en zoo de zaak te eindigen. Van dezelfde bereidingen maakte ik ook drie soorten
van roode stof.
Nu was het oogenblik daar : alles in gereedheid zijnde en de injectie-sioi iets meer dan bloedwarm
gesmolten , de instrumenten verwarmd , begon ik de injectie met de blaauwe stof in de gemaakte incisie
in utero. Ik stelde mij voor, deze opspuiting zeer langzaam, bijna ongemerkt te verrigten , vulde de
spuit met de^ lijmstof i.» 1 en liet de stof door eene zeer zachte impulsie, zoodat men den zuiger van
de spuit naauwelijks zag bewegen , voorwaarts werken ; ik deed dit met oogmerk , op de onderstelHng
der kronkelingen, welke er bestaan in die fijne vaatnetten, en indien men dan geen tijd geeft , dat de
vloeistof, die men bezigt, langzaam door dezelve zicli bewegen kan, dan maiten dezelve scheuren , los-
laten en de stof doen extravaseren, waardoor de proef per se mislukken moet. ZooJ voortgaande , ont-
dekte ik tot mijne groote verbazing en blijdschap, zwelling in de placenta., welke zwelling langzamer-
hand vermeerderde, en als het ware dat deel deed opkomen en oprijzen. Het kwam mij\'voor, nu genoeg-
zame vloeistof van No I gebruikt te hebben, en bezigde daarop de lijmstof, N® 2;yiet onderwijl de warm-
tegraad van het waterbad wat vermeerderen, door bijvoeging van heet water, opdat de stof niet onge-
merkt eenige verdikking mogt onderga:in ; zette .toen met dezelfde voorzigligheid de injectie voosrt ; de
placenta intusschen , welke meer en meer zigtbare verdikking had aangenomen , vertoonde nu eenige
groote vaten raet blaauw gevuld , doorschijnende op derzelver oppervlakte , welke op de zijde der in-
planting van Ab funis umhilicalis bestaat, en kort daarna lekte de stof uit de vena umhilicalis van den
genoemden funiculus. Ik aanschouwde dit met verbazing , want ware nu het foetus aan de funis ver-
bonden geweest , zoo zoude de stof tot in hetzelve hebben kunnen doordringen. Ik eindigde a:s nu de
proef aan die zijde , sloot de kraan-Zaii, had niet veel extravasatie ondervonden uit den kant der door-
snede in utero , waarvan straks gesproken is , terwijl ik mij haastte een kraan-/tti5«s te brengen in de vena
umhilicalis in den funiciLus aanwezig, en spoot daar schielijk van de stof 3, zijnde de wasstof,
ten einde de vorige stof op te sluiten én de groote vaten meer te doen uitkomen, aangezien het cadaver
„Og in warm water moest blijven liggen. Nu haastte ik mij, pm door tia tuii in de arteriae unibillcales
i\'ögebragt , de roode stof N" I met dezelfde voorzigtigheid intespuilen , ten einde nu zoo mogelijk van de
placenta op het ingewand zelve te werken ; deze injectie vond meer tegenstand , hoogst waarschijnlijk
veroorzaakt door de eerste proef, waardoor hier zeer veel invulling plaatshad, en dus zijdelingsche druk-
king; langzamerhand echter drong de stof voort, en wel zoo, dat ik niet onduidelijk sporen van overgang
in utero ontwaarde. lii bleef hier met I voortwerken , en bediende mij niet van No 2 : vooreerst om
den gezegden tegenstand , welke het\'moeijélijker maakte, en omdat ook de arterieuse vaten op verre na
zoo ruim niet zijn als de veneuse. Intusschen bleek mij den overgang tot het ingewand door dezen
weg genoegzaam zeker te zijn. Ik sloot derhalve de vatexi op met de wasstof, en eindigde de ge-
heele zaak. Spoedig werd nu het specimen in koud water overgebragt, ten einde de stof eene rustige
stolling te doen ondergaan, en daarna meer opzettelijk het resultaat der proefneming te beschouwen. En
na nu het ingewand u.t het cadaper met voorzigtigheid genomen te hebben , bleek het mij niet alleen ,
dat er in den wand, en hier en daar blijken van overgang der stof hadden plaats gehad, maar zelfs zag ik
op verderen afstand niet onduidelijk de bewijzen; zoo was er stof overgegaan tot bij de tuba Jallopiana.
De slotsom dus van \'deze proefneming is , dat injectie-sloi door de vaten in den wand van den uterus
gebragt, doorgang geniaalst heeft , tot dat zij de vena umbilicalis uitlekte , en omgekeerd ; dat de injec-
tie door de arteriae umbilicales , en dus door de placenta heengejaagd, sporen heeft doen zien van over-
gang in utera zelve. Er is dus verdenking van directe communicatio vasorum; er behoort te veel toe
om de proef willekeurig zeer dikwijls te herhalen , gelijk men met andere ontleed-Batuurkundige proe-
ven doen kan, wanneer er zooveel in het cadaver tot de zaak niet vereischt wordt, ten einde zich van
deze gedachte te verzekeren : hiertoe moet men ook in de gelegenheid zijn bij die bronnen , waar dat
uit aard van hare omstandigheden nog al eens meer verlcrijgbaar is ; en het is dan ook om die reden
dat ik de zaak zoo in het breede mededeel , in de hoop en stille verwachting dat mijne medeambtge-
nooten in de ontleed- en natuurkunde , en vooral onder hen de zoodanige, welke zich bij voornoemde
bronnen geplaatst vinden, om de specimina, tot de herhaling, gemakkelijker te verkrijgen, deze proeven
znllen gelieven te herhalen, om alzoo bij verscheidene gelijksoortige uitkomsten de waarheid aan den
dag te brengen. Wij voor ons intusschen , wanneer eenmaal zulk eene proef wederom herhaald werd ,
zouden meenen , dat om de communicatie der vaten met elkander doorloopende te zien , men na de in-
jectie beginnen moest met den uiterlijken wand van den uterus, voorzigtig laagswijze weg te nemen , waar-
toe dat ingewand op dien tijd van deszelfs uitzetting zeer geschikt is . zijnde als het ware straturn super
stratum zamengesteld, tot dat men komt aan den laatsten /«/«e/, den binnensten , die om zoo te spreken
eene zaak op zich zelve lytraaakt, en door welken dan voorzigtig te disseceren , men tot het gezigt ge-
raken kan van dien veronderstelden voortgang der vaatjes door de pseiidomembrana hier tot in de placenta.
Ik zeg met onderwerping aan beter oordeel, dit zoo ie nemen: mijn tegenwoordige zwakke toestand,
terwijl ik dit schrijf, laat mij niet meer toe hieraan werkzaam te kunnen zijn ; ook heb ik het praeparaat
van het experiment ongeschonden in liquore willen bewaren , niet durvende dien eenling aan zulk een dis-
secerend onderzoek te onderwerpen : iets hetgeen ik altoos van een tweede specimen, indien er gelijke
uitkomst had plaats gehad met de injectie , zoude gevergd hebben ; doch hield mij nu te vreden met
dien loop en dati doordringen van de stof werkelijk gezien te hebben , en diende als zoodanig dus het
specimen met voorzigtigheid te bewaren als een ongeschonden getuige van deze uitkomst. — En alzoo meen
ik genoegzaam te hebben in het midden gebragt, om elk ervaren ontleed- en natuurkundigen op te wekken
dit rader te onderzoeken , en indien het bij herhaalde proefnemingen in de uitkomsten alzoo mogt blij-
ken te bestaan dan vergenoeg ik mij met die bewustheid van eene nadere ontdeiiking ten dezen op-
zigte gemaakt te hebben, de des bevoegden tot meerdere bevestiging der zaak te hebben aangezet, en
^^hierdoor den twgfel, welke tot nog toe over dit zoo gewlgtlg punt in de natuurkunde bestond te
■ hebben helpen uit den weg ruimen ; dewijl ik toch , gelijk ik reeds gezegd heb , bij voortduring in ver-
zwakten toestand verkesrende , aan mij zeiven het uitzigt ontzeggen moet om proefondervindelijk daar
meer aan te arbeiden , en het alzoo nogmaals aan deskundigen in dit vak met veel belangstelling aanbeveel,
(April 1831.)
va
TERGELIJKENDE ONTLEEDKUNDE.
{ANAT OM IA COMPARATA.)
1. Dit specimen, liet hart y^n eene Phoca vitulina, zeehond, rob, is wel van een\'vleezigen aan-
leg , doch slapper dan van andere dierensoorten; het bezit eene holte , waaruit eene arterie ,
gelijk men zien kan, ontspruit, welke zoowel de dienst door de long als door het ligchaam
uitoefent; en heeft op deszelfs meest verheven gedeelte eenen boezem , waarin men de monden
der afgesnedene aderen waarneemt.
2. In dit voorwerp ziet men het hartje van een papegaai, waarvan de punt is afgesneden, oin
zijn vleezig maaksel te kunnen beschouwen. Op de basis cordis ontdekt men de tronken
der groote- en long-slagader, benevens de aderlijke stammen. De aanleg van dit ingewand
is vrij ki-achtig.
2* Het hart van een kaketoe, hangende met deszelfs basis naar boven, en zijnde omtrent in
deszelfs midden ingesneden , ten einde de holte te kunnen zien; en tevens de zeer stevige
en vaste spierige stuctuur , welke dit kleine hart bezit. Voorts beschouwt men aan den bo-
venkant de tronken der groote vaten , en is het genomen uit diezelfde kaketoe, van welke het
scelet beneden onder L» D, N° 44 mede vermeld wordt, en waarvan men met genoegzame
zekerheid weet, dat die vogel tusschen de 125 en 130 jaren is oud geworden.
3. Dit specimen stelt voor de tong, waaraan het ook hangt, benevens het strottenhoofd, waar-
in men de strotspleet en de epiglottis opmerkt; voorts de luchtpijp in derzelver geheel tot
onder, waar zij zich in twee takken verdeelt; verder de longen , waarvan de regter in
drie kwabben voorkomt, en de linker in twee , tusschen welke longen men het vleezige hart
geplaatst vindt : alles vertoont eene zeer natuurlijke rigting : het is genomen uit een\' aap,
4. Dit specimen bevat de tong, met derzelver been, het strottenhoofd en de luchtpgp^ gg.
nomen uit een kanarievoelg,
5. Een dito genomen uit eene slaande blinde vink. , \'
6. Een dito in alles gelijk aan de voorgaande , genomen uit eene haverkneu.
7. Een dito uit een grooter vogel.
8. Dito uit eene mees.
-ocr page 153-9. Dito specimen van een\' papegaai , waarin men de ronding van de long bemerkt in verge-
lijking met de voorgaande, die zeer scherppuntig zijn.
10. Dito van een\' zeer grooten papegaai, waarin de tong even zeer rond zijnde, gezien wordt.
11. Dito van een\' kleiner papegaai.
12. Dito van een parakiet.
13. Dito van eenen kleinen ekster, waarin men een zeer lang tongbeen opmerkt.
14. De tong, het strottenhoofd , waarin eene zeer ruime strotspleet , benevens een gedeelte van
de luchtpijp eener kraai.
15. De tong met derzelver been , het strottenhoofd, benevens eene zeer ruime r/^a ,
en een klem gedeelte luchtpijp, genomen uit eene raaf.
16. De zeer spitse langwerpige tong, met derzelver niet minder opmerkenswaardig tongbeen be-
nevens het strottenhoofd, waarin de strotspleet, en een groot gedeelte der luchtpijp\' ge-
nomen uit een\' reiger. rjr s b
17. Bit specimen, hety^elk in eene omgekeerde houding hangt, vertoont het grootste gedeelte van
de lachtpijp, derzelver strottenhoofd omzet met kliertjes, benevens eene aanzi;nlijke
gloetidis, voorts de tong die ook iets eigenaardigs over hare buitenste oppervlakte ver-
toont en de zeer opmerkenswaardige hoornen van het tongbeen, genomen uit een\' arend
Alle deze deelen van No 4 af tot No 17 ingesloten, vertoonen op het eerste aanzien reed:
iets karaktermatig« : het onderscheid namelijk van den bouw van het strottenhoofd tong en
tongheen der zoogenaamde zangvogels, gelijk in No 4, 5 , 6 en 8 , vergeleken met de overi-
ge beschreven vogels, die meer een krassend, en door den groveren bouw hunner stemwerk-
tuigen wankhnkend , geluid geven.
<8. In deze flesch bevinden zich twee specimina; het hart namelijk, hetwelk op den bodem li.t
benevens het andere , dat hangt, zijnde het tongbeen met het strottenhoofd , de\'
-gtbaar gemaakte .trotspleet, en een gedeelte van de luchtpijp, genomen uit eenen aap.
19. Het strottenhoofd ,\\aarin men het schildwijze kraakbeen bemerkt, de spleetmakende kraak
N
2«. Iu dit V«, hetwelk eeu gedeelte de luchtp^p ...et der.alver hoofd bevat, bemerkt
: ^ r aryia^uoCdea,, beueven, de en de
/ ima glottidis van eene kat.
-ocr page 154-2!. De luchtpijp met derzelver hoofd, waarin men dezelfde zaken , schoon grooter uitgewerkt dan
m het vorige nommer, ontdekt, genomen,uit eenen vos.
22. Een gedeelte van de luchtpijp met het strottenhoofd en het tongbeen, genomen uit eenen
hond. Men bemerkt in hetzelve het cartilago cricoïdea , het zonderling geformeerde thy-
roidea , de vrij groote arytcenoïdeae en de aanmerkelijke epiglottis, benevens de rima
glottidis. Alles teekent veel geluid te kunnen geven.
23. Dit specimen , hangende aan de epiglottis, u het strottenhoofd en een klein gedeelte der
luchtpijp van een schaap : men bemerkt daar in het stevige cartilago cricoïdea , het vrij ste-
vige thyroïdea, de min of meer als omgerolde arytasnoïdeae , de daartusschen bggende rima
glottidis, yoovis naar onderen eenige ringen van de luchtpijp; alles teekent geschiktheid
om veel geluid te kunnen geven.
24. De tong met derzelver heen, het strottenhoofd en een gedeelte der luchtpijp, genomen uit
een schaap. De tong vertoont op de buitenvlakte de zeer ruige cw/zs - voorts ziet men de
epiglottis en de daartegenoverstaande zeer natuurlijke rima glottidis , benevens de carti-
lagines arytcenoïdeae , waarvan zij gemaakt wordt: verder beschouwt men daar ook de car-
tilagines thyroïdea en cricoïdea, en door ^eene insnijding in de asjiera arteria derzelver
gladde binnenzijde.
25. Dit genomen uit een zeer jong kalf, vertoont: de epiglottis , y^as^va^n het
hangt; 20 de rima glottidis tusschen de cartilagines arytcenoïdeae, welke hier vrij uitge-
werkt voorkomen, verder het car^iYa^o thyroïdea en deszelfs has\'s of cricoïdea, alsmede
een gedeelte van de aspera arteria.
26. Dit specimen gejiome-ïi uit eeu groot kalf, is het geheele strottenhoofd. Vooreerst beschouwt
men aan den onderkant het cartilago cricoïdea; voorts aan de voorzijde het reeds merke-
lijk ontwikkelde cartilago thyroïdea; aan de achter- en binnenzijde , de arytcenoïdeae met
de rima glottidis , benevens de epiglottis , waaraan het voorwerp hangt. Het is reeds vnj
sterk uitgewerkt , en teekent een tamelijk geluidgevend deel te kunnen zijn.
27. Dit specimen stelt voor het strottenhoofd met een gedeelte .der luchtpijp, genomen uit een
kalf. Men bemerkt aan hetzelve aan de bovenzijde het hyoïdes; voorts de cartilagines
thyroïdea en cricoïdea, de zeer groote uitgewerkte ^tocZw/a thyroïdea YitlU zich halve-
maanswijze vertoont, benevens een gedeelte van de luchtpijp. Eindelijk de cartila\'iines
arytcenoïdeae en de epiglottis. \' \'
28. Dit specimen, zijnde het strottenhoofd van een\' volwassen os, toont zich in al de dee-
len zeer krachtig, uitnemend groot, en dus geschikt voor het formeren van een zwaar ge-
luid, Het ligt op het cartilago thyroïdea om in de ruimte van het strottenhoofd te kun-
nen inzien , welke holte als in twee kamers verdeeld schijnt, eene onderste en eene bovenste ,
en bekleed is met een zeer glad vlies. Voorts Vqn al de zamenstellende stukken bij uit-
nemendheid forsch gebouwd , en leveren in deze een maximum van grootheid op. Van
No 18 tot N"^ 28 neemt het strottenhoofd eene andere gedaante aan dan dat der vogels, ver-
toont zich meer kroonvormig op eene pilaar, of wel als een kastje , in welks zamenstellende
deelen de meer en meerdere geschiktheid tot voortbrenging van eene grovere stem wordt
waargenomen , in het bijzonder met betrekking tot de twee ruimten, welke in dit deel aanwe-
zig zijn, tot de figuren der cartilagines arytcenoïdeae, die in de zwaarst gestemde even
als omgekruld zijn op de punten, en tot de epiglottis, welke deelen steeds grootere uitge-
werktheid vertoonen.
29. Dit specimen stelt voor de mondopening, benevens de kaken en een gedeelte van de bin-
nenmondholte van eenen kabeljaauw : men bemerkt de zeer zachte bekleeding, welke de
mondopening heeft , benevens het donsachtig bekleedend vlies binnen in de monkolte.
30. Dit specimen stelt voor de longen , of anders gezegd kieuwen, van eenen baars. In deze be-
merkt men de zeer fraaije fijne takverspreiding der vaatjes door eene roode injectiesloïiXgX.-
baar gemaakt, welke vaatjes dermate gelukkiglijk zijn opgevuld, dat zij alle eene protuberee-
rende vertooning maken. Hieruit ziet men, hoe fijn en teeder het zamenstel van die deel
tjes bij de visschen is, welke bij hen, door ontleding van het water , de verzuurstoffing van het
bloed daarstellen, gelijk de longen bij de ademhaling in de andere dierensoorten,
31. Dit voorwerp uit eenen anderen visch genomen, bevat tevens een gedeelte van de keelengte
In hetzelve zijn mede de vaatjes der kieuwen door eene roode stof uitmuntend opgevuld \'
zoodat zij gelgk fluweel , ruig voorkomen. \'
32. De keelengte en verdere doorzwelgingsweg , genomen uit eenen visch. Het geheele voorwerp is
door eene roode injectie~sto£ in het systema vasorum uitmuntend opgevuld, zoo dat de
/..«/ca intim^a, welke halfkringwijze klapvliezen bezit, aan eene volkomen villosa gelijkt.
33. De achterste keelengte en het begin van den doorzwelgingsweg van eenen rog, opengesneden
in de lengte,- en in de breedte uithangende. Men bemerkt daarin eene overschoone
tnnica intima , welker vaatjes met eene roode stof gevuld , aan de windingen en kronkelingen
eene uitmuntende vertooning geven. De buitenste oppervlakte doet zich niet minder schoon
voor, en wijst door eene streep de grens aan tusschen de keel en verderen doorzwelgingsweg.
34. Dit specimen, ha^ngénde aan den slokdarm, doet naar beneden opmerken : vooreerst de ruim
te, krop geheeten ; voorts het kanaal, dat van daar gaat tot de eigenlijke maag, daarna de\'
maag zelf, zgnde van het soort der halfvleezige ; verder van dezelve nederdalende een
eind dunnen darm: genomen uit een\' verscheurenden vogel. \'
35. Dit specimen , genomen uit een\' papegaai, bevat deszelfs slokdarm , maag , en overige vliezige
ingewandsdeelen. & » ö
36. Dit voorwei\'jj, genomen uit een* sperW\'er , vertoont den doorzwelgingsweg, benevens de zeer
stevige maagholte, en dérzelver gemeenschap met het begin van het darmkanaal, door een
pennetje aangewezen.
37. Dit specimen, voorstellende de gesepareerde binnenvlakte van de maag uit een\' papegaai
genomen , doet zien , dat die vlakte zeer ruig is ; tei\'wijl de tunica externa, waaraan het-
zelve hangt, zeer dun en doorschijnend voorkomt.
38. In deze flesch bevinden zich drie voorwerpen; het onderste is de lever, verdeeld in vier
kwabben , het middelste de nier , en het bovenste de milt : alles genomen uit een\' aap. De
zelfstandigheid , zoowel als de kleur hebben iets eigenaardigs , zijnde veel weeker en zachter
bij den mensch en de overige zoogdieren , en hebbende eene ligt geele , naar het witte zwee-
mende Jileur.
39. Dit specimen bevat de huitenge\'woon groote lever , genomen uit een hoen. Het voorwerp
vertoont niets ziekelijks, en schijnt alleen maar eeue buitengemeene ontwikkeling te hebben
ondergaan.
40. Het geheele darmkanaal van eenen kabeljaauw in de lengte opengesneden en in de breedte uit-
gespannen ; de buitenste oppervlakte vertoont zich zeer eenvoudig en glad , de binnenste of
inwendige daarentegen zeer zamengesteld , bezittende van afstand tot afstand regelmatig ge-
plaatste aanmerkelijk groote klapvliezen, welke door de twee binnenvliezen schijnen te wor-
den daargesteld , en aan de inwendige van dat hol een schoon voorkomen geven.
41. De nier van eene phoca, , waarvan het uitwendige bekl^dsel voor de helft is afgenomen , om
te beter derzelver ingedeelde structuur in, als het ware, kleine klieren te kunnen opmerken.
42. Een dito naar de lengte half doorgesneden, zoodat men nu de buitenste oppervlakte zoo
wel ais de binnenste kan waarnemen. Ook dit specimen gelijkt zeer naar een glandula con~
glomeraia.
43. Denier van den Delphinus delphis Linn. tuimel do Iphijn De ^i^Kic« ejn/er«« en de verbindende
cellulosa er van gesepareerd zijnde , vertoont zich dit specimen in deszelfs ware, in kleine
bollen ingedeelde structuur. Alle deze corpuscuJa zijn fraai geinjicieerd met eene roode
stof, en eenige, doorgesneden zijnde, vertöonen een zeer levendig compact i\'And^e^ hetwelk
even gelijk de corticcde , voorts eene meer fijne, even als de medtdlawe, dus genaamd in
de menschennier, zich voordoet.
44. De tweehoornige uterus met deszelfs ovaria en ligamenta van de phoca,
45. De zeer fraai geinjicieerde cotyledones van het schaap.
-ocr page 157-46. De zeer fraai geinjicieerde coiyledones van het konijn.
47- De hoornen vah den uterus van eene amphibie , zeer fraai geinjicieerd met eene roode stof ,
waardoor een rijkdom van fijne vaatjes uitblinkt.
48. Deze flesch bevat twee, zeer fraai met eene roode stof geinjicieerde, coiyledones van het
schaap.
49. In deze flesch ziet men boven en onder twee kleine foetus van het schaap , en in het mid-
den aanschoawt men op eene zeer duidelijke en fraaije wijs, den zamenhang van het lammetje
met zijn cotyledon.
50. Deze flesch hevat drie verschillende foetus van het schaap.
51. Het/oetes van eene geit, hangende aan zijn cotyledon.
52. De in de membrana amnii besloten foetus van een rund,
53. De uterus gravidus Y^n een rund, waarin men op eene fraaije wijs de uitzetting van deszelfs
hoornen bemerkt.
54. Het , in zijne met coiyledones bezette vliezen foetus, van een rund.
55. Een verder ontwikkeld en gevorderd/o.^«., in zijn , memèm^a am«« opgesloten, van het rund,
36. Het zeer kleine foetus van een varken.
57. Drie foetus van een klein hondje , genoemd een leeuwtje.
58. Het foetus van eene kat.
59. Dito foetus van eenen krulhond.
60. Het met lamvliesvocht uitgespannen omm van een rund , waarin het foetus.
61. Het/oeto. n^Ae funis u^ilicalis en de placenta van eenen Bradypus didactylus Linn
TrrnrtT"^\' " Verliknnd gen
aldaar. Men beschouwt in die placenta iets knobbelachtigs eigenaardigs.,
62. Twee embryones van eene rat.
-\'■-P. -aardoo. „en de binnenste hohe zien
tan, en men tevens geplaatst ziet het o^um met een foetus.
64. De eene zijde van den ulerus van een-rund , waarin zich een embryo bevindt. Men ziet hoe
dat gedeelte de langwerpige vorming in "de ontwikkeling volgt.
65. Het embryo van een schaap, hangende aan deszelfs funis umbilicalis : ook aanschouwt
hier benevens verscheiden cotyledones.
66. Abortus van een Sus tajacu Linn. pingo of boschvarken, gevonden door den Heer Chirur-
gijn en Vroedmeester v. d. Vijver, uit Suriname,
67. Dit specimen stelt voor een gedeelte van de geinjicieerde placenta van een schaap.
68. Het embryo van een rund.
69. Dito van eenen hond.
70. Een stukje omentum van eenen haas , waarop men door de invulling van eene stof, de taksver-
spreiding der vaatjes beschouwt, en de met eene vetachtige stof geladen vakjes van het weefsel.
aan-
71. Eene zeer kleine schildpad, waarvan het onderste schild is weggenomen , en naar beneden
nevens hangt, ten einde de ligging te kunnen zien der ingewanden in de nu geopende borst-
en buikholte.
er
72. De uit een soortgelgk schildpadje genomen ingewanden van borst- en buikholte ; men
schouwt de luchtpijp, de longen, het hart, de maag, het darmnetje, de intestina.
73. In deze flesch bevinden zich, aan den onderkant hangende, twee slangen eijeren, daarboven
het ledige hol van een derde ei, waaruit het slangetje, hetwelk daar wederom bovenhangt
en in zijne natuurlijke opgerolde hgging uitgenomen en zigtbaar is ; boven dit hangt nog
een specimen, hetwelk nog het ledige huisje is van een vorig ei, waarin ook een slangetje
heeft gezeten. Deze voorwei-pen zijn in Gelderland nabij het Loo gevonden.
74. In deze flesch bevindt zich eene Medusa aurita Linn. zoogenaamde zeekwal , zeenetel ; dit
wezen welligt op de laagste sport van den ladder der dierlijke huishouding geplaatst, vertoont een\'
eenvoudigen klomp , bijna doorschijnende dierlijke geleiachtige lijm, heeftechter de eigenschap der
dieren, van eene omschreven gedaante te bezitten. Deze dierlijke zelfstandigheid is als het ware
gevat in eene zeer dunne, bijna niet handelbare streepachtige vliezige zelfstandigheid. Niet
onduidelijk bezit het individu, .omtrent in deszelfs midden , een hol voor de vertering ,
waarheen het ook die zelfstandigheid brengt , door het maken van vrijwilhge bewegingen ,
met zekere sprietvormige verlengseltjes daar geplaatst, na welke bereiding of bearbeiding,
die stof naar zijne oppervlakte ter zijner voeding gevoerd wordt. Hierin is dus wederom een
dierlijk bewijs gelegen : willekeurige beweging ; keuze van voedsel; eigen onderhoud. *)
*) De bezitter van dit museum, zich eens in der tijd hebbende voorgesteld, (gelijk ook heeft plaats
men
gehad,} een paar verhandehügen le doen, betrefFende de twee uiterste punten van de dierlijke huis-
kwTT \'^ ^^ cle verdierlijking, waannede de laagste
heTd ,nT vergeleken met de verbazende hoogte van volkomen-
voórLel LL " -enschelijk ligchaam klimt, als tweede uiterste, was het
Td^ r f \' alsbewijspunten te bezitten, ten
"itndr b"I "r"""\' " rubriek, gevoegd b/eenige andere, in het
te fteïlen omtt\' "T behoorende, een zeker Uein geheel zamen
te stelen, om tot bewqsgrond, tegen het n,tmuntendste gedeelte, de consfracle van den mensch
over te staan: zegge, een zeier Hein geheel zamen te stellen; want, hoezeer het tot het oo^anerk
dzer verhandehngen genoegzaam was, bkef het echter slechts een klein geheel; het plan kon
Jiier ook n,et zijn, om al die aansluitende reeksen van onvolkomene dierensoorten tot bewiis bii-
gegevl hehS; "" \' aanleiding tot oene bijzondere verzaLeling
rS. Serpula glomerata Linn. gekluwde worinhuis : men aanschouwt Iwee specimina van dezelve
in dxt fJesehje; het zijn holle buisachtige gedaanten, welke door den daarin gewoond heb-
benden worm verlaten zijn. .
76. Een dito, als in 75 vermeld is, doch waar de Worm zich nog in bevindt.
77. Fasc^la hepatica Linn. leverworm, leverbotjes , eene zekere dierlijke ontwikkeling welke
bij het hoornvee ook wel bij andere diersoorten, aan de lever, bij eene zekere ^i\'eklk
gesteldheid van dezelve , wordt waargenomen. Hunne gedaante is eenigermate eivormi,
plat , en zij zijn zeer eenvoudig in hunne zamenstelling.
78. ruhensLi^n gewone zeestar. Men bemerkt in dit dierlijk beginsel de gedaante
V n eene star; de buitenste oppervlakte heeft iets vaneen papachtig \'zameLel, ligt rood g
k eurd,en waarin,duizende>.oW^^ van eenen kalkachtig steenachtigen aard gezien w r-
den, welke het dier, naar zijn,, oppervlakte schijnt uit te dampen, zoo als ml. zulk! b,
vele^ojKi^-soorten meer ontmoet. Men bemerkt juist in het middelpunt, een wit knopje
hebbende eene opening welke te houden is voor den in- cn uitgang der spijsvertei^g:
verrigting. Het dier zelve ziet men dus niet, dan moet men dieper doorgaan. ^
79. Een dito als N«. 78 ; doch waar men het vermelde openingetie naar d. K\' i r
de hee. te.gge.agen, e. dL me^doer ie .\'riL ^e
80. In dit , (een dito als No. 78,) heeft men de geheele binnenholte open gemaakt
en zie men eenige vliesachtige zelfstandigheden, welke het dier hebben uiU-k ^^
verschillende gedeelten daar bij hangen. Het schiint dus d«i . ■ Mf T
welke het dier maakt om ziine nrooi te f \' , \' ^^^ vrijwdhge bewegingen,
om zijne piooi te verkrijgen, deze door die opening, in No 7S
aangewezen, naar binnen wordt gedreven daar wnvdt i -J , "pemn^, i^o.
81. Canoer Bernhardus Linn. kluizenaarskrabbe , de soldaat. Er zijn in deze flesch twee specimina
tegenwoordig, de scharen steken buiten het bekleedsel. De Historia ncUuralis leert, dat
deze dieren hel bekleedsel oorspronkelijk niet bezitten, maar om hun week, slechts met
eene dunne huid bekleed, en meest naar dat van een slak zweemend , achterlijf te beveili-
gen , een ledige hoorn van eenig schaaldier opzoeken , daar in kruipen , en verblijven, en
zich alzoo dat kleed verschaffen, waarin men ze vindt.
82, Anaiifa laevis Fabr. , Lepas Anatifera Linn,, eendenschelp , ganzenmossel , zeeluip. Men
aanschouwt in het individu eenen tamelijk sterken, genoegzaam doorschijnenden vbezigen
koker of buis, op welks einden zich eene schulpsgewijze bek vertoont, waardoor de prooi
of bet voedsel naar binnen gedreven wordt ; het geheele dier is te beschouwen , als ware
het eene dunne, doorloopende darmbuis. Men vindt ze gewoonlijk vastgehecht aan hout-
stukken of scheepswrakken, bij duizenden te gelijk in de zee.
IB^
{HISTORIA NATURALI S.)
1. In deze flesch is eene kleine hagedis vervat, welke op de eene of andere wijze in den spijs-
verteringsweg geraakt was. De lijder heeft verschrikkelijke kolijk-pijnen, gedurende zes a acht
dagen uitgestaan, en hg is eindelijk het specimen nog flaauw levende per cmum kwgt gewor-
den , waarna hij na Iwee of drie dagen van de geledene schade volkomen herstelde.
2. Het dunne spitse einde of de zoogenaamde kop van den lintworm, Tcenia vuig- Linn,
3. Dito als in het voorgaande.
4. Een der meest smal voorkomende lintwormen.
5. De Ascaris lumbricoides lAnn, , gewone darm- of spoelworm.
6. Een dito, waarbij zich ook nog bevinden, twee bolronde ligchamen per anmn, door den-
zelfden lijder ontlast. .
7. Een dito, gehjk in No. 4.
8. /^og een dito.
-ocr page 161-9. Een spoel- of darmworm.
10. Een zeer bijzondere darmworm.
H. De Taenia in zijn geheel met den kop.
12. Een gedeelte van den lintworm zonder den kop.
13. Een gedeelte van een\' lintworm met den kop.
14. Een geheele lintworm, dus ook de kop.
15. Een gedeelte van den lintworm zonder den kop.
16. Een groot gedeelte van den lintw^orm zonder den kop.
17. Een dito als het voorgaande nommer.
18. Een aanmerkelijk gedeelte lintworm, afgedreven door het Zwitsersche middel, echter zonder
den kop.
19. Een aanzienlijk deel zonder den kop van eene Taenia, breeder dan de voorgaande.
20. Een stuk Taenia, door het Zwitsersche middel afgedreven.
21. Een dito gedeelte uit zich zeiven afgekomen.
22. Een dito , vrij breeder , door hetzelfde middel als N.° 20 afgedreven.
23. Eene breede Taenia met den kop , door hetzelfde middel afgedreven.
24. Eenige fragmenten van eene buitengewone Taenia, in een cadaver gevonden.
25. Een gedeelte van eene vrij breede Taenia, uit zich zelf afgekomen , echter zonder den kop,
26. Eene zeer aanmerkelijke, genomen uit een cadaver.
27. De aordius medinen.is Linn. Westindische zweerworm, of die kleine worm, welke nu en
dan aan de onderste ledematen, tusschen de knie en de enkels onder de huid zich ze-
telt , en niet zelden door ontsteking en verzwering naar buiten wordt geworpen. Ook ont-
dekt men er wel eens in opene zweren aan de beenen , in dezelfde landstreek.
18
-ocr page 162-28. Het gedeelte van de maag van een Paard , waarin men verscheidene maagwormen , zijnde maskers
van de Oestrus ecjui Linn, of paardenhorsel, ziet vast zitten, terwijl sommige er uit geval-
len zijnde , men hunne vorige verblijfplaatsen iu de tunica intima duidelijk zien kan.
29. Een dito , schoon grooter stuk , waarin hetzelfde als in het vorige nommer valt op te merken,
#
30. Een zonderlinge onbekende visch,
31. lAel foetus van een Dasypus novemcinctus Linn, of schildvarken , zeer fraai.
32. Eene Lacerta Cliamaeleon Linn.
33. Een zeer fraai Staart-Aapje.
34. Een dito wat grooter. .
35. Een dito visch als No, 30,
36. Een J^espertilio caninus Linn, of vliegende hond van Ternate.
37. Eene Lemur volans Linn, of vliegende Kat.
38. Een Kaaiman of T^acerta alligator Linn. Deze drie laatste specimina z^n gezonden\'uit
Java, door den Heer Bel , in geneeskundige dienst zijnde aldaar.
. TEGENNATUURLIJKE VORMING EN MONSTERS.
{PRAETERNAT URALIJ ET MON STROSA.)
en .Acephalus corporeel, volkomen gevoed nuper natus.
2. Een Acephalus byna maturus. De ontwikkeling corporeet en der ledematen is middelmatig,
3. Een Acephalus maturus en nuper natus. De ontwikkeling en voeding is zeer ver bene-
den het matige. Ook is het geheele voorwerp zeer klein van maat, naar evenredigheid van
de tempus maturitatis.
4. Een gesceleteerd ,hoofd van \'een Acephalus. Vooreerst bemerkt men daar de zonderlinge
figuur van het caharium, hebbende geene holte; en ten tweede, de geringe ontwikkeling
van de ossa faciei ; dit is een belangrijk specimen, om het vergelijk dat men maken kan,
door middel van hetzelve met*de overige Acephali,
5. In dit monster zijn eigenlijk de hersenen meer buiten het calvarium gelegen, en daardoor
is hetzelve omtrent ledig; terwijl de stand der oogen bijna met den cyclops gelijk staat.
Het IS maturus en vrij wel gevoed.
6. Een Acephalus maturus en nuper natus. In alle opzigten vrij wel gevoed.
7. Een Acephalus maturus en nuper natus. Men bemerkt hier zeer karaktermatig den uit-
puilenden voorwaarts werkenden stand der oogen , waardoor zij even als kattenoogen voor-
komen. Overigens is het geheele specimen buitengewoon ontwikkeld.
Dit monster is gedeeltehjk acephalus, gedeeltelijk is er een zaksgewijze uitwas aan de linker-
zijde van het hoofd. Voorts is er niet slechts spbtsing aan de bovenlip, lahium leporinum,
als ook van het bovenste kakenbeen en gehemelte; maar er is zelfs absentie van den neus
en van de oogen. Voorts ontbreekt de linkerarm en is de regterhand zeer misvormd. Het
is maturus en nuper natus , met eene overigens gematigde voeding.
9. Dit wandrogtehjk schepsel, omtrent maturus nuper natus, heeft het cerebrum extra cal-
een\'zeer mis vormden neus, het hoofd met een\' korten hals aan den romp vereenigd -
deze laatste is half cirkel wijs gebogen, zeer misvormd, met een gemis van de ledematen\'
De aanwezige deelen intusschen zijn vrij wel ontwikkeld en gevoed.
10. Dit monster rnatuvus en nuper natus, is in de eerste plaats acephalus, vervolgens is het
aangezigt geheel afwezig, en komt in deszelfs plaats voor een langwerpig eenigzins plat mas-
sief stuk, waann met eenig bewijs van oogen, neus of separatie van maxillae of mond
tegenwoordig is. Overigens is het redelijk wel gevoed.
11. Dit monster heeft op eenen en denzelfden romp twee hoofden, elk met eenen genoegzaam
afzonderlijken hals ondersteund , welke hoofden schuins tegen elkander geplaatst, de aangezfgten
vrij laten, doch aan den achterkant met elkander zijn vereenigd. Hierdoor zijn er mL Le
ooren aan elke zijde van het buitenhoofd een , nog bestaat er ook eene zaksgewijze uitgroeijing
aan den achterkant, min of meer met hersenen gevuld; voor het overige zijn de voorhoofL
eu opperhoofden acephala , en de aangezigten zeer misvormd; dierlijk overigens is het on-
derwerp over het geheel slecht gevoed, en foetus tusschen de 7 a 8 maanden, volgens
berekening , en dood geboren. ®
12. Dit .^óo\'o -n ee ige weken oud, bezit met eenen romp en vier ledematen, twee vol-
komen ontwik elde hoofdjes , ondersteund elk door eenen afzonderlijken hals, welke hoofden
rondom geheel vrij zijn, en voor zoover de onderscheidene deelen . l i
opper- en achterhoofd in it , ^»»ig\'^^^ §eb]k aangezigt,,
pper- en acnternootd , m elk van die duidelijk ontwikkeld.
nocrrno!l at«ijki„ge„: e.. zg„ geene „„gen aanwezig
noch ook oogkuden, er i, geen neus, „aar een zeker slap , oa„ren. een
-ocr page 164-duim lengte , slechts uit de integumenta communia bestaande, in plaats van den neus ; welk
slap appendix opgetild zijnde naar het voorhoofd, de plaats doet waarnemen waar de neus
had behooren te staan. Verder is het hoofd genoegzaam ontwikkeld , de wangen mede ge-
noegzaam , doch de mond tegennatuurlijk klein , de lippen niet zeer menscbelijk. Zes teenen
bevinden zich aan den linker voet ; overigens is het wel ontwikkeld.
14. Dit JoeLus van 3 maanden, hetwelk matig ontwikkeld is, heeft de meeste buiksingewanden
extra ahdomen liggen , besloten in eenen vliesachtigen zak, welke bedekking echter de
genoegzame onderkenning toelaat der deelen, die, naar buiten uitgetreden, in -dezelve
bewaard zijn.
15. Een nuper natus, zijnde 3 a 4 dagen na de geboorte gestorven. Het geheele foetus is, wat
het hoofd en den romp betreft, genoegzaam ontwikkeld; met betrekking evenwel tot de
mondholte, deze is namelijk uitwendig , wat lippenvorming betreft, zeer weinig aanwezig , en
innerlijk bestaat er bijna geene mondholte of ruimte ; zoodat het voorwerp ook niet -heeft
kunnen zuigen noch afslikken. Intusschen zijn de bovenste ledematen, slechts tot de vouw
van den onderarm gevorderd ; heeft het regter onderste lid eene lengte tot nog niet aan de
knie, terwijl het linker onderste lid bovenaan de lies, slechts een\'korten stomp ontwikkeld
heeft. Alle deze deelen , voor zoo ver zij bestaan , hebben eene genoegzame voeding genoten.
