-ocr page 1-

1 JANUARI 1999
□EEL 124. AFLEVERING 1
ISSN ÜÜ4Ü - 7453

Universiteit Utrecht
Bibliotheek Dterqeneeskunde

- ^ JAN, 1999

^Tijdschrift

^voor

Diergeneeskunde

\'EMERGING\' VIRALE ZOÖNOSEN
WAARVAN INHEEMSE DIEREN
IN NEDERLAND DE GASTHEER
KUNNEN ZIJN

PANEL VOEDING EN DIËTETIEK
GEZELSCHAPSDIEREN; MAAG-
DARMPATIËNT EN VOEDING

VERZEKERAAR MOVIR WAAR-
SCHUWT OVERHEID; ARBEIDS-
ONGESCHIKTHEID IN VRIJE
BEROEPEN GROEIT

AANPASSING SALARISSEN
DIERENARTSEN-MEDEWERKERS
EN DIERENARTSASSISTENTEN

GROEP GROOT DAG OVER MOND-
EN KLAUWZEER; IS ER NOG
VEEHOUDERIJ NA MKZ?

^lï\'IJ^SITE TSBIBLIOTHEEK UTRECHT\'-_

III h

3223 763 2

NEDERLANDSE A ATICmUTT«—

IIERGENEESKUNDE

-ocr page 2-

W ^«w merk uit het leveringsprogramma van A.A. V

Zorg voor dieren.
We deden het vroeger,
we doen het nu.
Met de moderne diergew
middelen van A.A.-Vet
kunnen we gerichte
zorg verlenen, daar waa
het nodig is. Het gevoel i
niet veranderd,
de manier waarop wel.
Net zoveel zorg als toen,
maar met meer kennis
en een beter resultaat.
Mooi hè?

es hetzelfde

Einsteinstraat 2
3846 BH Harderwijk
Postbus 194

3840 AD Harderwijk j
Telefoon (0341) 43 10 66
Fax (0341) 43 24 74

Diergeneesmiddelen n.v.

-ocr page 3-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
DEEL 124, AFLEVERING 1, 1 JANUARI 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE

OVERZICHTSARTIKELEN

Emerging\' virale zoönosen waarvan inheemse dieren in Nederland de gastheer kunnen zijn;
W.H.M. van der Poe! 3

REFERATEN ii

ACTUA

VETERINAIR VERLEDEN

Anton Joseph Will; A.H.H.M.M. en E.P.O. 12

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Panel voeding en dietetiek gezelschapsdieren; Maag-darmpatient en voeding; 7«/i//u/.VÉ\'n 14

Verzekeraar Movir waarschuwt overheid; arbeidsongeschiktheid in vrije beroepen groeit 17

Rectificatie 18

Commissie Bevordering Diergeneeskundig en Vergelijkend Ziektekundig Onderzoek 18

Gezondheidsdienst op Internet 18

CONGRESSEN EN CURSUSSEN

AAHA-congres 1999 in Denver, USA 18

Post HBO-cursus Microbiologie van levensmiddelen 19

Voorjaarsdagen-congres 1999 19

RW-COLUMN 20

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE 20

BOEKBESPREKING 21

PAOD 22

WETENSCHAP

-ocr page 4-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorzitter)

Dr E.A. ter Laak (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloel van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappende)

Drs. M.E. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K. de Jong

Dr Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastriclit)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. Ci. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. E. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof. dr. A. Th. van \'l Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. dc Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Mi.sdorp (Amsterdam)

Prof. dr J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. E. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. II M. Verhcijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. E. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. E. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.ll.Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031. 350X SB Utrecht (lel.
030- 25 10 11 I/fax 030-25 19 «47.
E-mail: lijd.schrift(aknmvd.nl)

ABONNEMENTSPRIJS

Hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingslijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs vixir dierenartsen niet-leden van
de KoninkHjke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr 69 93 61
443.

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

■ -VT \' • Jtf*.

CONTENTS

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Ovcrgaauw. penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid

Mw. drs. A.W. Koopcr-Nelemans, lid

Drs. G. Huijser van Reenen

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings. lid

Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Jorna. algemeen secretaris
T. W. le Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr. A P. Hilhorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S. de Vries

KNMVD

IIM MEMDRIAM

E. Brill; G. Kuipers

MAATSCHAPPIJISIIEUWS

Nieuwjaarsgroet; A. IV. Udo

Aanpassing salarissen voor dierenartsen-medewerkers en dierenartsassistenten per
1 januari 1999

Rechtspositieregeling nog niet rond

(iroep Groot dag over mond- en klauwzeer; Is er nog veehouderij na MKZ?; Sophie Deleu
Rugproblemen bij paarden; F.H. Jonker
December-uitgave Dierenpraktijken

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

REVIEW PAPERS

Emerging viral zoonoses with potential hosts in native animals in the Netherlands;
W.H.M.vanderPoel

23

24

24

25

26

29

30

31
34

Koninklijke Nederlandse Maat,schappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 10 111. Fax 030-2511787

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - hel gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook. zonder schriftelijke toestemming van dc Redactie.

(Papens appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biologi\' and Environmental Science /
Inde.x-Medicus, Inde.x Veterinarius / Veterinär}\' Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts}.

-ocr page 5-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

35

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
DEEL 124, AFLEVERING 2, 15 JANUARI 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE

OVERZICHTSARTIKELEN

Diervoeding in de diergeneeskunde; A. Th. van \'t Klooster 36
Voedingsgerelateerde problemen bij gezelschapsvogels;
NJ. Schoemaker, J. T. Lumeij,

G.M. Dorrestein en A. C. Beynen 39
Voeding van jonge biggen in relatie tot speenproblemen; //.
Everts, H.M.G. van Beers-Schreurs

en L. Vellenga 44

Stofwisselingsinzichten en voeding bij pluimvee; E. Decuypere en M.W.A. Verstegen 47

WETENSCHAP

BOEKBESPREKING
BERICHTEN EN VERSLAGEN

PRRS: De stand van zaken; Jan Hülsen

Onvoorspelbare agressie bij Golden Retrievers; een erfelijk probleem; B. W. Knol en
M.B.H. Schilder

Prof. dr Johanna Fink-Gremmels erelid EAVPT
Bedrijfsdiergeneeskunde rund over op RAMSYS;
J. P. TM. Noordhuizen
IVSA

INGEZONDEN

Reactie Ereraad op ingezonden brief Nawijn

CONGRESSEN EN CURSUSSEN
NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE
MEDEDELINGEN RW

Aangifteplichtige besmettelijke dierziekten

PAOD

ACTUA

51

52

56

56

57
57

57

58

58

59
59

-ocr page 6-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Drs. M.P. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K.de Jong

DrTj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif(Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. E. M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. E. J Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagcn (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof.dr H.W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. E. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. E. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030- 25 10 11 I/fax 030-25 19 847.
E-mail; tijdschrifl(a;knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstij dsch rif) van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninkhjke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304. fax 0346-264565).

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

KNMVD

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr A P. Hiihorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S.de Vries

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 IO 111. Fax 030-2511787

IN MEMORIAM

J. Leermakers; K. Achten, G. Boink, J. Claessens, F. Donders. A. van Doremalen, J. Maas en

M. van der Weele 60

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Landelijke dag voor vrouwelijke dierenartsen 1998; KNMvD: ook voor vrouwen!;

Sophie Deleu 61

Jaarverslag 1998 Commissie Aanprijzing Veterinaire Producten 61

Cursus \'Van medewerker tot associé\' 64

Cursus \'Van medewerker tot associé\' voorziet in behoefde; R. van den Bos en F. Zwanenburg 65

\'Wetenschappelijke kost\' toch interessant voor practicus; nieuwe Veterinary Quarterly is uit 65

Januari-nummer Veehouder en Dierenarts 66

Adreswijzigingen Vedias 67

Informatie e-mailadres KNMvD 67

PERSONALIA 68

DOORLOPENDE AGENDA 70

CONTENTS

REVIEW PAPERS

Animal nutrition in veterinary medicine; A. Th. van \'t Klooster 36

Diet-related problems in pet birds; N.J. Schoemaker, J. T. Lumeij. G.M. Dorrestein,

and A.C. Beynen 39

Diet in relation to weaning problems in piglets; H. Everts, H.M.G. van Beers-Schreurs,

and L. Vellenga 44

Insights into the metabolism and nutrition of poultry; E. Decuypere, and M. W.A. Verstegen 47

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrilH geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 7-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 124, AFLEVERING 3, 1 FEBRUARI 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE 73

OVERZICHTSARTIKELEN

Mond- en klauwzeer: kliniek, epizoötiologie en diagnostiek; A. Dekker en C. Terpsira 74

Thoraxchirurgie bij gezelschapsdieren. De rol van professor dr. dr. h.c. G.H.B. Teunissen
(1907-1998);/(./l.
Stokhofen H.J. Gelissen 80

REFERATEN 83

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Het non-vaccinatiebeleid in economisch perspectief; A.A. Dijkhuizen 84

Gratis nieuwsbrief Herstructurering Varkenshouderij 86
Regelmatig ontwormen honden en katten kan infectie tegengaan;
Toxocara speelt belangrijke

rol bij manifest worden astmatische aandoeningen; Su.ian Umans 87

Prijs van de Nederlandse Vereniging voor Bio-ethiek 87

Professor dr. H.W. de Vries wordt nieuwe directeur ID-DLO 88

Met Aesculaap naar Argentinië; Eli en Geerleke Dijk 88

89

89

90

91

92

92

92

93

93

94

95

INGEZONDEN

Wie controleert het Tuchtcollege?; W.J.P. Coops

Reactie op ingezonden brief van W.J.P. Coops; Mevrouw mr. R. den Bremer

CONGRESSEN EN CURSUSSEN
RW-COLUMN
MEDEDELINGEN RW

Aangifteplichtige besmettelijke dierziekten

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE

STUDENTENREFERATEN

VRAAG EN ANTWOORD

BOEKBESPREKING

REFERATEN

PAOD

WETENSCHAP

ACTUA

-ocr page 8-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel(voomtler)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Drs. M.F. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Dr. J.K. de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Dcbackerc (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. E. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster(Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Loglestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/\'Ulrechl)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. E. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. E. M. van Zulphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus 14031. 3508 SB Utrecht (lel.
030- 25 10 11 I/fax 030-25 19 847.
E-mail: lijdschrift(ttknmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift vrwr Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitler
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw. penning-
meester

Drs. J. Borgmeier. lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Neicmans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema. lid

Dr. Tj. Jorna. algemeen secretaris
T. W. te Giffel. secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr A.P. Hilhorst

Mw. LE. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S. de Vries

Koninklijke Nederland.se Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10. Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrechl. Telefoon: 030- 25 10 111. Fax 030-2511787

KNMVD

IN MEMORIAM

J.F. Overbeek; Fr. Doppen en L Tholhuijsen 96

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Rapport \'Fokken met recreatiedieren\'. Terugdringen erfelijke gebreken ook taak dierenarts;

Sophie Deleu 97
Certificatie grotere groepspraktijk: kwestie van beleid, overleg en vooral geduld;

André Steentjes 99

Temggave motorrijtuigenbelasting grijs kenteken 102

Werving, selectie en voordracht nieuwe voorzitter 102

NCI-NFÜRMATIE

Gczondheidsplanner en diergezondheidsregistratie; Theo Geudeke en Karin de Haas 103

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Samen de markt op?; De congrescommissie 104

Geen publicatie betreffende tarieven voor de consultatieve praktijk 104

PERSONALIA i04

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10. Utrechl. ABN/AMRO N.V., Postbus
30. 3500 AA Utrecht, nr 55 50 48 861 en C en E bank
N.V.. Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (lel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

CONTENTS

REVIEW PAPERS

Foot-and-mouth disease: clinical signs, epizootiology and diagnosis; A. Dekker, and C. Terp.stra 74
Thoracic surgery in companion animals. The role of professor dr. dr. h.c. G
.H .B. Teunissen
(1907-1998);/<./).
Stokhof, andH.J. Gelissen 80

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is venmeid of in
de inhoud van dc in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmental Science.
Index-Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 9-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

107

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
DEEL 124, AFLEVERING 4, 15 FEBRUARI 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE

OVERZICHTSARTIKELEN

Capnocylophaga canimoriui-infecties: een mogelijk dodelijke complicatie van bijtwonden;
A.M.H. Kramer en D J. Houwers 108

PROEFSCHRIFT

Risico\'s op en economische gevolgen van insleep van besmettelijke dierziekten in Nederland;
H.S. Horst 111

116

110
117

BRIEVEN AAN DE REDACTIE

Van oude mensen, dingen die voorbij gaan; R. de Maar

BOEKBESPREKING
REFERAAT

WETENSCHAP

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Resultaten van een enquête over het Ingrepenbesluit; F. Ingelaat en F. Tillie
Veterinair Golfkampioenschap 1999;//ef Veterinair Golfcomité
VVAA stelt jubileumprijs van ƒ 30.000 ter beschikking

VRAAG EN ANTWOORD
NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Nieuwe directeur van AUV Veterinaire Mediatheek

Dutch Veterinary Skaters

Venezolaanse artsen zoeken materiaal

Veehouders zéér voortvarend van start met IBR-bestrijding

CONGRESSEN EN CURSUSSEN
PAOD

ACTUA

118
120
120

120
122

123

124

125
125

125

126

-ocr page 10-

HOOFDREDACTIE

Dr W. Edel (voorzitter)

Dr. E.A. ter Laals (penningmeester)

Mw. dr. M.M, Sleet van Oldruitenborgii-Oosterbaan

Dr. R.J.SIappendel

Drs. M.E. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Dr. J.K. de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukinli (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Kloosler(Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (AmsterdamAJtrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verhcijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. F. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (lel.
030- 25 10 11 I/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(a)knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift vt)or Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrin van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde,
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrechl. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel, 0346-
261304, fax 0346-264565).

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 IO 111. Eax 030-2511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Gvergaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen. lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw.drs. S.A.M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr, A.P, Hilhorsl

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M, van Kalles

H.S. de Vnes

KNMVD

IN MEMORIAM

J. Wiertz; G. van Dorsser 127

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Opvolging Norg door van Assen bij Fidin; Fidin neemt duidelijk verantwoordelijkheid;

Sophie Deleu 128

Fidin rondetafeldebat. Diergeneesmiddelen: beter voor de mens 130

De Varkensdierenarts; De projectgroep erkenning varkensdierenartsen 131
Onderwijsplan erkenningsregeling rundveedierenartsen;
De projectgroep erkenning

rundveedierenartsen 132

Stand van zaken NMa verwikkelingen; A.P. Hilhorst 134

Vacatures in besturen en commissies 13.\'i

PERSONALIA I36

DOORLOPENDE AGENDA i39

CONTENTS

REVIEW PAPERS

Infection with Capnocvlophaga canimorsus\\ a potentially fatal complication of bite wounds;
A.M.H. Kramer, and D.J. Houwers 108

DISSERATION

Risk and economic consequences of introduction of contagious animal diseases; H.S. Horst 111

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Inde.x-Medicus. Index yeterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 11-

TIJDSCHRIFT
VDOR

DIERGENEESKUNDE

141

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
□EEL 124, AFLEVERING 5. 1 MAART 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE

OVERIGE ARTIKELEN

Gezondheidsraad-rapport \'Antimicrobiële groeibevorderaars\'; W. GoemchenJ.E. Degener 142
Karakteristieken van de Nederlandse raskattenfokkerij: rassen, populatiegrootte

en nestomvang; P.O. Gerrits, Tj. f luisman en B. W. Knol 145

BOEKBESPREKINGEN 148

REFERATEN 149

ACTUA

VETERINAIR VERLEDEN

Benjamin Rush; P.O. 150

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Workshop Veterinary Medicine in Society; Imago dierenarts onder de loep 152

Interview Johan Hoevers. Van dierenarts tot psycholoog; Sophie Deleu 154

Beroepsfout bij klinische keuring? 157

Theo Meuwissen (ID-DLO) ontvangt Van Bckkumprijs 15X

Productschap stemt in met maatregelen tegen gebruik antibiotica 158

Beheersing diermeel in voer voor herkauwers aangescherpt 158

Najaarsdag GHwD van november 1998 groot succes; Marleen Hof 159
Elektronische identificatie van honden door dierenartsen en de afgifte van het Nederlands

dierenpaspoort; G. Th.A. Menges 159

Elektronische identificatie van rashonden door dierenartsen; J.W Beeftink 160

INGEZONDEN

Problemen met gechipte honden, de SRGN en de raad van beheer?; P.A.M. (hergaauw 160

Het non-vaccinatiebeleid; J.G. van Logtestijn en W. Syhesma 160

Brief van L. Tholhuijsen 161

CONGRESSEN EN CURSUSSEN i6i
MEDEDELINGEN RW

Benoeming sleutelfunctionarissen bij de RVV 162

PAOD 163

Nieuwe gezichten bij het PAO 164

VRAAG EN ANTWOORD i65

WETENSCHAP

-ocr page 12-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorzitter)

Dr. E.A. Ier Laak (penningmeesler)

Mw. dr. M.M. Sloet vanOldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Dr. M.E. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Dr. J.K. de Jong

Dr. Tj. Joma

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. F. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Oslerhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venkcr-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H.W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummcrs
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus I403I, 3508 SB Utrecht (tel.
030- 25 IO 111 /fax 030-25 19 847.
E-mail: lijdschrif\\(a)knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrift van dc Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van dc KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V.. Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 10 111. Fax 030-2511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr. A.P. Hilhorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S. de Vries

166

167

167

168
168

169

170

170

171

171

172

173

142

145

KNMVD

IIM MEMORIAM

M. van Niel; F. Ackermans, S. Greydams-van der Pulten en I. Tiemesxen

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Nieuw Honden- en kattcnbesluit 1999

Lastenverlichting door extra aftrek voor kosten voor scholing

Uitnodiging Brabantse nieuwe:\' Help, de dokter verzuipt!"

Overzicht vraag en aanbod Vacaturebank oktober-december 1998; Corine van Kalles
Erkenningsregeling rundveedierenartsen; enkele vaakgestelde vragen; Projedgroep
Erkenning Rundveedierenarls

INGEZONDEN

Erkenning rundvcedierenarts; Dierenarlsenpraklijk Kollum-Builenposi
Naschrift; De projedgroep Erkenning Rundveedierenarls

MAATSCHAPPIJNIEUWS

\'Het leven is goed in m\'n Brabantse land\'; De Congrescommissie

MEDEDELINGEN GHwD

Toets veterinaire hiiniocopalhie

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

CONTENTS

OTHER PAPERS

Health council report \'Antimicrobial growth promotors\'; W. Goetlsch. and.I.E. Degener
Characteristics of cat pedigree breeding in the Netherlands: breeds, cat population and
litter size;
P.O. Gerrils, Tj. Huisman, and B. W. Knol

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992:
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - hel gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door dc Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfdm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science,
Inde.x-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 13-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 124, AFLEVERING 6, 15 MAART 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE 175

OVERZICHTSARTIKELEN

HYPP: Hyperkaliëmische periodieke verlamming bij het paard;

M.M. Sloet van Oldniilenhorgh-Ooslerhaan 176

PROEFSCHRIFT

Epidemiologische aspecten van scrapie en BSE inclusief een analyse van risicofactoren;
B.E.C.Schreuder 182

REFERATEN 184

ACTUA

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE i85
BERICHTEN EN VERSLAGEN

Over de practicus, de wet, het eVBS n de branchecodetabel; //. Vaarkamp 188

Fidin zet veterinaire branchecodetabel in werking; C. Liglenherg 189

IBR-entingen tijdelijk opgeschort 190

INGEZONDEN

Deelmaat-maatdeel; D. Teenstra 190

Naschrift; T. W. te Giffel 190

Risico\'s bij behandelen sportpaarden; H.J. Breukink 191

Overbrenging vimssen;/.. Tholhuijsen 192

R W-COLUMN 193
MEDEDELINGEN RW

Aangifteplichtige besmettelijke dierziekten 193

CONGRESSEN EN CURSUSSEN

Voorjaarsdagen 1999: Veelzijdig! 194

Waltham symposium \'Focus on the Skin and Coat\' 194

PAOD 195

BOEKBESPREKING 195

WETENSCHAP

DE KRACHT VAN DE
UNIEKE FORMULERING

^ thermostabieie
^ amoxicilline
5% VOOR
gemedicineerd DIERVOER

^ optimale deeltjes-grootte
^ wachttermijn vlees: 3 dagen
^ regnl8s43

S% PREMIX

Dé effectieve aanpak
van
Streptokokken meningitis
bij gespeende biggen

:(DZ DE S.P.I.D. LIJST KUNT U AANVRAGEN BIJ VIRBAC NEDERIAND 0342 • 427127

yiMbac

quality by research

-ocr page 14-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Dr. M.P. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K.de Jong

Dr.Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr A. de Kruif(Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr J. P. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W de Vries (Utrecht)

Prof dr. P E G. M. van Waes (Utrecht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. E. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030- 25 10 11 I/fax 0.30-25 19 847.
E-mail: tijdschrilt(a knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederland.se
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dicrenart.sen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

NCI-NFORMATIE

Er is wat veranderd bij de NCI; Bas Aukema
Millenniumactie door de NCI; Henk van der Bijl

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier. lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings. lid
Drs. J. Togtema. lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr A P Hiihorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S.de Vries

Koninklijke Nederland.se Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 IO 111. Pax 030-2511787

KNMVD

IN MEMORIAM

H. Huitema;7. Haagsma. P.H. Bool. R.M.S. Wirahadiredja en C.H. Herweyer 196

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Laag BTW-tarief 197

Bereken wijzer voor uw tarief 198
Erkenningsregeling rundveedierenartsen; Enkele vaakgestelde vragen;
Projectgroep

Erkenning Rundveedierenarts 199

Symposium ter ere van de heer T.W. te Giffel 199
Satellietproject diergezondheid past prima in pro-actief denken; Leerproces voor veehouder

en dierenarts; Franka Tomas.ien 200

Satellietproject Diergezondheid Melkveehouderij; A. van der Wijst 202

202

203

204
207

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drakkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

CONTENTS

REVIEW PAPERS

H> porkalaoiiiic periodic paralysis in the horse; M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterhaan 176

DISSERATION

Epidemiological aspects of scrapie and BSE including an analysis of risk factors;
B.E.C. Schreuder

182

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065. fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992:
117:31 -4). Dc Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science
Index-Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 15-

TIJDSCHRIFT
VODR

DIERGENEESKUNDE

209

JOURNAL OF THE RÜYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
DEEL 124, AFLEVERING 7. 1 APRIL 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Risico\'s van gebruili van cytostatica in de dierenartsenpraktijlc; C.H.P. Pellicaan en E. Teske 210

216
215

VERZOEKARTIKEL

Verborgen gebreken bij huisdieren: het nieuwste recht; D. Boon

BOEKBESPREKING

ACTUA

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Bereikbaarheid dierenartsen bij grootschalige calamiteiten; Jan Hulsen 218

ID-DLO gecertificeerd 218

Agressietest voor vijf hondenrassen 219

Aankondiging project \'praktijkfase\' dierveiligheidsindex;//Af. Voerman.i 219

Alders voorzitter Stuurgroep Herstructurering Pluimvee 219
Oproep voor laatste tijdschrift van de eeuw; Terugblik op memorabele, diergeneeskundige

gebeurtenissen 220

Evaluatie van het cybio dunne naald aspiratie instrument; E. Teske 220
Verslag vergadering 11 november 1998 van de Animal Welfare Working Party van de FVE

te Brussel; J. Minderhoud 221

Eerste hulpvlucht 1999 naar Venezuela uitgevoerd 222

Gezondheidsstatus openbaar 222
Mastitispanel november 1998; Uiergezondheid vaarzen verdient aandacht veehouders en

dierenartsen; J. Hulsen 223

MEDEDELINGEN RW

Aangifteplichtige besmettelijke dierziekten 226

R W-COLUMN 227
VETERINAIR TUCHTRECHT

Nieuwe voorlichtingsfolder Veterinair Tuchtrecht 227

WETENSCHAP

aanhechting
en doodt teken

Deze anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %). Preventie
helpt besmetting met door teken overgebrachte zieicten
te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

-ocr page 16-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorziner)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeesler)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Dr. M.F. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K. de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Un-echt)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Krulf(Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrechl)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 10 111. Fax 030-2511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Drs. A. W. Udo. voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw. penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen. lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings. lid
Drs. J. Togtema. lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr. A.P. Hilhorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw.drs. C.M. van Kalles

H .S. de Vries

228

230

231

232

CONGRESSEN EN CURSUSSEN
REFERAAT

STUDENTENREFERATEN
PAOD

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031, 3508 SB Utrechl (tel.
030- 25 10 11 I/fax 0.10-25 19 847.
E-mail: lijdschriftCaknmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde is hel vereni-
gmgstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederiandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niel-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 Icn name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en
E bank
N.V., Postbus 85100. 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

KNMVD

MEDEDELINGEN GROEP RUND

Jaarrede 1999 nieuwe voorzitter Groep Cieneeskunde van het Rund; Lam: \'in al onze
verscheidenheid moeten wij een eenheid vormen\';
T.J.G.M. Lam
Jaarverslag Groep Geneeskunde van het Rund 1998; C.H.L. Ktaassen

233
235

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Wat brengen \'de bladen\' dit voorjaar 236
Erkenningsregeling rundveedierenartsen. Enkele vaakgestelde vragen (deel 3);
Projectgroep

Erkenning Rundveedierenarts lil

Ieders mening telt; De congrescommissie 238

PERSONALIA 239

DOORLOPENDE AGENDA 240

CONTENTS

THE VETERINARY SCENE

Risks of using cytotoxic drugs in veterinary practice; C.H.P. Pellicaan. and E. Teske 210

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

N\'erklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Inde.x-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 17-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

243

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
DEEL 124. AFLEVERING 8,15 APRIL 1999

^i^MBBH

VAN DE HOOFDREDACTIE

OVERZICHTSARTIKEL

Aortaruptuur bij pluimvee: een overzicht; L van Veen

WETENSCHAP

244

OVERIGE ARTIKELEN

F.en shetland pony met een plaveiselcelcarcinoom van de maag; S.N.J. Geelen en M.M. Stoet
van Oldruitenborgh-Oosterbaan
 248

Veterinaire Tandheelkunde nr. 18; Chronische kiesfistel bij een leeuwin; casusbespreking.
A. W. van Foreest, M.J. Hoyer en A.M. Lub 251

REFERATEN
BOEKBESPREKING

247,253
250

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Sleutel voor de bestrijding van infecties met maagdarmwormen in het eerste weideseizoen;
introductie en nadere toelichting;
l,andelijke werkgroep in- en uitwendige parasieten

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Dierenhulp Venezuela opent eigen internetsite

Mr. H.H.G. Kocks benoemd als regiodirecteur RVV Noord

Bestuur Vedias

Prevention of viral diseases by vaccination; J.P. W.M. Akkermans
First European Congres on Agricultural and Food Ethics; Jan Hülsen
Faculteitsklinieken voor grote huisdieren worden diersoortgerichte hoofdafdelingen;
M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan:

Onderzoek naar diergeneesmiddelengebruik veehouders; Informatie over
diergeneesmiddelen door dierenarts belangrijk;
Arjanne Meerman
Kleiduiven schieten, een traditie!; yoe/> Driessen

MEDEDELINGEN W&V

Monitoring pluimveeproducten; H. van der Zee en E. de Boer

ACTUA

254

255
255

255

256

257

260

261
263

265

AUe^ triooien h/et fuu/ç mà

▼ NU EEN 400 Mt OMGEVINGSSPRAY

▼ BEVAT PIPERONYLBUTOXIDE, FENOXYCARB EN PERMETHRIN
T WERKT 6 MAANDEN LANG

▼ WERKZAAM OP ^ ONTWIKKELINGSSTADIA VAN DE VLO .

VOOR VOLLEDIGE PRODUCTINFORMATIE: VIRBAC, TEL.: 0342-427 127

S-i

yubac

quality by research

-ocr page 18-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappende)

Dr. M.E. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K. de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (AmsterdamAJtrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel
030-25 10 11 I/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrifl(a)knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrif^ van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

CONGRESSEN EN CURSUSSEN
NIEÜW(S) VAN DE INDUSTRIE
VRAAG EN ANTWOORD
STUDENTENREFERATEN
PAOD

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Gvergaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr. A.P. Hilhorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S. de Vries

266

267

268

269

270

KNMVD

MAATSCHAPPIJNIEUWS

2000 X veiliger. Veiligheid van dierlijke producten in de 21 eeuw; H A P. Urlings
Erkenningsregeling varkensdierenartsen; Werkgroep Erkerining VarkensdieretiarUien

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

CONTENTS

REVIEW PAPER

Aortic rupture in poultry: a review; L. van Veen

OTHER PAPERS

Shetland pony with a squamous cell carcinoma of the stomach; S.N.J. Geelen. and M.M. Sloet
van Oldruitenborgh-Oosterbaan
 248

A case report of a chronic fistelation of a camassial tooth in a lion; A. IV. van Foreest, M.J.
Hoyer, and A.M. Luh
 251

244

271

271

272

273

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 IO 111. Fax 030-2511787

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van driik, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 19-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 124, AFLEVERING 9, 1 MEI 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE 275

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Pyothorax bij negen lionden; C.J. Piek en J.H. Robben 276

UIT EN VOOR OE PRAKTIJK

Het voorkomen van pneumovagina en het effect van de caslickoperatie op de fertiliteit:

een retrospectief onderzoek; A.R. van luersum en A. van Builen 281

BRIEVEN AAN DE REDACTIE

(iLViindlK ulM .uiclriippurt Antimicrobiële Groeibevorderaars; /.. Jan.iegers 284

Reactie op brief van L. Jansegers; W. Goemch en J.E. Degener 285

VRAAG EN ANTWOORD 280

BOEKBESPREKING 286

REFERATEN 286

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Equine Protozoal Myeloencephalitis (EPM) in Nederland?; J.H. Boer.sema 288

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Evaluatie eerste jaar Satellietproject Diergezondheid 289

Nutreco en ID-DLO gaan intensiever samenwerken 289

FEVIR/DIB report november EVE meeting in Brussel 290

Jaarvergadering Nederlandse Vereniging voor Bio-ethiek 290

Kans op leverbot in het voorjaar; Werkgroep Leverbolprogno.se 290

Philip van der Heijden nieuwe bedrijfskundig directeur ID-DLO 291
Oproep voor laatste tijdschrift van de eeuw. Terugblik op memorabele, diergeneeskundige

gebeurtenissen 291

42= Peerdepietendag op 2 mei 1999 292

MEDEDELINGEN W&V

Praktijksituatie Plan van Aanpak in de pluimvleessector 291

WETENSCHAP

ACTUA

AUe^ v-Looie4iy h/et h/U4/S ß^ t4ve4:

INDOREX®IGR

▼ NU EEN 400 ML OMGEVINGSSPRAY

T BEVAT PIPERONYLBUTOXIDE, FENOXYCARB EN PERMETHRIN

▼ WERKT 6 MAANDEN LANG

Spraytti

yhbac

quality by research

▼ WERKZAAM OP ALLE ONTWIKKELINGSSTADIA VAN DE VLO

VOOR VOLLEDIGE PRODUCTINFORMATIE: VIRBAC, TEL.: 0342 427 127

-ocr page 20-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorziner)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeesler)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Dr. M.E. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K. de Jong

Dr. Tj. Joma

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H.W. de Vries (Utrecht)

Prof dr P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031,3508 SB Utrecht (tel
030-25 lOlll/fax 030-25 19 847.
E-mail: lijdschriftfa-knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het verein-
gingstijdschrift van de KoninkHjke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511506 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

KNMvD

Koninklijke Nederland.se Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 10 111. Fax 030-2511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

HOOFDBESTUUR

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr. A.P. Hilhorst

276

281

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

Mw. I.E. Zwartjes
Mw. drs. C.M. van Kalles
H.S. de Vries

CONGRESSEN EN CURSUSSEN

STUDENTENREFERATEN

BOEKBESPREKING

VRAAG EN ANTWOORD

REFERATEN

PAOD

293
293

295

296

297

298

KNMVD

IN MEMORIAM

T. de Bok; J. Claessens, S. Jaarsma. G. van de Kie/\'t en C. Willems

299

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Samen de markt op?; De congrescommissie

300

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

300

301

CONTENTS

ORIGINAL PAPER

Pyothorax in nine dogs; C.J. Piek, and J.H. Robben

THE VETERINARY SCENE

The prevention of pneumovagina and the effect of the Caslick operation on fertility:
a retrospective study;
van lltersum. and A. van Buiten

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam(tel. 0598-623065, fax0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

AU rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke-direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are lisled in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstrads).

-ocr page 21-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

304

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
DEEL 124, AFLEVERING 10, 15 MEI 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

De hematologische analyzer Vet ABC: evaluatie voor gebruik bij hond en kat;

M. W. van Leeuwen en E. Teske 306

Giardia, een potentiële diarreeverwekker; M. G.J. Koene en D.J. Houwers 310

BOEKBESPREKING 3i2

DIERGENEESMIDDELPROFIEL

Diergeneesmiddelproftel Clomipramine (Clomicalm®); C.H.P. Pellicaan, B. W. Knol

enR.de Ligt 313

VETERINAIR VERLEDEN

A.C.Gerlach;/4.W./£\'./\'.0. 316

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Start praktijkproef Dierveiligheidsindex; Jan Hülsen 318

Meer aandacht voor actueel-wetenschappelijke informatie in het TvD 319

AUV Veterinaire Mediatheek 319

Jan Flameling wil in Europees Parlement; Jan Hülsen 320

Verslag Studiemiddag Vitale Vleeskuikens; André Steentjes 321

8ste Editie Fidin Repertorium Diergeneesmiddelen 322

Dierenartsen bedankt! 323

INGEZONDEN

IBR-bestrijding opschorten; G. Wille 323

MEDEDELINGEN RW

Aangifteplichtige besmettelijke dierziekten 323

CONGRESSEN EN CURSUSSEN 324

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE 325

WETENSCHAP

ACTUA

-ocr page 22-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorziner)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Dr. M.F. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K. de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Uuecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(^knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

CONTENTS

STUDENTENREFERATEN
PAOD

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giflfel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr. A.P. Hilhorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S. de Vries

KNMVD

IN MEMORIAM

R. Grooten; R. Groolen jr.

MAATSCHAPPIJNIEUWS

2000 X veiliger. Veiligheid van dierlijke producten in de 21 ste eeuw
Vier keer eerste cursusdag Erkende Rundveedierenarts;
Jan Hülsen
Vraagtekens bij Jaarcongres; De congrescommissie
Groep Geneeskunde van het Varken; Jan Hülsen

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

326
326

327

328

329
332
332

334

335

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 IO 111. Fax 030-2511787

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

ORIGINAL PAPER

Evaluation of the use of a blood analyser for canine and feline specimens;
M. W. van Leeuwen, and E. Teske

Giardia; a possible cause of diarrhoea; M.G.J. Koene, and D.J. Houwers

306
310

DRUK

Dnikkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are lisled in Current Contents /Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientijic Abstracts).

-ocr page 23-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 124, AFLEVERING 11,1 JUNI 1999

337

VAN DE HOOFDREDACTIE

PROEFSCHRIFT

Uiergezondheid op meli^veebedrijven.

Deel I : Resultaten van een longitudinale studie op 3(X) Nederlandse bedrijven; //. (f. Barkema 338
Uiergezondheid op melkveebedrijven.

Deel 2: Uiergezondheid preventieprogramma\'s; //. W. Barkema 345

WETENSCHAP

BOEKBESPREKING
REFERATEN

STUDENTENREFERATEN

344
344
350

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Urolithiasis bij hond en kat; Bijeenkomst Panel Voeding en Dietetiek Gezelschapsdieren;

Jan Hulsen 351

Oorzaak verontreiniging IBR-entstofbekend 356

Risico\'s tekenbeten 356

Het lams Ronde Tafelgesprek: \'Later als ik groot ben\'; Marian Kremers 351

Bevordering onderzoek naar konijnen 360

U itroeiing van schurft op varkensbedrijven 360

Van varkenshouderij naar varkenshoederij 360

Wageningse immunologen organiseren visvaccinatie-workshop; G.F. Wiegertjes 361

CONGRESSEN EN CURSUSSEN

Lustrumsymposium Raad voor het Vrije Beroep 361

Mycotoxinen-symposium verplaatst naar 9 juni 362

Studiemiddag \'Voeding en gezondheid van het maagdarmkanaal\' 362

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE 363

PAOD 363

ACTUA

Binnenkort op de mat van uw praktijk...

De Virbac Product Catalogus

Straks alles nog sneller gevonden in de nieuwste
catalogus! Extra compleet én overzichtelijk,
en als eerste geheel millennium-proof...

De nieuwe Virbac Catalogus wordt binnen
enkele weken gratis naar u verzonden.

Virbac Nederland B.V. Tel: 0342 - 427127

yirbac

-ocr page 24-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Dr. M.E. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K.de Jong

Dr.Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. O. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-25 10 II I/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrif\\(£i knmvd.nl).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrif^ van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

CONTENTS

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw, penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings. lid
Drs. J. Togtema. lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. drs. S. A. M. Deleu
Drs. J.L.M. Vaarten
Mr A.P. Hiihorst

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S. de Vries

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 10 111. Fax 030-2511787

KNMVD

IN MEMORIAM

A. Bosschieter, J.Jen HongLi, H.Jorritsma.C. WipkinkenC. Wortelhoer 364

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Hoe zit het ook alweer met uw pensioen?; Slichting Pensioenfond.^ voor Dierenartsen
Aanvullend pensioensparen bij Van Spaendonck Leven N.V.
Groep Homoeopathisch-werkende Dierenartsen;
./an Hülsen
Aan de weg timmeren
Berekenwijzer 1999
Sportdag KNMvD

365

367

368

369

370
370

370

371

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V.. Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr 69 93 61
443.

DISSERTATIONS

Udder health on dairy farms. 1. Results of a longitudinal study on 300 Dutch farms;
H. W. Barkema

Udder health on dairy farms. 2. Mastitis control programmes; H. W. Barkema

338
345

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science,
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 25-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 124, AFLEVERING 12, 15 JUNI 1999

VAN DE HOOFDREDACTIE 373

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Een integraal kwaliteitsbeleid voor en door dierenartsen: I. Stand van zaken;

M. E. Thomas en J. P. T. M. Noordhuizen 374

Een integraal kwaliteitsbeleid voor en door (rundvee)dierenartsen: 2. Een vergelijking

met het kwaliteitsbeleid van huisartsen; M.E. Thomas enJ.P.T.M. Noordhuizen 376

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

rBST-toelating: opnieuw overwogen; E.N. Noordhuizen-Stassen en J. Fink-Gremmels 380

VRAAG EN ANTWOORD 383
BERICHTEN EN VERSLAGEN

Jaarlijkse Waltham Awards uitgereikt; Onderzoek naar voorkomen Neospora bij de hond

wint eerste prijs 384

Oproep voor paarden met een lintworminfectie 385

Dit voorjaar minder leverbot dan in het afgelopen najaar 385

Veterinair Golfkampioenschap 1999 385

Resolutie rol dierenartsen bij bedreigde diersoorten; J. T. Lumeij 386

INGEZONDEN

Jaar\'1941/1949\' 387

Hoor en wederhoor; L. Tholhuij.sen 387

MEDEDELINGEN RW

Nieuwe kringindeling 388

CONGRESSEN EN CURSUSSEN 388

REFERATEN 389

STUDENTENREFERATEN 390

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE 392

PAOD 393

WETENSCHAP

ACTUA

Binnenkort op de mat van uw praktijk...

Pe Virbac Product Catalogus

Straks alles nog sneller gevonden in de nieuwste
catalogus! Extra compleet én overzichtelijk,
en als eerste geheel millennium-proof...

De nieuwe Virbac Catalogus wordt binnen en-
kele weken gratis naar u verzonden.

Virbac Nederiand B.V. Tel: 0342 - 427127

yirbac

-ocr page 26-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Edel (voorzitter)

Dr. E.A. ter Laaie (penningmeester)

Mw. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Dr. R.J. Slappendel

Dr. M.E. de Jong

Mw. dr. L. M. Overduin

Drs. J.K. de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. P.A.M. Overgaauw

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Dr W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster(Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr J. E. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Rotterdam)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. E. G. M. van Waes (Utrecht)

DrTh. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAUREDACTIE

Mw. A.M. Tummers
Mw.S.H. Umans-Ubbink

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-25 10 II I/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschriftCa^knmvd.nl),

ABONNEMENTSPRIJS

Hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V.. Postbus 85100. 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 25 IO 111. Fax 030-2511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Drs. A. W. Udo, voorzitter
Drs. J.C. Baars, vice-voorzitter
Mw. drs. C.L. van Amerongen-Overgaauw. penning-
meester

Drs. J. Borgmeier, lid
Mw. drs. A.W. Kooper-Nelemans, lid
Drs. G. Huijser van Reenen, lid
Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid
Drs. J. Togtema, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw.drs. S.A.M. Deleu
Drs.
J.L.M. Vaarten
Mr A.P. Hilhorsl

Mw. I.E. Zwartjes

Mw. drs. C.M. van Kalles

H.S. de Vries

393

394

395
395
395

396

396
398

KNMVD

NCI-INFORMATIE

Internet cursus

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Enquête marktpositie dierenarts
De erkende voetbaldierenarts
Prestatieloop
Sportdag 1999-hockey

MEDEDELINGEN GROEP PAARD

Enquête rectumrupturen Groep Geneeskunde van het Paard

PERSONALIA
DOORLOPENDE AGENDA

374

376

CONTENTS

ORIGINAL PAPERS

An integrated quality control programme for veterinarians: current status:
M.E. Thomwi. and J.P.T.M. Noordhuizen

An integrated quality control programme for veterinarians: a comparison with the quality
control programme for general practitioners;
M.E. Thomas, and J.P. T.M. Noordhuizen

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (lel.
261304, fax 0346-264565).

0346-

ADVERTENTIES

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V., Veen-
dam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toeslemming van de Redactie.

f Papers appearing in Ihis Journal are lisied in Current Contents / .Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 27-

Hoevers & Partners

Psychologisch adviesbureau
met expertise in het veterinaire werkgebied

en gespecialiseerd in:

Hoevers & Partners
Nijenheim 52-18
3704 BE Zeist
Tel: 030-6994990
Fax: 030-6994758
% E-mail: hoevers@psyconsult.demon.nl

Counseling & Coaching
I Conflictbemiddeling
# Begeleiding van arbeidsgerelateerde

psychische problematiek (burnout, etc)
• Begeleiding reïntegratie
# Psychodiagnostiek
# Werving & Selectie
# Bedrijfstrainingen op maat:
communicatie,teambuilding,

stressmanagement
# Organisatie-ontwikkelingsadviezen

-ocr page 28-

qi

Allereerst wens ik u van harte een gelukkig en bovenal gezond 1999.

Immers de fysieke en mentale gezondheid van een individu vormt de belangrijkste voorwaarde voor zijn
creatief en dynamisch functioneren. Juist dat zal onze beroepsgroep de komende jaren meer dan ooit no-
dig hebben om zich succesvol aan te kunnen passen aan de vele nog komende veranderingen.

in het afgelopen jaar zijn de kaarten van het diergezondheidsspel opnieuw geschud, waarbij de dierenarts
wel een stel sterke kaarten maar geen troefkaart heeft gekregen. Om er maar eens een aantal te noemen:

* GVP in het kader van keten-kwaliteit-melk.

* Erkenning rundveedierenarts zowel volgens de KNMvD-normen als volgens EU-richtlijn 97/12.

* Alarmoefeningen naar een ministerieel draaiboek \'mond- en klauwzeer-uitbraak\'.

* De veelomvattende en bijzondere bedrijfsbegeleiding in de varkenshouderij.

* Voor wat betreft de diergeneeskunde van gezelschapsdieren vraagt het gaan toepassen van post-
operatieve pijnbestrijding serieuze aandacht.

* En voor die diergroep komt er ook de regelgeving \'meldingsplichtige c.q. meldingswaardige erfelijk-
bepaalde aandoeningen \' en staat ons de discussie vaccinatie-op-maat te wachten.

* Vervolgens het steeds meer gaan benutten van de informatietechnologie.

* Lust but not least het overleg tussen de Faculteit der Diergeneeskunde en de KNMvD inzake een gequo-
teerde in- dan wel uitstroom van een onder andere naar diersoort-gedifferentieerde studie.

Zo veel en nog meer zaken worden thans over de volle breedte van de diergeneeskunde aan de orde ge-
steld. Bovendien dringt de tijd voor de implementatie van de gemaakte besluiten.

Zoals een munt, gevallen op een harde vloer, in steeds snellere bewegingen en met een steeds hoger geluid
plotseling stilvalt, zo lijkt diergeneeskundig Nederland de tw intigste eeuw uit te tollen; om duizelig van te
worden.

Van de Hoofdredactie

ik wens u dan ook voor het komende jaar veel wijsheid en sterkte toe en mocht u het even niet meer zien zit-
ten dan is de Movir er die met pro fessionele hulp u bij kan staan.

Namens de Hoofdredactie,
Drs. J. K. de Jong.

-ocr page 29-

\'EMERGING\' VIRALE ZOÖNOSEN WAARVAN INHEEMSE
DIEREN IN NEDERLAND DE GASTHEER KUNNEN ZIJN^

W. H. M. van der Poel ^

Tijdschr Diergeneeskd WW: 124: 3-11

SAMENVATTING

Virale zoönosen kunnen worden omschreven als virus-
ziekten die van gewervelde dieren op mensen worden
overgedragen. Virale zoönosen kunnen bij mensen soms
ernstige ziekten of ziekte-uitbraken veroorzaken.
Nieuwe virale zoönosen worden met een zekere regel-
maat ontdekt en reeds langer bekende virale zoönotische
infecties blijken plotseling sterk in aantal toe te kunnen
nemen. In deze gevallen spreekt men van \'emerging\'
(\'re-emerging\') virale zoönosen. In dit artikel worden
\'emerging\' virale zoönosen besproken die een bedreiging
kunnen vormen voor de volksgezondheid en gastheren
hebben in species die inheems zijn in Nederland. Aan de
orde komen: rabiësvirus, hantavirus, influenzavirus,
tick-borne encephalitis virus, borna disease virus en
prionen.

SUMMARY

Emerging viral zoonoses with potential hosts in native
animals in the Netherlands.

Viral zoonotic diseases can be defined as \'Viral diseases transmitted from
vertebrate animals to man\'. Viral zoonoses have been emerging and re-
emerging throughout history\' and can cause serious diseases and disease
outbreaks in human populations. This paper deals with emerging viral
zoonotic infections that have hosts in native .species and can be a hazard for
the human population in the Netherlands. Rabiesvirus. hantavirus, influen-
zavirus, tick-borne encephalitis virus, borna disease virus and prions will
be discussed.

INLEIDING

Dieren kunnen een bron zijn van een groot aantal verwek-
kers van infectieziekten bij de mens die ernstige volksge-
zondheidsproblemen kunnen veroorzaken. De infecties kun-
nen plaatsvinden direct van een gewerveld dier naar de
mens: directe zoönose, of via insecten (vectoren): metazoö-
nosen of indirecte zoönosen. De met voedsel overgedragen
zoönosen (food-bome zoonoses) worden bij deze indeling
gerekend tot de directe zoönosen.

Door veranderingen in de samenleving en in het milieu kun-
nen nieuwe zoönosen opduiken: \'emerging\' zoönosen, of
reeds bekende zoönosen in aantal toenemen: \'re-emerging\'
zoönosen.

Door de mens worden steeds vaker grote veranderingen aan-
gebracht in ecosystemen, zoals ontbossingen en de bouw van
stuwdammen. Deze veranderingen in het ecosysteem kun-
nen enorme veranderingen in waterhuishouding, flora en

\' Deze publicatie is grotendeels gebaseerd op het rapport van hel Rijhinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu: \'Virale zoönosen met een ri.sico voor de Nederlandse
volksgezondheid: een inventarisatie\'. H\'.HM vanderPoel, mei IW7.
^ Microbiologisch laboratorium voor GezondheidsBescherming (MGBl Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu. Postbus I. 3720 BA Bilthoven. tel 030-2749111.
fax 030-2744434. E-mail Wim.van.derPoeKfurivm.n!

fauna met zich meebrengen waardoor bepaalde ziektever-
wekkers plotseling in aantal kunnen toenemen. Er worden
veranderingen beschreven in de routes van vogeltrek, wat
gevolgen kan hebben voor de verspreiding van door vogels
overgedragen virussen. Door een toename van het reisver-
keer neemt de kans op overdracht van infectieziekten vanuit
en naar andere regio\'s toe. De toenemende globalisering van
de wereldvoedselvoorziening geeft voedselinfecties een
steeds grotere kans om zich over een grotere afstand te ver-
spreiden (57).

Al deze voortdurende veranderingen in omgeving en gedrag
zullen in de toekomst blijven leiden tot het opduiken van vi-
russen. Er is nog steeds sprake van een toename van de we-
reldbevolking en daarmee samenhangend een stijgend aan-
tal dieren dat door mensen gehouden wordt. Er is een
stijgend aantal importen en exporten van dieren en een ver-
andering naar intensievere dierhouderijsystemen. Tevens is
er in de westerse landen sprake van een groeiende belang-
stelling voor het houden van exotische diersoorten. Al deze
factoren zorgen voor een stijgend aantal mens-diercontac-
ten en brengen een groter risico op zoönotische infecties
met zich mee.

In dit overzicht worden de virale zoönosen besproken waar-
van een toenemende incidentie is waargenomen en die op
basis van hun verspreiding, gastheerspecies en ziektebeeld
een toenemende bedreiging vormen voor de volksgezond-
heid in Nederland. Naast de virale zoönosen waarvan bekend
is dat ze zich onder Nederlandse omstandigheden kunnen
handhaven zijn er ook virale zoönosen die nog niet eerder in
Nederland zijn waargenomen. Wanneer deze infecties een
hoge letaliteit hebben en recent uitbraken hebben veroor-
zaakt in het buitenland, terwijl de gastheer of het reservoir-
dier inheems is in Nederland, dan zouden deze virussen een
bedreiging kunnen gaan vormen voor onze volksgezond-
heid. Boviene spongiofomie encefalopathie (BSE) en scra-
pie worden ook besproken, hoewel dat geen virusziekten
maar prionziekten zijn en het discutabel is of er in dat geval
van infectieziekten gesproken kan worden.

RABIËSVIRUS

Rabiësvirus is een enkelstrengs RNA-virus dat behoort tot
het genus
Lyssavirus van de familie der Rhahdoviridae.
Binnen het genus Lyssavirus worden inmiddels een zevental
subtypen onderscheiden. Naast het klassieke rabiësvirus (ge-
notype 1) onderscheidt men de typen Lagos (genotype 2),
Mokola (genotype 3), Duvenhage (genotype 4) en de
Europese vleermuis lyssavirussen: EBLl en EBL2 (genoty-
pen 5 en 6). Een recent geïsoleerd Lyssavirus bij fruitetende
vleermuizen in Australië is het zevende genotype. Bij de
beide EBL-genotypen worden twee subgenotypen onder-
scheiden. In Europa hebben het klassieke rabiësvirus en de
EBL-genotypen belangrijke reservoirs in inheemse dieren.
De besmetting met rabiësvirus komt meestal tot stand door
een beet van een besmet dier waarbij het infectieuze speeksel
in de wond terecht komt. Het virus is neurotroop en ver-
spreidt zich in het lichaam via het zenuwweefsel. In de herse-

-ocr page 30-

nen vindt multipiicatie van liet virus plaats en er ontwikkelt
zich een encefalitis. Na vermeerdering van het vims in het
centrale zenuwstelsel volgt een verdere verspreiding door
het lichaam via de axonen van efferente zenuwen. De li-
chaamsorganen worden geïnfecteerd, het speeksel wordt in-
fectieus en kan een nieuwe infectie veroorzaken wanneer het
door bijten, of eventueel likken, in een wond terechtkomt
van een ander individu (21). Vleermuizen zouden het virus
kunnen uitscheiden in de urine en mensen zouden dan respi-
ratoir geïnfecteerd kunnen worden wanneer urine in de lucht
verspreid wordt in grotten met vleermuizen (\'cave rabies\')
(24).

De klinische verschijnselen bij mensen ontwikkelen zich na
een incubatietijd die enkele weken tot enkele maanden duurt,
soms langer. Bij zoogdieren zijn na experimentele infecties
incubatietijden beschreven die de drie maanden soms ver
overschrijden. De incubatietijd varieert niet alleen per dier-
soort maar is ook sterk afhankelijk van het vimstype en de
infectieroute. Naarmate de beet verder van het centraal ze-
nuwstelsel is verwijderd duurt de incubatietijd langer.
Wanneer het centrale zenuwstelsel eenmaal geïnftcteerd is,
ontstaan door de zenuwweefselbeschadigingen gedragsver-
anderingen. Geïnfecteerde dieren vertonen daarnaast speek-
selvloed en spiertremoren (40). In het tweede stadium van
de ziekte wordt het gedrag agressief en is het risico van in-
fectie-overdracht het grootst door het optreden van bijtge-
drag. Bij mensen is in dit stadium van de ziekte watervrees
een veel voorkomend en typisch symptoom. In het laatste
stadium van de ziekte treden verlammingsverschijnselen op
gevolgd door coma en sterfte. Het ziekteverloop voltrekt
zich bij dieren binnen een week, maar is bij mensen vaak lan-
ger door het instellen van symptomatische behandelingen
(2).

Als uitgangsmateriaal voor laboratoriumdiagnose van acute
rabiës bij de mens kan gebmik gemaakt worden van huid-
biopten, speekselklieren en cerebrospinaalvloeistof Rabiës-
antigeen kan daarin aangetoond worden door middel van im-
munofluorescentie-tests (IFT) (20), of na het intracerebraal
inspuiten van dit monstermateriaal in muizen. Post-mortem-
onderzoek kan een snelle en betrouwbare diagnose opleve-
ren door het maken van afdrukpreparaten van de hersenen
waarop na fixatie de IFT wordt uitgevoerd. Dit is momenteel
in Nederland de standaard diagnostische methode bij van ra-
biës verdachte dieren. Er is een groot scala van serologische
tests ontwikkeld voor het aantonen van rabiësspecifieke an-
tistoffen; meestal wordt gebmik gemaakt van ELISA\'s (5).
Rabiës komt wereldwijd voor behalve op Antarctica. In
(sub)tropische landen zijn voor mensen vooral honden en
katten belangrijk in de overdracht van zogenaamde \'urban\'
rabiës. In Nederland komt rabiës niet meer voor onder huis-
dieren en is \'urban\' rabiës de laatste decennia beperkt geble-
ven tot bijtincidenten van geïmporteerde honden of katten.
In Europa komen jaarlijks tien tot twintig importgevallen
van rabiës voor.

Het rabiësvims heeft zich kunnen handhaven in diverse
wilde diersoorten die zo reservoirs zijn geworden van \'wild-
life\' rabiës. In Europa is de rode vos een belangrijk vimsre-
servoir. Het infectierisico voor mensen wordt evident wan-
neer wildlife rabiës overgaat op (landbouw)huisdieren. In de
jaren tachtig is dat fenomeen een aantal keren in Nederiand
waargenomen. Om de prevalentie van rabiës onder vossen
temg te dringen zijn in onze buurlanden regelmatig vaccina-
tiecampagnes uitgevoerd met uitgezet aas (oraal vaccin). In
Nederiand is dat sinds 1991 niet meer toegepast. Op basis
van onderzoeken bij vossen uit de grensstreken bestaat de in-
druk dat deze gebieden rabiësvrij geworden zijn.
De Europese vleermuis-/v55av7\'n«sen EBLl en EBL2 zijn in
Europa endemisch onder vleermuizen. In Nederiand is de
laatvlieger
(Eptesicus serotinus) het belangrijkste reservoir
en vormt deze vleermuis op dit moment de grootste rabiësbe-
dreiging (71). De EBL-vimstypen hebben geen epidemiolo-
gische relatie met wildlife rabiës of urban rabiës maar kun-
nen eveneens tot fatale infecties bij mensen leiden (51).
Wanneer rabide vleermuizen opgepakt worden door mensen
of gevangen worden door een hond of kat kan de infectie
door een beet overgedragen worden.

imfïïrrfirriiiii

HANTAVIRUS

Hantavirus behoort tot het genus Hantavirus van de familie
der
Bunyaviridae. Er zijn inmiddels acht subtypen van het
genus
Hantavirus beschreven, waarvan er drie in Europa zijn
aangetroffen (48,58). De belangrijkste subtypen zijn de han-
taan-achtige typen, de Seoul-achtige typen, de Puumala-ach-
tige typen en het Sin-Nombre-type.

Bij mensen worden ten minste drie ziektebeelden onder-
scheiden: hemorrhagische koorts met renaal syndroom
(HFRS), Nephropathica Epidemica (NE) en Hantavirus
Pulmonaal Syndroom (HPS) (34, 53). De ernstigste vorm
van de ziektebeelden met nierlijden is HFRS: de ziekte be-
gint met koorts, hoofdpijn, rugpijn en buikpijn, gevolgd door
bloedingen en eventueel shock, daarna oliguric, met misse-
lijkheid en braken. Het sterftecijfer kan oplopen tot circa
10%. Deze meest klassieke vorm wordt veroorzaakt door vi-
russtammen van het hantaan-achtige type. Het milde beeld
van HFRS, veroorzaakt door \'Seoul-like\' virusstammen,
wordt eveneens gekenmerkt door koorts, bloedingen, alge-
hele malaise, rugpijn, buikpijn en polyurie/anurie, maar is
minder emstig. Het sterftecijfer is ook aanzienlijk lager: on-
der 1%. Nephropatica Epidemica is eveneens een milde
vorm van HFRS en treedt op na infecties met Puumala-ach-
tige virussen. Puumala-vims-infecties leiden in veel mindere
mate tot bloedingen en shock, maar symptomen als koorts,
mgpijn en buikpijn worden wel bij veel patiënten gezien
(34). Dc mortaliteit is relatief laag: 0,5 - 1% (53). Een geheel
afwijkend ziektebeeld wordt beschreven van het recent in de
Verenigde Staten geïsoleerde virustype Sin Nombre. In-
fecties met dit virus geven naast de aspecifieke symptomen
van koorts, hoofdpijn en spierpijn, vooral respiratoire ver-
schijnselen. De mortaliteit bij dit zogenaamd Hantavirus
Pulmonaal Syndroom (HPS) ligt boven de 60% (27).
Contacten met knaagdiersoorten die reservoir kunnen zijn
van hantavims kunnen leiden tot hantavirusinfecties; derge-
lijke besmettingen zijn herhaaldelijk beschreven (47, 90).
Knaagdieren blijven na infectie met hantavirus persistent
geïnfecteerd zonder dat ze klinische verschijnselen verto-
nen. De dieren scheiden het virus uit in hun longen, speeksel
en urine en kunnen zo het vims overdragen naar mensen. In
endemische gebieden is de incidentie van de infectie bij
mensen gerelateerd aan de dichtheid van de knaagdierpopu-
latie die het reservoir vormt van het betreffende vimstype.
Mensen die hun werk uitoefenen in de biotoop van deze
knaagdieren lopen een verhoogd risico (89). Het werken met
laboratoriumdieren brengt om dezelfde reden risico met zich
mee. In endemische gebieden is het bestrijden van knaagdie-
ren die reservoir kunnen zijn geïndiceerd. Virustransmissie
van mens naar mens werd lange tijd onmogelijk geacht maar
is inmiddels enkele malen beschreven (26). De Pathogenese
van hantavimsinfecties bij de mens is grotendeels onbekend

-ocr page 31-

omdat de ziekteverwekker vaak pas in een laat stadium on-
derkend wordt. Op basis van studies van vaatbiopten van
mensen en muizen en
in vitro studies wordt aangenomen dat
door het cytopathogeen effect van het virus op endotheelcel-
len, vasculaire dysfunctie ontstaat, wat kan leiden tot een
verhoogde doorlaatbaarheid van de vaatwand en lokale bloe-
dingen tot gevolg kan hebben (18, 32, 89). In de nieren kan
dit naast bloedingen leiden tot oedeem en necrose (16)
De diagnose hantavirusinfectie wordt meestal gesteld door
het aantonen van hantavirus-specifieke antilichamen. Een
groot aantal serologische technieken is beschreven (34),
maar de immunofluorescentietest wordt het meest gebruikt
voor dit doel.

Virusisolatie is moeilijk en tijdrovend. Diagnostiek met be-
hulp van PCR is herhaaldelijk beschreven en wordt inmid-
dels in diverse laboratoria toegepast (53).
Hantavirusinfecties worden wereldwijd gevonden. Ziekte-
uitbraken ten gevolge van hantavirus-infecties zijn echter
veel sporadischer. Klinische hantavirus-infecties worden
sinds 1978 met een zekere regelmaat gerapporteerd vanuit
Azië (53). Puumala-virus met NE is endemisch in een aantal
gebieden in West-Europa (34, 59). Het HPS veroorzakende
virus Sin Nombre is in 1993 voor het eerst geïsoleerd in de
Verenigde Staten (27) en is nauw verwant aan het Puumala-
virus. In 1997 zijn tientallen gevallen van HPS gemeld in
Noord- en Zuid-Amerika. Sinds de eerste isolaties in 1993 is
het aantal gevallen toegenomen en heeft het verspreidings-
gebied zich uitgebreid in zowel noordelijke als zuidelijke
richting tot respectievelijk Canada en Chili. In deze gebieden
is hantavirus een belangrijke \'emerging\' virale zoönose. In
Bosnië is in 1995 een toegenomen incidentie van klinische
hantavirusinfecties waargenomen (41). Het gaat hier om cir-
culatie van zowel het Puumala- als het Dobrova-serotype
(54). Dobrova is een hantaan-achtig subtype.
De verschillende virustypen zijn voor wat betreft hun voor-
komen geassocieerd met specifieke knaagdierspecies. Zo is
het hantaan-achtige serotype geassocieerd met de
Apodemus
species (veldmuis), het Seoul-achtige serotype met Ralliis
species (ratachtigen), en het Puumala-achtige serotype met
Clethrionomys species (rosse woelmuis) (34). In Nederland
zijn onder laboratoriummedewerkers klinische hantavirus-
infecties van het Seoul-achtige subtype aangetoond (60).
Onderzoek naar de prevalentie van hantavirusinfecties in
Nederland heeft aangetoond dat naast de hantaan-achtige
subtypen, Puumala-achtige subtypen voorkomen. Laatstge-
noemden komen vooral voor buiten de stedelijke gebieden in
het oosten en zuiden van Nederland. De rosse woelmuis is in
Nederland de belangrijkste reservoirgastheer (36).

INFLUENZAVIRUS

Het genus injhienzavims van de familie der Orthomyxo-
virussen
omvat virussen die een gesegmenteerd enkelstrengs
lineair RN A-genoom bezitten. Er zijn drie typen van influen-
zavirus: Influenza A, B en C. Influenza A is onderverdeeld in
subtypen op basis van verschillen in de glycoproteinen HA
(haemagglutinine) en NA (neuramidase). Influenzavirus is
geen zoönose in de zin dat de infectie in veel gevallen van
dieren afkomstig is. Dieren spelen echter een belangrijke rol
als reservoir en als gastheer waarin nieuwe subtypen ont-
staan die nieuwe uitbraken veroorzaken bij mensen.
Verschijnselen van influenza bij mensen bestaan uit abrupt
optredende hoge koorts, koude rillingen, hoofdpijn, spier-
pijn en malaise. Respiratoire verschijnselen treden in een la-
ter stadium op de voorgrond. Soms worden bij met name kin-
deren ook maagdannklachten gemeld (28,31,45).
Bij vogels verlopen influenzavirusinfecties vaak symptoom-
loos, maar bij virulente stammen kunnen vooral bij kippen
en kalkoenen uitbraken optreden met hoge mortaliteit (vo-
gelpest). De verschijnselen bestaan uit respiratoire sympto-
men en diarree. Voor varkens geldt eigenlijk min of meer
hetzelfde (25).

••"ïnnTrn\'nMi

Influenzavirussen worden zeer effectief overgedragen door
de lucht. Mensen kunnen elkaar gemakkelijk infecteren door
het uithoesten van infectieus virus en dat gebeurt op grote
schaal. Infecties kunnen afkomstig zijn van dieren, met name
van varkens: deze transmissie komt veel minder vaak voor
maar kan epidemiologisch gezien erg belangrijk zijn. De
zeer recent in China waargenomen directe overdracht van
kippen naar mensen is een geheel nieuw fenomeen in de epi-
demiologie van influenza (zie onderstaand).
Bij een influenza-infectie hecht het hemagglutinine zich aan
cellen van de luchtwegen die vervolgens worden gedwongen
tot virusproductie. Het neuraminidase heeft een functie in de
afbraak van receptoren van de oppervlakte-eiwitten van het
virus. Het belang hiervan voor de levenscyclus van het virus
is niet duidelijk.

Het gesegmenteerde genoom van influenzavirussen maakt
het mogelijk dat bij een dubbele infectie van een enkele cel,
gemakkelijk een \'reassortment\' van het genoom kan optre-
den. Door de zeer grote variabiliteit die influenzavirussen
aan de dag kunnen leggen zijn ze in staat de jaarlijks terugke-
rende epidemieën te veroorzaken. Er zijn twee mechanismen
die verantwoordelijk zijn voor deze variabiliteit: \'antigenic
drift\' en \'antigenic shift\'. Het jaarlijks optreden van cumula-
tieve puntmutaties in de RNA-segmenten leidt tot verande-
ringen in de oppervlakte-eiwitten. Dit wordt \'antigenic drift\'
genoemd. De ontstane modificaties zijn vaak gelegen in de
meest immunogene gebieden van HA- en NA-eiwitten,
waardoor de bij een vorige infectie gevonnde antistoffen niet
meer aan de eiwitten kunnen binden en ze niet meer neutrali-
seren. Het fenomeen \'antigenic shift\' komt tot stand door re-
assortment van influenzavirussen. Het gehele hemaggluti-
nine en neuramidase kan nu vervangen worden waardoor het
virus dusdanig verandert dat een pandemie kan ontstaan.
Tenslotte is er bij influenzavirussen ook nog sprake van va-
riatie in virulentie en gastheerspecificiteit.
Voor het aantonen van influenza-A-virus of virusantigeen
worden naast de klassieke virusisolatie vele tests gebruikt,
gebaseerd op diverse immunochemische technieken zoals
directe en indirecte immunofluorescentie en ELISA (23).
PCR-detectietechnieken zijn eveneens ontwikkeld. Ten be-
hoeve van virusisolatie of antigeendetectie worden neus-
slijmmonsters of keelswabs (nasofaryngeale swabs) geno-
men. In serum kunnen specifieke antistoffen bepaald worden
met de Hemagglutinatie-inhibitie-test (Hl), complementbin-
dingsreactie (CBR) en ELISA.

Influenza A komt wereldwijd thans bij de mens voor in drie
subtypen: HlNl, H2N2 en H3N2. Bij vogels daarentegen
zijn alle typen van HA en NA terug te vinden, en daarom
wordt aangenomen dat vogels het reservoir van influenzavi-
rustypen zijn. Vogel-influenza-virussen vermeerderen zich
normaal niet in de mens maar wel in sommige dieren, met
name in varkens. In deze dieren is reassortment aangetoond
tussen aviaire en porciene influenzavirussen. Deze reassor-
tants zijn besmettelijk voor de mens gebleken (14), maar
hierin loopt de transmissieketen snel dood. Theoretisch kan
echter zo\'n reassortant in de tussentijd zijn HA en NA op-
nieuw via reassortment overdragen op een menselijk influ-

999

T I J D S C H R 1 I\' T VOOR D li: R (i i; N K li S K U N I) K , D E h I. 124, JANUARI, A K L E V E R I N ü I

-ocr page 32-

enzavirus waarmee het individu tegelijkertijd is geïnfec-
teerd. Aldus kunnen nieuwe subtypen ontstaan: dit heet een
\'antigenic shift\'. Doordat tegen het nieuwe subtype geen im-
muniteit in de humane populatie bestaat, volgt er een grote
wereldwijde epidemie die per definitie \'pandemic\' wordt ge-
noemd (84). Antigenic shifts traden op in 1918, 1957 en
1968. Ofen wanneer er een nieuwe shift zal optreden is on-
bekend.

Bij de recent gerapporteerde influenza-infecties, afkomstig
van kippen in China, is sprake van het subtype H5N1. Van
dit subtype is reeds lang bekend dat het bij vogels voorkomt
maar nooit eerder werden infecties met dit vogelinfluenzavi-
rus bij mensen waargenomen. Hier is duidelijk sprake van
een \'emerging\' virale zoönose. Inmiddels is deze infectie in
China bij 18 mensen vastgesteld en zijn zes van deze patiën-
ten aan de gevolgen overleden. Om meer infecties te voorko-
men, zijn op last van de Chinese autoriteiten meer dan een
miljoen kippen geslacht. Tot op heden zijn er geen aanwij-
zingen dat het virus van mens op mens overgedragen kan
worden en zolang dat niet gebeurt is de dreiging van een in-
fluenza-epidemie gering. In de tussentijd wordt reeds ge-
werkt aan een vaccin dat mensen effectief kan beschermen
tegen dit influenzatype.

Vaccinatie is de enige manier om mensen te beschermen te-
gen de gevolgen van een influenzavirusinfectie. De WHO
verzamelt wereldwijd continu recente virusstammen via de
Nationale Influenza Centra (NIC). Op basis hiervan wordt
elk jaar een nieuw vaccin samengesteld.

TICK-BORNE ENCEPHALITIS VIRUS (TBEV)
De virussen van het TBE-viruscomplex behoren tot het ge-
nus
Flavivirus van de familie der Flaviviridae (28). Het sub-
type van het virus dat in Europa voorkomt heeft ongeveer
voor 96% -aminozuursequentie een overeenkomst met een
tweede subtype dat vooral in Azië voorkomt (37).
Bij het grootste deel van de mensen die geïnfecteerd raken
met TBE-virus treden geen ziekteverschijnselen op. Treedt
er wel ziekte op dan bestaat na een incubatietijd van onge-
veer 14 dagen het eerste ziektebeeld doorgaans uit influenza-
achtige verschijnselen: koorts, hoofdpijn, misselijkheid en
braken. In de ernstiger gevallen treden daarna met encefalitis
gepaarde verschijnselen op als ernstige hoofdpijn, fotofobie,
nekstijfheid en verlammingen. In minder dan 5% van de in-
fecties in West-Europa eindigt de ziekte met sterfte.
Tick borne encephalitis kan worden overgedragen door
hoofdzakelijk twee teekvectoren:
Ixodes persulcatus en
Ixodes ricinus, waarvan uitsluitend Ixodes ricinus veel in
Nederland voorkomt. Volgens Labuda
et al. (46) zouden met
TBE geïnfecteerde teken bij de gastheer eerst een lokale vi-
rusinfectie veroorzaken in de huid waarin virusreplicatie op-

Tabel 1. \'Emerging\' virale zoönosen waarvan inheemse dieren in Nederland

treedt. Daarna kan de infectie zich over de rest van het li-
chaam verspreiden. Naïeve teken die zich op een gastheer
voeden tegelijkertijd met geïnfecteerde teken zouden reeds
geïnfecteerd kunnen worden voordat de gegeneraliseerde in-
fectie ontstaat (46).

Flet TBE-virus kan worden uitgescheiden in melk en het vi-
rus zou zich relatief goed kunnen handhaven in melk (3, 15).
Tick borne encephalitis kan daarom naar mensen worden
overgedragen via rauwe melk van runderen, geiten en scha-
pen.

Definitieve diagnose van TBE gebeurt normaal op basis van
virusisolatie of serologisch onderzoek. Het virus kan geïso-
leerd worden uit bloed of cerebrospinaalvloeistof, mits dit
afgenomen wordt vrij kort na infectie. Antilichaamtiters ver-
tonen een snelle stijging en daarom moeten serummonsters
in het acute stadium van de ziekte afgenomen worden om
een significante serologische response aan te kunnen tonen
(15). De tegenwoordige ELISA-diagnostiek richt zich op
specifieke IgM- en IgG-responsen. PCR-diagnostiek is be-
schreven.

Europese tekenencefalitis is endemisch in Centraal-Europa.
In Scandinavië en diverse West-Europese landen, wordt de
ziekte ook waargenomen, zij het minder frequent. Hetzelfde
geldt voor de Amerika\'s, Azië en Australië (10). Vooralsnog
wordt aangenomen dat de sporadische gevallen die in
Noordwest-Europa waargenomen zijn, meestal het gevolg
zijn van infecties bij bezoek aan endemische gebieden. TBE
heeft geen grote gastheerspecificiteit. Naast koeien, geiten,
en schapen, kunnen onder anderen kleine knaagdieren, met
name
Apodemus- (onder andere bosmuis) en Clethrionomys-
(onder andere rosse woelmuis) species, geïnfecteerd worden
met TBE. Ook bij reeën en herten worden antistoffen tegen
TBE-virus gevonden (30).

Op basis van recente prevalentiestudies bestaat de indruk dat
het aantal TBE-infecties in West-Europa per regio sterk va-
rieert en in hoogprevalente gebieden niet afneemt (78). In
Nederland is de prevalentie zeer waarschijnlijk laag (35,56).
Door een toenemende tekendichtheid en de dreigende ver-
schuiving van het verspreidingsgebied van TBEV naar
West- Europa wordt het echter steeds belangrijker om preva-
lentie-onderzoek te verrichten in Nederland.

BORNA DISEASE VIRUS

Bomavirus is recent ondergebracht in een aparte familie; de
bomaviridae behorend tot de orde van de
Mononegavirales
(65,69).

Bij mensen wordt het Borna disease virus in verband ge-
bracht met patiënten met gedragsstoringen als schizofrenie
en depressie (67). Ook bij mensen met multiple sclerose is
een hoge incidentie van voor BDV specifieke antilichamen
de gastheer kunnen zijn.

Familie

Rhabdoviridae Lyssavirus
Bunyaviridae Hantavims

Orthomyxoviridae Influenzavirus
Flaviviridae Flaviviras

Bomaviridae Borna disease virus

Prionen

Genus

Vims

Rabiësvirus

Hantavirus

Influenza A virus

Tick-bome encephalitis virus

Boma di.sease vims**(BDV)

Boviene Spongioforme

Encefalopathie

Scrapie

Reservoir(s)/ Gastheer

Landzoogdieren, vleermuizen

Knaagdieren

Varkens. (water)vogels

Knaagdieren, geiten, schapen, mnderen, reeën, herten, vossen, dassen

Paarden, schapen, katten

Runderen

Schapen

♦ Geen virusziekten
** Zoönotisch aspect onzeker

-ocr page 33-

\'\'("TiTiTTTTf^flMiii

gevonden (66). Afhankelijk van de diersoort kan de incuba-
tietijd bij een natuurlijke infectie variëren van enkele dagen
tot enkele maanden (49,77). Bij dieren die op een natuurlijke
manier geïnfecteerd kunnen worden, zoals onder andere
paarden en schapen, treedt een meningoencefalomyelitis op
die leidt tot gedragsveranderingen, verlammingen en vaak
tot sterfte. Soms herstellen de dieren maar er blijven dan
vaak motorische storingen of gedragsstoornissen aanwezig
(66). Bij katten ontstaat een ziektebeeld dat opvalt door
ataxie en \'staggering disease\' (SD) wordt genoemd (52).
Borna disease vims is neurotroop en repliceert
in vitro bij
voorkeur in cellen van de hippocampus. Onder natuurlijke
omstandigheden wordt vooral het limbisch gebied van de
hersenen geïnfecteerd. De infectie uit zich pathohistologisch
in een progressieve polio-encefalomyelitis met ontstekings-
reacties vooral in de basale cortex, de nucleus caudatus en de
hippocampus. Na experimentele infectie ontstaat bij ratten
een persistente productieve ontsteking in de hersenen, de ce-
rebrospinaalvloeistof, de perifere zenuwen en de bijnieren
(77). Het is niet duidelijk hoe de virustransmissie onder na-
tuurlijke omstandigheden tot stand komt. Gezien het feit dat
het virus na experimentele infectie in de tweede fase van de
ziekte in de perifere zenuwen teruggevonden kan worden, is
het goed denkbaar dat het uitgescheiden kan worden met bij-
voorbeeld speeksel of urine. Overdracht via uitwerpselen
van katten wordt door sommige auteurs gesuggereerd (81),
maar virusexcretie is voor zover bekend nooit aangetoond.
Cultuur van Boma disease virus op Madin Darby Canine
Kidney (MDCK)-cellen geeft geen cytopathologisch effect
te zien, maar leidt tot een non-cytolytische persistente infec-
tie (49). Het vims kan aangetoond worden met een IFT.
Virusspecifieke antistoffen in serum kunnen ook aangetoond
worden door middel van deze IFT (38). Recentelijk zijn de
delen van het genoom die coderen voor de stmcturele eiwit-
ten van het virus opgehelderd en zijn PCR-technieken ont-
wikkeld om het antigeen aan te tonen (75,80).
Borna disease werd het eerst gevonden bij paarden maar in-
middels is het antigeen bij een groot aantal andere species
waaronder schapen, runderen en katten ook aangetroffen (7,
52,66, 77). In het zuiden van Duitsland is Boma disease en-
demisch onder paarden en schapen (50). Door middel van
cohort studies en follow-up studies bij mensen is aangetoond
dat Borna disease virus-infecties significant vaker voorko-
men bij mensen met psychiatrische ziekten (6). Specifieke
delen van het BDV-genoom zijn in perifere bloedcellen van
psychiatrische patiënten aangetoond (8) en er wordt tegen-
woordig alom gesuggereerd dat het gaat om een zoönose.
Het is niet duidelijk welke species het belangrijkste reservoir
zou zijn van het vims. Een aantal auteurs meent dat het vims
bij schapen vandaan komt (49). Het feit dat zowel landbouw-
huisdieren als gezelschapsdieren geïnfecteerd kunnen wor-
den, is volop reden om te onderzoeken of het vims overge-
dragen kan worden naar mensen (66, 81).

PRIONEN

Prionziekten zijn geen vimsziekten maar worden, naar men
tegenwoordig vrij algemeen aanneemt, veroorzaakt door
kleine infectieuze eiwitten (prionen) die zeer hittebestendig
zijn (63). De genetische informatie voor prionen ligt op een
chromosomaal gen van de gastheer. Prionen worden bij ge-
zonde individuen aangemaakt in met name de hersenen:
PrP*^ 33-35 kd. De functie van dit eiwit is onbekend. Na ver-
loop van tijd worden de prionen in de cel door proteasen af-
gebroken. In het geval van prionziekte bezit het prion echter
een protease-resistente kern: PrP 27-30 die niet afgebroken
wordt. Deze veranderde vorm van het prion wordt het PrP^\'^
genoemd. De beide vormen van het prion: PrP*^ en PrP^c zijn
chemisch niet van elkaar te onderscheiden. Het PrPS\'^ hoopt
zich op in onoplosbare aggregaten die sterfte van zenuwcel-
len veroorzaken (55).

Bij prionziekten is eigenlijk altijd sprake van progressieve
neurologische storingen die uiteindelijk fataal zijn. De incu-
batietijd is lang en varieert onder natuurlijke omstandighe-
den sterk, zowel tussen als binnen diersoorten. Bij Creutzfelt
Jacob Disease (CJD), de bekendste prionziekte bij de mens,
kan de incubatietijd oplopen tot meer dan tien jaar. De incu-
batietijd bij muizen is mwweg één a driejaar, van scrapie bij
schapen twee a vier jaar en voor BSE drie a vijfjaar (1,4, 12,
44, 82). Preseniele dementie is het meest opvallende symp-
toom bij CJD. De ziekte treedt op oudere leeftijd op en is
naast de klinische verschijnselen herkenbaar aan een speci-
fiek patroon in het EEG: scherpe ontladingen tegen een ver-
traagd achtergrondritme. Recentelijk zijn er echter een aan-
tal gevallen van CJD gerapporteerd die een duidelijk af-
wijkende symptomatologie hadden: de ziekte begon op rela-
tief jonge leeftijd en de gebruikelijke veranderingen in het
EEG werden niet gevonden (79, 88). Deze nieuwe variant
van CJD (nvCJD) die inmiddels bij meer dan 20 mensen, in
met name het Verenigd Koninkrijk, is vastgesteld zou het ge-
volg zijn van infectie met prionen afl<omstig van met BSE
geïnfecteerde runderen (zie onderstaand).
BSE uit zich in de beginfase door een instabiele gang en ge-
dragsveranderingen die vooral opvallen doordat de dieren
angstig worden (19). Bij scrapie is het meest opvallende
symptoom de ernstige jeuk die ontstaat door verstoring van
de sensorische waarneming, maar ook andere gedragsveran-
deringen treden op (4).

In de hypothese voor het ontstaan van prionziekte gaat men
ervan uit dat onder invloed van het veranderde prion (PrP^*^)
de mimtelijke stmctuur van het normale prion (PrP*-) omge-
zet wordt tot het pathogene PrP^"^. De eiwitophopingen die
ontstaan doordat PrP^\'^ niet afgebroken wordt, hebben tot ge-
volg dat er verval van hersencellen optreedt. Er ontstaat een
karakteristieke vacuolisatie: Spongioforme Encefalopathie
(SE) (85). Het PrPSc kan op drie manieren in het lichaam ver-
schijnen: door een zeldzame spontane conversie, door een
mutatie, of exogeen. De erfelijke vorm van CJD is bijna al-
tijd het gevolg van een mutatie. In het geval van de exogene
oorsprong is er sprake van een horizontaal overdraagbare
ziekte (82). Het ontstaan van prionziekte verloopt het meest
voortvarend wanneer er grote stmctuurovereenkomsten zijn
tussen het lichaamseigen en het pathogene prion (86). De
wijze van overdracht van pathogene prionen is slechts ten
dele opgehelderd. Bij scrapie is er waarschijnlijk sprake van
zowel verticale als horizontale transmissie. In het laatste ge-
val zou de infectie zich door het opeten van foetale membra-
nen door een koppel verspreiden (62). Voor wat betreft BSE
is inmiddels duidelijk dat de oorsprong van de epidemie zeer
waarschijnlijk ligt in het voeren van vlees- en beendermeel
dat afkomstig is van onder andere schapen. Door een onvol-
doende werkzaam destmctieproces worden prionen onvol-
doende gedenatureerd en kunnen ze in het veevoer terecht
komen. Doordat ook vlees- en beendermeel van runderen die
geleden hebben aan BSE in het destructieproces terecht zijn
gekomen, kan een amplificatie van het probleem zijn ont-
staan (87). Het is nog niet duidelijk of de oorsprong van de
epidemie in het Verenigd Koninkrijk ligt bij schapen met
scrapie of bij een infectiehaard bij het mnd.

-ocr page 34-

Er zijn steeds meer aanwijzingen dat het veroorzaicend prion
van nvCJD overeenkomt met dat van BSE. Studies die zich
richtten op pathogenetische (13) en moleculaire typering van
prionen (39) lijken er op te wijzen dat nvCJD de humane te-
genhanger is van BSE. Als BSE werkelijk een \'emerging\'
zoönose is dan zouden mensen theoretisch besmet kunnen
raken wanneer zij producten van runderen eten (vlees, melk)
of wanneer zij producten afkomstig van runderen toegediend
krijgen (bijvoorbeeld collageen houdende producten of hor-
moonpreparaten). Tot op heden is bij met BSE geïnfecteerde
runderen het BSE-eiwit echter alleen in hersenen, botweef-
sel, ogen en zenuwknopen van het ruggenmerg aangetoond.
Spiervlees is relatief veilig; maar naar analogie met scrapie
zouden darmweefsel en lymforeticulaire organen weer min-
der veilig kunnen zijn.

Ante mortem diagnostiek van prionziekte is moeilijk aange-
zien immuundiagnostische methoden niet bruikbaar zijn om-
dat er bij de gastheer geen immuunrespons ontstaat. Lange
tijd werd de diagnose gesteld door middel van histopatholo-
gisch onderzoek van hersencoupes, waarbij met name gelet
wordt op de karakteristieke vacuolisatie. Een nadeel is dat in
het beginstadium van de ziekte deze vacuolisatie nog niet
waarneembaar is. De diagnose kan daarom beter gesteld
worden door het aantonen van het agens. Een mogelijkheid
is het inspuiten van patiëntmateriaal in de hersenen van mui-
zen. De incubatietijd van spongioforme encefalopathie kan
echter twee tot drie jaar zijn, wat betekent dat de diagnose
erg lang op zich kan laten wachten. Tegenwoordig richt de
diagnostiek zich steeds meer op het aantonen van protease-
resistent PrP. Met behulp van de elektronenmicroscoop kun-
nen zogenaamde \'Scrapie Associated Fibrils\' (SAP\'s) ge-
vonden worden die zichtbaar gemaakt zijn met een aantal
biochemische en fysische technieken. Het PrP^c j^an worden
aangetoond door middel van eiwitextractie gevolgd door
elektroforese (Western Blotting). Deze techniek kan ante
mortem gebruikt worden door cerebrospinaalvloeistof te ge-
bruiken als uitgangsmateriaal (42). Door het inspuiten van
muizen met homogenaat van hersenen van aan BSE lijdende
dieren kan onderscheid gemaakt worden tussen verschil-
lende stammen van prionen (12). Recentelijk zijn immuun-
histochemische technieken ontwikkeld voor het aantonen
van PrP van het schaap. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
specifieke antisera van konijnen die ingespoten zijn met een
synthetisch peptide op basis van het schapen PrP-gen. Met
deze methode kan PrP in met formaline gefixeerde prepara-
ten onder de lichtmicroscoop zichtbaar gemaakt worden. Bij
schapen lijdende aan scrapie komen in het lymfoïde weefsel
van tonsillen hoge concentraties PrP^*^ voor, en door het ne-
men van tonsilbiopten kan de diagnose scrapie gesteld wor-
den bij het levende schaap (83). Voor BSE is deze techniek
in ontwikkeling. Zowel BSE als scrapie zijn aangifteplichtig
en verdachte dieren en verdacht obductiemateriaal moeten
aangeboden worden aan het ID-DLO voor histopathologisch
onderzoek.

De prevalentie van CJD bedraagt over de gehele wereld on-
geveer 1 per miljoen. In 10-15% van de gevallen gaat het om
een familiaal voorkomende erfelijke vorm (82). Bij enkele
tientallen patiënten is de infectie zeer waarschijnlijk iatro-
geen tot stand gekomen door bijvoorbeeld toediening van
groeihormoon of comeatransplantatie (11). Deze gevallen
van iatrogene overdracht zijn voor zover bekend ook de
enige gevallen waarbij sprake is van horizontale transmissie.
Scrapie daarentegen verspreidt zich gemakkelijk door een
koppel schapen door zowel verticale als horizontale over-
dracht. Schapen zouden zich kunnen infecteren door het ope-
ten van de placenta van koppelgenoten. Ook een mogelijke
overdracht via water of voedsel wordt gesuggereerd. Scrapie
is endemisch in Europa en het feit dat het niet gelukt is om
scrapie in een land als IJsland uit te roeien, bevestigt dat het
agens zich goed kan handhaven onder schapen. Er wordt wel
gesuggereerd dat het agens langere tijd zou kunnen persiste-
ren in het milieu (62).

Diverse onderzoekers hebben zich inmiddels geconcen-
treerd op de belangrijke vraag welke veranderingen in het
scrapie-agens het mogelijk maken dat de speciesbarrière
overgestoken wordt. Het verschil tussen de PrP-gensequen-
ties van het geïnfecteerde en het blootgestelde individu
speelt hierbij een rol. Waarschijnlijk zijn mutaties in het
scrapie-gen van belang voor de overdraagbaarheid naar een
andere species. Door passage van een scrapie-stam over an-
dere species kunnen mutaties tot stand komen en nieuwe
stammen ontstaan (43). Horizontale transmissie van BSE is

Tabel 2. Genoemde \'emerging\' virale zoönosen in Nederland met hun letaliteit.

Voorkomen in Nederland

Endemisch onder vleermuizen.
109 humane gevallen in EU van 1977-1991

39 serolog. bevestigde klinische gevallen bij mens tot 1995,
(16 in 1993).
Scroprevalentie 0,5 - 5%

Incidentele zoönose, endemisch onder mensen

Tick-bome encephalitis virus Isolatie uit Nederlandse teken nooit gerapporteerd.

Scroprevalentie bij mens waarschijnlijk < 1%

Boma disease virus Zoönotisch aspect onzeker.

Prevalentie in reservoirs/ gastheren in NL onbekend.

Prionziekten BSE tot 1 september 1998 bij 3 runderen waargenomen.

nvCJD nooit in Nederland waargenomen.
Scrapie waarschijnlijk geen zoönose; prevalentie bij
schapen naar schatting 5%

Virale zoöno.se
Rabiësviru.s

Hantavirus
Influenza

Actuele letaliteit bij de mens
>90 %

0,5 - 60%

(afhankelijk van virustype)
in NL 0,5%

<0,01%

1 - 5%

onbekend

100%

Referenties

51,70

29, 36

14, 76
33,35,56

64

72,74

-ocr page 35-

nooit aangetoond. Na recente onderzoekingen is gesugge-
reerd dat intra-uteriene overdraciit van koe op kalf wellicht
mogelijk is, maar zeer waarschijnlijk van ondergeschikt be-
lang is voor de verspreiding van de infectie (1,9). In tegen-
stelling tot scrapie is voor BSE duidelijk vastgesteld dat de
infectie spontaan overdraagbaar is naar andere species zoals
onder andere het schaap en de kat (73). De nieuwe verschij-
ningsvorm van CJD, waarbij overeenkomsten werden ge-
vonden van de pathogene prionen met de prionen bij BSE
(17, 88), heeft duidelijk gemaakt dat er voorlopig rekening
gehouden moet worden met de overdraagbaarheid van BSE.

DISCUSSIE

Ondanks het vele onderzoek dat reeds aan virale zoönosen
verricht is, blijft het moeilijk om aan te geven welke infecties
het meeste risico vormen. Micro-organismen kunnen zich
soms zeer snel aanpassen aan hun omgeving en de geschie-
denis heeft geleerd dat virussen die lange tijd niet zijn waar-
genomen plotseling (weer) op kunnen duiken.
Er kunnen steeds nieuwe varianten en typen ontstaan. Bij
RN A-virussen is er eigenlijk sprake van voortdurende gene-
tisch veranderingen. Kleine veranderingen in het virus kun-
nen grote gevolgen hebben en kunnen bijvoorbeeld leiden tot
een plotselinge verandering in de gastheerspecificiteit.
Rabiësvirus blijft een bedreiging voor de Nederlandse volks-
gezondheid en is in Europa aangifteplichtig. Rabiësdia-
gnostiek na bijtincidenten met van rabiës verdachte dieren
zal daarom voorlopig nog nodig blijven. In Nederland is
sprake van een sterke toename van het aantal vossen. Omdat
het klassieke rabiësvirus endemisch is onder vossen in grote
delen van Europa, is het van belang om met regelmaat vos-
sen te blijven onderzoeken op rabiës. In september 1997
werd de dreiging van rabiës door vleermuizen opnieuw actu-
eel omdat in Denemarken lyssavirus werd gevonden bij en-
kele fruitetende vleermuizen
{Rousettus cieg\\iiacii.s) die aan-
gekocht waren van Diergaarde Blijdorp (68). De gehele
kolonie werd geruimd op 50 dieren na die werden bestemd
voor verder onderzoek. De oorsprong van dit virus is tot op
heden onopgehelderd gebleven.

Hantavirusinfecties konden recentelijk in Nederland worden
aangetoond bij meer dan 10% van de rosse woelmuizen.
Vaker dan op basis van klinische verschijnselen werd aange-
nomen, worden mensen geïnfecteerd. Vooral mensen die
vertoeven in de epitoop van de rosse woelmuis lopen een ri-
sico geïnfecteerd te raken.

Intluenzavirus kan door \'reassortment\' in varkens aanlei-
ding geven tot het ontstaan van nieuwe subtypen die nieuwe
uitbraken kunnen veroorzaken bij mensen. Een voor mensen
nieuw hemagglutinine subtype (bijvoorbeeld H4) zou door
reassortment met vogel-influenzavirussen in varkens, in de
humane populatie geïntroduceerd kunnen worden. Theo-
retisch zou een monitoring van de bij varkens voorkomende
subtypen het vroegtijdig ontdekken van een nieuw subtype,
dat gevaarlijk kan zijn voor mensen, mogelijk moeten kun-
nen maken. In de praktijk zal het echter niet eenvoudig zijn
om direct aan te geven welke varkens-\'reassortants\' zich ge-
makkelijk onder mensen zullen verspreiden en bij mensen
ziekte zullen veroorzaken. Zeer recent hebben zich in China
gevallen voorgedaan waarbij een influenzatype van kippen
direct overgedragen werd naar mensen. Dit geheel nieuwe
fenomeen in de epidemiologie van influenza benadrukt dat
schijnbaar geringe veranderingen in een virus grote gevol-
gen kunnen hebben voor de pathogeniciteit van dat virus.
Hoewel klinische TBE-infecties in Nederland slechts spora-
disch gerapporteerd zijn, is er toch een zekere dreiging. In
Duitsland zijn er namelijk gebieden waar TBE endemisch is
en de indruk bestaat dat het aantal teken in Nederland toe-
neemt. Bovendien is er een toenemende tendens voor recre-
atie in de Nederlandse natuur. In 1994 werden bij de
Nederlandse huisartsen circa 33.000 tekenbeten gemeld
(22). Dit aantal zal naar verwachting toenemen en daarom is
het van belang om te onderzoeken of teken in Nederland
TBE-infecties kunnen veroorzaken.

Borna disease virus wordt steeds vaker in verband gebracht
met neuropsychiatrische ziekten bij mensen en omdat ver-
want virus bij landbouwhuisdieren en katten is gevonden,
zou er van een zoönose sprake kunnen zijn. De prevalentie
van dit virus in Nederland is onbekend maar de behoefte om
daar meer inzicht in te krijgen wordt steeds groter. Een der-
gelijk prevalentie-onderzoek zou zich in eerste instantie kun-
nen richten op potentiële reservoir/gastheren als runderen,
paarden, schapen en katten. Diagnostische methoden voor
het aantonen van Borna disease virus zijn beschreven maar
zijn nog niet operationeel in Nederland. Infectieus Borna
disease virus is bij mensen nog nergens aangetoond en het
zoönotisch aspect van dit virus is daarom controversieel. Om
meer inzicht te krijgen in de epizoötiologie van deze infectie,
is het nodig dat er voorzien kan worden in diagnostiek van
Borna disease virus. Een eerste beeld van de prevalentie van
BDV bij landbouwhuisdieren zou verkregen kunnen worden
door middel van serologisch onderzoek of door PCR-analyse
van bloed of hersenweefsel van schapen of runderen.
In het geval van prionziekten wordt het wetenschappelijk
bewijs voor een zoönotische oorzaak steeds harder en is er
steeds meer reden om rekening te houden met de overdraag-
baarheid van dieren naar mensen. Internationaal wordt reeds
geweldig veel onderzoek gedaan aan prionziekten maar er
zijn nog een groot aantal kennislacunes. De belangrijkste on-
derzoeksvragen liggen op het gebied van de overdraagbaar-
heid van prionziekten naar de mens en andere species, het in-
fectierisico van prionziekten, de infectiositeit van dierlijke
producten, de verbetering van diagnostische methoden, de
mogelijkheden van inactivatie van prionen, de typering van
prionstammen, de verspreiding van prionziekten en de thera-
peutische mogelijkheden bij prionziekten (61).
Gevallen van BSE zijn tot op heden in Nederland slechts en-
kele malen waargenomen; Scrapie daarentegen komt in
Nederland voor op naar schatting 5% van de schapenbedrij-
ven (72, 74). Voor scrapie loopt er een bewakingsprogram-
ma: verdacht sectiemateriaal wordt door de Gezondheids-
dienst voor Dieren naar het ID-DLO gestuurd voor
histopathologisch onderzoek. Van schapenbedrijven die een
scrapievrije status hebben, moet elk jaar van minstens één
schaap hersenweefsel onderzocht worden op de GD om de
status te behouden. Sinds 1994 is de ziekte aangifteplichtig.
Hersenmateriaal van runderen die verdacht worden van BSE
wordt ook ter onderzoek aangeboden aan het ID-DLO. Sinds
1990 is BSE aangifteplichtig in Nederland.
Concluderend kan gezegd worden dat het goed is om voor
wat betreft de virale pathogenen voortdurend alert te blijven
op de vraag of er sprake kan zijn van een (nieuwe) zoönose.
Het is daarom van groot belang de surveillance van virale
zoönosen zodanig in te richten dat er een goed inzicht ont-
staat in de staat van deze infectieziekten.
Bedreigingen moeten snel gesignaleerd kunnen worden. Dit
betekent dat er een goed netwerk zal moeten bestaan voor
diagnostiek. Alleen door tijdige investeringen in onderzoek
voor het optimaliseren van deze hulpmiddelen en door goede

-ocr page 36-

nationale en internationale samenwerking zal het mogelijk
zijn tijdig preventieve maatregelen te nemen.

DANKBETUIGING

Dank gaal uit naar de mensen die door middel van commentaar en/of aan-
vullingen hebben bijgedragen aan dit artikel: W. Dorigo, A. van de Glessen,
J.W.B, van der Glessen, J. Groen, A.M Henken, J. Huisman, J.C. dc Jong,
L.J.M. van Keulen, T.G. Kimman. L.M. Kortbeek, J.H.M. Nieuwenhuijs, J.
van der Noordaa, J.T. van Oirschot, A.D.M.E. Osterhaus en U. Vecht.

LITERATUUR

1. Anderson RM, et al. Transmission dynamics and epidemiology of
BSE in British cattle. Nature 1996; 382: 779-88.

2. Anderson LJ, Nicholson KG, Tauxe RV, and Winkler WG. Human ra-
bies in the United States, 1960-1979: epidemiology diagnosis, and pre-
vention. Ann Intem Med 1985; 100: 728-35.

3. Anoniem. Outbreak of tick-bome-encephalitis, presumably milk
bome. Wkly Epidemiol Rec 1994; 69: 140-1.

4. Barlow RM. Scrapie agent. In: Virus infections of ruminants. Z. Dinter
and B. Morein eds. Amsterdam: Elsevier, 1990: 549-50.

5. Beran GW, and Steele JH (Eds.). Handbook of zoonoses. Boca Raton:
CRC press. 1994.

6. Bode L, Eerszt R. and Czech G. Borna disease virus infection and af-
fective disorders in man. Arch Virol [SuppI] 1993; 7: 159-67.

7. Bode L, Dürrwald R, and Ludwig H. Borna virus infections in cattle
associated with fatal neurologic disease. Vet Rec 1994; 135: 283-4.

8. Bode L, Zimmermann W, Ferstz R, Steinbach F, and Ludwig 11. Borna
disease virus genome transcribed and expressed in psychiatric pa-
tients. Nature Med 1995; 1: 232-5.

9. Bradbury J. Maternal transmission of BSE demonstrated in cattle.
Lancet 1996; 348:393.

10. Brown JS. Geographic distribution of schizophrenia to ticks and tick-
borne encephalitis. Schizophren Bull 1994; 20: 755-75.

11. Brown P. Preece MA, and Will RG. \'Friendly fire\' in medicine: hormo-
nes, homografts, and Creutzfeld-Jakob disease. Lancet 1992; 340: 24-7.

12. Bruce ME, Chrce A, McDonnell 1, Pearson GR, and Eraser H.
Transmission of bovine spongioform encephalopathy and scrapie to
mice: strain variation and the species barrier. Phil Trans R Soc B 1994;
343:405-11.

13. Bruce ME, el al. Transmissions to mice indicate that "new variant\'
CJD is caused by the BSE agent. Nature 1997; 389: 489-501.

14. Claas ECJ. Kawaoka Y. Jong JC de. Masurel N. and Webster RG.
Infection of children with avian-human reassortant influenza virus
from pigs in Europe. Virology 1994; 204: 453-7.

15. Clark DM. and Casals J. Arboviruses: Group B. in: Horsfall FL. Tamer
I (Eds.) Viral and rickettsial infections of man. Philadelphia:
Lippincott, 1964:606-58.

16. Collan Y, Milhat.sch MJ, Ladevirta J. Jokinen EJ, Pomppancn T, and
Jantunen E. Nephropathia epidemica: Mild variant of hemorrhagic
fever with renal syndrome. Kidney International 1991; 40(35): 62-71.

17. Collinge J, Sidle K. Meads J, Ironside J, and Hill AF. Molecular analy-
sis of prion strain variation and the aetiology of \'new variant\' CJD.
Nature 1996;383:685-90.

18. Cosgriff TM. Mechanisms of disease in hantavirus infection:
Pathofysioloy of hemorrhagic fever with renal syndrome. Rev Infect
Dis 1991; 13:97-107.

19. Cranwell MP. el al. Bovine spongioform encephalopathy. Vet Rec
1988; 122: 190.

20. Dean DJ. and Abelseth MK. The fluorescent antibody test. In: Kaplan
MM, Koprowski H ed. Laboratory techniques in Rabies. (3de editie)
Genève: WHO. 1973:73-84.

21. Dean DJ, Evans W, and McClure R. Pathogenesis of rabies. Bulletin
World Health Organisation 1963; 28: 477.

22. De Mik EL, Pelt W van, Docters-van Leeuwen B. Veen A van der,
Schellekens JFP en Borgdorff MW. Ilet vóórkomen van tekenbeten en
Erythema migrans in de huisartsenpraktijken in Nederland. RIVM
Rapport 1995;nr 128704001,42pp.

23. Dominguez EA, Taber LH, and Cough RB. Comparison of rapid dia-
gnostic techniques for respiratory syncytial and influenza A virus in-
fections in young children. J Clin Microbiol 1993; 31: 2286-90.

24. Dutta JK, Dutta TK. and Das AK. Human rabies: modes of transmis-
sion. J Assoc Physicians India 1992; 40: 322-4.

25. Easterday BC. Animal influenza, in: The influenza viruses and influ-
enza, Kilboume ED., ed. New York: Academic Press, 1975; 449.

26. Enria D, et ai Hantavirus pulmonary syndrome in Argentina. Possi-
bility of person-to-person transmission. Medicina (B Aires) 1996; 56:

^uuBSBBAiaaiiU^MIIiai

709-11.

27. Elliott LH, el al. Isolation of hantavirus pulmonary syndrome. Am J
Trop Med Hyg 1994; 51: 102-8.

28. Fields BN, Knipe DM, and Howley PM, eds. Fundamental Virology,
3rd ed., Philadelphia: Lippincott-Raven Publishers, 1996.

29. Gerding MN, Groen J, Jordans JG, and Osterhaus ADME. Hantavirus
nephropathy in the Netherlands: clinical, histopathological and epide-
miological findings. Neth J Med 1995; 47: 106-12.

30. Gerth HJ. Grimshandl D, Stage B. Doller G, and Kunz C. Roe deer as
sentinels for endemicity of tick-borne encephalitis virus. Epidemiol
Infect 1995; 115:355-65.

31. Glezen WP, and Cherry JD. Influenza viruses. In: R.O. Feigin and J.D.
Cherry (ed.) Pediatric Infectious Diseases. W.B. Saunders Co.,
Phliladelphia 1992.

32. Grcevska L, Polenakovic M, Oncevski A, Zografski D, and Gligic A.
Different pathohistological presentations of acute renal involvement
in hantaanvirus infection: report of two cases. Current Nephrology
1990; 34: 197-201.

33. Gresikova M, Kozuch O, Sekeyova M, and Nosek J. Studies of the
ecology of tick-bome encephalitis virus in the
Carpathian and panno-
nian types of natural foci. Acta Virol 1986; 30: 325-31.

34. Groen J. Hantavirus infections in the Netherlands. Doctoral Thesis,
Rotterdam Erasmus University 1996: 173 pp.

35. Groen J. Epidemiologie van andere door teken overgebrachte infecties
Infectieziekten Bulletin 1993; 4 (7): 147-9.

36. Groen J, Gerding MH, Jordans IIGM, Clement JP. Nieuwenhuijs
JHM, and Osterhaus ADME. Hantavirus infections in the Netherlands:
Epidemiology and disease. Epidemiology and Infection 1995; 144:
373-83.

37. Heinz FX, and Mandl CW. The molecular biology of tick-borne en-
cephalitis virus. APMIS 1993; 101: 735-43.

38. Herzog S, and Rott R. Replication of Borna disea.se virus in cell cultu-
res. Med Microbiol Immunol 1980; 168: 153-8.

39. Hill AF, el al. The same prion strain causes vCJD and BSE. Nature
1997; 389: 448-.50.

40. Hudson LC. Weinstock D, Jordan T, and Bold-Fletcher NO. Clinical
features of experimentally induced rabies in cattle and sheep.
Zentrallhl Veterinarmed 1996; 43: 85-95.

41. Hukic M, Kurt A, Torsten.sson S, Lundkvist A, Wiger D, and
Niklasson B. Outbreak of haemorrhagic fever with renal syndrome in
north eastern Bosnia. Lancet 1996; 347: 56-7.

42. Jones V, Martin TC, Keyes P. and Dawson M. Protein markers in cere-
brospial fluid from BSE-affectcd cattle. Vet Rec 1996; 139: 360-3.

43. Kimberlin RH, Walker CA, and Eraser 11. The genomic identity of dif-
ferent strains of mouse scrapie is expressed in hamsters and preserved
on reisolation in mice. J Gen Virol 1989; 70: 2017-25.

44. Kimberlin RH. and Wilesmith JW. Bovine spongioform encephalopa-
thy. In: Slow infections of the central nervous system. Annals of the
New York Academy of Science 1994; 724: 210-9.

45. Kohn MA, Farley TA, Sundin D. Tapia R, McFarland LM, and Arden
NH. Three summertime outbreaks of infiuenza type A. J Inf Dis 1995;
172:246-9.

46. Labuda M, et al. Importance of localized skin infection in tick-bome
encephalitis virus transmission. Virology 1996; 219: 357-66.

47. Lee IIW, and Johnson KM. Laboratory acquired infections with han-
taanvirus, the etiologic agent of Korean Hemorrhagic Fever. J infect
Dis 1982; 146:645-51.

48. Lee HW, Lee PW, Back LJ, and Chu YK. Geographical distribution of
hemorrhagic fever with renal syndrome and hantaviruses. Arch Virol
1990; (suppI): 35-47.

49. Ludwig H. Bode L, and Gosztonyi G. Borna disease: a persistent virus
infection of the central nervous system. In: Progress in Medical
Virology 1988; 35, Melnick JL ed., Basel: Karger, pp. 107-51.

50. Ludwig H, Kraft W, Kao M, Gosztonyi G, Dahme E, and Krey H.
Boma-Virus-lnfektion (Boma-Krankheit) bei natürlich und experi-
mentell infizierten Tiere: ihre Bedeutung für Forschung und Praxis.
Tierärztl Prax 1985; 13:421-53.

51. Lumio J, et al. Human rabies of bat origin in europe. Lancet 1986; I:
378.

52. Lundgren AL. et al. Staggering disease in cats: isolation and characte-
risation of the feline Borna disease virus. J Gen Virol 1995; 76: 2215-
22.

53. Lundkvist A. and Niklasson B. Haemorrhagic fever with renal syn-
drome and other hantavirus infections. Medical Virology 1994; 4:
177-84.

54. Lundkvist A. et al. Puumala and Dobrava viruses cause hemorrhagic
fever with renal syndrome in Bosnia-Herzegovina: Evidence of highly
cross-neutralizing antibody responses in early patient sera. J Med

-ocr page 37-

Virol 1997;53:51-9.

55. Meyer RK, McKinley MP, Bowman KA, Braunfield MB, Barry RA,
and Prusiner SB. Separation and properties of cellular and scrapie pro-
teins. Proc Natl Acad Sei USA 1986; 83: 2310-4.

56. Moll van Charante AW, Groen J, and Osterhaus ADME. Risk of infec-
tions transmitted by arthropods and rodents in forestry workers. Eur J
Epidemiol 1994; 10: 349-51.

57. Morse SS. Factors in the emergence of infectious diseases. Emerg Inf
Dis 1995; 1:7-15.

58. Nichol ST, el al. Genetic identification of a novel hantavirus associa-
ted with an outbreak of acute respiratory illness in South Western
United States. Science 1993; 262: 914-7.

59. Niklasson B, Leduc J, Nyström K, and Nyman L. Nephropathia epide-
mica: incidence of clinical cases and antibody prevalence in an ende-
mic area of Sweden. Epidemiology and Infection 1987; 99: 559-62.

60. Osterhaus ADME, el al. Hantavirus nephropathy in the Netherlands.
Lancet 1989; ii: 338-9.

61. Osterhaus ADME, Gool WA van, Schreuder BEC, Elzinga G en
Neeling JND de. Prionziekten. Rapport Gezondheidsraad 1996/25.

62. Pattison IH, Hoare MN, Jebbet JN, and Watson WA. Spread of scrapie
to sheep and goats by oral dosing with foetal membranes from scrapie-
affected sheep. Vet Ree 1972; 90: 465-8.

63. Prusiner SB. Novel proteinaceous infectious particles cause .scrapie.
Science 1982; 216: 136-44.

64. Pyper JM. Does Boma disease virus infect humans? Nature Medicine
1995; 1:209-10.

65. Richt JA, Pfeuffer 1, Christ M, Frese K, Bcchter K, and Herzog S.
Boma disease virus infections in animals and humans. Emerg Inf Dis
1997;3:343-52.

66. Richt JA, et al. Boma disease virus: Nature of the etiologie agent and
significance of infection in man. Arch Virol 1993; 7: 101-9.

67. Rott R, el al. Detection of serum antibodies to Boma disease virus in
patients with psychiatric disorders. Science 1985; 28: 227-8.

68. Ronsholt L, el al. Clinical silent rabies infection in (zoo) bats. Vet Ree
1998; 142:519-20.

69. Schnecmann A, Schneider PA, Lamb RA, and Lipkin Wl. The remar-
kable coding strategy of Boma disease virus: a new member of the
nonsegmented negative strand RNA viruses. Virology 1995:210: 1-8.

70. Schneider LG. Rabies Bulletin Europe, Genève: World Health
Organisation, 1991.

71. Schneider LG. Rabies Bulletin Europe, Genève: World Health
Organisation, 1992.

72. Schreuder BEC. Scrapie en BSE, de situatie in Nederland. Tijdschr
Diergeneeskd 1995; 120: 12-7.

73. Schreuder BEC. Animal spongioform encephalopathies, an update.
Part II. bovine .spongioform encephalopathy (BSE) Vet Quart 1994;

RUND

Referaten

Stillbirth/perinatal weak calf syndrome: serologi-
cal examination for evidence of Neospora cani-
num infection.

D.A. Graham. J.A. Smvlh. I.E. McLaren. W.A. Ellis. The
Veterinary\'Record 1996; 139: 823-4.

De oorzaak van doodgeboorte en van het geboren worden
van kalveren die slecht willen ademen en binnen tien minu-
ten sterven is niet altijd duidelijk. Soms is er sprake van een
infectie, soms van trauma en soms van anatomische deformi-
16: 182-92.

74. Schreuder BEC, Jong MCM de, Pekelder JJ, Vellema P, Broker AJM,
and Betcke H. Prevalence of scrapie in the Netherlands: a question-
naire survey. Vet Ree 1993; 133:211-4.

75. Sorg 1, and Metzler A. Detection of Boma disease virus RNA in for-
malin-fixed, paraffin-embedded brain tissues by nested PCR. J Clin
Microbiol 1995;33:821-3.

76. Sprenger MJW, Mulder PGH, Beyer WEP, Strik R van, and Masurel
N. Impact of influenza on mortality in relation to age and underlying
disease, 1967-1989. Int J Epidemiol 1993; 22: 334-40.

77. Stitz L, Bilzer T, Richt JA, and Rott R. Pathogenesis of Boma disease.
Arch Virol 1993; 7: 135-51.

78. Suss J, el al. Epidemiology and ecology of tick-bome encephalitis in
the eastern part of Germany between 1960 and 1990 and studies on the
dynamics of a natural focus of tick-bome encephalitis. Int J Med
Microbiol Virol Parasitol Infect Dis 1992;
211: 224-35.

79. Tabrizi SJ. Creutzfeld-Jakob disease in a young woman. Lancet 1995;
347; 945-8.

80. Thiedemann N, Presek P, Rott R, and Stitz L. Antigenic relationship
and further characterisation of two major Boma disease virus proteins.
JGen Virol 1992; 73: 1057-64.

81. Torrey EE, and Yolken RH. Could schizophrenia be a viral zoonosis
transmitted from house cats? Schizophrenia Bull 1995; 21:165-71.

82. Van Gool WA, Hoogerwaard EM, Kuiper MA, Portegies P en Bolhuis
PA. Prionziekten: ecn nieuwe klasse neurodegeneratieve aandoenin-
gen. Ned Tijdschr Genceskd 1995; 12:606-12.

83. Van Keulen LJM, el al. Immunohistochemical detection of prion pro-
tein in lymphoid tissues of sheep with natural .scrapie. J Clin Microbiol
1996; 34: 1228-31.

84. Webster RG, Sharp GB. and Claas EC. Interspecies transmission of in-
fluenza viruses. Am J Respir Crit Care Med 1995; 152:25-30.

85. Weissmann C. Molecular biology of prion diseases. Trends Neurosci
1994; 4: 10-4.

86. Weissmann C. A Unified theory of prion propagation. Nature 1991;
352: 679-83.

87. Wilesmith JW, Ryan JBM, Hueston WD, and Hoinville LJ. Bovine
spongioform encephalopathy: Epidemiological features 1985-1990.
Vet Ree 1992; 130:90-4.

88. Will RG, el al. A new variant of Creutzfeld-Jacob in the UK. Lancet
1996; 347:921-5.

89. Yanagihara R. Hantavirus infection in the United States:
Epizootiology and epidemiology. Rev Infect Dis 1990; 12: 449-57.

90. Yanagihara R, and Gajdusek DC. Hemorrhagic fever with renal syn-
drome: a hystoric perspective and review of recent advances. In: hand-
book of on viral and rickettsial hemorrhagic fevers. J.H.S. Gear, ed.
Boca Raton: CRC press, 1988; 151-8.

teiten en onvolledige ontwikkeling.

Van 73 van deze kalveren werd bloed afgenomen voor sero-
logisch onderzoek op antilichamen ten opzichte van diverse
agentia. De dieren hadden geen colostrum opgenomen. Vier
maal werden antilichamen gevonden ten opzichte van
Neospora caninum. Deze werden bepaald met een indirecte
immunofluorescentietest. Sectie heeft niet of onvolledig
plaatsgehad. Slechts bij één kalf werd de protozo aange-
toond; bij een ander kon tevens een besmetting met leptospi-
ren worden vastgesteld.

Uit een ander onderzoek bleek dat meer dan 90% van de kal-
veren prematuur geboren na een graviditeitsduur van acht en
negen maanden waarbij een N. caninum-infectie was vastge-
steld, ook antilichamen had ten opzichte van deze parasiet.
Serologisch onderzoek is derhalve een diagnostische aanvul-
ling.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 38-

JÜ^*\' «t T

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (31)

ANTON JOSEPH WILL
(1752-1821)

OM

Veterinair verleden

Antol

Der
und die Grü|

Het blijkt dat er over de ontstaansgeschiedenis van iedere veeartsenijkundige school wel een apart en boeiend ver-
haal is te schrijven. München spant misschien wel de kroon en omdat deze geschiedenis onlosmakelijk is verbonden
met de persoon van Anton Will, lijkt het goed om hem hierbij centraal te stellen.

Anton Joseph Will werd waarschijnlijk in 1752 in Straatsburg geboren als zoon van een militair chirurg die in dienst
was van Lodewijk XV. Deze overleed op jeugdige leeftijd en dat betekende voor Anton dat hij ondergebracht werd bij
oom Johann, een broer van zijn moeder, die in Arnberg in Noord-Beieren woonde en kinderloos was. Deze oom was
ook garnizoens-chirurg en tevens arts van een plaatselijk nonnenklooster. Dat het de familie financieel goed gegaan
was, mag blijken uit het feit dat ze meerdere huizen in Arnberg bezat.

Anton was een uitstekende leerling op het Amberger Jezuïeten College. Hij heeft aansluitend aan zijn gymnasium-
opleiding een studie filosofie gevolgd van 1772-1774, waarna hij in 1774 aan de universiteit van Ingolstadt met de
studie medicijnen kon beginnen. In de daarop volgende jaren heeft hij met veel animo zijn opleiding voltooid, waarna
hij eerst assistent werd van een hoogleraar en vanaf 1777 prosector.
Zijn wetenschappelijke opleiding werd in augustus 1781 bekroond met een dissertatie over de anastomosen van de
Nervi intercostales en de vertakkingen van de N.vagus in de thorax.

Van de kant van de Beierse Landdag in München werd er op aangedrongen om een leerstoel in de veeartsenijkunde te stichten aan de uni-
versiteit van Ingolstadt die toen nog de enige was in Beieren. In 1781 werd hieraan gehoor gegeven.

Will werd in oktober 1781 voorgesteld als hoogleraar in de veeartsenijkunde binnen de medische faculteit. Hoewel deze wetenschap nog
een gesloten boek voor hem was, heeft hij deze benoeming aanvaard. Het bestuur van de universiteit vond het niet nodig om hem het bij
het hoogleraarschap passende salaris van 1000 gulden per jaar te geven, zodat hij verder moest met de 200 gulden die hij als prosector
verdiende.

Wel kreeg hij de mogelijkheid tot het maken van een studiereis. Zo ging hij naar Straatsburg, Lyon en voor langere tijd naar het toenmalig
Mekka van de veeartsenijkunde: Alfort. Vandaar bezocht hij ook Londen en Dublin. In Alfort won hij een eervolle prijs, uitgeloofd door de
Koninklijke Academie van Wetenschappen. Ook gaf hij colleges in het Frans.

Daar het bestuur van de universiteit in Ingolstadt het niet nodig vond om hem in zijn reiskosten tegemoet te komen en ook zijn salaris niet
meer uitkeerde omdat er inmiddels een andere prosector was benoemd, was Will bijzonder dankbaar dat oom Johann hem op een royale
wijze hulp bood in deze moeilijke jaren.

In 1784 in Ingolstadt teruggekeerd begon hij onmiddellijk met het geven van colleges. Zijn salaris bedroeg met ingang van 4 november
1784 600 gulden per jaar, een hele verbetering maar toch minder dan waarop hij op grond van zijn positie recht had.
Zijn doel was om in Beieren een veeartsenijschool te gaan stichten, maar dit bleek een lange en moeilijke weg te worden. Hij raakte on-
danks zichzelf verstrikt in de politieke strijd die in Beieren woedde tussen Kerk (en vorst) en Verlichting. Hij wenste hierin neutraal te blijven
en werd zodoende \'persona non grata\' bij beide partijen. Het kwam zover dat een geheim curatorium, door de vorst ingesteld om nieuwlich-
terij bij de universiteit de kop in te drukken, zijn leerstoel overbodig verklaarde, waarna hij overgeplaatst werd naar München. Hier werd hij
benoemd tot lid van het Collegium Medicum.

In de geschiedenis van het diergeneeskundig ondenwijs in München is de 12e oktober 1785 een mijlpaal: op deze dag zond Anton Will aan
keurvorst Karei Theodoor een op diens verzoek opgesteld memorandum van elf pagina\'s, waarin hij uiteenzette hoe het onderwijs in de
veeartsenijkunde, waarvoor hij een duur van drie jaar voorstelde, gegeven diende te worden en welke eisen men mocht stellen aan de be-
ginnende studenten en aan de eindexamens. Hoewel Will als voonwaarde stelde dat een student moest kunnen lezen en schrijven, heeft
Karei Theodoor, zoals blijkt uit zijn decreet van 10 maart 1790, waarbij de school werd opgericht, deze eis niet overgenomen. Dit bleek later
een grote handicap te zijn in de toch al moeilijke beginjaren van de school.

Hoewel hij officieel deel uitmaakte van het medisch college en daarmee dezelfde rechten en plichten had als zijn collega\'s, vond het college
het toch noodzakelijk dat hij een proeve van bekwaamheid aflegde. Hoewel Will deze examinering door collegae \'summo cum applausu\'
doorstond, was daarna de negatieve houding van het college ten opzichte van hem nog niet van de baan. Deze werd enerzijds aangehitst

-ocr page 39-

vanuit Ingolstadt en kwam anderzijds voort uit de neerbuigende houding, die men aannam tegenover iemand die
zich met zoiets als veeartsenijkunde moest bemoeien. Dat men hem met \'hoefsmid\' en zijn vak met \'hoefsmederij\'
betitelde, wat hij als zeer denigrerend beschouwde, miste ook de uitwerking op zijn privéleven niet. Zijn plan om met
een dame uit een welgestelde familie te trouwen, ging door roddel en achterklap niet door. Pas veel tater in 1804
trouwde hij op 52-jarige leeftijd met de 22-jarige Maria Anna f^ayr, dochter van een vooraanstaand ambtenaar, die
hem na tien jaar door de dood ontviel.

Nadat Karei Theodor het memorandum van Will in oktober 1785 had ontvangen, had de vorst de Landdag bena-
derd om zijn interesse te peilen en om te zien hoe het plan financieel verwezenlijkt kon worden en om een geschikte
plaats te vinden voor de school. Toen men na een half jaar nog geen stap verder was, besloot Karei Theodor op
aandringen van Will een bijeenkomst van alle betrokkenen te beleggen om tot zaken te komen. Helaas bleek deze
vergadering niet te kunnen doorgaan vanwege een optredende besmettelijke veeziekte, die Will\'s aanwezigheid
daar noodzakelijk maakte.

Will reisde stad en land af om veeziekten te bestrijden, zodat de plannen voor de school bleven liggen. Toen hem na
terugkeer in het voorjaar van 1787 bleek dat er geen enkele voortgang met de bouwplannen was gemaakt, is hij zelf
op zoek gegaan naar een geschikte plaats. Deze werd gevonden aan de oever van de Isar, juist buiten de poorten
van de stad. Tuin en gebouwen moesten 15.000 gulden opbrengen, dat wil zeggen 5000 gulden voor de verko-
pende partij en 10.000 gulden als aflossing van een door deze partij aangegane lening van de lokale kerk. Gelukkig
was deze kerk bereid om deze som aan Will te lenen, zodat er uiteindelijk 5000 gulden op tafel moest komen. Will
kwam met een fenomenaal financieringsplan om dit bedrag bij elkaar te krijgen. Hij stelde onder andere voor om
een hondenbelasting in te stellen. Aan de ene kant verkreeg men de nodige financiële middelen en aan de andere
kant zou een groot aantal zwerfhonden worden opgeruimd.

Hoewel de voorgestelde plaats ideaal was voor het gestelde doel en Will alle plannen uitvoerig had uiteengezet, on-
dervond hij toch weer van alle kanten tegenstand. Vooral door afgunst van zijn medische collegae werd het plan ge-
torpedeerd.

In maart 1788 diende Will voor de derde maal een plan in tot oprichting van een veeartsenijschool, waaraan hij een
verder uitgewerkt inrichtings- en ondenwijsplan toevoegde. Voorgesteld werd om in de buurt van München, bij het
dorpje Schwabing, te gaan vestigen en wel in een voormalig jezuïetenklooster. Tussen München en Schwabing was een park gepland, dat
door de Engelsman, generaal majoor sir Benjamin Thompson aangelegd zou worden. Aansluitend hieraan zouden de weidegebieden van
de veeartsenijschool kunnen komen te liggen. Het gehele project kwam in een stroomversnelling na de bestorming van de Bastille in Parijs
op 14 juli 1789. Op 13 augustus van dat jaar vaardigde Karei Theodoor een decreet uit, waarin hij tot de aanleg van het latee stadspark, dat
echter aanvankelijk een militaire bestemming had, en de weiden voor de school besloot en verder de verbouwing van het klooster beval.
Het geraamde bedrag van 2980 gulden voor de verbouwing was ruim overschreden: op 1 december was er al ruim 5274 gulden besteed!
De gehele verbouwing stond onder leiding van Thompson, die er een soort kazerne van maakte, zodat het door Will gekoesterde ideaal-
beeld van Alfort niet vervuld werd.

Op de eerste november 1790 werd de school geopend. Daar Will geen medewerkers had, draaide hij in zijn eentje op voor de gehele onder-
wijstaak en voor toezicht op het gedrag van zijn pupillen. Daarbij kwam nog dat de noodzakelijke apparatuur, leerboeken en geld ontbraken.
Tot overmaat van ramp braken er frequent allerlei besmettelijke veeziekten uit, waaraan hij als enige verantwoordelijke voor veterinaire
aangelegenheden in Beieren de nodige aandacht moest schenken.

Will had zich inmiddels ontwikkeld tot een \'veterinarius universalis\': goed diagnosticus, uitstekend chirurg, kenner van exterieur en van het
hoefbeslag en deskundige op het gebied van de fokkerij. Daarmee riep hij een halt toe aan het empirisme. Will begreep dat veel besmette-
lijke veeziekten verspreid werden door de veehandel. Eén van zijn stelregels bij de bestrijding van ziekten was dan ook: \'strikte afzondering\'
of eradicatie. Zijn publicaties betroffen alle beschrijvingen van en maatregelen tegen de toen belangrijke veeziekten.

Na tien jaar veranderde zijn situatie; er kwamen twee medewerkers en ook de financiële positie verbeterde.
Het is vooral aan de persoonlijke inzet van één man te danken geweest dat de veeartsenijschool, de latere diergeneeskundige faculteit van de
universiteit van München van de grond is gekomen. Keurvorst Maximiliaan, de opvolger van Karei Theodoor, heeft hem bij zijn overlijden in
1821 geëerd door een eervolle tekst op zijn grafsteen te laten aanbrengen, waar hij genoemd wordt:\' Der erste rationelle Thierarzt in Baiern\'.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap.

A.H.HMM., E.P.0.

Geraadpleegde literatuur:

E.Leclainche. Histoire de la Médecine Vétérinaire. Toulouse, 1936: pp 325-326.
R.Froehner. Kulturgeschichte der Tierheilkunde. Konstanz, 1954: pp 324.

J.SchäHer. Anlon Joseph Will (1752-1821), der erste rationelle Thierarzt in Baiern und die Gründung der Tierarzneischule in München. Oberbayerisches Archiv, 1992; 116:181 -230.
C.Hahn. Geschichte der K.B.Zentral-Tierarzneischule, München 1790 bis 1890. München. 1890: pp 219-223.

1821)
in Baiem"
hule Mündien

Obtrbayera

F.v.Seyerl, Aus dem Lebendes Dr.Anlon Will (1752-1821). Tierärzliche Umschau. 1978; 10:547-550.

13

TIJDSCHRIFT VOOR DiERCiENEFSKUNDE, DEEL 124. JANUARI, AFLEVERINC; 1, 1999

-ocr page 40-

Berichten en verslagen

Van Noort begint met de opbouw van
zijn voordracht uit te leggen. Deze
start bij de basis, de bouw en functie
van het spijsverteringskanaal, en leidt
de toehoorders via de klinische dia-
gnostiek naar de maagdarmproblema-
tiek. Vervolgens wordt hij voltooid
met een uitleg over de huidige thera-
peutische inzichten.
Bij de bespreking van de functie van
het spijsverteringskanaal, benadrukt
Van Noort het feit dat de inhoud ervan
eigenlijk een stuk buitenwereld is. Uit
zijn voordracht zal het belang van de
barrière-functie van, met name, de
darmwand blijken.

Er wordt hard gewerkt door het spijs-
verteringsapparaat van hond en kat,
vertelt Van Noort. Niet alleen moet het
maagdarmkanaal het opgenomen voed-
sel verteren en opnemen, maar ook
dient het de grote hoeveelheid vloeistof
die de darm passeert te reguleren.
Bovendien moet het maagdarmkanaal
grote hoeveelheden micro-organismen
en toxinen buiten het lichaam zien te
houden. Met behulp van een tabel laat
Van Noort zien welke omvang de
vochtstroom heeft in het spijsverte-
ringskanaal van een middelgrote hond
(zie tabel 1.). Één procent minder opna-
mecapaciteit heeft bij dit voorbeelddier
tot gevolg dat de ontlasting 62 ml. extra
vocht bevat, een half koffiekopje. De
efficiëntie van de waterresorbtie in het
maagdarmkanaal neemt naar caudaal
steeds meer toe. De dunne darm neemt
de grootste hoeveelheid vocht op. De
dikke darm resorbeert een veel kleiner
vochtvolume, maar moet een grotere

PANEL VOEDING EN DIËTETIEK GEZELSCHAPSDIEREN

MAAG-DARMPATIËNT EN VOEDING

De vaste kem van het Panel Voeding en Diëtetiek Gezelschapsdieren bestaat uit een
zevental practici. Hun gesprek wordt gestructureerd door de inbreng van wetenschap-
pers en specialisten, in de vorm van voordrachten en een bijdrage aan de discussie.
Tevens wordt gediscussieerd aan de hand van stellingen, onder leiding van een dag-
voorzitter.

Tijdens deze bijeenkomst op 8 september 1998 zijn aanwezig (s.s.t.t.): de praktise-
rende dierenartsen R.W.F. Becking, P.H. Gijsman, A. Soede en A.C. Stolp, vanuit de
Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding (FdD) A.C. Beynen en F. Pastoor, specialist
Inwendige Ziekten der Gezelschapsdieren R. van Noort, namens Leo Pharmaceutical
Products b.v. A.A. Verbeek-van de Noort en voor het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde J.H.J.L. Hulsen.

Het Panel Voeding en Diëtetiek Gezelschapsdieren heeft als doel ervaringen,
ideeën en kennis van praktiserende dierenartsen op het gebied van voeding
van gezelschapsdieren te toetsen aan de kennis en inzichten van specialisten.
Het is een initiatief van Leo Pharmaceutical Products b.v. Op 8 september
1998 is een bijeenkomst over \'Maag-darmpatiënt en voeding\'. Specialist
Inwendige Ziekten der Gezelschapsdieren drs. R. van Noort houdt een inlei-
ding over dit thema. Onder regie van dagvoorzitter drs. A. Soede wordt tij-
dens de bijeenkomst gediscussieerd.

Door Jan Hulsen

Tabel 1. Vochtstroom in spijsverteringskanaal
van een hond van 20 kg.

opname via voer

600 ml

speekselsecretie

300 ml

maagsapsecretie

600 ml

galsecretie

300 ml

pancreassapsecretie

600 ml

dunne darmsapsecretie

300 ml

Totale vochtinstroom:

2.700 ml

Uitscheiding via faeces:

35 ml

Totale resorbtie:

2.665 ml

osmotische gradiënt overbruggen.
Bij hond en kat vervult de pancreas
de belangrijkste taak in de vertering.
Speeksel en maagsap spelen een onbe-
duidende rol. De pancreasenzymen
trypsine, amylase en lipase \'knippen\'
respectievelijk eiwitten, koolhydraten
en vetten in kleinere stukjes. Ver-
volgens kunnen enzymen uit de brush
border van het dunne darmepitheel
deze stukjes tot opneembare molecu-
len verkleinen.

Galzuren vergroten het grensvlak tus-
sen water en vetbolletjes, waardoor li-
pase beter zijn werk kan doen. Boven-
dien vormen galzuren zogenaamde
mixed micellen. In tegenstelling tot
\'losse\' vetten kunnen vetten in deze
structuren het laagje unstirred water
buiten de brush border passeren,
waama ze in het lichaam kunnen wor-
den opgenomen.

In het lichaam bevindt zich slechts een
beperkte hoeveelheid galzuren. Deze
is ongeveer genoeg voor de vertering
van de helft van een maaltijd. Door
heel efficiënt met galzuren om te gaan,
lost het lichaam dit schijnbare tekort
op. Na passage van het laagje unstirred
water vallen de mixed micells uiteen in
losse vetzuren, mono-glycerols en gal-
zuren. De galzuren diffunderen ver-
volgens weer terug naar het lumen van
de darm. Het ileum resorbeert uitein-
delijk vrijwel alle galzuren uit de
darminhoud, waama deze naar de le-
ver en vervolgens galblaas worden ge-
transporteerd (de entero-hepatische
kringloop).

BRAKEN EN REGURGITEREN
Bij elke patiënt met een maagdarm-
klacht dient een uitgebreide anamnese
te worden afgenomen en moet een
goed klinisch onderzoek gedaan wor-
den, bepleit van Noort. Braken c.q. re-
gurgiteren en diarree zijn immers geen
symptomen die specifiek zijn voor het
maagdarmkanaal.

Het afnemen van een goede anamnese
vonnt het belangrijkste onderdeel van
het klinisch onderzoek, meent Van
Noort. Bij sommige patiënten is het
zelfs al moeilijk om onderscheid te
maken tussen braken, regurgiteren en
hoesten. Aan de hand van een goede
anamnese kan veelal ook het onder-
scheid tussen een dikke darmdiarree
en een dunne darmdiarree gemaakt
worden. Hij besteedt altijd ruim aan-
dacht en tijd aan het uithoren van de ei-
genaar en heeft in de loop der tijd een
aantal goede differentiërende vraag-
technieken gevonden.

-ocr page 41-

Het onderscheid tussen al deze aan-
doeningen is zo belangrijk, omdat na-
der onderzoek, therapie en prognose
sterk variëren. Zo zal bij regurgiteren
al snel röntgenonderzoek en endosco-
pie gedaan worden, terwijl bij braken
meestal bloedonderzoek als eerste
aanvullend onderzoek wordt gekozen.
Aan de hand van dia\'s met röntgen- en
endoscopiebeelden bespreekt Van
Noort enkele patiënten. Een regelma-
tig terugkerende klacht in zijn praktijk
is het corpus alienum in de slokdarm
(botjes, kauwstaaljes, vishaken, enzo-
voort). Na verwijdering van het corpus
alienum, hetgeen Van Noort meestal
via endoscopie gelukt, blijkt het slok-
damislijmvlies vaak emstig bescha-
digd te zijn. De vervolgtherapie be-
staat onder andere uit voorkoming van
reflux van maaginhoud en het enige
tijd verstrekken van zacht voer.
Zeker het onderzoek van een patiënt
met braakklachten vereist een goede
anamnese. Hierbij dient ondermeer
specifiek naar de frequentie van het
braken gevraagd te worden en naar het
tijdstip van braken. Sommige dieren
braken alleen \'s ochtends vroeg wat
gal op. Hierbij kan het verstrekken van
een maaltijd voor het slapen gaan soms
een sterke verbetering geven.
Ook de vraag of een patiënt te vaak
braakt, kan meestal alleen beantwoord
worden na een goede anamnese. Hier-
bij is met name van belang wat de pa-
tiënt braakt. En welke diersoort het is,
want katten mogen gerust één keer per
week braken.

In principe moet een eigenaar niet toe-
laten dat zijn hond of kat gras eet, stelt
Van Noort. Honden eten meestal hard,
snijdend gras, dat de maagwand irri-
teert. Hij toont endoscopiebeelden van
wondjes in maagepitheel, die veroor-
zaakt zijn door gras. inderdaad, zegt
Van Noort, gaan dieren meestal gras
eten vanuit een gevoel van misselijk-
heid, maar zeker als een dier vaak
braakt na het eten van gras moet een ei-
genaar niet toelaten dat zijn hond of
kat dit doet.

Speciaal kattengras is vaak heel zacht,
dit geeft waarschijnlijk geen maagirri-
tatie. Van Noort ziet af en toe katten,
waarbij een ingeslikte en vervolgens
opgebraakte grasspriet in de nasopha-
rynx vastzit. Deze dieren hebben dan de
klacht van chronische neusuitvloeiing.

VOEDING ALS BEHANDELING
VAN DIARREE

Van Noort lardeert zijn uiteenzetting
over diarree met een aantal prikkelende
uitspraken. Bijvoorbeeld: \'ik vind het
verbazingwekkend hoe weinig dieren-
artsen naar voeding kijken bij behande-
ling van diarree, terwijl bij bijvoorbeeld
nierproblemen onmiddellijk een nier-
dieet gepakt wordt.\' En: \'de meeste ge-
vallen van diarree zijn zelflimiterend.\'
Deze duidelijk taal van Van Noort mist
zijn uitwerking niet. Er ontstaat een le-
vendig gesprek met het panel.
Diarreepatiënten dienen te blijven eten.
Door vasten vermindert namelijk de se-
lectieve permeabiliteit van het maag-
darmkanaal. Dit kan tot gevolg hebben
dat bacteriën en toxinen in het lichaam
worden opgenomen.

mm

\'Bij elke patiënt met een
maagdarmklacht dient een
uitgebreide anamnese te
worden afgenomen en moet een
goed klinisch onderzoek gedaan
worden. Braken c.q. regurgite-
ren en diarree zijn immers
geen symptomen die
specifiek zijn voor het
maagdarmkanaal.\'

De damicellen krijgen bij vasten ook
niets te eten, waardoor ze slechter gaan
functioneren en waardoor ook hun
turnover daalt. De barrièrefunctie van
het damiepitheel vermindert en er kan
vlokkenatrofie ontstaan. Al na 12 tot 24
uur vasten kunnen bepaalde afweer-
functies van de darm afnemen. Vlok-
kenatrofie kan op zich weer leiden tot
diarree, hetgeen we in uitgesproken
vorm kennen als de speendiarree van
biggen. De verminderde darmfunctie
kan bijvoorbeeld leiden tot opname
van intacte eiwitten, die aanleiding ge-
ven tot een allergie. Bovendien stimu-
leert de aanwezigheid van voedsel de
motiliteit van de darm.
Om bovenstaande reden legt de hu-
mane geneeskunde steeds meer de na-
dmk op het actief houden van het maag-
darmkanaal, in plaats van volledig vas-
ten. Hierbij dient een aangepaste, mak-
kelijk verteerbare voeding gegeven te
worden. Electrolytendrank of bouillon
met suiker (1 schep suiker per liter
bouillon) is meestal voldoende om de
selectieve permeabiliteit te waarbor-
gen. Bovendien helpt het ook mee om
dehydratie te voorkomen.
Het panel roert zich. Waarom is een
advies dat jarenlang gehanteerd is, nu
ineens fout? De meeste gevallen van
diarree zijn zelflimiterend, reageert
Van Noort. En doorgaan met voeden
geeft een relatief betere darmfunctie.
Zo fout blijkt het advies om te vasten
natuuriijk niet geweest te zijn, maar
het andere advies is beter. En katten
mogen sowieso niet lang vasten.
Samengevat geefï Van Noort het vol-
gende eenvoudig voedingsadvies bij
dunne darmdiarree. De eerste dag bouil-
lon met een schep suiker (per liter bouil-
lon), of electrolytendrank (\'dit is ook
voeding\'). Vervolgens een goed ver-
teerbare, hypoallergene voeding ver-
strekken. Deze dient in veel kleine por-
ties gegeven te worden, totdat de diarree
over is. Het liefst een zelfbereide voe-
ding, zoals gekookte rijst met lam, geit
of kalkoen. Bij verbetering kan geleide-
lijk overgeschakeld worden op een
commercieel hypoallergeen dieet. Van
Noort plaatst hierbij de opmerking dat
goed moet worden opgelet of het dieet
inderdaad hypoallergeen is. Er bestaan
namelijk lamb&rice-diëten die naast
lam ook andere eiwitbronnen bevatten,
zoals vis en eieren.

Hij licht zijn advies als volgt toe. Een
diarreepatiënt met een dunne darm-
diarree dient een lichtverteerbare voe-
ding te krijgen. De gedachte hierachter
is dat alle voedingsstoffen in de dunne
darm opgenomen moeten worden.
Indien voedingsstoffen de dikke darm
bereiken, kunnen deze immers door de
daar aanwezige fiora worden omgezet
in minder wenselijke of schadelijke
stoffen. Dit kan leiden tot bacteriële
overgroei en diarree.
Bovendien hoort de voeding hypoal-
lergeen te zijn en één eiwitbron te be-
vatten. Dit heeft twee redenen. Aller-
eerst kan de diarree zijn oorzaak
vinden in een voedingsallergie of-in-
tolerantie. En ten tweede bestaat het ri-
sico dat bij laesies van de darm intact
eiwit in het lichaam wordt opgenomen,
waardoor op dat moment een voe-
dingsallergie ontstaat. Van Noort ver-
telt dat er gastero-enterologen zijn die
aanraden in de acute situatie de eiwit-
bron in de voeding om de week te ver-
anderen, met als doel de ontwikkeling
van voedingsallergie te voorkomen.
Tenslotte heeft een goed diarreedieet
heel weinig grondstoffen. Dit ook
weer in het licht van voedingsallergie
of -intolerantie.

De rol van vet in de voeding bij diarree
is onduidelijk. Vet heeft als voordeel
dat het smakelijk is en een hoge ener-
gie-inhoud heeft. Dit laatste kan be-

-ocr page 42-

langrijk zijn in het geval van een sterk
vermagerde patiënt. Een nadeel van vet
is het feit dat het een grotere verterings-
inspanning vereist dan koolhydraten en
eiwitten. Niet-opgenomen midden- en
langketenvetzuren kunnen in de dikke
darm de secretie stimuleren en de ab-
sorptie remmen. Tevens kunnen zij
verkorting en beschadiging van de villi
veroorzaken en beschadiging van de
brush-border. Kortketenvetten kunnen
relatief gemakkelijk worden opgeno-
men, maar zijn erg prijzig en niet sma-
kelijk. Bovendien kunnen deze vetten
ketogeen werken en worden zij slecht
verwerkt bij levercirrhose.
Een patiënt met een dikke darmdiarree
dient hetzelfde dieet te krijgen als een
dier met een dunne darmdiarree, maar
aangevuld met vezels. Deze vezels sti-
muleren de motiliteit van de darm en
hun afbraakproducten, vluchtige vet-
zuren, dienen als voeding voor de
darmepitheelcellen. Beynen adviseert
een combinatie van oplosbare en niet-
oplosbare vezels, bijvoorbeeld isogel®
(oplosbaar) en havermout of tarweze-
melen.

Over de rol van (yoghurt-)bacteriepre-
paraten, kan Van Noort niet meer zeg-
gen dan dat er nooit via dubbelblinde
proeven een bewijs voor effectiviteit is
geleverd. De bacteriën in deze prepara-
ten zijn meestal zuur-labiel, waardoor
ze zelden of nooit de maag levend pas-
seren. Daarbij is er slechts een kleine
kans dat deze bacteriën de aanwezige -
en niet-gewenste bacteriën in de darm
kunnen verdringen. Bovendien bevat
yoghurt bijna evenveel lactose als
melk, wat in gevoelige dieren ook tot
diarree kan leiden. Dit in tegenstelling
tot bijvoorbeeld cottage cheese.

\' Verbazingwekkend hoe
weinig dierenartsen naar
voeding kijken bij behandeling
van diarree, terwijl bij bij-
voorbeeld nierproblemen
onmiddellijk een nierdieet
gepakt wordt.\'

AANVULLENDE THERAPIE VAN
DIARREE

\'Voor veel van de frequent ingestelde
therapieën bij diarree, bestaat geen we-
tenschappelijk bewijs dat ze werkzaam
zijn of kunnen zijn\', vertelt Van Noort.

In de praktijk lijken medicinale thera-
pieën een postitief effect te hebben.
Deze indruk ontstaat echter, meent Van
Noort, doordat het merendeel van de
diarreegevallen zelflimiterend is.
Bij diarree is zelden sprake van toege-
nomen motiliteit, legt hij uit. Doordat
de - voedseltransport vertragende -
segmentale contracties sterker zijn ge-
remd dan de overige darmmotiliteit,
lijkt de motiliteit toegenomen. De
opiaten loperamide en diphenoxylate
verhogen de segmentale contracties en
remmen daardoor de voedselpassage.
Tevens verlagen zij de secretatie en
kunnen zij de absorbtie verhogen.
Deze stoffen werken dus puur sympto-
matisch, vult hij aan, en zijn gecon-
traïndiceerd bij toxische of infectieuze
oorzaken van diarree. (Dan moet de
darminhoud zo kort mogelijk in de
darmen blijven).

Spasmolytica hebben slechts zin wan-
neer darmspasmen aanwezig zijn, het-
geen moeilijk is vast te stellen. Nor-
maliseren van de motiliteit (met me-
toclopramide, domeridon, ciaspride)
kan geïndiceerd zijn, maar ook motili-
teitsstoomissen zijn moeilijk te bewij-
zen. Bij diarree na stress kan motili-
teitsbeïnvloeding nuttig zijn.
Ook ontstekingsremmers, zoals corti-
costeroïden, dienen eigenlijk pas gege-
ven te worden nadat een zeker diag-
nose is gesteld, aldus Van Noort. Biop-
ten zijn hiervoor het aangewezen on-
derzoeksmateriaal.

Antibiotica zijn zelden geïndiceerd bij
diarree, vervolgt hij, en dienen daarom
terughoudend te worden gebruikt. Pas
als sprake is van - risico van - opname
van bacteriën in het lichaam van de pa-
tiënt, dienen antibiotica toegediend te
worden. Dus bij:

- een acute hemorrhagische diarree,

- sepsis,

- ernstige neutropenie,

- kweek van een pathogene kiem,

- bacteriële overgroei.
Parenterale toediening heeft voor al
deze indicaties de voorkeur, met uit-
zondering van bacteriële overgroei. In
het laatste geval dienen antibiotica im-
mers de bacteriële flora in de darm te
beïnvloeden, terwijl in de andere ge-
vallen bacteriën die de darmwand ge-
passeerd zijn het doelwit vormen.

Na het besluit om antibiotica te gebrui-
ken, dient ook nog een goede keuze
gemaakt te worden. Ampi- en amoxi-
cilline kunnen de normale darmflora
ernstig aantasten. Van Noort kiest
meestal voor een trimethoprim/sulfa-
combinatie of metronidazol. Maar,
herhaalt hij, ik gebruik alleen antibio-
tica als deze geïndiceerd zijn.

\'De meeste gevallen van
diarree zijn zelflimiterend.\'
\'Diarreepatiënten dienen te
blijven eten. Door vasten ver-
mindert namelijk de selectieve
permeabiliteit van het maag-
darmkanaal. Dit kan tot
gevolg hebben dat bacteriën
en toxinen in het lichaam
worden opgenomen.\'

Van Noort plaatst de kanttekening dat
de diagnose bacteriële overgroei niet
gesteld kan worden door middel van
bacteriekweek uit faeces. Bij bacteriële
overgroei is namelijk sprake van een
toename van het aantal bacteriën in de
dunne darm, terwijl bij faeceskweek
hoofdzakelijk bacteriën uit de dikke
darm worden gevonden. Coloninhoud
bevat immers 10\'" bacteriën per ml.,
tegen 10^ bacteriën per ml. in een
dunne darm bij bacteriële overgroei.
De diagnose bacteriële overgroei stel je
door bacteriologisch onderzoek (b.o.)
te doen op dunne darminhoud, die je
met een endoscoop steriel verzameld
hebt, legt Van Noort uit. Er dient daar-
bij zowel aëroob als anaëroob ge-
kweekt te worden. Ook bloedonder-
zoek naar serumfolium en cobalamine
kan soms een aanwijzing geven.
B.o.-uitslagen van faeces zijn moeilijk
te interpreteren, vindt Van Noort, door-
dat ook bij gezonde dieren pathogenen
als E. coli en Salmonella gevonden
kunnen worden. Hij laat daarom fae-
ces-b.o. doen op specifieke indicaties:

- acute uitbraak van ernstige diarree
bij meerdere dieren,

- een bekend contact met bacteriële
pathogenen (besmet voedsel, acuut
ziek na bezoek kennel of show),

- sepsis, of een verdenking daarvan,

- acute bloederige diarree,

- grote aantallen neutrofielen in fae-
cesuitstrijkje,

- Clostridium perfmgens-sporen in fe-
cesuitstrijkje,

- suppuratieve, pseudomembraneuze
ontsteking in colonbiopten.

Samenvattend stelt Van Noort, dat bij
chronische diarree de aanpak via een
vast protocol het meeste houvast geeft
om tot een diagnose te komen. Het be-

-ocr page 43-

lang van een uitgebreide anamnese
kan daarbij niet voldoende benadrukt
worden.

Indien bij dunne darmdiarree uitvoerig
lichamelijk onderzoek geen afwijkin-
gen laat vinden, zijn nadere onderzoe-
ken zoals röntgenfoto\'s en echografie
vaak minder nuttig. Faeces- en bloed-
onderzoek (lever, nieren, pancreas, ei-
wit, Ht, leuco\'s) zijn dan wel van be-
lang. De meeste informatie over maag
en darm verkrijgen we middels biopt-
onderzoek.

Afhankelijk van de wensen en finan-
ciële middelen van de eigenaar, de mo-
gelijkheden in de dierenartsenpraktijk
en de mogelijkheid tot doorverwijzen
naar een specialist, kan op bepaalde
momenten in dit stappenplan begon-
nen worden met een therapie. Zoals
bijvoorbeeld een aangepast dieet.

VERZEKERAAR MGVIR WAARSCHUWT OVERHEID

ARBEIDSONGESCHIKTHEID IN VRIJE BEROEPEN GROEIT

Dat concludeert Movir, de onderlinge
verzekeringsmaatschappij voor vrije-
beroepsbeoefenaren met 35.000 verze-
kerden, waaronder artsen, tandartsen,
dierenartsen, fysiotherapeuten, advo-
caten en notarissen. Door deze ontwik-
keling is Movir gedwongen om voor
het eerst in acht jaar de premies met 10
tot 30% te verhogen. Het percentage
varieert per beroepsgroep en leeftijd.
Movir is de oudste (55 jaar) en grootste
onderlinge arbeidsongeschiktheidsver-
zekeraar voor de vrije beroepen met
een academische of HBO-opleiding in
Nederland.

\'Volgens ons heeft de overheid nog
onvoldoende door dat in de medische
sector door alle ontwikkelingen van de
laatste jaren de situatie snel verslech-
tert\', zegt directeur jhr. mr. W.M. de
Brauw van Movir. \'Uit een eerder on-
derzoek dat we hielden bleek al dat
73% van de medici lijdt aan stress door
ondermeer te grote werkdruk, een te
bemoeizuchtige overheid en te weinig
tijd voor gezin en sociale contacten.

Preventie

Movir heeft inmiddels een uitgebreid
programma opgezet voor preventie en
integratie van arbeidsongeschikten. Dit
jaar is gestart met een nieuwe service,
die verzekerden 24 uur per dag, zeven
dagen per week hulp biedt bij het oplos-
sen van problemen die de werksituatie
verslechteren. Al meer dan 1200 verze-
kerden zijn door deze dienst geholpen.

Steeds meer vrijeberoepsbeoefenaren, met name in de medische sector, wor-
den arbeidsongeschikt. De laatste twee jaar blijkt ook het herstel van arbeids-
ongeschiktheid terug te lopen. Artsen en andere vrijeberoepsbeoefenaren in
deze sector herstellen langzamer. Een toenemende werkdruk door maatrege-
len van de overheid en oplopende tekorten aan huisartsen - en op termijn ook
aan specialisten, tandartsen en dierenartsen - zijn mede-oorzaak van deze
ontwikkelingen.

Ook bereidt Movir een programma
voor dat huisartsen stimuleert om kri-
tisch en constructief het eigen functio-
neren te analyseren en te verbeteren.
Voor tandartsen loopt een soortgelijk
programma al enkele jaren tot grote te-
vredenheid. Werkhouding en praktijk-
voering worden door gratis arbeids-
deskundig advies verbeterd.

Volgend voorjaar wordt de uitkomst
van een groot wetenschappelijk onder-
zoek op dit gebied verwacht van
ACTA, het tandheelkundig centrum
van de twee Amsterdamse universitei-
ten. Movir steunt dit onderzoek om
meer inzicht te krijgen in tijdelijke ar-
beidsongeschiktheid en met deze ken-
nis mogelijk de arbeidsongeschiktheid
terug te dringen. Ook heeft Movir con-
tact met verschillende beroepsorgani-
saties over maatregelen ter verbetering
van de situatie van de verzekerden.

Overheidsbeleid

Movir maakt zich zorgen over het be-
leid van de overheid richting het vrije
beroep. De kosten van de zorg moeten
volgens de overheid omlaag. De tarie-
ven van de vrije beroepers vormen vol-
gens Movir een makkelijk doelwit.
Discussies over honorering van huis-
artsen en medisch specialisten en over
specialisten in loondienst zijn daar
voorbeelden van. Daamaast komen er
te weinig nieuwe medici bij. De
Stichting Beroepsopleiding tot Huis-
arts levert bijvoorbeeld 320 huisartsen
per jaar af, terwijl er 450 nodig zijn.
Ook bij tandartsen en dierenartsen zul-
len binnenkort dergelijke tekorten ont-
staan. De werkdruk groeit daardoor
verder, waarmee de kans op ziekte en
arbeidsongeschiktheid toeneemt.

Het gevolg is een forse toename van de
schadelast (uitkeringen en reserverin-
gen voor nieuwe gevallen) waardoor
de premieverhoging noodzakelijk is.
Daamaast is de rente historisch laag
waardoor het rendement op het vermo-
gen van Movir lager uitvalt. Af-
hankelijk van leeftijd en beroepsgroep
varieert de premieverhoging van 10 tot
30%. De korting van 10% voor leden
van beroepsorganisaties die een man-
telovereenkomst met Movir hebben
gesloten, blijft in ieder geval volledig
overeind.

Movir-directeur De Brauw: \'Over de
hele linie van ziektekosten, arbeidson-
geschiktheid en ziekteverzuim zien we
in ons land een stijging van kosten en
premies. Als specialist en marktleider
in arbeidsongeschiktheidsverzekerin-
gen voor vrijeberoepsbeoefenaren
neemt Movir haar verantwoordelijk-
heid. Samen met de overheid en be-
roepsorganisaties moeten we bekijken
hoe we die lijn weer snel om kunnen
buigen. Movir zal alles in het werk
stellen om de stijging van de schade-
last en het teruglopend rendement in
de komende periode aan te pakken.
Dan kunnen we mogelijk met een pre-
mierestitutie terug naar dat andere
principe van een onderlinge verzeke-
raar: \'we delen niet alleen de lasten
maar ook de lusten\'.

-ocr page 44-

RECTIFICATIE

In het Verslag Mastitispanel mei 1998 (Tijdschrift voor Diergeneeskunde, aflevering 23, 1 december 1998) staat foutief
vermeld dat Boehringer Ingelheim BV de distributie van de diergeneesmiddelen voor landbouwhuisdieren heeft overge-
nomen van Leo Pharmaceutical Products BV.

Boehringer Ingelheim BV heeft slechts de distributie van Leocillin® overgenomen. Leo Pharmaceutical Products distri-
bueert haar overige producten voor landbouwhuisdieren nog gewoon zelf (Leotrox® injectie, Leo Geel® tepeldip,
Oxytocine® en Heparine®).

COMMISSIE BEVORDERING DIERGENEESKUNDIG EN
VERGELIJKEND ZIEKTEKUNDIG ONDERZOEK

De Commissie Bevordering Dierge-
neeskundig en Vergelijkend Ziekte-
kundig Onderzoek (BDVZO) stelt in
totaal ƒ 15.000,- ter beschikking ter
ondersteuning van onderzoek dat dient
te liggen op de gebieden van de dier-
geneeskunde en/of de vergelijkende
ziektekunde.

Overeenkomstig de doelstellingen wor-
den de gelden uitsluitend ter beschik-
king gesteld van het onderzoek zelf en
niet voor publicatie van resultaten, reis-
kosten of andere bijkomende kosten.

Wie hiervoor in aanmerking wil ko-
men, moet zich vóór /
maart 1999
schriftelijk aanmelden bij de secretaris
van de Commissie BDVZO. Hierbij
moet de vraagstelling worden opgege-
ven, de aard van het te verrichten on-
derzoek of de op de aanvraag betrek-
king hebbende onderdelen. Tevens
moeten een beknopt werkschema en
een begroting worden overgelegd.

Secretaris Commissie BDVZO, prof.
dr. P. Zwart, Burg. v.d. Weijerstraat
16, 3981 EK Bunnik.

gezondheidsdienst
op internet:

www.gd-dieren.nl

Sinds kort biedt de Gezondheidsdienst
voor Dieren actualiteiten en achter-
grondinformatie aan via de internetsite
http://www.gd-dieren.nl.

De site geeft per diersoort (herkau-
wers, varkens en pluimvee) informatie
over dierziekten en aandoeningen. De
informatie bestaat uit zowel adviezen
op het gebied van diergezondheid als
complete dierziektenbestrijdingsregle-
menten. Vragen en opmerkingen kun-
nen direct worden doorgegeven via de
e-mail-box.

Verder geeft de site uitleg over het la-
boratorium van de Gezondheidsdienst
en vermeldt belangrijke telefoonnum-
mers en gegevens van medewerkers.
De site wordt wekelijks geactuali-
seerd en uitgebreid. De Gezond-
heidsdienst publiceert persberichten
en de inhoud van diersector-bladen op
de site voordat ze via andere media
verschijnen.

AAHA CONGRES 1999 DENVER. USA

Het 66^ congres van de .American Animal Hospital Association (AAHA)
zal van
20 tot en met 24 maart 1999 worden gehouden in Denver,
Colorado. Vele bekende sprekers bieden de geïnteresseerde congresgan-
ger meer dan 200 uur aan lezingen en practica, waarbij de laatste ont-
wikkelingen en inzichten op het gebied van de geneeskunde voor gezel-
schapsdieren aan de orde komen. Iedere congresdag heeft men de keuze
uit acht ä tien parallelsessies. Voor elk w at wils dus.

Congressen en cursussen

Daarnaast worden ook nog 45 uren besteed aan lezingen op het gebied van
praktijkmanagement; terwijl er ook een uitgebreid programma is voor die-
renartsassistenten en praktijkmanagers.

Dit congres wordt jaadijks door enkele duizenden dierenartsen uit vele lan-
den bezocht. Door bemiddeling van prof dr. J.E. Gajentaan kunnen
Nederlandse dierenartsen profiteren van het congrestarief voor de leden van
de AAHA. Voor de wintersportlietTiebbers liggen de skigebieden van de
Rocky Mountains bijna op loopafstand.

Het uitgebreide, 77pagina \'s tellende congresprogramma wordt u gaarne toe-
gezonden door Aesculaap bv. Telefoon: 0411 - 675915 (dhr. Frans Sluyters).

-ocr page 45-

POST HBO-CURSUS MICROBIOLOGIE VAN LEVENSMIDDELEN

Doel van de cursus is kennis te nemen
van nieuwe inzichten in aard, versprei-
ding, koloniserende en metabole effec-
ten, detectie, identificatie en beheersing
van micro-organismen die voedselin-
fectie, -vergiftigingen en -bederf kun-
nen veroorzaken. Verder leren de cur-
sisten op modeme wijze theoretisch en
praktisch te werken binnen een labora-
torium, bedrijf of inspectieorgaan, on-
der andere bij de ontwikkeling van een
kwaliteitszorgsysteem, met de nadmk
op de daarbij behorende microbiologi-
sche validatietechnieken in het kader
van HACCP.

Inhoud van de cursus

* Ecologische benadering van preven-
tieve strategieën met betrekking tot
pathogene en bederf-verwekkende
organismen in levensmiddelen.

Tussen 10 februari en 26 mei 1999 vindt de jaarlijkse Eijkman-Post HBO-
eursus
Microbiologie van Levensmiddelen plaats op de Internationale
Agrarische Hogeschool Larenstein in Velp. De elfde cursus van deze aard is
opgebouwd uit een aantal modules en bevat een uniek, nieuw element; name-
lijk
Psychologie en sociologie van de omgang met het perceptiegedrag van con-
sumenten.

Microbiologische risico-analyse in
het kader van HACCP.
Richtlijnen voor \'Good Manu-
facturing and Distribution Practices\'
(GMDPs): Codex Alimentarius,
FAO/WHO enlFST(UK).
Vaststellen, via predictieve micro-
biologie, van de factoren die bepa-
lend zijn voor ontwikkeling van pa-
thogene en bederf-organismen in
levensmiddelen tijdens productie en
bewaring en daardoor voor de houd-
baarheidstermijn.

Microbiologische procesbeheersing
bestudeerd aan de hand van een mo-
del keukenonderzoek.
Microbiologische monitoring van
productie- en distributielijnen in het
kader van HACCP:
- statistisch verantwoorde opzet van
bemonstering- en analysestrate-
gieën;

- resuscitatie van sublethaal bescha-
digde micro-organismen;

- aantonen van pathogene organis-
men in levensmiddelen en bedrijfs-
water op modeme, respectievelijk
conventionele wijze;

- mogelijkheden, beperkingen en
validatie van conventionele en van
modeme technieken, waaronder
DNA-probes, monoclonale antili-
chamen en dergelijke.

Verzamelen van relevantie informa-
tie van internet.

Behandeling van een vraagstelling
uit de praktijk aan de hand van een
empirisch project, uitgewerkt door
twee cursisten gezamenlijk.
Innoverend element: Psychologie en
sociologie van de omgang met het
perceptiegedrag van consumenten
(prof dr. H.S.H. Robben).

Inlichtingen: prof. dr. fV. van Dokkurn.
telefoon: 030 - 6992860, fax: 030 -
6992861, e-mail: w.dokkum@wxs.nl:
of mevr. prof C.B. Struijk. telefoon/
fax: OIO-5914881.

HET IS ZOVER

Het is zover. Na een woelige overgangsperiode is naast het logo ook de huisstijl van het Voorjaarsdagen-
congres veranderd.
En niet zo\'n beetje ook!

Het bij iedereen welbekende logo met de twee katten is vervangen. Het huisdier is nog steeds prominent in
het logo en de huisstijl aanwezig. Nu in de hoedanigheid van een vacht.
Met deze \'update\' gaan we vol vertrouwen het nieuwe millennium in.

Het in een nieuw jasje gestoken preliminary programme van de Voorjaarsdagen 1999 vindt u in deze editie
als bijlage.

Voorjaars

j Tnternaiional Veterinary Congtess ^^ ^^ ^^

23-25 april 1999

RA! Congres Centrum
Amsterdam

-ocr page 46-

De afgelopen weken deed de winter voor het eerst dit sei-
zoen haar intrede. Voor de R VV betekende dit extra contro-
les in verhand met de zogenaamde \'reiniging en ontsmet-
ting\'-regeling. Dit programma is opgezet als uitvloeisel
van de varkenspestbestrijding vorig jaar.
Eén van de belangrijke maatregelen is de verplichting voor
slachterijen een overdekte, vorstvrije wasplaats te hebben
die goed gereinigd en ontsmet kan worden. Deze is noodza-
kelijk om erx\'oor te zorgen dat het risico op verspreiding van
dierziekten wordt beperkt tot een minimum.
Voor degenen die niet op tijd gereed waren is er een aantal
problemen gerezen. Onder bepaalde condities is welis-
waar ontheffing mogelijk, maar wanneer de vorst haar in-
trede doet - zoals de afgelopen weken - en men niet voldoet
aan de betreffende reinigings- en ontsmettingsregelingen,
dan is aanvoer van dieren verboden.
Er bleken veel oorzaken op te noemen waarom men niet ge-
reed was. Centraal daarbij stond een gebrekkige planning.
Men zei soms dat men had verwacht dat het niet zo \'n vaart
zou lopen. Dit nu is een misvatting. Men zal er aan moeten
wennen dat in toenemende mate strak zal worden vastge-
houden aan het doel van de regelingen. Niet om bedrijven
dwars te zitten, maar juist om hen te helpen. De regelge-
ving is tot .stand gekomen omdat, met de ervaringen in het
recente verleden, men heeft ingezien dat de risico \'s tot een
minimum dienen te worden teruggebracht.
De R VV ziet toe op de naleving van de regelgeving in dit ver-
band. Zo blijft de productie op lange termijn gewaarborgd,
tem\'ijl de risico \'s voor dier- en volksgezondheid worden be-
perkt. De RVV-dierenartsen bevorderen situaties ter plaatse
en wanneer ernstige afwijkingen worden geconstateerd ten
aanzien van reiniging en ontsmetting, worden de activiteiten
opgeschort tot voldaan wordt aan de gemaakte afspraken.
Voor de RVV-dierenart.sen betekent dit in de praktijk meer
nadruk op handhaving en signalering, waarbij men moet
kunnen omgaan met conflictsituaties. Dit zal één van de pun-
ten zijn waarop in de komende periode meer nadruk zal wor-
den gelegd, dus ook op training van onze dicrenart.sen.

Mr. drs. Pieter Cloo,
directeur Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.

VET-KEM® SIPHOTROL® S MAXISPRAY®

TOTALE VLOQIENBESTRIJDING VOOR HET HELE HUIS
IN EEN BUS
prüpalin nieuw
product bij urine-
incontinentie

Janssen-Cilag B.V. heeft nu een opvol-
ger voor Vet-Kem® Siphotrol® S mand
interieurspray: Vet-Kem® Siphotrol®
S Maxispray®. Met de spuitbus kan
130^ meter oppervlak worden behan-
deld tegen vlooien. Een doorsneehuis is
dus in één keer volledig te behandelen.
De aanpak is eenvoudig: het is vol-
doende alle ruwe oppervlakken in de
omgeving van het huisdier (vloerbe-
dekking, gestoffeerde meubels, naden,
kieren, etcetera) in te spuiten met de
spray.

De werkzame stoffen zijn methopreen
(een insectengroeiregulator) en per-
methrin (een middel dat volwassen
vlooien doodt = adulticide). De spray
doodt uiterst effectief vlooien en stopt
de ontwikkeling van vlooienlarven. Al
vrij snel wordt dus een vlo-vrije situ-
atie verkregen. Bovendien is de omge-
ving minstens zeven maanden tegen
een nieuwe vlooienplaag beschermd.
Het product is alleen verkrijgbaar via
de dierenarts.

Voor meer informatie en het aanvra-
gen van jblders en tips: Janssen-Cilag
B. V, telefoon: 013 - 583 72 75.

Een veel voorkomend en lastig pro-
bleem is urine-incontinentie bij de
teef, met name na ovariohysterectomie
of ovariëctomie. Een consistent gege-
ven is dat de sfmctertonus in de urethra
verminderd is. Stimulering van de a-
receptoren in de urethra geeft een aan-
merkelijke verhoging van de tonus.

Propal in, met als werkzaam bestand-
deel fenylpropanolamine, is een sym-
pathicomimeticum met een voomame-
lijk a-adrenerge werking en waarbij de
(31- en p2-activiteit gering is.

Propalin (Vétoquinol, REG NL 8976/
UDA) heeft een bewezen effectiviteit
en bestaat uit smakelijke dmppels die
gemakkelijk over het voer kunnen
worden toegediend.

-ocr page 47-

Cobactan® LC is een nieuwe mastitis-
injector voor de behandeling van
mastitis bij melkvee. Deze injector
van Hoechst Roussel Vet zorgt niet
alleen voor een goede genezing, maar
geeft tevens herstel van melkproduc-
tie en daling van celgetal. Cobactan®

LC is werkzaam tegen E. coli, Strep-
tokokken en S. aureus. Vooral bij
deze laatste bacterie is genezing vaak
moeilijk doordat deze mastitisver-
wekker dikwijls in het uierweefsel
overleeft. De mastitisinjector dringt
echter diep door in het uierweefsel.

HOECHST ROUSSEL VET INTRODUCEERT NIEUWE MASTITIS-
INJECTOR

waardoor zelfs bij S. aureus-mastitis
uitstekende resultaten worden be-
haald. Door de snelle en grondige ge-
nezing van mastitis wordt blijvende
schade aan het uierweefsel voorko-
men en herstelt de melkproductie
weer snel.

INTERVET NEEMT AUSTRALISCH VETERINAIR BEDRIJF OVER

Ausvac ontwikkelt, produceert en
verkoopt vaccins en diagnostica voor
varkens en runderen en is marktleider
in de Australische varkensvaccinin-
dustrie. Het bedrijf heeft 35 medewer-
kers in dienst en een jaarlijkse omzet
van ongeveer 6 miljoen gulden.
Intervet Australia, de lokale marke-
tingorganisatie van Intervet Interna-
tional die voornamelijk actiefis op het
gebied van veterinaire farmaceutica,
zal de activa en het personeel overne-
men, evenals de handelsnaam Aus-
vac.

Met deze overname krijgt Intervet
niet alleen vaste voet in de Austra-
lische vaccinmarkt, maar het is ook
een goede basis om met behulp van
Intervets kennis op vaccingebied deze
verder uit te bouwen in andere markt-
segmenten, waaronder vaccins voor
pluimvee, honden en katten.

Intervet International B.V\'., werkmaatschappij van Akzo NobeL heeft met in-
gang van 2 november 1998 het Australische diergeneeskundige bedrijf
Ausvac Pty. Ltd. overgenomen.

CURRENT TECHNIQUES IN SMALL ANIMAL SURGERY

MJ. Bojrahed. 4e druk, 1998. Williams
& Wilkins. Baltimore. ISBN 0-683-
00890-0. 1340pagina\'s.

Evenals de derde druk uit 1990 bevat de
\'nieuwe Bojrab\' hoofdstukken over zo-
wel de algemene (wekedelen-)chirurgie
als de orthopedie, geschreven door au-
teurs van wereldniveau. Voor een deel
zijn de hoofdstukken speciaal voor deze
editie geschreven, voor een deel zijn het
bewerkingen van wetenschappelijke ar-
tikelen. Het boek is bedoeld voor de
praktiserend dierenarts en de veterinair
student en is zeer praktisch van opzet.
Vergeleken met de vorige editie is het
boek niet alleen omvangrijker van for-
maat, maar ook inhoudelijk heeft een
forse uitbreiding van de beschreven in-
grepen plaatsgevonden. Misschien hier-
door hebben de hoofdstukken over chi-
rurgisch instrumentarium en de chirur-
gie van oog en adnexa het veld moeten
ruimen.

Opvallend in de opbouw van het boek
is dat het niet alleen een beschrijving is
van een aantal ingrepen, maar dat ook
veel aandacht besteed wordt aan
algemene principes (bijvoorbeeld van
wondgenezing, tumorbiopsieën, pijn-
bestrijding, botgroei en fractuurgene-
zing) en dat gebruik gemaakt wordt
van beslisbomen om tot een diagnose
en therapie te kunnen komen. Met
name in de hoofdstukken over neuro-
chirurgie zijn deze beslisbomen goed
uitgewerkt (men zou ze zó kunnen fo-
tokopiëren en ophangen in de praktijk).
De belangrijkste vernieuwingen in het
deel algemene chirurgie zijn te vinden in
de urologische chirurgie (onder andere
colposuspensie en prostaatchirurgie), de
chirurgie van de trachea (permanent tra-
cheastoma en trachearesectie), de plasti-
sche en reconstructieve chirurgie en de
cardiovasculaire chirurgie. Ook de chi-
rurgie van het perineum is op een mo-
dem peil gebracht (zelfs de hernia peri-
nealis bij de kat wordt beschreven). Een
aanwinst is ook het hoofdstuk over chi-
rurgie van de mondholte, waarbij ver-
schillende technieken beschreven wor-
den om kaaktumoren te behandelen.
Ook aan aanvullende behandelingen zo-
als sondevoeding en het toedienen van
zuurstof in de postoperatieve fase wordt
veel aandacht geschonken. Aparte
hoofdstukken zijn gewijd aan vaat- en
microchirurgie en aan endo-chirurgie
(laparoscopische en thoracoscopische
ingrepen), iets dat niet door elke practi-
cus toegepast zal (kunnen) worden. Ook
andere dieren dan hond en kat komen
aan bod: een aantal operaties bij vogels,
reptielen, de fret en het konijn worden
duidelijk beschreven maar zijn voor een
deel matig geïllustreerd.
In het orthopedische deel vallen, zoals
reeds genoemd, de beslisbomen op. Een
aantal hoofdstukken zijn bovendien zeer
fraai geïllustreerd met schematische te-
keningen, zoals delen van de hoofdstuk-
ken over chirurgie van de wervelkolom.
Andere illustraties daarentegen zijn
onduidelijk of over-geschematiseerd.

-ocr page 48-

Voorafgaand aan de beschrijving van de
diverse ingrepen zijn hoofdstukiten op-
genomen over de principes van botge-
nezing, de keuze van plaat- en schroef-
materiaal en ook over de principes van
het oogsten van spongiosa. In tegenstel-
ling tot de situatie in de vorige druk krij-
gen de carpus en de tarsus veel aandacht
en de ingrepen in dit gebied worden
over het algemeen ook goed geïllus-
treerd. De behandelingsmogelijkheden
voor voorste kruisbandletsels en patella-
luxatie zijn enorm uitgebreid. Er is een

In november 1997 is AUV-Advies een
cursustraject gestart met als titel \'De
succesvolle Praktijk\'. In dit cursustra-
ject komen meerdere onderwerpen aan
de orde die allemaal uitgaan van de
vraagstelling: waarom is de ene prak-
tijk succesvoller dan de andere en wat
kunnen we daar aan doen om hetzelfde
te bereiken?

Het cursustraject is in eerste instantie
opgezet voor deelnemers met een abon-
nement van AUV-Advies. Vanwege de
grote belangstelling is besloten om alle
dierenartsen de mogelijkheid te bieden
aan dit cursustraject deel te nemen.
Daarom worden met ingang van 1 ja-
nuari 1999 de cursussen van AUV-
Advies opgenomen in het cursuspak-
ket van PAO-Diergeneeskunde. De
kennis van PAO-Diergeneeskunde
over nascholing en de organisatie er-
van worden met de kennis van AUV-
Advies over praktijkorganisatie ge-
bundeld, waardoor de kwaliteit voor
de dierenartsen toeneemt.
De cursussen worden vanaf voorjaar
1999 aangekondigd in de cursusbro-
chure van PAO-D.

De bouwstenen van een succesvolle
praktijk (99/907)

Deze cursus is onderdeel van het cur-
sustraject AUV-Advies en PAO-
Diergeneeskunde. Dinsdag 26 januari
1999,09.30 - 20.00 uur te Cuijk.
Cursusprijs ƒ 925,- (inclusief lunch,
diner en een uitgebreide informatie
map).

apart hoofdstuk opgenomen over ar-
throdesen van verschillende gewrich-
ten. Voor de echte orthopedische lief-
hebber zouden er meer pre- en postope-
ratieve röntgenfoto\'s in mogen staan,
met name waar het gaat over de behan-
deling van gecompliceerde fracturen of
standscorrecties. Het boek besluit met
een hoofdstuk over verbanden en spal-
ken.

In zijn algemeenheid is het boek in de
vierde druk een grote aanwinst. Gezien
de doelgroep zouden de hoofdstukken

Doelgroep: dierenartsen.
In deze cursus wordt aandacht gege-
ven aan de kenmerken van een succes-
volle praktijk. Met behulp van een
door AUV-Advies ontwikkeld \'instru-
ment\' (de 6C\'s) krijgt de cursist de ge-
legenheid een objectief oordeel over
zijn eigen praktijk te geven. De cursus
kent in grote lijnen de volgende op-
bouw:

- Hoe ziet de succesvolle praktijk er-
uit?

- Hoe scoort uw eigen praktijk?

- Hoe kunt u de zwakke punten verbe-
teren of de sterke punten nog meer
versterken?

Door middel van een cultuuranalyse
van uw praktijk en bepaling van de
teamrollen van de collegae krijgt u in-
zicht in uw eigen praktijk en worden er
mogelijkheden geboden om te werken
aan een nog sterker team en een nog
betere organisatie van de praktijk.
Cursusleiders: AUV-Advies en de
heer J. Bos, Kem Konsult.

Onderstaand treft u een aantal herha-
lingscursussen aan, welke al eerder in
onze najaarsbrochure 1998 hebben ge-
staan. Voor deze cursussen zijn nog
enkele plaatsen beschikbaar.

Begeleiding melkveebedrijven (her-
halingscursus en voorlopig de laat-
ste cursus) (99/201)

Deze cursus is door InterAct Agri-
management ontwikkeld in opdracht
van AUV-Dierenartsencoöperatie in
het kader van het kennistraject dat de
AUV uitvoert ten bate van haar leden.
Maandag 18, donderdag 21 en vrijdag
22 januari 1999; drie dagen van 08.30 -
17.00 uur te Cuijk, ƒ 1.900,-(exclusief
BTW, inclusief lunch).
Cursusleider: prof dr. A. Brand, Inter-
over niertransplantatie bij de kat (overi-
gens zonder enige ethische discussie),
open hartchirurgie en hersenchirurgie
elders misschien beter op hun plaats
zijn. De vrijgekomen ruimte zou dan be-
steed kunnen worden aan de endocriene
chirurgie, die er nu wat bekaaid afkomt:
de chirurgie van de schildklier en de bij-
nier komt slechts kort aan bod, de chi-
rurgie van de hypofyse komt in het boek
geheel niet voor.

Mevrouw dr. M.E. Peelens

Act Agrimanagement, emeritus hoog-
leraar bedrijfsdiergeneeskunde van het
mnd Faculteit der Diergeneeskunde te
Utrecht.

Voeding melkvee (99/202), herha-
lingscursus, dinsdag 19 en woensdag
20 januari 1999. Beide dagen van
09.00 - 17.00 uur, te Wageningen,
ƒ 1135,-(inclusief lunches).
Cursusleiders: prof dr. A. Brand, eme-
ritus hoogleraar bedrijfsdiergenees-
kunde van het mnd, FdD en drs.
C.A.M. Peeters, practicus.

Gezondheidsplanner melkvee
\'mastitis\'

99/203: donderdag 21 januari 1999,
Gezondheidsdienst voor
Dieren, Deventer.
99/204: vrijdag 29 januari 1999,
Gezondheidsdienst voor
Dieren, Drachten.
99/205: dinsdag 23 febmari 1999,
Gezondheidsdienst voor
Dieren, Boxtel.
Alle cursussen 09.00 - 17.00 uur,
ƒ 300,- (inclusief Gezondheidsplanner
en lunch).

Cursusleiders: Dr. T.J.G.M. Lam,
practicus, ing. L. Grijsen en dr. Y.H.
Schukken, Vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Voortplanting, Faculteit
der Diergeneeskunde.

Praktische tandheelkunde bij het
paard (99/502),
dinsdag 19 januari
1999 13.00 tot 18.00 uur, te Utrecht
ƒ340,-.

Cursusleiders: dr. W.R. Klein, specia-
list chimrgie van het paard. Vakgroep
Algemene Heelkunde en Heelkunde
der Grote Huisdieren, Faculteit der
Diergeneeskunde, drs. F.G.M. Scheij-
mans, practicus te Ell.

-ocr page 49-

■mm m\\

Op 10 juli 1998 is na een kort ziekbed,
omringd door zijn kinderen op 81-ja-
rige leeftijd, rustig ingeslapen onze
vriend en collega E. Brill.
Ebbing Brill werd op 3 oktober 1916 in
Noordlaren geboren als derde kind in
een fruittelersgezin. Na de lagere
school in Noordlaren werd de ULO in
Groningen gevolgd met aansluitend de
Middelbare Landbouwschool aldaar,
omdat het in de bedoeling lag dat hij
boer zou worden op de familie-boerde-
rij in Ultrum, waar een ongetrouwde
oom van hem boer was. In 1936. na het
behalen van het diploma van de land-
bouwschool. werd hij volontair bij zijn
oom in Ultrum. Maar in de loop van
1937 bleek dit toch geen goede keus te
zijn en werd in overleg met zijn ouders
besloten diergeneeskunde in Utrecht
te gaan studeren.

In 1937 ving Eb dus de studie aan en
werd lid van de studentenvereniging
Unitas en de DSK, waarvan hij in de
loop der tijd een bestuursfunctie be-
kleedde. Daar de oorlog dreigde, stu-
deerde hij vlot door, tot in 1943 de
loyaliteitsverklaring getekend moest
worden. Dat niet, dus onderduiken. Na
een half jaar onderduiken kregen Eb
en veel van zijn mede-studenten een
werkvergunning als veterinair en was
het waarnemen geblazen. Na de be-
vrijding werd hem en zijn jaargenoten
de kans geboden om versneld af te stu-
deren. omdat ze veel praktijkervaring
hadden opgedaan en omdat er een te-
kort was aan dierenartsen.
In 1945 afgestudeerd, reeds waarne-
mend. hoorde Eb dat de praktijk
Zweeloo vacant was. daar de vorige
dierenarts in 1943 was overleden. Na
contact met de nabestaanden werd de
praktijk Zweeloo met de kerst 1945
door hem overgenomen. De eerste ja-
ren werkte en woonde hij alleen in de
uitgestrekte praktijk Zweeloo. In 1947
trouwde hij met Tinie Weeman uit
Onnen en samen bouwden ze de prak-
tijk op. Ook hun drie kinderen werden
hier geboren.

Eb was met hart en ziel practicus,
werkte hard. zonder weekend-rege-
ling en .schroomde niet nieuwe tech-
nieken toe te passen (boek naast de
\'operatietafel j. Zo nam Eb ook, daar
het Amerikaanse bezettingsleger in
Duitsland melk van tbc-vrije koeien
wilde, de tbc-bestrijding ter hand. Dit
werd hem in eerste instantie niet door
alle boeren in dank afgenomen, daar
er veel koeien geruimd moesten wor-
den. Maar uiteindelijk was een ieder
tevreden daar de levering aan de

memoriaoi

E. BRILL

Amerikanen een hogere melkprijs op-
leverde.

De werkzaamheden namen toe en
daarom werd in 1953 het Slener ge-
deelte van de praktijk aan collega J.H.
Staal overgedaan en in 1960 het
Oosterhesseler gedeelte aan collega
A. Rozeman met een goed werkende
weekend- en vakantieregeling, zodat
er nu wat vrije tijd kwam voor ont-
spanning. Deze tijd werd voornamelijk
ingevuld met jagen naast de drukke
werkzaamheden.

Ook maatschappelijk was Eb actief,
zoals gemeenteraadslid (voorkeur-
stemmen als lijstduwer) en kerkelijk in
de Nederlands Hervormde Kerk van
Zweeloo. Verder werden Kring- en
Afdelingsvergaderingen trouw be-
zocht.

Eindjaren \'60 kwamen er wat licha-
melijke klachten en vond de omgeving
van Eb dat hij maar naar een wat rus-
tiger baan om moest zien. In 1970
maakte hij de overstap naar Gieten
om daar hoofd van de gemeentelijke
vleeskeuringsdienst te worden. Met
pijn in het hart verliet hij Zweeloo. Eb
en Tinie werd een grootse afscheids-
receptie aangeboden, wat hun popula-
riteit goed deed uitkomen, maar het
verbaasde menigeen dat de overgang
zo soepel verliep, wat vooral kwam
door zijn grote aanpassingsvermogen
en gemakkelijke manier van omgang
met mensen. In \'zijn\' praktijk bleef hij
erg geïnteresseerd en ik als zijn opvol-
ger kon altijd met vragen bij hem te-
recht.

Na ruim tien jaar vleeskeuring kwam
het pensioen en moest er een andere
invulling aan de tijd gegeven worden,
maar dit was voor Eb en Tinie niet
moeilijk. Bezoeken van kinderen en
vrienden, tuinieren, tennissen en dan,
voornamelijk Eb, reizen. Ze genoten
allebei zeer tot in 1986 Tinie plotseling
overleed en Eb alleen verder moest.
Veel steun kreeg Eb van zijn kinderen
en veel afleiding bezorgde het tennis-
sen, maar steeds meer lichamelijke on-
gemakken deed hem in 1998 besluiten
een ser\\\'iceflat in Steenwijk te betrek-
ken. Hij begon zich er net een beetje
thuis te voelen toen hij getroffen werd
door een herseninfarct, gelukkig heeft
zijn lijden niet lang geduurd en is hij
op 10 juli rustig ingeslapen.
Eb, je blijft in tnijn herinnering als een
goed en joviaal collega en voor mij en
mijn gezin als een soort \'praktijk-
pleegvader \' bestaan.

Gerhardus Kuipers

-ocr page 50-

iihMteitrilriifhi-iiifiiiM

üt^iiAmiirti mwlfiiiiiifeiii

Waarde collegae,

Namens het Hoofdbestuur en het
Secretariaat van de KNMvD wens ik u
en allen die u lief zijn allereerst een ge-
zond en voorspoedig 1999 toe.

Het afgelopen jaar is niet ongemerkt
voorbijgegaan aan de Nederlandse
veehouderij. De mndveesector werd
een enkele maal opgeschrikt door een
BSE-incident. Ook maakt deze sector
zich zorgen over de eisen die het mi-
lieu zal stellen.

De varkenssector heeft na de cata-
strofe van de varkenspest te maken ge-
kregen met ongekend lage opbrengst-
prijzen. De eerste fase van de
Herstructureringswet is ingegaan en
de Reconstmctiewet hangt nog boven
de markt. Er dreigt met andere woor-
den een ijskoude sanering onder de ge-
lederen van de varkenshouders. Veel
dierenartsen maken zich hierover
grote zorgen en hebben dagelijks te
maken met varkenshouders die geen
perspectief meer zien.
De pluimveesector is door de minister
op slot gedaan, maar werkt onder an-
dere aan salmonellabestrijding en
tracht te anticiperen op milieu- en wel-
zijnseisen.

ipeuws

Het lijkt erop dat de conjunctuur haar
hoogtepunt heeft gehad en dat wij er
rekening mee zullen moeten houden
dat de medemens door de economi-
sche temggang minder genegen zal
zijn de veterinaire zorg voor het gezel-
schapsdier verder te optimaliseren.

De dierenarts heeft een zeer beperkte
invloed op de genoemde negatieve
ontwikkelingen. Wij vereenzelvigen
ons vaak met de sector waarin wij
werkzaam zijn. Ik denk echter dat dit
niet altijd verstandig is.
Het is natuurlijk goed als wij meeleven
en meedenken en dit waar nodig aan de
samenleving kenbaar maken. Onze
eerste taak is echter te zorgen dat wij
zelf onze zaken goed voor elkaar heb-
ben. Wij dienen onze praktijken opti-
maal te organiseren (dat wil eigenlijk
zeggen: te laten certificeren) en ons
kennisniveau op het juiste peil te bren-
gen (GVP en \'erkende dierenarts\'). Dit
zijn onze verantwoordelijkheden, on-
geacht de invloed van andere factoren
in de samenleving en het bedrijfsleven.
De dierenarts zal verder - in goed over-
leg met de overheid - moeten zorgen
dat zijn taken op het gebied van volks-
gezondheid en binnen het kader van de
Richtlijn 97/12 inzake intracommu-
nautair handelsverkeer naar behoren
worden ingevuld. Ook hier hebben wij
de handen vol aan.

Dat wij tenslotte, maar zeker niet het
minst belangrijk, een sociale rol heb-
ben te vervullen in de leefgemeen-
schap waarin we verkeren, spreekt
vanzelf Dat is onze taak als mens.
Gezamenlijk zullen wij trachten van
het bijzondere jaar 1999 een goed jaar
te maken, in het belang van mens en
dier...

A.W. Udo.
voorzitter KNMvD.

AANPASSING SALARISSEN VOOR DIERENARTSEN-
MEDEWERKERS EN DIERENARTSASSISTENTEN PER
1 JANUARI 1999

Het is gebruikelijk dat per 1 januari de
adviessalarissen voor dierenartsen-
medewerkers en dierenartsassistenten
worden aangepast. Het Hoofdbestuur
heeft besloten de salarissen aan te pas-
sen met
3,41%, het indexcijfer van de
salarisontwikkeling in het particulier
bedrijf (periode september 1997-sep-
tember 1998).

SALARISSEN DIERENARTSEN -
\'NIEUWE STIJL\'

Sinds 1 januari 1996 adviseert de
KNMvD gebmik te maken van het
nieuwe salariëringssysteem, dat uit-
gaat van een basissalarisschaal voor
een gemiddeld 40-urige werkweek.
Daarbij komen dan bedragen voor de
weekend- en avond/nachtdiensten.
Nadere informatie over het salarië-
ringssysteem wordt gegeven in de
KNMvD-publicatie \'Het in dienst ne-
men van personeel (1999)\'. Deze pu-
blicatie wordt binnenkort toegestuurd
aan alle leden van de KNMvD.
Voor de goede orde wordt opgemerkt
dat het \'oude\' salariëringssysteem niet
langer geadviseerd wordt door de
KNMvD.

De adviezen voor de vergoedingen
voor avond/nachtdienst en weekend-
dienst luiden: bij vervanging van
één
dierenarts:
ƒ 43,- voor de avond/
nachtdienst en ƒ 324,- voor de week-
enddienst; bij vervanging van
twee
of drie dierenartsen:
respectievelijk
ƒ 64,- en ƒ 485,-; bij vervanging van
vier of meer dierenartsen: respectie-
velijk ƒ 87,-en ƒ647,-.

HONORARIA VOOR DIERENART-
SEN - WAARNEMERS IN LOON-
DIENST
(zonder zelfstandigheidsver-
klaring)

De geadviseerde salarissen voor een

Basis salaristabel 40 uur per
week - geen avond/nacht- of
weekenddiensten
(bruto bedra-
gen per maand)

Bedragen gelden voor 1999.

0 dienstjaren

ƒ3.961,-

1

ƒ 4.445,-

2

ƒ4.688,-

3

ƒ4.930,-

4

ƒ5.172,-

5

ƒ5.415,-

6

ƒ5.657,-

7

ƒ5.899,-

8

ƒ6.140,-

9

ƒ 6.384,-

10

ƒ6.627,-

-ocr page 51-

dierenarts-waarnemer in loondienst
(zonder zelfstandigheidsverklaring) zijn
als volgt:

- voor een pas afgestudeerde dieren-
arts ƒ 182,- bruto werknemer\' per
dag;

- voor een dierenarts met circa één
jaar relevante ervaring ƒ 206,- bruto
werknemer per dag;

- voor een dierenarts met circa twee
jaar relevante ervaring ƒ 230,- bruto
werknemer per dag.

Voor een zelfstandige waarneming
door een dierenarts met langdurige er-
varing bedraagt het advies ƒ 265,-
bruto werknemer per dag.

HONORARIA VOOR DIERENART-
SEN - WAARNEMERS MET EEN
ZELFSTANDIGHEIDSVERKU\\RING
De geadviseerde salarissen voor een
dierenarts-waarnemer, werkzaam met
een zelfstandigheidsverklaring (geen
loondienst) zijn als volgt:

- voor een pas afgestudeerde dieren-
arts ƒ 242,- bruto per dag;

- voor een dierenarts met circa één
jaar relevante ervaring ƒ 271,- bruto
per dag;

- voor een dierenarts met circa twee
jaar relevante ervaring ƒ 297,- bruto
per dag.

Voor een zelfstandige waameming door
een dierenarts met langdurige ervaring
bedraagt het advies ƒ 328,- bruto per
dag.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt
dat bovenstaand alleen de belangrijkste
adviezen worden gegeven betreffende
salariëring. Nadere informatie over on-
der andere arbeidsvoorwaarden en be-
rekening van honoraria voor waarne-
mend dierenartsen (avond/nacht- en
weekenddiensten) wordt gegeven in de
publicatie \'Het in dienst nemen van
personeel 1999\'.

\' Jat wil zeggen dal op dit bedrag de gebruikelijke sa-
larisherekening moei worden loegepasi (inhouding
premies en belaslingen. bijleiling overheielingsloe-
slag en vakanlieUieslag etcetera).

SALARISSEN DIERENARTSAS-
SISTENTEN CONFORM DE
RECHTSPOSITIEREGELING VOOR
DIERENARTSASSISTENTEN
De salarissen voor een gediplomeerd
dierenartsassistent (of met driejaar er-
varing als dierenartsassistent) bedra-
gen:

le dienstjaar

ƒ1.821,-

2e dienstjaar

ƒ2.090,-

3e dienstjaar

ƒ2.359,-

4e dienstjaar

ƒ2.626,-

5e dienstjaar

ƒ2.753,-

6e dienstjaar

ƒ2.879,-

7e dienstjaar

ƒ3.007,-

8e dienstjaar

ƒ3.136,-

9e dienstjaar

ƒ3.262,-

10e dienstjaar

ƒ3.389,-

1 le dienstjaar

ƒ3.520,-

12e en volgende

dienstjaar

ƒ3.645,-

Wanneer de dierenartsassistent geen
diploma heeft, wordt gedurende drie
jaar het wettelijk minimumloon gead-
viseerd. Na deze periode van drie jaar
wordt geadviseerd het salaris conform
de bovenstaande tabel vast te stellen.

Het salaris volgens de salaristabel
mag nooit lager zijn dan het wette-
lijk minimum (jeugd)loon.
Zou dat

wel het geval zijn, dan wordt het sala-
ris van het eerstvolgende dienstjaar ge-
adviseerd. Aan de hand van onder-
staande voorbeelden kan dit worden
verduidelijkt.

Een dierenartsassistent treedt op 16-ja-
rige leeftijd in dienst en is niet gediplo-
meerd. Gedurende de drie jaar waarin
ervaring wordt opgedaan, zal de die-
renartsassistent het wettelijk minimum
jeugdloon verdienen. Wanneer op 19-
jarige leeftijd de drie ervaringsjaren
voorbij zijn, wordt het salaris conform
de tabel vastgesteld op ƒ 1.821,-,
zijnde het eerste dienstjaar.
Een dierenartsassistent treedt op 23-ja-
rige leeftijd in dienst en is niet gediplo-
meerd. Gedurende driejaar waarin er-
varing wordt opgedaan, zal de dieren-
artsassistent het wettelijk minimum-
loon ad ƒ 2.345,20 verdienen. Wan-
neer de drie ervaringsjaren voorbij
zijn, wordt het salaris conform de tabel
vastgesteld op ƒ 2.626,-, zijnde het
vierde dienstjaar en niet op het bedrag
van het eerste dienstjaar ƒ 1.821,-, aan-
gezien dit lager is dan het wettelijk mi-
nimumloon voor een werknemer van
23 jaar en ouder (ƒ 2.345,20). Dit is na-
melijk het salaris conform het eerst-
volgende dienstjaar boven het wette-
lijk minimumloon voor een werk-
nemer van 23 jaar en ouder (volledig-
heidshalve wordt opgemerkt dat het
salaris conform het derde dienstjaar,
ƒ 2.359,-, zo goed als samenvalt met
het bedrag van het minimumloon).

RECHTSPOSITIEREGELING NOG NIET ROND

Zoals u weet is de Rechtspositieregeling voor Dierenartsassistenten aangenomen op de Algemene Vergadering 1998. Door
de leden is echter aangegeven dat enkele punten nog nadere verduidelijking behoefden. Over deze punten vindt momenteel
nog intensief overleg plaats tussen de KNMvD en de Vereniging van Dierenartsassistenten Vedias. Zodra consensus is be-
reikt, worden de leden hierover ingelicht en zal de Rechtspositieregeling met terugwerkende kracht ingang vinden.

MINIMUMLOON

Hieronder volgen de bedragen van het
wettelijk minimum (jeugd)loon. De
bedragen zijn ten opzichte van 1998
gewijzigd.

15 jaar

ƒ 703,60

16 jaar

ƒ 809,10

17 jaar

ƒ 926,40

18 jaar

ƒ 1.067,10

19 jaar

ƒ 1.231,20

20jaar

ƒ 1.442,30

21 jaar

ƒ 1.700,30

22 jaar

ƒ 1.993,40

23 jaar en ouder

ƒ 2.345,20

Voor de goede orde wordt verwezen
naar de Rechtspositieregeling voor
Dierenartsassistenten zoals deze met
ingang van 1 januari 1999 van kracht is
geworden voor dierenartsen-werkge-
vers, leden van de KNMvD. In-
formatie over de Rechtspositieregeling
wordt toegestuurd aan alle practici, le-
den van de KNMvD.

-ocr page 52-

Dit in ogenschouw nemende, zijn we
niet goed voorbereid... Dat bleek al-
thans tijdens de nascholingsdagen van
de Groep Practici Grote Huisdieren -
de \'Groep Groot Dagen\' - in Papendal,
waar een middag en een avond aan dit
onderwerp waren gewijd.

DE SPREKERS

De sprekers belichtten MKZ van ver-
schillende kanten:

* Dr. R.S. Schrijver van het ID-DLO
praatte de aanwezigen bij over het
virus zelf en het ziektebeeld dat het
veroorzaakt.

* Prof dr. J.G. van Bekkum, bekend
van het Jaarcongres (zie Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, 1998; 123
(22): 680) behandelde een aantal uit-
braken uit het verleden.

* T. de Ruijter van Dumeco gaf een
somber beeld van de gevolgen van
een uitbraak voor het bedrijfsleven.

* Prof dr. C.J.G. Wensing, directeur
van het ID-DLO, gaf aan wat er or-
ganisatorisch moet gebeuren, voor-
dat er op grote schaal gevaccineerd
kan worden.

* Mevrouw ir. L. Meijer van LTO-
Nederland stelde namens de melk-
veehouders een paar pijnlijke vra-
gen.

* G. Boone - een Belgische collega -
schetste de bijna onmogelijke posi-
tie waarin de (Belgische) practicus
zich bevindt bij een uitbraak.

* dr. K.H. Simon - practicus in Duits-
land en voorzitter van de FVE, de
Federation of Veterinarians of Eu-
rope - sprak zich luid en duidelijk uit
vóór vaccinatie.

* A. Aalberts - melkveehouder én
voorzitter van Friesland Dairy
Foods - was kristalhelder over het
voortbestaan van de Nederlandse
melkveehouderij indien er niet ge-
vaccineerd wordt bij een uitbraak.

* C.C.J.M. van der Meijs, Chief
Veterinary Officer, besprak tenslotte
de voorbereidingen van de overheid
op een uitbraak van MKZ.

De aanwezigen zaten op het puntje van
hun stoel. De financiële schade - en
vooral het leed dat daarachter verscho-
len ligt - van een mogelijke uitbraak,
de gapende kloof tussen beleid en
praktijk en de \'down to earth\'-toon van
sommige presentaties, maakten de
luisteraar aan het lachen - van de zenu-
wen - ofjuist muisstil.

HET VIRUS

Those who can \'l remember the past
are condemned to re-live it...
Schrijvers en Van Bekkum wezen er
beiden op dat het MKZ-virus nooit en
te nimmer mag worden onderschat.
Het grijpt razendsnel om zich heen,
muteert in een oogwenk en slaat het
liefste toe in de zomer, als alle runde-
ren in de weide lopen. Gevoelige dier-
soorten zijn runderen, varkens, scha-
pen en geiten. Het rund vertoont de
duidelijkste ziekteverschijnselen; het
varken speelt een grote rol in de ver-
spreiding van het virus.

Gegevens over vorige uitbraken laten
zien dat MKZ zich zeer lastig en
slechts met draconische maatregelen
laat indammen. Gezien het feit dat wij
nu te maken hebben met een gevoelige
populatie, mag worden verwacht dat
een toekomstige uitbraak nog moeilij-
ker te beheersen zal zijn.
De practicus moet het ziektebeeld
daarom per direct herkennen; enkele
dagen twijfel over de diagnose ver-
groot exponentieel de omvang van de
uitbraak, zeker als de weersomstandig-
heden ongunstig zijn. De incubatietijd
bedraagt twee tot acht dagen. Wie een
patiënt ook maar in de verste verten
verdenkt van MKZ, doet er verstandig
aan een paar dieren te sederen en gron-
dig te onderzoeken op laesies, met
name op de klauwen. Let op: bovine
virus diarree kan veel weg hebben van
MKZ.

GROEP GROOT DAG OVER MOND- EN KLAUWZEER

IS ER NOG VEEHOUDERIJ NA MKZ?

Eén ding is duidelijk: als er ooit mond- en klauwzeer (MKZ) uitbreekt - en dat
doet het! - is dit een absolute economische ramp voor Nederland. De financiële
consequenties zijn bovendien zo groot, dat het bijzonder moeilijk zal worden
om andere dan economische argumenten te hanteren voor de onderbouwing
van een bestrijdingsstrategie. De vraag \'gaan we vaccineren?\' zal bij een uit-
braak zo moeilijk te beantwoorden zijn, dat het - indien het al \'ja\' wordt - we-
ken zal duren voordat het er echt van komt. Tegen die tijd moet de epidemie
echter al tot staan zijn gebracht, anders is er naderhand geen veehouderij
meer mogelijk in Nederland. Klassieke varkenspest - een ziekte die toch be-
hoorlijke consequenties kan hebben, zo is recent gebleken - is een lieverdje
vergeleken bij MKZ. We kunnen dus maar beter zorgen dat we als dierenart-
sen al het mogelijke doen dat in onze macht ligt, om een echte MKZ-uitbraak
razendsnel te herkennen en vervolgens in te dammen.

Door Sophie Deleu

De transmissie vindt plaats door trans-
port van besmette dieren, geconta-
mineerde transportmiddelen (en de
chauffeurs), verspreiding via de lucht
(vooral van belang binnen een straal
van 5 km), indirect contact met besmet
materiaal, besmette voedingsmiddelen
(de beruchte worst die van vakantie
wordt meegenomen) en
niet via onge-
dierte en vogels.

Iedere verdenking moet bij de practi-
cus een alarmbel doen schetteren: het
virus kan ook bij mensen zo\'n twee tot
drie dagen overleven in de neusgaten.
Alle kleren uittrekken en douchen zijn
dan ook niet genoeg, na het vaststellen
van MKZ dient de practicus zich en-
kele dagen niet meer te vertonen op de
praktijk en de veehouderijbedrijven.
(In dat opzicht vormt de eigen \'veesta-
pel\' van sommige dierenartsen ook
een risico.)

Binnenkort verschijnt in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde een overzichts-
artikel over MKZ. waarin het virus, het
ziektebeeld en de verspreiding worden
beschreven. Het is raadzaam, dit arti-
kel grondig door te lezen.

DE HANDEL

Wie zich verdiept in de gevolgen van
een uitbraak voor de handel in levende
dieren, vlees, melk en andere produc-
ten van diedijke oorsprong, beseft dat
dit een absolute economische ramp be-
tekent. Slachterijen, vleesverwerkende
bedrijven, transportbedrijven, ze kun-
nen de zaak wel opdoeken. Vervoers-
verboden, compartimentering, extra
controles, omwegen, lege slachthaken,
op andere punten te weinig slachtha-
ken... het kost handen vol geld. Zelfs
als bedrijven na een tijdelijke sluiting
zouden kunnen opstarten, heeft het ge-

-ocr page 53-

hele personeelsbestand inmiddels an-
der werk aangenomen. Deze kosten
kwamen bij de varkenspest voor
Dumeco alleen al neer op zo\'n
15.000.000 gulden per week, aldus De
Ruijter.

Denk ook aan alle voorraden vlees en
andere producten; van de ene op de an-
dere dag zijn deze niets meer waard.
Men hoeft ook niet te proberen deze op
een later tijdstip af te zetten; hoe eerder
deze voorraad vernietigd wordt, hoe
beter.

De grootste consequenties zijn echter
voelbaar door het verlies van markt-
aandeel. Is het een tijd lang niet moge-
lijk om naar een bepaald land te expor-
teren, dan moet deze markt definitief
als verloren worden beschouwd.

De export wordt veel langer - denk in
termen van tien jaar! - bemoeilijkt als er
gevaccineerd wordt. Importerende lan-
den kunnen leven met varkenspest,
maar van een land waar MKZ voorkomt
of waar ertegen geënt wordt (dat wil na-
melijk zeggen dat het land de situatie
niet in de hand heeft) koopt niemand
vee, vlees of andere dierlijke producten.
De Ruijter benadrukte dan ook dat de
Nederlandse veehouderij een MKZ-
uitbraak alleen te boven zal komen, als
deze uitbraak beperkt van omvang is
en direct de kop wordt ingedrukt en in-
dien er niet wordt gevaccineerd.

HET VACCIN

Het ID-DLO lijkt redelijk goed voor-
bereid. Er zijn altijd mensen bereik-
baar - in veel gevallen Wensing zelf -
en men houdt zich continu paraat om
monsters op MKZ te onderzoeken.
Verder is men op het ID-DLO in staat
om in enkele dagen tijd zodanige
maatregelen te treffen dat op grote
schaal diagnostisch onderzoek kan
worden gedaan en dat vaccin kan wor-
den gemaakt. Het instituut heeft daar-
toe antigeen in voorraad.
Een teer punt is de typering van het vi-
rus. Er zijn zo\'n zeven serotypen be-
kend (waarvan A,0 en E de bekendste
zijn), maar het is niet gezegd dat met
het antigeen dat op voorraad is, ook
daadwerkelijk effectief vaccin ge-
maakt kan worden. Zoals reeds aange-
geven, kan het virus snel muteren en
komen er telkens nieuwe MKZ-types
voor. Bij de laatste uitbraak in Taiwan
was het ID-DLO weliswaar in staat om
vaccin te maken voor dit land, maar de
dosis moest verdriedubbeld worden
om effectief te zijn.

DE MELKVEEHOUDER
Mevrouw Meijer van LTO-Nederland
gaf aan dat bij de recente MKZ-oefe-
ning op bestuurlijk niveau - LTO
wordt hier overigens wel bij betrokken
- een aantal vragen is gerezen aan vee-
houderszijde. Het draaiboek blijkt on-
volledig te zijn. Zo ontbreken bepaalde
scenario\'s. Het is onduidelijk wat er
bijvoorbeeld met melk moet gebeuren
bij een uitbraak. Er worden wel sug-
gesties gedaan, zoals \'in de put laten
lopen\', maar er komt geen duidelijk-
heid over. En zo zijn er meer vragen:
bevatten de compartimenten genoeg
slachterijen, voerleveranciers en melk-
fabrieken?

Beleidsbeslissingen sluiten niet aan bij
de praktijk, de uitvoering ervan is
soms gewoon onmogelijk. Neem des-
tructie. Het is nu reeds zonneklaar dat
de capaciteit verreweg tekort schiet.
LTO zou graag zien dat over dit soort
problemen van te voren wordt nage-
dacht.

De discussie wel/niet vaccineren komt
niet van de grond. De criteria zijn ook
niet bekend. LTO vreest dat besluit-
vorming hieromtrent altijd moeilijk
zal verlopen, omdat er niet alleen ver-
schillende belangen zijn binnen een
sector, maar ook over de sectoren
heen. Daar waar melkveehouders al-
lang willen vaccineren, zullen de var-
kensslachterijen dit zo lang mogelijk
willen willen uitstellen.

DE PRACTICUS

Het verhaal van Boone, een Belgische
collega, deed de grote-huisdierenprac-
tici huiveren. Alhoewel de positie van
de Belgische practicus duidelijk ver-
schilt van die van de Nederlandse, was
zijn presentatie zeer herkenbaar.

Boone gaf aan dat de practicus in een
welhaast onmogelijke positie verkeert
als het gaat om de aangifteplichtige
ziekten. De veehouder is vaak niet ge-
lukkig met de diagnose en de aangifte,
of die nu terecht is of niet. In België is
men een cliënt dan ook kwijt na een
aangifte van een besmettelijke ziekte,
zoals BSE of brucellose. Ook zijn be-
dreigingen met fysiek geweld aller-
minst uitgesloten.

Herkent een practicus een dergelijke
ziekte echter niet, of aarzelt hij ten
aanzien van de diagnose, dan kunnen
de gevolgen nog veel erger zijn. De
Belgen zijn immers verplicht lid van
de Orde van Dierenartsen, maar kun-
nen ook door de overheid uit deze

Orde gezet worden, waardoor zij (tij-
delijk) niet meer bevoegd zijn de dier-
geneeskunde uit te oefenen. Boone
vertelde het griezelverhaal van een
bevriend - en integer! - collega die bij
de recente varkenspestuitbraak de
diagnose miste en de dieren eerst op
de tetracycline zette. De varkens wer-
den natuurlijk toch weer ziek... Het
resultaat is een boze veehouder, een
boze overheid en een werkloze col-
lega.

Boone\'s boodschap mocht dan humo-
ristisch gebracht zijn, cynischer kon de
ondertoon niet zijn. Hij trok de conclu-
sie dat de eerst geconfronteerde practi-
cus met een aangifteplichtige ziekte
het meest te verliezen heeft. Hij vindt
het dan ook onterecht dat de practicus
in plaats van méér, steeds minder be-
scherming lijkt te gaan genieten van de
overheid. Immers, nu mag ook de con-
currentie tussen collega\'s op geen en-
kele wijze meer beperkt worden...
alsof het algemeen belang daarmee ge-
diend is.

DE MENING VAN EUROPA
Simon is voorzitter van de FVE, maar
bovenal zelf grote-huisdierenpracticus
te Beieren. Zijn aanwezigheid was een
grote eer voor de GPGH. Als iemand
weet hoe het werkt in Europa, dan is
het Simon.

Hij prees de aanwezigen om hun be-
langstelling voor het onderwerp MKZ.
In Duitsland zijn de dierenartsen na-
melijk nauwelijks geïnteresseerd in
nascholing over besmettelijke, aangif-
teplichtige dierziekten.
Simon zeifis hiermee wel degelijk be-
gaan. Mede namens de FVE is hij een
warm voorstander van vaccineren om
een uitbraak te bedwingen. Hij vindt
het ethisch ontoelaatbaar, maar ook or-
ganisatorisch waanzinnig, om zoveel
dieren (en producten) te vernietigen
als dit met een noodvaccinatie kan
worden ondervangen. Dit is - kortweg
geformuleerd - ook het officiële stand-
punt van de FVE.

De grondige MKZ-oefeningen die in
Duitsland zijn gedaan, zijn niet be-
perkt gebleven tot het bestuurlijke ni-
veau, zoals dat wel in Nederland het
geval is. In bepaalde deelstaten is er
echt gekeken wat de effecten van een
uitbraak zijn op de praktijk. Dit is een
zinnige excercitie gebleken, want be-
leid en praktijk - zo bleek ook weer op
deze nascholingsdag - lopen soms ver
uiteen.

-ocr page 54-

DE ZUIVEL

De zuivelindustrie, vertegenwoordigd
door Aalberts, is kennelijk voorstander
van vaccinatie. Met een schitterend
verhaal \'Hoe de Cow-berg ontstond\'
gaf Aalberts aan dat het wellicht moge-
lijk is een MKZ-epidemie met stam-
ping out de baas te worden, maar dat de
schade aan de Nederlandse melkvee-
houderij dan onherstelbaar is. Met
name de fokkerij zal zodanig te lijden
hebben dat er niet genoeg dieren meer
over zijn om de klap te boven te komen.
Bovendien maakte zijn verhaal fijntjes
duidelijk, dat hoezeer iedereen ook
zijn best kan doen, zeer vele toevallig-
heden kunnen maken dat het MKZ-vi-
rus vrij spel heeft. Zo was het weekend
dat MKZ uitbrak de vrouw van de
dienstdoende dierenarts niet thuis, zo-
dat deze dierenarts wat minder vaak
schone kleren aantrok... en zo kab-
belde het verhaal voort, vriendelijk
doch meedogenloos.
De moraal: niet-vaccineren mag dan
theoretisch beter zijn voor de export, er
moet echter wel iets te exporteren
overblijven. De zuivelindustrie heeft
hierover zo haar twijfels...

DE OVERHEID

Tot slot was de overheid aan het
woord, in de persoon van de Chief
Veterinary Officer, Van der Meijs. De
voorstanders van vaccinatie werden
niet bepaald gemstgesteld door het-
geen hij te melden had. Men hoeft er
niet op te rekenen - zo bleek - dat er bij
een uitbraak direct aan vaccineren zal
worden gedacht. De nadruk zal meer
komen te liggen op preventief ruimen;
bij de uitbraak van varkenspest nog
een discutabel instmment.
Van der Meijs sprak verder over de
plichten die de practicus zouden wor-
den opgelegd in het kader van de
Richtlijn 97/12. In deze richtlijn wordt
het intra-communautaire handelsver-
keer in runderen en varkens geregeld
en wordt gesproken van een zoge-
naamd Netwerk van Toezicht, waarin
de \'erkende dierenarts\' een spilfunctie
heeft. Het wordt hierdoor mogelijk de
practicus enerzijds meer verantwoor-
delijkheid te geven, maar hem ander-
zijds uit te sluiten van bepaalde werk-
zaamheden.

Tenslotte besprak Van der Meijs de
\'brandoefening\' die op bestuurlijk ni-
veau is gehouden. De conclusie was:
goed dat er geoefend wordt, want lang
niet alles is goed geregeld. Er stond
overigens voor de volgende week een
nieuwe oefening op stapel.

-m im w

DE DISCUSSIE

De GPGH had wel twee dagen kunnen
inmimen voor discussie. MKZ spreekt
de practici erg tot de verbeelding,
vooral omdat bij velen de recente uit-
braak van varkenspest nog vers in het
geheugen ligt. Maar ook de nare gevol-
gen van een geval van BSE voor de ge-
troffen veehouder en zijn dierenarts
dragen bij aan de zorg omtrent de vrij-
waring en bestrijding van MKZ.

Er was zonder meer begrip voor het
standpunt \'niet vaccineren\', maar ook
veel twijfel over de effectiviteit van
andere bestrijdingsmethoden als het
gaat om MKZ. Aangezien varkenspest
zich slechts met enorme inspanningen
en ten koste van aanzienlijke economi-
sche en emotionele schade liet be-
dwingen, en MKZ zich nog moeilijker
laat indammen, is die twijfel ook te-
recht. Zelfs de simpelste uitbraak zal
overheid en bedrijfsleven voor grootse
problemen stellen, want MKZ beperkt
zich niet tot één diersoort. Trage be-
sluitvorming, onvoldoende destructie-
capaciteit, grote hoeveelheden be-
smette melk zonder bestemming,
onvoldoende controle op transport...

het is niet nodig om lang te zoeken
naar zwakke plekken.

De relatie dierenarts-veehouder werd
ook als een zwakke plek aangemerkt.
Het verhaal van Boone is niet geheel te
extrapoleren naar de Nederlandse situ-
atie, maar hetzelfde spanningsveld is
ook hier aanwezig. Practici zouden
zich dus erg graag gesteund weten door
wetgeving als het gaat om de aangifte
van verdachte gevallen. De Richtlijn
97/12 biedt daar de mogelijkheid toe.
Wel dient deze regelgeving dan inder-
daad bescherming te bieden, en niet al-
leen verplichtingen op te leggen.

Tot slot werden toch nog eens de
ethische bezwaren benadmkt, die kle-
ven aan grootschalige stamping out.
Koeien zijn bovendien geen varkens.
Het vernietigen van deze dieren heeft
een andere emotionele uitwerking.
Natuurlijk is dit beleid een verantwoor-
delijkheid van de overheid, maar van
de dierenarts mag worden verwacht dat
hij hierover een genuanceerd standpunt
inneemt. Vandaar dat de KNMvD in
elk geval de mogelijkheid van een
noodvaccinatie zal blijven bepleiten.

KOPIJ OP DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één A4-tje
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van regels gelieve geen harde returns te geven.

BANDEN TVD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn dc banden voor het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde 1998 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW en verzend-
kosten). Onderstaand treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog voorradig
zijn, met daarbij behorend kostcnoverzicht.

Banden 1997, 1996, 1995: ƒ 30,-(inclusief 17,5% BTW).
Banden 1994:
niet meer voorradig.
Banden 1993: niet meer voorradig.
Banden 1992: ƒ 30,-(inclusief 17,5% BTW).
Banden 1991: ƒ 26,45 (inclusief 17,5% BTW).
Banden 1990, 1989, 1988:
niet meer voorradig.

U kunt de banden schriftelijk of per fax bestellen onder vermelding van \'Banden\' en de jaar-
gang. Met uw bestelling krijgt u een nota met acceptgiro thuisgestuurd. Stuur uw bestelling
naar: KNMvD, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, of fax uw bestelling: 030 - 2511787.

-ocr page 55-

De secretaris van de Groep Genees-
kunde van het Paard alsmede lid van
de congrescommissie, drs. P.W.C.M.
van Oijen, gaf in zijn welkomstwoord
aan dat er geen standaardoplossing be-
staat voor rugproblemen. Toch zijn de
mogelijkheden om tot een goede diag-
nose te komen aanzienlijk.
De voorzitter van dit symposium, en
tevens voorzitter van de Groep Ge-
neeskunde van het Paard, dr. W. Back,
meldde dat in tegenstelling tot voor-
gaande jaren de ledenvergadering van
het symposium is gescheiden. Of dit
een goede ontwikkeling is, is tijdens
de ledenvergadering van 14 december
1998 ter discussie gesteld.

Onderzoeksprotocol

De eerste spreker, dr. J. Walmsley,
Equine Veterinary Hospital, Liphook,
Engeland, sprak over \'Diagnostic pro-
tocol for the investigation of suspected
back diseases in the horse\'. In zijn
voordracht gaf Walmsley een zeer dui-
delijk overzicht van de diagnostiek
van de rug. Bij de verdenking op rug-
problemen is het van groot belang een
uitgebreide anamnese af te nemen.
Vervolgens dient er een uitgebreid al-
gemeen klinisch onderzoek plaats te
vinden om eventuele andere klachten
uit te sluiten. Het grote aantal differen-
tiële diagnoses maakt een dergelijke
uitgebreide aanpak noodzakelijk. Uit
zijn voordracht werd ook duidelijk dat
de patiënt ingepland moet worden in
de werkzaamheden, omdat het onder-
zoek al gauw een uur of meer in beslag
neemt.

RUGPROBLEMEN BIJ PAARDEN

Op 21 november 1998 organiseerde de Groep Geneeskunde van het Paard het
najaarcongres Equine Medicine at a Capital Level met als thema
\'A walk
along the vertebral column
in het sfeervolle decor van Jumping Amsterdam.
Diverse (inter)nationale sprekers gaven hun visie over het oplossen van rug-
problemen. Ongeveer 225 dierenartsen en fysiotherapeuten uit binnen- en
buitenland namen deel aan dit symposium, dat mogelijk werd gemaakt door
Intervet, Instruveten Interpolis.

Beeldvorming

Dr. M. Nowak, Tierklinik Hochmoor,
Duitsland, gaf een voordracht over
\'Imaging techniques: radiographic,
scintigraphic and ultrasonographic

J.P.I van Wensveen reikt de Interpolis referatenprijs uit aan A Asveld. Foto: G. Kelzenberg.

examination of the vertebral column\'.
Dr. Nowak ging in op de mogelijkhe-
den van beeldvormende technieken bij
rugproblemen. Het meest gebruikt is
het röntgenonderzoek, waarbij het van
belang is altijd drie opnamerichtingen
te gebruiken. Aan de hand van uitge-
breide dia\'s van röntgenfoto\'s toonde
Nowak aan dat een gedegen kennis
van de normaalbeelden noodzakelijk
is, omdat er makkelijk vergissingen te
maken zijn. De scintigrafie wordt al-
leen als aanvullende diagnostiek toe-
gepast, en het echo-onderzoek wordt
weinig gebruikt. Nowak benadrukte in
zijn voordracht dat het van groot be-
lang is de bevindingen uit de beeldvor-
mende technieken terug te koppelen
naar de klinische gegevens. Er moet
voorkomen worden dat te veel aan-
dacht op de foto\'s gefixeerd wordt.

Alternatieve technieken

\'Management of back disorders in the
sporthorse: a combination of tradi-
tional western medicine and alterna-
tive techniques\' was het volgende on-
derwerp dat werd besproken. Me-
vrouw dr. C.M. Weinberg, Fairfield
Equine Associates, Monroe, USA, be-
nadrukte dat er in de therapie van rug-
problemen een goed samenspel moet
bestaan tussen de berijder en de die-
renarts: de berijder kan dingen voelen
die de dierenarts niet ziet, terwijl de
dierenarts zaken ziet die de berijder
niet kan voelen. Ook Weinberg gaf aan
dat er vaak toch een kreupelheid be-
staat die ten onrechte als rugprobleem
wordt gezien. Omdat de traditionele
geneeskunde vaak te weinig kan op-
lossen, is zij overgegaan op een aan-
vulling met alternatieve technieken.
Hierbij wordt voomamelijk gebruik-
gemaakt van acupunctuur, dat pijnstil-
lend werkt en meestal door het paard
als aangenaam wordt ervaren. Wan-
neer de pijnstilling werkt kan door
middel van verdere training gewerkt
worden aan het oplossen van het pro-
bleem. Als voorbeeld van oefeningen
gaf Weinberg de \'carrot stretches\' (het
paard moet een wortel, die naast de
flank wordt gehouden, zelf pakken) en
\'abdominal lifts\' (door de onderbuik te
strijken spant het paard de buikspieren
sterk aan).

Interpolis referatenprijs

Na de lunch, die genoten werd in de
expositieruimte van de sponsoren van
het congres, was het tijd voor de uitrei-
king van de Interpolis referatenprijs.
Deze door Interpolis ingestelde prijs

-ocr page 56-

(ƒ 2.000,-) is bedoeld voor referaten op
het gebied van de geneeskunde van het
paard. De prijs werd dit jaar gewonnen
door drs. A. Asveld met zijn referaat
getiteld: \'Het gebruik van beta-sym-
pathicomimetica bij paarden met
COPD\'. Deze prijs werd uitgereikt
door drs. J.P.1. van Wensveen.

Fysiotherapie

Het congres werd voortgezet door fy-
siotherapeut J. Dun, Nederland, die in-
ging op \'Physiotherapy in back disor-
ders\'. Na een korte schets van de
ontwikkeling van de fysiotherapie,
werd door Dun uitgelegd hoe een
fysiotherapeut, die altijd handelt op
verwijzing van een dierenarts, te werk
gaat. Ook de fysiotherapeut neemt een
anamnese af en onderzoekt de patiënt,
maar doet dit als voorbereiding op de
therapie. Bij zijn therapie is het be-
langrijk dat de fysiotherapeut het ver-
trouwen van de patiënt wint, zodat hij
zijn handelingen ook kan uitvoeren.
Een zeer belangrijk onderdeel van het
werk van een fysiotherapeut, is de con-
trole van het zadel en vooral ook de zit-
positie van de ruiter.

Chirurgische ingreep

Tot slot sprak dr. Walmsley over
\'Surgical treatment of dorsal spinous
impingment and cervical vertebral in-
stability\'. In zijn voordracht gaf hij een
duidelijke beschrijving van de opera-
tieve ingreep. Er moet goed gelet wor-
den op de indicatie voor de operatie,
waarbij de ernst en duur van de klacht
van belang zijn. Voorafgaand aan een
chirurgische ingreep, is het van groot
belang dat de procedure goed met de ei-
genaar wordt doorgesproken; zijn me-
dewerking is absoluut noodzakelijk.

Postoperatief is het belangrijk dat er
snel met fysiotherapie begonnen wordt,
gecombineerd met onbelast bewegen.

Discussie

Tijdens de discussie werd duidelijk
dat er toch wel enige verschillen be-
staan tussen de patiënten die bij de
sprekers worden aangeboden. Allen
krijgen relatief veel patiënten met rug-
problemen, maar dat wordt groten-
deels verklaard door het feit dat zij er
ook meer aandacht aan besteden en
zodoende een \'naam\' hebben gekre-
gen.

Naar aanleiding van een vraag van col-
lega Ter Heijden, is van de sprekers al-
leen dr. Nowak van mening dat er bij
een keuring ook altijd foto\'s van de rug
gemaakt moeten worden. Hij neemt
dan wel mee of de berijder ook aan-
geeft dat er klachten zijn.
Wat betreft de therapie werd door
Weinberg aangegeven dat haar per-
soonlijke voorkeur eerst acupunctuur
is, omdat er zo een zekere ontspanning
bij het paard optreedt. Dun gaf aan dat
het gebruik van apparaten sterk af-
hangt van de persoonlijke voorkeur
van de therapeut.

Het geven van rust als advies bij rug-
problemen wordt als discutabel be-
schouwd. Algemeen wordt gesteld dat
training erg belangrijk is, dan liefst ge-
doseerd en twee maal daags, maar
overbelasting moet worden voorko-
men.

Als conclusie kon worden gesteld dat
rugproblemen moeilijk te diagnostice-
ren zijn. Kreupelheid moet worden uit-
gesloten en bij het onderzoek is het van
vitaal belang dat de onderzoeksgege-
vens die verkregen worden ook met el-
kaar worden gecombineerd. Het is dui-
delijk dat als er ergens een gepro-
tocolleerde aanpak van een probleem
nodig is, dit wel bij rugproblemen bij
het paard is.

Na afloop van het wetenschappelijk
gedeelte werd men in de gelegenheid
gesteld een drankje te nuttigen in de
expositieruimte, \'s Avonds kon men
genieten van de paardensport op Jum-
ping Amsterdam, waarbij natuurlijk de
aandacht uitging naar het gebruik van
de rug van zowel berijder als paard!!

Dr. F.H. Jonker

DECEMBER-UITGAVE DIERENPRAKTIJKEN

De december-uitgave van Dieren-
praktijken bevat neer veel verschil-
lende onderwerpen. Niet alleen hon-
den en katten passeren de revue,
maar ook de eekhoorn en exotische
vogels komen aan bod.

* De dierenarts in spe

Christine Piek, werkzaam bij de vak-
groep Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren en momenteel bezig met de
specialisatie Inteme Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, doet voor Dieren-
praktijken uit de doeken hoe je dieren-
arts wordt. Deze vraag wordt namelijk
regelmatig aan Dierenpraktijken ge-
steld. Daarbij benadmkt ze dat het
houden van dieren prima is, maar dat
een dierenarts - het woord zegt het al -
in eerste instantie dokter is.

* Wereldhond uit asiel staat Annie
bij in gelijknamige musical

Een leuk verhaal over hoe twee asiel-
honden beroemd zijn geworden in de
musical Annie. Peter Beekman, een
bekend hondentrainer, vertelt hoe hij
te werk is gegaan bij het uitzoeken van
de honden en hoe hij ze getraind heeft.

* Eekhoorns in\'noot\'

Het gaat niet goed met de eekhooms in
Nederland. Sinds september 1994 is

-ocr page 57-

de rode eekhoorn dan ook beschermd.
De Stichting Eekhoornopvang in De
Meem vangt jaarlijks zo\'n 200 zieke
en verzwakte eekhoorns op, met de
bedoeling om ze weer uit te kunnen
zetten in de natuur als ze beter zijn.

* Vogels

Deze aflevering van \'Het specialisme
van\' staat in het teken van een zeer en-
thousiast vogelspecialist: Hans Cor-
nelissen. Hij waarschuwt dat mensen
niet te lang moeten wachten voordat
ze met hun vogel naar de dierenarts
gaan, omdat vogels juist erg kwets-
baar zijn. Sowieso vindt hij dat men-
sen eigenlijk eerst een dierenarts moe-
ten raadplegen voordat ze een vogel
aanschaffen.

* Help, mijn vogelis ziek!

Op het voorgaande verhaal sluit deze
aflevering van de rubriek \'Bijzondere
dieren\' zeer goed aan. Hierin wordt
nader beschreven waaraan je kunt her-
kennen of je vogel ziek is of niet en
watje moet doen.

* Succesvolle open asieldagen

De open asieldagen op 3 en 4 oktober
1998 waren een groot succes. Veel
dieren hebben een nieuw baasje ge-
vonden, maar ook het andere doel van
Dierenbescherming Nederland - ima-
goverbetering van de asielen - is ge-
slaagd te noemen.

* Lola

De vrolijke Pyreneese Berghond Lola
komt bij dierenarts Adrianne van der
Bas met een verdikking aan de onder-
kaak. Helaas blijkt het een tumor te
zijn. Lola wordt in Utrecht door Theo
Ottenschot, specialist Chimrgie der
Gezelschapsdieren, geopereerd. Dank-
zij de goede zorgen van eigenares me-
vrouw Beerenfenger knapt de hond
weer op en is de operatie geslaagd te
noemen.

* De invloed van het huisdier op
het kind

Sinds 7,5 jaar is klinisch pedagoog
Nienke Endenburg bezig met een on-
derzoek naar de invloed van huisdie-
ren op kinderen. Helaas zijn er van dit
onderzoek nog geen resultaten bekend
omdat het onderzoek nog een jaar te
gaan heeft, maar wel wordt verteld
hoe Nienke te werk gaat.

* Geriatrie

De laatste aflevering alweer van \'De
oudere hond\' gaat over geriatrie.

Helmy Wulms gaat deze keer vooral
in op artrose, een veel voorkomend
probleem bij honden die ouder wor-
den. Zij geeft enkele tips over hoe het
beste met deze honden omgegaan kan
worden.

* Zelfs slangen hebben geen ge-
heimen voor Sylvie Maier

Veel mensen praten tegen hun huis-
dier, maar helaas zeggen de dieren
niets terug. Of toch wel? Sylvie Maier
organiseerde onlangs een workshop
over telepathisch communiceren met
dieren. Het op deze manier kunnen
\'praten\' met dieren is in Amerika heel
gewoon. Regelmatig worden deze
animal communicators ingezet bij bij-
voorbeeld gedragsproblemen.

* Puppy-perikelen

Deze aflevering van puppy-perikelen
gaat over waar en hoe je het beste een
pup kan aanschaffen. Niet bij een die-
renhandelaar, maar liever bij een fok-
ker die bij de rasvereniging is aange-
sloten. Ook worden tips gegeven waar
je op moet letten als je voor zo\'n nest
met vertroetelende puppies staat.

O

\\\'()or het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde hebben zich aangemeld de vol-
gende collegae:

Bolhuis, Mevr O.H.; 1998; 3512 EG Utrecht:
Lucas Bolwerk 2 bis.

Dongen, S.A.J.M. van;l998; 7721 JA Dalfsen;
Grasklokje 16.

Klaassen, Mevr. D.M.B.; 1998; 7081 EE
Gendringen; p/a Prins Hendriklaan 51.
Rierink. J.; 1984; 6861 BT Oosterbeek; Nico
Bovenweg 16.

Schipper. Mevr. A.; 1998; 7482 TV
Haaksbergen; Bartokstraat 28.
Schuurman, Mevr. A.G.; 5363 SV Velp;
Elftweg 1.

Timmermans, G.J.E.; 1998; 3512 EB Utrecht;
Keizerstraat 236.

Visser, K.J.; 1998; 3512 KM Utrecht;
Brigittenstraat 18.

.\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
hel Hoofdbestuur aangenomen:
Bosje, J.T.; 1996; 1091 HA Amsterdam; le
Oosterparkstraat 217.

Broek. Mevr M.C.; Gent-1998; 6085 NH Hom;

Personalia

Heythuyserweg 30.

Brommer. H.; 1998; 3981 HF Bunnik; Marsdijk
3A.

Bussen Mevr. I.A.; 1998; 3572 CD Utrecht;

Wittevrouwensingel 77.

Heden. Mevr. R. van der: 1998; 3945 GC

Gothen; Middelveld 50.

Jobsc. K.W.; 1998; AB42 5GR Mintlaw-

Peterhead (Verenigd Koninkrijk); 15 Aden

Circle.

Kats. Mevr. A.C.M. van; 1998; 7421 AX
Deventer; Esdoornlaan 4.
Pilgram, M.C.; 1998; HR3 5AJ Hay on Wey
(Verenigd Koninkrijk); 3 Oxford Road.
Roemburg. R.G.H.; 1998; 3981 ZL Bunnik;
Vletweide 6.

Seesing, E.H.A.L.; Gent-1998; 6085 NH Hom;
Heythuyserweg 30.

Segboer. Mevr. 1.; 1998; OL4 3LL Lees
Oldham (Verenigd Koninkrijk); 89 Stamford
Road.

Slager, D.M.T.; 1998; 3582 VW Utrecht; l.B.
Bakkerlaan 71.

Veenendaal. Mevr. E.; 1998; 6713 AR Ede;
Waterloweg 67.

Vullings, Mevr. M.J.H.; 1998; Ballyshannon.
Co. Donegal (leriand); The Mali.
Wee, G.M. ter; 1998; 1191 KA Ouderkerk a/d
Amstel; Ronde Hoop Oost 9.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Ankringa, N.; 1053 EP Amsterdam; Kinker-
straat 243G.

Bavelaar, Mevr. F.J.; 2465 AH Rijnsaterwoude;
Herenweg 1698.

Beek. C.H. van der; 3705 ZH Zeist; Warande
104.

Beek, M.A.J.J. van; 3512 GL Utrecht;
Oudkerkhof 46A.

Beijerink, N.J.; 3511 PE Utrecht; Oude Gracht
355 bis.

Bijster, Mevr. S.; 3511 TW Utrecht;
Jeremiestraat 20.

Bot. Mevr. S.M.A.; 2332 KC Leiden;
Cameoolstraat 72.

Breukelman, Mevr. S.P.; 2281 CA Rijswijk;
Vondellaan IA.

Bronneberg, F.M.; 3705 ZG Zeist; Warande 84.
Cramers, H.M.; 3571 AN Utrecht; F. Coerslaan
4.

Doom. Mevr. A.J.; 1112 KS Diemen;
Boschplaat 10.

Eberhard, Mevr. C.F.N.M.; 3532 GX Utrecht;
A. Thijmstraat 4 bis.

Eist, Mevr. E.M.11. van der; 2671 TE Naaldwijk;
Mozartlaan 19.

Engel, S.; 3583 BM Utrecht; Frans Halsstraat
45.

Fuchs, Mevr. W.H.H.M.; 3522 GA Utrecht;
Hoendiepstraat4l.

Gastel, Mevr. C.J.J.M. van; 3521 CN Utrecht;
Bolkbeekstraat 43 bis.

Gisbergen, Mevr. R.G.W.; 5095 BP Hooge
Mierde; Lemenweg 2.

Gouwerok, A.; 3532 EB Utrecht; Queridostraat
17.

-ocr page 58-

Groeneveld-Knepper, Mevr. S.J.J.; 2713 TP
Zoetermeer; Dunantstraat 1267.
Groenveld. Mevr. A.; 3571 AD Utrecht; van
Lieflandlaan 50.

Mensen van Uningen, Drs. G. van; 2821 NJ
Stolwijk; Beyerscheweg 86.
Hoek, C.; 3241 XB Middelhamis; Kon.
Julianaweg 35.

Holl, Mevr. M.S.; 3523 BG Utrecht;
Toermalijnlaan 79.

Hoogendam, P.A.; 3572 GN Utrecht; Grif^straat
31.

Houwing, I.M.; 3513 BH Utrecht; Bemuurde
Weerd WZ 7.

Huetink, Mevr. R.E.C.; 3572 PM Utrecht; W.
Barentszstraat 62 bis.

Huissoon, Mevr. M.D.C.; 3524 BN Utrecht;
Fivelingo211.

Kempen. Mevr. F. van; 3552 XJ Utrecht;
Hoogstraat 17.

Kok, Mevr. M.; 3584 ZG Utrecht; E. Vredelaan
205.

Laarhoven, P.C.J. van; 5171 VL Kaatsheuvel;
Erasstraat 91.

Leeflang, Mevr. M.M.G.; 1131 EH Volendam;
O. Ludenstraat 16.

Leij, J.T. van der; 2012 LN Haarlem;
Oranjeplein 9.

Loon, LP. A.M. van; 3981 HA Bunnik;
Achterdijk 3.

Melker, Mevr. E.T. de; 3732 GR De Bilt;
Kloosterlaan 3.

Moelands, M.; 3705 ZL Zeist; Warande 146.
Nes, Mevr. EM. van; 3583 JD Utrecht;
Stadhouderslaan 59.

Petrovic, Mevr. I.; 3526 EB Utrecht;
Columbuslaan 49.

Piets, Mevr K.; 3581 TB Utrecht;
Oudwijkerlaan 45.

Plemp, M.; 1121 JL Landsmeer; \'t Plankenpad
24.

Poldervaart, Mevr. D.A.; 3137 TC Vlaardingen;
Aletta Jacobskade 92.

Pronk, A.R.; 3581 LA Utrecht;
Oudwijkerdwarsstraat 57.
Senders, Mevr. J.M.; 5038 PJ Tilburg;
Lindenstraat 12.

Spitsbaard, Mevr. J.M.; 2805 XB Gouda;
Gloriantplantsoen 24.

Staal, T.A.J.; 3583 EB Utrecht; Prins
Hendriklaan 17.

Stadt, Mevr. M.C. van de; 3583 VE Utrecht;
Fred. Hendrikstraat 21 bis.
Timmerman, Mevr. A.D.; 3582 XP Utrecht; LB.
Bakkerlaan 1171.

Toor, Mevr. C.H.M. van; 4231 ZD Meerkerk;
Bazeldijk 28.

Veenstra, Mevr. R.; 3582 ZD Utrecht; I.B.
Bakkerlaan 169.

Velsen, Mevr. N.F.; 3701 JJ Zeist; Bergweg
19A.

Veneberg. Mevr. R.E.; 3436 RX Nieuwegein;
Andreasgaarde 26.

Verweij, Mevr. A.; 1444 EZ Pumierend; G.
Leegwaterhof 76.

Vink, S.W.K.; 6715 LA Ede; Nienhof 7.
Visser-\'t Hooft, Mevr. K.W.; 3581 SZ Utrecht;
Vlietstraat 13.

Vlerk, T. van der; 3522 BN Utrecht; Rijnlaan 42
bis.

Vries, Mevr. D.; 1521 BM Wormerveer;
Billitonkade 26.

Water, A.P. van de; 3768 MJ Soestduinen; De
Beaufortlaan 6.

Wielinga, Mevr A.; 3584 DM Utrecht;
Cambridgelaan 603, K31.
Zijden, Mevr. C.J.; 3583 RS Utrecht;
Vossegatselaan 4BS A.

OVERLEDEN

Op 15 november 1998 Dr. H. Huitema te
Oosterbeek.

Op 9 december 1998 Mevr Drs. J.W.H. Huijser
van Reenen-Götte te Midwoud.

PROMOTIES

Op 14 januari 1999 Drs. A. van Nes te
Veenendaal.

Op 28 januari 1999 *Drs. E.E. van de Leemput
te Utrecht.

JUBILEA

Dr. Th.A.J.M. Roij te Tervuren (België), afwe-
zig, 25 jaar, 04 januari 1999
P.J.M. Stroomer te \'s-Heerenberg, aanwezig, 25
jaar, 09 januari 1999

J.J. Elberink te Albergen , afwezig, 25 jaar, 09
januari 1999

H.B.M. Overhaus te Ouderkerk A/D Amstel, af-
wezig, 45 jaar, 11 januari 1999
A
.L. Blok te Haaften, afwezig, 25 jaar, 14 janu-
ari 1999

D.T. Hoogenboezem te Naarden, afwezig, 30
jaar, 15 januari 1999

Y. Israëli te Utrecht, afwezig, 30 jaar 17 januari
1999

E.L. Lansink te Borculo, afwezig, 60 jaar 17 ja-
nuari 1999

J.S. Witteveen te Delft, afwezig, 40 jaar, 19 ja-
nuari 1999

S. Tol te Zelhem, afwezig, 30 jaar, 22 januari
1999

H.L.R.M. Crouwers te Delft, aanwezig, 25 jaar,
24januari 1999

D.J. Ubbels te Winterswijk, afwezig, 30 jaar, 24
januari 1999

J.G.J. Giesen te Holten, afwezig, 35 jaar 24 ja-
nuari 1999

H.U. Dijk te Tilburg, afwezig, 25 jaar 25 januari
1999

H.J. Nijenhuis te Leek. aanwezig, 25 jaar 25 ja-
nuari 1999

E.S. Poldervaart te Boxmeer, afwezig, 25 jaar,
25januari 1999

M. Mulder te Eursinge, afwezig, 30 jaar, 30 ja-
nuari 1999

G. Huisman te Hoogezand, afwezig, 25 jaar 31
januari 1999

J.P.J. Peelen te Malden, afwezig, 30 jaar 31 ja-
nuari 1999

J. Smeenk te Almelo, afwezig, 30 jaar 31 januari
1999

Dr. Th.A.M. Elsinghorst te Bilthoven, aanwe-
zig, 35 jaar, 31 januari 1999

Voor het dierenartsen-examen van 4 decem-
ber
1998 zijn geslaagd;
Belt, A.P. van den
Boonstoppel, Mevr. E.F.
Boumans, M.
Dekker, J.H.
Haalboom, Mevr. E.J.M.
Heij, Mevr. I.A.S.
Heijden, B.S. van der
Hoedemaker, L.
Kaiser, O.V.A.
Meyer, V.H.A.
Reijs, Mevr. A.J.
Rook, Mevr. G.A.
Steenmans, R.J.M.
Thuring, Mevr. C.M.A.
Timmermans, G
.J.E.
Walstra, D.K.

MUTATIES

Aken. N. van; 1997; 3828 GG Hoogland;

Zandkamp 101; tel. 033-4802491 privé, 030-
6025999 bur.; E-mail
VAN-AKEN-KI.AAS-
^LILL
\\\'.COM; vet adv. bij Elanco Animal
Health.

*Belt. A.P. van den, 1998; 9893 PH
Garnwerd; Krassumerweg 15; d.

*Boonstoppcl, Mevr. E.F.; 1998; 3523
KC Utrecht; Roelof Droststraat 22; tel. 030-
2515839; d.

Bosje, J.T.; 1996; 1091 HA Amsterdam; le
Oosterparkstraat 217; tel. 020-6633045 privé,
030-2539411 bur.; specialist in opleiding U.U.
(F.D., vkgr. Geneeskunde van Gezelschapsd.)
(toev. als lid).

♦Boumans, M.; 1998; 3583 HG Utrecht;
Mauritsstraat 19; tel. 030-2541339; d.

