-ocr page 1-

DE INVLOED DER MODERNE KUITUUR

OP HET VERLOOP DER SYPHILIS
BIJ DEN SOENDANEES

D. G. MULDER

-ocr page 2-

• . ■ - .......; ,

i-. . ■

■■^m-m\'

■ \'4\' . ",

-7 T

\'r\'.

."ft \'

-ocr page 3-
-ocr page 4-

Si

-r

yj::

■ ■ ■

Mm-- - ■

-ocr page 5-

• .

<

ri .
t.

4

DE INVLOED DER MODERNE KULTUUR
OP HET VERLOOP DER SYPHILIS
BIJ DEN \'SOENDANEES

-ocr page 6-

SrJgglI\'^TRacHr

2375 445 4

-ocr page 7-

DE INVLOED DER MODERNE KULTUUR
OP HET VERLOOP DER SYPHILIS
BIJ DEN SOENDANEES

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE
GENEESKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE
UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN
RECTOR-MAGNIFICUS Mr. J. C. NABER.
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER RECHTSGELEERDHEID. VOL-
GENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT. TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN
OP

DINSDAG 26 JUNI 1923.

DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR

DENIS GÊRARD MULDER.

OUD-CIVIEL GENEESHEER EN -GEWESTELIIK
GOUVERNEMENTSARTS IN DE PREANGER REGENT-
SCHAPPEN OP lAVA

GEBOREN TE TOEBAN

ELECTRISCHE DRUKKERIJ L. B. BOSCH & ZOON - UTRECHT

-ocr page 8-

wnrrMyL- amBQCM s\'m- oaojv:^

.1

.rt-

f ; Vf:,\'»»!

{

i

.. fr? ssiÄwsaa-Mi^^ciiiii-.

-ocr page 9-

de kinderen, die mij achierlaten..
j^an hunne opvoeders,
^ein mijne ^rouw.

-ocr page 10-

m

-ocr page 11-

VOORWOORD.

Zelfs onder bevredigende omstandigheden voor leven en werken
in den vreemde, waar men zich vrienden en een tehuis maakt, blijft
altyd eenig heimwee knagen, en drijft en onbestemd verlangen tot
terugkeer naar het vaderland, naar ouder of vriend, dien men wil
terugzien. Een groote aantrekkingskracht oefent de oude academie
uit. \'t Beste is daaraan toe te geven.

Nu ik, na een vluchtig weerzien, opnieuw mü gereed maak om
de verre reis te ondernemen, dit evenwel niet heb kunnen doen,
alvorens aan mijne verplichting, om van de ondervinding der laat-
ste jaren, door reis en verblijf in ons Oosten verkregen, iets mede
te deelen, te hebben voldaan, nu is het aangewezen, om het vorig
tijdperk af te sluiten, en de rekening met het verleden, waarop
nog debetposten staan, op te maken.

Veel ben ik verschuldigd aan haar en hen, die tot mijne vor-
ming hebben bijgedragen; ik eer de nagedachtenis van de meesters,
die reeds van ons zyn weggegaan.

Indien ik U dank, Hooggeleerde docenten der Utreehtsche Hoo-
geschool, voor den ernst, de liefde, en de kennis voor het vak mij
bijgebracht, is dit niet het voldoen aan uiterlijke vorm, noch aan
lust U te behagen, doch aan innerlijke behoefte; ik mag gevoelens
uiten, die in den loop van jaren zijn gekoesterd, èn gerijpt.

Men zal het mij ten goede houden, dat ik ook de studenten van
mijn tyd dank, voor hetgeen ik van hèn mocht leeren. In het
schijnbaar zoo luchthartige studentenleven, in het studentencorps
met zijne goede èn kwade stroomen, in deze in werkelijkheid on-
gemakkelijke, derhalve leerzame samenleving, ligt m.i. de beste
aanloop voor de maatschappij, waarin gezonde menschenkennis
voor den arts even onmisbaar is als kennis der ziekteverschijn-
selen.

Is tiidei;s de studie voldoende over organen en over ziekte
geleerd, en eindelijk door de laatst overwonnen beproeving de poort
naar de maatschappij open geworpen, zoo kan de arts een zegen
worden voor de lijdende menschheid, maar hij is het dan nog niet.
Dit betert zich gelukkig ras bij de meesten van ons, zoodra wu,
al is het maar even, in de praktijk ons zelfstandig hebben bewo-
gen, en hierin op een aantal zieken, die voor gezond doorgaan, en
op veel gezonden, die zich ziek voordoen, zijn gestooten.

-ocr page 12-

Het is onze taak allen te helpen, zonder dat daarom bij allen en
alles behoeft te worden ingegrepen. Er zijn voornamelijk twee
onderdeelen der praetische geneeskunde, zenuw- en verloskundig
gebied, waarop wij veel goeds kunnen doen, zonder — zooals de
menschen zeggen — iets te doen. Ik heb dit geleerd en ervaren.

Ik memoreer daarom zoo gaarne de wijze lessen en hartelijke
persoonlijke raadgevingen van mijn leermeester, wijlen
Heil-

bronner.

En, ik denk aan U, Hooggeleerde Kouwer. Obstetrie kan men
overal leeren; doch is er ééne universiteit, die de onze overtreft,
wat betreft de noodzakelijke practische gewenning aan welbe-
heerschte verloskundige hulp, en kunsthulp? Hooggeachte
Kouwer, straf was Uw hand, zacht Uw gemoed, maar goed ia
best is Uw onderwijs. \'

Staat mij toe. Hooggeleerde Lameris, dat ik in het bijzonder
ook U mijne erkentelijkheid betuig voor het vele, dat ik in Uwe
chirurgische kliniek mocht leeren; deze degelijke
voorbereiding
waarop de practische oefening in de Chirurgische afdeeling van
het Gemeenteziekenhuis te
Rotterdam aansloot, kwam mii bii miin
werk in den
Preanger zeer ten nutte.

In \'t begin van 1920 steldet gij, leiders van den Burgerliik Ge-
neeskundigen Dienst mij voor, om in den
Preanger de bestrii-
dmg der volkpiekten op m« te nemen. Dat eervolle aanbod van
U
HoogEdelGestrenge de Vogel en U HoogEdelGestrenge Winckel
werd door mij zeer op prys gesteld. „Framboesiaa, mijn worm-
ziekte, lepra, blindheid, gonorrhoe, pokkenbestrijding, alles wacht
op den man vertrouwd met taal en zeden van het volk
zoo schreeft ge, en ik heb toen de betrekking van gewesteliik\'o-on\'
vernementsarts aanvaard. Onze taak ligt ginds in het brengen van
hygiene. Maar het is er al net als hier: over de beste w«ze van
werken zyn wij het nog niet eens. Ik meen, dat dit persoonl«ke
waardeering en achtmg niet behoeft uit te sluiten.

Dat ik mijne inzichten over het verloop der syphilis bij den Soen-
danees, met een deel van m^ne uit de praktijk en uit hygiLische
exploratie\'.s verkregen resultaten, in den vorm van een
proefschrift

aan U, Hooggeleerde van Leeuwen
Al had ik wat vrpen t^d, deze alleen is niet genoeg zonderde
noodige gelegenheid, en dit laatste hebt gij verschaft donfr^H
gastvrüheid te verleenen in Uw DermatoUsch Institu^^^^ van
mijne opstellen kennis te nemen, en bij de uitwerking
van den
opzet behulpzaam te zun Dat de gebreken, die erin waren e^ziln
U met hebben weerhouden, U bereid te verklaren
om afs S
promotor bu de verdediging van dit proefschrift mij ter ziid^ to
staan, maakt mij aan U verplicht. ^ ® ^^

-ocr page 13-

Al moge de bearbeiding van dit onderwerp, zooals gij reeds liebt
kunnen opmerken, niet steeds een onverdeeld genot zijn geweest —
dat lag aan de stof —, hier^genover staat, dat hetgeen ik in Uwe
inrichting van U en van Uwe assistenten leerde, mij met onver-
deeld respect en genoegen aan dezen tijd zal doen terugdenken —
dit ligt aan den geest, die in Uw werkplaats heerscht. — Deze
geest zal mij, hoop ik, naar
Indië vergezellen.

-ocr page 14-

■m\': m

-î-

-ocr page 15-

INHOUD.

INLEIDING. Bladz.

EERSTE HOOFDSTUK:

§ 1. De Preanger en zijn Soendaneezen.....11

§ 2. Verschillen in morbiditeit bü in- en uitheemschen . 28
§ 3. De levenswijze heeft grooten invloed op de morbi-
diteit ............
50

TWEEDE HOOFDSTUK:

§ 1. Verschillen in morbiditeit bij in- en uitheemschen,

met betrekking tot syphilis.......67

§ 2. Verschillen in morbiditeit bij in- en uitheemschen,

met betrekking tot parasyphilis.....97

DERDE HOOFDSTUK:
Chemismen hebben grooten invloed op de morbiditeit en op

\'t ontstaan van parasyphilis.......114

§ 1. In gekultiveerde landen is dit paralues-vraagstuk
niet op te lossen: het aantal chemische prikkels is
te groot; deze verzwakken het weerstandsvermogen. 116
§ 2. Het aantal chemische prikkels is zeer groot, waar-
door de oplossing van het probleem wordt ver-
zwaard ............125

§ 3. Verzwakken chemische prikkels het weerstandsver-
mogen? ...........180

§ 4. Parasyphilis wordt veroorzaakt door chemiesatie en

syphilisatie...........144

Slotbeschouwing...........162

Kaart van den Preanger met eene toelichting . . . .165

-ocr page 16-

„How poor are they that have not patience!
„What wound did ever heal but by degrees?"

Othello, the Moor of Venice.
Shakespeare.

-ocr page 17-

INLEIDING.

Voor den geneeskundige wachten in de tropen vele vraagstukken.
We
zien, dat in indië toestanden bestaan nog zoo achterlijk, waar-
aan een weinig meer begrip van hygiëne zoodanige verbetering
kon aanbrengen, dat reeds hierdoor leed, gebrek, ziekte en levens
konden worden gespaard, dat het voor ons geen vraag meer kan
zijn, of de geneeskunde in de tropen een taak heeft to vervullen.
Het
arbeidsveld is er, het ligt braak, wij hebben de plicht om het
te bewerken.

Het belangrijkste deel der overheidstaak in Nederlandsch-
indië
richt zich op de belangen van den onhygiënisch levenden
„Inlander".

Dit wordt ook voor den Preanger ingezien, al zagen de bewo-
ners dit niet in. Wij doen verstandig de oorzaak der treffende
onverschilligheid, waarmede het Soendaneesche volk den medi-
schen dienst in den
Preanger pleegde te bejegenen, niet bij dit
volk, doch bij ons zelve te zoeken.

De Soendanees was van onze medische hulp niet gediend; im-
populair waren wij medici haast overal in het land. Toen ik in
de hoofdstad
Bandoeng mijn werk onder hen begon, was er juist
een ernstig opstootje voorgevallen, waarbü de gewapende macht
met de bajonet op \'t geweer kracht had moeten bijzetten aan de
op medisch voorschrift bevolen afzondering van choleraverdachte
zieken.

Van Gorkom, destijds leider te Bandoeng van den Burgerlyk
geneeskundigen dienst in
West-Java, begreep, dat propaganda der
geneeskunde pas dan kans van slagen zou bieden, mdien de
propagandist niet meer vreemd stond te midden der inlandsche
maatschappij, doch zich in de samengestelde inheemsche verhou-
dingen, gebruiken en spreekwijze thuis begon te voelen, en door
de „Inlanders" als een hen welgezind werker werd erkend.

Slaat men de geschiedenis van den Preanger op, om naar
medici te zoeken, die naar zulk een beginsel handelend gepoogd
hebben, dc geneeskunde onder het volk ingang te doen vinden,
dan heeft men niet lang werk. Ik weet slechts van twee menscheii,
die zich de moeite gaven, eerst van het volk te leeren, alvorens zy
aan het volk gingen leeren; deze zijn:
de Wilde, een eeuw geleden

-ocr page 18-

in de streek van Bandoeng en Soekaboemie, en Bakker te Tasik-
malaja,
een vijftiental jaren terug.

Van beiden is het bekend, dat zij zulk een voor den eenvoudigen
dorpsman aantrekkelijke hulp wisten te verschaffen, dat de dienst
zich in een groote mate van populariteit kon verheugen. Hoe on-
gekunsteld, het tegendeel van officieel,
Bakker met zijn volkje
omging, heb ik het voordeel gehad zelve dikwijls te mogen aan-
zien. En dat
de Wilde dezelfde gave moet hebben bezeten, daarvan
vindt men nog de bewijzen in de archiefstukken uit dien tijd.

De Wilde werkte in het begin der vorige eeuw te Bandoeng,
waar hij ver van eigen landgenooten — er waren toen maar drie
Hollanders in het land tusschen
Buitenzorg en Bandoeng ! — te
midden van louter Soendaneezen leefde. Het bestuur van den
Preanger zetelde er buiten, aan de noordkunst te Cheribon. De
Resident
Macquoid schreef in 1814 over dien chirurgyn de Wilde,
„that he has been very succesful, not only in introducing
„and establishing the vaccine inoculation but likewise that
„he has bestowed considerable trouble in extending the same
„within the sphere of his means, through his knowledge of
„the Sundalanguage and the great confidence which the
„natives of these districts have in him in consequence of his
„long residence among them."

Raffles belast hem het daaropvolgend jaar met de eerste
medische propaganda in den
Preanger:

„Mr. de Wilde, late Assistant and Overseer at Bandong,
„and who had the charge of the vaccinedepartement under
„the late Government and has since established it at his own
„private charge, appears best calculated."

We zullen later het tericht tegenkomen, dat Raffles opdracht
gaf met de bestrijding der venerische ziekten in den
PreangeJI
aan te vangen. Dat de overheid zich de verbetering van ongezonde
toestanden als taak voor oogen had gesteld, staat dus wel vast.

Er waren echter aan de uitvoering zulke schier onoverkoomlyke
moeilijkheden verbonden, dat de meeste voornemens, zoodra zü
het stadium der organisatie hadden doorloopen, vastliepen.

Een der redenen lag in de geringe moeite, die de uitheemsche
medici zich gaven om thuis te geraken in het inlandsche leven,
en de levenswijze, een tweede in de onverschilligheid van het volk
voor nieuwe, meestal onbegrepen voorschriften. Men was er langen
tijd ongemoeid gelaten, had op eigen ondervinding en uithoudings-
vermogen leeren vertrouwen, en profiteerde van de vrijheid om
te blijven doen als het voorgeslacht had gedaan.

Er zijn namelijk in den Preanger geene contractantenverblü-
ven, zooals wij die daarbuiten wel kennen, dwang was derhalve
uitgesloten. Hoogstens kon men met eene ongeoorloofde pressie,
door „prentah aloes" (een „zacht bevel") soms wat menschen

-ocr page 19-

voor den dokter bijeentrommelen, maar ten eerste ging dit dus
niet van harte, en ten tweede was het altijd de zelfde categorie
van lieden, die niets in de melk te brokkelen hadden, die zich voor
zulke „koempoelans" (bijeenkomsten) hadden te leenen, de eigen-
lijke burgerij, die liet zich gezond of ziek, nu eenmaal niet bijeen-
drijven.

Wel kon Winckel probeeren in eene vergadering te Bandoeng
van landheeren en planters uit den preanger bij de witheemschen
geestdrift te wekken voor de algemeene toediening van chenopo-
dium aan alle mheemschen op hunne perceelen — ter bestrijding
der vermeende mijn wormziekte in den
Preanger —, maar deze
behandeling systematisch doordrijven kon hij alleen in de gevan-
genissen; daarbuiten lieten zich de mijn wormdragers niet vangen.

Toen ik, in dienst getreden, de taak kreeg de volksziekten onder
de vrije en op hun vrijheid zoo beluste Soendaneezen op to sporen
en te beteugelen, stond ik voor de moeilijkheden, hierboven ge-
schetst; ik ontveinsde mij geenszins, dat zij ernstig waren.

In de „Mededeelingen van den Burgerlijken Geneeskundigen
Dienst" van 1919, kan men een verslag vinden van een studiereis
van
Winckel. Hierin beschrijft hü het verloop van mynworm-
kuren by eene bevolking, die evenals de Soendaneesche meer op
haar vrijheid, dan op het bevrijden van haar mijn worm-parasieten
was gesteld; een zeer groot aantal personen werd gekuurd, schrijtc
Winckel, maar 86 % vertoonde zich na de kiiur niet weer. Over
zulk een succes wilde ik liever niet struikelen, en ik begreep, dat
andere wogen waren te bewandelen, om het gestelde doel te berei-
ken. Slechts een klein deel der door my gekuurden vertoonde zich
niet weer: dit was minder dan 8 %.

Ik slaagde door met het volk te coövereeren. Het kan misschien
zijn nut hebben even mede te deelen, hoe wy — de Soendaneezen
en ik — dit hebben aangelegd; want de exploratie op deze wijze
verricht gaf Ijetrouwbare uitkomsten, wekte belangstelling by de
massa, en dreef tot een spontaan verlangen naar verbetering der
onhygiënische toestanden. Waarschijnlijk is dit ook voor andere
gewesten gewenscht. Indien het elders tot navolging vermocht
te prikkelen, zou men er de bevolking een dienst mede kunnen
bewijzen.

Omdat ik uitging van den wensch tot coöperatie, en directe aim-
raking tusschen ondei-zochte en onderzoeker voor de vervulling
van zulk een wensch onmisbaar is, verwierp ik van den aanvang
af elk aanbod tot hulp van officieele zyde my aangeboden. Dit is
i\'eeds iets ongewoons; men is gewend, dat zy, die met een „wettig
acces" in de dorpen binnendringen, door een of meer, hooge of
lage dragers van het gezag worden begeleid. Toen ik vroeg hiervan
voor mijn medisch werk verschoond te mogen blyven, my slechts
aanbevelend voor de hulp, die ik eventueel noodig mocht hebben

-ocr page 20-

en dan vragen zou, viel dit bij de bevolking niet in slechte aarde.
Alléén kwam ik dus in de plaats, waar ik de bewoners wilde onder-
zoeken, natuurlijk was er dan eerst niemand te zien, maar lang-
zamerhand kwamen er meer en meer menschen, mannen, vrouwen
en kinderen zich om mij heen verzamelen, als zij maar eenmaal
hadden gehoord, dat ik hun taal sprak, en geen volkomen vreemde
was in hun volksgebruiken. Meestal duurde het dan ook niet lang,
of voor de kunstmatige gewrongenheid, die kenmerkend is voor
de ontmoeting tusschen vreemden, kwam een meer natuurlijke
atmosfeer van vertrouwelijkheid, en als dan die eerste officieele
beklemming was geweken — zelden was een tweede bezoek daar-
voor noodig — begon ik over mijn beroep en m\'n taak het een en
ander te vertellen. Ik möèt daarbij dikwijls taalfouten hebben
gemaakt, hoogst eigenaardig is het evenwel, dat dit nooit de vroo-
lijkheid verhoogde; dit zou vooral eiken Hollander bevreemden,
want deze heeft in de fouten van anderen, die zijn taal probeeren
te spreken, altijd grooten schik.

Intusschen zorgde ik er wel zooveel mogelijk voor, om al was
het doel van mijn komst dan ernstig genoeg, in het discours niet
te zwaar op de hand te worden; de aandoenlijke tirade\'s, in de
propagandageschriftjes over tuberculose, mijnwormziekte enz. zijn
voor den van zulk eene sentimentaliteit nog verschoonden „Inlan-
der" ongenietbaar, dus niet doelmatig.

Misschien doe ik goed te vertellen, wat ik met hen besprak. Het
gebruik van een tolk achtte ik uit den booze. Er gaan in de inland-
sche maatschappij vele anecdotes rond over historische personen
in den
Preanger, die als bestuurder van het land belangrijke be-
slissingen door hun tolken lieten overbrengen, zonder in staat te
zijn ook nauwkeurig te controleeren, wat inderdaad overgebracht
werd. Zoo lang is het nog niet geleden, dat te
Soemedang een
Soendaneesch ambtenaar bij den tijdelijk daar toevenden Euro-
peeschen hoogwaardigheidsbekleeder op audientie kwam, om voor
een vermeend onrecht herstel te zoeken; den tolk werd opgedragen
den verongelijkte mede te deelen, dat hij in genade was aangeno-
men, maar door eene voor den vreemdeling nauwelijks merkbare
verandering in het zinsverband, wist de gladde tolk met verheffing
van stem den requestrant ten aanhoore van zyn meester het tegen-
overgestelde over te brengen, namelijk, dat hij uit den dienst
was ontslagen.

Het is niet ondenkbaar, dat een dergelijke snaak bereid zoude
zijn, om ten aanschouwe en in het bijzijn van een geneesheer, diens
publiek voor de praktijken der medici te waarschuwen; men zou
dan als men tolken gebruikte machteloos staan. Gebruik daarom
als propagandist liever weinig woorden, maar nooit een tolk, dien
men niet kan verstaan, zoo is mijn gedragslijn geweest.

Wel liet ik soms een der menschen uit het publiek in zijn eigen

-ocr page 21-

woordenkeuze nog eens de uiteenzetting herhalen; ik kon daardoor
tevens controleeren, of ik duidelijk genoeg was geweest, en indien
bleek, dat enkele dingen onvoldoende waren begrepen, konden zulke
leemten tijdig worden aangevuld.

Hen werd gezegd, dat menschen dikwijls ziek waren, zonder dat
zij, noch hun omgeving dit wisten, en dat pas het onderzoek van
deskundige vakmannen in staat stelde om de ziekte te herkennen.
Door voorbeelden uit de voor hen bevattelijke dagelijksche prak-
tijk, en door demonstratie, macroscopisch en geregeld ook micros-
copisch, van de bij hen gevangen parasieten, werd veel wat voor
hen onbegrijpelijk was, en op goed geloof dreigde te worden aan-
vaard, verduidelijkt en verwerkelijkt.

Vervolgens wees ik er hen op, dat zulke deskundige onderzoe-
kingen altijd iets vervelends hadden, zoowel voor den onderzochte
als voor den onderzoeker, eerstens omdat de bezigheid tijdroovend
was en slecht werd betaald, maar ten tweede, omdat bepaalde
onderzoekingen, zooals die van het bloed — en van den darminhoud
in \'t bijzonder — als regel gepaard gingen met eenige onaangename
sensaties, bij het laatste ook voor den explorateur. Daarop legde
ik hen uit, dat samenwerking tusschen behandelde en behandelaar
per se noodig was, wijl gebrek hieraan, misleidende onzuivere uit-
komsten zou geven; dat, als juiste indrukken omtrent de verbrei-
ding en ernst van zekere besmettingen niet konden worden verza-
meld, de bestrijding ondankbaar en te duur zou worden. Kon uit de
uitingen, houding, mimiek, enz. van het publiek worden opgemaakt,
dat de stemming er was, dat de uiteenzettingen waren begrepen,
dan was het geen kunst meer hen zélve de conclusie te doen trekken,
primo, dat het beter was, om
niemand tegen zijn verlangen in te
onderzoeken, secundo, dat als iemand zich hiervoor
vrijwillig aan-
gaf, hij ook als vrij man zedelijk
gebonden was, om stipt naar de
instructie\'s van den dokter te handelen, zelfs dan, als de dokter
niet bij hem was. Tijdens zulke conferentie\'s, (die altijd in het
publiek op een dorpsplein, in een of andere openbare vergadei-zaal
of in een schoolgebouwtje plaats hadden) was het leerzaam en
aardig om te zien, hoe langzamerhand het geheele gehoor (grijs-
aards, mannen, vrouwen, kinderen) in affect begon te komen,
omdat de sterke remmen werden losgemaakt; er kwam dan een
zekere natuurlijke vrijmoedigheid, zonder dat deze ooit in een
onbeschaafde ruwe vrijpostigheid overging. Was er de goede stem-
ming, zoo uitte ik openlijk mijn vrees, dat nu, na zulk een openhar-
tige schildering van de onaangename zijde van een onderzoek,
zeker wel niemand bereid zou worden gevonden, om zich hieraan
te onderwerpen; ik maakte het den menschen doorgaans gemak-
kelijk door er nog uitdrukkelijk op te wijzen, dat alleen zij, die
VÜzonder veel prijs stelden op een geneeskundig onderzoek, daarvoor
in aanmerking mochten komen. Wie wil? zoo vroeg ik eindelyk

-ocr page 22-

weifelend, alsof ik twijfelde öf er een zou willen, maar zeker, dat
velen wel willen, maar weinig uitverkoren waren. Overbluffend
(voor hem, die zulke massale uitbarstingen van enthousiasme
zelden te zien krijgt) was steeds de reactie op de goed gevoerde
actie. De
animo was altijd zeer groot. Er moest soms gekozen
worden, en als men hiertegen bezwaar maakte, liet men het lot
beslissen, wie tot de proefpersonen mochten behooren. Indien de
middelen, waarmede mijn dienst was uitgerust niet zoo bescheiden
waren geweest, zouden op deze manier door
coöperatie een onbe-
paald groot getal menschen zich vrijwillig aan onderzoek en behan-
deling hebben onderworpen, en zeker ook trouw de proef, die
soms een beproeving is, ten einde hebben gebracht. Deze menschen
waren meerendeels z.g. „önontwikkelden", maar zij beschikten over
voldoende intelligentie en karakter, om op hun begrip en daden
staat te kunnen maken. Dat ik mij bij deze experimenten beperking
oplegde, had nog een andere reden: mijn taak richtte zich op eene
bestrijding van volksziekten, evenwel scheen het mij noodzakelijk,
dat vooraf zooveel mogelijk bacteriologische en klinische gegevens
werden verzameld, van waarde voor de beoordeeling van „dew
staat der volksgezondheid". In het blinde weg tegen den m^nvorm
optreden, zonder te weten, of er van wijn wormziekte sprake was,
scheen mij niet in \'t belang van \'t volk. Ik controleerde alle behan-
delde gevallen. Teneinde over eenige jaren een objectieven indruk
over de infectie, gegrond op betrouwbare experimenten, onder \'t
nog onbehandelde volk te verkrijgen, paste ik steekproeven in de
bevolking der verschillende plaatsen toe. Eenige duizenden
individuën, behoorende tot beide sexen, en alle leeftijden, wonende
in de vlakte, op de hellingen of op de hoogteplateaux werden
klinisch onderzocht en op hunne dejectie\'s gecontroleerd.

Voor zoover de beschikbare tijd en de ter beschikking staande
hulpmiddelen dit toelieten, werd dus de verkenning in de breedte
niet verwaarloosd. Er werd geëxploreerd in de hoofdstad van het
gewest, in de steden der regentschappen
Bandoeng en Soeme-
dang,
en in de afgelegen dorpen, een dagreis van huis. De scholen
werden niet vergeten, en zieken werden in hunne woning bezocht.

Principieel weigerde ik gereglementeerde poliklinische stations
op te richten; mijn taak vatte ik in dien zin niet op, want ik
wist bij ondervinding, hoeveel tijd met de behandeling van zwee-
ren, hoest en buikpijn is gemoeid O-

») In 1911 begon ik met toestemming van Van öorkom mot de instelling
van ean aantal poliklinieken buiten de hoofdstad in het regentschap
Banuokno,
en hield dit een jaar vol; toen was het welletjes vond Van Gokkom en ik
moest beamen, dat ik niet het bewijs had kunnen leveren, dat deze kantoren
voor distributie van chomicalion a:in oon dringende behoefte tot voorziening
in geneeskundige hulp aan het volk voldeden.

Toen ik in 1912 naar Garoet verhuisde maakte ik wel werk van polikli-
nische liulp, doch verbonden aan do kliniek, waar ik dagelijks zoo noodig

-ocr page 23-

Een niet onbelangrijk onderdeel van het werk betrof de controle
op de vaccinatie tegen de pokken. Pokkenepidemieën hebben in
den
Preanger niet ontbroken, zij komen er nog wel, doch nu
spaarzaam voor, en worden meestal goed en snel bedwongen. Ten
deele ligt de verklaring hiervan in den goeden invloed der vacci-
natie en revaceinatie. De vaccine is uitmuntend, de vaccinateurs
zijn goede krachten, inderdaad wordt gemiddeld het voorgeschre-
ven procentage van het zielental wel systematisch gescarificeerd,

maar...... het meerendeel der geënten veegt de vaccine van den

arm af, vóórdat de entstof is geinoculeerd. Ik kon dit feit aantoo-
nen, door dadelijk na de plaats gehad hebbende revaccinatie\'s,
eenige dagen daarna opnieuw te enten, en dan persoonlijk alle
geënten te controleeren; ik vond dan van 25 tot 75% myner
entingen beslist positief uitvallen. Deze proeven nam ik op ver-
schillende plaatsen in de beide regentschappen, bij honderden
personen. Deze uitkomsten brachten mij op de gedachte, dat er
nog andere factoren moeten zijn, die een rol spelen in de bevei-
liging van het volk tegen uitbreiding der pokkenepidemiën.

De bovengenoemde ervaring, met de uitkomsten der verken-
ningen op ander gebied, met hetgeen de inspectie\'s leerden, aan-
gevuld door de ondervinding opgedaan tijdens de voorafgegane
jaren van particuliere praktijk onder in- en onder uitheemschen,
verschaften een meer dan vluchtigen indruk van den gezondheids-
toestand in den
PREANGER. Die indruk is gunstig.

Men staat eerst tegenover zulk een uitkomst, die men niet
verwachtte, vreemd. Maar als de feiten sterk spreken, en deze
door controle niet worden weersproken, dan zou het zeer onwe-
tenschappelijk zlin om deze te willen
ignoreercn.

Het is noodzakelijk deze feiten en de consequentie\'s, die wij er
uit hebben te trekken, onder de oogen te zien. Eene poging in dien
zin wordt in de volgende bladzijden gedaan, door den invloed der
kultimr, die haar stempel drukt op de morbiditeit te ontleden.
Hiertoe zijn noodig enkele bekende en vaststaande punten van

ziokon opnomon kon. Ik hob noradon do polikliniokon, dio óénm.ial of twee-
maal \'s weoka, buiten oonig verband mot do kliniek werden gehouden, niet
do grooto uitbreiding to geven, dio kort golodon word voorgesteld. Ik zio, dat
or nog anderen zijn, dio do zelfde nieoning Itebbon.
Öon. t.
v. NI. l\'923 blz. 815: de ririteu; „Poliklinieken voor do bevolking.\'
«Zoo zio ik ovor hot algomoon zoo woinig
buccos van mijn arbeid, dat ik
er nooit mot opgowokthoid werk on dat ik or nooit de onkosten van hot
öouvernomont beloond acht." . .

«In overeenstemming met het feit dat zelfs wij, doktoren, zoo wemig succes
»zion van onzo genocswijzo, blijkt hot mo telkens dat ook do bevolking zo
iniot hoog aanslajvt, al komt zo nog vrij talrijk op." ,

n\'t Is jammer, dat wij zoo den naam onzer goneeswijzo m do wjuigschaal
stollen."\'

-ocr page 24-

vergelijking, welke men kan vinden door verschillende wijze van
leven en verschillende verschijnselen van ziekte in een en het
zelfde terrein van onderzoek te betrekken. Dit is niet mogelijk
binnen de enge wanden van het laboratorium, en is zelfs nog
bezwaarlijk binnen de muren van een ziekenhuis, maar men moet
daarvoor gaan zoeken in de zoogenaamd vrije samenleving. Hier
ziet men, als ware het een experiment in het groot, welke omstan-
digheden het wei-zijn en onwel-worden beheerschen.

Zulk eene vergelijking heb ik in den Preanger gezocht, het is
deze, welke ik hier in grove lijnen zal moeten weergeven. Men
verwachte daarbij geen cijfers. Dit is van later zorg, eerst behoo-
ren de lijnen, waarlangs wij in de diepte willen graven, te worden
uitgestippeld. Bewijzen kunnen wij op biologisch gebied in dat
tropische rijk nog weinig; men moet zich voorloopig tevreden
stellen met op opmerkelijke feiten te wijzen.

In het eerste hoofdstuk geef ik een paar opvallende trekken in
het karakter van het land, van het volk, en van zijn gezondheids-
toestand. Dit is alles zeer algemeen gehouden, want de verleiding
om op enkele zaken dieper in te gaan moest worden weerstaan,
daar te vele details aan het algemeene inzicht in den weg zouden
staan. Men zal dit moeten begrijpen, dat elke „Inlander" zich infec-
teert, en reinfecteeren móét, doch dat niet allen hierop met
blijvende ziekten reageeren. Dat er zoo talrijke infectie\'s plaats
hebben is een gevolg van het gebrek aan hygiëne; dat op zoo
menige infectie voldoende aanpassing mogelijk blijkt is een gevolg
der sobere levenswijze — dat is óók hygiëne.

In het tweede hoofdstuk zal ik de vergelijking opnieuw opstel-
len, beperkt tot syphilis en parasyphilis.

In dit hoofdstuk vindt mien aangeduid het verband, daarnevens
de tegenstelling tusschen natuur en kuituur, syphilis en para-
syphilis. ,

In het derde hoofdstuk kan ik eenige aanwijzingen geven, dat
het waarschijnlijk de chemismen zijn, welke in kultuurlanden
veelvuldig aanwezig, den weerstand slopen, en de vatbaarheid voor
ziekte vergrooten. Die ervaring deed ik op door waarnemingen
in de praktijk in
indië; in Europa gekomen, en in staat gesteld
tot bestudeering der litteratuur, bleek mij, dat door mannen van
naam in het wetenschappelijk leven dezer dagen, een twijfel wordt
uitgesproken, die aan mijn bovengenoemde onderstelling steun
geeft; om dit aan te toonen deed ik uit de litteratuur hier en daar
een greep.

Ter aanduiding der schadelijke agentia met een algemeene term
gebruik ik het woord: chemiesatie.

») Ter verontschuldiging voor het gebruik van dezo ongewone uitdrukking
diene, dat het er om te doen -is, don nadruk te leggen op de beteekenis

-ocr page 25-

Men denkt bü „civilisatie" aan beschaving. Ik houd het voor
onwaarschijnlijk, dat het feit, dat iemand beschaafd is, of dat
iemand zich inspant om zich te beschaven, de oorzaak kan zijn,
dat hij degenereert; er moet m.i. aan een
stoffelijk stimulans
gedacht worden, als oorzaak van ziekelijk verval. Door nu voor de
aanduiding civilisatie te substitueeren chemiesatie, heb ik te ken-
nen willen geven, dat niet een geestelijk, maar een stoffelijk agens
de oorzaak der paralues is: de paralyse wordt veroorzaakt door
chemiesatie en syphilisatie.

In het laatste hoofdstuk breng ik enkele voorbeelden ter stavmg
van de zoo juist genoemde veronderstelling bü elkaar. Dit vraag-
stuk ligt, naar ik meen, in de sfeer van belangstelling der tropen-
artsen. De
Physiologie leert ons, dat alleen zwakke en matige
prikkels de energie verhoogen, dat sterke het vermogen remmen,
en zeer sterke het vernietigen; dat — en dit is van even groot
belang — de prikkelbaarheid van orgaan en organisme niet con-
stant is, maar zich voortdurend, meestal onopgemerkt, wijzigt. Dit
voelt de gezonde mensch aan zich zelve dagelijks, hoe veel sterker
moeten deze schommelingen aanwezig zijn bij den zieken mensch,
in de ongezonde tropen.

Als wij het vervolgen der micro-organismen als het uitsluitend
doelwit beschouwen, geen of onvoldoende rekening houden met het
natuurlijk weerstandsvermogen der levende cellen van het macro-
organisme, dan is er geen twijfel aan, dat onze aansprakelijkheid in
dezelfde verhouding toeneemt, naarmate wij door onze kuituur
verder van de natuur afdwalen: de toestand van het individu en
van het ras ligt meer dan ooit in de handen van den geneeskundige.
Dit geldt uiteraard voor alle afwijkingen en pogingen tot herstel,
het geldt heel sterk voor de zoo verbreide syphilis in de tropen.

Waar het misbruik in genot- en geneesmiddelen toeneemt, nemen
de paralyse en tabes toe; daarbij nog andere kultuurziekten. Door
meer te willen dan we kunnen en wat we kunnen te snel te willen,
zaaien wij Chemismen, oogsten ziekten, en bewijzen daarmede
kuituur en natuurwetenschap, het inlandsche en ons volk een
slechten dienst.

De kuituur wil veredelen! , j ^ j

In dit geschrift heb ik mij niet beijverd om de voordeelen, de
winst aan sociale en geestelijke waarden van dit streven in liet
licht te stellen.
Dit was, meende ik, overbodig. Dit nut is algemeen
bekend. „ „ •

Clay zeide in zijn rede „Natimrivetenschap en /^f ^«\'f\',
April 1922 bij de plechtige opening van zijn Physisch Laboratoiium

van liot stoffolijkü, liet kunstmatig-chemisclio oleniont m proco^
civilisalio noemt. Do bedoehng zal bij de bespreking der
paras>phili3
\'luidelijk worden.

-ocr page 26-

der Technische Hoogeschool te Bandoeng gehouden, duidelijk
genoeg, waarnaar onze kuituur voor
Indië moet streven. „Ze moet
zich baseeren," zoo sprak hij, „op de natuur, ze moet zijn een be-
paalde
ontivikkeling hinnen de grenzen door de natuur zelf
gelaten."

Vereischten voor een levenwekkende kuituur zijn, een zich be-
wust ten doel stellen, een opzettelijk zoeken van kennis der
natuur, van middelen, en der werking dezer middelen,
die tot
dat doel voeren.

Maar er is meer. Wij moeten ook kennen de middelen, en de
werking der middelen,
die niet tot dat doel voeren, die daaraan
voorbij voeren,
hinten „de grenzen door de natuur zelf gelaten",
tot in de uitersten
door de nutuur zelve, in ziekten en sterven
gesteld.

Deze middelen veredelen niet, maar maken den mensch ziek
naar lichaam en geest.

-ocr page 27-

EERSTE HOOFDSTUK.

§ 1. DE PREANGER EN ZIJN SOENDANEEZEN.

De Preanger is sinds 1864 eene residentie; in dat jaar werd
er een hoofdstad gemaakt, en deze aangewezen als zetel van den
eersten Resident der Preanger-Regentschappen.
Bandoeng kwam
aan de spits. O

Dit tijdstip is betrekkelijk kort geleden; de kuststreken waren,
wat betreft de aanvang der aanraking met Portugeezen, Hollan-
ders, Britten en Chineezen, den
Preanger minstens twee eeuwen
vooruit. Dit land en zijn bewoners leefden in afzondering.

In het begin der 19e eeuw sloeg Daendels den grooten postweg
door het land heen, maar bleef eiken vreemdeling, tenzij met bij-
zondere zending door de Regeering belast, de toegang verboden;
Chineezen, in grooten getale reeds in
Batavia, buitenzorg, kra-
wang
en Cheribon ingeburgerd, werden pas veel later toegelaten.
Omstreeks 1830 was het aantal Europeanen, dat zich in het land
tusschen
Bandoeng en Buitenzorg had gevestigd, nog niet grooter
dan eenige tientallen; nu is het meer dan 16.000!

Sinds in het midden der vorige eeuw de politieke isolatie opge-
heven was geworden, het bestuur met een eigen Resident, en As-
sistent-Residenten in elk Regentschap werd ingesteld, erfpachts-
perceelen werden uitgegeven, daarop tegen het einde der eeuw een
spoorweg door het land werd getraceerd en het wegennet aanzien-
lijk werd uitgebreid, begon de invloed der uitheemschen in eenige
centra der primitieve cultuur door te dringen.

Aanvankelijk bleef die invloedssfeer tot een paar steden be-
perkt. Daarbuiten, ook zelfs op het terrein der westersch beheerde
Icultuurondernemingen was de inwerking van het vreemde kui-
tuurelement nog zwak,\'of pasten de uitheemschen zich vlot aan de
inheemsche omgeving aan, zoodat het primitieve volk zich zelve

gelijk kon blijven. , . ,

De uitheemschen passen zich in den laatsten tyd veel minder
aan den eenvoud der inlandsche omgeving aan, terwijl de inheem-
s
chen meer dan vroeger het voorbeeld, door uitheemschen in hun

M Hot togonwoordigo Bandoeno is niot oon centrum van ««"P^o^koly^^^^
kuituur. Deze plok werd oon oouw geloden door
Daekdels "\'\'"J

de Regent \\vA hierheen te vorliuizon. Dakndels\' keuzo is uit oen sanitair

•oogpunt uitstekend goweost.

-ocr page 28-

levenswijze gegeven, beginnen na te volgen. Deze verandering,
die niet in het ras, maar in de levenswijze plaats grijpt, is voor
elkeen, die de oude zeden kent, onmiskenbaar.

Het gevolg is, dat er scheiding is gekomen in de oorspronkelijk
gelijkvormige massa; er zijn vooruitstrevenden, en behoudenden,
waartusschen allerlei schakeeringen van neutralen of gematigden.

Te midden van het inheemsche ras bewegen zich vreemdelingen,
waaronder de Soendanees alles verstaat, wat van buiten den
Preanger komt, dus niet alleen Europeanen, Chineezen, Japan-
ners, Klingaleezen, maar óók Maleiers, Javanen, Madoereezen,
Sumatranen, Balineezen, welke gemakshalve samengevat worden
onder het verzamelbegrip: „Inlanders". Hier is evenmin iets tegen,
als tegen \'t gebruik van de aanduiding Europeanen, mits niet
worde vergeten, dat Soendanees en Menangkabauer, Atjeher en
Javaan, evenveel verschillen, als Deen en Portugees, Brit en Hol-
lander. De
Preanger is nog overwegend Soendaneesch, maar men
vindt er reeds een behoorlijk aantal uitheemsche rassen.

De bewoner van Nederland kan zich moeilijk een juiste voor-
stelling maken van den invloed, die door vreemdelingen op de
levenswijze van zijn landgenooten kan worden uitgeoefend, omdat
hij alleen in de groote steden, en onder exceptioneele omstandig-
heden, daarvan iets bespeurt. Tijdens den oorlog scheen deze
acuut toegenomen, verergerd, zou men haast willen zeggen, omdat
niet in elk opzicht gunstige verschijnselen zich voordeden. Maar
ook buiten den abnormalen oorlogstoestand, is er een uitheemsche
inwerking, maar zoo klein, dat de uitwerking ervan zoo traag ver-
loopt, dat zij niet opvalt. Dit is begrijpelijk, want in Nederland
bevindt zich maar
1.2 % buitenlanders. Praktisch gesproken zyn
deze alleen in eenige groote steden, zooals den Haag, Amsterdam
en Rotterdam. Het overige land is zoo echt inlandsch, dat het mo-
gelijke neigingen tot opvallend vreemde allure\'s temperen kan.

Men kan zich nu eene voorstelling maken van de beïnvloeding
der levenswijze der inlandsche rassen in de Indische kuituurcentra,
als men slechts het procentage vreemdelingen in die streken ver-
gelijken wil met de 1.2 % in ons land.

Nemen wij als voorbeeld de hoofdstad Bandoeng. Een eeuw
geleden waren hier louter Soedaneezen en een paar Europeanen.
\'Poen deze eeuw begon waren er behalve een 30.000 Soendaneezen,
al meer dan 1000 Chineezen, en bijna 1000 Europeanen, en een
onbekend getal Javanen, tezamen ongeveer 7 % vreemdelingen.

Echter de toestanden waren toen nog ouderwetsch, zelfs in de
hoofdstad der Residentie. De Europeaan paste zich meer dan nu
aan een eenvoudige levenswijze aan.

Toen ik 12 jaren geleden in Bandoeng mijn werk onder de be-
volking aanving, waren er een paar, nu zijn er een dertigtal artsen
gevestigd. Dit is mogelijk geworden door de snelle vermeerdering

-ocr page 29-

van het zielental; het aantal Europeanen en Chineezen steeg in
deze jaren tot meer dan 25.000, en Arabieren, Klingaleezen, Ja-
vanen, Sumatranen hielpen het getal „Inlanders" tezamen met de
Soendaneezen vergrooten, want dit nam van 30.000 tot 100.000 toe.
Dit laatste duidt ook wel op eene ongewone inlandsche trek naar
de stad, evenwel dit verzinkt in het niet bij de 10-voudige vermeer-
dering der Europeesche ingezetenen en der Chineezen.

Men ziet, dat het aantal buitenlanders reeds meer dan een kwart
is van dat der „Inlanders", en begrijpt den invloed op de inland-
sche levenswijze.

Er is in den Preanger geen enkele plaats, die in dit opzicht met
Bandoeng kan wedijveren; Soekaboemie komt haar nog het meest
nabij, dan daalt vrij sterk het procentage vreemdelingen in de
steden
Tjiandjoer, Tasikmalaja, Tjiamis en Garoet tot beneden
10, en in
Soemedang tot het procentage vreemdelingen in Neder-
land, dus tot een onbeteekenend getal.

Het is leerzaam, om deze cijfers te vergelijken met die, welke de
volkstelling van
1920 opleverde over de verhouding tusschen In-
landsch, Arabisch, Chineesch, Britsch-Indisch en Europeesch zie-
lental in bekende centra buiten den
preanger. Sinds Guineas
isolatie werd opgeheven, en zich de kustplaats Merauke begon te
ontwikkelen, steeg hier het procentage vreemdelingen in eenige
jaren tijds van nul tot
27 %. In Buitenzorg, dat drie eeuwen voor
vreemdelingen openstond, is het procentage iets lager,
25 %. In
Padang, hoofdstad van Sumatra\'s Westkust, is reeds meer dan
35 % van het inlandsche totaal, van vreemde origine. Kot a-rad ja
on Mangga Besar (het groote onderdistrict van de hoofdstad
Batavia) ontloopen elkaar niet veel, in het eerste is iets minder
dan de helft, in het laatste iets meer dan de helft uitheemsch.
Medan, de hoofdplaats van Sumatra\'s Westkust, en de eenige stad
van
Deli, heeft haast evenveel buitenlanders als „Inlanders", na-
melijk
3128 Europeanen, 15.916 Chineezen, 228 Arabieren en 2153
andere Vreemde Oosterlingen, met 23.823 „Inlanders". Deze laat-
ste vormen niet één ras, of stam, of groep, maar zijn heterogeen,
deels elementen uit het oorspronkelijk land, deels Javanen, boen-
daneezen, Maleiers enz. , • , j
a

Men zal dus, als men de gevolgen der vreemde invloeden op de
levenswijze der inheemschen wil nagaan, niet allereerst deji
Preanger, doch in de kuststeden zoeken moeten; maar, en dit is
het uitgangspunt onzer besprekingen, die invloed is in den l
re-
anger
nü allerminst afwezig, in de steden al merkbaai-, en m ae
hoofdstad
Bandoeng haast even opvallend, als in de hootdsteaen
der overige berggewesten.

-ocr page 30-

Voor de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie was de
Preanger een „heilig huisje". Toen dit lichaam ter ziele was,
bleef bij alle verandering in „kultuurstelsel" de afzondering zoo-
veel mogelijk gehandhaafd. Het was in het Preangerland rustig,
in vergelijking met de kusten, en er is opvallend weinig gevochten
geworden. Het land bezit geen havens, oorlogen bleven het be-
spaard. Uit zichzelf vecht de Soendanees niet, hij is weinig mili-
tant.

Het devies, dat aan den ingang van het w^jdsche gebouw van het
Departement van Oorlog te
Bandoeng prijkt: „Si vis pacem para
bellum", is niet voor hem geschreven; zijn motto is: „Si vis pacem,
para pacem".

Zonder oorlog heeft het land reeds lange vrede. Het is deze
vrede, waarvan de inwoners zoo hebben geprofiteerd; het is die
rust — èn veiligheid — welke de Soendanees aan het Nederland-
sche gouvernement toeschrijft.

Na 1865, verheffing van Bandoeng tot residentieele hoofd-
plaats, werd het Europeesch bestuurstoezicht uitgebreid. Te groote
voorstellingen mag men zich van deze uitbreiding niet maken; het
bleef, in aanmerking genomen de groote massa volk en hoofden,
die moest worden bestuurd, eigenlijk nog maar een handjevol
principalen die bestuurden. Doch, deze bleven langer dan nu op
hun standplaatsen; de verkeersmiddelen en wegen lieten niet toe,
dat men zich zoo vliegensvlug als nu per auto verplaatste; er was
dus voor den vreemde tijd om het volk te leeren kennen, en tijd
om het volk het kennen van vreemde dingen aan te leeren. Of-
schoon in technisch opzicht met bescheidener middelen dan nu
voorzien, wist dat handjevol oude bestuursambtenaren toch veel
te verbeteren, in rechtspraak, bestuur, bevloeiing, wegen en onder-
wijs.
Raffles had in 1812 een lange vragenlijst bij de Preanger-
regenten
ingediend; hieruit verwachtte de „Commissie tot onder-
zoek. der zaken op Java" gegevens voor hare beoordeeling van den
algemeenen toestand der bevolking. Hierop wordt in
1867 terugge-
komen.

In 1867 geeft van Rees eene zeer uitvoerige beschouwing „van
„het aantal maatregelen sedert 1816 genomen, waarvan de meeste
„het heil der bevolking beoogen".

Leest men nu die reeks vragen, èn de opsomming der heilzame
maatregelen nauwkeurig na, dan blijkt dat inderdaad schier alle
zaken van groot en zelfs klein belang de aandacht hebben ge-
vraagd ; doch van belangstelling in den gezondheidstoestand getui-
gende vragen en opmerkingen geheel worden gemist. Men maakt
hieruit de gevolgtrekking, dat er veel was, dat verbetering behoef-
de; behalve de gezondheidstoestand. Dit moet ons nu nog treffen,
want de gezondheidstoestand in de vlakte van
Batavia heeft zich
wel in de belangstelling mogen verheugen.

-ocr page 31-

De zienswijze van het tegenwoordig geslacht getuigt van meer
belangstelling in de volksgezondheid ook in den
Preanger, en
duidelijk zijn de toestanden aan het veranderen; handel, industrie,
leger, bureaucratie, een groot aantal uitheemschen hebben de af-
zondering van den
preanger opgeheven.

In de hoofdstad is de primitieve geest aan het verdwijnen, wes-
tersch getinte verhoudingen treden er aan den dag.

De bedoeling van dit geschrift is bespreking van den gezond-
heidstoestand van het Soendaneesche volk. Wenschelijk is het,
alvorens daartoe over te gaan, het terrein van onderzoek in korte
trekken te beschrijven.

De preanger-Regentschappen beslaan een oppervlakte van twee
derde van dat van
nederland, een zesde van Java.

Men kan zich eenig begrip vormen van het bergland binnen en
het lage land buiten de grenzen, indien men zich voorstelt, dat de
zee hare wateren een honderdtal meters opstuwt; gewesten en
landen om den
preanger zijn verdwenen, maar deze zou slechts
een smalle kuststrook verliezen en vele havens rijk zijn geworden.

Priangan — land der geesten — is een vulcanisch bergland;
zijne bewoners behooren tot een bergvolk. Het land bezit geen ha-
vens, het volk geen zeevaarders.

De Preanger is dichtbevolkt. In aanmerking genomen de vele
hellingen en hoogten, welke practisch nog onbewoonbaar bleven,
schijnt eene bevolkingsdichtheid van
187 zielen per vierkante Kilo-
meter, betrekkelijk groot, vooral voor een landbouwend volk. De
dichtheid is iets grooter dan die van
Nederland (180), welke in
de kultuurlanden de 4de plaats, onder
Saksen, België en Enge-
land
, inneemt. Deze bevolkingsdichtheid is klein in Atjeh en
Sumatra\'s Oostkust (13) en heel klein in de Buitengewesten (8).

Aan de vermeerdering van het inheemsch zielental op Java heeft
de
Preanger het grootste aandeel gehad. In 1920 wees de volks-
telling, uitsluitend aan Soendaneezen binnen de gewesteliike gren-
zen, een aantal van meer dan
3.8 millioen. Dit is het hoogste zielen-
tal der Nederlandsch-Indische gewesten. Er is geboorteoverschot,
ondanks de hooge zuigelingensterfte. Hoe groot dit overschot pre-
cies is, kan niet nauwkeurig worden opgegeven.

Het land is even arm aan geschiedenis als rijk aan sagen en
legenden. , ,

Op de westelijke helling van den „Gtedeh", den berg die den
Preanger naar het westen begrenst, ligt Buitenzorg. Hier zun
inscriptie\'s ontdekt, die op een oud Hindoesch rijk wi)zen, dat meer

-ocr page 32-

dan 1000 j. v. C. daar de hoofdstad zou hebben gehad. Op vele
bergtoppen van den
Preanger vindt men Hindoe-oudheden, doch
alle verweerd en vergaan.

Het volk van den Preanger is later dan de hem omrmgende
volkeren, tot het Mohammedaansch geloof overgegaan. Aan be-
trouwbare geschiedkundige bronnen over die tijdperken is gebrek.

De historicus Dr. F. de Haan verzamelde uit oude archieven
veel wetenswaardigs in zijn bekend werk
„Priangan", waaruit ik
slechts enkele voor den medicus belangwekkende bijzonderheden
zal kunnen ontleenen. Het werk van
de Haan sluit af met de be-
stuurswisselingen bij den aanvang der vorige eeuw. Toen ik hem
vroeg, om historische bijzonderheden uit deze, voor het Preanger-
volk zoo belangrijke eeuw, vernam ik dat deze voor het grootste
deel onvindbaar waren; de geschiedschrijver staat hier voor een
„afgrond". Het historische beeld mist door gebrek aan samenhan-
gende gegevens over de ontwikkelingsgeschiedenis van het volks-
leven voldoende teekening. Van een diepen blij venden invloed op
het openbare leven, tengevolge der aanraking van Soendaneezen
met Europeanen blykt niets, wel vindt men de bewijzen van het
streven om den
Preanger verboden terrein te houden.

De Resident van Cheribon, die vanaf de vestiging der Oost-
Indische Compagnie aan de noordkust van
Java, een oogje in
het zeil hield over alles, wat den
Preanger in- en uitging, rappor-
teert in
1720 aan de Hoogmogenden te Batavia :

„Myn ordre syn altoos geweest, en die nog jongst gereno-
„veert heb, dat se — de Regenten van den
Preanger alle
„gasten, \'t sy Javanen off andere vreemde natie\'s welke laat-
ste egter levendig of doot moeten opgebragt worden, sullen
\',\',sien vat te krygen of van kant te helpen......"

Ten bewijze, dat bijna een eeuw later nog volgens dezelfde be-
ginselen werd bestuurd, strekke de herinnering, welke de Regee-
ring te
Buitenzorg aan hare bestuurslieden den 7den Februari
1800 afzond:

„Volgens een aloude ordre mag geen vreemdeling in de

„PREANGER-Regentschappen worden toegelaten...... wegens

\',\'den omslag en de stremming in den arbeid bij den gemeenen
„man teweegbrengend."

Eenige jaren later werd te Batavia met de koepokstof-inentin-
gen onder de inheemschen aangevangen, en kort daarop kreeg de
Regeeringsgemachtigde te
Cheribon opdracht deze ook in den
Preanger door te voeren.

Hü rapporteerde, dat hiermede was aangevangen......

........hetgeen van gevolg is geweest, dat het niet alleen een

„zeer nadeelige beweging onder den Berg-Javaan (lees Soen-
\',\',danees) heeft verwekt, maar geheele districten daardoor
,^verloopen zijn en zig in de bosschen verborgen hebben, tot

-ocr page 33-

„zolang zij geïnformeerd zijn geworden, dat de beide persoo-

„nen (lees doktoren) weder vertrokken waren"......

en in 1822 luidt het nog:......

„zoo zelve, dat in eenige plaatsen wanneer de vaccinateurs
„derwaarts worden gezonden, de vrouwen met hunne kind^
„ren de woningen verlaten en zich in de bosschen verschui-
„len".

Het is wel eenigszins begrijpelijk, dat de animo om onder zulke
schuchtere bewoners de zegeningen der westersche kuituur te
brengen, niet groot was, want nog lang daarna kenmerkte zich
het volk door dezelfde schuwheid tegenover vreemden. Het doel
der uitheemschen, om door meerdere aanraking dieper het binnen-
land in, „de berg-Javanen in heur taal en semmelachtige zeden
„soo wat te penetreeren", (1678) werd, hoe schoon ook, toch maar
door enkelen bereikt. Wat velen niet belette om een oordeel over
dit volk uit te spreken; o.a. gaf
van Polanen, invloedrijk Regee-
ringsman, over den Soendanees deze beschouwing, welko alleen
curiositeitshalve vermeld zij.

„De berg-Javaan is wat zyn geestvermogens aangaat, op
„de schaal der men schel ij kheid alleen boven den Hottentot
„te plaatsen, en de laatste bekleedt daarop de laagste plaats."

De taal, waarvan de uitheemschen zich voor hunne aanraking
met de vele volken van den Archipel bedienden, was het Maleisch.
Er waren Residenten, zoo rapporteerde men in de vorige eeuw, die
„na meer dan twintig jaren in het land te zijn geweest, nog geen
tien woorden Maleisch verstonden". Dat van de taal der Soenda-
neezen nog geringer kennis aanwezig was, is dan ook begrijpelijk.
In „Priangan" vond ik de taal van den Soendanees zeer verschil-
lend genoemd als
„bergtaal", „Soe7idaasch", „Soendaas", „Son-
dfmrsch", „Zoiidase taal", „Bergjavaansch\'*
en „de verbeterde
uitsyraak van dc Javaanse taal"!

Vergeeflijk is het, dat de inheemschen, even sterk onder den in-
druk van de onkunde der uitheemschen, als deze van die der in-
heemschen, moeilijk aan de verleiding weerstand boden, om dezen
te foppen. Als om opgaven van het getal zielen werd gevraagd,
kwamen hierop altijd de meest sombere berichten, bijvoorbeeld
omstreeks 1757 zouden in
Buitenzorg, Kjiawang en Tjiandjoer
„geheele negorijen genoegzaam zijn uitgestorven".

Een der Regenten van den PrbanGER meldt omstreeks deiizelt-
den tijd, dat
„binnen den tijd van zes maanden A25 hwjsgesinnen
»van de 1.000 sttiks overleden zijn".
Maar later komt men achter
de waarheid. ^^ ,

Want van Lawick ontdekt, „dat de bevolking van Krawang wel

-ocr page 34-

drie maal zoo groot was als de Regent van Kraivang opgaf\', en
dat
„Galoengong (lees Tasikmalaja) wel U.000 gezinnen hezit of-
schoon men nog geen 2.000 opgegeven heeft". . ^

Betrouwbare gegevens voor eene medische stertte-statistiek
ontbraken en ontbreken nog. Als dan ook in 1806 de Regeermg
eene opdracht aan den Majoor-medicus te
Krawang geeft, om „te
exploreeren naar de aanleidende oorzaken der generaale sterfte
„onder de Inlanders",
behoeft men naar reëele uitkomsten met te
zoeken. Men kan er zeker van zijn, dat er of slechts ^ne gefin-
geerde „generale sterfte" is geweest; öf als deze er werkelijk was,
hare „aanleidende oorzaken" zeker niet door den Majoor konden
opgespoord worden, daar vóór zijn komst de overlevenden tijdig
op de vlucht zouden zijn geslagen. In de garnizoensplaatsen is het
volk aan den militair gewend, maar in de provincie is de vrees voor
den „soldadoe" nog als een eeuw geleden, groot.

De exploratie\'s, in den Preangbr bevolen, zijn mogelijk wel uit-
gevoerd, doch in ieder geval staan wij, wat de uitkomsten dier ver-
richtingen betreft, voor vraagteekens. Andere gewesten zijn wat
dit aangaat, den
Preanger ver vooruit: van Gorkom, de te vroeg
overleden leider van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst,
wijdde tien jaren geleden aan het naburig gewest
Batavia het op-
zienbarend geschrift:
„Ongezond- Batavia". Men kon tegen het
door hem aangevoerde bewijsmateriaal, aan oude en nieuwe ge-
schiedenis ontleend, niets aanvoeren, maar had bezwaren tegen het
zoo openhartige karakter der conclusie. (Gen. T. v. N.-I. 1913).

Dergelijke geschriften, die hoe pijnlijk zij bü hun verschijnen
ook zijn mogen, toch geen andere bedoeling hebben dan den stoot
te geven tot verbetering, zouden voor meerdere gewesten ge-
wenscht zijn, o.a. voor den
Preanger, over welks gezondheidstoe-
stand men gewoonlijk wel gunstig oordeelt, zonder evenwel in
staat te zijn deze populaire zienswijze met even krachtige histori-
sche en latere gegevens te staven, als voor een objectief medische
beoordeeling wel gewenscht zoude zijn. Dat dit nog niet kon ge-
schieden, ligt voornamelijk aan twee factoren, het geringe aantal
uitheemschen, dat zich in het Soendaneesche bergland vestigde,
en de aangename indruk, die het verblijf in dit land óók op de uit-
heemschen maakte: het ontbrak dientengevolge aan voldoende
prikkel. Dit kon pas beter worden, toen het getal vreemdelingen
ging toenemen, en de invloed, die van hen uitging, zoo was geste-
gen, dat zij praktisch merkbaar werd.