16. Dit VOorwex\'p , bet nuper natum van een varken, heeft eene aan die dieren nu en dan
voorkomende misvorming aan den kop. Vooreerst rijst er uit het onderste gedeelte van het
voorhoofd een appendix op ; verder ontdekt men er geene oogen noch oogkuilen aan , voorts
is de snuit zeer spits, tegennatuurlijk verlengd en krom. Het individu is anders overigens
vrij wel ontwikkeld.
17. Dit praeternaturale is eene levend geboren kat, kort daarop gestorven, en hebbende een
tweede dier, schoon kleiner in omvang, tegen het voorste gedeelte van haren romp veree-
nigd, De eerstgenoemde is zeer wel gevormd en niet onbevallig geteekend , de tweede is
slechts met een gedeelte romp zigtbaar, benevens de bovenste en onderste ledematen : den
kop ziet men niet.
18, Eene pas geboren kat, hebbende geene voorste ledematen; doch voor het overige wel ont-
wikkeld zgnde.
19, Twee met elkander vereenigde pasgeborene katten , v^^aarvan de kop maar eene éénheid
bezit, doch waarvan de voorste en achterste ledematen aan de beide rompen zitten, die
volkomenlijk kunnen ondei\'scheiden worden,
20, Eene pasgeboren kat, zonder\' voorste ledematen , en schraal ontwikkeld, doch waar aan
overigens niets meer ontbreekt.
21. Dit specimen hangt aan een klein gedeelte A^an de aspera arteria, en bevat vervolgens de
larynx met derzelver epiglottis , benevens het os hyoïdes en met hetzelve twee tongen ver-
bonden, welke elk op zich zelve volkomen afzonderlijk bestaan , en genomen zijn uit een
pasgeboren dubbelden kalfskop.
22. Dit specimen , eene pasgeboren kat zijnde , bezit een dubbeld hoofd op eenen romp met eenen
hals ondersteund ; de hoofden zijn als in elkander gesmolten , latende echter de aange-
zigtsgedeelten volkomenlijk vrij ; verder beeft het individu deszelfs regelmatige ontwikkeling.
23. Dit specimen, eene pasgeboren kat zijnde, bezit een hoofd op twee, als het ware in elkander
gesmolten rompen , doch welke zoodanig onderscheiden zijn, dat men ze genoegzaam kan
waarnemen , en waaraan ook het bezit Van acht ledematen en twee staarten bestaat. De
kop behoort wel eenigermate tot het gebrek acephalum.
24. Dit voorwerp, eene pasgeboren kat zijnde, heeft eenen welgevormden kop , benevens den
hals , doch eenen zeer misvormden romp : terwijl de voorste ledematen bijna m.islukt
zijn te ontwikkelen, zijn echter de achterste, benevens de staart zeer goed ontwikkeld.
25. Eene pasgeboren kat met een welgevormd hoofd en hals , staande deze laatste op twee in
elkander vereenigde rompen, die nederwaarts hoe langer hoe meer onderscheiden worden,
acht ledematen en twee staarten bezitten,
26. Eene pasgeboren kat , zijnde volmaakt dubbeld , doch zoodanig , dat de beide hoofden eene
zigtbare aaneensmeking zijdelings gemaakt hebben ; de beide rompen , welke aan den boven-
kant vereenigd zijn , en naar beneden echter wederom geheel los en vrij worden, bezitten
acht ledematen en twee staarten , en zijn dus met de ruggegedeelten en hetgeen daar ge-
noemd is , volkomen ontwikkeld.
27. De kop van eenen hond, waar de twee oogen regtstandig en zeer kort naast elkander in het
voorhoofd staan, {cyclops).
28. Een misvormde pasgeboren varkenskop: de ware cyclops, eenoog in het voorhoofd; voorts
eene zeer misvormde snuit , overigens matig ontwikkeld.
29. Dit specimen is een kanarievogel met twee volkomen koppen, elk door een\' afzonderlijken
hals ondersteund, en op éénen romp geplaatst, welke voor het overige zoowel als de leden ,
niets bijzonders hebben.
30. Een dito, in alles gelijkvormig aan het voorgaande nommer.
31. Een kleine vogel, met eenen zeer misvormden, wanstaltigen kop.
32. Het kuiken van een hoen , zonder voorste ledematen of vleugels geboren.
-ocr page 166-33. Het kuiken yan een eend , meteen\' wanstaltigen snavel, gedeeltelijk onlbrekenden bövenschedel ^
wanvormige ontwikkeling van den romp en der ledematen.
34. Een dubbeld kuiken , waarvan de beide rompen in den halszak in een smelten , waarop
één kop staat ; voorts heeft het acht onderscheidene ledematen.
35. Het monster van eenen kleinen vogel , zijnde eene bijna geheel buitenwaarische ligging van
de buiksingewanden in een\' afzonderlijken zak. Voorts op éénen hals twee ontwikkelde
koppen, welke, wat de voorzijde, den snavel en de oogen betreft, geheel afzonderlijk bestaan ,
doch aan den achterkant in een smelten ; ook ontbreken er de hersenen in.
36. Dit specimen stelt voor een dubbeld kuiken, met betrekking tot de rompen en de lede-
maten ; de buiks-ingewauden intusschen liggen meest buiten dezelve in eenen zak. De rom-
pen zijn in den hals vereenigd, waarop één kop geplaatst is.
37. Een kuiken met eenen zeer misvormden kop, overigens op fle gewone wijze ontwikkeld.
38. Een kuiken met twee iu elkander gesmoltene rompen , echter nog genoeg zigtbaar, dat zij
afzonderlijk bestaan hebben , en onder de ontwikkeling in elkander zijn geraakt. De le-
dematen zijn acht in getal, duidelijk zigtbaar, tot eiken romp vier; één hals waarin de
rompen vereenigd zijn, en daarop één kop.
[MO RB O SA.)
1, D® ledige holte van een tumor cysticus, talpa, testudo genaamd, van het opperhoofd
van eenen man van 73 jaren afgenomen. Men aanschouwt er den eigenlijken gezwelzak , tunica
intima,\' in, benevens de integumenta communia, welke er van het behaarde gedeelte van
het hoofd over heen gaan.
2, In deze flesch zijn twee specimina; namelijk de door misvorming ontwikkelde horrelvoeten,
tevens met de tibia en fibula van eene nuper nata, zeer netjes gesceleteerd,
3, Eene oorspronkelijke uitbuiging of kromming van de spina dorsi, welke tot cyphosis zoude
geleid hebber?. Men ziet ook tevens, dat de thorax, welke mede gesceleteerd aan de
wervelkolom is nagelaten , ook in eene ongunstige gedaante voorkomt, zijnde al de zamen-
stellende ribben in eene eenigzins tegennatuurlijke bogt gerigt. Het specimen is mede van
een nuper natus.
4. Een gedeelte van de aspera arteria met de larynx , waarvoor zich geplaatst vindt, in eenen zeer
vergrooten cn tegennataurlijken staat, de glandula thyroïdea, genomen van een adultus.
5. Het hart met de longen van een voorwerp van 4 ä 5 jaren, gestorven na eene hevige pneu-
monie , waarvan de bewijzen in de uitgedampte plastische lympha op de longen aan-
wezig zijn.
6. Een stuk long van een volwassen voorwerp, hetwelk zeker in der tijd aan eene pneumonia
gelaboreerd heeft, doch daarvan is gered geworden; zoo echter dat de plastische lympha
over de oppervlakte is uitgestort, en pseudomembrana gemaakt heeft, welke men op de
eene zijde in rust heeft laten zitten; op de andere zijde zacht afgeschoven, zoodat het
daar even als eene memhrana van de portio wapperende afhangt.
1. Een stuk van eene zieke long, van een volwassen persoon, waar in der tijdlang eene
vomica in bestaan heeft, gelijk uit den zamenhang en de gedaante van binnen is op tema-
ken. Men ziet daar , hoe zeer dit ingewand toe kan geven aan verzwerende uithollingen.
ÏJ. Een dito stxik pulmo uit een volwassen persoon, langdurig phtisicus geweest zijnde, waarin
een buitengewoon aanmerkelijk focus waargenomen wordt.
9. Een vierkant stuk pulmo uit een volwassen persoon genomen, waar de formatie van pseu-
domembrana na inflammatie plaats hebbende genomen, zigtbaar is , y^elke pseudomembrana
reeds een zeer taai en eene bijna aan vera gelijke gedaante heeft aangenomen, zoodat die
superficies pulmonis zich aan den zak van de allerstevigst had verbonden , die er
met afscheuren, gelijk de pseudomembrana zelve bewijst, is moeten afgehaald worden.
10. Het hart van een volwassen zeer sterk persoon, aan eene geweldige carditis op den vier-
den dag overleden , waar het geheele ingewand zoowel als de tronken der vaten , maar bij-
zonder het linker gedeelte van het hart en deszelfs auricula, met eene dikke opbooping van
uitgestooten plastische lympha ruw bedekt zijn. Men heeft hier een krachtig bewijs voor de
hevige werking der vaten in die- inflammatis.
11. Dit specimen is een stuk pseudomembrana, tusschen de longen en de membrana pleura,
afgenomen vaneen volwassen voorwerp, overleden aan eene hevige pleuropneumonia.
12. Dit specimen stelt voor eene buitengewoon groote polypus cordis , welke in de regter holte
gevonden is , waarvan de historia morbi zegt, dat de lijder verscheidene jaren
en dat wel bij opklimmenden en vermeerderden last en kwelling , ook waarschijnlijk door de
langzame vergrooting van het heterogeen, gelaboreerd heeft, en eindelijk met waterzucht en
eenigzins apoplectischs toevallen den dood gevonden heeft,
13. Een pseudomembrana, afgenomen van tusschen de buiks-ingewanden , waar hoogstwaar-
schijnlijk te voren hevige inflammatie bestaan had.
14. Een geheel aan elkander hangend sluk, even As pseudomemhrana, genomen uit de larynx
en aspera arteria van een kind , gestorven aan de croup,
15. Een dito kleiner stuk , mede door de uitstooting àevplastische lympha , door de a^^Vm
cativa , stikzinking , gevormd, uit de aspera arteria en larynx van een jeugdig voorwerp genomen.
16. Verschillende brokken, even als polypi of pseudomemhrariae uit verschillende cadavers,
uit de arteria aorta gehaald, zijnde de plastische lympha of de zoogenaamde pars fibrosa
sanguinis, welke meex^malen bij stervenden zich scheidt van de overige bloedsbestanddee-
len, en als zoodanig wel meermalen in de groote arterien wordt waargenomen.
17. Een polypus cordis, gehaald uit de auricula dextra, waar hij met zijn dikste gedeelte vrij
vast in vereenigd zat, en met het overige dunne deel , even als eene staart vlottende in
den boezem lag.
18." Een dubbelde polypus, waarvan het eene gedeelte zich bevond in den sinus sinister, en
het andere gedeelte , het dikkere , was hangende langs de klapvliezen , tot in den ventriculus
van dezelfde zijde.
19. Een stuk sinus en ventriculus cordis dextri, in welk ventricul-gedieelie men hier en daar
punten van beenwox\'ding ontdekt, en in het -gedeelte een polypus zich bevindt 5 het
bijzondere van dit geval is, dat het genomen is uit een voorwerp van 12 tot 13 jaren.
20. Een stuk van het breedste gedeelte der wortels van de arteria aorta, genomen van een
xïian van tusschen de 50 en 55 jaren , in welk specimen zich zeer veel uitgebreide plekken
ossificatie bevinden. c
21. De arcus aortae van een volwassen man, met de daaruit voortkomende gewone eerste stam-
takken ; voorts is de aorta opengesneden en bijna omgekeerd , om er binnen in te kunnen
zien ; daarin ontdekt men op verschillende plaatsen ossificatie, bijzonderlijk in de nabijheid
der orificia van de straksgenoemde stamtakken.
22. Een sluk van den arcus aortae met de carotis sinistra : daarin zijn zigtbaar zeer aanmer-
kelijke beenige platen, die van het overige zamenstel van het vat eenigzins losgemaakt zijnde,
zeer duidelijk kunnen worden waargenomen.
23. Een stuk arteria aorta descendens , opengesneden en in het vierkant uitgespannen, in het-
welk men verschillende punten van ossificatie kan opmerken.
24. De truncus innominatus Loweri van den arcus aortae, afgesneden uit een volwassen per-
soon , daarna gedroogd en in oleum terehinthinae gehangen, vertoont het een transpa-
rant praeparaat, waarin de ossificatie plekken zeer fraai worden gezien.
25. De arcus aortae, benevens een groot stuk van de aorta descendens van een volwassen
persoon. Opengesneden en daarna gedroogd en in oleum ierebinthinae gehangen, levert
bet een allerfraaist doorschijnend praeparaat op , waarin eene menigte beenplekken aller-
duidehjkst gezien worden : voor de pathologische demonstratie is dit een gewigtig specimen.
26. Dit specimen bevat een stuk van de arteria brachialis, waaruit een aanmerkelijk gezwel,
aneurisma, is voortgesproten, hetwelk in zijn geheel bewaard met de arterie, een leerzaam\'
pathologisch praeparaat daarstelt.
27. In deze flesch bevinden zich twee specimina : vooreerst ligt op den bodem het hart, waar-
van het tweede specimen, dat hangende is, de aoria , is afgenomen; deze is bij den
wortel afgesneden, vertoont hare bogt en de daaruit voortkomende gewone stamtakken, be»
nevens een gedeelte van de aorta descendens , waar zij hare gewone ruimte weder hervat
heeft. Het tweede specimen bevat eene verbazend groote aneurisma van dien arcus aortae
welke ter grootte van een klein kinderhoofd zich heeft uitgezet, waardoor de lijder aan\'
de verschrikkelijkste toevallen , hartkloppingen , flaauwten als anderzins , aan dit gebrek ver-
bonden , is blootgesteld geweest , tot dat eindelijk de aneurisma doorbrak, waarvan het gat
in het praeparaat gezien wordt, en de lijder plotseling overleed ; de geheele arcus is
uitgezet, zoowel als de zak zelve, die naar de onderzijde zich vergroot heeft, terwijl er
een stuk mei oogmerk, gejijk daar straks gezegd is, van de descendens is aangelaten, om
de plaats der vernaauwing beter te zien.
28. In dit specimen zijn de navolgende zaken op te merken : vooreerst ligt op den bodem der
flesch het hart, waarvan de ar«.^ aortae, aan het o^ sternum aan den binnenkant vast-
gegroeid zijnde, zich voordoet, en uit welken a.c«. de truncus innomiaatus Lou^eri
door een aneurismatisch gebrek aangedaan is geworden , welke aneurisma zich naar de zijde
van het o. sternum ontwikkelende , door hetzelve is heen gedrongen , er een opening heeft inge-
boord , en op deszelfs buitenkant is verschenen, alwaar het, zijnen groeien ontwikkeling
voortzettende, een gezwel buiten op hel sternum daarstelde, waarvan de botsing niet slechts
gevoeld , maar zelfs door de buitenste bekleedselen heen gezien kon worden en dat te
meer, naarmate die bekleedselen zich verhieven en geabsorbeerd werden ; welke Lorptie in
eén punt voornamelijk voortging en eenmaal dreigde door te breken, gelijk dan ook
emdelijk gebeurd is, en men uit bet nagebleven stuk integamenta , dat tot dat einde bewaard
IS, en voor het hangt, het gat zien kan, terwijl men door dat gat naar binnen
ziende , in de rmmte van de doorgebarste aneurisma het vrije gezigt heeft.
29. Dit specimen bevat eene verbazende plastische verdikking van de membrana peritonei .e
nomen uit het lijk van een\' lijder, gestorven na hevige en /.mW. met\'op"
gevolgde suppuratie.
30. Een stuk ma..., hetwelk na hoofdbeleediging, suppuratie en plastische uilstooting,
alzoo verdikt en ontaard in het cadaver is gevonden.
31. Dit specimen stelt vóór de nier uit een volwassen mensch , van de rugzijde naar de holle
of voorzijde opengesneden, en zoo uitgespannen opgehangen. Hierdoor is de geheele bin-
nenvlakte zigtbaar , en ontdekt men een\' steen, calculu-s , daar nog in vast zittende , terwijl
men niet onduidelijk de voren of groeven van het teruggeslagen gedeelte, door den steen
daarin gedrukt, kan waarnemen. Deze nier had over het geheel nog dit bijzonders, dat zij
buitengemeen taai, leerachtig was,
32. Het binnenste gedeelte uit eene volwassene nier, waarin men bij toeval dooi- de injectie
een èeer aanmerkelijken steen ontdekte; om welken genoegzaam ontbloot in zijne zitplaats
te kunnen beschouwen er een stukje nier is weggenomen.
33. Dit specimen is het pelvis met de lendenwervelen, van een\' jongeling van 12 a 13 jaren;
daarvan is het linker os innominatum weggenomen, om te beter in de cavitas van het
pelvis te kunnen zien. In hetzelve beschouwt men dan de plaatsing van het inlestiniim
rectum, over de lendenwervelen en het os sacrum heen liggende; voor hetzelve rectum en
het os puhis bevindt zich een peervormig gezwel, zijnde de ontaarde vesica urinaria, die
bijna hare geheele capaciteit verloren heeft en verdikt is , (len gevolge van ruwe calculi, welke
daarin gelegen hebben,) zoodat er bijna geene holte is om de urina te bergen; voorts ziet
men hoezeer de ureteres verwijd zijn, voornamelijk de regter, die eene buitengewone ruimte
heeft, en beide zijn zij tot aan en met de nieren behouden. *
34. Dit specimen is eene buitengewoon verdikte -vesica urinaria , tevens met eene zeer vergroote
glandula prostata; de blaas is opengesneden, zoowel om de dikte der doorsnede te kunnen
zien, als om den staat van degeneratie des legheter te kunnen beoordeelen. De glan-
dula prostata teekent ook op de doorsnede eene aanmerkelijke dikte , en een als scirrheus
voorkomen; men heeft er, om het verband der deelen, het memhrum virile hij gelaten,
om allen twijfel weg te nemen , omtrent het praeparaat vesica, dat zoo buitengemeen
veranderd is,
35. In dit specimen, zijnde eene portio intestini itii van een kind, ziet men een volkomen
■volvulus bestaan , welke eene zeer merkwaardige intrede in het ander einde gemaakt heeft.
36. Dit merkwaardig specimen is een stuk intestinum tenue, van een\' volwassen man , hetwelk
als volvulus gevat geweest zijnde , onder hevige toevallen van enteritis , koortsen en stuipen,
door de natuur is afgeknepen,, en daarna door den lijder per anum ontlast, welke lijder na deze
evacuatie, de toevallen beter wordende, langzamerhand volkomen herstelde , en niets meer
dan eenige gevoeligheid in een zeker punt van den onderbuik overhield.
37. Eene portio intestini ilii uit het lijkje van een kind , alwaar een ander de el volvulum is
ingedrongen, eu in welk intestinum, open gemaakt zijnde, men het ingedrongen ge-
deelte ontwaart.
38. De baarmoeder eener volwassene vrouw ; men bemerkt daaraan zeer aanmerkelijke scirrheiise
uitzettingen , en een zeer vergroot en gezond orificium.
39. Eene eenigzins ontwikkelde mola, die zonder verdere zwangerschap aanwezig was,
40. Een ovarium, waarin eene bijna steenachtige zelfstandigheid zich ontwikkeld heeft, welke
zeer goed kan woorden waargenomen door twee lapjes , die men weggenomen heeft.
41. Het tweede ovarium van hetzelfde voorwerp , waaruit de steen genomen zgnde , hetzelve nu
als een\' ledige zak opengezet voorkomt.
42. Een zeer aanmei\'kelijl^e bloedklonter, welke zich in utero .gevestigd had, en verschrikke-
lijke Jic^morrhagien verwekte, doch die na de opruiming van denzelven dadelijk ophielden,
na drie maanden te hebben voortgeduurd.
43. Een als het ware versteend gezwel, hetwelk als een zeer bijzonder gebrek in utero aanwe-
zig zijnde, deze is opengesneden, op dat men er het vrije gezigt in zoude hebben.
44. Eene zoogenaamde mola, hebbende eene vrij aanmerkelijke ontwikkeling gemaakt zonder
gelijktijdig ybs/ifs.
45. Een trosje hydatides , genomen uit het ovarium eener volwassene vrouw,
46. Een dito veel grooter tros , gevonden in de cavitas uteri eener volwassene vrouw.
47. Eene nuper nata hydrocephalus. Men bemerkt, dat het ligchaam eene aanmerkelgk
dorre ontwikkeling gemaakt heeft.
48. Een nuper natas hebbende een aanmerkelijk hydrocephalus en hydrops abdominis , tevens
zes vingers aan elke hand, en zes teenen aan eiken voet.
49. In dit glas bemerkt men de, aan een scirrheus gebrek laborerende, en bijna geheel weggeno-
mene onderlip van een\' volwassen man , welke daarna genas.
50. Eene aanmerkelijke glandula, langs de zijde van den hals weggenomen , en hier en daar met
eene incisie gedilateerd, om van de inwendige zelfstandigheid kennis te verkrijgen.
51. Een carcinomateus quasi scirrheus gezwel , aan de zijde der tong weggenomen,
52. Een eenigzins tot de tumores cystici behoorend gezwelletje , boven den arm weggenomen,
53. Een tumor cysticus, aan het voorhoofd weggenomen.
-ocr page 172-54. Een nodus labiormn, aan de onderlip weggenomen.
55. Een tujnor cysticus , langs den hals weggenomen , waarin de geheele zak kan gezien worden.
56. Een scirrhus, uit de borst genomen.
57. Een dito.
58. Een atheroma, aan den rug weggenomen.
59. Een lipoma, mede aan den rug weggenomen.
60. Twee scirrhi uit dezelfde borst gepeld.
61. Een polypus uteti, na de autopsie daaruit genomen.
62. Eene geheel afgezette zieke mam.
63. Twee afgezette mammen met fungus haematodes , waarvan de bovenst liggende genas; doch
bij de onderste ontwikkelde zich wederom de kwaal en had doodelijke gevolgen.
64. Deze flesch bevat Ane specimina : scirrhi, de eene grooter dan de andere, uit onder-
scheidene mammen gepeld ; en eene geheele mam, welke aan een carcinomateus gebrek
had gelaboreerd. De twee eerste genazen gaaf, Je laatstgenoemde tot bijna het gemaakte
cicatrix, als wanneer het gebrek zich wederom ontwikkelde, en de patiente na lang Ixjden
stierf,
65. Twee afgezette mammen, beide met scirrhus aangedaan.
66. Een zeer■ aanmerkelijk gezwel, aan den rug weggenomen.
67. Een zonderling, wat de uitwendige gedaante betreft, geformeerd gezwel, hetwelk aan den
hals eener vrouw met goed gevolg is weggenomen.
68j Een tumor cysticus, aan het middelste gedeelte vanden rug weggenomen, met volkomene
genezing.
69. Een overtollig of hijduimpje van een kind van drie weken , met volkomene genezing weg-
genomen.
ro. Eene volwassene hand , door het spiingen van een geweer allerschrikkelijkst misvormd en uit
elkander geslagen , door amputatie iu den onderarm weggenomen.
71. De beide stompen van afgezette onderste ledematen, jaren lang na de afzetting door den
patiënt gedragen , en waarin nu te bemerken is de wijze waarop de natuur die stompen
dekt, en eene voegzame geschiktbeid geeft. Zoo ziet men bij voorbeeld : hoe zich de
losgesnedene einden spieren weder op nieuw aan den stomp van het been aangezet , en
dus een vast punt hernomen hebben ; vervolgens ziet men door opspuiting der vaten , tot
boe ver dezelve in eene bandachtige geslotene zelfstandigheid zijn veranderd, en eindelijk,
hoe op de omgeronde einden der beenderen, vooral van den eenen stomp , de lap uitwen-
dige bekleedselen met het vetvlies zich vast hecht, welke lap bij het specimen tot dat einde
is behouden.
72. De wanstaltige halve voet, welke bij de geboorte mede ter wereld is gebragt , en een\'
ontwikkelings tijd van 18 jaren gehad heeft, zoodat nu het voorwerp, zijnde van het
vrouweJiik geslacht, in haar negentiende jaar getreden, niet langer, daar de voet hierdoor
aanmerkelijk verlengd en verzwaard was , gaan kon; gelijk blijken kan uit eene gemaakte
afteekening vóór de operatie, vergeleken met eenen gewonen voet. De bezitter van dit
anaiomico-physiologisch Museum tot de amputatie besloten hebbende , waartoe de lij-
deres zeer overhelde en naar verlangde , heeft deze operatie zelf verrigt, nemende het
wanstaltig deel bij de voetstukken der navoetsbeenderen weg , en latende zoo veel van den
achtervoet met den hiel aanwezig, dat zulks tot een genoegzaam steunpunt in den gang
zoude kunnen gebezigd worden. De genezing geschiedde na de operatie, welke gelukkiglijk
afliep, perprimam, intentionem , en dus zoo spoedig als doenlijk was. De cicatrix vormde
zich uitmuntend wel; men liet er een\' tijd lang door rust de stevigheid van toenemen;
daarna kwam de patiente langzamerhand met veel voorzigtigheid ter been , opdat het hk-
teeken niet zoude openbarsten, gebruikte, na langen tijd die beweging trapsgewijze te hebben
doen toenemen, dien halven voet even vlug als eenen geheelen. Van dien halven voet is ook
eene afteekening voorhanden tot tegenstelling der eerste teekening. De operatie heeft dus het
gewenschte doelbe reikt, en het gebruik van dien halven voet is nu , terwijl dit beschreven wordt ,
door 16 jaren tijds, genoegzaam bewezen aan het bedoelde te kunnen beantwoorden.
de voortgang en ontwikkeling van het hoender-ei, zoowel als van het
hoender-kuiken, met betrekking tot het laatste, van DEN eersten
dag af tot deszelfs uittrede uit den dop.
1. Een volwassen hoen 5 geopend zijnde heeft men er alles uitgehaald, de horst en buikholte
gereinigd hebbende, van hetgeen niet tot bet wezen dezer zaak behoort. In de eerste plaats
ziet men het hart met deszelfs punt voorwaarts stekende; daaronder ligt de eierstok, waarin
zich een groot aantal kleine eiertjes bevinden ; meer nederwaarts aanschouwt men een vliezig
kanaal , oviductus, eierleider, geheeten , en waarvan de open mond zoodanig opwaarts
gehaald is , dat men dien, tegen het glas geplaatst, zeer goed aanschouwen kan. Dit is echter
de plaats van dit orificium niet; hetzelve behoort achterwaarts zich te bevinden, tegen den
onderkant van den eierstok, ten einde zulk een rijp geworden ei te kunnen ontvangen, en,
door zich heen latende glijden , te brengen in de algemeene ontlastplaats {cloaca) , deze ovi-
duclus bevat zeer veel slijm, en hei album en, hetwelk van tweederlei aard is, dat in het
bovenste gedeelte gevonden wordt, is eenigermate dunner dan in de onderste helft. Er
schiint eeue zekere motus vermicularis in plaats te hebben, waardoor het ei wordt voort
gedreven , en in dien rollenden voortgang het albumen om zich woelt.
2. Een volwassen hoen, genoegzaam geopend om er in te kunnen zien; de buiks-ingewanden
zijn een weinig naar de zijde toe geplaatst, en ook eenigzins daaruit gezet, ten einde te
kunnen zien hoe de eierstok, aanmerkelijk vergroot zijnde, nu rijp is voor het zooge-
naamde leggen of eierbaren. Een der rijpste bevindt zich in den eierleider , die tot dat
einde opengemaakt, en waarvan een stukje weggenomen is, om het ovum te kunnen zien.
3. Een volwassen hoen , welks b orst.en buikholte opengemaakt" zijnde, men, behalve het hart
heeft weggeruimd wat niet lot dit onderwerp behoort. Men ziet dan aan het geheele bovenste
gedeelte het hart; in de diepte langs het lendendeel, de daar zich bevindende rijpe eierstof,
waarvan de alleronderste binnen in de oviductus zich bevindt, en zóó in de cloaca zal
zakken, ten einde aldaar zijne laatste volkomenheid te bereiken, het vormen namelijk van
de schaal.
4. Een volwassen hoen, waarvan men de buikholte heeft geopend , doch niet al de viscera
weggenomen. Men aanschouwt hier de maag, de leveren een gedeelte van het darmkanaal;
verder in het diepere lendendeel den rijpen eierstok, benevens den oviductus; aan het
onderste gedeelte gekomen zijnde, ontdekt men het half ontbloote volkomen ei. reeds met
de schaal omtrokken, in de cloaca, welke men tot dat einde genoegzaam heeft geopend,
zoodat het dier binnen weinige oogenblikken, waarschijnlijk zich, volgens de wetten der
natuur, van het gave ei zoude hebben ontdaan.
5. Tn dit specimen, zijnde een eierleggend hoen , aanschouwt men hetzelve mede van binnen.
-ocr page 175-De eierstok, die bier wederom volkomen gevormd is, is zeei\' duidelijk zigtbaar, en ten einde
te bewijzen, dat dit vitellum in een zeer vaatrijk vliesje ligt opgesloten, zijn deze vaatjes
met eene fijne roode stof sierlijk gevuld, en bewijzen hun aanwezen. Een\' dezer dojers
heeft meii half doorgesneden , en er het papachtige van het geel uitgehaald, zoodat nu
enkel het halve vliezige kokertje is nagebleven, waarin het geheel te voren gehuisvest heeft;
langs den onderkant van de zoo even aangehaalde geinjicieerds dojers, ziet men in eenige
slingeringen den oiddactus leggen, in welks orificium een pennetje, ter aanwijzing van
hetzelve, is gestoken. Men ziet aan de intumescentie van dezen geleider, dat hij vrij op-
gevuld is met alhumen. Aan den onderkant ligt het volkomen, met schaal en al geformeerde ,
ei in de cloaca, in welker w^and men eene opening heeft gemaakt, die door een pennetje
verwijderd van malkander wordt gehouden , w^aardoor men het ei duidelijk zien kan. De
punt van het ei bevindt zich zeer nabij het orificium externum van de cloaca, en zoude
zeer waarschijnlijk binnen weinige oogenblikken zijn ontlast.
6. Een buitCKgewoon groot dojer of geel van een ei : behalve de gezegde buitengemeene
grootte, is er niets dat aanleiding geeft om te denken aan eenen toestand , en
het is eerder te houden voor eene tegennatuurlijk groote ontwikkeling, dan wel voor eene
ziekelyke afwijking.
Hier volgen nu, naar rang van tijd, dat zij onder de broeijende hen gelegen hebben,
de eieren, om er de opvolgende ontwikkeling van het luiken in te kunnen waarnemen.
7. Stelt een opengebroken ei voor, dat 12 uren aan de hroeijing is blootgesteld geweest.
8. Een dito ei, hebbende een etmaal onder de broeijing vertoefd.
9. Een dito, van anderhalf etmaal.
10. Een dito, van twee etmalen, waarin men reeds een stip van het /oe/«s ontdekt.
11. Een dito, hebbende twee en een half etmaal oiïder de broeijing vertoefd.
12. Een dito, hebbende drie maal 24 uren onder de broeihen gelegen. — Men ziet in deze
zes specimina, eene zachte klimming der ontwikkeling.
13. 14 en 15. Zijn onder de broeijing weggenomen, bij de vervulling van het vierde etmaal.
16. Heeft er 4 en een half etmaal onder vertoefd ; men ziet daar het kuiken i\'eeds ingewikkeld liggen,
17. Vervulde de 5 etmalen; zeer duidelijk bij het opllgten van het vlies , hetwelk hetzelve dekt,
ziet men het kuiken liggen.
18. Vervulde 5 en een half etmaal.
19, 20, 21 , 22, 23 en 24. Vervulden elk een half etmaal meer onder de hroeijing, zoodat No. 24
tot 8 en een half etmaal was opgeklommen. Het foetus wordt met eene hij opvo^inc. ver-
meerderde duidelijkheid in elk waargenomen. °
25. Vervulde het negende etmaal.
26. Vervulde het tiende. Het kuiken begint bier nu eene opgerolde ligging aan te nemen, welke,
hoe grooter het wordt, des te duidelijker te zien is,
27. Vervulde elf etmalen.
Vervulde er twaalf.
29. Was 13 etmalen onder de broeijing.
30. Hierin zijn twee speeimiaa aanwezig, die reeds uit het ei zijn genomen, en dus in spiritus
geworpen, doch in hunnen natuurlijken opgerolden staat, en deze vervulden veertien etmalen.
31. In dit glas bevinden zich twee specimina, welke de vijftien etmalen vervuld hebben; het
eene is nog besloten in het algemeene vlies, waarin dojer en kuiken en alles bevat is: het
andere is er uitgenomen, doch in zijnen opgerolden staat, tevens met dat gedeelte vitellum
dat nog aanwezig is. De opgerolde hgging van het kuiken is op dien tijd zoodanig, dat het
de figuur van de schaal in de ronding nabootst, en dat de kop, onder de vleugels gelegen ,
met de punt van den bek naar buiten komende uitsteekt, welke voorwaardsche werking van die
punt hoogstwaarschijnlijk dient om de schaal te breken , wanneer het kuiken er uit zal
moeten, gelijk zulks genoegzaam duidelijk uit al de volgende specimina blijkt
32. Heeft 16 etaialen vervuld; het kuiken is daarna in zijn\'opgerolden staat uit de schaal genomen,
en men ziet bet thans in dezelve , met het vitellum nog bij zich.
33. Vervulde 17 etmalen, en is daarna, in het vlies besloten, uit de schaal gehaald, zoodat men
door het vlies heen ziende, het kuiken met het vitellmn ontdekt: op dat tijdstip toch is er
geen albumen meer aanwezig , dit is reeds geabsorbeerd, en schijnt de voeding dan alleen
plaats te grijpen ü^t het vitellum.
34. Vervulde 18 etmalen, is daarna met het vitellum uit de schaal genomen; men heeft eeniger-
mate de ligging van den kop ontbloot, om te doen zien, hoe de punt van den bek zich
geplaatst vindt , die nu steeds al vooruit naar de schaal werkt,
35. Vervulde 19 etmalen.
-ocr page 177-m
36. Vervulde 20 etmalen. Men ziet hoe de punt van den bek naar de buitenvlakte doordringt.
37. Vervulde 20 en een half etmalen. Men ziet door het wegbreken van de schaal duidelijk
de voortdringing van den bek naar de buitenvlakte.
38. Vervulde bgna 21 etmalen. De punt van den bek is reeds een eindwegs in de ligging zigtbaar.
39. Vervulde de 21 etmalen volkomen, en droeg teekenen van leven, zoodat er duidelijk door
de breukjes van de schaal, die reeds aanwezig waren, gepiep gehoord werd.
40. Deze vervulde iets meer dan de 21 etmalen, was volmaakt levend, en maakte zich gereed,
(hebbende de schaal gansch opengebroken) om er uit te treden , doch werd op dien oogen-
blik in de spiritus gesmoord.
41. Dit kuiken, hetwelk de 21 etmalen volkomen vervuld heeft, leefde, en gaf dit duidelijk door
geluid te kennen. Men heeft het in die ligging bewaard, tevens met het gedeelte vitellum.,
hetwelk dan nog bij de hand is. Onderaan hangt de vliezige zak met vaatjes aan het spe-
cimen gehecht, waarin het in de schaal besloten is.
42. Is de helft van dé ledige schaal, na de uittrede van het volkomen kuiken ; men ziet daarin
het nog overig gebleven gedeelte dojer ^ hetwelk niet verbruikt is, en men ontwaart
duidelijk de strengvaten, waarmede het dojernet aan het kuiken heeft vastgezeten, en waar-
door hetzelve waarschgnlijk werd gevoed.
43. Eene dito ledige schaal, na de uittrede van het volkomene kuiken, waarin alles optemerken
valt als in het vorige nommer: alleen ontdekt men hier in de vaten nog het aanwezen van
bloed , dat er in gestroomd heeft.
De afgehandelde reeks heeft de plaatsing en ontwikkeling van het kuiken in
het ei zelve, tot volkomen\' wasdom, voorgesteld. de voorwerpen WELKE
nu voiigën, zijn daarom buiten de eijeren genomen, om er eeniger-
mate de voedings-werktuigen van te kunnen nagaan,
Van N.0 44 tot 51 ingesloten, ziet men, bij opvolgenden groei van het kuiken in het ei de
vaatstreng waaraan het hangt, met meerdere duidelijkheid. In den eersten tijd schijnt het
alhumen het eerst verbezigd te worden, althans dit verdwijnt geheel, terwijl het vitellum ,
of de dojer, slechts langzaam in den beginne verkleint, en eerst dan die verkleining met
meer spoed aanneemt, als het kuiken 13 a 14 etmalen vervuld heeft.
52. Dit kuiken is nog in den dojerzak ingesloten.
-ocr page 178-53 en 54. Hangen wederom op zichzelve aan de voedende vaten van den dojerzak.
55. Hier ziet men het kuiken in aanraking, door middel van de voedende vaten, met den
dojerzak , waarin nu nog het gedeelte vitellum aanwezig is.
56. Is het volwassen kuiken, zoo levend uit de schaal willende treden, en hebbende nu nog een
gedeelte van het vitellum, aan de voedende vaten vastgehecht bij zich; de vaten van dien
dojerzak zijn met eene roode wasstof sierlijk gevuld.
hl. Is wederom een volwassen kuiken, waarvan men het overschot vitellum beeft opgeruimd; de
onderbuik van het diertje is opengemaakt, en de communicatie van den stroom met deszelfs
binnendeelen alzoo zigtbaar gemaakt.
OVERGESLAGEN NOMMERS.
Q 69. Dit uitgebreide specimen is een stuk intestinum jejunum eener volwassene vrouw. De
separatie van de onderscheidene vliezen, het darmkanaal zamenstellende, heeft op de
navolgende wijze plaats: vooreerst hangt het voorwerp aan den nitwendigen rok, welks
dunne vierkant gemakkelijk van den daaronder hangenden spierrok onderscheiden kan
worden. Onder dezen laatsten hangt de vaatrok, welke in uitgebreidheid dezelfde lengte
als de spierrok bezit, terwijl men daaronder ziet afhangen den inwendigen of donsrok.
In alle vier deze tunicae, welke met veel moeite van elkander zijn gescheiden, ontdekt
men de aan hen bijzonder eigene vaatsoorten, van welke allen, zoowel de slagaderen als
de aderen, met eene roode stof zijn opgevuld. Zoo aanschouwt men in den vaatrok , •
die zich de derde van boven af doet opmerken, de groote stammetjes der bloedvoe-
rende vaten, welke met elkander netsgewijze gemeenschap onderhouden: in den spierrok
daarboven komen zij weder fijner voor; in den bovensten of buitenrok zijn zij van de
allerfijnste, en alzoo uitdampende vaatjes, terwijl zg in de onderst hangende ^z/mca a/z/Zosa
in die villi als fijne puntjes voorkomen. Het geheel is zeer belangwekkend en leerrgk.
Q 141. Eenige chemicale preparaten, de gal betreffende, in kleine fleschjes bewaard.
S 1. Dit specimen bevat de muliebria externa, het perinaeum, den omgang van het inwendige
vet in het bekken, het intestinnm rectum, de daarvoor geplaatste, zeer fraaije, uterus
met deszelfs opgelegde ovaria en tuhae fallopianae; eindelijk vóór den w^eri^^ , de plaat-
sing van de vesica urinaria: van een voorwerp van 27" a 28 jaren.
»
T 34. Dit specimen vertoont een abortus van omtrent vier maanden. Van het ovum is het
chorion geheel afgenomen, en hangt het ei aan. het ontbloote amnios. Hierdoor is het
zeer doorschgnend , en doet het embryo, hetwelk in zijne gewone zamengevouwene liggin g
geplaatst is, duidelijk waarnemen.
TWEEDE AFDEELI1\\G.
\'i
t.-:\'-.
V du
- -..ft ... .kä:\'-: ■
oV^ i\' G i. - h Aiî fcï^î,.
--.ist:- ^
■\' ■ ■■ . \' iVT;.\'» _T>. ; ,
C
■ t
feu
\'ijS
ÎSC ^.Tii! «J-\'j\'; -
3t
■ " — . ■
i»:
VLIEZIGE WERKTUIGEN, ZOO VAN DEN MENSCH ALS
VAN BIJZONDERE DIEREN.
{ORGANA MEMBRANACEAy HUMANA ET BRUTORUM.)
1. De geheele tubus intestinalis van een volwassen mensch. Men beschouwt hier vooreerst:
de maag, waarvan in den oesophagus, een koperen kraanjJ^Jms , gebragt is, om den toestel te
kunnen uitzetten, of minder lucht te doen hebben; vervolgens den geheelen tractus intes-
tinorum usque ad anum. Men ziet door afperkingen de onderscheidene deelen duodenum,
jejunum en ilium van de tenuiai voorts de inplanting van deze in de crassa, en wel in
den wortel van het colon, het coecum genaamd: verder het geheele colon, overgaande in
rectum tot aan zgn einde. Er is hier nog eene bijzonderheid optemerken in dat einde,
hetwelk intestinum ilium genaamd wordt : men ziet namelgk aldaar een appendix, even
als een\' afzonderlijken zak, veroorzaakt geworden door een\' darmsteen, welke deze uitbuiging
door langzame drukking en rekking veroorzaakt heeft, en daardoor op zijne plaats is kun-
nen blijven liggen: men ontdekte het bij de lijkopening.