Broek, Mevr. M.C.; Gent-1998; 6085 NH
Hom; Heythuyserweg 30; tel. 0475-583032
privé, 357900 prakt.; p., medew. bij
F.M.C.
Dirven
(toev. als lid).

Broers. P.P.J.M.; 1980; 5845 ET Sint-
Antonis; Boxmeerseweg 27; tel. 0485-385898
privé,
00-49-2151-993388 bur.; fax 0485-
385536 privé, 00-49-2151 -993391 bur.; General
Manager Intervet GmbH, Duitsland.

Brommer, H.; 1998; 3981 HE Bunnik;
Marsdijk 3A; tel. 030-6372385 privé, 2531350
bur.; specialist in opleiding U.U. (F.D., vkgr
Alg. Heelk. der Grote Huisd.)
(toev. als lid).

Busser, Mevr. LA.; 1998; 3572 CD
Utrecht; Wittevrouwensingel 77; tel. 030-
2722364; d.
(toev. als lid).

Cassenaar, R.; 1989; 3192 JN Hoogvliet;
Schakelweg 120; tel. 010-4164915 privé,
4169005 prakt.;
p., geass. met J.F.J. van den
Broek, A.V\\. Kramer, Mevr. I..M.M.
Oorsprong en Mevr. C.H. Smit.

Deinum, J.; 1997; 8915 JVV Leeuwarden;
U. van Houtenwei 29; tel. 058-2121770 privé,
2123891 prakt.; fax 058-2128.167;
E-mail
JDElNUM(ajOPEN.NET;
p., medew. hij
M.C.M.
Imholz en H.P. Wierenga. »Dekker,
J.H.; 1998; 3523 KC Utrecht; Roelof
Droststraat 22; tel, 030-2803221; wnd.d.

Elzen, G.B.M.; 1985; 6916 LJ Tolkamer;
Droogveld 15; tel. 0316-542127 privé, .V3I076
prakL; fax 0316-340759; p.. gezelschapsd.

Ewijk, R.F.J. van; 1975; 1525 PV West-
Knollendam; Bakkersstraat 35A; tel.
075-
6223.583 privé,
070-3578886 bur.; E-mail
ROBrflTllMEREWMK.DEMOM.NL; 2e
specialist R.V.V., Afd. Levende Dieren en
Producten, Centrale Directie.

»Haalboom, Mevr. E.J.M.; 1998; 3907
CZ Veenendaal; Dragonderweg 6; tel. 0318-
515406; w nd.d.

Ham, Mevr. L.J. van den; 1986; 4835 JL
Breda; Baronielaan 265; tel. 076-5640268 privé,
5722999 prakt.; fax 076-5729631; E-tnail LJ-
VANDENHAMCflHOTMAIL.COM; p., me-
dew. bij O.J.J. de CTerck, J.P.J. van Ierland,
H.M.M. Luijerink, A. Maas, J.J.G.M. Oomen
en M.E.W ..M. Pellenaars.

Heden, Mevr. R. van der; 1998; 3945 GC
Cothen; Middelveld 50; tel. 0343-563942;
wnd.d.
(toev. als lid),

*Heij, Mevr. LA.S.; 1998; 3732 EM De
Bilt; Burg. de Withstraat 62; tel. 030-
2200072; d.

»Heijden. B.S. van der; 1998; 3521 CR
Utrecht; Bolkbeekstraat 2; tel. 030-2991907; d.

Heivoort, M.J.T.M. van, 1996; 3531 KD
Utrecht; Celebesstraat 42 bis A; tel. 030-
2942275 privé,
020-6532969 bur.; fax 030-
2992987 privé,
020-6015452 bur.; R.V.V.,
B.LP. .Schiphol Airport

Hertog, E. den; 1995; 3931 VVS W ouden-
berg; Eendekroos
2; tel. 033-2861600 privé.

-ocr page 59-

030-2534082 hur.; fax 030-2518126; K-mail
ERIK.W AR(S WORLDOM.INE.M,;
spe-
cialist in opleiding U.U. (F.D., vkgr. Geneesk.
van Gezelschapsd.).

•Hoedcmakcr, 1..; 1998; 3581 RE
lUrecht; Kerkstraat 58; d.

•Hoekemeijer, Mevr. P.E.; 1998; 2907 PL
Capelle a/d iJsscl; Floris Burgwal 204; tel.
010-2270563 privé,
4502916 prakt.; p., medew.
bij J.F. Alberdingk Thijm.

Huizing. J.B.; 1995; 5402 PB Uden; Ba-
zuinlaan 15; tel. 0413-262871 privé. 0412-
611786 prakt.; fax
0412-613502; p., geass. met
J. Nijcn Twilhaar en G.H.C. de \\ ries,
plv.i.
R.V.V.

•Jansen, F.G.M.; 1981; 1752 JN St.
Maartensberg; Groene Sloot 251; tel. 0224-
563784;

Jobse k.d,, K.W.; 1998; AB42 5GR
Mintlaw-Peterhead (Verenigd Koninkrijk); 15
Aden Circle; tel. 00-44-1771-623215 privé,
637219 prakt.; E-mail BUCHVET(óJAOL.
COM; p., medew. bij Buchan House Vet. Clinics
(toev. als lid),

♦Kaiser, O.V.A.; 1998; 3562 RE Utrecht;
L.ichlenberchdrecf 82; tel, 030-2616368; d.

Kats, Mevr. A.C.M. van; 1998; 7421 AX
Deventer; Esdoomlaan 4; tel. 0570-654317
privé, 653000 prakt.; p., medew. bij A. Baas,
K.A.M. Herder, H.S. Kooi, H. Lieuwen, H. Pott
enP.J. van de Werf
(toev, als lid),

•Konings, J.C.M.; 1975; 4885 AT Acht-
maal; Achtmaalseweg 172A; tel. 076-5985663
privé,
5985663 prak»,; p.

Koopmans. Mevr. A.L; 1996; 1191 EV
Ouderkerk a/d .\\mstcl; Reinier Noomsstraat8;
tel. 020-4968130 privé.
4964646 prakt.; E-mail
KOOPMANS(S KOOPKRA.M.CISTRON.
NL; p., medew, bij C.J,J. Jonker en J.W. de
Gooijer.

»Leemput, Mevr. Dr, E.E. van de; 1994;
II-1999; 3524 ZM Utrecht; Furkabaan 716; 030-
2892275 privé, 2531040 bur.; wet. medew. U.U.
(F.D., vkgr. Bedrijfsdierg. en Voortpl.).

Lom, H.B. van; 1972; 7261 RJ Ruurlo;
Hoge Schciddijk 7; tel. 0573-491277; r.d.

•Meyer, V.H.A,; 1998; 3515 AP I trecht;
A, Mattheuslaan 67; d.

Mocking, Mevr. A.G.M.; 1998; 3511 HB
Utrecht; Westerkade 13 bis A; tel. 030-2341542;
wnd.d.

Nawijn, R.W.; 1992; 3402 SJ IJsselstein;
Overwaard 13; tel,
030-6876903 privé, 020-
4106000 bur,;
fax 020-6101289; E-mail
R.\\V,NA
\\VIJN-HDl(flHETNET,NL; d. bij

Stichting Dierentehuis "Groot Amsterdam".

Nederlof, R.A.; 1990; 7721 HH Dalfsen;
Heidcanjer 47; tel. 0529-431243 privé,
435363
prakt,; fax 0529-431399; p., medew. bij G.E.M.
Bistervels, A.P. Kleinjan en W.D.J. Laanbroek.

Nederlof-Wijlhuizen Mevr. W.H.M.; 1989;
7721 HH Dalfsen; Heidcanjer 47; tel. 0529-
431243

privé, 0572-353334 prakt.; fax 0572-
355140;
p„ medew, bij L.H, Kastanje, H.P.
Quist, S. Reindersma, M. \\ trhoef en H,
Zuurhout.

Nes, Dr, A. van; 1990; U-1999; 3905 EN
Veenendaal; Julianastraat 40; tel. 0318-527816
privé, 030-2531040 bur.; wet. medew. U.U.
(F.D., vkgr. Bedrijfsdierg. en Voortpl.).

Pilgram, M.C.; 1998; HR3 5AJ Hay on
Wey (Verenigd Koninkrijk); 3 Oxford Road; tel.
00-44-1497-821353; fax 00-44-1497-821363;
p., medew. bij J.A.O. Davies
(toev. als lid).

*Reijs. Mevr. A.J.; 1998; 3527 EE
lîtrecht, Nansenlaan 19; d.

Riel, J. van; 1998; 7895 TV Roswinkel;

t uni

Roswinkelerkanaal NZ 25; tel. 0591-357480
privé,
513151 prakt.; fax 0591-512889 prakt,;
medew, bij J. Bakker, R.K, de Boer, H.J.
Haverkate, A.R. van Ittersum, A, Klaren-
beek, F,\\V, Oostra, H.B,.\\. Scholten en J. van
der Zee,

Roemburg, R.G.H.; 1998; 3981 ZL
Bunnik; Vletweide 6; tel. 030-6571609; wnd.d.
(toev.
als lid),

*Rook, Mevr. G.A,; 1998; 8263 Al.
Kampen; Nijverheidsstraat 3; tel. 0383.V
12063; wnd.d.

Schipper. Mevr. Drs. Ing. L.; 1997; 3582
TT Utrecht; Lodewijk Napoleonplantsoen 60-2;
tel. 030-2542050;
wet. medew. bij U.U. (F.D.,
Afd. \\ct. Farmacologie, Farmacotherapie,
Toxicologie).

Seesing. E.H.A.L.; Gent-1998; 6085 NH
Hom; Heythuyserweg 30; tel. 0475-583032
privé, 357900 prakt.; p., medew. bij F.M.C.
Dirven
(toev, als lid).

Segboer, Mevr. I.; 1998; OL4 3LL Lees
Oldham (Verenigd Koninkrijk); 89 Stamford
Road; tel. 00-44-161-6280998 privé, 6204900
prakt.; p., medew. bij Mr. & Mrs. Thomas (toev,
als lid).

Slager, D.M.T.; 1998; 3582 VW Utrecht;
I.B. Bakkerlaan 71; tel. 030-2544637 privé, 074-
2422687 prakt.; p., medew. bij E.J.M.M.
Dankers
(toev. als lid).

Sprang, Mevr. E.W.M.van; 1993; 7511
MG Enschede; Brinkhuisburg 6; tel. 053-
4301828 privé, 4305805 prakt.;
E-mail
SPRANG.\\VOLTERS(« VVORLDOM.INE,
NL;
p., gezelschapsd.

*Stecnmans. R,J,M.; 1998; 3524 \\ R
Utrecht; St. C;otthard 7; tel. 030-2886393;
wnd.d.

Swanenburg. Mevr. M.; 1996; 3828 JP
Hoogland; Kraailandhof
79; tel. 033-
4330067;
wet. medew. l.D.-D.L.O.

•Thuring, Mevr. C.M.A.; 1998; 3583 F.H
Utrecht; Prins Hendrikiaan 17; tel. 030-
2541693; d.

•Timmermans, G.J.E.; 1998; 3512 EB
Utrecht; Keizerstraat 236; tel. 06-21267766;
wnd.d.

Uilenberg, ProfDr. G.; 1955; U-1972;
20130 Cargese, Corsica (Frankrijk); Route du
Port; tel. 00-33-495264083;
E-mail UILF.N-
BERfaClRAD.FR
;r.d.

Veenendaal. Mevr. E.; 1998; 6713 AR
Ede; Waterloweg 67; tel.0318-617815 privé.
613420 prakt.; p., medew. bij F A. Kuiper (toev,
als lid),

Vemooij, G.M.C.; 1987; 8172 AR Vaassen;
Berkenoord 95; tel. 0578-570521 privé,
574427
prakt,; fax 0578-571243; p„ medew. bij R.B,M,
Bomers, T. Grasdijk en R,G.A. Schuurmans,

»Visser, Mevr. V.X.N.; 1998; (;L54 2FX
Lower Slaughter. Cheltenham, Gloucester-
shire (\\ erenigd Koninkrijk); Wyck Rd.; tel.
00-44-1451-820137 prakt.; fax 00-44-1451-
822294; p.. medew. bij Bourton \\ ale Flquine
Clinic.

Vullings, Mevr M.J.H.; 1998;
Ballyshannon, Co. Donegal (Ierland); The Mall;
00-353-72-52768; p., medew. bij Old Church
Vet. Group (toev,
als lid),

•Walstra. D.K.; 1998; 3582 SH Utrecht;
Pelikaanstraat 45 bis; tel. 0.30-2542568; wnd,d.

Wee, G.M. ter; 1998; 1191 KA Ouderkerk
a/d Amstel; Ronde Hoop Oost 9; tel. 06-
54286882 privé. 020-4964646 prakt.; p., me-
dew. bij J.W. de Gooijer en C.J.J. Jonker
(toev.
als lid).

Wiechers. J H.; 1973; 7963 PJ Ruinen;
i.ccuwte .33; tel. 0528-242222 privé, 0593-
522456
prakt.; fax 0593-526199; p., geass. met
J.C. van Duyn, G. de Weerd en G. Weggemans.

Wilde, A.H. de; 1997; 8081 JN Elburg;
Aperloheve 83; tel. 0525-682850 privé,
685182 prakt.; p., medew, bij P, l.ansaat en
G.M.A, van Helden.

Winius, Mevr. E.E.D.; 1994; 3572 GR
Utrecht; Griftstraat
63; tel. 030-2715070/06-
54737775
privé, 020-6796035 prakt,; p.. geass.
met E. Holland, J.Th. Goverts en E.C. Osinga.

De Redactie van het Diergeneeskundig Jaarboek wil
dierenartsen de mogelijkheid bieden in het Dier-
geneeskundig Jaarboek naast hun privé-adres het prak-
tijkadres
(bij een meermanspraktijk alleen de hoofd-
vestiging!)
te laten vermelden. Ook wanneer uw
praktijk gevestigd is op uw privé-adres, kunt u dit als zo-
danig laten opnemen.

Wanneer u uw praktijkadres opgenomen wilt hebben in
het Diergeneeskundig Jaarboek wordt u verzocht uw ge-
gevens
schriftelijk door te geven aan het secretariaat
van de KNMvD (fax nr.: 030-2511787).

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek.

-ocr page 60-

Doorlopende agenda

CONGRESSEN EN SYMPOSIA

1999

Januari

15 Symposium \'Homeotic Genes in Develop-
ment and Evolution\'. Pijperzaal. Golden
Tulip, Hotel Figi te Zeist. There is no regis-
tration fee. Additional Information: Prof
dr. Jo A.M. van den Biggelaar, Dept. of
Experimental Zoology. Tel.: 31-30-
2533478, fax: 31-30-2532837.

28—31 Veterinary symposium \'New Ideas in
veterinary medicine\', San Antonio, Texas,
USA. For more information call TVMA at
001 -512-452-4224 or visit www.tvma.org.

Februari

4 Praktijkgerichte klinische avond over
huid- en hartaandoeningen. Postiljon, Hee-
renveen. Aanvang: 19.30 uur Informatie/
opgave tel.: 0342-427127.

23—27 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, first session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri
at SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo
Trecchi - Cremona. Tel.: 39-0372-
460440. fax: 39-0372-457091. e-mail:
fstangafa\'scivac.it.

Maart

2 Praktijkgerichte klinische avond over
huid- en hartaandoeningen. Hotel Gilze-
Rijen. Aanvang: 19.30 uur. Informatie/op-
gave tel.:0342-427127.

4—6 First European Congress on Agricultural
and Food Ethics. Wageningen.

I0- -12 Tagung der DVG-FCi: \'Parasitologie
und parasitäre Erkrankungen\', Tier-
ärztliche Hochschule Hannover, tel.: 0049-
511-953 7970, fax: 0049-511-953 7975, e-
mail: gstaat.s(«\'who.tiho-hannover.de.

20—24 AAHA-Congres te Denver, USA.
Congresprogramma verkrijgbaar bij
Aesculaap bv, tel.: 0411-675915 (dhr
Frans Sluyters).

24—26 Jaarlijks congres van de \'Society for
Veterinary Epidemiology and Preventive
Medicine\' (SVEPM) in Bristol, Engeland.
Meer informatie: Dr. Ed G.M. van Klink,
Committee Member, Vlietenburg 26, 2804
WS Gouda, e-mail: E.G.M.van.Klink
(glKCLB.AGRO.NL.

29—31 Tagung der DVG-FG/Arbeitsgebiet:
\'Hygiene\'. 7. Hohenheimer Seminar. lEA
Bioenergy Workshop. Stuttgart-Hohen-
heim. Informatie: Prof dr Reinhard
Böhm, tel.: 49-711-4592427, fax: 49-
711-4592431.

April

8—11 Annual BSAVA-congress. International
Convention Centre, Birmingham, England.
Administration Office: Kingsley House,
Church Lane, Shurdington. Cheltenham,
Glos. GL5I 5TQ United Kingdom. Tel.:
(01242) 862994, fax: (01242) 863009, e-
mail: congress(a,bsava .demon.co.uk.

23—25 32ste Voorjaarsdagen Congres in het
RAI Congres Centrum, Amsterdam.
Jaarlijks internationaal congres over Ge-
neeskunde van Gezelschapsdieren. Con-
tact: Voorjaarsdagen Secretariaat, Marjo-
lijn Fijten, Postbus 14031, 3508 SB,
Utrecht, tel.: 31 30 2510111, fax: 31 30
2511787, e-mail: vjd(u;pobox.accu.uu.nl,
intemet: http:/7www.rai.nl/ads/veterina/en.

i h 11 i H I Ii é

Mei

26—29 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, second session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri at
SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo Trecchi -
Cremona. Tel.: 39-0372-460440, fax: 39-
0372-457091, e-mail: fstanga(a;;scivac.it.

Juli

2- 4 Eight Annual Scientific Meeting of the
European College of Veterinary Surgeons.
Bruges, Belgium. Preseminars with practi-
cal work, July 1, 1999. ECVS, Monika
Gutscher, Winterthurerstr. 260, CH-8057
Zürich, Switzerland. Tel.: 041-1-6358408,
fax: 041-1-3130384, e-mail: mgaovet@
vetchirunizh.ch.

•September

23—29 BVA Congress, the Assembly Rooms,
Bath. Information: British Veterinary As-
sociation Congress Office. 7 Mansfield
Street, London WIM OAT. Tel.: 44 171
636 6541, fax: 44 171 436 2970, e-mail:
congress(aibva.co.uk.

23—29 26\'h World Veterinary Congress. 24<\'i
World Small Animal Veterinary Congress,
5\'" FECAVA Congress. Lyon. France.
Information contact address: Mondial Vet
1999, CNVSPA, 40 me de Berri. F75008
Paris, tel: 33-(0)l-53839160, fax: 33-(0)l-
53839169, e-mail: mondialvet(u)aol.com,
intemet: http://www.mondialvet99.org.

27—30 Congres Europese Federatie van In-
formatie-Technologie in de Agrarische
Sector (EFITA), Universiteit van Bonn,
Duitsland. Intemet: www.ellta.dk, e-mail:
efita99(a;uni-bonn.de, tel: 0049-228-
733500, fax: 0049-228-733431.

30—3 okt. WEVA-congress, Paris.

VERGADERINGEN &
BIJEENKOMSTEN

Januari

7 Vergadering Groep Homoeopatisch-wer-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

16 Werkgroep Gezelschapsdieren. Regio Zuid
KNMvD, aanvang: 10.00 uur. Sprekers: dr.
R.J. Slappendel, dr L.M. Overduin en dr.
G.R. Rutteman. Info: 046 - 4744786.

21 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD,
20.15 uur te Boxtel. Onderwerp: Varken 11.

26 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD
14.00 uur te Boxtel. Onderwerp: Pluimvee
11.

26 Werkvergadering Regio Zuid, KNMvD
20.15 uur te Boxtel. Onderwerp: Rund
III.

28 Jaarvergadering Groep Geneeskunde van
het Rund. 13.30 uur, Collegezaal Vak-
groep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk.

Februari

7 Jaarvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten
(SNVA). Aansluitend workshop door
Kasper en Zohmann.

18 Ledenvergadering Afdeling Utrecht. Het
Oude Tolhuys te Utrecht om 20.15 uur,

mm

\'Kosten en haten van de KRD-certifice-
ring\'.

Maart

2 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD,
20.15 uur te Boxtel. Onderwerp: Rund IV.

4 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen.

9 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD.
14.00 uur te Boxtel. Onderwerp: Pluimvee
111.

18 Vergadering Groep Homoeopatisch-wer-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

25 Toets Veterinaire Homeopathie, Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

CURSUSSEN

Januari

11 PAO-D cursus: 99.901. Persoonlijk leider-
schap en de kracht van communicatie
(twee dagen, tevens 12januari 1998).

14 AUV-PAO-D cursus 99.905. Werving en
selectie in de succesvolle praktijk.

14 PUOD Merelbeke cursus 33 (neurologie):
Neurologische aandoeningen van de herse-
nen. Drie avonden, tevens 4 en 25 febmari
1999.

15 PUOD Merelbeke cursus 14 (paard):
Koliek bij het paard.

18 Interact-PAO-D cursus 99.201. Bege-
leiding melkveebedrijven, 3 dagen tevens
21 en 22 januari 1999.

19 20 PAO-D cursus 99.202. Voeding melk-
vee.

20 PAO-D cursus 99.100. Diagnostiek van
urinewegproblemen bij de hond en de kat.

21 PAO-D cursus: 99.203. Gezondheids-
planner melkvee mastitis, Deventer

27 PAO-D cursus: 99.101. De oudere kat; dia-
gnostiek en behandeling van diverse aan-
doeningen.

28 PAO-D cursus: 99.103. Behandeling ko-
nijnen en cavia\'s.

29 PAO-D cursus: 99.204. Gezondheids-
planner melkvee mastitis. Drachten.

29 PUOD Merelbeke cursus 6 (mnd):
Verband tussen productie en gezondheid
bij hoogproductief melkvee. Worden
hoogproductieve koeien meer ziek?

Februari

4 PUOD Merelbeke cursus 33 (neurologie):
Neurologische aandoeningen van het mg-
genmerg. Drie avonden, tevens 14 januari en
25 febmari 1999.

4 PAO-D cursus: 99.104. Behandeling konij-
nen en cavia\'s.

5 PUOD Merelbeke cursus 15 (paard):
Röntgenologische ontwikkeling van OCD-
afwijkingen in sprong- en kniegewricht bij
veulens. Fragmenten in het kogelgewricht.

10-2 t/m 26 mei Post-HBO-cursus \'Micro-
biologie van levensmiddelen\'. Intema-
tionale Agrarische Hogeschool Larenstein in
Velp. De cursus bestaat uit 5 modules.
Inlichtingen: Prof dr. W. van IDokkum, tel.:
030-6992860. fax: 030-6992861, e-mail:
w.dokkumfttwxs.nl of mw. prof C.B.
Straijk. tel/fax: 010-5914881.

11 PAO-D cursus: 99.106. De oudere hond.

12 PUOD Merelbeke cursus 29 (medische
beeldvorming): Praktische oefeningen in
de radiologie: positionering voor heupdys-
plasie- en elleboogdysplasie-opnamen.

-ocr page 61-

0

Voeding en metabolisme vormen de thema\'s van de artikelen in dit nummer van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde. Een hiermee verwant onderwerp betreft het antibioticumgebruik bij dieren. Er staan ons op
dit gebied veranderingen te wachten zoals Sophie Deleu in het nummer van 15 december bondig heeft uiteen-
gezet. Zij beschrijft het advies van de Gezondheidsraad met betrekking tot het gebruik van antibiotica als
groeibevorderaars die aan voeders voor industriematig gehouden dieren worden toegevoegd. De
Gezondheidsraad adviseert het gebruik van antibiotica in deze toepassing te beëindigen. De KNMvD onder-
schrijft dit advies.

Inzichten en standpunten veranderen afhankelijk van wetenschappelijke en politieke ontwikkelingen. Terwijl
onconventionele standpunten soms ongepast lijken, wekt het verbazing hoe snel besluitvorming over bepaalde
revolutionaire zaken plaatsvindt en hoe eindeloos lang die over andere zaken duurt met als voorbeeld de mo-
dernisering van de vleeskeuring. Zo was het tot slechts enkele jaren geleden een gegeven dat de veterinaire
handel en wandel inclusief de wetenschap vooral tot doel had de agrarische productie te verhogen. Met minder
florissante nevenaspecten (welzijn, milieubelasting) werd niet al te veel rekening gehouden. Maatschappelijke
acceptatie wordt steeds belangrijker, zo niet doorslaggevend. Veranderingen op het gebied van dierhouderij
zijn nu aan de orde van de dag en het veterinair antibioticumgebruik is daar een voorbeeld van.
Met betrekking tot het therapeutisch gebruik van antibiotica heeft de KNMvD al eerder goede initiatieven ge-
nomen door de nota Veterinair Antibioticumbeleid uit 1992 en de daaruit gevolgde formularia voor het thera-
peutisch gebruik van antibiotica die sinds 1995 worden uitgegeven. In de nota staan echter meer suggesties
die kunnen worden uitgewerkt. Zo is de relatie met de volksgezondheid slechts zijdelings aangehaald. Door de
genoemde ontwikkelingen verdient het aanbeveling nog meer rekening te houden met resistentievorming van
al dan niet pathogene bacteriën hij de mens. Rond het inperken van het gebruik van antibiotica bij dieren wor-
den argumenten pro en contra gehanteerd. Tegenstanders wijzen op de schaarse wetenschappelijke bewijzen
van overdracht van resistentie van bacteriën bij dieren naar bacteriën bij de mens. Waar er echter voldoende
groepen en soorten antibiotica zijn waaruit een keus gemaakt kan worden, zou het alleen al op theoretische
gronden aanbeveling verdienen om antibiotica die hij de mens gebruikt worden, niet hij dieren te gebruiken.
Het bovengenoemde advies van de Gezondheidsraad is een vervolg op het totaalverbod van antibiotica als groei-
bevorderaar, dat Zweden al vele jaren geleden heeft uitgevaardigd. Nadat dit onderwerp op de landbouwagenda
van de Europese Unie terechtkwam, heeft vooral ook Denemarken zich de laatste jaren beijverd om het Zweedse
voorbeeld binnen de gehele EU navolging te doen vinden. Een succes werd behaald met het verbod van avopar-
cine binnen de EU. Bovendien heeft Denemarken zelf virginiamycine verboden. De Europese Landbouwraad
heeft onlangs besloten dat vanaf 1 mei 1999 een viertal antibiotica niet meer als groeibevorderaar door het voer
mogen worden toegediend. Nederland gaat zelfs verder en streeft net als Zweden een totaalverbod na.

Beleid op dit terrein zou samen met \'volksgezondheid\' ontwikkeld moeten worden. Daarbij zou het de dierge-
neeskunde niet misstaan als zij op onderdelen in de stellingname het voortouw nam. Het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde was en blijft hiervoor een prima medium om ideeën te lanceren en om verslag te doen van
wat zich in de maatschappij en de Maatschappij afspeelt. Uw bijdrage is van harte welkom.

Als nieuw lid van de hoofdredactie wil ik bevorderen dat meer informatie vanuit de overheid in het Tijdschrift
wordt geplaatst. Zo wordt getracht de rubriek \'Mededelingen RVV\' meer inhoud te geven. Het is helaas onver-
mijdelijk dat de informatie achterloopt op de actualiteit, maar het weergeven van dergelijke informatie in het
verenigingstijdschrift van de KNMvD is belangrijk. Een goed initiatief is de column van de directeur van de
RVV die zijn snel veranderende organisatie belicht. Ook andere organisaties en overheden die werkzaam zijn
op het terrein van de diergeneeskunde bevinden zich momenteel in een veranderingsproces. Berichtgeving
vanuit die onderdelen is eveneens van harte welkom.

Namens de Hoofdredactie,
Ed ter Laak

Van de Hoofdredactie

-ocr page 62-

« m fi-^if-pn*^^! ■ it

A. Th. van \'t Klooster^

De wetenschappelijke artikelen in deze uitgave van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde maken deel uit van een serie
naar aanleiding van het symposium \' Diergeneeskunde voert verder\' dat op 1 november 1997 gehouden is ter gelegenheid
van de lustra van de Afdelingen Utrecht, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.

DIERVOEDING IN DE DIERGENEESKUNDE^

Tijdschr Diergeneeskd IV9V: 124: 36-9

SAMENVATTING

Stonden vroeger deficiënties centraal in de relatie voeding
en gezondheid van dieren, nu gaat de aandacht vooral uit
naar de betekenis van de voeding (of nutriënten) in de
etiologie en preventie van ziekten. Dit wordt toegelicht
met een schets van associaties tussen (over)voeding van
melkvee vóór en rond de partus en de incidentie van ziek-
ten die na de partus frequent optreden.
Het gebruik van dieetvoeders en toepassing van enterale
of sondevoeding in de behandeling van patiënten, is een
belangrijk onderdeel van de moderne praktijkuitoefe-
ning geworden.

Het verschil tussen een nutriënt en een geneesmiddel ver-
vaagt. Door toepassing van recombinant DNA-technie-
ken nemen de mogelijkheden om van voedermiddelen
medicijnen te maken nog sterk toe.
Deze trends in de diergezondheidszorg, tezamen met de
wens van klanten geïnformeerd te worden over de voe-
ding van hun dieren, individu of koppel, maken dat ken-
nis van de diervoeding hoog op het schap van voor een
dierenarts noodzakelijke kennis is komen te liggen. In de
basisopleiding is de ruimte voor het aanleren van kennis
en vaardigheden in de diervoeding beperkt. Daarom zijn
specialisten in de Veterinaire Diervoeding nodig die
practici en anderen terzijde kunnen staan teneinde de
mogelijkheden van de voeding in de diergezondheidszorg
ten volle te benutten.

SUMMARY

Animal nutrition in veterinary medicine

In the past, emphasis was on deficiencies in relation to nutrition and animal
health, hut nowadays it is more on the relevance of nutrition (or nutrients) to
the aetiology and prevention of disease. This is illustrated by an outline of
the association between the (over)feeding of dairy cattle before and around
calving and the incidence of diseases that frequently occur post calving.
The nutritional management of clinical diseases and the application of en-
teral or tube feeding is nowadays part of modern pet animal practice. The
diff erence between a nutritient and a medicine is becoming vague and the ap-
plication of recombinant DNA-technics offers new and interesting possibili-
ties to increase the medicinal value of certain feeds. These trends in animal
health care together with the wish of clients to be informed of the feeding of
their animals, either pet animal of farm animal, greatly increase the demand

\' Inleiding tot micro-symposium Diergeneeskunde voert verder.
• Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding. Faculteit der Diergeneeskunde. Universiteit
Utrecht. Po.sthus HOI52. 3508 TD Utrecht.

for knowledge and skill of animal nutrition. The current veterinary medicine
curriculum does not allow sufficient time for students to gain the nece.ssary
knowledge and skill in animal nutrition. Therefore specialists in veterinary
nutrition are needed who can advice the providers of veterinary- nutritional
and other health care services in order to use optimal the nutritional support
po.ssibilities in animal health care as well as in improving productivity.

INLEIDING

Voedsel werd en wordt terecht gezien als de bron van ener-
gie en bouwstoffen voor ons lichaam. Dat voeding ook de
gezondheid van zowel mens als dier beïnvloedt, is uit epide-
miologische studies en dierexperimenteel onderzoek over-
duidelijk gebleken. Bekende voorbeelden zijn hart- en vaat-
ziekten bij de mens en kanker bij mens en dier. De samen-
stelling of/en de hoeveelheid voedsel vomien een factor van
belang in de etiologie van die ziekten. In genoemde voor-
beelden betreft het ziekten die zich na verloop van tijd
ontwikkelen en daarom het meest frequent op gevorderde
leeftijd zich openbaren. Maar bij diverse ziekten of aan-
doeningen leidt een verkeerde voeding al na relatief korte
tijd tot klinische symptomen. Bij verkeerde voeding van het
jonge dier, bijvoorbeeld rond spenen, maar ook bij snelgroei-
ende jonge dieren als kuikens en pups en bij indigesties door
oorzaken in de voeding of de voedering, laten de verschijn-
selen niet lang op zich wachten (11,12).

Economische motieven hebben in de eerste helft van deze
eeuw een gewichtige aanzet gegeven tot het temgdringen
van ziekten en afwijkingen die aan deficiënte voeders te wij-
ten waren. Na het onderkennen van de oorzaak van een defi-
ciëntie(ziekte) of andere afwijkingen zoals bijvoorbeeld een
slechte vruchtbaarheid, werden zo mogelijk passende maat-
regelen genomen. Aanpassing van het bemestingsbeleid bij-
voorbeeld of opnemen van deficiënte elementen of nutriën-
ten (vitamines bijvoorbeeld) hebben sterk bijgedragen tot het
temgdringen van deficiëntieziekten. Deficiëntieziekten zijn
nu, dankzij gerichte voedingsmaatregelen te voorkómen.
In de voeding van nutsdieren, de veevoeding, is het streven
naar goede gezondheid tot op hoge leeftijd geen primaire
doelstelling; wel een zo hoog mogelijke productie met zo
min mogelijk voer of wel een lage voederconversie. Het stre-
ven in de dierhouderij naar maximale revenuen in de vorm
van dierlijke producten als melk, vlees en eieren, impliceert
echter tevens het nastreven van een goede gezondheid van
het vee. Dieren mogen niet meer ziek worden, zelfs niet sub-
klinisch. Immers alleen met gezonde dieren, een gezonde
koppel kan de veehouder zijn doelstelling realiseren. In de
veterinaire professie is daarom de preventie van ziekten even
belangrijk geworden als de behandeling van het zieke dier,
zo niet belangrijker.

-ocr page 63-

Productieklachten kunnen het gevolg zijn van ziekten, maar
zijn veel vaker te wijten aan gebrekkig management; met
name een verkeerde voeding. Om de oorzaak van dergelijke
klachten te kunnen opsporen is kennis van de wijzen waarop
voeding dan wel voedermiddelen de verschillende vormen
van productie kunnen beïnvloeden, onmisbaar.

voeding droogstand

Voersamenstelling

partus

i ret.sec.
I
I

slechte eetlust j

I

I ENDOMETRmS

I

I MASTmS
I

melkziekte

"Downer"

acetonaemie
(Subkl-Kllnisch)

voeding vanaf partus / afweer

leverververring

PENSFERMENTATIE-
STOORNISSEN

lebmaagdislocaties

fertilh-En-

Figuur 1. Voeding van melkvee in de droogstand en na de partus is geas-
socieerd met het optreden van diverse afwijkingen in de gezondheid en
fertiliteit rond afkalven.

VOEDING EN ZIEKTEN ROND DE PARTUS
De wijze waarop de voeding de gezondheid en vruchtbaar-
heid van dieren beïnvloedt is vaak complex. Dat kan goed
toegelicht worden aan de hand van problemen bij koeien na
de partus. Die problemen variëren van een niet spontaan ver-
lopende geboorte van het kalf tot stofwisselingsziekten als
melkziekte, ketose (acetonaemie), downer syndroom en leb-
maagdislocatie naar links. Retentio secundinarum, prolapsis
uteri, endometritis en fertiliteitsproblemen zijn met mastiti-
den en laminitis andere voorbeelden van klachten die zich na
de partus voordoen (zie figuur 1). Epidemiologische studies
hebben laten zien dat deze problemen niet geheel onafhanke-
lijk van elkaar staan, maar eerder een complex van onderling
samenhangende storingen in de gezondheid en fertiliteit van
de koe zijn (4,5,6).

Zo bleken koeien die bijvoorbeeld aan de nageboorte blijven
staan een veel grotere kans te hebben - niet alleen op metritis
wat voor de hand ligt, maar ook op ketose en een lebmaag-
verplaatsing naar links. Koeien die voor melkziekte behan-
deld werden, bleken vaker geboorteproblemen (weeën-
zwakte, retentio secundinarum) te hebben en ontwikkelden
vaker een lebmaagverplaatsing naar links, ketose en mastitis
dan koeien die vrij van melkziekte bleven. Zelfs hypocalcae-
mie zonder duidelijke symptomen van melkziekte, zou het
risico op weeënzwakte en een lebmaagverplaatsing vergro-
ten (6,20).

Verondersteld werd dat die samenhang verwees naar een ge-
meenschappelijke causale factor en dat voeding in de droog-
stand en/of de voeding na het kalven die factor zou zijn.
Onderzoek, zowel veterinair als landbouwkundig, levert
steeds meer onderbouwing voor de juistheid van die hypo-
these.

Wij hebben gedurende een aantal jaren onderzoek kunnen
uitvoeren naar effecten van enkele voedingsvariabelen op
het Ca-mobiliserend vermogen van koeien rond het kalven.

In het bijzonder ook de effecten op de botombouw van varia-
belen in rantsoenen (laag- en een hoog Ca-gehalte, beide op
een laag- en hoog voemiveau, van een laag- en een hoog Mg-
gehalte en van een laag- en hoog cation-anion-verschil) die
in de droogstand werden gevoerd.

Dat onderzoek, grotendeels beschreven in proefschriften
(24,25) heeft bevestigd en gedeeltelijk ook verklaard dat

- een hoog Ca-gehalte in het droogstandrantsoen

- een hoog voemiveau in de droogstand

- een slechte Mg-voorziening en

- een groot cation-anion-verschil in het droogstandrantsoen
het Ca-mobiliserend vermogen doen afnemen en dus de kans
op een hypocalcaemie vergroten. Hoe een hoog voemiveau
de Ca-huishouding beïnvloedt, is nog steeds niet duidelijk.
Een relatie tussen de voeding van melkkoeien en ketose is
evident. Naast een ernstig energietekort is een relatief ge-
ringe aanvoer van propionzuur - de belangrijkste glucogene
precursor - een belangrijk gegeven. De productie van pro-
pionzuur in de pens is afhankelijk van de fermentatiesnel-
heid van het voer en de hoeveelheid voer die een koe na de
partus opneemt. Door een goede voeding zowel in de droog-
stand als in de eerste weken na het kalven is een niet gecom-
pliceerde ketose te voorkomen.

Dat overvoeren van koeien in de droogstand en dientenge-
volge een hoge conditiescore ten tijde van de partus, geasso-
cieerd is met het optreden van ontstekingen als metritis en
mastitis en ook met fertiliteitsproblemen, is in meerdere
(epidemiologische) onderzoeken gebleken (9,18). Aan de
Faculteit en bij het ID-DLO is en wordt nog onderzoek uitge-
voerd naar de invloed van overvoeren in de maanden vóór
het kalven op het ontstaan van leververvetting, op de weer-
stand van de koeien en op de fertiliteit, in het bijzonder de ei-
rijping na de partus.

Leververvetting bleek opgewekt te kunnen worden door ad
lib voeren van een smakelijk en energierijk rantsoen (26).
Duidelijke aanwijzingen werden verkregen voor een ver-
minderde werking van het immuunapparaat bij de koeien
die vóór het kalven overvoerd waren (27). Een vermin-
derde afweer ligt mogelijk ten grondslag aan de hogere in-
cidentie van infectieziekten (7). Bij de overvoerde koeien
in dat onderzoek bleek verder dat follikels, waarvan de ont-
wikkeling in het ovarium kort na het kalven inzet, dus in de
periode waarin de leververvetting manifest was en de ener-
giebalans negatief, eicellen te leveren die minder fertiel
zijn (27). Overigens beïnvloedt de voeding op uiteenlo-
pende wijzen de vruchtbaarheid van onze dieren (10,15,
21).

Dat de voeding van koeien vóór en na het kalven de incidentie
van infectieziekten als mastitis en metritis kan beïnvloeden, is
uit de invloed van de voeding op het immunologisch apparaat
nu wel te begrijpen, maar nog geenszins verklaard. (3) Dat
nutriënten (vitamine A, Se en vitamine E) de weerstand op
uiteenlopende wijze beïnvloeden, is overigens in diverse ex-
perimenten met proefdieren, nutsdieren, met name kuikens
gezelschapsdieren en mensen, duidelijk gebleken (7).
Meer kennis van de invloed van metabole en endocrinologi
sche factoren op de cellulaire en humorale afweer is hard no
dig, met name om zicht te krijgen op de mogelijkheden to
optimaliseren van de weerstand door voedingsmaatregelen
In een tijd van non-vaccinatiebeleid en een beleid dat het ge
bruik van antibiotica beoogt te reduceren, verdient onder
zoek naar optimaliseren van de weerstand toch zeker een
hoge prioriteit.

-ocr page 64-

GRENZEN TUSSEN VOEDINGSWETENSCHAPPEN
EN DIERGENEESKUNDE VERVAGEN
Dat de grenzen vervagen tussen het klassieke voedermiddel
en het geneesmiddel is evident, vooral waar het gaat om dië-
ten en parenterale voeding. Het gebruik van dieetvoeders in
de behandeling/therapie van bepaalde ziekten/afwijkingen is
een belangrijk facet in de moderne veterinaire praktijk. In de
gezelschapsdierenpraktijk kunt u kiezen uit een keur van dië-
ten die naast en soms in plaats van medicamenten zijn in te
zetten in de behandeling van diverse patiënten (dieet-thera-
pie).

Parenterale voeding of het intraveneus toedienen van nut-
riënten vergroot de genezingskans van diverse patiënten. Dat
het risico op een infectie bij parenterale voeding groter is dan
bij enterale voeding zal duidelijk zijn. Maar ook wanneer
strikte protocollen gericht op een aseptische toepassing van
parenterale voeding en veilige catheters gehanteerd worden,
verhoogd parenterale voeding de incidentie van septische
complicaties (2-10 maal hoger dan bij enterale voeding) (8).
Bij parenterale voeding blijkt de translocatie van bacteriën
en toxinen van het maagdarmkanaal naar het lichaam, toe te
nemen. De oorzaak van de toegenomen translocatie bij pa-
renterale voeding staat niet vast, maar een verminderde mu-
cosale weerstand wordt daarvoor verantwoordelijk gehou-
den. Gebleken is namelijk dat het ontbreken van voedsel in
het darmlumen tot gevolg heeft:

a. Verminderde productie van slijm, dat als een barrière
voor bacteriële penetratie door de mucosale membraan
fungeert;

b. verminderde secretie naar het darmlumen van Immuno-
globuline A (IgA) dat bacteriën bindt en

c. verminderde secretie van gal, wat niet alleen de belang-
rijkste bron van IgA bij ratten is, maar ook de galzuren le-
vert die zich zouden binden aan endotoxinen en zo trans-
locatie voorkomen. Daarenboven kan \'darmrust\' de
peristaltiek doen afnemen, wat bacteriële overgroei be-
gunstigt.

Afwezigheid van voedsel in de darm veroorzaakt ook muco-
sale atrophie, verlies van darmgeassocieerde lymfocyten en
verminderde doorbloeding; allemaal processen die van be-
lang zijn in de translocatie van bacteriën en toxinen.
Het zal duidelijk zijn dat in de voeding van patiënten de ente-
rale route gevolgd dient te worden tenzij het darmkanaal niet
beschikbaar is. Maar de gevolgen van het ontbreken van
voedsel in het darmlumen, leidt mij ook tot de stelling dat la-
ten vasten van patiënten beperkt dient te blijven tot niet lan-
ger dan strikt nodig (2).

De kennis van specifieke werkingen van nutriënten leidt ook
tot toepassingen die buiten de doelstelling van de klassieke
diervoeding vallen. Zo is gebleken dat een hoge vitamine E-
supplementering de houdbaarheid en kleurvastheid van het
vlees verbetert (14,22,23). Cr-toevoeging aan het voer van
jonge stiertjes bleek de gevolgen van transportstress te beper-
ken (3). Voeren van probiodca en prebiotica om effecten op
de darmflora te bewerken en diarree en/of uitscheiding van
pathogene bacteriën te reduceren, zijn andere voorbeelden.
Door toepassing van recombinant-DNA-technieken nemen
de mogelijkheden om van voedermiddelen of voeders medi-
cijnen te maken nog sterk toe. In verschillende onderzoeksin-
stellingen experimenteert men met transgene planten die zo
gemodificeerd zijn dat zij bepaalde (bacterie-) eiwitten of
peptiden aanmaken. Genen die coderen voor bijvoorbeeld
oppervlakte-antigenen van bacteriën en manteleiwitten van
virussen zijn in planten ingebracht, en die transgene planten
bleken de gewenste antigene (delen van) eiwitten inderdaad
te produceren. Muizen die de transgene planten aten, maakten
antilichamen tegen het recombinant eiwit. Onderzoekers
melden de aanmaak door planten van het hitte labiele entero-
toxine van
E. coli, van het oppervlakte-antigeen van het hepa-
titis-B virus (1) en van het MEV-mink enteritis virus. Ook al
zijn nog niet alle problemen opgelost, vaccins in eetbare plan-
ten dienen zich aan. Is dit nog voeding? Grenzen vervagen.
Met het toenemen van de kennis van de relatie voeding en
gezondheid vervaagt ook de grens tussen de klassieke voe-
dingswetenschap en de diergeneeskunde. In het grensgebied
gedijt het relatief nieuwe vakgebied klinische voedingsleer,
waarin de preventie van ziekten door een optimale voeding
en de therapeutische mogelijkheden van diëten centraal
staan.

VETERINAIRE DIERVOEDING

Om de mogelijkheden van de voeding in de gezondheidszorg
van dieren ten volle te kunnen benutten, is een gedegen ken-
nis van de diervoeding een voorwaarde. Aanbrengen van die
kennis en vaardigheden overstijgt de doelstelling van de ba-
sisopleiding tot dierenarts aan de faculteit. Om die kennis en
kunde toch beschikbaar te houden voor het diergeneeskun-
dig handelen, wordt in verschillende specialistenopleidingen
ruime aandacht besteed aan de betekenis van de voeding
voor het betreffende specialisme en is de specialistenoplei-
ding Veterinaire Diervoeding opgestart. De doelstelling van
de specialistenopleiding Veterinaire Diervoeding is kennis
van en kunde in de veterinaire diervoeding te bevorderen en
de bekwaamheid van degenen die in dit gebied werkzaam
zijn, te vergroten. Onder veterinaire voeding verstaan wij de
kennis van en kunde in de voedingsbehoeften van dieren,
van de voedings- of voedermiddelen en de praktische aspec-
ten van de voeding/voedering enerzijds en de diëtetiek en de
diagnose, therapie en preventie van mede aan de voeding ge-
relateerde klachten anderzijds.

Dat dierenartsen zich inzetten op het gebied van de diervoe-
ding is geheel in overeenstemming met het belang van de
voeding in de verzorging en gezondheidsbewaking van zo-
wel gezelschapsdieren als landbouwhuisdieren, alsmede in
het belang van de kwaliteit van producten van dierlijke oor-
sprong (13,16). Kennis van de voeding in de etiologie van
ziekten, kennis van (en kunde in) de therapie-ondersteu-
nende mogelijkheden van de voeding, maar ook kennis van
de wijze waarop voersamenstelling en voedering de produc-
tie beïnvloedt, is in de diergeneeskundige praktijkuitoefe-
ning van toenemend belang. Wij verwachten dat een specia-
list Veterinaire Diervoeding door zijn/haar kennis en
ervaring de praktiserende dierenartsen kan complementeren
en kan bijdragen tot een optimale implementatie van de voe-
ding in het diergeneeskundig handelen. Want goede voeding
was, is en blijft een belangrijke voorwaarde voor (en tooi in)
de handhaving en bevordering van de gezondheid van onze
dieren.

LITERATUUR

1. Amtzen ChJ. Designing foods for pharmaceutical value: Edible vacci-
nes. 1: Proceedings 1996 Cornell Nutrition Conference for Feed
Manufacturers 1996:63-7.

2. Bowling TE. Does disorder of gastrointestinal motility affect food in-
take in the post-surgical patient. Proceedings of the Nutrition Society
1994; 53: 151-7.

3. Burton JL. Supplemental chromium: its benefits to the bovine immune-

-ocr page 65-

system. Animal Feed Science and Technology 1995; 53:117-33.
Chandra RK. Nutrition and the immune system. Proceedings of the
Nutrition Society 1993; 52: 77-84.

Correa MT, Curtis CR, Erb HN, Scariett M, and Smith RD.
Anecological analysis of risk factors for post partum disorders of
Holstein-Friesian cows from thirty-two New York farms. J Dairy Sci
1990; 73: 1515-24.

Curtis CR, Erb HN, Sniffen CJ, Smith RD, and Kroufeld DS. Path analy-
sis of dry period nutrition, postpartum metabolic and reproductive disor-
ders, and mastitis in Holstein cows. J Dairy Sci. 1983; 68: 2347-60.
Curtis CR, Erb HN, SnifTen CJ, Smith RD, Powers PA, Smith MC,
White ME. Hillman RB, and Pearson EJ. Association of parturient
hypocalcaemia with eight periparturient disorders in Holstein cows. J
Am Vet Med Assoc 1983; 183:559-61.

Dietert RR, Golemboski KA, Kwak H, and Austic RE. Nutrient-deter-
mined immunomodulation. In: Proceedings 1993 Cornell Nutrition
Conference for Feed Manufacturers 1993: 108-13.
Elia M. The application of nutritional science to clinical practice. The
proceedings of the Nutrition Society 1994; 53; 1-14.
Erskine RJ. Nutrition and mastitis. In: Veterinary Clinics of North
America: Food Animal Practice 1993; 9: 551-60.
Ferguson JD. Diet, production and reproduction in dairy cows. Animal
Feed Science Technology 1996; 59: 1743-184.
Glattleider DL. Pathologie digestive du pore en croissance et alimen-
tation. Rec Méd Vél 1993; 169: 719-32.

Hazewinkel HAW. Influences of different calcium intakes on calcium
metabolism and skeletal development in young Great Danes.
Proefschrift, Utrecht, 1985.

Kastner CL. The real story about food savety. J Anim Sci 1994; 73:
2741-3.

Lin Q, Lanari MC, and Schaefer DM. A review of dietary vitamin E
supplementation for improvement of beef quality. J Anim Sei 1995;
73:3131-40.

Ljökjel K, Klemetsdal G, Prestlökken E, and Ropstad E. The effect of
energy balance on ovarian activity in a herd of Norwegian cattle. Acta
Vet Scand 1995; 36: 533-42.

10.

12

13.

14.

15.

16

17 Madden R H. Microbial hazards in animal products. Proceedings of
the Nutrition Society 1994; 53,309-16.

18. Massey CD, Wang C, Donovan A, and Beede KD. Hypocalcaemia at
parturition as a risk factor for left displacement of the abomasum in
dairy cows. J Am Vet Med Assoc 1993; 203: 852-4.

19. Meisonnier LCD, and Champsaur A. Nutrition, maladies métaboli-
ques et mammites chez les vaches laitières. In: Mammites des vaches
laitières. Ed. J. Espinasse J.ed.. Toulouse, France; Société Française de
Buiatrie: 1994.

20. Rambaud JC, Bouknik Y, Marteau P, and Pochart P. Manipulation of
the human gut microflora. Proceedings of the Nutrition Society 1993;
52: 357-66.

21. Risco CA, Reynolds JR, and Hird D. Uterine prolapse and hypocalce-
mia in dairy cows. J Am Vet Med Assoc 1984; 185: 1517-9.

22. Schillo KK. Effects of dietary energy on control of uteinizing hormone
secretion in cattle and sheep. J Anim Sci 1992; 70: 1271-82.

23. Sheehy PJA, Morrissey PA, Bmckley DJ, and Wen J. Effects of vita-
mines in the feed on meat quality in farm animals: Vitamin E.
Gamsworthy P C, Wiseman J, ed Recent advances in Animal Nutrition
1997:3-27.

24. Smith GC, Morgan JB, Sofos JN, and Tatum JD. Suppelemental vita-
min E in beef cattle diets to improve shelf-life of beef Animal Feed
Science Technology 1996; 59: 207-14.

25. Braak AE van de. Prepartal feeding of dairy cows and the rate of cal-
cium mobilization at parturition. Calcium intake, feed intake and mag-
nesium supply. Proefschrift Utrecht, 1986.

26. Mosel M Van. Research on the mineral supply of dairy cows during
the dry period in relation to prevention of milk fever. Proefschrift
Utrecht, 1991.

27. Top AM van den. Diet and lipid metabolism in ruminants with particu-
lar reference to fatty liver development. Proefschrift Utrecht, 1995;
hoofdstukken 6 en 7.

28 Wensing Th, Kruip Th, Geelen MJH, Wentink GH, and Top AM van
den. Postpartum fatty liver in high producing dairy cows in practice
and in animal studies. The connection with health, production and re-
production propblems. Huttingdown Life Sci. 1997; 1-14.

VOEDINGSGERELATEERDE PROBLEMEN BIJ GEZELSCHAPS-
VOGELS

Tijdschr Diergenee.M 1999: 124: 39-43

N.J. Schoemaker\'\', J.T. Lumeip, G.M. Dorrestein^ en A.C. Beynen^

SAMENVATTING

Binnen de vogelgeneeskunde speelt het opsporen en corri-
geren van voedingsfouten een belangrijke rol. Voor-
beelden van ziekten (mede) veroorzaakt door een tekort of
overmaat van één nutriënt zijn: hypovitaminose A bij pa-
pegaai-achtigen, het hypocalcaemiesyndroom bij de grijze
roodstaart papegaai, struma bij grasparkieten en ijzersta-
pelingsziekte bij de beo en toekan. Hypovitaminose A uit
zich met name in metaplasie van de slijmvliezen, hetgeen
onder andere kan leiden tot chronische rhinitis en respira-
toire schimmelinfecties. Vitamine A-deficiëntie wordt ver-
oorzaakt door het verstrekken van zaden als enige voe-
dingsbron.

\' Afdeling Vogels en Bijzondere Dieren. Universiteitskliniek v(X)r Gezelschapsdieren.
Faculteit der Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht. Postbus liOI54. iSOK TD
Utrecht.

- Ajdeling Laboratorium Dieren en Bijzondere Dieren. Vakgroep Pathologie. Faculteit

der Diergeneeskunde. Universiteit Utrechl. Postbus HOISS. 350K TD Utrecht.
^ Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren, Faculteit der Diergeneeskunde. Uni-
versiteit Utrechl. Postbus Hl)/54, 35I)H TD Utrecht.

Zaadmengsels zijn veelal arm aan calcium en zullen zon-
der extra calciumbron in de vorm van bijvoorbeeld
schelpengrit nutritionele secundaire hyperparathyreoï-
die veroorzaken. Hypocalcaemie leidend tot tetanische
klachten wordt slechts gezien bij de grijze roodstaart pa-
pegaai en de timneh papegaai. Oversuppletie van de voe-
ding met vitamine D veroorzaakt een intoxicatie met als
initiële klacht veelal polyurie/polydipsie (PU/PD).
De precieze etiologie van ijzerstapelingsziekte bij onder
meer toekans en beo\'s is onbekend. Als therapie wordt
onder andere een ijzer- en vitamine C-arm dieet geadvi-
seerd.

Struma kan optreden bij grasparkieten na verstrekken
van jodiumarm drinkwater en een zaadmengsel met mil-
let als hoofdbestanddeel.

Ziekten als gevolg van een onevenwichtige of multidefi-
ciënte voeding zijn: reproductiestoornissen, afwijkingen
van het verenkleed of infecties door een verminderde af-
weer. De oorzaak van deze ziekten is meestal niet eendui-
dig aan de samenstelling van de voeding toe te schrijven.
Vetzucht, hetgeen met name voorkomt bij rosé kaketoes.

-ocr page 66-

amazone papegaaien en grasparkieten, kan leiden tot le-
ververvetting en lipomen. Gewichtsreductie door ener-
gierestrictie dient geleidelijk te verlopen. Het adviseren
van een commercieel verkrijgbaar, compleet vogelvoer is
vaak doeltreffend.

SUMMARY

Diet-related problems in pet birds

The detection and correction of dietary errors plays an important role in
avian medicine.

Examples of diseases caused in part by a deficiency or abundance of a nu-
trient include hypovilaminosis A in birds of the parrot (Psittacidae) family,
hypocalcemia in the African grey parrot, goitre in budgerigars, and iron
storage disea.ies in the minah and toucan. Hypovilaminosis A can lead to
metaplasia of mucous membranes, which in turn can lead to chronic rhinitis
and respiratory fungal infections. Vitamin A deficiency is caused by feeding
a seed based diet.

Seed mixtures are often deficient in calcium, and nutritional secondary
hyperparathyroidism can develop if an additional source of calcium, in the
form of ground shells, is not provided. Tetanic .symptoms as a result ofhypo-
calcemia are only seen in the African grey parrot and the timneh parrot.
Over supplementation of vitamin D gives rise to poisoning with polyuria
and polydipsia as common initial .symptoms.

The exact cau.se of iron storage diseases in toucans and minahs is not
known.

A diet low in iron and vitamin C is advised as therapy. Goitre can develop in
budgerigars as a result of iodine-deficient drinking water and provision of a
seed mixture based on millet.

An unbalanced or multideficient diet can give rise to reproductive disor-
ders, abnormal feathers, or injections as a result of diminished resistance. It
is usually not possible to relate the cause of these diseases in a simple way to
the composition of the diet. Obesity, which occurs in thegalah, Amazon par-
rot, and budgerigars, can lead to fatty liver and lipoma. A gradual reduction
in weight, by means of calorie restriction, is recommended. Commercially
available nutritionally balanced bird food is often effective.

INLEIDING

Traditiegetrouw worden vogels onderverdeeld in zaadeters
(granivoren), vleeseters (camivoren), viseters (piscivoren)
en fruiteters (fructivoren) (8). Deze indeling is feitelijk niet
correct. Papegaai-achtigen worden aangemerkt als zaadeters
maar in het wild eten deze vogels naast zaden ook insecten,
larven, bloemen, vruchten, bladeren, boomschors en aarde
(20). Hyacint ara\'s en grijze roodstaart papegaaien zoeken in
de ontlasting van herkauwers naar onverteerde voedselbe-
standdelen en nemen daarbij ook mest op. Alleen in de win-
ter en tijdens perioden van droogte eten vogels met name za-
den (3). Zaden zijn relatief goedkoop en zijn eenvoudig op te
slaan en te verschepen. Dit heeft ertoe geleid dat zaden veelal
als enige voedingsbron voor diverse vogelsoorten worden
gebruikt. Door verkopers worden zaadmengsels veelal ten
onrechte aangemerkt als \'complete voeding\'. Zaden bevat-
ten echter weinig of geen van de volgende nutriënten: vita-
minen A, B|2, D3, en K, riboflavine, panthoteenzuur, nia-
cine, biotine, jodium, ijzer, koper, mangaan, selenium,
natrium, calcium, zink, lysine en methionine (13,17,19,20).
Nadat onderkend werd dat een zaadmengsel nadelig is voor
de gezondheid van in gevangenschap gehouden vogels,
zijn pogingen ondernomen tot suppletie met voedingsstof-
fen. Als leidraad fungeerde de nutriëntenbehoeften van de
kip, die goed zijn gedocumenteerd. Het is echter aanneme-
lijk dat de behoefte van de kip, zeker in kwantitatieve zin,
zal afwijken van die van de diverse soorten gezelschapsvo-
gels. Tabel 1 geeft een recente opsomming van de gewenste
gehalten aan nutriënten in de voeding van gezelschapsvo-
gels (schriftelijke mededeling SB Hawley, DVM, 1997).
De aanbevelingen zijn in 1996 formeel goedgekeurd door
de Association of Avian Veterinarians. Deze aanbevelin-
gen zijn daarna aangeboden aan de Association of
American Feed Control Officials (AAFCO). Zij hebben
deze aanbevelingen gepubliceerd zodat voedingsdeskundi-
gen hierop commentaar konden leveren. Enkele opmerkin-
gen over de aanbevelingen zijn reeds binnengekomen. Het
zal daarom duidelijk zijn dat de getallen in tabel 1 welover-
wogen toegepast moeten worden. Er zullen soortverschil-
len in nutriëntenbehoeften bestaan. Tijdens groei en eipro-
ductie zullen de behoeften groter zijn dan tijdens
onderhoud. Afhankelijk van de aard van de voedemiidde-
len kan door een geringe beschikbaarheid de gewenste nut-
riëntenconcentratie anders zijn dan aangegeven in de tabel.
Om zaadmengsels te completeren werd onder meer lever-
traan op de huls van de zaden aangebracht. Ondanks dat een
groot deel van de toevoeging met de huls onderin de kooi
belandde, verbeterde de conditie van de vogels. Om toe-

11» fi^iv-f^pip^^ip 9 m

Tabel 1. Aanbevolen gehalten aan nutriënten in de voeding van volwassen
gezelschapsvogels tijdens onderhoud, opgesteld door de \'Nutrition and
Management Committee\' van de \'Association of Avian Veterinarians\'. (SB
Hawley, persoonlijke communicatie 1997]

NUTRIËNT

AANBEVOLEN HOEVEELHEDEN

Papegaai

Zang\\\'Ogels

Bruto energie (kj/g)

13,4-17,6

14,7-18,9

Totaal Eiwit (g/lOOg)

min. 12

min. 14

Linolzuur(g/100g)

min. 1

min. 1

AMINOZUREN

Lysine (g/lOOg)

0,65

0,75

Methionine (g/lOOg)

0,3

0,35

Methionine Cysteine (g/lOOg)

0,5

0.58

Arginine (g/lOOg)

0,65

0,75

Threonine (g/lOOg)

0,4

0,46

MINERALEN

Calcium *{g/100g)

0,3-1,2

0,5-1,2

totaal Fosfor (g/l()Og)

0,3

0,5

Natrium (g/lOOg)

0,12

0,12

Kalium (g/lOOg)

0,4

0,4

Chloor (g/lOOg)

0,12

0,12

Magnesium (g/lOOg)

0,06

0,06

SPOORELEMENTEN

Mangaan (mg/kg)

65

65

Ijzer (mg/kg)

80

80

Zink (mg/kg)

50

50

Koper (mg/kg)

8

8

Jodium (mg/kg)

0,4

0,4

Selenium (mg/kg)

0,1

0,1

VITAMINEN

Vitamine A (lE/kg)

8.000

8.000

Vitamine D3(IE/kg)

min. 500

min. 500

max. 2.000

max. 2.500

Vitamine E (mg/kg)

50

50

Vitamine K (mg/kg)

1

1

Biotine (mg/kg)

0,25

0,25

Foliumzuur (mg/kg)

1,5

1,5

Vitamine B12 (mg/kg)

0,01

0,01

Choline (mg/kg)

1500

1500

Thiamine (mg/kg)

4

4

Riboflavine (mg/kg)

6

6

Niacine (mg/kg)

50

50

Pyridoxine (mg/kg)

6

6

Panthoteenzuur (mg/kg)

20

20

* verhouding Calcium / Fosfor: min. 1

: 1 max. 2 : 1

-ocr page 67-

voegingen te herkennen werden de zaden van een kleur
voorzien. Later werd \'met-de-pot-mee-eten\' geïntrodu-
ceerd. De vogels hadden de gehele dag de beschikking over
zaden en kregen daarnaast tafelresten aangeboden.
Compleet was deze voeding echter nog niet. Het toevoegen
van zogenaamd \'eivoer\' aan de zaden, die daarna met be-
hulp van meelpap aan elkaar worden geplakt, heeft lange
tijd zijn diensten bewezen (17). Commerciële producten op
deze basis zijn nog steeds verkrijgbaar. Het nadeel is echter
dat sommige vogels selectief kunnen eten door bijvoor-
beeld alleen de zonnepitten uit het mengsel te halen. Omdat
water aan het mengsel wordt toegevoegd is er een ver-
hoogde kans op gisting. Er zijn zaadmengsels waaraan vita-
mine- en mineralenkorrels zijn toegevoegd. De meeste vo-
gels eten echter alleen de zaden en laten de korrels liggen.
Enkele jaren geleden is in Nederland een geëxtrudeerde
korrelvoeding voor papegaaien geïntroduceerd. Het afge-
lopenjaar zijn er enkele nieuwe korrel voeders bijgekomen.
In de Verenigde Staten zijn veel meer van dit soort produc-
ten op de markt (Tabel 2). Het voordeel van deze korrel-
voeders is dat de vogel niet kan selecteren en de eigenaar
zelf geen voer hoeft te bereiden. Tevens blijft de kooi scho-
ner daar er geen zaadhulzen worden geproduceerd. Als na-
deel wordt de aanvankelijk moeilijke opname van korrel-
voeders genoemd. Wanneer echter valkparkieten een
nieuw voer aangeboden krijgen, zal 90 % van deze dieren
binnen 48 uur dit voer eten. Langer laten staan voor de
voerweigeraars heeft geen zin. Wanneer na enkele dagen
aan de weigeraars wederom het nieuwe voer wordt aange-
boden, dan eet weer 90% van deze dieren binnen 48 uur het
nieuwe voer. Door een gemotiveerde eigenaar is met beleid
elke vogel om te schakelen op een korrelvoer (17). Dit
geldt ook voor grijze roodstaart papegaaien, amazone\'s,
ara\'s en kaketoes die gewend waren aan een zaadmengsel
en abrupt werden omgeschakeld naar een korrelvoeding
(12).

Tabel 2. Voorbeelden van commerciële, volledige korrelvoeders voor pape-
gaai-achtigen.

FABRIKANT (plaats, land)\'

Abba (Elizabeth, NJ, USA)

Avi-Sci Inc. (Okemos, Ml, USA)

Boehringer Ingelheim (Alkmaar, Nederland)

I lagen (Pointe Claire, Quebec. Canada)

HBD International (Lake Worth. FL, USA)

Kaytee (Chilton, WLUSA)

Kellogg (Milwaukee. Wl, USA)

Lake Minnesota\'s Macaw\'s Inc. (St. Paul, MN, USA)

Laf"eber(Odell,lL, USA)

L & M Animal Famis (Pleasant Plain, OH, USA)

Marian Zoological (Marian, KS, USA)

Pretty Bird (Eagan, MN, USA)

Purina (St. Louis, MO, USA)

Roudybush (Templeton, CA. USA)

Topper Bird Ranch Diet (Lexington. NC, USA)

Diet

VOORBEELD
PRODUCT

Abba 1500-A
Dr. D\'s Plant Pro
Bingo\'
Tropican ^

Hamson Bird Foods ^
Exacts

Paradise Nuggets
Maintenance Fonmula
Avi-Era Parrot Food
Perfect
Scenic

Daily Select 2
AVN Parrot Formula
5382

Mazuri Parrot
Maint.-56A8 2
Maintenance ^
SQOZ Large Hookbill

Nutribird 2
Parrot Maintenance

1 m fP-

ftiLjai^
^iiiiiÉi

Versele Laga (Deinze. Belgii:)
Ziegler Bros. (Gardners, PA. USA)

\' Adressen zijn opvraagbaar bij de auteur.
2 In Huropa veriirijgban; prttduclcn.

Naast hun normale voer krijgen veel papegaaien grit. Er is
maagkiezel dat niet wordt verteerd maar in de spiermaag bij-
draagt tot het vermalen van de zaden. Ook is er schelpengrit
dat niet helpt bij het malen van de zaden maar een goede cal-
ciumbron is (13). Over de noodzaak van grit bestaat contro-
verse. Papegaaien pellen hun zaden in tegenstelling tot dui-
ven, kippen en stmisvogels en hebben daarom geen
maagkiezel nodig (2). Het continu aanbieden van maagkie-
zel kan zelfs leiden tot obstipatie (2,13). Bij papegaaien die
pellets eten zonder grit is een afwijkende klier- en spiermaag
nooit aangetoond.

Vogels die een deficiënte voeding krijgen of selectief eten
kunnen verschillende ziekten ontwikkelen. Een aantal be-
langrijke mono- en multideficiëntieziekten wordt hieronder
beschreven. De behandeling van veel voedingsgerelateerde
ziekten bestaat uit een multivitamine-injectie die gebaseerd
is op 20.000 IE vitamine A/kg lichaamsgewicht (6) en een
voederwijziging naar een volledige korrelvoeding. Multi-
vitaminepreparaten kunnen echter gecontraïndiceerd zijn als
recentelijk een vitamine-injectie heeft plaats gehad, bijvoor-
beeld door een collega, of als er sprake is van een ziekte op
basis van een hypervitaminose. Het onderscheid tussen een
hypo- en hypervitaminose is vaak alleen te maken op basis
van een voedingsanamnese.

VITAMINE A

Vitamine A-deficiëntie is het bekendste voedingsprobleem
bij papegaai-achtigen. Vitamine A is bij vogels voomame-
lijk betrokken bij de differentiatie van epitheel en derhalve
bij de mucosale weerstand en de secretie van vocht. Bij een
hypovitaminose A ontstaat een metaplasie van de mucosa
naar verhoomend plaveiselepitheel, hetgeen duidelijk aan-
toonbaar is in de tongspeekselklier (6). 81 % van deze vogels
heeft een lever-vitamine A-gehalte van minder dan 10 lE/g
terwijl meer dan 500 lE/g normaal is (6). Vitamine A speelt
ook een rol bij het botmetabolisme en bij de reproductie (2).
B-caroteen, de precursor van vitamine A, is betrokken bij de
werkzaamheid van lymfocyten (2). Vitamine A, maar voor-
namelijk B-caroteen, heeft een immuunstimulerende wer-
king. Het voordeel van B-caroteen boven vitamine A is dat
een overmaat niet leidt tot een hypervitaminose A (1,2).
Spimlina, een blauw/groene alg, die in veel reformhuizen te
koop is als immuunstimulator, bevat veel B-caroteen (9). Dit
zal de reden zijn waarom een aantal voerproducenten in de
Verenigde Staten spimlina aan hun product hebben toege-
voegd. In advertenties in de Amerikaanse vogelbladen wordt
dit product als supplement aanbevolen.
De meeste ziekten die veroorzaakt worden door een hypovi-
taminose A vinden hun grondslag in de metaplasie van de
slijmvliezen. Voorbeelden hiervan zijn een chronische rhini-
tis/sinusitis, herhaalde bacteriële infecties, schimmelinfec-
ties, legnood en jicht.

In de Verenigde Staten wordt tegenwoordig naast een hypo-
vitaminose A ook regelmatig een hypervitaminose A gedia-
gnosticeerd. De symptomen van een hypervitaminose A lij-
ken echter sprekend op die van een hypovitaminose A. Bij
hypervitaminose A zal de voedingsanamnese wijzen op een
complete voeding met toevoeging van (multi)vitaminen (1).
De therapie bestaat uit het stoppen met de extra vitaminen
gift.

CALCIUM EN VITAMINE D

Calcium is noodzakelijk voor de stevigheid van botten en de
vorming van een eischaal. Daarnaast is calcium ook betrok-

-ocr page 68-

ken bij de bloedstoiling, zenuwgeleiding, kliersecretie en
spiercontracties (13). Vitamine D speelt een essentiële rol in
de absorptie van calcium door het eerste deel van de dunne
darm. In het tweede deel wordt calcium alleen nog via pas-
sieve diffusie opgenomen (2). Vitamine D3 (cholecalcife-
rol), dat van dierlijke oorsprong is, is 30 tot 40 maal zo effec-
tief bij vogels als vitamine D2 (ergocalciferol) dat van
plantaardige oorsprong is (2). Vitamine D3 kan in de huid ge-
synthetiseerd worden uit 7-dehydrocholesterol onder in-
vloed van UV-licht (2). Bij verstrekking van een vitamine D
deficiënte voeding zal blootstelling aan zonlicht bepalen of
een vogel een normaal gevormd skelet heeft dan wel rachitis
(13). Naast vitamine D3 is ook het paraathormoon (PTH) be-
langrijk voorde homeostase van calcium. Als het calciumge-
halte in het bloed iets daalt, leidt dit tot afgifte van PTH door
de bijschildklier. De extreem grote bijschildklieren die re-
gelmatig bij secties worden aangetroffen zijn een duidelijke
aanwijzing dat vele vogels, ondanks het ontbreken van dui-
delijke symptomen, calcium- of vitamine D3-deficiënt ge-
voerd werden.

Een tekort aan calcium samen met relatief veel fosfor in de
gevoerde zaden wordt als oorzaak voor calciumdeficiëntie
bij vogels genoemd. Het gehalte aan beschikbaar fosfor in de
zaden is echter ook te laag waardoor ook fosfordeficiëntie
zal ontstaan (19). Het meeste fosfor in zaden is aanwezig in
de vorm van fytaat dat slecht beschikbaar is en met calcium
een complex vormt zodat ook calcium niet kan worden opge-
nomen in het maag/darmkanaal.

Ziekten die kunnen ontstaan door een caicium- of vitamine
D3-deficiëntie zijn; nutritionele secundaire hyperparathyre-
oïdie, rachitis, osteomalacie, en het hypocalcaemie-syn-
droom van de grijze roodstaart papegaai. Preventie is uiter-
aard mogelijk door het verstrekken van een evenwichtige
voeding. In sommige gevallen kan correctie van de voeding
nog therapeutisch werken.

Rachitis wordt veroorzaakt door een vitamine D3-deficiën-
tie, maar komt weinig voor omdat vitamine D3 gesyntheti-
seerd wordt onder invloed van UV-licht. Een gebrek aan vi-
tamine D in combinatie met een calciumdeficiëntie wordt
wel vaak gezien. Het ziektebeeld dat bij een langdurige sti-
mulatie van de bijschildklier ontstaat, wordt nutritionele se-
cundaire hyperparathyreoïdie genoemd. Veelal worden vo-
gels aangeboden als het skelet alweer gecalcificeerd is. Deze
vogels hebben dan een afwijkende stand van de poten, vleu-
gels en/of rug (Afbeelding 1). Lichte vormen zijn op oudere
leeftijd nog te herkennen aan een S-vormige bocht in de
borstbeenkam. Spreidpoten en \'green-stick\' fracturen kun-
nen in een vroeg stadium van de deficiëntie gezien worden.
De kwekers realiseren zich steeds meer het belang van een
uitgebalanceerde voeding en gaan voor de handvoeding van
hun jonge vogels over op commercieel verkrijgbare produc-
ten. Oversuppletie met calcium en vitamine D kan dan weer
leiden tot een vitamine D-intoxicatie met ernstige klachten,
vaak beginnend met PU/PD (18).

Osteomalacie wordt voornamelijk gezien bij vrouwelijke vo-
gels na het leggen van meerdere eieren. Ook hier is sprake van
een nutritionele secundaire hyperparathyreoïdie. Deze vogels
produceren eieren met dunne of ontbrekende schalen. Als hier
niet snel, door correctie van de voeding en eventueel extra cal-
cium en vitamine D, op wordt gereageerd, dan ontwikkelen
deze vogels pathologische fracturen. Op de röntgenfoto\'s van
deze vogels valt dan de zeer dunne cortex van de botten op.
Hypocalcaemie met tetanische klachten wordt voornamelijk
gezien bij de grijze roodstaart papegaai en de timneh pape-

gaai (10,14). Röntgenologisch blijkt het skelet normaal ge-
calcificeerd. De patiënten worden aangeboden met als voor-
naamste klacht het regelmatig van de stok vallen. Hierbij
kunnen tetanische krampen optreden. De diagnose hypocal-
caemie wordt bevestigd door bepaling van de plasmacal-
cium-concentratie. Hochleitner (10) heeft bij meerdere pa-
tiënten calciumwaarden van 0,75 mmol/1 gevonden terwijl
het normale bereik 2,1 - 2,6 mmol/1 is (10). De therapie be-
staat uit het tweemaal daags toedienen van 50 - 100 mg/kg
Ca-borogluconaat l.M. Een significant sneller herstel treedt
op als de vogels naast calcium ook vitamine D3 krijgen (11).

IJZER

IJzerstapelingsziekte is een veel voorkomende aandoening
bij toekans en beo\'s, maar is ook bij Bali spreeuwen, para-
dijsvogels, neushoornvogels en papegaaien gediagnosti-
ceerd (4,5,7). Een duidelijke etiologie voor deze ziekte is
niet bekend. Beo\'s nemen twee tot vijf keer zoveel ijzer uit
het voer op als duiven (5). Ook bij paradijsvogels is een ver-
hoogde opname van ijzer uit het maag/darmkanaal vastge-
steld (7). Vitamine C reduceert Fe-^^ (ferri-ijzer) in Fe-
(ferro-ijzer) hetgeen beter in de darm opgenomen wordt (2).
Hoewel bij de kip bevestigd (4), kon dit bij de beo niet aan-
getoond worden (5).

Vogels met ijzerstapelingsziekte kunnen zich op verschil-
lende manieren presenteren. Toekans worden vaak onver-
wacht dood in de volière aangetroffen. Beo\'s zijn sloom,
vermageren en worden benauwd. De benauwdheid wordt
veroorzaakt door de ascites die ontstaat door leverstuwing.
Een bevestiging van de diagnose is enkel mogelijk door in
een leverbiopt met een Perl\'s ijzerkleuring ijzer in de macro-
fagen, lever- en Kupfferse cellen aan te tonen (4,5,21). Als
therapie wordt een ijzer- en vitamine C-arm dieet geadvi-
seerd. Vruchten met een laag vitamine C-gehalte zijn onder
andere appel, peer, banaan, druif, watermeloen, perzik en
vijg. Deferoxamine (Desferal®, Ciba-Geigy, Arnhem,
Nederland) in een dosering van éénmaal daags 100 mg/kg
s.e. reduceert het ijzergehalte in de lever (4). Preventief moet
een complete voeding aangeboden worden met een ijzerge-
halte van maximaal 65 mg/kg ijzer (liefst < 40 mg/kg) aange-
vuld met fruit met een laag vitamine C-gehalte.

JODIUM

Struma, een vergrote schildklier, wordt voornamelijk be-
schreven bij de grasparkiet door jodiumtekort (2, 19). De
voornaamste klachten zijn regurgiteren en benauwdheid
door druk van de schildklier op de oesophagus of trachea. De
intra-thoracale schildkliervergroting is niet te palperen.

-ocr page 69-

Voerbestanddelen die struma kunnen bevorderen zijn soja,
pinda\'s, enkele koolsoorten, wortel, perzik, peer, radijs,
aardbei en als meest opvallende millet (2). Millet is arm aan
jodium en eiwit. Een eiwitarme voeding werkt struma-be-
vorderend (2,19). Trosgierst bestaat uit millet en bovendien
is millet het hoofdbestanddeel van parkietenzaad. Therapeu-
tisch moet de voeding aangevuld worden met jodium.
Voordat de parkiet overgewend is op een compleet voer kan
jodium, in de vorm van lugol 0,3%, door het drinkwater wor-
den verstrekt. Hierbij wordt de eerste week elke dag 1 drup-
pel per 20 ml drinkwater verstrekt, de tweede week om de
dag, gevolgd door éénmaal per week. Deze dosering kan ge-
continueerd worden totdat de vogel overgewend is op een
korrelvoeding.

VERENPLUKKEN EN VEERKWALITEIT
Verenplukken is één van de meest geziene klachten in een
vogelpraktijk. Er bestaan legio oorzaken voor deze afwij-
king waarvan een deficiënte voeding er één is. Deficiënties
van vitamine A, zwavelhoudende aminozuren, arginine, nia-
cine, panthoteenzuur, biotine, foliumzuur en zout kunnen tot
een slechte veerkwaliteit leiden (13,16). De glans van de ve-
ren wordt minder, de kleuren verbleken en de baardjes hech-
ten niet meer aan elkaar waardoor een mottig aspect ontstaat.
De huid wordt droog en gaat schilferen. De droge huid gaat
jeuken hetgeen tot verenplukken kan leiden. Een correctie
van de voeding is de belangrijkste therapeutische mogelijk-
heid. Als de correctie onvoldoende effect sorteert kan men
verdere diagnostiek plegen. Het onderzoek naar infectieuze
oorzaken van verenplukken moet uiteraard al bij het eerste
consult plaatsvinden.

VETZUCHT

Veel afwijkingen ontstaan door vetzucht. Vogels met een
neiging tot vetzucht zijn rosé kaketoes, amazone papegaaien
en grasparkieten (2,13). Bij de amazone wordt regelmatig le-
ververvetting vastgesteld bij onverwachte sterfte. Bij de
grasparkiet worden regelmatig lipomen gezien.
Oorzaken voor vetzucht zijn overconsumptie ter compensa-
tie van deficiënte nutriënten, het aanbieden van teveel snoep-
goed, vetrijke zaden, gebrek aan beweging en een overcon-
sumptie door verveling (13). Therapeutisch zijn een
gebalanceerd, beperkt dieet, extra lichaamsbeweging en het
aanbieden van speelgoed van belang. Amazones dienen niet
snel gewicht te verliezen omdat de vetmobilisatie de lever-
vervetting ernstiger maakt.

CONCLUSIE

Hierboven zijn de meest voorkomende voedingsgerelateerde
afwijkingen beschreven. Veel leed zou zowel de vogel als de
eigenaar bespaard kunnen worden door betere voorlichting
over voeding bij dierenspeciaalzaken en dierenartsen. De
taak van een dierenarts is immers niet alleen het genezen
maar ook het gezond houden van zijn patiënten. Met de op-
komst van de complete vogelvoeders wordt het adviseren
van de (aspirant)-vogeleigenaar eenvoudiger en zullen

Ê

steeds minder van de voedingsgerelateerde ziekten worden

gezien.

LITERATUUR

1. Bourke AM. Vitamin A toxicity in conures. Newsletter of the
Association of Avian Veterinarians. Dec 1996-Feb 1997; 3-5.

2. Brue RN. Nutrition. In: Ritchie BW, Harrison GJ, Harrison, LR, eds.
Avian Medicine: principles and application. Lake Worth: Wingers
Publishing, 1994:63-95.

3. Cannon C. Seed to real food - some do\'s and don\'ts. Proceedings of the
European Chapter of the Association of Avian Veterinarians. London,
1997: 80-3.

4. Comelissen H, Ducatelle R, and Roels S. Succesfiil treatment of a chan-
nel-billed toucan
(Rhamphastos vilellinus) with iron storage disease by
chelation therapy: Sequential monitoring of the iron content of the liver
during the treatment period by quantative chemical and image analysis. J
Avian Med Surg. 1995;9:131-7.

5. Dorrestein GM, Grinwis GM. Dominguez L, Jagt E van de, and Beynen
AC. An induced iron storage disease syndrome in doves and pigeons: A
model for hemochromatosis in Mynah birds? Proc Annu Conf Assoc
Avian Vet. New Orleans, 1992: 108-12.

6. Dorrestein GM, Zwart P, Hage MH van der, and Schrijver J. Metaplastic
alterations in the salivary glands of parrots in relation to liver Vitamin A
levels. Proceedings first Intemational Zoo and Avian Medicine
Conference. 1987:69-73.

7. Frankenhuis MT, Eyk HT van, Assink JA, and Zwart P. Iron storage in
liver of birds of paradise. Proceedings 2nd European Symposium on
Avian Medicine and Surgery. Utrecht, 1989:92-6.

8. Harrison GJ. Psittacine feeding and malnutrition in the USA.
Proceedings of the first Conference of the European Committee of the
Association of Avian Veterinarians. Vienna, 1991: 230-42.

9. Henson RH. Spimlina: Wonder-food for birds. Bird World July/Aug
1993:32-3.

10. Hochleitner M. Convulsions in African Grey Parrots (Psiltacus erilha-
cus).
Proc Annu Conf Assoc Avian Vet. Seattle, 1989: 78-81.

11. Hochleitner M, Hochleitner C, and Harrison GJ. Hypoparathyroidism in
African Grey Parrots - Clinical Importance. Proceedings of the European
Chapter of the Association of Avian Veterinarians. London, 1997:46-9.

12. Liuneij JT, Zijp MNM, and Schippers R. The acceptance of a recently in-
troduced extmded parrot food in the Netherlands. Proceedings of the
European Chapter of the Association of Avian Veterinarians. Jemsalem
1995: 156-65.

13. Macwhirter P. Malnutrition. In: Ritchie BW, Harrison G. Harrison LR,
eds. Avian Medicine: principles and application. Lake Worth: Wingers
Publishing, 1994: 842-61.

14. Randell MG. Nutritional induced hyp<Kalcemic tetany in an Amazon
Parrot.J Am Vet Med Assoc 1981; 179: 1277-8.

15. Robben JH en Lumeij JT. Een vergelijking van in Nederland commer-
cieel verkrijgbare papegaaicnvoeders. Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114
(1): 19-25.

16. Roudybush TE. Growth, signs of deficiency, and weaning in cockatiels
fed deficient diets. PriK Annu Conf Assoc Avian Vet. Miami, 1986: 333-
40.

17. Roudybush TE. Nutrition. In: Altman RB, Clubb SL, Dorrestein GM,
Quesenberry K, eds. Avian Medicine and Surgery. Philadelphia:
Saunders, 1997; 27-44.

18. Schoemaker NJ, Lumeij JT, and Beynen AC. Polyuria and polydipsia
due to a vitamin and mineral oversupplementation of the diet of a salmon
crested cockatoo
(Cacalua moluccensis) and a blue and gold macaw (Ara
ararauna).
Avian Pathol 1997; 26:201-9.

19. Smith JM. and Roudybush TE. Nutritional Disorders. In: Altman RB,
Clubb SL. Dorrestein GM, Quesenberry K, eds. Avian Medicine and
Surgery. Philadelphia: Saunders, 1997: 501-16.

20. Ullrey DE, Allen ME, and Baer DJ. Formulated diets versus seed mixtu-
res for psittacines. J Nutr 1991; 121:S193-205.

21. Worell A. Further investigations in rhamphastids conceming hemochro-
matosis. Proc Annu Conf Assoc Avian Vet Na.shville 1993:98-107.

-ocr page 70-

SAMENVATTING

Het spenen van biggen op drie tot vier weken leeftijd
heeft grote gevolgen voor de biggen. Er wordt met name
ingegaan op de gevolgen van de overgang van melk naar
vast voedsel ten aanzien van de nutriëntenvoorziening,
de aanwezige enzymcapaciteit in het maagdarmkanaal
en de waar te nemen morfologische en functionele veran-
deringen.

Daarna worden een aantal preventieve voedingsmaatre-
gelen besproken, waarbij onderscheid gemaakt wordt
tussen maatregelen in een meer algemene zin, met be-
trekking tot de voersamenstelling en met betrekking tot
specifleke toevoegingen.

Ten aanzien van het onderzoek in de komende jaren
wordt er geconcludeerd dat met name de werking van
een aantal specifieke toevoegingen nadere opheldering
vraagt en dat er meer aandacht nodig is voor de voerop-
name van de big direct na het spenen.

SUMMARY

Diet in relation to weaning problems in piglets

Weaning al the age oj 3-4 weeks has great consequences for piglets. The
consequences of the change from milk to .solid food are discussed with re-
gard to the supply of nutrients, the available enzyme capacity of the diges-
tive tract, and the morphological and functional changes in the gut. A num-
ber of preventive measures are di.scussed, with a distinction being made
between general measures, measures related to the composition of the diet,
and measures related to .specific additives. Future research should clarify
the mechanism of action of specific additives and pay more attention to the
uptake of nutrients in piglets in the period just after weaning.

INTRODUCTIE

De varkenshouderij heeft in de afgelopen decennia een
sterke intensivering en schaalvergroting doorgemaakt. Naast
de omvang van de productie-eenheden is ook de worpfre-
quentie van de zeugen aanzienlijk verhoogd. Dit laatste was
mogelijk door de zoogperiode te verkorten van ongeveer
acht weken naar drie tot vier weken. Door het vroegtijdig
spenen wordt de big reeds op jonge leeftijd geconfronteerd
met een abmpte overgang van zeugenmelk naar vast voed-
sel. Deze overgang naar vast voedsel gaat vaak gepaard met
gezondheidsproblemen. In dit artikel wordt vooral ingegaan
op de gevolgen van vroeg spenen voor de nutriëntenvoorzie-
ning van de big en de mogelijke gevolgen daarvan voor de
gezondheid van de big.

DE GEVOLGEN VAN HET SPENEN VOOR DE BIG
Het spenen van een big op een leeftijd van drie a vier weken
kan voor de big meerdere veranderingen tot gevolg hebben,
zoals:

a. de fysieke scheiding van de zeug;

b. een verandering van het nutriëntenaanbod in de mimste
zin van het woord;

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren. Faculteit der

Diergeneeskunde. Postbus 80152. 3508 TD Utrecht.
^ Productschappen voor Vee. Vlees en Eieren. Postbus 5804. 2208 HV Rijswijk.

c. een verplaatsing naar een andere omgeving met een ander
klimaat;

d. een verandering in de groepssamenstelling.

Van de vier genoemde veranderingen zijn met name de laat-
ste twee relatief makkelijk te vermijden. Het gebruik van
kraamopfokhokken zorgt ervoor dat de biggen niet ver-
plaatst hoeven te worden en dat de groepssamenstelling niet
wijzigt. Mogelijk is er wel meer aandacht nodig voor het
aanpassen van het klimaat na het vertrek van de zeug.
De consequenties van het spenen (het afscheid van de zeug)
op zich zijn beperkt wanneer het nutriëntenaanbod in de
vorm van melk op een hoog niveau gehandhaafd blijft (2).
Echter, in de praktijk gaat de overgang van zeugenmelk naar
vast voedsel gepaard met grote veranderingen in het nutriën-
tenaanbod. De mogelijke betekenis van lokale antistoffen,
groeifactoren en andere mogelijke biologisch actieve stoffen
in de zeugenmelk laten we op dit moment nog even buiten
beschouwing.

In tabel 1 worden twee voorbeelden van de mogelijke gevol-
gen voor de macro-nutriëntenvoorziening geschetst. De be-
langrijkste consequenties van de overgang van zeugenmelk
naar vast voedsel zijn:

a. een overgang van vloeibaar naar vast voedsel;

b. een wisseling van vet naar (enzymatisch) verteerbare
koolhydraten als belangrijkste energiebron. Bij de zui-
gende big komt ongeveer 45 tot 55% van de totale verteer-
bare energie (=DE) uit vet, terwijl dit na het spenen
slechts circa 10% is;

c. een verandering van lactose naar zetmeel als belangrijkste
bron van enzymatische verteerbare koolhydraten;

d. het verschijnen van niet-enzymatisch afbreekbare kool-
hydraten als nutriënt;

e. een verschuiving van uitstekend verteerbaar dierlijk eiwit
naar minder goed verteerbare plantaardige eiwitten.

Uit tabel 1 blijkt bovendien dat een gelijk blijvende DE-op-
name vóór en na het spenen alleen gerealiseerd kan worden
wanneer de voeropname na het spenen aanzienlijk omhoog
gaat (totale voeropname > 300 g/d). Verder blijkt ook dat de
verschuiving in nutriëntenaanbod groot blijft, ook al zou er
voor het spenen een aanzienlijke hoeveelheid vast voedsel
(100 g/d per big) gegeten worden.

VERTERINGSCAPACITEIT VAN DE BIG ROND HET
SPENEN

De meeste verteringsenzymen worden geproduceerd door het
exocriene deel van de pancreas en de maagdarmwand. De
mate van secretie van de verschillende enzymen lijkt vooral
gerelateerd te zijn aan de leeftijd van de big (5). Bij het ouder
worden van de biggen (tot circa acht weken) neemt de activi-
teit aan chymotrypsine, elastase II en lactase af en de activiteit
aan trypsine, elastase I en maltase toe. De lipase-activiteit
lijkt minder afhankelijk te zijn van de leeftijd. De vraag doet
zich dus voor of jonge biggen eigenlijk wel voldoende zijn
toegemst om op een leeftijd van drie weken een zetmeelrijk

Tijdschr Diergeneeskd 1999: 124: 44-6

VOEDING VAN JONGE BIGGEN IN RELATE TOT SPEEN-
PROBLEMEN

H. Everts\'\', H.M.G. van Beers-Schreurs\'^ en L. Vellenga^

-ocr page 71-

Tabel 1. Theoretisch berekend nutrientenaabod van biggen voor en na het
spenen\'.

Opname

0.9
0.1

O

0.39

Situatie /. Geett voeropname door de big vóór hel spenen, DE-opname bij
de zeug = DE-opname direct na hel .spenen.

Opname

bij de zeug

gespeend

Melk(kg/d)

1

0

Spcenvoer(kg/d)

0

0.33

Nutriënten-opname

ratio gesp/zeug

droge stof (g/d)

190

290

1,53

mw eiwit (g/d)

52

56

1,08

ruw vet (g/d)

70

15

0.21

ruwe celstof (g/d)

0

10

-

lactose (g/d)

55

17

0,30

zetmeel (g/d)

0

125

-

DE(MJ/d)

4,8

4,8

1,00

verteerbaar ruw ei-

wit (als % van DE)

24

24

\\ erteerbaar ruw vet

56

10

(als % van DE)

Situatie II. Wel voeropname door de big vóór het .spenen, DE-opname bij de
zeug = DE-opname direct na hel .spenen.

bij de zeug gespeend

Melk(kg/d)
Speenvoer(kg/d)

Nutriënten-opname

ratio gesp/zeug

droge stof (g/d)

259

343

1,32

ruw eiwit (g/d)

64

66

1,03

ruw vet (g/d)

67

18

0,27

ruwe celstof (g/d)

3

12

4,0

lactose (g/d)

54

20

0,37

zetmeel (g/d)

38

148

3,89

DE(MJ/d)

5,7

5,7

1,00

verteerbaar mw ei-

wit (als % van DE)

25

24

verteerbaar mw vet

(als % van DE)

45

10

l)e hoeveelheden zijn willekeurig gekozen. Voor de samenstelhng van melk is uitgegaan van de
volgende gehaltes in g/kg: mw eiwit 52, ruw vel 7Ü, lactose 55 en zijn dc vcncringscoënicicnten
van volle melkpoeder gebruikt. Voor de samenstelling van het spcenvoer is uitgegaan van de vol-
gende gehaltes in g/kg; r^w eiwit = 170, ntw vet 45. ruwe celstof 30. lactose = 50. zetmeel "
380. Als DF-gehalte is 14.5 .MJ.Icg aangenomen en voor de verteerbaarheden van niw eiwit en rrjw
vet is «5% gebruikt.

en relatief vetarm dieet voldoende te verteren. Of het gewen-
nen van biggen aan deze nutriënten vóór het spenen de ge-
wenste enzymactiviteiten kan induceren is nog onzeker (4,5).
Naast de gewenste enzymactiviteit, dient voor een optimaal
verteringsproces ook het maagdarmkanaal intact te zijn. In een
review over de pathogenese van speendiarree bleek dat bij pas
gespeende biggen de darmmucosa vrijwel altijd morfologisch
veranderde (vlokatrofie, crypt-hypertrofie en een verhoogde
mitose-activiteit) (1). Deze morfologische afwijkingen wor-
den vooral toegeschreven aan een verminderd energie-aanbod
en niet aan de samenstelling van het nutriëntenaanbod of de
leeftijd van de big (2). Toch kan een absoluut tekort aan één of
meerdere nutriënten zeker niet worden uitgesloten.
Dat een verminderd energie-aanbod vanuit de chymus aan de
dunne darmmucosa een belangrijke oorzaak is voor de ge-
vonden morfologische afwijkingen, wordt ondersteund door
de bevindingen bij parenteraal gevoede ratten (8). Ook bij de
(langdurig) parenteraal gevoede mens worden vergelijkbare
morfologische afwijkingen van de darmmucosa gevonden
(7). Met name de overgang van parenterale voeding naar en-
terale voeding blijkt vaak ernstige problemen te geven (15).
De morfologische veranderingen van de darmmucosa, zowel
bij de pas gespeende big als de (langdurig) parenteraal ge-
voede patiënt, geven aanleiding tot maldigestie en malab-
sorptie van het in de darm komende voedsel. Dit heeft tot ge-
volg dat er veel meer makkelijk fermenteerbare koolhydraten
en onverteerde eiwitten de dikke darm bereiken, dan bij een
goed functionerende dunne dami. De fermentatie van deze
substraten in de dikke danri zal een overmatige vorming van
respectievelijk vluchtige vetzuren en amines tot gevolg heb-
ben. De verhoogde osmotische waarde in de dikke darm en de
amines kunnen gemakkelijk leiden tot diarree. Voor alle dui-
delijkheid dient er op gewezen te worden dat het beeld van
vlokatrofie ook veroorzaakt kan worden door infectieuze
agentia (bijvoorbeeld Rotavirus).

EEN ONGUNSTIG SCENARIO

Als de bovengenoemde feiten samengevoegd worden, dan lijkt
het scenario voor het spenen van biggen op een leeftijd van on-
geveer drie weken buitengewoon ongunstig. Ten eerste wijkt
het aangeboden vaste voedsel in verschillende opzichten sterk
af van zeugenmelk (bijvoorbeeld ds-gehalte, energiebron en
koolhydraatsamenstelling). Ten tweede beschikt de pas ge-
speende big in onvoldoende mate over de juiste verteringsen-
zymen om dit vaste voedsel goed te kunnen verteren. En ten
derde valt de energieopname na het spenen zodanig terug dat
de integriteit van het maagdarmkanaal wordt aangetast.
Wanneer er nu geen verdere ongunstige factoren bij komen,
dan lijken de meeste biggen in staat het speenproces op deze
leeftijd te overleven, zij het dat er wel een groeivertraging
optreedt.

Echter, wanneer de omstandigheden ongunstiger worden,
dan kunnen er snel problemen ontstaan. Hierbij kan gedacht
worden aan een hoge infectiedruk en extra stress (mengen
van tomen, verplaatsen van biggen, een extra voerverande-
ring en een te lage omgevingstemperatuur).

PREVENTIEVE MAATREGELEN

Welke voedingstechnische maatregelen staan ons nu ter be-
schikking om het hierboven geschetste scenario zoveel mo-
gelijk te voorkomen. De mogelijke maatregelen zijn hierbij
opgedeeld in drie groepen: algemene maatregelen, aanpas-
sing van de voersamenstelling en specifieke toevoegingen
aan het voer.

Algemene maatregelen

De meest voor de hand liggende maatregel is het verhogen
van de speenleeftijd. Gezien de economische belangen lijkt
dit momenteel niet aan de orde. Maar wanneer in de econo-
mische afweging ook relevante kenmerken als de gezond-

-ocr page 72-

heid en het welzijn van het dier worden meegewogen, dan
kunnen de kaarten wel eens heel anders liggen.
Wanneer de speenleeftijd van drie tot vier weken echter als
een gegeven wordt beschouwd, dan lijkt het zaak de over-
gang van zeugenmelk naar vast voedsel meer geleidelijk te
laten verlopen. Hiertoe zouden de biggen gestimuleerd moe-
ten worden voor het spenen meer vast voedsel op te nemen,
enerzijds om een sterke terugval in energie-opname te voor-
komen (vlokatrofie) (10,11) en anderzijds om voor zover
mogelijk de juiste enzymactiviteiten te induceren.
Het beperken van de zoogtijd per dag in de laatste week van
de zoogperiode stuit op arbeidstechnische bezwaren en het
verminderen van de voergift aan de zeug om zodoende de
melkproductie af te remmen, zal niet het gewenste effect op-
leveren en is bovendien ongewenst voor het conditieverloop
van de zeug zelf.

Uiteraard dienen de ongunstige omstandigheden, zoals een
hoge infectiedruk, mengen van tomen, verplaatsen van big-
gen bij spenen, een wisseling van het vaste voedsel bij het
spenen en ongunstige klimaatomstandigheden zoveel moge-
lijk vermeden te worden.

Aanpassing van de voersamenstelling
In de mengvoerindustrie wordt veel aandacht geschonken
aan de samenstelling van de voeders voor gespeende biggen.
Zo wordt er zorgvuldig omgegaan met:

- de keuze van de eiwitbron (soort eiwit, mate van verteer-
baarheid);

- het eiwitgehalte van de voeders (verlaagd ruw eiwitge-
halte in verband met faecesconsistentie);

- de keuze van de vetbron (mate van verteerbaarheid, keten-
lengte);

- dc enzymatisch verteerbare koolhydraatfractie (aandeel
lactose, mate van ontsluiting);

- de niet-enzymatisch afbreekbare koolhydraten (in verband
met faecesconsistentie);

- de keuze van specifieke grondstoffen in negatieve en posi-
tieve zin (bijvoorbeeld gerst).

Daamaast probeert men via de verstrekkingsvorm (korrel-
grootte, kruim, meel) de opname door de biggen vóór het
spenen en de eerste dagen na het spenen te verhogen.
Wanneer de dieren de eerste dagen na het spenen niet of nau-
welijks eten, is het risico groot dat de biggen enkele dagen la-
ter extra veel voer opnemen, terwijl het maagdarmkanaal
dan niet ingesteld is op grotere hoeveelheden vast voer.
Vanwege dit risico kan het in dergelijke situaties aantrekke-
lijk zijn de voergift te beperken.

Ten aanzien van de samenstelling en de verstrekkingsvorm
van het voer zou bekeken moeten worden of deze niet meer
in de richting van zeugenmelk zou moeten gaan. Hierdoor
hoeft de overgang van \'melk\' naar vast voedsel niet meer ab-
mpt en per sé op de dag van het spenen te vallen. Er ontstaan
dan meer mogelijkheden om de overgang veel geleidelijker
te laten veriopen.

Specifieke toevoegingen aan het voer
Om de voeropname te verbeteren kunnen aan voeders voor
jonge biggen smaak- en/of geurstoffen worden toegevoegd.
In hoeverre dit effectief is, lijkt afhankelijk van de te gebrui-
ken stoffen en de smaakbeleving van de biggen.
Gezien de beperkte capaciteit van de big om de zuurgraad in
de maag voldoende laag te houden, zal de \'zuurbarrière\' van
de maag bij jonge biggen gering zijn. Pathogenen kunnen re-
latief eenvoudig de dunne darm bereiken en daar onder be-

paalde omstandigheden aanslaan.

Het toevoegen van een (organisch) zuur aan het voer kan de
biggen helpen de pH in de maag laag te houden. Daarnaast
dient er voor gewaakt te worden dat de buffercapaciteit van
het voer niet te hoog wordt door het gebruik van bepaalde
grondstoffen (bijvoorbeeld CaC03).
Hoewel het werkingsmechanisme van de toevoeging van ko-
per aan het voer nooit ten volle is opgehelderd, is een gunstig
effect ervan wel herhaaldelijk aangetoond en wordt koper
nog steeds gebruikt als additief

Ondanks een vaak goede werkzaamheid, zal het toepassen
van groeibevorderaars en antibiotica als toevoegmiddelen
door de restrictieve wetgeving steeds verder aan banden
worden gelegd. Op termijn kan verwacht worden dat deze
middelen helemaal niet meer gebruikt mogen worden.
Nucleotiden (AMP, GMP, CMP, UMP en IMP) in voeders
blijken een gunstig effect te kunnen hebben op het herstel van
de maagdarmwand bij ratten (12). Ook bij parenterale ge-
voede dieren bleken nucleotiden een gunstig effect te hebben.
Het effect van de nucleotiden was groter dan dat van een sup-
plementering met glutamine (6). Wel dient hierbij te worden
opgemerkt dat het gunstige effect van nucleotiden alleen ge-
vonden werd, wanneer aan de dieren geen vet werd gegeven.
Het gebruik van gespraydroogde plasma-eiwitten in de voe-
ding van biggen heeft de laatste jaren opgang gemaakt.
Hoewel het werkingsmechanisme nog niet helder is, zijn de
resultaten van de toevoeging van gespraydroogd plasma vrij
positief (13,14). Wel dient bedacht te worden dat er in een
aantal onderzoeken geen onderscheid gemaakt kan worden
tussen een specifiek effect van plasma-eiwitten en het effect
van een veranderd nutriëntenaanbod.
Als mogelijk werkzame stof in het gespraydroogde plasma
eiwit wordt zowel aan antistoffen als aan bioactieve stoffen
gedacht. Ten aanzien van de bioactieve stoffen is het van be-
lang er op te wijzen dat in (zeugen)melk talrijke biologisch
actieve peptiden worden aangetroffen, zoals EGF (Epidemial
Growth Factor) en IGF (Insuline like Growth Factor) (9).
Daamaast bevat melk ook polyamines als spemiidine en sper-
mine, welke onder andere een belangrijke rol kunnen spelen
bij de ontwikkeling van de darmmucosa, de damimotiliteit en
het glucose transport (3). Hoewel de precieze betekenis van
de bioactieve stoffen in de melk nog onvoldoende begrepen
wordt, is het wel duidelijk dat melk een meerwaarde heeft
vergeleken met een mengsel van koolhydraten, eiwit en vet.

RICHTING VAN ONDERZOEK

Hoewel het speenprobleem van jonge biggen meerdere as-
pecten kent, lijkt de voeding een belangrijke sleutel te zijn
voor de preventie van de morfologische afwijkingen in de
darmwand en de daannee gepaard gaande maldigestie en
malabsorptie. Echter, de tot nog toe gebruikte voedingstech-
nische maatregelen blijken niet altijd succesvol. Daarom zou
het onderzoek in de komende tijd vooral gericht moeten zijn
op:

- het ontrafelen van het werkingsmechanisme van een aan-
tal specifieke componenten (bijvoorbeeld nucleotiden,
plasma eiwitten);

- een analyse van de factoren die de opname beïnvloeden bij
de overgang van melk naar vast voedsel (zowel qua vorm
als nutriëntenaanbod aan de big).

LITERATUUR

1. Beers-Schreurs HMG van. Vellenga L, Wensing Th. and Breuking HJ.
The pathogenesis of the post-weaning syndrome in weaned pigs: a re-

-ocr page 73-

view. Vet Quart 1992; 14: 29-34.

Bcers-Schreurs HMG van. The changes in the function of the large in-
testine of weaned pigs. Proefschrift Universiteit Utrecht 1996: pp 149.
Blachier F. Intestinal polyamines digestive physiology in pigs. EAAP
publication 1997; 88; 222-33.

Corring T, Aumaitre A, and Durand G. Development of digestive en-
zymes in the piglet from birth to 8 weeks. 1. Pancreas and pancreatic
enzymes. Nutr Metab 1978; 22: 231-43.

Gestin M el al. Effect of age and feed intake on pancreatic enzyme ac-
tivities in piglets. Digestive physiology in pigs. EAAP publication
1997; 88: 137-30.

lijiama S el al. Intravenous administration of nucleosides and a nucle-
otide mixture diminished intestinal mucosal atrophy induced by paren-
teral nutrition. J Enteral and Parenteral Nutrition 1993; 17: 265-70.
Inoue Y, Grant JP, and Snyder JP. Effect of glutamine-supplemented
total parenteral nutrition on recovery of the small intestine after starva-
tion atrophy. J Enteral and Parenteral Nutrition 1993; 17: 165-70.
Johnston
LRet al. Structural and hormonal alterations in the gastrointes-
tinal tract of parenterally fed rats. Gastroenterology 1975; 58: 1 177-83.
Kelly D, and Coutts APG. Biologically active peptides in colostmm
and milk. Digestive physiology in pigs. EAAP publication 1997; 88:
163-9.

10. Nabuurs MJA, Hoogendoom A, Molen EJ van der, and Osta ALM
van. Villus height and crypt depth in weaned and unweaned pigs,
reared under various circumstances in the Netherlands. Research in
Veterinary Science 1993; 55: 78-84.

11. Nabuurs MJA, Hoogendoom A, and Zijderveld-van Bemmel A van.
Effect of supplementary feeding during the suckling period on net ab-
sorption from the small intestine of weaned pigs. Research in
Veterinary Science 1996; 61: 72-7.

12. Nunez MC, Ayudarte MV, Morales D, Suarez MD, and Gill A. Effect
of dietary nucleotides on intestinal repair in rats with chronic diar-
rhoea. J Enteral and Parenteral Nutrition 1990; 14: 598-604.

13. Rojas JL, Jürgens MH, and Zimmerman DR. Effect of spray-dried por-
cine plasma, antimicrobial agents or their combination on perfor-
mance of weaning pigs. Iowa State University. Swine Research Report
1994: 1-2.

14. Stahly, TS, Cook DR, and Zimmerman DR. The effect of dietary level
and source of plasma proteins on rate and efficiency of gain in pigs
postweaning fed from 13 to 37 pounds body weight. Iowa State
University. Swine Research Report 1994: 6-9.

15. Wilmore DW, Smith RJ, O\'Dwyer ST, Jacobs DO, Ziegler TR, and
Wang XD. The gut: a central organ after surgical stress. Surgery 1988;
104:917-23.

STOFWISSELINGSINZICHTEN EN VOEDING BIJ PLUIMVEE

Tijdschr Diergeneeskd 1999: 124: 47-51

E. Decuypere\'\' en M.W.A. Verstegen ^

SAMENVATTING

Er worden zeer hoge eisen gesteld aan het metabolisme bij
pluimvee omwille van de zeer ver doorgedreven specialisa-
tie en productieperformantie. Er mag weinig of" niets ver-
keerd lopen in het management om aan de hoge inherente
eisen van hoogproductieve braadkuikens of leghennen te
voldoen. Zowel met betrekking tot het energiemetabo-
lisme (vooral bij braadkuikens) als tot de mineralenhuis-
houding (vooral bij leghennen) doen zich een aantal pro-
blemen voor van metabole aard. Bijna allen zijn deze
multifactorieel waarbij voeding, voornamelijk in interac-
tie met het genotype een erg belangrijke plaats inneemt.
We gaan vooreerst in op het probleem van ascites in de
braadkuikensector waarbij uitwendige en genetische
oorzakelijke factoren afzonderlijk worden besproken;
bij deze laatste kan men bovendien de structurele en de
functionele oorzakelijke factoren onderscheiden. Dit on-
derscheid in factoren leidt tot enkele belangrijke conse-
quenties en hypothesen. Het onderscheid met SDS of
\'sudden death syndrome\' wordt hierbij gemaakt. Het
vette leversyndroom bij leghennen wordt vervolgens
kort besproken evenals het probleem van jicht en nier-
urolithiase, bij kuikens en hennen.
Tenslotte worden enkele van de belangrijkste of meest
voorkomende skeletproblemen In de pluimveesector, na-
melijk tibiale dyschondroplasie, batterij moeheid, rachi-
tisafwijkingen en chondrodystrofle, kort besproken in
het licht van voedingsfactoren die hieraan ten grondslag
kunnen liggen of eraan kunnen verhelpen.

\' K.U. Leuven, Faculteit Landbouwkundige en Toegepa.ste Biologische Weten.schappen.
Laboratorium voor Fvsiologie en Immunologie der Huisdieren, Kardinaal Mercier laan
92. B-30()l Heverlee. België.
^ Landbouwuniversiteit Wageningen. Vakgroep Veevoeding. Haagsteeg 4, 670H PM
Wageningen. Nederland

SUMMARY

Insights into the metabolism and nutrition of poultry

Exce.ssive specialization and high production requirements place high de-
mands on the metabolism oj poultry. A number of metabolic problems, such
as disturbances of energy metabolism (affecting mainly hens) and mineral
balance (affecting mainly laying hens), affect performance. Nearly all these
problems are multifactorial in nature, but diet, and in particular the interac-
tion between diet andphenotype. plays an important role.
The problem o f ascites in broiler hens is discussed in relation to external
and genetic causative factors. Genetic factors can be further subdivided
into structural and functional causative factors. This distinction has impor-
tant consequences. For e.xample. sudden death syndrome can be disthin-
guished as a seperale entity, batty liver syndrome in laying hens, and gout
and urolithiasis in chicks and hens are briefly discussed.
Finally, some of the most important or most common .skeletal problems af-
fecting poultry, namely, tibial dyschondroplasia, battery fatique, rickets,
and chondrodystrophy, are briefly discussed in the context of the dietary
factors that underlie these di.mrders or which can be used as treatment.

INLEIDING

De zeer ver doorgedreven specialisatie naar groei en voederef-
ficiëntie enerzijds en naar eiproductie anderzijds, laat vermoe-
den dat er zeer hoge eisen worden gesteld aan het metabolisme
bij pluimvee. Door optimale omgevingsvoorwaarden en met
name vooral optimale voeding, probeert men aan de voor-
waarden voor het tot uiting komen van het genetisch poten-
tieel voor productie, dat steeds verder wordt verschoven, tege-
moet te komen. Het is duidelijk dat men hier enerzijds
uiteindelijk tegen grenzen aanloopt of zal aanlopen en dat an-
derzijds weinig of niets verkeerd mag lopen in het manage-
ment om aan de hoge inherente eisen van deze hoogproduc-
tieve dieren te voldoen.

Zowel met betrekking tot het energiemetabolisme als tot de
mineralenhuishouding of -homeostase doen zich een aantal
problemen voor, die uiteraard op de eerste plaats met de voe-
ding als uitwendige factor te maken hebben, maar eveneens
in interactie treden met andere uitwendige factoren. De gene-

-ocr page 74-

tische component hiervan en de genotype-omgevings- of ge-
notype-voedinginteractie is primordiaal. Achtereenvolgens
zullen we daarom een aantal metabole aandoeningen als asci-
tes, sudden death syndrome (SDS), vette lever syndroom,
jicht en enkele skeletproblemen van kuikens in relatie tot de
voeding bespreken.

ASCITES IN DE BRAADKUIKENSECTOR
In het bijzonder willen we vooreerst ingaan op het probleem
van ascites (rechterventrikelhypertrofie, waterbuik of pul-
monair hypertensiesyndroom) omdat dit tot 50% van de
\'normale\' mortaliteit bij slachtkuikens uitmaakt, of meer
zelfs, naargelang de lokalisatie van de bedrijven.

Beschrijving van de problematiek

Slachtkuikenmortaliteit geassocieerd met vochtophoping in
het abdomen (ascites), is het uiteindelijke gevolg van een ui-
termate hoge bloeddmk in de longcirculatie, gekend als het
pulmonaire hypertensie syndroom (PHS). De symptomen
zijn een veralgemeend oedeem, hydropericard, ascites, long-
oedeem, hypertrofie en dilatatie van het hart, voomamelijk
van de rechterventrikel.

Het stofwisselingsniveau van snelgroeiende braadkuikens is
zeer hoog en in minder goed geventileerde stallen, evenals
op grote hoogte, kan zuurstof een limiterende factor worden
voor de gezondheid en productie van deze dieren. De hoge
metabolische zuurstofbehoefte samen met een verminderde
zuurstofbeschikbaarheid kan tot hypoxic (zuurstoftekort in
de lucht) leiden, gevolgd door hypoxemic (tekort aan zuur-
stof in het bloed) en tot zuurstoftekort in de weefsels en orga-
nen( anoxic).

Oorzaken en aanleiding

Onevenwicht in zuurstofvoorziening - meestal een tekort -
kan worden teniggevoerd op een relatief zeer hoog zuurstof-
verbmik, waarbij de nomiale zuurstofvoorziening op het ni-
veau van de weefsels ontoereikend is en anoxic, hypoxemic
en tenslotte hypoxic kan veroorzaken. Ofwel is de zuurstof-
consumptie initieel ontoereikend waardoor hypoxic, hypoxe-
mic en tenslotte anoxic ter hoogte van de weefsels ontstaat.
Dit onevenwicht kan zowel een endogene als exogene oor-
zaak hebben en beide kunnen elkaar versterken dat wil zeg-
gen synergistisch werken, of minstens additief werken (1).

Exogene (uitwendige of omgevings-) factoren.
Te onderscheiden zijn factoren die:

1. een tekort aan zuurstof-toelevering bewerken:

grote hoogte, onvoldoende ventilatie in de stal, ademha-
lingsaandoeningen.

2. een verhoging van het zuurstofverbmik bewerken:

lage omgevingstemperatuur, hoog voeropname-niveau
(korrel versus meel), tocht, hoog energiegehalte in voer
de koolhydraten/vetten verdeling bij een bepaald energie-
gehalte, hyperthyroidie (relatieve), licht en licht-donker-
cycli, stress in de stal, kuikendensiteit en andere factoren
die het energiemetabolisme mee bepalen.

Endogene factoren (factoren die op genetische basis berus-
ten), zowel structurele als functionele factoren.
Structurele oorzakelijke factoren

Indien de ontwikkeling van het ascites syndroom het gevolg
is van structurele of morfologische/histologische factoren,
moeten deze aan de basis liggen van wijzigingen in de fysio-
logie die tenslotte resulteren in het hoger vermeld syndroom.

IBEDSSES

Onvoldoende longontwikkeling en/of gewijzigde histologie
van de longen of de pulmonaire bloedvaten (zoals primaire of
idiopatische, dat wil zeggen essentiële of zelfstandige pulmo-
naire hypertensie bij zoogdieren) kan hier aan de basis liggen.
Proportionele groeiwijzigingen als gevolg van selectie naar
een grotere bespierdheid kunnen aanleiding gegeven hebben
tot relatief geringe ontwikkeling van het respiratoire en car-
diovasculaire stelsel. Hierbij kunnen eventuele bijverschijnse-
len bijvoorbeeld in functie van het formaat van het dier, moge-
lijk naar voren komen. (3) Structurele wijzigingen ter hoogte
van het longcapillair systeem als primaire oorzaak en als ge-
correleerde respons op snelle groei, zijn evenmin uit te sluiten.
Deze aspecten werden tot nog toe weinig of niet onderzocht.
In geval van hypoxische condities bij het embryo, is het niet
uitgesloten dat zich hier ook structurele wijzigingen in het
pulmonair systeem voordoen (zoals hypobarische hypoxie)
die op dit vroege stadium van ontwikkeling bepalend zijn
voor hun latere aanpassingscapaciteit aan ongunstige om-
standigheden of aan een stijgende zuurstofbehoefte.

Functionele oorzakelijke factoren

Hierbij denken we aan een ontregeling van de controleme-
chanismen die vraag en aanbod van het metabolisme op el-
kaar afstemmen.

De verschillen in zuurstofbehoefte tussen mannelijke en
vrouwelijke braadkuikens enerzijds en tussen de snelgroei-
ende en minder snel groeiende selectielijnen, vooral be-
treffende de snelheid van eiwitaanzet, anderzijds, werden in
verband gebracht met het vroeger en meer uitgesproken op-
treden van rechterventrikelhypertrofie bij de sneller groei-
ende dieren. (5) Dit laatste zal des te meer uitgesproken zijn
wanneer deze verschillende lijnen en/of geslachten in om-
standigheden werden gehouden die een bijkomende belas-
ting (bijvoorbeeld lage omgevingstemperatuur) van het
metabolisme met zich meebrengt (6). Een hoog metabolisme
gebonden aan een zeer snelle jeugdgroei, voomamelijk tij-
dens de periode van maximale groeisnelheid bij braadkui-
kens (eerste twee weken postnataal) blijkt een prcdispose-
rende factor voor latere ascitesontwikkeling te zijn. Een
verhoogde zuurstofbehoefte voor de anabole processen sa-
men met een hoge onderhoudsbehoefte overstijgt mogelijk
de maximale zuurstofvoorzieningscapaciteit van long- en
cardiovasculair stelsel, waarbij de ascitesgevoeligheid en-
kele weken later symptomatisch tot uiting zal komen.
De vraag waarom een hoge zuurstofbehoefte niet (of onvol-
doende) gevolgd wordt door een hoge zuurstofconsumptie,
of een hoog metabolisme niet of onvoldoende gevolgd wordt
door het metabolisme ondersteunende factoren (voldoende
oxydatieve fosforilatie-capaciteit) of signalen, ligt mogelijk
in het feit dat selectie op groei steeds gepaard gaat met een
selectie op een goede voederconversie. (8) Aangezien de se-
lectie op voederconversie op steeds jongere leeftijd plaats-
vindt, met andere woorden vooraleer er sprake is van een be-
langrijke vetdepositie, zal deze selectie onder meer als
gevolg hebben dat het onderhoudsmetabolisme afneemt. Dit
kan leiden tot scheefgroei, dat wil zeggen een niet op elkaar
afgestemde ontwikkeling van zuurstofvragende (spieren) en
zuurstofleverende (hart en longen) organen.
Aangezien long- en cardiovasculair weefsel per gewichts-
eenheid een veel hoger metabolisme hebben dan skeletspie-
ren, kan een gecombineerde selectie op snelle groei en lage
voederconversie een versterkend effect hebben gehad op het
achter blijven in ontwikkeling van deze levensnoodzakelijke
stelsels. Deze laatste moeten bovendien de hoge stofwisse-

-ocr page 75-

ling gekoppeld aan snelle groei ondersteunen.
Aangezien de werking van de schildklier en de productie van
schildklierhormonen een belangrijk sturingsmechanisme
van het metabolisme is, is het aannemelijk dat in een vroeg
stadium en uitgesproken op voederconversie geselecteerde
lijnen zullen neigen tot hypothyroidie (7). Dit kan op zijn
beurt het reactievermogen van deze dieren op ongunstige
(klimaats-) omstandigheden verminderen, tenminste voor
fysiologische reactie- of acclimatisatie-mechanismen die
schildklierafhankelijk zijn. Zo\'n ontregeling van controle-
mechanismen die vraag en aanbod van metabolisme op el-
kaar afstemt kan een relatieve zuurstofnood met PHS als mo-
gelijk gevolg tot stand brengen.

Verdere consequenties en hypothesen

Uit het voorgaande volgt ons inziens duidelijk dat niet alle
braadkuikenlijnen op dezelfde wijze gevoelig zijn voor
PHS-inducerende omstandigheden, maar bovendien dat bin-
nen de gevoelige lijnen divergenties kunnen optreden, af-
hankelijk van de criteria waarvoor ze geselecteerd zijn.

- Een selectie naar een zeer sterke en vroege optredende be-
spiering (hoger percentage borstvlees) kan aanleiding ge-
ven tot een onvoldoende ontwikkeling van het pulmonaire
stelsel (onvoldoende borstkas-uitgroei ?) waardoor een re-
latief tekort aan zuurstofopname-capaciteit, zeker in situ-
aties van snelle groei en hoog onderhoudsmetabolisme,
kan ontstaan (scenario 1).

- Anderzijds kan een extreme en vroege selectie naar een
\'zeer goede\' voederconversie aanleiding geven tot een re-
latieve hypothyroidie waardoor de capaciteit van schild-
klierhormoonafhankelijke reactie- of acclimatisatie-me-
chanismen vermindert (scenario 2).

Op basis van de hoger aangehaalde redenering verwachten
we een additief en/of synergistisch effect tussen factoren
(exogene of endogene) die ascites bevorderen. In geval van
selectie volgens scenario 1 kan men een hoger percentage as-
cites verwachten in vergelijking met niet op extreme groei
geselecteerde lijnen, ook wanneer de omstandigheden van
management- en omgevingsvoorwaarden optimaal zijn.
Uiteraard zullen suboptimale omstandigheden het optreden
van PHS en ascites bevorderen.

In geval van een selectie volgens scenario 2 daarentegen zal
er waarschijnlijk weinig of geen ascites onder optimale om-
standigheden optreden, doch dit zal heel sterk naar voren ko-
men in suboptimale omstandigheden van exogene factoren.
Met andere woorden we verwachten hier een meer uitge-
sproken synergistisch effect.

SDS OF \'SUDDEN DEATH SYNDROME\'
Hieraan sterven voornamelijk de zeer snel groeiende slacht-
kuikens en vooral de mannelijke dieren, tussen dag 21 en 28.
De dode dieren hebben een gezond uiterlijk, zijn goed be-
vleesd en hebben onveranderlijk een gevuld maag-darmka-
naal. De dieren sterven plotseling, binnen één a twee minu-
ten en liggen meestal gestrekt op de rug, vanwaar de
benaming \'tlip-over\'. Men heeft geen specifieke veranderin-
gen in bloed of weefsels vastgesteld die kunnen dienen voor
een specifieke diagnose van SDS.

Tot nog toe heeft men geen ondubbelzinnige relatie kunnen
leggen tussen specifieke nutriënten of omgevingsfactoren en
het voorkomen van SDS. Meestal wordt gesteld dat dezelfde
nutritionele factoren die ascites in de hand werken, dit ook
doen voor SDS. Hierbij wordt onder meer gedacht aan facto-
ren zoals het type van vet (verzadigd versus onverzadigd).

meel versus korrel of kruimel voeding, zuur-base evenwicht
en het melkzuurmetabolisme wat voornamelijk in relatie
staat tot de aard van de koolhydratenbron en de al of niet
vlugge beschikbaarheid ervan uit het spijsverteringsstelsel.
Voedereiwit per se blijkt weinig effect op het voorkomen
van SDS te hebben. Soms wordt op het gunstige effect van
taurine gewezen. Dit wordt dan weer tegengesproken door
het gebruik van (i-alanine dat een taurine-antagonist is en het
taurinegehalte in het hart dramatisch doet dalen zonder noe-
menswaardige toename in SDS.

Een periode van initiële trage groei, hetzij door daglengtere-
ductie, hetzij door voederrestrictie, en/of het gebruik van
voeders met een laag energiegehalte, kan het voorkomen van
SDS, net als ascites trouwens, voorkómen of reduceren. Een
groeireductie van 10 tot 15% op dag 20 kan nog volledig
worden gecompenseerd door inhaalgroei lot op dag 42-49.
Terloops willen we hier opmerken dat het \'ronde-hart\'-syn-
droom en aortaruptuur bij kalkoenen eveneens voornamelijk
bij snelgroeiende dieren voorkomt, en in geval van stress, en
zeker bij een combinatie van beide. Vandaar dat dit syn-
droom soms ook met ascites wordt geassocieerd.
Het ronde-hart-syndroom wordt in de hand gewerkt door een
hoge zout- of Na-opname (en furazolidone opname) waarbij
serumeiwitten en a-globulines afnemen terwijl aortaruptuur
het gevolg is van een koper gebrek. Koper is namelijk een
co-factor bij het MAO-enzyme, nodig voor de vorming van
elastine, de belangrijkste component van de elastische aorta-
vezels.

VETTE LEVERSYNDROOM

Bij de overgang van de groeifase naar de legfase treden er
grote veranderingen op in het metabolisme van de hen. Eén
van deze veranderingen is een verhoogd oestradiol-gehalte
in het serum. Daamaast treden allerlei andere veranderingen
op omdat het dier eieren moet gaan produceren. Zo neemt de
voeropname toe. Globaal wordt per ei zo\'n zes gram eiwit en
zes gram vet aangemaakt. De nutriënten hiervoor komen uit
het voer. De verandering in voeropname en de consequentie
hiervan voor het metabolisme is erg groot. Een ei bevat on-
geveer zes gram vet. Tijdens de legfase wordt, alliankelijk
van het vetgehalte van het voer, een groot of minder groot
deel van deze zes gram vet voor het ei uit bijvoorbeeld glu-
cose gesynthetiseerd in de lever. Daarna moet dit vet naar het
ontwikkelend ei worden getransporteerd.
Wanneer het dier meer voer opneemt dan voor onderhoud en
productie nodig is, kan vervetting van onder andere de lever
optreden. Bij zeer goed leggende en gezonde kippen bevat de
lever meer vet dan tijdens de groei. Leververvetting gaat sa-
men met ovemiatige infiltratie van leverweefsel met vetten.
Wanneer dit gepaard gaat met beschadiging aan de lever,
spreekt men van Fatty Liver Hemorrhagic Syndrome (FLHS).
Het FLHS wordt gekarakteriseerd door leververvetting met
bloedingen.

Hoe kan nu leverven\'etting optreden?

* Meer vetsynthese in de lever dan er afgevoerd wordt naar
andere delen van het lichaam. Afwijkingen kunnen dus
ontstaan door te veel voeropname en/of slechte afvoer van
in levercellen gevormd vet.

* Gestoord transport van vet naar het ei. Er wordt wel veron-
dersteld dat acute leververvetting een gevolg is van een de-
fect in vettransport (6). Vet wordt met bloed naar de weef-
sels vervoerd in de vorm van lipoproteïnen, die in de lever
gevormd worden. Wanneer de productie van vetten in de

II R I I T V

49

gq.

1 I

IV I ■

i ■ K l.

-ocr page 76-

nSDBLlSZSISSHH

lever de afvoer in de vorm van lipoproteinen overtreft, zul-
len de vetten in de lever achter blijven.

* Een ander aspect is de productie van vetten door voeding.
Men is het er in de literatuur over eens dat vette levers ont-
staan wanneer dieren meer voer eten dan nodig is voor on-
derhoud en eiproductie. Zo zal bij weinig beweging de on-
derhoudsbehoefte dalen en bij gelijke voeropname de kans
op vette lever toenemen. Ook wanneer het eiwitgehalte te
laag is en energiegehalte relatief hoog, zal het probleem bij
gelijke opname eerder optreden. Men kan bijvoorbeeld
verwachten dat bij een tekort aan een essentieel aminozuur
er meer accumulatie van vetten optreedt. Dit betekent dat
bij gelijke energie-opname de samenstelling van het voer
bepaalt hoeveel vet er gesynthetiseerd moet worden. De
vraag is nu hoe krijgen we de hennen zover, dat ze vol-
doende eten voor onderhoud en eivorming en niet voor
veel extra reserve.

* Hormonale invloeden op leververvetting zijn heel duidelijk
aanwezig. Het serum oestradiolgehalte kan door selectie
worden verhoogd. De gevoeligheid kan dus ook genetisch
bepaald zijn. Naast oestradiol kunnen corticosteroïden een
rol spelen bij vette levers. Een hoger corticosteroidgehalte
kan hogere vetsynthese veroorzaken. (9) Uit deze relatie
tussen voederopname, vetsynthese en transport valt ook af
te leiden dat thyroid hormoon via controle op de energie-
huishouding een rol kan spelen. Voeders die meer eiwitsyn-
these en eiwitretentie mogelijk maken (meer aminozuren le-
veren) zonder extra voeropname, zullen dit percentage
verlagen.

JICHT EN NIERURÜLITHIASE

Vogels zijn gevoelig voor jicht daar het uricotele dieren zijn
en het enzym uricase ontbreekt. Als gevolg van inadequate
uraatsecretie neemt het plasma-urinezuur toe en slaat neer
als mononatrium-uraten, hetzij in synoviaal vocht, in pezen
(voomamelijk de hak of hielpees), hetzij op de sereuze op-
pervlakten van de inteme organen. Men spreekt respectieve-
lijk van articulaire of van viscerale jicht. Soms kan ook al-
leen de nier worden aangetast, vooral dan de rechtemier, die
verstopt met urolithen waardoor de effectieve renale massa
afneemt en waardoor compensatoire groei optreedt van de
linkemier. Nefropathie bij jonge kuikens en blauwekam-
ziekte gaan beide met uraatdeposities in de nieren gepaard.
Accumulatie van toxische stoffen door reductie van de nier-
werking kan plotse pieken van mortaliteit veroorzaken.
Genetische predispositie voor jicht blijkt erg belangrijk,
maar toch kunnen voedingsfactoren dit eveneens op aanzien-
lijke wijze in de hand werken.

- Teveel aan eiwitten verhogen de urinezuurproductie en
bijgevolg de voorwaarde voor uraatvorming en urolithiase
(uraten kunnen ook rechtstreeks door voeding, bijvoor-
beeld via gedroogde kippenmest, worden aangevoerd).
Urinezuur zal gemakkelijker worden afgevoerd indien
zout (1% NaCl) wordt toegevoegd aan het water, namelijk
via Na-uraat.

- Een te hoog Ca"| en/of P\' gehalte kan het ontstaan van jicht
in de hand werken. Een te hoog Ca-gehalte kan voomame-
lijk bij poeljen een probleem vormen wanneer deze 3.5%
Ca op een te jonge leeftijd krijgen toegediend.

- Acidificatie van urine (ondermeer via NH4CI in het voer)
kan het probleem van jicht voorkomen of verhelpen, doch
schept nieuwe problemen, namelijk door het meer drinken
krijgt men nattere mest, en metabole acidose veroorzaakt
schaalproblemen, zeker in combinatie met warm weer.

Het toevoegen aan een voer van een methioninehydroxy-
analoog of DL-methionine blijkt urolithvorming en nier-
beschadiging tegen te gaan zonder hogergenoemde bij-
werkingen.

ENKELE SKELETPRGBLEMEN IN RELATIE TOT DE
VOEDING (4)

Skeletmineralisatie start reeds rond de achtste incubatiedag
en hierbij is de dooier de calciumbron. Pas vanaf de twaalfde
dag wordt de eischaal aangesproken en ongeveer 120 mg Ca
wordt vanuit de schaal opgenomen tijdens de embryonale
ontwikkeling.

Uiteraard spelen zowel genetische factoren evenals het ge-
slacht een rol in vele van de skeletproblemen die op verschil-
lende ontwikkelings- of leeftijdsstadia naar voren komen.
Ook voedingsfactoren kunnen faciliterend en/of causaal op-
treden in skeletproblemen en juist die factoren willen we in
een aantal van deze skeletproblemen aanhalen.

Tihiale dyschondroplasie (TD)

Hiermee wordt een abnormale kraakbeenmassa-ontwikke-
ling in het proximale deel van de tibiotarsus aangeduid,
vooral voorkomend in snelgroeiende slachtkuikens of
slachtkuikenlijnen. Deze afwijking gaat gepaard met een
storing in de normale metaphyseale bloedvoorziening waar-
door de normale ossificatie in deze plaatsen niet plaatsheeft.
Hoewel selectie hier veel mee heeft te maken is toch ook de
mineralenvoorziening belangrijk (een teveel aan Cl en een te
lage Ca/P ratio is nadelig). Het populaire idee als zou het ske-
let niet meer bij machte zijn om het snelgroeiende slachtkui-
ken te ondersteunen blijkt te simplistisch. Experimenten met
artificiële gewichtsbelasting tonen aan dat het gewicht per se
weinig of geen effect heeft op het voorkomen van TD of
pootproblemen in het algemeen. Toch zal een voederrestric-
tie of intermitterend licht om een te snelle groei af te remmen
het voorkomen van TD verminderen.

Batterijmoeheid

Hoogproducerende leghennen hebben een dermate hoge Ca-
turnover en -output vanwege de schaalvorming dat beender-
breuk, ondermeer breuk van de wervelkolom kan optreden.
De uitputting van het medullair been doet namelijk het corti-
cale beenweefsel ontkalken waardoor de beendersterkte af-
neemt. Een wervelkolombreuk kan dan tot aantasten van het
ruggemerg en tot verlammingsverschijnselen aanleiding ge-
ven.

Het is zelden te zien bij dieren op de grond, wat er op wijst
dat gereduceerde activiteit een predisposerende factor is.
Naar de voeding toe is voldoende beschikbaar Ca belangrijk.
P en Vit D3 zijn dit eveneens daar ze de beschikbaarheid van
Ca bepalen. Hoewel P niet direct nodig is voor schaalvor-
ming, is P toch essentieël voor het weer aanvullen van me-
dullair been in de vorm van Ca PO4 tijdens de perioden van
actieve beencalcificatie.

Rachitisachtige afwijkingen

Ook deze worden gekarakteriseerd door inadequate beender-
mineralisatie bij groeiende kuikens; dit gaat meestal ook met
een verwijding van de epifyseale plaat gepaard en heeft recht-
streeks of onrechtstreeks te maken met de voorziening Ca,
fosfaat, de Ca: P-verhouding en de Vit D3 beschikbaarheid. In
de praktijk blijkt deze laatste nogal uiteen te liggen voor vele
Vit D3-bronnen. Nutritionisten zullen daarom nogal eens
twee verschillende bronnen van Vit D3 geven in één premix.

-ocr page 77-

Bovendien zijn de gelatine \'coated beads\' van Vit D3 die met
antioxidans geïmpregneerd zijn, nu meer stabiel ten opzichte
van allerhande voerbewerkingen en van bewaring.

Chondrodystrofle (perosis of draaipoot)
Dit komt voor wanneer de gastrocnemiuspees afglijdt van de
condylen. Dit blijkt een gevolg van een gebrek aan normale
kraakbeencelproliferatie waardoor de mooie rangschikking
in kolommen van deze cellen in de epifyse verloren gaat wat
op zijn beurt de vascularisatie hindert. De lengtegroei van
het been wordt gehinderd doch de diktegroei gaat gewoon
door. Mangaan, choline, zink en deficiënties van vitaminen
uit de B-groep zijn als oorzakelijke factor aangeduid;
hoogstwaarschijnlijk spelen nog ongekende interacties tus-
sen voedingsstoffen een rol in deze deficiënties ook al zijn de
gehalten van die stoffen in het voer niet beneden de geldende
voedemormen.

LITERATUUR

I. Decuypere E, Vega C, Bartha T, Buyse J, Zoons J, and Albers GAA.
Increased sensitivity to triiodothyronine (T3) of broiler lines with a
high susceptibility for ascites. British Poultry Science 1994: 35: 287-

Hansen RJ, and Walzem RL. Avian Fatty Liver Hemorrhagic
Syndrome. A comparative review. Advances in Veterinary Science
and Comparative Medicine 1993: 37: 451.

Julian RJ. Ascites in poultry (review article). Avian Pathology 1993:
22:419-54.

Leeson S, Diaz C, and Summers JD. Poultry Metabolic disorders and
mycotoxins. Guelph (Canada), University Books, 1995.
Peacock AJ, Picket CK, Morris KM, and Reeves JT. Spontaneous
hypoxemia and right ventricular hypertrophy in fast growing broiler
chickens reared at sea level. Comp. Biochem. Physiol. 1990: 97A:
537-41.

Scheel CW, and Frankenhuis MT. Stimulation of the metabolic rate in
broilers and the occurrence of metabolic disorders. In: van der Honing
Y, Close WH, eds. Energy metabolism of farm animals. Wageningen,
The Netherlands: European Association of Animal Production. 1989:
43:251-5.

Scheele CW, Decuypere E, Vereijken PEG, and Schreurs FJG. Ascites
in broilers. 2. Disturbances in the hormonal regulation of metabolic
and fat metabolism. Poultry Science 1995: 71: 1971 -84.
Scheele CW, Kwakemaak C, and Buys N. Susceptibility for ascites in
five broiler lines differing in energy metabolism and oxygen consump-
tion. Poultry Science 1995: 74 (1): 77, abstr. 229.
Siegel HS, Kampen M van . Energy relationships in growing chickens
given daily injections of corticosteron. British Poultry Science 1984:
25:477.

AUGENERKRANKUNGEN BEIM PFERD
FARBATLAS FÜR DIE PRAXIS

Barnett. Crispin, Lavach en Matthews. Schlütersche, Han-
nover. 1998. ISBN 3-87706-492-2.

Dit boek is een vertaling van het oorspronkelijk werk
\'Colour Atlas and Text of Equine Ophthalmology\' (Mosby-
Wolfe, London, 1995). Voor wat betreft afbeeldingen, aan-
tal pagina\'s en formaat zijn de Engelse en Duitse versie vol-
strekt identiek. Het boek bevat 230 pagina\'s met daarin een
rijkdom van 523 kleurenfoto\'s en 37 getekende afbeeldin-
gen. De tekst van de beide versies verschilt alleen in taal. In
het inleidende hoofdstuk worden de onderzoekstechnieken
van het paardenoog en de adnexa besproken, met helaas
slechts beperkte aandacht voor de uitvoering van de voor
het oogonderzoek bij het paard relevant geleidingsanesthe-
sieën. In het hoofdstuk \'Notfalle am Auge und seiner
Adnexe einschließlich Verletzungen\' wordt een aantal
spoedeisende verwondingen en andere ziektebeelden be-
schreven. De beschrijving is - als het hele werk - rijkelijk
geïllustreerd en, mede daardoor, erg duidelijk. Ook uveitis,
een bij paarden niet onbelangrijk ziektebeeld, wordt in dit
hoofdstuk als acuut ziektebeeld behandeld, met een voorstel
tot initiële behandeling. De verdere bespreking van uveitis
kan men vervolgens in het hoofdstuk \'Iris und Ziliarkörper\'
aantreffen. In de hoofdstukken 3 tot en met 13 worden de
ziektebeelden van het oog successievelijk in een anatomisch
\'logische\' volgorde beschreven. Hoofdstuk 13 bevat ruim
100 (!) fundusafbeeldingen van hoge kwaliteit. Het laatste
hoofdstuk (14) is geheel aan neuro-ophthalmologie gewijd.
Hier worden de oog- en visusgerelateerde neurologische af-
wijkingen, zoals bijvoorbeeld centrale blindheid, nystag-
mus, anisocorie en ptosis besproken. Het Homersyndroom
wordt hier slechts zeer summier besproken. Het boek wordt
besloten met een viertal korte addenda. Vooral de opsom-
ming van bij het paard beschreven aangeboren oogafwijkin-
gen, voorkomende neoplasieën en oogheelkundige sympto-
men in relatie tot systemische ziekten verbreden de
differentieeldiagnose, en daarmede de bruikbaarheid van dit
boek, aanzienlijk.

Door het grote aantal kleurenfoto\'s van ziektebeelden heeft
het boek vooral het aspect van een atlas. Het boek ontstijgt
dit niveau echter aanzienlijk. Zowel de schema\'s met betrek-
king tot diagnostiek en medicatie als de getekende afbeeldin-
gen van chimrgische technieken maken de bruikbaarheid
voor de praktijk echter aanmerkelijk groter. Zo wordt, bij-
voorbeeld, de bij het paard soms lastige diagnostiek van \'ke-
ratitiden\' overzichtelijk weergegeven. Ook de op basis van
een eerste oogonderzoek eventueel te maken primaire keuze
van antibiotische behandeling is in een duidelijke tabel sa-
mengevat. De tekst is to the point en betrekkelijk beknopt,
waardoor het boek in een praktijksituatie gemakkelijk te
raadplegen is. Zeker een aanrader voor de practicus met
paarden onder zijn/haar patiënten.

M.H Boevé

-ocr page 78-

m f m

........

mm

Berichten en verslagen

Na een welkomstwoord en enkele huis-
houdelijke mededelingen, schetst voor-
zitter R.S. Schrijver de opzet van deze
ronde tafelbijeenkomst. Ter inleiding
houden vier deskundige sprekers een
korte bespreking over een aantal aspec-
ten van diagnostiek en dynamiek van
PRRS op varkensbedrijven.
J.M.A. Pol (ID-DLO) spreekt over het
Sow Abortion and Mortality Syndrome
(SAMS), P.J.G.M. Steverink (ID-DLO)
behandelt de mogelijkheden en onmo-
gelijkheden van laboratoriumbepalin-
gen bij PRRS-diagnostiek. H.A. Node-
lijk (FdD) geeft uitleg over de model-
matige, wiskundige, beschrijving van
PRRSV-infecties. M.F. de Jong (GD)
besluit met het bespreken van de dia-
gnostiek in de \'dagelijkse\' varkensprak-
tijk. Vervolgens, na een pauze, wordt
een discussie gehouden naar aanleiding
van reacties op de voordrachten. Dit
verslag beschrijft de verschillende on-
derdelen van de bijeenkomst in chrono-
logische volgorde.

SAMS

\'Jullie weten alles al over PRRS, dus
daarom houd ik een presentatie over
een onderwerp waar jullie waarschijn-
lijk niet mee bekend zijn.\' Met deze
prikkelende uitspraak bijt J.M.A. (Jan)
Pol het spits van het inhoudelijke deel
van deze bijeenkomst af
Sinds 1996 hebben in het midwesten
van de Verenigde Staten en in de staat
North Carolina uitbraken plaatsgevon-
den van een varkensziekte die de naam
Sow Abortion and Mortality Syn-
drome, SAMS, heeft gekregen, vertelt
Pol. Soms spreekt men ook wel van
Atypische PRRS. Waarschijnlijk wordt
dit ziektebeeld veroorzaakt door zeer
pathogene stammen van het PRRSV.

Het ID-DLO speelt nationaal en internationaal een vooraanstaande rol op het
gebied van Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome (PRRS)-onder-
zoek, -diagnostiek en -vaccinontwikkeling. Cm goed inzicht te krijgen in wat
er in het veld en in het onderzoek ten aanzien van PRRS-virus (PRRSV)
speelt, organiseerde het ID-DLO op 15 oktober 1998 een ronde tafeloverleg
met als thema \'PRRS: de stand van zaken.\' Op de presentielijst zagen we die-
renartsen uit de varkenspraktijk, een dierenarts werkzaam bij een varkens-
fokkerijorganisatie, dierenartsen van de Gezondheidsdienst voor Dieren
(GD), dierenartsen uit de farmaceutische industrie, een dierenarts van de
Faculteit der Diergeneeskunde (FdD) en wetenschappelijk medewerkers van
het ID-DLO, waaronder een veterinair patholoog. De bijeenkomst werd gefa-
ciliteerd door Boehringer Ingelheim b.v. (BI).

PRRS: DE STAND VAN ZAKEN

Aanwezig waren (s.s.t.t.): F.J.M. van Dongen, C. Veldman, R.T.J.A. de Winne,
praktiserend dierenarts; L. Oving Dumeco Breeding; M.F. de Jong, P.G.M.
Rambags, GD; H.A. Nodelijk, F.D.; W. Kissels, R. Schippers, BI; J.M.A. Pol,
R.S. Schrijver, P.J.G.M. Steverink, ID-DLO; J.H.J.L. Hülsen, Vetvice.

Door Jan Hülsen

\'Inmiddels is de algemene
overtuiging dat pathogene
PRRSV-stammen het oorzake-
lijk agens zijn van SA MS en dat
de commerciële vaccins geen
volledige bescherming
opwekken.\'

Het beeld van SAMS bestaat uit hoge
koorts, een hoge abortusincidentie,
sterfte bij zeugen en een hoge sterfte
onder de biggen. Klassieke abortus
blauwuitbraken, vervolgt Pol, kenmer-
ken zich doordat veel dode en slappe
biggen geboren worden. Maar als deze
slappe biggen voldoende melk opne-
men dan blijven ze meestal wel in le-
ven. SAMS echter, richt een ware
slachting aan onder de pasgeboren big-
gen. \'Het geeft écht een groot aantal
dode biggen.\' Bij sectie blijken de lon-
gen van gestorven biggen volledig
aangetast. Dit in duidelijke tegenstel-
ling tot klassieke abortus blauw, waar-
bij bij sectie op biggen macroscopisch
nauwelijks longafwijkingen zichtbaar
zijn. Sterfte onder zeugen wordt niet
direct door het virus veroorzaakt, maar
is het gevolg van bijkomende proble-
men als uitdrogen en niet eten.
Er bestonden een aantal hypotheses
over de oorzaak van SAMS, legt Pol
uit. Een deel van de inmiddels verlaten
hypotheses ontstond naar aanleiding
van bepaalde typische kenmerken ver-
bonden aan de eerste SAMS-uitbra-
ken. Een aantal van deze eerste uitbra-
ken vond bijvoorbeeld plaats op
bedrijven die gelten van dezelfde gel-
tenleverancier gekregen hadden. Een
genetisch bepaalde verhoogde gevoe-
ligheid van de betreffende varkenslijn
werd daarom een tijdlang als moge-
lijke oorzaak genoemd. Echter, virus
uit de zieke gelten geïsoleerd was even
pathogeen voor zeugen van andere le-
veranciers. Daarnaast bleek het opval-
lend dat veel bedrijven reeds besmet
waren met PRRSV en dat een groot
deel tegen de ziekte vaccineerde. Dit
leidde tot de gedachte dat mogelijk een
hoge immuunstatus tegen bepaalde
PRRSV-stammen de pathogeniteit van
een andere stam verhoogt.
Pol toont de resultaten van een vacci-
natie-challengeproef met SAMS-virus
bij drachtige zeugen. In de Verenigde
Staten zijn meerdere vaccins beschik-
baar, zowel met levend virus als met
geïnactiveerd virus. In deze proef be-
werkstelligde geïnactiveerd vaccin
geen verschil ten opzichte van de - on-
gevaccineerde - controle. De levende
(MLV) entstoffen gaven meer overle-
ving van biggen, maar wekten geen
volledige bescherming op. Bovendien
had vaccinatie met levend vaccin geen
nadelig effect op de ernst van SAMS.
Inmiddels is de algemene overtuiging
dat pathogene PRRSV-stammen het
oorzakelijk agens zijn van SAMS, rondt
Pol zijn inleiding af en dat de commer-
ciële vaccins geen volledige bescher-
ming opwekken. Het SAMS-virus blijkt
een ander genoom te hebben dan de
\'klassieke\' Amerikaanse PRRSV-stam
(ATCC VR-2332). RNA-virussen, zo-

-ocr page 79-

als het PRRSV, hebben een hoge muta-
tie-frequentie. Daardoor kan een nieuwe
stam ontstaan zijn, met een hogere pa-
thogeniteit dan de oude stam.

LABORATORIUMDIAGNOSTIEK
\' PRRS diagnosticeer je op basis van het
klinisch beeld en laboratoriumonder-
zoeken\'. Dr P.J.G.M. (Paul) Steverink
werkt op het ID-DLO dagelijks met on-
derzoeken naar PRRS en PRRSV. Hij
bespreekt tijdens zijn inleiding het labo-
ratoriumdeel van PRRS-diagnostiek.
De gevolgen van een PRRSV-infectie
hangen in sterke mate af van de interac-
tie tussen de gastheer en het virus, ver-
volgt hij. Tijdens de grote uitbraak in
1991 toonden geïnfecteerde varkens
een duidelijk klinisch beeld. Tegen-
woordig gaan PRRSV-infecties veel
meer gepaard met onduidelijke klini-
sche symptomen. In sommige gevallen
zijn zelfs geen ziekteverschijnselen
zichtbaar. Veranderingen in het virus-
genoom en in de immuunstatus van de
varkens zijn hier waarschijnlijk de be-
langrijkste verklaring voor. Na experi-
mentele infectie van gnotobionten en
mini-pigs ontstaan nog wel duidelijke
klinische verschijnselen, zoals koorts,
afwijkende ademhaling en een ver-
minderde groei. Zeugen besmet in het
laatste derde deel van de dracht,
rondom dag 90, vertonen na intra-na-
sale besmetting in veel gevallen lichte
koorts en verminderde eetlust. Ook
abortus kan hierna optreden, maar
meestal werpen de zeugen a terme. De
tomen bevatten veel doodgeboren big-
gen en zwakke levende biggen, waar-
van de helft alsnog sterft.
Laboratoriumonderzoek speelt derhal-
ve een steeds belangrijkere rol bij het
diagnosticeren van PRRS. Serologisch
onderzoek naar PRRSV vindt zowel
plaats binnen het ID-DLO als op de la-
boratoria van de GD, terwijl virusiso-
latie alleen door het ID-DLO wordt ge-
daan. Het meeste monstermateriaal
voor virusdetectie ontvangt het ID-
DLO van de sectiezalen van de GD\'s.
Maar dierenartsen kunnen ook rechtst-
reeks materiaal insturen.
PRRSV is een enkelstrengig RNA-vi-
rus en mede daardoor erg kwetsbaar,
vertelt Steverink. Beneden een tempe-
ratuur van 4"C is het stabiel, maar bij
hogere temperaturen wordt het al snel
geïnactiveerd. Ook de pH heeft grote
invloed op de overlevingstijd. Onder
\'gunstige\' omstandigheden is het virus
binnen een aantal uren verdwenen, bij-
voorbeeld in een dode big in een ver-
wannd biggennest. Beneden 4°C kan
monstermateriaal 72 tot 96 uur be-
waard worden, zonder dat de virustiter
noemenswaardig afneemt.
Monsters voor virusisolatie dienen ge-
nomen te worden van vers materiaal en
dienen zo snel mogelijk gekoeld te
worden (=4\'\'C) en te blijven. Ook ver-
zending dient gekoeld te geschieden.
Monstemame van dode biggen geeft
een vele malen kleinere kans op posi-
tieve virusisolatie, dan monstemame
van levende of vers-geëuthanaseerde
varkens. \'Koeling is even belangrijk
als de keuze van het monstermateri-
aal\', benadrukt Steverink.
Als monstermateriaal hebben overi-
gens longen en bloed de voorkeur.
Longmacrofagen zijn de doelwitcellen
van PRRSV, waardoor dit virus het ge-
makkelijkst vanuit de longen van een
geïnfecteerd dier te kweken is, legt
Steverink uit. Maar ook bloed is goed
geschikt. Tijdens een viremie bevat het
namelijk een voldoende grote hoeveel-
heid virus. Voor virusisolatie dient
bloed afgenomen te worden in een se-
rumbuis. Heparine en EDTA hebben
een negatief effect op macrofagen
in
vitro.
Dit maakt onstolbaar bloed min-
der geschikt. Alvorens bloedmonsters
in te vriezen moeten ze afgedraaid
worden, om hemolyse door celwand-
beschadigingen te voorkomen.
Het monstermateriaal moet zo schoon
mogelijk verzameld worden. Het ID-
DLO heeft veel problemen met bacte-
riële overgroei in de celsystemen die
ze gebruiken voor viruskweek. Het
best doet de dierenarts voor het uitha-
len van organen steriele handschoenen
aan.

\'De gevolgen van een
PRRSV-infectie hangen in sterke
mate af van de interactie tussen
de gastheer en het virus.\'

Steverink adviseert om tegelijk met
monstermateriaal van pasgeboren big-
gen, ook een semmmonster van de zeug
in te sturen voor vimsisolatie. Infecties
tijdens het laatste derde deel van de
dracht leiden tot geboorte van dode en
slappe biggen. Aangezien de viremie na
infectie gemiddeld 40 a 45 dagen duurt,
is de kans groot dat de zeug rondom de
partus nog viremisch is, zo legt hij uit.
En de spreiding hiervan is groot, want
een viremie blijkt tot 180 dagen te kun-
nen duren. En de literatuur maakt zelfs
melding van een dier dat 270 dagen lang
intermitterend viremisch is geweest.
Voor serologische bepalingen hebben
de gespecialiseerde laboratoria de be-
schikking over twee testen, een IPMA
(Immuno-Peroxidase Monolayer As-
say) en een ELISA (Enzyme Linked
Immuno-Sorbent Assay). Deze testen
geven antilichaamtiters tegen PRRSV.
Er bestaat ook een differentiërende
IPMA, een test die onderscheid kan ma-
ken tussen antistoffen tegen de Euro-
pese en de Amerikaanse virusstam.
Deze test blijkt onvoldoende betrouw-
bare gegevens op te leveren, als dieren
besmet zijn met zowel een Europees
als Amerikaans isolaat. \'We werken
aan een onderzoeksmethode die beter
voor dit doel geschikt is\', meldt
Steverink.

Op het ID-DLO volgt men ook het voor-
komen van verschillende PRRSV-stam-
men in het veld. Tot nu toe hebben ze op
basis van antigene typering negen ver-
schillende PRRSV-stammen uit de Ne-
derlandse varkenspopulatie geïsoleerd.
Onder het hoofd moleculaire biologie
bespreekt Steverink een derde techniek
om PRRSV-infecties aan te tonen, na-
melijk de PCR (Polymerase Chain Rea-
ction). In deze test wordt een specifiek
stukje van het virale genoom, het erfe-
lijke materiaal, vermenigvuldigd, waar-
na het kan worden aangetoond. Een
PCR toont dus heel specifiek een be-
paald stuk DNA aan. Aangezien PR-
RSV een RNA-virus is, is het nodig om
RNA in DNA om te schrijven.
Steverink benadrukt dat dood virus in
principe niet geschikt is voor een PCR.
Het genoom dient namelijk in grote lij-
nen intact te zijn, want anders kunnen
de primers niet aanhechten en verloopt
de test niet. En het erfelijk materiaal
van dood PRRSV valt al snel uiteen.
De PCR is een bewerkelijke en kost-
bare test. Voordelen ervan zijn de
grote gevoeligheid en de hoge specifi-
citeit. Bovendien stelt het de onderzoe-
kers in staat om aansluitend ook de nu-
cleotide-volgorde van het genoom te
bepalen (sequencing). Waardoor de
genetische overeenkomst tussen ver-
schillende isolaten kan worden be-
paald. Je kunt dan dus zien of bepaalde
isolaten naaste familie van elkaar zijn.

WISKUNDIGE INFECTIEMODEL-
LEN

Introduction, persistence and fade out
of PRRSV in a Dutch farm; a mathe-
matical approach, klinkt de welluiden-
de titel van mevrouw drs. H.A. (Gon-
nie) Nodelijks presentatie. Het doel

-ocr page 80-

van deze studie was om de populatie-
dynamiek van een PRRSV-infectie op
een vermeerderingsbedrijf te bestude-
ren en de transmissie van het virus te
kwantificeren. Met behulp van mathe-
matische modellen kan hierin meer in-
zicht verkregen worden. Aan de hand
van een goed passend model en ge-
schatte parameters kunnen mogelijke
effecten van interventies (bijvoorbeeld
vaccinaties en managementverande-
ringen) geëvalueerd worden.

\'Natuurlijke extincitie van
PRRSV blijkt alleen mogelijk op
kleine, volledig gesloten
bedrijven.\'

Nodelijk deed haar onderzoek met se-
rologische gegevens van het vermeer-
deringsbedrijf de Tolakker, het proef-
bedrijf van de Faculteit der Dierge-
neeskunde. Dit is een volledig gesloten
bedrijf met 120 fokzeugen. Nodelijk
vervolgde de PRRSV-infectiestatus
van de Tolakker vanaf de primaire in-
fectie van 1991, via het uitsterven van
het virus op het bedrijf in 1996, tot he-
den. Op basis van de serologische ge-
gevens wilde ze uiteindelijk de R-
waarde van zo\'n infectie bepalen. De
transmissieparameter R staat voor het
gemiddeld aantal varkens dat een pri-
mair geïnfecteerd varken besmet, in
een naïeve populatie.
Bij zo\'n wiskundige evaluatie van een
infectie, moeten allerlei aannames ge-
maakt worden. Nodelijk werkte met
drie lengten van de infectieuze pe-
riode, namelijk 10, 56 en 157 dagen,
en rekende vervolgens nog eens met de
twee aannames, te weten wél levens-
lange immuniteit en géén levenslange
immuniteit na het doormaken van een
PRRSV-infectie. Zo kwam zij tot zes
verschillende datasets.
Uit haar analyse met behulp van simu-
laties bleek een aantal interessante ge-
gevens. De aanname van een infecti-
euze periode van 56 dagen benadert
het dichtst de werkelijkheid, waarbij
de geschatte transmissieparameter R =
3. Op een gesloten bedrijf met 120
zeugen zal een PRRSV-infectie ge-
middeld na zes jaar uitsterven. Voor
bedrijven met het dubbele (240) aantal
zeugen berekende Nodelijk een ge-
middelde periode van 80 jaar voor ex-
tinctie van het virus. De aanname wel
of niet aanwezig zijn van levenslange
immuniteit na infectie, blijkt nauwe-
lijks invloed te hebben op het uitster-
ven van de infectie op een bedrijf
\'Natuudijke extincitie van PRRSV
blijkt dus alleen mogelijk op kleine,
volledig gesloten bedrijven\', besluit
Nodelijk haar inleiding.

PROBLEEMBEDRIJVEN
Dr. M.F. (Marten) de Jong houdt een
inleiding over problemen in de twee-
delijns varkensprakijk, met als thema:
het definiëren van PRRS als bedrijfs-
probleem is lastig. Het praktische ge-
halte van zijn voordracht blijkt uit het
feit dat de aanwezigen onmiddellijk
met hem in gesprek gaan.
Alvorens hij twee casuïstieken be-
spreekt, toont de Jong gegevens over
inzendingen naar de GD-laboratoria
waarbij onderzoek is aangevraagd
naar PRRS-antistoffen. In 1997 be-
reikten 2044 inzendingen de GD, be-
staande uit zo\'n 7000 bloedmonsters.
Het inzendpatroon toont een dal in de
zomer en pieken in voor- en najaar.
\'Dan zie je weer meer ademhalings-
problemen\', menen de aanwezigen.
\'De belangrijkste reden voor serolo-
gisch onderzoek naar PRRS bij respec-
tievelijk biggen, vleesvarkens en op-
fok is immers hoestproblematiek.\'
40% Van de bloedmonsters van 1997
was negatief (S/P < 0,4) in de ELISA,
vervolgt De Jong. Zestig procent bleek
dus positief, waarvan 40% een S/P ra-
tio had boven 2,0. Er ontstaat een dis-
cussie over de informatieve waarde
van serologische bevindingen. \'Op ba-
sis van een negatieve of een lage S/P
ratio kun je PRRSV uitsluiten als oor-
zaak van de problemen\', vertelt Schip-
pers. \'Maar omgekeerd geldt dat niet.\'
Nodelijk beaamt dit. \'Een negatieve
uitslag vertelt vaak meer dan een posi-
tieve, want daarmee kun je PRRS weg-
strepen uitje differentiaal diagnose.\'
\'Welk deel van deze inzendingen zijn
gepaarde sera?\' vraagt een practicus.
Helaas is het De Jong niet gelukt dit
gegeven boven tafel te krijgen. \'Geen
enkele zinnige practicus tapt eenmalig
een paar bloedjes\', klinkt het. \'Dus alle
inzendingen zijn ofwel gepaard, of ze
bestaan uit cross-secties van het be-
drijf. Varkenshouders willen meestal
direct een oplossing voor hun pro-
bleem, waardoor dierenartsen in de
praktijk vaak blijken te kiezen voor
een cross-sectie in plaats van gepaarde
sera. Bij een cross-sectie worden op
een bepaald moment bloedmonsters
genomen van verschillende leeftijds-
groepen, bijvoorbeeld van zeugen, ge-
speende biggen en biggen bij opleg.
De Jong beseft dat het in de praktijk
niet in alle gevallen zo gebeurt als de
theorie voorschrijft. \'Men probeert
vaak binnen de marge van 100 gulden
een oplossing te bieden\', merkt hij
chargerend op. En zo zwart-wit blijkt
het inderdaad niet te zijn. Gezien het
gegeven dat hoestproblematiek mees-
tal de aanleiding is tot het bloedonder-
zoek, vraagt de practicus vaak meer-
dere bepalingen aan: influenza, My-
coplasma, App en PRRS. En al die on-
derzoeken bij elkaar kosten veel geld.
Goede diagnostiek is duur, luidt de
consensus.

De Jong vervolgt met twee casuïstie-
ken. Twee vermeerderingsbedrijven
met grote problemen bij de biggen.
Veel uitval na het spenen, veel slijters.
Zowel de respectievelijke practicus als
voervoorlichters en klimaatdeskundi-
gen hebben zich al over de problemen
gebogen. Op één van de bedrijven
worden de zeugen in de kraamstal te-
gen PRRS gevaccineerd. De bedrijven
sturen regelmatig varkens in voor sec-
tie, waarbij meestal ook een duidelijke
diagnose wordt gesteld. Op beide be-
drijven constateert de GD slinger-
ziekte en in sectiemateriaal van het ene
bedrijf wordt ook een aantal keren
Streptococcus suis aangetoond. Maar
in alletwee de gevallen levert gerichte
antibioticatherapie niet de verbetering
op die verwacht wordt.

\' Varkenshouders willen
meestal direct een oplossing
voor hun probleem, waardoor
dierenartsen in de praktijk vaak
blijken te kiezen voor een
cross-sectie in plaats van
gepaarde sera.\'

\'En nu volgt de moraal van wat ik wil
vertellen\', sluit De Jong zijn voor-
dracht af Op beide bedrijven consta-
teert hij een actieve PRRS-infectie bij
de biggen, die naar zijn mening een rol
speelt in de problematiek. Doordat de
sectiebeelden zeer duidelijk waren en
bovendien bacteriologisch bevestigd
werden, is eerder geen aanvullend on-
derzoek ingesteld naar PRRSV. In
beide gevallen leek E. coli de oorzaak,
waarbij op het ene bedrijf ook nog af
en toe streptokokkenziekte veroor-

-ocr page 81-

zaakten. \'Hoe definieer je het pro-
bleem?\' is hier de kwestie, aldus De
Jong.

DISCUSSIE

Met het noemen van een aantal discus-
sie-onderwerpen structureert voorzit-
ter dr. R.S. (Remco) Schrijver het ge-
sprek dat na de presentatie van De
Jong is losgebrand. Het eerste thema
waarover hij wil praten betreft mon-
stemame. Tijdens de voordrachten
bleek hierover nogal veel onduidelijk-
heid. Dit onderwerp raakt ons - het ID-
DLO - nauw, onderbouwt Schrijver
deze keuze, en we willen graag leren
van wat er in de praktijk gebeurt.
Hoeveel monsters, welke type mon-
sters, van welke dieren en hoe moeten
ze verzonden worden? Met deze ge-
spreksonderwerpen op de flipover ver-
wacht Schrijver tijd tekort te hebben.
In principe zou je tien monsters per
diercategorie moeten nemen, wordt de
discussie geopend. Op een vermeerde-
ringsbedrijf kan dit, meent een practi-
cus, maar wat moetje op een vleesvar-
kensbedrijf met 20 of meer afde-
lingen? De kosten blijven een heet
hangijzer. Je blijkt soms te kunnen vol-
staan met kleinere aantallen, bijvoor-
beeld als je gepaarde sera neemt bij
klinisch zieke dieren. Maar met name
als bloed getapt wordt naar aanleiding
van hoestproblemen, moet de dieren-
arts meerdere agentia meenemen bij
het onderzoek. Hetgeen veel geld kost.
Het onderzoek moet betrouwbare ge-
gevens opleveren, stelt een andere
practicus. Inderdaad, wordt beaamt,
een eenmalige prevalentiebepaling le-
vert bijvoorbeeld geen volledige infor-
matie op. Een cross-sectie dien je
daarom te herhalen.
\'De monstemame is afhankelijk van je
vraagstelling\', reageert Nodelijk. Je
moet jezelf eerst afvragen wat je wil
weten. Als je bijvoorbeeld wilt weten
of een PRRSV-infectie door de vlees-
varkens is gegaan, dan volstaan vijf
bloedjes per afdeling bij aflevering.
Vaccinatie moet in ieder geval altijd
voorafgegaan worden door onderzoek
dat met grote waarschijnlijkheid
PRRSV als oorzakelijk agens aan-
duidt, meent Steverink. Een onterechte
vaccinatie is namelijk slecht voor alle
betrokken partijen. Toch moet je niet
al te temghoudend zijn met vaccine-
ren, meent een practicus. \'Want als je
iets met een vaccin kunt voorkomen,
dan moet je dat niet met medicijnen
doen.\' Nodelijk merkt hierbij op dat ze
een enquête heeft gehouden onder var-
kenshouders, waarvan de serologische
status van de varkensstapel bekend
was. Een groot deel van de varkens-
houders met serologisch laagpreva-
lente bedrijven, weet recente klachten
met stelligheid aan PRRS. Dit maakt
een negatieve serologische uitslag ook
zo waardevol.

\'Het blijkt dat we vrijwel
niets weten van de wederzijdse
invloed van PRRSV en allerlei
factoren rondom de partus. Wij
doen hier op het ID-DLO
onderzoek naar.\'

Maar waarom zou je een seronegatief
bedrijf niet enten?, trekt iemand de dis-
cussie een andere kant op. Het bedrijf
kan via de KI elke dag besmet raken.
En de prevalentie van PRRSV is in
Nederland dusdanig hoog, dat het
praktisch nauwelijks mogelijk lijkt om
een bedrijf vrij te houden. Daardoor
durft ook geen der aanwezigen te plei-
ten voor een PRRSV-eradicatiepro-
gramma.

De term diagnostiek wordt vaak ver-
ward met het woord onderzoek, stelt
Schippers. Diagnostiek bestaat uit het
interpreteren van gegevens. Welke
factor c.q. factoren zijn verantwoorde-
lijk voor het probleem. Hij meent dat
er wel eens te weinig aandacht be-
steedt wordt aan de relatie laborato-
riumuitslagen en kliniek. Laborato-
riumonderzoek kan alleen een beves-
tiging geven van een vermoeden, leder
sluit zich hierbij aan.
Hoe zit het eigenlijk met de logistiek
van de monsters? vraagt Schrijver aan
De Jong. We hebben gehoord hoe be-
langrijk dit is. \'Als wij het materiaal op
de GD goed binnenkrijgen, dan krijgen
wij het goed op het ID-DLO\', reageert
deze. Waarop sommigen kanttekenin-
gen plaatsen bij het aanleveren van le-
vende biggen voor sectie bij de GD.
Levende varkens die de typische ver-
schijnselen vertonen, zijn immers het
meest geschikt om monstermateriaal
van te nemen voor vimsisolatie.
Vervolgens stelt Schrijver de aanwe-
zige practici de vraag op basis van
welke argumenten ze kiezen voor een
bepaald type onderzoek. Allen lijken
veelal te kiezen voor gepaarde sera.
\'Wat is eigenlijk het meest betrouw-
bare bewijs dat PRRSV de oorzaak is
van het aanwezige probleem?\' ver-
volgt Schrijver. Een positieve vims-
kweek, klinkt het. De practici geven
aan van dit type onderzoek nauwelijks
gebruik te maken. Te duur, menen ze.
Je wil virusactiviteit aantonen en dat
doe je met serologic. In Amerika wordt
op grote schaal vimsisolatie verricht,
vertelt De Jong. Dit doet men om het
virus te typeren, zodat vervolgens een
gerichte vaccinkeuze kan worden ge-
maakt.

Het laatste discussiepunt van de bij-
eenkomst vormt de relevantie van een
positieve viruskweek uit het bloed van
een zeug rondom de partus. Het advies
luidt immers om van een zeug die een
worp heeft gebracht met veel dode en
slappe biggen, ook gelijktijdig een se-
rummonster in te zenden voor virusi-
solatie. \'Weten we eigenlijk wel wat
de relevantie is van zo\'n bevinding op
bedrijven waar PRRS endemisch is?\'
vraagt Rambags. Bijna alle Neder-
landse zeugenbedrijven zijn geïnfec-
teerd met PRRSV. Misschien zijn er
wel heel veel zeugen viremisch rond-
om de partus terwijl ze op het oog ge-
zond zijn, zo prikkelt hij het acade-
misch denken. Dit laatste is/lijkt
volgens diverse aanwezigen niet mo-
gelijk.

Pol vat de daaropvolgende discussie
samen: \'het blijkt dat we vrijwel niets
weten van de wederzijdse invloed van
PRRSV en allerlei factoren rondom de
partus. Wij doen hier op het ID-DLO
onderzoek naar\'.

KOPIJ OP DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één A4-tje op bij voor-
keur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook mogelijk) worden aangeleverd in Word
Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan het eind van regels gelieve geen
harde returns te geven.

-ocr page 82-

Sinds een aantal jaren worden in de
Universiteitskliniek voor Gezelschaps-
dieren (UKG) en elders agressieve Gol-
den Retrievers gezien. Het agressieve
gedrag van deze honden wordt door ei-
genaren als onvoorspelbaar en zeer be-
dreigend ervaren en lijkt op ruime
schaal, mogelijk vooral binnen be-
paalde familieclusters, in de populatie
voor te komen.

Uit klinisch onderzoek blijkt dat het
bedoelde agressieve gedrag als regel
angst-gemotiveerd is en een aantal
specifieke kenmerken heeft\'. Het lijkt
vooral op te treden als de hond wordt
gestoord, benaderd, aangeraakt, aan-
gekeken of gecommandeerd door de
eigenaar of iemand anders. Vrijwel
steeds is er op enigerlei wijze sprake
van het verkleinen van de afstand tot
de hond. De hond gromt en/of valt aan
zonder voorafgaande waarschuwing.

^ Galac S, ami Knol BH\'. Fear-motivaU\'iIaggression in
dogs: Patient characteristics, diagnosis and therapy.
.4nimal Helfare IVV7: 6 V-15.

• Een samenwerkingsverband van de vakgroepen
Geneeskunde van Gezelschapsdieren en Prwfdier-
kunde (Faculteit der Diergeneeskunde) en Verge-
lijkende Fysiologie (Faculteit Biologie) van de
Universiteit Utrecht, hel Instituut vt)or Fysiologie
van de Rijksuniversiteit Groningen en het ID-DLO in
Lelystad.

^ Vakgroep Geneeskunde van Gezelscha))sdieren.
Faculteit der Diergeneeskunde.

\' Vakgroep Vergelijkende Fysiologie. Faculteit der
Diergeneeskunde.

HERHAALDE OPROEP

ONVOORSPELBARE AGRESSIE BIJ GOLDEN RETRIEVERS:
EEN ERFELIJK PROBLEEM?

Als het tot een aanval komt, gromt de
hond daarbij. Meestal blijft het bij één
of enkele beten en trekt de hond zich
daarna terug. Vaak ziet de eigenaar de
hond meer of minder verstarren, maar
vrijwel zonder uitzondering neemt de
hond een lage houding aan, met de
oren naar achteren en de staart tussen
de achterbenen. Omdat inleidend
dreiggedrag tot een minimum beperkt
of afwezig is, wordt vaak de bek ge-
opend, tot bijten gereed. De mondhoe-
ken zijn daarbij naar achteren getrok-
ken, zodat er naast tanden ook kiezen
zichtbaar zijn. Als de eigenaar pro-
beert de hond tot de orde te roepen,
neemt het grommen en verstarren
meestal toe, verwijden de pupillen zich
en produceert het tapetum lucidum een
roodachtige reflectie.
Hoewel het gedrag een (zeer) bedrei-
gende indmk maakt, vinden de meeste
eigenaren dat hun hond zich buiten de
\'aanvallen\' als een goede huishond ge-
draagt. Als oplossing voor het pro-
bleem wordt desondanks euthanasie
nogal eens overwogen. Dat kan terecht
zijn, hoewel de mogelijkheid van een
succesvolle behandeling zeker niet
moet worden uitgesloten. Dit geldt zo-
wel voor deze Golden Retrievers als
voor andere agressie-patiënten. Want
bij een aanzienlijk aantal agressieve
honden blijkt de veroorzaking goed in
kaart te brengen en het gedrag vol-
doende modificeerbaar te zijn.
Binnen de UKG is vooronderzoek ge-
daan naar het verband tussen de sero-
tonine-stofwisseling en de boven be-
schreven vorm van agressie. Daarover
zal binnenkort in een referaat worden
gerapporteerd. Deze voorstudie zal op
korte termijn worden gevolgd door het
promotieonderzoek
\'Moleculair gene-
tische analyse van agressief gedrag hij
muis en hond als bijdrage tot welzijn
van dieren^.

■ A..-, I

In verband met dit promotie-onderzoek
vragen we opnieuw de medewerking
van praktiserend dierenartsen voor het
verkrijgen van klinische gegevens en
bloed voor DNA-onderzoek. Wij hou-
den ons graag beschikbaar voor te ver-
wijzen agressieve Golden Retrievers.
Voor het wetenschappelijk onderzoek,
voor klinische behandeling of voor
beide. Ook zijn wij gaame bereid tot te-
lefonisch overleg (B.W. Knol, telefoon
030-2532103).

Dierenartsen die ons materiaal voor
klinisch, of laboratoriumonderzoek
bezorgen, maar ook andere belangstel-
lende collega\'s, zullen wij gaame op
de hoogte houden van de voortgang
van het onderzoek.

dr. B. W. Knol^
dr. M.B.H. Schilder^

PROF. DR. JOHANNA FINK-GREMMELS
ERELID EAVPT

Prof. dr. Johanna Fink-Gremmels is de achtste persoon aan wie het erelid-
maatschap van de European Association for Veterinary Pharmacology and
Toxicology (EAVPT) wordt toegekend. De voorzitter van de EAVPT, prof. P.
Lees, heeft haar het bijbehorende certificaat uitgereikt tijdens de
EAVPT/ECVPT-workshop over de beheersing van pijn en ontsteking in de-
cember 1998.

Het certificaat dat Fink-Gremmels
mocht ontvangen vermeldt onder meer
het volgende:
Deze onderscheiding
wordt toegekend wegens haar grote
verdiensten voor de EA VPT, voor het

I) I I I 12 4. J \\ ■ 1 ^ R I. A F 1 I \\ I :: i n

56

■..2. 1 9\'.O

1 I M; I H K I [■ I

\\ I) I

-ocr page 83-

onderzoek naar mycotoxinen erkend,
met de nadruk op de vergelijkende en
moleculaire aspecten van hun hio-
transformatie en werkingsmechanis-
men, alsmede haar deskundigheid op
het gebied van risicomanagement van
xenobiotische residuen op supranatio-
naal niveau.

Dr. Johanna Fink-Gremmels is geboren
in Büchen, Duitsland en studeerde
diergeneeskunde aan de Tierärztliche
Hochschule in Hannover. Na indruk-
wekkende wetenschappelijke omzwer-
vingen werd zij in 1991 benoemd tot
hoogleraar Vergelijkende farmacologie
van de huisdieren aan de Universiteit
Utrecht, Faculteit der Diergeneeskunde.
Haar wetenschappelijke interesse gaat
vooral uit naar: natuurlijke bestanddelen
als groeibevorderaars, factoren die
wondgenezing beïnvloeden, de terato-
geniciteit van imidazolen, de farmaco-
kinetiek van NSAID\'s, cellulaire groei-
factoren en de mutageniteit en carci-
nogeniteit van xenobiotica.
Ze is voorts actief lid van diverse toon-
aangevende organisaties, zoals de

Europese Commissie-DG 24, en niet in
de laatste plaats de EAVPT. Ze heeft
het initiatief genomen voor de oprich-
ting van het ECVP, dat richtlijnen geeft
voor het postacademisch onderwijs en
de voorwaarden stelt voor de opleiding
tot specialist Veterinaire Farmacologie
en Toxicologie. Tot slot is ze lid van de
redactie van het Journal of Veterinary
Pharmacology and Therapeutics.

De KNMvD feliciteert prof dr. Jo-
hanna Fink-Gremmels van harte met
de haar toegekende onderscheiding.

BEDRIJFSDIERGENEESKUNDE RUND OVER OP RAMSYS

De Faculteit der Diergeneeskunde
heeft jarenlang voor de begeleiding van
haar melkveebedrijven gebruik ge-
maakt van het op de Faculteit ontwik-
kelde computerprogramma VAMPP.
Dit programma, dat in 1981 werd ont-
wikkeld voor een minicomputer, werd
in 1985 in PC-versie geconverteerd en
op de markt gezet, zodat ook praktise-
rende dierenartsen er relatief gemakke-
lijk gebruik van konden maken. Daama
heeft dit pakket verschillende ontwik-
kelingen doorgemaakt in de markt. Het
facultaire programma heeft overigens
die ontwikkeling niet doorgemaakt,
met als gevolg dat bijvoorbeeld de
melkcontrolegegevens nog steeds met
de hand moesten worden ingegeven....
In 1998 zijn er vanuit de genoemde sec-
tie, besprekingen gevoerd met verschil-
lende aanbieders van commerciële soft-
ware op het gebied van melkveema-
nagement (\'boerenpakketten\') en ve-
terinaire begeleiding (\'dierenartsen-
pakketten\') teneinde deze programma\'s
op de faculteit te installeren. Het leek
ons namelijk zinvol om de studenten
diergeneeskunde in de laatste studieja-
ren vrijelijk kennis te laten nemen van
in de praktijk gebruikte software.
Eind 1998 heeft dit er in geresulteerd,
dat de ongeveer 60 melkveebedrijven,
die tot dan toe middels het facultaire
VAMPP-programma werden bediend,
alle zijn overgezet op het RAMSYS-
programma. Dit RAMSYS-program-
ma wordt dan ook in het onderwijs van
veterinaire begeleiding aan de co-as-
sistenten geïntroduceerd en wordt ge-
hanteerd bij de uitvoering van deze be-
geleiding in de praktijk. RAMSYS
draait niet op het facultaire netwerk,
maar op een PC-netwerk zoals dat ook
in de praktijk wordt gebmikt.
Veehouders kunnen via een modem-
verbinding inloggen in het systeem, als
zij zelf voor input en output willen
zorgdragen. En de AGROTEL-verbin-
ding kan ten volle worden benut. De
nieuwe geformeerde Afdeling Gezond-
heidszorg Herkauwers heeft hiermee
een inhaalmanoeuvre uitgevoerd naar
de actualiteit en het leek mij goed de
practici hiervan op de hoogte te stellen.

Prof. dr. J.P. T.M. Noordhuizen.

Intcmational Veterinary Students\' Association (IVSA)
van de Faculteit der Diergeneeskunde zoekt
stage-
plaatsen voor buitenlandse diergeneeskunde-stu-
denten
om het adressenbestand uit te breiden.
Wilt u internationaal bezig zijn en in ons adressenbe-
stand opgenomen worden om buitenlandse studen-
ten voor een aantal weken bij u te laten meelopen,
neem dan contact met ons op. U kunt ons schrijven of
bellen (op woensdagen tussen 12.30 en 13.15 uur).
Ook voor extra informatie staan wij altijd voor u
klaar.

IVSA, Kamer CO 15, Faculteit der Diergeneeskunde,
Yalelaan I. De Uithof, 3584 CL Utrecht. Telefoon:
030 - 2534694, fax: 030-2531407, e-mail: ivsanl@
hotmail.com

REACTIE ERERAAD OP INGEZONDEN
BRIEF NAWIJN

De Ereraad heeft kennisgenomen van de ingezonden brief
van drs. R.W. Nawijn in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 1 december 1998.

In deze brief refereert de heer Nawijn aan een uitspraak van
de Ereraad. Uit deze uitspraak, die zorgvuldig is gemoti-
veerd, blijkt hoe de Ereraad over de ingediende klacht
denkt. Omdat de Ereraad het recht op privacy van de bij de
uitspraak betrokken dierenartsen dient te respecteren, gaat
de Ereraad niet verder op de brief van de heer Nawijn in.

De Ereraad

-ocr page 84-

WEGENS SUCCES GEPROLONGEERD:
NASCHOLINGSDAG DIERENARTSASSISTENTEN IV

Congressen en cursussen

Na het grote succes van de Na-
schoUngsdagen 1, II en III zullen Virbac
Nederland en Waltham Veterinaire
Services in januari 1999 van start gaan
met een serie nieuwe lezingen.

Op de Nascholingsdag IV zullen weer
nieuwe onderwerpen aan de orde
komen. Uiteraard kan ook deze dag
worden gevolgd zonder een eerdere
Nascholingsdag te hebben bijge-
woond. De sprekers zullen op een in-
teractieve manier, door middel van
case studies, de lezingen verzorgen.
De nadruk zal liggen op de rol van de
assistente bij de begeleiding van de pa-
tiënt en de eigenaar.

Het ochtendprogamma wordt ver-
zorgd door drs. R. van Noort, specia-
list Inteme Geneeskunde der Gezel-
schapsdieren te Amsterdam. De heer
Van Noort behandelt drie verschil-
lende onderwerpen onder de titel:
\'Steengoed, adembenemend of een
massa werk?\'. Voor het middagpro-
gramma is dr. A. Willemse uitgeno-
digd, specialist Dermatologie der
Gezelschapsdieren aan de Faculteit
der Diergeneeskunde te Utrecht. De
heer Willemse gaat in op de herken-
ning en behandeling van verschillende
huidaandoeningen.

Het \'praktisch halfuurtje\' met speci-
fieke productinformatie wordt zeer ge-
waardeerd en de ochtendsessie zal
hiermee worden afgesloten.

De Nascholingsdagen IV vinden plaats
op de volgende data en plaatsen:

dinsdag 19 januari 1999
te Bameveld

woensdag 24 febraari 1999
te Heerenveen
woensdag 10 maart 1999
te Amsterdatn
donderdag 25 maart 1999
te Eindhoven
dinsdag 11 mei 1999
te Rotterdam

De kosten voor deelname aan de Na-
scholingsdag Dierenartsassistenten IV
bedragen ƒ 95,- bij inschrijving tot
twee weken vóór de gewenste cursus-
dag; daama ƒ 125,-per deelnemer. Dit
bedrag is inclusief cursusmap, certifi-
caat van deelname en een lunch.

Vfjor meer informatie kunt u contact
opnemen met Virbac Nederland, tele-
foon: 0342-427127.

VETSELECT BENELUX SELECTEERT DE JUISTE DOEL-
GROEP VOOR VETERINAIRE BEDRIJVEN

VetSelect heeft de beschikking over
een actueel en volledig dekkend be-
stand van alle dierenartsenpraktijken
in België, Nederland en Luxemburg.
Veterinaire bedrijven hebben nu de
mogelijkheid om hun marketingin-
spanningen veel meer gericht in te zet-
ten met behulp van het VetSelect data-
bestand. Het bestand biedt veterinaire
bedrijven onder andere de mogelijk-
heid om alleen de mndveedierenartsen
een mailing toe te sturen, of alleen de
praktijken te benaderen die zich bezig-
houden met gezelschapsdieren. Vet-

De database van VetSelect is een doel-
gericht instrument om veterinaire pro-
ducten en diensten te promoten.
Bovendien bespaart het kosten omdat
niet alle dierenartsenpraktijken luk-
raak gemailed worden. Het grote voor-
deel voor de dierenartsenpraktijken is
dat zij alleen post ontvangen over pro-
ducten waarin zij geïnteresseerd zijn.
Indien uw praktijk niet benaderd wil
worden door veterinaire bedrijven, dan
kunt u dit ook kenbaar maken aan
VetSelect. VetSelect geeft uw prak-
tijknaam door aan de desbetreffende
veterinaire bedrijven.
Het VetSelect databestand wordt con-
tinu geactualiseerd. Naast bronnen als
de telefoongids, het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde en andere vakbla-
den, onderhoudt VetSelect deze data-
base door telefonische en/of schrifte-
lijke verificatie. In de toekomst zal het
VetSelect databestand worden verrijkt
met allerlei andere (segmentatie)gege-
vens, zodat de selectiemogelijkheden
worden uitgebreid. Zo kunnen dieren-
artsenpraktijken bijvoorbeeld aange-
ven over welk soorten producten en
diensten zij wel of geen informatie
willen hebben en op welke wijze zij
deze willen verkrijgen (bijvoorbeeld
per post en/of via bezoek van een die-
renartsbezoeker).

Hoe vaak komt het voor dat uw praktijk nog steeds wordt aangeschreven als
bijvoorbeeld \'Dierenartsenpraktijk .lansen\', terwijl dr. Jansen vijf jaar gele-
den is gestopt en vanaf die tijd de praktijk als naam voert \'Dierenkliniek de
Wilde Bongerd\'? Of dat u als gezelschapsdierenpracticus, praktijkhoudend
in hartje Amsterdam, mailings ontvangt over producten voor varkens, runde-
ren en pluimvee?

Select selecteert niet alleen de juiste
praktijken, maar verzorgt tevens het
hele mailingtraject.

Bedrijven en dierenartsen die meer
willen weten over de mogelijkheden
van VetSelect kunnen contact opne-
men met ir. Johan Buwalda te Wa-
geningen. telefoon: 0317 - 460080
(fax: 0317- 418835). VetSelect Bene-
lux. Postbus 128. 6700 AC Wage-
ningen.

-ocr page 85-

In Nederland zijn in de periode van 1
tot en met 30 november 1998 de vol-
gende gevallen van een aangifteplich-
tige besmettelijke dierziekte geconsta-
teerd:

In november 1997 is AUV-Advies een
cursustraject gestart met als titel \'De
succe.svolIe Praktijk\'. In dit cursustra-
ject komen meerdere onderwerpen aan
de orde die allemaal uitgaan van de
vraagstelling: waarom is de ene praktijk
succesvoller dan de andere en wat kun-
nen we er aan doen om hetzelfde te be-
reiken?

Het cursustraject is in eerste instantie
opgezet voor deelnemers met een abon-
nement van AUV-Advies. Vanwege de
grote belangstelling is besloten om alle
dierenartsen de mogelijkheid te bieden
aan dit cursustraject deel te nemen.
Daarom worden met ingang van 1 janu-
ari 1999 de cursussen van AUV-Advies
opgenomen in het cursuspakket van
PAO-Diergeneeskunde. De kennis van
PAO-Diergeneeskunde over nascholing
en de organisatie ervan worden met de
kennis van AUV-Advies over praktijk-
organisatie gebundeld, waardoor de
kwaliteit voor de dierenartsen toeneemt.
De cursussen worden vanaf voorjaar
1999 aangekondigd in de cursusbro-
chure van PAO-D.

De bouwstenen van een succesvolle
praktijk
(99/907).

Deze cursus is onderdeel van het cursus-
traject AUV-Advies en PAO-Dierge-
neeskunde. Dinsdag 26 januari 1999,
09.30 - 20.00 uur te Cuijk, ƒ 925,- (in-
clusief lunch, diner en een uitgebreide
informatiemap).
Doelgroep-, dierenartsen.
In deze cursus wordt aandacht gegeven

* In het werkgebied van RVV-kring
Assen één geval van scrapie.

* In het werkgebied van RVV-kring
Almelo één geval enzoötische run-
derleukose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Doetinchem één geval van psitta-
cose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Amsterdam drie gevallen van sal-

aan de kenmerken van een succesvolle
praktijk. Met behulp van een door
AUV-Advies ontwikkeld \'instrument\'
(de zes Cs) krijgt de cursist de gelegen-
heid een objectief oordeel over zijn ei-
gen praktijk te geven. De cursus kent in
grote lijnen de volgende opbouw:

- Hoe ziet de succesvolle praktijk eruit?

- Hoe scoort uw eigen praktijk?

- Hoe kunt u de zwakke punten verbe-
teren of de sterke punten nog meer
versterken?

Door middel van een cultuuranalyse van
uw praktijk en bepaling van de teamrol-
len van de collegae krijgt u inzicht in uw
eigen praktijk en worden er mogelijkhe-
den geboden om te werken aan een nog
sterker team en een nog betere organisa-
tie van de praktijk.

Cursusleiders\'. AUV-Advies en de heer
J. Bos, Kem Konsult.

Onderstaand treft u een aantal herha-
lingscursussen aan, welke al eerder in
onze najaarsbrochure 1998 hebben ge-
staan. Voor deze cursussen zijn nog en-
kele plaatsen beschikbaar.

Begeleiding melkveebedrijven (herha-
lingscursus en voorlopig de laatste cur-
sus) (99/201).

Deze cursus is door InterAct Agrima-
nagement ontwikkeld in opdracht van
AUV-Dierenartsencoöperatie in het ka-
der van het kennistraject dat de AUV
uitvoert ten bate van haar leden.
Maandag 18, donderdag 21 en vrijdag
22 januari 1999; drie dagen van 08.30 -
17.00 uur te Cuijk, ƒ 1.900,- (exclusief
BTW, inclusief lunch).
Cursusleider, prof dr. A. Brand, Inter-
Act Agrimanagement, emeritus hoogle-
raar bedrijfsdiergeneeskunde van het
rund Faculteit der Diergeneeskunde te
Utrecht.

AANGIFTEPLICHTIGE BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

monellose en één geval van psitta-
cose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Rotterdam één geval enzoötische
runderleukose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Breda één geval van salmonellose en
één geval van psittacose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Weert één geval van scrapie.

Voeding melkvee (herhalingscursus)
(99/202). Dinsdag 19 en woensdag 20
januari 1999. Beide dagen van 09.00 -
17.00 uur, te Wageningen, ƒ 1135,- (in-
clusieflunches).

Cursusleiders: prof dr. A. Brand, eme-
ritus hoogleraar bedrijfsdiergeneeskun-
de van het rund, FdD en drs. C.A.M.
Peeters, practicus.

Gezondheidsplanner melkvee \'masti-
tis\'

99/203: donderdag 21 januari 1999,
Gezondheidsdienst voor
Dieren, Deventer.
99/204: vrijdag 29januari 1999,
Gezondheid.sdienst voor
Dieren, Drachten.
99/205: din.sdag 23 februari 1999,
Gezondheidsdienst voor
Dieren, Boxtel.
Alle cursussen 09.00 - 17.00 uur, ƒ 300,-
(inclusief Gezondheidsplanner en lunch).
Cursusleiders: dr. T.J.G.M. Lam, prac-
ticus, ing. L. Grijsen en dr. Y.H.
Schukken, Vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Voortplanting, Faculteit
der Diergeneeskunde.

Praktische tandheelkunde bij het
paard
(99/502). Dinsdag 19 januari
1999 van 13.00 tot 18.00 uur, te Utrecht.
Cursusleiders: dr. W.R. Klein, specia-
list chirurgie van het paard. Vakgroep
Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisdieren, Faculteit der Dier-
geneeskunde, drs. F.G.M. Scheijmans,
practicus te Ell.

-ocr page 86-

JOS LEERMAKERS

Van een gewonnen partijtje tennis
naar huis fietsende overleed geheel
onverwacht Jos Leermakers. 78 jaar
oud, nog goed gezond en volop genie-
tend van iedere dag die hem gegeven
werd.

Jos werd op 6 decemher 1919 in
Helvoirt geboren en verliet dat dorp al-
leen voor de studie in Utrecht. Zijn
voorvaderen oefenden generaties lang.
teruggaande tot in de Napoleontische
tijd, het beroep van veeverloskundige
en dierheelmeester uit. Zo trok Jos al
jong met zijn vader mee om bij paard,
rund, schaap en varken te assisteren.

In memoriam

snel toenam. Hij zocht hulp. Dankzij
collega Toon Kuipers, die in die tijd
ook een andere baan zocht, vond hij in
1955 zijn eerste associé. Samen namen
ze een gedeelte van de praktijk van col-
lega Van den Bogaard over en kozen
Udenhout als tweede steunpunt. De be-
drijven waren klein, slecht te bereiken
en ver afgelegen. Op 1100 bedrijven
stonden 11000 stuks rundvee! Veel
aandacht heeft hij gegeven aan het uit-
voeren van de georganiseerde ziekte-
bestrijding. Trots was hij dan ook op
het feit, dat zijn praktijk de tweede was
die door de Gezondheidsdienst TBC-
vrij werd verklaard. Om het geheel be-
heersbaar te houden werden verre uit-
hoeken als St. Oedenrode, Schijndel,
Gemonde, Nieuwkuijk en Moergestel
overgenomen door de buurtcollegae.
De bedrijven werden echter groter, zo-
dat na 12 jaar een derde collega kwam
helpen. De maatschap groeide ten-
slotte uit tot een zesmanspraktijk in het
Dierenartsencentrum te Oisterwijk met
enkele kleine-huisdierendependances
in de omliggende dorpen. Jos stimu-
leerde dit alles en was ook de rots in de
branding als er moeilijke tijden kwa-
men of ziektes uitgeroeid raakten. \'Er
komt altijd wel weer iets anders voor in
de plaats\' was steeds zijn nuchtere re-
actie. En hij kreeg gelijk!

De jaren nadat de praktijk zijn privé-
pand had verlaten, waren voor Jos en
zeker ook voor Annie een grote ver-
lichting. Tot zijn 65^^ bleef hij actief
werkzaam in de maatschap, met de na-
druk op organisatorische en admini-
stratieve bezigheden. Bovendien ver-
richte hij in die tijd nog meerdere
jaren parttime taken voor de R VV.

kenhuis bezocht, verliet hij dat weer
als verjongd.

Naast gezin en werk had Jos twee
grote hobby \'s. Allereerst de Harmonie
Kunst Adeh. Vanaf zijn 1lid als kla-
rinettist, 30 jaar bestuurslid, waarvan
15 als voorzitter. In de hoogste afde-
lingen spelende werden er vele prijzen
op concoursen behaald. Hij organi-
seerde ook de zondagmiddagconcer-
ten in het oude kerkje in Helvoirt:
\'Noten op den Noen \'. De tweede grote
hobby was de jacht. Zijn vader daarin
volgende werd in najaar en winter op
elk vrij moment het jachtveld betreden.
Met vrienden en collegae èn zijn onaf-
scheidelijke hond.

Na zijn pensionering is Jos volop van
de vrije tijd gaan genieten. Dat \'niets
meer moest\' vond hij het fijnste. Beeld-
houwen, schilderen, tennissen, zwem-
men en het geven van klarinetles. Hij
speelde in drie orkesten en had zich
onlangs nog een prachtige basklarinet
aangeschaft.

Zo speelde Jos die middag het met een
overwinning bekroonde partijtje ten-
nis. Zijn laatste wedstrijd. Dat was
Jos. Genieten en laten genieten, geluk-
kig tezamen met Annie en een steun-
punt voor kind- en kleinkinderen, die
hem op handen droegen.

De maatschap verliest de nestor van
de club, die door zijn karakter en om-
gang met eenieder een ongedwongen
sfeer wist te scheppen, waarin het pret-
tig werken was. Veel hebben we aan
hem te danken en we zullen hem nooit
vergeten.

Na het behalen van het HBS-B diploma
aan de Bossche Lyceum en de aanvang
in 1941 van de .studie diergeneeskunde
kreeg hij door actieve deelname aan
het studentenverzet en de onder-
grondse volop gelegenheid zich met
zijn vader in het verlossen te bekwa-
men. In mei 1949 studeerde hij af De
jaarlijkse reünie maakte die periode la-
ter onvergetelijk. Hij vestigde zich in
Helvoirt en huwde enkele maanden la-
ter met Annie van der Aa, die hem twee
dochters en zes zonen schonk. De thuis-
basis werd Jos dierbaar. De praktijk
liep vanaf het begin goed, omdat de
meeste cliënten van zijn vader zich met
hun zieke dieren bij hem meldden. De
massabestrijding van TBC en Abortus
Bang kwam weldra van de grond,
waardoor de hoeveelheid werk extra

In de KNMvD vertegenwoordigde hij
als lid van het Hoofdbestuur verschei-
dene jaren de drie zuidelijke provincies.
Zo ook als woordvoerder van de prac-
tici bij de Provinciale Gezondheid.s-
dienst voor Dieren.

Jos was een fijne collega. Rustig, met
een weloverwogen oordeel. Ieder in
zijn wezen latend met een groot gevoel
voor humor en een liefhebber van ge-
zelligheid. Hij was zorgzaam voor
mens en dier. En ook zijn gezin vergat
hij niet. De jaarlijkse twee a drie we-
ken vakantie werden met het hele gezin
met caravan en tent in Frankrijk maxi-
maal benut. Toen de jeugd de deur uit
was, werden het grote tochten met
vrienden tot in Turkije. Ziek was Jos
nooit. De enkele keren dat hij het zie-

Voor Annie en de kinderen, maar ook
voor de vele vrienden en dorpsgeno-
ten, waar hij 78 jaar tussen vertoefde,
is het een onverwacht en groot verlies.
Een sympathieke mens en integer col-
lega is heengegaan.

Kees Achten
Geert Boink
Jo Claessens
Frank Donders
Ad van Doremalen
Jan Maas
Martin van der Weele

-ocr page 87-

LANDELIJKE DAG VOOR VROUWELIJKE DIERENARTSEN 1998

KNMVD: OOK VOOR VROUWEN!

Utrecht, 14 november 1998 - Zo\'n zeventig vrouwelijke dierenartsen zijn sa-
mengestroomd voor de Landelijke Dag voor Vrouwelijke Dierenartsen in ho-
tel IWitland. Het thema is: vrouwelijke dierenarts, risico of rendement?
Antwoord op deze vraag is natuurlijk moeilijk te geven, maar de inleidingen
prikkelen de vrouwen om hun mening uit te spreken. De discussie wordt ge-
kenmerkt door een gemoedelijke \'vrouwen onder elkaar\'-sfeer, die het de
aanwezigen gemakkelijk maakt de microfoon te grijpen. Eén van de conclu-
sies: vrouwelijke dierenartsen moeten hun stem duidelijker laten horen, juist
ook tijdens andere bijeenkomsten - met mannen - van de KNMvD. Dan is spe-
cifieke belangenbehartiging voor vrouwen minder belangrijk, en in sommige
opzichten zelfs onwenselijk.

Door Sophie Deleu

KNMvDf Maatschappijnieuws

De voorzitter van de Commissie VDA,
mevrouw R.N. Zadoks, heet iedereen
van harte welkom en introduceert de
sprekers:

* Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
van de KNMvD

over het convenant tussen KNMvD
en Faculteit der Diergeneeskunde
(FdD) aangaande de numerus fixus

* Dr. P. van Beukelen, onderwijsdi-
recteur van de FdD

over het nieuwe curriculum en de
verdere plannen met het onderwijs
in de diergeneeskunde

* O.A. van Dobbenburgh, voorzitter
van de Groep Practici Grote Huis-
dieren (GPGH)

over de vrouwelijke dierenarts in de
grote-huisdierenpraktijk

* Mevrouw S. Rijnboutt, lid Com-
missie VDA

over de positie en rol van de Com-
missie VDA binnen de KNMvD
De discussie staat onder strakke leiding
van mevrouw dr. M. Nielen, als veteri-
nair epidemioloog werkzaam bij de
FdD en de Landbouw Universiteit Wa-
geningen en voorzitter van de Ver-
eniging Vrouwen Netwerk Utrecht.

KNMVD EN NUMERUS FIXUS
Algemeen secretaris Jorna legt uit hoe
het convenant tussen de KNMvD en de
FdD - inzake de numerus fixus en ver-
dergaande differentiatie - tot stand ge-
komen is.

De inhoud van het convenant in het
kort:

In het convenant - ook wel genoemd:
\'gedeeld gedachtengoed\' - is de voor-
waarde van de KNMvD opgenomen
dat de numerus fixus de eerste vijfjaar
(waarvan er alweer bijna twee voorbij
zijn) niet verhoogd wordt. Daarna ech-
ter biedt de overeenkomst de FdD de
mogelijkheid de numerus fixus te ver-
hogen. De KNMvD stelt daarbij dat
het dan nodig is om de uitstroom te
segmenteren, dat wil zeggen door mid-
del van licentiëring te voorkómen dat
alle afgestudeerden praktijk gaan uit-
oefenen. Deze licentiëring sluit aan bij

de ideeën van de faculteit over de op-
leiding: gescheiden studiepaden leiden
op tot een bepaald deelvakgebied van
de diergeneeskunde (zie ook de voor-
dracht van Van Beukelen).
De discussie tussen de KNMvD en de
FdD over differentiatie en numerus
fixus verloopt traditioneel gezien moei-
zaam. Dit komt voort uit de verschil-
lende belangen van beide organisaties:
de FdD wil graag zoveel mogelijk die-
renartsen opleiden (natuurlijk met oog
voor de kwaliteit van het onderwijs) en
de KNMvD wil graag dat deze opge-
leide dierenartsen bestaansrecht hebben
(niet teveel - zo min mogelijk werkloze
- dierenartsen, maar wel met een goede
penetratie van de arbeidsmarkt).
Het unieke van het convenant is nu, dat
er gemeenschappelijke belangen mee
gediend zijn. Jorna is dan ook ver-
heugd dat het resultaat van de discus-
sie overeenstemming is. Waar aanvan-
kelijk beide partijen lijnrecht tegen-
over elkaar stonden - de KNMvD was
immers tegen verhoging van de nume-
rus fixus en de FdD vóór - is men tij-
dens veelvuldig informeel overleg tot
de conclusie gekomen dat FdD en
KNMvD veel voor elkaar kunnen be-
tekenen. Een belangrijke doorbraak in
de discussie is geweest dat de KNMvD
haar oorspronkelijke mening over dif-
ferentiatie heeft bijgesteld. \'We zijn nu
vóór\', aldus de algemeen secretaris.
Wat betreft de beroepsuitoefening
door vrouwelijke dierenartsen is Jorna
laconiek: \'Het is wat u er zelf van

-ocr page 88-

maakt\'. Of belangenbehartiging van
vrouwelijke dierenartsen in deze tijd
nog extra beleid vraagt, betwijfelt hij.
\'Ik denk dat het verstandiger is om de
belangen van \'de dierenarts\' in het al-
gemeen voor ogen te houden.\'

ONDERWIJS

Van Beukelen legt uit wat de aanlei-
ding is geweest voor de opzet van het
nieuwe curriculum. Er is in 1988 een
arbeidsmarktonderzoek gehouden dat
de volgende knelpunten heeft blootge-
legd: dierenartsen werden te weinig
getraind in sociale en probleemoplos-
sende vaardigheden. Ook werden hen
teveel feiten aangeleerd en waren zij
onvoldoende toegerust voor andere
delen van het beroepsveld dan de prak-
tijk. De doelstellingen van het nieuwe
curriculum zijn dan ook: het aanleren
van probleemoplossende en sociale/
communicatieve vaardigheden, aca-
demische/wetenschappelijke vorming,
een startcompetentie voor één of twee
diersoorten (verdergaande differentia-
tie) en \'levenslang leren\'. Van Beu-
kelen doet uit de doeken hoe men
denkt deze doelstellingen te realiseren.
Nieuw zijn onder meer de interactieve
onderwijsvormen (zoals \'zelfstudie-
aanwijzingen\'), de praktijkstage en de
onderzoeksstage. Het gehele zesde
studiejaar is gericht op maximaal twee
diersoorten. Voorts wordt men geacht
zich permanent bij te scholen in de \'ei-
gen\' startcompetentie en dient men bij
omzwaaien naar een ander deel van de
arbeidsmarkt een omvangrijke \'om\'-
scholing te volgen.

62

Naar de mening van de FdD zou in de
nabije toekomst de numerus fixus
moeten worden verhoogd in verband
met \'arbeidstijdennormalisering\' en de
invloed van de verhouding vrouwe-
lijke/mannelijke dierenartsen. Verder
zouden door een hogere numerus fixus
meer dierenartsen hun weg moeten
vinden naar \'onderbemenste\' delen
van het beroepsveld. Daamaast is nog
verdergaande differentiatie gewenst,
tot in de ultieme vorm van gescheiden
studiepaden. Genoemd zijn de genees-
kunde van het individuele dier, ge-
neeskunde van de landbouwhuisdie-
ren, veterinaire volksgezondheid, ve-
terinair onderzoek en veterinair beleid
en management.

Als belangrijke trends noemde Van
Beukelen het nog steeds stijgend aantal
vrouwelijke studenten (inmiddels 80%
van de eerstejaars) en een tanend en-
thousiasme voor de richting(en) land-
bouwhuisdieren. Slechts vijf eerstejaars
studenten geven een voorkeur aan voor
de veehouderij. De gezelschapsdieren
en de paarden mogen zich daarentegen
in een toenemende belangstelling ver-
heugen.

GROTE-HUISDIERENPRAKTIJK
Aan O.A. van Dobbenburgh, voorzit-
ter van de GPGH, de eer om de visie
van de grote-huisdierenpractici op het
fenomeen vrouwelijke dierenarts toe
te lichten. Nooit eerder werd hij uitge-
nodigd om een groep collegae toe te
spreken die zich louter op grond van
geslacht hadden verenigd. En alhoe-
wel hij toegeeft dat het naief zou zijn
om te ontkennen dat een aantal profes-
sionele problemen voor een onevenre-
dig deel op de schouders van vrouwen
dmkt, bestrijdt hij met kracht dat deze
problemen hun exclusieve domein
zijn.

Ook Van Dobbenburgh ziet de toene-
mende \'vervrouwelijking\' van het be-
roep met stijgende verbazing aan.
Spijtig vindt hij de tanende belangstel-
ling voor de landbouwhuisdierensec-
tor. Hij verklaart dit voor een deel door
de grote maatschappelijke problemen
waar de veehouderij mee kampt en er-
kent dat de werkdruk voor de land-
bouwhuisdierenpracticus de laatste ja-
ren groter is geworden. De inkomsten
blijven hier overigens bij achter.
De vraag of vrouwen wel goede grote-
huisdierenpractici kunnen zijn, is wat
Van Dobbenburgh betreft achterhaald
en dus niet langer aan de orde. Wel res-
ten er problemen die het de vrouwe-
lijke dierenarts moeilijker maken om in
de veehouderij aan de slag te gaan, dan
hun mannelijke collegae. Zo associë-
ren vrouwen maar zelden, ligt parttime
werken moeilijk - en parttime associë-
ren nog moeilijker - en is de bestuur-
lijke participatie van vrouwen gering.
Van Dobbenburgh is ervan overtuigd
dat conservatisme bij beroepsgenoten
- waardoor bijvoorbeeld de voorkeur
wordt gegeven aan mannelijke sollici-
tanten - in de hand wordt gewerkt door
het werken op het platteland, ver van
de stedelijke cultuur: \'Het is verba-
zingwekkend wat meer dan tien jaar in
een klein afgelegen dorp zelfs bij
jonge dierenartsen kan aanrichten.\'
Veehouders zijn zo langzamerhand
gewend aan vrouwelijke dierenartsen.
Zo niet, dan dienen de vrouwen hier
niet te zwaar aan te tillen. Ze vragen
soms ook naar \'een oudere collega\' of
\'die ene die zo snel een keizersnee
kan\'. \'Muurtjes houd je toch...\' aldus
Van Dobbenburgh.

koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde

Parttime werken is misschien wel het
teerste punt. Spreker belicht het per-
spectief van de werkgever. Hij geeft
aan dat uit onderzoek blijkt dat de vee-
houder het verbonden zijn van meer
dierenartsen aan zijn bedrijf als zeer
negatief beoordeelt. En de cliënt is nu
eenmaal koning, ook bij een dierenart-
senpraktijk.

Verder is het eindtijdstip van de werk-
dag in de dierenartsenpraktijk onzeker.
Dit terwijl parttimers vaak een dwin-
gende reden hebben om de praktijk op
zeker moment te verlaten. Spoed-
klussen komen daamiee automatisch
voor rekening van een collega. Het
lijkt dus verstandig om als parttimer in
een dierenartsenpraktijk in elk geval
hele dagen te werken. Hetzelfde di-
lemma doet zich voor indien onder
deeltijd wordt verstaan: geen diensten,
ledereen heeft een hekel aan diensten,
sterker nog, soms wordt met name een
nieuwe collega aangezocht omdat de
diensten te zwaar worden. \'Ik wil dus
in mijn praktijk een collega die een
evenredig deel van het nachtwerk
ovemeemt\', betoogt Van Dobben-
burgh. Hij is absoluut geen tegenstan-
der van deeltijdwerken, maar denkt
toch dat rekening moet worden gehou-
den met genoemde bezwaren. Ook
moet een oplossing gezocht worden
voor het spanningsveld tussen deeltijd
werken en het volgen van - in de toe-
komst verplicht - post-academisch on-
derwijs.

Over associëren is hij ook duidelijk: ie-

-ocr page 89-

dereen die het principe \'gehjke monni-
ken, gelijke kappen\' wegwuift als onbe-
langrijk, heeft totaal geen inzicht in de
fysiologie van een maatschap. Pro-
blemen binnen maatschappen - en dat
zijn er vele - vloeien bijna altijd voort
uit (vermeende) verschillen in werkbe-
lasting. Van Dobbenburgh vraagt zich
dan ook af of in de toekomst nog wel
moet worden vastgehouden aan de klas-
sieke maatschapsvomi.
De geringe participatie van vrouwelijke
dierenartsen in commissies en besturen
is een belangrijk punt voor de GPGH.
Er is veel werk te doen; de vrouwelijke
dierenarts moet hieraan haar steentje
bijdragen. \'Vergis u niet, u zult hier-
voor niet worden uitgenodigd op grond
van uw geslacht, maar omdat u zich
-sterk maakt voor een bepaald belang\',
waarschuwt de voorzitter.
Tot slot betoogt Van Dobbenburgh dat
vrouwen de tijd aan hun kant hebben.
Het aantal grote-huisdierenpractici is
dalende, terwijl de hoeveelheid werk
nog steeds toeneemt: \'U ziet, wij kun-
nen het ons niet permitteren om veteri-
nair potentieel te laten liggen.\' Hij
vindt dan ook niet dat de vrouwen een
aparte commissie nodig hebben om
gelijkwaardigheid af te dwingen: \'Ik
verwacht u allen weer te zien bij de
Groep Groot Dagen.\'

TOEKOMST COMMISSIE VDA
\'Heeft de Commissie voor Advies
voor de Beroepsuitoefening van de
Vrouwelijke Dierenarts (VDA) nog
bestaansrecht?\', vraagt commissielid
mevrouw S. Rijnboutt zich af. De
doelstellingen, vastgelegd in de Nota
Ongebruikt Kapitaal (1992), zijn de af-
gelopen vijf jaar voor een groot deel
uitgewerkt door de Commissie, maar
ook in belangrijke mate door het secre-
tariaat van de KNMvD.
Zo is er een inventarisatie gemaakt van
altematieven voor de achterwacht en
van altematieve associatievormen. Het
is mogelijk geworden om een arbeids-
ongeschiktsheidsverzekering af te
sluiten die recht geeft op uitkering bij
zwangerschap. Er zijn succesvolle ka-
dercursussen georganiseerd en de
Landelijke Dag is één van de best be-
zochte KNMvD-bijeenkomsten.
Ook is het aantal vrouwelijke ten op-
zichte van het aantal mannelijke die-
renartsen stijgende.
De Commissie VDA is van mening dat
er wel degelijk behoefte bestaat aan
een stmctuur voor de belangenbeharti-
ging van de vrouwelijke dierenarts.
Verder vindt zij dat er beleid gemaakt
moet worden dat erop gericht is de ge-
hele beroepsgroep voor te bereiden op
de naderende verschuiving. Zo lang
mogelijk de voorkeur blijven geven
aan mannen en de numerus fixus ver-
hogen bieden geen garantie voor de
kwaliteit van de beroepsuitoefening
door mannen én vrouwen in de toe-
komst. Een dergelijk belang dient in-
derdaad breder te worden behartigd
dan door de Commissie VDA alleen.
Het voorstel om hiervoor een nieuwe
commissie op te richten, is echter afge-
wezen door het Hoofdbestuur. Ten
eerste komen hierdoor andere belang-
rijke zaken onder dmk te staan en ten
tweede wordt dit belang - beleid in-
zake de toekomstige beroepsuitoefe-
ning - reeds door vele gremia van de
KNMvD behartigd. Worden bepaalde
belangen steeds ondergesneeuwd - de
Commissie VDA kan hierin een nuttig
signaalfunctie hebben - dan kan dit
met ad-hocwerkgroepen worden opge-
lost.

De Commissie VDA heeft in de toe-
komst dus de volgende taken, c.q.
functies: aanspreekpunt voor vrouwe-
lijke dierenartsen, organisatie van de
Landelijke Dag, signalering knelpun-
ten, studentenvoorlichtingsavonden en
stimulering evenredige vertegenwoor-
diging in besturen. Rijnboutt: \'Het is
kennelijk nodig om vrouwelijke die-
renartsen te wijzen op hun verant-
woordelijkheden op het organisatori-

m wm wm. m

-ocr page 90-

sche en bestuurlijke vlak. Geen rech-
ten zonder plichten.\' Het is echter zon-
neklaar dat het hoe dan ook van belang
blijft de vrouwelijke dierenarts te sti-
muleren om te voorkómen dat een
groot aantal dierenartsen het beroep
niet of nauwelijks uitoefent. Rijnboutt
pleit dus voor een \'gezamenlijke, cre-
atieve én flexibele opstelling\'.

DISCUSSIE

Mevrouw dr. M. Nielen neemt voort-
varend de leiding van de discussie op
zich. De vraag of de landbouwhuisdie-
renpraktijk een gewenste werkkring is
voor een vrouwelijke dierenarts is de
eerste vraag die aan de orde komt. De
stelling \'De meeste vrouwen kiezen
uiteindelijk voor de gezelschapsdie-
renpraktijk, omdat het werk in deze
sector beter te combineren valt met
zorgtaken\', wordt aarzelend onder-
schreven. Ook vinden sommigen in de
zaal het werk zelf in de gezelschaps-
dierensector leuker. Een vlugge inven-
tarisatie ter plekke wijst uit dat de
meeste aanwezige vrouwen inderdaad
de geneeskunde van het gezelschaps-
dier bedrijven.

Maar nu wordt het een enthousiaste,
geassocieerde grote-huisdierenvrouw
te gortig: \'Het werk in de landbouw-
huisdierensector is wel degelijk uitda-
gend, maar je moet er zelf invulling aan
geven. Vrouwen zijn sterk op het ge-
bied van communicatie. Nou, er valt
heel wat te communiceren in de vee-
houderij, zeker na zo\'n uitbraak van
varkenspest, We kunnen onze sterke
kanten dus juist uitbuiten in deze rich-
ting.\' Deze opmerking maakt weer los
dat een aantal jonge, vrouwelijke die-
renartsen het gevoel heeft dat de \'man-
nen\' in de praktijk hen ervan weerhou-
den interessante cursussen te volgen of
naar bijeenkomsten te gaan en hen zo
de weg afsnijden naar bijvoorbeeld een
erkenning als rundveedierenarts. Bij
nadere beschouwing blijkt dit echter
niet een probleem dat alleen door vrou-
welijke dierenartsen wordt gevoeld.
Het is een groot bezwaar dat het te lang
duurt voordat jonge dierenartsen zich
weer inhoudelijk gaan verdiepen in het
vak na het afstuderen. Dit komt ener-
zijds doordat deze jonge dierenartsen
soms juist aangenomen worden om het
mogelijk te maken dat \'oudere\' dieren-
artsen PAO volgen. Anderzijds worden
de pas-afgestudeerde dierenartsen vaak
zo opgeslorpt door de dagelijkse prak-
tijk, dat zij nauwelijks in de gelegen-
heid zijn, noch de behoefte voelen hun
kennis alweer bij te spijkeren.
De algemene tendens van de discussie
is dus dat de belangen van de jonge die-
renarts goed moeten worden behartigd.
Men denkt ook dat als dit gebeurt, het
minder wenselijk is dat de belangen van
de vrouwelijke dierenartsen apart be-
hartigd worden. Het is immers een zaak
van vrouwen én mannen dat de jonge
dierenarts goed kan functioneren. Over
de vraag of de KNMvD beleidsmatig
voldoende aandacht besteedt aan jonge-
ren, valt te twisten. Wel is duidelijk dat
het Secretariaat van de KNMvD heel
veel energie steekt in deze groep.
Tenslotte komen de aanwezigen tot de
conclusie dat het zeer nuttig zou zijn als
jonge, vrouwelijke dierenartsen zich
wat actiever zouden opstellen in
KNMvD-verband en dat zij ook binnen
praktijken wat krachtiger van zich moe-
ten laten horen. \'Sla desnoods maar
eens met de vuist op tafel\', aldus alge-
meen secretaris Joma.

De organisatie van de Landelijke Dag voor Vrouwelijke Dierenartsen is mede
mogelijk gemaakt met de steun van:

* ABN-AMRO

* AUV

* Alfasan Diergeneesmiddelen BV

* Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

* Movir

* Leo Pharmaceutical Products BV

* Pharmacia & Upjohn BV

* Virbac Nederland BV

* VVAA Nederlandse Vereniging van Artsen

h 11 Uil

CURSUS VAN MEDEWERKER NAAR ASSOCIE\'

Weet u bijvoorbeeld:

- wat er komt kijken bij de financie-
ring van een maatschap?

- hoe u een accountantsrapport moet
lezen?

- hoe u dient te onderhandelen en hoe
u met een conflict moet omgaan?

- wat er zoal komt kijken bij arbeids-
recht en pensioenvoorziening?

- welke verzekeringen u als zelfstan-
dig ondememer dient af te sluiten en
hoe u dit het beste kunt doen?

- welke rechtsvormen er bestaan bin-
nen een praktijk?

Tijdens de cursus zal, anders dan ge-
bmikelijk, niet alleen een deskundige
aan het woord zijn. Uitgaande van het
principe dat volwassenen van elkaar
leren, zal er veel zelfwerkzaamheid
van de deelnemers gevraagd worden.
Door middel van deze cursus wil de
KNMvD pas-afgestudeerde dierenart-
sen de mogelijkheid bieden hun kennis
op het gebied van voomoemde zaken
te verbreden. Omdat het Hoofdbestuur
het belangrijk acht dat deze cursus ge-
houden wordt, zal de KNMvD hieraan
een behoorlijke financiële bijdrage le-
veren, zodat de kosten voor deelname
aan deze inteme cursus slechts / 225,-
per persoon bedragen. Dit bedrag is in-
clusief ovemachtingen en maaltijden.
De cursus wordt intem gehouden in
het Aparthotel te Delden.
Er zijn nog enkele plaatsen beschik-
baar, dus mocht u interesse hebben om
aan de cursus deel te nemen of nog vra-
gen hebben, neem dan zo spoedig mo-
gelijk contact op met het Bureau van
de KNMvD, Heidy Winkel, telefoon:
030-2510111.

Het Bureau van de KNMvD organiseert wederom de cursus \'Van medewerker
naar associé\'. Deze driedaagse cursus is speciaal bedoeld voor dierenartsen die
pas enkele jaren zijn afgestudeerd en meer willen weten over allerlei zaken be-
treffende associëren. De eerstkomende cursus zal plaatsvinden van
woensdag
10 (vanaf 16.00 uur) tot en met vrijdag 12 februari 1999 (tot ± 16.00 uur).

-ocr page 91-

CURSUS ALS VOORBEREIDING
Begin november 1998 werd deze drie-
daagse cursus gehouden in het Apart-
hotel te Delden. Het doel van de cursus
is de dierenarts in loondienst voor te
bereiden op een eventuele associatie.
De belangstelling voor de cursus is zo
groot dat er dit keer voor het eerst twin-
tig deelnemers zijn in plaats van de re-
guliere vijftien. Een deel hiervan staat
op het punt te associëren. Voor hen is
deze cursus van belang, vooral om na te
gaan of alle zaken wel op de juiste ma-
nier geregeld zijn. Maar ook voor dege-
nen die nog niet gaan associëren, is
deze cursus van grote waarde.
Er werd begonnen met een uitgebreide
kennismaking: wie ben ik, wat doe ik
en wat verwacht ik van deze cursus.
Het was opvallend dat iedereen veel
belang hechtte aan vrije tijd. \'Ik werk
om te leven en niet andersom\' was een
veelgehoorde uitspraak. Donderdag
was het tijd voor gewichtiger zaken:
arbeidsrecht, sociale wetgeving en
pensioen passeerden de revue. Een
groot deel van de middag werd besteed
aan de financiële kant van een praktijk:
hoe lees je een accountantsrapport, hoe
stel je een winst- en verliesrekening
op, hoe financier je een associatie.
Vooral dit laatste wekte toch nog veel
vragen op bij de toekomstige maten.
Dat er nog een hoop te leren valt bleek
\'s avonds tijdens het onderhandelings-
spel \'Win zoveel mogelijk\', waarbij
een knap staaltje van \'Ieder voor zich
en God voor ons allen\' werd vertoond.
Dit leverde zoveel stof tot praten op
dat de avond tot in de kleine uurtjes
werd voortgezet. De volgende dag
werd uitgebreid ingegaan op het feno-
meen \'goodwill\'. Hoe bereken je dit en
waar is het van afiiankelijk?

SAMENWERKEN EN CONFLICT-
BEHANDELING

Tenslotte kwam het begrip conflict-
hantering aan de orde. Uit de praktijk
blijkt dat veel conflicten binnen een
maatschap hun oorsprong vinden in
een slechte onderlinge communicatie.
Conflicten kunnen zo hoog oplopen
dat ze uitmonden in dissociatie. De
waarde van een goede onderlinge
communicatie, open staan voor el-
kaars mening en het actief zoeken
naar een consensus binnen een con-
flict, wordt in de toekomst van een
steeds grotere waarde. De tendens is
namelijk dat maatschappen steeds
groter worden. En hoe meer dieren-
artsen onder een dak, hoe meer kans
op conflicten. Hier valt dus nog een
hoop te leren. Een idee voor een ver-
volgcursus?

AANRADER

Uiteindelijk bleek iedereen het nodige
uit de cursus gehaald te hebben. De
KNMvD voorziet met deze cursus in
een behoefte. De KNMvD is bereik-
baar voor informatie en advies omtrent
associatie. Een \'checklist associatie\' is
op te vragen bij het bureau van de
Maatschappij. Naast het inhoudelijke
gedeelte werd vooral het onderlinge
contact zeer gewaardeerd. Leren van
elkaar en van eikaars ervaringen. Al
met al een cursus met een hoge gezel-
ligheidswaarde die iedere (jonge) die-
renarts aan te raden is.

De meeste practici in Nederland willen uiteindelijk eigen baas worden. Hetzij
door voor zichzelf te beginnen, hetzij door ergens in een maatschap terecht te
komen. Een logische stap, zullen de meeste onder ons zeggen. Dierenarts is
van oudsher een vrij beroep en het zelfstandig ondernemen lonkt, nog voor de
inkt van de bul goed en wel is opgedroogd. Een goede diagnose kunnen stellen
staat echter niet garant voor een goed praktijkmanagement. Het is daarom
vreemd dat er binnen de opleiding diergeneeskunde geen ruimte is voor het
opdoen van ondernemersvaardigheden. Gelukkig biedt de KNMvD de cursus
\'Van medewerker naar associé\', een leidraad in het traject tot (en met) asso-
ciatie, geen managementtraining.

Door René van den Bos en Focko Zwanenburg

CURSUS VAN MEDEWERKER TOT ASSOCIE\' VOORZIET
IN BEHOEFTE

\'WETENSCHAPPELIJKE KOST\' TOCH INTERESSANT VOOR PRACTICUS

NIEUWE VETERINARY QUARTERLY IS UIT

Nummer 1 van The Veterinary Quarterly, 1999 is uit! Het bevat weer vele inte-
ressante, wetenschappelijke artikelen met een klinisch-epidemiologische in-
valshoek. The Veterinary Quarterly is niet bedoeld voor de gemakzuchtige le-
zer; in vergelijking met het Tijdschrift voor Diergeneeskunde zijn de artikelen
wetenschappelijker van aard en Engelstalig, dus niet bedoeld om terloops in
een luie stoel kennis van te nemen. De practicus zal er zeker iets van zijn gading
in vinden, maar de doelgroep bestaat toch uit veterinaire wetenschappers.

EDITORIAL BOARD

Het laatste jaar van dit millennium is in

meer opzichten een spannend jaar voor
terinary Quarterly - gesplitst in een
Tijdschrift-redactie en een Editorial
Board voor de Quarterly. In deze
Editorial Board hebben zitting: dr. W.
Edel (voorzitter), prof dr. J.E. van
Dijk, prof dr. dr. M.C. Horzinek, dr.
C. Terpstra en prof dr. G.H. Wentink.
Naar alle waarschijnlijkheid zal deze
board nog worden uitgebreid.
De Editorial Board wordt - zoals van-
ouds - bijgestaan door een Scientific

de redactie. Zo is de oorspronkelijke
Hoofdredactie - van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde én The Ve-

-ocr page 92-

Editorial Board, waarin de zoge-
naamde referees zitting hebben; de
wetenschappers die de artikelen op
hun kwaliteit beoordelen. De Quar-
terly-artikelen worden altijd bekeken
door een lid van de Editorial Board en
twee referees; een gebruikelijke proce-
dure voor wetenschappelijke artikelen.

SCOPE EN MISSIE
De \'scope\' van The Veterinary Quar-
terly is nog niet zo lang geleden vast-
gesteld: clinical science and epidemio-
logy. De Editorial Board beraadt zich
nu op de doelstelling ofwel \'missie\'
van het tijdschrift. Deze is van belang
in verband met de \'impact\' - en daar-
mee de kopijpositie - van de Quarterly.
De impact, weergegeven door de \'cita-
tion index\' (het aantal citaties, gedeeld
door het aantal verschenen artikelen
over de twee meest recente jaargan-
gen), laat namelijk te wensen over.
Belangrijke redenen zijn waarschijn-
lijk dat het blad zich onvoldoende on-
derscheidt van zijn concurrenten, zoals
Preventive Veterinary Medicine van
Elsevier, en dat het te algemeen veteri-
nair van aard is. Er zijn overigens wel
maatregelen genomen om de citation
index op termijn te verbeteren: er wor-
den geen special issues meer uitgege-
ven (dit dmkt in belangrijke mate het
aantal artikelen ten opzichte van het
aantal citaties) en het blad verschijnt
aan het begin van het kwartaal in plaats
van aan het einde (daarmee is men een
kwartaal langer in de gelegenheid arti-
kelen te citeren). Maar de discussie
over de missie, die begin 1999 moet
worden afgerond, is van nog groter be-
lang voor de impact en daarmee het be-
staansrecht van de Quarterly.
Vervolgens zal het aanzien van het
blad aangepast worden. The Veteri-
nary Quarterly krijgt een nieuw jasje
en een nieuwe huisstijl. Dit geldt ove-
rigens ook voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde.

EDITORIAL

Verder is nieuw in The Veterinary
Quarterly: het Editorial. Dit is een
voorwoord van een vooraanstaand we-
tenschapper, waarin \'trends in veteri-
nary science\' worden beschreven, of
een ander onderwerp wordt belicht dat
de auteur van het hart moet (wel in ver-
band met veterinaire wetenschap na-
tuurlijk). Het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde kent reeds sinds enige
tijd een rubriek \'Van de Hoofdre-
dactie\', die erg op prijs wordt gesteld,
gezien de vele reacties op deze ontboe-
zemingen. Maar ook door de intema-
tionale wetenschap worden editorials
over het algemeen goed gelezen. Het
eerste editorial in The Veterinary
Quarterly is van de hand van het
nieuwe redactielid prof dr. dr. M.C.
Horzinek en het gaat over de opleiding
tot dierenarts.

De inhoud van het het eerste nummer

van 1999:

Editorial

Of oxymorons and ostriches; Prof.
M.C. Horzinek
Review Papers
Physiology
Electromyography in the horse in ve-
terinary medicine and in veterinary
research - a review;
R. van Wex.ium,
M.M. Sloet van Oldruitenborgh-
Oosterbaan, and H.M. Clayton
Original Papers
Endocrinology
Nortestosterone is not a naturally oc-
curring compound in male cattle;
J.D.G. McEvoy, W.J. McCaughey, J.
Cooper, D.G. Kennedy, and B.M.
McCartan
Bacteriology
A serological study of cohorts of
young dogs, naturally exposed to
Ixodus ricinus ticks, indicates sea-
sonal reinfection by
Borrelia burg-
dorferi
sensu lato; K.E. Hovius, S.G.
Rijpkema. P. Westers, B.A.M. van
der Zeijst, F.J.A.M. van Asten, and
D.J. Houwers
Molecular Biology
Suitability of the Charm HVS and a
microbiological multiplate system
for detection of residues in raw milk
at EU maximum residue levels;
J.F.M. Nouws, H. van Egmond, G.
Loeffen, J. Schouten, H. Keukens, I.
Smulders, and H. Stegeman
Epidemiology
Prevalence of bovine virus diarrhoea
virus infection in Belgian White
Blue cattle in Southem Belgium;
P.
Schreuber, F. Dubois, F. Drèze, N.
Lacroix, B. Limbourg, and Ph.
Coppe
Endocrinology
Treatment of cystic ovarian disease
in dairy cows wity gonadotrophin-
releasing hormone: a field study;
G.A. Hooijer, K. Frankena, M.M.H.
Valks, and M. Schuring

Een abonnement op The Veterinary
Quarterly kost
ƒ 55,- (exclusief BTW)
voor leden van de KNMvD (f 295,- ex-
clusief BTW voor niet-leden). U kunt
uw opgave a.u.b. schriftelijk doorge-
ven aan het Secretariaat van de
KNMvD, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, fax 030-2511787 of e-maU
vet.quarterly@ knmvd.nl.

JANUARI NUMMER VEEHOUDER EN DIERENARTS

De melkcontrole-uitslag \'Wat kun je
ermee\';
Drs. ing. D. de Lange
Het regelmatig meten en controleren
van de melkproductie is op moderne
melkveehouderijbedrijven van essen-
tieel belang bij het voeren van gedegen
bedrijfsmanagement. Uit zo\'n melk-
controle-uitslag wordt in korte tijd dui-
delijk wat de koeien als groep preste-
ren en wat de indivuele koe presteert.
Met deze cijfers kunnen veehouder.

dierenarts en voeradviseur nagaan of
de koeien naar wens \'melk geven\' of
dat er afwijkingen zijn. Veehouder en
Dierenarts geeft uitleg aan deze melk-
controlecijfers en tevens praktische
tips voor de interpretatie van afwijkin-
gen en oorzaken van ziekte.

Witvuilen bij zeugen; Dr. M.J.
Geudeke

Witvuilen (uitvloeiing uit de schede)
bij zeugen komt tegenwoordig minder
voor dan vroeger. Dat heeft vooral te
maken met de verbeterde hygiëne op
zeugenbedrijven en met de opmars van
de KI; natuurlijk dekkende beren zijn
namelijk een bekende verspreider van
witvuil-infecties. Maar ook op bedrij-
ven die met KI werken kan witvuilen
een hardnekkige bron van ergernis
zijn. Geudeke geeft enkele belangrijke
aandachtspunten ter voorkoming en

-ocr page 93-

bestrijding van witvuilen, zoals niet te
snel geboortehulp verlenen en niet te
vroeg spenen. Verder raadt hij aan al-
leen zeugen met een optimale stareflex
te (over)insemineren.

Certificering hengstenhouderij; Ir.

A. van Lenthe

Kwaliteitszorg is niet meer weg te den-
ken in de dierhouderij. Het lijkt erop
dat ook de hengstenhouder eraan moet
geloven. In 1996 is de Afdeling Paar-
denhouderij van het Landbouwschap
gestart met de certificering van de
hengstenhouderij. Doel hiervan is om
op een positieve manier de kwaliteit en
de uitstraling van de hengstenhouderij
te stimuleren. Dit is met name van be-
lang voor de exportpositie van Ne-
derland.

Leverbot in opmars; Ing. L. Moll
De vochtige omstandigheden van het
afgelopen jaar hebben de verspreiding
van de leverbot in de hand gewerkt. De
\'Werkgroep Leverbotprognose\' heeft
de afgelopen herfst een ernstige waar-
schuwing verspreid dat op grote schaal
leverbot kan worden verwacht. Vanaf
januari is door mestonderzoek aan te
tonen of de dieren een leverbotbesmet-
ting hebben opgelopen. De belangrijk-
ste bestrijding van leverbot blijft het
leverbot-vrij maken van runderen,
schapen en geiten. Dit vereist oplet-
tendheid en gerichte maatregelen.

Mycoplasma gallisepticum bij pluim-
vee. Een groeiend probleem?
Dr.s.
J.F. Heijmans

Na een aantal jaren van betrekkelijke
rust aan het \'mycoplasma-front\' lijken
de problemen met IVIycoplasma galli-
septicum (Mg) in de pluimveehouderij
erger te worden. Het controle- en be-
strijdingsprogramma, dat voor een
deel parallel loopt met het \'Plan van
aanpak salmonella\', geeft een goed
overzicht van de Nederlandse Mg-si-
tuatie. In dit artikel wordt uit de doe-
ken gedaan hoe de infectie verspreid
wordt en wat de mogelijkheden zijn
voor de preventie.

Haal meer uit Keten Kwaliteit Melk.
Papierwerk kan ook nuttig zijn;
Dr.

T.J.G.M. Lam

De melkveehouderij is veranderd.
Vroeger beschouwde een boer zichzelf
als een vrij ondernemer. Hij bepaalde
immers zelf, hoe hij zijn bedrijf
voerde. Nu ontstaat echter bij veel
mensen het gevoel dat ze geleefd wor-
den. De ene verplichting volgt de an-
dere op en het regent papierwerk. Lam
maakt in dit artikel duidelijk dat het al-
lemaal niet voor niets is. Dat de achter-
liggende gedachte is om de gezond-
heid van dieren en de productkwaliteit
te verbeteren én om aan de afnemers te
laten zien hoe goed die producten ei-
genlijk zijn. Keten Kwaliteit Melk
(KKM) gaat met name over dat laatste:
laten zien hoe goed we zijn. En dat is
nodig, want de consument is kritisch
tegenwoordig.

Bijwerkingen: ook uw zorg!; Drs. A.
Kamphuis

Het gebeurt niet vaak, maar het kan: een
koe raakt in shock na een injectie met
antibiotica of een paard sterft binnen
enkele minuten door een ernstige aller-
gische reactie op een geneesmiddel.
Alhoewel diergeneesmiddelen uit en te
na getest worden, voordat ze in de prak-
tijk worden gebruikt, kunnen zich on-
verwachte bijwerkingen voordoen. Het
is van het grootste belang dat deze bij-
werkingen centraal gemeld worden,
want alleen dan is het mogelijk ze in de
toekomst te voorkómen. In dit artikel
aandacht voor het Bureau Bijwerkingen
Diergeneesmiddelen, wat een bijwer-
king precies is, wie bijwerkingen mo-
gen (of moeten) melden, hoe dat moet
en of alle bijwerkingen gemeld moeten
worden.

Heeft u nog geen abonnement op
Veehouder en Dierenarts voor uw
trouwe cliënten? Neem dan contact op
met mevrouw Bep Baas voor een gratis
proefpakket. Jaarabonnementen kos-
ten f 12,50 (vier nummers). Telefoon:
030 - 2510111.

INFÜ@KNMVD.NL

ADRESWIJZIGINGEN
VEDIAS

De voorzitter van de Vereniging
van Dierenarts Assistenten (Vedias)
is sinds kort bereikbaar op een ander
adres:

Nicole Duijm, Papaverstraat 34,
4621 HS Bergen op Zoom.
Telefoon: 0164-248486.

Vedias heeft tevens een nieuwe se-
cretaris:

Petra J. Stomps, Dr. H.G. Pluim-
straat 20, 8121 AH Olst. Telefoon:
0570-561574.

Het e-mailadres van de KNMvD is
veranderd. Het oude e-mail-adres
werkt nog wel maar had niet de moge-
lijkheid tot het gebruik van doorkies-
adressen. Het nieuwe e-mail-adres
biedt die mogelijkheid wel. Zo kan ko-
pij en andere post voor het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde rechtstreeks
worden toezonden aan de redactie met
het adres: tijdschrift(^knmvd.nl.
Zo is er ook een doorkiesadres voor de
Vacaturebank (vacaturebank@knmvd.
nl), de Voorjaarsdagen (vjd(gknmvd.
nl), de overige congressen (congres(^
knmvd.nl), the Veterinary Quarterly
(vet.quarterly@knmvd.nl) en Veehou-
der en Dierenarts (veeh.en.dierenarts@
knmvd.nl). Het doorgeven van bestellin-
gen kan met bestellingen@knmvd.nl en
voor adreswijzigingen kunt u terecht bij
leden.adm@knmvd.nl. Een adreswijzi-
ging hoeft niet apart te worden doorge-
geven aan het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde of het Diergeneeskundig
Jaarboek. Voor andere post kan het alge-
mene e-mail-adres worden gebruikt
info@knmvd.nl.

Het voordeel van het gebruik van
doorkiesadressen is dat u zelf de keuze
kunt maken waarheen u uw post wilt
sturen. Daarbij bent u er dan zeker van
dat de informatie zo snel mogelijk bij
de juiste personen van het secretariaat
terechtkomt.

Bovendien heeft het gebruik van door-
kiesadressen het voordeel dat ook bin-

-ocr page 94-

rnwmum m

.. i t I i

-•i\'Mi

. t"\':- •. \' : vi-\' ^ •

nen de KNMvD de verwerking automa-
tisch en dus efficiënter kan verlopen.
Kortom zeker de moeite waard om de
doorkiesadressen te gebruiken. Een
overzicht van de KNMvD-e-mail-
adressen is te vinden op de website
www.knmvd.nl.

WAT IS E-MAIL EIGENLIJK?
E-mail is het elektronisch versturen
van post met behulp van uw computer
naar de computer van de geadres-
seerde. Het voordeel van e-mail is dat u
op zeer eenvoudige wijze post kunt
versturen, zelfs eenvoudiger dan de
fax. Daarbij kunt u met e-mail grote
hoeveelheden post of grote bestanden
versturen. Het systeem biedt een aantal
mogelijkheden die het gebruik erg effi-
ciënt maken. Zo kan aan meer personen
dezelfde tekst worden gestuurd en de
adressering van een ontvangen brief
worden omgedraaid zodat een ant-
woordbriefkan worden geschreven.
De verzender is er bovendien zeker
van dat de post aankomt. Het systeem
geeft namelijk een melding als de post
niet is aangekomen. Bovendien kunt u
de ontvangen post beantwoorden op
een tijdstip dat het u uitkomt. De ge-
adresseerde krijgt de post op het mo-
ment dat hij de computer aanzet. U
kunt ook zelf bepalen of u een toege-
zonden brief op papier wilt bewaren of
niet.

Voor meer informatie over het gebruik
van e-mail: NCI, ir. H. van der Bijl, te-
lefoonnummer 030 - 254 57 49.

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Antonis, H.M.; 19%; 3648 NX Wilnis; Geer-
kadc 17.

Belt, A.P.; 1998; 9893 PH Gamwerd; Kras-
sumerstraat 15.

Berg. Mevr. J.B.M.; 1998; 3705 ZL Zeist,
Warande 145.

Brekelmans, Mevr. A.J.M.; 1980; 5258 SZ
Berlicum; Hooghei 68.

Heitkamp, Mevr. A.; Gcnt-1998; 2411 KJ

Bodegraven; Bourgondischelaan 9.

Hulsebosch, Mevr. J.K.S.; 1998; 3523 EC

Utrecht; Smaragdplein 58.

Jeucht, A.J.R.; Gent-1995; 3554 BL Utrecht;

Blois van Treslongstraat 87.

Kranendonk, Mevr. S.; Gent-1998; 4371 BH

Koudekerke; Doormanstraat 35.

Meijer, G.; 1976; 5476 VL Vorstenbosch;

Brakkensedijk 17.

Pluijm, Mevr. A.E.M. van der; 1986; 3615 CD
Westbroek; Schutmeesterweg 22.
Schure. Mevr. M.L.; 1998; 3581 XH Utrecht;
Beukstraat 66.

Thuring, Mevr. C.M.A.; 1998; 5384 BG
Heesch; Beukenlaan 2.