De invloedssfeer der uitheemschen is niet gelijkelijk over den
Preanger verbreid. Het gewest heeft meer dan 600 erfpachts-
ondernemingen, het grootste aantal ligt in de afdeelingen
ban-
doeng
en Soekaboemie, het kleinste in Soemedang.

In de afdeeling BANDOENG bevinden zich op 800.000 „Inlanders",

-ocr page 35-

15.000 Europeanen, in de stad Bandoeng op nog geen 100.000 „In-
landers" 13.000 Europeanen; in de af deeling
Soemedang op
275.000 „Inlanders" 150 Europeanen, in de stad
Soemedang op
11.500 „Inlanders", 60 Europeanen.

Telt men hierbij op het zielental der Chineezen en Vreemde Oos-
terlingen, dat parallel stijgt en daalt met dat der Europeanen,
dan zijn deze weinige cijfers voldoende, om een indruk te bekomen
van de verschillende intensiteit der kuituur in de verschillende
gedeelten van een en hetzelfde land:
Bandoeng aan de spits der
vooruitstrevenden,
Soemedang aan het hoofd der behoudenden;
Bandoeng het terrein der avant-garde, Soemedang dat der ouder-
wetschen, dit zijn de uitersten.

Wil men een samenleving van menschen zien, die het meent te
kunnen stellen zonder westersche prophylaxis en therapie, en het
ook inderdaad zonder stelt, zoo zoeke men in SOEMEDANG.

Aan voorzieningen, zooals die in de stad Bandoeng pogen
te treffen, in verbeterde ziekenhuizen, poliklinieken, verloskundige
hulp, bestrijding van geslachtsziekten, etc., hiervan ziet men in
Soemedang niets.

Voor de kleine militaire bezetting, die er ligt, is aan een
militair arts de hoofdstad als woonplaats aangewezen. Deze kr;jgt
nevens zijn eigenlijk werk een taak te vervullen voor de burger-
bevolking; doch militaire hulp en het primitieve volk weten zich
slecht aan elkaar aan te passen. De officier van gezondheid is de
eenige arts in eene provincie van 275.000 Soendaneezen. Gebrek
aan medische hulp, zou men willen zeggen, maar die arts heeft
eer te weinig, dan te veel te doen. Er wordt polikliniek gehouden
voor het volk, in de hoofdstad dagelyks, buiten in het land op
een paar plaatsen twee maal in de week, maar hoe weinig zieken
komen om hulp, en hoe veel daarvan zijn nog tot het bezoek
geprest. Dit feit trof mü, en ik vroeg ter vergelijking eenige
gegevens aan uit
Atjeh, door den Gouverneur van Atjeh en
Onderhoorigheden, den 25sten Nov. 1921 verstrekt. Uit diens
gegevens ontleen ik, dat in dat land onder een nog niet drie mmil
grootere bevolking, reeds 70 poliklinieken waren ingesteld, en dat
op 18 plaatsen reeds meer dan 25 artsen waren gevestigd. Na de
exploratie, die
van Loon in Atjeh verrichtte, is men tot de ovei^
tuiging gekomen, dat uitbreiding van het getal artsen, in het
bijzonder met psychiaters en oprichting van een gesticht te
Kotaradja noodig is. Over eenige jaren zal de verhouding tus-
schen
Atjeh en Soemedang, wat betreft vooi-ziening aan genees-
kundige hulp, zich dus nog meer ten nadeele van het
Preanger-
regentschap hebben verschoven.

-ocr page 36-

Hoe is het in Bandoeng? .

De afdeeling heeft vele kultuurondernemmgen. Vele perceelp
verwerken in eigen fabrieken het tuinproduct, ei is dus industrie,
maar het landelijke van het bedrijf overweegt. De leiders zijn
uitheemsche planters, die met het volk, èn zijn taal en zijn zeden
gemakkelijker toenadering vinden, dan de stedelingen, die in het
stadsche leven en bedrijf hiervoor noch tijd, noch gelegenheid

weten te benutten. ,

De invloed dier landelijke culture\'s mag men yerwaarloozen,
in vergelijking met het gewicht der stedelijke factoren. De stad
bandoeng was twintig jaar geleden een heel eenvoudig provincie-
stadje; nu is het door de abnorme groei de derde stad van Neder-

landsch-Indië. .

De uitheemschen hebben de leiding. Door hun energie, door hun
initiatief, door hun durf voornamelijk komen er instituten, ge-
stichten, werkplaatsen, winkels, straten, ziekenhuizen.

De Europeaan voedt den „Inlander" op tot westersche gevoe- •
lens, begrippen en handelingen. Het gevolg is niet, dat de , Jnlan-
der" begrip krijgt van kuituur, maar respect krijgt voor de stof,
die de kuituur zich dienstbaar maakt. Over welk een comfort, en
genot beschikken die vreemden, zoo ziet hij dagelijks;
hij iverpt
zich op de producenten van den vreemde!
De massa geestesarbeid,
die de kuituur vereischte om tot een zulk een productie te geraken,
begrijpt hij niet, dit boezemt hem geen belang in,
van de geest
neemt hij niets of bijna niets over.

Niet dat er niets voor intellectueele opleiding van het volk werd
gedaan integendeel, scholen en opleidingsscholen verrezen in zulk
een aantal, dat het analphabetisme in de hoofdstad snel in afme-
tingen slonk, en het kulturisme (niet de kuituur) zich uitbreidde.

Vele dier instituten zijn weelderig ingericht, en hebben leer-
krachten die ten koste van aanzienlijke offers van buiten den
Preanger werden betrokken. In deze opleidingsscholen voor amb-
tenarij en industrie werden de jonge menschen gewend aan wes-
tersche manieren, zeden en taal. Het doel zat hierbij voor, om den
inheemschen hun apathie, hun tevredenheid met eigen lot te ont-
nemen, en door het ten voorbeeld stellen van uitheemsche gebrui-
ken to\'prikkelen tot navolging der nieuwe kuituur. Dit doel nu is
bij een deel in korten tijd voortreffelijk bereikt, vooral in de ste-
den. Ook de bioscopen hebben in deze richting de westersche oriën-
tatie bevorderd.

Of alleen voordeden door zóó snelle „ontwikkeling" worden be-
reikt, dat kan de toekomst pas bewijzen.

Wel trof het mij, dat Mr. Creutzberg in voordrachten, die hij
in Nederland, over het opvoedingsvraagstuk in
Indië hield, zijn
teleurstelling te kennen gaf, dat de recent gekweelde inlandsche
leerlingen een vaak typischen drang naar luxe aan den dag leg-

-ocr page 37-

gen, nadat zij de school hebben doorloopen. Creutzberg vindt dit
een klein bezwaar, maar hij laat toch niet na om te waarschuwen
voor overdrijving in de belangstelling van Europeaan voor de in-
tellectueele ontwikkeling van den „Inlander".

Voor ons artsen heeft het meeste belang of de belangstelling in
geneeskundige zaken ook is toegenomen. Hierop kan men voor
Bandoeng bevestigend antwoorden.

De behoefte aan medische hulp is er bij de Europeanen reeds
voldoende, en groeit ook bij den „Inlander", zij het nog niet in die
mate. In ieder geval is
Bandoeng ver vooruit aan soemedang.
Het eerste is geciviliseerd, het laatste is primitief.

In een schetsje van het Soendaneesche leven wil ik pogen mijne
indrukken over de inlandsche levenswijze samen te vatten.

De Soendaneesche samenleving is gebaseerd op dit beginsel:
samenléven. Haar karakter wijkt af van dat der Europeesche
maatschappij.

Het tijdelijk onderdak maakt de Soendanees gewoonlijk van tij-
delijk materiaal. De behuizingen staan dicht op elkaar; scheiding
tusschen gemeenschappelijke bewoners van één huis bestaat na-
genoeg niet, daar er weinig afscheidingen zyn aangebracht. Bad-
plaatsen, gemakken, enz. zyn meestal ingericht voor gebruik van
de gemeenschap; schijnbaar slecht beschut en onvrij, inderdaad
echter door de alziende oogen der steeds waakzame omgeving be-
schermd tegen overlast.

Kwaadwilligen zouden er een gemakkelijk terrein voor brand-
stichting, roof en aanrading vinden, want de afsluiting der huizen,
deuren, vensters, kasten is er even primitief, als de politie, en de
verlichting. Toch is men er veilig!

Vallen by het lawaai en gehaast in de westersche steden vele
optische en acustische indrukken niet meer zoo op, in het inheem-
sche dorp dringen deze reeds van ver tot in alle huizen, en van uit
het eene huis in het andere ongehinderd door. De lieden bespieden,
bewaken, beschermen elkaar voortdurend, dag en nacht. Dit is dan
ook de eenige manier, waarop eene weerlooze gemeenschap zich
tegen kwaadwilligen veilig voelt, weet, en inderdaad is.

Verstoringen van het evenwicht van een enkel individu, worden
stoornissen in het geheele gezin; die van een gezin weder tot in
de dorpsgemeenschap. Verheimelijking valt moeilijk. Als iemand
is, weten allen van den zieke en van zyn ziekte.

Schijnbaar is er eene groote vrijheid van beweging. In werkelijk-
heid is er ook vryheid, maar wordt deze door sterke remmen aan
banden gelegd, om losbandigheid in de gemeenschap te verijdelen.

-ocr page 38-

De kalmte die er heerscht is soms dus bedriegelijk, want daar-
onder kunAen sterke affecten schuilen. brengen;

De Soendanees is emotieel, doch moeilijk
va^af zijn prille jeugd leert hij deze beheerschen; hij «^^rkt dat
hlTop deze wijze zich het best in zijn gemeenschap

De aanleg van den Soendanees neigt naar het zwaarmoedige
Ziinmuztk! welke bij voorkeur in den mineurtoon speelt, en zic^h
aann^st aan den somberdreunenden gongslag zijner „gamelan ,
doet deze geaardheid duidelijk onderkennen. Het binnenste van
dezen mL?ch leidt hem niet in de richtmg
van hartstochtelijke
SeSngen en luidruchtige uitvallen; hi is gereserveerd.
DaarbTS beleefd. Wellevende reserve is een eigenschap,
wafraL men ook in het westen den man van geestelijke bescha-
ving herkent. De Soendanees doet beschaafd.

Ik zei dat de Soendanees emotieel is. De bewijzen hiervan zag
ik Vermalen; als de ban eenmaal
gebroken, de remmen losg^
ma^t waren dan kwamen sterke uitingen van lust en onlust voor
Tn darnirblLk mij een normaal prikkelbaar mensch, die even-
wel dfreartie^op velerlei prikkels zoo goed in bedwang houdt,
lat hS soms onp4kelbaar schijnt. Overprikkeld of overgevoelig

\'\' Zooaifhet individu is, zoo is de ^^^^

over een reeks van af weer reflexen, die zij doelbewust in bedwang

Edt doch, als zij die eenmaal laat gaan, doeltreffend zijn, raak

^^Eeïde? manieren, waarop deze samenleving de orde handhaft,
is dSr de ingeschreven, maar zeer strenge wetten der etiquette.
Fr is niets waarvoor de Soendanees - zooals elke oosterlmg -
^00 bang is, lis voor het verliezen van zijn fatsoen. Een nerveuze
Soendanees kan zich evenmin beheerschen als een nerveuze Poi-
Q-uffees- maar het verschil tusschen deze twee is, dat de eerste zich
in zijn samenleving onmogelijk maakt, de laatste voor geheel nor-

maal en zeer joviaal doorgaat. ^ . ^ 4. , ^

De Soendaneesche samenleving treedt met aanstonds tegen ver-
oriinen tegen het fatsoen van een harer leden op; zij bUjft zoo lang
moeem verdrmgzaam, is intusschen dubbel op haar hoede, en

"^""Heïhtfen zich de hinderlijke daden dan wreekt zich de massa op
de
asociale tendensen van het individu, en wordt hem of haar het

leven zuur, soms onmogelijk gemaakt.

De Soendaneesche samenleving eischt dus van hare leden eene
trroote dosis
zelfbeheersching. Het decorum dient bewaard. Wat
het decorum verbreekt - toevallen, krampen, bewustzijnsstoornis-
sfn!! geeft afschuw, vóór medelijden. Ziekten, waarb« zulke
Smptomin voorkomen, deden zich onder het volk te zelden voor
Sn dTLt er aan kon leeren wennen, en aan meerdere kennis

-ocr page 39-

hieromtrent behoefte kon leeren krijgen. Geesteszieken worden
daarom in de Soendaneesche samenleving
slecht verdragen. De
sterke effecten, die bij dezen uiteraard ongeremd zich uiten, het
volkomen gebrek aan afdoende middelen ter afzondering, waardoor
oud en jong met den krankzinnige in dichte aanraking blijven, zijn
oorzaak, dat de aanwezigheid van een asociaal persoon tot
onhoud-
bare toestanden
in de dorpshuishouding voert. Het leven wordt er
een hel voor de gezonden, èn voor den zieke. In de elf jaren, dat
ik in die samenleving werkte en verkeerde, werden me enkele
gevallen bekend, dat het dorp zelve voor isolatie van zulke gees-
telijk gestoorden had gezorgd; dit geschiedde dan op dezelfde
wijze, als men dit voor eenige tientallen van jaren in Europa ge-
woon was te doen; onzacht!

Tegenover die categorie van asocialen, welke niet duidelijk
krankzinnig doch moreel zwak schijnen, debielen, zieken met een
gespleten ziel, treedt de samenleving op andere wijze op. Deze
personen stooten zich natuurlijk voortdurend tegen de voorschrif-
ten van wellevendheid, étiquette, en de „mos"; zij worden zich,
voor zoover zij niet te ziek zyn, hunne gebrekkige aanpassing aan
de dorpsmoraal nog wel bewust. Welnu, de gemeenschap maakt
hen het leven zéér zuur, zóó, dat zü zich bezwaarlijk kunnen hand-
haven. Wat te ver af staat van het gemiddelde, hetzij met een sur-
plus (genialen) of een deficit (imbecielen) aan geestesuitrusting,
maald; zich onmogelijk en wordt daarenboven nog onmogelijk ge-
maakt : deze uitersten ontvluchten de dorpsgemeenschap. Een deel
gaat naar de steden, een ander deel gaat naar den vreemde, wat
voor den Soendanees wil zeggen, verlaat den
preanger. Njiuw-
keurige cijfers over het getal Soendaneesche emigranten uit den
Preanger zijn niet beschikbaar. Het is bekend, dat de Preangerees
weinig emigreert. Het heeft mij een gunstig teeken toegeschenen.

Het Soendaneesche volk, verspreid over meerdere regentschap-
pen, die elk hun apart type hebben, vertoont toch in zyn aspect
een onmiskenbare
éénheid. Voor den kenner van het land zijn er
even sprekende verschillen tusschen provincialen van
Tjiandjoer
en Soekapoera als tusschen een Zeeuw en een Groninger. Deze
verschillen beletten het gevoel van eenheid niet. Dit spruit voort
uit de vele dingen, die alle Soendaneezen
hinnen den Preanger
met elkaar gemeen hebben. Allereerst de taal is allen gemeen.
(Buiten den
Preanger gaat het verband verloren).

Dan vindt men gelijkelijk vertegenwoordigd adel, neringdoen-
den, bourgeois en landbouwers. Overal heerscht godsdienstvrede;
er is maar één geloof, dat wordt beleden. Algemeen is het gebrek
aan sociale leuzen en hoogdravende maatschappelijke idealen.

-ocr page 40-

Een zekere dosis redelijk en openlijk beleden egoïsme is allen
gemeen Dit wordt binnen redelijke perken gehouden door een
Loot bezit aan verdraagzaamheid. Tegenover omstendigheden
welke den Soendanees rampen van hooger hand toeschijnen, belijdt

èn beoefent hy berusting. ,,

Wellevendheid kent elk normaal Soendanees zoo van buiten, dat
de hoofsche vorm zelfs den ergsten pauper tot een tweede natuur

^^Ik^meen dat de Soendanees intelligent is. Statistisch vastgelegd
is dit nog niet. Naar het aantal gesproken woorden zou ik zijn
geestesgesteldheid niet afmeten, want hij is
sober in alle uitingen,
ook in het gesproken woord. binet Simon noemt als voornaamste
kenmerk der intelligentie de doelmatigheid, welke dient ,a faire
la vie". Naar dezen maatstaf beoordeeld blijkt dit volk intelligent.

Intellectualisme is den Soendanees vreemd!

Hij is in zijn jeugd leergierig, heel vlijtig en ordelijk op schooi,
heeft voor het schoolbezoek soms groote afstanden door weer en
wind te gaan, maar de kinderen hebben het graag er voor over,
Telfs als zij zich onwel voelen. Bij de meeste daalt het interesse
na de puberteit. Werkelijke studie daarna, zooals dit byvoorb^ld
wordt vereischt, voor de langdurige opleiding tot „Indisch arts ,
is den Soendanees
onwelkom, maar dat heeft hij met veel ooster-
sche rassen gemeen. In 1922 werd aan 11 — elf! — geëxamineer-
den te
Batavia het diploma voor „Indisch arts" uitgereikt.

De artsenscholen te Batavia en Soerabaya leveren een bitter
klein getal Soendaneesche geëxamineerden af, misschien jaarlyks
maar één en dat op 4 millioen Soendaneezen. Wetenschap trekt
hen nog niet aan, zelfs dan niet, als zij weten er een goed stuk
brood mede te kunnen verdienen; de lange weg naar kennis valt
zwaar, de langdurige voorbereiding is onoeconomisch in hun oogen.

Schérpe opmerkingsgave en handigheid maken den Soendanees
geschikt voor practisch werk. Hiervoor gevoelen zij het meest, en
het getal sollicitanten voor het, door den B. D. B. in uitzicht ge-
stelde, ambt van „hulparts" of „dorpsdokter" is dan ook zoo groot
als men maar wil.

Aan misbruik van genotmiddelen geeft de Soendanees zich niet

Ziin voedsel is eenvoudig, hoofdzakelyk rijst met speceryen en
wat vleesch of visch, terwyl de drank bestaat uit het dichtstbijde-
handzynde water, of slappe thee, slappe koffie, soms slappe palm-

^^V^uwen en mannen rooken en pruimen, de onverfijnde inheem-
sche tabak.

-ocr page 41-

In 1820 verbood de Regeering de invoer van opium in den Pre-
anger
! Dit verbod is bij de opheffing der afzondering opgeheven!

Van dit gift maken voornamelijk Chineezen gebruik, al zijn er
reeds aanwijzingen, dat onder Soendaneezen het gebruik zich kan
inburgeren. Van uit
Buitenzorg, waar veel Chineezen zijn en dus
veel geschoven wordt, dringt het heulsap den
Preanger binnen;
het is te
Soekaboemie bij een enkele al achterhaald (Winckel,
1920).

Aan het Verslag der Opiumregie over 1920 ontleen ik
dat slechts in
enkele gewesten van 1902 tot 1920 het opiumdehiet
niet
steeg; onder deze enkele was de Preanger. In véle andere ge-
westen steeg de debietslijn, in enkele zelfs opvallend, zooals in
Batavia en Buitenzorg; in Batavia nam het gebruik in 1920 met
28.7 % toe. De gewesten, die progressief meer opium gebruiken
zyn de
kustlanden en de ■vorstenlanden. Aan het meerder verkeer
met
Sabang werd toegeschreven, dat Atjeh\'s debiet toenam. In
de laatste
7 jaar is het debiet van Atjeh voortdurend stijgend!

De pry\'s daar berekend, is lager dan in den Preanger. Het aan-
tal zielen van den
Preanger is 5 maal zoo groot als dat van.
Atjeh ; de laatsten brachten ƒ 1.719.479, de eerste niet meer dan
ƒ 93.662 op. De Soendanees besteedde in 1920 gemiddeld een
cent, de Atjinees twee gulden dertig cents aan opium bijna 100
maal zooveel.

Het aantal licenties (tot schuiven) was in Atjeh 476, in den
Preanger nul. Het getal opiumverkoopplaatsen was in Atjeh 50,
waarbij nog meer noodig bleken; in den
Preanger — over een
grooter gebied met 5 X meer zielen — maar 4.

Ik heb my bepaald tot de tegenstelling Atjeh—Preanger, en
zou hierop kunnen doen volgen de tegenstellingen in
Batavia—
Preanger, Soerai^arta—Preanger, Deli—Preanger
en nog
enkele andere meer. Ik volsta met er op te wyzen, dat by al zulke
vergelijkingen met andere gewesten de
Preanger een zeer beschei-
den figuur maakt. Hetgeen officieel bekend wordt over het opium-
gebruik in het z.g. opiumdebiet, geeft niet het ware beeld van het
werkelijk gebruik. Het getal officieele verkoopplaatsen breidt zich
uit naar gelang de gebleken behoefte der bevolking aan opium, en
de uitbreiding van den smokkelhandel; er wordt steeds en flink
opium gesmokkeld, waarvan weer een deel wordt achterhaald, hoe
groot de niet achterhaalde invoer is, onttrekt zich geheel aan bere-
kening. Eenigen indruk van den omvang van dien smokkelhandel
kan men te
Batavia krijgen, waar clandestiene importeurs in de
ziekeninrichting plegen te worden opgesloten, om een afdryvings-
kuur te ondergaan, ter onderschepping van doorgeslikte tubes met
opium. In de kustlanden wordt een levendige smokkelhandel in dit
genotmiddel gedreven. Nu plotseling zulk eene inzinking in het
oeconomische leven is gekomen, en de koopkracht is gedaald, ging

-ocr page 42-

het opiumdebiet achteruit, maar het getal aanhalingen van opium
op de kustplaatsen is toegenomen. Een geheel zuiver beeld krijgt
men uit de vergelijking der debieten in een schuivend en met-
schuivend land dus niet. In werkelijkheid is de volksvergiftiging
in de kustlanden O veel verder gevorderd, dan wij weten.

Een ander gift, schadelijk zoodra het volk zich aan het gebruik
algemeen heeft gewend, is de alcohol.

Hiervan wordt door de preanger-Soendaneezen geen gebruik
gemaakt; we kunnen nog met volkomen stelligheid verklaren, dat
alcoholisme in den
Preanger onder inheemschen evenmin voor-
komt als opiumisme.

Ik heb mijn best gedaan om betrouwbare gegevens te ontvangen
over het quantum geïmporteerde alcoholische dranken in de ver-
schillende gewesten, maar ben hierin niet geheel geslaagd. Ik kreeg
wel cijfers over de hoeveelheden, die in de voornaamste havens van
Nederlandsgh-Indië waren ingevoerd, waarbij het grootst waren
die van
TandJONG-Priok, maar hieruit kan men niet besluiten,
dat het alcoholgebruik te
Batavia het hoogst is, want van uit dit
centrum wordt weder opnieuw geëxporteerd naar
West-Java
waaronder de Preanger, en naar de eilanden, Sumatra, Borneo,
Celebes
enz. Het totaal der in de Javaansche havens geïmporteer-
de alcohol geeft echter ten naastenbij eenig denkbeeld van hetgeen
op
Java jaarlijks wordt geconsumeerd. Van het Departement van
Koloniën ontving ik ook de opgave der in de gewesten
Atjeh (met
uitzondering van de vrijhaven
Sabang) en Oostkust van Sumatra
(met uitzondering van Bengkalis) ingevoerde hoeveelheden alco-
holiën, welke ook een indruk geven van het gemiddeld gebruik m
die streken over het jaar 1920.

Nemen wij aan, dat alleen de Europeanen dit genotmiddel ne-
men, dan zou per jaar per hoofd gemiddeld zijn gebruikt, op
Java
aan bier, jenever, rum, (whisky, cognac, arak), en wijn (cham-
pagne) respectievelijk
49, 9, 4 en 11 L.; deze gemiddelden zouden
ter Oostkust van
Sumatra resp. 114, 8, 8 en 11 L. (alles in afge-
ronde getallen) opleveren.

Het behoeft geen betoog, dat men aan zulk eene becijfering geen
houvast heeft voor de exacte meting, hoeveel alcohol werkelijk
door iederen Europeaan is gebruikt. Het zijn schijnbare gemiddel-
den, voor eerste verkenning bruikbaar, als uitgangspunt voor de-
gelijke metingen. Men moet bijvoorbeeld in rekening brengen, dat
in
Atjeh en Deli betrekkelijk minder Europeesche vrouwen en
kinderen zijn dan op Java, derhalve in die landen het schijnbaar
reeds zoo hooge gemiddelde nog behoorde te worden verhoogd, of
dat van
Java overeenkomstig verlaagd. Aangezien deze correctie\'s

\') en de vorstenlanden van Midden-Java.

-ocr page 43-

weder nieuwe correctie\'s zouden vereischen schorte men het defini-
tief oordeel nog op. Toch mogen we uit die cijfers reeds dit feit
vaststellen, dat de gemiddelden zoo hoog zijn, dat zeker niet meer
de Europeanen alleen, maar dat stellig een deel der Chineezen,
Klingaleezen, Arabieren en „Inlanders" ook alcohol gebruikt, wat
o.a. hieruit blijken kan, dat de berekende gemiddelden van alle
bevolkingsgroepen te zamen wederom in
Atjeh en Sumatra\'s
Oostkust hooger zijn (die voor bier zelfs 10 maal hooger!) dan op
Java. Wellicht is men reeds binnenkort in staat aan de hand van
betrouwbare importcijfers in de gewesten
Preanger en Batavia
te bewijzen, hoe laag in het eerste het gemiddelde alcoholgebruik
onder de inheemsche bevolking is gebleven, en de hoogte in het
laatste in de laatste jaren al bereikt. Dit zou nuttig werk zijn met
het oog op de vele acute verwardheden, die in deze laatste jaren te
Batavia en Tandjong-Priok werden opgemerkt; lijders aan zülk
eene krankzinnigheid, die, na enkele d£tgen observatie weer als
„normale" menschen konden worden ontslagen, vindt men in den
Preanger zelden.

-ocr page 44-

§ 2. VERSCHILLEN IN MORBIDITEIT BIJ IN- EN
UITHEEMSCHEN.

Mag men, wat in indie wel eens isi gedaan, den preanger het
Zwitsersche land van
Java noemen? Dit moet worden betwijfeld,
want de
preanger heeft meer punten van verschil dan van
gelijkheid met
Zwitserland. Wel zijn beide landen gezocht als
vacantieoord en vestigt zich er een steeds groeiend getal vreem-
delingen, aangetrokken ,door het berglandschap, het volk, de
atmosfeer en den bodem, maar verder wijken de eigenaardig-
heden ver uiteen. Voor het gemis aan schepen, heeft
Zwitser-
land
een grootscheepsche industrie, drijvende op waterkracht bin-
nen zijn grenzen opgezet, en de
preanger zal hiermede nauwe-
lijks zijn begonnen. Dan is het geheele alpenland één wereld-
vermaard centrum, behalve voor natuur- ook voor kuituurgenot,
dat het Oosten nog maar spaarzaam geven kan. In dit laatste,
de ligging in het Oosten by den evenaar, ligt het grootste verschil
tusschen West-Java en Midden-Europa. Ginds bodem, water
en atmosfeer, al zijn zij prikkelend genoeg, stellig niet zoo rein
als de Zwitsersche bergen; overal, tot op groote hoogte volgt smet
en besmetting den mensch in de weelderige tropische natuur.
De Zwitser staat aan minder infecties bloot, heeft daarenboven
het Westersch begiup van hygiëne, de Soendanees kent niets van
hygiëne, provoceert onbewust, maar voortdurend, infectie en
re-infectie, en ontbeert daarby deskundige curatieve hulp.

Wij verwachten hieruit ernstige nadeelen voor het oorspron-
kelijke volk van den
preanger. Men zoekt dan naar feitelijke
gegevens, die den achteruitgang van het ras duidelijk demonstree-
ren,...... en vindt die niet.

Integendeel, men constateert, dat de bevolking toeneemt, dat er
verspreiding van Soendaneezen in de omringende landen langzaam
maar zeker plaats heeft, dat het ras zich eeuwen lang vredelievend,
maar onverzettelijk
handhaaft, en vindt daai^an de bewijzen.

Het aanpassingsvermogen van dit ras, sedert eeuwen onder
ongunstige hygiënische verhoudingen levend, moet dus wel groot
zijn.

Waarschijnlijk zijn er nog andere teekenen, die voor zulk een
aanpassingsvermogen meer bewijzend zyn.

Op meerdere manieren ware dit na te gaan.

-ocr page 45-

Malaria, dysenterie, mijnwormziekte en framboesia z\\jn
eenige der over den geheelen archipel verspreide volksziekten.
Vooral aan de lage kuststroken is hare verspreiding algemeen, en
de intensiteit der door haar gewekte ziekteverschijnselen door
eenvoudig klinisch onderzoek reeds vast te stellen. Daar het bloed
bij deze ziekten sterk wordt aangesproken, raakt de bevolking,
rijk en arm, bloedarm getint; de vermagering neemt ernstige
vormen aan; de huid lüdt mee, raakt overdekt met slecht gene-
zende wonden. Zelfs leeken valt het op, dat dit beklagenswaardig
aspect van den Inlander hen minder opvalt binnen, dan buiten
den
Preanger. Men komt dit gewest binnen van uit de vlakten
van
Batavia, Cheribon en Banjoemas en klimt door kronkelende
bergwegen vei-volgens het bergland in.

De centra der regentschappen, hunne hoofdsteden, zijn gelegen
op bergplateaux van af 300
M. tot 700 M. b. z. Exploreert men
in dit land naar bovengenoemde ziekten, dan valt het op, dat de
algemeene gezondheidstoestand verbetert, in dezelfde verhouding
als het niveau van den bodem stügt.
Tjiamis, Bandjar, Kali-
poetjang
, in het Oosten; Pameungpeuk, in het Zuiden; Wijn-
koopsbaai
in het Westen; Tjihea, Tjiicalong, Tomo, in het
Noorden, deze zyn enkele welbekende ongezonde streken binnen
de grenzen van het gewest. Zy zyn aan de peripherie van het land
en dan op byna zeeniveau; öf, indien iets hooger en meer land-
waarts in gelegen (
Tjihea circa 200 M. b. z.) in breede communi-
catie met de beruchte moerassige kustvlakte. Het volk is in die
plaatsen onder buitengewoon ongunstige omstandigheden. De mor-
biditeit is hier hoog. Men vindt algemeen teekenen, die hierop wy-
zen, in een groot aantal zieke gezinnen, waarvan de leden allen een
meer of min cachestisch uiterlijk vertoonen, een sterk uitgesproken
apathie, en vele absenten op de scholen en het werk. Tot een
bepaalde diagnose stellen bepaling der miltindices, bloedonderzoek
en de analyse der anophelinen in staat. Een zeer uitgebreid onder-
zoek, dat gedurende langen tyd speciaal met dit doel door
Mang-
koewinoto
in de laag- en vlakgelegen Tjiheavlakte is verricht,
heeft ook in bijzonderheden bevestigd, hetgeen reeds algemeen
bekend was, dat de malaria hier in dusdanige mate verbreid was,
dat praktisch gesproken geen Inlander er aan ontkwam. Ik ga de
vele détails voorbij waaraan
Mangkoewinoto zyn aandacht wyden
kon —- malariavormen en malariamuskietensoorten —; omdat de
Oedoeling van deze bespreking niet over deze onderdeelen, maar
over de algemeene morbiditeit zal moeten handelen. De onder-
zoekingen, die door mij in een drietal afdeelingen,
Garoet, Ban-
doeng
en Soemedang verricht werden, hadden meer het karakter
Van verkenningen. Vóór dat men in een terrein, dat haast zoo
ffyoot is als Nederland, malaria als volksziekte wil gaan beteugelen,
dient men eerst te weten, in welke streken veel, in welke matig,

-ocr page 46-

en in welke in het geheel geen malariamorbiditeit merkbaar is.
Dif bpte-een men van een exploratie vraagt. . „ . j

\'\'l\'GAS\'geschiedde dit in het ^f ^d dat v^^
(Tjiiaoet-eureun) langzaam oploopt, via
tjisompet naai
Tjikadjang (1300 M.) In Bandoeng leenden zich het scheidmgs-
ie^e tusschen de vlakte van
Tjihea en die van Batoedjadjab
Srde hoogvlakten van Bandoeng, Tjisaroea en Lembang tot
eL oriënterend onderzoek. (De Tjitaroem vormt de grens tus-
sche^de regentschappen
Bandoeng en Tjiandjoer ; naar \'t westen
tS^s Lt terrein, 200 M. b. z. vlak, oostelijk van de rivier snel

\'\'^toheTr\'Sentschap soemedang kon ik naar malaria, framboesia,
rIvtpTiterie en anchylostomiasis exploreeren in de op verschillende
hfoSe Sieged districten:
tomo, Tjonggeang, Soekamantrie,
DARMArId^^^^^^^^ TANDJONGSARIE, soemedang
en

^^T^stcheTdezl infecties bleek een zeker parallelisme te bestaan.
In de vlakte, derhalve aan de peripheric van het Preangerbergland
traded deze ziekten gezamenlijk op; in het heuvelterrem na de
eeÏÏte P^r honderd meter stijging, vond ik nog ^yel mfecties,
dJch dIZtensiteit van het door deze veroorzaakte ziekelijk lijden

^^^^wat bij 300 M. b. z. begon verbetering in het aspect, in
het spontane
mnvassingsvermogen van het volk merkbaar te

Hef gemiddeld bloedgehalte steeg; positieve bewijzen van

narasitalm^e ^ zeldzaam; de miltindices daalden; de phy-

SSt nam toe; de attentie verbeterde; het aanta absenties
van leerlingen en werkwilligen werd kleiner; ongeneeslyke huid-
ziekten
verminderden; gemutileerden en gebrekkigen deden zich
mLder en minder voor. Boven 400 M.
trof ik zieken aan, maar
zelden- beneden 200 M.
trof ik de meesten debiel. Ik nam waar,
dat dé algemeene gezondheidstoestand spontaan

"" De^belaling^der miltindices, is in een met malaria end.emisch
ïrei^feSd terrein van groote waarde. Het
„Central Comitee for
the study of Malaria in India"
bestempelt een toestand als „highly
endemic\'\'
bij een miltindex van 25-50 %, „moderately endemic
van 10—25 %, en beneden 10 % als „healthy.

De gemiddelde indices, die aan exacte waarnemingen in verschil-
iPTidP Wken van den
Preanger zijn verricht, loopen zeer uiteen,
tusschen de haast maximale cijfers van 85 tot 95 %
en minima
v?n q tot 4 % Die hooge cijfers vindt men aan de kust, de kust-
Zkten L in het gebied der
Tjihea, de laagste op de hoogste

~) Respectievelijk 40, 350, 450, 200, 300, 850, 500, on 150 M. b. z.

-ocr page 47-

bergplateaux. Het opmerkelijke is, dat de gezondheidstoestand bij
een miltindex twee tot drie maal zoo hoog als „highly endemic",
wel onvoldoende is, maar het geboorteoverschot toch nog groo-
ter blijft dan in het als veel gezonder bekend staand
Frank-
rijk
. Dat een volk onder slechte omstandigheden levend niet
uitsterft mag men toch niet als een bewijs van zwakte aanhalen;
het zou mogelijk zijn, dat het volk als het volkomen aan zijn natuur-
lijke aanpassing kon worden overgelaten, zich zelve op den langen
duur even voortreffelijk immuniseerde, als de negers van
Afrika
en Zuid-Amerika dit bleken te doen. Maar dit is niet mogelijk
nieer, want de tijd van het natuurlijke leven dreigt voorgoed een
eind te hebben genomen. Komen in deze zwaar geïnfecteerde
malariastreken nog andere schadelijke factoren, die den algemee-
nen weerstand verzwakken, bijvoorbeeld het misbruik van genot-
middelen, van chemismen dus, dan dreigt inderdaad aan het
aanpassingsvermogen snel een einde te komen. Ik zal hierop in
de laatste hoofdstukken iets uitvoeriger moeten terugkomen.

In den Preanger hebben de meeste plaatsen, stedelijke en
landelijke en miltindex beneden 10 dat zou volgens de beoor-
deeling in Britsch-Indië dus „healthy" zijn. Het werkelijke gemid-
delde der vier millioen inwoners is nog niet bekend, maar wel kan
men reeds uit hetgeen aan miltzwellingen op talrijke plekken is
gemeten, voor zoo goed als zeker houden, dat het algemeen
gemiddelde niet veel van 10 % zal afwijken. Op de hoogvlakten,
waar de kern van de bevolking huist, zijn de miltindices lager
da^ 10 %.

Wij mogen hieruit de gevolgtrekking maken, dat het weerstands-
vermogen van het bergvolk tegenover de malaria, die voortdurend
door een stroom van menschen en muskieten tot hoog in de bergen
wordt geïmporteerd, voldoende gi\'oot is, om manifeste verschijn-
selen van malariaziekte met succes te onderdrukken.

De hoofdstad Bandoeng, die door hare ligging aan den rand
van een wijde vlakte, (een moeras zoo groot als de halve provincie
Utrecht, met grooten rijkdom aan anophelinen) en door het groot
aantal trekkers, die er voor genezing van hun malaria komen en
verblijven, door een voldoende getal gametendragers, vele gunstige
voorwaarden biedt voor epidemisch èn endemisch optreden van
malaria — vertoont geen malaria-morbiditeit. Dit is aangetoond
door de exploratie van
Soemadjono en later door mijn onder-
zoek in 1920 en 1921 bevestigd.

Men kan in het „Jaarverslag van den B. G. D. over 1920" de
mededeeling vinden, „dat in het regentschap Tjandjoer milt-
indices werden gevonden wisselend van 5—85 %, de hoogere waar-

\') Destijds Indisch arts to Bandoeng, wiona verslag niet word gopubliceerd;
>k zou voor kennisname dus naar hot arcliiof van don gowostelijk gouvornements
van
Bandoeng moeten vorwijzon.

-ocr page 48-

den in het Westen en Zuidwesten. In verband hiermede moge de
miltindex van bandoeng en Soekaboemi worden vermeld, die

in beide plaatsen 1 bedraagt." .

Het is mij niet bekend op welke onderzoekingen dit laatste cijter
berust, maar het schijnt mij
te mooi. Het is mij niet gelukt zulke
gemiddelden te constateeren, en ik meen, dat deze ideale toestand
moeilijk kan worden bereikt, om de volgende redenen.

Primo zijn er vooral in de hoofdstad, met haar groothandel en
bedrijf en overvloed van verkeersmiddelen, vele Inlanders die
tusschen laag- en hoogvlakten heen en weer trekken, ziek thuis-
komen, en dan aan malaria blijken te lijden; deze dragen met hun
miltzwelling tot verhooging der miltindex bij.

Secundo, wordt het miltcijfer beinvloed niet uitsluitend door
malaria doch door een aantal andere, bekende en nog onbekende
processen. Het eerste denken wij hierbij aan den strijd, die elk
inheemsch bewoner voert tegen t y p h u s !

Een onderzoek van monsters, uit het water waarmede inheem-
schen zich baden, en dat zij altijd ongekookt en ongefiltreerd
drinken, wees eene besmetting met coli aan, die ontzettend hoog
was Het kon ook niet anders; elk Inlander staat van af zyn
geboorte en zijn heele leven door, aan eene ongehoorde invasie
van coli-, typhus- en typhusachtige bacillen bloot. Het onder-
zoek, op eenigszins uitgebreide schaal, eenige jaren geleden door
hulshoff bij niet zieke inheemschen, naar de Widal-reactie ver-
richt, bracht aan \'t licht, dat er een groot getal gezonde typhus-
behepte Inlanders rondliepen. (Gen. Tijds. v. Ned.-Indie 1917).

Toch ziet de medicus bü de inheemschen betrekkelyk zelden
doodeliike complicaties, intoxicatie, darmbloeding of perforatie,
die hij gewoon is by verwaarloosde typhusgevallen der uitheem-
schen te zien en te duchten. De morbiditeit der Europeanen aan

typhus is hoog. ^ , j v 4. i, .. ri.

Snijders wijst in zyn proefschrift op de hooge typhussterfte

der jonge Europeanen in geheel Indië. („Bijdragen tot de kennis
van het typhoïed-paratyphoïed-vraagstuk in de tropen. 1922).

Mijne exploratie gaf overal een miltindex aan, hooger dan „1",
in het B G D.-verslag genoemd. Dit lage cijfer kon ik, zelfs op
eene hoo^e, van
4000 tot 6000 voet, in PengalenGAN, Lembang,
Tjisaroea, Kamodjang, Tjidjamboe, Kiara Djangkoeng
, niet
vaststellen. Al bleven de meeste uitslagen der hoogteplateaux
beneden de
10 %, lager dan 3.4 % kwam de door mij gemeten

miltindex niet. ^ . , .,4.

Het onderzoek in de stad Bandoeng gaf stijging van den milt-
index te zien, in dezelfde verhouding, als het aantal onderzochten,
afkomstig van buiten den
Preanger, steeg. Als typisch voorbeeld
wil ik even aanhalen de ervaring opgedaan onder de jongelingen
der Bandoengsche Opleidingsschool voor Inlandsche onderwijzers.

-ocr page 49-

Deze leerlingen staan onder Europeesch toezicht, aan hygiënische
eischen wordt in de inrichting wel voldaan, en medische hulp staat
ter beschikking. Toch was er een miltindex van 14.9 % onder 107
jongens van 12—18 jaar oud. Hieruit te besluiten, dat de stad
Bandoeng die miltindex aanwees, is niet geoorloofd. Dat blijkt
hieruit: 16 leerlingen hadden hun domicilie er buiten, in
Bantam,
Poerwakarta, Cheribon, Koeningan, Soemedang, Tjandjoer
en
Tasikmalaja, terwijl één, een Bandoenger tijdens de vacantie
buiten den
Preanger, in Krawang logeerend, koorts en milt-
zwelling (malaria) had gekregen.

In dezelfde stad (Bandoeng) vond ik onder 111 leerlingen der
„Opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren," 5.4 %, onder het
allegaartje in de gevangenis ter plaatse 16 % en onder 4400
provincialen in de nabijheid van
Bandoeng 3.9 % miltindex. De
laatste miltindex is zoo laag, dat men, den gezondheisdtoestand
beoordeelend naar de malaria-morbiditeit, wenschen zou: ware
heel
Indië maar zoo gezond als de Preanger en zijn hoofdstad.

Dat op een niveau van een paar honderd meter boven zee, ziekte-
haarden voor kunnen komen is zeker. De malaria maakt onder de
bewoners van de hoogvlakte van
Malang een groot aantal slacht-
offers, zooals jaren geleden bleek, toen bij het uitbreken der pest
het door miltpunctie verkregen bloed geregeld werd onderzocht,
waarbij op grond van microscopische analyse de diagnose of op
pest en tropica, of alleen op tropicabesmetting gesteld werd.
Waarom de malaria ginds wel, en in den
Preanger niet tot op
die hoogte boven zee te vervolgen is, behoeft nog nadere ver-
klaring.

Opmerkelijk en onverklaard is het feit, dat de infectie, die in
\'t bergland gewilliger bodem vindt dan in de vlakte, dat de
pest,
die tot voor de poorten van den Preanger doordrong (zie Verslag
van den B. G. D. 1920) binnen dit gewest, in weerwil van het
volkomen ontbreken van eenigen maatregel, niettegenstaande
ijverig zoeken, öf zü reeds was binnengedrongen, niet kon worden
aangetoond. Tot nu toe is, zooals men weet, haast elk bergland
op Java reeds door pest bezocht geweest; reeds jaren lang rekent
men met de kans van haar „entrée" in den
Preanger, maar zij
heeft tot nu toe dit land gespaard. Wij weten niet waarom.

Men mag bij eene algemeene beoordeeling van den gezondheids-
toestand van een volk in een bepaalde landstreek, niet stilstmin
bij een enkele ziekte, en ik heb dan ook by mijne exploratie zooveel
als mogelijk was, naar het gelijktijdig voorkomen van andere volks-
ziekten gezocht.

-ocr page 50-

Er is onder de bekende volksziekten in indië nog een, die zich
Hnt obiSef onderzoek van haar parasitisme b^zonder goed leent
foorde\' beoordeeling van den gezondheidstoestand: de anchylos-

^\'\'kuInen, Schüffner en Baermann konden bij contractanten
van cultuurondernemingen op
Sumatra aantoonen hoe de mijn-
lorm den mensch besmetten en ziek maken kan. Meer dan 57 %
Z JavaanXeTmmigranten herbergde meer dan 100 mijnwormen
I
chSr ber^^^^ dat gemiddeld elk bewoner van Java 52
miinwormen bij zich droeg.
Baermann was overtuigd (,,Plantage-
hySe™ dat zijne calculatie van 70 mijnwomien m iederen
toaan nog als een geflatteerd cijfer moest worden beschouwd. Dat
mJnTiervan is geschrokken, is te begrijpen Van hooger hand
bpo-reen men, dat iets moest worden gedaan.

Mijne rrva;ringen in den PREANGER waren met in overeenstem-
ming met die der Delianen. Door de exploratie\'s, die ik in de laatste
S over vele dorpen, stadjes en steden heb kunnen uitstrekken,
kon ik de bewijzen leveren, dat bovenstaande berekenmpn -
geLond op Lren verricht bij contractanten _ met betrokken
Sten worden op den vrijen Soendanees Wel waren de meeste
sSaneren met mijnworm besmet, 24-96 maar mijnworm-
zSterwaren sporadisch. Op de hoogvlakte
van bandoeng waar
veel
water is, doch het verval gering, vond ik 96 % van t volk
dragers van mijnwormen. In
Dago, op de helling van den Tang-
Sn
Prahoe, constateerde ik 24 % besmet, dus toch nog een

• \'^\'Hefblll\'"^^ aanpassingsvermogen van den Soen-

danees werd geleverd in de extensieve, endemische znƒeci^e tegen-
nl^v de zeer aeringe intensiteit van mijnwormziekte. Het syn-
droom gekenmerkt door bloedarmoede, vermagering, progressieve
Sexie en oedemen, viel in den
Preanger met gemakkelijk te
herkennen Deze algemeene klinische versch^nselen ontbraken.
Bovendien stelde de bacteriologische analyse vast, dat s p o n-
t a a n de intensiteit der infectie afnam.

TToe hooaer boven zee ik kuurde, hoe Uiger de gemiddelden daal-
dpn Vond ik in het dorp
Bodjongsoang onder de kinderen en
oTdev volwassenen bijna 100 % besmet gemiddeld elk met 4 mijn-
wmen, in
Dago daalde dit laatste tot 1.2, en hooger op werden
dit fracties van één mijnworm. Van al mijn onderzochten bleek

61 % geïnfecteerd. ■, ^ , •• „ , j

Het gemiddeld getal mijnwormen, dat b« elk gekuurde — na
een zeer straffe dosis chènopodium - kon worden afgedreven,
wp^ Dit is lager, dan het gemiddelde bij de
contractanten,

waarover de exploratie uit de Lampongsche districten gewaagt:

1) Berichten van den adviseur voor do propaganda van don B. G. D. „Mijn
wormziekte".

-ocr page 51-

bij 93 gekuurden gemiddeld 125 mijnwormen! (Mededeeling B. G.

D. 1916). , ^

Het is niet de bedoeling hier op de bijzonderheden van dit
vraagstuk in den
Preanger in te gaan. Hoofdzaak is, dat men een
indruk krijgt, over het weerstandsvermogen van het Soen-
daneesche volk.

Velen zijn, gedureTide het geheele leven, wel is waar dragers
van parasieten, maar daarbij subjectief en objectief gezond.

Het is zeer wel mogelijk — het is mij gelukt dit door nauw-
gezette kuren vast te leggen — ook binnen het echte
Preanger-
land,
hoogere mij nwormcij fers te constateeren. Het materiaal bij
uitnemendheid voor zulke proeven vindt men in de dwang-
gemeenschappen, voornamelijk in de gevangenissen, die in de
hoofdstad van elk regentschap hiertoe zijn aangewezen. Men moet
wel bedenken, dat hierin niet het beste deel van het volk samen-
woont; en bovendien niet vergeten, dat die gevangenissen volstrekt
niet uitsluitend met Soendaneezen zijn opgevuld, doch heterogene
elementen, Chineezen, Arabieren, Javanen, Britsch-Indiërs,
Maleiers, Batakkers, Timoreezen, enz. enz. er in verdwaald raken.
De gemiddelden, die men door kuren van zulke „Inlanders ver-
krijgt, geven altijd een onzuiver beeld.

Een derde volksziekte, waarnaar in den Preanger is geëxplo-
reerd, is de framboesia. ■ ■ r

Zooals wel algemeen bekend is, komt de framboesia in Indie
endemisch als volksziekte voor. De bestrijding was in de gewesten
rondom den
Preanger gelegen reeds eenigen tyd aan den gang,
toen mij de opdracht gewerd deze op grootere schaal dan voorneen
in de regentschappen
Bandoeng en Soemedang te organiseerem
Het is tot zulk eene organisatie niet kunnen komen, omdat ovei-
tuigend kon worden aangetoond, dat in het bergland van üen
Preanger de framboesia niet anders dan zeer sporadisch zien

""\'if StoMnieken van de stad Bandoeng
maar enkele gevallen ter obsei-vatie, en vond ik in 1920 onde circa
8000 poliklinisch behandelden 8 geva len. Ik heb geen moeite ge
spaard om onder het volk, zijn hoofdei en
bestuursambtenaren
het begrip omtrent deze ziekte te verduidelijken en de ^^ f^^e ^
cesvolle manier van bestrijding te propageeren. Maar het aantal

gevallen onder het bergvolk bleef nihil I onderscheid

Het bleek mü, dat het wotenschappelyk vastgest^
tusschen framboesia en syphilis in de volksopvattingen met was
doorgedrongen Men gebruikte dezelfde namen als »sampai ,

djawa", zoowel voor framboesia als voor

-ocr page 52-

syphilis. Dit had mij tevoren reeds in andere regentschappen, zoo-
als
Garoet en Tasikmalaja getroffen, en dit trof mij hier op-
nieuw.

Exploreert men het land op lagere niveaux, zoo om en bij 200 M,
b. zee, dan worden de gevallen van ziekte door framboesia minder
zeldzaam, men kan dan wel eens een heel dorp ermee besmet en
velen eraan lijdend vinden, doch constateert dan, dat het volk te-
vens ernstig lijdt aan malaria, buikziekten en mijnwormziekte.
Vele gevallen bijeen kan men aantreffen bij de badplaatsen, door
het volk zeer gezocht om de geneeskrachtige werking van het
bronwater. Ik ga op de bijzonderheden van het verloop der fram-
boesia hier niet in, en bepaal mij tot het algemeene resultaat, dat
mijn exploratie opleverde.

Dit resultaat was vrijwel negatief. Dezelfde ervaring had ik
reeds gedurende jaren in de afdeeling
Garoet opgedaan, en de
nasporingen van andere medici brachten geen anderen uitslag. In
het bergland van den
Preanger was de framboesia als volksziekte

even sporadisch als malaria, mijnwormziekt, en...... syphilis. Op

deze laatste zal ik nog uitvoeriger moeten terugkomen. Slechts wil
ik hier reeds op de coïncidentie wijzen, dat deze beide spirochae-
tosen, welke door het gebrek aan hygiëne van het volk waarlijk
over gunstige voorwaarden voor endemische verspreiding beschik-
ken, niettegenstaande zij nooit te voren stelselmatig werden be-
streden, toch zulk een gunstige wending nemen bij hun intrede
onder dit bergvolk, dat hun infectie\'s neiging vertoonen, om on-
zichtbaar, in elk geval zonder ziekteverschijnselen te verloopen.
Bezaten wij ten overstaan der framboesia een even zoo groote
schat aan karakteristieke reactie\'s als wy bezigen bij lues, zoo
zouden we in staat zijn, om bij een groot getal onbehandelde Soen-
daneezen, die schijnbaar niet aan framboesia leden, waarschijnlijk
te maken, dat zij niettemin framboesia hadden öf hebben.

Zoolang het onderzoek in deze richting nog niet over zoodanige
hulpmiddelen beschikt, mag men terecht twijfel koesteren, of men
op grond van het zoo zeldzame voorkomen van framboesiazieken
in het eigenlijke Preangerland, wel mag verklaren, dat framboesia
er zelden voorkomt. Het is zeer wel mogelijk, dat de infectie met
framboesia-spirochaten algemeen verbreid ook in het bergvolk
is; met zekerheid weten we alleen, dat framboesiaziekte in de
bergen zich tot enkele sporadische gevallen blyft bepalen.

In deze bladzijden heb ik aangeduid het sporadisch worden der
beruchte volks-infectieziekten, malaria, mijnwormziekte en fram-
boesia. Men zal deze ziekten in medische verslagen, van explora-
tie\'s in andere gewesten verricht, steeds genoemd vinden, maar

-ocr page 53-

dan in zeer ongunstigen zin. Men vindt deze verslagen, voorzoover
zij gepubliceerd werden, in de Mededeelingen van den B. G. D.
en het Geneeskundig Tijdschrift van Ned.-Indië.

Men zou derhalve reeds op grond van de toename der Soenda-
neesche bevolking, uit het ontbreken tot nu toe van eenige aanwij-
zing van decadentie onder dit volk, en uit het zoo zeldzame en
goedaardige optreden van het zoo juist besproken tropische trias,
besluiten mogen, dat het Soendaneesche volk niet zoo ongezond is,
als men zou verwachten, en stellig gezonder is, dan de bevolking
der den
Preanger omringende gewesten.

Misschien is het mogelijk het gebied, dat wij in vogelvlucht in-
specteeren nog uit te breiden, en zoodoende het getal gegevens
over de morbiditeit met enkele te vermeerderen. De Soendanees
namelijk kent niet alleen te weinig van hygiëne, maar hij schijnt
daarenboven alle wetten der eugenie met voeten te treden. Nooit
wordt door hem een huwelijk verboden, omdat er bij de(n) can-
didaat verschijnselen van lichamelijke of geestesziekte — imbecl-
liteit, tuberculose, syphilis etc. — werden of worden waargeno-
men ; het huwelijk tusschen neef en nicht O wordt gezocht, en is
in vele kringen regel. Er is derhalve inteelt, sterke consanguiniteit
in het Soendaneesche volk; de nakomelingschap wordt dus aller-
minst voor congenitale besmetting noch voor erfelijke belasting
gevrijwaard. En tenslotte, het kinderhuwelijk is sinds een paar
jaar verboden, maar daarmede zijn de eventueele gevolgen niet
direct voorkomen. Men verwacht van dit alles ernstige verzwak-
king, vooral als zulke zeden reeds eeuwen zich konden inburgeren
en tot nu toe zich handhaafden; nadeelige gevolgen voor de consti-
tutie. Deze verzwakking moet zich verraden door geringe weer-
stand tegen infectieziekten en groote neiging tot z
.g. constitutio-
neele ziekten. Ik zal in de volgende bladzijden eenige aanwijzingen
byeenbrengen, die ons eenig inzicht in deze kant der morbiditeit
kunnen verschaffen.

. Over zi7itw\'gelijke afwijkingen is weinig bekend. Doofstomheid
IS uiterst sporadisch. Ik kom hierop terug bij de bespreking der
congenitale lues.

Westiioff, die in den feestbundel van het Geneeskundig Tijd-
schrift voor Nederlandsch-Indië in 1911 eenige bijzonderheden
Vertelt over oogziekten in
Bandoeng\'s Ooglij dersgesticht ver-
klaart, „dat scheelzien, refractieanomaliën, myopie, amblyopie
gi\'oote zeldzaamheden zijn." Hü vond deze laatste afwijking daar-
entegen wel by „Inlanders", werkzaam in westersch beroep. Hy

. \') Mon zookt mot grooto voorliefde te bewerken, dat plaats heeft liot huwelijk
"ssohen noof on nicht, of oom on nicht; maar t.anto on noef mogen niet mot
Kaar Juiwen, omdat, naar do SoEsnANKEs aanneemt, de wanverhouding in
® aacondeniio van man en vrouw zich op do descondentio wreken zal in
"»taarding van liet ras.

-ocr page 54-

constateerde kleurenblindheid tot 2.49 % bij inheemschen, bij

Europeanen tot 4.65

Grijns en Koster vonden respectievelijk 2, en maai zoo^
scherp reukvermogen bij den „Inlander" als bij den Europeaan.
(Gen. T. v. N. I. 1905 en 1915). Deze onderzoekingen geschiedden

te Batavia. ,,. , , , .

Over het gehoor en den smaak zijn mij geen publicatie s bekend.
Onderzoekingen over eenige kwaliteiten der sensibiliteit, indertijd
door mü aan willekeurige groepen van in- en uitheemschen ver-
richt, gaven geen sprekende uitkomsten, ten gunste van Soenda-
nees noch Europeaan. i -j i.

De huid van den Soendanees is erg besmet. In diens huid, haren,-
naffels nestelen zich vele, waaronder pathogene microben. Sca-
biës is\'een volksziekte! De meeste lijders raken met primitieve mid-
delen ondanks voortdurende kansen op reinfectie, blijvend van
hun schurft af. Een kleiner gedeelte schept zich door krabeffectp
een porte d\'entrée voor diepere laesie\'s en secundair infectie s.
Ik zag op deze wijze extragenitale — maar ook genitale! — pri-

"Ätrc~deren, die ongekleed op allerlei besmette
plaatsen neergelegd worden, of spelen, en als makke schapen m
een hok op één hoop samenleven, worden al spoedig en emstig aan
het besmettingsgevaar blootgesteld. Kindersyphilis, geïnoculeerd
door onschuldig contact, is betrekkelijk frequent.

Men zou zich vergissen, als men meent dat de huid van de inlan-
ders, vatbaar voor scabiës, even veelvuldig de zetel is van pruritus,
acne, impetigo, furunculosis, enz.; deze vertoonen zich zelden.
Buitengewoon zelden is o.a. favus. ^ , ^ . , . ,

Exceem ontbreekt niet, evenwel komt het m veel geringer mate
voor dan onder de Europeanen in de tropen en buitengewoon
zeldzaam is het vergeleken met de frequentie dezer aandoening
in de industrielanden van Europa. ^ , ^ u

Van psoriasis kan hetzelfde worden verklaard. Het aantal tuber-
culeuse huidziekten is zeer gering. Men ziet tertiairisme betrek-
keliik veelvuldig. Tumoren zijn \'t tegendeel van zeldzaam; de ziek-
te van Recklinghausen zag ik vele malen, zonder dat de dragers
verschijnselen van ziekte vertoonden.

Hoogst opvallend is de uiterst geringe en zeldzame neiging tot
kwaadaardige woekering bij zulk een groot aantal ulcera en tu-
moren Epitheliomen kreeg ik meermalen te zien, doch dan bij
uitheemschen of geciviliseerde inheemschen. Kanker is sporadisch.

De kliniek der laatste jaren verrijkt zich aan ziektegevallen,
toegeschreven aan deficientie van een of meer der endocrine klie-
ren Het moet daarom van belang zijn, er melding van te maken,
dat in enkele streken van den
preanger en wel m ressorten die
door een bepaald brongebied worden gevoed, krop mheemsch is.

-ocr page 55-

Het volk kent de oorzaak aan het water toe. Het is mij, ondanks
vele naspeuringen niet mogen gelukken om onder de kropdragers
zieken aan te treffen. Basedowsche ziekte zag ik alleen onder Chi-
neesche en Europeesche inwoners. Dit is opmerkelijk. In
Zwit-
serland
zijn, behalve kropgezwellen, ook kropziekten endemisch ;
men denke aan den crétin. Ook deze crétins zijn in den
Preanger
sporadisch.

Suikerziekte, ziekelijke vetzucht en jicht, komen in den Prean-
ger
bij uitheemschen (Indo-Europeanen!) nogal dikwijls voor;
Ik herinner mij uit mijne particuliere praxis maar één geval van.
diabetes bij een Soendanees : hij was 36, toen ik hem voor het eerst
onderzocht, en 46, toen ik hem uit het oog verloor, niet door zijn
schuld, maar door mijn vertrek. Ik had dus gelegenheid dezen lij-
der langen tijd te observeeren. Behalve deze kwaal had hij als
voornaamste „bijzaken" sterke myopie, vetzucht en lues. Hij was
van ouden adel, maar leefde, naar modern beginsel, niet versma-
dend de materieele genietingen der vreemde kuituur, gelukkig
daarbij nog eenigszins geremd door inlandsche gematigdheid. Hij
was een gesyphiliseerd, en een geciviliseerd man. Ik kon tot nu toe
by „Inlanders" zelden diabetes vinden. Dit is in overeenstemming
met de ervaring in alle hospitalen en poliklinieken in dat land.