2. De maag van een volwassen man, hier om hare bijzondere grootte bewaard, hebbende zg,
nog nat zijnde, 9 en eene halve flesch water kunnen bevatten.
3. De maag van een\' volwassen man, hebbende, schoon minder dan de voorgaande, mede eene
aanmerkelijke ruimte.
4. Eene vrij groote maag uit een\' volwassen persoon. Men bemerkt aan dezelve een gedeelte
(esophagus, en aan het andere uiteinde het intestinum duodenum.
5. De aanmerkelijk groote maag van een jeugdig voorwerp van 13 jaren. Deze jongeling genoot
eene zeer goede gezondheid, kon verb^sd eten en drinkeij, voor het getal zijner jaren;
om die reden beeft men dan Ook de määg behouden. Hg stierf aan ^enl Vo^selinge om-
standigheid.
6. De zeer sierlijke maag van eene volwassene vrouw, hebbende eene bekwame ruimte, De
maag zelve is in alle gedeelten juist afgeperkt; men ziet er den bijna geheelen cesophagus
aan, en aan de andere zijde een klein einde intestinum duodenum, welks ingetrokken rand
aan den buitenkant bij de maag zigtbaar, de plaats aanwijst, waar de valvula voor den
pylorus zich bevindt.
7. De maag van een jeugdig voorwerp. In dezelve beschouwt men een deel cesophagus, maar
vooral het in den pylorus zich bevindende klapvlies, om den uitstroom van de spijspap
te beteugelen.
8. Een dito , doch van een eenigzins ouder voorwerp. Deze maag is na de drooging half door-
gesneden, ten einde de curvatura major en minor van binnen te kunnen bezigtigen , en
den inwendigen stand van het vermelde klapvlies bij den pylorus- te kunnen waarnemen
9. Nog een dito half doorgesneden maag, wederom van een jeugdig voorwerp, vooral geschikt
om het fraaije klapvlies , hg den pylorus, aan de binnenzijde te kunnen bezigtigen.
10. Dit specimen is dat gedeelte van de maag, hetwelk uitloopt in deu pylorus. Men kan hier
zeer gemakkelijk onderscheiden den, al langzamerhand in omtrek smaller wordenden, uitgang
van de maag, welke als het ware eenigzins in het intestinum duodenum xxiAvïn^l, qxi alzoo
door laatstgenoemde als omvat wordt.
... u
11. De maag van een\' aap. Het valt Her in het oog, hoe veefdigter de inplanting van den
œsophagus in de maag, in de korte nabijheid van den zich bevindt; hierdoor is Ïn
die dieren de curuatura minor zoo onderscheiden niet, als bij den mensch, en is dat ge-
deelte der lengte van de maag, hetwelk zich achter de inplanting van den ^eso^Aa^«« be-
vindt , daardoor veel langer dan in het menschebjke geslacht.
12, De maag van een\' grooten Javaanschen konings-tijger. Men bemerkt aan dezelve bgna
den geheelen y het beloop van de maag en de inplanting van den œsophagus is,
daar het van een verscheurend dier is, van eene geheel andere rigting dan van die der
kruidetende, en die der alles etende. Men ziet ook bij den pylorus een einde intestinum
duodenum; overige gedeelte vau den tuhus intestinalis van dit dier wordt bij dezen
ook bewaard; men beschouwt den zeer smallen doormeter van dit kanaal, als ook deszelfs
kortheid, den vleeschetenden eigen. Bgzonder is in dien tubus op te merken, het zeer
oorT \'\'\' intestinum coecum, mede iets eigendommehjks in deze dieren-
Eene maag van een\' kleineren tgger, waarHj hetzelfde valt aantemerken als bn den
sten; hier echter is slechts een kort einde tubus intestinalis bij behonden.
14. De maag van een\' wolf van eene middelsoortige grootte, met den Oesophagus en een deel
intestinum duodenum,
15. De maag van een\' vos, welk dier, voor zijn geslacht, van eene zeer aanmerkelijke grootte was.
16. Eene dito maag van een\' zeer grooten vos.
17. De maag va^i den wolfshond.
18. De maag van een\' hond.
19. Eene dito van kleiner soort.
20. Eene dito van een\' kleinen hond.
21. De maag van een\' otter.
22. Eene dito van een\' kleineren otter.
23. De maag van een\' zeer grooten aap.
24. De maag van eene kleiner aapsoort.
25. De maag van een rakoon. \' .
26. Eene paardenmaag, tamelijk groot in omvang, met een gedeelte intestinum duodenum
Deze maag, hoezeer zamengesteld, is vrij sterk, digt en stevig van zelfstandigheid.
27. De zeer zamengestelda maag van een aanmerkelijk groot kalf. Men bemerkt er eene aan
zienlijke lengte van den Oesophagus aan; voorts den grooten zak, genaamd de pens:
verder op deszelfs bovenste gedeelte de zoogenaamde mnts, bonwer, of tweede: de Lek-
pens of de zoogenaamde derde, en eindelijk de vierde ruimte of achtermaag, de zooge-
Thtdel \' " ^ "" ondergedeelte aan den
eer-
28. De herkaauwende maag van een jong schaap.
29. Dito van nog kleiner.
30. Dito van nog kleiner schaap.
31. Dito van een foetus van een schaap.
32. De binnenste toestel van de maag van een volwassen kalf, door opening zigtbaar gemaakt.
Dit specimen is daarom belangrgk, omdat het de van binnen bestaande gemeenschap-
pelijke openingen der maagafdeelingen doet kennen.
33. Een zeer fraage en hg uitnemendheid groote bruine haarbal, gevonden in de maag van
een\' os.
«
34. Een dito zwartkleurige haarbal; doch veel kleiner dan de vorige.
35. Een dito onbekende,
36. Een dito langwerpige, gevonden in de maag van een varken, alwaar zij zeldzamer voor-
komen dan bij het rundvee.
37. De maag van een\' volwassen ezel, zijnde van eene aanzienlijke grootte.
38. De maag van een\' volwassen haas, met derzelver bijna geheele oesophagus. Men beschouwt
in deze maag eene eigendommelgke uitbuiging van den bodem of curvatura major; de voor-
en achtervlakte en de bovenste curvatura of minor. Het zonderlinge bij dit dier is de
inplanting van den oesophagus in de maag, zijnde oneindig meer naar den pylorus gerigt,
dan wel in andei\'e dieren. Door deze inplanting toch wordt de maag als het ware in twee
kamers gesplitst, waaruit ook sommige natuurkundigen aanleiding hebben willen nemen,
om het onder de ruminantia te rangschikken.
38*. Eene dito van een\' haas , zijnde na de drooging opengesneden: men ziet hier ook de in-
planting van den oesophagus en in de binnenste holte een uitspringend halfmaansgewgs
klapvlies op een zeer verren afstand van- den pylorus geplaatst, waaraan het gewone klapvliesje
gevonden wordt. Eerstgemeld klapvlies heeft, schoon ten onregte , mede aanleiding gegeven
tot die rangschikking onder de herkaauwende.
39. De zoogenaamde krop of voormaag van een\' eendvogel.
40. Een dito voormaag of krop van een kalkoen.
-ocr page 185-41. In dit bakje bevinden zich eenige scberppunlige stukjes glas, als modellen, zoo als die gebezigd
zijn geworden in hoenderslagtige magen , om na 3 maal 24 uren vertoevens daarin, er uit te
worden genomen ; welke uitkomsten tevens in dit bakje liggen , zijnde namelijk eenige stuk-
jes volkomen mat en punteloos geslepen glas.
42. In dit bakje zijn twee specimina. Het eene is een schei^p , ongeschonden, puntig lancet,
zijnde model van aanwijzing , zoo als bet andere uitkomst is van de proef. Dit tweede spe^
cimen toch, hetwelk nu geheel mat, punteloos en alle scherpte kwijt is , daar het te voren
was gelijk het eerste , is zoodanig geworden in 4 maal 24 uren vertoevens in de maag van
een hoen.
43. Dito lancet, hetwelk mede ongeschonden en zeer scherppuntig in de maag van een hoender-
slagtig dier gebragt is, en waarvan men slechts dit vernietigde stuk terug vond, na 6 maai
24 uren vertoevens in genoemde maag.
44. Een vrij sterk , dik , onbuigzaam looden buisje , hetwelk de wrgvende eu drukkende kracht van
de hoenderslagtige maag zoodanig heeft ondervonden , dat het van rolrond , zijnde aldus toen
het er ingebragt werd, binnen 24 uren eenigermale platachtig rond van gedaante was ver-
anderd.
45. Een dito looden buisje, hetwelk, na Smaal 24 uren aan het geweld van eene hoenderslagtige
maag te zijn blootgesteld geweest, dus verbogen\' en verkromd er uitgehaald werd.
46. In dit bakje bevinden zich eenige fragmentjes van eene dito looden buis als N^\'. 44, welke
gaaf in de hoenderslagtige maag gebragt zijnde , na 8 dagen vertoevens, aan dusdanige stukjes ein-
delijk werden terug gevonden. Deze proefnemingen zijn in navolging meerendeels van Spal-
lanzani, waarvan de wijze van verdeeling in drie maagsoorten onder letter Q in liquore ver-
meld staal, terwijl de zoo geweldig sterke hoendermagen daar ter plaatse kunnen wordenbezigtigd.
47. De maag van den Ichneumon.
48 De maag van eene slang,
49. De geheele darmbuis van eene slang.
50. De maag van den tuimeldolpbijn. Dit dier was aanmerkelijk groot. Deze maag heeft wel
eenige overeenkomst met de herkaauwende onder de herbivora; immers men onderscheidt
er ook tusschen den cesophagus en hel stuk intestinum vier kamers in, die wel be-
schouwd , wel eenige overeenkomst hebben , schoon niet in alle punten, met die
der herkaauwende. Het geraamte van dit dier berust sedert eenige jaren in het kabinet
te Utrecht, hebbende de bezitter van dit kabinet betzeive volgaarne afgestaan aan zijn\'
21
-ocr page 186-voormaligen hooggeachten leermeester, den Hooggel. heer bleülakd , die om hetzelve ver-
zocht,
51. De maag yan een zeehond (^oca). De inplanting van den aesophagus geschiedt hier ^eheel
op het einde van de maag, en laat daardoor eene aanmerkelijke curvatura minor tusschen
zich en den/jy/oms ontstaan.
52. Eene dito maag, doch van kleiner/j/ioca,
53. Eene dito van nog kleiner phoccu
54. Nog eene dito van dito.
55. De zeer ruime maag van den zee-duivel , lopMus piscatorius , waarvan het zeer fraaije -e
raamte ook in dit kabinet berust, en onder die der visschen te vinden is. Er bevinden zich
ook , bij die maag , de galblaas en galleider naar het darmkanaal.
56. Eene ruime maag met den inzwelgingswcg van een\' onbekenden zeevisch.
57. De maag met de zwemblaas van een"\' steur.
58. De maag van een\' zee-paling.
59. De luchtblaas van een\' zee-paling.
60. De maag met den inzwelgingsweg van eene aanmerkelijke heilbot.
61. De ingluvles benevens de maag en een deel van het darmkanaal van eenen zeevisch.
62. De maag en de geheele ingluvies benevens een stuk van het darmkanaal van een\'kabeljaauw
Men zxet hier met welk eenen bijzonder scherpen hoek de maagsopening met die van hJt
darmkanaal gemeenschap oefent.
63. De ingluvies benevens de maag en de geheele darmbuis tot aan den aars van een\' zeer
grooten rog. Behalve de eigenaardigheid van de maag en derzelver figuur en verband met het
kanaal, valt hier nog optemerken, die fraaije bijzonderheid, welke het darmkanaal bezit
zgnde wat deszelfs lengte betreft zeer kort naar gelang van de grootte van het dier, doch
hebbende van binnen door de aan elkander geschakelde klapvliezen, een doorgaanden
wenteltrap of schroef van Archimedes, waardoor de voortgang van de spijspap zeer vertraagd
wordt, en de lengte van het kanaal daardoor aanmerkelijk als het ware vermeerderd.
oi
64. De ingluvies , de maag en de darmbuis van een\' middelmatigen rog^ De darmbuis is hiei\'
opengesneden ten einde den scbroefsgewijzen loop van de tunica intima, evengelgk een
wenteltrap , te kunnen bezigtigen.
65. Het gelieele darmkanaal van een\' grooten rog. Het kanaal zgdelings opengemaakt zgnde, is
die fraaije wenteltrap of scbroef zonder eind , welke de holligbeid van den tubus zoo schoon
indeelt, bij uitnemendheid aanschouwelijk gemaakt.
66. Eene dito maag en darmbuis van een\' kleineren rog, waarin , behalve al bet voor-
gaande, nog daarenboven is optemerken het bestaan van een\' rijkdom van vaatjes, naar-
dien de opspuiting met eene roode stof het geheele specimen fraai gekleurd doet voor-
komen.
67. Eene zeer groote snoekenmaag , met derzelver inzwelgingsmond aan het eene , en met
het geheele darmkanaal aan het andei-e einde. De visch, waaruit deze maag genomen
Wérd, woog ruim 37 pond Amsterdamsch , of 18 pond Nederlandsch. Men bemerkt aan
die maagsoorten met derzelver darmkanaal, dat er een zeer scherpe hoek van inplanting
is tusschen het einde van de maag en het begin van het darmkanaal: de aanra-
king dus tusschen maag en darmkanaal wordt zeer vertraagd en vermoeijelijkt door deze
scherphoekigheid.
68. Eene dito maag van een\' snoek van gewone grootte.
69. Eene dito iets kleiner.
70. Eene dito nog iets kleiner.
71. Eene dito.
72. Nog eene dito van gelijke grootte.
73. Eene dito van een\' kleinen snoek. Al deze snoekenmagen hebben dit bijzonders , dat zij ii,
de onderhelft eene veel stevigere structuur vertoonen , dan in de bovenhelft ; welke stevigheid
hieraan ïs toe te schrijven , dat er daar ter plaatse een vrij vaste spierrök\'bestaat, welke met
vrij dikke vezels voorzien is. Deze visch een roofdier onder de tisschen zijnde, zoo trekt die
maag wel eenigzins op de maagen der roofvogels , semi-muscuiosi geheeten , en voorkomende
onder de prceparata in liquore onder letter Q 5 wg zeggen echter slechts eenigzins.
74. De ingluvies \'benevens de maag en de geheele darmbuis van een\' zeer grooten baars.
De tubus intestinalis is naar evenredigheid vrij \'lang en heeft dit bijzonders, dat er bq
het begin van het kanaal, kort hij de maag , drie als het ware blinde gedarmten bestaan ,
welke den tubus natuurlijk zooveel meer verlengen. Bij dit is gevoegd-dat gedeelte
21*
-ocr page 188-van het begin van het kanaal van een\' dito baars , ten einde de gemeenschappelijke monden
van die appendicula tot den tubus tc kunnen waarnemen. Ook bevindt zich nog daar bg
hangende een appendiculum of coecum apart , om het afzonderlgk te kunnen
zien.
75. De galblaas van een\' zeepaling.
76. De galblaas van een volwassen mensch , waarin zich ook nog eenige galsteenen bevinden.
77. Eene dito waarin ook een steen is.
78. Eene gewone menschelgke galbaas. 3 " i . : .. -
79. Eene dito van een jeugdig voorwerp.
80. Eene zeer fraaije galblaas van een volwassen mensch , welke opengesneden zijnde de peerswgze
holte doet waarnemen, alsmede tegen het daglicht gezien wordende, die ruitwijze figuurtjes,
welke de tunica intima er in veroorzaakt. Voorts aanschouwt men hier uit de versmalde bo-
venkant, het ontstaan van den ductus cysticus, waarin men tevens de halfcirkelvormige
klapvliesjes ondekt.
SI. Eene volwassen galblaas, waarin eenige vaatjes zijn opgespoten.
82. Eene dubbelde galblaas bij de autopsie gevonden.
83. Dit specimen houdt in de galblaas uit een volwassen persoon , wiens ductus voortgaande
in den choledochus eindigt; daar bezijden ziet men het afgesneden en behouden gedeelte ductus
hepaticus 5 deze voortgaande eindigt in den choledochus ; deze den weg vervolgende, ont-
moet het ««ife^/Z/ZMm duodenum, waarvan hier een gedeelte behouden is, ten einde de inplan-
ting in dat intestinum te kunnen waarnemen. Op een\' kleinen afstand van deze inplanting
ziet men een haarborsteltje vooruitsteken, de plaats aanwijzende alwaar in dit specimen de
ductus pancreaticus zich ingeplant bevond.
84. Dit specimen bevat dal gedeelte van de maag van de phoca, hetwelk op de hoogte van
den
poorlier is afgesneden, waaraan zich het beginsel van het darmkanaal gehecht vindt
en men de inplanting beschouwt van den gemeenen galleider in voornoemd darmkanaal ,
in welken ductus choledochus men ter andere zijde weder ziet de inplanting van den ductus
cysticus, aan welken laatsten ook de galblaas verbonden is.
85. Een einde intestinum duodenum naar de lengte dooi*gesneden om de gedroogde valvulae
Kerkringianae des te beter te kunnen zien.
86. Het intestinum coecum met een einde colondit specimen dient om het volstrekt sluitende
-ocr page 189-van de valvula coli hi] het orificium van het intestinum ileum geplaatst, te kunnen bewij-
zen , zijnde namelijk de opblazing geschied van de zijde van het colon , naar de zijde van
het intestinum ileum , waardoor die klapvliezen zich aandringende tegen elkander sluitende ,
hex orificium der inplanting van het ileum volmaakt hebben afgesloten, zoodanig dat men
bet ileum op een klein randje na heeft kunnen wegnemen, en de lucht echter in het colon
is blijven staan. Ook ziet men er aan bet intestinum coecum bet appendix vermicularis.
87. Dit specimen vertoont de inplanting van bet ileum in het colon, voorts de radix coli of
het coecum , zijnde dit genomen uit een volwassen mensch.
88. Een dito specimen mede van een volwassen persoon, doch wat kleiner.
89. Een dito specimen mede van een volwassen persoon ; de radix coli of het anders gezegde
coecum is hier zeer kort: het t^e/Ww/am is intusschen aanmerkelijk fraai uitgewerkt.
90. Dit speci7nen , zijnde een stuk colon uit een volwassen persoon genomen , is zoodanig geprepa-
reerd , dat bet blinde puntje van het coecum weggesneden zijnde , men door het hol van den
darm heen ziet, en die verschillende als halvemaansgewijze klapvliezen ontmoet , welke het co/0,2
zoo aardig indeelen ; voorts is het appendix vermicularis mede opengesneden om deszelfs
geheele holte zoowel , als om het communicative orifiicium met het coecum te kunnen zien ; ein-
delijk zijn de beide klapvhezen aan het orificium van het ileum, hetwelk tot dat einde is
weggesneden^ aanschouwelijk gemaakt.
91. De onderpunt van het intestinum coecum, ter plaatse waar zich bet appendix vermicularis
bevindt, benevens gemeld appendix , zoodat men door het coecum heen ziende , ook tevens
de continuerende holte ontwaart in gemelden appendix vermicularis.
92. Het laatste gedeelte van het intestinum ileum zich plantende in het colon , alsmede het daarbij
gelegen coecum , en een stuk van gemeld colon, genomen uit een volwassen vos , hebbende deze
deelen de eenvoudigheid , en kortheid aan carnivora eigen.
93. Dito praeparaat genomen uit een\' volwassen hond, mede met het bewijs carnivorus , na-
melijk kortheid van het coecum, eenvondigheid van colon.
94 Een gedeelte van het ileum, van het colon, en het coecum van den wolfshond.
95. Het intestinum coecum met een stukje van het colon van een volwassen rund; men ziet
hier de verbazende grootte van gemeld coecum als herhivorus,
96. De inplanting van hQl intestinum ileum in het colon, benevens het aanmerkelijke eoecM«z van
een kalf.
97. Dé inplanting van het iieumin het colon , benevens het aanmerkelijk groote coecum van een schaap.
98. Een gedeelte van het colon, maar wél voornamelijk coecum, zoo als zidks In situ naturali
opgerold is liggende , in den onderbuik van den haas.
99 De inplanting van het intestinum ileum, benevens een gedeelte van het colon, maar vooral
het aanmerkelijk lange en hier nu uiteen gewonden intestinum coecum , genomen uit een vol-
wassen haas. Dit praeparaat bewijst met eenige voorafgaande, hoe mild de natuur is
bij de ruimte en lengte van het spijskanaal in de kruidetende dieren , en dat in het bijzonder
in tegenstelling van de vleesehetende of verscheurende , alwaar het coecum zeer kort is be-
vonden, dit deel bij uitnemendheid lang voorkomt. ■
100. Het intestinum coecum met een stuk van het colon van een\' arend.
101. De over"gang van het intestinum colon in het intestinum rectum van een\' zeer grooten zeepaling,
102. De tractus intestinorum van den rat van Pharao {ichneumon).
Iö3. De darmbuis van den rakoun [coati],
104 Eene volwassen waterblaas uit een voOrwerp ih den middelleeftgd. Men beschouwt er
behalve de blaas , de inplanting van de ureteres\'m , inplanting dit bijzoriders heeft , dat
zij vlies na vlies doorboorende, telken reize een eindwegs , eer zij doorboort, tusscheii de
vliezen doorloopt, en izoo\'eindelijk, na eehe schiiinsche rigting in dien loop genomen te
hebben, binnen in het hol der blaas uitgaat, en daardoor de nöodeloosheid van een klap-
vlies doet erkennen, -
105. Eenè dito van nagenoeg denzelfden leeftijd.
106. Eene dito van omtrent denzelfden leeftijd , \'doch kleiner.
107. Eene dito wederom van omtrent denzelfden leeftijd en groötte;
108. Eene dito van denzelfden leeftijd doch van kleinere ruimte.
109. Eene dito, omtrent gelijke ruimte bezittende als het voorgaande nommer.
110. Eene dito van denzelfdeh\'lèeftijd, véél niiiider fuimte hebbende,
111. Eéhe dito, \'mede tan ^middèlbai-eh leeftijd ,\'^gnde ^^^^v^ - \'
112. Eene dito, van volwassen leeftgd , bijzonder geringe ruimte hebbende.
-ocr page 191-113. Eene dito van eene volwassene vrouw, buitengewoon klein in omtrek. Deze heeft liog dit
bijzonders, dat eene ureter dubbeid is , doch zich kort bij de inplanting weder tot eenheid
herstelt. Alle deze menschelijke waterblazen van NMiM af tot dit nommer toe, met weinig
verschil uit denzelfden leeftijd telkens genomen, bewijzen hoe verbazend de plaats hebbende
ruimte verschillen kan , en dat men dus ten aanzien van berekeningen in praktische zaken ,
bij voorbeeld in de retsntio urinas , zeer veel omzigtigheid gebruiken moet in de bepalingen
van den tijd, onder het gebruik van de gewone middelen, staande dat die retentio voortduurt,
en die blaas zich al vult, terwijl wanneer men om den leeftijd, waarin men den lijder behandelt,
een groot genoeg receptaculum meende te mogen veronderstellen , en men te lang met de
beslissende kuur, de pzOTc^za vesicae wachtende bleef, de blaas intusschen wel zou kunnen
barsten , aangemerkt, de aanvoer van urina door de renes naar dat receptaculum niet stil staat.
1Ï4. Eene eenigermate ^ef/ejï^^reerc^e waterblaas, veroorzaakt geworden door eenen steen, welke
daarin gezeten en er een\' afzonderlijken zak in verwekt heeft.
115. De waterblaas van een hert.
116. waterblaas,yeroorzaaktdoordat een steenindezelvegehui
117. De waterblaas van een zwijn, die dit bijzonders heeft, dat men er eene afzonderlijke kamer
aan ziet, veroorzaakt door een\' gipsen steen.
118. De waterblaas van een\' otter.
119. Eene dito, doch wat kleiner.
120. Eene dito nog iets kleiner; men bemerkt hier de inplanting der heide ureteres , en de
verlenging van het collum vesicae aan dat dierensoort eigen.
121. De waterblaas van een\' vos, met de inplanting der beide ureteres,
122. De waterblaas van een\' wolfshond, hebbende eene fraage volkomen peerswijze gedaante.
123. De Waterblaas van een rakoun (coafi),
124. De waterblaas van eene zeer groote kat.
125. De waterblaas met de beide ureteres van eene kat.
126. Eehe diergelijke onbekende waterblaas, waarschijnlijk van een varken , in welker boveneinde
men eene afzonderlijke ruimte ziet , waarin waarschijnlijk eene verzameling yan gipsaarde
gezeten heeft, aan dat dierensoort zoo eigen.
127. De misvormde vsralerblaas uit een kalf.
128. Dit specimen stelt voor de geheele mater, zooals dezelve zich in den schedel rondom de
binnenplaat van de beenige doos vastgehecht vindt , en dus uiterlijk dien schedelvorm op
zich d oet waarnemen. Innerlgk heeft het de gedaante van de hemispheeren der groote en van
de bollen der kleine hersenen. Men beschouwt over de bovenste oppervlakte , tusschen de
beide hemispheeren doörloopende den sinus longitudinalis superior, welke van de
voorste punt van dit specimen afkomende, geheel over de oppervlakte en achter aan het
achterhoofd zich met de lateralis vereenigt. Voorts ontdekt men daar de sinus laterales
welke beide zijdelings nederdalen, en vervolgd zijn tot aan de achterste gescheurde gaten , zoo
dat men ze als open buizen verwijderd ziet. Dit specimen geeft een zeer juist denkbeeld
van de bekleedende dienst , die het uitoefent op het calvarium en van de beschermende
dienst, die het aan de hersenen bewijst.
129. Een dito geheele bol dura mater , met dit verschil , dat hij aan den onderkant is opengesneden ,
ten einde er in de ruimte te kunnen inzien, en zoo aanschouwt men dan den processus
falci/ormis; voorts het van deszelfs voetstuk gemaakte tentorium cerebelli, en het langs
den onderkant nederdalende septum cerebelli vel falx minor. Door de inzage in dit specimen
verkrijgt men een zeer goed denkbeeld ven de ondersteuning , welke de processus falci/ormis
aan de groote hersenbollen geeft ; voorts welk eene dienst het tentorium cerebelli bewijst aan
de kleine hersenen , om van de groote niet gedrukt te worden ^ en hoe of de stand van het
septum cerebelli of Jalx minor de kleine hersenen ook zijdelings nuttig is.
130. Dit specimen stelt voor de helft van de dura mater. Wanneer men het dus over einde houdt
zoo aanschouwt men vooreerst, over deszelfs buitenste oppervlakte de gewone figuur van de
dura mater calvarium nabootsende. Inwendig is de holte zeer aanschouwelijk gemaakt,
en ziet men den natuurlijken loop van den processus falci/ormis , en van de de eene helft tento-
rium cereieZ/i; vervolgens aanschouwt men hier den boven binnenrand van de de straks
genoemde sinus longitudinalis superior , welke in de lateralis neerkomt. Voorts aan den
onderrand van gezegde /alx den sinus longitudinalis- in/erior, mede in de laterales neêr
komende; daar ter plaatse ontdekt men eene ronde opening torcular Herophili geheeten en
over den buiten zoowel als binnenkant aanschouwt men den sinus lateralis van die zijde ,
welke met een open pijpje aan den buitenkant eindigt. Eindelijk ziet men het opengedeelte ,
hetwelk de theca vertebrarum ingaat , ten einde de medulla spinalis te beschermen.
Dit specimen heeft mede veel leerrijks.
131. Stelt voor de verlengselen van de dura mater op zich zelve; men heeft namelgk de zgdelingsche
stukken weggesneden en nu ziet men ^ezVo/eerc? den processus/alci/ormis , lAf^ aan zgn\'
voet in het achterhoofdsbeen uitbreidt en het daarstelt; voorts ziet men de
caviteit waar het cerebellum gelegen heeft, en in hetzelve de /alx minor of het septum cerebelli ;
verder continueert de dura mater met eene buisgewijze figuur, welke het /oramen magnum
occipiiale uitgaat en in de wervelcolom neêrzinkt, waarvan hier ook een stuk is nagehouden.
169
132. Dit specimen stelt voor de helft dier ruimte, waarin zich het cerebellum geplaatst vindt,
met den daaroverheen loopenden sinus lateralis van die zijde.
133. Het halve cabarium van een jeugdig voorwerp , waarin ook tevens injectie geschied is,
meest zigtbaar in de sponsachtige beenderen van het aangezigt en den neus.
134. Het halve cahaiium van een volwassen voorwerp, waarin ook eenige injectie geschied is,
dewelke over de buitenvlakte zoowel als van binnen genoegzaam kan worden waargenomen.
Het IS echter in dit specimen meest te doen om de aanschouwelijke plaatsing en vasthech-
tingen van den processus jalciformis en het tentorium cerebelli te kunnen zien.
135. De laniszakof het lamsvhes , waarin het kalf, foetus zijnde, gelegen beeft, en over welks
oppervlakte men verscheidene cotyledones bespeurt.
ENZ.
TAKVERSPREIDINGEN DER BLOEDVOERENDE YATEN
{vas a s anaxr ife ra)
1. Het hart van een\' volwassen man , waarvan de opvulhng gedaan is in het regter gedeelte
met eene blaauwe , en in het linker met eene roode wasstof. Men beschouwt dus in hetzelve
den zeer goedgevulden regterboezem en auricula , de venae cavae met kurken toegehon^
den; voorts het ingevulde regterhart benevens de arteria pulmonalis, zich in twee "takken
spHtsende; vervolgens den linkerboezem zeer fraai opgevuld, mede met deszelfs en
de monden der vier venae pulmonales met knrken toegebonden ; eindelijk de daaronder
liggende, zeer goed gevnlde linkerbartkamer met de daaruit voortkomende arteria aorta
wier orificium ook met eene kurk is digt gemaakt, en op welker bogt men de drie gewone
takken ziet uitkomen,
2, Een dito hart als het voorgaande nommer, echter met deze bijzonderheid , dat, behalve de
drie bekende takken ait de bogt van de arteria aorta, er zich nog eene vierde doet op-
merken , die tusschen de carotis sinistra en subclavia van die zijde te voorschijn- komt.
3, Het opgespoten hart van eene volwassene vrouw, waarin de onderscheidene deelen door de
invulhng zeer duidehjk worden waargenomen , en waar men tevens den truncus innominatus
Lou>eri m twee deelen gesplitst ziet ; subclavia en carotis dextra namelhk,
4. Het hart van een\' volwassen persoon , met eene roode wasstof opgevuld, en waarin al de
- 22
-ocr page 194-deelen benevens de daarmede verbonden tronken der vaten zeer gedistingueerd zigihaav ziin.
5. Het hart van een\' volwassen man , waarvan het regtergedeelte met eene blaauwe , en het
linker met eene roode wasstof is opgevuld, door welke gelijkmatige opvulling al de ge-
deelten, zoo wel als de tronken der vaten sierlijk voorkomen.
6. Een niet minder sierlijk opgevuld volwassen hart , doch waartoe slechts eene wasstof van
eene roode kleur in beide de gedeelten is gebezigd.
7. Het hart van een voorwerp van tusschen de 12 a 14 jaren , waarvan het regtergedeelte
benevens de arteria pulmonalis met eene blaauwe , en het linker benevens de arteria aorta
met eene roode wasstof is opgevuld,
8. liet hart van een voorwerp van tusschen de 14 en 17 jaren, waarin beide de gedeelten met
eene roode wasstof, benevens de daarmede in verbindtenis staande groote vaten zeer goed
zijn opgevuld. •
9. Dit specimen, hetwelk het halve gedroogde bovenhart voorstelt , heeft ten doel de aanwijzing
der uahulae semilunares in den wortel van de aorta, welke aldaar opgespannen gedroogd
voorkomen , en van de vahulae mitrales, zich bevindende tusschen deu linkerboezem en
de kamer.
10, Dit specimen stelt voor een gedroogd hart , waarvan de boezems zijn weggenomen en waar
men door de holligheden , die zijdelings opengemaakt zijn , den stand der klapvliezen ziet,
welke bij de zamentrekkingen van de kamers op dezelve moet plaats grijpen , zoo als blijkt
uit den opengeslagen en gespannen stand der tricuspidales aan de regter , en der mitrales
aan de linkerzijde op de grenzen tusschen elke holte en boezem.
11. Dit specimen stelt voor, het van het linkergedeelte geheeKafgezonderde regterhart , zoodat
men gedistingueerd deszelfs boezem, kamer en arteria pulmonalis ziet, de laatste gesphtst
in twee takken ; terwijl het septum cordis aan deze zijde is behouden , waardoor het een
geheel vertoont,
12. Dit nommer bevat drie specimina: het eerste het gedroogde ondergedeelte van een jeugdig
hart van tusschen de 12 en 14 jaren , waarin men het verschil van sterkte tusschen de Hnker-
en regterzijde duidelijk kan opmerken ; het tweede de ondérpunt van een volwassen hart,
tevens met deszelfs septum, en het derde het gedeelte van den regterboezem.
13. Een volwassen gedroogd hart, waarin het volgende valt optemerken : vooreerst den openge-
maakten regterboezem, waardoo.r men in de daaronder liggende holle ziende , (welke holte
ook is opengemaakt) , den fraaien stand der vahulae tricuspidales met hare tendines waar-
neemt; ten tweede den geopenden linkerboezem, zoodat men , wanneer men door denzelven
de daaronder liggende linkerholte (tevens ook opengemaakt) ziet, de niet minder fraage
plaatsing der falvulae mitrales ontdekt. Eindelijk beschouwt men door beide de holten
het tusschen dezelve geplaatste septum. Het geheel is een zeer instructief praeparaat.
14. Dit specimen, een volwassen hart zijnde, is opgevuld met eene blaauwe in het regter, en
eene roode wasstof in het linkergedeelte; voorts zijn de vasa coro/za/Ya , wat de ar-
teriën betreft, metroode stoi geinjicieerd; doch wat de venae aangaat, met kwikzilver , en
is de injectie zoowel geslaagd , dat zij tusschen die vaten op verschillende plaatsen , ana-
stomosis aanwijst,
15. Een volwassen hart, zeer fraai opgevuld ter regterzgde met eene eenigzins blaauwachtig
groene, en ter linkerzijde met eene roode wasstof, in welke injectien ook de tronken
der groote vaten deelen , die uit dien hoofde sierlijk zijn opgespannen.
16. Dit specimen stelt voor, het wel opgevulde hart met eene blaauwe wasstof, waarin tevens
de vena cava inferior tot eene aanmerkelijke lengte wordt waargenomen, alsmede de inplan-
ting van de vena cava superior, beide in den regterboezem. Vervolgens de uit de i-eg-
terholte voortkomende, en zich in twee takken splitsende, mede zeer wel gevulde arteria
pulmonalis i eindelijk het aan de binnen zijde geplaatste septum cordis.
17. Een zeer fraai opgespoten volwassen hart, w^aarin de blaauwe kleur regts, en de roode links
wordt waargenomen. Het bijzondere dat in dit specimen , tegen de andere vergeleken, voor-
komt , is concurrentie van de beide venae suhclaviae ter vorming van de vena cava su-
perior, alsmede de inplanting van de venae jugulares in gezegde venae suhclaviae. Einde-
lijk onderscheidt zich de eerste takverspreiding van den arcus aortae meer dan in de vo-
rige. In allen opzigte is dit een zeer instructief praeparaat.
18. Dit hart opgespoten, gelijk de vorige met eene blaauwe aan de regter , en eene roode was-
stof aan de linkerzijde, heeft dit bijzonders: dat van de vena cava inferior een aanmer-
kelijk stuk bewaard is in den regterboezem, terwijl de cava superior uit het concurrent
van de suhclaviae voortgebragt., en tevens ook nog bezittende de insertio van de vena azy-
gos, zich mede in het bovenste gedeelte van voornoemden boezem inplant ; voorts ontdekt
men de arteria pulmonalis , en verderop den linkerboezem, èe \\ïev verme pulmonales ;
delijk den uittogt van de arteria aorta uit de linkerholte , welke uit zijne bogt den trun-
cus innominatus Loweri geeft, die gesplitst in carotis en subclavia dextra, zeer fraai
de eerste ramificatien voorstellen, terwijl verder uit dien arcus aortae te voorschijn
komen de carotis en subclavia .sinistra , niede met hare eerste takverspreidingen. Dit is
mede in alles een zeer instructief praeparaat.
19. Dit zeer merkwaardige specimen is het hart van een\' volwassen man, bijzonder forsch en
groot in al deszelfs deelen ontwikkeld. Aan de regterzijde opgespoten met eene blaauwe
wasstof vertoont het een\' zeer fraai gevulden sinus dexter, met deszelfs auricula, benevens
de inplanting van de beide venae cavae; onder den boezem, de wel opgevulde regterhart-
kamer, waaruit de bijzonder groote ontwikkelde , en in twee takken gesplitste arteria pul-
monalis voorkomt ; voorts den zeer fraai met roode wasstof gevulden sinus sinister te-"
vens met deszelfs auricula, waarin de vier venae pulmonales worden aangewezen; daarna
de met dezelfde roode wasstof gevulde linkerhartkamer, waaruit eene zeer bijzonder
groote arteria aorta met de eerste ramificatien op harebogt, zeer fraai opgespannen zigt-
baar is , tusschen welke arteria pulmonalis de band van vereeniging bewaard is , die te voren
ductus Botalli geweest is. Eindelijk, en daar het in dit specimen het meest op aan komt,
is het allerfraaist in zijne vasa coronaria , zoo arteriae als venae, met kwikzilver opgespol
ten, hetwelk tot in de diepte van de vleezige zelfstandigheid, door de droogte zigtbaar
is, en een sierlijk voorkomen oplevert.
20. Dit specimen, bevattende een gedeelte van de circulatie-^e^en in het foetus , het na-
volgende voor : vooreerst de vena umbilicalis gevuld met eene blaauwe wasstof , waarop de
annulus umbilicalis met opzet gespaard is ^ zoodat het einde vena , hetwelk zich voor dien
annulus bevindt , als buiten den buik gerekend moet worden, terwijl het andere einde ach-
ter den annulus geplaatst is tot aan het stukje hepar, zijnde dat gedeelte dat in den onderbuik
van bet foetus wordt voorgesteld ; verder beschouwt men een gedeelte van de gedroogde
lever , waar de vena portarum met diezelfde stof gevuld , is zigtbaar geworden , waarin
de vena umbilicalis eindigt. Voorts ziet men al verder voor zich uit eene regtstan-
dige met rood afgeteekende buis of tak loopen , eindigende in de vena cava inferior, en
zijnde de ductus venosus sive Arantii , die een gedeelte van het bloed overvoert uit
den boezem van de , poortader in de vena cava inferior, v^qWq in den regterboezem
van het hartje, dat hier ook geplaatst ligt , eindigt , en met deszelfs eerste toestel
vaten met dezelfde blaauwe stof door genoemde wegen tevens is ingevuld, terwijl men nu
nog ten slotte tusschen de arteria aorta en de arteria pulmonalis den ductus Botalli out«
dekt, die tot dat einde mede met rood is afgeteekend. Dit praeparaat is ter verklaring
van dat gedeelte der circulatie in foetus zeer leerzaam, te meer omdat men het le-
verlobbetje, zooveel mogelijk hebbende gespaard en gedroogd, (waarin zicb de zamen-
loop bevindt van de straks genoemde Vaten en buizen) , daardoor het begrip dier circulatie
nog des te duidelijker wordt.
21. Dit specimen stelt voor het hartje van een nuper natus in ai zijne deelen en vaten opgevuld
met eene blaauwe wasstof. Men ziet daar den sinus dexter met deszelfs auricula, ia
welken de beide venae cavae, de cava superior vooral met hare concurrenten de subcla-
viae, zich insereren; verder de uit de regter holte voortkomende arteria pulmonalis, die
de canalis arteriosus sive Botalli van zich afgeeft , welke laatste zich in de aorta de-
scendens anastomoseert, en voor de duidelijkheid met rood geteekend is , na welke afgifte
de arteria zelve zich in twee deelen splitst. Voorts het linkergedeelte van het hart, uit
welks holte zeer fraai de aorta voortspruit , en waarvan op den arcus de eerste ramifi-
catien sierlijk bewaard zijn, terwijl de stam een eindweegs nederdalende, de straks-
genoemde canalis Botalli ontvangt, welke tusschen haar en de ar^^r/a pulmonalis
gelegen eene fraaije .opvulling heeft ondergaan, zoodat AeztUe zeev ge distin o-aeer cl
voorkomt.