JUBILEA:

V. Israëli te Utrecht, afwezig, 30 jaar, 17 januari
1999

E.L. Lansink te Borculo, afwezig, 60 jaar, 17 ja-
nuari 1999

J.S. Witteveen te Delft, afwezig, 40 jaar , 19 ja-
nuari 1999

S. Tol te Zelhem, afwezig, 30 jaar, 22 januari
1999

H L.R.M. Crouwers te Delft, aanwezig, 25 jaar,
24januari 1999

D.J. Ubbels te Winterswijk, afwezig, 30 jaar, 24
januari 1999

J.G.J. Giesen te Holten, afwezig, 35 jaar , 24 ja-
nuari 1999

H.U. Dijk te Tilburg, afwezig, 25 jaar , 25 janu-
ari 1999

H.J. Nijenhuis te Leek, aanwezig, 25 jaar, 25 ja-
nuari 1999

Mevr. E.S. Poldervaart te Boxmeer, afwezig, 25

Personalia

jaar, 25 januari 1999

M. Mulder te Eursinge, afwezig, 30 jaar, 30 ja-
nuari 1999

G. Huisman te Hoogezand, afwezig, 25 jaar, 31
januari 1999

J.P.J. Peelen te Malden, afwezig, 30 jaar, 31 ja-
nuari 1999

J. Smeenk te Almelo, afwezig, 30 jaar, 31 janu-
ari 1999

Dr. Th.A.M. Elsinghorst te Bilthoven, aanwe-
zig, 35 jaar, 31 januari 1999,
Mevr. Drs. W. Pol-van Dongercn te Bronnegcr,
afwezig, 35 jaar, 05 februari 1999
Dr. C. Holzhauer te Rozendaal, afwezig, 45 jaar,
09febmari 1999

G.J. van Heykop te Heerenveen, afwezig, 25
jaar, 14 februari 1999

M.K. Buth te Haamstede, afwezig, 25 jaar, 15
febmari 1999

A. Maas te Tetcringen, afwezig, 25 jaar, 15 fe-
bmari 1999

C.A. Dijkhuizen te Rosmalen, afwezig, 25 jaar,
15 februari 1999

J. Borsje te Heemskerk, aanwezig, 25 jaar, 15 fe-
bmari 1999

J.R. de Nooij te Gorredijk, afwezig, 25 jaar, 15
februari 1999

MUTATIES:

•Belt, A.P. van den; 1998; 9893 PH
Gamwerd; Krassumerstraat 15; tel. 0594-
622143 privé,
0595-441800 prakt.; fax 0595-
444548; p., medew, bij K,Tj, Bolhuis, .M,J,
van Egmond, W.J.L, Lusink, M. Nicolay en
P.Prins,

Boerma, S.; 1980; 8701 GL Bolsward; De
Finnen 5; tel. 0515-572892 privé, 576944 prakt.;
fax 0515-576944 prakt,; E-mail EQUl-
TEC@WXS.NL; Specialist Inwendige Ziekten
van het Paard; p., Specialist Diergeneesk.
Centrum "De Greidhoeke".

Boevé, ProfDr. M.H.; 1979; U-1988; 3769
JM Soesterberg; Vliegtuiglaan 47; tel. 0346-
351 133 privé, 030-2539411 bur.; fax 030-
2518126;
E-mail MHBOEVE(SCOMPU-
SERVE.COM;
specialist Oogheelkunde; wet.
medew.
U.U. (F.D., vkgr. Geneesk. van
Gezelschapsd.).

Fruithof, H.; 1970; 1861 KV Bergen (N-
H); Dorpsstraat 75; tel. 072-5818112;
wnd.d,

Geriofsma, M.H.; 1995; 3564 XD Utrecht;
Damascusdreef 5; tel. 030-2513690 privé,
073-
6461561 bur.; fax 073-6461562;
bedrijfsbcge-
leider Dierenspeciaalzaken,
d. bij Pet\'s Place,

Grondelle, Mevr. I.A.; 1996; 6717 LN Ede;
Zandlaan 11;
tel 0318-692528 privé, 0317-
612791/412432 prakt.;
fa* 0318-692202; p.,
medew. bij H.A.M. van Eist, F..J. Kiemeneij,
S
.w. Schukking, F.G.M. Smeur en A ll. Wes-
terhuis.

Huijbers, R.H.J.; 1991; 5283 GD Boxtel;
Rozengaard 11;
tel 0411-610755 privé, 010-
4064200 bur.; fax 010-4064299;
E-mail
HUIJBR(ä PFIZER.COM; Technical Mana-
ger gezelschapsd., Pfizer .\\ninial Health B.V.

Lammers, D.M.; 1995; 2691 CS \'s-
C^raven/ande; Berkenstraat 11; tel, 0174-
414098 prakt.; p., gezelschapsd.

Luijben, M.L.G.; 1997; 3435 CE Nieu-
wegein; Specht 5; tel. 030-6051574 privé.
0348-
472697 prakt.; fax 0348-474642; p., medew.
bij
L. Pool,

Opmeer, R.J.; 1975; 2691 CS \'s-Graven-
z.ande; Berkenstraat
27; tel. 0174-418883 privé,
386443 prakt,; fax 0174-418882; E-mail
R.J,OPMEER.DIERENKL,T,WESTI,ANDf<ï
KABEl.FOON.Nl.;
p.

Rooy, Mevr. S.A.B, van; 1994; 3581 RZ
Utrecht; Badstraat
3; tel. 030-2318816 privé,
0344-611999 bur.; fax 0344-611998; d. bij
Samenwerkende Dierenspeciaalzaken Ne-
derland B.N ., marketing en sales manager bij
Specialty Pet Products B.\\\'.

Schevers, V.G.; 1995; 4006 VX Tiel;
Vurenlaan 37; tel. 0344-618190/06-55155638
privé,
0591-361368; fax 0591-361671; p,, me-

De Redactie van het Diergeneeskundig Jaarboek wil dierenartsen de mogelijkheid bieden in het
Diergeneeskundig Jaarboek naast hun privé-adres het praktijkadres
(bij een meermanspraktijk
alleen de hoofdvestiging!)
te laten vermelden. Ook wanneer uw praktijk gevestigd is op uw
privé-adres, kunt u dit als zodanig laten opnemen. Wanneer u uw praktijkadres opgenomen wilt
hebben in het Diergeneeskundig Jaarboek wordt u verzocht uw gegevens
schriftelijk door te ge-
ven aan het secretariaat van de KNMvD (fax nr.; 030-2511787).

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek

-ocr page 95-

dew. bij G. Hegen en G. Kuipers.

Schoenmakers, K.; 1993; 3401 LZ IJs-
selstein; Wederik 31; tel. 030-6873484 privé,
6874501 prakt.; E-mail KOSCHOEN(a^KABEL-
FOON.NL; p., gezelschapsd.

Souverein, M.; 1989; 1058 BD Amster-
dam: Hoofdweg 46; tel. 020-6599688 privé,
6127398 prakt.; fax 020-4122399; E-mail
M.S0UVERE1N@WXS.NL;
p.

Tas, Mevr. P.A.; 1998; 6988 BP Lathum;
Bandijk 75; tel.
0313-630122 privé, 0316-
331076 prakt.: p., medew. bij G.B.M. van den
Elzen.

»Thuring, Mevr. C.M.A.; 1998; 5384 B(;
Heesch; Beukenlaan 2; tel. 0412-451724;
wnd.d.

Verbeek, Mevr. M.; 1981; 2023 RD
Haarlem; Mamixstraat 135; tel. 023-5277151
privé, 5277666 prakt.; fax 023-5277306;
E-mail
M.VERBEEK(aDtTCH.M.;
p., vet. tand-
heelkunde.

Visser-Ruitenbeek. Mevr. W.; 1992; 3882
NM Putten; Hoeverveldweg 9A; tel. 0341-
362588;
E-mail VAN.DE.VISSERro GIRO-
.NET.Nl.; wnd.d.

Voncken. L.M.P.; 1986; 5944 EK Arcen;
Boerenweg
26; tel. 077-47.33337 privé,
4733350 prakt.; p.

Vuurst. T.G. van de; 1972; 2596 TK \'s-
Gravenhage; Van Drenkwaertstraat 13;
tel. 070-3280996 privé, 071-5895109 bur.; fax
070-3242730;
E-mail VANDEMILRSTfa
WXS.M.;
distr.h. R.V.V. kring Amsterdam,
distr. Leiden.

Willemen. Dr. M.A.; 1991; U-1997; 6988
BP Lathum; Bandijk 75;
tel. 031.3-6.30122 privé,
0.3(I-2531.3.39/I323bur.;
fax 030-2537970; E-
mail M.VV1LLEMEN(«\\ ET.UU.M.;
Spe-
cialist Chirurgie van het Paard;
wet.medew. U.U.
(F.D., Hfd. afd. (k-zondheidsz. I.andbouw-
huisd.).

JUBILEA 1999

25jaar(l«)74)

Th.A.J.M. de Roij, Tervuren (België), 4 januari,
afwezig

J.J.M. Elberink, Albergen, 9 januari, afwezig
P.J.M. Stroomer, \'s-Heerenberg, 9 januari, aan-
wezig

A.L. Blok, Haafïen, 14 januari, afwezig
11.L.R.M. Crouwers, Delft, 24 januari, aanwezig
H.J. Nijenhuis, Leek, 25 januari, aanwezig
Mevr. E.S. Poldervaart, Boxmeer, 25 januari, af-
wezig

H.U. Dijk, Tilburg, 25 januari, afwezig
G. Huisman, Hoogezand, 31 januari, afwezig

G.J. van Heykop, Heerenveen, 14 februari, af-
wezig

J.R. de Nooij, Gorredijk, 15 februari, afwezig
J. Borsje, Heemskerk, 15 februari, aanwezig
M.K. Buth, Haamstede, 15 februari, afwezig
A. Maas, Teteringen, 15 februari, afwezig
C.A. Dijkhuizen, Rosmalen, 15 februari, afwe-
zig

E.J.W. Hermelink, Apeldoorn, 15 maart, afwezig
J.H.J. Meursing, Soest, 15 maart, afwezig

F.J. ter Beek. Ruinen. 15 maart, aanwezig

E.J. Scheele, Lisse, 15 maart, afwezig

H.A. Wolters, Lunteren, 15 maart, afwezig
A.M. Weitenberg, Groningen. 15 maart, afwezig
J.D. Koopmans, Mantgum. 3 april, afwezig
W.T. Mur, Badhoevedorp, 3 april, afwezig

F. de Wit, Winterswijk, 10 april, afwezig
R.J. van der Flier, Rheden, 11 april, afwezig

R. van der Molen, Wijk bij Duurstede, 11 april,
afwezig

J. Brons, Leusden, 11 april, afwezig
A.A.M. Vosmer, Streefkerk, 11 april, afwezig
Mevr. A.A. de Jong, Zwinderen, 11 april, afwezig
M.Th. Frankenhuis, Amsterdam, 15 april, aan-
wezig

C.J. Pel, Merselo, 14 mei, afwezig
S.A.B.1. Wolters, Amsterdam, 15 mei, aanwezig
C.A.A. in \'t Veen, Soest, 17 mei, aanwezig
Joh. NijholT, Vries, 17 mei, afwezig
W.L. Keers, Hoogerheide, 17 mei, afwezig
K. Crama, Rotterdam, 17 mei, afwezig
A.D.M.E. Osterhaus, Bunnik, 17 mei, afwezig
C.A.A.M. Mol, Hilversum, 17 mei, afwezig
M.D.M. van Heivoort, Heerle, 17 mei, afwezig
P.L.H.M. Coenen, Simpelveld, 19 mei, afwezig
E. van Koesveld, Terheijden. 15 juni, afwezig
H.J.L. Kok, Santpoort-Noord, 28 juni, aanwezig
P.H.J. Weijens, Langenboom, 28 juni, aanwezig
J.H.A.M. Gubbels, Nederweert, 28 juni, afwezig
Mevr. M.E. de Veer-Goosen, Markelo, 28 juni,
afwezig

E. Havinga, Appingedam, 28 juni, afwezig
A.L.W. de Gee, Frieschepalen, 28 juni, afwezig
W.J.H.D. Kremer, Landgraaf, 28 juni, aanwezig
Mevr. J.H.J. van. Heemstede. 28 juni. afwezig
der Hoeven

A.Th.L.G. Thien. Veenendaal, 28 juni, afwezig.
Mevr. C.J. Boer-Berkhoff. Ugchelen. 1 juli, af-
wezig

Mevr. J. Fink Ciremmels-Gehrmann, Bilthoven,
9 juli, aanwezig

F. van der Woude. Amsterdam, 15 juli, afwezig
E.J. Hamburger. Oldeberkoop, 6 september, af-
wezig

A.E.E. Soethout, Ede, 6 september, afwezig
H.O. Ebbens, Scherpenzeel, 6 september, afwe-
zig

G.J. Goedhart, Apeldoorn. 13 september, afwe-
zig

T.S. de Vries, Olst, 15 september, afwezig
G. Floor, Hilversum, 27 september, afwezig

C. Kuypers, Apeldoorn, 3 oktober, afwezig
J.A.M. Duivelshof Tumhout (België), 25 okto-
ber, afwezig

B.J.F. Löwik, Denekamp, 22 november, afwezig
W.G.J. Crombach. Hoensbroek. 22 november,
afwezig

W.A. Oosterman. Uithoorn, 22 november, afwe-
zig

G. Rakhorst, Groningen, 22 november, afwezig

H. Nengerman, Losser, 22 november, afwezig
N.J.G. Crombach, Stein, 22 november, afwezig
P M. van Dijk, Blitterswijck, 22 november, af-
wezig

E.J.C. Thybaut, Veessen, 22 november, afwezig
J. Verhoeff, Bilthoven, 22 november, afwezig

D.N. Tap, Rhenen, 22 november, afwezig

S.D. Feitsma, Oosterwolde, 22 november, afwe-
zig

P. van Dijk, Hellevoetsluis, 22 november, nog
onbekend,

O. Voortman, Goor, 14 december, aanwezig
Mevr. Y.M. Stafford-van der Veen, (Nieuw-Zee-
land), Palmerston North, 17 december, aanwezig
P.T.M. Lankveld, Sint Odilienberg, 17 decem-
ber, aanwezig

H.J. Wetzels, Maastricht, 19 december, aanwe-
zig

Mevr. M.Th.C. van der Heul-Thiadens. Stads-
kanaal. 20 december, afwezig
J.G. Kunst, Enter, 20 december, aanwezig
B.U. Schuurmans, Lemmer, 20 december, afwe-
zig

.10 jaar (1969)

D.T. Hoogenboezem, Naarden, 15 januari, af-
wezig

Y. Israëli, Utrecht, 17 januari, afwezig

S. Tol, Zelhem, 22 januari, afwezig
D.J. Ubbels, Winterswijk, 24 januari, afwezig
M. Mulder, Eursinge, 30 januari, afwezig
J.P.J. Peelen. Malden, 31 januari, afwezig
J. Smeenk. Almelo. 31 januari, afwezig
B. Gerritsen, Steenwijk, 28 februari, afwezig

B. Reitsma, Sneek, 28 febmari, afwezig

C.H. van Wees, Warffum, 31 maart, afwezig
J.H. van Til, Gieten, 31 maart, afwezig

Mevr. M.T. IJzerman, Steenwijkerwold, 15 april,
afwezig

Mevr. A.P. van Asperen, Zoetermeer, 2 mei, af-
wezig

D. van Baren, Borger, 2 mei, afwezig
K.K. Kadijk, Sint Anthonis, 2 juni, afwezig
R. van der Burg, Franeker, 2 juli, afwezig
J. Bakker, Exloo, 4 juli, afwezig

H. van Haeringen, Wageningen, 5 juli, afwezig
J.L. Eikelenboom, Mortel-Gemert. 6 juli, afwezig
C. Lenten, Kythira, 11 juli, aanwezig, (Grieken-
land)

M.M. Lengkeek, Twello, 15 september, afwezig

G. van den Berg, Stolwijk, 19 september, aan-
wezig

Mevr. E.G. Graveland-Wolterbeek, Alphen a/d
Rijn, 19 september, aanwezig
J.H.M. Nieuwenhuijs, Utrecht. 19 september,
afwezig

A.C.J. Arens, Tilburg, 19 september, afwezig
W.C.C. Wamelink. Holten, 1 oktober, afwezig
R. de Haas, Bergambacht. 3 oktober, afwezig
A. van Lohuizen, Castricum, 3 oktober, afwezig

H.C.A. Leemans, Meppel, 6 oktober, aanwezig
N.B. van der Meer, Schijndel, 17 oktober, afwezig
P.W.A. Seuren, Sevenum, 17 oktober, afwezig
W. van der Holst, Stroe, 17 oktober, aanwezig
J.J. Geene, Wanroy, 17 oktober, afwezig

R.K. de Boer, Borger, 17 oktober, aanwezig

A.A.P. van Montfort, Bergeyk, 7 november, af-
wezig

M. Nicolay, Leens, 7 november, afwezig

B. Brummelman, Sonnega, 21 november, afwezig
J.F. van Calker. Ruinerwold, 27 november, aan-
wezig

R. Schippers, Grootebroek, 4 december, afwezig
W.A. Kok, C}endringen, 12 december, afwezig
J.P.1. van Wensveen, Maastricht, 12 december,
aanwezig

J.J.M. van Riel, Tilburg, 12 december, aanwezig
J.P. Vrij, Apeldoorn, 12 december, afwezig
L.B.H. ten Hove, Erp, 15 december, afwezig
W.W. Braunius, Terwolde. 19 december, aan-
wezig

T.J.J. van der Rijt. Uden, 30 december, aanwezig
M.O. Molenaar, Staphorst, 30 december, aanwe-
zig

J.C. Oldenbandringh, Gouda, 30 december, aan-
wezig

35 jaar(1964)

J.G.J. Giesen, Holten, 24 januari, afwezig
Th.A.M. Elsinghorst, Bilthoven, 31 januari, aan-
wezig

Mevr. W. Pol-van Dongeren, Bronneger. 5 fe-
bruari, afwezig

J.W. Gunnink, Bilthoven, 24 maart, afwezig
J. Kuipers, Hattem. 24 maart, afwezig
J. Frens, Boxmeer, 24 maart, afwezig
J.H. Hoogendoom, Ouderkerk a/d IJssel, 6 april,
afwezig

H. Hemminga, Marum, 29 april, afwezig
J.A.M. Schrooyen, Boxtel, 29 april, afwezig
M.l.M. Linthorst, Keipen, 29 april, afwezig
J.A. Roelofs, Berlicum, 30 april, aanwezig
G. Vass, Oud-Beijerland, 7 mei, aanwezig
P. Fontijne, Elsloo, 10 juni, afwezig
P.J.M.M. van Gulick, Elsendorp, 30 september,
nog onbekend

-ocr page 96-

J.A. Droppers, Doesburg, 30 september, afwezig
C. Hennis, Garijp, 3 november, afwezig
A S. Spruit, Rotterdam, 6 november, afwezig
C.C.J.M. van der Meijs, Bosch en Duin, 15 de-
cember, afwezig

L.P. Reudink. Staphorst, 18 december, afwezig
40jaar(1959)

J.S. Witteveen, Delft, 19 januari, afwezig

F.J. Grommers, Bilthoven, 12 februari, afwezig
P.H.A. Poll, Arnhem. 28 februari, afwezig

E. Lagerweij, Bunnik, 28 februari, aanwezig
C.E.L.M. Steijaert. Temeuzen, 28 februari, af-
wezig

G. Hofland, Bodegraven, 28 februari, aanwezig
A. Annema, Winschoten, 28 februari, afwezig
S.D. Meeuwisse, Ontario (Canada), 8 april, af-
wezig

H F. Matthijsen. Heino, 29 april, afwezig
S. Hamstra, De Bilt. 29 april, afwezig

H. Eil. Hengelo, 27 mei, afwezig

L.A. van Langeraad. Giessenburg, 27 mei, aan-
wezig

P.H.A.M. van Maanen, Cuijk, 27 mei, aanwezig
U. Sybesma. Sleeuwijk, 20 juni, afwezig
J. Akkerman. Harich, 10 juli, afwezig
Mevr. P.H.B. Seekles, Groningen, 15 augustus,
afwezig

M.J.M. Driessen, Teteringen, 21 september, af-
wezig

P B. Saathof, Diever, 15 oktober, afwezig
A.A. Smorenburg, Woerden, 17 oktober, afwezig
Th.T. Adamse, Haulerwijk, 17 oktober, afwezig
P. Eenhoorn, Vries, 17 oktober, afwezig
L.T.S. van Ekdom, Leiden, 17 oktober, aanwezig
Mevr. R. Dijkstra, Delft, 17 oktober, afwezig

L.M. Otto, Halfweg, 19 november, afwezig

E. Cesar, Leeuwarden, 19 november, afwezig
G. van de Kieft. Rosmalen, 19 november, afwezig
P. Wijnker, Aarle-Rixtel, 19 november, afwezig

G. Verhagen, Haarlem, 18 december, afwezig

45jaar(I954)

H.B.M. Overhaus, Ouderkerk a/d Amstel, 11 ja-
nuari, afwezig

C. Holzhauer, Rozendaal, 9 februari, afwezig
J.G.M. Claessens, Udenhout, 6 maart, afwezig

C. Brakman, Deil, 22 maart, afwezig
L.C. Blanken, Bennekom, 6 april, afwezig
K.G. Robijns, Reeuwijk, 13 april, afwezig

G.K. Roek, Eefde, 13 april, afwezig
J.B. Wichers, Bellen, 13 april, afwezig

D. Zwart, Austerlitz, 13 april, afwezig
M.F. Kramer, De Bih 13 april, afwezig
K. Schuiling, Rotterdam, 6 mei, afwezig

F. van der Veen, Bolsward, 18 mei, aanwezig
S. Piersma, Hemelum, 18 mei, afwezig

W. Misdorp, Amsterdam, 18 mei, afwezig

W. Sybesma, Driebergen, 18 mei, afwezig

W.A. Hermans, Langbroek, 18 mei, afwezig

U. Haije, Hoog Soeren, 19 juni, afwezig

LP. Risseeuw, Schoonhoven. 19 juni, afwezig

A. Heuff, Deume, 3 juli, afwezig

A.D. van Tuinen, Heerenveen, 3 juli, afwezig

H.S. van der Meulen, Warffum, 3 juli, afwezig
F.P. Talmon, Lelystad, 8 oktober, afwezig

M. Engelen, Vught, 8 oktober, afwezig
J.E. Hage, Heiloo, 8 oktober, afwezig
F. Koppen, Middelburg, 8 oktober, aanwezig
F.H.J. Jaartsveld, Boxtel, 15 oktober, afwezig
M.J. Dobbelaar, Wassenaar, 30 oktober, afwezig
J. Hoogerwerf, Rijssen, 7 december, afwezig

W.P. Terlouw, Leiderdorp, 7 december, afwezig
J.L. Vlasblom, Vlist, 7 december, afwezig
Y. Venema, Heerenveen, 7 december, afwezig

G. Alberda, Harlingen, 15 december, afwezig
J.G. Crone, Uden, 15 december, afwezig

H.A.C. Heezen, Laag-Keppel, 22 december, af-
wezig

50jaar(1949)

P. Feenstra, Zwolle, 20 mei, afwezig
W.M. Gotink, Zwolle, 20 mei, afwezig

B.S. Postma, Bolsward, 20 mei, afwezig

J.A.J.M. Peters, Oldenzaal, 3 juni, afwezig
W.J. Nijhof, Winterswijk, 3 juni, afwezig
J.J. Meiessen, Wormerveer, 1 juli, afwezig

C.Th. Lankamp, Zuidwolde, 22 juli, afwezig

T. van der Laan, Leeuwarden. 28 oktober, afwezig
P. Kleinjan, Wolvega, 28 oktober, afwezig
W. van der Eijk, Soest, 30 oktober, afwezig

F.K. Zandstra, Uitwellingerga, 16 november, af-
wezig

G.J. Nijland, Bilthoven, 16 november, afwezig
J.M. de Jong, Dronten, 16 november, afwezig

F. NijholT, Aalten, 19 december, afwezig

T. van Roon, Aardenburg, 19 december, afwezig

G.D van der Werff, Leeuwarden, 19 december,
afwezig

60 jaar(1939)

E.L. Lansink, Borculo, 17 januari, afwezig
65 jaar (19.34)

M. Gaakeer, Goes, 1 mei, afwezig

H.L.L. van Werven, Zwolle, 15 juni, nog onbe-
kend

P. van Schaik, Rotterdam, 5 juli. afwezig

Doorlopende agenda

CONGRESSEN & SYMPOSIA

1999

Januari

15 Symposium \'Homeotic Genes in Develop-
ment and Evolution\'. Pijperzaal. Golden
Tulip, Hotel Figi te Zeist. There is no regi-
stration fee. Additional Information: Prof,
dr. Jo A.M. van den Biggelaar, Dept. of
Experimental Zoology. Tel.: 31-30-
2533478, fax: 31-30-2532837.

28—31 Veterinary symposium \'New Ideas in
veterinary medicine\', San Antonio, Texas,
USA. For more information call TVMA at
001 -512-452-4224 or visit www.tvma.org.

Februari

4 Praktijkgerichte klinische avond over
huid- en hartaandoeningen. Postiljon,
Heerenveen. Aanvang: 19.30 uur.
Informatie/opgave tel.: 0342-427127.

23—27 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, first session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri
at SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo
Trecchi - Cremona. Tel.: 39-0372-
460440, fax: 39-0372-457091, e-mail:
fstanga(ö>civac.it.

w

Maart

2 Praktijkgerichte klinische avond over
huid- en hartaandoeningen. Hotel Gilze-
Rijen. Aanvang: 19.30 uur. Informatie/op-
gave tel.:0342-427127.

4— 6 First European Congress on Agricultural
and Food Ethics. Wageningen.

10—12 Tagung der DVG-FG: \'Parasitologie
und parasitäre Erkrankungen\', Tierärzt-
liche Hochschule Hannover, tel.: 0049-
511-953 7970, fax: 0049-511-953 7975, e-
mail: gstaats(a}who.tiho-hannover.de.

12—13 Tagung über Pferdekrankheiten im Rah-
men der EQUITANA-Weltmesse. Thema;
Pferdemedizin am Ende des 20. Jahr-
hunderts. Tierklinik Hochmoor, Deutsch-
land. tel.: 49-28-6320990, fax: 49-28-
63209920, e-mail: tierklinik.hochmoor@
t-online.de.

18 13® \'European Lecture Tour\' georgani-
seerd door Alltech Inc. Locatie: Hotel
Brabant te Breda. Voor nadere informatie
kunt u contact opnemen met Yvonne van
Gils, Alltech Netheriands, tel.: 31-10-
4501038).

20—24 AAHA-Congres te Denver, USA.
Congresprogramma verkrijgbaar bij Aes-
culaap bv, tel.: 0411-675915 (dhr. Frans
Sluyters).

24—26 Jaarlijks congres van de \'Society for
Veterinary Epidemiology and Preventive

Medicine\' (SVEPM) in Bristol, Engeland.
Meer informatie: Dr Ed G.M. van Klink.
Committee Member, Vlietenburg 26, 2804
WS Gouda, e-mail: E.G.M.van.Klink(w

ikclb.agro.nl.

29—31 Tagung der DVG-FG/Arbeitsgebiet:
\'Hygiene\'. 7. Hohenheimer Seminar, lEA
Bioenergy Workshop. Stuttgart-Hohen-
heim. Informatie: Prof dr. Reinhard
Böhm, tel.: 49-711-4592427, fax: 49-
711-4592431.

April

8— 11 Annual BSAVA-congress. International
Convention Centre, Birmingham, Eng-
land. Administration Office: Kingsley
House, Church Lane, Shurdington,
Cheltenham, Glos. GL51 5TQ United
Kingdom. Tel.: (01242) 862994, fax:
(01242) 863009, e-mail: congress(ajbsava.
demon.co.uk.

15 DlO-symposium \'DIO goes Africa!\'. Lo-
catie; Androclusgebouw van de Faculteit
der Diergeneeskunde te Utrecht. Aanvang:
19.30 uur.

23—25 32sle Voorjaarsdagen Congres in het
RAI Congres Centmm, Amsterdam. Jaar-
lijks internationaal congres over Genees-
kunde van Gezelschapsdieren. Contact:
Voorjaarsdagen Secretariaat, Marjolijn
Fijten, Postbus 14031, 3508 SB, Utrecht,
tel.: 31 30 2510111, fax: 31 30 2511787,
e-mail: vjd(^pobox.accu.uu.nl, intemet:
http://www.rai.nl/ads/veterina/en.

-ocr page 97-

Mei

26—29 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, second session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri
at SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo
Trecchi - Cremona. Tel.: 39-0372-
460440, fax: 39-0372-457091, e-mail:
fstanga@scivac.it.

Juni

7—18 Workshop Moleculaire biologie en re-
combinant-DNA technologie te Utrecht.
Inlichtingen verstrekken: dr. J.A. Lenstra
en drs. W. Gaastra, Faculteit der Dierge-
neeskunde, Postbus 80165 (Yalelaan I),
3508 TD Utrecht, telefoonnummer: 030-
2534992, telefax: 030-2540784 en e-mail:
Lenstra(3Jvet.uu.nl.

Juli

2—4 Eight Annual Scientific Meeting of the
European College of Veterinary Surgeons.
Bruges, Belgium. Preseminars with practi-
cal work, July 1, 1999. ECVS, Monika
Gutscher, Winterthurerstr. 260, CH-8057
Zürich, Switzeriand. Tel.: 041-1-6358408,
fax; 041-1-3130384, e-mail: mgaovet(g
vetchir.unizh.ch.

VERGADERINGEN &
BIJEENKOMSTEN

1999

Januari

16 Werkvergadering over gezelschapsdieren.
Regio Zuid KNMvD, aanvang: 10.00 uur.

21 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD,
20.15 uur te Boxtel. Onderwerp: Varken II.

26 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD
14.00 uur te Boxtel. Onderwerp: Pluimvee
II.

26 Werkvergadering Regio Zuid, KNMvD
20.15 uur te Boxtel. Onderwerp: Rund III.

28 Jaarvergadering Groep Geneeskunde van
het Rund, 13.30 uur, Collegezaal Vak-
groep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk.

Februari

7 Jaarvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten

(SNVA). Aansluitend workshop door
Kasper en Zohmann.

18 Ledenvergadering Afdeling Utrecht. Het
Oude Tolhuys te Utrecht om 20.15 uur,
\'Kosten en baten van de KRD-certifice-
ring\'.

Maart

2 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD,
20.15 uur te Boxtel. Onderwerp: Rund IV.

4 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen.

4 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund, Collegezaal Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Buitenpraktijk.

9 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD,
14.00 uur te Boxtel. Onderwerp; Pluimvee
III.

18 Vergadering Groep Homoeopatisch-wer-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

25 Toets Veterinaire Homeopathie, Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

April

22 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund, Collegezaal Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Buitenpraktijk.

Mei

27 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

Juni

3 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen.

3 (Jaar)vergadering Groep Homoeopatisch-
werkende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

September

2 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen.

16 Vergadering Groep Homoeopatisch-wer-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

21 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

November

9—11 Groep Groot Dagen te Papendal, Arnhem.

13 Landelijke bijeenkomst Vrouwelijke
Dierenartsen. Hotel Mitland, Ariënslaan 1
te Utrecht. Aanvang; 13.30 uur, einde bij-
eenkomst: ± 17.00 uur.

18 Vergadering Groep Homoeopatisch-wer-

kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.
Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren, de Reehorst te Ede.

December

2 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen.

7 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

CURSUSSEN

1999

Januari

15 PUOD Merelbeke cursus 14 (paard): Ko-
liek bij het paard.

18 Interact-PAO-D cursus 99.201. Begelei-
ding melkveebedrijven, drie dagen: tevens
21 en 22 januari.

19 Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Bameveld. Voor informatie kunt u
contact opnemen met Virbac Nederland,
telefoon: 0342-427127.

19—20 PAO-D cursus 99.202. Voeding melkvee.

20 PAO-D cursus: 99.100. Diagnostiek van
urinewegproblemen bij de hond en de kat.

21 PAO-D cursus: 99.203. Gezondheids-
planner melkvee mastitis, Deventer.

27 PAO-D cursus: 99.101. De oudere kat; dia-
gnostiek en behandeling van diverse aan-
doeningen.

28 PAO-D cursus: 99.103. Behandeling ko-
nijnen en cavia\'s.

29 PAO-D cursus: 99.204. Gezondheids-
planner melkvee mastitis. Drachten.

29 PUOD Merelbeke cursus 6 (rund): Ver-
band tussen productie en gezondheid bij
hoogproductief melkvee. Worden hoog-
productieve koeien meer ziek?

Februari

4 PUOD Merelbeke cursus 33 (neurologie):
Neurologische aandoeningen van het rug-
genmerg. Drie avonden, tevens 14 januari
en 25 febraari 1999.

4 PAO-D cursus: 99.104. Behandeling ko-
nijnen en cavia\'s.

5 PUOD Merelbeke cursus 15 (paard):
Röntgenologische ontwikkeling van (X^D-
afwijkingen in sprong- en kniegewricht bij
veulens. Fragmenten in het kogelgewricht.

20

Diluvac Forte wan Intervet

Spoorloos vaccinere

Cjnterv^

-ocr page 98-

Het ene Aujeszky-vaccin

Microscopische opname van een injectieplaats 28 dagen na het toedienen van een enkelvoudige dosis O/W emulsie.

ƒ Porcilis AD Begonia en Porcilis AD 783

De twee NIA-3 Aujeszky-vaccins van Intervet
hebben iets unieks: Diluvac Forte. Een waterig
, adjuvans dat in tegenstelling tot O/W emulsie
/ geen weefselirritatie veroorzaakt. Zes van de acht

varkensvaccins uit de Porcills-reeks van Intervet
bevatten inmiddels dit gepatenteerde adjuvans.

Voordelen Aujeszky-vaccins van Intervet

• waterig adjuvans

• geen spuitplekken

• makkelijk spuitbaar bij iedere temperatuur-

• kan bij kamertemperatuur worden bewaard

• geen schuimvorming

• verpakt in onbreekbare PET-flacons

10—2 t/m 26 mei Post-HBO-cursus \'Micro-
biologie van levensmiddelen\', Intematio-
nale Agrarische Hogeschool Larenstein in
Velp. De cursus bestaat uit 5 modules.
Inlichtingen: Prof. dr. W. van Dokkum,
tel.: 030-6992860, fax: 030-6992861, e-
mail: w.dokkum@wxs.nl of mw. prof
C.B. Stntijk, tel/fax: 010-5914881.

11 PAO-D cursus: 99.106. De oudere hond.

12 PUOD Merelbeke cursus 29 (medische
beeldvorming): Praktische oefeningen in
de radiologie: positionering voor heupdys-
plasie- en elleboogdysplasie-opnamen.
PUOD Merelbeke cursus 24 (kleine huisdie-
ren): Practicum anesthesie-apparatuur:
Basisbeginselen van de inhalatie-anesthesie.
PAO-D cursus: 99.205. Gezondheids-
planner melkvee mastitis, Boxtel.
Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Heerenveen. Voor informatie kunt u
contact opnemen met Virbac Nederland,
telefoon: 0342-427127.
PUOD Merelbeke cursus 33 (neurologie):
Neurologische aandoeningen van de perif-
ere zenuwen en spieren. Drie avonden, te-
vens 14 januari en 4 februari 1999.
PUOD Merelbeke cursus 34 (neurologie):
Praktische oefeningen in het neurologisch
onderzoek.

20

12

23

24

17

17

25

26

24

25

25

.Maart

3 PAO-D cursus: 99.109. Interpretatie echo-
grafie gezelschapsdieren.

10

10

PAO-D cursus: 99.902. Homeopathie voor
hond en kat.

PUOD Merelbeke cursus 30 (medische
beeldvorming): Praktische beginselen in
de echografie.

PUOD Merelbeke cursus 25 (kleine huis-
dieren): Praktische anesthesie-apparatuur:
Beademing en monitoring.
PAO-D cursus: 99.102. Practicum bacte-
riologisch onderzoek GD (twee avonden,
tevens II maart 1999).
Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Amsterdam. Voor informatie kunt u
contact opnemen met Virbac Nederland,
telefoon: 0342-427127.
PUOD Merelbeke cursus 31 (medische
beeldvorming): Praktische oefeningen in
de echocardiografie.

PAOD-cursus: 99.401 Isolatie Salmonella
en Campylobacter in de pluimveepraktijk
(twee avonden, tevens 18 maart 1999).
PAO-D cursus: 99.501. Voeding Paard.
Locatie: Paviljoen Woudschoten Confe-
rentiecentrum, Woudenbergseweg 54,
Zeist. Aanvang: 13.00-21.30 uur.
Opgave bij PAO-Diergeneeskunde, Postbus
85205,3508 AE Utrecht, fax: 030-2516490.
PAO-D cursus: 99.107. De oudere kat.
PUOD Merelbeke cursus 36 (inteme ge-
neeskunde): Spoedgevallen en traumata bij
de kat.

Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Eindhoven. Voor informatie kunt u

contact opnemen met Virbac Nederland,
telefoon: 0342-427127.

Aflevering

15-02-1999
01-03-1999
15-03-1999
01-04-1999

April

PUOD Merelbeke cursus 37 (inteme ge-
neeskunde): Leveraandoeningen bij de
hond: diagnose en behandeling.

Mei
11

Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Rotterdam. Voor informatie kunt u
contact opnemen met Virbac Nederland,
telefoon: 0342-427127.

UITERSTE INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Deadline *)

25-01-1999
12-02-1999
01-03-1999
15-03-1999

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 99-

0

In aflevering 18 van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (TvD) van 15 september 1998 schreef ik in het edi-
torial iets naar aanleiding van het derde geval van Boviene Spongiforme Encephalopathie (BSE). Thans, nu ik
weer aan de beurt ben voor het schrijven van een editorial, heeft zich net (8 januari 1999) het vijfde geval van
BSE voorgedaan en wel in Westbroek, gemeente Maartensdijk, de gemeente waarin ik woonachtig ben.

Alleszins acht men het aannemelijk dat het voer de boosdoener is voor het optreden van de BSE-gevallen in
Nederland. Het voer moet dan wel met BSE besmet diermeel, dus diermeel afkomstig van herkauwers, bevat-
ten. Het ligt niet voor de hand dat het Nederlandse diermeel als bron van besmetting in aanmerking komt.
Nederland heeft een adequaat destructiesysteem (verwerking van kadavers en slachtafvallen). Blijft dus over
met BSE besmet geïmporteerd voer dan wel verwerking van met BSE besmet geïmporteerd diermeel. Van 1990
tot en met 1994 gold een invoerverbod op Engels diermeel in Nederland, ingesteld door het Productschap voor
Veevoeder (PVVr). Door regelgeving van de Europese Unie (EU) kon dit verbod niet langer worden gehand-
haafd.

Weliswaar is er een verbod op het verwerken van dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers in voer voor her-
kauwers, doch lang niet overal vond scheiding in productielijnen plaats. Dit betekent dat in de productielijn
waar voer voor pluimvee en varkens, waarin wel dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers mogen worden
verwerkt, ook voer voor herkauwers wordt geproduceerd het beslist niet is uit te sluiten dat een geringe hoe-
veelheid van deze eiwitten in het herkauwvoer terecht komt. Dit is zogenaamd carry-over ofverslepingseffect.
Hierop heb ik het PVVr in 1996, destijds in mijn functie van Veterinair Inspecteur van de Volksgezondheid,
schriftelijk gewezen. Thans blijkt dat stringenter op de productiewijze van voer voor herkauwers zal worden
gelet, hetgeen zeer is toe te juichen.

Nu ingevolge het non-vaccinatiebeleid van de EU de huidige Nederlandse veestapel en dat geldt voor alle
evenhoevigen: runderen, varkens, schapen en geiten niet meer immuun is voor het mond- en klauwzeer (MKZ)
virus, doen de practici er goed aan het artikel over MKZ in deze aflevering grondig te bestuderen opdat in ge-
val van nood meteen aan de bel kan worden getrokken.

Als hommage aan de op 20 augustus 1998 overleden professor dr dr h.c. G.H.B. Teunissen is een uitstekend
overzichtsartikel geschreven over \'Thoraxchirurgie bij gezelschapsdieren\'. Veel publicaties van prof
Teunissen zijn in het TvD verschenen, hetgeen de bekendheid ervan in de Engelstalige wereldliteratuur ongun-
stig heej\'t beïnvloed als de auteurs.

De Hoofdredactie prijst zich vooral gelukkig dat juist deze artikelen van groot belang voor de Nederlandse
practici in het TvD zijn geplaatst. Het was weliswaar in een tijd dat de wetenschappers nog niet gebukt gingen
onder de science citation index, doch dat neemt niet weg dat de huidige wetenschappers, nadat zij in
Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften hebben gepubliceerd, ten behoeve van de collegae practici in
Nederland een aangepaste, op de praktijk gerichte publicatie in het TvD het licht doen zien.

Namens de Hoofdredactie,
Dk W Edel

Van de Hoofdredactie

-ocr page 100-

MOND- EN KLAUWZEER: KLINIEK, EPIZOÖTIOLOGIE EN
DIAGNOSTIEK

Tijdschr Diergeiweskil I9W: 124: 74-9

A. Dekker en C. Terpstra\'\'

Overzichtsartitelen

SAMENVATTING

Er wordt een beschrijving gegeven van de klinische ver-
schijnselen, wijze van verspreiding en de laboratorium-
diagnostiek van mond- en klauwzeer. De klinische symp-
tomen zijn vaak het meest uitgesproken bij het rund en
varken. De verschijnselen bij schapen en geiten zijn het
minst duidelijk en kunnen gemakkelijk over het hoofd
worden gezien. De klinische diagnose door de practicus is
zeer belangrijk voor het snel in gang zetten van bestrij-
dingsmaatregelen in het geval van een mond- en klauw-
zeer-uitbraak.

disease: Clinical signs, epizootiology

SUMMARY
Foot-and-mouth
and diagnosis

A description of the clinical signs, differenlial diagnosis, epizooliologv and
laboratory diagnosis of foot-and-mouth disease in ruminants and pigs is
given. Clinical signs are most easily recognised in cattle and pigs. .Sheep
and goats with foot-and-mouth di.iea.se do not show distinct clinical signs
and can easily he missed. Clinical diagnosis by the veterinarv practitioner
is very important in case of an outbreak of foot-and-mouth disease.

INLEIDING

ledereen is in 1997 flink geschrokken van de varkenspest-
epidemie. Bij een uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ)
in hetzelfde deel van Nederland zouden de gevolgen veel
ernstiger zijn, omdat in tegenstelling tot varkenspest niet één
diersoort, maar alle evenhoevigen; runderen, varkens, scha-
pen en geiten gevoelig voor de ziekte zijn. Diagnose in een
vroeg stadium van de uitbraak is derhalve noodzakelijk, te-
meer omdat MKZ-vims zich via de lucht kan verspreiden.
Aërogene verspreiding van MKZ-virus over afstanden van
meer dan vijf kilometer, hoewel zeldzaam, is in enkele ge-
vallen goed gedocumenteerd. Dit in tegenstelling tot var-
kenspest waar verspreiding via de lucht niet of slechts over
een zeer korte afstand kan voorkomen.
Aankoop van runderen en varkens uit EU-lidstaten is met be-
trekking tot MKZ veilig, echter uit landen buiten de EU
houdt een dergelijke aankoop een zeker risico in. Het is be-
kend dat in Oost-Europese landen dieren vaak net voor het
transport een oormerk krijgen. Het werkelijke land van her-
komst is dan niet te achterhalen. Dieren geïmporteerd van
buiten de EU worden aan de buitengrens klinisch en soms
serologisch onderzocht. Op dit moment wordt serologisch
onderzoek steekproefsgewijs uitgevoerd bij binnenkomst in
Nederland. Echter serologisch onderzoek geeft alleen infor-
matie over het land van herkomst. Het is derhalve van belang
dat het klinisch beeld van MKZ bij elke praktiserende die-

\' Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid. ID-DLO. Afdeling Zoogdier
Virologie. Houtrihweg 39. Postbus 65. H200 .AB Lelystad.

renarts bekend is zodat de klinische inspectie bij import van
verdachte dieren direct tot maatregelen leidt.
Omdat veel practici MKZ nog nooit hebben kunnen waarne-
men zullen in dit artikel achtereenvolgens de klinische
symptomen bij mnderen, varkens en schapen, de epizoötio-
logie en de laboratoriumdiagnostiek worden behandeld.

KLINISCHE VERSCHIJNSELEN

Dieren besmet met MKZ hebben koorts, zijn algemeen ziek,
en eten niet of minder. Bij alle diersoorten is de koortspiek
vaak al gepasseerd bij het optreden van de eerste zichtbare
symptomen. Het is daarom belangrijk enkele dieren te tem-
peraturen in de buurt van een klinisch verdacht dier. Dieren
met koorts kunnen beter en in ieder geval aanvullend mate-
riaal leveren voor het stellen van de laboratoriumdiagnose
(zie aldaar). Dieren van alle leeftijden zijn gevoelig maar bij
jonge dieren is het ziekteverloop vaak ernstiger dan bij ou-
dere. Biggen, kalveren en lammeren kunnen plotseling dood
neervallen ten gevolge van acute hartdegeneratie.

-ocr page 101-

De klinische symptomen bij het rund zijn het meest uitge-
sproken. Met MKZ-virus geïnfecteerde runderen hebben
hoge koorts (>41°C), staan vaak te speekselen (Foto I), eten
niet en maken loze kauwbewegingen welke soms tot smak-
kende geluiden leiden. Er is dikwijls neusuitvloeiing, eerst
sereus later muceus, en de neusspiegel is bedekt met crusteus
secretum. Bij lacterende koeien valt de melkgift plotseling
weg. Bij inspectie van de mondholte zal in een acuut stadium
van de ziekte blaarvomiing op de rug van de tong (Foto 2),
de tandeloze rand en de lippen opvallen. De blaren zijn
scherp omschreven met vaak een rode deniarcatiezone.
Blaren in de mondholte ruptureren meestal binnen 24 uur na
vorming en bevatten, afhankelijk van het stadium van de
ziekte, helder of flbrineus vocht. Na rupturering en verwijde-
ring van de blaarwand ziet men een helder rood slijmvliesde-
fect. Blaarvorming aan de klauwen treedt vaak iets later op
dan op de tong, hoewel blaarvorming op de tong ook wel
eens achterwege kan blijven. Blaren aan de klauwen zijn
zichtbaar als een zwelling van de kroonrand (Foto 4), echter
als de poot wordt opgenomen is blaarvorming in de tussen-
klauwspleet vaak duidelijker (Foto 5). De klauwen zijn druk-
gevoelig en worden bij het staande dier voortdurend afwisse-
lend belast, terwijl bij het lopen kreupelheid doorgaans snel
opvalt. Bij melkkoeien kan ook blaarvorming optreden op de
uier of aan de spenen (Foto 6).

Varkens met MKZ zijn algemeen ziek, eten niet, hebben

Tudschrikt voor D i k r c; e n k k s k u n d k , Dkii. 124, Februari, Aklkvkrinc 3, 1999

75

-ocr page 102-

Foto 8. Varken met blaren aan de kroonrand en in de tussenklauwspleet
circa zes dagen na infectie.

koorts en kruipen op elkaar. Kreupelheid zal pas opvallen als
de dieren tot lopen gedwongen worden. In een acuut stadium
is alleen een witte verkleuring en zwelling van de kroonrand
zichtbaar (Foto 7). De blaren zijn dunwandig en breken snel
door. Ook bij het varken is de meest uitgebreide blaarvor-
ming te vinden in de tussenklauwspleet (Foto 8) en in het
balgebied van de klauwen. In een later stadium is de hoom
aan de kroonrand (Foto 9), zool en klauwbal ondermijnd en
kan zelfs ontschoening optreden. Blaarvorming in de mond
is bij post-mortem onderzoek bijna altijd aanwezig, maar bij
het levende dier moeilijk te zien. Een enkele keer zal er
blaarvorming op de neus, uier of spenen optreden (Foto 10).
Bij schapen en geiten zijn de symptomen vergelijkbaar met
die van het rund maar dan veel minder uitgesproken. Daarom
is het moeilijk goed blaarwandmateriaal van schapen en gei-
ten te verzamelen. Na een experimentele MKZ-infectie bij
schapen hebben wij dikwijls vims uit het bloed geïsoleerd,
terwijl er klinisch niets te zien was.

Voor een goede inspectie en het verzamelen van blaarwandma-
teriaal is het aan te bevelen de te onderzoeken dieren te verdo-
ven. Bij het mnd is Rompun® (0.1 - 0.2 mg/kg) zeer geschikt,
bij het varken voldoet een combinatie van Stresnil"^ (1 ml/20
kg) en Ketamine® (2 ml/20 kg) IM uitstekend. Bij het schaap is
sedatie minder noodzakelijk omdat deze diersoort gemakkelij-
ker te fixeren is; eventueel zou een combinatie van Ketamine®
en Rompun® samen met atropine kunnen worden gebmikt.

-ocr page 103-

ii fc A i

I «t

n m

.........................

□IFFERENTIAALDIAGNOSE

Voor de differentiaaldiagnose van mondlaesies bij het rund
komen een groot aantal ziekten in aanmerking. Naast infecti-
euze oorzaken als MKZ, boviene vims diarree (BVD), boos-
aardige catarraalkoorts (BCK), infectieuze boviene rhinotra-
cheïtis (IBR), stomatitis papulosa, mnderpest, vesiculaire
stomatitis en bluetongue, kunnen ook trauma of caustische
chemicaliën de oorzaak zijn van laesies in de mond. In tabel
1 zijn de kenmerken van de voor Nederland relevante infec-
tieuze agentia aangegeven.

Bij het schaap en de geit zal bij het aantreffen van mondlae-
sies naast MKZ moeten worden gedacht aan ecthyma.
Bluetongue koint in Noordwest-Europa niet voor. Ecthyma
wordt net als stomatitis papulosa veroorzaakt door een para-
pox-vims met een incubatietijd van drie tot acht dagen. Het
vims veroorzaakt blaren in de mond en op de lippen. Op de
neus ontwikkelen zich pustels die zich kunnen uitbreiden in
de richting van de ogen. Dit in tegenstelling tot MKZ waar de
mondlaesies meestal beperkt blijven tot het slijmvlies van de
lippen, tandenloze rand en de dorsale zijde van de tong.
Bij het varken is de mond slecht toegankelijk voor klinische
inspectie. Mondlaesies zullen daarom nagenoeg nooit aan-
leiding zijn tot een consult van de dierenarts.
Voor de differentiaaldiagnose van laesies in de tussenklauw-
spleet en aan de kroonrand komen bij het mnd en schaap,
naast MKZ, bacteriële infecties als stinkpoot en rotkreupel in
aanmerking. Hoewel het onderscheid tussen oude MKZ-lae-
sies en deze bacteriële infecties moeilijk is, zullen in het ge-
val van MKZ andere dieren worden gevonden met mondlae-
sies en blaren op de kroonrand en in de tussenklauwspleet.
Bij het varken zijn kreupelheid en blaren aan de kroonrand
en in de tussenklauwspleet de meest in het oog springende

Tabel 1. In Nederland relevante infectieuze agentia voor de difterentiaaldiagnose van mondlaesies bij het rund.

Stomatitis papulosa

Kenmerk

MKZ

BVD

BCK

IBR

Virus familie
Incubatietijd (dagen)
Koorts
Speekselcn

Mondlaesies:

* blaren

* zwelling mucosa

* erosie

* necrose

* papels

Prcdclecticplaats laesie:
*tong

* wang slijmvlies

* palatum

* buitenzijde lippen
Neus:

* uitvloeiing
\'* korsten

* papels

Conjunctivitis

Picoma
2-14

dorsaal

-I-

Toga

3-6

lateraal en ventraal

-I-

Herpes

Herpes
2-4

Parapox
2-5

± i

(eventueel panoftalmie)

Kreupelheid 

Klauwlaesies:

* blaren kroonrand/ 
tussenklauwspleet

* klauwbevangenheid

Diarree

Zenuwverschijnselen
Uier/tepels

* blaren 

* papels

Verspreiding over het bedrijf snel

langzaam

langzaam

solitair

snel

-ocr page 104-

t a fl

ÉÜÜÉiÜi

ü t t

Éift^

klinische verschijnselen van MKZ. Differentiaaldiagnos-
tisch is vooral vesiculaire varkensziekte (SVD) van belang.
Kreupelheid is bij SVD minder uitgesproken dan bij MKZ
en koorts wordt zelden gezien. Sterfte onder de biggen treedt
bij SVD niet op, dit in tegenstelling tot MKZ. Het is daarom
van belang niet alleen naar het klinische beeld te kijken,
maar bovendien naar de verspreiding binnen het bedrijf en
eventuele sterfte bij jonge dieren. Ook een deskundige kan
op basis van de verschijnselen bij één dier SVD niet van
MKZ onderscheiden. SVD is eveneens een aangifteplichtige
ziekte, er zullen dus altijd monsters voor verder laborato-
riumonderzoek moeten worden genomen.

EPIZÜOTILÜGIE

Tabel 1 laat zien dat blaarvorming min of meer uniek is voor
MKZ. Echter als blaren zijn doorgebroken dan zijn de laesies
niet te onderscheiden van andere aandoeningen. Daarom is
het van belang dat de clinicus ook inzicht heeft in de epizoö-
tiologie van de aandoening. De verspreiding van het virus,
voorafgaande aan de detectie van het eerste geval, heeft vaak
veel invloed op de omvang van de uitbraak. Na het vinden
van het eerste geval worden de meest belangrijkste routes
van virusverspreiding (Tabel 2) ingeperkt door het instellen
van een vervoersverbod en het nemen van zoösanitaire maat-
regelen.

Tabel 2. Routes en risico\'s van verspreiding.

Route

Risico

Transport van besmette dieren
Gecontamineerde transportmiddelen
Verspreiding via de lucht (< 5 km)
Indirect contact met een bedrijf (mensen,
materiaal en dergelijke)
Verspreiding via de lucht (> 5 km)
Besmet voedsel van dierlijke oorsprong
Verspreiding door ongedierte en vogels

hoog
t * matig
♦ laag

te verwaarlozen

De verschillende wijzen van verspreiding zullen elk afzon-
derlijk nader worden toegelicht.

Transport van geïnfecteerde dieren

Bij een recent uitgevoerde studie in Noord-Thailand (1) was
82% van de uitbraken terug te voeren op diercontacten: aan-
voer of menging met dieren van besmette bedrijven. Met een
vervoersverbod wordt deze mogelijkheid afgesneden. Voor
het optreden van de klinische verschijnselen kan er al vims
worden aangetoond in se- en excreta (bijvoorbeeld melk).
Transporten met besmettelijke dieren vanaf een besmet be-
drijf, voordat de uitbraak is gediagnosticeerd, kunnen
daarom niet worden uitgesloten. Nielen
et al. (7) telden in
Nederland 222 diertransporten op 144 bedrijven in een pe-
riode van twee weken. Op een bedrijf waar de besmetting
reeds één tot twee weken heerst, is de kans groot dat het vims
zich verder heeft verspreid via een diertransport. Deze con-
tacten moeten daarom bij de tracering nauwgezet in kaart
worden gebracht.

Gecontamineerde transportmiddelen

Veetransporten met Nederlandse vrachtauto\'s vinden op uit-
gebreide schaal plaats in en buiten de EU. Niet in elk land
zijn de voorzieningen om te reinigen en te desinfecteren zo
goed als in Nederland, hoewel dit ook in Nederland nog
steeds aandacht behoeft. De kans dat er met een veewagen
virus het land wordt ingesleept is daarom niet denkbeeldig.

Verspreiding via de lucht

MKZ-vims is één van de virale agentia waarvan versprei-
ding via de lucht onomstotelijk is vastgesteld (8). Ook na het
instellen van een vervoersverbod kan verspreiding via de
lucht plaatsvinden. Door het grote adem-minuut-volume is
het mnd de diersoort welke het virus het meest gemakkelijk
opneemt uit de lucht. Echter het risico voor verspreiding op
grote afstand (>5 km) is niet groot en is vaak een toevals-
treffer (4).

Indirect contact met een besmet bedrijf (mensen, materiaal
en dergelijke)

Nielen et al. (7) hebben ook het totaal aantal contacten per
dag laten tellen op 144 rundvee- varkens- en gemengde be-
drijven. Dit resulteerde in vijf tot zeven contacten per dag
waarvan circa 20% hoog risicovol. Controle bij deze inven-
tarisatie liet zien dat slechts 60 - 70% van de contacten is op-
geschreven, dus het werkelijke aantal ligt nog hoger. Vaak
krijgen ongedierte, honden katten en vogels de schuld van de
verspreiding. Deze diersoorten en routes zij theoretisch mo-
gelijk, maar de hoeveelheid met virus besmet vuil dat aan de
poten van deze dieren kan blijven hangen is verwaarloosbaar
klein in vergelijking tot de hoeveelheid die aan en onder laar-
zen met profielzolen blijft plakken. Bovendien zullen de ge-
noemde diersoorten, in tegenstelling tot de mens, vrijwel
nooit rechtstreeks contact hebben tussen dierverblijven van
verschillende bedrijven. Daarnaast zal de mens grotere af-
standen afleggen en gemakkelijker door viezigheid lopen.
Dc bijdrage van huisdieren, ongedierte en vogels in de ver-
spreiding van virale infecties is daarom uiterst twijfelachtig.

Besmet voedsel van dierlijke oorsprong
Dit is waarschijnlijk de route geweest waarlangs de grootste
MKZ-epidemie in Engeland in 1967 - 1968 tot stand is ge-
komen (2). Ook in Nederland zal dit in het verleden zijn
voorgekomen. Omdat de EU uitsluitend uitgebeend vlees of
vleesproducten die een hittebehandeling hebben ondergaan
invoert uit landen of regio\'s waar nog tegen MKZ wordt ge-
vaccineerd, zonder dat er uitbraken zijn gediagnosticeerd en
in Nederland het voederen van kliek is verboden, is het risico
van deze route beperkt tot het niet legale circuit.

LABGRATGRIUMDIAGNOSTIEK

De laboratoriumdiagnostiek is gebaseerd op drie pijlers: aan-
tonen van vims, van virusantigeen en van virusspecifieke an-
tilichamen (Tabel 3).

Voordat een verdacht bedrijf als uitbraak wordt aangemerkt
moet er vims (of viraal antigeen) in materiaal van dat bedrijf
zijn aangetoond. De snelheid van de bevestiging van de kli-
nische diagnose is sterk afhankelijk van de kwaliteit en de
kwantiteit van de monsters. Omdat virus-isolatie de meest
gevoelige test is zal deze altijd worden uitgevoerd, zeker als
er weinig materiaal aanwezig. Echter virus-isolatie kan en-
kele dagen duren, terwijl de antigeenspecifieke ELISA (5)
na enkele uren een positieve of voorlopig negatieve uitslag
geeft. Het is daarom van belang bij verdenking van een vesi-
culaire aandoening (MKZ of SVD) te zoeken naar aangetaste
dieren in het acute stadium van de infectie, en van al die die-

TIJDSCHRIFT VOOR Diergenefskundf, DEEL 124, FEBRUARI, AFLEVERING 3, 1999

78

-ocr page 105-

Tabel 3. Kenmerken van de diagnostische laboratoriumtesten voor MKZ.

Aantonen van antigeen

Aantonen van antistoffen

Vims-isolatie

Monster(s)
Test

Duur van de test
Positief (dagen na infectie)

B laarw andmateriaal
IDAS-ELISA
vier tot zes uur
twee tot vijf

Blaarwandmateriaal of heparinebloed
Kweek op cellen
vijf tot tien dagen
twee tot zeven

Semmbloed

ELISA Neutralisatietest
één dag drie tot zeven dagen
> zes > zes

Na ontvangst in het laboratorium.

ren zo veel mogelijk blaarwandmateriaal te verzamelen. Een
tong met oude epitheel defecten (Foto 3) is wel een indicatie
dat er MKZ op het bedrijf is, maar bij het aantreffen van der-
gelijke laesies zal er gezocht moeten worden naar dieren met
blaren zoals te zien op foto 2, 4, 5, 7, en 8. Bij schapen ver-
dacht van MKZ (dikwijls geen blaren te vinden) moet een
heparinebloedmonster (geen EDTA-monster) worden geno-
men om het virus te isoleren. Als erop een verdacht schapen-
of varkensbedrijf ook runderen aanwezig zijn dan is het ver-
standig ook daar te zoeken naar aangetaste dieren.

Met behulp van serologie is slechts aan te tonen dat een dier
contact heeft gehad met het virus, als gevolg van infectie of
vaccinatie. Serologisch onderzoek is niet zinvol bij een acute
infectie, omdat antilichamen pas vijf tot zeven dagen na in-

fectie worden gevormd. Bovendien duurt het serologisch on-
derzoek langer dan het aantonen van antigeen. Echter voor
het vrijgeven van een bedrijf of gebied na een uitbraak is
serologie essentieel. Op dit moment zijn hiervoor twee testen
voor handen, de liquid phase blocking ELISA (6) en de vi-
rusneutralisatie-test (3). Een positieve uitslag in de ELISA
zal moeten worden bevestigd door de veel tragere maar meer
specifieke virus-neutralisatie-test.

Het mag duidelijk zijn dat het nemen van de juiste monsters
de snelheid en de betrouwbaarheid van de diagnose sterk be-
vordert. Echter het nemen van monsters mag nooit het enige
doel van een bedrijfsbezoek zijn. Klinisch onderzoek van
alle aanwezige dieren blijft het belangrijkste.

TQT SLOT

Maatregelen ter voorkoming van de introductie van MKZ
zijn uiterst belangrijk. Echter introductie is nooit uitgesloten
en daarom is \'disease awareness\' even belangrijk. Hoewel
laboratoriumdiagnostiek onontbeerlijk is kan dit nooit de kli-
nische blik van de practicus vervangen. Ook tijdens de var-
kenspestepidemie is het merendeel (± 87%) van de besmette
bedrijven gediagnosticeerd door het aantonen van antigeen
of virus in materiaal van dieren welke door de praktiserend
of RVV-dierenarts als ziek waren aangemerkt (H. de Smit,
persoonlijke mededeling). De herkenning van besmettelijke
dierziekten door de praktiserend-. Gezondheidsdienst- of
RVV-dierenarts is derhalve van groot belang. Hopelijk le-
vert dit artikel hier een bijdrage aan.

LITERATUUR

1. Chamnanpood P, Cleland PC, Baldock FC, and Glceson LJ. The minor
role of pigs in outbreaks of foot-and-mouth disease of Northem
Thailand. Aust Vet J 19%; 72: 142-4.

2. Davies WD. Lewis GB, and Randall HA. Some distributional features
of the foot and mouth epidemie. Nature 1968;2I9: 121-5.

3. Dekker A. and Terpstra C. Prevalence of foot-and-mouth disease anti-
bodies in dairy herds in the Netherlands four years after vaccination.
Res Vet Sci 1996;61:89-91.

4. Dekker A, Nielcn, M, Molendijk M. and Kroonenberg F. Foot-and-
mouth disease airtwme transmission prediction model: data and mtxlel
considerations. European Commission for the control of foot-and-
mouth disease, session of the Research Group of the Standing Technical
Committee; 1996 Sep 2-6; Kibbutz Ma\'ale Hachamisha. Israel.

5. Hamblin C, Armstrong RM, and Hedger RS. A rapid enzyme-linked
immunosorbent assay for the detection of foot-and- mouth disease vi-
ms in epithelial tissues. Vet Microbiol 1984; 9: 435-43.

6. Maanen C van, and Terpstra C. Comparison of a liquid-phase blocking
sandwich ELISA and a serum neutralization test to evaluate immunity
in potency tests of foot-and-mouth disease vaccines. J Immunol me-
thods 1984; 124: 111-9.

7. Nielen M. Maurice 11, Schut BH, Jansen GCM, Wuijckhuise LA van
en Jong MF de. Proefgebied Wehl: Onderzoek naar risico\'s van con-
tacten ten behoeve van mond- en klauwzeer-bestrijding. Tijdschr
Diergeneeskd 1995; 120:618-22.

8. Sellers RF. Quantitative aspects of the spread of foot and mouth dis-
ease. Veterinary bul letin 1971; 41: 431 -9.

-ocr page 106-

A.A. Stokhof en H.J. Gelissen^

SAMENVATTING

Naar aanleiding van het overlijden van Professor dr. dr.
h.c. G.H.B. Teunissen op 20 augustus 1998 wordt een
overzicht gegeven van zijn belangrijke rol bij de ontwik-
keling van de thoraxchirurgie bij mens en dier in Neder-
land, na zijn benoeming tot hoogleraar in de Geneeskun-
de van het Kleine Huisdier aan de Utrechtse Rijksuniver-
siteit in januari 1947.

Vergelijking van zijn publicaties over thoraxchirurgie
met andere in dezelfde periode maakt duidelijk dat
Teunissen nieuwe ontwikkelingen in dit vakgebied vaak
als eerste heeft gezien en onderkend. Dankzij zijn inspan-
ningen heeft de thoraxchirurgie bij gezelschapsdieren in
Ltrecht internationaal een vooraanstaande positie kun-
nen bereiken.

SUMMARY

rhoracic surgery in companian animals.

The role of Professor dr. dr. h.c. G.H.B. Teunissen (1907-

1998).

Hv this review we commemorate professor dr. dr. h.c. G.H.B. Teunissen.
who died on A ugust 20. 1 WH.

We report his important role in the development of human and small animal
thoracic surger}\' in the Netherlands following his appointment as professor
in the .Small Animal Clinic of the .State University of Utrecht in .lanuary
/ V4 7.
Comparing Teuni.ssen \'s publications on thoracic surgery with other litera-
ture on this subject in the same period shows that he was aware of and made
u.se of the possibilities of the developments at that time. Thanh to his contri-
butions. the small animal thoracic surgery in Utrecht is internationally re-
cognized.

INLEIDING

De thoraxchirurgie in het Sint Antonius Ziekenhuis en het
begin van de thoraxchirurgie bij gezelschapsdieren zijn door
professor dr. G.H.B. Teunissen nauw met elkaar verbonden.
Zijn overlijden op 20 augustus 1998 vormde de directe aan-
zet voor het schrijven van dit artikel.
Al in een vroeg stadium werd de chirurgie in het Antonius
Ziekenhuis op een hoog niveau beoefend. Reeds in 1938 ope-
reerde dr. M.C.A. Klinkenbergh als eerste en met goed gevolg
in Nederland, een patiënt met bronchiëctasieën. Op I septem-
ber 1941 stelde de KNO-arts dr. C.B. Versteegh een verre-
gaande samenwerking voor aan de chirurg Klinkenbergh, de
radioloog dr. A.P. Öffner en de longarts en directeur van het
Sanatorium Berg en Bosch dr. W. Bronkhorst. Dit leidde tot de
oprichting van het \'Longstation\' later \'longteam\' genoemd.
Doelstelling was de chirurgische behandeling van longziekten
te optimaliseren. In 1945 trad
J. Swieringa als assistent van
Bronkhorst tot het viertal toe. A.G. Brom, de latere hoogleraar
voor thoraxchirurgie in Leiden, werd assistent van Klinken-
bergh in 1946.

\' Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit der Diergeneeskunde.

Universiteit Utrecht. Postbus >11)154. 350H TD Utrecht Corre.sponderend auteur.
^ Thoraxchirurg in ruste van het St. .Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein.

THORAXCHIRURGIE BIJ GEZELSCHAPSDIEREN
DE ROL VAN PROFESSOR DR. DR. H.C. G.H.B.
TEUNISSEN (1907-1998)

Op 22 januari 1947 werd G.H.B. Teunissen benoemd tot
hoogleraar in de Geneeskunde van het Kleine Huisdier (nu
het gezelschapsdier genoemd). Al spoedig na zijn benoeming
werd hij een trouwe en zeer geïnteresseerde deelnemer aan de
bijeenkomsten in het Sint Antonius Ziekenhuis. Hier werden
patiënten met hart- en longafwijkingen besproken door spe-
cialisten van diverse disciplines voor de behandeling van
hart- en longaandoeningen. In 1948 werd Bronkhorst tot
hoogleraar benoemd aan de Rijksuniversiteit te Utrecht (nu
Universiteit Utrecht) en in datzelfde jaar werd in navolging
van het longteam het hartteam opgericht. Dr. C.L.C. van
Nieuwenhuizen maakte hiervan naast Brom en Öffner en de
anesthesist De Zwaan deel uit. De uitbouw van beide teams
werd gedragen door de kennis, de inzet en het enthousiasme
van de chirurgen Schaepkens van Riempst en Gelissen. Een
belangrijke bijdrage aan het succes van deze benadering le-
verden de anesthesist Schurink, de radiologe Loes Willemse,

-ocr page 107-

de patholoog anatoom Vossenaer, de KNO-ails Ruud Ver-
steegh, zoon van de initiatiefnemer, de biochemicus Soons,
de neurofysioloog Simons, de longfysioloog Laros en zeker
in het bijzonder de dierenarts Teunissen. Teunissen onder-
kende de waarde van deze wekelijkse teambesprekingen,
waar de problemen uit verschillende invalshoeken werden
belicht. Deze benadering resulteerde in een afgewogen oor-
deel en een zorgvuldig opgesteld behandelingsplan.
Hieronder wordt dieper ingegaan op de ontwikkelingen ge-
durende de periode 1947-1978 welke van grote betekenis
waren voor zowel de thoraxchirurgie in het St. Antonius
Ziekenhuis als voor die van de Kliniek voor Kleine Huis-
dieren. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de tho-
raxchirurgische ontwikkeling in de Kliniek voor Kleine
Huisdieren onder G.H.B. Teunissen en de ontwikkelingen
elders.

THORAXCHIRURGIE IN HET SINT ANTONIUS ZIEKEN-
HUIS

Voor de tweede wereldoorlog werd thoraxchirurgie bij de
mens nog maar sporadisch uitgevoerd hetgeen zeker gold
voor operaties aan het hart en de grote vaten. In 1941 begon
volgens Wieberdink de Nederlandse hartchirurgie, toen in
Nederland voor het eerst een persisterende ductus Botalli
werd afgebonden doordr. S.M. Kropveld (27).
In het St. Antonius Ziekenhuis in Utrecht stond de algemene
chirurgie vanaf 1927 onder verantwoordelijkheid van dr.
Klinkenbergh. Onder zijn enthousiaste leiding werd de afde-
ling een centrum met pioniersfunctie voor de thoraxchirurgie.
Voor ontwikkeling van de thoraxchirurgie, dient te zijn vol-
daan aan een aantal noodzakelijke voorwaarden:

1. Een juiste indicatiestelling;

2. Een veilige anesthesie met kunstmatige beademing;

3. Een grondige anatomische kennis en

4. Een grote chirurgische vaardigheid.

Het belang van studiereizen naar centra met reeds een gro-
tere ervaring werd onderkend, zodat men zich op de hoogte
stelde van de ontwikkelingen elders.

Dierexperimenteel onderzoek

Het bezoek van Brom in 1950 aan de destijds zeer bekende
chirurg Crawford uit Stockholm, had grote gevolgen. Deze
pionier op het gebied van de long- en coarctatie-chirurgie
hechtte grote waarde aan het dierexperiment. Dit moest naar
zijn mening voorafgaan aan het toepassen van nieuwe tech-
nieken bij de mens. Brom zag de waarde in van dergelijke
experimenten om nieuwe technieken en instrumenten te tes-
ten. Dit gold in het bijzonder voor het beproeven van de hart-
longmachine. Teunissen stelde zijn faciliteiten gastvrij ter
beschikking van het hart-longteam. Hij leverde daarmee een
wezenlijke bijdrage aan de ontwikkeling van een betere en
veilige thoraxchirurgie bij mens en dier. Een nuttig effect
hiervan voor de diergeneeskunde, was de kennismaking met
de betere instrumenten, hechtmaterialen en operatieve vaar-
digheden uit de humane chirurgie. Dat er wel een groot ver-
schil bestond tussen de humane en veterinaire chirurgie,
wordt treffend geïllustreerd met een uitspraak van Brom:
\'het materiaal dat bij honden voor hechtingen bij dannresec-
tie werd gebruikt, had meer weg van gordijnkoord dan van
deugdelijk hechtmateriaal\' (2).

Niet alleen de materiële voorzieningen werden door de sa-
menwerking verbeterd, ook de manier van werken. Dit be-
trof vooral het verbeteren van de asepsis in de Kliniek voor
Kleine Huisdieren door de invoering van operatiehand-
schoenen, petten en monddoekjes.

Tijdens de vergaderingen van het hartteam en het longteam
werd wel duidelijk, dat de operatie indicaties voor mens en
dier zeer duidelijk verschilden. Longtumoren komen bij de
laatste nauwelijks voor en hetzelfde geldt voor de coronair-
problematiek.

De ontwikkeling van de anesthesie

Tot ongeveer 1950 bestond de anesthesie bij de mens uit een
roesje met behulp van een over mond en neus geplaatst
kapje. Hiermee liet men de patiënt ether of trilene inademen.
Daamaast werd lokale en regionale anesthesie toegepast,
waarmee zelfs laparotomieën konden worden verricht.
Thoraxoperaties vereisen kunstmatige beademing. Dit geldt
zeker voor ingrepen in de thorax bij de hond, wegens de ana-
tomische bouw van het mediastinum. Volgens Teunissen
(19) is reeds in 1871 door Trendelenburg de intubatie van de
trachea aangegeven. Tijdens de eerste wereldoorlog (1914-
1918) is ook intra-tracheale anesthesie toegepast, maar de
methode raakte weer enige tijd in onbmik. De herinvoering
van de intra-tracheale anesthesie rond 1950 betekende een
belangrijke voomitgang omdat bij geopende thorax de lon-
gen toch geventileerd konden worden. Bij deze anesthesie
wordt gebmik gemaakt van een gasmengsel, bestaande uit
zuurstof en trileen. Er werd beademd met een zorgvuldig be-
waakt systeem, niet langer met handbeademing. Hierdoor
werd het mogelijk chirurgisch ingrijpen in het algemeen en
intrathoracale operaties aan hart en longen veilig en niet lan-
ger onder hoge tijdsdruk uit te voeren.

INDICATIES VOOR THORAXCHIRURGIE BIJ GEZEL-
SCHAPSDIEREN

In de Kliniek voor Kleine Huisdieren
Gedurende de periode van 1947 tot 1978 is een duidelijke
ontwikkeling te zien in de gehanteerde indicaties voor thora-
cotomie. Waren in de periode tot 1950 in Utrecht eigenlijk
alleen de hemia diafragmatica en het corpus alienum in de
slokdarm als indicatie van belang (19), in 1952 werd gepu-
bliceerd over het doorsnijden van een ligamentum Botalli bij
een hond met een persisterende rechter aortaboog (25).
In het overzicht waarin door Teunissen 20 jaar thoraxchimr-
gie wordt beschreven (23) komt duidelijk naar voren dat de
indicaties nog steeds zijn de hernia diafragmatica, trauma-
tisch of mogelijk congenitaal, en slokdarmafwijkingen met
in het bijzonder het corpus alienum in de slokdarm. Overige
indicaties betroffen de slokdarmcompressie door vaatlussen
en andere processen buiten de Oesophagus, bijvoorbeeld ver-
grote regionale lymfeknopen, als ook de hiatus hemia oeso-
fageï. De zelden optredende slokdarmtumor hoorde ook in
dit rijtje thuis evenals de cardiospasme of oesofagus-achala-
sie.

Bij de vaatlussen om de slokdann werd de persisterende
rechter aorta als de belangrijkste indicatie beschouwd.
Bij de achalasie van de slokdarm bestaat een verlamming
van de gehele slokdarm waardoor normaal slikken niet meer
mogelijk is. De patiënten worden met regurgiteren, soms in
combinatie met een verslikpneumonie, bij de dierenarts aan-
geboden. Op röntgenopnamen met contrast is er onvol-
doende passage zodat het lijkt of de cardia zich onvoldoende
opent. Bij de aanpak van dit probleem, dat gezien werd als
het gevolg van een cardiospasme, werd de operatie volgens
Heller uitgevoerd. Hierbij wordt op één plaats ter hoogte van
de cardia in de lengterichting over enkele centimeters de oe-
sofagiale musculatuur gekliefd tot op het slijmvlies. Hier-

-ocr page 108-

door zou de spasme geen obstructie meer veroorzaicen en de
passage moeten verbeteren. Volgens de reportage over een
studie bij 31 honden, overleeft 10% de behandeling niet.
Vaak is pneumonie een belangrijke complicerende factor.
Bij 23% wordt met de ingreep geen verbetering bereikt, 45%
verbetert en 22% van de dieren herstelt (23).
Als indicatie wordt ook de hernia hiatus oesofageï vermeld,
een zelden voorkomende aandoening volgens Teunissen. De
afwijking wordt beschreven in een Duits artikel (21) en in
het Nederlands (22).

Behalve de genoemde slokdarmafwijkingen, worden ook
longcysten en longtumoren als indicatie voor lobectomie aan-
gegeven. Bij longtumoren wordt tevens melding gemaakt van
osteo-arthropathie, een pijnlijke botaandoening van vooral de
lange pijpbeenderen, die in samenhang met processen in de
long is beschreven en aanleiding vormt tot periostale woeke-
ringen. De ziekte lijdt tot een stijve, pijnlijke gang. Bij de
twee beschreven honden bleek dat na het verwijderen van de
(mesenchymale) longtumor de locomotie zeer snel normali-
seerde (1968, Zeventiende Kanker Jaarboek). In de periode
tussen 1970 en 1978 werd door Teunissen opnieuw gepubli-
ceerd over de osteo-arthropathie (18). Het resultaat van lo-
bectomie van een necrotische longkwab werd in 1976 be-
schreven tezamen met enkele andere auteurs (17).
Ook het pericard en de grote vaten worden als indicatie voor
thoracotomie genoemd. Als bijzonder geval beschrijft
Teunissen nog een persisterende ductus Botalli met een
rechts-links shunt. Dat de patiënt bezweek tijdens het sluiten
lijkt ons nu een te voorziene complicatie. Ook meer succes-
volle behandelingen worden beschreven bij dieren met een
persisterende ductus Botalli en een links-rechts shunt (14,
15).

» fi »f-^i^ i m

Enkele bijzondere indicaties voor operatie worden duidelijk
uit de beschrijving van de verwijdering van een zeer grote
massa lipomen uit de thorax (24) en het verwijderen van een
mediastinale cyste bij een hond (20).
Vanzelfsprekend is ook trauma van de thoraxwand als indi-
catie voor operatie reeds lang onderkend en door Teunissen
beschreven (16). In relatie met thoracotomieën verdient nog
vermelding dat hij als eerste promotor is opgetreden bij een
dissertatie, waar de indicatie voor thoracotomie een experi-
menteel karakter had, met als doel het opwekken van hypo-
thermie en tijdelijke circulatiestilstand bij de hond (11).

Tabel 1. Opgave van het jaar van publicatie van door Teunissen gepubli-
ceerde thoracotomieën en hun indicatie, en de vroegste publicaties door
andere auteurs voor een eensluidende operatie-indicatie, in de periode
van 1947 tot 1978. Gebruikte afkortingen: h. diafr.: hernia diafragma-
tica: oes. c. al.: corpus alienum in de slokdarm; PRA: persisterende rech-
ter aortaboog; hiatus h. oes.: hiatus hernia oesofageï: longt. en osteo-
arthr: longtumor en osteo-arthropathie; PDAB: persisterende ductus
arteriosus Botalli.

indicatie

publicatie

publicatie

Auteur

Teunissen

elders

in jaar

injaar

h. diafr.

1950(3)

1957

Butler H.C.(4)

oes. c. al

1950(3)

1959

English. P.B.(6)

PRA

1952(4)

1955

Detweiler, D.K. (5)

achalasie

1957(27)

1956

Hofmeyer, C.F.B. (7)

hiatus h. oes.

1952(4)

1955

Archibald, J.(l)

longt. en osleo-arihr.

1968*))

1956

Lumb. W.V.(8)

PDAB

1973(11)

1965

Weipers, W.L. (26)

*)) Zeventiende Kankerjaarboek 1968.

£/(/ers geformuleerde indicaties voor thoracotomie bij ge-
zelschapsdieren

Wanneer we in de periode van 1947 tot 1978 de elders gepu-
bliceerde indicaties voor thoracotomie bekijken, ontstaat een
overeenkomstig beeld als boven aangegeven.
De hernia diafragmatica wordt als belangrijke indicatie ge-
noemd. Zowel in de eerste editie van Canine Surgery (9) als
in de tweede editie (1) wordt aangegeven, respectievelijk
door J.H. Reed en door J. Archibald en C.E. Harvey, dat de
benadering kan worden gekozen via een laterale thoracoto-
mie, transstemaal en via een mediane laparotomie eventueel
uitgebreid naar een partiële mediane stemotomie. Welke be-
nadering wordt gekozen hangt af van de voorkeur van de chi-
rurg, maar aangezien veel dierenartsen niet erg thuis zijn in
de thorax kiezen ze vaak de laparotomie. Met name bij de
hond is het overzicht dan minder, in vergelijking met de tho-
racale benadering (9). Eén van de oudere publicaties over de
thoracale benadering ter correctie van de hernia diafragma-
tica is van Butler uit 1957 (4).

Behalve de traumatische wordt ook de congenitale hernia
diafragmatica onderkend, zoals bijvoorbeeld de peritoneo-
pericardiale hernia.

Het corpus alienum in de oesophagus is een bekende indica-
tie voor operatie (6) evenals de hiatus hernia (1) en de acha-
lasie waarvan de operatieve behandeling volgens Heller is
beschreven door Hofmeyer (7). Ook de oesophagusstenose
en de -dilatatie worden aangegeven. Het opheffen van de
strictuur welke leidt tot oesophagus dilatatie, wordt bereikt
met het doorsnijden van het ligamentum Botalli bij het be-
staan van een rechter aortaboog, hetgeen door Detweiler
werd gepubliceerd (5).

Longtumoren al dan niet met osteoarthropathie zijn ook van
elders bekend (8).

Het sluiten van een persisterende ductus arteriosus Botalli bij
de hond is in 1965 beschreven door Weipers en Lawson (26)
waarbij is aangegeven dat deze therapie een behandeling is
die meer en meer wordt toegepast omdat het ziektebeeld va-
ker wordt herkend. Aangegeven wordt dat in geval van een
rechts-links shunt de ductus niet gesloten mag worden omdat
daarmee de ontstane compensatie teniet wordt gedaan. In
1968 wordt door Buchanan de operatiemethode uitgebreid
beschreven (3).

De operatieve verwijdering van volwassen dirofilaria-wor-
men uit het rechterhart is elders een gebruikelijke procedure,
maar omdat in ons land deze infectie zo sporadisch voor-
komt (12), ligt het voor de hand dat hierover niet door
Teunissen werd gepubliceerd. Ook de operatie voor het cor-
rigeren van de pulmonalisstenose bij de hond is reeds in
1953 beschreven (10). Een voorwaarde voor operatie is de
hartcatheterisatie, noodzakelijk om een nauwkeurige dia-
gnose en daarmee de indicatie te kunnen stellen. In die pe-
riode was hartcatheterisatie in de Kliniek voor Kleine
Huisdieren nog niet beschikbaar.

NABESCHOUWING

Uit het voorgaande blijkt dat de aanstelling van Teunissen
als hoogleraar in de Kliniek voor Kleine Huisdieren voor de
thoraxchirurgie van zowel mens als dier van veel betekenis
is geweest. Hij heeft het belang van bij de mens in gang ge-
zette ontwikkelingen tijdig gezien. Met de samenwerkings-
verbanden heeft hij in Utrecht de thoraxchirurgie bij hond en
kat een internationaal vooraanstaande positie bezorgd.
Op het gebied van de diergeneeskunde zijn na de tweede we-

-ocr page 109-

reldoorlog veel nieuwe ontwikkelingen in gang gezet en dan
vooral in het Engelse taalgebied. Door het jaar te vergelijken
waarin bepaalde thoraxchirurgische behandelingen van ge-
zelschapsdieren door Teunissen werden gepubliceerd, met
het tijdstip waarop elders publicaties zijn verschenen over
overeenkomstige benaderingen (Tabel 1), wordt aangetoond
dat in het bijzonder met betrekking tot de thoracale benade-
ring van de traumatische hemia diafragmatica, het corpus
alienum in de oesophagus, de persisterende rechter aorta-
boog en de hiatus hemia oesofageï Teunissen als eerste deze
behandelingen in de literatuur heeft vermeld. Dat de publica-
ties vooral in het Nederlands en het Duits zijn verschenen
heeft ongetwijfeld de bekendheid ervan in de Engelstalige
wereldliteratuur ongunstig beïnvloed.

LITERATUUR

1. Archibald J, and Harvey CE. Thorax. In: Canine Surgery Am Vet
Public Inc. Archibald, J. Editor, second edition, Santa Barbara, 1974:
381-427.

2. Boor-van der Putten IME. 1911-1986. 75 jaar Geneeskunde van
Gezelschapsdieren in Nederland. Elinkwijk, Utrecht. 1986: 129.

3. Buchanan JW. Symposium: Thoracic surgery in the dog and cat- 111:
Patent Ductus arteriosus and Persistent Right Aortic Arch Surgery in
Dogs. J Small An Pract 1968; 9: 409-28.

4. Butler HC. Transthoracic approach for diaphragmatic hemia repair in
cats and dogs. J Am Vet Med Assoc, 1957; 131: 167.

5. Detweiler DK, and Allan MW Persistent right aortic arch with associa-
ted esophageal dilatation in dogs. Cornell Vet 1955; 45: 209.

6. English PB. Transthoracic oesophagotomy in a cat. Austr Vet J 1959;
45:41.

7. Hofmeyer CFB. Cardioplasty for achalasia in the dog. Vet Med 1956;
51: 115-8.

8. Lumb WV, and Carlson WD. Pulmonary lobectomy for a malignant
mixed cell tumor with hypertrophic osteoarthropathy in a dog. J Am
Vet Med Assoc 1956; 128: 185-8.

9. Reed JH. Thorax. In: Canine Surgery. Am. Vet. Public. Inc. Archibald,
J. Editor, first edition, Santa Barbara, 1965: 384-420.

10. Ripps JH, and Henderson AR. Congenital pulmonic stenosis in a dog. J
Am Vet Med Assoc 1953; 123:292.

11. Stokhof AA. Left ventricular bypass-assisted hypothermic circulatory
arrest in the dog. Diss. Utrecht 1976.

12. Stokhof AA, and Wolvekamp WThC. Heartworm infected dogs in the
netherlands. Tijdschr Diergeneeskd 1978; 103:241-9.

13. Teunissen GHB. Thoraxchirurgie beim kleinen Haustier. Schweizer
Archiv für Tierheilkunde 1957; 707-29.

14. Teunissen GHB. Die operative Therapie des Ductus arteriosus Botalli.
Kleintierpraxis 1973; 18: 149-52.

15. Teunissen GHB. De chimrgische behandeling van de persisterende
ductus arteriosus Botalli bij de hond. Tijdschr Diergeneeskd 1973; 98:
770-6.

16. Teunissen GHB. Traumata der Bmstwand und der Bmsthöhle.
Kleintierpraxis 1978;23:51-64.

17. Teunissen GHB, Wolvekamp WthC and Goedegebuure SA. Necrosis
of a pulmonary lung lobe in a Dog. Tijdschr Diergeneeskd 1976; 101:
1129-34.

18. Teunissen GHB. Longcarcinoom en botafwijkingen. Tijdschr
Diergeneeskd 1972;97:603-11.

19. Teunissen GHB. Thoraxchimrgie bij het kleine huisdier. Tijdschr
Diergeneeskd 1951;76:17-23.

20. Teunissen GHB. Mediastinal cyst in a dog. Tijdschr Diergeneeskd
1977; 102: 113-6.

21. Teunissen GHB. Hemia hiatus oesophagei. Kleintierpraxis 1977; 22:
88-91.

22. Teunissen GHB, Happé, RP, Toorenburg J van en Wolvekamp WThC.
Esophageal hiatal hemia. Case Report of a Dog and a Cheetah.
Tijdschr Diergeneeskd 1978; 103: 742-9.

23. Teunissen GHB. Zwanzig Jahre Thoraxchimrgie. Kleintierpraxis
1970; 14: 1-9.

24. Teunissen GHB. Intrathoracic lipoma in a dog. Tijdschr Diergeneeskd
1977; 102:113-6.

25. Teunissen GHB. Thoraxchimrgie bij oesophagus-afwijkingen en her-
nia diafragmatica van bet Kleine Huisdier. Tijdschr Diergeneeskd
1952;77:374-80.

26. Weipers WL, and Lawson DD. Heart and great vessels. In: Canine
Surgery. Am. Vet. Public. Inc. Archibald, J. Editor, first edition Santa
Barbara 1965:423.

27. Wieberdink J. Dr. S.M. Kropveld; Het begin van de Nederlandse hart-
chimrgie. Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133:2238.

RUND

Referaten

Incidence of fetal loss in dair^ cattle after pregnancy
diagnosis using an ultrasound scanner.

SJ. Baxter, and W.R. Ward VetRec. 1997; 140: 287-8.

amnion (vanaf de 29\'^\'^ dag) of op het bewegen van ledema-
ten. De onderzoeken hadden plaats bij een mogelijke gravi-
diteit van 28 tot 114 dagen en wel in totaal bij 837 koeien van
17 bedrijven. Er werden geen nadelige gevolgen vastgesteld.
Het abortuspercentage lag lager dan van groepen dieren die
niet werden onderzocht.

Op de economische betekenis van een snelle drachtigheids-
diagnose wordt ingegaan. Schrijvers zijn van mening dat
deze methode van onderzoek te prefereren is boven de ma-
nuele of hormonale.

Het doel van het onderzoek was na te gaan of drachtigheids-
onderzoek bij runderen met behulp van geluidsgolven ge-
koppeld aan een monitor (scanner) aanleiding zou kunnen
geven tot vruchtdood c.q. abortus.

Manipulatie van de uterus rectaal om betere beelden te krij-
gen had niet plaats.

De diagnose drachtig was gebaseerd op het waarnemen van
de hartslag (mogelijk vanaf de 20®\'^ dag), op detectie van het

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 110-

Verslag van een inleiding voor het Jaarcongres van de KNMvD 1998,
dat werd gehouden in Emmen op 2 oktober 1998 onder de titel: \'Vaccinatie\'.

HET NON-VACCINATIEBELEID IN ECONOMISCH PERSPECTIEF

A.A. Dijkhuizen, Landbouwuniversiteit Wageningen\'\'

Berichten eo verslagen

INLEIDING

De uitkomsten van studies omtrent de
kosten en baten van (non-)vaccinatie
geven een genuanceerd beeld omtrent
de economische aantrekkelijkheid.
Wat betreft het eigen onderzoek was
de eerste en meer uitvoerige studie ge-
richt op de jaarlijkse preventieve vac-
cinatie tegen mond- en klauwzeer (1).
Bij de meest waarschijnlijke uitgangs-
punten liet deze studie zien dat het
voor Nederland economisch aantrek-
kelijk was te stoppen met deze vacci-
natie. De toegang tot MKZ-vrije mark-
ten als Japan, Korea en Amerika en de
uitsparing van de vaccinatiekosten ga-
ven een voordeel dat ruimschoots op-
woog tegen de extra bestrijdingskos-
ten die optreden in geval zich een
uitbraak zou voordoen in een niet-ge-
vaccineerde populatie. Alleen wan-
neer duidelijk vaker een uitbraak werd
verwacht dan één keer per vijf jaar,
waren de voordelen niet meer vol-
doende en zou beter kunnen worden
doorgegaan met de jaarlijkse vaccina-
tie. Gezien het feit dat we nu al weer
heel wat jaren niet meer vaccineren en
er in die tijd flink wat export op gang is
gekomen naar bijvoorbeeld Japan, kan
worden gesteld dat de beslissing tot
stoppen met de jaarlijkse vaccinatie tot
nu toe z\'n geld heeft opgebracht. Om
dat zo te houden, is het van groot be-
lang om het risico op insleep van MKZ
in ons land te minimaliseren (3). Ook
is het essentieel om als het ooit tot een
uitbraak zou komen we maximaal zijn
getraind en voorbereid.
Twee andere omvangrijke kosten/ba-
ten-studies om te komen tot uitroeiing
van respectievelijk de ziekte van

\' Huidig adres: Nutreco International, Veerstraat 3M.
Postbus 220, 5830 AE Boxmeer.

Aujeszky bij varkens (2) en IBR bij
rundvee (6) laten zien dat vaccinatie in
deze gevallen juist heel erg effectief is
en ook voordelig uitpakt. In beide ge-
vallen zijn de kosten van de uitroeiing
binnen vijf tot zeven jaar terugver-
diend. Dit pakt nog gunstiger uit als
anders (dat wil zeggen: bij niet vrij
worden) belemmeringen met betrek-
king tot onze export op gaan treden.
Deze voorbeelden laten zien dat vacci-
natie in het ene geval voordelig is, en
in het andere geval juist niet. Waar ik
in de rest van deze inleiding nader bij
stil zou willen staan is, hoe dit zou zijn
uitgepakt ten aanzien van een nood-
vaccinatie bij de laatste uitbraak van
klassieke varkenspest.

DE WERKELIJKE UITBRAAK
De cijfers van het varkenspestdrama
van 1997/98 zullen de meesten van ons
nog vers in het geheugen liggen. Met
429 besmette bedrijven behoort de uit-
braak tot de grootste en duurste in onze
geschiedenis, en zelfs in die van de ge-
hele EU. De laatste grote uitbraak van
varkenspest in ons land dateerde van
1983/84, met in totaal bijna 350 be-
smette bedrijven. In de tussenliggende
periode heeft zich nog vijf keer vaker
een uitbraak voorgedaan, en wel in
1985 met een omvang van 36 besmette
bedrijven, in 1986 met één besmet be-
drijf, in 1987 ook met één, in 1990 met
twee en in 1992 met zeven besmette
bedrijven.

Om eerlijk te zijn \'dachten\' ook onze
modellen begin vorig jaar niet meteen
aan de omvang die de uitbraak uiteinde-
lijk gekregen heeft. In een studie naar
de verzekerbaarheid van dit soort
schade, die we juist bij aanvang van de
uitbraak hadden afgerond, voorspelde
het toen beschikbare model als meest
waarschijnlijke omvang voor een uit-
braak in Zuid-Nederland 40 besmette
bedrijven (5). De kans dat de uitbraak
groter zou worden dan 200 besmette be-
drijven werd berekend op 5% en groter
dan 300 op 1 tot 2%, met als grootste
omvang van de uitbraak 360 besmette
bedrijven. De kans op een drama werd
dus niet uitgesloten, maar wel als uit-
zonderlijk gezien. Dat ook kleine kan-
sen werkelijkheid kunnen worden,
heeft deze uitbraak maar al te zeer dui-
delijk gemaakt.

Naast de 429 besmette bedrijven zijn
er tijdens de laatste uitbraak nog eens
rond 1250 bedrijven preventief ge-
ruimd. In totaal zijn er maar liefst zo\'n
elf miljoen varkens uit productie geno-
men, waarvan ruim negen miljoen in
het kader van de opkoopregeling. Deze
laatste post, die in feite geen ziektebe-
strijdingsmaatregel is maar voortkomt
uit welzijnsoverwegingen, geeft verre-
weg de grootste schade. De totale
schade van de uitbraak is door ons be-
cijferd op bijna vijf miljard gulden,
waarvan 40% wordt gedragen door de
EU, ruim 10% door de Nederlandse
overheid, krap 25% door de boeren en
de overige 25% door de andere betrok-
kenen in de productiekolom (slacht-
huizen, handelaren, transport etce-
tera). Bij de berekening van de om-
vang en verdeling van de .schade is re-
kening gehouden met \'inverdien-ef-
fecten\', zoals bijvoorbeeld de inzet
van transport bij de opkoopregeling.

SIMULATIE VAN DE UITBRAAK

In het kader van de eindevaluatie van de
varkenspestuitbraak ten behoeve van de
Tweede Kamer is ons gevraagd een stu-
die uit te voeren hoe de uitbraak zou zijn
verlopen als andere maatregelen waren
genomen (4). Daartoe is de uitbraak zo
goed mogelijk nagebootst in een geheel
nieuw en andersoortig simulatiemodel
dan we voorheen beschikbaar hadden.
Zo\'n model lag op dat moment qua op-
zet en structuur vrijwel gereed voor toe-
passing bij mond- en klauwzeer. In de
beperkt beschikbare tijd tussen de start
van de opdracht en de toezending van
het eindrapport aan de Tweede Kamer is
dit model zo goed mogelijk omgebouwd
naar varkenspest. Het model bootst de
verspreiding mssen bedrijven van dag

-ocr page 111-

tot dag na. De infectieroutes die daarbij
worden onderscheiden zijn lokaal/buurt
en contacten (dier, transport, mens).
Zodra het eerste geval is ontdekt, kun-
nen allerlei activiteiten en bestrijdings-
maatregelen in gang worden gezet, zo-
als vervoersverboden, ruimen van be-
smette bedrijven, traceren, screenen en
preventief ruimen. Wat het model qua
opzet realistisch maakt is dat het uitgaat
van de werkelijke bedrijven in Neder-
land en daarbij zowel omvang en type
als de geografische locatie meeneemt
(GD-bestand). Daarbij bepaalt de lig-
ging van een bedrijf of het besmet kan
raken via lokale verspreiding (buurtcon-
tacten) en of het in een gebied ligt met
vervoersverboden of niet. Voorts is het
model voor wat betreft de diverse be-
smettingskansen (buurtbesmetting, con-
tacten) zoveel mogelijk gevuld met uit-
gangsgegevens van de werkelijke uit-
braak, en zijn ook de werkelijke bestrij-
dingsmaatregelen ingevoerd. Al met al
bestaat het model zo uit meer dan 100
invoervariabelen van waaruit het pro-
beert de werkelijke uitbraak na te boot-
sen. In de basissimulatie is de werkelijke
situatie tot en met 4 februari 1997 in het
model ingebracht, dat wil zeggen het
eerste besmette geval is dan ontdekt en
36 andere bedrijven zijn al geïnfecteerd,
maar nog niet als zodanig bekend. Van-
uit die startpositie is vervolgens de si-
mulatie uitgevoerd en het verloop van
de uitbraak van dag tot dag gevolgd.
Voorts is het model zo opgezet, dat het
bij allerlei verspreidings- en bestrij-
dingsmechanismen rekening houdt met
variatie in de uitgangsgegevens. Een
voorbeeld hiervan is de bepaling van
het interval tussen het moment waarop
de infectie het bedrijf is binnengeko-
men en detectie plaatsvindt. Analyse
van de werkelijke uitbraak laat zien,
dat dat interval gemiddeld uitkomt op
ongeveer 35 dagen. Uit de werkelijke
gegevens blijkt echter ook, dat hier
nogal wat variatie in zit. Zo was bij-
voorbeeld in 10% van de gevallen het
interval korter dan 18 dagen, maar ook
in 10% van de gevallen langer dan 55
dagen. In het simulatiemodel is hier-
mee rekening gehouden door de hele
kansverdeling op te nemen. Voor elk
besmet bedrijf trekt het model vervol-
gens random een getal uit deze kans-
verdeling en de uitkomst van deze trek-
king (c.q. loting) bepaalt dan het
interval van infectie tot detectie voor
het betrokken bedrijf Door het gebruik
van dit soort trekkingen uit kansverde-
lingen voor de meest belangrijke para-
meters, wordt nagebootst dat het - net
als in de praktijk - de ene keer mee kan
zitten en de andere keer tegen. Een der-
gelijke aanpak (in de literatuur aange-
duid met de naam Monte Cario simula-
tie) brengt met zich mee, dat het model
bij dezelfde uitgangspunten meerdere
keren moet worden gerund. Zo zijn in
deze studie voor zowel de basissituatie
als voor elk alternatief steeds 100 mns
c.q. herhaalde berekeningen uitge-
voerd. Elke run staat dan voor het mo-
gelijke verloop van de uitbraak bij de
betreffende uitgangspunten. Daarmee
wordt niet alleen inzicht verkregen
in de meest waarschijnlijke uitkomst,
maar ook in de variatie daaromheen. In
deze inleiding beperk ik me tot het
weergeven van de meest waarschijn-
lijke uitkomsten, dat wil zeggen die uit-
komsten waarbij het model binnen een
set van 100 runs in 50% van de geval-
len hoger uitkwam en in 50% van de
gevallen lager.

VERGELIJKING UITKOMSTEN
BASISSIMULATIE EN WERKE-
LIJKHEID

Gegeven de beperkt beschikbare tijd
voor de hele exercitie is het redelijk ge-
lukt om de uitbraak na te bootsen. In de
qua uitgangspunten meest realistische
situatie (basissimulatie) kwam het mo-
del uit op een meest waarschijnlijke
uitkomst van 381 besmette bedrijven,
tegen 429 in werkelijkheid. Dat het
aantal besmet gevonden bedrijven in de
simulatie wat lager uitkomt dan in wer-
kelijkheid kan vele oorzaken hebben.
Het kan zijn dat bepaalde versprei-
dingsparameters wat zijn onderschat,
maar ook zou kunnen dat de bestrijding
onder modelomstandigheden nog iets
te efficiënt verioopt. Dit laatste on-
danks het feit dat er al wel rekening is
gehouden met bijvoorbeeld een tijds-
vertraging tussen het afkondigen van
maatregelen en het daadwerkelijk im-
plementeren ervan (zoals bij preventief
ruimen). En natuurlijk kan ook toeval
gewoon een rol hebben gespeeld. Voor
wat betreft het aantal preventief ge-
mimde bedrijven is het minder goed
gelukt om met de simulatie in de buurt
te komen van de werkelijkheid. Zo
kwam de basissimulatie uit op 737 pre-
ventief geruimde bedrijven, tegen 1250
in werkelijkheid. Ondanks het zeer
nauwkeurig nabootsen van de werke-
lijke protocollen voor preventief rui-
men lukte het niet het werkelijke aantal
preventief geruimde bedrijven dichter
te benaderen, althans niet zonder dat
dan het aantal besmette bedrijven uit de
pas ging lopen. Wat hierin mee kan
spelen is, dat zeker naar het eind toe
toch een paar keer wat stringenter is ge-
mimd dan in de protocollen stond aan-
gegeven. Voorts bleek het gebied dat in
de basissimulatie was getroffen wat
kleiner dan in werkelijkheid, hetgeen
het aantal preventief te ruimen bedrij-
ven verkleint.

Besmette bedrijven

381
201
70
40

Basissimulatie
Eerste geval 2 weken
Prev. ruimen vanaf4/2
Maximale hygiëne

ALTERNATIEVEN (\'WAT.,. ALS\')

Al met al is het beschikbaar gekomen
simulatiemodel voldoende werkelijk-
heidsgetrouw bevonden om een groot
aantal altematieven mee door te reke-
nen ten behoeve van de eindevaluatie
in de Tweede Kamer, eerder dit jaar.
Enkele uitkomsten van een drietal
hiervan staan weergegeven in tabel 1,
naast de reeds in de tekst genoemde
uitkomsten in de basissimulatie.

Zoals blijkt uit tabel 1, zou de uitbraak
aanzienlijk kleiner zijn uitgepakt als het
eerste geval twee weken eerder was
ontdekt. In dat geval was de meest
waarschijnlijke omvang van de uit-
braak uitgekomen op 201 besmette be-
drijven, tegen 381 in de basissimulatie.
Ook het aantal preventief gemimde be-
drijven was dan behoorlijk lager ge-
weest. Zou meteen vanaf 4 febmari, de
dag waarop in werkelijkheid het eerste
geval werd ontdekt, volop preventief
zijn gemimd in een straal van een kilo-
meter rond een besmet bedrijf, dan laat
de simulatie zien dat het aantal be-
smette bedrijven maar liefst beperkt
zou zijn gebleven tot 70. Zelfs het totaal
aantal preventief gemimde bedrijven
zou bij dit stringente mimingsbeleid la-
ger zijn geweest, en uitkomen op 451
tegen 737 in de basissimulatie. Ook de
tijdsduur van de uitbraak was dan aan-
zienlijk korter geweest. Kortom, een ui-
terst effectieve aanpak die ook in België
al twee keer met succes in de praktijk is
toegepast. Bij de eindevaluatie in de
Tweede Kamer heeft de (toenmalige)

Tabel 1. Uitkomsten simulatiestudie uitbraak varkenspest.

Tijdsduur(dg)

306
298
164
98

Preventief geruimd

737
453
451
20

-ocr page 112-

minister van LNV een dergelijic strin-
gent preventief mimingsbeleid dan ooic
tot kern benoemd van toekomstig be-
leid. Wat ten slotte blijkt uit tabel 1, is
dat hygiëne van doorslaggevend belang
is voor de grootte van een uitbraak. Zou
het lukken contacten absoluut veilig
(c.q. vims-vrij) te maken, dan zou er
nauwelijks of geen stringent preventief
mimingsbeleid nodig zijn en de uit-
braak sowieso klein van omvang blij-
ven. Een dergelijk ideaal niveau zal in
de praktijk nooit haalbaar zijn, maar het
geeft wel aan wat er is te \'verdienen\' als
we met elkaar meer die kant op weten te
komen. Al met al blijkt dat er best mo-
gelijkheden lijken te zijn om een uit-
braak van varkenspest in de hand te
houden, zelfs als die zich voordoet in
een zo uiterst dichtbevolkt diergebied
als de laatste keer het geval was. Het
geeft ook aan dat we niet meteen moe-
ten denken aan dure maatregelen als re-
constmctiewet en brandgangen (c.q.
varkensvrije zones) om dit te bereiken.

VACCINEREN

En wat dan wat betreft vaccineren?
Welnu, dat alternatief is nog niet door-
gerekend en dus zijn de uitkomsten er
ook nog niet. Het is in de evaluatie ten
behoeve van de Tweede Kamer niet
ter sprake gekomen, simpelweg omdat
er toen nog geen marker-vaccin be-
schikbaar was en toepassing van een
\'gewoon\' vaccin niet als een reële op-
tie werd gezien vanwege het gevaar
voor onze exportpositie. Inmiddels
zijn we volop aan de gang om in
nauwe samenwerking met de betrok-
ken farmaceutische industrie de mo-
gelijkheden van marker-vaccins in
kaart te brengen en door te rekenen.
Zo hebben we de beschikking gekre-
gen over de specifieke eigenschappen
van deze vaccins, zoals bijvoorbeeld
de mate waarin en snelheid waarmee
immuniteit wordt opgebouwd. Daar-
naast zijn we bezig een realistische
vaccinatiestrategie te definiëren en in
te brengen, wat betrekking heeft op
zaken als de grootte van het gebied
waarvoor besloten wordt over te gaan
tot vaccineren en de wijze waarop de
vaccinatie precies wordt uitgevoerd
(van buiten naar binnen in het gebied,
aantal ingezette dierenartsen, etce-
tera). De uitkomsten van deze simula-
tie hopen we begin volgend jaar be-
schikbaar te hebben.
Maar laat ik het wagen alvast een
voorschot te nemen op de uitkomsten.
Ik verwacht niet dat vaccinatie met de
beschikbaar komende marker-vaccins
het aantal besmette bedrijven verder
zou hebben beperkt dan de 70 bij vo-
lop preventief ruimen. Waar ik de
winst zie is in een geringer aantal pre-
ventief te ruimen bedrijven. Dat zou in
de eerste plaats natuurlijk een enomi
pluspunt zijn voor de betrokken be-
drijven, maar ook qua maatschappe-
lijke acceptatie een flinke stap vooruit
betekenen. Zou ook de markt nog be-
reid zijn de gevaccineerde dieren ge-
woon op te nemen, dan zit er tevens
economisch een belangrijk voordeel
in. In hoeverre deze verwachtingen uit
gaan komen, zullen we zien als de stu-
die klaar is. Daarover hopelijk te zij-
ner tijd meer.

REFERENTIES

1. Berentsen PBM. Dijkhuizen AA. and Oskam
AJ. Foot-and-Mouth disease and export; an
economic evaluation of preventive and control
strategies for the Netherlands. Wageningen
Economic Studies 20. Pudoc. Wageningen,
1990: 89 pp.

2. Buijtels JAAM. Computer simulation to sup-
port policy-making in Aujeszky\'s disease
control. Proefschrift Departement Economie
en Management, Landbouwuniversiteit Wa-
geningen, 1997: 187 pp.

3. Horst HS. Risk and economic consequences
of contagious animal disease introduction.
Proefschrift Departement Economie en Ma-
nagement, Landbouwuniversiteit Wagenin-
gen, 1998: 147 pp.

4. Jalvingh AW. Nielen M. Horst HS, Meu-
wissen MPM, Leon C, Stegeman JA, Maurice
H en Dijkhuizen AA. Simulatie van dc uit-
braak. In \'De uitbraak van klassieke varkens-
pest in Nederland. Eindevaluatie\'. Ministerie
van LNV, Den Haag, 1998; bijlage 8: 13 pp.

5. Meuwis,sen MPM. Horst HS. Huime RBM en
Dijkhuizen AA. Schade verzekerd!? Een haal-
baarheidsstudie naar nsico-kwantificering en
verzekering van veewetzickten. Landbouw-
universiteit Wageningen, 1997: 164 pp.

6. Vonk Noorjiegraaf A. Buijtels JAAM, Dijk-
huizen AA, EranTcen P, Stegeman JA, and Ver-
hoelT J. An epidemiological and economic
model to evaluate the spread and control of in-
fectious Bovine Rhinotracheitus in the Ne-
therlands. Preventive Veterinary Medicine.
1998;36:219-38.

PRIJS VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR BIÜ-ETHIEK

In 1993 is de Nederlandse Vereniging
voor Bio-ethiek (NVBe) opgericht. Eén
van de doelstellingen van de NVBe is
het stimuleren van de beoefening van de
bio-ethiek in samenhang met weten-
schap en samenleving. De bio-ethiek
houdt zich bezig met een systematische
reflectie op morele vragen waartoe
(nieuwe) ontwikkelingen in de levens-
wetenschappen aanleiding geven, in het
bijzonder als zij maatschappelijke dis-
cussies veroorzaken.
In het licht van deze doelstelling heefï
de NVBe een prijs ingesteld, die om de
drie jaar wordt toegekend. Tijdens de
jaarvergadering van de NVBe in juni
1999 zal de NV Be-prijs voor de tweede
maal worden uitgereikt.
Naar de prijs kunnen Nederlandse au-
teurs meedingen op basis van publica-
ties die betrekking hebben op het aan-
dachtsgebied van de bio-ethiek, dat wil
zeggen gezondheidsethiek. dier-ethiek
en natuur-ethiek. Het kunnen manu-
scripten zijn die (nog) niet gepubliceerd
zijn of die recent zijn verschenen.
De prijs heeft het karakter van een aan-
moedigingsprijs en bestaat uit een geld-
bedrag van ƒ 5000,- te besteden aan
doeleinden die het onderzoek in de bio-
ethiek betreffen.

Het bestuur van de NVBe heeft voor
haar prijs een jury ingesteld, die uit drie
personen bestaat. De jury hanteert bij
haar beoordeling de volgende criteria:

* wetenschappelijke kwaliteit;

* helderheid en toegankelijkheid van
stijl;

* bijdrage aan de bio-ethische discus-
sie;

* belang voor het maatschappelijk de-
bat;

* originaliteit en actualiteit.
Hoogleraren, leden van het bestuur van
de NVBe en leden van de jury zijn van
deelname uitgesloten.

Het bestuur van de NVBe nodigt be-
langstellenden uit naar deze prijs mee te
dingen. Tevens is het mogelijk om het
bestuur op publicaties van anderen te at-
tenderen.

Belangstellenden wordt verzocht de pu-
blicatie in drievoud op te sturen naar het
secretariaat van de NVBe. Postbus
HO105. 350H TC Utrecht.
De uiterste in-
leverdatum is gesteld op 15 maart 1999.

-ocr page 113-

De nieuwsbrief Herstructurering Var-
kenshouderij verschijnt regelmatig en
is gratis verkrijgbaar voor personen,
organisaties en instellingen die direct
of indirect contact hebben met varkens-
houders; de zogeheten intermediairs.

Men krijgt de nieuwsbrief toegestuurd
als men een volledig ingevulde ant-
woordbon terugstuurt. Deze ant-
woordbon is verkrijgbaar bij het secre-
tariaat van de kemgroep Commu-
nicatie Herstructurering Varkenshou-
derij, p/a: IKC-Landbouw, mevrouw
ir. Maaike Wijngaard, Postbus 482,
6710 BL Ede, fax 0318-624737. De
kemgroep Communicatie Herstmctu-
rering Varkenshouderij coördineert de
voorlichtingsactiviteiten van het mi-
nisterie.

Raadpleeg voor meer actuele informa-
tie over de herstructurering van de var-
kenshouderij ook de website van het
ministerie van LNV: www.minlnv.nl.

Sinds juni 1998 brengt het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij (LNV) een nieuwsbrief uit met beleidsinformatie over alle aspecten
van de Herstructurering Varkenshouderij, zoals de Wet Herstructurering
Varkenshouderij, het Besluit Hardheidsgevallen en het Sociaal Economisch
Plan (SEP) Varkenshouderij.

GRATIS NIEUWSBRIEF HERSTRUCTURERING
VARKENSHOUDERIJ

REGELMATIG ONTWORMEN HONDEN EN KATTEN KAN INFECTIE TEGENGAAN

TOXOCARA SPEELT BELANGRIJKE ROL BIJ MANIFEST
WORDEN ASTMATISCHE AANDOENINGEN

Enkele jaren geleden is er al een cam-
pagne gestart met als doel de spoel-
wormenbestrijding te intensiveren.
Twee keer per jaar ontwormen en het
voorkomen van contact met besmette-
lijke eieren was de boodschap. Helaas
is de campagne tot nu toe weinig effec-
tief geweest. In opdracht van Janssen
Cilag heeft het NIPO in oktober 1998
onderzoek gedaan naar de problemen
waarmee hondenbezitters dagelijks
worden geconfronteerd bij het ontwor-
men. Hiemit blijkt dat een kwart van
de hondenbezitters niet ontwormt.
Zo\'n 8% van de hondenbezitters be-
schouwt het ontwormen zelfs als over-
bodig en 13% denkt dat ontwormen
niet ieder jaar plaats hoeft te vinden. Er
ligt dus een belangrijke taak voor de
dierenarts, die zijn cliënten het belang
van het regelmatig ontwormen door
goede voorlichting kan laten inzien.

ASTMA

Waarschijnlijk heeft 10 a 15% van de
bevolking ooit contact gehad met
toxo-
cara-larven. Dit kan in het bloed wor-
den aangetoond. Infectie bij de mens
treedt op na contact met de ontlasting
van honden en katten die met
toxocara
zijn besmet. Dit gebeurt meestal op
uitlaatveldjes, in zandbakken of bij het
tuinieren. Naast de vrij onschuldige
griep-achtige verschijnselen die een
besmetting soms met zich kan mee-
brengen en de zeldzame long-, lever-
en oogaandoeningen die kunnen voor-
komen, blijkt uit epidemiologisch on-
derzoek bij kinderen dat een doorge-
maakte infectie met
toxocara de ver-
schijnselen van astma verergert. Het
allergeen dat vrijkomt tijdens het mi-
greren van de larven heeft waarschijn-
lijk dezelfde uitwerking op het im-
muunsysteem van de mens als de
allergenen in de lucht die worden inge-
ademd. Ze versterken elkaar en ver-
oorzaken daardoor heviger allergische
reacties tegen de stoffen waar men al
\'overgevoelig\' voor is.

Honden en katten worden in Nederland te weinig ontwormd. Dit komt deels
omdat veel eigenaren niet weten dat hun huisdier ontwormd dient te worden
en deels omdat het ontwormen nogal wat problemen geeft. Door het niet ont-
wormen krijgen spoelwormen
{toxocara) vrij baan en kunnen naar hartenlust
de mens infecteren. Tot voor kort werd gedacht dat de gevolgen van een
toxo-
t«#-tf-infectie niet zo groot zijn, enkele uitzonderingen daargelaten. Tijdens
een rondetafelconferentie in Utrecht presenteerde prof. dr. F. van Knapen
echter nieuwe gegevens over de omvangrijke rojcorara-problematiek. Het
blijkt dat
toxocara een belangrijke rol speelt in het manifest worden van ast-
matische aandoeningen (CARA) bij Nederlanders. Een groot deel van hen die
met
toxocara in aanraking zijn geweest, ontwikkelt een openlijke allergie.

Door Susan Lmans

PROBLEMEN MET TOEDIENEN
TABLET

In Nederland hebben mim 550.000
honden grote problemen met ontwor-
men. De voornaamste conclusies uit
het NlPO-onderzoek wijzen uit dat een
groot deel van de honden nooit ont-
wormd wordt en wanneer dat wel het
geval is, gebeurt het te weinig frequent.
Veel hondenbezitters (1 op de 10)
\'worstelen\' letterlijk met het toedienen
van het ontwormingsmiddel, dat
meestal de vorm van een tablet heeft
(75%). Vandaar dat Janssen Cilag een
ontwormingstablet heeft ontwikkeld
dat lekker smaakt (Flubenol Speciaal).
Dit smakelijkheidsaspect is tevens
door het NIPO onderzocht en gebleken
is dat 86% van de honden de tablet
spontaan opeet. Hopelijk draagt dit ef-
fectiefbij aan de bestrijding van spoel-
wormen in Nederland.

-ocr page 114-

A IÜ

Mi

Ji \'^M

PROF. DR. H.W. (HANS) DE VRIES WORDT NIEUWE
DIRECTEUR ID-DLO

Prof dr. H.W. de Vries (54) studeerde
in 1968 af aan de Universiteit van
Utrecht en is sinds 1969 werkzaam bij
de Vakgroep Inteme Geneeskunde van
Gezelschapsdieren in Utrecht. De eer-
ste jaren was hij werkzaam op het ge-
bied van geneeskunde, chirurgie en
anesthesiologie. Van 1973 tot 1976
heeft hij zijn promotie-onderzoek ge-
daan en parttime gewerkt op het labo-
ratorium voor experimentele cardiolo-
gie van de medische faculteit in
Utrecht. Hij promoveerde cum laude
op \'Anesthesia and monitoring of the
dog in cardiovascular research\'. In
1976 werd hij hoofd van de sectie
anesthesiologie en intensive care
waama hij vervolgens in 1981 hoogle-
raar inteme geneeskunde van gezel-
schapsdieren werd. Van 1983 tot 1993
was de heer De Vries voorzitter van de
Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren en vanaf 1993 decaan
van de veterinaire faculteit. Van 1995
tot 1998 was hij tevens pro-rector van
de Universiteit van Utrecht en sinds
1998 is hij lid van het college voor pro-
moties.

Prof dr. H.W. de Vries is al sinds 1993
nauw betrokken bij de activiteiten van
het ID-DLO doordat hij deel uitmaakt
van het stichtingsbestuur van het insti-
tuut.

De huidige decaan van de Faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit
van Ltrecht, prof. dr. H.W. (Hans) de Vries, wordt per 1 mei 1999 de nieuwe
directeur van het DLO-instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid in
Lelystad. Hij volgt de huidige directeur, prof. dr. C.J.G. (Cees) Wensing, op
die in 1999 met pensioen gaat.

In 1998 werd het WSAVA-congres
van 6 tot 9 oktober in Buenos Aires ge-
houden. Zoals reeds vele jaren gebmi-
kelijk organiseerde Frans Sluyters van
Aesculaap een congresreis met post-
congrestour. Doel was een tocht door
Argentinië en Chili en gezien de uitge-
strektheid van beide landen zou het
woord
reizen hierbij eer aangedaan
worden.

Het aantal deelnemers was helaas klei-
ner dan verwacht, maar dankzij een
groep dierenartsen met rd achter hun
naam, aangevuld met enkele familiele-
den en vrienden, kon de reis doorgaan.
Zondag 4 oktober vloog een enthou-
siaste groep vanaf Schiphol via Ma-
drid naar Buenos Aires.

MET AESCULAAP NAAR ARGENTINIË

Terwijl de ene helft het goed georgani-
seerde congres volgde, vermaakte de
andere helft van de groep zich in de
wereldstad. Vanaf 9 oktober was het
vakantie. Na een bustocht over de
Pampa met een bezoek aan een estan-
cia en een boottocht over de delta van
de Rio Pama, begon het echte reizen.
Per vliegtuig en bus werden duizenden
kilometers afgelegd. Van Buenos
Aires via Peninsula Valdes (ongeveer
halverwege de oostkust) naar Ushuaia
op Vuurland (de meest zuidelijke stad
van de wereld). Vandaar naar het Lago
Argentina in het zuidwesten waar on-
der andere de grote en indmkwek-
kende Moreno gletsjer bezocht werd.
Daama naar het National Pare Torres
del Paine in Chili, waar de natuur en de
ons voorgeschotelde diners elkaar in
indmkwekkendheid evenaarden. Toen
weer noordelijker naar Puerto Montt
en via een boottocht over drie meren
terug naar Argentinië, naar het be-
kende Zwitsers aandoende plaatsje
Bariloche. Vervolgens temg naar Bue-
nos Aires, vanwaar het grootste deel
van de groep op 22 oktober terugvloog
naar Nederland.

Een groepje van zeven personen had
de reis enkele dagen verlengd en vloog
naar Salta in het noord-westen van
Argentinië. Vandaar enkele tochten
door de omgeving, waaronder een
tocht tot 4200 meter hoog de Andes in
met de bekende Tren al las Nubes
(trein naar de wolken). Maandag 26
oktober vloog ook deze groep terug
naar Nederland.

-ocr page 115-

ÜÜ

t^iAiy

Wat we gezien iiebben: Veel mooie en indrukwekkende natuur. Van vlak (de Pampa en Patagonië) tot hoog (Andes-ge-
bergte).

Vogels van klein tot groot (onder ander condors).

Zeeleeuwen en zee-olifanten, walvissen en vele knaag- en hoefdieren.

Lekker bij aankomst in Buenos Aires.

Winderig en koel, maar boven de S°C in het midden en zuiden (Patagonië en Vuurland).
Warm tot zeer warm bij terugkomst in Buenos Aires en in Salta (30°C).

Sportief en enthousiast met veel veterinaire humor, maar ook met belangstelling en zorg voor elkaar.

Het weer:

De groep:

Voor herhaling vatbaar? Met dezelfde groep zeker!

Eli en Geer te ke Dijk

WIE CONTROLEERT HET TUCHTCOLLEGE?

Denkend aan de integriteit van het
College vroeg ik mij af, aan wie het
Tuchtcollege verantwoording aflegt.
Mijn antwoord op de vraag zou zijn
\'de beroepsgroep\'. Het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde (TvD) is in dat
geval het geijkte medium voor een dis-
cussie van algemeen veterinair belang.
Bepaalt het College zelf welke zaken
wel en niet in het TvD gepubliceerd
mogen worden. En ook, hoe uitgebreid
zij er dan in komen?
Is de uitgebreidheid in het algemeen
niet te groot?

Kunnen wij beter - ter toetsing van ons
normbesef - meer gegevens opvragen
van een zaak, die ons in het bijzonder
treft en gecomprimeerd gepubliceerd
was?

Ik vrees, dat de leesdrift afneemt, als
de uitgebreidheid van publicaties zo
groot blijft als die nu is en vooral ook:
als de streng-juridische vorm waarin
een en ander gegoten wordt blijft zoals
die nu is.

Tot slot twee opmerkingen naar aan-
leiding van een \'zaak\' uit oktober,
waarbij ik persoonlijk betrokken was:
* Ik vind het als gepassioneerd sigaren-
roker niet meer van deze tijd, om sa-
men met mijn wederpartij door het
(geheel mannelijke) College te wor-
den ontvangen in een mimte, die niet
vaag naar sigarenlucht rook, maar die
er \'krachtig bol van stond\'. Ik gun ie-
der zijn lolletje, maar bij dit soort ge-
legenheden brengt respect voor par-
tijen een schonere lucht met zich mee.
* Wanneer krijg ik antwoord op de
enige vraag, die ik - onder strenge
censuur van de voorzitter - stelde,
maar die door hem op matig verteer-
bare manier werd afgekapt onder de
zinsnede \'Oh, u stelt een vraag over
de juridische competentie van het
College? Dat is nu niet aan de orde,
wij komen daar binnenkort op te-
mg\'. (Ik vroeg of de zaak niet te on-
beduidend was om op deze manier in
behandeling te worden genomen.)
Dus ik maar wachten op de uitspraak
in de veronderstelling dat het ant-
woord op mijn wat (te?) intieme vraag
nu - buiten de zitting - bijgevoegd zou
zijn. Maar nee, de klacht (van een
vreemde weekend cliënt) werd onge-
grond verklaard en daarmee uit.

Juist in algemene zin blijf ik benieuwd
naar antwoord op de vraag, of het
College aan elke klager verplicht is,
een zaak in behandeling te nemen en
zo ja, wie de gekozen vorm van de be-
handeling beïnvloeden.

IV.J.P. Coops

Met betrekking tot de vraag \'wie be-
paalt welke zaken wel en niet in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
worden gepubliceerd\', zij opgemerkt
dat het Veterinair Tuchtcollege op
grond van artikel 16, derde lid, van de
Wet op de Uitoefening van de Dier-
geneeskunde 1990 (WUD) de bevoegd-
heid heeft om bij wijze van bijkomende
maatregel te bepalen dat de beslissing
ter publicatie zal worden aangeboden
en dat de motivering daan\'an (waarom
wordt publicatie van de beslissing nut-
tig of noodzakelijk geacht?) altijd in
een van de laatste overwegingen van de
beslissing zelf wordt opgenomen. In ar-
tikel 16, derde lid, WUD wordt ook de
vorm van publicatie voorgeschreven.

De vraag \'of het Veterinair Tucht-
college aan elke klager verplicht is een
zaak in behandeling te nemen \', laat
zich gemakkelijk beantwoorden. De
WUD schrijft bindend voor hoe een
klacht dient te worden behandeld.
Hoojdregel is dat het Veterinair Tucht-
college verplicht is om klager en be-
klaagde in de gelegenheid te stellen om
op een zitting te worden gehoord (arti-
kel 32 WUD). Slechts indien op grond
van de stukken zonder meer duidelijk is
dat de klager niet bevoegd is om een
klacht in te dienen of dat de feiten
waarop de klacht berust niet kunnen
leiden tot de oplegging van een tucht-
maatregel, heeft het College de be-
voegdheid om respectievelijk de klager
niet-ontvankelijk te verklaren of de
klacht zonder verder onderzoek af te
wijzen (artikel 29, derde lid, WUD).
Als antwoord op de vraag \'wie het
Veterinair Tuchtcollege controleert\'
kan worden verwezen naar artikel 37
WUD, waarin staat dat het Veterinair
Beroepscollege in beroep oordeelt
over de beslissingen van het Veterinair
Tuchtcollege.

Mevrouw mr. R. den Bremer,
secretaris Veterinair Tuchtcollege.

-ocr page 116-

NIEUWE PAÜD-CURSUS

•MARKETING IN DE GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK\'

Over anderhalve week start een veelbelovende PAOD-cursus \'Marketing in
de gezelschapsdierenpraktijk\', waarbij (gezelschaps)dierenartsen kunnen le-
ren hoe zij de activiteiten van de praktijk het beste aan kunnen passen aan de
behoeften van hun klanten. De deelnemers nemen tijdens deze cursus hun ei-
gen praktijk onder de loep. Zo worden \'marketing\'vragen behandeld als: wat
w illen we met onze praktijk, wie zijn onze klanten, wat willen onze klanten en
hoe laten we onze klanten weten wat we voor hen kunnen betekenen? De cur-
sus wordt gegeven door Irene Fetter-Grotendorst, bekend van de nascho-
lingsbijeenkomsten voor vrouwelijke dierenartsen.

beelden uit de consumentenreclame
(tv-commercials) om te laten zien hoe
positioneringen omgezet worden in
communicatieboodschappen naar ver-
schillende doelgroepen toe. Het ene be-
drijf slaagt daar beter in dan het andere.
Aan de hand van een concreet stappen-
plan wordt besproken hoe er in een rela-
tief kort tijdsbestek een plan kan wor-
den opgesteld. Module 1 eindigt met
een klant-tevredenheidsmeting. De re-
sultaten van deze zelf uitgevoerde me-
ting dienen als uitgangspunt voor de
vervolgmodule.

In de tweede module komen dc kosten
en opbrengsten van marketingacties
aan bod. De kennis die opgedaan is in
de eerste module wordt verder uitge-
werkt in praktisch toepasbare acties/
planonderdelen. Hierbij vormen de re-

HÜE ZIET DE CURSUS ERUIT?
In de eerste module staat het zelf opstel-
len van een marketing-/communicatie-
plan voor de eigen praktijk centraal.
Hierbij komt de positionering van de
praktijk aan bod, de doelgroepen en wat
men binnen die doelgroepen wil berei-
ken. Voor wie werken wij nu? Doen wij
dat ook op de juiste manier? Vanuit de
marketing- en communicatietheorie
draagt Irene Fetter elementen aan die
van nut kunnen zijn bij de wijze waarop
de dierenartsenpraktijk zich naar de
klanten profileert. Zij gebruikt voor-

sultaten van de zelf uitgevoerde klant-
tevredenheidsmeting het uitgangspunt.
De deelnemers definiëren voor hun ei-
gen praktijk een groep klanten, waar-
voor het de moeite waard is om activi-
teiten op te ondernemen. Voor deze
gekozen doelgroep zullen dan één of
een aantal acties uitgezet worden.
Iedere actie wordt uitgewerkt in stap-
pen, waarbij vooral gelet wordt op de
praktische haalbaarheid en controleer-
baarheid.

VERFRISSENDE KIJK
Cursusleider Irene Fetter is marketing
& salesconsultant bij /«to-summa Mar-
keting & Salesconsultants en begeleidt
op zeer wervende wijze de cursisten op
het gebied van marketing. Juist geen
platgetreden paden, maar met een ver-
frissende kijk op de veterinaire wereld,
brengt ze een ieder op ideeën die passen
binnen zijn/haar praktijk. Kortom: een
\'mii.\'it\' voor de gezelschapsdierenprac-
ticus die voor ƒ 1400,- in een kleine
groep de eigen praktijk wil doonneten
en aanpakken!

Veel vrouwelijke dierenartsen kennen
haar, zoals gezegd, al van de twee suc-
cesvolle \'marketing\' bijeenkomsten die
zij in het verleden voor deze groep gaf
U kunt meer over haar lezen in een in-
terview dat zij gaf naar aanleiding van
deze bijeenkomsten (Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1997; 122: 456-7)

Marketing in de gezelschapsdierenprak-
ti/k. Module I (99/117). Woensdag IO fe-
hniari 1999. 09.00-17.30 uur. Con-
ferentieoord \'De Wageningse Berg\',
Gen Foulkesweg 96, Wageningen. Prijs:
f 650,- (inclusief lunch). Aantal deelne-
mers: 20. Deelnemers aan de VDA-na-
scholingshijeenkomst \'Marketing van
de dierenartsenpraktijk\' kunnen direct
instappen in Module II.

Marketing in de gezelschapsdierenprak-
tijk, Module II (99/121). Woensdag 24
februari 1999, 09.00-17.30 uur. Con-
ferentieoord \'De Wageningse Berg\',
Gen Foulkesweg 96, Wageningen. Prijs:
f 750,- (inclmief lunch). Aantal deelne-
mers: 20.

Zie ook pagina 95 van dit tijdschrift.
Opgave: PAO-Diergeneeskunde te
Utrecht, telefoon: 030 - 2517374, fax:
030-2516490

-ocr page 117-

<m w m

■ ,A-,

WORKSHOP MOLECULAIRE BIOLOGIE EN
RECOMBINANT-DNA TECHNOLOGIE

Van 7 tot en met 18 juni 1999 wordt in Utrecht een workshop gehouden voor onderzoekers die de recombinant-DNA
technologie in hun eigen onderzoek willen gaan toepassen. Er is geen voorafgaande kennis in de moleculaire biologie
vereist. De nadruk ligt op laboratoriumwerk; hier wordt circa zes uur per dag aan besteed. Verder zijn er elke dag lezin-
gen en werkcolleges waarin de theoretische achtergronden en de biotechnologische of medische toepassingen worden
besproken.

Inlichtingen: dr. J.A. Lenstra en drs. fV. Gaastra, Faculteit der Diergeneeskunde, Postbus 80165 (Yalelaan 1), 3508 TD
Utrecht, telefoonnummer: 030-2534992, telefax: 030-2540784 en e-mail: Lenstra@vet.uu.nl.

WORKSHOP OVER N EUR AALTHERAPIE

Als docenten heeft de SNVA twee
Oostenrijkse collega\'s uitgenodigd: dr.
Andreas Zohman (universitair docent
en specialist in acupunctuur en neuraal-
therapie) en dr. Markus Kasper (prakti-
serend dierenarts in Wenen). De work-
shop is een vervolg op de cursus van
vorig jaar. Onderwerpen die aan de
orde komen zijn: behandeling gewrich-
ten, (de)blokkering parasacrale, uter-
ovaginale en vesicale plexus, ganglion
stellatum. Verder komen bespreking
van case reports aan de orde. Zon-
dagmiddag worden demonstraties aan
meegebrachte patiënten verzorgd.

Inschrijfgeld (inclusief lunch, koffie/
thee en syllabus) voor dicrenart.sen
f 300,- en voorstudenten
ƒ 185,-. Uiter-
ste inschrijfdatum: 23 januari 1999 hij
Monique de NiJ.s, Roelat 72, 1906 VH
Limmen.

Geert Bijvoet
secretaris SNVA

Op 6 en 7 februari 1999 wordt door de Samenwerkende Nederlandse
Veterinaire Acupuncturisten (SNVA) een workshop met als onderwerp neu-
raaltherapie georganiseerd in hotel Schiphol te Hoofddorp. Het programma
begint op zaterdag 6 februari met de ledenvergadering van de SNVA van
10.00 tot 11.00 uur.

DiaSYMPOSIUM
\'DIO GOES AFRICA\'

Op 15 april 1999 organiseert DIO (Dier-
geneeskunde in Ontwikkelingssamen-
werking) weer haar jaarlijkse sympo-
sium.

Dit jaar zal Afrika het centrale thema
van het symposium zijn. In Afrika is
ontwikkelingssamenwerking een be-
langrijke schakel op weg naar een be-
tere voedselvoorziening en volksge-
zondheid. Op het DIO-symposium
zullen veeteeltkundige en veterinaire
aspecten van ontwikkelingshulp in
Afrika belicht worden.

Het symposium wordt gehouden in het
Androclusgebouw van de Faculteit der
Diergeneeskunde en begint om 19.30
uur. Geïnteresseerden zijn van harte
uitgenodigd.

-ocr page 118-

Column

EDUCATION PERMANENTE

Beste dierenarts.

j ggg Wordt voor de R VV het jaar waarin aan de proj\'essio-
naliteit wordt gewerkt van allen die direct of indirect met
onze dienst te maken hebben.

Als dierenarts bij de RVV heeft u een leidinggevende rol
dan wel een meer .specialistische rol. Deze rol is gekoppeld
aan de kernactiviteiten van de RVV, te weten het keuren
van vee, vlees en vis. dit met het oog op de naleving van de
regelgeving ten aanzien van volksgezondheid, diergezond-
heid en dierenwelzijn.

In de eerste helft van 1999 wordt voor u een opleidingsplan
ontwikkeld waarbij in ieder geval drie lijnen zichtbaar
worden gemaakt. Er zullen afzonderlijke programma \'s ko-
men voor:

* de introductie van nieuwe keuringsdierenartsen:

* de leidinggevende keuringsdierenartsen:

* de keuringsdierenartsen met een meer specialistische
functie.

Het introductieprogramma is bestemd voor zowel vaste
keuringsdierenartsen, als ook voor de zogenaamde plaats-
ver\\\'angende inspecteurs. Daarbij zal naast de specifiek
voor de R VV benodigde vaktechnische zaken ook aandacht
worden geschonken aan het beleid van de RVV, de wet- en
regelgeving, de internationale en nationale ontwikkelingen
en politiek bestuurlijke kwesties.

Het programma voor leidinggevenden zal verplichte mo-
dules bevatten op het gebied van strategie en beleid, moti-
vatietechnieken, leiderschapsstijlen, functionerings- en
beoordelingsgesprekken en ook elementen van projectma-
nagement, financiën, automatisering, auditing en commu-
nicatie komen aan bod.

Het programma voor de meer specialistische functies zal
diverse vaktechnische zaken bevatten, alsmede communi-
catie. Deze meer specialistische functies zullen binnen een
bepaald vakgebied of expertise de belangrijke rol vervul-
len van vraagbaak. Daardoor nemen zij binnen de R VV on-
dermeer een informerende rol in.

Voor al deze opleidingsprogramma \'s geldt dat de keurings-
dierenartsen die zo \'n rol willen venullen, verplicht zijn dit
programma met goed gevolg af te leggen. Tevens zal perio-
diek worden getoetst door middel van het afleggen van een
examen of iemand (nog) voldoet aan de vereiste kwalificaties.
Is dit niet het geval, dan zal een aanndlende training en een
herexamen nodig zijn om deze rol te mogen blijven verxndlen.

Bovengenoemde lijnen maken onderdeel uit van het pro-
gramma om de RVV tot top keuringsinstelling te laten wor-
den. Er zal hiermee binnen de RVV in de komende jaren
.sprake zijn van een \'éducation permanente\' met een ver-
plicht karakter.

De directeur RVV,
Pieter Cloo

AANGIFTEPLICHTIGE BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederland zijn in de periode van 1
tot en met 31 december 1998 de vol-
gende gevallen van een aangifteplich-
tige besmettelijke dierziekte geconsta-
teerd:

* in het werkgebied van de RVV-
kring Assen één geval van scrapie en
twee gevallen van enzoötische run-
derleukose;

♦ in het werkgebied van de RVV-
kring Apeldoorn één geval van scra-
pie;

* in het werkgebied van de RVV-
kring Nijmegen drie gevallen van
enzoötische runderleukose en één
geval van psittacose;

* in het werkgebied van de RVV-
kring Amsterdam twee gevallen van
salmonellose;

* in het werkgebied van de RVV-kring
Rotterdam twee gevallen van psitta-
cose;

* in het werkgebied van de RVV-kring
Breda twee gevallen van salmonel-
lose en één geval van psittacose.

VETSTREAM
CD-ROMS

Synapses IT biedt de dierenarts
nieuwe mogelijkheden om zijn of
haar kennis te verrijken c.q. te ver-
groten met de Vetstream-producten
die zij op de Nederlandse markt
brengt. Zo kan Synapses een cd-rom
leveren waarop uitvoerige informatie
te vinden is over diagnostiek en be-
handelwijze van kat, hond of paard.

-ocr page 119-

Aan de totstandkoming van dit product
werkten 135 dierenartsen uit Groot-
Brittannië mee. Op eenvoudige en
snelle wijze kan de dierenarts zich een
\'second opinion\' vormen, aan de cliënt
de behandelwijze duidelijk maken,
personeel verder scholen en extra in-
formatie krijgen.

Werkend onder Windows 95 is het op
eenvoudige wijze mogelijk toegang te
krijgen tot de specifiek benodigde infor-
matie. Ieder ingegeven probleem leidt
door stapsgewijze determinatie naar de
meest geschikte handelwijze, waarbij
overzichtelijk aangegeven wordt wat
eventuele andere mogelijkheden zijn en
welke pro\'s en contra\'s die kennen. Het
geheel wordt ondersteund door foto- en
videomateriaal en ook een uitgebreide
lijst met te gebruiken medicijnen is
voorhanden. Daamaast kan de gebmi-
ker er zeker van zijn dat hij altijd, door
middel van updates, inzage heeft in de
meest actuele stand van zaken.

De cd-roms Canis, Felis en Equus zul-
len op korte termijn verkrijgbaar zijn.
Meer informatie (brochure en bestel-
formulier) bij Svnap.ies IT, telefoon:
030 - 6066411.\' fax: 030 - 6067871.
(Geef wel aan naar welke cd-rom uw
interesse uitgaat.)

PODOTROCHLEOSE: DE RELATIE TUSSEN HET RÖNTGEN-
BEELD EN HET RESULTAAT VAN ORTOPEDISCH BESLAG

M. Luvben en A. van den Noort. SR
623/97: 10pp.

Podotrochleose is een vaak voorko-
mende oorzaak van kreupelheid. De
aandoening wordt meestal aan de voor-
benen waargenomen. De oorzaak is
vaak complex en kan een samenspel zijn
van botafwijkingen, circulatiestoomis-
sen en mechanische overbelasting. Een
en ander resulteert in laesies aan het
straalbeen en de banden zoals nieuw-
vormingen, osteoporose en dergelijke.
Het doel van de studie was na te gaan in
hoeverre een röntgenologisch onder-
zoek van straalbeen en omgeving met
daarbij een bepaalde classificatie van
de waargenomen afwijkingen prog-
nostisch van betekenis zou kunnen zijn
wat betreft de therapie.
Als therapie maakte men gebruik van

een orthopedisch beslag, van een ijzer
met leren rand, of van mst.
Van 50 paarden konden gegevens wor-
den verzameld.

Geconcludeerd werd: hoe recenter de
kwaal hoe beter het resultaat van de
therapie.

Een orthopedisch beslag lijkt betere re-
sultaten te geven dan de beide andere
genoemde behandelingsmethoden. Ook
is het succes beter bij het bestaan van
minder complexe laesies.
Statistische evaluatie was niet moge-
lijk: de groepen waren te klein.

VERSCHILLEN TUSSEN SALMONELLA DUBLIN-INFECTIE EN
SALMONELLA TYPHIMURIUM-INFECTIE BIJ RUNDEREN.

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ont\\\'angen vraag-
stelling vond de redactie de heer
drs. J. Veling (Gezondheidsdienst
voor Dieren) bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Wat zijn in grote lijnen de verschillen
in symptomen van een
Salmonella du-
/»//«-infectie en een Salmonella typhi-

OTi/r/Mw-infectie bij mnderen en (op-
fok )kal veren? Neemt het aantal geval-
len in Nederland toe? Waarom zien wij
in het noorden veel
Salmonella dublin
en in het zuiden meer Salmonella typ-
himurium?

ANTWOORD:

Het onderscheid tussen een infectie
met
Salmonella dublin en Salmonella
typhimurium
is klinisch niet altijd een-
voudig. Bij volwassen dieren worden
in beide gevallen vaak hoge koorts, al-
geheel ziek zijn en diarree waargeno-
men. Als gevolg van de hoge koorts
(tot
42°C) kan verwerpen optreden. Bij
Salmonella dublin wordt regelmatig
verwerpen gezien zonder andere klini-
sche verschijnselen.
Bij kalveren kan, op basis van de klini-
sche symptomen, soms een waarschijn-
lijkheidsdiagnose worden gesteld. Hoge
koorts, algeheel ziek zijn en diarree kun-
nen worden waargenomen bij zowel een
Salmonella dublin als bij een Sal-
monella typhimurium-\'mkcXK.
Bij Sal-
monella dublin
worden echter regelma-
tig ook gewrichtsontstekingen en long-
klachten vastgesteld. Necrose van de li-
chaamsuiteinden (oorpunt, staartpunt en
klauwtjes) worden soms gezien na een
Salmonella dublin-\'mfecüe. Bij beide in-
fecties kan de mortaliteit hoog zijn.
Het aantal gevallen van
Salmonella
dublin
en Salmonella typhimurium
neemt in Nederland niet toe. Geschat
wordt dat jaarlijks circa 400 bedrijven
een klinische vorm van salmonellose
doormaken. Bedrijven verschillen on-
derling in de aard en omvang van de
klinische symptomen.
De vraag naar het regionaal vóórko-

-ocr page 120-

men van bepaalde typen salmonella
kan niet goed beantwoord worden. De
sleutel voor de beantwoording is mo-
gelijk gelegen in de veronderstelling
dat Salmonellose bij rundvee be-
schouwd kan worden als een factoren-
ziekte. In dit verband kan gewezen
worden op de factoren oppervlaktewa-
ter, voeding van de dieren (minder
snijmaïs in het noorden en westen van
Nederland) en het voorkomen van be-
paalde parasieten (leverbot).

Fish Vaccinology, Editors: R. Gud-
ding, A. Lillehaug, P.J. Midtlyng en F.
Brown, 1997. Boek nummer 90 in de
reeks Developments in Biological
Standardization\' van de \'International
Association of Biological Standardi-
zation\'.Uitgever S. Karger AG, Basel,
Zwitserland ISBN-nr 3-8055-6482-1,
484 pagina \'s.

Dit handzame boek is een uitvloeisel
van het congres van de International
Association of Biological Standardi-
zation over \'Fish Vaccinology\', dat in
juni 1996 werd gehouden in Oslo. Ook
al volgt het boek de sessietitels van die
bijeenkomst, toch mag het als een stan-
daardwerk worden beschouwd op het

vakgebied.

De verschillende verhalen zijn in arti-
kelvorm kort en bondig geschreven
met uitgebreide literatuurverwijzin-
gen. Na een beschrijving van de af-
weersystemen van aquacultuurdieren
(vis en onder andere kreeftachtigen)
wordt meer op de technische relatie
van vaccins ingegaan ten opzichte van
het doeldier. Daarbij komen gedetail-
leerde studies aan bod. Ook de conse-
quenties voor het milieu en de wetge-
ving rondom vaccins passeren de
revue. Aan het eind zijn 48 abstracts
van posters toegevoegd van de meest
uiteenlopende onderwerpen rond het
thema.

De volgende hoofdstukken zijn in het
boek te vinden:

• The history of flsh vaccinology

• Immune mechanisms of aquaculture
species

• Methods of vaccine delivery to fish

• Immunization with bacterial antigens

FISH VACCINOLOGY

• Immunization with viral and para-
site antigens

• Antigen production, adjuvants and
vaccine composition

• Methods of vaccine evaluation in
fish

• Licensing criteria and regulatory as-
pects

• Safety and environmental issues of
fish vaccinology

• Vaccination strategies in aquaculture

• Postersession

Zoals bekend, is er intemationaal grote
behoefte aan visvaccins, met name vi-
rologische en parasitologische. Bac-
teriële visvaccins zijn al voor enkele
belangrijke visziekten op de markt.
Ook bestaat er grote behoefte aan orale
vaccins. Dit boek vormt een goed
overzicht over wat er al is geprobeerd
op dat vlak. Het is zowel voor weten-
schappers als vaccinproducenten een
interessante aanschaf

dr. ir Olga L.M. Haenen
hoofd Visziektenlaboratorium
ID-DLO, Lelystad

MICROBIOLOGIE

Referaten

New combination for the therapy
of canine otitis externa.
I. Microbiology of otitis externa. II.
Efficacy in vitro and in vivo.

G. Kiss, Sz. Radvanyi, G. Szegeti, B.
Lukats, and G. Nagy. J of Small Anim
Pract 1997; 38: 51-60.

In deel I van dit artikel wordt ingegaan
op etiologie, patiëntenmateriaal en kli-
nische verschijnselen van otitis extema
(OE) bij de hond, alsmede op het mi-
crobiologisch onderzoek en gevoelig-
heidsbepalingen van potentieel veroor-
zakende micro-organismen.
Deel II bespreekt de resultaten van een
behandeling met een combinatieprepa-
raat bestaande uit een fungistaticum,
een antibioticum en een antiphlogisti-
cum.

OE kan veroorzaakt worden door een
aantal micro-organismen die alleen of
in samenspel actief zijn. De meest
voorkomende zijn
Mallassezia pachi-
dermatis
(= een gist) en Staphylococ-
cus intermedius.

Klinisch onderscheidt men twee vor-
men en wel de erythemateuze/cerami-
neuze en de pumlente met zowel een
acuut als chronisch beeld. Secundaire
factoren zoals vorm gehoorgang, ge-
drag, schurft, en andere aandoeningen
bepalen mede de ernst.

De aandoening komt relatief vaak voor
bij Duitse herders en bij Cocker spaniels
en wel op een leeftijd van 3 tot 5 jaar.
Ruim 200 honden werden behandeld
met een combinatiepreparaat (dmp-
pels) bestaande uit ketoconazole (een
imidazol-verbinding) gentamycinesul-
faat en mazipredone-hydrochloride
(corticosteroid) opgelost in een wate-
rige suspensie van propyleenglycol,
benzylalcohol en ethanol.
Na gemiddeld 8 ä 9 dagen zag men bij
95% van de dieren een volledig herstel
zowel klinisch als microbiologisch. Bij
2% werd binnen twee maanden een re-
cidief gezien. De resultaten worden be-
sproken en vergeleken met andere pre-
paraten bekend uit de literatuur.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 121-

Behandeling van konijnen en cavia\'s

Cursusnummer: 99/104. Donderdag 4
februari 1999, 13.00 tot 17.00 uur,
ƒ275,-, Utrecht/De Uithof
Doelgroep: Practici in de gezelschaps-
dieren- en gemengde praktijk.
Onderwerpen: Aan de hand van case-
reports worden een aantal veel voorko-
mende problemen bij konijnen en ca-
via\'s aan de orde gesteld. Anamnese,
mogelijkheden van klinisch onderzoek
en behandelingen.

Cursusleider: drs. M.H. van der Hage,
specialist veterinaire pathologie. Vak-
groep Pathologie, FdD.

Marketing in de gezelschapsdieren-
praktijk, Module I

Deze cursus is opgebouwd uit twee mo-
dules die in eikaars verlengde liggen en
gezamenlijk een eenheid vormen.
Module I is vergelijkbaar met de work-
shop \'Marketing van de dierenartsen-
praktijk\', zoals die in opdracht van de
KNMvD voor vrouwelijke dierenartsen
in 1997 en 1998 hebben plaatsgevon-
den. Deelnemers aan deze workshop
kunnen direct instappen in module II.
Cursusnummer: 99/117. Woensdag 10
februari 1999, prijs ƒ 650,- (inclusief
lunch), 09.00-17.30 uur te Wagenin-
gen.

Doelgroep: Practici in de gezelschaps-
dierenpraktijk.

Onderwerpen: In deze module wordt
de basis gelegd voor het zelf opstellen
van een marketing-/communicatieplan
voor de eigen praktijk. Rekeninghou-
dend met de beperkingen en de moge-
lijkheden van de gewijzigde Code voor
de Dierenarts, wordt stilgestaan bij de
positionering van de praktijk, de doel-
groepen en wat men binnen die doel-
groepen wil bereiken.

Voor wie werken wij nu? Doen wij dat
ook op de juiste manier? Keuzes voor
klanten, voor aanbod en werkwijze vor-
men de basis voor succesvol opereren.
Dit vormt daarom een essentieel onder-
deel van de workshop. Vanuit de mar-
keting- en communicatietheorie wor-
den elementen aangedragen die van nut
kunnen zijn bij de wijze waarop de die-
renartsenpraktijk zich naar de klanten
profileert. Voorbeelden uit de consu-
mentenreclame dienen om inzichtelijk
te maken hoe positioneringen omgezet
worden in communicatieboodschappen
naar verschillende doelgroepen toe.
TV-commercials illustreren hoe het ene
bedrijf daar beter in slaagt dan het an-
dere. Het gaat dan om de vertaalslag
naar de praktijk. Waarom wordt de
boodschap zo geformuleerd? Hebben
wij daar wat aan in onze praktijk? Hoe
kunnen wij er ons voordeel mee doen.
Aan de hand van een concreet stappen-
plan wordt besproken hoe er in een rela-
tief kort tijdsbestek een plan kan wor-
den opgesteld. Deze module eindigt
met een klant tevredenheidsmeting. De
resultaten van de zelf uitgevoerde me-
ting dienen als uitgangspunt voor de
vervolgmodule.

Cursusleider: 1. Fetter-Grotendorst,
Intersumma marketing & sales consul-
tants.

Zie ook pagina 90 van dit tijdschrift.

Klinische les gezelschapsdieren \'in-
ternistische aandoeningen die zich
uiten als huidziekten\'

Cursusnummer: 99/119. Woensdag 10
februari 1999, 14.00- 17.00 uur, Vak-
groep Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren Yalelaan 8 Utrecht/De Uithof,
prijs: ƒ 135,-.

Doelgroep: Practici in de gezelschaps-
dieren- en gemengde praktijk.
Onderwerpen: De klinische les \'Inter-
nistische aandoeningen die zich uiten
als huidziekten\' zal zich bezighouden
met een selectie van die aandoeningen
die zowel belangrijke internistische als
dermatologische aspecten vertonen. In
deze les zullen de volgende aandoe-
ningen aan de orde komen:

* Endocrinologische aandoeningen:
hypothyreoïdie, hyperadrenocorti-
cisme, hyperoestrogenisme en groei-
hormoon-deficiëntie, immunologi-
sche aandoeningen en

* Immuungemedieerde aandoeningen:
auto-immuunziekten zoals pemfigus
varianten, lupus en drug eruptions;

* Parasitaire aandoeningen:
Leishmaniasis, paraneoplastisch syn-
droom: Nodulaire dermatofibrose, en
de huidvorm van het maligne lym-
foom.

Van deze aandoeningen zullen onder
andere besproken worden het klinisch
beeld, de diagnostiek, de differentieel
diagnose en de therapie.
Cursusleiders: dr. M.A. Wisselink, spe-
cialist dermatologie der gezelschaps-
dieren en drs. H.S. Kooistra, specialist
inteme geneeskunde der gezelschaps-
dieren, Vakgroep Geneeskunde van Ge-
zelschapsdieren, FdD.

Financieel praktijkmanagement
\'Jaarstukken lezen\'

Cursusnummer: 99/910. Donderdag 4
febmari 1999,09.30-16.30 uur, ƒ 300,-
te Cuijk.

Doelgroep: Practici die geïnteresseerd
zijn in de geldstroom van de praktijk.
Onderwerpen: De bedoeling is dat in
het bestek van een dag inzicht ontstaat
in twee basiselementen van de jaarreke-
ning: de winst- en verliesrekening en de
balans. De cursus is basaal van opzet.
De bedoeling is dat iedere deelnemer
met de computer (Excel programma-
tuur) gaat leren werken. Als doelgroep
gelden alle practici die om wat voor re-
den dan ook (opeens) geïnteresseerd
zijn geraakt in de geldstroom in een
praktijk. Fusieplannen, associatie, er-
gemis: er zijn alleriei redenen om meer
beslagen ten ijs te willen komen.
Cursusleider: drs. R. van den Berg,
praktijkadviseur AUV-advies.

KOPIJ OP DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één A4-tje op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette (5,25
inch is ook mogelijk) worden aangeleverd in Word Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan het eind van re-
gels gelieve geen harde retums te geven.

-ocr page 122-

Op 13 september 199H overleed Jan
Overbeek.

Jan is niet meer. Nu we dit neerschrij-
ven zien we in gedachten Jan opkijken
en glimlachend zijn hoofd schudden en
horen wij hem zeggen: \'Jullie hebben
er nog niets van begrepen \'.
Wanneer we Jan aan het woord zou-
den laten dan zou hij juist benadruk-
ken dat hij er wél is en wel op die
plaats die hij heel zijn leven als doel
voor ogen had. Niet op een geogra-
fisch te bepalen plaats, maar in het
grote transcendente ruimte: Het Rijk
der Hemelen. In het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde een ongebruikelijke
aanduiding. Voor Jan Overbeek dage-
lijkse realiteit, die diep in hem de bron
was voor de manier waarop hij in
voor- en tegenspoed tegenover het le-
ven stond. Opgewekt en in het vaste
vertrouwen dat alles goed zou worden.

Jan werd geboren op 16 juli 1918 in
Ambt Delden. Hier werd de basis ge-
legd voor zijn levenshouding die hij
immer uitstraalde: een optimistische
kijk op het leven die niet getemperd
werd door tijdelijke bewolking.

In grote lijnen liep zijn leven zoals ge-
bruikelijk bij dierenart.ien. Lagere
school in Goor: 1926-1932. Middel-
bare school op het Carmelietenlvceum
in Oldenzaal: 1932-1938. Faculteit
der Diergeneeskunde in Utrecht:
1938-1942 waarna de studie werd on-
derbroken vanwege het niet tekenen
van de loyaliteitsverklaring. Tijdens
die onderbreking was Jan werkzaam
in de praktijk van dierenarts Van
Maanen in Raalte. waar hij zich niet
alleen met de diergeneeskunde bezig-
hield. maar ook met het verzet, wat
voor de familie Van Maanen soms
even schrikken was. Daarnaast was hij
ook vaak de gangmaker op menig vro-
lijke avond.

In memoriam

J.F. OVERBEEK

vestiging aldaar.

Hier ontmoette hij Riki Oomen uit het
naburige Oosterhout, die hij tijdens
zijn studententijd al had leren kennen.
Hij trouwde met haar en uit dit huwe-
lijk werden acht kinderen geboren.
In de uitoefening van zijn praktijk gaf
hij blijk van zijn hoge opvattingen van
beroepsuitoefening en collegialiteit.
Hij was een goed gastheer, kon genie-
ten van de goede dingen des levens en
deelde dat graag met zijn vele vrien-
den, waarbij wij vaak aanwezig moch-
ten zijn.

Naast de praktijk kreeg hij ook de zorg
voor de vleeskeuring en het directeur-
schap van de KI. Al met al een drukke
baan, vooral in aanmerking nemend
dat practicus zijn in die tijd betekende:
24 uur dienst.

Bewonderingswaardig was het dat hij
naast al deze activiteiten in de begin-
periode toch alle noodzakelijk aan-
dacht aan zijn vrouw Riki kon beste-
den, die ten gevolge van een chro-
nische aandoening in de eerste jaren
geruime tijd in een sanatorium moest
worden opgenomen.
Ook in het verenigingsleven was hij
geïnteres.seerd en nam er aan deel.

In 1977 openbaarde zich een hartaan-
doening waardoor hij gedwongen
werd de praktijk neer te leggen, wat
hem niet verhinderde om - zo gauw dat
weer mogelijk was - zijn visites te her-
vatten. Nu echter te voet en zonder be-
handelingen, waarbij vooral ouderen
met problemen zijn bijzondere aan-
dacht hadden. Het wandelen beviel
hem blijkbaar zo goed dat hij nog vele
malen de Nijmeegse vierdaagse heeft
meegelopen.

In 1984 overleed Riki. Jan beschouwde
dit als een tijdelijke scheiding en zag
zijn eigen overlijden, als een hereni-
ging met haar, tegemoet.

Na de oorlog hen\'atte hij zijn studie en
studeerde af in 1946. Ondanks de
moeilijke tijden heeft hij volop deelge-
nomen aan het studentenleven in al
zijn facetten, waarbij hij vooral tijdens
de zangborrels zijn voorliefde voor
zang en plezier kon uitleven.
Na de oorlog heeft hij nog enige tijd
gewerkt in de praktijk van collega
Wilmink in Klundert en mogelijk dat
dat de aanleiding is geweest om zich in
Brabant te vestigen. Hij was er in ieder
geval van op de hoogte dat door de
veehouders in Dongen een dierenarts
werd gezocht en dat leidde snel tot een

De KNMvD verliest in Jan Overbeek
een hoogstaand collega en wij een
waardevolle vriend.

Zijn kinderen zullen kracht putten uit
de vele herinneringen die ze aan hun
vader hebben.

Fr. Doppen
L. Tholhuijsen

-ocr page 123-

RAPPORT \'FOKKEN MET RECREATIEDIEREN\'

TERUGDRINGEN ERFELIJKE GEBREKEN OOK TAAK
DIERENARTS

.[Ül

Utrecht, november 1998 - De redactie van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde heeft een gesprek met de heer mr. H.G. van Waveren (secretaris Raad
voor Dierenaangelegenheden) en mevrouw Chalmers Hoynck van
Papendrecht (onder meer lid van de Commissie Ethiek) naar aanleiding van
het verschijnen van het rapport \'Fokken met recreatiedieren\' van de Raad
voor Dierenaangelegenheden in juni 1998*. Opvallend in de discussie rond het
terugdringen van erfelijke gebreken bij gezelschapsdieren is de actieve rol
van de KNMvD. Dierenartsen zijn bereid een grote verantwoordelijkheid te
dragen - zo blijkt uit een eerder uitgedragen standpunt van de Commissie
Ethiek dat is overgenomen door de KNMvD - passend bij de unieke positie
van de dierenarts ten opzichte van het dier en de eigenaar.

Het rapport \'Fokken met recreatiedie-
ren\' van de Raad voor Dierenaangele-
genheden (RDA) waarin de belang-
rijkste organisaties op het gebied van
welzijn en gezondheid van dieren, het
bedrijfsleven en de overheid zijn ver-
tegenwoordigd, is in meer opzichten
opzienbarend. De materie \'erfelijke
gebreken\' is namelijk zo complex van
aard dat het tot op heden altijd moeilijk
is geweest, een zinnig standpunt in te
nemen ten aanzien van het terugdrin-
gen ervan. Het voorliggende rapport
bevat echter een wegingsmodel - met
dank aan de heer Netto - dat ons in
staat stelt de ernst van een aandoening
te objectiveren. Vooralsnog zijn de
diersoorten hond en kat onder de loep
genomen, maar het wegingsmodel is
ook bruikbaar voor andere diersoorten.
Verder is het rapport spraakmakend
omdat de rol van de dierenarts in het
terugdringen van erfelijke gebreken in
beweging is. Zoals gezegd is de die-
renarts recent bereid gebleken, erfe-
lijke gebreken centraal te melden
(waarbij onderscheid wordt gemaakt
tussen meldens\'plichtige\' en mel-
dens\'waardige\' aandoeningen). Hier-
mee is eindelijk een situatie ontstaan,
waarin eigenaren - en dieren - ergens
terecht kunnen met erfelijke proble-
men bij gezelschapsdieren.

SAMENLEVING KRITISCHER

De vraag van de minister om een onaf-
hankelijk advies omtrent het terug-
dringen van erfelijke gebreken - de
aanleiding voor het opstellen van het
rapport - komt niet bepaald als een
donderslag bij heldere heinel. Van
Waveren: \'De samenleving kijkt kriti-
scher naar de relatie mens-dier dan
vroeger. De tijd is kennelijk rijp om
problemen die voortkomen uit deze re-
latie, daadwerkelijk aan te pakken\'.
Mevrouw Hoynck, praktiserend gezel-
schapsdierenarts, wijst erop dat voor
dierenartsen eigenlijk hetzelfde geldt:
\'We hebben onze handen er in het ver-
leden nooit aan willen branden, maar
ons collectieve standpunt sloot precies
aan bij de vraag van de minister.\' Ze
legt uit dat het standpunt van de
KNMvD inzake erfelijke gebreken bij
gezelschapsdieren zijn oorsprong
vindt in de \'enquête Rutgers\' waaruit
onder meer bleek dat dierenartsen
grote behoefte hebben aan steun van
collectieve standpunten bij ethische
problemen. De totstandkoming van het
standpunt \'erfelijke gebreken\' ver-
dient werkelijk een schoonheidsprijs,
met als kroonjuweel de passage in de

Door Sophie Deleu

\'> Het rapport \'Fokken met recreatiedieren\' is opgesteld door de gelijknamige werkgroep van de Raad voor
Dierenaangelegenheden. bestaande uit: prof. dr. J. Bouw (Stichting voor Gezelschapsdieren), mevrouw ir. M. de
Jong (Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren), mevrouw ir. L.A.M. Knijpers (ministerie van
Landbouw. Natuurbeheer en Visserij), drs. ing. W.J. Netto (Interfacultair Centrum Welzijn Dieren. Universiteit
Utrecht), prof. dr. B.A. van Oost (Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit der Diergeneeskunde),
mevrouw drs. H.R. Chalmers Hoynck van Papendrecht (Koninklijke Nederlandse Maatschappij vtH)r
Diergeneeskunde), mr. H.G. van Waveren (Raad voor Dierenaangelegenheden. voorzitter werkgroep).

Jaarrede van de voorzitter van de
KNMvD, A.W. Udo, waarin hij zich
duidelijk uitspreekt voor het opnemen
van de maatschappelijke en professio-
nele verantwoordelijkheid van de die-
renarts inzake erfelijke gebreken (zie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1998; 123:675-8).

HONDEN EN KATTEN

Het rapport \'Erfelijke gebreken bij re-
creatiedieren\' beperkt zich vooralsnog
tot honden en katten. Hoynck: \'Het on-
derwerp is natuurlijk breed en alleen al
bij deze twee diersoorten praatje over
honderden aandoeningen die terugge-
drongen zouden kunnen worden.
We hebben ons dan ook beperkt tot
aandoeningen - of liever: schadelijke
kenmerken - die ernstig zijn en veel-
vuldig en langdurig vóórkomen\'. Van
Waveren lacht en zegt: \'En ook over
de ernst van deze beperkte groep ken-
merken kun je uren discussiëren. Bij
het wegen van een kenmerk zijn we
dus altijd uitgegaan van de ernstigste
vorm\'.

De inventarisatie van deze schadelijke
kenmerken bij deze twee diersoorten
was in eerste instantie omvangrijk. De
lijst is voorgelegd aan practici en spe-
cialisten en vervolgens ingekort om de
problematiek hanteerbaar te houden.
Het resultaat is een lijst van ongeveer
veertig schadelijke kenmerken bij
honden en ongeveer vijftien bij katten.
Deze kenmerken kregen bij weging
een dergelijk hoge score dat zij in de
categorie \'urgent maatregelen nemen\'
vielen.

De overgebleven groslijst bevat per
aandoening een korte typering van de
erfelijke aanleg, de levensverwach-
ting, de waarneembaarheid, de fre-
quentie, de pijnlijkheid of hinder, de
aantasting van de integriteit en het tijd-
stip van ontstaan.

Met het wegingsmodel, dat veel over-
eenkomsten vertoont met het wegings-
model voor het gebruik van proefdie-
ren, kunnen de schadelijke kenmerken
weliswaar worden geobjectiveerd, dat
wil zeggen \'gescoord\', maar er blijft
altijd een subjectief element bestaan,
bijvoorbeeld inzake de aantasting van
de integriteit. \'Je zult hiervan als die-
renarts toch een inschatting moeten

-ocr page 124-

maken, mede op grond van andere dan
wetenschappelijk onderbouwde facto-
ren, anders volgt er nooit een aanpak
van het probleem\', zegt Moynck. Van
Waveren benadrukt dat het scoren van
de aantasting van gezondheid, welzijn
en integriteit weliswaar gedeeltelijk
subjectief is, maarzeker niet willekeu-
rig-

INFRASTRUCTUUR

Er worden in het rapport geen concrete
maatregelen per aandoening gegeven,
maar voor de bestrijding van alle
schadelijke kenmerken is hoe dan ook
een infrastructuur nodig. Zo moet er
een betrouwbaar identificatie- en regi-
stratiesysteem worden ingericht, als-
mede een systeem voor het aanmelden
van erfelijk bepaalde kenmerken en
daaruit voortvloeiende ingrepen. Met
dergelijke algemene maatregelen moet
het kader geschapen worden, waarbin-
nen het mogelijk is om meer specifieke
maatregelen te nemen per aandoening.
Verder zijn de mogelijke algemene en
specifieke maatregelen alleen effectief,
indien er een verstandige combinatie
van instmmenten wordt aangewend.
Hoynck: \'Allereerst valt of staat het ef-
fect van het terugdringen van een be-
paalde aandoening met een goede
diagnose. Maar ook de mate van erfe-
lijkheid en de weging daarvan, de loca-
liseerbaarheid van het kenmerk - bij
welke rassen of rasgroepen komt het
vóór - en de mate waarin de rasvereni-
ging bij de problematiek kan worden
betrokken, de mogelijkheden om met
gericht fokken een verbetering te be-
reiken en de organisatiegraad van de
fokkers spelen een rol. En misschien is
nog wel het belangrijkste het bestaan
van een draagvlak voor de bestrijding
van een kenmerk\'.

\'Een rasvereniging die al een fokbe-
leid voert waarbij getracht wordt de
dragers van een kenmerk uit te sluiten,
zal gerichte maatregelen eerder als een
steun in de rug ervaren en de effectivi-
teit posititief beïnvloeden\', aldus Van
Waveren.

GEEN KOOKBOEK
De opstellers van het rapport hebben
bewust geweigerd een set maatregelen
per aandoening te beschrijven. Het is
dus geen kookboek geworden. \'We we-
ten namelijk niet hoe ver de overheid
wil gaan\', legt Van Waveren uit. \'De
overheid moet bereid zijn haar steentje
bij te dragen - de Tweede Kamer heeft
immers aangegeven dat het probleem
serieus moet worden opgevat en dat
zelfregulering onvoldoende effectief is
- maar heeft nog niet aangegeven welke
maatregelen ze concreet bereid is te
treffen. De handhaving van de moge-
lijke regelgeving is natuurlijk niet een-
voudig.\' Maar wetgeving komt er,
waarschijnlijk in de vomi van een
Algemene Maatregel van Bestuur in de

Gezondheids- en Welzijnswet voor
Dieren. Bovendien valt ook uit Bmssel
regelgeving te verwachten. Hoynck is
er dan ook van overtuigd dat de dieren-
artsen weliswaar op het goede moment
aangeven hun verantwoordelijkheid te
willen nemen, maar indien zij dit niet
doen, straks zullen worden ingehaald
door wetgeving; \'En dan heb je je maar
te schikken.\'

Gelukkig geven de meeste dierenart-
sen aan zich juist gesteund te willen
weten door wetgeving (en handha-
ving), als de regels maar recht doen
aan de relatie tussen dierenarts en eige-
naar. Knelpunt is en blijft het subjec-
tieve element in de afweging, dat niet
te vangen is in wetgeving. Hoynck:
\'Neem nou kaalheid; in het rapport
staat dit kenmerk aangemerkt als aan-
tasting van de integriteit. Dat is geen
feit maar een opvatting\'.
De fokkerij is overigens blij met het
standpunt van de dierenartsen. Fokkers
hadden nooit gedacht dat dierenartsen
bereid zouden zijn bepaalde kenmerken
centraal te melden, hetgeen de betrouw-
baarheid van de bestrijdingsmaatrege-
len echter zeer ten goede komt. Ook de
Raad van Beheer heeft zich akkoord
verklaard en werkt mee. Van Waveren:
\'Kortom, er is draagvlak en dat is ver-
kieslijk boven wetgeving\'.

UITGANGSSITUATIE ONBEKEND
Een andere reden waarom het niet
wenselijk werd geacht de maatregelen
per kenmerk aan te geven in het rap-
port, is dat de uitgangssituatie ook niet
per kenmerk bekend is. Dit betekent
dat het vóórkomen van een kenmerk
alleen al stijgt door het registreren er-
van. Plotseling gaan registreren, zon-
der goede \'nulmeting\' geeft vrijwel
zeker een onwenselijke vertekening
van de werkelijkheid. Het effect van
maatregelen is hiemiee ook niet goed
te beoordelen.

Om toch tegemoet te komen aan de
roep om een concrete aanpak, én om te
voorkomen dat het rapport zonder ver-
dere gevolgen in een lade verdwijnt,
heeft de werkgroep een voorbeeld ge-
maakt van een checklist voor de selec-
tie van maatregelen voor één - niet ver-
der beschreven - kenmerk. Het is
eigenlijk een zogenaamd \'beslismo-
del\'. De checklist geeft een mogelijke
aanpak van de diverse problemen
weer. Natuurlijk zal deze checklist met
het nodige verstand moeten worden
aangewend. Vandaar dat de werkgroep
zich beschikbaar houdt voor nadere
uitleg van de gekozen opzet.

K O N 1 N K l. I J K F. N H » F. R I A N D s 1-; MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R (i E N F E S K U N I) E

98

-ocr page 125-

äsaäwdhetihJJLiAi

Alhoewel het rapport \'Fokken met re-
creatiedieren\' een reeds jaren slepende
problematiek bespreekbaar maakt en
in die zin veel lof verdient, zal er nog
veel discussie moeten worden ge-
voerd. De overheid zal de wettelijke
regels voor het fokken met recreatie-
dieren nader moeten invullen. Het ef-
fect van deze wetgeving zal in grote
mate afhangen van de aanpak van ras-
verenigingen, maar ook van de dieren-
artsen. Is het de beroepsgroep menens
met het melden van schadelijke ken-
merken en ingrepen, of begint en ein-
digt dit initiatief met goede voorne-
mens?

Hel rapport \'Fokken met recreatie-
Jieren\' is te verkrijgen hij de Raad
voor Dierenaangelegenheden, Posthus
90428, 2509 LK Den Haag, telefoon:
070-3785266 en fax: 070-3814246.
Zoals gezegd is de werkgroep bereid
een toelichting te geven op het rapport,
hetgeen interessant kan zijn voor
Afdeling.svergaderingen en andere bij-
eenkomsten van (gezelschaps-)dieren-
artsen.

m

CERTIFICATIE GROTERE GROEPSPRAKTIJK:
KWESTIE VAN BELEID, OVERLEG. EN VOORAL GEDULD

Op 18 en 20 mei 1998 werd groepspraktijk Veterinair Centrum Sonieren
(VCS) getoetst voor het behalen van het certificaat \'Kwaliteitsrichtlijn voor
dierenartsenpraktijken\' (KRD). Momenteel (KRD-criteria versie 13) moet
voor een positief resultaat 70% van de 1000 haalbare punten worden ge-
scoord; de toetsers gaven VCS 890 punten.

Door de grootte van de praktijk (zevenentw intig medewerkers, te weten vijftien
dierenartsen, drie laboranten, vijf dierenartsassistenten, één kliniekassistent,
twee schoonmakers en één boekhouder) is het belangrijk dat gemaakte afspra-
ken omtrent werkprocessen, voor iedere werknemer duidelijk en schriftelijk
vastgelegd zijn in protocollen, werkinstructies en functieomschrijvingen; dit
draagt in belangrijke mate bij aan Goede \\\'eterinairc Praktijkuitoefening.
Het gehele certificatietraject verliep met de nodige ups en downs, via de weg
der geleidelijkheid. Het kostte uiteindelijk bijna driejaar maar het feit dat er
een kwaliteitzorgsysteem \'op de rails staat...en rijdt\' geeft nu genoegdoening.
De ervaring die binnen het VCS is opgedaan kan anderen misschien helpen
bij het certificeren.

Na het verschijnen van de eerste versie
KRD-criteria (voorjaar 1995) werd in
de dierenartsvergadering van het VCS
de wil uitgesproken om het certificaat te
verkrijgen. Weliswaar was er in die da-
gen duidelijk sprake van verschil van

Door André Steentjes

inzicht tussen de dierenartsen over de
directe noodzaak van een kwaliteitssys-
teem, er was echter wel consensus ten
aanzien van de wenselijkheid met het
oog op transparantie en borgbaarheid
van de dienstverlening. Op dat moment
was men al vertrouwd met de eisen van
de IKB/GVP-varkenshouderij.
Eén van de maatschapsleden werd be-
noemd tot kwaliteitsmanager (KM),
een andere tot zijn assistent. Omdat de
diersoortdifferentiatie binnen het VCS
in verregaande mate is doorgevoerd
werd voor het beschrijven van be-
drijfsbegeleiding en diergeneeskundig
handelen een vijfkoppige certifice-
ringscommissie benoemd; hierin wa-
ren alle diersoortsecties (rundvee, var-
kens, paarden, gezelschapsdieren en
pluimvee) vertegenwoordigd door een
dierenarts-sectiehoofd.

EXTERNE HULP

Najaar 1995 deed het toenmalige bu-
reau Croy Consultancy te Aarle-Rixtel
(heden: TMU-Croy Consultants BV te
Veldhoven) het VCS een offerte om
begeleid te worden bij het certificatie-
proces. Voor Croy, dat ervaring had
met ISO-certificatie van diverse soor-
ten bedrijven en GMP-code in de dier-
voedersector, was dit een mogelijk-
heid kennis te maken met het cer-

-ocr page 126-

tificeren van een (grotere) dierenart-
senpraktijk, iietgeen mogelijk com-
mercieel benut kon worden binnen ve-
terinair Nederland. Er werd een (naar
later bleek: veel te) optimistisch tijds-
plan opgesteld door Croy: het VCS
zou indien dit plan geëffectueerd zou
zijn reeds in 1996 het KRD-certificaat
behaald hebben...

Na een interview met de leden van de
certificeringscommissie (\'nulmeting\')
is Croy Consultancy met de KRD en
de criteria bij de hand, aan de slag ge-
gaan om een kwaliteitshandboek voor
het VCS te maken. De certificerings-
commissie kon binnen afzienbare tijd
aan de slag om deze eerste versie van
het VCS-kwalititeitshandboek te toet-
sen aan de werkelijke gang van zaken.
De commissie werd hierbij letterlijk
geconfronteerd met het spanningsveld
tussen wat de kwaliteitsnorm (KRD)
schreef en de bestaande situatie in het
VCS. Onder meer in de vorm van zo-
genaamde stroomdiagrammen gaf dit
handboek eerder weer hoe bepaalde
processen
dienden te verlopen om aan
de richtlijn te voldoen in plaats van hoe
ze
daadwerkelijk in het VCS verliepen.
Het was in een aantal gevallen moei-
lijk om de gang van zaken binnen het
VCS in het boekwerk te herkennen.
Deze fase is achteraf bezien een extra
arbeidsrovende \'ronde\' geweest die
waarde had als voorbereiding op, als
inzicht in en bewustwording van werk-
processen.

Omdat in de tijdsplanning door Croy
onvoldoende is ingeschat dat de certitl-
ceringswerkzaamheden met name dien-
den plaats te vinden in de vrije tijd van
de commissieleden (de personele bezet-
ting liet in die dagen niet anders toe)
raakte men al spoedig ver achter op
schema. Pas in een vergevorderd sta-
dium (toen er tengevolge van de var-
kenspestsituatie gaten vielen in het nor-
male werkprogramma) kon overdag
gemakkelijker tijd en menskracht wor-
den vrijgemaakt om correcties aan te
brengen en protocollen c.q. werkin-
structies te actualiseren. Op dat moment
is het kwaliteitshandboek daadwerke-
lijk tot een afronding gekomen.
In een evaluatie met Croy (na het beha-
len van het certificaat) is geconcludeerd
dat extra rondes in het certificeringspro-
ces bij bedrijven het risico hebben dat
het te lang gaat duren, stagneert of zelfs
helemaal stopt. Bij het VCS hebben
deze extra rondes voor een doorlooptijd
gezorgd van driejaar, met een buitenge-
woon positief resultaat. Een proces wat
men met elkaar door moest. Bepalende
factor in de keuze van doorlooptijd en
\'aantal\' rondes is de bewustwording
van iedereen in de organisatie.

100

K O N I N K l. I J K E N E O E R L A N D S i: MAATSCHAPPIJ VOOR 1) I E R (i E N E E S k U N D E

SCHRIJVEN HANDBOEK
Na evaluatie van de éérste, door Croy
geschreven, versie van het handboek
(najaar 1995) is de certificeringscom-
missie begonnen met herschrijven.
Motto hierbij was: \'nu gaan we van
reeds goed lopende processen (bijvoor-
beeld dienstregeling, overlegstructuur)
opschrijven hoe we het cx)it hebben af-
gesproken en hoe we nu werken\'.
Daarnaast werd over een aantal zaken
waarvoor binnen de praktijk nog geen
duidelijke afspraken waren gemaakt
(klachtenprocedure, inteme audits) eerst
overlegd: \'hoe gaan we dit doen?\'. Uit
dit overleg ontstond dan een protocol of
werkinstmctie.

Het herschrijven kostte méér dan een
halfjaar. In deze fase begon de samen-
werking met Croy zich duidelijk meer
inhoudelijk en lay-out technisch te lo-
nen. Documenten werden geünifor-
meerd en geordend via een logische in-
houdsopgave. Deze tweede versie
(augustus 1996) werd voor alle mede-
werkers gekopieerd en ter lezing en
correctie aangeboden.
Per diersoortsectie werd het handboek
van A tot Z besproken en getoetst aan
de nieuwste uitgave van de KRD-crite-
ria waarin een duidelijke accentver-
schuiving lag: van diergeneeskundig
handelen naar organisatie van dierge-
neeskundige begeleiding. Opdracht
was om die accentverschuiving binnen
het kwaliteitssysteem door te voeren.
Vervolgens hebben de sectiehoofden
in een aantal sessies alle commentaren
en verbeteringsvoorstellen op een rij-
tje gezet. Deze zijn door meerdere per-
sonen verwerkt in het handboek.
Op dat moment werd in iedere (maan-
delijkse) dierenartsvergadering verslag
gedaan van alle wijzigingen en voor-
stellen; het kwaliteitzorgsysteem vorm-
de een vast agendapunt van de dieren-
artsvergadering, die sedert de start van
het certificeringstraject volgens een
standaard-agenda wordt afgewerkt.
In het najaar van 1997 werd er \'licht in
de tunnel zichtbaar\'. Met zin voor reali-
teit werd gepland dat toetsing door
Certikcd voor de zomervakantie van
1998 kon plaatsvinden. Dit gevoel werd

-ocr page 127-

nog eens bevestigd door een bezoek aan
de reeds gecertificeerde groepspraktijk
Steenderen. De KRD-beleving in deze
viennanspraktijk werkte enthousiasme-
rend. Bovendien werd de mening \'dat
men het vooral niet te ver moest zoe-
ken\' eens te meer versterkt.
Ook deelname aan de cursus \'Cer-
tificatie van de landbouwhuisdieren-
praktijk\' gaf het idee dat het behalen
van het certificaat behoorlijk nabij
moest zijn.

AUDITS

December 1997 heeft Croy een eerste
audit uitgevoerd waarbij getoetst werd
of de documentatie in het kwaliteits-
handboek toereikend was voor de toen
geldende criteria. Naar aanleiding van
de gerapporteerde tekortkomingen is
een aantal documenten aangepast.
De eerste volledige audit vond plaats in
april 1998 en werd uitgevoerd door een
medewerker van Croy. Daarbij kwam
onder andere naar voren dat bij een
aantal medewerkers doorgevoerde wij-
zigingen onbekend waren. Naar aanlei-
ding van deze proeftoetsing zijn nog
enige zaken gewijzigd en toegevoegd.
Tevens is in een tweetal avondsessies
met alle dierenartsassistenten en de kli-
niekassistent een aantal knelpunten en
onduidelijkheden besproken.
De zo ontstane versie van het kwali-
teitshandboek (mei 1998) is voor ie-
dere medewerker gekopieerd en en-
kele weken vóór de Certiked-toets ter
lezing voorgelegd.

Alle dierenartsen hebben één week
voor deze toets in een avondsessie het
handboek gezamenlijk nogmaals be-
sproken.

KNELPUNTEN

Een van de obstakels in het certifice-
ringstraject van het VCS was de intro-
ductie van de zogenaamde visitebrief,
een formulier in A5-formaat met du-
plicaat voor de cliënt, waarop de die-
renarts registreert welke diergenees-
middelen toegediend of geadviseerd
worden aan of voor welk dier/welke
diergroep. Al eerder was het registre-
ren van diergeneeskundig handelen in
de consultatieve praktijk op een log-
boekvel (model KNMvD) een vroege
dood gestorven; in de rapportage van
bedrijfsbezoeken op varkens- en rund-
veebedrijven is wel volhard.
Door de koppeling aan de administra-
tie is de druk op de ketel bij het schrij-
ven van visitebrieven opgevoerd en
verworden tot een zaak van persoon-
lijke discipline. Op rundveebedrijven
die deelnemen aan de KKM wordt de
visitebrief ook door de veehouders een
stuk positiever benaderd dan destijds
het logboekvel. Bij de toetsing is ge-
bleken dat in het kader van transparan-
tie en kwaliteitsborging deze vorm van
registratie zeer gewaardeerd werd.
Een ander knelpunt vormde de controle
van werkvoorraden diergeneesmiddelen
(onder andere op houdbaarheid na aan-
prikken en expiratiedatum) in auto-apo-
theken, behandelkamer gezelschaps-
dieren en paardenkliniek. Na uitvoerig
beraad is binnen het VCS een eigen con-
trolesysteem ontwikkeld waarbij alle
werkvoorraden aan het begin van iedere
maand worden gecontroleerd (en indien
noodzakelijk gestickerd). Uit kosten-
overwegingen en gezien de forse inves-
teringen in koelvoorzieningen in bij-
voorbeeld de auto\'s is beleidsmatig
gekozen voor een houdbaarheid van
twee maanden na aanprikken, hetgeen
afwijkt van de KRD. Uiteraard is bij
toetsing hiervoor niet de maximale score
toegekend. Gedurende het eerste jaar
wordt bijgehouden wat op deze wijze de
kosten van dit beleid bedragen. Nu al
geef^ een aantal dierenartsen toe nog be-
wuster te kiezen voor een kleinere voor-
raad in bijvoorbeeld auto\'s en het nog
bewuster gebmik van reeds aangeprikte
flacons.

OVERLEG MET ALLE MEDEWER-
KERS

Uit voorgaande moge duidelijk zijn dat
in het VCS bijzonder veel tijd en moeite
is geïnvesteerd in het overleg met
alle
medewerkers. Het tijdstraject is uitein-
delijk veel langer geworden dan oor-
spronkelijk werd ingeschat maar heeft
bijgedragen aan het benodigde bewust-
wordingsproces en aan voortdurende
verbeteringen via de officiële overieg-
stmcturen (dierenartsvergadering, sec-
tieberaad, personeelsoverleg).
Ook de bewustwording van reeds be-
staande werkprocessen bij alle werk-
nemers is een belangrijk nut van het
kwaliteitszorgsysteem gebleken.
De Certiked-toets, waar een aantal
werknemers huizenhoog tegenop zag,
vond in een zeer open sfeer plaats. Als
zéér prettig is ervaren dat aan het einde
van de tweede toetsdag
alle werkne-
mers van het VCS gezamenlijk in de
vergaderzaal van de toetsers konden
vememen wat de bevindingen en aan-
bevelingen waren.

AANBEVELINGEN

Het voert te ver om in deze reportage alle aspecten van het certificatieproces
van het VCS te belichten. Een aantal aanbevelingen kan andere praktijken
wellicht van pas komen:

* Certificatie begint met de juiste grondgedachte: men moet het eens zijn
over het nut en het belang.

* Beschrijf in aanvang vooral wat er al geregeld (lees: afgesproken) is,

begin niet met opschrijven van \'hoe het eigenlijk zou moeten\'!! Realiseer u
dat een heleboel zaken al geregeld zijn maar nooit eerder op schrift zijn ge-
steld.

* Aangezien het schrijven tijd kost dient/dienen er tijd en medewerkers
voor vrij gemaakt
te worden; sommige praktijken nemen hiervoor speciaal
iemand in dienst (\'interviewmethode\'), dan nog dient men zelf te lezen en te
corrigeren.

* Maak een haalbare planning die mimte laat voor onvoorziene omstandig-
heden .

Professionele certificatie-hulp

(AUV-advies, kwaliteitszorgadviesbureaus) is zeer welkom; het op afstand
laten schrijven is echter ongewenst en kan leiden tot een onherkenbaar
handboek.

* Betrek alle medewerkers tijdig bij het kwaliteitssysteem; maak het tot
een vast agendapunt op de diverse overlegbijeenkomsten om de voortgang
over te dragen; suggesties die tot verbetering kunnen leiden komen soms uit
onverwachte hoek.

* Notuleer zaken die betrekking hebben op het kwaliteitzorgsysteem zorg-
vuldig, het komt u later van pas bij wijziging van documenten; ook bij de
toetsing wordt er naar gevraagd.

Veterinair Centrum Someren

-ocr page 128-

De overheid heeft in het verleden te
veel motorrijtuigenbelasting geïncas-
seerd voor bepaalde voertuigen met
een grijs kenteken. MKB-Nederland
en een aantal andere organisaties
hebben hierover een juridische pro-
cedure aangespannen. Deze proce-
dure heeft ertoe geleid, dat ook on-
dernemingen met één of enkele grijs
kentekenvoertuigen in aanmerking
kunnen komen voor terugvordering
van de teveel betaalde belasting.

De terugvordering van de teveel be-
taalde motorrijtuigenbelasting heeft
voor iedereen betrekking op de pe-
riode vanaf febmari 1997. Degenen
die in 1995 een bezwaarschrift hebben
ingediend, komen mogelijk in aanmer-
king voor terugvordering vanaf 1995.

Daar onder andere MKB-Nederland de
procedure heeft aangespannen, heeeft
deze organisatie een afspraak gemaakt
met het ministerie van Financiën.
Daarbij is afgesproken, dat de onderne-
mers die zijn aangesloten bij MKB-
Nederland, in aanmerking kunnen ko-
men voor die extra temggave.

Ook de leden van de KNMvD zijn via de
Raad voor het Vrije Beroep aangesloten
bij MKB-Nederiand. Via deze aanslui-
ting is het mogelijk ook in aanmerking te
komen voor de extra temggave.

Om voor deze mogelijkheid in aan-
merking te kunnen komen moet u in de
periode 1995 - 1996 één of meer voer-
tuigen met een grijs kenteken hebben
gehad welke u reeds op 1 januari 1994
in bezit had, teveel motorrijtuigenbe-
lasting hebben betaald en lid zijn (ge-
weest) van de KNMvD.
Indien u aan deze voorwaarden vol-
doet, kunt u een verklaring aanvragen
bij MKB-Nederiand voor het terug-
vorderen van het teveel betaalde. De
KNMvD heeft MKB-Nederiand van
de noodzakelijke informatie voorzien,
zodat de verklaringen kunnen worden
afgegeven.

TERUGGAVE MOTORRIJTUIGENBELASTING GRIJS KENTEKEN

Voor het verkrijgen van een verklaring
kunt u contact op nemen met MKB-
Nederiand (de heer Mr. J. Warmerdam,
telefoon: 015-219 12 12).

Mochten er nog vragen zijn dan kunt u
contact opnemen met het secretariaat
van de KNMvD. mr. A.P. Hiihorst, te-
lefoon: 030-251 01 11.

WERVING,
SELECTIE EN
VOORDRACHT
NIEUWE
VOORZITTER

Op 16 oktober 1999 eindigt - waar-
schijnlijk - de ambtstermijn van de
huidige voorzitter van de
Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde
(KNMvD). Het Hoofd-
bestuur heeft een Selectiecommissie
benoemd, waarin een aantal belang-
rijke disciplines zijn vertegenwoor-
digd, met als opdracht de werving, se-
lectie en voordracht van een geschikte
kandidaat voor het voorzitterschap
van de KNMvD.

De Selectiecommissie is als volgt sa-
mengesteld: P.M.A. van den Berg (vete-
rinaire volksgezondheid), O.A. van
Dobbenburgh (landbouwhuisdieren), H.
van Herpen (voorzitter en achtergrond
gezelschapsdieren) en W.J. Schoor-
lemmer (oud-Hoofdbestuurslid). De
Selectiecommissie wordt ondersteund
door dr. Tj. Joma, algemeen secretaris.

GEEN FULLTIME FUNCTIE
De KNMvD benadmkt nog eens dat
voor de bestuurlijke functie van voor-

PRÜFIEL

In overieg met het Algemeen Bestuur van de KNMvD heeft de commissie in de-
cember 1998 het volgende profiel vastgesteld, waaraan de nieuwe voorzitter zou
moeten voldoen:

* Hij/zij dient lid te zijn van de KNMvD

Hij/zij is dierenarts en gaat de dialoog met de samenleving niet uit de weg. De ge-
schikte kandidaat is gevoelig voor signalen uit de maatschappij en reageert hier
adequaat op.

* Hij/zij is het \'boegbeeld\' van de KNMvD

De geschikte kandidaat beschikt over goede contactuele eigenschappen en onder-
houdt een breed netwerk van bij de KNMvD betrokken organisaties (overheid, we-
tenschappelijke instellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties).

* Hij/zij is een \'persoonlijkheid\'

De kandidaat-voorzitter is een open persoonlijkheid met uitstraling zodat hij/zij in
staat is de KNMvD te presenteren, onder meer in de pers. Hij/zij is innovatief, be-
sluitvaardig, representatief en stressbestendig. Bovendien beschikt hij/zij over re-
lativeringsvemiogcn - staat \'boven de partijen\' - en is dus een echte bestuurder
(lees: geen manager).

* Hij/zij heeft bestuurlijke ervaring

De kandidaat die wordt gezocht, dient bestuurlijk leiding te geven aan een beleids-
vomiend bestuur en dient hiertoe over de nodige ervaring te beschikken.

* Hij/zij heej\'t ajfiniteit met de gehele beroepsgroep

Alhoewel de geschikte kandidaat zelf werkzaam is in een bepaald vakgebied van
de diergeneeskunde, is hij/zij begaan met de diergeneeskunde in de mimste zin des
woords, dus met de gehele beroepsgroep.

* Hij/zij draagt de veterinaire volksgezondheid een n ann hantoe

De gezochte kandidaat draagt het belang van het aspect veterinaire volksgezond-
heid in de diergeneeskunde actief uit, zowel binnen als buiten de beroepsgroep.

* Hij/zij beschikt over goede \'antennes\'

Hij/zij heef^ de nodige interesse en empathie om te onderkennen wat de leden be-
zighoudt.

* Hij/zij is Europees georiënteerd

De geschikte kandidaat dient tevens in staat te zijn, de positie van de KNMvD op
Europees niveau te verbeteren.

-ocr page 129-

zitter niet naar een fulltime professional
wordt gezocht. Wel dient de geschikte
kandidaat één a twee dagen per week
beschikbaar te zijn voor deze taak.

OPROEP

De Selectiecommissie roept besturen
van Afdelingen en Groepen en indivi-
duele leden van de KNMvD op ge-
schikte kandidaten die voldoen aan het
beschreven profiel onder de aandacht
te brengen van de commissie. Namen
van kandidaten kunnen aan individu-
ele leden van de commissie worden
doorgegeven.

De Selectiecommissie zal - na beraad
achter gesloten deuren - in mei 1999
tot een aanbeveling komen.

Voor meer informatie over de selectie
van een kandidaat-voorzitter van de
KNMvD: Secretariaat KNMvD, dr. Tj.
Jorna, telefoon: 030-25101U, fax: 030-
2511787en e-mail info@knmvd.nl.

GEZONDHEIDSPLANNER EN DIERGEZONDHEIDSREGISTRATIE

NC/

PRAKTIJKTEST GEZONDHEIDS-
PLANNER

Vorig jaar is het idee van een
Gczondheidsplanner op papier uitge-
werkt en op kleine schaal uitgetest. Het
project is in 1995 gestart in het kader
van \'Diergezondheid in Beweging\',
een initiatief van het ministerie van
LNV. Betrokken instanties zijn onder
meer LTO Nederland, Praktijkonder-
zoek Varkenshouderij, Agrarisch Te-
lematica Centrum (ATC), Gezond-
heidsdienst voor Dieren, dierenartsen-
praktijken, DLV, Hendrix Voeders en
Faculteit der Diergeneeskunde. Het af-
gelopen jaar heeft een praktijktest
plaatsgevonden op een groep van 60
bedrijven. Uit die test blijkt dat vee-
houders en begeleiders over het alge-
meen goed te spreken zijn over het
werken met de Planner. Het resulteert
in een goed inzicht in de eventueel
aanwezige gezondheidsproblemen op
een bedrijf bij zowel veehouder als be-
geleider. Bovendien zijn de verschil-
lende begeleiders beter op de hoogte
van eikaars bemoeienis met het \'ge-
zondheidsmanagement\'.

De deelnemers aan de praktijktest wa-
ren wel van mening dat de hoeveelheid
papierwerk moet worden beperkt en
dat met name de registratie van aan-
doeningen en behandelingen eenvou-
diger en meer geautomatiseerd zou
moeten plaatsvinden. Een goede aan-
sluiting bij bestaande systemen is vol-
gens de deelnemers noodzakelijk.

PRAKTIJKTEST DGR

De praktijktest Diergezondheidsregi-
stratie (DGR), die eveneens in het afge-
lopen jaar plaatsvond, had tot doel om
een geautomatiseerde registratie van
aandoeningen en behandelingen uit te
testen. Betrokken instanties zijn onder
andere NCI, ATC, leveranciers van
zeugenmanagementsystemen (ZMS),
Synapses en dierenartsenpraktijken.
De deelnemende zeugenmanagement-
systemen zijn uitgebreid met de zoge-
naamde gezondheidsmodule. Vooralle
denkbare aandoeningen bij varkens
zijn uniforme coderingen bedacht om
de registratie te vereenvoudigen. Het
risico bestaat echter dat veehouders
door de veelheid aan mogelijkheden
door de bomen het bos niet meer zien.
Om die reden is een \'gelaagde struc-
tuur\' opgezet, waarin verschillende ni-
veau\'s van registratie mogelijk zijn.
Een hoestend varken kan worden gere-
gistreerd onder \'luchtwegaandoening\',
maar ook onder \'luchtwegaandoening,
hoesten\'. Als een diagnose is gesteld
kan bijvoorbeeld worden geregistreerd
\'luchtwegaandoening, hoesten, influ-
enza\'. Tijdens de praktijktest is geble-
ken dat ondanks een soms wat trage,
moeizame start, de meeste deelnemers
zeer goed te spreken zijn over het sys-
teem. Opvallend is dat ze menen dat de
tijd die zij besteden aan het registreren
best meevalt, nu zij eenmaal op weg
geholpen zijn. Een aantal technische
problemen is aan het licht gekomen en
soms blijken nog onduidelijkheden te
be.staan over interpretatie en definitie
van begrippen.

De Gezondheidsplanner Varkens biedt mogelijkheden om op een gestructu-
reerde wijze de diergezondheid te benaderen. Alle beschikbare gegevens over
gezondheid en ziekte w orden op het bedrijf bij elkaar gebracht. In overleg tus-
sen veehouder en begeleiders worden streefdoelen vastgesteld en vervolgens
wordt volgens plan gewerkt om die doelen te bereiken. Alvorens bepaalde doe-
len geformuleerd kunnen worden moet eerst de gezondheidsstatus van het be-
drijf duidelijk zijn. Daarvoor is een goede registratie van gezondheidsgegevens
noodzakelijk. Een geautomatiseerde Diergezondheidsregistratie (DGR) lijkt
het systeem voor de toekomst te zijn. De meeste zeugen-managementpro-
gramma\'s zijn inmiddels uitgebreid met \'gezondheidsmodules\'.

Door Theo Geudeke en Karin de Haas

Dc resultaten van deze test met geauto-
matiseerde gezondheidsregistratie zijn
vastgelegd in het rapport \'IXiR ge-
test\'. Dit rapport is op te vragen bij
NCI (030-2545749).

VERVOLG...

Nu beide proefprojecten tot een einde
geraken blijkt behoefte te bestaan aan
een vervolg. Aangezien voor het wer-
ken met een Gezondheidsplanner on-
der andere een goed systeem van Ge-
zondheidsregistratie vereist is, ligt het
voor de hand om de krachten te bunde-
len. Inmiddels zijn voorstellen gedaan
om beide systemen klaar te maken
voor een introductie in de praktijk.
LTO-Nederland zal het vervolg (fi-
nancieel) adopteren, aangezien de sec-
tor hierin grote voordelen ziet. Ook
binnen andere initiatieven zoals de
Dierveiligheidsindex en Kolomcerti-
ficering kunnen zowel de Planner als
het DGR-systeem een belangrijke
plaats gaan innemen.
De Gezondheidsplanner moet verder
gecompleteerd worden. In de testfase
zijn slechts enkele groepen van aandoe-
ningen opgenomen in de Planner, name-
lijk luchtwegaandoeningen en (speen)-
diarree. Daar komen op korte termijn bij
hersenaandoeningen (zoals streptokok-

-ocr page 130-

ken-infecties, slingerziekte) en ferti-
liteitsproblemen. Daama volgen huid-
aandoeningen, kreupelheden, overige
maagdarmaandoeningen, circulatie-
stoomissen en systemische aandoen-
ingen. DGR moet onder andere IKB-
waardig gemaakt worden om alle dub-
bele registratie te voorkomen. Belang-
rijke aspecten van het vervolgproject
zullen zijn scholing en publiciteit. De
gebmiksvriendelijkheid moet nog ver-
beteren, onder meer door vereenvoudi-
ging en automatisering. Dat laatste be-
treft vooral de gezondheidsregistratie.

Op dinsdagmiddag 9 februari 1999
vindt een symposium in zaal Verploegen
te Wijchen plaats, alwaar de resultaten
van de praktijktesten met de Gezond-
heidsplanner en de Diergezondheids-
registratie worden gepresenteerd en
bediscussieerd.

Van oudsher zijn er meerdere wegen
die naar Rome leiden. Gezien de dyna-
mische ontwikkelingen zijn deze, aan
het eind van dit millennium, echter wel
snelwegen geworden, die ons naar de
toekomst voeren. We zullen dan ook
erg alert moeten zijn op de kansen die
de toekomst biedt en deze direct en
goed moeten benutten, anders zijn ze
snel voorbij. Gaan we hierbij ieder voor
zich of gaan we samen de markt op?

Het bovenstaande logo laat in één oog-
opslag zien dat dit belangrijke item het
onderwerp is van ons KNMvD-Jaar-
congres 1999.

We verwachten een grote opkomst.
Noteer daarom in uw agenda de data
14, 15 en 16 oktober 1999.

De congrescommissie

GEEN PUBLICATIE BETREFFENDE TARIEVEN
VOOR DE CONSULTATIEVE PRAKTIJK

In aansluiting op de brieven van 9 april 1998 en 26 oktober 1998 berichten wij
dat de KNMvD in verband met de gewijzigde regelgeving geen tarievenpubli-
catie zal uitgeven. U bent geheel vrij om uw eigen tarief vast te stellen. Wij
zijn aan het onderzoeken op welke wijze wij u kunnen ondersteunen in het be-
rekenen van uw tarief

SAMEN DE MARKT OP ?
jaarcongres KNMvD
1999

SAMEN DE MARKT OP?

Dit is het thema van het Jaarcongres

1999.

In onze samenleving wordt de instel-
ling steeds zakelijker met gebmik van
daarbij passende termen als doelgroe-
pen, klanten en producten, markten,
marketing, public relations, relatiebe-
heer, etcetera.

Voor dierenartsen dringen zich daarbij
een aantal vragen op zoals: wat is de
beste manier voor dierenartsen om hun
markt te bewerken? Is ons imago daar-
bij belangrijk? Is het verstandig om
daar gezamenlijk aan te werken?

Personalia

\\ oor het lidmaatschap van de Koninklijke
.Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Boomgaard, M.A.R.; 1998; 3572 ZH Utrecht;
Zeemanlaan 150.

Reijs, Mevr. A.J.; 1998; 3527 EE Utrecht;
Nansenlaan 19.

JUBILEA:

Mevr. Drs. W. Pol-van Dongeren te Bronneger,
afwezig, 35 jaar, 05 febmari 1999
Dr. C. Holzhauer te Rozendaal, afwezig, 45 jaar,
09 febmari 1999

G.J. van Heykop te Heerenveen, afwezig, 25
jaar, 14 febmari 1999

H.J. Breukink te Vorden, afwezig, 25 jaar, 15 fe-
bmari 1999

M.K.. Buth te Haamstede, afwezig, 25 jaar, 15
febmari 1999

A. Maas te Teteringen, afwezig, 25 jaar, 15 fe-
bmari 1999

C.A. Dijkhuizen te Rosmalen, afwezig, 25 jaar,
15 febmari 1999

J. Borsje te Heemskerk, aanwezig, 25 jaar, 15 fe-
bruari 1999

J.R. de Nooij te Gorredijk, afwezig, 25 jaar, 15
februari 1999

J.F.W. Reitsma te \'t Zand, aanwezig, 25 jaar, 20
februari 1999

B. Gerritsen te Steenwijk, afwezig, 30 jaar, 28
februari 1999

B. Reitsma te Sneek, afwezig, 30 jaar, 28 febm-
ari 1999

A. Annema te Winschoten, afwezig, 40 jaar, 28
febmari 1999

G. Hofland te Bodegraven, aanwezig, 40 jaar 28
februari 1999

ProfDr. E. Lagerweij te Bunnik, aanwezig, 40
jaar, 28 februari 1999

Dr. P.H.A. Poll te Arnhem, afwezig, 40 jaar, 28
februari 1999

C.E.L.M. Steijlaert te Temeuzen, afwezig, 40
jaar, 28 februari 1999

\\ oor het dierenartsen-examen van 08 januari

1999 zijn geslaagd:

Benders, L.J.C.M.

Blaauw, F.J.

Bijster, Mevr. S.

Dijkstra, Mevr. M.

Hoefsloot, Mevr. S.M.

Klaui,E.B.

Kramer, A.M.H.

Kreike, G.J.J.

Kruidenier, Mevr. F.T.E.

Lint, Mevr. M.S.

-ocr page 131-

^ I i h Ir^i

Molenbroek-Weijer, Mevr. P.P.

Nieuwkoop, Mevr. S. van

Notten, Mevr. R.A.

Oomen, Mevr. M.H.

Pino. Mevr. B.C.M.

Plooyer, L.C.

Poeze, Mevr. I.l.

Pors, Mevr. D B.

Reijnders, Mevr. M.J.S.

Ruiven, R. van

Sclioen, Mevr. A.C.

Tan, J.F. V.

Weimers, J. J.F.

Wetering, J.K. van de

MUTATIES:

Barczyk, Z.A.; 1992; 2063 J.X Spaarn-
dam-West; Spaarndanimerdijk K9; tel, 023-
5391491 privé, 020-6950700; fax 020-6904835;
p., gezelschapsd.

♦Benders. I.,J,C,M.; 1999; 3513 CT
L\'trecht; Kruisweg 28 his; tel. 030-2300844;
wnd.d,

»Bijster, Mevr, S.; 1999; 3511 TW
l\'trecht; Jeremiestraat 20; tel, 030-2332269;
d.

Bistervels, G.E.M.; 1992; 7721 AR Dalfsen;
Molenstraat 6; tel. 0529-434243 privé, 06-
54911699 auto, 435363 prakt.; fax 0529-433301
privé, 431399 prakt.; E-mail \\ ETRIFOT^
KNOWARE.NL; p., geass. met A.P. Kleinjan,
W.D.J. Laanbroek en R.A. Nederlof; vet. foto-
graaf,

*Blaauw, F„l,; 1999; 8096 RB Olde-
broek; Mulligenweg 8-10; tel. 0525-630867/
6.10872; wnd,d.

Boer, Mevr. E.M.; 1997; 3513 CT Utrecht;
Kruisweg 14; tel. 06-53558490 privé, 070-
3578871 bur.; fax 070-3876591;
E-mail E.
I)E.B0ER(«R\\A .AC;R0.NL; 2
c spec, vlees
en \\leesprod., R.\\\'.\\\'.-Centraal. Min, 1..N.V.

Brand, ProfDr. A.; 1956; U-1970; 8355
AC Giethoorn; Beulakerweg 77B; tel. 0521-
362363 privé; fa\\ 0521-362230; oud hoogle-
raar U.U.; Erelid K.N.M.v.D.; R.N.L.

Brombacher, B.T.C.; 1986; 1141 ZZ Mon-
nickendam; Split.shoom 46; tel. 0299-655497/
06-.53124512; fax0299-655497; E-mail BROM-
BAC IIERCfl W XS.NL; wnd.d.

Brouwers. E.A.G.; 1994; 5351 EA Berg-
hem; Kerkstraat 9; tel. 0412-404351/06-
54220858 privé, 0412-403218 prakt.; E-mail
DAP.BERG1IEM@WXS.NL; p., geass. met
J.A. van Oorschot, F.A.W.J. Scholten en M.M.
van der Zander.

♦Dijkstra. M.; 1999; 3532 \\ N Utrecht:
Potgieterstraat 13; tel. 030-2961197; wnd.d.

Fónad, Mevr. K.E.; 1996; 1507 Ml Zaan-
dam; Langeweide 166; tel. 010-4792621 privé,
010-4660045 bur., 075-6160761 prakt.; hoofd-
docent opleidingen Essay te Rotterdam; p„ me-
dew. bij
ll,C,J, Schoenmaker, A.J. Schut en
E,P, Snuif,

Graaf, T. de; 1991; 9472 WS Zuidlaren; \'t
Gebint 5; tel. 050-4093867 privé, 4094665
prakt,; fa* 050-4093847 privé, 4093847
prakt,; E-mail T()M,DE(;RAAF^ \\\\ .\\S,M,;
p„ geass, met J,M,D, Wieman.

Heij, Mevr, I.A.S.; 1998; zie: Verkroost-
Heij, Mevr. l.A.S.

Heuvelman-Kreijkes, Mevr. I.; 1996; 7463
B,1 Rijssen; Groenling 38; tel. 0548-540736
privé, 0497-641977 prakt.; medew. bij H.J.M.
Bormans, W.S. Noteboom en N.H.J.M. Venema.

*H(K\'fsloot, Mevr. S.M.; 1999; 3581 AM
Utrecht; Nachtegaalstraat 76; tel 0.30-2317705;
wnd.d.

»Kaiser, Mevr. O.V.A.; 1998; 3562 RE

Utrecht; Lichtenbcrchdreef82; tel. 030-2616368;
fax 030-2616368; E-mail O.KAISER^ K.\\-
TERI.DEMON.M.; wnd.d.

Kamp, F.J. van de; 1965; 1506 MK Zaan-
dam; Provincialeweg 304; tel. 075-6169230;
fa* 075-61692.30; r.d.

Kauffman. R.J.P.; 1994; 1171 JS Bad-
hoevedorp; Egelantierstraat 100; tel. 020-
3580740 privé, 020-4974340 prakt.; p.. me-
dew. bij W ,T. Mur en C.J. de Wies.

*Klaui, E.B.; 1999; W S8 6LS Brownhills
W est Midlands (\\ ercnigd Koninkrijk): W ar-
ren House Farm, Barrackslane, Brownhills;
tel. 00-44-1543-373033 privé, 373033 prakt.;
fa* 00-44-1543-375842 prakt.; p., medew.bij
J.R. Newcombe en Mevr. J.L. East.

Knijff, P.C.; 1974; 1215 AA Hilversum;
Taludweg 17; tel. 035-6245752 privé, 0294-
477392 bur.; fax 035-6245752 privé, 0294-
419915 bur.; E-mail P.C.KMJFF(fl CABLE.
A2000.M. privé, PAUL.KMJFF^ SOI.\\ AN .
CO.M bur.; hoofd arbeidszaken Solxav
Pharm.; lid Alg. Best. \\ .H.P,

♦Kramer, A.M.11.; 1999; 3582 TZ
Utrecht; Tamboersdijk 8; tel. 030-2100489; d,
♦Kreike G,J.J,: 1999; 3524 BB l trecht;
Reiderland 116; tel. 030-2893726; wnd.d.

♦Kruidenier, .Mevr. F.T.E.; 1999; 3581
AM Utrecht; .Nachtegaalstraat 76; tel. 030-
2317705; wnd.d.

Leusink, J.H.; 1996; 8471 ZV Wolvega;
Breuningslaan 59; tel. 0561-615062 privé,
688555 prakt.; fax 0561-688483; p., geass. met
A
.P. Clotscher.

♦Lint, Mevr. M.S. de; 1999; 1055 NC
.Amsterdam; Adm. de Ruytcrweg 392 I; tel.
020-6823704;d.

Linthorst, M.l.M.; 1964; 6037 NX Kelpcn;
Oranjestraat 2; tel. 0495-651479; r,d,

♦Lycklama a Nijeholt, P.; 1963; 9231 JT
Surhuisterveen; De Ekster 1; tel, 0512-
361159 privé. 0492-343080 bur.; fax 0492-
343808; dir. L.M.C.-Holland B.V. D.A.P.

Marsman, Mevr. J.S.; 1998; SA3I IRX
Carmarthen (Verenigd Koninkrijk); Fair Lane,
Veterinary Flat; tel. 00-44-1267-230916 privé,
237367 prakt.; fax (K)-44-1267-238600; E-mail
ANUSCHK
.Ar«MAll..C()M; p., medew bij
P.O. Williams.

Meesters, A.J.M.; 1984; 4706 LS Roosen-
daal; Opaaldijk 5; tel. 0165-553815 privé, 583750
prakt.; fax 0165-550448; E-mail r()()N,.MEES-
TERSfflWORl.DONLINE.NL; p., geass. met
A.J.C. Bakx, B.J.A.M. Bo.schker, B.A. ten Brug-
gen Cate, P.H.M.M. Jacobs, G.A.D.J. dc Mol,
J.F.J. Segers en J.M. Verbocht.

♦Molenbroek-Weijer, Mevr, P,P,; 1999;
1075 EA Amsterdam; Koninginneweg 52 BV;
tel, 020-6645076; wnd.d,

Mooij, J.N.P.T.; 1994; 3023 CD Rotter-
dam; Heemraadssingel 247; tel. 010-4783347
privé, 0172-641.342 bur.; fa* 0172-641396; E-
mail ,SJAAK.MOOIJ(fl UMLEN ER,rOM;
.Management .\\ccountant bij Lever Fabcrgé
Nederland,

Moorman-Roest, Mevr. J.; 1986; 5704 KX
Helmond; Elbeplantsoen 81; tel. 0492-592201
privé, 515977 prakt,; fax 0492-592202; E-mail
G.MOORMAN(gTIP.NL; p., geass. met G.H.
Moorman.

Mouwen, A.J.A.M.; 1970; 5443 AH Haps;
Marijkeplein 14; tel. 0485-314659;fax 0485-
350469; staffunctionaris Landbouw huisd.
P.A.O.-D.

♦Nieuwkoop. Mevr. S. van; 1999; 2172
JW Sassenheim; Lijsterlaan 8; tel. 0252-
231796; wnd.d.

Nieuwendijk. H.A.; 1988; 7812 \\ V Em-
men; Bruntingerbrink 190; tel. 0591-658548
privé, 512899 prakt.; fa* 0591-514179; E-
mail NIEUW ENDIJK(&VE rW EB.ORG; p.,
geass, met R.J. Gerritsen.

♦Notten, Mevr. R.A. van: 1999; 3951 I.B
Maarn; .\\mcrsfoortscwcg 4 A; d.

♦Oomen. .Mevr. M.H.; 1999; 3522 HW
l\'trecht: Mijdrechtstraat 8 bis A; tel. 030-
2896939;d.

Oude Hengel, Mevr. G.A.H.M.; 1974;
3561 CW Utrecht; Euterpedreef 48; tel, 030-
2661100; r,d,

♦Pino. Mevr. B.C.M,; 1999; 7411 EI.
Deventer; Bergschild 33; tel. 0570-691432;
wnd.d,

♦Plooyer, L,C,; 1999; 3522 CJ Utrecht;
Cïouwestraat 4; tel 030-2892488; d,

♦Poeze, Mevr. I.L; 1999; 3583 CK
I trecht; J, van Scorelstraat 35; tel, 030-
523980; d,

♦Pors, Mevr. D.B,: 1999; 9312 \\ D Nietap;
\\ agevuurselaan 7; tel 0594-514834 privé, 050-
5515352 prakt,; p,, medew, bij K, dc Wies.

Reijnders, Mevr. M.J.S.; 1999; 3582 TN
Utrecht; i.odewijk Napoleonplantsoen 26 II;
teL 030-2518052; wnd.d.

Roest, H.I.J.; 1996; 5301 XS Zaltbommel;
Hoogaarsstraat 17; tel. 0418-540618 privé,
652808 prakt.; fax 0418-652824; p., geass. met
J.C;. van Schaik en J.C;. Snijders.

♦Ruiven. R. van; 1999; 3582 C;R Utrecht;
Kranenburgerweg 1; tel, 030-2514213; wnd.d,

Schevers, V.G.; 1995; 4006 XN Tiel;
Vurenlaan 37; tel. 0344-618190 privé, 0591-
.161368 prakt,; fa* 0.591-.161671; p., medew.
bij Cl, liegen en G, Kuipers.

♦Schoen. Mevr. A.C.; 1999; 3581 \\\\ \\
l\'trecht: Bolstraat 103; tel. 030-546206; d.

Smit, Mevr. C.P.J.; 1977; 3068 KG Rotter-
dam; Ketelmeer 15; tel. 010-4550013 privé,
4.557410 prakt.; fa* 010-4216575; p., gezel-
schapsd. geass, niet J
,H,W,M, Miltenburg.
N.C;. Simoncelli. A.S. Spruit en Dj.P. Teenstra.

♦Tan, J,F,V.; 1999; 3581 KH Utrecht;
J..M. Kemperstraat 12; tel, 030-251.5040; d,

Theeuwes, J.J.A.; 1986; 4841 EJ Prinsen-
beek; Velsgoed 13; tel. 076-5426423 privé,
0416-.334()00 prakt,; fa* 0416-340821; p., me-
dew, bij J,J.W, Coerwinkel, Th,J..\\.M. van
Ciastel, .X.F. Heijkants, E. van der Kamp.
>LF.P.M. Maas, B.T. Scheijgrond en L.H.T.
Zijlmans.

Vaarkamp, H.; 1976; 5512 NB Vessem;
Lille 2; tel. 0497-591698 privé, 0485-335555
bur.; fax 0485-335300; E-mail \\ AARKA.MP(«
TREF.NL; Veterinair Hoofddirekteur A.U.V.

De Redactie van het Diergeneeskundig Jaarboek wil dierenartsen de mogelijkheid bieden in het
Diergeneeskundig Jaarboek naast hun privé-adres het praktijkadres (bij een meermanspraktijk
alleen de hoofdvestiging!) te laten vermelden. Ook wanneer uw praktijk gevestigd is op uw
privé-adres. kunt u dit als zodanig laten opnemen. Wanneer u uw praktijkadres opgenomen wilt
hebben in het Diergeneeskundig Jaarboek wordt u verzocht uw gegevens schriftelijk door te ge-
ven aan het secretariaat van de KNMvD (fax nr.: 030-2511787).

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek.

-ocr page 132-

Pk 1Ä i^m

Verkleij, Mevr. L.C.T.; 1995: 3402 HT IJsselstein; Wegahof29; tel.
030-6877379 privé; 070-3785033 bur.; bclcidsmedeH. Biotechnologie
bij Dieren, dir. \\ .\\ .M., Min. L.N.\\ .

Verkroost, M.; 1998; 5243 RG Rosmalen; \\ liertwijksestraat 39;
tel. 073-5223745 privé. 5214377 prakt.; fax 073-5224323; p., geass. met
Mevr. l.A.S. Verkroost-Heij.

*Verkroost-Hcij, Mevr. I.A.S.; 1998; 5243 R(; Rosmalen;
Miertwijksestraat 39; tel. 073-5223745 privé; 5214377 prakt.; fax 073-
5224323; p., geass. met M. Verkroost.

Verweij, P.W.L.; 1976; 4241 WC Arkel; Vlietskade 1066; tel. 0183-
561211 privé, 582939 prakt.; fax 0183-581646; p., geass. met Mevr.
N.J.J.M. Heutink-Mastenbroek en C.G.M. Jonkers.

*\\Vclmers;,I.J.F.; 1999; 2804 XD(;ouda; l,ckkenburi>62: tcl.0182-
558661 privé, 510958 prakt.; p., medew. bij J.C.H. van Dorst en J.C.
01denbandrin!>h.

»Wetering, J.K. van de; 1999; 3522 RM Utrecht; Nieuwraven-
straat 10 bis; tel. 030-2897982; d.

Wieman, Mevr. J.M.D.; 1990; 9472 WS Zuidlaren; \'t Gebint 5; tel. 050-
4093867 privé, 4094665 prakt.; fax 050-4093847 privé, 4093847 prakt.; E-
mail TOM.DEGRAAKCfl W XS.NL; p., jjeass. met T. de Graaf.

UITERSTE INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Goed geregeld!

Voor financieel advies bij:

• Praktijkoverdracht

• Assistentie

• Associatie

• Praktijkfinanciering

• Pensioenen

• Woningfinanciering

• Verzekeringen

Deadline 1)

Aflevering

01-03-1999
15-03-1999
01-04-1999
15-04-1999

12-02-1999
01-03-1999
15-03-1999
29-03-1999

Karin Bakker, 33 jaar, momenteel werkzaam in Miami, Florida, als Certified Veterinarian Technician in kliniek met
naast algemene diergeneeskunde vele specialismen zoals opthalmologie, dermatologie, interne ziekten, orthope-
die etcetera wil graag in Nederland haar ervaring en kennis verder uitbreiden. Zij heeft tien jaar werkervaring en is
zeer geïnteresseerd in de toepassing van fysiotherapie en homeopathie.

Zij is op korte termijn beschikbaar om aan het werk te gaan en wil graag in contact treden met een persoon/prak-
tijk met vooruitstrevende ideeën.

Voor uw reactie en informatie: Karin E. Bal<l<er, p/a Mirjam Koridon-Bal<l<er, Kil(kerstraat 5A, 2515 NB Den Haag, te-
lefoon: 070-3050795 of e-mail: koridon-bakker@wxs.nl

Dierenartsenpraktijk Ell, een gemengde praktijk In Midden-Limburg, waarin 12 dierenartsen werkzaam zijn, zoekt
een

DIERENARTS (M/V)

met goede contactuele eigenschappen en interesse in de landbouwhuisdieren. Het betreft een fulltime baan met
in eerste instantie een aanstelling voor een jaar. Het salaris zal gebaseerd zijn op de richtlijnen van de KNMvD.
Gelieve uw sollicitatie binnen 14 dagen te richten aan:
Dierenartsenpraktijk Ell, ter attentie van F.G.M. Scheijmans,
Hoogstraat 7,6011 RX Ell.

1  Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 133-

Van de Hoofdredactie

Gebeten worden door een \'patiëntdat is de nachtmerrie van iedere dierenarts, hetzij werkzaam in de gezelschaps-
dieren-, hetzij in de landbouwhuisdieren- of bijvoorbeeld in de bijzondere dierenpraktijk. Het meest voorkomend
zal dit probleem toch zijn in de gezelschapsdierenpraktijk. Zelfben ik in de gelukkige omstandigheid nooit echt ern-
stig gebeten te zijn (hoe lang nog?), maar om mij heen zie ik regelmatig de resultaten van confrontaties tussen die-
renarts en patiënt. En niet alleen op directe wijze worden wij hiermee geconfronteerd. Ook zal iedere practicus wei-
eens te maken hebben met een assistent(e) die gebeten afgekrabd wordt, of een eigenaar die tijdens een gesprek
meldt recent door zijn of haar hond afkat gebeten te zijn. In het ergste geval vindt deze laatste actie zelfs plaats hij
u in de praktijk. Wie kent niet de anekdotes van collegae die in het verleden driftig bezig waren met het hechten van
bijtVi\'onden hij eigenaren nadat zij eerst de hond zelf hadden behandeld. Dit soort acties werden niet zelden gevolgd
door schadeclaims door de cliënten om het nog maar niet te hebben over gerechtelijke vervolging vanwege het on-
rechtmatig uitoefenen van de geneeskunde! En dan laten we het feit dat we tegenwoordig weten dat hechten in bijna
alle gevallen uit den boze is nog buiten beschouwing.

Hoe gaat de gemiddelde dierenarts om met een bijtwond? Ik heb de indruk dat de meeste dierenartsen goed op de
hoogte zijn van de Juiste manier van aanpak van een dergelijke wond, alleen al uit zelfbehoud. Zolang het om de
dierenarts zelf gaat, zal de aanpak van de wond dus zelden voor grote problemen zorgen (tenzij hij of zij voor de be-
handeling onder algehele anesthesie gebracht moeten worden waarbij eventuele mondigheid en \'meedenken \' in de
kiem gesmoord worden!). Het probleem ligt hij assistenten en eigenaren die gebeten zijn en die naar een huisarts
verwezen worden. Wanneer een eigenaar mij meldt door het huisdier gebeten te zijn, dan schets ik een beeld van hoe
een wond behandeld zou moeten worden. Vaak bel ik na enige tijd even terug om te horen hoe het de eigenaar ver-
gaan is. Het is frustrerend om te horen hoe vaak de aanpak van de wonden inadequaat blijkt te zijn met alle risico \'s
van dien. Het natte verhand en de mitella zijn nog niet tot alle huisartsenpraktijken doorgedrongen. Antibiotica
worden soms pas gegeven \'wanneer er infectie zichtbaar is opgetreden en er een antibiogram bekend is\' (en de vin-
ger er dus al bijna af ligt?).

In dit nummer vindt u een artikel over een ernstige infectie als complicatie van bijtwonden. Een artikel dat niet al-
leen door de dierenarts zou moeten worden gelezen maar ook door zijn/haar medewerkers. Wat u voor uzelf voor
conclusie trekt uit dit artikel laat ik graag aan uw eigen verantwoordelijkheid over Voor wat betreft bijtwonden bij
assistenten en cliënten zal ik er in ieder geval voor zorgen enkele kopieën van dit artikel voor handen te hebben om
mee te geven aan de behandelend huisarts. Ik hoop dat de auteurs van dit artikel, gezien de literatuurlijst, zich niet
zullen beperken tot publicatie in ons tijdschrift, maar het ook zullen aanbieden aan het Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde. Op die manier kan de goede aanpak van bijtwonden beter bekendgemaakt worden onder huisartsen
in Nederland. Wanneer alle dierenartsen de huisartsen in hun praktijk een kopie doen toekomen, komen wij mis-
schien nog sneller tot een betere opvang van dit soort ongevallen. Ik raad u echter eveneens aan om het muilkorfje
bij al te assertieve patiënten toch maar niet achtem\'ege te laten!

Namens de Hoofdredactie,
Lisette Overduin

-ocr page 134-

CAPNOCYTOPHAGA CANIMORSUS\\NFECT\\ES: EEN MOGELIJK
DODELIJKE COMPLICATIE VAN BIJTWONDEN

Tijdschr Diergeneeskd I9W: 124: lOS-IO

» » »BlpiFi^»" "Ttili^f " M

A.M.H. Kramer\'\' en D.J. Houwers^

SAMENVATTING

Praktiserende dierenartsen en hun assistenten lopen het
risico door patiënten te worden gebeten. Deze \'ongeluk-
ken\' worden meestal door honden en katten teweegge-
bracht en worden tot de beroepsrisico\'s gerekend. Dat
bijtwonden en met name bijtwondinfecties vervelende
gevolgen kunnen hebben heeft menig dierenarts aan den
lijve mogen ondervinden.

Er is in de laatste jaren meer inzicht verkregen in een
\'nieuwe\' bacteriële infectie die bij bijtwonden op kan tre-
den en niet alleen zeer ernstige lokale maar zelfs levens-
bedreigende systemische consequenties kan hebben. Het
betreft infecties met de bacterie
Capnocytophaga cani-
morsus.
Een adequate wondbehandeling is uiteraard bij
alle bijtwonden van cruciaal belang, maar bij een C.
ca-
/»■»lor.vM.v-infectie zelfs van levensbelang.
Na een korte bespreking van honden- en kattenbeten bij
de mens in het algemeen, wordt ingegaan op wat tot nu
toe bekend is van
C. canimorsus en op de geëigende pro-
fylactische maatregelen.

SUMMARY

Infection with Capnocytophaga canimorsus: a potentially
fatal complication of bite wounds

Practising veterinarians and their assistants run the risk if being hitten by
their patients, mostly cats and dogs, and many have experienced that bites
and hite-wound infections can have unpleasant consequences. In recent
years, more insight has heen gained into a new\' bacterial infection of bite
wounds that not only has .severe local effects hut also potentially fatal sys-
temic con.ieifuences. The bacterium involved is
Capnocytophaga canimor-
su.s.
All bile wounds should be treated adequately, but this is especially so
when wounds are infected with
C. canimorsus. In this article, dog and cal bi-
tes are briefly described and then an over\\ iew is given of current knowledge
ofC.
canimorsus and appropriate prophylactic measures.

BIJTWQNDEN EN WONDINFECTIES IN HET ALGE-
MEEN

Elk jaar worden er in Nederland ongeveer 50.000 mensen
door de huisarts en/of op de EHBO van een ziekenhuis be-
handeld in verband met een bijtwond. De meeste bijtwonden
worden veroorzaakt door honden of katten. De door honden
toegebrachte bijtwonden leiden meestal tot hematoomvor-
ming, weefselnecrose en grillige wondranden (stomp
trauma). Bij kattenbeten is er vaak sprake van diepe steekka-
nalen (scherp trauma) (14). Dit soort wonden vormen uitste-
kende voedingsbodems voor bacteriën.
De kans dat er een ontsteking van de wond optreedt hangt
onder andere in sterke mate af van tijdige - adequate - wond-
behandeling. In 85 procent van de bijtwonden zijn vóór de

\' Student Diergeneeskunde.

^ Specialist Veterinaire Microbiologie. Hoofd VMDC. Faculteit der Diergeneeskunde.

wondbehandeling potentieel pathogene bacteriën aanwezig
(5). Potentieel pathogene bacteriën die veel in bijtwonden
voorkomen zijn
Pasteurella tmtllocida. coagulasepositieve
stafylokokken en obligaat anaërobe bacteriën. Over het alge-
meen blijkt dat tot ongeveer 20 procent van de bijtwonden
door honden en tot 50 procent of meer van die door katten bij
niet adequate behandeling ontstoken raakt (6).
Voor de behandeling van bijtwonden bij de mens is een alge-
mene richtlijn voorgesteld (11). Deze geeft criteria op grond
waarvan profylactisch antibiotica gegeven zouden moeten
worden. Deze criteria hebben betrekking op de aard (diepe
wond), de lokalisatie (handen of gezicht) en de ouderdom
van de bijtwond op het moment van behandelen (ouder dan
acht uur). Voorts wordt het behoren tot bepaalde risicogroe-
pen (bijvoorbeeld mensen met verminderde weerstand, zoals
diabetes-mellitus-patiënten) meegewogen (6,11).

Omtrent het preventief gebruik van antibiotica bestaat echter
geen consensus. Zo spreken sommige auteurs zich, mede ge-
zien het
C. canimorsu.s-ns\\co, uit voor een minder restric-
tieve benadering (4,9,19).

CAPNOCYTOPHAGA CANIMORSUS
Een potentieel pathogene bacterie in bijtwonden, waarover tot
nu toe nog maar relatief weinig bekend is, is
Capnocytophaga
canimorsus.
Een wondinfectie met deze bacterie kan tot ern-
stige lokale problemen leiden, maar bovendien is er een grote
kans op een fulminant verlopende sepsis, waarbij diffuse in-
travasale stolling (DIS) en multi organ failure (MOF) kunnen
optreden.

Door verbeterde diagnostische methoden is er de laatste tijd
steeds meer bekend geworden over deze kiem.
In 1961 isoleerden de Centers for Disease Control (CDC)
voor het eerst een bepaalde slecht groeiende, koolzuurmin-
nende, Gram-negatieve bacterie die tot de DF-2 groep (dys-
gonic fermenters) werd gerekend. Er volgden meer isolaties
en enkele jaren geleden kreeg de kiem zijn huidige naam
Capnocytophaga canimorsus (2,3).

Inmiddels zijn er diverse casuïstische mededelingen en an-
dere publicaties verschenen waaruit het volgende blijkt. De
eerste symptomen bij een lokale wondinfectie door C.
cani-
morsus
zijn meestal weinig specifiek: braken, diarree, spier-
pijn en algehele malaise (1,16). Er kan rondom de wond en
eventueel naar regionaal uitbreidende intravasale stolling
optreden met weefselversterf als gevolg. Als dit bijvoor-
beeld in een ledemaat optreedt kan amputatie noodzakelijk
zijn. Vooral bij patiënten met een verminderde weerstand
door bekende of onbekende oorzaak, kan vanuit een lokale
infectie vrij snel een sepsis optreden. Hierbij ontstaan vaak
eerst maculo-papuleuze veranderingen in de huid, erytheem
en/of petechiae en vervolgens, afhankelijk van het zwaarst
getroffen orgaan, symptomen zoals acuut nierfalen, acute
ernstige benauwdheid en zelfs shock. In feite kunnen allerlei
organen ernstige schade oplopen als gevolg van de optre-
dende DIS met de daarbij horende functionele symptomen -

-ocr page 135-

MOF -. Minder vaalc voortcomende implicaties zijn; acute
myocardiale necrose, endocarditis, meningitis, artritis,
pleuritis en oogontstekingen. De mortaliteit van mensen
waarbij een C.
canimorsus-\'mkcXxQ is vastgesteld bedraagt
30 procent, ondanks medische interventie (!) (9). C.
cani-
morsiis
is vrij moeilijk uit de wond te isoleren. Bij sepsis is
het aantonen relatief gemakkelijk, maar het resultaat van de
bloedkweek komt dan meestal te laat. Hoeveel slachtoffers
er precies zijn is natuurlijk niet bekend; lang niet alle hu-
mane doodsoorzaken worden onderzocht.

De bacterie werd bij 16 procent en 18 procent van de onder-
zochte honden en katten in het mondslijmvlies aangetroffen
(6). In werkelijkheid zullen deze percentages hoger uitval-
len omdat de bacterie zich moeilijk laat isoleren uit de totale
mondflora. Derhalve wordt verondersteld dat C.
canimor-
sus tot de normale mondflora van honden en katten behoort.
Een infectie met C.
canimorsus kan dus tot stand komen via
bijtwonden. Verder blijkt dat ook krabwonden veroorzaakt
door katten (10), of het likken van huidlaesies (\'open be-
nen\') door honden, tot infecties kunnen leiden (18). Bij on-
geveer 90 procent van de C.
canimorsus-infechss bij de
mens is er een duidelijke relatie te leggen met honden of kat-
ten; bij ruim 50 procent is sprake van een bijtincident, bij
bijna 10 procent een krabincident en bij bijna 30 procent is
alleen sprake van contact met dieren zonder bekende ver-
wonding. Bij de resterende 10 procent is de infectiebron on-
bekend. In die gevallen waarbij er een relatie is gelegd met
een dier, betreft het in grote meerderheid honden (9).
Bij ongeveer 60 procent van de infectiegevallen is er sprake
van één of meerdere predisponerende factoren zoals splenec-
tomie, alcoholmisbruik, chronische longproblemen of lever-
ziekten, of weerstandsvermindering, onder andere door het
gebruik van corticosteroïden. Echter, in 40 procent van de
gevallen is er voorzover bekend geen sprake van predispone-
rende factoren (9). Dat er geen sprake hoeft te zijn van een
verminderde weerstand blijkt ook uit een recente beschrij-
ving van vier patiënten in het academisch ziekenhuis van
Groningen (7).

De incubatietijd van een infectie met C. canimorsus gerela-
teerd aan een bijt- of krab wond kan variëren van twee a drie
dagen tot zelfs twee a vier weken (9).
Het stellen van de diagnose is niet eenvoudig (9,15,19). Het
is dan ook noodzakelijk om bij een verdenking van infectie
van een bijtwond deskundige hulp in te roepen.
Voor de behandeling van
C. canimorsus-infecUes bij men-
sen worden meestal amoxycilline-clavulaanzuur (11,14) of
doxycycline (11) als eerste keus gebmikt. Er is resistentie
gevonden voor onder andere trimethoprim, (9) en de ami-
noglycosiden (12). Recent is tevens gevonden dat B-lacta-
mase-vorming kan voorkomen (17).

Antibiotische therapie is nooit 100 procent effectief (16); het
resultaat hangt in sterke mate samen met het moment van in-
zet. De behandeling moet - uiteraard - zo snel mogelijk wor-
den gestart.

Door de vereiste specifieke diagnostiek en het toepassen van
antibiotica wordt het voorkomen van C.
canimorsus-infec-
ties zeer waarschijnlijk onderschat (9). In Nederland zijn tot
nu toe negen gevallen beschreven (7,8,9,19). In Denemarken
is een schatting van één geval per twee miljoen inwoners per
jaar gemaakt (16). Wanneer dit naar ons land geëxtrapoleerd
zou worden, zou er sprake zijn van minimaal acht gevallen
per jaar.

Ill

rrffmmiMM

BIJTWONDEN EN ANTIBIOTICA
In het algemeen is de kans op een wondinfectie bij een bijt-
wond groot. Een wondinfectie veroorzaakt behalve fysieke
schade en ongemak ook extra kosten door een langer du-
rende behandeling en eventueel - langer - werkverzuim en
uiteindelijk een grotere kans op restverschijnselen/functie-
verlies (6). En er kan dus ook nog een adder onder het gras
zitten in de vorm van C.
canimorsus. Dit is vooral een gevaar
gebleken voor mensen met bepaalde risicoverhogende facto-
ren, maar toch ook voor \'gezonde\' personen. De kans op het
oplopen van de infectie is ogenschijnlijk niet zo hoog, maar
hier tegenover staan echter wel de emstige consequenties,
zeker als de infectie niet snel genoeg onderkend en behan-
deld wordt.

In principe is een groot deel van alle bijtwondinfecties, in-
clusief die door C.
canimorsus (8), te voorkomen door een
adequate wondbehandeling bestaande uit onmiddellijk uit-
spoelen met veel water en bij oppervlakkige wonden desin-
fecteren met povidine-jodium. Bij diepere wonden dient on-
verwijld wondtoilet te worden toegepast gevolgd door het
aanbrengen van een nat verband en het geven van mst (bij-
voorbeeld mitella). Tenslotte moet, afhankelijk van de om-
standigheden, een adequate antibioticumprofylaxe worden
overwogen. Binnen drie uur na het ontstaan van de wond kan
worden volstaan met een eenmalige toediening. Indien later
met de toediening wordt begonnen moet een kuur van enige
dagen worden verstrekt.

Volgens de eerdergenoemde richtlijn is antibioticumprofy-
laxe globaal geïndiceerd bij bijtwonden aan handen of ge-
zicht, of bij wonden die bij de behandeling al langer dan acht
uur bestaan, of als er sprake is van risicoverhogende factoren
bij de patiënt. In de andere gevallen, bijvoorbeeld ondiepe
bijtwond in weke delen, niet.

Het is evident dat dierenartsen en dierenartsassistenten een
substantieel hoger risico lopen op bijtwonden. Daarbij komt
dat dierenartsen gewoonlijk niet zo snel naar hun huisarts
stappen. Voorts zijn huisartsen over het algemeen temghou-
dend met betrekking tot het voorschrijven van antibiotica.
Eén en ander zou er toe kunnen leiden dat in bepaalde geval-
len antibioticumprofylaxe danwel -therapie achterwege
blijft, hoewel dat eigenlijk wel geïndiceerd zou zijn.

Gelet op bovenstaande is het verstandig om elke bijtwond
een zorgvuldige wondbehandeling te geven en vervolgens af
te wegen of antibioticumprofylaxe geïndiceerd is. Bij bijt-
wonden waarbij zich al verschijnselen van wondinfectie
voordoen is antibioticumtherapie zonder meer geïndiceerd.
Indien tot het toepassen van antibiotica wordt besloten dan is
bijvoorbeeld amoxycilline met ciavulaanzuur een goede
keus, gezien het brede spectrum (inclusief obligaat anaërobe
kiemen en C.
canimorsus) en het neutraliseren van eventueel
aanwezige ß-lactamase-activiteit.

Of bijtwonden door hond of kat bij hond of kat tot C. cani-
worvM.v-infecties kunnen leiden is niet bekend.

LITERATUUR

1. Blackman JR. Man\'s best friend\'.\' J Am Board Fam Pract 1998; 11 (2):
167-9.

2. Brenner DJ, Hoolis DG. Fanning OR, and Weaver RE. Capnocytophaga
canimorsu.s
sp. nov. (formerly CDC Group DF-2 ), a cause of localized
wound infection following dog bite. J Clin Microbiol 1989; 231 -5.

3. Brenner DJ, Hoolis DG, Fanning GR, and Weaver RE. Capnocytophaga
canimorsus
sp. nov. (formerly CDC Group DF-2 ), a cause of localized

-ocr page 136-

wound infection following dog bite. J Clin Microbiol 1989: 231-5. In;
List No. 32. Int J Syst Bacteriol 1990; 40: 105-6.
Clarke K, Devonshire D, Veitch A. Bellomo R. and Parkin G. Dog-bite
induced
Capnocvlophaga canimorsus septicaemia. Aust N Z J Med
1992; 22(1); 86-7.

Goldstein EJC. Bite wounds and infection. Clin Infect Dis 1992; 14 (3);
633-8.

Griego RD, Rosen T, Orengo IF, and Wolf JE. Dog, cat and human bites:
a review. J Am Acad Dermatol I995;33 (6): 1019-29.
Hovenga S, Tulleken JE, Möller LVM, Jackson SA, Werf TS van de,
and Zijlstra JG. Dog-bite induced sepsis: a report of four cases. Intensive
Care Med 1997; 23: 1179-80.

Krol-van Straaten MJ, Landheer JE, and Maat CEM de.
Capnocylophaga canimorsus (formerly DF-2) infections: review of the
literamre. Neth J of Md 1990; 36: 304-9.

Lion C, Escande F, and Burdin JC. Capnocylophaga canimorsus infec-
tions in human: review of the literattire and cases report. Eur J Epidemiol
1996; 12(5): 521-33.

Mahrer S, and Raik E Capnocylophaga canimorsus septicemia associa-
ted with cat scratch. Pathology 1992; 24 (3): 194-6.
Melker HE de en Melker RA de. Hondenbeten: publicaties over risico-
factoren, infecties, antibiotica en primaire wondsluiting. Ned Tijdschr
Geneeskd 1996;140(13): 709-13.

Morgan M. Capnocylophaga canimorsus in peripheral blood smears. J

13.

14.

15.

16.

17.

18.

10.

11.

19.

12.

Clin Pathol 1994;47(7):681-2.