Ter oriëntatie over mogelijk latent voorkomen van albuminurie
en glycosurie heb ik, in 1920 en 1921, de urine onderzocht van een
groot getal mannen, vanaf de leeftijd van 10 jaar, tot grijsaards
toe. Dit systematisch onderzoek, waarin de urine steeds in mijn
bijzijn werd geloosd, waarbij het onderzoek of door mij persoonlijk
of direct onder mijn persoonlijke controle geschiedde, en uitge-
strekt werd over allerlei klassen der bevolking in de regentschap-
pen
Bandoeng en Soemedang, gaf negatieve resultaten; zulke
onderzoekingen in kultuurlanden verricht, geven andere uit-
komsten.

Het is wel eens nuttig het zeldzame voorkomen van een bepaalde
aandoening onder het volk van den
Preanger, te vergelijken met
hetgeen van diezelfde aandoening onder het volk buiten den
Pre-
anger
werd geconstateerd.

Van Loon merkte op: tijdens eene demonstratie van twee lijders
aan spierdystrophie, te
Batavia :

„De moderne opvatting van het wezen der ziekte is, dat zij
„behoort tot de hereditaire afwijkingen van \'t vegetatieve
„zenuwstelsel, welke zouden berusten op polyglandulaire en-
„docrinopathie — op een ziek-zijn dus van meerdere endocri-
„ne klieren." O

Het eenigste, wat wij hieruit zien is, dat men er nog niets van
weet ; maar vast staat het feit, dat de constitutie defect moet zijn,

\') Gen. T. v. N.I. 1922.

-ocr page 56-

wil men zulke syndromen kunnen waarnemen; een tweede feit is.
dat men zulke symptomen, die direct de aandacht trekken bij hooge
uitzondering bij den „Inlander" opmerkt.

Van Loon erkent, „dat dit lijden ook op Java zeer zeldzaam is .
Deze twee gevallen waren de eenige, die hij had gezien. En van
deze was er een, een Chinees, intelligent leerling der Engelsch-
Chineesche school; de ander was een „Javaansch jongetje"! Wat
voor jongetje was dit? Meer dan „de moderne opvatting over het
wezen der ziekte", verdient onze belangstelling de wezenlijke aan-
leiding tot die moderne ziekte in
indië.

Welke waren de antecedenten van dezen Javaan of (en) van
zijne familie?...

Het spijsverteringsstelsel blijft gedurende het heele leven sterk
blootgesteld; schadelijk zijn de dieetfouten en vele infectie\'s.

Het is mogelijk dat ulcus ventriculi, om een frequent Europeesch
lijden te noemen, onder „Inlanders" even veelvuldig is als onder
buitenlanders. Positieve bewijzen zijn hiervoor evenwel niet aan te
voeren. Wel zijn er teekenen, die op het tegendeel wijzen. De arts
ziet hiervan klinisch geen verschijnselen, noch op den langen duur
complicatie\'s, die men in perforatie\'s, verbloedingen, peritonitis
of kanker woekering toch zou kunnen herkennen. Onder Chineezen
en Europeanen is het maaglijden (dyspepsie, retentie, maagzweer)
geen zeldzaamheid.

Op twee ziekten wil ik nog wijzen: de tropische spruw en het
leverabces. Beide aandoeningen worden in verband gebracht met
amoeben dysenterie, die in den
Preanger onder alle bevolkings-
groepen voorkomt. Spruw en leverabcces ontbreken haast geheel
bij den Soendanees, maar komen niet zelden voor bij Europeanen.

De „Inlander" vergt veel van het urogenitaalstelsel, maar nier-
ziekten zijn hoogst zeldzaam. Dit schijnt mij opmerkelijk toe, om-
dat de talrijke infectie\'s, hetzij langs den bloedbaan, hetzij opstij-
gend van uit de zoo dikwijls geprikkelde blaas (gonorrhoe, blaas-
steen, enz.) nierziekten kunnen opwekken. Albiminurie, systema-
tisch\'gezocht, vond ik zeer sporadisch.

Hygiëne vóór, tijdens of nä den partue past de Soendanees niet
toe. Er komen wel eens ernstige verwikkelingen voor — waarbij
men niet schuwt den dokter laat te hulp te roepen — maar deze
zijn, in aanmerking genomen het groote getal barenden en de
onvoldoende zorg aan haar besteed, zeer zeldzaam. De sterfte der
kraamvrouwen vond ik in
Garoet beneden 1/2 %• De partus ver-
loopt (ook onder de Chineesche vrouwen) bijzonder gunstig.
Eclampsie — ik noem vluchtig maar één afwijking — heb ik nog
geen enkele maal onder inheemsche en Chineesche vrouwen kun-
nen ontdekken. En ten slotte, ten bewijze hoe primitief het volk
nog is: alle moeders zoogen zelf hare kinderen.

-ocr page 57-

Het heeft mü als iets tegenstrijdigs toegeschenen, dat er bij zulk
een ontzettend hooge frequentie aan
kinderziekten, de kinderen
betrekkelijk minder difformiteiten vertoonden, als de Europee-
sche kinderen. Ruggegraatsverkromming, genu valga, vara en
recurvata, bekkenvernauwing, deze zijn enkele voorbeelden van
nogal frequente Europeesche gebreken, die de arts in het Prean-
gervolk zelden ziet.

Alle organen staan met elkaar in verbinding, door tusschen-
komst van bloed en zenuw. Bij den Soendanees, die voortdurend
wordt besmet, bij wien dan dit, dan dat orgaan zich zoowel tegen-
over de infectie te weer moet stellen, als aan de behoeften der
overige organen moet aanpassen, wordt een sterk beroep gedaan
op het
circulatie- en het zemiwstelsel.

Er is nooit pauze in den aanval; steeds heeft hij zich tegen legio
schadelijke prikkels te verdedigen; over gebrek aan werk heeft de
huishouding van het lichaam niet te klagen.

Men kan meenen, dat bij zulk een overprikkeling, overmatige
„in Anspruchnahme", „strain", „surmenage", dat hierdoor organi-
sche gebreken der reguleerende organen frequent moesten zijn.
De waargenomen feiten geven hieraan geen steun. In den
prean-
ger
zijn organische ziekten van het zenuwstelsel, van het hart, van
de vaten en van het bloed uiterst zeldzaam.

In het lagergelegen land, waar malaria, mijnwormziekte, dysen-
terie en framboesia chronisch het volk plagen, blijkt van zulke
gebreken ook betrekkelijk weinig. De zieken worden slap, doch
verschijnselen van pernicieuse anaemie, van leukaenie of pseudoleu-
kaemie blijven uit. Men vindt een toestand, als volgt te beschrij-
ven: Het „Verslag van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst
in Nederlandsch-Indië 1920", spreekt van een door
de Langen
in de Residentie Kediri ingesteld onderzoek naar een ziektebeeld,
dat zich hoofdzakelijk kenmerkte door oedemen en cachexie.
De
Langen
heeft deze onder het volk zeer verspreide ziekte nader be-
studeerd; hij vond:

„De eerste indruk van de patiënten is die van cachexie. De
„oedemen strekken zich over alle deelen van het lichaam uit,
„het sterkst over de laagste deelen, echter zelden scrotaal of
„labiaal oedeem. Huid, nagels, haren droog. Er bestaat sterke
„vermagering. Anaemie bestaat soms, maar treedt niet op
„den voorgrond.
Reflexen aanwezig. Sensibiliteit ongestoord.
„Paralysen ontbreken. Inwendige organen geen bijzondere
„afwijkingen.
Polsfrequentie normaal. Geen koorts, geen
„Vijnen. Lichte diarrhoeën. Urine geen eiwit. Duur eenige
„maanden of langer. De exitus, die veelal volgt, is als het uit-
„gaan van eene kaars,
zonder benauwdheid of pijn."

Ik heb vele ziekte- en sterfgevallen medegemaakt. Het leven van

-ocr page 58-

den „Inlander" gaat inderdaad als eene kaars lüt; niet als eene
kaars, die den indruk maakt van nog langen tijd te kunnen bran-
den, maar het opeens bij een kleinen stoot opgeeft. De kaars blijft
branden, tot zij is opgebrand.

Vergeleken bij andere gewesten is de Preanger ook in dit op-
zicht achterlijk: Over eene eigen zenuwinrichting beschikt dit
grootste gewest nog niet. Deze behoefte wordt er blijkbaar minder
gevoeld dan in
Batavia, Midden-Java en Atjeh. Het volk vraagt
er nog niet om, en \'t bestuur drong er nog niet op aan. Toch zijn
er in den
Preanger zenuw- en geesteszieken; hoe groot of hoe
klein dit aantal is ,is niet bekend. Van een noodtoestand is nog
niets gebleken. Een psychiatrisch onderzoek werd hier en daar in
den archipel reeds noodzakelijk geacht en uitgevoerd, en gegevens,
betrekking hebbend op
Atjeh en Batavia zelfs reeds gepubli-
ceerd ; ook in den
Preanger ware een specialistisch onderzoek ge-
wenscht, doch zeker zal met de uitvoering van zulke plannen wor-
den gewacht, totdat er meer kans is op positieve gegevens, m.a.w.
totdat het onderzoek hoogst noodzakelijk is geworden. Dit kan voor
den
Preanger nog eenigen tijd duren. Voorloopig hebben we op
de algemeene indrukken der praktizeerende geneesheeren af te
gaan.

De praktijk bracht me, zonder dat ik er naar behoefde te zoeken,
telkens voor zenuwklachten en -stoornissen van uitheemschen. Die
zelfde verschijnselen miste ik veel bij de inheemschen; hierdoor
geprikkeld, ging ik zoeken, èn, zelfs als ik er naar zocht, waren de
uitkomsten nagenoeg negatief. Hierover heb ik mij dikwijls ver-
baasd: waarom zijn ziekten, zooals syringomyllie, spinaalparalyse,
Little, multiple sklerose, tic, chorea, tetanie, paralysis agitans, en
waarom zijn tabes, taboparalyse en dè paralyse wèl onder de ge-
civiliseerden, maar niet onder de primitieve bewoners even veel-
vuldig te herkennen ?

Neurasthenie komt onder Soendaneezen voor, maar uitsluitend
onder hen, die zich aan de moderne westersche kuituur pogen aan
te passen.\'De jeugd vooral, die in
Bandoeng, Batavia enz. onder
uitheemsche leiding wordt opgevoed, geeft blijk van verminderd
natuurlijk aanpassingsvermogen. Onder dezulken vinden de klinici
de eerste gevallen van hystero-epilepsie.

Het aantal gevallen van suicidium en tentamen in een zekere
samenleving verschaft een indruk omtrent de nerveuse ziektetoe-
stand in die samenleving. Alleen zieke menschen plegen zelfmoord.
(winkler).

Zelfmoord of poging hiertoe, is hoogst zeldzaam onder de Soen-
daneezen, evenwel het tegendeel van zeldzaam onder Chineezen en
Europeanen in
indië.

Zoolang men het alcoholisme in verband bracht met idiotie en

-ocr page 59-

epilepsie, kon het sporadisch voorkomen dezer ziekten onder „In-
landers" nog verklaard worden uit het feit, dat dit chemisme niet
inheemsch was. Nu echter op grond van nieuwe statistieken O
waarschijnlijk is gemaakt, dat in minstens 25 % der gevallen van
idiotie, syphilis als oorzaak moet worden beschouwd, ziet de arts
zich voor een nieuw probleem geplaatst: waarom gaf de endemi-
sche tropische lues zoo weinig idiotie?

Van Loon vond in het doorgangshuis te Batavia in 1920 onder
524 nieuw opgenomen krankzinnigen 13, en engelhard in dat-
zelfde jaar onder
350 te Solo 3! gevallen van „idiotie en imbecili-
teit"; de cijfers voor epilepsie zijn respectiévelijk
7 en 3! Deze
cijfers zijn aan den lagen kant, in overeenstemming met die van
\'t gesticht te
Buitenzorg.

Het psychiatrisch onderzoek van Van Loon in Atjeh leverde
onder 215 krankzinnige Atjehers 26 gevallen van „idiotie en im-
becilitas" en 11 van „dementia epileptica" op.

Zulke hooge uitkomsten zou het onderzoek naar geestesziekten
onder
preanger-Soendancezen niet kunnen opleveren. Het zou
gemakkelijk vallen dit door een psychiatrisch onderzoek in den
Preanger te doen controleeren.

Kort samengevat meen ik te mogen zeggen, dat het groote aan-
passingsvermogeti
van den „Inlander" blijkt uit:

1. de tommne van het zielental;

2. de betrekkelijk gunstige gezondheidstoestand, die zich af-
spiegelt, zoowel in (a) groote
weerstand tegenover i7ifectie-
ziekten,
als (b) in een geringe aanleg tot organische gebre-
ken.

Daartegenover staat een minder gunstige gezondheidstoestand
der geciviliseerden (uitheemsch en inheemsch) blijkend uit:

weinig weerstandsvermogen tegenover infectie\'s en re-
infectie\'s;

b. een groote vatbaarheid voor organische ziekten.

Deze vergelijking valt uit in het nadeel der geciviliseerden.

Indien de vergelijking ook in andere geioesten ten gunste van
„bilander"
uitviel, ware aan mijne opvattingen, van onpartij-
dige zijde eenige steun verleend.

Heeft men in Indië reeds zulke vergelijkingen gemaakt?

Inderdaad hebben enkelen dit reeds gedaan; we zullen in de
volgende bladzijden zien, ten wiens gunste die zijn uitgevallen.

\') De IVics _ Leidon.

-ocr page 60-

In ons spraakgebruik is de term geijkt, dat de „Inlander" on-
ontwikkeld is. Hier is niets tegen in te brengen, zoolang de Euro-
peaan vergelijkt de massa dingen, die hij zelf leerde met de geringe
schoolkennis der inheemschen, welke vergelijking wel altijd in
zijn eigen voordeel moet uitvallen. Echter is de hoeveelheid der
op school verworven kennis niet meer dan één der waardemeters
ter bepaling van de hoogte van iemands ontwikkeling.

Indien ik mij zou begeven op het moeilijke terrein der beoor-
deeling van de algemeen menschelijke ontwikkeling, en hier de
vergelijking van den „Inlander" met den buitenlander met be-
trekking tot algemeen zedelijke waarden probeerde op te stellen,
zouden we in een zee -van moeilijk controleerbare meeningen en
uitspraken terecht komen. Dit moet vermeden worden. Het gaat
hier om den gezondheidstoestand, en ik zal derhalve slechts de
door medici opgestelde vergelijkingen hierop betrekking hebbende
vermelden.

Hieronder laat ik deze volgen.

Theunissen besloot zijn voordracht „Psychopatische persoon-
lijkheden", gehouden voor het Natuur- en Geneeskundig Congres
te Batavia in 1919, aldus: . . , . , . ,

„Ik geloof, dat uit een psychiatrisch oogpunt de toekomst
„van ons ras en van onze cultuur niet schitterend is.
Maar
[,het is aan ons medici, om door een beter psychologisch in-
„zicht, door minder groote waanwijsheid en door een juistere
„behartiging van de ideëele factoren
met verlaging der ma-
"terieele tendenzen,
te trachten eene verbetering tot stand
„te brengen......"

Het „Verslag van den B. G. D. in N.-I. over 1919" schrijft op
blz. 88 der „Mededeelingen B. G. D. 1922":

„Onder de buitenlandsche verloven wegens ziekte aan
„Landsdienaren is het geweldig groot aantal
„psychosen en neurosen als oorzaak van het verlof
„(60 % van het geheele aantal oorzaken) opvallen d."

„Wij zien, dat bij de binnenlandsche verloven de malaria,
„welke een voorname oorzaak van binnenlandsch ziekteverlof
,\',is, alleen wordt overtroffen door „functionele neurosen en
„psychosen" (22.4 %), terwijl deze laatste oorzaak bli de

») Zenuwarts te Batavia.

-ocr page 61-

„Inlanders eerst, met 3.2 %, in de achtste plaats komt."

Onder het overzicht der sterfte onder de Europeanen schrijft het
Verslag, „dat de rubriek" „z i e k t e n van het z e n u w s t e 1 s e 1"
te
Batavia opvallend groot is."

„Maar," zoo laat de verslaggever hierop onmiddellijk volgen:...
„uit de gegevens over één jaar doet men verstandig ge?n con-
„clusie\'s te trekken." Evenwel \'t verslag over 1920, van denzelfden
dienst geeft nog hoogere cijfers van zielsziekten! Is nu eene
conclusie geoorloofd?

De „Jaarverslagen van den Militair-Geneeskicndigen Dienst in
Nederlandsch-Indië"
bevatten veel c\\jfers, maar elk jaar erkent
men, dat de tijd voor het trekken van conclusie\'s over onderdeelen
nog niet rijp is. De algemeene gevolgtrekkingen hebben, daar zij
aan zulk een groot materiaal zijn ontleend, groote waarde.

In de jaarverslagen van 1913 tot en met 1919, las ik deze, m. i.
belangrijke en stereotype klacht: ^

„Z)e morbiditeit der Europeanen is beduid-end grooter dan
„die der Inlanders;
de grootste verschillen worden waarge-
„nomen by syphilis. Voor de gevallen van syphilis was" de
„verhouding zelfs van 7 tot 1. De morbiditeit in de Buiten-
„bezittingen is half zoo klein als die op
Java."

Van belang zijn ook deze conlusie\'s:

„Bij de volgende voorname ziektevormen zijn de verschil-
„len in de morbiditeit
ten nadeele van de Europeanen bijzon-
„der groot:

M. Dit proofschrift lag roods tor porso, toon ik inzago kroeg van een uit-
reksel uit het door het Centraal Bureau voor do Statistiek onder leiding v.m
Qüaujkk in dkn IIaao bewerkte Verslag der bohanileldon ziekten van de Ko-
loniale Troepen over hot jaar 1920 — s\'GnAVENHAaK April 192;i —.
. Hierin zijn verwerkt do gegevens van don Militair-geneeskundigen Dionst
in
Nedkhlandsch Oost-IndiH, door mij hierboven genoemd. Do algomoene
conclusie\'s zijn ook dit laatste verslagjaar weder zoo o))merkolijk ongunstig
voor de uithoomschon, dat ik niet mag nalaten eenige daarvan woordelijk te

vermoHen. > b b

»Vergeleken met het vorige jaar blijkt hot aantal dor in OosT-iNniÈ in
i-\'.-iO ziek geworden militairen gestogen van 02.87 tot G3.82 per 100 van do ge-
niiddelde legorstorklo. Deze stijging van liet zioktecijfer (morbiditeit) werd

-ocr page 62-

,Febris typhoidea (2:1); dysenterie (5 : 1)!; influenza
„(2:1)."

„Aan bloedarmoede lijden Eurepeanen circa 3 maal meer
„dan Inlanders." ^ - .

„Appendicitis, die bij Inlanders haast niet voorkomt, tast
„naar verhouding 7 maal meer Europeanen aan!"

„Op scabiës en framboesia na, komen ziekten van huid
„en celweefsel meer bij Europeanen dan bij Inlanders voor."
" „De morbiditeit in de spijsverteringsorganen is bij de
„Inlanders belangrijk kleiner dan bij de Europeanen."
In
1917 vond ik aangeteekend, dat er 13 maal meer appendicitis
en
17 maal meer leverabces bij Europeanen dan bij Inlanders
voorkwam.
Amboina en Tern ate gaven in dit jaar hooger ziekte-
cijfers dan
Java te zien. „Aan niet-venerische ziekten van de
„urogenitaalorganen lijden belangrijk meer Europeanen dan In-
„landers."

De vergelijking valt in het algemeen uit in het nadeel van den
Europeaan.

kiewiet de Jonge vermeldt (Gen. Tijdschrift voor N.-I. 1914)
als resultaat zijner metingen van den bloedsdruk bij Europeanen
en Inlanders, dat de maximale waarden bij Inlanders nog blijven
beneden de minimale bij den Europeaan. Dit moet toch in eenig
verband staan met de zeldzaamheid der organische vaatgebreken
bü Inlanders.

Schut en de Langen vinden, dat het gemiddeld cholesterine-
aeJuüte
van het inlandsch bloed beneden de helft der gemiddelde
waarden bij Europeanen blijft schommelen, en zoeken hierin een

landers; aan andere buikziekten leden bijna 3 maal zooveel Europeanen als in-

(3e primaire gevallen van syphilis betreft, bl^iken van do Europeanen
6.76 "lo van do gemiddelde sterkte op Java on Madoeka aangetast, van do in-
landers 4.14. , V i. "i
Meester-Cobnelis, Malano en Bandoeng geven de hoogste cijfers.
Voor geheel
Oost-Indië zijn voor de Europeanen 5.83, en voor de inlanders
3.15 aan primaire gevallen van syphilis." /

„Fehris typhoidea was menigvuldigor bij Europeanen dan bij inlanders (ver-
houding 100:18.9!)" . ... ,

Alcoholisme, bij inlanders bijna niet voorkomende, nam bij dc Europeanen tn
de"
laatste Jaren toe-, het aantal behandelde zenuwziekten was bij de Europeanen

^\'"^Te^n\'slotte zij vermeld, dat men uit do tabel, die het overzicht geeft van
de"behandelde zieken naar landaard, wapens en dienstvakken, loert dat het
verschil in morbiditeit tusschen Europeanen en inlanders voornamelijk ver-
oorzaakt wordt bij infanterie, cavallorie, artillerie on genie.
geiueskun,hge
en hospiiaaldi^nst geeft bij Europeanen on inlanders ongeveer do zelfde morhM
Het aantal afgekeurden was onder de Europeanen bij alle wapens grooter
dan onder do inlanders."

-ocr page 63-

vingerwijzing, hoe het zeldzaam voorkomen van galsteenen bij
Inlanders wellicht verklaard moet worden. ^

(Meded. B. G. D. 1918).

In hetzelfde nummer bespreken deze onderzoekers „De gly-
cosurie in de tropen".

„Wat leert nu de ervaring omtrent diabetes in de tropen?
„Zij komt veelvuldig voor bij Europeanen, Chineezen en
„Arabieren; veel minder frequent bij de inheemsche bevol-
„king......

„Ook heeft men in Indië meennalen kunnen waarnemen,
„dat glycosurie optrad tijdens het verblijf in de laagvlakte,
„en weer verdween gedurende een verlof in de bergen, terwijl
„in zwaardere gevallen van suiker uitscheiding toch veel-
„vuldig een daling van de afgescheiden glycose bij verblijf
„in hooger gelegen plaatsen wordt waargenomen."

Hiermede is mijne ervaring in overeenstemming.

Ik vestig de aandacht op de ziektegeschiedenissen, door de
Langen
(op blz. 73 Mededeelingen B. G. D. 1918 III) van zyne
gevallen van
glycosurie bij Inlanders gegeven.

Zijn dit gevallen bij gewone Inlanders? Een is een Chinees; een
tweede een Indo; een derde is gravida, welk geval
de Langen zelve
houdt voor een „zwangerschapsglycosurie van onschuldigen aard";
de vierde is een leerling der
„Stovia", d. w. z. een student in de
medicijnen, die volgens
de Langen zeer neurasthenisch is!; en de

vijfde was...... een Inlandsch arts! De beide laatste gevallen,

eigenlijk de eenige der 9, die met eenig recht „Inlander" heeten,
zijn geen typen meer van het inlandsche volk. De
neurasthenie, —
bij echte „Inlanders" onbekend — is het zekere teeken, dat de
aspirant-arts voor kultuurziekten geschikt werd.

Dat de inlandsche arts nog ongeciviliseerd was, valt nioeiyk aan
te nemen.

In eene voordracht „Enkele beschouwingen omtrent het gestel
in de tropen",
gehouden tijdens het Gen. en Nat. Congres 1919 te
Batavia, zei
de Langen:

„Wordt jicht in de tropen vaak gezien? Een paar jaren
„geleden betoogde Dr.
Römer te \'s Gravenhage, dat de
„jichtige verschijnselen tot dc zeer frequent voorkomende

M Veuiioei\' in Deli, on Kuenen in Amsterdam, dodon \'t zolfdo onderzoek op
cholestorino by Javanon, dio zich aan oon Dolischo, rospoctiovolijk
Amstor-
damscho levenswijze haddon aangepaat; zij vonden géén voraohillen tusschen
Javaan en Europeaan.
Vkkhoef zogt: „dozo toiton kloppen dus mot mot do
ï-assenpathologio, dio de Langen in \'t krijt hooft goworpon!" — Gonoosk.
Tijdschr. v. N. I. 1922. —

Indien or een factor „in \'t krijt goworpon" moot worden, leent zicli
daartoe m.i. do lovonswijzo hol beste.

-ocr page 64-

„gerekend moeten worden. Dit nu is zeker niet het geval,
"wat betreft onze inheemsche bevolking alhier. Waar ik tot
"nu toe een
40.000 Inlandsche patiënten klinisch en een 8000
\'\'poliklinisch zag, heb ik onder dezen nog nimmer een geval
gezien. In de Europeesche practijk zag ik jicht wel, alsmede
„eens bij een welgestelden Chinees."

Ik houd den indruk van de Langen voor juist; niet op grond
der cijfers, maar omdat het jichtig gestel z.g. niet past in den
ongekultiveerden mensch. Het behoort evenals de psychopatische,
apoplectische, dyspeptische constitutie bij den kultuurmensch
thuis, doet zich bij „Inlanders" niet voor, aleer zij zich civiliseeren.
(Zie later over het verband van huid- met orgaanziekten.)

Het was de Langen die er op wees, dat zijn snuffelen in de
ziektegeschiedenissen van het groote materiaal der Ziekemnrich-
tingen te
batavia, hem er op attent had gemaakt, dat maagziveer
en kanker
bij de Inlanders zoo hoogst zelden zich manifesteerden:
de zieken kwamen zelden met klachten, die hierop wezen; klmisch
kon de diagnose slechts 1 maal (30.000 consulten) worden gesteld.

Het zoo juist verschenen „Verslag van den B. G. D. in N.-I. over
1920\'% merkt met betrekking tot de doodsoorzaken van Europea-
nen op: , ,. j.

„De nibriek kanker en andere maligne tumoren

geeft het h o o g s t e cijfer te Batavia".

Het sterftecijfer is 7.8 %, door kwaadaardige gezwellen!

In Soerabaja was het 4.3, in Semarang 3.5, in de overige
plaatsen van
Ned.-Indië te zamen 3.4 %. Buiten Batavia was
de sterfte der Europeaneni de helft van die in het centrum der
Europeesche kuituur. Opmerkelijk is, dat kanker te
Batavia
dikwijls bij Europeanen en uiterst zelden by Inlanders voorkomt.
Deze vergelijking is in het nadeel van den Europeaan.

WiEBERDiNK toonde aan, dat chirurgische tuhercidose onder de
inheemsche bevolking wel voorkwam, doch niet veelvuldig. Hij
vond op meer dan 16.000 zieken in vier jaren tijds, niet meer
dan 35 gevallen, namelijk 16 van klier-, 11 van been-, en 6 gevallen
van gewrichtstuberculose. Dit is weinig, vergelijken bü de frequen-
tie dezer aandoeningen in EUROPA. Het weerstandsvermogen van
den Inlander blijkt tegenover deze ziekte voldoende, althans veel
,grooter dan dat van den Europeaan.

Er zijn, zooals uit deze enkele voorbeelden biykt, door anderen
ook reeds\'vergelijkingen tusschen ziekelijke afwijkingen bij uit- en
bij inheemschen gemaakt.

-ocr page 65-

De uitkomsten van menige waarneming, verricht buiten en in
den
Preanger, stemmen overeen: de morbiditeit der Europeanen
im,
Indië is beduidend grooter dan die der Inlanders.

Op grond van eigen waarneming kwam ik, zooals in de vorige
bladzijden werd besproken, tot hetzelfde inzicht, doch meen hierbij
deze aanvulling te moeten maken: De morbiditeit der uitheem-
schen en der geciviliseerde inheemschen is grooter dan van de
orthodoxe Soendaneezen.

-ocr page 66-

§ 3. DE LEVENSWIJZE HEEFT GROOTEN INVLOED
OP DE MORBIDITEIT.

Het weerstandsvermogen van den natuurmensch is grooter dan
dat van den kultuurmensch.

Dit is in zooverre teleurstellend, dat het in strijd is met \'t geen
de kuituur ons in „ontwikkeling" voorspiegelt. Die mensch, die
altijd gretig naar het „waarom" der dingen vraagt — zulk een
is de westerling! — kan de vraag niet terugdringen;
Van waar
die weerstand?

Indien het vraagstuk lag op physisch-chemisch terrein van
onderzoek der stof, zoo bracht het experiment, waarbij de
analyticus alle omstandigheden volkomen beheerscht, stellig vroeg
of laat tot een zekere oplossing, inzicht en tot weten. Maar, het
probleem ligt in het leven niet alleen in \'t weten, maar ook in
het geweten^ en hierin is van een beslist meesterschap over alle
in- en uitwendige factoren nog lang niet in die mate sprake. Voor
de verklaring van elk biologisch verschijnsel zal men nochtans
vragen om het bewijs. Was het niet
Went, die als Rector-
magnificus der Utrechtsche Hoogeschool het 270ste verjaarfeest
onzer Universiteit vierde met een Rede over
„De ondoelmatig-
heid der levende natuur" 1
Ontevreden met het berustende z. i.
der teleologie eigen, eischte hij voor den bioloog de „methoden
der chemie en physica" op en stelde ook voor hem het „zuiver
causaal redeneeren" tot plicht. Hoe sloeg dat toen in bij de
jeugdige enthousiasten der bejaarde Hoogeschool: aanstaande
causaal-therapeuten. Wie zich aan eene verklaring van het
natuurlijk weerstandsvermogen waagt, moge dit wel bedenken,
dat al
wijst de aanpassing van den natuurmensch beslist op een
zekere doelmatigheid, deze langs zuiver causalen weg, door het
zuivere laboratoriumexperiment op menschen,
niet is te bewijzen,
tenzij men het laboratorium van uit de centra der kuituur kon
verplaatsen midden in de natuur. Dit heeft te groote bezwaren
voor biologische onderzoekingen — niet voor zuiver chemische
petroleum — en bewijzen blijven we dus schuldig. Men mag slechts
vragen, zijn er bepaalde
aanwijzingen?

Van groot nut zou het zijn, indien de Oosterling zelvo ons iets
van de bron, waaruit hij zijn weerstand put,
wilde ontsluieren,
maar hierop bestaat géén hoop. Hij is sober, ook in \'t beschrijven

-ocr page 67-

van feiten. Dwingt men hem tot spreken tegen vreemden, tegen
zijn natuurlijke neiging tot bescheiden stilzwijgen in, dan ant-
woordt hij, tien tegen één, dat hij het niet weet, zelfs als hij het
meent te weten.

Engelhard heeft in zijn Proefschrift in 1923 te Utrecht:
„Onderzoek naa/r de geestesgesteldheid van den Javaan," bevyezen,
dat de Oosterling zich aan vreemden — die zijn aard, taal en
kuituur onvoldoende kennen — zeer lastig in zijn ware gesteldheid
vertoont. De Javaan of de Soendanees zegt niet alles, wat hij weet,
maar weet, wat hy zegt. Dwingt men hem meer te zeggen, dan
hij wil, zoo zegt hij niet, wat hij weet, maar zegt maar wat.

Ik heb zeer vele malen, in intiemen kring aangezeten, als
vriend geïnformeerd naar de verklaring van hun weerstands-
vermogen — dus niet in den toon van den meester — maar werd
door het bescheid niet geleerder. Men zei mij, dat een hoogere
wijsheid alles ten beste, ook van den mensch bestierde; alles, van
knappe menschenhand gemaakt, was slechts schijnbaar doelmatig.

Met zulk eene verklaring, die den religieus voelenden mensch
in den Oosterling O treffend openbaart, kan de natuurwetenschap-
pelijke onderzoeker niet volstaan.

Meer exacte gegevens heeft men in drie richtingen te zoeken:
in het
klimaat, in het ras, en in de levenswijze.

Het klimaat ") van den Preanger is een bergklimaat.
_De Langen, die in zijne publicatie\'s slag op slag den gunstigen

F. H. van Loon, zenuwarts to Wkltevueden, doot in zijn voordracht ge-
houden op hot Tweede Natuur- on Qeneoskurtdig Congros to
Bandokno oono
zeker goedbedoelde poging tot oen boter begrip van don „Inlander" to ge-
raken.

„Ongetwijfeld", zoo zij van Loon, „spoelt do geringe psychische ontwikktUng
»»ooit hier een grooto rol.... (liot ging om\'t feit, dat Inhindscho krankzinnigen,
»)in tegenstelling mot Europoescho, slechts bij grooto uitzondering voedsel-
»»^voigoring vertoonen!!) —.,bijna allos blijft
laag bij dai grond, eentonig en gelijk".

Dezo psychiater is van raooning, dat do moeste, voor hom, don vreemdeling
»onbepijpolijke handelingen geheel kunnon worden verklaard door hot nog
»»primitievo ontwikkelingsstadium, waarin dit ras verkeert ,,men mag ook gerust
•»zeggen door hunno UASEIGENSCHAITEN. Do
Maleier staat nog —, onkelo
»\'duizenden afstammelingen van vorsten on rogontongeslachton onder do voorlig
»»milHoen uitgezonderd —
zeer dicht Lij het primitieve leven van do minder ont-
iMkkdde
volksstammen".

lots verdor hooron wo :

.il\'as door eeuwen lango ovolutio zal, door do rustigo zokorheid van zijn
»ibestaan ondor oen goed bestuur en i)olitio, door \'t algomoon good worden
»»van
hoogere ethische en aUruisVmhc ideeën, oen raseigemchap kannen \\vordon
»»gewijzigd on verdwijnen; waarnaast natuurlijk andore zich kunnen ontwikkelen,
»»die in de toekoinstigo evolutie van do menschhoid misschien wol eenigszins
\'»•mdoro wijs- on waarheid zullen bevatten on heipon ontwikkelen, dan dio
\'.onzo Westorscho cultuur thans omvat".

\'>gz6 rede is verschonen in hot Gonoesk. Tijds. voor Ned. Indiö 19:32.

\' Zio de kaart on de toelichting als bijlage achter in het boek.

-ocr page 68-

invloed van dit klimaat op den algemeenen gezondheidstoestand
en op bijzondere ziektetoestanden signaleert, schreef in 1918 in
de Meded. B. G. D.: „De verschillende klimatologische factoren
„moeten hun invloed op verschillende wijze op de verschillende
„organismen uitoefenen; wij zullen thans geen nieuwe hypothese
„maken over de reactie van het lichaam op die verschillende
„invloeden......
Alles is hypothese en theorie"

Castellani en Chalmers verklaren in hun „Manual of tropical
medecine"
1919:

„We feel, that the basis of the largest proportion of illness
„and death in the tropics is bad sanatation and
not climatic
„influences."

Hiermede bedoelen noch de langen, noch Castellani en
Chalmers eene negatie van den invloed van het klimaat. Beide
erkennen, dati ziekten, in de vlakte toenemen, op zekere hoogte
afnemen, en beide maken in de praktijk gebruik van het hoogte-
klimaat, door er hun zieken heen te evacueeren.

Als de Langen over zijn ervaringen bij patiënten met diabetes
en „lowfever" spreekt, laat hij niet na mede te deelen: „Door
„verblijf in de bergen verdwijnen beide kwalen in korten tijd..."

Flu aanvaardde in 1921 het hoogleeraarschap in de tropische
hygiëne te Leiden met een rede, getiteld:
„De invloed van factoren
buiten het menschelijk organisme bij het optreden en de verbrei-
ding van infectieziekten in de tropen."
Hij gaf een vluchtig beeld
van de onhygiënische toestanden in het Oosten, en stelde zijn toe-
hoorders voor dit vraagstuk:

„Is het vreemd, dat hü (de nieuweling, die pas in Indië
„komt) zich verbaasd afvraagt hoe het komt dat niet ieder
„die bijv. te
Batavia aankomt reeds binnen enkele dagen ziek
„wordt en waarom niet de geheele bevolking uitsterft? Als
„hygiënist zal hij, nadat door hem is geconstateerd, dat wel
„is waar de sterfte (lees zuigelingensterfte) onder de inland-
„sche stedelijke bevolking soms schrikbarend hoog kan zijn,
„maar dat toch van uitsterven dier bevolking geen sprake is,
„en dat niet elk geïmporteerd cholerageval oorzaak is van
„het uitbreken eener epidemie, zoeken naar de reden van dit
„schijnbaar ontbrekend verband tusschen oorzaak en gevolg.

„Na eenig zoeken zal vanzelf zijn aandacht voor een
„belangrijk deel worden gewijd aan factoren buiten den
„mensch gelegen en zeer nauw samenhangend met het
klimaat
„van het land en de gebruiken der bewoners."

Dit zijn woorden, die geen twijfel laten omtrent Flu\'s opvat-
ting over het werkelijke verband van klimaat en van levenswijze
met volksziekten.

-ocr page 69-

Voor hen, die met de bureaucratische verhoudingen in de Over-
zeesche deelen van het Ryk niet door eigen ondervinding bekend
werden, liet de slotzin, waarmede
Flu zijn inaugurale rede besloot,
gelegenheid tot overdenking:

„Ook voor theoretisch iverkende medici is een kennis-
„making met de theorie der tropische ziekten zeker
„gewenscht."

Theoretisch werkende medici, zijn onwezenlijke menschen; en
is de theorie der tropische ziekten niet nog onwezenlijker? Welk
nut kan eene „kennismaking" tusschen theorie en theoretici voor
de praktijk opleveren? Heeft
Flu willen wijzen, op het gevaar
der onpractische bureau-hygiënisten, die theoretiseerend alle
invloeden, behalve die van hun circulaire\'s ontkennen?

Theoretisch werkende medici zijn gevaarlijke leidslieden, want
zü beramen middelen voor complicatie\'s, die in theorie bestaan,
en laten middelen na, by mistoestanden, die zich alleen in de
praktijk kenbaar maken, en op \'t bureau niet worden gevoeld.
In de tropen dreigt van deze soort medici gevaar, wijl zij
on-
oeconomisch
werken: hun „systeem" onttrekt vermogens aan het
individueele weerstandsvermogen èn aan de openbare kas.

Dorno vangt zijn „Klimatologie im Dienste der Medizin" aldus
aan:

„Es ist ein heikel Ding, Vertretern einer anderen Wissen-
schaft, zumal so vielseitig gebildeten, wie es die Herren
Mediziner sind, Nutzanwendung der Erfahrungen .eines
Spezialgebietes der Naturwissenschaft zu empfehlen — und
das Gebiet der Klimatologie und Metereologie ist wahrlich
nicht das dankbarste."

Men mag niet verwachten, dat de studie der voor den mensch
belangrijke kosmische prikkels, waarvoor eene innige samenwer-
king tusschen physicus en medicus onontbeerlijk is, in de tropen
verder dan in
Europa gevorderd zou zyn. De klimatologie is
daar nog ruwe empirie.

Het exclusief „bacteriologisch" denken heeft de belangstelling
voor vraagstukken van anderen aard op den achtergrond gedron-
gen.

Van Loghem schreef, dat eerst besmettelijke en parasitaire
ziekten, die thans het inzicht in de beteekenis van het klimaat
voor onze gezondheid zoo zeer vertroebelen meer op den achter-
grond moeten zyn gebracht,
voor en aleer klimatologische vraag-
stukken ons opnieuw zullen mogen bezighouden." (Klimaat eji
kiekte). Dit wordt letterlijk opgevat en uitgevoerd. Er wordt
zelden door medici in het laboratorium van de natuur geëxperi-
menteerd. De eerste streng wetenschappelijke verhandeling dan-
ken wij aan den physicus
Braat, die in het zeer helder geschreven

-ocr page 70-

werk „Het klimmt vm den Idjen" (1921) ook voor den medicus
belangrijke bijzonderheden van den invloed der metereologische
factoren op het menschelijk organisme wist aan te geven. Het
ware te wenschen, dat zulke studie\'s veelvuldiger konden geschie-
den en in het bijzonder zou men den natuurkundigen erkentelijk
moéten zijn, indien zij hunne nauwkeurige waarnemingen uit-
strekten tot de gebieden, die op grond van ruwe empirie door
geneeskundigen als gezonde streken werden erkend, bijv. de
Semakkeliik bereikbare en bovendien intensief bevolkte berg-
streken van
Oost-, Midden-, en West-Java. Gegevens, —
uitgezonderd die over de absolute vochtigheid — zijn helaas m den
Preanger zeer schaarsch. Een wetenschappelijk bewijs, dat de
gunstige gezondheidstoestand van het Preangervolk ten deele een
gevolg is van het gunstige klimaat kan nog niet worden geleverd.
Dien invloed te ontkennen, alleen omdat dit bewijs niet mogelijk
is, zal wel bij niemand meer opkomen; integendeel ligt het voor
de hand om aan te nemen, dat tellurische en metereologische
factoren hierbij een belangrijke rol vervullen. , ,

Aangezien inheemschen, zoowel als uitheemschen, aan die deels
gunstige anderdeels schadelijk werkende factoren in nagenoeg
gelijke mate zijn blootgesteld, doch de morbiditeit der laatste veel
grooter is, is men in eene andere richting naar de verklaring van
deze verschillen gaan zoeken.

Men zoekt dien onbekenden factor in de rasgesteldheid en de
immuniteit, en geeft de oplossing van het vraagstuk in „r a s i m-
m uni te it." Een woord!

Wil „rasimmuniteit" als werkhypothese bruikbaar zijn, dan
moet zij met de feiten harmonieeren.

Er zijn vele feiten, die tegen „rasimmuniteit" pleiten.

Het typische van raskenmerken is vastheid, hardnekkigheid,
onuitroeibaarheid, of zoo men wil, in een vreemd woord resis-
tentie. Het ras is uitroeibaar, niet de kenmerken van het ras.
Een rasechte Chinees blijft overal Chinees!

Dat „door de rustige zekerheid van het bestaan, onder een goed
bestuur en politie,
raseigenscjuivpen, als alle andere kunnen
worden gewijzigd", hierop heb ik minder hoop dan van Loon.
(Zie blz. 688 Gen. T. v. N.-Indië 1922). Wij kunnen de levenswijze,
de levensrichting, de idealen enz., veranderen, doch: raskcnmer-

n Het in den Preanger inheemsche ras heeft juist, dank zij rust, zekerMd,
van bestaan, een goed bestuur en goede politic, zijne eigenschappen dngewijztgd
behouden.

-ocr page 71-

ken? Het criterium van het raskenmerk ligt toch in resistentie!

De vraag is m. i. deze: is de zoogenaamde „rasimmuniteit"
resistent?

Er zijn vele ervaringsfeiten, welke hiermede in tegenspraak zijn.
Haast overal, waar men hiernaar heeft gezocht, bleek, dat onder
bepaalde omstandigheden
„rasim-muniteit" snel verdween. Het
opmerkelijke was, dat die omstandigheden zelden bepaald ongun-
stig schenen, integendeel.

Niet meer dan enkele dier ervaringen behoeven te worden ge-
noemd, om duidelijk te maken, hetgeen hier wordt bedoeld. i

In de vorige eeuw werden, door opheffing van het slavendom,
vele rassen vrij, den mensch gelijkwaardig, andere oorspronkelijk
vrij werden in de vrijheid van beweging wat beperkt, maar over
alle gelijkelijk hier wat meer, daar wat minder, ging de adem der
nieuwe kuituur.

Frappant is het, dat er teekenen van toenemende mindenvaar-
digheid zijn geconstateerd, zoowel by rassen, die vry, als bij de-
zulke, die onvrij zyn geworden.

Bijvoorbeeld, de Indianen, van primitief vrye kuituur, beroemd
om hun aanpassingsvermogen aan het harde natuurlijke leven,
krijgen nu een afgesloten park, om in uit te steigen; terwijl de
primitief onvrije negers, beklaagd om hun uithoudingsvermogen
onder onmenschelljke onderdrukking, de hen gegeven vrijheid
beantwoorden met physieke, en nerveuse achteruitgang.

Rasimmuniteit? Blijkbaar is deze niet resistent! Indiaan en
neger behouden wel alle raskenmerken van indianen en negers,
maar immuniteit tegen infectieziekten en gestels-ziekten, diabetes,
vroegtijdige kaalheid, kanker enz. deze verliezen zy snel. Het
Wijkt dat zy alleen die zoogenaamde „rasimmuniteit" behouden
kunnen, zoolang zy in precies dezelfde omstandigheden blijven als
nun ouders en voorouders waren. In stede van „immuniteit" kry-
gen zy vatbaarheid, zwakte, of z. g. affiniteit, zoo zy in andere
levensverhoudingen treden: dan neemt de by gezonden toch reeds
zoo opmerkelijke individueele variabiliteit by zieken niet af, maar
toe, evenwel binnen de grenzen aan \'t raseigen gesteld.

Wy kunnen ook in een dichterbij gebied naar een voorbeeld
zoeken. In
Nederlandsch-indië zijn aanvankelijk havens en
kuststreken door buitenlanders tot vestiging uitgekozen; in het
emde der 16e eeuw brachten Portugeesche en na hen Hollandsche
Zeevaarders de toenmalige westersche kuituur onder de gansche
Ijevolking van enkele eilanden. Bekend is, dat
Amboina\'s bevolking
Jet geloof der westerlingen heeft omhelsd; van af dien tyd, komen
^e bewoners der Minahassa in
nieuwe verhoudingen tot den

-ocr page 72-

Euroüeaan. hun levenswijze onderging wijziging. De stammen van
h^et oorSrinkelijke ras van Amboina en MenadO om even de be-
keMst^ tH^men. gevoelen zich niet meer den gelijke van den
Maïder", maar óndanks de eeuwenoude Europeesche kuituur
hebben hun oostersche raskenmerken zich gehandhaafd.

Hoe is het nu met de „rasimmuniteit" van deze bewoners tegen-
over kultuurziekten? Behouden zij deze? In vele opzichten blinken
zii door hun persoonlijkheid uit. Maar, hiertegenover zijn talnjke
dLcte en indirecte aanwijzingen, in het leger en m de burger-
maatschappij, dat het aanpassingsvermogen van deze gecivihseerde
ïfssen gSer is, dan dat der z.g. ongekultiveerde: zij zijn meer
vatbaar voor kultuurziekten, voor ontaarding. Het maakt den
indinik, alsof zij, wat „rasimmuniteit" aangaat m het midden
staan tusschen den Europeaan en den „Inlander ; zij doen te
westersch, dan dat zij in het volle bezit van hunne oorspronkelijke
weerstandsvermogens zouden kunnen blijven, en zijn in hun wezen-
liiken aard nog te oostersch om voor de vatbaarheid der Europe-
anen in haar vollen omvang in aanmerking te kunnen komen. Men
^u k de verleiding komen, om hen te plaatsen, waar zij krachtens
Tn zi^vere
raskeLerken niet behooren, namelijk op een niveau
met den Indo-Europeaan, die, naar men weet ook aan den eenen
kant eene buitengewone mate van kuituur-aanpassing, aan den
anderen kant een groot gebrek, n.1. aan natuurlek verstand

^^ïn S2I en 1922 werden door den zendeling Pieters, den Resi-
dent van
sandick en bij de Regeeringen in Nederland en Indië
rapporten ingediend over „de degeneratie der bevolkmn van
Koe" Deze bevolking is, volgens de personen, die met den toe-
ftand ter plaatse bekend zijn, namelijk volgens zendeling en volgens
het bestuur, aan het uitsterven; de conclusie luidde: „dat de eemge
kans op regeneratie zoude zijn huwelijken met vreemdelingen van
"kracht ger fysiek. Import van fysiek krachtige christen-inlanders
is zeer bezwaarlijk, omdat de christenbevolking van de nabij
gelegen
Avibonsche eilanden ook fysiek minderwaardig is gewor-

^^Het kan buiten beschouwing blijven, of „de aanbevolen import
van fysiek krachtige christen-inlanders eenige kans op regeneratie
zou waarborgen. Hoofdzaak is hier, dat met door den eerste den
beste opgemerkt wordt, dat een geheele bevolking binnen een zekei
ffebied degenereert. Men zou zich kunnen troosten met de gedachte,
dat het maar leeken zijn, die dit opmerkten, evenwel als het waar

Europeanen, het minst onaer „ü van ^ Zijl\'s uitlating op

Sf ««m, v.™ do„ M. G.

P.\' dienst over 1920, onder do noot van bl. 45).

-ocr page 73-

is, dat in Atjeh het volk, en zijn hoofden en zijn bestuur reeds
teékenen van ontaarding signaleeren, vóór deskundigen dit
konden erkennen of herkennen (zie van Loon: het Krankzinnigen-
vraagstuk in
Atjeh, 1921), dan is men er niet zoo zeker van,
dat de toestand in
Boeroe zuiver is. De reden zal in het klimaat
evenmin liggen als in rasimmuniteit. Men zou hier eerder van
rasaffiniteit moeten spreken. Waarschijnlijker is, dat de levens-
wijze der bevolking zich in een of anderen zin ongunsiig heeft
gewijzigd. De bevolking is geciviliseerd!

Travaglino, chef van \'t Krankzinnigengesticht te Lawang
merkte een paar jaren geleden op, dat dementia paralytica bij
Inlanders alleen voor kon komen onder professoren. Hiermede zou
zijn verklaard dat de beide groote gestichten te
Lawang en te
Buitenzorg veel meer paralytici van uit-, dan van inheemsch ras
opnemen kunnen, want „Inlandsche professoren" ontbreken in
Indië nog geheel; maar ook onder de Europeesche, Chineesche en
Arabische paralytici is geen enkel professor. Voor welk een puzzle
plaatst de psychiater ons? Het raadsel is aldus op te lossen. „Ras-
immuniteit" beschei-md de „Inlanders" niet; een would-be wester-
sche levenswijze verschaft den quasi-geleerden „Inlander" dezelfde
vatbaarheid voor paralyse, die de buitenlander heeft.

De Langen trof een enkele maal diabetes onder „Inlanders"
aan; de twee door hem vernielde gevallen deden zich voor by een
medicus en een student in de medicijnen, bij wien
zich bijzondere
omstandigheden voordeden, die oorzaak waren, dat hun gestel
„affiniteit", in stede van „immuniteit" verraadde; we zapi, dat
die beide exceptie\'s tot de geciviliseerde beroepen behoorden, een
arts en een aanstaand arts.

Slaan wü het oog in eenige publicatie\'s uit Deli, waar met
contracten van verschillend ras wordt gewerkt.

Ik citeer uit Kouwenaar\'s publicatie „Over maagzweeien m
Deli"
Geneesk. Tijds. v. Ned. Indië 1^22:

.Algemeen verbreid is in de medische litteratuur de meen ng
te vinden, dat in de tropen en subtropen de zweer van de mc ag
of van dei twaalfvingerigen darm een zeer zeldzaam voo kom^
ziekte is. In de Nederiandsche literatuur is de "

Be Langen, die bü een klinisch materiaal van 30,000
en Javanen, maar één geval vond, tenvijl hu door een veizame-
statistiek der verschillende ziekenhuizen (Indische) ovei lu jaai

tot een frequentie van 0.48 % komt. . u^^nri oomA\'ikt

Slechts 2dt Deli werden geheel andere ^\'^/^[f. f^f^^^^^^^

Hierbij bleek dat bü Chineezen het ulcus ventiiculi tot de z.ei

-ocr page 74-

gewone afwijkingen behoorde, terwijl bij Javanen slechts zelden
een maagzweer werd gevonden." _

De statistiek van Kouwenaar is gebaseerd op autopsieen, die
van
De Langen op klinisch onderzoek, maar de verschillende
onderzoekingsmethoden kunnen het zoo groote verschil in resultaat
niet verklaren. Het aantal malen, dat de klinische diagnose ten
onrechte op ulcus wordt gesteld, zal practisch ongeveer gelijk zijn
aan het aantal malen, dat de diagnose niet wordt gesteld, en
inderdaad een ulcus aanwezig is: deze subjectieve fout mag over
zulke groote cijfers, als die van
De Langen (30,000 patiënten),

verwaarloosd worden.

Er blijkt, dat de rassen, indien zij in Deli onder nieuwe kuituur-
verhoudingen te leven komen, „rasimmuniteit" verliezen, maar
hun raskenmerken overigens ongerept behouden kunnen.

In 1920, tijdens eene Buitengewone Vergadering der medici van
Sumatra\'s Oostkust kwam
Louwerier met eene mededeeling over
het
zeldzame voorkomen van kanker: Onder circa 6000 contractan-
ten had hij
in 10 jaren tijds onder Chineezen 12 maal, onder
Javanen 5 maal levercarcinoom, en onder Javaansche vrouwen
2
maal uteruscarcinoom en 1 maal sarcoom vastgesteld. De gi\'oote
zeldzaamheid van maligne tumaren onder de niet-Europeesche
inwoners van
indië was sinds tientallen van jaren eiken arts
opgevallen. De eigenlijke oorzaken waren onbekend, maar men
veronderstelde, dat zij wel in raseigenschappen zouden liggen.

Dit is nu niet meer aan te nemen, want reeds 2 jaren later
kunnen
Snijders en Straub, in Deli!, bij dezelfde rassen hooge
frequentie van kanker vaststellen, welk opmerkelijk feit door hen
onder den titel van:
„57 waja/rgenomen gevallen van primair lever-
carcinoom in de tropen"
(Gen. Tijds. v. N.-I. 1922) werd gepubli-
ceerd. Hun onderzoek tast naar een verband tusschen levercirrhose
en carcinoom, en het voert hen tot de conclusie, dat „de zeer groote
frequentie van het aantal levercelcarcinomen gepaard gaat met
een groote frequentie van het aantal levercirrhosen".

Uit de tabellen volgt: dat de sterfte aan Icvercirrhose onder
koelies tusschen 5 en 10 maal hooger is dan de sterfte aan lever-
cirrhose in Nederland.

Primaire levercarcinomen zijn in Deli ongeveer 35 maal zoo
frequent als in Europa.
Zij komen veelvtddig voor bij Javanen,
zoowel als bij Chineezen.

Snijders en Straub wijzen op het cardinaal verschil, wat de
verdeeling der kankervormen betreft, tusschen het Maleische-, het
Mongoolsche- en het Neger-ras aan den eenen kant en het blanke
ras aan den anderen kant, en zeggen woordelijk: „Er zijn dus
„zeker verschillen tusschen de verschillende rassen, maar zy zyn
"niet steeds even sprekend. Voor een goed deel zullen zij wel te

-ocr page 75-

„verklaren zyn door uitwendige omstandigheden. Het ligt ten-
„minste voor de hand in deze richting de
oorzaak der groote
„frequentie der levercirrhose te zoeken. Het levercarcinoom is
„echter hier in verhouding sterker vermeerder dan de levèr-
„cirrhose. Ook dit wijst op den invloed van aangeboren raseigen-
„schappen."

Snijders en StraUB erkennen „voor een goed deel" den invloed
van
uitwendigë omstandigheden. Inderdaad zijn deze voor den
contractant van dien aard, en zoo verschillend van de gewone
levenswijze buiten
Deli, dat ook de inwendige omstandigheden
van het organisme sterk worden gewijzigd; niet het ras wijzigt
zich, maar de conditie, waarin zich het individu bevindt; wiens
conditie zich met betrekking tot cirrhose en carcinoom zóó ver-
slechtert, dat „aangeboren raseigenschappen" hem niets baten.
Het ware beter, in \'t geheel niet van „aangeboren raseigenschap-
pen" te spreken, zoolang er ovei-vloed is van feitelijke gegevens
over den ingrijpenden invloed van verworven individueele eigen-
schappen, tengevolge van gecompliceerde asociale verhoudingen.
(Zie Smits over Deliaansche contractanten)

Vragen we ons ook even af, of er aanwijzingen zijn, dat de
„Inlander" over mogelijke „rasimmuniteit" beschikt tegenover
intoxicatie\'s.

In het Gen. T. v. N. I. 1922 vinden we eene beschouwing van
Van der Zijl. „Over salvarsandermatitis en salvarsanicterus."
Hii vond bij 1552 Europeanen en 1292 inheemschen, met salvai-san
behandeld, 32 gevallen van dennatitis: „één geval bij een volbloed
„Europeaan, alle overige gevallen bij geprononceerde Indo-Europe-
„anen en inlanders".

„Het feit, dat de huid van volbloed Europeanen veel minder op
salvarsan reageert dan die van Indo\'s en Inlanders is in over-
eenstemming met mijn ervaring in Europa," schrijft hij, en ver-
volgt: „Het is mij niet mogen gelukken een verklaring te vinden
voor het feit, dat 6 van de 8 zware dermatitides met alle 4ste i^-
gevallen zijn opgetreden bü de kleine minderheid van /ncto-
Europeesche en Amboineesehe patiënten. Mogelijk is, dat het toe-
val bij dit betrekkelijk klein getal een rol speelt.

„Ook werd door mij gedacht aan het in de litteratuur herhaalde-
..lijk genoemde alcoholisme, dat bij deze groepen z e k er
„veel meer voorkomt dan b ij de Javanen.

Van der Zijl zegt, dat er geen twijfel is, dat het salvarsan de
oorzaak is van deze zware dermatitides; ik zou meenen, ook de
alcohol!

J) Smits, „Syphilis on gonorhoo eener Javaansclio koeliebovolkmg van eene
Kultuurondorneming tor
Oostkust van Sumatiia — Gon. 1. v. l. — i^i\'-

-ocr page 76-

De reden dat men deze verschijnselen vroeger mmder zag,
moet waarschijnlijk worden gezocht in het feit, dat men vroeger
"Set zuufe massale hoeveelheden As.^in het lichaam durfde te
"brengen als thans met het salvarsan." -u j

Een zijner conclusie\'s is, dat dus blijkt een grootere gevoeligheid
tegenover salvarsan van de gekleurde rassen in
NederlaNDSCH-
INDIË
dan van de Europeanen.

Welke aanwijzingen worden ons hier gegeven
Ten eerste dat onder Amboineezen veel meer gedronken woidt,
dan goed is, meer in ieder geval dan onder
Javanen; zij worden,
èn
Lt alcoholisme, èn wat gevoeligheid betreft op een lijn
geplaatst met
Indo-Europeanen! In verband met de berichten over
Amboina is deze medische mededeeling van belang, (zie voren)
Ten tweede, dat
Van der Zijl\'s uitkomsten het waarschijnlijk
maken, dat — te
Batavia — „gekleurde" individuen mmder resis-
tent zijn dan „blanke": gene vertoonen teekenen van z.g. ,^as-
affiniteit", deze van z.g. „rasimmuniteit". Doch dit zijn nog duis-
tere begrippen; het feit is sprekend genoeg, dat de „Inlander
gevoelig, i^plaats van ongevoelig is gebleken voor intoxicatie.
^ Ten Lde: Met de conclusie, dat „dus blijkt een grootere gevoe-
ligheid van „de gekleurde rassen van
Nederlandsch-Indië , kan
ik niet instemmen. Ik weet niet, of
Van der ZiJL onder de 1292
inheemschen, die hij behandelde, ook oorspronkelijke bewoners van
het gewest
Batavia heeft opgenomen; waarschijnlijk bestaat het
meerendeel uit militairen en gezinsleden van deze. In dit pval is
het onvoorzichtig, om de uitkomsten uit zulke
geselecteerde groe-
ven
verkregen, zonder meer te betrekken op „rassen in Neder-
landsch-Indië.
 -, -l-i. • x.

Uit zulke kunstmatige groepen kan de militaire arts evenmin
algemeene gevolgtrekkingen maken, als de kuituurarts uit zijne
contractanten. Men mag niet verder gaan dan tot deze conclusie:
In het militair hospitaal te
Batavia bleek, dat militairen tegen-
over salvarsan eene groote gevoeligheid vertoonden; de grootste
gevoeligheid vertoonden de Indo-Europeesche en Amboineesche
militairen waarmede vergeleken, die der „volbloed" Europeesche en

Javaansche militairen gering was. t- ••

Dit resultaat moet ook den burgerarts interesseeren. Er zyn in
de laatste jaren
tienduizenden salvarsaninjectie\'s, in west-Java
voornam.elijk onder leiding van Winckel gegeven. In wetenschap-
peliik en in practisch opzicht zoude eene vergelijking van dit
Groote materiaal met dat der behandelde militairen, leerryk
ziin Het verslag van den B. G. D. over 1920 vermeldt, dat „een
50 k 60 000 lijders met een standaarddosis van 450 tot 600 mg.
salvarsan systematisch zijn behandeld, waarvan een deel meer
Ln één dosis ontving. In 1921 en 1922 is die systematische salvar-
sanbehandeling nog meer uitgebreid, waartoe de „dalende salvar-

-ocr page 77-

sanprijzen konden medewerken". Er zijn bij zulk een groot getal
behandelden wel eens ernstige complicatie\'s voorgekomen; doch
deze zijn uitzonderingen gebleven. Een andere vraag is, of de
gevoeligheid voor 606 zich heeft kunnen vertoonen bij hen, die
meer dan eens moesten worden behandeld.