22. Bit specimen, ztjnde een hartje van een foetus van tusschen de 6 d 7 maanden, is in al des-
zelts deelen met eene roode wasstof opgevuld , waarvan de groote bedoeling is, om den
stand van den ductus Botalli tot de beide arterien , pulmonales en aorta, aan te wij-
zen , welke dan ook allerduidelijkst blijkt.
23. Hethartje vaneen/oe/«. van 4.i 5 maanden, gedroogd en daarna op deze wijze opengesneden =
de beide deelen van de boezems namelijk, zijn op de uiterste punten weggenomen; hier-
door is het septum tusschen voornoemde boezems in stand gehouden, waardoor nu het
foramen ovale duidelijk zigtbaar is , terwijl men door de gemeenschappelijke monden tusschen
den boezem en de holte van elke zijde, de opgespannen valvulae ziet, welke zich daar op
die grenzen bevinden. In alles is dit een zeer leerzaam specimen.
24. Het hartje van een ..^.er , zijnde aan de regterzijde tevens met de ....
met eene blaauwe wasstof opgevuld. De linkerzijde van het hart intusschen benevens
de aor/«.bogt, en een aantal van hare nederdalende takken is met eene roode wasstof op
gespoten De canalis t^rteriosus is door deze laatste opspuiting van de zijde van de aarta
opgevuld, en door dezelve de arteria pulmonalis tevens met die roode stof. Men ziet dus
hier ook weder niet slechts de voornaamste vaten bij het hart, maar ook het verband van
de canahs arteriosus tusschen de groote en longslagader.
25. Dit hetwelk een groot deel van het scelet van een\' volwasseu man bevat stelt
voor het hart in deszelfs nataurh,ke ligging met de voornaamste takverspreidingen, gelijk bin-
ken zal. Vooreerst beschouwt men het regterhart of voorste gedeelte, i-t welL boezem
zich de vena cava superior met hare concurrenten ontlast; achter door dezelve ziet men
uitkomen de art^eria aorta , wier bogt zoo veel mogehjk haren natuurlijken loop behouden
heeft, en waaruit de inr^ominatus Loweri met zijne ö./.rca..". , benevens de crotis
sinistra en si^elavia sinistra voortkomen : heide carotides gaan opwaarts langs de lucht-
pijp, die tot dat einde gezien wordt in het midden, en splitsen zich op de hoogte van de
externa et interna. Verder aanschouwt men nevens den wortel van de ......
de uit de regterholte voortkomende pulmonalis, voorts ziet men achter deze, de
«or.« nederda en in den tliora., de co/«.... vertebralis en eenige ribben ter weder ijde
behouden z,„de om het verband der deelen te bewaren, ziet men uit de voortkoiia
de arteria oesopKa,ea en verscheidene intercostales ; naast de .or.a ziet men den loop v n
de c«.. inferior in den regterboezem van het hart geinsereerd, waarin de toppen van
de ..... hepaticae worden aangewezen; voorts gaan beide de stammen langs de wervelko-
lom tot p derzelver hoek naast elkander, en men ziet uit de «o... de met hare
onderdeelingen voortkomen: de , ^e , ,
.ca .ndehjk de bifurcatie in Even zoo beschLwt men in de vela
cava de intreding van de emulgentes sive renales; de .... spermatica sinistra
-ocr page 198-aan de emulgens van die zijde ; het contact van de twee stammen hij den wervelbeens-
hoek en de splitsing in iliacae, waaruit de hypogastricae. Zoo daalt men met die vaten
door het , naar de banden van Foupart, onder welke zij doorgaan. Daar toch ziet
men de slagaderen van elk been , tot achter de knieën en tot onder dezelve met hare
takverspreidingen , benevens de aderen vooral van bet regter onderste lid van beneden de
enkels opklimmende, en zich verzamelende boven de dij ea deren , welke langs de slagade-
ren loopen. Bij dit praeparaat is ook nog ter regterzijde de nervus cruralis gespaard
en aan de beide zijden de zitbeenzenuwen , welke achter uit het pelvis uitgaande tot onder
toe yervolgd zijn. Het merkwaardige intusschen , en hetgeen in dit voorwerp veel moeite ge-
kost heeft om hel te besparen , is de aanwijzing van de gemeenschap tusschen de arteria
sabclavia en de arteria cruralis, veroorzaakt wordende door de vereeniging van Ae arteria
mammaria interna ml de suhclavia, en van de epigastrica uit de cruralis de hoogte van
den band van Foupart, welke beide slagaderen met elkander anastomoserende , die ver-
binding tusschen de subclavia en cruralis daarstellen, welke in dit /»raepara«^ ter linkerzijde
wordt waargenomen. Voorts dient hier nog te worden aangemerkt dat bet veneuse met
eene blaauwe , en het arterieuse stelsel met eene roode wasstof is opgevuld.
26. De arieria aorta uit een\' volwassen man bij haren wortel aan het hart afgesneden , en met
eene roode wasstof opgespoten , levert het navolgende schoone voorwerp op: vooreerst den
arcus aortae , vi&dLVxxil zich Ae truncus innominatus Loweri , benevens derzelver splitsing ver-
toont ; vervolgens de carotis sinistra en subclavia van diezelfde zijde : de carotides gaan Op-
waarts en splitsen zich op nieuw: de subclaviae gaan zijdwaarts en doen nog eenige van
hare eerste takvei\'spreidingen opmerken. Zoo daalt de aorta door den thorax; daar
merkemenop, de arteria bronchialis Ruischü , Ae oesophagea en eenige intercostales* Waar
het hier .eigenlijk het meest om te doen is , is de takverspreiding in den onderbuik , die
uitmuntend is uitgevallen, men bemerkt daar de diaphragmatica , Ae coeUaca ; regis naar
de lever , hepatica met hare ramificatien ; links splenica naar de milt , mede met hare tak-
verspreidingen ; verder de middelste tak van dezelve , cle coronaria ventriculi , uit de maag
gepeld ; de zeer aanmerkelijke , en met vele takverspreidingen uit het mesenterium uitgepelde
mesenterica superior , waarvan eene aanmerkelijke tak doorloopt en anastomoseert met eene
tak van de mesenterica inferior. Voorts de arteriae renales met hare bijtakken , verder
de spermaticae , mesenterica inferior, waarvan ook de haemorrhoidaUs interna onlsijivval,
eenige lumbales en de arteria sacralis ; bier deelt zich de aorta in een regter en linker
iliaca ; deze een eind wegs hebbende afgelegd , splitsen zich wederom in iliaca interna en
externa , van welke laatstgenoemde de crurales voor de onderste ledematen voortkomen ;
doch hier eindigt het praeparaat, hebbende alleen bedoeld den toestel tot even op de
dijen bij een te houden. Dit voorwerp beeft behalve zijne sierlijkheid eene zeer nuttige strekking.
27. De stam van Ae arteria aorta, zoo als dezelve door den onderbuik loopt, tot daar waar zij
zich op den wervelbeenshoek splitst, welke wedersplitsing door korte vaten wordt
aangewezen. Voorts ziet men in den loop yan dit eind aorta de bekende takken, die in den
onderbuik worden afgegeven.
28. Dit specimen stelt voor liet linkerliart, afgezonderd van het regter, met eene roode was-
stof opgevuld , beuevens den toestel van de arteria aórta , genomen uit een vrouwelijk voor-
werp van 15 a 16 jaren. Men aanschouwt daar den sinus sinister met de venae pulmo-
nales opgevuld, de ventriculus van dezelfde zijde mede opgevuld, en de daaruit voortkomende
<^irteria aorta , hare bogt en de daaruit ontspruitende gewone lakken ; verder hare neder-
daling door den thorax en den onderbuik, in welke laatste holte lot aan den wervelbeens-
hoek men de gewone takverspreidingen sierlijk ziet opgevuld , vooral met betrekking tot
de beide meseraicae en hare inmondingen ; voorts de splitsing van de aorta in iliacae,
en deze wederom in interna et externa met nog eenige takverdeelingen. x\\,lles levert
een schoon geheel op.
29. Dit specimen stelt voor, het hart van eene volwassene vrouw, in hei veneuse gedeelte met
eene blaauwe , en in het arterieuse met eene roode wasstof opgevuld ; aldaar is aan den
regterboezem de veria cava superior met hare concurrenten, zoowel als de inferior goed
gevuld , zigtbaar. Het arterieuse gedeelte van hel hart is met de arteria aorta door de roode
wasstof uitmuntend opgevuld ; uil den arcus^ aortae beschouwt men de bekende eerste tak-
verspreidingen ; voorts ziet men de beide stammen aor^« en cava naast elkander nederdalen :
het fraaije , dat hierin voorkomt, is de regelmatige afgifte van de aorta der arteriae inter-
costales, welke hier zeer schoon in natura tot eene zekere lengte aan beide de zijden ge-
spaard zijn; ook is er de arteria bronchialis Ruijschü cn zigtbaar ; voorls ont-
dekt men in dat gedeelte der aorta, dat door den onderbuik loopt de zeer fraaije gewone
takverdeelingen, welke van de coeliaca af tot de sacralis toe alle aanwezig zijn« daarna
splitst zich de aorta in iliacae, eu deze ondergaan wederom hare gewone splitsing, alle
uitmuntend opgevuld. Doch heCgeen , dat men hier eigenlijk het meest bedoeld heeft, is,
dat het intestinum colon van de arteria mesenterica superior aan de regterzijde be-
diend wordt, en van de mesenterica inferior aan de linkerzijde, waarom men het colon
met een gedeelte van het mesenterium ten bewijze behouden heeft , waarin men dan nu
ook niet alleen die takken fraai opgespoten beschouwt, maar zelfs hunne anastomosis on-
derling keurig waarneemt.
30. Dit specimen stelt voor het bijzonder forsch uitgewerkt hart, benevens al de vaten zoo ve~
neuse als arterieuse een\' bijzonder sterk volwassen man, met wasstof sierlijk opgevuld.
Men aanschouwt de beide venae cavae geinsereerd in den regterboezem ; den gevulden
boezem, benevens deszelfs kanieren arteria pulmonalis , verder den linkerboezem, waarin
zich de vier venae pulmonales met hare groote ramificatien insereren , voorts uit den
linkerhartkamer de bijzonder forsch ontwikkelde arteria aorta , wier bogt zoo veel mo-
gelijk in derzelver natuurlij keu stand is l^ewaard geworden, en waaruit zich de bekende
stamlakken ontwikkelen , welke insgelijks zeer krachtig met hunne eerste takvei\'spreidirigen
gezien worden, verder de nederdalende aorta door den thorax , en abdomen , zich
naar gewoonte aan den wervelbeenshoek in iliacae splitsende; in dien - weg is de aorta
mede zeer forsch; daaruit ziet men de uilireding van de intercostales , voorls van die tak-
ken . welke tusschen het diaphragma en den wervelbeenshoek naar gewoonte worden
afgegeven. Eindelijk heeft dit voorwerp, hehalve zijne buitengewone ontwikkeling,
nog dit bijzonders , dat de mesenterica superior niet oorspronkelijk uit den stam aorta
voorlkomt , maar de coeliaca eene vierde zeer aanmerkelijk ruime tak afgeeft , welke den
diameter van de gewone mesenterica wel houdt, en de plaats van de eigenlijk oorspron-
kelijke in het mesenterium heeft vervangen.
3i. Dit zeer leerzame en sehoone voorwerp, voorstellende het hart in sita naturali, het
grootste gedeelte van den thorax, de halswervelen en het hoofd , bevat de navolgende zaken :
vooreerst is het veneuse hart mei al de veneuse stammen met eene blaauwe wasstof opge-
vuld , en Let artc-rieuse, benevens de aorta en hare takverspreidingen met eene roode was-
stof. Met borstbeen, de sleutelbeenderen en de voorste punten der ribben weggenomen
zijnde, heeft men het vnje gezigt door het wegnemen aller beletselen, op de schoone vaat-
vlechten, weike daar gelegen zijn. Zoo aanschouwt men langs den hals aan beide zijden,
de uenae jugulares internae et externae zich ontlastende in de subclaviae , welke laatste,
de uena caua superior daarstellen , die in den sinus dexter eindigt, voorts aan de onder-
zijde van dienzelfden sinus, de inplanting ven de veria cava inferior benevens eenige rami-
ficatien 5 ^ verder regis en links de uit de longen uitgepelde trossen veneuse en arterieuse
vaten, die in dezelve de verspreiding hebben uitgemaakt; de uittreding van de aorta uit de
linkerharlkamer met derzelver bogt en de nederdalende einden langs de wervelkolom ;
verder naar boven toe langs den hals opklimmende , de beide arteriae carotides , welke zich
daarna splitsen , en waarvan aan elke zijde de carotis externa de aangezigtsvleehten uitma-
ken, terwijl men de internae, daar het calvarium van boven dubbeld is opengezaagd , in het
cranium ziet uitkomen , en waarvan een aantal ramificatien uit de pia mater uitgepeld eene zeer
aanzienlijke vaatvlecht in den schedel doet waarnemen , welke gevoegd bij de ontdekking van
verscheidene sinus, gevuld met blaauwe stof inde dura //zaifeA-en gemeenschap hebbende met
de venae jugulares internae, een schoon geheel binnen in het cranium voorstellen. Verder
ontdekt men de beide arteriae suhclaviae, die sierlijk hare gewone ramificatien afgeven,
zoo ook de axillares met hare takverspreidingen , en eindelijk de arteriae hrachiales tot
aan hare bifurcatie. Er dient hier ook nog melding gemaakt te worden van het opklimmen
der arteriae vertebrales door de gaten der dwarse uitwassen van de halswervelen ; hare in-
treding door het groote achterhoofdsgat in het calvarium, benevens hare ineensmelting op de
aypophysis badlaris ossis occipitis formerende aldaar de arteria hasilaris , waardoor het cere-
bellum , de medulla oblongata en spinalis , benevens de inwendige gehoorwerktuigen , alsook
de achterste punt van de dura maler van slagaderlijk bloed worden voorzien.
32. In dit hoofd , den decursus arteriarum voorstellende , zijn de beide arteriae carotides met eene
roode wasstof in alle ramificatien sierlijk ir^gevnld , zoodat men daarbij waarneemt de ge-
droogde larynx met een klein gedeelte van de aspera arteria, om het behoud van de eerste
tak van de carotis externa , de thyroidea te doen opmerken. Voorts ziet men daar de beide
sublinguales , waarbij een gedeelte van de tong gespaard is ,\' om de takverspreidingen der
zoogenaamde raninae , die hier zeer sierlijk voorkomen , te kunnen bezigtigen. De maxillaris
inferior , welke zich onder de onderkaak ophoudt, aan beide de zijden, de beide arteriae
maxillares externae, die over de hoeken van de kaak gaande , bij deliphoeken neêrkomen ,
aldaar de sierlijke coronaria labiorum , met elkander anantomoseremle , van zish afgeven ,
haren weg vervolgen langs den neus naar den binnen ooghoek , en in dien weg de nens-
vlechlen mededeelen , welke ctrteria maxillaris indien hoek, ook wel angularis , ge-
noemd wordt ; eindelijk ziet men in den biiinenooghoek eene driedubbelde anastomosis van
die facialis , orbitalis interna , en frontalis superficialis. Aan de linkerzijde een brok van
de kaak weggenomen zijnde, krijgt men bet vrije gezigt op de diep liggende vaten : hier ziet
men dan den vijfden tak, maxillaris interna in drieën gesplitst ; sphemmiaxillaris , alveola-
ris inferior en spinosa , het calvarium ingaande. Verder aanschonwt men de beide zesde
vlechten occipitales, die eene zeer schoone vlecht op bet achterhoofdsbeen maken; den
zevenden tak, de auditoria externa, bij het uiterlijk gehoor dienstbaar , en eindelijk de beide
temporales , eene van welke aan de regterzijde , waar het calvarium heel gelaten is , eene
zeer fraaie verspreiding- maakt in haren occipitale , frontale en eigenlijk gezegden temporale
tak. Voorts beschouwt men ter plaatse • waar het stuk onderkaak is weggenomen de diep-
liggende , in den canalis tortuosus ingaande , arteria carotis interna , welke in het calvarium
gekomen zijnde , de dienst waarneemt voor het cerebrum. Eiiadelijk besehouwt men nog
op eene zeer natuurlijke wijze den loop der arteriae vertehrales , door de gaten der dwarse
uitsteeksels van de halswervelen gaande , welke slagaderen bij den eersten halswervel boven
uitkomende, elk met eene zekere bogt, die hier bewaard is geworden, het groote achter-
hoofdsgat ingaan, en op de basis encephali de arteria basilaris bij insmelting zamenstellen.
Het caharium aan de linkerzijde opengezaagd zijnde , kan men deze insmelting zeer duidelijk
waarnemen. Ten laatste heeft men de vaatvlechten van de linkerzijde van bet aangezigt in
rust laten liggen , en die van de regterzijde ontdaan van alle celluleuse beginselen , eeni-
germate opgetild en zoo gedroogd , eene keurige tegenoverstelling met elkander daarstellende.
32* Dit nommer stelt voor de linkerhelft van een\' schedel van een voorwerp tusschen de 6 en
8 jaren genomeu , van boven naar beneden doorgezaagd. Men beschouwt hier de buiten-
en binneubekleeding van den schedel doov periosteum en dura mater , waarin door injectie van
eene roode fijne stof de vaatjes uitmuntend uitkomen, vooral met betrekking tot het peri-
cranium i verder ziet men daar nog het tentorium cerebelli van die zijde , als mede den
sinus lateralis ; eindelijk beschouwt men in het septum narium eene allerfijnste injectie van
de secretioe vaatjes.
32** De tegenhelft van bet voorgaande nommer, waarin men nu het verschil ziet, vooreerst, iu
de nagebleven cauitas narium , de schulpsgewijze figuur der beenderen ; ten tweede, aan \'den
buitenkant de weggenomen helft van het pericranium, waardoor men , het licht latende
vallen door de schedelbeenderen, des te beter de injectie kan zien in de dura mater,
terwijl overigens het voorwerp gehjk is aan het andere. \'
32***De regterhelft van een kinderhoofdje van 2 a 3 jaren oud, waarin namelijk dc decursus
van de arteria carotis externa wordt waargenomen, als mede de venae jugulares , bijzon--
der de w^ema; alles door de injectie met een roode wasstof zigtbaar.
33. Dit voorwerp voorstellende den schedel van een\' volwassen man , waarvan de bovenhelft is
weggenomen, heeft lot bedoeling, de aantooiaing van de meeste takverspreidingen der
leria carotis , zoo veel mogelijk in situ naturali behouden. Tot dat einde heeft men ook
een stuk aspera arteria met de larynx en een paar halswervelen nagelaten, benevens de
tong. De arteria carotis oorspronkelijk met eene roode wasstof opgespoten, vertoont zeer
fraai hare bifurcatie in externa en interna; de laatste verdwijnt voor het gezigt, gaande den
canalis tortuosus in. Voorts aanschouwt men de navolgende zeer rustig liggende ramifica-
tien: thyroïdea , sublingualis , tnaxillaris inferior, maxillaris externa , auditoria externa
occipitalis, benevens de temporalis ; deze alle maken met elkander eene zeer fraaie vlecht , en zijn
op de plaats behouden , waar zij zich gemeenlijk bevinden ; aan de regterzijde van den sche-
del heeft men ze met oogmerk minder ontblool; alleen ziet men daar zeer fraai te voor-
schijn komen de maxillaris externa en de temporalis ; beide de genoemde maxillares ex-
ternae vervolgen haren weg , doen hier ook de coronaria labiorum opmerken , den ramus
nasalis , en den eigenlijk gezegden facialis of angular is ; binnen in den schedel ziet men de
toppen der ingedrongene en afgesnedene carotides internae , benevens de door hel foramen
magnum occipitale ingekomene verteht^ales, welke bij insmelting Ae arteria basilaris ds^^x-
stellen. In alles is dit een zeer instructief praeparaat^
33* Dit specimen, zijnde de arteria carotis, doet hare splitsing bemerken, opgespoten met eene
roode wasstof: maar is hoofdzakelijk dienstbaar om den krommen loop der arteria carotis
interna te doen bemerken, zoo als dezelve zich in de hersenpan naar de hersenen begeeft,
welke kromming ter beteugeUng van den versnelden loop van het bloed naar de herse-
nen door de natuur schijnt gebezigd te worden.
34. Dit specimen, zijnde de regterarm van een\' volwassen man , bevat het geheele osteologisch
zamenstel van het bovenste lid, ter ondersleuning der vaten die erin gedemonstreerd\'^viox-
den. De geheele toestel van de arteria subclavia tol aan het einde der vingers , is opge-
spoten met eene fraaije roode wasstof. Men bemerkt nil de suhckwia de mammaria in-
terna, cercicalis, vertebralis, intercostalis superior, daarna aan den oksel gekomen zijnde,
eene uitmuntende vlecht, waarbij men bemerkt de mammaria externa, de thoracica infe-
rior, de scapularis die zich splitst, en de humeralis ; daarna loopt de arteria brachialis
langzaam in diameter eenigzins afnemende langs de binnenzijde van den humerus , cn geeft
zeer veele collaterale takken, die tusschen de spieren uit bewaard zijn, bepaaldelijk de pro-
funda, welke aanmerkelijk groot is, en achter den elleboog mei de recurrenies anastomo-
se er t; voorts daalt men met het onderzoek der brachiahs tot even beneden de vouw van
den arm; aldaar ziet men hare splitsing in radialis en ulnaris ; beide genoemde geven de
recurrenies; welke om den elleboog heendraaijen, en zich met de straks genoemde pro-
junda sierlijk anastomoseren ; voorts beschouwt men de / adialis langs den radius gaande
tot achter hel duimkoolje, alwaar zij heendraaijende naar den buitenkant, aan den palm-
boog eenen tak ter versterking mededeelt, aan den duim ook eenen tak afstaat , en eindelijk den
rug der hand en vingers van vaten voorziet. De arteria ulnaris, na de recurrens gegeven
te hebben, zet de interossea af, die zich splitst, waarvan een mwas, de internus, i&ngs den
tusschenheenschen band, doorloopt, terwijl de andere tak, de ramus exiernus geheelen ,
langs de buitenzijde van dat //^«me/zj^ heengaande , de in de diepte gelegen deelen van bloed
voorziet. Daarna vervolgt de ulnaris den weg onder door den ringband van de voorband,
geeft in de voorband den zeer sierlijken arcus pahnaris , die door eenen tak van de ra-
dialis versterkt wordt, waaruit de cligitales voorkomen , die aan de voetstukken der vin-
gers zich splitsen-in twee takken, elke langs de randen der vingers opklimmen tot aan der-
zelver toppen , alw^aar zij bij insmelting anastomosereru Dit specimen is heelkundig be-
schouwd van zeer veel belang,
35. In dit specimen, voorstellende het onderste osteologisch gedeelte van het opperarmbeen,
met den geheelen onderarm en .hand , heeft men arteria brachialis, benevens hare rami-
ficatien tot de vingers toe met eene roode wasstof opgespoten , en ziet men hier met be-
trekking tot den loop der vaten, in vergelijking met het voorgaande nommer , verscheidene
variëteiten; bijzonder tot de anastomosis achter en om den elleboog, met betrekking tot
het punt der bifurcatie en de, formatie van de arteria interosseatot den loop en af-
gifte van den duimstak door de r a dialis en bijzonder is die .crieteit zeer sterk uitko-
mendein de daarstelbngvan deu arcus palmaris en de daaruit voorkomende digitales. Daar
er nu m en om de hand verscheidene spieren gedroogd, nagehouden zijn , kan diipraeparaat
in deze als een tegenhanger van het voorgaande nommer strekken , en heeft ook veel/«.^mcü/e/..
36. Dit specimen siell voor de met eene roode wasstof opgevulde arteria brachialis , met al
de ramiflcatien tot de toppen der vingers toe. Dit voorwerp van het beenig gedeelte van
den arm afgenomen zijnde, bestaat dus op zich zelve alleen , en is met betrekking tot den
arcus palmaris zeer gewigtig.
37. Dit specimen heyal hel pe bis met de beide .onderste ledematen ten voeten uit, voor zoo
ver het de osteologie helveh , dienende tot standpunt en geleiding van het hier eigenlijk met
het bedoelde betoog; hét gansche arteriarum namelijk. De ar-
teria aorta is aan den wervelbeenshoek boven de bifurcatie geinjicieerd , en beide de
splitsingen voor regter-en linkerbeen vervolgen haren weg, allerfraaist opgespoten, tot de
teenen ingesloten. Vooreerst ziet men de beide iliacae, daarna h^ve subdivisie in iliaca
externa et interna. De iliacae internae geven elk van zich af de iliaca parva interna,
glutecr.,^ ischiatica, pudenda, met hare subdivisie , pudenda externa namelijk en hcBmor-
rhoidalis externa. Eindelijk aan beide de zijden wederom de obturatoriae. Voorts ziet
men de beide iHacae externae het pehia uitloopen. onder de banden van Foupart , alwaar
ZIJ worden, bij die banden , even daar buiten, geeft elk cle fW^wt-a externa ,hene-
vens de eptgastrica daarna ontwikkelen zich de beide crurales, met verbazende vaatvlech-
ten, welke, tusschen de spieren gelegen hebbende ,, met voorzigtigheid daarnit gepeld zijn,
en ïv^^ije anastomoses doen zien. Zoo komt men met dit onderzoek, tot ouder de knie-
holten , waaraan ook weder vele takken worden medegedeeld. Voorts daalt dan de subpo-
plitea tot even onder de knie en splitst zich, van welke ééne de tibima anticci, het bovenste
gedeelte van het ligamèritum interosseum doorboort, langs hetzelfde nederdaalt,
23 *
-ocr page 204-tot aan den rug van den voet over denzelven heenloopt, en tusschen het eerste en tweede
navoetsbeen, naar het hol van den voet dnikt, en zich in den arcus plantarls verliest.
De andere ramus , de iibiaea postica, ^eeh van zich af de pe/\'o/zea , die men langs de fibula
ziet nederdalen, aan de onderzijde van het Ugamenium interosseum doorgaan, en de
buitenkanten van den voet bezorgen ; loopende de stamtak vervolgens door langs den malleolus
iriternus , duikende onder het hol van den voet, formerende aldaar, met de straks ge-
noemde ^«ó/rtiea antica, den arcus plantaris , ytaarml de digitales voorkomende, zich splitsen
aan de voetstukken der teenen , langs de randen van dezelve opklimmen, en aan derzelver
toppen eindigen. Dit specimen levert een dubbeld schoon geheel op , hetwelk om deszelfs
uitgebreide ramificatien van bloedvaten, voor de heelkunde van zeer veel belang is. Beide
deze laatste nommers zijn genomen van een volwassen cadaver.
38. Dit specimen bevat osteologisch het halve peluis , met bet geheele onderste lid van de reg-
terzijde , genomen uit een\' volwassen man. Daarin komt voor , de met roode wasstof op-
gevulde decursus arteriarum, van boven af tot aan de teenen tóe; al de bij name bekende
ramificatien en suhdivisien zijn hier aanwezig ; de profunda van de cruralis munt uit in
diameter; de divisien onder de knie zijn allen , gelijk gewoonlijk, geregeld ; de formatie
van den arcus plantaris, is eenigermate anders dan naar gewoonte, en de digitales komen
er geregeld uit voort; de loop en rigting, welke alle deze vaten in de natuur hebben, is
met veel zorgvuldigheid in dit voorwerp bewaard,
39. Het os femoris uit bet acetabulum genomen, benevens het geheele onderste lid tot de teenen
ingesloten, osteologisch, dient tot steunpunt van de daar langs gaande arteria cruralis,
met hare divisien en subdivisien tot aan de teenen toe. Dit zeer fraai opgevulde systema,
gelijk aan het voorgaande, heeft nog dit bijzonders, dat de vaten achter de tibia en fibula
gelegen, zeer rijk in takverspreidingen zijn, bijzonder met betrekking tot de peronea; ver-
volgens het merkwaardig verschil in de splitsing , welke de iibiaea postica even vooraan in
het hol van den voet , daar zij den enkel verlaten heeft, aanbiedt, eindelijk de formatie daar-
stellende van den arcus plantaris met de digitales.
Dit specimen bevat de onderste helft van het os /emor/s, benevens het overige gedeelte van
het onderste lid lot de teenen ingesloten van de linkerzijde van een\' volwassen man. De
arteria cruralis met alle hare ramificatien met eene roode wasstof opgevuld tot de teenen
uit , doet hier den gewonen en bestendigen loop van hare takverspreidingen waarnemen
behalve in den arcus plantaris , die op eene zeer eenvoudige wijs hier is zamengesteld, en
waaruit daarna naar gewoonte de digitales voortkomen ; ook gaat hier de peronea niet door
den onderkant van het ligamentum interosseum naar de zijde van den voet , maar doet dit
langs den malleolus exiernus.
41, De onderhelft van de tibia en fibula, benevens de geheele voet van de linkerzijde ,
ologisch, genomen van een"* volwassen man. De demonstratie betreft eigenlijk den loop
van met He eene roode wasstof opgespoten iibiaea antica , welke door het eerste en tweede
40.
navoetsbeen , na eenen zeer gewigtigen tak aan den grooten teen, gegeven te hebben , door-
gaande , zich verliest in den zoolboog ; voorts de even zeer opgespoten tibiaea postica , meX.
haren loop achter den binnenenkel in de voetzool, welke aan de voetstukken der navoets-
beenderen eenen zeer eenvoudigen doch fraaijen arcus plantaris formeert , waaruit de digi-
tales baren oorsprong ontleenen. Deze vier laatste praeparaten hebben nog al eenige varië-
teiten in den loop der vaten, bijzonder met betrekking tot den zoolboog aangeboden.
42. Dit specimen , zijnde een stuk intestirmm jejunum met deszelfs mesenterium van een vol-
wassen mensch, doet de met eene roode wasstof zeer fraai opgespotene vasa meseraica
waarnemen.
43. Dit specimen stelt voor de vasa meseraica uit een gedeelte van het mesenterium gepeld ,
waarvan in het veneuse systema eene geele , en in het arterieuse eene roode wasstof is in-
gespoten , gevende deze ramificatien daardoor een zeer mooi overzigt.
44. Een stukje mesoco/o«, waarin de vaten allei\'fraaist met eene wasstof zijn opgevuld,
45. Een dito eenigzins grooter en ook rijker door de injectie.
46. Een stuk intestinum jejunum met deszelfs mesenterium, viaavin de venae met eene blaauwe
en de arteriae met eene roode stof zeer fraai zijn opgespoten. Ook ontdekt men in het
mesenterium verscheidene schoone glandulae meseraicae.
47. Een stukje intestinum jejunum van een jeugdig voorwerp, waarin de vaten allerfijnst met
eene roode stof zijn opgevuld, en bijzonder geschikt, door het wegnemen van een stukje,
om de invvendige tunica te bezigtigen. ,
48. Een dito stukje jejunum met deszelfs mesenterium, van een volwassen mensch, waarin de
bloedvoerende vaten, met eene i\'oode stof, allerfijnst zijn opgevuld,
49. Een stukje intestinum ileum, waarin de bloedvoerende vaatjes alleruitmuntendst met eene
roode stof zijn opgevuld. Dit specimen betoogt tevens het zeer teeder schuimachtig
eelleweefsel, hetwelk de tunicae aan elkander verbindt, en waar tusschen de vaatjes
doorheen loopen.
50. Een dito stuk intestinum ileum uit eene volwassene vrouw, waarin de venae met eene
blaauwe , en de arteriae met eene roode stof, allerfraaist zijn ingevuld,
51. Het intestinum coecum en een gedeelte van het colon van jeugdig voorwerp, waarin de bloed-
voerende vaten zeer fraai zijn opgevuld met eene. roode stof. Men ziet daar de inplanting
van het intestinum ileum in het colon-, ter plaatse van de tegenzijde, heeft men een stukje
opengesneden, om de voor het orifiduvz Hei gestelde klapvliezen , die hier in volkomene
aansluiting zijn, goed te kunnen beschouwen; ook deze kianvHezeTi r •
02. Het ea een .uk van Le. coto. »„n een\' volwassen n.an , waarvan ook de Woedva-
2d" "r/"^ " .akve..sp.e,dinge„ .eer fraai ingevuld „L
lekT TT" ; "" — -OpengelaUt
onld kt ,neu de be.de valvulae eok, voo,- het Uel geplaatst , wek eene kleine
open.„, tusseWn beide ande.e hebben nagelaten, .„„dat n,en H ove.\'ba.e„ sLu
veel te d„,del,ker kan „„.deelen ; „.en bemerkt hier „„U de appenäi. vermieul^rL,
baar communicatief orrficuim m het coecum zigtbaar.
53. In dit bakje bevinden zich geplaatst een aantal doosjes, bevattende zeer kleine stukies aller
fraaist opgespotene zelfstandigheden, genomen van verschillende ligchaamsdeelen, ^ t tn
aen ..... dienstbaar-voor
54. Dit specimen stelt voor het regter- of «. hart, terwjl het linker .Veggenom^n is welk
wlllde\'\'/- vervangefde. In da "
waande cliaphragma .s ^ne opening, waardoOK de e^.«. ^./„..in den regterboe^^
van het hart intreedt. Met die .e.. -ar heneden: het ^On^derzoek doende, ontmoe men
de .enae liepaticae de renaies sive emulgentes, de.,p.rmuticue . d. iumhares, en daar
aan den lendenwervel, sphtst zich de ca.« in de heide iiiacae, die de Aypogastricae
noemen, gelgk men ziet; voorts is de regter ^/^«ca, .haiten.den band
afgesneden en toegemaakt; met de linker vervolgt men .le^ weg, .... .nLk
met hare zijdeingsche takken, subpopiitea , de suraie. , maiieoiares,.riorsaés pedis
cepAaiicyoiiicis, digitales, en hiermede is de ea.. inf^rior en hare verzameling ten
einde. Wederom naar het hart het onderzoek doende, ziet men de formatie van de ....
ea.a^or uit de subcla^iae, en hare inplanting in den Regterboezem; van het hart
m welke superior, nog even voor hare inplanting, de intreedt. De
r^use^ vaten van beide de bovensteUedemate^ .zijn aan dit. gespaard ; als men dus
bg de handen begint, ontdekt men^ de , de sa^vatella, de cepJialica pollicis •
voorts gaat men opwaarts, en aanschouwt men de langs den ra^.W en daarheen loopende
takken, op de hoogte van de van den arm de cephalica, de mediana, en de basi-
lica , verderop de venae hrachiales met hare innemende takken axillare%, en eindelijk
de straks genoemde subclaviculares, welke in de cava--superior ineensmelten. Genoemde suh-
cZa^^aa ziet men nog langs den hals, de innemen. Eindelijk weder terug
keerende met het onderzoek tot het hart, ziet men de welgevulde regterhartkamer, met
de daaruit voortkomende arteria pulmonaUs in twee fraaije takken verdeeld. Dit voorwerp
! IS m dien geheelen toestel, met èene blaauwe. wasstof, sierlijk opgevuld, vertoont zich van
eene zeer belangrijke zgde, en heeft veel,
zoo-
met
55. Viiysvecimen stelt voor den stam van de veria portarum met derzelver conearrenten, In
de eerste plaats ziet men een tak naar de boyenzijde opgehaald, welke in dit voorwerp
van het pancreas alleen afkomstig was, en in den stam dier vena zich insereert; een
eindwegs verder, aan het achterste begin van de vena portarum, de zeer dikke en met
ramificatien voorziene vena splenica, zich in de vena portarum aldaar insererende. Aan
den onderkant beschouwt men \'een gedeelte van het intestinum colon, met oogmerk er bij
gespaard, waaruit zich de veneuse vaten verzamelen, en naar de toetrekken;
voorts den bundel venae meseraicae, welke van de intestina, omentum, als anderzins afko-
mende , zich in dikke stammen verzamelen, en in de vena portarum uitloopen.
Voorls merkt men dan op de vena porta als stam zelve, ter lengte van een
dmm of drie, welke zich aan het andere einde, waar zij de lever ingegaan is, dadelijk in
verscheidene korte dikke takken splitst, welke uit de lever gepeld, om de eerste versprei-
ding en afsplitsingen te zien, toegebonden zijnde , niet ongelijk de figuur daarstelien van eenen
grooten vogelklaauw. Alles is met eene blaauwe wasstof opgevuld, en maakt een heerlijk
praeparaat.
56. De geheele wervelkolom met geregelde gedeelten van ribben en het j^elvis osteologisch, die-
nende ter ondersteuning van het belangrijke praeparaat. Het hart is weggenomen , en de
arteria aorta is bij haren wortel opgevuld met eene roode wasstof, vertoonende hare na-
tuurlijke bogt en de daaruit voorkomende takken, benevens haren loop langs de wervelko-
lom en hare splitsing in het pelvis; de met blaauwe wasstof gevulde vena cava superior,
ontstaande uit het concurrent suhclaviae; voorts de vena cava superior met de bifurcatie
tot in het pelvis. Het caput dextrum diaphragmatis is opgespannen nagebleven, om de
daaronder liggende himharis, opgevuld met kwik, te kunnen zien; hieruit klimt
de ductus thoraciciis, mede met kwik gevuld, naar boven, formerende eeue vlecht even
onder den areas aortae, nemende wederom loop tot boven den arcus, alwaar hij zich, in
dit bijzonder geval, in twee lakken splirst, welke eenen kleinen afstand van elkander hooger
opiaimmen, en tot even boven d^ vena suhclavia sinistra oploopen , en alsdan zich op nieuw
vereenigen , en nu ontvangt het laatste gedeelte ductus eenige lymphatica van de linkerzijde,
buigt zich met een krom bogtje nederwaarts , en plant zich alzoo in de vena suhclavia si-
rdstra in. Alles is , zoo veel mogelijk , in zijne natuurlijke ligging in dit voorwerp gespaard.
57. Dit specimen stelt, met betrekking tot het osteologisch gedeelte, benevens de invulling van
de aorta en de beide venae cavae, hetzelfde voor als het voorgaande voorwerp. Intus-
schen zijn hierbij de zeer sierlijke lymphatica, van de onderste ledematen , ter halver-
weg in schoone vlechten met kwik opgevuld, welke hel pehis ingaande, en uitslingerende
om de opgespoten bloedvaten , om de vena, cava injerior eene allerpragtigste vlecht forme
.ren; van de linker.xjde gaan eenige onder de aor^a door, om Aen ductus thoraci- \'
cus optezoeken: voorts is het kwik uit den ductus thoracicus uitgelaten, en is deze daar™
entegen uit voorzigtigheid voor zijne verdikking, daar hij ligt kon barsten, van de cisterna
af met eene geele wasstof opgevuld, .ijnen loop houdende tusschen de «^y^o^ en den
stam aorta, reikt hij tot hooger dan de vena suhclavia sinistra, en daalt met zijne gewone
bogt schuins in de genoemde vena in, alwaar hij naar gewoonte denaturalis aan
de vitahs aanknoopt. Ook dit specimen heeft zeer veel leerrijks.
58. Dewervdkolom van eenen volwassen man , waarop zich geplaatst vindt, de buitengewoon groote
met kwik gevulde cisierna lumbar is, benevens de daaruit voortkomende en tot boven nit-
loopende geheele ductus ihoracicus , mede met kwik opgevuld. Vergeleken met de
twee vorige nommers, is de ductus zeer eenvoudig. In de cisterna eindigen ook nog eenige
stammetjes vasa laciea.
59. Dit prachtige specimen bevat de wervelkolom , benevens eenige regelmatige toppen van ribben,
het halve pebis én het ^s femoris, met de bovenste helft van de regterzijde osteologisch,
en dienende ter ondersteuning en plaatsing van het navolgende: eene zeer aanmerkelijk
vlecht lymphatica ligt op het os femoris , en formeert voor het ligamentum Fallopii sive
Poupartii eene zeer aanmerkelijke rij glandulae lymphaiicae. Hierna ontstaan wederom uitko-
mende lymphatique vlechten, die bet pelvis ingaan, langs den hoek van het os sacrum
opklimmen, en haren weg vervolgen over de vertebrae lumhorum, alwaar zij in de cisterna
lumbaris treden, waaruit de ductus ihoracicus yooxxkomx, die tot boven toe aan de vena
subclavia sinistra reikt, en naast zich in dien loop tot ondersteuning heeft, de onopge-
spotene, maar gedroogde arteria aorta. De ductus formeert omtrent in zijn midden, eene
zeer schoone vlecht, en ontvangt aan het bovenste gedeelte de lymphatische vlecht uit den
regterarm, welke men hier, op eenige ribben, zeer keurig ziet liggen; voorts dalen langs
den hals af, de vasa lymphatica met hunne glandulae lymphaiicae^ van welke vasa lym-
phatica sommige in den ductus ihoracicus zeiven anastomoseeren, en andere afgebonden
zijn, die men met veneuse geanastomoseerd heeft gevonden. Alles is met kwik netjes
opgevuld, en levert, met den opslag van het oog, een schoon geheel van het systema van
absorptie op.