Mossad SB, Lichtin AE, Hall GS, and Gordon SM. Diagnosis:
Capnocylophaga canimorsus septicemia. Clin infect Dis 1997; 24 (2):
123-6. ■

Patka P, Bogaard jr AEJM van den en Wesdorp RIC. De behandeling
van honden- en kattenbeten. Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134 (20):
995-8.

Pedersen G, Schonheyder HC, and Nielsen LC. Capnocylophaga cani-
morsus
bacteraemia demonstrated by a positive blood smear. A case re-
port. APMIS 1993; 101 (7): 572-».

Pers C, Gahm Hansen B, and Frederiksen W. Capnocylophaga cani-
morsus
septicaemia in Denmark, 1982-1995: review of 39 cases. Clin
Infect Dis 1996; 23(l):71-5.

Roscoe DL, Zemcov SJV, Thomber D, Wise R, and Clark AM.
Antimicrobial susceptibilities and B-lactamase characterization of
Capnocvlophaga species. Antimicrob agents and chemother 1992; 36:
2197-2200.

Valtonen M, Lauhio A, Carlson P, Multanen J, Sivonen A, Vaara M, and
Lahdevirta J.
Capnocylophaga canimorsus septicemia: fifth repon of a
cat-associated infection and five other cases. Eur J Clin Microbiol Infect
Dis 1995; 14(6): 520-3.

Vreede RW, Maartense E, Bumkens M, en Dijk WC van. Cave canem:
foudroyant beloop van sepsis na hondebeet. Ned Tijdschr Geneeskd
1987; 131 (38): 1674-6.

VETERINARY HEMATOLOGY ATLAS OF COMMON
DOMESTIC SPECIES

fVilliani J. Reagan, Teresa G. Sanders, Dennis D. DeNicola.
Manson Publishing/The Veterinary Press, London, 1998.

Doel van de samenstellers van dit album is basale kennis aan
te reiken voor de herkenning en interpretatie van abnormale
celmorfologie in een bloeduitstrijkje. Een 150-tal kleurenaf-
drukken van gekleurde bloed- en beenmerguitstrijkjes van
honden, katten, paarden en herkauwers vormen daartoe de
belangrijkste bijdrage. Laatstgenoemde species blijft be-
perkt tot rund en lama maar daarvan zijn de beelden ook re-
presentatief voor andere herkauwers. Varkens, vogels en bij-
zondere dieren komen niet aan bod.

Het album vigeert in de eerste plaats als handige atlas voor
het thuisbrengen en rubriceren van morfologische afwijkin-
gen aan de hand van de foto\'s. Bondige tekst geeft echter ook
elementaire informatie met betrekking tot de fysiologie, pa-
thofysiologie en ziektekunde, voor zover die onontbeerlijk is
voor de interpretatie. Voor uitgebreider klinisch-pathologi-
sche achtergrondinformatie wordt verwezen naar een be-
perkt aantal referenties, vooral naar enkele bekende hand-
boeken.

Na een inleidend hoofdstuk over de hematopoëse, komen in
een tiental hoofdstukken achtereenvolgens de normale en de
abnormale beelden aan de orde van respectievelijk de ery-
throcyten, de leukocyten en de bloedplaatjes. Er wordt een
apart hoofdstuk gewijd aan de lymfoproliferatieve en myelo-
proliferatieve aandoeningen.

110

De kleurenfoto\'s zijn zeer representatief en van voortreffe-
lijke kwaliteit. Wel moet de lezer zich realiseren dat alle pre-
paraten waarvan in het bijschrift geen kleurmethode wordt
venneld, zijn gekleurd volgens Wright. Deze kleuring ver-
toont (geringe) afwijkingen ten opzichte van de in Europa ge-
bruikelijke routinekleuring volgens May-Grünwald Giemsa.
De eveneens toegepaste kleuring met nieuw methyleen blauw
geeft hetzelfde resultaat als de brilliant cresyl blauw kleuring
die in Utrecht wordt gebruikt. De atlas toont ook foto\'s van
enkele preparaten die met Diff-Quick® zijn behandeld. Het
verschil in resultaat van deze snelmethode met de routine-
kleuring wordt in hoofdstuk 10 apart behandeld.

Het atlasje is gebonden in een fraaie band, telt ongeveer 80
bladzijden met overzichtelijke lay-out en is voorzien van een
uitgebreide index.

Ik kan aanschaf van harte aanbevelen, vooral aan dierenart-
sen die inmiddels hebben ervaren dat het gebruik van geau-
tomatiseerde kwantitatieve of semikwalitatieve hematologi-
sche apparatuur zonder microscopische beoordeling van het
bloedbeeld, lijkt op het schipperen met een zeiljacht zonder
fok (en nog meer aan hen die dergelijke apparatuur in huis
hebben maar dat nog niet hebben bemerkt). De prijs van het
boek is/110,-.

R.J. Slappendel

Tut) SC II RIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 124, FEBRUARI. AFLEVERING 4, 1999

-ocr page 137-

O

SAMENVATTING

Voor landen met een hoge dierdichtheid en een exportge-
oriënteerde productie is een effectief dierziektepreven-
tiebeleid van groot belang. In dit artikel wordt ingegaan
op de ontwikkeling van en berekeningen met het compu-
tersimulatiemodel VIRiS. VIRiS simuleert de insleep van
Klassieke Varkenspest (KVP) en Mond- en Klauwzeer
(MKZ) in Nederland. Het model is gebaseerd op objec-
tieve informatie (literatuur, databases), waar nodig aan-
gevuld met expertschattingen. Voor het verkrijgen van
de expertschattingen zijn diverse technieken gebruikt,
waaronder Conjoint Analysis en ELI.
VIRiS geeft inzicht in het aantal uitbraken dat per tijds-
periode verwacht kan worden en geeft per uitbraak de
locatie, de veroorzakende risicofactor en het land van
herkomst. Door de resultaten van berekeningen met
VIRiS te combineren met de resultaten van modellen die
de verspreiding en economische gevolgen van epide-
mieën binnen Nederland simuleren, wordt inzicht ver-
kregen in de risico\'s en economische gevolgen van insleep
van besmettelijke dierziekten in Nederland. Vervolgens
kan deze combinatie van simulatiemodellen gebruikt
worden om alternatieve preventiestrategieën te evalu-
eren op hun schadereducerend vermogen.

SUMMARY

Risk and economie consequences of introduction of con-
tagious animal diseases

The paper describes the development of the Monte Carlo simulation model
yiRiS (Virus Introduction Risk .Simulation) and the results obtained with
this model. VIRiS simulates the introduction of Classical Swine Fever (CSF)
and Foot and Mouth Disease (FMD) into the Netherlands. The model is
based on objective information (research, databases), complemented by ex-
pert knowledge. Various questionnaire techniques (Conjoint Analysis, ELI)
were used in order to elicit the experts\' estimates in an objective and quanti-
tative M W\'. VIRiS provides information on the number of primary outbreaks
in a certain period, their geographic location, causative risk factor, and
causative country (or region). The information provided by VIRiS in combi-
nation with the outcome of models describing the spread and economic con-
sequences of epidemics provides a tool that can be used to evaluate preven-
tion strategies for their ability to reduce annual tosses due to outbreaks.

INLEIDING

Proefschrift

H.S. Horstl

Nederland is internationaal gezien een belangrijke producent
en exporteur van vee, vlees, eieren en zuivel. Ruim driekwart
van de productie gaat de grens over. In 1996 bedroeg de
waarde van de uitvoer van de totale veehouderijsector bijna
20 miljard gulden.

Departement Economie en Management, Landbouwuniversiteit Wageningen,
Hollandseweg 1. 6706 KN Wageningen (e-maU: Suzan.Horst(a.,aïg.abe.wau.nl).

Het beleid in de Nederlandse agrarische sector (en de andere
EU-lidstaten) wordt in toenemende mate beïnvloed door
Brussel. Dit geldt ook voor de maatregelen die genomen
moeten worden bij uitbraken van besmettelijke dierziekten
zoals Mond- en Klauwzeer (MKZ) en Klassieke Varkens-
pest (KVP), de zogenaamde lijst 1 ziekten. De recente uit-
braak van KVP in Nederland (februari 1997) liet eens te
meer zien dat deze maatregelen, in combinatie met een inten-
sieve en exportgerichte varkenshouderij structuur, tot grote
economische gevolgen kunnen leiden. Voor Nederland en
voor landen met een vergelijkbare intensieve en exportge-
richte veehouderij is een effectief preventiebeleid dan ook
zeker geen overbodige luxe.

Om een effectief maar ook economisch efficiënt preventie-
beleid te kunnen ontwikkelen is inzicht nodig in de risico\'s
op en economische gevolgen van de \'insleep\' (het binnenko-
men) van besmettelijke dierziekten in het land. Gezamenlijk
initiatief van de Nederlandse overheid en het Nederlandse
landbouwbedrijfsleven heeft geleid tot een onderzoekspro-
ject dat het verkrijgen van dergelijk inzicht tot doel had.
Centraal stonden de virusziekten KVP en MKZ. Dit artikel
geeft een overzicht van het onderzoek en de resultaten^.

AANPAK

Het is niet wenselijk om \'zomaar\' een nieuwe preventiestra-
tegie in te voeren en dan af te wachten hoe deze uitpakt.
Uitbraken komen immers maar weinig voor en de economi-
sche consequenties zijn zeer groot. \'Uitproberen\' ofwel het
uitvoeren van \'real-life\' experimenten kost teveel tijd en
brengt teveel risico met zich mee. Eigenlijk moet al voordat
een nieuwe strategie ingezet gaat worden bekend zijn wat de
verwachte effecten zijn.

Een aanvulling op, c.q. alternatief voor dit soort real-life ex-
perimenten is het gebruik van simulatiemodellen op de com-
puter (1). Een simulatiemodel bootst de werkelijkheid zo
goed mogelijk na. Het voordeel van simulatiemodellen is dat
hiermee in korte tijd situaties kunnen worden \'nagespeeld\'
die in de werkelijkheid (nog) niet zijn voorgekomen. Ook de
gevolgen van risicovolle strategieën kunnen zo zonder ge-
vaar beoordeeld worden. Simulatiemodellen leveren dus in-
formatie die anders niet, of pas na lange tijd, beschikbaar
komt. Een belangrijke beperking, c.q. onzekerheid bij het ge-
bruik van simulatiemodellen is natuurlijk altijd de vraag of
de werkelijkheid wel in voldoende mate is nagebootst.
De gang van zaken rond een ziekte-uitbraak bestaat uit drie
elementen:

1) de insleep van het agens in een land;

2) de verspreiding binnen het land;

3) de resulterende economische schade.

Als het gaat om de evaluatie van de (economische) efficiën-
tie van preventiestrategieën kunnen deze elementen niet los
van elkaar gezien worden. Verschillende preventiestrate-

\' Het onderzoek is uitgebreider beschreven in hel proefschrift van de auteur, getiteld
\'Risk and economic consequences of contagious animal disease introduction\'. ver-
krijgbaar bij de auteur.

RISICO\'S OP EN ECONOMISCHE GEVOLGEN VAN INSLEEP
VAN BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN IN NEDERLAND

Tijdschr Diergeneeskd 1999: 124: 111-5

-ocr page 138-

gieën leiden immers tot andere kansen op virus-insleep.
Neemt de kans op virus-insleep af, dan zullen minder vaak
epidemieën optreden en zullen de jaarlijkse kosten ten ge-
volge van uitbraken afnemen.

Zowel voor \'insleep\', \'verspreiding\', als \'economische gevol-
gen\' kunnen simulatiemodellen ontwikkeld worden. Voor de
elementen \'verspreiding\' en \'economische gevolgen\' zijn der-
gelijke modellen, voor Nederland, al in meer of minder uitge-
werkte vorm beschikbaar (7). In dit onderzoek is voornamelijk
aandacht besteed aan het ontwikkelen van een simulatiemodel
dat de insleep van virus beschrijft. Dit model heeft de naam
VIRiS (Virus Introductie Risico Simulatie) meegekregen.
Daamaast is gewerkt aan het koppelen en \'integreren\' van de
diverse modellen.

VIRUS-INSLEEP

De kans op virus-insleep, ook wel het \'insleep-risico\' ge-
noemd, wordt beïnvloed door de volgende aspecten:

1) uitbraakfrequentie in de diverse landen van Europa;

2) lengte van de Hoog Risico Periode (HRP);

3) aantal en omvang van de risicofactoren.

Uitbraakfrequentie in Europa

Nederland is in principe vrij van politionele dierziekten als
MKZ en KVP. Dit betekent dat een uitbraak in Nederland altijd
vooraf gegaan zal moeten worden door een uitbraak in het bui-
tenland. Elke keer dat een uitbraak zich voordoet in een land
waarmee Nederland contact heeft (bijvoorbeeld door de handel
in levende dieren), bestaat de kans dat een virus Nederiand bin-
nenkomt. Een hogere frequentie van uitbraken in het buiten-
land betekent dus een groter insleep-risico voor Nederland. In
het onderzoek is het \'buitenland\' beperkt tot de Europese lan-
den, de belangrijkste handelspartners van Nederland.

Lengte Hoog Risico Periode

Als een vims binnenkomt in een vims-vrij land en daar leidt
tot infectie, zal het enige tijd duren voordat het eerste zieke
dier ontdekt wordt. Vervolgens gaat er nog enige tijd overheen
voordat bestrijdingsmaatregelen effectief zijn. Dat betekent
dus dat gedurende een zekere periode het vims zich min of
meer onbelemmerd kan verspreiden. Deze periode wordt de
Hoog Risico Periode (HRP) genoemd. Juist gedurende deze
HRP is het goed mogelijk dat het vims het betreffende bedrijf
en zelfs het land veriaat en een ander land binnenkomt.

Risicofactoren

Tijdens de HRP kan het vims het bedrijf en de regio veriaten en
ingesleept worden in andere regio\'s en landen. De factoren die
deze verplaatsing van vims veroorzaken worden \'risicofacto-
ren\' genoemd. Voorbeelden zijn de import van levende dieren,
de import van dierlijke producten en het temgkeren van lege
veewagens, gebmikt voor export, die niet goed zijn schoonge-
maakt. Het gaat dus om de zogenaamde \'physical vehicles\'.
Voor het bepalen van het insleep-risico is het van belang om
te weten hoe belangrijk de risicofactoren ten opzichte van el-
kaar zijn, bijvoorbeeld: brengt de import van levende dieren
meer risico met zich mee dan de import van dierlijke produc-
ten? Daamaast is ook de omvang van de risicofactor van be-
lang. Dan gaat het om vragen als: Hoeveel dieren importeert
Nederland per jaar uit elk van de onderscheiden regio\'s? En
hoeveel \'vuile\' veewagens komen jaarlijks het land binnen?

De kwaliteit van de uitkomsten van een simulatiemodel is
onder andere afhankelijk van de kwaliteit van de input.

W • »f-"IP

Daarom is in dit onderzoek veel aandacht gegeven aan het
verkrijgen van betrouwbare gegevens over de bovenge-
noemde aspecten. Informatie over deze aspecten is te vinden
bij drie soorten bronnen:

1) historische statistieken/databases (van bijvoorbeeld EU,
Productschappen en CBS);

2) onderzoek (epidemiologie, analyse van uitbraken);

3) deskundigen.

De eerste twee soorten bronnen bevatten op het eerste ge-
zicht wellicht de meest betrouwbare informatie. Maar om-
standigheden veranderen voortdurend: de marktstmctuur in
Europa wordt steeds opener, het IJzeren Gordijn bestaat niet
meer, preventieve vaccinatie tegen KVP en MKZ is sinds
een aantal jaren in de EU niet langer toegestaan. Dit maakt
het moeilijk om op basis van gegevens uit het verleden (zon-
der meer) uitspraken te doen over de situatie in de toekomst.
Daarom is, ter aanvulling, de derde informatiebron \'aange-
boord\'. Deskundigen mogen in staat geacht worden om fei-
tenkennis (bron 1 en 2) te combineren met inzicht in huidige
en toekomstige ontwikkelingen. Uiteindelijk zijn dit ook de
personen waarop in de praktijk bij het ontwikkelen van be-
leid en het nemen van beslissingen een beroep wordt gedaan.

INFORMATIE VAN DESKUNDIGEN IN KAART
In het project is een deskundige gedefinieerd als een persoon
die bij een actuele uitbraak zou (kunnen) worden geraad-
pleegd. Het gaat dan om onderzoekers, beleidsmakers en
praktiserende dierenartsen. Er zijn verschillende methoden
gebmikt om de kennis van deskundigen in kaart te brengen.
Om ervaring op te doen met de methoden is eerst een \'pilot-
experiment\' uitgevoerd, met buitenlandse deskundigen (5).
Dit experiment vormde de basis voor het uiteindelijke expe-
riment, met Nederlandse deskundigen als deelnemers.
Omdat het aantal deskundigen beperkt was, moest een opzet
gekozen worden die een hoge respons zou opleveren. Daarom
werd voor een avondvullende workshop gekozen. Hierdoor
werd slechts éénmaal een beroep op de deskundigen gedaan.
Ruim 85 procent van de beoogde deskundigen deed mee aan
de workshop (43 van de 50 genodigden). Tijdens de workshop
werd een enquêteprogramma op de PC afgewerkt. Iedere deel-
nemer had daarbij de beschikking over een eigen computer zo-
dat onderlinge beïnvloeding vemieden kon worden.
Het PC-programma bevatte een combinatie van enquête-
technieken om de kennis van de deskundigen te kwantifice-
ren, variërend van driepuntsschattingen (meest waarschijn-
lijke, laagste en hoogste waarde) tot vraagtechnieken als
\'Conjoint Analysis\' en \'ELI\'. Deze laatste twee worden on-
derstaand kort toegelicht.

Conjoint Analysis

Conjoint Analysis (CA) wordt vaak gebmikt in onderzoek
op het gebied van marktkunde en consumentenwetenschap-
pen (3). Dan gaat het meestal om het meten van consumen-
tenvoorkeuren. Bijvoorbeeld om erachter te komen welke
zaken consumenten belangrijk vinden bij het kopen van een
auto. In dat geval wordt aan de proefpersonen een aantal
kaartjes getoond. Op elk kaartje staat de omschrijving van
bijvoorbeeld een auto:

Kaartje 1 Kaartje 2

Speedy
Rood
125.000
6000 gulden

Merk:
Kleur:
Km-stand:
Prijs:

Merk: Speedy

Kleur: Wit

Km-stand: 330.000

Prijs: 2500 gulden

-ocr page 139-

De proefpersonen krijgen de opdraciit om aan elk kaartje een
score te geven, bijvoorbeeld een getal tussen O en 100. Een
hogere score betekent een grotere voorkeur voor de beschre-
ven auto. De proefpersonen geven dus een \'overall-score\'
aan combinaties van factoren (merk, kleur, km-stand, prijs).
Indien nu een groot aantal van dit soort combinaties ge-
scoord worden, is het mogelijk om met behulp van statisti-
sche technieken (regressie-analyse) de overall-scores op te
splitsen in het belang dat, impliciet, aan elk van deze facto-
ren afzonderlijk gegeven is. Op deze manier wordt duidelijk
waar de ondervraagde proefpersonen op letten, hoe belang-
rijk zij bijvoorbeeld \'merk\' vinden in verhouding tot \'prijs\'
en \'kleur\'.

Conjoint Analyse lijkt wellicht wat omslachtig. Het is na-
tuurlijk ook mogelijk om consumenten rechtstreeks te vra-
gen naar hoe belangrijk ze \'merk\' vinden in verhouding tot
\'prijs\'. Door verschillende onderzoekers is echter aange-
toond dat dergelijke directe methoden minder betrouwbare
uitkomsten geven (2,6). Dat komt waarschijnlijk doordat het
in de werkelijkheid bijna altijd gaat om situaties waarin
meerdere componenten tegelijk voorkomen. De CA-tech-
niek benadert die werkelijkheid beter dan de directe metho-
den. Verder kan met de C A-techniek ook de consistentie van
de antwoorden van de proefpersonen getest worden. Dit
geeft inzicht in de kwaliteit van de infomiatie.
Het auto-voorbeeld geeft aan dat de CA-techniek uitgaat van
het simpele basisprincipe dat een product of een situatie op-
gesplitst kan worden in onderliggende componenten. In dit
onderzoeksproject is de techniek gebruikt om een schatting
te krijgen van het relatieve belang van de risicofactoren, bij-
voorbeeld het belang van de import van levende dieren in
vergelijking tot de import van dierlijke producten, als het
gaat om de kans op virus-insleep. Het ging dus om de situatie
\'kans op virus-insleep in Nederland\'. De onderliggende
componenten waren de aan- of afwezigheid van bepaalde ri-
sicofactoren, zoals bijvoorbeeld import van levende dieren,
import van dierlijke producten, terugkerende veewagens, et-
cetera. De deskundigen moesten voor steeds wisselende
combinaties van risicofactoren aangeven hoe groot het risico
van virus-insleep was. Naderhand werden (met behulp van
regressie-analyse) de overall-scores voor deze \'totaalsitu-
aties\' uitgesplitst naar de onderliggende componenten, de ri-
sicofactoren. Op deze manier kwam kwantitatieve infomia-
tie beschikbaar over het relatieve belang dat impliciet aan elk
van deze factoren werd gehecht.

ELI

ELI (ELlcitation) is een grafisch georiënteerd, interactief
computerprogramma voor het kwantificeren (eliciteren) van
onzekere kennis (8). Het programma helpt deelnemers op
een gebmikersvriendelijke wijze bij het maken van goede
(\'unbiased\') subjectieve kansverdelingen. Een subjectieve
kansverdeling weerspiegelt (onzekere) kennis. Op de x-as
staan de mogelijke waarden van de gevraagde parameter, op
de y-as staat de kans die de deelnemer toedicht aan de juist-
heid van een bepaalde waarde. De top van de curve komt
overeen met de waarde die de respondent het meest waar-
schijnlijk acht voor de gevraagde variabele (de \'beste schat-
ting\'). De spreiding of \'breedte\' van de curve weerspiegelt
de onzekerheid die de respondent heeft over de juistheid van
deze \'beste schatting\'. Hoe breder de curve, hoe onzekerder
de respondent.

Een belangrijk onderdeel van een ELl-sessie is de \'training\'.
De deelnemers krijgen een aantal vragen voorgeschoteld die
nauw met het onderwerp te maken hebben en waarvan de
juiste antwoorden bekend zijn, en ingebracht in het pro-
gramma. Geeft de respondent een antwoord dat in de buurt
van het juiste antwoord ligt dan levert dat punten op, meer
punten naarmate het antwoord met meer zekerheid gegeven
is (een \'smallere\' curve, minder spreiding om de beste schat-
ting). Een antwoord dat ver verwijderd ligt van het juiste ant-
woord levert een negatieve score op. Deze score is sterker
negatief naarmate het \'foute\' antwoord met meer zekerheid
gegeven is. Op deze manier krijgen de deelnemers een goed
beeld van hun eigen kennis betreffende het onderwerp en
worden ze gestimuleerd om zorgvuldig na te denken over
hun antwoorden, niet alleen over de beste schatting maar ook
over de onzekerheid daaromheen. Zowel over- als onder-
schatting van de eigen kennis levert immers een minder opti-
maal aantal punten op.

■ npr-II I ffi« i, J ü

iti 11 n-^éHk]

Door onder andere Van Lenthe (8) is aangetoond dat een der-
gelijke training resulteert in betere schattingen voor vervolg-
vragen, waarvoor de deelnemers geen score krijgen. Op deze
manier kunnen betere schattingen verkregen worden voor
vragen waarop de antwoorden niet bekend zijn. Dat maakt de
methode interessant als techniek om onbekende en subjec-
tieve kennis te kwantificeren.

Tijdens de workshop in het onderhavige onderzoek is ELI
onder andere gebruikt om schattingen te krijgen voor het
aantal uitbraken dat in de komende jaren in de diverse landen
van Europa verwacht mag worden.

HET SIMULATIEMODEL VIRiS

De infomiatie over de diverse aspecten van vims-insleep
vormt de basis voor het simulatiemodel VIRiS. VIRiS begint
bij een uitbraak in een land in Europa en \'volgt\' het virus tot
aan een mogelijke uitbraak in Nederland. Voor alle risico-
factoren wordt berekend of \'virusvervoer\' plaatsvindt en
waar dat dan terecht komt. Het model geeft inzicht in het
aantal en de locatie van primaire uitbraken in Nederland, en
in de veroorzakers (land en risicofactor) van deze uitbraken.
De informatie waarop VIRiS is gebaseerd kan lang niet in
alle gevallen in één getal worden weergegeven. Dat geldt bij-
voorbeeld voor de lengte van de HRP (de periode waarin de
ziekte zich kan verspreiden). Bij de ene uitbraak kan sprake
zijn van een korte HRP, bij een andere uitbraak kan het ont-
dekken van de ziekte langer op zich laten wachten. Ook zit in
de insleepaspecten onzekerheid, het gaat immers vaak om
voorspellingen over de situatie in de toekomst. Dat geldt bij-
voorbeeld voor de voorspellingen over de uitbraakfrequentie
in de diverse landen van Europa. Tot slot zal lang niet elke
uitbraak van bijvoorbeeld Klassieke Varkenspest in
Duitsland leiden tot een uitbraak in Nederland. De ziekte
wordt soms wel, maar vaak ook niet van het ene land naar het
andere verspreid.

Om het proces van virus-insleep op een goede manier te kun-
nen nabootsen (simuleren), moet dus rekening gehouden
worden met \'variatie\' en \'onzekerheid\'. Daarom is voor het
VlRiS-model gekozen voor de zogenaamde Monte-Carlo-
benadering (4). Een Monte-Carlo-simulatiemodel werkt met
lotingen uit kansverdelingen. Tijdens het doorrekenen van
een Monte-Carlo-model wordt uit elke kansverdeling een
waarde geloot. Deze waarde wordt gebruikt in de verdere be-
rekeningen. De waarde zal meestal een \'veel voorkomende
waarde\' zijn. Maar het is ook mogelijk om juist een \'zeld-
zame\' waarde te trekken uit de staart van de verdeling. Het
eenmalig doorrekenen van een Monte-Carlo-model is
daarom ook niet zinvol. Het zou dan namelijk best kunnen

Tui) SCHRIKT VOOR DlKRGl-, NEKSKUNDE, DEEL 124, FEURUARI, A FLI: VERING 4, 1999

113

-ocr page 140-

m

If

idiJ

\'II "11 i ééiln

gebeuren dat \'toevallig\' voor alle berekeningen met zeld-
zame waarden gewerkt wordt en de einduitkomst een situatie
beschrijft die bijna nooit zal voorkomen. Bij een Monte-
Carlo-model wordt daarom altijd gewerkt met het veelvuldig
herhalen van de berekeningen (iteraties). Bij elke herhaling
wordt opnieuw uit de kansverdelingen getrokken. Dan wordt
duidelijk wat bijvoorbeeld het insleep-risico is in een \'ge-
middelde\' situatie en wat er verwacht kan worden als alles
mee danwel tegen zit (de zogenaamde \'best case\' en \'worst
case\' situaties) en alles ertussenin.

Het VlRiS-model is uitgewerkt voor Klassieke Varkenspest
en Mond- en Klauwzeer, maar kan in principe ook voor an-
dere ziekten gebruikt worden.

RESULTATEN

Het VIRiS-model laat de gevolgen zien van diverse preven-
tiestrategieën. De uitkomsten van VlRiS geven aan waar en
met welke kans zich in Nederland een uitbraak zal voordoen,
waar deze uitbraken vandaan komen en door welke risico-
factor ze veroorzaakt worden. Nederland is hierbij opge-
deeld in vier regio\'s (Zuid, Oost, Noord en West) en Europa
in vijf groepen (buurlanden, Zuid-Europa, Midden-Europa,
Oost-Europa, en de restgroep \'eilanden\' met onder andere
Engeland, Ierland en Scandinavië). Om de resultaten van
VlRiS goed te kunnen interpreteren, zijn de uitkomsten ge-
bruikt als input voor modellen die de verspreiding van vims
binnen Nederland beschrijven. Vervolgens is de schade ten
gevolge van de resulterende epidemieën berekend. Op deze
manier wordt zichtbaar wat de VlRiS-resultaten betekenen
voor de jaarlijkse schade ten gevolge van uitbraken in
Nederland. Dan is het ook mogelijk om de diverse preventie-
strategieën te beoordelen op hun efficiëntie.

Het hasisscenurio

Het basisscenario van VIRiS-KVP gaat uit van 2,5 uitbraken
per vijf jaar in Nederland. Het basisscenario van VlRiS-
MKZ gaat uit van één uitbraak per vijfjaar. De getallen zijn
gebaseerd op schattingen van de deskundigen (de \'huidige
situatie\' volgens deze deskundigen).
Volgens de basisscenario\'s komen de meeste uitbraken van
zowel KVP als MKZ in het zuiden en oosten van Nederland
voor. Voor KVP gaat het voor beide regio\'s om ongeveer 37
procent, voor MKZ gaat het om 41 procent voor de regio
Oost en om 31 procent voor de regio Zuid. Veel minder ri-
sico lopen de noordelijke en westelijke regio\'s. Van de KVP-
uitbraken komt 16 procent in het westen terecht en 10 pro-
cent in het noorden. Voor MKZ zijn deze getallen respec-
tievelijk 15 en 13 procent.

De schade ten gevolge van KVP- en MKZ-epidemieën ver-
schilt sterk per regio. In het zuiden en oosten is de dier- en
bedrijfsdichtheid veel hoger dan in het noorden en westen.
Een uitbraak heeft hier dan ook veel grotere financiële con-
sequenties. Indien rekening gehouden wordt met de regio-
verschillen voor wat betreft uitbraakkans en uitbraakconse-
quenties, bedraagt de verwachte schade ten gevolge van een
KVP-epidemie in Nederland gemiddeld mim 140 miljoen
gulden. Uitgaande van het basisscenario moet per jaar dus
rekening gehouden worden met een schade van mim 70 mil-
joen gulden. Voor MKZ is de jaarlijkse schade veel lager
(komt naar verwachting minder vaak voor), maar nog altijd
bijna 30 miljoen gulden.

Overigens geven de berekeningen aan dat er veel variatie zit
in de omvang van de schade ten gevolge van uitbraken. Zo
bedraagt het verschil tussen een kleine en een gemiddelde

114

KVP-epidemie ongeveer 80 miljoen.

De modelresultaten geven aan dat vemit de belangrijkste ri-
sicofactor voor vims-insleep de import van levende dieren
is. Dit is, volgens het VIRiS-model, de oorzaak van meer dan
de helft van de KVP- en MKZ-uitbraken in Nederiand. Een
andere belangrijke factor wordt gevormd door onvoldoende
schoongemaakte veewagens, gebmikt voor de export van
vee vanuit Nederland naar andere landen. Bij de verdeling
van uitbraakkans over risicofactoren spelen zowel het risico
per eenheid risicofactor als het aantal eenheden (aantal die-
ren, aantal veewagens) een rol.

Volgens de modelberekeningen wordt een KVP-uitbraak in
Nederland meestal (57%) veroorzaakt door een voorafgaande
uitbraak in Zuid-Europa (Griekenland, Portugal, Italië,
Spanje). Dit komt door het grote aantal varkens dat vanuit
deze landen richting Nederland gaat (in 1995 exporteerde
Spanje mim 55.000 varkens, waarvan mim 30.000 biggen,
naar Nederland). Op de tweede plaats komen de buurlanden
van Nederland. Ook voor MKZ geldt dat de meeste uitbraken
in Nederland voorafgegaan worden door uitbraken in Zuid-
Europa of in één van de landen rondom Nederland.
De deskundigen hadden geen positieve indmk van de dier-
ziektesituatie in de landen van Oost-Europa (langdurige
HRP, hoge uitbraakfrequentie). Toch wordt slechts een klein
percentage van de Nederlandse uitbraken veroorzaakt door
vims-insleep vanuit deze landen. Dit komt doordat vanuit
Oost-Europa, volgens de officiële statistieken (PVE), nau-
welijks levende dieren (vooral weinig varkens) naar Neder-
land worden verhandeld.

Economische evaluatie van preventiestrategieën
In tabel 1 worden de resultaten van enkele altematieve stra-
tegieën voor KVP-preventie gegeven, vergeleken met het
basisscenario. Volledig elimineren van de risico\'s verbon-
den aan de risicofactor \'import levende dieren\' vermindert
de schade met ongeveer 70 procent. Overigens werd voor
MKZ een reductie van dezelfde orde van grootte gevonden.
Verdere analyses geven aan dat wanneer in Zuid-Europa
KVP ontdekt wordt (eind HRP) er al een kans is van onge-
veer 7 procent dat het vims naar Nederland versleept is. Voor
een uitbraak van KVP in een van de buurlanden van
Nederiand is die kans ongeveer 4 procent (uitgaande van een
HRP van 28 dagen).

Op het moment van ontdekken van KVP in bijvoorbeeld
Zuid-Europa kan het dus al te laat zijn om een uitbraak in
Nederland te voorkomen. Er is echter wel veel winst te beha-
len met het reduceren van de eventueel al aanwezige epide-
mie tot een minimale omvang. Aannemende dat snel ontdek-
ken de epidemie tot een minimale omvang beperkt zal weten
te houden, betekent dit dat er een financiële ruimte van ruim

Tabel 1. Aantal KVP-uitbraken en schade ten gevolge van deze uitbraken,
op jaarbasis. Het basisscenario (1995-strategle) en enkele alternatieve
preventiestrategieën [nnedlaanwaarden].

schade per jaar
(milj. guldens)

68

0,28
0,10
0,08

50
25
8,6

Tijdschrikt voor D i i: r c. i: n k i: s k u n d f. , 1) e F i. 124, Februari, Afleverinc; 4, 1999

Scenario uitbraken per jaar

0,5

basisscenario (1995)
veranderingen t.g.v.
elimineren van het

nsico van:

- import levende dieren

- voeren van swill

- terugkerende veewagens

-ocr page 141-

3 miljoen gulden beschikbaar is voor het opsporen van even-
tuele verspreiding naar Nederland, wanneer één van de buur-
landen melding maakt van een KVP-uitbraak.

CONCLUSIES

Niet elke epidemie veroorzaakt evenveel schade. De bereke-
ningen geven aan dat bijvoorbeeld voor KVP het verschil in
schade tussen een kleine en een gemiddelde epidemie onge-
veer 80 miljoen gulden bedraagt. Het verschil tussen een ge-
middelde en een (extreem) grote epidemie is veel groter en
bedraagt enkele miljarden (zoals ook de recente uitbraak in
Zuid-Nederland heeft laten zien). Dit betekent dat maatrege-
len gericht op het beperkt houden van de omvang van een
epidemie al snel kosteneffectief zijn. Vooral de duur van de
HRP is erg belangrijk in dit kader. Hoe korter de HRP, hoe
kleiner de epidemie. En dus ook: hoe korter de HRP, hoe
minder kans op verspreiding van de ziekte naar andere lan-
den. De HRP\'s van recente epidemieën (lijst 1 ziekten) in
Europa lopen erg uiteen (9), hetgeen aangeeft dat hier nog
ruimte ligt voor verbetering. Dat betekent dat investeren in
bijvoorbeeld het snel kunnen ontdekken van geïnfecteerde
dieren belangrijk is. Het gaat om belangen op Europees ni-
veau: Nederland is erbij gebaat als andere landen in staat zijn
epidemieën eerder te ontdekken. Het omgekeerde geldt na-
tuurlijk ook: als Nederland een eventuele epidemie snel on-
der controle heeft, blijft het risico voor de andere landen be-
perkt.

Nederland kan veel \'verdienen\' door, zodra KVP of MKZ
uitbreekt in Europa, maatregelen te nemen om een eventuele
insleep in Nederland op te sporen. Vooral bij uitbraken in
Zuid-Europa of in één van de buurlanden van Nederland is
het risico relatief groot en \'mag\' dus veel geld besteed wor-
den aan het opsporen van eventuele insleep. Een internatio-
naal systeem van Identificatie en Registratie (I&R) van vee
zou het opsporen van eventuele ziekte-verspreiding sterk
vereenvoudigen en versnellen.

Een voor de hand liggende manier om de schade ten gevolge
van epidemieën te verlagen is het \'uitschakelen\' van risico-
factoren. Dat vermindert immers de kans op virus-insleep.
Uitschakelen van de risicofactor \'import van vee\' vermin-
dert de jaarlijkse schade ten gevolge van KVP- en MKZ-uit-
braken met ongeveer 70 procent. Ook voor maatregelen ge-
richt op de risicofactor \'terugkerende veewagens\' is een
aanzienlijke financiële ruimte beschikbaar. De berekeningen
geven aan dat het volledig uitschakelen van deze risicofactor
de jaarlijkse schade vermindert met meer dan 15 miljoen
gulden. Overigens zal het moeilijk zijn om de risico\'s ver-
bonden met de risicofactoren echt helemaal naar nul terug te
brengen. Duidelijk is echter wel dat maatregelen als intensie-
vere controle en uitbreiding en verbetering van de reiniging-
en ontsmettingsplaatsen al snel kosteneffectief zullen zijn.

l^gggggggg

SLOTOPMERKINGEN

Door modellen gericht op insleep, verspreiding en economi-
sche gevolgen van uitbraken van KVP en MKZ met elkaar te
combineren, is het mogelijk om dierziektepreventiestrate-
gieën te beoordelen op hun effectiviteit, dat wil zeggen op
hun vermogen de jaarlijkse schade ten gevolge van uitbraken
te verminderen. Omdat objectieve informatie om de model-
len op te baseren niet goed voorhanden is, moet aanvulling
gezocht worden bij deskundigen. Met methodieken als
Conjoint Analysis en ELI kan de subjectieve informatie op
een objectieve manier in kaart gebracht worden. Dat maakt
de informatie overigens zelf nog niet objectief
De geldigheid van de modelresultaten wordt beperkt door de
geldigheid van de gebruikte inputparameters. Dat betekent
dat het model (inclusief de input) regelmatig ge-update zal
moeten worden. Daarom ook zijn de ontwikkelde simulatie-
modellen flexibel: nieuwe inzichten en onderzoeksresultaten
kunnen eenvoudig verwerkt worden.

LITERATUUR

1. Dijkhuizen AA, and Morris RS. Animal Health Economics: principles
and applications. Postgraduate Foundation Publisher, Sydney en
Wageningen Pers, Wageningen, 1997: 305 biz.

2. Green PE, Goldberg SM, and Wiley JB. A cross-validation test of hy-
brid conjoint models. In: A.M. Tybout en R.P. Bagozzie (eds.).
Advances in Consumer research. Association for Consumer Research,
Ann Arbor, 1983; 10: 147-50.

3. Green PE, and Srinivasan V. Conjoint analysis in marketing: new de-
velopments with implications for research and practice. Journal of
Marketing 1990; 54:3-19.

4. Ilardaker JB, Huime RBM, and Anderson JR. Coping with risk in agri-
culture. CAB International, New York, 1997: 274 biz.

5. Horst HS, Huime RBM. and Dijkhuizen AA. Eliciting the relative im-
portance of risk factors conceming contagious animal diseases using
conjoint analysis: a preliminary study. Preventive Veterinary
Medicine 1996; 27: 183-95.

6. Huber J. Wittink DR, Fiedler JH. and Miller R. The effectiveness of al-
ternative elicitation procedures in predicting choice. Journal of
Marketing Research 1993; 30: 105-14.

7. Jalvingh AW, Vonk Noordegraaf A, Niclen M, Maurice H. and
Dijkhuizen AA. Epidemiological and economic evaluation of disease
control strategies using stochastic and spatial simulation: general fra-
mework and two applications. Proceedings 1998 SVEPM meeting,
Ennis, Ierland, 1998:86-99.

8. Lenthe J van. ELI: the use of proper scoring rules for eliciting subjec-
tive probability distributions. DSWO Press, Universiteit Leiden,
Leiden. 1993: 140 biz.

9. Terpstra C. HRP in Europa. Inteme publicatie. Landbouwuniversiteit
Wageningen. 1997: 3 biz.

VAN OUDE MENSEN. DINGEN DIE VOORBIJ GAAN

Brieven aan de Redactie

De titel is van Couperus. Een boek, eveneens verfilmd, welke
de echte oude Indië-ganger met droefenis vervuld over het
vele wat aan schoonheid en cultuur voor hem verloren is ge-
gaan en waar zij allen mijmerend aan terugdenken.

Een levenswijze, die men in Den Haag nog lang wist te hand-
haven, maar die met het uitbreken van de oorlog op 10 mei
1940 abrupt een einde nam en nooit meer terugkeerde. Men
moet zijn hele jeugd daarin en daartussen hebben doorge-
bracht om dit te beseffen. Natuurlijk zijn er ook herinnerin-
gen aan slechte momenten in de tijden dat men daar woonde
en werkte en toch oprecht meende het land en volk te dienen.
En dat was juist! Als men dan de haven van Tandjoengpriok
voor de laatste keer uitstroomde dan wist men het is passé!

-ocr page 142-

Daaraan moest ik denken toen ik het uitstekende artikel van
de heer Van den Bos las in ons Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, nummer 24 van 1998, waarin dus mijn firma Aigin
genoemd wordt. En waarin ook gesteld wordt \'was er een
open markt met een lucratieve geneesmiddelhandel van bon-
afide firma\'s via dierenartsen enzovoort\'.
Welnu dit zou ik willen aanvullen en nuanceren.
Ik overwoog in eerste instantie, dat ik bij het 25-jarig bestaan
van de Fidin een zeer openhartig maar tevens ingehouden
rede heb gehouden, waarin ik een stuk veterinair-farmaceuti-
sche ontwikkeling geschetst heb. Ik denk nog met genoegen
terug hoe de daar aanwezige collegae mij aan het einde toe-
zongen met het bekende studentenlied \'Ja, dat voelen wij aan
ons hartje\'. Maar anderen zullen ongetwijfeld gechoqueerd
zijn door de waarheid. Ook dacht ik terug aan het interview
wat twee collegae mij en mijn vrouw afnamen voor het
Veterinair Historisch Genootschap. Daarvan hebben zij een
summiere samenvatting gemaakt voor het nageslacht.

Maar nu de werkelijkheid. Ook terwille van de historie. Men
heeft en had geen flauwe notie van hoe men in die oorlogsja-
ren en speciaal het laatste jaar in de randstad praktijk moest
uitoefenen. En bij praktijk uitoefenen behoren medicamen-
ten en ook, dat zeker na Dolle Dinsdag (september 1944),
aan de suppletie daarvan een einde kwam. Het begrip hon-
gerwinter was letterlijk. In de laatste maanden waren er in
Den Haag nog twee dierenartsen op de been. De één was
goed fout en werd gemeden en de andere was schrijver de-
zes, die lopende op praktijk ging, want dat gaf bij gevaar nog
de beste vluchtkansen.

Terwijl mijn vrouw, dochter van de Rijksveearts Frits Wester-
ling, het bestond ondanks alle gevaren, toch op één dag heen
en weer naar Amsterdam te fietsen omdat daar nog een firma
was die wat aan medicijnen kon leveren.
De andere collegae lagen min of meer met hongeroedeem-
verschijnselen en één had nog vlak voor het bombardement
op het Bezuidenhout te Den Haag zijn kelder kunnen berei-
ken en even later werd zijn huis gewoon boven hem wegge-
blazen. Met een zware shock is hij onder het puin vandaan
gehaald.

En dan komt de bevrijding en dachten wij er zal nu wel hulp
geboden worden. Welnu vergeet het maar. Verwijzende naar
de Couperiaanse titel van dit verhaal moet ik toch zeggen,
dat de KNMvD zowel in als na de oorlog, wat mijn opgeving
toen betrof, geschitterd heeft door afwezigheid en dit terwijl
bijna alle andere organisaties ondergronds doorgingen.

En zo was dus wel de eerste honger gestild, maar de potten in
de apotheek bleven leeg.

Ik schreef naar de Faculteit in Gent en die verwees mij naar
een hoogleraar, dierenarts van professie in Brussel. Deze had
een eigen serum- en entstoffenfabriek en tevens een veteri-
nair-farmaceutische groothandel. Daar aangekomen was al-
les goed en niets teveel en over geld mocht niet gesproken
worden.

In Den Haag deed zich een paradoxale omstandigheid voor.
ledereen had aan alles gebrek. Ineens verschenen er handela-
ren met karren vol jonge hondjes en katten en deze gingen als
zoete broodjes over de toonbank. Maar het gevolg was wel
dat er een omvangrijke epidemie van honden- en kattenziekte
uitbrak. En dus kwam ik beladen met vaccin weer terug en
sloeg aan het enten. Men stond in de rij. Beide vaccins volde-
den preventief goed. Veel later heb ik dit eens in een artikel
samengevat, omdat het klassieke beeld van hondenziekte
bijna niet meer voorkwam. Om onduidelijke redenen wilde
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde dat niet opnemen, maar
het Vlaams Tijdschrift voor Diergeneeskunde wijdde er een
heel nummer aan. Nog later bevestigde een Engelse collega
dit afwijkende beeld en noemde het Hard Pad Disease, we-
gens de verhooming van het voetzool en neusepitheel.
Maar er moest natuurlijk wel eens wat betaald worden en dus
moesten er deviezen komen en dus kwam er een firma (tje)
N.V. Algin (alle geneesmiddelen en instrumenten).

iÉift iilttByTrilitfllflIfr^^ flÜÜÉ-iiniiri \'I-M\'-I

Dat is de ene helft van het verhaal. Nu de andere helft.
Scheveningen was weliswaar niet gebombardeerd, maar lag
voor de zogenaamde tankgracht. Het was een chaotisch en
spookachtig stuk stad geworden. Hier en daar trachtte men er
weer wat leven in te blazen en in een stukje gebouw wat wat
opgeknapt was, werd een bar geopend. Zo kwam ik te zitten
naast een Engelse officier, die een dierenarts bleek te zijn en
ik vertelde hem ondermeer over mijn onderzoekingen voor
mijn promotie bij professor Van der Kaay.
Weliswaar had ik in de hongerwinter bij het enige licht wat
we nog hadden, en dat was een oude olielamp die vroeger in
de stuurhut van een binnenvaartschip had gehangen, mijn
protocollen gerangschikt en hier en daar wat uitgewerkt.
Was het echter nog up to date na de bevrijding?
Niet veel later stopte een legertruck voor mijn deur en bracht
mij een hele hoop veterinaire tijdschriften zoals the Veterinary
Record en the American Journal. Ik heb alle bars afgelopen
om hem te bedanken, maar helaas hij was er niet meer.
Toen gingen mijn ogen echt wijd open door vele advertenties
waarin allerlei geneesmiddelen werden aanbevolen en waar-
van wij geen notie hadden. Ik schreef deze firma\'s aan en
kreeg de mooiste catalogi toegestuurd. Het waren, althans
voor mij, complete veterinaire handboeken. Mijn farmaceu-
tisch archief is gelijktijdig met mijn veterinaire bibliotheek
van circa 1100 boeken overgegaan naar de KNMvD en als
dat bewaard gebleven is, moeten zij daar nog staan. En dus
ging de Algin niet ter ziele, maar breidde zich uit. In korte
tijd werden diverse agenturen uit Engeland, Frankrijk en de
Verenigde Staten en later ook Duitsland verkregen. Het me-
rendeel daarvan heeft een vaste plaats op de Nederlandse
markt verworven en dus kijk ik altijd nog met genoegen naar
de advertenties in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.

Maar toen maakte ik een kardinale denkfout. Ik dacht dat
mijn collegae net zo enthousiast zouden zijn als ik, over al
die nieuwigheid. Vergeet het maar! We hebben het altijd zo
gedaan en dat ging goed, dus waarom wat anders?
Gaandeweg kwam er toch meer belangstelling voor en kwa-
men dus ook de meerdere \'kapers\' op de kust. Van den Bos
geeft daarvan een mooi overzicht. Dat is de markt en dat is
goed. Maar andere kapers waren de lekenhandelaars. Hier te
lande hardnekkig genoemd kwakzalvers. Maar daarin waren
wij in Europa de enige die dat zo noemden. Het begrip leken-
handel en lekendierenartsZ-veearts was elders een volkomen
legitieme aangelegenheid. In feite waren deze lekenhandela-
ren actiever met het zien te verkrijgen van nieuwere genees-
middelen dan de dierenartsen. En ook zij konden een brief
schrijven naar buitenlandse fabrieken en dus ontstond er
voor mij een dilemma, want de afzetmarkt was bij die groep.
Het heeft mij heel wat praten gekost om mijn relaties te over-
tuigen dat het leveren daaraan een korte-termijn-visie was.
Men moet hierbij wel overdenken, dat voor ieder land het de-
vies was: exporteren of sterf

-ocr page 143-

Met enkele wat dan heet bonafide andere firma\'s op ons ge-
bied kwam een vereniging genaamd Veproha (veterinaire
producten handel) tot stand met de bedoeling een tripartiete
overlegsituatie, namelijk de bonafide handel, de lekenhandel
en de KNMvD tot stand te brengen. Dat werd een misluk-
king! Van de zijde van de KNMvD kwam geen respons. Wel
kwam er nog een vergadering in Utrecht tot stand tussen de
bonafide en de lekenhandel. Deze laatsten waren in grote ge-
tale gekomen en ik schatte ze op wel 20 a 25 stuks. Hun
klachten over de werkwijze van de dierenartsen was enorm.
Plotseling verscheen collega De Haan, algemeen secretaris
in de zaal en ook hij kreeg de volle laag. Ik heb hem nog met
kracht moeten verdedigen. Vele jaren later bij het wereld-
congres in Mexico sprak ik hem en hij vertelde mij, dat on-
danks een verbod van het Hoofdbestuur hij toch van mening
was dat het beter geweest was van de KNMvD om aan dat
gesprek deel te nemen. Het resultaat is wel geweest dat de
toch wel in menig opzicht onacceptabele toestand op de ve-
terinair-farmaceutische markt bleef bestaan.
Voeg daarbij dat er ook nog zoiets was als vrije zeevaart en
op die wijze kwam bijvoorbeeld sulfamezathine 16 procent
bij kisten tegelijk Antwerpen binnen.

En toen kwam ir. Scheurkogel van de Gist en Spiritusfariek
mij bezoeken. Min of meer letterlijk zei hij: \'De Maar ik kan
nu wel van de daken schreeuwen dat ik mijn antibiotica alleen
aan dierenartsen lever, maar je behoeft maar een briefje naar
Denemarken te sturen of even over de grens te gaan naar een
Duitse fabriek of een Belgische apotheek en je kan je auto vol
met antibiotica en andere spullen laden. Vergeet nu even je,
overigens juiste liberale opvattingen over de markt en laten

VARKEN

Referaten

Evaluation of tfie effects of nursery depopulation on
the persistence of porcine reproductive and respi-
ratory syndrome virus (PPRSj and the productivity
on 34 farms.

S.A. Dee. H.S. Joo, D.D. Poison. B.K. Park. C. Pvoan, T.W.
Molitor, E. Collins, and V. King. 1997; 140: 247-8.

we komen tot een vereniging van bonafide handel die wel ge-
nade vindt in de ogen van de KNMvD\'. En dat werd de Fidin.
Wel hoe dat allemaal verder verlopen is heb ik in mijn rede
voor deze Fidin bij haar 25-jarige jubileum uitvoerig ge-
schetst. Veel schoonheidsprijzen kon ik helaas niet uitdelen,
maar mogelijk gaat het nu allemaal veel beter.
En wat de lekenhandel betreft, waarover hebben wij ons zo
dmk gemaakt? Ook daar heeft de markt gewerkt en tenslotte
zijn er maar een paar goed functionerende bedrijven overge-
bleven, als ik althans in de dierenspeciaalzaken in de medi-
cijnkast kijk. Maar wel, mijn jongere collegae, even oppas-
sen dat deze man achter de toonbank niet straks een witte jas
aantrekt en adviezen gaat geven.

En de zeer vriendelijke en bepaaldelijk niet ondeskundige
marktkoopman, die ik zo vaak in Drenthe op jaarmarkten
met zijn kraam vol diergeneesmiddelen zag staan, is nu ook
verdwenen. Ik ben eens in een café gaan zitten om eens te
zien of hij goede zaken deed. En dat deed hij!

Mij rest de herinnering aan een boeiend experiment en tijd en
vooral denkend aan de uiterst vriendelijke en correcte wijze
waarop ik bij al die zakelijke, wetenschappelijke en over-
heidsinstanties in het buitenland steeds ben ontvangen.
Het the very distinguished colleague from Holland klinkt mij
nu ik dit schrijft bijna weer in de oren.
En dus sluit ik af met Couperus: over de dingen die voorbij
zijn gegaan.

Dr. Remko de Maar.
\'s-Gravenhage
Decemher 1998

De bedrijven werden onderverdeeld in vier categorieën en
wel opfokgebouw gelegen binnen of buiten de eigen locatie
en leegstand gedurende 7 of 14 dagen.

De bedrijven stonden een jaar onder controle. Naast het ver-
zamelen van technische gegevens werd ook gekeken door
middel van serologisch onderzoek of het PPRS vims al dan
niet verdwenen was. Men zag bij alle deelnemers een verbe-
tering van de gemiddelde dagelijkse groei, een vermindering
van het sterftepercentage, een hogere voederconversie en
vermindering van de kosten van diergeneeskundige behan-
delingen. Voorts bleek op 20 farms het vims niet meer aan-
wezig te zijn.

J.P. W.M. Akkermans

Op 34 bedrijven in de Verenigde Staten waar PPRS regelma-
tig opfokproblemen veroorzaakte werd getracht het veroor-
zakende agens te elimineren door de biggen direct na het
spenen onder te brengen in goed gedesinfecteerde stallen die
tevoren enige tijd hadden leeggestaan.
Het spenen gebeurde op een gemiddelde leeftijd van onge-
veer 20 dagen.

-ocr page 144-

RESULTATEN VAN EEN ENQUÊTE OVER HET INGREPEN-
BESLUIT

Frank Ingelaat en Frank Tillie, IKC-Landbouw, Ede

Berichten en verslagen

INLEIDING

Op 1 september 1996 is het Ingrepen-
besluit van kracht geworden. Dit is de
uitwerking van artikel 40 van de Ge-
zondheids- en welzijnswet voor dieren
(Sdu 1996). Dit besluit laat een beperkt
aantal ingrepen toe en stelt daarmee
beperkingen aan de ontwikkeling dat
een dier via lichamelijke ingrepen
wordt aangepast aan de houderij-om-
standigheden of aan de wensen van de
mens.

Ter ondersteuning van de handhaving
van de wet is in de wet artikel 41 opge-
nomen dat het laten deelnemen aan
tentoonstellingen en wedstrijden en
het verhandelen van dieren met een
verboden ingreep in Nederland straf-
baar stelt. Mocht een ingreep bij een
dier zijn uitgevoerd, omdat voor de in-
greep een diergeneeskundige nood-
zaak bestond, dan zal de eigenaar dit
op enigerlei wijze aan moeten tonen,
bijvoorbeeld met een dierenartsverkla-
ring.

Het ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij wil middels een pe-
riodieke enquête nagaan hoe de aantal-
len ingrepen zich in de tijd ontwikkelen.
Deze enquête moet dan ook gezien wor-
den als een nulmeting, hoewel ten tijde
van het afnemen van de enquête het
Ingrepenbesluit al van kracht was. De
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde heeft haar me-
dewerking aan de enquête verleend. De
enquête is anoniem en de resultaten
worden gebruikt voor overleg tussen
het ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij en de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde. In dit artikel worden de
resultaten van de eerste enquête bespro-
ken.

Omdat duidelijke referentiewaarden
ontbreken is interpretatie van de gege-
vens moeilijk. Bij de volgende enquête
is te constateren hoe het aantal ingre-
pen zich ontwikkelt.

HET INGREPENBESLUIT IN HET
KORT

Het Ingrepenbesluit houdt zich bezig
met ingrepen die veelal zonder directe
diergeneeskundige noodzaak worden
uitgevoerd. Bij de beoordeling of in-
grepen in het besluit moesten komen,
is een afweging gemaakt en hierbij is
gelet op de volgende aspecten:

- mate van aantasting van het welzijn
van het dier (pijn, gezondheids- of
gedragsstoornissen) en de aantasting
van de fysieke heelheid en gaafheid
van het dier;

- het belang van de ingreep voor an-
dere dieren of voor mensen;

- de effectiviteit van de ingreep;

- beschikbaarheid van praktische al-
tematieven .

Ingrepen waarbij geen onevenredige
welzijnsaantasting plaatsvindt, blijven
toegestaan. Ingrepen die het welzijn
aantasten en alleen worden verricht uit
esthetische motieven zijn verboden.
Zo is het corrigeren van een knikstaart
bij katten verboden.
Degene die een ingreep verricht moet
zich telkens afvragen of hetgeen hij
doet binnen de grenzen van het rede-
lijke en betamelijke blijft. Dieren-
artsen hebben daarin een bijzondere
verantwoordelijkheid, omdat alleen zij
die beoordeling kunnen maken. Het
ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij verwacht dat de be-
roepsgroep kritischer gaat worden bij
het uitvoeren van bepaalde ingrepen,
met name de ingrepen genoemd in het
Ingrepenbesluit.

Het verbod op ingrepen zonder dierge-
neeskundige noodzaak geldt niet voor:

- het onvmchtbaar maken van dieren;

- ingrepen die krachtens een wettelijk
voorschrift verplicht of toegestaan
zijn;

- bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen ingrepen.

Het Ingrepenbesluit van de Gezond-
heids- en welzijnswet voor dieren is uit-
gebreid beschreven in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde door Sabine van
Egmond (1996).

UITVOERING VAN DE ENQUÊTE
In de Nota van Toelichting van het
Ingrepenbesluit is een lijst opgenomen
van ingrepen die voorheen waren toe-
gestaan, maar nu zijn verboden. Deze
lijst is als uitgangspunt genomen voor
de enquête. Het Informatie- en Ken-
nisCentmm Landbouw van het mini-
sterie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij heeft de enquête opgesteld. De
enquête betreft de volgende diergroe-
pen: paarden, mnderen, honden, kat-
ten, schapen, geiten, fretten en vogels.
Varkens en pluimvee zijn niet opgeno-
men, omdat de ingrepen bij deze die-
ren meestal niet door dierenartsen
worden uitgevoerd, maar door houders
of verzorgers van de dieren.
Voor de enquête zijn 80 dierenarts-
praktijken geselecteerd uit het jaar-
boek van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
In de tweede week van januari 1998 is
de enquête verstuurd naar deze 80
praktijken en binnen vier weken kwa-
men er 64 ingevuld temg. Dit betekent
een respons van 80 procent.

De eerste vragen van de enquête be-
troffen de lijst met niet langer toege-
stane ingrepen uit de Nota van Toe-
lichting van het Ingrepenbesluit. Ge-
vraagd werd hoe vaak een dergelijke
ingreep in 1997 werd uitgevoerd. Hier-
bij hoefde men niet aan te gegeven of
er een medische noodzaak voor de
ingreep bestond. Toch schreven ver-
schillende dierenartsen de reden voor
de ingreep in de kantlijn.
De enquête bevatte ook twee open vra-
gen. Bij de eerste kon men aangeven of
men nog ingrepen kende waarvoor de
medische noodzaak twijfelachtig is en
die toch met enige regelmaat in Ne-
derland worden uitgevoerd. Bij de
tweede vraag kon men algemene op-
merkingen over de enquête maken.

RESULTATEN

Aan de enquête is goed meegewerkt,
de respons was hoog en veel dierenart-
senpraktijken vulden de formulieren
nauwkeurig in.

In tabel 1 staan de resultaten van de spe-
cifieke vragen. De ingrepen in de tabel

-ocr page 145-

zijn verboden, maar mogen nog wel
door dierenartsen worden uitgevoerd
als er een diergeneeskundige noodzaak
voor bestaat. Twee ingrepen van de lijst
vormen een uitzondering hierop:

- dierenartsen mogen de bijklauwtjes
van honden verwijderen als de pups
jonger zijn dan vier dagen

- tot het jaar 2001 mag ook de staart
bij honden nog door dierenartsen
worden verwijderd als de dieren jon-
ger zijn dan zeven dagen.

Sommige dierenartsen gaven bij het
invullen expliciet aan welke dierge-
neeskundige noodzaak op dat moment
voor de ingreep bestond. Het verwijde-
ren van anaalzakken bij honden komt
nogal eens voor. Gezien de opmerkin-
gen gebeurt dit als het probleem chro-
nisch wordt. Eén dierenarts gaf bij een
zenuwsnede bij een paard aan dat hij
op dat moment moest kiezen tussen de
ingreep en euthanasie.
Andere ingrepen worden mogelijk nog
toegepast uit onwetendheid, zoals het
blisteren van paarden, de slijmvliesre-
sectie bij runderen en de anaalzakextir-
patie bij fretten. Voor deze ingrepen zijn
alternatieve therapieën beschikbaar.
Bij de paarden was de steekproef niet
representatief voor de hele populatie.
Daarom zijn deze resultaten niet afge-
drukt in tabel 1. Hoewel de steekproef
niet representatief is bij de paarden,
viel wel op dat bij paarden nog steeds
staarten worden gecoupeerd. Het is de
vraag of hier altijd sprake is van dier-
geneeskundige noodzaak. Nicteren
van de staart gebeurt nog een enkele
keer en ook bij deze ingreep kan ge-
twijfeld worden aan de diergeneeskun-
dige noodzaak. Ook zenuwsneden
worden nog bij paarden uitgevoerd.
Naar aanleiding van de enquêteresul-
taten zal de Groep Geneeskunde van
het Paard de gedragscode voor het toe-
passen van de zenuwsnede, de cor-
nage-operatie en de kribbebijter-ope-
ratie op de agenda zetten bij een
volgende vergadering.

Tabel 1. Totaal aantal ingrepen bij 64 geënquêteerde dierenartsenpraktijken in 1997.

Totaal aantal

% van de praktijken

Aantal DAP\'s met 1

Aantal DAP\'s met 10

uitgevoerde ingrepen

die de ingreep noemde

tot 10 keer de ingreep

keer of meer de ingreep

Runderen

- verkorten van de staart

62

12%

9

3

- slijinvliesresectie

5

2%

1

- tongpuntamputatie

0

- omleggen van de penis

0

Honden

- inkorten staart, tot de 7® levensdag

(nog toegestaan tot 1.9.2001)

1.358

70%

14

30

- inkorten staart, vanaf de 7e levensdag

96

32%

16

4

- verwijderen van bijklauwtjes tot levensdag

(blijft toegestaan)

1.164

63%

9

31

- verwijderen bijklauwtjes vanaf 4^ levensdag

188

43%

18

9

- anaalzakextirpatie/stinkklieroperatie

294

67%

31

11

- amputeren van derde ooglid

28

21%

13

- couperen van de oren

10

2%

1

- veranderen van de stembanden

6

3%

2

Katten

- corrigeren van knikstaart

1

2%

1

- amputeren van nagels

0

Schapen

- inkorten van de staart vanaf levensdag

5

3%

2

- omleggen van de penis

0

Geiten

- verwijderen van stinkklieren bij bokken

5

3%

2

Fretten

- anaalzakextirpatie

5

6%

4

Vogels

- tenectomie/tenotomie aan de vleugel

1

2%

1

- veranderen van de stembanden

0

- patachyectomie (verwijderen huidflap aan de

vleugel zodat deze niet meer gestrekt kan worden)

0

- neurectomie aan de vleugel

0

ANTWOORDEN OP DE OPEN
VRAGEN

De vraag of men ingrepen wist te noe-
men waarvoor de medische noodzaak
twijfelachtig is en die toch met enige
regelmaat in Nederland worden uitge-
voerd, werd enkele keren beantwoord.
Deze vraag werd vooral benut om be-
zwaren te uiten tegen bepaalde hande-
lingen, welke echter geen relatie met
het Ingrepenbesluit hebben:

- euthanasie in sommige gevallen;

- de castratie van biggen (2x);

- de bloedafname voor SVD (blaasjes-
ziekte) vijfjaar na de laatste uitbraak;

- een deel van de castraties en sterili-
saties (3x);

- het onthoomen van kalveren (2x).

Verder ergerde een aantal responden-
ten zich eraan dat nog steeds de oren
bij enkele hondenrassen worden ge-
coupeerd en vroegen om een intensie-
vere controle. Eén respondent had er
moeite mee dat in het Ingrepenbesluit
ook het amputeren van de voomagels
van katten is verboden.

CONCLUSIES

De ingrepen die voorlopig nog zijn
toegestaan worden nog regelmatig uit-
gevoerd. Of dit minder is dan voor de

-ocr page 146-

ingangsdatum van het Ingrepenbesluit
is niet na te gaan. De voorlopig nog
toegestane ingrepen betreffen steeds
jonge dieren. Het maatschappelijk
streven om de heelheid van het dier te
respecteren leeft blijkbaar nog niet bij
alle houders van dieren. Veel dieren-
artsen wordt nog gevraagd de staart
van pups te verwijderen. Ook wachten
de hondenfokkers nog te lang met het
laten verwijderen van de bijklauwtjes.
Hier ligt nog een taak voor de rasver-
enigingen, stamboeken en dierenart-
sen.

Dierenartsen verrichten nog steeds in-
grepen als blisteren en slijmvliesresec-
tie, mogelijk uit gewoonte of onwetend-
heid, terwijl altematieve technieken
aanwezig zijn.

Het ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij verwacht dat
dierenartsen in de loop der tijd kriti-
scher worden in het hanteren van het
criterium medische noodzaak en dat
het aantal niet aangewezen ingrepen
nog (verder) kan verminderen. Bij deze
eerste enquête ontbreken nog de refe-
rentiewaarden voor een dergelijke con-
clusie. De resultaten van deze enquête
zijn wel voldoende duidelijk voor over-
leg met deskundigen die uit hoofde van
hun functie zijn betrokken bij de ui:-
voering van het Ingrepenbesluit.

LITERATUUR

- Egmond S van. Nieuwe regels voor lichame-
lijke ingrepen bij dieren. Tijdschr Dierge-
neeskd 1996; Deel 121: Aflevering 17.

- Herenberg en Cheung Yuen Pui. Huisdieren
in het Nederlandse Gezin. NIPO, mei 1997.

- De Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren,
Staatsblad 1996, nr. 139 Sdu Uitgevers,
\'s Gravenhage.

VETERINAIR GOLFKAMPIOENSCHAP 1999

Tussen de bloeiende vruchtbomen van
de Over Betuwe zal dit jaar op woens-
dag 12 mei 1999 gestreden worden om
het Veterinair Golfkampioenschap. De
wedstrijd zal gespeeld worden op de
18 holes baan van \'Golfclub Wei-
deren\' te Eist, gelegen tussen Arnhem
en Nijmegen.

\'s Ochtends wordt er, om de golfspie-
ren los te maken, een negen holes
greensome wedstrijd gespeeld. Na de
lunch start vanaf 13.00 uur de driebal
stableford Championship.

Na afloop is er als vanouds een gezel-
lige borrel met aansluitend de prijsuit-
reiking en diner.

Dit alles wordt wederom gesponsord
door Alfasan Diergeneesmiddelen.

Aanmelden voor deze dag kan door
overmaking van
ƒ 35,- op rekening
53.15.06.207 ter name van W.L. Keers
(inzake V.G.C.) met vermelding van
exacte handicap en homecourse.

Het Veterinair Golfcomite:
L.C.M. Beukers
W.L. Keers
N. G. Simoncelli

WAA STELT
JUBILEUMPRIJS
VAN ƒ 30.D00.-
TER BESCHIKKING

WAA Nederlandse Vereniging van
Artsen stelt ter gelegenheid van haar
75-jarig bestaan een geldprijs van
ƒ 30.000,- ter beschikking.
De prijs wordt uitgereikt aan de-
gene die een belangrijke bijdrage
heeft geleverd op het gebied van de
Beeldvorming van de gezond-
heidszorg in de Nederlandse sa-
menleving.

Dit thema mag in de meest ruime zin
worden geïnterpreteerd. Inzending
is mogelijk tot en met 1 maart 1999.

Meer informatie en voorwaarden
zijn te verkrijgen bij: WAA be-
stuursbureau, telefoon: 030 -
2474225, fax: 030 - 2474516 ofe-
mail: bestuur(^,vvaa.nl.

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontx\'angen vraag-
stelling vond de redactie de heer
prof dr. F.J. van Sluijs (Faculteit
der Diergeneeskunde) bereid om
voor de lezers een antwoord te for-
muleren. In het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde van 15 december
1998 is op pagina 748 deze vraag
reeds behandeld, echter de ver-
keerde vraag was hierbij afgedrukt.

VRAAG;

Bij de Duitse herdershond is een aan-
doening bekend die zich laat duiden
met de naam \'Circum anale fisteling\'.
Wat kan hiervan de oorzaak zijn?

Welke behandelmethodes en met welke
resultaten worden hierbij toegepast?

ANTWOORD:

Met de term \'perianale fistels\' worden
verschillende afwijkingen aangeduid.
De belangrijkste is een huidaandoening
die in publicaties vaak \'anale furuncu-
lose\' wordt genoemd. Deze aandoening
komt vrijwel uitsluitend voor bij Duitse
herders ouder dan twee jaar en wordt va-
ker gezien bij reuen dan bij teven.

De pathogenese van anale furunculose
is onbekend. De vele factoren die als
mogelijke oorzaak worden genoemd
kunnen worden verdeeld in twee groe-
pen: lokale factoren en systemische fac-
toren. Tot de lokale factoren behoren het
vastlopen van fecesdeeltjes in de cryp-
ten van de anus, infectie van de huid
vanuit geabcedeerde anaalzakken, en
trauma door vreemde voorwerpen in het
rectum. De voor Duitse herders kenmer-
kende brede, laag geïmplanteerde en
dicht tegen het achterlijf gedragen staart

PERIANALE FISTELS

-ocr page 147-

zou een ongunstig microi<limaat veroor-
zaken dat de genezing in het perianale
gebied belemmert en daardoor progres-
sie tot anale furunculose stimuleert.
Op basis van deze theorie werd bij 25
Duitse herders met anale fumnculose de
staart geamputeerd (de aangetaste huid
werd niet verwijderd, met uitzondering
van het gebied dat deel uitmaakte van de
amputatie). Na een periode van gemid-
deld 16,3 (3-39) maanden waren 15 pa-
tiënten genezen (60%) (11). Deze resul-
taten wijken niet af van die van een
groep van 33 patiënten waarbij de aan-
getaste huid werd verwijderd zonder de
staart te amputeren. In deze groep waren
na een periode van gemiddeld 22 (4-40)
maanden 23 patiënten genezen (70%)
(14). Dit wijst niet op een belangrijke rol
van de staart in de
Pathogenese.
Bij de systemische factoren wordt voor-
al gedacht aan immunologische afwij-
kingen. Onderzoek van bloed (7) en
weefsel (1) van Duitse herders met anale
fumnculose heef^ geen aanwijzingen
opgeleverd voor een onderliggende im-
munologische afwijking, maar de goede
reactie op immuunsuppressieve thera-
pie (8,9) wijst wel in deze richting.
Anale furunculose kan op verschillende
manieren worden behandeld. De be-
schikbare therapieën kunnen in drie
groepen worden ingedeeld:

1. resectie of destmctie van het afwij-
kende weefsel met chemische caute-
risatie, cryotherapie of elektrochimr-
gie, gevolgd door secundaire ge-
nezing;

2. resectie van het afwijkende weefsel,
gevolgd door primaire sluiting van
de wond, en

3. immunosuppressieve therapie.
Chemische cauterisatie wordt zelden
toegepast als enige behandeling. Het
heeft als nadeel dat het contact met de
gebmikte oplossing moeilijk kan wor-
den beperkt tot alleen het afwijkende
weefsel. Afhankelijk van de geometrie
van de wond wordt ook een groter of
kleiner gebied met normaal weefsel be-
schadigd. Dit resulteert in een grotere
wond en een langere genezing dan strikt
genomen nodig is. De toepassing van
chemische cauterisatie in combinatie
met resectie van afwijkend weefsel is
beschreven bij 23 honden. De resectie
werd beperkt tot de huid, waama de si-
nussen in de diepere lagen werden ge-
cauteriseerd met 10 procent Lugol. Aan-
vankelijk werd verbetering gezien bij 17
patiënten, maar na een gemiddelde fol-
low-up van 26 maanden was er recidief
bij drie patiënten en complicaties in de
vorm van incontinentie of stenose bij
vijf patiënten. Het genezingspercentage
van deze combinatietherapie komt hier-
mee op 40 procent (2).
Cryotherapie wordt regelmatig gebmikt.
Bij deze behandeling wordt het afwij-
kende weefsel vemietigd door het te be-
vriezen. Cryotherapie dringt slecht door
in de diepere lagen en daardoor is het niet
zeker of al het afwijkende weefsel wordt
gedood. De toepassing is beschreven in
twee publicaties die betrekking hebben
op respectievelijk 99 en 70 patiënten. In
beide publicaties werd bij een deel van de
patiënten overigens geen cryotherapie
toegepast, maar resectie. In het onder-
zoek bij 99 patiënten werden 64 honden
behandeld met cryotherapie en 35 met re-
sectie. Na een periode van gemiddeld 15
(cryotherapie) en 12 maanden (resectie)
werd respectievelijk 22 procent (cryothe-
rapie) en 46 procent (resectie) als gene-
zen beschouwd (12). Het onderzoek bij
70 patiënten beschrijft de resultaten van
cryotherapie bij 46 en resectie bij 24 pa-
tiënten. Hiervan werd na gemiddeld 7,5
maanden respectievelijk 50 procent (cry-
otherapie) en 54 procent (resectie) als ge-
nezen beschouwd (6). In beide gevallen
lijkt cryotherapie dus slechtere resultaten
te geven dan resectie, maar dit kan een
gevolg zijn van selectie van patiënten.
Het is aannemelijk dat vooral de lichte
gevallen worden geopereerd en dat cryo-
therapie met name wordt gebmikt bij pa-
tiënten met emstige afwijkingen waarbij
resectie moeilijk uitvoerbaar is. Elek-
trochimrgie wordt minder vaak gebmikt
dan cryotherapie, maar waarschijnlijk
vaker dan chemische cauterisatie. Het af-
wijkende weefsel wordt door middel van
fiilguratie vemietigd, waama de ver-
koolde laag met een curette wordt verwij-
derd. De behandeling wordt herhaald tot-
dat al het afwijkende weefsel is ver-
wijderd. De toepassing wordt beschreven
in een publicatie die betrekking heeft op
30 patiënten. Bij 18 patiënten (60%)
werd een goed resultaat bereikt, maar op
langere termijn (gemiddeld 39 (6-63)
maanden) trad recidief op bij 21 patiënten
(70%). Incontinentie kwam voor bij ze-
ven (23%) en tenesmus bij zes (20%) pa-
tiënten (4).

121

Resectie van al het afwijkende weefsel
is één van de meest toegepaste vormen
van behandeling. Meestal wordt hierbij
een scalpel gebmikt, maar er is ook een
publicatie waarin resectie met een
ND:YAG laser wordt beschreven (3).
De resultaten van resectie worden ver-
meld in verscheidene publicaties, die
betrekking hebben op respectievelijk 54
(5), 41 (13), 35 (12), 33 (14) en 20 (3)
patiënten. Het genezingspercentage va-
rieert van 46 procent (35 patiënten, ge-
middelde follow-up 12 maanden) (12)
tot 70 procent (30 patiënten, gemiddelde
follow-up 18 maanden) (14). In de
meeste publicaties wordt de wond na de
resectie primair gesloten, maar in een
enkel geval wordt de wond geheel of ge-
deeltelijke opengelaten (13).
Alle vormen van behandeling waarbij
de genezing per secundam verloopt (dus
ook het openlaten van de wond na resec-
tie) hebben als nadeel dat het herstel lan-
ger duurt dan bij primaire sluiting en dat
er meer littekenweefsel wordt gevormd.
Dit laatste vergroot de kans op compli-
caties als tenesmus en incontinentie
door stenosering en/of verbindweefse-
ling van de exteme anale sfincter.
Cyclosporine is recent geïntroduceerd
als behandeling voor anale furunculose
naar aanleiding van de goede resultaten
die met dit middel waren bereikt bij de
behandeling van perianale fistels bij
mensen met de ziekte van Crohn (10).
De eerste resultaten zijn hoopgevend,
maar ook cyclosporine heeft zijn beper-
kingen. In een prospectief gerandomi-
seerd klinisch onderzoek bij Duitse her-
ders waren 17 van de 20 behandelde
patiënten na 16 weken genezen (85%),
maar bij zeven van deze 17 honden werd
een recidief gezien (41%) (9). Onze ei-
gen ervaringen met cyclosporine zijn
eveneens positief maar we hebben nog
maar een beperkt aantal patiënten behan-
deld. Een in het oog springend voordeel
van de behandeling met cyclosporine ten
opzichte van de andere methoden is de
zeer geringe kans op stenosering of func-
tieveriies van de exteme anale sfincter.
Ook valt te verwachten dat eventuele
veranderingen in het slijmvlies van de
anus en het rectum goed op de behande-
ling reageren. Een duidelijk nadeel is de
hoge prijs en de kans op redicief

T I J I) S C H R I K T v O () R D I E R (i E N K K S K U N I) E , D E E L 12 4, F E B R U A R I , AFLEVERING 4 , 1999

LITERATUUR

1. Day MJ. Immunopathology of anal fiinincu-
losis in the dog. J Small Anim Pract 1993;
34:381-8.

2. Elkins AD, and Hobson HP. Management of
perianal fistulae. A retrospective study of 23
cases. VetSurg 1982; 11: 110-4.

3. Ellison GW, Bellah JR, Stubbs WP. and
Glider J van. Treatment of perianal fistulas
with ND:YAG laser - results in twenty cases.
Vet Surg 1995:24: 140-7.

4. Goring RL, Bright RM. and Stancil ML.
Perianal fistulas in the dog: retrospective
evaluation of surgical treatment by de-
roofmg and fulguration. Vet Surg 1986; 15:
392-8.

5. Harvey CE. Perianal fistula in the dog. Vet
Ree 1972:91:25-33.

6. Houlton JEF. Anal fiirunculosis: a review of
seventy cases. J Small Anim Pract 1980; 21:
575-84.

7. Killingsworth CR, Walshaw R, Reimann

-ocr page 148-

KA, and Rosser EJJ. Thyroid and immuno-
logic status of dogs with perianal fistula. Am
J Vet Res 1988; 49: 1742-6.

8. Mathews KA, Ayres SA, Tano CA, Riley
SM, Sukhiani HR, and Adams C. Cyclo-
sporine treatment of perianal fistulas in dogs.
Can Vet J 1997; 38L 39-41.

9. Mathews KA, and Sukhiani HR. Rando-
mized controlled trail of cyclosporine for

treatment of perianal fistulas in dogs. J Am
Vet Med Assoc 1997; 211:1249-53.

10. Present DH, and Lightiger S. Efficacy of cy-
closporine in treatment of fistula of Crohn\'s
disease. Digest Dis Sci 1994; 39: 374-80.

11. Ee RT van. and Palminteri A. Tail amputa-
tion for treatment of perianal fismlas in dogs.
J Am Anim Hosp Assoc 1987; 23:95-100.

12. Vasseur PB. Perianal fismlae in dogs: a re-
trospective analysis of surgical techniques. J
Am Anim Hosp Assoc 1981; 17: 177-81.

13. Vasseur PB. Results of surgical excision of
perianal fLstulas in dogs. J Am Vet Med
Assoc 1984; 185:60-2.

14. Viehoff FW, and Sluijs EJ van. Surgical
treatment of perianal fistulas in dogs, evalu-
ation of 33 patients. (Abstract) Tijdschr
Diergeneeskd 1993; 118: 16S-7S.

MARKTONDERZOEK VET 150\', BELANGRIJK VOOR
VETERINAIRE BEDRIJVEN ÉN DIERENARTSEN

\'Vet 150\' wordt jaarlijks uitgevoerd in
opdracht van een aantal veterinaire be-
drijven (allen FIDIN-leden). De uitein-
delijke doelstelling van het onderzoek
is om nog beter te kunnen inspelen op
de wensen en behoeften van dierenart-
sen. Dierenartsen beoordelen veteri-
naire bedrijven op een aantal aspecten.
Deze aspecten hebben betrekking op
het prijsbeleid, promotiebeleid, distri-
butiebeleid. productbeleid en service-
beleid. Er wordt ook gekeken naar het
functioneren van de dierenartsenbezoe-
ker per rayon. Bedrijven die jaarlijks of
één keer per twee jaar deelnemen aan
het onderzoek kunnen gericht zien hoe
hun imago zich ontwikkelt in de tijd.

Een andere doelstelling van Vet 150 is
om een aantal zaken in kaart te bren-
gen die verband houden met het beslis-
singsgedrag van dierenartsen. Met de
resultaten van dit onderzoek kunnen
de bedrijven uiteindelijk hun marke-
tingbeleid toetsen c.q. verder optimali-
seren.

\'Vet 150\' wordt in nauwe samenwer-
king met de FIDIN-leden en een aantal
dierenartsen opgezet. Na een aantal
proef-interviews worden zo\'n 150 die-
renartsen persoonlijk, na afspraak.

In februari 1999 is Geelen Consultancy, Agrarische Marketing & Markt-
onderzoek uit Wageningen wederom een marktonderzoek gestart onder de
naam \'Vet 150,1999\'. Het onderzoek wordt uitvoerd onder minimaal 150 die-
renartsen.

geïnterviewd met behulp van een com-
putergestuurde, interactieve vragen-
lijst door interviewers die binding met
de sector hebben.

Een voordeel van Vet 150 is dat het
imago van verschillende veterinaire
bedrijven in één keer goed wordt ge-
meten. Echter, ad-hoc marktonderzoe-
ken blijven ook zeer belangrijk voor
zowel veterinaire bedrijven als dieren-
artsen. Dierenartsen staan letterlijk en
figuurlijk midden in de praktijk en
daarmee is uw mening over bijvoor-
beeld nieuw te ontwikkelen producten
van groot belang.

Bedrijven en dierenartsen die meer
willen weten over de werk\\vijze van
Geelen Consultancy en in het hijzon-
der over het onderzoek \'Vet 150,
1999\', kunnen contact opnemen met
Jan Geelen, telefoon: 0317 - 425958,
e-mail: Geelen. Consult@diva. nl.

NIEUWE DIRECTEUR VAN DE AUV VETERINAIRE MEDIATHEEK

Berichten en verslagen

Per 1 januari 1999 heeft collega dr.
C.D.W. (Carl) König zich teruggetrok-
ken als directeur van de stichting AUV
Veterinaire Mediatheek. Collega T.
(Tjeerd) Cuperus heeft zijn functie
overgenomen.

Carl König heeft 12 jaar gepraktiseerd
in de praktijk Doesburg en is daama 11
jaar werkzaam geweest bij de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren en de Fa-
culteit der Diergeneeskunde. In 1985
is hij gepromoveerd op het onderwerp
\' Bedrij fsdiergeneeskundige aspecten
van de schapenhouderij\'. Vanaf 1986
tot en met 1991 was hij directeur Post
Academisch Onderwijs Diergenees-
kunde. In deze hoedanigheid werd hij
lid van het bestuur van de W.F.
Speckmann Stichting (die sinds 1998
de naam AUV Veterinaire Mediatheek
heeft). Per 1 januari 1992 werd König
directeur van de mediatheek. Tijdens
zijn periode als directeur groeide de
mediatheek van 35 videobanden en 29
dia-series naar nu 111 videobanden, 61
dia-series en één cd-rom. De media-
theek heeft voor vele praktiserende
dierenartsen een belangrijke functie
gekregen om goede presentaties voor
hun cliënten te kunnen houden.

vrrERl^^A^RE
MEDIATHEEK

Collega Cupems heeft tot 1 januari
1998 in de praktijk Gramsbergen ge-
praktiseerd. Sinds 1973 is hij verbon-
den aan A.O.C. De Groene Welle in
Hardenberg. Hier worden leerlingen
opgeleid tot dierenartsassistent voor
de gemengde groepspraktijk.
Het bestuur van de AUV Ve-
terinaire Mediatheek is
blij dat Tjeerd Cu-
pems zijn erva-
ringen met ^^
onderwijs en uf^
zijn kennis
IwdPWJlr
van de dierge-
neeskunde wil
inbrengen in
deze functie.

-ocr page 149-

DUTCH VETERINARY SKATERS

Jij Nederlands veterinair
schaatskampioen ?

Het bestuur van Dutch Veterinary Skaters (DVS) nodigt u
uit deel te nemen aan een wedstrijd- en toertocht. In deze
tocht zal \'gestreden\' worden om de titel Nederlands
Veterinair Schaatskampioen. De organisatie van de ver-
maarde Siebrand/Van Benthem-tocht (officieel Overijs-
selse Meren-Tocht) stelt ons in de gelegenheid om in de
officiële tocht (> 11.000 deelnemers) het Veterinair
Schaatskampioenschap te verrijden. De leden van DVS
zullen gezamenlijk starten als laatste en \'aparte\' groep.
De deelnemende dierenartsen en veterinair studenten zul-
len herkenbaar zijn aan de bekende DVS-schaatsmuts van
ACE Veterinary Products (die u al in bezit heeft of nog
kunt ontvangen).

Vanuit Blokzijl zal \'de Zuidlus\' gereden worden (circa
100 kilometer, zie kaartje). U rijdt door het prachtige
Overijsselse Merengebied. Echte doordouwers kunnen
de 200 km gewoon volmaken als deelnemer aan de
Siebrand/Van Benthem-tocht. Voor wie het allemaal iets
teveel is: u kunt na de eerste terugkomst in Blokzijl al af-
stappen (circa 23 km) en in de grote tent uitrusten van de
vermoeienissen. Aan het eind van de dag vindt de prijs-
uitreiking plaats tijdens een boerenkoolmaaltijd. We ho-
pen dat vele veterinairen dit unieke, eigen schaatsevene-
ment zullen bezoeken.

Wilt u zich verzekeren van deelname dan kunt u zich
opgeven bij: DVS p/a ACE Veterinary Products,
Postbus 1262,3890 BB Zeewolde, fax: 036-5229096.

Het Bestuur van DVS:

Hans Hagendijk, Bas Laméris, Robert van Meer, Anton
Pijpers, Nick Simoncelli, Cees van Veldhuizen.

w

ROUTEKAARTJE

VENEZOLAANSE ARTSEN ZOEKEN MATERIAAL

Al eerder kon u in het tijdschrift lezen
over het non profit werk van Stichting
Dierenhulp Venezuela. Het jaar 1998
werd zeer positief afgesloten waarbij de
onderzoeksruimte alsmede o.k. aanzien-
lijk verbeterd werden.
Momenteel zijn twee Nederlandse die-
renartsen actiefin de kliniek met het uit-
voeren van operaties, sterilisaties en
overdracht van kennis op diverse gebie-
den. Begin februari zal eveneens een
studente diergeneeskunde een stage-
plek betrekken in de kliniek op Isla
Margarita. Voor het komende hulp-
transport zijn de aanwezige artsen op
zoek naar onderstaande materialen:

* Steriele handschoenen
*HechtdraadUSP2/0

* Vlindemaalden 0.9 x 20

* 2 ml spuiten

* Injectienaalden 0.6 x 25

* Vitamine B complex injectie

* Ketaject

Mocht u één of meerdere zaken beschik-
baar willen stellen voor de dierenartsen
in Venezuela, dan kimt u contact opne-
men met: Stichting Dierenhulp Vene-
zuela, Richtersweg 14, 7339 AB te
Ugchelen. Telefoon/fax: 055 - 5424512
of via e-mad: Dierenhulp-Venezuela@
hetnet.nl

-ocr page 150-

Het ene Aujeszky-vaccin

Microscopische opname van een injectieplaats 28 dagen na het toedienen van een enkelvoudige dosis O/W emulsie

i.

i

/ Porcilis AD Begonia en Porcilis AD 783

De twee NIA-3 Aujeszky-vaccins van Intervet
/ hebben iets unieks: Diluvac Forte. Een waterig
, adjuvans dat in tegenstelling tot OA/V emulsie

/

geen weefselirritatie veroorzaakt. Zes van de acht
varkensvaccins uit de Porcilis-reeks van Intervet
bevatten inmiddels dit gepatenteerde adjuvans.

Voordelen Diluvac Forte

• waterig adjuvans

• geen spuitplekken

• makkelijk spuitbaar bij iedere temperatuur

• kan bij kamertemperatuur worden bewaard

• geen schuimvorming

• verpakt in onbreekbare PET-flacons

De eerste entperiode van de georgani-
seerde IBR-bestrijding in Nederland is
succesvol afgesloten. Rundveehouders
hebben de bestrijding voortvarend aan-
gepakt. Hierdoor heeft Nededand nu al
bijna 13.000 IBR-vrij gecertificeerde
bedrijven. 3.400 Vleesveebedrijven
hebben een ontheffing vleesvee. Bijna
45.000 rundveehouders hebben geko-
zen voor vaccineren.

Slechts een zeer gering aantal bedrijven
(<2%) heeft niet voldaan aan de voor-
schriften. Dit aantal wordt nog elke dag
minder. Deze bedrijven krijgen zeer
binnenkort een schrijven waarin maatre-
gelen tegen hen worden opgelegd om te
voorkomen dat ze een besmettingsbron
zullen vormen voor andere bedrijven.
Dit houdt onder andere in dat ze hun ge-
bruiksrunderen nog uitsluitend voor de
slacht mogen afvoeren. Tevens ontvan-
gen ze een nieuw bedrijfscertificaat
waarop staat vermeld dat ze weigeraar
zijn.

VEEHOUDERS ZEER VOORTVAREND
VAN START MET IBR-BESTRIJDING

De Gezondheidsdienst voor Dieren ver-
wacht dat in de lopende entperiode van
1 januari tot 30 juni 1999, het aantal
IBR-vrij gecertificeerde bedrijven ver-
der zal stijgen. Gezien deze veelbelo-
vende start van de georganiseerde IBR-
bestrijding lijkt het doel, Nederland
binnen vijfjaar IBR-vrij, binnen bereik.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redactie stelt het op prijs
indien teksten, die langer
zijn dan één A4-tje op bij
voorkeur een 3,5 inch-dis-
kette (5,25 inch is ook mo-
gelijk) worden aangeleverd
in Word Perfect 5.1 (andere
versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels ge-
lieve geen harde returns te
geven.

T I J o S C H R I F T VOOR D l F R G F N E i; S K U N D F , D E F L 124, FEBRUARI, AFLEVERING 4 , 1999

124

-ocr page 151-

\'l.

• \' *
is het andere h iet.

Microscopische opname van een injectieplaats 14 dagen na het toedienen van een enitelvoudige dosis Diluvac Forte.

Diluvac Forte van Intervet
Spoorloos vaccineren

•L •• ^ - ■ - , . «4\' - . .

INTERVET NEDERLAND B.V. Postbus 50, 5830 AB Boxmeer. Tel. 0485-58 76 54.

ESAVS-CURSUS INTERNE GENEESKUNDE
GEZELSCHAPSDIEREN

^ Congressen en cursüssen

De cursus Interne Geneeskunde, die door de European School for Advanced
Veterinary Studies georganiseerd wordt, zal evenals de twee eerdere cursus-
sen (1993-1995 en 1996-1998) gehouden worden in Utrecht. De cursus is be-
doeld voor Europese dierenartsen die hun kennis van de interne geneeskunde
van gezelschapsdieren willen verbreden.

Door in drie achtereenvolgende jaren
het onderstaande programma van
steeds twee weken te volgen, kunnen
de deelnemers post-academische ken-
nis in de meeste disciplines van de in-
terne geneeskunde vergaren. Sommige
onderwerpen, waarvoor een aparte
speciale cursus georganiseerd wordt,
zullen in korte bijeenkomsten bespro-
ken worden (bijvoorbeeld neurologie).
Andere onderwerpen zullen uit-
voeriger besproken worden. Het ni-
veau van de cursus kan \'gevorderd\'
genoemd worden en is daarmee met
name gericht op de pure gezelschaps-
dierenpracticus. De materie wordt zo-
veel mogelijk met behulp van casuïs-
tieken gepresenteerd op probleem- op-
lossende wijze. Het doel van de cursus
is om de deelnemers op een niveau te
brengen waarop zij de meeste intemis-
tische problemen in de dagelijkse eer-
stelijns gezelschapsdierenpraktijk
kunnen oplossen en gemakkelijker
met specialisten in verwijspraktijken
kunnen overleggen en samenwerken.
De gehele cursus bestaat uit drie perio-
des van steeds twee weken (tien werk-
dagen) gedurende welke lezingen, de-
monstraties, videopresentaties, bespre-
kingen van casuïstieken en interpreta-
ties van laboratoriumonderzoek interac-

Tui) SCHRIET VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 124, FEBRUARI, AFLEVERING 4, 1999

125

-ocr page 152-

■■ p

tief zullen worden onderwezen. De drie
periodes vinden in opeenvolgende jaren
plaats. De voertaal is Engels, de deelne-
mers aan de voorgaande cursussen kwa-
men uit geheel Europa. De cursus wordt
gecoördineerd door het bureau PAOD.
Hiernaast een voorlopig overzicht van
de inhoud van de drie periodes.
De inhoudelijke organisatie ligt in han-
den van dr. E. Teske en dr.L.M. Over-
duin. Meerdere intemati(Miaal welbe-
kende sprekers zullen worden uit-
genodigd voor de verschillende onder-
werpen.

Voor nadere informatie kunt u contact
opnemen met: ESAVS Office Birken-
feld, Am Kirchplatz 2, D-55765 Birken-
feld, Germanv, telefoon: 49-6782-
\'2329, fax: 49-6782-4314, e-mail:
esavs.bira@t-online.de.

1999 Laboratoriumonderzoek/\'interpretatie (12 t/m 23 april) inclusief
cytologie

ECG-beoordeling
Hepatologie
Endocrinologie
Aandoeningen bij katten

2000 Cardiologie
Pulmonologie
Nefrologie
Gastro-enterologie

2001 Neurologie (introductie)
Oncologie
Hematologie
Intensive care/Spoed
Immunologie

Geachte collegae,

Begin januari lag bij iedereen de
nieuwe brochure met het cursuspro-
gramma PAO-Diergeneeskunde voor
het voorjaar van 1999 op de mat.

Het enthousiasme is ook dit jaar weer
groot.

De basiscursus Erkende Rundvee-
dierenarts
is van start en de reactie is
overweldigend. In maart starten meer
dan 300 rundveedierenartsen met het
eerste onderdeel over de structuur van
de organisaties en de diagnostiek van
lijst A-ziekten.

Hard wordt er gewerkt aan nieuwe
data, want ook de wachtlijst is enorm.
Zelfs nu de erkenning nog in de kin-
derschoenen staat is het goed te mer-
ken hoe groot de bereidheid voor scho-
ling is.

Naast diverse \'bekende\' cursussen zijn
er ook dit jaar weer een aantal nieuwe
cursussen.

In maart organiseren we een cursus
\'Restauratieve tandheelkunde ge-
zelschapsdieren\'.
Wie anders dan jhr.
drs. A.W. van Foreest biedt de gezel-
schapsdierenpractici theoretische in-
formatie, gevolgd door een praktisch
gedeelte met het zelf uitvoeren van di-
recte composiet-restauraties.

Om de groep niet te groot te laten wor-
den zijn er nog slechts enkele plaatsen
open. Dus heeft u belangstelling voor
de tandheelkunde voor gezelschaps-
dieren geef u dan nog snel op:
99/113, woensdag 10 maart 1999 (vol-
geboekt) en 99/114, woensdag 31
maart 1999. Opgave voor de wachtlijst
van deze cursus is vanzelfsprekend
mogelijk.

Ook drs. M.W. Vroom, specialist der-
matologie, heeft een nieuwe cursus
voor ons ontwikkeld. Na de zeer suc-
cesvolle middagen dermatologie up-
dates voor grote groepen gaat ze nu
heel praktisch te werk in een kleine
groep van maximaal acht deelnemers.
Dit is de kans één van uw patiënten
met huidproblemen mee te nemen en
met enkele collegae helemaal uit te
werken.

Een unieke kans om een dag lang bijna
privé-onderwijs te genieten. De rijke
ervaring en het enthousiasme van
Margreet Vroom staan daar garant
voor.

99/105, Woensdag 17 maart 1999,
Dermatologie klachten bij de hond.

Woensdag 17 maart 1999 zouden alle
paardenpractici moeten noteren!
Dit is de dag dat alles over de voeding
van het paard aan bod komt. Behalve
voedingswaarden en -normen voor het
gezonde paard ook de aangepaste voe-
ding voor zieke paarden en sportpaar-
den. Ook deze cursus is enthousiast
ontvangen, er zijn nog maar enkele
dierenartsen te plaatsen.

99/501, Woensdag 17 maart 1999,
Voeding Paard.

Enkele algemene cursussen die zeer
van pas kunnen komen bij het runnen
van een goede praktijk zijn:

* de AUV/PAO-D cursus Werving en
Selectie,
waarin een bruikbare me-
thode wordt geïntroduceerd om
nieuwe medewerkers te selecteren,
99/906, dinsdag 2 maart 1999;
Wer-
ving en selectie in de succesvolle
praktijk,

* de al bekende cursus \'Jaarstukken
lezen\'
(99/911:4 maart en 99/912; 8
april 1999) waarin meer begrip voor
de geldstroom in de praktijk wordt
verkregen door het uitwerken van
twee basiselementen van de jaarre-
kening: Winst en Verlies rekening
en balans.

Kijk ook in de doorlopende agenda
welke cursussen voor u, of uw assis-
tentes, van pas komen.
Heeft u ideeën/vragen/opmerkingen
voor PAO-D dan horen we die graag,
want alléén dan kunnen we u een pak-
ket aanbieden waar u wat aan heeft.

Adriannne van der Bas, staffunctiona-
ris gezelschapsdieren en paard.
Arnold Mouwen, staffunctionaris land-
bouwh uisdieren.
Els Lasterie, bureaumanager.
Het bureau PAO-Diergeneeskunde is
te bereiken via:
telefoon 030 - 25 1 7374
fax 030-2516490
E-mail: paod@pohox. accu. uu. nl

-ocr page 153-

Op 2 september 1998 is vriend en col-
lega Jan Wiertz op 50-jarige leeftijd
overleden.

Johannes Franciscus Gerardus Maria
Wiertz is op 7 juli 1948 geboren en op-
gegroeid in Geleen als oudste zoon in
een gezin van zeven kinderen.
Zijn studie diergeneeskunde begon hij
in het najaar van 1968. De rustige en
serieuze, maar af en toe ook studenti-
koze geaardheid van Jan, voor zijn stu-
dievrienden Hannes, maakte hem een
aimabele factor in een hechte vrien-
denkring. Slippers, een bruine trui,
pijp in de mond: een eenvoudige jon-
gen en dat zou zo blijven.
Jan studeerde af in december 1974 en
keerde terug naar zijn woonplaats
Geleen, om daar een eigen praktijk te
beginnen.

De betrokkenheid tot zijn vakgebied,
de kleine huisdierenpraktijk, was
groot, evenals zijn inzet.
Al snel bleek de reguliere diergenees-
kunde hem niet voldoende bevredi-
gende resultaten op te leveren en ging
hij op zoek naar alternatieve behande-
lingswijzen. Eén daarvan, de homeo-
pathie, gaf hem na een grondige basis-
studie van deze geneeswijze, veel meer
voldoening in zijn werk.
De gedrevenheid en het enthousiasme
waarmee hij zijn patiënten behan-
delde, waren een uiting van de liefde
voor zijn vak. \'Je moet er maar mee le-
ren leven\' kwam in zijn woordenschat
niet voor. Vandaar ook dat hij altijd
door bleef zoeken naar nog meer aan-
vullende therapieën.
Dit bracht hem onder andere bij bio-
energetisch onderzoek en manueelthe-
rapie. Aldus probeerde hij al zijn ken-
nis, kunde en vaardigheden in te zetten
om zijn patiënten te genezen. Jan be-
schikte over een prima \'luisterend
oor\'. Daarnaast stelde hij het ook al-
tijd zeer op prijs om helderheid om-
trent zijn behandelingen en medicatie
te verschaffen naar zijn cliënten en
collega \'s. Urenlang kon Jan fdosofe-
ren over het hoe, het wat en het
waarom van een bepaalde behande-
ling.

Vaak schreef hij stukjes voor tijd-
schriften, kranten, industrie en andere,
waarbij de uitleg over bepaalde ziek-
ten of mechanismen de boventoon
voerden en waar tevens het vak en de
vakbroeders geëtaleerd werden. Over
de onderwerpen homeopathie en bio-
energie heeft hij meermalen lezingen
gegeven, in binnen- en buitenland. Hij
bekleedde daarin een voortrekkersrol.
Jarenlang heeft hij zich in Limburg en
daarbuiten ingezet voor de duiven-
sport en de alternatieve geneeswijze
van duivenziekten. Het verschaffen
van uitleg daaromtrent was reden voor
hem om vele lezingen te geven en het
boek \'Welzijn van duiven, sleutel tot
succes\' te schrijven. Een boek voor de
duivenliefhebbers in hun eigen taal.
Daarbij ontwikkelde hij een homeo-
pathische medicijnenreeks voor dui-
ven. In 1975 is Jan getrouwd met
Liselotte Vorstermans. Zij kregen drie
kinderen: Cecile, Nick\\> en Paul.
Apetrots was Jan altijd op zijn gezin en
de zich ontwikkelende kinderen.
Na een jarenlang oponthoud door de
gemeente Geleen lukte het hem in 1994
uiteindelijk om zijn (hun) grote wens te
realiseren: een nieuw praktijkgebouw
voor integrale diergeneeskunde in
Geleen.

memoriam

JAN WIERTZ

Zeer veel tijd staken Jan en Liselotte in
de organisatie, het management, de
automatisering en de archivering van
hun praktijk. Ze werden in 1995 uitge-
roepen tot \'Over dieren \' beste praktijk
van het jaar.

Net toen Jan alles goed had georgani-
seerd. wat meer tijd voor zichzelf kon
nemen en zelfs ook lid geworden was
van \'de raad van elf\' van de Flaarisse
en wij dachten: nu kan hij iets rustiger
aan gaan doen, kregen wij begin janu-
ari het bericht van zijn ziekte. Toen op
een gegeven moment bleek dat de re-
guliere geneeswijze hem niet meer kon
helpen, vond Jan nog veel steun bij de
alternatieve genees- en denkwijze. Het
einde was voor hem echter onont-
koombaar.

Alhoewel hij nog plannen te over had
en zijn gezin en medemensen nog lang
niet wilde missen, heeft hij moedig zijn
lot gedragen. Zoals Jan zelf zei: \'Ik
hen niet hang om dood te gaan. maar
ik heb de mijnen zo lief\'.
Zijn gezin heeft hem op een geweldige
manier tot het laatst thuis verzorgd, al-
waar hij ook gestorx\'en is. De overwel-
digende belangstelling na het overlij-
den van Jan. niet alleen van familie,
vrienden en collega \'s, maar ook van
stadsgenoten en cliënten, gaf aan dat
hij geliefd was bijzijn medemensen.
Al deze belangstelling was voor
Liselotte en de kinderen een grote
steun. Veel te vroeg hebben we echter
op 2 september 1998 in Geleen met
pijn in het hart, afscheid moeten ne-
men van een gewaardeerd vriend en
collega.

Guus van Dorsser

-ocr page 154-

■ ^««■■K m

OPVOLGING NORG DOOR VAN ASSEN BIJ FIDIN

FIDIN NEEMT DUIDELIJK VERANTWOORDELIJKHEID

De Fidin is vanzelfsprekend zeer nauw
betrokken geweest bij de totstandko-
ming van de Diergeneesmiddelenwet,
evenals de KNMvD. De beide organi-
saties hielden zelfs een formeel over-
leg: de Contact Commissie Dierge-
neeskunde Fidin, CCDF. \'Dit overleg
tussen Fidin en KNMvD liep niet altijd
even gemakkelijk,\' glimlacht Norg.
Hij kwam er bij in 1976 - de Fidin be-
stond toen reeds twee jaar - en onder de
bezielende leiding van Bosman (toen
secretaris van de KNMvD) kreeg het
overleg gaandeweg meer gestalte.
\'De contacten met de KNMvD waren
altijd zeer formeel\', legt Norg uit. \'De
opstelling was: alles wat wij dierenart-
sen vragen, moeten jullie - de industrie
- doen. Een erg starre houding eigen-
lijk.\' Natuurlijk zijn de belangen van
de KNMvD en de Fidin niet dezelfde.
Norg en Van Assen realiseren zich dit
heel goed. \'Maar in overleg tussen
beide branche-organisaties mag de
commerciële relatie tussen dierenarts
en diergeneesmiddelenproducent niet
de boventoon voeren.\' Norg geeft aan
dat overleg tussen KNMvD en Fidin
nu meer het karakter heeft van samen-
werken. De huidige algemeen secreta-
ris, dr. Tj. Jorna, heeft daar een belang-
rijke positieve rol in gespeeld.
De noodzaak tot samenwerking deed
zich voor toen \'derden\' zich met het
gebruik van diergeneesmiddelen gin-
gen bemoeien. Norg herinnert zich de
RIVM-workshop - waar het gebruik
van antibiotica in de veehouderij ter
discussie stond in verband met het toe-
nemen van resistentie - die heeft geleid
tot het oprichten van de Werkgroep
Veterinair Antibioticum Beleid van de
KNMvD. \'In deze werkgroep hadden
ook mensen van de industrie zitting. Er
was een duidelijk gezamenlijk belang
om tot een goed beleid te komen\', al-
dus Norg. En het is een goed beleid:
hieruit zijn reeds immers het project
Farmaceutische Scholing Dierenartsen
(PAO-D Apotheek I en II) en de
Formularia voortgevloeid. Maar ook
de recent weer opgerakelde voorne-
mens om te komen tot resistentiepeil-
stations zijn reeds genoemd in het
Veterinair Antibioticumbeleid.
En er zijn meer successen geboekt. Zo is
er goed samengewerkt bij de invulling
van de Gezondheids- en Welzijnswet
voor Dieren, in het bijzonder bij de tot-
standkoming van het advies van de
Raad voor Dierenaangelegenheden ten
aanzien van de toediening van stoffen.
\'Als je er goed over nadenkt\', betoogt
de scheidend secretaris, \'zijn er vele
gezamenlijke belangen te ontdekken,
zeker op het gebied van wetgeving.
Een dierenarts kan immers zijn beroep
niet uitoefenen zonder het gebruik van
diergeneesmiddelen\'. Natuudijk -
vindt ook Van Assen - moet het maat-
schappelijk belang voorop staan:
\'Fidin en KNMvD moeten beide de
morele verantwoordelijkheid voor de
gezondheid en het welzijn van mens en
dier voor ogen hebben\'. Over het alge-
meen kan gezegd worden dat beide or-
ganisaties allebei een eigen plaats heb-
ben, maar elkaar duidelijk nodig
hebben.

FIDIN ZELF

De Fidin zelf is ook veranderd. Norg
vertelt dat zelfs het opstellen van het
Repertorium - een informatiebron die
nu niet meer weg te denken valt in de
diergeneeskundige praktijk - de no-
dige bedenkingen opriep. En dan de
tijd dat A. Vulto, toen werkzaam als
hoofd van de Apotheek Diergenees-
kunde van de Faculteit der Dierge-
neeskunde, aandrong op het ontwikke-
len van zogenaamde Deventerlijsten -
een begrip in de humane geneeskunde
- later SPID-lijsten. \'We waren aan-
vankelijk niet zo te spreken over deze
plannen\', geeft Norg toe. \'Maar Vulto
heeft bij zijn afscheid een welver-
diende onderscheiding gekregen van
de Fidin, om aan te geven dat de ver-
eniging hem uiteindelijk zeer erkente-
lijk is.\'

Zelfs over de Formularia is de Fidin
gaandeweg bijna enthousiast gewor-
den. Norg: \'Eerst werden deze natuur-
lijk als een geweldige bedreiging ge-
zien: het gebruik van bepaalde
antibiotica stimuleren ten koste van
andere. We vonden het een zeer on-
wenselijke zaak.\' Maar nu realiseert
men zich dat de diergeneesmiddelen-
branche weieens gebaat zou kunnen
zijn bij het gebruik van deze For-
mularia. \'We zijn om\', zegt Norg.
De Fidin probeert ook echt handen en
voeten te geven aan deze denkomslag.
Zo spant zij zich in voorde farmaceuti-
sche scholing van dierenartsen en hun
assistenten, maar ook van dierenarts-
bezoekers. Er wordt veel meer aan-
dacht besteed aan infomiatievoorzie-
ning en aan ondersteuning van de
praktiserend dierenarts in het nakomen
van zijn administratieve verplichtin-
gen in het kader van de Dierge-
neesmiddelenwet. Zo komt er binnen-
kort echt een gestandaardiseerde
branche-codetabel, waardoor elektro-
nisch berichtenverkeer over dierge-
neesmiddelen veel simpeler wordt.
Ook wordt het Repertorium nu ook -
naast als boek - op CD-rom uitgegeven
zodat men kan zoeken op diersoort en
indicatie.

Verder is er in plaats van het CCDF re-
gulier overleg tussen het Hoofdbestuur
van de KNMvD en de Fidin, waar be-
leidslijnen worden uitgezet. \'Er wor-
den spijkers met koppen geslagen tij-

Op 1 januari 1999 was het na een langdurige en intensieve inwerking van zijn
opvolger zover: algemeen secretaris Roel A. Norg verliet na tien jaar de
Vereniging van Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen in
Nederland, de FIDIN. Zijn taak is overgenomen door mevrouw mr. Maritza
L.C. van Assen, die reeds enige tijd directeur is van de organisatie.
Het afscheid van Norg is een mooie gelegenheid om, in een gesprek met Norg
en Van Assen, terug te kijken en vooruit te blikken op de activiteiten van deze
vereniging die zo nauw gelieerd is aan de diergeneeskundige beroepsuitoefe-
ning. De Fidin is - zo blijkt - niet langer een behoudende vereniging waarvan
men vrijblijvend lid is, maar een professionele organisatie die bereid is haar
maatschappelijke verantwoordelijkheid te dragen.

Door Sophie Deleu

-ocr page 155-

dens dit overleg\', zegt Norg overtui-
gend. \'Denk daarbij aan onderwerpen
die beide organisaties bezighouden,
zoals de minor species-problematiek,
de nieuwe regelgeving inzake mede-
dinging, de ontwikkeling van de dier-
veiligheidsindex, de invulling van de
Richtlijn 97/12 inzake het intra-com-
munautair handelsverkeer in runderen
en varkens enzovoorts.\'

□ierenartsen

Hoe denken de gesprekspartners over
de dierenartsen?
Een interessante vraag
aan de vertegenwoordigers van de leve-
ranciers van de zo belangrijke producten
voor de diergeneeskundige praktijk.
Van Assen, die ten opzichte van Norg
\'pas komt kijken\' in deze branche,
maar die toch alweer zo lang meedraait
dat zij zich een goed oordeel kan vor-
men: \'Dierenartsen zijn doeners. Ze
verwachten gewoon dat ze alle moge-
lijke middelen tot hun beschikking
hebben en zijn uiterst verontwaardigd
- hoe vaak je ze ook hebt gewaar-
schuwd - dat bepaalde middelen of
toepassingen niet meer zijn toege-
staan.\' Norg zegt het wat stelliger: \'Ze
hebben een zekere arrogantie, een hou-
ding van: who the heil is de overheid?\'
Van Assen geeft aan dat het slinkend ar-
senaal aan diergeneesmiddelen - als ge-
volg van astronomisch toenemende kos-
ten - het grootste probleem is waar de
FIDIN zich in de nabije toekomst voor
gesteld ziet. En dat het uiteindelijk een
dagelijks probleem zal vormen voor de
praktiserend dierenarts. \'De paarden-
practici voelen het nu al, maar uiteinde-
lijk zal iedere dierenarts het merken.\'
Het meest schrijnende is dat de dieren-
arts in een aantal gevallen zelf de
schuldige is aan het verdwijnen van
bepaalde middelen, c.q. toepassingen.
Het gebruik van humane middelen
wordt bijvoorbeeld helemaal niet als
bezwaarlijk gezien, integendeel. Van
Assen: \'Toch is het daardoor voor een
fabrikant onaantrekkelijk om een dier-
geneesmiddel voor die toepassing te
ontwikkelen, zeker als daar hoge in-
vesteringen mee gepaard gaan. De die-
renarts zou het zogenaamde cascade-
systeem beter moeten toepassen.\' Ook
merken de twee gesprekspartners dat
in de praktijk de prijs van een dierge-
neesmiddel een belangrijk selectiecri-
terium is. De practicus kan veel beter
de kwaliteit laten prevaleren.
Na dit betoog valt ook te begrijpen dat
Norg en Van Assen maar gematigd en-
thousiast zijn over de nieuwe Vrij-
stellingsregeling, die het de komende
vijfjaar mogelijk maakt bepaalde mid-
delen die niet voor een bepaalde toepas-
sing geregistreerd zijn, toch te gebrui-
ken in de diergeneeskundige praktijk.
\'Kijk, het is natuurlijk beter dan niets\',
begint Norg. \'Inderdaad moest er ge-
woon snel iets worden geregeld voor
met name de kleine toepassingen.\'
\'Maar we hebben liever een structurele
regeling, waarbinnen het mogelijk is
ook voor de kleine toepassingen goede
middelen op de markt te brengen\', vult
Van Assen aan. \'De huidige regeling
doet in feite niets anders dan het illegale
gebruik legaliseren.\'

129

K O N I N K l . I J K E N E [) E R 1. A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

toekomst fidin

Hoe ziet Van Assen de toekomst?
Allereerst vraagt zij aandacht voor de
enorme kostenstijging in de dierge-
neesmiddelenindustrie, waardoor er
veel fusies en joint ventures plaatsvin-

-ocr page 156-

den. Het stijgen van de kosten voor de
ontwikkeling van diergeneesmiddelen
heeft verscheidene oorzaken, maar het
belangrijkste gevolg is echter een ver-
gaande intemationalisering. \'Een Ne-
derlandse vestiging heeft steeds min-
der te vertellen.\' De Europese regi-
stratie is de hoogste \'horde\' ofwel hin-
dernis voor het op de markt brengen
van een middel. En de eisen die hier-
aan worden gesteld, worden elk jaar
hoger. Van Assen: \'Bij ons staan de
aanvullende voorwaarden voor regi-
stratie permanent op de agenda. Be-
slissingen worden ingrijpender en de
ruimte voor ontwikkeling beperkter.\'
Van Assen wil hiermee echter geenszins
een klaagzang afsteken: \'Het is niet alle-
maal kommer en kwel hoor, strengere
eisen maken de industrie scherper dan
vroeger. We vragen ons beter af of we
iets wel of niet zullen doen. En boven-
dien gaan we veel rechter op ons doel af
als we iets willen bereiken.\' Gevolg is
wel - zoals gezegd - dat het arsenaal aan
diergeneesmiddelen beperkter wordt en
dat ook de praktijk voor duidelijker keu-
zes zal worden gesteld.
Om beter in te kunnen spelen op de
ontwikkelingen is ook de structuur van
de FIDIN gewijzigd. Het is - door de
werkdruk die de functie met zich
brengt - haast niet meer op te brengen
om jarenlang voorzitter te zijn van de
vereniging. De voorzitter is immers
het boegbeeld. Het voorzitterschap
wordt derhalve ingevuld door een drie-
manschap: een inkomend voorzitter
(één jaar), een zittend voorzitter (één
jaar) en een scheidend voorzitter (ook
één jaar). Het secretariaat van de Fidin
is vergaand geprofessionaliseerd, met
Van Assen aan het roer.
Van Assen is vanuit een juridisch ad-
viesbureau al sinds \'89 betrokken bij
de Fidin, eerst puur als juridisch advi-
seur, het laatste jaar als directeur van
de organisatie. Je mag dus wel zeggen
dat zij het klappen van de zweep kent.
Zij vertegenwoordigt de Fidin en
treedt ook op als woordvoerder.
\'Wat me interesseert is de nieuwe po-
sitie die de vereniging aanvankelijk
aarzelend, maar nu steeds bewuster in-
neemt\', vertelt ze. \'Gewoon zeggen
\'wij hebben een goed product\' is in de
huidige maatschappelijke context niet
meer geloofwaardig. Je moet de dis-
cussie met de samenleving aan durven
gaan en aantonen datje verantwoorde-
lijkheid wil dragen voor welzijn en ge-
zondheid van dieren en bovenal voor
voedselveiligheid. En dat binnen de
grenzen van de complexe regelgeving
op het gebied van productregistratie.\'
Van Assen is er dan ook blij mee dat de
Fidin tegenwoordig een duidelijke me-
ning heeft en die ook durft uit te spre-
ken.

iHli iiii r.

FIDIN RÜNDETAFELDEBAT

DIERGENEESMIDDELEN: BETER VOOR DE MENS

De FIDIN organiseerde op 11 december 1998 een rondetafeldebat ter gelegen-
heid van het afscheid van R.A. Norg als algemeen secretaris. Het thema
luidde: Diergeneesmiddelen, beter voor de mens. Het aardige van de opzet
van een debat is, dat de uitkomst ervan niet bij voorbaat vast staat. Een forum
(zie foto) discussieerde aan de hand van pittige stellingen, onder leiding van de
heer Gravendaal, Landbouwraad te Londen.

echter dat de diergeneesmiddelen die
in het westen gebruikt worden, niet
zomaar toepasbaar zijn in bijvoorbeeld
de tropen. Ook moet sommig gebruik
worden omschreven als \'luxe\'. Daar-
mee zijn ontwikkelingslanden niet ge-
baat.

Dieren die door de mens worden ge-
houden, hebben recht op gezond-
heidszorg

Conclusie van het fomm: er zijn meer
belangen dan alleen economische be-
langen en deze verschillen zeer per
diersoort. Dieren hebben dus niet zon-
der meer recht op zorg. De Ge-
zondheids- en Welzijnswet stelt welis-
waar dat de houder van dieren een
zorgplicht heeft, maar ook hiermee is
niet gezegd dat een dier recht heeft op
zorg. De zorg die wij aan een dier beste-
den wordt bepaald door het belang dat
wij aan het dier hechten. Dit geldt ook
voor niet-gehouden dieren in Neder-
land.

Diergeneesmiddelen zijn beter voor
de mens maar dienen niet altijd de ge-
zondheid van het dier

Deze stelling wordt genuanceerd en
niet zonder meer onderschreven. On-
verantwoord gebruik van diergenees-
middelen heeft zeer schadelijke effec-
ten. Het is belangrijk dat iedereen die
diergeneesmiddelen voorschrijft en
toepast, zich van deze negatieve gevol-
gen bewust is. Over het algemeen moet
men terughoudend zijn met het ge-
bruik. En het gebruik van diergenees-
middelen als paraplu, waaronder on-
volkomendheden schuilgaan, is niet in
het belang van het dier en tenslotte ook
schadelijk voor de mens.

Diergeneesmiddelen zijn voor het ge-
zond houden van dieren in ontwikke-
lingslanden van levensbelang
In ontwikkelingslanden geldt: als de
kudde sterft, sterft het dorp. Als dit met
diergeneesmiddelen voorkómen kan
worden, is dit gebruik natuurlijk zeer
toe te juichen. Het forum waarschuwt

Economische belangen en optimale
gezondheid van dieren zijn strijdig
met elkaar

Een eerste reactie: \'erg kort door de
bocht\'. Een selectieve en verant-
woorde inzet van diergeneesmiddelen
draagt wel degelijk bij aan de gezond-
heid van het dier en kan tegelijkertijd
een economisch belang dienen. Als
diergeneesmiddelen echter louter wor-
den ingezet om zo snel en zoveel mo-
gelijk dieren te \'produceren\', is dit na-
tuurlijk strijdig met zowel hun ge-
zondheid als hun welzijn.
De mening van de consument hierover
wordt steeds belangrijker geacht.
Alhoewel vaak niet rationeel onder-
bouwd, is kritiek van de samenleving
niet uit de lucht gegrepen. Een goede
communicatie tussen primaire sector
en consument lijkt voor de toekomst
van levensbelang.

-ocr page 157-

> ermenselijking van gezelschapsdie-
ren lijkt de ethische grenzen te over-
schrijden

Het forum onderschrijft deze stelling,
door bezorgheid te uiten over deze ver-
menselijking. \'De mens moet maat
houden en een dier een dier laten zijn\',
is de tendens van de discussie. Om het
tij te keren, zou het goed zijn om een
aantal duidelijke knelpunten aan te
pakken en niet te blijven hangen in een
verheven ethische discussie. Waar
grenzen overschreden worden, moet
het gezond verstand zegevieren: \'We
hebben rationele vermogens, daar
moeten we gebmik van maken.\'

Zonder diergeneesmiddelen kan niet
worden voldaan aan de voedselhe-
hoefte van de groeiende wereldbevol-
king

Met deze stelling is men het niet eens.
Theoretisch kan men geheel overgaan
op de productie van plantaardige eiwit-
ten, zodat veehouderij en de toepassing
van diergeneesmiddelen niet meer no-
dig zijn. De problematiek is echter zo
complex en verschilt ook weer zo per
sector - dagverse zuivel bijvoorbeeld,
kun je niet de hele wereld rondslepen,
maar met ingevroren vlees gaat dit uit-
stekend - dat het fomm geen duidelijke
conclusie kan trekken.

Voor het goed functioneren van een
algemeen secretaris van een branche-
vereniging is kennis van de navigatie-
techniek onontbeerlijk

Met het onderschrijven van deze .stel-
ling geven alle sprekers blijk van hun
waardering voor de scheidend alge-
meen secretaris, R.A. Norg.

In zijn reactie zegt Norg de nodige
\'way points\' te hebben uitgezet. Hij
kan de zaak met een gemst hart over-
dragen aan mevrouw mr. M.L.C. van
Assen. Zelf gaat hij verder als een
schipper die veel tijd heeft, en dus al-
tijd goede wind.

DE VARKENSDIERENARTS

Trendmatige ontwikkelingen in de
markt en de gevolgen van het over-
heidsbeleid hebben een sanering van
de sector varkenshouderij tot gevolg.
De varkensgezondheidszorg zal niet
langer uitsluitend vanuit een veterinair
- zoötechnisch gezichtspunt benaderd
worden, maar ook duidelijk maat-
schappelijke raakvlakken kennen.
Deze ontwikkelingen zullen de be-
hoefte aan een borging van het kennis-
niveau en de kwaliteit van de gele-
verde zorg door de Nederlandse var-
kensdierenarts doen stijgen. Tevens
moet de varkensdierenarts duidelijk
herkenbaar zijn voor zijn omgeving.
Het bestuur van de Groep Ge-
neeskunde van het Varken heeft een

-ocr page 158-

werkgroep de opdracht gegeven om de
\'erkenningsregeling voor varkensdie-
renartsen\' voor te bereiden en af te
stemmen binnen de KNMvD. Om de
haalbaarheid te toetsen is aan de leden
van de Groep Geneeskunde van het
Varken in december 1998 een enquête
toegestuurd met een aantal vragen
over het onderwerp erkenning var-
kensdierenarts.

In totaal zijn 285 vragenlijsten ver-
stuurd. Hiervan zijn 138 lijsten beant-
woord, waarvan 126 compleet. Wij ge-
ven u een samenvatting van de ant-
woorden op de belangrijkste vragen,
uiteraard gebaseerd op de compleet
beantwoorde lijsten.

1. Het product van de varkensdieren-
arts moet zijn: veterinaire zorg op
basis van kwaliteit en vertrouwen.
58,6% Zeer mee eens
37,8% Mee eens
1,8% Neutraal
0,9% Mee oneens
0,0% Zeer mee oneens

4. Vindt u het noodzakelijk dat de
practicus aan nascholingsactivitei-
ten deelneemt om de varkensprak-
tijk volwaardig te kunnen uitoefe-
nen, dat wil zeggen inclusief het
toepassen van nieuwe ontwikkelin-
gen.

61,3% Zeer mee eens
34,2% Mee eens
2,7% Neutraal
0,9% Mee oneens
0,0% Zeer mee oneens

5. Bent u van mening dat het steeds
moeilijker wordt voor de dieren-
artspracticus om alle ontwikkelin-
gen bij de verschillende diersoor-
ten bij te houden?

45,0% Erg moeilijk

44,1% Tamelijk moeilijk

9,9% Niet moeilijk/niet

makkelijk

0,0% Tamelijk makkelijk

0,0% Erg makkelijk

0,9% Geen mening

6. Zijn er op dit moment voldoende
nascholingsactiviteiten die het mo-
gelijk maken uw kennis met be-
trekking tot de geneeskunde van
het varken op peil te houden?
13,5% Ruim voldoende
42,3% Voldoende

25,2% Niet voldoende/
niet onvoldoende
13,5% Onvoldoende

3,6% Zeer onvoldoende
1,8% Geen mening

7. Zijn er in uw praktijksituade vol-
doende mogelijkheden om aan na-
scholingsactiviteiten deel te nemen?
27,9% Ruim voldoende
55,9% Voldoende
9,0% Niet voldoende/
niet onvoldoende
4,5% Onvoldoende
0,0% Ruim onvoldoende

I,8% Geen mening

10. Moet de dierenarts die zich heeft
toegelegd op de geneeskunde van
het varken als zodanig herkenbaar
zijn voor (de belangenorganisaties
van) de veehouders?

39,6% Zeer gewenst
47,7% Gewenst

II,7% Niet gewenst/
niet ongewenst

0,9% Ongewenst
0,0% Zeer ongewenst

11. Moet de dierenarts die zich heeft
toegelegd op de geneeskunde van
het varken als zodanig herkenbaar
zijn voor de overheid?

3 2,4% Zeer gewenst

55,9% Gewenst

8,1% Niet gewenst/
niet ongewenst

0,0% Ongewenst

0,0% Zeer ongewenst

0,9% Geen mening

13. Denkt u dat het belangrijk is om
centrale afspraken te kunnen ma-
ken met organisaties zoals LTO,
PVE, LNV en GD om zodoende als
erkende partij in de varkenssector
gezien te worden?

54,1% Erg belangrijk

39,6% Tamelijk belangrijk

3,6% Niet belangrijk/

niet onbelangrijk

0,9% Tamelijk onbelangrijk

0,9% Erg onbelangrijk

0,9% Geen mening

14. Vindt u het belangrijk dat onze be-
roepsgroep zelf het initiatief neemt
bij het vaststellen van de kwali-
teitseisen en de criteria waaraan zij
moet voldoen?

72,1 % Erg belangrijk
25,2% Tamelijk belangrijk

1,8% Niet belangrijk/

niet onbelangrijk

0,9% Tamelijk onbelangrijk

0,0% Erg onbelangrijk

0,0% Geen mening

15. Denkt u dat het belangrijk is een
coördinatiecentrum erkende die-
renartsen op te richten om zo-
doende de erkenning voor varkens-
dierenartsen op de juiste wijze te
realiseren.

46,8% Erg belangrijk
31,5% Tamelijk belangrijk
11,7% Niet belangrijk/

niet onbelangrijk
3,6% Tamelijk onbelangrijk
1,8% Erg onbelangrijk
3,6% Geen mening

CONCLUSIE

De leden van de KNMvD, actief op het
gebied van de varkensgeneeskunde,
zijn in meerderheid positief over een
erkenningsregeling voor varkensdie-
renartsen.

Inmiddels heeft het Hoofdbestuur van
de KNMvD het projectvoorstel goed-
gekeurd. De werkgroep is bezig met
het fonnuleren van de criteria voor de
erkende varkensdierenarts en de voor-
bereiding van het educatietraject. In
samenwerking met de Groep Ge-
neeskunde van het Rund en de Groep
Geneeskunde van het Paard wordt ge-
werkt aan een organisatiestructuur om
uiteindelijk alle erkenningsregelingen
centraal aan te sturen en uit te voeren.
Daamaast wordt overleg gevoerd met
het ministerie van LNV om met name
de erkenningsregelingen mnd en var-
ken af te stemmen met de EU-richtlijn
97/12.

Voor het verkrijgen van een erkenning
zal een dierenarts moeten voldoen aan
de geformuleerde criteria en is ver-
plicht om een basiscursus te volgen.
De eerste basiscursus wordt medio
1999 gepland. Per 1 januari 2000 wor-
den de eerste erkende varkensdieren-
artsen geregistreerd.

Wij hopen dat wij u hiermee enigszins
enthousiast hebben kunnen maken.
Uiteraard zullen wij u omtrent de ver-
dere gang van zaken informeren.

De Projectgroep Erkenning
Varkensdierenartsen

-ocr page 159-

Het onderwijsplan bestaat uit twee
componenten. De eerste component
bestaat uit een éénmalige basiscursus
voor alle dierenartsen werkzaam in de
rundveediergeneeskunde. Deze cursus
is nodig om erkend te worden. De
tweede component is een verplichting
tot continue post-academische educa-
tie, dit is nodig om erkend te blijven.
De doelstelling is om de éénmalige
cursus voor alle participanten rond I
januari 2001 afgerond te hebben. De
totale duur van deze cursus bestaat per
deelnemer uit maximaal vijf dagen.

□E EENMALIGE BASISCURSUS
Doelstelling

Na de basiscursus hebben alle deelne-
mers kennis genomen van de belang-
rijkste spelers in de sector, hebben alle
deelnemers kennis gemaakt met de
bedrijsmatige aanpak van bedrijfsge-
bonden, bedrijfsoverschrijdende (in-
fectie-)ziekten en productiestoomis-
sen, en hebben alle deelnemers een
case-studie van een bedrijfsprobleem
op een rundveebedrijf uitgewerkt en
gepresenteerd. Bij de uitwerking zal
aandacht be.steed worden aan de zoö-
notische en welzijnsaspecten van bo-
vengenoemde aandoeningen. In de
cursus zal aandacht besteed worden
aan de belangrijkste recente ontwikke-
ligen in de wet- en regelgeving aan-
gaande rundveegezondheid zoals on-
der andere de EG-richtlijn 97/12.

Onderwijs

De cursus wordt organisatorisch bege-
leid door het bureau PAO-Dier-
geneeskunde. Voor de inhoudelijke af-
stemming is mevrouw ing. L. Grijsen
(Accon) aangetrokken. De uiteinde-
lijke verantwoordelijkheid voor de
cursus ligt bij de projectgroep erken-
ning rundveedierenartsen.

De eerste twee dagen van het onder-
wijs worden in groepen van 75 perso-
nen georganiseerd.

De eerste dag staat de structuur van de
rundveehouderij en de recente ontwik-
keling in wet- en regelgeving centraal.
Daamaast zal er aandacht besteed wor-
den aan de zogenaamde lijst A ziekten.
De data voor deze eerste cursusdag
zijn al bekend. De eerste vier cursus-
sen zijn reeds volgeboekt en om die re-
den zijn er nog een tweetal cursussen
bij gepland (18 mei 1999 in Heeren-
veen en 1 juni 1999 in Rosmalen).
Voor de eerste dag zijn geen vrijstel-
lingen mogelijk.

ONDERWIJSPLAN ERKENNINGSREGELING RUNDVEE-
DIERENARTSEN

De tweede dag staan de infectieziekten
op het rundveebedrijf centraal. Op deze
dag komen diagnostische principes en
de beginselen van contagieusiteit aan
de orde. Daamaast wordt er intensief
gewerkt met de infectieziekte-proto-
collen zoals die in de \'DAP-map\' van
de Gezondheidsdienst voor Dieren be-
schreven worden. Er wordt aandacht
besteed aan de volksgezondheidsas-
pecten van infectieziekten. Tenslotte
wordt er in een uitgebreide case-studie
aandacht gegeven aan de protocollaire
aanpak van infectieziekten op rundvee-
bedrijven. Gezien de te verwachten
ontwikkelingen op het gebied van
Paratuberculose zal deze aandoening
op deze tweede dag een centrale rol
spelen. De data voor deze tweede dag
zijn reeds gepland (13, 20, 27 april en
18 mei 1999). Voor deze dag is een ge-
deeltelijke vrijstelling mogelijk voor de
participanten aan de P.^O-cursus \'Be-
drijfsdiergeneeskundige aanpak van in-
fectieziekten\' deel 1 of deel II.

Tijdens de volgende drie dagen wordt
het onderwijs gegeven in groepen van
15 tot 20 personen. Dag 3 en 4 zijn
vooral theoretisch onderwijs, terwijl
de laatste dag bestaat uit case-studies
die door de deelnemers zelf worden
voorbereid en gepresenteerd. Deze
drie dagen zullen in overleg met de
cursisten gepland worden na de zomer
van 1999.

In dag 3 wordt aandacht besteed aan de
principes van bedrijfsmatige aanpak
van gezondheidsproblemen, aan stan-
daard overzichten (STO\'s) en aan de
gezondheidsplanner mastitis. Met be-
hulp van presentaties, case-studies en
opdrachten worden deze twee thema\'s
uitgediept. Vrijstelling voor beide dag-
delen is mogelijk voor cursisten die dit
onderwijs reeds elders hebben genoten
(onder andere PAOD-cursus stan-
daardoverzichten, docenten PGR-
groepen, docenten PC-project, docen-
ten LTO sattelietproject, PAOD-cursus
mastitisplanner).

De erkenningsregeling voor de rundveedierenarts is reeds enige malen aan de
orde geweest in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Daarbij zijn in voor-
gaande berichten de erkenningsregeling en de criteria waaraan een erkende
rundveedierenarts moet voldoen besproken. Nu w illen we wat dieper ingaan
op het onderwijsplan voor de erkende rundveedierenarts.

Op dag 4 staan de nieuw uit te brengen
gezondheidsplanner fertiliteit en de
bedrijfmatige aanpak van kreupelheid
centraal. Daamaast wordt aandacht
besteed aan het welzijn van dieren op
rundveebedrijven. De gezondheids-
planner fertiliteit wordt aan de hand
van presentaties en case-studies geïn-
troduceerd. Er zal hierbij ook veel
aandacht worden besteed aan de voe-
ding van hoogproductieve runderen.
Bij het onderwijs in de bedrijfsmatige
aanpak van kreupelheid en welzijn
wordt onder andere gebmik gemaakt
van dia-reportages en de recent ont-
wikkelde kreupelheidsscore. Vrijstel-
ling voor het dagdeel kreupelheid en
welzijn is in beperkte mate mogelijk
(onder andere docenten LTO satteliet-
project).

Tijdens de laatste dag van de cursus
ligt de nadruk op de presentatie van
een case-studie door de cursisten. Van
alle cursisten wordt verwacht dat zij
tezamen met een collega een case-stu-
die van een rundveebedrijf uit hun ei-
gen praktijk uitwerken en zowel
schriftelijk als mondeling presenteren.
Daamaast wordt aandacht besteed aan
de implementatie van bedrijfsbegelei-
dingsprogramma\'s. Vrijstelling voor
deze dag is niet mogelijk.

□E PERMANENTE EDUCATIE
Doelstelling

De doelstelling van de permanente
educatie is om de erkende rundveedie-
renarts continu van de meest recente
kennis op het gebied van de mndvee-
diergeneeskunde te voorzien. Daar-
naast geeft de verplichte permanente
educatie de mogelijkheid om de aan-
pak van aandoeningen onderling af te
stemmen en naar de afnemers toe met
een uniform kennispakket te komen.
Tenslotte geeft het educatietraject de

-ocr page 160-

mogelijkheid tot verdieping in onder-
delen van de rundveediergeneeskunde.

Onderwijs

De permanente educatie bestaat uit twee
delen, een identiek pakket waar alle er-
kende mndveedierenartsen aan deelne-
men en een keuzepakket waaruit elke
deelnemer een keus uit kan maken. Per
tweejarige periode verzamelt elke deel-
nemer een aantal \'mnderpunten\'. Het
totaal aantal punten en de overeenkom-
stige tijdsbesteding zal nog vastgesteld
worden door het Coördinatiecentmm
Erkende Dierenartsen.

1. Het vaste pakket bevat de recente
ontwikkelingen op het gebied van
de wet- en regelgeving, de ontwik-
kelingen in de bestrijding van
besmettelijke dierziekten en de
ontwikkelingen in gezondheids-
planners. Daarnaast kunnen zaken
aangaande medicijngebruik, formu-
laria, etcetera afgestemd worden.

2. Het zelf in te vullen pakket. Jaarlijks
worden er een groot aantal opties
aangegeven door het Coördina-
tiecentmm Erkende Dierenartsen.
Bij elke optie wordt het aantal \'run-
derpunten\' aangegeven. Naast cur-
sussen kan ook gedacht worden aan
wetenschappelijke vergaderingen,
congressen, workshops of intervisie-
bijeenkomsten. Een deelnemer kan
ook zelf voorstellen voor educatie
indienen bij het coördinatiecentrum
erkende dierenartsen.

t^n niii

Tenslotte

Bovenstaande geeft een globale invul-
ling van het onderwijsplan voor er-
kende mndveedierenartsen. De pre-
cieze invulling en planning van het
bovenstaande onderwijs is momenteel
nog gaande en er kunnen derhalve aan-
vullingen of wijzigingen plaatsvinden.
Verdere informatie over het onderwijs
in de cursus wordt verstrekt tijdens de
eerste cursusdag en via het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde.

De erkenningsregeling is opgezet om
vanuit de beroepsgroep pro-actief te
werken aan kwaliteitsverbetering en
herkenbaarheid van de mndveedieren-
arts. De recente ontwikkelingen om-
trent gezondheidsplanners en lande-
lijke bestrijdingsprogramma\'s voor
infectieziekten geven eens te meer aan
hoe belangrijk het is om continu bij te
scholen. Met behulp van bovenbe-
schreven onderwijsplan denken we in
te kunnen spelen op de eisen die onze
afnemers de komende tijd aan ons zul-
len stellen. Bovendien garandeert de
permanente educatie dat we ook in de
toekomst zullen blijven anticiperen op
ontwikkelingen in de mndveedierge-
neeskunde. Dit vergroot de kwaliteit
en de uniformiteit van het diergenees-
kundig handelen, maar bovenal de ve-
terinaire \'inhoud\' van de participan-
ten.

De projectgroep erkenning rundveedierenartsen:

J.A. West er heek

telefoon: 0493 - 492777

J.L.M. Vaarten

telefoon: 035 - 6239333

J.W. Hesselink

telefoon: 0594 - 643662

W.D.J. Kremer

telefoon: 030-2201567

T.J.G.M. Lam

telefoon: 0575 - 554437

J.M. Swinkels

telefoon: 0299 - 690850

J Verhoeff

telefbon: 030-2291659

STAND VAN ZAKEN NMA-VERWIKKELINGEN

Ontheffing

De KNMvD heeft in eerste instantie
een ontheffing aangevraagd voor het
aanpassen van de nieuwe Code voor de
Dierenarts en een aantal andere rege-
lingen. Deze regelingen konden op ba-
sis van de statuten pas op de Algemene
Vergadering in oktober worden aange-
past. Voordat de aanpassingen waren
gerealiseerd, werd een verzoek om
ontheffing afgewezen. Ondertussen
zijn de noodzakelijke aanpassingen
verricht zodat voor dat deel geen ont-
heffing meer nodig is. Wij hebben ech-
ter wel bezwaar aangetekend tegen het
afwijzen van de ontheffing voor de zo-
genaamde \'waameemregeling\' en
voor het maken van afspraken ten be-
hoeve van de georganiseerde dierziek-
tebestrijding. Voor deze situaties is het
noodzakelijk afspraken te kunnen ma-
ken. Op 2 december 1998 heeft er een
hoorzitting plaatsgevonden waar het
standpunt van de KNMvD mondeling
werd toegelicht.

Ten aanzien van de \'waameemrege-
ling\' gaf de NMa aan dat het oveme-
men van cliënten tijdens de waarne-
ming vanzelfsprekend niet is toege-
staan en het daarom mogelijk moet
zijn daar afspraken over te maken. De
vraag is of deze regeling zo\'n invloed
op de markt heeft dat daarvoor een ont-
heffing moet worden afgeven. Ten
aanzien van de afspraken voor de geor-
ganiseerde dierziektebestrijding bleek
dat de NMa nog onvoldoende infomia-
tie heeft gekregen. Met name de rol
van de overheid en het landbouwbe-
drijfsleven is onvoldoende duidelijk
voor de NMa. Mogelijk wordt hierover
nog extra informatie gevraagd. In af-
wachting van eventuele vragen is er
nog geen beslissing op het bezwaar-
schrift genomen.

Eerder berichtten wij over de mededingingswet en de verwikkelingen van de
KNMvD met de Mededingingsautoriteit (NMa). In dit artikel wordt aangege-
ven wat de stand van zaken is. Momenteel lopen er twee procedures tussen de
KNMvD en de NMa, een ontheffingsprocedure en een procedure naar aanlei-
ding van een klacht.

Klacht

Onafiiankelijk van de ontheffingspro-
cedure loopt er vanaf begin januari

-ocr page 161-

liiiÉiTfiÉiiiiMM

\' ■ ; ^.^.Jbjüm

1998 een klacht tegen de KNMvD. In
deze klacht wordt aangegeven dat de
KNMvD en de Ereraad op een aantal
wijzen de vrije mededinging beperkt.
Naar aanleiding van de klacht heeft de
NMA een rapport opgesteld. De klacht
was ingediend naar aanleiding van een
uitspraak van de Ereraad. Bij de be-
handeling van het rapport bleek dat de
NMa nog niet beschikte over een af-
schrift van de uitspraak van de Ere-
raad. Daar de KNMvD niet over de uit-
spraak beschikt, heeft de NMa alsnog
een afschrift van de uitspraak gekre-
gen via één van de betrokkenen. In
deze uitspraak blijkt dat de Ereraad
juist expliciet rekening heeft gehouden
met de aankomende mededingings-
wetgeving. In het verweerschrift heb-
ben wij aangegeven dat de procedure
stopgezet zou moeten worden omdat
het onderzoek dat de NMa heeft ver-
richt onvoldoende zorgvuldig is ge-
weest. Naar aanleiding van het ver-
weerschrift heeft de NMa aangegeven
dat het niet noodzakelijk is een hoor-
zitting in deze procedure te houden.
Ook in deze procedure heeft de NMa
nog geen beslissing genomen.
In beide procedures zijn wij nog in af-
wachting van de beslissing van de
NMa. Middels dit artikel hebben wij u
geïnformeerd over de stand van zaken.
Daarbij zijn wij niet op alle details in-
gegaan daar de procedures niet zijn af-
gerond. Zodra er meer duidelijkheid is
houden wij u op de hoogte.

.\'Mgemeen Bestuur
G.A. Hooijer
Mw. M.J. Wisse
A.E.J.M. van den Bogaard
G.A.M. de Bmijckere
F.H. Prad\'homme van Reine

R.J.M.L. Raymakers

T.G. van de Vuurst

Ereraad

J.R. de Nooij
J. Reinders

Hoofdbestuur

A.W. Udo

Afdeling Friesland
Afdeling Zuid-Holland
Afdeling Limburg
Afdeling Zeeland
Afdeling Noord-
Holland

VACATURES IN BESTUREN EN COMMISSIES
VERBAND HOUDENDE MET DE 146E ALGEMENE
VERGADERING VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Voorzitter

Conform artikel 29 van de Statuten wordt de voorzitter gekozen door de Algemene Vergadering uit
een bindende voordracht van het Algemeen Bestuur.

Mw. E.N.M. Harwig-Dings Regio Zuid

Mw. C.L. van Amerongen-Overgaauw Land. Representant

Gezelschapsdieren

Overeenkomstig respectievelijk de artikelen 31 en 32 van de Statuten worden dc betrokken
Afdelingen/ Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de
Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Groep Cieneeskunde
van het Varken
Groep Gezondheids-
en Kwaliteitszorg

Overeenkomstig artikel 33 van de Statuten worden de betrokken Afdelingen en Groepen verzocht
eventuele kandidaten voor te dragen en dc namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan
het Hoofdbestuur mede te delen.

Overeenkomstig artikel 38 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken Afdelingen ver-
zocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering
aan het HcK)fdbesniur mede te delen.

Regio Noord
Regio Noord

1999 aftredend en herkiesbaar
1999 tussentijds aftredend
en niet herkiesbaar

1999 aftredend en herkiesbaar
1999 aftredend en herkiesbaar
1999 aftredend en herkiesbaar
1999 aftredend en herkiesbaar

1999 aftredend en niet herkiesbaar

1999 aftredend en herkiesbaar

1999 aftredend en niet lierkiesbaar

1999 aftredend en niet herkiesbaar

1999 aftredend en herkiesbaar
1999 aftredend en niet herkiesbaar

Voor vragen kunt u contact op nemen
met het secretariaat van de KNMvD
(mr. A.P. Hilhorst. telefoon: 030 -
2510111).

UITERSTE
INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Aflevering Deadline*)

15-03-1999
01-04-1999
15-04-1999
01-05-1999

01-03-1999
15-03-1999
29-03-1999
12-04-1999

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

Hoofdredactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Dr. W. Edel

Dr. P.A.M. Overgaauw

Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren
Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren
Groep Practici Grote
Huisdieren

Groep Geneeskunde
van het Paard

Sociaal Economische Commissie
H.A. Nieuwendijk

P.J. van der Heijden

B.U. Schuurmans

G.T. ter Heijden

1999 aftredend en herbenoembaar
1999 aftredend en herbenoembaar

1999 aftredend en herbenoembaar

1999 aftredend en herbenoembaar

1999 aftredend en niet herbenoem-
baar

1999 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 65 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken Afdelingen/
Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het I loofdbestuur mede te delen.

Paritaire Tarievencommissie Georganiseerde Dierziektenbestrijding

P.J.G. Kühne 1999 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 71 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken Afdelingen/
Groepen verzocht cvcnUiele kanidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mee te delen.

Overeenkomstig artikel 72 van het Huishoudelijk Reglement worden de betreffende Groepen verzocht
eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan
het Hoofdbesmur mede te delen.

-ocr page 162-

O

Noor hel lidmaatschap van dc Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Dijkhuizen, J.; 1998; 3562 KW Utrecht;
Gloriantdreef239.

Dijkstra, Mevr. M.; 1999; 3532 VN Utrecht;
Potgieterstraat 13.

Duijn, R.P.T.; 1998; 3981 ZL Bunnik; Vlet-
weide 10.

Heijden, B.S. van der; 1998; 3521 CR Utrecht;
Bolksbeekstraat 2.

Hoefsloot, Mevr. S.M.; 1999; 3581 AM Utrecht;
Nachtegaalstraat 76.

Klaui, E.B.; 1999; WS8 6LS Brownshill, West
Midlands (Verenigd Koninkrijk); Warren House
Farm, Barracks Lane.

Lom, H. van; Gent-1998; 5252 CW Vlymen;
Braillelaan 8.

Meijer, Mevr. N.; 1998; 3582 ZV Utrecht; l.B.
Bakkerlaan 225.

Meijninger, Mevr. A.L.; 1998; 3264 AG Nieuw-
Beijerland; Kerkdoel 7.

Oorschot, J.A. van; 1978; 5351 AM Berghem;
Julianastraat 10 A.

Pors, Mevr. D.B.; 1999; 9312 VD Nietap;
Vagcvuurselaan 7.

Snijkers, M.E.; 1998; 5984 PB Koningslust;
Bosweg 7.

Veen, Mevr. C.; 1998; 5427 ER Boekei;
Bezuidenhout 17.

Walter, P.M.K.F.; 1997; 7055 AD Heelweg;
Spul Harensweg 9.

Weimers, J.J.F.; 1999; 2804 XD Gouda;
Lekkenburg 62.

.\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen;
Anema, J.C.; 1984; 1617 KB Westwoud; Dr.
Nuyensstraat 67.

Binsbergen, Mevr. A.P.; 1998; 1274 NL Huizen;
Draaikom 37.

Claassen, J.C.M.; 1998; 6642 AN Beuningen;
Tiberiuslaan 30.

Deriemaeker, D.; Gent-1996; 5411 NR Zeeland;
Vooroventje 1.

DuvekoL J.R.V.; 1998; 5831 CH Boxmeer;
Spoorstraat 5 Q.

Galiën-Kuiper, Mevr. Y.H.; 1998; 3834 CH
Leusden; Schaapsherder 27.
GulTens. J.M.M.; Gem-1995; 7025 ET Halle;
Halseweg 47 A.

Hoff, Mevr. M.C. van \'t; Gent-1998; 3055 JB
Rotterdam; Van Beethovenlaan 75.
Klos, W.J.G.; 1998; 3538 HJ Utrecht;
Mauritsstraat 57.

Lansaat, P.; 1980; 8081 XD Elburg;
Vrijheidsstraat 17.

Nienhoff, H.M.; Hannover-1996; 46354
Südcohn (Duitsland); Dahlienweg 14.
Paassen, Mevr. M.T.M.; 1998; 3511 JH Utrecht;
Achter Clarenburg 5 B.

Sluijs, ProfDr. F.J.; 1974; U-1987; 3572 XE
Utrecht; Admiraal van Gentstraat 21.
Tolsma. P.S.M.; 1986; 7102 GA Winterswijk;
Mentinkweg I.

Ven, M.C.M. van der; 1998; Cootehill, Co
Cavan (Ierland); Old Bridge Road.
Venema-Groesche, Mevr. G.B.; 1989; 5541 PM
Reusel; Lage Miertsedijk 1.

Personalia

Zagers, Mevr. J.J.A.; 1998; 3582 VC Utrecht;
LB. Bakkerlaan 17.

.Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Anocic, V.; 3706 ER Zeist; Laan van
Vollenhove 1293.

Hoebe, B.J.J.; 3524 VR Utrecht; St. Gotthard 7.
Hommers, Mevr C.J.; 5311 PC Gameren;
Middelkampseweg 28.

Jonkers. Mevr. D.; 3584 HP Utrecht; Albert van
Dalsumlaan 699.

Kleyn, C.J.M. de; 3532 GZ Utrecht; A. Thijm-
straat 26 bis.

Lintelo, Mevr. A. te; 7044 AM Lengel; Cha-
mavenstraat 11.

Nan, D.C.; 1688 CJ Nibbixwoud; Dorpsstraat
100.

Plekkenpol, Mevr. S.J.; 3524 BZ Utrecht;
Hondsrug 809.

Primowees, Mevr. J.C.; 5654 BS Eindhoven;
Holstraat 6.

Roeleveld, Mevr. A.J.; 2636 AN Schipluiden;
Groeneveldseweg 3.

Ruiter, E.S.S.C.; 1843 JH Groot-Schermer;
Noordeinde 8.

Speelman, Mevr. G.H.; 3523 GV Utrecht; Loo-
plantsoen 26.

Urbanik, Mevr. F.Y.; 2771 GM Boskoop; Hout-
singel 20.

Wouda, Mevr. G.W.; 3572 HJ Utrecht; Poort-
straat 14 bis.

JUBILEA:

J.F.W. Reitsma te \'t Zand, aanwezig, 25 jaar, 20
februari 1999

B. Gerritsen te Steenwijk, afwezig 30 jaar, 28 fe-
bniari 1999

B. Reitsma te Sneek, afwezig, 30 jaar 28 februari
1999

A. Annema te Winschoten, afwezig, 40 jaar. 28
februari 1999

G. 1 lofland te Bodegraven, aanwezig. 40 jaar, 28
februari 1999

ProfDr. E. Lagerweij le Bunnik, aanwezig, 40
jaar, 28 februari 1999

Dr. P.H.A. Poll te Arnhem, afwezig. 40 jaar, 28
februari 1999

C.E.L.M. Steijlaert te Temeuzen, afwezig, 40
jaar, 28 febmari 1999

J.G.M. Claessens te Udenhout, afwezig, 45 jaar,
06 maart 1999

F J. ter Beek te Ruinen, aanwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

E.J.W. Hermelink te Apeldoorn, afwezig, 25
jaar, 15 maart 1999

J.H.J. Meursing te Soest, afwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

E.J. Scheele te Lisse. afwezig, 25 jaar 15 maart
1999

A.M. Weitenberg te Groningen, afwezig, 25 jaar
15 maart 1999

H.A. Wolters te Lunteren, afwezig, 25 jaar 15
maart 1999

MUTATIES:

Aakster, R. van den; 1996; 7245 AL Laren;
De Bakkerij 63; tel. 0573-402728 privé, 0573-
401243 prakt.; p., geass. met G.J.R. Groenland,
P. van Harten, R. van Oven en H.(;. Pelgrum.

Anema, J.C.; 1984"; 1617 KB Westwoud;
Dr. Nuyensstraat 67; tel. 0228-561216 prakt.; p.
(toev. als lid).

»Antonis, H.M.; 1996; 3648 NX Wilnis;
Geerkade 17; tel. 0346-241077 privé, 0348-
442653 prakt.; fax 0346-242909; p., medew.

bij R.L. Been, H. van der Griendt, R.A.M.
Montessori, C. Sietsnia, R. Sorgedrager en
G.C.J. Wegman.

Baas, A.; 1978; 7421 EE Deventer; Rou-
wenmaatpad 8; tel. 0570-658411 privé, 653000
prakt.; fax 0570-658225; E-mail ABAAS(«
riP.NL privé, DAP.DEVE.NTERto W XS.NL
prakt.; p., geass. met K..\\..M. Herder, H.S.
Kooi, E.G. Kwant, H. Pott en P.J. van der
Werf.

Bansse-lssa, Mevr. L.M.; Gent-1989; Mon
Plaisir, Parimaribo (Suriname); James
Wattstraat 264 B; tel. 00-597-458187 privé,
550366 prakt.; E-mail GBI
.Era SR.NET; p.

Benders, L.J.C.M.; 1999; 5854 PP Bergen
(Lb); Ayen 5; tel. 0485-343883 privé, 343000
prakt.; fax Ü485-.343.3Ü7; p., medew. bij
C.G.J.M. van .\\aken, .M.H.J. Kerstens,
Th..\\.M. W itjes en ,I.B. W uestenenk.

Binsbergen, Mevr. A.P.; 1998; 1274 NL
Huizen; Draaikom 37; tel. 035-5252903 privé,
075-6281406 prakt.; p., medew. bij Mevr M.L
Bos (toev. als lid).

Blaauw, F.J.; 1999; 8096 RB Oldebroek;
Mulligenweg 8-10; tel. 0525-630867; E-mail
FJBLAAt\\V(fl H()TMAH,.C()M; wnd.d.

Brink-Knol, Mevr. J.H. van den; 5388 RS
Nistelrode; Vlasstraat 7; tel. 0412-617015, 073-
6419575 bur.; fax 073-6418543; sectie-hoofd
pathologie Notox B.V.

Claassen, J.C.M.; 1998; 6642 AN Beu-
ningen; Tiberiuslaan 30; tel. 024-6776611 privé,
0485-451593 prakt.; p., medew. bij Dr J.J.
Geene, A.J.A.M. Mouwen, J.J. Pen, W.F.H.J.
Theuws en T.J.M. Vercammen (toev. als lid).

Cohen, S.; 1998; 3571 AN Utrecht; F.
Coerslaan 12; tel. 030-2734055 privé, 2531013
bur.; fax 0.30-2521887; E-mail S.COHEN(fl
VET.UU.M.; AIO, U.U. (F.D., vkgr. Land-
bouwhuisd.).

Deriemaeker, D.; Gent-1996; 5411 NR
Zeeland; Vooroventje 1; tel. 0486-450055 privé,
0492-533808 prakt.; p.. medew. bij G. van den
Berg, J.H.T.J. Biemiann. H.J.M.H. Duysens,
S.H. Ouwerkerk en J.L.M. Regouin (toev. als
lid).

Dijkstra. K.; 1971; 9123 JA Metslawier;
Roptawei ll;tel. 0519-242173; p.

Douwes. R.A.; 1997; 5272 RD Sint
Michielsgestel; De Mulder 79; tel. 06-55705566;
E-mail ROBERT.DOl VVE.Sfa FO.MPS.DE-
MON.M.; wnd.d.

Duvekot, J.R.V.; 1998; 5831 CH Boxmeer;
Spoorstraat 5 Q; tel. 0485-522246 privé. 571406
prakt.; E-mail DU1FJE(®DDS.NL; p., medew.
bij L.J.M. Arts, F.C.M. van Genügten en LM.
Ypma (Toev. als lid).

Gaa.sbeek. Mevr. P.; 1997; zie Tensen-
Gaasbeek, .Mevr. P.

Galiën-Kuiper, Mevr. Y.E.; 1998; 3834
CH Leusden; Schaapsherder 27; tel. 033-
4325332; wnd.d. (toev. als lid).

Guffens. J.M.M.; Gent-1995; 7025 ET
Halle; Halseweg 47 A; tel. 0314-631179 privé,
0315-651329 prakt.; p., medew. bij J. Bussc-
maker, F.H.J. van Hagen, J.J. Oostveen. G.J.
Tolkamp en J.H. Wijnia (toev. als lid).

Hafïmans, P.C.M.; 1974; 5935 TG Tegelen-
Steijl; Keramiekstraat 43; tel. 077-3732247; fax
077-3731926; p.

Hem, C. van der; 1968; 6732 BJ Hars-
kamp; Molenweg 71 ; tel 0318-4456172; r.d.

Hepkema, T.H.; 1981; 7954 EG Rouveen;
Wilgenlaan 6; tel. 0522-291743 privé, 0570-
501501 bur; fax 0317-491406; E-mail T.HEP-
KE.MA(a\'TIP.NL; vet.adv. D.I..V.-Adviesgroep
N.V.

Herten, F.J.W.C.; 1997; 6051 HE Maas-

-ocr page 163-

bracht; St. JoostcrwcR 6; tel. (147-5462829/06-
5II80I6I privé. 0488-482900 prakt.; p., me-
de». bij J.J. I\'ouwer, D.N. Tap. H. van der
N een en P. \\\\ ienier.

Hoff, Mevr. M.C. van \'t; Gent-1998; 3055
JB Rotterdam; Van Beethovenlaan 75; tel. 010-
4222295; d. (toev. als lid).

Hulshof, L.J.J.; 1990; 7577 ML Olden-
zaal; lloelTilad 4; tel. 0541-533238 privé,
530005 prakt.; fax 0541-530408; p., geass. met
J.G. Bruggen, D. Hamhuis, J.S. Koopmans en
H.P.D. Veldhuis.

Hulshof-Breukink, Mevr. M.; 1990; 7577
III. Oldenzaal; Hoefblad 4; tel. 0541-5.332.38
privé. 530005 prakt.; fax 0541-530408; p., me-
dew. bij J.G. Bmggert, D. Hamhuis, L.J.J.
Hulshof, J.S. Koopmans en H.P.D. Veldhuis.

»Jeucht, A.J.R. van der; Gent-1995; 1320
Steenokker/.eel (België); Kasteelweg 8; tel.
00-32-75-558710; fax 00-32-2-7593038; d.

Jonge, M. de; 1968; 4281 LR Andel;
Beatrixstraat 30; tel. 0183-441280; r.d.

Klos, W.J.G.; 1998; 3538 HJ Utrecht;
Mauritsstraat 57; tel. 030-2516071; wnd.d.
(toev. als lid).

Kooi, H.S.; 1983; 7213 EL Gorssel;
Elfuursweg 25; tel. 0575-492503 privé, 0570-
653000 prakt.; fax 0570-658225; K-mail
HKNK E.N_I.ISA.K()()lfn\\VXS.NL privé,
DAP.DKN ENTER^WXS.NL prakt.; p., ge-
ass.niet A. Baas, K..\\.M. Herder, E.CJ. Kwant,
H. Pott en P.J. van der Werf.

Koopmans. J.S.; 1979; 7577 BN Olden-
zaal; Nachtschade 12; tel. 0541-530009 privé,
530005 prakt.; fax 0541-530068; K-mail
K()OPMAN.S(n IBMAIL.NL; p., geass. met
J.G. Bmggert, D. Hamhuis, L.J.J. Hulshof en
H.P.D. Veldhuis.

Kreuger, T.; 1988; 8095 PC \'t Loo;
Bovenheigraaf 60; tel. 0525-631665 privé,
631312/038-3761666 prakt.; fax 0525-633378/
038-3761679; K-mail 0525-632435; p., geass.
met M. Smit. E. Statema, A.J.J. van Vliet, Mevr.
J.L.E. van Vliet en A. Willemsen.

♦Kruidenier. Mevr F.T.E.; 1999; 3063 TB
Kotterdain; Buitenbassinweg 64; tel. 010-
4532155 privé. 4526695/079-3425487 prakt.;
p., mede», hij J. .Meursing.

Kwant. E.G.; 1995; 7421 AW Deventer:
Denweg 15; tel. 0570-653557 privé, 653000
prakt.; fax 0570-658225; K-mail KWANT_
MEKSEN(^H()TMAII..C()M privé, l)AP.
I)K\\ ENTKR(Ô WXS.NL; p., geass. met A.
Baas. K.A.M. Herder, H.S. Kooi. H. Pott en
P.J. van der Werf.

Langelaar. Mevr M.F.M.; 1996; 3648 NX
Wilnis; Cieerkade 17; tel. 0346-241077 privé. 030-
2.531040 bur.; wet. mede», bij II.U. (F.1)., vkgr.
Bedrijfsdiergeneesk. en \\\'(Mtrtpl.. Buiten-
prakt.).

Lansaat, P.; 1980; 8081 XD EIburg;
Vrijheidsstraat 17; tel. 0525-662185 privé,
685182 prakt.; p., geass. met G.M.A. van
Helden (toev. als lid).

Lecluijze. Mevr. H.C.; 1995; 5043 GZ
Tilburg; Duurswoudelaan 13; tel. 013-5705975
privé. 4554131 prakt.; p., mede», bij H.U.
Dijk, A..-\\..M. Kvers, C. van Pinxteren en
H.H.J..M. Timmermans.

Lieuwen, H.; 1966; 7433 CG Schalkhaar;
Kon. Wilhclminalaan 20 F; tel. 0570-622180;
fax 0570-625291; K-mail Hl.lElAVKN^
DAXIS.NI.; r.d.

Lint. Mevr. M.S.; 1999; 5041 S.A. Pano-
rama (Australië); 27 Moriane Avenue; tel.
00-61-08-82772807; E-mail MSOKLINT^
HOT,MAIL.CO.M;d.

Luijben, M.L.G.; 3435 CE Nieuwegein;

1997; Specht 5; tel. 030-6051574 privé, 0348-
472697 prakt.; fax 0348-474642; K-mail
Ml.l IJBKNf« XS4AI.L.NL; p.

Meijninger, Mevr. A.L.; 1998; 3264 AG
Nieuw-Beijerland; Kerkdoel 7; tel. 0186-
692536 privé. 612066 prakt.; fax 0186-
612258; p., mede», bij
A. Kennema en M.M.
Ravenhorst.

Meulen-Frank. Mevr. M. van der; 1987;
8251 SJ Dronten; Knooplaan 7; tel. 0321-
310197 privé, 0320-288.3,33 bur.; fax 0321-
380907; free lance vet. adv.

Meyer. V.H.A.; 1998; 3031 RK Rotter-
dam; H. Robbersstraat 80 K; tel. 010-
4115886; d.

Mouwen, A.J.A.M.; 1979; 5443 AH Haps;
Marijkeplein 14; tel. 0485-314659; fax 0485-
350469; staffunktionaris landbouw huisd.
P.A.O.-I).

Nauta, J.M.F.; 1978; 4818 LW Breda;
Marijke Meustraat 110; tel. 076-5222249; r.d.

Nienhoff, H.M.; Hannover-1996; 46354
Südcohn (Duitsland); Dahlienweg 14; tel. 00-49-
2862-58(K)81 privé, 0543-512124/512385 prakt.;
E-mail H.NlENHOFF(gT.ONLlNE.DE; p., me-
dew. bij J. Broeze, P.R. van Hoeve, J.A. Huisinga,
R.W.M. Ikink, A. ter Keurs, D.J. Ubbels,
A.W.A.J. Vermeulen en F. de Wit (loev. als lid).

Ooms-Schom. Mevr. H.H.; 1991 ; 2964 CS
Groot-Ammers; Reigerstraat 14; tel. 0184-
662076; K-mail ()()MSPV(S WORI.IH»-
LlNE.NI.;d.

Paassen, Mevr. M.T.M.; 1998; 3511 JH
Utrecht; Achter Clarenburg 5 B; tel. 030-
2321023 privé. 0343-577268 prakt.; E-mail
HLANTlNCÏA(UiWORLDONLlNE.NL; p., me-
dew. bij 11.G.M. Sickmann (toev. als lid).

Pott, H.; 1989; 7425 CE Deventer; Al-
bertus van Leusenweg 20; tel. 0570-658757
privé, 653000 prakt.; fax 0570-658961 privé.
658225 prakt.; K-mail H.PO rT(« T1P.M.
privé. I)AP.I)E\\ KNTKR^WXS.NL prakt.;
p.. geass. met Baas, K..\\.M. Herder, H.S.
Kooi, K.C;. K»ant en P.,1. van der Werf.

Quax. M.V.; 1992; 6121 JE Bom; Prins
Bisdomstraat 9-11; tel. 046-4857959 privé.
4512417 prakt.; fax 046-4518261; p., geass.
met J.W.(;. Franken en C.J.H..M. Maass.

Ramaker-Schutte; Mevr. J.; 1995; 7683 PV
Den Ham; Linderweg 12 A; tel. 0546-697075
privé, 672600 prakt.; fax 0546-672725; p., me-
dew. bij G.A. Berghuis. M. Bossers. W. Kosters.
J.H.J. Mensinga en H.G.M. Wesselink.

♦Schoolmeesters. M.W.V.; 1998; 5041
BK Tilburg; \\ an Sasse \\\'an N sseltstraat 3 A;
tel. 013-544699.3/06-53578433 privé, 013-
4554131 prakt.; p., medew. bij H.U. Dijk,
A.A.M. Evers, C. van Pinxteren en 11.11.J.M.
Timmermans.

Sluijs, ProfDr. F.J.; 1974; U-1987; 3572
XE Utrecht; Admiraal van Gentstraat 21; tel.
030-2731644 privé, 2531591 bur.; Specialist
Chirurgie der Gezelschapsd.; hlr. U.U. (F.D.,
vkgr Geneesk. van Gezelschapsd.) (toev. als
lid).

Smit, M; 1984; 8097 PC Oosterwolde;
Eekterweg 59; tel. 0525-621991 privé, 631312
prakt.; fax 0525-633378; p., geass. met T.
Kreuger, E. Statema, J.C.E. van Vliet, A.J.J. van
Vliet en A. Willemsen.

•Steenmans. R.J.M.; 1998; 3524 VR
Utrecht; St. Gotthard 7; tel. 030-2886393 privé,
0318-456275; p., mede», bij J.W. Bakker, W.
de Boer, G. Herpen, 1).P. Hofstee, M.
Roseboom en W.A. de Vries.

Tensen-Gaasbeek, Mevr. P.; 1997; 6181
JN Elsloo; Kempken 26; tel. 046-4370633; K-
mail TKNSENCa WXS.NL; d.

RECTIFICATIE

Luijben, M.L.G.; 1997; .3417 WT Mont-
foort; K.H. van Kempenstraat 34; tel.
0348-475732, privé, 0348-472697 prakt.;
fax 0348-474642; K-mail MLU1JBKN(®
XS4ALL.NL; p.

Tolsma, P.S.M.; 1986; 7102 GA
Winterswijk; Mentinkweg 1; tel. 0543-523075
privé, 52211 1 prakt.; p., geass. met L.A. Boogert
en J.A.T. van Kampen (toev. als lid).

Veerkamp, B.G.; 1993; 5464 \\ M \\ eghel;
.Mariahof 7; tel. 0413-353778/06-51840106;
K-mail B.\\ EERKAMP(a WORI.DONLINK;
wnd.d.

Ven. M.C.M. van der; 1998; Cootehill. Co
Cavan (leriand); Old Bridge Road; tel. 00-353-
4952379/06-51071671 privé. 00-353-4952777
prakt.; p.. medew. bij J.J. Clerkin (toev. als lid).

Venema-Groesche, Mevr. G.B.; 1989;
5541 PM Reusel; Lage Miertsedijk 1; tel. 0497-
643668 prakt.; p., gezelschapsd. (toev. als lid).

Verheul, A.J.; 1969; 6999 AW Hummelo;
Groeneweg 7 A; tel. 0314-382426 privé, 0313-
471007 prakt.; fax 0314-382151; p., geass. met
H.J. Aa, J.H. de Groot, D.J. Mechelenbrink en
B.H. van der Pol; (Postbus 6, 6999 ZG
Hummelo).

Warringa, H.; 1972; 7251 AZ Vorden; De
Horsterkamp 3; tel. 0575-551021; r.d.

•Weimers, J.J.F.; 1999; 2804 XV Gouda;
Lekkenburg 62; tel. 0182-558661 privé, 510958
prakt.; fax 0182-510420; p., medew. bij J.C.H.
van Dorst en J.C. Oldenbandringh.

Wijlhuizen, Mevr. A.; 1996; 6651 JD
Druten; Steenakker 125; tel. 0487-511103 privé,
512326 prakt.; fax 0487-513622; p., mede», bij
H.A. Schep en H.J.M. Schutte.

Zagers, Mevr. J.J.A.; 1998; 3582 VC
Utrecht; l.B. Bakkerlaan 17; tel. 06-51397962;
wnd.d. (toev. als lid).

Zantinge, J.W.; 1988; 7678 BL Geesteren
(Ov); Geermanstraat 88; tel. 0546-631083 privé.
452556 bur.; fax 0529-456278; k.d. R.V.V.-
Ommen.

De Redactie van het Diergenees-
kundig Jaarboek wil dierenartsen
de mogelijkheid bieden in het Dier-
geneeskundig Jaarboek naast hun
privé-adres het praktijkadres
(bij
een meermanspraktijk alleen de
hoofdvestiging!)
te laten vermel-
den. Ook wanneer uw praktijk ge-
vestigd is op uw privé-adres, kunt u
dit als zodanig laten opnemen.
Wanneer u uw praktijkadres opge-
nomen wilt hebben in het Dier-
geneeskundig Jaarboek wordt u
verzocht uw gegevens
schriftelijk
door te geven aan het secretariaat
van de KNMvD (fax nr.: 030-
2511787).

Redactie Diergeneeskundig
Jaarboek.

-ocr page 164-

Doorlopende agenda

CONGRESSEN & SYMPOSIA

Februari

16 lams seminar \'Onderzoek en behandeling
van oogpatiënten in de praktijk\'. Spreker:
prof. dr. M.H. Boevé. Mercure Hotel te
Nieuwegein.

18 lams seminar \'Onderzoek en behandeling
van oogpatiënten in de praktijk\'. Spreker:
prof dr. M.H. Boevé. Novotel te
Rotterdam.

23—27 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, first session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri
at SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo
Trecchi - Cremona. Tel.: 39-0372-
460440, fax: 39-0372-457091, e-mail:
fstangaCo; scivac.it.

Maart

2 Praktijkgerichte klinische avond over
huid- en hartaandoeningen, Hotel Gilze-
Rijen. Aanvang: 19.30 uur. Informatie/op-
gave tel.: 0342-427127.

4—6 First European Congress on Agricultural
and Food Ethics. Wageningen.

10--12 Tagung der DVG-FG: \'Parasitologie
und parasitäre Erkrankungen\', Tier-
ärztliche Hochschule Hannover, tel.: 0049-
511-953 7970, fax: 0049-511-953 7975, e-
mail: gstaats(aiwho.tiho-hannover.de.

12—13 Tagung über Pferdekrankheiten im
Rahmen der EQUITANA-Weltmesse.
Thema; Pferdemedizin am Ende des 20.
Jahrhunderts. Tierklinik Hochmoor,
Deutschland, tel.: 49-28-6320990, fax:
49-28-63209920, e-mail: tierklinik.hoch-
moor(a;t-onl ine.de.

18 13® \'European Lecture Tour\' georgani-
seerd door Alltech Inc. Locatie: Hotel
Brabant te Breda. Voor nadere informatie
kunt u contact opnemen met Yvonne van
Gils, Alltech Netherlands, tel.: 31-10-
4501038).

20—24 AAHA-Congres te Denver, USA.
Congresprogramma verkrijgbaar bij Aes-
culaap bv, tel.: 0411-675915 (dhr. Frans
Sluyters).

24—26 Jaarlijks congres van de \'Society for
Veterinary Epidemiology and Preventive
Medicine\' (SVEPM) in Bristol, Engeland.
Meer informatie: Dr. Ed G.M. van Klink,
Committee Member, Vlietenburg 26, 2804
WS Gouda, e-mail: E.G.M.van.Klink@

ikclb.agro.nl.

29—31 Tagung der DVG-FG/Arbeitsgebiet:
\'Hygiene\'. 7. Hohenheimer Seminar, lEA
Bioenergy Workshop. Stungart-Hohen-
heim. Informatie: Prof dr. Reinhard
Böhm, tel.: 49-711-4592427, fax: 49-
711-4592431.

29—31 Current topics in veterinary science.
Annual conference Association of Veter-
inary Teachers and Research Workers. The
Royal Hotel, Scarborough, North York-
shire.

April

8—11 Annual BSAVA-congress. International
Convention Centre, Birmingham, Eng-
land. Administration Office: Kingsley

House, Church Lane, Shurdington, Chel-
tenham, Glos. GL51 5TQ United King-
dom. Tel.: (01242) 862994, fax: (01242)
863009, e-mail: congressCoJbsava.demon.
co.uk.

14 Voorjaarsvergadering en symposium
GGP. Locatie: Papendal, Arnhem. Voor
informatie: KNMvD, J. van Velthuizen, te-
lefoon: 030 - 2510111.

15 DIO-symposium \'DIO goes Africa!\'.
Locatie: Androclusgebouw van de Fa-
culteit der Diergeneeskunde te Utrecht.
Aanvang: 19.30 uur.

22—24 2nd International Workshop \'Veter-
inary homoeopathy in organic herds\',
Frick, Switzerland.

23 25 32ste Voorjaarsdagen Congres in het
RAI Congres Centrum, Amsterdam.
Jaarlijks intemationaal congres over Ge-
neeskunde van Gezelschapsdieren. Con-
tact: Voorjaarsdagen Secretariaat, Matjo-
lijn Fijten, Postbus 14031, 3508 SB,
UtrechL tel : 31 30 2510111, fax: 31 30
2511787, e-mail: vjd(^,pobox.accu.uu.nl,
intemet: http://www.rai.nl/ads/veterina/en.

Mei

17-19 6th World Veterinary Dental Congress,
Hobart, Tasmanië, Australië. Inl.: Dr. Peter
Green, fax: 61-397298201.

18—22 5\'h European AAV Conference in Pisa,
Italië. Voor inlichtingen: Drs. N.J. Schoe-
maker, Nederlands vertegenwoordiger
AAV, Hoofdafdeling Gezelschapsdieren,
Faculteit der Diergeneeskunde, Postbus
80154,3508 TD Utrecht.

26—29 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, second session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri
at SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo
Trecchi - Cremona. Tel.: 39-0372-
460440, fax: 39-0372-457091, e-mail:
fstanga(ajscivac.it.

.luni

7— 18 Workshop Moleculaire biologie en re-
combinant-DNA technologie te Utrecht.
Inlichtingen verstrekken: dr. J.A. Lenstra
en drs. W. Gaastra, Faculteit der Dier-
geneeskunde, Postbus 80165 (Yalelaan 1),
3508 TD Utrecht, telefoonnummer: 030-
2534992. telefax: 030-2540784 en e-mail:
Lenstra(®vet.uu.nl.

Juli

2—4 Eight Annual Scientific Meeting of the
European College of Veterinary Surgeons.
Bruges. Belgium. Preseminars with practi-
cal work, July 1, 1999. ECVS, Monika
Gutscher, Winterthurerstr. 260, CH-8057
Zürich, Switzerland. Tel.: 041-1-6358408,
fax: 041-1-3130384, e-mail: mgaovet@
vetchir.unizh.ch.

September

22—23 Annual European Veterinary Dental
Society (EVDS)-congress (pre-congress of
the WSAVA-congress). Lyon, Frankrijk.
InL: seer. EVDS: Thomas Eriksen, fax:
45-35282929.

23—29 BVA Congress, the Assembly Rooms,
Bath. Information: British Veterinary
Association Congress Office, 7 Mansfield
Street, London WIM OAT. Tel.: 44 171
636 6541, fax: 44 171 436 2970, e-mail:
congress(c^bva.co.uk.

23—29 26* World Veterinary Congress, 24\'^
World Small Animal Veterinary Congress,
5th
fecAVA Congress, Lyon, France.
Information contact address: Mondial Vet
1999, CNVSPA, 40 rue de Berri, F750()8
Paris, tel: 33-(0) 1-53839160, fax: 33-(0)l-
53839169, e-mail: mondialvet@aol.com.
intemet: http://www.mondialvet99.org.

27—30 Congres Europese Federatie van Infor-
matie-Technologie in de Agrarische Sector
(EFITA), Universiteit van Bonn, Duits-
land. Intemet: www.efita.dk, e-mail: efita
99(a;uni-bonn.de, tel: 0049-228-733500,
fax: 0049-228-733431.

30—3 okt. WEVA-congress, Paris.

Oktober

14 Sportdag KNMvD.

15—16 Jaarcongres KNMvD in de Konings-
hof te Veldhoven. Voor informatie: mr.
A.P. HilhorsL telefoon: 030-2510111.

27— 10 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, third session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri
at SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo
Trecchi - Cremona. Tel.; 39-0372-
460440, fax: 39-0372-457091, e-mail:
fstanga@scivac.it.

30 Practical examination \'Small animal and
equine scientific acupuncture course\'.

November

30 Written examination \'Small animal and
equine scientific acupuncture course\'.

2000

Juni

29— 1 juli International Symposium on Canine
and Feline Reproduction in conjunction
with the Congress of the European
Veterinary Society for Small Animal
Reproduction and an ICAR satellite.
\'Advances in dog, cat, and exotic camivore
reproduction\'. Norwegian School of
Veterinary Science, Oslo, Norway. Tel.:
47-22-964855, fax: 47-22-597081, e-
mail; Wenche.Farstad(a veths.no.

VERGADERINGEN &
BIJEENKOMSTEN

1999

Februari

18 Ledenvergadering Afdeling Utrecht. Het
Oude Tolhuys te Utrecht om 20.15 uur.
\'Kosten en baten van de KRD-certifice-
ring\'.

25 Vergadering Afdeling Geldcriand.

Maart

2 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD,
20.15 uur te Boxtel. Onderwerp: Rund IV.

4 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen.

4 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund, Collegezaal Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Buitenpraktijk.

9 Werkvergadering Regio Zuid KNMvD,
14.00 uur te Boxtel. Onderwerp: Pluimvee
111.

18 Vergadering Groep Homoeopatisch-v^er-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

25 Toets Veterinaire Homeopathie, Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

26—28 Vooijaarsweekend Zuid-Limburg. Trai-
ningsrit racefiets en ATB. V. Buur, telefoon:
0223-668732.

-ocr page 165-

wjrmwmm,

V i i \' i » l> ■ i ■

Ieder zijn vak!

April

11

ATB-toclit rond Amersfoort. Algemene
Ledenvergadering. K. Haverkamp, tele-
foon: 033-4616204.

Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund. Collegezaal Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Buitenpraktijk.
Meditour (Jansen). K. Haverkamp, tele-
foon: 033-4616204.

22

24

Mei

8 Toertocht M.W.N. (artsen zonder gren-
zen). J. Stoffels, telefoon: 0524-513068.
18 Vergadering Afdeling Gelderland.
27 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

Juni

Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen.

(Jaar)vergadering Groep Homoeopatisch-
werkende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.
13 Tour de France 1999. K. Bruin, telefoon;
023-5386022.

NK weg (wordt nog nader ingevuld). C.
Holzhauzer, telefoon: 0591-632684.

27

CURSUSSEN

1999

Februari

10 2 t/m 26 mei Post-HBO-cursus\'Microbio-
logie van levensmiddelen\', Intemationale
Agrarische Hogeschool Larcnstein in
Velp. De cursus bestaat uit 5 modules.
Inlichtingen: Prof dr. W. van Dokkum,
tel.: 030-6992860, fax: 030-6992861, e-
mail: w.dokkum(u^wxs.nl of mw. prof
C.B. Struijk, tel/fax: 010-5914881.

20 PUOD Merelbeke cursus 24 (kleine huisdie-
ren): Practicum anesthesie-apparatuur;
Basisbeginselen van de inhalatie-anesthesie.

23 PAO-D cursus: 99.205. Gezondhcidsplan-
ner melkvee mastitis. Boxtel.

24 PAO-D cursus: 99.121. Marketing in de
GD-praktijk module II.

24 Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Heerenveen. Virbac Nederland, tel.:
0342-427127.

25 PUOD Merelbeke cursus 33 (neurologie):
Neurologische aandoeningen van de peri-
fere zenuwen en spieren. Drie avonden, te-
vens 14januari en 4 februari 1999.

26 PUOD Merelbeke cursus 34 (neurologie):
Praktische oefeningen in het neurologisch
onderzoek.

Maart

2 PAO-D cursus: 99.210. Basiscursis Er-
kende Rundvcedierenarts Dag 1.

2 PAO-D cursus: 99.906. Werving en selec-
tie in de succesvolle praktijk.

3 PAO-D cursus: 99.109. Interpretatie echo-
grafie gezelschapsdieren.

4 PAO-D cursus: 99.902. Homeopathie voor
hond cn kat.

4 PAO-D cursus: 99.911. Financieel prak-
tijkmanagement \'jaarstukken lezen\'.

5 PUOD Merelbeke cursus 30 (medische
beeldvorming): Praktische beginselen in
de echografie.

6 PUOD Merelbeke cursus 25 (kleine huis-
dieren): Praktische anesthesie-apparatuur:
Beademing en monitoring.

9 PAO-D cursus: 99.211. Basiscursus Er-
kende Rundveedierenarts dag 1.

10 PAO-D cursus: 99.102. Practicum bacte-
riologisch onderzoek GD (twee avonden,
tevens 11 maart 1999).

10 PAO-D cursus: 99.113. Restauratieve
tandheelkunde GD.

10 Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Amsterdam. Virbac Nederland, tel.:
0342-427127.

12 PUOD Merelbeke cursus 31 (medische
beeldvorming): Praktische oefeningen in
de echocardiografie.

16 PAO-D cursus: 99.212. Basiscursis Er-
kende Rundveedierenarts dag 1.

17 PAOD-cursus: 99.401 Isolatie Salmonella
en Campylobacter in dc pluimveepraktijk
(twee avonden, tevens 18 maart 1999).

17 PAO-D cursus: 99.105. Dermatologie-
klachten bij de hond.

17 PAO-D cursus: 99.501. Voeding Paard.
Locatie: Paviljoen Woudschoten Conferen-
tiecentrum, Woudenbergseweg 54, Zeist.
Aanvang: 13.00-21.30 uur.
Opgave bij PAO-Diergeneeskunde, Post-
bus 85205, 3508 AE Utrecht, fax: 030-
2516490.

20 PAO-D cursus: 99.801. Assistentie voor-
bereiding en nazorg operatiepatiënt.

23 PAO-D cursus: 99.213. Basiscursus Er-
kende Rundveedierenarts dag 1.

23 PAO-D cursus: 99.908. De bouwstenen
van een succesvolle praktijk.

nen.

24 PAO-D cursus: 99.107. Dc oudere kat.

25 PUOD Merelbeke cursus 36 (inteme ge-
neeskunde): Spoedgevallen cn traumata bij
de kat.

25 Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Eindhoven. Virbac Nederland, tel.:
0342-427127.

30 PAO-D cursus: 99.206. Maagdarm- en
longwormproblemcn.

31 PAO-D cursus: 99.207. Maagdarm- en
longwormproblemcn.

Het raadplegen van adviseurs is goed . . .
Maar voor de financiële zaken van uw (toekom-
stige) praktijk heeft u een specialist nodig!

Dix & Fortuin is deskundig op financieel, fiscaal
en juridisch gebied m.b.t. praktijkfinanciering,
associaties, verzekeringen, hypotheken en pensioe-

Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht,
bij associatie en assistentie. Belt u even voor een
afspraak of een brochure.

Telefoon (030) 251 51 99
Fax (030) 254 09 64
Koniiigslaan 63
Utrecht

UITERSTE

INLEVERDATA

VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-03-1999

01-03-1999

01-04-1999

15-03-1999

15-04-1999

29-03-1999

01-05-1999

12-04-1999

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 166-

TE KOOP AANGEBODEN

* een zeer goedlopende kleine huisdierenpraktijk in de randstad, wegens pensionering.

* volledig geoutilleerde kliniek.

* goede dienstenregeling mogelijk.

Gaarne uw reactie richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder nummer: 2/99.

Praktijk voor gezelschapsdieren zoekt in verband met zwangerschapsverlof in de periode van 18 april tot en met 16
oktober 1999 een

DIERENARTS M/V

voor 32 uur per week.

Gaarne uw schriftelijke reacties binnen 14 dagen richten aan: Dierenartsenpraktijk Schellerlanden, ter attentie van
E.C. Blekkentiorst, Forelkolk 2,8017 NR Zwolle.

GEZOCHT

een gemengde praktijk ter overname of een duobaan in een gemengde praktijk voor man en vrouw.

Tezamen hebben wij ruime ervaring in de landbouwhuisdieren, paarden en gezelschapsdieren.

Reacties zenden aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder

nummer: 3/99.

DIERENARTSENCENTRUM EDE-BENNEKOM zoekt, wegens pensionering van een collega, op korte termijn een

DIERENARTS M/V

D.A.P. EDE-BENNEKOM is een gemengde praktijk waarin vier dierenartsen werkzaam zijn.

Wij zoeken een collega wiens werkzaamheden voornamelijk de gezelschapsdierensector betreffen. Enige ervaring is
vereist; daarnaast is inzetbaarheid in de algemene praktijk bij avond- en weekenddiensten gewenst.
Geboden wordt een fulltime baan met goede toekomstmogelijkheden. Bij gebleken geschiktheid behoort associatie tot
de mogelijkheden.

Gaarne uw sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen richten aan: Dierenartsencentrum EDE-BENNEKOM,
Arnhemseweg 50,6711 HD Ede. Voor inlichtingen over deze functie: J. van \'t Riet, telefoon: 0318 - 620840.

Dierenkliniek De Toren is een praktijk voor gezelschapsdieren en vogels. De werkzaamheden liggen
zowel op eerste- als tweedelijns niveau en worden verricht met een team van vier dierenartsen en
acht assistentes. Voor dit team zoeken wij een:

(80-100%)

DIERENARTS M/V

- met afstudeerrichting gezelschapsdieren en minimaal één jaar ervaring (bij voorkeur in diverse praktijken);

- die plezier heeft in het werken met mensen. Hiervoor zijn goede interne en externe communicatieve vaardighe-
den als teamgeest een \'must\';

- die gedreven is om in teamverband binnen deelspecialisaties geavanceerde diergeneeskunde te bedrijven en te-
vens bereid om voortdurend te zoeken naar innovaties.

Wij bieden:

De mogelijkheid om diergeneeskunde te bedrijven met een vrolijk team en binnen een uitstekend geoutilleerde
praktijk. Onze cliëntèle vinden \'het beste voor hun dier\' en persoonlijke service belangrijker dan het bekende \'dub-
beltje en de eerste rang\'. In verband met deelname in de diensten (1 op 3) achten wij verhuizing naar Drachten
noodzakelijk. Drachten grenst direct aan omvangrijke bos- en watersportgebieden.

Sollicitaties binnen 14 dagen richten aan: Dierenkliniek de Toren, Torenstraat 21,9203 BC Drachten, tel.:0512-518137.

-ocr page 167-

Dierenartsencentrum Noordwolde (Fr.) zoekt op korte
termijn een

DIERENARTS M/V

Het Dierenartsencentrum Noordwolde is een ge-
mengde praktijk waar momenteel vijf dierenartsen
werkzaam zijn. Wij zijn in toenemende mate gediffe-
rentieerd werkzaam in de diverse diersoorten.
Hierdoor is er ruimte voor een enthousiaste collega,
die zich met name zal richten op rundvee en gezel-
schapsdieren.

Wij bieden een fulltime baan met honorering vol-
gens de normen van de KNMvD.

Uw schriftelijke reacties kunt u binnen 14 dagen
richten aan:

Dierenartsencentrum Noordwolde, Postbus 15, 8390
AA Noordwolde.

Gezelschapsdierenpraktijk met een deel paarden,
zoekt

ENTHOUSIASTE
DIERENARTS M/V

De voorkeur gaat uit naar een collega met differen-
tiatie gezelschapsdieren, met enige ervaring, een
grote mate van zelfstandigheid en goede contactuele
eigenschappen.

Wij bieden een uitdagende baan in een veelzijdige
2V2 persoons praktijk, circa 32 uur werk per week. Er
is mogelijkheid tot associatie.

Reacties binnen twee weken na verschijnen van dit
blad richten aan:
S. Minnema, Larenseweg 54, 7451
EN Holten.

Varkens K.L pY
Noord Brabant
LJ I

Varkens K.l. Noord Brabant B. V. is een toonaangevende organisatie op het gebied van kunstmatige inseminatie bij
varkens welke onderdeel uitmaakt van de CVZ-groep. Varkens K.l. Noord Brabant voert de K.l.-activiteiten uit ten
behoeve van de fokkerij-organisaties Stamboek, Dumeco Breeding, Dalland en Fomeva. Zij biedt haar afnemers
naast het leveren van doses sperma, service op het gebied van insemineren, drachtigheidsscannen, bronsdetectie
en advisering. Door middel van intensief wetenschappelijk onderzoek worden haar K.l.-processen continu verbe-
terd, waarbij gebruik wordt gemaakt van de modernste technieken op het gebied van kunstmatige inseminatie. De
K.l.-producten bieden iedere geleding van de productiekolom een kwaliteitsvarken met een uitstekend perspectief.

Doordat de huidige dierenarts een andere functie heeft aanvaard, zijn wij thans op zoek naar een

BEDRIJFSDIERENARTS M/V

Functie-inhoud:

De bedrijfsdierenarts is verantwoordelijk voor de veterinaire gezondheidsstatus van de berenstapel en het organi-
satorisch en kwalitatief functioneren van de afdeling productie:

* leiding geven aan de medewerkers van de afdeling productie (30);

* bewaken van de aan- en afvoer van de beren en efficiëntie productieproces;

* zorgdragen voor de huisvesting en verzorging van de beren;

* leveren van een bijdrage in beleidsvorming binnen het managementteam;

* opstellen en controleren van werkprotocollen volgens NEN-ISO.

Functie-eisen:

Onze kandidaat beschikt over een voltooide diergeneeskundige opleiding met bij voorkeur differentiatie varkenshou-
derij. Voorts heeft hij/zij een leidinggevende instelling met sterke contactuele eigenschappen waardoor hij/zij in staat is
leiding te geven over een groep medewerkers en een netwerk op te bouwen binnen en rondom de CVZ-groep. Enige ja-
ren werkervaring zijn een pré. Een bijdrage in internationale Kl-projecten moet op termijn niet worden uitgesloten.

Wat bieden wij u:

Een zelfstandige functie binnen een zowel nationaal als internationaal gerichte onderneming met een stevige
thuismarkt in Nederland en een goede naam in de markt. Een salaris volgens CAO en secundaire arbeidsvoorwaar-
den zoals u die bij een modern bedrijf mag verwachten.

informatie:

Voor inlichtingen omtrent deze functie kunt u contact opnemen met ir. J. Olijslagers, directeur Varkens KI Noord
Brabant B.V., telefoon: 0411-648800, eventueel privé: 073-5515951.

Solliciteren:

Uw uitgebreide brief met c.v. kunt u voor 1 maart 1999 sturen aan Varkens K.l. Noord Brabant B.V., hoofd P O,
Postbus 86, 5268 ZH Helvoirt.

-ocr page 168-

SzM Dierenkliniek Ridderkerk is een

HW moderne praktijk voor gezelschaps-

If dieren en paarden. In totaal werken

SL^ twaalf dierenartsen vanuit een cen-
trale kliniek met vijf dependances. Met

DiERENK^^ ingang van uiterlijk 1 april 1999 is er

flBoe»H><oK)4 252S3 plssts voor eep

DIERENARTS M/V

Wij vragen:

* een fijne, entfiousiaste collega die goed in ons
team past en zo mogelijk fiieraan iets toevoegt;

* iemand die werkzaam zal zijn op het gebied van de
gezelschapsdieren, daarnaast strekt ervaring en
affiniteit met paarden tot aanbeveling;

* van de nieuwe collega de bereidheid te participe-
ren in de nacht- en weekenddiensten voor paarden;

* een dierenarts die initiatief toont bij alles wat in
een dierenartsenpraktijk speelt;

* een grote inzet voor en betrokkenheid bij zowel pa-
tiënt als eigenaar.

Wij bieden:

* een prettig werkklimaat in een goed geoutilleerde,
moderne praktijk;

* een goede dienstregeling;

* de mogelijkheid tot differentiatie in een bepaalde
richting;

* de mogelijkheid tot het volgen van PAO\'s;

* salariëring en secundaire arbeidsvoorwaarden
volgens KNMvD-normen.

Uw schriftelijke sollicitatie zien wij met belangstel-
ling tegemoet. U kunt deze zenden aan Astrid van
Horssen, Dierenkliniek Ridderkerk, Jacob Catsstraat
3, 2985 BE Ridderkerk.

Diergeneeskundig Centrum
West-Overijssel te Kampen
zoekt voor de afdeling gezel-
schapsdieren een

DIERENARTS M/V

Het DGC West-Overijssel is een groepspraktijk waar op
dit moment vijf dierenartsen werkzaam zijn. Binnen
deze groep begint de diersoortgerichte differentiatie
steeds meer vorm te krijgen. In verband met het toene-
mende patiëntenaanbod binnen de afdeling gezel-
schapsdieren is er behoefte aan een extra dierenarts.

Wij vragen:

* goede sociale vaardigheden;

* een grote mate van flexibiliteit wat betreft werktij-
den; met name de bereidheid om in de avond-
spreekuren te participeren;

* een goede teamgeest.

Wij bieden:

Een parttime baan in een prettige werksfeer.
Het volgen van nascholing en een verdere differen-
tiatie wordt gestimuleerd.

Geef in uw sollicitatiebrief duidelijk aan wat uw inte-
resses, verwachtingen en wensen zijn op zowel pro-
fessioneel als persoonlijk gebied.

Gelieve uw reacties te richten aan: DGC West-
Overijssel, Europa Allee 2, 8265 VB Kampen.

De Raadgevers adviseren sinds 25 jaar
medici zoals dierenartsen, tandartsen,
medisch specialisten en andere vrije
beroepers. Wij begeleiden onder andere
praktijkoverdrachten en associaties en
stellen de bijbehorende contracten op.
Daarnaast geven wij advies op het
gebied van financiële planning, verzeke-
ringen, financieringen en pensioenen.
Ook de keuzes en mogelijke problemen
rondom het einde van uw studie hebben
onze speciale aandacht. Onze adviseurs
volgen u in de verschillende fasen van
uw loopbaan en bieden begeleiding en
advies op de lange termijn.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met
onze adviseurs gespecialiseerd in de dierenartsen-
sector Philip Jaspers en/of Wouter van der Meer.

Raadgevers voor de medische beroepen

Dorpstraat 118
Postbus 36
3730 AA De Bilt
Telefoon 030 220 4114
Fax 030 220 2795

-ocr page 169-

Wat u over cichorei moet weten
voordat uw cliënten erover beginnen

Het natuurlijke ingrediënt Cichorei (Cichorium lntybus) \\s u waarschijnlijk wel
bekend. Maar wist u ook dat het inuline bevat? Deze niet-verteerbare oligosacharide
functioneert als oplosbare vezel en wordt in het colon selectief gefermenteerd door
onder andere Bifidobacteria, die zoals bekend een gunstig effect hebben op het
maagdarmkanaal.

Door de toename van Bifidobacteria verandert de samenstelling van de darmflora,
wat de gezondheid van de hond ten goede kan komen. De niet-verteerbare oligo-
sachariden in Cichorei behoren daarom tot de zogenaamde prebiotica.

Door middel van voedingsonderzoek bij ruim 300 honden van verschillende
leeftijd en ras hebben de voedingsdeskundigen en dierenartsen van de Friskies
Research Centra deze gunstige werking van Cichorei op de spijsvertering vastgesteld.

Het nieuwe Bonzo Digestion programma is verrijkt met Cichorei en ver-
vangt het bestaande assortiment Bonzo diner en brokken. Zo helpt Bonzo de natuur-
lijke weerstand en gezondheid van honden in elke levensfase van binnenuit op peil te
houden.

DIGESTION

OIIONDNIW WkN HNMiNUIT

Het eerste hondenvoer
met een natuurlijk
prebioticum

ms

friskies

Bonzo BwiQ

BETTER PETCARE THROUGH BETTER UNDERSTANDING

-ocr page 170-

OP HET GOEDE SPOOR!

M6RIAL

SAMEN MET

VARKIN

VACCINS

Griporiffa

lmocolipor-5

Parvoject

Parvoruvax

Rhiniffa-T

Ruvax

ANTIPARASITtCA
Panomec

Ivomec Varken 1%
Ivomec 0.27 big

PUllMViE, KONUN

VACCINS
Aviffa RTI
BUR 706
Cunical
Lyomyxovax

DIVERSEN
Suanovll 20%
Volamin

KAT

VACCINS
Eurifel*
Leucat
Rabisin

ANTIPARASITICA
Frontline Spray
Frontline Spot-On

DIVERSEN
Imalgene
Ketofen Injectie
Ketofen Tabl.
Nesdonal
Ronaxan Tabl.
Stomorgyl Tabl.

DIAGNOSTICA
Witness FeLV
Witness FIV

Witness Combi FeLV/FIV

ELEKTRONISCHE
IDENTIFICATIE

Indexel Pocket Reader (kl.)
Indexe! Reader EX (gr.)
Indexel Transponder

HOND

VACCINS

Eurican*

Pirodog

Pneumodog

Rabisin

ANTIPARASITICA
Dolthene
Frontline Spray
Frontline Spot-On

DIVERSEN
Fitergol
Imalgene
Ketofen injectie
Ketofen Tabt.
Nesdonal
Ronaxan Tabl.
Stomorgyl Tabl.

ELEKTRONISCHE
IDENTIFICATIE

Indexel Pocket Reader (k
Indexel Reader EX (gr.)
Indexel Transponder

i

HERKAUWERS

VACCINS

Imotoxan ,

Miloxan

Mucobovin

Rabisin

RUND

ANTIPARASITICA
Panomec
Eprinex Pour-On
Ivomec r/s
Ivomec Plus
Ivomec Pour-On
Ivomec SR Bolus

DIVERSEN

Amynin

Biodyl

Ketofen 10% UDD
Suanovii 20% ,

SCHAAP

. ANTIPARASITICA

Panomec

Ivomec r/s

m\'

Oramec

PAARD

VACCINS

Equiffa

Pneumequine

TetagripÜFfa

ANTIPARASITICA

Eqvalan

DIVERSEN

Ketofen 10% UDD

Nesdonal

Biodyl

MERIAL

Si;

I MERIAL B.V., Bovenkerkerweg 6 - 8,1185 XE Amstelveen, tel. 020 - 547 39 33, fax 020 - 640 22 01.
) Bovengenoemd« producten zijn geregistreerde handelsmerken van MERIAL. * Eurifel en Eurican vertegenwoordigen een vaccinreeks.

-ocr page 171-

0

Dit editiorial schrijf ik kort na terugkeer van een congres over leishmaniasis ergens in Zuid-Europa. Het congres was georgani-
seerd door een grote farmaceutische multinational, dus tot in de puntjes verzorgd. Minder verzorgd nas de voordracht van één
van de deelnemers over het therapeutisch effect van een aantal antiparasiiaire middelen. Er was geen touw aan vast te knopen.
Wat erger was, de spreker deed zelfs geen moeite zijn aanbevelingen met casuïstiek, laat staan met onderzoeksresultaten te on-
derbouwen. Niettemin veerden de bijna ingedutte practici \'en bloc\' op en grepen naar hun pennen toen de spreker tenslotte een
dia met conclusies projecteerde.

Nederlandse practici tonen gelukkig over het algemeen een kritischer houding. \'Een positief imago is het beste gewaarborgd
door continuïteit in kwaliteit van het veterinair handelen\' staat elders in dit tijdschrift als één van de conclusies van de
■ Workshop Veterinary Medicine in Society\'. Wat voor de beroepsgroep als geheel geldt is onverminderd van kracht voor de in-
dividuele beroepsbeoefenaar. De kwaliteit van het veterinair handelen is in hoge mate afhankelijk van een wetenschappelijke,
ergo kritische attitude: zie het editorial van professor Horzinek in de laatste Veterinary Quarterly (u leest dat tijdschrift toch
ook?). Dat geldt zeker met betrekking tot het evalueren van de effectiviteit van medicijnen en van het therapeutisch handelen in
het algemeen. De rol die de faculteit kan en moet spelen bij het aanleren van een dergelijke attitude is evident. Ik verwijs nog-
maals naar het artikel van Horzinek (natuurlijk leest u de Quarterly!). De schoolse manier waarop de studenten in het nieuwe
curriculum worden begeleid, is in dat opzicht weinig hoopgevend. Terwijl er in het middelbaar onderwijs nota bene eindelijk
wordt gestreefd naar een betere voorbereiding van de leerlingen op een zelfstandige academische studie!
Dat in deze ook voor het Tijdschrift een educatieve rol is weggelegd behoeft geen betoog. Curieus is dat die soms verder gaat
dan men zou vern achten. Elders in dit nummer vindt u een rubriek \'Overzicht vraag en aanbod Vacaturebank\' waaruit nog eens
blijkt hoe sterk het aantal vrouwelijke dierenartsen verhoudingsgewijs is toegenomen. Dat was ook een onderwerp van gesprek
tijdens het diner van eerdergenoemd congres. Er ontstond een discussie over de moeUijkhcden die vrouwen ondervinden bij het
combineren van de beroepsuitoefening met hun overige taken. Mijn charmante tafeldame merkte toen op dat daar met enige fan-
tasie meestal wel een mouw aan is te passen. Ze was, waarschijnlijk terecht, de mening toegedaan dat het voor een goede opvoe-
ding van belang is dat een baby veelvuldig de stem van de moeder hoort. Om niet in gebeuzel te vervallen en het nuttige met het

noodzakelijke te verenigen las ze daarom haar baby regelmatig voor.....uit het Tijd.schriji voor Diergeneeskunde!

Dat het Tijdschrift overigens meer is dan een zoethoudertje voor peuters moge onder andere blijken uit de zeer actuele en infor-
matieve inhoud van het huidige nummer. Bij het doorlezen van de kopij viel mij overigens op dat in veel artikelen potentiële con-
flictsituaties in de beroepsuitoefening worden aangeroerd, danwel dat het onderwerp de kiem tot dergelijke conflicten mee-
draagt. De \'oerbron\' voor deze conflicten is te vinden in het logo van de KNMvD: \'Hominum animaliumque .saluti\' (een logo dat
overigens niet veranderd moet worden!). Het heil van mens en dier gaan nu eenmaal niet altijd samen, evenmin als die van de in-
dividuele dierhouder met die van de samenleving, weer te verdelen in lokale, nationale en Europese belangen. De dierenarts zit
daar soms als een beklemde breuk tmsen en dat frustreert. Niet alleen de intensieve veehouderij en de massale slachting van
varkens in verband met de varkenspest, maar ook het euthanaseren van een enkel poesje in verhand met het waarschijnlijk ima-
ginaire gevaar voor het overbrengen van BSE zijn daarx\'an trieste voorbeelden. Ook de adviezen die voortvloeien uit het rapport
van de Gezondheidsraad inzake antimicrobiële groeibevorderaars kunnen nog de nodige .spanningen veroorzaken. Verder me-
moreert Johan Hoevers in zijn interview met Sophie Deleu, dat de toenemende specialisatie eveneens tot conflictsituaties, frus-
traties en daarmee tot stress kan leiden omdat specialisatie en algemene inzetbaarheid moeilijk zijn te verenigen. Zijn adviezen
hierover zijn interessant en evenals het verslag van de \'Workshop Veterinary Medicine in Society\' de moeite van het lezen
waard. Tenslotte enkele opmerkingen naar aanleiding van de uitreiking van de prestigieuze Van Bekkumprijs. Collega
Meuwissen verdient daarmee oprechte felicitaties. Opmerkelijk is dat in het betreffende bericht wordt vermeld dat zijn citatie-
ratio en clusteranalyse uitstekend zijn en dat hij, gezien het grote aantal citaties in de \'Journal of Dairy Science\' en \'Journal of
Animal Science\' één van de zeer weinigen is die eigenhandig de impactfactor van het tijdschrift merkbaar heeft laten stijgen.
Bedoeld wordt natuurlijk het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en dat betekent dus dat hij daarin een deel van zijn proefschrift
heeft gepubliceerd. Dat gebeurt nog te weinig omdat ook de wetenschappelijke medewerkers van de faculteit moeten kiezen tus-
sen twee doelstellingen: voorlichting aan de Nederlandse beroepsgenoten of publiceren in een tijdschrift dat hoog scoort in de
citation index en daarmee voldoen aan de primaire wens van de faculteit. Van het één doen en het ander niet laten komt het zel-
den door tijdgebrek. Misschien kan de Vaste Commissie voor de Wetenschapsbeoefening daar eens wat suggesties over doen.

Namens de Hoofdredactie,
Dr. R.J Slappendel

Van de Hoofdredactie

-ocr page 172-

infr-TPr-iiii

iiiiiil.....iii\'iiiiiii I ...........

>t I M r»

i .....i^éÊHÉÊÊÊÊ

GEZONDHEIDSRAAD-RAPPORT\'1 \'ANTIMICROBIELE
GROEIBEVORDERAARS\'

Tijdschr Diergeneeskd 1999: 124: 142-4

W. Goettsch^ en J.E. Degenen^

O

SAMENVATTING

De Gezondheidsraad heeft recent een advies uitgebracht
over het risico van resistentie-ontwilikeling als gevolg van
het gebruik van antibiotica als groeibevorderaars in de
dierhouderij. De door de Gezondheidsraad ingestelde
commissie concludeert dat het gebruik van antimicrobiële
groeibevorderaars bijdraagt aan het resistentieprobleem
bij de mens. De conclusies zijn gebaseerd op het aanwezige
bewijs met betrekking tot de ontwikkeling van resistentie
in de dierhouderij als gevolg van het gebruik van antimi-
crobiële groeibevorderaars, de mogelijkheid van kolonisa-
tie/infectie van mensen met resistente bacteriën afkomstig
uit de darmflora van dieren én de overdracht van resisten-
tiegenen van bacteriën uit landbouwhuisdieren naar voor
de mens pathogene bacteriën. Effectieve maatregelen, met
als doel een beperking van het volksgezondheidsrisico,
moeten zich richten op de beëindiging van het gebruik van
antimicrobiële groeibevorderaars die leiden tot resistentie
tegen (verwante) antibiotica die op dit moment (of binnen
afzienbare tijd) worden toegepast bij de behandeling van
patiënten met bacteriële infecties. Daarnaast adviseert de
commissie om op de lange termijn (een periode van drie
jaar) het gebruik van alle antimicrobiële groeibevorde-
raars te beëindigen.

SUMMARY

Health council report \'Antimicrobial growth promotors\'.

The Health Council of the Netherlands has issued a report on the risk of dev-
elopment of resistance among bacteria as result of the use of antibiotics as
growth promotors in livestock farming. The committee appointed by the
Health Council conclude that the use of antimicrobial growth promotors
contributes to the problem of resistance among human pathogens. The con-
clusions are ba.sed on evidence regarding the development of resistance in
livestock as the result of the use ofantimicrobial growth promotors, the pos-
sibility of colonisation/injection of humans with resistant bacteria from the
intestinal flora ofproductive livestock, and the transfer of resistance genes
from livestock bacteria to human pathogenic microorganisms. Effective
measures for the limitation of the public health risk should focus on termi-
nation of the use of antimicrobial growth promotors that confer resistance
to (related) antibiotics currently used (or which will be available) to treat
patients .suffering from bacterial infections. In addition, the committee advi-
sed ending the u.se of antimicrobial growth promotors in J years.

142

I De commissie bestond uit: prof dr. J.E Degener (VZ). dr. .4.E.J.M. van den
Bogaard, ir. W Bosman, prof. dr. A.A. Dijkhuizen, dr. J.D.A. van Embden. dr. H. Ph.
Endtz, prof. dr. H. Goossens. dr. B. van Klingeren, dr. D.J. Mevius. prof. dr. A.
Pijpers, prof. dr. M. Verstegen en dr. H\'. Goettsch (SC).
\' Gezondheidsraad. Postbus 161)52, 251)0 BB Den Haag. Rijksinstituut voor de
Volksgezondheid en Milieu, Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie. Postbus 1.
3720 BA Bilthoven.

^ .Academisch ziekenhuis/Rijksuniversiteit Groningen, Afdeling Medische Microbio-
logie, Postbus 30.01)1. 9700 RB Groningen.

Overige artikelen

INLEIDING

In augustus 1998 verscheen het Gezondheidsraadadvies
\'Antimicrobiële groeibevorderaars\'( I). Het advies geeft in-
zicht in de risico\'s en gevolgen van het gebruik van antibio-
tica als groeibevorderaars in de veehouderij voor de ontwik-
keling van resistentie bij voor de mens relevante bacteriële
ziekteverwekkers. De conclusie van het advies is dat de mo-
gelijke risico\'s van het gebruik van deze antimicrobiële
groeibevorderaars zodanig zijn, dat maatregelen ter beëindi-
ging van deze toepassing vanuit volksgezondheidsoogpunt
te rechtvaardigen zijn.

VRAAGSTELLING

Antimicrobiële groeibevorderaars (AMGB) zijn antibiotica
die in de veehouderij aan het voeder worden toegevoegd met
als doel een hogere voederefficiëntie, en daarmee, een lagere
kostprijs en een geringere mestproductie te realiseren. In juli
1996 bracht het Wetenschappelijk Comité voor Diervoeding
van de Europese Commissie een rapport uit over avoparcine,
een veelgebruikte antimicrobiële groeibevorderaar (2).
Avoparcine is verwant aan vancomycine, het enige thans
nog beschikbare antibioticum dat effectief is bij de behande-
ling van patiënten met infecties veroorzaakt door meticilli-
neresistente
Staphylococcus «w/fi« (MRSA). Resistentie te-
gen vancomycine doet zich al voor bij een andere verwekker
van ziekenhuisinfecties:
Enterococcus spp.. Hoewel het co-
mité meende dat er geen sluitend wetenschappelijk bewijs
was voor de vorming van resistentie van voor de mens patho-
gene bacteriën, als gevolg van het gebruik van avoparcine als
groeibevorderaar bij landbouwhuisdieren, achtte het de aan-
wijzingen in die richting ook niet voldoende weerlegd. Mede
op grond van deze conclusie heeft de Europese Commissie,
gezien de onduidelijkheid over de risico\'s voor de volksge-
zondheid, het gebruik van avoparcine als groeibevorderaar
in de EU tot 1999 verboden.

Naar aanleiding van de aanhoudende discussie heeft de
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede na-
mens de Staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, de Gezondheidsraad in juli 1997 advies gevraagd over
de gezondheidsrisico\'s van het gebruik van antimicrobiële
groeibevorderaars in de dierhouderij.

BEVINDINGEN

De commissie kwam, na een inventarisatie van de beschik-
bare gegevens, tot de conclusie dat de toepassing van antimi-
crobiële groeibevorderaars in de dierhouderij een aanzien-
lijke bijdrage aan het totaalgebruik van antibiotica in
Nederland levert. Vooral voor groepen antibiotica die als
therapeuticum bij mens en dier én als groeibevorderaar bij
dieren toepassing vinden, zoals glycopeptiden (avoparcine
tot 1996), de streptograminen (virginiamycine) en de
macroliden (tylosine, spiramycine), komt het grootste deel
van de totale hoeveelheid voor rekening van het gebruik als
groeibevorderaar in de dierhouderij. Zo werd in 1996 voor
macroliden 46 ton actieve stof als AMGB gebruikt terwijl

T I J DSC II R I IT VOOR D I E RG K N E: ES K U N I) i: , DEEL 124, MAART, A I l. E V E R I N G 5, 199 9

-ocr page 173-

gelijkertijd slechts vier ton actieve stof voor therapie bij de
mens werd gebruikt.

De afgelopen jaren zijn de aanwijzigingen, dat het gebruik
van verscheidene antimicrobiële middelen zoals avoparcine,
bacitracine, tylosine, carbadox en olaquindox als AMGB tot
resistentie tegen deze middelen bij dieren leidt, steeds talrij-
ker geworden. Zo hebben zowel gegevens uit surveillance
als uit veldonderzoek duidelijk aangetoond dat het gebruik
van avoparcine leidt tot een verhoogde prevalentie van van-
comycineresistente enterokokken bij kalveren, varkens en
pluimvee (3,4,5). In diverse studies is aangetoond dat zowel
resistente voor de mens pathogene bacteriën
(Salmonella
spp., Campylobacter spp.) als resistente commensale bacte-
riën
(E. coli en enterokokken) uit de darmflora van land-
bouwhuisdieren de mens kunnen besmetten. Het meest re-
cente voorbeeld hiervan is het aantreffen van genetisch
identieke vancomycineresistente enterokokken (VRE) op
één bedrijf bij verschillende kalkoenen én de kalkoenhouder
(5). Tenslotte is de mogelijkheid van overdracht van resis-
tentiegenen van bacteriën van landbouwhuisdieren naar voor
de mens pathogene micro-organismen, waardoor resistente
pathogenen ontstaan, verder aannemelijk gemaakt. Eén van
de meest duidelijke voorbeelden hiervan is de verspreiding
van bacteriële resistentie na het gebruik van een antibioticum
(nourseotricine) in de toenmalige DDR (6,7). Resistentie te-
gen dit antibioticum, waarvan verder geen vergelijkbare an-
tibiotica waarvoor kruisresistentie zou kunnen ontstaan bij
mens en dier worden gebruikt, werd al snel in
E.coli bij de
behandelde varkens aangetroffen. Het resistentiemecha-
nisme bleek te berusten op genen die op het transposon
lnl825 waren gelokaliseerd. Dit transposon werd niet alleen
aangetroffen in de damiflora van de varkenshouders en hun
gezinsleden, maar ook in die van gezonde volwassen uit de
omgeving, die echter geen direct contact hadden met de var-
kens noch met de varkenshouders. Bovendien werd het
transposon temggevonden in
E.coli die bij mensen urine-
weginfecties veroorzaakten. Later is dit transposon ook te-
ruggevonden in
Salmonella spp. en Shigella spp. In streken
waar nourseotricine niet werd gebruikt als AMGB zijn geen
resistentiegenen aangetroffen. Ook gegevens over de preva-
lentie van vancomycineresistente
Enterococcus spp.. (VRE)
geven sterke aanwijzingen dat resistentiegenen (in dit geval
het \\\'a«^-gen), in enterokokken geïsoleerd bij de algemene
bevolking, afkomstig kunnen zijn uit de dierpopulatie. De re-
latieve bijdrage van het reservoir aan resistentiegenen bij
dieren aan de prevalentie van resistente micro-organismen
bij de mens is echter nog niet bekend.
Bacteriële resistentie tegen antibiotica die als groeibevorde-
raar worden gebruikt én als therapeuticum (al dan niet in de
vorm van een structuur-analoog) in de humane geneeskunde,
zoals de glycopeptiden en MLS-antibiotica, komt niet alleen
voor bij de ziekenhuispopulatie maar ook bij de algemene
bevolking. Infecties van resistente bacteriën hebben een
sterke toename van het aantal complicaties, een langere ziek-
teduur, therapiefalen en een hoger sterfterisico tot gevolg
wat leidt tot een verhoging van de kosten voor medische zorg
(8). Een voorbeeld hiervan is Amerikaans onderzoek dat
aangeeft dat vancomycineresistentie bij enterokokkeninfec-
ties bij levertransplantatiepatiënten leidt tot een duidelijke
stijging van de mortaliteit (46%) in vergelijking tot infecties
met gevoelige enterokokken (26%) (9,10). In Nederland is
de resistentieproblematiek op dit moment nog beheersbaar
maar ontwikkelingen in andere delen van Europa en in de
Verenigde Staten zijn verontrustend. Zo heeft men in de

Verenigde Staten grote problemen met de bestrijding van
ziekenhuisinfecties van multiresistente, ook vancomycinere-
sistente, enterokokken. Als de vancomycineresistentie wordt
overgedragen op de MRSA-bacterie, hetgeen de commissie
zeker niet uitgesloten acht, ontstaat een zeer emstige situatie
voor de volksgezondheid.

De commissie concludeert dat het verschijnsel van bacteriële
resistentie tegen antibiotica een niet te veronachtzamen ri-
sico betekent voor de volksgezondheid dat om spoedig te ne-
men maatregelen vraagt. Hoewel de kennis over de bijdrage
van het AMGB-gebruik aan de emst van het probleem nog
niet volledig is, meent de commissie dat met betrekking tot
dit gebruik concrete maatregelen gerechtvaardigd en nood-
zakelijk zijn.

MAATREGELEN

Maatregelen ter inperking van risico\'s voor de volksgezond-
heid moeten zich in de zienswijze van de commissie richten
op een vermindering van de kans op resistentie-ontwikkeling
door het gebruik van middelen die als therapeutica bij mens
en dier worden of zullen worden toegepast, én op een reduc-
tie van de totale resistentiegenenpool in het biotisch milieu.
Vanuit het oogpunt van volksgezondheid geeft de commissie
met betrekking tot het gebruik van AMGB\'s de volgende
maatregelen in overweging:

* Een zo spoedig mogelijke beëindiging van het gebruik van
de middelen die leiden tot resistentie tegen (verwante) an-
tibiotica die op dit moment worden toegepast bij de behan-
deling van patiënten met bacteriële infecties. Het betreft de
antimicrobiële groeibevorderaars avoparcine, tylosine en
spiramycine. Deze aanbeveling geldt ook voor de
AMGB\'s waarvan verwante antibiotica op tennijn be-
schikbaar zullen komen voor toepassing bij de mens en
waarvoor kruisresistentie bestaat (virginiamycine, avila-
mycine en bacitracine).

* Uit de ontwikkeling van nieuwe antibiotica zoals evemi-
nomycine (Ziracin*), het combinatiepreparaat quinupris-
tine/dalfopristine (Synercid®) en bacitracine, geïndiceerd
bij infecties met multiresistente enterokokken en stafylo-
kokken, blijkt dat regelmatig wordt teruggegrepen naar
(verwante) antibiotica die voordien alleen als AMGB wer-
den gebruikt (avilamycine, virginiamycine en bacitra-
cine). Door het laatstgenoemde gebruik van deze middelen
heeft zich een resistente darmflora bij blootgestelde land-
bouwhuisdieren al jaren kunnen opbouwen. Daamaast kan
het gebmik van sommige AMGB\'s, tot co-selectie leiden
waardoor resistentiegenen tegen AMGB\'s die niet meer
worden toegepast nog lang in de fecale flora van land-
bouwhuisdieren aanwezig kunnen zijn. De commissie
pleit er daarom voor om op de langere termijn het gebruik
van alle antimicrobiële middelen als groeibevorderaar in
de dierhouderij te beëindigen. De commissie denkt hierbij
aan een termijn van driejaar. Aangeraden wordt te bevor-
deren dat in deze periode verder onderzoek wordt gedaan
naar de gevolgen voor de diergezondheid, zowel door het
staken van het gebmik van antimicrobiële groeibevorde-
raars als ten gevolge van het gebruik van altematieven zo-
als pro- en prebiotica, organische zuren en enzymen.

GEVOLGEN

* Sommigen vrezen dat het niet meer toepassen van
AMGB\'s zal leiden tot een slechtere microbiologische
kwaliteit van vlees(producten) die de prevalentie van
voedselinfecties en -vergiftigingen bij de mens zou kun-

-ocr page 174-

nen beïnvloeden (11). Onderzoeksgegevens die deze vrees
rechtvaardigen, ontbreken echter.

* Het is volgens de commissie niet uit te sluiten dat het vol-
ledig beëindigen van het gebruik van AMGB\'s zal leiden
tot een toename van de prevalentie van bepaalde ziekte-
beelden in de dierhouderij. Zweedse onderzoeksgegevens
geven aan dat men rekening moet houden met een ver-
hoogde kans of speendiarree bij biggen, varkensdysenterie
bij vleesvarkens en necrotiserende enteritis bij kuikens.
Desondanks zijn er, gezien de ervaring in Zweden, vol-
gens de commissie aanwijzingen dat, afgezien van aan-
vangsproblemen, het veterinair-therapeutisch gebruik van
antibiotica na een volledige beëindiging van het gebruik
van AMGB\'s niet behoeft toe te nemen.

* In de intensieve dierhouderij zijn de winstmarges klein.
Het gebruik van AMGB\'s is in eerste plaats gericht op de
verbetering van het economisch rendement van het bedrijf
Uit schatting van de commissie (en het Informatie en
Kenniscentrum Landbouw) (12) naar de bedrijfseconomi-
sche gevolgen van een volledig staken van het gebruik van
AMGB\'s blijkt dat de gevolgen voor de individuele dier-
houder aanzienlijk kan zijn.

* Het positieve effect van AMGB\'s op de voederconversie
beïnvloedt ook de mestproductie in gunstige zin (13).
Doordat er minder voeder nodig is om dezelfde groei van
het dier te bewerkstelligen, vermindert de excretie van
stikstof en fosfaat met de mest navenant. Beëindiging van
het gebruik van AMGB\'s zou volgens een schatting kun-
nen leiden tot een toename van de stikstof en fosfaatuit-
scheiding met ten hoogste 14%.

SURVEILLANCE EN REGISTRATIE
Het opzetten van surveillancenetwerken om de ontwikkeling
van antibioticumresistentie te kunnen signaleren, is essen-
tieel. Hierbij kan worden gedacht aan het versterken van
reeds bestaande surveillancesystemen naar resistentie bij hu-
mane pathogenen zoals het Infectieziekten Surveillance
Informatie Systeem (ISIS) en het project Resistentiepeiling
bij streeklaboratoria. In deze systemen zijn echter uitsluitend
isolaten van patiënten betrokken. Het is daarom noodzake-
lijk om ook in de algemene populatie bij indicatorbacteriën
{E.coli en enterokokken) de resistentie-ontwikkeling te vol-
gen. Daamaast is de opzet van gelijksoortige surveillance-
systemen voor dieren en producten uit de voedselketen
noodzakelijk. De eerste initiatieven in deze richting zijn op
dit moment in ons land al genomen. In Noord-Limburg loopt
sinds zes jaar een surveillance naar de resistentie van indica-
torbacteriën in de fecale flora van stedelingen, huisartspa-
tiënten, dierhouders en landbouwhuisdieren. Dit zal binnen-
kort worden uitgebreid in een onderzoek van de
universiteiten van Groningen, Maastricht en Rotterdam. Ook
worden thans initiatieven ontwikkeld door ID-DLO en het
RIVM. Idealiter zouden dit soort surveillancenetwerken op
een Europese schaal moeten worden opgezet, het door
Nederland gecoördineerde European Antibiotic Resistance
Surveillance System (EARSS) voor resistentie bij humane
pathogenen is hiervan een voorbeeld. Een ander voorbeeld is
het door de Europese vereniging van producenten van vee-
voederadditieven (FEFANA) gesponsorde onderzoek in een
aantal Europese landen naar het vóórkomen van resistentie
tegen verschillende AMGB\'s bij bacteriën bij landbouw-
huisdieren. Voor een dergelijke resistentiesurveillance is het
echter, volgens de commissie, essentieel dat de uitkomsten
ervan kunnen worden gekoppeld aan adequate gegevens
over het gebmik van antibiotica bij mens en dier. Daarom
moet worden bevorderd dat de verbruiksgegevens van deze
middelen adequaat en op toegankelijke wijze in de gehele
EU worden geregistreerd.

FÜLLGW-UP

Gezien het internationale handelsverkeer is het wenselijk dat
de maatregelen gericht op het temgdringen van bacteriële re-
sistentie-ontwikkeling als gevolg van AMGB-gebruik niet
beperkt blijven tot Nederland. Terwille van een optimale
doeltreffendheid moeten dergelijke maatregelen in intema-
tionaal verband, en tenminste op het niveau van de Europese
Unie worden genomen. Gezien de activiteiten van een aantal
Scandinavische landen op dit gebied zoals het recente ver-
bod van virginiamycine in Denemarken, zal dit onderwerp
hoog op de agenda van de EU staan. Het wordt verwacht dat
Nederland samen met de Scandinavische landen zich sterk
zal maken voor een vermindering van het gebruik van deze
middelen in de EU.

Tenslotte is de commissie van mening dat het verminderen
van gebmik van AMGB\'s niet voldoende is om het resisten-
tieprobleem te beheersen. Daarvoor zal ook het therapeu-
tisch gebruik van antibiotica bij de mens en het therapeutisch
en preventief gebruik bij het dier kritisch moeten worden
(blijven) gevolgd en waar mogelijk moeten worden beperkt.

LITERATUUR

1. Gezondheidsraad: Commissie Antomierobiele groeibevorderaars.
Rijswijlc Gezondheidsraad, 1998: publicatie nr 1998/15.

2. Scientific Committee for Animal Nutrition. Report on the possible risk
for humans on the use of avoparcin as feed additive. Brussel: EU,
1996.

3. Mevius DJ. Persoonlijke mededeling, 1998.

4. Bogaard AE van den, Mertens P. London NM, el al. High prevalence
of colonization with vancomycin- and pristamycin-resistant entero-
cocci in healthy humans and pigs in the Netherlands; is the addition of
antibiotics to animal deeds to blame. J Antimicrob Chemother 1997;
40: 454-6.

5. Bogaard AE van den. Jensen LB, and Stobberingh EE. An identical
VRE isolated from a trukey and a fanner. New Engl J Med 1997; 337:
1558-9.

6. Tschäpe H. Tietze E, Prager R. el al. Plasmid-bome streptothricin
resistance in gram-negatieve bacteria. Plasmid 1984; 12: 189-96.

7. Hummel R, T,schäpe H, and Witte W. Spread of plasmid-mediated
nourseothricin resistance due to antibiotic use in animal husbandry. J
Ba.sic Microbiol 1986; 8: 461-6.

8. Holmberg SD, Solomon SL, and Blake PA. Health and economic im-
pacts of antimicrobial resistance. Rev Infect Dis 1987;9: 1065-78.

10. Patterson JE. Sweeney AH, Simms M, el al. Analysis of 10 serious en-
terococcal infections. Epidemiology, antibiotic su.sceptibility and out-
come. Medicine 1995; 74: 191-200.

11. National Research Council. The use of drugs in food animals: benefits
and risks. National Academic Press, Washington DC, 1998.

12. IKC. Antimicrobiële stoffen als diervoederadditief Gevolgen van be-
perken van gebruik. IKC, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij, Ede, 1998.

13. Jongbloed A. Bijdrage hoorziuing van de Commissie Antimicrobiële
groeibevorderaars van de Gezondheidsraad, Utrecht, 18 maart 1998.

-ocr page 175-

l» 1 w

* » Wl

Tijdschr Diergeneeskd 1999: 124:145-8

KARAKTERISTIEKEN VAN DE NEDERLANDSE
RASKATTENFÜKKERIJ: RASSEN, POPULATIE-
GROOTTE EN NESTOMVANG

P.O. Gerrits\'\'Tj. Huismani en B.W. Knol^

Coon). Taking into account an average age of 14 years, the total Dutch pe-
digree cat population uai estimated at 24().()()() viz. about 10% of the total
cat population.

SAMENVATTING

De Nederlandse Cat Fancy registreert momenteel 34 ver-
schillende kattenrassen. In de periode 1992-1996 werden er
door de verschillende stamboeken voor 25.985 nesten
stamboekdocumenten afgegeven. Over deze periode nam
het aantal nesten toe van 4989 naar 5313. De Perzisch
Langhaar en Exotic Shorthair vormden met 55% van het
totaal de grootste groep. Het aantal nesten Perzisch
Langhaar en Exotic Shorthair daalde over deze periode
met 9%. Van de numeriek grote kattenrassen namen de
nesten Brits Korthaar, Heilige Birmaan, Maine Coon en
Noorse Boskat in aantal toe en van de kleine kattenrassen,
de Ragdolls, Bengalen en Sphynxen. Het aantal nesten
Abessijnen, Siamezen en Oosters Kortharen bleef relatief
constant. De gemiddelde nestomvang van de totale raskat-
tenpopulatie bedroeg 3,3 kittens per nest. Per kattenras va-
rieerde de gemiddelde nestomvang van 2,7 (Perzisch
Langhaar en Exotic Shorthair) tot 43 kittens (Burmees en
Maine Coon). De totale Nederlandse raskattenpopulatie
werd bepaald op circa 240.000 dieren. Het aantal raskatten
vormt derhalve ongeveer 10% van de totale kattenpopula-
tie in Nederland.

SUMMARY

Characteristics of Cat Pedigree Breeding in the Nether-
lands: Breeds, Cat Population and Litter Size

,4 survey of the Dutch Cat Fancy was carried out to determine reproductive
patterns of pedigree cats. The data of the present study were obtained by
questioning the pedigree registers of the cat clubs participating in the foun-
dation \'Ch\'erleg Platform van de Nederlandse Cat Fancy\'.
The Dutch Cat Fancy registers 34 different cat breeds. From 1992 up to 1996
a total of25.985 litters were registered. Over this period the number of litters
increased from 49H9 to 5313. Litters from I.onghair and Exotic Shorthair
cats comprised the biggest group and accountedfor 55% of the total number
of litters. However, over this period, the number of Longhair and E.xotic
.Shorthair litters decreased by 9%. Litters from British Shorthair. Birman,
Maine Coon and Norwegian Forrest Cat increased in number as did litters
from small breeds such as Ragdoll. Bengal and Sphynx. Litters from
Abyssinian. Siamese, Oriental Shorthair cats remained relatively the same.
The average litter size of the total cat population, based on pedigree certifi-
cates, was calculated at 3.3 kittens per litter. For different breeds litter size
varied from 2.7 (longhair and Exotic Shorthair) to 4.3 (Burmese and Maine

\' Stichting Overleg Platjórm van de Nederland.se Cat Fancy.

^ Correspondentie: dr. P.O. Gerrits. Stichting Overleg Platform van de Nederlandse
Cat Fancy, p/a Ludemahorg 69, 9722 WG Groningen. Telefoon/fax: (050) 5276601,
e-mail: p.o.gerrit.s(amed.rug.nl

Universiteit Utrecht. Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit der
Diergeneeskunde. Postbus H0I54 3508 TD Utrecht.
Dit artikel is een onderdeel van de OP-notitie. \'Organisatie van de Nederlandse Cat
Fancy\' welke werd ge.schreven ter ondersteuning van de doelstelling en sturing van het
te voeren beleid van de Stichting Overleg Platform van de Nederlandse Cat Fancy.

INLEIDING

De Nederlandse Cat Fancy kent 14 verschillende raskatten-
verenigingen, die een eigen \'all breed\' stamboek voeren (2).
Naast deze verenigingen kent Nederland geen andere stam-
boekhoudende kattenverenigingen. Als gevolg hiervan was het
nagenoeg onmogelijk om gegevens te verzamelen over de to-
tale populatieomvang van de verschillende rassen en de hier-
aan gerelateerde omvang van de nesten. Publicaties op het ge-
bied van voortplantingsgegevens van katten zijn beperkt en
kunnen worden onderverdeeld in studies van kattenpopulaties
gehouden onder laboratoriumomstandigheden (10,12) en van
gegevens verkregen van particuliere raskattenfokkers (4,5,
7,8). De gemiddelde nestomvang van raskatten varieert van 3,6
tot 4,2 kittens per nest (5,7,8). Voor raskatten in Engeland rap-
porteren Jemmett en Evans (4) een gemiddelde nestomvang
van vier ä vijf en Robinson vermeldt dat de gemiddelde nest-
omvang van de gedomesticeerde kat 3,9 kittens per nest be-
draagt, berekend over 19.813 kittens in 5073 nesten (9).
In het kader van de omzetting van het Honden- en Kattcn-
besluit (HKB) naar de nieuwe Gezondheids- en Welzijnswet
voor Dieren (GWWD) moet artikel 55 \'Fokken\' uit de raam-
wet nader worden ingevuld. De georganiseerde Nederlandse
raskattenfokkerij en liefhebberij (Cat Fancy) wordt geacht op
deze ontwikkelingen te reageren en haar aandeel tc leveren.
Aanvankelijk hebben de raskattenverenigingen hieraan gehoor
gegeven door te participeren in de Stichting voor Gezel-
schapsdieren. Momenteel geeft de Stichting Overieg Platform
van de Nederlandse Cat Fancy (OP) steun aan vrijwel alle kat-
tenverenigingen. Het OP is opgericht in 1997 op instigatie van
de directeur van de Directie Landbouw van het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (L.NV) en vormt het fo-
rum dat namens de raskattenverenigingen advies geeft aan
overheids- en andere instanties (2). Daamaast rekent het OP het
ontwikkelen en uitdragen van beleid op het gebied van gezond-
heid en welzijn van katten tot zijn taak.
Bij de oprichting stuitte het OP direct op een aantal cmciale
problemen. Er waren geen concrete cijfers voorhanden omtrent
raskatten en de raskattenfokkerij in Nederland. Zo was niet be-
kend hoeveel verschillende rassen er in Nederland gefokt wer-
den en ook het aantal gefokte nesten was onbekend. Het OP on-
derkende de problematiek die zou ontstaan, indien advies
moest worden gegeven of beleid zou moeten worden gemaakt
zonder dat de Nederlandse Cat Fancy getalsmatig in kaart was
gebracht en zij heeft gereageerd door in eigen beheer een aantal
onderzoeken uit te voeren. Eén daarvan was getiteld,
\'Waaroverpraten wij?\' een studie naar het aantal nesten en de
gemiddelde omvang van nesten van raskatten in Nederland
over de periode 1992-1996 (13). De resultaten uit het be-
treffende onderzoek worden in dit artikel gepresenteerd.

-ocr page 176-

METHODEN

Rassenregistratie en aantal nesten

Direct na de oprichting van het OP in 1997 werd gestart met
een inventarisatie van de aantallen in Nederland geregis-
treerde raskatten en de hierbij behorende nesten. Deze inven-
tarisatie werd uitgevoerd door middel van een enquête geti-
teld,
Waarover praten wij?\' (13). In deze enquête werd aan
de OP-kattenverenigingen gevraagd op te geven voor welke
verschillende kattenrassen en voor hoeveel nesten van deze
rassen er afstammingsdocumenten waren afgegeven. Dit al-
les over een periode van vijfjaar (1992-1996) en uitgesplitst
per jaar. Alle OP-verenigingen respondeerden.
De rassen Perzisch Langhaar en Exotic Shorthair zijn onder-
gebracht in één groep, evenals Siamees en Oosters Korthaar.
De reden hiervoor is dat zowel de Perzisch Langhaar en
Exotic Shorthair als ook de Siamees en Oosters Korthaar on-
derling veelvuldig worden gekmist en dat kittens van beide
rassen in één nest kunnen voorkomen. De Perzisch Langhaar
en Exotic Shorthair worden bij de Fédération Intemationale
Féline (Felikat en Mundikat zijn hiervan lid) zelfs be-
schouwd als zogenaamde \'twin breeds\', rassen waarbij on-
derling kmisen standaard is. De informatie over deze rassen-
groepen (kattenrassen die onderling veelvuldig gekruist
worden) kon dus niet in afzonderlijke getallen worden weer-
gegeven. De Balinees, de halflanghaarvariant van de
Siamees evenals de Mandarin en Javanees, halflanghaarva-
rianten van de Oosters Korthaar, zijn om dezelfde redenen
samengevoegd.

Nestomvang

De nestomvang van de kattenrassen werd bepaald middels
een steekproef Hiervoor werden de bestanden van Felikat en
Mundikat geselecteerd. De gegevens van beide verenigingen
vormden 27% van het totaal aantal gefokte nesten over de
periode 1992-1996. Felikat publiceert haar gegevens om-
trent de nestomvang van verschillende rassen jaarlijks in het
Felikat Magazine.

Populatiegrootte

De populatiegrootte werd berekend door de gemiddelde
nestomvang te vermenigvuldigen met het gemiddeld aantal
nesten per jaar en de gemiddelde levensverwachting (14
jaar) van een raskat (14).

RESULTATEN

Rassenregistratie en aantal nesten

In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende
geregistreerde kattenrassen en van het aantal nesten dat daar-
bij werd gefokt over een periode van vijf jaar. De
Nederlandse stamboeken registreerden op het moment van
peiling 34 verschillende kattenrassen. In de periode 1992-
1996 werden er voor 25.985 nesten stamboekdocumenten
afgegeven. Het grootste aantal nesten werd gefokt bij de
Perzisch Langhaar en de Exotic Shorthair (55% van het to-
taal).

Uit de cijfers in tabel 1 zijn tendensen in de raskattenfokkerij
af te leiden. In deze periode viel een lichte toename van het
aantal nesten te constateren. Het aantal nesten Perzisch
Langhaar en Exotic Shorthair, echter, daalde met 9%. Het
aantal nesten van de numeriek grote kattenrassen zoals Brits
Korthaar, Heilige Birmaan, Maine Coon en Noorse Boskat
nam in aantal toe en compenseerde hiermee grotendeels de
afname van de nesten Perzisch Langhaar en Exotic
Shorthair. Van de numeriek kleine rassen nam vooral het

m f r?"ririi ■ r» O IL ■ fi

i i i II il fl É Hl ai

146

Tabel 1. Aantal nesten raskatten gefokt in de periode 1992-1996,

totaal aantal

RAS periode:

1992

1993

1994

1995

1996

nesten
1992-1996

Perzisch Langhaar & Exotic Shorthair

2981

2869

2941

2762

2686

14238

Siainces & Oosters Korthaar

517

541

594

558

501

2710

Brit.s Korthaar

449

492

475

542

622

2580

Heilige Birmaan

298

342

345

343

380

1708

Maine Coon

119

183

215

262

290

1069

Abessijn

153

150

155

153

153

764

Noorse Boskat

102

128

144

177

179

730

Russisch Blauw

69

84

74

100

89

416

Burmees

51

77

71

96

82

377

Balinees. Mandarin & Javanees

56

58

61

52

45

272

Devon Rex

46

47

41

48

54

236

Van & Turks Angora

46

33

54

44

49

226

Somali

49

37

36

38

49

209

Cornish Rex

33

43

21

37

33

166

Ragdoll

3

16

16

31

40

106

Manx

10

3

5

5

5

28

Bengaal

0

2

3

4

16

25

Sphynx

0

1

2

9

9

21

Tonkanees

0

3

2

9

5

19

Scottish Fold

5

5

1

4

3

18

Siberische Boskat

0

1

4

2

8

15

Egyptian Mau

0

1

3

4

5

13

Bombay

1

0

3

3

0

7

Japanese Bobtail

1

0

4

1

0

6

Chartreux

1

1

1

2

1

6

Tibetaan

0

0

0

0

6

6

Highland Fold

0

0

1

2

2

5

Ocicat

0

1

0

2

2

5

Sokoke

0

1

2

0

0

3

totaal 4989 5119 5274 5290 5313

25985

aantal nesten Ragdolls, Bengalen en Sphynxen toe. De nes-
ten Abessijnen, Siamezen en Oosters Kortharen bleven rela-
tief constant in aantal.

Nestomvang

De gemiddelde nestomvang berekend over de totale raskat-
tenpopulatie bedraagt 3,3 kittens per nest (Tabel 2). Uit de
gepresenteerde cijfers blijkt dat de nestgrootte per katteras
variëert van 2,7 tot 4,3. De gemiddelde nestomvang van de
Perzisch Langhaar en Exotic Shorthair, de grootste rassen-
groep, is het laagst, die van de Burmees en Maine Coon het
hoogst. De gemiddelde nestomvang bij Perzisch Langhaar/
Exotic Shorthair bleek beduidend lager dan bij andere nume-
riek grote rasgroepen zoals Siamees en Oosters Korthaar,
Brits Korthaar, Maine Coon en Noorse Boskat. Verschillen
in nestomvang tussen de Perzisch Langhaar/Exotic Shorthair
en de Heilige Birmaan respectievelijk de Abessijn bleken
minder duidelijk.

T I J D s C H R I K T VOOR DIERGENEESKUNDE, D E E L 124. M A A R I , A E L E V Ii R I N G 5 , 1499

Tabel 2. Schatting van de gemiddelde nestomvang van raskatten in
Nederland over de periode 1992-1996, De steekproef is genomen uit 2
van de Nederlandse stamboeken, die van Felikat en Mundikat, Kolom 2 is
de fractie van het totaal aantal nesten van het ras, dat beschreven wordt
door de steekproef.