Zijn er onder deze burgers ook gevallen van dermatitis, icterus
en sterfgevallen in opvallende frequentie voorgekomen? De bij-
zonderheden hierover, die nog niet gepubliceerd zijn, moeten
worden afgewacht.

Uit het psychiatrisch rapport, dat van Loon over „Het Krank-
zinnig envraag stuk in Atjeh"
in de Mededeelingen van den Burger-
lijken Geneeskundigen Dienst in 1920 publiceerde, zyn met
betrekking tot gebrek aan „rasimmuniteit" vele gegevens te
ontleenen.

Een vraagstuk van een dergelijken aard, tevens groot gewicht,
en. naar het schijnt acuut belang, is in de overige gewesten van
den Archipel nog niet aan de orde gesteld. Dit wijst op den bij zon-
deren toestand van het Atjehsche ras, tegenover de andere rassen
van
Indië.

Het rapport is door een deskundige opgesteld, na een exploratie
ter plaatse; en voor publicatie in het officieele orgaan aanstonds
geschikt beoordeeld, zoodat het als belangrijk wetenschappelijk
geschrift moet worden beschouwd. Het heeft tot nu toe in de
medische litteratuur nog geen enkele bespreking gevonden; het
probleem, door de openhartige wijze, waarop dit is aangesneden,
mag evenwel op belangstelling alle aanspraak maken.

Atjeh, strijdlustig, strijdvaardig, intelligent, energiek, be-
heerschte, tot over zee een wijd gebied. Er zat expansie in de
Atjehsche atmosfeer.
Atjeh had eigen taal, zeden, kunstnijverheid,
handel, kortom het kr.n bogen op cultuur, al was \'t een ouder-
Wetsche.

Het heden is anders:

„Alle bestuursambtenaren en Atjehsche hoofden waren
„het er over eens, dat het een zegen voor het geheele Gewest
„zou zijn, indien de bevolking verlost kon worden van den
„druk en de lasten, die de talrijke krankzinnigen veroor-

„zaken." • • i.- i

Van Loon leidt zijn verslag met de volgende aprioristische

beschouwing in: . , ^

........het lijdt geen twijfel, dat het in een minder gecom-

„pliceerde maatschappij veel moeilijker zal zijn, de ichtere
„vormen van krankzinnigheid en
Oligophrenie te herkennen,
„zü zullen immers veel minder gauw in botsing komen met
„de bestaande orde van zaken. Zoo zoude dus eensdeels het
„opgegeven aantal krankzinnigen in
Atjeh misschien aan-

-ocr page 78-

„zienlijk veel te laag kunnen zyn, doordat enkel de apert-
„krankzinnigen waren opgegeven — aan den anderen kant
„was a priori niet uit te maken of de Inlandsche Bestuurs-
„hoofden niet om de een of andere reden veel te veel als
„krankzinnigen hadden vermeld — gedreven bijv. door het
„verlangen, alle lastige elementen op deze wijze (via het
„krankzinnigengesticht) kwijt te raken."

„Zooals bleek waren de opgegeven zieken, op een enkele
„uitzondering na, inderdaad krankzinnig. Waar hier in het
„geheel geen selectie plaats vond, mogen wij dus stellig de
„gevolgtrekking maken, dat in het Gewest
Atjeh min-
. „stens een 1100 krankzinnigen zich bevinden."

Met voldoening zal iedereen kennis nemen van de ongegrond-
heid der veronderstelling, dat „de Inlandsche Bestuursambtena-
ren lastige gezonden, krankzinnig verklaren, om hen kwijt te
raken"; „dat een aanzienlijk veel te laag getal krankzinnigen zou
worden uitgeleverd" en, „dat in de minder gecompliceerde maat-
schappij lichtere krankzinnigen minder gauw in botsing zouden
komen met de bestaande orde van zaken."

Het komt my van groot belang voor, te wijzen op dit, tegen de
geprejudicieerde verdenking in, goed geconstateerde
feit: dat de
bevolking, met haar hoofden eensgezind, de aanwezigheid van
kranl^innigen als overlast
voelde; van de noodzaak hunner
isolatie zich eene duidelijke
voorstelling maakte; daadwerkelijk
haar best deed tot isolatie. Men vrage zich af verondersteld, dat
de psychose ook zóó heerschte in andere streken, waar het volk
op gelijken trap van ontwikkeling staat, waarom zou daar de
bevolking hare krankzinnigen niet even gretig uitleveren? Daarop
is maar één antwoord te geven: geen enkel Indisch gewest heeft
die rijkdom aan psychosen.

Bestuur en inlichters bleken het, volgens van Loon, in zake
herkenning van krankzinnigen niet zelden beter bij het rechte
eind te hebben, dan de medici. Het oordeel der niet specieele
medici luidt, dat „zy allen overtuigd waren, dat het aantal krank-
„zinnigen dat hier onder geneeskundige behandeling kwam,
veel
„grooter was dan elders in den Archipel".
Dit oordeel bleek dus
„wel juist. Het bleek uit alles, dat niet alleen een zeer groot
„aantal krankzinnigen in
Atjeh vrij rondloopt, of m boei en blok
„opgesloten zit, maar van dezen een zeer groot deel tot de, voort-
„durend of bij tijden, gevaarlijke individuen moeten worden ge-
„rekend. Want zeer zeker wordt een deel der
moordaanslagen,
„door dergelijke psychisch minderwaardigen bedreven. En het is
„ook zeer goed mogelijk, en zelfs ivaxurschijnlijk,
dat nu en dan
„een dergelijk minderwaardig en voor suggestie zeer toegankelijk
„individu wordt
bewerkt om een moordaanslag te doen."

-ocr page 79-

Gelukkig, dat zulke ontzettende vermoedens in den Preanger
geen grond vinden.

Er is door den medicus — later is dit ondersteund door
Freyling, Lid v. d. Raad van Indië, na diens bezoek aan Atjeh —
dringend geadviseerd aan den B. G. D. tot oprichting van een
gesticht ten spoedigste in het Gewest
Atjeh. „Natuurlijk zou
niet dadelijk een groot gesticht noodig zijn," schreef
van Loon,

„indien bijv. met 800 a 1000 bedden wordt begonnen......

„Door al deze onberekenbare en dus onbetrouwbare elemen-
„ten uit de samenleving te verwijderen zal zeer zeker de
„pacificatie bevorderd worden, men zal dan de rest der
„onbetrouwbaren, die psychisch normaal zijn, veel beter in
„het oog kunnen houden."

De toestand is dus zoo, dat, zelfs indien er maar een deel der
beschrijving beantwoordde aan de werkelijkheid, deze toch een
vreeselijken indruk maakt: „onbetrouwbaren die psychisch nor-

„maal zijn in het oog houden......"

„Het Atjehsche volk is een oud volk, dat ongetwijfeld in
„de laatste decennia talrijke symptomen van
decadentie ver-
„toont. Z\'n
cultmir is snel berg-af gegaan: de kunstzin is
„verdwenen of verdwijnende.
Niet voor niets verwijt de
„Atjehsche vrouw den man zyn slappen aard, die hem z\'n

„tijd doet dooden met bioscoopvermaak of voetbalspel......

„toch schijnt uit haar houding jegens de Atjehsche mannen
„vooral verachting te spreken voor zijn
algemeenen psychi-
„schen achteruitgang,
die hem zijn fierheid deed verliezen."

Ik gaf maar enkele uitlatingen en onderstreepte wat onze aan-
dacht trekken moet.

Onder 214 krankzinnigen vinden we de volgende gevallen:
Dementia preacox, hij wie de diagnose zeker was . . .
Dementia preacox, hij wie de diagnose waarschijnlijk was .

Idiotie en imbecilitas.......

Dementia paralytica lues cerebri etc.
Waarschijnlijkheidsdiagnosen . . ,

Dementia senilis..........

Dementia epileptica.........

Acute verwardheden, maniakale toestanden .
Melancholie en maniscludepressive psychose

Paranoia chronica.........

Normaal (genezen van verivardheden) . .
Psychisch normaal, maar moordzuchtig door licl^u^^wj,

?? (Ook geen waarschijnlijkheidsdiagnosen te stellen) . . .

We zien uit dit lijstje, dat er voorkwamen onder 215 psychosen,
151 dementie\'s, dus 70 % van het totaal der krankzinnigen was
dement! Dit is voor onze tropen wel opvallen nieuw; modern is
ook het verloop der Atjehsche praecox.
Van Loon schreef:

47
22
26
25
3

17
11

44
6
3
6
3
2

lamelijk lijden

-ocr page 80-

„Op Java verloopt deze psychose (dem. praecox), als alle
psychosen, veel rustiger, met minder excaltatie\'s en agres-
,,sieve handelingen, dan bij het blanke ras. De Atjehsche
\'\'dementia-praecoxlijder echter bleek mij
veel meer op het
"Europeesche type te gelijken."

Hij is zeer verrast door „het groot aantal luetische
„en
paraluetische psychosen, nl. 28, zelfs in de kleinste kam-
„pongs trof mij telkens weer het groote aantal geheel of half-
"verlamden vaak nog jeugdige menschen, van welke een groot
\'\',deel vrij zeker syphilitisch was."

In onderstaande zin geeft de schrijver zijne inzichten over de
001\'ZctlCGÏl

„Nu is syphilis dan ook in Atjeh een zeer frequente ziekte:
„eene van de vier plagen, die het Atjehsche volk, reeds ver-
,,zwakt door familie- en kinderhuwelijken, door z\'n voort-
„durende onderlinge oorloogjes en vechterij tj es, en last not
„least door den ongelijken strijd gedurende meer dan een
„geslacht tegen de Hollanders, met ondergang bedreigen —
„n.1. malaria, lepra, syphilis en framboesia." ^ ^ ^ ^ ^

„Men denke slechts aan het onherstelbaar nadeel, dat deze
„ongebreidelde syphilis geeft in den vorm van verlammingen
„en dementieën, van
hereditaire afwijkingen — niet alleen
„de eigenlijk
erfelijke syphilis, maar ook de allerlei degene-
„ratieve psychosen
als idiotie, imbecilitas, epilepsie, enz."

Ontleden we deze verklaring, dan zouden als oorzaken voor het
verval van het Atjehsche ras hebben samengewerkt:
verzwakking door familie- en kinderhuwelijken;

„ onderlinge oorloogjes en vechterij tj es;
„ „ ongelijken strijd tegen het buitenland;

bedreigde ondergang door endemische malaria, lepra en fram-

^^vSwakking en ondergang door endemische syphilis, door

zenuwlues en congenitale lues. ......

Hiertegenover moeten we opmerken, dat: consanguiniteit noch
jeugdig huwelijk beperkt waren tot
Atjeh, zelfs nog in vele ooster-
sche gewesten heel gewoon zijn. Binnenlandsche woelingen zijn er
in veel landen geweest, en zij hebben soms tot ernstige gewapende
conflicten geleid, zonder dat zulk een uitgebreide krankzinnigheid
er op volgde; ongelijken strijd staalt, om het even tegen binnen-
of buitenland; de buitengewoon lange duur wees op een buiten-
gewoon physiek en geestelijk uithoudingsvermogen. Bovendien
volgde op dien oorlog pacificatie. ..

Infectieziekten, malaria, lepra, framboesia, mijnwormziekte met
te vergeten, zijn overal endemisch, zij het met in dezelfde mate.
Endemische krankzinnigheid zoo erg is alleen in
Atjeh ontstaan.

-ocr page 81-

Indien het alleen de parasieten waren, die de endemische
psychosis in
Atjeh veroorzaakten, zoo moeten de teekenen van die
krankzinnigheid ook in veel vroegere tijden zijn te vinden, want
de infectie\'s zijn er al zoo langen tijd inheemsch. Er zijn aanwij-
zingen, dat het intieme contact met nieuwe dingen niet vreemd is
aan den toestand, zooals deze zich nu manifesteert, o.a. in eenen
vorm van
Schizophrenie en zenuw-syphilis, die niet meer gelijkt
op de vormen, die zich op Java onder Javanen voordoen, maar op,
ik bezig
van Loon\'s eigen woorden, „het Europeesche type".

Een ieder, die het verslag van dezen arts met aandacht heeft
gelezen, moet onder den indruk zijn gekomen van een ernstig
zieken toestand, waaronder dat gewest lijdt. Er is geen sprake van
„rasimmuniteit," er is algemeene zwakte, gebrek aan weerstands-
vermogen bij de individuen van het ras.
Wat is hiervan de
oorzaak?
Wij kunnen niet helpen, als wij de wortel van het kwaad
niet kennen, en deze niet uitroeien kunnen.

Er is geen twijfel, dat wij moeten helpen, maar het zou een
onmenschelijke eisch zijn van ons te verwachten, dat wij over
middelen beschikken om een brand te blusschen, zonder te weten
waar het vuur vandaan komt.

We kunnen met het openen van een gesticht in Atjeh nuttig
werk doen, daarmede de forensische gevallen ter bestudeering en
afzondering vastleggen in plaats van neerleggen. Maar evenmin
als men in
Europa met de sanatoria de tuberculose bedwong, en
evenmin als men in de kultuurlanden met duizenden krankzin-
nigen- en psychopatheninrichtingen er in geslaagd is om de krank-
zinnigheid te doen afnemen, zoo stelle men zich toch ook niet voor,
dat met de opening van hoe groote zenuwinrichting ook in het
zieke gewest
Atjeh, de toestand bezworen is en het volk gezond
is gemaakt.

We kunnen nu, gewapend met de inlichtingen uit Atjeh en uit
andere streken, van uit een hooger plan dit gewest en andere
gewesten overzien; dan komt er een begin van teekening in het
eilandenrijk, we herkennen lichte en donkere plekken, schijnbaar
grillig verspreid, in werkelijkheid echter door gemeenschappelijke
goede en schadelijke factoren verbonden. Het is de taak van ons
geneeskundigen dit verband tusschen die lichte en die donkere
plekken op te sporen; dit onderzoek gaat over de hoofden en de
kleine belangen der enkelingen heen, direct tot de groote groepen,
de stamme en rassen in geheel
Nederlandsch-INDIë.

Ik gaf een schets van het gewest Preanger, van zijn volk en den
gezondheidstoestand onder de
Soendaneezen. Er was telkens ge-
legenheid een blik zijwaarts te slaan, door van de gegevens uit

-ocr page 82-

de omringende kustgewesten kennis te nemen. Er waren talrijke
aanwijzingen, dat de toestand in den
Preanger gunstig mag
worden genoemd.

Daarop bezagen wij het resultaat en het terrein van van Loon\'S
verkenning en vonden in Atjeh een groote morbiditeit, derhalve
een ander en tegengesteld uiterste als dat van den
Preanger.
Hier ligt dus eene tegenstelling. De verschillen zijn geweldig.
De levenswijze heeft grooten invloed op de
morbiditeit; zoo is onze
onderstelling, want tusschen stelling en tegenstelling ligt verband.
Het sterkste gestel wordt door een verkeerde levenswijze onder-
mijnd, het zwakste door een goede levenswijze gesterkt, en daar
de bron van ziekte
niet alléén ligt in de kleincellige organismen,
die ons organisme infecteeren, zoeken we dit verband niet in
dezen factor alleen, maar daarnevens in de ziekmakende
levens-
wijze.

Op de vraag, aan het begin gesteld, — van waar die weer-
stand?
— welke betrekking had op den gunstigen gezondheids-
toestand van den Soendanees, zou ik hetzelfde antwoord willen
geven als op de vraag, die zich aan het eind opdringt —
van
waar dat gebrek aan weerstand?
— welke direct slaat op den
ongunstigen gezondheidstoestand in
Atjeh. Het antwoord heeft
te luiden: Er moet verband zijn op te sporen tusschen donker en
licht, in de levenswijze.

Deze levenswijze is onder de orthodoxe Soendaneezen wel
samengesteld, doch natuurlijk en daardoor vrij eenvoudig; terwijl
zij in
Atjeh meer kunstmatig, in elk geval „gecompliceerd" is
geworden.

De volgende vraag is, wat is het in de levenswijze, dat in den
Preanger weerstand kweekt, ginds Atjeh sloopt?

In de volgende hoofdstukken wordt dit een punt van bespreking.

-ocr page 83-

TWEEDE HOOFDSTUK.

§ 1. VERSCHILLEN IN MORBIDITEIT BIJ IN- EN
UITHEEMSCHEN MET BETREKKING TOT SYPHILIS.

Nu er meerdere teekenen blijken te zijn, die op een groot aan-
passmgsvermogen van den Preanger-Soendanees tegenover tal
van ziekten wijzen, en de betrekkelijk gunstige gezondheidstoe-
stand, dien wij konden vaststellen grootendeels een gevolg moet
zijn van diens natuurlijk weerstandsvermogen, zouden we verlan-
pnd zijn het verband tusschen weerstand, levenswijze en gezond-
heidstoestand nader te leeren kennen; dit is echter een te-veel-
omvattend terrein, dan dat één mensch dit zou kunnen overzien.
Toch is het nuttig om, al is het maar in een enkele richting, en
al IS het maar vooiioopig desnoods aan de oppervlakte, dit verband
op te sporen, en het spoor, zoo dit mogelijk is, bij ééne ziekte te
vervolgen. De syphilis biedt zich m. i. als eene hiervoor bij uitstek
geschikte ziekte aan, omdat haar voorkomen onder vele volken is
vastgesteld, hare aetiologie bekend is, en aan den ernst dezer infec-
tie niet meer mag worden getwijfeld.

Ik zal aanvangen met het weergeven der historische berichten,
de houding vroeger en nu tegenover deze ziekte, en zal daarop
plegenheid vinden de mentaliteit van den Soendanees met betrek-
king tot geslachtsziekten in het algemeen en syphilis in het
bijzonder in het licht te stellen. Dit laatste komt my voor van
groot belang te zijn, omdat het van de mentaliteit van den geïn-
fecteerde zal afhangen, wat hy tegen de hem bedreigende para-
sieten doen zal, èn omdat van zyne daden in deze richting zeker
ook moet afhangen wat de treponemen in het organisme van hun
gastheer doen. De natuurwet van actie en reactie is niet bepaald
tot processen in de onbewerktuigde stof; de stryd, tusschen macro-
en microorganismen levert talrijke bewijzen, dat deze wisselwer-
king ook in het leven óp het leven nergens ontbreekt. Niet onaf-
hankelijk, doch afhankelijk van des menschen mentaliteit van
diens gedrag, en levenswijze beschouwde ik dus de wijze, wLrop
de syphilis zich voordoet.

Ik hoop mjjne opvattingin deze aannemelijk te kunnen maken,

») M\'n aandacht werd gevestigd op een publicatie van Mkas uit Weenen
<üeber Mirionbehandeling der Syphilis" — Bd. XXXIV Dermat. Zeitschrift

Hij heeft het door de Weensche Kliniek van Finger aanbevolen mirion bij

-ocr page 84-

door de bespreking der syphilis, kenbaar in hare frequentie en
uit hare vormen, bij de Soendaneezen, - de „Inlanders van den
Preanger — en bij de andere bewoners van het land.

Bij de beoordeeling der syphilis hangt zoo goed als alles at van
het standpunt, waarop zich de medicus plaatst. Het lijkt mij
noodzakelijk den" ernst van het verloop te beoordeelen, voorname-
lijk naar ziekteverschijnselen van syphilis der
inwendige organen,
der vrucht, en van het zenuwstelsel.

fournier noemde de congenitale syphilis, nerveuse lues en para-
lues het grootste gevaar dat de menschheid door syphilis bedreigde.
De iaren hebben hem volkomen gelijk gegeven: men zie de
waarschuwingen van
Finger, Joseph, Nonne, Kyrle, Mendes
da Costa
, en de jonge actie voor de bestrijding of beteugeling der
aangeboren syphilis in ons eigen land onder
van Leeuwen.

Historische gegevens over de syphilis zijn sporadisch en vaag.
Het ontbreekt in de weinige bewaard gebleven en door
de Haan
geordende bescheiden van de 17de, 18de en \'t begm der 19de eeuw
Ln getuigenissen
niet, dat de vrouw m Indie op evenveel belang-
stelling aanspraak mocht maken, als de handel, waarvoor de

vreemdelingen kwamen. • • j i j

Justus van Schouten als Regeermgscommissans doorkneed
zoowel in de staatshuishouding als in \'t singulière leven dier
dagen, geeft in 1641 aan zijne landgenooten den zeker met over-
bodigen raad, dat men „wat
heter op gezondheid letten moet als
Ui onze natie wel gebruikelijk is,
bestaande voornamelijk m
\'s morgens het lichaam zuiver te wasschen, de frisschen morgen-
"stonden en koele avondluchten tot wandelen of andere excerciti
"te gebruiken, de heet schijnende zon, den hittigen

"d rank, inzonderheid het min bed rijf vlijtig te

"schuwen, en een goed diëet in spijs en drank te houden.
" (Berigten Historisch Genootschap Utr. 1.349).

In 1758 beschrijft een zekere Hofhout zijne evacuatie van uit
Batavia naar het eerste hospitaal in den Preanger, door de
O I Compagnie op een uitgezocht plekske, gelegen op groote
hoogte, hoog op de hellingen van den Gedé neergezet, — het tegen-
een groot aantal gevallen toegepast, on het resultaat gecontroleerd. Ondeugde-
IHk is dit nieuwe (onspecifieke) middel
niet; yoortreffehjk is het zeker ook
i?iet over het thema „Mirion und Provokation" raakt hij met uitgerefereerd;
en zijTeindconclusie strookt met de bovenaangeduide opvattmg uit den

^"wmmlflïïS iLïze sich über diese Gruppe nur sagen, dasz sich der
„KampfTegen die Lues nicht leichter, sondern^ eher zäher zu gestalten
\'>St,
Kit wir neue Kräfte mobilisiert haben, als giilte auch hier der Satz,
dasz Druck Gegendruck erzeuge."

-ocr page 85-

woordige Sindanglaja, buitenverblijf van den Landvoogd, —
in
Tjiandjoer 1400 M. b.z. Hij was zwaar ziek met vele makkers
vertrokken en onderweg waren er reeds enkele zieken bezweken.
De berglucht liet echter niet na op de overlevenden zulk een
opwekkenden invloed uit te oefenen, dat zij zich halverwege den
bergop reeds aan het dansen gingen wagen, „zooveel hun zwak-
„heid zulks toeliet lustig meedoend". Hij verhaalt van de „vrouw-
„tjes en jonge dochters, die hen met nieuwsgierigheid bekeken en
„betastten".

In 1799 verkreeg een Soendaneesch Tomenggoeng (lees regent)
den hoogen titel van „adipati". Hij dankte deze verheffing aan
het ontslag, dat aan hem als regent moest v/orden verleend, wegens
„de fatoMle ziekte, raadja singa genaamd", waaraan hij leed. De
behandeling was toen onvoldoende. Deze fatale ziekte, in het Soen-
daneesch genaamd de koningin aller ziekten, is geen andere dan de
syphilis.

Tien jaren later kon hij in zijn ambt worden hersteld; hij was
toen
70 jaren oud geworden. De Regeeringscommissaris van
Lawick rapporteerde in 1809 over hem, zeer officieel, dat de
patiënt „compleet" genezen was, „doch door losbandigheid in zijn
jeugd een stuk van zijne bil „had verloren".

Niet lang tevoren (Juni 1760) maakte Rollf, „gecommiteerde
„tot en over zaken van den inlander" een „inspectie" door den
Preanger. Hij neemt zich voor te Tjiandjoer slechts, kort te ver-
wijlen, maar knoopt er wat längeren tijd aan zyn logeeren vast.
Hy verontschuldigt zich met een beroep „op de uiterste besten die
„de regent deed, om hem vermaak te brengen met allerhand
„speelinstrumenten en een partije rongings (dansmeiden, meestal
„ook prostituée\'s), die in haar soort zeer aanzienlijk (het aanzien
„waard) waren".

Het was in 1815, tijdens het Engelsche bestuur, dat Raffles,
op grond van onrustbarende inlichtingen uit den Preanger over
„veneral disorder", last gaf aan den Resident
Macquoid, die van
uit
Cheribon den Preanger bewaakte, om „tegelijkertijd met de
„toepassing der vaccinatie in deze regentschappen
(PREANGER) de
„Venerische ziekten te bestrijden".

We kunnen er staat op maken, dat toentertijd evenals nog heden
ten dage, het meerendeel der uitheemschen van zéér nabij met
geslachtsziekten moet hebben kennis gemaakt zoodra hun inte-
resse geprikkeld werd door dat geslacht, dat men als het zwakke
pleegt aan te duiden; voor
Raffles lastgeving moet zeker gegronde
aanleiding zijn geweest.

Er waren toen ook reeds eenige landerijen aan uitheemschen in
kuituur gegeven. De toestanden op deze landelijke ondernemingen

-ocr page 86-

verschilden uiteraard nogal van die op de plaatsen, waar het.
officieele bestuur zetelde en het ambtelijk verkeer moderner en
intiemer vertier tusschen verschillende nationaliteiten in de hand
werkte. Men moet deze verschillen goed in het oog houden, om den
weg in de vele tegenstrijdige uitspraken over de venerische volks-
besmetting te kunnen vinden.

Men zal dan beter de beteekenis inzien van het merkwaardige
feit, dat onmiddellijk na de instructie van
Raffles om met de
bestrijding der venerische ziekten in den
Preanger te beginnen,
de landheeren hiertegen gezamenlijk en openlijk protesteerden,
door in het zelfde jaar te requestreeren: „The veneral disoder has
„never been observed by them to rage among the population of
„their estates,
at least not in that degree, which could appea to
„call for the interference of the supreme authorities."

Wij zien hieruit, dat het bestaan van geslachtsziekten door hen
wel wordt erkend, doch niet als ernstig, en het gevaar voor de
volksgezondheid te gering wordt geacht, om de inmenging van
de hoogste vreemde macht noodig te maken.

De enquête leverde de uitkomst op, dat „de landziekte aan den
Javaan bijzonder eigen, is een soort van zweeren, bij de Europeeërs
naar hun de Javaansche pokken genoemd, zijnde een soort lues
doch in mindere graad kwaadaardig." Dit is onze waarschijnlijk
tegenwoordige framboesia.

In 1830 gaf de geneesheer de Wilde, getreden uit den staats-
dienst, doch desalniettemin, wegens zijn kennis van land en volk
door de Regeering belast met de bestrijding der volksziekten in
den
Preanger, een klein werkje in druk, (De preanger-Regent-
schappen op
java gelegen), waarin hij op ongedwongen wijze,
misschien juist daarom treffend raak, eene beschrijving gaf van
de levenswijze en ziekten der primitieve Soendaneezen.

Hij vermeldt daarin ziektebeelden en namen, die nog heden
onder het volk gebruikelijk zijn. Geslachtsziekten zijn er veelvul-
dig, volgens hem. Hij noemt het ulcus, — dat wij als het speci-
fieke affect kennen:
„hisoel". Hij wijst op de frequente gonorrhoe-
„bengangeun" of „njeri-kiih" —, en zegt speciaal hiervan, dat zij
(de Soendaneezen) „in het genezen der venuskwaal, Bengangeun,.
niet altijd gelukkig zijn". Ten aanzien der overige infectie\'s ver-
klaart hij echter nadrukkelijk:

„Door de eenvoudige levensmanier der Inlanders en het
„zoo zeldzaam gebruik van inwendige geneesmiddelen, schijnt
„de Natuur geheel vrij te kunnen werken, en gelukt het den
„Doekoens niet zelden, hunne patiënten te herstellen".

Er is, in hetgeen deze particulier een eeuw geleden over dit
land opmerlrte nog zoo veel toepasselijks voor onze dagen, dat een
herdruk van dit boekske m.i. behoorde te worden overwogen; en,.

-ocr page 87-

dit tezamen met Justus van Schouten\'s goede raad over den
„hittigen drank en \'t minbedrijf" aan alle Oost-Indiëvaarders ter
ov^wegmg en navolging moest worden meegegeven.

de wilde\'s publicatie is de eerste en de laatste; de medische
litteratuur over den
Preanger is dus wel zeer schaarsch

Men gevoelt neiging om te vragen, of de Soendaneezen zelve dan
nooit iets over den eigen gezondheidstoestand, en over de maat-
regelen door hen (of) en door buitenlanders ten hunnen behoeve
genomen, in proza, poëzie, roman of fabel hebben vastgelegd, en
voor verptelheid bewaard. Het antwoord luidt, naar ik vrees,
teleuptellend voor den historicus. De verklaring hoop ik eenigs-
zins te kunnen geven. 0 i- t.

De mentaUteit van het Soendaneesche volk is van een karakter
geheel vreemd aan dat van den westerling: zij is oostersch Kent
men deze mentaliteit, dan is het klaar, dit
men naar hLtorS

I^At^f^ezondheidstoesLnd iii den
preanger met behoeft te zoeken. Kent men deze eigenaardigheid
van ^t ras met, dan zoekt men tevergeefs, en zou verkeerde
gevol^rel^mgen maken, om de negatieve vondst te verklaren Het

enkeïl tfi ^^^ begrip der zaak noodig, een

enkele trek van die geesteshouding — van den Soendanees tegen-
over geslachtsziekte — mede te deelen. «"udaees regen

De Soendanees maakt géén verschil tusschen eene geslachts-
ziekte en andere ziekten. Ik gaf in het eerste deel reeds een beeld
van zijn verdraagzaamheid tegenover haast alle ziekten — behalve
geestesziekten! —; welnu, even verdraagzaam is h\\] tegenover
geslachtsziekten en geslachtszieken. De zoogenaamde „geheime
ziekten zijn hem onbekend: deze beginnen pas daar inheemsch
te worden, waar primitieven met modernen zich mengen

h.cr^oï®\'\' verschijnselen van venerische

PiSvfi"?\' onderkent deze ook bij elkaar, neemt nota van

ä nïS en bezwaren, helpt met raad en daad, zonder

vervlllen ^^e^^^^-betoon, noch in onmatige haatdragendheid te

Met de gionorrhbe maken praktisch gesproken alle normale man-
nen, vroeg of laat, doch meestal vroeg kennis. In de eemeen-
schapshuishoudmg brengt deze infectie geen ontsteltenis, hoog-
stens hchte verwijten, maar daar blijft het bij; van ps^ch
etsel, zoowel van den kant der eigen, der aangetrouwdrof aan
te trouwen faniilie, als van de verdere omgeving, worden de aan-
getasten verschoond. Men neemt de zaak licht op. Er is géén
geneesmiddel, dat weten zij allen, maar de tijd heelt alles en
dikwyls nog snel ook; aan bezwaren ontkomen de meesten op\'den
duur, gebreken van lichaam, geest en ziel doen zich niet voor
en dood gegaan aan een gonorrhoe is er nog niemand, zoo denken

-ocr page 88-

zij, omdat zij het zoo van ouder op kind hebben gezien en ervaren.

Met het ulcus molle maken maar weinige kennis. Zij, die er
vatbaar voor blijken, ondervinden er veel last van, niet van wege
psychisch leed, dat ook hierbij niet wordt opgewekt, doch wegens
de beperking in de beweging, die ulceratie gedurende langen tijd
kan veroorzaken.

Zelfs de invasie van spirochaeten stelt den geïnfecteerde niet
bloot aan de verachting van zijn medemenschen ; hij heeft niet te
vreezen, dat goedbedoelende, hem zoekende machten zullen samen-
spannen, en hij heeft zich dus ook niet door geheime of geheim-
zinnige maatregelen tegenover die samenleving te weer te stellen.
In den rug behoeft hij geen aanval te vreezen, dit geeft hem dat
voor den westerling onbegrijpelijke gevoel van berusting in zijn
lot. Niet, dat hij onverschillig is voor de infectie, het primair
affect ontvangt reeds vroeg eene meer bijzondere attentie dan de
druiper, want hij weet, dat de gevolgen ernstiger zijn. Voor deze
gaat hij niet naar den dorpskruidkundige toe, voor de sjanker
echter laat hij zelden na een beroep te doen op den „doekoen",
die hem van advies dient, en den bovennatuurlijken zegen op zijn
beterschap afsmeekt. Het motto van alle hulp luidt:
„Nil
nocere."
Sterk werkende middelen worden wel eens uitwendig
geappliceerd, doch bij uitzondering, bij vergissing, of door queru-
lante naturen, die meenen het beter te weten, dan de ouden, die
door schâ wijs zijn geworden. Van sterk werkende, parenteraal,
of per os toegediende geneesmiddelen is men afkeerig. Bij voorkeur
zoekt de besmette de badbehandeling. Hij, of zij, soms meerdere
leden van een gezin, gaan naar de bronnen die de
preanger in
groot getal bezit. Elk regentschap heeft bronnen, hoog- en laag-
gelegene, die by het volk als geneeskrachtig bekend staan, en waar
hoog en laag uit het volk in grooten getale hulp zoeken en vinden.

Men kan zich van zulk eene echt inheemsche badplaats geene te
primitieve voorstelling maken, inderdaad zijn de eischen, die
baders en baadsters aan hun comfort in en buiten het bad stellen,
zoo gering, en gaat alles er zoo natuurlijk toe dat vreemdelingen
die zulk een tafereel uit hun gezichtshoek aanschouwen, over de
resultaten van de geneeskracht sceptisch gestemd worden.

De „Inlanders" stellen intusschen in deze behandeling nog
haast hetzelfde vertrouwen, dat hun voorouders er in hebben
gesteld. Ook in deze badplaatsen wordt geen onderscheid gemaakt
tusschen geslachtsziekte en andere ziekte.

Bij den ingang van het beroemde Hôpital St. Louis, te Parijs
vond ik met groote letters geschreven :

„La Syphilis n\'est pas une maladie honteuse".

Het opschrift is vrij nieuw, en dient om de honderden bezoekers
der dagelijksche poliklinieken te leeren, dat syphilitici en niet-

-ocr page 89-

syphilitici zich niet voor elkaar behoeven te schamen. Zulke leuzen
zoekt men in den
Preanger te vergeefs, daar het niet noodig was
deze aan te heffen.

Heeft de Soendanees een „bisoel", een zweer van verdachte
afkomst dan weet ook zijne omgeving dit. Volgt hierop de genera-
lisatie,
„kembang sampar", de bloemvormige syphilis, zoo is dit
geen beletsel voor zijn verkeer in eigen samenleving. Krijgt hij
diepere letsels, de zoogenaamde
„bohak", dan begint hij aanspraak
te erlangen op medelijden. Vertoont de syphilitische infectie geene
neiging tot een gunstig verloop, maar blyft zij hardnekkig in de
zichtbare deelen, dan wordt zijne omgeving wat voorzichtiger met
het contact, zonder evenwel dit op stuitende wijze kenbaar te
maken. De zieke draag-t openlijk zijn ziekte, zijn
„sampar" met
zich mee.

Als een bewijs, hoe verdraagzaam de Soendaneesche mentali-
teit tegenover aandoeningen als deze is, moge strekken, dat het
volk ook ziekten, die op syphilis gelijken, zooals framboesia en
tropische ulcera, den zelfden naam geeft als aan de lues, namelijk
„sampar". Zij, die nooit venerisch besmet waren, gevoelen zulk
eene betiteling volstrekt niet als eene beleediging!

Neemt de ziekte een chronische en ernstige wending, zóó, dat
mutilatie\'s of wanstaltige trekken zich manifesteeren, dan pas
krijgt deze een naam, die afschuw en ontzetting verraadt; het
volk bezigt den naam van
„radja singa" (radja-vorst, en singa-
leeuw). Het meest gebruikelijk is echter de benaming van
„kasakit
djawa"
letterlijk vertaald:Javaansche ziekte!

Wij zien de Soendaneezen spontaan \'t zelfde doen, wat oorspron-
kelijk westersche rassen ook deden, namelijk dingen, die niet be-
paald deugdzaam zyn met het buitenland in verband brengen en,
daarnaar benoemen. O

Ik wees er zoo juist op, dat het overbodig moet heeten, om
onder de primitieve Soendaneezen propaganda te maken voor de
opvattmg dat syphilis géén onteerende ziekte zou zijn.

Ik haast mij het voorbehoud te maken, dat dit slechts geldt
voor die Soendaneezen, die niét onder sterke invloeden der vreemde
kuituur zijn geplaatst.

In een groote stad, zooals het Europeesche Bandoeng bijvoor-
beeld, wordt nu ijverig propaganda gemaakt voor de kennis van
syphilis als een schandelijke ziekte. Kinderen en volwassenen
krijgen op straat, in scholen, uit kranten en brochure\'s, door win-
kelreclame, bij meetings en rolprenten een zeer intensief onder-
richt.

De moraal laat zich niet spoedig wijzigen, maar op de mores
heeft dit alles sneller vat. Tot in de dorpshuishouding en intieme

Een enkel voorbeeld zij voldoende: „Spaansche kraag".

-ocr page 90-

familiekring worden de lessen van het geziene en gehoorde binnen
gedragen. Grootouders, ouders, broers, zusters, ooms, tantes,
neven, nichten die tevoren alles, wat ziekte, dus ook geslachtsziekte
betrof, openlijk leden en beleden, leeren zich binnen korten tijd
schamen, en schijnen plotseling vergeten, dat zij venerisch besmet
waren, of zijn. In een geciviliseerd milieu is de syphilis een
geheime
ziekte geworden; evenals de gonorrhoe.

De anamnese, voordien betrouwbaar, daar er geen enkele aan-
leiding was tot
dissimulatie, wordt in zulk een modern steedsch
gegeven, een element van ongewisheid, immers er is geleerd hoe
syphilis afschuwwekkend is. De mentaliteit kan in zoo korten tijd
geen diep ingrijpende veranderingen ondergaan; wel weet deze
zich achter schijnbare onschuld aan de nieuwe eischen welgevallig
te maken, zóó, dat een nieuwe „mos" wordt gemaakt.

In deze centra vindt het volk tevens de middelen, om de
infectie waaraan het lijdt te bestreden. De neiging tot het gebruik
van uitheemsche geneesmiddelen is voornamelijk in de steden toe-
nemende. Zaken, die in andere landen reeds lang populair zijn —
joodkali, aspirine, chinine, doveri, kamferspiritus, dermatol, car-
bol, sublimaat, blauwzalf, salvarsan enz. — worden dit eensgelijks
in de oostersche steden. Zelfs zóó, dat fabricatie van vervalschte
geneesmiddelen ook in de tropen, tot een loonend bedrijf wordt._

Schrikbarend groot is de reclame geworden en snel het verbruik
toegenomen van patent- en kwakzalversmiddelen, die eerst hun
weg vinden onder de stedelingen, en dan doorsiepelen naar de
provincialen.

Dit toenemend gebruik van uitheemsche kunstproducten is een
der gevolgen der
civilisatie, waaraan uitheemschen èn inheemsche
stedelingen onderworpen blijken.

In hoeverre zulke gevolgen nadeelig kunnen zijn, zal later
worden besproken. Het hoogste doelwit van ons streven tot hulp-
verleening lag zeker niet in zülke stoffelijke tendenzen. Veeleer
reikte het verder, en stelden wij ons voor, dat wij den in onze
oogen zoo zorgloozen „Inlander" geestelijk konden opvoeden naar
onze westersche begrippen van zorg, vóór-, en nazorg. Hebben wij
medici, zoo vraag ik mij nu af, hebben wij v/el voldoende reke-
ning gehouden met de mentaliteit, den acritischen, den tot berus-
ting en aanvaarding, geneigden geest van onze „Inlanders"? Als
we onze opmerkzaamheid op dit punt vestigen, kan het ons niet
ontgaan, dat geestesgesteldheid en gedraging zelfs van den geci-
viliseerden „Inlander" o n g e 1 ij k blijven aan die van Europeaan
en Chinees. De geciviliseeerde Soendanees neigt ertoe, veel van
de
uiterlijke vormen der vreemde kuituur over te nemen, doch
blijft in zijn wezen der oorspronkelijke mentaliteit getrouw.

Dit is van belang, ook met betrekking tot de syphilis.\' Want
hierdoor laten zich de opmerkelijke verschillen verklaren, die de

-ocr page 91-

waarnemer herhaaldelijk constateert, ten aanzien der syphilisatie
onder vpschillende rassen. Men vindt in de bespreking die
KaYSER m zijn „Voordrachten over tropische huidziekten" aan
de syphilis inruimt, o
.a. zijne uiting van verbazing, dat hij zoo
hoogst zelden primair-affecten onder „Inlanders", deze daaren-
Slrover^-^^ talrijker onder Chineezen aantrof. Hij schrijft

„Het is mogelijk, dat die primaire aandoeningen hen (Inlan-
„ders) weimg hinderen en, omdat zij gewoonlijk niet pijnlijk
„zijn, hen slechts zelden nopen om onze geneeskundige hulp in te
„roepen, doch
men zou dan venvachten, dat dit evenzeer voor
„Lfitneezen als voor inlanders zou gelden".

1 m.i. eene foutieve beschouwing, wijl met de wer-

l^eh^^totaxd verschtUende mentaliteit van het Soendaneesche en
het Chmeesche ras in het geheel geen rekening wordt gehouden.
De Chinees die een ulcus of plaques of een erytheem bij zich

M^wi? o&yeciie/ hvnderliéke verschijnselen

kwijt te raken, ook in het geval, dat hü er subjectief gééne bezwa-
ren van ondervindt: hü grüpt naar allerhande middelen die de
Ohmeesche en Europeesche importeurs hem in overvloed ver-
schaffen.

ruSL-\'iïn" ^iet ^^^ beloop

rustig aan, hu zal pas tot vreemde antiseptica znn toevlucht

nemen, zoo hij subjectief pün of ongemak lijdt. Niet zoSra zün

zijne subjectieve bezwaren verminderd, dragelük geworden of

opgeheven, of hü staakt onmiddellijk alle kunsthulp.

Kent men deze zoo uiteenloopende mentaliteit van den inheem-
schen en van den uitheemschen bewoner van den archipel niet
zoo scheert men allen over één kam. Het is onmogelük een goed
inzicht in de morbiditeits-verhoudingen in de tropen te kriiffen
als met de studie der ziekten niet gepaard gaat bestudeering der
zieken, en der gezonden in de tropen.

De „Inlander" in Indië is verdraagzaam tegenover ziekte van
den naaste, en van zich zelve, zün ziel komt niet in opstand, als
een medemensch hem met parasieten besmet. Deze parasieten
draagt hy met zich rond, zoolang zü hem niet hinderen, zonder
morren, zonder angst.

Zeg hem, dat hü amoeben, Plasmodien, anchylostomen herbergt
en noop hem deze te achtervolgen, radicaal, ter voorkoming van
later-komende complicaties. Overtuigd van eigen gebrekkige ken
nis zal hü een en ander gaarne willen gelooven, o.a. dat zün
lichaam besmet is; maar zijn mentaliteit
verzet zich tegen alle
radiple procedure\'s gericht op de onbekende toekomst,
zoolang
hij in het heden met ziek is!
Het overkwam mü uiterst zelden
dat i^uropeanen en Chineezen, wien ik den aard van hun luetische
infectie openbaarde, hiertegenover zich onverschillig gedroegen

-ocr page 92-

het streven naar causale therapie strookte met hun mentaliteit,
zij werkten mede, zij bleven onder behandeling. Ik herinner mij
veel grootere getallen Soendaneezen wien ik had mede te deelen,
dat zij met syphilis v/^aren besmet, en dien ik de noodzaak eener
geregelde behandeling op het hart bond; maar geen enkele van
deze liet zich radicaal ontsmetten. Dit zou wel stroken met onze,
doch niet met hunne mentaliteit.

Het is duidelijk, dat wij op exacte gegevens uit de Soendaneesche
Geschiedenis niet mogen rekenen.
De gegevens uit den laatsten tijd
moeten aanvullen, hetgeen ons door het stilzwijgen der inheem-
schen ten aanzien van hun gezondheidstoestand verzwegen werd.
De historische berichten, zij het dan ook aan uitheemschen \'ont-
leend, laten geen twijfel toe, dat syphilis in den
Preanger reeds
lang bekend was. ,

In de volgende bladzijden geef ik aanwijzingen, dat syphilis nog
inheemsch is.

Ik had mij tot gewoonte gemaakt hen, bij wien ik besmetting
vaststellen kon, niet tot eene behandeling tegen hun zin te
pressen. Dit had tot gevolg, dat de muur die gewoonlijk tusschen
den vreemden arts en het primitieve volk opgetrokken wordt, ver-
viel. Men kwam mij spontaan dikwerf afwijkingen vertoonen,
waarvoor m.i. wel, doch naar hun gevoelen geen therapie noodig
was; dan nam ik nota van het geval, bleef den persoon en zijn
milieu observeeren, doch onthield mij van stelselmatig ingrijpen.
Ook bij mijne exploratie\'s vond ik herhaaldelijk zulke gevallen,
raadde tot het ondergaan van ontsmettingskuren, doch hierbij
liet ik het.

Zoodoende kwam ik achter veel wetenswaardigs; ik vond in
de vrije samenleving parasieten dragers, die zich gezond gevoelden,
als gezonde individuen door hunne omgeving werden beschouwd,
en als normale lieden hun rol in het maatschappelijke leven ver-
vulden. Mannen vond ik recent met syphilis besmet, en zag hen
huwen, ondanks onvoldoende behandeling, of zonder eenige
behandeling. Hunne vrouwen werden zwanger, kinderen werden
uit besmette huwelijken geboren, behalve de mannen kon ik jaren
lang de vrouwen en kinderen, levend intiem met het syphilische
gevaar, nagaan.

Op deze wijze kreeg ik mijne indrukken over de verbreiding
der syphilis onder de Soendaneezen.

Prophylaxis ontbreekt geheel; ook ontbreekt abortieve en cura-
tieve hulp. Deze factor, versterkt door de gebrekkige hygiëne in
het algemeen, en de geringen beschutting, die in het bijzonder de
vrouwen en kinderen genieten, levert het
primitieve volk over
aan uitgebreide besmetting.

Naar mijne ervaring is syphilis in den Preanger zeer ver-

-ocr page 93-

breid. Zij is er zeer frequent vergeleken bij Nederland. Men schat,
dat in Europeesche landen gemiddeld 3 tot 10% der inwoners
syphilis heeft, in de steden meer dan op het land. Dit is ook het
geval in den
Preanger, maar het gemiddelde is daar aanzienlijk
hooger; naar mijne meening ligt dit eer boven dan beneden de
30 %. Getroffen werd ik door enkele feiten.

Ten eerste, dat er luetici waren, die hunne besmetting zonder
antiluetische therapie jaren lang goed doorstonden; een deel zon-
der blijvend ziekteverschijnsel, een ander deel met betrekkelijk
geringe huid (en) of slijmvlies-afwijkingen. Voornamelijk bij
kinderen, die op den leeftijd van een paar jaar een syphilis
kregen, kon dit
verloop goedaardig zijn.

Ten tweede, dat luetici, die binnen het eerste jaar na hun
primair-affect, dus in het floride secundaire stadium in den echt
gingen, en — wat däär regel is — hunne vrouwen spoedig
zwanger maakten, niet zóó regelmatig deze zwangerschap ontijdig
beëindigd zagen, als ik hen had voorspeld. Veelmeer was het
regel, dat de partus a terme een einde nam, en waren abortus
en partus praematurus in zulke huwelijken geen regel.

Ten derde, dat de kinderen, die uit zulke besmette huwelijken
geboren werden, niet zooals ik meende, gevaar liepen van gema-
cereerd, congenitaal ziek of dystrophisch ter wereld te komen. Ik
stond meermalen versteld van de fiksche lues, die een vader had,
en van het gezonde uiterlijk van moeder en spruit.

Ten vierde, dat deze kinderen — die, naar ik vermoedde, slechts
schijnbaar gezond waren — aan wie geen enkel stigma van con-
genitale syphilis viel te ontdekken, ook jaren daarna zich nog als
gezonde menschen bleven voordoen.

Ten vijfde, dat de ziekten der inwendige organen bijvoorbeeld
van spüsverteerings-kanaal, urogenitaalstelsel, endocrine systeem,
of circulatieapparaat hooge
uitzonderingen bleven.

Ten zesde, dat de syphilis van het zenuwstelsel, uiterst zeldzaam
is, zelfs bü dien stand, die geestelük de leidende is, waarin zoovele
energieke „strebers", noeste handelaren en üveraars zyn: de
hadji\'s.

Het materiaal, om dit alles met „cyfers" te staven, vinden de
civiel-geneesheeren en gouvernements-artsen in den
Preanger
even moeihjk als elders! De rapporten waarin het frequente
voorkomen der syphilis, zoomede het sporadische der parasy-
philis en congenitale spirochaetosis, vastgelegd zün, worden niet
gepubliceerd, veelal ook terecht, wül zü zich voor gedétailleerde
becüfering niet leenen. Men cüfert in
Europa op \'t gebied van
geslachtsziekten al drie kwart eeuw en weet nog niet anders dan

-ocr page 94-

schattenderwijze, hoeveel zieken er zijn. (Zie Kyrle-Dermat
Zeits. 1922 bl. 325).

In 1897 rapporteert de civiel geneesheer^ te Bandoeng (toen
een stadje van 800 Europeanen, 24.000 „Inlanders", 1800 Chinee-
zen en 60 „Vreemde Oosterlingen"):

„Syphilis, deze ziekte neemt dus helaas toe; bij de Euro-
„peanen met alleen absoluut, maar ook relatief. Syphilis zal bii
„de losse zeden der
preanger-lieden en bij het geringe toezicht
„dat de politie hierop kan uitoefenen helaas spoedig bij ons even
„mheemsch zijn, als op het overige Java".

Dezelfde rapporteur schrijft in 1900:

„Morbi veneris en Syphilis nemen echter schrikbarend toe
„terwijl^ ook de verhouding van Syphilis tegen M. V. ongunstiger

jjVvüiClt •

Tjimahi, dicht bij Bandoeng gelegen, was pas door een groot
garnizoen voor definitieve vestiging betrokken. Hieraan schreef
de toenmalige civiel-geneesheer, die als zoodanig ook de verplichte
keuring der prostituèés verrichtte, de toename der geslachtsziek-
ten toe. In hoeverre dit waar, of slechts schijnbaar waar is, zal
elders in beschouwing worden genomen.

Maken we een groote sprong naar 1920.

^Het getal inheemschen en uitheemschen is sterk gestegen Er
zijn betrekkelijk meer vreemdelingen dan Soendaneezen in de stad
Bandoeng bijgekomen. Het getal medici van Soendaneeschen
landaard is nog steeds laag (1), dat der buitenlanders tot Euro-
peesche hoo^e gestegen. De gelegenheid tot
geneesJmndige hulv
voor het volk is uitgebreid door uitheemschen.

In 1900 behandelde de civiel-geneesheer 1000 inheemsche
ziektegevallen per jaar, in 1920 kregen de drie geneesheeren
Hovenkamp, Dake, en van Schouwen, respectievelijk in de noli-
klinieken van het Burgerlijk ziekenhuis, van het Zendingshosni-
taal en van de Staatsspoor-werkplaatsen, totaal 8721 patiënten
Dit is, zooals men ziet op eene bevolking van nu bijna honderd-
duizend „Inlanders" heel weinig, in aanmerking genomen dat
onder de hulpzoekenden in het Zendingshospitaal en de Staats-
spoor-werkplaatsen ook Chineezen, „Vreemde Oosterlingen" en
„Met Europeanen gelijkgestelden" mede zijn opgeteld.

Het beste leent zich voor eene beoordeeling de polikliniek van
het Burgerlijk Hospitaal, waar ik de gegevens voor „Inlanders"
schiften kon van die der niet-inlandschen.

\') „Wir haben unser klinisches Material im allgemeinen gut in Händen aber
„von 100 Kranken sehen wir doch mehr als dio Hälfte nach Beendigun\'p; dor
„ersten Kp nicht mehr; ----aus ihm lassen sich verläszliche statistiken

Tiifjhr. anlAifon "

-ocr page 95-

. Op een totaal van 3722 patiënten treffen we hier 427 geslachts-
zieken aan: 11.5 %.

Het aantal gevallen van syphilis, gonorrhoe, en ulcus molle
ontloopt elkaar weinig; elk dezer is voor circa een dei-de van het
totaal vertegenwoordigd; de syphilis 30 %.

Het aantal gevallen van tertiaire syphilis bedroeg 43, dat van
secundo-tertiaire 50, dat van secundaire 28, en dat van primaire
syphilis...... 7. Dit is van belang.

Over het algemeen bleken de „Inlanders" na 20 jaren tyds zich
nog niet erg aangetrokken te gevoelen tot westersche hulp: onder
de
vrije heden, die zich onder behandeling komen stellen stijgt
evenwel het procentage geslachtsziekten toch reeds tot een rede-
lijke hoogte. Wat de aandacht trekken moet is, dat het aantal
gevallen van tertiaire en secundo-tertiaire 12 maal, zoo groot is
als dat der primair-affecten; deze vormen nog geen 6%, gene

% van het totaal.

Dit zeldzame voorkomen van de beginstadia der syphilis is een
verschijnsel, dat niet alleen in den
Preanger de aandacht trekt,
doch vrij algemeen onder primitieve rassen is geconstateerd. Het
IS bekend, dat framboesia deze eigenaardigheid in nog sterkere
mate bezit : het is bij deze spirochaetosis een groote zeldzaamheid,
zelfs een lidteeken van een primair-affect terug te vinden

KaYSER vond in Batavia op (5816 patiënten) lo % lijdend
aan lues; lues hadden 6 % der „Inlanders" en 40 % der Chinee-
zen. Terwijl het Bandoengsche procentage der primaire-affecten
b is, vindt KaYSER dit iets hooger, namelijk 9 % bn „Inlanders"
en 27 % bij Chineezen.

Ik vond in Lacapere\'s „la Syphilis Arabe", hetzelfde vermeld:
een opvallend klein procentage primair-affecten, terwijl het
volgens hem onomstootelijk vaststaat, dat genitale en extra-
genitale primair-affecten buitengewoon veelvuldig moeten zün
Hy schat de Syphilis onder een 60—90 % der bevolking verspi-eid.

Uit de „Jaarrapporten v. d. Militair-Geneeskundigen Dienst in
Nederlandsch-Indië, zie ik, dat de hoogere frequentie der
primaire syphilis bij de Europeesche militairen, vergeleken met
de „Inlandsche" ook daar niet ontbreekt, sinds jaren reeds elk
jaar zich voordoet.

Vanaf 1915 tot en met 1919 nam bij beide groepen de syphilis
toe, bö beide was de syphilis frequent, bij beide was tertiaire
syphilis frequent, doch bij de Europeesche troepen bleef ieder jaar
de frequentie van het eerste stadium overwegen, en hoog.

Hoe geringer gelegenheid de inlandsche militair krij^ om in

Zie het jaarverslag over 1920 in de noot op blz. 85.

-ocr page 96-

een milieu op te gaan, des te verder wijkt de frequentie der
luetische beginstadia van uit- en inheemschen uit elkaar.

In 1919 vertoonde 6 % der Europeesche en 3 % der inheemsche
militairen op
Java een primair effect. Op Timor in de „Buiten-
bezittingen", meldden zich in dit zelfde jaar 4.7 % der Europeanen
en slechts 0.4 % der militaire „Inlanders" uit het eerste stadium
van lues aan.

In den Preanger, in Bandoeng, Tjimahi, Batoedjadjar,
Soemedang
, is het procentage geinfecteerden met primaire syphi-
lis zeer hoog bij beide groepen, vergeleken bij de gemiddelden van
geheel
Java. Dit mag niet verbazen, want waarlijk is de Preanger
een door en door venerisch besmet land, daar de militairen er
een alles behalve primitief leven lijden, loopen zij vele gevaren.
Terwijl het Europeesche gemiddelde voor
Java 6 % en dat der
Inlandsche militairen 3 % is, vond ik (in 1919) de Europ. mili-
tairen te
Bandoeng voor 9.41 %, en inlandsche te Soemedang
voor 5.5 % met lues I geïnfecteerd.

Van Driel heeft de statistieken van leger en vloot in Neder-
landsgh-
Indië nagegaan. — Gen. T. v. N.-I. 1914, bl. 467. — Het
zeldzame ter kennis komen der beginstadia der lues onder inland-
sche, in tegenstelling met het veelvuldige onder Europeesche
militairen heeft zijn aandacht getrokken.

„Waar dit verschil ten gunste van den Inlander", zoo schrijft
hij, „niet kan liggen in \'t verblijf in gezonder plaatsen, niet in \'t
„meerder gebruik van prophylactica,
niet in \'t zich minder bloot-
„stellen aan infectie,
niet geheel door de mindere gevaarlijkheid
„hunner prostitué\'s, moet hiervoor bestaan een andere reden".

Fleischner, die hetzelfde verschijnsel opmerkte neemt aan, dat
de frequentie der beginstadia onder inheemsche en blanke leger-
contingenten niet zoo ver uiteen loopt, als het schijnt; de „Inlan-
der" heeft meer „lues latens", meent hij. Dit wordt door
van
Driel
betwijfeld, die vermoedt, dat de door den o-osterling toe-
gepaste circumcisie de kans op invasie der syphiliskiemen ver-
kleint. In een tv/eede beschouwing over dit zelfde onderwerp:
„Frequentie van lues bij Inlanders en Europeanen", verdedigt hij
een paar jaren later in \'t zelfde tijdschrift deze opvatting nader.
Men vindt haar ook in de buitenlandsche litteratuur, voornamelijk
onder Britten zijn warme verdedigers van dit standpunt.

Er is wel iets aantrekkelijks in, vooral als men op wetenschap-
pelijke gronden de mogelijkheid van „immuniteit" bij lues looche-
nend (Flu), zich alleen nog maar beroepen kan op een zeker
refractair vermogen der opperhuid tegenover treponemen. (Leva-
diti). Een glans, die niet door ontstekingsprocessen achter een
zieke voorhuid is verweekt, maar gehard is, moet de aanval der
treponemen beter kunnen afweren, dit laat zich denken. Evenwel,

-ocr page 97-

men mag niet uitsluitend rekening houden met een porte d\'entrée
van het virus ter plaatse van de glans; tegen de infectie elders (of)
en in het slijmvlies der nasale, aurale, orale, anale en vaginale
orificia baat circumcisie niets. En wij weten toch stellig, dat een
niet onbelangrijk procentage der syphilis z
.g. onschuldig binnen-
sluipt; dit is in gekultiveerde landen, wetenschappelijk reeds
aangetoond, in
Indië, Arabie, Rusland, Bosnië waar niet
hygiënisch door het volk geleefd wordt, hebben deze z.g. onver-
diende infectie\'s geregeld plaats. Heeft
van Driel opgemerkt, dat
onder \'t geringe aantal inlandsche primair-affecten, een betrek-
kelijk groot procentage geïnfecteerd op een andere plaats als op
de glans, kon worden gedia^osticeerd ? In dat geval zou circum-
cisie haar nut voor beveiliging van infectie door de glans alleen
hebben bewezen.

Wil men met van Driel het onwaarschijnlijke als veronderstel-
ling voorop plaatsen; gelooven, dat de lues onder de gekultiveerde
uitheemschen in
Indië veelvuldiger is dan onder de ongekulti-
veerde inheemschen!, en zich daartoe op de sterkere refractie der
„Inlanders" beroepen, dan is daar niets tegen,
maar dan worde
aangenomen een groot refractair vermogen niet alleen van de
glanspenis, maar van het geheele organisme, althans van huid,
en mucosa van den „Inlander".

Deze zaak is m.i. van zulk een belang, dat ik mij het inslaan
van een tweeden zijweg veroorloof.

Zooals men weet, passen alle Joden en Arabieren de circum-
cisie toe.

LACAPèRE vond in Fransch-Africa syphilis onder Joden en
Arabieren — onder de eerste tot hoogstens 10 %, onder de laatste
van 40 tot 90 %.

