-ocr page 1-

BEKKENMETING EN HARE
kmNISGHE BETEEKENIS»

ht

M. L. MULLER-

-ocr page 2-

t I

-ocr page 3-

r

-ocr page 4- -ocr page 5-

BEKKENMETING EN HARE
KLINISCHE BETEEKENIS.

-ocr page 6-

Ph::

t.

• -. .. . >.

s

-ocr page 7-

BEKKENMETING EN HARE
KLINISCHE BETEEKENIS.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE
UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS Mr. J. C. NABER,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER RECHTSGELEERDHEID, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT, TEGEN DE BEDENKIN-
GEN VAN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE TE VERDEDIGEN OP DINSDAG
3 JULI 1923, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR.
DOOR

MAURITS LODEWIJK MULLER,

ARTS TE UTRECHT,
GEBOREN TE GOOR (O.)

ELECTRISCHE DRUKKERIJ L. E. BOSCH 6 ZOON - UTRECHT

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

IIIIIII 11 III III I III IIII ■ Ml ■ I Ml III I II II lil li lil I I la. •....,..

-ocr page 8-

■r. ■■ .

: ;

••AU

■ -W-V"

-ocr page 9-

AAN MIJNE VROUW

-ocr page 10-

/

B

K\'-

-ocr page 11-

In de veertien jaren, die mij, bij het verschijnen van
dit proefschrift, scheiden van een onbezorgd en gelukkig
studenten-bestaan, was ik ruimschoots in de gelegenheid
door de praktijk te ondervinden, van welk een groote
beteekenis het is, welke leermeesters men heeft gehad.

En dan vervidt mij een gevoel van dankbaarheid en
trots een leerling geweest te sijn der Utrechtsche Hooge-
school.

Want dankbaar hen ik voor al het goede, dat G ij, M ij n
Leermeesters, mij hebt willen medegeven op mijn
levensiveg; trotsch, omdat gij het speciaal waart, die mij
hebt ingewijd in de grondbeginselen der medische weten-
schap. Weest overtuigd, dat de herinnering aan den tijd,
waarin ik Uw leerling mocht zijn, steeds in mij zal
blijven voortleven als aan een tijdperk van onschatbare
waarde.

Hooggeleerde K o uw er, den dank, dien ik
U verschuldigd ben, kan ik moeilijk door woorden uiten.
Ik heb van U geleerd, hoe de liefde tot den mensch
in ons wakker maakt de zucht om te troosten, om te
genezen. Uw groote gaven van geest en hart, Uw
stalen werkkracht zullen mij voortdurend als voorbeeld
voor oogen staan; Uw sterke beginselen zullen mij, in
al mijn doen en laten, trouwe gidsen zijn.

Gij, mijn vrienden, weet, dat ik de vriendschap
steeds als een heilig goed heb beschouwd en dat ik de
warmte en de opvoedende kracht dezer vriendschap ten
allen tijde zal blijven waardeeren.

-ocr page 12-

t^j r

-ocr page 13-

INLEIDING.

Toen ik een aanvang maakte met de bestudeering van
de baring bij vernauwd bekken, aan de hand van het
materiaal der Utrechtsche kliniek, over de jaren 1899—
1920, had ik mij voor oogen gesteld, behalve enkele vraag-
stukken van algemeenen aard, vooral de therapeutische
maatregelen te bewerken, die noodig waren gebleken bij
deze baringen.

Afgezien nog van vergelijking met de resultaten der
velen, die hun gedachten over dit onderwerp hadden laten
gaan, zou het alleen reeds van belang zijn geweest voor
de werkwijze eener kliniek, een overzicht te verkrijgen
van de gevolgen van bepaalde ingrepen tegenover andere,
om zich te overtuigen of men de richting, die men had
ingeslagen, ook verder met een gerust hart zou kunnen
volgen.

Evenwel, bij het doorlezen van de zeer omvangrijke
litteratuur, ontstaan uit dit belangwekkende onderdeel
der verloskunde, stootte ik op zooveel meeningsverschil-
len omtrent de meest essentieele begrippen, waarop een
betrouwbare statistiek dient opgebouwd te worden en
bij het doorwerken der baringsgeschiedenissen doemden
herhaaldelijk zoo talrijke vraakstukken op, dat ik meende
in de allereerste plaats mijn aandacht te moeten wijden
aan het bekken zelf, namelijk aan de bekkenmeting en
de waarde hiervan, aan de indeeling in bekkensoorten
en nog enkele andere onderwerpen geheel buiten de
therapie gelegen.

Zoo is dit werk eigenlijk geworden een inleiding op

-ocr page 14-

datgene, wat ik mij oorspronkelijk als taak opgelegd had
en dan nog een geheel onvolkomen inleiding, daar om
verschillende redenen het onderzoek moest afgebroken
worden. Het is dus slechts een klein gedeelte van wat uit
het verzamelde materiaal kon geput worden.

Onderzocht had nog kunnen worden, zonder met de
therapie in contact te komen o.a. de abnormale ligging in
verband met primi- of pluripariteit, met bekkensoort en
grootte der conjugata vera; verder de duur der tijdperken
van de baring in verband met de grootte der conjugata
vera; de invloed van de bekkensoort of de grootte der
conjugata vera op het vroeg af loopen van het vruchtwater
en de gevolgen hiervan op de baring en het kraambed.
Ook de wijze van indaling bij de verschillende soorten
van bekkens had men kunnen toetsen aan de gangbare
meening.

En zelfs heb ik mij niet met alle soorten van abnormale
bekkens kunnen bezighouden, doch slechts met de in den
ingang vernauwde, waarbij het promontorium te bereiken
was; dat er dan nog vele en velerlei bekkens buiten be-
schouwing moesten vallen behoeft nauwelijks vermelding.
Verder was ik mij wel bewust, dat ik met dit onderzoek
niets nieuws leverde. Het was een herhaling van wat
zoovelen voor mij gedaan hadden; doch de veelvuldige,
vaak elkaar tegensprekende gevolgtrekkingen konden aan
kritiek onderworpen worden en mogelijk kon ik een
gering licht laten vallen op de struikelblokken, die zich
op den weg der statistiek over bekkenvernauwing kunnen
voordoen. Een poging om deze hindernissen geheel uit
den weg te ruimen zou echter een onbegonnen werk
geweest zijn.

De omvangrijke litteratuur, waarop ik zinspeelde, over
de veranderingen van het bekken en hare beteekenis voor
de baring, waarbij het bekken dan onderzocht werd bij de
levende vrouw, begint bij de eerste helft der achttiende
eeuw.

Tevoren was de klinische beteekenis van het vernauwde
bekken niet naar waarde geschat, alhoewel de behoefte
naar meer kennis van het menschelijk lichaam en de zucht
naar aanvulling van de leemten, die zich vooral op ^nato-

-ocr page 15-

misch gebied deden gevoelen — onder den invloed van
het humanise, dat in de zestiende eeuw zulk een groote
rol speelde en alle takken van wetenschap nieuw leven
inblies — ook de bekkenstudie onder de aandacht der
anatomen moest brengen, die uit den aard der zaak alleen
de skelet-bekkens konden beschrijven. Normale bekkens
meestal, waarvan goede afbeeldingen werden gemaakt,
zoowel van het geheele bekken als van de onderdeden
waaruit het was opgebouwd.

Zoo leverde Johann Günther von Ander-
nach (1487—1574) het eerst een wetenschappelijke
verhandeling over de bekkenbeenderen en beschreef
Andreas V e s a 1 i u s de banden van het bekken,
waarbij hij tevens de algemeene heerschende opvatting
bestreed, dat de bekkenbeenderen gedurende de baring uit
elkaar zouden wijken, welke meening nog lang in Frank-
rijk heeft gegolden, vooral omdat Abroise Paré
deze opvatting met kracht verdedigde en na hem Seve-
rin P i n e a u (de eerste beschrijver van een stekel-
bekken 1597) met zekerheid had vastgesteld, dat bij een
baring de schaambeenderen uit elkaar waren ge-

gaan. Om dit uiteenwijken te bevorderen stelde hij zelfs
voor de beweeglijkheid der beenderen grooter te maken
door wasschingen, baden en weekmakende smeersels.

Wel kende A r a n t i u s, leerling van V e s a 1 i u s, het
vernauwde bekken en begreep hij, dat dit bij de verlos-
sing tegenspoed moest geven, doch zijn beschouwingen
gingen verloren en zelfs in de zeventiende eeuw, toen
Frankrijk zijn beroemde verloskundigen voortbracht en
ook Nederland zich op verloskundig gebied niet onbetuigd
liet, moest het nog zeer lang duren voor de eerste be-
schrijving van het vernauwde bekken het licht mocht zien.
De eenige opmerking, die A^l a u r i c e a u maakt, in zijn
boek, wanneer hij over de bekkenveranderingen spreekt
is deze: „de oude barenden hebben een meer vaste ver-
binding van het os coccygis met het sacrum, bij hinkende
vrouwen zijn de beenderen, waar het hoofd voorbij moet,
misvormd." Zijn tijdgenoot Hendrik van Deven-
t e r, heeft een wereldvermaardheid gekregen als grond-
legger van de studie van het vernauwde bekken. Tevoren

-ocr page 16-

had Cornelis van Solingen in zijn „Manuale
Operatiën" reeds een goed boek met heldere barings-
geschiedenissen geschreven, doch het onderwerp der ver-
nauwde bekkens niet aangeroerd.

Van Deventer dan onderscheidde bekkens, die
al te groot, al te klein en al te plat zijn. Met een al te
klein bekken bedoelde hij een zoodanig, dat „in sijn ge-
heele ronte te naauw is", het platte bekken is in„ sijn
holligheyt in het geheel wel groot genoeg, maar de ingang
van boven is seer nioeyelijk, door dien dat deselve te
plat is". Verder beschreef hij eenige verschillen tusschen
het mannen- en vrouwenbekken en vooral merkte hij op,
dat de uitgang bij de vrouw grooter was, dan die bij den
man, „en dit heeft de wijse en tegelijk gansch genadige
Schepper goed gevonden soo te maken, tot voorkominge
van nog meerder swaare geboortens en moeijelijke ver-
lossingen, die evenwel nog gemeen genoeg sijn".

Hij raadde terdege het nauwkeurig inwendig onder-
zoek en de manueele bekkenmeting aan, doch gaf van
deze laatste geen methode of maten.

In de eerste helft der achttiende eeuw begon, zoo-
als gezegd, de bekkenstudie langzamerhand tot haar
recht te komen. J a c o b u s D e n ij s, van Hoorn,
Levret Smellie, later B a u d e 1 o c q u e,
Robert Wallace Johnson, Willougby
en Petrus Camper gingen met aandacht de
veranderingen yan het bekken na.

Jacobus Denijs wees er op, na een uitgebreide
beschrijving van het normale bekken gegeven te hebben,
dat ,de baaringe swaar sal zijn, als in het onderslaan
bevonden word een Bekken te klein, te rond of te plat
naa de grootte van het kind, de Vrouwen zitten in den
arbeid lang, omdat de beenderen van het Bekken niet
veranderen en het kind zich naa de gedaante van het
Bekken schikken moet".

Hij had een haak aan het heiligbeen gevoeld, doch
wist niet dat dit een uiting van rachitis was. Er zijn zoo-
veel misvormingen van de bekkenbeenderen, zegt hij, dat
het te ver zou voeren deze allemaal op te nemen. „De
meeste Vrouwen worden zoo geboren, de andere krijgen

-ocr page 17-

het bij toeval naaderhand". Hij gaf verder den raad bij
de baring lang te wachten: „de Vrouw moet maar fagt
de Ween doorzetten, opdat het Hoofd een langwerpige
gedaante krijge, vermits het door het kleine bekken niet
kan komen, \'t en zij het zig verkleine".

Hij toonde aan, hoe door uitwendig onderzoek al ont-
dekt kon worden, dat het bekken vernauwd was en be-
paalde een enkele maal de conjugata vera met de vingers.

L e v r e t construeerde den bekkenas en bracht dit in
toepassing bij de tang, die ondanks Mauriceau toch
langzamerhand op het vasteland haar intrede in de
therapie had gedaan.

Verder stelde hij reeds een regel vast voor de absolute
indicatie voor de keizersnede n.1. wanneer de hand van
den verloskundige n\\et door den ingang kon komen, of
waar de vuist niet teruggehaald kon worden, als een
voetje van het kind omvat werd gehouden. Ook herkende
hij de bekkenhelling en de rachitische veranderingen van
het bekken.

In Engeland maakte S m e 11 i e op verloskundig gebied
grooten naam en zijn invloed op de Engelsche verloskunde
kon nog jaren later nagegaan worden. Hij was de eerste,
die met den vinger de conjugata diagonalis opnam en
onderscheidde graden van vernauwing, die niet zoozeer
op werkelijke meting berustten, als wel op het meer of
minder gemakkelijk te bereiken zijn van het promonto-
rium. Ook gaf hij verschillende maten van het normale
skeletbekken en hoewel zijn boek later uitkwam dan dat
van B u r t
O n, een zijner leerlingen, mag men wel aan-
nemen, dat deze laatste van de lessen van zijn leermeester
een goed gebruik heeft weten te maken.

Onafhankelijk van deze beiden heeft echter de Middel-
burgsche geneesheer de Wind ook omstreeks den-
zelfden tijd bekkenmaten, alsook maten der kinderhoof-
den gemeten, die later door Petrus Camper werden
aangevuld.

Smellie\'s tijd- en landgenoot W i 11 o u g b y gaf reeds
oorzaken op voor de bekkenmisvorming en kende abnor-
male bekkens bij vrouwen, „die zwak in rug en lendenen
zijn, die sedert haar jeugd waggelend gaan en die rachitis

-ocr page 18-

hebben doorgemaakt". Hierdoor zouden de deelen van
het bekken veranderd en samengedrukt worden, zoodat
de circulaire gedaante veranderde in een meer langwer-
pigen vorm. Hij meende namelijk, dat de bekkeningang
een cirkelvorm had, die bij het abnormale bekken ovaal
werd en maakte dit duidelijk door een teekening.

In de eerste helft der achttiende eeuw had men zich
dus nog grootendeels bezig gehouden met het meten van
skeletbekkens, de tweede helft kenmerkte zich door het
meten der bekkenmaten op de levende vrouw en B a u d e-
1
O c q u e stond als pionier van de instrumentale bekken-
meting aan de spits der onderzoekers. In zijn boek vindt
men de volgende kernachtige woorden: „Indien de ver-
loskundigen zich met het bekkenonderzoek meer hadden
beziggehouden, indien zij de volstrekte noodzakelijkheid
ervan met kracht hadden doen gevoelen aangaande de
mismaakte vrouwen en zoo deze vrouwen zich aan zulk
een onderzoek onderworpen hadden, aleer zich aan de
banden van het huwelijk te verbinden, zouden wij van
die droevige hulpmiddelen onzer kunst nog geen kennis
dragen, waardoor zoovele opofferingen van moeders en
kinderen zijn geschied, als er anderen gered zijn uit een
waarachtig gevaar. Immers, welke vrouw had tot zulken
duren prijs den eerenaam van moeder willen koopen, in-
dien men haar voor hare bezwangering geen andere hoop
op een verlossing, dan door het ondergaan van keizer-
snede of doorsnijding van den schaamboog gegeven had?
Welke vrouw zou hebben toegestemd tot de opoffering
van haar kind, om zich aan deze kunstbewerking te ont^
trekken en wie zou tot dezen prijs de zoetigheden van
den echt hebben willen smaken?" (Hollandsche vertaling
van Soek).

Hij gebruikte voor de bekkenmeting xijn „compas
d\'épaisseur" (voor hem had C o u t o u 1 y reeds \'een bek-
kenpasser beschreven), waarvan nog heden ten dage
alhoewel in eenigszins door Martin gewijzigden vorm,
een druk gebruik wordt gemaakt. Hij nam zoowel uit-
wendige als inwendige maten en de conjugata externa,
die zijn naam draagt, mat hij tusschen de processus
spinosi van den laatsten lendenwervel en eersten heilis"-

-ocr page 19-

beenwervel tot den bovenrand van het schaambeen. Later
is deze meting door Michaelis tot den tegenwoor-
digen vorm gewijzigd. Hij meende uit de conjugata exter-
na de conjugata vera te kunnen berekenen, door er een
bepaald getal af te trekken, voor dikke vrouvs^en evenwel
meer, dan voor magere.

Ook de conjugata diagonalis trachtte hij te meten met
den wijsvinger; het verkregen getal verminderde hij met
„een halve lijn" om de conj. vera te berekenen. Het meten
van de rechte afmeting van den bekkeningang, door
middel van instrumenten, leek hem ondoenlijk.

Bij de vertaling van het boek van Mauriceau
schreef Petrus Camper beschouwringen, die de
moeite van het doorlezen overw^aard zijn. Hij nam even-
als Smellie, Burton en de Wind verschillende
maten der kinderschedels en berekende wiskundig, dat het
hoofd met de kleine fontanel dieper moest indalen.

Hij meende, dat de schaambeenderen bij moeilijke ver-
lossingen uit elkaar weken en bestreed de opvatting van
van Deventer dat het os coccygis zooveel beteeke-
nis zou hebben als baringshindernis. De waarde van den
bekkenas is hem niet ontgaan: „de hand moet altijd op-
gebragt worden langs den As van het bekken en geenzins
regt opwaarts. Van gelijken dat alle instrumenten welke
men noodig oordeelt te gebruiken in dezelfde lijn of loop
moeten worden ingebragt". Bij het uithalen van het kind
met instrumenten moest men de natuur zoo getrouw
mogelijk nabootsen.

Andere tijdgenooten van B a u d e 1 o c q u e, die zich
moeite gaven achter de juiste maat der conjugata vera te
komen, waren in Engeland RobertWallaceJohn-
s o n en in Duitschland Stein Sr.

Johnson trachtte door bepaalde houdingen van
vingers en hand van gemiddelde grootte, die hij tusschen
Promontorium en symphysis plaatste, de conjugata vera
te meten en gaf zeven maten op. Hij meende dat de
onderste grens der rechte afmeting, waarbij een levend
kind nog passeeren kon, inch of vier vingers bedroeg,
onder deze maat had het kind geen kans meer. Hij
beschreef twee sterk vernauwde bekkens (uit Hunter\'s

-ocr page 20-

museum), waarvan hij den ingang schematisch teeicende.

Stein Sr. vond het meten van de C. D. met de
vingers niet afdoende en construeerde verschillende pelvi-
meters. Ook bedacht bij instrumenten voor het meten der
uitwendige maten en voor de bekkenhelling.

Na Stein zijn er tientallen nieuwe pelvimeters aan-
gegeven, die echter meestal even spoedig, als onbruik-
baar, uit het verloskundig instrumentarium verdwenen.
Ook de Nederlander Wellenbergh beschreef een, nu
reeds lang weer vergeten, pelvimeter.

Met Stein Sr. komen de Duitschers meer en meer aan
het woord. B o ë r (Boogers) stelde zich, evenals zijn
Engelsche leermeesters, op het standpunt dat men aan
de natuurkrachten zoo lang mogelijk de baring moest
overlaten. Soms wachtte hij dagen achtereen, daardoor
ook aan den anderen kant overdrijvende, zoodat moeder
en kind vaak gevaar liepen. Deze overdrijving erkende
hij later zelf en hij verbeterde zijn fouten.

Verder moet Oslander vermeld worden, wiens
bekkenpasser zich nog heden ten dage in een veelvuldig
gebruik mag verheugen.

In het begin der negentiende eeuw traden op den voor-
grond, wat de studie der vernauwde bekkens betreft:
Steinjr., Naegele, bekend om de bekkensoort, die
naar hem genoemd is, von S i e b o 1 d, Kilian en
vooral Michaelis.

Von S i e b O 1 d, wiens werk door Simon T h o-
m a s en ter K u i 1 e in het Nederlandsch is vertaald, gaf
de volgende definitie van een vernauwd bekken:

,,Elk .bekken, dat op een of meer punten eene mindere
ruimte heeft, dan noodig is, om de uitdrijving van eene
voldragen, welgevormde vrucht van gemiddelde grootte,
zonder nadeel voor deze of voor de moeder door de
natuurkrachten alleen toe te laten, wordt vernauwd ge-
noemd. Zulke bekkens maken de verlossing naarmate de
vernauwing in een mindere of meerdere graad aanwezig
is, of moeilijk of zonder kunsthulp onmogelijk."

Von Siebold kende alle bekkenvormen reeds, zoo-
als ze tegenwoordig beschreven worden, behalve het assi-
milatiebekken. Hij paste uit- en inwendige meting toe.

-ocr page 21-

Hij legde er den nadruk op, dat de mogelijkheid van een
goeden afloop der baring bij bekkenvernauwing niet
alleen van deze vernauwing afhankelijk was, doch dat
velerlei andere factoren hun invloed konden doen gelden,
zoodat hij zich tegen de indeeling der bekkens in ver-
schillende graden van vernauwing kantte, daar men naar
den graad verschillende soorten van kunsthulp wilde uit-
kiezen: „een zoodanige maatstaf zou eenzijdig zijn en tot
verderfelijke gevolgtrekkingen kunnen leiden".
Hiermee stemt Kilian volkomen in, wanneer hij zegt:
le. de afmeting van het bekken alleen kan nooit tot

het stellen van een indicatie aanleiding geven.
2e. de meest nauwkeurige meting van den ingang
geeft niets als ook niet in aanmerking genomen
wordt het lichaam dat dezen weg moet passeeren.
De grondlegger voor de in- en uitwendige bekken-
rneting, zooals deze nu nog wordt toegepast, is M i c h a e-
1 i s geweest. Hij berekende de conjugata vera uit de
conjagata diagonalis, door er een bepaald getal af te
trekken, doch hield hierbij rekening met verschillende
omstandigheden, zooals hoogte van het promontorium,
dikte van de symphysis enz. Hij wees op nadere beschou-
wing van het lichaam der vrouw ten behoeve van de
bekken-diagnostiek en vond in de anamnese, erfelijkheid,
lichaamsgrootte, vorm van de wervelkolom, bouw van het
dijbeen, beloop der voorafgaande baringen, ,zeer te waar-
deeren hulpmiddelen.

De leer der uitwendige meting, door Baudelocque
begonnen, bracht hij tot een goed einde, alleen het meten
van den uitgang achtte hij onnoodig, daar hem dit on-
mogelijk scheen. Zijn leerling L i t z m a n n zette zijn
werk voort; zij gaven aan het slot van hun boek ziekte-
geschiedenissen met epicrises, waarin men een onbevan-
gen kritiek ontmoet en waar gemaakte fouten steeds open-
lijk beleden worden.

Sedert Michaelis en Litzmann is de bekkenstudie steeds
een punt van gedachtenwisseling gebleven en talrijke
monographiëen en tijdschriftartikelen zijn er over ver-
schenen. Bij de Franschen en Engelschen meer casuistiek,
bij de Duitschers en Nederlanders ook vele statistische

-ocr page 22-

gegevens, waarbij vooral in Duitschland de vergelijkende
therapie een groote plaats inneemt.

Voor de pathologische anatomie van het skeletbekken
moet met bewondering herdacht worden het boek van
Breus en Kolisko, dat zich nog jaren lang als
schitterend standaardwerk op dit gebied zal handhaven.

Van de Nederlanders, die zich bezighielden met speci-
ale pathologisch-anatomische onderzoekingen, wil ik nog
noemen: Simon Thomas over scheef vernauwde
bekkens, T r e u b over kyphotische bekkens en luxatie-
bekkens, K o u w e r over het spleetbekken; verder gaven
statistische gegevens K o u w e r en N ij h o f f, in hunne
integrale overzichten en zagen verschillende proefschrif-
ten over dit onderwerp het licht.

Met dit beknopt geschiedkundig overzicht wil ik vol-
staan. Het lag niet zoozeer in mijn bedoeling een (volledige
historische studie van het vernauwde bekken te leveren^
dan wel om aan te toonen de lijn waarlangs geleidelijk
deze studie gegaan is en ook de meest vooraanstaande
personen, die zich er mede hebben bezig gehouden in
den loop der tijden, te vermelden.

Met opzet heb ik zooveel mogelijk de meeningen om-
trent de therapie bij het vernauwde bekken vermeden,
omdat dit onderwerp ook in den vervolge niet, althans
zeer weinig, ter sprake zal worden gebracht.

Het samenstellen van een goede, betrouwbare statistiek
zal den onbevoordeelden onderzoeker heel wat hoofd-
brekens kosten, daar er overal zoovele adders onder \'t
gras schuilen, zooveel nog wordt overgelaten aan eigen
beoordeeling, waardoor de uitkomst de absolute waarheid
vaak zal ontwijken. Hierbij komen nog in aanmerking de
geringe getallen van het te verwerken materiaal, die hun
invloed op de berekening in percenten kunnen doen gel-
den, dat men bij tijden geneigd is dit op het oog eentonige,
dikwijls troostelooze werk, van zich af te schuiven en
het als een niet te bereiken doel ter zijde te leggen.

Toch kan men trachten de fouten tot een minimum

-ocr page 23-

te beperken, in de overtuiging, dat een fouten-vrije statis-
tiek, waarvan het materiaal geput moet worden uit ziekte-
geschiedenissen, die naar haar inhoud zoozeer afhankelijk
zijn van den ijver, de nauwgezetheid en goede waar-
neming van verschillende onderzoekers, wel nimmer het
hcht heeft gezien en in de toekomst ook wel steeds als een
vrome wensch beschouwd dient te worden.

De gegevens van een ervaren onderzoeker zijn van
groote waarde en daar in de Utrechtsche kliniek bij alle
vernauwde bekkens van eenige beteekenis het bekken-
onderzoek der jongere assistenten steeds door een meer
ervaren onderzoeker, meestal prof. Kouwer zelf, wordt
gecontroleerd, legt dit voor de betrouwbaarheid der sta-
tistiek veel gewicht in de schaal. Daarbij komt nog, dat
de ziektegeschiedenissen, die zoo uitgebreid en zoo nauw-
keurig mogelijk worden opgesteld, alle door de handen
van den hoogleeraar gaan, alvorens in het archief te
worden opgeborgen, waardoor fouten of vergissingen in
de beschrijving, over \'t algemeen, tot een minimum
kunnen worden teruggebracht.

Anderen, die hetzelfde onderwerp behandelden, heb-
ben blijkbaar te kampen gehad met talrijke onvolledig-
heden b.v. Em
o us, die het Amsterdamsche materiaal
bewerkte, waarbij hij herhaaldelijk wel de uitwendige
maten aangegeven vond, doch niet de inwendige, waar
hij die zoo noode had gemist. Ook de bekkenmaten bij
vrouwen die in partu binnenkwamen waren al te dikwijls
niet opgenomen.

W e s s e 1 i n k, die de gegevens van vier Nederland-
sche klinieken verzamelde, kon in meer dan het derde
deel zijner gevallen niet den aard van het bekken vast-
stellen, daar de mededeelingen niet duidelijk genoeg
waren, om met eenige zekerheid tot een bepaald oordeel
te geraken. Zulke teleurstellingen, rondborstig erkend,
maken het al duidelijk, dat men zijne uitkomsten niet
mag vergelijken met die van anderen. Verschillende
manier van meting, van rangschikking der bekkens,
vooropgezette meeningen omtrent therapie, het minder
of meer uitschakelen van gevallen, te kleine cijfers vooral,
die de berekeing in percenten flatteeren of benadeelen en

-ocr page 24-

zooveel andere elementen, maken deze vergelijking ook
verder onmogelijk.

Het percent-cijfer van het aantal vernauwde bekkens
ten opzichte van het geheele aantal baringen leek mij van
weinig belang. Dit percentage loopt in de verschillende
publicaties zoo belangrijk uiteen, dat men zich op het
eerste gezicht afvraagt, hoe dit mogelijk is. ,De oorzaken
zijn bij nader inzien gemakkelijk op te sporen. Men heeft
namelijk meestal vergeleken het geheele aantal baringen
naast de baringen bij bekkenvernauwing, hierbij over \'t
hoofd ziende, dat onder deze laatste rubriek vrouwen zijn
gerekend, die herhaaldelijk in de kliniek terugkeerden, om
zich aan een of andere kunstbewerking te onderwerpen,
waarvan de partus arte praematurus en de sectio caesarea
het leeuwendeel uitmaken. Ook zijn er onder, waarbij de
voorafgegane baringen tot voorzichtigheid maanden en
die dan in den vervolge voor alle zekerheid werden op-
genomen. Daartegenover staat, dat ook onder de normale
baringen vrouwen te vinden zijn, die in haar achtereen-
volgende zwangerschappen wegens huiselijke, maatschap-
pelijke of toevallige omstandigheden de kliniek opzochten,
doch dit aantal is veel geringer. In alle geval zou men,
om tot een goede uitkomst te geraken, de normale bekkens
moeten plaatsen naast de abnormale en niet de baringen.
Daar dit laatste meestal geschied is, krijgen de inrich-
tingen, die dikwijls de baring vroegtijdig opwekken of
die geen kastratie uitvoeren na de eerste keizersnede, die
verder als voorzichtigheids-maatregel vele vrouwen op-
nemen, welke mogelijk thuis nog spontaan zouden be-
vallen zijn, een veel hooger percentage dan andere, waar
dit niet gebruikelijk is.

Verder speelt de uiterste grens, waarbij men een bekken
nog vernauwd mag noemen, een rol van beteekenis. Zij,
die deze grens ruim stellen, krijgen een grooter aantal,
in tegenstelling met anderen, die als grens een lager getal
voor de conjugata vera of diagonalis aannemen. Ook het
systematisch onderzoek van alle opgenomen vrouwen, zoo
mogelijk voor de baring, is van belang en wanneer men

-ocr page 25-

alleen die bekkens meet, waarbij het verloop der baring
op een bekkenvernauwing wijst, zooals B a i s c h ver-
haalt uit de kliniek van T a u f f e r, zullen vrij veel ver-
nauwde bekkens aan de aandacht ontsnappen.

De uitgangsvernauwingen, die toch ook als hindernis
voor het normale verloop der baring van groote beteeke-
nis kunnen zijn en die meer voorkomen, dan men zou
denken, worden veelal niet meeberekend, terwijl ze toch
zeer zeker dienen mede te tellen.

Over het meer of minder voorkomen van vernauwde
bekkens in bepaalde streken, mag men dus uit deze be-
rekeningen niet besluiten.

Laat ik evenwel voor de volledigheid vermelden, dat
onder de 4934 baringen, die van 1899 tot en met 1919 in
de Utreehtsche kliniek plaats hadden, 1166 baringen bij
afwijkingen van den normalen bekkenvorm voorkwamen,
waarvan met vernauwing in de rechte afmeting van den
ingang alleen 1093 baringen bij 863 vrouwen.

Verder kwamen nog voor:

20 bekkens met vernauwing van den uitgang (trechter-
bekkens) ;

13 luxatiebekkens;

8 kyphoscoliotische bekkens;

7 coxalgische bekkens;

4 kyphotische bekkens en

10 bekkens van zeldzaam voorkomend type (polyomye-
litis, Robert, ankylose art. sacro-iliac., atypische
osteomalacie, scheef vernauwd stekelbekken, chon-
drodystrophie);

62 bekkens dus, die niet in de berekening zijn betrok-
ken. Deze vrouwen baarden 73 keer in de kliniek.