60. De wervelkolom met het pelvis van eene volwassene vrouw; het hart is op<Tevuld in het re°
tergedeelte met eene roode, en in het linker, met eene blaauwe wasstof, losgemaakt tn
eenigzins op zijde gelegd. De arteria aorta is met eene roode wasstof, zoo wel naar boven
in hare takverspreidingen , als naar beneden in het pelvis en hare bifurcatie , fraai opge-
vuld ; van \'s gelijken de heide venae cavae met de blaauwe wasstof; hierbij vertoont zich de
met kwik opgevulde, en bij het caput dextrum diaphragmatis geplaatste cisterna
lumba ris, waaruit de ductus ihoracicus opklimmende oploopt en op de hoo°^te van de
laatste rugwervelen, eene zeer aanmerkelijke vlecht maakt, die naderhand ineensmeltende
de ductus weder zijnen weg doet vervolgen , tusschen de vena azygos en den stam aorta , daarnl
sphtst zich de ductus, even boven de azygos , in drie takken, en loopt zoo in dat drietal
een eindweegs opwaarts, tot aan de vena juguiaris, alwaar zij weder ineensmeltende, den
ductus wederom eenheid doet verkrijgen, die nu vrij ruim geworden zijnde, schuins naar
beneden daalt, en zich, aan de de vermauhclavia sinistra, inmondt. Dit
cinwn, bijzonder leerrgk en met schoone varieteiten versierd , heeft veel belangrijks.
-61. Dit specimen bevat het navolgende: de bijzonder groote cisterna lamharis met eene roode
wasstof opgevuld; den daaruit voortkomenden dubbelden ductus thoracicus, van het kwik
ontledigd, en mede met roode wasstof opgevuld, loopende tot boven aan Ao vena
suhclavia sinistra een stuk is nagebleven, en waar hij zich inplant. Deze
ductus is daarom belangrijk, omdat hij volkomen dubbeld is en onderling vele taksvariatien
maakté
62. De cisterna lamharis benevens de cïuctus tJioracicus, genomen uit een jeugdig voorwerp en
opgevuld met eene roode wasstof, toont hier en daar eenige bijzondere vlechten aan.
63. De ductus thoracicus van een jeugdig voorwerp met eene roode wasstof opgevuld, en als
zeer eenvoudig voorkomende.
64. De cisterna lumhaHs met een gedeelte ductus\'thoracicus uit een nuper natus, met roode
wasstof opgevuld.
65. De zeer bijzonder ruime en buitengewoon groot ontwikkelde cisterna lumharis van een vol-
wassen man , met het begin van den ductus thoracicus , met roode wasstof opgevuld.
66. De urinaria van een volwassen mau , waarop zich eenige ^a.a lymphatica met
kwik opgevuld geplaatst vinden.
67. De ^a.a fymphatica met kwik opgevuld genomen van den linkerarm van eene volwassene
vrouw, tevens met de glandulae subaxillares waarin zij concurreren} alles is op een
lap tela cellulosa gedroogd gespaard duidelijk zigtbaar.
68. Een dito specimen van de andere zijde, waarin men dezelfde zeer sierlijk met kwik gevulde
vaten opmei\'kt.
m,ïye .asa Ijmphatica mei opgevuld van een onderst lid op een stuk tela cellulosa
gedroogd, uitgespannen gespaard leveren zij «en aanzienlijke vlecht op, die op de hoogte
van de mguina eene rij glandulae Ijmphaticae daarstelt, waaruit wederom fymphatica
ruimer van diameter voorkomen, en deze tot in het peMs wederom nieuwe glandula^
voortbrachten , waaruit wederom fymphatica ontstaan , en zoo is deze toestel tot omtrent
gedroogd.
en
aan den Wervelbeenschen hoek uitgenomen
70. Op dit specimen ^iJ•nde de geheele arm osteologisch , neemt men waar yan de hand over de
binnenzijde van den onderarm, langs de vouw van den arm, en over de knokjes van het
os humeri, alsmede over de geheele uitgestrektheid van den humerus , tot aan het schouder-
blad m de okselholte, eene zeer fraaie met kwik gevulde ylecht Pa.« fymphatica, liggende
op een diepen spierlaag , en hebbende in de okselholte eene concurrentie met elkander,
waaruu ontstaan glandulae subaxillares lymphaticae.
71. Dit specimen, zijnde liet gelieele onderste lid, met het halve pehis v&n de regterzijde, osteo"
hgisck , bavai de sierlijk met kwik gevulde vasa fynip/iatica , beginnende van den grooten teen
en gaande over den rug van den voet, kruipen zij langs de tibia op, terwijl zij van de bui-
tenzijde van den voet langs de fibula naar boven toe loopen : bij het kniegewricht gekomen
zijnde, formeeren zij eene aanzienlijke vlecht aan de binnenzijde, die van daar opwaarts
naar het os femoris klimt; van gelgke eene mindere vlecht aan de buitenzijde van dat ge-
wricht , welke mede naar boven naar het os Jemoris opklimt. Uit voorzigtigheid heeft men
bij vereeniging van de tibia met de femur de vasa lymphatica dubbeld onderbonden, eu
tusschen de ligaturen doorgeknipt, op dat niet soms , bij de behandeling, de geringste bui-
ging de vasa lymphatica zoude doen barsten , en het kwik wegloopen. Hierna vereenigen
zich die vlechten over de geheele lengte van het os \'femoris , en hebben over hetzelve een
zeer fraai vertoon. Daarna op de hoogte van de inguind gekomen zijnde formeeren zij
glandulae globatae , waaruit wederom , schoon ruimer in diameter , vasa lymphatica uitsprui-
ten , welke het pelvis ingaan , langs den onderrand van het os ilium kruipen tot aan het
os sacrum , en in <3ien weg vcAochcldene glandulae formeeren , tegen de vertebrae lumborum
oploopen , en aldaar bij den derden en vierden wervel in eenige ^/«/zcZw/cïe eindigen. Dit stuk
is over het algemeen zeer fraai uitgevallen.
72, Dit specimen stelt voor dat gedeelte van de vena subclavia sinistra , waarin zich de ductus
ihoracicus insereert, welke insertie door een borstelhaar, dat door de buis gaat en tegen
de vena uitkomt, wordt aangewezen.
73. Een stukje vena subclavia sinistra uit eene volwassene vrouw genomen. Aan dit stuk vena
heeft men gespaard een aanzienlijk gedeelte van den ductus ihoracicus , zoo als hij de vena
indringt. De vena opengesneden zijnde heeft men een borstelhaar door den ductus inge-
bragt, welk aan de andere zijde uit de opengesnedene vena uitsteekt., Het merkwaardig-
ste gedeelte van dit specimen is , dat men door de opengemaakte vena langs het borstel-
haar de communicative xnond der inplanting van de ^uis in de vena waarneemt, aan welker
grenzen het sigmoïde klapvHesje gezien wordt, hetwelk strekt tot beteugeling der te schie-
lijke indrupping der chijl in den stroom van het bloed : dit specimen heeft om dit betoog
veel waarde. »
.71. De larynx van eene volwassene vrouw, met ziet daar de cartilago crycoidea , de thyroidea
met hare cornua,Ae beide arytaenoideae,de daartusschen gelegene rima glottidis,en de epiglottis,
75, Dit specimen bevat de tong , waaraan zich de keelengte verbonden vindt, benevens de
opwaarts getrokken ea als een tregter verwijderde pharynx, met haar versmallende gedeelte
in den oesophagus ingaande, benevens een gedeelte van voornoemde buis. Aan de voor-
zijde aanschouwt men de larynx verborgen onder den opgetrokken wortel van de tong,
benevens een gedeelte van de aspera arteria: alles is zoodanig ingerigt, dat het de
verrigting van de doorzwelging voorstelt; genomen uit een Yolwassene vrouw.
re. Een stukje celachtige zelfstandigheid van de long om de luchtcellen aan te wgzen.
77. Dit voorwerp uit een zeer jeugdig kind, bevat de stammen aorta en pena cam, de eerste
met roode, de tweede met blaauwe wasstof, even boven de nieren, ingevuld ; voorts onder-
scheidt, men daar de belde nieren met hare va&a sanguifera, de ureteres, welke ui®
dezelve voorkomen en naar de pisblaas gaan , alwaar zij zich inplanten : de blaas zel-
ve, en het verband met de bloedvaten welke zij ontvangt, voorts het collum vesicae,
de daaruit ontrollende urethra , corpus cavernosum, en het memhrum virile zelf,
eindelijk de twee testiculi, het weggenomen zijnde, aan de funiculi nederhan-
gende.
78. Du specimen, zijnde eene naar de lengte half doorgesnedene volwassene nier, vertoont een
rijkdom van met eene roode stof opgespotene vaten.
79. Dit specimen bevat de halve volwassene nier, waaruit voorkomt de , in dit geval groote bijzon-
derheid, dubbelde ureter, welke ter halverlengte zich weder vereenigt, en in die eenheid
daarna op de gewone wijs de blaasrokken doorboort, en er zich insereert. Voorts de p^ewca
urinaria zelve , met haar collum.
80. De vesiculae seminales met het vas deferens gevuld met eene roode stof, en genomen uit
een volwassen man.
81. Een gedeelte van het memhrum virile, waarin men bemerkt de corpora cavernosa bene
vens de urethra, en de fijne celachtige zelfstandigheid, welke om de corpora cavernosa
heen gaat, en onder de integumenta communia gelegen is.
82. Het in de lengte doorgesneden memhrum virile , waarin men nu de geheele uitgestrektheid
van de corpora cavernosa penis, eindigende met een stompe punt, bij een daartoe afge-
bakende grens, achter de corona glandis ziet, terwijl men tusschen dezelve door waarneemt
het derde corpus cavernosum-, urethrae namelijk, hetwelk aan deu voorkant voorbij de
andere heen gaande de glans formeert.
83. Stelt voor twee segmenten van het memhrum virile , waar de corpora cavernosa penis zijn
uitgenomen , en alleen de kokers van het integument zijn nagelaten, terwijl men het derde
cavernosum urethrae , met de urethra in contact ziet.
84. Dit zeer instructive specimen toont aan, wanneer men de beide helften, waarin het verdeeld
is, zamen vereenigt, de holle kokers, waarin de corpora cavernosa penis in der tijd zijn
geplaatst geweest, en nu zijn uitgenomen; terwijl men het derde cavernosum in zijn geheel
beeft gelaten, hetwelk in het midden doorgaande, en aan het einde gekomen zijnde, de ge-
lieele glam penis daarstelt. Hieruit word de waarheid bewezen , dat de beide corpora ca-
vernosa penis niets aan de formatie van de glans toebrengen, -^aar dat zulks eenig . en
alleen van het corpus cavernosum urethrae afhangt. 24*
85. Het scrotum in zijne integummlaire uitwendige structuur} inwendig ziet men het septum
scroti, waardoor het iu twee caviteiten verdeeld is,
86. Het memhrum virile, benevens hel scrotum van een jeugdig voorwerp: beide de caviteiten
scroti zijdelings open gemaakt zijnde, heeft men het vrge gezigt op het septum,
87. De placenta met een gedeelte funis umhilicalis ; de vena umhilicalis met eene blaauwe was-
stof , en de beide arteriae met eene roode geinjicieerd, doen tevens de voornaamste ramifi-
catien onderkennen op de binnenvlakte van de placenta,
S8. Een dito volwassene placenta, tevens met een exnA funis umhilicalis, waarin de vaten met
eene bruinachtige stof genoegzaam zijn opgevuld.
89. Het geheele bovenste lid met het schouderblad en sleutelbeen , van een zeer jeugdig voor-
werp. Van het genoemde schouderblad af , tot iaaxx do Jo. ^lugco.»;; igc, netjes ge-
prepareerd in deszelfs spieren en pezen,
90. De regterarm van een jeugdig voorwerp, waarin, van het schouderblad af tot de toppen
der vingers toe, de spieren met hare tendines geprepareerd zijn, waarbij men ook
de zenuwen behouden heeft; alles is uiteengewikkeld gedroogd, waardoor men de
deelen afzonderlijk zeer gemakkelijk beschouwen kan. Hier tusschen door loopen de
met eene roode wasstof zeer sierlijk gevulde arteriën, van de clavicula, af tot aan de toppen
der vingers toe, en heeft de arteria brachialis dit bijzonders, dat zij aan den oksel een
tak van zich afgeeft, die aanmerkelijk ruim is , regtstandig doorloopt langs het os humeri
enden mcZws , en bij het duimkoolje naar het buitenste van de hand draait, naar gewoonte van
de radialis; terwijl echter de bifurcatie der arteria brachialis op de gewone plaats geschiedt.
De arcus palmaris, benevens de daaruit voortkomende digitales, zijn in dit voorwerp ook
sierlijk bewerkt
91. Dit specimen, zgiide de linkerarm van een voorwerp van een jaar of 8 a 9, stelt voor de
zeer netjes geprepareerde spieren, van het schouderblad af tot aan de toppen der vingers
toe, welke door eene doelmatige uiteengezette drooging, zeer gedistingueerd kunnen
gezien worden.
92. Deze regterarm met het schouderblad van eene volwassene vrouw, doet beschouwen al de
spieren van boven tot beneden toe, met hare tendines; zoo ook het neurologisch
gedeelte van het geheele lid; verder de arterien vael eene roode wasstof opgevuld, benevens
de venae met eene blaauwe; alles is zooveel mogelijk in natuur liggende bewaard: van
hier dat ook nu en dan zenuwtakken tusschen de deelen wegduiken en weder te voorschgn
komen; ook van dergelijke met de vaten, bijzonder met de arterien. Er heeft hier ook
wederom bij de arteria brachia\'is eene afwijking plaats: zij geeft namelijk, op de helft om-
trent van hel os humeri gekomen zijnde, eea zeer groot vat van zich af, hetwelk langs
den binnenkant van den arm nederdalende, en langs de ulna heengaande, op de hoogte van
de voorhand zich verliest. De bifurcatie intusschen vaia de arteria brachialis valt op de geWiMie
plaats in,
93. De linkerhand met een gedeelte van den onderarm van een volwassen man, waai\'in men de
ligamenta annularia gespaard heeft, om de dienst, die zij aan de tendines bewijzen ,
te kunnen beoordeelen , welke tendines, zooYi^ flexores ?ls extensores , alle gedroogd , zinde-
lijk tegenwoordig zijn,
94. Deze linkerarm vaneen volwassen man steltvoor de geheele myologie, neurologie en angio-
logie tot dit deel behoorende , de veneuse vaten met eene blaauwe slo£geinjicieerd, de arterien
met eene roode ; alles levert een schoon geheel op yan boven af tot beneden aan de toppen
der vingers; doelmatig is alles overal eenigermate uit elkander gewikkeld, en alzoo opgezet
gedroogd; hierdoor beschouwt men over de geheele uitgestrektheid deze fraaije vereeniging,
waarvan alles wat bij name bekend is zich bier tegenwoordig vindt, en dus een uitmuntend
specimen is voor de deirwnstratie van die deelen.
95. Dit specimen f zgnde het ha\\.Me pelvis met het geheele onderste lid van de linkerzijde , bevat
alles wat tot de myologie , neurologie en angiologie van de geheele partij behoort. Men
heeft zoowel de dikke spieren (b : v: de glutei, en die welke langs de dije loopen, alsmede
Aen gastrocnemius, den soleus,) als de kleinste zeer zindelijk gespaard, met hare zware zJe«-
dines , zoo als hij voorbeeld die der extensores cruris, achillis en andere, als ook al de
fijnere : ook heeft men een gedeelte van de fascia lata opgedroogd na laten blijven. De
neurologie is volkomen, men ziet haar uit het pelvis ontwikkelen, en de vlechten voor het
onderste lid daarstellen , die allen regelmatig voortgaan , zich in taksverdeelingen verliezen ,
en tot aaa de uiterste teenen zigtbaar zijn. Van gelgke zijn de veneuse vaten met blaauwe
wasstof geinjicieerd , de oppervlakkig liggende zoowel als de diepere tusschen de spieren
uitloopende in de poplitea , en zoo naar boven de vena cruralis lot aan den band van Poupart,
met al de insmeltende ramificatien zigtbaar. Terwijl de arteria cruralis met eene roode wasstof
opgespoten, met al hare bekende ramificatien voortloopt, en tot aan de uiterste grenzen van
dé phalanges digitorum wordt waargenomen. Dit schoon geheel levert ook een belangrijk
slak op voor de demonstratie van die deelen,
96. Het os temporale van een volwassen mensch , waarin de uitgestrektheid en stevigheid van den
meatus auditorius externus kan worden opgemerkt : het tweede voorwerp dat hier bij ligt is
van de vroege jeugd , en doet in vergelijk met het andere de nog geringe lengte van den 7?ze-
atas externus opmerken ; de membrana tympani weggenomen zijnde ziet rnen al aanstonds de
cavitas tympani, als mede hel foramen ovale,
97\'. In dit bakje bevinden zich zeven specimina, waarvan het eerste een geheel os temporis san
den vroegen leeftijd, en waarvan de bedoeling is den ring te beschouwen , waarin Ae membrana
tympani is geplaatst geweest. De drie volgende voorwei-pen zijn de schubachtige deelen van
de osset thitipofcilia vau jeugdige vóorwerpen ^ vöor\'al het kleinste van eeu nupev nutus , eu
waarin men die ringen bemerkt, daar de membrana iïj\'/n/jaw gezeten heeft, die in lateren tgd
den meatus ontwikkelen. Deze ringen verdwijnen geheel bij de nadering van den volwassen
leeftijd. De drie laatste specimina zijn de losse ringen zelve , waarin men een sleuf opmerkt
daar de memhrana tympani in vastgehecht is geweest.
98. Het os temporis van een jeugdig voorwei-p , waarin men de plaatsing aanschouwt van de mem-
hrana tympani ïqXvq in den gezegden ring, en door welk doorschijnend vliesje men in de ca-
vitas tympani eenigzins kan doorzien, en niet onduidelijk ontwaren, dat aldaar in de vaat-
jes injectie met eene roode stof doorgedrongen is,
99. Dit bakje houdt twee specimina in: het os temporis van een\' volwassen man, waarvan aan
het einde van den meatus externus de /»«rs joe^rosa is weggehakt, juist op de grens waaraan
het einde van den meatus , de membrana tympani zich geplaatst vindt, en hier door aan-
schouwt men den zeer natuurlijken schuinschen siauJ. goï-^gJc tot de lengte vau
den meatus, welken men tot dat einde gespaard heeft. Het tweede specimen is een os temporis
van een jeugdig voorwerp, waarvan het periosteum in zijn vaatjes door eene roode stof is
geinjicieerdy en waarvan de pars petrosa weggenomen zijnde, men den stand y&n de mem-
brana tympani aan de binnenzijde ziat, tevens met haar verband tot den langen steel van
den hamer, en van dezen wederom met zijn hoofd tot het aanbeeld,
100. Dit bakje houdt in vier specimina, zijnde dat gedeelte van het os temporis hetwelk in
allen vier de cavitas tympard aanwijst, door dien de meatus externus met Aq memhrana
weggebroken zgnde, deze caviteit nM voor het oog ontbloot is. Men ontdekt in dezelve het
ronde venster, alsmede het eironde, en de celletjes van het mamwijze gedeelte. Met betrek-
king tot de tuba Eustachictna , daar zal men in andere specimina aanwijzingen van hebben,
In een van deze vier is het stijgbeugeltje bewaard in het foramen ovale in zijne natuurlijke
positie, terwijl het foramen, of zoogenaamde/e/zes^ra met een zeer dun vliesje ,
tymparmm parvulum geheten, gesloten is,
101. In dit bakje zijn bewaard en op zwart papier geplakt de ossicula auditus, zoo wel van
elkander verwgderd , als in contact gesteld, gelijk iulks in de natuur plaats heeft,
102. Dit specimen, zijnde een gedeelte van het os temporis y^n eev^ volvvassen man, wijst de ste-
vigheid aan van de hasis v®" de cavitas tympani, waar het beginsel van den lahirint
gezien wordt.
103. Een gedeelte van het os temporis vaneen jeugdig voorwerp, vcaarvan alles is weggenomen
hetgeen het vrije gezigt op ^de cavitas tympani hinderde. Van deze heeft men , bezijden de fe-
nestra rotunda een schuinsch stukje weggenomen,hetwelk daar ook bij bewaard blijft en waardoor
de schaal van de coc/z/ea is zigtbaar geworden. Een pennetje in de fenestra ingebragt
zg üde beschouwt men dat het langs die schaal in de cochlea uitkomt, en levert het tewij«
-ocr page 215-dat de fenestra rotunda met het innerhjke van de cochlea con\'espondeert. Wanneer men
nil het schuinsche stukje in zijne plaats herzet, dan ziet men het pennetje in het orificium
van de fenestra zitten ; neemt men het weg dan aanschouwt men de communicatie die het
pennetje heeft met gezegde cochlea, en overtuigt men zich alzoo van de waarheid. Dit
specimen geeft een duidelijk herigt van gezegde gedeelten van het gehoor.
104. In dit bakje zijn twee specimina bevat. Het os temporis een voorwerp van 14 a 16 jaren,
waarop men de buitenste oorschulp behouden heeft, en , daar het in dit specimen eigenbjk op
aankomt, waar men de ki&^\'^heemge tuha Eustachiana die tot in de keel neerhangt, gespaard
heeft,,om hare plaatsing tusschen het schubwijze en steenachtige gedeelte aantetoonen. Een twee-
de os temporis , ook met behoud van de buitenste oorschulp en tuha Eustachiana , geheel kraak
beenig, doch aldaar is de pars petrosa weggehakt , en heeft men nu het vrije gezigt op
de binnenzijde van de memhrana tympani , waar zij zich in de cavitas tympani geplaatst
vindt, tevens met de ossicula auditus , en &c\\i\\evY!e\\ke memhrana tympani een hovn^lhii^r
uitkomt, aanwijzende de plaats\', waar de tuba Eustachiana met haar ori/icium in de cavitas
tympani zich geplaatst vindt.
105. In dit bakje zijn twee specimina vervat. Het eerste een os temporis , waarin de lahirint
zigtbaar is gemaakt van de zijde van den schedel, en dus van den meatus auditorius internus t
de lahirint is in situ naturcdi gelaten voor dat gedeelte, hetwelk naar de cavitas tympani
gekeerd is, en nu niet gezien wordt. Men aanschouwt dus bet ontbloote gedeelte, bet
beenige buisje meatus internus, voorts den bodem van het vestihulum en de drie half-
ronde kanalen. In het tweede voorwerp, zijnde mede een os temporis waarvan de pars
petrosa is weggenomen, is ook hier van de ^ijde van den meatus internus de lahirint
zigtbaar, en worden gelijk in het voorgaande specimen al de deelen ook waargenomen,
terwijl men intusschen hier de beenige buis meatus zooveel heeft afgekort, dat men dat
bodemplaatje bezien kan , en daarin allerduidelijkst de zeefwijze gaatjes , waarmede bet door-
boord is, opmerkt, waardoor de draadjes van de portio mollis septimi paris gewoon zijn
doortedringen naar de cochlea. Deze twee specimina hebben veel leerzaams.
106. Dit specimen, tm. pars ossis temporis zijnde, is met betrekking tot de/«ö/r/r/if in zijne pa/-®
petrosa in eene omgekeerde rede tegen de voorgaande specimina weggenomen. Hier na-
melijk is de meatus externus en de cavitas tympani geheel opgeruimd., en zoo veel van
de pars petrosa in de diepte weggenomen , dat nu de lahirint aan die zijde zich laat
waarnemen, en dus dat gedeelte ontbloot is, hetwelk naar Annhoèem \\an Aq cavitas tympani
gerigt is. Men aanschouwt er namelijk de zeer fraaije , doch nog geslotene cochlea, de
fenestra ovalis , als het orificium zgnde van bet vestihulum , en de drie canales semicirculares ,
ook nog gesloten. Dit specimen vergeleken met de twee vorige geeft een duidelijk denkbeeld
van de betrekking, waarin de lahirint staat tot de naastliggende deelen.
107. Dit fraaije specimen , genomen uit eene bijna volwassen pfltrs/»e/rosa ossw Zem/Jor/^, is de geheel
vrije en van alle omkorsting ontdane lahirint, waarin men , door hem aan alle zijden
te bescliouwen , nu vindt de geheele cochlea, schoon nog gesloten, de fenestra rotunda
welke na haren schaal loopt, de fenestra ovalis , welke naar het vestibulum gaat en in het
midden gelegen is, en de drie halfronde kanalen, ook nog in gesloten staat, waarvan de
twee achterste in elkander smelten , en hierdoor maar eene opening hebben, die in het
vestibulum uitgaat, waarin de overige van de andere kanalen zich ook bevinden.
108. In dit bakje zijn wederom twee specimina bewaard, zijnde namelijk twee geheel vrije
labirinten , de eene van de regter- , de andere van de linkerzijde van het gehoor. In beiden
zijn de cochleae opgemaakt , en aanschouwt men nii de zeer fraaije spiralen , waarom zich de
weke draadjes van de gehoorzenuw gewoon zijn te slingeren, benevens dat gedeelte van de
ondexspiraal in beiden, hetwelk met het/omme« rotundum pleeg gemeenschap te oefenen ,
doch dat nu weggebroken is, om er de vrije bezigtiging van te hebben, en tot ééne opening
gemaakt is met de Jenestra ovalis , om zoo te ruimer in het vestihulum te kunnen zien. Verder
in elk derzelven den gaven stand der canales ssmicirculares,
109. Stelt wederom twee specimina voor, vooreerst een geheel vrijen laUrint, ontdaan van alle omkors-
ting ; daarin aanschouwt men de geslotene, zeer fraaije cochlea, voor Ss het deeï vestibulum , doch
daar het nu op aankomt, o^exi^^tm^Aae canales semicirculares , om te bewijzen dat dezelve
hol zijn, en waarin een dubbeld paardenhaar geplaatst is, hetwelk zamengeknoopt naar bui-
ten geleid is , om te doen zien dat de orificia van die kanalen en het vestihulum corresponderen :
wanneer men namelijk het deeltje overeind houdt bij de cochlea, en alsdan het zamenge-
knoopte einde van het haar op en nederdrukt , dan zal men de haren in gebogen vormen
telkens zien uit- en ingaan , ten betoge dat zij met het vestihulum inmonden. Het tweede
specimen is de halve labirint, waarvan de cochlea is weggebroken , om de xxxxmie^lvestibulum ,
vrij te beschouwen , waaraan ook de canales semicirculares zijn gelaten, Er is hier een enkel
paardenhaar door het vestihulum en door een der genoemde kanalen heen geleid , welk
haartje , wanneer men het dan bij het eene , dan bg het andere uiteinde trekt, den weg
aanwijst , dien het door het kanaal loopt. Deze beide specimina hebben mede veel in-
structiefs.
110. In dit bakje bevinden zich wederom twee zeer belangrijke specimina. Het eene is de pars
petrosa ossis temporis, alwaar men den labirint van de zijde van de cavitas tympani ,yse\\\\e
weggenomen is, ontbloot heeft, en in situ naturali daar gelaten. Voorts de cochlea,
het vestihulum en de canales semicirculares opengemaakt: zoo stelt dan dit praepa^
raat het geheele diepliggende gehoor op eene duidelijke wijze voor. Het tweede specimen
is de pars petrosa van een volwassen mensch,in het midden doorgezaagd, en zoodanig ge-
trolfen , dat hier op het allerduidelijkst vooreerst gezien wordt de ingehulde ligging van den
s labirint in de steenachtige schors ; ten tweede de zoo gelukkig getroffen plaats , waarbg de
cochlea- open zijnde allerfraaist \\\\aav spiraal doet waarnemen; verder de naast dezelve gelegene
ruimte vestihulum. waarin een paardenhaartje gebragt is, dat binnen doorloopt, en door
een orificium van een half cirkelkanaal doorgaande, en wederom ook buiten uitkomende,
de kromme bogt vau het genoemde kanaal doet zien. Eindehjk ziet men aan de zijde den
meatus auditorius internus , die , wanneer men het voorwerp tegen den dag beschouwt, den
weg doet waarnemen, door welken de portio mollis septimi paris naar het binnenste der
cochlea gaat.
IlJ. Bevat wederom twee specimina; het eene is hel os temporis van een volwassen mensch , waar
men in den meatus auditorius internus , in het orificium internum aquaeducfus Sylvii een
paardenhaar heeft ingebragt , welk beenig kanaal geleid wordt buiten om den labyrint, en
met zgn orificium externum, hel foramen stylomastoideum geheelen , buiten uitkomt , waar-
door, dan nu ook het genoemde paardenhaar naar buiten uittreedt, zoodat, wanneer men
nu aan het eene uiteinde van hetzelve , en dan wederom , om het gelijk te stellen , aan het
andere trekt, men den weg ziet, dien de portio dura septimi paris doorloopt om naar
buiten te komen. Het tweede specimen is de, uit de pars petrosa ^enovaen , lahirint
met behoud van den meatus internus en van de buis van met haax foramen sty-
lomastoideum of uiterlijken mond. Hierdoor loopt nu wederom een paardenhaar, hetwelk
in den meatus internus, in hel orificium internum aquaeductus -iSj/wï, ingestoken zijnde ,
door deszelfs foramen stylomastoideum naar buiten komt ; onder weg heeft men een weinig
den genoemden ductus doorgevijld , ten einde de beweging van het paardenhaar door den-
zelven te kunnen waarnemen, wanneer men hetzelve dan aan het eene, en dan aan het an-
dere uiteinde trekt; en hieruit wordt men overtuigd, dat de loop van gezegden ductus, en
dus ook van genoemde zenuw, buiten om den labirint geschiedt.
^ ----
MENSCHEN-GERAAMTEN EN LOSSE BEENDEREN.
{sceleta et 0s34 humana.)
1. Een zeer fraai volkomen van een volwassen man. Het geheel zoowel als aide deelen
in \'t bijzonder, zijn fraai ontwikkeld, en in hunne natuurlijke ligamenten gespaard.
2. Een dito zeer fraai scelet
eener volwassene vrouw , van eene zeei\' rgzige gestalte. Het
is in zijne natuurlijke ligamenten gespaard , en staat in een\' zeer bevalligen lossen stand ,
hebbende in de linkerhand
een os humeri , terwgl de regterarm opgeheven zijnde , de hand
eene zekere aanwgzende houding vertoont, Het geheel zoowel als de onderdeelen zijn schoon
ontwikkeld.
3. Het scelet van eene volwassene vrouw in de ligamenten gespaard , zijnde zij eene aethiopische
geweest. De karaktertrekken hiervan zijn ook bij het aangezigt en pelvis zigtbaar. Men
heeft het eenen als het ware springenden of dansenden stand gegeven.
4. Het scelet van een\' volwassen man met de ligamenten gespaard, en in eene zittende gestalte
zieli voorstellende. Het bijzondere, dat aan hetzelve nog aanmerkelijk is, is eene zeer uit-
gewerkte scoUosis, Hierdoor is dan ook de proportie al zittende ten aanzien van den romp
en onderste ledematen zeer verkleind.
5. Het scelet van een\' dwerg, welke hierin \'s Gravenhage tot in de 70 jaren oud geworden is,
hebbende iu vroeger jaren behoord onder het gevolg van den Prins van Galitzin, toenmalig
ambassadeur bij dezen staat, van wegen het hof van St. Petersburg. Het scelet zelve
heeft in al zijne deelen zeer fraai verkleinde proportien, met een ander woord: al de
beenderen zijn zeer proportioneel; men kan vooral aan den schedel, maar bijzonder aan
de kaken de waarheid zien van de levensjaren , welke hetzelve bereikt heeft. Het is mede
in cle ligamenten gespaard.
6. Het fraaije scelet van een\' jongen van 12 jaren,mede in de ligamenten gespaard.
7. Het geraamte van een jongetje van tusschen de 4 a 5 jaren, in de ligamenten gespaard.
Het bijzondere , dat hieraan is , bestaat daarin, dat men de twee zijstukken van den schedel
weggenomen hebbende , daardoor heeft zigtbaar gemaakt, den in situ «a^wm/i bewaarden
cessus falciformis en het tentorium cerehelli, hetwelk daarom ook dit sceletje nog zoo-
veel belangrijker maakt.
8. Een dito geraamte van een jongetje ,iets jonger dan het voorgaande, mede in de ligamenten
gespaard.
9. Een dito geraamte van een kind yan tusschen de twee a drie jaren, in de ligamenten
gespaard.
10. Het geraamte van een jongetje, dat tusschen de drie a vier jaren is oud geworden , dat al-
toos kwijnende , en, zoogenaamd aan het zuur laborerende, ziekelijk is geweest, en eindelgk
is bezweken. Men bemerkt vooreerst algemeen aan het geheele scelet zeer poreuse beende-
ren , welke van een rachitieh karakter zijn. Voorts is het hoofd vrg uitgezet en de fontanellen
vooral de vierkante, nog ruim open, iets hetwelk bij dat soort van lijdertjes meest wordt
waargenomen.
]!. Het scelet van een\' nuper natus , doch viervoetig opgezet, om de disproportie te betoogen in
den mensch van zijne geboorte af aan, voor deze wüjze van gaan. Voorts, als hij het aan-
gezigt zoude willen verheffen van den grond , zoo als het nu is opgezet , en dus voor zich uit
^ zoude willen zien, zoude hij een\' zoodanigen scherpen hoek met het achterhoofdsbeen tot de
halswervelen moeten maken , dat daardoor de medulla spinalis in haren doortogt door het
foramen magnum occipitale zoude worden verpletterd. Indien de mensch dus viervoetig
moest leven , zoude hxj om die verplettering yoor te komen , verpligt z^n , altoos met het aange-
zigt naar den grond te zien , en liet hoofd van den romp nederwaards te laten hangen.
12 Het scelet van een\' nuper natus in de ligamenten opgezet.
13. Het scelet van een foetus van tusschen de 6 en 7 maanden, in de ligamenten opgezet.
14. De romp van een\' volwassen man, bevattende de columna uertehraUs, de thorax, bene-
vens het pelvis en de twee gedeelten der dgbeenderen.
15. Een geheel gedissolveetd kopje van een\' nuper natus, tevens met de tandwor tel tjes uit de
kaken gehaald en in eene sierlijke rigting op een zwart veld vast geplakt.
16. Een zeer fraaije volwassen gedissolveerde kop. Het schoone van dit nommer bestaat hierin ,
dat de beenderen volwassen zijnde, de naden nog éven de vaneenwijking toelieten, en dus
al de,bijzondere stukken op de hoogste schaal van . hunne ontwikkeling staan. Bijzonder
fraai komen hier in voor de boezems, die met de neusholte corresponderen, als: die van
het frontis, sphenoïdes , maxilla superior, vooral het ethmoïdes. Ook zijn er op dit
plankje nog eene paar temporalia geplaatst, met bijzonder lange «popAj^e« styliformes.
17. De gedissolveerde wervelkolom van een\' volwassen man , los aan een\' band geregen.
18. De vier en twintig losse ribben van §en\' volwassen man.
19. Een volkomen volwassen 0.9 sternum ^ met de daartoe behoorende cartilagines
O •
20. Het gedissolveerde pelvis van een\' volwassen man.
21. Een geheel gedissolveerd bovenste lid van een\' volwassen man, van het schouderblad af tot
de phalanges digitorum ingesloten.
22- Een dito gelijk aan het voorgaande.
23. De beenderen van de twee gedissolveerde handen van een\'volwassen persoon. Behalve dit, be^
vinden zich nog op dit bakje , de beenderen van de voorhand aan malkander vereenigd lot
een geheel, en de beenderen van de voorhand van een\' volwassen man , zoo als dezelve in
twee rijen vereenigd zijn. Ook zijn hier eenige ossa sesamoidea.
24. Het geheele gedissolveerde onderste lid van een\' volwassen man van het o^ femur af tot de
phalanges digitorum pedis ingesloten.
25 Een dito als het voorgaande nommer.
-ocr page 220-26, Dit bakje bevat de beenderen van twee gedissolveerde volwassene voeten , gelgk daar zijn van
den tarsus , metatarsus en phalanget) digitorum. Behalve dat bevinden er ziel» twee
patellae en een doosje met ossa sesamoidea.
27, Dit plankje bevat een zeer sierlijk gedissolveerd kinderhoofdje , waarin de schedelbeenderen ,
zoowel als die van het aangezigt, en die welke tot de tandontwikkeling behooren, zindelijk
geconserveerd zijn,
28, Deze plank bevat een tWintigidl specimina, zijnde ossa cranü, cranium zelve, en ossa faciei
in verschillende sectiën en wijzigingen geprepareerd, om van alle kanten die ingewikkelde
constructie te zien, welke het achteraangezigt, benevens de neuskamers en neusboezems
daarstellen, zijnde dit alles in zulk eene doelmatige rigting geprepareerd, dat bierdoor de
zamenhang allerduidelijkst begrepen wordt.
29, Dit bakje bevat vooreerst een toestelletje van onderkaken, volwassene en nederdalende tot de
jongste toe, alsmede het tongbeen ; voorts een toestel betreffende de ontwikkeling van de
tanden, zoo der vroegere jeugd als van lateren leeftijd; eindelijk een derde toestel, alles
betrekking hebbende tot uitlegging van den eersten en tweeden halswervel,
30, Dit bakje bevat een aantal strotteuhoofden met een gedeelte luchtpijp , voorts eenige losse
stukken van het strottenhoofd, welke hunnen kraakbeenigen staat hebben verlaten en massief
been geworden zijn. \'
31, Dit bakje bevat verschillende voorwerpen, welke tot de innerlgke structuur , dat is : namelijk de
netwijze zelfstandigheid der beenderen, betrekking hebben , ais voornamelijk gezien kan wor-
den in den kop van het dgebeen , in deszelfs onderste condyli ,\\n den knieschijf, in de wer-
velen etc,
32, De eerste halswervel. Atlas, van een\' volwassen persoon, zijnde door de guillotine juist in
het midden gevat, zoodat bij die decapitatie de eene helft aan het hoofd , en de andere
aan dezen romp was verbleven , waar tusschen het instrument snijdende was doorgegaan.
II Om deze zeldzaamheid alhier bewaard,
33, Een nog zeer jeugdig borstbeen, waarvan de ge^eeXe ossificatie nog incompleet is.
34, Een dito iets meerder geossificeerd.
35, Een dito wederom iets meerder verbeend dan het voorgaande.
36, Een dito van een jeugdig voorwerp, om de 12 tot 14 jaren.
37, Een dito borstbeen nu volwassen.
-ocr page 221-38. Eene rib van eene bgzondere grootte , ten geschenke gegeven door een\' scheepschirurgen ;
zijnde deze rib van een\' zeer grooten Patagoniër,
39. Het onderste gedeelte van de borstholte , in de gedaante van eene schijf . ten einde te doen
zien hoe de stand der ribben in eene scbuinsche rigting er het hunne aan toe brengen.
40. De 24 wervelen in hunne drie klassen verdeeld : hals-rug-en lendewervelen.
41. Een klein pelvis met de twee halve dijebeenderen en een gedeelte van de wervelkolom.
42. Een volwassen pelvis met de drie laatste lendenwervelen , zijnde genomen van eene volwasseue
vrouw.
43. Een dito vrouwen \'pehis met de twee halve dijebeenderen, en de twee laatste lendenwerveleu.
44. Het os humeri , radius en ulna , benevens de hand van een bgna maturus foetus.
45. Het schouderblad en sleutelbeen, benevens de geheele verdere toestel van het bovenste lid
van een nuper natus,
46. Een dito geheele toestel van het ^bovenste lid , zijnde van een voorwerp van 10 a 12
jaren.
47. De beide bovenste ledematen , geheel in de ligamenten gespaard , van een kind van 3 maanden.
48. Dito beide bovenste ledematen, mede in de ligamenten geprepareerd, van een voorwerp van
4 a 5 jaren.
49. Het geheele bovenste lid in de ligamenten osteologisch geprepareerd , zijnde van een meisje
geweest van 14 tot 16 jaren. Dit specimen heeft nog het bijzondere, dat de zenuwen van
boven af tot aan de toppen der vingers toe, hierbij bewaard zijn gebleven.
50. Het geheele bovenste lid in de ligamenten gespaard en zindelijk osteologisch geprepareerd,
van een\' volgassen man.
51. Een dito van eene volwassene vrouw.
52. De gesceleteerde volwassene hand in de ligamenten met den halven radius en ulna,
53. Het elleboogs gewricht, geformeerd door het onderste van het os humeri en het bovenste van
de ulna en radius.
54. Eene volwassene ulna, aan welker Ondereinde de drie eerste beentjes van de voorhand door
een ligamentje daaraan vastzittende , gespaard zgn.
55. De beide onderste ledematen uit de helft van het os femoris genomen tot de teenen uit, in
de Vi^amenleu ge-prepareerd, van een pas geboren kind.