RAS periode:

1992

1993

1994

1995

1996

nesten
1992-199«

Pciziich Unghw & Exoac Shortluii

2981

2869

2941

2762

2686

14238

Siamees & Oosters Korthaar

517

S4]

594

558

501

2710

Brits Korthaar

449

492

475

542

622

2580

Heilige Binnaan

298

342

345

343

380

1708

Maine Coon

119

183

213

262

290

1069

Abessijn

153

150

155

153

153

764

Noorse Boskal

102

128

144

177

179

730

Russisch Blauw

69

84

74

100

89

416

Bunnees

51

77

71

%

82

377

Balinees. Mandann & lavanees

S6

S8

61

52

45

272

Devon Rex

46

47

41

48

54

236

Van £ Turks Angora

46

33

54

44

49

226

Somali

49

37

36

38

49

209

Comish Rex

33

43

21

37

33

166

Ragdoll

3

16

16

31

40

106

Manx

10

3

5

5

5

28

Bengaal

0

2

3

4

16

25

* Data afkomstig van het stamboek van Felikat.

-ocr page 177-

Gegevens van Felikat, die de cijfers van Siamezen en
Oosters Kortharen wel apart aanleverde (720 nesten, 27%
van het totaal), wezen uit dat ongeveer 72% van de nesten uit
deze rassengroep afkomstig is van Siamezen en 28% van
Oosters Kortharen. De gemiddelde nestomvang van Sia-
mezen en Oosters Kortharen bleek onderling gelijk.

Populatiegrootte

Uit tabel 1 en 2 werd de omvang van de totale raskattenpopu-
latie berekend. De Nederlandse raskattenpopulatie bestaat
uit ongeveer 240.000 raskatten (3,3
X 5200x 14).

DISCUSSIE

Het OP werd al snel na de oprichting geconfronteerd met het
feit dat relevante cijfers omtrent raskatten en de raskatten-
fokkerij ontbraken en dat verwezenlijking van de doelstellin-
gen daardoor onmogelijk was. De besturen van de kattenver-
enigingen verenigd binnen het OP hebben zich eendrachtig
ingezet om deze gegevens bijeen te brengen. Het is dan ook
voor de eerste keer dat de Nederlandse raskattenfokkerij op
deze manier getalsmatig in kaart kon worden gebracht en als
zodanig zijn de gepresenteerde gegevens uniek te noemen.

Rassenregistratie en aantal nesten

De Nederlandse Cat Fancy registreert momenteel 34 ver-
schillende kattenrassen en ongeveer 5200 nesten per jaar.
Dieren geregistreerd bij de verschillende stamboeken wor-
den vaak onderling gekruist. Dit heeft tot gevolg dat een ras
uit één populatie dieren bestaat. De totale kattenpopulatie in
Nederland wordt geschat op 2.3 miljoen katten (1). Op grond
van de gepresenteerde gegevens kan worden gesteld dat 10%
hiervan, ongeveer 240.000 dieren, raskatten zijn. Deze
schatting kan negatief worden beïnvloed door variatie van de
gemiddelde leeftijd als gevolg van erfelijke aandoeningen
bij raskatten. Dit aspect verdient nader onderzoek.
Over de periode 1992-1996 bleek de rassengroep Perzisch
Langhaar en Exotic Shorthair verreweg de meeste nesten te
leveren, maar deze laat momenteel een gestage teruggang
zien. In het bijzonder bij de grote verenigingen zoals de
NKFV en Felikat was deze teruggang te bemerken, respec-
tievelijk 39% en 17%. Dit zou verband kunnen houden met
een dalende vraag naar kittens van deze rassen, waarop fok-
kers anticiperen door minder nesten te gaan fokken. De ver-
minderde vraag zou kunnen worden verklaard door de rela-
tief hoge prijs van langhaarkittens en door de veel onderhoud
vergende vacht. Een derde factor zou de gezondheidsproble-
matiek bij deze rassen kunnen zijn. Liefhebbers gaan blijk-
baar over naar korthaarrassen en naar \'natuurlijke rassen\' zo-
als bijvoorbeeld Maine Coon en Noorse Boskat.
Dc populariteit van de Brits Korthaar, Heilige Birmaan, Maine
Coon, Noorse Boskat, Ragdoll, Bengaal en Sphynx, gemeten
naar toename van het aantal nesten, steeg. Deze tendensen zet-
ten zich ook 1997 duidelijk voort (niet gepubliceerde OP-gege-
vens). The Governing Council of the Cat Fancy (GCCF), de
raad van beheer van de Cat Fancy in Groot Brittannië, publi-
ceert op haar internet site een \'Analysis of Breeds registered by
the GCCF\' (3). In vergelijking met Groot Brittanië registreren
de Nederlandse verenigingen ongeveer de helft van het aantal
kittens (ca 17.250 afstammingsdocumenten). Uit de gegevens
van de GCCF valt niet op te maken of alle geboren kittens in de
analyse zijn betrokken, of alleen die kittens waarvoor een stam-
boom is afgegeven. Verder is opvallend dat tendensen zoals die
gesignaleerd zijn in dit onderzoek zich op vergelijkbare wijze
voordoen in Groot Brittannië.

fiTii li I

Ill

,B!!?, wit I jp^ .ill

147

Nestomvang

De gemiddelde nestomvang die werd berekend over de totale
Nederlandse raskattenpopulaties valt met 3,3 kittens per nest
beduidend lager uit dan de getallen in de eerder genoemde stu-
dies varierend van 3,6 tot 5 (5,7,8,12). Dit verschil kan worden
toegeschreven aan de onderzoeksmethodiek van de enquête.
In de studies van Povey en Johnstone (5,7) werden fokkers in
plaats van stamboeken in het onderzoek betrokken. Re-
gistratie van de doodgeboren kittens en kittensterfte was daar-
bij een onderdeel van het onderzoek en werd verdisconteerd in
de berekening van de gemiddelde nestomvang. Het aantal fok-
kers en het aantal nesten in deze studies was beperkt, respec-
tievelijk: 29 fokkers/370 nesten en 18 fokkers/751 nesten. De
nu gepubliceerde gegevens zijn gebaseerd op het aantal afge-
geven stamboekdocumenten. Stamboekdocumenten worden
op aanvraag aan de fokker geleverd en bij overhandiging van
het kitten aan de nieuwe eigenaar meegegeven. Doodgeboren
kittens en kittensterfte werden niet meegerekend. Getallen van
stamboeken hieromtrent worden niet betrouwbaar geacht.
Doodgeboren en gestorven kittens worden vaak niet door fok-
kers bij de stamboeken aangemeld, zodat ze niet of onvolledig
door de verenigingen kunnen worden geregistreerd. Uit stu-
dies blijkt dat kittensterfte kan variëren van 11 tot 29,1% on-
der laboratoriumomstandigheden (6,11) en gemiddeld 27,3%
is voor raskatten bij particulieren (7). Toepassing van een cor-
rectie van 20% op de getallen uit deze studie, voor wat betref\\
doodgeboren kittens en kittensterfte, laat een gemiddelde
nestomvang van 4.0 kittens per nest voor de Nederlandse Cat
Fancy zien. Daarmee wordt de nestomvang binnen de
Nederlandse Cat Fancy vergelijkbaar met die in de eerder ge-
noemde studies.

Opvallend is de lage gemiddelde nestomvang (2.7) van de
Perzisch Langhaar en de Exotic Shorthair, de grootste rassen-
groep in Nederiand. Johnstone geeft aan dat deze lage gemid-
delde nestomvang het resultaat zou kunnen zijn van een hoge
graad van inteelt (5). Povey beschrijft in zijn onderzoek een
hoge kittensterfte bij Perzen. Slechts 67,7% van de kittens is
na acht weken nog in leven, 13,9% van de kittens wordt dood
geboren of sterft reeds in de eerste week na de geboorte (7).
Prescott schrijft de hoge kittensterfte bij de geboorte toe aan
de brede platte schedel van de Pers, welke een predispositie
voor dystocia zou zijn (8). Nader onderzoek is nodig om de
relatief lage nestomvang van de Perzisch Langhaar en Exotic
Shorthair te kunnen verklaren. Onderzoek dat uitstekend zou
passen in het streven om gegevens te verzamelen waarop in-
vulling van de Gezondheid- en Welzijnswet voor dieren kan
worden gebaseerd.

CONCLUSIE

De totale raskattenpopulatie in Nederland wordt geschat op
ongeveer 240.000 katten en wordt gevormd door 34 ver-
schillende rassen. Het gemiddeld aantal nesten is bij raskat-
ten de afgelopen vijfjaar toegenomen. Dit aantal loopt echter
in de grootste rassengroep, Perzisch Langhaar/Exotic Short-
hair, terug. Deze teruggang wordt gecompenseerd doordat
het aantal nesten Brits Korthaar, Heilige Birmaan, Maine
Coon en Noorse Boskat is toegenomen. De gemiddelde nest-
grootte (3,3) is lager vergeleken met andere cijfers. Dit ver-
schil kan worden veroorzaakt door het al of niet meetellen
van doodgeboren- en gestorven kittens.

DANKWOORD

Aan de totstandkoming van dit onderzoek hebben meegewerkt de kattenver-
enigingen verenigd binnen de Stichting Overleg Platform van de Neder-

T IJ I) S C H R I I T VOOR D I i: R G i: N E H S K U N D E , D E E 1. 124. M A A R T , A E L E V E R 1 N G 5 , 1999

-ocr page 178-

landse Cat Fancy. Zonder hun medewerking was het niet mogehjk geweest
dit artikel in de huidige vorm te laten verschijnen. Harry Alstede, Marry
Gerrits, Annemarie Moolenaar en Yolanda Lankhaar-Heuzen worden be-
dankt voor aanvullingen en kritisch commentaar op het manuscript.
Het onderzoek naar karakteristieken van de raskattenfokkerij in Nederland
werd mogelijk gemaakt door een subsidie (DEMOMC/97/061) van het
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

LITERATUUR

1. Dierenbescherming. Wat gaan we doen aan het kattenoverschot?
Brochure 1997.

2. Gerrits PO. Organisatie van de Nederlandse Cat Fancy. Tijdschr
Diergeneeskd 1998; 123 (21): 633-6.

3. Governing Council of the Cat Fancy (GCCF). Analysis of Breeds re-
gistered by the GCCF. Intemet http://ourworld.compuserve.com^o-
mepages/GCCF-CATS/breed.htm

4. Jemmett JE, and Evans JM. A survey of sexual behaviour and repro-
duction of female cats. J Small Anim Pract 1977; 18:31-7.

5. Johnstone 1. Reproductive patterns of pedigree cats. Aust Vet J 1987;
64(7): 197-200.

6. Lamotte JH, and Short DJ. The breeding and management of cats
under laboratory conditions. J Inst Anim Techns 1996; 17: 85-96.

7. Povey RC. Reproduction in the pedigree female cat. A survey of
breeders. Can VetJ 1978; 19 (8): 207-13.

8. Prescott CW. Reproduction patterns in the domestic cat. Aust Vet J
1970; 49: 99-112.

9. Robinson R. Genetics for cat breeders.Third edition, Pergamon Press.
1991.

10. Robinson R. and Cox HW. Reproductive performance in a cat colony
over a ten year period. Lab Anim 1970; 4: 99-112.

11. Root MV Johnston 1, and Olson P. Estrous length, pregnancy rate, ges-
tation and parturition length, litter size, and juvenile mortality in the
domestic cat. J Am Anim Hosp Assoc 1995; 31: 429-33.

12. Scott PP. and Lloyd-Jacob MA. Some interesting features in the repro-
ductive cycle of the cat. Proc Soc Study of Fertil 1995; 7: 123-9.

13. Stichting Overleg Platform van de Nederlandse Cat Fancy \'Waarover
praten wij?\'
Onderzoek naar het aantal nesten en de gemiddelde om-
vang van nesten van raskatten over de periode 1992-1996. 1997.

14. Wright M, and Walters S. The Book of the Cat. Pan Books. London.
1980.

DAS KOMPENDIUM DER PHYSIK FUR VETERINARMEDIZINER

W. Gidse (hoogleraar aan de Tierärtzliche Hochschule
Hannover). Uitgave: Enke Verlag Stuttgart 1997;
ISBN 3-432-27351-7.

\'Das Kompendium der Physik fur Veterinärmediziner\' is in
feite een verhandeling over medische fysica, waarbij de
voorbeelden niet uit de humane geneeskunde maar uit het
brede veld van de diergeneeskunde zijn gekozen. In het ma-
ken van die keuzes is de auteur geslaagd. De opzet is traditio-
neel; de \'standaardgebieden\' uit de klassieke natuurkunde
worden behandeld: mechanica, natuurkunde van gassen en
vloeistoffen, warmteleer, golven, elektriciteit en magne-
tisme, optica en tot slot een hoofdstuk over de bouw der ma-
terie. Het geheel is aangevuld met een aantal appendices
waarin onder andere afleidingen worden gegeven, een litera-
tuurlijst en een zaakregister (plus een losbladige lijst met er-
rata). Helaas is het register niet erg betrouwbaar: verschei-
dene wel in de tekst behandelde begrippen zijn niet langs
deze weg terug te vinden en dat zou - zeker voor een com-
pendium - toch wel verwacht mogen worden.
De auteur heeft een plezierige schrijfwijze, de uitleg is dui-
delijk en het niveau is zodanig dat een iemand met natuur-
kunde in zijn VWO-pakket het betoog in principe moet kun-
nen volgen. Dat laatste is van belang omdat de schrijver
naast werkers in het veld ook studenten voor ogen heeft, blij-
kens het voorwoord. Niettemin kunnen we toch niet spreken
van een leerboek. De gedachte dat slechts oefening kunst
baart, ontbreekt: er zijn nauwelijks uitgewerkte voorbeelden,
laat staan opgaven te vinden en een didactische lijn heb ik al-
thans niet kunnen vinden.

Wellicht enigszins verstrikt geraakt in de gekozen opzet
(klassieke fysica geïllustreerd met veterinaire voorbeelden)
heeft de auteur vergeten een hoofdstuk te wijden aan medi-
sche beeldvorming - een onderwerp dat eigenlijk in geen en-
kele hedendaagse inleiding in de medische fysica mag ont-
breken. Een aantal onderwerpen is weliswaar verspreid terug
te vinden (onder andere een uitgebreide verhandeling over
MRl), maar de scintigrafie uit de nucleaire geneeskunde
wordt bijvoorbeeld over het hoofd gezien (hoewel er wel
aandacht geschonken wordt aan het verschijnsel van radio-
activiteit) en van een onderlinge vergelijking van de diverse
technieken is al helemaal geen sprake.
Er ontbreekt nogal wat. Zo blijven bij de ademhalingsme-
chanica, die wel zeer summier worden behandeld, begrippen
als compliantie en
Spirometrie ongenoemd.
Volumegeleiding als basis voor klinische elektrofysiologi-
sche methodes als ECG, EEG en EMG komt niet aan de orde.
Nauwelijks iets over elektrische registratietechnieken. Wél
een volstrekt irrelevant schema van een transistorversterker
(waarbij je je even twintig jaar terug waant) maar weinig of
niets over op-amps of versterkers in het algemeen, frequentie-
gevoeligheden, signaal-Zruisverhoudingen, digitale signaal-
verwerking (PC!). Zélfs geen algemene beschouwing over
het meetproces, inclusief de daarbij optredende onnauwkeu-
righeden. Enzovoort. Dat de schrijver niet alles heeft kunnen
behandelen, laat staan elke recensent het in zijn keuzes naar
de zin zal hebben kunnen maken, staat buiten kijf Maar het
irriteert als hij wél ruimte neemt om te spreken over
Yukawapotentialen, quarks, gluonen, 3d-orbitals, de bekende
diepzinnigheden over entropie, de zonnewind, een Maxwell-
vergelijking in vectomotatie (!). Enzovoort.
Tegenover al deze kritische noten kunnen echter ook posi-
tieve zaken gesteld worden. Bijvoorbeeld dat er aandacht ge-
schonken wordt aan Fourieranalyse, (een belangrijke me-
thode om signalen te beschrijven/analyseren) en aan een
kritische houding bij het toepassen van fysiotechnieken.
Kortom: een leuk, enthousiast en leesbaar boek dat duidelijk
maakt dat nagenoeg overal - dus ook in de diergeneeskunde -
natuurkunde een rol speelt.

Maar een compendium? Dat is toch iets te pretentieus ge-
dacht.

Dr. W.E. van den Brom

-ocr page 179-

Thomas Steidl Hannover, Schlütersche GmbH&Co., KG,
Verlag und Druckerei, 1998, 158 hladzijden. ISBN 3-87706-
518-X.

De spoedeisende geneeskunde is een jonge, maar snelgroei-
ende loot in de geneeskunde van gezelschapsdieren. Omdat
de practicus regelmatig geconfronteerd wordt met spoedge-
vallen zijn goede handboeken over dit onderwerp een zeer
prettige en noodzakelijke manier om op de hoogte te blijven,
achtergrondinformatie in te winnen en handige tips te krij-
gen. Een luxueus uitgegeven boek dat poogt in deze behoefte
te voorzien, is het 158 bladzijden tellende boek van Thomas
Steidl \'Notfallpraktikum Kleintiere\'. Het boek is opgezet in
twee delen: het eerste deel betreft algemene aspecten van de
spoedopvang (hoofdstuk 1-6) en het tweede deel richt zich
op specifieke, min of meer orgaansysteem gebonden spoed-
gevallen (hoofdstuk 8).

Helaas heeft het boek niet de diepgang en volledigheid waar
een geïnteresseerde dierenarts, die in zijn praktijk al een ze-
kere mate van ervaring heeft met spoedpatiënten, naar ver-
langt. Zo bevat het boek in totaal vijf literatuurverwijzingen
waarvan er slechts één betrekking heeft op spoedeisende ge-
neeskunde. Bovendien worden bepaalde aspecten, die ele-
mentair zijn in de spoedeisende geneeskunde zeer opper-
vlakkig besproken (bijvoorbeeld shock (\'/2 bladzijde)) en
andere belangrijke aspecten zijn in het geheel niet terug te
vinden (bijvoorbeeld vloeistoftherapie en nutritionele onder-
steuning). Over het algemeen kan gesteld worden dat de hoe-
veelheid tekst per onderwerp nogal summier is.
Nu hoeft een kort en bondig boek, hoewel niet volledig, nog
niet te betekenen dat het geen zinvolle informatie kan bevat-

PEN-STREP BIJ HET RUND

Referaten

Dihydrostreptomycin or streptomycin in combination with
penicillin G in dairy cattle therapeutics: A review and re-
analysis of published data. Part 1: Clinical pharmacology.
Whittem T, Hanlon D. New Zealand Vet J 1997; 45: 178-84.

Penicilline G is een potent beta-lactam antibioticum met bac-
tericide werking tegen de meeste anaërobe en diverse gram-
positieve aërobe pathogenen van het rund. In een dosis groter
dan die volgens de bijsluiter is penicilline G eveneens effec-
tief in de behandeling van diverse gramnegatieve aërobe in-
fecties bij het rund.

Dihydrostreptomycine is een aminoglycoside met bacteri-
cide werking tegen gramnegatieve aëroben en sommige
grampositieve kokken.

ten. Ook hier zijn er echter manco\'s. De tekst bevat namelijk
veel onvolkomenheden, halve waarheden en soms zelfs ab-
soluut af te raden adviezen. Ter illustratie enkele onjuiste uit-
spraken en adviezen over het gedeelte anesthesie: inhalatie-
anesthesie zou beter bestuurbaar zijn dan injectie-anesthesie
(bladzijde 55); sedatiemiddelen bij hond en kat lijken zich te
beperken tot ketamine en diazepam (bladzijde 56); alleen
NSAID\'s worden besproken bij het onderdeel pijnstilling
(bladzijde 57); het advies wordt gegeven zoveel mogelijk
een anesthesie in de ochtend uit te voeren om de nachtrust
van de dierenarts niet te laten verstoren door de eigenaar die
zal bellen over problemen in de recovery (bladzijde 64: alsof
je een keuze hebt in spoedgevallen). Helaas kan op bijna elk
onderdeel gelijkwaardige kritiek geleverd worden.
Een opvallend aspect van het boek is de poging van de au-
teur in te gaan op de gemoedstoestand van de eigenaar tij-
dens de spoedsituatie en hoe daar mee om te gaan. Het is
natuurlijk een belangrijk punt in de opvang van spoedpa-
tiënten om daarbij niet de eigenaar te vergeten, maar de be-
spreking ervan op deze wijze doet de wenkbrauwen enigs-
zins fronsen. De auteur heeft in het \'Notfallpraktikum
Kleintiere\' de bedoeling collega\'s wegwijs te maken op het
gebied van de spoedeisende geneeskunde in de eerstelijns
praktijk.

Een zeer achtenswaardig doel dat als idee geheel niet slecht
is omdat er op dit gebied weinig voorhanden is. Ik denk ech-
ter dat de kennis en kunde van menig practicus ver uitstijgt
boven het niveau van dit boek. Gezien de soms erg storende
onvolkomenheden in het boek is het ook geen aanrader voor
studenten.

J.H. Robben

Combinatie-preparaten van voomoemde antibiotica werden
in de zestiger jaren ontwikkeld. In een overzichtsartikel ge-
baseerd op 77 referenties wordt nader ingegaan op de klini-
sche indicaties, de effectiviteit, de farmacokinetiek en het
mogelijke synergisme van genoemde combinatie bij het
mnd. Opmerkelijk genoeg konden de auteurs in de literatuur
in het geheel geen bewijs vinden dat de combinatie penicil-
line G en dihydrostreptomycine daadwerkelijk synergistisch
werkt bij een voor het mnd van belang zijnde pathogeen.
Dihydrostreptomycine wordt in de literatuur gemeld voor
slechts twee indicaties bij het mnd, te weten leptospirose en
actinobacillose.

J.H. van der Kolk

NOTFALLPRAKTIKUM KLEINTIERE

-ocr page 180-

-Fl • mk.:

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (32)

BENJAMIN RUSH
(1746-1813)

\' i j

r /

\\

\\

t
I

Veterinair verledeo

Dat het veterinaire onderwijs in de Verenigde Staten van Noord-Amerika zo laat van de grond (1879) is gekomen,
heeft een aantal oorzaken. Toen de Europeanen daar in de zestiende en zeventiende eeuw/ voet aan wal zetten,
troffen ze er geen huisdieren aan. Wel waren er wat loslopende honden en kalkoenen. De Indianen kenden geen
huisdieren. Alle ons bekende huisdieren werden deerde immigranten meegenomen. Varkens werden in 1609 los-
gelaten in de buurt van Jamestown. In 1627 hadden deze dieren zich al zo vermenigvuldigd dat ze voor grote over-
last zorgden en het stadje daarvoor omheind moest worden.

Terwijl Europa een reservoir was voor allerlei epizoötieën, was Noord-Amerika een ziektevrij gebied. Er was een
vrijwel onbeperkte ruimte en het weinige vee had ternauwernood onderling contact. Men was zo lang vertrouwd
geweest met deze toestand, dat men vergat dat er potentiële gevaren op de loer lagen. Daar er vooral sinds 1664,
toen de Nederlanders door de Engelsen verdreven waren, een grote instroom van immigranten vanuit Engeland
naar het oostelijk deel van Noord-Amerika plaatsvond, kreeg het dagelijks leven een ovenwegend Engelse stem-
pel. Zo werd de veterinaire zorg, evenals in het moederland, overgelaten aan smeden en kwakzalvers. Rond 1800
traden er enige ernstige uitbraken van veeziekten op, speciaal rondom de iets grotere bevolkingscentra. De eerste
die het mogelijke gevaar van veeziekten inzag was Benjamin Rush, een befaamd arts in Philadelphia. Rush werd
in 1746 in Byberry bij Philadelphia geboren in een van oorsprong Engelse Quaker-familie. Zijn voorvader, John
Rush was in 1683 in het iatere Pennsylvania aangekomen, nadat hij in Engeland als \'yeoman\' onder Oliver
Cromwell had gediend. Benjamins vader, die wapensmid en boer was, stierf toen Benjamin vijf jaar was. Op zijn
achtste werd hij bij een oom op school gedaan en daarna bezocht hij het College of New Jersey (nu Princeton

University). Hij bleek een zeer begaafde leerling. Op vijftienjarige leeftijd begon hij met de medische studie en voltooide deze aan het College of
Philadelphia toen hij twintig was. In zijn autobiografie vermeldt hij dat hij erg veel profijt heeft gehad van de verhandelingen van Boerhaave over fysiolo-
gie en pathologie met de commentaren van Van Swieten en van de werken van Thomas Sydenham.

In 1766 ging Rush naar Edinburgh, dat toen de rol van Leiden als centrum van medische wetenschap had overgenomen. Hier volgde hij colleges in
anatomie (bij Alexander Monro, secundus), scheikunde (bij Joseph Black), plantkunde en materia medica (bij John Hope) en geneeskunde (bij William
Gullen en John Gregory). Van grote betekenis was zijn persoonlijke vriendschap met William Gullen (1710-1790) die in de landstaal en niet in het Latijn
aan het ziekbed doceerde. Zijn complex ziektekundig stelsel, waarin aan de gesteldheid van het zenuwstelsel de eerste plaats werd toegekend, heeft
geleid tot het grote opgang gemaakt hebbend stelsel van John Brown (Brownianisme), waaraan Rush later weer een eigen draai zou geven. In de zo-
mermaanden verdiepte Rush zich in filosofie en wiskunde en nam lessen in Latijn, Frans, Italiaans en Spaans; de in deze talen gestelde werken wenste
hij vlot te kunnen lezen. Na twee jaar behaalde hij de graad van doctor in de geneeskunde met een proefschrift over de spijsvertering in de maag. De in
Edinburgh doorgebrachte jaren waren van grote betekenis voor zijn kennisvermeerdering en karakten/orming. Hierna vertrok hij naar Londen, waar hij
gedurende een half jaar de anatomiedemonstraties van William Hunter bijwoonde en enige ziekenhuizen bezocht en waar hij talrijke mensen uit de cul-
turele, godsdienstige en politieke wereld ontmoette. In februari 1769 ging hij naar Parijs, waar hij met aanbevelingen, die hij in Edinburgh en Londen
(onder andere van Benjamin Franklin) had meegekregen, geïntroduceerd werd in de kring van van de Markies de Mirabeau, waar hij de mensen ont-
moette, die enkele jaren later een sleutelrol zouden vervullen in de Franse revolutie. In mei 1769 keerde Rush terug naar Londen en van daaruit naar
New York.

Toen brak de tijd aan om al het geleerde in de praktijk te gaan brengen. Rush koos als standplaats Philadelphia. De start was niet gemakkelijk omdat hij
noch de bescherming genoot van een invloedrijk persoon, noch stamde uit een vooraanstaande familie of zich gesteund wist door een politieke of reli-
gieuze kring. Daar hij geen van deze voordelen had, besloot hij zijn praktijk te richten op de armen; steunend op een uitspraak van Boerhaave: \'de ar-
men zijn mijn beste patiënten, omdat God hun betaalmeester is\'. In korte tijd had hij een drukke praktijk, die helaas niet erg lucratief was. Door het toe-
passen van de techniek van Sutton bij het enten van pokken - die minder belastend was voor de patiënten - oogstte hij succes, waardoor de praktijk
zich ook ging uitbreiden onder andere groepen van de bevolking. Wat ook indruk maakte was dat Rush grotere waarde hechtte aan diëten en matige

-ocr page 181-

■ ■ m

drinkgewoonten dan aan een overmatig gebruik van geneesmiddelen. Hij aanvaardde een benoeming aan het
Medisch College van Philadelphia om er scheikunde te doceren. Zijn collegestof werd in 1770 gepubliceerd en
was daarmee de eerste Amerikaanse publicatie op dit terrein. Dit kwam zijn naamsbekendheid ten goede en daar-
mee ook de bloei van zijn praktijk.

In deze jaren verliet hij de theorieën van de Boerhaave die in Amerika in hoog aanzien stonden en propageerde
eerst de opvattingen van zijn leermeester Gullen, naderhand gevolgd door een eigen variant die vooral geken-
merkt werd door vereenvoudiging van de theorie der ziekteoorzaken (naaste oorzaak van ziekte zou overmatige
prikkelbaarheid van de bloedvaten zijn) en van de therapie (aderlaten en purgeren niet om het evenwicht van de
humoren te herstellen, maar om door depletie de overprikkeling van het vaatstelsel weg te nemen). Ook de recep-
tuur werd door hem sterk vereenvoudigd; hij werkte slechts met een twintigtal door hem als werkzaam erkende ge-
neesmiddelen. Tegenkantingen van de zijde van plaatselijke collegae verhinderden hem niet zijn eigen lijn te vol-
gen.

In 1773 zette Rush zich in voor de afschaffing van de slavernij, onder andere door de publicatie van \'An Address to
the Inhabitants of the British Settlements in America, upon S\\ave-keeping\'.
Ook andere veranderingen op sociaal
gebied vonden In hem een voon/echter; hij was de oprichter van de \'Philadelphia Dispensary\', een instelling voor
medische hulp aan behoeftigen; in publicaties pleitte hij voor hen/ormingen van de gevangenissen, van het onder-
wijs en van de behandeling van geesteszieken. Zijn maatschappelijke betrokkenheid leidde ertoe dat hij in 1776
gekozen werd tot lid van het Congres. Als felle republikein en voorvechter van de onafhankelijkheid van de
Verenigde Staten, was hij één van de 54 ondertekenaars van de
Declaration of Independence. Korte tijd daarna is
hij als arts opgetreden op de slagvelden bij de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, maar een conflict met George
Washington beëindigde deze korte militaire carrière, waaraan het leger een nuttig werkje van zijn hand over mili-
taire hygiëne overhield.

In 1780 ging hij doceren aan het Medisch College van Philadelphia, later gevolgd door professoraten aan de in
1791 gevormde University of Pennsylvania. Van 1783 tot het einde van zijn leven was hij verbonden aan
Pennsylvania Hospital, waar hij het klinische ondenwijs aan het ziekbed invoerde. Als docent was hij buitenge-
woon succesvol. Zijn klinische beschrijvingen van de knokkelkoorts, de kindercholera en de in 1783 in
Philadelphia uitgebroken gele koorts-epidemie behoren tot de klassiekers van de Amerikaanse geneeskunde.

Waar in de Oudheid de medici zowel voor de gezondheid van mensen als van dieren zorgden, trad later een twee-
deling op. Vanaf de Byzantijnse tijd zien we dat de medici het beneden hun waardigheid gingen vinden om aan-
dacht te schenken aan het zieke vee. De behandeling hiervan kwam in handen van smeden en kwakzalvers. In
Amerika speelde het vee een belangrijke rol. Het verhaal gaat zelfs dat veehouders liever een kind zouden missen
dan een goede koe. Plattelandsdoktoren vergaten dan ook vaak hun standbewustzijn en werden gedwongen ook
aandacht te schenken aan het zieke dier. Daarbij was het al gauw duidelijk dat hun opleiding hen hierbij in de steek liet.

Het is Benjamin Rush geweest die dit als eerste signaleerde. Hij doordrong zijn medische studenten van hun plicht om de ziekten van dieren en de mo-
gelijkheden tot cureren te bestuderen. Ondertussen wees hij op de noodzaak om in Amerika veterinair ondenvijs van de grond te krijgen. Dit was ge-
heel in de lijn van de Maatschappij ter Bevordering van de Landbouw te Philadelphia. In haar
Memoires van 1808 volgde dan ook de publicatie van zijn
artikel, getiteld:
The duty and advantages of studying the diseases of domestic animals, and the remedies proper to remove them.
Graag had hij een veterinaire leerstoel in zijn medische faculteit gevestigd gezien. Alhoewel hij medestanders vond en er in 1813 in Philadelphia een
cursus vergelijkende anatomie en dierziekten gegeven is, duurde het tot 1850 eer er een Veterinary College werd opgericht. Dit heeft geen lang leven
gehad. Zo verging het meer opleidingen die door particulier initiatief tot stand kwamen. Pas tegen het einde van de eeuw werden de eerste State
Colleges opgericht: 1879: Ames, lowa; 1884: Philadelphia, Pennsylvania; 1896: Pulman, Washington; 1896: Cornell, New York.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap.

E.P.0.

Geraadpleegde lileraluur:

\' Autobiography, The. of Benjamin Rush. Ed by George W. Corner Princeton University Press. 1948.
\' Dictionary of American Biography Ed byD. Mahne. New Vorit. 1935:16:227-231.
• Leclainche. E. Histoire de la médecine vétérinaire Toulouse 1936:572-574

\' Miller EB. Comparative Medicine.American experience with equine tetanus ■ from Benjamin Rush to toxoid. Bulletin of the history of medicine, 1983:57:. 81-90 (Fourth Annual Meeting of the

American Veterinary Historical Society. St.Louis, 1981).
\' Smithcors JF. The contributions of Benjamin Rush to Veterinary Medicine. J. of the History of Medicine. 1957:12:13-20.

-ocr page 182-

WORKSHOP VETERINARY MEDICINE IN SOCIETY

IMAGO DIERENARTS ONDER DE LOEP

Berichten en verslagen

Het initiatief voor de workshop
\'Veterinary Medicine in Society\' ging
uit van de multidisciplinaire werk-
groep \'Dierenarts en Maatschappij\'.
Deze werkgroep bestaat uit de dieren-
artsen prof dr. F. van Knapen, me-
vrouw prof dr. E.N. Noordhuizen-
Stassen, de sociologe mevrouw dr. J.
Swabe en de historicus dr. P.A.
Koolmees. De werkgroep houdt zich
bezig met de positie, het imago en de
rol van de dierenarts in de moderne sa-
menleving.

BELANGSTELLING VOOR DIE-
RENARTS

De maatschappelijke context en het
imago van de diergeneeskunde en de
dierenarts zijn door de recente uitbraak
van varkenspest, de problematiek rond
BSE, de discussie over duurzame land-
bouw en de enorme toename en diver-
siteit van gezelschapsdieren nadrukke-
lijk in de belangstelling komen te
staan.

Dit roept verschillende vragen op. Hoe
staat het met het maatschappelijk
imago van de dierenarts en hoe is dit
eventueel te beïnvloeden? Hoe kijkt de
samenleving tegen de veterinaire be-
roepsgroep aan en hoe ga je als be-
roepsgroep om met veranderingen in
die maatschappij?

De diergeneeskunde zelf is ook aan
verandering onderhevig. In veteri-
nair-technisch opzicht is steeds meer
mogelijk. In hoeverre zou vanuit de
beroepsgroep zelf een grens aan mo-
gelijkheden en toepassingen moeten
worden aangegeven? Geconfronteerd
met dergelijke vragen is het zinvol
om tegen het einde van het millen-
nium de diergeneeskunde - zowel van
binnen als van buiten - tegen het licht
te houden en de wenselijke positie en
de rol van de dierenarts binnen de mo-
derne samenleving vast te stellen.

Op vrijdagmiddag 8 januari 1999 werd onder auspiciën van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en de Hoofdafdeling Voe-
dingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong bij de Faculteit der Diergeneeskunde
de workshop \'Veterinary Medicine in Society\' gehouden. Het publiek bestond
uit vogels van diverse pluimage.

MULTIDISCIPLINAIR ONDER-
ZOEKSPROGRAMMA
Deze overwegingen brachten de werk-
groep tot het opzetten van een multidis-
ciplinair onderzoeksprogramma waarin
medewerkers van de Faculteit der
Diergeneeskunde samenwerken met
wetenschappers uit de onderzoeks-
terreinen: anthrozoölogie, ethiek, ge-
schiedenis, proefdierkunde, rechtsge-
leerdheid, sociologie, volksgezondheid
en welzijn van dieren. Het doel van de
workshop was om dit thema en het pro-
ject \'Veterinary medicine in society\' bij
een breder veterinair publiek te introdu-
ceren en de multidisciplinaire benade-
ring die de onderzoekers binnen dit pro-
ject voor ogen, staat toe te lichten.

MAATSCHAPPELIJKE POSITIE
Er waren drie gerenommeerde spre-
kers voor de workshop uitgenodigd:
Drs. mr. Henk Leemans, dierenarts
werkzaam bij het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
beet het spits af met een voordracht
over \'het beeld van de maatschappe-
lijke positie van de dierenarts vanuit de
veterinaire optiek\'. De maatschappe-
lijke relevantie van de uitoefening van
de diergeneeskunde was volgens hem
evident. Op prikkelende wijze schetste
hij de moeilijke positie waarin vooral
de dierenarts werkzaam op het gebied
van de landbouwhuisdieren tegen-
woordig moet functioneren. De die-
renarts oefent weliswaar een vrij be-
roep uit, maar is door wettelijke
voorschriften van de overheid en in het
samenspel met de (mondige) veehou-
der aan handen en voeten gebonden.
De eisen die de overheid aan de dieren-
arts stelt in het kader van veterinaire
volksgezondheid zijn legitiem. De
practicus draagt in dit verband ook een
duidelijke verantwoordelijkheid en
wordt geacht te handelen conform het
\'ethisch minimum\' dat in de wet is
vastgelegd. Dit laatste strookt niet al-
tijd met het eigen belang van de vrije
beroepsuitoefening. Leemans zette
dan ook zijn vraagtekens bij de ver-
trouwensrelatie die veel dierenartsen
met hun veehouders menen te hebben.
Bij aangifteverplichtingen zou die re-
latie in het geding kunnen komen en
\'fraude\' in de hand kunnen werken.
Sommige veehouders zouden geneigd
zijn voortaan van de diensten van een
andere dierenarts gebruik te maken die
\'minder strikt in de leer is\'. Leemans
pleitte voor een professionele en aca-
demische houding van de dierenarts en
een hernieuwde oriëntering op de mo-
derne samenleving. Hierbij is naast het
ontwikkelen van visie een open com-
municatie vereist om toekomstige uit-
dagingen het hoofd te kunnen bieden
en het imago van de dierenarts in posi-
tieve zin te beïnvloeden.

IDENTITEIT EN IMAGO DIEREN-
ARTS

Prof dr. Anne van der Meiden, emeri-
tus hoogleraar communicatieweten-
schappen Universiteit Utrecht, sprak
vervolgens over \'Het imago van de
diergeneeskunde gezien vanuit dc sa-
menleving\'. Het veterinair beroep is
uniek en als zodanig is de positie in de
samenleving altijd vanzelfsprekend ge-
weest. Nu er in de moderne samenle-
ving kritiek wordt geuit, blijkt de be-
roepsgroep niet altijd over een adequaat
verdedigingsmechanisme te beschik-
ken. Het imago en de identiteit van een
beroep of beroepsgroep en de stuur-
baarheid daarvan vormen een gecom-
pliceerd geheel dat is samengesteld uit
het zelfbeeld, het gewenste imago en
het beeld dat de samenleving werkelijk
heeft van de groep. Dit laatste beeld is
meetbaar en hangt af van verschillende
factoren, zoals persoonlijke ervaringen
met veterinairen, indirecte ervaringen
(van horen zeggen), uitbraken van be-
smettelijke dierziekten en zoönosen en
de negatieve berichtgeving die daarmee
doorgaans gepaard gaat, gemchten en
informatie-effecten.
De aandacht voor het beroep in de me-
dia is uiteraard erg belangrijk. Als ne-
gatief voorbeeld noemde Van der
Meiden het gebrek aan deskundige ve-
terinaire voorlichting op televisie tij-
dens de recente uitbraken van var-

-ocr page 183-

kenspest en BSE. Volgens hem moet
er dan een objectieve deskundige
hoogleraar bij Nova zitten als je
image-building van de beroepsgroep
serieus wilt nemen. Overigens moet
wel gerealiseerd worden dat wanneer
het beeld niet gunstig is, dit niet direct
tot ongerustheid hoeft te leiden.
Belangrijk is dan wel te weten voor
wie of welke groep dit precies geldt en
in welke mate deze personen of groe-
pen bij de diergeneeskunde zijn be-
trokken.

\'De dierenarts oefent weliswaar
een vrij beroep uit, maar is door
wettelijke voorschriften van de
overheid en in het samenspel met
de (mondige) veehouder aan
handen en voeten gebonden.\'

Bij de instandhouding of het verbeteren
van het imago moet goed in het oog
worden gehouden uit welke \'beeldgroe-
pen\' dit imago voor het grote publiek is
opgebouwd (primaire en secundaire
zorg, maatschappelijk verwachtingspa-
troon, dokter Vlimmen- beelden, posi-
tieve en negatieve mediabeeiden, etce-
tera).

De beste waarborg voor een positief
imago biedt de continuïteit in kwali-
teit van het veterinair handelen en
het actief profileren en verschaffen
van voorlichting op alle niveau\'s van
de samenleving. Een pro-actief be-
leid - waarbij nieuwe ontwikkelingen
binnen de diergeneeskunde door de
beroepsgroep zelf op een objectieve
wijze in de publiciteit worden ge-
bracht - is veel effectiever dan ach-
teraf vanuit een defensieve houding
de ingenomen standpunten te verde-
digen.

SOCIOLOGISCHE INVALSHOEK
Als laatste spreker trad prof dr. Paul
Schnabel op, directeur van het Sociaal
en Cultureel Planbureau. De titel van
zijn voordracht: \'Multidisciplinair on-
derzoek naar maatschappelijke ont-
wikkelingen: methodologie, validiteit
en synthese\'. Vanuit een sociologi-
sche invalshoek schetste Schnabel hoe
vanaf de domesticatie de mens zich
meester van het dier heeft gemaakt en
dichter bij het dier is komen te staan.
Zowel ten behoeve van gezelschap als
voor een hogere productie is het mo-
derne dier door de mens \'gemaakt\' en
in hoge mate van de mens afhankelijk
geworden. Dat geldt trouwens ook
vice versa. Door het intensieve ge-
bruik van dieren en de toename van
onderlinge contacten tussen mens en
dier zijn ook de risico\'s van het uitbre-
ken van besmettelijke dierziekten en
zoönosen toegenomen. De mens heeft
steeds getracht de omgang met dieren
te beheersen en in dit kader heeft de
diergeneeskunde zich ontwikkeld. De
veterinaire infrastructuur - inclusief
de veterinaire volksgezondheid -
neemt in de moderne samenleving een
niet weg te denken plaats in, maar te-
gelijkertijd is de diergeneeskunde ook
vrij onzichtbaar. Alleen bij calamitei-
ten worden vraagtekens geplaatst bij
de hoog-productieve én hoog-riskante
wijze van veehouderij en de vanzelf-
sprekendheid waarmee de veterinaire
beroepsgroep hieraan bijdraagt.
Ter bescherming van mens en dier
worden bij calamiteiten rigoreuze
maatregelen genomen, waardoor de
maatschappelijke discussie over de
vanzelfsprekendheid van de intensieve
veehouderij weer wordt aangewak-
kerd. Verschillende vragen worden
dan aan de orde gesteld: Hoe past de
veehouderij in het milieubeleid en de
ruimtelijke ordening? Moet de bio-in-
dustrie niet verhuizen van het platte-
land naar de industrieterreinen? Is de
exportproductie nog wel in het belang
van de consument? De meerderheid
vindt van wel, maar dan moet er van-
wege het toegenomen \'gevoel\' voor
dieren diervriendelijker worden gepro-
duceerd en gedood.

m i «I

153

\'De beste waarborg voor een
positief imago biedt de continuï-
teit in kwaliteit van het veteri-
nair handelen en het actief pro-
fileren en verschaffen van voor-
lichting op alle niveau \'s van de
samenleving.\'

TIJDSCHRIKT VOOR Diergeneeskunde, DEEI. 124, MAART, AFLEVERING 5, 1999

Samen met deze problematiek komt
ook de positie van de dierenarts cen-
traal te staan en gaat de samenleving
zich steeds meer bemoeien met de
diergeneeskunde. Schnabel consta-
teerde dat naast dierenartsen andere
maatschappelijke groeperingen
steeds meer invloed op veterinaire
aangelegenheden hebben. Dit besef
is bij de beroepsgroep klaarblijkelijk
nog niet goed doorgedrongen.

Wanneer naar de BSE-problematiek
wordt gekeken, dan blijkt dat beslui-
ten over afmaken en ruiming door de
politiek worden genomen over de
hoofden van de beroepsgroep heen,
terwijl vanuit veterinair-technisch
oogpunt nader onderzoek van be-
smette runderen zeer gewenst zou
zijn. Traditioneel is de lobby van
landbouwkundigen, chemici, ingeni-
eurs en artsen veel sterker geweest
dan die van dierenartsen.
Wat is nu het uitgangspunt van de mo-
derne dierenarts? In vergelijking met
de humane arts is de positie van de die-
renarts gecompliceerder. Hij is \'die-
rendokter\', \'dierenmaker\' en moet zo-
wel het belang van het dier als de
eigenaar dienen. In deze samenge-
stelde taak moet de dierenarts al die
verschillende taken en rollen vereni-
gen.

\'Naast dierenartsen hebben
steeds meer andere maatschap-
pelijke groeperingen invloed op
veterinaire aangelegenheden.
Dit besefis hij de beroepsgroep
klaarblijkelijk nog niet goed
doorgedrongen.\'

De humane geneeskunde heeft tradi-
tioneel een hoog imago gekend terwijl
de maatschappelijke relevantie buiten
kijf stond. Toch kwam in de jaren ze-
ventig ook deze beroepsgroep onder
invloed van maatschappelijke kritiek
onder druk te staan, omdat vanuit de
samenleving zelf ook meningen over
juridisch-ethische kwesties als abortus
en euthanasie naar voren werden ge-
bracht. Op dezelfde wijze worstelt de
samenleving nu ook met het probleem
hoe we met onze (landbouw)huisdie-
ren moeten omgaan en welke rol de
dierenarts daarbij zou moeten vervul-
len. De veterinair kan dus niet langer
ongestoord zijn gang gaan omdat de
weerstanden in de samenleving tegen
sommige aspecten van het diergenees-
kundig handelen steeds groter worden.
Zo ligt fraude met voedsel van dier-
lijke oorsprong zeer gevoelig bij het
grote publiek. Besmettingsangst is een
fundamentele maatschappelijke factor
die door ondeskundige voorlichting
kan worden aangewakkerd. Mede in
het kader van het imago moet de dier-
geneeskunde daar adequaat op reage-
ren.

-ocr page 184-

Als het vertrouwen in de beroepsgroep
wordt geschonden, dan wordt ook het
imago beschadigd. Het is zaak voor de
dierenarts vertrouwen te wekken en te
behouden. Naar analogie van de hu-
mane geneeskunde kan ook de mo-
deme diergeneeskunde vanuit nieuwe
kaders functioneren. De humane arts is
er voor de gezondheid van de patiënt
en komt niet alleen om beter te maken.
De aandacht is verschoven van de
vraag \'wat is ziekte\' naar \'wat is ge-
zondheid\'. Zo ook kan het kader van
de diergeneeskunde veranderen wan-
neer wordt uitgegaan van de gezond-
heid en het welbevinden van het dier
zelf en de volksgezondheid. Diervrien-
delijkheid kan worden ingebouwd in
dierhouderijsystemen. Een dergelijk
nieuw kader kan een uitdaging en een
inspiratiebron vormen voor de mo-
deme dierenarts.

EMOTIONELE REACTIES
Na de voordrachten werd onder lei-
ding van de dagvoorzitter prof mr.
Dirk Boon, hoogleraar Dier en Recht
Universiteit Utrecht, tijdens een fo-
rumdiscussie van gedachten gewisseld
over de veranderende positie van de
dierenarts in de samenleving. In het fo-
rum hadden naast de drie sprekers drs.
Jan Vaarten, stafmedewerker van de
KNMvD, en dr. Jo Swabe, namens de
werkgroep, zitting. Uit de soms emo-
tionele reacties vanuit het publiek
bleek dat het onderwerp dat deze mid-
dag aan de orde werd gesteld uiterst
actueel was. De constatering van het
vijfde geval van BSE in Nederland de
dag ervoor, droeg duidelijk bij aan de
discussie over het al dan niet positieve
imago van de dierenarts. De overheid
zou de practicus die aangifte doet veel
meer moeten steunen, terwijl de om-
ringende collega\'s solidair zouden
moeten zijn tegenover de betrokken
veehouder.

\'De overheid zou de practicus
die aangifte doet veel meer moe-
ten steunen, terwijl de omrin-
gende collega \'s solidair zouden
moeten zijn tegenover de betrok-
ken veehouder.\'

Verder ontstond er een discussie over
het functioneren van practici, de
KNMvD en dierenartsen werkzaam bij
de overheid. Van verschillende kanten
werd hierbij gepleit voor een openhar-
tig beleid en een open opstelling van
de beroepsgroep naar de samenleving
toe. De \'zwijgplicht\' die bij precaire
veterinaire aangelegenheden soms van
hogerhand werd opgelegd, is bijzonder
storend. Ondoorzichtig beleid zou een
objectieve informatie naar de samenle-
ving toe belemmeren en het imago no-
deloos kunnen beschadigen.
Als probleem werd verder geconsta-
teerd dat de dierenarts tegenwoord g
bij calamiteiten nauwelijks gezagheb-
bend kan optreden. Meer openheid in
de communicatie zou het zelfvertroj-
wen van de dierenarts kunnen aanmoe-
digen. Op het moment dat de discussie
wat erg veterinair-technisch van
aard
dreigde te worden, werd de aandacht
weer op de maatschappelijke positie
van de dierenarts gericht. Het initiatief
voor het project Veterinary Medicine
in Society, alsmede de interdiscipli-
naire benadering ervan, werd onder-
steund door vertegenwoordigers van
de overheid en de KNMvD en door
verschillende toehoorders. Het werd
zinvol geacht om bij dit onderzoek de
dialoog met wetenschappelijke disci-
plines buiten de diergeneeskunde aan
te gaan, om meer inzicht te verkrijgen
in de processen die bij imago-building
een rol spelen en in de factoren die het
beeld dat de buitenwacht van de die-
renarts heeft, beïnvloeden.

Door middel van de inleidingen van de
uitgenodigde sprekers en de boeiende
discussie die daarop volgde, vormde
deze workshop een eerste aanzet tot
een dergelijk onderzoek.

Johan Hoevers is afkomstig uit Utrecht-
Oost en is daar nog steeds woonachtig.
Zijn vader had een schoenmakerij. De
motivatie om diergeneeskunde te gaan
studeren - \'Laten we eeriijk zijn\' - was
grotendeels ingegeven door het boek
\'Dokter Vlimmen\'. Wel stond hem toen
het beeld voor ogen dat hij in de land-
bouwhuisdierenpraktijk zou gaan wer-
ken, terwijl hij uiteindelijk in de gezel-
schapsdierensector terecht zou komen.

Voldeed de .studie diergeneeskunde aan
zijn verpachtingen?
\'Grotendeels wel, al was ik toen reeds
geïnteresseerd in filosofie en psycholo-
gie\', vertelt hij.

In 1973 afgestudeerd, ging de jonge

INTERVIEW JOHAN HOEVERS

VAN DIERENARTS TOT PSYCHOLOOG

Soms maakt iemand een opmerkelijke keuze. Johan Hoevers is één van die
mensen die zich halverwege zijn loopbaan een radicale ommezwaai heeft ge-
permitteerd. Hij verkocht zijn drukbezochte gezelschapsdierenpraktijk en
ging psychologie studeren. Alweer afgestudeerd - maar bezig aan een postdoc-
torale opleiding psychotherapie - timmert hij nu aan de weg als klinisch psy-
choloog. Zijn interesse: werkgerelateerde problematiek. En die is ook binnen
de diergeneeskunde te vinden.

Door Sophie Deleu

Hoevers werken in Gramsbergen/
Kockengen in de landbouwhuisdieren-
praktijk. In 1974 werd hij echter alweer
opgeroepen voor militaire dienst. Het
werd een leuke tijd: hij kreeg een offi-
ciersopleiding in logistiek en maakte
deel uit van een bataljonstaf Hoevers
merkt op dat enige kennis van logistiek
hem later goed van pas gekomen is bij
het management van een eigen prak-
tijk.

In 1975 begon hij een eigen gezel-
schapsdierenpraktijk; het bekende
\'Vossegat\' in Utrecht-Oost. Aangezien
de praktijk nog op gang moest komen,
werden de inkomsten aangevuld met
parttime anatomie-onderwijs aan de
Faculteit der Diergeneeskunde: \'Dat
was al een hobby van me tijdens de stu-
die.\'

Van het één kwam het ander en hij ging
een samenwerking aan met de Vak-
groep Geneeskunde van Gezelschap-
dieren, waardoor het mogelijk was co-
assistenten kennis te laten maken met

-ocr page 185-

de eerstelijnspraktijk. Talloze co-assis-
tenten hebben in zijn praktijk geleerd te
communiceren met hun cliënten.
Hoevers: \'Natuurlijk deden ze bij mij
basale diergeneeskundige vaardighe-
den op, maar daamaast besteedde ik
veel aandacht aan training in sociale
vaardigheden. Ik wijdde altijd een hele
middag aan \'professioneel gedrag en
hoe communiceer je dat?\'. Ook het
slecht-nieuwsgesprek kwam aan de
orde.\'

Waar heeft hij toen zijn kennis opge-
daan over communicatie?
Hoevers heeft een opleiding Neuro
Linguïstisch Programmeren (NLP) ge-
daan: \'Eerst een basisopleiding die de
status \'practitioner\' oplevert en later een
mastersopleiding.\' Hij vindt het jammer
dat er - nog steeds - te weinig mimte is
binnen de opleiding om studenten echt
te trainen in communicatieve vaardighe-
den.

\'Het grootste probleem waar een dieren-
arts voor staat in de praktijk\', legt
Hoevers uit, \'is dat hij denkt - en soms
blijft denken - volledig toegemst te zijn
om het vak uit te oefenen. De cliënt ver-
wacht dit ook. Maar de communicatieve
vaardigheden zijn niet expliciet ontwik-
keld. Natuurlijk hebben sommigen deze
vaardigheden van nature, maar het is
lang niet iedereen gegeven.\'
De dierenarts dreigt hierdoor in een las-
tige situatie te komen: \'De mythe is dat
je aan alle verwachtingen kunt en moet
voldoen. Maar eigenlijk behoor je zelf te
bepalen aan welke verwachtingen je
kunt en wil voldoen, anders wordt je als
het ware geleefd door anderen.\'
Hierover kan Hoevers wel uren praten.
\'Sommigen willen het zichzelf absoluut
niet toestaan om iets niet te kunnen.
Kennis van je eigen grenzen is echter
van wezenlijk belang voor je professio-
neel functioneren. Erken gewoon dat
bepaalde delen van het vak jou niet lig-
gen ofjuist wel.\'

De dierenarts-psycholoog vindt het zo
jammer dat de dierenarts deze vragen
pas tegenkomt in de praktijk, als hij te-
genover een cliënt staat. \'De opleiders
zouden hierop moeten anticiperen en
professionaliteit in brede zin onderwij-
zen, door de student niet alleen vakin-
houdelijke kennis aanleren.
Ik ben deze vragen allemaal tegenge-
komen in de praktijk en mede doordat
de opleiding NLP een aantal antwoor-
den gaf, ben ik psychologie gaan stude-
ren. Maar ook omdat de motivatie voor
deze studie altijd al aanwezig is ge-
weest.\'

Wat een rigoreuze be-
slissing: een goedlo-
pende praktijk verko-
pen en weer in de
schoolbanken schui-
ven...

Hoevers: \'Ja, ik vond
dat als ik al lang deze
wens koesterde, ik de
vervulling ervan niet
langer uit moest stel-
len. Gewoon doen!\'
Helemaal heeft hij het
vak niet vaarwel ge-
zegd. Hij is gedurende
de studie steeds part-
time werkzaam ge-
weest als praktiserend
dierenarts en doet nu
nog regelmatig ortho-
pedische operaties in
een groepspraktijk.
Als hobby begeleidt
hij verder een aan-
tal geitenbedrijven
in Portugal. Hoevers
heeft kennelijk echt
de smaak te pakken
van het ter hand ne-

men van zijn eigen
leven.

Het opnieuw een studie doen heeft hij
zeer plezierig gevonden. In vergelij-
king met de studie diergeneeskunde
biedt psychologie naast basale kennis,
zoals psychopathologie en psychodia-
gnostiek, ook veel gelegenheid voor in-
teractietraining. Tevens leer je zelf-
standig sociaal-wetenschappelijk on-
derzoek doen. \'Met name dat laatste as-
pect vond ik heel verrijkend\', aldus
Hoevers.

Hij is in \'98 afgestudeerd en reeds be-
gonnen aan een postdoctorale opleiding
\'psycho-analytische psychotherapie en
gedragstherapie\'. Deze opleiding duurt
vier jaar, waarvan Hoevers er nog twee
voor de boeg heeft.

Hij is thans werkzaam als eerstelijns
psycholoog (regionaal, op verwijzing
van artsen, Arbodiensten, etcetera) en
heeft samen met een aantal collega\'s het
psychologisch adviesbureau Hoevers &
Partners in Zeist. \'Mijn fulltime werk-
zame collega is sociaal- en organisatie-
psycholoog en daamaast is er bij ons een
parttime collega werkzaam als loop-
baanadviseur. We houden ons bezig met
coaching en counseling (begeleiden en
raadgeven), begeleiden van werkgerela-
teerde psychische problematiek (bum
out, werkstress, enzovoorts), conflictbe-
middeling, trainingen \'op maat\' en or-
ganisatie-ontwikkeling. We doen dus
niet alleen onderzoek naar iemands per-
soonlijke kwaliteiten, maar we nemen
ook complete bedrijven onder de loep.\'
Hoevers is zelf erg geïnteresseerd in de
relatie tussen commitment en werkplek
en de psychische problematiek die uit
deze relatie kan voortkomen.

Stress en burn out komen ook onder dic-
renart.sen voor...

\'Ja, ik begeleid inmiddels ook een aan-
tal dierenartsenpraktijken\', vertelt Hoe-
vers. Zeker gezien het grote aantal fii-
sies kan hij met zijn specifieke kennis
goed werk verrichten in diergenees-
kundig Nederland. Hoevers: \'De be-
langrijkste reden voor een fusie van
dierenartsenpraktijken is meestal kos-
tenbesparing. Men onderschat echter
over het algemeen de consequenties
voor het management van dit soort on-
dernemingen. Het gaat niet meer van-
zelf\' Hij legt uit dat hij bij de begelei-
ding van een fusie altijd probeert
structuur te geven aan de onderlinge
communicatie. \'Je moet niet alleen een
communicatieproces op gang brengen,
maar ook de continuïteit van dit proces
waarborgen. Pas dan krijg je een ge-
zonde organisatie.\'

Zowel een landbouwhuisdierenpraktijk
als een gezelschapsdierenpraktijk is
vaak \'diffuus\' georganiseerd. Dit bete-
kent dat de verantwoordelijkheden op

-ocr page 186-

een onduidelijke manier zijn geregeld.
\'Dit leidt tot rolambiguïteit; men twijfelt
over de eigen taken, verantwoordelijk-
heden en bevoegdheden en die van an-
deren. Dit leidt onherroepelijk tot stress,
bij de één meer dan bij de ander\', aldus
de psycholoog.

\'Transparantie krijg je alleen door een
open communicatie. Taakomschrijving-
en en procedures moeten voor iedereen
helder zijn, zowel voor maten als voor
personeel. Verwachtingen en grenzen
worden dan duidelijk\', legt hij uit.
Hoevers vindt het jammer dat dierenart-
sen zichzelf over het algemeen te weinig
ruimte gunnen om deze zaken te over-
denken en te bespreken. \'Men legt de
prioriteit heel anders, bijvoorbeeld bij
het \'crisismanagement\' van spoedge-
vallen. Overleg vindt even snel plaats in
de wandelgangen.\'

En dan nog. In een toenemend aantal
praktijken wordt tegenwoordig welis-
waar officieel werkoverleg gehouden,
maar dat is nog geen garantie voor een
open communicatie. Hoevers: \'Dieren-
artsen zijn niet geneigd - noch erin ge-
traind - hun werkelijke verwachtingen
uit te spreken. Confrontaties worden
vermeden en conflicten ontkend.\' Ter-
wijl naar zijn mening een dierenartsen-
praktijk - in feite elke onderneming - een
goede inbedding moet zijn voor ieder-
een die met deze organisatie te maken
heeft, in de eerste plaats de mensen die
er werken, maar ook cliënten en relaties.

Waarom is het zo funest om conflicten te
vermijden?

\'Omdat je heel veel nuttige informatie
misloopt door het conflict uit de weg te
gaan.\' Hoevers zegt dat dierenartsen
vanuit hun beroepsattitude graag direct
een zich voordoend probleem willen op-
lossen, terwijl zij er beter aan zouden
doen eerst het conflict te analyseren. \'Je
moet de onderliggende belangenstrijd
bekijken en inzichtelijk maken. Dan kun
je met elkaar onderhandelen.\' Aange-
zien een oplossing waar slechts één van
de partijen achter staat, geen echte op-
lossing is - \'Inwendig verzet wordt dan
niet uitgesproken, maar blijft borrelen\' -
moeten beide partijen eigenaar gemaakt
worden van de oplossing. Hoevers: \'Een
oplossing mag nooit van bovenaf wor-
den opgelegd. Dit is dodelijk voor de
motivatie om mee te werken.\'
De huidige ontwikkelingen in de dier-
geneeskunde maken aandacht voor
deze materie noodzakelijk. Een markt-
gestuurde ontwikkeling zoals differen-
tiatie c.q. specialisatie, brengt bijvoor-
beeld met zich dat binnen een praktijk
subculturen ontstaan
(hetgeen vervolgens
ook weer wordt ont-
kend). Binnen de
subcultuur raakt men
vooral vakinhoude-
lijk steeds beter op de
hoogte, maar tussen
de subculturen wordt
gaandeweg minder
informatie uitgewis-
seld. Door differen-
tiatie (verdieping en
versmalling van ie-
ders vakgebied) wordt
bovendien de kwets-
baarheid van de on-
derneming verhoogd.
De organisatie wordt
door steeds minder
mensen gerund.
\'Je kunt de inzetbaar-
heid wel weer vergro-
ten, maar dit vraagt om
intensieve samenwer-
king en nieuwe vor-
men daarvan\', zegt
Hoevers. \'Teambuil-
ding, bij voorkeur on-
der begeleiding, is van
wezenlijk belang. Je moet exploreren
welke rol iedereen speelt en welke ver-
wachting de anderen daarvan hebben.\'

Waarom is het zo belangrijk om die ver-
wachtingen boven tafel te krijgen?
\'Er ontstaat immers stress, als je ver-
wachtingen schept bij je omgeving die
je niet waar kunt maken\', antwoordt
Hoevers. \'Mijn insteek is dan ook dat
persoonsgebonden problematiek - die
bijna altijd intervenieert met de organi-
satie - aandacht moet krijgen bij de be-
geleiding van teambuilding.\'
Een sleutelwoord in personeelsmanage-
ment is \'employability\': brede inzet-
baarheid van de medewerkers in een be-
drijf, nodig om de kwetsbaarheid te
verkleinen. Employability vraagt om
een nauwkeurige afstemming van oplei-
ding en competentie van alle medewer-
kers. \'Daarom is het zo belangrijk om
goede informatiestromen op gang te
brengen, helder te communiceren én - ik
blijf erop terugkomen - confrontaties
aan te gaan\', aldus Hoevers.
Het is nuttig om het werkoverleg - met
alle betrokkenen - te structureren, goed
te vergaderen en afspraken, procedures
en strategieën schriftelijk vast te leggen.
\'Verder moet men vaak leren om visie
en beleid te ontwikkelen en dit los te
koppelen van (het begeleiden van) de
uitvoering ervan. Pas dan onstaat een
professioneel gestuurde organisatie\',
legt hij uit.

Aangezien vele dierenartsen zich deze
dingen niet realiseren, kan het opstar-
ten van zo\'n communicatieproces - ze-
ker door een derde - als bedreigend
worden ervaren. Problemen in de om-
gang met elkaar worden vaak gebaga-
telliseerd. En begeleiding vragen - van
een psycholoog notabene - is voor ve-
len hetzelfde als toegeven dat men te-
kortschiet. Hoevers: \'Dierenartsen zijn
ook mensen. Er is veel begrip voor dat
men worstelt met deze problematiek.
Onbekendheid met nieuwe taken en
verwachtingen is voor iedereen moei-
lijk. Begeleiding van een verande-
ringsproces is heel gewoon. Alhoewel
de dierenarts zich van een solist heeft
ontwikkeld tot een \'samenwerker\' -
met als drijfveer een gemeenschappe-
lijk economisch belang - is zijn atti-
tude niet meegegroeid met de eisen die
tegenwoordig worden gesteld aan de
uitoefening van het beroep.\' Wat men
dus los zou moeten laten is het beeld
\'de dierenarts lost alle problemen op\'.
In plaats daarvan moet men leren el-
kaar feed back te geven. Hoevers weet
het zeker: \'Een gezonde organisatie
werkt inspirerend en motiverend en
kan werkstress voorkómen en per-
soonsgebonden problematiek opvan-
gen.\'

-ocr page 187-

Op 9 november 1998 heeft de
arbitragecommissie Keurings-
geschillen van de Stichting voor
Veearbitrage te Utrecht een be-
langwekkend vonnis gewezen
met betrekking tot de klinische
keuring van een paard.

Verzoeker in de arbitragecommissie, te-
vens verkoper van het paard, verweet de
betrokken dierenarts dat hij bij de aan-
koopkeuring die werd verricht in op-
dracht van de koper van het paard, op
onjuiste en bevooroordeelde wijze tot de
conclusie was gekomen dat hij het paard
niet kon goedkeuren. Kem van het ge-
schil was hierin gelegen dat de verkoper
voorafgaand aan de keuring aan de die-
renarts een aantal röntgenopnamen ter
beoordeling had aangeboden die enige
tijd daarvoor door een andere dierenarts
waren gemaakt.

In het bijzijn van de koper heeft de die-
renarts deze foto\'s vervolgens op zijn
lichtbak bekeken, zonder dat hij daartoe
overigens een opdracht had gekregen
van de koper. De dierenarts heeft daarbij
aangegeven dat hij de foto\'s niet goed
kon beoordelen. Later heeft een deskun-
dige van de Faculteit der Diergenees-
kunde de betrokken röntgenfoto\'s even-
eens beoordeeld en voorzover hier van
belang de straalbeentjes van het linker-
voorbeen van het paard geclassificeerd
in kwaliteitsklasse 2.
Nadat de dierenarts had aangegeven de
foto\'s niet goed te kunnen betx)rdelen,
heeft hij de klinische keuring uitge-
voerd. De arbitragecommissie heeft
vastgesteld dat de dierenarts tijdens de
klinische keuring alle voorgeschreven
handelingen heeft verricht in de normale
volgorde en dat hij aldus handelend de
klinische keuring op een juiste wijze
heeft uitgevoerd.

Tijdens de klinische keuring consta-
teerde de dierenarts dat het paard kreu-
pelde, althans niet rad was aan het lin-
kervoorbeen. Op grond van deze
waameming heeft de dierenarts het
paard niet goedgekeurd en een negatief
aankoopadvies afgegeven aan de ko-
pers, tevens zijn opdrachtgevers.
De verkoper was furieus over dit eindre-
sultaat en wenste geen genoegen te ne-
men met dit oordeel en spande een arbi-
trageprocedure tegen hem aan, hetgeen
mogelijk was aangezien de dierenarts in
zijn keuringsformulier had opgenomen
dat alle geschillen met betrekking tot
een door hem verrichte keuring zouden
worden voorgelegd aan de arbitrage-
commissie van de Stichting voor Vee-
arbitrage.

De belangrijkste stelling van verkoper
was dat de dierenarts op vooringenomen
wijze de keuring had uitgevoerd door
eerst de röntgenfoto\'s te beoordelen en
pas daama de klinische keuring heeft
uitgevoerd. De arbitragecommissie be-
sliste dat in de eerste plaats beoordeeld
dient te worden of de dierenarts tijdens
de klinische keuring een beroepsfout
heeft gemaakt.

Vaste rechtspraak is dat er pas sprake is
van een beroepsfout indien een dieren-
arts de verrichting niet heeft uitgevoerd
zoals het een redelijk handelend dieren-
arts betaamt. De arbitragecommissie
overweegt met betrekking tot een klini-
sche keuring dat indien een dierenarts bij
de uitvoering hiervan de daarbij gebmi-
kelijke handelingen heeft verricht en ook
overigens de klinische keuring heeft uit-
gevoerd zoals het een redelijk handelend
dierenarts betaamt, het vervolgens aan
deze dierenarts als deskundige bij uitstek
is voorbehouden om op basis van het kli-
nische beeld van een ter keuring aange-
boden paard zich een oordeel te vonnen.
Daarbij is van grote betekenis dat dc kli-
nische keuring een momentopname is,
zodat de arbitragecommissie, achteraf
oordelend, slechts een oordeel kan geven
over de wijze waarop de klinische keu-
ring is uitgevoerd.

Aangezien de arbitragecommissie als
door de verkoper onweersproken heeft
geconstateerd dat de dierenarts bij de
klinische keuring alle gebmikelijke han-
delingen heeft verricht, oordeelde de
commissie dat niet is gebleken dat de
dierenarts bij het uitvoeren van de klini-
sche keuring onrechtmatig heeft gehan-
deld jegens verzoeker, zodat reeds op
die grond de schadevordering van de
verkoper diende te worden afgewezen.
Verder oordeelde de arbitragecommis-
sie dat de verkoper de kosten van de ar-
bitragecommissie moest betalen die een
bedrag van ƒ 3.450,- beliepen.

BEROEPSFOUT BIJ KLINISCHE KEURING?

CONCLUSIE

De arbitragecommissie geeft in deze uit-
spraak duidelijk aan dat het achteraf be-
oordelen van een klinische keuring las-
tig is. De commissie beperkt zich tot een
marginale toetsing waarbij met name
wordt beoordeeld of de juiste procedu-
res zijn gevolgd.

Indien dat zo is, kan er in beginsel niet
worden getomd aan het oordeel van de
betrokken dierenarts. Dit zou bijvoor-
beeld anders kunnen zijn indien er van
de klinische keuring duidelijke video-
opnamen zijn gemaakt en deze door de
commissie kunnen worden beoordeeld.

Deze samenvatting van bovenstaand ar-
bitrale vonnis is opgesteld door mr. ing.
A. van Weverwijk, secretaris van de
Stichting voor Veearbitrage. Kopie van
een geanonimiseerd exemplaar van dit
vonnis is na overmaking van f 25,- on-
der vermelding van \'Vonnis d.d. 9 no-
vember 199H\' verkrijgbaar bij de
Stichting voor Veearbitrage, Postbus
354, 3500 AJ te Utrecht (Rabobank:
300022115, gironummer 598J00).

BANDEN TVD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1998 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW en
verzendkosten). Onderstaand treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog
voorradig zijn, met daarbij behorend kostenoverzicht.

Banden 1997, 1996, 1995:
ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW).
Banden 1994:
niet meer voorradig.
Banden 1993:
niet meer voorradig.
Banden 1992:

ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW).
Banden 1991:

ƒ 26,45 (inclusief 17,5% BTW).
Banden 1990, 1989, 1988:
niet meer voorradig.

U kunt de banden schriftelijk of per fax be-
stellen onder vermelding van \'Banden\' en
de jaargang. Met uw bestelling krijgt u een
nota met acceptgiro thuisgestuurd.

Stuur uw bestelling naar: KNMvD, Postbus
14031,3508 SB Utrecht, fax uw bestelling:
030 - 2511787 of e-mail uw bestelling (be-
stellingen(u;knmvd.nl)

-ocr page 188-

Theo Meuwissen is sinds 1987 weten-
schappelijk onderzoeker op het gebied
van de kwantitatieve genetica binnen de
afdeling Fokkerij en Genetica van het
ID-DLO. In zijn proefschrift heeft hij
de basis gelegd voor de modeme fok-
programma\'s voor melkvee met korte
generatie-intervallen. Deze program-
ma\'s worden nu wereldwijd uitge-
voerd. Hij heeft een belangrijke bij-
drage geleverd aan de theorie- ont-
wikkeling binnen de kwantitatieve ge-
netica op het gebied van de risico\'s van
fokprogramma\'s, de fokwaardeschat-
ting voor melkproductie en de integra-
tie van de moleculaire genetica in de
fokkerij. Hij is erin geslaagd om het
verlies aan genetische variatie, dat altijd
optreedt bij selectie, optimaal te balan-
ceren met het behouden van gewenste
kenmerken. Enerzijds is dit van groot
belang voor fokkerij-instellingen, die
gebaat zijn bij een snelle genetische
vooruitgang. Anderzijds is dit van groot
belang bij het conserveren van be-
dreigde populaties in levende of gecry-
oconserveerde vorm (genenbanken).

Een jury bestaande uit dr. P.W. de
Leeuw, directeur van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren, prof dr.
J.H.M. Verheijden van de Universiteit
van Utrecht, prof dr. P.J.M. Rottier
van de Universiteit van Utrecht, prof
dr. ir. E.W. Brascamp van de Land-
bouwuniversiteit in Wageningen en
de directie van het ID-DLO, heeft
unaniem gekozen voor Theo Meu-
wissen als winnaar voor deze prijs.
Volgens de jury heeft het werk van
Meuwissen duidelijk impact naar de
praktijk, is de lijst van publicaties in-
drukwekkend en komt hierin tevens
zijn voortdurende inspanning tot uit-
drukking om zijn werk en de resulta-
ten uit te dragen. Hij heeft baanbre-
kend werk verricht wat in de beste
tijdschriften is verschenen. Van de
vier internationale autoriteiten in het
veld heeft hij met drie samen gepubli-
ceerd. De citatieratio en clusterana-
lyse is uitstekend. Gezien het grote
aantal citaties in \'Journal of Dairy
Science\' en \'Journal of Animal
Science\' is hij één van de zeer weini-
gen die eigenhandig de impactfactor
van het tijdschrift merkbaar heeft la-
ten stijgen.

Dr. ir. T.H.E. (Tlieo) Meuwissen van het DLO-Instituut voor Dierhouderij en
Diergezondheid (ID-DLO) in Lelystad heeft in het begin van het nieuwe jaar
de J
.G. van Bekkumprijs ontvangen. De Van Bekkumprijs wordt éénmaal
per twee jaar uitgereikt aan een onderzoeker (of onderzoeksgroep) die een
bijzondere wetenschappelijke prestatie heeft verricht.

THEO MEUWISSEN (ID-DLO) ONTVANGT VAN BEKKUMPRIJS

De Van Bekkumprijs is in 1986 inge-
steld bij het afscheid van de voormalig
directeur van het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut, prof dr. J.G. van
Bekkum. Hij wilde hiermee onderzoe-»
kers aanmoedigen om werk van een
hoog wetenschappelijk gehalte te leve-
ren. Na de fusie van het Centraal
Diergeneeskundig Instituut in 1994, is
besloten om de traditie voort te zetten
om de prijs te blijven uitreiken aan on-
derzoekers die kwalitatief zeer goed
presteren.

PRODUCTSCHAP STEMT IN MET MAATREGELEN TEGEN GEBRUIK
ANTIBIOTICA

Het bestuur van het Productschap Diervoeder (PDV) stemt in met te treffen
maatregelen voorde naleving van het
EU-verbod op het gebruik van vijf anti-
biotica in diervoeders. Zo zal het bestuur nader onderzoek stimuleren naar
mogelijke manieren om het gebruik van antibiotica in diervoeder verder te
reduceren. Het bestuur is evenwel van mening dat verdere stappen in het ver-
minderen van antibioticagebruik voor wat betreft de gezondheid en het wel-
zijn van dieren, alsook de economie, verantwoord moeten zijn.

Het bestuur constateert verder dat
reeds twee belangrijke doelstellingen

op het gebied van de reductie van het
gebruik van antibiotica in diervoeder
zijn gerealiseerd. Ten eerste zijn alle
antibiotica voor gebruik in diervoe-
der geschrapt die ook voor mense-
lijke genezing worden toegepast. Ten
tweede is een uniforme regeling in
EU-verband doorgevoerd, zodat con-
currentievervalsing niet kan optre-
den. Eén en ander is duidelijk gewor-
den tijdens de bestuursvergadering
van het Productschap.

BEHEERSING DIERMEEL IN VOER VOOR HERKAUWERS AANGESCHERPT

Het bestuur van het Productschap Diervoeder (PDV) onderschrijft de doel-
stelling om de aanwezigheid van diermeel in voer voor herkauwers te voorko-
men. Hiertoe zal de Keuringsdienst Diervoedersector de controle op moge-
lijke aanwezigheid van diermeel in dit type voer intensiveren. Daarnaast zal
de PDV nagaan in hoeverre extra maatregelen nodig zijn om eerdergenoemde
problematiek te kunnen beheersen.

Eventueel te treffen maatregelen ge-
schieden in nauw overleg met het mi-
nisterie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij. In maart 1999 zal het PDV

nog te nemen maatregelen bekend ma-
ken. Door het Productschap inge-
voerde maatregelen zijn bindend voor
de gehele diervoedersector.

Het bestuur is verder van mening dat
in EU-verband gekomen moet wor-
den tot één uniforme beoordelings-
systematiek van resultaten van onder-
zoek naar mogelijke aanwezigheid
van diermeel in voer voor herkau-
wers.

Eén en ander is duidelijk geworden
tijdens de bestuursvergadering van
het productschap, gehouden op 20 ja-
nuari 1999.

-ocr page 189-

NAJAARSDAG GHWD VAN NOVEMBER 1998 GROOT
SUCCES

De door ons zeer gewaardeerde me-
vrouw Lubberink, speciahste chirurgie
der gezelschapsdieren, heeft in het
kort, op de door haar bekende wijze,
een aantal problemen bij de geriatri-
sche patiënt belicht, zoals de snellere
onderkoeling op de operatietafel, en
een pleidooi gehouden voor pijnbe-
strijding.

De heer Van Meer, medewerker bij de
afdeling farmacognosie van de Uni-
versiteit Utrecht, belichtte de fytothe-
rapie, na eerst een algemene inleiding
over de veelgebruikte middelen panex
ginseng en echinacea. Hij vertelde dat
er veel verschillende ginseng-prepara-
ten zijn en dat ze erg verschillen in
kwaliteit. De enige echte is panex gin-
seng. Een preparaat dat redelijk in de
buurt komt is de panex quinquefolium
(de Amerikaanse ginseng).
De heer Meijer, veterinair adviseur
bij Nutreco, besprak recente ontwik-
kelingen op voedingsgebied voor de
ouderen. Zijn toespraak begon met de
uitspraak: \'age is not important un-
less you are a cheese\'. Daarna behan-
delde hij stap voor stap de verschillen
tussen oude en volwassen dieren.
Voor oudere dieren is het beter om
regelmatig kleine porties volwaardig
voer te krijgen naast regelmatige be-
weging. Ook werd de nierpatiënt na-
der onder de loep genomen. Bij dier-
proeven is gebleken dat fosfor de
progressie van de nierinsufficiëntie
afremt, hyperfosfatemie helpt corri-
geren en nodig is om nierverkalking
te voorkomen. Eiwitbeperking ver-
mindert de hypertensie in de nieren.

Op de najaarsdag van de Groep Homoeopatisch-werkende Dierenartsen
(GHwD), die plaatsvond op zaterdag 14 november 1998, werd de geriatrische
patiënt belicht vanuit verschillende hoeken. Als eerste kwam verpleeghuisarts
te Hellevoetsluis de heer Klaij met casuïstieken uit de humane praktijk. Erg
leuk was om te horen dat ouderdomsdiabeten goed reageren op EBT-complex,
zelfs zo dat men insulinetoediening kon staken. En datje met weinig informatie
van demente bejaarden door goed observeren ook klassiek kunt werken.

Omdat eiwitrijke voedingsmiddelen
veel fosfor bevatten, is eiwitbeper-
king tevens fosforbeperking.
De dag werd afgesloten met meerdere
casuïstieken van mevrouw Ellinger,
homeopathisch werkend dierenarts te
Apeldoorn, over onder andere de be-
handeling van patiënten op het gebied
van orthopedie, obstipatie, glaucoom
en over de stervensbegeleiding van de
oudere patiënt die \'op\' is, maar waar-
bij de eigenaar ervoor kiest om het
dier zacht in eigen omgeving te laten
sterven. Ook beschreef ze een casus
waarbij de hond \'op was\', maar niet
overleed totdat de eigenaresse het
middel Ignatia zelf genomen had. De
hond was namelijk bij de eigenaresse
in huis gekomen na het overlijden van
haar moeder, negen jaar geleden. En
de eigenaresse had het overlijden van
haar moeder nooit goed verwerkt,
waardoor ze als blokkade functio-
neerde.

Het was een zeer interessante dag waar
nog lang naar verwezen kan worden.

Marleen Hof

ELEKTRONISCHE IDENTIFICATIE VAN HONDEN DOOR
DIERENARTSEN EN DE AFGIFTE VAN HET NEDERLANDS
DIERENPASPOORT

De SRGN wordt, ondanks publicaties
hierover (zie bijvoorbeeld Tijdschrift
voor Diergeneeskunde 1997; 122
(11): 314) nog steeds geconfronteerd
met aanvragen voor het Nederlands
DierenPaspoort (NDP) voor door
dierenartsen elektronisch geïdentifi-
ceerde
honden.

De SRGN is echter noch op grond van
het (huidige) Honden- en Kattenbesluit
(H K B) 1981, noch op grond van het per
1 januari 1998 ingevoerde gedoogbe-
leid gerechtigd voor deze aldus geïden-
tificeerde honden het NDP af te geven.
In de praktijk leidt dit tot vervelende
consequenties. Honden, die op grond
van het huidige HKB bij verkoop moe-
ten zijn voorzien een NDP, moeten als-
nog door de SRGN worden getatoeëerd
om voor het NDP in aanmerking te ko-
men. Ook geldt dit voor honden, waar-
van de eigenaar het NDP als reisdocu-
ment, waarin de inentingen tegen ra-
biës zijn aangetekend, wil hebben. Dat
dit leidt tot extra kosten voor de eige-
naar van het dier, moge duidelijk zijn.
Opgemerkt wordt, dat de SRGN op
grond van het HKB 1981 niet mag
weigeren het NDP af te geven voor
(door dierenartsen) elektronisch geï-
dentificeerde
katten.
De SRGN roept daarom nogmaals de
dierenartsen op, gedurende de tijd,
dat het HKB 1981 van kracht is, de
hondeneigenaren te informeren over
de eventuele consequenties van door
hem/haar uitgevoerde elektronische
identificatie.

Voor nadere informatie en aanvra-
gen voor het NDP kunnen hondenei-
genaren verwezen worden naar de

SRGN te Apeldoorn, telefoon 055 -
366 12 66; telefax 055 - 3(56 70 78.

Op 21 januari 1999 heeft de minister
van LNV aan de Voorzitters van de
Tweede en Eerste Kamer der Staten-
Generaal overeenkomstig artikel 110,
eerste lid, van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren een algemene
maatregel, houdende regelen inzake
bedrijfsmatige verkoop, aflevering en
inbewaameming van honden en katten
(HKB 1999) aangeboden. De ver-
wachting is dat dit nieuwe HKB met
ingang van 1 januari 2000 in werking
zal treden.

Mr. drs. Gérardo Th.A. Menges,
secretaris van de SRGN

(Ziepagina 167 van dit tijdschrift)

-ocr page 190-

Ook met betrekking tot liet elektro-
nisch identificeren van
rashonden
door dierenartsen kunnen problemen
ontstaan. Puppies van rashonden,
maar ook volwassen (veelal geïmpor-
teerde) honden, die door dierenartsen
elektronisch worden geïdentificeerd
worden
beslist geweigerd voor op-
name in het Nederlands Honden-
stamboek (NHSB)! Voordat u een
(puppie van een) rashond elektronisch
identificeert, doet u er derhalve ver-
standig aan de eigenaar hierover te in-
formeren. Rashonden worden door
identificeerders van de Raad van
Beheer van een ISO-transponder
voorzien, waarin een organisatiecode
van de Raad van Beheer is opgeno-
men. Bij de identificatie wordt door de
medewerker van de Raad van Beheer
tevens bepaald of de hond wel \'stam-
boekwaardig\' is; alleen indien dat het
geval is, wordt de rashond voorzien
van de eerdergenoemde transponder.

Voor nadere informatie kunnen eigena-
ren zich wenden tot de Raad van Beheer
op Kynologisch Gebied in Nederland te
Amsterdam, telefoon 020 - 664 44 71;
telefax 020-671 08 46.

J. W. Beeftink,
directeur Raad van Beheer

ELEKTRONISCHE IDENTIFICATIE VAN RASHONDEN
DOOR DIERENARTSEN

PROBLEMEN MET GECHIPTE HONDEN, DE SRGN EN
DE RAAD VAN BEHEER?

Wanneer een eigenaar van een dier,
waarvan de dierenarts een transponder
(\'chip\') heeft ingebracht, een Dieren-
paspoort wil aanvragen bij de Stichting
Registratie Gezelschapsdieren in Ne-
derland (SRGN), dan blijkt hiervoor een
aparte regeling te gelden.
De administrateur van de Stichting
deelt aan een aanvrager mee dat er
geen dierenpaspoort mag worden af-
gegeven voor een hond met een chip-
nummer, welke niet door de SRGN of
de Raad van Beheer op het Gebied van
de Kynologie is ingebracht.

Dit leidt vanzelfsprekend tot een on-
duidelijke situatie voor de dierenarts en
onbegrip bij de eigenaar. Zelfs wordt
regelmatig, ten onrechte, via de tele-
foon door de SRGN meegedeeld dat
het dier opnieuw gechipt moet worden
door een medewerker van de SRGN.
De oplossing in deze is echter eenvou-
dig: een Dierenpaspoort is niet meer
nodig voor een pension volgens de
gedoogregeling Honden- en Katten-
besluit, een vaccinatieboekje bij een
geïdentificeerd dier volstaat ook, ter-
wijl voor grensoverschrijdend verkeer
nog altijd het Rabiësformulier wette-
lijk is toegestaan. Overigens wordt in
het nieuwe Honden- en Kattenbesluit
1999 het vaccinatieboekje gelijkge-
steld aan het huidige Dierenpaspoort
en deze laatste zal dan ook op korte ter-
mijn (verwachting is per 1 januari
2000) gaan verdwijnen.
Tenslotte, wanneer een uit het buiten-
land geïmporteerde, niet geïdentifi-
ceerde rashond door de dierenarts
wordt gechipt, kan dit leiden tot veel
misverstanden met betrekking tot het
opnemen in het Stamboek bij de Raad
voor Beheer op Kynologisch gebied in
Nederland (RvB). Het is daarom beter
om een dergelijke eigenaar te adviseren
zich eerst te laten informeren over de ei-
sen die de RvB stelt aan geïmporteerde
dieren alvorens de dierenarts te belasten
met communicatiestoornissen tussen
fokker en RvB over dit onderwerp.

P.A.M. Overgaauw

HET NON-VACCINATIEBELEID

In de eerste nummers van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde in 1999
zijn de schijnwerpers gericht op de ac-
tuele problematiek van het wel of niet
vaccineren tegen mond- en klauwzeer
(MKZ) en de klassieke varkenspest
(KVP).

Een compliment voor de redactie is
hier op z\'n plaats.

In het 1 januari-nummer wordt door
Sophie Deleu verslag gedaan van een
discussiedag van de Groep Practici

Grote Huisdieren over MKZ met als ti-
tel: Is er nog veehouderij na MKZ?
Zo lezen we dat \'als er ooit MKZ uit-
breekt - en dat doet het! - dan is er sprake
van een absolute economische ramp\'.
Voorts wordt erop gewezen dat de die-
renarts-practicus in een bijzonder
moeilijke positie terechtkomt gezien
de consequenties die een verdenking
van een ziekte heeft voor de desbe-
treffende veehouder en zijn onmiddel-
lijke omgeving.

De FVE, de federatie van veterinaire
verenigingen in Europa, is vóór vacci-
natie maar het Europese beleid in
Brussel is nog niet zo ver, zelfs niet
voor het inzetten van marker-vaccins.
In het 1 februari-nummer wordt de lezer
door Dekker en Terpstra met de neus op
de klinische verschijnselen van MKZ
bij zowel runderen als varkens gedrukt.
In hetzelfde nummer wordt de inlei-
ding afgedrukt die Dijkhuizen vorig
jaar op het Jaarcongres in Emmen

-ocr page 191-

hield over: \'Het non-vaccinatiebeleid
in economisch perspectief.
Hierin zegt hij dat \'de beslissing tot
stoppen met de jaarlijkse vaccinatie
zijn geld heeft opgebracht\'. Maar
exacte cijfers ontbreken.
Onze reactie wil aangeven dat - met
alle begrip voor de belangrijke en on-
misbare economische afwegingen -
het niet direct meetbare economische
aspect te weinig als factor in de uitein-
delijke afweging een plaats krijgt.
Dit is in z\'n omvang en gecompli-
ceerdheid erg lastig te concretiseren en
kan daardoor moeilijk meegenomen
worden in de door Dijkhuizen gehan-
teerde wetenschappelijke modellen.
Maar het moet geprobeerd worden.
Het gaat erom dat de modellen echter
alle relevante factoren verdisconteren.
Als Dijkhuizen ons eraan herinnert dat
tijdens de recente varkenspestepidemie
in totaal \'maar liefst z\'n elf miljoen
varkens uit de markt genomen zijn\',
dan is dat gegeven weliswaar in cijfers
te vatten maar tegelijkertijd doemt ook
een weerzinwekkend en onthutsend
scenario op waar minder mee valt te re-
kenen. Dit dient toch het beleid mede te
bepalen. De mogelijkheid om de vacci-
natie als preventief bestrijdingsmiddel
in te zetten krijgt een betere kans als die
eerdergenoemde concretisering van de
grond komt.

Iedere uitbraak betekent:

* enorm veel emotie, stress en lijden
bij veehouders, behandelende die-
renartsen en andere betrokkenen,
daargelaten de rest van de bevol-
king. Dit kan dan tevens in beleids-
bepalende factoren worden vertaald;

* imagoverlies van de melk- en vlees-
productiesector hetgeen een negatieve
(ook economische) invloed op het
koopgedrag van de consument heeft;

* onaanvaardbaar dierenleed.

Wat dit laatste betreft kan de Ge-
zondheids- en welzijnswet voor Dieren
(GWWD) een rol spelen. Deze wet
geeft ondermeer een wettelijke basis
voor de handhaving van een verant-
woord welzijnsniveau in de dierhoude-
rij. Zij bevat dientengevolge diverse
handvatten om het non-vaccinatiebe-
leid hierop te toetsen.
Met andere woorden: er zijn diverse
mogelijkheden om het non-vaccinatie-
beleid dat wellicht \'een absolute econo-
mische ramp zal betekenen, met als ge-
volg het verdwijnen van de veehouderij
in Nederland\', aan een verdere kritische
beschouwing te onderwerpen. Immers
voorde dierenarts-practicus \'Groot\' be-
tekent dit doemscenario meer een
kwestie van \'not to be\' dan \'to be\'.
En de Nederlandse samenleving mogen
wij zo\'n catastrofe niet meer aandoen.
Daamaast is er ook internationaal nog
wel wat zendingswerk te verrichten. De
opvatting van de FVE werkt alleen maar
mee in dezen. Het uitgangspunt van de
verdere noodzakelijke discussies zou
tenslotte moeten zijn: \'Varkenspest en
mond- en klauwzeer: dat nooit meer!\'.

Prof. dr. J. G. van Logtestijn
Dr. W. Svbesma

DEZE TIJD

Er is een of andere kaa.sreclame waarin Evert van Benthem de hoofdrol speelt. Je ziet hem in dat filmpje aan het eind van een zo-
merse dag zijn koeien naar de .stal drijven. Onder in het beeld loopt, heel idyllisch, een kat met die koeien mee.
Ik moest aan die kal denken toen ik las over het ruimen van de veestapel in het Utrechtse Westbroek. Om er zeker van te zijn dat
de BSE-haard aldaar uitgeroeid is, zijn op een We.stbroekse boerderij de koeien, de schapen en de kat afgemaakt.
De varkens mochten blijven leven, want die kunnen kennelijk die ziekte niet overdragen. Daar zal Youp van \'t Hek waarschijn-
lijk niet blij mee zijn, maar dat is weer een ander verhaal.

Mij intrigeert die kat. Ztnt dat er één zijn van het soort dat bij je op schoot knapt en dat zich uitgebreid laat knuffelen? Kan een
kat eigenlijk wel BSE verspreiden ? En als dat zo is, hoe zit het dan met het kind of de boerin die met dat dier heeft zitten kroelen?
A Is het op schoot nemen van een kat geen kwaad kan, dan staan we als mens nog dichterbij het varken dan ik al vree.sde. Mocht
een kat wel degelijk de ziekte op de mens kunnen overbrengen, dan is verplichte euthanasie de uiterste consequentie.
Het zal toch niet zo zijn dat die kat is afgemaakt, omdat er ergens in de geest van een veearts een uit een reclamefilmpje afkom-
stig beeld bestaat waarin een kat heel dicht bij koeien leeft?

Hoe langer ik over BSE nadenk, des te meer neig ik naar de gedachte dat die kwaal eigenlijk gekke-mensenziekte moet heten.

MERIJN

Bron: Dagblad BN/De Stem (9 januari 1999).

Geachte redactie,

Ik kan me voorstellen dat Merijn de ma-
nier waarop de ziekte BSE wordt aange-
pakt, met verwondering beziet, zoals
ook de bestrijding van de varkenspest
velen heeft verbaasd.

Wat het afmaken van de kat betreft is het
wellicht vermeldenswaard dat de alge-
meen secretaris van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde in de rubriek \'Van de Hoofd-
redactie\' van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van 15 mei 1998, de leden
adviseerde hun imago niet te verduiste-
ren door bijvoorbeeld te adviseren om
katten dood te schieten in het kader van
de varkenspestbestrijding. Eén dode kat
zou al te veel zijn.

Dat een kat dicht in de buurt van koeien
leeft kan niet bepalend zijn, want dage-
lijks is te zien dat er grote aantallen vo-
gels op weilanden zitten en naar andere
weilanden vliegen, terwijl deze dieren
juist beschermd worden.

Voor de lezer is het wellicht ook goed
dat hij weet dat alle afgestudeerden
aan de Faculteit der Diergeneeskunde
de kwalificatie dierenarts hebben ver-
kregen, maar dat met
veearts de die-
renarts wordt aangeduid die zich be-
zighoudt met de diergeneeskunde op
de veehouderijbedrijven en dat deze er
bij de
besluitvorming over de manier
waarop een ziekte wordt bestreden niet
of slechts zijdelings aan te pas komt.

L. Tholhuijsen

-ocr page 192-

loogressen en cursussen

WORKSHOP VETERINARY HOMOEOPATHY
IN ORGANIC HEROS

Van 22 tot en met 24 april 1999 wordt in
Frick (Zwitserland) door de Inter-
national Association for Veterinary

Homoeopathy (lAVH) een workshop
georganiseerd met als titel \'Veterinary
homoeopathy in organic herds\'.

Opgave hiervoor bij Jörg Spranger,
FIBL, Ackerstrasse, CH-5070 Frick,
Zwitserland. Faxnummer: 41 62 865
72 73.

KOPIJ OP DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien
teksten, die langer zijn dan één A4-tje
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette
(5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van regels gelieve geen harde
returns te geven.

STUDIEMIDDAG OVER VITALE VLEESKUIKENS

Onderzoekers van het Praktijkonder-
zoek Pluimveehouderij en van het ID-
DLO zullen lezingen verzorgen over
de resultaten van het AKK-project.

Dit project is erop gericht om de oor-
zaken van stofwisselingsstoomissen
beter in kaart te brengen en deze te re-
duceren. Een gezonde vleeskuiken-
sector is gebaat bij een goed even-
wicht tussen het kuiken en zijn
omgeving.

Thema

De onderzoekers bespreken op welke
wijze stofwisselingsstoomissen bij
vleeskuikens kunnen worden voorko-
men. De relatie tussen gezondheid,
productie en welzijn wordt door de on-
derzoekers vanuit diverse invalshoe-
ken toegelicht. Het gaat daarbij om het
management op de vleeskuikenbedrij-
ven, het voerregime, de productieken-
merken, de uitval en het anticiperen op
stofwisselingsziekten.

De PVE organiseren samen met het bedrijfsleven en enkele prominente on-
derzoeksinstellingen een studiemiddag voor de vleeskuikenkolom. Het on-
derwerp van deze middag is het AKK-project \'Vitale vleeskuikens door
aangepast ketenmanagement en toepassing van genetica\'. De studiemiddag
wordt gehouden op donderdag 18 maart 1999 bij het ID-DLO in Lelystad.

Forum

De middag wordt afgesloten met een,
fommdiscussie. Deskundigen uit het
bedrijfsleven, uit het onderzoek en de
wetenschap, de overheid en de Dieren-
bescherming zullen met elkaar en met
de zaal in discussie treden over de toe-
passingen van de onderzoeksresultaten
in de vleeskuikensector.

De kosten bedragen f 35,- per per-
soon, inclusief lezingenbundel. Op-
gave vóór 3
maart 1999 bij de Pro-
ductschappen Vee, Vlees en Eieren
(PVE), t.a.v. dhr. J. Weber, Postbus
5805, 2280 HA Rijswijk, telefoon: 070
- 3409598, fax: 070 - 3409810.

In september 1998 is een nieuwe, op
veterinaire grondslagen gebaseerde,
stichting opgericht met de naam
\'Stichting Symposium Feline Genees-
kunde\'. Initiatiefnemers zijn de dier-
geneeskunde-studenten Martine Biele-
veld, Robert Favier en Michiel Kraijer.
Aanleiding voor dit initiatief is in de
eerste plaats de constatering geweest,
dat de belangstelling voor de genees-
kunde van de kat in Nederland groei-
ende is. Uit eigen ervaring is verder
gebleken hoe beperkt de rol is, die
voor deze diersoort in het onderwijs
aan de Faculteit der Diergeneeskunde
is weggelegd. Het houden van sympo-
sia lijkt de organisatoren een geschikte
manier om kennisoverdracht voor zo-
wel practici als postdoctorale studen-
ten te realiseren. De doelstelling hier-
bij is om recente ontwikkelingen uit
verschillende aandachtsgebieden te
belichten.
zaterdag 29 mei /999 zal
het eerste symposium feline genees-
kunde plaatsvinden. Lokatie is de
Faculteit der Diergeneeskunde. Een
dagvullend programma zal verzorgd
worden door sprekers uit binnen- en
buitenland. De kosten bedragen ƒ 60,-
(studenten: ƒ 20,-), lunch inbegrepen.

OPRICHTING STICHTING SYMPOSIUM
FELINE GENEESKUNDE

Voor toezending van het symposium-
programma en een inschrijvingsbewijs
kunt u contact opnemen met de Stichting
Symposium Feline Geneeskunde, Yaie-
laan 1, 3584 CL Utrecht. Fax: 030-
2531407 ofe-mail: feline@vet. uu. nl.

-ocr page 193-

De Rijksdienst voorde keuring van Vee
en Vlees (RVV) begint dit jaar met het
terugbrengen van het aantal decentrale

RVV-kringen van negen naar vijf; dit
om de efficiëntie en de aansturing van
de organisatie te verbeteren. In het kader
van deze herstmcturering, zijn op 20 ja-
nuari 1999 de namen bekend gemaakt
van de deels nieuwe sleutelfunctionaris-
sen: regiodirecteuren, plaatsvervangend
regiodirecteuren en afdelingshoofden
van de Centrale Directie van de RVV te
Voorburg. De RVV heeft het voorne-
men binnen enkele maanden de verant-
woordelijkheden over te dragen aan de
nieuwe sleutelfunctionarissen. De hui-
dige kringdirecteuren en afdelingshoof-
den blijven tot nader bericht operatio-
neel verantwoordelijk.

BENOEMING SLEUTELFUNCTIONARISSEN BIJ DE RW

De volgende personen zijn benoemd:

Directie Zuid (Noord-Brabant en Limburg)
Regiodirecteur:

Plaatsvervangend regiodirecteur:

Jan L.M. Hambeukers RA
drs. Jan P.J. Peelen

Directie Oost (Gelderland en Flevoland)
Regiodirecteur:

Plaatsvervangend regiodirecteur:

drs. Johan Haverkort
Pieter J. Blonk

Directie Noord (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel)
Regiodirecteur:

Plaatsvervangend regiodirecteur:

vacant

drs. Jan Willem Dijkman

Directie Zuidwest (Zidd-Holland en Zeeland)
Regiodirecteur:

Plaatsvervangend regiodirecteur:

drs. Gerrit J.A. de Wilde
ir. Wim Huiskamp

Directie Noordwest (Noord-Holland en Utrecht)
Regiodirecteur:

Plaatsvervangend regiodirecteur:

ir. John M.M. Tetteroo
dr. Jan M. de Kruijf

Afdelingshoofden RVV Centrale Directie (Voorburg)

Afdeling Keuringen:

drs. Aad van Sprang

Afdeling Kwaliteitsmanagement:

drs. John Borgmeier

Afdeling Dierziekten:

drs. Peter van der Wal

Afdeling Instmcties:

drs. Jules Rojer

Afdeling Facilitaire Aangelegenheden:

Peter T. van den Langenberg

Afdeling Financiële Zaken a.i.:

drs. John W. Tabbers

Afdeling Personeel & Organisatie a.i.:

mevr. drs. A. Pijpers

Afdeling Informatievoorziening & Automatisering a.i.:

mr. ir Ben P.J. Akkerboom

Eerder is mevrouw mr. M. Dubois reeds benoemd tot afdelingshoofd Juridische Zaken.

De PAO-D agenda voor maart is goed

gevuld dit jaar. Er staan ontzettend veel

leuke cursussen op het programma en er

is meer ingetekend dan ooit.

Enkele nieuwe cursussen die in maart

gehouden worden:

Dermatologie bij de hond (99/105).

Bijzonder aantrekkelijk omdat nu in een
kleine groep diverse dermatologie-
patiënten worden onderzocht.
Margreet Vroom, specialist dermatolo-
gie te Oisterwijk is cursusleider. Haar
idee: heb je een probleempatiënt, die je
graag \'opgewerkt\' ziet, of een patiënt
waarbij de diagnose al wel gesteld is
(bijvoorbeeld demodex) maar die inte-
ressant is om als praatobject te dienen,
dan is die welkom. Welke differentieel
diagnose, welk nader onderzoek en
welk therapeutisch plan komen dan van-
zelf ter sprake.

Natuuriijk kent zij zelf ook heel wat
honden die zich voor de cursus kunnen
lenen, dus ook als u geen patiënt mee
kunt nemen, bent u welkom op 17
maart.

17 Maart is ook een must voor de paar-
denpractici onder ons. Prof dr. ir.
Beynen en mevrouw dr. Sloet van
Oldruitenborgh-Oosterbaan bieden een
schat aan informatie over alle zaken
rondom de
voeding voor het paard

-ocr page 194-

(99/501); voederwaarden en -normen
worden weer opgefrist, aangepaste voe-
ding in geval van ziekte (denk aan hy-
perlipaemie en lever-/nierproblemen)
en prestatie (sportpaarden) wordt be-
sproken. Na zo\'n dag is rantsoenbeoor-
deling een koud kunstje. Deze cursus is
inmiddels volgeboekt maar opgave voor
de wachtlijst is mogelijk, bij voldoende
belangstelling kan de cursus wellicht
herhaald worden.

De computer is niet meer weg te denken
uit de praktijk. Ook het gebruik van
Intemet neemt hand over hand toe. Geen
wonder dat de cursus
\'Internet en com-
putergebruik\'
goed wordt ontvangen
(99/903 en 99/904).

Henk van der Bijl en Karin de Haas van
NCI leren u in één dag de Intemet-
programmatuur te gebmiken.

«K «

In samenwerking met de Gezond-
heidsdienst voor Dieren zijn er in maart
en april enkele middagen over de
be-
drijfsgerichte aanpak van maag-
darm- en longwormproblemen.
Ook
al geeft deze cursus geen vrijstelling in
het kader van de erkenningsregeling
mndveedierenarts, het geeft absoluut
een schat aan waardevolle informatie
over epidemiologie, immuniteitsontwik-
keling, diagnostiek en interpretatie van
nieuwe test- en behandelingsmethoden.

Eind maart is er een herhaling van de
cursus
\'Bouwstenen van een succes-
volle praktijk\'
in samenwerking met
AUV-Advies. Met name in groepsprak-
tijken zien we nogal een cultuurverschil
tussen de verschillende collegae, door
verschil in leeftijd, privé-omstandighe-
den, diergroep waar ze werkzaam zijn en
verschil in financiële ontwikkeling in die
verschillende sectoren.
Deze cursus levert inzage en handvatten
om daarmee om te gaan en van daaruit
een visie te ontwikkelen voor de toe-
komst.

Kijk ook in de dooriopende agenda of in
onze brochure voor uitgebreidere infor-
matie over het cursusaanbod.

Vragen, tips, commentaar of aanmel-
ding: drs. Adhanne van der Bas,
staffunctionaris Gezelschapsdieren en
Paard, drs. Arnold Mouwen, staffunc-
tionaris Landbouwhuisdieren, Els
Lasterie, bureaumanager.
Bureau PAO-Diergenee.slamde, telefoon:
030 - 2517374, fax: 030 - 2516490, e-
mail: paod@pobox. accu. uu. nl.

NIEUWE GEZICHTEN BIJ HET PAO

De diergeneeskunde is in beweging en
de Stichting PAO-Diergeneeskunde
beweegt mee. De allround Dr. Vlim-
men verdwijnt langzaam van het to-
neel en de diersoortspecifieke dieren-
arts komt op. Ook in de opleiding en
bijscholing van de dierenarts treedt dif-
ferentiatie op. De hoofdgroepen land-
bouwhuisdieren en gezelschapsdieren
hebben nu ieder hun eigen programma-
coördinator die samen met de bureau-
manager Els Lasterie de driekoppige
staf vormen.

\\ anaf begin dit jaar waait er een frisse wind door de PAO-D gebouwen ach-
teraan op de Yalelaan. Twee nieuwe stafmedewerkers zijn op 1 januari be-
gonnen de nieuwe PAO-D programma\'s vorm te geven. Arnold Mouwen voor
de landbouwhuisdierenpractici en Adrianne van der Bas voor gezelschaps-
dieren- en paardenpractici.

Adrianne van der Bas gaat het pro-
gramma voor de gezelschapsdieren en
paarden coördineren. Zij is sinds 1985
werkzaam in de gezelschapsdieren-
praktijk en heeft in die periode erva-
ring opgedaan in het opzetten en mn-
nen van een eigen, modeme praktijk in
Weesp. Inmiddels werkt zij in een
praktijk in het centmm van Am-
sterdam. Belangstelling voor onder-
wijs is ontstaan tijdens de jaren waarin
zij eerstejaars studenten onderwees in
de anatomie van de hond. Menigeen
zal haar uit die periode nog herinneren.
Haar naam staat de laatste jaren ook
vermeld onder artikeltjes van het door
de KNMvD gestarte publieksblad
\'Dierenpraktijken\'. Sinds de oprich-
ting is zij redactielid van het blad dat
uw gezelschapsdierencliënten voor-
licht over het mooie vak waarmee zij
en u zich bezighouden.
De laatste twee jaar is Adrianne, als lid
van de voorbereidingscommisie voor
het gezelschapsdieren PAO-program-
ma, al actief geweest in haar huidige
werkterrein. In een parttime functie zal
zij, voor de dierenartsen die werken met
diersoorten waarbij emotie belangrijker
is dan economische motieven, een on-

derwijspakket samenstellen waarbij
kliniek, marketing, volksgezondheid,
ARBO en erkenningsregelingen be-
langrijke aandachtsvelden zijn.
Zelf zegt zij: \'Het eind van de groei in de
gezelschapsdierenmarkt lijkt nog niet in
zicht. Gezelschapsdieren hebben steeds
vaker eigenaren die veel over hebben
voor het plezier met hun huisdieren.
Gezondheid is een belangrijk onderdeel
van dit plezier. Dierenartsen zijn de per-
sonen die voor deze gezondheid staan
opgesteld. Hoe beter we de gezondheid
kunnen waarborgen en hoe meer ons
dienstenpakket aansluit bij wat de huis-
diereneigenaar van ons vraagt, hoe beter
het met ons gaat. Voor mij is de uitda-
ging om de gezelschapsdieren- en paar-
dencollega\'s een programma te bieden
wat aansluit bij hun behoeften.\'

Arnold Mouwen uit Haps is verant-
woordelijk voor het programma van de

-ocr page 195-

landbouwhuisdierenpractici. Meer dan
25 jaar heeft hij gewerkt in een ge-
mengde praktijk. Daar hield hij zich
vooral bezig met de varkens- en pluim-
veegezondheidszorg. Naast de praktijk
was hij ook actief in de KNMvD.
Momenteel is hij voorzitter van de
Afdeling Noord-Brabant.

Arnold Mouwen: \'Na 3,5 jaar vlees-
keuring en 25,5 jaar praktijk ben ik
toe aan een nieuwe uitdaging! Ik heb
die gevonden bij de PAO-D. Aan
kwalitatief goede cursussen is meer
en meer behoefte nu de erkenningsre-
gelingen eraan komen. Na de basis-
cursus voor rundveedierenartsen is
de opzet van de basiscursus voor de
varkendierenartsen aan de beurt.
Contact met de Faculteit, Gezond-
heidsdienst, instituten, industrie en
collega\'s is hierbij belangrijk en ik
verwacht dan ook regelmatig op de
vergaderingen van de Groepen aan-
wezig te zijn.\'

BEPALEN VAN HET UREUMGEHALTE VAN KOEIENMELK

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie de heer
drs. C.H.J. Kalis (Gezondheids-
dienst voor Dieren) bereid om voor
de lezers een antwoord te formule-
ren.

VRAAG:

Hoe kan het ureumgehalte van koeien-
melk worden bepaald en hoe kan dat
gegeven in de diergeneeskunde wor-
den benut?

ANTWQQRD:

De eerste vraag: Het ureumgehalte van
melk wordt momenteel alleen maar bij
het Melk Controle Station bepaald. Dit
gebeurt door middel van een colorime-
trische bepaling, waarbij het bij de
chemische reactie van ureum met het
toegevoegde di-acetyl monoxyde ge-
vormde kleurcomplex wordt gemeten
in een auto-analyser. De voor ureum-
bepaling in bloed en urine op de
Gezondheidsdienst gebruikte enzyma-
tische methodes zijn niet bruikbaar in
melk door de verstorende invloed van
de vetfractie. In de toekomst zal ureum
in tankmelk bij het Melk Controle
Station routinematig worden bepaald
met dezelfde infraroodtechniek als
waarmee ook het vet- en eiwitgehalte
wordt gemeten. Dit is een indirecte
methode, waarbij een bepaalde \'op-
lichting\' onder invloed van infrarood-
bestraling wordt gerelateerd aan het
met de colorimetische methode gevon-
den ureumgehalte. Deze methode is,
doordat het een indirecte benadering
en geen exacte bepaling is, minder
nauwkeurig en daarom wordt de uit-
slag die de veehouder ontvangt afge-
rond op 5-tallen. Hierdoor wordt ech-
ter de onnauwkeurigheid nog vergroot
waardoor de waarde voor de fijntuning
van de rantsoenen slechts beperkt is.
Bij een constante milieutechnische
goede (lage) waarde bijvoorbeeld 18
gr% bepaald met de auto-analyser blij-
ken, de gerapporteerde waarden te va-
riëren van 10 tot 25, ofwel qua inter-
pretatie te laag tot ruim voldoende.

De tweede vraag: Gebleken is dat de
ureumbepaling in melk (en bloed) niet
zoals eerder werd aangenomen, gezien
moet worden als maat voor de eiwit-
voorziening in het rantsoen. De
urcumwaarde is vooral te beschouwen
als een maat voor de OEB-belasting
van de koe.

Doordat de OEB-waarde van het rant-
soen aangeeft welk deel van het stik-
stofaanbod niet benutbaar is voor de
koe, is daardoor het melkureum ge-
halte vooral een maat voor
niet benutte
eiwitten ten gevolge van onvoldoende
\'pens\' energie. Omdat de OEB in feite
aangeeft hoeveel ammoniak uit de
pens opgenomen worden, geeft bepa-
ling van ureum informatie over de am-
moniakbelasting van het dier. Te den-
ken valt hierbij aan de volgende
ziektebeelden:
a.
melk-/kopziekte
Bij problemen met magnesiumte-
korten in het bloed is het zinvol om
naast het kaliumgehalte in het rant-
soen en dus in de pens ook naar het
ammoniakgehalte in de pens te kij-
ken, omdat NH4 eenzelfde effect
heeft op de magnesiumbenutting als
het in dat kader bekendere K ion.
Naast het kaliumgehalte in het rant-
soen dient dus ook het OEB-gehalte
beoordeeld te worden en indien dit
niet beschikbaar is, kan ureumbepa-
ling in de mengmelk of de bloed-
monster uitsluitsel geven.

b. fertiliteitsstoornissen

Omdat een hoge OEB-belasting kan
leiden tot vroeg embryonale sterfte
(te hoge intra uterine PH) is het zin-
vol om bij steriliteitsproblemen het
ureumgehalte in de melk te laten be-
palen. Met name geldt dit uiteraard
in de weideperiode omdat het OEB-
gehalte dan zeer sterk kan schomme-
len afhankelijk van de bemesting en
de grasgroei. met name in de nazo-
mer worden regelmatig aan OEB ge-
relateerde vruchtbaarheidsproble-
men geconstateerd.

c. kreupelheidsstoornissen

Uit een vergelijkend onderzoek op
bedrijven met verschillende OEB-
niveau\'s bleek een lineair verband
tussen de stijging van het OEB-ge-
halte en de stijging van het percen-
tage kreupelheden (Durk Jan Heeg
en Germ de Groot, juli 1993,
Gezondheidsdienst voor Dieren,
Noord Nederland).

d. stofwisselingsstoornissen

De ombouw van ammoniak naar
ureum is een energieverterend pro-
ces, dat in de lever plaatsvindt. Bij
bedrij fsproblemen met stofwisse-
lingsstoomissen zoals acetonaemie,
waarbij er mogelijk sprake is van le-
verfunctiestoomissen door een te
hoge ammoniak-belasting, is het be-
palen van het ureumgehalte in de
mengmelk zinvol. Verlaging van de
ammoniakbelasting van de lever
leidt dan zeer snel tot klinische ver-
betering.

P.S.: Gezien de vraagstelling wordt
hier niet ingegaan op de waarde van
de ureumbepaling in bloed voor de
diagnostiek van individuele nier-/le-
verpatiënten.

-ocr page 196-

MARIJKE
VAN NIEL

Haat en bitterheid kunnen nooit
de kwaal van de angst genezen;
alleen liefde kan dat. Haat ver-
lamt het leven; liefde maakt het
vrij. Haat schept verwarring in
het leven; liefde brengt het in har-
monie. Haat verduistert het leven;
liefde verlicht het.

(Martin Luther King)

Na langere tijd ziek te zijn geweest, is,
eigenlijk nog vrij plotseling op 10 no-
vember 1998 Marijke van Niel op 44-
jarige leeftijd overleden.
Marijke bezocht na het afronden van
haar middelbare school aanvankelijk
de toneelschool in Amsterdam. Dit be-
viel haar echter toch niet zo. Na een
korte periode de opleiding MO biolo-
gie in Amsterdam te hebben gevolgd,
besloot ze dat ze dierenarts wilde wor-
den. Om aan de eisen te voldoen
volgde ze diverse avondopleidingen en
werkte tussentijds als dierenartsassis-
tente om alvast met het vak bezig te
zijn. Helaas werd ze vervolgens enkele
malen uitgeloot, maar in 1977 kon ze
via de hardheidsclausule met haar stu-
die beginnen.

Zij bleek een uitermate gemotiveerde
en kritische student, die actief was in
de studentenpolitiek en zich inzette
voor de positie van de vrouwelijke
diergeneeskunde student. Mede door
haar toedoen werd het antieke \'Me-
juffrouw \' venangen door \'Mevrouw\'.
Na haar studie bleef ze zich inzetten,
niet alleen voor de vrouwelijke dieren-
arts (commissie VDA), maar ook voor
de werkende vrouw in het algemeen
(soroptimisten).

Tijdens haar studie heeft ze onderzoek
gedaan in Guadeloupe voor een keuze
co-assistentschap tropische dierge-
neeskunde. Daar kwam ze een aardig
hondje tegen, dat ze meegenomen heeft
naar Nederland. Ze noemde hem
Mouton omdat zijn eerste geluiden
haar aan een schaap deden denken.
Hij speelde, net als haar een jaar eer-
der overleden hond Pasha, een zeer
belangrijke rol in Marijke \'s leven.

Na haar afstuderen in 1985 is ze werk-
zaam geweest in diverse gezelschaps-
dierenpraktijken. Door het werk in de
praktijk h\\ am ze erachter dat haar in-
teresses verder gingen dan de eerste-
lijn.spraktijk. Ze solliciteerde bij de
vakgroep pathologie en startte daar
met de opleiding pathologie. Onder-
wijs en diagnostisch onderzoek waren
zaken die zij zeer betrokken en enthou-
siast uitvoerde. Menig (gewezen) stu-
dent en co-assistent zullen zich haar
pathologielessen nog herinneren. Elke
groep begeleidde ze met veel plezier en
elke keer was het weer een uitdaging
voor haar om mensen een stuk van het
vak pathologie duidelijk te maken.
Haar contacten met practici en clinici
met betrekking tot diagnostisch onder-
zoek werden van beide kanten ats pret-
tig ervaren. Ze bleef altijd met één
heen in de praktijk staan en deed naast
haar werk als patholoog enkele waar-
nemingen in de gezelschapsdieren-
praktijk. Door de betrokkenheid bij de
praktijk was haar inzet om onduide-
lijkheden of problemen uit te zoeken
groot en dit zorgde erx\'oor dat mensen
graag contact met haar zochten. Voor
haar was het werken in teamverband
in de vakgroep erg belangrijk, en ze
had daar ook een duidelijke plaats ver-
overd in de loop der jaren. Niet alleen
kon ze een aantal zaken kritisch onder
de loep nemen en op een goede manier
verwoorden, ook dacht ze constructief
mee over zaken als onderlijs, dia-
gnostiek en onderzoek. Collegialiteit
en loyaliteit waren eigenschappen die
haar kenmerkten, en bij het werken in
teamverband kwamen die haar goed
van pas. Ze kon zich erg druk maken
over onrechtvaardigheden en liet dat
dan ook duidelijk merken. Na haar
.specialisatie kreeg ze een vaste haan
bij de vakgroep pathologie aangebo-
den met een promotieplaats daaraan
gekoppeld. Met het solitaire karakter
van een promotie-onderzoek had ze in
eerste instantie wat meer moeite, maar
nadat ze haar onderwerp bepaald had,
kreeg haar enthousiasme weer de
overhand. Memorabel is het feit dat tij-
dens haar onderzoek door het uitval-
len van een vriezer een groot deel van
haar materiaal verloren ging. Hier-
door was Marijke tijdelijk behoorlijk
uit het veld geslagen, maar later pakte\'
ze toch de draad weer op.

Bijna drie jaar geleden ontdekte
Marijke een klein knobbeltje in haar
borst. Na de operatie ging het aanvan-
kelijk goed. Gelukkig heeft ze voordat
ze wist dat er uitzaaiingen waren, sa-
men met Willem, haar partner waar ze
al 28 jaar mee samen was, hun droom
verwezenlijkt door een reis naar
Australië te maken. Willem en Marijke
hebben daar enorm van genoten. Kort
daarna bleek Marijke uitzaaiingen in
haar lever te hebben. Diverse chemo-
therapieën hielpen eerst rwg wel, maar
later niet meer. Marijke besefte haar
ziektebeeld des te beter omdat haar
onderzoeksonderwerp direct hiermee
verband hield. Toch liet zij lange tijd
de moed niet zakken en stond met open
vizier in het leven, met warme belang-
stelling voor allen om haar heen. De
leegte die zij hierdoor achterlaat zal
niet op te vullen zijn. Marijke we zullen
je vrolijke lach, je kritische opmerkin-
gen, je jélheid in di.scussies, je altijd
bewegende handen, je thee met roze
glacékoeken, je eeuwig voortdurende
optimisme, je kaartjes ondertekend
door jou, Willem en je huisdieren nooit
vergeten.

Wij wensen vooral Willem veel sterkte
bij dit onbegrijpelijke verlies en hopen
dat hij met hulp van anderen de moed
zal blijven vinden om door te gaan.

Fiel Ackermans
Sylvia Greydanus-van der Putten
Ilse Tiemessen

-ocr page 197-

aatschappijnieuws

Tot die datum dient bij de honden in de
beroepsmatige handel en in de asiels nog
wel een NDP aanwezig te zijn. Voor
honden in pensions is deze verplichting
reeds per 1 januari 1998 vervallen.
In alle gevallen dient het dier voorzien te
zijn van een geldig vaccinatiebewijs.

zoals het vaccinatieboekje van de
KNMvD of, voor dieren die een NDP
(moeten) hebben, het NDP. Het tatoe-
age- of chipnummer van het dier moet in
het vaccinatiebewijs zijn aangegeven.

LET OP:

1. Tot de inwerkingtreding van het
nieuwe Honden- en Kattenbesluit
dienen de honden in de beroepsma-
tige handel en in asiels een
Neder-
lands Dierenpaspoort
te hebben.

Op 21 januari 1999 stuurde de minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij het nieuwe \'Honden- en kattenbesluit 1999\' (HKB) naar beide
Kamers der Staten Generaal. Naar het zich nu laat aanzien zal het nieuwe
HKB, dat het HKB uit 1981 vervangt, per 1 januari 2000 in werking treden.
Met de inwerkingtreding van het nieuwe HKB vervalt de verplichting tot het
hebben van het door de Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland
(SRGN) uitgegeven Nederlands Dierenpaspoort (NDP).

NIEUW HONDEN- EN KATTENBESLUIT 1999

Deze paspoorten worden afgegeven
door de SRGN, echter alleen nadat
het dier door een medewerker van
de SRGN of van de Raad van
Beheer is geïdentificeerd.
2.
Stambomen worden uitgegeven
door de Raad van Beheer op Ky-
nologisch Gebied. Voorwaarde
hiervoor is dat het dier is geïdentifi-
ceerd door een medewerker van de
Raad van Beheer.
Als een eigenaar u verzoekt een hond te
identificeren, ovedeg dan met de eige-
naar of deze een stamboom of een offi-
cieel Nederlands Dierenpaspoort wil
aanvragen. In die gevallen dient de ei-
genaar contact op te nemen met de Raad
van Beheer, respectievelijk de SRGN.

Zie ook pagina 159 en 160 van dit tijd-
schrift.

In schema:

honden in pensions

honden in de bedrijfsmatige handel en in asiels

nu op basis van bestaande
Honden- en kattenbesluit

identificatie door middel van tatoeage of chip
geldig vaccinatiebewijs

identificatie door middel van tatoeage of chip
Nederlands DierenPaspoort

na 1 januari 2000

op basis van nieuwe
Honden- en kattenbesluit

identificatie door middel van tatoeage of chip
geldig vaccinatiebewijs

identificatie door middel van tatoeage of chip
geldig vaccinatiebewijs

LASTENVERLICHTING DOOR EXTRA AFTREK VOOR
KOSTEN VOOR SCHOLING

Voor wie geldt deze regeling?
De
regeling is van toepassing op be-
drijven (lees: praktijken) die belasting-
plichtig zijn voor de inkomsten- of
vennootschapsbelasting en investeren
in scholing van medewerkers (asso-
ciés, medewerkers in loondienst zoals
assistent-dierenartsen, dierenartsassis-
tentes, secretaresses, etcetera). De re-
geling geldt niet voor non-profit orga-
nisaties.

Welke kosten komen in aanmerking?

Onder scholing wordt verstaan: cursus-
sen en opleidingen of studies voor een
beroep. De kosten moeten betrekking
hebben op scholing van binnen het be-
drijf, i.e. de praktijk werkzame perso-
nen. Aan de duur van de cursus, oplei-
ding of studie en aan de tijd dat iemand
in dienst moet zijn, zijn geen voorwaar-
den gesteld. U kunt gebmik maken van
de diensten van een extern opleidings-
instituut (bijvoorbeeld KNMvD, PAO-
D, AUV, maar ook andere instituten)
dat de scholing buiten de deur verzorgt
of scholing geeft binnen de praktijk.
Voor scholing die wordt verzorgd door
iemand van de eigen praktijk gelden
aparte regels. Kosten van deelname aan
congressen, seminars, excursies en stu-
diereizen, reis- en verblijfkosten en ge-
derfde loonkosten komen
niet voor ex-
tra aftrek in aanmerking.

Vanwege het belang van het investeren in \'menselijk kapitaal\' biedt de over-
heid aan bedrijven extra belastingvoordelen. Deze voordelen bestaan uit ex-
tra aftrekposten voor scholingskosten: \'de scholingsaftrek\'.

Hoe hoog is de scholingsaftrek!

De kosten van de scholing konden al-
tijd al volledig op de winst in minde-
ring worden gebracht. Daar bovenop

-ocr page 198-

geldt een extra aftrekmogelijkheid van
in principe 20%. In totaal kunnen de
scholingskosten die uw praktijk vanaf
1 januari 1998 maakte dus voor 120%
worden afgetrokken van de winst.
Voor bedrijven zoals uw praktijk, die
in een kalenderjaar minder dan
ƒ 250.000,- uitgeven aan scholing, is
een extra aftrek van niet 20% maar
40% over de eerste ƒ 60.000,- van toe-
passing. Voor mensen die 40 jaar of
ouder zijn, geldt een additionele aftrek
van de scholingskosten van nog eens
40%. Als de praktijk (nog) geen winst
maakt dan mag u de kosten volgens de
normale regels voor veriiescompensatie
verrekenen. In de meeste gevallen mag
u het verlies geheel in mindering bren-
gen op de toekomstige winst.

Wanneer kunt u de kosten aftrekken?

De scholingsfaciliteit is ingegaan op 1
januari 1998. Als u er gebruik van wilt
maken dan kunt u dat
nu hij uw helas-
tingaangifte over 1998
voor het eerst
doen.

Vragen

Scholingsinstituten weten meestal zelf
of de kosten van door hen gegevei op-
leidingen voor aftrek van belastiigen
in aanmerking komen. De scholingsfa-
ciliteit staat beschreven in artikel 11c
van de Wet op de inkomstenbelaiting
1964.

Bij twijfel kunt u altijd het beste vooraf
contact opnemen met de Belasting
Telefoon voor ondernemers: C800-
0443, ook bereikbaar via intemet:
www.belastingdienst.nl.

UITNODIGING BRABANTSE NIEUWE: \'HELP, DE DOKTER
VERZUIPT!\'

\'Brabantse Nieuwe\' is ontstaan op ini-
tiatief van de Afdeling Noord-Brabant
om contacten tussen jonge dierenart-
sen in deze provincie te verbeteren.
Het initiatief is overgenomen door zes
van hen. Zij hebben de organisatie op
zich genomen van een eerste bijeen-
komst, op donderdagavond 15 april
1999 op de kegelbaan in Oirschot. De
aanvang is om 20.00 uur.

Deze eerste Brabantse Nieuwe-avond
heeft de titel meegekregen
\'Help, de
dokter verzuipt!\'.
De bijeenkomst is\'
bedoeld voor alle in Brabant werk-
zame dierenartsen tot zo\'n vijf jaar na
afstuderen. Naast practici gaat het dus
ook om dierenartsen in industrie, over-
heid, onderwijs, onderzoek, voorlich-
ting en dienstverlening. Lidmaatschap
van de Afdeling of van de KNMvD is
geen voorwaarde.

Het is de bedoeling op deze eerste
avond te inventariseren wat er voor
vragen en wensen zijn die uitgewerkt
kunnen worden in volgende bijeen-
komsten. Het eerste deel van de avond
wordt besteed aan het uitwisselen van
ervaringen; leuke en minder leuke. Het
gaat hier niet zozeer om het werk zelf,
maar vooral ook om alles wat daarmee
samenhangt. Stein Verhaegh zal pro-
beren de discussie die daarbij ontstaat
in banen te leiden. Maar het belang-
rijkste doel van deze avond is het leg-
gen en vemieuwen van onderlinge
contacten. Daarom is een groot deel
van het programma gepland op de ke-
gelbaan zelf en natuurlijk is er nog tijd
om even na te praten met een borrel.

Aan deze avond zijn geen kosten ver-
bonden. Voorzover namen en adressen
van deze groep dierenartsen bij ons be-
kend zijn worden er schriftelijke litno-
digingen verstuurd, ledereen de in
april geen uitnodiging heeft ontvmgen
maar wel graag wil komen kan contact
opnemen met Petra Koek, telefoon-
nummer: 030-6570069 of één vin de
onderstaande personen.

Bij deze doen we meteen een oproep
aan alle practici met een jongere col-
lega in de praktijk: help ons alstublieft
deze avond tot een succes te naken
door te zorgen dat diensten geen hin-
demis hoeven te vormen!

Kitty Ruigrok,
Marga van Lieihout,
Bert Comelis,
Lucie var. Dijk,
Marrina Schuttert,
Petra Koek.

OVERZICHT VRAAG EN AANBOD VACATUREBANK
OKTOBER-DECEMBER

In het laatste kwartaal van 1998 zijn 40 diergeneeskundige studenten afgestu-
deerd. In deze periode was er sprake van een afname van het aantal dierenart-
sen dat per direct op zoek was naar fulltime werk (in oktober waren dit er 105
en in december 98). In datzelfde kwartaal zijn er bij de Vacaturebank negen
banen in gezelschapsdierenpraktijken aangeboden (waarvan vijf parttime),
acht banen in gemengde of landbouwhuisdierenpraktijken en twee banen
buiten de praktijk.

Door Corine van Kalles

AANBOD

Van de 98 dierenartsen die in decem-
ber ingeschreven stonden voor een
fulltime baan, zocht 59 procent een
functie in de gezelschapsdierenprak-
tijk en 41 procent in de gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijk.
De groep dierenartsen, ingeschreven
bij de Vacaturebank, die op zoek is
naar pamime werk, is in het vierde
kwartaal van 1998 groter geworden

-ocr page 199-

(van 72 dierenartsen in oktober naar 77
in december). Het grootste deel is op
zoek naar een baan in de gezelschaps-
dierenpraktijk (84%); 16 procent zoekt
werk in de gemengde of de landbouw-
huisdierenpraktijk. Het aantal vrouwen
is in deze groep veel groter dan het aan-
tal mannen; 94 procent van de groep
bestaat uit vrouwelijke dierenartsen.
Het aantal dierenartsen dat een andere
baan in de praktijk zoekt en dus op ter-
mijn beschikbaar is vanwege de op-
zegtermijn, is in de maanden oktober
tot en met december iets afgenomen
(63 dierenartsen in oktober en 59 in de-
cember). Van deze dierenartsen zocht
59 procent op termijn een functie in
een gemengde of landbouwhuisdie-
renpraktijk en 41 procent in een gezel-
schapsdierenpraktijk.
Bij de Vacaturebank staan tevens die-
renartsen ingeschreven die werk zoe-
ken buiten de praktijk. Hiermee wordt
bedoeld werk in het bedrijfsleven, bij
de overheid of bij onderzoeksinstitu-
ten. Het aantal dierenartsen dat hier-
voor ingeschreven staat is in het vierde
kwartaal vrijwel gelijk gebleven; in
oktober waren dit er 48 en december
49.

VRAAG

In het laatste kwartaal van 1998 zijn er
bij de Vacaturebank gemiddeld 11 aan-
vragen per maand binnengekomen voor
waarnemingen in gezelschapsdieren-
praktijken en zes aanvragen per maand
voor waarnemingen in gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijken.
Van de vaste banen zijn inmiddels zes
banen in gezelschapsdierenpraktijken
ingevuld; vier door vrouwelijke en twee
door mannelijke dierenartsen. Daamaast
zijn vier banen in gemengde of land-
bouwhuisdierenpraktijken ingevuld; één
door een vrouwelijke en drie door man-
nelijke dierenartsen. Tenslotte is één
baan buiten de praktijk ingevuld door
een vrouwelijke dierenarts.

Voor meer informatie of diensten van de
vacaturebank: Corine van Kalles, Bu-
reau KNMvD, telefoon: 030-2510111.

Indien u uw zomervakantie reeds heeft gepland en voor deze periode van een waarnemer gebruik wilt maken, wilt u dit
dan zo tijdig mogelijk bij de Vacaturebank melden. Dit om eventuele teleurstellingen te voorkomen.

ERKENNINGSREGELING RUNDVEEDIERENARTSEN

ENKELE VAAKGESTELDE VRAGEN (DEEL 1)

Eén van de pijlers waarop de erken-
ningsregeling is gebaseerd is het scho-
lingsplan. Dit scholingsplan bestaat in
feite uit twee componenten. De eerste
component bestaat uit een éénmalige
basiscursus die vereist is om als rund-
veedierenarts erkend te kunnen worden.
De tweede component is een verplich-
ting tot continue post-academische edu-
catie die nodig is om erkend te kunnen
blijven.

Nadat de inschrijving voor de basis-
cursus was geopend, zijn het bureau
van de KNMvD, het PAO-D en de le-
den van de projectgroep vaak bena-
derd door practici met allerlei vragen
die betrekking hebben op de erken-
ningsregeling. Een selectie van de
meestgestelde vragen.

Wat hebben jullie nu weer verzon-
nen? Ik doe al zo veeU Waarom moet
dit ook nog; ik functioneer al jaren
naar tevredenheid van mijn clientèle!

De erkenningsregeling voor rundveedierenartsen is een door de beroepsgroep
zelf ontworpen regeling met als doel het bevorderen van de kwaliteit en de
herkenbaarheid van de rundveedierenarts. Daarbij wordt verbetering van de
uniformiteit en de transparantie van de door rundveedierenartsen ontplooide
activiteiten nagestreefd.

De sector geeft signalen af over een te
groot verschil in niveau en uniformi-
teit van het totale geleverde dierge-
neeskundig product. Om te standaardi-
seren wordt er een bepaald minimum
niveau gevraagd. Iedereen die vol-
doende kennis heeft verworven op
basis van aantoonbare gevolgde cur-
sussen kan daarvoor vrijstellingen
krijgen; zo iemand kan met weinig
moeite erkend worden als rundveedie-
renarts.

Voorbeelden van cursussen die aanlei-
ding kunnen geven tot vrijstellingen
zijn:

-ocr page 200-

1. STO\'s

2. Infectieziekten

3. Mastitisplanner

4. Kreupelheden

Wat verdien ik er extra mee?
Niets meer maar zeker ook niets min-
der. Op de langere termijn zal het toch
duidelijk zijn welke dierenartsen wel
en welke niet voor erkenning in aan-
merking (wensen te) komen. Gezien
de wensen van de afnemers uit de sec-
tor ziet het er naar uit dat de niet-er-
kende dierenartsen vanzelf uit de
markt weg zullen vallen. Erkenning
betekent dus dat men in de toekomst
een speler blijft op de markt met een
duidelijke toegevoegde waarde; deze
consolidering of, zo men wil, dit uit-
bouwen van de marktpositie zal men
terug moeten kunnen vinden in de om-
zet van de praktijk in de betreffende
sector.

Wat kost het om erkend te worden?
Begroot is ƒ 200,- per dagdeel. Het
volledige cursuspakket voor de erken-
ning bestaat uit tien dagdelen; de totale
kosten voor een dergelijk pakket be-
dragen dus ƒ 2000,-.

Iedereen kan zelf verder uitrekenen
voor hoeveel vrijstellingen hij of zij in
aanmerking komt en dit van het totale
bedrag aftrekken. Niet-leden van de
KNMvD zullen meer moeten gaan be-
talen aangezien zij ook niet hebben bij-
gedragen aan de aanloopkosten van
het gehele project.

Maar als ik al die losse cursussen hij
elkaar optel heb ik een veelvoud uit-
gegeven van deze erkenningscursus.
Hadden jullie dat niet eerder kunnen
bedenken?

Dat is inderdaad zo, maar de losse cur-
sussen gaan ook dieper in op een be-
paald onderwerp dan bij de erkennings-
cursus mogelijk is. Op basis daarvan
heb je inderdaad meer betaald maar
ook meer kennis kunnen verwerven.

Projectgroep Erkenning
Rundveedierenarts:

Dr. W.D.J. Kremer
Dr. J. W. Hesselink
Dr. T.J.G.M. Lam
Dr. Y.H Schukken
J.M. Swinkels
J.L.M. Vaarten
Dr. J Verhoejf
J.A. Westerbeek

ERKENNING RUNDVEEDIERENARTS

ngezonden

Geachte collegae.

De rundveepraktijk is de afgelopen tijd
geconfronteerd met een aantal veran-
deringen in de rundveesector. Het is
met name de zuivelindustrie die pro-
beert de melkveehouderij op te waar-
deren met de introductie van de Keten
Kwaliteit Melk(KKM).
Ook de dierenartsenpraktijk gaat of
moet in deze keten participeren. De
\'Keten\' eist dat de KKM-melkveehou-
der gebmik maakt van een erkende
mndveedierenarts. Deze dierenarts kan
zich laten erkennen door zich in te
schrijven in een register en zal tevens
een aantal cursussen, PAO\'s, moeten
gaan volgen.

Het zijn met name de PAO\'s die wij
eens wat nader onder de aandacht wil-
len brengen. Natuurlijk is het van groot
belang voor de mndveesector, maar
ook voor de dierenarts(enpraktijk) dat
de diergeneeskunde op moderne en ef-
ficiënte manier wordt beoefend. Het
idee van verplichte PAO\'s kan hieraan
bijdragen. Elke zichzelf respecterende
praktijk zal dit kunnen beamen.

In onze viermanspraktijk en in vele an-
dere praktijken is het gebruikelijk dat
wanneer één van de collegea een PAO
heeft gevolgd, hij de pas opgedane
kennis deelt met de anderen.
In onze praktijk (70% rundvee) heeft
elke dierenarts zijn specifieke \'werk-
terrein\'. Wanneer een collega op een
rundveebedrijf een probleem signa-
leert, waar hij niet de meeste of vol-
doende kennis van heeft, is het logisch
dat hij het specifieke probleem op zijn
minst met een andere collega be-
spreekt en soms zelfs overdraagt. Dat
is de kracht van een groepspraktijk bo-
ven een éénmanspraktijk.

Het lijkt ons dan ook op zijn minst
vreemd dat alle dierenartsen van de
groepspraktijk, al deze vijf PAO-da-
gen moeten gaan volgen. Het is een
verspilling van geld en van tijd.

De goede bedoelingen ten spijt, dwingt
ons en anderen met een opzet als deze
creatief om te gaan.

Wij pleiten voor een heroverweging.
Het erkennen van een gecertificeerde
mndveedierenartsenpraktijk lijkt ons
een veel betere manier om het niveau
van de mndergezondheidszorg te verho-
gen.

Dierenartsenpraktijk
Kollum-Buitenpost

G. W. Tiddens
P. Bontekoe
R. de Haan
H. de Vries

NASCHRIFT

Zoals geconstateerd verandert de rund-
veehouderij. De kwaliteit van vlees en
van zuivel zijn voor de consument en de
overheid niet vanzelfsprekend. De be-
hoefte aan kwaliteitsbewaking groeit.

Op grond hiervan mag worden ver-
wacht dat in de toekomst elk rundvee-
bedrijf door een erkende rundveedie-
renarts zal worden begeleid. Deze
dierenarts houdt overzicht over het-
geen er zich - voorzover dat veterinair
relevant is - op het bedrijf afspeelt. Dit
betekent niet dat deze ene dierenarts
alle veterinaire werkzaamheden op
dat bedrijf ook daadwerkelijk zelf zal

-ocr page 201-

moeten uitvoeren. Een niet als rund-
veedierenarts erkende collega kan een
deel van het werk overnemen, zolang
de erkende rundveedierenarts onder
wiens verantwoordelijkheid dat be-
drijf valt daan\'an op de hoogte blijft.

Anderzijds is het wel zo, dat elke er-
kende rundveedierenarts een bepaald
pakket aan PAO zal moeten volgen.
Elke erkende rundveedierenarts zal
van bepaalde ontwikkelingen op de
hoogte moeten zijn. Het in de praktijk
bespreken van opgedane kennis is na-
tuurlijk prima maar het is een onvol-
doende basis voor het afgeven van een
erkenning die voor buitenstaanders in-
houd heeft.

Met betrekking tot de aan het onder-
wijs verbonden kosten verwijzen wij u
graag naar de elders in dit Tijdschrift
opgenomen informatie over e.xtra fis-
cale voordelen.

De Projectgroep Erkende
Rundveedierenarts

Gelegen in een oase van rust en natuur-
schoon aan
de rand van de Brabantse
Kempen ligt Koningshof. Ten zuiden
van Eindhoven, in Veldhoven, bevindt
zich dit unieke congrescentrum met
zijn vele flexibele mogelijkheden en
uitstekende faciliteiten.
Wij vinden het een groot voorrecht om
het Jaarcongres van de KNMvD in dit
schitterende ex-klooster te mogen or-
ganiseren. Congres- en vergaderzalen,
hotelkamers, restaurants, bars en feest-
zalen bevinden zich in een sfeervolle
ambiance onder
één dak.
Alle sportonderdelen kunnen op slechts
een steenworp afstand of op het domein
zelf plaatsvinden! Optimale omstandig-
heden en voorwaarden dus om het
Jaarcongres 1999 tot een grandioos suc-
ces te maken; niet in de laatste plaats
door de spreekwoordelijke Brabantse
gastvrijheid en gezelligheid.
Houdt
14-15-16 oktober 1999 vrij in
uw agenda. Wij verwachten heel vete-
rinair Nederland en gegarandeerd dat u
na drie dagen sporten, vergaderen,
feesten en congresseren in Bour-
gondisch Brabant zegt: \'Het was goed
hier\'.

De Congrescommissie

\'HET LEVEN IS GOED IN M\'N
BRABANTSE LAND\'

TOETS VETERINAIRE HOMOEOPATHIE
OP DONDERDAG 25 MAART 1999

Dit jaar organiseert de Groep Homeopathisch-werkende
dierenartsen weer een Toets Veterinaire Homoeopathie.
Deze zal worden gehouden op
donderdag 25 maart 1999
van 20.00 tot 22.00 uur in zaal 410 van het Beatrixgebouw
van het Jaarbeurscongrescentrum, Jaarbeursplein te
Utrecht. U kunt zich opgeven voor deze toets door overma-
king van ƒ 100,- op postrekeningnummer 40.56.352 of
bankrekeningnummer 51.72.25.700 t.n.v. de Groep
Homoeopathisch-werkende Dierenartsen van de KNMvD
te Woerden onder vermelding van \'Toets 1999\'. Dieren-
artsen die de oude SHO-opleiding (zonder een veterinair
deel) met goed gevolg hebben afgelegd zijn ƒ 60,- verschul-
digd; zij dienen alleen het veterinaire onderdeel van de toets
af te leggen.
Uw aanmelding dient vóór 20 maart 1999
binnen te zijn.
Aan de deelnemers van de Toets zal een
deelnamebewijs toegezonden worden. Dit zal geschieden
na de inschrijftermijn.

Aanbevolen literatuur:

- A.H. Westerhuis: Inleiding in de Veterinaire Homoeo-
pathie.

- J.T. Kent: Repertory of the Homoeopathie Materia Me-
dica.

- W. Boericke: Pocket manual of Homoeopathie Materia
Medica.

- H. Wolter; Homoöpathie für Tierärzte (alle delen).

- C.F.S. Hahnemann: Organon der Heilkunst (vert. O.E.A.
Goetze).

Studiemateriaal van de Groep Homoeopathisch-werkende
Dierenartsen van de KNMvD.

Bovengenoemde boeken zijn te verkrijgen bij de reguliere
boekhandel. Bij Dekker van de Vegt Boekverkopers te
Nijmegen is nadere informatie op te vragen over boeken vete-
rinaire acupunctuur en homeopathie 1998; ook geven zij een
nieuwsbrief homeopathie uit met recent verschenen literatuur
over homeopathie. Inlichtingen telefoon: 024 - 322 10 10.

Mr. drs. Gérardo Th.A. Menges,
secretaris GHwD

-ocr page 202-

Personalia

\\\'onr het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Eerd, P.M.C.A.; 1977; 3262 LJ Oud Beijerland;
Vuurbaken 14.

Oomen, Mevr. M.H.; 1999; 3522 HW Utrecht;
Mijdrechtstraat 8 bis A.

Segev, K.; 1998; N6 4QT London (Verenigd

Koninkrijk); 6 Church Road.

Stroobosscher, K.R.; 9744 CN Groningen;

Prinses Margrietstraat 32.

Wissink, Mevr. E.H.J.; 1998; 8223 GS Lelystad;

Bastion 411.

RECTIFICATIE

JUBILEA

25 jaar(1974)

Mr.Drs. G.Th.A. Mcnges,
Woerden, 17 mei, aanwezig

JUBILEA:

J.G.M. Claessens te Udenhout, afwezig, 45 jaar,
06 maart 1999

F.J. ter Beek te Ruinen, aanwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

E.J.W. Hermelink te Apeldoorn, afwezig, 25
jaar, 15 maart 1999

J.H.J. Meursing te Soest, afwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

E.J. Scheele te Lisse, afwezig, 25 jaar, 15 maart
1999

A.M. Weitenberg te Groningen, afwezig, 25
jaar, 15 maart 1999

H.A. Wolters te Lunteren, afwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

C. Brakman te Deil, afwezig, 45 jaar, 22 maart
Dr. J.W. Gunnink te Bilthoven, afwezig, 35 jaar,
24 maart

J. Kuipers te Hattem, afwezig, 35 jaar, 24 maart
Dr. J. Frens te Boxmeer, afwezig. 35 jaar, 24 maart
J.H. van Til te Gieten, afwezig, 30 jaar, 31 maart
C.H. van Wees te Warffum, afwezig, 30 jaar, 31
maart

\\ oor het dierenartsen-examen van 05 febru-
ari 1999 zijn geslaagd:
Doom, Mevr. A.J.
Hartog, H.C. den
Koenen, J.J.H.
Meppelink, Mevr. C.H.
Savelsberg, Mevr. B.S.
Schipper, Mevr. F.M.
Uitendaal, Mevr S.M.
Zeijl, Mevr C.M.E.

MUTATIES:

»Boonstoppel, Mevr. E.F.; 1998; 3523 KC
Utrecht; Roelof Droststraat 22; tel. 030-
2803221; wnd.d.

Cremers, G.G.; 1997; 7399 RJ Empe; Weg
over \'t Hontsveld 17; tel. 0575-476008 privé,
055-3012255 prakL; fax 0575-476008; p., ge-
ass. met P.H.M. Barendregt. B.Bruins, J.W.
Versteegt, .A.A.G.M. Wijne en Mevr. W.J.

VVijne-Raemakers.

»Dijkstra, Mevr. M.; 1999; 3532 VN
Utrecht; Potgieterstraat 13; tel. 030-2961197
privé, 053-4305805 prakt.; p., medew. hij
Mevr. E.W.M. van Sprang.

Dinther, Mevr. R.H.W.J. van; 1997; 3582
TX Utrecht; L. Napoleonplantsoen 82-3; tel.
0.30-2515655; wnd.d.

*Doorn, Mevr. A.J. van; 1999; 1112 KS
Diemen; Boschplaat 10; tel. 020-6952325; d.

»Eerd. P.M.C.A. van; 1977; 3262 LJ Oud
Beijerland; Vuurbaken 14; tel. 0186-621236
privé/prakt.; fax 0186-621236 privé/prakt.; p.

Egberink, P.J.M.; 1995; 9131 ED Ee;
Skieppereed 22; tel. 0519-518987 privé,
292526 prakL; E-mail: E(;BERINK.W ES
DORP(ó VVXS.NL; p., geass. met T. Brug-
geling, P.V.E. Fortuin, S. Wietsma en M. van
Wijck.

Goot, Mevr. J.A. van der; 1996; 1602 RD
Enkhuizen; Elzenbaan 88; tel. 0228-317142
privé, 312849 prakt.; p., medew. bij A.M. Lub.

Haneghem, Mevr. M.T. van; 1998; 6866
EN Heelsum; Vendelier 9; tel. 0317-313130
privé, 013-5400215 prakt.; p., medew. bij
W.S.J. Rasenberg.

*Harfog. H.C. den; 1999; 3515 BV
Utrecht; C;. van Walenborchstraat 42; tel.
030-2711448; wnd.d.

»Heijden, B.S. van der; 1998; 4707 PE
Roosendaal; Msdonkseweg 2 tel. 0165-
365910 privé, 583750 prakt.; fax 0165-
583755; p., medew. bij A.J.C. Bakx, B.J.A.M.
Boschker, B.A. ten Bruggen Cate, P.H.M.M.
Jacobs, A.J.M. Meesters, G.A.D.J. de Mol,
J.F.J. Segers en J..M. N\'erbocht.

Hoeve, P R. van; 1989; 7101 LE Winters-
wijk; Abeelstraat 91; tel. 0543-530945 privé,
512124/512358 piakL; fax 0.54.3-531171; E-mail
V A,NHOEVEfaWORI.I)ONl.lNE.Nl.; p., ge-
ass. met J. Broeze, J.A. Huisinga, R.W.M. Ikink,
A. ter Keurs, D.J. Ubbels, A.W.A.J. Vermeulen en
F. de Wit., plv.i.

Horstink, Mevr. M.A.; 1997; 7471 SN
Goor; \\ an Deelestraat II; tel. 0547-275602
privé, 361764 prakt.; p., medew.bij P.J.M.
Franssen., B..M. Holtkamp en F.C.(;.M. van
den Nobelen.

IJzer, Mevr. J.; 1995; 3551 BN Utrecht;
Oppenheimplein 7 C; tel. 030-2518975 privé,
25.33195 bur.; specialist in opleiding U.U.
(F.D., vkgr Pathologie).

Jonge, Mevr. J.G. de; 1998; 9285 NH
Buitenpost; Stationsstraat 8 A; tel. 0511-
542273 privé. 451449 prakt.; p., medew. bij P.
Bontekoe, R. de Haan en G.W. Tiddens.

Jonker. R.A.H.; 1997; 9248 SB Siegers-
woude; Skoallelan 7; tel. 0516-542020 privé,
0594-641600 prakt.; fax 0594-643585; p., me-
de«. bij E.K. Dolfijn, S.L.C. Ouwerkerk en

B.G. Tillema.

Joosten, A.A.; 1991; 6031 EL Nederweert;
Staat 59; tel. 0495-634808 privé, 077-3067510
bur.; fax 077-3067520; hoofd prod. \\ arkens
K.l. Limburg.

»Koenen; J.J.H.; 1999; 3581 AB
Utrecht; Nachtegaalstraat 15 bis; lel. 030-
2.341749; wnd.d.

Lek, J. van der; 1994; 5709 RZ Helmond;
Schaarsbergendreef 18; tel. 0492-556534 privé,
515977 prakt.; fax 0492-556532; E-mail JOB-
LEK@CUCLNL; p., medew. bij G.H. Moorman
en Mevr J. Moorman-Roest.

Luijben, M.L.G.; 1997; 3417 W T Mont-
foort; F.H. van Kempenstraat .34; tel. 0348-
475732 privé, 472697 prakt.; fax 0348-474642;
E-mail MLUlJBEN(gXS4ALL.NL; p.

».Meppelink, Mevr. C.H.; 1999; 3583
.\\.M l\'trecht; Adriaen van Ostadelaan 112; d.

Nabuurs, P.; 1997; 6852 MN Huissen;
Parkdreef 4; tel. 026-3886403 privé, 0481-
461627 prakt.; fax 0481-461895; E-mail P.NA
BUURS(fl WXS.M.; p., geass. met J.T. van
Berge Henegouwen, G.J. van Riemsdijk en
D.J. van 7.oolingen.

Oosterom, R.A.A. van; 1976; 3581 JR
Utrecht; Prinsenstraat 27; tel. 030-2517021
privé, 020-5244600 bur.; fax (120-5244700;
adj.i., \\\\ aren en \\ eterinaire Zaken, I.G.B.

»Reijs, Mevr. A.J.; 1998; 3527 EE Utrecht;
Nansenlaan 19; tel. 030-2900357 privé, 053-
4345777 prakt.; p., medew. bij R.G.A Bos.

Rijkenhuizen, T.A.A.; 1990; 3961 XP
Wijk hij Duurstede; Dordtse Steen 1; tel. 06-
54315914 privé, 055-.3601I79 bur.; fax 055-
.3601124; d. hij Lohmann Animal Health.

Ruigrok, Mevr. C.A.; 1994; 5521 AT
Eersel; Postakkcrs 44; tel. 0497-513005 privé,
384676 bur.; fax 0497-360129; E-mail: HO
BERGfeCOMPliSERVE.COM; wet. me-
dew. bij Vetimex.

»Savelsberg, Mevr. B.S.; 1999; 3583 XB
Utrecht; Nassaustraat 13; tel. 030-2545359;
wnd.d.

»Schipper, Mevr. F.M.;1999; .3.581 \\ B
Utrecht; \\ an Limburg Stirumstraat 12; lel.
030-25151 ll;d.

SmiL Mevr. M.; 1997; 4151 JA Acquoy;
Acquoysemeer 30; tel. 0345-641173 privé,
0485-587872 prakt.; fax 048.5-587892; klin.
adv. hij Intervet Int. B.\\., ,Animal Service
Department.

»Snijkers, M.E.; 1998; 5984 PB Konings-
lust; Bosweg 7; tel. 077-4654032 privé,
3066060 prakt.; p., medew. bij L.C.M.
Boonen, J.A.M. ten Dam, P.M. van l.ith, W.
Oldenburger, C.J. Uytewaal, J.H.J. Vestjens
en R.T.J..\\. de Winne.

Sol, J.; 1970; 8024 ED Zwolle; Tinberg-
enlaan 16; tel. 038-4538705 privé, 0570-660222

De Redactie van het Diergeneeskundig Jaarboek wil dierenartsen de moge-
lijkheid bieden in het Diergeneeskundig Jaarboek naast hun privé-adres het
praktijkadres
(bij een meernianspraktijk alleen de hoofdvestiging!) te laten
vermelden. Ook wanneer uw praktijk gevestigd is op uw privé-adres, kunt u
dit als zodanig laten opnemen. Wanneer u uw praktijkadres opgenomen wilt
hebben in het Diergeneeskundig Jaarboek wordt u verzocht uw gegevens
schriftelijk door te geven aan het secretariaat van de KNMvD (fax nr.: 030-
2511787).

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek.

-ocr page 203-

bur.; fax 0570-634104; K-niail: J.WSOI.\'o C,V
PI rOLONI.INE.NL; wet. medew. U.U. b.u.v.
(F.D., vkgr. Bedrijfsdierg. en Voortpl.).

*Tan, J.F.V.; 1999; Whittington.Carnorth,
l.ane. L.\\6 2N\'V (\\erenigd Koninkrijk); \\\'ine
Cottage. Mainstreet; tel. (H)-44-l.\'<242-72363
privé, 71221 prakt.; fax (M)-44-l5242-72963; E-
mail: ,11 RGENTANC« HOTM.ML. C OM; p„
medew. bij Morn Vet. C^roup.

Thelissen-Oberg. Mevr. C.A.; 1995; 5241

KW Rosmalen; Je/uietenboreh 6; tel. 06-
21274207; wnd.d.

*Uitendaal. Mevr. S.M.; 1999; 2182 BD
Hillegom; Stationsweg 122; tel. 0252-529199;
wnd.d.

Wesdorp, Mevr. J.L.; 1994; 9131 El) Ee;
Skieppereed 22; tel. 0519-518987; E-mail:
E(;BERlNK.\\VESI)ORP(ffVVXS.NL; p.

Wille, A; Gent-1987; 9100 Nieuwkerken
(België); De Cleenestraat 14; tel. 00-32-1.3-
7651316 privé. 020-5473738 bur.; fax 020-
6402201; product group manager bij .Merial
Benelux.

Willemse, G.C.H.; 1996; 3925 RW Scher-
penseel (Gld); Ereprijslaan 21; tel. 033-
2774972 privé, 2771221 prakt.; p., medew. bij
H.O. Ebbensen H. Reitsma.

»Zeijl. Mevr. C.M.E. van; 1999; 4105 BP
Culemborg; Arnoud Eaastraat I; tel. 0345-
522514; d.

Doorlopende agenda

CONGRESSEN & SYMPOSIA

1999

Maart

2 Praktijkgerichte klinische avond over huid- en hartaandoeningen,
Hotel Gilze-Rijen. Aanvang: 19.30 uur. Informatie/opgave tel.: 0342-
427127.

4—6 First European Congress on Agricultural and Food Ethics. Wageningen.

10 Symposium \'Animal Feed and Akzo Nobel?!\', Autotron te Rosmalen.

10—12 Tagung der DVG-FG: \'Parasitologie und parasitäre Erkran-
kungen\', Tierärztliche Hochschule Hannover, tel.: 0049-511-953
7970, fax: 0049-511-953 7975, e-mail: gstaats(gwho.tiho-han-
nover.de.

12—13 Tagung über Pferdekrankheiten im Rahmen der EQUITANA-
Weltmesse. Thema: Pferdemedizin am Ende des 20. Jahrhunderts.
Tierklinik Hochmoor, Deutschland, tel.: 49-28-6320990, fax: 49-
28-63209920, e-mail: tierklinik.hochmoor(^,t-online.de.

18 13^ \'European Lecture Tour\' georganiseerd door Alltech Inc. Locatie:
Hotel Brabant te Breda. Voor nadere informatie kunt u contact opne-
men met Yvonne van Gils, Alltech Netherlands, tel.: 31-10-4501038.

20—24 AAHA-Congres te Denver, USA. Congresprogramma verkrijg-
baarbij Aesculaap bv, tel.: 0411-675915 (dhr. Frans Sluyters).

24—26 Jaarlijks congres van de \'Society for Veterinary Epidemiology and
Preventive Medicine\' (SVEPM) in Bristol, Engeland. Meer informa-
tie: Dr. Ed G.M. van Klink, Committee Member, Vlietenburg 26, 2804
WS Gouda, e-mail: E.G.M.van.Klink@IKCLB.AGRO.NL.

29—31 Tagung der DVG-FG/Arbeitsgebiet: \'Hygiene\'. 7. Hohenheimer
Seminar, lEA Bioenergy Workshop. Stuttgart-Hohenheim. Informatie:
Prof dr. Reinhard Böhm, tel.: 49-711 -4592427, fax: 49-711 -4592431.

29—31 Current topics in veterinary science. Annual conference Associa-
tion of Veterinary Teachers and Research Workers. The Royal Hotel,
Scarborough, North Yorkshire.

April

X—11 Annual BSAVA-congress. Intemational Convention Centre,
Birmingham, England. Administration Office: Kingsley House,

UITERSTE INLEVERDATA

VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

01-04-1999

15-03-1999

15-04-1999

29-03-1999

01-05-1999

12-04-1999

15-05-1999

26-04-1999

*) Voor 10,00 uur \'s morgens.

Church Lane, Shurdington, Cheltenham, Glos. GL51 5TQ United
Kingdom. Tel.: (01242) 862994, fax: (01242) 863009, e-mail: con-
gress@bsava.demon.co.uk.

Voorjaarsvergadering en symposium GGP. Locatie: Papendal,
Arnhem. Voor informatie: KNMvD, J. van Velthuizen, telefoon: 030 -
2510111.

DIO-symposium \'DIO goes Africa!\'. Locatie: Androclusgebouw van
de Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht. Aanvang: 19.30 uur.

22—24 2nd Intemational Workshop \'Veterinary homoeopathy in organic
herds\', Frick, Switzerland.

23—25 32ste Voorjaarsdagen Congres in het RAI Congres Centrum,
Amsterdam. Jaarlijks internationaal congres over Geneeskunde van
Gezelschapsdieren. Contact: Voorjaarsdagen Secretariaat, Marjolijn
Fijten, Postbus 14031, 3508 SB, Utrecht, tel.: 31 30 2510111, fax:
31 30 2511787, e-mail: vjd(a;pobox.accu.uu.nl, intemet: http://www.
rai.nl/ads/veterina/en.

Dix & Fortuin

voor een deskundige diagnose

Telefoon (030) 251 51 99
Fax (030) 254 09 64
Koningslaan 63
Utrecht

Vindt u financieringen en verzekeringen ondoor-
zichtig? Neemt u dan eens contact met Dix &
Fortuin op voor een deskundige diagnose die uit-
mondt in heldere adviezen.

Kies een adviseur die onafhankelijk is én uw
totale financiële bescherming verzorgt en die
daardoor uw persoonlijke situatie op belangrijke
momenten scherp in beeld brengt.

Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht,
bij associatie en assistentie. Belt u even voor een
afspraak of een brochure.

14

15

-ocr page 204-

Jumper Huisdiercenter Discountexp\\o\\teen in franchise en eigen beheer een tiental grootschalige dierenspeciaalza-
ken In Nederland. Kenmerken van de formule zijn: breed assortiment, klantvriendelijkheid en de laagste prijzen.
Sinds de opening van onze eerste winkel te Zwolle hebben tienduizenden klanten de weg naar ons weten te vinden.
Voor uitbreiding van het dienstenpakket naar onze klanten, zouden wij graag in contact willen treden met:

ZELFSTANDIG WERKENDE DIERENARTSEN (M/V)

bij voorkeur lid van de KNMvD.

Schriftelijke reacties aan: Bovac BV, ter attentie van dhr. S. Dijl<huis, Diezerplein 26-32a, 8021 CV Zwolle.

Co. Clare in the west of Ireland.
Young enthusiastic team needs

A THIRD VET (M/F)

in three person rota. Mainly large animal. Friendly clients and good earning potential. Long established practice.

Erica Borge, Main Street, Tulla Co. Clare, Ireland. Telephone: 00353-6568-35234, fax: 00353-6568-35588,
e-mail: ptalty@iol.ie

Gezelschapsdierenpraktijk in Amsterdam zoekt zo spoedig mogelijk een derde

DIERENARTS (M/V)

De voorkeur gaat uit naar een collega met ruime ervaring en Interesse voor de interne geneeskunde. Intentie tot
spoedige associatie moet aanwezig zijn.

Handgeschreven sollicitatie met c.v. richten aan: J.Th. Goverts/E.E.D. Winius, Vrijheidslaan 6, 1078 PJ Amsterdam.

Praktijk voor gezelschapsdieren vraagt met ingang van 1 april 1999

EEN DIERENARTS (M/V)

Naast de normale gezelschapsdierenpraktijk (28-40 uur per week in overleg met participatie in avond-, nacht- en
weekenddiensten) dient de bereidheid aanwezig te zijn enkele maanden per jaar zelfstandig praktijk uit te oefenen
op Bonaire. Hiertoe zijn vereist enige kennis en vaardigheden in de grote huisdierenpraktijk alsmede belangstel-
ling voor de vleeskeuring. Kandidaten met ervaring en met chirurgische vaardigheid genieten de voorkeur.
Flexibiliteit in werktijden bij afwezigheid van andere collega\'s is een vereiste.

Gaarne schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen richten aan: Dierenartsenpral<tijl< \'De Kempenaar\', Kempenaar 03-
45, 8242 BD Lelystad, ter attentie van A. Binksma.

Wij zijn een praktijk met herkauwers, gezelschapsdieren en paarden in de zuidwesthoek van Friesland.
In verband met vertrek van een collega, zoeken wij een ondernemende

DERDE DIERENARTS (M/V)

met goede contactuele eigenschappen. Hij/zij koppelt een differentiatie landbouwhuisdieren aan een duidelijke in-
teresse voor gezelschapsdieren. Tevens wordt participatie in de avond- en weekenddiensten verwacht. Parttime
werken behoort tot de mogelijkheden.

Gaarne uw c.v. met handgeschreven sollicitatie binnen 14 dagen richten aan: H. Vrieselaar, Straatweg 19, 8531 PX
Lemmer.

-ocr page 205-

Baytril is
sterker

Een bacteriële infectie kan het verschil betekenen
ussen winst of verlies. Bij de keuze van uw
intibioticum houdt u daarmee rekening. U
ciest een middel waar u van op aan kunt. Het
Tiiddel van uw keuze moet de resultante zijn
/an uw diagnostiek. Het moet betrouwbaar zijn
ïn snel resultaat laten zien. Veilig zijn voor de gezondheid van
nens en dier. En passen in het systeem van kwaliteitsborging.
Daarom is het goed dat Baytril er is. Baytril is de belangrijk-
ite innovatie op het terrein van veterinaire antibiotica in het
aatste decennium.

Baytril staat voor effectiviteit in de therapie.
Baytril staat voor veiligheid voor mens en dier.
Baytril staat voor kwaliteit.
Daarom is Baytril de juiste keuze.

Baytril:

The effective an^\'irtÊéctive.;

K Bayer B.V.. Diviuon VT. Mijdrecht. Index naam: Baytril 10% orale oplossing, f

ytril 10% G

;: Per ml 100 mg enrofloxaciti.

i: Enrofloxacin remt de bactenéle gyrase. Dil enzym regu

Maler. Dosering: 10 mg enrofloxacin per kg LX*, per dag gedurende 3 dagen. 10 mg
n per kg 1 g. per dag gedurende 10 dagen beschre

rt de optimale configuratie van DNA voor ondermeer transcnpüe en replicalie Remming van gyrase door enroHoxacm resulleen in een snel baciericide-effeci door versionng van het bacteriele metabolisme Daarnaast besch«jigt enrofloxacin mogelijk ook de cel-
nd van de baciene. Enrofloxacin hecfl een breed anii-bacteneel werimgsspectrum dal Gram-pociiieve en Gram-negaiieve bactentfn omval, alsmede Mycoplasmau. DoekUeren:
Kjp. kalkoen. Indicaties: Anii-microt»eel middel voor dc behandeling van infectieziek-
bij kip en kalkoen, veroorzaakt door voor cnrofloxacin gevoelige micro-organismen, in bei byzooder: E. coli (coliseplicaemic). Salmonella spp.. Pasieurella spp.(cholera), Hacmophilus paragallmarum (coryza). Staphylococcen spp., Mycoplasmala (CRD-compJex).
lei kader van een verantwoord gebruik van anii-microbiële middelen is hel zinvol voorafgaand aan de therapie de gevoeligheid van hei causak agens le bepalen door middel van een aniibiogram Tocdknlng/Doscrinit: Toedieniags
wijze: oraal. Toevoegen aan hel

■ein per kg LG. per dag gedurende S dagen bij Salmonellose. Bij deconiaminaue van kippen met een infectie met Salmonella enteriiidis is een dosering van 10 mg enro-
van een zogenaamde sianflora.
AU richtdosering kan dienen: SO mi Bayinl 10% per 100 liter drinkwater (SO ppm). Men dieni echter le bedenken dat de dnnkwatercon

parameters wordt bepaald, zodai een aanpassing van de concentralie enronoxacm noodzakelijk kan ajn. De dagdosis dient altijd 10 mg enrofloxacin per kg LG te bedragen. WachttijdadviK: Kip; vlees: 7 dagen. Eieren: 10 dagen. Kalkoen; vlees: 10 dagen,
ilra-lndicattec: Vastgestelde resistentie tegen chinolonen. aangezien er lussen enrof)oxacin en andere quinolonen een grote mate van kiuisresisientie beslaat. Bijwerkingen: Geen bekend. Waarschuwingen: n.v.L Bewaarcoaditka/lmidiMarMd: Droog, donker,
karnenemperatuur
Houdbaarheid: 3 jaar. Verpakking: Hacon * 1.000 ml. RegtatrattemiBiBer/kuaUaslksUitM: REGNL 2929 UDA.

-ocr page 206-

B ^ Universiteit Utrecht

De Unwersiteit Utrecht is in drieënhalve eeuw
uitgefiroeid tot de meest complete universiteit
van Nederland: eeit rijkgeschakeerde, inter-
nationaal georiënteerde instelling ran weten-
schappelijk onderwijs en onderzoek. De
14 faculteiten, 21 onderzoekscholeti en
5S opleidingen bieden studenten en mede-
werkers boeiende mogelijkheden zich verder
le ontplooien. De riikdom aan disciplines
en de nadnik op kwaliteit bepalen de aan-
trekkingskracht van Utrecht. Wetenschap-
pelijke traditie, moderne technieken en op
de toekomst gerichte programma\'s dragen
daaraan verder hij. Met ongeveer
22.000 studenten, ruim 6. joo perso-
neelsleden en een budget ran circa
1JS5 miljoen gulden ronnt de universiteit
de spil van het Kenniscentrum Utrecht.
Vanuit deze positie in Midden-Neder-
land onderhoudt zij een gevarieerd con-
tactenpatroon met universileiteti en
gespecialiseerde onderzoekinstituten
over de gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is Invulling in deeltijd
bespreekbaar. Er is een regeling voor flexibel zwanger-
schaps- en ouderschapsverlof; er is een subsidieregeling
ten behoeve van Itinderopvang.

Faculteit der Diergeneeskunde

De faculteit der Diergeneeskunde is de enige in
Nederland. De faculteit neemt in Europa een
toppositie in op het gebied van onderwijs,
onderzoek en patiëntenzorg en is geaccredi-
teerd bij de American & Canadian Veterinary
Medical Associations.

De Hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren omvat een opleidingsinstituut, research-
instituut en academisch dierenziekenhuis.
140 Medewerkers w/aarvan ruim 50 dieren-
artsen, zorgen voor het onderwijs aan 60 co-
assistenten, het onderzoek en de patiëntenzorg.
Jaarlijks vinden ca. 15.000 poliklinische consul-
ten plaats en worden ca. 3700 operaties verricht.
De beschikbare faciliteiten worden internatio-
naal hoog gewaardeerd.

De Hoofdafdeling heeft jaarlijks plaats voor vier
roulanten. Dat zijn dierenartsen die de le fase
van de opleiding tot specialist volgen. Bij de
Hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren is per 1 juni 1999 plaats voor

4 Roulanten (v/m)

Uw taken bestaan uit het in toenemende mate
zelfstandig bijdragen aan de patiëntenzorg en in
bescheiden mate aan het onderwijs en het
onderzoek.

Wij vragen dierenartsen die zijn afgestudeerd
in de differentiatierichting Geneeskunde van
Gezelschapsdieren. De voorkeur gaat uit naar
dierenartsen die enige ervaring hebben in het
geven van onderwijs en/of enige tijd in de prak-
tijk werkzaam zijn geweest.
Wij bieden een aanstelling voor 15 maanden
waarin scholing in den brede plaatsvindt op het
vakgebied van de Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren. Vervolgens kan worden gesolliciteerd
naar een 2e fase, waarin specialistische kennis
wordt verworven op het gebied van een van de
erkende specialismen binnen de geneeskunde
van gezelschapsdieren (anesthesiologie, chirur-
gie, dermatologie, interne geneeskunde, oog-
heelkunde en vogelgeneeskunde).
De opleiding is verweven met de patiëntenzorg
en met de onderwijstaken van de hoofdafdeling.
U ontvangt een salaris dat in hoogte overeen-
komt met het salaris van een AIO (ƒ 2195,- bruto
per maand gedurende de le fase).
Selectie van de kandidaten vindt plaats door een
commissie aan de hand van gebleken studie-
resultaten, curriculum vitae en motivatie.

Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor
nadere inlichtingen contact opnemen met
mevrouw drs. M. Willemse, telefoon
(030) 253 16 93. Uw schriftelijke sollicitatie
kunt u richten aan dr F.C. Stades, voorzitter van
de selectiecommissie. Hoofdafdeling Genees-
kunde van Gezelschapsdieren, Postbus 80154,
3508 TD Utrecht. Vacaturenummer 70918.

Tevens is bij de faculteit plaats voor een

Dierenarts-
assistent (V/M)

t.b.v. de varkensgezondheids-
zorg

U gaat werken bij de Hoofdafdeling Gezond-
heidszorg Landbouwhuisdieren, afdeling
Varkensgezondheidszorg. Deze afdeling, waarin
de disciplines Inwendige Ziekten, Bedrijfsdier-
geneeskunde en de relevante aspecten van de
zootechniek en de voortplanting van het vrou-
welijk dier geïntegreerd gedoceerd worden, ver-
zorgt een essentieel deel van de laatste fase van
het onderwijs aan toekomstige dierenartsen.
Uw taak bestaat uit patiëntenzorg en onderwijs
op het gebied van de varkensgezondheidszorg.
Wij vragen een afgestudeerd dierenarts, bij
voorkeur met enige ervaring met de betrokken
diersoort. U bent in staat uw werkzaamheden
zelfstandig efficiënt te organiseren. Daarnaast
beschikt u over een kritische houding ten aan-
zien van de eigen persoonlijke kwaliteit, door-
zettingsvermogen en goede sociale vaardig-
heden.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst
voor vier jaar De omvang van de functie is
100%. Uw salaris bedraagt maximaal ƒ 6 201,-
(schaal 10, CAO Nederlandse Universiteiten)
bruto per maand.

Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor nade-
re inlichtingen contact opnemen met dr A. van
Nes, telefoon (030) 253 1820/1248 of met prof.dr
J.H.M. Verheijden, telefoon (030) 2531088/12 48.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u richten aan
de afdeling Personeel & Organisatie van
de faculteit der Diergeneeskunde,
t.a.v. de heer A.H. Bloemers,
Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht.
Vacaturenummer 70917.

-ocr page 207-

0

Deze aflevering van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde bevat weer een verscheidenheid aan onderwer-
pen. Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is en blijft een tijdschrift voor alle dierenartsen inclusief spe-
cialisten en \'erkende\' dierenartsen. Voorwaar geen geringe opgave.

Op overzichtelijke en beknopte wijze vat dr. Schreuder het proefschrift samen \'De epidemiologische as-
pecten van scrapie en BSE inclusief een analyse van risicofactoren\'.

Mevrouw dr Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan beschrijft een klinisch geval dat de typische sympto-
men van HYPP vertoond. HYPP wordt alleen gevonden bij American Quarter horses.
Het mastitispanel besteedt in een verslag aandacht aan vaarzen-mastitis.

In de RVV-column geeft directeur Cloo beknopt weer wat erzieh zoal binnen de RVV afspeelt, alsmede tus-
sen de RVV en het bedrijfsleven.

Uniforme werkwijze, onafhankelijkheid, ßexibele inzet en toerekening bijbehorende kosten waren enkele
steekM\'oorden die weer in herinnering kwamen bij het lenen van de antwoorden op enkele vaakgestelde
vragen betreffende de Erkenningsregeling rundveedierenarts. Het is jammer dat er nog steeds veel ondui-
delijk is over de \'erkende\' dierenarts in het kader van de Europese richtlijn 97/12.

Het belangenconflict: vertrouwenspositie versus politionele taak is echter geen specifiek Nederlands pro-
bleem. Ook andere EU-landen dienen deze richtlijn te implementeren. Welke mogelijkheden hebben an-
dere EU-landen gevonden vooreen uniforme werkwijze, onafhankelijkheid, flexibele inzet en toerekening
bijbehorende kosten ?

Namens de Hoofdredactie,
Dr M.F. de Jong

Van de Hoofdredactie

-ocr page 208-

* » w ?;

xi

HYPP:

HYPERKALIËMISCHE PERIODIEKE VERLAMMING BIJ HET PAARD

Tijdschr Diergeneeskd J 999: 124: 176-liI

M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan\'\'

SAMENVATTING

Hyperkaliëmische periodieke verlamming (HYPP) bij het
paard wordt gekenmerkt door aanvalsgewijs optredende
spiertremoren, parese en paralyse die waarschijnlijk worden
veroorzaakt door een abnormaal elektrolytentransport in de
spiercelmembraan. Tijdens een aanval wordt vaak een hy-
perkaliëmie gevonden.

HYPP wordt alleen gevonden bij American Quarter horses
of bij kniisingen hiervan. Door de import van Amerikaanse
Quarter horses in Nederlands moet HYPP aan de differentaal
diagnose van spiertrillingen, paretische of paralytische aan-
doeningen worden toegevoegd. Dit artikel geeft een litera-
tuuroverzicht van de etiologie, klinische symptomen, thera-
pie en prognose van HYPP en beschrijft een klinisch geval
dat de typische symptomen vertoonde.

SUMMARY

Hyperkalaemic periodic paralysis in the horse

Hyperkalaemic periodic paralysis(HYPP) is churaclerized hy inlermillenl
episodes of muscular tremor, weakne.ss. and collapse, and is prohahh
caused hy abnormal electrolyte tran.sport in the muscle cell membrane.
During an episode of HYPP. most animals are severly hyperkalaemic.
HYf\'P is a hereditary disease and occurs only in .American {^hiarter horses
or crossbreds. Because these horses are no» bring imported into the
Netherlands. HYPP should be included in the differential diagnosis of hor-
ses showing signs of muscle tremor, paresis, or paralysis.
The present article reviews the literature on HYPP and describes a case
showing typical signs of the disea.se.

INLEIDING

In 1985 werd voor het eerst in Amerika een aandoening bij
vier paarden beschreven die sterke gelijkenis vertoonde met
een aandoening die bij de mens bekend staat als periodieke,
recidiverende, episodische adynamic (\'hyperkalaemic perio-
dic paralysis\') (9). Bij de mens is deze aandoening reeds in
de vijftiger jaren beschreven als \'adynamia episodica here-
ditaria\' = syndroom van Gamstorp. Bij het syndroom van
Gamstorp (een Zweedse kinderarts) is er sprake van een pe-
riodische adynamic met hyperkaliëmie en hypokaliurie (14).

Bij het paard vertonen met name zwaar gespierde Ameri-
kaanse Quarter horses, Appaloosa\'s en Paints temgkerende
episodes van spierslapte en fasciculaties (onwillekeurige
contracties van kleine spierbundels) (10). Deze episodes
gaan gepaard met een tijdelijke verhoging van de semm-ka-
liumconcentratie. Tussen de aanvallen in is de kaliumcon-
centratie doorgaans normaal.

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren, h\'aculteit der
Diergeneeskunde. Yalelaan 16. JS84 CM Utrecht. tel. .030 253 II12. fax: 030 253
1256. E-mail: m.sloet(^vet.uu.nl

In 1995 is de aandoening ook beschreven bij Quarter horses
in Australië (8).

ETIÜLQGIE

Paarden met HYPP hebben doorgaans een erg gespierd uiter-
lijk waardoor deze paarden vaak succesvol zijn in \'halter
classes\' zoals die in Amerika worden gehouden (33).
Mogelijk draagt HYPP bij aan de spierhypertrofie doordat de
spieren van positieve dieren vaak spontane contracties verto-
nen (30, 32). Naylor speculeert dat het wat hogere serum-
kreatinine, dat door sommige auteurs wordt beschreven, mo-
gelijk samenhangt met de wat grotere spiermassa van de
aangetaste paarden (24).

Paarden met HYPP hebben tijdens een aanval vaak ook een
hyperkaliëmie. De regulatie van kalium wordt in het lichaam
gestuurd door talloze hormonen. Paarden nemen normaliter
een overmaat aan kalium op uit hun rantsoen en moeten
daarom ook veel kalium uitscheiden met hun urine.
Bestudering van de nieren, bijnieren en schildklieren van
paarden met HYPP leverde geen bijzonderheden op en daar-
uit werd geconcludeerd dat de problemen in de spieren zelf
moesten zitten (33). Bij elektromyografie werden er afwij-
kingen gevonden die bleven als het paard onder algehele
anesthesie werd gebracht of nadat een lokale anesthesie was
gegeven (33). Bij een normaal paard is de rust-spicmiem-
braan-potentiaal ± -70 mV, terwijl bij HYPP-paarden de
mst-spiermembraan-potentiaal ± -55 mV is, waardoor deze
paarden dichter bij de contractiedrempel zitten. Er zijn bij
paarden met HYPP geen veranderingen in de Na/K-pomp
gevonden, noch in aantal, noch in affiniteit voor ouabaine
(een glycoside dat zich aan de Na/K-pomp bindt en actief
transport van Na^ en K\' over de celwand verhindert) (27).
Bij
in vitro onderzoek van kleine stukjes spier werd gevon-
den dat er een defect was van een eiwit \'voltage-gaited so-
dium channel\' genaamd (= een klein \'poortje\' in de spiercel-
membraan). Dit \'natriumkanaal\' controleert de stroom van
natriumionen in en uit de cel, waardoor ook de membraanpo-
tentiaal wordt gereguleerd die verantwoordelijk is voor con-
tractie en relaxatie van de spiercel (33). Bij HYPP is deze re-
gulatie gestoord waardoor de normale ionen-flow verstoord
wordt en onwillekeurige spierfasciculaties en paralyse optre-
den (33). Als gevolg van de onwillekeurige spiercontracties
lekken er kaliumionen uit de spiercellen naar het bloed waar-
door de semm-kaliumconcentratie verhoogd wordt.
HYPP is dus het resultaat van een genetische mutatie van het
gen dat codeert voor het \'natriumkanaal\' van de skeletspier-
cellen. Door de mutatie van dit gen wordt een abnormaal ei-
wit gevormd waardoor de structuur en functie van het \'natri-
umkanaal\' veranderen. Normale \'voltage-gaited sodium
channels\' openen (zijn dus actief) bij milde depolarisatie en
sluiten (zijn dus inactief) bij emstige membraandepolarisa-
tie) (26). \'Normale\'- niet-afwijkende - natriumkanalen wor-
den vervolgens bij de depolarisatie betrokken wanneer de
membraanpotentiaal zo laag wordt dat ook de normale natri-

-ocr page 209-

umkanalen inactief worden (17).

De influx van natrium geeft depolarisatie van de membraan
en er ontstaat een actiepotentiaal. De natriumkanalen sluiten
zodra de membraan is gedepolariseerd en de kaliumkanalen
gaan open zodat een kaliumefflux kan optreden waardoor de
membraan gerepolariseerd wordt (26,33).
Tijdens een aanval resulteert de voortdurende influx van na-
triumionen in myotonie of paralyse, afhankelijk van het aan-
tal niet-geïnactiveerde natriumkanalen en het aantal spierve-
zels dat erbij betrokken is.

Samenvattend: door de afwijkende \'natriumkanalen\' treedt
dus eerst een membraandepolarisatie op waardoor de mem-
braan hyperexciteerbaar wordt en myotonie optreedt; als de
membraan nog verder depolariseert, kan zij niet meer ge-
prikkeld worden en treedt er parese/paralyse op (16). Zoals
boven beschreven gaat met de natriuminflux een efflux van
kalium gepaard. Deze efflux veroorzaakt de enorme hyper-
kaliëmie en verergert de optredende parese (33).

KLINISCHE SYMPTOMEN

Een aanval van HYPP wordt gekenmerkt door spiertremoren
(schudden of trillen van het paard), slapheid en eventueel
niet meer kunnen staan (33). Dit kan gepaard gaan met een
bemoeilijkte ademhaling doordat er ook paralyse van de
spieren van de voorste luchtwegen optreedt (33).
Soms sterven de paarden aan een aanval mogelijk als gevolg
van hartfalen of van verstikking door de verlamming van de
spieren van de voorste luchtwegen (33).

Een typische episode begint met een korte periode van dui-
delijke myotonie (= een verhoogde prikkelbaarheid van spie-
ren gepaard gaande met vertraagde verslapping na een con-
tractie). Hoewel de klinische symptomen erg variëren is een
veelvuldig voorkomend symptoom gedurende de eerste paar
minuten van een aanval een protrusie van de membrana nic-
titans. Dit symptoom is erg specifiek, maar treedt niet altijd
op (4,23). Soms treden ook andere spierspasmen van de aan-
gezichtsmusculatuur op (\'risus sardonicus\') of is er juist een
parese van de aangezichtsspieren (4). Daama treden de
spierfasciculaties op de voorgrond, met name in de flanken,
op de laterale zijden van de hals en op de schouders. Deze
fasciculaties kunnen zich over het hele lichaam uitbreiden
(4). Bij een milde aanval blijft het paard staan, maar vertoont
het uitgebreide spierfasciculaties en slapte van de benen. Dit
laatste wordt gekenmerkt door wankelende knieën, doorzak-
ken in de hakken en het niet in staat zijn om het hoofd om-
hoog in de normale positie te brengen. Soms komt het zelfs
tot parese van de achterbenen en soms zitten de paarden zelfs
als een hond (32). Doorgaans herstellen de paarden van een
milde aanval spontaan, tenzij ook de larynx emstig verslapt
is. Bij een emstige aanval valt het paard en kan het niet meer
opstaan. Een aanval kan zo snel gaan dat de eerste sympto-
men helemaal niet worden gezien en het paard in liggende
toestand wordt gevonden, waarbij het dier wel alert is en re-
ageert op geluid en beweging. Ook bij het liggende paard
zijn de spierfasciculaties een duidelijk symptoom. Soms
treedt er dan ook een duidelijke respiratoire stridor op (10).
Bij endoscopie kan een larynxparalyse worden gevonden
(32). De pijnperceptie is normaal (10, 32). Bij het geven van
een prikkel op een been zal het liggende paard reageren door
hoofdbewegingen of met vocale respons, maar het is meestal
niet in staat het been temg te trekken.
Tijdens een aanval zweet het paard meestal heftig onafhan-
kelijk van het feit of het staat of ligt. De ademfrequentie en
de hartslag blijven meestal min of meer normaal, hoewel in
sommige gevallen een sterk verhoogde ademfrequentie werd
waargenomen (23). De temperatuur blijft normaal (32). Als
het paard met mst wordt gelaten zijn er meestal geen pijnui-
tingen.

1H TfFTMTlIrMtllllfriiiiil^--

Sommige auteurs geloven dat de aandoening meer optreedt
bij mannelijke dieren (10). Anderen beweren dat de schijn,
die in die richting wordt gewekt, samenhangt met het feit dat
dure hengst-veulens en enters vaak beter geobserveerd wor-
den (23). Bij de mens treedt de aandoening evenveel op bij
mannen als bij vrouwen, maar bij mannen zijn de aanvallen
doorgaans emstiger (14).

De eerste aanval wordt meestal gezien als de dieren twee tot
drie jaar oud zijn, maar dit varieert van één maand tot vier
jaar (10).

Bij de mens treedt de eerste aanval meestal op vóór kinderen
tien jaar oud zijn, maar dit kan variëren van zes maanden tot 31
jaar. De aanvallen worden tijdens de pubertijd meestal emsti-
ger en zijn het emstigst tussen de 15 en de 30 jaar. Daama wor-
den de symptomen meestal geleidelijk aan minder (14).
Een typische aanval duurt 15 tot 90 minuten en aan het einde
van een aanval is er een snel herstel. Het klinisch herstel
treedt gelijktijdig op met een daling van de semm-kalium-
concentratie.

Klinische aanvallen kunnen frequent of incidenteel optreden
en de tijd tussen de aanvallen kan variëren van enkele uren
tot meerdere maanden (10). Soms worden patiënten dood in
de stal gevonden. Bij sectie is de diagnose echter niet met ze-
kerheid te stellen. Sommige eigenaren geven aan dat de aan-
vallen minder frequent worden als het paard ouder wordt.

In de meeste gevallen treden de aanvallen volkomen onver-
wachts op zonder dat er sprake is van enige aanleiding.
Aanvallen zijn gezien in mst na arbeid, maar ook is een paard
beschreven waarbij de aanvallen vaak volgden op een trans-
port per trailer. Bij de mens zijn wel predisponerende facto-
ren beschreven: vasten, honger, koud weer, emotionele
stress, zwangerschap, infecties, anesthesie en vermoeidheid
(14,18,19,21). Bij het paard dienen de predisponerende fac-
toren nog verder onderzocht te worden (10).

LABORATORIUMONDERZOEK

De semm-kaliumconcentratie bij een aanval van HYPP va-
rieert van 5.5 tot 9.0 mmol/1 (9), maar kan stijgen tot 11.7
mmol/1 (32). Bij een HYPP-aanval is er doorgaans een stij-
ging aanwezig, maar niet altijd zo hoog dat er bij een \'nor-
maal\' paard ook klinische verschijnselen zouden optreden
(10). Er zijn echter ook paarden beschreven die bij een aan-
val van HYPP geen verhoogde semm-kaliumconcentratie
vertonen (23,34).

Bij de mens wordt ook een pseudohyperkaliëmie beschreven
waarbij er kalium uit erytrocyten, leukocyten of trombocyten
is gelekt (1). Bij het paard bevatten de erytrocyten grote hoe-
veelheden kalium en een verhoging van het plasmakalium
door beschadiging van erytrocyten moet dus niet verward
worden met \'echte\' hyperkaliëmie (10). Tijdens een aanval is
de pH meestal niet emstig veranderd, maar is er wel sprake
van een verhoogde hematocriet en een verhoogd totaal-eiwit-
gehalte (32). Deze laatste beide bevindingen duiden er op dat
er een vloeistof-shift is van extra- naar intracellulair.

Tussen de aanvallen in worden er in het bloed doorgaans
geen afwijkingen gevonden (10, 32). Soms vertoont een

-ocr page 210-

paard ook tussen de aanvallen in een tijdelijke verhoging van
de plasma-kaliumconcentratie zonder dat het tot klinische
verschijnselen komt (10).

Tijdens een aanval is het plasma-kreatinine soms iets ver-
hoogd, maar niet significant (9). De plasma-activiteiten van
de spierenzymen, kreatinine fosphokinase (CK), aspartaat-
aminotransferase (AST) en lactaat dehydrogenase (LDH),
zijn meestal normaal tenzij het paard langer heeft gelegen
(10).

NADERE DIAGNOSTIEK

Kaliumchloride-provocatie-test

Een kaliumchloride-provocatie-test kan worden uitgevoerd
om de diagnose \'hyperkaliëmische periodieke verlamming\'
te bevestigen (10). Na een nacht vasten krijgt een paard 88
mg/kg KCl opgelost in 150 ml water per neussonde toege-
diend (10). Het paard wordt in een box geplaatst en continu
geobserveerd. De diagnose is bevestigd als, meestal onge-
veer vier uur na de KCL-toediening, het paard de typische
klinische verschijnselen gaat vertonen samen met een hyper-
kaliemic. Als deze initiële KCl-toediening geen effect heeft
kan de KCl-dosering worden verhoogd soms zelfs tot 130-
200 mg/kg (23, 31). Sommige auteurs lossen de KCl op in
een grotere hoeveelheid (± 6 liter) warm water (32) en vin-
den dan dat de symptomen sneller zouden optreden. Tussen
twee testen moet tenminste 48 uur liggen (23). De dosis KCl
noodzakelijk om een aanval van HYPP op te wekken is niet
verschillend tussen mannelijke en vrouwelijke dieren, maar
jonge paarden hebben meestal een lagere dosis nodig om de
symptomen op te wekken dan dieren ouder dan twee jaar
(23).

In het algemeen zal de kaliumconcentratiepiek bij een \'nor-
maal paard\' ongeveer
\'/2-1 uur na de KCl-toediening optre-
den en zal de stijging minder zijn dan 2 mmol/1. Bij paarden
met HYPP is de stijging meestal groter dan 2 mmol/1 en
treedt deze ook wat later op dan bij normale paarden (23).
Andere auteurs geven echter aan dat de stijging ook bij nor-
male paarden wat later kan optreden, 2-4 uur na KCI-toedie-
ning(32).

Bij een normaal paard geeft ook een gift van 264 mg/kg nog
geen klinische verschijnselen, hoewel er dan wel een stijging
van het serum-kaliumgehalte zal optreden (9).
Hoe groot de kans op een aanval met dodelijke afloop is bij
een provocatietest is nog onvoldoende duidelijk, maar er is
een geval beschreven (23). De test mag dan ook alleen maar
worden uitgevoerd met toestemming van de eigenaar (10).
De test moet gebeuren in aanwezigheid van een dierenarts en
de medicamenten nodig voor een behandeling en een chimr-
gische set om een tracheotomie te kunnen doen moeten on-
der handbereik zijn.

Het verdient aanbeveling vóór de test reeds een intraveneuze
catheter in te brengen zodat bij het optreden van een aanval
onmiddellijk therapeutisch ingegrepen kan voorden (zie the-
rapie).

Elektromyografie

Elektromyografie (EMG) kan helpen de diagnose te bevesti-
gen. In diverse spieren, die variëren van paard tot paard,
wordt een overmatige spontane activiteit gevonden, veroor-
zaakt doordat de spiervezels \'hyperexcitatie\' vertonen (22).
Insertie van de elektromyografienaald geeft overdreven veel
activiteit, die voornamelijk bestaat uit complex repeterende
hoog-frequente ontladingen (\'complex repetitive dischar-
ges\') (32). Minder vaak geeft insertie van de naald herhaalde
ontladingen die in amplitude en frequentie toe en afnemen
(\'repetitive discharges, which wax and wane in amplitude
and frequency\'). Deze ontladingen worden ook wel myotone
ontladingen (\'myotonic discharges\') genoemd. Deze myo-
tone ontladingen worden vaak overschaduwd door de com-
plex repeterende ontladingen. Ook nadat de insertie-activi-
teit, als gevolg van het inbrengen van de naald is verdwenen,
blijft er spontane abnormale ECG-activiteit (25, 30, 32). De
detectie van deze abnormaliteiten vereist echter uitgebreide
klinische ervaring met elektromyografie van de onderzoeker
omdat de interpretatie erg lastig is (10). Tijdens een aanval
worden dezelfde afwijkingen gevonden, waarbij de myotone
activiteit hoger of lager kan zijn dan tussen de aanvallen,
maar tijdens een aanval zijn de spieren niet mechanisch of
electrisch te stimuleren (32). Differentiaal diagnostisch kun-
nen paarden met tying-up (ten gevolge inspanning of na ana-
esthesie) wel een verlengde insertie-activiteit en positieve
golven (\'positive waves\') vertonen, maar geen myotone ont-
ladingen of doubletten. \'Positive waves\' zijn bifasische golf-
vormige ontladingen met een scherpe positieve piek en een
langdurige negatieve fase. Deze worden toegeschreven aan
de spontane ontlading van een aangetaste spiervezel.
De betrouwbaarheid van de EMG-diagnose is niet volledig
want bijvoorbeeld een op spierdystrofie gelijkende aandoe-
ning kan in het EMG-onderzoek op HYPP gelijkende ontla-
dingen geven (3,30).

Pathomorfologisch onderzoek

Bij sectie van een gestorven patiënt worden doorgaans
macroscopisch geen afwijkingen waargenomen (32). Ook
het onderzoek van een spierbiopt verloopt doorgaans teleur-
stellend, soms wordt er een vacuolisatie van de type II-B-ve-
zels gevonden (31, 32). Bij elektronenmicroscopie zijn dila-
taties van het sarcoplasmatische reticulum gevonden (32).

Eleetrocardiografie

De veranderingen in het ECG bij paarden met een HYPP-
aanval zijn kenmerkend voor hyperkaliëmie: verkleinde am-
plitude van de P-toppen en vergrote amplitude van de T-top-
pen(2,32).

DNA-text

Met behulp van een PCR-RFLP-test (polymerase chain reac-
tion-restriction fragment length polymorphism) kan het af-
wijkende gen in DNA, aanwezig in bloed, weefselcellen of
haarwortels, worden gediagnostiseerd (6). De test is in
Nederland beschikbaar in het \'Van Haeringen Labo-
ratorium\' te Wageningen, en is geschikt voor het stellen van
de diagnose. Helaas worden de Nederlandse uitslagen niet
geaccepteerd door de AQHA (American Quarter Horse
Association) (15).

DIFFERENTIAAL DIAGNOSE

HYPP kan door de spiertrillingen en de slapte lijken op een
aanval van tying-up (33). Paarden met een aanval van HYPP
zullen echter tijdens een behandeling snel en volledig her-
stellen terwijl het herstel bij tying-up doorgaans veel langer
duurt (33).

Ook wordt een ernstige aanval van HYPP waarbij het paard
komt te liggen nog wel eens door de eigenaar aangezien voor
een koliekaanval (33). Een klinisch onderzoek maakt het on-
derscheid echter snel duidelijk.

Als gevolg van de opvallende spiertremoren en de eventueel
optredende collaps wordt een aanval van HYPP ook wel

-ocr page 211-

eens verward met \'toevallen\', maar bij toevallen is het paard
buiten bewustzijn, terwijl een paard met een HYPP-aanval
volledig bij bewustzijn is en reageert op zijn omgeving (33).
De luide respiratoire stridor die paarden met HYPP bij een
aanval kunnen vertonen wordt soms aangezien voor andere
respiratoire aandoeningen zoals een dorsale verplaatsing van
het palatum molle (33).

\'Valse\' hyperkaliëmie kan optreden door hemolyse of lang-
durig bewaren van bloed zonder het serum of plasma van de
cellen te scheiden.

THERAPIE

De therapie is tweeledig, ten eerste moet bij een levensbe-
dreigende aanval direct worden ingegrepen, en vervolgens
moet geprobeerd worden verdere aanvallen te voorkomen
(2,10).

Bij een ernstige aanval is de therapie erop gericht de hyper-
kaliëmie zo snel mogelijk te corrigeren. Dit gebeurt door het
intraveneus toedienen van een isotone NaCl-oplossing of
een kaliumvrije elektrolyten-oplossing of een vijfprocentige
natriumbicarbonaat-oplossing of een 5-10% glucose-oplos-
sing. Bij de mens is beschreven dat een calciumgluconaat-in-
fuus de symptomen ook deed verdwijnen, hoewel er geen
sprake was van een hypocalciëmie (11, 14).
Het doel van het toedienen van natriumbicarbonaat is het ver-
hogen van de plasma-pH waardoor H *-ionen uit de cel komen
en er dus om het evenwicht te handhaven K * -ionen intracellu-
lair gaan. Daarbij drijft HCO3- op basis van een onbegrepen
mechanisme ook nog direct K\'-ionen intracellulair (2).
Glucose wordt toegevoegd om de hoeveelheid beschikbare in-
suline te verhogen. Insuline activeert de Na/K-pomp (2).

De therapeutische werking van calcium wordt toegeschre-
ven aan het feit dat calcium de cardiovasculaire effecten van
een hoge kaliumconcentratie antagoneert (2). Een overmaat
aan kalium remt de neuromusculaire synapsen en de elektri-
sche geleiding, terwijl calcium dit juist verbetert.

Cox cn DcBowes (10) prefereren als therapie een infuus van
1 liter 5% glucose-oplossing gemengd met 100 ml 23% cal-
ciumgluconaat-oplossing.

Bij ernstige benauwdheid kan het nodig zijn een tracheoto-
mie uit te voeren. Bij de mens is bekend dat B2-adrenerge
stoffen, zoals albuterol, een hyperkaliëmische aanval cou-
peert ofvoorkomt(12,21, 37).

Bij het paard verkort de intramusculaire toediening van adre-
naline een aanval duidelijk (10).

Bij de mens is bekend dat lichte arbeid, zoals wandelen, of
een opname van suiker een aanval kan verkorten of zelfs kan
doen ophouden (7, 14). Het is daarom misschien aanbeve-
lenswaardig paarden waarbij dit nog mogelijk is voorzichtig
aan de hand af te stappen of te longeren (10). Arbeid stimu-
leert de adrenaline-release en adrenaline stimuleert K* om
intracellulair te gaan (20).

Bij de mens kunnen indomethacine, ibuprofen en naproxen
een reversibele hyperkaliëmie induceren (1). Hoewel er bij
het paard niets bekend is over hyperkaliëmie bij NSAID\'s
zoals flunixine-meglumide of fenylbutazon, is het misschien
verstandig geen NSAID\'s toe te passen bij paarden verdacht
van HYPP (10).

■rTi-rntrrfflTiM

PREVENTIE

Bij de mens worden preventief acetazolamide en hydrochlo-
rothiazide toegepast (13, 18). Ter preventie van HYPP is bij
het paard acetozolamide (2.2 tot 4.4 mg/kg 2dd PO) toege-
past. Dit leek inderdaad de aanvallen te voorkomen of het
aantal aanvallen te verminderen (9, 32), maar vaak is hier-
voor de hoogste dosis noodzakelijk (5). Acetazolamide is
een diureticum dat zorgt voor kaliuresis. Bij de mens is be-
kend dat acetazolamide daarbij ook de stijging in de serum-
kaliumconcentratie die normaliter bij arbeid of bij kalium-
toediening optreedt, enigszins remt. Dit zou mogelijk berus-
ten op stabilisering van de bloedglucose- en kaliumconcen-
traties door stimulatie van de insulinesecretie om het ka-
liumtransport door celmembranen te vergroten (28).
Toediening van fenytoïne (12-15 mg/kg 2dd oraal) gaf bij
paarden met HYPP waarbij vóór toediening van dit middel
experimenteel HYPP op te wekken was door middel van een
kaliumchloride-provocatie-test, een goede bescherming (3,
5).

Preventief kan men ook de hoeveelheid kalium in het rant-
soen proberen te verminderen. Hooi van alfa-alfa of van
zwenkgras bevat meer kalium dan hooi van timoteegras,
\'Bermuda gras\' of\'Midwestern Prairy gras\'.
Ook melasses kunnen veel kalium bevatten en kunnen om
die reden beter niet gegeven worden. Veel voedersupple-
menten bevatten veel kalium en het is raadzaam deze achter-
wege te laten of het label eerst zorgvuldig te lezen.
Bietenpulp daarentegen bevat weinig kalium, maar ook wei-
nig fosfor. Met dit laatste moet met name rekening worden
gehouden als men dit voedermiddel aan jonge paarden ver-
strekt (10).

Bij de mens is een frequente verstrekking van kleine porties
koolhydraten succesvol gebleken. Dit wordt toegeschreven
aan een toegenomen insuline-release, die de opname van ka-
lium door spiercellen bevordert (1,20).

Verder is het aanbevelenswaardig paarden met HYPP een
zoutblok te geven, te zorgen voor regelmatige training en on-
belaste beweging in wei of paddock. Snelle rantsoenwisse-
lingen, vasten of dorsten moeten worden voorkomen (16).

ERFELIJKHEID

HYPP is een autosomaal dominant verervende eigenschap
(24). Homozygoten zijn ernstiger aangetast dan heterozygo-
ten (6). De genetische mutatie is terug te voeren tot de in
1969 geboren Quarter horse hengst \'Impressive\' (24). In
1989 bleek deze hengst bij meer dan 2% van alle Quarter
horses in de afstamming voor te komen (in totaal bij ± 55.000
paarden). Als er geen selectie zou zijn opgetreden zou ± 0.4
% van de Quarter horses zijn aangetast, maar er is waar-
schijnlijk actief geselecteerd op HYPP-positieve paarden
omdat deze snel groeiden en een gespierd uiterlijk hadden
(22). In een onderzoek van Naylor bleek dat dit gespierde ui-
tedijk in Amerika in de zogenaamde \'halter classes\' door de
jury zeer gewaardeerd werd: de paarden met HYPP in zijn
studie hadden een significant hogere score dan de paarden
zonder HYPP (25). Anderzijds hebben paarden met HYPP
nooit goed gepresteerd in endurance of rennen.
Bij de mens heeft HYPP een hoge penetrantie (het percen-
tage van alle gen-dragers die de fenotypische kenmerken
vertonen) (33). Bij het paard is de penetrantie nog onvol-
doende bekend, maar lijkt lager. Het verdient aanbeveling
niet met aangetaste paarden te fokken.

-ocr page 212-

DISCUSSIE

HYPP is een in principe levensbedreigende aandoening. Als
men de aandoening echter kent en herkent vormen diagnose
en therapie geen probleem. Wel kunnen aankoop- en verze-
keringskeuringen van Quarter horses, Appaloosa\'s en Paint
horses een probleem vormen (24). Aangetaste paarden zijn
klinisch niet te onderkennen, maar vormen wel een verhoogd
risico voor de verzekering, zouden uit de fokkerij geweerd
moeten worden en kunnen minder geschikt zijn voor top-
sportprestaties. Er is een \'gene-probe\' test beschikbaar waar-
voor men EDTA-bloed kan insturen (in Nederland naar het
van Haeringen laboratorium in Wageningen). Tot op dit mo-
ment is HYPP alleen nog maar aangetoond bij paarden die
\'Impressive\' in hun afstamming hebben (24).

Bij elektromyografie uitgevoerd door een ervaren onderzoeker
kan een eventuele HYPP-status met ± 90% zekerheid worden
vastgesteld (33). Een EMG is net zo betrouwbaar als een KCl-
provocatietest, maar is veel sneller en met minder risico uit te
voeren. Een KCl-provocatietest waarbij meerdere doses gepro-
beerd moeten worden kan al gauw twee weken duren en er is
altijd een risico dat het paard tengevolge van de test sterft (23).

Bij chimrgische ingrepen en/of algehele anesthesie zou het
risico op een aanval en eventueel complicaties bij HYPP-
paarden groter zijn dan bij normale dieren (35). Er is echter
berekend dat ongeveer 0.4% van de populatie is aangetast en
de kans dat een Quarter horse, aangeboden voor een algehele
anesthesie, tot de risicogroep behoort is dus niet heel groot
(2). Tijdens de anesthesie is het echter niet mogelijk een
HYPP-aanval te onderscheiden van maligne hyperthermie
en andere myopathiëen (2), waardoor het toch zinvol kan
zijn Quarter horses te laten testen alvorens een algehele
anesthesie te geven (2, 29). Ook kan men overwegen twee
dagen vóór een algehele anesthesie de dieren te behandelen
met diuretica: acetazolamide 2.2 mg/kg 2 tot 3 dd PO of hy-
drochlorothiazide 0.5-1.0 mg/kg 2 dd PO (36).

EEN PATIËNT MET HYPP
Anamnese

In het najaar van 1996 werd een vijfjaar oude Quarter merrie
(480 kg) aangeboden aan de kliniek van de Vakgroep
Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren met de
klacht sinds twee maanden \'recidiverende koliek\'. Aan-
vallen treden ongeveer één uur nadat er een uur onder de man
gewerkt is (stap, draf galop, zijgangen) op. Tijdens een
\'aanval\' staat het paard te pompen, staat gestrekt en trekt de
buik op. Een aanval duurt een paar uur en er komt gewoon
mest af Soms is de mest wat te dun. Bij een aanval wordt, in
de bewoordingen van de eigenaresse, \'het derde ooglid er
nogal eens voor getrokken\' en zweet het paard erg. Soms
heeft het paard een \'zwaardere aanval\', en vertoont dan lig-
gen en rollen. Het paard eet goed, maar is wat te sloom en wil
niet werken. De urine is altijd normaal van kleur en bloedon-
derzoek (niet tijdens een aanval afgenomen) geeft geen af-
wijkingen te zien. Het paard heeft volgens de eigenaar min-
der conditie gekregen en zweet snel. Het paard is, omdat
Impressive in de stamboom voorkomt, twee jaar voor het
aanbieden aan de Kliniek getest voor HYPP. De uitslag was
toen N/N (= negatief)-

Verder onderzoek

De merrie is in goede voedingstoestand en opvallend zwaar
bespierd. Verder klinisch onderzoek levert geen afwijkingen
op. Bloedonderzoek (veneus bloed) levert geen bijzonderhe-
den op: hematocriet 0.47 1/1, leukocyten 8.2 G/1 (47% seg-
mentkemigen en 53% lymfocyten), pH 7.414, pC02 6,1 kPa,
base excess 3.9 mmol/1 en
HCO3" 28.8 mmol/1. Het natrium
is 138 mmol/1, kalium 4.5 mml/1, calcium 2,9 mmol/1 en
chloor 104 mmol/1.

t ij-mr-

Alleen de activiteit van enkele enzymen en de bilirubinecon-
centratie zijn iets verhoogd: alkalische fosfatase (AF) 142
E/1, lactaat-dehydrogenase (LDH) 728 E/1, kreatinine-fosfo-
kinase (CK) 612 E/1, aspartaat aminotransferase (AST) 370
E/1 en een direct bilirubine van 2.9 ^mol/l en indirect biliai-
bine 31,5 mmol/1. Het paard wordt gedurende een week op
stal en aan de stapmolen geobserveerd. Het paard eet prima,
gedraagt zich normaal en er worden geen bijzonderheden
waargenomen. Daamaast wordt het paard gedurende twee
dagen zeer intensief gereden. Ook dan treedt er geen \'aanval\'
op.

Kaliumchloride-provocatietest

Na 16 uur vasten krijgt het paard 25 gram KCl (= 52 mg/kg)
in een stroopspuit toegediend. Gedurende enkele uren wor-
den ieder half uur de kalium en de CK-concentratie bepaald
(Figuur 1). Ongeveer drie uur na het toedienen van de KCL
treden fasciculaties van de intercostaal- en anconeus-spieren
op. De turgor is wat minder. Verder vertoont het paard geen
afwijkingen. De fasciculaties verdwijnen binnen enkele
uren.

en de creatinine ki-

1200

1000

800

\\

■Q)

600

4-3

■>

tJ

400

200

0

Figuur 1. Verloop van de kaliumconcentratie

nase (CK) A-A-Aactiviteit na het toedienen van KCL (52 mg/kg) aan een
paard verdacht van HYPP. i i i i i kalium
A-A-A CK

HYPP-gen-tesl

Bloed wordt onderzocht (Van Haeringen laboratorium, Wa-
geningen) met behulp van een gen-test. De uitslag is N/H
(=heterozygoot).

Conclusie

De hier beschreven patiënt bleek uiteindelijk toch HYPP te
hebben. Gezien de negatieve uitslag van de HYPP-gen-test
twee jaar eerder is in eerste instantie naar andere aandoenin-
gen gezocht, omdat de gen-test zeer betrouwbaar is. Pas toen
de provocatie-test positief was, is de gen-test herhaald. De
meest voor de hand liggende verklaring voor de \'vals-nega-
tieve uitslag\' van het eerste monster twee jaar tevoren is een
verwisseling van het bloedmonster.

-ocr page 213-

DANKBETUIGING

De auteur wil de collega\'s dr. H.C. Kalsbcek, dr. K. Müller en drs. l.D.

Wijnberg graag danken voor de klinische gegevens van de patiënt en hulp,

bij het tot standkomen van dit artikel.

LITERATUUR

1. Arieff Al, and DeFronzo RA. Fluid, electrolyte and acid-base disorders.
Churchill Livingstone, New York, 1985:413-509.

2. Bailey JE, Pablo L, and Hubbell JAE. Hyperkalemic periodic paralysis
episode during halothane anesthesia in a horse. J Am Vet Med Assoc
1996; 208: 1859-65.

3. Beech J, Fletcher JE, Johnston J, and Lizzo F. EITect of phenytoin on the
clinical signs and
in vitro muscle twitch characteristics of horses with ch-
ronic intermittent rhabdomyolysis and myotonia. Am J Vet Research
1988;49:2130-3.

4. Beech J, Fletcher JE, Tripolitis L, Lindborg S, and Dawso T. Effect of
phenytoin on skeletal muscle from quater horses with hyperkalemic pe-
riodic paralysis. Research in Vet Science 1995a; 58: 206-11.

5. Beech J, and Lindborg S. Prophylactic efficacy of phenytoin, acetazo-
lamide and hydrochlorothiazide in horses with hyperkalaemic periodic
paralysis. Research in Vet Science 1995b; 59:95-101.

6. Bowling AT, Byms G, and Spier S. Evidence for a single pedigree source
of the hyperkalemic periodic paralysis susceptibility gene in Quarter hor-
ses. Animal Genetics 1996; 27: 279-81.

7. Bradley WG. Adynamia episodicaheriditaria. Brain 1962;92:345-78.

8. Church S. Hyperkalemic periodic paralysis in Australian Quarter horse.
AusVctJ 1995;72:314-6.

9. Cox, JH. An episodic weakness in four horses associated with intermit-
tent serum hyperkalemia and the similarity of the disease to hyperkalemic
periodic paresis in man. Proc Am Assoc Equine Pract 1985; 21: 383-91.

10. Cox JH, and DeBowes RM. Episodic weakness caused by hyperkalemic
periodic paralysis in horses. Cont Ed 1990; 12: 83-7.

11. Creutzfeldt OD, Abbott BC, and Fowler WM. Muscle membrane poten-
tials in cpisodica adynamia. Electroencephalogr Clin Neurophysiol
1963; 15:508-19.

12. Dahl-Jorgenson K, Michalscn H. Adynamia episodica hereditaria. Acta
PaediatrScan 1979; 68: 583-5.

13. Engel AG. Metabolic and endocrine myopathies. In: Disorders of volun-
tary muscle. Ed. Walton J. Churchill Livingstone, New York, 1988: 811-
68.

14. Gamstorp, I. Adynamia episodica heriditaria. Am J Med 1957; 23: 385-
90.

15. Haeringen 11 van, persoonlijke mededeling, 1998.

16. Harris PA. Musculoskeletal disease. In: Equine intemal medicine. Eds.
Reed SM, and Bayly WM. W.B. Saunders Company, Philadelpia, 1998:
371-426.

17. Heath SE. Clinical evaluation of muscle and muscular disorders. In: The
horse, diseases and clinical management. Kobluk CN, Ames TR, and
GcorRJ Eds. W.B. Saunders Company, Philadelphia, 1995: 1309-25.

18. Hoskins B, Vroom FQ, and Jarcll MA. Hyperkalemic periodic paralysis.
Arch Neurol 1975;32:519-23.

iII II li ï é iiim]

RECTIFICATIE

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1 maart 1999 (pagina 14B) is per abuis tabel 2 foutief weergegeven. Hieronder treft u de goede tabel aan.

Tabel 2. Schatting van de gemiddelde nestomvang van raskatten in Nederland over de periode 1992-1996. De steekproef is genomen uit 2 van de Nederlandse
stamboeken, die van Felikat en Mundikat. Kolom 2 is de fractie van het totaal aantal nesten van fiet ras, dat beschreven vrardt door de steekproef.

RAS

aantal nesten
in de steekproef

% van het totaal aantal
nesten van het ras in Nederland

aantal kittens

gemiddelde
nestomvang (± ISD)

Perzisch Langhaar & Exotic Shorthair

1852

13%

5058

2,7 ±0,2

Siamees & Oosters Korthaar

1081

40%

3691

3,4 ±0,2

Brits Korthaar

919

36%

3294

3,6 ±0,2

Heilige Birmaan

943

55%

2883

3,1 ±0,3

Maine Coon

632

58%

2686

4,3 ±0,3

Abessijn*

200

26%

604

3,0 ±0,2

Somali*

121

58%

398

3,3 ±0,3

Noorse Boskat

382

52%

1447

3,8 ±0,2

Russisch Blauw

96

23%

349

3,6 ±0,5

Burmees

186

49%

795

4,3 ±0,5

Devon Rex

147

62%

409

2,8 ±0,3

Van & Turks Angora

48

21%

162

3,4 ±0,8

Comisch Rex

84

37%

281

3,3 ±0,6

Manx

28

100%

81

2,9 ±0,7

Totaal 6921

22748

* Data aflcomstig van hel stamboek van Felikat

19. Layzer RB, Lovelace RE, and Rowland HP. Hyperkalemic periodic para-
lysis. Arch Neurol 1967; 12: 145-54.

20. Mair T, Love S, Schumacher J, and Watson E. Hyperkalaemic periodic
paralysis (HYPP). In: Equine medicine, surgery and reproduction. W.B.
Saunders Company, London, 1998:450-1.

21. Mc. Ardle B, Adynamia episodica heriditaria and its treatment. Brain
1962; 85: 121-48.

22. Naylor JM. Inheritance of myotonic discharges in American Quarter hor-
ses and the relationship to hyperkalemic periodic paralysis. Can J Vet Res
1992; 56:62-6.

23. Naylor JM, Jones V, and Berry SL. Clinical syndrome and diagnosis of
hyperkalemic periodic paralysis in Quarter horses. Equine Vet J 1993;
25: 227-32.

24. Naylor, JM. Equine hyperkalemic periodic paralysis: review and impli-
cations. Can Vet J 1994a; 35: 279-85.

25. Naylor JM. Selection of Quarter horses affected with hyperkalemic pe-
riodic paralysis by show judges. J Am Vet Med Assoc 1994b; 204:926-8.

26. Naylor JM. Hyperkalemic periodic paralysis. In: Selected neurologic and
muscular diseases. Lofstedt J, and Collatos C. eds. Veterinary Clinics of
North America, Equine Practice, 1997: 129-44.

27. Pickar JG, Spier SJ, Haroold D, and Carlsen RC. [^HjOuabain binding in
skeletal muscle from horses with hyperkalemic periodic paralysis. Am J
Vet Res 1993; 54: 783-7.

28. Riggs JE, Griggs RC, and Moxley RT. Acute effects of acetazolamidc in
hyperkalemic periodic paralysis. Neurology 1981; 31:725-9.

29. Robertson SA, Green SL, Carter SW, Bolon BN, Brown MP, and Shields
RP. Postanesthetic recumbancy associated with hyperkalemic periodic
paralysisinaQuarterhorse.J Am Vet Med Assoc 1992; 201: 1209-12.

30. Robinson JA, Naylor JM, and Crichlow EC. Use of electromyography
for the diagnosis of equine hyperkalemic periodic paresis. Can J Vet Res
1990; 54:495-500.

31. Spier SJ, Carlson GP, and Madigan JP. Potassium fluxes in horses with
episodic weakness resembling hyperkalemic periodic paralysis. Proc Am
Coll Vet Int Med 1987; 5: 913.

32. Spier SJ, Carlson GP, Holliday TA, Cardinet GH 111, and Pickar JG.
Hyperkalemic periodic paralysis in horses. J Am Vet Med Assoc 1990;
197: 1009-17.

33. Spier SJ. Blood test available for hyperkalemic periodic paralysis in
Quarter horses. J Equine Vet Science, 1993; 13: 140-2.

34. Stewart RH, Bertone JJ, Yvorchuk-St. Jean K, Reed SM, and Neil Jr WH.
Possible normokalemic variant of hyperkalemic periodic paralysis in two
horses. J Am Vet Med Assoc 1993; 203:421 -4.

35. Traub-Dargatz JL, Ingram JT, Stashak TS, Kiper ML, Tart S, Child G,
and MacAllistair CG. Respiratory suidor associated with polymyopathy
suspected to be hyperkalemic periodic paralysis in four Quarter horse fo-
als. J Am Vet Med Assoc 1992; 201: 85-9.

36. Waldridge BM, Lin HC, and Purohit RC. Anesthetic management of hor-
ses with hyperkalemic periodic paralysis. Cont Ed Equine Pract 1996; 18:
1030-8.

37. Wang P, Clausen T, and Orskov H. Salbutamol inhalations suppress at-
tacks of hyperkalemia in familial periodic paralysis. Monogr Hum Genet
1978; 10:62-5.

-ocr page 214-

B.E.C.Schreuder^

e

SAMENVATTING

Na te zijn ingegaan op diverse theorieën rond het oorza-
kelijke agens van prionziekten, worden in dit proef-
schrift verschillende aspecten beschreven van de twee ve-
terinair meest belangrijke prionziekten, te weten BSE en
scrapie. Omdat een prion (= infectieus eiwit) geen immu-
nologische reacties geeft, zijn er geen serologische of an-
dere eenvoudige methoden beschikbaar voor het vast-
stellen van BSE of scrapie. In het algemeen wordt de
diagnose pas na de dood gesteld door histopathologisch
onderzoek van de hersenen. Het preklinische stadium
wordt zelfs helemaal gemist, wat controlemaatregelen
bemoeilijkt. Eén van de belangrijkste bevindingen van
het onderzoek in dit proefschrift is dan ook de mogelijk-
heid om een vroege diagnose te stellen door het prion-ei-
wit aan te tonen in tonsilbiopten, iets wat reeds heel vroeg
in de incubatieperiode lukt. Deze methode lijkt helaas
niet te werken bij BSE, maar zal wel van betekenis zijn
voor de controle van scrapie. Samen met bevindingen op
het gebied van de genetische resistentie van schapen ten
aanzien van scrapie, zou dit kunnen leiden tot een moge-
lijke aanpak van deze ziekte.

Verder worden in het proefschrift verschillende risico-
factoren voor het ontstaan van BSE (in Nederland) ge-
analyseerd, waaronder de effectiviteit van het Neder-
landse destructieproces.

SUMMARY

Epidemiological aspects of scrapie and BSE including an
analysis of risk factors

After a discus.sion of the different hypothe.se.s about the causative agent of
prion di.seases. various aspects of the two most important animal prion dis-
eases. i.e. BSE and scrapie are described. This thesis focuses on the search
for a preclinical diagnosis. A major breakthrough was the discovery of a
new technique for detecting the disease-associated protein in tonsillar biop-
sies from scrapie-infected sheep long before clinical signs appeared.
Another essential part of the studies de.scribed in this thesis concerned a risk
analysis for BSE in a country like the Netherlands. Major risk factors were
asses.sed. including an asse.s.sment of the efficacy of Dutch rendering proce-
dures in the inactivation of the agents of scrapie and BSE.

INLEIDING

Bij het DLO-Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid
(ID-DLO) in Lelystad is in 1991 een meerjarig onderzoekspro-
ject gestart naar scrapie en BSE (bovine spongiform encepha-
lopathy), ook wel \'gekke-koeien-ziekte\' geheten. Enkele van
de vragen welke ten grondslag lagen aan dit project en daarmee
aan het in het proefschrift beschreven onderzoek, zijn:

\' .iutoreferaat i-an het proefschrift \'Epidemiological aspects of scrapie and BSE in-
cluding a risk assessment study\'.
^ Specialist kleine herkauwers. .Afdeling Immunologie. Pathohiologie en
Epidemiologie. DLO-Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid. Postbus 65.
8201) A B Lelvstad.

Ppoefschrift

Tijdschr Diergenee.ikd 1999: 124:182-4

- Hoe groot is de kans dat we in Nederland met BSE te ma-
ken krijgen en welke risicofactoren spelen hierbij een rol?

- In welke mate komt scrapie in Nederland voor en hoe staat
het met de gevoeligheid van Nederlandse schapenrassen
ten aanzien van scrapie?

- Is het mogelijk om een test te ontwikkelen waarmee bij het
levende dier al tijdens de incubatieperiode een eventuele
besmetting (met scrapie of BSE) kan worden aangetoond?

Inmiddels zijn in Nederland tot op heden vier gevallen van
BSE vastgesteld, maar dit valt in het niet bij de ruim 170.000
vastgestelde gevallen in het Verenigd Koninkrijk. Wel be-
vindt de epidemie zich aldaar momenteel ver over haar top
heen, wat nog niet voor alle landen in Europa gezegd kan
worden.

HET AGENS EN DE AANDOENINGEN
Het proefschrift begint met een overzicht van de verschil-
lende hypotheses rond het oorzakelijk agens en de karakte-
ristieke eigenschappen van de groep van aandoeningen,
waartoe BSE en scrapie behoren. Tegenwoordig worden
deze aandoeningen ook wel prionziekten genoemd, waarbij
men stelt dat het agens een infectieus eiwit is. Dit agens is
erg resistent tegen inactivering door hitte en andere sterilisa-
tieprocessen. Deze uitzonderlijke resistentie is tevens de
aanleiding geweest voor de BSE-epidemie, omdat hierdoor
het agens in de herkauwer-voedselketen kon belanden.
De aandoeningen behorend tot deze groep worden alle ge-
kenmerkt door een lange incubatietijd, variërend van enkele
maanden tot tientallen jaren; een klinisch beeld, dat progres-
sief en uiteindelijk fataal verloopt en gepaard gaat met ge-
dragsveranderingen en bewegingsstoornissen; en een karak-
teristiek histopathologisch beeld, dat wordt bepaald door
degeneratieve veranderingen in de hersenen met ondermeer
vacuolisatie, maar waarbij nauwelijks of geen ontstekings-
of immunologische reacties worden waargenomen. De dia-
gnose van BSE of scrapie kan gesteld worden op basis van
histologisch onderzoek van de hersenstam, verkregen na
sectie. Tot nu toe ontbraken (preklinische) diagnostische
mogelijkheden bij het levende dier, wat een groot probleem
vormt bij de bestrijding van deze ziekten.
De verwekkers van deze encefalopathieën zijn nog niet de-
finitief gekarakteriseerd en er zijn in de loop der jaren tal-
rijke hypotheses omtrent de aard van het agens gelanceerd.
De meest genoemde hypotheses zijn: de
\'virus\', \'virino\\ en
\'prion\' hypothese. Het meest kardinale verschilpunt tussen
deze hypotheses is het al-dan-niet aanwezig zijn van een nu-
cleïnezuur (DNA of RNA). Dit nucleïnezuur wordt door
beide eerste theorieën wel aan het agens toegedicht, terwijl
de priontheorie ervan uitgaat dat het infectieuze agens uit-
sluitend uit eiwit bestaat. Het is gebleken dat door de gast-
heer zelf een \'normale\' vorm van dit zogeheten prioneiwit
wordt aangemaakt: het PrP^, wat staat voor \'cellular prion
protein\'. Het ervoor coderende gen wordt
PrP gen genoemd.
Bij dieren met scrapie of andere spongiforme encefalopa-
thieën (SEs) wordt naast het PrP<^\' tevens een veranderde
vorm van dit PrP aangetroffen, het PrP^\'^, wat staat voor: PrP

EPIDEMIOLOGISCHE ASPECTEN VAN SCRAPIE EN BSE
INCLUSIEF EEN ANALYSE VAN RISICOFACTOREN\'\'

-ocr page 215-

scrapie. Dit eiwit ontstaat uit het door de gastheer aange-
maaicte PrP^, en wel door een conformationele verandering
als gevolg van een interactie met het infectieuze PrP^"^.

SPONGIFORME ENCEFALOPATHIEËN (PRIONZIEK-
TEN)

In een tweetal hoofdstukken worden de epidemiologische,
klinische en diagnostische aspecten van de twee belangrijk-
ste veterinaire spongiforme encefalopathieën, te weten scra-
pie en BSE beschreven en wordt ingegaan op het ontstaan en
de verspreiding van BSE in het Verenigd Koninkrijk.
Algemeen wordt aangenomen dat de oorzaak van de uitbraak
in het Verenigd Koninkrijk lag in de opname van krachtvoer
waarin onvoldoend gesteriliseerd diermeel van aan SE ge-
storven dieren was verwerkt. Het verantwoordelijke agens is
bestand tegen hoge temperaturen. Pas bij temperaturen van
rond de 130"C wordt het agens in voldoende mate afgedood.
Deze temperatuur werd in de destructoren in het Verenigd
Koninkrijk lang niet overal gehaald. Daamaast waren begin
tachtiger jaren bepaalde veranderingen in het destmctiepro-
ces doorgevoerd, waardoor het agens nog meer overlevings-
kansen kreeg. Aanvankelijk werd hierbij vooral aan scrapie
gedacht, maar een sporadisch voorkomende SE bij runderen
kan niet worden uitgesloten als zijnde de primaire oorzaak.
In ieder geval is in een latere fase ook infectieus materiaal af-
komstig van BSE-gevallen bij runderen gaan recirculeren
via het krachtvoer waardoor BSE in het Verenigd Koninkrijk
kon uitgroeien tot het grootste veterinaire probleem van de
afgelopen decennia.

Verder worden in dit hoofdstuk de getroffen maatregelen be-
sproken om de ziekte in te perken, alsmede de overdracht
naar andere diersoorten en de risico\'s ten aanzien van de
volksgezondheid. Dat dit laatste een reëel risico is, werd ei-
genlijk pas in de loop van de afgelopen twee jaar duidelijk,
toen de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob in
het Verenigd Koninkrijk opdook. Verontmstend hierbij was
de gemiddeld jonge leeftijd van de inmiddels 27 bevestigde
gevallen. Vooral de \'strain-typing\' wordt als overtuigend be-
wijs gezien voor een relatie tussen deze CJD-gevallen en
BSE: er is geen verschil te vinden tussen beide stammen en
een oorzakelijke relatie is dan ook wel zeer aannemelijk (net
als bij de feliene vorm van SE). Het blijft echter moeilijk om
de omvang van de te verwachten epidemie bij de mens in te
schatten doordat gegevens over de lengte van de incubatiepe-
riode ten enen male ontbreken. Wel lijkt het grootste risico
voor de - vooral Britse - consument te hebben gelegen in de
periode vóór 1990, toen nog geen effectieve maatregelen ter
bescherming van diezelfde consument waren getroffen.

ERFELIJK BEPAALDE GEVOELIGHEID
Vooral bij scrapie is een erfelijk bepaalde gevoeligheid van
groot belang. Hierbij speelt het PrP-gen een belangrijke rol.
Veranderingen (polymorfismen) in dit gen kunnen verande-
ringen (aminozuur-substituties) in het PrP*^-eiwit tot gevolg
hebben. Deze veranderingen blijken van invloed te zijn op de
snelheid waarmee het PrP^, na een infectie, wordt omgezet
in PrP^*^. Hiermee worden de lengte van de incubatietijd en
de gevoeligheid van het dier voor de aandoening verklaard.
Vooral de polymorfismen op codons 136, 154 en 171 lijken
hierbij van belang.

Onderzocht is ook wat de relatie is tussen incubatietijden en al-
lelvariant, aan de hand van een bepaalde jaargang op een be-
drijf waar reeds meerdere jaren scrapie werd aangetroffen. Hier
bleek onder meer dat schapen homozygoot voor het PrP^l^Q-
allel (met de polymorfismen valine, arginine en glutamine op
repectievelijk codons 136, 154 en 171) een korte en redelijk
uniforme incubatieperiode kenden van mim twee jaar. Dit ge-
geven is onder meer gebmikt voor het onderzoek naar een pre-
klinische diagnostische methode (zie hieronder). Schapen met
tenminste één PrP^\'^\'^-allelvariant bleken geen scrapie te ont-
wikkelen, althans niet binnen hun gebmikelijke levensduur.

PREKLINISCHE DIAGNOSTIEK

Een ander belangrijk gegeven is dat er nauwelijks of geen
ontstekings- of immunologische reacties worden waargeno-
men bij al deze aandoeningen. Als gevolg hiervan zijn er
geen serologische of andere eenvoudige methoden beschik-
baar voor het vaststellen van de aandoening. In het algemeen
wordt de diagnose pas na de dood van een dier (of mens) ge-
steld, terwijl het preklinische stadium, dus vóór er sympto-
men van de ziekte zichtbaar zijn, zelfs helemaal wordt ge-
mist. Bestrijding van een ziekte als scrapie is dan eigenlijk
niet goed mogelijk. Het proefschrift beschrijft de zoektocht
naar een preklinische diagnostische methode, allereerst voor
scrapie, maar met de hoop dat deze ook bmikbaar zou blijken
voor BSE. Decennialang onderzoek elders had tot nu toe niet
tot een dergelijke methode geleid. Eén van de belangrijkste
bevindingen van het onderzoek in dit proefschrift is dan ook
de mogelijkheid om het infectieuze eiwit aan te tonen in de
tonsillen bij schapen die op natuurlijke wijze met scrapie be-
smet waren geraakt, op een tijdstip van minder dan de helft
van de incubatieperiode: bij schapen met een homozygoot
gevoelig genotype zelfs op een leeftijd van vier tot acht
maanden. En dat bij dieren die pas anderhalfjaar later, op
een leeftijd van twee jaar, klinische verschijnselen krijgen!
Deze methode lijkt helaas voor BSE niet te werken (geen in-
fectiviteit en ook geen PrP^"^ in het lymfoïde systeem aan-
toonbaar). Wel vindt zij momenteel toepassing in het
Verenigd Koninkrijk bij de diagnose van de nieuwe variant
van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij de mens, waar tonsil-
len ook positief bleken. Heel recentelijk is ook in een drie
jaar eerder verwijderde blinde darm van een CJD-patiënt het
prioneiwit aangetoond.

SCRAPIE-BESTRIJDINGSPROGRAMMA
Het proefschrift beschrijft verder een mogelijke aanpak om
het voorkomen van scrapie in Nederland temg te dringen,
waarbij gebmik gemaakt wordt van de vorderingen van de
projectgroep op het gebied van de genetisch bepaalde
(on)gevoeligheid van schapen ten aanzien van deze ziekte en
de bovengenoemde preklinische test. Het aantonen van
PrP^<^ in tonsillen zou ter ondersteuning van een bestrijdings-
programma kunnen worden ingezet, alhoewel verdere vali-
datie voor meerdere genotypes, scrapie-stammen en scha-
penrassen, alsmede ombouw tot een routinematig toepasbare
techniek hiervoor wenselijk is. Voor- en nadelen van \'stam-
ping-out\' ten opzichte van de voorgestelde aanpak van
\'breeding for resistance\' worden besproken. Voor de
Nederlandse situatie met zijn belangrijke handelsstromen
lijkt \'stamping-out\' geen haalbare optie.
De fokprogramma\'s met als doel scrapie-resistentie bij in
eerste instantie de rammenpopulatie te verhogen, zullen
nauwlettend gevolgd moeten worden, met het oog op een
verandering van de scrapie-incidentie en een eventueel op-
treden van tot nu toe niet algemeen voorkomende scrapie-
stammen. Deze aanpak vormt tevens de basis voor een lan-
delijk scrapie-bestrijdingsprogramma wat momenteel van
start gaat.

TIJDSCHRII T VOOR DIERGENEESKUNDK, D E E 1. 124, MaART, A E E E V E R I N (i 6, 1999

183

-ocr page 216-

Hm

If

Ui

i«»<«Li» r»

RISICOFACTOREN VOOR HET OPTREDEN VAN BSE
Een ander belangrijk deel van het beschreven onderzoek
analyseert de verschillende risicofactoren voor het optreden
van BSE, zoals die in het begin van de negentiger jaren aan-
wezig waren. Hierbij is binnen de Nederlandse situatie
vooral gekeken naar:

a. het importeren van levend mndvee uit het Verenigd
Koninkrijk;

b. de mate van voorkomen van scrapie hier te lande; en

c. de effectiviteit van de in Nederland gebmikte destructie-
procédé\'s.

Dit laatste is vooral actueel omdat momenteel binnen de EU
destructieprocédé\'s verplicht zijn gesteld welke vergelijk-
baar zijn aan de in Nederland gebruikte.
Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat bij wat lagere
temperaturen of kortere blootstelling BSE-infectiviteit min-
der gemakkelijk geïnactiveerd wordt dan scrapie, terwijl bij
het destmeren volgens de nieuwe EU-normen ten minste
99% van het BSE-agens geïnactiveerd wordt. Dit lijkt veel
maar wordt niettemin onvoldoende geacht om materiaal met
een hoog risico met betrekking tot BSE veilig te kunnen ver-
werken, zeker zolang er een kans bestaat dat dit bij herkau-
wers terecht komt. Vandaar dat ook in Nederland en andere
Europese landen als extra voorzorg de organen met de hoog-
ste infectieusiteit uit de voedselketen gehaald zijn en ver-
brand worden.

Ook het vóórkomen van scrapie in Nederland wordt als een
risicofactor voor het ontstaan van BSE gezien. De mate van
voorkomen van scrapie kon niet gemeten worden met een
serologische of andere routinematig toepasbare test. Daarom
is indertijd in samenwerking met de regionale gezondheids-
diensten een uitgebreide enquête onder schapenhouders in
Nederland uitgevoerd. Deze enquête bestond uit twee onaf-
hankelijke enquêtes, een schriftelijke onder 700
at ranclom
geselecteerde schapenhouders in geheel Nederland en een
mondelinge enquête onder 150, wederom
at random geko-
zen, schapenhouders (die allen persoonlijk werden bezocht).

Eén van de belangrijkste conclusies was dat verschijnselen
van scrapie op ongeveer 6% van de onderzochte bedrijven
voorkwamen. Omgerekend naar de Nederlandse schapen-
populatie betekent dit dat er op 3,8 ä 8,4% van alle bedrijven
(met een 95% zekerheid), dieren met scrapie-verschijnselen
aangetroffen kunnen worden. Binnen deze \'positieve\' be-
drijven wordt jaarlijks mim 1 procent van de dieren met scra-
pie-verschijnselen afgevoerd. Deze gegevens zijn mede van
belang voor een verdere aanpak van scrapie in Nederland.

De import van levend vee, in het bijzonder van fokdieren, in
de periode voorafgaande aan de importverboden in 1990,
zou op grond van gemaakte berekeningen aanleiding moeten
hebben gegeven tot enkele tientallen gevallen van BSE in
Nederland, in het begin van de jaren negentig. Deze veron-
derstelde gevallen zijn niet gevonden, de eerste gevallen de-
den zich immers pas voor in 1997. Een mogelijk verband tus-
sen beide groepen, als gevolg van recirculatie van infectieus
materiaal, zou echter wel kunnen bestaan.

De kwantitatieve gegevens uit bovenstaande studies verkre-
gen kunnen dienen als bouwstenen voor mathematische mo-
delstudies waarin getracht wordt enige samenhang aan te ge-
ven voor de afzonderlijke factoren ten aanzien van het risico
voor BSE in Nederland.

Al met al is getracht in dit proefschrift de verzamelde kennis
verworven in het ID-DLO project op een enigszins systema-
tische wijze te bundelen, waarbij voor zowel BSE als scrapie
achtereenvolgens het oorzakelijke agens, de ziekte zelf, de
(vroeg-)diagnostiek, de risico\'s van insleep, de mogelijkhe-
den van bestrijding en de risico\'s voor de volksgezondheid
aan de orde komen.

\'Epidemiological aspects of scrapie and BSE including a
risk assessment study\'

Exemplaren zijn te verkrijgen hij Broese Kemink, Heidelherg-
laan 2. Utrecht. ISBN 90-393-1636-H. prijs: f75,-.

PROBABILITY OF DETECTING ANTIBODIES TO BOVINE HERPES-
VIRUS 1 IN BULK MILK AFTER THE INTRODUCTION OF A POSI-
TIVE ANIMAL ONTO A NEGATIVE FARM

Referaten

K. Frankena, P. Franken, J. Vandehoek, G. Voskamp en J.A.
Kramps. VetRec 1997; 140: 90-2.

In Nederland zijn ongeveer 38.000 melkveehouderijbedrij-
ven. Op 75 procent hiervan komt IBR. voor hetgeen gecon-
cludeerd wordt op basis van onderzoek van antilichamen in
het bloed.

Er lopen bestrijdingsprogramma\'s. In het kader hiervan is
belangrijk om zo snel mogelijk te kunnen vaststellen op
welke vrije bedrijven de infectie opnieuw is binnengeslopen.
Onderzocht werd of dit te controleren zou zijn door regelma-
tig tankmelk te onderzoeken op afweerstoffen. Hiervoor
werd een Elisa blocking test gebruikt waarmee 1303 tank-
melkmonsters werden getest. Dit gebeurde onverdund en in
positieve gevallen ook in de verdunningen van 1:4 en 1:16.
Bij de evaluatie werden statistische methoden gebruikt.
Het bleek dat op bedrijven met een gemiddelde grootte van 45
dieren de waarschijnlijkheid dat de eerste positieve gevonden
zou worden lag tussen de 10 en de 25 procent. Ook op bedrij-
ven met minder runderen lukt het soms niet het eerst besmette
dier (vaak aangekocht) te detecteren. Indien het tankmelk po-
sitiefis zijn vaak meerdere koeien al geïnfecteerd.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 217-

f I «1

PUBLICATIEBESLISSING VETERINAIR TUCHTCOLLEGE INGEVOLGE ARTIKEL 16 DERDE LID VAN DE WET
OP DE UITOEFENING VAN DE DIERGENEESKUNDE 1990

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Veterinair tuchtrecht

Uitspraak in de zaak van ... de op
grond van artikel 29 van de Wet op de
uitoefening van de diergeneeskunde
1990 aangewezen ambtenaar, klager...
tegen X, dierenarts te A.

1. PROCEDURE

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij
uitspraak van 23 april 1998, verzonden
op 12 mei 1998, op de klacht van de op
grond van artikel 29 van de wet op de
uitoefening van de diergeneeskunde
1990 aangewezen ambtenaar (klager,
thans \'appellant\') tegen X, dierenarts
te A, (\'beklaagde\'),

1) het verweer van beklaagde verwor-
pen dat klager wegens schending
van het ne bis in idem-beginsel niet-
ontvankelijk dient te worden ver-
klaard;

2) ongegrond verklaard de klacht dat
beklaagde geen levende keuring
heeft verricht;

3) ongegrond verklaard de klacht dat
door de handelwijze van beklaagde
voor de gezondheidszorg voor die-
ren ernstige schade heeft kunnen
ontstaan, en

4) klager voor het overige in zijn
klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Appellant heeft bij beroepschrift, ge-
dateerd 18 juni 1998 en op 24 juni
1998 binnengekomen bij het Veteri-
nair Beroepscollege, beroep ingesteld
tegen voormelde uitspraak van het
Veterinair Tuchtcollege, doch uitslui-
tend ten aanzien van de beslissingen
hiervoor ad 2), 3) en 4) vermeld.

Beklaagde heeft bij schrijven van 28
juli 1998 op het beroepschrift gere-
ageerd.

De behandeling ter openbare zitting
van het Veterinair Beroepscollege
heeft plaatsgevonden op 27 november
1998. Bij die gelegenheid hebben ap-
pellant, vertegenwoordigd door Y, en
beklaagde hun standpunten nader toe-
gelicht.

2. VASTSTAANDE FEITEN

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit
van de volgende vaststaande feiten.

Beklaagde heeft op 25 mei 1995 met
betrekking tot een bepaald rund een
formulier \'Verklaring van dierenarts
voor speciale noodslachtingen\' inge-
vuld en ondertekend. Beklaagde heeft
erkend dat hij niet bij de noodslachting
aanwezig is geweest en dat hij niet zelf
heeft waargenomen dat het rund is be-
dwelmd en door verbloeding is ge-
dood. Keuringsdierenartsen van de
Rijksdienst voor Vee en Vlees (RVV)
hebben verklaard dat het karkas van
het geslachte rund de kenmerken ver-
toonde van een reeds gestorven slacht-
dier. Deze zienswijze wordt onder-
steund door de bevindingen van de
patholoog van de Gezondheidszorg
voor Dieren.