-ocr page 26-

I.

Wanneer kunnen we van een vernauwd bekken spre-
ken? Deze vraag heeft begrijpelijkerwijs alle onderzoe-
kers, die zich op het statistisch gebied der bekkenleer
bewogen hebben, bezig gehouden; beter gezegd, men
heeft zich de vraag voorgelegd, wanneer mag men den
bekkeningang, gezien de conjugata diagonalis of vera,
als vernauwd aannemen? Dat de beslissing voor een
kleine rechte afmeting van den ingang niet lastig is,
spreekt van zelf, doch voor de bovenste grens heerscht
nog zooveel verwarring en zijn de inzichten zoo verdeeld,
dat de statistische gegevens reeds, bij den eersten aanleg,
door deze opvattingen moeten worden beheerscht.

Velen hebben zich tevreden gesteld met het overnemen
der grensmaten van diegenen, die zij als mannen van
gezag op dit gebied konden beschouwen, anderen hebben
weer een eigen meening en men krijgt den indruk, dat
vele schrijvers naar willekeur, dus zonder nadere om-
schrijving der redenen, met zichzelven overeengekomen
zijn, onder een bepaalde maat der C. V. of C. D. het
bekken tot de vernauwde te rekenen, omdat er nu eenmaal
een grens gesteld moest worden.

Als ik een greep mag doen uit de tientallen publicaties,
die er in de laatste jaren over dit onderwerp verschenen
zijn, dan zal men kunnen beamen, dat de overeenstem-
ming nog verre te zoeken is:

Michaelis, Litzmann, Krönig meenden,
dat het algemeen vernauwd bekken meer moeilijkheden
opleverde^ voor de baring, dan het platte. Zij "stelden
daarom de grens voor het eerste hooger dan voor het

-ocr page 27-

laatste nl. Michaelis en Krönig: gelijkmatig
algem. vern. bekken te beginnen met lo c.M. C. V., plät
vernauwd bekken
9.5 c.M. C. V.

L i t z m a n n: gelijkmatig algem. vern. bekken 10 c.M.
C. V., plat vernauwd bekken
9.7 c.M. C. V.

Anderen, die van meening waren, dat de prognose voor
de baring bij het algemeen vernauwde bekken evengoed,
zoo niet beter zou zijn, achtten het in geen geval gerecht-
vaardigd, bovengenoemd verschil te handhaven. De groote
meerderheid begint het bekken dan ook tot de vernauwde
te rekenen bij
10 c.M. C. V. Dit doen o.a. Spiegel-
berg, Pinard en Bar, Baisch, Peham,
Bürger, Y a m a s a k i, N e b e s ky, terwijl Lud-
wig en Savor, W e i n d 1 e r. Valency en
anderen de uiterste grens op 9J/2 c.M. gesteld willen zien
en Leopold van 8 c.M. af begint te rekenen.

Een andere berekening is die naar de grootte der con-
jugata diagonalis, waarvan dus ook weer een limiet naar
boven moest worden vastgesteld.

Voor Wesselink is deze limiet 12 c.M., Leise-
witz 11^—
12 C.M., Wolff en Magnus 11^
c.M., Emous ji—11^ C.M., Pinard, Veeger,
Va 1 e n c y 11 c.M.

Maar wij zijn er nog niet: de oude opvatting van
Baudelocque dat men uit de conjugata externa
kon besluiten tot het vernauwd zijn van den ingang heeft
zich tot nu toe kunnen handhaven en zoo heeft o.a.
We i n d 1 e r alle bekkens, w^aarbij geen inwendige
maten genomen werden, doch de conjugata externa min-
der was dan
18 c.M. tot de vernauwde gerekend. Von
H e r f f doet hetzelfde en .teekent daarbij aan, dat hij
bij honderden metingen nooit een bekken is tegengekomen
met een conjugata externa van minder dan 18 c.M. waar-
van de conjugata vera niet te klein was. Leopold en
Y a m a s a k i staan op hetzelfde standpunt. Leise-
w i t z stelt de grens op 18^ c.M. en er zijn zelfs enke-
len, die tot c.M. C. E. wenschen te gaan (Stan-
der). Ook Runge, Schneider en Fritsch
hechten nog groote waarde aan de conjugata externa,
terwijl Sonntag weer in het andere uiterste vervalt

-ocr page 28-

en deze maat, als geheel overbodig, niet meer opneemt.
Vele anderen hebben hun waarschuwende stem mede
laten hooren en achten de grootte der conjugata externa,
geen maatstaf ter beoordeeling van het vernauwd zijn
van den bekkeningang o.a. Litzmann, Spiegel-
berg, Dohm, Credé, Schröder en Schauta.
En in dezen chaos van meeningen moet men zich een
eigen weg zoeken!

Dat de keuze moeilijk is, valt niet tegen te spreken. Ik
zou niet graag durven beweren, dat de conjugata externa
een overbodige maat is, waaraan men geen beteekenis
mag toekennen bij de beoordeeling van het bekken. In-
tegendeel, zij kan van niet geringe waarde zijn, maar dan
in verhand met de overige uitwendige maten, om ons te
waarschuwen op onze hoede te zijn bij het inwendig
onderzoek. Doch om de maat van Baudelocque te be-
schouwen als éénige vingerwijzing voor het vernauwd
zijn van den bekkeningang, hiertegen kan niet anders
dan een grondig protest op zijn plaats zijn.

Laten we aannemen, dat alle bekkens met een C. E.
beneden de i8 c.M. vernauwd zijn, zooals W e i n d 1 e r
en
v. H e r f f aangeven, er blijft dan echter nog een
groot aantal met een maat grooter dan i8 c.M. over, die
eveneens tot de vernauwde gerekend moeten worden, dat
het over het hoofd zien dezer bekkens een statistiek,
gebaseerd op zulke gegevens, op zijn zachtst uitgedrukt,
vrij onzeker zal maken.

In het materiaal, dat ik bewerkte, vond ik bij 863 vrou-
wen
852 keer de conjugata externa gemeten, waarvan
190 keer de maat minder bedroeg dan 18 c.M. evenwel
in
662 gevallen meer. Wanneer men dus in de Utrecht-
sche kliniek een C.
E. van minder dan 18 c.M. had willen
gebruiken als maatstaf voor het vernauwd zijn van het
bekken,
dan waren meer dan drie kwart gedeelte der
vernauwde hekkens, niet als zoodanig aangegeven.

Stelt men de limiet nog hooger b.v. tot 19 c.M. C. E.,
dan zullen zonder eenigen twijfel tientallen normale
bekkens als vernauwd worden gebrandmerkt.

Dat men de conjugata externa dus niet als indicator
voor het vernauwd zijn van een bekken kan gebruiken, is

-ocr page 29-

uit bovengenoemde getallen genoegzaam aangetoond; dat
men uit de C. E. onmogelijk door schatting tot den af-
stand der rechte afmeting kan geraken, zooals Baude-
locque meende te kunnen doen en na hem, zelfs in den
laatsten tijd, nog wel eens herhaald is, behoeft geen nader
betoog.

Mag men nu zeggen: alle bekkens beneden een bepaalde
maat der conjugata diagonalis behooren tot de vernauw-
de? Hiertegen zou geen bezwaar zijn, wanneer er geen
gevaar in schuilde. Geen bezwaar namelijk, omdat men
door het opgeven der conjugata diag. te kennen geeft,
dat men deze maat ook genomen heeft, met andere woor-
den, dat men met zekerheid het promontorium heeft kun-
nen bereiken. Wel spelen de lengte der vingers en meer
of mindere indrukbaarheid van het perinaeum hierbij een
rol, doch dit is van ondergeschikte beteekenis.

Het gevaar: bij een bepaalde maat der C. D. van
verschillende bekkens behoort lang niet altijd een bepaalde
maat der C. V.

Een bekken met een conjugata diagonalis van 12 c.M.
kan evengoed een C. V. van 9 als van 10 of 10^ c.M.
aanwijzen.

Dat dit niet fictief is, kan ik uit mijn materiaal aan-
toonen, daar het verschil tusschen C. D. en C. V., waarbij
ik de berekende maat buiten beschouwing laat, dus alleen
de C. V. in aanmerking neem, die door instrumentale
meting is verkregen, wisselt van ^ tot 3 c.M. (zie later).
Men zal dus, door een maat van de conjugata diagonalis
als grens te nemen, waaronder men een bekken vernauwd
mag noemen, te doen hebben met zulke wisselende waar-
den voor de C. V., dat men hierdoor weer bekkens uit-
schakelt, die in de berekening zouden opgenomen dienen
te worden, terwijl andere, althans wanneer men een be-
paalde limiet wenscht te stellen, er niet thuis behooren.
Het grootste gevaar is echter, dat de indeeling der bek-
kens verder ook naar de maat der C. D. zal geschieden en
men conclusies zal trekken uit gegevens, die reeds van
hun oorsprong af op minder zekere basis berusten.

Men zal dan ook het best doen een maat der conjugata
vera als grensmaat aan te nemen. Maar nu komt de

-ocr page 30-

groote moeilijkheid! Bij welke grootte der conjugata vera
mag het bekken nog vernauwd genoemd worden?

Wil men de definitie van Von Siebold aanvaar-
den, dan zou men onder een groot aantal baringen bij
vernauwd bekken dienen na te gaan, bij welke maat der
conj. vera de ingang nog bezwaren heeft opgeleverd. Nu
kan de beoordeeling dezer bezwaren verschillend zijn.
Men kan alleen rekening houden met een kunstmatige
verlossing, die nog noodig is geweest bij een bepaalde
C. V., d.w.z. wanneer men na lo c.M. C. V. geen kunst-
matige verlossingen meer tegenkomt, die noodzakelijk
waren om den weerstand van den bekkeningang te over-
winnen, dan zou men de grens op lo c.M. kunnen stellen.
Kon men nu echter maar den ingang alleen verantwoor-
delijk stellen voor het niet vorderen der baring! Daar zijn
evenwel zooveel andere factoren, die den spontanen af-
loop kunnen tegenhouden, dat, waren deze of een dezer
factoren niet in het spel geweest, de kunsthulp mogelijk
achterwege had kunnen blijven.

^ Het vernauwde bekken praedisponeert voor abnormale
liggingen, voor uitzakken der navelstreng; als dit laat-
ste nu toevallig plaats heeft bij een bekken van io>4 c.M.
C. V., moet dan de kunstverlossing, die noodig is, op reke-
ning der vernauwing worden geschreven?

Bij de I-para daalt, bij een vernauwd bekken, het
hoofd meestal niet in, voor de baring begonnen is, zelfs
niet bij de grootere soorten; dit kan aanleiding geven tot
moeilijkheden: vroeg afloopen van het vruchtwater, uit-
zakken van de navelstreng enz. Wanneer men dit niet-
indalen heeft gezien bij een bekken van io% c.M. C. V.,

is dan de bovengrens op c.M. te stellen?

L e i s e w i t z stelde voor te spreken van een beperkte
en van een algemeene statistiek. De eerste zou dan be-
trekking hebben op bekkens van lo c.M. en daaronder,
de tweede op die bekkens, waarbij het meten van de
C. D. niet goed gelukte en men zou moeten besluiten tot
het vernauwd zijn van den ingang uit een conjugata
externa te beginnen bij i8—c.M.

Men zou alleen deze benamingen kunnen overnemen,
al moet men het oneens zijn met de gedachte, die aan-

-ocr page 31-

leiding tot deze indeeling heeft gegeven en dan tot de
beperkte statistiek kunnen rekenen alle bekkens beneden
een bepaalde maat der C. V., waarbij nog een kunstver-
lossing noodig was geweest om den weerstand van den
ingang te overwinnen en tot de algemeene, alle bekkens
waarbij het promontorium te bereiken en de C. V. ge-
meten of berekend was.

Op de moeilijkheid om voor de beperkte statistiek de
grensmaat te vinden heb ik reeds gezinspeeld. Gaan we
na, wat wij uit de baringsbeschrijvingen bij de grootere
soorten der vernauwde bekkens kunnen putten, waarbij
we alleen de verrichtingen noteeren zonder verder com-
mentaar, dan vinden we:

I. parae1

*) Soort der bekkens.

e.V.

Kunstbewerkingen.

Uitgezakt armpje. Hooge tang na repositie.

Secundaire keizersnede.

Hoofd in de bekkenholte; forceps.

Geen.

Geen.

Slechte stand van het hoofd, slappe weeën, onregel-
matige harttonen. Hoofd in de bekkenholte. Forceps.

Hooge tang.

Extraperitoneale keizersnede.

Mislukte hooge tang. Daarna sec. keizersnede.

Geen.

Geen.

Manueele correctie van Aa tot A. en hooge tang.

Bonnaire. Hoofd in de bekkenholte. Forceps.
Decapitatie voor verzuimde dwarsHgging met na-
volgende perforatie van het nakomende hoofd, dat
den bekkeningang niet kan passeeren.
Hoofd in de bekkenholte. Tangextractie.
Keeringen uithaling wegens uitgezakte navelstreng.

Keering en uithaling wegens uitgezakte navelstreng.
Keizersnede,

Gecombineerde keering wegens uitgezakte navel-
streng.

Stuitligging en uitgezakte navelstreng. Slechte hart-
tonen; extractie, (2e bevalling naderhand spontaan).

Algem.

vernauwd.

9V4

9\'/,
10

Kat;

9V4

9V1
9V4
10

^\'at rachitisch.

9\'/>

Al

gem. vern. plat rachitisch

9\'U

1  Over de indeeling later meer.

-ocr page 32-

M. parae.

Soort der bekkens.

c.v.

Kunstbewerkingen.

Algem. vernauwd.

9\'U

Hooge tang mislukt. Daarna pubiotomie en hooge
tang.

Plat

9Vï

9\'U
10V4

Forceps wegens uitgezakte navelstreng.
Manueele correctie van voorhoofdsl. tot achter\'
hoofdsl. Hooge tang.
Hooge tang.

Hoofd in de bekkenholte. Forceps.
Voorliggende navelstreng. Keering en uithaling.
Uitgezakte navelstreng. Keering en uithaling.
Voorhoofdsligging; manueele correctie tot achter-
hoofdsl. Hooge tang.

Plat rachitisch.

9V4

9V4

10

Prophylactische keering op de stuit.
Stuitligging, Nakomende hoofd geeft veel moeite.
Hooge tang.

Aangezichtsligging, half ingedaald. Perforatie vao
het doode kind.

Perforatie van het stervende kind na mislukte

hooge lang.

Hooge tang.

Partus arte praematurus.

Keering en uithaling wegens uitgezakte navelstreng.
Idem.

Slechte harttonen. Hooge tang.

Uitgezakte navelstreng. Perforatie van het doode

kind.

Uitgezakte navelstreng. Keering en uithaling.

Algem. vern.platrachitisch

9V4

Acht maal partus arte praematurus.
Hooge tang.

Bij nauwkeurige beschouwing merken we dan op, na
terloops er op te hebben gewezen, dat de oprekking van
het ostium volgens Bonnaire en de prophylactische kee-
ring sedert lang niet meer worden toegepast, dat bij de
eerstbarigen de grens ligt bij lo c.M. C. V.

Rekenen we echter de kunstbewerkingen niet mede,
die meer indirect door het vernauwde bekken noodzake-
lijk bleken, n.1. bij uitgezakte of voorliggende navelstreng,
deflexie-houdingen, of wegens dreigend levensgevaar
voor het kind, dan zou de limiet op c.M. gesteld
moeten worden.

Voor de meerbarigen zijn deze getallen lo^ c.m. en
c.m:

Verder zouden we voor elke bekkensoort weer een be-

-ocr page 33-

paalde limiet kunnen stellen en zoo de toch al kleine ge-
tallen kunnen verbrokkelen en de geheele bewerking zoo
samengesteld maken, dat het overzicht er zeker door
lijden zou.

Algemeen wordt aangenomen, dat de lengte van de-
conjugata vera bij het normale bekken ii c.M. bedraagt.
Alle bekkens beneden deze maat voor de C. V. zal men
dus ook als vernauwd moeten beschouwen. Dan schakelt
men niet eenige tientallen bekkens uit, die weliswaar geen
al te grooten invloed op de baring zullen uitoefenen, door-
dat hun conj. vera de normale maat nadert, doch die men
toch ook niet tot de niet-vernaüwde zal kunnen rekenen.
De mogelijkheid, dat zij indirect de baring bemoeilijken
kunnen, is niet uitgesloten.

Bik bekken, waarvan het promontorium bereikt kan
worden en waarvan de conjugata vera minder dan ii c.M.
bedraagt, moet als vernauwd in de rechte afmeting van
den ingang worden heschoimd.

-ocr page 34-

II.

De indeeling der bekkens in soorten is een der vele
lastige vraagstukken, die het bekken-onderzoek ons op-
legt. Michaelis reeds erkende, dat dit hem heel wat
moeilijkheden had veroorzaakt. „Verschil in subjectieve
opvatting moet uit den aard der zaak aanleiding geven
tot verschil in klassificatie", zegt N ij h o f f.

Al is het voor de behoefte der klinische verloskunde
voldoende de bekkenvormen in veelvuldig voorkomende
en zeldzame in te deelen, daar vorm en grootte de hoofd-
zaak zijn en de kliniek het bekken slechts als barings-
kanaal heeft te beschouwen (Breus en Kolisko),
toch levert de indeeling dezer veelvuldig voorkomende
bekkens stof genoeg tot overdenking.

Met de pathologisch-anatomische indeeling der abnor-
male bekkens hebben zich talrijke onderzoekers bezi«-
gehouden; deze allen aan te halen zou te ver voeren. Ik
wil alleen de indeeling van Breus en Kolisko hier-
onder laten volgen, omdat zij meer dan anderen, door een
diepgaande studie over een reeks van jaren, tot dit
systeem zijn gekomen:

I. Abnormale bekkens ten gevolge van stoornissen in

de einbryonale ontwikkeling en den extra-uterinen

groei:

t. Misvormde bekkens.

2. Assimilatiebekkens.

3. Dwergbekkens.

4. Reuzenbekkens.

5. Rachitische bekkens.

6. Anomalieën in de afmetingen (Dimensionale
anomalieën, afwijkend van de normale grootte der

-ocr page 35-

afmetingen, zonder dat bepaald een pathologisch
proces kan aangetoond worden).
II. Abnormale bekkens tengevolge van ziekten der bek-
kenbeenderen en hunne synchondrosen:

1. Osteomalacische bekkens.

2. Osteomyelitische bekkens.

3. Synostosebekkens.

a) bekken van Naegele, !

b) bekken van Robert, j

c) later opgetreden synostosen. .

4. Exostosebekkens.

5. Tumorbekkens.

6. Fractuurbekkens.

7. Laceratiebekkens.

III. Abnormale bekkens tengevolge van anomalieën der
wervelkolom:

1. Spondylolisthetische bekkens.

2. Kyphosebekkens.

3. Scoliosebekkens.

4. Kyphoscoliotische bekkens.

(bijgevoegd: rachitische verkrommingen der wer-
velkolom).

IV. Abnormale bekkens tengevolge van anomalieën der
onderste extremiteiten:

1. Luxatiebekkens.

2. Coxitische bekkens.

3. Asymmetrie der onderste extremiteiten en com-
binaties.

V. Abnormale bekkens ten gevolge van anomalieën van
het centrale zenuwstelsel.
Klinisch hebben we aan deze indeeling echter weinig en
als we nu afzien van de zeldzaam voorkomende bekken-
soorten en onze blikken alleen richten naar die bekkens,
die alleen wat den ingang betreft vernauwd zijn en waar-
van deze niet onregelmatig van gedaante is, dan rijzen
de netelige vragen: hoe deelen we deze bekkens in en
wat ,is het criterium voor elke soort ?

Ook hierover weer groote oneenigheid. De eenvoudig-
ste indeeling is die in algemeen vernauwde en platte

-ocr page 36-

bekkens, zonder meer. Dit doen onder velen S e 11 h e i m,
Emous, Wesselink, Bürger, Baisch.\'
Evenwel uit verschillende overwegingen: W e s s e 1 i n k
heeft het o.a. niet aangedurfd een derde rubriek n.1. van
algemeen vernauwde platte bekkens aan te nemen, omdat
hij meende, dat een maatstaf voor deze bekkens niet met
juistheid aan te geven was, terwijl Sellheim alle
platte bekkens als door rachitis veranderd beschouwt en
dus eigenlijk een indeeling geeft van algem. vernauwde
en rachitische.

Anderen konden uit de minder nauwkeurige ziekte-
geschiedenissen, geen betere indeeling maken.

Deze schifting in algemeen vernauwde en platte bek-
kens heeft om haar eenvoud veel aantrekkelijks. Doch als
men ontdekt, dat onder de platte rachitische bekkens tal-
rijke algemeen vernauwde voorkomen, die voor de prog-
nose van de baring zeer ongunstig blijken, welke dan al
naar de subjectieve meening van den bewerker op het
debet van een der andere soorten wordt gebracht en
daardoor de balans van het aantal barings-moeilijkheden
naar den eenen of anderen kant kunnen doen overslaan,
is het wenschelijker deze bekkens vooral, in een op zich
zelf staande rubriek over te brengen als algemeen ver-
nauwde platte bekkens, zooals dit ook reeds geschied is
door L i t z m a n n, K o u w e r, N ij h o f f, J a c o b i,
C u n y, S c i p i a d e s en talrijke anderen.

Nu zijn deze algemeen vernauwde en tegelijk platte
bekkens alle van rachitischen aard. Of juister uitgedrukt
zonder uitzondering zijn bijna alle rachitische bekkens
plat, wat ik aan onze bekkenverzameling kon waarnemen
en welke bevinding ook door B reus. en Kolisko bij
een veel grooter aantal bekkens wordt vermeld.

Dat strookt volkomen met hun opvattingen over de
rachitische bekkenveranderingen. Wanneer nu een bek-
ken algemeen vernauwd is en tegelijk uit de anamnese,
uit het onderzoek van het beenderstelsel, uit veranderin-
gen van het bekken zelf blijkt, dat rachitis in het spel
is geweest, dan moet men mijns inziens zulk een bekken
algem. vernauwd plat rachitisch noemen in tegenstelling
met de eenvoudig platte rachitische, v/aar de rachitis het

-ocr page 37-

bekken wel plat heeft gemaakt, doch de algemeene ver-
nauwing niet is aan te toonen.

Zijn om bovengenoemde redenen alle algemeen ver-
nauwde en tegelijk platte bekkens van rachitischen aard,
omdat men toch vooropstelt, dat rachitis in \'t spel geweest
moet zijn, van de platte bekkens kan men niet zeggen,
dat zij alle rachitisch zijn. Men neemt algemeen aan, dat
het platte hypoplastische bekken bestaat, een bekken dus,
waar de hypoplasie niet de dwarse doch wel de rechte
afmeting van den ingang heeft getroffen, het platte assi-
milatiebekken komt voor en mogelijk meer dan men
denkt; verder zijn er platte bekkens, waar de oorzaak voor
de verkleinde conjugata vera niet is na te gaan, waar mo-
gelijk rachitis in \'t spel geweest kan zijn, doch van welke
ziekte met geen mogelijkheid meer iets te bespeuren valt.
Het is dus voorzichtiger de platte bekkens te splitsen in
platte rachitische, waar dus met zekerheid de Engelsche
ziekte de oorzaak voor het plat zijn van het bekken is
aan te toonen en in platte bekkens, zonder meer, waar-
onder dan een verzameling van de overige platte bekkens
wordt verstaan.

Op dit standpunt sta ik niet alleen, ook anderen o. a.
L e i s e w i t z heeft, zonder hiervoor evenwel een ver-
klaring te geven, dezelfde gedragslijn gevolgd.

Na lang wikken en wegen heb ik deze indeeling in
algemeen vernauwde, platte, platte rachitische en algem.
vernauwde platte rachitische bekkens als de meest juiste
beschouwd, doch nu dringt de vraag zich op: welke
criteria bestaan er voor deze afbakening?

Tot de algemeen vernauwde platte rachitische en een-
voudig platte rachitische bekkens heb ik dus gerekend
die bekkens, waarbij uit de anamnese en het onderzoek
der vrouw bleek, dat zij Engelsche ziekte had gehad. Er
is bijna geen vrouw, welke in haar prille jeugd in sterkere
mate rachitis heeft doorgemaakt, die het antwoord op
de vraag naar deze ziekte, vooral wat betreft het zeer
laat leeren loopen, schuldig blijft. Meestal moet men er
naar vragen, doch vele vrouwen, die bij overlevering
weten, dat een vroeger doorgemaakte Engelsche ziekte
een ongunstigen invloed kan uitoefenen op de baring,

-ocr page 38-

deelen het spontaan mede. Dit geeft een niet te onder-
schatten waarschuwing om ter dege bij het algemeene en
het bekken-onderzoek op te letten.

Van de rachitische bekkens waren er in mijn bewerking
122 plat en/ 179 algemeen vernauwd plat.

Ik geef deze getallen met opzet weer, omdat ze niet
strooken met de opvatting van Breus en Kolisko.

Deze beweren toch, dat het rachitische bekken bijna
steeds uitsluitend plat is en zoo goed als niet vernauwd
in de dwarse afmeting; zij hebben deze dwarse ver-
nauwing zelden gevonden aan skeletbekkens Dezelfde
schrijvers zeggen evenwel in een ander hoofdstuk, dat
de oorzaak voor algemeene vernauwing gelegen is in een
slechten lichamelijken toestand, die langen tijd aanhoudt
in den kinderlijken leeftijd. Dit nu geldt zeer zeker voor
de rachitis, die toch niet alleen een ziekte van het beender-
stelsel is, doch een constitutieziekte van langen duur,
zoodat de algemeene vernauwing bij het rachitische bek-
ken geen bevreemding behoeft te wekken.

Welke bekkens moet men nu overbrengen in de groep
der eenvoudig platte ? Dat er vele in voorkomen, waarvan
de bezitsters vroeger in lichten graad rachitis hebben
doorgemaakt, valt niet te betwijfelen.

Immers, de lichte rachitis wordt zoo vaak over \'t hoofd
gezien, vooral wanneer de kinderen beginnen te loopen
op een leeftijd, die niet veel afwijkt van den normalen;
de ouders hebben geen aandacht aan de ziekte geschonken
en niemand weet er naderhand iets over mede te deelen.
Vandaar vaak pertinente verklaringen van den kant der
vrouw, dat zij geen Engelsche ziekte heeft doorgemaakt
in vele gevallen, waar de geneesheer twijfelt.

Dat dan later aan het bekken dikwijls geen spoor meer
van rachitis is terug te vinden, behalve het plat-zijn,
pleit voor het regeneratievermogen van het lichaam ten
opzichte van de rachitis. Ook bestaat de mogelijkheid dat
de bekkenbeenderen weinig aangetast zijn geweest; wan-

>) Breus exi Kolisko (le Band, 2e deel bl. 508) Wil men niet bij een
gering verschil (met de normale maat der transversa) van enkele milli-
meters van dwarse vernauwing spreken, dan moet men het algem. vern.
platte rachitische bekken als tamelijk zeldzaam voorkomend beschouwen.

-ocr page 39-

neer evenwel noch aan het overige beenderstelsel, noch
uit de anamnese iets te putten valt uit het verleden van
de vrouw, mag men niet met zekerheid aannemen, dat
rachitis de oorzaak is geweest voor den platten vorm van
het bekken, ook al omdat evengoed een andere oorzaak,
zooals reeds eerder genoemd nl. assimilatie en hypoplasie,
aanwezig kan zijn.

Dat onder deze groep ook algemeen vernauwde kun-
nen schuilen, zal duidelijk worden, wanneer we de grenzen
waarbinnen nog van algemeen vernauwde bekkens ge-
sproken mag worden, nader gaan bepalen.

Vele Duitschers houden zich aan de opvatting van
L i t z m a n n, die van een algemeen vernauwd bekken
spreekt, wanneer de distantia crist. en spin. één centimeter
of meer onder den norm van 25 c. M. en 28 c. M. blijven
(Krönig, Zweifel, Baisch, enz.), Bürger
trekt lYz c. M. van deze maten af. L o e h 1 e in en ook
Simon Thomas, T r e u b, E m o u s, Wesse-
link houden zich aan den bekkenomtrek, die dan
8 c. M. onder de als normaal aangenomen maat (90—-93
c. M.) moet dalen.

De uitwendige dwarse maten alléén, mogen nooit doen
besluiten tot het algemeen vernauwd zijn van het bekken
en wel om dezelfde redenen als we reeds hebben aan-
gegeven bij de uiteenzetting, waarom de conjugata
externa niet mag gebezigd worden voor de bepaling van
het vernauwd zijn van de rechte afmeting. Men schakelt
dan weer te veel bekkens uit, die tot deze soort gerekend
moeten worden.

Volgens de methode, die te Utrecht wordt gevolgd en
waarvan ik straks gewag zal maken, vond ik, op 306
algemeen vernauwde bekkens, 186 maal de dist. spin.
grooter dan 24 c. M. en de dist. crist. 157 maal grooter
dan 27 c. M.

Geen wonder, dat L i t z m a n n aangeeft, weinig van
deze bekkens te zijn tegengekomen!

Doch ook de omtrek is geen betrouwbare maatstaf.
Dohm is het hiermede eens: „op de plaats, waar het
bandmaatje aangelegd wordt d. i. over den vijfden lenden-
wervel, tusschen trochanter major en crista tot aan den

-ocr page 40-

schaamboog, bevinden zich groote spiermassa\'s en een
belangrijke ophooping van vet. Al naar de ontwikkeling
hiervan valt de maat anders uit."

Het zou niet ondenkbaar zijn, dat een magere vrouw
b. V. bij haar eerste bevalling als behept met een algemeen
vernauwd bekken werd aangegeven en wanneer ze ten
tweeden male, doch nu dikker geworden, in de kliniek
terugkwam, (en hoevele vrouwen worden niet meer gezet
na de eerste baring!) haar bekken als normaal zou moeten
worden aangeduid.

Ook vertoont de maat van den omtrek, door verschil-
lende onderzoekers gemeten, al is ze oogenschijnlijk het
gemakkelijkst te nemen, juist vaak de grootste verschillen,
door een sterker of minder sterk aantrekken van den
centimeterband.

Deze bedenkingen kan ik met voorbeelden staven: ik
vond namelijk bij vrouwen met algem. vernauwde bek-
kens, die herhaald baarden in de kliniek, en die door ver-
schillende onderzoekers werden gemeten, zes maal ver-
schillen van 5 c.M., zelfs een keer een verschil van o c M
wat den bekken-omtrek betrof.

N ij h O f f noemt een bekken algemeen vernauwd, als
de rechte afmeting weinig verkort is, maar de uitwendige
bekkenmaten, resp. bekkenomtrek, zeer klein zijn en een
nauwe schaamboog aanwezig is. Hij neemt dus wel meer
factoren in aanmerking, doch zijn opvatting is m. i ook
niet de juiste, daar de nauwe schaambeensboog wel
dikwijls voorkomt bij deze bekkensoort, doch ïang niet
altijd aanwezig is en alleen een aanduiding is voor een
vernauwden uitgang. Hij vermeldt bij de algem. ver-
nauwde platte bekkens, dat hij hiervan spreekt, als bij in-
wendig onderzoek de linea innominata ver kan vervolgd
worden en komt daardoor dicht bij de opvatting, die in
de Utrechtsche kliniek wordt gehuldigd, waar van een
algemeene vernauwing van den bekkeningang dan alleen
wordt gesproken, wanneer
naast het bereikbaar sijn van
het Promontorium ook de linea innominata met twee
vingers van deselfde hand over den geheelen omtrek kan
gevolgd worden.
(Zie integrale overzichten van de
Utrechtsche kliniek en polikliniek).