Hieruit blijkt, dat circumcisie den Arabier niet refractair maakt
tegen syphilis. Wat begrijpelijk is, als men hoort, dat
LACAPèRE
talrijke extra-genitale infectie\'s heeft opgemerkt; déze intrede
van het virus door circumcisie te voorkomen, is niet mogelijk. De
Joden, wier syphilis minder veelvuldig is, dan die der Arabieren,
vertoonen een groot, de Arabieren een gering getal primair-
affecten! Hieruit volgt m.i. dat men onder primitieve rassen
geene gevolgtrekkingen kan maken over de werkelijke uitzaaiing
der syphilis, op grond van het ter kennis gekomen getal primair-
affecten! Immers, de Israëlieten, die met hun primaire laesie
onmiddellijk en alle zich manifesteeren — en een ernstig verloop
der lues in inwendige organen en zenuwstelsel tegemoet gaan —
vertoonen naar verhouding een minder extensieve besmetting van
hun ras, zij het eene kwaadaardige.

In stede van parallellisme tusschen \'t aantal ontdekte primair-
affecten en de extensiteit der lues komt bij een primitief ras een

-ocr page 98-

duidelijk antogonisme voor den dag; het klinkt wel paradoxaal:
hoe minder primair-affecten, hoe meer syphilis, maar het is niet
zoo vreemd als het lijkt, en de praktijk toont aan, dat inderdaad
de kans op eene uitgebreide endemische syphilis in een oostersch
land het grootst is, naar mate het ter observatie komende getal
primair-affecten klein is.

Glück kon, evenals zijn vader, opmerken, dat in Bosnië, waar
de syphilis onder het boerenvolk endemisch is, hoogst zelden
primair-affecten in behandeling werden gegeven.

Vóér den oorlog kwamen deze zoo goed als niet bij den medicus,
en kon medische exploratie evenmin het voorkomen van luetische
vaatziekten, orgaanziekten, congenitale lues, tabes en paralyse
vaststellen. „Evenwel", zoo zegt hij, „de Bosniërs, die zich met
een primairaffect kwamen melden, gingen hetzelfde verloop der
syphilis vertoonen als de uitheemschen, namelijk kwam het dan
tot vaatziekten, tabes, paralyse, congenitale lues, alopecia enz."

Nä den oorlog is wijziging gekomen.

„Es hat sich bei uns das allgemeine klinische Bild nach dem
„Kriege sehr zuungunsten der endemischen Syphilis verscho-
ben". 0 , , .,

Dus ook hier, veel syphilis; gunstig onderscheiden van
de syphilis der uitheemschen; geen syphilis der inwendige orga-
nen ; en weinig primair-affecten, die manifest werden.

Hetzelfde zien we in Nedeelandsch-Indië, in den Preanger.

Glück tracht hiervoor de reden aan te wijzen. De verklaring
van bovengenoemd verschijnsel tot later verschuivend, meen ik
hier toch even de aandacht er op te moeten vestigen, dat de
meeste onderzoekers nalaten den invloed der inheemsche
menta^
liteit
na te gaan. Dringt de snelle verslechtering van den gezond-
heidstoestand, die in dit geval
Glück in Bosnië vond, doch door
zoo menig arts ook in andere plaatsen en streken is geconsta-
teerd — zij door het door oorlog, pacificatie, of civilisatie, doch
immer weer tegelijk met of volgende op de snelle wijziging der
levenswijze — dringt deze er niet als van zelve toe, om
verband
te zoeken tusschen de veranderde gedragingen der spirochaeta en
de
veranderde gedragingen der spirocJmetendragers? Dit verband
zullen we niet mogen loslaten.

Vóór de laatste reorganisatie van den Burgerlijk Geneeskun-
digen Dienst, werden geregeld gepubliceerd
„Eenige statistische
en andere gegevens ontleend aan de civiel-geneeskundige jaarver-

») Congres Hamburg 1922-Verhandlungen der Deutschen Dermatologischen
Gesellschaft: „Uber die klinischen Eigentümlichkeiten der endemischen Syphilis
in
BosniSn".

-ocr page 99-

slagen en aan de rapporten omtrent besmettelijke ziekten in
Nederlandsch-Indië." Hierin werden in algemeene trekken de
toestanden in elk gewest kort weergegeven. Daarop is publicatie
der gewestelijke en afdeelingsverslagen gestaakt. Ik moet voor
deze gegevens dus terug tot het jaar 1909, waarvan ik in \'t verslag,
betrekking hebbend op het gewest
preanger-Regentschappen, en
op de geslachtsziekten, genoteerd vind:

„Kwalen van venerischen aard bleven veelvuldig
voorkome n".

„Syphilis kwam als gewoonlijk veel voor, vooral op de groote
plaatsen langs de
verkeerswegen gelegen".

Zeker, de Preanger was even gezocht om z\'n schoorie natuur,
opwekkend klimaat en lieftallig volk, als berucht om zijn
venerische gevaren. De enkele historische aanhalingen, zijn in
treffende overeenstemming met de ervaringen van deze eeuw. En
toch mag men zich niet laten verleiden deze verdenking alleen
op den
Preanger te doen rusten: geslachtsziekten zijn ook buiten
dit gewest, in zijne naburen,
Batavia, Cheribon, en in verder
afgelegene, zooals
Soerabaya, SuMATRA\'s-Westkust, Atjeh, Bali,
Guinea, Celebes
, veelvuldig.

In 1914, in het Geneesk. Tijdschrift v. Ned.-Indië doet Sitsen
„Verslag over 173 lijkopeningen verricht te Weltevreden". Het
frappeert hem, dat hij luetische vaatveranderingen zelden bij
„Inlanders", meermalen bij Europeanen vindt, en hij is gedwon-
.gen ter verklaring van dit verschijnsel een
„geringe affiniteit van
\'t luetisch viru^ voor het inlandsche vaatstelsel"
aan te nemen,
aangezien, hij (
Sitsen) „zoowel als van Dorsten te Soera-
baya
syphilis onder de Inlanders zeer fre-
quent vonden". In een latere publicatie van
Sitsen schijnt het,
dat hij onder den indruk van
van Driel\'s beschouwinge over
circumcisie bij inlandsche en hoogere frequentie van primair-
affecten bij Europeesche militairen, van zijn bovenaangehaalde

Uit Soekaboemie een zeer gezocht oord in den Preanger, komen
cijfers over een ongehoord hooge besmetting; in het hospitaal der
politie bleek 50 % van alle behandelden venerisch
ziek! Hoe groot
het getal venerisch besmetten daar wel is, kan niet worden ver-
meld, maar men kan zich hiei*van wel eene voorstelling maken.

Aan het „Verslag van den B. G. D. in N.-I", over 1919, ontleen
ik, „dat voor beide rubrieken (Europeanen en Inlanders) de
„oorzaak van ziekteverlof wegens geslachtsziekten en
„syphilis schrikbarend groot is".

-ocr page 100-

Dezelfde verslaggever meldt over 1920, dat, „ook onder de
„oorzaken van binnenlandsch verlof en onder de opname in de
„Centrale Burgerlijke ziekeninrichtingen de
geslachtsziekten
„evenals het vorige jaar wederom een voorname plaats innemen".

De rapporteur, vergelijkend de „onriistharende berichten" —
„van Sumatra\'s Westkust, waar de syphilis bijna tot een volks-
„ziekte is geworden", en die „over het
uitsterven van sommige
„Papoeastammen in
Nieuw-Guinea, hoofdzakelijk tengevolge van
„syphilis" — aan den eenen kant, met „locale onderzoekingen in
„de gewesten
Cheribon en preanger-Regentschappen" aan den
anderen kant, meent ten gunste van de laatste te mogen wijzen
op eene
„geringere „Durchsetichung".

Inderdaad, al is de infectiekans voor den Soendanees groot, al
is de infectie ook in den
Preanger frequent,. tot een onrustba-
rende volksziekte is deze syphilis nog niet geworden; het volk
sterft niet uit, het wint in zielental, ondanks zijn syphilis, want
de syphilis, die er is, is goedaardig.

Is men in Indië geheel gerust over de verbreiding der sypilis in
den archipel? Ik meen van niet.

Er zijn reeds enkele gebieden, die een erg wonde plek vertoo-
nen, waar de syphilis
èn extensief verbreid is, èn intensief ongun-
stig
verloopt.

Ik verwijs voor uitvoerige inlichtingen naar de verslagen van
den Burgerlijk Geneeskundigen Dienst, en naar de publicatie\'s
der-laatste jaren in de medische tijdschriften.

Met name hebben de aandacht getrokken Atjeh, West-Kust
van
Sumatra, Nieuw Guinea, en...... Batavia.\'

Men kan begrijpen, dat zulke berichten opschudding wekken,
gewend als men sinds onheugelijke tijden is, aan de goedaardig
verloopende syphilis der inlandsche volken een niet overmatige
beteekenis toe te kennen.

In den Volksraad van nederlandsch-indië zijn zoo pas gelden
aangevraagd en gevoteerd, voor
„inrichtingen ter behandeling
van lijders aan geslachtsziekten",
een middel, dat doet denken aan
de consultatiebureaux in den strijd tegen de tuberculose. Een
zwakke poging om tot vorming van zulke bureaux te komen is op
een enkele plaats wel reeds gev/aagd, maar het succes is evenals
dat bij de opriéhting der sanatoria meer problematisch, dan reëel
geweest; uit het feit, dat men in den volksraad in deze benarde
financieele tijden nog gelden beschikbaar stelt voor zulke dure
inrichtingen als die ter behandeling voor lijders aan geslachts-

-ocr page 101-

ziekte, kan men opmaken, dat in \'t oog van het publiek deze ziekte
meer voorkomt en gevaarlijker is dan de tuberculose.

Indien ik goed ben ingelicht is men te bandoeng reeds met
deze speciale bestrijding der geslachtsziekten aangevangen. Men
zou hiertoe niet hebben besloten, indien de overtuiging bestond,
dat venerische infectie, in het bijzonder de syphilis, onder de
Soendaneezen zelden voor zou komen.«

Ik meen uit de voorgaande gegevens, uit verschillende bronnen
geput, aannemelijk te hebben gemaakt, dat syphilis in den
Pre-
anger
onder de Soendaneezen veelvuldig is.

-ocr page 102-

Gegeven endemische syphilis, zoo rest nog de vraag, hoe is het
verloop van deze syphilis onder het volk?

Bij sporadisch voorkomende lues kan het verloop ongunstig zijn.
Bij de endemische lues kan het verloop ook ongunstig zijn:
Atjeh:
Westkust van Sumatra, Nieuw-Guinea, Batavia, Calcutta,
Cairo, Bosnië
nä den oorlog, ten voorbeeld. Bij de endemische
lues kan het verloop ook gunstig zijn:
Bosnië vóór den oorlog,
Tunis, Marokko, Fransch Africa, Dajakstammen van Borneo
(Nieuwenhuysen
), de Preanger.

Waarop is het oordeel over het gunstig verloop gebaseerd? Op
de afwezigheid van ziekteverschijnselen.

Door het zeldzame van het primaire stadium der syphilis bij
inlandschen, vergeleken bij uitheemschen was ook
Fleischer
getroffen; hij neemt aan, dat latente lues onder hen gewoonlijk
voorkomt. Men moet m.i. ter verklaring dier zeldzaamheid twee
dingen in aanmerking nemen, namelijk de
mentaliteit van den
onbedorven „Inlander" (zie hiervoren) èn het
latente dat elke
infectieziekte, vooral chronische, en bij uitstek de syphilis, van
nature eigen is.

Nadat ik het Soendaneesche volk leerde kennen, was ik in staat
buiten de muren der hospitalen naar infectie\'s te zoeken; ik vond
in de vrije samenleving talrijke geinfecteerden, die mij, als het
terrein van onderzoek tot het ziekenhuis ware beperkt gebleven,
zouden zijn ontgaan.

In steden als Batavia en Bandoeng is zulk een onderzoek
moeilijk, de medici zien hun werkingssfeer veelal tot kliniek en
polikliniek ingekrompen. Bij deze officieele poliklinieken gaan de
„Inlanders" dan pas hulp zoeken, als hun pogingen om zonder of
met de gewone volksmiddelen hun verschijnselen de baas te blijven,
falen: dit slechts zijn de luetici, die op den duur hun syphilis niet
latent behouden, doch ziek wordend, een lijden van langen duur
tegemoet gaan: huid- en skelet-tertiairisme.

Het is opmerkelijk, dat het latente vermindert, zoodra de
„Inlander" zich gaat
civiliseeren. Hij begint dan lues te manifes-
teeren, zooals de Europeaan dit doet, nog niet in zulk een mate,
daar zijn oorspronkelijke mentaliteit hem hiertoe in den weg
staat, doch hij .oriënteert zich duidelijk in westersche richting:
hij ontdekt bij zich zelve eene afwijking, „piekert" hierover, maakt
■zich hierover zorgen, raakt zich zijne verantwoordelijkheid voor de
toekomst, voor die van vrouw, kind en familie, voor zijne positie,

-ocr page 103-

bewust, en ijlt om hulp. Hij gevoelt van zijn primair-affect even
weinig pijn, en van zijn erytheem even zelden lichamelijke overlast
als zijn ongeciviliseerde rasgenoot, en hij zou dus zoo als deze,
eenigen tijd, geduld en berusting kunnen oefenen, om de syphilis
weder voor eenigen tijd schuil te zien gaan, evenwel de gecivili-
seerde heeft géén tijd, want tijd is geld, en psychisch doet die
syphilis hem pijn, verdriet aan; daarom doet hij, als Europeanen
en Chineezen, hij bestrijdt onmiddellijk de mogelijke gevolgen van
zijn infectie.

Hetgeen ik hier opmerk, is géén theorie? De praktijk opende
myn oogen voor deze dingen. En als typisch blijk van de gegrond-
heid der zoo juist geschetste zienswijze, zal ik verhalen over de
7 primair-affecten, die zich in de Burgerlijke Ziekeninrichting te
Bandoeng kwamen melden.

Ik vermoedde, dat dit géén onbedorven „Inlanders" kónden zijn;
dit konden niet anders wezen dan intellectueelen, industrieelen,
stedelingen,
geciviliseerden. Dat bleek inderdaad het geval te zijn,
toen ik, naar hunne antecendenten zocht en deze vond.

Zes van de zeven waren in dienst van de overheid; slechts één
was een particulier, hij was namelijk......kellner!

De overige zes waren: leerlingverpleger, leerlingambtenaar,
politieagent, bureauklerk, portier, en machinist bij de staats-
spoorwegen.

Het waren allen Soendaneezen; mannen, die in dagelijksche
aanraking stonden met uitheemschen. Schrijven en lezen konden
zij allen, zonder echter, dat een van hen intensieve wetenschap-
pelijke arbeid verrichtte. De beroepen, die zij vertegenwoordigen,
(of zooals de leerlingen gingen vertegenwoordigen), waren typisch
westersch. De leeftijden waren laag. „Si vous voulez attraper la
véroler prifitez au moins du temps ou vous êtes jeunes", zei
Ricord
gekscherend op een zijner collega\'s. Maar die wijze klinicus wist
wel, dat dit een diepen zin had. Welnu, de Soendanees profiteert
van zijn jeugd.

Wat is waarschijnlijker, dat deze zeven luetici zullen doormaken
een syphilis, zooals deze bij primitieve Soendaneezen öf zooals die
bij westerschen zich vertoont? (Zie
Glück, Bosnië^. Het laatste,
naar ik vermoed. Waarom? Als zij jeugdig de westersche gewoon-
ten overnemen, komen zij op volwassen leeftijd hiervan niet meer
terug: zij blijven geciviliseerd. Zij worden vatbaar, zij en hun
huis, voor congenitale lues, vdor orgaanlues, voor neurolues.

Over het karakteristieke der inheemsche syphilis bestaat maar
één opinie onder de tropenartsen.

De verschijnselen localiseeren zich overwegend buiten de
slijmvliezen, inwendige organen en zintui-
gen; in de huid en het scelet.

-ocr page 104-

Niet alleen in den Preanger is dit het geval, op Java in de
andere eilanden van den archipel, — waar niet intensief gecivili-
seerd is geworden! in
Azië, in Afrika, in Zuid-Amerika ;
in vele streken gewagen During, Lambkin, Heim, Schroedler,
Jeanselme, Neisser, Baermann,
KäYSER, Sitsen, van Driel,
Smits
, om maar enkelen te noemen, van dit karakte-
ristieke verschil tusschen de syphilisatie der primitieve en der
moderne rassen. In de jaargangen van het „Geneeskundig Tijd-
schrift voor
Nederlandsch-Indië" en de notulen der „Vereeni-
ging tot bevordering der Geneeskundige wetenschappen in
Neder-
landsgh-Indië
" vinden we talrijke uitingen, die op hetzelfde
wijzen.

Men herkent onder „Inlanders" een aantal lijders aan tertiaire
lues. Bekend is, dat niet alle luetische geinfecteerden aan terti-
airisme behoeven te gaan lijden.
fournier wees aan, dat deze
recidieven (in
Europa) het maximum bereikten een paar jaren
na de primaire infectie, tot circa 10 per honderd, om daarna af
te nemen.

Van de tertiaire-zieken, in den Preanger en daarbuiten even-
zoo, kwam maar een geringe fractie met primair en secundaire
symptomen onder behandeling; een groot aantal luetici riskeeren,
ongestraft blijkbaar, \'t nestelen der spirochatta in hun inwendige
organen.

Gougerot, „professeur agrégé à la Faculté de Médecine à Paris",
schrijft in zijn kortgeleden verschenen boek:

„L\'indispensable en Syphiligraphie" op biz. 195:

„Si le traitement est poursuivi méthodiquement malgré l\'ab-
„sence d\'accidents, la syphilis reste presque toujours latente, et il
„faut espérer que bientôt la syphilis secondaire récidivante n\'aura
„plus q\'une excistence historique".

Aannemende, dat de voorspelling van Gougerot op juiste gron-
den berust, blijft dit feit toch merkwaardig, dat de tropische
syphilis, die niet methodisch vervolgd werd, toch de zelfde „histo-
rische absentie van secundaire accidenten en bijna voortdurende
latentie" vertoonen kan.

De medici in de tropen stellen vast dat zij congenitale syphilis
zelden kunnen onderkennen. Lepra en tuberculose predisponeeren
de nakomelingsschap voor lepra en tubrculose; de vrucht wordt
waarschijnlijk niet aangeboren lepreus of tuberculeus, doch na de
geboorte besmet; syphilis geldt o.a. daarom als kwaadaardig, om-
dat zij in de kiem predisponeeren, en bovendien intrauterine
besmetten kan: dat is wel het ergste, wat men zich denken kan,
aanvallen en tegelijkertijd de vermogens tot afweer of aanpas-
sing ondermijnen. Het schijnt in strijd met de natuur, die
opbouwt, wat zij afbreekt.

-ocr page 105-

„Les syphilis et les parasyphilis nerveuses constituent avec
„rhérédo-syphilis le grand danger de la syphilis", zei
Fourniek.
Dit gevaar is sinds eeuwen in den Preanger onmerkbaar; conge-
nitale syphilis is onder de primitieve inheemsche bevolking zoo
goed als latent; zij begint zich te vertoonen onder de geciviliseer-
den, de stedelingen. Gedurende de jaren van mijne praktijk in het
regentschap
Garoet, en later bij mijne exploratie\'s en uitgebreide
vaccine-proeven en controle\'s in de regentschappen
Bandoeng en
Soemedang zag ik zeer veel zuigelingen en kinderen, maar lues
congenita zag ik slechts een paar keer.

In \'t jaar 1920 constateerden Hovenkamp, Dake en van Schou-
wen
onder 600 poliklinisch geobserveerde geslachtszieken maar
één lues congenita. Dit is even sporadisch, als in de overige regent-
schappen, en in de andere gewesten.

Maar de „doodschouw" die in 1920 in de stad bandoeng werd
ingesteld, en dagelijks kinderen, zuigelingen vooral te schouwen
kreeg, zou naar men verwachten mocht, een groot aantal malen
aangeboren syphilis als doodsoorzaak kunnen vaststellen. Nu,
inderdaad werd die diagnose ook gesteld: in 21/2 maand van
15 Oct. tot 30 Dec. 1920 werden 102 kinderlijkjes, van pasgebo-
renen tot hoogstens éénjarigen medisch geschouwd; hier onder
waren 8 lues congenita en 1 lues acquisita! De geschouwden waren
niet uitsluitend Soendaneezen, doch „Inlanders", Chineezen en
„Vreemde Oosterlingen"; hoeveel Soendaneezen er onder waren
kon men my niet mededeelen. De zuigelingsterfte is er hoog, mo-
gelijk heeft de syphilis hierop invloed, maar we zien de verwek-
ker vrij zelden.

Habich—Veenhuysen heeft in 1920 geexploreerd naar de
„Zuigelingensterfte in de kampongs" te Batavia (Mededeelingen
B. G. D. 1920).

Haar onderzoek kon zorgvuldig geschieden, langen tijd was zij
in de gelegenheid om gravidae, kraamvrouwen en zuigelingen in
de dorpen zelve te observeeren. Al aanstonds treft het, dat in die
dorpen, waar door de sterk inheemsche malaria de gezondheids-
toestand niet goed kan zijn, toch een betrekkelijk klein aantal
vrouwen een gecompliceerde baring doormaken. De sterfte op
1600 moeders is maar 1.01 %; dit is niet ongunstiger, het is gun-
stiger dan in vele Europeesche steden. Vervolgens is niet minder
treffend, dat in dit wel gedocumenteerd rapport de
congenitale
hies
zelfs niet wordt genoemd, terwijl bij een onderzoek naar
doodsoorzaken, de lues toch voor een exploratie in aanmerking
kwam. De zuigelingen sterven aan déze doodsoorzaken: broncho-
pneumonieën enteritides, malaria, atrophie, daarbij zéér sporadisch
tetanus neonatorum, doch niet aan syphilis. Onder 962 geboren in
1919 waren 33 levenloos aangegeven, doch ook hier wordt syphilis
niet genoemd. De medica
Habigh—Veenhuysen had zich gespitst

-ocr page 106-

op \'t vinden van veel tetanus, daar de onhygiënisch behandelde
navelstreng zulk een geschikte porte d\'entrée voor infectieziekte
biedt. Zij erkent dat zij weinig tetanus vond, en vroeg aan den
„doekoen", of hij ook ontsmette; maar zoo schrijft
Habich, deze
had een heilige „vrees" voor \'t gebruik van sublimaat! Ik vermeld
dit slechts als curiositeit. Positieve gegevens over congenitale lues
vinden we in dit onderzoek dus evenmin.

„KäYSER schreef reeds in 1911 in zijne „Voordrachten over
tropische huidziekten": „Zeer opvallend is ook, dat wij bij Inlan-
„ders géén gevallen van hereditaire syphilis zagen". Het materiaal,
waaruit deze conclusie\'s getrokken zijn, werd gevormd door
Maleiers, Javanen en Soendaneezen van
West-Java.

Hoe is dat in den Oosthoek van Java?

De gezondheidsdienst exploreerde in 1919 onder 3225 school-
kinderen te
Soerabaya en vond onder deze, behalve veel malaria,
bronchitis, leververgrootingen, slechts 3 luetici; maar de polikli-
nieken, èn die voor mannen, èn die voor vnouwen, rapporteerden
ter zelfder tijd sterke verbreiding der venerische ziekten onder de
bevolking. (Mededeelingen B. G. D. 1920).

In het referaat eener voordracht door hermans in den medi-
schen kring te
Bandoeng gehouden („Het beroepsgeheim en de
geslachtsziekten" Gen. T. v. N.-I. 1923 no. I) geeft hij als
zijne meening te kennen, dat men voorzichtig moet zijn met het
voorspellen van allerlei rampzalige gevolgen bij syphilitici, die
willen huwen. „Ook het buitengewoon weinig voorkomen van
congenitale lues in
Indië geeft te denken", zegt hy, „vooral hier,
waar het aantal geinfecteerden zoo geweldig groot is, en dit maant
tot voorzichtigheid bij het doen onzer voorspellingen".

In zijn statistieken maakte Fournier voor ons waarschijnlijk,
dat in 92 % der gevallen, dat beide ouders luetisch waren, en in
84 % indien allfeen de moeder luetisch was, luetische kinderen
werden geboren. De kansen om aan congenitale lues te ontsnap-
pen worden in Europa al als gering aangenomen; daarom belet
men \'t huwelijk der luetici, ontraadt men de gehuwde luetici \'t
procreéeren, en behandelt men in geval van zwangerschap de
moeder, en later haar kind.

In Indië belet men nooit een huwelijk wegens syphilis, is deze
geen beletsel tot gemeenschap, noch tot zwangerschap, wordt geene
behandeling toegepast, en zien wij geen congenitale lues, noch bij
den neonatus, noch later als S. cong. tarda veelvuldig.

Beoordeelt men de syphilis naar hetgeen wij van haar zien, en
analoog hiermede de syphilis congenita naar die uitingen die de
kliniek als voor haar karakteristiek aanziet, zoo bemerken inder-

Onder de ongekultiveerde „Inlanders".

-ocr page 107-

daad de artsen in de tropen opvallend weinig van aangeboren
lues. Mogen zy concludeeren, dat deze minder voorkomt?

Zij hebben te bedenken, dat het strikte bewijs van het ontbreken
der aangeboren lues niet is geleverd.

Er zijn namelijk argumenten, dat deze vorm van syphilis er
wel, en wel zeer veelvuldig voor móet komen.

Men kan het argument hooren, dat er niet naar - congenitale
syphilis zou zijn gezocht; en, als daarnaar wel is gezocht, dat dit
onvoldoende of ondeskundig zou zijn geschied. Zulk een argumen-
tatie is zwak, en bewijst niet, dat de C.
S. veelvuldig is. Beter is
het te wijzen op het grillig verloop der lues bij de in utero geïn-
fecteerde vruchten. Wy kennen klassieke stigmata (Hutchinson)
en uit den lateren tyd een aantal solitaire teekenen (
Fournier Jr.,
Sabouraud
) van aangeboren syphilis, en dystrophic (S. quintaire
van
Gaucher), maar we weten allen, dat deze zelden compleet
verschijnen en dat eigenlijk geen enkele ervan pathognomonisch is.

Edmond Fournier, fils, schetst deze moeilijkheden: („Re-
„cherche et diagnostic de l\'hérédo-syphilis tardive" 1922—Paris).

„II se peut", schrijft hij, „qu\'un hérédo-syphilitique se présente
„sans le moindre stigmate d\'hérédo-syphilis".

Dat blijkt vooral in Indië, zou men zeggen: In de tropen wordt
geen prophylaxis toegepast: recent geinfecteerden trouwen nog
in floride stadia hunner syphilis en verwekken zwangerschap;
hun kinderen hebben geen stigmata. Hetgeen wij van de syphilis,
van haar aetiologie en pathogenese weten, is een beletsel, om te
gelooven, dat zulke inoculatie\'s volkomen ongestraft kunnen
geschieden. Er moet m.i. in
indië wel veel zoogenaamd onschul-
dige syphilis zijn aangeboren „sans le moindre stigmate". Er zün
vele inlandsche luetici, wien men hun lues niet zou aanzien;
waarom zou er niet latente congenitale lues ook zün? De kinder-
sterfte is er, naar onze begrippen, benauwend hoog, ook in betrek-
kelük gezonde streken, zooals in het bergland van den
Preanger.
Bewüzen kan men niet, dat de oorzaak dier sterfte syphilis is —
er ontbreken specifieke stigmata —, maar het bewüs, dat de
oorzaak niet in de syphilis ligt, is evenmin te leveren. Misschien
zoude controle op het aantal vroeggeboorten, en abortus een maat-
staf ter beoordeeling kunnen opleveren. Men zou een aantal
luetische en niet-luestische vrouwen, haar mannen en progenituur
hebben te observeeren om dusdoende na te gaan bü wie de hoogste
procentage\'s kindersterfte (of) en abortus zich voordeden. Zulk
een onderzoek in theorie wel aanlokkelük, strandt in de praktük
op onoverkoomlüke bezwaren. In de Oostersche maatschappü zyn
deze moeilükheden nog ernstiger dan Wj ons thuis. Het zou niet
gemakkelük vallen, de legio andere factoren, die op die sterfte
mede invloed oefenen met zekerheid uit te sluiten. Een verdere
moeiHjkheid is, dat wü niet met stelligheid vaststellen kunnen —

-ocr page 108-

in het oosten met zijn vele intercurrente bloedinfectie\'s nog minder
dan in
Europa — welke vaders, moeders en kinderen ontwijfel-
baar wel, en welke ontwijfelbaar niet luetisch zijn. Het exact
bev/ijs in een kort tijdbestek ligt nog niet binnen ons bereik.

Het inzicht in de frequentie van aangeboren syphilis kon
misschien worden vergroot, door langs omwegen het doel te
zoeken. Dóór het klinisch onderzoek en de statistische verwerking
van een groot getal onderzoekingen werd het verband tusschen
congenitale lues en — ik noem maar een paar voorbeelden —
idiotie, blindheid en doofstomheid reeds waarschijnlijk gemaakt.
Zulk statistisch werk moet in
Indië nog van meet af aan begin-
nen ; hierop kan men zich derhalve niet beroepen. Wel beschikt men
over de ervaring van een aantal klinici, in en buiten de gestichten,
en deze is, op een enkele recente uitzondering in bijzonder gekul-
tiveerde centra na, vrij wel gelijkluidend, wat idiotie betreft: deze
is uiterst sporadisch onder de inlandsche bevolking. In den
Preanger zijn onder het volk opvallend weinig idioten en imbe-
cielen, wat ik reeds bij de bespreking der algemeene morbiditeit
kon opmerken, doch hier nog even meen te mogen herhalen.

Ik had gehoopt, dat de voUcsstelling, — die in 1920 niet meer
uitsluitend administratief, doch volgens zuiverder en moderne
methoden plaats had, en de opdracht gegeven had het aantal
doofstommen en blinden aan te teekenen, — een basis van verge-
lijking tusschen de Indische gewesten onderling en Europeesche
landen zou verschaffen. Dit is verijdeld, omdat abusievelijk door
een aantal „volkstellers" in de rubriek „doofstommen" ook de
dooven zijn opgeteekend, en hierdoor, zooals het officieele verslag
zegt, „in enkele gewesten en afdeelingen de cijfers te hoog zyn".
In welke gewesten of afdeelingen wordt niet nader aangeduid,
zoodat deze gegevens onbruikbaar zijn, ook voor den
Preanger. Uit
den mond van een vreemdeling in
Indië ving ik op, dat deze mis-
lukking een bewijs gaf van het
„lage peil van ontwikkeling van
het volk"
en van zijn „volkstellers". Dit getuigt van een verkeerd
inzicht
bij dien criticus, naar ik vrees, want wat is het geval? In
Europa heeft iedereen gelegenheid, niet om in theorie, doch in
werkelijkheid doofstommen te zien en te hooren; dit is in
Indië,
althans in den Preanger niet het geval — omdat zulke zieken er
praktisch gesproken niet zijn. De theoretische voorlichting door
een Europeeschen leek aan een inlandschen dito, is niet in staat
om eene voorstelling te wekken, welke ook maar eenigszins nabij
komt aan den treffenden indruk, door zien en hooren zelve gewekt.
Het is natuurlijk dat de „volkstellers", die nog geen doofstommen
hadden gezien én gehoord, zich van dit ziektebeeld onmogelijk een
goede voorstelling konden maken, en doofheid vereenzelvigden
met doofstomheid. Had men aan de „volkstellers" de opdracht

-ocr page 109-

gegeven, om het aantal kankergezwellen aan te teekenen en den
nadruk op „gezwellen" gelegd, dan zou een tel-uitkomst met hooge
kanker cijfers zeker zijn; zij zouden een aantal goedaardige
gezwellen, die werkelijk veel voorkomen, als kanker hebben aan-
geteekend, omdat het volk kanker, praktisch gesproken, niet
kent.

De opgaven van \'t aantal doofstommen der laatste volkstelling
zijn derhalve voor medisch-statistische doeleinden onbruikbaar,
en leveren zelfs voor een schatting van het aantal aangeboren
luetisch geïnfecteerden geen hoûvast.

Zeer positief klinken echter de gelijkluidende uitlatingen der
practici, dat zij onder de inlandsche bevolking ziekteverschijnselen
of (en) doodsoorzaken onder het beeld der congenitale lues thuis
te brengen, nagenoeg niet opmerken kunnen.

Oók zenuiüsyphüis is uiterst zeldzaam onder de preanger-
Soendaneezen. Artsen, die in particuliere, gouvernements- of
gesubsidieerde inrichting geregeld veel inlandsche zieken ter
behandeling krijgen, worden gelijkelijk getroffen door dit feit. Mij
was dit reeds jaren lang opgevallen. Toen ik de laatste jaren
haast dagelijks het binnenland verkende, en hierbij hetzij voor
controle der vaccinatie of der revaccinatie, hetzij ter exploratie
naar volksziekten, in de dorpen zieken kon opzoeken en onder-
zoeken, kreeg ik geen anderen indruk. In de centra valt het onder-
zoek niet zóó volkomen negatief uit als op het land, maar de
(ondervinding uit poliklinieken en ziekenhuizen opgedaan wijst toch
uit, dat zelfs in de steden zenuwsyphilislijders zich spaarzaam
vertoonen.

Het resultaat van veler ondervinding binnen en buiten den
Preanger was bijna gelijkluidend negatief, zoodat het enkelen ver-
leidde tot de uitspraak: zenuwsyphilis komt bij het inlandsche
volk niet voor.

Deze gevolgtrekking is m.i. ongeoorloofd.

Vele medici houden zich overtuigd, en ik schaar mij onder hen,
dat syphilis zich by den oosterling even goed in het zenuwstelsel
kan nestelen, als by den westerling. Het histopathologisch onder-
zoek, dat nog niet is geschied, =) zal de bewijzen moeten geven,
dat ook in het centrale zenuwstelsel van den geciviliseerden „Inlan-
der" de treponema kan doordringen. Men zoeke zoowel bij de
stedelingen, als bij de provincialen. Het is mogelijk, zelfs waar-
schijnlijk, dat een groot deel der onbehandelde inlandsche luetici
symptomen zal vertoonen van een geïnfecteerd zenuwstelsel.

Het niet geciviliseerde volk, waaruit de inheemsche bevolking van den
Preangee nog grootendeels bestaat.

Dit is intusschen geschiedt; met positief resultaat, bij inlandsche paralytici

-ocr page 110-

SiCARD kon dit in 1916 vaststellen bij inlandsche rassen en
stammen in
Fransch Africa. (Bull. soc. med. d. Hôpit.) Hij vond
een groot aantal Arabieren met
positieve liquor-reacUes in het
centrale zenuwstelsel. In zijn
„Syphilis latentes chez les Arabes"
constateert hij het feit, dat er véél zenuwsyphilis is, doch dat deze
zich niet „manifesteert".

Een andere kwestie is, of de inlandsche syphilitici last hebben
van hun zenuwsyphilis, of zij zenuwziek zijn.

Het is bewezen, dat men parasieten in zich kan meedragen,
zonder ziek te zijn — men kan reactie\'s vertoonen en gezond zijn.

Zoo ware hét mogelijk latent zenuwsyphilis mee te dragen
zonder hiervan bezwaren te ondervinden. Syphilis in het centrale
zenuwstelsel is niet perse hetzelfde als syphilis van het centrale
zenuwstelsel. Juist by de beëindiging van dit proefschrift zagen
de beschouwingen van
LACAPèRE over „La syphilis arabe". (Edit.
Doin—Paris—1923) het licht.

LACAPèRE genoot de specieele opleiding aan de school van
Fournier, het Hôpital St. Louis te Parijs; aan zijne deskundig-
heid behoeft niet te worden getwijfeld.

Hij vindt onder de primitieve stammen van Marocco, algerie
en Tunis het zenuwstelsel even dikwijls geïnfecteerd als bij de
niet-primitieve Europeanen en Israëlieten ; hij erkent de juistheid
der vroegere onderzoekingen van
Sicard, LéVY Bing en Gcrbay.
Maar, zegt hij, de gevolgtrekking, dat ziekte van het centrale
zenuwstelsel even veelvuldig is als infectie, is met de praktijk
in strijd.

„Cependant, bien que les lesions nerveuses proprement
„dites soient rares chez les Musulmans, on observe chez eux,
„au cours de la syphilis secondaire, des altérations frequen-
„tes du liquide céphalo-rachidien. Certains observateurs ont
„voulu y voir l\'annonce de lésions nerveuses spécifiques et
„ont conclu que les lésions cérébrales et médullaires, que le
„tabès et la paralysie générale eux mêmes, ne devaient pas
„être exceptionnels chez les indigènes. C\'est la une
fausse
„interprétation de constatations exactes
et j\'estime qu\'une
„des différences capitales entre la syphilis indigène et la
„syphilis européenne est que, partie du même point,
„c\'est à dire d\'une infection qui se traduit au début par les
„mêmes réactions dans les centres nerveux, par les mêmes
„altérations du liquide
céphalo-rachidieu, l\'une aboutit
„très fréquemment, l\'autre très exceptio n-

„nellement à la syphilis nerveuse".
<

Mag syphilis op grond van het ziekteverloop beoordeeld wor-
den?; men zou zeggen van ja. In dat geval behoort ons oordeel

-ocr page 111-

ten aanzien der inlandsche zenuwsyphilis in den Preanger gun-
stig te zijn. Een gunstig resultaat zonder dat er door het Soenda-
neesche volk eene systematische bestrijding met specifieke of
onspecifieke middelen ooit is toegepast! Dat is een ernstig feit.

Flu schreef in zijn „Leerboek der Parasitaire ziekten en der
Hygiëne": „Behalve het salvarsan heeft men ook nog in kwik-
„praeparaten specifieke geneesmiddelen tegen de syphilis". Deze
hulpmiddelen hébben de uitheemschen, en geciviliseerde inheem-
schen : maar het ongekultiveerde volk heeft die middelen niet.

Enkele regels verder laat Flu erop volgen, dat er van immuni-
teit tegen syphilis géén sprake kan zijn. Dit middel moet de
Soendanees der halve evenzoo missen.

En, aan „rasimmuniteit" kan men moeilijk meer geloof slaan;
dit bezit het Soendaneesche volk evenmin als eenig ander volk.
En toch strijdt de „Inlander" met succes tegen zijn syphilis.
Wü zouden moeten gaan vreezen het spoor te hebben verloren,
indien we niet wisten het van den beginne af goed te hebben nage-
zocht en zoo goed mogelijk te hebben vervolgd, zonder dat we
op ernstige complicatie\'s der volksgezondheid veroorzaakt door
syphilis konden stuiten. We hebben in het bijzonder op deze ver-
wikkelingen gelet, omdat, zooals in het eerste hoofdstuk reeds
werd aangeduid, ook met betrekking tot menige andere ziekte
geen algemeene inzinking, maar integendeel het stand houden
der volksgezindheid op een betrekkelijk hoog peil kon worden
opgemerkt. Er zijn derhalve waarlijk
meerdere teekenen, die er
ov wijzen, dat het natuurlijk weerstandsvermogen van deze
„Inlanders"
hen voldoende in staat stelt, om door een groote mate
van
aanpassing tegenover de treponemen hun gezondheid blijvend
te bewaren.

Hoe dit geschiedt, dient nog nader te worden nagegaan. Zeker
is het, dat het mogelijk is, en daar komt het voor de praktijk op
aan. Voor de wetenschappelijke bestudeering van de eigenlijke
bron, waaruit dat natuurlijk vermogen ontspringt, blijven wij
vragen, van waar die weerstand?; óf, ten aanzien van „Inlan-
ders", en
buitenlanders, die zich onvoldoende aanpassen, de zelfde
vraag,
van waar hun gebrek aan weerstand?

Benadert men deze vraagstelling, zooals Kyrle dit doet, door
invoering van een onbegrijpelijk nieuw begrip, over „das hohe
unspezifische Heilvermogen des Organismus," zoo worden we niet
vvrijzer; dan is er zelfs kans, dat we dit natuurlijk vermogen afbre-
ken, indien hierop „met unspezifische Heilmitteln", met groote
moleculen jood (Mirion) zulk een onspecifieken aanval gedaan
wordt, dat we voor een nieuwe serie raadsels zullen komen te
staan. O

\') Zie Mbas\' critiek op dit middel.

-ocr page 112-

De stelling, die de inleiding vormde voor de bespreking van het
laatste deel van het eerste hoofdstuk:
de levenswijze heeft grooten
invloed op de morbiditeit,
schijnt door de uitkomst, die wij uit het
beschouwen der syphilis kregen wel hechter, maar tot eene oplos-
sing van het vraagstuk zijn we niet gekomen. We moeten dus
verder zoeken in de levenswijze der volken en der individuen.

Bij iedere infectieziekte, althans bij een groot aantal is het
bekend, dat er behalve de verwekker der ziekte, nog een andere
factor X. aanwezig moet zijn, om het organisme ziek te kunnen
maken. Welke is die factor X.?

Voor de parasyphilis, voornamelijk voor de dementia paraly-
tica werd het belang dezer vragen reeds lang ingezien, en nog
steeds zoekt men naar eene analyse van die factor X., welke met
het treponema pallidum tot dementia paralytica voeren.

Zou naar deze factor in verband met het voorkomen van para-
lues onder „Inlanders", ook niet in
Indië mogen worden gezocht?
Men aarzelt om een dergelijk probleem, waaraan niets dan
scherpe kanten zijn, en v/aarmee reeds tientallen van jaren zoo-
vele mannen van beteekenis hebben geworsteld, te naderen. De
litteratuur er over is tot een berg aangegroeid. Als ik het niet-
temin waag om dit punt met betrekking tot de morbiditeit, de
syphilis en den weerstand der „Inlanders" hier ter sprake te
brengen, dan doe ik dit als practisch arts, met de eerbied en
bescheidenheid passend tegenover iedereen, die van neurologisch-
psychiatrische zijde het vraagstuk van binnen en van buiten heeft
doorzien. Ik doorzie het paralues-probleem niet, doch bezie het
van een afstand, en meen, dat op deze wijze bestudeering ervan
niet zoo onvruchtbaar is, als men gewoonlijk denkt. In het volgende
hoofdstuk zal ik trachten een denkbeeld te geven van het ontstaan
dezer moderne ziekte, en mij het gebrekkige van een schets
van dit reusachtige probleem mogen veroorloven. Daarna pas
kan ik laten zien, hoe weinig eensgezind de deskundigen zijn in
hunne waardeering der strijdvragen; men voelt dan dat het wen-
schelijk is, zich er buiten de kultuurlanden een nieuwe, tevens
eenvoudiger vorm van te maken, en er in de natuur een onge-
kunstelde opstelling aan te geven.

We zullen in de tropen naar den factor X. in de levenswijze der
inlandsche paraluetici moeten gaan zoeken.

-ocr page 113-

§ 2. VERSCHILLEN IN MORBIDITEIT BIJ
IN-, EN UITHEEMSCHEN, MET BETREKKING
TOT PARASYPHILIS.

Men neemt gewoonlijk aan, dat syphilis een oude, en parasy-
philis een nieuwe ziekte is, dat althans de laatste, eer zij uit de
eerste „evolutioneerde", en merkbaar kon worden, langen tijd
heeft noodig gehad. (Hirschl). In hoeverre dit waar is, zal niet
meer met stelligheid zijn uit te maken, aangezien onze historische
kennis van deze ziekte vele leemten vertoont.

Ten onrechte, zoo zou men kunnen zeggen, wordt de parasy-
philis een nieuwe ziekte genoemd, want het is niet te ontkennen,
dat het in elk ander kuituurtijdperk vóór het tegenwoordige niet
aan gunstige voorwaarden voor het ontstaan dezer kwaal kan
hebben ontbroken, mits de kuituur maar groeide en ook in stof-
felijken zin overmatig bloeide. In de karakterbeschrijving van
historisch groote figuren uit vroegere tijdperken vinden we vele
trekken voor paralyse verdacht.

Terecht zou men de parasyphilis een nieuwe ziekte mogen hee-
ten, hoezeer men aan haar zeldzaam vroeger voorkomen niet
twijfelt, als men maar daarbij denkt aan ziekte-verschijnselen,
die zich in korten tijd, opvallend, en veelvuldiger beginnen te
openbaren. Van dezen kant bezien is er veel, dat er voor pleit
om parasyphilis een ziekte te noemen van de 19de eeuw.

In het begin dier eeuw hadden oorlogen, overwinningen, en om-
wentelingen het aspect van
Europa snel gewijzigd; voorrechten
eener intensieve kuituur tevoren aan enkelen met aardsche of gees-
telijke goederen rijk gezegenden voorbehouden, vielen aan de massa
van het volk toe, het was derhalve niet zóó vreemd, dat ook de
in symptomatologisch opzicht rijke kultuurziekten niet meer tot
een kleine geselecteerde groep beperkt bleven. Het recht om te
werken naar vermogen en te genieten naar hartelust verkreeg
elk vrij geworden man. Het toeval wilde, dat in dien tijd, dat
de evolutie sprongsgewijze ging, waartoe om dat tempo te kunnen
volgen, krachtige prikkels noodig waren, ook vele nieuwe en ver-
fijnde prikkels, hetzij in eigen land bereid, of geïmporteerd, ter
beschikking konden worden gesteld: alcoholica en alcoloïden,
later, dank zij de opkomst en ontwikkeling der organische chemie,
een toenemend aantal synthetica, de populaire genot- en genees-
middelen van onzen tijd.

-ocr page 114-

Het was in zulk een tijdperk, van algemeen gebrek aan sociale
rust, van politieke onrust, van heftige bewogenheid in het natio-
nale verband en in de internationale betrekkingen, dat de
nieuwe kuituur haar intrede deed, en, opmerkelijk feit, weten-
schappelijke onderzoekingen het ziektebeeld der paralyse voor
het eerst konden vaststellen. Dit is nu juist een eeuw geleden.

We zullen een paar belangrijke data uit de geschiedenis dezer
paralyse vermelden.

In 1882 wijst Bayle — dissertatie te Parijs, „Recherches sur
les Maladies mentales"
— op eene moderne ziekte, die hij klinisch
bij eenige patiënten observeeren, en post-mortem onderzoeken
kon. Hij noemt deze ziekte „arachnites chronique". De klinische
beschrijving zijner gevallen is beroemd geworden. Hij geeft
antecedent en beroep der zieken: een ambtenaar van een buiten-
landsch gezantschap; een griffier van het kantongerecht; een, die
indië bereisd had; een zeer gezocht artiest; een limonadever-
kooper; een soldaat van de „Garde Royale"; een priester.

Hij wijst op de milieux dier zieken, — in het bijzonder op het
militaire beroep, op excessen — in venere. Syphilis te verdenken
valt hem moeilijk, want: wie heeft geen syphilis?!

Aan een stellige uitspraak omtrent de oorzaak der paralyse
waagt hij zich niet; wel duidt hij de
levenswijze nadrukkelijk als
predisponeerend aan.

Over het ziektebeeld, en het recht dit als een afzonderlijke vorm
van krankzinnigheid te beschouwen, ontspint zich natuurlijk ver-
woede strijd. Het ging erom, niet of de ziekte op luetische basis
moest worden geplaatst (wie had geen venerische antecedenten?),
maar of
Bayle\'s ontdekking van een ontstaan der geestesziekte op
organischen bodem voetstoots kon worden aanvaard, waar deze
mogelijkheid door niet de eerste de beste deskundigen ontkent was
geworden.

Als deze strijd in Frankrijk geluwd is, komt de reactie, het
probleem blijft hier weer langen tijd buiten de belangstelling der
wetenschappelijke kringen, totdat in
1860 Jespersen in Dene-
marken
de eerste groote statistiek over paralysis progressiva
publiceert: hij vond 77 % zijner paralytici met lues besmet.

Na hem komen Oostenruk-Hongarije, Duitschland en dan
ook weer
Frankrijk een steeds meer overstelpend materiaal van
bewijzen aanbrengen, dat syphilis bij algemeene progressieve para-
lyse zelden op het appel ontbreekt.

In 1876 herkent Fournier van 80 tabetici 24, als luetisch. In
1901 is hij al in staat om eene statistiek van 1000 tabetici —

-ocr page 115-

waarvan 925 luetisch — te publiceeren. Indien de frequentie dezer
paralues in 25 jaar niet zou zijn toegenomen, moet tevoren een
ontstel end groot getal, namelijk van ongeveer 960 lijders aan
iiet onderzoek ontsnapt zyn, wat ik niet kan aannemen.

^ ouenier ziet het aantal gevallen van parasyphilis toenemen!
ye syphilis erkent hij als onmisbare voorwaarde voor het ontstaan
aer parasyphilis, evenwel hierbij is z.i. even onmisbaar een
tweede voorwaarde, een
bijzondere wijze van leven. In 1894 leert
ftij aan zijn leertingen in St. Louis „La paralysie générale est
a origme, mais n\'est pas de nature syphilitique".

Zjjn meest beroemde statistiek is wel die, waarin hij op een
aantal van 5762 tertiaire gevallen van lues, 4368 ektodermale
^^ntoonen. Van deze 4368 ektodermale gevallen, vond
mj 1620 in de huid, 915 in de mucosa en 1862 in het centrale
PplZfl «oS"" deze 1862 gevallen van zenuwlues vond hy 758
cerebraal en 628 medullair (tabes) gelocaliseerd. Als geen andere
statistiek peft deze een treffende kijk op de frequentie der zenuw-
syphilis, der cerebrospinale lus in het bü zonder, in
Frankrijk,
voornamehjk in Parijs. Zü zegt ons weinig over andere landen!

De ziekten, die nä syphilis konden ontstaan, ruggemergs- en
hersenziekten bleken een geschikt onderwerp voor strüd. en
zü vSmeld"" bestreden terrein. Een enkele büzonderheid

In 1891 onderzoekt Kraft Ebing 92 krankzinnige vrouwen,
alle afkomstig uit de
stad Weenen, en vindt van deze 18.42 %
paralytisch. In de oorspronkelüke bewerking van zün Progres-
sive Paralyse
(1894) ontbrak de syphilis als oorzaak niet, maar
was zy een „accessoire" oorzaak; doch getroffen door de opval-
lend sterke concentratie der paralyse in de steden, ontdekt hü op-
nieuw den duidelüken invloed der uitwendige factoren en geeft
hipvoor zün snedig woord „Die progressieve allgemeine Paralyse
wird verupacht durch Zivilisation und Syphilisation" en puWi-
ceert het bekend artikel „Ueber die Zunahme der Progressiven
Paralyse im Hinblick auf die sociologischen Faktoren" (Jahrb
f. Ps. u. Neur.
1895).

In Parijs onderzoekt Garnier in 1898, 255 veroordeelden welke
geestesstoornissen vertoonden, en vond van deze 40
% nara
lytisch. ^ ^

Hirschl wij^t op de toename der paralyse in „Die Aetiologie der
Progressiven Para yse" (^Jahrb. f. Ps.
1905), en schrüft dit aan
de rijpheid der West-Europeesche syphilis toe, die haar type
minstens twee eeuwen behield, doch nu voldoende „geevolutio-
neerd zou zün, om paralyse te verwekken.

Zie Bayle. ») Zie Bayle.

-ocr page 116-

Op nog verdere toename zoude kunnen wijzen de uitslag van
een uitgebreid statistisch onderzoek van
hundovernig en Gusz-
mann, die in 1905 aantoonden, dat 22 % der gevallen van tertiaire
lues met eene progressive paralyse eindigden. „Ueber die Bezie-
hungen der tert. S. zur Tabes u. Paralysis progressiva" Allgem.
Z. f. Ps. Bd. 50 — 1905). Dit procentage was reeds 12 % hooger
dan ten tijde van
Fournier\'s beroemde statistiek.

GäRTNER gaf te Hamburg (Congr. D. Dermat. Gesellschaft) in
1922 een paar cijfers over de frequentie in Duitschland. In de
provincie
oost-pruisen, waarvan het volk 2—3 % luetisch was
geïnfecteerd, kwamen per jaar per millioen zielen
27 paralytici
ter
opname in de gestichten; in Berlijn, waar gemiddeld 10 %
luetisch was, kwamen per millioen per jaar 359 paralytici in
gestichtsverpleging, — eiken dag werd dus één paralyticus
geïsoleerd.

Hoevele paralytici zich nog buiten de gestichten, hetzij in vrije
verpleging of in volkomen vrijheid bevinden, kan men hoogstens
schatten. Men neemt vrij algemeen aan, dat ongeveer 1% van alle
syphilitic! paralyse krijgt. Hoe groot het procentage voor tabes
is, is even moeilijk met zekerheid op te geven; nu de tijd voorbij
schijnt, dat deze aandoening zich kan ontwikkelen tot de hoogte
der klassieke „grands tabétiques", van Charcot\'s tijd, en dank
zij de therapie een groot aantal formes frustes daarvoor in de
plaats is gekomen, is de becijfering van het juiste aantal tabetici
en taboparalytici er niet gemakkelijker op geworden.

Evenwel zijn de resultaten en gevolgtrekkingen der autoritei-
ten, van welke ik er zoo juist eenige slechts heb genoemd, ons
borg, dat de dementia paralytica een betrekkelijk nieuwe ziekte
is, die in ons
moderne kuituurleven niet afneemt, maar toeneemt
en verder dan deze algemeene conclusie behoef ik voor het onder-
werp, dat ons hier bezig houdt, niet te gaan.

De vraag kan zich opdringen, of ons land zich, wat aangaat de
frequentie van paralyse, tabes en taboparalyse met de overige
kultuurlanden meten kan.

Het aantal gevallen van paralyse zou bij het einde van den
oorlog in ons land ook zijn toegenomen; hierbij moet het groote
getal buitenlandsche bezoekers, dat in die jaren ons land over-
stroomde een factor van beteekenis zijn geweest. Nauwkeurige
cijfers over deze laatste jaren zijn nog niet bekend gemaakt; de
verslagen van het „Staatstoezicht op het krankzinnigenwezen in
Nederland" vermelden over 1909, 1912 en 1913 respectievelijk 141
m. en 32 vr., 133 m. en 39 vr.; 152 m. en 34 vr. opgenomen in
de gestichten lijdende aan dementia paralytica. Het aantal man-
nen wegens déze ziekte in de gestichten opgenomen bedraagt ge-

-ocr page 117-

middeld 10 % van het totaal aantal opgenomen mannen (Sexu-
eele Hygiëne
1921 Deel I).

Jaarlijks komen ongeveer 200 gevallen van dementia paralytica
in onze gestichten binnen; men neemt aan, dat in 1 % der geval-
len van besmetting met syphilis deze ziekte het gevolg is.

Veel sprekende cijfers over de frequentie van parasyphilis
onder Europeanen in
Nederlandscn-Indië zijn evenmin te geven.
Wij weten ginds ook niet hoeveel tabes en paralyse er in werke-
lijkheid voorkomt, en kunnen ons slechts een indruk vormen uit
de ervaring der klinische praktijk, de opnamecijfers der krank-
zinnigengestichten, en eenige gegevens over de hooge frequentie
van psychosen in het algemeen. Deze laatste zoo ongunstige
omstandigheid gaf waarschijnlijk eenige jaren geleden aanleiding
aan
Travaglino, om in holland by het ministerie van Koloniën
aan te dringen op eene verscherpte keuring, — liefst door psychi-
aters, waartegen zich
Winkler ernstig kantte — der candidaten,
die voor gouvernementsdienst naar
Indië werden uitgezonden.
Het materiaal is in
Indië inderdaad niet in alle opzichten verge-
lijkbaar met dat in Holland, omdat de meeste Europeanen en van
de ambtenaren allen, voor het aanvaarden van hun werk werden
gekeurd, zoodat de Europeanen in
indië meer of min als geselec-
teerden mogen worden beschouwd. Er zijn nog meerdere punten
van verschil, doch ik laat deze rusten, daar deze voor het doel
dezer bespreking niet van belang zijn.

Kraepelin heeft twintig jaren geleden een studiereis door Java
gemaakt, en indrukken verzameld omtrent het afwijkend verloop,
dat zich by de verschillende vormen der psychose\'s onder Europe-
anen in
Europa en in Indië zou kunnen voordoen. In het „Vergl.
Psych. Centr. bl. f. Nervenheilk. u. Psych." in 1904 bericht hij,
dat hij de bij Europeanen in de tropen voorkomende psychosen
over het algemeen gelykend vond op de in
Europa, zich voor-
doende beelden en vormen.

SchoLTENS, psychiater van het Krankzinnigengesticht te bui-
tenzorg
bracht in 1909 aan het licht, hoe veelvuldig het voorko-
men van krankzinnigheid onder de Europeanen in
indië werd.
Hij kon er op wijzen, dat in dat jaar in de beide gestichten
Lawang en Buitenzorg 400 Europeesche krankzinnigen waren
opgenomen, of
4,9 % van het totaal aan Europeanen in Neder-
landsch-INDIË
. „Dit is hoog", zegt hy, „in aanmerking genomen,
dat een groot deel vóór aankomst in de tropen is gekeurd". Het is
zeer hoog, want niet allé psychose\'s worden in de gestichten ver-
pleegd. De Europeaan kan thuis beter geïsoleerd worden dan de
„Inlander" in zijn dorp, en zijn luchtig gebouwd huis.

Ik heb in 1921 by Scholtens gegevens gezocht, betreffende de

-ocr page 118-

frequentie van paralyse in de inrichting te Buitenzorg, gedurende
de laatste jaren. Ik dank aan hem een enkel cijfer, dat ik
hier geef.

Van 1 Januari 1908 tot 81 December 1921 waren opgenomen
488 Europeesche mannen, waarvan 41 of 8 % met paralyse.

Onder 215 Europeesche vrouwelijke gestichtsbewoners was in
die
14 jaren geen enkel geval van paralyse voorgekomen (Euro-
peesche prostituée\'s zijn in
Indië witte raven). Ongeveer een
tiende der mannen in de allerlaatste jaren opgenomen, leden aan
paralyse. Dit is eene verhouding, die op die in
Europa gelijkt.

Het is niet wel mogelijk uit déze cijfers te concludeeren omtrent
het werkelijke aantal paralytici, dat zich buiten de gestichten
hield, door zich (in
Indië) in het gezin te laten verplegen, of zich
naar het buitenland te doen verschepen. Ik ken paralytici, die tot
het allerlaatst in hun eigen milieux werden afgezonderd gehou-
den, en ook, die naar
Engeland en Nederland zijn afgereisd.

Het juiste getal der zulken ware wellicht onder de zieke
ambtenaren nog wel op te geven. Nauwkeurige cijfers hierover
kon ik in het Verslag van den B. G. D., van geen der laatste
jaren terugvinden.

Wel is daarin opvallend het groote getal buitenlandsche ziekte-
verloven wegens „psychose en functioneele neurosen"; voor
1919
en 1920 verdwenen, respectievelijk van de 169, 114, en van de
172, 111 met geestesaf wij kingen uit Indië.

Chineezen en Arabieren, Klingaleezen hebben over het algmeen
neiging om het voorbeeld der Europeanen te volgen, wat betreft
naluetische ziekten.

Scholtens heeft in 14 jaren van 1908 tot en met 1921, 201
Chineesche mannen, waaronder 7 met paralyse, en 66 Chinee-
sche vrouwen, waaronder geen enkele met paralyse te
Bui-
tenzorg
opgenomen. (Chineesche vrouwen leven sober).

Over Arabieren en Klingaleezen, die in betrekkelijk gering
getal op
Java woonachtig zijn, kan ik geen cijfers geven; ik weet
echter, dat paralyse onder deze ook is vastgesteld, en zij in de
gestichten — ook wel eens onder den verzamelnaam van „Inlan-
ders" — niet ontbreken.

Deze gegevens, welke zouden zijn te vermeerderen met die van
het gesticht te
La wang, — die niet ter beschikking stonden, toen
ik er te
La wang om vroeg — laten geen conclusie over onderdee-
len toe; vraagt men of zij voldoende zijn om de uitspraak te wet-
tigen, dat de parasyphilis onder de Europeanen in
Indië zich
anders gedraaf dan onder de Europeanen in
Europa, of zij gun-
stiger en zeldzamer zich voordoet, zoo schijnen hiertegen de
gegevens toch wel afdoende te pleiten. Men zou nog mogen ver-
wijzen naar de ervaring, door klinici in
nederland en Engeland
opgedaan bij luetici, die in Indië het zware leven met „Wine

-ocr page 119-

Women Worry" hebben doorgemaakt; paraluetische aandoenin-
gen van het ruggemerg, van de hersenen en der vaten bij Europe-
anen, die uit
Indië teruggekeerd, in Europa hun laatste levens-
dagen kwamen slijten, zijn verre van zeldzaam. Deze frequentie is
zelfs opmerkelü\'k hoog, zóó, dat het een goede gewoonte zoude
zijn bij elk van den norm afwijkend of ernstig verloop der syphilis
of parasyphilis te beginnen met te vragen, of de lijder in
Indië
is geweest.