3. UITSPRAAK VETERINAIR
TUCHTCOLLEGE

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan
zijn bestreden beslissing de volgende
overwegingen, voorzover hier van be-
lang, ten grondslag gelegd:

\'13. Het College zal thans bespreken de
vraag of beklaagde in zodanige
mate is tekort geschoten in hetgeen
van hem als beoefenaar van de
diergeneeskunde mocht worden
verwacht, dat daardoor voor de ge-
zondheidszorg voor dieren ernstige
schade heeft kunnen ontstaan.

14. Ten aanzien van de klacht dat be-
klaagde, kort gezegd, geen le-
vende keuring bij het rund heeft
verricht, overweegt het College
dat op grond van de stukken en het
verhandelde ter zitting de juistheid
van deze stelling niet is komen
vast te staan. De door de klacht-
ambtenaar in zijn klacht ge-
noemde keuringsdierenartsen van
de RVV danwel Gezondheids-
dienst voor Dieren hebben welis-
waar verklaard dat, samengevat,
naar hun oordeel sprake was van
een gestorven dier, doch deze ver-
klaringen hebben betrekking op de
toestand waarin het rund ver-
keerde toen het ter keuring aan de

RVV werd aangeboden en niet op
de toestand waarin het rund ver-
keerde op het moment dat het door
beklaagde is onderzocht en ge-
keurd. Voorts heeft beklaagde
verklaard dat hij wel degelijk een
levende keuring heeft verricht; hij
wist dat het rund ten gevolge van
een partus een uterusruptuur had
en heeft tijdens zijn onderzoek ge-
constateerd dat het dier sloom
was, niet kon staan en endometri-
tis had. Hij heeft voorts verklaard
dat hij niet de indruk had dat het
rund binnen korte tijd zou overlij-
den. Op grond hiervan is het
College van oordeel dat de juist-
heid van de stelling van de klacht-
ambtenaar, dat beklaagde geen le-
vende keuring heeft verricht dan
wel de keuring onjuist zou hebben
verricht, niet is komen vast te
staan, zodat dit onderdeel van de
klacht ongegrond dient te worden
verklaard.

15. Ten aanzien van de klacht dat be-
klaagde het formulier speciale
noodslachtingen heeft ingevuld en
ondertekend, terwijl hij het rund
daama niet na bedwelming door
verbloeding heeft gedood, over-
weegt het College als volgt. De
klachtambtenaar is van mening dat
beklaagde hiervan een verwijt kan
worden gemaakt, nu beklaagde het
door zijn handelwijze - die in strijd
is met zijn verplichtingen uit
hoofde van het besluit - mogelijk
heeft gemaakt dat een dood dier
dat niet voldeed aan artikel 5,
vierde lid, van het besluit kon wor-
den vervoerd en het vlees daarvan
in de handel kon worden gebracht.
Beklaagde heeft daardoor naar zijn
mening niet alleen de gezond-
heidszorg voor dieren doch ook de
daarin begrepen zorg voor de
volksgezondheid in gevaar ge-
bracht. Het College deelt deze
zienswijze niet. Immers, op grond
van de stukken en het verhandelde
ter zitting is niet komen vast te
staan dat beklaagde bij het mnd
geen levende keuring heeft ver-
richt of de keuring onjuist heeft
verricht. Evenmin is gesteld of ge-

-ocr page 218-

bleken dat het rund leed aan een
besmettelijke dierziekte, waardoor
voor de gezondheidszorg voor die-
ren ernstige schade heeft kunnen
ontstaan. Voorts is niet betwist dat
de hulp van beklaagde bij een kal-
vende koe was geboden waardoor
beklaagde onder een zekere druk
stond en hij, in de wetenschap dat
de noodslachter er binnen tien mi-
nuten zou zijn, daarom heeft ge-
meend het formulier speciale
noodslachtingen te kunnen invul-
len en ondertekenen. Op grond van
deze feiten en omstandigheden is
het College van oordeel dat de
juistheid van de stelling, dat door
de handelwijze van beklaagde ern-
stige schade voor de gezondheids-
zorg voor dieren heeft kunnen ont-
staan, niet is komen vast te staan,
zodat dit onderdeel van de klacht
ongegrond dient te worden ver-
klaard.

16. Voor zover door de klachtambte-
naar wordt betoogd dat beklaagde
een zelfstandig verwijt kan wor-
den gemaakt van het feit dat hij
door het invullen en het onderte-
kenen van het formulier speciale
noodslachtingen de volksgezond-
heid in gevaar heeft gebracht,
overweegt het College dat de
volksgezondheid als zodanig geen
zelfstandig belang is als bedoeld
in artikel 14, onderdeel b, van de
WUD. Op grond hiervan dient de
klachtambtenaar in dit onderdeel
van zijn klacht niet ontvankelijk te
worden verklaard en behoeft dit
onderdeel hier derhalve geen ver-
dere behandeling.\'

4. GRIEVEN

Door appellant is - samengevat - het

volgende aangevoerd tegen de hierbo-
ven onder 1 ad 2), 3) en 4) vermelde

beslissingen in de beroepenuitspraak

van het Veterinair Tuchtcollege.

1. Appellant is het oneens met het
gestelde in overweging 14 van het
Veterinair Tuchtcollege, dat niet
vaststaat dat beklaagde geen le-
vende keuring bij het rund heeft
verricht.

Appellant meent op grond van de
verklaringen in de processen-ver-
baal van ambtenaren van de
Algemene Inspectiedienst dat aan-
genomen mag worden dat er geen
onderzoek bij het levende dier
heeft plaatsgevonden.

II. Appellant bestrijdt het gestelde in
overweging 15 van de uitspraak
van het Veterinair Tuchtcollege,
dat beklaagde door het formulier
speciale noodslachtingen in te vul-
len en te ondertekenen, terwijl hij
het rund daarvoor niet na bedwel-
ming door verbloeding heeft ge-
dood, geen ernstige schade voor
de gezondheidszorg van dieren
heeft doen ontstaan. Het systeem
van de gezondheidszorg voor die-
ren, dat op elkaar opvolgende ver-
klaringen van dierenartsen is ge-
baseerd, werd in gevaar gebracht.
Daardoor werd ook het vervoer
van destructiemateriaal mogelijk
dat eveneens gevaar voor de ge-
zondheidszorg voor dieren op kan
leveren. Het nalaten de belangen
van de volksgezondheid te be-
schermen door niet overeenkom-
stig de waarheid verklaringen af te
leggen is beklaagde als een bijko-
mend verwijt aan te rekenen.

III. Appellant bestrijdt het gestelde in
overweging 16 van de uitspraak
van het Veterinair Tuchtcollege,
dat niet-ontvankelijk dient te wor-
den verklaard het onderdeel van
de klacht dat beklaagde een zelf-
standig verwijt kan worden ge-
maakt van het feit dat hij door het
invullen en het ondertekenen van
het formulier speciale noodslach-
tingen de volksgezondheid in ge-
vaar heeft gebracht. Appellant
stelt dat de tuchtrechter in eerste
aanleg ten onrechte heeft overwo-
gen dat de volksgezondheid als
zodanig geen zelfstandig belang is
als bedoeld in artikel 14, onder-
deel b, van de Wet op de uitoefe-
ning van de diergeneeskunde 1990
(WUD). Volgens de historie van
de totstandkoming van de WUD
behoort immers ook de volksge-
zondheid tot het bij deze te be-
schermen belang.

5. VERWEER

Door beklaagde is - samengevat - het
volgende aangevoerd.

Beklaagde heeft het dier zorgvuldig
onderzocht en een diagnose gesteld
(uterus ruptuur). De komst van de sla-
ger is door hem niet afgewacht want
hij moest dringend elders diergenees-
kundige hulp verlenen. Het belang van
de gezondheidszorg voor dieren is niet
geschaad, gelet op de duidelijke diag-
nose die was gesteld. Het belang van
de volksgezondheid is niet geschaad
omdat er sprake was van een levende
keuring, die nog zou worden gevolgd
door een keuring door een keurmees-
ter.

Beklaagde heeft ter zitting zijn ver-
weer herhaald, dat deze aangelegen-
heid strafrechtelijk is afgedaan en er
onvoldoende aanleiding is deze zaak
ook tuchtrechtelijk te behandelen, zo-
dat appellant alsnog niet-ontvankelijk
moet worden verklaard in zijn klacht.

6. OVERWEGINGEN VETERINAIR

BEROEPSCOLLEGE
1. Wat betreft het verweer van be-
klaagde, dat appellant alsnog niet-
ontvankelijk moet worden ver-
klaard in zijn klacht omdat door
deze zaak zowel strafrechtelijk als
tuchtrechtelijk af te doen het ne
bis in idem-beginsel wordt ge-
schonden, overweegt het Vete-
rinair Beroepscollege, dat volgens
vaste jurisprudentie de andere
maatstaf en functie van het straf-
proces het onafhankelijk naast el-
kaar toepassen van strafrecht en
tuchtrecht rechtvaardigen. Blij-
kens de wetsgeschiedenis heeft de
wetgever het instellen van het ve-
terinair tuchtrecht naast het reeds
bestaande strafrechtelijk sturings-
instrument noodzakelijk geacht.
Ten aanzien van hetzelfde feit is
derhalve een tuchtrechtelijke cor-
rectie naast een strafrechtelijke
straf of maatregel mogelijk. Wel is
het Veterinair Beroepscollege van
oordeel dat bij de oplegging van
een maatregel terzake van een ge-
draging die ook reeds strafrechte-
lijk is afgedaan, acht geslagen
dient te worden op de in het straf-
proces opgelegde straf of maatre-
gel, teneinde een onevenredig
zwaar geheel aan corrigerende re-
acties op de gedraging te voorko-
men. Overigens is ter zitting ge-
bleken dat beklaagde straf-
vervolging heeft kunnen voorko-
men door het betalen van een door
de Officier van Justitie aangebo-
den transactie ad ƒ 2500,-. Het be-
roep op de niet-ontvankelijkheid
van appellant wordt mitsdien ver-
worpen. Voorzover beklaagde
heeft willen betogen dat appellant
hem willekeurig en in strijd met
het gelijkheidsbeginsel tuchtrech-
telijk heeft vervolgd, omdat hij in
andere soortgelijke gevallen geen
actie heeft ondernomen, wordt dit

-ocr page 219-

betoog verworpen, nu noch be-
klaagde voldoende heeft gesteld
en aangetoond noch anderszins
aannemelijk is geworden dat het in
de door hem bedoelde gevallen
ging om gelijke of vergelijkbare
zaken, welke door appellant ver-
schillend zouden zijn behandeld.

2. De grieven van appellant stellen in
beroep aan de orde in hoeverre in
stand kunnen blijven de overwe-
gingen 14, 15 en 16 in de beroepen
uitspraak van het Veterinair Tucht-
college omtrent de vraag of be-
klaagde zodanig te kort is gescho-
ten in hetgeen van hem in zijn
hoedanigheid van dierenarts mocht
worden verwacht, dat daardoor
voor de gezondheidszorg voor die-
ren emstige schade heeft kunnen
ontstaan.

3. Ten aanzien van grief I, be-
treffende de klacht dat geen le-
vende keuring bij het mnd is ver-
richt door beklaagde, overweegt
het Veterinair Beroepscollege dat
appellant noch in het beroepschrift
noch ter zitting van het Veterinair
Beroepscollege feiten en omstan-
digheden naar voren heeft ge-
bracht, waardoor de juistheid van
deze stelling is komen vast te staan.
Met name heeft appellant nagela-
ten een tekortkoming in het onder-
zoek van de AID te herstellen, door
het alsnog horen van de noodslach-
ter. Het Veterinair Beroepscollege
is met het Veterinair Tuchtcollege
(overweging 14 van de beroepen
uitspraak) van oordeel dat op grond
van de in deze zaak vastgestelde
feiten en omstandigheden de juist-
heid van de stelling, dat beklaagde
geen levende keuring heeft ver-
richt, niet is komen vast te staan.
Grief 1 slaagt derhalve niet.

4. Ten aanzien van het door appel-
lant onder grief 11 gestelde over-
weegt het Veterinair Beroeps-
college als volgt.

Het formulier \'Verklaring van die-
renarts voor speciale noodslach-
tingen\' bevat onder meer de vol-
gende tekst: \'Ondergetekende,
dierenarts, (...) verklaart ten aan-
zien van het hierboven genoemde
dier (...) 3. dat het dier op de boer-
derij in nood gedood moest wor-
den en dat het dier na bedwelming
op correcte wijze is leeggebloed.\'
Vast staat dat beklaagde de komst
van de noodslachter niet heeft af-
gewacht en zich er dus niet van
heeft kunnen vergewissen dat \'het
dier na bedwelming op correcte
wijze is leeggebloed\'. Door niette-
min de verklaring te ondertekenen
en af te geven heeft beklaagde de
waarheid in emstige mate geweld
aangedaan. Dat hij elders dierge-
neeskundige hulp moest bieden,
kan geen rechtvaardiging zijn
voor zijn handelwijze. Een dieren-
arts mag een dergelijke verklaring
niet afgeven, wanneer hij niet aan-
wezig is geweest bij de bedwel-
ming en verbloeding van het
slachtdier. Beklaagde had het pu-
bliek belang dat een dergelijke
verklaring kennelijk beoogt te die-
nen, moeten afwegen tegen het ve-
terinair belang dat hij wilde gaan
dienen bij de nieuwe zaak waar-
voor zijn bijstand als dierenarts op
dat ogenblik werd gevraagd.
De bovenbedoelde verklaringen
van dierenartsen vormen een we-
zenlijk onderdeel van het systeem
van de georganiseerde gezond-
heidszorg voor dieren in Ne-
derland. De betrouwbaarheid van
dit systeem staat of valt met het
vertrouwen dat kan worden ge-
hecht aan de door de dierenartsen
in dit kader af te leggen verklarin-
gen. Het door dierenartsen niet
overeenkomstig de waarheid invul-
len en afgeven van verklaringen,
zoals door beklaagde gedaan, kan
het gehele systeem van de georga-
niseerde gezondheidszorg voor
dieren in diskrediet brengen. Be-
klaagde had dit moeten beseffen
toen hij zijn handtekening zette.
De grief tegen dit onderdeel van
de uitspraak van het Veterinair
Tuchtcollege slaagt derhalve.

5. In zijn derde grief komt appellant
op tegen overweging 16 van het
Veterinair Tuchtcollege, waarbij
de klacht, voorzover beklaagde
een zelfstandig verwijt wordt ge-
maakt door het invullen en onder-
tekenen van het formulier speciale
noodslachtingen de volksgezond-
heid in gevaar te hebben gebracht,
niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De volksgezondheid is geen zelf-
standig belang als bedoeld in arti-
kel 14, onderdeel b, van de WUD,
aldus het Veterinair Tuchtcollege.
Ook deze grief treft doel. De norm
van artikel 14, aanhef en onderdeel
b van de WUD moet geacht wor-
den mede te zijn gegeven in het be-
lang van de volksgezondheid, in-
dien en voorzover deze door han-
delen of nalaten van dierenartsen
emstig kan worden bedreigd.
Omdat het afgeven van onware
verklaringen, zoals hierboven be-
doeld, ten gevolge kan hebben dat
het systeem van keuringen wordt
aangetast en vlees wordt vrijgege-
ven voor menselijke consumptie
dat daarvoor niet geschikt is, is het
optreden van beklaagde, waarover
dit onderdeel van de klacht gaat,
verwijtbaar. Voor dat oordeel is
niet rechtstreeks van belang of
vaststaat dat ten gevolge van de
aan beklaagde verweten handelin-
gen voor menselijke consumptie
ongeschikt vlees in de roulatie is
gekomen.

6. Het voorgaande brengt mee dat de
uitspraak van het Veterinair Tucht-
college op deze punten dient te
worden vemietigd.
Het Veterinair Beroepscollege zal
ingevolge artikel 37, vierde lid,
van de WUD de zaak zelf afdoen
en overweegt in dit verband het
volgende.

Beklaagde heeft het formulier \'Ver-
klaring van dierenarts voor nood-
slachtingen\' bewust onjuist inge-
vuld. Als hierboven aangegeven,
kan dit handelen het goed functio-
neren van dc georganiseerde ge-
zondheidszorg voor dieren belem-
meren en de volksgezondheid be-
dreigen. In aanmerking wordt ge-
nomen dat niet is komen vast te
staan dat mede door het handelen
van beklaagde vlees in de handel is
gekomen, dat niet geschikt was
voor menselijke consumptie. Het
Veterinair Beroepscollege houdt
rekening met de transactie ter voor-
koming van strafvervolging ad
ƒ2500,-.

Het Veterinair Beroepscollege
houdt tevens rekening met het feit
dat beklaagde, ook tijdens de be-
handeling van deze zaak in be-
roep, geen blijk heeft gegeven de
verwijtbaarheid van zijn gedra-
ging in voldoende mate in te zien.
Alles bijeengenomen acht het
Veterinair Beroepscollege het op-
leggen aan beklaagde van de maat-
regel van een berisping een onder
de gegeven omstandigheden pas-
sende en geboden sanctie. Tevens
wordt bevolen dat de beslissing,
met weglating van de daarin ge-

-ocr page 220-

noemde namen en woonplaatsen
van de daarin genoemde personen,
in de Nederlandse Staatscourant en
in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde wordt bekendgemaakt.

SLOTSQM

Gelet op de desbetreffende artikelen
van de Wet op de uitoefening van de
diergeneeskunde 1990 komt het
Veterinair Beroepscollege tot de slot-
som dat de bestreden beslissing, voor-
zover aan zijn oordeel onderworpen,
ten dele moet worden vemietigd, met
oplegging van de hierboven overwo-
gen maatregelen, en dat het beroep
voor het overige ongegrond moet wor-
den verklaard. Het Veterinair Be-
roepscollege zal de zaak zelf afdoen op
na te melden wijze.

7. BESLISSING IN HOGER BEROEP

Het Veterinair Beroepscollege:

- verklaart het beroep gegrond in
voege als hiervoor onder 6.4, 6.5 en
6.6 overwogen;

- vernietigt in zoverre de uitspraak
waarvan beroep;

- verklaart de klacht ontvankelijk en
gegrond, voorzover deze betreft dat
de verweten handelingen van be-
klaagde de volksgezondheid hebben
kunnen bedreigen;

- verklaart de klacht ook overigens
gegrond, voorzover hierboven in
6.4,6.5 en 6.6 aangegeven;

- legt aan beklaagde op de maatregel
van berisping, in de zin van artikel
16, eerste lid, onder b, van de Wet op
de uitoefening van de diergenees-
kunde 1990;

- beveelt dat de onderhavige beslis-
sing in de Nederlandse Staats-
courant en in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zal worden be-
kendgemaakt met weglating van de
namen en de woonplaatsen van de
daarin genoemde personen;

- verklaart het beroep ongegrond voor
het overige.

Aldus gewezen door de voorzitter prof.
mr. B.H. ter Kuile en de leden mr. J.
Borgesius. mr. G. van der Wiel, drs.
C.J.M. Manders (dierenarts) en drs.
L.A.J. Smeenk (dierenarts), in tegen-
woordigheid van de secretaris mr.
Q.J.M. Kramer en uitgesproken in het
openhaar te \'s Gravenhage op 21 ja-
nuari 1999 door de voorzitter.

□VER DE PRACTICUS, DE WET, HET eVBS
EN DE BRANCHECODETABEL

H. Vaarkamp\'\'

Berichten en verslagen

Een apotheekhoudend dierenarts is
verplicht om exact bij te houden welke
diergeneesmiddelen ingekocht en af-
geleverd worden, compleet met details
als batchnummers, houdbaarheid etce-
tera. Deze plicht is geformuleerd in de
Diergeneesmiddelenwet van 1986, die
als zodanig de nationale invulling is
van een Europese Richtlijn uit 1981
(81/851/EEG). De plicht tot dit zoge-
naamde
tracking & tracing geldt voor
elke schakel in de distributieketen van
diergeneesmiddelen. Deze keten be-
gint in de productiefaciliteit van de fa-
brikant en eindigt in het dier. De ach-
tergrond van deze plicht is de
aansprakelijkheid die ontstaat wanneer
er ooit \'schade\' ontstaat door het ge-
bruik van diergeneesmiddelen. De
Richtlijn 81/851 is een politiek gevolg
van de vrees voor het gebruik van che-

\' AUV dierenartseiHi>(iperutie. Postbus 94. 5430 AB
Cuijk.

mische stoffen, zoals pesticiden, ge-
neesmiddelen en diergeneesmiddelen.
Bij de motivatie om iedereen die met
gevaarlijke stoffen omgaat te dwingen
tot een perfecte administratie, staat de
zorg voor de volksgezondheid voorop
en niet de zorg voor het dier, laat staan
het gemak voor de dierenarts.
De plicht tot volledige tracking & tra-
cing is nagenoeg niet uit te voeren zon-
der de hulp van automatisering.
Daarom is vanuit de dierenartsencoö-
peratie AUV al jaren geleden begon-
nen met het zoeken naar een standaard
streepjescode-systeem voor dierge-
neesmiddelen. In overleg met de
FIDIN (de vereniging van fabrikanten
en importeurs van diergeneesmiddelen
in Nederland) is daarop besloten tot
het invoeren van een universeel bruik-
bare streepjescode, die tot de intema-
tionale standaard behoort (EAN,
European Article Numbering). Een
tiental dierenartsenpraktijken is uitge-
rust met een eerste versie van een com-
putersysteem, waarmee de streepjes-
code (indien en zodra aanwezig) op de
producten gescand konden worden.
Dit eerste systeem was (zeker in de
ogen van de gebruikers van nu) beslist
niet voldoende gebruikersvriendelijk:
men moet allerlei technische handelin-
gen verrichten voor berichtenverkeer,
bijvoorbeeld. Door voortschrijdende
technische ontwikkelingen werd het
steeds meer nodig en steeds beter mo-
gelijk om gebruikersvriendelijke sys-
temen te ontwerpen voor dit zoge-
naamde elektronische voorraad- en
bestelsysteem (eVBS). De filosofie
achter het eVBS is om tegelijk met het
vervullen van een wettelijke plicht ook
de kwaliteit van het praktijkmanage-
ment te bevorderen. Door simultaan
een perfect voorraadsysteem in ge-
bruik te nemen kan een praktijk ratio-
neler de voorraad bewaken (verval-
data, batchnummers etcetera) en het
aanvullen van de voorraad sturen.
Begin 1998 heeft de FIDIN besloten
dat alle producten van haar leden eind
1998 voorzien zouden zijn van een
unieke code; tegelijk hebben de leden
zich verplicht deze code al zo veel als
mogelijk als streepjescode op de ver-
pakkingen te drukken. Eind 1998 was
te zien hoe inderdaad vrijwel alle dier-
geneesmiddelen een streepjescode
droegen, waarin hun unieke code ver-
werkt was. Eind 1998 is tegelijk de ge-

-ocr page 221-

bruikersvriendelijke versie van een
computersysteem dat de codes goed
kan verwerken, uitgewerkt door AUV
en Synapses IT. Ais echter de codes
toegekend en afgedrukt zijn en als op
de praktijken computersystemen ko-
men die met deze codes vlot en gebrui-
kersvriendelijk kunnen werken, res-
teert nog een belangrijke schakel: de
branchecodetabel. Om (letterlijk) te
allen tijde elke streepjescode exact te
kunnen interpreteren is het zaak om in
een centrale kaartenbak (database)
continu alle gegevens hieromtrent bij
te houden en ter beschikking te stellen
aan alle gebruikers van het eVBS (dus
de dierenartsenpraktijken, de veteri-
naire groothandels en de fabrikanten
en importeurs). Jarenlang heeft de
AUV deze database opgebouwd en
bijgehouden, maar sinds 1 januari
1999 heeft de FIDIN deze taak
als branche-organisatie overgenomen.
Alle leden van de FIDIN informeren
deze FlDlN-database constant over
welke code voor welk product staat;
vanuit de FIDIN wordt de actuele data-
base met grote regelmaat langs elek-
tronische weg verspreid naar de deel-
nemers aan het eVBS. Dit doorseinen
geschiedt volautomatisch, zodat de
eVBS-deelnemers zich geen zorgen
hoeven te maken over de relevantie
van hun branchecodetabel, hun basale
kaartenbak. Wanneer een praktijk of
een leverancier deelnemer van het
eVBS wenst te zijn, moet bij de FIDIN
deze deelname geregeld worden om de
beschikking te kunnen krijgen over de
branchecodetabel.

De technische zaken (computersyste-
men, software) worden wat betreft de
dierenartsenpraktijken geregeld door
Synapses IT. De branchecodetabel
plus de deelnemersregistratie vormen
de twee taken van de FIDIN.

Een voornaam kenmerk van de elek-
tronische communicatie is de \'verpak-
king\' van de berichten. Vooraleer een
bericht de praktijk verlaat wordt het
grondig ingepakt. Zodra het bericht
aankomt bij de instantie waarvoor het
bestemd is wordt het weer uitgepakt
(en vice versa). Hierdoor is het berich-
tenverkeer gevrijwaard van de bezwa-
ren die aan \'normaal\' elektronisch ver-
keer kleven. Het verschil is te vergelij-
ken met dat tussen een briefkaart en
een aangetekende brief, in postale ter-
men. Juist dit in- en uitpakken heeft de
nodige toewijding gevraagd, om te ko-
men tot absoluut gebruikersvriende-
lijke toepassingen. Menigeen wijst bij
het vernemen van deze zorgvuldigheid
op de toenemende veiligheid op het
Intemet, maar door alle betrokkenen
en deskundigen wordt de nu toege-
paste werkwijze geprefereerd. Safety
first.

Het is goed te zien hoe Nederland als
eerste land in de Europese Unie zover
is gekomen dat een perfecte branche-
codetabel beschikbaar is voor de deel-
nemers aan een uniek systeem, dat be-
halve het vervullen van een wettelijke
plicht ook het verder rationaliseren
van het praktijkmanagement mogelijk
maakt.

A UV-hoofdJirectie
Drs. H. Vaarkamp

DIERGENEESMIDDELEN EN AANVERWANTE PRODUCTEN IN DE TOEKOMST
ELEKTRONISCH TE BESTELLEN EN TE BEHEREN

FIDIN ZET VETERINAIRE BRANCHECODETABEL IN WERKING

Per medio januari 1999 is een groot aantal producten van de
veterinair farmaceutische industrie voorzien van een uni-
forme artikelcode volgens het EAN-codesysteem, beter be-
kend als de streepjescode. Alle productgegevens van de 22
bij de FIDIN (Fabrikanten en Importeurs van Dierge-
neesmiddelen in Nederland) aangesloten bedrijven alsmede
van Instmvet B.V. (instmmenten) zijn opgenomen in de zo-
geheten veterinaire branchecodetabel. Met het activeren van
de branchecodetabel heeft de FIDIN een belangrijke stap ge-
zet op weg naar een elektronische infrastmctuur voor dierge-
neesmiddelen en aanverwante producten.

Toekomstige mogelijkheden

Met behulp van de veterinaire branchecodetabel kunnen in de
toekomst door middel van elektronisch berichtenverkeer
(EDI) orderbonnen, orderbevestigingen, pakbonnen en factu-
ren elektronisch worden verzonden in plaats van per post of
fax. Het systeem biedt tevens de mogelijkheid om voorraad-
beheer te automatiseren en
tracking and tracing toe te passen:
het na aflevering \'volgen\' van producten in de keten.

Communicatie van gegevens van de veterinaire brancheco-
detabel geschiedt via het intermediair Agrotel (de leverancier
van een elektronische \'postbus\'). Dierenartsenpraktijken
moeten beschikken over een eigen elektronisch aansluitadres
bij Agrotel. Dit aansluitadres alsmede de benodigde software
is door de dierenartsenpraktijk aan te vragen bij AUV dieren-
artsencoöperatie te Cuijk.

Het beheer van de veterinaire branchecodetabel zal voor de
FIDIN worden uitgevoerd door Farminform B.V. te Gouda.
Farminform zal erop toezien dat leveranciers op unifomie
wijze hun gegevens aanleveren voor opname in de branche-
codetabel en zal tevens fijngeren als helpdesk voor de aange-
sloten leveranciers. AUV zal de helpdeskfunctie voor de die-
renartsenpraktijken vervullen.

Nieuwe deelnemers

De branchecodetabel zal in beginsel openstaan voor nieuwe
deelnemers die leverancier zijn van diergeneesmiddelen of
andere veterinair-farmaceutische producten aan de dieren-
arts. Deelname geschiedt tegen een gedeeltelijk vast bedrag,
alsmede een variabel bedrag op basis van het aantal artikelco-
des per bedrijf per jaar. Bedrijven die willen toetreden zal te-
vens een entreebedrag in rekening worden gebracht. Opgave
voor deelname geschiedt bij de FIDIN.

FIDIN, de heer C. Ligtenherg

-ocr page 222-

De Stuurgroep IBR-bestrijding advi-
seert veehouders en dierenartsen om
even te wachten met IBR-entingen. De
reden hiervoor is dat half februari op
vier bedrijven een week na de IBR-en-
ting ernstige ziekteverschijnselen op-
traden. Op deze bedrijven kreeg een
groot aantal dieren koorts, ze raakten
van de melk, kregen ernstige diarree en
er trad sterfte op. De verschijnselen lij-
ken op een zeer agressieve uitbraak
van BVD.

Inmiddels vindt bij alle betrokken in-
stanties diepgaand onderzoek plaats
naar de mogelijke oorzaak hiervan.
Om elk risico te vermijden, wordt ge-
adviseerd om, zolang dit onderzoek
loopt, niet tegen IBR te enten.
In de eerste entperiode waarin
3.560.000 vaccinaties zijn verricht,
zijn bijwerkingen in deze vorm, voor
zover bekend, niet voorgekomen. De
Stuurgroep IBR-bestrijding verwacht
dan ook dat er een specifieke oorzaak
is voor bovengenoemde problemen.
Zo gauw deze bekend is, kunnen maat-
regelen worden genomen om herha-
ling te voorkomen, waama de IBR-en-
tingen kunnen worden hervat.

IBR-ENTINGEN TIJDELIJK OPGESCHORT

Dierenartsen die in deeltijd werken zijn
reeds lang in de praktijk ingeburgerd.
Navraag door de Dierenartsenassociatie
Rotterdam bij enkele andere associaties
naar ervaringen met deeltijdmaten le-
verde echter een mager resultaat op. Het
lijkt erop dat deeltijd in loondienst wel
bestaat, in associatie echter niet.
De vraag waarop wij geen antwoord
vonden is: hoe verhoudt zich de good-
will-betaling tot een afwijkende winst-
deling?

Goodwill-betaling zou men kunnen
definiëren als het kopen van een aan-
deel in de praktijk met daaraan verbon-
den het recht om van dat aandeel ge-
bruik te maken door in deze praktijk
werkzaam te zijn en, evenzeer het
recht, om aanspraak te maken op een
evenredige winstdeling.
Dit lijkt zonneklaar; echter aan het per-
centage van de werktijd kunnen door
beide partijen eisen worden gesteld.
Daarmee samenhangend aan de good-
will-betaling. Is tien procent reëel? Of
20 procent? Of 120 procent voor een
intredende maat die zich in staat acht
om voor de maatschap \'bij te klussen\'?
Laten wij, om deze discussie voorlopig
te beëindigen, uitgaan van een deel-
maat die voor 70 procent wil werken,
de winstdeling navenant.
Is de goodwill-betaling in dit geval: a)
100 procent, b) 70 procent, c) variabel?
a)Op het oog lijkt dit de eenvoudigste
oplossing. Een ongedeeld aandeel

mag door ieder maat benut worden
zoals tevoren is overeengekomen.
Veranderingen in werktijd zijn ge-
makkelijk inpasbaar. Aan het eind
van de rit wordt het aandeel, als was
het beursgenoteerd, 100 procent op
\'dagwaarde\' uitgekeerd.

b)De intredende maat klopt bij de bank
aan met het te verwachten winstdeel
op papier. De bank zal niet in de
startblokken staan om verder te gaan
met een financiering dan 70 procent.

c)Akkoord, bovenstaande opstelling
lijkt redelijk. Tot de betreffende
maat, na een aantal jaren, verzoekt
om de werktijd te wijzigen in bij-
voorbeeld 50 procent of 100 procent.
De conclusie kan dan niet anders zijn
dan: de teveel betaalde respectieve-
lijk te weinig betaalde goodwill moet
alsnog worden vereffend.

Wij willen het wiel niet opnieuw uit-
vinden. Aan de andere kant hebben we
het nog nergens zien rollen. Wie zet
ons met dat wiel op de rails?

Djurre Teenstra

DEELMAAT-MAATDEEL

De vragen van de heer Teenstra zijn
vragen die in veel maatschappen aan de
orde l<omen. Het heeft ook te maken met
maatschappelijke tendensen als flexibi-
lisering, indivualisering, enzovoorts.
Het begrip \'deelmaat-maatdeel\' ver-
eist dan ook maatwerk, waarbij een
groot aantal vragen aan de orde komt.
Enkele daarvan zijn:

* Wat is het minimum percentage
waarbij iemand nog als maat be-
schouwd kan worden (70 procent,
80 procent?)?

* Betreft het een \'oudere\' dierenarts
aan het eind van zijn carrière?

* Betreft het een intredende, jongere
dierenarts?

* Is het een blijvende of tijdelijke situ-
atie?

* Gaat het alleen om een percentage
van de normale werkzaamheden, al-
leen van de diensten of beide?

Aan de hand van de feitelijke situatie
en op grond van ervaringen is het se-
cretariaat van de KNMvD vaak in
staat om een bijdrage te leveren om tot
een voor iedereen acceptabele en
vooral werkzame oplossing te komen.

T. W. te Giffel,
secretaris.

KOPIJ OP DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één A4-tje op bij voor-
keur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook mogelijk) worden aangeleverd in Word
Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan het eind van regels gelieve geen
harde retums te geven.

-ocr page 223-

Geachte redactie,

Tijdens een recent gehouden vergade-
ring van dierenartsen die betroict;en
zijn bij de controle op verboden mid-
delen in de paardensport onder de vlag
van de FEl, de intemationale organisa-
tie voor de paardensport, werd op-
nieuw duidelijk dat er nog steeds slor-
dig wordt omgesprongen met de keuze
van de geneesmiddelen bij het behan-
delen van paarden vlak voor of tijdens
evenementen.

Een dierenarts die een paard behandelt
dat regelmatig deelneemt aan wedstrij-
den, dient zich te realiseren dat het ge-
vaar bestaat dat bij een dopingcontrole
het daarbij gebruikte geneesmiddel in
de urine van het paard wordt aange-
troffen.

Kijkend naar de stoffen die de afgelo-
pen jaren 1997 en 1998 zijn gevonden
bij deze controle, kan men zich niet
aan de indruk onttrekken dat eigenaar
of behandelend dierenarts zich niet be-
wust was van het feit dat sommige
stoffen betrekkelijk lang in de urine
aantoonbaar blijven.

Het is daamaast opmerkelijk dat nog
regelmatig theobromine, theophilline,
Coffeine en morfine worden aangetrof-
fen, stoffen die afkomstig kunnen zijn

Tabel 1. Tijdsduur waarop regelmatig gebruikte
middelen nog in de urine van paarden aantoon-
baar waren na toediening. Opgemerkt dient te
worden dat deze gegevens gebaseerd zijn op
onderzoek bij kleine aantallen paarden en der-
halve slechts als richtlijnen kunnen worden aan-
gemerkt. Een deel van de genoemde stoffen
zijn in Nederland niet voor paarden geregis-
treerd maar wel in andere landen.

Stofnaam

Aantoonbaar tot

butorphenol

72 uur

clenbuterol

96 uur

detomidine

72 uur

dexamethazon

72 uur

dipyrone (novalgin)

72 uur

flumixin

4 tot 14 dagen

isoxupirine

12 tot 30 dagen

lidocaïne

72 uur

Phenylbutazon

72 uur

procaïne penicilline

4 tot 6 weken

regumate

72 uur

xylazine

72 uur

van voedingsmiddelen waarin cacao-
schilfers, blauw maanzaad, ontkiemde
gerst of bijproducten uit de humane
voedingsindustrie waren opgenomen.
De meeste voederfabrikanten zijn zich
daarvan terdege bewust en houden hun
producten scherp in de gaten. Sommige
geven een garantie af dat dergelijke
producten niet in hun voeders voorko-
men. Er zijn echter een toenemend aan-
tal voederadditieven, tonica en kmi-
denmengsels beschikbaar die soms de
bovengenoemde farmacologische ac-
tieve producten bevatten.

De sportorganisaties hebben inmiddels
drempelwaarden vastgesteld voor
theobromine, salicylzuur en arsenicum
omdat deze stoffen ook in nomiale
voedingsmiddelen kunnen voorkomen.

Een ander probleem vormen de sham-
poos, zalven, koelmiddelen en gels die
in allerlei uitvoeringen worden aange-
boden. Uit onderzoek is gebleken dat
in dat soort middelen regelmatig stof-
fen kunnen worden aangetoond zoals
lidocaïne, kamfer, clenbuterol en sali-
cylzuur (aspirine). De eigenaars en
verzorgers van paarden dienen hierop
voortdurend te worden gewezen.

De behandeling van geringgradige
verwondingen of kleinschalige ge-
zondheidsstoornissen vlak voor een
wedstrijd is mogelijk, wanneer men
daarbij middelen kiest met een korte
wachttijd (zie lijst en de daarbij beho-
rende beperkingen, tabel 1).

De vuistregel is dat een wachttijd van
acht dagen nodig is tussen het toedie-
nen van een middel en de wedstrijd. De
lijst geeft aan dat er middelen zijn die
een kortere wachttijd hebben, maar laat
ook zien dat voor sommige producten
een veel langere wachttijd geldt.

Antibiotica worden sinds kort niet meer
als verboden middelen beschouwd,
maar bij het gebmik van procaïne peni-
cilline kan men emstig in de problemen
komen. De procaïne is vier tot zes we-
ken na intramusculaire toediening nog
in de urine aangetoond en procaïne is
een verboden middel, In feite betekent
dit dat men bij paarden tijdens het wed-
strijdseizoen, en dat is in toenemende
mate het gehele jaar, geen procaïne pe-
nicilline meer kan gebmiken, noch als
een enkelvoudig antibioticum, noch in
combinatie met onder andere strepto-
mycine of neomycine,

m fm

RISICO\'S BIJ BEHANDELEN SPORTPAARDEN

\'Long acting\' corticosteroïden zoals
depomedrone hebben eveneens een
zeer lange wachttermijn, hetgeen bo-
vendien sterk wordt beïnvloed door de
plaats waar het middel is toegediend,
Isoxuprine heeft eveneens een zeer
lange wachttermijn. Bovendien is de
stof zeer resistent en kan langdurig
blijven zitten in voedselresten in de
voerbak of blijven kleven op andere
plaatsen in de stal. Hetzelfde geldt
overigens ook voor
Phenylbutazon of
oxyphenylbutazon. Weliswaar zijn
deze laatste twee stoffen inmiddels
niet meer toegestaan, maar er is nog
wel een voorraad bij de eigenaren en in
Engeland en Zwitserland zijn de stof-
fen nog volop verkrijgbaar.

Daamaast kunnen deze stoffen afkom-
stig zijn van de opname van voerresten
van andere paarden in de stal die met
deze middelen behandeld worden. Het
is in elk geval verstandig om er op aan
te dringen dat na een behandeling met
dit soort over het voer toegediende
producten de voerbak en omgeving
goed worden schoongemaakt.

In feite zou men geen paarden móeten
behandelen met isoxuprine, butazoli-
dine, dembrexine of clenbuterol die in
dezelfde mimte staan als paarden die
aan wedstrijden deelnemen.
Finadyne is een andere stof die regel-
matig voor problemen zorgt, omdat het
een grillig uitscheidingspatroon heeft.
In de meeste gevallen is het na de
vierde dag na toediening niet meer
aantoonbaar, maar de stof kan in be-
paalde gevallen na twee weken op-
nieuw in de urine verschijnen.
Bij de behandeling van kramp- of ver-
stoppingskoliek kort voor een wed-
strijd is het dan ook aan te raden alleen
buscopan te gebmiken en niet de com-
binatie van buscopan met novamin-
sulfon.

Gezien de grote belangen die eigenaar
en miter in toenemende mate hebben
bij het uitkomen op wedstrijden, is het
van belang dat de behandelend dieren-
arts zich realiseert welke risico\'s er zijn
bij het behandelen van sportpaarden
die volop aan wedstrijden deelnemen.

Prof. dr. H.J. Breukink

-ocr page 224-

Geachte redactie,

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 1 februari 1999 wordt op
bladzijde 78 ten aanzien van het over-
brengen van mond- en klauwzeervims
het volgende gezegd:
Vaak krijgen on-
gedierte, honden, katten en vogels de
schuld van verspreiding. Deze dier-
soorten en routes zijn theoretisch mo-
gelijk, maar de hoeveelheid met virus
hesmet vuil dat aan de poten van deze
dieren kan blijven hangen is verwaar-
loosbaar klein in vergelijking tot de
hoeveelheid die aan en onder laarzen
met profielzolen blijft plakken. Boven-
dien zullen de genoemde diersoorten,
in tegenstelling tot de mens, vrijwel
nooit rechtstreeks contact hebben tus-
sen dier\\\'erblijven van verschillende
bedrijven. Daarnaast zal de mens gro-
tere afstanden afleggen en gemakkelij-
ker door vlezigheid lopen. De bijdrage
van huisdieren, ongedierte en vogels
in de verspreiding van virale infecties
is daarom uiterst twijfelachtig.
(Einde
citaat.)

In de Telegraaf van 30 december 1998
stond een artikel \'Griepgans geeft vi-
rus vleugels\' waarin aandacht wordt
besteed aan een onderzoek door de
Rotterdamse viroloog en dierenarts
prof. dr. A. Osterhaus, over de moge-
lijke verspreiding van het influenzavi-
rus door vogels.

OVERBRENGING VIRUSSEN

In dit artikel wordt onder andere ge-
steld:
Maar griepviru.ssen komen ook
letterlijk over ons heen. Door de lucht
meegevoerd in de ontlasting van tien-
duizenden trekvogels die vanuit
Rusland, Siberië en ook Scandinavië
hier neerstrijken.
(Einde citaat.)

Waar in het eerste artikel gesteld wordt
dat vogels minder grote afstanden af-
leggen dan de mens wordt in de
Telegraaf gewezen op trekvogels die
vanuit Siberië komen.

Samengevat: twee wetenschappelijke
instanties die ten aanzien van de rol
van vogels bij de overbrenging van vi-
mssen een verschillend standpunt in-
nemen.

L. Tholhuijsen

JH^^BBI

Beste dierenarts.

De vorige keer heb ik gesproken over
de carrièremogelijkheden van die-
renartsen binnen de R VV.
Onlangs is een inventarisatie gestart
naar de wensen en verwachtingen
van alle RVV-dierenartsen. Dit zijn
er meer dan 300! Zoals bekend, va-
riëren de werkzaamheden van toe-
zicht binnen slachterijen tot aan ad-
viesfuncties ten behoeve van het
beleid voor de komende jaren. Als di-
rectie van de R VVzien wij de resulta-
ten van deze mobiliteitsinventarisatie
met spanning tegemoet.
Op basis van een 24-uurs service ge-
dachte is een zeer flexibele organisa-
tie nodig. Het idee daarbij is dat be-
drijven een standaardtarief betalen
voor de daguren, maar meer moeten

betalen voor de service in avond-,
nacht en weekenduren. De komende
maanden zullen we met alle sectoren
aan wie de R VV services verleent, be-
spreken hoe dit vorm zal krijgen.
Er zullen verschillen optreden, om-
dat de RVV bijvoorbeeld bij de zelf-
slachtende slagers vooral op maan-
dag wordt verwacht, terwijl bij een
aantal slachterijen de behoefte be-
staat om \'s avonds meer te werken,
zodat men de files kan vermijden bij
het vervoer van tussen- en eindpro-
ducten.

In de vissector wil men graag een
concentratie van services in hijvoor-
beeld het kokkelseizoen.
Daarnaast zal de kwaliteit van be-
drijven zelf tot een verschil in keu-
ringswerkzaamheden van de RVV lei-
den. Bij bedrijven die beschikken
over goedgekeurde kwaliteitssyste-
men, zal de RVV minder hoeven te
komen, terwijl bedrijven die daar
niet over beschikken juist frequenter
moeten worden bezocht. De komende
maanden zullen de keuringsregimes
meer expliciet worden gemaakt, daar
waar dit (nog) niet het geval is.
Uiteraard zullen de wettelijke kaders
en daarop gebaseerde regelgeving
uitgangspunt blijven voor de R VV.
Het bedrijfsleven is het met deze
koers eens: de kosten worden betaald
door degene aan wie ze toe te reke-
nen zijn.

Zoals u wellicht heeft vernomen heeft
de Gebruikersraad R Wals collectief
voorlopig het overleg opgeschort.
Met alle deelsectoren wordt echter
op eigen verzoek intensief overlegd
over de ontwikkelingen en de aanpak
die binnen deelsectoren nodig zijn.
Bij al deze ontwikkelingen vraagt het
bedrijfsleven wel enkele bijdragen
van de R VV en daarbij spelen de die-
renartsen een cruciale rol.

De vragen vanuit het bedrijfsleven
richten zich met name op:

* een uniforme werkwijze:

* onafhankelijkheid, maar met een
mogelijkheid voor een second opi-
nion (binnen de RVV);

* flexibele inzet met toerekening van
bijbehorende kosten.

De antwoorden op deze vragen wor-
den in februari en maart 1999 gefor-
muleerd door de sinds 20 januari
1999 nieuw benoemde top van de
RVV. De mogelijke antwoorden zul-
len een intensieve discussie vergen
binnen de RVV met alle leidingge-
venden en dierenartsen. Het zal voor
de directie voorwaar een uitdaging
zijn deze discussie te voeden en te lei-
den.

Mocht u suggesties hebben, dan ho-
ren wij die graag.

De Directeur RVV,
Pieter Cloo

-ocr page 225-

In Nederland zijn in de periode van 1
tot en met 31 januari 1999 de volgende
gevallen van een aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekte geconstateerd:

* In het werkgebied van RVV-kring
Assen één geval van pseudo-vogel-
pest en één geval van scrapie.

* In het werkgebied van RVV-kring
Apeldoorn één geval van campylo-
bacteriose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Amsterdam één geval van bovine
spongiform encephalopathy, één ge-
val van psittacose en twee gevallen

AANGIFTEPLICHTIGE BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

van salmonellose.

In het werkgebied van RVV-kring
Rotterdam één geval van psittacose
en één geval van campylobacteriose.
In het werkgebied van RVV-kring
Breda twee gevallen van salmonel-
lose.

In het werkgebied van RVV-kring
Weert één geval van psittacose en
één geval van campylobacteriose.

23-25 APRIL 1999, RAI CONGRES CENTRUM TE AMSTERDAM

V • —

VOORJAARSDAGEN 1999: VEELZIJDIG!

Ieder jaar komen dierenartsen tijdens
dit evenement samen om de laatste
ontwikkelingen van de geneeskunde
van gezelschapsdieren te volgen. Het
Voorjaarsdagencongres 1999 zal, met
het nieuwe millennium voor de deur,
voomamelijk in het teken staan van de
toekomst. Het wetenschappelijk pro-
gramma heeft een boeiend karakter,
met onderwerpen met een grote prakti-
sche relevantie. De kracht van het pro-
gramma ligt niet alleen in de onder-
werpen, maar ook zeker in de kwaliteit
van de sprekers.

Wereldwijd gerespecteerde leiders op
hun werkgebied zullen aanwezig zijn
om de nieuwste informatie te geven, te
discussiëren en om al uw vragen te be-
antwoorden.

Het congres is opgebouwd uit een heel
scala aan lezingen en seminars. Teveel
om op te noemen, maar voor het hele
programma-overzicht kunt u terecht
op onze web-site: http://www.rai.nl/
veterinary. Het programma bevat the-
ma\'s als chirurgie, cardiologie, voe-
ding, anesthesiologie, endocrinologie,
dermatologie, ophthalmologie, ortho-
pedie, pediatrie, inteme geneeskunde,
cytologie en praktijkmanagement.
Deze onderwerpen worden in meer-
dere lezingen uitvoerig belicht.
De vorig jaar geïntroduceerde Tid-Bits
staan ook dit jaar weer op het pro-
gramma. Deze lezingen zijn korter dan
de traditionele presentaties, met ruimte
voor korte discussie. Een boeiend
item, waar in korte tijd de kernpunten
van ieder onderwerp zullen worden
besproken.

Het Voorjaarsdagencongres is ook dé
gelegenheid om de ontwikkelingen op
het tentoonstellingsterrein te ontdek-
ken. De grote industriële kopstukken
staan samen op een gebied van 1200
m^. Dit punt is eveneens de plek waar
vele bekenden elkaar tegenkomen,
waardoor het altijd gezellig is.
Ook jonge onderzoekers worden gesti-
muleerd hun resultaten te presenteren

Banden 1997, 1996, 1995:

ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW).

Banden 1994:

niet meer voorradig.

Banden 1993:

niet meer voorradig.

Banden 1992:

ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW).
Banden 1991:

ƒ 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

tijdens de Waltham Resident and Re-
search Award. In deze competitie zal
aan degene met de beste prestatie en
substantiële geldprijs overhandigd
worden.

Naast een wetenschappelijk program-
ma is ook een sociaal programma ge-
organiseerd. Niet alleen de openings-
en sluitingsborrel vallen hieronder, er
is zaterdag 24 april ook een gezellig
swingend congresdiner!

Meer informatie over de Voorjaars-
dagen? Bel, fax of e-mail naar het
congressecretariaat, telefoon: 030-
2510111, fax: 030-25117H7 of e-mail:
vjd@pobox. accu. uu. nl.

BANDEN TVD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1998 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,-- (inclusief 17,5% BTW en
verzendkosten). Onderstaand treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog
voorradig zijn, met daarbij behorend kostenoverzicht.

Banden 1990, 1989, 1988:
niet meer voorradig.

U kunt de banden schriftelijk of per fax be-
stellen onder vermelding van \'Banden\' en
de jaargang. Met uw bestelling krijgt u een
nota met acceptgiro thuisgestuurd.
Stuur uw bestelling naar: KNMvD,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, of fax
uw bestelling: 030-2511787.

-ocr page 226-

I fi

Dit

zijn

de

VOOR-
JAARS-
DAGEN
1999. Hèt ge-
zelschapsdieren-
congres in Nederland met een uitgebreid
praktisch wetenschappelijk programma
en een unieke commerciële tentoonstel-
ling. Zoals u van de VOORJAARSDAGEN
mag verwachten biedt het programma veel: de
beste internationale sprekers, de laatste weten-
schappelijke ontwikkelingen, de meest praktische
onderwerpen en de grootste tentoonstelling (1200
m^). U hoeft dus alleen maar van 23 tot en met 25 april
1999 naar het RAI Congres Centrum te komen om op
alle fronten nieuwe impulsen voor uw praktijk op te
doen. Wilt u meer informatie, kijk dan op de
VOORJAARSDAGEN website: http// www.
rai.nl/veterinary of neem contact op met het
congressecretariaat, Marjolijn Feiten,
Postbus 14031,3508 SB
Utrecht, tel.: 030-
2510111, fax: 030-
2511787,
e-mail:yjd
@pobox.
ruu
nl

WblbNSCHAPPELIJK

PROGRAMMA

Anesthesiologie

Redrobe(UK)

Bijzondere dieren

Redrobe, Kik (UK/NL)

Cardiologie

Stokhof, Overduin, Piek (NL)

Chirurgie

Smeak, Peters (USA/NL)

Cytologie/oncologie

Teske (NL)

Dermatologie

Bond, Shaw (UK)

Endocrinologie

Bruyette, Rijnberk (USA/NL)

Feline gastro-enterologie

Sparkes,Carey(UK)

Leverziekten

Rothuizen (NL)

Neurologie

Jones, Van Nes(IRL/NL)

Management

McCumin, Jansen (USA/NL)

Neurologie

Van Nes (NL)

Ophthalmologie

Gelatt, Roze, Boeve (USA/F/NL)

Orthopedie

Basinger, Olmstead (USA)

Pediatrie

Hoskins (USA)

Prostaataandoeningen

Basinger (USA)

Nefrologie

Dibartola, Meyer (USA/NL)

Voeding

Biourge (F)

WALTHAM SYMPOSIUM \'FOCUS ON THE SKIN AND COAT

Zo bespreekt Chiara Noli de \'Influence
of geography on the manifestation of
skin disease\' en Carmel Mooney de
\'Influence of hormones on the skin\'.
Vervolgens houdt David Lloyd een le-
zing over \'Optimising skin and coat
condition in the dog\'. Na de lunch gaat
het programma verder met een lezing
van Roger Batt over \'Food allergy and
intolerance - the internal perspective\' en
een lezing van Richard Harvey over
\'Food allergy and intolerance - the ex-
ternal view. Tenslotte bespreekt John
Bauer \'Polyunsaturated fatty acids - a
balanced view\' en Tim Watson \'Poly-
unsaturated fatty acids - a round table
discussion\'.

Deelname aan het Waltham Sym-
posium is uitsluitend mogelijk na in-
schrijving. De kosten bedragen £ 45,-
inclusief lunch, koffie en proceedings.
Gezien de grote belangstelling bij
eerdere symposia is een snelle in-
schrijving aan te bevelen, want vol is
vol.

Zoals inmiddels gebruikelijk zal er ook in 1999 voorafgaand aan het BSAVA-
congres weer een Waltham symposium worden georganiseerd. Het sympo-
sium vindt plaats op 7 april 1999 in het ICC in Birmingham. Na de \'Focus on
the Urinary tract\' van 1998, richt het symposium zich dit jaar op de huid en
de vacht met als titel \'Focus on the Skin and Coat\'. Het programma wordt
verzorgd door een aantal internationaal erkende deskundigen op het gebied
van de dermatologie en benadert dit onderwerp vanuit verschillende ge-
zichtspunten.

Voor registratie: Pedigree Master-
foods National Office, Nicola Met-
calfe/Abigail Orridge, Watham-on-
the-Wolds, Melton Mowbray, Leices-
tershire, LE14 4RS, telefoon: 0044-
800-717800, fax: 0044-1664-415232.

Voor meer informatie: Waltham Vete-
rinaire Service, mevr. drs. M.H.M.
Bos, Postbus 81, 5460 AB Veghel.
Telefoon: 0413-383269, fax: 0413-
340229.

-ocr page 227-

Het Post Academisch Onderwijs
Diergeneeskunde is populair! Wij die-
renartsen van Nederland zien met z\'n
allen het belang van blijvende nascho-
ling steeds meer in. De breedte van het
veterinaire terrein en de voortgang van
de ontwikkelingen maken dat er nog
zoveel te leren is. In de praktijk geldt
zoals overal: \'Stilstand is achteruit-
gang\' en vooruit ga je niet vanzelf.
Onze klanten willen betere veterinaire
zorg van ons afnemen. En zeker in de
gezelschapsdierenpraktijk is daarvan
het plafond nog lang niet bereikt. In
die verbetering stimuleren wij elkaar
door onze onderlinge concurrentie. De
kennis die helpt om het niveau te halen
en te behouden wil het PAO-orgaan
kunnen bieden. Wij denken daarbij aan
de kennis over ons vak, maar ook over
randgebieden als management, com-
municatie, automatisering, marketing
en bijvoorbeeld boekhouding. Wij
moeten dit pakket onderhouden en
aanpassen, maar wel met uw hulp.

Enquête-formulieren

Al jaren werken we met de enquête-
formulieren die van belang zijn voor
de evaluatie van de cursussen. Vul
deze nauwkeurig en naar eer en gewe-
ten in. Maar behalve dit kunt u meer.

Commentaar en suggesties

Bel/fax/schrijf of e-mail ons met com-
mentaar of suggesties over of voor cur-
sussen. Ook als u in het buitenland
sprekers heeft gehoord die voor ons
geschikt zijn, horen we dat graag.

Ervaringen over cursussen

En verder willen wij op deze pagina
uw verslagen plaatsen over gevolgde
cursussen. Zo kunnen we van elkaar
horen welke cursussen de moeite
waard zijn om te volgen. Schrijf uw er-
varingen over een cursus op in een
paar regels zodat anderen zich kunnen
oriënteren.

• • *

BERICHTEN VAN DE STICHTING PAO-DIERGENEESKUNDE

Zo gaan we het cursusaanbod aanpas-
sen aan uw wensen en kunnen we tijdig
vernieuwen en verbreden. Want het
Post Academisch Onderwijs Dierge-
neeskunde is van en voor ons allemaal!

Adrianne van der Bas,
Staffunctionaris Gezelschapsdieren
Arnold Mouwen, Staffunctionaris
Landbouwhuisdieren
Els Lasterie,
bureaumanager.

Bureau PA 0-Diergeneeskunde,
telefoon 030-2517374.
fax 030-2516490,
e-mail paod@pobox. accu. uu. nl

FARBATLAS DER PFERDEKRANKHEITEN

Derek C. Knottenbelt, and Reginald R.
Pascoe. Schültersche GmbH & Co.
KG, Verlag und Druckerei, Hannover.
1998. ISBN3-87706-513-9.

Dit 432 pagina tellende boek geeft in
elf hoofdstukken een redelijk over-
zicht van de aandoeningen van het
paard. Het boek is in 1994 in het
Engels verschenen bij Wolfe Pu-
blishing. De nu besproken Duitstalige
uitgave is een letterlijke vertaling van
de Engelstalige uitgave, waarbij zelfs
alle foto\'s op precies dezelfde plaats
staan. De kwaliteit van de kleuren-
foto\'s is in de Duitse uitgave iets beter
dan in de in 1994 verschenen
Engelstalige uitgave.

In het boek worden aan de hand van
915 duidelijke foto\'s de meeste in de
praktijk belangrijke aandoeningen van
het paard besproken. De foto\'s zijn
door de auteurs overal ter wereld ver-
zameld, waardoor een goed overzicht
kon worden gegeven. Niet alle aan-
doeningen komen echter, zover wij
weten, in Nederland voor. De tekst is
bondig en richt zich met name op de
klinisch belangrijke aspecten van een
aandoening en op de differentiële
diagnose. Therapie en preventie wor-
den niet besproken.

De eerste zes hoofdstukken richten
zich op de ziekten van maagdarmka-
naal, lever en pancreas, ademhalings-
apparaat, circulatie, nieren en urine-
wegen, en stofwisseling en endocriene
organen. De vier volgende hoofdstuk-
ken behandelen orthopedische proble-
men, huidaandoeningen, oogafwijkin-
gen en aandoeningen van het ze-
nuwstelsel. In het laatste hoofdstuk
worden de aandoeningen van de
voortplantingsorganen besproken. De
beschrijving van bepaalde aandoenin-
gen is niet altijd helemaal in overeen-
stemming met de mening van referent.

Het boek vormt door de vele foto\'s, de
duidelijke tekst en de goede index een
praktisch naslagwerk voor dierenart-
sen en studenten die de Duitse taal pre-
feren boven het Engels. Het boek geeft
echter weinig achtergrondformatie en
is dus niet vergelijkbaar met een tekst-
boek.

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-
Oosterbaan

-ocr page 228-

DR. H. HUITEMA

In Schraard werd op 16 april 1910
Halbe Huitema geboren. Zijn vader
wa.s in dit Friese dorp hoofd van een
éénmansschool. De familie Huitema
vestigde zich. na enkele jaren in Gorin-
chem te hebben gewoond, gedurende
de Eerste Wereldoorlog in Vlaardin-
gen. Daar doorliep Halbe de HBS, ge-
volgd door de studie Veeartsenijkunde,
die in 1934 succesvol werd afgerond.
Na enkele waarnemingen en een korte
periode in militaire dienst, werd hij in
1934 aangesteld bij het Gemeentelijk
Slachthuis van Rotterdam. Als keuring.s-
dierenarts-hacterioloog verbreedde hij
hier zijn patholoog-anatomische kennis
en zijn diagnostische vaardigheden.

In september 1938 vertrok hij, verbon-
den aan de Burgerlijke Veterinaire
Dienst, naar Oost-Java, met als ambts-
gebied de residentie Bodjonegoro. Zijn
taken omvatten alle gebieden van de
veeartsenijkunde: vlees- en melkhy-
giëne, bestrijding dierziekten en fokke-
rij. Hij schreef een handleiding voor
vleeskeurmeesters en verzamelde tal-
loze fokkerijgegevens, die de basis
vormden voor latere publicaties.
Door het dreigende oorlogsgeweld
met Japan werd Huitema in december
1941 als militair dierenarts gemobili-
seerd, met Malang als standplaats. Na
de capitulatie in maart 1942 werd hij
als krijgsgevangene in verschillende
kampen geïnterneerd.
Na zijn bevrijding, januari 1946,
werkte hij tot 1947 op het eiland Timor,
van waaruit hij dienstreizen maakte
naar Nieuw Guinea (Irian Jaya) en Ce-
lebes (Sulawesi).

Inmemoriam

Na acht maanden malaria-ziekteverlof
in Nederland, vertrok hij in 1948 weer
naar Surabaya. Voor het ressort Oost-
Java nam hij de verantw oordelijkheden
op zich als Hoofd Veterinaire Dienst
voor de Hygiëne, tevens Directeur van
het Abattoir en het Laboratorium voor
Melkonderzoek. Aan de Faculteit voor
Diergeneeskunde in Bogor doceerde hij
\'Veevoeding\'.

In 1951 keerde hij terug naar Neder-
land en verkreeg, na enkele maanden
aan de Faculteit te hebben waargeno-
men, in maart 1952 een aanstelling bij
de Rijksseruminrichting in Rotterdam.
Het waren de jaren van de georgani-
seerde bestrijding van de rundertuber-
culose, waardoor zijn taak op het la-
boratorium voor mycobacteriële in-
fecties van bijzondere betekenis was.
Hoeksteen bij de zeer succesvol verlo-
pende bestrijding was de tuherculina-
tietest. Huitema bewaakte uiterst zorg-
vuldig de kwaliteit van de gebruikte
bovine en aviaire PPD tuberculine, zo-
wel de potentie als de specificiteit. Bij
de productie onderkende hij de beteke-
nis van de sporenelementen zink, man-
gaan en kobalt om het voortijdig zin-
ken van de vliezen, die aan de opper-
vlakte zijn gegroeid, te voorkomen. De
hoge kwaliteit van de door het Cen-
traal Diergeneeskundig Instituut ge-
produceerde bovine tuberculine leidde
er toe, dat de door Huitema bereidde
Instituutsstandaard binnen de EEG
werd erkend als officiële EEG-Stan-
daard voor bovine PPD tuberculine
bij het potentie-onderzoek. Deze stan-
daard was later het referentieprepa-
raat bij het tot stand komen van de, in
1986 door de WHO erkende wereld-
standaard, de Internationale Stan-
daard voor bovine PPD tuberculine.

In de eindfase van de eliminatie van de
rundertuberculose was het optreden
van non-specifieke reacties bij de tu-
berculinaties een steeds belangrijker
wordend probleem. Huitema heeft toen
de V-Z test met gelijke doses bovine en
aviaire tuberculine (B 2000 en A 2000)
geïntroduceerd. De lijn in het hierbij
gebruikte interpretatiediagram, die de
als non-specifiek reagerend beschouw-
de runderen scheidde van de van bo-
vine tuberculose verdachte dieren,
werd al spoedig de \'Kromme van
Huitema \'genoemd.
Later heeft zijn onderzoek zich vooral
gericht op de problematiek van para-
tuberculose. Hij is in 1962 in Utrecht
bij professor Van der Schaaf gepromo-
veerd op het proefschrift \'Diagnostiek
en prognose bij paratuberculose van
het rund\'.

Gememoreerd moet ook worden dat
Huitema voor de diagnostiek van mal-
leus een unieke partij PPD malleïne
bereidde, daarbij met succes gebruik-
makend van de basisprincipes van de
productie van PPD tuberculine. Deze
malleïne is door het CDI aan tal van
derdewereldlanden geleverd voor de
controle op malleus.
Huitema is jarenlang een actief en zeer
gewaardeerd lid geweest van de weten-
schappelijke commissie \'Tuberculosis
in Animals\' van de International Union
against Tuberculosis in Parijs; hij
heeft tijdens congressen in diverse lan-
den vele voordrachten gegeven om zijn
kennis en erx\'aring uit te dragen.
In 1975 verliet hij het Centraal Dier-
geneeskundig Instituut met pensioen.
Tot ieders verra.ssing - gezien zijn grote
afstand tot de sporn\\ ereld - schonk hij
een wisseltrofee in de vorm van een zil-
veren petrischaal aan de tafeltennis-
sers van het instituut. Elk jaar werd
deze Huitema-trofee feestelijk uitge-
reikt.

In de jaren na zijn pensionering bleef
Huitema op verschillende gebieden
zeer actief. Zijn rijke ervaringen be-
treffende de tropi.sche veeteelt legde hij
vast in het boekwerk \'Animal Hus-
bandry in the Tropics, its Economic
Importance and Potentialities, Studies
in a Few Regions of Indonesia\', dat
door het Koninklijk Instituut voor de
Tropen in 1982 werd uitgegeven. In
1986 verscheen het boek in de bahasa
Indonesia in de serie \'Ophouw van de
desa\'. De directeur-generaal van het
ministerie van Landbouw schreef in het
voorwoord, dat hiermee een zelfportret
van de Indonesische veeteelt werd ge-
geven.

In 1992 verscheen van zijn hand
\'Tuberculosis in Animals and Man -
with attention to Reciprocal Trans-
mission of Mycobacterial Infections
and the Succesful Eradication of bo-
vine tuberculosis in cattle in the
Netherlands\'. Dit werk, uitgegeven
door de Koninklijke Nederlandse
Centrale Vereniging tot Bestrijding
der Tuberculose, is van onschatbare

-ocr page 229-

w aarde voor eenieder die gebruik wil
maken van de grote praktische en
theoretische kennis van Huitema.

En eindelijk kon hij zich ook ten volle
wijden aan de geliefde schilderkunst,
waardoor prachtige Indonesische
landschappen werden vastgelegd en
bijzondere dierstudies tot stand kwa-
men, een uiting van zijn grote zoölogi-
sche kennis.

Halbe Huitema was een zeer consciën-
tieus onderzoeker, die erg op details
lette. Hij stelde hoge eisen aan zichzelf
en anderen. Hij ging graag zijn eigen
weg en contact met hem kon niet mak-
kelijk worden gelegd. Maar als. vaak
door gemeenschappelijke belangstel-
ling of en\'aring. dit contact tot stand
was gekomen, dan kon een hechte
band met deze veeleisende man ont-
staan.

Op 15 november 1998 is Halbe Huitema
in Oosterbeek overleden. Daarmee is in
zekere zin een hoofdstuk van de bestrij-
ding van de tuberculose afgesloten.
Velen, waaronder ook de rundveehou-
ders, zullen hem dankbaar blijven.

J. Haagsma
P.H. Bool
R.M.S. Wirahadiredja
C.H. Herwever

In 1992 is het hoge BTW-tarief inge-
steld voor de dienstverlening door die-
renartsen. Dit hoge BTW-tarief moest
ook in rekening worden gebracht aan
veehouders voor het scannen van die-
ren, manueel drachtigheidsonderzoek,
laboratorium- en klimaatonderzoek.
Volgens de Wet op de Omzetbelasting
(post b.13, onderdeel b) mochten bo-
vengenoemde diensten tegen het ver-
laagde BTW-tarief (6%) worden gele-
verd door fokinstellingen, instellingen
voor keuring en onderzoek, en instel-
lingen voor kunstmatige inseminatie
(met andere woorden: Kl-stations en
Gezondheidsdiensten). Door deze be-
voorrechte concurrentiepositie konden
Kl-stations dieren scannen en drachtig-
heidsonderzoek uitvoeren bij veehou-
ders tegen lagere kosten dan de dieren-
artsen.

Tegen deze fiscale ongelijkheid heeft
de KNMvD bezwaar gemaakt bij het
ministerie van Financiën. Wij hebben
gevraagd voor bovengenoemde dien-
sten ook het verlaagde BTW-tarief te
mogen berekenen aan veehouders. Het
ministerie heeft naar aanleiding van ons
bezwaar een onderzoek laten instellen
door de Belastingdienst. Uit dit onder-
zoek is gebleken dat Kl-stations op de-
zelfde voet als dierenartsen drachtig-
heidsonderzoeken bij vee (met name
varkens en runderen) verrichten. Uit-
eindelijk heeft het ministerie besloten
deze concurrentieverstoring op te hef-
fen door dierenartsen ook het lage
BTW-tarief te laten hanteren voor scan-
nen en drachtigheidsonderzoek bij vee.
Het scannen en drachtigheidsonderzoek
van vee worden dus belast met 6 procent
BTW door alle dierenartsen. Ook ten
aanzien van het laboratoriumonderzoek
en klimaatonderzoek hebben wij onze
bezwaren kenbaar gemaakt. Voor deze
diensten is echter nog aanvullend onder-
zoek nodig alvorens het ministerie be-
sluit ook deze concurrentieverstoring op
te heffen. Daarbij is aangegeven dat,
mogelijk in de toekomst, de BTW-rege-
ling voor bovengenoemde instellingen
wordt aangepast. Dit zou dan ook gevol-
gen hebben voor de dierenartsen.

LAAG BTW-TARIEF

Eind vorig jaar berichtten wij u over het verlaagde BTW-tarief voor drach-
tigheidsonderzoek bij vee (met name varkens en runderen). Doordat wij zelf
niet over voldoende informatie beschikten, bleven er destijds veel vragen
over. Wat valt er wel en wat valt er niet onder \'vee\'? Hoe moeten we dit factu-
reren? Als je geen drachtigheid constateert en je voelt dan aan de eileiders,
geldt dan ook het lage tarief? Hoe zit het met de visite voor het drachtigheids-
onderzoek? De bedrijfsbegeleiding omvat voornamelijk drachtigheidsonder-
zoek. Mag het lage BTW-tarief ook op uurbasis?

Daar het belang van tijdig informeren voorop stond, hebben wij u destijds al
geïnformeerd zonder daarbij volledig te kunnen zijn. Een aantal van de bo-
vengenoemde vragen hebben wij aan het ministerie van Financiën voor moe-
ten leggen. Voor we antwoord geven op de vragen volgt een korte toelichting.

VEE

In de brief van het ministerie wordt ge-
sproken over \'vee\' met tussen haakjes
\'met name varkens en runderen\'. In de
volksmond vallen paarden, geiten en
schapen ook onder het begrip \'vee\'.
Mag hiervoor dan ook het lage BTW-
tarief worden berekend voor drachtig-
heidsonderzoek? Bij navraag blijkt dat
de voorwaarden voor het toepassen
van het lage BTW-tarief bestaat uit
twee zaken: de cliënt moet een vee-
houder zijn en het moet de concurren-
tieverstoring op heffen. Indien er dus
drachtigheidsonderzoek wordt ver-
richt bij een particulier mag hiervoor
niet het lage BTW-tarief worden bere-
kend. Ook paarden, geiten en schapen
vallen onder het begrip \'vee\' volgens
de toelichting bij de wet. Het lage
BTW-tarief mag daarom wel worden
toegepast voor drachtigheidsonder-
zoek bij deze dieren ondanks dat er
geen concurrentieverstoring wordt op-
geheven.

DRACHTIGHEIDSONDERZOEK
Bij het rectaal exploreren wordt on-
derzocht of het dier drachtig is of niet.
Als er echter geen drachtigheid wordt
geconstateerd voelt de dierenarts ver-
der aan de eileiders. Deze handeling
mag de medewerker van een Kl-sta-
tion niet verrichten. Mag deze hande-
ling dan tegen het lage BTW-tarief
worden berekend?
De toestemming
voor het lage BTW-tarief is gebaseerd
op het opheffen van de concurrentie-
ongelijkheid. Nu de medewerker niet
aan de eileiders mag voelen bestaat er
voor dit deel geen concurrentie-onge-
lijkheid. Het is daarom niet toegestaan
voor dat deel van de behandeling het
lage BTW-tarief in rekening te bren-
gen. Het deel van het onderzoek dat
wel drachtigheidsonderzoek betrof
mag wel tegen het lage BTW-tarief
worden berekend. Hiervoor zal dus
een verschillend tarief moeten worden
berekend. Bij de bedrijfsbegeleiding
gaan wij hier verder op in.

-ocr page 230-

BEDRIJFSBEGELEIDING

Vaak vormt het drachtigheidsonder-
zoek onderdeel van de bedrijfsbegelei-
ding. Mag hierx\'oor ook het lage BTW-
tarief worden berekend?
Het maakt
voor de fiscus niet uit of het lage BTW-
tarief per stukstarief of per uurtarief
wordt berekend. Dus ook het drachtig-
heidsonderzoek dat tijdens de bedrijfs-
begeleiding wordt verricht mag tegen
het lage BTW-tarief worden berekend.
Daarbij komt de vraag op welke manier
dit gerealiseerd moet worden. Vaak
worden namelijk tijdens de bedrijfsbe-
geleiding ook andere werkzaamheden
verricht dan drachtigheidsonderzoek.
Dit betekent dat voor bedrijfsbegelei-
ding twee verschillende tarieven moe-
ten gelden. Een tarief belast met het
lage BTW voor het drachtigheidson-
derzoek tijdens de bedrijfsbegeleiding
en een tarief belast met het hoge BTW
voor alle andere handelingen. Dit
maakt de facturering erg gecompli-
ceerd en bovendien blijft het moeilijk
aan te geven welk deel van de bedrijfs-
begeleiding drachtigheidsonderzoek
is. Een mogelijke oplossing voor dit
probleem is het factureren van de be-
drijfsbegeleiding tegen een samenge-
steld tarief Als 75 procent van de
bedrijfsbegeleidingstijd bestaat uit
drachtigheidsonderzoek en de overige
25 procent andere werkzaamheden
omvatten, kan volstaan worden met
een begeleidingstarief Dit begelei-
dingstarief wordt dan voor 75 procent
belast met het lage BTW-tarief en voor
25 procent met het hoge BTW-tarief

Hierdoor komt het BTW-tarief omge-
rekend tot 8,875 procent. Indien echter
in uw geval een andere verhouding be-
staat tussen het drachtigheidsonder-
zoek en geen drachtigheidsonderzoek
tijdens de bedrijfsbegeleiding, dan
moet die verhouding ook worden toe-
gepast bij het berekenen van de BTW.

VISITE

Nu het drachtigheidsonderzoek tegen
het lage BTW-tarief mag worden be-
last rijst de vraag over het visitetarief.
Mag het visitetarief voor drachtig-
heidsonderzoek ook tegen het lage
BTW-tarief worden belast?
Ja, uit een
schrijven van het ministerie blijkt dat
ook voor de visite ten behoeve van het
drachtigheidsonderzoek tegen het lage
BTW-tarief mag worden afgerekend.
Hierbij gelden dezelfde voorwaarden
als voor het drachtigheidsonderzoek
zelf Het mag alleen ten behoeve van
veehouders en moet zonodig worden
gesplitst indien tijdens de visite ook
andere werkzaamheden worden ver-
richt.

VANAF HEDEN

In de brief die wij destijds van het mi-
nisterie hebben ontvangen werd ge-
sproken over \'vanaf heden\'. Vanaf
welke datum mag het lage BTW-tarief
worden berekend?
Ondertussen is dui-
delijk geworden dat deze regeling is
goedgekeurd vanaf 1 juli 1998. Het is
daarom van belang om met uw inspec-
teur te overleggen in hoeverre u deze
BTW-verlaging mag verrekenen.

SAMENVATTEND:

- het scannen en drachtigheidsonder-
zoek van vee mag door alle dierenart-
sen worden belast met 6 procent
BTW;

- als de cliënt veehouder is, mag het
lage BTW-tarief ook gerekend wor-
den voor drachtigheidsonderzoek bij
paarden, schapen en geiten;

- voor het voelen aan de eileiders mag
niet het lage BTW-tarief worden be-
rekend;

- voorbedrijfsbegeleiding moeten twee
verschillende tarieven worden gehan-
teerd. Eén met het lage BTW-tarief
voor het deel drachtigheidsonderzoek
en één met het hoge BTW-tarief voor
alle andere handelingen;

- ook de visite ten behoeve van het
drachtigheidsonderzoek mag tegen
het lage BTW-tarief worden afgere-
kend;

- de regeling is ingegaan met temgwer-
kende kracht tot I juli 1998.

Middels dit schrijven hebben wij u ex-
tra informatie gegeven over het ge-
bruik van het lage BTW-tarief
Hiermee zijn echter nog niet alle vra-
gen beantwoord. Wij proberen echter
nog aanvullende duidelijkheid te ver-
krijgen en meerdere handelingen on-
der het lage BTW-tarief te mogen be-
rekenen. Zodra er meer duidelijkheid
is zullen wij u informeren.

BEREKENWIJZER VOOR UW TARIEF

Dierenartsen zijn al jaren vrij hun eigen behandelingstarief vast te stellen. In
het verleden werd hiervoor gebruik gemaakt van dc publicatie voor de consul-
tatieve praktijk van de KNMvD. Aan de hand van de in deze publicatie ver-
melde adviezen konden de dierenartsen hun eigen behandelingstarief bereke-
nen. Sinds de invoering van de Mededingingswet per 1 januari 1998 is het
uitgeven van de publicatie niet meer toegestaan. Om de dierenartsen in de con-
sultatieve praktijk een hulpmiddel te bieden voor het berekenen van hun be-
handelingstarief, heeft de Sociaal-economische Commissie een Berekenwijzer
1999 opgesteld. Met deze Berekenwijzer 1999 kan elke dierenarts op basis van
zijn eigen exploitatiekosten de kostprijs van zijn behandelingen bepalen.

INVULSCHEMA

In de Berekenwijzer 1999 staan géén
tarieven. De Berekenwijzer 1999 is
een invulschema voor het berekenen
van uw tarief Afhankelijk van de door
fieke gegevens geen problemen geeft.
Mogelijk zal het op deze wijze bereke-
nen van uw tarieven een uitdaging vor-
men voor het verder doorvoeren van
bedrijfseconomische onderbouwing
van uw praktijk.

u ingevoerde gegevens zullen er voor
uw praktijk tarieven voor een aantal
verrichtingen uitkomen. De Bereken-
wijzer 1999 is zo eenvoudig van opzet
dat het invoeren van de praktijkspeci-

De Berekenwijzer 1999 is een reken-
schema dat op de computer kan wor-
den geïnstalleerd. Hiervoor moet uw
computer zijn voorzien van het pro-
gramma Excel 5.0 of hoger. Echter
ook zonder computer kunt u gebruik
maken van de Berekenwijzer 1999.

TOEZENDEN

Aan de practici ondernemers wordt de
papieren versie van de Berekenwijzer
1999 toegezonden. Hierdoor wordt in-
zicht verkregen op welke manier de
ondernemer zijn tarief kan berekenen.

-ocr page 231-

Door de papieren versie van de Be-
rekenwijzer 1999 in te vullen kunt u
gemakkelijk ook zonder computer het
gewenste uurloon berekenen. Het be-
rekenen van daaruit volgende tarieven
voor uw praktijk is echter niet eenvou-
dig zonder computer. Om het reken-
schema op de computer te installeren
moet een diskette worden besteld bij
de KNMvD. In de begeleidende brief
zal dit verder worden toegelicht.

VOORLICHTINGSBIJEENKOM-
STEN

Omdat de opzet van de Berekenwijzer
1999 nieuw is, is het van belang extra
aandacht te besteden aan het imple-
menteren van het systeem. Hiertoe
worden een aantal voorlichtingsbij-
eenkomsten georganiseerd. Tijdens
deze bijeenkomsten zal uitleg worden
gegeven over de Berekenwijzer 1999
en een vergelijking worden getrokken
met andere berekenmethoden (Groep
Practici Grote Huisdieren en AUV
Advies). Deze bijeenkomsten worden
georganiseerd op de volgende data:

* woensdag 31 maart 1999 op de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren te
Drachten om 19.30 uur

* donderdag 8 april 1999 op de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren te
Boxtel om 19.30 uur

* woensdag 14 april 1999 op de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren te De-
venter om 19.30 uur

♦ woensdag 21 april 1999 op de Facul-
teit der Diergeneeskunde om 19.30
uur

* dinsdag 27 april 1999 op de Faculteit
der Diergeneeskunde om 13.30 uur
\'s-middags

U kunt zich opgeven voor deze hijeen-
komsten met behulp van de begelei-
dende brief die bij de Berekenwijzer
1999 wordt toegezonden. Voor ver-
dere informatie verwijzen wij u naar
deze brief of kunt u contact op nemen
mr A.P. Hilhorst. telefoon: 030 -
2510111.

ERKENNINGSREGELING RUNDVEEDIERENARTSEN

ENKELE VAAKGESTELDE VRAGEN (DEEL 2]

Eén van de pijlers waarop de erken-
ningsregeling is gebaseerd is het scho-
lingsplan. Dit scholingsplan bestaat in
feite uit twee componenten. De eerste
component bestaat uit een éénmalige
basiscursus die vereist is om als rund-
veedierenarts erkend te kunnen worden.
De tweede component is een verplich-
ting tot continue post-academische edu-
catie die nodig is om erkend te kunnen
blijven.

Nadat de inschrijving voor de basis-
cursus was geopend, zijn het bureau
van de KNMvD, het PAO-D en de le-
den van de projectgroep vaak bena-
derd door practici met allerlei vragen
die betrekking hebben op de erken-
ningsregeling. Een selectie van de
meestgestelde vragen.

Als ik als rundveedierenarts ben er-
kend, ben ik dan ook erkend als \'er-
kende\' dierenarts in het kader van de
Europese richtlijn 97/12?
In de eerste plaats is het goed om nog
eens te benadrukken dat het uitgangs-
punt van het project erkenning rund-
veedierenarts is: verhoging en meer
uniformiteit (vermindering bandbreed-
te) van kennis en kunde van rundvee-
dierenartsen.

De EG-richtlijn 97/12 stelt voorwaar-
den aan de wijze waarop lidstaten de
gezondheidsstatus waarborgen van
runderen en/of varkens die worden uit-
gevoerd naar andere lidstaten.
Daarbij wordt de mogelijkheid aange-
geven om aan een aantal van deze
voorwaarden te voldoen door middel
van inrichting van een netwerk van toe-
zicht, waarin de \'erkende\' dierenarts
een belangrijke rol speelt. Het belang-
rijkste knelpunt voor de practicus is dat
hij of zij daarmee in een belangencon-
flict terecht kan komen: vertrouwens-
positie versus politionele taak. Het is
de mening van de KNMvD dat een
practicus alleen in een dergelijke posi-
tie kan functioneren als er volledige
duidelijkheid is over de randvoorwaar-
den. Pas als daaraan is voldaan kan de
\'erkenning\' in het kader van de EG-
richtlijn 97/12 worden ingepast in de
erkenningsregeling rundveedierenart-
sen.

Gesprekken met de overheid be-
treffende deze richtlijn, zijn gaande.

Mijn praktijk is eigenlijk niet groot
genoeg meer door bijvoorbeeld toe-
name van de stedelijke agglomeratie
of de vestiging op één van de eilan-
den? Kan ik nog wel erkend worden?
Bij de criteria waaraan een rundvee-
dierenarts moet voldoen, staat inder-
daad vermeld dat een erkende rund-
veedierenarts minimaal 50 uren per
maand aan dit vakgebied moet beste-
den. Als hieraan niet voldaan kan wor-
den en door het maatschappelijk be-
lang de noodzaak van een erkenning
duidelijk wordt, zoals in bovenstaande
voorbeelden het geval kan zijn, kan
ontheffing voor dit criterium worden
verleend. De betreffende practicus zal
dan een met redenen omkleed verzoek
in moeten dienen bij het coördinatie-
centrum erkende dierenartsen waar de
toetsing van de criteria plaatsvindt.

De erkenningsregeling voor rundveedierenartsen is een door de beroepsgroep
zelf ontworpen regeling met als doel het bevorderen van de kwaliteit en de
herkenbaarheid van de rundvcedierenarts. Daarbij wordt verbetering van de
uniformiteit en de transparantie van de door rundveedierenartsen ontplooide
activiteiten nagestreefd.

Komt er een controlesysteem en hoe
gaat dat eruit zien ?
Er komt een controlesysteem. Het
coördinatiecentrum erkende dierenart-
sen zal belast worden met de uitvoe-
ring van de erkenningsregeling en de
controle daarop.

Projectgroep Erkenning
Rundveedierenarts:

Dr. W.D.J. Kremer
Dr. J. W. Hesselink
Dr. T.J.G.M. Lam
Dr. Y.H Schukken
J.M. Swinkels
J.L.M. Vaarten
Dr. J. Verhoeff
J.A. Westerbeek

-ocr page 232-

mm, m m

Op 1 oktober 1999 is de heer T.W. te Giffel 25 jaar in dienst bij de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde. Ter ere van dit jubileum wordt er een symposium georganiseerd met aansluitend een receptie. In de
maand mei zullen wij u nader informeren over het thema van het symposium, de locatie en hoe u zich kunt aanmelden.

Mocht u nog vragen qfsuggesties hebben, dan kunt u contact opnemen met mr. A.P. Hiihorst, telefoonnummer: 030-2510111.

SATELLIETPROJECT DIERGEZONDHEID PAST
PRIMA IN PRD-ACTIEF DENKEN

LEERPROCES VOOR VEEHOUDER EN DIERENARTS

Dierenarts Rik Thybaut is betrokken bij de begeleiding van een studiegroep
die deel uitmaakt van het Satellietproject Diergezondheid. Dit project startte
afgelopen najaar. Het doel is om samen met veehouders gedurende zeven bij-
eenkomsten kennis en ervaring uit te wisselen om het bewustzijn op het gebied
van diergezondheid te laten groeien. Volgens Thybaut laat het project zien
dat zowel veehouders als dierenartsen willen werken aan een hogere dierge-
zondheidsstatus. Ook legt het project de punten bloot waar nog actie onder-
nomen moet worden door veehouder en dierenarts.

vorig najaar van start ging. \'Door deel
te nemen als dierenarts aan dit project
kunnen wij laten zien aan de boeren
dat wij ook pro-actief denken. Dat wij
ook onze handen uit de mouwen willen

Door Franka Tomassen

Dierenarts Rik Thybaut uit het Gelderse
Veessen was direct enthousiast toen hij
vorig jaar voor het eerst over het
Satellietproject Diergezondheid hoorde.
\'Dit project geeft melkveehouders een
kans om te laten zien dat ze daadwerke-
lijk bezig zijn met het verbeteren van de
diergezondheidsstatus op hun bedrij-
ven\', motiveert hij. Binnen zijn eigen
praktijk was het enthousiasme zo groot
onder de dierenartsen dat ze het plan
hebben opgevat om de deelnemende
veehouders uit hun eigen praktijk met
100 gulden te sponsoren in de deelna-
mekosten van 500 gulden.
Thybaut noemt het werken in studie-
groepen een vorm van pro-actief den-
ken om te blijven werken aan het
imago van de melkveehouderij. Zeifis
hij practicus in de dierenartsenpraktijk
Heerde-Epe. Dit is een praktijk met zes
dierenartsen. Varkens, runderen en
kleine huisdieren zorgen voor de
hoofdmoot van de werkzaamheden.
Thybaut richt zich samen met een col-
lega vooral op de runderen.
Niet alleen voor de melkveehouder
maar ook voor de dierenarts ziet hij
een belangrijke rol weggelegd in het
Satellietproject Diergezondheid dat
steken voor een gezonde melkveesec-
tor. We moeten niet uit het oog veriie-
zen dat de zuivelsector eisen gaat stel-
len aan rundveedierenartsen, onder
andere via Keten Kwaliteit Melk
(KKM). Je moet straks erkend en ge-
certificeerd zijn, anders doe je niet
meer mee als dierenarts\', waarschuwt
hij.

GOED ADVIES NOODZAAK
Vooral de adviesmatige kant van het
veterinaire werk kan nog sterk verbe-
terd worden, vindt Thybaut. Het steekt
hem dat er nog altijd dierenartsen zijn
die zich onvoldoende verdiepen in
nieuwe ontwikkelingen op het gebied
van diergezondheidszorg. \'Als groep

-ocr page 233-

moeten we een bepaalde hoeveelheid
basiskennis kunnen garanderen aan
onze veehouders zodat we uniforme
adviezen kunnen uitbrengen. Ik vind
het daarom een goede ontwikkeling dat
de werkzaamheden binnen de praktijk
opgesplitst worden naar diersoort. Elke
dierenarts is dan verantwoordelijk voor
het bijhouden van de nieuwigheden op
zijn eigen gebied\', aldus de gedreven
dierenarts. Zijn eigen praktijk heeft in-
middels de taken verdeeld en is bezig
met een eerste inventarisatie om te ko-
men tot certificering.
Naast certificering van de praktijk en
de erkenningsregeling van de indivi-
duele dierenarts ziet Thybaut ook het
begeleiden van studiegroepen als mid-
del om de veehouder van goed advies
te voorzien.

Inmiddels heeft Thybaut vier bijeen-
komsten van zijn studiegroep bijge-
woond. Hij was gevraagd voor twee
bijeenkomsten maar hij heeft besloten
om alle ochtenden bij te wonen. Hij
wil niets missen. \'Door alle bijeen-
komsten bij te wonen, zie ik het en-
thousiasme groeien. Boeren reageren
de eerste keer bij het conditiescoren in
de trant van: \'Moet dit nu allemaal?\'
maar langzamerhand raken ze toch
overtuigd. Door met elkaar te praten
over zaken als klauwgezondheid, con-
ditie en jongvee-opfok kunnen we hel-
der krijgen hoe het in de praktijk nu
daadwerkelijk in elkaar steekt. Het is
een leerproces voor de deelnemers
maar ook voor de dierenarts. Je komt
nu als dierenarts niet alleen bij je eigen
veehouders maar je komt ook op an-
dere bedrijven. Je krijgt de kans om
een kijkje te nemen in de keuken van
een ander. Meningen blijken dan uit-
een te lopen\', vertelt de Gelderse die-
renarts. Zo leverde het gebruik van het
voetbad de nodige discussie op tijdens
de ochtend waar de klauwgezondheid
centraal stond. \'De ene veehouder ge-
bruikte beslist geen antibiotica, een an-
der zweerde bij kopersulfaat. Maar wat
was nu werkelijk het beste middel?
Daar blijkt dan geen duidelijkheid
over te bestaan. Dat was voor mij aan-
leiding om het eens uit te zoeken. Ik
heb het toen nagevraagd bij de
Gezondheidsdienst. Vervolgens heb ik
het op papier gezet zodat mijn col-
lega\'s er ook hun voordeel mee kun-
nen doen.\' Thybaut komt hiermee bij
de kracht van het Satellietproject voor
de dierenarts. \'Je ziet op welke punten
je actie kunt ondernemen om een beter
advies te verstrekken aan je veehou-
ders\', voegt hij toe.

NOG MEER REGISTREREN
Bij de deelnemende melkveehouders
ziet Thybaut vooral dat ze het nut gaan
inzien van nog meer registreren. \'Door
de bedrijfsvoering aanschouwelijk te
maken door cijfers, ga je er als veehou-
der en dierenarts ook daadwerkelijk wat
meedoen. Dan kun je een plan de cam-
pagne opzetten. Steeds meer boeren
gaan steeds meer registreren. Niet alleen
omdat het moet maar ook omdat ze zien
dat de gegevens ook bruikbaar zijn op
het eigen bedrijf. Bij deelname aan stu-
diegroepen geldt ook nog dat wanneer je
niks opschrijft, je ook niks hebt om over
te praten.\' Wel heeft Thybaut gemerkt
dat praten over cijfers een open houding
vergt van de veehouder. \'Niet elke vee-
houder heeft dat. Zulke veehouders
moet je dan niet nemen voor een be-
drijfsbezoek\', aldus de dierenarts. Cij-
fers worden tijdens de bijeenkomsten
kritisch onder de loep genomen maar
dat mag niet worden overdreven. De
deelnemers spreken daarom bijvoor-
beeld over \'voor verbetering vatbare

BIJNA 1100 MELKVEE-
HOUDERS IN HET
SATELLIETPROJECT
DIERGEZONDHEID

punten\' in plaats van \'zwakke punten\'.
Dat haalt de negatieve klank er uit.
Thybaut beschouwt het als een belang-
rijke taak van de dierenarts om te blij-
ven hameren op belang van registre-
ren. Dat is niet altijd even gemakkelijk
omdat veehouders tijd nodig hebben
om ook echt te beseffen dat het nuttig
is. Het Satellietproject kan een belang-
rijk steentje bijdragen om dit bewust-
zijn sneller te laten groeien. De
Gelderse dierenarts wijst hierbij op het
feit dat het verbeteren van de dierge-
zondheidsstatus een proces is dat al
veel langer bezig is. Als voorbeeld
noemt hij dat het aantal gevallen van
melkziekte terugloopt terwijl de melk-
productie per koe blijft stijgen. \'Een
duidelijk voorbeeld waaruit blijkt dat
veehouders steeds beter naar hun die-
ren kijken. Een ander voorbeeld: we
zijn steeds meer diergeneesmiddelen
kwijtgeraakt en toch levert dat nauwe-
lijks problemen op. Dat betekent ook
dat dierenartsen steeds betere diagno-
ses kunnen stellen. Het grove geschut

MEL EEHOUDERI

* !•■■

Het Satellietproject Diergezondheid startte afgelopen najaar. LTO-Nederiand
is de initiatiefnemer. Eén van de speerpunten van de vakgroep LTO
Melkveehouderij is de verspreiding van kennis onder melkveehouders op het
gebied van diergezondheidszorg. Het project is de praktische uitwerking van
dit speerpunt. Het doel is om samen met veehouders gedurende zeven bijeen-
komsten kennis en ervaring uit te wisselen om het bewustzijn op het gebied
van diergezondheid te laten groeien.

In het eerste seizoen van het Satellietproject Diergezondheid zijn bijna 1100
melkveehouders aan de slag gegaan in 97 studiegroepen. Deze aantallen over-
troffen de verwachtingen, die gebaseerd waren op 800 deelnemers, ruim-
schoots. De studiegroepen zijn verdeeld over heel Nederland. In het noorden
van het land startten 26 studiegroepen, in het oosten 29, in het zuiden 24 en in
het westen 18. Drie van deze studiegroepen zijn speciaal opgezet voor biolo-
gische melkveehouders.

Verschillende organisaties

Voor de begeleiding van de studiegroepen zijn 65 begeleiders beschikbaar. Ze
zijn afkomstig van verschillende organisaties. Daamaast zijn 90 dierenartsen
ingezet om begeleiders en studiegroepen tijdens de bedrijfsbezoeken te on-
dersteunen. Voor de koppeling van begeleiders en dierenartsen is bewust ge-
kozen om de kennis van de begeleiders te ondersteunen met de veterinaire
kennis van de dierenartsen.

Zowel begeleiders als dierenartsen hebben een intensieve training gevolgd. In
deze training werd aandacht besteed aan het opstellen van een sterkte-zwakte
analyse van een melkveebedrijf aan de hand van de beschikbare kengetallen.
Daamaast kwamen de conditie- en pootscore van de aanwezige veestapel aan
bod en werden de verschillende doelstellingen van ondememers belicht.

\' • /,

-ocr page 234-

van medicijnen is niet meer nodig.
Beide voorbeelden maken duidelijk
dat door een groeiend bewustzijn een
betere diergezondheid ontstaat.\'

SPUITLICENTIE GEEN OVERBO-
DIGE LUXE

Hiermee komt Thybaut op een ander
belangrijk onderdeel van het Satel-
lietproject. Dit is de cursus \'Verant-
woord gebruik van diergeneesmidde-
len\'. Tijdens het project kunnen de
veehouders deelnemen aan deze cursus
waarin geoefend kan worden met het
spuiten van medicijnen. Daamaast
wordt uitleg gegeven over onderwer-
pen als medicijnkeuze, opslag en houd-
baarheid van medicijnen, naaldkeuze
en afvoer van restanten. \'Het gaat niet
alleen om de techniek van het spuiten
maar het verantwoord gebruik van me-
dicijnen staat centraal\', legt de Gel-
derse dierenarts uit. Thybaut is van me-
ning dat een spuitlicentie voor vee-
houders geen overbodige luxe zal zijn
in de toekomst. \'Veehouders moeten
zorgen dat ze voorzorgsmaatregelen
treffen voordat de consument vragen
gaat stellen. Dit is weer een voorbeeld
van pro-actief denken\', aldus de die-
renarts.

Duidelijk is al wel dat een vervolg op
het Satellietproject nodig is. \'Tijdens
de bijeenkomsten komen we elke keer
weer in tijdnood. Een ochtend is ge-
woon te kort om een onderwerp als
jongvee volledig te bespreken. In een
vervolgproject kunnen we de vinger
aan de pols houden wat betreft de on-
derwerpen die we nu behandeld heb-
ben. Daamaast kunnen nieuwe ontwik-
kelingen en zaken als de Gezond-
heidsplanner de revue passeren.\' Over
de huidige opzet met een begeleider en
een dierenarts als begeleidingsduo is
hij zeer tevreden. \'Een studiegroep valt
of staat met de kwaliteiten van de bege-
leiding. Door gebruik te maken van een
begeleidingsduo wordt kennis van
meerdere vakgebieden samengevoegd.
Dat schept ook automatisch meer ver-
trouwen bij de deelnemende veehou-
ders.\' De begeleiders hebben het voor-
deel dat ze nu de beschikking hebben
over prima cursusmateriaal dat ze ook
bij andere bijeenkomsten en presenta-
ties kunnen gebruiken\', aldus Thybaut.

SATELLIETPROJECT DIERGEZONDHEID MELKVEEHOUDERIJ

Vorig jaar is het Satellietproject Dier-
gezondheid van start gegaan. Doel van
het project is de diergezondheidszorg in
de melkveehouderij op bedrijfsniveau te
verbeteren en de kennis van de melk-
veehouder te vergroten. Meer dan dui-
zend melkveehouders zijn aan de slag
gegaan met de sterkte-zwakte-analyse
en de klauw- en conditiescore. De melk-
veehouders werden in groepen van tien
melkveehouders ingedeeld met twee be-
geleiders, waaronder één dierenarts.

Komend jaar, en tevens het laatste jaar,
wordt het Satellietproject Diergezond-
heid nog groter opgezet. Bijna tweedui-
zend melkveehouders zullen deelnemen
aan het project. Dit betekent dat er twee-
honderd dierenartsen nodig zijn voor de
begeleiding van de melkveehouders.
Voor de dierenartsen worden bijeen-
komsten gepland over klauw- en condi-
tiescore en sterkte-zwakte-analyse, dit
als training voor de begeleiding van de
melkveehouders binnen het Satelliet-
project Diergezondheid. Tijdens deze
bijeenkomsten komen theorie en prak-
tijk uitgebreid aan de orde. Deze trai-
ningsbijeenkomsten worden gehouden
met ongeveer vijftien dierenartsen en
twee instmcteurs.

Aan deelname aan het project zijn geen
kosten én geen vergoedingen verbon-
den. De kosten voor de trainingsbijeen-
komsten zullen voor de KNMvD zijn.
Deelname aan het Satellietproject Dier-
gezondheid levert twee dagdelen vrij-
stelling op voor de scholing voor de
Erkenning Rundveedierenarts.

Voor deelname aan het Satellietproject
kunt u zich opgeven hij het secretariaat
van de KNMvD (fax: 030-2511787 ofe-
mail: a.vd.wijst(^knmvd.nl). Zorgdatje
erhij bent, voor het te laat is.

ing. A. van der Wijst

Een gezonde veestapel is de basis voor een gezond bedrijf. De zorg voor de die-
ren is een onderdeel van het vakmanschap van de veehouder. Gezondheid
heeft te maken met welzijn en werkt door in de melkproductie per koe en in de
bedrijfskosten. De gezondheidszorg op bedrijfsniveau laat zich moeilijk in cij-
fers uitdrukken. Diergezondheid en bedrijfsvoering zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden. Voor een doelgerichte gezondheidszorg is uiteraard kennis
vereist op het gebied van ziektes en diergezondheid in het algemeen.

Per 1 januari van dit jaar heeft de NCI
een nieuwe parttime projectmedewer-
ker gezelschapsdieren. Zijn naam is
Bas Aukema, afgestudeerd in 1987 en
in het bezit van een éénmanspraktijk in
Haarlem:

\'Sinds vorig jaar heb ik mij schui-
felend op de digitale snelweg gewaagd
en sinds een paar maanden is mijn
praktijk geautomatiseerd. Tegen de
tijd dat de computer precies doet wat
wij willen en we ook begrijpen \'hoe ie
het nou allemaal voor elkaar krijgt\',
gaan we volop aan de gang met het
verkennen van de mogelijkheden van
de computer en zullen we die moge-
lijkheden ook zeker gaan gebruiken.
Ik heb gesolliciteerd naar de vacature
bij de NCI omdat ik óók van mening
was dat ik maar erg weinig terugkreeg
voor mijn jaarlijkse NCl-bijdrage. Nu

ER IS WAT VERANDERD BIJ DE NCI

-ocr page 235-

ik wat beter ingevoerd ben, weet ik dat
de NCI al heel veel heeft gedaan en
doet. Maar de eigen PR is tot nu wat te-
kort geschoten.

Veranderd is dat de NCI zich nu meer
op de gehele groep dierenartsen richt en
niet meer voomamelijk op de kopgroep
van computergebmikers. Ik zal mij spe-
ciaal gaan inzetten voor de ontwikke-
ling van direct bmikbare producten
voor de gezelschapsdierencollegae.
Daamaast is mijn streven om het NCI-
werk wat meer onder de aandacht van
een grotere groep collegae te brengen.
Om beter inzicht te krijgen in de me-
ningen en de wensen van alle dieren-
artsen in Nederland heeft de NCI een
PR-commissie in het leven geroepen:
\'de commissie Van Os\', Zij stuurt u op
korte termijn een inventarisatiefomiu-
lier toe.

De website van de KNMvD wordt mo-
menteel gebouwd en de sub-sites zul-
len gevuld worden door de Groepen.
De nieuwe medewerker gezelschaps-
dieren onderhoudt nauw contact met
de GGG over de invulling van de GGG
sub-site. Daamaast zijn de voorberei-
dingen gestart om samen met AUV-
advies een project te starten om uit het
reeds bestaande kengetallenproject di-
rect bmikbare kengetallen voor het
praktijkmanagement te destilleren.

Voor eenieder die vragen heeft over de
NCI en in het bijzonder met betrekking
tot PR en gezelschapsdieren ben ik al-
tijd thuis:

023-5315301/5315826
aukema. has@consimet. nl

Ik hoop vaak van u te horen!\'

Bas Aukema

MILLENNIUMACTIE DOOR DE NCl

BESCHRIJVING PROBLEMATIEK
Problemen van allerlei aard kunnen
voorzien worden. Onder deskundigen
is de inschatting van de emst zeer ver-
schillend: van zeer ongemste tot ui-
terst laconieke gedachten zijn te peilen
in de automatiseringswereld en onder
organisatiedeskundigen. Het heeft niet
zoveel zin om ons ook in die discussie
te storten. Laten we maar eens kijken
wat er mis zou kunnen gaan en wat de
gevolgen kunnen zijn.

Problemen kunnen van technische of
organisatorische aard zijn. Technische
problemen kunnen zich voordoen in de
dierenartsenpraktijk of in de buitenwe-
reld (gas, water, licht, telefoon, fax).
De inspanning met betrekking tot
voorkoming van technische verrassin-
gen bestaat uit het opstellen van een
lijst van apparaten en machines die op
enige wijze met een datum werken.
Om storingen van buiten het hoofd te
bieden worden risico\'s geïnventari-
seerd en noodscenario\'s opgesteld.

Organisatorisch kunnen problemen ont-
staan wanneer er iets misgaat bij toele-
veranciers van de dierenartsenpraktijk:
medicijnen (AUV en andere), laborato-
riumuitslagen (Gezondheidsdienst voor
Dieren, Laboratorium van de Faculteit
en andere), toelevering van bloedhuizen
en stickers (GD), of bij klanten c.q. vee-
houders (voer, gas, water, licht, klimaat-
beheersing) - waarschijnlijk in mindere
mate eigenaren van gezelschapsdieren -
waardoor een plotselinge toeloop op de
dierenartsenpraktijk ontstaat.

Onze samenleving staat bol van de automatisering. Een millenniumprobleem
wijst ons op dat feit. Aanleiding om nog eens actie te nemen is een brief ge-
weest van verzekeringsmaatschappijen aan praktijken waarin werd opgeroe-
pen om een grote inspanning te doen ter voorkoming van problemen bij de be-
drijfsvoering van de dierenartsenpraktijk, als gevolg van de millennium-
overgang. Als er claims van cliënten van de dierenartsenpraktijk komen zul-
len de verzekeringen niet uitbetalen als niet aangetoond kan worden dat de
dierenartsenpraktijk er alles aan gedaan heeft om problemen te voorkomen.
Dat bericht heeft onrust veroorzaakt. Aan de NCI is gevraagd om één en an-
der te inventariseren en een advies uit te brengen voor practici.
Het resultaat van onze inventarisatie is een checklist die in de praktijk kan
worden gebruikt om risico\'s en acties te beschrijven en een logboek bij te hou-
den van de uitvoering van die acties.

Door Henk van der Bijl

MAATREGELEN

Risico\'s (voor aansprakelijkheid) kun-
nen verkleind worden door middel van
een mailing naar leveranciers en cliën-
ten en door het bijhouden van een log-
boek waarin de inspanningen die de
dierenartsenpraktijk verricht in het ka-
der van de millenniumovergang en de
bestrijding van risico\'s dientengevolge
worden vermeld.

Met deze maatregelen is men voorbe-
reid en kan aangetoond worden welke
inspanningen geleverd zijn.
Het zou goed zijn als er centraal
(KNMvD?) blauwdmkken worden ge-
maakt voor mailings naar leveranciers
en cliënten. Een blauwdmk voor het
logboek wordt u door de NCI aangele-
verd, in de vorm van de inmiddels ge-
maakte checklist (zie ook onder het
kopje \'Vervolg\').

AFBAKENING VERANTWOORDE-
LIJKHEID

Enige overwegingen ten aanzien van
de cliënt zijn:

- wij kunnen (en moeten) niet verzin-
nen voor de boeren wat er op de

-ocr page 236-

boerderij mis kan gaan;
- wij kunnen wel inspelen op het ver-
wachtingspatroon van de boer ten
aanzien van zijn dierenarts zodra hij
deze oproept.

INVENTARISATIE POTENTIËLE

PROBLEEMGEVERS

Computersysteem

* hardware (probleem zit in de \'bios\')

- computer valt helemaal uit, of

- computer werkt nog wel maar
geeft alleen een verkeerde datum
weer;

* softM\'are - elk programma kan pro-
blemen veroorzaken; aard: het da-
tumveld zelf of bij indexering van
records op datum;

- veterinaire programmatuur, infor-
meren bij leverancier;

- boekhoudprogrammatuur, idem;

- kantoorautomatiseringsprogram-
matuur - van Microsoft-Office97
is bekend dat het niet millennium-
proof is; maatregel: MS pakket
aanschaffen, kosten ongeveer
ƒ 90,-, verder informeren bij de le-
verancier;

- besturingsprogrammatuur; infor-
meren bij de leverancier.

* procescomputers (in alle gevallen:
leverancier aanspreken)

- veel apparaten sturen onder andere
een printprogramma aan waarbij
een datum en tijd van analyse wor-
den afgedmkt; denk aan:

• scanner

• röntgen

• echo

• bloedanalyse

• patiënt-bewakingsapparatuur

- kluis

- deursloten

- alarminstallatie

- vervoermiddelen (auto);

* telefooncentrale - intern en extem;
voor de meeste dierenartsenpraktij-
ken is de telefoon cmciaal; een nood-
scenario kan gemaakt worden mid-
dels activering van een mobiel net;

* portable telefoons - oude generatie
zou niet millenniumproof zijn; vraag
daarbij: \'wat is oud\'; in het blad PTT
Mobiel zou hierover iets gepubli-
ceerd zijn;

* mobilofoon (waarschijnlijk geen
problemen mee te verwachten);

* Betalen met apparatuur voor pinnen
en chippen;

* verwarming en airco (apotheek);

* video-apparatuur;

* beamer (projector voor beelden via
de computer);

* diverse huishoudelijke apparatuur

(koffiezetters, koelkasten etcetera):
de veiligheid van apparatuur kan in
het geding zijn wanneer apparaten
een tijdsinstelling hebben; dat
werkt vaak met thermokoppels;
deze zouden kunnen doorbranden
indien de ingestelde tijd niet her-
kenbaar is.

Belangrijke algemene toeleveranciers
zijn er op het gebied van algemene
voorzieningen, dus: elektriciteit, water,
gas, telefoon en fax. In het algemeen
geldt: als dat mis gaat, dan gaat alles
mis in het land. Alleen in geval van le-
vensbedreiging bij elektriciteitsuitval
zou men kunnen overwegen een aggre-
gaat aan te schaffen en stand-by te hou-
den. Maar over het algemeen vinden
deskundigen dat wel erg ver gaan.
Enige aanvullende aandachtspunten
ter overweging zijn:

- goede medicijnenvoorraad met het
oog op mogelijke toeloop van pa-
tiënten en of stagnatie in aanvoer
van medicijnen na de jaarwisseling;

- volgetankte vervoermiddelen;

- algemeen: denk aan alle spullen
die je nodig hebt om te functione-
ren!

VERVOLG

In mei van dit jaar zullen alle practici
(voorzover lid van de KNMvD) van de
NCI de checklist toegestuurd krijgen.
Hiermee kan men de eigen inspannin-
gen administreren en aantonen bij de
verzekering.

Rubrieken van de checklist zijn:

1. apparaat of functie

2. omschrijving van het risico

3. emst van het risico

4. omschrijving van de eventueel te
nemen actie

5. statusaantekeningen met betrekking
tot de actie

6. datum afgerond

7. naam van de actieverantwoordelijke.

Eerdere NCI-publicaties over het mil-
lenniumprobleem in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde:

1 maart 1998

Millennium en euro, de weerslag van
de automatisering? (pagina 173).

1 oktober 1998

Millenniumkoorts (pagina 581).

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben ^Ich aangemeld de volgende
collegae:

Akker, E.F.M. van den; 1981; 4388 BJ Oost-
Souburg; Kanaalstraat 3.
Feddes, J.G.; 1973; 5492 BW Sint-Oedenrode;
Boskantseweg 18.

Kreike, G.J.J.; 1999; 4706 K.E Roosendaal;
Koraaldijk 105.

Laarse, Mevr. S. van der; Gent-1996; 3707 HB
Zeist; Prof. Lorentzlaan 83.
Leeuw-Pot, Mevr. W.P. de; 1978; 3739 KD
Hollandsche Rading; Spoorlaan 34.
Meppelink, Mevr. C.H.; 1999; 3583 AM Utrecht;
A. van Ostadelaan 112.

Schoen, Mevr. A.C.; 1999; 3581 WV Utrecht;
Bolstraat 103.

Schoolmeesters, M.W.V.; 1998; 5041 BK Til-
burg; Van Sasse van Ysseltstraat 3 A.
Tan, J.F.V.; 1999; LA6 2NY Whittington,
Camforth, Lanc. (Verenigd Koninkrijk); Vine
Cottage, Mainstreet.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Aemout, Mevr. N.M.J.; 1998; 3584 ZE Utrecht;
E. Vredelaan 177.

Bakker, Mevr. F.J.; 1998; NE71 6AN Wooler,
Northumberland (Verenigd Koninkrijk); North
Doddingtonfarm.

Bolhuis, Mevr. G.H. van; 1998; 3512 EG
Utrecht; Lucas Bolwerk 2 bis.
Brouwer. Mevr. M.B.; 1998; 3522 XA Utrecht:
Beerzestraat 25.

Bruijn, C.M. de; Gent-1997; 4354 BH Vrouwen-
polder; Prins Bemhardlaan 22.
Dijkman, Mevr. E.M.; 1998; 3515 VK Utrecht;
Nolenslaan 54 1.

Dijstclbloem, Mevr H.M.E.A.; 1998; 5701 RJ
Helmond; Markt 71 A.

Doesburg, Mevr. F.T.; 1998; 7665 AP Albergen;
Hoofd.straat 36.

Dongen, S.A.J.M. van; 1998; 7721 JA Dalfsen;
Grasklokje 16.

Doom, Mevr. D.C.K, van; 1998; 3511 VZ Utrecht;
Springweg 184.

Erdmann, Mevr. C.; 1998; 3221 LG Hellevoet-
sluis; Schenkeldijk 2.

Franken, Mevr. E.; 1998; 3723 NL Bilthoven;
Massijslaan 142.

Genevasen, Mevr. S.J.C.; 1998; 6026 RE Maar-
heeze; Rakerstraat 9.

Heijden, Mevr. W.J.R. van der; 1998; 3581 PA
Utrecht; Parkstraat 7.

Hoekemeijer, Mevr. P.E.; 1998; 2907 PL Capelle
a/d IJssel; Floris Burgwal 204.
Huisman, Mevr. J.; 1998; RH 13 6BA Horsham,
West Sussex (Verenigd Koninkrijk); 172 St.
Leonard Road.

Jager, Mevr. P.M.; 1998; 3314 CZ Dordrecht;
Zuidendijk 146.

Jones, Mevr. C.J.; 1998; 3573 AT Utrecht; A.
Romerostraat 619.

Klaassen, Mevr. D.M.B.; 1998; 7081 EE
Gendringen; p/a Prins Hendriklaan 51.
Kloth, Mevr. D.M.M.E.; Gent-1998; 6191 ED
Beek (L); Prins Mauritslaan 95.
Man, Mevr. A. de; 1998; 3582 CT Utrecht; Krom-
merijn 58.

Megens, Mevr. M.; 1998; 3912 AG Rhenen; De

Personalia

-ocr page 237-

Toltoren 23.

Moleman, Mevr. W.J.; 1998; 3572 DJ Utrecht;
Veeartsenijstraat 213.

Mulder, F.; 1998; 5085 NN Esbeck; Spaan-
eindsestraat 15 A.

Peters, Mevr T.A.H.M.; Gent-1998; 2159 LK
Kaag; Alexanderlaan 27.
Poot, Mevr. J.; 1998; 3522 CJ Utrecht; Gouwe-
straat 4.

Riel, J. van; 1998; 7895 TV Roswinkel; Ros-
winkelerkanaal NZ 25.

Rierink, J.; 1984; 6861 BT Oosterbeek; Nico
Bovenweg 16.

Schipper, Mevr. A.; 1998; 7482 TV Haaks-
bergen; Bartokstraat 28.

Schutrups, A.H.; Gent-1998; 3155 EA Maas-
land; Foppenpolder 1 C.

Schuumian, Mevr. A.G.; 1998; 5363 SV Velp
(NB);Elftweg 1.

Smit, S.J.; 1998; 6093 DJ Heythuysen; Horst-
veld 50.

Soethout, J.P.; 1998; 3981 ZM Bunnik; Vlet-
weide 56.

Steeman, Mevr. M.H.; 1998; 3523 GN Utrecht;
Turkooislaan 72.

Tijssen, D.C.U.; 1998; 3572 JE Utrecht; F.C.
Dondersstraat 59 bis.

Timmermans, G.J.E.; 1998; 3512 EB Utrecht;
Keizerstraat 236.

Veldpape, Mevr. M.; 1998; 1315 LJ Almere;
Wijsgeerbaan 82.

Vijver, Mevr C.E. van der; 1997; 2343 LA
Oegstgeest; Haarlemmerstraatweg 5.
Visser, K.J.; 1998; 3512 KM Utrecht; Brigitten-
straat 18.

Wessel, Mevr. C.M.; 1977; 3862 RT Nijkerk; le
Kruishaarseweg 15.

Wijnker, J.J.; 1998; 3531 EP Utrecht; J.P.
Coenstraat 89.

Wilders, B.J.; 1998; 2716 PM Zoetermeer;
Hoevenbos 80.

Wszeborowska, Mevr. E.E.; 1998; 3851 TB
Ermelo; Anna van Saksenlaan 15.
Zegers. H.W.P.M.; 1998; 7121 WL Aalten;
Haermansweijde 54.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Arts, Mevr. C.P.G.; 3522 RK Utrecht; Nieuw-
ravenstraat 7.

Baan, Mevr. M.; 3523 HG Utrecht; Slotlaan 114.
Baggerman, Mevr. F.C.; 3531 RZ Utrecht;
Tematestraat 50.

Berends, Mevr. A.T.; 3524 CK Utrecht; Boven
Zevenwouden 70.

Bergen. Mevr. L.T. van; 3732 VG De Bilt;
Looijdijk 86.

Berns, Mevr. F.; 3512 PG Utrecht; Lange
Nieuwstraat 97 bis.

Blankestijn, Mevr. R.; 3572 SL Utrecht;
Bekkerstraat 126.

Boswinkel, M.; 3572 RV Utrecht; Goedestraat 48.
Graaf, H.A. de; 3583 HE Utrecht; Mauritsstraat 1.
Graan, M. de; 2132 CC Hoofddorp; Kruisweg 925.
Haspels, S.N.; 3524 BN Utrecht; Fivelingo 237.
Heinemans, Mevr. A.A.H.M.L.; 3581 HE Utrecht;
Ramstraat 39.

Heuver, Mevr. C.M.J.M.; 3583 VE Utrecht;
Fred. Hendrikstraat 21 bis.
Huver, Mevr. I.M.G.; 3571 VT Utrecht; Burg.
v.d. Voort
V. Zijplaan 55.
Jong, G.E. de; 3512 PH Utrecht; Lange Nieuw-
straat 6.

Keijser, Mevr. M.; 3512 GE Utrecht; Ganzen-
markt 28 A.

Kolk, Mevr. J. van der; 3582 XG Utrecht; l.B.
Bakkerlaan 99.

Lieverse, Mevr. K.; 3972 GM Driebergen; Den-
nenhorst 8.

Louwerens, Mevr. M.; 3584 DA Utrecht; Cam-
bridgelaan 315.

Nijenhuis, B.E.W.; 3581 KV Utrecht; Burg.
Reigerstraat 58 bis.

Nouhuys. Mevr. A.S.l. van; 3572 XR Utrecht;
Van Brakelstraat 26 bis.

Paassen, E.T.P. van; 2396 BG Koudekerk a/d

Rijn; Van Poelgeestlaan 74.

Pos. Mevr. N.M.; 4003 ZG Tiel; Joke Smitstraat

15.

Postma, Mevr. M.K.; 3584 AD Utrecht; Weg
naar Rhijnauwen 5.

Pot. S.A.; 3523 CG Utrecht; Briljantlaan 74.
Rossing, Mevr. A.M.; 3581 JX Utrecht; Van der
Duijnstraat 4.

Schmohl. P.J.; 2802 AR Gouda; Onder de
Boompjes 63.

Schram, Mevr. H.A.; 3755 TL Eemnes; Akker-
pad 7.

Septer, W.H.; 8051 GD Hattem; Kruisstraat 13.
Sirks. Mevr. E.V.; 3583 RN Utrecht; Vosse-
gatselaan 17 bis.

Slis, Mevr. N.A.M.; 3981 HG Bunnik; Parallel-
weg 9.

Smallegange, Mevr. M.M.R.; 3705 ZP Zeist;
Warande 191.

Streng. Mevr. M.E.; 3523 BC Utrecht; Bam-
steenlaan5l 1.

Tolkamp, Mevr. A.M.T.; 3582 GH Utrecht;
Koningsweg 36.

Vente, M.A.D.; 3735 LJ Bosch en Duin; Amers-
foortseweg 13-13A.

Verhoeff, Mevr. C.A.; 3521 CG Utrecht; Croese-
laan 144.

Vreman. Mevr. S.; 3521 CG Utrecht; Croese-
laan 144.

Vulker, Mevr M.; 6828 ZZ Arnhem; B.P. van
Verschuerstraat 74.

Winter, Mevr. A. de; 3737 RA Groenekan;
Kastanjelaan 1.

Zuijlen, Mevr. M. van; 3572 KE Utrecht;
Blauwkapelseweg 141.

JUBILEA

F.J. ter Beek te Ruinen, aanwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

E.J.W. Hermelink te Apeldoorn, afwezig, 25
jaar, 15 maart 1999

J.H.J. Meursing te Soest, afwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

E.J. Scheele te Lisse. afwezig. 25 jaar, 15 maart
1999

A.M. Weitenberg te Groningen, afwezig, 25 jaar
15 maart 1999

H.A. Wolters te Lunteren, afwezig, 25 jaar, 15
maart 1999

C. Brakman te Deil, afwezig, 45 jaar, 22 maart
Dr. J.W. Gunnink te Bilthoven. afwezig, 35 jaar,
24 maart

J. Kuipers te Hattem, afwezig, 35 jaar, 24 maart
Dr. J. Frens te Boxmeer, afwezig, 35 jaar, 24
maart

J.H. van Til te Gieten, afwezig, 30 jaar, 31 maart
C.H. van Wees te Warflum, afwezig, 30 jaar, 31
maart

J.D. Koopmans te Mantgum, afwezig, 25 jaar,
03 april

W.T. Mur te Badhoevedorp, afwezig, 25 jaar, 03
april

J.H. Hoogendoom te Ouderkerk a/d IJssel, af-
wezig, 35 jaar, 06 april

L.C. Blanken te Bennekom. afwezig, 45 jaar, 06
april

S.D. Meeuwisse te Bracebridge (Canada), afwe-
zig, 40 jaar, 08 april

F. de Wit te Winterswijk, afwezig, 25 jaar, 10
april

A.A.M. Vosmer te Streefkerk, afwezig, 25 jaar,
11 april

J. Brons te Leusden, afwezig, 25 jaar, 11 april
R. van der Molen te Wijk bij Duurstede, afwe-
zig, 25 jaar, 11 april

Mevr. A.A. Tuyn-de Jong te Zwinderen, afwe-
zig, 25 jaar, 11 april

Mr. R.J. van der Flier te Rheden, afwezig, 25
jaar, 11 april

J.B. Wichers te Beilen, afwezig, 45 jaar, 13 april
ProfDr. D. Zwart te Austerlitz, afwezig, 45 jaar,
13 april

ProfDr M.F. Kramer te De Bilt, afwezig. 45
jaar, 13 april

G.K. Roek te Eefde, afwezig, 45 jaar, 13 april
Dr. K.G. Robijns te Reeuwijk, afwezig, 45 jaar,
13 april

RECTIFICATIE

Guffens, J.M.M.; Gent-1995; 7025 ET
Halle; Halseweg 47A; tel. 0314-631179
privé, 0315-651329 prakt.; p.
Bussemaker, J.; 1971; 7055 AD
Heelweg; Spulharensweg 7; tel. 0315-
241841 privé, 241205 prakt.; fax 0315-
230087; p., geass. met F.H.J. van Hagen,
J.J. Oostveen, G.J. Tolkamp en J.H.
Wijnia.

MUTATIES

Aemout, Mevr. N.M.J.; 1998; 3584 ZE
Utrecht; E. Vredelaan 177; tel. 030-2518967;
wnd.d. (toev. als lid).

Bakker, Mevr F.J.; 1998; NE71 6AN
Wooler, Northumberland (Verenigd Konink-
rijk); North Doddingtonfarm; tel. 00-44-1668-
281954; d. (toev, als lid).

Bolhuis, Mevr. G.H. van; 1998; 3512 EG
Utrecht; Lucas Bolwerk 2 bis; tel. 030-2368682;
wnd.d. (toev. als lid).

Brouwer, Mevr. M.B.; 1998; 3522 XA
Utrecht; Beerzestraat 25; tel. 030-2801551; d.
(toev, als lid).

Bruijn, C.M. de; Gent-1997; 4354 BH
Vrouwenpolder; Prins Bemhardlaan 22; tel.
0118-592309; Specialist in opleiding U.U.
(F.D., vkgr. Inwendige Ziekten en Voeding der
Grote HuisdierenKtoev. als lid).

Dijkman. Mevr E.M.; 1998; 3515 VK
Utrecht; Nolenslaan 54 I; tel. 030-2760310;
wnd.d. (toev. als lid).

Dijstelbloem, Mevr. H.M.E.A.; 1998; 5701
RJ Helmond; Markt 71 A; tel. 0492-546585
privé, 523882 prakt.; p., medew. bij A.F.J.
Bogaerts (toev. als lid).

Doesburg, Mevr. F.T.; 1998; 7665 AP
Albergen; Hoofdstraat 36; tel. 0546-442676
privé. 631260 prakt.; p., medew. bij C. van der
Bijl en R.J. Hessels (toev. als lid).

Dongen, S.A.J.M. van; 1998; 7721 JA
Dalfsen; Grasklokje 16; tel. 0529-435114 privé,
435363 prakt.; p., medew. bij G.E.M. Bistervels,
A.P. Kleinjan. W.D.J. Laanbroek en R.A.
Nederlof (toev. als lid).

Doom, Mevr. D.C.K, van; 1998; 3511 VZ
Utrecht; Springweg 184; tel. 030-2316051;
wnd.d. (toev. als lid).

Duijnhoven, E.A.J. van; 1998; 7951 LM
Staphorst; Leidijk 1 A; tel. 06-55804873 privé,
0522-462929/463437 prakt.; fax 0522-461350;

-ocr page 238-

p., medew. bij H.W. Bosch, M.O. Molenaar,
L.P. Reudink, H.J. Roze en J.A. Twillert.

Erdmann. Mevr. C.; 1998; 3221 LG Helle-
voetsluis; Schenkeldijk 2; tel. 0181-327839;
wnd.d. (locv. als lid).

Franken, Mevr. E.; 1998; 3723 NL Bilt-
hoven; Massijslaan 142; tel. 030-2250103;
wnd.d. (toev. als lid).

Genevasen. Mevr. S.J.C.; 1998; 6026 RE
Maarheeze; Rakerstraat 9; tel. 0495-592162; d.
(toev. als lid).

Hees, B.A. van; 1989; 5151 BX Drunen;
Wilhelminastraat 75; tel. 0416-379898 privé,
665059/372730 prakt.; fax 0416-665081; p., ge-
ass. met A. Baks. F.M.J.M. Flipsen, G.A.M.
Leenders en C.M. Verhorst.

Heijden, Mevr. W.J.R. van der; 1998; 3581
PA Utrecht; Parkstraat 7; tel. 030-2318513
privé. 0348-495252 bur.; vet. adv. bij D.L.V.
(toev. als lid).

»Hoedemaker, L.; 1998; 7241 Al.I.ochem;
lloo);estraatje 29; tel. «573-254626 privé,
251597 prakt./06-.S4977ll6 mobiel; fax 0573-
257622; p., medew. bij R. Back, S. Dooper en
M.Ph..J. Hovius.

Hoekemeijer, Mevr. P.E.; 1998; 2907 PL
Capelle a/d IJssel; Floris Burgwal 204; 010-
2270563 privé, 4502916 prakt.; p., medew. bij
J.F. Alberdingk Thijm (toev. als lid).

Huisman, Mevr. J.; 1998; RH13 6BA Hors-
ham. West Sussex (Verenigd Koninkrijk); 172
St. Leonard Road; tel. 00-44-1403-211510 privé,
1293-531791 prakt.; p., medew. bij David Clare
& Associates (toev. als lid).

Jager, Mevr P.M.; 1998; 3314 CZ Dor-
drecht; Zuidendijk 146; tel. 078-6310473;
wnd.d. (toev . als lid).

Jones, Mevr. C.J.; 1998; 3573 AT Utrecht;
A. Romerostraat 619; tel. 030-2763125; d.
(toev. als lid).

Klaassen. Mevr D.M.B.; 1998; 7081 EE
Gendringen; p/a Prins Hendriklaan 51; tel. 00-
49-2865-95900 prakt.; p., medew. bij Dr. P.
Teklote (toev. als lid).

Kloth, Mevr D.M.M.E.; Gent-1998; 6191
ED Beek (L); Prins Mauritslaan 95; tel. 046-
4360886; wnd.d. (toev. als lid).

•Kreike, G.J.J.; 1999; 4706 KF. Roosen-
daal; Koraaldijk 105; tel. 0I65-52K910 privé,
583750 prakt.; fax 0165-565248; p., tticdew.
bij A.J.C. Bakx, B.J.A.M. Boschker, B.A. ten
BruüBen Cate. P.H.M.M. Jacobs, A.J.M.
Meesters, G.A.D.J. de Mol. J.F.J. Severs en
J.M. \\ erbocht.

Lam. Dr T.J.G.M.; 1990; U-1996; 7251
WK Vorden; Hoetinkhof 79; tel. 0575-554437
privé; fax 0575-555062; E-mail: DIER
KL1N@TREF.NL; Specialist Runderge/.ond-
heid; p., geass. met H.J. Breukink, H. Ej;(>cns.
.V.J.t;. den Hertojj, A.R.J. van Ingen, .\\.J.C;.
I.autenschutz, A.J. Noordkamp. H.J. Ormel,
(;. Postnia, H.G. Salomons, H.J. Stoelhorst, S.
Tichelman. .Mevr. C. W arringa-Hendrlks en
VV. W ieringa.

Man, Mevr. A. de; 1998; 3582 CT Utrecht;
Krommerijn 58; tel. 030-2544045; d. (toev. als
lid).

Megens, Mevr. M.; 1998; 3912 AG Rhenen;
De Toltorcn 23; tel. 0317-617802; wnd.d. (toev.
als lid).

Minderhoud. J.; 1967; 5056 HS Berkel-
Enschot; Sint Willibrordstraat 11 A; tel. 013-
5400600 privé, 070-3405060/.34Ü50()3 bur.; fax
01.3-5400595 privé, 070-3405435 bur.; E-
niail: ADr» I.NSPECW V .M.; vet. i.V.G.,
Inspectie Ge/.ondheidsbescherming Waren
en \\ et. Zaken.

Moleman, Mevr. W.J.; 1998; 3572 DJ

Utrecht; Veeartsenijstraat 213; 030-2732544; E-
mail: WlKKlE(ajXS4ALL.NL; wnd.d. (toev.
als lid).

Mulder, F.; 1998; 5085 NN Esbeek;
Spaaneindsestraat 15 A; tel. 013-5169338 privé,
5042402 prakt.; p., medew. bij C.W.M.
Augustijn, J.M. Berger, F.W. Bemdsen, G.C.
Charpentier, O.A. van Dobbenburgh, J.W.
Eshuis, M.J.J. van der Linden, J.A.M. Vermeer,
A.R.L. de Vries en H.J.H. van Wijk (toev. als
lid).

Ooms, H.; 1993; 2964 CS Groot-Ammers;
Reigerstraat 14; tel. 0184-662076 privé,
601558 prakt.; E-mail: 0()MSPV(fl W ORI.D
OM.INE.M.; p.. geass. met C.G. Breedijk en
A.A.M. Vosmer.

Ooms-Schom, Mevr. H.H.; 1991; 2964 CS
Groot-.\\nimers; Reigerstraat 14; tel. 0184-
662076; E-mail: OOMSPV(& WORl.DON
LINE.NL;d.

Peters, Mevr. T.A.H.M.; Gent-1998; 2159
LK Kaag; Alexanderlaan 27; tel. 0252-545280
privé; p., medew. bij P.A. de Geus (toev. als lid).

Poot. Mevr. J.; 1998; 3522 CJ Utrecht;
Gouwestraat 4; tel. 030-2892488; d. (toev. als
lid).

Ricl, J. van; 1998; 7895 TV Roswinkel;
Roswinkelerkanaal NZ 25; tel. 0591-357480
privé. 513151 prakt.; fax 0591-512889; p., me-
dew. bij J. Bakker, R.K. de Boer, H.J. Haverkate,
A.R. van Ittersum, A. Klarenbeek, F.W. Oostra,
H.H.A. Scholten en J. van der Zee (toev. als lid).

Rierink, J.; 1984; 6861 BT Oosterbeek;
Nico Bovenweg 16; tel. 026-3333730; p., geass.
met F. Schaeffer (toev. als lid).

*Savelsberg, Mevr. B.S.; 1999; 5804 B\\
\\enrav; Noorderhof 2; tel. 0478-550153
privé, 077-3516231 prakt.; fax 0478-550154;
p.. medew. bij P.F.S. Stassen en .Mevr.
G.H.M. Stassen-Pouwels.

Schipper, Mevr. A.; 1998; 7482 TV Haaks-
bergen; Bartokstraat 28; tel. 053-5740980 privé,
5726815 prakt.; p., medew. bij J.W. Greve
(toev. als lid).

Schutrups. A.11.; Gent-1998; 3155 EA
Maasland; Foppenpolder 1 C; tel. 010-5901969
privé, 5920696 prakt.; p., medew. bij H.J. van de
Kamp, E.C. Scholten, A. Slikkerveer, A.C. Stolp
en H.W. Wagenaar (toev. als lid).

Schuurman, Mevr. A.G.; 1998; 5363 SV
Velp (NB); Elftweg 1; tel. 0486-472626 privé,
0485-576752 prakt.; p., medew. bij R.T.E.M.
Schollen en J.M.L. Verhaegh (toev. als lid).

Smit. S.J.; 1998; 6093 DJ Heythuysen;
Horstveld 50; tel. 0475-491243 privé, 494242
prakt.; p., medew. bij J.P.J.M. van de Broek.
A.C.G.M. de Groot, M.G. de Jong, J.H. Kraak en
R. Pieters(loev. als lid).

Soethout, J.P.; 1998; 3981 ZM Bunnik;

ü

Vletweide 56; tel. 030-6572210; wnd.d. (toev.
als lid).

Steeman. Mevr. M.H.; 1998; 3523 GN
Utrecht; Turkooislaan 72; tel. 030-2882399;
wnd.d. (toev. als lid).

Stultiens. Mevr. Y.A.J.; 1994; 6732 EK
Harskamp; Radioweg 3 A; tel. 0318-453110
privé, 0341-553332 prakt.; p., medew. bij J.
Togtema, G. Verhoeven en H.J. Zech.

»Thuring. Mevr. C.M.A.; 1998; Castle-
knock, Dublin 15 (leriand); 5 Riverwood View;
medew. bij Department Animal Health and
Production. Fac. of \\\'ct. Med., liniv. College
Dublin.

Tijssen, D.C.U.; 1998; 3572 JE Utrecht;
F.C. Donderstraat 59 bis; tel. 030-2720897/06-
51670607; wnd.d. (toev. als lid).

Timmermans, G.J.E.; 1998; 3512 EB
Utrecht; Keizerstraat 236; tel. 06-21267766;
wnd.d. (loev. als lid).

Veldpape. Mevr. M ; 1998; 1315 LJ Almere;
Wijsgeerbaan 82; tel. 036-5489392 privé.
5330441 prakt.; p., medew. bij J.D. Vrieze (toev.
als lid).

Vijver. MevrC.E. van der; 1997; 2343 LA
Oegstgeest; Haarlemmerstraatweg 5; tel. 071-
5237561 privé, 5237558/5237559 prakt.; p., ge-
ass. met C.H. Zuiderduin (toev. als lid).

Visser, K.J.; 1998; 3512 KM Utrecht;
Brigittenstraat 18; tel. 030-2310152 privé, 0544-
481610 prakt.; p., medew. bij E.J.B, van Esch en
J. Neleman (toev. als lid).

Vliet, A.J.M. van; 1983; 6621 KC Dreu-
mel; Houtweg 5; tel. 0487-572664 privé,
572747/571437 prakt.; fax 0487-573932;
p.,
geass. met J.P. Vonk.

Voermans, J.J.M.; 1979; 6866 NJ Heel-
sum; Annaweg 5; tel. 0317-319060 privé, 030-
2519998 bur.; fax 0317-319968 privé, fax 03«-
2511787; Dir. St. Dierveiligheid.

Wessel, Mevr C.M.; 1977; 3862 RT
Nijkerk; le Kruishaarscweg 15; tel. 033-2457753
privé, 2460305 prakt.; p., geass. met H.Th.
HalVamp, M.A.C. Lugt en E. van Veldhuizen
(toev. als lid).

Wijnker, J.J.; 1998; 3531 EP Utrecht; J.P.
Coen.straat 89 S; tel. 030-2965664/06-50613716;
wnd.d. (toev. als lid).

Wilders, B.J.; 1998; 2716 PM Zoetermeer;
Hoevenbos 80; tel. 079-3517141 privé, 3312769
prakt.; p., medew. bij A.C.M. van Zetten (toev.
als lid).

Wszeborowska. Mevr. E.E.; 1998; 3851
TB Ermelo; Anna van Sakscnlaan 15; tel. 0341-
561243; wnd.d. (loev. als lid).

Zegers, H.W.P.M.; 1998; 7121 WL Aalten;
Haentiansweijde 54; tel. 06-22497878 privé,
0475-357900 prakt.; p., medew. bij F.M.C.
Dirven en S.R.G. de Snoeck (loev. als lid).

De Redactie van het Diergeneeskundig Jaarboek wil dierenartsen de mo-
gelijkheid bieden in het Diergeneeskundig Jaarboek naast hun privé-adres
het praktijkadres
(bij een meermanspraktijk alleen de hoofdvestiging!)
te laten vermelden. Ook wanneer uw praktijk gevestigd is op uw privé-
adres, kunt u dit als zodanig laten opnemen. Wanneer u uw praktijkadres
opgenomen wilt hebben in het Diergeneeskundig Jaarboek wordt u ver-
zocht uw gegevens
schriftelijk door te geven aan het secretariaat van de
KNMvD(faxnr.: 030-2511787).

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek.

-ocr page 239-

Doorlopende agenda

CONGRESSEN & SYMPOSIA

1999

Maart

18 13® \'European Lecture Tour\' georganiseerd door Alltech Inc. Locatie:
Hotel Brabant te Breda. Voor nadere informatie kunt u contact opne-
men met Yvonne van Gils, Alltech Netherlands, tel.: 31-10-4501038.

20—24 AAHA-Congres te Denver, USA. Congresprogramma verkrijgbaar
bij Aesculaap bv, tel.: 0411-675915 (dhr. Frans Sluyters).

24—26 European Scientific Conference \'The Use of Antibiotics in
Animals - Ensuring the Protection of Public Health\', Office Interna-
tional des Epizootics, Paris. Registratie: European Scientific Confe-
rence secretariat at FEDESA, Rue Defacqz, 1/Bte 8, B-1000 Brussels.
Tel: 32-2-5437562, fax: 32-2-5370049.

24—26 Jaarlijks congres van de \'Society for Veterinary Epidemiology and
Preventive Medicine\' (SVEPM) in Bristol, Engeland. Meer informatie:
Dr. Ed G.M. van Klink, Committee Member, Vlietenburg 26,2804 WS
Gouda, e-mail: E.G.M.van.Klink(«4KCLB.AGRO.NL.

24—27 2nd International Symposium on Turkey diseases, Berlin.
Information: Institute for Poultry diseases. Free University, Berlin, Prof.
Dr. H.M. Hafez, tel: 49-30838-3861 or -62, fax: 49-30838-5824, e-
mail: hafez(a;zedat.fu-berlin.de

29—31 Tagung der DVG-FG/Arbeitsgebiet: \'Hygiene\'. 7. Hohenheimer
Seminar, lEA Bioenergy Workshop. Stungart-Hohenheim. Informatie:
Prof dr. Reinhard Böhm, tel.: 49-711 -4592427, fax: 49-711 ^592431.

29—31 Current topics in veterinary science. Annual conference Asso-
ciation of Veterinary Teachers and Re.search Workers. The Royal
Hotel, Scarborough, North Yorkshire.

April

7 Waltham symposium \'Focus on the skin and coat\', ICC, Hall 5, Birming-
ham, England. Registratie: Pedigree Masterfoods National Office, Nicola
Metcalfe/Abigail Orridge, Watham-on-the-Wolds, Melton Mowbray,
Leicestershire, LE14 4RS. Tel: 44-8(X)-717800, fax: 44-1664-415232.
Meer informatie: Waltham Veterinaire Service, mevr. drs. M.H.M. Bos,
tel: 0413-383269, fax: 0413-340229.

8 -11 Annual BSAVA-congress. International Convention Centre, Bir-

mingham, England. Administration Office: Kingsley House, Church
Lane, Shurdington, Cheltenham, Glos. GL51 5T0 United Kingdom.
Tel.: (01242) 862994, fax: (01242) 863009, e-mail: congress(a;bsava.de-
mon.co.uk.

14 Voorjaarsvergadering en symposium Groep Paard. Locatie: Papendal,
Arnhem. Voor informatie: KNMvD, J. van Velthuizen, telefoon: 030 -
2510111.

15 DIO-symposium \'DIO goes Africa!\'. Locatie: Androclusgebouw van de
Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht. Aanvang: 19.30 uur.

22—24 2nd Intemational Workshop \'Veterinary homoeopathy in organic
herds\', Frick. Switzerland.

23—25 32ste Voorjaarsdagen Congres in het RAI Congres Centrum.
Amsterdam. Jaarlijks internationaal congres over Geneeskunde van
Gezelschapsdieren. Contact: Voorjaarsdagen Secretariaat, Marjolijn
Fijten, Postbus 14031, 3508 SB, Utrecht, tel.: 31 30 2510111, fax:
31 30 2511787, e-mail: vjd@pobox.accu.uu.nl, intemet: http://www.
rai.nl/ads/veterina/en.

24 Fortbildungsveranstaltung der Arbeitsgruppe Pferd. Schwerpunkt:
Hautkrankheiten. Dortmund. Anmeldung: ATE, Bundestierärztekammer
e.V., Oxfordstr. 10, D-53111 Bonn. Frau Stück. Tel: 0049-228-7254640,
fax: 0049-227-7254666.

Mei

8—10 SAVAB-Flanders meeting: Dentistry/Oral Medicine in Small Animal
Practice. Edegem (Antwerp), Belgium, Congrescentrum \'Ter Eist\'.
Information: Dr. Leen Verhaert, G. Van der Lindenlaan 15, B-2570
Duffel, Belgium, fax: 32-15-317390, e-mail: leen vdent(u;glo.be.

17—19 6th World Veterinary Dental Congress, Hobart, Tasmanie, Aus-
tralië. Inl.: Dr. Peter Green, fax: 61-397298201.

18—22 5"^ European AAV Conference in Pisa, Italië. Voor inlichtingen: Drs.
N.J. Schoemaker. Nederlands vertegenwoordiger AAV, Hoofdafdeling
Gezelschapsdieren, Faculteit Diergeneeskunde, Postbus 80154, 3508 TD
Utrecht.

26—29 Small animal and equine scientific acupuncture course, second ses-
sion. Cremona (Italy). Information: Ludovica Bellingeri at SCI VAC

Via Trecchi 20 - Palazzo Trecchi - Cremona. Tel.:
fax: 39-0372-457091, e-mail: fstanga@scivac.it.

Juni

7—18 Workshop Moleculaire biologie en recombinant-DNA technologic te
Utrecht. Inlichtingen verstrekken: dr. J.A. Lenstra en drs. W. Gaastra,
Faculteit der Diergeneeskunde, Postbus 80165 (Yaielaan 1), 3508 TD
Utrecht, telefoonnummer: 030-2534992, telefax: 030-2540784 en e-mail:
Lenstra@ vet.uu.nl.

Juli

2—4 Eight Annual Scientific Meeting of the European College of
Veterinary Surgeons. Bruges. Belgium. Preseminars with practical
work. July 1, 1999. ECVS, Monika Gutscher, Winterthurerstr. 260,
CH-8057 Zürich, Switzerland. Tel.: 041-1-6358408, fax: 041-1-
3130384, e-mail: mgaovet@ vetchir.unizh.ch.

September

22—23 Annual European Veterinary Dental Society (EVDS)-congress
(pre-congress of the WSAVA-congress). Lyon, Frankrijk. Inl.: seer.
EVDS: Thomas Eriksen, fax: 45-35282929.

23—26 261\'\' World Veterinary Congress, 24* World Small Animal
Veterinary Congress, 5\'\'\' FECAVA Congress, Lyon, France. Infor-
mation contact address: Mondial Vet 1999, CNVSPA, 40 rue de Berri,
F75008 Paris, tel: 33-(0) 1-53839160, fax: 33-{0)l-53839169, e-mail:
mondialvet@aol.com, intemet: http://www.mondialvet99.org.

23—29 BVA Congress, the Assembly Rooms, Bath. Information: British
Veterinary Association Congress Office, 7 Mansfield Street, London
WIM OAT. Tel.: 44 171 636 6541, fax; 44 171 436 2970, e-mail:
congress@bva.co.uk.

27—30 Congres Europese Federatie van Informatie-Technologie in de
Agrarische Sector (EFITA), Universiteit van Bonn, Duitsland. Intemet:
www.efita.dk, e-mail: efita99 @uni-bonn.de, tel: 0049-228-733500, fax:
0049-228-733431.

30—3 okt. WEVA-congress, Paris.

VERGADERINGEN & BIJEENKOMSTEN

1999

Maart

18 Vergadering Groep Homocopatisch-wcrkcnde Dierenartsen, 19.30-
22.30 uur, Beatrixgebouw, Jaarbcursplein te Utrecht.

23 Jaarvergadering Ciroep Geneeskunde van het Varken in de Jaarbeurs te
Utrecht.

25 Toets Veterinaire Homeopathie, Beatrixgebouw, Jaarbcursplein te
Utrecht.

26—28 Voorjaarsweekend Zuid-Limburg. Trainingsrit racefietsen ATB. V.
Buur, telefoon: 0223-668732.

April

11 ATB-tocht rond Amersfoort. Algemene Ledenvergadering. K. Haver-
kamp, tel.:033-4616204.

12 AUV regiovergadering Oost, Ampt van Nijkerk te Nijkerk. Aanvang:
20.00 uur.

15 AUV regiovergadering Noord, Gezondheidsdienst Drachten. Aanvang:
20.00 uur.

22 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het Rund, Collegezaal
Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk.

24 Meditour (Jansen). K. Haverkamp, telefoon: 033-4616204.

26 AUV regiovergadcring Zuid, Gezondheidsdienst Boxtel. Aanvang:
20.00 uur.

28 Jaarreünie 1938. Hotel Dennenhoeve te Nunspeet, vanaf 11.00 uur.

29 AUV regiovergadering West, Rotterdam Airport Hotel. Aanvang:
20.00 uur.

Mei

4 Jaariijkse bijeenkomst \'Absyrtus Senior\' van de Afdeling Noord-
Brabant en de rustende dierenartsen van de Afdeling Limburg.

8 Toertocht M.W.N. (artsen zonder grenzen). J. Stoffels, telefoon: 0524-
513068.

13 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

18 Vergadering Afdeling Gelderland.

18 Vergadering Afdeling Overijssel.

18 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Bijeenkomst GD-runderpractici Midden-Nederland, aanvang 14.00
uur, GD-Deventer, Amsbergstraat 7 te Deventer.

39-0372-460440,

-ocr page 240-

Dix & Fortuin

helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu (of straks) praktisch aan de
slag? Doe een beroep op Dix & Fortuin, want als
onafhankelijk adviesbureau onderzoekt Dix &
Fortuin uw kansen en beoordeelt uw kontrakten.
Analyseert accountantsrapporten en stelt een
begroting op. Bepaalt samen met u uw kredietbe-
hoefte en regelt met u de gewenste verzekeringen.

Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht,
bij associatie en assistentie. Belt u even voor een
afspraak of een brochure.

Telefoon (030) 251 51 99
Fax (030) 254 09 64
Koningslaan 63
Utrecht

19 Lustrumfeest Groep Geneeskunde van het Varken.

20 Bijeenkomst GD-runderpractici Midden-Nederland, aanvang 13.30 uur,
AC-Restaurant & Hotel Bodegraven, Goud,seweg 32 te Bodegraven.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.
27 Vergadering Afdeling Friesland.
27 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

,luni

3 Ledenvergadering (ïroep Pluimveewetenschappen.
3 (Jaar)vergadering Groep Homoeopatisch-werkende Dierenartsen.

19.30-22.30 uur, Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.
5—13 TourdeFrance 1999. K. Bruin, telefoon: 023-5386022.
9 Algemene Ledenvergadering AUV, Nationaal Sportcentrum Papendal

te Arnhem. Aanvang: 14.00 uur.
27 NK weg (wordt nog nader ingevuld). C. Holzhauzer, telefoon: 0591-
632684.

3409810.

20 PAO-D cursus: 99.801. Assistentie voorbereiding en nazorg operatiep-
atiënt.

23 PAO-D cursus: 99.213. Basiscursus Erkende Rundveedierenarts dag 1.

23 PAO-D cursus: 99.908. De bouwstenen van een succesvolle praktijk.

24 PAO-D cursus: 99.107. De oudere kat.

25 PUOD Merelbeke cursus 36 (interne geneeskunde): Spoedgevallen en
traumata bij de kal.

25 Nascholingsdag Dierenartsenassistenten IV te Eindhoven. Virbac
Nederland, tel.: 0342-427127.

30 PAO-D cursus: 99.206. Maagdarm- en longwormproblemen.

31 PAO-D cursus: 99.114. Restauratieve tandheelkunde GD

April

8 PUOD Merelbeke cursus 37 (interne geneeskunde): Leveraandoeningen
bij de hond: diagnose en behandeling.

8 PAO-D cursus: 99.912. Financieel praktijkmanagement \'Jaarstukken
lezen\'.

12—23 ESAVS-cursus \'Internal Medicine 1, Utrecht.

14 PAO-D cursus: 99.209. Maagdarm- en longwormproblemen.

15 PAO-D cursus: 99.903. Intemet en computergebruik.

20 PAO-D cursus: 99.904. Intemet en computergebruik.

Mei

11

14—

Nascholingsdag Dierenartsenassistenten IV te Rotterdam. Virbac
Nederland, tel.:0342-427127.

15 4th Advanced Equine Arthroscopy Course at Tierklinik in Telgte.
Registratie: VetEndScope, Kiebitzpohl 35, 48291 Telgte, Duitsland.
Tel.: 0049-2504-3064, fax: 0049-2504-7929.
18 PAO-D cursus: 99.214. Basiscursus erkende rundveedierenarts dag 1.

Juni

1 PAO-D cursus: 99.215. Basiscursus erkende rundveedierenarts dag 1.

2 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerstelijns postmortale diagnostiek.

3 PAO-D cursus: 99.108. \'En hoe nu verder...?\'

9 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerstelijns postmortale diagnostiek.
9 PAO-D cursus: 99.118: Patiëntendemonstratie.
7—12 PHLO-seminaar \'New developments in feed evaluation\'. Plaats:
Wageningen. Groepsgrootte: maximaal 26 personen. Kosten: NLG
4000,- (inclusief volledige verblijfskosten). Inschrijftermijn eindigt op
15 maart 1999. Inlichtingen (en folder): Bureau PHLO, Postbus 8130,
6700 EW Wageningen. Tel.: 0317-484093/484092, fax: 0317-426547.
7—12 ESAVS-cursus \'Dentistry 1\', Luxembourgh.
14—19 ESAVS-cursus \'Dentistry 111\', Luxembourgh.
16 PAO-D cursus: 99.112. Laboratoriumdiagnostiek GD.

18 PAO-D cursus: 99.110. Behandeling van kruisbandletsels.

19 PAO-D cursus: 99.802. Assistentie röntgenologisch onderzoek GD.
21—26 PHLO-cursus \'Risk management in Agriculture - Principles and

applications\'. Plaats: Wageningen. Groepsgrootte: maximaal 26 per-
sonen. Kosten: NLG 3.800,- (inclusief volledige verblijfskosten).
Inschrijftennijn eindigt op 15 maart 1999. Inlichtingen (en folder):
Bureau PHLO, Postbus 8130, 6700 EW Wageningen, tel.: 0317-
484093/484092, fax: 0317-426547.
28—29 PAO-D cursus: 99.909. Persoonlijk leiderschap en de kracht van
communicatie.

Augustus

30—10 sept. ESAVS-cursus \'Dermatology 1\', Luxembourgh.
.September

6—10 ESAVS-cursus \'Behaviour/Behaviour Therapy 1\', Lusembourgh.

CURSUSSEN

1999

Maart

16 PAO-D cursus: 99.212. Basiscursis Erkende Rundveedierenarts dag 1.

17 PAOD-cursus: 99.401 Isolatie Salmonella en Campylobacter in de
pluimveepraktijk (twee avonden, tevens 18 maart 1999).

17 PAO-D cursus: 99.105. Dermatologie-klachten bij de hond.

17 PAO-D cursus: 99.501. Voeding Paard. Locatie: Paviljoen Woud-
schoten Conferentiecentrum, Woudenbergseweg 54, Zeist. Aanvang:
13.00-21.30 uur. Opgave bij PAO-Diergeneeskunde, Postbus 85205,
3508 AE Utrecht, fax: 030-2516490.

18 Studiemiddag \'Vitale vleeskuikens\', ID-DLO te Lelystad. Opgave
vóór 3 maart 1999: PVE, dhr. J. Weber, tel.: 070-3409598, fax: 070-

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-04-1999

29-03-1999

01-05-1999

12-04-1999

15-05-1999

26-04-1999

01-06-1999

10-05-1999

*) Voor 10,00 uur \'s morgens.

-ocr page 241-

Bayovac IBR-marker
I vlvum
Samenstelling : Bovien
Herpesvirus type 1 (BHV-
1), Oilivac stam (IBR-
marker virus, gE-nega-
tief), levend veKwakt
virus, min.
wF\'^TCIDSO
en max.10\'^ TCID50.
Farmaceutische vorm :
Gevriesdroogd vaccin en
solvens

Indikaties : Aktieve
I immunisatie van runde-
ren tegen respiratoire
I symptomen veroorzaakt
I door het infektieuze
I boviene rhinotracheïtis
virus
(IBR).

Poaologle en wijze van
gebruik : 2 ml van het
opgeloste vaccin intra-
musculair of intranasaal
toedienen bij runderen
ouder dan 2 «reken.
Contra-Indikatles : Zieke
runderen of runderen met
erge parasitaire infesta-
ties niet vaccineren,
BliwerMngan : Na
parenterale toediening
kan in zeer zeldzame
gevallen een lichte.voor-
Bijgaande zwelling optre-
den op de iniektieplaats
Na Intranasale toediening
kan, in zeldzame geval-
len een lichte, voorbij-
gaande sereuze neus-
vk5ei optreden.
Lees aandachtig de bij-
sluiter.

RegNI.;8427

Bayovac IBR-markar
Inactivatum.

Samenstelling : Bovien
Herpesvirustype 1 (BHV-
t), Dilivac stam (IBR-
nnarker
viaJS,oE-neg_a-
tief): min. 108^O
tCID50
(voor irialüivatie) en
max.103°TCID5O
Farmaceutlsctw vorm:
Vloeibare, gebruiksklare
suspensie
IndrkattM : Aktieve
immunisatie van runde-
ren legen respiratoire
symplomen veroorzaakt
door het infektieuze
txjviene rtiinotracheïtis
virus
(IBR)

Poaologle en wijze van

gabruik : 2 ml subcutaan
toedienen bij runderen
ouder dan 3 maanden.
Contra-indikatlea: Zieke
runderen of runderen met
erge parasitaire infesta-
Iies met vaccineren.
Bi|wer1(ingan : Een lich-
te voorbijgaande zwelling
kan optreden op de
injektieplaats Deze zwel-
ling verdwijnt binnen de
14 dagen

Lees aandachtig de bij-
sluiter

RegNL:8426
Bayer B.V

Diviskx^ Animal Health
Energieweg 1
3641 RT Miidrechl

Bayer sa-nv
Louizalaan 143
1050 Brussel

JHet

Bayovac
IBR-Marker

Bayer ontwikkelde twee innovatieve IBR-marker-
vaccins, Bayovac IBR-nuirker viviint en Bayovac
IBR-niarker inactivatum. Ah vaccinvirus wordt
ecn gE-negatieve deletiemiitant gebruikt. Beide
vaccin.<i beschermen zeer goed tegen IBR, redu-
ceren sterk de viruse.xcretie op de bedrijven en
induceren antistoffen, die het onderscheid nu>ge-
lijk maken tussen gevaccineerde en geïnfekteerde
dieren. Daarom kunnen deze vaccins gebruikt
worden in IBR-eradikatieprogramma !v en noe-
men we het vaccinvirus : het goede virus.

Bayovac ® IBR-Marker vivum
Bayovac ® IBR-Marker inactivatum

Bayovac®

Attention to orevention

-ocr page 242-

Het Whiskas\' Low Phosphorus Low Protein Diee
verlengt de levensduur van katten me
chronische nierinsufficiëntie significant.

► Klinische studies in samenwerking met he
Royal Veterinary College"\'\' tonen aan dat,
wanneer het Whiskas\' Low Phosphorus Low Proteir
Dieet wordt gebruikt als onderdeel van di
behandeling, de levensduur van katten me
chronische nierinsufficiëntie toeneemt.

Met de Whiskas* Veterinaire Diëten kunnei
katten met nierinsufficiëntie langer leven.

1 Elliott J, Barber PJ, Rawling JM and Harkwell PJ (1998
Effects of phosphate and protein restriction on progressie
of chronic renal failure in cats. J. Vet. Int. Med.; 12: 221

2 Onderzoek onder bestaande patiënten

NUTRITION
SOLUTIONS

^^^^ whiskés

VETERINARY DIETS

Klinische diagnose:

Chronische nierinsufficiëntie bij de kat.

Doorbraak bij de behandeling:
Een langere levensverwachting
met het Whiskas\' Low Phosphorus

Low Protein Dieet.

Voor meer inlormolie: Walthon Veterinaire Servite, Postbus 81, 5460 AB Veghel Tel: 0413-383269 Fax: 0413-340229.
Voor bestellingen: Virbac Nederland BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld Tel: 0342-427127 Fox: 0342-490164.
De PediQree\' en Whiskas diëlen zijn uitsluitend mktijgbaar bij de dierenarts.

-ocr page 243-

Qi

Erfelijke gebreken bij dieren spelen de mens al jaren parten. De kwestie wie voor het erjelijk gebrek - al-
thans de kosten daarvan - moet opdraaien, heeft regelmatig de rechtbank gehaald. In de jaren twintig ging
het vooral om erfelijke gebreken bij vee en paarden die op veemarkten werden verkocht. Tegenwoordig
spelen de erfelijke gebreken bij gezelschapsdieren een prominente rol. Op 9 januari 1998 heeft de Hoge
Raad een uitspraak gedaan over een aangekochte hond die na zeven maanden aan heupdysplasie bleek te
lijden. Deze uitspraak maakt het voor kopers van dieren bijna onmogelijk om vervolgschade te vorderen
bij de verkopende partij. Prof mr Dirk Boon raadt dan ook in zijn artikel zowel koper als verkoper drin-
gend af om over erfelijke gebreken bij honden, katten en andere huisdieren te gaan procederen.
De Raad voor Dieraangelegenheden is bezig de erfelijke gebreken bij alle hondenrassen te inventarise-
ren. Een zaak die de belangstelling van de media heeft, net als de vijf \'agressieve\' hondenrassen die mi-
nister Apotheker verplicht aan een agressietest wil onderwerpen. Misschien is zo \'n agressietest ook wel
wat voor hondeneigenaren.

De IBR-kwestie is alweer van enkele weken terug. De besmettingsbron is bekend en het gevaar geweken.
Tijdens deze calamiteit bleek het echter niet eenvoudig te zijn om alle praktiserende dierenartsen snel van
informatie te voorzien. Jan Hülsen sprak hierover met dr P Franken van de Gezondheidsdienst voor
Dieren.

Verder in deze aflevering een bijzondere oproep aan alle dierenartsen om een bijdrage te leveren aan het
laatste nummer van deze eeuw. Op initiatief van dr. Adriaan Voeten zal dit nummer gevuld worden met
zeer memorabele diergeneeskundige feiten, die zich de laatste eeuw hebben afgespeeld op diergeneeskun-
dig gebied. Wij verwachten een groot aanbod!

De Groep Geneeskunde van het Rund is dit keer prominent aanwezig met een jaarverslag èn een jaarrede
van de nieuwe voorzitter van de Groep, dn Theo Lam. Zeer interessant om eens te lezen wat zijn visie is op
de ontwikkelingen binnen de diergeneeskunde en voor de andere groepen van de KNMvD hopelijk een sti-
mulans om ook weer eens wat van zich te laten horen via het Tijdschrift!

Susan Umans,
lid Hoofdredactie.

Van de Hoofdredactie

-ocr page 244-

RISICO\'S VAN GEBRUIK VAN CYTOSTATICA IN DE
DIERENARTSENPRAKTIJK

C.H.P. Pellicaan^.3 en E. Teske^

Uien voor de praktijk

SAMENVATTING

Over de chronische gezondheidsschade van beroepsmatige
omgang met cytostatica is weinig bekend. Cytostatica,
waaronder ook mitotaan (Lysodren®), chloorambucil
(Leukeran®) en azathioprine (Imuran®) gerekend worden,
zijn in het algemeen teratogeen en kunnen mutageen en
carcinogeen zijn. Dat bij omgang met cytostatica blootstel-
ling aan deze stoffen niet te voorkomen is, is in de afgelopen
decennia duidelijk geworden. Uitgangspunt is dat bij be-
roepsmatige omgang met cytostatica de blootstelling zo
laag moet zijn als redelijkerwijs haalbaar is. Dit wordt het
ALARA-principe genoemd (As Low As Reasonably
Achievable). In de Arbo-wet staat de verplichting voor
werkgever en werknemer om blootstelling redelijkerwijs te
beperken. Hiervoor zijn relatief kostbare voorzieningen,
deskundig personeel en goede procedures noodzakelijk.
Een ander risico bij toepassing van cytostatica vormen de
mensen in de nabije omgeving van het dier (patiënt-eige-
naar en z\'n gezin). De patiënt-eigenaar dient op de
hoogte te worden gesteld van de risico\'s en dient geïnfor-
meerd te zijn over het toedienen en de omgang met ex-
creta (feces, braaksel, urine, speeksel, bloed).
Het voorschrijven en/of toedienen van cytostatica (inclu-
sief bepaalde cytostatica die binnen de diergeneeskunde
voornamelijk als immuunsuppresivum gebruikt worden,
zoals azathiopine en chloorambucil) is, gezien het boven-
staande, voorbehouden aan gespecialiseerde dierenart-
senpraktijken die voldoende kennis bezitten en adequaat
ingericht zijn om met deze stoffen om te gaan. Het op-
richten van een werkgroep om te komen tot een veld-
norm over de omgang met cytostatica in de dierenartsen-
praktijk wordt bepleit.

SUMMARY

Risks of using cytotoxic drugs in veterinary practice

Little is known about the chronic health problems caused hy working with cyto-
toxic drugs. These drugs, including mitotane (Lysodren\'^), chlorambucil
(Leukeran and azathioprine (Imuran*), are usually teratogenic but can also
be mutagenic and carcinogenic. The principle governing working with cyto-
toxics is to keep exposure as low as possible (the ALARA principle, as low as
reasonably achievable). The Dutch Arbo-wet (Factories Act) requires that em-
ployer and employee restrict exposure to a minimum. This necessitates relati-
vely expensive facilities. trained personnel, and good procedures. The owners
and other people close to the patient are also potentially at risk and .should be
told of this and informed about drug administration and the disposal of faeces,
vomit, urine, saliva, and blood. The prescription andJor administration of cyto-
toxic drugs, including tho.se that are used as immunosuppre.ssive agents in vet-
erinary medicine, should be restricted to specialist veterinarians who have
adequate knowledge and appropriate facilities to work with these agents. A
work group to establish standards for working with cytotoxic drugs in veteri-
nary practice is advocated.

\' Apotheek Faculteit Diergeneeskunde. Yalelaan 6. Utrecht.
^ Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Yalelaan H. Utrecht.
^ Correspondentie.

210

Tijdschr Diergenee.skd 1999:124: 210-5

INLEIDING

Er zijn door Nederlandse auteurs recent ervaringen en resulta-
ten van klinische experimenten gepubliceerd waamit blijkt dat
cytostatica een gunstig effect hebben op de levensverwachting
van honden en katten met bepaalde tumoren (1,2,3). Veel ge-
bmikte cytostatica zijn doxorubicin (adriamycine®) en vincris-
tine (oncovin®). Daamaast worden bepaalde cytostatica tevens
gebruikt vanwege hun immuunsuppressieve effect (4); in de
Nederlandse diergeneeskundige praktijk betreft het met name
azathioprine (Imuran®) en chloorambucil (Leukeran®). Ook
mitotaan (Lysodren®) wordt beschouwd als een cytostaticum.
Er zijn geen cytostatica geregistreerd als diergeneesmiddel.
In dit artikel willen wij de dierenarts-practicus op de hoogte
stellen van mogelijke risico\'s voor dierenarts, dierenartsas-
sistent, patiënt-eigenaar en de verdere omgeving van het dier
bij omgang met cytostatica. Er wordt een overzicht gegeven
van de gevaren en van de voorzorgsmaatregelen die te ne-
men zijn indien men in de dierenartsenpraktijk besluit cyto-
statica toe passen. Daamaast wordt getracht middels dit arti-
kel te komen tot een discussie over de omgang met
cytostatica in de veterinaire praktijk. Deze discussie zou
moeten leiden tot een landelijke veldnorm.

CYTOSTATICA

Cytostatica of oncolytica zijn stoffen die celdeling remmen
en daardoor celproliferatie tegengaan. Deze stoffen worden
ingezet bij tumoren. Met name tumoren met een hoog percen-
tage cellen die zich in het delingsproces bevinden (snelgroei-
ende tumoren) zijn gevoelig. De werking van cytostatica be-
treft echter niet alleen tumorcellen maar ook zich delende,
niet-pathologische cellen. Dit zijn bijvoorbeeld cellen van het
beenmerg, het epitheel van het maagdarmkanaal en de haar-
follikels. Veel acute bijwerkingen zoals misselijkheid, bra-
ken, beenmergdepressie en haaruitval zijn gerelateerd aan dit
groeiremmend effect op gezonde cellen. Cytostatica hebben
ook niet-acute bijwerkingen. Veel cytostatica zijn teratogeen,
dat wil zeggen dat zij schadelijke effecten hebben op de onge-
boren vrucht. Ook zijn cytostatica vaak mutageen; zij kunnen
veranderingen veroorzaken in de structuur of in de organisa-
tie van DNA en de expressie van DNA. Van veel cytostatica
is aangetoond dat ze naast mutagene eigenschappen ook car-
cinogene (kankerverwekkende) eigenschappen bezitten, het-
zij omdat ze bij therapeutisch gebruik secundaire malignitei-
ten laten zien (5,6,7) of omdat in dier-experimenteel
onderzoek is aangetoond dat ze carcinogeen zijn.

Er zijn in Nederland geen cytostatica geregistreerd voor dierge-
neeskundig gebmik. Voor gebmik bij de mens zijn er een zes-
tigtal verkrijgbaar. In tabel 1 staan de cytostatica weergegeven
die, voor zover wij. informatie hierover bezitten, momenteel in
Nederland in de diergeneeskunde toegepast worden. Zij zijn
onderverdeeld op basis van hun werkingsmechanisme.

BLOOTSTELLING AAN CYTOSTATICA
In de zeventigerjaren kwamen de eerste speculaties dat be-
roepsmatige blootstelling aan cytostatica (bijvoorbeeld aan

TIJ [) SCHRIFT VOOR DlFR(ii:NEFSKUNI)E, DEEL 124, APRlL, AFLEVERING 7, 1999

-ocr page 245-

verpleegkundigen of apothekersassistenten in ziekenhuizen)
schadelijk zou kunnen zijn. Resultaten van onderzoek naar
mutagene stoffen in de urine van verpleegkundigen (8) en de
aanwezigheid van cytostatica in luchtmonsters en veegmon-
sters (9) gaven voeding aan deze speculaties. Sindsdien is
een aantal onderzoeken gepubliceerd waarin middels analy-
tisch chemische bepalingsmethoden getracht is om in de
urine van beroepsmatig aan cytostatica blootgestelde men-
sen cytostatica aan te tonen. In de meeste onderzoeken is dit
gelukt. Er is een nog groter aantal studies gepubliceerd waar-
bij getracht is door middel van biologische methoden (zoals
het meten van mutageniteit van urine of het doen van cytoge-
netische testen) inzicht te krijgen in risico\'s voor medewer-
kers. Door de variatie in methoden en uitkomsten geven deze
studies geen inzicht in de daadwerkelijke risico\'s van be-
roepsmatige blootstelling aan cytostatica (10).
In 1985 verscheen het eerste epidemiologisch onderzoek
(II). Hieruit bleek dat beroepsmatige blootstelling aan cyto-
statica gedurende het eerste trimester van de zwangerschap
resulteerde in een verhoogd aantal abortussen.
Uit meer recent onderzoek met gevoelige analysemethoden
blijkt eigenlijk (12-17) dat, ondanks uitgebreide voorzorgs-
maatregelen bij bereiden en toedienen van cytostatica, altijd
sporen van cytostaticum aantoonbaar zijn in de omgeving.
Onder bereiden wordt in deze onderzoeken verstaan het toe-
dieningsgereed maken van injecties. Bij het magistraal be-
reiden van capsules is de kans op blootstelling - door stuiven
- groter dan bij bereiding van een drank (18) of injectie. Ook
uitponden van tabletten of capsules is niet zonder risico\'s.
Er is onderzoek gedaan naar blootstelling aan cyclofosfa-
mide bij dierverzorgers in een dierenlaboratorium waar mui-
zen gehuisvest waren. Deze muizen kregen subcutaan cyclo-
fosfamide toegediend. Aangetoond werd dat de dieren-
verblijven en de directe omgeving verontreinigd waren met
cyclofosfamide (19).

Het is dus duidelijk dat bij cytostaticabereiding of -toedie-
ning altijd sprake is van een zekere mate van blootstelling
van de omgeving aan cytostatica. Een nulblootstelling is der-
halve onmogelijk. Een nulbesmetting is bovendien niet aan
te tonen omdat iedere meettechniek een detectielimiet kent.
Helaas zijn er niet voldoende gegevens over gezondheidsri-
sico\'s van langdurige blootstelling aan lage doses cytostatica
bekend; er kan geen \'Acceptable Daily Intake\' worden vast-
gesteld. Er kunnen derhalve ook geen blootstellingslimieten
vastgesteld worden voor cytostatica.

Bij beroepsmatige omgang met cytostatica dient daarom de
blootstelling zo laag mogelijk te zijn als redelijkerwijs haal-
baar is. Hiervoor wordt ook wel het begrip ALARA gehan-
teerd. ALARA is de afkorting voor: As Low As Reasonably
Achievable, hetgeen zoveel wil zeggen dat contaminatie zo-
veel mogelijk wordt beperkt met doelmatige maatregelen
conform arbeidshygiënische principes. Bij de keuze van
maatregelen worden risico\'s enerzijds en economische en
technische haalbaarheid van maatregelen anderzijds afge-
wogen. Alleen doelmatige, op onderzoek gebaseerde maat-
regelen die aantoonbaar resulteren in een lager contaminatie-
niveau komen in aanmerking.

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) legt werkgevers
en werknemers een inspanningsverplichting op om binnen
redelijke grenzen de blootstelling aan toxische stoffen zoals
cytostatica zo laag mogelijk te houden. De strategie om dit te
bereiken is wettelijk vastgelegd (risico-inventarisatie en eva-
luatie) en dient plaats te vinden met ondersteuning van een
gecertificeerde Arbo-dienst.

NEDERLANDSE NORMEN

In Nederland zijn de eerste landelijke adviezen over het veilig
omgaan met cytostatica verschenen in 1982. Een strengere,
herziene versie van dit rapport verscheen in 1986. Met deze re-
gels kon de aanwezigheid van cytostatica in de werkomgeving
niet voorkomen worden. Dit inzicht leidde in 1992 opnieuw
tot herziening van de regels (de LOK-richtlijn, LOK =
Landelijk Overleg Kankercentra) (20). Er was echter veel kri-
tiek op deze richtlijnen. De richtlijnen waren ten onrechte ge-
richt op het streven naar nulblootstelling, het effect van voor-
gestelde maatregelen was niet onderzocht en dus niet
onderbouwd. Bovendien brachten de voorgestelde maatrege-
len een enorme kostenstijging met zich mee (21,22).
Uiteindelijk was er in het veld weinig draagvlak voor de volle-
dige set van richtlijnen, waardoor ze niet als veldnorm werden
geaccepteerd. De richtlijnen hebben wel een aanzet gegeven
om op ziekenhuisniveau eigen richtlijnen te implementeren.
Recent is het \'Werkboek cytostatica\' uitgebracht (23). Dit is
de opvolger van de LOK-richtlijn. Dit boek heeft als doel-
stelling meegekregen \'inzicht te verschaffen in zowel de ri-
sico\'s die verbonden zijn aan het werken met cytostatica als
in de manieren die kunnen worden gevonden om verant-
woord met de risico\'s te kunnen omgaan\'. De doelgroep
wordt gevormd door degenen die verantwoordelijk zijn voor
de implementatie van maatregelen ter voorkoming van ge-
zondheidsrisico\'s. Het boek is gemaakt voor ziekenhuizen,
verpleeghuizen en thuiszorg. Het werkboek zou voor de
groep van dierenartsen die regelmatig cytostatica voorschrij-
ven in de praktijk een uitstekende basis kunnen vormen om
te komen tot richtlijnen voor de veterinaire praktijk.

INVENTARISATIE VAN BLOOTSTELLINGSRISICO\'S
IN DE DIERENARTSENPRAKTIJK EN TE NEMEN
VOORZORGSMAATREGELEN

Op een aantal plaatsen in de keten van activiteiten rond even-
tueel aanwezige cytostatica in de dierenartsenpraktijk be-
staat de mogelijkheid dat blootstelling van de omgeving aan
het cytostaticum plaatsvindt.

Ontvangst en opslag - hlootstellingsrisico
Reeds bij ontvangst en opslag van cytostatica in de dierenart-
senpraktijk bestaan risico\'s voor blootstelling aan deze mid-
delen. Breuk van flacons zal niet frequent voorkomen maar
veroorzaakt, indien er niet adequaat gehandeld wordt, hoge
blootstellingsniveaus. Bovendien is de buitenkant van veel
injectieflacons (en wellicht ook van tablettenstrips en magis-
traal bereide capsules) besmet met het cytostaticum (16).

Ontvangst en opslag - voorzorgen

Cytostatica dienen bij opslag altijd als zodanig herkenbaar te
zijn. Medewerkers dienen op de hoogte te zijn van de handel-
wijze bij calamiteiten (breuk). Er dient een opruimkit aanwe-
zig te zijn waarin ondermeer persoonlijke beschermingsmid-
delen zitten (23).

Bereiden - blootstellingsrisico \'s

Het waarschijnlijk grootste blootstellingsrisico vindt plaats
bij bereiden.

Onder bereiden wordt hier verstaan: toedieningsgereed ma-
ken van parenteraal toe te dienen cytostatica, breken van ta-
bletten, bereiden van capsules en het bereiden van suspen-
sies en dranken.

Bij het toedieningsgereed maken van injecties treedt besmet-
ting op van de bereider (inademen, inslikken, huidcontact).

-ocr page 246-

Door het oplossen van poeder voor injectie, het opzuigen in
de spuit of het toevoegen aan infuus kan aërosolvorming ver-
oorzaakt worden.

Bij het manipuleren met vaste orale toedieningsvormen zijn
de blootstellingsrisico\'s groter. Met name bij het breken en
pulveriseren van tabletten en het bereiden van capsules of
suspensies is het risico van blootstelling door stuiven van
poeder groot (18).

Hoge blootstellingsniveaus worden bereikt wanneer een
flesje met cytostaticum op de grond valt en breekt of wan-
neer de bereider zich prikt aan een besmette naald.

Bereiden - voorzorgen

Het bereiden mag uitsluitend worden gedaan door medewer-
kers die voldoende zijn geschoold en geïnstrueerd. Bereiden
van steriele preparaten, maar ook middelen voor oraal ge-
bmik, dient plaats te vinden in een jaarlijks te valideren vei-
ligheidswerkbank (zie afbeelding). De bereider moet worden
voorzien van persoonlijke beschermingsmiddelen (tenminste
dikke (0,3 mm) handschoen en disposable schort). Een op-
ruimkit dient altijd ter beschikking te staan.
Bij toedieningsgereed maken van parenteralia dient een
juiste bereidingstechniek aërosolvorming en prikaccidenten
te voorkomen. Voordat ampullen en flacons gebruikt wor-
den kunnen ze met een vochtige doek worden afgenomen.
Na bereiding dienen handen zorgvuldig te worden gewassen.
Breken van tabletten en bereiding van capsules dient zoveel
mogelijk voorkomen te worden. Zoveel mogelijk dient ge-
bruik te worden gemaakt van handelspreparaten. Bekend is
(18) dat bereiden van een drank minder blootstellingsrisico\'s
met zich meebrengt. Toedienen van een drank bij een dier zal
echter hogere blootstellingsrisico\'s voor de eigenaar met
zich meebrengen.

Openbare of ziekenhuisapothekers kunnen een rol spelen bij
bereiding van cytostatica. Belangrijk is om van te voren te
overleggen; niet iedere apotheker heeft de mogelijkheid om
onder zijn verantwoordelijkheid een potentieel risicovolle
bereiding uit te laten voeren.

Toedienen - hlootstellingsrisico \'s

Er zijn blootstellingsrisico\'s bij toedienen van een cytostati-
cum aan een patiënt. Bij toedienen van injectiepreparaten
kunnen prikaccidenten plaatsvinden. Door ongelukjes (val-
len van een spuit bijvoorbeeld) kan degenen die het middel
toedient rechtstreeks in contact komen met het cytostaticum.
Bij onzorgvuldig toedienen van orale medicatie is er risico
van huidcontact met het geneesmiddel.

Toedienen - voorzorgen

Bij parenterale toediening dient zoveel mogelijk gebruik te
worden gemaakt van gesloten infuussystemen met luerlock-
aansluitingen. Volgens de LOK-richtlijnen dient toediening
plaats te vinden in een speciaal daarvoor beschikbare ruimte,
persoonlijke beschermingsmiddelen dienen te worden ge-
dragen (tenminste wegwerp handschoenen en disposable
overschort). Indien gebruik gemaakt wordt van modeme toe-
dieningssystemen die geheel gesloten zijn, zijn deze maatre-
gelen wellicht niet noodzakelijk. Een opruimkit dient bij de
hand te zijn.

Bij orale toediening dienen wegwerp handschoenen te wor-
den gedragen en na toediening dienen handen zorgvuldig te
worden gewassen.

Excreta - blootstellingsrisico \'s

Excreta van het behandelde dier kunnen besmet zijn met cy-
tostatica. Het omgaan met de excreta (braaksel, urine, feces,
speeksel, zweet, traanvocht, etcetera) van patiënten die zijn
behandeld met cytostatica vereist de nodige zorgvuldigheid.
Tot enkele dagen na toediening kunnen er cytostatica of af-
braakprodukten van cytostatica worden uitgescheiden (Zie

Tabel 1. Overzicht cytostatica die veterinair gebruikt worden, onderverdeeld naar werkingsmechanisme

Werkingsmechanisme

Vertegenwoordigers

Besmetting excreta
(gegevens van dc mens) (23)

Alkylerende stoffen

Beschadiging DNA door alkylering

Busulfan (Myleran"-)
Chloorambucil (Leukeran*)
Cyclofosfamide (Endoxan*)
Ifosfamide (Holoxan*)

1 dag

2 dagen

3 dagen
3 dagen

Foliumzuurantagonisten

Remming vorming foliumzuur

Methotrexaat

urine 72 uur, faeces 7 dagen

Purine-antagonisten en
pyramidine-antagonistcn

Inbouw in DNA door structurele
gelijkenis met nucleotide-basen

Azathioprine (Imuran*)

Mercaptopurine (metaboliet van azathioprine)

4 dagen
2 dagen

\'Antibiotica\'

Complexvorming met DNA
waardoor DNA-breuken ontstaan

Doxorubicine (Adriamycine*, Adriblastina®)

6 dagen

Enzymen

Omzetting van het aminozuur
L-asparagine waardoor bepaalde
leukemiecellen niet meer groeien

L-asparaginase (Paronal*)

2 dagen

Vinca-alkaloïden

Verstoring mitose

Vincristine (Oncovin*)

2 dagen

Platinaverbindingen

Vorming platina-dwarsverbindingen
tussen DNA-strengen

Cisplatin (Platinol*, Platosin*)
Carboplatin (Paraplatin*)

7 dagen
4 dagen

Diversen

Onbekend

Mitotaan (Lysodren*)

onbekend

-ocr page 247-

tabel 1). Uit diverse onderzoeken naar de aanwezigheid van
cytostatica in speeksel is gebleken dat, afhankelijk van het
toegediende cytostaticum, de concentratie in speeksel waar-
den kan bereiken die overeenkomen met de concentratie in
het bloedplasma (24,25).

Excreta - voorzorgen

Er zijn nauwelijks gegevens gepubliceerd in openbare litera-
tuur over de farmacokinetiek van cytostatica bij hond en kat.
Voor de mens zijn aan de hand van het farmacokinetische
gedrag van de cytostatica globale richtlijnen opgesteld gedu-
rende welke tijd excreta als risicomateriaal moeten worden
beschouwd (23). Deze normen staan weergegeven in tabel 1
en dienen, zolang diersoort specifieke gegevens ontbreken,
ook gehanteerd te worden voor hond en kat.

Afvahtadium - hlootstellingsrisico \'s
Al het afval dat vrijkomt bij bereiding van cytostatica (tis-
sues, lege flacons, handschoenen, spuiten, naalden, disposa-
ble schorten, etcetera) kan voor verspreiding van cytostati-
cum zorgdragen.

Afvahtadium - voorzorgen

Met cytostatica besmet afval dient apart te worden afgevoerd
(afhankelijk van lokale situatie) zodat besmetting niet moge-
lijk is.

Hierboven is een globale inventarisatie gemaakt van risico\'s
en te nemen voorzorgsmaatregelen. Voor meer gedetail-
leerde informatie omtrent bereiding en toediening wordt ver-
wezen naar het werkboek cytostatica (23). Er is discussie
mogelijk of alle maatregelen die worden voorgesteld in het
werkboek cytostatica (geschreven voor de ziekenhuissituatie
en de thuiszorg) ook gelden in de dierenartsenpraktijk.
Immers de frequentie waarmee cytostatica worden toege-
diend is veel kleiner dan in een ziekenhuis; hierdoor is het ri-
sico op schadelijke effecten voor dierenarts en medewerkers
geringer. Daar staat echter tegenover dat onzorgvuldige om-
gang met deze middelen de blootstelling en daarmee het ri-
sico op gezondheidsschade weer doen toenemen.

Overigens is over bepaalde aspecten met betrekking tot de
beroepsmatige omgang met gevaarlijke stoffen (waaronder
cytostatica) geen discussie mogelijk. Veel aspecten zijn na-
melijk wettelijk geregeld in de Arbo-wet of in het Arbo-be-
sluit. Hierin staat onder meer dat van personen die beroeps-
halve omgaan met kankerverwekkende stoffen, een register
moet worden bijgehouden, dat blootstelling zo laag mogelijk
moet zijn, dat zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding
geven en jeugdige werknemers niet mogen worden blootge-
steld aan cytostatica.

RISICG\'S VOOR DE PATIËNT-EIGENAAR
Als dieren na toedienen van cytostatica thuis verzorgd wor-
den of als cytostatica door de patiënt-eigenaar worden toege-
diend, wordt de patiënt-eigenaar en zijn omgeving blootge-
steld aan deze stoffen.

Een risicovolle handeling is het toedienen van de cytostatica.
Patiënt-eigenaren die zelf cytostatica toedienen, zoals mito-
taan (Lysodren®) of azathioprine (Imuran®) tabletten of cap-
sules, lopen een risico omdat zij in aanraking kunnen komen
met de toedieningsvorm. Het is daarom aan te bevelen pa-
tiënt-eigenaren niet zelf manipulaties (breken, verpulveren
van tabletten, maken van oplossingen, etcetera) met het mid-
del te laten uitvoeren. Daamaast vormen ook de excreta een
risico voor de patiënt-eigenaar en omgeving (zie hierboven).
Hospitalisatie gedurende de periode dat excreta besmet zijn
verdient de voorkeur boven thuisverzorging van het dier.
Indien hospitalisatie niet mogelijk is, dient aan de patiënt-ei-
genaar mondelinge en schriftelijke instmctie gegeven te
worden over de juiste wijze van toedienen van cytostatica en
over de omgang met excreta. Een voorbeeld van een derge-
lijke instmctie staat in figuur 1.

De gezondheidsrisico\'s voor patiënt-eigenaren zullen klei-
ner zijn dan de risico\'s voor dierenarts en medewerkers; er is
immers geen sprake van langdurige blootstelling. Het ge-
bruik van cytostatica bij dieren vormt een extra risico voor
zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en
kleine kinderen in de buurt van het dier.

DISCUSSIE

Aannemelijk is dat er risico\'s kleven aan langdurige bloot-
stelling aan lage doses cytostatica. Langdurige blootstelling
van medewerkers aan cytostatica kan plaatsvinden in dieren-
artsenpraktijken waar men regelmatig cytostatica aan pa-
tiënt-eigenaren meegeeft of aan patiënten toedient. De mate
van blootstelling wordt door veel factoren beïnvloed.
Ook de patiënt-eigenaar kan worden blootgesteld aan cyto-
statica, alhoewel deze blootstelling minder risicovol is om-
dat die kort duurt.

Of in de dierenartsenpraktijk cytostatica thuishoren is na-
tuurlijk een vraag die iedere individuele dierenarts samen
met z\'n team moet afwegen. Allereerst dient de principiële
vraag aan de orde te komen of de dierenarts de verantwoor-
delijkheid kan en wil nemen over omgang met deze stoffen.
Hij zal zich af moeten vragen of hij voldoende op de hoogte
is om een patiënt-eigenaar adequaat te informeren over de ri-
sico\'s en voorzorgsmaatregelen. Hij zal zich tevens moeten
afvragen of zijn praktijk ingericht is om met dergelijke po-
tentieel gevaarlijke stoffen om te gaan. Hierbij komt de
vraag van goed werkgeverschap aan de orde. Enerzijds zijn
er aparte opslag- en bereidingsfaciliteiten nodig, anderzijds
is bij alle medewerkers in de betreffende praktijk een grote
mate van kennis noodzakelijk.

Vanzelfsprekend zal (als een dierenarts in principe bereid is

-ocr page 248-

INFORMATIE BESTEMD VOOR DE TOEPASSER
VAN DIT GENEESMIDDEL

Uw hond of kat heeft één van de volgende geneesmiddelen

voorgeschreven gekregen:

Melfalan (Alkeran®)

Cyclofosfamide (Endoxan®)

Hydroxyurea (Hydrea®)

Azathioprine (Imuran®)

Chloorambucil (Leukeran®)

MItotane (Lysodren®)

Oeze geneesmiddelen behoeven uw speciale aandacht.
Het op onjuiste wijze toepassen van deze middelen brengt
namelijk behalve voor uw huisdier ook voor uzelf risico\'s
met zich mee. Voor een goed en veilig gebruik van deze ge-
neesmiddelen moeten daarom de volgende punten In acht
worden genomen:

1 .Dien het geneesmiddel toe In de door de dierenarts aan-
gegeven dosering.

2. Vermijd direct contact van het geneesmiddel met de
huid. Draag bij het toedienen van het geneesmiddel weg-
werphandschoenen en was achteraf zorgvuldig uw han-
den.

3.Een deel van het geneesmiddel verlaat uw huisdier uitein-
delijk vla de ontlasting, urine, speeksel, zweet of braak-
sel. Zorg ervoor dat ontlasting en urine van uw dier niet
in de buurt van spelende kinderen terecht komt.

4. Als ontlasting, urine, bloed of braaksel In huis terecht
komt, dient u voor het verwijderen speciale voorzorgs-
maatregelen te nemen.

Zo is het verstandig wegwerphandschoenen te dragen
en gebruik te maken van wegwerp-keukenpapier en ach-
teraf zorgvuldig uw handen te wassen.

5.Gedurende de behandeling dient direct contact met uw
huisdier zoveel mogelijk te worden vermeden.

6. Vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven dienen
extra voorzichtig te zijn. Ook de aanwezigheid van kinde-
ren Is reden om extra voorzorgsmaatregelen te nemen.

7. Bewaar het geneesmiddel in de oorspronkelijke verpak-
king, bulten het bereik van kinderen en huisdieren.

8.3reng restanten van het geneesmiddel, die niet meer
worden gebruikt, ter vernietiging terug naar uw dieren-
arts.

Juli 1998

Figuur 1. Voorbeeld van instructie voor patiënt-eigenaar.

om cytostatica voor te schrijven, mee te geven of toe te die-
nen) bij iedere individuele patiënt ook een afweging gemaakt
worden waarin prognose van de aandoening enerzijds en be-
lasting voor het dier van de cytostaticumkuur anderzijds te-
gen elkaar worden afgewogen.

De dierenarts die het cytostaticum voorschrijft zal tevens een
inschatting maken of de patiënt-eigenaar in staat is om zijn
instructies met betrekking tot het voorkomen van contamina-
tie op te volgen.

Natuurlijk vindt over het al dan niet gebruiken van een cyto-
staticum overleg plaats met de patiënt-eigenaar, waama ge-
zamenlijk wordt besloten om al dan niet cytostatica toe te
dienen. Bij dat overleg moeten zeker de risico\'s voor de pa-
tiënt-eigenaar en zijn omgeving ter sprake worden gebracht.
Een extra risico vormen vrouwen die zwanger zijn of borst-
voeding geven.

« A *l

I« ■ f»

Om op een verantwoorde wijze cytostatica aan een dier toe te
dienen (met een blootstellingsniveau dat zo laag mogelijk is)
dient aan een drietal algemene voorwaarden te zijn voldaan.

1.Er is een hoog kennisniveau aanwezig, niet alleen bij de
dierenarts die het middel voorschrijft en toedient, maar bij
alle personeel dat betrokken is bij de omgang met deze
middelen of betrokken is bij de omgang met patiënten die
cytostatica krijgen toegediend.

2. Er is een hoog voorzieningenniveau aanwezig zoals een
veiligheidswerkbank, een chemotherapiebehandelkamer
en een hok waarin excreta op een juiste wijze kunnen wor-
den afgevoerd. Rond goederenontvangst, opslag, toedie-
ningsgereed maken, bereiden en uitponden, transport, toe-
dienen, opvang van excreta bestaan strikte procedures.

3. Er wordt veel aandacht besteed aan voorlichting aan pa-
tiënt-eigenaren.

Daar niet iedere praktijk aan deze voorwaarden voldoet, is
het voorschrijven en/of toedienen van cytostatica (inclusief
bepaalde immuunsuppressiva zoals azathioprine en chloor-
ambucil en inclusief mitotaan) alleen voorbehouden aan ge-
specialiseerde dierenartsenpraktijken die voldoende kennis
bezitten en ingericht zijn om met deze stoffen om te gaan.
Er bestaan reeds langere tijd normen waarin beschreven staat
hoe om te gaan met cytostatica in ziekenhuizen, verpleeghui-
zen of thuiszorg. Niet alle aspecten uit deze normen zijn
haalbaar of relevant voor de veterinaire praktijk. Wat haal-
baar of relevant is, staat open voor discussie. Dit artikel
tracht een aanzet te geven tot deze discussie. Deze discussie
moet leiden tot een veldnorm over omgang met cytostatica in
de dierenartsenpraktijk. Om te komen tot een veldnorm
wordt geadviseerd een werkgroep op te richten waarin ook
practici participeren.

DANKBETUIGING

Dc auteurs danken de heer P. van Asten en de heer P.A. de Vries, beiden zie-
kenhuisapotheker, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Utrecht, voor
het lezen van het manuscript en het leveren van opbouwende kritiek.

LITERATUUR

1. Noort R van. Vier bijzondere gevallen van maligne lymfoom bij hond
en kat, Tijdschr Diergeneeskd 1997; 122; 502-5.

2. (jcrritsen RJ, Teske E, Kraus JS, and Rutteman, GR. Multi-agcnt che-
motherapy for mast cell tumours in the dog. Vet Quart 1998; 20; 28-
31.

3. Teske E. Maligne lymfomen bij dc hond: een overzicht met verwijzing
naar het non-hodgkin\'s lymfoom bii de mens. Tijdschr Diergeneeskd
1994; 119; 705-17.

4. Plumb DC. Veterinary drug handbook. 2"\'^ edition 1994, Iowa State
University Press. Ames.

5. Baker GL et al. Malignancy following treatment of rheumatoid arthri-
tis with cyclophosphamide. Am J Med 1987; 83; 1-9.

6. Stiggelbout A, Teske E, Leeuwen van F, and Somers R. Second cancer
risk in patients with non-hodgkin lymphoma. Cancer Res Clin Oncol;
1990; 116(1): 356.

7. Curtis el al. Risk of leukemia after chemotherapy and radiation treat-
ment for breastcancer. New Engl J Med 1992; 326; 1745-51.

8. Falck K et al. Mutagenicity of urine of nurses handling cytostatic
drugs. Lancet 1979; i; 1250-51.

9. Werk N de. Wadden RA, and Chiou WL. Exposure of hospital workers
to antineoplastic agents. Am J Hosp Pharm 1982; 40; 597-601.

10. Baker SA. and Connor TH. Monitoring occupational exposure to can-
cer chemotherapy drugs. Am JHealth-Syst Pharm 1996; 53; 2713-23.

11. Selevan SG, Lindbohm M. Homung RW, and Hemminki K. A study
of occupational exposure to antineoplastic drugs and fetal loss in nur-
ses. N Engl J Med, 1985; 313; 1173-8.

12. Sessink PJM, Boer KA, Scheefhals APH, Anzion RBM, and Bos RP.
Occupational exposure to antineoplastic agents at serveral depart-
ments in a hospital. Int Arch Occup Environ Health, 1992; 64; 105-12.

13. Kan HJM van, Pelders MG en Simons KA. Beheersing van contamina-
tie met oncolytica in de ziekenhuisapotheek. Ziekenhuisfarmacie

-ocr page 249-

1994; 10; 89-92.

14. Ros JWW, Simons KA, Bijl GA de en Pelders MG. Evaluatie van een
schoonmaakprocedure voor bereiden van cytostatica in een zieken-
huisapotheek. Ziekenhuisfarmacie 1997; 13; 10-3.

15. Rynja FJ, Hoekstra A, and Glerum JH. Contaminatie tijdens de berei-
ding van cytostatica, Ziekenhuisfarmacie 1996; 12; 174-6.

16. Ros JJW, Simons KA, Verzijl JM, Bijl GA de en Pelders MG.
Praktische toepassingen van een gevalideerde analysemethode voor
het aantonen van sporen cyclofosfamide op injectieflacons cn in de on-
cologische dagverpleging. Ziekenhuisfarmacie 1997; 13; 168-71.

17. Mader RM, Rizovski B, Steger GG, Wachter A, Kotz R, and Rainer H.
Exposure of oncologie nurses to methotrexate in the treatment of
osteosarcoma. Arch Env Health 1996; 51; 310-4.

18. LN A-mededeling 17, juli 1994. Laboratorium der Nederlandse
Apothekers, \'s-Gravenhage.

19. Sessink PJM, Roos JHC de, Pierik FH, Anzion RBM, and Bos RP.

Occupational exposure of animal caretakers to cyclophosphamide. J
Occup Med 1993; 35; 47-52.

20. Cytostatica Richtlijnen, Landelijk Overleg Kankercentra, Utrecht,
1992.

21. Vries PA de en Asten P van. Zijn de consequenties van de LOK-richt-
lijnen haalbaar en betaalbaar? Pharm Weekbl 1993; 128; 372.

22. Balen P van, Tijssen S en Dijkstra L. Cytostatica: naar een risicobena-
dering. Tijdschrift voor Verpleegkundigen 1994; 186-8.

23. Werkboek Cytostatica, Vereniging van Integrale Kankercentra,
Utrecht, 1997.

24. Juma FD, Rogers HJ, and Trounce JR. The kinetics of salivary elimi-
nation of cyclophosphamide in man. Br J. Clin Pharmac 1979; 8; 455-
8.

25. Bressole el al. Doxorubin and doxorubicinol plasma concentrations
and excretion in paratoid saliva. Cancer Chemother Pharmacol 1992;
30,215-8.

CYTOKINES IN VETERINARY MEDICINE

Editors V. Schijns en M. Horzinek. Uitgever: CAB Inter-
national, Wallingford Oxon, OX 10 8DE United Kingdom,
1997, 324 hladzijden. ISBN 0851992090; US$ 120,-.

Cytokines zijn celhormonen die een essentiële rol spelen bij
diverse cellulaire reacties zoals haematopoiesis, ontstekin-
gen en iinmuunregulatie. Onderzoek bij de mens en de muis
heeft gedetailleerde kennis opgeleverd omtrent enkele tien-
tallen verschillende cytokines en hun receptoren, waardoor
wij een beter inzicht hebben gekregen in cytokine netwerken
die deze cellulaire processen reguleren. Een omvangrijke
verzameling van gekloneerde cytokine genen, tot expressie
gebrachte cytokine eiwitten en hun bijbehorende monoclo-
nale antilichamen zijn in het algemeen beschikbaar voor on-
derzoek bij de mens en de muis. Voor de diersoorten van be-
lang voor diergeneeskundig onderzoek zijn de beschikbare
reagentia voor het bestuderen van cytokine reacties veel be-
perkter.

Niettemin tonen de redacteuren van dit boek in een uitge-
breid overzicht aan dat leerzame studies inzake cytokine-re-
sponsen ook bij onderzoek van runderen, schapen, varkens,
honden, katten en pluimvee tot de mogelijkheden gaan beho-
ren. Meer dan 50 bekende en minder bekende veterinaire on-
derzoekers hebben aan het boek bijgedragen. Het bevat een
samenvatting van gekloonde cytokine-genen en de beschik-
bare reagentia voor het bestuderen van cytokine-responsen
voor elk van de genoemde diersoorten. Dergelijke gegevens
verouderen evenwel snel en deze informatie kan dan ook be-
ter uit databestanden worden gehaald die op Intemet kunnen
worden geraadpleegd. Belangrijker is dat dit boek ook stu-
dies beschrijft welke de invloed van cytokine-responsen op
diverse (ziekte) processen bij de verschillende diersoorten
laten zien en het regulerend effect van toepassing van cytoki-
nes
in vivo. Deze studies geven de lezer een goede indmk van
het belang van cytokines bij de regulering van verscheidene
biologische processen. Daarbij vormt het boek een uitste-
kende introductie voor onderzoekers die het aspect van cyto-
kine regulering in hun diergeneeskundig onderzoek willen
betrekken.

De bestudeerde cytokine-responsen zijn voor de meeste dier-
soorten beperkt tot pro-inflammatoire cytokines zoals TNFa,
ILl en IL6 en daarmee tot de pathogenese van een ziekte.
Dergelijk onderzoek kan een aanwijzing geven voor im-
muuntherapie middels antagonisten. Voor onderzoek bij het
mnd is een breder \'panel\' van cytokine reagentia ontwikkeld
waarmee tevens meer immuunregulerende aspecten zijn ge-
analyseerd zoals de inductie van Th 1 - en Th2-type helpen re-
sponsen.

Genetische informatie op het gebied van humane en muis cy-
tokine genen zijn gebmikt voor het kloneren middels PCR
van verwante cytokine genen van diverse voor de dierge-
neeskundige belangrijke diersoorten. Met behulp van rtPCR
kan een eerste indmk worden verkregen omtrent cytokine
genexpressie op RNA-niveau. Voor een werkelijk goed in-
zicht over cytokine expressie en hun biologische effecten
ontbreken echter de hulpmiddelen zoals specifieke monoclo-
nale antilichamen.

Hopelijk zal dit boek meer veterinaire onderzoekers ervan
overtuigen om onderzoek aan regulerende cytokine netwer-
ken in hun studies te betrekken. Aldus zullen zij eveneens
bijdragen aan het ontwikkelen van additionele hulpmiddelen
ten behoeve van diergeneeskundig cytokine onderzoek.

A.T.J. Bianchi

-ocr page 250-

Verzoekartike

In 1986 kwam in mijn advocatenpraktijk een zaak binnen die in
meer dan één opzicht interessant was. Een echtpaar had een
Bobtail gekocht die op een leeftijd van 18 maanden heupdys-
plasie had. De kopers meenden dat het hier ging om een erfelijk
gebrek en wilden de verkoper daarvoor aansprakelijk houden.
Ik was in 1983 gepromoveerd op het onderwerp dierenrecht.
Ik had in 1985 in opdracht van de Nederlandse Vereniging
tot Bescherming van Dieren een wetsontwerp geschreven
waarin alomvattend het dierenbeschermingsrecht was vast-
gelegd. Daarin was een bepaling opgenomen die het fokken
met ouderdieren met erfelijke gebreken verbood. Met de
Dierenbescherming was ik in die jaren bezig te onderzoeken
of het civiele recht van betekenis kon zijn bij de juridische
bescherming van dieren. Ik had al meermalen aandacht ge-
vraagd voor de problemen rond het fokken met rasdieren -
vooral rashonden - en de erfelijke gebreken die daarbij een
rol spelen. Alle reden dus om de zaak van de Bobtail aan te
pakken.

De hond was geboren in een nest van acht. Mijn cliënten had-
den nog zes eigenaren van dit nageslacht weten te achterha-
len, die allen bereid bleken te zijn om hun dier te laten onder-
zoeken op heupdysplasie. Alle dieren bleken positief te zijn,
wat voldoende reden was om uit te gaan van een erfelijk ge-
brek. Vervolgens is de fokker aansprakelijk gesteld. Deze
wilde van geen aansprakelijkheid weten, waama bij de kan-
tonrechter in Zevenbergen een procedure aanhangig is ge-
maakt tot vergoeding van de schade. Deze schade was be-
groot op temggave van de koopprijs en de kosten voor
diergeneeskundige zorg. Tot driemaal toe moest het kanton-
gerecht worden bezocht in deze zaak, eenmaal om inlichtin-
gen aan de rechter te verstrekken, een volgende keer met pro-
fessor Bouw om de rechter voor te lichten over de
erfelijkheid van heupdysplasie (HD). Een derde keer in aan-
wezigheid van professor Wagenaar voor de mogelijke te-
genargumenten. Tenslotte ging de procedure verloren omdat
ik als eisende partij niet binnen zes weken nadat het gebrek
was geconstateerd de fokker had gedagvaard.
Ik moest procederen op de grondslag van de verborgen ge-
brekenregeling, die inderdaad de merkwaardige eigenschap
in zich droeg dat heel snel na de ontdekking van het gebrek
(let op: het was een algemene regeling die niet alleen voor
dieren, maar ook voor auto\'s, woningen en andere zaken
gold) de verkoper in rechte moest zijn betrokken. Zes weken
was daarbij een algemeen aanvaarde termijn. Ik was er ech-
ter stellig van overtuigd dat deze termijn pas ging lopen, niet
op het tijdstip dat het gebrek werd vastgesteld, maar op het
tijdstip dat vaststond dat het gebrek erfelijk was.

\' Prof. mr Dirk Boon. Dirk Boon Advocaien. Guyotplein 5-1. 9712 NX Groningen.

i M

VERBORGEN GEBREKEN BIJ HUISDIEREN:
HET NIEUWSTE RECHT

D. Boon\'\'

Ik ben in hoger beroep gekomen bij de rechtbank Breda. Een
onderzoek naar de vroegere rechtspraak rond de verborgen
gebreken had mij geleerd hoe de zes-wekentermijn tot stand
was gekomen. In de jaren twintig zijn bij diverse rechtban-
ken nogal wat zaken aanhangig geweest die betrekking had-
den op erfelijke gebreken bij vee en paarden die op veemark-
ten werden verkocht. Standaard liet de rechter zich door
dierenartsen en veehandelaren voorlichten over de gewoon-
ten die op de betreffende veemarkt golden ten aanzien van
verborgen gebreken. Daar kwam in de meeste gevallen uit
voort dat de koper binnen zes weken actie moest hebben on-
demomen tegen de verkoper nadat het gebrek was vastge-
steld, wilde de koper zijn rechten hebben veilig gesteld. Op
die wijze is de zes-wekentermijn in ons recht geslopen, of het
nu om dieren, auto\'s of woningen ging.

In hoger beroep werd ik door de rechtbank in het gelijk ge-
steld. Jammer genoeg had de procedure toen al zo lang ge-
duurd dat de fokker - die reeds op leeftijd was - was overle-
den. Jammer genoeg was het financiële belang van de zaak -
de schade - beperkt tot zo\'n 2.000 gulden. Jammer genoeg
heb ik 72 uren aan de zaak moeten besteden en hebben twee
hoogleraren diergeneeskunde een vrolijk dagje in Zeven-
bergen doorgebracht. De kosten voor rechtsbijstand bedroe-
gen volgens het destijds geldende basisuurtarief 17.000 gul-
den exclusief btw.

Kortom, ondanks het zwaarbevochten succes, waren de pro-
cedure en het resultaat een volledige flop geworden.
Geen mens heb ik nadien nog geadviseerd van de verborgen
gebrekenregeling gebmik te maken als zich een erfelijk ge-
brek bij hun huisdieren voordeed. Het recht functioneerde
eenvoudigweg niet op dit onderdeel.

Met de invoering van het vemieuwde Burgerlijk Wetboek op
1 januari 1992 is de verborgen gebrekenregeling vervangen
door de veel praktischer ogende \'conformiteit\'.
Bij een koopovereenkomst dient de geleverde zaak de eigen-
schappen te hebben die de koper voor een normaal gebruik
mag verwachten (dit is conformiteit).
Welnu, van een aangeschaft huisdier mag de koper verwach-
ten dat het geen erfelijke gebreken heeft. Weliswaar moet de
koper de verkoper na vaststelling van het gebrek (en zijn er-
felijke oorzaak) nog altijd snel in kennis stellen om zijn rech-
ten uit te kunnen oefenen, de dwang om de verkoper binnen
zes weken te dagvaarden is verdwenen. Er was dus goede
hoop dat het recht aan gedupeerde kopers een adequate be-
scherming zou gaan bieden. Deze hoop nu is grotendeels
verdwenen door een arrest dat de Hoge Raad op 9 januari
1998 heeft gewezen.

Wederom ging het in deze zaak om een aangekochte hond
die reeds na zeven maanden aan heupdysplasie bleek te lij-
den. De koper heeft dit dier in 1993 hieraan laten opereren en
vorderde een kleine 4.000 gulden aan operatiekosten van de
verkoper. De kantonrechter wees de vordering in 1994 af

Tijdschr Diergeneeskd 1999. 124:216-7

-ocr page 251-

omdat hij de erfelijicheid van de geconstateerde afwijicing
onvoldoende bewezen achtte. De rechtbank (wederom
Breda) in hoger beroep vernietigde in 1996 de uitspraak van
de kantonrechter, omdat zij bewezen achtte dat het gebrek
erfelijk was en dat het gebrek van dien aard was dat de hond
(reeds ten tijde van de koop) niet de eigenschappen had die
voor een normaal gebruik noodzakelijk zijn. De fokker is
van deze uitspraak in cassatie gegaan en de Hoge Raad heeft
de uitspraak van de rechtbank vemietigd en heeft daarmee de
koper in het ongelijk gesteld door te bepalen dat naast de bij-
zondere wettelijke regeling van de koopovereenkomst ook
de algemene regels voor overeenkomsten van kracht zijn.
Een van die regels (artikel 74, Boek 6 Burgerlijk Wetboek)
luidt dat het naast de vaststelling dat aan de gekochte zaak
essentiële eigenschappen ontbreken, vast dient te staan dat
de tekortkoming de verkoper kan worden toegerekend. De
Hoge Raad heeft daarbij aangegeven in welke gevallen van
toerekening sprake kan zijn. Deze gevallen zijn:

- indien uit de wet of de verkeersopvattingen zonder meer
voortvloeit dat de verkoper aansprakelijk is;

- indien de omstandigheden van het geval daar aanleiding
toe geven, bijvoorbeeld indien het erfelijk gebrek veelvul-
dig voorkomt in een bepaald ras en de fokker de ouderdie-
ren hierop niet van tevoren heeft gecontroleerd;

- indien de verkoper geen beroep doet op overmacht (waar-
bij het enkele \'Ik wist het niet\' overigens geen hout snijdt).
De verkoper die kan aantonen van tevoren alles te hebben
gedaan om er voor te zorgen dat het nageslacht gezond zou
worden doet impliciet een beroep op overmacht.

Ook in deze zaak zijn alleen maar verliezers aan te wijzen: de
verkoper heeft in drie instanties moeten procederen en zijn ad-
vocaat daarvoor moeten betalen, waarbij partijen over de de-
finitieve uitkomst vijfjaar in spanning hebben gezeten (vanaf
april 1993 tot 9 januari 1998). De koper heeft zijn hond moeten
laten opereren voor 4.000 gulden, heeft zijn eigen rechtsbij-
stand moeten betalen, en hij is in de proceskosten veroordeeld
die aan de zijde van de verkoper zijn gemaakt, hetgeen betekent
dat hij de verkoper vele duizenden guldens heeft moeten beta-
len. En dat voor een pup die 900 gulden heeft gekost.
De Hoge Raad tenslotte heeft het recht weer zo ingewikkeld
gemaakt dat iedere partij een - koper of een verkoper - drin-
gend afgeraden moet worden om over erfelijke gebreken bij
honden, katten en andere huisdieren te gaan procederen.
Vermeldenswaard is nog de conclusie van de procureur-ge-
neraal. Dat is de vertegenwoordiger van het openbaar minis-
terie die de Hoge Raad als het ware een advies geeft, voordat
de Raad tot zijn uitspraak komt. In deze zaak zijn enkele cri-
teria gegeven die een rol moeten spelen bij de vraag of de
verkoper aansprakelijk is. Deze zijn:

- hoe deskundig zijn partijen, vooral de verkoper in verband
met de beoordeling van de risico\'s van een verborgen ge-
brek vooraf.\'

- wat zijn de gebruiken bij de verkoop van pups van een be-
paald ras?

- hoe gebruikelijk is het bij een bepaald ras om een garantie
ten aanzien van een erfelijk gebrek te geven?

- wat was de hoogte van de koopprijs? (bij een hoge prijs
mag de koper meer verwachten);

- wat zijn de bijzonderheden van het betreffende ras en wat
zijn de kansen dat zich bij dat ras gebreken openbaren?

SAMENVATTEND

Een koper die een dier met een vastgesteld erfelijk gebrek te-
rug wil geven aan de verkoper en alléén de koopprijs terug
wil ontvangen, heeft hiervoor de gelegenheid, waarvoor hij
louter een beroep hoeft te doen op het ontbreken van \'nor-
male eigenschappen\'. Een koper die een dier wil houden en
de vervolgschade - lees: de dierenartskosten - wil vorderen
zal de barrières moeten overwinnen die de Hoge Raad heeft
opgeworpen. In elk geval zal de rechter hebben te oordelen
over de mate waarin het geconstateerde gebrek door de ver-
koper voorzienbaar moet zijn geweest.

lafi
ÊJU,

•m 1

jjuIOmhii

COMMENTAAR

Als wij nagaan welke criteria onder invloed van het gewezen
arrest allemaal onderzocht moeten worden alvorens de aan-
sprakelijkheid van een verkoper van een dier dat een erfelijke
afwijking blijkt te hebben vast te kunnen stellen, is het uitge-
sloten dat één van partijen - koper of verkoper - snel, effec-
tief en goedkoop kan procederen in de toekomst. Het gevaar
dat een rechter een onbevredigende uitspraak doet is groot en
daarmee is de kans dat één van de partijen van een dergelijke
uitspraak in hoger beroep komt sterk toegenomen. Wie een
dergelijke zaak nuchter en zakelijk beschouwt komt al snel
tot de conclusie dat de kosten van het procederen het belang
van de zaak - de koopprijs en de vervolgschade - als regel
verre overtreffen. De problematiek van de erfelijke gebreken
kan door de opgeworpen juridische barrières niet met behulp
van juridische procedures worden opgelost. Deze problema-
tiek is groot. Daarom zal de wetgever moeten ingrijpen.
Ik ben van oordeel dat voor deze problematiek een uiterst
pragmatische aanpak vereist is door de verkoper in alle ge-
vallen aansprakelijk te houden voor een erfelijk gebrek (aan
de ene zijde) en de koper recht te geven op een vergoeding
van de koopprijs vermeerderd met een vastgelegd bedrag
van nog eens een è twee keer de koopprijs als tegemoetko-
ming in de kosten van diergeneeskundige zorg (aan de an-
dere zijde).

Zo\'n regeling heeft tot voordeel dat fokkers veel meer dan
thans aandacht moeten geven aan de risico\'s van erfelijke
gebreken (de schadevergoeding dient als stok tussen de
deur), dat malafide fokkers snel met hoge vorderingen wor-
den geconfronteerd en dat kopers een snelle, simpele be-
scherming krijgen. Daar staat tegenover dat kopers nooit
volledig schadeloos gesteld kunnen worden.
Een commissie van de Raad voor Dieraangelegenheden is op
dit moment bezig de erfelijke gebreken bij alle hondenrassen
te inventariseren en te onderzoeken hoe de problematiek rond
de erfelijke gebreken verminderd kan worden. In haar rapport
van april 1998 heeft de commissie getracht een puntenstelsel
te ontwikkelen waarmee de emst van het erfelijke gebrek kan
worden bepaald. Zeer emstige erfelijke gebreken dienen met
voorrang bestreden te worden, in het uiterste geval door te
trachten de rasstandaard aangepast te krijgen. In het rapport
wordt ook het juridisch instrumentarium genoemd als moge-
lijkheid om regulerend op te treden. Ik heb getracht te illustre-
ren dat dat instmmentarium niet werkt, zolang procedures
niet tot het uiterste worden versimpeld. Het is dan ook te
overwegen dat de wetgever van elk ras aangeeft bij welk ge-
brek de aansprakelijkheid van de verkoper automatisch in-
treedt. Emstige gebreken kunnen langs deze weg voor reke-
ning en risico van de verkoper blijven, de minder emstige
zullen door de koper op de koop toegenomen moeten worden.
Voorlopig zijn we echter terug in de duistere middeleeuwen
die het tijdperk van de verborgen gebrekenregeling zolang
hebben gekenmerkt. Hopelijk zal deze duistere tijd niet al te
lang voortduren.

T I J DSC\'H R I IT VOOR D I l- R (1 K N H K S K U N D i: , D K h I. 124, A I\'R I L , A F 1. I V H R I N (i 7, 1999

217

-ocr page 252-

Berichten en verslagen

De post is nog altijd het meeste zekere
systeem om dierenartsen informatie
toe te spelen, vertelt Franken. Maar
zelfs dan ben je niet zeker dat elke
practicus op de dag van binnenkomst
zijn post opent en leest. Na het toezen-
den van een eerste IBR-vraagbaak,
heeft de GD bijvoorbeeld gemerkt dat
binnen groepspraktijken slechts de
helft van de dierenartsen de vraagbaak
kende. Toezending van informatie aan
privé-adressen verhoogt de bekend-
heid.

De GD heeft de practici zo goed als mo-
gelijk op de hoogte gebracht via de fax.
Daartoe beschikt de GD over een ge-
computeriseerd faxsysteem, dat norma-
liter gebruikt wordt om onderzoeksuit-
slagen naar dierenartsen te verzenden.

BEREIKBAARHEID DIERENARTSEN
BIJ GROOTSCHALIGE CALAMITEITEN

De moderne dierenarts dient zich bewust te zijn van het belang van bereik-
baarheid door anderen dan de diereigenaren in hun cliëntenbestand. Bij een
veterinaire calamiteit moeten alle belanghebbenden immers zo snel mogelijk
kennis nemen van relevante informatie. Dit proces behoeft twee acties.
Allereerst dient de informatiebezitter de informatie te versturen en vervolgens
moet de belanghebbende de informatie lezen of aanhoren. Tijdens de recente
calamiteit met de verontreiniging van IBR-vaccin met BVD-virus, bleek dat
het nog steeds moeilijk is om alle praktiserende dierenartsen snel in te lichten.
Een gesprek met dr. P. Franken, dierenarts bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren (GD) en hierbinnen verantwoordelijk voor de beheersing en afhande-
ling van bovengenoemde calamiteit.

Door Jan Hülsen

ID-DLO GECERTIFICEERD

Het DLO-lnstituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-DLO) heeft half maart het bericht ontvangen dat het instituut
ISO 9001 gecertificeerd is. Het kwaliteitscertificaat is uitgereikt door het certificeringsbureau DNV, die het instituut uit-
gebreid geïnspecteerd heeft. DNV heeft tijdens deze inspectie het (project)management en de wijze van uitvoering van
onderzoek beoordeeld in termen van betrouwbaarheid en traceerbaarheid. De inspectie gaf blijk van vertrouwen in de
wijze van onderzoeksuitvoering door het instituut.

Directeur Cees Wensing is heel blij met deze certificering: \'We hebben er met z\'n allen hard aan gewerkt om dit te realise-
ren. Wij wisten dat we vertrouwen konden hebben in onze wijze van werken, maar dat wilden we ook graag uitdragen en
laten zien op deze wijze. Deze afgeronde fase stemt ons erg tevreden en we vinden dat dit ook past bij een internationaal
toonaangevende onderzoeksorganisatie.\'

Maar ook dit systeem heeft beperkin-
gen als het gebruikt wordt voor infor-
matieverschaffing bij een grote calami-
teit, weet Franken inmiddels. Allereerst
heeft de apparatuur enkele uren nodig
om alle praktijken met rundvee een fax
te sturen. Alleen dierenartsen met rund-
veebedrijven kregen namelijk een fax
en alle andere niet. En ten tweede be-
schikt de GD niet over een faxnummer
van een groot deel van de praktiserende
dierenartsen. Daarom verzoekt hij die-
renartsen dringend dat zij een faxnum-

mer doorgeven aan de redactie van het
Diergeneeskundig Jaarboek en aan de
GD.

De GD kent 700 practici met één of
meer rundveebedrijven, waarvan 300
geen faxnummer hebben laten regis-
treren. Of deze dierenartsen zonder fax
door het leven gaan, weet Franken
niet. Hij constateert alleen het feit dat
zijn administratie niets weet van een
faxaansluiting.

Bij deze calamiteit heeft het een en an-
der niet tot een verergering van de situ-
atie geleid, meent Franken, maar de
vraag rijst wat er gedaan wordt in ge-
val van een mond- en klauwzeeruit-
braak. En, vraagt hij zich af, kan een
soortgelijke calamiteit ook in de gezel-
schapsdierensector optreden? Mis-
schien kan een elektronisch informa-
tiesysteem dat via e-mail werkt uit-
komst bieden. Maar ook dan blijft het
feit dat die e-mails geopend en gelezen
moeten worden.

Al met al een praktisch probleem, waar
een oplossing voor gevonden moet
worden. Binnen de Kwaliteitsrichtlijn
voor Dierenartsenpraktijken (KRD) of
binnen het systeem van Erkende
Dierenartsen zou bereikbaarheid voor
informatieverschaffing als eis kunnen
worden opgenomen. Er bestaat juris-
prudentie dat een dierenarts voor
cliënten met spoedgevallen te allen
tijde ofwel zelf bereikbaar dient te zijn,
ofwel een goed alternatief dient aan te
reiken. Wellicht kunnen deze uitspra-
ken geëxtrapoleerd worden naar bij-
voorbeeld een bereikbaarheidsver-
plichting voor het geval van een be-
smettelijke dierziekte-uitbraak. Nog
meer regelgeving leidt er vrijwel zeker
niet toe dat dierenartsen beter infomia-
tie naar zich toe laten komen. De die-
renarts dient het belang ervan zelf in te
zien.

-ocr page 253-

De minister heeft daamaast besloten
om de agressietest ook voor Rott-
weilers verplicht te stellen. In de brief
van 16 december 1998 had de minister
niet besloten tot een fok- en houdver-
bod voor de Rottweiler. Rottweilers
zijn met mim 20 procent van het totaal
aantal beten in Nederland absoluut en
relatief gezien verantwoordelijk voor
de meeste hondenbeten. De bijtdrem-
pel van deze honden is blijkbaar lager
dan bij andere honden. Hierdoor gaat
de hond relatief snel over tot bijten met
vervolgens risico op emstige - ook do-
delijke - beten.

Honden van de vijf betrokken typen
mogen, onder zeer strikte voorwaar-
den, worden gefokt en gehouden. Met
deze honden mag alleen worden ge-
fokt, indien zij met goed gevolg een
agressietest hebben doorlopen. Indien
honden in deze agressietest te vaak bij-
ten, heeft de hond een lage bijtdrempel
en zal er in het algemeen sprake zijn
van agressieve aanleg. Honden die de
test goed doorlopen, hoeven niet meer
kort aangelijnd en gemuilkorfd te wor-
den. De overige honden moeten bui-
tenshuis worden gemuilkorfd en kort
aangelijnd. Ook moeten zij onvrucht-
baar worden gemaakt om te voorko-
men dat toch met agressieve honden
wordt gefokt. Voor een goede controle
en handhaving van deze regeling zul-
len alle honden van de vijf eerder ge-
noemde rassen, worden geïdentifi-
ceerd en geregistreerd.

Minister Apotheker heeft onlangs besloten voor vijf hondenrassen, de
American Staffordshire Terrier, Dogo Argentino, Fila Brasileiro, Mastino
Napoletano en de Rottweiler een agressietest verplicht te stellen. Dit is een
aanpassing van het voornemen van de minister van 16 december 1998 om
voor vier hondenrassen een fok- en houdverbod in te stellen. De minister heeft
zijn voornemen herzien vanwege met name reacties van de Raad van Beheer
op Kynologisch Gebied. Hieruit blijkt dat de georganiseerde Kynologie - na
een aanvankelijk terughoudende positie - bereid is stringentere maatregelen
te accepteren, gekoppeld aan toepassing van de agressietest.

AGRESSIETEST VOOR VIJF HONDENRASSEN

AANKONDIGING PROJECT \'PRAKTIJKFASE\' DIERVEILIGHEIDSINDEX

Afgelopen jaar is vanuit de SDV
(Stichting tot bevordering van de
Dierveiligheid van het Nederlandse
Varken) in samenspraak met diverse
deskundigen vanuit het Proefonder-
zoek Varkenshouderij, vanuit de die-
renartsenwereld en uiteraard vanuit de
varkenshouderij zelf een voorlopige
index ontwikkeld: de Dierveiligheids-
index. Het prototype voor deze index
is inmiddels door een aantal varkens-
houders in samenwerking met hun die-
renartsen in eerste fase getest.
In april wordt de praktijkfase gestart
om deze index op grote schaal te toet-
sen. De praktijkproef zal worden ge-
start met veertig dierenartsenpraktij-
ken die tezamen ongeveer 190 var-
kenshouderijbedrijven hebben aange-
meld.

Deze groep deelnemers, varkenshou-
ders en dierenartsen, worden via een
tweetal landelijke instmctiedagen
geïnformeerd over hun bijdrage aan
het project Dierveiligheid (8 april te
Varsseveld en 9 april te Boekei). Op
vrijdag 16 april wordt er voor begelei-
dende dierenartsen een speciale in-
structiemiddag georganiseerd bij de
dierenartsencoöperatie AUV. U wordt
hierover nader geïnformeerd.
De totale praktijkfase, ondersteund
vanuit het Proefonderzoek Varkens-
houderij (mevrouw ir. M. Bokma en de

SDV

heer dr. P.C. Vesseur), gaat een jaar
duren. Gedurende dit jaar zal onder an-
dere via dit medium onze beroeps-
groep op de hoogte worden gehouden.

J.J.M. Voerman.s

KOPIJ OP
DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien
teksten, die langer zijn dan één A4-tje
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette
(5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van regels gelieve geen harde
retums te geven.

ALDERS VOORZITTER STUURGROEP
HERSTRUCTURERING PLUIMVEE

Op verzoek van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
neemt de heer J.G.M. Alders, Com-
missaris van de Koningin in Groningen,
de leiding van de stuurgroep herstructu-
rering pluimveehouderij op zich. In
deze stuurgroep wordt in breed maat-
schappelijk verband gezocht naar oplos-
singen voor de knelpunten in de pluim-
veesector. Het gaat hierbij vooral om de
bijdrage van de pluimveesector aan ver-
mindering van het mestoverschot en
verbetering van het welzijn van kippen
en kalkoenen. In de stuurgroep zijn on-
der andere vertegenwoordigd de pluim-
veesector, de Dierenbescherming, de
Stichting Natuur en Milieu en het minis-
terie van LNV.

-ocr page 254-

OPROEP VOOR LAATSTE TIJDSCHRIFT VAN DE EEUW

TERUGBLIK GR MEMORABELE. DIERGENEESKUNDIGE GEBEURTENISSEN

Over het nieuwe millennium is al veel gezegd en geschreven. Toch is de eeuw- en millenniumwisseling die eraan zit te ko-
men een dusdanig bijzonder feit dat het jammer zou zijn het zomaar voorbij te laten gaan. Het is dan ook de bedoeling het
laatste Tijdschrift voor Diergeneeskunde van deze eeuw (en dit millennium), die van 15 december 1999, in het teken te
zetten van zeer memorabele feiten die zich de laatste eeuw hebben afgespeeld op veterinair gebied. Dit moeten feiten zijn
waarin leden van de KNMvD een rol hebben gespeeld en die van belang zijn tot ver buiten onze grenzen.

De redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde roept alle leden op bovengenoemde feiten en kronieken aan te dra-
gen om van deze bijzondere aflevering een succes te maken. Of om de redactie attent te maken op zaken die de moeite
waard zijn. De redactie benadrukt dat het geen zwaar wetenschappelijke artikelen hoeven te worden.

Reacties kunt u sturen naar de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, e-
mail: tijdschrift@knmvd.nl, faxnummer: 030- 2519847. U kunt ook bellen met Sandra Tummers of Susan Umans, tele-
foon: 030 - 2510111.

EVALUATIE VAN HET CYBIO DUNNE NAALD ASPIRATIE
INSTRUMENT

Dr. E. Teske\'\'

Cytologie van dunne naald aspiratie
biopsieën (DNAB) heeft het laatste de-
cennium een grote vlucht genomen. In
tien jaar tijd is het aantal naar ons labo-
ratorium opgestuurde aspiratiebiopten
van enkele honderden per jaar opgelo-
pen naar meer dan tienduizend per
jaar. Veel dierenartsen gebruiken de
DNAB als een welkome aanvulling
van hun diagnostische mogelijkheden
in de praktijk. Cutane en subcutane
laesies, lymfeklierafwijkingen, lever-,
milt- en prostaatafwijkingen kunnen
indicaties zijn voor het nemen van as-
piratiebiopten. Daamaast wordt de cy-
tologie in de praktijk ook nog gebmikt
voor evaluatie van vochtophopingen
in abdomen en thorax, van gewrichts-
vloeistof en van beenmergbiopten.
Diverse publicaties zijn, vooral ook
vanuit de Vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, de laatste tijd dan
ook veel over deze diagnosetechniek

\' Faculteit der Diergeneeskunde. Vakgroep Genees-
kunde van Gezelschapsdieren. Universiteit Utrecht.
Posthus HOI54. 350fl TD Utrecht.
^ Medical Trading Company Netherlands. Basten-
aken.straat 108. 1066 JE Amsterdam. Distributeur:
ASTfarma BV. Oudewater.

verschenen.

Alhoewel de techniek van de DNAB
relatief simpel is (1), blijkt toch dat
biopten vaak mislukken. In een recent
onderzoek in ons laboratorium is ge-
bleken dat tien tot 19 procent van de
DNAB\'s van (sub)cutane laesies mis-
lukken (2). Er werd onvoldoende ma-
teriaal voor het stellen van een dia-
gnose verkregen. Het percentage mis-
lukte biopten wisselde afhankelijk van
de plaats van de laesie op het lichaam
van het dier: vooral laesies op de kop
en poten gaven vaak mislukte biopten.
Daamaast bleken vooral kleinere lae-
sies lastig te biopteren. Opvallend was
verder dat dierenartsen die minder
vaak biopten instuurden, vaker onvol-
doende materiaal voor beoordeling
hadden.

Om het afnemen van aspiratiebiopten
te vereenvoudigen is enkele jaren gele-
den door de firma Medical Trading
Company Netherlands^ een apparaat
ontwikkeld (Metracon Instmment) en
op de markt gebracht. Een evaluatie
van dit apparaat is in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde verschenen (3).
Het instmment was ontwikkeld aan de
hand van een idee van dr. P.K.H. Hut,
die als chimrg verbonden is aan het
Martini Ziekenhuis in Groningen. Bij
het ontwikkelen van dit instmment
stonden drie uitgangspunten centraal:

* de punctietechniek moet verfijnd
worden om deugdelijk celmateriaal
voor de beoordeling te krijgen;

* het instrument moet met één hand
kunnen worden bediend om de an-
dere hand vrij te houden voor fixatie
van het verdachte weefsel;

* het instmment moet zijn te bedie-
nen met de zogenaamde \'pennen-
greep\'. Hierdoor zou de werkaf-
stand tussen de hand en het te
puncteren weefsel zo gering moge-
lijk zijn.

-ocr page 255-

Alhoewel dit apparaat goed functio-
neerde had het als groot nadeel dat het
een plastic disposable was en slechts
eenmalig te gebmiken, omdat de naald
aan het instrument was vastgeklonken.
Hierdoor werden de kosten per biopt
tamelijk hoog. De afgelopen jaren is
het instrument echter doorontwikkeld
tot het huidige Cybio-instrument (Fi-
guur 1). Als basis van het instrument is
een 11 cm lange metalen spuit, waarin
een veermechaniek zit, waardoor, na
het spannen van de veer, eenvoudig
met één druk op de boven op het appa-
raat aangebrachte ontspanner 2 ml va-
cuüm wordt gezogen. Hierdoor kan
men inderdaad de spuit met een \'pen-

>f II Ml

nengreep\' vasthouden en goed richting
geven tijdens het nemen van het aspi-
ratiebiopt. Op deze basis wordt een
disposable opzetstukje gezet (Figuur
2), waarop weer losse naalden gezet
kunnen worden. Alhoewel dit opzet-
stukje in principe voor eenmalig ge-
bruik is, leert de praktijk dat er meer-
dere keren mee te biopteren is (wel met
steeds een andere naald!). Indien er
echter bloed wordt aangezogen of an-
der materiaal in het opzetstukje komt
moet men direct dit opzetstukje wisse-
len. Door op een klein knopje op de
ontspanner te drukken wordt het va-
cuüm opgeheven. Hiema kan de naald
uit het weefsel worden teruggetrok-
ken. De kosten zijn nu veranderd in
een eenmalige uitgave van ongeveer
ƒ 500,- voor de basisbiopteur, het
Cybio-instrument en ongeveer ƒ 5,-
voor een disposable opzetstukje.

De auteur heeft het voorrecht gehad
om met een Cybio-instrument te mo-
gen experimenteren. De ervaringen
zijn gelijk aan die van de vorige uit-
voering van het instrument positief te
noemen. De spuit lag goed in de hand
en er was goed mee te manoeuvreren.
De dieren schrokken niet van het veer-
mechanisme. Het aantal succesvolle
biopten was even hoog als bij de ge-
lijktijdig uitgevoerde methode met de
standaard spuiten en naald, waarbij ge-
zegd dient te worden dat de auteur zich
rekent tot de zeer ervaren biopteurs.
Zeer waarschijnlijk kunnen minder er-
varen dierenartsen met dit instmment
nauwkeuriger de naald in de laesie
brengen en zonder met de hand te be-
wegen een negatief druk aanbrengen
en materiaal opzuigen. Het opgezogen
materiaal was goed uit de spuit op het
glaasje te spuiten, waama het kon wor-
den uitgestreken.

Concluderend kan worden gesteld dat
het Cybio-instrument het biopteren
van, vooral kleinere, laesies kan verge-
makkelijken. Vooral dierenartsen die
minder ervaren zijn in het nemen van
DNAB\'s, maar ook dierenartsen die
vaak biopteren, kunnen hun voordeel
met dit instrument doen. De relatieve
geringe meerkosten rechtvaardigen
mijns inziens de aanschaf van dit appa-
raat.

LITERATUUR

1. Teske E. Dunne Naald Aspiratie Biopsie.
Tijdschr Diergeneeskd 1998; 113 (9): 512-4.

2. Stockhaus C, and Teske E. Feinnadel-
aspirationsbiopsien bei der Diagnostik von
Umfangsvermehrungen der Haut und
Maulhohle von Hund und Katze. Klein-
tierpraxis, submitted.

3. Teske E. Afnemen aspiratiebiopten vereen-
voudigd. Tijdschr Diergeneeskd 1994; 119:
214.

ANIMAL WELFARE WORKING PARTY VAN DE FVE

VERGADERING OP 11 NOVEMBER 1998 IN BRUSSEL

DIERENTRANSPORT
in het Europese Parlement is uitge-
breid gediscussieerd over de welzijns-
aspecten bij transport en slachten van
dieren in het kader van de intematio-
nale handel. Het is zeer onwaarschijn-
lijk dat de Wereld Handels Organisatie
(WTO) welzijnsoverwegingen zal
aanvaarden om de intemationale han-
del te beperken.

De Engelse regering is in het gelijk ge-
steld in een zaak die door een organisa-
tie genaamd \'Compassion in World
Farming\' tegen haar was aangespan-
nen. Deze organisatie wilde dat de ex-
port van kalveren uit Engeland moest
worden verboden. De rechter heeft be-
paald dat de regering geen bevoegd-
heid heeft om deze export te verbie-
den.

De Italiaanse regering is door het
Europese Hof veroordeeld wegens het
niet implementeren van de EU
Richtlijn 95/29 die regels stelt voor het
dierentransport.

De dierenartsen in de grensinspectie-
posten aan de Duitse oostgrenzen zien
een duidelijke verbetering in de ge-
zondheidstoestand van de dieren en de
kwaliteit van de transportmiddelen bij
diertransporten uit Oost-Europa.
Daarentegen blijkt uit een inspectie
aan de grenzen tussen verschillende
Oost-Europese landen dat daar de
grensinspectieposten niet voldoen aan
de eisen. Mogelijkheden om dieren
voor inspecties uit te laden zijn nauwe-
lijks aanwezig.

Opnieuw is de afspraak gemaakt dat het
bestuur van de FVE er bij de Europese

Commissie op aan zal dringen om het
ANIMO-systeem geschikt te maken
voor welzijnsaspecten. Een stap voor-
waarts zou zijn wanneer begin- en eind-
tijden van transporten in het systeem
geregistreerd zouden worden.

HOUDEN VAN NIEUWE RASSEN
Om de vermindering van hun inkomen
te compenseren gaan veehouders over
tot de houderij van diersoorten die tot
nu toe onbekend waren voor dit doel.
De FVE heeft er bij de Raad van
Europa op aangedrongen om eerst
welzijnseisen vast te stellen alvorens
nieuwe rassen op de veehouderijbe-
drijven worden toegelaten.
In Frankrijk moeten boeren die tot nu
toe onbekende rassen willen gaan hou-
den hiervoor een vergunning van de

-ocr page 256-

overheid hebben. Het probleem is dat
de Veterinaire Dienst vaak onbekend
is met welzijnseisen voor deze dier-
soorten.

RAAD VAN EUROPA

Enkele voorlopige aanbevelingen zijn

besproken.

Vis

Discussies worden gevoerd over de
vraag of het doden en slachten van vis
welzijnsproblemen opleveren. Welke
methode is de beste om vissen te do-
den? In zee gevangen vis \'verdrinkt in
de lucht\', het is de vraag of de dieren
volledig buiten bewustzijn zijn tijdens
het uithalen van de ingewanden.

Kalkoenen

Naar aanleiding van Duitse commen-
taren zijn de effecten besproken van
verschillende lichtspectra en -typen op
kalkoenen.

Men zag veel voordelen in een door
Nederland voorgesteld systeem van
mechanisch vangen van de dieren voor
transport naar het slachthuis.
Agressiviteit moet worden beheerst
door management, niet door de hoe-
veelheid licht terug te brengen.

Eenden

Verdere uitbreiding van de foie gras-
productie is ongewenst. Dit geldt in het
bijzonder voor andere landen dan
Frankrijk, omdat buiten Frankrijk deze
bedrijfstak in opkomst is. Onderzoek
naar altematieven voor de gedwongen
voedering moet worden gestimuleerd.

En verder

-Richtlijn 70/156: Bij vrachtwagens
voor varkenstransporten zullen elek-
trische liften verplicht gesteld worden.
- Onderzocht wordt of bij import van
eieren uit Derde Landen dezelfde
welzijnseisen voor de leghennen ge-
steld kunnen worden als bij de pro-
ductie in de EU.

• Teleurgesteld is gereageerd op het
vertrek van drs. P.van Houwelingen.
Op dit moment is er bij DG6 geen
dierenarts meer werkzaam die voor
dierenwelzijn verantwoordelijk is.
Met respect werd bij de inzet van de
heer van Houwelingen op dit terrein
stilgestaan.

■ Eisen om op voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong aanduidingen
over de welzijnseisen bij de produc-
tie te vermelden, zijn waarschijnlijk
in strijd met de regels van de Wereld
Handels Organisatie.

- Gedurende de mstperioden tijdens
varkenstransporten mogen de dieren
op de wagens blijven. Dit zal minder
stress veroorzaken en geeft boven-
dien minder kans op het verspreiden
van dierziekten.

J. Minderhoud

EERSTE HULPVLUCHT 1999 NAAR VENEZUELA UITGEVOERD

De Stichting Dierenhulp Venezuela
heeft in maart het eerste hulptransport
uitgevoerd van dit jaar. Veel medische
goederen werden bijeen gebracht om de
twee lokale dierenartsen te ondersteu-
nen. Naast de lokale dierenartsen heeft
de stichting eveneens steun ontvangen
van twee Nederiandse dierenartsen, als-
mede een studente diergeneeskunde die
een stageplaats vond in de sobere die-
renkliniek. Gedurende drie maanden
hebben de Nederlandse dierenartsen al-
lerhande werkzaamheden verricht in de
kleine dierenkliniek. De vervoerde goe-
deren waren dan ook hard nodig aange-
zien veel zaken ter plekke niet voorhan-
den zijn. Dit eerste transport werd onder
andere mogelijk gemaakt dankzij de
enorme steun van: Dopharma, Pfizer,
Broese en Kemink, Mölnlycke, 3-M,
Merial, Alfasan, Dierenkliniek Zuider-
kaag, Vetin Aacofarma, Mecan, Braun,
Bayer BV, Virbac,en KLM kleding.
Dit jaar zullen nog een aantal hulp-
vluchten worden uitgevoerd waarbij
men onder andere op zoek zal zijn naar:
hechtmateriaal, 2 ml spuiten, kanulles,
opzetnaalden, steriele handschoenen,
gaas, watten, en uiteraard medicijnen.

Mocht u deze producten beschikbaar
willen stellen ten behoeve van de die-
renartsen in Venezuela, dan kunt u
contact opnemen met: Stichting
Dierenhulp Venezuela, telefoon: 055 -
5345192 of faxnummer 055 - 5345193.

Vanaf heden is het openbaar register
gezondheidsstatus mnderveehouderij
daadwerkelijk operationeel. Dit bete-
kent dat iedereen, tegen geringe vergoe-
ding, de diergezondheidsstatus horend
bij een ubn, levensnummer of een be-
paalde postcode kan opvragen. Voor-
waarde voor het vrijgeven van de infor-
matie is dat het bedrijf waarvan men
informatie wenst zich heeft aangemeld
voor het openbaar register. Alleen met
toestemming van de eigenaar is de infor-
matie over de diverse gezondheidspro-
gramma\'s toegankelijk voor anderen.

Slechts de vrije of onverdacht status
wordt vrijgegeven. Via het bekende
l&R meidnummer (09-002023030) kan
de aanvrager naar het Informatie Sys-
teem Gezondheidsstatus Rundveehou-
derij bellen en een aanvraag doen. Het
resultaat van de opvraging wordt per
post toegezonden. Het tarief is vastge-
steld op ƒ 3,50 per daadwerkelijk gele-
verd ubn, levensnummer of postcode.
De gezondheidsstatus is een belangrijk
onderdeel van de kwaliteit van het
eindproduct; melk of vlees. Door het
instellen van het openbaar register la-
ten veehouders eventuele afnemers in
hun \'keuken\' kijken. Bij de handel in
gebmiksvee kan men zelfs voor aan-
of verkoop vaststellen welke status aan
een mnd of bedrijf hangt.
Door de mogelijkheid van opvragen
op postcode kan een veehouder infor-
matie over buurtbedrijven krijgen en
daardoor een risico-inschatting doen
voor zijn eigen vee. Het belang van
een juiste risico-inschatting is groot,
want met veel moeite en tegen hoge
kosten wordt soms een vrije status be-
reikt. Het opvragen via de postcode
biedt een handelaar of een veehouder
de mogelijkheid om in zijn eigen regio
gericht passende mnderen te zoeken.