-ocr page 41-

Deze beoordeeling heeft vele voordeelen, die direct in
het oog moeten springen.

Toch zijn ook hieraan bezwaren verbonden. Door een
stevigen bekkenbodem, nauwe vagina, pijnlijkheid bij het
onderzoek, strakheid van de gewelven, onhandelbaarheid
der vrouw en andere oorzaken kan het zelfs al moeilijk
zijn een
Promontorium te bereiken, evenwel onmogelijk
de linea innominata te volgen. Het bekken
zou om deze
redenen, die niet altijd in de baringsgeschiedenis vermeld
staan, naar de rubriek der platte bekkens verhuizen, ter-
wijl toch de mogelijkheid bestond, dat het bij de algemeen
vernauwde moest worden ondergebracht.

Daar bovenvermelde hindernissen zich speciaal zullen
voordoen bij de eerstbarigen en deze in ons materiaal
de meerderheid uitmaken bij de algemeen vernauwde en
eenvoudig platte bekkens, nl. op 562 bekkens 391 bij
primiparae, zullen deze bezwaren zich aanmerkelijk kun-
nen laten gelden.

Om nu deze fouten zooveel mogelijk te ontgaan, dient
men, waar de linea innominata niet te volgen was, zijn
toevlucht te nemen tot andere factoren en deze zullen
dan noodzakelijkerwijs moeten bestaan in de uitwendige
maten, evenwel niet een of twee van deze maten, doch
alle. Wanneer alle maten opmerkelijk aan den kleinen
kant zijn, wanneer daarenboven nog staat aangegeven,
dat de vrouw graciel of klein gebouwd is en voor rachitis
geen aanknoopingspunten te vinden zijn, dan geloof ik,
dat men juister handelt, deze bekkens onder de algemeen
vernauwde te rangschikken, dan onder de platte. Subjec-
tiviteit speelt ook hierbij wel weer een rol, doch men kan
zich rondom bepaalde grenzen bewegen. Een vast getal
in mindering op de als normaal aangenomen maten zou
ik ongaarne verkiezen, daar het veelvuldig voorkomt, dat
de dist. spin. meer dan i c. M. onder de door velen aan-
genamen standaardmaat van 25 c. M. wordt gevonden,
terwijl voor de dist. crist. dit minder dan i c. M. beneden
de 28 c. M. bedraagt. Zijn nu de andere maten: omtrek,
distantia spinarum poster, ook vrij aanzienlijk beneden de
normale, dan moet men mijns inziens zulk een bekken
toch algem. vernauwd noemen. Met opzet gebruikte ik

-ocr page 42-

daarom de uitdrukking „rondom bepaalde grenzen" en
met „beneden bepaalde grenzen."

Dat dan nog bekkens met grootere uitwendige maten
waarbij inwendig de linea innominata niet gevolgd kan
worden wegens meergemelde hindernissen algemeen ver-
nauwd kunnen zijn, is niet te ontkennen en deze zijn on-
herroepelijk gedoemd als plat aangemerkt te worden
tenzij bij een volgende baring in de kliniek de vergissinj^
hersteld wordt, wat uit den aard der zaak een enkele
maal voorkomt.

Van de 306 algemeen vernauwde bekkens kon 220
maal
de Imea innominata worden gevolgd, dat is dus in
74X2 70 of ongeveer drie vierde der gevallen Bii de
grootste minderheid werden dus andere factoren in aan-
merking genomen.

Resumeerend rangschikken wij de bekkens onder- de
algemeen vernauwde bekkens,
wanneer de linea innomi-
nata met twee vingers van dezelfde hand over den
geheelen omtrek te volgen is en zoo dit niet mogelijk is
om een of andere reden, wanneer naast het bereikbaar
zijn van het promontorium alle uitwendige maten aan den
kiemen kant zijn en rachitis uitgesloten kan worden;

de platte met rachitische hekkens, wanneer het Promon-
torium te bereiken is, de linea innominata niet gevolgd
kan worden en de uitwendige maten zich bewegen ron-
dom de normale getallen en geen rachitis kan aanjjetoond
worden; ^

de platte rachitische bekkens, wanneer dezelfde voor-
waarden aanwezig zijn als voor de eenvoudig platte doch
met zekerheid rachitis in het spel is;

de algemeen vernaiiivde platte \'rachitische bekkens^
wanneer naast de kenmerken van het platte rachitische
bekken, de linea innominata over den geheelen omtrek
met twee vingers van dezelfde hand kan gevolgd worden

Deze indeeling heeft, behalve de reeds opgesomde, nog
de volgende voordeelen: de algemeen vernauwde hypo-
plastische bekkens worden gescheiden van de algemeen
vernauwde rachitische, die om hun slechte prognose voor
de baring berucht zijn; de eenvoudig platte bekkens (als
men de opvatting van Seil heim en T a r n i e r-

-ocr page 43-

B u d i n wil huldigen, die meenen, dat zij uitsluitend van
rachitischen aard zijn) kunnen toch nog samengevoegd
worden met de platte rachitische en de onderverdeeling
in rachitische bekkens geeft gelegenheid de conclusies te
toetsen aan die van andere onderzoekers, die alleen aan
deze bekkens hun aandacht hebben gewijd, zooals dit bij
vele Franschen o. a. V a 1 e n c y het geval is.

-ocr page 44-

III.

Voor een goede waardeering van het bekken behoort
een nauwkeurige bekkenmeting. Dat hierover de inzichten
bij lange na met met elkaar overeenstemmen, zal men
ook uit de gegevens der vorige besprekingen gemakkelijk
kunnen nagaan.

Velen vinden de uitwendige maten alleen de voor-
naamste aanwijzing voor het al dan niet vernauwd zijn
van het bekken en hechten weinig waarde aan het inwen-
dig onderzoek, zooals KüstnerenSkutsch, anderen
verwaarloozen met opzet de uitwendige maten geheel en
meenen dat slechts het inwendig onderzoek een juist beeld
van het bekken kan opleveren (Sonntag), weer
anderen vinden het meten van bepaalde maten overbodig
speciaal van de conjugata externa en den omtrek, terwijl
degenen die hierop hun bekkenindeeling gronden, uit den
aard der zaak deze als de belangrijkste moeten laten «el-
den (S t a u d e r, F r i t s c h, e. a.).

Wij kunnen niet meegaan met de meening, dat de uit-
wendige maten niet medetellen bij het bekkenonderzoek •
ze waarschuwen ons toch dikwijls om op onze hoede te
zijn bij de inwendige beoordeeling en menig Promon-
torium, dat anders aan de aandacht ontsnapt zou zijn
is door de zoekende vingers herkend, doordat de uit-
wendige maten op een mogelijke vernauwing van den
ingang wezen.

Dat het omgekeerde ook kan voorkomen, dat namelijk
de uitwendige maten het vermoeden van een vernauwing
opwekken, terwijl hiervan bij het inwendig onderzoek
mets te bespeuren valt, zooals later zal blijken, is een
bewijs, hoe gevaarlijk het is, alléén op de uitwendige

-ocr page 45-

bekkenmeting te vertrouwen. Ook kan het promontorium
bereikbaar zijn, waar de uitwendige afmetingen geen ver-
nauwd bekken deden vermoeden. Het gewicht der uit-
wendige maten moet dus niet altijd even hoog aangeslagen
worden.

Alle vergissingen kunnen in de meeste gevallen voor-
komen en velerlei klippen grootendeels omzeild worden,
door zoowel het bekken uitwendig als inwendig te onder-
zoeken.

Behalve op de gebruikelijke maten wordt in de Utrecht-
sche kliniek nog gelet, vooral bij kleine vrouwen, op de
lengte en de vlucht, deze laatste gemeten bij zijwaarts
gestrekte armen, van den top van den eenen middelvinger
langs den rug naar den anderen. Bij normale vrouwen
zijn deze maten van lengte en vlucht ongeveer gelijk, ook
bij de kleine graciele met algem. vernauwd bekken, terwijl
ze bij de rachitische vrouwen dikwijls vrij groote ver-
schillen vertoonen, door verkrommingen der wervelkolom
of van de onderste extremiteiten, waarbij de verkromming
vaak veel sterker is, dan bij de armen.

Voor de uitwendige bekkenmeting wordt gebruik
gemaakt van den passer van Baudelocque, gewijzigd
volgens Martin.

Distantia spinarum ant. sup.: passerknoppen worden
gezet achter de aanhechtingsplaats van de pees van den
M. Sartorius.

Distantia cristarum: passerknoppen worden op den
buitenrand der cristae heen en weer geschoven en de
grootste afwijking afgelezen. Dit is niet geheel zuiver,
daar de middelste kam een nauwkeuriger maat zou
opleveren, doch deze is niet te nemen door de dikte der
huid.

Conjugata externa: bij de op een zijde liggende vrouw
wordt de vijfde lendenwervel opgezocht, de eerste, die
men tegenkomt, wanneer men van uit het midden der lijn,
die de spin. post. verbindt de wervelkolom volgt. Op den
proc. spin. van dezen wervel wordt een passerknop gezet,
terwijl men den tweeden knop plaatst op den bovenrand
van het schaambeen, waardoor men de dikte van den
mons veneris elimineert.

-ocr page 46-

Distantia spinariim post. sup.: deze maat wordt door
de meeste onderzoekers miskend en zoo goed als nooit
opgenomen.

Dohm meent, dat de spinae post. geen scherp gemar-
keerde beenpunten aanbieden aan de onderzoekende
vmgers. Dit mag in enkele gevallen waar zijn b. v. bij
vetrijke vrouwen, wanneer men echter deze uitsteeksels
zoekt lateraal van de groeven, die de meest zijdelingsche
punten vormen van den ruit van Michaelis, vindt
men ze toch meestentijds, alhoewel bij de eene \'vrouw
duidelijker uitgesproken, dan bij de andere. Daar
zij even-
wel geen beenpunten zijn, doch een behoorliike dikte
hebben, doet men het best de passerknoppen te\'zetten op
het meest uitstekende gedeelte, of wel het gemiddelde te
nemen van de maten tusschen de meest laterale en de
mediale gedeelten van de spinae.

Dat bij schoone lichaamsvormen ook een ruime maat
van de spinae post. te vinden is heeft S t r a t z aange-
haald in zijn boek „die Schönheit des weiblichen Kör-
pers."

De beteekenis dezer maat kan in \'t kort aangetoond
worden als we onderstaande getallen met elkaar verg-e-
lijken. ^

Bij 500 vrouwen met normale bekkens vond ik als
gemiddelde voor de spin. post. 9.498 c.M. Men mag dus
aannemen dat g^ c. M. een normale maat is.

Onder deze 500 maten waren kleiner dan 9^ c M
174 d. i. 34.8 %.

Bij de algem. vernauwde bekkens 198 kleiner dan
c. M. op 255 d. i. 69.8 %,

bij de platte bekkens onder 220 maten 108 kleiner dan
9^ c. M. d. i. 49.1 %,

bij de platte rach. bekkens onder 113 maten 76 kleiner
dan 9^ c. M. d. i. %,

bij de algem. vern. rachitische op 172 maten 150
kleiner dan 9^ c. M. d. i. 87.2 %.

Op 760 metingen van de distantia spin. post. bij ver-
nauwde bekkens — te beginnen met het jaar 1903 is deze
maat geregeld genomen, voor dien tijd slechts een enkele
maal — waren er dus 532 kleiner dan 9^4 c.M. d. i. 70 %

-ocr page 47-

terwijl dit bij normale bekkens slechts in 34.8 % der
gevallen kan gevonden worden. Dat de afstand tusschen
de spin. post. ongeveer gelijken tred houdt met de klein-
heid van het bekken kan men opmaken uit bovengenoemde
gegevens, waar bij de eenvoudig platte bekkens de
grootste cijfers te bespeuren vallen en hieronder ook het
grootste aantal weinig vernauwde bekkens behooren,
zooals wij later zullen zien; de algem. vernauwde en platte
rachitische staan ongeveer gelijk, terwijl de rubriek der
allerkleinste bekkens, ook het grootste aantal kleine maten
voor de dist. spin. post. aanwijst. Ik zou hieruit niet
gaarne de conclusie willen trekken, hoe kleiner de dist.
spin. post. des te kleiner het bekken, de aetiologie speelt
natuurlijk ook een groote rol, doch ik meen, dat deze
getallen er op wijzen, dat de waarde van den afstand
tusschen de
Spinae posteriores, bij de bekkenmeting niet
onderschat mag worden en het opnemen van deze maat
alleszins gerechtvaardigd is.

De bekkenomtrek wordt gemeten met een band-maatje,
dat aan den achterkant over de spin. post. sup. wordt
gelegd, aan de zijkanten tusschen trochanter en crista
doorloopt en aan den voorkant op den schaamboog ein-
digt. De band moet goed aansluiten op de wijze zooals
men dit zou doen voor het bepalen van de grootte van
een breukband. Over deze maat is reeds eerder een en
ander medegedeeld.

Bij het inwendig onderzoek wordt allereerst nagegaan
of het promontorium te bereiken is en indien dit mogelijk
is, of de linea innominata met twee vingers van dezelfde
hand is te volgen. Vierder wordt onderzocht of het
promontorium hoog of laag staat, of er een dubbel
promontorium aanwezig is, of er exostosen te vinden zijn,
of er een kam achter het schaambeen te voelen is. Dit
laatste wordt op hoogte, dikte en helling nagegaan.
Daarna is het heiligbeen aan de beurt; het wordt onder-
zocht op zijn breedte en lengte, op krommingen naar
voren of naar achteren in dwarse of overlangsche rich-
ting, op platheid, intervertebrale ribbels of een rachiti-
schen haak.

Vervolgens wordt de afstand der Spinae ischii gepeild

-ocr page 48-

en gevoeld of mogelijk één of beide Spinae opmerkelijk
naar binnen uitsteken. Kortom, wat slechts eenigszins
van belang kan zijn, wordt opgenomen.

Is het Promontorium bereikt, dan wordt de conjugata
diagonalis gemeten, door — met twee vingers onder-
zoekend — het ulnaire gedeelte van den top van den
middenvinger op het promont. te plaatsen en den radialen
kant van den wijsvinger tegen den arcus pubis te drukken,
daarna met den naar het schaambeen gekeerden nagel
van den wijsvinger der andere hand een teeken te drukken
op den inwendig geplaatsten wijsvinger, daar waar deze
den arcus kruist.

De afstand van het ulnaire gedeelte van den midden-
vmgertop tot aan het merkteeken op den wijsvinger
wordt daarna^ door middel van een kleinen passer met
een schaal, die op millimeters nauwkeurig aanwijst,
gemeten.

Met opzet beschrijf ik deze inwendige meting wat
uitvoerig, omdat velen het Promontorium met één inwen-
digen vinger trachten te bereiken, nl. den wijsvinger;
waarschijnlijk geldt in dezen ook de regel, dat oefening
kunst baart, doch het komt mij voor, dat met twee vingers
onderzoekend het Promontorium minder gemakkelijk aan
de aandacht ontsnapt, dan bij het onderzoek met één
vinger, omdat de middenvinger toch minstens een cen-
timeter verder reikt, dan de wijsvinger. Verder zijn er
enkelen, die den nagel van den vinger, welke op den
inwendigen wijsvinger het huidgroefje moet maken, van
den schaamboog afkeeren, waardoor in de eerste plaats
een gewrongen houding der hand ontstaat, doch ook de
dikte van den vingertop belemmerend moet werken.

Is het inwendig onderzoek afgeloopen, dan moet de
bekkenuitgang nog beoordeeld worden. Hiertoe worden de
duimen tegen den arcus pubis geplaatst, de nagelvlakten
naar beneden gericht, de scheidingslijn der vingertoppen
in \'t verlengde van de symphysis, de binnenkant der
duimen goed aansluitende tegen de opstijgende takken
van het schaambeen (Sellheim).

Hierdoor krijgt men een oordeel over de wijdte van
den arcus en heeft men door oefening een herinnerings-

-ocr page 49-

beeld van den normalen schaamboog bewaard, dan is op
deze wijze snel te bespeuren of de arcus wijd, normaal, of
te nauw is, of dat zijn vorm van den normalen afwijkt.
Dit laatste is van belang, omdat de boog vlak onder de
Symphysis nauw kan zijn over een geringen afstand, om
zich dan, naar de tubera toe, sterk te verwijden. Men kan
verder de tubera ischii opzoeken en, door deze met de
duimen te fixeeren, met het bloote oog schatten of de
afstand kleiner dan normaal genoemd moet worden. Ook
kan men den passer van Oslander ter hand nemen en
den afstand trachten te meten, doch betrouwbare resul-
taten levert deze meting niet op, tenzij de vrouwen zeer
mager zijn, daar men de dikte der weeke deelen schatten-
derwijze moet aftrekken.

Een vrij behoorlijken indruk van den bekkenuitgang
verkrijgt men, door van de hand een meetinstrument te
maken; men buigt de naast elkaar liggende vier vingers
zoodanig, dat alleen de onderste phalangen in \'t ver-
lengde komen van de metacarpae en tracht dan met de
200 gevormde knokkels tusschen de tubera te dringen.
Dit lukt ruim bij een normalen uitgang en een middel-
matige hand en door uitdrukkingen te bezigen als: vier
knokkels ruim, vier knokkels juist, vier knokkels niet,
doch drie knokkels ruim enz., heeft men een vrij behoor-
lijken maatstaf, om het al dan niet vernauwd zijn van
den uitgang aan te geven. Men zou zelfs, vooral bij dikke
vrouwen, haast nog beter met behulp van een passer op
de eigen vingers den afstand kunnen schatten, dan door
directe meting met den passer van Osiander bij de vrouw.

Rest nog de bepaling van de bewegelijkheid der bekken-
gewrichten. De duim wordt dan, bij de staande vrouw,
op de
Symphysis geplaatst, de wijsvinger aan den onder-
kant; door de vrouw beurtelings op het eene en het
andere been te laten staan, of haar een paar passen te
laten maken, kan men door het verschuiven der been-
stukken van de symphysis, ten opzichte van elkaar, zeer
goed een indruk van de bewegelijkheid verkrijgen. Dit
is van gewicht om te weten of de ligging van Walcher
voor den vernauwden ingang of de steensnedeligging
voor den uitgang succes zal hebben, of bij de schaam-

-ocr page 50-

beensnede het doorgezaagde gedeelte ver genoeg uit el-
kaar zal wijken en ook voor de kans op een natuurlijke
baring heeft het een niet te miskennen beteekenis. H a r-
tog heeft in zijn dissertatie uitvoerige mededeelincren
hierover gedaan.

De distantia trochanterica door Michaelis nog wel
gemeten, doch ook door hem reeds als zonder waarde
aangemerkt, wordt sedert lang niet meer in de Utrecht-
sche kliniek opgenomen.

Een nauwgezet onderzoek van het bekken is dus
vereischte en niet alleen van die bekkens, waarbij men
een afwijkmg vermoedt, doch van
alle bekkens der
opgenomen zwangeren. Dan heeft men de minste kans
een vernauwing, al is deze nog zoo gering, over het
hoofd te zien. En al kunnen we het eens zijn met M u n r o
K e r r, dat wij noch door onze handen, noch door
pelvimeters het bekken nauwkeurig kunnen meten, daar
bij een obductie maar al te vaak blijkt, dat men zich
heeft vergist, het is toch onze plicht de waarheid zoo
dicht mogelijk te benaderen.

Uit de conjugata diagonalis, gemeten met de vingers,
kan men de waarschijnlijke conjugata vera berekenen,
door verschillende factoren in aanmerking te nemen,
zooals een hooge of lage stand van het Promontorium\'
de dikte van het schaambeen, een kam achter de
symphysis pubis en de helling van deze -naar voren of
naar achteren. Bij de grootste bekkens is het veelal bij
een berekening gebleven, doch bij bijna al de kleinere
soorten is de conjugata vera nagemeten, na 1904 met de
instrumenten van Bylicki.

Deze bajonet-vormige meetinstrumenten, die Ladis-
laus von Bylicki voor het bepalen der conjugata
vera heeft uitgedacht, hebben tot een nauwkeuHger
inwendige meting belangrijk bijgedragen. Gauss vond
deze „Bylicki\'s," zooals ze naar den uitvinder meestal
genoemd worden, te omvangrijk, te omslachtig en te duur
en meende de voordeden van de verschillende instrumen-
ten in één bajonet te kunnen vereenigen, wat hem ook
vrij goed gelukte.

Toch hebben, na vergd ijkende proefnemingen, de

-ocr page 51-

bajonetten van Bylicki het instrument van Gauss over-
vleugeld, uit een oogpunt van praktische toepassing, zoo-
dat bij voorkeur met de eerste wordt gemeten. Een
bezwaar zou er nog tegen aan te voeren zijn, nl. dat de
opeenvolgende grootte der maten met een halven cen-
timeter opklimt, zoodat verschillen van een kwart cen-
timeter niet gemeten kimnen worden. Men kan hieraan
tegemoet komen, door in aanmerking te nemen het niet-
of het ruim passen van het instrument.

Past bijvoorbeeld een bajonet, waarvan het gedeelte
dat voor de inwendige meting wordt gebezigd 9 c. M.
lang is, in \'t geheel niet, doch de daaronder volgende van
c.M. ruim, dan wordt aangenomen, dat de lengte der
conjugata vera c.M. bedraagt.

Somtijds mislukt deze meting of wordt zij niet wen-
schelijk geacht, omdat een nauwe vulva, strakke vaginaal-
wanden, stugge gewelven, vooral bij de primiparae, het
onmogelijk of zelfs gevaarlijk kunnen maken.

-ocr page 52-

IV.

Kan de keuze van de indeeling in soorten een grooten
invloed uitoefenen op het overzicht van het te bewerken
materiaal en op de resultaten, die men er uit putten wil
met minder belangrijk, om dezelfde redenen, is de keuze
van de indeeling in groepen naar de grootte der conjugata
vera. Het zou al een wonder mogen heeten, als hierin
bij de verschillende schrijvers overeenstemming werd
aangetroffen. Dit is dan ook in geenen deele het geval;
hieromtrent heerscht zoo mogelijk nog een grootere ver-
warring, dan bij een der vroeger besproken onderwerpen
De indeelmg m graden van vernauwing is sedert
Michaelis en Litzmann algemeen in zwang
geraakt, doch de grenzen dezer graden trekt bijna iedere
onderzoeker naar zijn eigen inzichten. Ik zal dit met
enkele voorbeelden aantoonen; de variaties op dit toch
zoo beperkte en eenvoudige thema zijn zoo velerlei, dat
het een onbegonnen werk zou zijn ze alle te vermelden.

Velen onderscheiden drie graden van vernauwing
zonder meer, in navolging van L i t z m a n n. Zoo neemt
O. a. Sehr oeder aan, als vernauwing van den len
graad, bekkens met een C. V. grooter dan
9 c. M

2en graad: bekkens met een C. V. kleiner dan 9 c. M.
doch grooter dan
6.5 c. M.

3en graad: bekkens met een C. V. kleiner dan 6.5 c. M
Anderen onderscheiden ook wel drie graden,\' doch
maken nog verschil tusschen verschillende bekkensoorten
Krönig: Platte bekkens, le graad:
9.5—8.5 c. M.,
2e graad: 8.4—7 c. M., 3e graad: 6.9—5.5 c. M.

Alg. verii. bekkens, le graad: 10—9 c. M., 2e graad-
8-9—7.5 c. M.,
3e graad: 74—5-5 c. M.

-ocr page 53-

Jacobi en N ij hoff o.a. nemen ook voor de ver-
schillende soorten andere grenzen, doch terwijl de eerste
voor den len graad van vernauwing bij het platte bekken
een C. V. aanneemt boven c. M,, wil de laatste de
grens nauwer omschrijven en neemt bekkens, die kleiner
zijn dan 9.5 c. M. en grooter dan 8.5 c. M.; ook de andere
getallen verschillen dan weer in menig opzicht.

Scipiades en anderen onderscheiden geen drie,
doch vier graden van vernauwing en wel: le graad C. V.
10—^.5 c. M., 2e graad C. V. 8.4—7 c. M., 3e graad C. V.
6.9—0 c. M., 4e graad C. V. 5.9 c. M.

Vergelijkt men hierbij nu eens de getallen van
N e b e s k i, die ook vier graden aanneemt, nl. le graad
C. V. tot 9 C- M., 2e graad C. V. 9—7 c. M., 3e graad
C. V. 7—5 c. M., 4e graad C. V. onder 5 c. M., dan zal
men niet kunnen beweren, dat beide onderzoekers
dezelfde meening zijn toegedaan.

In den laatsten tijd heeft de Fransche werkwijze veel
ingang gevonden, die geen graden meer aangeeft, doch
de bekkens van centimeter tot centimeter indeelt. Zoo
geven Pinard en Bar een volgende groepeering:
I. C. V. 10—9.6 c. M., II. C. V. 9.5—8.6 c. M., III. C. V.
8.5—7.0 c. M., IV. C. V. 7.5—6.5 c. M.

Bürger en Baisch hebben deze indeeling over-
genomen, alleen met een hoogere limiet voor groep I. nl.
10.5—9.6 c. M.

Tenslotte is er nog een voorstel van Pestalozza,
die de bekkens eenvoudig wil indeelen in „le bassin viable"
boven een
C. V. van 7^^ c. M. en „le bassin non viable"
onder een
C. V. van 7^ c. M., waardoor hij tot de oude
meening van Levret terugkeert, die evenwel geen be-
paalde maat, doch zooals we reeds vroeger beschreven,
de vuist als maatstaf nam.

Kritiek op al deze indeelingen mag niet achterwege
blijven, te meer daar verschillende klinici een vast stelsel
van therapeutische maatregelen hierop gronden.
T a r n i e r en B u d i n, B O n n a i r e en ook van der
H o e
v e n willen schematisch de therapeutische maat-
regelen vastleggen, die men bij elke groep dient toe te
passen. Men kan nu wel zeggen voor den medicus prac-

-ocr page 54-

ticiis IS deze wijze van handelen eenvoudig, hij weet
dadelijk ^s hij het lijstje naziet, wat er gedaan moet
worden. Daartegen kan men inbrengen, dat in de eerste
plaats een nauwkeurige bekkenmeting niet het werk van
iedereen is en een groote ervaring noodig blijkt, om op
zijn onderzoek te kunnen bouwen, zoodat men door een
foutieve meting verzeild raakt in het systeem van de
verkeerde groep, met alle gevolgen daarvan. In de tweede
plaats: uit de ervaring blijkt, dat ieder schema gewrongen
is; bij de baring heeft men, behalve op de gesteldheid
van het bekken, immers nog op zooveel andere factoren
te letten, die den voortgang in gunstigen of ongunstigen
zm beïnvloeden kunnen, als daar zijn: de grootte en de
hggmg van het kind, de grootte, de stand en de vervorm-
baarheid van het hoofd, de kracht van de weeën de
rekbaarheid van de cervix, een snoerende contractierino-
en nog andere hindernissen, dat de toepassing van een
schema in de therapie van het vernauwde bekken toch
waarlijk met in ernst mag worden aangeprezen.

trouwens, de vrouw wier bekken een vernauwing- van
eenige beteekenis vertoont, behoort, volgens mijn over-
tuiging, met thuis haar bevalling af te wachten; haar
plaats is in een inrichting, waar zij onder leiding van
^n meer ervaren verloskundige dient verlost te worden
Dat wil met zeggen, dat de inrichting voor het leven van
alle vrouwen en kinderen kan instaan, dat zij daar een
betere kans hebben, valt toch niet te ontkennen.

Verder is een bezwaar van de indeeling in graden of
groepen, zelfs wanneer deze van centimeter tot centimeter
geschiedt, dat de grootere soorten, wat de prognose voor
de baring betreft, de kleinere meestal in meer optimis-
tischen zin zullen beïnvloeden, waaronder de zuiverheid
der statistiek zal te lijden hebben.

Doen we maar eens een willekeurigen greep en
beschouwen we de platte bekkens van den eersten graad
volgens K r O n I g, dus die van c M Daar

Krönig geen onderscheid heeft gemaakt tusschen platte
en platte rachitische bekkens, nemen we dus alle platte
bekkens tezamen; dan hebben we gevonden in ons
materiaal bij: een C. V. van 9^^ c. M. 80 baringen in

-ocr page 55-

hoofdligging- bij voldragen kinderen, waarbij door den
bekkeningang een ingrijpen noodig was in 8 gevallen,
hieronder ook gerekend de uitgezakte navelstrengen en
deflexiehoudingen; bij een C. V. van 954 c. M. 47,
waarbij 14 keer ingegrepen moest worden; bij een C. V.
van 9 c. M. 29 met 11 kunstmatige verlossingen en bij
een C. V. van 8% c. M. 13 met 4 kunstmatige verlos-
singen.

Men ziet, dat in de eerste plaats het groote aantal der
weinig vernauwde bekkens gewicht in de schaal legt; er
komen toch meer weinig vernauwde,, dan sterk ver-
nauwde bekkens voor en in de tweede plaats wanneer
men aan berekening in percenten bij kleine getallen
waarde wil hechten en deze dan op 10 % voor 9^ c. M.,
29.8 % voor 934 c.M., 37.9 % voor 9 c.M. en 30.8 % voor
8% c. M. voor een ingrijpen wegens hindernissen door
den nauwen ingang moet vaststellen, dan kan men een
indruk krijgen, dat de gunstige prognose der grootere
soorten de slechte der kleinere bekkens doet vervagen.

Hoe moet men dan de bekkens groepeeren ?

Bosman stelt de volgende voorwaarden:

A. Primiparae met hoofdzakelijk in den ingang ver-
nauwde en wel voornamelijk in de rechte afmeting
vernauwde bekkens, goede weeën, geen com-
plicaties, C. V. direct gemeten met een betrouwbaar
instrument.

I. Bekkens met een C. V. van 7 c. M., kinderen
met een gewicht van 2500, 2750, 3000, 3250,
3500, 3750 en 4000 gr.

Eenzelfde reeks van bekkens met een C. V.
van c. M. enz. enz. tot een C. V. van
9 c. M.

B. Eenzelfde onderzoek voor II p.

C. Eenzelfde onderzoek voor pluriparae.

Hij komt zoo tot drie hoofdgroepen, elk onderverdeeld
in zes groepen, die op hun beurt weer verdeeld zijn in
zeven ondergroepen.