56. Een dito lid omtrent op dezelde hoogte genomen, zijnde van een kind van 3 à 4 jaren,
57. Het linker onderste lid van een\' volwassen man in de ligamenten gespaard. Van onderen
is de voet met oogmerk uit de articulatie losgesneden, ten einde die zamenstelling ook met
betrekking tot de malleoli aanschouwelijk te maken.
58. Het halve pelvis met het geheele onderste lid, in de ligamenten gespaard , van een\' volwassen man.
59. Een zeer bijzonder lang en sterk gebouwd os femoris,
60. Een gewoon volwassen, in de lengte van boven tot beneden doorgezaagd, os femoris,
61. Een dito os femoris van een\' zeer hoog bejaarden , waar de beenstof aanmerkelgk geresor-
beerd is, en hierdoor eene buitengewone ligtheid in dit specimen bestaat, mede van boven
tot beneden dooi-gezaagd.
62. Eene gewone volwassene tibia van boven tot beneden in t\\yeeën gezaagd,
63. Een volwassen vrouwen pelvis in de ligamenten gespaard, met de drie laatste lenden wervelen
er aangevoegd. •
64. Een dito vrouwen pelvis met de ligamenten, waarin zich ijzerdraden bevinden, om door mid-
del van twee andere losse gzerdraadjes de as van het pelvis te kunnen aanwijzen.
65. Een door kunst gemaakt vrouwen pelvis , waarin door middel van ijzerdraadjes, in drie
kleuren onderscheiden, de afmetingen van hetzelve, alsmede de as en de middelpuntige door-
togt worden aangewezen.
66. Het gesceleteerde hoofd van een foetus van 6 maanden.
67. Een dito van een foetus van 7 maanden.
68. Een dito van tusschen de 8 en 9 maanden,
69. Een dito van een\' maturus.
70. Een dito twee weken na de geboorte.
-ocr page 223-71-. Een dito van een kind van e^ half jaar,
72. Een dito van een kind van over het jaar, bij welk laatste , zeer sukkelachtig geleefd heb-
bende , de fontanel nog bijzonder ruim is gebleven,
Veire weg de meeste voorwerpen van deze kast zijn sleehts bij name vermeld, omdat men
of dit moest doen , of in eene uitgebreide beschrijving der beenderen vervallen, welke laatste men
hier niet van pas oordeelde te zijn, hetwelk tot de eigenlijke osteologie behoort.
DIEREN-GERAAMTEN EN AFZONDERLIJKE BEENDEREN.
{scelbtji et ossa erutonvm.)
1. Het scelet van een\' tamelijk grooten aap in de ligamenten gespaard en in eene Jtlimmende
rigting opgezet.
■ -«w
2. Een dito , in eene zittende gestalte geplaatst,
3. Een dito , in eene staande gestalte,
4. Een dito , als willende gaan klimmen.
5. Een dito, van kleinder soort in eene eenigzins klimmende gedaante.
6. Een dito, in eene zittende gestalte met de kakeii verwijderd.
7. Het fraage scelet van een klein aapje in de ligamenten gespaard, in klimtriende houding,
8. Het veulen eener ezelin zeer net ^esce/e^eercZ en waaraan het ligamentum nuchae vel paxwax
geheel gespaard is.
9. Het fraaije scelet van eenen tamelijk grooten bok in de ligamenten. Het heeft eene zeer schoone
vlugt, en is in eene springende houding opgezet.
10. De horens van een\' kleinen reebok.
-ocr page 224-11. Het scelet van een\' kaapschen ram met vier horens.
12. Het scelet van eene middelmatig groote geit.
13. Het scelet van een\' tamelijk grooten hond.
14. Het scelet van een\' hond van middelmatige grootte , in eene opzittende houding gesteld.
15. Het scelet van eene groote kat, in eene zeer natuurlijke zittende gestalte gesteld.
ó V
16. Het scelet van een pas geworpen katje in eene loopende gedaante.
17. Een dito in zittende gedaante.
18. Het scelet van eene bijzonder groote rat.
19. De pennen van een bosvarken,
20. Het zeer fraaije sceletje van eene muis, waarbij nog tevens onder de stolp , een los mui-
zenkopje.
21. Het scelet benevens de vlugt van eene vleêrmuis.
22. Het scelet van een\' vos,
23. Het scelet van een\' bunzing.
24. Het scelet van een fret.
25. Het scelet van een\' egel.
26. Het scelet van een eekhorentje.
27. Het scelet van een mol.
28. Het fraaije sceletje van een\' kikvorsch , in eene hem natuurlijke springende gestalte opgezet.
29. Een dito scelet»
30. Het scelet van een\' zeehond.
-ocr page 225-31. Het scelet in het schild van eene schildpad.
32. Een dito van een zeer klein schildpadje,
33- Het nest van een colibritje,
34. Een nest van Marijbonse wespen.
35. Een dito , doch grooter. *
36. Een dito, nog veel grooter.
37. Nog een dito, wederom veel gx^oter en uitgewerkter. Deze de West teu
geschenke gezonden door den heer Gbir. en Vroedm. vaïf de vijyer.
38. Het scelet van een\' zeer grooten arend, hebbende in poot en bek een prooi vast , ia
eene houding, aan dat soort van vogels eigen,
39. Een dito , doch van kleiner arend, zittende op een\' tak,
40. Het fraaije scelet van eene groote zwaan.
41. Het scelet van eenen reiger.
42. Het scelet van een^ volwassen ooijeyaar.
43. Het scelet van eene kieviet.
«. He, ,oeht van eene lakteloe. Het bijzondere van dU voorwerp i, de hoo^e leeftHd vvelk.„
he. a,er a.eiU heefe .ijnde ,25 jaren in de.elfde fa,nU,e van hand .o. h nd l;; ^
ge,vees , terw,, het een.ge jaren „nd .jnde , in die familie inkokende, voor het^ninst 130
irL\'^r\' ®" ^^^
45. Het geraamte van een\' papegaai.
4ö. Het scelet yan eene parkiet.
Het geraamte van eene jonge raaf.
és, llGl scelet van eene kraai. -
49. Het fraaije geraamte van een\' eendvogel,
50. Een dito.
51. Het scalet van eene steengans,
I
52. Het vi\'ij sterk gebouwde scelet van een* grooten haan,
53. Het geraamte een volwassen hoen. \' ^ , ■
54. Een dito van een jong kuiken,
55. De fraaije kop van een\' horenvogel van Borneo, Buceros rhinoceros Linru
56. Het fraaije geraamte van een\' zeer grooten baars,
57. Het sierlijk geraamte van eenen volwassen kabeljaauw,
58. Het geraamte van een\' middelmatig grooten rog.
59. Het geraamte van eene IJLot. .
60. Het zeer fraaije geraamte van den zeeduivel, lophius piscalorlus,
61. De huid, benevens het hoofd \\an den zoogenaamden kopviscb,
62. Een opgezette Famaiko , gevangen bij het eiland Madera.
63. Het geraamte van het zoogenaamde zeepaardje.
63*. Het pars petrosa van het sl^apheen van een\' walvisch.
schedels van vleeschetende dieren.
64. De kop van een\' leeuw.
65. De kop van den Braziliaanschen tijger,
63. De kop van den koninklijken tijger van Java , present gegeven door den heer Baron de Salis.
67. Een dito kop van den grooten tijger,
68. Een dito kop van eenen zeer grooten koninklijken tgger, present gegeven door den heer
Admiraal Buyskes»
69. De kop van een\' grooten Braziliaauschen tijger,
70. De kop van den kleinen BraziliaanscLen tijger, present gezonden van den beer v. d. Vjjver,
heel- en vroedmeester te Suriname,
f
71. De kop van een\' kleinen tijger, ten geschenke gegeven door deu heer Baron DE Salis.
72. De kop van een\' beer, ten geschenke gegeven door den heer NoRTIER , Lector aan da
geneeskundige school te Rotterdam. \'
73. De kop van een\' wolf. \' \' ; " ,
74. De kop van een* zeer grooten hond.
75. De kop van een\' vos.
76. De kop van een\' poedelhond, tevens opengemaakt om in de neufkamers de bewerkliiiging je-
kunnen zien.
77. De kop van een\' hond,
78. De kop van een\' dashond.
79. De kop van eene jonge kat.
80. Een dito.
SCHEDELS VAN GRASETENDE EN EENIGE ANDERE DIEREN.
81. Een Kaapselie ramskop met 4 horens.
82\' De kop van een volwassen rund.
83. De kop van een volwassen paard,
84. De kop van eeu\' volwassen ezel.
85. De kop van het veulen van een paard.
86. De kop van een bosvarken uit Suriname, Tajassu Liun. ixan den heer VAN de Vijver
chirurgijn en vroedmeester aldaar-, \' \'i. \' . ? \'
-ocr page 228-87. De kop van eene jonge geit.
88. De kop van een jong scliaap.
89. De kop van een\' haas.
90. Een dito.
91. Het kopje van een vreemd dier uit Suriname.
92. De voorgedeelten der heide kaken van een volwassen paard met hare snijtanden.
93. De Onderkaak van een wild zwgn.
94. De onderkaak van een hahou.
95. De kop van een\' otter.
96. De kop van een\' egel.
97. De kop van een konijn.
98. De kop van eene fret.
99. De schedel van een hermelijn.
100. De kop van eene zeer groote schildpad.
101. De kop van een\' haai,
102. De kaken van een\' haai.
103. De kop van den Delpkinus Delpliis Linn, of tuimeldolfijn,
104. De kop van een\' steur.
105. De onderkaak van een\' steur.
KOPPEN van verschillende apensoorten en eenige andere voorwerpen.
IOC. De,kop van een\' middelmatig grooten baviaan.
107. De kop van een\' gewonen aap.
108. Een dito.
109. De kop van een* Quatta , een zwarten aap.
110. De kop van een\' gewonen aap.
111. De kop van een\' meerkataap.
1!2. De kop van een\' aap.
113. De kop vaneen\' aap, genaamd konnekounie.
114. De poot van eene myrmecophaga tridactyla.
115. Een arm van eene wilde kat.
116. De kop van een* vx-eemden vogel.
117. Twee luchtzakken van eene apensoort.
118. Eenige iosse tandenen kiezen van eeu paard.
119. De regter voorarm van een luijaard.
120. De huid van eene aboma slang.
121. Een opgevulde kaaiman van eene tamelijke grootte,
122. De kop van een wild zwijn.
123. De kop van een Babirousa.
124. Een dito, doch welke ia de lengte is doorgezaagd, om de ruimte van het en
van deu neus aanschouwelgk te maken.
125. Een dito, ten geschenke gegeven door den heer Baron de Salis.
126. Nog een dito, zijnde een veel jeugdiger, blijkens de tanden.
127. De kop van eene groote schildpad.
128. De kop van een schaap , hebbende aan de onderkaak eene zeer aanmerkelijke ziekelijke uilzetting.
-ocr page 230-129. De kop van liet veulen van een jjaard.
130. Een volwassen paardenkop waarvan de schedel is opengemaakt, om deszelfs ruimte te kunnen
aanscliouwelyk maken.
131. Een dito zeer fraaije paardenkop.
132. De kop van een\' ram met aanmerkelijk ontwikkelde vlugt, anders gezegd hor
133. Een dito, doch jeugdiger.
131. Het zeer fraaije gehorend kopje van eene ree,
135. Eene herten vlugt.
136. De kop van een hert met tamelijk zware vlugt,
137. De kop van een jeugdig hert met eene ligte vJugt.
138. De kop van een volwassen bok, zwaar gehorend,
139. Een dito ligter gehorend.
BEKKENEELEN YAN 0N DERS CHE IDE IN VOLKEREN,
{crania diversarum asntivm.)
1. E en nederlandsche kop, zijnde een hagenaar.
2. Een dito dito. .
3. Een dito oyerijsselsche.
4. Een dito van eene hoogbejaarde vrouw, mede in den Haag geboren.
5. Een dito van eene nog hooger bejaarde vrouw, op Schokland geboren.
ens»
6. Een Nederlandsche schedel , zijnde van het dorp Scheveningen.
7. Schedel van eenen jood , in A.msterdam geboren.
8. Schedel van eenen jood uit Vriesland.
9. Een Engelsche schedel.
10. Een schedel uit Lissabon, ten geschenke gegeven door den scheeps - heeln.ecsler de
Lint.
11. Een schedel van een\' Spaanschen militair, geboortig van Tralos Montes , en overleden in
het hospitaal te Utrecht, van waar deze" schedel ten geschenke is gezonden.
12. Een Fransche schedel.
13. Een Fransche schedel uit Parijs.
14. Een dito geboortig van Lyon. -
16. De schedel van eenen Zwitser.
18. De schedel van eenen Italiaan, geboren te Lugana, overleden in \'s Gravenhage in de garni-
zoens ziekenzaal.
19. Een dito, geboortig uit Napels.
20. Een Duitsche schedel.
21. Een dito.
22. Nog een dito.
23. Een Pruissische schedel. . v
24. Een dito.
25. De schedel tan een\' Hongaar.
-ocr page 232-26. Eea Poolsclie scliedel.
27. Eeu dito van een\' Polak.
28. Een Deensche schedel uit Koppenhagen.
29. Een schedel uit Noorwegen,
30. Een schedel van eenen Zweed»
31. Een dito.
32. Nog een dito.
33. Een schedel van eeii\' Holsteiner , uit Roerols geboortig , overleden in het hospitaal te Utrecht, en
van daar ten geschenke gezonden.
34. Een Russische schedel, uit Moskou geboortig.
35. Een dito, dito 5 deze en de voorgaande zijn van gestorven militairen,
36. Een Turk , ten geschenke van den scheepsheelmeester dïE Lint.
37. Een Grieksche kop, te Athene uit een graf gedolven, welk graf 28 eeuwen, volgens naauw-
ketirige bescheiden, is gesloten geweest; bij welken kop zich op hetzelfde plankje nog eenige
reiiquien bevinden , benevens een eigenhandige brief van den heex- Chirurgijn Majoor Tap-
pert, welke de zaken bevpijst.
38. Een Gircassische schedel , gezonden door den heer scheepschirurgijn de Lint.
39. De schedel eener Gircassische vrouw, van denzelfden zender,
40. Schedel van eenen Georder. \'
41. Schedel van eenen Georgter.
42. Schedel eener Georgiesche vrouw t alle drie gezonden door gemelde Heer de Lint.
43. De schedel van een\' Kozak in bet militaire hospitaal gestorven.
41. De schedel van eeu\' Samojeed , gezonden door Heer van dek Willicek.
-ocr page 233-45. De scliedel van een\' Arabier , door denzelfden Heer gezonden,
46. De scbedêi van een\' Kamschatdaler, gezonden door denzelfden.
47. De schedel van een\' Baskier, als militair in het hospitaal overleden.
48. De schedel van een\' Kalmuk.
49. De schedel van een\' Chinees, gezonden uit Java door den Heer Chirurgijn Majoor Tesch.
50. Schedel van een\' Javaan , gezonden door denzelfden Heer,
51. Dito, d oor denzelfden gezonden,
52. Boegineesche schedel, door denzelfden toegezonden,
53. Dito , door denzelfden Heer.
54. Schedel van een» inwoner van het vaste land Madura , door denzelfden gezonden.
55. Schedel van een\' inwoner van het eiland Madura, van denzelfden,
56. De schedel van een\' Javaanscben roover, in een gevegt te Cheribon overleden, volgens berigt
van den Heer Chirurgijn Majoor Heul, door wien hg is gezonden.
57. De schedel van een\' inwoner van Sumatra , gezonden door den Heer Ghir. Maj. Tesch.
58. De schedel van een\' inwoner van het eiland Sumanap , gezonden door denzelfden Heer,
59. De schedel van een\' Sumatraan , gezonden door den Heer Chirurgijn Bel,
60. De schedel van een\' Ceilonees, gezonden door den Heer Chirurgijn Majoor TescH.
61. De schedel van een\' Bengaler, gezonden door denzelfden,
62. Een dito door denzelfden.
63. De schedel eener Aetbiopische vrouw,
64. Eene dito.
65. Een Neger-schedel uit Loango , gezonden door den Heer Ghir. Majoor Groesbeek,
27
-ocr page 234-66. Een Weger-schedel van de Goudkust.
67. Een Neger-schedel uit Curacao , gezonden door den Heer Ghir. Maj. Groeseeek.
68. Een Neger-schedel uit Guinea.
69. Een Neger-schedel uit Angola.
70. Amerikaansche Neger-schedel,
71. Schedel van een\' inwoner van Mosamhique.
72. Schedel van een\' Kaffer.
73. Schedel een\' Egyptenaar , present gezonden van den Heer scheepsheelmeester Ophoff.
M. Schedel van een meisje uit Tunis, door een\' scheepsheelmeester, hij gelegenheid eener reize in
de Middellandsche zee, ten geschenke gezonden.
*
75. De schedel van een\' Groenlander , door een scheepsheelmeester medegehragt.
76. De schedel van een\' Eskimaux, door denzelfden heelmeester gezonden.
77. De schedel van een\' Garaïh , door een\' Amerikaanschen scheepsdoctor present gedaan.
78. Zuid Amerikaansche schedel.
gegeven.
79. Schedel van een Otahiter, door een\' Engelschen scheepsheelmeester ten geschenke
Al deze schedels zgn slechts hij name vermeld, dewijl het te wijdloopig zoude zijn om hier
in bijzonderheden te treden, en over de nationale karaktertrekken in dezelve te handelen.
Ook dient nog te worden aangemerkt, dat aan alle schedels, vooral aan de buitenlandsche,
die teekens gelaten zijn , welke er de zenders aan gegeven hadden, daar dezelve nog eenig-
zins tot bewijs van hunne echtheid kunnen verstrekken.
JT^
BEKKENEELEN TOT DE SCHEDEL-LEER BEHOORENDE.
{cazvari a craniologica,)
Deze afdeeling bevat wederom twee onderdeelen; het eerste, hetwelk doorloopt tot no. 27
ingesloten , staat in verband met zeker denkbeeld , welk zich de bezitter van dit Museum,
over de bersenwerking in het algemeen heeft voorgesteld, terwijl er voor de onderscheidene
gedeelten van dat begrip ook eenige specimina zijn bijgevoegd. Zonder dus te treden in de
cranioscopologie yan doctor Gall , welke de hersenwerkingen geheel tot in de kleinste
bijzonderheden heeft vastgesteld, bepaalt zich in tegendeel genoemde bezittter tot de trekken
in het algemeen, en dan is zijne meening deze : Primo: hoe fgner de hersenstof is, welke
de vereenigde klompen vooral van de groote hersenen daarstellen, des te meer ontwikkelt
het individu hooger intellectueel, en dus ook omgekeerd.
Secundo : hoe grooter deze klompen nu uitvallen, in betrekking met het eerste gezegde, des
te uitstekender is ook dat individu, (vooral moet men hier aan de vergrooting van de voor-
punten der groote hersenen denken) en zoo ook in deze omgekeerd.
Tertio hoe rijker deze hersenklompen en vereenigingen nu bewerktuigd zijn , dat is, hoemeer
bloedvoerende vaatnetten er zich door bevinden , en das hoe grooter massa verzuurstofd of
slagaderlijk bloed naar die hersenen wordt toegevoerd, des te keuriger en verhevener is het
intellectueel, en klimt de mensch tot den hoogstmogelijken trap van verstand. Voorts is het
hem altijd voorgekomen , dal de eerste en derde dezer redenen bet meest geldende zijn op de hooge
intellectuele uitoefeningen, en dat , indien daar nu de middelste, het gewigt namelijk, bij-
komt , vooral met betrekking tot de voorpunten der hersenen , (wijl men de achterpunten
zonder de voorgedeelten aanmerkelijk kan hebben ontwikkeld, en echter een gering verstand
bezitten) zulks de zaak volmaakter doet zijn ; zoo kan men dan met zware hersenen , doch
die grof van bewerktuiging zijn, weinig verstand hebben.
Als zoodanig, en gegrond op dit gezegde, volgen er nu eenige schedels : \'
eerste onderdeel.
1. Is een zweedsche kop (die ter zake niets afdoet) waarop de geheele Cranioscopohgie van
doctor Gall geteekend staat, als bezittende zoo vele aanwijzingen der plaatsen, waar de
organen zekere kenmerken , naar den buiten kant, volgens hem vertoonden.
2, 3 en 4. Crania van zeer gedistingueerde verstandige personen , waarin waarschijnlijk , vooral
in n°, 4 alle drie de aangehaalde voorwaarden zijn vereenigd geweest. Zij behooren dus tot de
buitengewone verstandigen , en hebben in de ontwikkelde golving van hunne voorhoofden de
bewijzen der groote ontwikkehng van de voorpunten hunner hersenbollen zigtbaar. Het zijn
juist deze voorpunten der groote hersenen ; welke het den bezitter van dit Museum altijd zijn
voorgekomen in het intellectuele het meeste te beslissen , hebbende men somtijds aanmerkelijk
toegenomen achterkwabben gevonden , welke buitengewoon zwaar waren , met weinig ontwik-
kelde voorpunten en gering verstand.
De van n°. 5 tot 10 ingesloten, en dus de 6 op elkander volgende crania ziju van personen,
bekend geweest door gewone verstandelijke uitoefening, met dit verschil evenwel dat 5 en 6
de meeste verstandelijke kracht vertoond hebben , en dat van 7 tot 10 voorwerpen geweest zijn ,
steeds minder en minder tot dien kring behoorende. Fnvergelijking nu van deze gekende uit-
komsten in hun levensbedrijf, staan wederom de meerdere of mindere uitgewerktheid van de
voorpunten van de crania, en leveren hiervan de twee uiterste van deze 6 nommers 5 en
10 namelijk, een groot bewijs op.
Deze crania, van no. 11 tot 16 ingesloten , hebben behoord, met betrekking tot het intellectuele ,
beneden het gewone. De weinige uitgewerktheid van hunne voorhoofdsbeenderen , die bij som-
migen den aanleg hebben om een planum inclinatum te maken, in plaats van een verwulf,
staat ook met gezegde intellectuele uitoefening in een blijkbaar verband.
De vier volgende 17, IS, 19, en 20 behooren niet slechts tot beneden het gewone,
maar tot de onnozelste verstanden , welke zonder gek te zijn , zoo laag echter gedaald waren ,
dat zij voor de menschelijke zamenleving niet veel waarde bezaten. Dit nu in verband be-
schouwd met hunne, als een hellend vlak , in plaats van een verwulf voorstellend voorhoofds-
been , gaat de hiervoor ontwikkelde beschouwing ook vrij bestendig op het onderwerpelijk
geval toegepast , door.
Nu volgen er 21 , 22, 23 , 24, 25, 26 en 27, waarvan de geschiedenis deze is: 21 en 22
zijn halve bovenschedels, doch zijn genoegzame bewijzen, van volkomen gek geleefd heb-
benden van de geboorte af. De voorhoofdsgedeelten van buiten zeer plat en van binnen
verdikt, lieten bijna geen plaats voor de voorpunten der hersenen , terwijl men aan den
achterkant de crania zeer goed ontwikkeld eu verwelfd ziet.
N°. 23 en 24, Twee bovenschedels van in der lijd vrij verstandige voorwerpen, doch op zekere
hoogte van hunnen leeftijd gek geworden , en gek gestorven. De crania dragen ook het ken-
merk van hunnen vorigen toestand , zijnde genoegzaam ruim en aan de voorpunten golvend.
De mania was dus bij hen toevallig , door ziekte.
N". 25. Is wederom de halve bövenschedel van een\' geboren zot, die ook tevens zoo gestorven is ,
en waarvan ook de weinige ruimte van het geheele cranium , maar ook in het bijzonder de
platheid van. het voorgedeelte wederom iu verhand slaat, met de te voren ontwikkelde en vast—
gestelde meeniug. — 26 is het afgietsel in gips , van een in Amsterdam tot tusschen de 30
en 40 jaren geleefd hebbend volslagen dierlijk mensch, zonder eenig verstand , volkomen gek ,
zijnde dag en nacht gezeteld geweest, in eenen, daartoe geschikten stoel , waar hij brommende ,
en zich bewegende als eeu redeloos dier, zijn leven gesleten heeft. Deze omstandigheid verge-
leken met zgnen uiterlijken schedelvorm , zoo vinden wij hier ook wederom gronden voor de
waarheid der vorig geuite meening, want vooreerst is zijn achterschedel in evenredigheid van
den voorschedel vrij ontwikkeld , en heeft hij dien ten gevolge nog al achterhersenbol beze-
ten ; van voren echter is de schedel niet alleen niet golvend, maar formeert zelfs geen/j/a-
num inclinatum , doch is volkomen plat , waterpas , en de wenkbraauwbogen trekken eene
horizontale lijn over het craniam heen tot aan het achterste gedeelte. Hij kan dus , zoo niet
geheel niet , ten minste zeer weinig hersenyoorpunten gehad hebben. De overige trekken van bet
aangezigt beantwoorden ook zeer aan den dierlijken toestand, waarin dit ongelukkige schepsel
geleefd heeft, — no, 27, Het afgietsel van het cranium van een gek geboren mensch,
doch die in het kwaadaardige, in bet raaskallende en zeer spraakzame viel nu eens be—
daarder en dan wederom minder bedaard, altoos in absentie van verstand geleefd heeft,
eenen tamelijk hoogen leeftijd bereikte en eene goede gezondheid genoot. Wanneer men
dit wederom in verband brengt met den zigtbaren toestand van het cranium , dan zal
men ontwaren , dat aan den achterkant tamelijke ontwikkeling van hersenen heeft plaats
gehad , doch dat het aan de voorzijde wederom vrij nietig geweest is , daar bet voor-
hoofdsbeen tusschen het planum inclinatum te formeren, en eene horizontale lijn gezegd
kan worden in te staan.
tweede onderdeel.
Hetzelve bevat een zeker getal schedels, betrekking hebbende tot de leer van wijlen doctor
Gall,
N°. 28, 29 en 30. zijn drie schedels van de vier personen , welke in het jaar 1806 in \'s Hage zijn
geradbraakt, en waarvan de vierde berust in het kabinet van Prof. Vrolik te Amster-
dam. Zij behoorden tot eene bende dieven en moordenaars, onder den nam yan zwartjesi^oecl
bekend , welke tusschen de jare 1796 en 1805, in dit land verschillende inbraken en moor-
den gepleegd hebben : opgevangen zoo te Leyden , als in Oudewater en \'s Gravenbage ,
heeft de executie van deze vier op den 31 Januarij 1808 aldaar plaats gehad, blijkens
zeker .uitgegeven werkje bij de Wed. de Groot in\'s Hage , bevattende aanspraak en vonnis
^vermelding door den Heer en Mr. La Pierre , toenmaals hoofdschout. De namen zijn
als volgt :
Johannes pieter matthi3s van den bos , bijgenaamd nolletjes jan ; johan christiaan
kersberg , bijgenaamd jan hanneke ; johan joseph of johannes baptist , bijgenaamd de
grootoog; en jan of johan herfok, bijgenaamd jan johan.
n". 31 en zijn twee schedels van zeer eenvoudige menschen , welke in\'s Hage geleefd hehhen.
Deze beide schedels komen tusschen deze verschrikkelijke familien voor, om dat doctor Gall ,
tijdens de bezoeken, op dit Museum aan den bezitter gebragt, wetende dat hier verschei-
dene moordenaarskoppen waren berustende, deze twee uitkoos uit de geheele verzamelin.
ook van die moordenaars en dieven, en als reden zijner afzondering verklaarde, de daarl\'
zeer^ontwikkelde teekenen , .00 luj meende van de organen van diefstal en moord te vinden
en dit ten aanhoore van verscheidene beroemde, tot het geneeskundig vak behoorende .e\'
tuigen termjl echter zijne misvatting bleek , bij" de aanwijzing eener geschrevene lijst, waarl
de hoedanigheden der personen , van welke die schedels afkomstig waren, waren opgeteekend.
32 en 33 Twee schedels van moordenaars te Oudewater geexecuteerd , behoorende tot hetzelfde
nier boven gemelde swartjesgoed,
34 en 35. Twee schedels van geguillotineerden in \'s Hage in 1812 , waarvan 34 een mannelijke, en
3a eene vrouwelijke , en van welke de laatste het misdrijf van brandstichting had gepleegd.
36. De schedel van een\' onthoofden te Breda, hebbende behoord tot eene bende roovers en
moordenaars.
37. Een dito , geexecuteerd te Bergen op den Zoom.
38 , 39 en 40. Schedels van geexecutcerden op verschillende plaatsen, om redenen, als boven
vermeld zijn.
41. De halve bovenschedel van een\' buitenlandsch hoofd, vermoedelijk Duitscher zijnde, bijzonder
dik, zwaar gebouwd en hebbende verscheidene inwendige kuilen in de tabula in i erna , ^aav-
van aan de buitenvlakte geene uitbuiting te zien is.
42. De halve bovenschedel van een\' Polak, hebbende over de buitenvlakte nog al het vertoon
vau uitgebreidheid, doch door de bijzondere massive dikte en zwaarte eene kleine inwendige
ruimte,
43. De halve bovenschedel van een Eskimaux, waaruit twee stukken gezaagd zijn, en welke schedel
eene buitengemeene dikte heeft.
44. Een stuk van een\' bovenschedel van een\' Pool , bezittende verbazende ongelgkheden van dikte
en dunheid. »
45. Een in gips gegoten schedel, naar het model van n". 1 bevattende dus met cijferletters
en afgetrokken kringen de aanwijzende werkplaatsen, volgens doctor Gall , der bijzondere
intellectuele organen.
(S
ZIEKE BEENDEREN.
{OSSA MORBOSA.)
a, Absorptie van beenstof.
I. De sehedel van eeu\' Aoefhalus, „elke me, oogmerk gesceleteerd is om te doeu .ien da.
er mets is dan eene basis encephali. \'
1.* Een aanmerkelijke een kalf, waar de uitzetting van de behouden
IS om den bol te doeu opmerken , waarbij ook nog behalve het gemis van de sehedelbeenderen
welke weggedrongen zjn, eene aanmerkehjke misvorming van de nu..iUa mperior bestaat. \'
2. Een hydraceyhalus van een kind, dat tusschen de 3 a 4 jaren oud geworden is.
Een zeer aanmerkeUjke van een kalf, welke eene zeer groote uitzetting gemaakt
heeft, doch me. veel behoud der beenderen; tevens heeft de snuit vooral de boveukaT
eene groote puntige misvorming. vcxmddis,,
3. De hydrocepnalus yaneen paard, waar men de vleezige invoegsels heeft weggeruimd om de ma-
nieren te zien die de natuur he.igt om de heenderen ongelijk te doen uitschieten , en om het
te kort, hiei^oor in den schedel veroorzaakt, beter te kunnen waarderen ; het heeft ook veel
invloed gehad op de misvorming der maxilla superior.
4. De onderkaak van eene zeer bejaarde vouw , waarin de ./..oZ." zijn
de geheele kaak zeer ligt is, en in haren algemeenen vorm veel heeft verloren.
5. Een dito van dito , in alles hetzelfde.
6. Een dito van een\' grijsaard , met opzigt tot de absorptie hetzelfde voorstellende.
r. Een dito van een> zeer hoog bejaarden boer, zijnde geweest een zeer zwaar, wel ge-
bouwd, forsch man, met een zeer uitgewerkt scelet, en waarvan de onderkaak in verL
lijkmg tegen de vorige, ook nog bewijzen oplevert, ofschoon zij mede aanmerkelijk door ai-
sorptie is verminderd.
8. Twee rngwervelen, waarvan de apophyses aanmerkelijk zijn geresorheerd, en als liet ware in
elkander gedrongen, maar waarvan de twee corpora vertehrarum in elkander gesmolten en
grootendeels geabsorbeerd zijn.
9. De bovenste lendenwervel van een\' volwassen persoon, met betrekking tot deszelfs meer
dan de helft geresorheerd.
10. Het onderste gedeelte van een volwassen os sternum , waarvan de vaste beenstof meest is weg-
geroofd, en in eene zwakkere en quasi cartilagineuse stof, zonder het evenwel te zijn , daar
voor in de plaats gesteld , is veranderd.
11. Een volwassen humeri, het welk in zijne geheele uitgestrektheid meer dan de helft van
zijne zwaarte heeft verloren door resorptie , en waarvan door de weekheid om het caput
humeri een uitspringende rand door beweging gewreven is. ^^ , .
12. Een volwassen os femoris, hetwelk door de absorptie meer dan de helft van deszelfs zwaarte
eti omtrek verloren heeft, waarvan de trochanteres zeer zijn verminderd, maar waar vooral
het caput een allernietigst knobbeltje is geworden, in vergelijk van hetgeen het wezen
moest.
13. Een dito , wel eenigermate in omtrek verdund, doch waar de absorptie het meest heeft ge-
werkt op het bovenste gedeelte, zijnde het caput en collum alleraanmerkelijkst verkleind
door de resorptie.
14. Een dito bijna volwassen , hetwelk wel in het algemeen in omtrek verloren heeft , doch waar
het verlies meer drukt op het gewigt , zijnde het bijzonder ligt.
15. De bovenhelft van een volwassen dito, waar de resorptie het collum bijzonder heeft aan-
gedaan.
16. De onderhelft van een dito, aanmerkelijk verligt door de absorptie, en waar zich
van onder aan de condyli uitspringende beenplaten hebben gevormd, door de wrijving
veroorzaakt.
17. Een volwassen dito , waar het caput gehel plat is uiteengedrukt, tevens met het collum;
zoo dat die beide deelen, even als eene weeke deegachtige massa, uiteen zijn gedrukt, en
wel voor de helft geresorheerd.
18. Een dito, door resorptie veel ligter , en door figuursverandering aan den bovenkant,
rbij het caput bijna geheel is geresorheerd, eene zonderlinge gedaante hebbende
waar]
aangenomen.
19. Eeu dito, daar de resorptie van het caput, schoon niet zoo veel als iu het voorgaande
nommer , vrij aanmerkelijk heeft plaats gehad.
20. Een dito , waar de resorptie ook veel vau het caput heeft doen verloren gaan , alsmede
van het coiluin ; ook heeft hel den troehanter minor geheel verloren, door dezelfde zieke-
lijke verrigting.
2L Eene eenigzins gekromde volwassene fibula, doch door de resoA-i^/^e zoodanig verminderd , dat
zij bijna geene zwaarte bezit, en even als parkenient voorkomt.
22. Eene dito , zijnde nog meer gekromd en platter uitgedrukt , en ten aanzien van eigen gewigt
zeer gering, en nog meer het voorkomen hebbende dan het voorgaande, als van parkement
gemaakt.
h. Gebreken van cle Ruggegraat.
23. De thorax en de wervelkolom tot de lendenwervelen ingesloten. Hier worden opgemerkt :
vooreerst, aan het bovenste gedeelte van de rugwervelen, benevens de onderste balswervelen
cyphosis; de meeste der rugwervelen draaijen links in , en vormen scoliosis ; hierdoor xs de
thorax misvormd , en heeft aan de linkerzijde weinig ruimte, doch aan de regter veel.
24. Deze veertien wervelen , benevens eenige ribben , wijzen aan , eene dubbelde scoliosis , welke
in het midden der rugwervelen regis inloopt, en aan den onderkant derzelve links indraait.
De ribben, die er zich aan bevinden , zijn met de kolom geanchyloseerd ; zoo zijn ook on-
derscheidene wervelen onderling mede geanchyloseerd,
25. Deze vijftien vereenigde wervelen vertoonen mede eene regis van boven , en eene links van
onderen inloopende scoliosis, tevens met eenige door anchylosis onderling verbondene
wervelen,
26. In deze wervelkolom bemerkt men aan den onderkant der rugwervelen en bovenste lenden-
wervelen eene links inloopende scoliosis.
27. Deze zeven met elkander vereenigde rugwervelen formeren eene aanmerkelijke regts inloo-
pende scoliosis. Men bemerkt in dit stuk, boe de zijden der bgchamen van de wervelen in
de holte der scoliosis gelegen, gedeeltelijk zijn geresorbserd , en boe dat gedeelte der zqden
van dezelfde wervelen, hetwelk over de buitenbogt loopt, daarentegen is vergroot. Overi-
gens zijn al de wervelen per anchylosin yexeemgA.
28. Zeven rugwervelen , aan welker begin het beginsel van cyphosis gezien wordt, en waarin ver-
scheidene wervelen met elkander zijn geanchyloseerd.
29. Vijf rugwervelen , waarin eenigermate bemerkt wox\'dt, en die alle met elkander mas-
sief zijn vereenigd.
30. De onderste rugwervel en twee bovenste lendenwervelen, formerende eene aanmerkelijk links
inloopende scoliosis / de wervelen zijn onderling met hunne apophyses massief geanchyloseerd.
31. Twee lendenwervelen formerende eenigermate lordosis, zijnde hunne apophyses aan den ach-
terkant massief geanchyloseerd.
32. Twee lenden wervelen van een jeugdig voorwerp, formei\'ende eenigzins scoliosis links, zijnde
de zijden der ligchamen aan den regterkant aanmerkelijk geabsorbeerd.
33. Twee onderste rugwervelen van een\' volwassen persoon, waarvan de ligchamen, alsmede de
apophyses spinosae , verbeend zijn vereenigd.
c. Gebreken aan het Borstbeen,
34. De bovenste punt van het borstbeen , massief geanchyloseerd met de twee eerste ribben.
35. Een dito bovenste deel, waaraan de linker bovenste rib vast geanchyloseerd is , en ook
nog duidelijk het kenteeken draagt van eenmaal gebroken geweest te zijn.
36. Ruim de ondei-helft van hetzelfde, waarvan verscheidene ribbenpunten massief geanchylo-
seerd zijn,
37. Het geheele 0,9 sternum, wiens ronding naar voren te veel vervvulf bezit, en waarvan het
cartilago ensiformis volstrekt verbeend is.
38. Een dito , aan welks bovenkant de linker eerste rib massief is vereenigd , en aan den onder-
kant het cartilago ensiformis stevig verbeend is.
39. Een dito , zijnde omtrent in het midden gebroken geweest en genezen , en waarvan het
cartilago ensiformis verbeend is,
40. Het ondergedeelte van een os sternum, waarvan het ensiformis aan den onderkant
eene buitengemeen lange en spitse gedaante heeft verkregen ; gelukkig is het naar den bui-
tenkant wat omgezoomd , alzoo het volmaakt verbeend is.
41..\'Een eenigzins te krom borstbeen, en waaraan het cartilago ensiformis een plat stukje been
is geworden.
d. Gebreken aan liet Bekken en Dijebeen.
42. Een volwassen bekken, waar men in het xegXev acetabulum het halve dijebeen, in gezonden
staat zich bevindende, heeft gelaten, terwijl het linker acetóifi/i/m eene aanmerkelijke ziekelgke
vergrooting heeft ondergaan , gelijk ook het caput ossis femoris van dezelfde zijde eene
zeer aanmerkelijke platte verbreeding beeft aangenomen.
I
43. Een dito , waar het regter acetabulum eenen eenigzins ziekelijken rand bezit, doch waarvan
het linker eene volkomene claudicatie voorstelt , zijnde namelijk, door het verlaten van
het caput ossis femoris uit die holte, de holte bijna , en eene gebrekkige nieuwe
holte boven dezelve, tegen het os ileum door de wrijving van bet caput daargesteld, welk
caput benevens deszelfs collum, door deze geweldige duurzame wrijving eene geheel andere
gedaante heeft aangenomen.
44. Een dito , waarvan het regter acetabulum eene aanmerkelijke ziekelijke vergrooting heeft
ondergaan, en hierna is ook het caput ossis femoris van die zijde vergroot gewijzigd. Het
acetabulum sinistrum is buitengemeen ziekelijk vergroot, en het hierbij hehooven Ae os femoris
heeft ook in het caput eene evenredige ziekelijke vergrooting aangenomen. Het geheele pelvis
draagt niet onduidelijk, op verschillende plaatsen, kenmerken van ziekelijke gesteldheid.
45. Een dito , met de vijf lendewervelen er bij , welke gedeeltelijk per anchylosin vereenigd zijn ,
ook met hel os sacrum , en tusschen welker 3de en 4de duidelijk caries wordt waargeno-
men , terwijl het acetabulum ziekeVi^k is aangedaan.
46. Een dito, waar het os sacrum met de ossa innominata, vooral Op de bovenkanten van de
basis ossis sacri , massief zijn geanchyloseerd.
t
47. Een volwassen os sacrum, teekenende door het verlies van de gewone ombuiging, een
hellend vlak.
48. Een dito , zijnde bijna geheel vlak , hebbende slechts aan het laagste punt eene kleine om-
buiging.
49. Een dito , met eene te geringe ombuiging , schoon niet zoo verminderd als de vorige nommers.
50. Een dito, met gelijk gebrek in de ombuiging; doch waarbij nog bestaat de separatie van het
eerste stuk aan den bovenkant, de eigenlijke basis, tot de andere deelen.