GEZONDHEIDSSTATUS OPENBAAR

-ocr page 257-

n « i»

ÉMü

MASTITISPANEL NOVEMBER 1 998

UIERGEZONDHEID VAARZEN
VERDIENT AANDACHT
VEEHOUDERS EN DIERENARTSEN

Een bespreking van vaarzenmastitis en de presentatie van twee casussen uit
de mastitispraktijk zijn de aanleiding voor deze bijeenkomst van het
Mastitispanel op 4 november 1998. Drs. ing. Dick de Lange, dierenarts bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren, houdt tijdens het eerste deel een inleiding
over mastitis bij vaarzen. Het tweede deel wordt gevuld door drs. Chris
Charpentier en Jantijn Swinkels. Deze twee practici bespreken ieder een ca-
sus uit de praktijk van een melkveebedrijf met mastitisproblemen.

Door Jan Hulsen

Het Mastitispanel is een gespreksorgaan.
bestaande uit practici en deskundigen die
vanuit verschillende invalshoeken met
mastitis werken. Aan de hand van voor-
drachten discussiëren de leden over onder-
werpen aangaande uiergezondheid en mas-
titisbestrijding. De halljaarlijkse samen-
komsten worden roulerend voorgezeten
dooreen panellid.

Het farmaceutisch bedrijf Boehringer
Ingelheim b.v. faciliteert de bijeenkomsten
van het Mastitispanel.
Aanwezig waren: Y.H. Schukken, Faculteit
der Diergeneeskunde; H.M. Barkema, D.
de Lange en J. Sol, Gezondheidsdienst voor
Dieren; G.C. Charpentier, A.J.A. Lobsteyn,
R.W.M. Ikink. T.J.G.M. Lam, allen prakti-
serend dierenarts; R. Schippers, (Boeh-
ringer Ingelheim); J.T. Swinkels (praktise-
rend dierenarts cn Boehringer Ingelheim);
J.H.J.L. Hulsen (Vetvice).

VAARZENMASTITIS
De Lange start zijn inleiding met een uit-
leg over de opbouw van zijn verhaal. Na
een literatuuroverzicht, \'er is niet zo heel
veel bekend over mastitis bij vaarzen\',
zal hij de Nederlandse situatie schetsen.
Vervolgens zal hij een overzicht geven
van hetgeen we in de praktijk kunnen
adviseren en hoe we moeten reageren in
bepaalde probleemsituaties.
De eerste sheet (Tabel 1) toont dat een
groot deel van de vaarzenuiers bacterio-
logisch positief zijn voor het afkalven.
Diverse onderzoekers vinden bij meer
dan 95 procent van de onderzochte vaar-
zen voor het afkalven bacteriologisch
positieve uiers. Rondom en kort na het
afkalven daalt dit percentage sterk. 1 let
grote verschil tussen de bevindingen van
sommige onderzoeken vindt zijn oor-
sprong in een andere definitie van een
intra-mammaire infectie (IMI). Som-
mige onderzoekers nemen elk positief
bacteriologisch onderzoek mee, andere
strepen niet-pathogene bacteriën weg.
Voor de partus blijken heel veel stafylo-
kokken gevonden te worden, zowel
S.
aureus
als coagulase negatieven (CNS),
terwijl hun aandeel na de partus sterk
daalt. Dan vindt men veel vaker
Strepto-
kokken en E. coli. \'Maar\', vervolgt De
Lange, \'elke uierinfectie levert niet auto-
matisch een klinische mastitis op\'.
Het is opvallend dat mastitiden bij vaar-
zen (lees: koeien met pariteit 1) een rela-
tief groot aandeel vormen binnen het to-
taal aantal mastitisgevallen op een
bedrijf Een verklaring blijkt hier niet di-
rect voor te geven. Wellicht komt dit
doordat er onder de oudere koeien gese-
lecteerd is, waarbij dieren die gevoelig
zijn voor mastitiden afgevoerd zijn.

223

Maar de conclusie is duidelijk: uierge-
zondheidszorg bij vaarzen verdient de
aandacht van veehouders en dierenart-
sen.

De Lange toont cijfers van een GD-on-
derzoek op 170 bedrijven. De veehou-
ders gaven aan in het voorgaande jaar
1071 gevallen van klinische mastitis ge-
had te hebben. 192 Hiervan traden op bij
vaarzen. De bij dit onderzoek gevonden
frequentieverdeling van mastitiskiemen
bij pariteit 1 en bij oudere koeien, toont
dat bij vaarzen minder
S. aureus wordt
gevonden en meer CNS,
Str. dysgalac-
tiae
en Str. agalactiae. Gegevens uit de
literatuur geven hetzelfde beeld. Tevens
bleek het moment van optreden van
mastitis te verschillen tussen vaarzen en
oudere koeien. Bij vaarzen zagen de on-
derzoekers 40 procent van alle klinische
mastitiden in de eerste lactatiemaand,
met daama een gelijke verdeling over de
maanden. Terwijl bij oudere koeien
circa 50 procent van de gevallen in de
eerste drie lactatiemaanden werden ge-
zien, waama de frequentie geleidelijk
minder wordt.

Op de vraag: \'Is het normaal dat een
vaarzenuier geïnfecteerd is voor de par-
tus en is het abnormaal als het zichzelf
daama niet opschoont?\' kan noch de li-
teratuur, noch een der aanwezigen met
zekerheid een antwoord geven. De
Lange meent dat er een verband bestaat
tussen het grote aantal CNS-infecties
voor het afkalven en het relatief hoge
aantal mastitiden met deze kiemen na
het aflcalven. De aanwezigen pleiten
voor een verdere onderverdeling van de
grote groep coagulase negatieven.

Tabel 1. Percentage bacteriologisch positieve vaarzen, respectievelijk kwartieren. (Naar H.M.
Barkema, 1998).

Land

Tijdstip

% vaarzen

% kwartieren

USA

15 maanden tot kalven

96,9

74,6

Ierland

bij kalven

22,0

8,0

USA

bij kalven

44,5

7

Australië

1 dag na kalven

9

22,2

USA

0 tot 3 dgn na kalven

45,5

18,7

Duitsland

0 tot 10 dagen na kalven

59,0

7

TIJDSCHRIFT VOOR D II: R C; I: N K i: S K U N D i:. Di:i. i. 124. APRIL, Aklkvlrincj 7, 1999

Zomenvrang

Zomerwrang lijkt geen groot probleem
meer te zijn. Preventieve maatregelen
van de veehouders leveren blijkbaar
goede resultaten op, met name de vlie-
genwerende oorflappen. Het panel
meent dat de veehouders die in het verle-
den problemen gehad hebben met
zomerwrang, gemotiveerd blijven om
de wrangvlieg
Hydrotea irritans te be-
strijden. Maar, constateert men, zomer-
wrang kan ook op stal voorkomen. De
bacterie heeft blijkbaar ook andere ma-
nieren van overdracht.
Cijfers van de GD laten zien dat 0,5 tot 1
procent van de vaarzen bij het aflcalven

-ocr page 258-

een of meer niet-productieve kwartieren
hebben. Waarschijnhjk veroorzaakt
wrang een deei van deze gevallen. De
aanwezigen zijn het met elkaar eens dat
zomerwrang niet altijd gepaard gaat met
algehele ziekteverschijnselen. Deson-
danks zien de meeste veehouders al heel
snel dat vaarzen een ontstoken kwartier
hebben. De Lange bespreekt een Engels
artikel over een bedrijf waar veel vaar-
zen met ontstoken kwartieren afkalf-
den. Uit de uiers werd Mycoplasma
geïsoleerd. Mycoplasma-problemen bij
melkvee vertonen meestal het beeld van
emstige klinische verschijnselen aan
luchtwegen en longen, de gewrichten en
één of meerdere kwartieren. Dit inciden-
tele mastitisprobleem binnen dit bedrijf,
vormde hierop geen uitzondering.

FYSIQLQGIE EN WEERSTAND
VAARZENUIER

\'Tijdens het op gang komen van de
biestproductie stijgt de gevoeligheid van
het uier voor infecties\', vertelt De
Lange. Dit heeft een aantal oorzaken.
Allereerst is biest een uitstekende voe-
dingsbodem voor bacteriën. Zeker als
het uier niet gemolken wordt.
Ten tweede stijgt de infectiedruk vanuit
de omgeving. Het grotere uier maakt
meer contact met de bodem van de lig-
plaats. Bovendien vermindert de kwali-
teit van de fysische barrière van het te-
pelkanaal, door de stijging van de
intra-mammaire dmk en het verdwijnen
van de keratineplug. \'Het slotgat komt
open te staan\', vat De Lange samen, \'en
de tepels komen intensiever in contact
met de flora van de ligboxen in de melk-
veestal.

Ten derde dalen de organische defensie-
mechanismen van het uier rondom het
afkalven. De humorale afweer vermin-
dert. Bovendien daalt het aantal leuco-
cyten in het uier en neemt de fagocytose-
capaciteit van deze cellen af Dit heeft te
maken met een verminderde doorbloe-
ding.\'

Het is biologisch gezien vreemd, klinkt
het uit het panel, dat de weerstand van
het vaarzenuier op zijn laagst is op het
moment dat die juist heel hoog zou moe-
ten zijn. \'Dat klopt\', beaamt De Lange,
\'maar vergeet niet dat het uier van een
oudere koe ook heel gevoelig is rondom
het afkalven\'.

\'Waarin verschilt een vaarzenuier met
het uier van een droogstaande koe?\'
wordt gevraagd. \'Het begint ermee, ant-
woordt De Lange, \'dat de meeste droog-
staande uiers behandeld zijn met lang-
werkende antibiotica. Daardoor zijn
deze veelal bacteriologisch negatief Op
bedrijven die geen droogzetters gebrui-
ken zie je ook meer bacteriologisch posi-
tieve kwartieren tijdens de droogstand\',
verduidelijkt hij. En ook de bloedvat-
voorziening van het vaarzenuier is nog
niet afgestemd op de grote doorbloeding
die tijdens de lactatie nodig is. Met name
de lymfe-afvoer schiet regelmatig te-
kort, hetgeen ook een belangrijke ver-
klaring vormt voor zuchtvorming in
vaarzenuiers.

"Mastitulen hij vaarzen
vormen een relatief groot
aandeel binnen het totaal
aantal mastitisgevallen
op een bedrijf"

\'Vitamine E en selenium-gebrek kan
ook van belang zijn bij het ontstaan van
mastitis bij vaarzen\', vertelt De Lange.
Vitamine E en selenium vervullen een
belangrijke rol bij de maturatie en het
functioneren van het immuunsysteem.
Doordat het rantsoen van vaarzen op
veel bedrijven nauwelijks krachtvoer of
een andere bron van mineralen bevat,
kan de vitamine E/seleniumstatus van
deze dieren zeer laag worden. Hetzelfde
geldt ook voor de koperstatus en som-
mige andere mineralen. De Lange ver-
telt dat Amerikaanse dierenartsen altijd
aan seleniumgebrek denken bij toxische
mastitiden kort na het afkalven.
\'Het mechanisme waardoor een lage vi-
tamine E/seleniumstatus tot weerstands-
problemen leidt is nog niet geheel begre-
pen. We weten ook nog niet welke
andere factoren daarbij van invloed
zijn\', vervolgt de spreker. \'Bij routine-
onderzoek op bedrijven zonder proble-
men vinden we ook lage selenium- en
kopergehaltes in het bloed van vaarzen.\'
En een te lage koperstatus leidt vooma-
melijk tot verminderde productie in het
begin van de eerste lactatie. De oorzake-
lijke rol van kopergebrek bij mastitis-
problemen is dus ook niet duidelijk aan
te geven. Maar De Lange meent dat op
een bedrijf met mastitisproblemen bij de
vaarzen, altijd bloedonderzoek naar vi-
tamine E/selenium (GSH-PX) en koper
gedaan moet worden.
Verder geeft hij aan dat ook de magnesi-
umvoorziening van hoogdrachtige vaar-
zen rondom het afkalven zeer belangrijk
is voor het goed verlopen van het afkalf-
proces en in verband met een voldoende
voeropname.

HUISVESTING EN VERZORGING
VAN KALFVAARZEN
\'Ik adviseer om hoogdrachtige vaarzen
op dezelfde manier te huisvesten en te
verzorgen als hoogdrachtige koeien\',
vertelt De Lange. \'Vanaf twee maanden
voor het kalven doe je de vaarzen dus bij
de droge koeien.\' Bij dit advies gaat De
Lange ervan uit dat de droge koeien in
twee groepen gehouden worden. Een
groep van acht tot twee weken voor het
afkalven en de andere van twee weken
a.p. tot afkalven.

In de zomermaanden kan de tweede
groep, de hoogst-drachtigen, beperkt
weidegang krijgen. Hierdoor wennen de
dieren aan een grasrantsoen.
De Lange is huiverig om vaarzen al voor
het afkalven bij de melkkoeien te doen.
Dit leidt naar zijn mening te vaak tot
overmatige zuchtvorming van het uier
en dikke, slecht doorbloede spenen met
open slotgaten.

Vaarzen die dag en nacht in de wei lo-
pen, moeten voldoende mineralen ge-
voerd krijgen. Dit kan bijvoorbeeld door
dagelijks 1 kg. mineralenbrok te voeren,
in een lange voerbak. Als de veehouder
kiest om een mineralenbolus in te geven,
dan dient hij erop gewezen te worden dat
die maar drie maanden \'werken\'. Na
drie maanden moet de veehouder deze
dieren dus opnieuw een bolus ingeven,
of hij moet voor een andere vorm van
mineralenverstrekking kiezen.
De grootste problemen met lage vita-
mine E/selenium-bloedgehaltes zien we
bij vaarzen die een lang seizoen in de
wei lopen. En dan vooral op veengrond
en zandgrond. \'De kopergehaltes dalen
net zo hard\', vertelt De Lange. \'En ook
op kleigrond kan de vitamine E/seleni-
umvoorziening te laag zijn.\'

PROBLEEMGEVALLEN
\'Aanpak op een bedrijf met een mastitis-
probleem bij de vaarzen begint gewoon
met het in kaart brengen van de situatie\',
schetst De Lange. Hij somt de belang-
rijkste aandachtspunten op. Allereerst
bacteriologisch onderzoek van mastitis-
monsters en inventarisatie van het mo-
ment waarop de mastitiden optreden.
Dan beoordeling van het rantsoen en de
huisvesting van de vaarzen tot dan toe.
Vervolgens conditie en functioneren
van de hoogdrachtige en afgekalfde
vaarzen evalueren. Tenslotte laboratori-
umonderzoek naar de mineralenstatus
en de energie/eiwitbalans van de vaar-
zen rondom afkalven. Dit alles met het
doel om de veehouder goede, gerichte
adviezen te kunnen geven.
Adviezen met betrekking tot voeding en

-ocr page 259-

mineralenvoorziening stelt De Lange op
aan de hand van de bevindingen bij het
vooronderzoek. Zucht in het uier krijgt
hierbij zijn speciale aandacht, vanwege
de verminderde doorbloeding van
speenhuid en slotgat die ermee gepaard
gaat. Hierbij beoordeelt De Lange ook
of de dieren nog vlot kunnen lopen.
Wat betreft de huisvesting geeft hij ook
enkele algemene adviezen en aandachts-
punten. Let op de hygiëne van de lig-
plaatsen en op de ventilatie. De ventila-
tie is met name van belang in verband
met het opdrogen van de ligplaatsen.
Adviseer de veehouders om de ligboxen
dagelijks te reinigen.
De uitslagen van het melkonderzoek
bieden een volgend aanknopingspunt ter
oplossing van de problemen. Vaar-
zenuiers zijn vaak reeds lang voor het
opuieren besmet met koegebonden kie-
men. De Lange geeft de tip om goed op
melkzuigers te letten, als het lab veel
koegebonden kiemen vindt. In gevallen
waarbij veel omgevingskiemen, zoals
de coliformen, gekweekt worden, moet
de aandacht gericht worden op voeding,
stress en andere weerstandsverlagende
factoren. Deze infecties zijn veelal re-
cent ontstaan.

INFECTIEVERMINDERING
Een algemeen aandachtspunt betreft de
reductie van de intramammaire infecties
van vaarzenuiers. De Lange geeft daar-
bij adviezen uit de nu volgende opsom-
ming, afgestemd op zijn bevindingen op
het bedrijf Meestal gelden deze advie-
zen voor een bepaalde periode.
De Lange vertelt temghoudend te zijn
met het advies om intramammair te be-
handelen. Hij heeft de voorkeur voor pa-
renterale behandeling. Met het inbren-
gen van het antibioticum kan immers
ook een infectie in het uier gebracht wor-
den, met name van coliforme kiemen.
Diverse panelleden geven aan dat zij dit
niet als een groot gevaar zien. Allen ken-
nen veehouders die hun vaarzen met ui-
erinjectoren behandelen, voor het afkal-
ven. Sommige veehouders brengen een
week voor de verwachte kalfdatum een
lactatiepreparaat in, andere gebmiken
vier weken voor afkalven een droogzet-
ter.

m

■i f

225

\'Het inbrengen van de antibiotica in een
vaarzenuier is vaak niet gemakkelijk\',
meent De Lange. Panelleden met erva-
ring geven de tip dat de injectorpunt
vaak niet in het tepelkanaal gebracht
hoeft te worden. De injector kan dus
veelal leeggedmkt worden met de punt
tegen het slotgat.

CASUSBESPREKINGEN
Charpentier en Swinkels hebben zeer
verschillende bedrijven uitgekozen voor
hun casusbespreking. Het ene bedrijf is
modem, met een goede verslaglegging
van de bedrijfsvoering. Het andere
wordt geleid door twee vrijgezelle
broers die nauwelijks aan enige admini-
stratie doen. Swinkels presenteert de
eerste casus.

Samen met zijn casusbedrijf nam
Swinkels deel aan de voorstudie voor
het opzetten van de Diergezondheids-
planner Mastitis, de Mastitisplanner. De
belangrijkste reden daartoe voor de vee-
houder was dat hij naar zijn mening een
te groot aantal klinische mastitiden had.
Om deel te kunnen nemen aan de voor-
studie van de Mastitisplanner, moesten
veehouders de klinische mastitiden no-
teren (koe, datum, kwartier) en de af-
voerreden van opgemimde koeien.
Bovendien dienden ze een abonnement
te hebben op de melkcontrole door het
NRS. Swinkels had dus de beschikking
over uitgebreide gegevens. Bacterio-
logisch onderzoek deed hij zelf op de
praktijk.

De Mastitisplanner is een grote map vol
informatie over uiergezondheid. Naast
achtergrondgegevens, staan er ook ta-
bellen met stroomschema\'s, flowcharts
en dergelijke in. Zo\'n stroomschema be-
schrijft de volgorde van handelingen en
beslissingen bij de aanpak van uierge-
zondheidsproblemen. Swinkels be-
schrijft hoe hij met behulp van zijn eigen
kennis en deze stroomschema\'s het pro-
bleem heeft aangepakt.
\'De klacht van de veehouder bestaat dus
uit een te groot aantal gevallen van klini-
sche mastitis\', start Swinkels zijn inter-
actieve presentatie. \'Wat willen jullie
nog meer weten?\'

1. (Eventueel) opsporen van melkzuigers.

2. Tepelsprayen voor het afkalven.

Eenmaal daags, met een goed aanhechtende, speenafsluitende spray.
Bovendien moet de spray natuuriijk voldoende desinfecteren. Dit advies
krijgt de boer als er veel omgevingskiemen worden gekweekt.

3. Melken voor het afkalven.

Als veel vaarzen een te vol uier hebben en de melk laten lopen of melk uit-
liggen. Of wanneer het slotgat openstaat.

4. Antibiotica toedienen.

fiiilti\'rffl(iiifii

T I J O s C M R I I T VOOR D I i: R Ci K N E F. S K U N D K , D F F F 124, A P R 1 L , A F L F V F R I N Ci 7 , 1999

Bacteriologische onderzoeksuitslagen,
celgetalgegevens en het aantal herha-
lingsgevallen, reageren de aanwezigen.
\'Inderdaad\', zegt Swinkels, \'zo staat het
in de Mastitisplanner en ik wilde die ge-
gevens ook hebben. Maar de veehouder
begon pas gericht gegevens te verzame-
len nadat hij in het Mastitisplanner-pro-
ject was gestapt. Hierdoor en door het
beperkte aantal melkkoeien (45) op het
bedrijf, was het in het begin lastig de ge-
vraagde informatie op een rijtje te krij-
gen en te interpreteren.\' Vervolgens
reikt hij ieder een pakket uit met gege-
vens van het bedrijf

"De Lange: \'Huisvest
en vei"org hoogdrachtige
vaai-zen op dezelfde manier
als hoogdrachtige koeien\'."

Het tankcelgetal schommelde de afgelo-
pen dertien maanden rond 150.000 cel-
len/ml, terwijl het percentage klinische
mastitiden 37,8 procent was. Zestien ge-
vallen in totaal. De analyse van het cel-
getalverloop toont dat koeien met een
klinische mastitis gedurende een korte
periode een hoog celgetal hebben en
daarna weer terugzakken naar een laag
celgetal. Dit alles wijst op een omge-
vingskiem als oorzaak, meent het panel.
\'Welke bacterie werd gekweekt?\',
wordt vervolgens gevraagd.
Swinkels vertelt dat de veehouder elf
keer een melkmonster voor bacteriolo-
gisch onderzoek instuurde, waarvan ze-
ven keer van een klinische mastitis. Uit
die laatste groep monsters kweekte hij
twee keer
E. coli en één keer gist. De
overige vier monsters bleven negatief
\'Dit is een
E. co//-probleem\', conclude-
ren de panelleden.
E. coli is een omge-
vingskiem die zo\'n celgetalverioop
geeft. Bovendien wordt hij twee keer ge-
kweekt en passen ook die negatieve bac-
teriologische onderzoeken in een
E.
co/(-beeld. \'Dat was ook mijn conclu-
sie\', vertelt Swinkels.
Na deze vaststelling onderwierp hij lig-
boxhygiëne, stalklimaat en voeding aan
een uitgebreide beschouwing. Het stal-
klimaat was goed, de ligboxen vies en
nat. Swinkels adviseerde daarom om
meer zaagsel te gebruiken om de lig-
boxen droog te houden. Ook de voe-

-ocr page 260-

dingsanalyse leverde gegevens op die
voor verbetering vatbaar waren. De vee-
houder kreeg adviezen om de droge stof-
opname van de graskuil te verbeteren.
Ook de krachtvoergift werd kritisch her-
overwogen en droogstandsvoeding en -
management werden verbeterd. Deson-
danks nam het aantal klinische mas-
titisgevallen niet in bevredigende mate
af.

\'Mijn volgende stap was om het ver-
grootglas te richten op het melken\', ver-
volgt Swinkels. \'Volgens de Mastitis-
planner had hij dit al eerder moeten
doen\', vertelt hij openhartig, \'maar op
zijn eigen lijst van risicofactoren had hij
het melken niet bovenaan staan.\' Om-
streeks die tijd vond de halQaariijkse
controlebeurt van de melkmachine
plaats, door middel van een droge me-
ting. En tijdens een bijeenkomst van de
Mastitisplanner-studiegroep vroeg een
onderzoekster of Swinkels nog een be-
drijf wist waar zij een tepelconditiescore
kon doen. Na overleg meldde hij het ca-
susbedrijf hiervoor aan. Bovendien ging
hij zelf tijdens het melken in de melkput
kijken.

\'Dit alles leverde gegevens op die ik an-
ders nooit boven water had gekregen\',
meent Swinkels. Bijvoorbeeld het feit
dat de veehouder consequent de oud-
melkte koeien langdurig blindmolk. Uit
de droge melkmeting bleek ook dat de
veehouder met een hoog vacuüm molk
en beter kleinere tepelvoeringen kon ge-
bruiken. Het tepelscoren leverde de ken-
nis op dat 75 procent van de tepelpunten
vereelt of rafelig waren en dat dit in de
loop van de lactatie verergerde. Boven-
dien had 25 procent van de tepels punt-
bloedingen en had 30 procent wratten.
\'Het blindmelken kan de oorzaak ge-
weest zijn van dit speenconditiebeeld,
maar het was niet de oorzaak van het kli-
nische mastitidenprobleem\', legt Swin-
kels uit. \'Die mastitiden traden namelijk
in de eerste helft van de lactatie op. Het
hoge vacuüm kan wel van invloed zijn
geweest.

Waarschijnlijk door het complex aan
verbeteringen van voeding en melktech-
niek, lijkt het aantal klinische mastitis-
gevallen op een aanvaardbaar niveau ge-
komen te zijn\', sluit Swinkels af. Het
afgelopen kwartaal had de veehouder er
geen.

DE TWEEDE CASUS
Charpentiers casus is ongeveer het te-
gengestelde van de casus van Swinkels.
Een bedrijf met een celgetalprobleem,
want de melkfabriek is tijdelijk gestopt
met het afnemen van de melk vanwege
het hoge celgetal.

226

\'Een bedrijf met een \'eigen\' manage-
ment.\' Zo begint Charpentier zijn schets
van hoe hij dit celgetalprobleem heeft
aangepakt. Twee vrijgezelle broers, die
per melkbeurt ieder exact de helft van de
koeien melken, \'s Morgens beginnen ze
pas laat te melken, want ze gaan graag
naar het café. Een quotum van zo\'n
350.000 kg melk, dat ze met 60 tot 65
roodbonte koeien volmelken. De broers
richten zich daarbij volledig op de win-
termeik, vrijwel alle koeien kalven afin
augustus, september of oktober. Het be-
drijf heeft geen abonnement op de melk-
controle en ook andere koeproductiege-
gevens ontbreken.

Deelname aan celgetal-bacteriologisch
onderzoek-programma van de GD
stuitte op bezwaar bij de beide gebroe-
ders. Ze wilden niet met de Gezond-
heidsdienst werken. \'Dat kunnen jullie
toch ook?\' Dus spoorde Charpentier met
behulp van de CMT (California Mastitis
Test, T-poltest) de koeien op met een
hoog celgetal. Vervolgens nam hij melk-
monsters voor bacteriologisch onder-
zoek in de eigen praktijk. Het bleek
een stafylokokkenprobleem. Bovendien
nam het percentage koeien met hoog cel-
getal toe met de leeftijd van de koeien.
De vervolgens ingestelde maatregelen
gaven niet de resultaten waar beide par-
tijen op gehoopt hadden. Koeien met
een hoog celgetal werden onder geleide
van bacteriologisch onderzoek met ge-
voeligheidsbepaling behandeld. De jo-
diumhoudende dip werd vervangen
door 4XLA, om de tepelconditie te ver-
beteren. Later gingen de broers over op
Uddergold. Bovendien werd de kort-
werkende droogstandsinjector die de
broers routinematig gebruikten vervan-
gen door een langwerkende injector met
cloxacilline als werkzame stof Des-
ondanks waren er veel herhalingsgeval-
len en hadden een aantal koeien na het
afl<alven nog steeds een hoog celgetal.
De broers wilden geen koeien opruimen.
Dit alles was voor Charpentier aanlei-
ding om de weerstand van de koeien aan
een kritische beschouwing te onderwer-
pen. Met name de voeding bood daarbij
aanknopingspunten. Het rantsoen be-
stond in zomer en winter namelijk uit
\'heel veel maïs en heel weinig andere
producten\', vanwege Minas. Eiwit- en
mineralenvoorziening waren daardoor
mim beneden de norm. Aanpassing van
het rantsoen gaf een aanzienlijke verbe-
tering.

In Nededand zijn in de periode van 1
tot en met 28 febmari 1999 de vol-
gende gevallen van de aangifteplich-
tige besmettelijke dierziekte geconsta-
teerd:

TunSCHRIKT VOOR D 1 E R (i i: N E E S K U N I) f. , D E E l. 124, APRIL, AELE VERING 7. 1999

Uiteindelijk besloten de broers om ook
koeien te gaan opmimen. Dit besef kre-
gen ze nadat ze herhaaldelijk hadden ge-
zien dat bij bepaalde koeien een behan-
deling geen verbetering gaf
Ook op dit bedrijf leidde de combinatie
van maatregelen tot een verbetering van
de situatie. \'De broers mogen weer melk
leveren en de laatste tijd gaat het goed
met tankcelgetal op dit bedrijf, eindigt
Charpentier zijn bespreking.

De belangrijkste aandachtspunten bij een mastitisprobleem bij vaarzen:

* Bacteriologisch onderzoek van mastitismonsters en inventarisatie van het mo-
ment waarop de mastitiden optreden.

* Beoordeling van het rantsoen en de huisvesting van de vaarzen tot dan toe.

* Evaluatie van de conditie en het functioneren van de hoogdrachtige en afge-
kalfde vaarzen.

* Laboratoriumonderzoek naar de mineralenstatus en de energie/eiwitbalans van
de vaarzen rondom afkalven.

AANGIFTEPLICHTIGE BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

* In het werkgebied van RVV-kring
Assen vier gevallen van scrapie en
één geval van salmonellose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Almelo één geval van salmonellose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Amsterdam één geval salmonellose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Rotterdam één geval van psittacose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Weert één geval van psittacose en
twee gevallen van salmonellose.

-ocr page 261-

Deze weken gaat veel aandacht uit
naar de exportcertificering. Een aan-
tal zaken speelt hierbij een rol:

1. De inhoud van akkoorden, handels-
overeenkomsten en certificaten.

2. De fraudebestendigheid en de be-
trouwbaarheid van de procedures
rondom aanmaak, verstrekking en
verantwoording van alle certificaten.

3. De (keurings)beslissingen beno-
digd om tot schriftelijk vastlegging
over te gaan.

4. Het overleg met het bedrijfsleven en
overheidsinstanties, nationaal en
internationaal.

Ad 1

Als handelsnatie wil Nederland en het
Nederlandse bedrijfsleven transacties
kunnen plegen met een hoge kwaliteit
en zo min mogelijk belemmeringen.
Hiertoe zijn echter afspraken nodig
tussen Nederland en derde landen,
tussen de EU en derde landen, als-
mede afspraken binnen de EU.
De internationalisering van de bedrij-
vigheid zorgt voor toenemende discus-
sies over de situatie binnen landen:
ten aanzien van dierziektesituaties, de
gehanteerde kv^aliteitsmaatstaven en

1 n

ifc im\\

-systemen en de prijzen en subsidies.
Een toenemend aantal verklaringen is
nodig om te kunnen importeren en ex-
porteren.

Ad2

Aangezien certificaten waarde toevoe-
gen aan partijen vee, vlees, vis en pro-
ducten van dierlijke oorspong, dient
de handeling en vormgeving zodanig
te zijn, dat waarborgen zijn inge-
bouwd tegen misbruik of oneigenlijk
gebruik. Hiertoe worden per 6 april
1999, 00.00 uur zogenaamde certifica-
ten (kopieën, etcetera) vervangen door
fraudebestendige waardecertificaten.
Certificaten zullen dan makkelijker te
herleiden zijn en maatregelen kunnen
worden getroffen indien onregelma-
tigheden worden geconstateerd.

AdS

Voor de keuringsbeslissingen is een
aantal handelingen, analyses, etcetera
nodig. Dit alles is vastgelegd in de ak-
koorden en overeenkomsten genoemd
onder punt 1. Dierenartsen binnen de
RVV op weg naar een topkeuringsin-
stelling, zullen slechts zaken kunnen
verklaren die ook werkelijk onder-
zocht zijn en waargenomen. Er komen
nogal eens vragen binnen van de kant
van het bedrijfsleven om - op verzoek
van de afnemer van hun producten -
meer zaken te verklaren dan nodig is
volgens de gemaakte afspraken.
Indien dit niet mogelijk is omdat het be-
treffende punt niet onderzocht wordt of
kan worden, wordt het doorgehaald op
de aanvraag / het certificaat. Binnen
het geldende tariefstelsel en afspraken
zijn extra vragen niet inbegrepen.
Indien de extra verklaring gevraagd
wordt, zal moeten worden bezien of ex-
tra kosten, dan wel internationaal
aanvullende afspraken moeten worden
gemaakt.

Ad4

Voor het overleg binnen Nederland is
in de zomer van 1998 een \'taskforce
exportcertificering\' in het leven geroe-
pen. Deze taskforce bestaat uit verte-
genwoordigers van het bedrijfsleven,
de R Wen het departement van LNV.
Doel is om in de grote behoefte van het
Nederlandse bedrijfsleven een groot
aantal - aanvullende — afspraken te
maken met een zeer groot aantal
\'derde landen\'.

Naar nu blijkt kan via gezamenlijk
overleg een aantal belemmeringen
worden weggenomen. Maar ook is ge-
bleken dat de resultaten van overleg
binnen Nederland niet automatisch
leiden tot acceptatie door een derde
land. Vaak blijkt men andere voor-
waarden in certificaten wensen op te
nemen, die het vervolgens mogelijk
maken voor bedrijven om te exporte-
ren. Overleg met derde landen moet
dan plaatsvinden om tot overeenstem-
ming te komen. Dit kan (veel) tijd kos-
ten, tijd waar bedrijven vaak minder
begrip voor kunnen opbrengen, maar
het is wel noodzakelijk om passende
oplossingen te vinden.

Bovenstaande geeft aan. dat de vier
elementen die een rol spelen bij de ex-
portcertificering veel aandacht en
kennis vergen van de top van de RVV
en van de keuringsdierenartsen. De
komende maanden worden opleidings-
programma\'s ontwikkeld, waarbij de
basiskennis van de keuringsdierenart-
sen op een hoger plan gebracht wordt
om adequaat te kunnen reageren op
vragen en bij certificering. Dit alles,
als bouwsteen voor de R Wals topkeu-
ringsinstelling!

De Directeur RVV,
Pieter Cloo

NIEUWE VOORLICHTINGSFOLDER VETERINAIR TUCHTRECHT

Ter vergroting van haar bekendheid geeft het Veterinair Tuchtcollege een
voorlichtingsfolder uit. Omdat deze folder onlangs geheel werd herzien, ont-
vangen alle praktijken binnenkort een aantal exemplaren van de nieuwe folder.

Veterinair tuchtrecht

Sinds 1992 kennen we in Nederland het
Veterinair Tuchtcollege. Het is in het le-
ven geroepen op basis van artikel 19 van
de Wet op de uitoefening van de dierge-
neeskunde. Dit artikel begint met; \'Er is
een Veterinair Tuchtcollege....\'
Het College is belast met de behande-
ling, in eerste aanleg, van klachten
over de wijze waarop de diergenees-
kunde wordt uitgeoefend.
Het College is een onafhankelijke in-
stelling, samengesteld uit een voorzit-
ter, een jurist, en een aantal leden die

-ocr page 262-

werkzaam zijn op het gebied van de
uitoefening van de diergeneeskunde.
Klachten kunnen bij het College wor-
den ingediend door de directe belang-
hebbenden - in het algemeen de dierei-
genaren - en door de daarvoor aan-
gewezen klachtenambtenaar. Deze
laatste treedt op ter bewaking van het
algemeen belang.

VQÜRKQMEN IS BETER...
Klachtenprocedures vragen in het alge-
meen veel tijd en aandacht, zo niet er-
ger. Daarom geldt ook hier net als in de
uitoefening van de diergeneeskunde
zelf: voorkomen is beter dan genezen.
Het is zaak zich goed te realiseren dat
een groot deel van de ingediende
klachten voortkomt uit een tekortschie-
tende communicatie tussen dierenarts
en cliënt. Vaak kan met wat extra in-
vestering in aandacht voor de cliënt
worden voorkomen dat een relatief on-
schuldig verschil van mening uit de
hand loopt. Ook het consequent, volle-
dig en correct vastleggen van bevindin-
gen, ingestelde behandelingen, met de
cliënt gemaakte afspraken etcetera kan
veel ellende voorkomen.
Anderzijds is het ook goed mogelijk
dat een klachtenprocedure in uw voor-
deel werkt. Ter voorkoming van einde-
loos gebakkelei met bepaalde cliënten
kan het heel nuttig zijn als een onaf-
hankelijke instantie zich duidelijk over
de zaak uitspreekt.

Ter vergroting van haar bekendheid
onder de diereigenaren geeft het
Veterinair Tuchtcollege een voorlich-
tingsfolder uit. Omdat deze folder on-
langs geheel werd herzien, ontvangen
alle praktijken binnenkort een tiental
exemplaren van de nieuwe folder.
Deze folder kunt u bijvoorbeeld via de
balie of de wachtkamer onder de dier-
eigenaren verspreiden. Daamaast ver-
dient het zeker aanbeveling deze fol-
der ook zelf aandachtig door te lezen.

Koor toezending van meer folders of
voor vragen kunt u zich rechtstreeks
wenden tot het Veterinair Tucht-
college, posthus 90426, 2509 LK Den
Haag of telefoon: 070 - 3485858.

VOORJAARSDAGEN 1999

Van 23 t/m 25 april wordt voor de
32Ste keer de VOORJAARSDAGEN
georganiseerd in het RAI Congres cen-
tmm in Amsterdam.

Ieder voorjaar komen meer dan 700
dierenartsen uit binnen- en buitenland
naar Amsterdam om hun vakkennis
aan te scherpen en uit te diepen.
Tijdens dit driedaagse evenement wor-
den de nieuwste veterinaire ontwikke-
lingen op het terrein van de gezel-
schapsdieren onder de loep genomen.

Het VOORJAARSDAGENCONGRES
heeft een internationaal karakter dat on-
derstreept wordt door de aanwezigheid
van mondiaal alom gerespecteerde spre-
kers. De voertaal is Engels, maar per
dagdeel is ook een Nederlandse lezing
ingedeeld.

Het programma is opgebouwd uit zes
simultane sessies waardoor eenieder
een mime keuze heeft in het samen-
stellen van een persoonlijke pro-
gramma. Praktijkgerichte lezingen
worden afgewisseld met onder andere
interactieve sessies, case-studies en
een practicum.

V(

De onderwerpen die dit
jaar in het wetenschappe-
lijk programma aan de
orde zullen komen zijn onder andere
praktijkmanagement, dermatologie, gas-
tro-enterologie bij de kat, orthopedie,
neurologie, bijzondere dieren, nefrolo-
gie, pediatrie, endocrinologie, chirurgie,
voeding, ophthalmologic, immuunge-
medieerde aandoeningen bij de kat,
anesthesiologie, cytologie, cardiologie
en hepatologie.

Het programma en een korte samenvat-
ting van de lezingen kunt u vinden in het
PRELIMINARY PROGAMME en op
onze intemet site (http://www.rai.nl/
veterinary)

Het congresbezoek kan uitstekend ge-
combineerd worden met een gratis

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de ban-
den voor het Tijdschrift voor Diergeneeslcunde
1998 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,- (inclu-
sief 17,5% BTW en verzendkosten). Onder-
staand treft u een overzicht aan van de banden
die eveneens nog voorradig zijn, met daarbij be-
horend kostenoverzicht.

Banden 1997, 1996, 1995: ƒ 30,~ (inclusief
17,5% BTW).

Banden 1994: niet meer voorradig.

RAI CONGRES CENTRUM AMSTERDAM

bezoek aan de tentoonstellingsvloer,
waar ongeveer 70 bedrijven de nieuw-
ste industriële ontwikkelingen tonen.
Er is bovendien volop gelegenheid om
hier ervaringen uit te wisselen met vak-
genoten of om bij te praten met beken-
den.

Wilt u het preliminary programme toe-
gezonden krijgen of wilt u zich regis-
treren, dan kunt u contact opnemen
met:

Secretariaat Voorjaarsdagen, Posthus
14031, 3508 SB Utrecht.
Tel: 030-2510111, fax: 030-2511787,
e-mail: vjd@pohox.accu.uu.nl

BANDEN TVD

Banden 1993: niet meer voorradig.
Banden 1992: ƒ 30,~ (inclusief 17,5% BTW).
Banden 1991:/26,45(inclusief 17,5% BTW).
Banden 1990,1989,1988: niet meer voorradig.

U kunt de banden schriftelijk of per fax bestellen
onder vermelding van \'Banden\' en de jaargang.
Met uw bestelling krijgt u een nota met accept-
giro thuisgeshjurd. Stuur uw bestelling naar:
KNMvD, Postbus 14031, 3508 SB Uffecht, of
fax uw bestelling: 030 - 2511787.

oorjaars

I Incemational Veterinary Congrgss ^^ ^^

-ocr page 263-

SYMPOSIUM
FELINE
GENEESKUNDE

De Stichting Symposium Feline
Geneeskunde, opgericht in 1998,
Stelt zich ten doel via het houden
van symposia bij te dragen aan het
bevorderen van kennisoverdracht
met betrekking tot de geneeskunde
van de kat. De stichting organi-
seert op
zaterdag 29 mei 1999 een
Symposium Feline Geneeskunde
in het Androclusgebouw van de
Faculteit der Diergeneeskunde.
Het programma begint om 08.30
uur en bestaat uit een aantal
Nederlandstalige en een aantal
Engelstalige lezingen.

Onder de Nederlandstahge lezingen
vallen
\'Pathology of the cat with
dyspnea (I en 2)\'
door dr. Ingrid van
der Gaag,
\'Farmacotherapy of the
cat\'
door prof. dr. Johanna Fink-
Gremmels en
\'Feline infectious peri-
tonitis\'
door dr. Herman Egberink.
De rest van de lezingen is Engels-
talig, waaronder
\'Feline-only prac-
tice \'
door David Godfrey, DVM en
Rosie Anderson, DVM (Verenigd
Koninkrijk),
\'Idiopathic cystitis\'
door Laurie Bucher, DVM (Verenigd
Koninkrijk) en
\'Felinediabetes \'door
Jacquie Rand, DVM (Verenigde
Staten). Het symposium wordt om
16.30 uur afgesloten met een forum-
discussie. Dagvoorzitters zijn dr. Ton
Willemse (eerste dagdeel) en prof dr.
dr. b.c. Marian C. Horzinek (tweede
dagdeel). Dit symposium wordt mo-
gelijk gemaakt door: Dix & Fortuin,
Intervet, WAA en Waltham.

Kosten voor deelname bedragen
voor dierenartsen f 60,- en voorstu-
denten f 20,-. De lunch is hierbij in-
begrepen.

Voor toezending van een inschrij-
vingsformulier kunt u contact opne-
men met: Stichting Symposium Feli-
ne Geneeskimde, Yalelaan 1, 3584
CL Utrecht. Fax: 030 - 2523488 ofe-
mail: Feline@vet.uu.nl

Zal het millennium-bug ook in de vete-
rinaire wereld toeslaan? Grote proble-
men als uw voorraad- en patiëntenge-
gevens zouden verdwijnen.
Wat zijn de nieuwste ontwikkelingen
in de veterinaire farmacie? Uw apo-
theekbeleid kunt u wellicht enigszins
aanpassen.

Hebt u alle dieetvoeders nog op een rij-
tje? Zo\'n dynamische markt maakt het
lastig om bij te blijven.
Innovatie van uw apparatuur? Ver-
hoog de kwaliteit van uw werk met de
modernste apparaten.

Tijdens de 32Ste VOORJAARSDA-
GEN kunt u op alle vragen antwoord
krijgen.

Immers, als deelnemer aan het congres

A.U.V. Dierenartsen Coöperatie
Aesculaap

Alfasan Diergeneesmiddelen
Aphamio
AST Parma
AVID/Pettrac

B.D.0.
Bayer
Biomedic

Boehringer Ingelheim

Boekhandel Broese-Wristers

BSAVA

Cook Nederland

Dier & Zorg

Dierverzorging Bameveld
Dynamic Support
Eurovet

Fort Dodge Animal Health
Friskies Nederland
G.E.R. Benelux
Göteborg Int. Vet. Meeting
Heska AG
Hill\'s Pet Nutrition
lams Pet Food Int., Holland

Diervoeders
Idexx Laboratories
InnoSys International
InstruVet
Janssen-Cilag

Johnson & Johnson Medical, Ethicon
Div.

Kendall Sherwood Davis & Geck
Kynotrain

Leo Pharmaceutical Products
Mac regen ix

heeft u gratis toegang tot de tentoon-
stellingsvloer, waar u bij meer dan 70
bedrijven informatie kunt inwinnen.
Deze bedrijven zullen zich door mid-
del van aantrekkelijke stands en eve-
nementen presenteren. Tevens gelden
er vaak speciaal voor deze gelegenheid
interessante aanbiedingen.
Maar er is meer. De tentoonstellings-
vloer is sinds jaar en dag hét trefjjunt
voor vakgenoten en bekenden. En de ex-
posanten verhogen de ambiance door u
een hapje en een drankje aan te bieden.
Dus kijk in onze activiteitenkalender.
Deze wordt u bij inschrijving aangebo-
den.

Hieronder vindt u een overzicht van de
aanwezige exposanten op de VOOR-
JAARSDAGEN 1999.

LIJST AANWEZIGE EXPOSANTEN OP DE
VOORJAARSDAGEN 1999

Majesta HC Nederland

Margery Import - Symbiotics Europe

Mebeda

Mecan

Merial

Micpoint

Mondial Vet Lyon 1999
Mycofarm Nederland
Novartis Agro Benelux
Pfizer Animal Health
Pie Medical Benelux
ProvetIncasso
Puur Natuur

Robouw Medische Techniek
Röntgen Controle Nederland/Nemas/

Veterinary Technics
Royal Canin Nederiand
Sanoft Santé Animale Benelux
Schering-Plough Animal Health
Stichting DOG
Stichting SOHO
Supreme Petfoods
Synapses It
VAB Zeewolde
Vet. Reddingshonden team
Vetin-Aacofarma
Vétoquinol Veterinary Products
Vetstream
Virbac Nederland
VVAA

WSAVA-FECAVA-2000 Amsterdam
Waltham Veterinaire Service
Wereld Natuur Fonds
Werkgroep Vet. Kynologie

VOORJAARSDAGEN 1999
23-25 APRIL

-ocr page 264-

DE VEEVOEDER-
INDUSTRIE IN HET
NIEUWE MILLENNIUM

Van 3 tot en met 5 mei 1999 vindt de
\'15th Annual Biotechnology Sympo-
sium for the Feed Industry\'
plaats in het
Hyatt Regency in Lexington, Kentucky
(Verenigde Staten). Doel van het sym-
posium is het uitwisselen van ervarin-
gen en ideeën op het gebied van de dier-
voederindustrie door vooraanstaande
experts op het gebied van de biotechno-
logie en invloedrijke mensen uit de in-
dustrie te laten samenkomen. Doelgroep
vormen nutritionisteri, veevoederfabri-
kanten, agrarisch ondememers, dieren-
artsen, managers en andere specialisten.

Voor meer informatie over het bijwonen
van het 15e jaarlijkse symposium kunt u
contact opnemen met Marianne Staehli,
Alltech Marketing. Telefoon: 001-606-
887-3242, fax: 001-606-887-3256, e-
mail: mstaehli@alltech-bio. com

MET AESCULAAP
NAAR MONDIAL VET
LYON 1999

Van 23 tot en met 26 september 1999
zal in Lyon onder de paraplu van de
WSAVA en de FECAVA het wereld-
congres worden georganiseerd.
Velen kennen Lyon van de bemchte
Fourviére-tunnel en de olieraffinade-
rijen langs de Rhône als een stad die op
weg naar vakantie-oorden in het zuiden,
zo snel mogelijk gemeden moet wor-
den. Lyon met zijn Gallische, Ro-
meinse, Florentijnse en Venetiaanse in-
vloeden is echter zeker de moeite waard
om in enkele dagen eens nader te bekij-
ken. Liefhebbers van de gastronomie
kunnen ook op culinair gebied mim-
schoots aan hun trekken komen. De ba-
kermat van vele beroemde koks ligt im-
mers in Lyon of naaste omgeving.
Aesculaap is weer voomemens om bij
voldoende belangstelling een luxe bus-
reis naar dit congres te organiseren.
Aangezien het nu al niet meevalt om
voldoende hotelmimte te reserveren,
verzoeken wij belangstellenden zich zo
spoedig mogelijk te melden.

U kunt contact opnemen met: Aesculaap
BV, Frans Sluvters, telefoon: 0411 -
675915.

\'» m

Het programma bestaat uit twee dagen,
waarin practica en voordrachten elkaar
afwisselen. De eerste dag worden de
lessen verzorgd in Utrecht door docen-
ten van de Faculteit der Dier-
geneeskunde en de tweede dag in Deur-
ne door docenten van de Nederlandse
Hippische Beroepsopleidingen.
Op 22 april in Utrecht komt aan bod:
\'Anatomie van de hoef en het hoefme-
chanisme\'
(prof. dr. W. Hartman),
\'Functionele invloeden van hoeven en
hoefbeslag op de locomotie van het
paard\'
(dr. W. Back) en \'Hoef-
diagnostiek\'
(dr. P.R. Keg). Voorts
verzorgt de smederij twee practica
functioneel bekappen en uitsnijden
van podofoto\'s.

Op 29 april in Deume behandelt J. van
den Broek
\'Ergonomisch handelen bij
kreupelheids-onderzoek en hoe/behan-

Referaten

PLUIMVEE

Adenovirusinfecties in duiven:
een overzicht

M. Vereecken, P. de Herdt en R. Duca-
telle. Avian Pathology 1998; 27: 333-
8.

De familie van adenovimssen bevat
het genus Mastadenovims (zoogdie-
ren) en Aviadenovims (vogels). Bin-
nen dit laatste genoemde genus wor-
den drie groepen onderscheiden.
Groep 1 bevat onder andere het inclu-
sion body hepatitisvims en het hydro-
pericardium syndromevims van vlees-
kuikens, onder groep 2 valt onder
andere het hemorragische enteritisvi-
deling \' en Chr. Oomen \'Correct hoef-
beslag\'.
Er is een fomm over de sa-
menwerking van dierenarts en hoef-
smid bij de behandeling van hoefziek-
ten, waarin drs. B. Horsmans, drs. A.
Smeenk en Chr. Oomen zitting heb-
ben. Ook op deze dag verzorgt de sme-
derij twee practica.

De kosten van de tweedaagse cursus
bedragen f 675,-. Er wordt een bewijs
van deelname verstrekt. De inschrij-
ving voor de cursus is gelimiteerd tot
acht deelnemers. Bij overtekening
wordt de cursus later in het jaar her-
haald. U kunt een inschrijjfformulier
telefonisch of schriftelijk aanvragen
bij de Nederlandse Hippische Be-
roepsopleidingen. Postbus 44. 5750
AA Deurne. mevrouw M. van den
Broek, telefoon: 0493 - 313006, fax:
0493-321151.

ms van kalkoenen en in groep 3 zit on-
der andere het egg drop syndromevims
van leghennen. De taxonomische sta-
tus van het duivenadenovims is nog
onduidelijk. Men heeft slechts tien
keer het vims kunnen isoleren, zeven
keer getypeerd als groep 1 en driemaal
was typering niet mogelijk. Het adeno- •
vims wordt op basis van zijn morfolo-
gische karakteristieken geïdentificeerd
met behulp van een elektronenmicro-
scoop.

Er worden twee typen adenovimsin-
fecties bij duiven beschreven: type 1 is
de klassieke adenovimsinfectie en
type 2 de necrotiserende hepatitis. Bij
de Universiteit van Gent wordt de
diagnose klassieke adenovimsinfectie
bij 2,5 procent van alle duiveninzen-
dingen gesteld en de ziekte komt het
hele jaar voor, vooral tussen maart en
juli met een piek in juni (ref: bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren wordt
de diagnose in tien procent van de in-
zendingen gesteld, voomamelijk tus-
sen maart en september). De klassieke

HOEFDIAGNÜSTIEK EN
HOEFBEHANDELING

De Nederlandse Hippische Beroepsopleidingen organiseren samen met de
Faculteit der Diergeneeskunde op 22 en 29 april 1999 weer een cursus hoef-
diagnostiek en hoefbehandeling. De cursus is bedoeld voor afgestudeerde die-
renartsen die in de praktijk regelmatig paarden behandelen of in de groeps-
praktijk het paard als speciaal aandachtsgebied krijgen.

-ocr page 265-

vorm komt alleen bij dieren < jaar
voor, dit wijst op leeftijdsresistentie of
verworven immuniteit. De dieren be-
smetten elkaar via de faeces.

De necrotiserende hepatitis kent geen
leeftijdsresistentie en seizoeninvloed,
de diagnose wordt in Gent bij 12 pro-
cent van de inzendingen gesteld (ref:
de GD heeft dit type als zodanig nog
niet beschreven c.q. vastgesteld).

Replicatie van het virus vindt plaats in
de nucleus van levercellen en in de
epitheelcellen van de digestietractus.
Dit leidt tot emstige schade met als ge-
volg eiwit- en ijzerverlies. Samen met
de bacteriële overgroei die hierdoor
ontstaat neemt de permeabiliteit van
de darmwand toe waardoor
E. coli-
septicemieën kunnen optreden. Het
klassieke type veroorzaakt enteritis.
De conditie van de dieren is vaak
slecht, de dieren vermageren en verto-
nen braken en diarree. De morbiditeit
kan oplopen tot 100 procent in
twee dagen. Secundaire
E. co/i\'-infec-
ties kunnen het beeld verergeren en tot
de dood leiden (ref: uit 64 procent van
de dood aangevoerde dieren met ade-
novirusinfecties werd door ons
E. coli
geïsoleerd). Herstel kan na één week
optreden. De necrotiserende hepatitis
verloopt ernstiger. Geïnfecteerde die-
ren sterven binnen 24-48 uur. Zij ver-
tonen braken en gelige diarree. De
mortaliteit kan oplopen tot 100 pro-
cent. De pathogenese is onbekend en
de dieren sterven ten gevolge van mas-
sale levemecrose.

De diagnose wordt gesteld op basis
van de anamnese en histologisch on-
derzoek van de lever en digestietrac-
tus. In de kernen van levercellen en
epitheelcellen van de darm zijn insluit-
lichaampjes te zien. Virusisolatie
blijkt zelden succesvol. Differentiaal
diagnostisch moet worden gedacht aan
paramyxovirusinfecties, salmonello-
sis, hexamitiasis, colibacillose en in-
toxicaties.

Therapeutisch en preventief zijn geen
maatregelen voorhanden. In geval van
een type 1-infectie is rehydratie en het
voorkomen van secundair optredende
bacteriële infecties belangrijk.

mevrouw drs. L. van Veen.

OVERZICHT STUDENTENREFERATEN (2)

O

Humerusiracturen bij paarden en mnderen. Een literatuurstudie
en een retrospectief onderzoek. A.D. van Drie; SR 756/98: 48
pp.

Cardiovascular effects of endogenous opioids in pre- and post-
natal life; a literature study. S. Cohen; SR 757/98: 28 pp.

Babesia capreoli bij de ree in Europa. N. Binnekade; SR
758/98:38 pp.

Een onderzoek naar de werkzaamheid van het homeopathische
middel Culivetsem®, bij staart- en maneneczeem. O. Radier en
M. Veenendaal; SR 759/98: 37 pp.

Ruwe celstofvertering bij de Aziatische olifant. H. Slager en M.
van Rijn; SR 760/98:40 pp.

Scrapie, BSE en de volksgezondheid. M.C.M. van der Ven;
SR 761/98: 74 pp.

Een evaluatie van vijf zelfbereide windhondenvoeders. J.W.
Monna; SR 672/87: 11 pp.

De invloed van voedersuppletie met biotine en zink op de boef-
kwaliteit. J. Smit; SR 763/98:26 pp.

Onderzoek naar het ontstaan van Osteochondrose van de sagit-
tale tibiakam bij het veulen.
S. van Nieuwkoop en A.G.
Schuurman; SR 764/98:47 pp.

Studentenreferaten

De economische betekenis van een stappenteller voor de melk-
veehouderij. P. Wagelaar; SR 765/98:62 pp.

De composteringsstal voor mestvarkens. L.M. Svendsen; SR
766/98: 59 pp.

\'Economisch welvaren\' bij klinische mastitis. J. Claassen; SR
767/98: 42 pp.

De beïnvloeding vanC.O.P.D. bij het paard door zoötechnische
maatregelen. P. Tas; SR 768/98: 23 pp.

Worminfecties bij roofvogels in Midden- en West-Europa. J.
van den Berg; SR 769/98:32 pp.

The influence of induction of parturition on plasma calcium le-
vels. H. Krabbenborg; SR 770/98:29 pp.

Lyme borreliose in Europa. A.P. van den Belt en B.J. Wilders;
SR 771/98:65 pp.

De Scandinavische BVDV - eradicatieprogramma\'s: een eva-
luatie. R.P.T. Duijn; SR 772/98: 59 pp.

Ectoparasieten bij de rat. C.G. de Vries; SR 773/98:66 pp.

Is there a relationship between neutering and the development
of hyperadrenocorticism in pet ferrets
(Mustela putorius furo)?
M. Schuurmans; SR 774/98: 10 pp.

-ocr page 266-

HET BORNA DISEASE VIRUS BIJ DIER EN MENS

J. van Riel. SR 810/98: 27pp.

Het Borna Disease Virus (BDV) is een
RNA-virus dat vooral voorkomt in
hersenweefsel. Meestal worden paar-
den en schapen besmet maar heeft men
het virus ook aangetoond in het cen-
trale zenuwstelsel van de mens en van
andere diersoorten. Het is overal in de
wereld aangetoond maar de frequentie
van voorkomen is in Zuid-Duitsland
het hoogst.

Klinisch ziet men vooral gedragsaf-
wijkingen en bewegingsstoomissen.
Veel besmette dieren vertonen echter
geen ziekteverschijnselen.
Bij mensen lijdende aan depressies,
schizofrenie of chronisch vermoeid-
heidssyndroom heeft men vaker BDV
of antilichamen hiertegen gevonden
dat bij vergelijkbare controlegroepen.
De diagnostiek wordt besproken, zo-
wel de virusisolatie als het aantonen
van antilichamen.

Over epidemiologie, therapie en pre-
ventie is in de literatuur weinig infor-
matie te vinden.

Een uitgebreide literatuurinformatie
completeert deze studie.

OESTRUSINDUCTIE BIJ DE TEEF

S Hendriks; SR 692\\97:29pp.

Het doel van de scriptie was een analyse
te maken van de in de literatuur bespro-
ken procedures om follikelontwikke-
ling te stimuleren in de hoop daarmede
de interoestrusperiode te verkorten.
De gebruikte methoden zijn onder te
verdelen in vier groepen:

a. het behandelen met gonadotropinen
al dan niet in combinatie met oestro-
genen of humane gonadotropinen;

b. behandeling met gonadotropine re-
leasing hormoon;

c. het gebruik van dopamine agonis-
ten zoals ergoline derivaten, bro-
mocriptine of cabergoline;

d. het toedienen van serotonine anta-
gonisten zoals metergoline.

De resultaten worden weergegeven in
tabellen.

Vaak waren de resultaten teleurstel-
lend; soms was er tegenspraak. Op ba-
sis van verkorting van het interoestrus-
interval wordt geconcludeerd dat van
het gebruik van dopamine agonisten
resultaten mogen worden verwacht.
Een uitgebreide literatuurlijst is toege-
voegd.

BASISCURSUS \'DE ERKENDE RUNDVEEDIERENARTS\' LOOPT GOED!

Dag 1 van deze cursus is nu (12 maart
1999) tweemaal geweest, respectieve-
lijk in Heerenveen en Rosmalen.

Aan de orde kwamen:

* De visie van LTO-Nederland: hoe
uitdagender gepresenteerd, hoe meer
discussie!

* MKZ: behoefte bij de practicus aan
concrete hygiënische adviezen bij
een eerste verdenking.

Wet en Regelgeving: een inspire-
rende inleiding; de \'droge\' wetge-
ving zit in de cursusmap.
Het onderwerp werd uitgediept aan
de hand van cases uit de alledaagse
praktijk. Levendige en betrokken
discussie over plicht, verantwoorde-
lijkheid en attitude.

Voor de Projectgroep die deze cursus
ontwikkelde, viel een geweldige span-
ning weg: de cursusdag slaat aan en de
waardering op de evaluatieformulieren
scoorde goed. Voor Dag 1 is geen vrij-
stelling mogelijk. Er zijn zes cursussen
volgeboekt en er is een wachtlijst voor
het najaar. Inschrijvingen voor Dag 2
en de vervolgdagen A, B en C: opgave
formulieren en informatie over vrij-
stellingen in de cursusmap.

Vragen, tips of aanmeldingen: drs.
Adrianne van der Bas, staffunctionaris
Gezelschapsdieren, drs. A. Mouwen,
staffunctionaris Landbouwhuisdieren
en Els Lasterie, bureaumanager.

Bureau PAO-Diergeneeskunde: tele-
foon 030 - 251 7374, fax: 030 251
6490, E-mail: paod@pobox. accu. uu. nl

-ocr page 267-

Mededelingen Groep Run(

Dames en heren leden van de Groep
Geneeskunde van het Rund.
Als zojuist benoemde voorzitter is aan
mij de taak om, voor het eerst, een we-
tenschappelijke vergadering van de
Groep Rund te openen. Ik doe dat
graag. In de afgelopen jaren heb ik
vaak kunnen zien hoe mijn voorgan-
ger, het ere-lid Jorritsma, dat deed. Hij
probeerde steeds om tijdens zijn inlei-
dende woorden voor een vergadering
allerlei actualiteiten aan u mede te de-
len en u enig inzicht te geven in de acti-
viteiten waar het bestuur van de Groep
zich mee bezig hield. Ik wil proberen
die goede gewoonte voort te zetten.
In de eerste plaats staat een beslissing
omtrent het al of niet doorgaan van een
georganiseerde en verplichte bestrij-
ding van paratuberculose op stapel.
Deze beslissing heeft grote conse-
quenties voor ons allen. Paratuber-
culose is mijns inziens het zwaard van
Damocles boven de rundveehouderij.
Hoewel er, voor zover ik weet, nog
geen onomstotelijk bewijs is dat para-
tuberculose een zoönose is, moeten we
deze ziekte serieus en goed aanpakken.
We kunnen het risico niet nemen dat
het wel zo is. Ik ben blij dat collega
Jorritsma namens de Groep Rund deel
uit blijft maken van de stuurgroep pa-
ratuberculose en wens hem daarbij
veel wijsheid toe.

Een andere op dit moment belangrijke
infectieziekte is IBR. Namens collega
Franken wil ik u allen hartelijk danken
voor de enorme inzet die in de afgelo-
pen maanden is getoond bij de uitvoe-
ring van het bestrijdingsprogramma.
Uit ervaring weet ik hoeveel werk het
is geweest om overal achteraan te zit-
ten en te zorgen dat overal op tijd de
juiste informatie werd gegeven, de
goede vaccinaties werden uitgevoerd
of de juiste bloedmonsters werden ge-
nomen. Maar het is goed gegaan. Op
minder dan 1000 van de ruim 62.000
bedrijven met koeien is het pro-
gramma nog niet van start gegaan. Dat
is zo\'n 1,5 procent. En waarschijnlijk
is het percentage nog lager, want de
fax bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren staat niet stil met correcties
over de informatie op die 1000 bedrij-
ven. Dat is een enorm succes. Ik ben
van mening dat dat voor een groot deel
aan de practici te danken is. Hoe vaak
is het niet de vertrouwensband tussen
de practicus en de veehouder geweest
die de veehouders ervan overtuigd
heeft toch maar gewoon mee te doen?
Nee, uiteraard lang niet op het meren-
deel van de bedrijven, maar in elke
praktijk zijn er wel een paar van die be-
drijven, waar toch Jantje of Pietje maar
naartoe moet gaan om voor een goede
uitvoering zorg te dragen, omdat hij of
zij het vertrouwen heeft van de be-
treffende veehouder. Ik hoop dat de
dames en heren beleidmakers zich re-
aliseren hoe belangrijk de rol van de
practici is in de diagnostiek èn bestrij-
ding van besmettelijke dierziekten, nu
en in de toekomst. Dat kostbare wapen
moet gekoesterd worden.

JAARREDE 1999 NIEUWE VOORZITTER GROEP GENEESKUNDE VAN HET RUND

LAM: \'IN AL ONZE VERSCHEIDENHEID
MOETEN WIJ EEN EENHEID VORMEN\'

\'Ik hoop dat de dames en
heren beleidmakers zich
realiseren hoe belangrijk de
rol van de practici is in de
diagnostiek èn bestrijding van
besmettelijke dierziekten,
nu en in de toekomst.\'

Dames en Heren, er staan grote veran-
deringen op til in de rol van de practi-
serend dierenarts. Binnen onze Groep
is al diverse keren gesproken over de
\'erkende\' dierenarts. Ik denk dat de
diersoort erkenningen onvermijdelijk
zijn. Rundveehouders, bedrijfsleven
en samenleving vragen er om. Bij de
bestrijding van IBR is het goed ge-
gaan. Maar er is ook veel kritiek.
Tijdens de overlegstructuren die we
hebben met GD, KKM of LTO is dat
overduidelijk. En die mensen zijn de
vertegenwoordigers van onze werkge-
vers: de veehouders. En daar moeten
we het van hebben. \'Wie de boer nu
laat stikken heeft straks niks te bikken\'
is een bekende bumpersticker, en dat
geldt ook voor ons, zowel op het lokale
niveau, in de eigen praktijk, als op na-
tionaal niveau, tussen de overkoepe-
lende organisaties. We moeten ons kri-
tiek uit die hoek dus zeer ter harte
nemen.

De belangrijkste kritiek is dat we alle-
maal een eigen winkel hebben die ons
grootste belang vormt, dat er grote
verschillen in niveau zijn en dat er met
ons als groep geen afspraken te maken
zijn. We hebben het Jan Cees
Vogelaar in oktober in niet zachtzin-
nige woorden in deze zelfde zaal ho-
ren zeggen. Ik denk dat de erkennin-
gen het goede antwoord zijn op die
kritiek. Wij moeten voorkomen dat
onze afnemers bepalen wie bepaalde
zaken wel mag uitvoeren en wie niet.
We kunnen dat beter zelf doen. Die
taak is echter niet eenvoudig, want de
beslissing heeft enorme gevolgen. Het
gaat niet alleen om het \'verplichte
PAO\'. Het gaat erom dat, bij een toe-
nemende kennis en een dus steeds bre-
dere taak van dierenartsen, het taken-
pakket per persoon, daarvan een
steeds kleiner percentage wordt. \'In
der beschrankung kennt sich der meis-
ter\'. Een onomkeerbare weg naar dif-
ferentiatie van de beroepsgroep en
naar een groter worden van praktij-
ken.

Maar Utrecht en Lelystad zijn niet op
één dag gebouwd. Laten we niet te
hard van stapel lopen. Het mag beslist
niet zo zijn dat rundveedierenartsen al-
leen nog op rundveebedrijven en var-
kensdierenartsen alleen nog op var-
kensbedrijven mogen komen. Als
KNMvD moeten we ons er hard voor
maken dat de algemene bevoegdheid
bewaard blijft en dat we daar wat ex-
tra\'s aan toevoegen. Zonder de alge-
mene bevoegdheid is het in de huidige
situatie niet mogelijk om een alge-
mene praktijk draaiende te houden.

V

-ocr page 268-

Als beroepsorganisatie moeten wij ons
inzetten voor al onze collega\'s en niet
alleen voor diegenen die al een hele
specifieke keuze voor deze of gene
diersoort gemaakt hebben. De erken-
ningsregeling is op basis van die ge-
dachte van de grond gekomen, haal-
baar voor iedereen die wil.

Ik heb gezegd; de veehouders zijn
onze werkgevers. En dat is ook zo.
Maar er is meer. We hebben ook een
taak met betrekking tot volksgezond-
heid en dierwelzijn. Deze aspecten
zullen binnen het erkenningensys-
teem dan ook zeker aan de orde ko-
men. Door onze kennis van dierge-
zondheid en het regelmatig bezoeken
van bedrijven, zijn we als geen ander
in staat een belangrijke rol in de be-
waking van de volksgezondheid te
spelen. Alleen al daarom is het be-
langrijk dat praktiserende dierenart-
sen regelmatig op alle bedrijven ko-
men. De \'verplichte begeleiding\'
waar in het kader van KKM over is
gesproken, is wat dat betreft zo gek
nog niet. Maar de stichting KKM
moet er zelf om vragen. Wij kunnen
èn willen dat niet opleggen.

\'De n eg naar differentiatie
van de heroe/jsgroe/) en
naar een groter worden
van praktijken is
onotnkeerhaar.\'

Ook op welzijnsgebied zijn wij, juist
door de vertrouwensband met de vee-
houder, in staat om méér te bereiken
dan een willekeurig ander die op het
bedrijf komt om te \'controleren\'. Maar
er moet wel een stok achter de deur
staan in de vorm van goede richtlijnen
en wetgeving. En in de vorm van con-
trole. Aandacht voor dierwelzijn is
goed. Goed voor de dieren. Wat goed
is voor de dieren is goed voor de dier-
houder. En wat goed is voor de dier-
houder is goed voor de dierenarts.
Samen moeten we het redden, veehou-
der en dierenarts!

Ook in de diergeneeskundige oplei-
ding staat het een en ander te gebeuren.
Recentelijk is de nieuwe organisatie
van de klinische vakgroepen van de fa-
culteit van start gegaan. Er bestaat nu
een afdeling herkauwersgezondheids-
zorg. De voorzitter van die afdeling,
professor Noordhuizen, zal vanmid-
dag tot u spreken. Ook hier dus een
diersoort-differentiatie. Het zou me
niet verbazen als het niet de laatste re-
organisatie is. Er gaan geruchten over
samenwerking tussen verschillende
onderwijs- en onderzoeksinstituten.
De Groep Rund zal u, in zoverre dat in
haar mogelijkheden ligt, op de hoogte
houden.

Miriiiii#

Binnen de Groepen van de KNMvD
die zich met landbouwhuisdieren be-
zighouden is eveneens over reorgani-
satie gesproken. De laatste jaren zijn
de diersoortgroepen en de Groep
Groot qua doelstelling en werkzaam-
heden naar elkaar toegegroeid. Aan de
ene kant houdt de Groep Groot weten-
schappelijke bijeenkomsten, zoals op
Papendal. Aan de andere kant doen de
diersoortgroepen ook aan belangenbe-
hartiging als hen daarom gevraagd
wordt. Denk maar eens aan de rol van
de Groep Varken in de varkenspestcri-
sis en aan de rol van de Groep Rund in
het KKM-overleg. Er is over gedacht
om de diersoortgroepen in de Groep
Groot op te laten gaan en er is over ge-
sproken om de Groep Groot op te hef-
fen. Om verschillende redenen hebben
we besloten de huidige situatie te
handhaven. Eén van de belangrijkste
redenen is de toch wat verschillende
doelstellingen en verwachtingen van
de leden. De Groep Rund immers, kent
bepaald niet alleen practici als leden.
Om de samenwerking tussen de
Groepen toch verder te optimaliseren
is besloten dat de voorzitters van de
Groepen Varken, Pluimveeweten-
schappen en Rund als toehoorder aan
het dagelijks bestuur van de Groep
Groot toegevoegd zullen worden. Een
mijns inziens belangrijke stap voor-
waarts in het efficiënt besturen van
onze beroepsgroep.

Ik heb u een aantal zaken verteld over
hoe ik denk dat de toekomst van de
rundveegeneeskunde eruit ziet. De
waarde van mijn mening is echter re-
latief Waar het om gaat is hoe wij er
met elkaar over denken. Daarom is
vorig jaar een werkgroep gestart met
het schrijven van een \'toekomstvisie\'
over de rundveegeneeskunde na
2000. Over die visie is stevig gedis-
cussieerd in het \'vergadercircuit\'.
Maar dat was slechts het begin. Nu
gaat die notitie het land in. Hij wordt
aan alle dierenartsen die in het KKM-
register zijn ingeschreven toegezon-
\'Als KNMvD moeten we ons
er hard voor maken dat de
algemene bevoegdheid bewaard
blijft en dat we daar wat extra \'s
aan toevoegen. Zonder de al
gemene bevoegdheid is het in
de hindige situatie niet
mogelijk om een algemene
jvaktijk draaiende
te houden.\'

den en zal dit jaar binnen de Groep
Rund aan de orde worden gesteld.
Ook zullen we de Afdelingen voor-
stellen het onderwerp op de agenda te
zetten. Aan het eind van het jaar zal
een definitieve versie van de visie aan
het Hoofdbestuur worden aangebo-
den. Het past mij op deze plaats die
leden van de Groep te bedanken die
de redactiecommissie hebben ge-
vormd van de visie zoals die er nu
ligt: Geert Benedictus, Jan Willem
Hesselink, Tjeerd Jorna, Henk
Vaarkamp en in het bijzonder Hylke
Jorritsma en Ynte Hein Schukken.
Ook Sophie Deleu, die in de afgelo-
pen maanden nog het nodige \'schaaf-
en schuurwerk\' heeft verricht, mag
hier zeker genoemd worden.

Dames en Heren. Er liggen drukke tij-
den voor ons. Er gaat veel gebeuren in
de landbouw in Nederland en daarbui-
ten. Deze week nog zijn de Europese
landbouwsubsidies ter discussie ge-
steld. Ik ben erg benieuwd hoe de
praktijk er over tien jaar uit zal zien.
We hebben echter een sterke club. De
Groep Rund telt op dit moment 520 le-
den en dat is veel. Maar we hebben het
ook nodig, want ieder voor zich gaat
het op termijn niet redden. In al onze
verscheidenheid moeten wij een een-
heid vormen. Ik hoop dat het bestuur
van de Groep Rund in de komende ja-
ren haar steentje bij kan dragen aan die
eenheid.

Dr. T.J.G.M. Lam,
voorzitter Groep Rund.

-ocr page 269-

Ook in 1998 is er weer een toename
van leden en studentleden te constate-
ren, mede dankzij een mogelijkheid
zich aan te melden als lid via een ant-
woordkaart voor de bijeenkomst op 27
mei, die georganiseerd werd in samen-
werking met \'Leo\' en \'Boehringer\'.
We kunnen dus spreken van een zeer
gezonde Groep.

In dit jaar is met velen zeer intensief
gewerkt aan de \'Erkenningsregeling
Rundveedierenartsen\', alsmede aan de
inplementatie van de invoering KKM
en de EU Richtlijn 97/12.

Samen met de collega Groepen in
Duitsland en België is gewerkt aan een
gezamenlijke kandidaatstelling voor
het Buiatrics Congress in 2002. Met
name door de uiteindelijke starre op-
stelling van de Duitse collegae is dit
niet doorgegaan. Duitsland heeft zich
wel alleen kandidaat gesteld en het
congres toegewezen gekregen. Het zal
in augustus 2002 in Hannover gehou-
den worden.

Het World Association for Buiatrics
Congress in Sydney werd in totaal
door een 15-tal Nederlanders bezocht,
waaronder de bestuursleden Klaassen
en Lam. In onderzoek is, om voor het
congres in 2000 in Uruguay, een geza-
menlijke reis te organiseren.

Ook in 1998 is er het jaarlijkse overleg
met het Hoofdbestuur van de KNMvD
geweest, verder is er contact geweest
met de besturen van de Groep Practici
Grote Huisdieren en de Groep
Geneeskunde van het Varken over een
verbeterde samenwerking, met name
op bestuursniveau.

Evenals in 1997 heeft het Bestuur van de Groep Geneeskunde van het Rund in

1998 geen wijziging ondergaan, zodat het bestuur op 31 december 1998 als

volgt is samengesteld:

Drs. H. Jorritsma

Voorzitter

Dr. P. Franken

Vice-voorzitter

Drs. C.H.L. Klaassen

Secretaris

Drs. F.Th.C. de Wit

Tweede Secretaris

Dr. T.J.G.M. Lam

Penningmeester

Mevr. Dr. J.H.G. den Daas

Aandachtsveldhouder KI en Zootechniek

De secretaris heeft, als afgevaardigde
van het bestuur van de Groep, deelge-
nomen aan de laatste overlegvergade-
ring van de Redactie Advies Raad
(RAR) van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde.

De voorzitter heeft op uitnodiging van
de Spaanse Groep Rund deelgenomen
aan hun jaarlijks congres.

De bestuursleden van de Groep
Geneeskunde van het Rund hebben re-
gelmatig contact gehad met diverse in-
stanties op het gebied van de rundvee-
houderij en gezondheidszorg in
Nederland, zoals het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
de Gezondheidsdienst voor Dieren en
zuivelorganisaties (KKM- project).

De Bovine Practitioner is tweemaal
(kostenloos) ter beschikking van de le-
den gesteld.

Dit jaar heeft het secretariaat ongeveer
300 ingekomen stukken en 150 uitge-
gegane stukken verwerkt alsmede di-
verse faxen. Het gebruik van e-mail,
mede door de mogelijkheid tot snel
communiceren met de KNMvD, be-
stuursleden van de Groep en het WBA-
netwerk is - bijna - een instrument ge-
worden dat niet meer te missen is.

Wetenschappelijke bijeenkomsten

De opkomst van de wetenschappelijke
bijeenkomsten was ook dit jaar weer
zeer goed te noemen.
De reeks van wetenschappelijke bij-
eenkomsten werd in 1998 geopend met
de bijeenkomst op 14 januari die voor-
afgegaan werd door de jaarlijkse leden-
vergadering. Het onderwerp van deze
bijeenkomst was: \'Gezonde Klauwen,
gezonde Runderen\'. Sprekers waren
J.P. Metz, J.J. van Amerongen, dr. ir.
K. Frankena, dr. M.A. Willemen en
prof dr. J.P.T.M. Noordhuizen.
Op 3 maart was het onderwerp van
de Wetenschappelijke Bijeenkomst
\'Vruchtbaarheid\'. Deze werd gehou-
den bij het Nederlands Rundvee
Syndicaat in Arnhem. Sprekers waren:
D. Koom, G. Hooijer, H. van der
Zwaag, L. Kaal en A. Harbers. Een
zeer geslaagde bijeenkomst, mede
door de verschillende achtergrond van
de diverse sprekers, waardoor een
ruime mogelijkheid ontstond tot inter-
pretatie van het gepresenteerde en de
toepasbaarheid in de praktijk.
Op 7 april vond de jaarlijkse excursie
plaats, ditmaal naar de nieuwe faculteit
in Gent waar collega professor De
Kruif de deelnemers onthaalde en
rondleidde door de klinieken. In het
middagprogramma vertelden de vol-
gende personen over hun onderzoek:
prof. P. Deprez, prof dr. Hoflack en
prof. De Kruif.

»XUuLLLLL

JAARVERSLAG GROEP GENEESKUNDE
VAN HET RUND 1998

Op 27 mei vond samen met de firma
\'Leo\' een studiemiddag plaats over het
onderwerp mastitis. Voor een meer
dan volle zaal spraken de collegae
Lam, Schukken, Sol en Swinkels als-
mede ir. De Vos over de diverse aspec-
ten van mastitis. Na afloop werd uitge-
breid geborreld en genoten van een
diner aangeboden door \'Leo\' en
\'Boehringer\'. Van deze bijeenkomst
verscheen een uitgebreid verslag in
brochurevorm.

Na de zomervakantie werd de eerste
studiemiddag, op 22 september, gewijd
aan het congres in Sydney. Inleidingen
werden gehouden door dr. T.J.G.M.
Lam, dr. J.C. Bosch, dr. W.H.M. van
der Poel en dr. Y.H. Schukken. Deze
bijeenkomst werd traditiegetrouw af-
gesloten met een hapje en drankje aan-
geboden door de firma \'Pfizer\'.
Op 29 oktober werd een middag ge-
wijd aan: \'De Erkende Rundvee-
dierenarts\'. Inleiders J.C.P. Vogelaar,
dr. G. Benedictus en dr. J.W. Hes-
selink belichtten ieder vanuit hun
standpunt de noodzaak te komen tot
een nog betere gezondheidszorg voor
rundvee in Nederland.
De laatste bijeenkomst in 1998 werd
op 16 december gehouden, met als on-

-ocr page 270-

derwerp \'Voeding\'. Spreicers op deze
slotbijeenkomst waren Tj. Boxem,
Schonewille en D. de Lange.
De samenvattingen van de bijeenkom-
sten werden voor zover mogelijk, aan
de leden toegestuurd.

C.H.L.Klaassen, secretaris

Het lidmaatschap van de Groep Rund staat open voor leden en kandidaatleden van de KNMvD. Het
lidmaatschap bedraagt voor leden ƒ 95,- per jaar en voor kandidaatleden ƒ 50,- per jaar. Dit bedrag
is inclusief toezending van de verslagen van de wetenschappelijke bijeenkomsten en tweemaal per
jaar toezending van de \'Bovine Practitioner\'.

Aanmelding bij de secretaris van de Groep Geneeskunde van het Rund. drs. C.H.L. Klaassen.
Donsvlinder 22. 2317 KE Leiden, telefoon/fax: 071 - 5217076.

WAT BRENGEN \'DE BLADEN\' DIT VOORJAAR

VEEHOUDER EN DIERENARTS

Streptococcus suis-infecties bij het
varken;
Drs. K. Peperkamp
Streptococcus suis veroorzaakt steeds
vaker problemen op fok- en vermeer-
deringsbedrijven, maar ook in de vlees-
varkenshouderij. Opvallend is dat in
Nederland type 9 hel meest frequent als
ziekteverwekker wordt aangetoond,
terwijl in dc ons omringende landen
vooral type 2 een belangrijke rol speelt.
Preventieve maatregelen tegen deze
bacterie zijn onder meer strikte hygiëne
en het voorkomen van stress.

Dikke hakken; Drs. l.M. Ypma
De dikke hak is ook al zo\'n probleem
wat zich in toenemende mate voordoet.
Dit keer gaat het over de Nederlandse
rundveehouderij, waar bij melkvee-
bedrijven de tendens heerst om het vee
vaker en langer in de stal te houden. Een
tendens die kan leiden tot het vaker
voorkomen van dikke hakken. Schone
ligboxen voorzien van zaagsel, lig-
boxen van de juiste afmetingen, vol-
doende aandacht voor de klauwgezond-
heid en het mijden van een overmaat
aan eiwit en kalium kunnen het ontstaan
van dikke hakken voorkomen.

Boosaardige catarraalkoorts gaat over
van schaap op rund;
Dr. P. Vellema
Dat het houden van rundvee en scha-
pen op één bedrijf zijn voordelen heeft,
is bekend. De twee diersoorten kunnen
echter ook ziekten overdragen op el-
kaar, waarvan boosaardige catarraal-

Zelf winnen drinkwater: bezint eer gij
begint!
Dr. G.H.M. Counotte
De kosten van het leidingwater in
Nederland stijgen. Voor boeren kan dit
reden zijn om hun eigen drinkwater te
gaan winnen. Er komt echter heel wat
meer bij kijken dan een pomp in de
grond slaan en pompen maar. Er zijn in
Nederland weliswaar geen wettelijke re-
gels voor de kwaliteit van veedrinkwa-
ter, maar iemand die zelf water wint is er
zelf verantwoordelijk voor. Een artikel
over stikstof- en zwavelcomponenten,
zouten en mineralen, ontijzeringsinstal-
laties, ontharders, maar vooral over wa-
ter.

Hoe is baarmoederontsteking te voor-
komen?
Drs. A. van Ingen
Baarmoederontsteking is een belang-
rijke oorzaak van problemen met de
vruchtbaarheid van het paard. Merries
die eenmaal een baarmoederontste-
king hebben gehad, lopen een grotere
kans deze aandoening nogmaals te
krijgen. In dit artikel bespreekt de au-
teur het afweersysteem van de baar-
moeder, de verschijnselen van een
baarmoederontsteking, de behande-
ling en natuurlijk de preventie.

Vaccinatieschema \'s voor bedrijfs-
pluimvee;
Drs. T.H.F. Fabri
Als het gaat om een preventief gezonde
veestapel vormt vaccinatie één van de

De drie andere bladen die de KNMvD uitgeeft naast het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, komen dit voorjaar weer uit met interessante (the Veterinarv
Quarterly), praktische (Veehouder en Dierenarts) en boeiende (Dieren-
praktijken, uitgegeven door Maasland Uitgeverij) artikelen. Een greep...

koorts een voorbeeld is. Deze ziekte is
vrij onbekend en doordat het aantal
aangetaste koeien op een bedrijf vaak
beperkt blijft tot één of enkele, wordt
lang niet altijd de juiste diagnose ge-
steld. Auteur Vellema raadt de boeren
nauw contact tussen koeien en schapen
in de lammerperiode af

belangrijkste hulpmiddelen. Vooral in
de pluimveehouderij wordt hiervan op
grote schaal gebruik gemaakt. Van-
wege de massaliteit van de houderij is
het echter niet mogelijk alle toedie-
ningswijzen toe te passen. Bij het be-
strijden van bijvoorbeeld pseudovogel-
pest (NCD) moet gebruik gemaakt
worden van een massa-toedieningsme-
thode zoals een spray. Fabri legt verder
uit hoe een vaccinatieschema tot stand
komt en geeft enkele voorbeelden.

Veehoitder en Dierenarts kost ƒ 12.50
(exclusief 6% BTW) per abonnement
per jaar. De verzendkosten bedragen
minimaal
ƒ 10.-bij één abonnement en
maximaal
ƒ 40,-bij meer dan 25 abon-
nementen. Opgave: Veehouder en
Dierenarts, Postbus 14031. 350fi SB
Utrecht, faxnummer: 030-2511787. e-
mail: veeh.en.dierenarts(^knm vd.nl.

THE VETERINARY QUARTERLY
Editorial

Sinds januari van dit jaar heeft The
Veterinary Quarterly er een nieuwe ru-
briek bij; het Editorial. Hierin geven
vooraanstaande wetenschappers bin-
nen de diergeneeskunde hun visie over
een bepaald onderwerp. Het Editorial
van deze tweede Veterinary Quarterly
is getiteld \'Fish and chips\' en geschre-
ven door Eric Claassen en Cees
Wensing van het ID-DLO.
Verder bevat deze aflevering:

ORIGINAL PAPERS
Oncology

Evaluation of the results of a L-aspara-
ginase-based continuous chemotherapy
protocol versus a short doxorubicin-ba-
sed induction chemotherapy protocol in
dogs with malignant lymphoma;
C.J.
Piek, G.R. Rutteman. andE. Teske
Immunology

Low prevalence of antibodies against
the zoonotic agents
Brucella abortus,
Leptospira
spp., Streptococcus .suis

-ocr page 271-

serotype II, hantavirus, and lymphocy-
tic choriomeningitis virus among
veterinarians and pig farmers in the
southern part of the Netherlands;
A.R.W. Eibers, U. Vecht, A.D.M.E.
Osterhaus, J. Groen. H.J. Wisselink.
R.J.A. Diepersloot, and M.J.M. Tielen
Bacteriology

Presence and distribution of Borrelia
burgdorferi
sensu lato species in in-
ternal organs and skin of naturally in-
fected symptomatic and asymptomatic
dogs, as detected
by polymerase chain
reaction;
K.E. Hovius, L.A.M. Stark,
N.M.C. Bleuming-Pluvm, I. van de Pol,
N. Verbeek-De Kruif S.G.T. Rijpkema.
L.M. Schouls, andJ. Houwers
Toxicology

Mortality supposedly due to intoxica-
tion by pyrrolizidine alkaloids from
Heliotropium indicum in a horse popu-
lation in Costa Rica: a case report;
P.R.
van Weeren. J.A. Morales, L.L.
Rodriguez, H. Cedeno, J. Villalobos,
and L.J. Poveda
Ophthalmology

Persistent hyperplastic tunica vascu-
losa lentis and persistent hyaloid artery
in a 2-year-olcl Basset hound;
A-M.J.
Verhruggen, S.A.E.B. Boroffka, M.H.
Boevé, and F. C. Stades
Parasitology

Anisakidae larval infection in fish fil-
lets sold in Belgium;
G. Piccolo, M. T.
Manfredi, L. Hoste, and J. Vercruys.se

SHORT COMMUNICATIONS
Immunology

Reduced lymphoid response to skin al-
lotransplants in cows with hepatic lipi-
dosis;
G.H. Wentink, T.S.G.A.M. van
den Ingh. VP.M.G. Rutten, K.E. Mül-
ler, and Th. Wensing

Een abonnement op The Veterinary
Quarterly kost
ƒ 55,- (exclu.sief BTW)
voor leden van de KNMvD (f 295,- ex-
clusief BTW voor niet-leden). U kunt
uw opgave schriftelijk doorgeven aan
het secretariaat van de KNMvD, post-
bus 14031, 3508 SB Utrecht, fax: 030-
2511787 of e-mail: vet.quarterly@
knmvd.nl.

DIERENPRAKTIJKEN

Een aantrekkelijk heerschap?
De tien jaar oude Basset Fauve de
Bretagne, Baba, is een reu die plotse-
ling te maken krijgt met \'vrouwelijke\'
trekjes. Als zelfs andere reuen gechar-
meerd raken van Baba, vindt zijn bazin
dat het tijd is om naar de dierenarts te
gaan. De boosdoener is een tumor in
een van de testikels van Baba, die
zorgt voor een overproductie van oes-
trogeen waardoor de vrouwelijke ken-
merken zich meer gaan ontwikkelen.

Met mijn vis naar de dierenarts!!??
Het houden van vissen is de laatste ja-
ren zeer populair, hetzij in de tuinvijver,
hetzij in een tropisch aquarium. In deze
aflevering van \'Bijzondere dieren\' vol-
op aandacht voor de (zieke) vis die be-
handeld kan worden door de dierenarts.

Charlotte heeft schimmel
Een kat met huidschimmel kan niet al-
leen vervelend zijn voor het dier zelf,
maar ook voor zijn/haar baasje. Juist
bij prachtige, langharige raskatten als
de pers Charlotte komt zo\'n huid-
schimmel nogal eens voor. Een gede-
gen behandeling vormt het antwoord
op dit probleem.

De vermenselijking van de viervoeter
Niet alleen mensen liepen vorige zomer
tijdens het WK voetbal met oranje pet-
jes en sjaaltjes. Ook onder dieren( lief-
hebbers) vond de oranje-outfit een
grote aftrek. Dierenpraktijken nam eens
een kijkje bij een groothandel in fun-
producten voor dieren en keek daar de
ogen uit...

Radiologie

Veterinair radioloog Mariëtte Vink
vertelt in de vaste rubriek \'Het specia-
lisme van\' over haar voorliefde voor
haar vak. Het grote voordeel ervan
vindt zij dat ze geen keuze hoeft te ma-
ken tussen gezelschapsdieren en land-
bouwhuisdieren, maar \'radiologie is
ook een technisch vak\'.

Euthanasie: waardig afscheid nemen
van een geliefd huisdier

Bij ernstige handicaps als gevolg van
ouderdom of bij ongeneeslijke ziekten
en chronische pijn bij huisdieren is er
de mogelijkheid van euthanasie.
Hoezeer het ook een verlossing voor
het dier kan betekenen, het nemen van
deze beslissing blijft bijzonder moei-
lijk. In dit artikel wordt verteld hoe
men zich het beste kan voorbereiden
en wat er bij komt kijken.

Een scholingsplan, bestaande uit een
eenmalige basiscursus en continue
post-academische educatie, vormt één

Jake heeft een hazenlip: \'Naf Naf^!
De Engelse bulldog Jake heeft een ha-
zenlip en wordt hieraan geopereerd om
infecties en groeibelemmering te voor-
komen. Een lastige operatie omdat dit
hondenras erg stressgevoelig is en
door zijn verkorte luchtweg de narcose
risicovoller is dan bij andere honden.
Dierenpraktijken woonde de operatie
bij.

The Parson en Jack Russell Terriër;
on verschrokken ondernemers
In een nieuwe rubriek, getiteld \'Deze
keer in de rasrubriek\' , wordt het spits
afgebeten door een actieve, onver-
schrokken, vriendelijke en onderne-
mende hond: de Parson Jack Russell
en de Jack Russell Terriër. In deze ru-
briek wordt getracht enkele populaire
hondenrassen op een objectieve wijze
de revue te laten passeren. Naast oor-
sprong, uiterlijk en karakter worden
dus ook eventuele erfelijke gebreken
en andere voor- en nadelen van het
hondenras uit de doeken gedaan.

ERKENNINGSREGELING RUNDVEE-
DIERENARTSEN

ENKELE VAAKGESTELDE VRAGEN (DEEL 3)

De erkenningsregeling voor rundveedierenartsen is een door de beroepsgroep
zelf ontworpen regeling met als doel het bevorderen van de kwaliteit en de
herkenbaarheid van de rundveedierenarts. Daarbij wordt verbetering van de
uniformiteit en de transparantie van de door rundveedierenartsen ontplooide
activiteiten nagestreefd.

van de pijlers waarop de erkenningsre-
geling is gebaseerd. Nadat de inschrij-
ving voor de basiscursus was geopend.

Voor een abonnement op Dierenprak-
tijken of suggesties kunt u contact opne-
men met Maasland Uitgeverij b.v..
Postbus 348, 5340 AH 0.s.s. telefoon:
0412 - 628218, fax: 0412 - 651367 of e-
mail: maasland@xs4all.nl.

-ocr page 272-

zijn het bureau van de KNMvD, het
PAO-D en de leden van de project-
groep vaak benaderd door practici met
allerlei vragen die betrekking hebben
op de erkenningsregeling. Een selectie
van de meestgestelde vragen.

Wat gebeurt er met de \'malafide \'prak-
tijken?

Het uitschakelen van malafide praktij-
ken is niet het doel van de erkennings-
regeling. Bovendien is het begrip \'ma-
lafide\' praktijken voor velerlei uitleg
vatbaar; er kan van alles onder worden
verstaan zoals bijvoorbeeld het niet
werken volgens GVP-code, autobaan-
diergeneeskunde, een bovenmatig
agressief acquisitiebeleid etcetera.
Maar de ethiek van de intercollegiale
verhoudingen is de laatste twee decen-
nia nogal veranderd: wat vijftien jaar
geleden absoluut \'not done\' was, kan
op dit moment op vele plaatsen als nor-
maal worden beschouwd.
De visie van de overheid op het bestaan
van concurrentie in het belang van de
consument speelt daarbij een belang-
rijke rol, zoals blijkt uit recente uitspra-
ken van de Nederlandse Mededingings
Autoriteit.

De meest recente Code voor de Dieren-
arts speelt ook op deze gedachte in. In
het kader van de erkenningsregeling is
het belangrijk een goed onderscheid te
maken in welke zaken door welke in-
stantie worden beoordeeld.
Alle klachten die verband houden met
het mogelijk handelen in strijd met de
WUD worden behandeld door de
tuchtraad. Alleen voor problemen die
de intercollegiale verhoudingen be-
treffen dient men zich te wenden tot de
ereraad van de KNMvD.
Het coördinatiecentrum erkende die-
renartsen beoordeelt of een dierenarts
voldoet aan de criteria die gesteld zijn
voor een bepaalde erkenning.

Wat gebeurt er als de erkende rund-
veedierenarts uitx\'alt?
Iedere algemeen bevoegde dierenarts
zal onder verantwoordelijkheid van
een erkende dierenarts consultatieve
praktijkwerkzaamheden moeten kun-
nen verrichten. Daamaast zal iedere
erkende mndveedierenarts in zijn ver-
vanging moeten kunnen voorzien, het-
zij binnen de eigen praktijk hetzij daar-
buiten. Het zal niet zo mogen zijn dat
bij haar of zijn afwezigheid een niet-
erkende dierenarts \'erkende\' werk-
zaamheden in de meest mime zin zal
mogen doen. De juiste kaders moeten
hiervoor nog worden aangegeven.

Waarom moet er nu een erkenningsre-
geling voor rundveedierenartsen ko-
men tenvijl we al de KRD hebben
waarin staat beschreven dat de ge-
volgde nascholingscursussen en activi-
teiten moeten worden geregistreerd?
Bovendien staat in de KRD omschre-
ven dat iedere dierenarts ervoor verant-
woordelijk is om zijn kennis en kunde
op peil te houden?
De KRD is de certifi-
cering van organisatie en inrichting. De
erkende dierenarts is zijn vakinhoude-
lijke equivalent. Samen vormen zij de
garantie voor een gekwalificeerde die-
renarts die voor de overheid, de GD en
het bedrijfsleven een aantrekkelijke
partner is. Het einddoel is een KRD-
praktijk waarin erkende mndvee-, var-
kens-, etcetera dierenartsen werken.

Projectgroep Erkenning
Rundveedierenarts:
Dr W.D.J. Kremer
Dr J. W. Hesselink
Dr T.J.G.M. Lam
Dr. Y.H. Schukken
J.M. Swinkels
J.L.M. Vaarten
Dr. J. Verhoejj
J.A. Westerbeek

IEDERS MENING TELT

20Q01

Zoals u heeft kunnen lezen in het tijdschrift van 1 febmari
heeft het Jaarcongres 1999 het thema
\'Samen de markt
op?\'
gekregen. Het vraagteken is hier niet zomaar geplaatst.
Voor de invulling van dit thema moeten er veel vragen wor-
den beantwoord en wel
door u allen.
Binnenkort zullen alle dierenartsen in Nederland een en-
quête toegestuurd krijgen. Een dergelijk grootschalig onder-
zoek onder dierenartsen is in Nederland nog nooit eerder ge-
daan. In deze tijd waarin er vele keuzes moeten worden
gemaakt, is het erg belangrijk dat er op uitgebreide schaal
wordt geïnventariseerd wat de mening van de individuele le-
den van de beroepsgroep is. Het belang van deze enquête is
erg groot, ledereen is in staat om zijn of haar mening te geven
over hoe we als dierenarts in de toekomst zullen willen ftanc-
tioneren. Dit geldt zowel voor mensen in de praktijk als men-
sen buiten de praktijk. Deze enquête zal naar wij hopen de
vraag beantwoorden hoe de dierenarts in de toekomst zijn
markt denkt te bewerken. Met andere woorden: wij hopen
dat de vraag
\'Samen de markt op?\' door de enquête zal
worden beantwoord.

De resultaten van deze enquête worden gepresenteerd op het
Jaarcongres in oktober. Enkele gerenommeerde sprekers
zullen vervolgens hun visie geven over de uitkomsten,
waama er voldoende tijd is om onder leiding van een deskun-
dige voorzitter een levendige discussie te houden. Dus: als
binnenkort de enquête bij u in de bus valt, vul hem zo snel
mogelijk in en kom
14, 15 en 16 oktober naar het
Jaarcongres in Veldhoven om de uitkomsten te vememen en
deel te nemen aan de discussie.

U zult begrijpen dat een onderzoek van dergelijke omvang
de nodige kosten met zich mee brengt. Wij zijn dan ook erg
blij dat dit onderzoek is mogelijk gemaakt door financiële
bijdragen van de KNMvD, de AUV en Pfizer.

De congrescommissie

-ocr page 273-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Doleweerd-Zijm, Mevr. J.P. van; 1992; 3755 JG

Eemnes; Ruiterskamp 22.

Kaiser, Mevr. O.V.A.; 1998; 3562 RE Utrecht;

Lichtenberchdreef82.

Nagel, E.; 1993; 4617 LW Bergen op Zoom;
Noordhil 32.

Reijnders, Mevr. M.J.S.; 1999; 3582 TN
Utrecht; L. Napoleonplantsoen 26 II.
Rook, Mevr. E.A.; 1998; 8263 AL Kampen;
Nijverheidsstraat 3.

Rutjes, Mevr. P.H.; 1999; 7957 DC De Wijk; H.
Tillemaweg71.

.\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:
Antonis, H.M.; 1996; 3648 NX Wilnis; Geer-
kade 17.

Belt, A.P. van den; 1998; 9893 PH Garnwerd;
Krassumerstraat 15.

Berg. Mevr J.B.M. van den; 1998; 3705 ZL
Zeist; Warande 145.

Boomgaard, M.A.R. van den; 1998; 3572 ZH
Utrecht; Zeemanlaan 150.
Brekelmans, Mevr. A.J.M.; 1980; 5258 SZ
Berlicum; Hooghei 68.

Heitkamp, Mevr. A.; Gent-1998; 2411 KJ

Bodegraven; Bourgondischelaan 9.

Hulsebosch, Mevr J.K.S.; 1998; 3523 EC

Utrecht; Smaragdplein 58.

Jeucht, A.J.R. van der; Gent-1995; 3554 BJ

Utrecht; Blois van Treslongstraat 37.

Kranendonk, Mevr. S.; 1998; 4371 BH

Koudekerke; Doormanstraat 35.

Meijer, G.; 1976; 5476 VL Vorstenbosch; Brak-

kensedijk 17.

Pluijm, Mevr. A.E.M. van der; 1986; 3615 CD
Westbroek; Schutmeesterweg 22.
Reijs, Mevr. A.J.; 1998; 3527 EE Utrecht;
Nansenlaan 19.

Schure, Mevr. M.L.; 1998; 3581 XH Utrecht;
Beukstraat 66.

Thuring, Mevr. C.M.A.; 1998; Castleknock,
Dublin 15 (Ierland); 5 Riverwood View.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Agter, Mevr. A.R.; 3438 VV Nieuwegein;
Orpheuslaan 22.

Dill, Mevr. B.C.; 5706 VP Helmond; Pastoor
Elsenstraat 26.

Hussen, B.G.M.; 3521 TN Utrecht; J. de
Deckerstraat 6.

Jansze, J.P.; 2215 KX Voorhout; Jacoba van
Beierenweg 128.

Klingeren, D.J.D. van; 3584 DN Utrecht;
Cambridgelaan 627.

Koops, Mevr. M.S.; 9820 Merelbeke (België);
Fraterstraat 190.

Peeters, Mevr. M.M.C.; 3584 DZ Utrecht;
Cambridgelaan 227.

Roebert, Mevr. M.A.F.; 3562 GX Utrecht;
Stroyenborchdreef229.

Voermans, Mevr. M.; 3521 BN Utrecht;
Croeselaan 203 bis.

Westerman, Mevr. K.J.; 3584 DZ Utrecht;
Cambridgelaan 257.

Personalia

OVERLEDEN:

Op 7 febmari 1999 overleed Drs. L.L.H. de
Krijger te Nieuwaal.

Eind januari 1999 overleed Drs. W. Kruiswijk te
Weesp.

Op 5 maart 1999 overleed Drs. H.F.J.M. van
Heivoort te Oisterwijk.

JUBILEA:

J.D. Koopmans te Mantgum, afwezig, 25 jaar,
03 april

W.T. Mur te Badhoevedorp, afwezig, 25 jaar, 03
april

J.H. Hoogendoora te Ouderkerk a/d IJssel, af-
wezig, 35 jaar, 06 april

L.C. Blanken te Bennekom, afwezig, 45 jaar, 06
april

S.D. Meeuwisse te Bracebridge (Canada), afwe-
zig, 40 jaar, 08 april

F. de Wit te Winterswijk, afwezig, 25 jaar, 10
april

A.A.M. Vosmer te Streefkerk, afwezig, 25 jaar,
11 april

J. Brons te Leusden, afwezig, 25 jaar, 11 april
R. van der Molen te Wijk bij Duurstede, afwe-
zig, 25 jaar, 11 april

Mevr. A.A. Tuyn-de Jong te Zwinderen, afwe-
zig, 25 jaar, 11 april

Mr. R.J. van der Flier te Rheden, afwezig, 25
jaar, 11 april

J.B. Wichers te Beilen, afwezig, 45 jaar, 13 april
ProfDr. D. Zwart te Austerlitz, afwezig, 45 jaar,
13 april

ProfDr. M.F. Kramer te De Bih, afwezig, 45
jaar, 13 april

G.K. Roek te Eefde, afwezig, 45 jaar, 13 april
Dr. K.G. Robijns te Reeuwijk, afwezig. 45 jaar,
13 april

Prof.Dr. M.Th. Frankenhuis te Amsterdam, aan-
wezig, 25 jaar, 15 april

M.l.M. Linthorst te Keipen, afwezig, 35 jaar, 29
april

J.A.M. Schrooyen te Boxtel, afwezig, 35 jaar, 29
april

S. Hamstra te De Bilt, afwezig, 40 jaar, 29 april

H. Hemminga te Marum, afwezig, 35 jaar, 29
april

H.F. Matthijsen te Heino, afwezig, 40 jaar, 29
april

J.A. Roelofs te Berlicum, aanwezig, 35 jaar, 30
april

Voor het dierenartsen-examen van 5 maart

1999 zijn geslaagd:

Avsaroglu, H.

Berrevoets, Mevr. M.C.

Feenstra, Mevr. N.R.

Geertsen, Mevr. K.M.K.

Geesbergen, H.A. van

Heitink, Mevr. A.B.M.

Huizinga, Mevr. A.

Jong, G.E. de

Labberté, Mevr. M.G.

Landsbergen, Mevr. N.

Rook, Mevr. S.

Rutjes, Mevr. P.H.

Uitewaal, Mevr. C.W.J.

Wel, Mevr. M.G. van der

Wemers, A.H.

MUTATIES:

Antonis, H.M.; 1996; 3648 NX Wilnis;
Geerkade 17; tel. 0346-241077 privé, 0348-
442653 prakt.; p., medew. bij R.L. Been, H. van
der Griendt, R.A.M. Montessori, C. Sietsma, R.
Sorgedrager en G.C.J. Wegman (toev. als lid).
»Avsaroglu, H.; 1999; 3027 RW Rotter-

RecUficatie:

JUBILEA:

25 jaar(1974)

Drs. P.C. Knijff te Hilversum,
22 november, afwezig.

PROMOTIE:

Op 1 oktober 1998
Drs. W. Wouda te Ureterp.

dam; \\\'an Lennepstraat 132; E-mail: POST
BUSCÓHARUTYIN.DEMON.NL; teL 010-
4375992; wnd.d.

Belt, A.P. van den; 1998; 9893 PH Garn-
werd; Krassumerstraat 15; tel. 0594-622143
privé, 0595-441800 prakt.; p., medew. bij M.J.
van Egmond, W.J.L. Lusink, M. Nicolay en F.
Prins (toev. als lid).

Berg, Mevr. J.B.M. van den; 1998; 3705
ZL Zeist; Warande 145; tel. 030-6951285;
wnd.d. (toev. als lid).

♦Berrevoets, Mevr. M.C,; 1999; 4907
KH Oosterhout (NB); Batelaar 112; tel. 0162-
427590; wnd.d.

Boomgaard, M.A.R. van den; 1998; 3572
ZH Utrecht; Zeemanlaan 150; tel. 030-2721281
privé, 0111-412180 prakt.; p., medew. bij M.K.
Buth, F.C.M. Schipper en E. Wondergem (toev.
als lid).

Brekelmans, Mevr. A.J.M.; 1980; 5258 SZ
Beriicum; Hooghei 68; tel. 073-5033632; d.
(toev. als lid).

»Dijkhuizen, J.; 1998; 4901 WK Ooster-
hout (NB); Trompenburg 4; tel. 0162-461152
privé; E-mail: P.W F.RKHOVEN(ó INTER.
NL.NET; p., medew. bij K. Hesseling, E. van
Koesveld, CJ.H.M. Raamsteeboers en S,Tj.
W estendorp.

*Keenstra, Mevr. N.R.; 1999; 3523 VV
Utrecht; C. Erzeijstraat 4 Hl; tel. 030-
2895153; wnd.d.

*Feld, F.W.M.; 1976; 3931 PX Wouden-
berg; Ekris 40; tel. 033-2864772 privé, 2863276
prakt.; fax 033-2867022; p., geass. met G.J.I..
den Heijer.

*Geertsen, Mevr. K.M.K.; 1999; 39«!
Z.VI Bunnik; V letweide 56; tel. 030-6572210;
wnd.d.

♦Geesbergen, H.A. van; 1999; 9302 AK
Roden; Hoeflilad 16; tel. 050-5012183; wnd.d.

•Hartog, H.C. den; 1999; 3515 BV Utrecht;
G. van Walenborchstraat 42; tel. 030-2711448; E-
mail: H.C.DENHARTOG(aiSTUDENTS.VET.
UU.NL; wnd.d.

♦Heitink, Vlevr. A.B.M.; 1999; 3705 ZM
Zeist; Warande 165; tel, 030-6950866; d.

Heitkamp, Mevr. A.; Gent-1998; 2411 KJ
Bodegraven; Bourgondischelaan 9; tel. 0172-
617607 privé, 053-5721735 prakt.; p., medew.
bij J.F.A. Heitkamp (toev. als lid).

Hijlkema, S.Th.L.J.; 1989; 8502 AV Joure;
Kiel 6; tel. 0513-417983 privé, 412711 prakt.;
fax 0513-418341; E-mail: HIJLKEMAfoEU
RONET.M.; p., geass. met J. Kiers.

Holtkamp, B.M.; 1989; 7475 SE Markelo;
Kluunvenneweg 2; tel. 0547-363574 privé,
361764 prakt.; fax 0547-363125; E-mail: OB
DEHOLT@TREF.NL; p., geass. met P.J.M.
Franssen en F.C.G.M. van den Nobelen.

♦Huizinga, Mevr. A.; 1999; 8124 PK
Wesepe; Stapelhaarspad 3; tel. 0570-532440;
wnd.d.

Hulsebosch, Mevr. J.K.S.; 1998; 3523 EC

-ocr page 274-

Utrecht; Smaragdplein 58; tel. 030-2520953;
wnd.d. (toev. als lid).

Jacobs, J.; 1958; 6999 AD Hummelo;
Dorpsstraat 36 A; tel. 0314-382562; fax 0.314-
380296; E-mail: JACOBSJOfa XS4ALL.NL;
rd.

Jeucht, A.J.R. van der; Gent-1995; 3554 BJ
Utrecht; Blois van Treslongstraat 37; tel. 030-
2468044 privé, 00-32-75-558710; d. (toev. als
lid).

*Jong. G.E. de; 1999; 3512 PH Utrecht;
I.ange Nieuwstraat 6; tel. 0.30-2321785; wnd.d.

Joma, A.W.; 1995; 8401 TJ Gorredijk;
Welvaren 4; tel. 0513-463410 privé, 46.3313
prakt.; fax 05L3-462489; E-mail: ACZ.
JORNA(gCONSUNET.NL; p., medew. bij S.J.
Henstra. J.R. de Nooij, J.T. Siebenga, Mevr.
P.H.M. Thywissen en J.B, V elema.

Kahlmann, F.R.; 1997; 1 hames (Nieuw-
Zeeland); 113 Kingsford Place; tel. 00-64-07-
868-9792 privé, 867-7256 prakt.; fax 00-64-07-
867-7533; E-mail: SKIP(gWAVE.CO.NZ; p.,
medew. bij FVC Vet. Services Inc.

Klinkers, J.H.; 1975; 7943 LD Meppel;
Engelgaarde 3; tel. 0522-240048 privé, 253305
bur.; fax 0522-243475; E-mail: JAAP.KLIN
KERSraNUTRECO.COM; Hoofd Kwaliteit
Hendrix Meat Group, loc. Meppel.

Kloth, Mevr. D.M.M.E.; Gent-1998; 6191
ED Beek (L); Prins Mauritslaan 95; tel. 046-
4360886 privé, 4371885 prakt; p., medew. bij
P.G.L.J. Boskamp.

Kranendonk, Mevr. S.; 1998; 4371 BH
Koudekerke; Doormanstraat 35; tel. 0118-
552847 privé, 633803 prakt.; p., medew. bij
A.P.J. Bil en L.A. van Dijk (toev. als lid).

»Labberte, Mevr. M.C .; 1999; 3521 G.M
Utrecht; Balijelaan 53 bis; tel. 0.30-2960765;
d.

*l,andsbergen. Mevr. N.; 1999; 3584 ZL
Utrecht; E. V redelaan 309; tel. 030-25L3042;
wnd.d,

Lauwerijssen, Mevr. F.; Gent-1998; 4872
RK Etten-Leur; Wielewaal 88; tel. 076-5011574
privé, 0165-583750 prakt.; fax 0165-583755;
p., medew. bij A.J.C. Bakx, B.J.A.>L
Boschker, B.A. ten Bruggen Cate. P.H.M.>L
Jacobs. A.J.M. Meesters, G.A.D.J. de Mol.
J.F.J. Segers en J.M. N erbocht.

Meer, F.J.U.M. van der; 1996; 3984 C.M
Odijk; (Joudsbloem 61; tel. 030-2885497
privé, 2532463 bur.; fax 030-2536723; E-mail:

F.VD.MEER@VET.UU.NL; wet. medew. U.U.
(F.D., vkgr. Infectieziekten en Immunologie,
afd. Virologie).

Meijer, G.; 1976; 5476 VL Vorstenbosch;
Brakkensedijk 17; tel. 0413-354377 privé, 342423
prakt.; p., geass. met C.W.W.M. Goossens (toe%.
als lid).

Neggers, Mevr. C.M.; 1998; 5683 JD Best;

G.A.E. Christstraat 6; tel. 0499-399832 privé,
0497-518000 prakt.; fax 0497-518655; p., me-
dew. hij .M..\\.M.P. Kappen.

Orsel, Mevr. K.; 1996; 3984 CM Odijk;
Goudsbloem 61; tel. 030-2885497 privé,
253104(1/25.34520 bur.; fax 030-2531255; E-
mail; K.ORSELfa VELUU.NL; wet medew.
U.U. (F.D., Hoofdafd. Gezondheidszorg
Landbouwhuisdieren, afd. Herkauwers).

Oude Nijhuis, Mevr. B.A.M.; 1998; 1771
MH Wieringerwerf; Oosterkwelweg 18; tel.
0227-663309 privé, 581234 prakt.; fax 0227-
663309; p., medew. bij G.E. Knoop, J.A. Schoon-
hoven en E. Vorderman.

Pluijm, Mevr. A.E.M. van der; 1986; 3615
CD Westbroek; Schutmeesterweg 22; tel. 0346-
281843 privé, 020-5840411 bur.; E-mail:
A.E.M.VAN.DER.PLUIJM(gRVV.AGRO.NL;

imTlTITT

distr.h. R.V.V. Amsterdam; plv. k.d. (toev. als
lid).

Prins, J.K.; 1967; 3223 BG Hellevoet-
sluis; Dorpsstraat 15; tel. 0181-314402 privé,
313105 prakt.; fax 0181-314402; p., geass. met
P. van Dijk.

Ree, G. van der; 1992; 3311 CB Dordrecht;
Grotekerksbuurt 32 A; tel. 078-6.351098 privé,
6135779 prakt.; fax 078-6135191; p., gezel-
schapds.

Reijs, Mevr. A.J.; 1998; 3527 EE Utrecht;
Nansenlaan 19; tel. 030-2900357 privé, 053-
4345777 prakt.; p., medew. bij R.G.A. Bos
(toev. als lid).

*Rook, Mevr. S.; 1999; 3043 PB Rotter-
dam; Prins Mauritssingel 33 B; tel. 010-
2621780; d.

*Rutjes, Mevr. P.M.; 1999; 7957 DC De
Wijk; H. Tillemaweg 71; tel. 0522-440900;
wnd.d.

Schukken, Dr.Y.H.; 1985;U-1990; Ithaca,
NN 14853 (U.S.A.); Cornell Univ., College of
\\ et. Medicine; tel. 00-1-607-2558202 hur.; fax
00-1-607-2578485; E-mail; NHSI^COR
NELL.EDU; Director Quality Milk Promo-
tion Services; Assoc. Prof. Cornell Univ. (tel.
00-1-607-253.3903).

Schure, Mevr. M.L.; 1998; 3581 XH
Utrecht; Beukstraat 66; tel. 030-2517917; E-
mail: LICORNE(gTREF.NL; wnd.d. (toev. als
lid).

Smit, S.J.; 1998; 8431 CE Oosterwolde;
Menninge 56; tel. 0516-515793 privé, 512742
prakt.; p., medew. bij S.1). Feitsma. H.
Jorritsma, J.W.E. Peters, P.H.H. van Poecke

Doorlopende agenda

CONGRESSEN & SYMPOSIA

April

7 Waltham symposium \'Focus on the skin
and coat\', ICC, Hall 5, Birmingham,
England. Registratie: Pedigree Master-
foods National Office, Nicola Metcalfe/
Abigail Orridge, Watham-on-the-Wolds,
Melton Mowbray, Leicestershire, LEI4
4RS. Tel: 44-800-717800, fax: 44-1664-
415232. Meer informatie: Waltham Veter-
inaire Service, mevr. drs. M.H.M. Bos, tel:

en P. Siderius.

Steijn, K.; 1972; 4233 HK Ameide; Prinses
Marijkeweg 65; tel. 0183-601667 privé, 631133
bur.; fax 0183-631273; k.d. R.V.V. kring
Rotterdam.

Thuring, Mevr. C.M.A.; 1998; Castle-
knock, Dublin 15 (Ierland); 5 Riverwood View;
tel. 00-353-1-821-9260; medew. bij Department
Animal Health and Production, Fac. of Vet.
Med., Univ. College Dublin (toev. als lid).

*Uitewaal, .Mcvr.C.W.J.; 1999; 6591 BL
Gennep; Touwslagersgroes 3; tel. 048.5-
513165; wnd.d.

Unen, H. van; 1995; 3481 LC Harmelen;
Harmelerwaard 22; tel. 030-6667125 privé,
0348-472697 prakt.; E-mail: HENKVU(gKNO
WARE.NL; p., medew. bij M.L.G. Luijben.

Vermeer, Mevr. J.E.M.; 1988; 6029 PZ
Sterksel; Beukenlaan 14; tel. 040-2264660 privé,
0497-383806 bur.; fax 0497-384676; E-mail:
VETlMEX-REGULATORV-AFFAIRS(a
VVXS.NL; wet. medew. registratie N\'etimex
Animal Health B.V.

Vincenten. C.J.C.; 1979; 4854 PD Bavel;
Koolpad 14 A; tel. 0161-433863 prive, 076-
5722999 prakt.; fax 076-5729631; p., geass.
met J.P.J. van Ierland. H,M.M. Luijerink, A.
Maas, J.J.G.M. Oomen en M.E.W.M. Pelle-
naars.

*\\Vcl. Mevr. M. van der; 1999; 3523 RM
Utrecht; Opaalweg 107; tel. 030-2800994;
E-mail; >LG.V ANDERW ELfo STUDENTS.
\\ E1 .UU.NL; wnd.d.

»W erners. A.H.; 1999; 3532 VN Utrecht;
Potgieterstraat 13; d.

De Redactie van het Diergeneeskundig Jaarboek wil dierenartsen de
mogelijkheid bieden in het Diergeneeskundig Jaarboek naast hun
privé-adres het praktijkadres
(bij een meermanspraktijk alleen de
hoofdvestiging!)
te laten vermelden. Ook wanneer uw praktijk geves-
tigd is op uw privé-adres, kunt u dit als zodanig laten opnemen.
Wanneer u uw praktijkadres opgenomen wilt hebben in het Dier-
geneeskundig Jaarboek wordt u verzocht uw gegevens
schriftelijk
door te geven aan het secretariaat van de KNMvD (fax nr.: 030-
2511787).

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek.

0413-383269, fax: 0413-340229.

8—11 Annual BSAVA-congress. International
Convention Centre, Birmingham, England.
Administration Office: Kingsley House,
Church Lane, Shurdington, Cheltenham,
Glos. GL51 5TQ United Kingdom. Tel.:
(01242) 862994, fax: (01242) 863009, e-
mail: congress@bsava.demon, co.uk.

13—16 23. Kongresses der Deutschen Veterinär-
medizin Gesellschaft in Bad Nauheim.

14 Vootjaarsvergadering en symposium Groep
Geneeskunde van het Paard te Papendal,
Arnhem. Voor informarie: KNMvD, J. van
Velthuizen, telefoon: 030 - 2510111.

15 DIO-symposiimi \'DIG goes Africa!\'. Lo-
catie: Androclusgebouw van de Faculteit
der Diergeneeskunde te Utrecht. Aanvang:
19.30 uur.

-ocr page 275-

Goed geregeld!

Voor financieel advies bij:

• Praktijkoverdracht

• Assistentie

• Associatie

• Praktijkfinanciering

• Pensioenen

• Woningfinanciering

• Verzekeringen

Telefoon (030) 251 51 99
Fax (030) 254 09 64
Kouingslaan 63
Utrecht

VERGADERINGEN &
BIJEENKOMSTEN

1999

April

11 ATB-tocht rond Amersfoort. Algemene
Ledenvergadering. K. Haverkamp, tel.:
033-4616204.

12 AUV regiovergadering Oost, Ampt van
Nijkerk te Nijkerk. Aanvang: 20.00 uur.

15 AUV regiovergadering Noord, Gezond-
heidsdienst Drachten. Aanvang: 20.00 uur.

22 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund, Collegezaal Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Buitenpraktijk.

22 Intervisiebijeenkomst groep 12 (varken):
Aandachtspunten van de AID. DAP Deur-
ne (Zeilbergsestraat 142), aanvang: 14.00
uur.

24 Meditour (Jansen). K. Haverkamp, tele-
foon: 033-4616204.

26 AUV regiovergadering Zuid, Gezond-
heidsdienst Boxtel. Aanvang: 20.00 uur.

28 Jaarreünie 1938. Hotel Dennenhoeve te
Nunspeet, vanaf 11.00 uur.

29 AUV regiovergadering West, Rotterdam
Airport Hotel. Aanvang; 20.00 uur.

29 Intervisiebijeenkomst groep 7/8 (nmd):

22 Vootjaarsvergadering Veterinair Historisch
Genootschap, faculteitsraadzaal Androclus-
gebouw.

22—24 2nd Intemational Workshop \'Veter-
inary homoeopathy in organic herds\',
Frick, Switzerland.

23—25 32ste Voorjaarsdagen Congres in het
RAI Congres Centrum, Amsterdam. Jaar-
lijks internationaal congres over Genees-
kunde van Gezelschapsdieren. Contact:
Vooijaarsdagen Secretariaat, Matjolijn
Fijten, Postbus 14031, 3508 SB, Utrecht,
tel.: 31 30 2510111,fax: 31 302511787,
e-mail: vjd@pobox.accu.uu.nl, internet:
http://www.rai.nl/ads/veterina/en.

24 Fortbildungsveranstaltimg der Arbeits-
gruppe Pferd. Schwerpunkt: Hautkrank-
heiten. Dortmund. Anmeldung: ATP, Bun-
destierärztekammer e.V., Oxfordstr. 10,
D-53111 Bonn. Frau Stück. Tel: 0049-228-
7254640, fax: 0049-227-7254666.

Mel

3—5 15th Annual Biotechnology Symposium
for the Feed Industry. Hyatt Regency,
Lexington, Kentucky, USA. Informatie:
Marianne Staehli, Alltech Marketing, tel.:
001-606-887-3242, fax: 001-606-887-
3256, e-mail: mstaehli@alltech-bio.com

Vervolgverhaal veevoeding en melkcon-
trole door drs. C. Peters. De Meem, aan-
vang 20.00 uur.

.Mei

4 Jaarlijkse bijeenkomst \'Absyrtus Senior\'
van de Afdeling Noord-Brabant en de ms-
tende dierenartsen van de Afdeling Limburg.

8 Toertocht M.W.N. (artsen zonder gren-
zen). J. Stoffels, telefoon: 0524-513068.

13 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

18 Vergadering Afdeling Gelderland.

18 Vergadering Afdeling Overijssel.

18 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Bijeenkomst GD-runderpractici Midden-
Nederland, aanvang 14.00 uur, GD-
Deventer, Amsbergstraat 7 te Deventer.

19 Lustrumfeest Groep Geneeskunde van het
Varken.

20 Bijeenkomst GD-mnderpractici Midden-
Nederiand, aanvang 13.30 uur, AC-Res-
taurant & Hotel Bodegraven, Goudseweg
32 te Bodegraven.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

27 Vergadering Afdeling Friesland.

27 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

Juni

3 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen, GD Boxtel, aanvang: 13.45 uur.

3 (Jaar)vergadering Groep Homoeopatisch-
werkende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

5— 13 Tour de France 1999. K. Bruin, telefoon:
023-5386022.

9 Algemene Ledenvergadering AUV, Na-
tionaal Sportcentmm Papendal te Amhem.
Aanvang: 14.00 uur.

27 NK weg (wordt nog nader ingevuld). C.
Holzhauzer, telefoon: 0591-632684.

September

8—11 WK 99. (Duitsland). N.Reijnen.

9 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen, GD Deventer, aanvang: 13.45
uur.

14 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

16 Vergadering Groep Homoeopatisch-wer-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

16 Vergadering Afdeling Gelderland.

21 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

21 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

22—25 Open dagen Praktijkonderzoek Rund-
vee, Schapen en Paarden in Lelystad.
Informatie, tel: 0320-293211.

21 Vergadering Afdeling Overijssel.

23 Vergadering Afdeling Friesland.

28 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

28 Vergadering Afdeling Limburg te Heyt-
huysen.

CURSUSSEN

1999

April

8 PUOD Merelbeke cursus 37 (inteme ge-
neeskunde): Leveraandoeningen bij de
hond: diagnose en behandeling.

8 PAO-D cursus: 99.912. Financieel prak-
tijkmanagement \'Jaarstukken lezen\'.

12—23 ESAVS-cursus \'Intemal Medicine I,
Utrecht.

13 PAO-D cursus: 99.208. Maagdarm- en
longwormproblemen.

14 PAO-D cursus: 99.209. Maagdarm- en
longwormproblemen.

-ocr page 276-

15 PAO-D cursus: 99.903. Intemet en compu-
tergebruik.

20 PAO-D cursus: 99.904. Intemet en compu-
tergebruik.

22 en 29 Cursus hoefdiagnostiek en hoefbehan-
deling in Utrecht en Deume. Nederlandse
Hippische Beroepsopleidingen, tel: 0493-
313006, fax: 0493-321151.

Mei
II

Nascholingsdag Dierenartsenassistenten
IV te Rotterdam. Virbac Nederland, tel.:
0342-427127.

PAO-D cursus: 99.214. Basiscursus er-
kende mndveedierenarts dag 1.

18

Juni

1 PAO-D cursus: 99.215. Basiscursus er-
kende mndveedierenarts dag 1.

2 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerste-
lijns postmortale diagnostiek.

3 PAO-D cursus: 99.108. \'En hoe nu verder

9 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerste-
lijns postmortale diagnostiek.

9 PAO-D cursus: 99.118: Patiëntendemon-
stratie.

7—12 PHLO-seminaar \'New developments in
feed evaluation\'. Plaats: Wageningen.
Groepsgrootte: maximaal 26 personen.
Kosten: NLG 4000,- (inclusief volledige
verblijfskosten). Inlichtingen: Bureau
PHLO, Postbus 8130, 6700 EW Wage-
ningen. Tel.: 0317-484093/484092, fax:
0317-426547.

7—12 ESAVS-cursus \'Dentistry 1\', Luxem-
bourgh.

11—12 4th Advanced Equine Arthroscopy
Course at Tierklinik in Telgte. Registratie:
VetEndScope, Kiebitzpohl 35, 48291
Telgte, Duitsland. Tel.: 0049-2504-3064,
fax: 0049-2504-7929.

UITERSTE
INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Aflevering

01-05-1999
15-05-1999
01-06-1999
15-06-1999

Deadline *)

12-04-1999
26-04-1999
10-05-1999
31-05-1999

*) Voor 10,00 uur \'s morgens.

Gevraagd in een gemengde praktijk in het oosten des lands:

DIERENARTS (M/V)

De belangstelling gaat uit naar een dierenarts die met name geïnteresseerd is in rundvee en paarden. Zowel part-
time als fulltime behoort tot de mogelijkheden. Bij gebleken geschiktheid kan de samenwerking gecontinueerd
worden in maatschapsvorm. Sollicitaties gaarne richten aan: Dierenartsenpraktijk Extercatte, t,a.v, de heer A,G,M,
Extercatte, Den Kaat 4,7707 PG Balkbrug, telefoon: 0523 - 657025, e-mail: dap(i)extercatte,demon.nl

Dierenartsenpraktijk Olst-Wijhe (Overijssel) zoekt een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS (M/V)

Met vijf collega\'s komt u te werken in een gemengde praktijk waar u werkzaam zult zijn in voornamelijk de land-
bouwhuisdierensector, Differentiatie \'groot\' is daarom een vereiste. Interesse voor de behandeling van het gezel-
schapsdier wordt op prijs gesteld. Direct na aanstelling verwachten wij van u in de diensten deel te nemen.
Salariëring volgens de normen van de KNMvD. Gedacht wordt aan een 0.8 tot fulltime baan.Gaarne schriftelijke
reacties metc.v, binnen 14 dagen richten aan:
D.A.P. Olst-Wijhe, Jan Hooglandstraat 4, 8121 BXOIst.

Op korte termijn te koop goed geoutilleerde

KLINIEK VOOR GEZELSCHAPSDIEREN

gelegen in de Randstad op toplokatie op de grens van stad en parklandschap. Voldoet aan alle kwaliteitseisen.
Geschikt voor één of meerdere dierenartsen, zowel eerste- als tweedelijns. Ondersteuning door hoog gekwalifi-
ceerd personeel. Gaarne uw reactie richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer: 4/99.

Ter uitbreiding van onze gemengde driemanspraktijk zoeken wij een gedreven

DIERENARTS (M/V) (60-100%)

met differentiatie gezelschapsdieren, liefst met enige ervaring. Het is de bedoeling onze afdeling gezelschapsdie-
ren tot een behoorlijk specialistisch niveau uit te laten groeien. Enige ervaring in de landbouwhuisdieren strekt tot
aanbeveling. Reacties zo spoedig mogelijk sturen naar:
D.A.P. Dedemsvaart, ter attentie van B.S. Wichers,
Rozenheim 4, 7701 NB Dedemsvaart.
Voor inlichtingen: 0523-613455.

-ocr page 277-

0

In het voor u liggende \'Tijdschrift\' treft u weer een gevarieerd aanbod van onderwerpen uit diverse disci-
plines van ons vakgebied aan. Er wordt momenteel door de Hoofdredactie in de nieuwe samenstelling
hard gewerkt om deze diversiteit, met een nadruk op praktijkgerichte informatie, te kunnen blijven aanbie-
den. Ons streven om nieuwe ontwikkelingen in de diergeneeskunde, vooral uit eigen land, meer onder uw
aandacht te brengen begint ook vorm aan te nemen. Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde wordt vaker
door onderzoekers in de gelegenheid gesteld om hun internationaal gepubliceerde artikelen te vertalen,
eventueel te bewerken en te publiceren. Eenzelfde beleid kan worden toegepast om uit de nieuwste infor-
matie, die tijdens de vele veterinaire congressen wereldwijd beschikbaar komt, de voor u interessante za-
ken te destilleren en weer te geven.

Wanneer we door de artikelen van het Tijdschrift bladeren blijkt dat het aantal auteurs per artikel meestal
beperkt is. Dit is echter niet het geval in vele andere wetenschappelijke (veelal medische) tijdschriften.
Ons zusterblad, het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, besteedde hier onlangs aandacht aan en
wist te melden dat het aantal artikelen in hun tijdschrift met één of twee auteurs de afgelopen 25 jaar elke
vijfjaar met de helft is gedaald. Er is door hen, evenals sommige andere hoofdredacties, al een maximum
van zes te vermelden auteurs ingesteld. Hoe meer auteurs, hoe onduidelijker het namelijk wordt voor re-
dactie, beoordelaars en lezers wie nu voor welk onderdeel van de publicatie verantwoordelijk is. Er wordt
van een artikel met een waslijst van auteurs wel eens schert.send opgemerkt dat men zelfs niet is vergeten
om ook de kofjiejuff\'rouw te vermelden.

Aan een vermelding als auteur worden echter al sinds 1985 criteria gesteld, zoals het hebben geleverd van
aanmerkelijke bijdragen aan het onderzoek, de analyse en interpretatie van de resultaten en aan het
schrijven van het artikel. Het standaard vermelden van de geldschieter of het hoofd van de afdeling als
auteur is daarom al lang niet meer gebruikelijk. In dit kader zal een aantal vooraanstaande medische bla-
den, zoals de Lancet en the British Medical Journal, daarom nu aan het eind van elk artikel gaan vermel-
den welke bijdrage iedere auteur heeft geleverd. Voorlopig lijkt het niet nodig om hiermee in de veteri-
naire sector te beginnen, hoewel het wel interessant kan zijn om te weten wie er nu voor de koffie
verantwoordelijk was!

P.A.M. Overgaauw,
lid Hoofdredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 278-

I p» *** « »

" « »1

AORTARUPTUUR BIJ PLUIMVEE: EEN OVERZICHT

Tijdschr Diergeneeskd J999. 124: 244-7

L. van Veen^

SAMENVATTING

Plotselinge sterfte bij pluimvee kan veroorzaakt worden
door aortarupturen. Deze aandoening komt voorname-
lijk voor bij zware, snelgroeiende kalkoenen, waarbij de
mortaliteit meestal tussen de 1 en 2% ligt, maar wordt
ook bij struisvogels, kippen en watervogels beschreven.
Tijdens sectie worden bloedstolsels in de buikholte waar-
genomen ten gevolge van een scheur in de aorta. Deze
wordt veroorzaakt door een aneurysma dissecans, waar-
bij door verzwakking van de tunica media, de tunica in-
tima scheurt en bloed tussen de verschillende weefsella-
gen van de aorta wordt geperst. Histologisch worden in
de tunica media en tunica adventitia uiteengevallen elas-
tische vezels en eosinoflel kleurende, gladde spiercellen
met veel picnotische kernen gezien. De scheuren in de in-
tima worden omgeven door subintimale atheroscleroti-
sche plaques. Koperdeficiëntie, hypertensie, hormonale
invloeden, voersamenstelling, lathyrisme, farmacologi-
sche stoffen, seizoensinvloeden, zinkintoxicatie, zinkdefi-
ciëntie en parasieten worden als predisponerende facto-
ren genoemd voor het optreden van aortarupturen. In
ernstige gevallen w ordt een therapie met reserpine of ko-
per voorgesteld. Plotseling schrikken door geluid dient
vermeden te worden.

SUMMARY

Aortic rupture in poultry: a review

Mortality in poultry due to aortic nipture is characterized hy sudden death.
The condition is seen in fast-growing male turkeys hut has also been descri-
bed in chickens, ostriches, and waterfowl. Losses in affected flocks usually
only reach 1-2%. Post-mortem e.xamination shows a large blood clot in the
abdominal cavity subsequent to a dissecting aneurysm. Fragmentation of
elastic fibres and degenerative changes of smooth muscle cells are seen in
the region of the rupture. Intimal .sclerotic plaques are present adjacent to
the site of rupture. Copper deficiency, hypertension, hormonal in fluences,
diet, lathyrism, zinc deficiency, pharmaceuticals, and parasites are precipi-
tating factors for aortic rupture. Field studies .sugge.st that favourable re-
sults are obtained with reserpine and copper as treatment for ruptured
aorta.

INLEIDING

In 1997 werden tien dode kalkoenen, 16 weken oud, ter sec-
tie aangeboden aan de Gezondheidsdienst voor Dieren. Het
waren alle tien hanen waarbij verbloeding ten gevolge van
een aortaruptuur als diagnose werd gesteld. Het bleek dat tij-
dens de voorgaande nacht een heftig onweer was gepasseerd.
In het voorjaar van 1998 werd een dode volwassen struisvo-
gel ter sectie aangeboden aan de Gezondheidsdienst voor
Dieren. Bloedstolsels werden waargenomen in de trachea,
luchtzakken en buikholte. Er waren geen aanwijzingen voor
uitwendig trauma.

\' Gezondheidsdienst voor Dieren, Postbus 9, 74f)0 AA Deventer.

Deze cases vormden de basis voor een literatuuronderzoek
naar aortarupturen bij pluimvee.

Aortarupturen bij pluimvee zijn voor het eerst gerapporteerd
tijdens het jaarcongres van de American Veterinary Medical
Association in 1952. Deze aandoening komt voomamelijk
voor bij kalkoenen (3,8,9,14), de mortaliteit ligt meestal tus-
sen de 1 en 2% maar kan oplopen tot 50% (5,8). Vooral de
snelgroeiende, zware hanen in het koppel worden aangetast
(3,9,16,26). Aortarupturen worden ook beschreven bij kip-
pen (7,30), struisvogels (23,37), emoes (23) en watervogels
(2) waarbij deze meestal uitgaan van een aneurysma. Een
simpel aneurysma, gekenmerkt door verwijding van de aor-
tawand, wordt bij pluimvee zelden beschreven. Meestal be-
treft het een aneurysma dissecans. Hierbij ontstaat een
scheur in de tunica intima waardoor bloed tussen verschil-
lende losliggende weefsellagen van de aortawand kan wor-
den geperst (13,20). Het lumen van de aorta is hierbij
meestal niet vergroot, soms zelfs verkleind. Afwijkingen aan
de tunica media en adventitia zijn mogelijk inleidende defec-
ten voor het ontstaan van het aneurysma dissecans en de per-
forerende ruptuur (20). Diverse genoemde predisponerende
factoren hebben invloed op het ontstaan van een aortamptuur
omdat zij tot verzwakking en aantasting van de tunica media
en/of adventitia leiden.

Aan de aorta is een thoracaal en abdominaal deel te onder-
scheiden, welke vrij abmpt in elkaar overgaan tussen de af-
takkingen van de A. coeliaca en de A. mesenterica (20).
Alleen het thoracale deel van de aorta is gevasculariseerd, in
tegenstelling tot het abdominale deel waar de intramurale
vasa vasorum plexus ontbreekt (24). Dit vaatstelsel in de aor-
tawand zorgt voor aanlevering van voedingsstoffen ten be-
hoeve van de wand zelf Bij gebrek aan deze voedingsstoffen
kan degeneratie van de tunica media optreden, waardoor de
elasticiteit van de aortawand vennindert. Het abdominale
deel van de aorta is daarom een voorkeurslocatie voor scheu-
ring. Bij het paard worden enkele gevallen van aortaruptuur
beschreven waarbij aantasting van de vasa vasorum tot
anoxic van de tunica media geleid kan hebben met als gevolg
degeneratie en verzwakking van de vaatwand ter plaatse (10).
Hieronder worden eerst de symptomen en pathologie beschre-
ven, waama predisponerende factoren worden genoemd. Tot
slot worden de preventieve maatregelen besproken.

SYMPTOMEN EN PATHOLOGIE
De aangetaste dieren sterven plotseling, zonder voorafgaande
verschijnselen. Tijdens sectie kunnen in de trachea, luchtzak-
ken en buik/borstholte bloedstolsels worden waargenomen
(2,3,9,19,30,37). Indien het abdominale deel van de aorta is
geruptureerd worden frequent bloedstolsels in de nabijheid
van de nieren gezien (3,9,16,37). Het is ook mogelijk dat het
thoracale deel van de aorta scheurt (4,18,21,23). De proble-
men blijven vaak niet beperkt tot het mptureren van de aorta-
wand. Subcutane bloedingen, hemopericardium spierbloe-
dingen, anemie en mpturen van andere bloedvaten dan de
aorta worden regelmatig gerapporteerd (2,4,9,28,30,32).
De rand van de scheur is bedekt met rondkemige leukocyten,
in de scheur en tussen de verschillende lagen van de wand be-

-ocr page 279-

vinden zich erytrocyten (3,19,20). Er wordt geen cellige ont-
stekings- of reparatieve reactie in het gebied van de scheurran-
den waargenomen (20). In de tunica media en adventitia lig-
gen uiteengevallen elastische vezels en eosinofiel kleurende
gladde spiercellen met veel picnotische kernen, wat op dege-
neratie wijst (19,20,24,37). De scheuren in de tunica intima
worden omgeven door subintimale artherosclerotische pla-
ques, waarin vetbolletjes naast flbrotisch weefsel worden
waargenomen.

Atherosclerotische plaques zijn plaatsen met sclerosering
van de tunica intima, degeneratie van elastische vezels, het
dunner worden van de tunica media en afzettingen van lipi-
den (13). Hierdoor wordt de wand zwakker en minder elas-
tisch, waardoor op die plaats de tunica intima van het bloed-
vat kan scheuren, wat kan leiden tot ontwikkeling van een
aneurysma dissecans. Enkele onderzoekers beschrijven het
optreden van deze plaques na toediening van diethylstilbe-
strol (DES) (19) of wijten het aan de voersamenstelling
(3,9,20,23,30). Plaques worden frequent waargenomen bij
bedrijfsmatig gehouden kalkoenen (20). De morbiditeit kan
oplopen tot 88% (24). De plaques worden beschouwd als een
resultaat van het normale verouderingsproces van de aorta of
als een reparatieve activiteit ter versteviging van de gedege-
nereerde vaatwand (20). Anderen (19,24) zijn van mening
dat de plaques primair optreden en tot kwaliteitsverlies van
de aortawand leiden met scheuring als gevolg. Er is geen ver-
band gevonden tussen het optreden van de plaques en de
hoogte van de bloeddruk (17,18).

PREDISPONERENDE FACTOREN
Koperdeficiëntie

Het optreden van het aneurysma dissecans ten gevolge van
koperdeficiëntie is beschreven bij kalkoenen (8) en struisvo-
gels (37). Experimenteel kon 50% mortaliteit door aortarup-
tuur bij een groep van 200 kippen opgewekt worden met een
koperdeficiënt dieet (4).

De lever van struisvogels bevat normaal ongeveer 36 fig/g ds
(37). Normale gehalten bij kalkoenen liggen tussen de 15 en
50 |ag/g ds (8). Een kopergehalte in de lever van 20 ng/g ds
en lager wijst bij struisvogels op koperdeficiëntie (8,37).
Ook is gesuggereerd (37) dat struisvogelvoer onvoldoende
spore-elementen en mineralen bevat, danwel dat deze niet
met elkaar in balans zijn voor de behoefte van het dier.
Omdat struisvogelvoer een afgeleide is van pluimveevoer
zou in het wild onvoldoende rekening gehouden zijn met het
fourageergedrag van struisvogels. 120 ppm koper in het voer
kan de sterfte ten gevolge van aortarupturen met 50% ver-
minderen (33).

Koper is noodzakelijk voor de vorming van dwarsverbindin-
gen in collageen en elastine (35,21). Het is een cofactor van
lysyloxidase, een enzym dat lysine omzet in aldehydes; een
essentiële stap in de vorming van de dwarsverbindingen
(22). Deze zorgen ervoor dat elastine na uitrekken weer zijn
oorspronkelijke vorm aan kan nemen, waardoor de bloedvat-
wand elastisch blijft (35). Door een tekort aan koper worden
minder dwarsverbindingen gevormd, waardoor de elastici-
teit afneemt. De aortawand van dieren lijdend aan koperdefi-
ciëntie bevatten 3% minder elastine (33). Een koperdeficiënt
dieet kan ook botafwijkingen (27), geringe anemie (12,28),
depigmentatie van de veren (28) en hemopericardium (4,28)
veroorzaken.

Hypertensie, leeftijd, geslacht en erfelijkheid
Aortarupturen ten gevolge van aneurysma dissecans worden

245

vaak waargenomen bij goed bevleesde, snel groeiende die-
ren in een koppel, het betreft meestal de hanen (3,9,16,26).
Tussen kalkoenlijnen bestaan verschillen in de hoogte van de
bloeddruk (16,17,18,31). De incidentie van bloedvatruptu-
ren is lager bij lijnen die langzaam groeien en bij lijnen met
een lage bloeddruk (16). Selectie op bloeddrukhoogte geeft
geen verschil in groeisnelheid bij de nakomelingen, wel in
sterfte (16). Bij kalkoenen stijgt de bloeddruk tussen de
negen en 20 weken leeftijd, in deze periode neemt de uitval
ten gevolge van aortarupturen toe (9,11,26). Hanen hebben
een hogere bloeddruk dan hennen (5). Een schrikreactie, bij-
voorbeeld ten gevolge van plotseling geluid kan ook tot
sterfte leiden (23).

Bij de mens kan een aneuryma dissecans optreden bij het
Syndroom van Marfan, een autosomaal dominant erfelijke
skelet- en bindweefselaandoening (22,23). Ook bij het rund
komen bloedvatrupturen ten gevolge van erfelijke gebreken
voor, waarbij afwijkingen aan de tunica intema en tunica me-
dia tot verzwakking van de bloedvatwand kunnen leiden (34).

Hormonale invloeden

Diethylstilbestrol (DES) werd als groeibevorderaar bij kal-
koenen in Amerika gebruikt (15). Bij het gebruik van DES
nam het aantal aortarupturen toe (16,19,26,31). Anderzijds
verlaagde het gebruik ervan de bloeddruk met 16% (14).
Testosteron en propanolol toegediend aan DES-behandelde
dieren verminderden de incidentie van aortarupturen (15).
DES heeft een toxisch effect op de gladde musculatuur van
de aorta (19). Mogelijk is DES-gebruik een predisponerende
factor voor het optreden van atherosclerose (6,19).

Voersamenstelling

De voersamenstelling is een predisponerende factor voor het
ontstaan van aortarupturen (3,9,26,30). Een hoog vet- en ei-
witgehalte in het voer verhoogt de incidentie van aneurysma
dissecans, echter wanneer alleen het vet- of eiwitpercentage
wordt verhoogd, wordt geen toename in mortaliteit gezien
(16,26). Kalkoenen met een laag percentage eiwit in het voer
hebben meer elastine in de aortawand (11). Struisvogels ge-
voerd met kalkoenkorrel, zouden door het hoge eiwitpercen-
tage in dit voer aortarupturen kunnen ontwikkelen (23).

Lathyrisme (sieren\\ tvergifting)

Beta-aminopropionitril (BAPN) is een toxine dat voorkomt
in de
Lathyrus odoratus (28). Dit is een vlinderbloemige die
in Nederland siererwt wordt genoemd. Chronische vergifti-
ging met de zaden van deze plant (lathyrisme) leidt tot het
optreden van aneurysma dissecans (16,28). BAPN verhin-
dert de vorming van dwarsverbindingen in het collageen,
omdat het zich irreversibel aan lysyloxidase bindt (22,35).
Dieren lijdend aan een BAPN-intoxicatie hebben minder
elastine in de aortawand (28,36), waardoor deze minder elas-
tisch is (36). Wanneer BAPN op jonge leeftijd wordt toege-
diend, zijn de gevolgen groter dan wanneer het wordt toege-
diend als dieren een aantal weken oud zijn (38). Naast
aortarupturen worden ook rupturen van de A. femoralis en
het atrium (26) en hemopericardium (32) waargenomen.

Farmacologische stoffen

Een aantal farmacologische producten heeft invloed op de bloed-
circulatie. Hydralazine blokkeert het calciumtransport waardoor
vasodilatatie van het arteriële systeem optreedt en het is daarom
effectief bij een hoge bloeddruk (1). Experimenteel veroorzaakt
hydralazine een toename van de sterfte ten gevolge van bloedvat-

T I J D S C II R l F I VOOR D I F R O F N E F S K U N I) E , D E E I. 124, A I\' R I L , A I L E V E R I N ü 8 , 1999

-ocr page 280-

rupturen bij dieren lijdend aan lathyrisme (32). Hydralazine accu-
muleert in de vaatwand en kan vaatwandletsel veroorzaken (32).
Cathecholaminen, zoals norepinefrine, verhogen de bloed-
druk (1). Norepinefrine is een gladde musculatuurtransmitter
en wordt door het lichaam zelf gemaakt (35). In een kalkoen-
lijn met een zeer hoge incidentie van aortarupturen is een
hoog gehalte van deze stof aangetoond (25). Propanol, een ß-
blokker, verlaagt de hartslagfrequentie en de bloeddruk (1).
Propanol verlaagt het aantal aortarupturen bij kalkoenen, zo-
wel bij dieren met lathyrisme als bij dieren met een hoog na-
tuurlijk gehalte aan norepinefrine (25,31,32).
Reserpine, een tranquillizer, verlaagt de bloeddruk en de in-
cidentie van aortarupturen binnen 24 uur na toediening van 2
ppm( 11,32).

Seizoensinvloed

Er is een correlatie tussen het aantal met DES opgewekte
aortarupturen en de omgevingstemperatuur c.q. het aantal
daglichturen (21). In de zomer zou het aantal aortarupturen
47% lager liggen dan in de winter. Er wordt gesuggereerd dat
dit komt omdat de bloeddruk in de zomer lager is, echter de
groei is in de winter hoger (21).

Zink

Om hennen te laten ruien kan gebruik worden gemaakt van
zink in het voer (29). Bij een concentratie van 6000 mg
zink/kg voer wordt, naast erosies van het maagslijmvlies en
laesies van de pancreas, het aneurysma dissecans waargeno-
men (7). Zinkdeficiëntie leidt tot een verminderde vorming
van collageen (22). Waarschijnlijk speelt zink een rol bij de
omzetting van procollageen naar collageen (22).

Parasitair

Bij een meerkoet is een infectie met de trematode Cyclocoeluni
mutabile
beschreven (2). Tijdens sectie werden subcutane
bloedingen, spierbloedingen, hemopericardium en met bloed
gevulde luchtzakken ten gevolge van een aortaruptuur waarge-
nomen. In de buik/borstholte bevonden zich veel womien.
Vooral watervogels kunnen geïnfecteerd raken via het eten van
geïnfecteerde slakken. De migratie van de metacercaria kan
leiden tot aantasting van de aortawand.

THERAPIE EN PREVENTIE

Een algemene therapie voor aortarupturen bij struisvogels en
kalkoenen is niet bekend. Wel worden enkele preventieve
maatregelen genoemd. Koper in een concentratie van 120
ppm vermindert de incidentie van aortarupturen met 50% en
stimuleert de groei (11). Er ontstaan echter milieuproblemen
indien de mest van dieren behandeld met koper op land
wordt gebruikt (11). Vitamine C, toegediend aan dieren ge-
voerd met een koperdeficiënt dieet, leidt niet tot afname van
sterfte ten gevolge van aneurysma dissecans (4). Reserpine
in een concentratie van 2ppm verlaagt de bloeddruk en ver-
mindert het aantal aortarupturen binnen 24 uur (11). Echter,
reserpine veroorzaakt geringe groeidepressie en een lichte
verhoging van de voederconversie, en wordt daarom niet ge-
bruikt (11). Verder dienen de dieren zo min mogelijk aan
stress bloot te staan (21). Er dient vooral opgepast te worden
met plotseling geluid. Sommige pluimveehouders hebben
preventief een radio in de stal aan staan.

CONCLUSIE

Voor de Nededands kalkoen- en struisvogelhouderij zijn een
aantal van de bovengenoemde predisponerende factoren van
belang. Het is mogelijk dat struisvogelvoer niet in alle geval-
len voldoende koper bevat. De gehalten aan vet en eiwit in
het voer kunnen ook een rol hebben in het ontstaan van aorta-
rupturen bij struisvogels. Vooral bij struisvogels kan het van
belang zijn om vervolgonderzoek, bestaande uit kopergehal-
tebepaling in de lever en histologie van de aorta, uit te voe-
ren. In kalkoenkoppels sterven regelmatig enkele dieren ten
gevolge van aortarupturen. Indien de incidentie laag blijft,
zal het niet lonen hier preventief iets tegen te doen. Wanneer
binnen een koppel snel veel dieren sterven ten gevolge van
aortarupturen is een toevoeging van reserpine of koper aan
het voer te overwegen. In ieder geval dient een schrikreactie
ten gevolge van plotseling geluid zoveel mogelijk voorko-
men te worden. Achtergrondrumoer via een spelende radio
kan plotseling geluid overstemmen.

246

DANKWOORD

De auteur is professor dr. E. Gruys danl< verseiiuldigd voor het l<ritisch door-
lezen van het manuscript.

LITERATUUR

1. Brander GC, Pugh DM, Bywater RJ, and Jenkins WL. Veterinary ap-
plied pharmacology & therapeutics. editie. Bailliere Tindall 1991.

2. Branton SL, Deaton JW, Gerlach 11, and Ruff MD. Cyclocoeluni mula-
hile
infection and aortic rupture in an American coot (FuHca ameri-
cana).
Avian Diseases 1985; 29: 247-9.

3. Camaghan RBA. Atheroma of the aorta associated with dissecting
aneurysma in turkeys. Vet Rec 1955; 67: 568-9.

4. Carlton WW, and Henderson W. Cardiovascular lesions in experimen-
tal copper deficiency in chickens. Journal ofNutrition 1963; 81: 200-8.

5. Calnek BW, Barnes HJ, Beard CW, Reid WM. and Yoder HW.
Diseases of Poultry. 9th edition. Wolfe Publishing, 1991.

6. Chaikoff IL, Lindsay S, Lorenz FW, and Enterman C. Production of
atheromatosis in the aorta of the bird by the administration of diethyl-
stilbestrol. Journal of Experimental Medicine 1948; 88: 373-87.

7. Dewar WA, Wight PAL, Pearson RA, and Gentle MJ. Toxic effects of
high concentrations of zinc oxide in the diet of the chick and laying
hen. British Poultry Science 1983; 24: 397-404.

8. Graham CLG. Copper levels in livers of turkeys whit naturally occur-
ing aortic rupture. Avian Disease 1977; 21: 113-6.

9. Gibson EA, and Gruchy PH de. Aortic rupture in turkeys subsequent to
dissecting aneurysm. Vet Rec 1955; 67: 650-4.

10. Gruys E, Linde-Sipman JS van deren Ravensberg M. Aortaruptuur bij
hct paard. Dier en Arts 1997; 4: 11-4.

11. Guenthner E, Carlson CW, and Emerick RJ. Copper salts for growth
stimulation and alleviation of aortic rupture losses in turkeys. Poultry
Science 1978; 57: 1313-24.

12. Hill CH, and Matrone G. Studies on coppcr and iron deficiencies in
growing chickens. Journal ofNutrition 1961; 73: 425.

13. Jochems AAF en Joosten FWMG. Zakwoordenboek der geneeskunde.
24^ editie. Elsevier/Koninklijke PBNA. 1993.

14. Krista LM, Waibel PE, Burger RA, and Sautter JH. Influence of
dietary and hormonal alterations during a natural outbreak of dissec-
ting aneurysm in turkeys. Poultry Science 1961;40: 13.

15. Krista LM, Suater JH, and Waibel PE. Innuence of diethylstilbestrol
on the turkey with special reference to histological changes in the
aorta. Poultry Science 1969; 48: 1961-8.

16. Krista LM, Waibel PE. Sautter JH, and Shoffner RN. Aortic rupture,
body weight, and blood pressure in the turkey as influenced by strain,
dietary fat, P-aminopropionitrile fumarate and diethylstilbestrol.
Poultry Science 1969; 48: 1954-60.

17. Krista LM, Mora EC, and McDaniel GR. A comparison between aortic
lumen surfaces of hypertensive and hypotensive turkeys. Poultry
Science 1979;58:738-44.

18. Krista LM, Beckett SD. McDaniel GR. Patterson RM, and Mora EC.
Rupture pressure of elastic and muscular aortic segments from hyper-
tensive and hypotensive turkeys. Poultry Science 1986; 27: 207-13.

19. Kurtz HJ. Aortic plaque degeneration as a cause of aortic rupture in
turkeys. Am J Vet Res 1969; 30: 251 -9.

20. Kuyper-Lenstra AH. Aortaruptuur bij kalkoenen. Tijdschr Dierge-
neeskd 1970; 95:823-32.

21. Leeson S, Diaz G, and Summers JD. Poultry metabolic disorders and
mycotoxins. University Books, 1995.

22. Minor RR. Collagen metabolism. A comparison of diseases of colla-

T I J D S C 11 R I h r VOOR D I K R (1 E N K K s K U N D E , D E E I. 124, APRIL, A E L E V E R I N Ci 8 , 1999

-ocr page 281-

gen and diseases affecting collagen. Am J Pathol 1980; 98: 249-68.

23. Mitchinson MJ, and Keymer IF. Aortic rupture in ostriches (Struthio
camelus)-si
comparative study. J Comp Pathol 1977; 87: 27-33.

24. Neumann F, and Ungar H. Spontaneous aortic rupture in turkeys and
the vascularization of the aortic wall. Canadian Veterinary Journal
1973; 14: 136-8.

25. Pauletto P, Scannapieco G, Vescovo G, Angelini A, Dalla Libers L,
and Dal Palu C. Catecholamine-induced cardiovascular disease in the
spontaneously hypertensive and atherosclerotic mrkey. Methods and
Findings in Experimental and Clinical Pharmacology 1988; 10: 357-
62.

26. Pritchard WR, Henderson W, and Beall CW. Experimental production
of dissecting aneurysms in turkeys. Am J Vet Res 1958; 19: 696-705.

27. Rucker RB, Riggens RS, Laughlin R, Chan MM, Chen M, and Tom K.
Effects of nutritional copper deficiency on the biomechanical proper-
ties in the chick. Journal of Nutrition 1975; 105: 1062-70.

28. Savage JE, Bird DW, Reynolds G, and O\'Dell BL. Comparison of
copper deficiency and lathyrism in turkey poults. Journal of Nutrition
1966:88: 15-25.

29. Scott JT, and Creger CR. The use of zinc as an effective moulting
agent in laying hens. Poultry Science 1976; 55: 2089.

30. Sharma UK, and Singh N. Spontaneous aortic rupture in fowl. Indian

31.

32.

33.

34.

35.

36.

37.

38.

Veterinary Journal 1971; 48:134-5.

Simpson CF. Relation of hemodynamics to the incidence of diethylbe-
strol-induced aortic ruptures in hypertensive and hypotensive lines of
turkeys. Atherosclerosis 1978; 30: 249-54.

Simpson CF, and Taylor WJ. Effect of hydralazine on aortic rupture
induced by P-aminopropionitrile in turkeys. Circulation 1982; 65:
704-8.

Starcher B, Hill CH, and Matrone G. Importance of dietary copper in
the formation of aortic elastine. Journal of Nutrition 1964; 82: 318-22.
Steverink PJGM, Kuiper R, and Grays E. Aneurysm of the cranial
mesenteric artery in a cow. Vet Rec 1995; 136: 69-72.
Stryer S. Biochemistry. 2^ editie. WH Freeman and Company. 1981.
Terpin T, and Roach MR. A biophysical and histological analysis of
factors that lead to aortic rupture in normal and lathyric turkeys.
Canadian Journal of Physiology and Pharmacology 1987; 65: 395-
400.

Vanhooser SL, Stair E, Edwards WC, Labor MR, and Carter D. Aortic
rupture in ostrich associated with copper deficiency. Veterinary and
Human Toxicology 1994; 36: 226-7.

Waibel PE, and Pomeroy BS. Studies on the production of aortic
hemorrhage in growing turkeys with beta-aminopropionitrile. Poultry
Science 1958;37:934-8.

ZOÖNOSEN

Referaten

PLUIMVEE

Dosis effect studie van enrofloxacine tegen Rieme-
rella anatipestifer septicemie in Muscus- en Peking-
eenden

A. Turhohn, S. Cortez, E. Greuzel, A. deJong, R. Frxman en E.
Kaleta. A vian pathology 1997; 26: 791-802.

105 Pekingeendjes en 105 Muscuseendjes werden in een kli-
maatgestuurde ruimte gehuisvest. Het onderzoek telde drie
proefgroepen en twee controlegroepen (positief en negatief).
Op dag zeven werd Riemerella anatipestifer door middel van
IM-injectie toegediend aan de drie proefgroepen en de positieve
controlegroep. Twee uur na de challenge werden de drie proef-
groepen gemedicineerd met enrofloxacine (Baytril®). Gedu-
rende vier uur per dag kregen zij 12.5,25 of 50 ppm enrofloxa-
cine via het drinkwater toegediend. De resterende lichtperiode
van acht uur kregen ze \'schoon\' water verstrekt. Op de eerste
medicatiedag kregen ze een dubbele dosis, hierdoor nam de to-
tale wateropname op deze dag iets af Baytril werd gedurende
vijf dagen verstrekt. Op 20 dagen leeftijd werd sectie verricht.
De eenden werden gescoord op luchtzakontsteking, perihepati-
tis, pericarditis en
Splenomegalie. Van de positieve controle-
groep stierf 95% binnen zes dagen na infectie. De dode eenden
van deze groep scoorden maximaal. Van de 12.5 ppm groep
stierven twee van 42 dieren (Pekingeenden); in deze dieren wer-
den geringe laesies gezien. Het koppel was echter gedurende
vijf dagen ziek, at slecht en bleef achter in groei. In de twee an-
dere proefgroepen werd geen sterfte gezien. In de 25 ppm groep
kregen enkele dieren een rhinitis (Pekingeenden). De groei van
deze laatste twee groepen was gelijk aan de negatieve controle-
groep. In alle groepen werd diarree waargenomen. De MIC50
waarde van de gebmikte challengestam was 0,015
Hg/ml, de
MIC9Q waarde was 0,06 |ig/ml.

Mevrouw drs. L. van Veen

Serologische Untersuchung von Tierärzten auf
Zoonosen. Mitteilung: Grunddaten und Seropra-
valenzen gegenüber bacteriellen Zoonosen.

A. Deutz. K. Fuchs, F. Hinterdorfer, W. Schuller. Wiener
Tierarzd M\'Schrift 1996; 83: 283-8.

Bij 137 dierenartsen, werkzaam in verscheidene beroepssecto-
ren in Stiermarken in Oostenrijk, werd serologisch onderzoek
verricht op antilichamen ten opzichte van mogelijke bacteriële
parasitaire en virale zoönosen. Zij moesten tevens een enquête
invullen met vragen over leeftijd, het houden van huisdieren,
het verrichten van keuringen op slachtdieren, jagen als hobby
en dergelijke. In dit artikel wordt verslag gedaan van het bacte-
riologisch onderzoek. Bij 70=51% van de collegae werden af-
weerstoffen gevonden ten opzichte van
Rochalimaea hen.selae,
de verwekker van kattenkrabziekte, bij 29=21% ten opzichte
van
Chlamydia psittaci, bij 13=9% ten opzichte van Coxiella
burnetii,
bij 10=7% ten opzichte van Borrelia burgdorferi, de
verwekker van Lyme disease, en bij 4=3% ten opzichte van
Leptospiren species. Geen antilichamen werden aangetoond
ten opzichte van bmcellae. Bij zes dierenartsen werden Im-
munglobulinen gevonden ten opzichte van drie bacteriële zoö-
nosen, bij 27 tegen twee, bij 55 tegen één en bij 49 tegen geen
enkele. Een duidelijke relatie tussen contacten met katten en
kattenkrabziekte werd niet aangetoond. Ook kon geen verband
worden vastgesteld tussen besmettingen met chlamydia en de
aard van de beroepsuitoefening. Afweerstoffen ten opzichte
van
Coxiella burnetii werden vaak gezien bij dierenartsen
werkzaam in een grote huisdierenpraktijk en vooral bij hen die
bij het verwijderen van de nageboorte geen gebruik maakten
van handschoenen. (Bij een soortgelijk onderzoek, uitgevoerd
in 1983 bij 220 Nederlandse dierenartsen werkzaam in de alge-
mene praktijk bleek meer dan 90% antilichamen te hebben ten
opzichte van
Chlamydia psittaci, 80% ten opzichte van
Coxiella bnmetii en 19% ten opzichte van Bmcella abortus.
Tijdschr Diergeneeskd 1984; 109: 512-4, ref)

Dr. J.P. W.M. Akkermans

T I J o SC II R I FT VOOR D I F RG F N E F S K U N DF , DEEL 124, APRIL, AFLEVERING 8, 1999

247

-ocr page 282-

EEN SHETLAND PONY MET EEN PLAVEISELCEL-
CARCINOOM VAN DE MAAG

Tijdschr Diergeneeskd 1999: 124: 24H-50

S.N.J.Geelen\'\'\'^ en Marianne M.Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan\'\'

Overige artikelen

SAMENVATTING

Een 12 jaar oude Shetland pony werd aangeboden met de
klacht vermageren sinds maanden en recidiverende ko-
liek. Bij rectaal onderzoek werden vergrote mesenteriale
lymfeknopen in de voorste scheilswortel gevoeld en een
knobbelige harde massa craniodorsaal links in de buik.
Het laboratoriumonderzoek toonde een leukocytose aan
alsmede een abnormale elektroforese (31.8% albumin,
18.8% alfa-globulines, 29.0% beta-globulines, 20.4%
gamma-globulines). Buikpunctie leverde geen neoplasti-
sche cellen op. Tijdens gastroscopie werd een tumoreus
proces met veel necrose en een geulcereerd oppervlak in
de fundus van de maag gezien. De diagnose \'plaveiselcel-
carcinoom van de maag\' werd bij postmortaal onderzoek
bevestigd.

SUMMARY

Shetland pony with a squamous cell carcinoma of the sto-
mach

A 12-year-old .Shetland pony was referred because of weight loss over
.several months and symptoms ofcoHc. On rectal examination, enlarged me-
senteric lymph nodes and an abnormal mass in the left anterior abdominal
cavity were palpated, flaemalological evaluation revealed leucocytosis (13
G.T\') and an abnormal electrophoretic pattern (3l.li% albumin. IH.H%al-
pha-globulins. 29.0% beta-globulins. 20.4%gamma-globulinsl. Peritoneal
fluid collected by abdominal paracente.sis did not contain neopla.stic cells.
Gastroscopy was performed and a ma.ss. with areas o f ulceration and ne-
crosis. was visualized within the oesophageal region of the stomach.
The diagnosis squamous cell carcinoma\' of the stomach was confirmed
histologically at necropsy.

INLEIDING

Het plaveiselcelcarcinoom, is na sarcoïden, één van de meest
voorkomende neoplasieën bij het paard (3,8,9,12). De voor-
keurslocaties voor plaveiselcelcarcinomen zijn de ogen,
oogleden en de vrouwelijke en mannelijke uitwendige ge-
slachtsorganen (1,3,10). Primaire neoplasieën van de diges-
tietractus komen slechts incidenteel voor bij het paard. Het
plaveiselcelcarcinoom van de maag is de meest voorko-
mende primaire neoplasie van de digestietractus (7,8,11).
Het komt vooral voor bij oudere paarden (gemiddelde leef-
tijd 12 jaar, spreiding 6-18 jaar) (2,8). Toch wordt deze aan-
doening ook bij jonge dieren beschreven. Tennant
et al.(\\\\)
vermelden dat van 20 dieren met deze aandoening 30% een
leeftijd had tussen zes en tien jaar. Moore
et al (6) vermel-
den dat de incidentie van plaveiselcelcarcinomen van de
maag bij mannelijke dieren vier keer zo groot is als bij vrou-

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren. Faculteit der

Diergeneeskunde. Postbus H0I52. 350« TD Utrecht.
^ Correspondentie-adres: Suzanne NJ Geelen. Vakgroep Inwendige Ziekten en
Voeding der Grote Huisdieren, Faculteit der Diergenee.skunde, Postbus SOI52. 350H
TD Utrecht. Tel: 030-2531234. Fax: 030-2531817.

welijke dieren. Andere auteurs daarentegen constateerden
geen geslachtspredispositie (5,8,11,12). Voor zover bekend
is geen raspredispositie aanwezig (11).
In dit artikel worden de klinische bevindingen en diagnosti-
sche mogelijkheden van een pony met een plaveiselcelcarci-
noom van de maag besproken.

CASUÏSTIEK

Ziektegesch iedenis

Een 12 jaar oude Shetland pony ruin werd aangeboden aan de
Kliniek voor Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren met als
klacht dat hij sinds enkele maanden vermagerde en recidive-
rend koliekaanvallen had. De pony was door de \'verwijzend\'
practicus meerdere malen tijdens een koliekaanval behandeld
met een spasmolyticum (Buscopan compositum®) waarop
het dier goed reageerde. De pony werd ook gedurende enkele
dagen behandeld met een antibioticum (Depomycine®) en
tweemaal werd een wormkuur (Eqvalan®) toegediend.

Klinisch onderzoek

De pony was bij aankomst in de Kliniek in een matige voe-
dingstoestand. Het dier maakte een attente indruk, maar
knarsetandde. Bij algemeen onderzoek werd een te abdomi-
nale ademhaling gevonden met een te hoge frequentie (30
per minuut). De pols was krachtig, regelmatig en equaal en
had een frequentie van 50 slagen per minuut. De temperatuur
was normaal (37.5°C) en de extremiteiten voelden warm aan.
De turgor was goed. Slijmvliezen waren roze, vochtig en
vertoonden geen laesies. De lymfeknopen waren normaal
van grootte en niet pijnlijk. Bij longauscultatie werd beider-
zijds gering verscherpt ademen over het gehele longveld ge-
hoord. Onderzoek van het circulatie-apparaat leverde geen
bijzonderheden op. Onderzoek van het digestie-apparaat le-
verde op het rectaal onderzoek na geen afwijkingen op. Bij
rectale exploratie werd een niet pijnlijke, harde dikte onge-
veer ter grootte van een voetbal links craniodorsaal in de
buik gevoeld. In de scheilswortel werden vergrote lymfe-
knopen gevoeld. Na 24 uur vasten werd het rectaal onder-
zoek herhaald. Dit leverde dezelfde informatie op.

Bloedonderzoek

Het bloedonderzoek leverde een normale hematocriet (0.40
L/L, normaal 0.36-0.42 L/L) en een leukocytose op (13.0
G/L, normaal 7-10 G/L) met een rechtsverschuiving (93%
segmentkemige granulocyten en 7% lymfocyten). Het totale
eiwitgehalte in het serum was vrij hoog (78 g/L, normaal 60-
75 g/L) met een abnormale elektroforese namelijk een erg
\'vlakke\' elektroforese (31.8% albumine, 18.8% alfa-globuli-
nes, 29.0% beta-globulines en 20.4% gamma-globulines). De
totale bilirubine-concentratie was niet afwijkend (15.4
|imol/L, normaal 0-40 |imol/L) waarvan 90% ongeconju-
geerd. De ureumconcentratie en de creatinineconcentratie
vielen binnen de referentiewaarden (5.1 mmol/L, normaal <8
mmol/L, respectievelijk 81 ^mol/L, normaal <168 mmol/L).
De activiteit van de leverenzymen was normaal (alkalische
fosfatase: 300 lU/L, normaal <300 lU/L; gamma-glutamyl-

-ocr page 283-

transpeptidase: 17 lU/L, normaal <20 lU/L; aspartaatamino-
transferase: 141 lU/L, normaal <275 lU/L).

Buikpunctie

Gezien de rectale bevindingen werd een buikpunctie uitge-
voerd. Er werd een geringe hoeveelheid geel, helder vocht
verkregen. Van het verkregen vocht werd een uitstrijkje ge-
maakt en gekleurd volgens Papanicolau. Het cytologisch on-
derzoek leverde geen neoplastische cellen op.

Endoscopie

Gezien de bovenstaande bevindingen en de wens van de eige-
naar alleen tot euthanasie over te willen gaan indien er een
\'zekere\' diagnose gesteld was, werd besloten een gastrosco-
pie uit te voeren. Na het dier 24 uur te hebben laten vasten
werd dit onderzoek uitgevoerd met behulp van een endo-
scoop met een lengte van 160 cm en een diameter van 13
mm\'. De keel en het eerste deel van de oesofagus waren niet
afwijkend. Het slijmvlies van het laatste deel van de oesofa-
gus was zeer onregelmatig en rood van kleur. Net vóór de
maagingang was een dikte te zien in het oesofageale slijm-
vlies. In de maag was in het pars oesophagei een woekerend
proces te zien met veel necrose en ulceraties (Figuur 1 en 2.)
In overleg met de eigenaar werd besloten tot euthanasie.

Postmortaal onderzoek

In de maag was in het oesofageale deel op de overgang naar
het cardiale deel een geulcereerde tumor met een doorsnede
van 20 cm aanwezig. De tumor breidde zich langs de buiten-
zijde van het caudale deel van de oesofagus uit. Tevens was
de tumor geïnfiltreerd in de milt. De mesenteriale lymfekno-
pen waren geheel tumoreus veranderd. Zowel in de lever als
in de longen werden meerdere in grootte wisselende tumor-
haarden gevonden. Bij microscopisch onderzoek werd de
diagnose plaveiselcelcarcinoom van de maag met metasta-
sen gesteld.

DISCUSSIE

Maagcarcinomen bij paarden zijn beschreven in vele landen
over de hele wereld (8). De primaire tumor is meestal gelo-
kaliseerd in het non-glandulaire deel van de maag, pars oeso-
phagei. Ook de cardia en de caudale oesofagus kunnen in het
proces betrokken zijn (7). De tumor metastaseert meestal
snel naar de lever en de milt en minder vaak naar de longen
en de nieren. Soms worden kleine, metastatische haardjes die
het gehele peritoneum bedekken gevonden (5,8). De tumor
kan sterk invasief groeien waardoor adhesies tussen lever,
maag en milt kunnen ontstaan (8).

De klinische symptomen zijn niet specifiek en variëren met
de locatie en uitbreiding van de metastatische laesies. In de
literatuur worden vaak anorexie, gewichtsverlies en knarse-
tanden en minder vaak, koliek en koorts genoemd (1,4,5).
Regurgiteren, braakbewegingen en antiperistaltiek in de oe-
sofagus en soms recidiverende oesofagusobstructies kunnen
gezien worden als de tumor zich uitbreidt tot in het caudale
deel van de oesofagus (1). De klachten ontstaan meestal ge-
leidelijk in de loop van weken tot maanden (12).
Bij de beschreven patiënt kunnen de abdominale ademhaling
en het verscherpt ademen verklaard worden uit de vele long-
metastasen. Het uitvoeren van een rectaal onderzoek leidde
bij deze pony tot een waarschijnlijkheidsdiagnose. Normaal

\' Vuk\'o endoscoop
E.TM. CCDEVIMkm
Firma Endotechniek. Hillegom

249

is de maag bij rectaal onderzoek meestal niet bereikbaar, in-
dien de maag wel bereikbaar is dan voelt deze glad aan. De
dikte geconstateerd bij deze patiënt zou nog verward kunnen
worden met voedsel in de maag, maar zowel het knobbelige
oppervlak als het onveranderde beeld na 24 uur vasten, plei-
ten daartegen. In de literatuur wordt bij ongeveer 2/3 van de
beschreven paarden met een maagcarcinoom, een abdomi-
nale massa craniodorsaal links in de buik gevoeld bij rectale
exploratie (5).

Bij de meeste paarden met plaveiselcelcarcinomen van de
maag worden bij bloedonderzoek opvallende afwijkingen in
het eiwitspectrum gevonden terwijl het totaal eiwit in het se-
rum niet verlaagd is, tenzij een bloeding opgetreden is (12).
De afwijkingen bestaan uit een hypoalbuminemie met ge-
lijktijdig een geringe verhoging van de alfa-, beta- en gam-
mafractie. De percentages komen daardoor allemaal tussen
de 20 en 30% te liggen, wat ook wel een \'vlakke\' elektrofo-
rese wordt genoemd. Ook bij de beschreven patiënt werd
deze \'vlakke\' elektroforese gevonden. Anemie en een leuko-
cytose met een rechtsverschuiving worden ook genoemd
(13). De anemie kan verklaard worden door een combinatie
van bloedverlies uit de primaire tumor en een verminderde

TIJDSCMRIIT VOOR Diergeneeskunde, DEEL 124, APRIL, AELEVERING 8, 1999

-ocr page 284-

erytropoëse (13). Leukocytose kan in verband gebracht wor-
den met de ulceraties en de necrose in het tumoreuze proces
(7).

De prognose van deze aandoening is infaust daar deze tumor
door zijn ontoegankelijke anatomische situatie niet voor chi-
rurgische excisie in aanmerking komt. Bovendien zijn meta-
stasen waarschijnlijk al ontstaan op het moment dat klinische
verschijnselen opgemerkt worden.

Het inbrengen van de neussonde kan diagnostische waarde
hebben. Als de cardia en eventueel de caudale oesofagus in
het proces betrokken zijn is de neussonde niet of moeilijk in
de maag te brengen (1). Ook een buikpunctie kan aanvul-
lende informatie verschaffen, indien het cytologisch onder-
zoek neoplastische plaveiselcellen oplevert (1,12). De afwe-
zigheid van tumorcellen daarentegen, sluit de diagnose
maagcarcinoom natuudijk niet uit. Zieker
et al. (13) be-
schrijven dat bij vijf van de negen paarden met een plaveisel-
celcarcinoom van de maag neoplastische cellen in het buik-
punctaat gevonden werden.

Samenvattend kan gesteld worden dat gastroscopie een mo-
gelijkheid is om de diagnose maagtumor te bevestigen. Bij
de beschreven patiënt, een Shetland pony, was de 160 cm en-
doscoop voldoende lang om in de maag te komen en zo de tu-
mor te visualiseren. Voor grote paarden zal echter een 300
cm endoscoop nodig zijn.

® Buscopan compositum, Boehringer Ingelheim
Eqvalan, MSD Agvet
Depomycine, Mycofarm.

DANKBETUIGING

Onze dank gaat uit naar mw. dr. J.S. van der Linde-Sipman (Vakgroep

Pathologie) voor het verrichten van het pathologisch onderzoek.

LITERATUUR

1. Campbell-Beggs CL, Kiper ML, MacAllister C. Henry G, and Roszel
JF. Use of esophagoscopy in the diagnosis of esophageal squamous
cell carcinoma in a horse. J Am Vet Med Assoc 1993; 4: 617-8.

2. Herrsch VB, und Eidt E. Zur klinische Diagnose des Magenkarzinoms
beim Pferd. Deut tieraerztl Wochenschr 1976; 83: 92-6.

3. Jones DL. Squamous cell carcinoma of the larynx and pharynx in hor-
ses. Cornell Vet 1994; 84: 15-24.

4. Keim DP, White KK, King JM, and Tennant BC. Endoscopic diagno-
sis of squamous cell carcinoma of the equine stomach. J Am Vet Med
Assoc 1982; 180:941-3.

5. Meagher DM. Wheat JD, Tennant B. and Osbum BL Squamous cell car-
cinoma of the equine stomach. J Am Vet Med Assoc 1974; 164: 81 -4.

6. Moore JN, and Kintner LD. Recurrent esophageal obstruction due to
squamous cell carcinoma in a horse. Cornell Vet 1976; 66: 589-96.

7. Moulton JE, ed. Tumors of Domestic Animals, ed 2. Berkeley, Calif:
University of California Press, 1978: 388-91.

8. Olsen SN. Squamous cell carcinoma of the equine stomach: a report of
five cases. Vet Rec 1992; 131: 170-3.

9. Strafuss AC. Squamous cell carcinoma in horses. J Am Vet Med Ass
1976; 168:61-2.

10. Sundberg JP, Bumstein T, Page EH, Kirkham WW, and Robinson FR.
Neoplasms of equide. J Am Vet Med Assoc 1977; 170: 150-2.

11. Tennant B, Keim DR, White KK, Bentink S, and King JM. Six cases of
squamous cell carcinoma in the stomach of the horse. Equine Vet J
1982; 14:238-43.

12. Wester PW, Franken P, and Häni HJ. Squamous cell carcinoma of the
equine stomach. Vet Quart 1980; 2: 95-103.

13. Zieker SC, Wilson WD, and Medearis 1. Differentiation between intra-
abdominal neoplasms and abscesses in horses, using clinical and labo-
ratory data: 40 cases (1973-1988). J Am Vet Med Assoc 1990; 196:
1130-4.

SELF-ASSESSMENT COLOUR REVIEW OF ORNAMENTAL FISH

G.A. Lewhart. Manson Puhlishing/The Veterinary Press,
London, United Kingdom. 1998; 192 pagina\'s. ISBN /-
874545-81-2.

Bovenstaand (pocket)boek, zoals de titel toezegt, is bedoeld
als een zelfstudiewerk(je). De opzet is dusdanig gekozen dat
de lezer de aangeboden kennis in zich op kan nemen door in
een willekeurige volgorde door het boekje te bladeren. Het
boek behandelt namelijk 265 ogenschijnlijk ongerelateerde
casussen, maar beoogt aan de hand daarvan een samenvat-
ting van de meest voorkomende klinische problemen in de
siervishandel te geven. Met nadruk stelt de auteur zich niet te
hebben gericht op de aquacultuur. Hier leiden andere econo-
mische belangen veelal tot heel verschillende afwegingen
van die bij siervissen. De verzamelde bijdragen zijn vrijwel
allemaal afkomstig van Noord-Amerikaanse auteurs en
daardoor waarschijnlijk nogal wat diverser van aard dan de
dagelijkse praktijk in Nederland. Het boek bevat dan ook be-
schrijvingen van klinische verschijnselen in neon tetra tot tij-
gerhaai. Iedere casus wordt behandeld door middel van een
vraag en antwoordmethode, waarbij het antwoord meteen op
de volgende bladzijde behandeld wordt. Erg prettig.
De verstrekte informatie wordt in detail beschreven, inclu-
sief mooie kleurenfoto\'s en een duidelijke anamnese. Er
wordt herhaaldelijk gebruik gemaakt van histologische, ra-
diologische en elektron-microscopische beelden, waarmee
het geheel een sterk specialistisch karakter krijgt. Om de in-
formatie op zijn juiste waarde te schatten is nogal wat acade-
mische opleiding gewenst, hetgeen, naar mijn mening, de
beoogde doelgroep aan veterinairen en doorgewinterde hob-
byisten duidelijk beperkt tot de eerste.
Het totaal aan casussen is zodanig gekozen opdat ze de meest
voorkomende klinische aspecten van de dagelijkse handel in
siervis zou beschrijven. Ik kan mij echter niet aan de indruk
onttrekken dat de auteur een medium heeft gezocht om het
door de jaren heen verzamelde rariteitenkabinet te bundelen.
Daar is hij bijzonder goed in geslaagd. Het boek is dan ook
vooral leesvoer voor laat-op-de-avond-bij-de-televisie, en
het meest geschikt voor diegene die zich wenst te verbazen
over de wonderlijke wereld van de siervis. Ook al zal de be-
schreven CT-scan van een koi karper niet tot de dagelijkse
routine in Nederland behoren, het geheel leest prettig en is
misschien wel net datgene wat nog ingekeken wordt aan het
einde van een vermoeiende dag.

Dr. ir. G.F. Wiegertjes

-ocr page 285-

VETERINAIRE TANDHEELKUNDE 18

Tijdschr Diergeneeskd 1999: 124: 251-3

CHRONISCHE KIESFISTEL BIJ EEN LEEUWIN;
CASUSBESPREKING

A.\\N. van Foreest^ M.J. Hoyer^ en A.M. Lub^

SAMENVATTING

De immobilisatie, onderzoek en behandeling van een leeuw
(Panthera leo) met een chronische kiesfistel worden be-
schreven.

SUMMARY

A case report of a chronic fistelation of a carnassial tooth
in a lion

In this case-report immohilization. examination and treatment of a lion
(Panthera leo) with a chronic fistelation ofa carnassial tooth are descrihed.

Een dompteur vroeg om diergeneeskundige assistentie voor
één van zijn leeuwinnen (Suzy). De klacht behelsde twee
sinds enkele maanden bestaande secemerende wondjes on-
der het linkeroog. Verder bleek deze zeven jaar oude leeuwin
gezond en de eetlust was goed hetgeen zich uitte in een zeer
goede, haast overmatige conditie. Suzy was niet eerder voor
onderzoek of behandeling elders aangeboden.

Op 12 augustus 1998 werd een afspraak gemaakt voor een na-
der onderzoek bij het nuchtere dier. Suzy werd geïsoleerd van
de andere dieren en van een afstand bekeken. In het gebied
onder het linkeroog was sprake van twee kleine wondjes c.q.
fistelopeningen. Bij het gedomesticeerde dier wordt dan dif-
ferentiaaldiagnostisch aan een kiesfistel gedacht, veroorzaakt
door een periapicale aandoening van de kieswortel.

De leeuwin werd geschat op 180 kg lichaamsgewicht. Met
een blaaspijp (PneuDart\'^) werd een pijltje met 3 ml Hella-
brunner-mengsel inge.schoten in de quadriceps (dit mengsel
bevat per ml 125 mg xylazine (Rompun®, Bayer) en 100 mg
ketamine). Omdat na 20 minuten onvoldoende effect bereikt
was, werd nogmaals 2 ml met behulp van de blaaspijp toege-
diend. Dit leidde binnen tien minuten tot diepe sedatie, maar
onvoldoende voor onderzoek aan het hoofd. Er werd 2 ml ke-
tamine 10% (Alfasan) intramusculair in de rugstrekkers ge-
spoten. Na zes minuten kwam de leeuwin in een diepe, ont-
spannen anesthesie en kon ze veilig worden onderzocht. Het
feit dat deze leeuwin vrij traag en aanvankelijk onvoldoende
reageerde op de toegediende anesthetica moet waarschijnlijk
gezocht worden in haar overmatige conditie.

Bij uitwendig onderzoek werden twee fistelopeningen gevon-
den, die door middel van sonderen met een tepelcanule uit ble-
ken te komen onder het gingivale slijmvlies, respectievelijk de
wortels van de grote scheurkies in de linkerbovenkaak. Een ge-
ringe hoeveelheid sero-hemorragisch vocht lekte uit de wond-

\' Dierenarts Tandheelkunde. Veterinair Specialistisch Centrum de Wagenrenk.
Wageningen.

^ Dierenarts. Veterinair en Immohilisatie .Advies Buro. We.stermeeweg 2S, 1697 KW
Schellinkhout.

^ Dierenarts. Dierenartsenpraktijk Westeinde I4A, 1601 BJ Enkhuizen.

jes.

Verder onderzoek (bijvoorbeeld röntgenologisch) was niet
mogelijk en de voorlopige diagnose werd gesteld op een
kieswortelontsteking van de vierde premolaar van de linker-
bovenkaak (208). Er werd een injector met cloxacilline
(Lactastop®, Boerhinger) in het fistelkanaal geleegd en Suzy
werd verder gedurende tien dagen oraal met metronidazol en
spiramycine (Stomorgyl®-20, Rhone Mérieux) behandeld.
De anesthesie verliep naar wens en werd niet geantagoneerd
vanwege de relatief korte onderzoeksduur en het anders te
verwachten \'ketamine-effect\'. De recovery verliep zonder
complicaties.

Voorbereidingen voor een tweede onderzoek werden getrof-
fen, ondanks het feit dat de leeuwin goed leek te reageren op
de ingestelde therapie. Ervaring bij gedomesticeerde dieren
leert echter dat dit soort aandoeningen de tendens vertonen te
recidiveren.

Op 21 augustus werd Suzy opnieuw onder anesthesie ge-
bracht. Dit maal werd gekozen voor een combinatie van 500
mg zolazepam plus tiletamine (Zoletil®, Virbac) en 500 mg
xylazine (Rompun® 500, Bayer) opgelo.st in 3 ml steriel wa-
ter. Dit mengsel werd door middel van een blaaspijltje
(Daninject®) in de quadriceps ingeschoten. Na twaalf minu-
ten was de leeuwin volledig onder anesthesie en kon nauw-
gezet onderzoek plaatsvinden.

Uitwendig waren beide fistelopeningen met sero-hemorra-
gisch vocht zichtbaar (Figuur 1). Er werd een metalen sonde
in één van de fistelopeningen gebracht.
Bij oraal onderzoek was enkele centimeters boven de muco-
gingivale lijn ter hoogte van de mesiale wortel een fluctu-
erende verdikking aanwezig (Figuur 2). De metalen sonde

-ocr page 286-

c -î
AJL

was voelbaar ter hoogte van deze dikte.
Er was sprake van een complete dentitie (zie tandformule
leeuw) met weinig tandsteen op vooral de distale kant van de
beide scheurkiezen in de bovenkaak (Figuur 3).

De leeuw (Panthera leo) behoort tot de subfamilie Pantherinae van de
familie Felidae (katachtigen) binnen de orde der Camivora.

3 13 1

De tandformule is - : - : - : - = 34
3 12 1

TANDFORMULE LEEUW

Het tandsteen werd verwijderd waardoor de kies (208) goed
zichtbaar werd. De kies was afwijkend van vorm met een
ruwe oppervlakte (Figuur 4). Bij subgingivale sondering met
een tandheelkundige parosonde werden geen fractuurstuk-
ken gevonden. Ook het dentine leek onbeschadigd en er was
geen expositie van de pulpa. Er was sprake van een struc-
tuurstoomis en vervorming van het glazuur met onregelma-
tige oppervlakkige beschadigingen.

De bevindingen, de glazuurstructuurstoomis, de verdikking
boven de mucogingivale lijn en de fistelopening met verbin-
ding naar de wortel van het element, waren voldoende rede-
nen om tot extractie te adviseren. Het uitvoeren van een
apexresectie was een andere mogelijkheid. Echter er moet
bij dieren altijd gekozen worden voor de meest functionele
en minst risicovolle tandheelkundige behandeling. Een ex-
tractie kon direct worden uitgevoerd, vereist geen nadere
controle onder anesthesie en heeft een goede prognose. Het
dier kan bovendien zonder enig probleem deze kies missen.
Alvorens tot extractie over te gaan werd 100 mg ketamine in-
traveneus in de vena saphena medialis toegediend. De ex-
tractie werd als volgt uitgevoerd: de gingiva werd rondom de
kies met behulp van een rechte hevel losgemaakt. Met be-
hulp van een fissuurboor in een boormachine werd het ele-
ment gespleten. De eerste groeve werd aangebracht tussen
de distale wortel en de mesiale wortels. Vervolgens werd een
groeve aangebracht tussen de beide mesiale wortels. Met een
rechte hevel werd de ruimte in de groeve vergroot en de wor-
tels stuk voor stuk geluxeerd (Figuur 5). Met een goed pas-
sende extractietang werden de drie kiesgedeelten afzonder-
lijk verwijderd. Er was nauwelijks bloedverlies. De metalen
sonde werd voorzichtig via de fistelopening doorgedrukt tot
in de alveole van de buccale wortel zodat er nu een open ver-
binding bestond. Via het kanaal werd met fysiologisch water
gespoeld. Er werden geen pus of grote granuloomresten
waargenomen zodat er geen excochleatie van de alveole
werd uitgevoerd. De alveoleranden en de interdentale septa

T I J U s C II R I FT VOOR D I F R (i F N F: F S K U N D F , [) F F 1 124, A I\' R I L , A I 1 F V F R I N (1 8 , 1499

252

-ocr page 287-

werden met een knabbeltang glad afgewerkt. Er werd niet
gehecht (Figuur 6).

De gehele anesthesie duurde al met al 40 minuten en verliep
zonder complicaties. De leeuwin kreeg 22,5 mg van de alfa-2
antagonist yohimbine (Antagonil® 0,5%, Wildlife Pharmaceu-
ticals) intraveneus in de vena jugulares toegediend. Na zes mi-
nuten werden de eerste symptomen van antagonering zicht-
baar. Na 15 minuten nam zij een stemale ligging aan, maar
bleef gesedeerd door de nawerking van de Zoletil®.
Er werd geen verdere nabehandeling ingesteld. Het advies
over het gebruik van voedsel luidde: voldoende water en de
eerste dagen alleen grote stukken vlees die in zijn geheel
kunnen worden doorgeslikt. Verontreiniging en beschadi-
ging van het coagulum in de extractiewond wordt daamiee
voorkomen. De postoperatieve berichten waren zeer goed.
Geen klachten en de fistelopeningen waren na drie dagen
verdwenen.

De stukken kies toonden een afwijkende vorm en stmctuur.
De palatinale wortel was nauwelijks ontwikkeld. De pulpaka-
mer en het wortelkanaal van de distale en de mesio-buccale
wortel waren erg wijd en gevuld met een stinkende necroti-
sche inhoud (Figuur 7). De apex was niet (meer?) gesloten en
een apicale ontsteking met abcesvorming en fistelvorming is
daardoor te verklaren. Deze kies was niet te behouden ge-
weest. Extractie was de enige behandelingsmogelijkheid.

RUND

O

Post-partum anoestrus bij melkvee

G.S. Opsomer, M. Con>n. P. Mijten en A. de Kfuif. Vlaams
Diergeneeskd Tijdschr 1997; 66: 61-7.

De vmchtbaarheid is één van de belangrijkste factoren die de
rentabiliteit van een melkveebedrijf bepalen. Immers hier-
mede is ook verbonden het vervangingspercentage, de kos-
ten van de kunstmatige inseminatie, de kosten voor dierge-
neeskundige hulp en andere.

In dit overzichtsartikel wordt aan de hand van de literatuur
ingegaan op de factoren die een rol spelen bij het weer op
gang komen van de cyclus na het afkalven zoals de involutie
van de baarmoeder en de activiteit van de ovaria.
Een en ander wordt ook besproken tegen de achtergrond van
hormonale
invloeden (luteiniserend hormoon, follikel sti-
mulerend hormoon, progesteron, Prostaglandines en an-
dere).

Referaten

Ingegaan wordt op de oorzaken en de diagnose van de post-
partum anoestms. De meeste onderzoekers stellen dat een
minder goede vruchtbaarheid het gevolg kan zijn van sub-
oestrus waarbij de tochtigheid niet opgemerkt wordt, van
anoestms die het gevolg is van geen of onvoldoende activi-
teit van de ovaria, van pyometra of van een cysteuze ontaar-
ding van de gonaden.

Opgemerkt wordt dat ongeveer 1% van de probleemkoeien
bij onderzoek toch drachtig blijkt te zijn.
Bij de bespreking van de behandeling van bovenvermelde
afwijkingen wordt gewezen op een slechte bronstdetectie,
onvolkomenheden bij de diagnostiek, het onnodig gebruiken
van hormoonpreparaten en een niet goed uitgebalanceerde
voeding in de droogstand en in de periode direct na het afkal-
ven (negatieve energiebalans).

Het gebmik van Prostaglandines kan worden aanbevolen bij
suboestms en pyometra indien er een corpus luteum aanwe-
zig is. Een goede fertiliteit is gekoppeld aan een goed ma-
nagement. De veehouder moet meerdere keren per dag gedu-
rende enige tijd zijn koeien observeren.

Dr. J.P. W.M. Akker mans

-ocr page 288-

SLEUTEL VOOR DE BESTRIJDING VAN INFECTIES MET
MAAGDARMWORMEN IN HET EERSTE WEIDESEZOEN;
INTRODUCTIE EN NADERE TOELICHTING^

Uitenvoordepraktl

Iedere dierenartspraktijk die betrokken
is bij de zorg voor runderen heeft on-
langs een aantal exemplaren ontvan-
gen van een poster getiteld \'Sleutel
voor de bestrijding van infecties met
maagdarmwormen in het eerste weide-
seizoen\'. Tevens is daarbij een toelich-
ting verstrekt waarin de redenen
waarom tot deze adviezen gekomen is,
nader worden uitgelegd.

De achtergrond van het maken van het
flow-schema is om vanuit onafhanke-
lijke instanties een handvat te geven
voor de bestrijding van maagdarm-
worminfecties, waarbij de nadruk ligt
op beweidingsmaatregelen en een re-
strictief gebruik van anthelmintica.
Doel van de sleutel is dat u, samen met
de veehouder, voor het weideseizoen
op rationele gronden het systeem voor
de bestrijding van maagdarmwormin-
fecties kunt bepalen. Tevens kan het
schema gebruikt worden om te toetsen
welke aanpassingen in de bestrijding
eventueel nodig zijn als het vooraf be-
dachte systeem tijdens het weidesei-
zoen gewijzigd moet worden. U kunt
zelfs het schema gebruiken om een
veehouder te demonstreren waar \'het
fout gelopen is\' als er een uitbraak van
maagdarmwormziekte op een bedrijf
wordt waargenomen (of u kunt het zelf
als hulpmiddel gebruiken bij het be-
oordelen van de beweidingsgeschiede-
nis als u een vermoeden van maag-
darmwormziekte heeft).

Bij het opstellen van het flow-schema is
uitgegaan van de epidemiologie van
maagdarmworminfecties bij kalveren
in Nederland en de invloed van ma-
nagement, speciaal van verweidingen,
op de opbouw van infecties. Hierbij is
vooral ook rekening gehouden met het

\' Landelijke werkgroep in- en uitwendige parasieten,
waarin vertegenwoordigd zijn ID-DLO. PR. FdD en
GD. Secretaris drs. M.W.C. Huyhen. Gezondheid.s-
dienst voor Dieren. Locatie Deventer. Posthus 9.
7400 AA Deventer

beweidingsmanagement in Nederland,
zoals dat naar voren kwam in een en-
quête op een groot aantal bedrijven over
heel Nederland (1). Er is steeds voor
veilige opties gekozen, dus als het
schema correct wordt nagevolgd is er
geen risico op het ontstaan van maag-
darmwormziekte in het eerste weidesei-
zoen. Gepoogd is om het schema zo
eenvoudig mogelijk te houden. Het
blijkt echter niet mogelijk om de veel
voorkomende variaties in beweidings-
management allemaal in een zeer een-
voudig schema te vangen en het zou dan
ook misleidend zijn met een eenvoudi-
ger schema te komen. U zult echter
merken dat het gebruik meevalt. U kunt
steeds kiezen uit twee mogelijkheden
die uiteindelijk tot een advies leiden.

Om te oefenen met toepassing van het
schema volgen hier enkele bedrijfssi-
tuaties. De antwoorden zijn op de vol-
gende pagina terug te vinden.

Situatie 1:

Half mei worden de kalveren naar bui-
ten gedaan op een niet gemaaide wei.
Begin juli worden ze verweid naar een
gemaaid perceel, dat jaar niet eerder
beweid, waarop ze tot begin oktober
blijven lopen.

Situatie 2:

Begin mei worden de kalveren naar
buiten gedaan op een niet gemaaide
wei. Begin juli worden de kalveren
verweid naar een gemaaid perceel
waar nog geen jongvee gelopen heeft.
Eind augustus worden de kalveren op-
nieuw verweid naar een tweede ge-
maaid perceel waarop ze tot begin ok-
tober blijven lopen.

Situatie 3:

Een groep laat geboren kalveren wordt
van eind juli tot eind september ge-
weid op het perceel waarop de kalve-
ren van situatie 2 tot begin juli hebben
gelopen.

Situatie 4:

Een groep kalveren wordt begin juni
naar buiten gedaan op een perceel waar
van half april tot half mei de pinken ge-
lopen hebben. Vanaf begin juli worden
de kalveren om de twee ä drie weken
verweid naar gemaaide percelen waarop
nog geen jongvee gelopen heeft.

Situatie 5:

Een groep kalveren wordt begin juni
naar buiten gedaan op een perceel
waar van half april tot half mei de pin-
ken gelopen hebben. Vanaf begin juli
tot half september worden de kalveren
om de twee ä drie weken verweid naar
gemaaide percelen waarop nog geen
jongvee gelopen heeft. Vanaf half sep-
tember tot half oktober lopen ze weer
op het eerste perceel.

Wij hebben besloten om het schema in
eerste instantie via de dierenarts te ver-
spreiden. De nuances van de verschil-
lende adviezen, zoals aangegeven in de
toelichting, kunnen zo nodig worden
uitgelegd aan de veehouders. In het na-
jaar zal geëvalueerd worden bij dieren-
artsen en veehouders wat de ervaringen
met het gebruik van het schema zijn ge-
weest. Uiteraard is commentaar op het
schema welkom, zodat we verbeterin-
gen kunnen aanbrengen voordat het
schema volgend jaar op grotere schaal
verspreid zal worden. Een aangepaste
versie van het schema zal te zijner tijd
op de internetsites van de afdeling
Parasitologie van de Faculteit der
Diergeneeskunde (FdD) en van het
Instituut voor Dierhouderij en Dier-
gezondheid (ID-DLO) worden gezet.

De eerste noodzakelijke verbeteringen
kunnen wij zelf al aangeven. Meta-
phylactische behandelingen dienen
nooit voor juli gegeven te worden.
Daarom dient in de beide groene vak-
ken rechts onder tussen \'worden\' en
\'beduidend\' respectievelijk \'worden\'
en \'(steeds)\' \'na 1 juli\' toegevoegd te
worden.

Mocht u vragen of opmerkingen
over het schema hebben dan kunt u
terecht bij de secretaris van de
werkgroep:

Drs. M.W.C. Huyben, tel 0570-
660155; e-mail m.huyben@gdvdie
ren.nl

-ocr page 289-

Antwoorden:
Situatie 1:

Advies: \'Behandel alleen bij het ver-
weiden met een wormmiddel (geen
bolus)\'.

Situatie 2:

Advies: \'Behandel met een lang- of
kortwerkend wormmiddel op het mo-
ment dat de kalveren zes weken op de-
zelfde wei lopen\'.

Commentaar: Hier wordt dus behan-
deld rond het moment waarop de die-
ren eind augustus opnieuw verweid
worden.

Situatie 3:

Advies: \'Behandel met een langwer-
kend wormmiddel drie weken na het
naar buiten gaan\'.

Commentaar: de noodzaak van behan-
deling van deze kalveren die op moge-
lijk zeer zwaar besmet land naar buiten
gaan, zal duidelijk zijn.

Situatie 4:

Advies: \'Er is geen behandeling met
wormmiddelen nodig\'

Situatie 5:

Advies: \'Behandel met een langwer-
kend wormmiddel bij verweiden of
met een kortwerkend wormmiddel
drie weken na verweiden, etcetera\'.
Commentaar: Dit heeft uiteraard al-
leen betrekking op de laatste verwei-
ding.

LITERATUUR

1. Borgstecdc FHM, Sol J, Uum A van. Haan N
de, Huyben R, and Sampimon O. Manage-
ment practices and use of anthelmintics on
dairy cattle farms in the Netherlands. Results
of a questionnaire survey. Vet Parasitol
1998;78:23-36.

Berichten en verslagen

Deze internetsite geef\\ een indmk van
de bereikte resultaten van de Stichting
Dierenhulp Venezuela en de noden van
de zwerfdieren. Daamaast krijgt de be-
zoeker een goede indruk van bijvoor-
beeld het sterilisatieprogramma dat no-
dig is om het aantal zwerfdieren te
verminderen en de medische hulp die
wordt geboden om de vele gewonde die-
ren te helpen. De site vormt een uitste-
kende bron van informatie naast de tal-
rijke publicaties in onder meer De
Telegraaf en de vele televisiereportages
waarin het werk van Dierenhulp Vene-
zuela voor het voetlicht wordt gebracht.
Te zien op intemet is onder meer een
overzicht van de wensen, de daden, de
sponsors en het laatste nieuws. Boven-
dien maakt iedere bezoeker kans op een
gratis vliegvakantie voor twee personen
naar Isla Margarita. Het adres luidt:

http://members.xoom.com/dieren
hulp

In de komende maanden wordt de site
nog verder uitgebreid.

DIERENHULP VENEZUELA OPENT
EIGEN INTERNETSITE

De Stichting Dierenhulp Venezuela heeft een eigen internetsite geopend.
Daarop laat de Stichting zien hoe zwerfdieren met de Nederlandse bijdragen
in Venezuela en in het bijzonder op het bij Nederlanders zo populaire eiland
Margarita worden geholpen.

MR. H.H.G. KOCKS BENOEMD ALS
REGIODIRECTEUR RW NOORD

De heer mr. H.H.G. Kocks (50) is met ingang van 1 juni 1999 benoemd tot regio-
directeur van de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees regio Noord. De
heer Kocks is op dit moment directeur van het agentschap Bureau Heffingen te
Assen, een uitvoeringsorgaan van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij. Sinds de oprichting van Bureau Heffingen in 1987, heeft hij zich in-
gezet voor de ontwikkeling van deze dienst. De heer Kocks is zijn LNV-loopbaan
in 1980 begonnen bij de toenmalige Directie Beheer Landbouwgronden. Van
1985 tot 1987 was hij werkzaam als fiscaal adviseur bij het departement.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien
teksten, die langer zijn dan één A4-tJe
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette
(5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van regels gelieve geen harde
returns te geven.

BESTUUR VEDIAS

In het bestuur van de Vereniging van
Dierenarts Assistenten (Vedias) zijn een
aantal wijzigingen opgetreden. De twee
bestuursleden Jeanine Snik en Francien

Voorzitter

Vice-voorzitter

Secretaris

Penningmeester

Redacteur

Bestuursleden

Het nieuwe adres van het secretariaat is: Dr. H. G. Pluimstraat 20, 8121 AH Olst.

Kamp zijn afgetreden. Daamaast is de
secretaris Jeanette Vos ook afgetreden.
Zij blijft echter nog wel de informatielijn
beheren. Het bestuur ziet er als volgt uit:

Nicole Duijm

Ans Fraas

Petra Stomps

Greetje Mulder

Gerda van Erven-Peerdeman

Irma Wensink

Cyrilla Pulmans

-ocr page 290-

Als eerste kreeg T. Latscha (Intervet
Intemational, Boxmeer) de gelegen-
heid zijn lezing te houden, getiteld
\'Vaccination strategies for fish and
shrimps\'. Gerichte cultures van vissen
en schelpdieren zijn al vanaf 1500 be-
kend en wel vooral in Azië. Sinds 1980
is er een drie- ä viervoudige toename.
Latscha ging in op de marktsituatie.
Men kent cultures in zee-, brak en zoet
water. De uitval is groot en bedraagt
vaak meer dan 50 procent. Hiervan
wordt 35 procent toegeschreven aan
infectieziekten en 15 procent aan tech-
nische onvolkomenheden. Meestal is
er sprake van bacteriële aandoeningen
die veroorzaakt worden door species
uit de geslachten Vibrio, Aeromonas
en Streptococcen.

Virussen (Toga-, Irido-, Rhabdo-spe-
cies) zijn aansprakelijk voor 20 pro-
cent van de verliezen, evenals parasi-
taire aandoeningen (luizen). Ditzelfde
patroon ziet men bij gamalen.
Vaccinaties worden verricht op be-
paalde momenten van de ontwikke-
ling. Toepassingstechnieken zijn in-
jecties, laten zwemmen in bakken met
vaccins (immersion) en oraal. De re-
sultaten zijn hoopgevend, echter niet
spectaculair. Men is tevreden wanneer
meer dan 60 procent van de geënte die-
ren het economische einddoel bereikt.

ECONOMISCHE PLUIMVEEHOU-
DERIJ ZONDER ENTEN NIET MO-
GELIJK

R. Hein (Intervet Ic, Verenigde Staten)
behandelde zijn onderwerp \'Impact of
vaccination on health and performance
of poultry\' vanuit zijn ervaringen in de
USA. De grootste pluimveeconcentra-
ties bevinden zich in dit land en verder
in China en Brazilië. Nederland komt
op de 16e plaats. In China worden de
meeste legkippen gehouden.
Door het toepassen van hygiënische
maatregelen en het uitvoeren van vac-
cinaties probeert men infectieziekten
onder controle te houden. Vooral de
luchtwegen worden door verschillende
pathogenen belaagd. Een handicap is
het feit dat er bij pluimvee nogal wat
infecties voorkomen (ook latent) die
een immunosuppressieve werking heb-
ben, waardoor opportunistische micro-
organismen de kans krijgen om aan te
slaan. Een ander probleem is het ont-
staan van nieuwe typen, waartegen be-
staande vaccins onvoldoende immuni-
teit geven. Verder werd ingegaan op de
pathologie van enkele ziekten zoals in-
fectieuze bronchitis met eischaalafwij-
kingen en Marek met huidlaesies.
Zonder entingen is een economische
pluimveehouderij niet mogelijk. Hein
heeft dit met behulp van de USDA-sta-
tistiek duidelijk kunnen maken, onder
andere bij Marek. Onze huidige kennis
over vaccins, pathogene genen en im-
munosuppressieve werkingen is nog
onvoldoende.

Op 12 februari 1999 werd in het hoofdgebouw van de Faculteit der
Diergeneeskunde (FdD) het symposium
Prevention of viral diseases by vacci-
nation; vaccination versus non vaccination
gehouden. Ruim een honderdtal
toehoorders luisterden na het openingswoord van P. Rottier (FdD), waarin hij
stelde dat vaccinatie vaak het enige middel is om besmettelijke ziekten onder
controle te houden, naar zeven voordrachten.

ZIEKTE VAN AUJESZKY
Over \'Development and use of marker
vaccins for control and eradication of
Aujeszky\'s disease and classical swine
fever\' ging de derde voordracht, ge-
houden door R. Moormann (ID-DLO).
Om een ziekte als Aujeszky - maar dit
geldt ook voor andere infectieziekten -
uit te roeien, moeten een aantal stap-
pen worden genomen. Ten eerste is dat
programmatisch vaccineren van alle
dieren, gevolgd door entingen met
markervaccins waarbij alle dieren die
antilichamen hebben ten opzichte van
veldstammen worden geïdentificeerd
of geslacht. De derde stap bestaat uit
niet enten met daarbij controle op het
voorkomen van antilichamen. Dit laat-
ste moet bij Aujeszky zeker om de vier
maanden gebeuren.
Vervolgens werd ingegaan op het ge-
bmik van markervaccins bij varkens-
pest. Intervet en het ID-DLO hebben
een dergelijk vaccin ontwikkeld be-
staande uit het kapseleiwit E2. Op de
technische aspecten van de productie
werd ingegaan. Dit vaccin is experi-
menteel gebmikt bij mestvarkens en
zeugen. De mestvarkens werden ge-
challenged met een vimlente stam.
Reeds twee weken na een tweede en-
ting bleek dat dit laatste vims niet aan-
sloeg, dat wil zeggen er konden geen
antilichamen worden aangetoond ten
opzichte van veldvirusantigenen. Ook
contactdieren die later in de nabijheid
van deze varkens werden gebracht ble-
ven negatief.

Door dr. J.P.W.M. Akkermans

PREVENTION OF VIRAL DISEASES BY VACCINATION

Experimenten bij drachtige zeugen
waarbij gebmik gemaakt werd van een
mild vimlente stam en waar gekeken
werd naar vimsoverdracht op de foeti,
hadden eveneens een gunstig resultaat.
In de vruchten werd geen virus aange-
toond.

BVD

In zijn voordracht \'The control of
pestivims infections in cattle; vaccina-
tion and eradication\' merkte J. Brown-
lie (Faculteit voor Diergeneeskunde
Londen) op dat het vijftig jaar geleden
was dat BVD als aparte ziekte werd
onderkend. Er bestaan twee typen. Uit-
braken van BVD komen voor in alle
landen van de wereld. Alleen uit China
ontbreken hierover gegevens. In Enge-
land wordt de jaarlijkse schade geschat
op 70 miljoen pond. Brownlie ging in
op de pathologie. Trombocytopenie is
een bekend verschijnsel. Vaak zijn er
ook reproductiestoornissen doordat er
degeneratieve veranderingen ontstaan
in testikels en ovaria. Hoe de ziekte be-
streden moet worden is nog steeds een
discussiepunt. Sommigen leggen het
accent op het opsporen van vimsdra-
gers, anderen op \'strategische\' vacci-
naties of het slachten van seropositieve
dieren met daarbij isolatie van het be-
treffende bedrijf, of op een gecombi-
neerde handelwijze.

BLIJVEN ENTEN BIJ HONDEN
EN KATTEN

O. Jarrett (Veterinaire Faculteit Glas-
gow) sprak over \'Rationale for vacci-
nation of cats and dogs\'. Hij stelde dat
bij katten de risico\'s van een vimsin-
fectie en de afloop hiervan gerelateerd
zijn aan de manier van houden. Veel
dieren zijn latente dragers van onder
andere herpes-, calici- en leukemievi-
mssen. De meeste infecties hebben de
luchtwegen als aangrijpingspunt. Jar-

-ocr page 291-

rett ging in op de symptomatologie en
de pathologie. Er zijn zeer veel vaccins
op de markt. De werking van sommige
is discutabel. Opgemerkt werd dat er
drie typen \'leukemie\'virussen bestaan.
Enting hiertegen moet ieder jaar plaats-
hebben.

Over de virusinfecties die bij honden
voorkomen kan het volgende worden
medegedeeld. Parvo-infecties veroor-
zaken bij pups een myocarditis en bij
dieren vanaf acht weken vooral een en-
teritis. Zeer veel vaccins zijn ont-
wikkeld. Veelal waren de resultaten
teleurstellend. Intervet-vaccins (Parvo
C stam 154) geven daarentegen een
goede bescherming, ook bij puppies
die nog matemale antilichamen heb-
ben. Leptospiren-vaccins werken goed.
L. canicola wordt in Engeland niet
meer gevonden. Ditzelfde kan gezegd
worden van Rubarth disease en van een
aandoening veroorzaakt door een ade-
novirus (CAVl). Distemper komt als
gevolg van het enten slechts sporadisch
voor. Kennelhoest ontstaat door een sa-
menspel van enkele virussen en bacte-
riën.

Jarrett stelde tenslotte dat men moet
blijven enten en voorts dat men ieder
jaar boostervaccinaties moet toepas-
sen. Het gebruik van entstoffen ge-
maakt van mantel- of enveloppe-eiwit-
ten geniet de voorkeur. Voorts moet
men alert zijn op het voorkomen van
nieuwe serotypen.

VARKENSPEST

Mevrouw S. Horst (Landbouwuniver-
siteit Wageningen) sprak over \'Non-
vaccination policy in the Netherlands -
the economic impact of the 1997-1998
classical swine fever epidemie\'. Zij
gaf een analyse van de uitbraak en
richtte vooral de aandacht van de toe-
hoorders op de verspreiding. Tevens
had zij in navolging van een bestaand
computer-simulatiemodel van mond-
en klauwzeer (afkomstig uit Nieuw-
Zeeland) eenzelfde model gebruikt
voor varkenspest en wel juist voor de
uitbraak. Hierin werd aandacht ge-
schonken aan de snelheid van detectie,
de verspreiding via varkens, mensen,
transporten, aërogeen etcetera en mi-
lieu- en managementfactoren. Het
bleek dat dit computermodel in grote
lijnen overeenkwam met de varkens-
pestepidemie van 1997-1998.
Voorts gaf zij een overzicht (simula-
tie) van wat er gebeurd zou zijn indien
varkenspest één tot twee weken eerder
was ontdekt en wanneer men sneller
was overgegaan tot vervoersverboden
en slachten en betere hygiënische
maatregelen had toegepast (vermijden
van contacten). Gesteld werd dat de
diagnose vlugger moet en dat isolatie
en ruiming adequater moeten worden
uitgevoerd. Wanneer markervaccins
worden gebruikt heeft men niet alleen
handelsproblemen maar ook logi-
stieke, zoals de grootte van het entge-
bied, de snelheid van het uitvoeren van
de vaccinaties en andere. Haar conclu-
sie was: stamping out is te verkiezen
boven enten.

PREVENTIE BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

De laatste voordracht, gehouden door
A. Laddomada (Directeur-Generaal
Landbouw te Brussel), droeg als titel
\'EU approach to vaccination against
animal diseases\'. De maatregelen die
getroffen worden bij het uitbreken van
zeer besmettelijke ziekten als mond- en
klauwzeer en varkenspest vloeien voort
uit richtlijnen gegeven door de Wereld
Handels Organisatie. Men moet ingrij-
pen wanneer de internationale handel
bedreigd wordt. Alle landen kunnen
zich door het treffen van maatregelen
trachten te beschermen. Men mag ech-
ter geen handelingen verrichten die de
handel in ongewenste zin zouden kun-

De spreekbeurt over Welzijn en Ethiek
bij dierlijke productie wordt voorafge-
gaan door een voordracht over Ethical
Dilemmas in Sustainable Agriculture
van de Wageningse hoogleraar Kort-
hals. Een goed gekozen volgorde.
Duurzaamheid is immers het uiteinde-
lijke doel waar de landbouw naar
nen belemmeren. Sommige infectie-
ziekten staan op lijst A (ernstig), andere
op een lijst B (minder ernstig).
Wanneer gevaccineerd wordt, is men
bang dat op basis van serologisch on-
derzoek een differentiatie tussen entti-
ters en infectietiters niet mogelijk is.
Voorts vreest men dat immune dieren
drager kunnen zijn van veldvirus. Het
gebruik van markervaccins is nog niet
volledig aanvaard. Hiermee enten mag,
maar men moet handelsbelemmerin-
gen accepteren. Van invloed hierbij is
ook dat de EU een overschot aan vlees
heeft. Laddomada stelde dat alles moet
worden gedaan aan de preventie van
besmettelijke dierziekten, onder meer
door het opbouwen van gesloten pro-
ductiesystemen, een verbeterde dia-
gnostiek en regulering van transporten.
Risico\'s van insleep zijn toegenomen
gezien het open verkeer met de Oost-
Europese landen.

Een discussie onder leiding van pro-
fessor M.C. Horzinek (Faculteit der
Diergeneeskunde Utrecht) besloot de
dag. Gezegd kan worden dat het een
leerzaam symposium was. De belang-
stelling van de zijde van de Neder-
landse dierenartsen en veterinaire stu-
denten viel echter tegen.

FIRST EUROPEAN CONGRES ON
AGRICULTURAL AND FOOD ETHICS

Van 4 tot en met 6 maart discussieerden in Wageningen Europese deskundi-
gen van allerlei kennisvelden en vakgebieden over ethiek in de landbouw en
bij voedselproductie. Een thema dat maatschappelijk in de belangstelling
staat. Dit moge ondermeer blijken uit het feit dat zowel de minister van
Landbouw, als de minister van Volksgezondheid op de sprekerslijst van dit
congres stonden. Ook welzijn en ethische issues bij dierlijke productiesyste-
men kwamen aan de orde.

Een blik door de deur tijdens enkele voordrachten.

Door Jan Hülsen

streeft. En een duurzaam productiesys-
teem houdt in voldoende mate reke-
ning met ethiek en dierlijk welzijn.
De maatschappij en de agrarische we-
reld zijn in beweging, hetgeen een
grote diversiteit aan problemen en op-
lossingen oplevert. Korthals pleit er-
voor dat ethici goed de veelvormig-

-ocr page 292-

Het ene Aujeszky-vaccin

Microscopische opname van een injectieplaats 28 dagen na het toedienen van een enkelvoudige dosis O/W emulsie.

J Porcilis AD Begonia en Porcilis AD 783

./ De twee NIA-3 Aujeszky-vaccins van Intervet
hebben iets unieks: Diluvac Forte. Een waterig
adjuvans dat In tegenstelling tot O/W emulsie
geen weefselirritatie veroorzaakt. Zes van de acht
varkensvaccins uit de Porcilis-reeks van Intervet
bevatten inmiddels dit gepatenteerde adjuvans.

Voordelen Diluvac Forte

• waterig adjuvans

• geen spuitplekken

• makkelijk spuitbaar bij iedere temperatuur

• kan bij kamertemperatuur worden bewaard

• geen schuimvorming

• verpakt in onbreekbare PET-flacons

heid in de gaten houden. Een probleem
kan meerdere oplossingen hebben.
Hierbij kunnen naar zijn mening ver-
schillende groepen mensen voor ver-
schillende oplossingen kiezen. Ethici
die in de landbouwwereld actief zijn,
dienen daarom bijvoorbeeld goed de
meningen van consumentengroepen
vast te stellen.

Een latere spreker pakt hier overigens
op terug met de bewering dat alle men-
sen deel uitmaken van dezelfde groep:
\'we are all citizens\', inwoners van de-
zelfde stad. Ethische oplossingen zou-
den in haar optiek voor iedereen geldig
moeten zijn.

Korthals adviseert de zaal om modeme
ontwikkelingen niet over een kam te
scheren en niet te ontkennen. Elke
casus dient op zichzelf beoordeeld te
worden. Landbouwkwesties hebben
en aantal bijkomende dilemma\'s. Bij-
voorbeeld het feit dat de huidige con-
sument in hoge mate is vervreemd van
de sector.

Uit de stroom stellingen en meningen
in zijn voordracht blijkt dat Korthals
een bezield discussieerder is. Wij ethi-
ci hebben op dit moment een pro-
bleem, meent hij, namelijk de ge-
dachte van velen van ons dat ethische
problemen niet met technische midde-
len opgelost kunnen worden. Korthals
betoogt dat een technische oplossing
niet automatisch onethisch is.

WELZIJN EN ETHIEK BIJ DIER-
LIJKE PRODUCTIE
Een der aanwezigen vat kernachtig sa-
men hoe op dit moment gediscussieerd
wordt over ethische kwesties bij dier-
lijke productie. De argumenten be-
staan volgens hem vooral uit: \'I like
this and I don\'t like that\', want tech-
nisch is alles mogelijk.
Deze opmerking past goed bij de vol-
gende voordracht, want die heeft als
thema de politieke discussie rondom
ethische kwesties bij dierlijke produc-
tie. De Deense hoogleraar Sandoe be-
spreekt dit onderwerp onder de titel
Welfare and Ethics \'Issues\' in Animal
Production.

Sandoe begint met te vertellen dat op
dit moment groepen deskundigen,
waaronder dierenartsen en ethologen,
op basis van objectieve criteria beslis-
singen nemen over dierhouderijkwes-
ties. Hij noemt dit
the animal welfare
approach.
Deze benadering heeft ten
doel om beslissingen te nemen op ba-
sis van wetenschappelijke feiten en
niet op basis van politieke touwtrekke-
rij. In Denemarken kwam men zo tot
de verplichting om vleesstieren in
strooiselhokken te houden. Ethologen
en dierenartsen stelden objectief vast
dat bij deze dieren strooiselhokken be-
ter zijn voor het welzijn dan hokken
met roostervloeren. Dit deden ze met
eenvoudige proeven waarbij stieren
een keuze konden maken tussen de
twee vloertypen.

\'Maar\', vervolgt Sandoe, \'deze werk-
wijze voldoet niet bij ethische di-

-ocr page 293-

is het andere hiét;:

vi-

Microscopische opname van een injectieplaats 14 dagen na het toedienen van een enkelvoudige dosis Diluvac Forte.

->\'• \' •* •• f .-O « * Pi

INTERVET NEDERLAND B.V. Postbus 50, 5830 AB Boxmeer, Tel. 0485-58 76 54.

BelMPo"*"*

Die Reisapotheek®
versterkt de band
met mijn klanten
en dat vind ik
belangrijk..."

Na het succes in Duitsland, levert Apharmo nu ook
in ons land de Reisapotheek. Een praktisch tasje (met
isoleerlaag) om medicijnen en verzorgingsmiddelen op
reis in mee te nemen. Bovendien is de Reisapotheek
een mooi product om uw klanten mee van dienst te zijn.
Vraag om de affiche en bied de Reisapotheek aan met
een inhoud die u zelf voorschrijft!

U profiteert toch ook van ons GVP-bonussysteem?

(apharmo)

Good Veterinary Pharmaceuticals

Apharmo BV Postbus 202 ■ 6920 AE Duiven
Tel : 026 319 00 00 Fax: 026319 00 01 Internet: www.apharmo.com

-ocr page 294-

lemma\'s\'. Hij geeft het voorbeeld van
dikbilhouderij. Mits goed uitgevoerd,
heeft de voortplanting per keizersnede
geen nadelig effect op het welzijn van
de dikbilkoe. Er zijn derhalve geen ob-
jectieve argumenten om dikbilfokkerij
te verbieden. En toch zijn er mensen
die zeggen \'ik wil dat niet\'. Sandoe
vertelt dat hij zich realiseerde dat dik-
billen inderdaad geen welzijnsproble-
men hebben, nadat een veehouder hem
daarop had gewezen.
\'Dezelfde tekortkoming van de objec-
tieve aanpak\', betoogt Sandoe, \'treedt
op bij de beoordeling van genetische
manipulaties - gemanipuleerde dieren
zijn erg gelukkig - en in het voorbeeld
van een bepaalde lijn leghennen die
blind uit het ei kruipen. Deze dieren
pikken geen veren en tonen nauwelijks
stress in de gangbare huisvestingssys-
temen. Daardoor hebben ze een veel
hogere voerefficiëntie. En ondanks
economische en mileutechnische
voordelen en het feit dat deze dieren
objectief gemeten een goed welzijn
hebben, ben ik persoonlijk tegenstan-
der van houderij van deze kippen\', ver-
telt Sandoe.

Voor ethische afwegingen betreffende
dit soort kwesties, is derhalve een be-
grip als integriteit van het dier noodza-
kelijk, meent hij. Hoewel de exacte in-
houd van dit begrip - nog - niet duide-
lijk is. Of er moet een goede reflectie
van de Animal Welfare Approach
plaatsvinden. Hierbij zouden volgens
Sandoe de volgende vragen beant-
woord moeten worden:

- \'What matters in an animals life?\'

- Wanneer is de situatie emstig ge-
noeg voor het dier om een probleem
te ontwikkelen?

- Welke redenen rechtvaardigen het
gebmik van dieren?

\'En\', vult hij aan, \'deze reflectie roept
controversies op\'.

POLITIEKE BESLUITVORMING
\'De Animal Welfare Approach toont
dat politici bang zijn voor het nemen
van beslissingen op het gebied van die-
renwelzijn\', aldus Sandoe. Deskundi-
gen dienen naar zijn mening temghou-
dend te zijn om zich voor dit doel te
laten gebmiken.

Samenvattend concludeert hij dat de
rol van voomoemde deskundigen
moet verminderen bij besluitvorming
op het gebied van dierenwelzijn en dat
ethische experts bij het proces betrok-
ken moeten worden.

Ook de volgende spreker, professor
Ödberg uit Gent, meent dat weten-
schappers zich bij politieke besluit-
vormingsprocessen dienen te beper-
ken tot het weergeven van weten-
schappelijke gegevens en zich niet
moeten laten verleiden tot het geven
van een mening. \'Politiek is de kunst
van het maken van beslissingen\', ci-
teert hij. \'Laat dus politici de beslis-
singen nemen.\'

\'Wat zijn de gouden standaarden, die
gehanteerd worden bij de genoemde
objectieve beoordeling van dienvel-
zijn?\' vraagt een aanwezige. \'Wat is
het ideaal? Is dat wat wij willen, of wat
er zich in de natuur afspeelt?\'
\'We meten stressparameters\', luidt het
antwoord, \'hetgeen een beeld geeft
van fmstratie rondom het niet kunnen
uitvoeren van bepaald gedrag. De ijk-
punten liggen derhalve niet op het ge-
bied van bijvoorbeeld huisvestings-
kenmerken. Maar de aflcapwaarden
zijn subjectief en discutabel. Want
welke cortisonspiegel geeft nog stress
aan en welke net niet meer?\'
\'Alles waar we over praten is subjec-
tief, reageert de vraagsteller. \'Het be-
gint al met onze redenen om dierwel-
zijn te beoordelen.\'

FACULTEITSKLINIEKEN VOOR GROTE HUISDIEREN
WORDEN DIERSOORTGERICHTE HOOFDAFDELINGEN

In 1997 is een organisatieplan voor de
klinische sector gemaakt om een be-
staande overlap in deskundigheid te
elimineren en op een meer evenredige
wijze aandacht aan de diersoorten te
kunnen besteden. In deze herstructu-
rering van de klinische sector gaan de
grotendeels op disciplines gebaseerde
klinische vakgroepen op in drie dier-
soortgerichte hoofdafdelingen:

* Geneeskunde van Gezelschapsdieren

* Gezondheidszorg Landbouwhuisdie-
ren

* Gezondheidszorg Paard

In de hoofdafdeling Geneeskunde van
Gezelschapsdieren is niet zoveel veran-
derd. Wel zijn de voormalige vakgroep
Radiologie en de KJ en mannelijke
voortplanting van Gezelschapsdieren in
deze hoofdafdeling ondergebracht. De
telefoonnummers zoals die in het jaar-
boekje van de KNMvD staan vermeld
zijn echter niet veranderd. Alleen KI en
mannelijke voortplanting heeft een an-
der nummer: 030 - 2531578 (telefonisch
spreekuur dinsdag en donderdag 15.30-
16.00 uur).

In de andere twee hoofdafdelingen
hebben recent wel grote veranderingen
plaatsgevonden die ook voor practici
van belang zijn in verband met het ver-
krijgen van informatie en het verwij-
zen van patiënten.

De hoofdafdeling Gezondheidszorg
Landbouwhuisdieren bestaat nu uit:

Op de Faculteit is de afgelopen twee weken uitgebreid verhuisd. Een nieuwe
organisatiestructuur die officieel al per 1 januari 1999 was ingegaan is nu
daadwerkelijk uitgevoerd. Wat houdt dat in?

* afdeling Gezondheidszorg Herkau-
wers

tijdens kantoomren 030 - 2531040
tijdens diensturen 06 - 52870556

* afdeling Varkensgezondheidszorg
tijdens kantoomren 030 - 531248/
1040

tijdens diensturen 06 - 52870556

* afdeling Pluimveegezondheidszorg
tijdens kantoomren 030 - 2531248

Ook behoren bij deze hoofdafdeling nu
de volgende diersoortoverschrijdende
laboratoria:

- biochemisch/endocrinologisch labo-
ratorium

- histologisch/celbiologisch laborato-
rium

- klinisch-chemisch/haematologisch
laboratorium

- laboratorium voor biotechniek.

De telefoonnummers van deze labora-
toria zijn ongewijzigd.

-ocr page 295-

De hoofdafdeling Gezondheidszorg
Paard bestaat nu uit:
* klinische sector

- discipline Heelkunde
tijdens kantooruren
030-2531323/1324
tijdens diensturen
06-22934856

- discipline Inwendige Ziekten
tijdens kantooruren
030-2531111/1112
tijdens diensturen
030-2531032

- discipline Voortplanting
tijdens kantooruren
030-2531040

• verloskunde
tijdens diensturen
06-52870556

• fertiliteit
tijdens diensturen
06 - 53703429

Bij de hoofdafdeling Gezondheidszorg
Paard zijn ook de volgende diersoort-
overschrijdende groepen ondergebracht:

k^l I M

* afdeling voeding 030-2531234

* afdeling farmacologie en toxicologie
030-2535458

* apotheek 030-2531597

Wat houdt dit alles nu concreet in? Op
30 maart zijn alle herkauwer-patiën-
ten verhuisd naar de zuidzijde van de
Yalelaan (de \'verloskunde-kant\'). De
paardenpatiënten van de disciplines
Heelkunde en Inwendige Ziekten blij-
ven voorlopig op hun oude locatie. Dit
jaar zal Voortplanting Paard nog in de
gebouwen aan de zuidzijde van de
Yalelaan blijven, met name in de kli-
nieken en stallen van de KI. De
nieuwe locatie van Voortplanting
Paard aan de noordzijde van de
Yalelaan in de stallen van de voorma-
lige Vakgroep Heelkunde zal begin
2000 gereed zijn.

Ook voor de medewerkers van de vak-
groepen/hoofdafdelingen heeft de re-
organisatie tot veranderingen geleid.

Zij hebben hun voorkeur mogen uit-
spreken voor plaatsing bij Paard of bij
Landbouwhuisdieren. Voor dierenart-
sen die patiënten verwijzen naar een
der klinieken betekent dit dat zij ver-
trouwde gezichten soms op andere
plaatsen zullen aantreffen.

Deze grote reorganisatie in de klini-
sche sector met als doel om door mid-
del van diersoortgerichte klinieken de
diergeneeskunde verder te ontwikke-
len en de dienstverlening op een hoger
plan te brengen, zal zeker in het begin
aanloopproblemen kennen. Het stre-
ven van alle betrokken clinici is echter
om ook in deze overgangsperiode de
verwijzende dierenartsen zo goed mo-
gelijke service te bieden.

dr. M.M. Sloet van
Oldruitenhorgh-Oosterhaan,
lid Hoofdredactie TvD

ONDERZOEK NAAR DIERGENEESMIDDELENGEBRUIK VEEHOUDERS

INFORMATIE OVER DIERGENEESMIDDELEN DOOR
DIERENARTS BELANGRIJK

De studenten bezochten 112 veehou-
derijbedrijven (49 in 1997 en 63 in
1998), waarvan 70 procent voomame-
lijk melkvee heeft. Verder gehouden
dieren betroffen varkens, vleesstieren,
kippen, schapen, geiten en paarden.
Diverse flesjes en injectoren werden
door de studenten bekeken met bijbe-
horende vragen over het medicijnge-

\' dierenarts, practicus te Naarden. docent diergezond-
heidszorg/veehouderij aan de Agrarische Hoge-
school Delft.

Door studenten veehouderij (afstudeerrichting diergezondheidszorg) van de
Agrarische Hogeschool Delft is in het kader van het vak farmacologie in 1997
en 1998 onderzoek gedaan naar de medicijnkast van veehouders. Doel hier-
van was inzicht te krijgen in de soorten diergeneesmiddelen die veel gebruikt
worden. Hoewel het onderzoek te kleinschalig is om statistisch signiricante
conclusies te kunnen trekken, is een van de belangrijkste uitkomsten dat
goede informatie over diergeneesmiddelen door de veehouders zeer op prijs
wordt gesteld en tevens het gebruik van diergeneesmiddelen kan verminde-
ren. De dierenarts speelt hierbij een belangrijke rol.

Door Arjanne Meerman\'

Tabel 1. Algemene gegevens veehouders.

Bedrijfsvorm

Bedrijfsgrootte

Leeftijd veehouder

solo

53%

<50 15,5%

<30 jaar 5,4%

maatschap

44,5%

50-100 32,0%

30-40jaar 27,7%

anders

5,5%

>100 52,5%

40-50 jaar 40,2%>

50 jaar 26,8%

bruik en de tevredenheid van de boer
hierover. Verder werden vragen ge-
steld over de manier waarop de boer
informatie over diergeneesmiddelen
krijgt.

Uit tabel 1 blijkt dat meer dan de helft
van de bedrijven meer dan 100 dieren
heeft en dat 95 procent van de boeren
tussen de 30 en 50 jaar oud is. Ver-
geleken met de gemiddelde beroeps-
bevolking in Nederland, waarvan 50
procent tussen de 25 en 39 jaar oud is,
ligt het percentage \'jonge\' boeren een
stuk lager.

GEBRUIK DIERGENEESMIDDELEN
Over het gebruik van diergeneesmid-
delen wordt door de veehouders ver-
schillend gedacht. Een boer met veel
recreatie-activiteiten vindt dat zijn die-

-ocr page 296-

ren rustig ziele mogen worden en de
tijd krijgen om beter te worden. Een
andere boer zegt alleen medicijnen te
gebruiken wanneer de ziekte uit de
hand loopt, waarbij de prijs hem niets
uitmaakt. \'Geneesmiddelen zijn een
snelle oplossing voor het probleem. De
wachttijden zijn soms overdreven
lang\', was ook een reactie.
Er werd soms op zeer originele wijze
over geneesmiddelen gedacht, getuige
de uitspraak: \'Ik voer mijn varkens af-
val van de zuivelfabriek. Dat helpt
voor een goede weerstand\' en de uit-
spraak: \'In mijn nieuwe koeienstal
werken diergeneesmiddelen veel be-
ter\'.

Met name solistisch werkende, jonge
boeren (leeftijd 30-40 jaar) blijken de
meeste diergeneesmiddelen te gebrui-
ken. De (kleine) groep veehouders die
hun eigen diergeneesmiddelengebruik
als hoog ervaart zit ook in de groep van
30 tot 40 jaar. Maatschappen ervaren
vaker hun eigen diergeneesmiddelen-
gebruik als laag.

Tevreden veehouders krijgen relatief
veel mondelinge informatie over dier-
geneesmiddelen, zijn wat ouder (met
het stijgen van de leeftijd neemt de te-
vredenheid toe) en over het algemeen
maatschapslid. Bij een lager gebruik
van diergeneesmiddelen was men
meer tevreden.

Bewaren van medicijnen

Eén van de uitkomsten van het onder-
zoek was dat er nogal wat verschil kan
zitten in het bewaren van medicijnen.
De ene boer heeft het keurig geregeld,
de andere boer laat de verlopen flesjes
in een vuile la slingeren. De opmer-
king \'Ik zit in een gezondheidsstudie-
clubje, die heeft me er al op gewezen
dat ik zo slordig met de medicijnen
omga\' getuigt dat boeren elkaar wel op
hun gedrag aanspreken.

Leverancier

Verder bleek uit de vraaggesprekken
dat 75 procent van de veehouders één
leverancier van diergeneesmiddelen
heeft (de dierenarts), en dat 70 procent
van de veehouders de prijzen van de
gebruikte middelen goed kent.

WELKE DIERGENEESMIDDELEN
BELANGRIJK?

Als het gaat om de, volgens veehou-
ders, belangrijkste diergeneesmidde-
len staan uierinjectoren, penicillines
en oxytetracyclines (door 50 procent
van de veehouders genoemd) aan de

lx/dag
1 x/week
1 x/maand

top. Verder werden door kleinere aan-
tallen veehouders wormmiddelen, na-
geboortecapsules en calcium-magne-
siuminfuus genoemd. Slechts weinig
veehouders noemden vaccins, pijnstil-
lers/Nsaid\'s, vitaminen/mineralen en
andere soorten antibiotica (bijvoor-
beeld Baytril, Tylosine, TMPS).
Het geringe belang dat boeren hechten
aan vaccins valt mogelijk te verklaren
uit het feit dat boeren een vaccin niet
als diergeneesmiddel zien. Verder blij-
ken pijnstillers regelmatig voor andere
indicaties gebruikt te worden; als ge-
neesmiddel voor tussenklauwontste-
king, als vitaminepreparaat voor zieke
kalQes of homeopatisch verdovings-
middel. Wat betreft antibiotica worden
penicilline en antibiotica nogal eens
verward en is men ook niet altijd op de
hoogte dat er verschillende soorten an-
tibiotica zijn.

Registratie

De registratie van diergeneesmiddelen
bleek nog maar langzaam op gang te
komen. Volgens een mestkalverhou-
der is het moeilijk individueel te be-
handelen in groepshuisvesting (hij re-
gistreert dan ook niet per dier). Ook
het logboek wordt nog weinig ge-
bruikt. Verder vinden de boeren het
soms jammer dat goedwerkende mid-
delen uit de diergeneesmiddelenregis-
tratie zijn gehaald.

EIGEN KENNIS DIERGENEESMID-
DELEN

De wachttijden zijn meestal goed be-
kend (evenals het aantal dagen dat het

ruim voldoende 11,3% dierenarts

voldoende 60% vakblad

matig 28,6% studieclub

te weinig

Tabel 2. Gebruik diergeneesmiddelen.

tevredenheid over diergenees-
middelen (waarderingscijfer
geven van 1 tot 10)

5,4%
42%
52,6%

<6
6-7
>7

De veehouder ervaart
het eigen gebruik van
diergeneesmiddelen als..

wemig

gewoon

veel

Tabel 3. Kwaliteit informatie over diergeneesmiddelen.

informatie is... informatie wordt verkregen van... geschat percentage schriftelijke

informatie dat de veehouder krijgt.

98% ±68% van de boeren krijgt 10-30%

van de informatie schriftelijk
44% ±20% van de boeren krijgt 40-60%
schriftelijk

16,3% ± 12% van de boeren krijgt 70-100%
schriftelijk

10,7% anders (voerfabrikant, etc.) 22%

middel in de melk aantoonbaar is). Er
is echter veel kritiek op de lange
wachttijden in de IKB-regeling. Het
nut hiervan wordt ook niet altijd door
de boeren ingezien: \'De IKB wachttijd
(varken) is langer dan de wachttijd op
het etiket, waarom weet ik ook niet\'.
Een andere reactie was: \'Soms houd ik
me niet aan de wachttijden, omdat je
het dan toch niet meer in de melk kunt
aantonen\'.

Ook van de prijzen waren een groot
aantal veehouders op de hoogte, hoe-
wel vaak werd aangegeven dat men de
prijs van minder belang vond.\' Voor de
wachttijden kijk ik altijd op de verpak-
king, voor de houdbaarheid ook. De
prijs maakt me niet uit, aangezien het
nodig is betaal ik wat ervoor betaald
moet worden\'. Of: \'Ik gebruik de mid-
delen tot ze op zijn. De prijs interes-
seert me niet, zolang het niet duur is\'.

INFORMATIE DIERGENEESMID-
DELEN

Als het gaat om informatie over dierge-
neesmiddelen, blijkt de dierenarts vaak
de warme (en zeer wisselende) aan-
dacht van de boer te hebben, hoewel er
ook veel gemopperd wordt over etiket-
ten: \'Etiketten zijn moeilijk te begrij-
pen. De veearts vertelt uit zichzelf niets
over het middel, je moet het vragen\'.
Een tevreden veehouder: \'Ik krijg een
lijst van de 1KB. De dierenarts komt
één keer per twee weken langs en daar
kan ik alle vragen aan kwijt\'.
Hoe meer goede, mondelinge informa-
tie de veehouders krijgen, des te tevre-
dener is men. Waarschijnlijk is schrif-

gebruik

diergeneesmiddelen

42,9%
44,7%
12,5%

14,3%
56,3%
29,5%

-ocr page 297-

lelijke informatie niet duidelijk genoeg
of heeft het niet de gewenste inhoud.
De mondelinge informatie wordt voor-
namelijk door de dierenarts gegeven,
zoals blijkt uit tabel 3. Vakbladen wor-
den wel geraadpleegd door de helft van
de veehouders als informatiebron over
diergeneesmiddelen, maar de informa-
tie wordt, zoals gezegd, als onvol-
doende ervaren. Bijsluiters en derge-
lijke worden ook minder gewaardeerd,
men vindt ze vaak niet duidelijk.

Hoewel de dierenarts dus de belang-
rijkste informatiebron is, zijn de me-
ningen over deze dierenarts nogal uit-
eenlopend. Ze variëren van \'Dieren-
artsen worden steeds commerciëler.
Zij proberen een middel aan te praten.

l-iiü.

omdat ze daar meer mee verdienen\' en
\'Ik krijg veel te weinig informatie over
diergeneesmiddelen. Ook van de vee-
arts hoor ik nauwelijks wat. Ik heb het
gevoel dat de veearts zo weinig moge-
lijk uitlegt zodat hij zoveel mogelijk
langs moet komen\' tot \'Ik vind de
voorlichting van de dierenarts prima
geregeld. Bij de meeste middelen
wordt naast het etiket en de verpakking
nog een folder van de fabrikant of een
bijlage met aanvullende informatie
verstrekt\'.