Totaal 126 ondergroepen; voor elke ondergroep stelt
hij als eisch minstens 100 gevallen of in \'t geheel 12600
gevallen. Deze voorwaarden zijn onvervulbaar, waarbij

-ocr page 56-

nog komt dat deze indeeling niet volledig is. Wat moet
n.en namehjk doen met die bekkens, waa? slechte vvTeTn

nitS aanwezig waren? Men kan deze toch niet

uitschakelen en men zou dus dezelfde rubriek moeten
scheppen voor de baringen met slechte weeën en geen
complicaties, goede weeën en wel complicaties, slechte
weeen en complicaties, dan nog rubrieken met de soort
van complicaties gepaard met goede of slechte weeën enz
2oodat het aantal gevallen, dat men noodig zou hebben

voor een betrouwbare statistiek wel een kleine honderd
duizend zou moeten bedragen i^^iuera

De voorwaarden moeten dus eenvoudiger gesteld wor-
den, wil men conclusies trekken uit een behoSriijk aantal
gevallen. Eigenlijk is de eenige weg:
ket integrale "If-

wordt^r geval afzonderiijk behandeld

Te. 1 ^^ voornaamste gebeurtenissen worden

vastgelegd en besproken, zonder onnoodige berekenhig
m percenten, een nuchter weergeven van feiten, die
Ten
voordeel of een nadeel van een bepaalde therapie onder
bepaalde omstandigheden aantoonen en waai mL zich
me bezighoudt met groepeering, doch uit elk gevTu W
derhjk leermg tracht te trekken.
M i c h a et i s L i t "-

bekkens Kou wer vooralle voorvallen in de verlos-
kundige kliniek, ook
N O O r d e n b O s heeft deze methode
m zijn mauguratie-rede warm aanbevolen
• ^t^^^i^tische gegevens zijn slechts uittreksels uit
ziektegeschiedenissen zonder meer, houden geen rekenine
vaak met alleriei belangrijke omstandigheden L leveren
geen gelegenheid, doordat de geschiedenis ontbreekr to

ilTl^dL betrouwbaarhe?^ Liï

Men ontkomt aan deze bezwaren nog eenigszins door
van de meest in het oog loopende gevallen e%n veX
te geven, b. v. wanneer men, zooals in ons materiaal, b^
"i/ plat rachitisch bekken van Vu

c. M. C. V. nog een spontane baring ziet verioopen, dai^
kan men aangeven onder welke omstandigheden dit
plaats had; by zulk een groot aantal gevallen, waarop de
meeste statistieken berusten, de voorwaarde te stellen elk •

-ocr page 57-

geval afzonderlijk te beschrijven, tenminste elk merk-
waardig geval, zou door de meeste onderzoekers als een
al te groote eisch worden afgewezen, tenzij de statistiek
loopt over kleinere getallen, zooals dit vaak in de ver-
gelijkende therapie gebruikelijk is.

De fouten in de statistiek kunnen verminderd worden,
al worden zij daardoor zeker niet opgeheven, door de
bekkens te rangschikken naar een C. V. met een zoo
weinig mogelijk verschil en dan is, dunkt mij,, een
verschil van 54 c. M. de uiterste grens. Deze kwart
centimeter moet dan opgevat worden als meer of minder
ruim genomen, b. v. wanneer met de instrumenten van
Bylicki blijkt, dat de maat 8 ruim gaat doch de maat 8^
in \'t geheel niet meer, dan wordt het bekken bepaald op
een C. V. van c. M.; dit zou dan wel 8.2 of 8.4 c. M.
kunnen zijn, doch daar de meting op de levende vrouw,
zelfs met instrumenten, wel nooit tot een nauwkeurige
uitkomst zal leiden, moet men wel met een gemiddelde
tevreden zijn. Zoo kan men ook doen met de berekende
C. V.: heeft men door berekening uit de C. D. een
bepaald getal verkregen voor de C. V., dan kan men het
breuk-getal tot vierde-deelen vergrooten of verkleinen in
de richting, die er het dichtst bij is; heeft men b. v. door
berekening het getal 9.1 c. M. verkregen, dan zullen we
voor de C. V. aannemen 9 c. M., daarentegen 9.7 dan
wordt dat 9% c. M. Men zou dus voor deze cijfers steeds
het woord „ongeveer" moeten plaatsen. Dit geeft een
beter overzicht en wijkt niet al te veel van de oorspron-
kelijke waarden af.

Men zal dus meer uitgewerkte tabellen dienen te
maken, waaruit men ten allen tijde kan nagaan hoe
hieruit de grootere cijfers ontstaan zijn, om de waarde
van de gevolgtrekkingen te kunnen schatten en dan eerst
heeft de indeeling in grootere groepen eenigen zin, dan
zal ook beter kritiek op deze indeeling kunnen geoefend
worden.

-ocr page 58-

V.

op welke wijze kan men nu een eenigszins betrouwbare
maat voor de conjugata vera verkrijgen?

Dat deze niet kan berekend worden uit de conjugata
externa, daar de dikte der wervelkolom, het verschil in
richting tusschen conj. ext. en conj. vera, de dikte van de
symphysis en de weeke deelen en verder de lengte der
proc. spinosi aan veel te sterke veranderingen onderhevig
zijn, is reeds vroeger opgemerkt.

Ook van de talrijke instrumenten voor directe meting
der C. V. is reeds gewag gemaakt. S k u t s c h, die zelf
een mstrument uitdacht, volgens het principe van W e 1-
lenbergh, later door Zweifel gewijzigd, doch
waaraan volgens K r ö n i g nog fouten kleven van ^ tot
I c. M., heeft al deze instrumenten in een monographic
uitgebreid en nauwkeurig beschreven in 1887. Daarna
zijn verschillende andere pelvimeters aangeprezen o. a.
door A h 1 f e 1 d t, die staafjes van verschillende grootte,
door het indrukken van den buikwand, plaatst tegen pro-
montorium en achtervlakte van het schaambeen, doch
w^aarvan de onmogelijkheid in \'t gebruik bij dikke vrou-
wen en zwangeren, dadelijk in het oog springt en die ook
door te groote pijnlijkheid ondoelmatig moeten zijn.

Verder hebben Neumann en Ehrenfest een
pelvimeter geconstrueerd, die weer veel te ingewikkeld
is, zoodat de instrumenten van Bylicki en Gauss,
die eenvoudig en betrouwbaar schenen, gaarne als hulp-
middelen voor de directe meting werden aanvaard.
Reeds in 1897 hebben P i n a r d en V a r n i e r op het

-ocr page 59-

nut der radiographische opname gewezen, ook A 1 b e r t
enkele jaren later.

In den laatsten tijd verschijnen de publicaties over
röntgenologische bekken-opneming geregeld in de vak-
tijdschriften en al zijn deze doorlichtingen van het bekken
niet zonder belang en zullen ze in de toekomst mogelijk
onmisbaar blijken, thans kunnen zij de directe meting
nog niet overvleugelen, daar de toestellen, die er voor
noodig zijn, te kostbaar en te ingewikkeld en na de vierde
zwangerschapsmaand de uitkomsten onzeker of onmoge-
lijk te verkrijgen zijn. Gemeengoed kunnen de toestellen
daarenboven nooit worden, wegens de speciale techniek,
die voor de behandeling ervan vereischt wordt, zoodat
ook in dit opzicht de instrumenten voor directe meting-
wel nooit gemist zullen kunnen worden.

Dat de directe meting in geenen deele volmaakt is,
hebben we reeds eerder aangehaald. Aan de hand van
onze gegevens zal dit ook aangetoond worden. Grootere
fouten echter kleven aan de methode van berekening der
conjugata vera uit de conjugata diagonalis, vooral wan-
neer men niet verschillende bizonderheden van het bek-
ken in aanmerking neemt en een vaststaand getal van de
C. V. aftrekt. Dit aftrekgetal kan toch, al naar omstan-
digheden, veelvuldig wisselen en C r e d é, S k u t s c h en
S e 11 h e i m konden op skeletbekkens aantoonen, dat
deze verschillen varieerden van o tot 3 c. M. en meer,
zelfs heeft L i t z m a n n een bekken gezien, waarbij de
C. V". grooter was dan de C. D. In het bekkenmateriaal
van het museum der Utreehtsche kliniek wisselden deze
verschillen van ^ tot 3^ c. M.

De uitspraak van Hannes, dat het verschil tus-
schen de C. D. en de direct met een instrument
gemeten C. V. niet meer bedraagt dan tot c. M.
en dat 2 c. M. en meer uitzonderingen zijn, kunnen wij
uit onze berekeningen niet bevestigen. Talrijke onder-
zoekers zijn genoodzaakt geweest een bepaald getal van
de C. D. af te trekken, omdat voor de verkorting van
de rechte afmeting van den ingang slechts de grootte der
C. D. was aangegeven.

-ocr page 60-

Pestalozza en Peham nemen als aftrek-getal
15 c. M. voor alle bekkens, Memmert i%cM
Yamasaki, Baisch, K r ö n i g 2 c. iM. Anderen
nemen voor verschillende bekkensoorten andere getallen
aan: bcipiades trekt 2 c. M. af van de C. D bii
platte bekkens en c. M. bij algemeen vernauwde
K a n O p k a doet juist het omgekeerde; B ü r g e r meent
dat het verschil bij de rachitische bekkens grooter is dan
bij de niet-rachitische en wil daarom voor de eerste soort
een getal van 2 c. M. aftrekken en voor de laatste 13^
c. M. Dat dit slechts enkele aanhalingen zijn uit de uit-
gebreide litteratuur en dat ook de overige schrijvers in
bonte verscheidenheid een dezer opvattingen huldigen,
behoef ik met nogmaals aan te stippen.

Ook in de Utrechtsche kliniek werden verscheiden
maten der C. V. berekend uit de C. D. Vóór 1904 was
dit regel, daar toen de instrumenten van Bylicki nog niet
gebruikt werden, daarna is dit vooral geschied bii de
grootere bekkens, terwijl de kleinere steeds door een of
meerdere onderzoekers, vaak in verschillende tijdperken,
(bij herhaalde zwangerschap) direct gemeten werden.

Bij de berekening werden de hoedanigheden van het
bekken m aanmerking genomen. Toch komt het me voor
dat de eene onderzoeker meer voorliefde had voor een
bepaald getal, dat van de C. D. moest afgetrokken
worden, een tweede had weer een ander getal uitver-
koren en de durf om ver boven of beneden het gemiddelde
te gaan begon eerst op te komen, toen uit de instrumentale
meting bleek, dat deze verschillen gerechtvaardigd waren
Het leek mij niet van belang ontbloot om na te gaan
welke uitkomsten te verkrijgen waren uit de metingen
der C. D., de berekening der C. V. hieruit en de directe
meting der C. V. met instrumenten, waarvoor ik het
breukgetal der maten nog niet herleidde tot kwart-
centimeters, om ook de kleinere verschillen in de
berekening te kunnen opnemen.

In vele baringsgeschiedenissen stonden de maten der
C. D., der berekende C. V. en der direct gemeten C V
alle drie vermeld. In andere alleen de C. D. en de bereken-

-ocr page 61-

de C. V., in enkele was de C. V. niet berekend, doch stond
alleen aangegeven de G. D. en de gemeten C. V.

Ik betrok de maten van alle verslagen, dus ook die van
de herhaalde baringen in het onderzoek en heb, zooals
van zelf spreekt, de gegevens van den meer-ervaren on-
derzoeker gesteld boven die der minder bedrevenen.

Het leek mij in de allereerste plaats niet ongewenscht
de betrouwbaarheid der inwendige meting met de vingers,
der directe meting met instrumenten en der berekening
van de C. V. uit de C. D. aan een nader onderzoek te
onderwerpen, waarvoor zich het best leenden de maten
door den meest-ervaren onderzoeker, in dit geval prof.
Kouwer, genomen bij vrouwen, die herhaaldelijk in de
kliniek baarden. Deze metingen zijn alle geschied zonder
kennis te nemen van de vroeger gevonden getallen, om
den invloed dezer cijfers te ontgaan.

Voor de inwendige meting met de vingers kon ik ii6
ziektegeschiedenissen met elkaar vergelijken. Dit lijkt op
het eerste gezicht zeer weinig op een getal van 1093
baringen, doch de herhaalde baringen komen, uit den
aard der zaak, niet zoo veelvuldig voor als baringen bij
vrouwen, die de kliniek slechts één keer bezoeken en
verder zijn vaak de maten, wanneer deze reeds enkele
malen genomen waren, den volgenden keer niet nog eens
opnieuw opgemeten, doch werd verwezen naar de vorige
verslagen. Overgenomen getallen uit vorige barings-
geschiedenissen zijn natuurlijk uitgeschakeld.

Ik vond nu, bij dezelfde vrouw op verschillenden tijd,
in 40 geschiedenissen de C. D. gelijk gemeten en 30 keer
(mgeveer gelijk (verschillen van minder dan 34 c. M.)
d. i. 60.3 %. Grootste verschil (éénmaal) 1.2 c. M.

De grootste verschillen vindt men bij die vrouwen, die
ook als eerstbarigen waren opgenomen, wat niet te ver-
wonderen is, daar men bij de primipara door weerstand
der weeke deelen, nauwe vagina, pijnlijkheid bij het onder-
zoek enz., een minder juist resultaat mag verwachten,
dan bij de bekkenmeting in haar volgende zwanger-
schappen.

M i c h a e 1 i s had het door oefening zoover gebracht.

-ocr page 62-

dat hij, bij het herhaalde ineten van een reeks van
vijf en twintig bekkens, hoogstens een verschil van %
c. M. vond. Kr wordt evenwel niet medegedeeld of dit
bekkens van primiparae of multiparae waren; waar-
schijnlijk heeft hij bij deze vrouwen in dezelfde zwanger-
schap de C. D. herhaaldelijk gemeten, wat een groot
verschil maakt met het meten in verschillende zwanger-
schappen, daar in het eerste geval velerlei herinnerings-
beelden de uitkomsten kunnen vertroebelen, hetgeen niet
het geval is, wanneer de meting met veel langere tusschen-
poozen geschiedt.

Is nu het meten met instrumenten van Bylicki meer
betrouwbaar? Ook hier kan men vergelijkingen maken
tusschen de uitkomsten, die een ervaren onderzoeker
kreeg van metingen bij eenzelfde vrouw in meerdere
zwangerschappen.

Op 92 gevallen, die ik verzamelen kon, was de C. V
64 maal gelijk gemeten d. i. 69^ %. Het grootste verschil
bedroeg M. (éénmaal).

De grootere verschillen zijn weer te vinden bij de
vrouwen, die eerst als primipara en daarna als multipara
zijn gemeten.

Deze uitkomsten, alhoewel ze meer bevredigend uit-
vallen dan de digitale meting der C. D., mogen niet zonder
meer met deze meting door middel der vingers vergeleken
worden, daar de maten door de instrumenten van
Bylicki verkregen met kwart-centimeters omhoog gaan en
waarschijnlijk onder de verschillen van 14 c. M. er enkele
zullen schuilen, die minder dan c. M. zijn.

Wanneer we onder dezelfde voorwaarden als boven
genoemd de berekende C. V. vergelijken bij de herhaalde
baring, dan vinden we onder 78 gevallen, in 38 gevallen
de berekening gelijk of ongeveer geliik (verschil minder
dan ^ c. M.) d. i. 48.7 %. Het grootste verschil was
c. M. (éénmaal).

Men zou kunnen verwachten, dat de fouten gemaakt
bij de digitale meting der conjugata diagonalis gelijken
tred zouden houden met die der berekende conjugata
vera. Daar evenwel de indruk, die men van het bekken

-ocr page 63-

krijgt, den eenen keer kan verschillen met den anderen,
Mraardoor het getal, dat men van de C. D. denkt te
moeten aftrekken, kan varieeren; daar verder ook niet uit
alle gevonden maten der C. D. de C. V. is berekend, doch
de laatste maat direct werd gemeten met een instrument,
zoodat naast de maat der C. D. niet altijd de berekende
C. V. is aangeteekend, wat ook kan blijken uit het minder
aantal gevallen, is het duidelijk, dat de samenhang moet
ontbreken.

Uit bovenstaande blijkt nu, dat bij herhaalde meting
van het bekken der zelfde vrouw de meeste overeenstem-
mende metingen zijn verricht met de instrumenten van
Bylicki en het grootste verschil % c. M. bedraagt. De
overeenstemmende maten met de vingers verkregen zijn
veel minder groot, zelfs al rekent men hierbij die gevallen,
waar de verschillen minder dan % c. M. bedragen, terwijl
verschillen van meer dan i c. M. mogelijk zijn. De
getallen zijn te klein, om al te hooge waarde te hechten
aan de percentage-berekening; wil men toch conclusies
trekken dan blijkt
de betrouwbaarheid der instrmnentale
meting te gaan hoven de digitale.

Om nu na te gaan welk getal er van de met de vingers
gemeten conjugata diagonalis moet afgetrokken worden
om de maat der conjugata vera te verkrijgen, berekende
ik de verschillen tusschen de C. D. en de C. V. gemeten
met Bylicki\'s voor elke bekkensoort afzonderlijk.

Bij de algemeene vernauwde rachitisch bekkens was
de C. V. 211 maal direct met instrumenten gemeten,
bij de platte rachitische bekkens 79 maal,
bij de algemeen vernauwde bekkens 124 maal en
bij de platte bekkens 61 maal.

-ocr page 64-

Onderstaande tabellen geven de verkregen uitkomsten
weer:

Verschillen tusschen conjug. diag. en conj. vera (de
laatste gemeten met instrumenten):

Algem. vern. platte rachitische
bekkens.

Verschil
in
C.M.

Aantal
keeren

»/o

V4-1

2

0.95

I -IV.

5

2.4

14

6.6

25

II.8

47

22.1

2 -21/,

53

24.7

35

16.6

2Vi-2»/4

16

7.6

8

3.8

3 —

6

2.8

211

Platte rachitische bekkens.

Verschil
in
C.M.

Aantal
keeren

»/o

V4-1

0

0

I —11/4

I

1-3

i\'/i-iV«

12

15.2

17

21-5

15

19

2 _2V4

12

15.2

2V4-2V,

9

II.4

2V2-2V4

6

7.6

2V4—3

5

6.3

3 —

2

2.6

79

Algem. vernauwde bekkens.

Verschil
in c.M.

Aantal
keeren

\'/4-1

4

3.2

I -1V4

4

3-2

TV4-1V2

24

19-35

I\' ,-1^4

36

2.9

1^4-2

25

20.2

ï -21/4

22

17.7

2V4—21/2

6

4.8

2V.-2»/4

I

0.S6

2\'/4-3

I

0.86

3 —

I

0.S6

124

Platte bekkens.

Verschil
in c.M.

Aantal
keeren

\'U-I

1 -1V4

i\'/^-iVi

1V4-2

2 —2V4

2V4-2V2
2V4-3

3 —

1.6

4.9

14-75

24.6

22.95

21.3
3-3

4.9

1.6

O

1

3
9

15
14
13

2

3

I
O

-ocr page 65-

Uit deze cijfers kan men merkwaardige gevolgtrekkin-
gen maken. Beschouwen we voorloopig de percentages
der verschillen ten opzichte van het aftrek-getal
2, dan
zien we, dat bij de algemeen vernauwde bekkens in 75 %
der gevallen het aftrek-getal kleiner is dan 2 en in 25 %
2 of grooter. Bij de platte bekkens 68,9 % kleiner dan 2
en 31.1 % 2 of grooter; bij de platte rachitische bekkens
57 % kleiner dan 2 en 43 % 2 of grooter en bij de algem.
vern. platte rach. bekken ^ % kleiner dan 2 en 56 %
2 of grooter.

Rekenen w^e de platte bekkens niet mede, daar, zooals
reeds eerder opgemerkt is, deze groep uit een verzameling
van verschillende bekkens bestaat, dan is het opmerkelijk,
dat de aftrekgetallen voor de rachitische bekkens zich veel
sterker bewegen rondom het cijfer 2, dan die voor de
algemeen vernauwde, welke veeleer neigen naar het cijfer
1.5. Bijgaande curven toonen dit verschil, waarbij de
rachitische bekkens gezamenlijk zijn genomen, zeer dui-
delijk aan.

1

L

7

-

f

/

y

3

/

J

-)

-

*

t

X

5

/

>

f

z

0

1

/

U

f

/

f

\\

/

/

i

f

/

f

>

\\

/

\\

/

1

/

JL

f/

\\

/

7

/

\\

1

\\

\\

/

>

f

1

1

/

\\

s

t

/

\'s

Pj

y

/

i-

>

>r

.1

1

1

1

1

1

_ J^chi\'iucJxe\'be.kk&^.s
./ll^em. vern.b&frkcm

De meening van B ü r g e r, dat het verschil tusschen
C. D. en C. V. grooter is bij de rachitische bekkens, dan

-ocr page 66-

b^ïti^i^g" berekeningen haar

Vindt men bij de bewerking van het materiaal der
vernauwde bekkens, in een verslag alléén de C. D ver-
meld, doch de C. V. niet berekend of gemeten, dan
maakt
men de mmste fouten in de berekening der C. V uit de
a^ê^em. vernauwde bekkens i.s c M
van de C. D. af te trekken en bij de rachitische bekkens
A J\' dat uit de aanteekeningen geen

aandmdmgen te vmden zijn, die deze cijfers kuSnen
wijzigen Daar in de Utrechtsche kliniek niet steeds eL
vaststaand getal is afgetrokken van de C. D voor de

nat^LT J-\' ^^ -^-hillen

na te gaan tusschen deze maten, om daarna de gevonden

ninger" \'\' ^^^

Verschillen tusschen de conj. diag. en de hieruit
berekende conj. vera: ^^^t-rmi

Platte rachitische bekkens.

Verschil

Aantal

in c.M.

keeren.

\'/o

I

j 0.7

I -IV.

2

1

! 1.4

IV2

9

j 6,3

33

23.2

31

21.8

2 -2\',

47

33.1

2\' 4-2V2

13

9-15

21

5

3-5

0

0

3 —

I

0,7

142

Algem. vern. platte rachitische
bekkens.

Verschil

Aantal

------

in c.M,

keeren.

®/o

0

0

1 -IV,

I

0.32

16

5.7

58

20.7

I\'/^—2

63

22.5

2 -2\'/,

88

31.3

2V4-2V2

28

10

2\'/2-2V4

17

6.1

7

2.5

3 —

2

0.7

280

-ocr page 67-

Algem. vernauwde bekkens-

Platte bekkens.

Verschil
in c.M.

Aantal
keeren.

°/o

Verschil
in
C.M.

Aantal
keeren.

«/o

0

0

V4-1

I

0-39

3

0.96

I -1V4

I

0.39

l\'/4—I\'/S

14

4.5

I\' 4-lVs

13

5.1

l\'/s-lV,

94

30.1

I\' 5-1\' 4

43

17

87

27.9

1»/4-2

84

33-2

2 —2", 4

98

31.4

2 -2V4

100

39.5

9

2.9

2V4-2\'/J

6

2.3

2V1—2\'/4

7

2.2

2\'/,—2»/4

3

1.2

0

0

2\'/4-3

I

0.39

3 —

0

0

3 —

I

0.39

312

253

Bij de algem. vernauwde bekkens is het aftrekgetal
kleiner dan 2 in 6^/2 % der gevallen en in 36^ % 2 of
daarboven,

bij de platte bekkens kleiner dan 2 in 56.2 % en 2 of
meer in 43.8

bij de platte rachitische bekkens kleiner dan 2 in
Sy/2 % en 2 of meer in 46^ % en

bij de algem. vern. rach. bekkens kleiner dan 2 in 49 %
en 2 of meer in 51 % der gevallen.

De schatting der C. V. vertoont nu een opmerkelijke
overeenkomst met de directe meting; men heeft bij de
algem. vernauwde en platte bekkens vaker een getal
minder dan 2 van de C. D. afgetrokken, dan bij de
rachitische. Wel zijn bij de schatting de percent-cijfers
aan den eenen kant wat lager en aan den anderen kant
iets hooger, de gelijkenis blijft bestaan voor de verschil-
lende bekkensoorten.

Vervaardigen we een curve van de verschillen tusschen
C. D. en geschatte C. V. in percenten uitgedrukt, voor
de algem. vernauwde bekkens en plaatsen we deze naast
een lijn voor de gezamenlijke rachitische bekkens, dan
zien we ook hier duidelijk de neiging om bij de eerste

-ocr page 68-

soort een aftrekgetal te bezigen, dat 1.5 aanmerkelijk
nadert en voor de laatste soort een getal, dat meer naar
het cijfer 2 overhelt.

Ook geven de lijnen, vergeleken bij die, welke de ver-
schillen tusscen de C. D. en de direct gemeten C. V.
aangeven, een goede weerspiegeling van het niet-
aandurven der uitersten van de aftrek-getallen bij de
schatting. Bij de verschillen tusschen C. D. en gemeten
C. V. loopen, vooral bij de rachitische bekkens, de hel-
lingen veel meer glooiend, dan bij de verschillen tusschen
C. D. en geschatte C. V., waar zij met name naar den
kant der grootere cijfers zeer steil dalen.

. ^èacAï{ïjcAe heAkeru
.JïJaem. vennsty^eÈekkcns

De schatting der C.V. uit de C. D., cooals dit geschiedt
in de Utrechtsche kliniek, nadert dus vrijwel de direct
gemeten C. V. met instrumenten,
wat niet zonder
beteekenis kan zijn voor de betrouwbaarheid der
statistische berekeningen. Een andere wijze om de ge-
schatte C. V. te toetsen aan de gemeten C. V. is de
vergelijking tusschen deze maten, daar waar zij beide in

-ocr page 69-

de geschiedenis waren vermeld. Het aantal gevallen is
weer te klein, om aan de uitkomsten groote waarde toe
te kennen, toch lijkt het mij wel van eenig belang ook
deze verschillen nader te vermelden.

Verschillen tusschen de C. V. geschat en de C. V.
gemeten:

Bekken-

n> >
< »

n

go-

-V4

-V.

-V4

-I

I—:

1V4

IW,-

-l\'lt

ii/,-

IV4

—2

soort

» B
ö

Aan-
tal

Vo

Aan-
tal

"lo

Aan-
tal

Vo

Aan-
tal

»/o

Aan-
tal

"10

Aan-
tal

%

Aan-
tal

"lo

Aan.
tal

%

Algem.
Vern.

91

32

35.2

37

40.6

12

13.2

7

7.7

I

i.i

I

i.i

I

I.I

Plat

49

18

36.7

20

40.8

9

18.4

2

4.1

Plat
rach.

61

15

24.6

31

50.8

10

16.4

3

4.9

I

1.6

I

1.6

Algem.
vern.
plat
rach.

150

65

43.3

44

29-3

34

22.7

4

2.7

3

2

351

Bij de schatting komen dus, zooals uit deze tabel
blijkt, grove vergissingen voor, doch zij behooren tot de
uitzonderingen; dat deze fouten hersteld zijn door de
directe meting mag een geluk heeten en kan niet anders
dan de waarde der meting met instrumenten doen
stijgen. De meeste verschillen groepeeren zich echter om
een cijfer minder dan c. M., wat ten overvloede nog
kan nagegaan worden uit de volgende getallen:

Verschillen van minder dan ^ c. M. tusschen de
geschatte en gemeten C. V.:

bij de algemeen vernauwde bekkens . . . 75.8 %

bij de platte bekkens........77-5 %

bij de platte rachitische bekkens .... . . . 754 %
bij de algem. vern. platte rach. bekkens . . 72.6 %
Deze berekeningen komen dus voor alle bekkensoorten
ten naastenbij met elkander overeen en men mag daarom

-ocr page 70-

aannemen, dat in vrijwel drie vierden der gevallen de
schattmg met te veel van de gemeten conjugata vera
zal afwijken.

Belangrijk zou het zijn, wanneer men een voldoend
aantal metingen op het lijk zou kunnen vergelijken met
de tevoren gemeten of geschatte C. V. De bepaling van
de C. V. is bij de autopsie in de meeste gevallen wel
verricht, doch het aantal is betrekkelijk gering en de
vergelijking daardoor zonder groote beteekenis

Ook mag de maat der C. V., op het lijk gevonden, niet
zonder nieer getoetst worden aan de maat berekend of
gemeten bij de levende vrouw, daar de weeke deelen vóór
de meting door den patholoog-anatoom uit het bekken ziin
verwijderd en een niet geheel weg te cijferen dikte ver-
tegenwoordigen.

Hoeveel bedraagt nu deze dikte? Voor verschillende

vrouwen zal dit waarschijnlijk verschillende uitkomsten

geven en een vaste maatstaf zal wel niet aan te nemen
zijn.

Met eenigen goeden wil zou men voor het volgende

geval dit cijfer kunnen berekenen:

Bij een langdurige baring wordt het kind met de hoo^re
tang ter werld gebracht. Het hoofd is sterk vervormd ?n
het promontorium heeft een deuk veroorzaakt boven het
rechter oor. De afstand van het diepste gedeelte der
indeuking tot het tegenoverliggende verst uitstekende
punt bedraagt 9 c. M. Neemt men nu aan, dat door het
trekken met de tang, de beenderen van het hoofd bij \'t
passeeren van den ingang, nog tijdelijk sterker over elkaar
verschoven zijn en rekent men voor deze indrukking ^
c. M. dan kan men ten naastenbij de maat der C V
bepalen op c. M. De moeder overleed en op het lijk
werd een C. V. gevonden van 8 c. M. Voor de weeke
deelen zou men dus een c. M. in rekening moeten
brengen.

De verschillen berekend tusschen de C. V. gemeten op
het lijk en gemeten met Bylicki\'s zijn in 7 gevallen: —
— 0.3, — 0.25, — 0.2, — o.i, en tweemaal -f

De geschatte maat was in vele gevallen tegelijk met
de direct gemeten maat in dezelfde geschiedenis vermeld

-ocr page 71-

doch in enkele gevallen ook alléén aangeteekend, voor-
namelijk voordat de instrumenten van Bylicki werden
ingevoerd. In 11 gevallen konden de verschillen tusschen
de cadaver-maat en de geschatte C. V. worden nagegaan.
Deze bedroegen: tweemaal — i; — tweemaal o;
tweemaal verder 0.2, 0.6, 0.7, ij^.

De schatting staat hier dus ook weer achter bij de
directe meting volgens Bylicki en deze mindere betrouw-
baarheid blijft bestaan, wanneer men bij alle verschillen
3/4 c. M. zou bijtellen voor de weeke deelen.

-ocr page 72-

VI.

Om te beoordeelen of uit de bekkemuaten merkwaar-
digheden te putten vielen, heb ik allereerst, ter ver-
gelijking, de maten van 500 als normaal geboekte bekkens
nagegaan daarna van de vernauwde bekkens de maten
van elke bekkensoort en deze met elkaar en met die der
normale bekkens vergeleken.

Het spreekt van zelf, dat van een bekken, bij elke
nieuwe zvyangerschap opnieuw gemeten, door mij slechts
eenmaal de maten zijn overgenomen en wel die van den
meest betrouwbaren onderzoeker.

Vele van deze maten zijn door prof. Kouwer zelf
genomen wiens getallen in de ziektegeschiedenissen naast
aie van den assistent waren vermeld.

Normale bekkens (500).