51. Een vrg langwerpig os sacrum, hebbende eene aanmerkelijke ombuiging.
52. Een dito, waarin beide de gezegden nog meer uitkomen.
-ocr page 244-53. Een aanmerkelijk buitengewoon uitgehold heiligbeen.
54. Een aanmerkelijk, verziekten vergroot ace^a^w/wm, met deszelfs mede aanmei-kelijk vergroot
omgekruld caput ossis femoris.
55. Eene claudicatio van de regterzijde, zijnde namelijk het eigenlijk acetabulum geabsorbeerd èoov
h,et uittreden van het caput ossis femoris , en hooger op aan het os ileum een nieuw vrij groot
ingewreven, tevens met eene aanzienlijke verandering op het caput en collum ossis femoris.
56. Een door ziekelijken toestand geheel naar boven veranderd regter acetabulum, waarbij ook
het caput ossis femoris eene aanzienlijke verandering heeft aangenomen,
57. De bijna- resorplie van het ondei\'ste gedeelte van het regter acetabulum, meX. eene ves^Yooün^
naar de achter bovenzijde van hetzelve ; hierbij eene zonderlinge buitengewone figuurs-
verandering door de wrijving ontstaan in den knop van het daarbij behoorende os femoris.
W. Dit nommer bevat drie specimina; het eerste is het regter o« , voorstellende eene
volkomene claudicatie , den zeer verminderden omtrek van het acetabulum, door de resorptie na
de uittreding van het caput ossis femoris , en het formeren door wrijving van dat caput, van een
nieuw acetabulum, achter het vorige, hetwelk in dit geval eene vrij diepe komswijze figuur
heeft. Het tweede specimen is de bovenhelft van het os femoris van die zijde, waarvan
het caput door gezegde wrijving zeer van gedaante is veranderd , en op de gewreven geweest zijnde
plaats, eene gladde vlakte heeft verkregen. Het derde specimen, eindelijk, is het linker acetabulum ,
hetwelk aanmerkelijke verruiming en bijzondere gedaante verandering hee\'ft aangenomen.
59. Het 0,9 sacrum door eene massieve beenige plaat stevig vereenigd met het regter os innominatum.
60. In dit regter , met het os ««er«?« verbonden , os , bemerkt men eene bijna geheele
absorptie van het acetabulum; voorts schijnt op den achterhoek van de zitbeensche tak het
caput ossis femoris eén\' tijd lang le hebben gerust en daar eene nieuwe plek te hebben gewreven ,
waar dezelve toch echter wederom van daan geraakt schijnt te zijn, en wederom hooger op een
nieuw punt aan den achterkant te hebben gevat , waar weder een valsch acetabulum is ver-
oorzaakt geworden. Voorts is het os sacrum op verschillende punten massief met het os
innominatum vereenigd. •
61. Het linker os innominatum , waarin men opmerkt eene driehoekige verandering en gedeelte-
absorptie van het acetabulum, en achter boven hetzelve, in het os zVe«//? een ingewreven
put , welke het os femoris bij de claudicatie zeker daarin heeft gedrnkt.
62. Een dito regter os innominatum, waarin mede de resorptie en de driehoekige figuursver-
andering van het acetabulum wordt waargenomen , en de ingedrukte put in het os ileum , die
deszelfs plaats vervangen heeft.
63- Wijst aan, eene zoodanige verandering in het acetabulum, waardoor deszelfs voorste inhoud
voor het gebruik is verloren geraakt, en het achterste gedeelte meer is uitgedrukt, verlengd
en plat gewreven, alwaar waarschijnlijk de beweging van het os femoris op hetzelve heeft
plaats gehad,
64. Het regter, zeer misvormd en met eenen hoogen beenigen rand zeer vergroot acetabulum,
hoogst waarschijnlijk door beenbederf aldaar veroorzaakt.
65. Het dijebeen van een volwassen persoon , waarvan het caput met eene verdikte beenlaag
aanmerkelijk vergroot is , en eene bijzondere misvormde gedaante heeft aangenomen,
66. Een dito , waarvan de knop van het caput eenen bijzondei\'eU uitgebreiden i-and heeft aan-
genomen , even als eene zachtere stof , weike men door te drukken uiteenkneedt.
67, Een dito, waarvan het caput eene afgesnedene platte figuursverandering door de wrijving
heeft ondergaan , en op welk afgeplat gedeelte eene gladde korst zich bevindt.
68, Een dito, waar de condyli inferiores op eene bijzondere wijze, een\' uitgedrukten rand ver-
toonen , even als of het been daar te week geweest ware,
69, Een dito , waar de condyli inferiores met eene zeer gladde beenige korst zijn bedekt,
welke eene glasachtige gedaante heeft. De patella, welke hierbij behoort, heeft op
hare binnen zijde, eene dito korst, ter plaatse waar zij de groef tusschen de beide co/2 c^j//
wrijft.
70. Een dito , waar de condyli inferiores , schoon niet zoo uitgewerkt als in het vorige nommer,
een gelijk vertoon hebben,
71, Een dito , alwaar eene bij uitnemendheid gladde plaat gewreven is door de patella tus-
schen de twee condyli.
72. Een in alles hetzelfde als het voorgaande nommer,
73. Een dito, waar het caput eene aanmerkelijke gedaanteverandering, door de wrijving der
claudicatie heeft ondergaan, en waar ook over de condyli inferiores eene crusta bestaat,
tevens met eene aanmerkelijke glad gewrevene plek van de patella.
74. Eene volwassene tibia, waar het caput eene zonderlinge figuursverandering heeft ondergaan
en in het bijzonder de caviteiten, welke de condyli ossis femoris innemen, terwijl dezelve
tevens met eene buitengewone gladde beenige schors gedekt zijn.
e. Anchylosis van verschillende punten der Ruggegraat en der onderste en bovenste Ledematen.
75. De Iweede en derde halswervel van een\' volwassen persoon, per anchylosin op de beide
zijden vereenigd.
76- Eene kolom van dertien wervelen des rugs en der lendenen , waarvan de cor/?ora onderling zeer
massief zijn geanchyloseerd , en bet stuk mia of meer door de voorwaardsche overbuiging
cyphosis aanwgst.
77. Acht rugvvervelen , benevens eene rib ; alles met eene vaste beenige zelfstandigheid per anchylosin
vereenigd. In dit specimen schijnt het niet onduidelijk , dat de pees bandachtige zelfstandigheid ,
welke naar gewoonte over de corpora vertebrarum heenloopt , en ais verbindend middel
verstrekt, volmaakt verbeend is.
78. Zes rugwervelen , wier corpora aan de voorzijde door eene zonderlinge uitgebotte heenstof
massief vereenigd zijn.
79. Vier fugwervelen , wier corpora zijdelings , gelijk op voorgaande wijze verbonden zijn.
80. Vijf rugwervelen , wier voorste randen der corpora eenigermate zijn geabsorbeerd, waardoor
van achtei-en eene kleine kromming , cyphosis , ontstaat. Verder zijn zij zijdelings door eene
heenstof per anchylosin vereenigd.
81. Drie onderste rugwervelen , aan wier corpora niet onduidelijk eenige blijken van caries bestaan ,
en voorts massief in elkander vereenigd zijn.
82. Twee rugwervelen , tusschen wier beide corpora eene zonderlinge beenstof is uitgespat, beide
daardoor vereenigd zijnde.
83. Twee rugwervelen, waarvan de apophyses spinosae en obliquae massief per anchylosin ver-
bonden zijn.
84. Twee lendenwervelen, wier corpora aan de voorzijde aanmerkelijk ta^w geabsorbeerd, en als in-
gesmolten tot vaste eenheid gebragt.
85. De laatste lendenwervel, door eene massieve beenslof aan de beide zijden per anchylosin mei
bet os sacrum vereenigd.
86. De laatste lendenwervel met eene overkromming , massief vereenigd aan bet os sacrum.
87. Het os femoris met bet linker os innominatum; het caput ossis femoris is m het aceta-
bulum per anchylosin volstrekt vast vereenigd.
-ocr page 247-88. De Lovenbelft vau het o. femoris met het regter o. Het caput ossis femoris is
voor rgkehjk twee derde met het acetabulum zamengesinolten , terwxjl het aan de andere
^ijde vele kenmerken ^l^aagt van beenbederf en groot leed , hetwelk daar zal hebben plaats gehad.
89. De bovenhelft van het o. /--or/. , benevens het grootste gedeelte van het linker o.
Het ca\'put IS m du specimen bezijden het acetabulum met den onderkant van het o.
./e«^ volkomen zamengesmolten , vereenigd. Een gedeelte van het gewezen acetabulum l.
nog Jedig zigtbaar.
"" ^^ -.O-««..... Er heeft niet ondni-
deljk aan deze arti,.u,at.e veel ziekelijks plaats gehad, zoo bij het dijebeen als wel voorna-
melijk bij h.l aceiabulam, welks uiterste rand eene zeer aanmerkelijke overbuiging en beenige
vergrooting heeft aangenomen, en als zoodanig zeer nadeelig op de bewegi g zal hebZ
gewerkt, en er hierdoor cpuasi anchylosis is. w ^ n^ zal hebben
91. De bovenhelft van het o. femoris met een gedeelte van het regter o. In dit
specimen ziet men eene bijzondere ineensmelling van het capui met de komswijze holte
zoodanig dat het, stuk doorgezaagd zijnde, letterlijk één ligchaam vertoont, ip«. met
acetabulum ingesmolten, en dus eene anchylosis per excellentiam formerende.
92. Het .ee/.^ van den voet, waarvan de voorvoelsbeenderen onderling en levens met de voet-
stukken der vijf navoetsbeenderen per anchylosin vereenigd zijn.
93. Een gedeelte van den voet , waarbij al ,de voorvoetsbeenderen met eene ineensmelling als het
ware , vereenigd zijn , en waarvan de voetstukken der navoetsbeenderen , tegen die van den voor-
voet medc^ massieve anchylosis uilmaken. Deze misvorming gaaat vergezeld met verschillende
door en doorgaande openingen, die als gevolgen van vorig plaats hebbend lijden , en rijke
sujjpuratien kunnen worden aangemerkt.
e ee-
M. Hel O. humeri mei de ulna van een volwassen persoon, welke beide beenderen in d
daante van een\' hoek, massief in den elleboog per anchylosin vereenigd zijn.
95. Een dito massieve zamensmelting van het o. humeri met de ulna, dragende tevens kenmer
ken door openingen , van langdurig leed en plaats gehad hebbende geweldige suppuratien.
f Exostosis van verschillende deelen van het Scelet.
96. Eene aanmerkelijke buitengewone in den schedel van een\' volwassen man, in het
onderste van het achlerhoofdsbeen gevonden.
97. Eene exostosis aan het linker onderste deel van het os parietale.
-ocr page 248-224
98. Eene aanmerkelgke e^fos/oszs of beenige uitbotting in de binnenzijde van het regter os ileum,
99. Een volwassen os femoris , in welks midden aanmerkelijke exostosis wordt waaargenomen , welke
niet onduidelijk van een\' kwaadaardigen aard schijnt geweest te zijn.
100. Een dito met eene nog aanmerkelijke re beenige uitspatting dan het voorgaande, schoon
blijkens van een\' goedaardigen aard.
ÏOI. Een dito, hebbende in zijn midden eene aanmerkelijke e^os^osïs met hinderlijke puntige uit-
einden, welke veel ongemaks in hel dragen hebben moeten veroorzaken.
102. Een dito , hebbende aan zijn achter bovenste gedeelte eene zeer aanmerkelijk groote exos-
tosis , waaraan verschillende scherpe punten zich bevinden , die tot het maken der ver-
schillende bewegingen veel hinder zullen hebben aangebragt.
103. Een dito, aan welks onderste uiteinde op de condyli eene aanmerkelijke exostosis laags ge-
wijze uitgespat wordt waargenomen ; de uiterste lamel van hetzelve is door de beweging
der patella zeer gepolijst glad,
104. Een volwassen os femoris, waar eene aanmerkelijke beenige uitspatting op de onderknokken
zich bevindt, welke in de beweging sterk moet gehinderd heJjben.
105. Een dito, waar aan den boven achterkant eene aanmerkelijke, doch niet kwaadaardige ,
exostosis is uitgespat,
106. Een dito , welks caput zeer schuins door claudicatie is afgewreven , en tusschen welk caput
en den trochanter major , over het collum heen, eene beenige zelfstandigheid is uitgespat.
Aan het ondereinde ^sxv Ac condyli vindt men ook eenige kleine ejcos^o^es.
107. Een dito, aan welks onderste einde eene exostosis is uitgespat, even als een takje uit
een* boom,
108. Eene volwassene tihia , hebbende aan het boveneinde onder aan den rand van het caput
verschillende kleine beenige uilspattingen ; aan het onderste uiteinde echter vindt men er
eene vrij aanmerkelijke,
109. Eene volwassene tihia, in welker midden eene zeer aanmerkelijke eojos^oszs is uitgespat.
110. Eene bijna volwassene tihia, ahvaar aan het bovenste uiteinde eene zeer puntige exostosis,
gevonden wordt, en welk been in deszelfs geheele uitgestrektheid eene soortgelijke uitspatting
in hel klein bezit.
111. Eene volwassene ulna, aan welker boven uiteinde de onderste punt van het halfmaansge-
wijze uitsteeksel zeer uitgespat en ruw voorkomt, en dus in het klein exostosis voorstelt,
g. Beenzwelling.
112. Een volwassen os humeri , in welks cliaphysis men tegennatuurlijke zwelling ontdekt.
113. Een volwassen os Jemoris , hetwelk van boven tot beneden eene zeer aanmerkelgke ver-
breeding, door aangenomene zwelling, voorstelt,
!!4. Een dito os femoris^ hetwelk , even gelijk het voorgaande, doch niet zoo hoog beginnende,
verdikking en verbreeding door zwelling vooi\'stelt.
115, Eeue volwassene iibia, welke eene zeer aanmei\'kelgke verbreeding en verzwaring, door zwel-
lende uitzetting, heeft aangenomen,
116. Eene dito tibia van boven lot beneden met eene verbazende vermeerdering van beenstof
door uitzetting en zwelling , zeer verbreed en verzwaard.
117. Eene dito tibia, mede op verschillende plaatsen door algemeene zwelling uitgezet en ver-
zwaard: eenige plekken echter zgn er van verschoond gebleven,
118, Eene dito tibia, aanmerkelijk in gewigt toegenomen , door algemeene zwelling en verbreeding.
119, Eene dito als de vorige, hebbende dezelve eene meer rolronde, dan driehoekige gedaante
daar door aangenomen.
120, Eene, vooral in haar midden aanmerkelijk uitgezette en ver^iwaarde. door deze uit-
zetting bijna rolrond geworden zgnde,
121, Eene dito volwassene fibula, waarin men ook voor een gi\'oot gedeelte verandering van ge-
daante opmerkt, benevens verzwaring van haar gewigt, mede veroorzaakt door algemeene
zwelling.
h. Schrofel ziekte.
122, Een volwassen os Jemoris, hetwelk in zijne gansche uitgestrektheid door schrofelscherpte
zoodanig is uitgezet, en bi) wijze van lamelsgewijze uitspattingen verbreed en verzwaard,
dat het hierdoor als wezenlijk afzigtelijk voorkomt,
123, Een dito os femoris, door dezelfde ziekte met bladderachtige uitzetting en verbreeding
misvormd.
Een dito , in alles gelijk aan het voorgaande nommer, doch waarvan het gewigt nog meer
is toegenomen.
Het Luvenste gedeelte van den schedel , zeer verwoest geweest zijnde door de acrimonia
scrophulosa.
c. Verwoesting door venusziekte.
Een volwassen os humeri, in welks onderste helft een aanzienlijke iophus wordt waar-
genomen.
Een volwassen os femoris, in welks uitgestrektheid van boven tot onder verscheidene tophi
worden waargenomen.
Een volwassen os femoris, hetwelk aan het ondergedeelte eene zeer aanzienlijke topheuse
uitzetting bevat, tevens vergezeld met heenuitspatting als exostosis, en verschillende ope-
ningen, als bewijzen van pijpzwerige «z^/T^zfra/jft«.
In deze volwassene tibia merkt men verschillende exostoses op, als mede bladderaehtige
uitzetdng en eene gansche io/j/iewse zwelling van den vöorscen scherpen scheenbeensrand ,
waardoor deze volkomen rond is geworden, en het gehe^ele been door deze verwoestende
uitwerkselen zipie driehoekige gedaante heeft verloren , en eene bijna ronde onregelmatige
aangenomen.
Een volwassen scheenbeen, in welks midden zich eene aanmerkelijke iophus bevindt, ^vaar»
door dat gedeelte in plaats van scherprandig, volkomen rond is.
Eene volwassene tibia , waarin men op verschillende plaatsen tophi ontdekt, en welke geheel
het been eene andere ged^nte hebben doen aannemen.
Eene dito tibia, in welke de topheuse nitzeltingen meer aan de zijden,en den achterkant
zich heblicnde ontwikkeld , dan aan de voorzijde, hierdoor tegen de gewoonte , den
scherpen scheenrand hebben vrijgelaten,
Eene dito tibia, in hare geheele uitgestrektheid door topheuse uitzettingen gezwollen.
Eene dito iibia , welke door afzonderlijke, als van elkander afgescheideneis uitgezet j
hierdoor heeft het been in zijne geheele uitgestrektheid eene soort van golvende figuur.
Eene dito tibia , waarvan de grootste onderhelft bijna rolrond door tophus is uitgezet ;
hierdoor heeft dit been in zijne boven of kleinste helft eene gewone driehoekige, en in zijne
onder of grootste helft eene zoo goed als rolronde figuur bekomen.
124*
125,
126,
127.
128.
129.
130.
131.
132.
133.
134*. Het bovenste gedeelte van den schedel , waarop zich verscheiden ^o/7/ii bevinden, en waarvan
er een, met een ulcus in de zachte deelen vergezeld geweest zijnde, is doorgeljroken en de
buitenste tafel daar ter plaatse aanmerkelijk heeft beleedigd.
k. Verwoesting door scorhut,
135. De helft van Ae fihula, aan welker boveneinde men de verwoestingen ziet door eene scor-
hutisclie ulcus daar ter plaatse ver<*orzaakt.
136. De ulna van een volwassen voorwerp, waarvan het onderste gedeelte door scorhut vev-
woest is gewoj\'den.
136*. Eene dito izina , aan welker onderste uiteinde de beginselen eener aanvankelijke beleediging
door scorhut gezien wordt.
137. Een volwassen radius, aan welks onderkant men de verwoestingen ziet door de acrimonic;
scorbutica daargesteld.
138. Een dito radius , waarin hetzelfde , doch in de beginselen , mede aan den onderkant
wordt waargenomen.
139. Eene volwassene ulna, welke zeer veel door scorhut geleden heeft.
140. Een volwassen os femoris in twee stukken , veroorzaakt door een geweldig scorhutisch ge-
brek en waarvan de gesepareerde erena aan het boveneinde nog het bewijs draagt, wat de
natuur heeft meenen te doen met het vernietigde scorhutisch stuk.
141. Eene volwassene tibia , aan welker onderste uiteinde men een aanmerkelijk stuk door de
scorhut verwoest ziet, en hetwelk de natuur, gelijk de erena separationis aanwijst, heeft\'
trachten af te stoeten ; doch zonder voleinding.
142. Eene volwassene jj/i/a, welker geheele bovenste uiteinde door de scoria^ verwoest is , en waarin
zich eene ronde opening vertoont, die met en henevens eene pijpzweer , welke in de zachte
deelen plag te I<estaan , eene tot diep in bel heen toe voortgaande fistel heeft daargesteld.
Men erkent hier ook wederom aan het uittersle einde van het gebrek, dat omtrent midden
in het been invalt, hel beginsel van die karaktermatige erena separationis, welke die ziekte
gemeenlijk in de beenderen, als middel tot redding, bezigt.
143. Het onderste einde van eene volwassen tihia, waar men een aanmerkelijk stuk door «coriui
verwoest ziet, en de erena separationis al vrij werkzaam is geweest.
144. Drie aanmerkelijke stukken van de tibia, na langdurige zeer uitgebreide ulcera scorbutica
daaruit genomen.
\' \' k. JBeenversterving. .
145. Een volwassen dijebeen in twee stukken gebroken, hetwelk in zijne geheele uitgestrektheid
door riecrosis is aangedaan, waar de natuur duidelijk heeft gepoogd een nieuw middelstuk
daar te stellen , doch hetwelk door langdurigheid van tijd , door toeneming van zwak-
te en scherpvochtigheid van den lijder mislukt is, zijnde hij 13 jaren bedlegerig geweest
en hebbende hij veel verloren , door ettergevende ulceratien en pijpzweren , welke daar plaats
hadden, benevens veelvuldige slaipkoortsen , als anderzins, waardoor de verzwakking klom
en de natuur in hare poging , gelijk duidelijk te zien is , werd gestooi-d. Op het einde vau
zijn leven fractureerde het, dat niet is te verwonderen, aangezien de vei\'storvené
beenpijp geene zwaarte kracht meer wederstaan kon.
146. Een dito os femoris, omtrent in deszelfs midden in twee stukken gebi\'oken ; hier is de natuur
volkomen geslaagd in deze necrosis, om eene nieuwe buitenlamel in te voegen; doch is
in de volkomen sluiting en zamentrekking van de lamel gestoord geworden , zijnde dit het
gevolg van hevige suppuratien , verzwakkingen en slaipkoortsen , met uitputting der ki\'ach-
ten van den lijdei-. De fractuur gebeurde nog kort voor den dood,
147. Een halve radius , aan welks bovenzijde beginselen van necrosis worden waargenomen.
148. Een aanmerkelijk stuk necrosis, door de natuur van het scheenbeen afgestooten.
149. Een dito, schoon kleiner, echter belangrijk.
150. Het middelste stuk uit eene volwassene gezaagd , waarin men de nieuw gemaakte pijp om
den buitenkant beschouwt, terwijl een gedeelte van de verstorvene pijp necrosis nog binnen
in dezelve is berustende, zigtbaar door twee openingen , welke hier den vrijen toegang laten,
151. Verschillende stukken necrosis, welke van de tibia en fibula van een jeugdig meisje, zijnde
tusschen de zeven en dertien jaren, van tijd tot tijd door etterboezems ontlast zijn , zijnde
de lijderes daarna volkomenlijk hei-steld,
• ■ .
m, Beenverzweering.
152, In dit specimen, zijnde het schouderblad en de bovenhelft van het os humeri van een\'
^ volwassen persoon , beschouwt men eene aanmerkelijke verwoesting door caries in de
geledingholte, en eene vrij aanzienlijke gedaante verandering van het caput ossis humeri,
door die suppuratie veroorzaakt , hebbende deze toestand eene buitengewone suppuratie
\' ten gevolge gehad, met daarmede gepaard geweest zijnde /eóm lenta hectica, sudor col-
liquativus, en diarrhoea colliquaiiva.
152*.Eene volwassene vera, aan welker achterkant men eene aanzienlijke plek door caries
verwoest, bemerkt. -
-ocr page 253-153. Het onderste gedeelte van deo. Jiumsnisbenevens de bovenhelft der rilna, uitmakende bet
elleboogs gewricht van een\' volwassen persoon : door fractuur van het olecranum en daar-
mede gepaai\'d geweest zijnde extravasatie en zwelling, en door het niet kunnen geresol-
veerd worden in arlicalo, ontstond er hevige suppuratie met caries, welke zoodanig
verwoestend was , dat de ampulaiie van bel deel noodzakelijk moest plaats hebben.
151. Een dito volwassen elleboogs gewricht, hetwelk door de olecranarthrocace , zoodanig was
verwoest geworden , dat de amputatie van het deel moest plaats hebben.
155. De boveneinden van radius en ulna, beide door geweldige caries centralis verwoest:
bijzonder is dit waar van het olecranum, ^
155*. Het ondereinde van den humerus, door caries aanmerkelijk vernietigd,
156. De radius cn ulnawier beide boveudeelen door caries volkomen vernietigd zijn. ^
157. Eenige beentjes van de voorhand, benevens een stukje van den radius door caries gese-
pareerd van de ovei-ige.
158. Eene volwassen hand met de ondereinden van radiiis en ulna; de carpus en de voetstukken
der ossa metacarpi zijn door car/es , benevens de genoemde ondereinden, radius en ulna ,
zeer verwoest, alles ten gevolge van , en vergezeld met hevige suppuratien,
159. Dc halve onderarm, met eene bijna volwassen hand; hierin bemerkt men eene geduchte
verwoesting van het gewricht der bafid, zoowel met betrekking tot den radius en ulna ,
als tot den carpus , zijnde bet gevolg geweest van caries centralis of artlirocace, en waar
men in de verpligting is geweest de amputatie Ie bewerkstelligen,
160. Het onderste lid omtrent in de helft van het os Jemoris afgezet ; men beschouwt in de
geheele uitgestrektheid van de tihia eenen ziekelijken staat ; in derzelver middelste gedeelte
ter lengte van het derde van de pijp een , tot in het binnenste van de pijp doorloopende ,
caries. De historia morbi maakt gewag van een\' geweerkogel, welke voor Ï8 jaren als
eerste oorzaak beschouwd moet worden , hebbende vfel geene fractuur , maar contusie in
het been veroorzaakt, welke destijds miskend zijnde, van lieverlede tot eene zeer gevaar-
lijke suppuratie is overgegaan , het gevolg van verwoestingen door caries , hevige pijnen ,
sluipkoortsen en zwakte , zoo dat de lijder nog ter naauwernood geschikt voor de ampu-
tatie , dezelve met goed gevolg onderging en volmaakt genas,
161. Een dito onderste lid ter helft van het dijebeen geamputeerd , ter oorzake van eene in het
kniegewricht plaats gehad hebbende uitgebreide caries , welke met zooveel suppuratie èn
verdere slijlingen vergezeld ging, dat men tot de amputatie heslaixen moest, die dan
ook met gelukkig gevolg heeft plaats gehad.
162. Een volwassen rlijebeen , in den omtrek van welks , bijzonder van den trochanter
major eene aanmerkelijke caries plaats beeft , die met hevige sappuratien vex^erAd zijnde,
den hjder langdurig veel ongemuks heeft doen uitstaan , en eindelijk bezwijker.
163. Het J,oveneinde van heX. os femoris van een voorwerp heneden de 20 jaren; men bemerkt
hier eene gr ote verwoesting van het cainU en collum, tot den acl.ter hetzelve gelegenen
trochanter map.r , veroorzaakt door eene caries centralis in den knop van het os\'femoris
begonnen, en hehJ)ende daarna de volkomen coxartrhocace daargesteld, waaraan de zieke
na veel lijdens eindelijk overleed.
164. liet kniegewricht door weggen-men , zijnde hetzelve door gonartrhocace ook
caries centralis genaamd , na veel lijdens zoo verwoest , en de amputatie dringend noodzake-
lijk geworden , waarna ook de lijder genas.
165. Het boveneinde van tihia en fibula. In het boveneinde van de tibia heerscht eene ssigtbare
caries, welke door een schot daarin is yeroorzaa\'a geworden, en waaraan eindelgk de
lijder, die zich niet wilde laten amputeren , stierf.
166. Eene volwassene tibia , waarin eene aanmerkelijke caries plaats vindt , door een* geweerkogel
met contusie veroorzaakt en waaraan de lijder eindehjk stierf, zgnde door sluipkoorisen en
hevige veretteringen verteerd.
167. Eene geheel verziekte tibia, aan welker ondereinde eene ware beenzweer met al derzelver
vormen gezien woi\'dt.
168. Eene dito tihia , waarin alles gelijk in het voorgaande te bemerken valt, doch waarvan de
lijder, hebbende de amputatie ondergaan, volkomen genas.
169. Eene volwassene -fibula, waarin men ook aanmerkelijke vorderingen van caries ontdekt.
170. Een brok van het ondereinde eener volwassene fibula, door caries van dezelve gesepareerd.
171. Een door caries met zware w/cem^^ere afgevallen voet, waarvan hex. os calcis en de astragalus
aan het been is verJdeven , dat volkomen genas.
171*. Aan dezen scherlel ontdekt men aan het r^der achtergedeelte, een aanmerkelijk verlies van
zelfstandigheid in het slaaji- zoo wel als achterhoofdsbeen , verwoest geworden zijnde door
ca:rie8 . te voren aangebragt d-or een\' val, vergezeld met contusie en extravasatie , alles
gevolgen van dien val. De dood eindigde het leed.
1.71*V De schedel van een\' v Iwassen persoon, aan welks regter voor zijdelingsche gedeelte , eene
aanmerkelijke verwoesting donr caries wordt waargenomen. Het had zich per abcessum door
de zachte deelen naar buiten een\'weg gebaand. Den hjder overviel eene geheel andere hevige
ziekte , waaraan hij stierf, en waardoor dit specimen verkrijgbaar werd.
231
ru Winddoorn,
172. Het elleboogsgevviiclit vau een voorwerp van omtrent 20 jaren. Hierin ziet men de verba-
zendste verwoesting aangerigt door spina ventosa. De amputatie i-edde nog in tijds het
vu or werp.
173. Eene V(dwassene ulna ^ (boveneinde), bijzonder verwoest door spina venlosa.
174. Eene misvoi\'mde hand met de beenderen der onderarm; de misvorming is het gevolg geweest
van verwoestende spina venlosa.
175. Het ver\\%oestekaIegewrIcht van een jeugdig voorwerp, het gevolg van eene spina ventosa,
ir6. De iihia van een\' volwassen j)crsoon ; het boveneinde is bijna geheel verwoest door de
spina ventosa,
177. Eene volwassene /ibula, in hare geheele uitgestrektheid bijna door spina ventosa misvormd
en bedorven.
178. Het onderste lid van een jeugdig voorwerp. In het gewricht van de knie vindt men ge-
deeltelijk , eene verbazende untwikkelde spina ventosa , en gedeeltelijk een niet minder
ontzagverwekkend osteosteatoma, waaraan het lijdertje veel heeft geleden, alsmede aan s«/?-
puraiien en sluipkoortsen en eintfelgk bezweken is.
o, Schietwonden.
179. Het schouderblad, benevens het sleutelbeen van een\'volwassen persoon; men ontdekt in het
omoplatam een aanmerkelijk rond gat, zijnde veroorzaakt door een\' geweerkogel. Voorts
is bet geheele schouderblad door caries ziekelijk aangedaan; bijzonder is de gcledingholte
volkomen verwoest , hebbende de patient veel geleden aan exorbitante ondermijnende veret-
teringen , sluipkoortsen, en verzwakkenden buikloop.
180. liet os humeri in het midden op eene zunderlingc wijze , duor een geweei\'schot doorboord
en gefractureerd geweest zijnde, is echter na lang lijden genezen , en de patient jaren daarna
aan een ander ongeval gestorven.
181. Een os humeri omtrent in het midden door een geweerschot verbroken : er zijn verscheidene
stukken door de suppuratie gesepareerd, oiidast; andere stukjes hebben zich weer inmiddels
vast vereenigd. De geheelwording en genezing van het been werd echter beschouwd niet
meer mogelijk te zijn , waarom de patient geraden werd, den arm in arliculo te laten af-
zetten , hetwelk ook gebeurde, waarna hij genas.
182. Een o. sternum een klein rond gaatje , overblijfsel van eeu\' geweerkogel , welke meer
dan dertig jaren te voren , hetzelve veroorzaakt had. Het ensiformis is aan dit
specimen ook\'gaheel 7?iassief vevheenA.
S83. Een dito sternum, waarin ook een gat dooreen\' geweerkogel daarin getroffen , aanwezig is.
184. Hel bovenste gedeelte van het os sternum , zijnde in der tijd dooreen\' geweerkogel getroffeu
geweest, met gevolg van kneuzing in het been, veel lijden, uitzetting in het been , omtrent
als exos^o..^, en na bijna twee jaren lijdens , ook ^^n phthisis pulmonalis, den dood.
185. Het borstbeen, met de sleutelbeenderen en de einden der ribben , nog aan de kraakbeenderen
vast, van een\' volwassen man. Aan het bijna onderste gedeelte van het hij getroffen
door een\' geweerkogel, welke door de buitenste plaat heen dringende, echter in het been
smoorde; hierop volgden geweldige toevallen, uitstorting, ontsteking, hevige veretteringen
en etterboezems. Men deed alle mogelijke moeite om hem te overtuigen , dat hij zich den kogel
door de trepanatie zoude doen uithalen, ten einde , na verwijdering van het vreemde
ligchaam, de kansrekening tot genezing des te grooter zoude worden. Hij wilde zich echter
niet laten overhalen, stierf na eenige maanden te hebben gesukkeld aan verbazende verette-
ringen, hektische koorsten, als anderzins. Men ziet in het specimen hoe de binnen-
plaat als een\' schil is los gesprongen , en in dien stand is moeten Wijven, om het daarin
liggende vreemde ligchaam. Na den dood werd bij de praeparatie van het specimen de
kogel er uitgehaald , die er ook bij bewaard is. \'
186. Het pelvis y^n een\'volwassen man , hetwelk in deszelfs regter darmbeen door een\'geweerkogel
door en door getroffen zijnde, aan verbazende verwoestingen is onderhevig geweest, hu-
zonderlqk aan mwendige veretteringen, welke diep doorgedrongen zijnde, niet te redden
waren , en door slaipkoortsen en uittering eeu einde aan het leven van den lijder maakten.
187. Het onderbeen , tusschen de knie en den voet , tibia en fibula bevattende , van een\'volwassen
persoon. De tibut is omtrent in het midden door een^ geweerkogel getroffen geweest, welke
kogel, na eenige weken verloevens , uit de pijp is gehaald; wanneer dit echter ware voor-
gevallen in een ander gezond ligchaam , zoude hoogst waarschijnlijk de natuur ziCh gered heb-
ben, maar de patient was zeer scorbutiek van aanleg en werd liggende , kwaadsappig • het
been gaf zeer veel verettering; doch de opening werd gaande weg kleiner bevorïden en de
zaak meer vereenvoudigd. Er ontstonden echter aan het lager einde van het\' been zeer uitge-
breide scorbutieke ulceratien, ook op het onderste gedeelte vai^-dVpijp verwoestende
gevolgen ontwikkelden. De staat van den lijder werd gaande weg ingewikkelder, zwakker j
nietiger, en tegen alle mogelijke inspanning van doelmatige middelen , stierf hij. Gelijk men
nu ziet, IS de wond in het been , de opening , aanmerkelijk verkleind, en slaat op zieh zelve
met zoo nadeehg, waren er „iel de overige bezwaren bijgekomen. Aan het ondereinde
van de pijp ontdekt men de verwoestingen van de scorbut , en dat de fib da aldaar per
anchylosin met de tibia is vereenigd.
; 188. Dit specimen bevat de omtrent balve patella, door een\' voorbijgaanden kanonskogel afge-
slagen ; de beleediging zelve bad verbazende gevolgen op het kniegewricht; uitstorting,
zwelling, inflammatie en hoog drelpnd gevaar, welke alle echter door doelmatige beban-
dehng tot bedaren werden gebragt, \\zoodat de lijder genas , doch met een bijna geanchy-
loseerd kniegewricht.
Ï89. Het bovenste gedeelte vau eene volwassene tibia , vlak: onder derzelver articulatie-holten
door een\' kogel voorin getroffen, achteruit gedrongen; deze door- en doorgang bad de
scbromelijkste gevolgen op het been- en knie-gewricht. De sponsachtige zelfstandigheid door
welke de kogel| gegaan was, dreigde geheel te worden vernietigd, zoodat men, na eenige
maanden genoegzaam gepaste middelen te hebben gebezigd , zich verpligt vond , eer de hec-
tische koorts te veel voortgang zou hebben gemaakt, de amputatie te bewerkstelligen,
welke dan ook met eene volkomene herstelling van den lijder beloond werd.
189*. Een volwassen manshoofd , zijnde aan de linkerzijde tuSschen het voorhoofds-, wand- wigge-
en slaapbeen door een\' geweerkogel getroffen, welke in de hersenen een eindwegs ingedron-
gen zijnde, in de hasis encephali smoorde. De lijder heeft nog een\' geruimen tijd geleefd ,
en men heeft zelfs in zooverre de toevallen aan het bedaren gebragt, dat hij weer eenig
gebruik van zintuigelijke vermogens verkreeg ; doch de voortdurende verettering , hevige
hoofdpijnen, congestien , comuhien enz. maakten eeu einde aan zijn leven. JYa den dood
vond men het vreemd ligchaam in de Ws mce/jÄa/j , in den grond van de hersenpap , liggen.
189** Het hoofd van eene bejaarde vrouw, waarin men in het os frontis de doorboring van een
groot hagelschot ontdekt.
p» Seenherstelling.
190. De kop van een zeer groot kalf, uit welks cranium verscheidene schijfjes door de
trepaan geboord zijn, het dier levend zijnde: deze schijfjes worden in eene doos, daarbij
hangende, bewaard. Deze proefneming bad verschillende oogmerken op het levende dier:
vooi-eerst , om , daar men nu een aanmerkelijk vlak bloote hersenen gemaakt had , de
drukkende gevolgen op de dierlijke machine Ie kunnen waarnemen; ten tweede, om, door
bet handig wegsnijden van een brok hersen - maó-sa , de gevolgen te bemerken, die ook
dit daa-op^hebben kon, welke niets anders waren, dan eene \'zigtbare rilling door het
ligchaam; "teai derde, om door eene genoegzame tijdgeving aan het geval, de invuüing
door niem^e-t^ijicaiie te kunnen opmerken, gelijk zulks in het specimen, genoegzame
tijd gegeven zijnde, aan de natuur, duidehjk blijkt; en eindelijk, om bij het einde van
de zaak , eer het dier zoude geslagt worden , nog eene proef te nemen , met eene andere
kwetsing van de hersenen , door namelijk , met een vrg lang priemwijs werktuig , nu zeer diep
inde hersenen in te dringen, waarop ook dadelijk stuiptrekkingen en paralytische gevolgen
ontstonden. Eindelijk ziet men nu in den schedel, hoe de natuur door nieuwe beenstof, het
gat, dat door verschillende trepanatien zoo groot was gemaakt, reeds zoo ver heeft ingevuld.
30
-ocr page 258-191. De bovenste schijf van een kalfsschedel , waarin een groot aantal levende trepanatien zijn
verrigt, en waaraan men den noodigen tijd ter genezing door de natuur heeft gelaten, eer
het dier geslagt werd , en uit welk gedeelte blijkt , hoe de natuur in die genezing is voort-
gegaan , gedeeltelijk met invnlling van ware beenstof, gedeeltelijk met eene daarnaar gelgkende ,
doch meest vliezige, stof. Alles is echter gesloten geweest, eer het dier werd geslagt, dat
zich in gezonden toestand bevond.
19i*. Het bovendeel van een\' volwassen schedel, waarbij in der tijd ^re-\'^a/zaZie heeft plaats gehad,
welke, door dat de lijder lang genoeg leefde, gedeeltelijk nog is verkleind geworden,
echter voor het grootst gedeelte bij den dood nog open was. De zwakheid en sukkelachtigheid ,
waarin de lijder na de verkeerde, hebben deze vordering van invulling van het ge-
maakte gat der trepanatie zoo gering doen zgn.
q. Genezing na amputatie.
192. Het bovenste gedeelte van den radius en ulna uit een cadaver genomen , ten betoge hoe
de natuur na amputatiën zich met de ronding van het been redt.
193. Een dito boveneinde van de tihia, mede uit een cadaver genomen, als bewijs voor het-
zelfde,
194. Het onderste gedeelte van tihia, zijnde door tegenspoed en wisselvalligheden inder tgd
in het midden gebroken geweest, en niet wederom gehecht; doch hebbende eene valsche
soort van articulatie gemaakt met het boveneinde, welk echter hier niet bij tegenwoor-
dig is: men ziet ook wederom daar, gelijk bij de amputatiën, hoe de natuur de been-
punten omrondt, om zich te redden.
r.
Beenbreuken.
195. De twee laatste rug- , en de twee eerste lendewervelen van een\' volwassen man , die door een
zolderluik op een\' steen vallende, deze fractuur onderging, en in weerwil der beste zorg ,
in den tijd van 42 uren, bij de hevigste toevallen, overleed.
196. Eene der ware ribben van een\' volwassen persoon , waarin de kenmerken van eene plaats ge-
had hebbende dubbelde fractuur, welke goed genezen is , tegenwoordig ziju.
197. Eene dito rib, welke aan dezglver voorpunt wel niet geheel gefractureerd, doch geknakt
geweest is , en genezen.
198, Eene dito rib , hebbende het bewijs van eene wel genezene fractuur.
-ocr page 259-199. Eene dito rib, zijnde aan het achtereinde gefractureerd geweest, en zeer goed genezen.
200. Een\' ware rib met een stuk van eene tweede. Van de fractuur, welke in de eene bestaan
heeft en genezen is, is de callus doorgezakt op de andere , en heeft deze met gene
massze/vereenigd.