Met geene andere bedoeling, dan om zich door middel eener
tijdelijke hulpvoorstelling van de oplossing van een vraagstuk met
vele onbekenden een denkbeeld te maken, zou men voor een
oogenblik kunnen aannemen, dat de inlandsche rassen in
Neder-
LANDSCH-Indië
de zelfde levenswijze voerden, uitwendig in de
zelfde omstandigheden verkeerden als de buitenlanders. Gesteld,
dat in de provincie 2—3 % luetisch besmet was, en in de steden
10 %, zoo zouden er in Indië per millioen zielen in het landelijke
per jaar 27, en in de steden
359 paralytici in de gestichten be-
hooren te worden opgenomen.
(GäRTNER).

Een andere calculatie zou deze zijn. Volgens fournier krijgt
10 % der onvoldoend behandelde luetici na een paar jaren tertiaire
lues, en van dit tertiairisme localiseert zich volgens hem meer dan
de helft in het centrale zenuwstelsel. Daar praktisch gesproken
alle inlandsche lues onvoldoende behandeld wordt, en deze lues
niet sporadisch, maar in enkele streken zelfs zeer endemisch is,
zouden
5%, of op iedere millioen zielen 50.000 gevallen van zenuw-
lues zich voordoen.
Java heeft 34.5 en de Preanger bijna 4 milli-
oen „Inlanders"!

Men kan ook de helft van het totaal zielental de mannen
voor een zeker procentage als luetisch geïnfecteerd in bere-
kening nemen, en hiervan 1 % als paralytisch beschouwen;
men krijgt dan wat lagere cijfers als
Hundovernig en Guszmann,
die nochtans voldoende hoog zijn, om ons eene vage voorstelling
te maken van de hooge gestalten, van zenuwsyphilis, parasyphilis,
of paralyse alleen, die zouden voorkomen, indien de spirochaeta
de eenige oorzaak ware.

Terugredeneerend kunnen we ons nu afvragen, of er in den
loop der jaren reeds gegevens zijn verzameld, die aan die hulp-

») Er ziin ook „inlanders"\', die zwaar loven; zoolang zij blijven in hun eigen
milieu, niaken zij van de alcoholische prikkels geen gebruik.

Het trias zou voor hen niet bestaan in „W.W.W", maar in „V.V.V." of
„FroMW, Vermaak, Verdriet".
Dit trias geeft geen paralyse.

In werkelijkheid zijn er in Indië meer inlandsche mannen dan vrouwen;
bij de uitheemschen is dit uiteraard niet het geval, bij dezen overweegt het
aantal mannen zeer sterk dat der vrouwen.

-ocr page 120-

voorstelling steun geven. Indien dat zoo ware, kon meteen de
veronderstelling, dat de levenswijze in het ontstaan der parasy-
philis van invloed is voor goed worden opgegeven. Ik zal het wei-
nige, wat hierover bekend is, moeten vermelden.

In Buitenzorg zijn door Scholtens gedurende lU jaren 916
inlandsche mannen, en 618 inlandsche vrouwen opgenomen.

Deze getallen zijn groot genoeg, om betrouwbare conclusie\'s toe
te laten.

Van de mannen waren er 8, dat is 0.8 % ; van de vrouwen, 4, of
0.6%, paralytisch. (Ik meen, dat onder de 3 mannen, nog één
Arabier school).

Wil men even aan de Europeesche cijfers uit dat zelfde gesticht
terugdenken, dan is het verschil...... m.i. ontstellend.

Hetgeen iedereen direct moet treffen, dat is het opvallend ver-
schijnsel, dat er maar 0.3 % der manlijke gestichtsbezetting para-
lytisch was, terwijl dit bij de Europeanen 8—10 % bedraagt. Het
totaal aantal opgenomen paralytici gedurende 14 jaren was wel
erg klein.

Maar nog vreemder leek het mij, dat er meer paralytische
inlandsche vrouwen dan mannen waren opgenomen. Syphilis is
bij de inlandsche vrouwen wel veelvuldiger dan bij de Europee-
sche, maar niet zoo veelvuldig als bij de inlandsche mannen. Ik
kreeg voor deze soort vrouwen te
Buitenzorg de zelfde weten-
schappelijke belangstelling, die ik voor een zeker soort inlandsche
mannen te
Bandoeng had gehad, — het zevental, dat zich met een
primair affect onder behandeling had gesteld. De vraag was, of
misschien ook deze vrouwen meer of min met geciviliseerden in
aanraking waren geweest, en ik heb daarop in en buiten het
gesticht naar de antecedenten een onderzoek ingesteld. Het was
niet veel meer, wat ik te weten kon komen, maar het weinige, dat
mij werd medegedeeld, en persoonlijk kon worden gecontroleerd
was betrouwbaar en m.i. verdacht genoeg. Het leverde geen enkel
bewijs, maar het gaf besliste aanwijzingen over den oorsprong

en de natuur dier vrouwen. Drie van haar. waren namelijk......

Soendaneesche concubines! Een was indertijd de maitresse van
een Europeesch groot-industrieel, de tweede had de liefde gedeeld
van een der hooggeplaatste inheemsche adellijke ambtenaren; de
derde was voorheen de gezellin van een......Indisch arts.

Een der vrouwen kon ik ontmoeten; en met haar een gesprek
voeren, dat met het oog op de reeds tamelijk ver voortgeschreden
dementie niet veel opleverde over haar antecedenten. Intusschen
was zij toch ad rem genoeg, om mij, op mijn vraag, of zy geïnfec-
teerd was gewéest, en behandeling had gehad, toch direct te ver-
wijzen naar een lidteeken van een injectie in haar rug. (Men her-
innert zich misschien nog wel, dat vóórdat de intraveineuse weg

-ocr page 121-

werd ingeslagen, bij vrouwen de rug, en bij mannen de glutaei als
plaats voor depóts werden benut).

Hetgeen hare familie mij later hierover mededeelde klopte met
hetgeen patiënte mij had pogen duidelijk te maken. Eene stellige
conclusie over bijzondere oorzaken harer paralyse Iaat zich hieruit
niet trekken.

Wel is het zeer waarschijnlijk, dat deze vrouwen geen ongecivi-
liseerde syphiliticae meer v/aren.

-ocr page 122-

Neisser heeft langen tijd in Batavia gewerkt. Zijne ondervin-
ding op
Java gaf hem den indruk, dat er geen klinische verschil-
len waren tusschen tropische en Europeesche symptomen op
Java
en in Duitschland; dat de lues gunstiger verliep onder de „Ma-
leiers"; en dat zenuwsyphilis onder deze zich veel minder voor-
deed, omdat er geen alcoholisme bestond. Dat is een vijftiental
jaren geleden.

In 1910 (Vergadering van „de Geneeskundige Vereeniging tot
bevordering der Geneeskundige wetenschappen in
Nederlandsch-
indië")
— zegt Kiewiet de Jonge, — „dat men er het alge-
„meen over eens is, dat dementia paralytica zelden bij Inlanders
„voorkomt".

„Het eerste geval van dementia paralytica is door Dr. Lykles
„in het laatst van zijn 20 jarigen diensttijd waargenomen". Dit is
13 jaar geleden.

„KäYSER verklaart een tiental jaren geleden:

„Met beslistheid moeten wij ontkennen, dat de syphilis in de
„tropen zich zou onderscheiden door een bijzonder ernstig
karakter".

„Integendeel, in het algemeen is onze ervaring, dat het verloop
„hier vrij
goedaardig is. Alles hangt echter van de behande-
ling af".

Eenige regels tevoren schrijft hij:

„Verder overwegen de verschijnselen van de huid en van het
„beenderstelsel boven die van de slijmvliezen, inwendige organen
„en zintuigen. Dit geldt ook van het zenuwstelsel. Slechts één-
„maal zagen wij tabes dorsalis bij een ontwikkelden Inlander, die
„syphilis had gehad en ook éénmaal hersensyphilis bij een gewo-
„nen kampongbewoner". Over paralyse zwij^ hij.

KäYSER geeft toe, dat het mogelijk is, dat zenuwpatiënten met
lues den syphilidoloog slechts zelden zullen bezoeken, maar, zegt
hij, „ook van andere en interne zijde is opgemerkt, dat zenuwlijden
„tengevolge van syphilis bij den inlander zeldzaam is".

Zoo was \'t 14 jaren geleden te Batavia.

In het vorige hoofdstuk vermeldde ik de uitspraak van Trava-
glino
, chef van het krankzinnigengesticht te La wang, dat paralyse

1) KäiJSEE, „Voordrachten over tropische Huidziekten".

-ocr page 123-

„alleen onder de inlandsche professoren voorkwam", m. a, w.
praktisch gesproken, nog niet voorkwam. Dit is 2 jaar geleden.

Inderdaad is in de gestichtssterkte te Lawang een onbedui-
dend klein getal inlandsche paralytici; tot nu toe is de groep der
luetische psychosen de slechtst vertegenwoordigde gebleven.

Smits gaf in 1917 uitvoerige beschouwingen over „Syphilis en
genorrhoe eener Joovaxinsche koeliebevolking van eene kultuuron-
dememing ter Oostkust van
Sumatra.

De mannelijke en vrouwelijke koelie\'s gekeurd vóór hun vertrek
uit
Java, bleken bij aankomst in Deli sterk venerisch besmet, de
vrouwen tot 50 % met syphilis!

Noch uit zijne ervaringen in indië, noch uit die uit zijn meer-
jarige praktijk in
Europa kon hij opmerken, dat er eene bijzon-
dere vorm van tropische syphilis
bestond. Het eenige, wat men,
naar zijne meening als een onderscheid zou kunnen aanmerken, is,
dat
„het schijnt alsof syphilis der organen en van het zenuwstelsel
minder frequent in de tropen voorkomt."

Smits vermeldt een vijftal gevallen van cerebrale lues, die hij
— bij
„dit volkje, met hun bekend toenemend gebruik, zoo niet
„misbruik van alcoholische dranken"
kon diagnosticeeren. Uit-
drukkelijk zegt hü, geen enkel geval van tabes, noch van demen-
tia paralytica te hebben waargenomen. Dit is vüf jaar geleden.
Er zou nu, vrees ik, meer paralues moeten zün, tenzü de contrac-
tanten met paralues tüdig naar
Java immigreeren.

Want het volkje is met floride syphilis ernstig besmet; èn „het
„drinkt, leeft op een buitengewoon laag moreel peil... slechts zeer
„weinigen dezer vrouwen leven in wettigen echt of met één man
„en zelfs van deze vrouwen worden velen door den man voor geld
„of spel aan andere mannen overgelaten".

Zulke toestanden ken ik in den Preanger en onder de daar
inheemsche Soendaneezen niet.

Castellani, algemeen erkend als autoriteit op het gebied der
tropische ziekten, vat in 1919 zün rüpe ervaring over paralues in
Azië aldus samen (Manual of tropical Medecine):

Blz. 122: „Syphilis is common, though the parasyphilitic di-
„seases are very rare, while insanity is also relatively less then in
„Europe".

Blz. 1981: „Locomotor ataxy and general paralysis — the so
„called parasyphilitic affections — are rare, though syphilis is
„rampant".

Een novum is het groote getal van 71 luetische psychopen te Batavia.
=) Gen. T. v. N. I. ( 1917.

-ocr page 124-

Zoo was dus, zooals wij zien de ervaring in Indië vrij alge-
meen, dat parasyphilis onder „Inlanders" uiterst zelden was,
hetgeen niet in harmonie kon worden gebracht met het betrek-
kelijk veelvuldig voorkomen dezer ziekte onder de Europeanen in
Europa en in Indië, en de Chineezen in Indië. Er was dishar-
monie.

Deze werd des te sterker, naar mate het zekerder werd vast-
gesteld, dat parasyphilis altijd gepaard ging met syphilis.

Er waren in een tiental jaren belangrijke ontdekkingen gedaan:

In 1905 demonstreert Schaudinn de spirochaeta pallida. In 1907
vindt Ravaut deze treponema in de meningen van een congeni-
taal-luetisch kind. In
1911 zoeken Foerster (Breslau) en För-
ster (Bergen
) met succes in de hersenen van levende paralytici
naar levende treponemen. In
1928 doorzoekt noguchl met groote
volharding de cortex van een paralyticus en vindt treponemen,
door
Jahnel met een verbeterde methode bevestigd. In 1910 had-
den
Ehrlich en Hata hun specificum, tevens diagnosticum gege-
ven.
Wassermann, Bruch, Neissee, Bordet, Nonne, Sachs,
Georgi
e.a. verrijkten de diagnostiek der lues met hunne reactie\'s
en modificatie\'s. In
1922 bij het eeuwfeest van Bayle te Parijs kon
Sicard decreteeren: L\'origine et la nature syphilitique de la para-
lysie générale est incontestable".

Dank zij deze ontdekkingen en de positieve uitkomsten van uit-
gebreide statistische onderzoekingen bij paraluetici werd de oude
stelling bijna tot een axioma:
zonder syphiUs geen dementia
paralytica.

Er bleef deze moeilijkheid, dat er zoo ontzettend veel syphilis
was zonder paralyse; een deel bleef zich op dit eigenaardige feit,
dat vooral buiten de westersche kultuurlanden iedereen stof tot
critiek leverde, beroepen. Hierop concentreeren psychiaters
steeds meer hun belangstelling, en enkele vallen met nieuwe argu-
menten het resultaat van meerjarige ervaring van een aantal
klinici aan.

Van Loon doet in 1922 in een voordracht over „Acute verward-
heidstoestanden in Nederkmdsch-Indië"
op het Natuur- en Ge-
neeskundig congres te
Bandoeng gehouden (Gen. T. N. I. 1922
blz. 658) mededeeling over een buitengewoon groot aantal lueti-
sche psychosen, opgenomen in het doorgangshuis te
Batavia.

De psychiaters voortgekomen uit de algemeene praktijk, hun
slaafschheid aan de in
Europa beschreven ziektebeelden, hun
gebrek aan kennis van het volk, en de onvoldoende voeling met de
collega\'s der algemeene praktijk en laboratoria, zijn oorzaken —
zoo zegt van LoON — dat in de kliniek der bij „de Maleische
rassen optredende psychosen" nog niet dieper was ingedrongen".

-ocr page 125-

Zij zagen b.v. het beeld der klassieke paralyse hier bij Inlanders
nooit optreden, en concludeerden du^, dat er ook wel geen para-
lyse zou zijn".
Van Loon namelijk ziet betrekkelijk meer gevallen
van demetica paralytica onder „Inlanders", dan zijne voorgangers
vonden.

In eene vergadering der Vereeniging tot bevordering der
geneeskundige wetenschappen te
Batavia verdedig van Loon in
dat zelfde jaar, 1922,
„De intensieve therapie bij lues van het
centrale zenuwstelsel".
Van der Zijl „onderstreepte bij het hier-
opvolgende debat nog eens
van Loon\'s novum der hooge
frequentie der dementia paralytica, terwijl drie jaar geleden
Travaglino nog kon wijzen op de zeldzaamheid dezer aandoening
onder Inlanders; eveneens onderstreepte
van der zijl het
novum der groote doses salvarsan intralumbaal ingebracht".
(Notulen Gen.
T. v. N.-I. 1922 blz. CXI).

De inleider houdt echter hiertegenover staande, dat „vol-
gens de vroegere opvatting Chineezen en Europeanen in
Indië wel dementia paralytica zouden krijgen en Inlanders
niet, dat evenwel ook andere onderzoekers thans meer
d. p. bij Inlanders waarnemen," — („zij het in een ander
verloop, want ze blijven langer leven") — en dat de
vermeerde-
ring een gevolg is van het nauwkeuriger uiteenhalen der demen-
tiën".
Hij is dus van meening, dat de toename slechts schijn-
baar is.

In van loon\'s voordracht worden geen cijfers over het aantal
inlandsche paralytici verstrekt; maar uit het Verslag van den
B.
G. D. over 1920 noteerde ik, dat er in dit eene jaar in het Door-
gangshuis te
Batavia onder 524 nieuw opgenomen inlandsche
patiënten 28 gevallen van „dementia paralytica èn lues cerebri"
waren opgenomen.

Bewijzen, dat deze toename van paralyse onder „Inlanders"
inderdaad schijnbaar is, zouden, als
van loon gelijk had, niet
moeilijk zijn te leveren, te meer niet indien de
inlandsche para-
lytici langer blijven leven
dan de uitheemsche; men zou door een
exploratie buiten
Batavia en Priok, bijvoorbeeld in het Prean-
ger
-land binnen korten tijd de bewijzen hiervan in handen kun-
nen krijgen, indien er inderdaad veel verborgen paralytici waren.

Er is een groote overeenkomst in de manier, waarop van Loon
zijn twijfel uit aangaande de betrouwbaarheid der waarnemingen
van de artsen, die de zeldzaamheid der paralyse vaststelden, en de
wijze, waarop
overbeck Wright dit in zijn in 1921 verschenen
boek „Lunacy in India" doet. Scherp wijst deze op het geringe
vertrouwen, dat alle uitspraken, behalve die, welke met de zijne
overeenkomen, verdienen. Ik kan hiervan geen beter bewijs geven.

-ocr page 126-

dan door de woorden van OvERBECK wright zelve aan te halen,
door hem uitgesproken tijdens het internationaal congres te
Parijs, in het voorjaar van 1922. (Centenaire de la Thèse de
Bayle 1822—1922; Paris 80—81 Mai 1922; blz. 39, deel II).

„Et maintenant, examinons brièvement l\'histoire de la
„P. G. aux Indes. Jusqu\' à ces derniers temps, les aliénistes
„n\'excistaient autant dire pas et les quelques-uns qui excis-
„taient n\'étaient pas spécialisés et leur savoir acquis aux
„Indes ne provenait que de leurs propres observations. Vers
„1900 un de ces psychiatres décréta que la P. G. n\'excistait
„pas aux Indes. Autant que j\'ai pu le constater, aucune
„raison suffisante ne fut donnée à l\'appui de cette opnion,
„mais comme dans le royaume des aveugles, le cogne est roi,
„le décret fut accepté avec unanimité et pendant quelques
„années pas un médecin aux Indes n\'aurait rêvé de
„diagnostiquer cette affection, mais en était volontairement
„écarté, meme quand les traits classiques de la maladie se
„présentaient d\'eux-mêmes.En 1911 après beaucoup de peines
„je parvins à faire changer le décret en „très rare";
„il tient ainsi jusqu\' à ce jour".

Een ander voorbeeld van gelijke strekking ontleen ik aan een
voordracht van
AUG. Marie op dezelfde conferentie gehouden,
(zie blz. 140 deel II).

„C\'est moi" — aldus vangt hij aan — „qui en 1904 et
„1905 ai observé et receuilli les premiers documents clini-
„ques sur cette question au Caire. J\'avais relevé à cette
„époque une soizantaine de cas d\'Arabes G. G. J\'en apporte
„aujourd\' hui près de mille dans le débat, mais je ne me fais
„pas d\'illusions. On continuera à dire ce ne sont là que
„curiosité\'s exceptionelles et que dans le reste d\'Afrique il
„n\'y en à pas (du moins à la connaissance de ceux qui
„défendent cette thèse
négative").........

Zouden werkelijk allen, die jaren lang met zooveel ernst in de
tropen hebben gewerkt en gezocht, in het herkennen van vele
voorkomende gevallen van paraluetische ziekten zóó zijn te kort
geschoten als
Marie, Wright en van Loon willen doen gelooven?
Het vraagstuk is aan de aandacht der klinici nooit ontsnapt,
getuige de uitspraken van verbazing, dat men zoo zelden paralyse
kon opmerken. (Zie hiervoren, en
Kiewiet de Jonge, kayser,
Neisser, During, Lambkin, Heim, Schroedter, Travaglino,
Smits, Castellani
en andere).

Van Loon demonstreerde den 21sten September 1922 te
Batavia. (Notulen Gen. T. v. N. I. 1922, blz. CXXV) een para-

-ocr page 127-

lytischen Soendanees, waarvan Van Loon mededeelt, dat zoodra
deze patiënt wordt „losgelaten, alle kampongs rondom
Bandoeng,
waar hij bezittingen heeft, door hem worden opgesomd, en dat
aangezien ook de vier reactie\'s bij dezen lijder alle positief zijn,
dit tezamen met het klinische beeld de diagnose vrijwel zeker
maakt".

Twijfel over de juistheid dezer diagnose is zeker niet geoor-
loofd, evenmin als over de andere gevallen, „waarbij zeer sterke
spraakstoornis, nauwe, hoekige en stijve pupillen, abnorme patel-
lair — en Achillespees-reflexen, euphorie en grootheidswaandenk-
beelden" regelmatig konden worden waargenomen.

Indien zelfs niet alle der bekende vier reactie\'s positief waren
uitgevallen, zou men niet dan onder het noodige voorbehoud,
twijfel aan het bestaan der progressieve paralyse kunnen uitspre-
ken. Maar daar gaat het niet om. Het gaat hier om geheel
andere vragen.

Dat dementia paralytica onder „Inlanders" niet voor kan
komen, is eene fictie geweest, gegrond op ongefundeerde veron-
derstellingen over eene geringere „affiniteit", of eene grootere
„immuniteit" der inlandsche rassen tegenover een hypothetisch
paraluetisch virus.

Op grond van het feit, eigenlijk op grond van de vele
door een aantal medici geconstateerde feiten, dat men nega-
tieve uitkomsten by het zoeken naar paralyse onder inland-
sche rassen vrkreeg, heeft men zich wel eens laten verleiden
tot de onvoorzichtige uitspraak, dat paralyse onder „Inlanders"
niet voor kon komen, doch dit dogma is als zoovele andere, die
absolutistisch zijn gesteld, omvergeworpen; het is door
nieuive
kennis achterhaald.

We zagen eerst, dat paralyse in Europa door klinici kon
worden herkend, in een tijd lang voordat er zelfs van
reactie\'s sprake was; daarna dat de zelfde paralyse eveneens
in
Indië door klinici kon worden gediagnosticeerd, aanvankelijk
zonder, daarop mèt de nieuwste reactie\'s, doch het opmerkelijke
hierby was dat deze ziekte overwegend bü buitenlanders, slechts
in een opvallend gering aantal gevallen bü „Inlanders" gecon-
stateerd werd: hierop baseerde zich de meening, door mü ten aan-
zien van den
Preanger uitgesproken, dat parasyphilitische ziekte
onder de Soendaneezen veel minder voorkomt, — niettegen-
staande hun hoogere frequentie aan syphilitische besmetting —
dan onder de Europeanen. Deze meening is niet gewüzigd door
enkele gevallen, die van het bestaan van paralues onder Soen-
daneezen zün bekend geworden.

Ik hoop door de korte vermelding van hetgeen door andere
medici over de paralyse op
Java, en in Azië, is ervaren en mede-
gedeeld, te hebben aangetoond, dat, wat betreft de meening, dat

-ocr page 128-

parasyphilis naar verhouding onder inlandsche rassen zeldzamer
is dan onder uitheemsche, tot voor zeer korten tijd haast alge-
meene overeenstemming bestond. Dit nu bewijst volstrekt niet,
dat die meening, omdat de meerderheid haar aanhangt, juist
moet zijn. Doch de gevallen, door
van Loon vermeld, en het eene
geval, dat hij te
Batavia demonstreerde, bewijzen evenmin het
tegendeel, n.1. dat er onder de „Inlanders", in casu onder de
Soendaneezen, naar evenredigheid even veel parasyphilis voor-
komt, als bij de buitenlanders. Dat bewijs is niet geleverd.

De symptomen door hem als kenmerk der paralyse vermeld,
zijn de welbekende; met verbazing vraagt men zich daarom af,
waarom van zulke klassieke meestal zelfs hoogst opvallende ziek-
teverschijnselen zoo zelden in het
preanger-land iets te ontdek-
ken viel.

Men pleegde vroeger de verwondering hierover te bekoe-
len, door te zeggen, dat het moeilyk was om inlandsche paralytici
te vinden, aangezien zij te ziek waren om vrij rond te blijven
loopen, in een hoekje van het dorp in een hutje werden verstopt,
aan hun lot werden overgelaten, en in heel korten tijd, vóór dat
men achter het bestaan der gevallen kon komen, omkwamen.
Deze theoretische voorstelling van zaken — eene veronderstelling
mag men haar niet noemen, daar te weinig feiten tot steun ervoor
kunnen worden aangevoerd — is door mij steeds onaannemelijk
genoemd; men ziet nu, dat
van Loon constateert, dat de inland-
sche paralytici zelfs „langer blijven leven" dan de Europeesche.
Men neme nota van deze verklaring, die m.i. van groot gewicht
is, te meer, daar de inlandsche lijder over het algemeen in de
behandeling zijner paralyse te kort schiet. Indien dus de inland-
sche paralytici langer leven, is het niet onmogelijk, dat ook de in-
landsche tabetici, enz. langer leven, en wordt de vraag des te
belangrijker, waarom de medicus deze parasyphilische minder ziet.

De vragen zyn:

ten eerste, de als paralytisch herkende gevallen bij „Inlanders
komen uit zekere streken, plaatsen, steden, beroepen, standen,
klassen; welke zijn deze?;

ten tweede, de inlandsche paralytici, (zooals de Soendanees te
Batavia) hebben een zeker leven geleid, gelijkend op dat der
öngekultiveerde „Inlanders", öf hun leven is een andere richting
uitgegaan; welke is de door hen gevolgde levenswijze?

Indien we op deze vragen uitsluitsel kunnen bekomen, ware na
te gaan, of in het milieu en in de levenswijze der „Inlanders",
die voor het verkrijgen van paralyse vatbaar bleken, zekere ante-
cedenten opvallen, die in de
Pathogenese der paralyse een rol
kunnen spelen.

-ocr page 129-

Men is vol belangstelling voor dat geval van dien Soendanee-
sehen paralyticus, niet zoozeer om diens ziektesymptomen, die
over het algemeen niet van de gewone bleken af te wijken;

maar de plaats, waarvan hij afkomstig is; land en beroep, waar-
in hij werkte; de stand, waarin hij geboren is, en de klasse, waarin
hij verkeerde; de school, door hem doorloopen; de talen, die hij
sprak en schreef; de genotmiddelen, waaraan hij zich overgaf; de
behandeling, die hij voor zijn ziekten en voor zijn syphilis onder-
ging, (dat hij syphilis had, is van zelf sprekend), naar déze dingen
gaat het interesse heen.

Hierin moet m.i. de sleutel liggen voor het probleem in
de tropen, waarom de treponemen bij dien man wèl, en bij duizen-
den van zijne stamgenooten géén paralyse verwekten. Zeker
is zulk een anamnestisch onderzoek moeilijk, als men de taal
niet verstaat, de zeden niet begrijpt en den weg niet kent, en
bovendien dé zieke krankzinnig is; maar dit zoeken is even nood-
zakelijk als naar den uitslag van reactie\'s, en mag niet worden
verzuimd, omdat het practisch en wetenschappelijk loonend zou
kunnen zijn.

Immers lijkt het steeds meer waarschijnlijk, dat er in de uit-
wendige factoren nog een agens X is, dat tezamen met het trepo-
nema pallidum tot dementia paralytica kan voeren. In het volgen-
de hoofdstuk kan eene aanduiding worden gegeven van dat agens,
met betrekking tot de paralues onder „Inlanders".

-ocr page 130-

DERDE HOOFDSTUK.

CHEMISMEN HEBBEN GROOTEN INVLOED OP DE
MORBIDITEIT, EN OP \'T ONTSTAAN VAN PARASYPHILIS.

Dementia paralytica is eerst in de laatste paar jaren in betrek-
kelijk hooge frequentie onder „Inlanders" in
Nederlandsch-
indië
tot uiting gekomen. Wat is hiervan de oorzaak? Alléén
syphilis? Dit klinkt onwaarschijnlijk, want syphilis was reeds
eeuwen in
Indië. Wat is de oorzaak, dat deze rijpe syphilis in kor-
ten tijd, en in bepaalde gebieden, tot een kwaadaardige vorm van
zenuwsyphilis ontaardt?

Deze vraag is netelig, wijl zij ons direct terugvoert in het
brandpunt van het verwarde paralues-probleem. De een zegt dè
eenige oorzaak is de spirochaeta pallida, een tweede voegt daarbij
de alcohol, een derde beschouwt opium als hèt kwade element, een
vierde ze^, er was altijd paralues, maar men zocht verkeerd,
en zoo zijn er talrijke oplossingen voor het vraagstuk reeds
gegeven. Allen bevredigen doet er niet een. De oorzaak moet een
zeer ingewikkelde zijn.

Is de factor X soms te vinden in een ontbreken van schadelijke
prikkels
bü den „Inlander", die bü den Europeaan en gekulti-
veerden „Inlander" aanwezig zyn?

Er zün vele voor den mensch schadeHjke prikkels in de tropen,
in het klimaat en in de infectie\'s; men spreekt daarom van tropi-
sche ziekten.

Ter aanvulling van hetgeen hierover reeds werd opgemerkt,
geef ik de recente ervaring van
Müller weer, die een groot mate-
riaal te
Batavia kon onderzoeken.

Echt tropische doodsoorzaken, zooals malaria, dysenterie, enz.
vond hü bü vrye „Inlanders" weinig, maar niet zoodra kreeg Mj
züne obductie\'s uit lieden met onvrüe beroepen, O dwangarbeiders,
contractanten, ondernemingskoelie\'s enz. of hü vond het Europee-
sche beeld van longontsteking, hersenvliesontsteking, tuberculose,
levercirrhose, aortitis etc. (Meded. B. G. D. 1922).

Het is dus noodig naar andere prikkels te zoeken, die niet direct

Lees: pseudo-geciviliseerden.

-ocr page 131-

in het klimaat of in infectie\'s, maar in de Westersche levenswijze
verscholen
liggen.

De Europeaan, die zich in het oosten een betamelijk einddoel
voor zich zelve en zijn gezin voor oogen stelt, wil dit bereiken in
de helft van den tijd, dien men in
Europa hiervoor raamt.

Het risico is ginds dus groot, telkens dreigen déceptie\'s door
ziekte of andere dingen, zijn plannen in de war te sturen en voort-
durend heeft hij zijne reserve\'s aan te spreken. Dit is maar tot
een zekere grens mogelijk. Die grens schijnt men tijdelijk te kun-
nen verschuiven door het gebruik van prikkels: de kultuurmensch
in
Indië leeft een sterk geprikkeld leven.

De Soendanees leidt een geheel andere levenswijze. Niet, dat zijn
leven gemakkelijk zou zijn. Maar hü prikkelt zich niet, al moet hij
meer dan de buitenlander op zijn hoede zijn, voor intrige, kneve-
larij, diefstal, geweldpleging.

Onder alle omstandigheden blijft de Soendanees zeer sober, hij
prikkelt zich niet. Dit verandert, zoodra hü zün natuurlüke omge-
ving heeft verlaten, zich „onvrij" gevoelt, nadat hü als contrac-
tant, koelie, of dwangarbeider in een voor hem vreemd gareel
wordt opgenomen. Dan verliest hü zün evenwicht, prikkelt zich en
laat zich prikkelen, zooals de meeste kultuurmenschen. Hoe meer
„spirit" hü noodig heeft, des te meer „spirit" gebruikt hü-

„Wine, women, worry", zegt de Brit. Dit gaat ook op voor den
geciyiliseerden „Inlander". Het is verkeerd om nu alleen aan spiri-
tualiën te denken. Men kan zich op nog zoovele andere manieren
kunstmatig prikkelen, met
chemische producten.

Schadelüke factoren van dezen aard ontbreken bü den onbedor-
ven Soendanees. Maar ^ü zÜn aanwezig bü den Europeaan en den
gekultiveerden Soendanees. Wellicht ligt hierin de sleutel tot het
zuiver opstellen van het paralues-vraagstuk.

-ocr page 132-

§ 1. IN GEKULTIVEERDE LANDEN IS DIT PARALUES-
VRAAGSTUK NIET OP TE LOSSEN; HET AANTAL
PRIKKELS IS TE GROOT; DEZE VERZWAKKEN
HET WEERSTANDSVERMOGEN.

Er is geen eenheid, er is in de kultuurlanden de meest mogelijke
tegenstrijdigheid. Men is het oneens over diagnose, prognose, indi-
catie en therapie. We kennen specifieke, onspecifieke, gecombi-
neerde therapie; er zijn er, die de genezing beoordeelen naar
reactie\'s, andere weer, die klinische symptomen als maatstaf
nemen, en weer andere, die van beide gebruik maken voor de waar-
deering van het ziektegeval; in de beoordeeling is veel subjectiefs.
Zeker is het, dat de kennis der reactie\'s — ons niet dichter, maar
verder van den zieken mensch schijnt weg te lokken. Ik zal ten
bewüze hiervan, tevens als voorbeelden van de verscherpte tegen-
stelling en ontstellend felle strijdlust, die in wetenschappelijke
kringen op dit gebied ontstonden, het standpunt van eenige medici
van naam gaarne vermelden.

Boeck, Noorweegsch syphilidoloog, onthoudt principieel aan de
prostituée\'s, die onder zijne behandeling komen, en aan patiënten
uit zijne particuliere praxis, elke specifieke antiluetische therapie.
Hij zoekt voor het feit, dat hij te
Christiania bij zyne luetici véél
minder O tabes en paralyse zag ontstaan, dan in
Bergen, de ver-
klaring in het groote natuurlijke af weervermogen van z ij n gein-
fecteerden. (Nonne, verh. d. Deutschen Dermat. Ges. Hamburg
1922).

Lesser (Berliner Klin. Woch. 24—25. 1921) gaat verder. Deze
poogt aan te toonen, dat „Selbstheilung der Syphylis" mogelijk is,
dat hierop door den medicus moet worden aangestuurd. Hij meent,
dat kwik aan de genezing zelfs in den weg kan staan.

L\'histoire se répète!

Hermann heeft een halve eeuw geleden hetzelfde probeeren te

\') „Véél minder", maar tóch zag hij nog parasyphilis ontstaan.
Er was dus nog een andere oorzakelijke factor aanwezig, die niet te
zoeken is in de specifieke antilnetica! In onspecifieke chemismen misschien?

-ocr page 133-

bewijzen. In 1857 publiceerde hij „Die Behandlung der Syphilis
ohne Merkur". De groote geesten van zijn tijd achtervolgden hem
bitter. Hij is daarna, misschien ook daardoor, gaan overdrijven,
en queruleeren; in zyn twee latere geschriften, „Die Quecksilber-
kur ist ein verbrechen an der gesammten Menschheit", en „Es
gibt keine constitutionelle Syphilis", bederft hij alles.

Dat er in weerwil der vragelijke natuurlijke „immuniteit" by
syphilis, toch radicale therapeuten zijn, die prijs stellen op het
behoud van het natuurlijke af weervermogen van het organisme,
mag niet onvermeld blijven.
Kyrle wil „das hohe Heilvermogen
des Organismus ausnützen" door de specifieke behandeling te ver-
minderen, en de onspecifieke uit te breiden. („Die Bedeutung des
unspezifischen Heilfaktors in der Syphilistherapie". Dermat. Z.
1922).

Nonne; („Liquor und Syphilis". Dermat. congres Hamburg
1922).

„Mit der Therapie befinden wir uns jetzt in einem argen

„Dilemna......"

„Ist es nur richtig, die Abwehrvorgänge zu schwächen?
„Wir stehen da vor
Fragen, die uns früher nieh beunruhig-
„ten.
Halten wir uns aber an Erfahrungsthatsachen, so
„müssen wir zugeben, dasz es eine Unzahl von Fällen gibt,
„die nach
einer Kur freibleiben von palpablen Symptomen
„und geheilt, d. h. symptomenfrei und gesund bleiben bis ins
„hohe Alter und gesunde Kinder und Enkelkinder haben".

Nonne uit de vrees, dat wij met onze te ver doorgedreven anti-
luetische therapie onvoldoende letten op de feiten, die bewijzen,
dat zonder therapie ook een gezond leven mogelijk is.

Mendes da Costa, die het chemotherapeutisch gedeelte bewerkte
der zoo juist verschenen publicatie
„Salvarsan en verwante prae-
paraten"
van het Rijksinstituut voor Pharmacotherapeutisch
onderzoek te Leiden, deelt als zijne meening mede, dat het arseno-
benzol meer dan eenig ander praeparaat in staat is gebleken om
in den regel zelfs by oude en aangeboren syphilis de verschijn-
selen spoedig te doen verdwijnen, hetgeen op zich zelf belangrijk
is. Twijfel zou er dan ook over den aan salvarsan toekomenden
voorrang zeker niet meer zijn, zoo zegt deze deskundige, indien
niet „gebleken v/are, dat het optreden van sommige ernstige
„syphilisaandoeningen, n.1. die van het zenuwstelsel, hetwelk een
„zoo ernstig lyden is, onder invloed dezer middelen kan worden
„bevorderd".

\') Publicatie ultimo 1922.

-ocr page 134-

Bij de bespreking der neurorecidieven, wordt het vermoeden
naar voren gebracht, dat de door behandeling met arsenobenzol
tegengegane ontwikkeling der treponemen èn der immuniteit, tot
gevolg kan hebben, dat de overlevende treponemen in een weefsel
een sterke reactie teweeg kunnen brengen.
Als zeer opmerkelijke uitingen haal ik verder aan:
„Behalve door krachtige behandeling kan de immuniteit afne-
„men door ziekte en zwakte";

verder: „De hardnekkigheid der syphilis tegenover behandeling
„vormt zelfs een krasse tegenstelling met de gemakkelijkheid,
„waarmee de verschijnselen te genezen zijn";
en ten slotte: „Onbehandeld duren de verschijnselen lang;

..........slechts in enkele gevallen komt een natuurgenezing der

„verschijnselen ook op den duur niet tot stand".

Ik zou achter deze zoo uitgesproken meening gaarne een uitroe-
pmgsteeken hebben geplaatst; zij schijnen voor de beoordeeling
van het natuurlijk verloop der onbehandelde syphilis in
Indië van
groot belang.

De adviezen van een aantal andere deskundigen gaan lijnrecht
tegen de zoo juist aangeduide inzichten in.

Neisser, is sedert zijn eerste proeven met Ehrlich\'s antilueticum
een onverzwakt verdediger der radicale therapie gebleven; behan-
delen tot alle reactie\'s negatief zijn geworden, daarna provocee-
ren, en bij positieve reactie opnieuw behandelen.

Gougerot, hoogleeraar aan de Universiteit te Parijs, getuigt
in zijn boeiend geschreven werk van overeenkomstige inzichten.
(„Le traitement de la Syphilis en Clientèle" — L\'indispensable en
Syphiligraphie — 1922).

„La syphilis la plus bénigne doit être traitée energique-
„ment, car souvent ce sont ces syphilis bénignes d\'apparence,
„qui mènent au tabès et au
P. G. P."

„Trop de médecins attachent à la disparition actuelle des
„symptômes cliniques et humoraux une valeur qu\'elle n\'a pas;

„ils croient à la „stérilisation" .........." ...........ik faut tou-

„jours poursuivre le traitement systématique prolongé".

...........ces traitements périodiques de quatre ans ne con-

„stituent q\'un minimum".

»......... il est de nécessité absolue de faire systématique-

„ment un traitement périodique prolongé et surveillé pendant
„cinq ans........."

Ravaut („Syphilis, Paludisme, Amibiase" — 1922) beziet het

-ocr page 135-

vraagstuk van uit den zelfden gezichthoek ; radicale achtervol-
ging der protozoën, (spirochaeta, plasmodiën en amoeben) met
arsenik, chinine en emetine is volgens hem, noodzakelijk gebleken,
en zou in den laatsten oorlog succes hebben opgeleverd.

„II ne faut pas confondre les périodes silencieuses de ces
„maladies avec leur guérison et cesser le traitement dès que
„les manifestations cliniques se sont effacée\'s".

Hij schrijft gebiedend voor : „traitement préventif, — abor-
„tif, — d\'épreuve", en daarbij „cures d\'attaque, — d\'entre-
„tien, — en série".

Kyrle verdedigde tijdens zijne „Sechs Vorlesungen für prakti-
sche Aerzte",
in 1921 te Weenen, dezelfde beginselen.

„Der moderne Therapeut gibt sich nicht mehr damit
„zufrieden Syphilis — Symptome zu beseitigen, also bei-
„spielsweise bei secündärer Lues die Erscheinungen an der
„Haut oder Schleimhaut zum Schwinden zu bringen — sein
„Streben ist vielmehr dahin gerichtet, alles was aan Krank-
„heitskeimen im Körper ist zu vernichten, mithin letzterer
„zu
sterilisieren. Dieses Ziel ist ja nun nicht immer zu errei-

„chen, aber ins Auge gefaszt musz es werden".........

„Je energischer behandelt wird, ein desto besseres Endre-
„sultat kann erwartet werden".

Men vraagt zich af, of deze raad in 1921 gegeven, van den zelf-
den
Kyrle afkomstig is, die in 1922 „das hohe Heilvermogen des
„Organismus" door vermindering der specifieke therapie beter
„ausnützen" wil.

Leredde, bekend syphilidoloog te Parijs, vangt met \'t volgende
voorwoord zijn laatste publicatie aan:

„Quelques syphiligraphes croient nécessaire, en 1920 de
„traiter les syphilitiques — qu\'ils soient atteints d\'une infec-
„tion récente, ancienne ou héréditaire — par les moyens les
„plus actifs, avec énergie et persévérance, en contrôlant les
„résultats du traitement par les moyens de laboratoire. Ils
„sont accusés de tuer leurs malades: j\'ai même entendu
„dire que le mot (assassins) est quelquefois prononcé dans
„des conversations privées. Ceci parce qu\'il existe encore, de
„temps à autre, des accidents mortels, consécutifs aux injec-
„tions d\'arsénobenzol".

„Nous sommes en droit d\'accuser à notre tour, et de juger
„avec sévérité les médecins qui se contentent d\'une action
„incomplète et passagère, chez des malades atteints d\'une

„Nouvelles études sur la syphilis" — 1921.

-ocr page 136-

„infection toujours dangereuse et essentiellement curable, qui
„craignent la responsabilité à laquelle les exposeront des
„accidents infiniment rares, et ne se jugent pas responsables
„de la paralysie générale, de l\'anévrysme de l\'aorte, de toutes
„les maladies graves et mortelles, dont un malade mal traité
„sera victime, sans parler de sa femme s\'il se marie ni de
„ses enfants".

De meeningen te Parus zijn nog te verdeeld en te persoonlijk,
dan dat er spoedig eenig uitzicht zou bestaan op een vergelijk,
dat allen bevredigt. De kwestie is, dat evenmin als wij bü malaria
en dysenterie werkehjk weten, hoe veel chinine en emetine noodig
IS voor eene „voldoende" behandeling, wü hierover ook Mj syphilis
in \'t onzekere zün. Men ontkomt aan deze moeiHjkheid, als men
niet beoordeelt, naar wat een zekere tüdgeest als voldoende beti-
telt, maar àlle therapie beoordeelt tegenover het volkomen ontbre-
ken van therapie, door alle gekultiveerde en alle primitieve behan-
deling tegenover elkaar te plaatsen.

-ocr page 137-

Wat is voldoende behandeling? Hierover kan men het niet eens
worden.

Graves (St. Louis Med. Ree. 1920) schat het aantal gevallen,
dat naar de nu geldende begrippen, als „voldoende" behandeld kan
worden beschouwd, op niet meer dan 10 % !

In „Some principles seldom required in the treatment of syphilis
and the syphilitic" houdt hij staande, dat wij ons niet beangst
mogen maken voor „reactie\'s, dat wij niet deze maar het organisme
met zijn individueel zoo verschillende vatbaarheid in behandeling
hebben te nemen.

Tien procent „voldoende" behandeld, is zeker onvoldoende over
de gevolgen blijken allen ontevreden, hierover is dus eenstemmig-
heid, maar niet zoodra komt het op de middelen ter verbetering
aan, of weer scheiden zich de wegen. Eenige willen terug, andere
willen vooruit.

Gennerich („Die Syphilis des Zentralnervensytems" 1921)
verklaarde de radicale therapie der laatste tien jaren voor ontoe-
reikend, erger nog, verantwoordelijk voor de „provocatie" der
spirochaeten, die door intraveneuse achtervolging in de meningen
„hinein getrieben werden". Men gaat steeds verder: intralumbaal,
intracerebraal, intracarotideaal. Het nieuwste, wat ik kon zien
toepassen was de neosalvarsan-injectie direct door de fontanel in
de sinus bij een congenitaal-luetische zuigeling, bedoeld als preven-
tief middel tegen mogelijke lues nervosa.

Volgens Nonne gaan Gennerich en Neisser te ver, wat hij
meent te kunnen bewijzen uit de waarneming, dat

a. stellige liquorveranderingen niet met objectief vindbare
zenuwlaesie samen behoeven te gaan, wat niet zelden het
geval is ;

b. stellige objectieve zenuwlaesie gevonden kan worden zonder
liquorveranderingen.

Dreifusz (Die Beschaffenheit des Liq. cerebrospinalis. Muncn.
med. W. 48/1920) toonde aan, dat zeker 60 % van de vroeg geïn-
fecteerde liquor cerebrospinalis met of zonder! therapie genas.

Stenvers (Revue Neurologique 7/1920) vindt de W. R. een

-ocr page 138-

inconstante factor, voor het trekken van stellige conclusie\'s over
het verloop der dementia paralytica.

Weten wij reeds met stelligheid, dat onze reactie\'s het bewijs zijn
van het nog aanwezig zijn eener bepaalde ziekte, óf zijn zij teeke-
nen van een reeds afgeloopen proces?

Sachs (Verhandl. d. Deutschen Dermat. Ges. 1922) meent stel-
lig, dat wij het nog niet weten !

„Eine wirkliche Entscheidung zwischen der Alternatieve
„Antikörperwirkung oder Erkrankungssymptom" dürfte
„aber keineswegs erbracht sein, und so ist die Theorie des
„serologischen Luesnachweises trotz aller Fortschritte die
„erzielt wurden, noch keineswegs vollständig erklärt".

Saboukaud (Entretiens dermatologiques 1922) vraagt:

„Mais faut-il se fier si absolument au Wassermann?", en geeft
daarop dit twyfelvolle antwoord :

».........Le Wassermann est une méthode excellente, pres-

„que parfaite, à condition qu\'elle ne soit pas sabotée et qu\'on
„s\'en serve exactement telle que Wassermann l\'a décrite et
„qu\'en ait en mains un antigène irréprochable"
„Mais nous savons si peu ce qu\'est au fond la séroréactioii
„de la syphilis, que nous comprenons peut-être mal ce qu\'elle
„veut dire. Nous l\'avons d\'abord crue d\'ordre physiologique
„et spécifique. Nous l\'avons crue ensuite d\'ordre chimique et
„non spécifique. Enfin nous ne savons plus ce qu\'elle est......"

Hoe staan wij in de tropen tegenover deze reactie\'s? Het getal
factoren, dat op reactie\'s in positieven of negatieven zin invloed
heeft, is er zoo groot, dat men daar nog voorzichtiger moet zijn
met maken van gevolgtrekkingen. De bekende leerboeken over
tropische ziekten kennen aan deze reactie\'s slechts betrekkelijke
waarde toe. (
Daniels, Manson, Castellani en Chalmers).

„Because the reaction is not confined to syphilis...... the\'only

„way to come to a definite diagnosis in difficult cases is the micros-
„copical examanation".

Als men nu hierbij bedenken wil, dat ook niet zelden het
microscopisch onderzoek bij de differentieeldiagnose in den steek
laat, is het duidelijk, voor welke moeilijkheden men in de tropen
met diagnostiek en indicatiestelling staat. De klinische symptomen
behooren den doorslag te geven.

Er is een tijd in Indië geweest — mogelijk is men nu wat
gekalmeerd —, dat het een rage was, zich te laten „wasserman-
nen". Ik heb in 1921, op grond van het ernstig verloop, dat de geci-
viliseerde syphilis begon te nemen, gemeend mijne bezwaren tegen
de overdreven belangstelling voor reactie\'s niet voor mij te mogen

-ocr page 139-

houden. Ik kan mij nu op het gezag van meerdere bekende klinici
beroepen.

In Europa, (Congres Hamburg 1922) probeert Nonne hen, die
zoo beangst zijn geworden voor de syphilis, dat zü syphilitici eer
te veel dan te weinig willen behandelen, tot bezinning te brengen.
Ik zal zijn woorden wat uitgebreid moeten aanhalen, omdat zij
zulk eene voortreffelijke en deskundige schildering geven van eene
wijziging, men zou willen zeggen verfijning, der zeden in kuituur-
centra, die tengevolge heeft, dat de oplossing van het paralues-
probleem er zeer door wordt bemoeilijkt.

„Der Luophoben würden auch weniger, wenn nicht viele
„Aerzte den früher einmal syphilitisch Gewesenen bei jeder
„Indisposition auch ohne jede objective Indikation und auch
„bei negativer Wassermann-Blutreaktion erneut mit Salvar-
„san behandelten. Das sehe ich oft".

„Zum thema Syphilis und Liquor gehört", zoo zei Nonne,
„auch die Bewertung des Liquors durch die Kranken selbst.
„Der Neurologe von Ruf sieht heute viele Fälle, darunter
„besonders auch Aerzte, die von weit her kommen, um sich
„den Liquor untersuchen zu lassen. Auch Laien bringen ihre
„Befunde auf Bogen und Tabellen mit und zeigen Ihnen,
„welche Reaktionen in der Stadt A., welche in B., und welche
„in C. positiv waren. Sie wissen zuweilen mehr von der
„Liquordiagnostik als manche Syphilidologen und Neurologen.
„Sie wollen von Ihnen wissen, ob das eine Erkrankung des
„Nervensystems schon bedeutet oder ob ihnen eine solche
„droht. Die Kranken, ich betone auch Laien, beobachten ihere
„Pupillen, ihre Sehnenreflexe, sie fragen nach der Infektions-
„möglichkeit für Braut, Frau und Kinder, wenn sie Anoma-
„lien der Pupillenreflexe an sich constatiert haben, auch wenn
„ihr Blut und ihr Liquor negativ reagiert. Sie kommen zu
„Ihnen, weil sie gehört haben, die Weichbrot-reaktion hätte
„mehr Bedeutung als die Phase I-reaktion, und nur die
„Mastixreaktion könne Ausschlag geben, ob sie Paralytiker
„waren oder würden, und das sind alles Leute, die von
„Anfang an intensiv und extensiv behandelt worden sind, und
„denen der Rat geworden ist, regelmäszig unter Blut und
„Liquorkontrole zu bleiben. Meine Herren, das sind für den
„Arzt die schwierigsten Fälle".

Wist men nu maar met zekerheid uit te maken, of de oorzaak
van het progressief ongunstig verloop der syphilis alléén bij de
treponemen te zoeken is, dan waren die gevallen niet moeilijk.
pierre Marie en Levaditi zijn hiervan overtuigd, maar zij

-ocr page 140-

hebben slechts weinigen kunnen overtuigen, dat hun dermatrope
en neurotrope spirochaetenstaramen werkelijk, als oorzaken der
huid- en zenuwsyphilis bij menschen bestaan.

Klippel, Jahnel, Hauptmann verklaren zich hiertegen (Arch.
f. Derra. u. S. 135/1921 en Zeits. f. d. ges. Neur. 70/1921 en men
moet zeggen, dat alle praktische ervaringen opgedaan in de ver-
schillende landen in het oosten zich hièrtegen verzetten.

In een zoo juist verschenen publicatie van Löwenfeld (Derm.
Z. 1/1923) vond ik o.a. deze conclusie:

„In \'s besondere für die Frage der Spätlues und der me^a-
,Metischen Erkrankungen des Zentrallnervensystems schei-
„nen diese Gesichtspunkte maszgebend zu sein,
konstitutio-
„nelle
und konditionelle disponierende Momente scheinen hier
„Geltung zu haben, der Faktor des
unspezifischen Reizes
„durch verschiedene bereits „vorhergegangene oder neu-hm-
„zutretende Schädigungen kann nicht vernachlässigt werden,
„hingegen dürfte die Hypothese besonderer, in ihrer Viru-
„lenz schwankenden Spirochaetenstämme und die Annahme
„giftfester Varianten vorläufig noch als unbewiesen gelten.

Hauptmann (Klin. Woch. 43/1922) is zoo ver gegaan, dat hü de
verzwakkmg van het organisme, als een vaststaand feit vooropzet,
om dit als basis te gebruiken voor züne nieuwe theorie over het
ontstaan der paralues. Hü gaat van de
„Immunschwäche des Orga-
nismus"
uit.

„Die Syphilidologen werden meines Erachtens" zoo schreef
hü „noch mehr als bisher
individuell behandeln mussen,
„indem die natürlichen Abwehrvorgänge des Organismus
„respektiert, ausgenützt werden, und nicht etwa gar ihmen
„entgegengearbeitet wird.
Nur das heiszt Prophylaxe der
„Metalues treiben".

Hoe ontstond die algemeen verbreide „Immunschwäche"? Dat
hiervoor de therapeuten aansprakehjk zouden zün, die slechts een
deel der menschheid, tüdehjk en dan meestal nog, daar is men \'t
over eens, onvoldoende (
Graves) beïnvloeden, wie zou dit mee-
nen? Er moeten nog andere faktoren zün, die de natuurHjke kracht
dénatureeren tot een pathologische zwakte! Welke zün deze aan
onze kuituur inherente schadelüke faktoren? Het is waarschünlük,
dat deze in chemische prikkels moeten worden gezocht.

-ocr page 141-

§ 2. HET AANTAL CHEMISCHE PRIKKELS IS ZEER GROOT,
WAARDOOR DE OPLOSSING VAN HET
PROBLEEM WORDT VERZWAARD.

De chemische agentia hebben een zeer verschillende oorsprong.
Indien ik deze schematisch zou moeten verdeelen, dan ware het
beste haar te rangschikken naar herkomst, uit genot-, bedrijfs-
en geneesmiddelen. Ik ben mij bewust, dat aan dit schema, zooals
aan elk ander, fouten kleven.

Neemt een koortsende salicyl, dan is dit een geneesmiddel; ge-
bruikt een student, wien het aan niets ontbreekt, een glas jenever,
dan is dit een genotmiddel; werkt een arbeider in een conserven-
fabriek, dan staat hij bloot aan vergift door een bedrijfsmiddel.
Maar een ander neemt salicyl alleen om te slapen, dan is salicyl
genotmiddel geworden; een arbeider pakt een borrel tegen neer-
slachtigheid, dan is de alcohol als geneesmiddel bedoeld; een arts
prikt zich zelve morphine in, om op de been te kunnen blijven en
zijn werk af te doen, dan wordt de morphine een onmisbaar be-
drijfsmiddel. Er zijn alzoo talrijke overgangen van bedrijfs-, naar
genot- en naar geneesmiddelen en andersom. Toch heeft het schema
dit voor, dat het in staat stelt, om te overzien de mate van uit-
breiding, tevens de mate van gevaar aan deze chemische prikkels
eigen.

Genotmiddelen zijn daarom het gevaarlijkst, omdat men deze,
zonder voorschrift, zelve in willekeurige hoeveelheden nemen kan,
en omdat zij zoo dikwijls geregeld, dagelijks, en gedurende jaren
achtereen worden genomen.

In enkele kultuurlanden, woedt een hevige strijd tegen enkele
dezer genotmiddelen.
Amerika sloot zijn gi-enzen voor alcohol, en
beleeft nu een smokkelhandel op zulk een reusachtige schaal, dat
vooraanstaande Amerikanen zich afvragen, of de endemische
alcoholisatie niet minder gevaarlijk is, dan de corruptie en \'t mis-
bruik van cocaïne, etc., welke nu verder en dieper in \'t volk door-
dringen.

Waarlijk ook buiten Amerika, in Nederland en Nederlandsch-
Indië
, geven de schatten, die jaarlijks door accijns op \'t gedistil-
leerd en opiumregie worden opgebracht, een beeld van \'t gebruik
in ons land.

Deze cijfers worden in tijden van vooruitgang der kuituur, jaar-

-ocr page 142-

lijks hooger en hooger. De fabrieken zouden niet zooveel kunnen
fabriceeren, er zouden niet telkens nieuwe fabrieken van genot-
middelen by ktmnen worden opgericht, en deze ondernemingen
zouden geen winst kunnen maken, als er niet zoo ontzaglijk veel
van deze genotmiddelen werd geconsumeerd.

Het zijn niet alcohol en opium alleen, maar in de kuituurstreken
nog zoovele andere genotmiddelen, zooals nicotine, morphine,
codeïne, cocaïne, belladonna, strychine, enz. enz., die, al hebben
deze de volle aandacht, van fiscus, (of) en strafrechter, zich des-
ondanks in steeds sterkere mate populariseeren. Er zijn prikkels,
die hun weg vinden in zoogenaamd ontgiftigde praeparaten, we
kennen bijvoorbeeld alcoholvrije dranken, die naar alcohol smaken,
nicotinevrije sigaren, die óók rooken, slaappoeders, die géén mor-
phine inhouden, en toch benevelen. De kultuurmensch kan nu een-
maal moeilijk buiten prikkels: verwerpt hü alcohol, dan verslaaft
hü zich aan thee, vreest
hij de koffie, zoo zweert hü bü cacao,
schaft hü de sigaar af, dan rookt hü sigaretten des te meer. Het
gevaar, dat aan alle genotmiddelen aankleeft, ware rustig aan te
zien, indien slechts een enkel individu, zich aan het gebruik had
gewend. Maar dit is niet meer het geval.

Reeds jaren dringt het Pharmaceutisch Weekblad aan op ver-
scherpte controle van invoer, productie en verkoop van verdoo-
vingsmiddelen in ons land, waar het aantal gebruikers legio is
geworden, en de bestrijding niets schünt te baten.

Vergehjken wü toestanden als deze, met de soberheid in den
Preanger, dan stellen we nogmaals het feit vast: het aantal
genotprikkels van chemischen aard is hier veel minder groot. We
vinden deze schadelüke prikkels pas daar terug, waar de civilisatie
krachtig inwerkt, in
Bandoeng, Tjimahi ; buiten den Preanger,
in Priok, Batavia, Deli, Atjeh, Nieuw-Guinea ; en buiten
Nederlandsch-Indië in Calcutta, Port-Saïd, Caïro, Tunis,
Marokko\'s
steden.

In deze plaatsen worden ettelüke kultuurziekten onder gecivili-
seerde inheemschen, „Inlanders", „Natives" of „Indigènes", of hoe
men ze noemen wil, duidelük merkbaar. Daaronder vinden we de
dementia paralytica niet meer ontbreken.

Als tweede geschematiseerde groep noemde ik de chemische
prikkels, welke voortkomen uit de industrieele productie en het
industrieele product.

Dat de studie der schade door de industriechemismen aangericht,
aanving in de huid — Paracelzus, 15de eeuw —, en dat het begrip,
over het directe verband tusschen ziekte en gift, op dit terrein
ook het verst is gevorderd, .is verklaarbaar, want de huid wordt
door de bedrüfsprikkels het eerst getroffen, zü vangt een goed deel

-ocr page 143-

daarvan op, en laat een deel door. In hoeverre het geheele orga-
nisme dien invloed mede ondergaat,
onttrekt zich veelal aan onze
"Waarneming.

Dit beteekent allerminst, dat wij deze laatste factor verwaar-
loozen mogen.

Wat wij nu bü kultuurvolken zien, dat is dat de huid meer dan
onder natuurvolken, de sporen vertoont van door chemische scha-
delüke prikkels te zün getroffen. Men noemt steeds als voorbeeld
„ekceem", maar er zün er zoo vele, prurigo, lichen, akne, impe-
tigo, psoriasis, epithelioom,
kanker.

Zeker wüken de meeningen over de beteekenis toe te kennen aan
de gelüknamige oorzaken in het ontstaan van organische kwalen
en huidafwükingen nog wel uiteen, evenwel schünt men geneigd
om m een steeds grooter aantal gevallen aan te nemen, dat inwen-
dige ziekte en zieke huid van uit het zelfde causaal verband kun-
nen worden verklaard.

Büna dertig jaren geleden toonde Brocq aan, de op intoxicatie
berustende samenhang van enkele medicamenteuse exanthemen en
dermatosen. (Journ. Cut. Dis. 1886). In. 1891 wees hü op het
samengaan van ekceem met migraine, neuralgie, lithiasis, bron-
chitis, (Semaine médical 1891, Aetiologie des eczémes).

Garrod deed in 1881 op het Internationaal medisch Congres te
Londen (deel II blz. 99) eene mededeeling over onderzoekingen
bü 212 jichtlüders, waarvan 47 % aan ekceem lüdende waren.