In de eerste plaats was het wenschelijk te berekenen
welke maten men als de gemiddeld normale moest
beschouwen. Ik had deze wel kunnen overnemen uit de
leerboeken, doch het leek mij niet zonder
belano- deze
gangbare maten aan mijn eigen uitkomsten te toetsen
Als gemiddelde maten vond ik dan:.
Voor de distantia spinar. ant. sup. 25.903 = 26 c M
Voor de distantia cristarum . . 28.87 =29
Voor het verschil tusschen deze "

\'"aten.........2.967 3 „

Voor de conjugata externa . . 19.502 = 19^
Voor de distantia spin. post. sup. 9.498 = 9^^

Voor den omtrek ... _ nr»

Van de dist. spin. ant .sup. waren de maten kleiner

-ocr page 73-

dan 26 c. M. in 45.4 % der gevallen, kleiner dan 25 c. M.
in 21.4

Van de dist. crist. onder 29 c. M. 45.4 % onder
28 c. M. 20.2

Het verschil dezer maten was in 36 % der gevallen
kleiner dan 3 c. M. en bedroeg 3 c. M. of meer in 64 %.

De conjugata externa werd kleiner gevonden dan I9>4
c. M. in 42.2
Jo en de dist. spin. post. sup. kleiner dan
9^ c. M. in 34.8
Jo der aangegeven maten.

Onder deze normale bekkens kwamen dus ook kleine
uitwendige bekkenmaten voor, zonder dat een vernauwde
ingang gevonden werd. Het is mogelijk, dat er onder deze
bekkens een enkel schuilt, waar het
Promontorium, door
oorzaken reeds vermeld, niet te bereiken was; toch kan
men wel
aannemen, dat kleine bekkenmaten, alhoewel ze
een groote waarde bezitten als waarschuwings-teeken
voor een vernauwing, niet altijd voor een vernauwing
behoeven te pleiten.

Algemeen vernauwde bekkens. (306).

In een vorig hoofdstuk is besproken, welke bekkens ik
onder de algemeen vernauwde heb gerangschikt en
tevens opgemerkt, dat ook de uitwendige bekkenmaten
een rol moeten spelen, daar aan den eisch, om de linea
innominata te volgen met twee vingers der zelfde hand,
niet steeds voldaan kan worden, omdat vooral bij de
primiparae velerlei belemmerende factoren in het spel
zijn.

Onder de algem. vern. bekkens vindt men er geen met
een zeer kleine conjugata vera, zooals dat wel het geval
is bij de rachitische bekkens, waardoor de meening van
N ij h O f f en talrijke anderen wordt gestaafd.

c v.

TU

8

8\'/«

81/.

S\'/4

9

9V4

9\'/.

9V4

10

10I/4

IQ\'/»

I0V4

Aantal
bekkens.

I

2

6

II

16

46

37

61

35

58

21

II

I

306

Het bekken met een C. V. van c.M. behoort niet

>) Dit zelfde percentage als bij de maten der spin. ant. sup. onder
26 c.M, is natuurlijk louter toeval.

-ocr page 74-

met zekerheid tot deze rubriek, maar kon ook niet bij een
der andere soorten ondergebracht worden: de uitwendige
maten waren zéér klein; lengte der vrouw
147 c. M.,
vlucht
147 c. M., gestalte klein en tenger; uitgang aan
den nauwen kant. Het promont. was te bereiken en de lin.
innominata te volgen; het sacrum was plat, met interver-
tebrale ribbels.

Dit is dus een bekken met een kinderlijk type, doch
de
bevindingen aan het heiligbeen kunnen op rachitis
wijzen. Evenwel ontkent de vrouw rachitis gehad te
hebben en aan het overige skelet is geen spoor van
rachitische veranderingen te ontdekken; verder zijn
lengte en vlucht gelijk.

Tot de rachitische bekkens heb ik het daarom niet
durven rekenen, evenwel dat het zuiver hypoplastisch is,

mag evenmin beweerd worden.

Uit bovenstaande gegevens mag men dus wel besluiten,
dat bij de algem. vern. bekkens een conjugata vera
beneden 8 c. M. zoo goed als niet voorkomt.

270 bekkens hadden een C. V. van 9 c. M. of daar-
boven op een aantal van
30Ó d. i. 88.2 %!

Het meerendeel der algem. vern. bekkens is dus niet
al te sterk vernauwd in de rechte afmeting, waardoor
de kans op een natuurlijke baring vrij groot is. Ingrepen,
die het leven der moeder kunnen bedreigen, behooren tot
de uitzonderingen en het aantal sterfgevallen^ onder of
na de baring is dan ook percents-gewijs veel minder, dan
bij de sterker vernauwde rachitische, waarbij het aantal
kunstverlossingen een groote plaats inneemt. Daarom is
het niet te verwonderen, dat B r e u s en K o 1 i s k o onder
verschillende bekkenverzamelingen slechts vier bekkens
van het zuiver hypoplastische type konden opsporen.

Deze bekkens ontsnappen in de praktijk dikwijls aan
de aandacht, daar alleen een stelselmatig en nauwgezet
onderzoek het oog op de algemeene vernauwing doet
vallen.

De kans op een natuurlijke baring bij het algem. vern.
bekken, zou, volgens vele schrijvers, nog een weinig
verhoogd worden, doordat de kinderen meestal niet al te
zwaar zouden zijn.

-ocr page 75-

Ik vond bij de primiparae in 63.8 % der gevallen
kinderen met een gewicht onder 3250 gram, bij de
multiparae in 34.4 % der gevallen. Deze cijfers zeggen
niet veel, temeer daar zij niet veel afwijken van die der
andere bekkensoorten en de bewering dat door de
vrouwen met algem. vernauwd bekken meestal kleine
kinderen ter wereld worden gebracht, zou ik niet gaarne
durven bevestigen. Alleen zéér zware kinderen b. v. van
4000 gr. en meer worden bij deze bekkensoort weinig-
gezien, bij de lp. in 1.13 % en bij de Mp. in 9.8 %.

Van de dist. spin. en crist. werden 305 keeren de maten
opgeteekend:

u

0

K>

0

10

1

K>

tJ

1

M
to

10
1

»0

Cw

10
-t»
1

10

K>

in
1

10

Cn

to
ON
1

10
ON

10
^

1

to

10
co
1

to

<x

M
NO

1

to
\\o

0

1

t/j

Maat in cM.

1

M
0

M

1

K>

M

1

K)

M

M

1
10
KI

1

M
M

M

1

M
OJ

1
10

M

1

>0

1

M

M

1

M
C/1

1

M

01

M

1

K>

1

tJ
<2
M

M

1

K)

1

M

to

10

00

1

K)
CO

m

K
1

to

vO

1

N>

M

1
(p
0

1

0

M

1

1

OJ

M

M

1

to

Dist. Spin.
Aantal malen

3

0

4

10

15

24

32

31

44

43

29

26

17

10

2

8

4

0

2

0

I

305

Dist. crist.
Aaatal raaien

I

0

7

7

17

30

45

41

44

3S

29

10

14

13

3

2

I

3

305

De distantia spinarum was 44 maal 26 c. M. en meer
d. i. 14.4 % en de distantia crist. 36 maal 29 c. M. en
grooter d. i. 11.5 %.

Rekenen we de maten onder 25 c. M. dist. si)in. en
28 c. M. dist. crist. tot de kleine, dan vinden we dat voor
dc dist. spin. 67.5 % en voor de dist. crist. 75.4 % der
maten onder deze grens-getallen liggen.

De vcrscliillcn tusschen deze maten berekende ik, om
ze later te kunnen vergelijken met die der rachitische
bekkens:

Verschil
in cM.

0

O-V»

I-I\'/.

2-2\'/,

2\'/,-3

3-3\'/i|3\'/i-4

4-4\'/,4\':i-5

5

5\'/r 6

7

Aantal
malen

I

0

I

13

23

75

57

63

35

24

8

4

I

0

2

305

Neemt men als normaal verschil tusschen dist. spin.
en crist. 3 c. M., dan werd in 44.3 % der gevallen een
verschil gevonden van 3 c. M. of daarboven en 55.7 %
kleiner dan 3 c. M.

Verschillen van 4 c. M. en meer kwamen zelfs voor

-ocr page 76-

in 39 gevallen d. i. 12.8 fo (bij normale bekkens 16.6 %),
waarbij opvalt, dat tweemaal een verschil van 7 c. M.
werd geboekt (grootste verschil bij de normale bekkens
c. M.).

Eenmaal werden de maten gelijk gevonden, doch
mogelijk berust dit op een schrijffout, daar geen aan-
knoopingspunten voor rachitis te vinden waren.

De dist. spin. post. is sedert 1903 gemeten:

Maat in cM.

6-6V,

6Vt-7

7-7V1

7\'/«-8

8-8V,

8\'/,-9

9-9V1

9VJ-10

lO-IOVl

lO\'/l-II

Aantal malen

2

2

9

20

42

47

76

37

15

5

255

De dist. spin. post. was dus 198 maal onder 9^ c. M.
d. i. 77.6 gy2 c. M. en grooter in 22.4 % der gevallen.

Deze maat is bij het algem. vernauwd bekken ongeveer
evenveel keeren onder 9 c. M. als erboven.
Conjugata externa:

-----

M

M

M

K>

M

KI

M

•J

CO

VO
1

VO

0

0

w
1

Maat in cM.

1

1

1

Hl

1

1

w

M

1

M

1

1

K>

M

1

1

10

CJ

M

1

1

SJ

CP

M

1

M

vO

vO

M

1

M

0

0

1

M
M

M
M

Aantal malen

5

10

30

38

47

46

57

39

23

ï

6

302

In 233 gevallen werd een maat gevonden beneden 19^

c. M. d. i. 77.1

69 keer was de conjug. ext. 19^ c. M. of meer d. i.
22.9 Neemt men als criterium voor een vernauwing
in de rechte afmeting aan een conj. ext. beneden 18 c. M.,
zooals dit door enkelen wordt gedaan, dan zouden 219
bekkens, d. w. z. 72.5 % buiten de berekening zijn
gevallen.

Over de beteekenis van den omtrek is reeds eerder
uitgeweid:

-0
ON

■»J
00

co

0

1

00

M

1

<x
1

00

r

00
00

co
co

0

K)
1

vO
1

ve
Ov
1

VO
f

0
0

Maat in cM.

1

0^

1

00

1

00
0

1

00
10

1

00

1

00
ON

1

VO

0

1

VO
u

1

vO

1

vO
Ov

1

VO

CO

0
0

1

Aantal malen

7

13

33

43

50

42

40

23

19

16

6

9

I

2

304

-ocr page 77-

Daar verschillende schrijvers een omtrek kleiner dan
82 c. M. beschouwen als een bewijs voor de algemeene
vernauwing, hebben we berekend het aantal gevallen,
waarbij de maat kleiner was dan 82 c. M. en wel 96 keer
of 31.6 %. In
208 gevallen was de omtrek 82 c. M. of
daarboven d. i. 68.4 %.

Dat bij het aannemen van dezen maatstaf voor de
algemeene vernauwing van het bekken weer vele algem.
vernauwde bekkens over het hoofd zullen worden gezien,
is uit bovenstaande berekening duidelijk aangetoond.

De omtrek bedroeg 90 c. M. en meer in 17.4 % der
gevonden maten; minder dan 90 c. M. in 82.6 %.

Wanneer we nu nog eens een terugblik werpen op de
gevonden cijfers dan vinden we, dat bij de algem.
vernauwde bekkens de distantia spin. sup. ant. in 14.4 %
der gevallen 26 c. M. en meer bedraagt, de distantia
crist. in 11.5 % der gevallen 29 c. M. en meer, de omtrek
in 17.4 % der gevallen 90 c. M. en meer, de conjug. ext.
in 22.9 % der gevallen 19^ c. M. en meer en de dist.
spin. post. sup. in 22.4 % der gevallen 9^ c. M. en meer.

Men mag hieruit afleiden, dat ook bekkens met groote
uitwendige maten algemeen vernauwd kunnen zijn,
immers bij al deze bekkens was de linea innominata te
volgen.

Onder de zeer jeugdige zwangeren dacht ik een groot
aantal algemeen vernauwde bekkens te kunnen vinden,
onvolwassen bekkens dus, die niet ver van het kinderlijke
type zouden moeten afstaan. Ik vergiste mij evenwel
hierin deerlijk!

Onder 163 zwangeren van 12 tot en met 17 jaar (meest
allen ongehuwd), vond ik er slechts 17 aangegeven,
waarbij een algemeene vernauwing van het bekken was
te constateeren en deze bekkens behoorden nog bijna alle
tot de weinig vernauwde. Slechts één was er met een con-
jugata vera van c. M., een 17-jarigc primipara, doch
hiervan kon niet met zekerheid gezegd worden dat zij ge-
heel vrij was van rachitis. \\^erder werd éénmaal een C.
V. gevonden van 9 c. M. en van 9^ c. M., vijfmaal een
C. V. van 9^, Weemaal van 9^, vijfmaal van 10 en
tweemaal van c. M.

-ocr page 78-

Van de twaalfjarige zegt prof. K o u w e r in het

integrale overzicht 1905—1906: „...... een flinke meid,

168 c. M. lang, baarde een kind van 3310 gram in den

tijd van 9 uren."

Hieruit mag niet de gevolgtrekking gemaakt worden,
dat het bekken der vrouw reeds in de puberteitsjaren
meestal volwassen is. Uit den aard der zaak zijn deze
meisjes zwanger geworden, juist omdat zij op de andere
sexe den indruk maakten volwassen te zijn en ieder, die
in een inrichting herhaaldelijk die jeugdige zwangeren
kon gadeslaan, zal getuigen, dat men zich bij de schatting
van haar leeftijd niet zelden eenige jaren zou kunnen
vergissen.

Onder de aanteekeningen bij de zwangeren met algem.
vernauwd bekken vond ik in 84 gevallen vermeld, dat
de vrouwen klein, graciel of tenger waren, waaronder
medegeteld zijn die vrouwen, waarbij de lengte werd
gemeten, die dus in het oog vallend klein waren en waarbij
men in vergelijking met de vlucht een aanknoopinppunt
voor rachitis meende te kunnen vinden. Mogelijk zijn deze
opgaven niet geheel volledig, doch als men wil kan men
hieruit opmaken, dat middelmatig groote vrouwen even
goed draagsters kunnen zijn van een algem. vern. bekken,
als kleine.

Ik heb geen zekerheid, dat al deze 306 bekkens van
het zuivere hypoplastische type zijn, dit is met de toch
nog altijd beperkte gegevens, die men bij dc levende vrouw
kan verzamelen, ook vrijwel onmogelijk en alleen het
skelet-bekken zou afdoende uitsluitsel kunnen geven; toch
meende ik in twijfelachtige gevallen — nl. of al dan niet
rachitis in het spel was — de bekkens beter te kunnen
rangschikken onder deze rubriek, dan onder die der
rachitische, om de zuiverheid van deze laatste categorie

volkomen te bewaren.

Beschouwen we de kleinste bekkens nauwkeurig
omtrent de zuiverheid van het hypoplastische type, dan
kunnen we vaststellen — het bekken met een C. V. van
c. M. werd reeds besproken — dat:

2 bekkens met een C. V. van 8 c. M. zuiver hypoplastisch
waren; onder 6 bekkens met een C. V. van 8^ c. M.

-ocr page 79-

er vijf buiten twijfel zuiver algemeen vernauwd geacht
moesten worden en één, met kleine uitwendige maten,
een convex sacrum in de dwarse richting vertoonde, waar
dus mogelijk rachitis een rol heeft kunnen spelen; onder
11 bekkens met een C. V. van c. M. er zes met zeker-
heid algem. vernauwd waren, twee een dubbel promon-
torium vertoonden (mogelijk door assimilatie), twee met
zéér kleine uitwendige maten een nauwen uitgang bezaten
en dus meer het kinderlijk type te aanschouwen gaven
en bij één een sacrum beschreven werd met interverte-
brale ribbels, waarbij het verschil tusschen C. D. en
C. V. c. M. bedroeg, wat misschien op rachitis kon
wijzen (het skelet was zeer tenger, uitw. maten klein)-.

We vonden dus bij 20 kleinste bekkens: 13 zuiver
algemeen vernauwd -f- 2 kinderbekkens = 15; 2 met
dubbel promontorium, waar mogelijk ook andere in-
vloeden kunnen hebben ingewerkt, 3 waarbij twijfel aan
doorgemaakte rachitis kan bestaan.

Dat de vrouwen met algemeen vernauwd bekken bijna
allen de kliniek opzochten, niet omdat haar bekken haar
daartoe noopte, doch om andere redenen, blijkt wel uit
het groote aantal ongehuwden n. 1. 148 ongehuwde
primiparae en 44 ongehuwde multiparae, d. i. 62.7 %.
De gehuwden kwamen grootendeels wegens huiselijke
omstandigheden, vandaar dat herhaalde baring slechts in
29 gevallen voorkwam en wel 28 maal twee baringen en
éénmaal drie baringen. Bij deze 306 vrouwen hadden dus
plaats 336 baringen.

Platte bekkens (256).

Deze groep is een verzameling van verschillende soor-
ten van bekkens: platte hypoplastische bekkens schuilen
er zeer zeker onder, platte bekkens zonder meer eveneens,
verder platte assimilatiebekkens — zesmaal staat een
dubbel prom. aangegeven — en in de laatste, doch niet
in de geringste plaats, bekkens, die mogelijk door de

-ocr page 80-

Engelsche ziekte den platten vorm verkregen, doch waar-
aan geen of onvoldoende sporen van deze ziekte meer te
vinden waren en waar noch uit de overige deelen van het
skelet, noch uit de anamnese bleek, dat rachitis mogelijk

een rol had kunnen spelen.

Bij al deze bekkens was het Promontorium wel te
bereiken, doch de linea innominata niet te volgen en pleit-
ten de
uitwendige maten tegen den algemeen vernauw^den
vorm.

Daar evenwel ook bekkens met groote uitwendige
maten algemeen vernauwd kunnen zijn, lijdt het geen
twijfel, of onder deze rubriek komen miskende algemeen

vernauwde bekkens voor.

Een zeer onzuivere categorie dus! Evenwel nog minder
juist ware geweest, mijns inziens, al deze platte bekkens
onder de rachitische te rangschikken.

Een zeer kleine conjugata vera kwam ook bij deze
bekkens niet voor, hetgeen trouwens te verwachten was:

c. v.

8.;.

8V,

8»/4

9

9Vi

9Vt

9V4

10

Aantal
bekkens.

I

5

5

26

25

50

34

69

20

20 1 I 256

Waaruit blijkt, dat in het materiaal der Utrechtsche
kliniek slechts in 4-3 % der gevallen een C. V. van minder
dan 9 c. M. werd gevonden, bij de platte bekkens.
Dist. spin. en dist. crist.

Maat in cM.

KJ

10

1

K>

(
1

KJ

K3

1
M
■U

M

1

10

M

1

K>

tn

C/1

1
10
tn

Cn

M
1

K)
ON

0^
1

M

M

to
(J

1
to
M

10

1

to

K>

T

to

co

to

co

1

to

M

to

<2

10
vO

N

\\0

1

to
\\D

M

10
vO

M

1

OJ

0

OJ

0

1

9.

M

01
0

T

OJ

O)

T

Oj

Oj

M

1

OJ
10

01
to

1

OJ

to
^

Dist. Spin.
Aantal malen

I

2

2

9

19

38

46

40

35

23

15

10

5

6

2

0

I

254

nist. crist.
Aantal malen

2

7

23

35

42

39

39

31

9

II

6

5

4

254

Kleine maten voor de dist. spin. en dist. crist. vinden
we ook bij deze bekkens. Distantia spinarum beneden 25
c. M. in 13\'%» distantia cristarum beneden 28 c. M. in
26.4 %. Dit wil evenwel niet zeggen, dat beide maten
voor eenzelfde bekken klein waren, doch slechts een der

-ocr page 81-

maten, terwijl de overige van dien aard werden gevonden,
dat niet tot een algemeene vernauwing besloten mocht
worden.

Dist. spin. beneden 26 c. M. in 46.1 % der gevallen
van 26 c. M. en meer 53.9 %.

Dist. crist. beneden 29 c. M. in 58.2 % der gevallen
van 29 c. M. en meer 41.8 %.

Verschil tusschen dist. crist. en dist. spin.:

M

K>

M

tji

(>>

■U

Cn

Cn

Verschil in c.M.

M

1

1

tJ

M

1

1

M
1

1

M
1

1

Cn

M

1

M

1

1

M

1

-F»

M

1

01

M

1

<J\\

Aantal malen. . .

10

35

54

49

52

21

14

6

I

2

254

Verschillen van 3 c. M. en daarboven kwamen 96 malen
voor d. i. 37.8 %, minder dan 3 c. M. in 62.2 %.
Conjugata e.xterna:

- - -

K>

K)

K)

a>

vS

vS

0

0

M

M

K)

Maat in c.M.

1

M

1

1

M

1

1

w

1

1

K)

M

1

K)

1

vO

1

0

1

M

1

10

M

00

M

vS

K>

0

M

M

K>

M

Aantal malen .

2

7

42

38

59

49

35

10

5

3

3

253

Onder I9>< c. M. in 58.5 van c. M. en daar-
boven in 41.5 % der gevallen.

Beneden 193/^ c. M. dus aanmerkelijk minder dan bij
het algem. vern. bekken, waarbij men echter niet uit het
oog moet verliezen, dat juist bekkens met de kleinste
uitwendige maten bij de vorige groep zijn gerekend.

Omtrek:

co
0

00

M

00

00
o\\

co
00

vo
0

VO
K>

vo

50

\\a

00

1

M
0
0

Maat in c.M.

1

00
M

1

00

1

05

0

1

00
00

1

M

J>

1

vO
OV

1

vC
CO

1

M
0
0

1

ü)

Aantal maten .

6

17

44

44

50

31

27

24

6

5

10

254

Onder 82 c. M. in 2.4 van 82 c. M. en meer in

-ocr page 82-

97-6 %; onder 90 c. M. in 63.4 %; van 90 c. M. en meer
in
36.6 %.

Dist. spin. post.:

Maat in c.M.

os
1

ï

1

1

•0

1

co
1

co

1

vO
1

VO

vO

M

1

M

f
t-i

0

1

M
M

M

1

1

00

M

1

VO

0

0

1

M

Aantal maten ,

I

0

I

4

15

33

54

55

43

TO

4

220-

Kleiner dan 9^ c. M. 108 maal d. i. 49.1 %.

Van de allerkleinste bekkens had het bekken met een
C. V. van c. M. wel kleine uitw. maten, doch niet
van dien aard, dat het naar de algem. vernauwde moest
worden overgebracht; het promontorium was te bereiken,
en sprong scherp naar voren uit, de linea innominata was
niet te volgen, er was verder een lichte uitgangsver-
nauw^ing. De vrouw had een middelmatige lengte.

Bij de bekkens met een C. V. van 8>4 c. M. waren er
twee, die alleen als mogelijke uiting van vroegere
rachitis een kammetje achter de symphysis vertoonden,
verder niets. De overige waren zuiver plat.

Platte rachitische bekkens (122).

Tot de rachitische werden die bekkens gerekend,
waarbij uit de anamnese der zwangere vrouw bleek, dat
zij Engelsche ziekte had gehad, of dat zij opmerkelijk laat
had leeren loopen; waar verder ook aan het skelet over-
blijfselen van de ziekte te vinden waren en het bekken
vooral kenteekenen droeg, welke als rachitische veran-
deringen bestempeld mochten worden.

Natuurlijk kon in vele gevallen aan al deze voor-
waarden niet voldaan worden, doch dan waren er toch
voldoende gegevens aanwezig om met zekerheid tot
rachitis te besluiten. Deze
122 vrouwen maakten 156
baringen door in de kliniek, waarvan 12 vrouwen twee-
maal, 5 driemaal en
4 viermaal.

In de verslagen vond ik 8 maal een dubbel promon-
torium aangeteekend en
32 keer was de lengte gemeten,
wegens opmerkelijk kleine gestalte (welke maat dan ver-

-ocr page 83-

geleken werd met de vlucht), of werd de vrouw alleen
als klein vermeld.

Conjugata vera:

C V.

7

7V4

Th

TU

8

8V4

87,

9

9V3

9\'/-

10

lO\'/«

lOV,

Aantal
bekkens

I

0

2

I

0

2

8

10

9

15

15

20

17

14

3

5

122

89 bekkens met een C. V. van 9 c. M. en meer d. i.
73 %; onder 9 c. M. 33 bekkens of 27 %, een duidelijk
verschil met de vorige groepen.

Distantia spinarum en distantia cristarum:

Maat in
cM.

KJ
tj

M

1
10
w

»0
OJ

1

K)

OJ

M

»0
OJ

M

1

tO

10
1

M

10

1
10
tn

o>
1

M
tn

M

10

tn

M

1

KI
ON

ON
1

M
ON

K>

M

1

KJ

K>

1
10

M

1

K>

CO

KJ

oc
1

KJ

cc

M

K>

M
1

K)
vO

KJ

vo

1
10
NO

M

KJ
NO

M

1

0

OJ

0

1

w

0
^

01
0

T

C/J

I

M

00

M
M

1

OJ
KJ

04
KJ

1

CM
KJ

M

OJ
to

M

1

C/J
OJ

OJ
OJ

1

tu
OJ

M

Dist. Spin.

Aantal

I

0

2

4

8

13

17

17

14

17

10

5

8

2

2

I

121

malen

Dist. Crist.
Aantal
malen

I

2

5

7

II

16

10

15

25

II

4

7

4

0

2

0

I

121

Dist. spin. onder 25 c. M. 15 maal op 121 maten is
12.4 %; 25 c. M. en meer 87.6 %.

Dist. spin. onder 26 c. M. 45 maal op 121 maten is
37.2 %; 26 c. M. en meer 62.8

Dist. crist. onder 28 c. M. 42 maal is 34.7 %; 28 c. M.
en meer 65.3

Dist. crist. onder 29 c. M. Ó7 maal is 55.4 %; 29 c. M.
en meer 44.6

Al ziet men aan de tabel, dat de dist. spin. ook kleine
getallen vertoont, de grootere cijfers zijn toch sterk in
de meerderheid, terwijl dit voor de dist. crist. niet zoo
opvalt. Dit moet dus bij dc verschil-berekening tot uiting
komen:

Verschil tusschen dist. crist. cn dist. spin.:

Verschil
in cM.

0

0

M

M

T

M

M

1

KJ

KJ

1
10

M

10
M

1

w
1


1

1
M

**

M

1

tn

Ol
1

Cn

M

Aantal
malen

I

I

9

17

20

29

17

13

5

4

2

3

121

-ocr page 84-

Verschillen onder 3 c. M. 94 maal of 77.7 %. Bij de
bepaling der verschillen bij het algem. vernauw^d platte
rachitische bekken komen we op dit percentage nog terug.
Conjugata externa:

M

ï

M

•vJ
1

M

M

CO
1

w

M

vO

1

vD

10

0

1

0

10
1

Maat in cM.

w
1

1

W

1

00

ie

w

1

so

l
VO

M

1

K>

0

1

10
0

T

to

1

to

w

Aantal malen

2

9

15

23

17

29

12

7

3

2

119

Beneden 19^ c. M. 95 keer is 79.9

Van 19^ c. M. en meer 24 keer is 20.1 %.

Omtrek:

Maat in cM.

Ov
1

00

co
1

co
0

00

0

1

00
to

00

M

L

00

1

00
c^

00
Cv

00
cc

00
00

1

VO

0

vO

0

1

vO
to

vO
to

1

VD

1

vO

OV

vO
OV

1

VD

00

vO
00
1

8

M
8
(0

Aantal malen

I

3

6

II

18

iS

30

15

7

6

4

I

3

120

Onder 82 c. M. 8.3 % n. 1. 10 bekkens; van 82 c. M.
en daarboven in 91.7
jo.

Onder 90 c. M. 69.75 % van 90 c. M. en daarboven
30.25
Dist. Spin. post.:

Maat in
c.M.

ov
1

CJ

T

.-a
1

M

1

00

co
1

00

M

1

VO

vO
1

VO

VO

M

1
0

0

1

0

M

0

M

1

M

Aantal
malen

I

2

3

9

II

27

23

21

13

3

"3

Onder 9^ c. M. 76 maten, van 93^ c. M. en meer 37
resp. Ó7.25 % en 33.75

Algemeen vernauwde platte rachitische bekkens (179).

Dit is de groep der kleinste bekkens, waarbij de mis-
vormende kracht der rachitis blijvend haar ernstigste
afwijkingen heeft achtergelaten, waarvoor de meeste
kunstmatige verrichtingen moeten plaats hebben en

-ocr page 85-

de vrouwen zich aan deze buitengewone ingrepen her-
haaldelijk moeten onderwerpen bij elke nieuwe zwan-
gerschap, die telkens een nieuw gevaar voor haar betee-
kent en voor haar kind. Zij zoeken de kliniek uit eigen
beweging op, verlangend naar een levend kind, daar de
vorige baringen haar al te vaak teleurstellingen brachten,
zij worden gezonden door den huisarts, die door ervaring
geleerd, inziet, dat deze vrouwen thuis in slechtere con-
dities verkeeren dan in een inrichting, zij behooren verder
tot de vriendinnen der kliniek, telkens terugkeerend voor
een vroegtijdige verlossing of een keizersnede.

De herhaalde baringen, in verhouding tot het aantal
dezer bekkens, zijn daarom dan ook veel talrijker dan
bij de vorige groepen n. 1. 322 baringen bij 179 vrouwen
en wel: 43 maal 2 baringen, 17 maal 3 baringen, 6 maal
4 baringen, 5 maal 5 baringen en i maal resp. 6, 7, 8 en
II baringen.

Onder deze 179 vrouwen bevonden zich 82 primiparae.

Onder de vrouwen met algem. vern. bekkens bevonden
zich 196 lp. waarvan 48 gehuwd, met platte bekkens 145
lp. waarvan 21 gehuwd, met platte rachitische bekkens
62 lp. waarvan 26 gehuwd, met algem. vern. platte rach.
bekkens 82 lp. waarvan 53 gehuwd, wat percentsgewijze
berekend resp. als uitkomst geeft: 24.5 %, 14.5 %,
41.9 % en 54.9 %.

W^at den leeftijd dezer primiparae betreft waren er
met algemeen vernauwde bekkens 68 boven 24 jaar
d.i. 34-7 %•

met platte bekkens 51 boven 24 jaar d.i. 35.2

met platte rachitische bekkens 34 boven 24 jaar d. i.

5Ö.45

en met algem. vern. rach. bekkens 53 boven 24 jaar
d. i. 64.6

Er is dus bij de rachitische bekkens niet alleen een
belangrijke stijging te bespeuren in het aantal gehuwde
primiparae ten opzichte der andere soorten, ook de leef-
tijd, waarop de eerste zwangerschap optreedt is hooger.

Men mag hieruit geen verkeerde conclusies trekken!
Want uit deze cijfers zou men kunnen opmaken, dat de
kleine, rachitische, slecht geproportioneerde vrouw meer

-ocr page 86-

kans op het huwelijk zou hebben, dan haar slanker
geschapen sexegenooten.

Het tegendeel is waar; de hoogere leeftijd bij de eerste
zwangerschap geeft reeds te denken, doch verder moet
men niet vergeten, dat van de zwangere vrouwen het
kleinste contingent, dat der ongehuwden, bijna zonder
uitzondering in de kliniek bevalt en de grootste groep,
die der gehuwden, de baring thuis afwacht. Schift men
nu uit deze laatste groep de vrouwen met zeer kleine
bekkens en verwijst men deze naar de kliniek (zooals dit
bij de controle op de polikliniek gebruikelijk is), dan zal
het aantal gehuwden, als voortgesproten uit een grooter
aantal, naar verhouding ook grooter moeten zijn.