201. Het borstbeen van een\' volwassen persoon; aan den bovenkant gebroken geweest zijnde is
het zeer goed genezen,
202. Een dito borstbeen, dragende mede aan den bovenkant het bewijs ys^jx fractuur, welke met
eene flaauwe kromming genezen is. Het cartilago ensiformis is in dit borstbeen
verbeend.
aanwezig zijn.
ai IS
203. Eene volwassene clavicula, waarin de bewijzen van eene welgenezene
204. Een dito sleutelbeen, waar de fractuur, schoon met eeu\' kleinen hoek , echter zeer fra
genezen.
205. Een volwassen dito, gefractureerd geweest zijnde en met een\' aanmerkelijken hoek van
misstand genezen.
206. Het schouderblad van een\' haas; bij deszelfs collum gefractureerd geweest zijnde, is het-
zelve toet een\' misstand, echter, vrij goed, genezen.
207. Het os humeri van een\' volwassen persoon, aan het genoegzaam ondereinde gebroken
geweest zgnde , is het eenigermate met een\' hoek genezen.
208. Een dito , hetwelk de zeer onaangename breuk , de afknapping van deszelfs hoofd ondergaan
heeft, en hetwelk met niet veel misstand op eene bijzondere wijze genezen is, door eene
laag callus, die achter uitgedropen is, en alzoo het hoofd nog met het been zeer goed
heeft vereenigd.
209. Een dito , nagenoeg in deszelfs midden gebroken geweest zijnde , en vrij goed genezen.
210. De radius en ul,7a van een\' volwassen persoon; de verbreking heeft in de ulna plaats ge-
had , die zeer goed is genezeti\'; de callus intusschen , hetgeen bij den onderarm meer ge-
beurt, is doorgeloopen tot op den radius , en heeft deze met de andere massie/vereenigd,
^oodat hierbij de zoo gewigtige voor- en achteroverkanteling van den onderarm is verlo-
i\'en geraakt.
2IL De beenderen van den onderarm van een\' volwassen persoon ; de ulna is omtrent in het
midden gebroken geweest, doch vrij goed genezen ; intusschen is radius en ulna op de beide
30*
-ocr page 260-uitersten per anchylosin vereenigd , en is bierdoor de pro- en supinalio verloren ge»-
[Jgaan,
212. Een volwassen kniegewriclit , zijnde het onderste vau het os femoris en het bovenste van
de tihia; de capsula articulationis heeft men hier gespaard. Er beslaat knieschijfbreuk ,
welker stukken op een\' zeer aanmerkelijken afstand van eikanderen door eeu peesachtig iw
termedium vereenigd zijn.
213. Een dito kniegewricht, doch waarvan men de capsula articulationis heeft weggenomen;
er bestaat ook knieschijfbreuk; het lot der genezing daarvan is gemeenlijk op een\'
afstand , zelden , naar gewoonte der fracturen , volmaakt in contact met elkander. Het
interstitium, hetwelk zich tusschen de beide stukken bevindt , is van de tendo der
extensores musculi afkomstig , voor i-ekking vatbaar zijnde. Door kracht van het ge-
weld, raken de stukken gemeenlijk, onder het gebruik van het lid, op een\' afstand van
elkander, gelijk in dit specimen kan worden gezien, alwaar die peesachtige middelstof, wel
ter lengte van vier dwarsche vingers is uitgerekt, en de stukken zich daardoor op dien af-
stand bevinden.
214. Het os femoris van een\' volwassen persoon; het is eene verdubbelde breuk, welke niet
opgemerkt wordt ; kort onder den trochanter major is het been gebroken geweest, en met
een\' misstand en uitpuilende punt genezen ; eenigzins lager heeft het been eene zeer
schuinsche fractuur ondergaan, waarbij de natuur zich echter vrg wel heeft gered. De ge-
nezing intusschen heeft eene aanmerkelijke verkorting veroorzaakt.
2] 5. Een volwassen dito , aan welks boveneinde men eene vrij goed genezene fractuur ontdekt,
welker genezing met weinig misstand is uitgevallen.
216. Een volwassen dito, zijnde aan deszelfs boveneinde zeer schuins gebroken geweest, waarbij
ook nog een los stuk moet hebben plaats gehad ; cle genezing is goed irmssief geschied ,
doch met veel verkorting, waarvoor schuinsche breuken zeer vatbaar zgn , w^elke daarom
ook, indien er niets tegen is , zoo uitrekkende behandeld en genezen moeten worden. Het
losse stuk heeft zich boven aan de zijde vastgezet, even als de tak uit een\' boom.
217. Een dito, waarvan aan het bovenste gedeelte eene aanmerkelijke schuinsche breuk heeft plaats
gehad, welke schoon met eene kleine uilbogting, echter fraai genezen is, in aanmerking
genomen hare schuinschheid, welke zoo vatbaar is voor. verplaatsing,
218. Een dito, hetwelk op deszelfs uiterste bovengedeelte, ^tufschen de twee trochanteres is
gebroken geweest , en hierdoor met eene kromming , door de werking der dikke en zware
spieren, die zich daar bevinden, genezen is, waardoor dit been als het ware een vrij ver-
lengd collum zoude bejitten.
219. Het bovenste einde van een dito , waar bet collum met een gedeelte van den troehanter
major verbroken geweest, en zeer fraai genezen is, zoo zelfs, dat men de grenslijn dér
breuk , die de becbting gemaakt beeft , slecbts met oplettendheid zien kan.
220. Een volwassen dito , in deszelfs middelgedeelte genoegzaam door eene vrij schuinscbe breuk
aangetast, doch met inkorting door de verschuiving , welke dezer breuken zoo eigen is , genezen.
221. Een dito, zijnde in deszelfs middeldeel verbroken geweest, en de stukken door eene tus-
schengieting van eene zeer groote hoeveelheid callus, op een\' afstand van elkander massief
genezen. De patieut moet echter nog lang na de genezing geleefd, en het been gebruikt
hebben , aangezien de uiterste toppen der breukstukken omgerond zijn , hoogstwaarschijnlijk
door de wrijving der spieren , gedurende den tijd zijns levens.
222. Een volwassen dito, hetwelk in het midden, door een zwaar gewigt, dat er op viel, in
verscheidene stukken brak: het was er niet ver van af, om het vermorseling te kunnen
noemen. De patiënt van eene gezonde gesteldheid zgnde , bad men in den beginne veel
le worstelen met de gewone toevallen, in zulk eene ïssaxc. Jractuur te bestrijden\' onder-
scheidene stukjes en stukken werden er, onder gewigtige suppuratie, ontlast | de natuur
redde zich echter na langen tijd, en de stukken vereenigden zich: de verzweringen sloten,
en de breuk genas, schoon met een\' aanmerkelijken misstand. Hij leefde nog verscheidene
jaren zeer gezond, en stierf aan eene andere ziekte. Na zijnen dood onderzocht men in
het been, op welke manier de natuur zich in deze gered had.
223. Een dito , in welks midden eene vrij schuinscbe breuk heeft plaats gehad , welke fraai en
zonder inkorting is genezen. Jammer dat aan den achterkant bij de linea aspera eenige
afschilferingen, die bij de breuk schijnen te hebben plaats gehadzich daar wat onregel-
matig hebben aangezet, hetgeen in den beginne van het gebruik der beweging zeker , eer
ze genoeg verstompt waren, door de wrijving , bindernis zal gegeven hebben.
224. Een dito , in bet midden vei\'bi\'oken geweest zijnde, en waar ook de stukken op een\' af-
door eene c«//ms-in gieting gehecht en genezen zijn; intusschen zal de lijder, in het
begin nog al vetl last gehad hebben door den ruwen omtrek, welke deze genezing heeft
nagelaten,
225. Een dito, zijnde-In deszelfs midden gebroken geweest, en zeer fraai genezen, hoezeer met
eene kleine tiithuiging?
226. Een dito , hetwelk door een\' kanonskogel in den slag van pfaterloo is verbroken, en
onder zeer veel lijden en hevige suppuratie met allen mogelijken ernst behandeld,
beeft men aan de Jractuur zelve geene rigting kunnen geven , uit hoofde van den staat des
lijders en van het deel. Tusschen dit alles heeft de natuur eene hoeveelheid callus bij de stukken
uitgestort, en dezelve, schoon op eenen afstand, massze/vereenigd. De beide uitersten der
punten dragen nog al kenteekenen yan door de wrgving en resorptie te zijn verstompt;
zoowel als het geheel vele hewgzen oplevert van plaats gehad hebbende etterboezems
door welker dragt de patiënt ook in een marasma veiwiel, en het volgende jaar stierf.
227. De achterlooper van een\' haas, het zij door schot of klem verbrijzeld, en waarvan de stuk-
ken zich met de aanhechting van eene caZ/Ms-uitgieting hebben vereenigd.
228. Een dito achterlooper , waarvan het bovenste stuk mede is afgebroken , en door eene infil-
tratie van callus aan het andere of langere stuk , gelijk een\' tak uit een\' boom vereenigd.
Men ziet hieruit hoe de natuur zich , zelfs bij voortdurende beweging , behelpt: daar het toch
niet te denken is, dat die dieren in dien tusschentijd hebben stil gelegen.
229. Het onderste lid van een\' volwassen persoon ; het os femoris heeft naar de voorzgde eene
buitengewone uitbogting; voorts bemerkt men, dat in hetzelve het onderbeen, de tibia en
fibula^ gefractureerd geweest zijn, welke breuken in het schuinsche vallende, hiei\'door niet
zeer gunstig zijn genezen.
230. Het bijna geheele onderste lid van een\' volwassen persoon. De tibia heeft eene zeer schuinsche
breuk van onderen ondergaan, welke met eene moeijelijkheid is genezen , zoodat de uitste-
kende punt lang hinderlijk geweest zal zijn voor den lijder. Waarschgnhjk is die punt inden
beginne vrij scherp geweest , en alvorens door de wrijving en resorptie verstompt geweest te
zijn , zal zij veel moeijelijkheid in de beweging veroorzaakt hebben.
231. Eene volwassene tibia, in derzelver midden gebroken geweest zijnde, met eene bijna over-
dwarsche breuk ; dezelve is echter niet zeer fraai genezen.
232. De tibia en fibula van een\', volwassen persoon. Hier heeft door een\' kanonskogel ver-
morseling plaats gehad, met hevige uitstorting en zwelling vergezeld , hetwelk aanleiding ge-
geven heeft tot geduchte , verstikkingen, etterboezems, verzieking van het been
en exfoliatie van stukken, die verscheidene maanden duurde; de lijder te veel verzwak-
kende , en de uitkomst met eene slechte prognosis altijd vergezeld blijvende, raadde
men denzelven de amputatie aan, die na lang toevens daartoe echter besloot, en ook daarna
genas. Intusschen was er, niettegenstaande den verziekten staat van het been zelve , gedu-
rende dien tijd genoegzaam callus afgestoten, om, zoo als blijkt, destukken aan elkander te
vereeiiigerj.
233. Het os femoris van een\' volwassen persoon ; genoegzaam aan deszelfs ondereinde verbroken
geweest. zijnde , heeft de natuur de stukkeu zijdelings door eene ingieting van callus aan
elkander gesoldeerd, hierdoor is eene aanmerkelgke verkorting veroorzaakt.
234. Dxl specimen stelt voor, eene zeer fraai genezen scheenbeensbreuk, welke in deszelfs ge-
noegzaam middelste gedeelte was ingevallen.
235. Een volwassen scheenbeen, waarin eene vi\'g\'scliuinscliie-.l>reuk heeft plaats gehad, en waar-
van de stukken wederom zijdelings door eene ingieting van callus zijn gesoldeerd, en wei
ten koste eener aanmerkelijke verkorting,
236. T>ii specimen stelt voor, eene zeer scbuinsche ïcheenbeensbreuk, waarbij aanmerkelijke te-
genspoed heeft plaats gehad onder de behandeling • men werd echter de bijkomende om-
standigheden meester. Na de exfoliatie van eenige stukjes, eindigde de suppuratie: het
been genas , de breuk herstelde viij goed naar den aard dezer fractuur, en hetgeen daar-
bij heeft plaats gehad. De patient stierf eenige jaren daarna, aan eene geheel andere ziekte
en gaf dus de gelegenheid om dit been te kunnen zien.
237. Dit specimen steltvoor, eene zeer moeijelijke/rac/awr van de ^/r\'i/a, zijnde namelijk het laagste
gedeelte, alwaar dezelve zelden goed geneest. Deze echter is, met uitzondering van een\'
kleinen hoek , vi\'ij wel genezen.
238. De tibia en fibula van een\' volwassen persoon ; hier heeft in de articulatio, en dus in het
laagste gedeelte f ractuur plaats gehad , waarvan de kenmerken duidelijk zijn, zoowel met
betrekking tot de malleoli, als van het onderste einde van den knok: hierdoor kan men
dan ook verklaren, hoe het komt, dat de astragalus, of het hoofd van den voet, zich
volkomen met het einde der gebroken geweest zgnde tibia massief beeft geanchyloseerd,
en alzoo den hjder met een\' volstrekt stijven voet zal hebben doen gaan.
239. In dit specimen zijn iibia en fiiula, schoon op een\' zeer grooten afstand van elkander,
hetwelk meermalen gebeurt, verbroken geweest; de breuk in de tihia is matig wel genezen*
zg heeft eenige callus in de tihia laten infiltreren , en daardoor Ac. fibula aan zich ver-
bonden. De fibula, welke veel lager verbroken is, bij den malleolus externus , is in de
genezing de tihia, met een hoek te maken , gevolgd.
240. Dit specimen stelt voor, de zeer goede genezing van eene dwarsche scheenbeensbreuk ; de
callus heeft zich daar ter plaatse een laag geformeerd tusschen de beide beenderen, waar-
door de iibia aan de fibula is verbonden.
241. Dit specimen stelt voor, eene aanmerkelijke, aan verschillende stukken verboken fibula en
tibia aan derzelver ondereinde ; na zeer veel tegenspoeds echter is alles ook met den as-
tragalus per anchylosin vereenigd en genezen. Het is twijfelachtig of de fibula ook niet
aan haar boveneinde verbroken is geweest.
242. Eene volwassene iibia, welker bovenste hoofd is verbroken geweest, en met een\' schuin-
schen stand genezen. Er is zeer veel tegenspoeds bij dit gebrek geweest, vooral met op-
zigt tot etterboezems en verzieking van het been, hetwelk echter zich nog, na zeer veel
zorg, door genezing gered heeft.
243. De fihida omtrent in haar boveneinde gebroken geweest zijnde, en , hetgeen bij haar dik-
wijls gebeurt, met een\' hoek genezen.
244. Eene dito fibula , in haar midden gebroken geweest zijnde, zeer fraai genezen.
244*Een stuk van een volwassen cranium; de Jijder was met een ijzer werktuig op het cranium
geslagen, hetwelk de eerste tafel had gebroken, en de tweede ingebogen en mede verbro-
ken. Er was zeer veel extravasalie met hare gevolgen vergezeld , als eei^st infiammatie
en daarna suppuratie. De lijder, die niet compos mentis was, en het ook niet werd,
worstelde met koortsen en stuipen , en stierf. Bij de autopsie vond men dit in het vermelde
specimen,
245. Een volwassen os fiemor is, hebbende eene te groote voorwaartsche kromming, hoogstwaar-
schijnlijk het gevolg van mollities ossium.
246. Een dito , hetwelk waarschijnlijk door de absorptie eene bgzondere ligtheid bezit, en naar
den voorkant te veel is uitgebogen.
247\'. Een dito , waarin mede eene aanmerkelijke doorbuiging voorwaarts wordt waar-
genomen.
250.
252.
253.
254.
255.
248» Een dito , ia alles gel^k aan het voorgaande.
249. Een dito , waarvan de uitbuiging meer zgdwaarts naar buiten heeft plaats gehad; en hetwelk
in tegenstelling van No. 246, vrij zwaar is.
en 251. De beide bijna geheele onderste ledematen eener bejaarde vrouw, waarin de tihia
en fibula elk bijzonderlijk plat gedrukt en uitgebogen zijn.
Eene volwassene tihia , in haar midden eenigermate uitgebogen.
Eene dito , wat meer uitgebogen.
Eene dito , aanmerkelijk uitgebogen.
Een beenschilfer, onder de behandeling van eene antisiphylitische-\\<^\\xnx, van de linker ^iè^a
afgescheiden : de patiënt genas volkomen.
Eenige beenstukjes, welke bij gelegenheid eener verbranding van eenen voet zgn weggenomen,
als veeds gemortificeerd , en sommige daarna per exfioliationem door de suppuratie üitge»
stoken. Het Igdertje genas met eenen verminkten voet.
257. Deze specimina zijn Let gevolg ySiT[i~necrósis de clavicula: medegedeeld door den Heer
Ghir. en Vroedm. Zynen.
258. Dit fragment is van het linker voorgedeelte van het os frontis ^ eens Pruissischen militairs,
veroorzaakt door de kneuzende gevolgen van een\' matten kogel. De wond was bijna geheeld
en gedeeltelijk met been gevuld , toen hij met de evacuatie naar Wezel vertrok.
259. Dit specimen is afkomstig van een\' Pruissischen soldaat, die door een schot was gewond,
aan het middenvoorgedeelte van het regter scheenbeen, welke wond van beenbederf ge-
volgd werd, dat een gedeelte van de voorste oppervlakte van dit been innam, en waar-
door zich, na verloop van vijf maanden , het bedorvene van het gezonde afscheidde , en door
de wond werd uitgehaald. Na de ontlasting van dit beensgedeelte is de lijder spoedig
hersteld en vertrokken.
260. Een maaltand, welke omkranst is met een stukje margo alveolaris , die, te gelijker tijd
met het uithalen van den tand, daar de wortels op de einden zoo vei\'wijderd van elkander
staan, mede afgerukt moest worden. Dit specimen bewijst, hoe moegelijk dikwijls de stand
dezer deelen tot elkander is, zoo dat een fragment beens alsdan mede moet afgescheiden
worden. Een geschenk van den Heer Med. et Ghir. Doctor wachter te \'s Hage.
26!. Deze kogel is omstreeks de maag op den buik afgeschoten, en bg het schouwen bevonden
tegen het ligchaam van eene der lendewervelen plat geschoten te zijn.
262. Deze kogel is , na negen weken tusschen de radius en ulna van een\' Pruissischen jager ge-
zeten te hebben, daaruit gesneden: de wond genas daarna in 17 dagen.
263. Eene aanmerkelijke fractuur van het kniegewricht eener koe , veroorzaakt door den slag
van een, paard ; de wond bleef langen tijd zwerende, ontlastte vele beenstukken en sloot
zich eindelijk gezond, zoodat het dier naderhand in gezondheid en vleesch toenemende,
geslagt werd, en dit resultaat der natuurwerking gevonden werd.
264. Een gedeelte van een\' paardenpoot, door ziekelijke uitspatting aangedaan.
265. Een dito gedeelte van een paard ; welk dier lang aan een zoogenaamd mokbeen had gela -
boreerd, en waar men na den dood deze h^evage incrustatie , om het bot vond uitgespat.
266. Eeu gedeelte , waarschgnlgk van een paardenbeen, waarin men anchylosis vera ontdekt.
267. Drie ribben, vereenigd met drie wervelen , voorstellende kromming en anchylosis vera,
hoogstwaarschijnlgk van een paard.
242
ONDERSCHEIDENE STEENEN, ENZ. -
{c alcvlz v ari l gel^ erz s.)
1. Bevat twee specimina, zijnde het eene, een maaltand, waarvan de drie wortels volkomen
zigtbaar, doch de hals en de geheele kroon met eene vrij dikke korst, tandkalk, omzet
zijn, genomen uit een\' hoogbejaarden, na den dood; een geschenk van wijlen Prof. velse ,
in \'s Hage. Het tweede specimen is een hondstand, waarvan ook de wortel met een klein
gedeelte gaaf zigtbaar is , doch wiens hals en kroon niet alleen geheel omschorst zijn , maar
zelfs eene zijdelingscbe verlenging hebben aangenomen, zoodat er een geheele brok kalkaardige
vaste stof geformeerd is. Deze tand is genomen uit eene levende bejaarde vrouw.
2. De kalkachtige zelfstandigheid, genomen van de regter maaltanden, vooral der bovenkaak,
eener vrouw van omti-ent 40 jaren.
3. Ranula lapidea , of tongsteen , door operatie ontlast en genezen : een geschenk van den
Heer Chir. en Vroedm. zijnen , te \'s Hage.
4. Een dito Ranula lapidea, van eene bijzondere grootte. Geopereerd en genezen door den
Heer Chir. vorstman, te Delft, ten geschenke gezonden aan den bezitter van dit Museum.
5. De historia morhi betrekkelijk dit specimen , bestaat in het navolgende ; de lijder, rookende uit eene
tabakspijp en in het rijtuig ,stappende, glijdt achteruit, stoot met den kop van de pijp, die
hij niet vasthield , de pijp in zijne keel , rijdt intusschen van \'s Hage, alwaar het gebeurde
n-aar Loosduinen, waar hij te huis behoorde ; onder vi^eg nog eenige stukjes pijpensteel uit-
spuwende, merkte hij echter, dat hij niet zooveel terug gaf, als de pijp in lengte miste;
eenige dagen echter elkander , had hij er eenigen last van , als ook bloedige opgeving ; lang-
zamerhand verminderde echter die last, en voelde hij slechts bij voortduring eene zekere ge-
waarwording, vooral bij het begin van doorzwelging, en niet als bij eenige malen had afgeslikt;
eindelijk ontgaf bij zich de geheele zaak, daar de last gering werd; hij behield slechts
nu en dan de gewaarwording van eene onaangename lucht, die uit den mond opkwam, en nu
en dan wel eens met eene stof, eenigzins aan etter gelijk, vergezeld was; twee jaren en drie
maanden verliepen er: de patient raakt op eenen zekeren nacht aan het hoesten en braken, en
spuwt dit specimen , hetwelk in het walgelijk riekende slijm en eenigzins etterstof was
ingewikkeld, en , gezuiverd zijnde, dit stuk "pijpensteel opleverde. De patient behield "nog
eenige dagen schrijnende pijnlijkheid, met telkens verminderende ontlasting van bloedige
etter , die eindelgk geheel ophield, en geen den minsten hinder naliet.
6. Dit speczme/z formeerde een gezwel van een\' gipsachtigen aard , aan het achterhoofd van een\'
soldaat, onder het korps Zwitsers van den Generaal-Majoor may : geopereerd door den
Chirurgijn-Majoor van dat Regement , Güttinger, en ten geschenke gegeven aan dit Museum.
7. In dit hakje zijn verscheidene galsteenen vervat, waarvan die, van eene gewone grootte uit de
galblazen van lijken gesneden zijn; de grootste intusschen, die er zich onder bevindt, is,
naar het schijnt, plotseling uit de galblaas gedreven, en in den versmalden weg, ductus
cysticus verschenen; de verbazende uitzetting, die dit veroorzaakte, gaf aanleiding tot
gewigtige toevallen ; de patiente, was reeds in de 70 jaren gevorderd ; men be-
streed , zooveel mogehjk, die pijnlijke toevallen met doelmatige middelen. Op zekeren dag ver-
plaatste zich de pijn plotseling op eenen kleineren afstanden bleef aldaar; dit was waarschijnlijk
de voortdringlng in den ductus choledochus communis, en schoon de toevallen in het
begin wat minder hevig waren, zeker om dat laatstgenoemde buis wat wijder was, dan dis,
waarde steen van daan kwam, verhieven zij zich echter na een dag twee a drie zeer ernstig, en
gingen al klimmende voort : men bleef het denkbeeld van de plaatsing van een\' galsteen vol-
houden, en hoezeer men door olieachtige inwrijvingen , gestadige warme pappen, herhaalde
warme baden , en innerlijke demulcentia antipasmodica werkte , kon men echter den steen
niet noodzaken in den tubus intestinalis door te dringen. De vrouw stierf onder zeer veel
leed, en bij de sectio cadaveiis vond de bezitter van dit Museum, den steen in den ductus
choledochus als ingeklemd , op een\' tamehjken afstand van den tubus intestinalis. Het blijft
altijd nog onbegrijpelijk, dat de smallere ductus cysticus heeft kunnen toegeven aan dezen
omtrek , om in de volgende buis te treden , die echter van ruimer diameter voorzien zijnde ,
hem niet toeliet in de darmbuis te zakken.
8. Deze vier steentjes, welke te voren aan elkander vereenigd waren, werden bij de lijkopening
door wijlen Prof. Velse , uit de galblaas genomen.
9. Deze twee specimina, zijnde wezenlijke darmsteenén , hebben hoogstwaarschijnlijk zeer lang
hunne zitplaats gehad in eene bobbelachtige uitzetting, van eene hernia umbilicalis: althans
de patiente, leed van tijd tot tijd aan kolijkaardige pijnen, hoezeer de hernia wel con-
creta, maar in het minst niet incarcerata was. Het het zich zeer duidelijk voelen, dat
er in een zijdelingsch gedeelte van de hernia, twee harde beweegbare knobbels bestonden ;
bij eene ernstige ontwikkelende ziekte, waarin ook weder de onderbuik deelde, kwamen
deze twee steenen op zekeren dag, nadat de de patlente vele kolijkaardige pijnen had door-
gestaan , plotseUng ter evacuatie. Fa dien tijd genoot de onderbuik meerdere rust; de
hernia bleef, behalve eene kleine ontspanning, in statu quo , zijnde in concretie met de
naastgelegene deelen, zoo als gezegd is, en dus voor inbrengen onvatbaar. De patiente
. herstelde -volkomen, en had naderhand oneindig minder vau Ae hernia umbilicalis ,
terwijl de onderbuik op den duur vrij rustig is. De sleenen met elkander vergeleken wor-
dende, dragen de onmiskenbare bewijzen van zeer tegen elkander te hebben gewreven.
ÏO. Deze twee steentjes zijn , bij gelegenheid van eene verzwering in het regter buikdeel, ont-
31*
-ocr page 268-last geworden. Het is wel hoogstwaarschijnlijk , ofschoon er over getwgfeld is geworden,
dat zij uit den tuhus intestinalis of uit de galwegen herkomstig zgn, en niet gelijk enkelden
. meenden, in verband met renes en ureteres. De lijder is daarna gaaf genezen, en heeft
geene steenkwellingen hoegenaamd meer ondervonden.
XI. Deze specimina zijn oorspronkelijke niersteenen, uit de nieren zelve uitgesneden.
12. Een dito niersteen , welke aan den patiënt langdurig zeer veel lijden had veroorzaakt. Ein-
delijk kreeg hij de teekenen van nephritis ; deze ging langzaam over in verettering; al de
■ bewijzen waren daar , en de patiënt vermagerde geweldig. Er werkte eene zachte uitzetting
op de hoogte van het lendendeel naar buiten : de voclitgolving werd beslissend • ver genoeg
naar buiten gedrongen zijnde, maakte men het gezwel open; veel etter ontlastte zich en dit gaf
aanmerkelijke verligting; de ettervloeijing bleef echter aanhouden, schoon de koorts wat ver-
minderde , en de voeding zich eenigzins herstelde. Men deed alle mogelijke moeite, door
voorzigtig sonderen , om te ontdekken , of er niet eenig vast vreemd ligchaam in de diepte dei
wond lag; eindelijk kwam het tot een resultaat: men ontdekte een zeker hard knopje, een
der takjes namelijk van den steen; na veel moeite, gedeeltelijk door hulp, gedeeltelijk door
de verettering, kwam de steen meer voorwaarts , die op zekeren dag genoegzaam verkrijgbaar
zijnde , werd uitgehaald ; toen vloeide er nog al veel bloed gedurende eenige oogenblikken door
de verzwering, waarschijnlijk om dat eene der punten nog zeer ingeploegd zal vereenigd ge-
weest zijn met fgne vaatjes , die op dat oogenblik, hoe zacht ook behandeld , zekerlijk scheurden ;
. nu ontlastte zich nog eenige dagen daarna successivelijk zeer kleine gruisjes steen, het-
welk eindelijk ophield ; de staat van den patiënt werd langzamerhand beter" door doelmatige
middelen; en vooral door het gebruik van vele mucilaginosa en gelatinosa, hervatte zich de
voeding; de verzwerende wond verzuiverde, werd kleiner, sloot zich bijna, doch behield
langduriglijk eene kleine ontlasting; men wilde deze niet volstrekt tegen gaan , uit vrees voor
verzakking ; de lijder hervatte zijne bezigheden, welke van een\' ligten aard waren en her-
stelde genoegzaam, leefde nog een\' geruimen tijd vrij gezond, stierf eindelijk aan eene an-
dere omstandigheid op eene reis, die hij deed; dit was te meer te bejammeren , omdat men
zoo gaarne door de sectio cadaverishdid. willen zien, hoe zich dat alles van binnen gered had.
13. Twee waterblaassteentjes , door de operatie , bij kinderen tusschen de 6 en 8 jaren , weggenomen.
14, ~DrÏQ specimina , waarvan het grootste, een waterblaassteen, door de operatie is uitgehaald\',
van een voorwerp van 8 ä 9 jaren , en bij welke gelegenheid de andere kleinere daarna zijn
ontlast.
13. Verschillende waterblaassteenen , bg de aw^o/^s/e , ineen lijkje yan omtrent 12 jaren , gevonden,
16. Dit bakje bevat weder verscheidene specimina : eenen grooten steen, welke in verschillende
brokken is gebroken, gedurende de operatie; twee stukjes zgn daarna ontlast, welke
verriioedelijk tot den grooten, en eenigssins verbroken\', steen niet behooren.
17, Een door operatie ontlaste waterblaassteen, van welks buitenste laag eenige fragmenten
afgebroken waren , doeb die naderhand zijn ontlast en er bg bewaard blijven. Een ge-
schenk van w^ijlen Prof, velse.
18, Een waterblaassteen , door de operatie ontlast bij een voorwerp beneden de 20 jaren , met
het beste gevolg,
19, In dit bakje zgn twee voorwerpen aanwezig; een klein steentje, betwelk de lijder onder het
wateren ontlastte; en een grooter steen, welke hij zijn leven lang heeft gedragen, niet
begeerende geopereerd le worden ; dezen heeft men na den dood uit de waterblaas gehaald.
20, Een vrij aanmerkelijke waterblaassteen , waaraan de lijder zeer vele jaren veel geleden beeft,
doch waarvan hij zich niet wilde laten opereren , vrijheid gevende na den dood tot de
sectio cadaveris. De steen uitgehaald zijnde , is doorgezaagd , en vertoont eene zeer regel-
matige schakering van laag overjaag, waardoor hij zich vergroot, uitgaande van een middelpunt,
hetwelk hier bijzonder onderscheiden is, en de verlooning van eene welgevormde kern maakt,
21, Dit bakje bevat verscheidene darmsteenen, waarvan sommige per anum ontlast zijn, en an-
dere in eene zekere vouw van de darmbuis, hg de autopsie zijn gevonden.
22, Een waterblaassteen, uit een cadaver genomen; een geschenk van wijlen Prof. velse,
23, Dit bakje bevat een\' zeer aanmerkelijken steen in brokken verbroken , zijnde uit de water-
blaas , na den dood geheel uitgenomen en daarna aan stukken geslagen: de kern is ook
zeer duidelijk daar, en de figuurlijke uildrnkking in de andere stukken, die er mede in
aanraking geweest zijn, allerduidelijkst, als of zg er omgegoten geweest waren.
2-1. Een waterblaassteen
schenke gegeven.
uit een cadaver genomen ; mede door wglen Prof, velse ten ge-
25. Een dito vrij groote® waterblaassteen , uit een cadaver genomen.
26, Een waterbiaassteen van eene vrij aanmerkelijke groote, uiteen cadaver genomen,
27, Een bijzonder groóte steen, welken de lijder bijna twintig jaren bij zich heeft gedragen ;
hij beeft veel geleden en is eindelijk uitgeput gestorven. Bij de autopsie bleek het, dat de
waterblaas zeer ontaard was, en bijna bare ruimte bad vei\'loren ; men voild er dezen steen
in, die de oorzaak van al de kwellingen geweest was. Een geschenk van wijlen Prof. velse.
28. Een steen, welken men, ontdekt hebbende dat hg in de waterblaas gevestigd was , door de
operatie beeft trachten uit te halen, hetwelk echter, ofschoon deze door een handig opera-
teur bewerkstelligd werd, geen gevolg bad. Na den dood vond men, dat de steen door
246
zijn bijzonderen vorm en inploeging, in de waterblaas eene afzonderlijke kamer bad ge-
maakt, uit welke bij, daarin verborgen zittende, niet kon weggenomen worden. Een
gescbenk van wijlen Prof, velse.
29. Vier voorwerpen; onbekend of ze geformeerd zijn als steenachtige zelfstandigheid in bel
ovarium , of elders in het menschelijk ligchaam.
30. Het afgietsel van eenen blaassteen, welke per «re/mm ontlast is , door een meisje van acht jaren.
31. Dit nommer bevat verschillende steentjes, weike voortgaande uit eene fistelopening, die zich
naar het zijde- en lendendeel uitstrekte, ontlast zijn; welke fistel haar\' oorsprong verschul-
digd is, aan een zeer langzaam voortgebragt inwendig abces, hetwelk met zeer veel duister-
heid omhuld was\', eindelijk naar buiten doorbrak en gezegde fistel naliet, die reeds eenige
jaren veretterde , met innerlijke deelen in verband stond, en van daar ook die steentjes uitwierp.
32. Graveel- gruis, of fijne steentjes in de pisblaas gevormd, welke per urinam , soms met veel
moeijelijkheid, op een\' anderen tijd met weinig last, geloosd\'zijn.
33. Een waterblaassteen van een\' brozen aard, welke in een\' jeugdigen lijder zich geformeerd
had, en door de operatie uitgehaald is; intusschen brak de steen in den steentang bij het
uithalen ; de genezing was volkomen.
34. Deze beide blaassteenen, zijn met veel moeite en behulp van verzachtende en verweekende
middelen door den pisweg ontlast, zijnde de patiente eene vrouw van circa 58 jaren oud.
Ten geschenke gegeven aan dit Museum, door den Heer Med. Doet. soumain, te
Zoetermeer.
35. Deze steen is genomen uit een ovarium, hetwelk nu ledig, ook in dit Museum in liquore
aanwezig is , onder N°. 41 , van letter D»
36. Deze versteeningen zijn uit eenen uterus genomen, waaraan de patiente jaren lang vrees-
selijk veel geleden heeft , hetzij dan , dat die versteening baar begin reeds vroeg met de kwaal
heeft genomen, hetzij dat dezelve eigenlijk later is ingetreden; zooveel ten minste is
zeker , dat er veel geleden is , gedurende dien tijd , dat de haemorrhagien in den beginne
aanmerkelijk waren, doch hoe harder en zwaarder het orgaan werd, des te meer afnamen,
en zich eindelijk ook niet meer lieten zien. Eene soortgelijke \'versteening in het orgaan
zelve nog aanwezig, wordt ook in dit Museum, in liquore, onder letter© N°. 43, bewaard.
37. Een waterbl aassteen , door de operatie met gevolg van eene zeer goede genezing uitgehaald,
bij een voorwerp van omtrent 30 jaren.
38. Een steen uit eene varkensblaas, zijnde van een\' gipsachtigen aard.
- ^— • m.
39. Een zeer groote steen uit een varken, schijnende wat meer te bevatten dan eene gipsachtige
zelfstandigheid. Deze dierensoort ontwikkelt zeer dikwijls dil soort van steenen in de waterblaas.
40. Dit specimen verwekt eenigen twijfel... Is het druipsteen, die ergens om of in geloopen
zijnde, zulk eene figuur heeft aangenomen?... Of is het een versteend gebeente ? en zou
men dan moeten denken aan een der tussehenbeenderen van den achterpoot van het var-
ken ? immers heeft het met het laatstgenoemde wel eenige gelijkenis
41. De helft van een\' doorgezaagden paarden maagsteen ; men ziet door het los geslagen stuk ,
dat deze steensoort zich laagsgewijze formeert, of zoo als men het anders zou kunnen
noemen , met een\' nucleus.
42. Het afgietsel in gips van een volwassen hoofd , waarin men eene aanmerkelijke zwelling van
de glandula parotis bemerkt.
43. Het afgietsel in gips eens aangezigts van een jeugdig voorwerp, laboreerende aan een dreigend
vex\'woestend gezwel in de oogkas , doch tot heden nog gesloten.
44. Een dito afgietsel in. gips van hetzelfde gebrek, na de doorbraak de verwoesting hebbende
aangenomen, die men er in beschouwt, vergezeld met shjtkoortsen en den dood.
45. Het afgietsel in gips van den onderbuik, de genitalia en de bovendijen van een jeugdig voor-
werpje, hetwelk geboren was \'vaoX. M testiculi -LQ^^ f^oog legen Ae annuli inguinales,
waarbij het praeputium ontbrak, en eenigermate nittreding van ingewanden door den an-
nulus umhilicalis plaats had.
46. Een dito afgietsel yan een grooter voorwerp , waarbij eene omgekeerde blaas door den an-
■nulas umhilicalis bestond , met eene verkeerde rigting van het membrum virile.
47. Een dito afgietsel van een volwassen voorwerp, waarbij hetzelfde ten aanzien van de vesica
urinaria en het membrum. virile als in het voorgaande is aan te merken ; doch waarbij
het scrotum met de testiculi tegenwoordig zijn. Deze gebreken worden nOg al eens van
tijd tot tijd waargenomen ; zoo bestaat er alhier in \'5 G-ravenhage , een voorwerp nagenoe""
gelijk aan N° en zijnde reeds bij de veertig jaren oud.
Y
48. Het afgietsel in gips van een bijzonder groot os sacrum,
49. Het afgietsel ia gips van een zeer wanschapen vrouwen-bekken, hetwelk vooral in den ingang
verbazend is verkleind , in den uitgang echter eene overruimte bezit.
50. Het afgietsel in gips van een, bij uitnemendheid Vanschapen bekken eener vrouw, bij
welke de sectio caesarea, met het beste gevolg bewerkstelligd werd; doch welke derde
//ƒ4 ^
half jaar daarna , bij eene tweede noodzakelijkheid , niet zoo gelukkig afliep , zoodat , door
hevige bijkomende ontstekingen, de lijderes stierf. Bij de autopsie behield ,men het pelvis
en den uterus. De beide operatien zijn verrigt geworden , door wijlen den Heel- en Verlos-
kundigen scHUtJRiNG, waarbij ook de bezitter van deze verzameling tegenwoordig was; zoo-
dat bij schikking met voornoemden Heer het pelvis tot hem overging, doch een afgietsel in
gips voor dit Museum werd bedongen , alwaar de uterus geplaatst werd, zie N°. 31 bladz. 112.
Bladz. 121. N." 60*. De borstingewanden , \'\'n vei\'band door een gedeelte van het middelrif
met de lever , welke zich , betrekkelijk de borstingewanden zeer groot vertoont. A,an deszelfs on-
derste oppervlakte ziet men den navelleverband, in zich bevattende de navelader, in vei\'band
met een stuk van den buikwand en navelstreng, die aan het einde toegebonden is.
Bladz. 143. N."* 4*. Een gedeelte van den slokdarm , genomen op de hoogte van den derden
entwee volgende wervelen; men ziet het voorwerp door den doorgesneden achtersten wand ;
het ingewand vond men geheel verdikt en vernaauwd ; dit gedeelte werd behouden als bewijs
van de aanmerkelijke ontaarding. Strictura oesophagea.
Bladz. 143. N.o !0*. Het hart van een twee en zestig jarig man,.welke eene aanhoudende ge-
zondheid genoten heeft, zeer sterk gevoed was, en lange marschen konde maken ; hij stierf plot-
seling; kort te voren klaagde hij over benaauwdheid, pijn achter het borstbeen en braakte aan-
houdend ; bij de lijkopening bleek het, dat, uitgezonderd het hart, alle andere organen gezond waren.
Men ziet het hart aan de linker zijde opengesneden, hangende aan de groote slagader welke
aan derzelver onderste gedeelte wordt opengehouden door een pennetje, aan welks einden men
twee vooruitstekende beenachtige ligchamen kan waarnemen, zijnde het verbeende halvemaansge-
wijze klapvlies, hetgeen tot de zeldzaamste ziekten van het hart behoort; men ziet ook duide-
lijk de buitengewone dikte van de wanden. Het geheel levert duidelijke bewijzen op van
overvoeding. Hypertrophia cordis,
Bladz. 146. N." 36*. Een gedeelte van hel binnenste vlies van den omgewonden darm, na be-
staan hebbende darmontsteking ondast; in elkander schuiving, volvulus, heeft zeer waar-
sck.gnlijk de^ ziekte vergezeld.
Bladz. 154. in plaats van Q. 69. lees Q. 69*.
Q. i4i. --Q. 141*.
T. 34.--— R. c 34*.
■■
-ocr page 273-XfX^\'m
m
•ffvï-f -v
t\'
(à»
iââ
-ocr page 275-ÏÉSS®"*!-.:
\'ï-tÜ\'