Op het feit, dat niet alleen microorganismen, doch de door uit-
wendige factoren veroorzaakte gewüzigde inwendige omstandig-
heden, van invloed waren op het ontstaan van huidaandoeningen
tegelük met inwendige stoornissen, wezen in
1904 Duncan Bulk-
ley
en Jadassohn (Internation. dermat. congres Berlijn,
Deel II).

His Jun. zag bü konünen alleen dan een fibreuze kapsel om de
depots van natriumuraat ontstaan, indien aan zün proefdieren ook
alcohol werd toegevoerd.

Fresser White schreef in: („Occupational affections of the
Skin. 1920"):

„France, Germany and we ourselves, and in recent years Ame-
„rica have contributed most
abundantly. These nations have been
„the foremost in the
industrial and chemical renaissance of the
last few decades".

Ullmann, Oppenheimen Rille (Die Schädigung der Haut
durch Beruf und gewerbliche Krankheit 1922) betoogen:

„Die häufigste Form der beruflichen Hautschädigung ist die
„durch die
Einwirkung von Chemiealien bedingte".

Blaschko beschrüft in het zelfde werk de opmerkeüjke ver-
schünselen door chemische prikkeling te voorschyn geroepen,
namelük de
„Tendenz zum Fortknechen", het „überspringen auf

-ocr page 144-

Hautpartien, welche der Einwirkung der gewerlichen SehädlicH-
keit
nicht unterworfen waren", het „andauern der Erkrankung
noch hinge nach Aufhören des schädlichen Reizes".

Het is duidelijk, dat deze schildering niet alleen toepasselijk is
op het proces in de cutis, maar op tallooze aandoeningen, welke
wij door hare localisatie in de huid, vroeger als dermatologische
gevallen classificeerden, doch die in werkelijkheid verband houden
met ziekte van inwendige organen. Ik wijs op het verband van
diabetus, jicht, vetzucht met huidziekte, van sclerodermie met
gestoorde interne secretie, enz. enz.

Deze voorbeelden kan men met vele uitbreiden, doch zulk eene
uitweiding zou ons te ver van de algemeene hoofdzaken af op
zijwegen voeren.

Koelsch („Gewerbliche Medizin" 1921. J. f. ärztl. Fortb.)
beziet deze kwestie niet van \'t gezichtspunt van den exclusieven
orgaanspecialist, maar hij wijst op het gevaar voor het gehééle
organisme. In het algemeen, zegt hij, handelt het zich bij deze
noxen, om prikkels van zoo geringe intensiteit, dat zij bij een
enkele maal of voorbijgaand blootstellen aan die prikkels, ternau-
wernood aanleiding geven tot waarneembare symptomen. Maar,
het dagelijksch contact, gedurende 8 uur of langer, en dat vele
jaren, soms het leven lang, moet op den duur
„Irreparabele
Schaden an innerer Organe oder Sinnesorgane oder der Haut
allmählich nachlassen".

Het grootste gevaar dreigt niet van een enkele acute vergifti-
ging, maar voornamelijk van legio, langzaam inwerkende giftige
prikkels.

Als derde soort onderscheidde ik de prikkels, die voortkomen
uit het gebruik van
geneesmiddelen.

Deze neemt men niet zoo permanent als genotmiddelen, noch
staat men daaraan zoo continue bloot als aan die tijdens \'t werk.
Men neemt die ongeregeld, hetzij op eigen houtje, of op advies
van onbevoegden, of op medisch voorschrift.

Voor uitvoerige mededeelingen omtrent de gevaren der kwak-
zalverij, verwijs ik naar de uitgebreide litteratuur, o. a. in het
Maandblad tegen Kwakzalverij in
Nederland, en de publicatie van
het
Rijksinstituut voor Pharmacotherapeutisch onderzoek van het
vorige jaar.

De medici weten wel, dat vele zieken geneesmiddelen gebruiken
buiten deskundig voorschrift om, maar zij weten in een speciaal
geval nooit, hoevele en welke chemicalien zijn gebruikt, omdat
mededeelingen van dezen aard aan den arts zelden of nooit geheel
openhartig worden verstrekt.

-ocr page 145-

hadden geLd ^^«^^esteld te krijgen, dat de lijders syphilis

géïn SfsTs ?e ^ ^^^^ hebben behandeld,

werd SoD kan min WP? «e"/^it is, dat hij niet behandeld
^ ican men wel aan bij natuurvolkeren, die in de bekpn-

ander^^^^^ "^^dicyn; zyn mentaliteit is een

landsehp^^lï ^^^ ^^l^tsel. En verder is deTn-

iandsche „dogcoen" een ander soort mensch als de westersehp
kwakzalver. Beide zyn inderdaad onbevoegd, maar de
eerste is
een eerbaar, meestal armoedig dorpskruidkundige, die -een Stalins

fÄr\'veert\'L:^^^^^ primitieve bevol-

dertllltl ^^ Pathogenese

Niet in de kultuurlanden, waar legio, maar te midden der natuur
volkeren, waar weimg of geen chemische prikkels a^wL^ zü^"
moet naar de oplossing van het paralues-probleem wS^^zochï\'

-ocr page 146-

§ 3. VERZWAKKEN CHEMISCHE PRIKKELS HET
WEERSTANDSVERMOGEN ?

Ongetwijfeld, onder zekere omstandigheden, want chemische
stof is giftig.

De klinicus ziet in de gevallen van zijn praktijk herhaaldelijk
gevolgen van
chemismen.

Onder de chemische genotmiddelen zijn alcohol, nicotine, theïne
en caffeine de bekendste. Minder verbreid, meer in het verborgen
bedreven, in hare consequentie\'s niet minder gevaarlijk, zijn mor-
phinisme, opiisme, cocainisme, enz. De vraag is niet of deze che-
mismen schadelijk zijn, maar hoe ver de door hen aangerichte
schade zich uitstrekt, direct in h^^; weerstandsvermogen van
den gebruiker, en van zijn progenituur; en indirect in het milieu
door het prikkelend voorbeeld dat een steeds grooter aantal zwak-
ken tot navolging verleidt. Die vraag is .op talloos verscliillende
wijzen, in vak- en leekenpers onder de oogen gezien. Men weet nu
wel algemeen, dat chemismen schadelijk zijn.

Een zeer recente mededeeling van Heyermans over de „Ver-
giften in de hedendaagsche industrie en hun gevolgen voor den
arbeider", kan men vinden in \'t verslag van \'t 10de Natuur- en
Geneeskundig Congres, April 1923 te Maastricht gehouden, (zie
Geneeskundig Tijdschrift der Rijksverzekeringsbank, Mei 1923).

„Na in het kort de kooloxydvergiftiging, de ruggemergsaandoe-
ning door mangaan, pneumonie door Thomasslakkenmeel, huid-
kanker bij brikettenarbeiders te hebben aangestipt, bepaalde spr.
zich in hoofdzaak tot de amidobennitro-verbindingen van benzol.
Hij wees hierbij op de omstandigheid, dat verre van zich aan te
passen, de
eenmaal op deze wijze vergiftigde nog vatbaarder voor
het vergif is dan te voren,
en hoe het gebruik van alcohol praedis-
poneert
voor die vergiftiging, zoodat spr. voor arbeiders in anili-
nefabrieken den eisch stelt, dat zij bepaald geheelonthouders moe-

1) Ten bewijze, dat schadelijke (chemische) bedrijfsprikkels coöpereerend met
schadelijke (chemische) genotprikkels slachtoffers maken, ook buiten de eigen-
liike industrieele werkplaatsen, vestig ik de aandacht op het onderzoek van
Koelsch (Zeitsohr. i. Gew. Hyg. u. Unf. verhüting. 1922) over de in don handel
gebrachte kalkstikstof, welko na eenig liggen oyanamide bevat. Hierdoor ont-
staan karakteristieke vergiftigingsverschijnselen, indien gelijktijdig met de
aanraking of kort tevoren alcohol is gebruikt; kleine quanta alcohol zijn voor
deze sensibilisatie reeds voldoende. . , j. , • , , j

De vergiftiging treft niet alleen de arbeiders in de fabriek, maar ook de
landbouwers.

-ocr page 147-

ten zijn. Vrouwen zijn tijdens de menstruatie gevoeliger. Evenzoo
nadeelig werkt alles wat de uitdamping van de huid belet, vandaar
dat het gevaar het grootst is op warme, vochtige dagen. Merk-
waardig is de gemakkelijke resorptie door de ongeschonden huid".

Dat de weerstand der alcoholisten ook tegen infectie\'s en infec-
tieziekten belangrijk is verminderd, staat niet meer aan twijfel
Dloot. In
Europa is de pneumonie een bekend gevaar voor alcoho-
listen. In
Indië kunnen we de hooge morbiditeit en letaliteit der
^uropeanen aan ingewandsziekten, cholera, dysenterie, typhus en
typhusachtige ziekten voor een deel aan het alcoholisme toeschrij-
ven Ik gaf in de bespreking der in- en uitheemsche morbiditeit
en levenswijze, meerdere punten van vergelijking, waarop nu
weder mag worden gewezen: op het geprikkeld leven voor den
^uropeaan en van den geciviliseerden „Inlander" in de tropen.
Terloops zy herinnerd aan maagzweer, en kanker bij „Inlander"
en Chinees en de hooge morbiditeit door syphilis bü contractanten
in
Deli.

In Deli wordt veel opium geschoven en steeds meer misbruik
gemaakt van alcohol. Ik mag mü op
Smits beroepen, die het toe-
nemend alcoholmisbruik onder de contractanten op de Sumatraan-
sche ondernemingen reeds jaren geleden signaleerde. (
Smits
Syphilis en gonorrhoe onder eene Javaansche koeliebevolking.
Tyds.
V. Gen. v. N. I. 1917).

Verwezen moet ook worden naar de toenemende krankzinnigheid
m Indië in streken, waar chemismen zoo rükehjk worden geïmpor-
teerd, dat men meer dan vroeger gedwongen is met eene moderne
toxi-endemie rekening te houden.

Te Batavia konden „gedurende de laatste twee jaren (1921—22)
„meer dan 1200 krankzinnigen zonder of met een minimum van
„formaliteiten worden opgenomen". (
Van Loon).

Het weerstandsvermogen ivordt kleiner. Vroeger kón dat niet.
Wat is hiervan de oorzaak?

Moeten we denken aan infectie\'s, die al eeuwen bestaan? Of ook
aan chemismen, want deze moderne prikkels zün onder de trek-
kers der haven- en stadsbevolking van
Priok en Batavia meer en
meer in trek gekomen. Het opiumgebruik nam te
Batavia in 1920
met 27.8 % toe! Het alcoholisme neemt toe!

Men is niet meer in staat in elk geval na te gaan, wat de oor-
zaak der krankzinnigheid, infectie of opium, arsenik, chinine, alco-

») Van Deventer te Leiden kwam uit zijn onderzoek der antecedenten dor
paralytici tot de slotsom, dat SOo/o van deze zich aan chronisch alcoholgebruik
had overgegeven. (Bijdrage (ot do aetiologie der D.P, — Psych. Neurol
Bladen 1898).

Het onderzoek in deze richting zou bij de inlandsche paralytici te Batavia
ook reeds loonend moeten zijn.

-ocr page 148-

hol, cocaïne, of nicotine is, want de antecedenten zijn vaag. Maar
men
ziet, dat steeds meer „Inlanders" zich aan dit of dat „isme"
overgeven, en men stelt door controle vast, dat deze giften per
hoofd der bevolking progressief in stijgende hoeveelheden worden
gebruikt.

Buiten de kuituurcentra in Nederlandsch-Indië nog niet in
diè mate, evenwel in de groote hoofdsteden en kustplaatsen, dank
zij de advertentiegelegenheid in courant en bioscoop, reeds in stij-
gende mate, kan men waarnemen de affiniteit der massa voor kwak-
zalversmiddelen en spécialité\'s. Het ligt niet in het bestek van dit
stuk eene beschrijving te geven van de ongelooflijk brutale, gewe-
tenlooze en gevaarlijke manier, waarop in
Indië die reclame voor
deze soort chemismen openlijk pleegt te worden gevoerd. Het is
een feit, dat zij doeltreffend is! De firma\'s, die schatten uitgeven
aan advertentiekosten langs wegen, tramwegen en spoorwegen in
honderden plaatsen en stations, brengen hierdoor wel tot de
ontwikkeling der inlandsche rassen bij, doch naar ik vrees, niet in
eene richting, die den „Inlander" in zijn gezondheidstoestand ten
goede zal komen. Vele der middelen, die men in
Holland, en in
de meeste naburige kultuurlanden
by name kent, worden in Indië
toebereid, om door Arabieren, door Klingaleezen en anderen voor
grof geld aan den man te worden gebracht. In Indische kuituur-
centra is deze neiging of gewoonte haast even sterk ingeworteld
als elders, zoodat wat de nadeelen betreft in het algemeen voor
Indië gelden mag, wat het wetenschappelijk onderzoek in ons land
erover reeds aangetoond heeft.

Door het Rijksinstituut voor pharmacotherapeutisch onderzoek
werden in 1922 „Mededeelingen" gedaan over het „onderzoek van
een groot aantal geheimmiddelen en spécialité\'s, waarvan de uit-
komst een
schrikwekkend beeld geeft van de grootte en de uitbrei-
ding van deze
schadelijke ziekte der maatschappij......".

„Het gevaar zit dus hier vooral in de gewetenlooze
„reclame.........".

„Een treffend voorbeeld geven de Qeheimmiddelen tegen
„Huidziekten.........".

„In sommige gevallen zijn de aangegeven doses te groot...".

„Verder zijn zelfs vergiftige bestanddeelen aangetrof-
„fen.........".

„Het gevaar van vergiftiging wordt verboot door het
„ontbreken van een voorschrift omtrent de dosis.........".

„De aanbeveling tegen slangenbeet, tonsillitis etc. is beslist
„gevaarlijk.........".

„De prijs is ongeveer 20 X. te hoog.........".

„In dit geval, waar het middel codeine bevat, is het gevaar
„groot".

-ocr page 149-

Het onderzoek betrof toevallig ook producten, die in Indië
levendig worden verhandeld, zooals bijvoorbeeld „Forster\'s zalf",
„Abdijsiroop", „Kloosterbalsem", Foster\'s Maagpillen".

Van wetenschappelijke zijde noemt men reeds de neiging tot het
gebruik van deze chemische stoffen een „schadelijke ziekte der
maatschappij", een „schrikwekkend beeld".

Er is geen essentieel verschil tusschen vergiftiging door genot-,
bedrijfs- of geneesmiddelen. Het is mogelijk, dat de „Inlander",
die zich blootstelt aan het eene zoowel als aan het andere chemisme,
hierop heftig zal reageeren, bijvoorbeeld met een acute verward-
heid. Deze mogelijkheid ligt meer nabij, dan men denken zou.

Het volgende aan feitelijke gegevens ontleend wijst hierop:

1. Er worden in indië, van uit Japan, Australië, Amerika en
Europa zeer veel chemicaliën ingevoerd; waaronder medi-
cijnen. O

2. Deze worden niet gebruikt door de groote massa, maar alleen
door buitenlanders, en door „Inlanders", die onder uitheem-
schen invloed staan.
Müller noemt deze categorie die der
„Onvrije beroepen", hermans betitelt ze als „dwanggemeen-
schappen".
Het chemisch gebruik is in deze soort gemeen-
schappen voortdurend stijgend.

3. De leden dezer gemeenschap worden geciviliseerd in stad en
industrie.
Bedrijfschemismen spelen dus bij dezelfde personen
ook een rol.

4. Zij, die in de kuituurgemeenschap medegaan, geven zich ge-
woonlijk over aan het gebruik van
genotmiddelen. Er is dus
combinatie en sommatie van chemismen.

5. Een ongunstige factor, die het zwaarst weegt voor den niet
kapitaalkrachtigen „Inlander" is de
slechte kwaliteit der
chemicalien; de chemismen zijn in
indië giftiger dan in
Europa. (Verslag B. G. D. 1920: „De kwaliteit van vele der
medicijnen was beneden de eischen der Pharmacopea"). Het-
zelfde kan natuurlijk worden verwacht van genotmiddelen,
specialité\'s, kwakzalversmiddelen, kortom zoo de meeste che-
mische producten, die in het zoo verre oosten worden geïmpor-
teerd.

6. De „Inlander" bezit véél grootere gevoeligheid voor chemi-
sche inwerking, dan de Europeaan. Kleine hoeveelheden medi-
cijn brengen bij hem soms opvallend snel beterschap, terwijl

1) Do B. G. D. meldt, dat „de behoeften aan opiumpraeparaten en opiumalcaloicden
„bestemd voor medicinaal gebruik m-ij groot is".
(Jaarverslag B.G.D. 1920). Er
werden in dat jaar 3772 injectiespuiten en 13.200 naalden ingevoerd! Bijna
13 millioen chininetabletten, 20.000 gram neosalvarsan, on 300.000 gram in-
fluenza tabletten werden in één jaar verstrekt. „Daarenboven\'\', zoo zegt het
verslag, „werd ook nog door de Afdeelings-Inspecteurs neosalvarsan aan-
gekocht bij particuliere apotheken".

-ocr page 150-

voor het doen verdwijnen van overeenkomstige verschijnse-
len bij den Europeaan hoogere doses benoodigd zijn;
(kaysee;
Boermann
). Vele chemismen zijn voor den „Inlander" gifti-
ger
dan voor den buitenlander.

Ik heb mij afgevraagd, of het chemische middel als propaganda-
middel voor westersche therapie geschikt is. Ik betwijfelde dit.

Ik kan mij op het getuigenis van Ehrlich beroepen. Hij schreef
in 1910
(Die experimentelle Chemotherapie der Spirillosen):

„Es ist eine bekannte Erfahrung, dasz viele Arzneimittel
„bei ihrer Erprobung am Krankenbett mannigfache Uebel-
„stände erkennen lassen, die gewöhnlich als Neb e n w i r-
„k u n g e n bezeichnet werden, und die aber durch ihre
„bedrohlichen Erscheinungen oftmals das Leben der Kranken

„gefährden können...... Ich erinnere nur an das Chinin,

„das wirksamste Mittel gegen die Maliaria, dasz doch oftmals
„die letale perniciöse Hämoglobinurie (Schwarzwasser-
„f i e b e r) auslöst. Ganz besondere Bedeutung und Beachtung
„erheischt aber das Studium der Nebenerscheinungen bei
„dem fast wichtigsten Medikament, das schon seit alters her
„in dem medizinischen Heilschatz eine sehr grosze Rolle
„gespielt hat, das A r s e n."

Werkzame geneesmiddelen, zooals chinine en arsenik zijn giften.

„Es ist ja vielfach die Forderung aufgestellt worden, dasz
„man für die menschliche Therapie und insbesondere für
„Syphilis aussschlieszlich Mittel verwenden solle, die
„absolut ungefährlich sind. Wenn man diese Forderung
„erfüllen will, ist ein Fortschritt der Therapie in chemo-
„therapeutischen Sinne überhaupt unmöglich; denn Substan-
„zen, die den lebenden Körper zu sterilisieren vermögen,
„können nicht als indifferent betrachtet werden, sondern es
„musz ihnen immerhin ein gewisser Charakter von Giftigkeit
„innewohnen."

Het giftige is een onmisbare eigenschap voor de werkzaamheid.

„Ich möchte hier auch einen Vergleich mit der Chirurgie
„ziehen. Wohin würde es führen, wenn man den Chirurgen die
„Forderung stellen wollte, dasz er bei Erkrankungen nicht
„lebensgefährlichter Natur nur solche operative Eingriffe
„vornehmen dürfte, die absolut ungefährlich sind? Mit einem
„solchen Ansinnen würde die wunderbare Entwicklung mit
„einem Schlage unterbunden werden. Der Chirurg arbeitet
„met dem stählernen, der Chemotherapeut mit dem

-ocr page 151-

„chemischen Messerm womit er das Kranke vom Gesun-
„den trennt. Es ist klar dasz ein Unterscheid zwischen der
„therapeutischen Moral des Internisten und des Chirurgen
„nicht bestehen kann."

„Es handelt sich hier (Chirurgie- wie bei der Cherno-
„therapie um Instrumente, die unter Umständen gefährlich
„werden können. Aber die Chirurgie verdankt ihre Triumphe
■ „dem Prinzip, dasz si ein gewisses Risico nicht scheut und
„nicht zu ihrer Devise: „Primum ne noceas, sondern"
„Primum ut profiteatur" gewählt hat.

De vergelijking, waarin Ehrlich zich begeeft ware in staat hen,
die in de praktijk geregeld gebruik hebben gemaakt van opera-
tieve, zoowel als van chemische middelen, tot protest te prikkelen.
Er is m. i. schier geen overeenkomst, en allerminst in het risico
bij de chirurgische en chemische methode, maar hierop in te gaan,
zou te ver van de hoofdzaken dezer bespreking afvoeren. Ik vestig
liever de aandacht op de erkenning, van den grondvester der
modeme chemotherapie, door hem zelve genoemd een niet onge-
vaarlijk werk. Een bedrijf, dat dus nooit „schablonenhaft" toege-
past mag worden door handige, maar voor hun verantwoordelijke
taak ten eenenmale onberekende leeken.

Dit brengt gevaren mede, vooral by chemotherapie, die paren-
teraal hare stoffen invoert. Men denke niet alleen aan salvarsan,
maar vergete de kwik-, chinine- en emetine-injectie\'s niet, midde-
len, die in handen van practici dikwijls nuttig, in die van leeken
altijd gevaarlijk zijn.

Aan de werking van chronisch chininegebruik bij malaria
meende ik te kunnen vaststellen, dat chemisme den weerstand
sloopt.

In de afdeeling Garoet woedt in het zuiden, waar de moerassige
kust bijzonder ongunstige omstandigheden schept, malaria. Aan
de kustdorpen zijn miltindices van 60 tot 85 % regel. Het meeren-
deel van het volk, waaronder ik de intellectueelen medereken, die
in dit primitieve land nog één lijn trekken met de analphabeten,
gevoelt niets voor het geregeld innemen van chinine.

Aanvankelijk schreef ik dit — het eerste, waarop een Europe-
aan, die te kort in
Indië is, zich beroept — aan onwetendheid der
inlanders toe. Later, nadat ik dezelfde individuen jaren achtereen
had kunnen observeeren, bleek mij, dat het geregeld kininegebruik
onder omstandigheden, die toch reeds overmatig veel van het na-
tuurlijke weerstandsvermogen vereischten, verslappend werkte. Ik
zag enkele malen een stormachtig verloop van een malaria, onder
het bedenkelijke beeld van acute gele leverathrophie en zwartwater-
koorts; maar deze deden zich dan ook alleen voor bij die exceptie\'s,

-ocr page 152-

die niet het voorbeeld van hun eenvoudige medemenschen, maar
dat van den geciviliseerde volgden: zij hadden zich gechemieseerd
tegen hun malaria met chinine, tegen hun cystitis met urotropine,
enz., enz.

Daarbij hadden zij tijdens momenten van loomheid zich geprik-
keld met alcohol, en als zij niet slapen konden slaapmiddelen ge-
nomen.

Mijn indruk bij die meestal doodelijk verloopende gevallen was
toen: de verwekker der
infectie wèl aanwezig, was niet de oorzauk
van den dood,
maar de aanleiding der vergiftiging was, al scheen
\'t gift met meer aanwezig, de oorzaak van den dood.

Terbuegh (Mededeelingen B. G. D. .1919) heeft gepoogd het
bewijs van het tegendeel te leveren, namelijk, dat chininisme
een gunstigen invloed zou hebben op het weerstandsver-
mogen. Hij was voorstander der chininisatie „en masse." In een
ongezonde streek van
Midden-Java, waar het volk veel van malaria
te lijden had, organiseerde hij een specialen dienst, die er voor
zorgde, dat er extensief en.intensief kon worden gechiniseerd.

Hij heeft dit gedaan met vele hulpmiddelen, die hem ten dienste
stonden, veel chinine, tijd, personeel, propaganda, overreding, en
zelfs niet weinig zachte dwang op het volk. In zijn rapport toont
hij aan, dat vele gezwollen milten O door chininisatie verdwenen.
Hij geeft aan, waarom de proef moest worden opgegeven, onwil van
het volk, alle malarialijders, waren zóó beu van het middel, dat
men slechts met werkelijke dwang de chininisatie had kunnen dóór-
zetten.
Terbuegh echter had den indruk, dat zijn proef „niet onbe-
vredigend" verloopen was.

In hetzelfde tijdschrift, door een samenloop van omstandigheden
direct na
Terbuegh in hetzelfde nummer, bespreekt Schüffnee
malaria, chinisatie, en de natuurlijke immuniteit:

„Bü de onbehandelde, dus n a t u u r 1 ü k ver-
„loopende malaria, is het recidief een uitzonderingstoestand.
„De malaria heeft hier na een reeks van accessen, die metter-
„tüd milder worden, uitgewerkt en
geneest spontaan. Volgens
„een ruwe berekening van Ross, die met mün eigen onder-
„vindingen overeenstemt, bhjven er na vier maanden nog
„slechts 25 % menschen over, waarMj de zelfgenezing niet
„intrad. Na een jaar is de rest, die dan naast chronische
„zieken voornamelük uit recidivisten bestaan, nog meer
„samengeschrompeld."
„Veel meer behoort het
recidief thuis bü de behandelde.

») Dat de milt atrophieert tengevolge der chemiesatie is een feit. Maar deze
orgaan-atrophie is géén bewijs, dat de lijder van zijn malaria radicaal genezen is.

-ocr page 153-

„of beter gezegd, bij de onvoldoend behandelde malaria, waar
„het eiken practicus een klinisch goed bekend verschijnsel is."

De ondervinding van Schüffner kan evenmin als die van Koch
en Ross, aan het doelmatige der chinisatiepogingen van Terburgh
steun verleenen, integendeel bestrijdt het nut daarvan. Massale
chemiesatie staat genezing in den weg! Onindividueele behande-
ling, „Schablonenhafte" verstrekking van chinine verbetert den
staat der volksgezondheid dus niet.

Het klinkt wel paradoxaal, maar men kan in den allerlaatsten
tijd zelfs bij de voor salvarsantherapie zoo vatbare framboesia naar
aanwijzingen zoeken, dat chemismen het weerstandsvermogen ver-
zwakken.

Dat framboesia onder natuurvolken geen zenuwziekten veroor-
zaakt, is door een aantal tropenartsen vastgesteld; de handboeken
over tropische ziekten stemmen hierin ook overeen.

Nieuwenhuysen, hoogleeraar te Leiden, vond onder de Dajak-
stammen van
midden-borneo syphilis endemisch, zonder
zenuwlaesie\'s. („Quer durch
Borneo"^. Na hem exploreerde
in dat zelfde gebied
Balner, militair arts. Deze weersprak de door
Nieuwenhuysen geconstateerde endemische syphilis en stelde en-
demische framboesia vast. Ik laat dit moeilijke punt rusten, om op
een ander belangrijk feit te wijzen, namelijk dat zoowel
Nieuwen-
huysen
als Balner niet in staat waren gevallen van neuro-
framboesia
op te merken, in weerwil van het feit, dat deze
spirochaetosis geen gezin spaarde, en beide medici gedurende lan-
gen tijd het volk konden observeeren.

De framboesia, die endemisch is in de laagvlakten van JAVA,
vertoonde zich evenmin ooit als zenuwframboesia.

Zooals tevoren reeds werd medegedeeld, is deze volksziekte eerst
in de laatste jaren door chemiesatie op groote schaal bestreden.

De inspecteur van den B. G. D., WiNCKEL heeft zich hiervoor in
West-Java verdienstelijk gemaakt. Tienduizenden injectie\'s wer-
den jaarlijks in de gewesten
Batavia, Bantam en Cheribon ver-
strekt. Zoo populair werd het middel, dat de bevolking om een
„njoentiek dina oerad"-intraveneuse injectie vroeg voor allerhande
klachten en kwalen. (Zie Tijds. v. Gen. 1921. Feuilleton Winckel).

Opmerkelijk is, dat van Loon te Batavia (Gen. Tijds. v. N.-L,
1922, blz. 674) nu reeds 8 gevallen van framboesia aanduiden kan,
die zenuwverschijnselen vertoonen, waarby hij, evenals bij de lues,
de mogelijkheid, dat de infectie door framboesia de oorzaak der
tertiaire neuro-framboesia en der acute verwardheid is, allerminst
uitsluit, zelfs voor waarschijnlijk houdt.

Indien inderdaad het salvarsan tegenover de framboesia een
therapia magna sterilisans is, is het onmogelijk, dat het verloop
der framboesia door dit middel een ongunstige wending nemen kan.

-ocr page 154-

Er zijn publicatie\'s uit andere landen, — o.a. uit West-Indië: Flu
— dat 606 de framboesia als volksziekte heeft uitgeroeid. Is de
framboesia in
West-Java uitgeroeid?

Indien dit succes nu reeds is bereikt, boeken wij dit op \'t credit
der chemotherapie. Maar van waar komen die gevallen van neuro-
framboesia en psychosen, die daar vroeger niet voorkwamen?
Het is verleidelijk, om naar analogie met de theorie van
Marie en
Levaditi \'t bestaan aan te nemen van nieuwe neurotrope variatie\'s
der treponemen, maar dezelfde praktische ervaringsfeiten als die
bij lues, staan voor zulk een theorie bij framboesia ons in den
weg.

Bij de framboesialijders moet op overeenkomstige wijze als bij
de luetici, een factor X. werkzaam zijn geweest, die het sinds
generatie\'s zich zelf gelijk blijvende verloop, in enkele jaren tijds
in het nadeel van het menschelijk organisme kon wyzigen. Deze
factor is m. i. verscholen in de levenswijze, die zich in de laatste
jaren inderdaad opmerkelijk heeft gewijzigd. Zou deze wijziging
het weerstandsvermogen hebben verzwakt?; aan die vraag m;ag
men zich niet onttrekken.

Geeft men zich nauwgezet rekenschap, wélke ingrijpende ver-
anderingen de levenswijze onderging der „Inlanders," vooral van
hen, die
in of ncihij de kuituurcentra der uitheemschen leefden,
zoo komt men tot de slotsom, dat de inheemschen meer door de
materie dan door den geest der westersche kuituur geïnpregneerd
zijn geworden, en dat die materie hoofdzakelijk chemisch is.

Theunissen verwierf zich te Batavia een uitgebreide prak-
tische ervaring, onder uitheemsche en inlandsche rassen, zoodat
aan zijn oordeel waarde is te hechten: „de toekomst der westersche
kuituur is," zoo zei hij, „niet schitterend, omdat de materieele
tendenzen het van den geest onzer kuituur winnen."

Wat is het in het materieele, zoo kunnen we vragen, dat zich
zoo bijzonder goed leent voor snelle en massale inpregnatie?
Er is maar één stof, die hiertoe als geschikt, zich aanbiedt: het
chemisch product. De factor X., die in het, organisme der fram-
boesialijders „Immunschwäche," en vatbaarheid voor neuro-
framboesia doet ontstaan, is dezelfde factor, die bij lues de neuro-
lues helpt veroorzaken. Deze ligt in chemismen opgesloten.

Dat de bovengenoemde „neuroframboesia", „acute verwardheid
bij framboesia", en „het buitengewoon hoog aantal „luetische psy-
chosen", zuivere gevallen van infectiezielrten zijn is nog niet bewe-
zen. Zekerheid bestaat hierover niet. Te meer niet, daar de onder-
zoeker hierbij zelve opmerkt!: „Merkwaardigerwijze was, ook bij
uitgesproken verschijnselen van hersen- en ruggemergslues, de
W. R. van \'t lumbaalvocht zeer dikivijls negatief".

Derhalve, de mogelijkheid, dat chemismen een rol spelen, is niet

-ocr page 155-

uitgesloten. In dit geval zou de naam: para-framboesia als aan-
duiding van een nieuw kuituur-syndroom overweging verdienen.

In de voorgaande bladzijden zijn bewijzen aangevoerd, dat
chemische prikkels het weerstandsvermogen verzwakken kunnen,
en inderdaad verzwakken, als men deze in overmaat toevoert, zelfs
snel, indien men deze giften parenteraal in het organisme invoert.
Dit geldt uiteraard ook bij syphilitici voor antisyphilitische mid-
delen.

Het feit, dat, sinds het gebruik der sterk werkende antiluetica
algemeen is geworden, het aantal als reinfectie\'s gediagnosti-
ceerde gevallen toenam, is eene onmiskenbare aanwijzing, dat die
middelen krachtig werken, en het weerstandsvermogen tegenover
infectie\'s aantasten.

Dat deze geneesmiddelen op het macroorganisme even sterk kun-
nen inwerken als op zijne parasieten wordt niet meer betwijfeld.

Mendes da Costa schreef hierover in de kortgeleden versche-
nen monographie:
„Salvarsan en verwante praeparaten" (Publi-
catie: Rijksinstituut voor pharmacotherapeutisch onderzoek 1922);
„Het salvarsan is een vergift, dat in bepaalde doses niet alleen den
parasiet, maar ook den gastheer doodt".

Deze uitlating mag worden aangehaald als bewijs, dat men zeer
wel een middel als nuttig kan erkennen en zijne toepassing goed
genegen kan blijven, zonder daarom voor zijne schadelijkheid
onder bepaalde omstandigheden blind te zijn.

Van het zelfde inzicht getuigt Hoffmann (Schütz und Abioehr
des Körpers bei den Spirochaetenkrankheiten
1922) in zijne
bespreking der krachtige werking van de arsenikpraeparaten bij
eenige der meest bekende spirochaetosen: de natuurlijke immuni-
teit, die o.a. by den mensch na het doorstaan van recurrens ach-
terblijft, blijft bü de arteficieel (door 606) — genezen lijders, ach-
terwege, daar
de natuurlijke verhoudingen zijn vernietigd. Dat
men eene immuniteit, indien deze mocht bestaan, in hare natuur-
Hjke verhouding bü den gekultiveerden lueticus
niet zoeken moet,
ontging
Hoffmann niet, want hü schreef:

„Die mangelhafte Entwickelung von Schützkörpern ist in der
„That dasjenige, was die Syphilis ihren besonderen charakter ver-
„leiht",
zoo schrüft Hoffmann, „wie ein Blick auf die unbehan-
„delte
syphilis zeigt, die in Wirklichkeit allerdings für uns Aerzte
„eine fast unbekannte Thatsache ist, da wir alle unsern Erfahrun-
„gen von Fällen abgeleitet heben, die mehr oder weniger behan-
„delt waren".

Er ligt in deze woorden de erkenning, dat de onderzoekers, welke
in kuituurstreken bü meer of min geciviliseerde syphilitici hunne

-ocr page 156-

waarnemingen over het verloop der syphilis hebben ingesteld, in
de meest ongunstige omstandigheden voor de onpartijdige beoor-
deeling van het natuurlijk verloop dezer ziekte hebben verkeerd
en wel, omdat hunne proefpersonen altijd als meer of min thera-
peutisch beïnvloed, moeten worden beschouwd. Door deze erken-
ning is de uitspraak over de ongeneeslijkheid der onbehandelde,
natuurlijk verloopen lues aanvechtbaar geworden. Het recht den
lueticus het bezit van immuniteit zoo volstrekt te\' ontzeggen, ook
in het geval diens lues natuurlijk, m. a. w. chemisch onbeinvloed
verliep, is derhalve betwistbaar, gegrond als het is op een aan-
vechtbare basis van onderzoek.

Het is mogelijk, het is zelfs waarschijnlijk, dat deze immuniteit,
geloochend op grond van ervaringen opgedaan bü gekultiveerde
menschen en proefdieren in gevangenschap, in de zelfde verhou-
ding toeneemt, als de kunstmatige beïnvloeding der natuurHjke
vermogens in intensiteit afneemt; hoe ver deze vermogens reiken
moet in de vrüe natuur worden nagegaan.

De ideale behandeling, welke zich altüd heeft te bewegen in het
optimum der doseering, op niet te geringen afstand dus der beide
uitersten eener minimale of maximale therapie, kent slechts één
therapeutische dosis, als de juiste voor een bepaalde ziekte bü een
bepaald individu, en ééne ictus immunisatorius als doeltreffend.

Ehrlich zelve beschrüft dit in voor iedereen goed verstaan-
bare taal. O

„Es liegt der Casus faustus vor, das heiszt zur Heilung genügt
eine einzige Injektion einer dosis, die die Hälfte bis ein Drittel-
der Dosis tolerata beträgt".

Kan men door één ictus, met één enkele dosis van hoogstens de
helft der getolereerde niet slagen, is dus om genezing te bereiken
opvoering der in te voeren giften noodig, zoo noemt
Ehrlich zulk
een geval reeds
een„Casus dubius": „Die hierzu notwendige Dosis
nähert sich sehr der toxischen". Is het noodzakehjk naar nog hoo-
gere doses te grüpen, en het getal ingrepen op te voeren in geval-
len, waarbü de weerstand der parasieten deze in staat stelt om te
midden der hoog gestegen vergiftigingsgraad toch stand te hou-
den, dan hebben we den
„casus infaustus" voor ons.

Hieruit volgt, dat zoolang als tegenover de spirochaeta pallida,
de sterilisatio magna slechts bü uitzondering slaagt, de therapeut
ak
regel zal komen te staan voor niet-fauste, voor „dubieuse" en
„infauste" gevallen: de kans op overschrüdingder doseering, hetzü
naar beneden in nihilistische, of
naar boven in abolutistischê over-
drüving, is verre van denkbeeldig, zü is altüd aanwezig en zelfs
groot; in het laatste geval
dreigt het gevaar van provocatie.

\') Blz. 127. „Di© exporimentelle Chemotherapie der Spirillosen" Paul Ehr-
lich—Hata 1910.

-ocr page 157-

En nu komt Nonne, dien wel niemand beschuldigen zou van,
een ten aanzien der therapie onwelwillend standpunt te willen inne-
men, met een duidelijke waarschuwing aan ons adres, eene wap-
schuwing, welke men hem, een man van zijn wetenschappelijke
beteekenis, niet euvel zal duiden. O

„Meine Herren, die Provokation verstöszt meines Erachtens
„gegen das Prinzip des Quieta non movere. Wir wissen niemals
„vorher, wie die individuelle Disposition des Individuums zu
„Liquorveränderungen bezw. zum Reagieren auf spezifische The-
„rapie ist. Wir wissen, dasz die Salvarsan-infusion schwere Symp-
„tome, die wir als lues cerebralis bezeichnen müssen, hervorrufen
„kann, und wir wissen andererseits, dasz zieh solche Fälle zuweilen
„nicht wieder zurückbilden; deswegen rate ich in solchen Fällen":
„Hands off!". „Die Nackensläge sieht auch hier weniger der Syphi-
„lidologe als der Neurologe, und deswegen erlauben Sie mir wohl
„diese Mahnung".

Ernstige twijfel, over het gevaar der provocatie, door Nonne
in 1922 tot uiting gekomen, had mij ook in Indië bevangen; deze
werd in
1921, toen ik nog onbekend was met den stand en de vor-
deringen van dit vraagstuk in EUROPA, door mij in den PREANGER
te berde gebracht.

Wij kunnen alleen staat maken op een meer of min ^latuurlijk
verloop
der syphilis, zoo was toen mijn gedachtengang, bij syphi-
litici, wier
mentaliteit zich verzet tegen provoceerende handelingen
of behandeling, met andere woorden de medicus moet, wil hij in
staat zijn om juiste indrukken omtrent den ernst der syphilis als
volksziekte in de tropen op te vangen, niet exploreeren onder een
kleine geselecteerde massa van geciviliseerden, maar onder nog
vrij natuurlijk levende rassen, stammen of groepen; ik kon toen
reeds tot steun aan mijn opvatting, wijzen op de verschillende mor-
biditeit van den orthodoxen en den geciviliseerden oosterling. Dat
dit zelfde reeds door anderen, onze antipoden in
Europa, kon
worden opgemerkt, pleit voor de juistheid der in
Indië gedane
observatie en de hieruit getrokken consequentie\'s.

Ik zal ten bewijze hiervan, melding maken van het artikel van
Hauptmann, dat eenige maanden geleden in de Klin. Wochen-
schrift, in October 1922, onder den titel van
„Biologische Probleme
auf dem Gebiete der Nervensyphilis"
is versehenen. Wij moeten bij
onbehandelde luetici exploreeren zoo zegt hij:

„Schönfeldt\'s Hinweis auf die stärkeren Liquorveränderungen
„bei behandelten Fällen verdient insofern besondere Beachtung,
„als
zur Lösung biologischer Fragen einmal nur auf der therapeu-
tisch nicht beeinfluszte Organismus
herangezogen werden darf".

\') Congres Hamburg d. Deutschen Dermat. Gesellschaft 1922.

-ocr page 158-

Daarenboven wil Hauptmann, evenals Nonne, Boecke, Lesser,
Max Joseph, Mendes da Costa, Hermans
, en anderen dit nu
willen, door toepassing eener mildere therapie de natuurlijke
afweervermogens van het luetisch geïnfecteerd organisme sparen,
ten einde deze vermogens meer en beter, ten voordeele der biolo-
gische weerstand te kunnen uitbuiten. Dit is eveneens geheel in
overeenstemming met mijne ondervinding in de tropen getuige
mijn uitgesproken twijfel over het nut eener „schablonenhafte",
onindividueele therapie, en mijn vrees voor benadeeling der gezond-
heid door het voldoen aan te radicale neigingen van chemiesatie.

Tot hiertoe bestaat er derhalve in de uitspraken, zoo juist
genoemd, van
Nonne en Hauptmann, en mijne ondervinding als
practisch arts, in stede van de gewone controverse, groote éénstem-
migheid.

Verderop schijnen onze wegen te divergeeren.

Het schijnt mij, alsof Hauptmann en Nonne te spoedig halt
houden, want, zoo zeggen zij beiden, aan ons practici, syphilido-
logen en algemeene praktijk doende artsen, wij zijn degenen, die
ten aanzien der prophylaxis der parasyphilis de beslissing in
handen hebben.

„Die syphilidologen werden meines Erachtens noch mehr als
„bisher
individuell behandeln müssen, indem die natürlichen
„Abwehrvorgänge des Organismus respektiert, ausgenützt werden,
„und
nicht etwa gar ihnen entgegengearbeitet wird. Nur das heiszi
„Prophylaxe der Metalues treiben".

In overeenkomstigen zin stelde Hermans zijn opstel over „Nieu-
were inzichten der Luestherapie" (Gen. T. v. N. I. blz. 629—1922)
samen, en richtte daarin een aanval uitsluitend op de therapie, de
specifica en de therapeuten, welke aanval, al kon zij door het gezag
van
Gennerich krachtig worden ondersteund, éénzijdig gericht
bleef op: chemotherapie, dus op therapie.

Ik vrees, dat deze eenzijdigheid niet strookt met de werkelijk-
heid; immers niet uitsluitend de chemismen onzer antiluetische
geneesmiddelen, maar die van alle soorten van geneesmiddelen
grijpen het organisme aan.

Aangezien voor het gebruik van al deze chemicaliën zeker niet
de syphilidologen alléén aansprakelijk te stellen zijn, kan de ge-
brekkige prophylaxis der parasyphilis ook niet louter aan de syphi-
lidologen worden verweten.

Hoevele geneesmiddelen worden niet gebruikt, zonder voorkennis
zelfs, van arts of apotheker; hoe ontzettend verbreid, èn in de
breedte èn in de diepte is niet de toepassing van genotmiddelen;
hoe sluipen niet in de industriegebieden in allerlei vorm bedrijfs-
chemismen in onze atmosfeer en tot in ons organisme binnen: deze
hebben alle invloed op het weerstandsvermogen van het gestel,

-ocr page 159-

dus op het verloop der syphilis in de constitutie. Het gaat m.i. der-
halve evenmin aan, om voor het kwaadaardig verloop der syphilis
uitsluitend den syphilidoloog verantwoordelijk te stellen, als om —
bijvoorbeeld in het leger, waarin alcoholisme en andere ismen
chronisch provoceeren, — alléén het arsenicalisme, als het gevaar-
lijke chemisme aan den schandpaal te slaan.

Men moet daarom m.i. verder gaan dan Hermann,
Hauptmann, Nonne, Gennerich, Hermans
e.a., en de waarschu-
wing richten aan allen, leeken en deskundigen die, met chemismen
in intieme en geregelde aanraking komen. Want het gevaar schuilt
voor den een in het chininisme verbonden met opiumisme, voor
een ander in alcoholisme, nicotinisme met arsenicalisme, en weer
voor een ander in cafeïnisme, salicylisme plus emetinisme; en, daar
men tevoren, althans nu nog niet zeggen kan, door de groote indi-
vidueel verschillende weerstand, daarbij de zoo uiteenloopende
electieve werking der giften, bij wien wel en bij wien niet, door
welk chemisme wel en door welk niet, ziekte al dan niet zal kun-
nen opgewekt worden,
zij men op zijn hoede voor den onbeken-
den, doch
onmiskenbaar grooten invloed van alle chemismen.

Ik heb mü voorgesteld in het laatste deel van dit hoofdstuk
eenige exacte gegevens, aan publicatie\'s van andere klinici ont-
leend, tezamen met eene enkele persoonHjke ervaring kort geleden
opgedaan, büeen te voegen tot eene aparte bespreking, die, al zou
deze ons misschien een enkele maal in eene korte herhaling doen
vervallen, in staat zal stellen zich een oordeel te vormen, over het
innige
verband, dat er bestaat, en ook buiten West-Europa is te
constateeren, tusschen
verstedelijking civilisatie en parasyphi-
lis (atie),
door hoofdzakelijke bemiddeling der chemiesatie.

Vóór dat we verder gaan, kan het nuttig zün, in een korte terug-
blik het in dit hoofdstuk behandelde te overzien.

Chemismen, hebben een grooten invloed op het verloop der
syphilis; de oplossing van het syphilis-parasyphilis-vraagstuk
werd in
West-Europa vertraagd, verzwaard, als gevolg van die
vele chemismen, tevens in stede van benaderd, telkens verder ver-
schoven door het opstapelen van chemisch product op product;
deze verkleinden niet, doch vergrootten de nadeelige factoren, van
invloed op de morbiditeit; daarmede namen de kansen op het ont-
staan der parasyphilis toe, daardoor daalden de kansen op het
ontdekken der oorzakelüke factoren van gewicht in de pathogene-
tische ontwikkeling der dementie paralytica.

Zoek buiten Europa, was het besluit.

-ocr page 160-

§ 4. PARASYPHILIS WORDT VEROORZAAKT DOOR
CHEMIESATIE EN SYPHILISATIE.

Indien wij huiten West-Europa naar den factor X. exploreeren
gaan hebben we ons wel te wachten niet in dezelfde fouten te
ve^allen, die de oplossing m de kultuurlanden vertroebelden

Men kan tegenwoordig, sinds de verbetering der verkeers-
industrie, het Europeesche vasteland ver achter zich laten, en toch
nog
midden in een door de Europeesche kuituur doortrokken
atmosfeer en milieu verkeeren. Het is zelfs mogelijk geworden
om in een oostersch land, te midden van eene overwegend getinte
of gebruinde bevolking, van de laatste
voortbrengselen der mo-
derne kuituur
zich niets te laten ontglippen. Of de mensch al dan
met opstaat tegen, of in dezen kultuurstroom medegaat, of mee-
psleurd wordt hangt af van zijn geestesgesteldheid, zijne levens-
houding, van zijn
mentaliteit.

Men kan, om bij een bekend cosmopolitisch land even te blijven
stilstaan m
Egypte niet meer aan de kleur der huid van iemand
beoordeelen, of hij een primitief, een vrij natuurlijk leven leidend
individu, dan wel een geciviliseerd, gekultiveerd mensch is, omdat
in die geheele streek moderne kuituurmachten zoo overheerschend
zijn geworden, dat practisch gesproken, bijna geen persoon, hij zij
donker of hoogblond, daaraan meer ontkomen kan.

Deze mentaliteit, van gewicht voor doen en laten tijdens welziin
en onwel-zijn, derhalve bij de analyse van den staat der volks-
gezondheid, een zeker met te verwaarloozen factor, is evenmin
bij den oosterling, hoe afwijkend ook in karakter van den wester-
ling, onvatbaar voor aanhoudenden druk. Hü moge in het intiemste
van zün verborgen ik, zün ras niet verloochenen, hü
moet zich
aan de veranderde vormen en eischen züner samenleving
aan-
passen ot
zich uit de voeten maken, zoodra de aandrang der nieu-
we prikT^ls
hem de baas dreigt te worden. De vlucht in de een-
zaamheid IS schoon, maar moeilük, voor velen onmogehjk; dus Wj
blijft, zich uiterhjk wüzigend, om zich in de gewüzigde uitwendige
omstandigheden wat beter te kunnen handhaven.

Deze aanpassing aan de nieuwe kuituur vereischt voor hem geen
volstrekte kennis dezer kuituur. Dit ware mogehjk onontbeerUjk
het verwerven van déze kennis namelük, indien de oosterling den
tijd kreeg om zich in den geest dier kuituur in te werken. Om

-ocr page 161-

zich evenwel te kunnen aanpassen aan uitwendige sociale eischen
is veel minder tijd noodig, èn volstrekt géén kennis.

Keus is er voor hem dus niet: hij gaat doen wat, naar zijne
oppervlakkige meening, alle westerlingen doen, en probeert een
zeker deel van dezen te imiteeren; hij eet, drinkt, handelt en be-
handelt, exciteert en narcotiseert zich overmatig, en brengt zich
op deze wijze in opvallend korten tijd
in evenwicht met zijn nieuwe
omg^ing.
Althans dat meent hij.

Hij werpt zich, zooals ik in Indië kon gadeslaan, op de produc-
ten uit den vreemde;
onder deze nemen chemische producten een
zeer belangrijke plaats in. De werking dezer stoffen duidde ik
aan met chemiesatie; hierover nu het volgende:

Men kan in menige behandeling van het probleem der para-
syphilis, of der paralyse, de stelling vinden:

Syphilis is de oorzaak der paralyse, want er is een overal aan-
toonbaar parallelisme bij deze twee ziekten: waar weinig lues is,
is weinig paralyse; en, waar geen lues is, is geen paralyse.

In milieux, waar lues sporadisch voorkomt — de Joden in Rus -
land, vóór den oorlog; de „Quackers" in Amerika; de geestelijken
in
West-Europa — is inderdaad paralyse zeer zeldzaam. Daaren-
tegen komt bij militairen, kellners, handelsreizigers, machinisten,
prostituée\'s enz., bij welke lues frequent is, paralyse veelvuldiger
voor. Deze voorbeelden golden terecht als krachtige argumenten;
slechts had men met de gewrongen verklaring moeite, indien ter
sprake werd gebracht, waarom zoo weinig luetici paralyse kregen,
en waarom bij de endemische lues bij zoo menig oostersch ras, de
sporadische paralyse was opgevallen. O

Obersteiner redt zich uit de eerste moeilijkheid door gebruik
te maken van het volgende beeld. Het verloop der lues stelle men
zich voor als het gaan over een lange en smalle brug, die over een
afgrond voert; de meeste luetici zullen die brug weten te passee-
ren, maar een enkele valt er af, deze krijgt paralyse. Het beeld is
zeker juist, maar licht den sluier over het raadsel niet op.

Waarom valt juist die man en kunnen de anderen doorloopen?,
zoo zou men toch willen vragen.

Naar mijne meening vallen slechts zij in den afgrond, die, hoven
de limiet van hun reserve^ hoven vermogens en weerstand uit, ge-
intoxiceerd zijn.

Huidskleur, ras, sexe en leeftijd doen daarbij wel ter zake, maar
den doorslag geeft de mate van vergiftiging van het gestel.

Men heeft zich daarop beijverd om aan te toonen, dat paralyse bij Oosterscho
rassen ook voorKwam, en is daarin geslaagd, in de onder cultuur gebrachte
landen.

H. Obersteiner „Die Progressive fllgemeine Paralyse"\' — 1908, 2e druK

-ocr page 162-

Er zijn voor deze stelling voldoende argumenten aan te voeren,
in kracht zeker niet achterstaand bij die, welke den oorzakelijken
samenhang der lues en paralues vaststellen. Een parallel is er tus-
schen paralues en chemiesatie ook ; zij is m.i. nog treffender, want,
kan men nog steeds streken aanwijzen, (buiten de kuituur) waar
lues inheemsch is en paralues zich schuil houdt, er is geen terrein,
waar paralues merkbaar werd en chemiesatie ontbrak, of, waar
chemiesatie inheemsch, en paralues niet merkbaar wordt.

Men vrage naar voorbeelden van paralues, of van paralyse in
chemisch onbeïnvloede volken, landen, steden, beroepen, enz. ; men
zal zich steeds moeten vergenoegen met, of verwezen worden naar
negatieve uitkomsten.

Men zoeke in eene samenleving, waarin chemismen nog spaar-
zaam ingeburgerd zijn, en zal dan zéér sporadisch paralyse, tabes,
enz., kunnen ontdekken.

Men exploreere in kuituurcentra, waarin de chemiesatie niet
of bijna niet ontbreekt, waarin zij haar aanwezigheid overal of
bijna overal manifesteert, men zal, zonder dat daarnaar met bijzon-
der groote inspanning behoeft te worden gevorscht, paralytici
op straat, in de kroeg, in het bordeel, in de gevangenis, en
natuurlijk ook in het ziekenhuis, of op de sectietafel tegenkomen;
in deze laatst genoemde omstandigheden is het „ontdekken" van
paralytici geen kunst meer.

Dat de chemiesatie als oorzakelijke factor in weinig gevallen
met zekerheid is uit te sluiten, en in de meeste gevallen met stel-
ligheid is aan te toonen moge uit
\'t volgende blijken.

In 1906 gaf MONGéRI in zijn „Contribution a l\'étude de l\'étiologie
de la Paralysie générale," de mededeeling, dat te
Constantinopel,
waar syphilis onder de geheele bevolking zeer verbreid is, paralyse
zich voordeed alléén onder de moderne, gealcoholiseerde Turksche
luetici ; doch afwezig bleef onder de orthodoxe gesyphiliseerde Tur-
ken. MONGéRi is, daar hij aanhanger was der exclusieve syphilis-
theorie, een onverdacht en onpartijdig getuige ten gunste der che-
miesatietheorie.

Van de Fransche auteurs, die over hunne ervaring onder de
volksstammen in
Noord-Afrika (Tunis, Algiers, Marokko)
hebben vermeld, noem ik er maar één, RéGis (Précis de Psychia-
trie,
1909). Hij wijst met grooten nadruk op het feit, dat paralyse
„n\'existe pas dans les campagnes et que son apparition chez
l\'Arabe demande la réunion des deux grands causes signalée\'s par
Kraft Ebing: 1. syphilisation ; 2. civilisation." Hij, zoowel als
andere schrijvers over dit zelfde onderwerp laten niet na er op
te wijzen, wat de hoofdzaak is in dit proces der „civilisation":
;,raugmentation progressive du nombre des tabétiques et para-

-ocr page 163-

lytiques à mesure que les habitudes d\'alcoholisme se répandent
parmi les indigènes."

Tijdens de discussie\'s over „la Maladie de Bayle" — Parijs 1922
— gaf
Belarmino Rodriquez eenige bijzonderheden over
het voorkomen van paralyse onder de manlijke en vrouvi^elijke be-
volking van
Barcelona; hij voerde deze aan als argument
tegen de hypothese van een luetisch neurotroop virus. De vrouv^en
van zijn land leiden een ingetogen leven, het voorkomen van
eene luetische infectie predisponeert haar niet voor parasyphilis;
onder 1000 vrouwelijke krankzinnigen was het aantal paraliticae
„presque nul." Maar paralytisch werd een deel der mannen, die
in de steden leefden, tot de liberale groepen en mechanische am-
bachten behoorden: „les artistes, les employé\'s officiels ou par-
ticulier de bureaux, les mécaniciens par exemple," die zich civili-
seerden, „qui mènent
une vie très civilisée dans le sens psychia-
trique du mot"!

Het zijn, zooals we zien, dezelfde groepen, die opzettelijk en sterk
aan chemische prikkels zich blootstellen, of onopzettelijk onder-
hevig zijn, die intiem zijn met genot-, bedrijfs- en geneesmiddelen.
Als er veel syphilis is onder de mannen van
barcelona brengen
zij deze syphilisatie ook onder hunne vrouwen, maar de chemie-
satie houden de mannen voor zich zelve, daarom krijgen zij wel, en
gene géén paralyse.

Gesteld, men zou een streek op aarde moeten noemen, die het
meest aan de volgende voorwaarden beantwoordde: maritieme
basis, door vele oorlogsschepen verdedigde poort van Noord en
West naar het Oosten en Zuiden; strategisch belangrijke sterkte,
ter bescherming van een kanaal voor de groote vaart, havens,
kolendepôts, groot-verkeer, wereldhandel, verkeersindustrie ; ver-
zamelplaats voor een groot aantal heterogeen geaarde elementen
uit alle kultuurlanden der wereld ; woonplaats van een conglomeraat
van secten, stammen, rassen van de grenzen van drie wereld-
deelen; broeiende atmosfeer, door eene schier babylonische ver-
warring van nationaliteiten ; land vol monumenten van historische
vermaardheid eener
verloren gegane kuituur, welker verborgen
restanten men opgraaft; land met vele talen, veelsoortige levens-
wijze; het
sodom en Gomorrah onzer dagen; een jong rijk, met
een oud verleden, een donker heden, en een gevaarlijke toekomst!
Men noemt dan:
Egypte; Port-Saïd, Cairo. In zulk een streek,
waar Oost en West elkaar ontmoeten, leven allen een intens geprik-
keld leven.

Indien ergens op aarde chemismen een kans krygen om in het
groot
verwoestingen, zonder aanzien van het ras, bij blank en bruin
aan te richten, dan is het in Egypte ! Hier is gebruik en misbruik

-ocr page 164-

haast bij allen, hier is chemiesatie op groote schaal, hier moet
veel dementia paralytica zijn.

Men leest zelden over kultuurziekten in landen als deze; — even-
wel — op het laatste congres over dementia paralytica te
Parijs in
1922, maakte Aug. Marie wereldkundig, dat in de laatste 15 jaren
alleen in het gesticht te
CaïRO, meer dan 600 gevallen van paralyse
onder Egyptenaren, Perzen, Turken, Soudaneezen, Berbereezen,
etc., allen zoogenaamd „Indigènes", waren opgenomen geworden.
Hij sprak zelfs van een duizendtal inlandsche paralytici! Hij zei
er bij, dat er buiten de gestichten, zelfs buiten de steden nog vele
paralytici waren, die zich aan de herkenning der medische politie
nog wel wisten te onttrekken, en wij trekken dit niet meer in twij-
fel, nu wij weten, dat praktisch gesproken niet alleen de steden en
de kanaalzone, doch geheel
Egypte onder kidtuur is gebracht.

Geheel Egypte staat reeds lang in het teeken der chemiesatie ;
het land is daarom, wat zijn paralyse betreft alle oostersche
landen vooruit. Het streeft wat kultuurziekten betreft, mettertijd
het westen voorbij.

Zoo erg als in Egypte is het in Britsgh-Indië nog niet. Wel
vindt
Overbeck Wright er reeds meer paralyse onder „Inlanders"
dan zijn voorgangers konden ontdekken, maar hij erkent, dat er
nog teekenende verschillen zijn tusschen de frequentie onder uit-
en onder inheemschen, en riep tijdens het debat over deze kv^^estie
te
Parijs (Centenaire de Bayle, 1922) de „oostersche rasimmu-
niteit" te hulp, om deze verschillen te verklaren:

„Ma propre opinion concernant l\'incidence de la P. G. parmi
„les Indiens est que les Orientaux possèdent une sorte d\'im-
„munité partielle contre les ravages du spirochaeta pallida,
„et que cet état contribue à la diminuation des plus graves
„symptômes de la maladie, bien que la syphilis soit toujours
„aussi répandue, problabement plus qu\'en Europe."

Duidelijker is hij echter in zijn boek „Lunacy in India," in 1921
verschenen, waarin hij aan den grooten invloed van chemische fac-
toren, chinine, alcohol, opium, enz., een belangrijke plaats in de
pathogenese der psychose\'s inruimt. Zeker, allerminst zou men de
twee gevallen van inlandsche paralytici, die hij in dat boek
beschrijft, als voorbeelden van door de stadskultuur onbeïnvloede
natuurmenschen willen beschouwen, ten minste de eene had zich
als onderofficier bij de politie te veel aan de prostitutie gelegen
laten liggen, en de tweede, ook in de hoofdstad
Calcutta, had
aan de universiteit voor leeraar gestudeerd, en v/as gechristiani-
seerd geworden. Dat beide personen met civilisatie in nauwe aan-
raking waren, is zeker; dat althans een van hen zich ook aan
chemiesatie heeft blootgesteld is zeer waarschijnlijk, al spreekt

-ocr page 165-

OvERBECK Wright hierover niet; dit valt op, daar hü naast de
treponeraa een anderen aetiologischen factor wel erkent.