Dat tot deze rubriek de allerkleinste bekkens behooren,
blijkt duidelijk uit de maten der rechte afmeting.
Conjugata vera:

c v.

3

6V,

6»/4

7

7Vi

7\'h

l\'U

8

8\'/«

8\'/.

9

9\'U

9\'/.

9\'U

10

lO"/«

Aantal
bekkens.

I

2

I

4

5

14

8

16

23

29

31

17

8

12

4

3

I

179

Een conjugata vera van minder dan 9 c. M. kwam 134
maal voor d. i. 74.9 van 9 c. M. en meer in 45 gevallen
d. i. 25.1
Distajitia spin. en dist. crist.

K>

M

1

K>
M

10

w
1

K>

K>
1

K)

K>
tn
1

10
Ol

(0

ON
1

K>

O;

10
1

M

>0

co
1

K)

co

10
vO
1

»0

<j>

0
1

OJ

0

OJ
1

OJ

M

t>j
M
1

c*>

M

CP
tp
1

Maat in c.M.

1

M

1

K>
K>

1 "

M

1

M

1

M

CP

t*

1

M

1

M
M

M

1

K)

01

1

M

en

M

1

M
ON

1

K)
ON

M

1
M

1

M
^

M

M

1

ÛO

1

M


^

f

1

■o

1

10
vO

M

w

1

0

1

OJ

0

M

1

w

1

W

M

M

1

w
fj

i

M
M

M

1

CP
CP

1

CP
CP

M

Dist. Spin.
Aantal malen

2

0

4

4

6

13

13

22

21

22

21

22

13

4

3

3

2

2

2

179

Dist. crist.
Aantal malen

I

0

2

5

5

12

18

21

29

19

20

16

12

8

3

3

I

2

0

2

179

Dist. spin. onder 25 c. M. 42 keer is 23.5 %; onder
26 c. M. 37.5 %; van 25 c. M. en meer 76.5 % van 26
c. M. en meer 62.5 %.

Dist. crist. onder 28 c. M. 51.9 %; onder 29 c. M.
73.7 fo; van 28 c. M. en daarboven 48.1 %; van 29 c. M.
en meer 26.3 %.

Ook hier, evenals bij de platte rachitische bekkens, het

-ocr page 87-

meerendeel der maten voor de distantia spin. aan den
grooten kant, terwijl dit voor de dist. cristarum juist
andersom is.

Verschil tusschen dist, crist. en dist. spin. :

Verschil in cM.

I

M

0

t
M

T

M


1

10

K}
1

K)
M

J.

1
M

1

1

M

Aantal malen .

I

0

0

II

28

33

51

28

15

8

4

179

Minder dan 3 c. M. 152 maal of 84.9 %; van 3 c. M.
en hooger 27 maal of 15.1 Jo,

Bij het platte rachitische bekken waren deze cijfers*
resp. 77.7 Jo en 22.3

De kleine verschillen zijn dus bij de rachitische bekkens
verreweg in de meerderheid.
Conjugata externa:

Maat in c.M.

1

M
M

1

M

Ol

01
1

If^

M

M

tn

T

o>

M

a\\

1

ï

M

M

1

M
M

00


1

00
M

00
M

1

vS

M

VO
1

M

NO

M

M

NO

M

1

M
0

K>

0

K>

0

M

M

0

M

1

to

Aantal malen .

2

0

I

3

10

II

17

28

37

31

23

4

9

2

178

De kleinste conjugata externa wordt bij deze bekkens
gevonden, wat niet te verwonderen is. Terwijl bij het een-
voudig platte en platte rachitische bekken beneden 16J/2
c.
M. geen en bij het algem. vernauwde bekken slechts
5 maten voorkomen, vindt men bij deze groep 16 maten
onder c.
M.

Onder 19^ c. M. 1Ó3 maten is 91.6

Van 19J/S c. M. en meer 15 maten is 8.4 Jo.

Omtrek:

Maat in c.M.

1

VJ

ON
1

00
1

f

05
N

1

1

00
r

g?
i

1

\\0
1

NO
1

NO
ON

1

NO
CO

1

§
1

Ol

co

0

00
tg

CO

Co
ON

00
00

vO
td

vO

vO
O
n

nO
03

8

1

U)

Aantal malen .

5

3

6

23

13

34

18

24

19

14

7

4

3

5

178

-ocr page 88-

Onder 82 c. M. 37 gevallen d. i. 20.8 Onder 90

c. M. 70.95 Van 82 c. M. en hooger 141 gevallen

d. i. 79.2 Van 90 c. M. en meer 29.05

Dist. spin. post. is 172 keer gemeten. Waar vóór 1903
de maat niet genomen was, kon deze naderhand, door
herhaalde baring in de kliniek, worden aangeteekend.

M

Maat in c.M.

ON
1

ON

1

«J

co
1

ca

nO
1

VO

0

1

0

1

1

1

1

00

M

1

nO

1

M

0

1

M

1

M

CC

1

vD

W

1

0

Aantal maten. . .

3

4

21

23

28

44

27

14

7

I

172

Onder 9^ c. M. 150 maal is 87.2 %.

Van 95^ en meer 22 maal is 12.8

Een dubbel promontorium werd ontdekt in 37 gevallen.
Was hierbij assimilatie alleen in \'t spel, of heeft de
rachitis ook bijgedragen tot dezen afwijkenden vorm?
Bij de levende vrouw is dat niet uit te maken. Dat bij
deze bekkens zooveel meer valsche promontoria zijn
gevonden dan bij de andere, zal wel hieruit te verklaren
zijn, dat de wervelkolom door de onderzoekende vingers
gemakkelijker was te betasten.

In III gevallen was de vrouw als klein aangeduid, of
was uit de gemeten lengte de kleine gestalte af te leiden.

De inwendige maten zijn altijd opgenomen, wat voor
de uitwendige maten niet gezegd kan worden. Bij geval-
len, waar de toestand der vrouw tot spoedig ingrijpen
maant, kan men bij het inwendig onderzoek op een
promontorium stooten. De tijd ontbreekt vaak om ook
de uitwendige maten te nemen. Bij vertrek der vrouw
heeft men dan wel de conjugata diagonalis bepaald en
het bekken verder inwendig opgenomen, de meting der
uitwendige maten is er soms bij ingeschoten.

Wanneer we nu de maten der verschillende bekken-
soorten
met\'elkaar vergelijken, dan ziet men, wat de
conjugata vera betreft, de kleinste maten voor de rechte
afmeting voorkomen bij het algemeen vernauwde platte

-ocr page 89-

rachitische bekken, dat in 74.9 % der gevallen een maat
vertoont van c. M. en minder, daarna volgt het platte
rachitische bekken met 27 vervolgens het algemeen
vernauwde met 11.8 % en ten slotte het platte bekken
met 4.3
Jo.

Terwijl onder de algemeen vernauwde en platte bekkens
geen C. V. voorkomt beneden 7% c. M., vindt men er
onder de platte rachitische 4 en onder de algem. vern.
platte rachitische bekkens 26 beneden deze maat, waaruit
men ziet, hoe sterk de rachitis het bekken misvormen kan
en men vooral voor de bekkens, door deze ziekte ver-
anderd, terdege op zijn hoede moet zijn.

Vergelijken we verder de uitwendige maten met elkaar:

Distantia spinarum ant. sup.:

Normale bekkens: kleiner dan 26 c. M. 45.4 %, 26
c. M. en meer 54.6 %.

Algem. vernauwde bekkens: kleiner dan 26 c. M.

85.6 %, 26 c. M. en meer 14.4

\' Platte bekkens: kleiner dan 26 c. M. 46.1 %, 26 c. M.
en meer 53.9 %.

Platte rachitische bekkens: kleiner dan 26 c. M. 37.2 %,
26 c. M. en meer 62.8 %.

Algem. vern. platte rach. bekkens: kleiner dan 26 c. M.
37.5 26 c. M. en meer 62.5 %.

Distantia cristarum:

Normale bekkens: kleiner dan 29 c. M. 45.4 %, 29 c. M.
en meer 54.6 %.

Algem. vern. bekkens: kleiner dan 29 c. M. 88.5 Jo,
29 c. M. en meer 11.5

Platte bekkens: kleiner dan 29 c. M. 58.2 29 c. M.
en meer 41.8

Platte rach. bekkens: kleiner dan 29 c. M. 55.4
29 c. M. en meer 44.6
Jo.

Algem. vern. platte rach. bekkens: kleiner dan 29 c. M.

73.7 Joy 29 c. M. en meer 26.3 %.

De algemeen vernauwde bekkens hebben de kleinste
dist. spin. en dist. crist. Voor de distantia spinarum vindt
men bij de rachitische bekkens meer groote maten dan
bij de normale, terwijl de distantia cristarum belangrijk
meer kleine maten aanwijst.

-ocr page 90-

Ook bij de platte bekkens ziet men voor de distantia
cristarum dit verschil met de normale, terwijl de dist.
spin. meer overeenstemmende maten vertoont.

Deze eigenaardigheden komen bij de vergelijking der
verschillen tusschen de maten der dist. crist. en spin.
nog meer tot uiting:

Normale bekkens: kleiner dan 3 c. M. 36 %, 3 c. M.
en meer 64 %.

Algem. vern. bekkens: kleiner dan 3 c. M. 55.7 %,
3 c. M. en meer 44.3 %.

Platte bekkens: kleiner dan 3 c. M. 62.2 3 c. M.
en meer 37.8 %.

Platte rachit. bekkens kleiner dan 3 c. M. 77.7
3 c. M. en meer 22.3 %.

Algem. vern. platte rach. bekkens: kleiner dan 3 c. M.
84-9 7o, 3 c. M. en meer 15.i %.

Grootste verschillen:

Normale bekkens: 4 tot 6 c. M. op 500 metingen 83
is 16.6

Algem. vern. bekkens: 4 tot 7 c. M. op 305 metingen
39 is 12.8 %.

Platte bekkens: 4 tot 6 c. M. op 254 metingen 23
is 9

Platte rach. bekkens 4 tot 5 c. M. op 121 metingen 9
is 7.4 %.

Algem. vern. platte rach. bekkens: 4 tot 4^2 c. M. op
179 metingen 4 is 2.2 %.

Alleen bij de normale bekkens zijn de verschillen van
3 c. M. en meer in de meerderheid (in ruim 25 % der
gevallen 3 c. M.), bij de vernauwde bekkens is het grootste
aantal der verschillen kleiner dan 3 c. M. en zooals te
verwachten was: de kleinste verschillen vindt men bij de
rachitische bekkens. Dat ook bij de platte bekkens een
groot aantal der verschillen tusschen dist. crist. en dist.
spin. kleiner dan 3 c. M. wordt gevonden, kan pleiten
voor een
oorspronkelijk rachitischen aard van vele dezer
bekkens.

Groote verschillen, die ver boven het normale ge-
middelde uitgaan, komen bij alle bekkensoorten voor,
zoowel bij de normale als bij de vernauwde; doch

-ocr page 91-

bij de rachitische zijn deze sterk in de minderheid.

Bij de normale bekkens heb ik verschillen kleiner dan
I c. M. niet gevonden, bij de platte bekkens evenmin, bij
de algem. vernauwde bekkens zoo goed als geen; evenwel
bij de rachitische bekkens gezamenlijk 23 maal, dus bij
3CX) bekkens in 7.7 Jo der gevallen. Een negatief verschil
tusschen de dwarse, uitwendige maten kwam slechts één
keer voor.

Een zeer klein verschil tusschen de dist. crist. en spin.
wijst dus zoo goed als zeker op den rachitischen aard van
het bekken, wanneer tenminste andere, zeldzame afwijkin-
gen (spleetbekken, luxatiebekken, kyphotisch bekken)
uit te sluiten zijn.

Dist. spin. post.:

Normale bekkens: minder dan c. M. 34.8 %, van
9^ c. M. en meer 65.2 %.

Algem. vern. bekkens: minder dan 9^ c. M. 77.6 %,
van 93^ c. M. en meer 22.4 %.

Platte bekkens: minder dan 93^ c. M. 49.1 %, van
c. M. en meer 50.9

Platte rach. bekkens: minder dan 9^ c. M. 67.25 %,
van 9^ c. M. en meer 32.75 %.

Algem. vern. platte rach. bekkens: minder dan 9^^
c. M. 87.2 %, van 9^ c. M. en meer 12.8 %.

Vergelijken we de cijfers van de vernauwde bekkens
met die der normale, dan zien wij, dat de waarde dezer
maat niet onderschat mag worden. Alleen het platte
bekken maakt een uitzondering, doch dit behoeft geen
verwondering te wekken, daar 95.7 % dezer bekkens een
rechte afmeting van 9 c. M. of meer bezitten cn de
grootere dist. spin. post. een uiting is van de algemeen
grootere uitwendige maten van deze bekkensoort, zooals
de kleine dist. spin. post. van het algemeen vernauwd
bekken bij de algemeene kleinheid der uitwendige maten
past. De kleine maat bij de rachitische bekkens spruit
voort uit de veranderingen, die deze ziekte aan het
bekken teweeg brengt.

Conjugata externa:

Normale bekkens: onder K)]/^ c. M. 42.2 van 191/^
en meer 57.8 Jo.

-ocr page 92-

Algem. vern. bekkens: onder 19^ c. M. 77.,! %, van
19^ c. M. en meer 22.9 %.

Platte bekkens: onder c. M. 58.5 %, van 19^
c. M. en meer 41.5

Platte rach. bekkens: onder 19^ c. M. 79.9 van
19^ c. M. en meer 20.1 %.

Algem. vern. platte rach. bekkens: onder 19^ c. M.
91.6 %, van igy2 c. M. en meer 8.4

Schakelen wij het algem. vernauwde bekken uit, waar-
van het hooge percentage der kleine maten van de
conjugata externa weer te wijten is aan de algemeen te
kleine uitwendige maten, dan geeft deze maat vrij
duidelijk een beeld niet alleen van het plat zijn, doch ook
van den graad der platheid van het bekken. Bij de
algemeen vernauwde platte rachitische bekkens, waar de
Engelsche ziekte het sterkst verwoestend is opgetreden,
zien we dan ook het grootst aantal malen de conjugata
externa onder de gemiddelde normale maat, men kan bijna
zeggen, zoo goed als altijd is deze maat onder 193^ c. M.,
dan volgen de platte rachitische bekkens en daarna de
eenvoudig platte.

Verder dient het volgende nog opgemerkt te worden:
bij het normale bekken valt meer dan de helft der maten
boven 195^ c. M., dit geldt voor de vernauwde bekkens
gezamenlijk in minder dan het vierde deel der gevallen.

De conjugata externa, is dus ook een zeer belangrijke
maat, als waarschuwing, om bij het inwendige onderzoek
op te letten, of een vernauwing der rechte afmeting
aanwezig is.

Omtrek.

De vergelijking ten opzichte van een omtrek van 82
c. M. is met opzet gekozen, daar vele onderzoekers,
zooals eerder is medegedeeld, hieraan groote waarde
hechten, vooral voor het algemeen vernauwd zijn van
het bekken.

De maten beneden 82 c. M. blijven bij alle bekken-
soorten verreweg in de minderheid:

Normale bekkens: onder 82 c. M. ... 2.4 %

Algem. vern. bekkens: onder 82 c. M. . . . 31.6 %

-ocr page 93-

Platte bekkens: onder 82 c. M.....3.4 ^

Platte rach. bekkens: onder 82 c. M. . . 8^3 %
Algem. vern. platte rach. bekkens: onder

^Jf M............20.8 %

Wel ziet men, dat de algemeene vernauwing, wat licht
begrijpelijk is, zoowel bij de rachitische als bij de niet
rachitische bekkens een rol speelt en kleine omtrekken
bij deze algem. vern. bekkensoorten veel meer voorkomen,
dan bij de andere, een overwegende rol is het echter
geenszins. De uitspraak: alle bekkens met een omtrek
kleiner dan
82 c. M. zijn algem. vernauwd is dus onjuist,
daar ook talrijke algem. vern. bekkens voorkomen met
een omtrek grooter dan deze maat.

Beschouwen we de gevonden maten ten opzichte van
een omtrek van
90 c. M. dan vinden we:

Normale bekkens: onder 90 c. AI. 42.9 van 90 c. M.
en meer
57.1 %.

Algem. vern. bekkens: onder 90 c. M. 72.6 %, van
90 c. M. en meer 17.4 %.

Platte bekkens: onder 90 c. Al 63.4 van 90 c. Al.
en meer
36.6

Platte rach. bekkens: onder 90 c. A\'l. 69.75 %> van
90 c. Al en meer 30.25 %.

Algem. vern. platte rach. bekkens onder 90 c. M.
70-95 %» van
90 c. Ai. en meer 29.05 %.

Waaruit blijkt, dat een omtrek kleiner dan 90 c. AI.
bij (le vernauwde bekkens, in vergelijking met den nor-
male, veel meer voorkomt. Het meten van den omtrek mag
daarom niet als overbodig beschouwd worden, al blijft
(leze maat de minst betrouwbare, daar zij het minst
zuiver te nemen is en alleen bij magere vrouwen eenige
zekerheid geeft.

-ocr page 94-

VIL

Invloed van het vernauwde bekken op de haring.

Er spelen bij de baring van vrouwen met vernauwde
bekkens zooveel verschillende factoren een belangrijke
rol, dat men nimmer te voren kan zeggen of het kind
spontaan ter wereld zal komen, dan wel of kunsthulp te

baat moet worden genomen.

De grootte, de houding en de vervormbaarheid van het
hoofd, de kracht der weeën en van de buikpers, de grootte
en de \'ligging van het kind, de rekbaarheid van de cervix,
het uithoudingsvermogen van moeder en kind, een snoe-
rende contractiering, de leeftijd vaak der vrouw en nog
andere bijkomstige omstandigheden dienen in aanmer-
king genomen te worden, wil men beoordeelen of een
baring al dan niet aan de natuur overgelaten kan worden.
De grootte der conjugata vera komt in de eerste plaats
in aanmerking als de meetbare factor, doch de niet-
meetbare factoren kunnen vaak een onverwachte en ver-
wonderlijke werkdadigheid ontplooien.

Men kan dus geen algemeene regels opstellen voor dc
vraag: wanneer mag men nog rekenen op het spontaan

afloopen der baring.

Een goede en voortdurende contrôle in dc zwanger-
schap en bij de baring is hoofdzaak en noodzaak.

In de zwangerschap lette men op de ligging Vc^i het
kind en trachte men zooveel mogelijk een hoofdligging
te verkrijgen en tc behouden, tenzij men een primaire
keizersnede wil verrichten. De voordeden hiervan heeft
O. a. prof. K ouwe r in de integrale overzichten aan-
getoond. Ook voor de bepaling van het juiste tijdstip voor
kunstmatige vroegtijdige verlossing is dc hoofdligging
een vereischte.

-ocr page 95-

Bij de baring trachte men een indruk te krijgen van
de vervormbaarheid (naden en fontanellen) en van den
stand van het hoofd, of de wanverhouding tusschen hoofd
en bekken (bij bimanueel onderzoek) van dien aard is,
dat spontane baring al dan niet verwacht mag worden,
of na het breken der vliezen het hoofd vast gaat staan
en door de kracht der weeën, geholpen door de buikpers,
dieper in het bekken wordt gedreven, waarbij men zicli
niet moet laten misleiden door een steeds grooter
wordend baringsgezwel; men bewake verder den toestand
van moeder en kind.

Het is onnoodig te vermelden, dat de natuurlijke baring
niet kan afgewacht worden in die gevallen, waar in de
zwangerschap reeds duidelijk blijkt, \\lat kunsthulp nood-
zakelijk zal zijn, waar dus de wanverhouding van hoofd
en bekken van dien aard is, dat men niet behoeft te denken
aan een indalen van het hoofd gedurende de baring. Daar
is de primaire keizersnede op haar plaats. In \'twijfel-
achtige gevallen kan men afwachten en bij het niet-
vorderen der baring, al naar omstandigheden, een keuze
doen uit de secundaire keizersnede, dc imbiotomie of de
hooge tang, wanneer het kind nog leeft.

Wil men een berekening maken van het aantal baringen
bij vernauwde bekkens die natuurlijk verliepen, om deze
te vergelijken met het aantal, waarbij kunsthulp nood-
zakelijk was, dan stuit men op vele hinderpalen. Op het
eerste gezicht lijkt de bewerking vrij eenvoudig: men
plaatst (le natuurlijke baringen tegenover de kunstmatige,
berekent van iedere groep het i)ercentage ten opzichte
van het geheele aantal en men is klaar.

Men ziet dan evenwel vele fouten over \'t hoofd. In de
eerste plaats zijn lang niet alle kunstmatige verlossingen
noodzakelijk geweest vanwege den vernauwden ingang,
doch er zijn zeer vele verricht om geheel andere redenen.
Verder is een belangrijke vraag: mogen de natuurlijke
baringen alle meegeteld worden i)ij de berekening cn zoo
niet, welke komen dan in aanmerking?

Beschouwt men alle kinderen beneden 48 c. M. lengte

-ocr page 96-

en onder 3000 gr. lichaamsgewicht als praematuur en wil
men deze niet meerekenen, dan schakelt men een groote
categorie uit. Trouwens lang niet alle kinderen onder deze
maat en dit gewicht behooren tot de onrijpe.

Bij de algemeen vernauwde bekkens, bij voorbeeld,
zouden dan 53 kinderen moeten beschouwd worden als
praematuur d. i. 15.8 %, terwijl aan de hand der ziekte-
geschiedenissen blijkt — laatste menstruatie, dag der
conceptie, berekening der vrouw, berekening der onder-
zoekers — dat ruim genomen slechts 23 kinderen
praematuur ter wereld kwamen.

Heeft men nu verder het recht alle praemature, natuur-
lijke baringen ter zijde te leggen? Het spreekt vanzelf,
dat een baring waarbij een anencephalus van 1180 gram,
een foetus maceratus van 1700 gram, een monstrum van
1320 gram, of een goed gevormd kind van 1900 gr. enz.,
te voorschijn komt, die onder de vroegtijdige baringen
in ons materiaal te vinden zijn, niet medegeteld mag
worden. Aan den anderen kant kunnen we toch ook
beleven, dat bij een sterker vernauwd bekken, zelfs onrijpe
kinderen niet spontaan ter wereld kunnen komen. De
kunstmatig vroegtijdig opgewekte baringen leveren hier-
voor het bewijs; een enkele maal gebeurt het toch, dat
ook hier de hooge tang een eind aan de baring moet
maken, zij het dan vaak voor een kind, dat hoewel onrijp,
toch nog een flink lichaamsgewicht kan bezitten.

Het meest rationeele zou nog zijn, voor de bekkens
met een bepaalde conjugata vera, uit te zoeken het kleinste
praemature kind, dat nog door een kunstbewerking ter
wille van den bekkeningang — uitgezonderd dan de
kunstmatige vroegtijdige opwekking der baring als zoo-
j^j^ig — moest worden ter wereld geholpen cn alle
vroegtijdige baringen, waarbij kinderen boven dit gewicht
Teboren werden, mede te rekenen.

^ Dit is echter praktisch onuitvoerbaar; daarom besloot
ik bij de natuurlijke baringen mee te tellen alle verlos-
singen, waarbij voldragen kinderen geboren werden, wat
ook het lichaamsgewicht van het kind mocht zijn cn van
de praemature alle baringen, waarvan het lichaams-
gewicht van het kind 2500 gram of meer bedroeg.

-ocr page 97-

Verder is nog een netelig punt: hoe moet men handelen
met de stuitliggingen ?

Men mag het afhalen van een of beide armen of een
handgreep volgens Mauriceau niet onder de kunst-
bewerkingen rekenen, evenmin een impressie van het
hoofd; dan zou men immers met evenveel recht de hand-
greep volgens Ritgen, het aanhaken van den achtersten
oksel, of een expressie bij de hoofdliggingen als zoodanig
kunnen aanduiden, wat toch te ver gedreven zou zijn.
Het hangt er echter wel van af, hoe hard men bij een
stuitligging aan de schouders moet trekken en hoe sterk
men moet imprimeeren, daar deze manipulaties, wanneer
ze boven het normale gaan, op één lijn te stellen zijn met
het trekken aan het hoofd door middel van de tang. En
dat bij een stuitligging of na een keering, die door het
uitzakken der navelstreng noodig blijkt, het nakomende
hoofd, bij een matig vernauwd bekken zelfs, vaak
moeilijkheden in meerdere of mindere mate oplevert,
zoodat het ten slotte met een voelbaren of hoorbaren
schok den ingang passeert, weet ieder, die zulk een angstig
oogenblik heeft meegemaakt, zich te herinneren.

Wanneer dus in de geschiedenis staat aangeteekend,
(lat men hard aan de schouders heeft moeten trekken
en de impressie om het hoofd door den ingang te krijgen,
zeer sterk was, dan kan men deze baringen toch bezwaar-
lijk onder de natuurlijke rekenen.

Ook de extracties bij stuitligging, toegepast wegens
slechte harttonen, weeënzwakte enz., behooren onder de
kunstmatige bewerkingen te worden gerangschikt, doch
onder die, welk(5 niet vanwege den bekkeningang zijn
geïndiceerd.

Van de 29 baringen in stuitligging kwamen 12 kin-
deren spontaan ter wereld, in 3 gevallen veroorzaakte het
nakomend hoofd moeilijkheden en in 14 gevallen werd om
een of andere reden ingegrepen, onafhankelijk van de
bekkenvernauwing.

Uit deze cijfers blijkt, dat in 2.65 % der gevallen de
kinderen in .stuitligging geboren werden. Dit cijfer zou
veel grooter zijn geweest, wanneer men niet principieel
in de Utrechtsche^ kliniek elke stuitligging in hoofd-

-ocr page 98-

ligging trachtte te veranderen. Men is echter niet altijd
in de gelegenheid geweest het kind bijtijds op het hoofd
te keeren en soms gelukt de keering niet bij weinig
vruchtwater of is deze bewerking onmogelijk b. v. bij
hydramnion, gemelli.

Gloeckner vond o. a. bij 3826 vernauwde bekkens,
die hij uit de litteratuur verzamelde 5.3
% baringen in
stuitligging, dat is dus juist tw^eemaal het aantal van het
materiaal der Utrechtsche kliniek.

Onder 9 c. M. C. V. vond ik slechts 3 stuitliggingen,
waarvan bij één het nakomende hoofd moeilijkheden
opleverde; de andere twee kinderen waren zeer klein en
passeerden den ingang gemakkelijk.

Natuurlijke baring hij algemeen vernaiiivde bekkens.

Van 183 verlossingen bij eerstbarige vrouwen kwamen
146 voldragen kinderen spontaan ter wereld in hoofd-
ligging en 5 in stuitligging, terwijl bij 2 praemature
kinderen boven 2500 gr. lichaamsgewicht geen kunsthulp
noodig was; bij de meerbarigen op 135 verlossingen 109
kinderen spontaan in hoofdligging en 3 praemature boven
2500 gr.

Dus bij lp. op 183 banngen 153 spontaan, d.i. 83.6
Bij Mp. op 135 baringen 109 spontaan, d. i. 80.7 %.

De kleinste conjugata vera bij natuurlijke baring
bedroeg voor de primiparae c. M., gew. kind 2670
gr., voor de multiparae eveneens 8J4 c. M., gew. kind
3250 gr. (dezelfde vrouw die als I para spontaan beviel)
en verder een Vp. waarvan het bekken eveneens een C. V.
van 834 c. M. aanwees, gew. kind 2790 gr.

18 praemature baringen met kinderen beneden 2500 gr.
of foetus maceratus werden niet medegerekend.

Wil men uitmaken, hoeveel bekkens met vernauwden
ingang bezwaren hebben opgeleverd voor de baring, dan
dienen de kunstmatige verlossingen gescheiden te worden
in kunstverlossingen ondernomen alleen vanwege den
vernauwden ingang en die, welke wegens een andere
oorzaak zijn verricht.

-ocr page 99-

Nu blijkt, dat bij de lp. i8 maal en bij de Mp. 9 maal
werd ingegrepen zonder dat de ingang hieraan schuld
droeg, althans waarvan men deze schuld niet met zeker-
heid kon aannemen, al zal b. v. een tangverloping
o-eïndiceerd voor slechte harttonen, bij volkomen inge-
daald hoofd, wel een enkele maal aan het bekken geweten
kunnen worden, daar een langdurig tweede tijdperk bij
sterke weeën niet al te voordeelig voor het kinderlijke

leven zal zijn.

Deze kunstmatige verrichtingen bestonden o. a. uit
metreuryse met keering en uithaling bij placenta praevia,
extractie bij stuitligging wegens slechte harttonen, per-
foratie van het doode kind bij eclampsie en bij hydroce-
phalus, uitgangstangen om verschillende redenen enz.

De bekkeningang was de oorzaak bij de eerstbarigen
in 12 gevallen, bij de meerbarigen in 17 gevallen en wel,
over de verschillende bekkens als volgt verdeeld:

Eerstbarigen.

C. V. in c.M.

KUNSTBEWERKINGEN.

Prini. S. C. eu uterusexstirpatie voor iiiyomen.
Keering cn uithaling voor uitgezakte navelstreng.
Prim. S. C.

Perforatie van het stervcmle kind, na mislukte hooge

tang. , ,

Keering cn uiUialing. Perforatie van het nakomende
hoofd.

Ilooge tnng mislukt. Perforatie, (foutieve diagnose

hydrocephalus).
Keering cn uithaling voor uitgezakte navelstreng.
Hooge tang.

Uitgezakt armpje. Hooge tang na repositie van den arm.

Sec. sectio caesarea.

Tang, hoofd in de bekkenholte.

Tang, hoofd in de bekkenholte. Slechte stand van het
hoofd, onregelmatige harttonen van het kind, slappe
weeën.

8

8\'/4
8\'/:
SV4

9

9\'/,
10

-ocr page 100-

Meerharigen.

C. V. in C.M.

KUNSTBEWERKINGEN.

TU

Prim. S. C.

8

Partus arte praem. Natuurlijke baring.

8V4

Partus arte praem. Keering en uithaling.

8V2

Pubiotomie. Hooge tang.

Uterusniptuur. Laparotomie.

Partus arte praem. Natuurlijk.

8V4

Hooge tang na manueele correctie van Aa tot A.

9

Tang. Hoofd in de bekkenholte.

Tang. Hoofd in de bekkenholte.

Keering en uithaling voor uitgezakte navelstreng.

Partus arte praem. Uitgangstang.

Partus arte praem. Natuurlijk.

Keering en uithaling wegens uitgezakte navelstreng.
Hooge tang.

Manueele correctie en hooge tang.
Hooge Tang.

Hooge tang mislukt. Daarna pubiotomie en hooge tang.

Men ziet, dat bij bekkens van 9 c. M. C. V. en hooger
de meeste kunstmatige verlossingen voorkomen, doch dit
spruit voort uit het belangrijk groote aantal dezer bekkens
n. 1. 88.2 %.