„In the light of the present-day knowledge, if the general
„view be correct, then there must be some
secondary
„aetiological factor, as yet unkown to us, in the production
„of this disease,
for syphilis is as rife in India as anywhere",
zegt hü.

Deze factor is m. i. de chemiesatie.

Gaan wü na, in welke streken in Nederlandsch-Indiê de
paralyse in den laatsten tüd veelvuldiger tot uiting kwam, dan
trekt onze opmerkzaamheid allereerst
Atjeh.

Van Loon ziet in dit land, waarheen hü in 1920 met de regee-
ringsopdracht ter psychiatrische verkenning was heengezonden,
omdat het volk en het bestuur zich over de toenemende gevallen
van krankzinnigheid hadden beklaagd, in zeer korten tüd (eenige
Weken) een groot getal dementieën, waaronder
„25 dementia para-
lytica, lues cerebri etc., en 3 waarschünHjkheidsdiagnosen," wat
voor
Indië opmerkelük veel is.

In de vorige hoofdstukken is deze psychotische endemie reeds
uitvoerig besproken, zoodat op de markante bü zonderheden van
dat verslag („Het Krankzinnigenvraagstuk in
Atjeh." — Meded.
B. G. D. 1920) niet nogmaals behoeft te worden ingegaan. Slechts
wil ik hier op deze eene omstandigheid wüzen, die op het ontstaan
der paralyse in dat land van invloed geweest is: de chemiesatie.

„Misschien zal de alcohol," zoo schreef van Loon, misschien
„zal de alcohol, ondanks de Islam hier nog bükomen, — want nu
„reeds wordt in enkele deelen en
onder de maatschappelijk hooge
„bevolkingsgroepen flink gedronken
— terwijl de opim.m nog tal-
„rijke slachtoffers maakt:
menig gegoed Atjeher geeft eiken dag
„tientallen guldens uit voor z\'n opiumgebruik alleen."

De waarneming van van Loon is juist; mocht hü op inlichtin-
gen van derden zün afgegaan, dan bhjkt hü uitstekend te zün
ingelicht. Immers de cüfers van het gemiddeld gebruik per hoofd
der bevolking bHjken in dit gewest hooger dan op
Java en in den
Preanger. (Zie einde van het eerste hoofdstuk). Het Atjehsche
volk heeft zich overvloedig aan genotprikkels o\\?ergegeven, en
mocht zich bovendien in eene ruime distributie van chemicaliën,
zooals chinine, aspirine, joodkali, salvarsan, enz., enz., verheugen.
De aanwüzingen hierover vindt men in bovengenoemd verslag, en
in een mededeeling van den Officier van Gezondheid
Samuels, over
de gretige aftrek, die züne chemicaliën gedurende züne tournée\'s
door
Atjeh, onder de Atjehers vonden. (Gen. T. v. N.-I., 1917).

Bovendien staat het groot getal officieel ingestelde poliklinie-

-ocr page 166-

ken O ter kostelooze verstrekking van geneesmiddelen voor het
volk ons borg, dat in
Atjeh meer dan in overige gewesten van
Indië chemische producten worden verstrekt en gebruikt.

Zoeken wij naar teekenen, dat pacificatie (na militairisatie) ver-
antwoordelijk is voor \'t ontstaan van chemismen en van kultuur-
ziekten, zoo vindt men hiervan een sprekend voorbeeld in de
bevolking der landen, die den overgang vormen van
West-Europa
naar het nabije oosten, in Bosnië en Herzegowina.

Glück Sr. en Jr. hebben jaren lang onder het Bosnische volk
gewerkt, zij vonden er de syphilis endemisch, ook onder de boeren-
bevolking, maar vóór den grooten oorlog was deze lues goedaardig,
d. w. z, congenitale lues, lues der inwendige organen èn paralues
kwamen praktisch gesproken niet voor. Het beeld dezer lues is
na den oorlog, zoo zeide
Glück, ongunstig veranderd. (Verhandl.
d. Deutschen dermatol. Gesellschaft, Hamburg, 1922):

„Insbesondere auffallend ist die Häufung ganz communer
„hereditärer Fälle im Gegensatz zu ihrem früheren Fehlen
derselben bei der bäuerlichen Bevölkerung. Die Tabes und
\'„Paralyse werden wohl erst später ihren Einzug halten!"

„Die im Krieg von Mannern und Frauen auf genitalem
„wege akquirierte Syphilis demonstiert uns mit der Sicher-
„heit eines Experimentes die klinischen Unterschiede in der
„Verlauf eines gewöhnlichen und einer endemischen Syphilis-
falles."

Bij "de laatste discussie\'s over dit netelige punt sprak niemand
twijfel uit over de betrouwbaarheid der uitkomsten dier medici.
Trouwens reeds in
1895 steunde Hirschl met zijne opvatting over
het ontstaan der paralyse op het voorkomen in
West-EUROPA, en
op het ontbreken der paralyse in het gesyphiliseerde
Bosnië. (Die
Aetiologie der Progressieven Paralyse, — Jahrb. f. Psych.
1895).

De lues, zei hij, was in dat land nog niet rijp genoeg, nog niet
zoo rijp als in
West-Europa, waar zij door de matrozen van
Columbus of de soldaten van Karel VIII geïmporteerd, voldoende
tijd voor „evolutie" tot paralues zou hebben gehad.

De bewijzen voor die opvatting zijn moeilijk meer te leveren.
Hebben evenwel bovengenoemde legerscharen en matrozen behalve
syphilis ook een schat van vreemde producten geïmporteerd, dan
zou ook door dit laatste de kiem gelegd zijn voor de „evolutie tot
parasyphilis. Welke vormen de lues kan aannemen, leeren ons de
berichten uit
Nieuw-Guinea, waar de import van moderne che-
mismen niet zoo lang geleden met de intrede der nieuwe kultuur-
area is aangevangen.

Meer dan 70, volgens de aan mij gerichte missive van den Gouverneur van
Atjeh d.d. 28 Nov. 1921.

-ocr page 167-

Het is mogelijk, dat syphilis een zekeren tijd behoeft om te
rijpen. In verdacht korten tijd zyn echter de menschen gerijpt,
in
Solo, Batavia, Atjeh, in Calcutta, Egypte, en in Bosnië voor
Paralues. Dat kan op zoo groote schaal en in korten tijd alleen de
moderne chemiesatie bewerkstelligen.

Het was nadat ik onder de bevolking van den Preanger in
meerdere richtingen had geexploreerd, dat ik sterk onder den
mdruk kwarn van het belang van de factor: chemiesatie. Op ver-
schillende wijzen trachtte ik na te gaan, in hoeverre zekere feiten
ermede in tegenspraak, of in overeenstemming waren te brengen.
In milieux, waarin de chemiesatie bijna nul was, bleek mij de
paralues bijna nul; omgekeerd namen met de chemismen ook de
verschijnselen van
kultuurziekten en parasyphilis toe.

Van chemische middelen bedient men zich in het leger, waar het
alcoholisme wel het meest bekende, doch volstrekt niet het eenige
isme is, wel opvallend veel; ik veronderstelde, dat in deze kunst-
matige samenleving, waarin beter dan in de burgermaatschappij
controle op de morbiditeit uitgeoefend wordt, bewijzen te vinden
moeten zijn van het nadeel, m. a. w. de ongunstigen invloed op de
morbiditeit, door chemismen teweeggebracht. Ik deelde in 1921
mijn vermoeden mede aan den geneeskundigen staf van het Ned.-
Indische leger, onder leiding van Generaal
Neeb op het Departe-
ment van Oorlog te
Bandoeng zetelend.

Over eenigen tyd zouden in het Verslag van den Militair-Ge-
neeskundigen Dienst in
Nederlandsch-Indië over 1920 meerdere
gegevens worden gepubliceerd, die met betrekking tot de door mij
ter sprake gebrachte vragen van belang zouden zijn, maar dit
verslag kon in zijn geheel nog niet ter beschikking worden gesteld;
men kon mij wel eenige cijfers verstrekken over de afkeuringen
wegens syphilis in de laatste tien jaren en de afgeloopen drie
kwartalen van het laatste jaar
1921. Ik maak hiervan een dank-
baar gebruik, en laat deze gegevens hier volgen:

Het aantal afkeuringen wegens syphilis steeg sinds 1910 bij
Europeanen en bij „Inlanders", en bereikte bij beide groepen in
1921 eene tevoren ongekende hoogte.

Van de 244 afgekeurde Europeanen, waren in 1910 5 % (12),
van de 868 afgekeurde „Inlanders" 1 % (11) voor syphilis afge-
keurd.

Het gemiddelde der afkeuringen voor syphilis van af 1910 tot
en met 1920 was voor de Europeanen 4.1 % en voor de „Inlan-
ders" 1.1 %, welke procentage\'s in 1921 waren opgeloopen respec-
tievelijk tot 12 % en 4 %, dus tot bijna 3 en 4 maal zoo groote
hoogte.

Syphilis als zoodanig is, zooals iedereen weet, geen reden tot
afkeuring voor den dienst; het motief hiertoe wordt alleen gele-

-ocr page 168-

verd door de bijzondere, de ongeneeslijke, meestal de nerveuse
vorm der syphilis, lues cerebri, lues spinalis, of parasyphilis.

In het laatste jaar zijn maal zooveel Europeanen, en 4 maal
zooveel „Inlanders" voor syphilis afgekeurd dan tien jaren gele-
den. Het moet de aandacht trekken, dat de inheemschen aan hun
verleden, wat het gunstig verloop der lues onder hen betreft,
ontrouw worden, zelfs eene betrekkelijk grootere toename vertoo-
nen dan de Europeanen. Verdere gevolgtrekkingen meen ik uit
deze mededeeling niet te mogen maken; de publicatie van het
belangrijke verslag zal daartoe later misschien nog gelegenheid
kunnen geven.

Intusschen gaf deze korte mededeeling steun aan mijne ver-
moedens.

In 1921 deed ik het verzoek aan de officieren van gezondheid
van het groote militair hospitaal te
Tjimahi, om mij in de gelegen-
heid te stellen met hen samen te komen, ten einde hen een over-
zicht te geven van eenige gevolgtrekkingen uit mijn onderzoek van
het burgerelement
verkregen, met het doel eene discussie over
het belangrijke
paralues-vraagstuk uit te lokken. Met groote
erkentelijkheid memoreer ik, dat een aantal collegae bereidwillig
genoeg waren mij die gelegenheid te verschaffen.

Het is een wel bekend feit, dat het aan zorg voor de zieken
in het Indische leger zeker niet ontbreekt, en de vpzor-
ging, die de civiele geneesheeren aan de zieken uit de
burger-samenleving kunnen geven, daarbij vergeleken zich
niet meten kan. In het bijzonder is de antiluetische be-
handelingstechniek in de groote garnizoenshospitalen, zooals die
te
Tjimahi, op de hoogte van haar tijd, terwijl die in de civiele
ziekenhuizen nog al eens bij haar tijd ten achter is. Bevoegde en
wetenschappelijke critiek op mijne onderstelling, dat door inten-
sieve chemiesatie de morbiditeit der „Inlanders" in het algemeen
neiging vertoont omhoog te gaan, en in het bijzonder met betrek-
king tot svphilis, de parasyphilis onder „Inlanders" toeneemt, kon
ik derhalve van mijne collegae uit
Tjimahi tegemoet zien. Hierin
werd ik niet teleurgesteld. Tot steun van mijne persoonlijke erva-
ring kon ik mij toen beroepen op een pas verschenen buitenlandsch
werk, dat voor
indië en mijne opponenten nieuw, mij juist in
handen kwam; deze studie ontleende haar waarde aan de bewer-
king van een groot Europeesch materiaal door
Gennerich, autori-
teit op het gebied van:
„die Syphilis des Zentralnerve7isysterns".
Dit werk is in 1921 verschenen.

Al slaagde\'ik er toen niet in allen tot mijn standpunt over te
halen, ik behield den indruk uit de gevoerde besprekingen en de
geleverde critiek, dat mijne opponenten, ten aanzien der waardee-
ring der intensieve antiluetische chemiesatie niet zoover van mij

-ocr page 169-

afstonden, als het scheen. Eene bevestiging hiervan meen ik nu
te zien in de recente publicatie van
Hermans, die ik straks nader
zal bespreken.

Verder zoekend naar gegevens buiten den Preanger, en buiten
de krankzinnigengestichten van
Buitenzorg en Lawang, kwam ik
terecht in
Midden-Java bij Engelhard, psychiater-leider van het
kort geleden ingestelde doorgangshuis voor inlandsche krankzin-
nigen te
Solo.

In deze hoofdstad van het Sultansland domineeren de inland-
sche hoven, ambtelijke luister en het bestuursgezag van den resi-
dent ; industrie, kantoren, en een paar hotels maken de plaats tot
het centrum van het gewest. Het land is voor het grootste deel
laag gelegen, de welvaart onder de bevolking is veel minder groot
dan in den
Preanger, de bevolkingsdichtheid is iets grooter dan
in de
preanger-regentschappen, Landbouw en veeteelt zijn er
niet meer de eenigste middelen van bestaan der bevolking; het
bekendst zijn wel de suikerindustrie, batikkerij, en fijne smeed-
kunst. Men krijgt het beste een denkbeeld van de verschillende
mate van uitheemsche concentratie door de verhouding tusschen
het getal in- en uitheemschen in het geheele gewest, stad en om-
meland, en de eigenlijke city te
solo te vergelijken. In het geheele
complex van het sultanaat bevinden zich procents ge wij ze minder
vreemdelingen dan in geheel
Nederland, namelijk slechts %•
(1.029.792 „Inlanders", 5003 Europeanen, 12.823 Chineezen, 800
Arabieren, 78 andere Vreemde Oosterlingen),

In stad en voorsteden, het zoogenaamde „district Kota Soera-
Karta
", wat wij misschien met ons begrip van groote landelijke
gemeente nog het meest benaderen, is de vestiging van uitheem-
schen 20 maal grooter dan in de provincie, namelijk 10 % van het
zielental is van buitenlandsche nationaliteit (97.591 „Inlanders",
1985 Europeanen, 6968 Chineezen, 753 Arabieren, 55 andere
Vreemde Oosterlingen).

Nog duidelijker spreekt de bezetting der binnenstad „onderdis-
trict
Kota Soerakarta", „city", van de ras-menging; hier is het
procentage vreemdelingen tot 18.9 % gestegen, alzoo bijna 2 maal
zoo groot als in het district en bijna 40 maal zoo groot als in het
gewest.

Dat chemiesatie onder Europeanen, Chineezen, Arabieren, Klin-
galeezen enz. ingeworteld en gewoon is, behoeft niet meer te wor-
den betoogd; dat de invloed op den „Inlander" toeneemt, naar
mate hü dichter en meer in aanraking staat met den buitenlander,
is duideHjk; dat een dier gevolgen is vooruitgang der chemiesatie
van den „Inlander", ligt voor de hand; dat achteruitgang van
diens gezondheidstoestand hiermede gepaard gaat, moet nu wor-
den aangetoond.

Toen ik in den aanvang van 1922 Engelhard in de hoofdplaats

-ocr page 170-

van So\'erakarta (Solo is de korte naam) bezocht, vroeg ik hem
om bij zijne gevallen van inlandsche paralytici te willen nagaan,
ten eerste of deze stedelingen waren, ten tweede of zij uit gecivi-
liseerde milieux voortkwamen, en ten derde of in hunne antece-
denten ook één of meer chemismen nog konden worden opge-
spoord, en mij zoo mogelijk hierover gegevens te verschaffen.
Medio 1922 ontving ik eenige gegevens, welke ik hier zal kunnen
vermelden, nadat
Engelhard mij een dezer dagen daartoe heeft
gemachtigd. Ongetwijfeld zal hij zelve uitvoeriger op deze belang-
rijke zaak ingaan, welk voornemen in zijn proefschrift reeds is
aangekondigd.

Engelhard nam van 1 Augustus 1919 tot 1 Januari 1922 op
98 mannen en 78 vrouwen, waaronder aan „onmiskenbare para-
lyse (klinisch beeld en alle 4 reactie\'s in bloed en lumbaalvocht
positief)
12 mannen en 2 vrouwen".

Een dier vrouwen was een zuster van een der manlijke para-
lytici. Alle gevallen, op 2 na, waren afkomstig uit de hoofdstad
Solo. Geen enkele dezer gevallen kwam uit het landbouwend
beroep; allen waren in een meer of min geciviliseerd beroep werk-
zaam geweest: (met uitzondering van een van onbekende herkomst,
zwervend, en volslagen dement, in de stad, op straat aangetroffen):
politieagent, machinist op een stoomwals, pachter van een
Javaansch pandhuis, goudsmid, loopknecht bij den Soenan, stroot-
jesverkooper, \') kleermaker, mandoer O bij de irrigatie, en 2
batikkers.

Vijf van de 12 mannen gebruikten nu en dan tjioe, waarvan 1
ook straf opium (ƒ 2.50 per dag). Geen van de vrouwen gebruik-
ten alcohol of opium, schreef
Engelhard.

Een bewijs in den geest van het laboratoriumexperiment ligt
in deze gevallen van
Engelhard niet opgesloten; dat er eene vin-
gerwijzing in ligt tot verder onderzoek voornamelijk in de richting
der chemische antecedenten — men vergeve deze terminologie —
der paraluetici schijnt vast te staan, althans vind ik
Engelhard
bereid aan de civilisatie èn aan de vergiften een rol toe te kennen,
die de frequentie der parasyphilis mede bepaalt.

De aanwijzingen, die men bij een enkel individu, bij volslagen
paralytici nu eenmaal zoo moeilijk meer met zekerheid vaststellen
kan, kunnen met meer succes worden gezocht in de vergelijking
van groote bevolkingsgroepen, van de kultuurziekten, èn van de
chemismen, die er inheemsch zijn geworden. Aan zulke aanwijzin-
gen ontbreekt het in
Solo niet.

Cijfers over het gemiddeld gebruik van alcohol staan
niet ter mijner beschikking, doch anderen zullen daarover wel

strootjes: een soort sigaret.
\') mandoer: opzichter.

-ocr page 171-

nauwkeurige mededeelingen kunnen doen. Dat genotmiddelen er
sterk inheemsch zijn, hiervan geven de jaarverslagen der
Opiumregie doorslaande bewijzen, want het debiet steeg tot 1920
m het vorstenland
Soerakarta elk jaar, het gemiddeld gebruik
per hoofd der bevolking was er zeer hoog, kon haast wedijveren
met dat van
Batavia, Atjeh, Oost-Sumatra, en was zeer, zeer
veel hooger dan in den
Preanger.

De gezondheidstoestand is niet zoo ongunstig als in de noorde-
lijke kuststreken van
Java, maar niet zoo goed als in den Prean-
ger
. Mogelijk is het gebruik van kwakzalversmiddelen, en
spécialité\'s, die in de bioscopen zoo gemakkelijk worden geadver-
teerd, mede een bron van door chemisch misbruik ontstaand
slepend letsel. Dat bovendien bedrijfschemismen een niet denk-
beeldigen soms nadeeligen factor vormen, volgt m. i. uit het feit,
dat op een betrekkelijk klein getal paralytici reeds twee batikkers
voorkomen.

Batavia, daarop wees van Gorkom reeds een tiental jaren
geleden in zijn welsprekend en uitnemend gedocumenteerd plei-
dooi voor de instelling van een organieken gezondheidsdienst in
die gemeente („Ongezond Batavia"), heeft in de „city" en voor-
steden
Tandjong-Priok, Weltevreden en Meester-Cornelis
eene cosmopilitische bevolking, met een zeer ongunstigen gezond-
heidstoestand. Voor de bijzonderheden mag ik naar de verslagen
van den gezondheidsdienst verwijzen. Dat de verhouding van het
zielental der uitheemschen, tot dat der inheemschen nog sterker
in de richting der eerste is verschoven dan in
Soerakarta, kan
blijken uit de cijfers, die ik in het eerste hoofdstuk mededeelde.
Het gebruik van genot-, bedrijfs- en geneesmiddelen is in dit kui-
tuurcentrum ook onder de „Inlanders" reeds verder gevorderd dan
in het binnenland van
Java, en het bergland van den Preanger;
de civilisatie bereikt hier, in aanmerking genomen, dat wü in een
afgelegen oostersch land zün, een vrü hoogen trap; de chemiesatie
drmgt m alle volkslagen diep door. Er is groot-handel, groot-
verkeer, industrie, leger en vloot, er zün in het klein eenige dier
voorwaarden aanwezig, die men in noordehjke en westelüke rich-
ting, büvoorbeeld in
Singapore, Colombo, Calcutta, Saigon,
Port-Saïd, Caïro, Tunis, Marokko
en Barcelona aanwezig vindt\'.

De chemische kuituur is in Batavia nog vrü jong, maar zü is er
reeds voldoende „geëvolutioneerd," om parasyphilis manifest te
doen worden;
van Loon\'s publicatie\'s bewüzen dit. („Acute ver-
wardheden in Nederlandsch-Indië", Gen. T. v. N.-I. 1922; en het
„Verslag van den
B. G. D. in Nederlandsch-Indië over 19^", blz
52).

Wü vinden daarin een „novum," namelük behalve een ontstellend
groot aantal „luetische psychosen" reeds 28 gevallen van „demen-

-ocr page 172-

tia paralytica en lues cerebri" in één jaar tijds in het Doorgangs-
huis voor Krankzinnigen te
Batavia door van Loon opgenomen.
Dit pleit niet tegen, doch voor mijne veronderstelling, dat chemi-
satie een onmisbare voorwaarde is voor het ontstaan der paralyse.

Ter staving van den invloed, dien chemisatie op den weerstand
van het organisme heeft, mag ik niet nalaten te wijzen op de
recente publicatie van
Heemans: „Nieuwere inzichten der lues-
therapie",
in een der laatste afleveringen van het Geneeskundig
Tijdschrift voor
Nederlandsch-Indië (1922) opgenomen.
Heemans grondt zijn oordeel op eene ruime ervaring van het ver-
loop der syphilis onder uit- en inheemsche militairen, en burgers
uit de particuliere praktijk, en beschikt over de resultaten van een
dertigduizendtal salvarsaninjectie\'s (te
Tjimahi 250 salvarsan-
injectie\'s per week).

Naar zijne meening wordt „het geheele verloop van de syphilis
niet alleen in zijn regelmaat geheel gewijzigd, maar verschijnt het
ook vaak met een zoo versneld tempo,
dat men er angstig va7i
wordt".
„Zonder den minsten twijfel", zoo zegt hij, „voeren wij

door onze therapie tal van gevallen............... over in hersen- of

metalues".

„Deze verwijten zijn," naar zijne meening, „onder twee hoofd-
„groepen thuis te brengen: het groote aantal intoxicatie\'s vaak met
„doodelijken afloop bij patiënten, die met salvarsan behandeld wer-
„den. Het nu in vergroot aantal optreden van gevallen van hersen-
„lues en een versneld verloop van het luetisch proces in dien zin,
„dat het tertiaire stadium aanmerkelijk vroeger optreedt."

„De oplossing van het vraagstuk der luestherapie ligt naar mijne
„meening — schrijft
Hermans — „in weerwil van de ontzaglijke
„vinding van
Ehrlich—Hata niet op den chemischen weg, dien
„wij hebben ingeslagen. Trouwens de chemotherapie begint het
„over de geheele medische linie af te leggen."

Men ziet, dat ook hierin eene bevestiging ligt van de gegrond-
heid van mijn vermoeden, waarin ik aanleiding vond om in
1921
aan Neeb gegevens over het verloop der syphilis onder militairen
te vragen. (Zie blz.
151).

Hierop moet Hermans hebben gedoeld, toen hij in bovengenoem-
de publicatie als mijne meening vermeldde, dat „de Inlander geen
metalues krijgt zoolang zijn lichaam niet onder den invloed staat
van onze moderne gecompliceerde chemische producten, onder
welke het salvarsan dan een hoofdrol speelt".

Ik zou hierbij een enkele opmerking willen maken.

In den aanval, door Hermans op de specifieke antiluetische
arseniktherapie gedaan, speelt zeker het salvarsan een hoofdrol,

1) Zie blz. 152, laatste alinea.

-ocr page 173-

het is inderdaad een der meest moderne gecompliceerde chemische
verbindingen, die wij kennen. Maar, we weten allen, dat er reeds
lang paralyse was, vóórdat deze stof(fen) algemeen goed was
(waren) geworden; het is derhalve onmogelijk om het salvarsan
in de aansprakelijkheid voor het ontstaan der paralyse een hoofd-
rol te laten vervullen. Een andere kwestie is, of door de reusachtige
aanmaak, reclame, verkoop en \'t verbruik van deze stof (f en) de
kansen op systematische provocatie, (zie
Ehrlich, Nonne, Haupt-
mann
, blz. 127), en daardoor op progressieve uitbreiding der
paralues ook onder „Inlanders" niet veel grooter zijn geworden.
Stellig is dit het geval.

Evenwel, naar mijne meening mogen wij bij de verkenningen,
die de tropenartsen op dit gebied hebben in te stellen, niet stil
staan bij, noch ons blind staren op één speciaal gift, en moet in
het bijzonder in onze critiek op chemische geneesmiddelen met
voorzichtigheid worden opgetreden.

Er is geweest een vinnige strijd tegen het mercurialisme, die,
omdat de anti-mercurialisten te veel wilden bewijzen, en eenzijdig
georiënteerd waren, op niets uitliep; het zou wederom niet van
een zelfde soort verblinding zijn vrij te pleiten, indien we nu uit-
sluitend en alleen het arsenicahsme gingen bestrijden,...... en de

andere ismen onbeperkt lieten voortwoekeren.

Het is van den beginne af aan mijne bedoeling geweest, niet
één chemisme in het bijzonder, maar de chemiesatie in het alge-
meen en in het bijzonder de schadelijke genot-chemismen in het
middelpunt van ons onderzoek te plaatsen. Indien er in de bestrij-
ding van bepaalde chemismen aan eenige den voorrang om drin-
gende redenen moest worden verleend, zoo zouden eerst de schade-
lijke prikkels, zooals
alcohol en opium ten behoeve van den „Inlan-
der" moeten worden beheerscht. Deze laatste provoceeren chronisch
en progressief, daarin ligt m. i. hun grootste gevaar voor den
op zulk eene vergiftiging niet voorbereiden, door gebrek aan kui-
tuur-kennis weerloozen „Inlander".

Over het alcoholisme, en de andere ismen, spreekt Hermans met
geen enkel woord.

Aangezien voor het ongunstig verloop der syphilis niet
alleen het salvarsanisme, maar evenzoo het alcoholisme, nicoti-
nisme, opiumisme, morphinisme, emetinisme, chininisme, jodisme,
salicylisme, enz. enz., aansprakelijk zijn, en salvarsan nog het beste
geneesmiddel is dat
wij hebben, schynt my zijn aanval hoofdzake-
lijk op dit middel gericht, het goede doel voorbij te streven.

Zie voren: de aanval van Hermann drie kwart eeuw geleden op de kwik-
therapie.

-ocr page 174-

Dit proefschrift was zoover gevorderd, dat het kon worden
opgeleverd, toen het gelukkig toeval wilde, dat een nieuw werk
over dit zelfde thema handelend mij in handen kwam.

„La Syphilis arabe" (Maroc, Algérie, Tunise) par le Dr. G.
Lacapère, Médecin de Saint-Lazare, Ancien Chef de Clinique à
l\'Hôpital Saint-Louis, Conseiller médical technique du Maroc (Der-
mato-syphiligraphe), Paris, Doin, 1928 —.

De verhandeling gaat over Fransch-Africa, doch zij is in enkele
opzichten op
Nederlandsch-Indië toepasselijk, wijl de erin ge-
schetste toestanden met die, welke wij in en buiten den
Preanger
aantroffen, punten van gelijkenis vertoonen.

Om aan de strekking van LADAPèRE\'s conclusie\'s niets te kort
te doen, citeer ik zoo uitvoerig mogelijk diens eigen woorden.

„Quelques-uns ont voulu attribuer la naissance des lésions ner-
„veuses à l\'affinité de variétés spéciales de tréponénes pour l\'axe
„cérébro-spinal. Cette hypothèse, basée sur quelques observations
„curieuses de syphilis nerveuses contractées a la même source,
„est nettement contredite par les observations que j\'ai faites au
„Maroc. J\'ai eu à plusieurs reprises occasion de constater, chez des
„Européens contaminés par des indigènes, des accidents nerveux
„précoces. Le Dr. Leredde a fait la même observation. D\'autre
„part, l\'existence de syphilis et de parasyphilis nerveuses chez des
„indigènes contaminés par leurs compatriotes est un autre argu-
„ment contre cette opinion. Je me raillie donc avec Fournier à la
„theorie du terrain contre la théorie de la graine".

„On doit peu à peu renoncer à expliquer l\'immunité de tel ou
„tel système par une prédisposition appartenant à la race. A cette
„hypothèse qui n\'explique rien, surtout dans un peuple comme le
„peuple arabe, composé d\'une infinité de races très diverses doit
„se substituer
la recherche des conditions individuelles qui modi-
„fient l\'organisme
et donnent aux infections une orientation par-
„ticulière".

„On a vu par ce qui précède que je considère la syphilis indi-
„gène comme intrinsiquement identique à la syphilis européenne."

„En un mot, ce sont les dispositions individuelles qui règlent
„l\'évolution de la syphilis, comme l\'ont affirmé Ricord, Jullien,
„Fournier".

„On peut donc conclure que, par elle-même, la graine syphili-
„tique n\'a pas d\'influence sur la gravité de l\'infection. Cette gra-
„vité dépend uniquement des tares frappant l\'individu contaminé;
„le mot de Ricord est toujours vrai: (Chacun fait sa vérole)".

-ocr page 175-

„......... chez l\'Européen, le traitement vient interrompre leur

„évolution et empêche leur transformation d\'un type dans
„l\'autre".

„La syphilis que nous voyons chez l\'Arabe, c\'est donc la syphilis
„française du moyen âge,
ceUe qui existait avant la généralisa^
„tion des méthodes thérapeutiques
introduites en Europe vers la
„fin du XVe siècle, une syphilis que bien peu de documents nous
„permettent de soupçonner".

Le tabès et la paralysie générale existent, mais se pncontrent
presque exclusivement dans les grandes villes oiî le
mélange de la
population indigène
et de la population européene est intime.

„Le tabétique dont Scherb rapporte l\'historié, cuisinier et fac-
„totum d\'un agitateur célèbre, avait partagé toutes les orgies et
„toutes les tribulations de son maître."

„11 était adonné au vin, à l\'absinthe, à l\'opium, au haschich et
„au tabac, mais avec une prédilection pour le vin et l\'absinthe".

„Le tabès d\'apparation récente dans l\'Afrique du Nord, est
„actuellement cantonné
dans les grandes villes de la côte et sa
„fréquence
parait augmenter sensiblement chez les indigènes
„depuis quelques années."

„Le surmenage vénérien est la seule forme de fatique qui me-

„nace l\'Arabe........., mais pourquoi chex ces individus dont la

„moelle est ainsi régulièrement traumatisée, le tabès demeure —
„t\'il assez rare? C\'est que le tabès, affection chronique, sclé-
„reuse demande une autre condition préparante que l\'abus des
„plaisirs Véneriens".

„Parmi les localisations nerveuses de la syphilis, l\'alcoolisme
„choisit".

„Presque toutes les observations d\'indigènes atteints de tabès ou
„de paralysie générale qui ont été publiées prouvent que les mala-
„des étaient
imprégnés d\'alcool".

„La paralysie générale était absolument inconnue chez les indi-
„gènes il y a quelques années."

„Cependant, depuis quelques années, la paralysie générale a fait
„son apparition chez les indigènes de l\'Afrique du Nord et le
„nombre des cas a lentement
augmenté".

„On les rencontre en effet presque exclusivement sur la côte
„Nord de l\'Algérie et à Tunis,
dxms les grandes cités qui ont été
„les premières occupées par les
Européens".

-ocr page 176-

„II est vraisemblable que cette zone s\'élargira malgré les soins
,,que nous mettons à généraliser
les méthodes de traitement et
„que le nombre et la gravité des syphilis nerveuses croîtront à
„mesure que l\'étendra sur l\'Afrique du Nord
la civilisation
„européenne"..........

Er is eene soms niet te onderdrukken neiging, waaraan de beste
onderzoeker wel eens bezwijkt, om de uitkomsten van zijn onder-
zoek te generaliseeren, deze te betrekken op een groot terrein, op
uitgebreide gemeenschappen, zelfs op gebieden, waarop door de
totaal verschillende omstandigheden, geene gevolgtrekkingen
mogen worden gemaakt.

Aan deze verleiding weet LACAPèRE weerstand te bieden

Hij erkent het bestaan der parasyphilis onder de oostersche, z.g.
inlandsche rassen, wijst er met nadruk op, dat deze parasyphilis
tot nu toe begrensd bleef tot enkele, onder westersche kuituur
gebrachte, sterk beïnvloede haarden, en stelt
den voortgang der
inheemsche paralyse afhankelijk van den vooruitgang der uitheem-
sche materieele kuituur!
Dien voortgang constateert hij in de
steden, onder de alcoholisten.

Vatten we kort het behandelde samen;

Ik meen aannemelijk te hebben gemaakt, dat de factor X ver-
scholen ligt in de werking der chemismen.

I. Met behulp van deze veronderstelling is men in staat eene
verklaring te geven, van :

de hooge morbiditeit der uitheemschen in kuituurstreken;
de lagere morbiditeit der inheemschen, buiten die kuituurin-
vloeden levend;

het ongunstig verloop der syphilis bij geciviliseerden, het
gunstig verloop der — (zelfde) — syphilis bij ongecivili-
seerden;

het optreden van parasyphilis, en de toename hiervan bü
stedelingen, geciviliseerde beroepen enz.-; het ontbreken of
zeldzame der parasyphilis bü natuurvolkeren en natuurHjk
levende groepen, standen of beroepen;

het ter kennis komen van gevallen van syphilis, en de pro-
gressie in de frequentie dezer ziekte onder de gekultiveerde
in-, en uitheemschen, burgers en militairen in de
Preanger-
Regentschappen; het sporadische van deze aandoening onder
de ongeciviliseerde Soendaneezen, de oorspronkeüjke bewo-
ners van
Priangan;

de voortdurende mislukkingen, hoe lang reeds?! van elke
nieuwe doelbewuste poging om de uitbreiding der parasyphi-

-ocr page 177-

lis tegen te gaan, de paralyse te onderdrukken...... door nieu-
we chemiesatie;

het voortdurend gelukken van het niet bewuste pogen om
parasyphilis te vóórkomen.

II. In bovengenoemde veronderstelling ligt behalve meer dan
eene bruikbare stelling, reeds meer dan eene vingerwijzing,
voor verder onderzoek.

Bayle wees een eeuw geleden op den factor X. in de levens-
wijze.
Kraft Ebing, Fournier, deden dit opnieuw, ieder op
eigen wyze: „Zivilisation", „les excès du plaisir du viveur,
high life parisien", „Wine-women-worry".
Deze aanduidingen zijn m.i., of te ruim — dubbelzinnig —,
öf te eng — derhalve éénzijdig.

Chemiesatie sluit den geestelijken, beschavenden factor als
oorzaak van parasyphilis uit, omvat daarentegen niet een
enkel of een paar, maar alle chemismen: het materialisme der
moderne kuituur wordt erin aangeduid.

HL Er ligt in de veronderstelling ook eene prikkel, waarop
de hygiënist reageeren moet.

Er zijn tot nu toe bij het volk in den preanger weinig
gevallen van hersenverweeking vastgesteld, heel weinig ver-
geleken bij andere gewesten. Voorkomen is beter dan gene-
zen; het is derhalve zaak, den Soendanees bij zyn tot nu toe
doeltreffende preventie op zijn weg, ter bescherming teg-en
parasyphilitische ziekten, geene kunstmatige beletselen op te
werpen.

Beter zou het zijn van den Soendanees af te kijken, van hem
te leeren, hoe hij zich zelve en de zijnen tegen degeneratie van
het centrale zenuwstelsel vrijwaart.

De prophylaxis tegen paralues en paralyse is bij den primi-
tieven Soendanees in goede handen. Dit klinkt voor ons wel
paradoxaal, maar voor hem is \'t een gewoon uitvloeisel van
den natuurlijken loop der dingen.

-ocr page 178-

SLOTBESCHOUWING.

In de voorgaande beschouwingen meen ik te hebben aangetoond,
dat
bij de Soendaneezen in den Preanger parasyphilitische ziekten
zich praktisch gesproken niet, of uitermate zelden voordoen,
terwijl
syphilis bij hen frequent is.

Daarnevens werd in het licht gesteld, dat het verloop der syphilis
bij den Soendanees in zijn land goedaardig is. Ik baseerde dit
oordeel op het schier algemeen ontbreken, althans zeer zeldzaam
ter kennis komen van de beruchte syphilitische ziekten der inwen-
dige organen, en van (para) O syphilitische ziekten op den bodem
van lues congenita.

In tegenstelling hiermede werd aangetoond het betrekkelijk on-
gunstig verloop der syphilis bij den Europeaan en den gekultiveer-
den „Inlander," bij wien bovengenoemde complicatie\'s zich in
ongeveer dezelfde verhouding en stijgende frequentie vertoonden
als bij de Europeanen in
West-Europa.

Ik heb aannemelijk gemaakt, dat „rasimmuniteit" niet ten gi-ond-
slag lag aan het gunstig verloop der syphilis bij den Soendanees;
doch diens persoonlijk bezit aan
natuurlijken weei-stand.

Ik gaf den uitslag van waarnemingen over de vatbaarheid voor
een ongunstig verloop der syphilis, welke „affiniteit" in korten
tijd voor weerstand in de plaats kon treden, mits het individu maar
in westersche richting zich oriënteerde.

De ontwikkeling, het bezit en het behoud van diens natuurlijk
weerstandsvermogen bleken afhankelijk van de sobere levenswijze,
het
gebrek aan weerstand vertoonde zich bij aanpassing aan de
westersche kuituur.

Op grond van mijne ervaring onder een aantal in- en uitheem-
schen, geestelijk zich inspannende, in stoffelijken zin echter sober
levende mannen en vrouwen, aarzel ik aan geestelijke factoren
eene te groote beteekenis toe te kennen voor het ontstaan der
paralues, der luetische ziekten der inwendige organen en der
vrucht; te meer, omdat ik deze complicatie\'s wèl zag ontstaan bij
geestelijke nuchtere, sobere individuen, die, psychische vermoeienis
stelselmatig ontweken, somatisch daarentegen zich aan stimulantia
onmatig overgaven,

juvenile paralyse.

-ocr page 179-

Dit drong mij om in het by zonder te analyseeren de stoffelijke
factoren,
als oorzaken van het gebrek aan natuurlijken weerstand
der gekultiveerde „Inlanders"; ik hoop er in te zijn geslaagd het
overwicht van het materieele element ook in het kultuurleven van
den
geciyiliseerden Soendanees, te hebben aangetoond.

Er is in de kuituur, in de civilisatie en in materialisatie zulk
een groeiend complex van oorzaken en voorwaarden, voor het ont-
staan van
kultuurziekten, dat wij voor de opstelling van dit
biologisch vraagstuk een voor de praktyk bruikbaren, wetenschap-
pelijk toelaatbaren grondslag niet ontberen kunnen. Ik heb mij,
ter benadering van de kern van het parasyphilis-probleem voor-
gesteld, dat
chemismen de veroorzakers waren, dat althans daarin
de
hoofdoorzaak, van het te voorschijn treden van kultuurziekten,
in casu van paralyse, lag. Dit is geheel in overeenstemming met
de werkelijkheid, waarin wij vaststelden, dat, hetgeen de „Inlan-
der" uit onze kuituur het allereerst assimileert, stof is.

Deze stof is in het chemische product.

In eene nieuwe formuleering is dit als volgt uitgedrukt: demen-
tia paralytica wordt veroorzaakt door chemiesatie en door
syphilisatie.

Op de vraag, of de voorgaande conclusie\'s, betrekking hebbend
op „het verloop der syphilis bij den Soendanees onder den invloed
der moderne kuituur," ook waarde hebben voor de beoordeeling
van het verloop van andere niet-syphilitische ziekten, kan ik, onder
voorbehoud bevestigend antwoorden. Er zijn geen redenen aan te
voeren, om, nu er zooveel pleit voor de ongunstige beïnvloeding
van het syphilis-verloop door chemiesatie, dezen factor bij andere
infectie\'s uit te sluiten; ik gaf enkele teekenen, die in deze richting
voor eenige infectie\'s inderdaad bewijzend zijn, het is evenwel
noodig dit onderzoek over een aantal ziekten uit te breiden, eer
verstrekkende en algemeene gevolgtrekkingen gemaakt kunnen
worden.

Mocht het voortgezet onderzoek, onverschillig waar, er in slagen,
om de agentia der chemiesatie als hoofdoorzaak der stijgende
morbiditeit in het algemeen en in onderdeden vast te stellen, zoo
ware het voor den hygiënist een dure plicht dezen factor met alle
kracht uit de ongekultiveerde landen te weren.

Niet anders dan onder exceptioneele omstandigheden zou dan
de hygiënist grijpen naar het zwaard van den chemotherapeut,
doch zelfs dan zou hij bij elke chemische bestrijding individuali-
seeren.

Voor het overige is chemiesatie de keerzijde der kuituur, in
strijd met \'t geen onze wetenschap leert en onze hygiëne wil.
Chemie levert de hulpmiddelen voor den therapeut, de voor be-
handeling onmisbare instrumenten. Maar chemiesatie blijve de
doodsvijand van den hygiënist: chemismen provoceeren ziekten,

-ocr page 180-

welke op haar beurt tot voortgaande chemiesatie aanleiding geven
waardoor dus de noodlottige vicieuse cirkel in gang is gezet \'

Daarom zou de beste geneeskundige dienst in zijne pogingen\' tot
pzondmakmg van het volk blijvend falen, indien niet door zijne
hygiënisten aan moderne kultuur-chemismen paal en perk kon
worden gesteld.

Dat onze moderne kuituur zich inspant om naar \'t Oosten wijs-
heid te brengen, kracht aan den Oosterling terug te geven, en in het
primitieve bestaan dier rassen den grondslag voor schoonheid te
leggen, wie juicht dit niét toe?

Maar de chemismen leggen struikelblokken op dien weg.

fSZ

-ocr page 181-

Hoogtekaart v/h Gewest
Schaal 1

Preanger-Regentschappen.
: 700.000

1. Soemedang . .

457 M. b. I.

12. Tjihea ....

250 M. b. I.

2. Tasikmalaja. .

360

13. Boewah doea .

250

3. Bandjar . . .

40

14. Balckambang .

190

4. Tomo ....

40

15. Sindanglaja . .

1100

5. Tandjoengsarie

854

16. Soekaboemie .

607

6. Bandoeng . .

714

17. Karangtengah .

450

7. Pengalengan .

1400

18. Bantargadoeng

200

S. Garoet ....

712

19. Wijnkoopsbaai

3

9. Tjikadjang . .

1316

20. Tjilaoet eureun.

4

10. Tjimahi. . . .

754

21. Panandaran . .

3

11. Tjiandjoer . .

443

22. Tjiamis . , . .

80

-ocr page 182-

TOELICHTING BIJ DE KAART VAN HET GEWEST
„PREANGER-REGENTSCHAPPEN".

Ter inleiding diene in \'t kort \'t volgende:

Wie ziek en wie gezond is, laat den hygiënist volkomen koud, maar hij
maakt zich warm over het aantal zieke en gezonde personen, want het zijn
niet de individueele details, doch de algemeene en plaatselijke
gemiddelden
uit groote groepen van individuen, die hij als voorloopig hulpmiddel ter oriën-
tatie over den gezondheidstoestand wenscht, met de bedoeling daarop zijne
maatregelen te baseeren. De gemiddelde gezondheidstoestand kan in een be-
paalde streek, vergeleken bij het gemiddelde van het land, ongewoon gunstig
blijken, en ergens anders in een ander uitsterste vervallen, ongunstig zijn; in
beide gevallen behooren exceptioneele maatregelen te v/orden getroffen, in
het eerste geval dient minder, in het tv/eede geval meer hulp te worden ver-
leend, dan er gemiddeld noodig is.

Om zulk een vlotten gang van zaken mogelijk te maken, is het noodzakelijk,
dat de hygiënist de beschikking heeft over een aantal gegevens, door medische
steekproeven in de bevolking verzameld, waaruit de locale, regionaire en alge-
meene gemiddelden van den gezondheidstoestand voortkomen. Het is voor hem
zelve, zoowel als voor andere belangstellenden noodig, zich in die gegevens
snel
te kunnen oriënteeren. De metereoloog projecteert de gemiddelden der plaat-
selijke regenwaarnemingen op de kaart van het land, en geeft zoodoende ook
aan niet-physici een overziclitelijken, niettemin betrouwbaren indruk omtrent
de absolute vochtigheidsmaat in zekere streken. Door dc gemiddelde uitkom-
sten der steekproeven in de topographische landkaart in te teekenen, verze-
kert de hygiënist zich evenzoo van een op exacte opmetingen gebaseerde oriën-
tatie over den staat der volksgezondheid in het noorden, westen, zuiden en
oosten; in de laagte en hoogte; aan de kust of landwaarts in, in de vlakte of
op do helling, aan den licht- of schaduwkant, de luw- of loefzijde van het
gebergte.

Evenals de metereoloog begint met globale en vrij ruwe waarnemingen bij-
voorbeeld van den regenval, alvorens hy zich tot de subtielere metingen —
der schommelingen der temperatuur, relatieve vochtigheid, straling, druk, enz.
— over meer uitgestrekte gebieden laat overhalen, zal ook de hygiënist aan-
vangen met-de opname van den gemiddelden algemeenen gezondheidstoestand,
vóór speciale onderzoekingen over de morbiditeit — door dit of dat specifiek
agens veroorzaakt — in te stellen. Bovendien, in den algemeenen gezondheids-
toestand weerspiegelt zich reeds de specifieke morbiditeit. Is de algemeene
toestand gunstig, zoo kan men zich de moeite, de kosten en den tijd besparen
om naar bijzondere, op het algemeene welbevinden géén merkbaar storenden
invloed uitoefenende afwijkingen te exploreeren.

Inderdaad, al is het aantal steekproeven in den Preanger naar bijzondere
vormen der morbiditeit verricht betrekkelijk klein, uitgebreid over meei-dere
jaren en in groot aantal werden die proeven gedaan naar den algemeenen
gezondheidstoestand der bevolking. Gevolgtrekkingen zijn hieruit reeds met
zekerheid te maken.

Het is bewezen, dat in het algemeen, als regel het gemiddeld deficit aan
gezondheid naar de hoogte toe, afneemt, terwijl het surplus ook afneemt, doch
naar de laagte toe.

De hoogte (boven den zeespiegel) als zoodanig kan geen factor van gewicht
zijn; zij is een constante maat, zonder inhoud voor de meesten van ons, maar
voor den hygiënist krijgt deze lengtemaat v/el inhoud, omdat zij voor hem
de uitdrukking is van eene in zijne componenten voortdurend variabele, echter
als geheel genomen, \\\'Tij constante grootheid, ruw-we^ aangeduid met het
klimaat van de zoo hoog, of laag, of op gematigde hoogte gelegen streek.

-ocr page 183-

We zouden hiervan meer willen weten, meer weten we er niet van. We kennen
eigenlijk alleen de hoogte.

Het zal nog eenigen tijd een vrome wensch blijven, althans in Indië, die
samenwerking tusschen physici en biologen. Wat te betreuren is. Komt het er
nog eens toe, zoo zoude het gezamenlijk exploreeren alleen dan kans van sla-
gen bieden, indien de medicus, inziende, dat zijne hulpmiddelen voor het op-
meten der menschelijke gesteldheid zeer onvolmaakt zijn vergeleken by die
van den physicus voor de registratie der atmosferische gesteldheid, zich niet
liet verleiden om geringe, moeilijk waarneembare nuanceering in den gezond-
heidstoestand te toetsen aan zeer fijne exact-meetbare verschillen in hoogte,
temperatuur, vochtigheid enz., maar het van meet af aan er op aan lei, om
groote, dus ontwijfelbare verschillen in den gezondheidstoestand te ontdekken,
desnoods met groote physische sprongen in hoogte, temperatuur, enz.

Een kaart, die aan dit beginsel voldoet, vindt men hier gereproduceerd. De
hoogtelijnen gaan met sprongen van 100 M., omhoog, van af zeeniveau tot de
toppen der vulcanen, haast 3000 M. boven zee.

Door den Topographischen Dienst werden van 1871—1886 metingen in den
Preanger verricht, en deze in 1894 op een schaal van 1:100.000 in kaart ge-
bracht; hieraan ontleen ik mijne gegevens. Toen ik mijn kaart construeerde,
en met hulp van inlandsche teekenaren liet uitwerken, geschiedde dit als
volgt. Nadat de omtrek van het gewest getrokken was, werd als eerste hoogte-
lijn, die van één honderd meter b.z., aangegeven, vervolgens alles daarbinnen,
als ware er maar één plateau in het geheele gewest, met een nauw aan het wit
grenzende lichte kleur geverfd. Het wit stelde dus voor \'t niveau van 0—100
M. b.z., de lichte tint \'t eerste hoogtevlak van 100—200 M. b.z.

Vervolgens werd de tweede hoogtelijn van 200 M. b.z. uitgezet, en dit niveau
werd dus 2 X gekleurd, enz. enz. tot aan het hoogste punt iji den Preanger,
den top van den Gede. Men verkrijgt op deze wijze een wit grondvlak; hooger
op, bij elke honderd meter stijging telkens donkerder gekleurde niveaux. Op
deze kaart is derhalve alleen tot uitdrukking gebracht de hoogte; al het
andere is opzettelijk verwaarloosd.

Het merkwaardige is nu, dat deze kaart een zeer betrouwbaren indruk
geeft van, en een snelle oriëntatie toelaat in den gemiddelden algemeenen
gezondheidstoestand van het gewest, van een bepaald regentschap, van zekere
districten en onderdistricten, en plaatsen; beter en eerlijker dan eenige andere
bekende graphische voorstelling.

Met één oogopslag wijst de kaart aan, dat bijvoorbeeld het latente der ma-
laria in de stad
Bandoeng en omstreken, niet het gevolg kan zijn van goede
afvoer van het oppervlaktewater door helling van het terrein; Bandoeng ligt,
zooals men onmiddellijk constateert precies aan den rand van een vlakte,
een uitgestrekt moeras, dat aan alle kanten is afgesloten door bergketenen,
en waaruit het water slechts door ééne opening zijn weg nemen kan, westelijk,
en dan noordelijk naar het lagergelegen terrein, berucht wegens malaria. De
ongezonde
Tjiheavlakte communiceert, zooals de kaart bewijst, naar het zuiden
en zuidwesten met de Djampangs en de Wijnkoopsbaai, naar het noorden met
het malaria-rijke
Krawang, eene afdeeling van het gewest Batavia. Zonder ter
plaatse in \'t minst bekend te zijn, kan men uit de kaart onmiddellijk aflezen,
dat
Tjiamis en Bandjar, in het oosten van het gewest gelegen, ongezonde
plaatsen moeten zijn, want zij liggen ver van de bergen, aan den rand van
of in het zeeniveau; dit laatste staat meestal met moerassige bodem gelijk.

De kaart geeft uitsluitsel omtrent den gunstigen gezondheidstoestand der
hoofdsteden van de overige regentschappen, welke steden op een paar honderd
tot 700 M. b.z. zijn gelegen, aan den rand van uitgestrekte hoogteplateaux.
Men krijgt hieruit niet anders dan een verbijsterenden indruk van de goede
keuze der Soendaneezen in de plaatsing van hunne centra.

Indien ik tijd en gelegenheid had gehad, om op de zelfde wijze ook kaarten
te doen vervaardigen van de gewesten, die om den Preanger heen zijn gele-
gen, van
Bantam, Batavia, Cheribon en Banjoemas zou het verschil in ge-
middelde hoogte, of, wat naar mijne meening in het algemeen op hetzelfde
neerkomt, het verschil in gemiddelde gezondheidstoestand duidelijk opvallen.

-ocr page 184-

zelfs aan hen, die in West-Java nooit een voet hebben gezet: de laagvlakte
ovei-weegt bij deze gewesten boven de hoogvlakten.

Men behoeft niet meer verwonderd te vragen, waarom de Preanger geene
havens bezit, de kaart laat zien, waarom deze ontbreken.

Laten we veronderstellen, dat de hygiënist bij zijne exploratie\'s in Lembang,
hoog in de bergen een gemiddelden gezondheidstoestand opmeet, die niet be-
antwoordt aan den toestand, zooals deze op zoo gunstige hoogte als regel be-
staat, zoo is dit voor hem aanleiding om naar bijzondere factoren te zoeken,
die het evenwicht in abnormale ziekelijke richting verschuiven of verschoven
hebben, en zal hij, onverschillig of hij al dan niet de oorzaken weet op te
sporen, van deze plaatselijke verhooging der morbiditeit aanteekening maken
op deze kaart. Het zal hem, en zoo hij zijn taak overgeeft, zal het zijn opvol-
ger letterlijk in het oog vallen dat in onmiddellijke aansluiting aan het don-
kergekleurde, hooge en zware bergmassief, zulk een lichte (op ongezonde!
toestanden wijzende) vlek voorkomt, die eigenlijk alleen thuis behoort bü het
lagergelegene, vlakke kustland.

Als een medicus in Holland belangstelt in den gezondheidstoestand in Indië,
kan men diens interesse blyvend binden, door hem de mogelijkheid te geven
zich snel te oriënteeren. Bijvoorbeeld hij leest, dat de pest voor de poorten
van den Preanger staat; dit laat hem onverschillig, zoolang hij ;?iiet weet, waar
die poorten zijn. Deze kaart wijst hem die „portes d\'entrée". Hij heeft slechts
de bergpassen, of de diepe dalen en valleien op te zoeken, en hij is georiën-
teerd over de ingangen tot het gewest, van uit
Buitenzorg, Krawang, Poerwa-
karta, Cheribon, Koenüngan,

De pest was vóór twee jaar in Krawang, en droop weer af. Nu staat zij al
hooger en verder, in \'t regentschap Koeningan, van waaruit zij over Tjiamis,
Tasikmalaja, zelfs over Soemedang het hart van den Preanger ernstig be-
dreigt. Dat zij er eenmaal zal indringen is zeer waarschijnlijk. Deze kaart stelt
dan in de gelegenheid haar loop ook van uit een afstand bezien, te volgen.

Dit volgen kan zijn nut hebben, omdat het \'t verband tusschen de explosie\'s
der pest, plotseling in verspreide gebieden tegelijkertijd, of per continuitatem
ook aan den profane demonstreert.

Zoo verleidt deze graphische voorstelling tot menige beschouwing, in weten-
schappelijk opzicht interessant. Evenwel, en voornamelijk hierom gaf ik mij
veel moeite voor de samenstelling van deze kaart, de practische hygiënist kan
er een nuttig hulpmiddel in vinden om wegwijs te geraken, tevens hen, die in
den Preanger vreemdeling zijn, snel en betrouwbaar het oriënteeren mogelijk
te maken.

Meer behoeft er in dit korte bestek, mij toegestaan louter ter voorloopige
toelichting, niet van tê worden gezegd.

Van de kaart, die door haar formaat (3 M. bij 1.50 M.) zich niet gemak-
kelijk voor bestudeering van het gewest als geheel genomen leent (doch voor
een ingewijde onmisbaar is, om de kleine locale verschillen te volgen) liet ik
een cliché vervaardigen. Had het minitueus trekken van duizenden hoogtelij-
nen, en \'t kleuren der gecompliceerde hoogtevlakken van de vlijtige inlandsche
teekenaren te Bandoeng nog al wat tyd gevraagd, het maken van een cliché
voor de reproductie van dit verkleind formaat kostte bewonderenswaardig
weinig tyd, doch technisch uiteraard veel hoofdbrekens. (De Clichéfabriek
„Utrecht" slaagde met het laatste niettemin even voortreffelijk als de „Inlan-
ders" met het eerste).

Ik hoop, dat deze kleine afdruk de beschouwingen, welke in het eerste
hoofdstuk over de morbiditeit werden gegeven, voldoende zal kunnen aan-
vullen. Later zal ik gelegenheid vinden uitvoeriger op het gebruik van deze
kaart terug te komen.

-ocr page 185-

\'S-

- -\' - . - ; :: :
■ :
 "r

-.V.r.:.,

■m:.v-wg\'-........

\'■•îr-:

« ■ - f

■iiK^ .f-sagr-^

-, • \' O\'--: ^ iii^;-;;;; . r-■ \'

-T.,

• •- -. ■ - \'-\'j-. -w

-ocr page 186-

STELLINGEN.

I.

Het toenemend gebruik van stimulantia en narcotica, alcohol,
opium en andere middelen door „Inlanders", is lijnrecht in strijd
met de eischen der hygiëne.

II.

Voor de voorstelling, dat dementia paralytica onder, buiten den
invloed der moderne kuituur levende, „Inlanders" ook voorkomt,
is geen feitelijke basis.

III.

De huidarts wordt voor \'t beramen van middelen tegen de para-
syphilis te vroeg, de zenuwarts voor de afdoende bestrijding der
syphilis te laat in consult geroepen; op tijd komt alleen de niet ge-
specialiseerde huisdokter.

IV.

Het invoeren van chemische middelen in het organisme, bij wijze
van prophylaxis tegen syphilis, (
Wasserman, Levaditi) moet na-
deelig zijn.

V.

De behandeling van congenitale lues met injectie\'s van salvarsan,
door de groote fontanel heen direct in de sinus, schijnt door de
eenvoud der techniek aanbevelenswaard, doch is om hare gevaren
af te keuren.

-ocr page 187-

a. Verfijnde zorg voor den zuigeling is nadeelig voor de natuur-
lijke ontv;rikkeling van diens vermogens.

b. Zorg voor de lichamelijke opvoeding van den zuigeling is
voordeelig voor de ontwikkeling van zijn natuurlijke ver-
mogens.

c. Deze lichamelijke opvoeding vange onmiddelijk bij de ge-
boorte aan.

VIL

De „Inlander" wordt veel gemakkelijker geboren, en sterft veel
lichter dan de Europeaan; in beide gevallen is de „Inlander" in het
voordeel.

VUL

Er is verschil in risico en aansprakelijkheid bij moderne chemo-
therapie en chirurgische therapie.

„Der Chirurg arbeitet mit dem stählernen, der Chemotherapent
mit dem
chemischen Messer, womit er das Kranke vom Gesunden
trennt."

„Es ist klar, dasz ein Unterschied zwischen der therapeutischen
Moral des Internisten und des Chirurgen nicht bestehen kann."

(Paul Ehrlich. Die Chemotherapie der Spirillosen blz. 140. —
1910).

IX.

Men is in Indië van ambtelijke zijde begonnen met de opening
van sanatoria, als eerste stap op den weg ter bestrijding der tuber-
culose. Dit is ondoelmatig.

X.

»

Het tropisch leverabces ontstaat door chemiesatie en amoeben-
dysenterie. <

-ocr page 188-

De reeds talrijke malen, in de zoogenaamde „doodenvalleien"
op
Java, geconstateerde ernstige ongevallen worden veroorzaakt
door vergiftiging met kooldioxyde.

XII.

Het is niet waar, wat Flu opmerkt, dat „de voorrummste oor-
zaak, dat hooger boven den zeespiegel de malaria minder heftig

optreedt, stellig ligt in de helling van het bergterrein,...... enz."

— Flu —, Leerboek der Paras. Z. en der Hygiëne, blz. 149/11.

XIII.

Typhus kan bü de bepaling der miltindices van invloed zün; men
houde dus met de interpretatie hiermede rekening.

„Het is uitgesloten, dat typhus bü de bepaling der miltindices
van invloed zou zün op den uitslag, daar deze „Ujders meestal
bedlegerig zün, gedurende het stadium der miltzwelling".

— Flu —, Leerboek der Paras. Z. en der Hygiëne, blz. 168/11.

XIV.

Murias chinini werkt, mits parenteraal in voldoende hoeveelheid
ingebracht, krachtig antiluetisch.

XV.

De geneesheer behoeft tegenover zyn patiënten nooit onwaar-
heid te spreken; tegenover zenuwpatiënten mag hü het zelfs niet
doen.

-ocr page 189- -ocr page 190- -ocr page 191-

i\'M\'-:\'

m

i

m

4

/

-ocr page 192-

t (

-ocr page 193-