Een beter overzicht zou verkregen kunnen worden,
wanneer men voor bekkens met een bepaalde C. V. per-
centsgewijs het aantal kunstmatige verlossingen
berekende. Dit is wegens de kleine cijfers echter geheel
onbetrouwbaar.

De kunstmatige verlossingen, die noodig waren voor
uitgezakte navelstreng, heb ik gerekend onder die, welke
vanwege den bekkeningang noodzakelijk bleken: dit
uitzakken komt toch bij de vernauwde bekkens veel meer
voor dan bij de normale en moet als een secundair ver-
schijnsel, door den vernauwden ingang veroorzaakt,
gekenmerkt worden, vooral bij de kleinere soorten; zoo
ook de deflexieliggingen.

De bekkeningang was dus oorzaak voor de kunstmatige
verlossing bij: lp. 12 maal op 183 baringen, 6.6 %. Mp.
17 maal op 135 baringen, 12.6 %.

9\'U

-ocr page 101-

Geen moeilijkheden leverde de bekkeningang bij: lp.
171 maal, is 93.4 %. Mp. 118 maal, is 87.4\'%.

Platte hekkens.

Bij de eerstbarigen kwamen 122 kinderen spontaan
in hoofdligging, i in stuitligging en 3 praemature kin-
deren boven 2500 gr.; tezamen 126 natuurlijke baringen
op een geheel aantal van 140, d. i. 90

De meerbarige vrouwen brachten 103 kinderen in
hoofdligging zonder kunsthulp ter wereld, 2 in stuit-
ligging en 6 praemature kinderen boven 2500 gr.; iii
natuurlijke baringen op een aantal van 128 d. i. 86.7 %.

Bij de laagste grens der conjugata vera, die we in deze
rubriek konden vinden, zijn nog kinderen zonder kunst-
hulp geboren n. 1. bij de lp. tweemaal (C. V. 8^ c. M.,
kinderen van 2830 en 3320 gram) en bij de Mp. eenmaal
(C. V. 834 c. M., gewicht van het kind 3320 gr.)

Van de eerstbarigen werden er 14 kunstmatig verlost
en wel 6 maal vanwege den vernauwden ingang. Bij de
meerbarigen vond 17 keer een kunstverrichting plaats,
waarvan er 14 voor rekening van den ingang komen.

Kunstmatige verlossingen ondernomen voor den ver-
nauwden ingang:

Eerstbarigen.

C. V. iii c.M.

KUNSTBEWERKINGEN.

8V, CU

Geen.

9

Tang. Hoofd in de bekkenholte.

Hooge tang.

9\'/4

Ilooge lang.

Extrapcritincale klassieke keizersnede.

Hooge tang mislukt. Sec, S. C.

9«/t en 9V4

Geen.

10

Manueele correctie van Aa tot A. Hooge tang.

Opmerkelijk is, dat alle primiparae met bekkens, die
een C. aanwezen van 8^^ en 8^ c. M. spontaan bevie-

-ocr page 102-

len, in \'t geheel een vijftal, waarvan 2 met een C. V. van
Sy2 c. M., kindergewichten 2830 en 3320 gram), wat
evenwel niet anders dan aan toeval moet worden toege-
schreven. Verder zou men de kunstbewerking bij een
C. V. van 10 c. M. kunnen aanmerken als twijfelachtig
ondernomen wegens den nauwen ingang, doch met zeer-
heid kan men hieromtrent geen beslissing nemen. Daar
het bekken mogelijk de oorzaak is geweest voor de de-
flexiehouding, mag men dit geval niet uitschakelen.

Meerbarigen.

c. V. in c,M.

kunstbewerkingen.

Geen,

Manueele correctie van Aa tot A, Hooge tang.

Keering en uithaling.

Perforatie van het nakomende hoofd.

Perforatie van het stervende kind.

Prim. S. C.

Hooge tang.

Partus arte praematurus.

Tang viregens uitgezakte navelstreng,

Manueele correctie van voorhoofdsligging tot A. Hooge

tang.
Hooge tang.

Tang. Hoofd in de bekkenholte.
Voorliggende navelstreng.
Keering en. uithaling.
Uitgezakte navelstreng.
Keering en uithaling.
Voorhoofdsligging, manueele correctie tot
A. Hooge
tang.

81/4 en 8V2
8»/4

9

9V/4

9\'h

10\' 4

Vier vrouwen met de kleinste bekkens bevielen spon-
taan, (één met een bekken van 8J4 c. M. C. V., baarde
een kind van 3320 gram) hiervan en van dc kunst-
bewerking bij 1034 c. M. C. V. geldt hetzelfde als bij de
eerstbarigen is besproken.

In 4.3 % der gevallen was dus dc bekkeningang de
oorzaak voor de kunstmatige verlossing bij de primiparae,
bij de multiparae in 10.9

De bekkeningang leverde dus geen bezwaren op bij de
lp. in 95.7 de Mp. in 89.1 % van alle baringen.

-ocr page 103-

Platte rachitische hekkens.

De primiparae baarden spontaan in hoofdligging 42
kinderen, stuitliggingen noch praemature kinderen boven
2500 gr. kwamen in aanmerking. Op een getal van 58
baringen kwamen de kinderen in 72.4 % der gevallen
zonder kunstbewerking ter wereld. Bij de multiparae in
52.2 % der baringen, te weten 45 voldragen kinderen in
hoofdligging, geen stuitligging,
2 praem. kinderen boven
25CX) gr. op een geheel aantal van 90 baringen. De
kleinste afmeting der conjugata vera, waarlangs het
hoofd nog zonder hulp kon passeeren bedroeg 8^^ c. M.
en wel driemaal bij de eerstbarigen en driemaal bij de
meerbarigen.

Kindergewichten lp.: 3620, 3040, 3850 gr. Mp.: 3500,
4080, 3630
gr.

Van de kunstmatige verlossingen was de bekkeningang
de oorzaak bij de lp. in
10 gevallen, om een andere reden
werd in
6 gevallen ingegrepen; bij de Mp. 38 maal van-
wege den ingang en
5 maal door andere oorzaken.

Bij de lp. leverde de bekkeningang geen hinderpalen
op in
48 van de 58 baringen d. i. 83.1 % en bij de Mp. in
52 van de 90 baringen d. i. 57.8 %.

De vernauwde bekkeningang was dc oorzaak voor de
volgende kunstmatige verlossingen:

Eerstbarigen.

cv. in c.M.

KUNSTBEWERKINGEN.

VU

lïxlraperitoncnlc S.C. Eclampsie.

S

Primaire S. C.

Kecring en uithaling wegens uitgezakte navelstreng.

Sec. S. C.

8\'/,

Sec. S. C.

Tang. Hoofd in de bekkenholte.

Q

Tang. Hoofd in de bekkenholte.

Decapitatie voor verzuimde dwarsHgging met navol-

gende perforatie van het hoofd, dat den bekkeningang

niet kan passeeren.

Tang. Hoofd in de bekkenholte.

9V1

Kcering en uithaling voor uitgezakte navelstreng.

-ocr page 104-

Meerbarigen.

C. V. in c.M.

KUNSTBEWERKINGEN.

Prim. S. C. Tweemaal bij dezelfde vrouw.

7\'U

Prim. S. C.

Prim. S. C. (ook als primipara S. C. in de kliniek).

7\'U

Uitgezakte navelstreng. Keering en uithaling.

8

Perforatie van het doode kind.

8V4

Partus arte praem. Forceps wegens slechte harttonen.

Prim. S. C.

Partus arte praem.

Partus arte praem. Tweemaal bij dezelfde vrouw.

Prim. S. C. Tweemaal bij dezelfde vrouw (ook als l. p.

S. C. in de kliniek).

Prim. S. C. Driemaal bij dezelfde vrouw.

Hooge tang.

8V«

Hooge tang.

Hooge tang.

8V«

Partus arte praem.

Hooge tang.

Pubiotome en hooge tang.

9

Partus arte praem.

S. C. voor bekkenvernauwing gecombineerd met plac.

praevia.

Hooge tang.

Pubiotomie en hooge tang.

9\'U

Prophylactische keering op den stuit (in het jaar 1900).

Stuitligging. Hoofd geeft veel moeite.

Hooge tang.

Perforatie van het doode kind in Aa.

Perforatie van het stervende kind, na mislukte hooge

tang.

Hooge tang.

1 Partus arte praem.

9\'/.

j Keering en uithaling wegens uitgezakte navelstreng.

i Hooge tang. Slechte harttonen.

Keering en uithaling wegens uitgezakte navelstreng.

Uterus ruptuur.

9\'/i

Perforatie van het doode kind. (Uitgezakte navelstreng).

10

Uitgezakte navelstreng. Keering en uithaling.

Algemeen vernauzvdc platte rachitische hekkens.

Bij de primiparae Icwamen 35 voldrag-en kinderen
spontaan in hoofdiigging, i in stuitligging en i praema-

-ocr page 105-

tuur kind boven 2500 gr., dus 37 spontane baringen op
80 gevallen d. i. 46.25 %; bij de multiparae 43 in hoofd-
ligging, 3 in stuitligging en 3 praem. kinderen op 230
baringen d. i. 21.3

Van 43 kunstmatige verlossingen bij de eerstbarigen
was in 39 gevallen de bekkeningang de oorzaak; van 181
kunstbewerkingen bij meerbarigen 176 maal.

Geen bezwaren van den bekkeningang werd bij de
primiparae in 51.2 % der baringen ondervonden, bij de
multiparae in 23.5

Dat vooral de vrouwen met deze bekkens herhaaldelijk
de kliniek bezoeken, moge uit onderstaande lijst van
kunstmatige verlossingen, ondernomen wegens den
nauwen ingang, blijken, waarin alleen de baringen, die
in de kliniek plaats vonden, zijn vermeld. Kunstbewer-
kingen bij dezelfde vrouw staan achter elkaar aan-
gegeven, (ie Romeinsche cijfers geven de pariteit aan:

7V.

C. v. in C.M.

kunstbewerkingen.

3

i. s.

c

ii. S. C. iii. S. C. iv. s. c.

6\'/,

i. s.

c.

ii. s. c.

iii. s. c.

i. s.

c.

7

1

xi. s. c.

iv. s. c. v. s. c.

xv. s. c.

i. s.

c.

TU

i. s.

c.

i. s.

c.

I, Perforatie.

VI. S. C.
II. S. C.

I. S. C.
I. S. C.

III. Pubiotomie. IV. S. C.
I. S. C. II. S. C.

II. S. C.

VII. S. C. IX. S. C.
I. S. C. II. S. C.

I. Tang in de bekkcnholte. II. Tang in de bekkenholte.

III. tponlaau. IV. p. a. p. Pubiotomie en
hooge tang.

-ocr page 106-

KUNSTBEWERKINGEN.

IV. s. C. V. 8. C. VI. S, C
IV.
s. C. v. S. C. VI. s. c.
II. s. C. III. s. c.
VII. S. C. XI. s. c.

II. 8. C. III. s, C.

III. p.a.p. IV. p.a.p.
II. p.a.p. en 8. C,
II. S. C.

II. S. C.

IV. 8. C.

na hooge tang.

II. 8 C.

II. S. C. III, S. C.
II, S. C. III. 8. C.
XI. p.a.p.

IV.pnbiotoinie. V, p.a.p. VI. p.a.p, VII, p.a.p.
VIII. p.a.p. IX. p.a.p. X. p.a.p.

II, 8. C. III. S, C,

VI. p.a.p. VII. p.a.p.

III. p.a.p IV. p.a.p. (2 abortus). VII. 8. C.
VIII. 8. C. IX. 8. C.

III. Stuitligging. Hoofd met véél moeite.
II. p.a.p.

II. 8. C.

III. 8. C. IV. 8. C.

VII. p.a.p. VIII. p.a.p. IX. p.a.p.
II, perforatie. III. p.a.p.

XI. p.a.p,

II. p.a.p. III. p.a.p, IV. p.a.p.

III. p.ap. IV. p.a.p, V. p.a,p (VI en VII
sponte pracm.) VIII. p a.p,

II, Keering en uithaling. III, S. C.

IV. p.a.p.

VII. p.a.p.

VIII. perforatie,

IV. Keering en uithaling. V, 8. C, VI, 8 C.
XIV. 8 C. (XV. abortus) XVI, 8. C.
IV. 8. C.

III. p.a.p.

III. p.a.p. IV, p,a.p. V. 8. C. VI. p.a.p.

C. V. in c M.

S. C.

s. c.

I. s. c.

s. c.

s. c.
s. c.
s. c.

s. c.
s. c.
s. c.
s. c.

-ocr page 107-

kunstbewerkingen.

VII. p.a.p. VIII. p.a.p. IX. (abortus).
X.p.a.p. XI. p.a.p. XII. p.a.p. XIII. p.ap.
XIV. p.a.p.

I. S. C.
I. S. C.

I. S. C
I. Perforatie.
I. S. C.

XIV. Perforatie,
II. S. C.

VI. Pubiotomie. Keering en uithaling.

V, p.a,p. VI. p.a.p. VII. p.a.p. VIII, p.a.p.
IX. p.a.p. X, p.a.p.

VII. Hooge tang. VIII. p.a.p.

I. Perforatie. II. p.a.p.

II. S.C. III. p.a.p. (IV en V elders) VI. S. C.

II. vS. C.

I. Hooge tang. II. p.a.p. III. p.a.p. IV. p.a.p. (V. abortus).

VI. p.ap. VII. p.a.p. VlII.p.a.p. IX.p.a.p.
IX. Hooge tang. X. p.a.p. XJ. p.a.p.

I. Perforatie. II. p.a.p. III. S. C. IV. S. C.

III. p.a.p. IV. p.a.p. (V. abortus). VI. p.a.p.

VII. p.a.p.

C. V. in c.M.

SVi

VII, p.a.p. VIII. p.a.p,
VII. Perforatie.

I, S. C.

VI. p.a.p. VII. p.a.p.

VII. Hooge tang.
II. p a.p.

II. p.n.p.

II. p.a.p. III. P.n.P-

V. S. C.

VI. p.ap.

II. p.a.p. III. p.a.p. IV. p.a.p. V. p.a.p.
VI. p.a.p.

III. vS. C. IV. p.a.p.

V. p.a.prov. h. icrnie.

IV. p.a.p. (V. aborms) VI. p.a.p.

VIII. S. C.

VI. p.a.p.

II. Kcering en uithaling. Uitgezakte navel-
streng.

XVIII. Pubiotomie cn hooge tang.
II. p.a.p.

I. S. C.
I. S. C.

1, vS. C.

I. S. C.

-ocr page 108-

C. v. in C.M.

KUNSTBEWERKINGEN.

1

VI. p.a.p.

9

t

Keering en uithaling. Uitgezakte navelstreng.

1

1

I.

Gecombineerde keering. Uitgezakte navelstreng.

I.

8. C. II. p.a.p. III. Tang in de bekkenholte.

1

II. Tang in de bekkenholte. III. p.a.p.

9\'/«

1

VII. p.a.p. VIII. p.a.p. XlII. p.a.p.

I.

Extractie bij stuitligging. Uitgezakte navelstreng.

II. p.a.p. (III. p. sp. pr.) I V. p.a.p. V. p.a.p.

1
1

!

1

V. Hooge tang.

De kleinste conjugata vera, waarlangs het hoofd nog
zonder kunstbewerking passeerde, bedroeg voor de lp.

c. M. (éénmaal, gewicht van het kind 2900 gram)
en voor de Mp. 7^ c. M. (tweemaal, gewicht der kinderen
2270 en 3640 gr.).

Van deze drie baringen bij de kleinste bekkens geven
wij een beknopt overzicht. (Zie pag. 98 en 99).

Overaicht der belangrijkste cijfers.

•TJ
»

Algem.
vern. bek-
kens

Plotte
bekkens

PlnUe ra-
chitische
bekkens

Algem.
vern. platte
rncli.
bekkens

Natuurlijke baringen zonder
eenige kunstbewerking:

I

83.6%

90%

I^.AVo

46.250/0

M

80.7%

86.7»/O

Sï.a\'/o

".iVo

Natuurlijke baringen en die
waarbij de hekkeningang
niet de oorzaak was voor de
kunstbewerking:

I

93.4\'\'/o

95.7%

83.I»/O

5I.2\'\'/o

M

87.4\'\'/O

89.80/0

S7.8»/O

23.5»/o

De bekkeningang was de oor-
zaak van de kunstbewerking:

I

6.6%

4.3®/o

I7.2»/o

4S.7SVc

M

12.60/0

10.2O/0

42.2»/.

76.SV0

-ocr page 109-

m

•A

mp

-ocr page 110-

Toe-
stand
moeder.

Stand
van het hoofd-

Aardd

Duur
tijdperken.

Vorige
baringen.

Leef.
tijd.

Toestand kind.

opmerkingen.

er weeen.

Par,

c. V.

Jaar,

Toc,

Er was ernstig gedacht aan p.a.p. Daar
echter het kind zoo klein was, werd getwy-
feld aan de berekening der vrouw. Ook
werd in overweging genomen of dit rijkelijk
kleine bekken zelfs wel een kind van onge.
veer 2000 gr. zou laten passeeren. Daarom
werd besloten af te wachten en wanneer de
baring geen voortgang zou hebben, de kei-
zersnede te verrichten.

Ondanks de asyncl. post. werd het kind
spontaan geboren door de indaling in kruin-
ligging. Het was vermoedelijk voldragen.

Oversveging in deze zwangerschap was:
twee kinderen zijn dank zij de sterke ver-
vorming van het hoofd met de forceps
levend ter wereld gekomen. De baring kan
dus ook nu afgewacht worden en wanneer
het hoofd den ingang, ook niet met de
forceps, kan passeeren, zou S. C. of pubio.
tomie overwogen kunnen worden.

Op te merken valt, dat de twee eerste
kinderen met gewichten resp. van 3110 en
2900 gr. het niet verder konden brengen
dan de spinae ischii, ondanks krachtige
wceiin en zeer sterke vervorming van den
schedel.

Dit derde kind komt spontaan en weegt
3640 gr., heeft wel een gemouleerd hoofd,
doch lang niet zoo sterk nis dc beide eerste,
die beide een deuk hadden op het 1, parietale.
(Rij dc vierde baring acht men afwachten
toch wel te gewaagd cn wekt p. a. p. op.
Dit kind kan zelfs met de hooge tang niet
door het bekken getrokken worden,
waarom pubcotomic noodig is. Het weegt
3110 gr.!)

Onder de baring loopt meconium af, doch
de harttonen blijven goed.

Na de geboorte vertoont het kind multi-
pele bloedingen aan den schedel, ook blauwe
plekken op beide trochantcrs. Spasmus der
extremiteiten. Cyanose door spasmus der
ademhalingsspieren. L. facialis.paresc, (Het
kind is waarschijnlijk een bloeder).

De volgende baring geschiedde in stuit-
ligging; het kind woog 2800 gr. en het
hoofd kwam zonder schok cn met weinig
krachtsinspanning door den ingang.

Zeer krachtig.

Bij volk. ontsl.
en gebroken
vliezen:
K. a, 1. d.
Sterke asynci.

post.
Wordt geboreJ»
in A. a, 1,

Sterk asphyc-
tisch, komt na

\'/i uur bij.
Gew. 2270 gr.
Dist bipar, 9

c.M.
Dist. bitemp. 7
c.M,

Goed.

I en IV abortus,

II. V, en E.
Kind t

III. zeer moei-
lijk. Kind t

Beide baringen
elders.

V

le 5 uur.
28 «/^ uur.
3e 10 min.

7V, C.M,

39 J-

nr. 119

1907

Krachtig in
26 tijdperk.

Bij volk. ontsl.
en na \'tbreke"
der vliezen-
Hoofd op üC"
ingang, asyn^*\'
post,
A. a, 1. dw\'.

Goed,

Goed. L, par,

afgeplat.
Gew, 3640 gr.
Bipar. 9.2 c.Äl,
Bitemp. 8.9 c.M.

I. Forceps in
de bekkenholte

wegens onre-
gelm, harttonen,
6 uur na volk.
ontsl.

II. Forceps in
de bekkenholte
i»/« u. na volk.

ontsl.

III.

10 ± 15 uur.
2« i5/e uur.
30 25 min.

Vil c.M.

I9I3

nr, 235

29 j.

Kra

Vliezen brcWe
bij 2 C.M-\' i.
uren vóórvoH-
ontsl. .
Bij volk. ooj«
hoofd

daald.

A. a. 1.

^chtig.

Goed.
Achterhoofd
sterk gerekt.
Links sterk
afgeplat,
Gew. 3^00 gr.
Bipar. g\'/^
Bitemp. 7\'/,
Sterft na 2 da-
gen aan hersen-
bloeding.

Goed.

I.

7*U C.M.

1902

24 J.

I« 19 uur.
2« 3 uur.

3» >/i

nr. 45

-ocr page 111-

Toe-
stand
moeder.

Stand
van het hoofo-

Aard der weeën.

Duur
tijdperken.

Vorige
baringen.

Leef.
tijd.

Toestand kind.

opmerkingen.

Par.

c. V.

Jaar.

Toe.

Er was ernstig gedacht aan p.a.p. Daar
echter het kind zoo klein was, werd getwij-
feld aan de berekening der vrouw. Ook
werd in over*veging genomen of dit rijkelijk
kleine bekken zelfs wel een kind van onge-
veer
2000 gr. zou laten passeeren. Daarom
werd besloten af te wachten en wanneer de
baring geen voortgang zou hebben, de kei-
zersnede te verrichten.

Ondanks de asynci. post. werd het kind
spontaan geboren door de indaling in kruin-
ligging. Het was vermoedelijk voldragen.

Oversveging in deze zwangerschap was:
twee kinderen zijn dank zij de sterke ver-
vorming van het hoofd met de forceps
levend ter wereld gekomen. De baring kan
dus ook nu afgewacht worden cn wanneer
het hoofd den ingang, ook niet met de
forceps, kan passeeren, zou S. C. of pubio-
tomie overwogen kunnen worden.

Op te merken valt, dat de twee eerste
kinderen met gewichten resp. van 31
10 en
2900 gr. het niet verder konden brengen
dan de spinae ischii, ondanks krachtige
wceiin cn zeer sterke vervorming van den
schedel.

Dit derde kind komt spontaan en weegt
3640 gr., heeft wel een gemouleerd hoofd,
doch lang niet zoo sterk als de beide eerste,
die beide een deuk hadden op het 1. parietale.
(Bij de vierde baring acht men afwachten
toch wel te gewaagd cn wekt p. a, p. op.
Dit kind kan zelfs met de hooge tang niet
door het bekken getrokken worden,
waarom pubeotoniie noodig is. Het weegt
3110 gr.l)

Onder de baring loopt meconium af, doch
de harttonen blijven goed.

Na dc geboorte vertoont het kind mnlti-
pcle bloedingen aan den schedel, ook blauwe
plekken op beide trochanters. Spasmus der
extremiteiten. Cyanose door spasmus der
ademhalingsspieren. L. facialis-parese. (Het
kind is waarschijnlijk een bloeder).

De volgende baring geschiedde in stuit-
ligging; het kind woog
2S00 gr, en het
hoofd kwam zonder .schok en met weinig
krachtsinspanning door den ingang.

Zeer krachtig.

Bij volk. ontsl.
en gebroken
vliezen:
K. a. 1. d.
Sterke asynci.

post.
Wordt gebore"
in A. a. 1.

Sterk asphyc-
tisch, komt na

»/, uur bij.
Gew.
2270 gr.
Dist. bipar.
9

c.M.
Dist. bitemp.
7
c.M.

Goed.

I en IV abortus.

II. V. en E.
Kind t

III. zeer moei-
lijk. Kind j

Beide baringen
elders.

V

le 5 uur.
2e uur.
30 10 min.

7V2 C.M.

39 J-

nr. 119

1907

. Krachtig in

2e tijdperk.

Bij volk. ontsl.
en na \'tbrekeö
der vliezen-
Hoofd op deO
ingang. asyflC"-
post.
A, a. 1. dw-.

Goed. L. par.

afgeplat.
Gew.
3640 gr.
Bipar.
9.2 c.M.
Bitemp.
8.9 c.M.

Goed.

I. Forceps in
de bekkenholte

wegens onre-
gelm. harttonen.
6 uur na volk.
ontsl.

II. Forceps in
de bekkenholte
1«/« u. na volk.

ontsl.

III.

le ± 15 uur.
2e uur.
38 25 min.

7Vi c.^I-

1913

nr. 235

29 j.

Kra

Vliezen brcV«

bij 2

uren vóórvd^

on«\'- „tsl.

Bij volk.

hiofd V»\'"^

daald.
A. ft. 1.

\'chtig.

Goed.
Achterhoofd
sterk gerekt.
Links sterk
afgeplat.
Gew.
29CX) gr.
Bipar. 9\'/4
Bitemp. 7>/,
Sterft na
2 da-
gen aan hersen-
bloeding.

Goed.

C.M.

1903

nr. 45

24 J.

I« 19 uur.
2« 3 uur.
3« I/, uur.

-ocr page 112-

Bij de platte bekkens komen dus de meeste natuurlijke
baringen voor, wat geen bevreemding behoeft te wekken,
daar hieronder bijna geen bekkens met een zeer kleine
conjugata vera worden
aangetroffen; ook geldt dit voor
de algemeen vernauwde bekkens. Verder is het groote
verschil met de rachitische bekkens hierdoor te verklarpi,
dat juist de
vrouwen met deze bekkens naar de kliniek
worden gezonden, zoowel de I. parae (vooral door de
verloskundige polikliniek) als de M. parae, die thuis
reeds getoond hebben, niet op natuurlijke wijze een levend
kind ter wereld te kunnen brengen. Van deze vrouwen
bepaalt men vaak vooruit, dat er een kunstbewerking
moet plaats hebben en wacht men niet eens af, of de
baring spontaan zal verloopen, vooral bij de meer-
barigen; daarbij komt nog, dat deze vrouwen herhaal-
delijk terugkeeren, om zich aan een of andere kunstmatige
verrichting te onderwerpen, wat ook op het geheel aantal
baringen waarbij kunsthulp noodig was, wordt berekend.

De platte en algemeen vernauwde bekkens worden
meest in de kliniek ontdekt en vele van deze vrouwen
zouden thuis herhaaldelijk spontaan bevallen zijn, zonder
dat men zelfs giste, dat een vernauwing aanwezig was.

Deze bij-omstandigheden oefenen hun invloed op de
berekening zonder eenigen twijfel uit.

Verder is over de geheele linie de eerstbarige er beter
aan toe dan de meerbarige, waarschijnlijk doordat de
buikpers bij de primipara nog voldoende haar kracht kan
ontplooien en de abnormale liggingen van het hoofd en
het kind bij de meerbarigen vaker worden gezien
(hangbuik, slappe buikwand). Ook zijn de kinderen bij
de eerstbarigen over \'t algemeen kleiner, dan hij de
meerbarigen.

Dit kunnen we aan dc hand van onderstaande tabellen
aantoonen, waarbij de gewichten van alle voldragen kin-
deren zijn aangeteekend met uitzondering, zooals vanzelf
spreekt, van die met geperforeerden schedel, hydrocepha-
lus, foetus maceratus.

-ocr page 113-

Algemeen vernauwde bekkens.

Gew. in grammen

Xl

K>
Cn

8

K)
Cn

lo
^

Cn
O

u
^

Cn

0

1

OJ

C/J
N
cn
O

OJ

KJ

cn

0

J.

cn
8

OJ
cn

8

1

Cm
^

Cn

0

OJ
Cn

r
«

0
0

0
8

cn
0

B

0

w ®

M O*

■ü

0 0

ÏQ Si
n>
n

I P.

Aantal gevallen

2

17

44

50

37

13

12

2

177

63.8

M p.
Aantal gevallen

3

15

24

21

28

19

12

122

34.4

Gezamenlijk aantal

2

20

59

74

58

41

31

14

299

Platte bekkens.

Gew. in grammen

<51
8

M
Cn

8

1

•vl

Cn
O

M

cn

0

1

8
O

Oj

0
8

1

OJ
M
Cn

0

Cw

M

Cn

0

1

OJ
cn

8

OJ
cn

8
1

OJ
^

Ol

0


Cn

0

1

0

8

1/-

Ui
0
S

^ S*

0 s
• s

I p.

Aantal gevallen

4

8

17

38

31

16

10

9

133

53.7

M p.
Aantal gevallen

4

10

17

24

26

15

33

118

26.3

Gezamenlijk aantal

4

12

27

55

55

42

25

21

251

Platt

c rachitische hekkens.

Gew. in grnumien

M
cn

8

K>

!

M
^

cn
O

K>

cn

r

OJ

OJ

C/J
M
Cn

0

OJ
M

cn

0

1

Cn
8

t/J
cn

8

1

•sl

<3

Cn
f

w
0
9

e
0
M O*

•SS
• S

I P.

Aantal gevallen

I

S

II

iS

9

7

4

3

58

60.3

M p.
Aantal gevallen

I

3

6

13

15

16

13

II

76

28.9

Gczamclijk aantal

3

7

17

31

24

23

16

14

134

-ocr page 114-

Algemeen vernauwde platte rach. bekkens.

Gew. in grammen

/i

M

Cn

8

•0

Cn

f

^

Cn

0

M

Cn

0

1

Cu

0
8

OJ

0
§

1

OJ
M

Cn

0

OJ
M
Cn

0

1

OJ
(J\\

0
0

Cn

0

f

OJ

cn

0

OJ
cn

0

1

0

8

03
0
B

0

10 cr
re
0
3

03 t

r" re
s

I P.

Aantal gevallen

2

8

17

12

12

13

8

I

73

53.4

M p.
Aantal gevallen

4

1

3

1

17

23

24

18

18

14

121

38.8

Gezamenlijk aantal

6

II

34

1

35

1

36

31

26

15

194

Meer dan de helft der eerstbarigen bij alle bekken-
soorten baren kinderen beneden een gewicht van 3250
gram, vooral de primiparae met algemeen vernauwde
bekkens staan aan de spits. Voor de gezamenlijke eerst-
barigen geldt dit in 57.8 % der gevallen, terwijl het voor
de multiparae slechts opgaat in 32.2 % van het aantal
baringen. Geen onbelangrijk verschil dus.

Dit zwaarder worden der kinderen in de volgende
zwangerschappen openbaart zich veelvuldig in den afloop
der baringen, waarvan de eerste of enkele natuurlijk
verloopen, terwijl de volgende door een kunstbewerking
dikwijls moeten beëindigd worden. Dit is uiteraard geen
vaststaande regel, doch deze gevallen zijn toch lang niet
zeldzaam.

In \'t kort: Bij alle, in den ingang vernauwde bekkens
haren de primiparae vaker spontaan dan dc multiparae.
Zoozvel voor dc eerstbarigen als voor dc meerbarigen
geeft het rachitische hekken dc slechtste prognose voor
dc haring.

Met opzet heb ik tot nu toe geen litteratuur aangehaald
over dc natuurlijke baring bij vernauwde bekkens, daar
verschillende statistieken niet te vergelijken zijn, wegens
al te zeer uiteenloopend uitgangspunt bij dc indeeling.

Laat ik voor dc volledigheid een enkelen greej) doen:

H a n n e s en V O n M a g n u s hebben de baringen met
uitgangstangen tot de spontane gerekend. Het lijkt mij
beter de splitsing in natuurlijke baringen en baringen,

-ocr page 115-

waarbij de bekkeningang- geen bezwaar opleverde, door
te voeren.

Ook C u n y heeft blijkbaar geen raad geweten met de
stuitliggingen en rekent al deze liggingen niet alleen,
doch ook alle kunstmatige vroegtijdige verlossingen tot
de natuurlijke.

Deze opvatting kan toch kwalijk door den beugel.
Zoo zou ik door kunnen gaan. Dit weinige zij evenwel
voldoende om de groote verschillen der percentages, die
schommelen van 81.4
% (Säxinger) tot 33.9 %
(Emous), berekend bij natuurlijke baring over alle
vernauwde bekkens, te verklaren.

Vergelijken we de cijfers van Leisewitz, die
dezelfde indeeling der bekkens aannam, als ik meende te
moeten volgen, dan blijkt, dat alleen voor de platte
bekkens eenige overeenkomst bestaat, doch dat de andere
getallen een aanzienlijk verschil opleveren.

L e i s e w i t z vond: natuurl. baring bij lp. bij M. p.
Algem. vern. bekkens: 88^/2
% 90.1 %

Platte bekkens: \' 92.2 % 87.8 %

Platte rach. bekkens: 86.7 % 75.8 %

Algem. vern. platte rach. bekkens: 79.4 Jo (5o.6 Jo
Dc oorzaken van deze verschillen op het spoor te komen
is onmogelijk, doch I.cisewitz heeft uit zijn cijfers con-
clusies getrokken, die in alle opzichten bevreemdend
genoemd moeten worden.

Hij meent namelijk, dat bij de platte bekkens de
primiparae zoo gunstig afsteken bij de multiparae en
ook bij dc andere eerstbarigen, omdat de kinderen
kleiner zijn, daarom het hoofd minder groot is, waardoor
het gemakkelijker den ingang kan passeeren. Bij de meer-
barigen zijn de kinderen grooter cn hebben een sterker
beendcrstelsel, het hoofd is minder goed te vervormen,
waarom dc natuurlijke baringen afnemen. Bij dc algemeen
vernauwde bekkens zal het hoofd nog meestal door den
ingang gedreven worden, het blijft in het midden van
het bekken of den uitgang steken, de zijdelingsche
drukking van het bekken zal gemakkelijk asphyxie ver-
wekken, waardoor het noodzakelijk wordt het kind met

-ocr page 116-

de tang te voorschijn te halen; hierdoor verminderen het
aantal natuurlijke baringen.

Kritiek op deze theoriën is overbodig", de schrijver heeft
de draagkracht van zijn eigen cijfers blijkbaar niet
voldoende gewaardeerd.

Meer natuurlijke baringen bij primiparae dan bij
multiparae vonden ook Emous en Wesselink; een
tegengestelde bevinding verkondigt Bürger.

S e 11 h e i m meent, dat de grens voor een natuurlijke
verlossing dicht bij een conjugata vera van 8 c. M. ligt,
K r ö n i g neemt 7 tot 73^ c. M. aan. V a 1 e n c y vertelt
van een natuurlijke baring bij een bekken met een
conjugata diagonalis van 8.8 c. M. (dus ongeveer 7 c. M.
C. V.), waarbij het kind 2500 gram woog; dezelfde vrouw
beviel een tweede maal van een kind van 2900 gr. De
kleinste maat der conj. vera, die wij in ons materiaal
vonden, waarbij nog een natuurlijke baring plaats had,
bedroeg c. M. (tweemaal bij multiparae met algem.
vern. platte rachitische bekkens).

Om den meer of minder schadelijken invloed van het
vernauwde bekken alléén op de levenskansen van moeder
en kind na te gaan, onderzocht ik de mortaliteit en
morbiditeit van beide.

Bij de algemeen vernauwde hekkens kwamen geen
kinderen dood ter wereld op 262 natuurlijke baringen d. i.
O % mortaliteit. Ook stierven geen kinderen voor den
tienden dag van het kraambed.

Bij de platte hekkens stierven 3 kinderen onder of
spoedig na de baring en 2 kinderen voor den tienden
dag. Op 237 natuurlijke baringen 5 doode kinderen d. i.
2.1 % mortaliteit (zie tabel bl. 105).

-ocr page 117-

Leeftijd
moeder.

C. V.
in C.M.

Duur der
tijdperken.

Breken der
vliezen.

Aard der
weeën.

Gewicht
van het kind.

Par.

Opmerkingen het kind betreffende.

Na de baring suf en slap. Het blijft in
dezen toestand en sterft op den tweeden
dag. Hersenbloeding? (geen obductie).

Even vóór \'t eind der baring zijn de
harttonen verdwenen. Expressie. Het kind
komt dood ter wereld.

Na de baring is het kind goed, doch het
wordt spoedig cyanotisch en blijft dit tot
het op den 2en dag sterft. Hersenbloeding?
(geen obductie).

Bij 3 c,M. ontsl, loopt meconiumhoudend
\\TUchtwater af. Een half uur vóór de ge-
boorte zyn de harttonen verdwenen. Dub-
bele vaste omstrengeling om den hals.

Durante partu zijn geen harttonen meer
te hooren. Het kind komt dood ter wereld.

VI p

43 j.

lo\'/i

6o\'/i uur vóór
volk. ont-
sluiting in
\'t begin der
baring,

4V4 uur vóór
volk, ontsl,
bij
5 c,M,

4 uur vóór
volk. ontsl.
bij ± 2 c.M.

I ± 60\'/, uur
II 20 min.

Slap.

4630 gr.

I P

10V4

I 52\'/« uur
II
5 uur

Krachtig,

3580 gr.

21 j.

O
OX

I P

9V» I-i-ir4iViU.

Krachtig.

2850 gr.

21 j.

23 j.

I P

9V1

I Il7»/»u.

4Vi uur vóór
volk. ontsl.
bij 3 c.M,

Goed.

3090 gr.

28 j.

I P

9\'/«

I 22V4 uur
II V4 uur.

20V4 uur
vóór volk,
ontsl. bij
2 c.M.

Matig.

2390 gr.
voldragen.

-ocr page 118-

Men mag betwijfelen of de dood dezer kinderen door
het bekken is veroorzaakt. Vier der baringen hebben
lang geduurd bij vroeg afgeloopen vruchtwater. Bij één,
die korter duurde, is het kind met de meeste waarschijn-
lijkheid bezweken door de dubbele vaste omstrengeling
om den hals. Opmerking verdient, dat te beginnen met
een conjugata vera van 9 c. M. en minder geen doode
kinderen werden geboren.

Bij de platte rachitische bekkens stierf één kind onmid-
dellijk na de baring:

lp. 24 j. 8Vï C.M. cv. I 17 uur
II 12 uur

Vliezen breken 12
uur voor volk. ontsl.
bij 8 cM.

Weëen krachtig.
Gew. 3650 gram.

De assistent brak de vliezen, omdat hij meende dat er
volkomen ontsluiting was. Dit bleek een vergissing te zijn,
de ontsluiting bedroeg 8 c. M. Wegens minder goede
harttonen werd lo uur later door denzelfden assistent
de hooge tang aangelegd, doch toen bemerkte men, dat
er nog een flinke rand stond, die de extractie belem-
merde. De harttonen waren weer iets beter geworden,
waarom men afwachtte. Nog eens 8 uur later werd het
kind spontaan geboren, het was sterk asphyctisch cn kon
niet meer worden bijgebracht.

Obductie: ruptura sinus longitudinalis.
In dit geval is het kind waarschijnlijk langzaam
bezweken door de hersenbloeding. De hooge tang (twee-
maal aangelegd) zal hier de schuldige wel zijn. Dc
mogelijkheid bestaat echter nog, dat de langdurige i)aring,
ondanks krachtige weeën, bij een flinke vernauwing van
den ingang en een slecht rekbare cervix, oorzaak is
geweest van de verscheuring van den sinus, door com-
pressie van het hoofd.

Bij de algemeen vernauwde platte rach. hekkens stierf
één kind vóór de geboorte en een ander twee dagen na
de baring (zie tabel bl. 107),

Op 86 natuurlijke baringen 2 doode kinderen d. i.
2.4 % mortaliteit.

-ocr page 119-

Par.

Leeitijd
moeder.

c. V.

in C.M.

Duur der
tijdperken.

Breken der
vliezen.

Aard der
weeën.

Gewicht.

OPMERKINGEN.

I

V p.

29 i.

I ± 86 uur.

84 uur voor

Slap.

3630 gr.

Na het breken der vliezen treedt er

II < I uur.

volk. ontsl.

rotting op, het vruchtwater krijgt een

bij 8 C.M.

onaangenamen geur. Men wil bij volk.

ontsluiting de hooge tang aanleggen we-

gens dubieuse harttonen, doch voor het

zoover komt heeft de natuurlijke baring

plaats.

De corneae van het kind zijn reeds

troebel.

2

I p.

24 j.

TJ*

I. 19 uur.

7 uur vóór

Goed.

2900 gr.

Tijdens de uitdrijving loopt meconium

II. 3 uur.

volk. ontsl.

af, doch de harttonen blijven goed. Het

bij 2 cM,

kind sterft na 2 dagen.

Obductie: multipele hersenbloedingen.

O

-ocr page 120-

De mortaliteit der kinderen op het gezamenlijk aantal
der baringen (8 doode kinderen op 674 baringen)
bedraagt 1.2 %.

Mortaliteit der moeders.

De dood van drie vrouwen was niet aan het vernauwde
bekken te wijten:

een IIp. van 28 jaar (C. V. 934 c. M.) kreeg griep in
het kraambed en stierf op den 9en dag aan pneumonie;

een IIIp., 23 jaar oud (C. V. 10^ c. M.) stierf door
verbloeding. Placenta praevia, manueele verwijdering
der placenta, cervixruptuur;

een IIp. 28 jaar (C. V. 9^ c. M.) ging 4 uur post
partum eveneens aan verbloeding te gronde. Atonie in
het derde tijdperk, vastzittende placenta, manueele ver-
wijdering.

Het eerste geval betrof een vrouw met een plat bekken,
bij de beide andere moeders was het bekken algemeen
vernauwd. Andere sterfgevallen kwamen niet voor en
daar we de drie bovengenoemde gevallen niet op rekening
van een bekkenvernauwing mogen boeken, kunnen wc
de mortaliteit van de moeders bij natuurlijke baring en
vernauwd bekken op o % stellen.

Morbiditeit der kinderen en der moeders bij
natuwlijke baring.

Asphyctisch kwamen ter wereld 48 kinderen. Bij de
kleinere bekkens is dit aantal percentsgewijze veel hoo-
ger, dan bij de grootere soorten n. 1. 4.7 % bij bekkens
met een conjugata vera grooter dan 9 c. M. en 13.7 %
van 9 c. M. af cn, minder.

In 24 gevallen had het bekken in opmerkelijke mate
drukkingssporen achtergelaten op den schedel. Dat hier-
bij de rachitische bekkens met hun sterkere verkorting der
rechte afmeting den boventoon voeren, is eigenlijk vooraf
reeds te voorspellen.

Bij de platte bekkens kwam slechts één keer een groeve
van het promontorium voor op het hoofd, bij een bekken

-ocr page 121-

met een C. V. van 8% c. M.; bij de algemeen vernauwde
eenmaal drukkings-sporen bij een bekken met een C. V.
van c. M. en een deuk boven het rechter oor bij een
C. V. van 8^ c. M.

Bij de rachitische bekkens daarentegen kwamen groe-
ven, deuken, sterke afplattingen enz. 2i keer voor en wel

5 maal bij de platte en i6 maal bij de algemeen vernauwd
platte rachitische bekkens. Een enkele keer bij een bekken
met een C. V. grooter dan 9 c. M., de andere alle bij
bekkens met een C. V. van 9 c. M. of kleiner, waaronder

6 maal bekkens met een rechte afmeting van 9 c. M.

Uit bovenstaande cijfers moge blijken, dat voor het

kind bij een C. V. van 9 c. M. en minder de gevaren aan-
merkelijk toenemen bij de natuurlijke baring.

Wat de morbiditeit der moeders betreft, temperaturen
boven 37® 5 C. kwamen evenveel voor als bij en na de
gezamenlijke klinische baringen, ongeveer 60 Wan-
neer de verhoogingen, die met zekerheid niet van het
genitale apparaat uitgaan, zooals dreigende en etterige
mastitis, pyelitis enz. uitgeschakeld worden, dan vinden
we bij bekkens met een C. V. boven 9 c. M. 46.4 %
temperatuursverhoogingen onder de baring of in het
kraambed; bij bekkens met een C. V. van 9 c. M. en
kleiner 51.8 %. Wanneer men wil, kan men hieruit
concludeeren, dat de nauwere bekkens met gemiddeld
längeren duur der baring, vaak met open eiholte, een
sterkeren invloed doen gelden op het kraambed der
moeders. Een verschil van ruim 5 % met de grootere
bekkens kan echter op een bq)erkt aantal gevallen niet
als overtuigend bewijs gelden.

-ocr page 122-

mmz^^

m

\'\'3

-ocr page 123-

KORTE INHOUD.

Uit het aantal vernauwde bekkens eener bepaalde kliniek mag
men niet besluiten tot het al dan niet veelvuldig voorkomen dezer
bekkens in een bepaalde streek of stad en geen vergelijkingen
maken met cijfers uit andere klinieken.

Voor statistische gegevens enz. noeme men alle bekkens, waarbij
het promontorium te bereiken is en de conjugata vera (berekend
of direct gemeten) minder dan 11 c. M. bedraagt, vernauwd in
de rechte afmeting van den ingang.

Klinisch kan men de bekkens met vernauwing van den ingang
— naast die, welke door bijkomstige afwijkingen een aparte plaats
innemen — het best rangschikken in vier soorten n. I.:

Algemeen vernauwde bekkens: wanneer de linea innominata
met twee vingers van dezelfde hand over den geheelen omtrek te
volgen is, óf wanneer naast het bereikbaar zijn van het promon-
torium
alle uitwendige maten aan den kleinen kant zijn en rachitis
uitgesloten kan worden.

Platte bekkens: wanneer het promontorium te bereiken is, de
linea innominata niet gevolgd kan worden, de uitwendige maten
zich bewegen rondom de normale getallen en geen rachitis kan
worden aangetoond.

Platte rachitische bekkens: wanneer dezelfde voorwaarden aan-
wezig zijn als voor de platte, doch met zekerheid rachitis in het
spel is.

Algemeen vernauwde platte rachitische bekkens: wanneer naast
de kenmerken van het platte rachitische bekken bij inwendig onder-
zoek de linea innominata met twee vingers van dezelfde hand kan
gevolgd worden.

De indeeling der vernauwde bekkens in graden van vernauwing
is te verwerpen, omdat deze geen basis vormt voor nauwkeurige
statistische gegevens, vooral wat de therapie betreft. De grootere
bekkens kunnen, o. a. in gunstigen zin, hun invloed doen gelden
bij de berekening van het aantal kunstmatige verlossingen van
een bepaalde groep.

De indeeling der bekkens naar de grootte der conjugata diago-
nalis is niet betrouwbaar, daar het verschil tusschen deze maat
met dc conjugata vera kan wisselen van % tot 3 c. M.

-ocr page 124-

Bij de herhaalde meting van het bekken derzelfde vrouw in
verschillende zwangerschappen door een ervaren onderzoeker waren
in 69>/2 % der gevallen de maten overeenstemmend gemeten met
instrumenten van Bylicki; de maten der C. D. stemden in 60.3 %
der gevallen met elkaar overeen, die der berekende C. V. in 48.7 %
der gevallen. De instrumentale meting overtreft dus de digitale in
betrouwbaarheid.

Ook bij het cadaver is dit (in een klein aantal) na te gaan.

Het verschil tusschen de C. D. en de C. V. (deze laatste gemeten
met instrumenten), is voor de algemeen vernauwde bekkens kleiner
dan voor de rachitische. Bij de eerste beweegt zich het verschil
rondom het cijfer 1.5, bij de tweede rondom het cijfer 2. (Zie curve).
Bij 500 als normaal geboekte bekkens werd gevonden:

gemiddelde maat voor de dist. spin. ant. sup.....26 c. M.

„ „ dist. crist........29 „

„ „ conjug. ext.......I91/2 „

„ „ dist. spin. post. sup. .... 91/2 »

„ den omtrek........90 „

Kleine uitwendige maten kwamen voor zonder dat het promon-
torium werd bereikt.

Een conjugata vera beneden 8 c. M. kwam bij de algemeen
vernauwde en de eenvoudig platte bekkens zoo goed als niet voor,
in tegenstelling met de rachitische bekkens.

Een conjugata vera van c. M. en minder werd gevonden:
bij de algemeen vern. platte rach. bekkens in ... . 74.9 %

bij de platte rachitische bekkens in........27 %

bij de algemeen vernauwde bekkens in......11.8 %

bij, de platte (niet rachitische) bekkens in.....4.3 %

Bij de rachitische bekkens werden voor de distantia spinarum
ant. meer groote maten gevonden dan bij de normale, de distantia
cristarum was in de meerderheid der gevallen kleiner dan de
normale.

Een verschil kleiner dan 1 c. M. kwam bij de normale cn de
platte bekkens niet, bij de algemeen vernauwde zoo goed als niet
voor; bij de rachitische bekkens in 7.7 % der gevallen.

Bij alle vernauwde bekkens was de dist. spin. post. aan den
kleinen kant in de meerderheid der gevallen (kleiner dan 9\'/2
c. M.); alleen bij de eenvoudig platte bekkens was deze maat
ongeveer evenveel keeren onder 91/2 c. M. dan 9\'/2 c. M. cn
daarboven.

De conjugata externa, zonder meer, mag geen indicator zijn
voor het vernauwd zijn van een bekken. Waren alleen die bekkens
vernauwd genoemd waarvan de conjugata externa minder dan 18
c. M. bedroeg — zooals wel eens wordt aangenomen, — dan waren
nieer dan drie vierde der thans vermelde bekkens met vernauwden
ingang niet in de berekening opgenomen. Evenwel is in het grootste
deel der gevallen de conjugata externa kleiner dan 19\'/^ c. M.

-ocr page 125-

Uit de maten van den bekken-omtrek valt op te merken, dat
bij de algemeen vernauwde bekkens (rachitische, zoowel als niet-
rachitische), de maat kleiner is dan bij de andere bekkens, doch
lang niet alle maten zijn kleiner dan 82 e. M.

Een omtrek kleiner dan 90 c. M. komt bij alle vernauwde bekkens
veel meer voor dan bij de normale.

Bij de algemeen vernauwde bekkens kwamen uitwendige maten
voor, die gelijk waren met of zelfs grooter waren dan de gemiddeld
normale maten.

Bij alle in den ingang vernauwde bekkens baarden de
primiparae vaker spontaan, dan de multiparae. Zoowel voor eerst-
barigen als voor meerbarigen gaven de rachitische bekkens de
slechtste prognose voor de baring.

De kleinste maat der conj. vera, waarbij nog een natuurlijke
baring plaats vond, bedroeg 7\'/^ c. M. (tweemaal, bij multiparae
met algemeen vernauwd plat rachitisch bekken).

Bij de natuurlijke baring bij vernauwd bekken nemen de gevaren
voor het kind toe, naarmate het bekken kleiner is.

-ocr page 126-

■•s:«\'

-ocr page 127-

LITTERATUUR.

Ahlfeld.........Eine neue Methode der Beckenmessung. Zen-

tralbl. 1903 no. 43, p. 1270.
.Ausems ........Beschouwingen over de therapie der bekken-
vernauwing. Ned. Tijdschr. voor Verl. en Gyn.
XIV.

Baisch.........Reformen in der therapie des engen Beckens,

Leipzig 1907.

„ ........Die Einteilung des engen Beckens und die

Prognose der einzelnen Formen. Zentralbl.
1907 no. 10.

^ Bauer .........Die engen Becken im Material der Stettiner

Entbindungsanstalt. Monatschr. bd. 15.

,, „ ........Die Behandlung der Geburten beim engen

Becken. Monatschr. bd. 24. H. 6.

^ Baudelocque .....L\'art des accouchements. Hollandsche vertaling

van Soek, 1790.

Bayer .........Kritisches und Antikritisches zur Beckenlehre.

Monatschr. bd. XIX.

Boër..........Abhandlungen und Versuche geburtshilflichen

Inhalts etc., U\'ien 1791.

Bosman........Over herhaalde baring bij dezelfde vrouw.

Diss. Utrecht 1909.
Breus und Kolisko . . Die pathologischen Beckenformen.

^Bürger ........Die Geburtsleitung bei engem Becken. Wien

1908.

Von Bylicki......Ueber eine Methode etc. Monatschr. bd. XX

1904.

Camper ........Tractaat van de siekten der swangere vrouwen

enz. François Mauriceau uit het Fransch ver-
taald. Amsterdam 1759.

\'Coebergh ......Over de oorzaken van dwarsligging. Diss.

Leiden 1909.

Croom . . . • Modern treatment of contracted pelvis. Gyn.

of the Brit. Emp. Febr. 1911.
Cimv .... Die Behandlung der Geburt bei engem Becken

^ ............in Basel. Zeitschr. bd. LXXIV. 1913.

Davis .....The frequence and mortality of abnormal

pelvis. Amer. Journ. of Obst. vol. XLI.
Denman ... An introduction to the practise of midwifery.

Londen 1788.

-ocr page 128-

Denijs ..........Verhandelingen over het ampt der vroedmees-

ters en vroedvrouwen. Leiden 1733.

Van Deventer.....Manuale operatien. Leiden 1746. (3e druk).

Dohm..........Ueber Beckenmessung. Sammlung klinischer

Vorträge. Gyn. no. 11.

.........Ueber die Beziehungen der Conjugata externa

und Conjugata vera. Monatschr. bd. XXIX.
. Donald Mc. Ellice . . Moderate contracted pelvis and induction of
^ labour. Journ. of de Brit. Emp. Febr. 1912.

Emous . Baring bij bekkenvernauwing. Diss. Amster-

\'\' ..........dam 1908.

Esch .... Ueber den Einflusz des platten Beckens auf

die Geburt in normaler Schädellage. Zeitschr.
Bd. LXXIV. 1913.

^Faure .........L\'accouchement dans les bassins rachitiques.

Diss. Bordeaux 1911. ^ , .

Peissly La therepeutique obstetricale dans les retrecis-

sements pelviens. Thèse de Lausanne 1911.
Gauss . Voordracht in Versammlung deutscher Natur-

forscher und Aerzte zu Stuttgart. Monatschr.
Bd. XXIV pag. 535.

-Gilmann........The diagnosis and treatment of extracted

pelvis. The New-York med. journ. 1903. Ref.
Monatschr. Bd. XVII.

Gloeckner.......Beiträge zur Lehre vom engen Becken.

Zeitschr. Bd. XLI en XLII.
Goenner . Hundert Messungen weiblicher Becken an der

Leiche. Zeitschr. Bd. XLIV.

Hannes .......Die Therapie bei engem Becken und ihre

Wandlungen. Zeitschr. Bd. LXIII.
Hartog .... De klinische beteekenis van de bewegelijkheid

der bekkengewrichten voor de baring. Diss.

Henkel . Ueber mehrfache Geburten derselben Frau mit
engem Becken. Zeitschr. bd. 50.
^jacobi .........Zum Geburtsverlauf bei engem Becken. Arch.

Ia<ïfrphnff Ueber\' die konservative Behandlung der
.......Geburt bei engem Becken. Zentralbl. 1904

Jellett..........T%a\\Lnt of the second degree of pelvic

•• contraction. Surg. Gyn. and Obst. vol. 20, 1915.

"\'^wXclf^\'.\'^. ... A new system of midwifery. London 1769.
Kehrer und Dessauer. Versuche und Erfahrungen mit der Röntgen-
ologischen Beckenmessung. Münch. Med.
Wochenschr. 1914. j .
Kerr • Diagnosis and treatment of medium degrees
...../ \' ■ of pelvic deformity. The Amer. journ. of Obst.

1903, no. 1. . 1 J 1 •

Diagnosis and treatment of contracted pelvis.

.............Surg. Gyn. and Obst. 1913 vol. 13

Kilian Die operative Geburtshilfe. Bonn 1849.

-ocr page 129-

Knnooka • • . • Beobachtungen über Geburten bei engem Bec-

\'\' ^ ■ ■ ■ ken. Monatschr. Bd. XXIX.

Kouwer ........Integrale overzichten der kliniek en polikliniek.

... Eenige verloskundige waarnemingen bij bek-
" ■ ■ \' \' kenvernauwing. Ned. tijdschr. voor geneesk.

1901.

O Klein .... Zur Mechanik der lleosakralgelenken. Zeitschr.

Bd. XXI.

Kröni\'T .... Ueber die Berechnung der Grösze der Con-

■ ■ jugata vera aus der Conjugata diagonalis.

Zentralbl. 1904 no. 16.

Lehmann .......Beobachtungen widerholter Geburten bei

engem Becken. Diss. Berlin 1901.

Leisewitz .....Zur Spontangeburt bei engem Becken. Arch.

Bd. 86.

.Levret........ Observations sur les causes ei les accidens de

plusieurs accouchemens laborieux. 2e edit.
Paris 1750.

Litzmann .......Die Geburt bei engem Becken. Leipzig 1884.

Von Magnus......Ein Beitrag zur Therapie des engen Beckens.

Diss. Königsberg 1902.
Maygrler .......L\'accouchement dans les cas de bassin moyen-
nement rétréci. La tribune médicale 1901
no. 45.

Michaelis .......Das enge Becken nach eigenen Beobachtungen

und Untersuchungen. Leipzig 1851.

De la Motte......Traité complet des accouchemens. Leiden 1729.

Müller.........Handbuch der Geburtshilfte 1888.

\'Nebesky ......Die Geburtsleitung bei engem Becken. Arch.

bd. 103. , ^

.jvlijhoff .....Baring bij bekkenvernauwing. Nederl. tijdscnr.

voor Verl. en Gyn. 1900.

Olshausen.......Ueber die Geburt bei engem Becken uj^ \'hre

Behandlung. Berl. Klini. Wochenschr. 1908.

Osiander........Handbuch der Entbindungskunst 1819. •

Peham . .......Zum Geburtsverlauf beim engen Becken.

Deutsche Gesellsch. f. Gyn. Dresden. Ref. Zen-
tralbl. 1907 no. 24, pag. 697

Pestalozza ......L\'accouchement dans les bassins rétrécis.

rObst. 1909. ,, , r, ï

Pinard en Varnier . . Internat, congres te Moskou. Voordracht. Ref.
Montschr.
1897.

o^u.ffer . . Ueber das Verhältnis des Abstandes der
...... Spinae und Christae ilium zu dem Querdurch-
messer des Beckeneinganges. Monatschr. Bd.
XXXI 1868. . .
Qphrnfler .... Ueber den Wert der verschiedenen Messungs-
bchroaer . . . methoden zur Schätzung der C. V. an der

Lebenden. Monatsch. Bd. XXIX,

. . Ueber die Behandlung der Geburten bei engem
Scipiades --------^g^g

........Zur Lehre vom engen Becken. Beiträge Bd.

IX.

-ocr page 130-

Senheim.........Zur Bestimmung des geraden Durchmessers

des Beckeneinganges. Zentralbl. no. 20 1904.

Von Siebold......Handboek der verloskunde, vertaald door

Simon Thomas en ter Kuile. Utrecht 1867.

Skutsch ........Die Beckenmessung an der lebenden Frau.

Habilitationschr. Jena 1886.

Solingen........Manuale operatien. Amsterdam 1684.

Sonntag........Handboek van Winckel.

^troganoff.......Ueber die Leitung der Geburt beim engen

^ Becken. Russky Wratsch. 1914. Ref. Zentralbl.

1917, pag. 488.

/Takkenberg......Baring bij bekkenvernauwing. Ned. Tijdschr.

voor verlosk. XV.

Traube.........Enges Becken und spontane Geburt. Dresden

1895.

La Torre........Une nouvelle classification des bassins rétrécis.

rObst. 1897.

Treub .........De verdiensten der Nederlanders op het gebied

van de bekkenleer. Inaug. rede. Leiden 1887.

^alency........De l\'accouchement dans les bassins rachitiques.

rObst. 1902.

-^eeger ........Prophylactische keering bij bekkenvernauwing.

Diss. Groningen 1908.

De Visscher en v. d.
Poll..........Het Roonhuysiaansch geheim ontdekt. Met ver-
taling van het boekje van Willougby 1754.

-Weindler........Die spontane Geburt bei engem Becken. Arch.

f. Gyn. Bd. 81.

AVesselink.......Over prognose en therapie der baring bij het

algemeen vernauwde en het platte bekken.
Diss. Utrecht 1901.

-Yamasaki.......Ueber Geburten bei engem Becken. Arch, bd

91.

Zangemeister.....Zur Beurteilung enger Becken. Zeitschr. bd.

51.

Zweifel ........Die Therapie beim engen Becken. Leipzig 1901>

-ocr page 131- -ocr page 132-
-ocr page 133-

stellingen.

I.

Bij vernauwing van den bekkenuitgang is de ligging
van het kind met den rug rechts nadeeliger dan met den
rug links.

II.

Pituitrine, ingespoten gedurende de baring, werkt dik-
wijls nabloeding. in de hand, ook al zijn de weeën sterk
tot de geboorte van het kind.

III.

Esthiomène van de vul va is geen ziektebeeld op zich-
zelf, doch een bijkomstig verschijnsel van verschillende
aandoeningen in de buurt der vulva.

IV.

Bij vermoeden van tuberculose der nier is de nephrec-
tomie, alleen gegrond op de constante van Ambard, niet
geoorloofd.

-ocr page 134-

Ontstekingen in de omgeving der tanden spelen een
rol bij het ontstaan van endocarditis en rheumatismus.

VI.

Bij het consanguine huwelijk is de consanguiniteit als
zoodanig nadeelig voor de nakomelingschap.

VIL

Het inspuiten van serum anti-streptococcicum bij
septische toestanden heeft geen therapeutische waarde.

VIII.

Endometriomen (adenosis) danken hun ontstaan aan
latent gebleven eigenschappen van het coeloom-epithe-
lium.

IX.

Moederschapszorg behoort in de eerste plaats de onge-
huwde moeder te gelden.

-ocr page 135- -ocr page 136-

. - •. -^ ■ 1 • — -

v.-s "

-

......

\' t

Uli \'. •• •

-ocr page 137-

■ •■ \' -y•• V\'

-ocr page 138-

■ r J f : M . J

t f ^ ■
^f i\' ■ -,

\' \' !

■■ : *

. .. . \\

4

%

»■• -

\' \'. \'-K \' \'

t . • ^

. V

:. " . ■ - \'

> \' ■ f . . ^

. \'

IV .• • \' j\'

:

■ • ■• v \' \' • ,

• \'v

■ . c \'

• * X \' " \'

!. ■•.

\' • \'s\' <*

* Ji\' t \' - \'

t ■

. r; \'

-ocr page 139-

\'it\'

\'^rnmifp

■I \\ "V

••\'•\'i\'V.

«

. ; \'

. ifï.-.
\'V

\'m

-ocr page 140-