Goede informatie bij diergeneesmid-
delen wordt door de veehouders niet
alleen erg op prijs gesteld, deze infor-
matie kan er ook voor zorgen dat het
gebruik verminderd wordt. Een poli-
tiek wenselijke zaak. De informatie.

„„„Äil».....

verkregen via een gesprek met de die-
renarts, wordt tot nu toe het meest ge-
waardeerd en begrepen. De dierenarts
(of een goed opgeleide assistent)
speelt dus een belangrijke rol in het
diergeneesmiddelengebruik.

Indien u eens wilt proheren of een
HBO-er in uw praktijk een nuttige rol
kan vervullen, is het mogelijk om een
stagiair veehouderij, afstudeerrich-
ting diergezondheidszorg aan te ne-
men. Een stage duurt drie tot zes
maanden. Voor stages kunt u contact
opnemen met Margreet de Groot,\'sta-
gecoördinator veehouderij van de
Agrarische Hogeschool Delft (tele-
foon: 015 - 2150215 of faxnummer:
015-2150299).

KLEIDUIVEN SCHIETEN, EEN TRADITIE!

In den beginne en hoe het een tradi-
tie werd

In 1980 is het feest begonnen. Boeh-
ringer Ingelheim was sinds enkele ja-
ren actief op de Nederlandse veteri-
naire markt. Het werd tijd om de
nieuwe relaties eens wat leuks aan te
bieden. Op zoek naar een goede activi-
teit werd toen gekozen voor het klei-
duiven schieten. Herman Stokkers,
zelf een fervent schutter en jacht-
hoomblazer, kreeg de organisatie in
handen. Dorhout-Mees in Bidding-
huizen leek een geschikte locatie, lek-
ker in het midden van het land. Er werd
een vijftigtal dierenartsen gemobili-
seerd en er werd die dag flink gescho-
ten. Zoals altijd kwamen er twee win-
naars uit de bus: één kampioen: Drs. H.
van der Zweep, en één winnaar van de
poedelprijs. Die laatste winnaar is niet
geregistreerd, maar is zeker niet altijd
een kleine huisdierenpracticus. Er
werd veel gelachen en iedereen ging \'s
avonds zeer tevreden en voldaan naar
huis. De dag werd een groot succes.
Net als in de filmwereld, komt er na
het eerste succesnummer al snel een
vervolg. En als dat dan ook weer
slaagt, dan is een traditie geboren.

Al 20 jaar lang kunnen dierenartsen bij Boehringer Ingelheim terecht voor
een wedstrijdje kleiduiven schieten. Deze niet alledaagse vorm van sport wint
steeds meer terrein binnen onze beroepsgroep. Vele collegae gingen u reeds
voor. Naast het schieten is er sinds enkele jaren ook de mogelijkheid om te gol-
fen en te vliegvissen. Een bijzonder gezellige dag met dierenartsen onder el-
kaar. Eerst volop sport en spel en vervolgens uitgebreid ontspannen onder het
genot van een lekker drankje, een stukje muziek en een hapje eten.
Donderdag 3 juni is het weer zover.

Door Joep Driessen

Niet geschoten is altijd mis...

Toen ik de eerste keer een kleiduif zag
moest ik vreselijk lachen... Ik had toch

-ocr page 298-

het idee een soort duif aan te treffen,
maar alles wat ik zag was een van een
van de buitenkant geel geschilderd
schoteltje van aardewerk. Niks duif-
achtigs aan, alleen het vliegen dan. Als
je hem raakt met je schot hagel, dan
spat ie uiteen. Zo van yooh, chakkaa,
kom maar op met de volgende. Maar
als die dan net even sneller is dan jij
met je geweer, sta je toch even te ba-
len. Als je nog nooit kleiduiven ge-
schoten hebt, is deze sportdag een
echte aanrader. Een betere dag om
eens ongedwongen in een ontspannen
sfeer kennis te maken met deze sport is
er niet. Het schieten is voor de lol, de
wedstrijd vaak bijzaak. Lekker buiten
rondwandelen in een fraaie groene
omgeving. De knallen moet je even
wegdenken, maar de oordopjes doen
wonderen. Gedurende de strijd wordt
iedereen steeds enthousiaster. Het is
altijd leuk om er net één meer te raken
dan je vriend, collega of vriendin, dat
doet het goed bij de borrel.
De borrel en het diner zijn altijd van
succes verzekerd. Er is meestal muziek
aanwezig. Zo was er in het verleden
een optreden van de Alpenzusjes.
Deze hebben een diepe indruk achter-
gelaten bij menig veterinair. Ook het
intelligente paard wat kon tellen zorg-
de voor grote hilariteit. Het dier kon
ook nog bier drinken. Of dat intelligen-
tie vereist mag worden betwijfeld.

Het programma van de \'kleiduiven\'
dag is verbreed!

Golfen en vliegvissen zijn de nieuwe
attracties op de BI sportdag. Donder-
dag 3 juni nodigen we iedereen uit om
hem maar eens flink te raken! Of het
nou de vis, de golfbal, de kleiduif of de
borrel is mag u zelf bepalen.
Het goed raken van zo\'n klein balletje
valt nog niet mee weet ik uit ervaring,
maar als het lukt dan geeft ook dat ab-
soluut een kick. Het vangen van vis,
tsja, dat is natuurlijk een kwestie van
geduld. Daar krijg ik de kick pas van
bij het opeten.

De dag is uitgegroeid tot een zeer spor-
tief en gezellig gebeuren met ongeveer
150 mensen, waarvan ongeveer een
kwart dames. Het geheim van de suc-
cesformule is: eerst sport en inspan-
ning, en daama heerlijk ontspannen
napraten met een borrel. Sport is mis-
schien een groot woord, het is iets min-
der inspannend dan bijvoorbeeld de
fietsdag van de AUV, maar het gaat
om het idee. Vele oude vrienden en be-
kenden blijken ook gekomen te zijn.
Soms zelfs mensen die je al jaren niet
meer gezien hebt. Binnen de kortste
keren is het één grote verbroedering.
De sterke verhalen komen al snel los,
en uiteindelijk denkt iedereen dat ie
gewonnen heeft.

Interview met een echte liefhebber

Van vragen stellen is eigenlijk geen
sprake. Ton Lautenschutz, dierenarts
te Ruurlo, zit meteen op de praatstoel.
Al sinds 1985 is hij vaste klant op de
schietdag van Boehringer. \'Ik geloof
niet dat ik een keer verstek heb laten
gaan\', zegt hij. \'De mensen van
Boehringer kom ik wel vaker tegen
hier in de buurt. Ze houden allemaal
van het buitenleven en hebben de-
zelfde hobby\'s als ik. Dat schept een
band. Ook de collegae die je aantreft
op de schietdag zijn veelal uit het-
zelfde hout gesneden. Ik schiet wel va-
ker wedstrijden, maar dit is toch altijd
weer iets aparts. Al met al een zeer ple-
zierige dag, met de juiste \'touch\' en de
juiste sfeer en het eten en drinken is
meer dan voortreffelijk.
Er zijn weinig echte wedstrijdschutters
onder de dierenartsen. Dan bedoel ik
die lui die er 29 van de 30 raken. Zo-
doende kon ik twee keer achter elkaar
de hoofdprijs in de wacht slepen met
26 en 27 treffers. Het was een heel leuk
beeldje wat erg leuk stond bij ons in
huis. Om het te kunnen houden moest
ik voor de derde keer winnen. Maar
helaas, ik had het erg dmk in de prak-
tijk en was slecht voorbereid, dus geen
beeldje\', grapt ie.

\'Parcours de chasse, zo heet de wed-
strijd. Ieder schiet vijf duiven op zes
verschillende \'posten\'. Op iedere post
vliegen de duiven in een andere rich-
ting. Vooraf worden de mensen inge-
deeld in geoefende en ongeoefende
schutters. De instmcteurs zijn zeer be-
hulpzaam, vooral bij een ongeoefende
jongedame. Ze leggen vriendelijk een
arm om haar heen en met één vinger
sturen ze de loop in de juiste richting.
Raak! Fluitje van een cent.\'

\'De prijsuitreiking is ook ieder jaar
weer een bron van vemiaak\', vindt
Ton. \'Boehringer geeft ieder jaar weer
een apart tintje aan het geheel door wat
bijzondere gasten uit te nodigen. Eric
Hulzebos was er en een aantal Sjef van
Oekel-achtige figuren door de jaren
heen. Ook de dansende en zingende
juffrouwen met schaars bedekte dijen
zijn mij goed bijgebleven.\'

-ocr page 299-

INLEIDING

Salmonella enteritidis is vanaf het eind
van de jaren tachtig een belangrijke
oorzaak van gastro-enteritis bij de
mens. De frequentie van optreden en de
emst van de symptomen bij een infec-
tie met dit serotype leidde tot het ont-
wikkelen van bestrijdingsprogramma\'s
tegen dit organisme bij de bron, zijnde
pluimvee (1). Om na te gaan of deze
maatregelen zouden leiden tot vermin-
dering van de besmetting van de pluim-
veeproducten op consumentenniveau
is door de toenmalige Inspectie Ge-
zondheidsbescherming (1GB) in 1990
gestart met een onderzoeksprogramma
\'Monitoring Pathogenen in Kip en
Kipproducten\', waarbij naast de be-
smetting met
Salmonella spp. ook het
voorkomen van
Campylobacter spp.
werd bepaald.

MATERIAAL EN METHODEN
Monstermateriaal

Van 1990 tot en met 1995 werd er door
alle 13 regionale diensten van de toen-
malige Inspectie Gezondheidsbescher-
ming een aantal van ongeveer 100 verse
(gekoelde) kipproducten bemonsterd bij
de detailhandel en onderzocht. Enige
voorwaarde was dat de producten van
Nederlandse herkomst waren, en niet
gekmid of gemarineerd. In 1996 is be-
gonnen met een andere opzet. Uit-
gangsdocument was de \'Guidelines for
the determination of the prevalence of
Salmonella contamination in consumer
poultry at retail level\' (2). In dit stuk
wordt aangegeven hoe een verant-
woorde monstemame dient te geschie-
den met betrekking tot het marktaandeel
van de diverse producten (hele kip,
poot/-delen, borst/-delen en \'overige de-
len\'), het aandeel van de verschillende
verkooppunten (supermarkt, poelier,
slager, markt), de regionale spreiding
van verkooppunten en de hoeveelheid
product per keer door de consument

\' Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veteri-
naire Zaken. Regio Oost. Zutphen.

aangekocht (± 750 gram). Hieruit werd
berekend hoeveel bedrijven van iedere
categorie in iedere regio bezocht dienen
te worden en hoeveel van welke mon-
sters per verkooppunt genomen dienen
te worden om tot een representatieve en
statistisch verantwoorde monstemame
te komen die praktisch uitvoerbaar
blijft. Via deze opzet zou het mogelijk
zijn om behalve besmettingspercenta-
ges ook statistisch verantwoord onder-
bouwde berekeningen te maken over de
mate van blootstelling van de populatie
in Nederland aan besmetting en de kans
op daadwerkelijke infecties. Hierbij kan
dan ook bepaald worden welk verkoop-
punt of product daar het meest aan bij-
draagt.

Methoden

De monsters werden na monstemame
naar de laboratoria gebracht, bij 2°C
bewaard en binnen 24 uur microbiolo-
gisch onderzocht.

Dit onderzoek omvatte bepaling van
Salmonella spp.. Salmonella enteriti-
dis
en Campylobacter jejuni/coli vol-
gens methoden als vermeld in het Me-
thodenboek Analyse Methoden Mi-
crobiologisch Levensmiddelenonder-
zoek van de IGB. Serotypering van
Salmonella-isolaten werd uitgevoerd
door het RIVM te Bilthoven.

RESULTATEN

Het percentage Salmonella-poshie\\e
monsters in de periode 1991-1995 be-
woog zich rond een niveau van 35 pro-
cent, variërend van 33,0 in 1993 tot
37,9 in 1991.
S.virchow en S.hadar
waren in deze periode de meest geïso-
leerde serotypes. Het percentage
S.en-
teritidis
positieve monsters blijkt in dit
tijdvak niet gedaald te zijn, maar daar-
entegen gestaag een lichte stijging te
vertonen van 4,3 procent in 1991 tot
6,9 procent in 1995(3).
Het percentage
Campylobacter posi-

Salmonella
positief(%)

1996

433 (32,6)
383(29,1)

1997

Jaar

.Aantal
monsters

1325

1314
tieve monsters schommelde tussen
26,7 procent in 1994 en 40,2 procent in
1992.

MONITORING PLUIMVEEPRODUCTEN

H. van der Zee en E. de Boer\'\'

De resultaten van 1996 en 1997 wer-
den verkregen volgens de opzet van de
\'Guidelines\' (zie Materiaal en Me-
thoden) en kunnen daarom niet verge-
leken worden met de resultaten uit
1990-1995.

De resultaten van 1996 en 1997 waren
als volgt:

In beide jaren was S.enteritidis het
meest geïsoleerde serotype. Andere
opvallende serotypen zijn
S.paratyphi
B Java
en S.typhimurium DT 104 (4%
van de positieve isolaten in 1997).

Schatting 5a/OT«/it\'//a-besmetting bij
de populatie kipvlees voor consump-
tie

Het totale voorkomen van besmetting
met
Salmonella in kipvlees kan ge-
schat worden met formules als gege-
ven in de \'Guidelines\'. Op basis van de
resultaten van 1997 is te berekenen dat
de gemiddelde consument, die een
doorsnee portie kipvlees koopt, een
kans van 29,47 procent heeft om met
Salmonella besmet vlees te kopen. De
standaard deviatie van deze schatting
bedraagt 1.91 procent en het maximale
95 procent betrouwbaarheidsinterval
is dan 25.35,33.58.

CONCLUSIE

Salmonella enteritidis komt nog altijd
voor in pluimveeproducten verkocht in
de detailhandel, ondanks de sinds 1989
uitgevoerde bestrijdingsprogramma\'s
in de fok- en reproductiesector. Het
voorkomen van dit serotype nam tot
1996 zelfs nog steeds toe, en het was in
1996 en 1997 het meest geïsoleerde
salmonella serotype. De noodzaak tot
het nemen van maatregelen om dit be-
smettingspercentage sterk te reduceren
blijft onverminderd van kracht.

S.enteritidis
positief(%)

160(12,1)

120(8,8)

Campylobacter
posilief(%)

480(36,2)

417(31,8)

-ocr page 300-

REFERENTIES

1. Edel W. Salmonella enteritidis eradication
programme in poultry breeder flocks in The
Netheriands. Int J Food Microbiol 1994; 21:
171-8.

2. Spoorenberg JH, Henken AM. Frankena,

Notermans SHW, and van de Glessen AW.
Guidelines for the Determination of the
Prevalence of
Salmonella Contamination in
Consumer Poultry at Retail Level. RIVM
1996, Rapportnr: 284500 002.
3. Van der Zee H en de Boer E.
Salmonella spp.

and Salmonella enteritidis in poultry products
and raw egg materials in the Netherlands.
Salmonella and Salmonellosis \'97,
Ploufragan 1997; 377-80.

CURSUSCENTRUM DIERVERZORGING BARNEVELD

Congressen en cursüssen

Cursus Erkend Dierenartsassistent

De Cursus Erkend Dierenartsassistent
leidt assistenten op volgens de regeling
paraveterinair. Na een succesvolle af-
ronding van deze cursus zal de dieren-
artsassistent met alle noodzakelijke ken-
nis en vaardigheden een waardevolle
aanwinst zijn voor de praktijk. Naast
theorie bevat de cursus ook stage. In de
theorie komen onder meer aan bod:

* Praktijkorganisatie/spreekuur

* Algemene medicijnleer

* Apotheek

* Klinisch onderzoek kleine en grote
huisdieren

* Weefselleer, pathologie, fysiologie,
immunologie, embryologie en ana-
tomie

* Ziekteleer kleine en grote huisdieren

* Röntgenologie

* Anesthesie.

De totale cursusduur is ruim anderhalf
jaar. Om de twee weken is er een theo-
riedag en er moet minimaal één dag in
de week stage gelopen worden bij een
dierenartsenpraktijk.
Cursusdocenten zijn dierenartsen ver-
bonden aan het \'Groenhorst College\'
in Barneveld. De cursus start op don-
derdag 2 september 1999. De cursus-
prijs bedraagt ƒ 3395,-.

Cursus Homeopathie in de dieren-
artsenpraktijk

In veel dierenartsenpraktijken hebben
dierenartsassistenten interesse voor ho-
meopathie bij dieren. Ook krijgen zij
regelmatig vragen over homeopathie
bij dieren. In deze tweedaagse cursus
wordt uitgebreid aandacht besteed aan
de onderliggende begrippen en theo-
rieën in de homeopathie. Daamaast ko-
men de mogelijkheden van de homeo-
pathie in de praktijk als aanvulling op
de reguliere diergeneeskunde aan de
orde. Aan het eind van de cursus zal de
dierenartsassistent in staat zijn om de
meest voorkomende vragen van dierei-
genaren over homeopathie te kunnen
beantwoorden.

Cursusdocente is mevrouw drs. E.C.
van der Waa, homeopathisch-wer-
kende dierenarts, bestuurslid van de
Groep Homoeopathisch-werkende
Dierenartsen. De cursusdagen zijn 19
en 26 mei 1999. De cursusprijs be-
draagt ƒ 375,-.

Cursus marketing voor dierenarts-
assistenten

In elke dierenartsenpraktijk wordt de
profilering van de praktijk steeds be-
langrijker. De rol van de dierenartsas-
sistent kan van doorslaggevend belang
zijn bij commerciële handelingen, uit-
voering en opvolging van acties. Te
denken valt aan:
wachtkameractiviteiten (aankleding,
klanten te woord staan, update klan-
tenbestand)

* communicatieve vaardigheden aan
de balie en telefoon

* resultatenverwerking

* specifieke spreekuren

* klantentevredenheidsmetingen

* speciale acties, zoals een dierendag-
of sinterklaasactie.

Uitgangspunten voor deze acties zijn:

* bezoekfrequentie verhogen

Het Cursuscentrum Dierverzorging Barneveld (samenwerkingsverband tus-
sen Groenhorst College en IPC DIER) organiseert cursussen voor dierenarts-
assistenten. Voor inlichtingen en aanmeldingen: Cursuscentrum Dierver-
zorging Barneveld, Postbus 64, 3770 AB Barneveld, telefoon: 0342 -414881,
fax: 0342 - 492813 en e-mail cdb(a ipcdier.hacom.nl.

Cursuscentrum
Dierverzorging
Barneveld

* bestedingsbedrag verhogen

* werven van nieuwe klanten.

Deze uitgangspunten leiden tot een
cursusopzet waarin naast een theoreti-
sche ondergrond veel aandacht wordt
besteed aan praktijkoefeningen en rol-
lenspelen.

Deze cursus wordt verzorgd door me-
vrouw 1. Fetter-Grotendorst. Zij geeft
ook PAO cursussen marketing. De
cursusdagen zijn 27 oktober en 17 no-
vember 1999. Dc cursusprijs bedraagt
ƒ595,-.

NIEUW!

Cursus EHBO hond/kal:

7, 14 en 21 juni 2000.

Cursusprijs ƒ450,-.

Cursus EHBO paard:

1 avonden, januari en februari 2000.

Cursusprijs ƒ475,-.

Cursus Daisy:

22, 29 maart en 5, 12 april 2000.
Cursusprijs ƒ545,-.
Cursus Verloskunde schaap:
5 avonden in januari en februari 2000.
Cursusprijs ƒ 395,-.

Alle cursusprijzen zijn inclusief lunch,
lesmateriaal en eventuele examenkos-
ten. De cursuslocatie voor de cursus-
sen is \'Groenhorst College\' in Barne-
veld.

Naast bovenstaande cursussen biedt
het cursuscentrum nog veel meer cur-
sussen aan op het gebied van de dier-
verzorging. Vraag vrijblijvend de gra-
tis cursusgids aan oj\' kom langs bij
onze stand op de Voorjaarsdagen.

-ocr page 301-

Op één bedrijf, gelegen in een gebied
waar ieder jaar één a twee maal tegen
leverbot behandeld moet worden, de-
den zich problemen voor na een behan-
deling met triclabendazole. Op dit be-
drijf was al tenminste 12 jaar lang
zonder problemen met triclabendazole
behandeld. Daarom wordt op dit be-
drijf een onderzoek verricht naar de
mogelijke resistentie van leverbot ten
opzichte van triclabendazole. Dit on-
derzoek wordt gedaan in samenwer-
king met de Gezondheidsdienst voor
Dieren te Drachten (telefoon 0512 -
570700), het ID-DLO Sectie Para-
sitologie te Lelystad (telefoon 0320 -
238104) en Novartis Agro Benelux
B. V., Animal Health Sector te Roosen-
daal (telefoon 0165 - 574805).
Er is sprake van een verdenking van
resistentie, maar deze is nog niet aan-
getoond en er is geen gegronde reden
om aan te nemen dat dit probleem zich
in de nabije toekomst op grote schaal
zal voordoen.

Dit jaar kan het behandelen van lam-
meren en schapen in het voorjaar
noodzakelijk zijn omdat zeer veel be-
smette slakken de zachte en natte win-
ter hebben overleefd. De werkgroep
leverbotprognose zal hierover nog be-
richten. Het blijft belangrijk met de
juiste dosering de leverbot te behande-
len.

Door een nat voorjaar en een natte herfst in 1998 en een daaropvolgende
zachte winter zijn leverbotbesmettingen schering en inslag. Daardoor is er
veel meer behandeld dan in \'normale\' leverbotjaren. De laatste tijd wordt er
gesproken over een mogelijke resistentie van de leverbot tegen het diergenees-
middel Fasinex (triclabendazole). Wat is er aan de hand?

•I I

MOGELIJKE RESISTENTIE
LEVERBOT TEGEN FASINEX

Eurovet introduceert Synovet 600,
een gevriesdroogd gonodotroop
hormoon voor een effectieve,
symptomatische behandeling van
anoestrus bij zeugen en gelten.

Het niet berig worden van gelten en
zeugen is een regelmatig voorko-
mend vruchtbaarheidsprobleem. Een
verhoging van het aantal verliesda-
gen kan aanzienlijke economische
schade veroorzaken. De oorzaak
voor het uitblijven van bronstver-
schijnselen moet gezocht worden in
een aantal factoren zoals huisvesting,
voeding, conditie, genetische aanleg,
dekmanagement en in het bijzonder
de berigheidscontrole.
De oplossing van het probleem
moet dan ook bij deze factoren ge-
zocht worden. In afwachting van
een structurele oplossing kan een
symptomatische behandeling met
behulp van hormonen een groot
deel van de schade voorkomen.

Voor meer informatie en het aan-
vragen van folders voor de var-
kenshouder: Eurovet, telefoon:
0497 - 3886HH.

SYNOVET 600

Marbocyl, het succesvolle nieuwe an-
tibioticum, heeft nu een uitbreiding
van de indicaties; er is een registratie
verkregen voor de luchtweginfecties
bij de hond en kat.

Bacteriële infecties treden vaak op bij
dieren met een gecompromitteerde im-
muniteit (als gevolg van een primaire
virusinfectie) of bij jonge dieren die
niet immunocompetent zijn. Marbocyl,
met als werkzame stof marbofloxacine,
heeft een bactericide werking op bacte-
riën die zich vermenigvuldigen, maar
ook op rustende bacteriën. Dit is bij-
zonder belangrijk bij chronische infec-
ties. Marbofloxacine is een in vet op-
losbare molecule en dringt daardoor
gemakkelijk door het neusepitheel en
passeert gemakkelijk de hematobron-
chiale barrière (Clong/Cplasma = 1,5).
De zwakke ionisering in het longweef-
sel maakt dat het doordringt tot in de
bronchiale afscheiding.
Marbofloxacine heeft een breed wer-
kingsspectrum (Gram, Gram-, myco-
plasmata) dat het grootste deel omvat
van de micro-organismen die worden
aangetroffen bij luchtweginfecties, in-
clusief de enterobacteriën en Pseudo-
monas spp.

Pijn, koorts en anorexie zijn factoren
die het moeilijk kunnen maken de be-
handeling te blijven volgen. Dankzij
zijn zeer lange halfwaardetijd is één-
maal per dag toedienen van marbo-
floxacine voldoende om gedurende
meer dan 24 uur werkzame concentra-
ties in stand te houden. Dosering: 2
mg/kg in één dagelijkse dosering!

MARBOCYL - THERAPIE BIJ
LUCHTWEGINFECTIES

CUTICERIN®, EEN

NIET-VERKLEVEND

ZALFKOMPRES

Beiersdorf Medical introduceert
het nieuwe Cuticerin: een geïm-
pregneerd zalfkompres dat is geïn-
diceerd voor de behandeling van
oppervlakkige en vochtafgevende
wonden om verkleving van het ver-
band aan de wond te voorkomen.
Cuticerin verkleeft niet aan de
wond. Dat is vooral te danken aan
het gladde, synthetische weefsel, de
optimale maasgrootte en impregna-
tie met hydrofobe zalf.

Het product is getest op de Faculteit
der Diergeneeskunde en geschikt
bevonden voor gebruik bij dieren.

-ocr page 302-

Waltham Veterinaire Service biedt de
dierenarts een nieuw gewichtsverlies
programma voor hond en kat als hulp
middel bij de behandeling van huisdie
ren met overgewicht. In het SlimFi
programma zijn de kennis en ervarin
gen uit de humane diëtetiek gecombi
neerd met die uit de veterinaire prak
tijk. Het eindresultaat is een complee
servicepakket voor de behandeling en
begeleiding van huisdieren met over-
gewicht, waarbij niet alleen de voe-
ding, maar ook de beweging en de ge-
dragsaanpassingen centraal staan.

•■IM

Er is een speciaal \'starterspakket\' voor
praktijken die met dit programma wil-
len gaan werken. Dit pakket bevat alle
ondersteunende materialen voor de
praktijk èn alle informatie voor de eer-
ste vijf SlimFit deelnemers. Het wordt
kosteloos meegeleverd bij een bestel-
ling van Pedigree of Whiskas Low
Calorie/Calorie Control diëten ter
waarde van ƒ 150,-.

11IMH- \'ill I

WALTHAM BRENGT SLIMFIT PROGRAMMA

Meer informatie: Waltham Veterinaire
Service, Margriet Bos. Postbus 81,
5460 AB Veghel. telefoon: 0413 -
383269.

Voor hestellingen: Virbac Nederland.
Postbus 313. 3770 AH Barneveld. tele-
foon/fax: 0412 - 427127/490164.

POLAR HORSE TRAINER HARTSLAGMETER

Polar Electro Nederland heeft speciaal
voor paarden een hartslagmeter ont-
wikkeld: de Polar Horse Trainer. Deze
hartslagmeter maakt het mogelijk om
continu de inspanning van het paard te
registreren, de belasting te doceren en
de hartslaggegevens van de training of
wedstrijd op te slaan. Daamaast is het
een waardevol diagnostisch instm-
ment. Het geeft ECG-nauwkeurige in-
formatie tijdens de inspanning.
De Polar Horse Trainer is leverbaar in
twee uitvoeringen: een eenvoudige
hartslagmeter die alleen de hartslag
weergeeft of een geavanceerde hart-
slagmeter met een uitgebreid geheu-
gen, die ook nog computer-uitleesbaar
is. Met de speciale Horse Trainer soft-
ware kunnen dan achteraf de prestaties
van het paard geëvalueerd worden. De
software is geschikt voor zowel de in-
dividuele berijder, de trainer, voor ge-
bruik in een stal en voor een dierenarts.

Meer informatie: Polar Electro Ne-
derland B. V.. Mark Hogenboom, tele-
foon: 0800 - 0224000 (gratis) of036 -
5460313. fax: 036 - 5366954, internet:
www.polar.fi

OVARIËCTOMEREN VAN EEN TEEF BIJ EEN LEEFTIJD
VAN ACHT MAANDEN

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie mevrouw
dr. A.C. Schaefers-Okkens en de
heer drs. H.S. Kooistra (Faculteit
der Diergeneeskunde) bereid om
voor de lezers een antwoord te for-
muleren.

VRAAG:

Er wordt door een aantal collega\'s van-
uit gegaan dat het correct is om stan-
daard een leeftijd van acht maanden aan
te houden voor het ovariëctomeren van
een teef, ongeacht of ze wel of niet loops
is geweest. Is dit juist?

ANTWOORD:

Over het beste tijdstip om ovariëctomie
uit te voeren - de te adviseren manier om
sterilisatie bij een teef te bewerkstelli-
gen - wordt frequent gediscussieerd. De
discussie lijkt echter meer geconcen-
treerd te zijn op vóór of na de eerste
loopsheid opereren dan dat de ingreep
bijvoorbeeld op zes of tien maanden
wordt uitgevoerd.

Voor een ovariëctomie op jonge leeftijd
pleit, dat de operatie een veel gemakke-
lijker ingreep blijkt te zijn dan bij het ou-
dere dier. Operatie op een erg jonge leef-
tijd vereist echter een aangepaste
(pediatrische) anesthesie, wat voor ons
een reden is om te adviseren niet vóór
zes maanden leeftijd te opereren. Een
ander voordeel van het verrichten van
ovariëctomie vóór de eerste loopsheid is
de aftiame van de kans op mammatumo-
ren. Ovariëctomie vóór de eerste loops-
heid vermindert de kans op mammatu-
moren tot < 0,5%. Iedere luteale fase die
wordt doorgemaakt, geeft een toegeno-
men risico voor maligne mammatumo-
ren. Ovariëctomie na de vierde cyclus
geeft circa 25% kans op de ontwikke-
ling van mammatumoren. Het profylac-
tische effect ten aanzien van het voorkó-
men van maligne mammatumoren is
daarom niet meer aanwezig na de vier-
de cyclus (6).

In de literatuur worden de volgende ne-
venwerkingen, die zouden kunnen op-
treden bij het opereren vóór de eerste
loopsheid, genoemd: een sterke ge-
wichtstoename, het houden van een on-
derontwikkelde infantiele vulva, wat
een perivulvaire dermatitis ten gevolge
kan hebben en het vaker incontinent

-ocr page 303-

worden wat betreft de urine. Goed on-
derzoeic ontbreekt, behalve ten aanzien
van de frequentie van het optreden van
urine incontinentie.

Omtrent het optreden van urine inconti-
nentie
het volgende; deze \'hormonaal\'
veroorzaakte urine incontinentie treedt
bij 75 procent van de teven voor het
eerst op binnen drie jaar na de operatie
(1) en bij 87 procent binnen vijfjaar (2).
Na afname van de lichaamseigen oes-
trogeenproductie (na ovariëctomie of
ovario-hysterectomie) komt het tot een
vermindering van de urethrale weer-
stand, die tot urine-incontinentie kan lei-
den. Urine-incontinentie wordt dan ook
in gelijke mate na ovariëctomie en ova-
rio-hysterectomie waargenomen (5). De
aandoening treedt over het algemeen in-
termitterend op. De honden verliezen in
liggende positie of in de slaap druppels-
gewijs urine. Toch komt het slechts bij
circa tien tot twintig procent van de te-
ven die een ovariëctomie hebben onder-
gaan tot deze klachten. Factoren zoals li-
chaamsgewicht blijken een grote rol te
spelen: honden van grote rassen hebben
een verhoogd risico om deze urine-in-
continentie te ontwikkelen. Een uitzon-
dering op deze regel vormt de Dwerg-
poedel die ook een verhoogd risico voor
urine-incontinentie heeft. Ook een \'pel-
vic bladder\', een te ver in het bekken ge-
legen blaashals, lijkt predisponerend te
zijn voor het ontstaan van de urine-in-
continentie. Voorts toonden Holt en
Thmsfield (3) een positieve relatie aan
tussen staartamputatie, ovariëctomie en
urine-incontinentie ten gevolge van een
insufficiëntie van het urethra sfincter
mechanisme. Het merendeel van de ras-
sen, waarvan beschreven is dat ze vaak
urine-incontinentie ontwikkelen na ova-
riëctomie, heeft gewoonlijk een gecou-
peerde staart. Het is dus mogelijk dat
honden van rassen waarbij het op dit
moment nog gebmikelijk is de staart te
couperen minder risico zullen lopen
urine-incontinentie na ovariëctomie te
ontwikkelen als de staarten niet meer
worden gecoupeerd. Van de volgende
rassen is gemeld dat ze een verhoogd
risico hebben urine-incontinentie te
ontwikkelen na een ovariëctomie:
Boxer, Dobermann, Dwergpoedel, Old
English Sheepdog, Weimaraner, Riesen
Schnauzer, Rottweiler, Bouvier en Ierse
Setter (1,3,5).

Hoewel deze urine-incontinentie behan-
deld kan worden met middelen die de
urethrale weerstand verhogen, zijn er
ook nadelen aan de therapie verbonden,
zoals de neveneffecten van de gebmikte
medicijnen. Voorts zal de continue be-
handeling voor de eigenaar belastend
zijn, terwijl last but not least de medica-
tie ook niet altijd effect zal hebben.
Of het doormaken van de eerste loops-
heid, tijdens welke fase het oestrogeen-
niveau verhoogd is en waarbij inder-
daad een verbeterde werking van het
sfmctermechanisme is waargenomen
(4) ook op de lange duur een positief ef-
fect heeft, was lange tijd onbekend.
Waarschijnlijk zullen teven, die toch al
gepredisponeerd zijn urine-incontinen-
tie te ontwikkelen - bijvoorbeeld be-
paalde rassen, zware teven, aan de staart
gecoupeerde, blaasligging - aan dit eu-
vel gaan lijden, onafhankelijk van het
feit of ze wel of geen loopsheid hebben
doorgemaakt. Wel is aangetoond dat
ovariëctomie, uitgevoerd vóór de eerste
loopsheid, het risico op urine-inconti-
nentie doet toenemen, mits een signifi-
cantie-niveau wordt gehanteerd van 10
procent in plaats van de gebmikelijke 5
procent (7).

Bij teven, die gepredisponeerd zijn voor
het ontwikkelen van urine-incontinen-
tie, zal de discussie met de eigenaar zich
in de eerste plaats moeten toespitsen op
de beslissing omtrent wel of niet ova-
riëctomeren en pas daarna op het mo-
ment waarop de eventuele ingreep
wordt uitgevoerd. Bij deze discussie
kunnen alle voordelen van ovariëctomie
- minder kans op mammatumoren, geen
risico voor endometritis, minder kans op
diabetes mellitus - worden afgewogen
tegen de relatief grote kans op urine-in-
continentie.

Voor de compleetheid een kort over-
zicht omtrent eventuele andere gevol-
gen van de ovariëctomie:
toename van
gewicht
wordt bij meer dan de helft van
de honden na ovariëctomie waargeno-
men. Het is dan ook goed om hierop te
letten en de eigenaar instmcties omtrent
wegen en eventuele voederrestrictie te
geven.
Omtrent verandering van het ka-
rakter
van de teef als gevolg van de ova-
riëctomie is gebleken dat de honden in
het algemeen niet slomer worden. Bij
honden die zonder medische indicatie
worden geopereerd en die dus vaak nog
jong zijn, blijken sommige, die ook voor
de ovariëctomie al enigszins agressief
waren, feller en agressiever te worden.
Slechts een gering deel van de honden
die vanwege een endometritis wordt ge-
opereerd, blijkt van karakter te verande-
ren. Deze verandering wordt dan vaak
als actiever, feller en speelser omschre-
ven. De
vachtstructuur van met name
langharige honden blijkt na een ovariëc-
tomie te veranderen. De vacht wordt
dikker, kmlliger en moeilijker te onder-
houden. Voor sommige bezitters van
bijvoorbeeld Cocker Spaniëls, Af-
ghaanse windhonden en New Found-
landers blijkt dit een reden te zijn om
ovariëctomie niet uit te laten voeren, be-
halve indien het absoluut noodzakelijk
is.

LITERATUUR

1. Arnold S, Arnold P, Hubler M, Casal M. and
Rüsch P. Incontinentia urinae bei der ka.st-
rierten hündin: Häufigkeit und Rasse-
disposition. Schw Archiv llirTierheilk 1989;
131:259-63.

2. Holt PE. Studies on the control of urinary
continence in the bitch. PhD Thesis, Bristol,
1987.

3. Holt PE and Thrusfield MV. Association in
bitches between breed, size neutering and
docking, and acquired urinary incontinence
due to incompetence of the urethral sphincter
mechanism. Vet Rec 1993; 133: 177-80.

4. Nickel RF. Studies on the function of the
urethra and bladder in continent and inconti-
nent female dogs. Hoofdstuk 7: Changes in
urethral closure and bladder storage ftinction
in young female dogs caused by prepubertal
events, the estrous cycle, and neutering. Pg.
87-110; Thesis, Utrecht, 1998.

5. Okkens AC, Kooistra HS and Nickel RF.
Comparison of long-term effects of ovariec-
tomy versus ovariohysterectomy in bitches.
J Reprod Fert SuppI 1997;51:227-231

6. Schneider R. Comparison of age, sex and in-
cidence rates in human and canine breast
cancer. Cancer 1970; 26:419-26.

7. Thrushfield MV, Holt PE and Muirhead R11.
Acquired urinary incontinence in bitches: its
incidence and relationship to neutering prac-
tices. J Small Anim Pract 1998; 39: 559-566.

BANDEN TVD

Op het secretariaat van dc KNMvD zijn
de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1998 voorradig. De
prijs bedraagt ƒ 30,-- (inclusief 17,5%
BTW en verzendkosten). Onderstaand
treft u een overzicht aan van de banden
die eveneens nog voorradig zijn, met
daarbij behorend kostenoverzicht.

Banden 1997, 1995: ƒ 30,- (inclusief
17,5% BTW).

Banden 1996: niet meer voorradig.
Banden 1994: niet meer voorradig.
Banden 1993: niet meer voorradig.

Banden 1992: ƒ 30,~ (inclusiefl7,5%
BTW).

Banden 1991: ƒ 26,45 (inclusief 17,5%
BTW).

Banden 1990, 1989, 1988: niet meer
voorradig.

U kunt de banden schriftelijk of per fax
bestellen onder vermelding van \'Banden\'
en de jaargang. Met uw bestelling krijgt u
een nota met acceptgiro thuisgestuurd.
Stuur uw bestelling naar: KNMvD,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, of fax
uw bestelling: 030-2511787.

-ocr page 304-

H.M.E.A. Dijstelbloem en S.F. Donk;
SR 652/97: 43pp.

Aan de hand van een literatuuronder-
zoek wordt de ontwikkeling geschetst
van de ovaria tijdens het embryonale,
foetale en prepuberale leven van zoog-
dieren in het algemeen en varkens in het

NIEUWS VAN PAO-
DIERGENEESKUNDE

Velen van ons hebben de eerste AUV-
PAO-D cursussen op weg naar de suc-
cesvolle praktijk al gevolgd, maar voor
diegenen die nog niet geplaatst konden
worden, hebben we weer nieuwe cursus-
sen gepland.

Dinsdag 27 april 1999 hebben we een
cursus voor diegenen die meer handva-
ten willen krijgen bij het selecteren van
nieuwe medewerkers. Belangrijk daarbij
is eerst te onderkennen wat de krachten
en zwakheden van het huidige team zijn
om vervolgens te bepalen hoe uw team
het best aangevuld kan worden.
\'Werving en Selectie van een succes-
volle praktijk\'
(99914), dinsdag 27
april 1999,09.30 - 20.00 uur, AUV die-
renartsencoöperatie te Cuijk, ƒ 925,--
(inclusief lunch, diner en uitgebreide in-
formatiemap).

Dinsdag 8 juni komt die analyse van het
team eveneens aan bod, om te leren on-
derkennen en waarderen dat verschil-
lende functies en karakters een team juist
sterk kunnen maken, als je de goede per-
soon om de juiste zaken waardeert. Een
volgende stap is dan: hoe kunt u de
zwakke punten van uw praktijk verbete-
ren of de sterke punten nog versterken?
Tevens komt de praktijkvisie aan bod,
hoe belangrijk is het met het hele team te
verwoorden welke doelen je jezelf en de
bijzonder. Een en ander geschiedt aan
de hand van het kwalitatief en kwantita-
tief voorkomen van de diverse ontwik-
kelingsstadia van de eicellen zoals
kiemlijsten, einesten, meiotische celde-
lingen alsmede van premordiale, pri-
maire, secundaire en tertiaire follikels.
Voorts wordt getracht de vraag te beant-
woorden of biggen die een intra-ute-
riene groeivertraging hebben opgelopen
ook een achterstand in de ontwikkeling
van de ovaria hebben en dus minder ge-
schikt zouden zijn als fokdier.

praktijk stelt. Kortom: bijzonder interes-
sant als vertrekpunt voor een goede
praktijk.

\'Bouwstenen van een succesvolle
praktijk\'
(99913), dinsdag 8 juni 1999,
09-30 - 20.00 uur, AUV dierenartsen-
coöperatie te Cuijk, ƒ 925,-- (inclusief
lunch, diner en uitgebreide informatie-
map).

Voor de gezelschapsdierenpractici zijn
nog enkele leuke, algemene cursussen
aan te bevelen:

Vanuit de \'Wagenrenk\' bieden Aleid
Lubberink en Hans Garretsen een aantal
interessante \'cases\'. Zij doen een greep
uit de vele interessante patiënten die naar
de Wagenrenk worden doorverwezen,
met speciale aandacht voor de onder-
zoeksmethoden die ook in de praktijk
toepasbaar zijn. Nadere diagnostiek van
door uzelf meegebrachte problemen,
kan in de tweede helft van de middag aan
de orde komen. Iedere keer blijkt dit
weer een bijzonder gezellige en nuttige

m» ^mtfrnmm r m

ONTWIKKELING VAN DE OVARIA BIJ DE PASGEBOREN BIG IN RELATIE
TOT INTRA-UTERIENE GROEIVERTRAGING

Bij 16 biggen, te weten acht normaal
ontwikkelden en acht achterblijvers
(=minder dan tweederde van het gemid-
delde gewicht van de toom) werden de
ovaria bestudeerd op het voorkomen
van de diverse stadia van eicellen door
middel van histologisch onderzoek.
Ook grootte en gewicht van de ge-
slachtsorganen werden bepaald. Omdat
binnen de groepen al grote verschillen
bestaan kunnen noch conclusies noch
tendenzen worden gegeven. Het onder-
zoek was zeer beperkt van omvang.

middag te zijn, dus van harte aanbevolen
\'En hoe nu verder...\'?\' (99108), don-
derdag 3 juni 1999, 13.30 - 17.00 uur,
ƒ 275,-- te Wageningen.
Ook de Patiëntendemonstratie gezel-
schapsdieren blijft iedere keer weer een
boeiende middag. Woensdag 9 juni pas-
seren weer enkele patiënten \'live\' de re-
vue, verzorgd door de Vakgroep Ge-
neeskunde van Gezelschapsdieren, net
als in de praktijk blijft ook hier de verras-
sing welke patiënten zich voordoen. Dat
houdt \'t boeiend.

\'Patiëntendemonstratie GD\' (99118),
woensdag 9 juni 1999, 14.00-17.00 uur,
/95,~ te Utrecht.

Adrianne van der Bas, Staffunctionaris
Gezelschapsdieren en Paard.

Amold Mouwen, Staffunctionaris
iMndbouwhuisdieren.
Els Lasterie, bureaumanager.

Bureau PAO-Diergeneeskunde, telefoon
030-2517374, fax 030-2516490, e-mail
paod@pobox. accu. uu. nl

-ocr page 305-

Het Bestuur van de Groep Gezondheids- en Kwaliteitszorg van de KNMvD nodigt belangstellenden uit voor een bijeen-
komst van de Groep met als thema:

2000 X VEILIGER

VEILIGHEID VAN DIERLIJKE PRODUCTEN IN DE 21STE EEUW

Deze bijeenkomst zal gehouden worden op zaterdag 5 juni 1999 in het Androclusgebouw (Hoofdgebouw) van de
Faculteit der Diergeneeskunde, Yaielaan 1 te Utrecht.

Veiligheid van dierlijke producten wordt door de consu-
ment als steeds belangrijker ervaren. Dit heeft tot gevolg
dat het beleid met regels komt waaraan het product uit oog-
punt van veiligheid dient te voldoen. Deze voorschriften
kunnen enerzijds de vorm hebben van
productspecifica-
ties,
maar anderzijds worden er ook ketengerichte voor-
schriften
gemaakt. Tijdens deze bijeenkomst zal op deze
ontwikkelingen worden ingegaan. De mening van de con-
sument staat centraal, hoe wordt deze omgezet in het be-
leid van de EU? Een tweetal voorbeelden
{veiligheid van
pluimveevlees en BSE bij runderen)
zullen tijdens de bij-
eenkomst worden toegelicht.

De vorige Staatssecretaris van het ministerie van Volks-
gezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Terpstra, heeft
met de pluimveesector afspraken gemaakt omtrent de vei-
ligheid van pluimveevlees, salmonella en campylobacter,
in het jaar 2000. De sector is op dit moment druk doende
om deze doelstellingen te realiseren. Kunnen deze
Food
Safety Objectives
worden gehaald en wat betekent het voor
de sector en de dierenarts die daarin werkzaam is?

In het kader van BSE worden door de Nederlandse rege-
ring zo weinig mogelijk risico\'s genomen. Drastische
maatregelen worden dan ook uitgevoerd om elke moge-
lijke besmetting met BSE te elimineren. Wat zijn de ach-
terliggende drijfveren om in dit geval het beleid te baseren
op een \'Zero risk level\'?

Binnenkort worden nadere details over het programma en
de sprekers gepubliceerd. Noteert u deze bijeenkomst vast
in uw agenda?

Dr. H.A.P. Urlings, secretaris.

ERKENNINGSREGELINGVARKENSDIERENARTSEN

In het projectplan worden voorstellen
geformuleerd met aandacht voor de
onderstaande hoofdlijnen:

* De basiscursus
In het projectplan is het scholings-
plan opgenomen.
Helaas zijn niet
alle data actueel.
De onderstaande
data zijn definitief:

- Eerste cursus: maandag 17, dinsdag
18, woensdag 19 mei 1999, vervolg
donderdag 3 en vrijdag 4 juni 1999,
locatie Holiday Inn resort te Mierio.

- Tweede cursus: maandag 4, dins-
dag 5, woensdag 6 oktober, vervolg
donderdag 28 en vrijdag 29 oktober
1999, locatie nog te bepalen.

- Derde cursus: maandag 25, dinsdag
26, woensdag 27 oktober, vervolg
donderdag 11 en vrijdag 12 novem-
ber 1999, locatie nog te bepalen.

Tijdens de jaarvergadering van de Groep Geneeskunde van het Varken
(GGV) is het plan erkenningsregeling varkensdierenartsen gepresenteerd. Er
zal een exemplaar toegezonden worden aan de niet aanwezige leden van de
GGV. Daarnaast zullen ook alle dierenartsenpraktijken met een GVP-IKB-
registratie een plan ontvangen.

- Vierde cursus: maandag 8, dins-
dag 9, woensdag 10 november,
vervolg donderdag 16 en vrijdag
17 december 1999, locatie volgt.

- Vijfde cursus: maandag 13, dins-
dag 14, en woensdag 15 december
1999, vervolg donderdag 6 en vrij-
dag 7 januari 2000. Dit is een optie
voor een reserve-cursus afhanke-
lijk van het aantal inschrijvingen.

Vanaf heden kunt u zich melden voor
deelname via het bureau PAO-Dier-
geneeskunde. Het is de bedoeling dat
alle practici uit de doelgroep voor 1
juli 2000 de basiscursus hebben ge-
volgd.

* Permanente educatie
Deze educatie bestaat uit twee delen:
een identiek pakket waar alle gecer-
tificeerde varkensdierenartsen aan
deelnemen en een keuzepakket
waamit ieder kan kiezen. Per twee-

-ocr page 306-

jarige periode verzamelt elke deel-
nemer een aantal punten dat over-
eenkomt met tien dagen onderwijs.
In november 1999 volgt een con-
creet voorstel.

* Coördinatieceninim Erkende Dieren-
arts (CED)

Het CED is bedoeld om de erken-
ningsregelingen beleidsmatig en uit-
voerend aan te sturen. Per 1 juli 2000
zullen de taken van de werkgroep
worden overgedragen aan het CED.

* Definitieve erkenning

Na het volgen van de basiscursus kan
een deelnemer, met ingang van 1 ja-
nuari 2000, een aanvraag voor een de-
finitieve erkenning indienen. Hierbij

«iri«f il M,

verklaart iedere dierenarts schriftelijk
dat hij/zij voldoet aan de overige crite-
ria. Een jaar na het verkrijgen van de
erkenning zal een geaccrediteerde in-
stelling controleren of daadwerkelijk
aan alle criteria is voldaan en kan de
erkenning al dan niet verlengd wor-
den. De criteria zijn zodanig geformu-
leerd dat maximaal twee erkenningen
per dierenarts haalbaar zijn.

De Werkgroep Erkenning
Varkensdierenartsen
G.L. Bronsvoort
J. Hi! ver ing
J.L.M. Vaarten
J.J.M. Voermans
Mevrouw W.J. Wijne-Raemakers
J. W. Zwolschen

UITERSTE

INLEVERDATA

VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline 1)

15-05-1999

26-04-1999

01-06-1999

10-05-1999

15-06-1999

31-05-1999

01-07-1999

14-06-1999

*) Voor 10.00

uur \'s morgens.

O

\\ uor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Boumans, M.; 1998; 5701 PM Helmond;
Kerkstraat Zuid 22.

Feenstra, Mevr. N.R.; 1999; 3523 VV Utrecht;
C. Erzeijstraat 4 111.

(ieesbergen, H.A. van; 1999; 9302 AK Roden;
Hoefblad 16.

Labberté, Mevr. M.C.; 1999; 3521 GM Utrecht;
Balijelaan 53 bis.

Leeuw. G.J.J. de; 1998; 3566 MK Utrecht;
Kapelweg 1.

Rook, Mevr. S.; 1999; 3043 PB Rotterdam;
Prins Mauritssingel 33 B.
Snoeck, S.R.G. de; Gent-1990; 6049 AL Herten;
Burg. Korstenstraat 5.

Stark, Mevr. L.A.M.; 1998; 3572 VS Utrecht;

Bollenhofsestraat 114 bis.

Uitewaal, Mevr. C.W.J.; 1999; 6591 BL

Gennep; Touwslagersgroes 3.

Willemse, Dr. A.; 1974; U-1984; 3732 GJ De

Bilt; Wilhclminalaan 31.

OVERLEDEN:

Op 15 maart 1999 Dr R.E. de Maar te \'s-
Gravenhage.

Op 17 maart 1999 Drs. M. Gaakeerte Goes.

JUBILEA:

Prof.Dr. M.Th. Frankenhuis te Amsterdam, aan-
wezig, 25 jaar, 15 april

M.l.M. Linthorst te Keipen, afwezig, 35 jaar, 29
april

J.A.M. Schrooyen te Boxtel, afwezig, 35 jaar, 29
april

S. Hamstra te De Bilt, afwezig, 40 jaar, 29 april
H. Hemminga te Marum. afwezig, 35 jaar, 29
april

H.F. Matthijsen te Heino, afwezig, 40 jaar, 29 april

Personalia

J.A. Roelofs te Berlicum, aanwezig, 35 jaar, 30
april

M. Gaakeer te Goes, afwezig, 65 jaar, 01 mei
D. van Baren te Borger, afwezig, 30 jaar, 02 mei
Mevr. A.P. van Asperen te Zoetermeer, afwezig,
30 jaar, 02 mei

K. Schuiling te Rotterdam, afwezig, 45 jaar, 06
mei

G. Vass te Oud-Beijerland, aanwezig, 35 jaar, 07
mei

C.J. Pel te Merselo, afwezig, 25 jaar. 14 mei

MUTATIES:

Antwerpen, Mevr. Y.S. van; 1998; 66310
Kstagel (Frankrijk); 8 Rue Lafayette; tel. 00-
3.3-468291718 prakt.; p., medew. bij P. Brat.

♦Avsaroglu. H.; 1999; 3027 RW Rotter-
dam; Van Lennepstraat 132; tel. 010-4375992
privé. 4191491 prakt.; F.-niail: AVSAROGLl\'
(oHARUTYlJN.DEMON.NL; p., medew. bij
J.F.J. van den Broek. R. Cassenaar, .\\.\\V.
Kramer, L.M.M. Oorsprong en C.M. Smit.

»Berrevoets. Mevr. M.C.; 1999; 4907 KH
Oosterhout (NB); Batelaar 112; tel. 0162-
427590; E-mail: ROOF@VVISHMAH..NET;
wnd.d.

Geerts, A.A.J.; 1989; 4873 NG Etten-Leur;
Brakkenstraat 17; tel. 076-5014917 privé,
5013645/5012928 prakt.; fax 076-5031375; E-
mail: GEERTS.SANDERSW WXS.NL; p.,
geass. met J.H.A.M. Bartels, H.E. van Duijn,

K.H.J. Lambeek, J.A. Meijs en l.C.A.M. van
Oosterhout (fax 076-5040278); plv.i.

*Haalboom. Mevr. E.J.M.; 1998; 3907 CZ
Veenendaal; Dragonderweg 6; tel. 0318-515406
privé. 0.33-2460305 prakt.; fax 033-2451544; E-
mail: EJMH.VALBOOM(S HOTMAIL.COM;
p., mede«, bij M..\\.C. Lugt. E. van Veldhuizen
en C.M.VVesseE

Hoff, M.C. van \'t; Gent-1998; 3055 JB
Rotterdam; Van Beethovenlaan 75; tel. 010-
4222295 privé, 0180-425253 prakt.; fax 010-
42I74I2; p., medew. bij J. de Deugd, \\V. van
Erk, Mevr. E.A. van Horssen, P.J.11.,M.
Meeus. R. de Roolj, P.J. Rook en Mevr.
C.P.M.Valstar (fax 0180-425,363).

Kik, Mevr. Dr M.J.L.; 1986; U-199I;
3436
H7. Nieuwegein; Melissegaarde 16; tel.
0,30-6303663 privé, 2534303 bur.; fax 1)30-
6303664; wet. medew. U.U. (F.D., vkgr. Patho-
logie); d. voor reptielen.

Meijer. Mevr. M.; Gent-1998; 7H12 EP
Emmen; Hesselterbrink 586; tel. 0591-
6438.39 privé, 612310 prakt.; p., medew. bij R.
Peteroff.

*Meppelink. Mevr. C.H.; 1999; 5472 LJ
Loosbroek; Kampweg 39 A; tel. 0413-229093
privé, 292929 prakt.; fax 0413-296038; p.,
medew. bij M.C.M. Bossers, P.J.M. van
Huiten, .V.H.C. Knijpers. F.T.M. Loomans,
T.J.J. van der Rijt en E.W.H.M. van der
Velden.

De Redactie van het Diergeneeskundig Jaarboek wil dierenartsen de mogelijk-
heid bieden in het Diergeneeskundig Jaarboek naast hun privé-adres het prak-
tijkadres
(bij een meermanspraktijk alleen de hoofdvestiging!) te laten ver-
melden. Ook wanneer uw praktijk gevestigd is op uw privé-adres, kunt u dit als
zodanig laten opnemen. Wanneer u uw praktijkadres opgenomen wilt hebben
in het Diergeneeskundig Jaarboek wordt u verzocht uw gegevens
schriftelijk
door te geven aan het secretariaat van de KNMvD (fax nr.: 030-2511787).

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek.

KONINKLIJKE N E D E R I. A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

272

-ocr page 307-

Ieder zijn vak!

Het raadplegen van adviseurs is goed . . .
Maar voor de financiële zaken van uw (toekom-
stige) praktijk heeft u een specialist nodig!

Dix & Fortuin is deskundig op financieel, fiscaal
en juridisch gebied m.b.t. praktijkfinanciering,
associaties, verzekeringen, hypotheken en pensioe-

Telefoon (030) 251 51 99
Fax (030) 254 09 61
KoniiigsLian 63
Utrecht

nen.

Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht,
bij associatie en assistentie. Belt u even voor een
afspraak of een brochure.

CONGRESSEN & SYMPOSIA

1999

April

15 DlO-symposium \'DIO goes Africa!\'. Locatie: Androclusgebouw van
de Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht. Aanvang: 19.30 uur.

21 Schering-Plough symposium voor de vleeskalverhouderij. Kasteel
Maurick te Vugth. Fax: 0032-(0)2-376-9986, t.a.v. mevr. K.
Reubrecht.

22 Voorjaarsvergadering Veterinair Historisch Genootschap, faculteits-
raadzaal Androclusgebouw.

22—24 2nd Intcmational Workshop \'Veterinary homoeopathy in organic
herds\', Frick, Switzerland.

23—25 32ste V oorjaarsdagen Congres in het RAI Congres Centmm,
Amsterdam. Jaarlijks internationaal congres over Geneeskunde van
Gezelschapsdieren. Contact: Voorjaarsdagen Secretariaat, Marjolijn
Fijten, Postbus 14031, 3508 SB, UtrechL tel.: 31 30 2510111, fax:
31 30 2511787, e-mail: vjd(^pobox.accu.uu.nl, intemet: http://
www.rai.nl/ads/veterina/en.

24 Fortbildungsveranstaltung der Arbeitsgmppe Pferd. Schwerpunkt:
Hautkrankheiten. Dortmund. Anmeldung: ATF, Bundestierärzte-
kammer e.V., Oxfordstr. 10, D-53111 Bonn. Frau Stück. Tel: 0049-
228-7254640, fax: 0049-227-7254666.

Mei

2 Symposium Archaeopteryx \'Kan het nog natter\' over alles op het ge-
bied van vinnen. Meer informatie: 030 - 2537476.

3 - 5 15th Annual Biotechnology Symposium for the Feed Industry. Hyatt

Regency, Lexington, Kentucky, USA. Informatie: Marianne Staehli,
Alltech Marketing, tel.: 001-606-887-3242. fax: 001-606-887-3256,
e-mail: mstaehli@alltech-bio.com

7—9 14th British Small Animal Veterinary Association and British
Veterinary Nursing Association (Scottish Region) Scientific
Weekend at the Crieff Hydro Hotel. Information: Mrs. Wendy Busby,
tel: 44-1592-774252, e-mail: Wendybfeed-coll.ac.uk

8- 10 SAVAB-Flanders meeting: Dentistry/Oral Medicine in Small

Animal Practice. Edegem (Antwerp), Belgium, Congrescentrum \'Ter
Eist\'. Information: Dr Leen Verhaert. G. Van der Lindenlaan 15, B-
2570 Duffel, Belgium, fax: 32-15-317390, e-mail: leenvdent((i\'glo.be.

17—19 6th World Veterinary Dental Congress, Hobart. Tasmanië,
Australië. Inl.: Dr. Peter Green, fax: 61-397298201.

Mocking, Mevr. A.G.M.; 1998; 1092 AK Amsterdam; Oosterpark
.11 lil; tel. 020-4639900 privé, 0252-518020 prakt.; fax 0252-532278; p.,
medew. bij Mevr. I.E. van Alten en L. Kamps.

Oerlemans, H.C.M.; 1962; 5671 BH Nuencn; Populierenhof 14; tel.
040-2832888;
fax 040-2832888; r.d.

♦Rook, Mevr. S.; 1999; 3043 PB Rotterdam; Prins Mauritssingel 33 B;
tel. 010-2621780 privé,
079-3610707 prakt.; p., medew. bij A.A.P.
Groenewegen, J.J. de Groot en J.G.T. Krijnen.

Sanders. Mevr. H.; 1989; 4873 NG Etten-Leur; Brakkenstraat 17; tel.
076-5014917;
fax 076-5031375; E-mail; GEERTS.SANDERSfo
W.XS.NL;d.

Theeuwes, J.J.A.; Gent-1986; 5151 KR Drunen; Von Suppéstraat
24; tel. 0416-322629 privé,
334000 prakt.; fax 0416-322679; E-mail:
MAJO(fl INTROWEB.NL; p., medew. bij J.J.W. Coerwinkel, Th.J.A.M.
van Gastel. A.F. Heijkants. E. van der Kamp, M.F.P M. Maas. B
.T.
Scheijgronden L.H.T. Zijlmans{fax prakt. 0416-340821).

Theunissen. M.G.; 1997; 6442 PD Brunssum; Bouwbergstraat 82;
tel. 045-5641494 privé,
5721666 prakt.; fax 045-5726947; p., medew. bij
W.J.H.D. Kremer, F.G.H.A. van
Os, H.H.M. Steinbusch, J.M.G.
Stokkermans en R.M.M.L Vrouenraets.

Voshaar, Mevr. B.S.E.; 1997; 4724 DA Wouw; Gierelaar 44; tel.
0165-308228/06-55730494 privé, 0165-583751 prakt.; fax 0165-308229;
p.. medew. bij A.J.C. Bakx, B.J.A.M. Boschker, B.A. ten Bruggen Cate,
P.H.M.M. Jacobs, A.J.M. Meesters, G.A.D.J. de Mol, J.F.J. Segers en
J.M. Verbocht (fax 0165-583755).

Warmerdam, P.J.; 1998; 6941 ZG Didam; De Beuk 64; tel. 0316-
220444
privé, 221231 prakt.; fax 0316-228457; p., medew. bij P. Strooker
en C.J.M. Vissink.

*Wel, Mevr. M.G. van der; 1999; Arusha (Tanzania); c/o FAIDA,
P.O.Box 13869; tel. 00-255-811510462 prakt.; E-mail: KONVAGK®
HOT.MAIL.COM; p., medew. bij L. Paisz en E. Stegmaier.

VERGADERINGEN & BIJEENKOMSTEN

1999

April

15 AUV regiovergadering Noord, Gezondheidsdienst Drachten. Aan-
vang: 20.00 uur.

22 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het Rund. Collegezaal
Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk.

22 Intervisiebijeenkomst groep 12 (varken): Aandachtspunten van de
AID. DAP Deume (Zeilbergsestraat 142), aanvang: 14.00 uur

24 Meditour (Jansen). K. Haverkamp, telefoon: 033-4616204.

26 AUV regiovergadering Zuid, Gezondheidsdienst Boxtel. Aanvang:
20.00 uur.

28 Jaarreünie 1938. Hotel Dennenhoeve te Nunspeet, vanaf 11.00 uur.

29 AUV regiovergadering West, Rotterdam Airport Hotel. Aanvang:
20.00 uur.

29 Intervisiebijeenkomst groep 7/8 (mnd): Vervolgverhaal veevoeding
en melkcontrole door drs. C. Peters. De Meem. aanvang 20.00 uur.

Mei

4

13
18
18
18
19

Jaarlijkse bijeenkomst \'Absyrtus Senior\' van de Afdeling Noord-
Brabant en de rastende dierenartsen van de Afdeling Limburg.
Toertocht M.W.N. (artsen zonder grenzen). J. Stoffels, telefoon:
0524-513068.

Vergadering Afdeling Noord-Holland.
Vergadering Afdeling Gelderland.
Vergadering Afdeling Overijssel.
Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

Bijeenkomst GD-mnderpractici Midden-Nederland, aanvang 14.00

-ocr page 308-

uur, GD-Deventer, Amsbergstraat 7 te Deventer.

19 Lustrumfeest Groep Geneeskunde van het Varken.

20 Bijeenkomst GD-runderpractici Midden-Nederland, aanvang 13.30 uur,
AC-Restaurant & Hotel Bodegraven, Goudseweg 32 te Bodegraven.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.
27 Vergadering Afdeling Friesland.
27 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

CURSUSSEN

1999
April

15 PAO-D cursus: 99.903. Intemet en computergebruik.
20 PAO-D cursus: 99.904. Intemet en computergebruik.
22 en 29 Cursus hoefdiagnostiek en hoefbehandeling in Utrecht en Deume.
Nederlandse Hippische Beroepsopleidingen, tel: 0493-313006, fax; 0493-
321151.

27 PAO-D cursus: 99.914. Werving en Selectie van een succesvolle praktijk
Mei

11 Nascholingsdag Dierenartsenassistenten IV te Rotterdam. Virbac

Nederland, tel.;0342-427127.
17,18 en 19 PAO-D cursus: 99.301. Basiscursus Erkenning Varkens Dierenarts

vervolg 3 en 4 juni.

18 PAO-D cursus: 99.214. Basiscursus erkende rundveedierenarts dag 1.

20 PAO-D cursus: 99.106. De Oudere Hond.

Juni

1 PAO-D cursus: 99.215. Basiscursus erkende rundveedierenarts dag 1.

2 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerstelijns postmortale diagnostiek.

3 PAO-D cursus: 99.108. \'En hoe nu verder...?\'

8 PAO-D cursus: 99.914. Bouwstenen van een succesvolle praktijk.

9 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerstelijns postmortale diagnostiek. ,

9 PAO-D cursus: 99.118: Patiëntendemonstratie.

7—12 PHLO-seminaar \'New developments in feed evaluation\'. Plaai
Wageningen. Groepsgrootte; maximaal 26 personen. Kosten: NLG 400(
(inclusief volledige verblijfskosten). Inlichtingen: Bureau PHLO, Postb
8130. 6700 EW Wageningen. Tel.: 0317-484093/484092, fax: 031\'
426547.

7—12 ESAVS-cursus \'Dentistry 1\', Luxembourgh.

11 —12 4th Advanced Equine Arthroscopy Course at Tierklinik in Tel
Registratie: VetEndScope, Kiebitzpohl 35, 48291 Telgte, Duitsland. Ti
0049-2504-3064, fax: 0049-2504-7929.

14—19 ESAVS-cursus \'Dentistry 111\', Luxembourgh.

16 PAO-D cursus: 99.112. Laboratoriumdiagnostiek GD.

18 PAO-D cursus: 99.110. Behandeling van kruisbandletsels.

19 PAO-D cursus: 99.802. Assistentie röntgenologisch onderzoek GD.

n

Een gemengde dierenartsenpraktijk in het zuiden van het land zoekt een

DIERENARTS (M/V)

Wij zoeken op korte termijn een enthousiaste collega met goede contactuele eigenschappen die het bieden van kwaliteit eni
service belangrijk vindt. Binnen onze prettige werksfeer zijn flexibiliteit, zelfstandigheid en ondernemingslust een must. Wij
bieden een fulltime functie met participatie in de avond- en weekenddiensten van zowel landbouwhuisdieren als gezel-i
schapsdieren. Salariëring volgens KNMvD-normen. Reacties graag binnen 14 dagen richten aan de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, onder nummer: 6/99.

Ter overname aangeboden

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

ten westen van Dordrecht.

Zeer goede dienstregeling en zeer goede groeimogelijkheden.

Belangstellenden kunnen hun reactie, liefst met c.v. en motivatie sturen naar de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, onder nummer: 5/99.

Diluvac Forte van Intervet

Cjnterv^

s vaccinere

INTERVET NEDERLAND B.V.
Postbus 50,
5830 AB Boxmeer,
Tel. 0485-58 76 54.

-ocr page 309-

01

De artikelen in dit Tijdschrift voor Diergeneeskunde staan in het teken van het individuele dier: de hond
en het paard. Voor het paard wordt zelfs een beschrijving gegeven van een mogelijk in Nederland voor het
eerst voorgekomen ziekte: EPM.

De belangstelling voor de diergeneeskunde van het individuele dier neemt ook onder de studenten op de
Faculteit der Diergeneeskunde toe. Dit baart zorgen voor de toekomst van de populatie dierenartsen. De
belangstelling voor herkauwers valt niet tegen, mogelijk omdat hierbij het individuele dier een belang-
rijke rol speelt als indicator voor bedrijfsziekten.

Het nieuwe curriculum begint dit jaar met de wetenschappelijke stage en de praktisch gerichte jaren. Voor
de diergeneeskunde in Nederland is het van belang dat de student die in de gemengde praktijk wil gaan
werken, de noodsituaties bij diverse diersoorten binnen de algemene bevoegdheid beheerst. Er is een en-
quête onder de gemengde praktijken gehouden en wij zullen u daar binnenkort de resultaten van meede-
len.

De melkveehouders in Nederland zijn zeer bewust bezig kennis te vergaren over de diergezondheid. In de
winter \'98-\'99 hebben 1100 veehouders deelgenomen aan het zogenaamde Satellietproject en enkele
honderden aan de cursus, \'Verantwoord diergeneesmiddelgebruik\' en \'Inspuiten van diergeneesmidde-
len \'. Een korte eerste evaluatie geeft aan dat de dierenartsen die deelgenomen hebben aan het satelliet-
project zeer positief zijn en deel willen nemen aan de vervolgsessie. Deze is voor de komende winterpe-
riode gepland. Ongeveer 150 dierenartsen krijgen een kans mee te doen. Het deelnemen kost geen geld en
levert een vrijstelling voor twee delen van de basiscursus Erkenning rundveedierenarts op. Het deelne-
men kost wel enige tijd, maar levert een schat aan ervaring op.
Zorg dat u er bij bent; het is de laatste kans.

Dr Tj. Jorna,
lid Hoofdredactie.

Van de Hoofdredactie

-ocr page 310-

1 ft 1 f« n

Tijd.ichr Diergenee.skd 1999: 124: 276-SI)

PYOTHORAX BIJ NEGEN HONDEN

C.J. Piek\'\' en J.H. Robben^

SAMENVATTING

In deze studie worden de resultaten van de behandeling
van pyothorax met systemische antibiotica, drainage en
spoelen van de pleurale holte bij negen honden beschre-
ven. De negen patiënten die in de Universiteitskliniek
voor Gezelschapsdieren in Utrecht zijn behandeld her-
stelden alle volledig. Bij acht van de negen honden be-
droeg de follow-up-periode zes maanden of langer. Bij
geen van de honden is een recidief van de pyothorax vast-
gesteld. Geconcludeerd wordt dat de resultaten van deze
behandeling, ook in vergelijking met de literatuur waar
spoelen van de pleurale holte geen onderdeel van de be-
handeling uitmaakt, goed zijn. Dit kan, behalve door de
toevoeging van spoelen van de pleurale holte aan het be-
handelingsprotocol, verklaard worden door het feit dat
migrerende grasaren in de pathogenese van pyothorax in
Nederland geen rol van betekenis lijken te spelen.

SUMMARY
Pyothorax in nine dogs

Nine dog.s with pyothorax were treated with sy.itemic antihiotic.s, and drain-
age and lavage of the pleural space. All nine dogs recovered completely.
Eight dogs were followed up for 6 months or longer and none showed signs
of relapse. The results of this treatment are excellent compared with those
for treatment with systemic antibiotics and drainage of the pleural .space but
without lavage. Apartfrom the addition of pleural lavage to the treatment
protocol, this diff erence in efficacy may be due to the fact that migrating
grass seed awns do not .seem to play an important role in the pathogenesis of
pyothorax in dogs in the Netherlands.

INLEIDING

Pyothorax kan gedefinieerd worden als de aanwezigheid van
septische vloeistof of pus in de pleurale holte (1,9). Dit is
meestal het gevolg van een bacteriële pleuritis die leidt tot de
ophoping van hemopurulente vloeistof Als de door punctie
verkregen vloeistof enige tijd blijft staan ontstaat er vaak een
sedimentlaag met een hemorragisch supematant. Bij cytolo-
gisch onderzoek van de pleurale vloeistof zijn er in het prepa-
raat veel, vaak gedegenereerde, polymorfkemige granulocyten
aanwezig meestal in combinatie met intra- en extracellulaire
bacteriën. De aanwezigheid van intracellulaire bacteriën is dia-
gnostisch van belang. De aanwezigheid van alleen extracellu-
laire bacteriën kan echter ook het gevolg zijn van bacteriële
contaminatie van bijvoorbeeld de gebruikte kleurstoffen.
Bacteriologisch onderzoek, inclusief een gevoeligheidsbepa-
ling, is nodig om de betreffende bacteriën te identificeren en

\' Dierenarts, specialist in opleiding \'Interne Geneeskunde van Gezelschapsdieren\'.
Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit der Diergeneeskunde.
Universiteit Utrecht. Po.sthus H0I54. 3S0S TD Utrecht. Telefoon: 030-2539411. fax:
03Ö-251H126. Ook voor correspondentie en verzoeken voor herdrukken.
^ Dierenarts-specialist \'Interne Geneeskunde van Gezelschapsdieren\'. Dipl. ECVIM-
CA, Intensiew Zorg Afdeling, Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Facul-
teit der Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht. Postbus HO154. 350H TD Utrecht

gericht te bestrijden (1,4).

Het resultaat van de therapie is naast de conditie van de pa-
tiënt vooral afhankelijk van de etiologie en de gekozen be-
handeling. De belangrijkste oorzaken van pyothorax bij de
hond zijn perforerend (bijt)trauma van de thoraxwand (11),
hematogene en lymfogene verspreiding, verbreiding vanuit
een longinfectie (1) en migratie van ingeademde grasaren of
andere plantedelen via de bronchiën, bronchioli en alveoli
naar de pleurale holte (7). Vooral deze laatste mogelijkheid
lijkt gepaard te gaan met een grotere kans op recidief na be-
handeling en heeft een gereserveerde prognose (7).
Een behandeling die alleen bestaat uit systemische antibio-
tica blijkt in het algemeen onvoldoende om de infectie onder
controle te krijgen (1,11). Deze behandeling wordt daarom
gecombineerd met het verwijderen van het exsudaat door
continue of intermitterende drainage van de thorax (1), even-
tueel in combinatie met het spoelen van de pleurale holte
(11). Een thoracotomie met uitgebreide \'debridement\' van
de pleura wordt aangeraden als bovenstaande behandelingen
zonder succes blijven of er een recidief optreedt (11).
De literatuurgegevens met betrekking tot het succes van een
behandeling van pyothorax bij de hond zijn beperkt, waar-
door het moeilijk is het effect van verschillende behandelin-
gen te evalueren. Omdat pyothorax niet een erg frequent
voorkomend probleem is, betreft het vaak kleine groepen, en
binnen deze groepen worden de patiënten vaak ook nog op
verschillende manieren behandeld (7,10,12). Op de Uni-
versiteitskliniek voor Gezelschapsdieren (UKG) van de
Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht worden honden
met een pyothorax sinds enige jaren volgens een vast proto-
col behandeld. De behandeling bestaat uit systemische anti-
biotica in combinatie met beiderzijdse thoraxdrainage, inter-
mitterend spoelen van de pleurale holte via de drains met
kristallijne oplossingen, zoals fysiologische zoutoplossing
of Ringer\'s lactaat, gevolgd door afzuigen van exsudaat en
spoelvloeistof Hoewel het toepassen van spoelen van de
thorax in handboeken zowel wordt aanbevolen (11) als afge-
raden (1), zijn voor zover bekend de resultaten hiervan bij
patiënten niet eerder gepubliceerd.

MATERIAAL EN METHODE

De patiëntengroep bestaat uit honden die in de periode van ja-
nuari 1994 tot juni 1998 op de UKG werden aangeboden met
een pyothorax en behandeld zijn volgens onderstaand proto-
col. De diagnose pyothorax werd gesteld op basis van licha-
melijk onderzoek, röntgenologisch en/of echografisch onder-
zoek van de thorax en cytologisch onderzoek van een direct en
door middel van cytospin verkregen uitstrijkje van de pleurale
vloeistof gekleurd met een May-Grünwald-Giemsa-kleuring.
Daamaast werd bacteriologisch onderzoek van het pleurale
vocht verricht. Dit onderzoek bestond uit een Gram-kleuring,
een aërobe en anaërobe bacteriekweek en als bacteriën werden
gekweekt, een antibiogram van een reincultuur. Na het ver-
wijderen van het exsudaat werden röntgenfoto\'s van de thorax
gemaakt om andere aandoeningen in de borstholte, zoals bij-
voorbeeld een pneumonie en mega-oesofagus, die de behan-
deling zouden kunnen compliceren, vast te stellen.

T 1 J D S C\' II R I F T VOOR D I K R Ci K N K li S K U N D E , D E E 1. 124. M E I , A I L E V E R I N Ci 9 , 1999

276

-ocr page 311-

11 nnt

■ ■J^IT\'

Tabel 1. Gegevens van negen honden met pyothorax.

NR. RAS EN

GESLACHJl

LEEFTIJD
(JAREN)

ANAMNESE-
ONDERZOEK

CYTOLOGlSCH
ONDERZOEK

BACTERIOLOGISCH
ONDERZOEK

Duitse staande
M

Duitse herder
V

3 Ierse Wolfshond

Bijtwond vijf maanden voor
pyothorax

Wond borstbeen twee maanden
voor pyothorax

Bronchopneumonie rechter
cardiale kwab

Septisch pumlente ontsteking,
veel bacteriesoorten,
Nocardia
verdacht

Septisch pumlente ontsteking

PasteureHa, Streptokokken,
anaëroben en
Nocardia
(niet overentbaar)

Corynebaclerium spp

Septische purulente ontsteking Anaërobe mengculmur

4 Kmis Rottweiler 2

5 Bouvier 8
M*

6 Beagle
V*

Grasaar uit bronchus verwijderd
negen maanden voor pyothorax

Bloed braken, zwarte ontlasting

Septisch pumlente ontsteking,
meerdere bacteriën

Septisch pumlente ontsteking,
meerdere bacteriesoorten,
aanwijzingen voor
Nocardia

Septisch pumlente ontsteking,
Nocardia"!

Anaërobe mengcultuur

Anaërobe mengcultuur,
waaronder
Bacteroides
spp en Streptokokken

Anaërobe mengcultuur

7 Bloedhond
V*

Septische pumlente ontsteking,
diverse bacteriesoorten,
waaronder
Nocardia

Peptostreptokokken

Pumlente ontsteking, geen
bacteriën gezien

Labrador
Retriever

Anaërobe mengcultuur,
waaronder
Nocardia

Pumlente ontsteking, verdacht
septisch

Sint Bernard
M

Mengcultuur van drie soorten
bacteriën, waaronder
Bacteroides spp en Gram-
positieve staafjes

I M = mannelijk; V = vrouwelijk; * = gecastreerd.

Anti-bacteriële therapie werd gestart met amoxycilline/cla-
vulaanzuur (20 mg/kg 3dd)\' en metronidazole (20 mg/kg
3dd). Aanvankelijk werd dit intraveneus toegediend maar als
de hond verbeterde en goed at werd overgegaan op orale toe-
diening^. De dosering amoxycilline/clavulaanzuur werd
daarbij verlaagd tot 12,5 mg/kg 2dd. Indien de resultaten van
het bacteriologisch onderzoek hiertoe aanleiding gaven werd
dit regiem bijgesteld. De anti-bacteriële behandeling werd
tot vier weken na het verwijderen van de drains voortgezet.
Voor de lokale behandeling van de pyothorax is bij zes pa-
tiënten de thorax gedraineerd met een Neo-Pneumocath®
thoraxdrain^. De kleine diameter van deze catheter bemoei-
lijkte soms het spoelen en daarom is bij de laatste drie patiën-
ten gekozen voor een thoraxdrain met een groter lumen^. Om
lekkage van lucht langs de drain te voorkomen werd deze
drain subcutaan getunneld over een lengte van ongeveer 5
cm en via de achtste intercostale ruimte de pleurale holte in-
gebracht. Het plaatsen van de drains gebeurde onder lokale
anesthesie van de insteekplaats of, bij de drains met grotere

\' Augmenting.■ poeder voor injectie (amoxicilline/clavu-laanzuur) 500/100 mg (Smith-
Kline Beecham. Rijswijk, Nederland). \'Niet als diergeneesmiddel geregistreerd\'.
\' Metronidazol: infusievloeistof500 mg/100 ml, magistrale bereiding.
\' Synulox«: tabletten 50 en 250 mg (Pfizer Animal Health BK Capelle a/d IJssel,

Nederland): Metridazol*: tablet 250 mg (Aesculaap B V, Boxtel, Nederland).
\' Neo-Pneumocath^: model met verwijd lumen voor volwassenen, 500 x 3,2 mm

(Intra, Rehlingen-ziersbergen, Duitsland).
\' Straight Chest Drainage Tube: silicone, 20 French (4,0 mm interne diameter en 6.6
mm externe diameter) (Cook* Nederland B V, Son, Nederland).

diameter, onder algehele anesthesie. Via de drains werd de
pleurale holte beiderzijds drie è vier maal per dag gespoeld
met 10-20 ml/kg lichaamswarme, kristallijne infuusvloeistof
per zijde (verdeeld over één tot drie spoelingen). Na het aan-
brengen van de vloeistof werd de hond in verschillende posi-
ties gebracht om verspreiding van de infuusvloeistof in de
pleurale holte te bevorderen. Vervolgens werd zoveel moge-
lijk vloeistof afgezogen. Als niet alle spoelvloeistof in één
keer kon worden afgezogen werd de pleurale holte daamaast
tussen de spoelingen door intermitterend afgezogen. Als de
vloeistof begon op te helderen, werden beiderzijds verkregen
monsters van de pleurale vloeistof cytologisch onderzocht.
Wanneer er geen intracellulaire bacteriën werden gevonden
werd gestopt met spoelen. Wanneer bij afzuigen niet meer
dan 3-5 ml/kg/dag aan pleurale vloeistof werd verkregen (de
hoeveelheid die als gevolg van irritatie van de pleura door de
thoraxdrains geproduceerd kan worden) werden röntgen-
foto\'s van de thorax gemaakt om te controleren of inderdaad
vrijwel alle vloeistof uit de thorax verwijderd was. Deze op-
names werden gebmikt als uitgangspunt voor verdere contro-
les. Als in de pleurale holte geen hoeveelheid vloeistof van
betekenis meer aanwezig was werden de drains verwijderd.
De eerste controle doormiddel van lichamelijk onderzoek en
röntgenonderzoek van de thorax vond vier weken na het ver-
wijderen van de drains plaats. Bij twijfel over de volledigheid
van het klinisch of radiologisch herstel, werd de antibioticum-
therapie verlengd met drie weken gevolgd door een controle-

-ocr page 312-

onderzoek. Tijdens de voorbereiding van deze publicatie vond
telefonische follow-up plaats.

RESULTATEN

In de aangegeven periode zijn negen honden met pyothorax
aangeboden op de UKG en behandeld volgens het beschre-
ven protocol. Het betrof negen middelgrote tot grote honden
van verschillende rassen of kruisingen van middelbare tot
oudere leeftijd (Tabel 1). De honden vertoonden symptomen
van algeheel ziek zijn zoals vermageren bij vier patiënten en
anorexie, hoesten en recidiverende koorts gedurende een pe-
riode van drie a vier maanden, bij respectievelijk vier, drie en
twee patiënten. Bij twee honden werd de diagnose pyothorax
reeds in de praktijk gesteld. Deze twee honden zijn na een
aanvankelijke behandeling met alleen orale antibiotica gedu-
rende drie maanden alsnog verwezen naar de UKG omdat de
pyothorax niet herstelde. Bij zeven honden werd duidelijke
dyspnoe pas vastgesteld enkele dagen voor verwijzing naar
de UKG. Alle honden hadden uiteindelijk bij opname een
verminderd uithoudingsvermogen en een afwijkende adem-
haling variërend van een gering verhoogde ademfrequentie
tot emstige dyspnoe met een pendelend ademtype.
Bij vijf van de negen honden kwamen in de anamnese aan-
doeningen voor die mogelijk verband houden met het ont-
staan van de pyothorax (Tabel 1, nummers 1-5). Bij twee
honden (nummers 1 en 2) was er vermoedelijk een infectie
vanuit een externe wond, respectievelijk een bijtwond en een
wond aan het borstbeen, opgetreden. Onduidelijk was in de
anamnese of weke-delen-trauma en lokale infectie geleid
hebben tot hematogene vespreiding of dat er sprake was van
perforerend trauma. Bij hond nummer drie werd een bron-
chopneumonie vastgesteld die gezien de lokalisatie in de
rechter cardiale kwab waarschijnlijk was ontstaan als gevolg
van verslikken. Bij hond nummer vier was negen maanden
voor het optreden van de pyothorax een bronchopneumonie
vastgesteld waarbij een grasaar via bronchoscopie verwij-
derd is. Bij hond nummer vijf werd de pyothorax voorafge-
gaan door een ziekteperiode waarin de hond heftig bloed
braakte en zwarte ontlasting had. Bij de overige vier van de
negen honden (nummers 6 - 9) werd geen aanwijzing in de
anamnese gevonden ter verklaring van de pyothorax.
Cytologisch onderzoek van het thoraxpunctaat leverde bij
zeven honden (nummers 1-7) een septisch pumlente ontste-
king op waarbij in de polymorfkemige granulocyten meestal
meerdere bacteriesoorten aangetoond konden worden. In
vier van de negen gevallen (nummers 2, 5, 6, en 7) werden
daamaast ook ongekleurde bacteriën intracellulair aange-
toond, wat suggestief is voor een
Nocardia-mkcüs, aange-
zien deze bacterie met de voor de cytologie gebmikte May-
Grünwald-Giemsa kleuring niet kleurt. Bij twee honden
(nummers 8 en 9) werden bij cytologisch onderzoek van het
thoraxpunctaat weliswaar veel polymorfkemige granulocy-
ten gezien, maar konden niet met zekerheid intracellulaire
bacteriën aangetoond worden. De uitslagen van het bacterio-
logisch onderzoek bij deze patiënten waren respectievelijk
Nocardia in combinatie met een anaërobe mengcultuur, en
een mengcultuur van drie bacteriesoorten waaronder
Bac-
teroides-spQC\\es
en Gram-positieve staafjes.
Bacteriologisch onderzoek van het thoraxpunctaat leverde in
zeven gevallen een (meng)cultuur op van met name anaëro-
ben (Tabel 1). Bij patiënt 1,4 en 6 kon de anaërobe mengcul-
tuur niet verder gespecificeerd worden omdat de bacteriën

O BaytriP-: lahletten 50en !50 mg (Bayer BV, Mijdrecht. Nederland).

slecht groeiden of afstierven na het overenten. In hond num-
mer 3 werden alleen
Conmebacterium-species gekweekt en
bij hond nummer 7 werden alleen Peptostreptokokken geïso-
leerd, terwijl in de cytologische preparaten bij beide patiën-
ten meerdere soorten bacteriën zijn gezien. In de Gram-kleu-
ring van deze patiënten werden respectievelijk geen
bacteriën (nummer 3), en zowel Gram-positieve staven als
kokken (nummer 7) vastgesteld. Op basis van de uitslag van
het antibiogram werd de behandeling bij zes patiënten (num-
mers 2, 3, 5, 7, 8, 9) voortgezet met alleen amoxycilline/cla-
vulaanzuur. Bij patiënt nummer vijf werd dit aangevuld met
enrofloxacin^ omdat een
Pseudomonas werd gekweekt uit
pleurale vloeistof afgenomen aan het eind van de drainage-
periode. Bij twee patiënten, nummers 1 en 6, werd de behan-
deling voortgezet met alleen metronidazol. Bij patiënt num-
mer 6 werd de behandeling met metronidazol gestaakt omdat
spierzwakte ontstond en in plaats hiervan werd amoxycil-
line/clavulaanzuur gegeven. Bij patiënt nummer 4 werd de
combinatie amoxycilline/ ciavulaanzuur en metronidazol op
basis van het antibiogram gecontinueerd.
Bij alle honden werd op de initiële röntgenopname van de
thorax een beiderzijdse liquothorax vastgesteld. Drainage
van de thorax verliep in vrijwel alle gevallen zonder compli-
caties. Bij één hond trad lekkage op van spoelvloeistof rond
de insteekplaats van de drains. Dit had het ontstaan van een
lokale, subcutane zwelling op de thoraxwand tot gevolg die
na verwijderen van de drains spontaan verdween. De medi-
aan van de periode van intermitterende drainage was negen
dagen met een range van zeven tot twaalf dagen. Bij de eerste
controle, vier weken na het afsluiten van de drainageperiode,
vertoonde geen van de negen honden nog klinische verschijn-
selen en het lichamelijk onderzoek was niet afwijkend.
Röntgenologisch werd een sterke verbetering vastgesteld ten
opzichte van de röntgenfoto\'s die waren gemaakt aan het
einde van de drainageperiode. Drie honden hadden röntgeno-
logisch geen aanwijzingen meer voor pleuritis of bij zes van
de negen honden werden nog steeds pleurale lijnen en soms
aanwijzingen voor een geringe hoeveelheid pleurale vloeistof
gezien. Vijf van deze zes honden zijn drie weken na het eerste
controle-onderzoek nogmaals onderzocht en ditmaal werden
röntgenologisch geen afwijkingen meer vastgesteld. De me-
diane follow-up-periode bedroeg zeven maanden (range 1-44
maanden, n = 9). Acht honden zijn langer dan zes maanden
vervolgd. Bij geen van deze honden zijn er op dit moment kli-
nische aanwijzingen voor recidief zoals is vastgesteld door
middel van telefonisch contact met de eigenaar.

DISCUSSIE

In deze studie worden negen honden met pyothorax beschre-
ven die zijn behandeld in de UKG met systemische antibio-
tica, drainage en spoelen van de pleurale holte. Alvorens de
resultaten van deze behandeling te bespreken en te vergelij-
ken met literatuurgegevens zal aandacht besteed worden aan
de etiologie en mogelijke verschillen in de achtergrond van
de pyothorax bij onze patiënten in vergelijking met de in de
literatuur beschreven patiënten.

Uit het septisch exsudaat wordt bij honden met een pyothorax
meestal een mengcultuur van anaërobe bacteriën gekweekt,
waaronder
Bacteroïdes, maar daamaast ook Nocardia en
Actinomyces-spQcxes (7,10,12). Deze bacteriën komen nor-
maal op de slijmvliezen in de mond en/of saprofytair voor. Zij
worden pathogeen na weefselschade als gevolg van trauma
waarbij anaërobe condities ontstaan, of in het kader van mul-
tibacteriële infecties die leiden tot weefselschade (8). In de

-ocr page 313-

groep honden in deze studie zijn ook bij zeven patiënten één
of meerdere anaërobe bacteriën aangetoond. Vanwege de
aanwezigheid van dezelfde bacteriën in de mond en het tho-
raxvocht veronderstellen meerdere auteurs dat geïnhaleerde
corpora aliena via de luchtwegen migreren naar de pleurale
holte en daar een septische ontsteking met een anaërobe
mengcultuur induceren (7,10,12). Het feit dat restanten plant-
aardig materiaal werden teruggevonden in de bronchiën, de
pleurale holte of in borstwandabcessen, die een soortgelijke
ontstaanswijze zouden hebben, ondersteunt deze hypothese
(2,6,7). Daamaast werd uit bronchiaalspoelsels, genomen bij
honden ter hoogte van de intrabronchiale corpora aliena,
eveneens een mengcultuur van met name anaërobe bacteriën
gekweekt (3). In de patiëntengroep in deze studie kon slechts
bij één hond een verband gelegd worden tussen het ontstaan
van de pyothorax en een corpus alienum in de trachea. Bij de
overige honden kon via de anamnese en het klinisch onder-
zoek geen relatie met geïnhaleerde corpora aliena, zoals gras-
aren, gelegd worden. De resultaten van het bacteriologisch
onderzoek suggereren echter bij een aantal honden wel een
vergelijkbare \'porte d\'entree\'.

Pyothorax wordt met name beschreven bij middelgrote tot
grote honden (1,10,12), waarbij het verrassend vaak j acht- of
werkhonden betreft (7). Van jacht- of werkhonden wordt
verondersteld dat zij door hun gebruik in het veld gepre-
disponeerd zijn voor het inhaleren van grasaren en andere
plantedelen (7). Aangezien geen enkele hond uit de groep in
deze studie werd gebruikt als jacht- of werkhond en maar bij
één hond een direct verband tussen de pyothorax en een gras-
aar in de voorste luchtwegen gelegd kon worden, lijken geïn-
haleerde grasaren geen belangrijke rol in de pathogenese van
pyothorax te spelen. Mogelijk dat geografische verschillen
in vegetatie en klimaat hierbij een rol spelen.
De cytologische en bacteriologische bevindingen bij deze
patiëntengroep tonen aan dat het van belang is beide onder-
zoeken te verrichten voor het stellen van de diagnose en het
aantonen van de oorzakelijke micro-organismen. Cytolo-
gisch onderzoek leent zich door de snelle beschikbaarheid
van de uitslag bij uitstek voor het snel beoordelen van de re-
actie op de behandeling. Met behulp van cytologisch onder-
zoek werd bij twee honden een septische ontsteking vastge-
steld waarbij meerdere bacteriesoorten in het uitstrijkje
aanwezig waren, terwijl uiteindelijk slechts één bacterie-
soort werd gekweekt. Ook werd de cytologische verdenking
op een
Nocardia-infecXie niet altijd bevestigd door de uitslag
van het bacteriologisch onderzoek. Deze discrepanties tus-
sen cytologisch onderzoek en bacteriologisch onderzoek
kunnen worden verklaard door het feit dat anaërobe bacte-
riën tijdens transport makkelijk afsterven en daamaast door
hun langzame groei
in vitro lastig te kweken zijn (8). Bij
twee honden kon daarentegen op basis van het cytologisch
onderzoek van de thorax vloeistof niet met zekerheid worden
vastgesteld of het een septische ontsteking betrof
Bij aanvang van de behandeling is in deze studie is gekozen
voor een breedspectrum antibioticum, namelijk de combinatie
van amoxycilline/clavulaanzuur en metronidazol. De reden
hiervoor is de langzame groei van de betrokken bacterieflora
in vitro zodat de definitieve uitslag van het bacteriologisch on-
derzoek (inclusief antibiogram) meestal pas beschikbaar komt
als de drainageperiode van de thorax al is afgerond. Bac-
teriologisch onderzoek is van belang om de diagnose te beves-
tigen en op grond van het antibiogram kan de medicatie indien
nodig bijgesteld worden. Wel is het belangrijk bij de interpre-
tatie van de uitslag rekening te houden met het feit dat anaë-
robe bacteriën lastig te kweken zijn (8) en dat de
in vitro ge-
vonden gevoeligheid, met name in het geval van
Nocardia-\'m-
fecties, niet altijd de gevoeligheid in vivo voorspelt (4,8).
Zowel amoxycilline/clavulaanzuur als metronidazol zijn
bactericide en hebben een goede penetratie in de luchtwe-
gen. De meeste anaëroben zijn goed gevoelig voor penicilli-
nederivaten, echter bij Bacteroïdes-s^QC\\QS wordt in toene-
mende mate resistentie gezien. Zij zijn echter in het alge-
meen wel goed gevoelig voor metronidazol (4,13). Slechts
bij één hond bleek deze combinatie niet toereikend voor een
afdoende behandeling. Bij deze hond werd uit de thorax-
vloeistof na de drainageperiode een eerder niet aanwezige
Pseudomonas gekweekt, waarschijnlijk als gevolg van een
nosocomiale infectie tijdens thoraxdrainage of een contami-
natie tijdens of na afname van het thoraxvocht. Als bijwer-
king van de behandeling met metronidazol kunnen reversi-
bele neurologische verschijnselen met onder andere spier-
zwakte optreden zoals bij een van onze patiënten het geval
was (5).

Zoals ook geïllustreerd wordt door twee honden in deze stu-
die, is monotherapie met systemische antibiotica onvol-
doende voor een afdoende behandeling van pyothorax. Al-
hoewel Robertson
et al. {\\0) bij negen honden in een groep
van 20 patiënten klinisch en radiologisch herstel rapporteren
na een eenmalige verwijdering van zoveel mogelijk exsudaat
en parenterale antibioticumtherapie was bij de overige 11 pa-
tiënten een intensievere behandeling noodzakelijk. Een be-
handeling met drainage, in combinatie met continu of inter-
mitterend afzuigen van de pleurale holte, leidde bij ongeveer
50 procent van 24 gerapporteerde patiënten tot langdurig
herstel, bij de rest trad recidief op en ook ovededen enkele
patiënten tijdens de behandeling (7,12). In deze studie her-
stelden alle negen honden na behandeling met systemische
antibiotica, drainage en spoelen van de thorax. Het lijkt dan
ook noodzakelijk te zijn een systemische breedspectrum an-
tibioticumbchandeling te combineren met een intensieve lo-
kale behandeling in de vorm van verwijdering van het exsu-
daat.

Alle honden waarbij de behandeling is gestart zijn hersteld.
De follow-up-periode bedraagt bij acht van de negen honden
inmiddels meer dan een halfjaar. In deze periode is geen en-
kele aanwijzing voor een klinisch recidief opgetreden zodat
inmiddels de kans daarop verwaarloosbaar wordt geacht.
Geconcludeerd kan worden dat behandeling van pyothorax
met breedspectrum antibiotica, drainage, lavage en afzuigen
van de thorax bij honden zoals uitgevoerd in de UKG een
goede prognose heeft. Een andere etiologie waarbij geïnha-
leerde plantaardige corpora aliena, zoals grasaren, een on-
dergeschikte rol lijken te spelen, heeft mogelijk invloed op
de betere prognose na behandeling in vergelijking met in de
literatuur beschreven patiënten. Anderzijds kan het spoelen
van de thorax als onderdeel van de behandeling een factor
zijn die de betere prognose bepaalt.

DANKWOORD

De auteurs danken dr. A.A. Stokhof hartelijk voor het kritisch lezen van dit
manuscript.

LITERATUUR

1. Bauer T, and Woodfield JA. Mediastinal, pleural, and extrapleural dis-
eases. In: SJ Ettinger and FJ Feldman eds. Textbook of veterinary in-
ternal medicine. Fourth ed. Philadelphia: W.B. Saunders Company
1995:812^2.

2. Brennan KE, and Ihrke PJ. Grass awn migration in dogs and cats: a retro-
spective study of 182 cases. J Am Vet Med Assoc 1983; 182: 1201^.

-ocr page 314-

Dobbie GR, Darke PGG, and Head KW. Intrabronchial foreign bodies
in dogs. J Small Anim Pract 1986; 27: 227-38.

Dow SW. Anaerobic infections. In: Greene CE ed. Infectious diseases
of the dog and cat. First ed. Philadelphia: W.B. Saunders Company
1990:530-7.

Dow SW, LeCouteur RA, Poss ML, and Beadleston D. Central ner-
vous system toxicosis associated with metronidazole treatment of
dogs: five cases (1984 - 1987) J Am Vet Med Assoc 1989; 195:365-8.
Frendin J, Greko C, Hellmén E, Iwarssons M, Gunnarsson A, and
Chryssantou E. Thoracic and abdominal wall swellings in dogs caused
by foreign bodies. J Small Anim Pract 1994; 35: 499 - 508.
Frendin J. Pyogranulomatous pleuritis with empyema in hunting dogs.
J Vet Med 1997; 44: 167-78.

Hillier S, and Moncla BJ. Anaerobic Gram-positive nonsporeforming
bacilli and cocci. In: American Society for Microbiology ed. Manual
of Clinical Microbiology. Fifth Edition, Washington 1991: 522-37.

6.

9. Light RW. Disorders of the pleura, mediastinum, and diafragm. In:
Is.selbacher KJ, Braunwald E, Wilson JD, Martin JB, Fauci AS, and
Kasper DL. eds. Harrison\'s Principles of intemal medicine. Thirteenth
ed. New York: McGraw-Hill inc. 1994: 1229-32.

10. Robertson SA, Stoddart ME, Evans RJ, Gaskell CJ, and Gibbs C.
Thoracic empyema in the dog; a report of twenty-two cases. J Small
Anim Pract 1983; 24: 103-19.

11. Roudebush R. Bacterial infections of the respiratory system. In: GE
Greene ed. Infectious diseases of the dog and cat. First ed.
Philadelphia: W.B. Saunders Company 1990: 114-24.

12. Turner WD, and Breznock EM. Continuous suction drainage for ma-
nagement of canine pyothorax - a retrospective study. J Am An Hosp
Ass 1987;24:485-93.

13. Yao JDC, and Moellering RC Jr. Antibacterial agents. In: American
Society for Microbiology ed. Manual of Clinical Microbiology. Fifth
Ed. Washington 1991: 1065-98.

ANAALZAKRESECTIE

o

Naar aanleiding van onderstaande uit de praktijk ont-
vangen vraagstelling vond de redactie de heer prof. dr.
F.J. van Sluijs (Faculteit der Diergeneeskunde) bereid
om voor de lezers een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Voor anusklier-extirpatie bij de hond en een aantal andere
huisdierensoorten wordt het betreffende zakje met een
kunststof opgevuld. Maar ook andere methodes worden
toegepast. Wat kunt u hiervan vertellen?

ANTWOORD:

Methoden voor resectie van de anaalzakken kunnen wor-
den verdeeld in twee groepen: open en gesloten methoden.
Bij de open methode wordt de binnenzijde van de anaalzak
en de afvoergang blootgelegd door de huid, de externe
anale sfincter en de buitenste wand van de anaalzak en af-
voergang te klieven met een scalpel, dat wordt geleid door
een in de afvoergang gestoken gegroefde sonde (3). De ge-
noemde lagen kunnen ook worden doorgeknipt met een
schaar, waarvan één been in de afvoergang is gestoken en
het andere op de huid rust. De binnenzijde van de anaalzak
heeft een donkere kleur en een metaalachtige glans en is
daardoor makkelijk te onderscheiden van het omgevende
weefsel. Nadat de binnenzijde van de anaalzak is blootge-
legd wordt de anaalzak en de afvoergang rondom vrijge-
legd en verwijderd. De wond wordt routinematig gesloten.
Bij de gesloten methode worden de huid en de externe
anale sfincter parallel aan het verloop van de spiervezels
gekliefd. De anaalzak wordt in zijn geheel in gesloten toe-
stand verwijderd. De anaalzakken zijn makkelijker te lo-
kaliseren als zij voor de operatie worden gevuld met een
zelfhardende pasta. Hiervoor kan gips worden gebruikt (3)
of kunststoffen uit de tandheelkunde (1,2,5) of de audiolo-
gie (4). Bij patiënten met doorgebroken ontstekingen en
fistels kunnen de anaalzakken beter niet worden gevuld.
De kans is groot dat het vulmiddel zich verspreid in de
subcutis, waar het een vreemd-lichaam reactie veroorzaakt
die de genezing belemmert.

Vraag en Antwoord

Er is geen onderzoek gepubliceerd waarin de beide metho-
den met elkaar worden vergeleken, maar op theoretische
gronden gaat de voorkeur uit naar de gesloten methode.
Het grootste bezwaar tegen de open methode is, dat hierbij
de externe anale sfincter loodrecht op het verloop van de
spiervezels wordt gekliefd. Hierdoor ontstaan veel uitge-
breidere beschadigingen in de sfincter dan bij de gesloten
methode, waarbij de spiervezels parallel aan het verloop
worden gescheiden. Naarmate de beschadigingen ernsti-
ger zijn, stijgt de kans op littekenvorming en functieverlies
met als mogelijke gevolgen dyschezia en incontinentie.

LITERATUUR

1. Frey FL, Hoeft DJ, Cucuel JPE, and Hardy RJ. Silicone sealant for pre-
operative packing of canin anal sacs. J Am Vet Med Assoc 1970; 156:
1030-1.

2. Manfra Marretta S. Anal sac removal. In: Borjab MJ, ed. Current
Techniques in Small Animal Surgery. 3ed. Philadelphia: Lea &
Febiger, 1990: 270-4.

3. Matthiesen DT, and Maretta SM. Diseases of the anus and rectum. In:
Slatter DH, ed. Textbook of Small Animal Surgery. 2 ed. Philadelphia:
W.B.Saunders 1993:627-45.

4. Streets VM. Product used in audiology facilitates anal sac removal.
Vet Med Small Animl Clin 1983; 78: 1813.

5. Woodard DC. Use of acrylic material in anal sac removal. Vet Med
Small Anim Clin 1983; 78: 1399.

-ocr page 315-

Uitenvoordepraktl

SAMENVATTING

Merries met een slechte vulvasluiting hebben een ver-
hoogde kans op een pneumovagina. Dit kan resulteren in
lagere drachtigheidsresultaten. De behandeling van deze
merries bestaat uit de Caslickoperatie, een chirurgische in-
greep waarbij de vulvaopening wordt verkleind. Factoren
die van invloed zijn op het voorkomen van een pneumo-
vagina zijn de leeftijd en de fertiliteitsstatus van de merrie.
In dit onderzoek wordt gekeken naar de risicofactoren
voor het optreden van een pneumovagina en het effect van
de Caslickoperatie op de drachtigheidsresultaten. In 1994,
1995 en 1996 werden in totaal 967 merries aangeboden op
een dekstation. Hiervan werden 116 merries behandeld
middels een Caslickoperatie. De gemiddelde leeftijd van de
behandelde merries is hoger dan de gemiddelde leeftijd van
de niet behandelde merries. Merries jonger dan vijf jaar
hebben een lagere kans op een pneumovagina dan merries
tussen de vijf en 12 jaar. Daarentegen hebben merries van
13 jaar en ouder een grotere kans op een pneumovagina.
Veulen en guste merries hebben een grotere kans op het
ontwikkelen van een pneumovagina dan maidenmerries.
Het veulenpercentage van de onbehandelde merries is 67
procent. Het veulenpercentage van de behandelde mer-
ries is 51 procent.

Na de operatie is de vulvasluiting van deze merries verge-
lijkbaar met die van dc onbehandelde merries. Het veu-
lenpercentage van de behandelde merries is desalniette-
min 16 procent lager. De verschillen in veulenpercen-
tages kunnen veroorzaakt worden door een secundaire
endometritis die na de behandeling blijft bestaan. Nader
onderzoek van merries met een pneumovagina is noodza-
kelijk om te zien of het tegelijk instellen van een therapie
tegen endometritis gewenst is.

SUMMARY

The prevention of pneumovagina and the effect of the
Caslick operation on fertility: a retrospective study

Mares with a large vulvar orifice have an increa.ied risk of pneumovagina,
which is associated with reduced fertilily. Treatment is by means of the Caslick
operation, by which size of the vulvar orifice is reduced. T\'actors that influence
the occurrence of pneumovagina are the age and fertility status of the mare. In
this study the risk factorsfor pneumovagina and the effect ofthe Caslick opera-
tion on fertility were Investigated. In 1994, 1995, and 1996 a total of96
7 mares
were sent for service at a stud. Of these mares, 116 underwent a Caslick opera-
tion. The operated mares were older than the non-operated mares. Mares
younger than 5 years had a lower chance of pneumovagina than mares aged 5-
12 years, but mares aged 13 and older had an increa.sed chance. Foals and

I Dierenkliniek Oost-Drenthe. Hoofdweg 26a. 7871 TCKlijndijk
\' Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting. Faculteit der Diergenee.s-
kunde. Universiteit Utrecht. Yalelaan 7. 3584 CL Utrecht.

barren mares were more likely than maiden mares to dex\'elop pneumovagina.
Fertility was 67% among the non-operated mares and 5!%) among the opera-
ted mares, even though, after the operation, the vulvar orifice of the operated
mares was the same as that of the non-operated mares. This dijference in ferti-
lity may be due to secondary endometritis that continues to exist after the ope-
ration. Further research is needed to determine whether mares with pneumo-
vagina should also he treated for endometritis at the time of surgery.

INLEIDING

Voor gynaecologisch onderzoek worden frequent merries
aangeboden met een slechte vulvasluiting. Deze afwijking
veroorzaakt aanzuigen van lucht en bacteriën naar de vagina.
Hierdoor kan een pneumovagina ontstaan wat een predispo-
sitie is voor het optreden van een endometritis met verlaagde
fertiliteit als gevolg (14,17,20). Onderzoek bij volbloedmer-
ries toonde afhankelijk van de leeftijd een reductie van de
drachtigheidsresultaten op 42 dagen na de inseminatie aan.
Het verschil in drachtigheidspercentage tussen de groep
merries met en zonder een pneumovagina bedroeg maximaal
40 procent (13). Ook andere aan de merrie gebonden facto-
ren als leeftijd en fertiliteitsstatus beïnvloeden de drachtig-
heidsresultaten en daarmee de veulenpercentages. Mana-
gement op het dekstation en hengstgebonden factoren als
leeftijd van de hengst en dekfrequentie zijn parameters die
de vruchtbaarheid eveneens sterk beïnvloeden (3).
Oorzaak voor het ontstaan van een pneumovagina is het ver-
slappen van de omringende weefsels rondom het caudale
deel van de genitaaltractus door onder andere beschadigin-
gen tijdens de geboorte of door invloed van oestrogenen
(13,18). De oestrogeendominatie veroorzaakt een vochtinfil-
tratie en relaxatie van het genitaalapparaat en versterkt daar-
door vulvasluitingsdefecten (13,16,20). Een pneumovagina
kan een verlengde hengstigheid tot gevolg hebben door toe-
genomen irritatie in het caudale deel van de genitaaltractus
(1,13,20,22).

De behandeling van de onvolledige sluiting van de vulva be-
staat uit een chirurgische ingreep waarbij de vulva-opening
verkleind wordt. Deze operatie staat bekend als de operatie
volgens Caslick. Vanaf de dorsale commissuur wordt eerst
een slijmvliesstrook verwijderd en vervolgens wordt de vul-
vaopening dichtgehecht tot enkele centimeters onder de ven-
trale bekkenbodem (7). Het bepalen van de ventrale begren-
zing is van groot belang om enerzijds te voorkomen dat nog
lucht wordt aangezogen maar anderzijds een eventuele her-
inseminatie of herdekking niet onmogelijk te maken
(8,11,23). Als de sluiting van de vulva-opening ondanks een
Caslickoperatie nog onvoldoende is kan het vestibulum ver-
der verkleind worden door een driehoekig stuk slijmvlies
weg te prepareren en te hechten (5). Bestaat naast een pneu-
movagina ook nog een urovagina dan kan besloten worden
tot een volledige chirurgische reconstructie van het peri-
neum (14,15).

Criteria voor een Caslickbehandeling zijn:
* Een naar craniaal verplaatste anus en een verzwakte tonus

Tijdichr Diergeneeskd 1999; 124: 281-3

HET VOORKOMEN VAN PNEUMOVAGINA EN HET EFFECT
VAN DE CASLICKOPERATIE OP DE FERTILITEIT: EEN
RETROSPECTIEF ONDERZOEK

A.R. van Ittersum\'\' en A. van Buiten^

-ocr page 316-

van de M. contrictor vulva (9).

* Een afstand tussen de ventrale bekkenbodem en de dorsale
commissuur groter dan 4 cm (11).

* Een Caslick-index groter dan 150. (Caslick-index = de
lengte in cm van de vulva vanaf de dorsale commissuur tot
daar waar de helling van de vulva verticaal verloopt. Dit
getal wordt vermenigvuldigd met de hoek (in graden) die
gevormd wordt tussen de ventrale bekkenbodem en de
anus en een denkbeeldige verticale lijn vanaf de ventrale
bekkenbodem (13).

Na de behandeling treedt er een reductie op van het aantal
bacteriën in vestibulum, vagina en utems en daarmee is een
spontaan herstel van de endometritis te verwachten (2,10,12).
Pneumovagina komt in alle leeftijdscategoriën voor maar de
incidentie neemt toe met de leeftijd (1,13,21). Guste en veu-
lenmerries hebben vaker een pneumovagina dan maiden-
merries (18).

Doel van het onderzoek is het kwantificeren van de risico-
factoren voor het optreden van pneumovagina en het effect
van de Caslickoperatie op de vruchtbaarheidsresultaten.

MATERIAAL EN METHODE

Warmbloedmerries (n=967) werden voor dekking aangebo-
den op een Kl-station in 1994, 1995 en 1996. De merries
werden bij aankomst op het station eerst geschouwd en bij
hengstigheid voor gynaecologisch onderzoek aangeboden.
Allereerst werden vulva en perineum visueel geïnspecteerd.
Bij verdenking op een pneumovagina werden de vulvalippen
gespreid waarbij gelet werd op luchtaspiratie. Vervolgens
werd manueel en echografisch een rectaal onderzoek uitge-
voerd. Het gyneacologisch onderzoek werd uitgevoerd met
een interval van 48 uur tot na de ovulatie of totdat een merrie
geen hengstigheidsverschijnselen meer vertoonde. Bij elk
onderzoek werd een waarde toegekend aan de grootte (1 tot
en met 5) en hardheid (1 tot en met 4) van de follikels.
Tevens werd de consistentie van de cervix en uterus bepaald
(1 tot en met 4).

De fertiliteitsstatus (maiden, gust, veulenmerrie) en leeftijd
van de merrie, de inseminatiedata en bevindingen bij het rec-
taal echografisch onderzoek werden vastgelegd.
Merries werden geïnsemineerd bij een follikelgrootte van 4
cm of meer en een cervix en uterus met een consistentie van
3 of meer. Wanneer daartoe aanleiding was werd een
Caslickoperatie uitgevoerd (merries n= 116).

Criteria voor operatieve behandeling waren:

a. Een naar craniaal verplaatste anus.

b. Luchtaspiratie tijdens het spreiden van de vulva gepaard
gaande met onvoldoende sluiting van de overgang van
vestibulum naar vagina waarbij tevens roodverkleuring
van het slijmvlies werd geconstateerd.

Deze operatie vond plaats bij het staande gesedeerde paard
onder lokale anesthesie. De bovenste helft van de vulva werd
geanestheseerd met 20 tot 30 ml lidocaïne. Daarna werd een
1 cm brede slijmvliesstrip parallel aan de mucocutane over-
gang vanaf de dorsale commissuur tot ongeveer 1 cm ven-
traal van de bekkenbodem vrijgeprepareerd en verwijderd.
De geprepareerde slijmvliesoppervlakken van de linker en
rechter labiae werden met meerdere knoophechtingen met
vicryl 1 aanelkaar gehecht.

Controle op drachtigheid vond plaats op 18 dagen na de inse-
minatie en op zes weken na de inseminatie. Als de merrie
niet drachtig was werd ze geschouwd en bij hengstigheid op-
nieuw voor onderzoek aangeboden.

Via het stamboek werden de gegevens gekregen van de gere-
gistreerde veulens uit de inseminaties gedaan in 1994 en
1995.

Voor het analyseren van de gegevens werden de merries in-
gedeeld in de volgende leeftijdscategoriën: jonger dan vijf
jaar, vijf tot en met 12 jaar en 13 jaar en ouder.
Ter bepaling van de oestmslengte werd de volgende definitie
gebruikt: het interval in dagen tussen het eerste gynaecolo-
gisch onderzoek waarbij een follikel groter dan 2 cm aanwe-
zig is en de cervix en uterus een consistentie groter dan twee
hebben en de laatste inseminatiedatum van dezelfde cyclus.
Logistische regressie werd gebruikt om de risicofactoren
voor het optreden van een pneumovagina te kwantificeren en
tevens het effect van de Caslickoperatie op de vmchtbaar-
heidsresultaten te bepalen (19).

RESULTATEN

Van de aangeboden 967 merries werd er bij 116 merries een
Caslickoperatie uitgevoerd. Het merendeel van deze merries
(n=72,62 procent) werd geopereerd in de eerste cyclus.
De gemiddelde leeftijd van de geopereerde merries (n=l 16)
was 11.8 6.0 jaar, die van de niet geopereerde merries 8.5 ±
5.3 jaar. Bij de niet geopereerde groep waren relatief veel
merries van vijf tot en met 12 jaar (47.4%) Het percentage
merries jonger dan vijf jaar betrof 30.5 procent. De oudere
merries vormden de kleinste groep met 28.1 procent. Bij de
geopereerde merries was het percentage merries in de leef-
tijdsgroep vijf tot en met 12 jaar en 13 jaar en ouder gelijk
(44.7%) Jonge merries kwamen binnen de geopereerde
groep weinig voor (10,5 %) (Figuur 1).
De kans dat een pneumovagina voorkomt bij merries jonger
dan vijfjaar (Odds ratio 0.4, p<0.05) is kleiner dan bij mer-
ries tussen de vijf en 12 jaar. Daarentegen hebben merries
ouder dan 13 jaar een grotere kans (Odds ratio 2.2, p<0.05)
op het voorkomen van een pneumovagina.
Van 567 aangeboden merries werd de fertiliteitsstatus vast-
gelegd. Hiervan was 17 procent maiden, 26 procent guste en
57 procent veulen merries. De kans dat veulen en guste-mer-
ries een pneumovagina hebben is groter dan maiden-merries
(Oddsratio 6,6 respectievelijk 9, p<0.05).
De gemiddelde oestruslengte van merries die een Caslick-
operatie ondergingen was 4.6 ± 2.5 dagen. Voor de merries
in de onbehandelde groep was dat 4.5 ± 2.6 dagen. Tussen
beide groepen werd geen significant verschil aangetoond.

behandeling

Figuur 1. Verdeling per leeftijdscategorie (in %] voor de groep onbehan-
delde merries en voor merries die een Caslickoperatie hebben ondergaan.

-ocr page 317-

Binnen de behandelde groep bleek de oestruslengte voor en
na de behandeling niet van elkaar te verschillen.
Van de 539 aangeboden merries in 1994 en 1995 hebben 349
merries een veulen gekregen (65 %).

Binnen de behandelde groep is het veulenpercentage 51 pro-
cent en ligt duidelijk lager dan het veulenpercentage binnen
de onbehandelde groep (67 %).

De kans dat een behandelde merrie een veulen krijgt is signi-
ficant lager (Oddsratio 0.5, p<0.05).

DISCUSSIE

Ouder wordende merries hebben een toenemende kans op
pneumovagina zoals blijkt uit dit onderzoek. Dit is in over-
eenstemming met eerdere publicaties (1,4,13,21).
Naast leeftijd beïnvloedt ook de fertiliteitsstatus het voorko-
men van een pneumovagina. Veulen en guste merries heb-
ben een grotere kans op het ontwikkelen van een pneumo-
vagina dan maidenmerries. De verklaring hiervoor is dat het
optreden van een pneumovagina in de meeste gevallen pas
ontstaat nadat de geboorteweg één of enkele keren is opge-
rekt en of beschadigd ten gevolge van het veulenen (18). Bij
oudere merries treed een verslapping op van de omringende
weefsels rondom de vulva. Ook wordt bij oudere merries ten
gevolge van meerdere parti vaak een toename van de buik-
omvang waargenomen met daarmee het verplaatsen van de
anus en de dorsale commissuur naar craniaal (1,18).
De oestruslengte van de dieren in dit onderzoek die een
Caslickoperatie ondergingen is niet verschillend van de die-
ren die niet behandeld zijn. Bij jonge volbloedmerries daar-
entegen werd geconstateerd dat deze een verlengde heng-
stigheid vertoonden door een toename van de irritatie in het
caudale gedeelte van de genitaaltractus ten gevolge van on-
voldoende vulvasluiting. Dit gedrag werd versterkt door de
aanwezigheid van jonge volbloedhengsten ( 22 ). Deze be-
vinding van de onderzoekers werd echter niet statistisch on-
derbouwd. Daamaast is in ons onderzoek ander merrie mate-
riaal gebruikt bestaande uit warmbloedmerries van driejaar
en ouder.

Het veulenpercentage van de behandelde groep merries is
significant lager dan het veulenpercentage van de onbehan-
delde groep merries. Caslickoperaties van maidenvolbloed-
merries behandeld in verband met een rencarrière resul-
teerde juist in hogere veulenpercentages (13). Deze merries
hebben zeer weinig lichaamsvet, zijn weinig ontwikkeld en
hebben ten gevolge hiervan een matige vulvasluiting. Deze
situatie zien we echter niet bij de over het algemeen goed
ontwikkelde warmbloedmerries die voomamelijk pas vanaf
driejarige leeftijd voor dekking aangeboden worden.
Onderzoek gedaan bij oudere volbloedmerries gaf ook ho-
gere drachtigheidsresultaten in de Caslick behandelde groep.
Deze merries (51%) werden behandeld om het risico van
vroeg embryonale sterfte voor de derde maand van de dracht
te beperken (9).

Het resultaat van de Caslickoperatie geeft een vergelijkbare
sluiting van de vulva van zowel de geopereerde groep mer-
ries als de controlegroep. Het verschil in veulenpercentage is
hieruit niet te verklaren en moeten nog andere oorzaken een
rol spelen. Van de behandelde merries werd 62 procent be-
handeld in de eerste cyclus. De Caslickoperatie werd dus niet
uitgevoerd als \'laatste redmiddel\' voor probleemmerries. Na
de operatie werd er echter geen behandeling ingesteld tegen
endometritis. Het is mogelijk dat een aantal van deze merries
de secundaire endometritis niet zelf kunnen couperen (10).
Bij de behandeling van infecties van het genitaalapparaat
moeten eerst de secundaire oorzaken behandeld worden en
daama eventueel het causale agens bestreden na bacteriolo-
gisch onderzoek en antibiogrambepaling (2,6,12).
Concluderend kunnen we stellen dat de oudere guste of veu-
lenmerrie een verhoogd risico heeft voor het ontwikkelen
van een pneumovagina. De Caslickoperatie alleen is niet
voldoende om dezelfde vruchtbaarheidsresultaten te behalen
als bij merries zonder pneumovagina. Nader onderzoek van
merries met een pneumovagina is noodzakelijk om te zien of
het tegelijk instellen van een behandeling tegen endometritis
zinvol is.

LITERATUUR

1. Ansari MM. The Caslick operation in mares. Comp of Contin Educ
1983; 5; 107-11.

2. Bader H und Merkt H. Microbiell bedingte Fruchtbarkeitsstorungen
bei der Stute. Tierarztl Umsch 1992; 47; 67-72.

3. Buiten A. van, Remmen JLAM and Colenbrander B. Fertility of
Shetlandpony stallions used in different breeding systems: A retro-
spective study. Vet Quart 1998; 20; 3; 100-3

4. Belling TH. Surgery of the Vulva: modifications of the traditional
Caslick operation. Vet Med Small Anim Clin 1983; 78; 870-8.

5. Benesch F. Lehrbuch der tierarztlichen Geburtshilfe und Gynacologie.
2. Aufl. Urban und Schwarzenberg 1957; München; Berlin; S. 726-34.

6. Bennett DG. Diagnosis and treatment of the equine bacterial endome-
tritis. Theriogenology. 1987; 6: 345-52.

7. Caslick EA. The vulva and vulvo-vaginal orifice and it\'s relation to ge-
nital health of the thoroughbred mare. Cornell Vet 1937; 27; 178-85.

8. Delahanty DD. Surgical correction of contributing causes of uterine
disease in the mare. J Am Vet Med Ass 1969; 153; 1563-6.

9. Du Plessis JL. Some observations and data in thoroughbred breeding. J
S AfrVetMed Ass 1964; 35; 215-21.

10. Heilkenbrinker T, Schubert S, Oetjen J, Pozvari M, and Frerking H.
Consequences of a surgical correction of an insufficient closure of the
vulva upon genital flora and conception rates in mares. Dtsch Tierarztl
Wschr 1995; 102; 183-7.

11. Leblanc MM. Diseases of the reproductive System: the mare. Equine
medicine and Surgery, 1991; 1040-5.

12. LeidI WR, Stolla R. Schels H and Wolpert E. Keimbesiedlung des
Genitales beim Pferd aus klinischer Sicht. Prakt. Tierarzt 1976; 57:
214-20.

13. Pascoe RR. Observations on the length and angle of declination of the
vulva and its relation to fertility in the mare. J Reprod Fert SuppI 1979;
27; 299-305.

14. Pickles AC. Vulval incompetence and its correction. The technique of
perinial resection (Pouret 1982). Eq Vet Educ 1990; 2; 155-7.

15. Pouret EJM. Surgical technique for the correction of pneumovagina
and urovagina. Eq Vet J 1982; 14(3): 249-50.

16. Roberts SJ. Infertility in the mare. In: Veterinary obstetrics and genital
diseases (Theriogenology). David and Chales Inc. Vermont S; 1986:
581-635.

17. Ricketts SW and Cumow EWM. Caslick vulvoplasty for the correc-
tion of pneumovagina in mares. In: Boden Equine Practice, Baillere
Tindal. London. 1991; S; 27-39.

18 Ricketts SW. Perineal conformation abnormalities. In: Current the-
rapy in equine medicine. W.B.Saunders Company. 1986; 518-20.

19. SAS User\'s Guide. Statistical Analyses System Institute INC., Cary,
NC, 1985.

20. Slusher SH. Perineoplasty: a new procedure for surgical correction of
abnormal vulvar conformation in mares. Vet Med 1985; 80; 82-6.

21. Thombury RS. Diseases of the vulva, vagina and cervix in the tho-
roughbred mare. N Z Vet J 1975; 23; 277-80.

22. Walker DF and Vaughan JT. Bovine and Equine urogenital Surgery.
1980; Lea and Febiger, Philadelphia.

23. Witherspoon DM. Some reflections concerning Caslick\'s surgery, ultra-
sonografy and the treatment of uterine cysts. Equine Practice. 1989: 12-5.

-ocr page 318-

Brieveo aan de Redactie

Die collega\'s die in de materie thuis zijn en het rapport van
de Gezondheidsraad over Anti-Microbiële VoerBespaar-
ders (AMVB) kritisch hebben bekeken, moeten zich rede-
lijk onwel gevoeld hebben over de conclusies en de manier
waarop deze tot stand zijn gekomen. Het artikel van
Goettsch en Degener in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde van 1 maart 1999, deel 124, pagina 142-144 ver-
eist dan ook serieuze kritiek.

Ik zal beginnen met enkele frappante voorbeelden uit het
artikel in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Er wordt
gesteld dat het gebruik van avoparcine, bacitracine, tylo-
sine, carbadox en olaquindox als AMVB leidt tot steeds
meer aanwijzingen van toenemende resistentie. In het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde verwijzen Goettsch en
Degener evenwel uitsluitend naar avoparcine, de aanwij-
zingen die zouden moeten slaan op andere producten wor-
den niet vermeld.

In het rapport zelf wordt één publicatie aangehaald om de
stelling te staven, publicaties die geen bewijzen vinden
voor een toename van de resistentie of zelfs een daling aan-
tonen worden niet besproken. Deze ene publicatie vermeldt
zelfs dat voor virginiamycine de toename niet significant
was.

Over het kenmerk van zoönosen zijn we het allang eens: E.
coli. Salmonella spp.
en Campylobacter kunnen van dier
naar mens (en vice versa) overgaan. De AMVB die in de af-
mestfase gebruikt worden hebben echter geen van alle een
werking tegen deze Gram-negatieven. Een extrapolatie ma-
ken van de gevolgen van Gram-negatieven en antibiotica
werkzaam tegen Gram-negatieven, naar Gram-positieven
is wetenschappelijk niet verdedigbaar.
De hier gebruikte AMGB zijn toegelaten op grond van hun
toentertijd toereikend dossier, waarbij gelet werd op de re-
sistentievorming en de afwezigheid van het uitscheiden
van
E. coli en salmonella. In het rapport van de Gezond-
heidsraad wordt melding gemaakt van resistentie-ontwik-
keling door nourseotricine. Dit is een polycation antibioti-
cum, hoofdzakelijk werkzaam tegen (5ram-negatieven,
(onder andere
E. coli). Het is inderdaad bekend dat Gram
negatieve kiemen zoals
E. coli en Salmonella hun resisten-
tie via transposons kunnen overdragen. Nourseotricine is
nooit toegelaten als AMVB in de EU en kan dan ook niet
als voorbeeld gebruikt worden voor de in de EU tot voor
kort wel toegelaten middelen.

Ook het aantreffen van één en dezelfde stam van een ente-
rokok bij zowel kalkoen als de kalkoenhouder blijft een
eenmalige bevinding, en niet door onafhankelijke onder-
zoekers herhaald en dus nog niet bevestigde waameming.
Sterker, het volledige onderzoek hierover moet zelfs nog
aan de wetenschappelijke toets der kritiek onderworpen
worden. Andere deskundigen beschouwen enterokokken
als ecovars (variëteiten die een niche gevonden hebben bij
één diersoort). Het is dus zeer de vraag of dierlijke entero-
kokken en menselijke enterococcen zo eenvoudig uitwis-
selbaar zijn als wordt gesuggereerd.
Er wordt gesteld dat resistentie zich al jaren heeft kunnen
opbouwen, maar daarvan wordt in het rapport nauwelijks
of geen bewijs gepresenteerd. Resistentie komt inderdaad
voor, maar hoe deze tot stand kwam, welke therapeutische
middelen werden verstrekt, welke factoren een rol speel-
den, hoe in de loop der jaren de opbouw toenam, of afnam,
blijven ongedocumenteerd. Wat een wijziging van de resis-
tentie-pool bij Gram-positieve bacteriën, gevonden bij die-
ren, kwantitatief voor effect heeft op genezingskansen bij
mensen blijft eveneens onvermeld.

Tenslotte pleiten de auteurs voor een surveillance, maar
hoe deze surveillance moet plaatsvinden en met welke
groepen vergeleken kan worden wanneer de producten ver-
boden zijn, blijft een raadsel.

In het rapport van de Gezondheidsraad wordt gesteld dat
antibioticaresistentie in ziekenhuizen een probleem dreigt
te worden. Uit studies blijkt dat dit in hoofdzaak te wijten is
aan het onzorgvuldig gebruik van antibiotica in ziekenhui-
zen samen met een gebrek aan opvolging van antiseptische
technieken en de manier waarop ziekenhuizen zijn gecon-
cipieerd (all in, all out is niet mogelijk, compartimentatie te
weinig toegepast en men brengt verschillende leeftijdscate-
gorieën samen).

De schuld hiervoor alleen op het gebruik van de voerbe-
spaarders laden en hen zo als zondebok aanmerken lijkt
eerder een politiek ingegeven susmaatregel te zijn. Na het
politieke geharrewar rond BSE moest, inzake de voedsel-
productie, Europees krachtig gereageerd worden.
Als het allemaal zou kloppen wat de Gezondheidsraad in
haar rapport voorhoudt dan zou het gebruik van therapeuti-
sche middelen tegen Gram-negatieve kiemen die nodig zijn
bij een doordachte therapie, een nog veel groter gevaar
voor de volksgezondheid betekenen. Wellicht kunnen we
dan ook binnenkort meer ingrijpende beperkingen ver-
wachten. Overigens is juist dat hetgeen waar commissielid
Van den Bogaard tien jaar geleden in dit tijdschrift voor
waarschuwde (deel 113, aflevering 22, 1988).
Overigens lijkt er een analogie met de kwestie van de me-
dewerker van de RIVM: Hans de Kwaadsteniet. Volgens
hem neigt het onderzoeksinstituut teveel naar de wensen
van de opdrachtgever.

De vraag dringt zich op in hoever heeft ook dit meege-
speeld bij het tot stand komen van het Rapport van de
Gezondheidsraad. Is hier niet teveel sprake van toeschrij-
ven naar een \'politiek correct\' resultaat? Immers binnen het
ministerie van Landbouw gingen reeds geruime tijd stem-
men op ter vermindering van het gebruik van voerbespaar-
ders omdat \'de consument dit wil\'.

Men zou mogen verwachten van een in Nederland hoog
aangeschreven instelling als De Gezondheidsraad, dat men
een goed geïnformeerde en op feiten gestoelde onderbou-
wing biedt van het advies dat men heeft uitgebracht. Ook
mag men verwachten dat zulk advies onafhankelijk is en

GEZONDHEIDSRAADRAPPORT ANTIMICROBIËLE
GROEIBEVORDERAARS

-ocr page 319-

gesteund is op zoveel mogelijk betrouwbare en ter zake
doende gegevens, waarbij men als goede wetenschapper
zich behoedt voor al te snelle of niet voldoende onder-
bouwde conclusies. Het is uiteraard \'uit den boze\' om de
opdrachtgever, in dit geval de minister van Landbouw en
de minister van Volksgezondheid, met niet onderbouwde
en onjuiste conclusies om de tuin te willen leiden.
Het Heidelberg Appeal Nederland (HAN), een stichting tot
stand gekomen om wetenschappelijke onderbouwing in be-
leidszaken te evalueren, heeft ondertussen dit rapport be-
studeerd op zijn merites en onlangs haar onderzoek gepre-
senteerd: Emergence of a debate: Antibiotic Growth
Promoters and Public Health. In dit, door de industrie gefi-
nancierde, maar door exteme, onafliankelijk deskundigen
geëvalueerde rapport, worden geheel andere conclusies ge-
trokken dan de Gezondheidsraad doet. Het geeft in ieder
geval een genuanceerder beeld.

De conclusies worden hieronder, onverkort en in de origi-
nele taal van het rapport overgenomen.

* The human health risk concerning the use of AGPs can-
not be properly assessed for lack of data.

The contribution to human bacterial antibiotic resis-
tance from animal bacterial resistant cannot be fully as-
sessed for lack of data.

* So far, AGP use did not compromise the human thera-
peutic use of related antibiotics.

So far, epidemiological data do not show an increase of
infectious diseases as a result of the use of AGPs.

* Thorough documented in vivo cases showing the spread
of antimicrobial resistant Gram- positive bacteria from
livestock to humans are in essence non-existent.
Resistance transfer from animals to humans is only part
of the entire risk chain previously described. The major
parts of the chain of events comprise of a micro-biologi-
cal/ genetic part, an animal- human transfer part and an
epidemiological part.

* Assessing the human health risk in relation to AGPs in-
volves making a full scientific inventory. Beneficial as-
pects such as animal welfare in relation to the use of
AGPs and the influence of AGPs on the spread of
pathogenic zoonotic organisms also need to be taken
into consideration.

* A comprehensive multidisciplinary research effort is
needed to properly assess all aspects of the use of AGPs
in animal husbandry.

Hopende dat verderschrijdend inzicht toelaat de zaak ten
gronde uit te spitten en wetenschap, weliswaar met zijn be-
perkingen, te laten primeren. Eenvoudig omdat dit de enig
juiste weg is.

Luc Jansegers

285

Graag maken we gebruik van de door het Tijdschrift gebo-
den mogelijkheid te reageren op de ingezonden brief van de
heer Jansegers.

In nummer 124 van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
van dit jaar deden ondergetekenden verslag van de bevin-
dingen en de adviezen van een commissie van de Gezond-
heidsraad die als opdracht had het risico van resistentie-ont-
wikkeling als gevolg van het gebruik van antimicrobiële
groeibevorderaars te beschrijven. Deze commissie was, in
tegenstelling tot hetgeen door de heer Jansegers wordt ge-
suggereerd, een onafhankelijke commissie. De leden namen
op persoonlijke titel deel en waren afkomstig uit de medi-
sche, veterinaire of agrarische sector. De commissie werd
bijgestaan door een ambtelijk secretaris (Goettsch).
Jansegers had bij voorkeur gezien dat voor elke op de markt
gebrachte AMGB een afzonderlijke risico-analyse was ge-
maakt. De commissie heeft hiervan afgezien omdat daar-
voor de benodigde gegevens uit systematisch prospectief
of retrospectief onderzoek ontbreken. Wel is duidelijk dat
wanneer antibiotica op grote schaal worden toegepast, al-
tijd resistentie en selectie van resistente stammen zal ont-
staan. De omvang van het gebruik bepaalt vervolgens de
omvang van resistentie. De bedreiging van resistentiestam-
men gaat niet alleen uit van pathogenen die zoönosen ver-
oorzaken. Vooral voor de mens is het van belang dat voor
gezonde, niet pathogene soorten zoals enterokokken, som-
mige
Streptokokken en stafylokokken, potentieel patho-
geen zijn wanneer de weerstand ernstig vermindert. Dit is
een situatie die wellicht in de veterinaire sfeer minder de
aandacht behoeft.

1A ffr\'T\'jr m

De resistentieproblematiek die door antibioticagebmik bij
dieren ontstaat wordt in het, toegegeven, fragmentarisch
onderzoek dat hierover is gedaan, teruggevonden in de hu-
mane sector. Het gaat dan niet alleen om het traceren van
resistente bacteriestammen, maar ook om de overdraagbare
genetische elementen (1). Hoe groot de omvang van resis-
tentie moet zijn zodat het leidt tot klinisch therapiefalen, is
met de huidige technieken niet te berekenen. Uitgangspunt
voor de commissie was, dat het te laat is als het eenmaal zo-
ver is gekomen. In het geval van glycopeptideresistentie,
waarvoor avoparcinegebruik een verklaring is, lijkt dit het
geval. Steeds meer studies tonen onder andere aan dat bij
patiënten met een bacteriëmie door enterokokken, de van-
comycineresistentie verantwoordelijk is voor een hogere
mortaliteit ten opzichte van patiënten met een bacteriëmie
door vancomycinegevoelige enterokokken (2,3,4).
Van andere middelen is onbekend wat de eventuele klini-
sche gevolgen zullen zijn als het gebruik wordt voortgezet.
De commissie is echter ingegaan op het potentiële klini-
sche belang van deze middelen en op het gegeven dat resis-
tentiegenen voor verschillende middelen vaak via één mo-
biel element kunnen worden overgedragen, waardoor
resistentie voor meerdere middelen tegelijk kan worden
verspreid.

De commissie is er niet omheen gegaan dat resistentiepro-
blematiek wellicht veel vaker een probleem is dat door de
gezondheidszorg zelf wordt opgeroepen. Veel van de voor-
beelden uit het rapport komen dan ook uit humane studies.
Resistentie kan echter worden beperkt door de omvang van
het gebruik (5). Antibiotica dienen daarom slechts te wor-
den gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en dat is voor de be-
handeling van bacteriële infecties bij mens en dier. Ook in
die sfeer dient het beleid stringent te zijn. Naar het oordeel
van de commissie moet, gezien de lessen die bacteriën ons
hebben geleerd, de omvangrijke toepassing van antibiotica
met uitsluitend een economisch doel, worden vermeden.
Als destijds, bij de toelating van AMGB\'s, het ontstaan van
resistente stammen een negatief criterium was geweest,
waren deze middelen nooit toegelaten.

W. Goettsch en J.E. Degener

TIJDSCHRIFT VOOR Diergeneeskunde, DEEI. 124, MEI, AFLEVERING 9, 1999

-ocr page 320-

REFERENTIES

1. Willems RJL, Top J, Braak N van den, et al. Molecular diversity and
evolutionary relationships of TN1546-like elements in enterococi
from humans and animals. Antimicrob Agents Chemoter 1999; 43:
483-91.

2. Stosor V, Peterson L, Postelnick M, et al. Enterococcus faecium bac-
teremia: does vancomycin-resistance make a difference. Arch Intern
Med 1998; 158:522-7.

3. Linden PK, Pasculle AW, Manez R, et al. Differences in outcomes for

EEEÄBHBEBB!^^

patients with bacteriemia due to vancomycin-resistant Enterococcus
faecium. Clin Infect Dis 1996; 22; 663-70.

Montecalve MA, Shay DK, Patel P, etal. Bloodstreem infections with
vancomycin-resistant enterocooci. Arch Intern Med 1996; 156: 1458-
62.

Seppala H, Klaukka T, Vuopio-Varkila J, el al. The effects of changes
in the consumption of macrolide antibiotics on erytromycin resistance
in group A streptococci in Finland. Finnish Study Group for antimi-
crobial resistance. N.Engl J Med 1997; 337: 441-6.

SELF-ASSESSMENT COLOUR REVIEW OF SMALL ANIMAL
EMERGENCY AND CRITICAL CARE MEDICINE

Boekbespreking

Onder redactie van Rebecca Kirby.

In 222 vragen met antwoord nemen de auteurs u mee in de
wereld van de spoedeisende diergeneeskunde. De behan-
delde onderwerpen hebben betrekking op de acute opvang
bij cardio-vasculaire, respiratoire, urologische, gastro-intes-
tinale, immunologische, endocrinologische, toxicologische,
ophthalmologische, chimrgische, traumatologische, ortho-
pedische, hematologische en internistische problemen.
Daamaast komen vloeistoftherapie en vochtbalans, voeding,
anesthesie en pijnbestrijding aan bod. De 27 auteurs die mee-
werkten aan dit boek zijn specialist in hun vakgebied en wer-
ken aan diverse gerenommeerde Europese en Amerikaanse
instituten en klinieken. De grote variatie aan achtergrond,
maakt dat eventuele doublures in behandelde onderwerpen
juist een welkom contrast kunnen bieden. Het gevolgde dia-
gnostische pad of de therapie van eerste keus kan verschillen
per werkplek of afhankelijk zijn van de voorkeur en ervaring
van individuen.

De vragen zijn voor het merendeel praktijkgericht, maar in
sommige omstandigheden zal de geschetste situatie eerder
voorkomen in specialistische klinieken, dan in een doorsnee
eerstelijns praktijk.

De foto\'s zijn vaak illustratief, al zijn sommige details slecht
waar te nemen door het soms erg minimale formaat. Naast
afbeeldingen van patiënten zijn ook röntgenfoto\'s, echobeel-
den, ECG\'s en LM-beelden van bloeduitstrijkjes gebruikt
om de casuïstieken te illustreren.

De hond is als diersoort het zwaarst vertegenwoordigd, de
kat komt in twaalf vragen aan bod en af en toe passeert de fret
de revue. Daamaast is een groot aantal vragen niet diersoort-
georiënteerd.

Dit boekje is niet geschikt als naslagwerk, dat was ook niet
wat de redacteur met de samenstelling beoogde. De grote
kracht van dit werkje zit \'m in het enthousiasmeren van de
lezer, die na het doorlezen van het bijgevoegde antwoord op
de vraag, wellicht opnieuw de boeken induikt om zich verder
te verdiepen in de aangesneden materie. En zelfs als de lezer
zich beperkt tot het gegeven antwoord, heeft hij/zij, zijn/haar
kennis al behoorlijk opgefrist.

Dit boekje kan een leidraad zijn bij de bespreking van kli-
nische relevante onderwerpen met collegae-dierenartsen.
De antwoorden die gegeven worden, kunnen een aankno-
pingspunt vormen voor een bredere discussie over het des-
betreffende klinische onderwerp. Op deze manier geniet
de lezer optimaal van de case-gebonden opbouw van het
boek.

mevrouw drs. A.H.A. Kusters

METAZESTODEN VON TAENIA CRASSICEPSIN DER
UNTERHAUT EINES HUNDES

Q

Referaten

Christian Bauer, Wolfgang Thiel und Ralf Bachmann.
Kleintierpraxis 1998; 83: 37-41.

Een interessante bevinding wordt gemeld bij een negen jaar
oude bastaard poedel in Duitsland.

Het betrof een groeiende, subcutane zwelling op de borst-
wand die bij nader onderzoek pijnloos en verschuifbaar was,
en bedekt met een intacte huid, niet direct een alarmerend
beeld opleverde.

De lymfeklier in de oksel aan dezelfde kant was voelbaar
vergroot. Na operatieve verwijdering werd met behulp van
nader macroscopisch en microscopisch onderzoek vastge-
steld dat het een aantal kleine blaasjes (2-4 mm) betrof met
een min of meer heldere, vloeibare inhoud en per blaasje een
zichtbare scolex.

Op grond van morfologische karakteristieken werd de dia-

-ocr page 321-

gnose T. crassiceps cysticercose gesteld.
De hond werd met een combinatie van Praziquantel en
Fenbendazol behandeld om mogelijk aanwezige lintwormen
in de darm te bestrijden.

Taenia crassiceps is een lintworm die voomamelijk voor-
komt bij vossen in Midden-Europa, maar ook bij (verwil-
derde) katten en soms marterachtigen. Zelden zijn honden de
eindgastheer. Als tussengastheer fungeert een aantal kleine
knaagdieren zoals veldmuis, woelmuis en bisamrat. In deze
diersoorten vermenigvuldigt het blaaswormstadium zich
subcutaan of in de buik- en/of borstholte door middel van
knopvorming. Zo kunnen hele trossen van blaaswormen ont-
staan naast losse \'rondzwervende\' exemplaren. De cyclus is
rond als dergelijke prooidieren weer worden opgegeten door
carnivoren.

In oudere literatuur blijken al berichten te bestaan dat hond en
vos soms ook kunnen fungeren als tussengastheer voor de-
zelfde parasiet. Of de infectieroute rechtstreeks vanuit eieren

ebesebeb

en rondtrekkende oncosphaeren plaatsvindt, vanuit de eigen
darminfectie of via de buitenwereld, is niet te achterhalen.
Bij canidae is de predilectieplaats voor de blaasworm echter
de subcutis en daardoor waameembaar voor een eigenaar.
De operatieve behandeling zal zelden leiden tot volledig ver-
wijderen van alle cysticerci.

Behandeling is zeker niet standaard geregeld. Praziquantel
werkt aantoonbaar niet bij experimenteel geïnfecteerde die-
ren op het cysticercusstadium. Mebendazol is bij geïnfec-
teerde knaagdieren wel effectief. Dosering en duur zijn on-
bekend.

Tot slot dient een klein aantal berichten over T. crassiceps
cysticercose bij de mens te worden genoemd. In endemisch
gebied moeten honden en katten met
T. crassiceps als een
potentiële bron voor een zoönose bij de mens worden be-
schouwd.

Prof. dr. F. van Knapen.

BEHANDELING VAN FELIENE ACNE MET MUPIROCINE

White SD et al. Vet Derm 1997; 8: 157-64.

Feliene acne is een bekende huidaandoening op de kin en
rond de lippen van de kat. Als oorzaak wordt gedacht aan een
afwijkende keratinisatie, gecompliceerd met secundaire bac-
teriële infecties. De behandeling bestaat uit lokale anti-se-
borrhoe shampoos in minder emstige gevallen, dat uitge-
breid wordt met systemische antibiotica en/of cortico-
steroïden bij emstige gevallen.

In dit onderzoek hebben de auteurs de werkzaamheid van
mupirocine bij 25 katten met deze aandoening onderzocht.
(Mupirocine is een nieuw antimicrobieel middel, niet ver-
want aan de gebruikelijke antibiotica, met als indicatiege-
bicd acute primaire bacteriële infecties. Het wordt vrijwel
niet geresorbeerd op de intacte huid, Ref) Alle gevallen wer-
den eerst onderzocht op de aanwezigheid van parasieten
(huidafkrabsels) en op schimmels (kweken, cytologie, histo-
logie). Bij zes dieren werd schimmel of
Malassezia pachy-
dermatitis
aangetroffen. Histologisch onderzoek van biop-
sieën gaf verwijde talgklieren te zien met ontstekings-
infdtraten en een pyogranulomateuze ontsteking van de
huid. Alle katten werden alléén lokaal behandeld met een 2%
mupirocinezalf tweemaal per dag gedurende drie weken. De
resultaten werden als uitstekend omschreven bij 15 dieren en
als goed bij negen. Eén kat vertoonde een huidreactie op de
zalf waama de behandeling werd gestaakt. De resultaten bij
dieren met schimmel- of gistinfecties waren gelijk verdeeld
over de twee groepen. (Mupirocine is in Nederland alleen
humaan geregistreerd. Ref)

P.A.M. Overgaauw

PRACTICAL APPROACH TO RECONSTRUCTION OF
WOUNDS IN SMALL ANIMAL PRACTICE

D. Anderson. In Practice 1997; 19: 463-71.

Na een uiteenzetting gegeven te hebben over de anatomie
van de huid van de hond en de kat en meer speciaal over de
bloedvoorziening daarvan, worden aanwijzingen gegeven
hoe traumatische en chirurgische wonden behandeld moeten
worden om een goede genezing te bewerkstelligen.
Factoren die hierbij een rol spelen zijn de plaats van de
wond, de grootte en de diepte ervan en het al dan niet gecon-
tamineerd zijn.

Bij het aanbrengen van de hechtingen moet gelet worden op
de huidtensie, op de keuze van het hechtmateriaal en het aan-
tal dat geplaatst moet worden. Vaak worden er teveel aange-
bracht hetgeen ischaemie kan veroorzaken waardoor een
slechte wondgenezing ontstaat.

Ook wordt ingegaan op het aanbrengen van extra oppervlak-
kige huidsneden om de spanning op de traumatische of chi-
mrgische wond te verminderen en op het behandelen van ge-
compliceerde laesies. Een en ander wordt met tekeningen
verduidelijkt.

Dr. J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 322-

# » » • -

M

EQUINE PROTOZOAL MYELOENCEPHALITIS (EPM) IN
NEDERLAND?

J.H. Boersema\'\'

Ui en voor de praktijk

INLEIDING

Een dezer dagen werd ik door een col-
lega gebeld die nader geïnformeerd
wilde worden over een paardenziekte
die tegenwoordig in de Verenigde
Staten sterk in de belangstelling staat.
Hij was geconfronteerd met een uit de
Verenigde Staten geïmporteerd paard
met neurologische verschijnselen. Om-
dat hij een congres in de Verenigde
Staten had bijgewoond wist hij van het
bestaan van EPM en vermoedde hij dat
er bij dit paard sprake was van deze
ziekte, mede omdat dit paard voor de ex-
port naar Nederland in de Verenigde
Staten al serologisch positief was. Mo-
gelijk is dit het eerste geval van EPM in
Nederland. Omdat dit zeker niet het
laatste geval hoeft te zijn volgt hier
enige informatie over deze \'nieuwe\' in-
fectieziekte.

WAT IS EPM?

EPM staat voor Equine Protozoal
Myeloencephalitis, een protozoaire aan-
doening veroorzaakt door
Sarcocystis
neurona.
De ziekte was in de Verenigde
Staten al enkele decennia bekend. Het
klinisch beeld bestond uit uiteenlopende
neurologische verschijnselen met onbe-
kende oorzaak. Bij sectie werden bij
deze paarden lokale ontstekingshaarden
in hersenen en mggemerg aangetroffen.
De ziekte werd daarom naar het patho-
logisch beeld \'focal myelitis/meningi-
tis\' genoemd.

In de 70-er jaren werden in de ontste-
kingshaarden protozoën aangetroffen en
veranderde de naam in \'equine proto-
zoal myeloencephalitis\' en ook wel
\'equine toxoplasmosis\' omdat de para-
siet overeenkomsten met
Toxoplasma
sp. vertoonde.

In 1991 werd de protozoo voor het
eerst gecultiveerd en
S. neurona ge-
noemd. De eindgastheer was toen nog

\' Afdeling Parasitologie en Tropische Diergenees-
kunde. Hoofdafdeling Infectieziekten en Immuno-
logie, Faculteit der Diergeneeskunde, Postbus
80165, 3508 TD, Utrecht.

onbekend. In 1995 werd op grond van
DNA-onderzoek ontdekt dat
S. neu-
rona
nauw verwant is aan Sarcocystis
falcatula,
een parasiet die de opossum
als eindgastheer heeft en vogels als tus-
sengastheer. Recentelijk is EPM ook in
verband gebracht met
Neospora-ada-
tige agentia.

CYCLUS

S. falculata parasiteert in de epitheel-
cellen van de darm van de opossum.
De met de faeces uitgescheiden sporo-
cysten worden opgenomen door vo-
gels waarbij het cystenstadium zich
ontwikkelt in de musculatuur. Dode
vogels worden opgegeten door de
opossum waarin zich vervolgens de
schizonten en de sexuele stadia ont-
wikkelen. Paarden kunnen zich infec-
teren door het opnemen van met opos-
sumfaeces gecontamineerd voer of
drinkwater. De cysten ontwikkelen
zich bij het paard niet in de muscula-
tuur maar in hersenen en ruggemerg.
De incubatietijd varieert van vier we-
ken tot anderhalfjaar.

VERSPREIDING

Het verspreidingsgebied van EPM komt
overeen met het verspreidingsgebied
van de opossum. Dit is met name de
Verenigde Staten, maar ook Midden- en
Zuid-Amerika. In andere delen van de
wereld is EPM wel gediagnostiseerd
maar alleen bij uit Amerika geïmpor-
teerde paarden. Verspreiding van de
ziekte is in niet-endemische gebieden
uitgesloten omdat de eindgastheer ont-
breekt.

PREVALENTIE

Op basis van serologisch onderzoek van
klinisch gezonde paarden in drie staten
in de Verenigde Staten werd een preva-
lentie van 40 tot 60 procent gevonden.
Er lijkt een toename van het aantal ge-
vallen in de Verenigde Staten te zijn.
Het is echter niet duidelijk of dit een
werkelijke toename is of een toename
veroorzaakt door een grotere bekend-
heid of betrouwbaarder detectiemetho-
den. Het aantal klinische gevallen in
de Verenigde Staten wordt geschat op
meerdere duizenden.

SYMPTOMEN

Het klassieke beeld van EPM bestaat uit
een progressieve asymmetrische ataxie
met lokale spieratrofie. Allerlei andere
neurologische verschijnselen worden
echter ook waargenomen. Ze kunnen
zeer vaag zijn zoals: karakterverande-
ring, soporeus en verminderde conditie.
Vaak worden deze symptomen gevolgd
door meer uitgesproken symptomen zo-
als: ataxie, parese, paralyse door een in-
fectie in het ruggenmerg. Bij infecties in
de hersenstam kunnen kauw- en slikpro-
blemen, abnormale oogbewegingen,
verlamming van de gezichtsmuscula-
tuur en bijgeluiden bij de ademhaling
door larynxparalyse optreden. Alle
symptomen kunnen solitair of in combi-
natie voorkomen.

PATHOLOGIE

De aandoening zetelt in de hersenen of
in het ruggemerg maar komt ook tegelij-
kertijd in beide voor. De laesies bestaan
uit niet purulente onstekings- en necro-
sehaarden in hersenen en/of ruggemerg.
De grootte van de haarden varieert van
microscopisch klein tot meerdere centi-
meters. De parasiet is met name in neu-
ronen te vinden.

DIAGNOSE

Paarden met neurologische verschijnse-
len, afkomstig uit de Amerika zijn ver-
dacht. Dit geldt ook voor Nederlandse
paarden die in deze landen aan wedstrij-
den hebben deelgenomen.
In de Verenigde Staten worden een aan-
tal laboratoriumtesten gebruikt om de
diagnose EPM te bevestigen. Een im-
munoblot met serum en/of spinaalvloei-
stof en een PCR met spinaalvloeistof
zijn beschikbaar. Vals-positieve en vals-
negatieve uitslagen bemoeilijken een
zekere diagnose. Deze testen zijn in
Nederland niet beschikbaar.

DIFFERENTIEEL DIAGNOSE
Hiervoor komen alle andere aandoenin-
gen die neurologische verschijnselen tot
gevolg kunnen hebben in aanmerking.
Ook kreupele paarden die afkomstig
zijn uit de Verenigde Staten of enige tijd
in de Verenigde Staten hebben doorge-
bracht dienen verdacht te worden.

-ocr page 323-

THERAPIE

In de Verenigde Staten wordt een combi-
natie van pyrimethamine en sulfadiazine
geadviseerd. Beide middelen worden
dagelijks, gedurende 12 tot 16 weken,
oraal toegediend. Pyrimethamine in een
dosering van 1 mg/kg lichaamsgewicht,
sulfadiazine in een dosering van 15 - 25
mg/kg lichaamsgewicht.
Trimethoprim/sulfa wordt ook gebruikt
maar is minder effectief De dosering is
15-20 mg/kg lichaamsgewicht, oraal,
tweemaal daags gedurende drie maan-
den.

\' m m

Ongeveer de helft van de paarden ge-
neest na behandeling.
Bij emstige symptomen, die nogal eens
kort na het begin van de therapie optre-
den worden tevens antiflogistica toege-
diend. Glucocorticosteroiden worden
alleen gebmikt bij een ernstige crisis.

PREVENTIE

Nederlandse paarden die aan wedstrij-
den in de Verenigde Staten, met name in
de oostelijk gelegen staten, deelnemen
lopen het risico om geïnfecteerd te wor-
den. Te overwegen is om eigen voer
mee te nemen, en de paarden niet te la-
den weiden.

MEER WETEN?

1. Fenger CK. Equine protozoal me-
ningoencephalitis. Compendium on
Continuing Education for the
Practicing Veterinarian. 1997; 19:
513-23.

2. Website: http://prevmed.vet.ohio-
state.edu/epm/epmcomp.htm

EVALUATE EERSTE JAAR SATELUETPROJECT DIERGEZONDHEID

Berichten en verslagen
«

Het eerste jaar van het Satellietproject
is afgesloten. Een jaar met meer dan
duizend deelnemende melkveehou-
ders. De begeleiding bestond uit een
wisselwerking tussen dierenartsen en
andere begeleiders uit de advieswereld.
Uit de evaluatie met de dierenartsen
van het afgelopen jaar is naar voren ge-
komen dat de meeste dierenartsen ui-
termate enthousiast zijn geworden.
Belangrijke punten uit de evaluatie
van de dierenartsen zijn:

- De training van de dierenartsen sloot
goed aan op het programma van het
Satellietproject Diergezondheid.

- De opgedane kennis tijdens de trai-
ningen was voldoende voor de bege-
leiding van de melkveehouders.
Duidelijk naar voren is gekomen dat
de tijd die beschikbaar was tijdens
de training onvoldoende was.
De dierenartsen waren tevreden over
de deskundigheid van de trainers.
Gezien de beperkte tijd was er weinig
tijd voor uitwisseling van ervaringen.
Het programma van het Satelliet
werd positief beoordeeld door de
dierenartsen.

De bedrijfsbezoeken zijn als zeer
positief beoordeeld.
Onderwerpen die gemist werden
zijn: jongvee-opfok, voeding.
Het cursusmateriaal is als voldoende
beoordeeld.

Bijna alle dierenartsen, die het eva-
luatieformulier temggestuurd heb-
ben, willen komend jaar de samen-
werking met het Satellietproject

voortzetten.
- De organisatie van de trainingen en
het Satellietproject worden matig/
voldoende beoordeeld.

De algemene indruk is dat, door het
enthousiasme van de deelnemers en
begeleiders, het Satellietproject een
positieve impuls heeft gegeven aan de
diergezondheidszorg op de melkvee-
bedrijven. Door tijdgebrek zijn niet
alle organisatorische zaken altijd cor-
rect verlopen. Komend jaar is er meer
tijd voor de voorbereiding, zodat de or-
ganisatorische zaken beter gestroom-
lijnd kunnen verlopen.

Er zijn nog enkele plaatsen over voor
het Satellietproject van komende zo-
mer. Aanmeldingen kunt u doorgeven
hijA. van der Wijst, fax: 030-2511787
of e-mail: a. vd. wijst@knmvd. nl.

NUTRECO EN ID-DLO GAAN INTENSIEVER SAMENWERKEN

Nutreco en ID-DLO zijn overeengeko-
men om de huidige samenwerking ver-
der uit te breiden door middel van een
algemene raamovereenkomst. Nutreco
zal door ID-DLO vroegtijdig actief
worden geïnformeerd over nieuwe
ontwikkelingen in expertise en onder-
zoek van ID-DLO op de gebieden van
dierlijke en visteeltproductie. Dit kan
vervolgens leiden tot gezamenlijk on-
derzoek en nieuwe concepten en pro-
ducten voor Nutreco.

Deze unieke samenwerking zal Nu-
treco verder ondersteunen in haar lei-
dende positie in de intemationale
markten van Agriculture en Aqua-
culture. Innovatie en nieuwe ontwik-
kelingen zijn van essentieel belang
voor Nutreco\'s bedrijven en afnemers.

Nutreco en het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-DLO) heb-
ben een samenwerkingsovereenkomst getekend op het terrein van onderzoek.

Kwalitatief hoogwaardige producten
en kostenefficiënte oplossingen vor-
men een belangrijk element van de
strategie.

Deze overeenkomst past binnen het
beleid van ID-DLO om met leidingge-
vende bedrijven samenwerkingen af te
sluiten om op deze wijze praktische
toepassingen te verkrijgen van de ont-
wikkelde kennis en expertise. Tevens
wordt op deze manier informatie ver-
kregen over marktontwikkelingen om
zo het onderzoek mede aan te sturen.

-ocr page 324-

Voor de beschikbaarheid van medicij-
nen is het beleidsbepalende document
opgesteld door de FVE betreffende het
therapeutische arsenaal ter behande-
ling van aandoeningen, of nodig zijn
van het doen van ingrepen, bij paarden
een goed voorbeeld. In dit document
wordt duidelijk hoe lastig het in de na-
bije toekomst zal zijn om de juiste me-
dicijnen te kiezen zonder voortdurend
met zeer lange wachttijden geconfron-
teerd te worden. Als er namelijk een
medicijn gebruikt wordt wat niet spe-
cifiek voor gebmik bij het paard gere-
gistreerd is, omdat er geen MRL be-
kend is, moet er een wachttijd voor het
slachten in acht genomen worden,
waarbij het absoluut zeker is dat er na
het slachten geen residuen meer aan-
toonbaar is. Hiermede wordt eventueel
gevaar voor de volksgezondheid uitge-
sloten. Dus een zeer ruime veiligheids-
marge. Deze wachttijd wordt vastge-
steld aan de hand van het certificaat
opgesteld door de behandelende die-
renarts. Bepalend voor de lengte van
de wachttijd is de aard van het ge-
bmikte medicijn. Dit certificaat bevat
naast gegevens over de behandeling,
ook gegevens betreffende de regi-
stratie van het dier, inclusief een
brandmerk. Indien nodig dient het
paard eerst geregistreerd te worden.
Voor het paard kan de door de FVE
voorgestelde regeling, alhoewel niet
ideaal, wel eens het best haalbare zijn.
In de landbouwhuisdierensector zal re-
gelgeving zoals hierboven beschreven
echter voor grote complicaties en fi-
nanciële consequenties zorgen.

Betreffende de huidige dmk op het ge-
bruik van antibiotica heeft de FVE sa-
men met de FEDESA op 13 november
1998, een studiedag georganiseerd.
Ondanks het feit dat de FEDESA en de
FEVIR reeds langere tijd de besluitvor-
ming proberen te voeden met weten-
schappelijk onderbouwde argumenten,
zijn de eerste beslissingen reeds geno-
men. Per 1 januari 1999 zijn vier antibi-
otische groeibevorderaars verboden.
Het eindrapport van de studie van DG
XXIV betreffende deze materie is in
april/mei 1999 te verwachten. Wederom
blijkt de politiek geen boodschap te heb-
ben aan de uitkomst van een door hen
zelf gevraagde, wetenschappelijke stu-
die. FEVIR en FEDESA zullen blijven
vragen om een wetenschappelijk onder-
bouwde argumentatie die als richtlijn
kan dienen voor wel of niet uitvoeren
van bijvoorbeeld een researchpro-
gramma gericht op het vinden van
nieuwe antibiotica.

Beschikbaarheid van medicijnen, de huidige druk op het gebruik van antibio-
tica en de distributie van diergeneesmiddelen zijn en blijven belangrijke aan-
dachtsgebieden voor DIB en FEVIR.

m

mmÊBÊÊiÊ&M

FEVIR/DIB REPORT NOVEMBER FVE MEETING IN BRUSSEL

Kanalisatie en distributie van dierge-
neesmiddelen is het volgende moei-
lijke discussiepunt in een federatief
Europa. Tussen verschillende EU-lan-
den bestaan zeer verschillende opvat-
tingen betreffende deze twee zaken. Op
dit moment laat het zich mogelijk voor-
spellen welke kant het op zal gaan.

Alex Eggen.

JAARVERGADERING NEDERLANDSE VERENIGING VOOR BIO-ETHIEK

De Nederiandse Vereniging voor Bio-
ethiek (NVBe) houdt op vrijdagmiddag
18 juni 1999 haar jaarvergadering aan
de Universiteit Utrecht (W.C. van
Unnikgebouw, Heidelberglaan 2).

De NVBe stelt zich ten doel bij te dra-
gen aan de wetenschappelijke, pu-
blieke en politieke discussie op het ter-
rein van de gezondheidszorg-ethiek en
bio-ethiek. leder jaar nodigt de NVBe
een wetenschapper uit om een pre-ad-
vies te schrijven voor het wetenschap-
pelijke gedeelte van de Jaarvergade-
ring over een maatschappelijk actueel
en wetenschappelijk uitdagend onder-
werp op het genoemde terrein. Het pre-
advies van 1999 met als (vooriopige)
titel \'Ethiek in Commissie\' betreft de
rol en functie van de ethiek en de ethi-
cus in commissies en adviesorganen.
Auteurs van het preadvies zijn dr.
F.W.A. Brom, mr. dr. A.K. Huibers en
dr. M.F. Verweij.

Aanmelding door overmaking van
f 35.- op giro 110086 van de NVBe on-
der vermelding van \'Jaar\\\'ergadering
1999\'. U ontvangt dan tevens het pread-
vies van 1999. Voor leden zijn de jaar-
vergadering en het preadvies gratis
(kosten individueel lidmaatschap f 75,-
voor aio \'s
ƒ 50,- en studenten ƒ 25,-; in-
stitutioneel lidmaatschap
ƒ 325,-). Voor
infotmatie: telefoonnummer: 030 -
2533258, fax: OM) - 2539410 (mevrouw
H. van Donk).

Zij adviseert om de effectiviteit van de
leverbotbehandeling bij schapen en mn-
deren te laten controleren. Voor een
goed onderzoek zijn minimaal vijf
mestmonsters per diersoort nodig. In-
dien het onderzoek aantoont dat er nog
leverbotinfecties aanwezig zijn, is het
noodzakelijk deze te behandelen.
Let er op dat bij de behandeling de
juiste dosering wordt toegepast.
Het is
van het grootste belang dat de dieren le-
verbotvrij de wei in gaan. Doordat de
winter vrij nat is geweest, kunnen stadia
van leverbot gemakkelijk overleven. Dit
resulteert in de kans dat dit voorjaar op-
nieuw een leverbotbesmetting op het
gras wordt afgezet. De Werkgroep in-
formeert u in mei/juni 1999 over het ver-
loop van de voorjaarsinfectie.

Werkgroep Leverbotprognose

KANS OP LEVERBOT IN HET VOORJAAR

De Werkgroep Leverbotprognose constateert dat in de afgelopen herfst en
winter ernstige leverbotinfecties bij schapen en runderen zijn vastgesteld.

-ocr page 325-

PHILIP VAN DER
HEIJDEN NIEUWE
BEDRIJFSKUNDIG
DIRECTEUR ID-DLO

OPROEP VOOR LAATSTE
TIJDSCHRIFT VAN DE EEUW

Dr. P.J. (Philip) van der Heijden (45)
is per I april 1999 benoemd tot de
nieuwe bedrijfskundig directeur van
het DLO-Instituut voor Dierhouderij
en Diergezondheid in Lelystad. Deze
vacature was ontstaan doordat de
huidige bedrijfskundig directeur,
ir. A.W.H. van Weelderen, per de-
zelfde datum is benoemd tot directeur
van het International Institute for
Land Reclamation and Improvement
(ILRI) in Wageningen.

Dr. P.J. van der Heijden studeerde in
1979 af als biochemicus aan de
Universiteit in Groningen. Na zijn stu-
die werd hij benoemd tot hoofd van het
laboratorium parasitaire immunologie
van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut in Rotterdam. In 1981 ver-
huisde hij met het instituut mee naar
Lelystad. In 1990 promoveerde hij op
het onderwerp slijmvliesgebonden im-
muniteit aan de Erasmus Universiteit
te Rotterdam en in 1992 werd hij hoofd
van de productie van vaccins en dia-
gnostica van het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut. Medio 1994 ver-
liet hij het instituut om als regio-
manager Zuidoo.st van de toenmalige
Dienst Uitvoering Regelingen van het
ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij te gaan werken in
Roermond. Na een jaar kwam hij terug
in Lelystad om bij het inmiddels tot
ID-DLO gefuseerde instituut te komen
werken als hoofd van het Bureau
Onderzoekszaken en Public Affairs.

KOPIJ OP DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien
teksten, die langer zijn dan één
A4-tje op bij voorkeur een 3,5
inch-diskette (5,25 inch is ook
mogelijk) worden aangeleverd in
Word Perfect 5.1 (andere versies
zijn ook mogelijk). Aan het eind
van regels gelieve geen harde re-
tums te geven.

TERUGBLIK OP MEMORABELE,
DIERGENEESKUNDIGE GEBEURTENISSEN

Over het nieuwe millennium is al veel gezegd en geschreven. Toch is de
eeuw- en millenniumwisseling die eraan zit te komen een dusdanig bijzonder
feit dat het jammer zou zijn het zomaar voorbij te laten gaan. Het is dan ook de
bedoeling het laatste Tijdschrift voor Diergeneeskunde van deze eeuw (en dit
millennium), die van 15 december 1999, in het teken te zetten van zeer memo-
rabele feiten die zich de laatste eeuw hebben afgespeeld op veterinair gebied.
Dit moeten feiten zijn waarin leden van de KNMvD een rol hebben gespeeld
en die van belang zijn tot ver buiten onze grenzen.

De redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde roept alle leden op bo-
vengenoemde feiten en kronieken aan te dragen om van deze bijzondere afle-
vering een succes te maken. Of om de redactie attent te maken op zaken die de
moeite waard zijn. De redactie benadrukt dat het geen zwaar wetenschappe-
lijke artikelen hoeven te worden.

Reacties kunt u sturen naar de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht, e-mail: tijdschrift@
knmvd.nl. faxnummer: 030 - 2519847. U kunt ook bellen met Sandra
Tummers of Susan Umans. telefoon: 030 - 2510111.

Door de PVE werd in het Plan van
Aanpak de doelstelling opgenomen de
infectiegraad van pluimveevlees direct
na de slachterij/uitsnijderij binnen 2,5
jaar terug te dringen tot minder dan tien

PRAKTIJKSITUATIE PLAN
VAN AANPAK IN DE
PLUIMVEEVLEESSECTOR

Gedurende april-juli 1998 werd door de Veterinaire Inspectie van de
Volksgezondheid (VI), die sinds september 1998 is opgegaan in de Inspectie
Gezondheidsbescherming Waren en Veterinaire Zaken (Inspectie W«&V), on-
derzoek verricht om na te gaan in hoeverre in de pluimveevleessector invulling
wordt gegeven aan het Plan van Aanpak. Het Plan van Aanpak is sinds mei 1997
van kracht. Het werd door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) ont-
wikkeld in reactie op een eind 1995 verschenen nota van LNV en VWS. In die
nota werden maatregelen voorgesteld om te komen tot een substantiële vermin-
dering van het aantal voedselinfecties als gevolg van de consumptie van voe-
dingsmiddelen van dierlijke oorsprong.

procent van de koppels voor Salmonella
en minder dan 15 procent voor Campy-
lobacter. Bij de opzet van het Plan van
Aanpak werd door het bedrijfsleven ge-
bruik gemaakt van de adviezen uit een
rapport, opgesteld door een uit vertegen-
woordigers van de overheid en het be-
drijfsleven geformeerde werkgroep
\'Stappenplan\'.

Het uitgevoerde onderzoek had tot doel

-ocr page 326-

na te gaan in hoeverre de regels uit het
Plan van Aanpak in de vleeskuikenbe-
drijven, de kuikenbroederijen en de
slachterijen worden nageleefd. Daar-
naast heeft tijdens het onderzoek een be-
oordeling plaatsgevonden van de werk-
wijze van de laboratoria, die beschikken
over een PVE-erkenning voor het ver-
richten van bacteriologisch onderzoek in
het kader van het Plan van Aanpak.

OPZET ONDERZOEK
Gedurende het onderzoek zijn 13 slach-
terijen, 32 vleeskuikenbedrijven, 17 kui-
kenbroederijen en 18 laboratoria be-
zocht. De beoordeling van de navolging
van de verplichtingen uit het Plan van
Aanpak binnen die bedrijven vond
plaats aan de hand van speciaal voor dat
doel opgestelde checklisten.
Bij de slachterijen, de vleeskuikenbe-
drijven en de broederijen vond een be-
oordeling plaats van de gegevens van
het onderzoek op Salmonella en Campy-
lobacter.

Bij de vleeskuikenbedrijven en de broe-
derijen werd eveneens de administratie
beoordeeld van de reiniging en ontsmet-
ting en het daaraan gekoppelde hygiëne-
onderzoek.

Bij de broederijen en de slachterijen
werd bovendien nagegaan in hoeverre
invulling was gegeven aan het logistiek
broeden (verplicht sinds 1 juli 1998).
Daamaast werd nagegaan in hoeverre
door de slachterijen reeds invulling was
gegeven aan het in de GHP-code pluim-
veeslachterijen opgenomen advies om
over te gaan op het systeem van logistiek
slachten.

In alle bezochte bedrijven, inclusief de
laboratoria, werd nagegaan op welke
manier invulling was gegeven aan de
onderlinge uitwisseling van de resulta-
ten van het verplichte onderzoek op
Salmonella en Campylobacter.
De voor het onderzoek
ad-random ge-
kozen slachterijen beschikten over een
aanvoercapaciteit van meer dan 10.000
ton per jaar. Aan de hand van de beoor-
deling van de aanvoergegevens, aanwe-
zig bij de slachterijen, werden die vlees-
kuikenbedrijven voor een bezoek
geselecteerd die geen of onvolledige ge-
gevens over onderzoek op Salmonella
en Campylobacter bij de slachterijen
hadden aangeleverd. De bezochte kui-
kenbroederijen werden evenals de
slachterijen
ad-random geselecteerd.

CONCLUSIES EN AANBEVELIN-
GEN

Uit het onderzoek is naar voren geko-
men dat door de vleeskuikenhouders in
het algemeen goed gevolg werd gegeven
aan de verplichtingen op het gebied van
de reiniging en ontsmetting en het hy-
giëne-onderzoek.

Bij de bedrijven waar de reiniging en
ontsmetting was doorgevoerd bleek
sprake van goede gemiddelde hygiëne-
scores.

Bij één bedrijf (van de bezochte
32) werd geen ontsmetting toegepast,
wat in strijd is met de Verordening
Hygiënevoorschriften Pluimveehou-
derij 1997.

Ook bij de kuikenbroederijen (17) werd
in het algemeen goed gevolg gegeven
aan de verplichtingen met betrekking tot
de reiniging en ontsmetting en de be-
perkte en uitgebreide hygiëne-onderzoe-
ken. Bij 14 kuikenbroederijen werd bo-
vendien het vrijwillig Salmonella-
onderzoek uitgevoerd. De gemiddelde
hygiëne-scores bij de broederijen bleken
alle te vallen in de categorie \'voldoende\'.
Uit het onderzoek is verder naar voren
gekomen dat bij 14 van de 17 bezochte
broederijen reeds was overgegaan op het
per 1 juli 1998 verplicht gestelde logi-
stieke broeden. Bij 12 broederijen waren
de in dat verband noodzakelijke bouw-
technische wijzigingen op het moment
van het bezoek deels of reeds helemaal
doorgevoerd.

Tijdens het onderzoek is gebleken dat
door de slachterijen nog onvoldoende
aandacht aan het logistiek slachtproces
werd besteed. Dit hangt vermoedelijk
samen met het gegeven dat ten tijde van
het onderzoek nog aan de implementatie
van de GHP-code in de slachterijen
werd gewerkt. Het logistiek slachtpro-
ces was slechts bij vier van de 13 be-
zochte slachterijen doorgevoerd.
Gedurende het onderzoek is ook vastge-
steld dat de uitwisseling van gegevens
over het onderzoek op Salmonella en
Campylobacter tussen de schakels sterk
voor verbetering vatbaar is. Alleen de te-
mgkoppeling van gegevens door de
slachterijen aan de vleeskuikenhouders
en de PVE bleek in de praktijk goed te
voldoen.

Uit de resultaten van het onderzoek kan
worden opgemaakt dat het van essen-
tieel belang is aan de invoering van het
logistiek slachtproces hoge prioriteit te
geven. Om het effect van dat slachtpro-
ces te vergroten, moet de informatie-
voorziening tussen de schakels echter
sterk worden verbeterd. Belangrijk daar-
bij is dat de verplichting tot informatie-
voorziening ook van toepassing zou
moeten worden verklaard bij de aanle-
vering van uitlaadkoppels bij de slachte-
rijen èn de koppels die via het handels-
circuit bij de slachterijen worden
aangeleverd.

Als noodzakelijk sluitstuk van het logis-
tiek slachtproces, zou de verplichting
moeten worden doorgevoerd dat kop-
pels die zonder informatie over Sal-
monella- en Campylobacteronderzoek
worden aangeleverd, uitsluitend aan het
eind van de slachtdag mogen worden ge-
slacht.

VERVOLGACTIES

De conclusies en aanbevelingen zijn
door de Inspectie W&V en de Directie
GZB van het ministerie opgenomen in
een notitie, die onlangs is aangeboden
aan de minister van VWS. De bedoeling
is dat de notitie op korte termijn aan de
orde zal worden gesteld in een gesprek
tussen de minister en de voorzitter van
de PVE.

In aansluiting op het onderzoek in de
pluimveevleessector, zal in de tweede
helft van het jaar door de Inspectie
W&V een onderzoek worden gestart om
inzicht te krijgen in de effecten van het
Plan van Aanpak voor de eiersector. Dit
Plan van Aanpak, dat eveneens door het
PVE is ontwikkeld, is sinds 1 november
1997 van kracht. In dat Plan van Aanpak
is de resultaatverplichting opgenomen
om binnen drie jaar het aantal met
Salmonella Enteritidis/ Salmonella
Typhimurium besmette koppels in de
legeindbedrijven temg te dringen tot
minder dan vijf procent.

42E PEERDEPIETENDAG OP 2 MEI 1999

Peerdepieten, dit jaar op 2 mei 1999, is de dag w aarop de Diergeneeskundige
Studenten Kring (DSK) haar verjaardag viert middels een draffestijn dat
haar weerga niet kent.

Peerdepieten wordt gehouden op draf- en renbaan Duindigt. Naast het mid-
dagprogramma is er in de ochtend nog een receptie op de faculteit in de kamer
van DSK.

-ocr page 327-

Congressen en cursussen

Zaterdag 8 mei 1999 zal door het be-
stuur van Archaeopteryx (vereniging
voor vogels en bijzondere dieren) het
dagvullend symposium
\'Kan het nog
natter\'
georganiseerd worden. Dit
symposium gaat over vissen en de vol-
gende onderwerpen zullen aan de orde
komen:

* gedrag en voorplanting (dhr. Van
Weerd);

* voeding (dhr. Van Limborg);

* waterkwaliteit ven recirculatiesyste-
men (dhr. Eding);

* de eerstelijns diergeneeskunde (Dhr.
Werkman);

* de tweede- en derdelijns diergenees-
kunde (mevr. Hanen).

Het symposium vindt plaats in de col-
legezaal van gezelschapsdieren van de
Faculteit der Diergeneeskunde aan de
Yalelaan 8 te Utrecht. De toegangs-
prijs bedraagt / 10,- voor studenten en
ƒ 15,- voor dierenartsen en overige be-
langstellenden (prijs is inclusief
lunch). De zaal zal vanaf 09.30 uur
open zijn en de lezingen beginnen op
10.00 uur.

Voor meer informatie en aanmeldin-
gen kunt u hellen: 030 - 2537476 en
dan een hericht op het antwoordappa-
raat inspreken. Ook kunnen er enkele
dagen voor het symposium kaarten ge-
kocht worden tijdens de pauze (van
12.45 - 13.15 uur) in de hal van het
Androcolusgehouw.

Het hestuur van
Archaeopteryx

SYMPOSIUM \'KAN HET NOG NATTER\'

MYCOTOXINEN,
BALANS TUSSEN
DIERGEZONDHEID
EN ECONOMIE

Het vaststellen van de symptomen en
de diagnose van mycotoxinevergifti-
ging blijkt nogal lastig te zijn. Om
meer kennis en ervaringen van de
Universiteit Utrecht uit te wisselen
met dierenartsen en nutritionisten van
de mengvoederindustrie wordt op
woensdag 19mei 7999een mini-sym-
posium georganiseerd in het Postiljon
Motel te Bunnik. Titel van het sympo-
sium is \'Mycotoxinen, balans tussen
diergezondheid en economie\'.

Voor meer informât ie en het program-
ma: telefoonnummer 023 - 5324965
of faxnummer 023 - 5421087.

Maagulcera bij volwassen paarden en veu-
lens; H. Schram en M. Timmermans; SR
775\\98: 38 pp.

Biogene aminen; G.J.J. de Leeuw;
SR 776\\98: 27 pp.

Acute phase proteins in rural goats in
Zimbabwe: a preliminary investigation;
N.C.M. Brocks, D.C.U. Tijssen. M. Wiersma
en M.T. Tivapasi. SR 777\\98: 59 pp.

Ovulation induction in cycling mares; M.
Vullings en S. Genevasen. SR 778\\98: 39 pp.

Vet on the Net - algemeen; A. Müller, E.
Schermann en E. Zegers. SR 779\\98: 36 pp.

Vet on the Net (Rund); J.R.V. Duvekot.
SR 780\\98: 49 pp.

Meniscusletsel en de relatie tot voorste kruis-
bandletsel en osteoarthrose; J.P. Soethout.
SR781\\98: 117 pp.

De phytohaemagglutinine huidtest bij koeien.
Als een indicator voor stress-geïnduceerde
immunologische veranderingen?; J. Schrickx.
SR782\\98:57pp.

Literatuurstudie en retrospectief onderzoek
van de torsio utcri bij de merrie; S. Engmann.
SR783\\8:3I pp.

Babesiosc bij mensen en dieren; E.E.
Wszeborowska. SR 784\\98: 35 pp.

Het lokale gebruik van antibiotica bij gezel-
schapsdieren; M. van der Sanden cn S.
Thissen. SR 785\\98: 67 pp.

Neospora caninum. Een overzicht van
Neospora abortus bij het rund; L.J.C.M.
Eenders. SR 786\\98: 31 pp.

Euthanasie bij het paard. De ervaringen met
euthanasie en het rouwproces van Neder-
landse paardeneigenaren; N. Sanders.
SR787\\98:59pp.

Zeepaardje, soms een te luchtig bestaan. Em-
bolie, broedbuidel- en zwemblaasproblemen
bij het zeepaardje; M. Grau. SR 788\\98: 38 pp.

Erfelijke afwijkingen bij raskatten. Een lite-
ratuuroverzicht; S. Ganpat. SR 789\\98: 28 pp.

Corticosteroïden ter bevordering van de long-
rijping van het vroeggeboren veulen; M.
Pilgram. SR 790\\98:30pp.

OVERZICHT STUDENTENREFERATEN (3)

Hoofdschudden bij het paard; A.H. van
Uchelen. SR79I\\98:22 pp.

De zoötechnische aspecten van loopstallen
voor paarden; J. Moll. SR 792\\98; 78 pp.

Congestieve cardiomyopathie. Een vergelij-
kend onderzoek bij dc Dobermann. Bouvier,
Newfoundlander, Engelse cocker spaniel; 1.
Heij.SR793\\98:33pp.

Mitochondriale endosymbiose: zegen of
ziekte? Inzichten omtrent endosymbiose en het
celverband: R.V. Kuiper. SR 794\\98:26 pp.

De invloed van training op de botkwaliteit
van de metacarpus van het paard; G. Oude
Nijhuis. SR 795\\98: 32 pp.

Kogelartrose. Een profiel van paarden en po-
nies met kogelarthrose en een evaluatie van
de therapie bestaande uit \'rust\',
Phenylbuta-
zon en orthopedisch beslag; A. Tak.
SR 796\\98: 33 pp.

De afkomst van het Madurese rund bepaald
met behulp van satelliet DNA. E.C. de
Ruijter. SR 797\\98: 11 pp.

De granulosa celtumor bij de merrie; M. van
den Boomgaard. SR 798\\98: 34 pp.

Heartwater in goats in Mozambique; W.D.
Vink. SR 799\\98: 35 pp.

De voeding van Nederlandse sledehonden in
training; L. Ebing. SR 800\\98: 10 pp.

-ocr page 328-

De oestrische cyclus bij de KWPN-merrie;
een inventarisatie; J. van Gestel. SR 801\\98:
31 pp.

Three models for fetal hypothyroidism in
large domestic animals; M.A. Karsemijer.
SR 802\\98: 45 pp.

Feline Spongiforme Encephalopathie: een li-
teratuurstudie; C. Oomkes. SR 803\\98: 17 pp.

Ethoxyquin in honden- en katten voeders;
W.J. Entjes en G.A. Goud. SR 804\\98: 24 pp.

Het zieke neonatale veulen. Een experimen-
teel onderzoek naar relevante immunologi-
sche factoren; F.T.E. Kruidenier. SR 805\\98:
47 pp.

De mogelijkheid van ceftiofur als parenterale
therapie bij endometritis van het paard; C.J.
Jones. SR806\\98:26pp.

Hoge melkproductie: een gezonde koe of
niet?; 1. Arendzen. SR 807\\98: 38 pp.

Vloeistoftherapie bij gastroïntestinale aan-
doeningen bij rund en paard; D.M.B.
Klaassen. SR 808\\98:41pp.

Bloedonderzoek bij het KWPN-veulen.
Haematologische en biochemische referen-
tiewaarden tot vijf maanden leeftijd; H.
Brommer. SR 809\\98: 90 pp.

Het Borna disease virus bij dier en mens; J.
vanRiel.SR810\\98:27pp.

Kattenkrabziekte. De veroorzaker op het
spoor; M. Schoolmeesters. SR 811\\98: 26 pp.

Maligne lymfoom bij de kat. Een overzicht
van verschillende vormen. I.A. Busser.
SR 812/98: 64 pp.

De reductie van het celgetal op enkele biolo-
gische melkveehouderijen; F. Warmerdam.
SR813\\98:61 pp.

Cryptosporidiosis; G.J.J. Kreike. SR 814\\98:
41 pp.

INVLOED SCHIMMELTOXINES OP GEZONDHEID NUTSDIEREN

CONSEQUENCES OF SUB-CLINIC MYCGTGXICÜSlS ON ANIMAL PRODUCTION, DECONTAMINATION OF
FEED AND THE ROLE OF THE VETERINARIAN

A. Ibrahim; SR 676/97: 56pp.

Deze in het Engels geschreven scriptie
is een literatuurstudie die onder meer
gaat over de betekenis van diverse
schimmeltoxines op de algemene ge-
zondheidstoestand van nutsdieren zoals
kip, varken en rund. Ook wordt inge-
gaan op de risico\'s die mensen lopen na
de consumptie van eieren, organen en
melk van dieren die hoge doseringen
van deze toxines hebben opgenomen.
Schimmeltoxines zijn geen eiwitten;
bacteriële toxines zijn dit vaak wel.
Vorming geschiedt uitsluitend onder
aërobe-omstandigheden waarbij che-
mische, fysische en biologische facto-
ren een belangrijke rol spelen. Van de
meest bekende toxines zoals aflatoxine,
ochratoxine, trichothecene en zearle-
none worden de chemische structuur,
het substraat van groei, de ziektever-
schijnselen na consumptie en de patho-
logische orgaanafwijkingen vermeld.
Ook worden gegevens verstrekt over de
snelheid van eliminatie uit de besmette
weefsels wanneer geen besmet voer
meer wordt gegeven. In het spierweef-
sel worden zelden toxines aangetoond.
Een apart hoofdstuk is gewijd aan de
preventie die zowel moet plaatshebben
bij het oogsten als bij de verwerking
(verhitting, bestraling, het toevoegen
van chemische stoffen als NH40H,
natrium-bisulflet en adsorbentia als
bentoniet, zeoliet, actieve kool). Ook
kan detoxificering plaatshebben met
behulp van enzymen geproduceerd
door gisten.

Tenslotte worden de resultaten weer-
gegeven van experimenten waarbij
aan gecontamineerde voedingsmidde-
len het preparaat Mycofix plus® van
de firma Biomin Co uit Oostenrijk was
toegevoegd. Dit preparaat bestaat uit
een mengsel van gist, diatomeeën-
aarde, zeoliet en een emulgator.
De resultaten waren goed.
Bij de behandelde dieren werd ook een
betere immunologische respons waar-
genomen na entingen. Geconcludeerd
wordt dat schimmeltoxines de rentabi-
liteit nadelig kunnen beïnvloeden.

WAARDE KOECELGETAL BIJ OPSPOREN MASTITIS

B. van der Kolk; SR 698\\97: 89pp.

Deze uitvoerige en goed geschreven
scriptie bestaat uit twee delen. In deel 1
wordt aan de hand van een literatuurstu-
die ingegaan op het celgetal als dia-
gnostisch criterium om een subklini-
sche mastitis aan te tonen. Voorts
worden de fysiologische en pathologi-
sche factoren geanalyseerd die de
hoogte van het celgetal kunnen beïn-
vloeden (milieu, management, lactatie-
duur, pariteit, stress, het doorgemaakt
hebben van een mastitis, aard, verwek-
ker en andere).

De ziekteverwekkers kunnen worden
onderverdeeld in wat genoemd wordt
\'major\' pathogenen en opportunisten
die in deze scriptie voorwaardelijk pa-
thogenen worden genoemd.
In deel 2 worden de resultaten vermeld
van een eigen onderzoek dat als doel
had de interpretatie van het koecelge-
tal en het kwartiercelgetal te verbete-
ren. Ook had bacteriologisch onder-
zoek plaats. In totaal worden monsters
genomen van 1030 runderen afkom-
stig van 21 bedrijven.
Gekeken is of er verschillen bestonden
wat betreft leeftijdsgroep en lactatie-
stadium. Hierbij werden verschillende
drempelwaarden gehanteerd.

-ocr page 329-

Speciaal is aandacht geschonken aan
Staph, aureus als potentiële ziektever-
wekker. Deze kiem wordt in vergelij-
king met enkele decennia terug vaker
geïsoleerd.

Belangrijk is een normgetal te hanteren
(hier \'gouden standaard\' genoemd) om
te besluiten of er al dan niet een subkli-
nische mastitis bestaat.
Gepleit wordt hierbij uit te gaan van
een drempelwaarde van 250.000 cel-
len per ml. Dit getal moet echter met
enige omzichtigheid worden gebruikt
omdat er verschillen per ras en per be-
drijf kunnen bestaan.

BEGELEIDING VAN MELKVEEBEDRIJVEN: VOOR ALLE
BOEREN EVEN VRUCHTBAAR?

GJ.M. van Heeswijk; SR 702\\97: 58pp.

In deze scriptie wordt verslag gedaan
van een enquête gehouden op 188 rund-
veehouderijbedrijven die tot doel had de
invloed na te gaan van bedrijfsbegelei-
ding op de tussenkalftij d en op het al dan
niet optreden van ziekten. Bij het onder-
zoek waren ongeveer 12.000 mnderen
betrokken. De aard van de bedrijfsbege-
leiding wordt onderverdeeld in drie ru-
brieken te weten alleen controle op
drachtigheid, controle op drachtigheid
en op cycliciteit en controle op drachtig-
heid, cycliciteit en het bespreken van de
kengetallen.

Bij de tussenkalftijd wordt gekeken naar
de perioden korter dan 380 dagen en
langer dan 400 dagen.
De ziekten worden onderverdeeld in
stofwisselingsstoomissen (slepende
melkziekte, melkziekte, kopziekte),
problemen gekoppeld aan de partus
(keizersnede, moeilijke geboorte, reten-
tio secundinarium, witvuilen) en proble-
men tijdens de lactatie (cysteuze ovaria,
nymphomanieën, endometritiden).
De volgende conclusies zijn getrokken:
a. Er bestaat een duidelijke relatie tus-
sen een korte tussenkalftijd en het
minder voorkomen van stofwisse-
lingsstoomissen, geboorteproblemen
en ziekten tijdens de lactatie.

b. De begeleiding heeft een positieve
invloed op het tegengaan van stof-
wisselingsstoomissen en op geboor-
teproblemen.

c. Geen relatie bestond er tussen de be-
geleiding en de hoogte van het medi-
cijngebruik.

d. Ook kon geen verband worden vast-
gesteld tussen het voorkomen van
bovenvermelde ziekten en de aard en
de duur van de begeleiding.

BSE UND ANDERE SPONGIFORME ENZEPHALOPATHIEN

U. Braun (heruitgave). ISBN 3-8263-
3212-1. Parey Buchverlag Berlin 1998.

Dit boek (151 pagina\'s) biedt aan de
Duitstalige lezer een handzaam over-
zicht over de huidige stand van kennis
over BSE en andere spongiforme ence-
falopathieën, tegenwoordig ook wel
prionziekten genoemd. Het werk heeft
als belangrijk voordeel tegenover veel
andere handboeken dat het vrijwel alle
essentiële onderdelen van deze groep
van aandoeningen behandelt zonder te
verzanden in alle mogelijke details die
meestal uitsluitend voor de betrokken
wetenschappers zelf van waarde zijn.
Dit boek heeft dan ook als doelgroep
dierenartsen, medici, onderzoekers op
andere terreinen, beleidsmakers en jour-
nalisten.

In het boekje worden achtereenvolgens
besproken: de verschillende prionziek-
ten bij mens en dier; hypotheses over het
agens; ontwikkeling van de BSE-epide-
mie in Groot-Brittannië en optreden van
BSE in andere landen; klinische symp-
tomen en diagnose van BSE; transmis-
sie-studies en natuurlijke overdracht;
pathologie; inactivatie van de verwek-
kers; controle en bestrijdingsmaatrege-
len;
in vitro diagnostiek; risico voor de
mens van BSE; gevolgd door een afslui-
tend hoofdstuk over scrapie
{iedere ge-
lijkenis met de indeling van mijn proef-
schrift berust op louter toeval!).

De verschillende hoofdstukken zijn
door verschillende auteurs aangeleverd,
wat hier en daar resulteert in duplicering
en verschil in diepgang. Storend is dit
echter niet. De bijdragende auteurs zijn
in het algemeen bekende namen uit
Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland,
vooral bekend uit de diagnostiek en het
meer toegepaste onderzoek. Veel mate-
riaal uit de afzonderlijke bijdragen is te-
mg te vinden in reeds eerder gepubli-
ceerde artikelen, maar het valt te waar-
deren dat al dit materiaal nu eens gebun-
deld beschikbaar wordt gemaakt. De
bijdrage van Ueli Braun zelf springt er
op verschillende punten uit: zijn syste-
matische benadering van de klinische
diagnose van BSE heeft zelfs in het
Verenigd Koninkrijk respect afgedwon-
gen en tot navolging geleid. Dit onder-
deel van het boek wint nog aan waarde
door het bijsluiten van een cd-rom
waarop de verschillende stappen van het
klinisch onderzoek en een compilatie
van klinische symptomen te zien zijn.
Deze presentatie leent zich uitstekend
voor voorlichting aan practici of RVV-
dierenartsen.

Nogmaals, voor diegenen die Duits pre-
fereren boven Engels, of voor wie Duits
in ieder geval geen bezwaar is, biedt dit
werk een handzaam overzicht, met als
uitschieter de beschrijving van de klini-
sche verschijnselen van BSE.

Bram Schreuder,
BSE/Scrapieproject ID-DLO

-ocr page 330-

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie mevrouw
dr. A.C. Schaefers-Okkens en de
heer drs. H.S. Kooistra (Faculteit
der Diergeneeskunde) bereid om
voor de lezers een antwoord te for-
muleren.

VRAAG:

Kan een progesteron-bloedgehalte van
een hoogdrachtige teef worden benut
bij het voorspellen van de partus dan
wel bij het besluit om tot een sectio
over te gaan?

ANTWOORD:

Het plasma-progesteron-niveau dat
rond de LH-piek begint te stijgen en
met de start van de ovulatie sterk stijgt,
blijft vervolgens enkele weken, hoewel
fluctuerend, zowel bij de cyclische teef
als bij de drachtige teef op een hoog ni-
veau. Ten gevolge van de regressie van
de corpora lutea daalt het plasma proge-
sterongehalte vervolgens bij de cycli-
sche teef heel geleidelijk totdat het na
gemiddeld 75 dagen op basaal niveau
is, namelijk < 1 ng/ml. De drachtige teef
vertoont in grote lijnen eenzelfde pa-
troon, behalve dat het plasma-proge-
steron-niveau aan het eind van de
dracht veel sneller daalt. Het plasma-
progesteron-niveau schommelt één a
twee weken vóór de partus tussen de 5-
16 ng/ml, waama het vlak voor de par-
tus daalt tot 1-2 ng/ml. Gedurende deze
luteolyse en gedurende de partus zijn
naast andere hormonale veranderingen
- verhoogde matemale plasma
Cortisol
niveaus op de dag vóór de partus en een
sterke toename in het plasma prolactine
niveau tijdens de progesterondaling
vlak voor de partus - verhoogde plasma
PGFM-concentraties, een tamelijk sta-
biel metaboliet van prostaglandine F2a
(PGF2aj, gemeten (1,2). Het is moge-
lijk dat PGF2a de factor is die de luteo-
lyse, voorafgaand aan de partus, indu-
ceert. Dit houdt overigens niet in, dat
een partus gemakkelijk met PGF2a
geïnduceerd kan worden. Vaak zijn
meerdere injecties met
Prostaglandines
noodzakelijk om een partus te induce-
ren. De behandeling Prostaglandines
kan dus enkele dagen duren, voordat de
partus echt op gang komt. Ook het par-
tusverloop van een dergelijk geïndu-
ceerde partus kan te wensen overlaten.
Verder bleek de daling van het plasma-
progesteron-niveau tijdens de laatste
vier dagen negatief gecorreleerd te zijn
met een progressieve kwalitatieve ver-
andering in het patroon van de utems
activiteit (4),

Het verloop van het plasma-proge-
steron-gehalte
heeft dus inderdaad een
voorspellende waarde voor het mo-
ment dat de partus verwacht mag wor-
den. Er zijn echter slechts een gering
aantal indicaties, waarbij het reëel is
om het moment van een sectio caesa-
rea mede te laten bepalen door het
plasma-progesteron-niveau. Dit mede
omdat de daling van het plasma-proge-
steron-niveau die de laatste weken tot
dagen vóór de partus optreedt, niet een
simpel lineair gebeuren is, doordat ook
dit homioon pulsatiel wordt afgege-
ven. Dus ook als de bepaling nauw-
gezet met een radio-immuno-assay
plaatsvindt, geeft de waarde niet meer
dan een indicatie voor de fase van de
dracht.

In het kader van deze vraag is het ver-
der van belang ons te realiseren, wat de
indicaties zijn voor het uitvoeren van
een sectio caesarea voordat de partus is
gestart. Voortijdig een sectio caesarea
uitvoeren bij teven van de brachyce-
fale rassen, omdat ze een grotere kans
hebben op partus problemen dan de
gemiddelde andere hond, is om diverse
redenen niet te adviseren. De belang-
rijkste reden voor het uitvoeren van
een sectio caesarea vóórdat de partus is
gestart, is een verlengde dracht, waar-
bij gevreesd wordt voor het leven van
de foeten in verband met een onvol-
doende functioneren van de placentae.
Een dergelijke verlengde dracht blijkt
met name vaak voor te komen bij een
dracht van slechts één of twee pups.
De reden van het niet op gang komen
van de partus zou in dit geval echter te
maken kunnen hebben met een niet op-
tredende luteolysis van de corpora lu-
tea in het ovarium van de niet be-
vmchte hoorn (3). Als dit de reden is
voor het niet op gang komen van de
partus zal de bepaling van het plasma-
progesteronniveau voor het bepalen
van het tijdstip van de sectio caesarea
dus onbmikbaar worden.
Een andere reden tot het uitvoeren van
een sectio caesarea voordat de partus is
begonnen, is de niet op gang komende
partus, doordat de teef vlak vóór de
dekking of tijdens de dracht - die mo-
gelijk niet aan de eigenaar en/of de die-
renarts bekend was - behandeld is met
progestagenen. In dit geval mag ver-
wacht worden dat het endogene proge-
steron aan het eind van de dracht zal
dalen, maar dat de partus niet zal star-
ten in verband met de aanwezigheid
van het toegediende progestageen. In
dit geval is het bepalen van het endo-
gene progesteronverloop, gecombi-
neerd met ander onderzoek (röntgeno-
logisch en vaginoscopisch) en met een
nauwgezette observatie van de eige-
naar, zinvol om het moment van sectio
caesarea te bepalen. De observatie is
van belang, omdat rond het moment
dat de partus nomialiter zou aanvan-
gen als er geen progestagenen waren
toegediend, de teef toch onmst en der-
gelijke verschijnselen kan vertonen.
Voorts is een röntgenologisch onder-
zoek, om de leeftijd van de pups te
schatten, zinvol en kan ook regelmatig
uitgevoerd vaginoscopisch onderzoek
een goede bijdrage leveren aan het be-
palen van het juiste moment om de
sectio caesarea uit te voeren.

BENUTTEN PROGESTERON-BLOEDGEHALTE BIJ
VOORSPELLEN PARTUS

LITERATUUR

1. Concannon PW, Butler WR, Hansel W,
Knight PJ, and Hamilton JM. Parturition and
lactation in the bitch: serum progesterone,
Cortisol and prolactin. Biol Reprod 1978; 19:
1113-8.

2. Concannon PW, Isaman L, Frank DA. Michel
FJ, and Currie WB. Elevated concentrations
of l3,14-dihydro-15-ketoprosta-glandin F-2a
in maternal plasma during prepartum luteoly-
sis and parturition in dogs (
Cani.i familiari.s). J
Reprod Fert 1988; 84: 71-7.

3. Irons PC, Nothling J, and Volkmann, DH.
Failure of luteolysis leads to prolonged gesta-
tion in a bitch - a case-report. Theriogenology
1997;48:353-9.

4. Weyden GC van der, Taveme MAM,
Dieleman SJ, Wurth Y, Bevers MM, and
Oord HA van. Physiological aspects of preg-
nancy and parturition in dogs. J Reprod Fert
SuppI 1989;39:211-24.

-ocr page 331-

PLUIMVEE

O

Trage serorespons kan de op-
sporing van Mycoplasma syno-
viae-besmette pluimveekoppels
bemoeilijken.

Ewing ML. Cookson KC. Phillips RA.
Turner KR. Kleven SH. Experimental
infection and transmissihility of
Mycoplasma synoviae with delayed
serologic response in chickens. Avian
Diseases 1998: 42: 230-8.

Auteurs hebben vijf SPF-kuikens van
vijf weken oud kunstmatig besmet met
één van de drie M. synoviae (M.s.)-
stammen (virulente veldstam V1, laag-
virulente veldstam V2 en laboratori-
umstam L). De volgende dag werden
deze vijf dieren in contact gebracht
met 15 andere SPF-kuikens van de-
zelfde leeftijd, vrij van Mycoplasma.
Op drie, zeven, 14,21,28,35 en 42 da-
gen na infectie zijn bloedmonsters ver-
zameld voor SPA, HAR- en Elisa-on-
derzoek op M.s.-antistoffen. Op
dezelfde tijdstippen werden ook
tracheaswabs verzameld voor kweek
en PCR op M.s.

Referaten

In de contactdieren werd één tot twee
weken na bijplaatsen voor het eerst
M.s.-infectie aangetoond met kweek/
PCR, na vier tot zes weken werden
voor het eerst antistoffen aangetoond
in enkele dieren.

Zes weken na bijplaatsen waren alle
contactdieren in de VI en V2-groep
positiefin de M.s.-kweek/PCR terwijl
in de L-groep slecht vier van de 15 po-
sitief waren.

Van groter belang is echter dat slechts
bij enkele contactdieren op zes weken
na bijplaatsen (zwakke) SPA-reacties
werden gevonden; ook werden geen
Elisa- of HAR-titers gevonden die vol-
doende hoog waren om de dieren M.s.-
besmet te verklaren.

Vanwege deze onverwacht trage sero-
respons werd besloten het experiment te
verlengen. De drie groepen werden op
43 dagen leeftijd in twee deelgroepen
gesplitst van elk tien dieren; de ene
groep werd gevaccineerd met een le-
vend IB-NCD-vaccin en de andere
groep niet. Op drie weken werd gekeken
of er verschil aantoonbaar was tussen de
beide deelgroepen in SPA- en HAR-ti-
ters. Het verschil was klein: de vaccina-
tie lokte dus geen extra serorespons uit.
Wel was er een verschil in titerhoogte
tussen M.s.-stammen, de meest vim-
lente stam had de SPA- en HAR-titers.
In Nederland worden praktisch alle fok-
koppels en de meeste ouderdierkoppels
gecontroleerd op Mycoplasma synoviae
door middel van bloedonderzoek (SPA-
en HAR-test). Het onderzoek geeft aan
dat deze serologische monitoring alleen
niet voldoende is; een effectieve aanpak
van M.s. vereist ook de inzet van kweek
en PCR-testen. Op dit moment loopt er
validatie-onderzoek van PCR-testen op
Mycoplasma gallisepticum en M.s. bij
de Gezondheidsdienst (Ref).

J.F. Heijmans.

Gezondheidsdienst voor Dieren.

DE REACTIE VAN DE UTERUS VAN DE MERRIE OP INFUSIE VAN AGENTIA

In deze scriptie wordt op basis van lite-
ratuuronderzoek gesteld dat na dekking
of inseminatie van merries een kortdu-
rende acute ontstekingsreactie in de
baarmoeder als fysiologisch dient te
worden beschouwd. Deze ontstekings-
reactie moet eerder toegeschreven wor-
den aan spermatozoieten dan aan bacte-
riën, eiwitten of verdunningsvloeistof-
fen. Het is derhalve een opmimreactie.
Ontstekingscellen moeten uit de baar-
moeder verdwenen zijn op het moment
dat de bevmchte eicel in de baarmoeder
komt, vijf ä zes dagen na de conceptie.
Een aantal merries slaagt hier niet in
waardoor de endometritis persisteert en
de vmchtbaarheid afneemt. De oorzaak
hiervan zou kunnen zijn een vermin-
derde mechanische eliminatie doordat
de baarmoedermusculatuur onvol-
doende werkzaam is. Het injiciëren van
Oxytocine wordt wel eens aanbevolen.

Ook zou bij deze merries de lymfatische
drainage gedurende de dioestms tekort
schieten.

Vaak worden voor endometritis gevoe-
lige merries na dekking of in.seminatie
intrauterien behandeld met antiseptica
en/of antibiotica. Ook hiermede worden
ontstekingsreacties opgeroepen die af-
hankelijk van het gebmikte preparaat
van kortere of langere duur zijn.
Het gebmik van gentamycine, ceftiofur
of een éénmalige spoeling met fysiolo-
gische zoutoplossing kan worden aan-
bevolen om bacteriën en andere conta-
minanten te elimineren.

ONDERZOEK NAAR VROEGTIJDIGE DETECTIE VAN HYPERKETONAEMIE
BIJ HET RUND

J. ten Bouwhuis; SR 720/98: 45 pp.

Na een literatuurstudie over hyperke-
tonaemie worden de resultaten bespro-
ken van een eigen beperkt onderzoek
bij vijf proefkoeien en twee controle-
dieren waarbij het accent gelegd werd
op een tijdige diagnosestelling. De re-
sultaten worden grafisch weergegeven
en statistisch geanalyseerd.
Uit het literatuuronderzoek wordt dui-
delijk dat hyperketonaemie een multi-

-ocr page 332-

factoriële aandoening is waarbij de kli-
nische verschijnselen vooral gere-
lateerd zijn aan een verhoogde concen-
tratie beta hydroxy-boterzuur in bloed
en in melk en een te laag glucosegehalte
in het bloed (negatieve energiebalans).
De diverse onderzoeksresultaten be-
vestigen veelal de literatuurgegevens.
Analyse van de stallucht op het voorko-
men van aceton is technisch mogelijk.
In dit onderzoek vielen de resultaten te-
gen omdat de controledieren ook posi-
tief reageerden hetgeen vermoedelijk
veroorzaakt werd door het verblijf in de-
zelfde stal als de ketonaemische koeien.
Het analyseren van de melk op ketonli-
chamen met behulp van een infrarood
methode gaf discutabele uitslagen. Dit
onderzoek zou mogelijk door de vee-
houder zelf uitgevoerd kunnen wor-
den. Verder onderzoek is noodzake-
lijk. Gebleken is dat melkmonsters
gedurende enkele dagen in de koelkast
of in de diepvries bewaard kunnen
worden vooraleer analyse op ketonli-
chamen plaats heeft.

P. Kutjes en B. Savelsberg; SR 704\\97:
34 pp.

VOORTIJDIG SPENEN VAN BIGGEN

VOORTIJDIG SPENEN VAN BIGGEN: HET EFFECT OP DE FERTILITEIT
VAN DE ZEUG EN OP HET VOORKOMEN VAN MASTITIS

Het doel van de scriptie was een litera-
tuurstudie over de relatie \'vroeg spe-
nen\' (< 21 dagen) en een verminderde
fertiliteit al dan niet gecombineerd met
mastitis.

Deze vraagstelling werd actueel toen
in het kader van de varkenspestbestrij-
ding in 1997 besloten werd in de ge-
troffen gebieden biggen van drie-17
dagen oud te doden. Er wordt verslag
gedaan van de hormonale balans c.q.
hormonale invloeden vóór, tijdens en
direct na de partus alsmede gedurende
de zoogperiode en rondom het spenen.

E. Gerritse; SR 694\\97: 27pp.

In de inleiding worden de diverse oor-
zaken van \'suikerziekte\' bij de hond
besproken evenals de mogelijkheden
van een behandeling met insuline.
Regulering van de voergift en samen-
stelling van het voer zijn hierbij even-
eens belangrijk. De inzichten hierover,
ook bij de mens, zijn in de loop der ja-
ren veranderd. Schrijfster deed een li-
teratuuronderzoek naar de invloed van
vezels (zowel oplosbare als onoplos-

Met betrekking tot vroeg spenen wer-
den de volgende conclusies getrokken:

a. De fertiliteit van de zeug is minder
wanneer de biggen binnen 21 dagen
na de geboorte worden weggeno-
men. Ook de toomgrootte is dan
duidelijk verlaagd.

b. Hoe vroeger gespeend wordt des te
groter de kans op het ontstaan van
cysteus gedegenereerde ovaria bij
de zeug.

c. Over een verband tussen het optre-
den van mastitis en vroeg spenen
bestaat geen duidelijkheid. Direct
na de geboorte is er veel stuwing in
het uier. Bij niet zuigen zou de lo-
kale weerstand van dit orgaan ver-
minderd kunnen zijn.

DIEETTHERAPIE EN DIABETES
MELLITUS BIJ DE HDND

bare) op de glucosespiegel, de fluctu-
aties hierin en de duur van de belasting
in het bloed. In het algemeen is het ef-
fect gunstig.

Voorbewerking bij de fabricage van
commercieel voer heeft geen invloed
op de werkzaamheid. Ook maakt het
niets uit of de vezels vooraf al in het
voer zitten of pas later worden toege-
voegd. De literatuur blijkt onvol-
doende informatie te geven of in rela-
tie met het voer de insulinegift kan
worden verminderd.

PAO-DIERGENEESKUNDE:
NIEUWS VOOR ALLE
VARKENSDIERENARTSEN

In het kader van de Erkennings-
regelingen is het, na de rundveedieren-
artsen, de beurt aan de varkensdieren-
artsen.

De projectgroep Erkenningsregeling
Varkensdierenarts heeft voor de Basis-
cursus Erkenning VarkensDierenarts
een uitgebreid en gevarieerd vijfdaags
programma (blok 1: drie dagen, blok 2:
twee dagen) samengesteld.

Op maandag 17, dinsdag 18 en woens-
dag 19 mei 1999 met een vervolg op
donderdag 3 en vrijdag 4 juni 1999,
wordt de eerste Basiscursus Erken-
ningsregeling Varkensdierenarts geor-
ganiseerd.

Deze vijf-daagse cursus zal georgani-
seerd worden in het Holiday Inn
Resort te Mierlo (Noord-Brabant).
De prijs van de cursus bedraagt ƒ 2900,-
(inclusief overnachtingen); voor leden
van de KNMvD bedraagt de cursusprijs
ƒ2400,-.

Evenals bij de Erkenning Rundvee-
dierenartsen verzorgt PAO-Dierge-
neeskunde de logistiek voor deze cur-
sus.

Opgave voor de cursus is mogelijk bij:
PAO-Diergeneeskunde, telefoon 030
-251 7374, ofper fax 030-2516490.

Drs. Arnold Mouwen, staffunctionaris
Landbouwhuisdieren,
Drs. Adrianne van der Bas, staffunc-
tionaris Gezelschapsdieren en Paard,
Els Lasterie, bureaumanager.

-ocr page 333-

TOON DE BOK

Op woensdag 25 november 1998 is
Toon de Bok na een indrukwekkende
kerkdienst in de H. Hartkerk te Vught.
vooral verzorgd door kinderen, klein-
kinderen en broer Max, die hem troo.st-
vol herdachten, door familie, vele col-
legae en vrienden naar zijn laatste
rustplaats gebracht.
29 Oktober werd hij tijdens tuinwerk-
zaamheden door een herseninfarct ge-
troffen. Hoewel daarna nauwelijks
aanspreekbaar, genoot hij in het zie-
kenhuis nog zichtbaar van de familie-
bezoeken. Op 21 november heeft hij \'in
vrede\' definitief afscheid genomen.

Toon werd op 10 oktober 1923 in Breda
als vierde uit een gezin van tien kinderen
geboren. Binnen deze stijlvolle familie
was hij een buitenbeentje. Tijdens de
Eucharistieviering werd hij door broer
Max \'rebels\' genoemd, met als gevolg
een kostschool in Eindhoven voor zijn
gymnasiale opleiding. In 1946 startte
hij met de studie diergeneeskunde. De
negen maanden voor zijn propjes moch-
ten hem er niet van weerhouden telkens
naar Kaalte af te reizen om collega Van
Maanen te helpen bij de mond- en
klauwzeerentingen en de band met Ans
van Maanen te verstevigen. Een ernstig
motorongeluk in 1951 te Gemert ver-
lengde zijn studietijd. Maar op 3 febru-
ari 1953 kreeg hij zijn hul.

mefnonam

^ »Uli

Ans en Toon trouwden, zoals toen ge-
bruikelijk, kort na het afstuderen. In
maart werd hij assistent bij collega
Abrahamse in Emmeloord. Hij had
daar willen blijven, maar de toenma-
lige Landdrost gaf geen toestemming
om zich als katholiek te vestigen in een
dierenartsenmaatschap in de nieuwe
polder! Hun eerste kind werd hier ge-
horen. Het gezin groeide uit tot twee
dochters en t^\'ee zonen.

Na het noodgedwongen vertrek uit
Emmeloord vestigde hij zich in april
1954 in Geesteren, na een gedeelte-
lijke praktijkovername van de collegae
Nikkels te Tubbergen en Feddes te
Vriezenveen. Vanuit het nieuwge-
bouwde praktijkpand \'De Huyeren\'
runde het echtpaar met veel enthou-
siasme de gemengde praktijk met grote
inzet voor de vele kleine boeren. Hij
stond open voor vernieuwingen. Zo in-
troduceerde hij in de zestiger jaren de
keizersnede bij het vee van de ietwat
terughoudende veehouders. Hij viel
niet alleen op doorzijn deskundigheid,
maar met name door correctheid en
netheid. Zijn Mercedes was ondanks
de vele zandwegen altijd om door een
ringetje te halen. Deze taalgevoelige,
aimabele collega wist zich \'de Twentse
sproake\' goed eigen te maken. Het ge-
zin voelde zich thuis in het Twentse
land. En omdat hij een goede weekend-
en vakantieregeling en een goede rela-
tie met zijn buurtcollegae had, kwa-
men de vele vrienden niets te kort. Zijn
honger naar contacten deed hem maar
zelden ontbreken op de Twentse Kring
van dierenartsen. In die tijd was hij
ook vier jaar penningmeester van de
A fdeling Overijssel van de KNMvD.

Kennelijk was er toch een zekere trek
naar zijn roots. Na 16 jaar, in 1970,
beëindigde hij zijn inmiddels te zware
eenmanspraktijk en koos voor een
ambtelijk functie. In maart van dat jaar
werd Toon benoemd tot adjunct-in-
specteur van de VD, tevens veterinair
inspecteur tweede kla.sse van de Volks-
gezondheid in de provincie Noord-
Brabant. Het gezin nam zijn intrek in
een verbouwde boerderij in Haaren.
Direct vanuit de praktijk, zonder intro-
ductie de ambtelijke dienst in, was toen
nog heel gewoon. In deze veerijke pro-
vincie kwam hij goed aan zijn trekken.
Met name de bestrijding van de vee-
wetziekten, zoals de grote uitbraken
van klassieke varkenspest in de jaren
1973-1974 en de pseudo-vogelpest,
waren een kolfje naar zijn hand.

Hij kM\'am dan weer op de boerderijen
en had direct te maken met de veehou-
ders en hun veestapel, met diagnose-
stelling en advisering. Ook de vele en
grote exporten van vee vanuit de pro-
vincie hadden zijn volle aandacht.
Naast een goede, klinische blik was het
vooral zijn tact, om datgene bij boeren
en handelaren boven water te krijgen
wat absoluut noodzakelijk was voor een
adequate tracering. Hijzelfwas altijd
eerlijk en recht door zee en verwachtte
dat ook van anderen. Als dat dan wei-
eens tegenviel doordat de belangen van
de veehouders of de exporteurs wel
eens anders lagen dan \'de Dienst\' het
zag, was hij behoorlijk teleurgesteld in
de mensen. Dit gold nog meer als hij
binnen het ambtelijke apparaat te ma-
ken kreeg met zogenaamde \'diploma-
tie \' of \'verborgen agenda \'s\'. Daar kon
hij moeilijk mee omgaan, maar dit was
binnen z \'n werkkring het enige wat hem
zwaar op de maag lag. In z \'n hart bleef
hij altijd de practicus die het liefste tus-
sen de veehouders en de dieren ver-
keerde. Werkend met regeltjes of voor-
schriften en te maken hebben met een
hiërarchie hadden niet zijn voorkeur.

In 1977 kwam de grote tegenslag. Zijn
hart gaf problemen. Hij was een van
de eersten die in 1978 in Houston een
openhartoperatie onderging. Over zijn
ervaringen daar kon hij uitgebreid
vertellen. Hij kwam er goed bovenop
en ging in een wat lager tempo weer
aan het werk. In de daarop volgende
jaren deed hij met plezier exportkeu-
ringen. Vooral die van paarden had-
den zijn aandacht. Vanaf 1984 werd
het district Helmond van de R VV zijn
werkterrein en zijn actieradius dus be-
perkter. Daar hij niet meer volledig in-
zetbaar was, deed hij alleen de keurin-
gen van paarden naast een aantal
andere taken. De contacten met de rest
van de dienst werden wat minder, ook
al omdat er door reorganisaties op di-
verse posten voor hem onbekenden
kwamen. Lichamelijk ging het lange
tijd goed tot er in 1986 opnieuw een
operatie noodzakelijk was, dit keer in
Breda. Ook daar hx\'am hij goed door-
heen. Toen het district Helmond werd
opgeheven was het tijd om definitief te
stoppen. Het was 1987.

Zijn eerdergeroemde karaktereigen-
schappen en het gemak waarmee hij
met mensen omging bleven uiteraard
niet onopgemerkt. Daarom werd hij
door de Afdeling Noord- Brabant voor-
gedragen als lid van de Ereraad. Een

-ocr page 334-

uitstekend lid. Dat was hij naderhand
ook in het Dierenartsennetwerk, waar-
van hij vanaf het begin in 1992 tot 1997
deel uitmaakte. Tenslotte beijverde hij
zich voor de collega \'s in ruste door als
lid van Absyrtus Senior jaarlijks een
uitstapje te organiseren. Ondanks zijn
wat minder wordende gezondheid ge-
noot hij zichtbaar van dit alles.
Als practicus in hart en nieren, als een
collega in optima forma blijft Toon in
veler herinnering.

Dat moge voor Ans, kinderen en klein-
kinderen een troost zijn.

Jo Claessens
Siebe Jaarsma
Geurt van de Kieft
Chris Willems

SAMEN DE MARKT OP?

De congres-
commissie

KNMvO

Op het jaarcongres van 14,15 en 16 ok-
tober 1999 zuh u dit jaar kunnen genieten
van veel muziek, dans, zang en cabaret.
Het Veterinair Blaasorkest, dat dan haar
tien-jarig bestaan zal vieren laat u genie-
ten van haar klanken en geeft u alle gele-
genheid de veterinaire zangborrelliede-
ren uit volle borst mee te zingen.
Om iedereen, jong en oud, enthousiast te
maken, is er dit jaar gekozen voor een
spetterende informele feestavond op
vrijdag met onder andere veel dansbare
muziek en cabaret. Kortom wij garande-
ren u veel Brabantse gezelligheid.
Missen zal spijt krijgen betekenen.

O

\\\'oor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse .Maatschappij voor Diergenees-
kunde hehben zich aangemeld de volgende
collegae:

Beckers, Mevr. P.L.J.; 1995; 7721 DP Dalfsen;
Stickerstraat 18.

Leeuw, W.A. de; 1983; 8071 AK Nunspeet;
F.A. Molijnlaan 158.

Steenmans, R.J.M.; 1998; 3524 VR Utrecht; St.
Gotthard 7.

Walstra, D.K.; 1998; 3582 SH Utrecht;
Pelikaanstraat 45 bis.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:
Dijkhuizen, J.; 1998; 4901 WK Oosterhout
(NB); Trompenburg 4.

Dijkstra, Mevr. M.; 1999; 3532 VN Utrecht;
Potgieterstraat 13.

Heijden, B.S. van der; 1998; 4707 PE
Roosendaal; Visdonkseweg 2 A.
Hoefsloot, Mevr. S.M.; 1999; 3581 AM Utrecht;
Nachtegaalstraat 76.

Klaui, E.B.; 1999; Brownhills, WS8 6LS West
Midlands (Verenigd Koninkrijk); Warren House
Farm, Barracks Lane.

Lom, H. van; Gent-1998; 5252 CW Vlijmen;
Braillelaan 8.

Meijer, Mevr. N.; 1998; 3582 ZV Utrecht;
I.B.Bakkerlaan 225.

Meijninger, Mevr. A.L.; 1998; 3264 AG Nieuw-
Beijerland; Kerkdoel 7.

Oorschot, J.A. van; 1978; 5351 AM Berghem;
Julianastraat 10 A.

Pors, Mevr. D.B.; 1999; 9351 AZ Leek; De
Schans 74.

Snijkers, Me\\T. M.E.; 1998; 5984 PB
Koningslust; Bosweg 7.

Veen, Mevr. C. van de; 1998; 5427 ER Boekei;
Bezuidenhout 17.

Weimers, J.J.F.; 1999; 2804 XD Gouda; Lekken-
burg 62.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Delfl, Mevr. B.C.M. van; 2851 VM Haastrecht;
Nachtegaalstraat 13.

Exel, H.A. van; 3737 AC Groenkan;
Groenekanseweg 85.

Dijk, Mevr. E.M. van; 3572 PR Utrecht; W.
Barentszstraat 112.

Elten, J. van; 3524 JR Utrecht; Filipijnen 274.
Kokke, Mevr. F.; 4823 LB Breda;
Schippersslagen 30.

Kontzen, P.; 3582 XR Utrecht; LB.Bakkerlaan
123.

Langedijk, P.M.; 3749 AE Lage Vuursche;
Eikenlaan 5.

Maassen, Mevr. F.E.; 3582 ZM Utrecht;
I.B.Bakkerlaan 203.

Oijen, L.A.A.M. van; 3511 KJ Utrecht; Lijn-
markt 32.

Oorburg, D.; 3584 DD Utrecht; Cambridgelaan
447.

Oppenheim, Mevr. M.R.T.; 3572 XN Utrecht;
M.A. de Ruyterstraat 16.

OVERLEDEN:

Op 6 maart 1999 Drs. M.B. ten Have te
Langeweg.

Personalia

JUBILEA:

M. Gaakeerte Goes, afwezig, 65 jaar, 01 mei
D. van Baren te Borger, afwezig, 30 jaar, 02 mei
Mevr. A.P. van Asperen te Zoetermeer, afwezig,
30 jaar, 02 mei

K. Schuiling te Rotterdam, afwezig, 45 jaar, 06
mei

G. Vass te Oud-Beijerland, aanwezig, 35 jaar, 07
mei

C.J. Pel te Merselo, afwezig, 25 jaar, 14 mei
S.A.B.l. Wolters te Amsterdam, aanwezig, 25
jaar, 15 mei

K. Crama te Rotterdam, afwezig, 25 jaar, 17 mei
ProfDr. A.D.M.E. Osterhaus te Bunnik, afwe-
zig, 25 jaar, 17 mei

C.A.A.M. Mol te Hilversum, afwezig, 25 jaar,

17 mei

M.D.M. van Heivoort te Heerie (NB), afwezig,
25 jaar, 17 mei

W.L. Keers te Hoogerheide, afwezig, 25 jaar, 17
mei

C.A.A. in \'t Veen te Soest, aanwezig, 25 jaar, 17
mei

Joh. Nijhoff te Vries, afwezig, 25 jaar, 17 mei
F. van der Veen te Bolsward, aanwezig, 45 jaar,

18 mei

ProfDr. W. Misdorp te Amsterdam, afwezig, 45
jaar, 18 mei

Dr. W. Sybesma te Driebergen, afwezig, 45 jaar,
18 mei

W.A. Hermans te Langbroek, afwezig, 45 jaar,
18 mei

S. Piersma te Hemelum, afwezig, 45 jaar, 18 mei
Mevr. Dr. A.M. Schuiringa-Sybesma te Tolbert,
onbekend, 45 jaar, 18 mei
P.L.H.M. Coenen te Simpelveld, afwezig, 25
jaar, 19 mei

B.S. Postma te Bolsward, afwezig, 50 jaar, 20
mei

W.M. Gotink te Zwolle, afwezig, 50 jaar, 20 mei
P. Feenstra te Zwolle, afwezig, 50 jaar, 20 mei
L.A. van Langeraad te Giessenburg, afwezig, 40
jaar, 27 mei

P.H.A.M. van Maanen te Cuijk, aanwezig, 40
jaar, 27 mei

H. Eil te Hengelo (Gld), afwezig, 40 jaar, 27 mei

Voor het dierenartsen-examen van 26 febru-
ari 1999 zijn geslaagd:

Beelen, Mevr. S.M.
Emst, G.F.J.

Voor het dierenartsen-examen van 31 maart
1999 zijn geslaagd:

Braskamp, G.C.

Houwen, Mevr. H.M.C. van der
Schuttelaars, R.W.M.
Slot, Mevr. H.P. van \'t
Vos, N.J.

Voor het dierenartsen-examen van 8 april
1999 zijn geslaagd:

Beertsen, Mevr. J.
Nout, Mevr. Y.S.
Porat, Mevr. Y.
Smits, Mevr. D.

MUTATIES:

*Bcelen, Mevr. S.M,; 1999; 3523 AM
Utrecht; Tolstcegplantsoen 41; tel. 030-
2541710; d.

♦Beertsen, Mevr. J.; 1999; 3705 Zi.
Zeist; Warande 148; tel, 030-6951195; d,

»Braskamp, G.C.; 1999; 7545 TA
Enschede; Goormaatweg 10; d.

Dijkhuizen, J.; 1998; 4901 WK Oosterhout
(NB); Trompenburg 4; tel. 0162-461152; E-

-ocr page 335-

mail: P.WERKHOVEN@lNTER.NL.NET; p.,
medew. bij K. Hesseling, E. van Koesveld,
G.H.M. Raamsteeboers en S.Tj. Westendorp
(toev. als lid).

Dijkstra, Mevr M.; 1999; 3532 VN
Utrecht; Potgieterstraat 13; tel. 030-2961197
privé, 053-4305805 prakt.; p., medew. bij Mevr.

E.W.M. van Sprang (toev. als lid).

*Ernst, G.F.J.; 1999; 3583 AK Utrecht;
A. van Ostadelaan 46; d.

Heijden, B.S. van der; 1998; 4707 PE
Roosendaal; Visdonkseweg 2 A; tel. 0165-
365910 privé, 583750 prakt.; p., medew. bij
A.J.C. Bakx, B.J.A.M. Boschker, B.A. ten
Bruggen Cate, P.H.M.M. Jacobs, A.J.M.
Meesters, G.A.D.J. de Mol, J.F.J. Segers en J.M.
Verbocht (fax 0165-583755) (toev. als lid).

Hoefsloot, Mevr. S.M.; 1999; 3581 AM
Utrecht; Nachtegaalstraat 76; tel. 030-2317705
privé, 078-6138444 prakt.; p., medew. bij G.
van den Brink, ,I.L,H. Hopmans cn H. van der
l.inden (fax prakt. 078-6350163)(toev. als
lid).

»Hoexter, S.; 1972; 1399 GB Muiderberg;
Nie. Maeslaan 9; tel. 0294-263520 privé, 036-
5319009 prakt.; p., geass. met G.J.J. de Leeuw.

*Houwcn. Mevr. H..M.C. van der; 1999;
3581 .XR Utrecht; Hugo de (Jrootstraat 3 bis;
teL 030-2319429; d.

Hoyer. M.J.; 1985; 1697 KW Schellink-
hout; Westermeeweg 28; tel. 0229-503474
privé, 072-5039335 prakt.; fax 072-5039020;
p., medew. bij J.M. Boersma; eig. Vet. &
Immobilisatie Adviesbureau VIA.

Kesteren.G.J.M. van; 1981; 5741 LN Beek
en Donk; Korte Zwaard 33; teL 0492-450621
privé, 0.346-259012 bur.; fax 0492-450624/

0.346-259011; E-mail; GERT-JANVANKES
1 ERENffl INTROWEB.NL; management con-
sultant Condor Advies & Begeleiding.

Klaui, E.B.; 1999; Brownhills, WS8 6LS
West Midlands (Verenigd Koninkrijk); Warren
House Farm, Barracks Lane; tel. 00-44-1543-
373033 prakt.; p., medew. bij J.R. Newcombe en
Mevr. J.L. East (toev. als lid).

Lom, H. van; Gent-1998; 5252 CW
Vlijmen; Braillelaan 8; tel. 073-5184773 privé,
6213579 prakt.; p., medew. bij J.M.G. van
Griensven, A.C.H.M. van der Loop en H.J.
Wezelenburg (toev. als lid).

Meijer, Mevr. N.; 1998; 3582 ZV Utrecht;

1.B.Bakkerlaan 225; tel. 030-2512746; E-mail:
N_ME1JER(^DDS.NL; wnd.d. (toev. als lid).

Meijninger, Mevr. A.L.; 1998; 3264 AG
Nieuw-Beijerland; Kerkdoel 7; tel. 0186-
692536 privé, 612066 prakt.; fax 0186-612258;
p.. medew. bij A. Fennema en Mevr. M.M.
Ravenshorst (toev. als lid).

Meijs, C.C.J.M. van der; 1964; 3706 AP
Zeist; Laan van V ollenhove 3157; tel. 030-
6933869 privé, 070-3785037 bur.; Chief Vet.
Officer Min. L.N.V.; O.O.N.

Mous, Mevr. J.L; 1997; 7591 JN Dene-
kamp; De Klauwier 26; tel. 0541-356568;
wnd.d.

*Nout, Mevr. V.S.; 1999; 3583 AK
Utrecht; A. van Ostadelaan 42; tel. 030-
2515487; wnd.d.

Oorschot, J.A. van; 1978; 5351 AM Berg-
hem; Julianastraat 10 A; tel. 0412-405116 privé,
403218 prakt.; p., geass. met E.A.G. Brouwers,

F.A.W.J. Scholten en M.M. van der Zander
(toev. als lid),

*Poral. Mevr. V.; 1999; 3571 AP Utrecht;
Frits Coerslaan 28; tel. 0.30-2731878; d.

Pors, Mevr. D.B.; 1999; 9351 AZ Leek; De
Schans 74; tel. 0594-511570 privé, 050-
5515352 prakt.; p., medew. bij K. de Vries (toev.

«\'Tp^iil^Ji,

als lid).

Remmers, P.; 1997; 7591 JN Denekamp;
De Klauwier 26; tel. 0541-3.56568 privé,
352268 prakt.; fax 0541-351767; p., medew.
bij G.H.M. Aarnink. I.F. de Jong en B.J.F.
Löwik.

♦Ruiven, R. van; 1999; BTS 17BX Castle-
derg, Noord-lerland (Verenigd Koninkrijk);
12 Hawthorne Park; tel. 00-44-16626-71950
privé, 70832 prakt.; E-mail; DUCK-
V E188ffl HOTMAIL.C OM; p., medew. bij S.
Vlanson.

*Schuttelaars, R.W.M.; 1999; 5051 RA
Goirle; Dwarsstraat 33; tel. 013-5341760;
wnd.d.

*Slot, Mevr. H.P. van \'t; 1999; 4695 PA
Sint Maartensdijk; Oudelandseweg 8; d.

*Smits, Mevr. D.; 1999; 3523 PA
Utrecht; Kariboestraat 23; tel. 030-2514142;
wnd.d.

Snelder, R.R.; Gent-1997; 1261 CN Bla-
ricum; Onder den Dael 1; tel. 035-5318059
privé, 5317130/5310100/5314087 prakt.; p., ge-
ass. met G.J.J. Snelder.

Snijkers, Mevr. M.E.; 1998; 5984 PB
Koningslust; Bosweg 7; tel. 077-4654032 privé,
3066060 prakt.; p., medew. bij L.C.M. Boonen,
J.A.M. ten Dam, P.M. van Lith, W.
Oldenburger, C.J. Uytewaal, J.H.J. Vestjens en
R.T.J.A. de Winne (toev. als lid).

Veen, Mevr. C. van de; 1998; 5427 ER
Boekei; Bezuidenhout 17; tel. 0492-329531
privé, 0413-272025/272026 prakt.; p., medew.
bij W.J.M. Cuppen, F.J.M. van Dongen, P.F.A.
van Gasselt, P. Goedendorp, J.G. Hemmink,
A.G. Peters, J.J.G. Rosegaar, Mevr. l.L.M. van
Soest en G.J. Veldhorst (toev. als lid).

*Vos, N.J.; 1999; 3512 VK Utrecht;
Lange l.auwerstraat 62 A; tel. 030-2380990;
d.

Welmers, J.J.F.; 1999; 2804 XD Gouda;
Lekkenburg 62; tel. 0182-558661 privé, 510958
prakt.; p., medew. bij J.C.H. van Dorst en J.C.
Oldenbandringh (toev. als lid).

Doorlopende agenda

CONGRESSEN S. SYMPOSIA

1999

Mei

2 Symposium Archaeopteryx \'Kan het nog
natter\' over alles op het gebied van vinnen.
Meer informatie: 030-2537476.

3—5 15th Annual Biotechnology Symposium
for the Feed Industry. Hyatt Regency,
Lexington. Kentucky, USA. Informatie:
Marianne Staehli, Alltech Marketing, tel.:
001-606-887-3242, fax: 001-606-887-
3256, e-mail: mstaehli(galltech-bio.com

7—9 14th British Small Animal Veterinary
Association and British Veterinary Nur-
sing Association (Scottish Region) Scien-
tific Weekend at the Crieff Hydro Hotel.
Information: Mrs. Wendy Busby, tel: 44-
1592-774252, e-mail: Wendyb@ ed-
coll.ac.uk

8—10 SAVAB-Flanders meeting: Dentistry/
Oral Medicine in Small Animal Practice.
Edegem (Antwerp), Belgium, Congres-
centrum \'Ter Eist\'. Information: Dr. Leen
Verhaert, G. Van der Lindenlaan 15, B-
2570 Duffel, Belgium, fax: 32-15-
317390, e-mail: leenvdent@glo.be.

17—19 6th World Veterinary Dental Congress,
Hobart, Tasmanië, Australië. Inl.: Dr. Peter
Green, fax: 61-397298201.

18—22 5"\' European AAV Conference in Pisa,
Italië. Voor inlichtingen: Drs. N.J. Schoe-
maker, Nederlands vertegenwoordiger
AAV, Hoofdafdeling Gezelschapsdieren,
Faculteit Diergeneeskunde, Postbus
80154,3508 TD UtrechL

19 International Conference: MRLS for Ve-
terinary Medicines in the EU, London.

19 Mini-symposium \'Mycotoxinen, balans
tussen diergezondheid en economie\',
Postiljon Motel Bunnik. Informatie, tel:
023-5324965, fax: 023-5421087.

20—21 International Conference: Antibacterial
resistance, London. Phone: 44 (0) 171 -453
5496, fax: 44 (0)171-636 6858, e-mail:
cust.serv@ibcuk.co.uk, intemet: www.ibc-
uk.com/lvl06/ixl80. The Bookings De-
partment, IBC, Global Conferences Limi-
ted, Gilmoora House, 57-61 Mortimer
Street, London WIN 8JX, UK.

26—29 Small animal and equine scientific acu-
puncture course, second session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri at
SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo Trecchi -
Cremona. Tel.: 39-0372-460440, fax: 39-
0372-457091, e-mail: fstanga@scivac.it.

Juni

7—18 Workshop Moleculaire biologie en re-
combinant-DNA technologie te Utrecht.
Inlichtingen verstrekken: dr. J.A. Lenstra
en drs. W. Gaastra, Faculteit der Dierge-
neeskunde, Postbus 80165 (Yalelaan I),
3508 TD Utrecht, telefoonnummer: 030-
2534992, telefax: 030-2540784 en e-mail:
Lenstra (ajvet.uu.nl.

Juli

2—4 Eight Annual Scientific Meeting of the
European College of Veterinary Surgeons.
Bruges, Belgium. Preseminars with practi-
cal work, July 1, 1999. ECVS, Monika
Gutscher, Winterthurerstr. 260, CH-8057
Zürich, Switzedand. Tel.: 041-1-6358408,
fax: 041-1-3130384, e-mail: mgaovet@
vetchir.unizh.ch.

September

22—23 Annual European Veterinary Dental
Society (EVDS)-congress (pre-congress of
the WSAVA-congress). Lyon, Frankrijk.
Inl.: seer. EVDS: Thomas Eriksen, fax:
45-35282929.

22—23 13th Fomm for applied biotechnology,
Gent.

23—26 26"\' Worid Veterinary Congress, 24\'h
World Small Animal Veterinary Congress.
5\'*\' FECAVA Congress. Lyon, France.
Information contact address: Mondial Vet
1999, CNVSPA. 40 me de Berri, F75008
Paris, tel: 33-(0)l-53839160, fax: 33-(0)l-
53839169, e-mail: mondialvet@aol.com,
intemet: http://www.mondialvet99.org.

23—29 BVA Congress, the Assembly Rooms.
Bath. Information: British Veterinary As-
sociation Congress Office, 7 Mansfield
Street, London WIM OAT. Tel.: 44 171
636 6541, fax: 44 171 436 2970, e-mail:

-ocr page 336-

congress(a^bva.co.uk.

27—30 Congres Europese Federatie van In-
formatie-Technologie in de Agrarische
Sector (EFITA), Universiteit van Bonn,
Duitsland. Internet: www.efita.dk, e-mail:
efita99(a!uni-bonn.de, tel: 0049-228-
733500,\'fax: 0049-228-733431.

30—3 okt. WEVA-congress, Paris.

Oktober

1 Symposium ter ere van het 25-jarige jubi-
leum van de heer T.W. te Giffel. Voor in-
formatie: mr. A.P. Hilhorst, telefoon: 030-
2510111.

14 Sportdag KNMvD.

15—16 Jaarcongres KNMvD in de Konings-
hof te Veldhoven. Voor informatie: mr.
A.P. Hilhorst, telefoon: 030 - 2510111.

21—24 Veterinary Dental Forum, Omni Inner
Harbor Hotel, Baltimore MD. Contact
Veterinary Dentistry, 530 Church Street.
Suite 700, Nashville, TN 37219, phone
800/332-2837, fax 615/254-7047.

27 -10 Small animal and equine scientific acu-
puncwre course, third session. Cremona
(Italy). Information: Ludovica Bellingeri at
SCIVAC Via Trecchi 20 - Palazzo Trecchi
- Cremona. Tel.: 39-0372-460440, fax:
39-0372-457091, e-mail: fstangaC«Jsci-
vac.it.

30 Practical examination \'Small animal and
equine scientific acupuncture course\'.

November

27 MICEM Congress 1999 at the Maastricht
Exhibition & Congress Centre, Maastricht,
the Netherlands. Contact MICEM Con-
gress administration: René Scholten,
phone: (31)0485-576752; fax: (31)0485-
520919.

30 Written examination \'Small animal and
equine scientific acupuncture course\'.

2000

Maart

1 4 Congress of Avian Diseases, München.
Registration and information: ProfDr. J.
Kosters, tel: 49-89/218060-70 or -80, e-
mail: gefluegclinstitut@avian.vetmed.uni-
muenchen.de

4 DVG-Seminar Ophthalmologie bei Vögeln
und Reptilien, Oberschleissheim.

Juni

29— 1 juli Intemational Symposium on Canine
and Feline Reproduction in conjunction
with the Congress of the European Ve-
terinary Society for Small Animal Re-
production and an ICAR satellite. \'Ad-
vances in dog, cat, and exotic carnivore
reproduction\'. Norwegian School of Vete-
rinary Science, Oslo, Norway. Tel.: 47-
22-964855, fax: 47-22-597081, e-mail:
Wenche.Farstad@veths.no.

Juli

3 ATF-Seminar Ökologische Geflügelhal-
tung. Oberschleissheim.

September

19—23 ESVP Congress 2000. Amsterdam.
Vrije Universiteit Amsterdam. 18th Mee-
ting of the European Society of Veterinary
Pathology. First Announcement wordt ver-
zonden in
September 1999. Deadline voor
poster/papers is
31 mei 2000.
Congressecretariaat: KNMvD, t.a.v. Mar-
jolijn Fijten, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, the Netherlands. Tel.: 31 30
2510111, fax: 31 30 2511787, e-mail:
m.fijten@knmvd.nl

VERGADERINGEN &
BIJEENKOMSTEN

1999

Mei

2 Peerdepieten, Renbaan Duindigt.

4 Jaariijkse bijeenkomst \'Absyrtus Senior\'
van de Afdeling Noord-Brabant en de ms-
tende dierenartsen van de Afdeling
Limburg.

8 Toertocht M.W.N. (artsen zonder gren-
zen). J. Stoffels, telefoon: 0524-513068.

11 Lezingavond aangaande het onderwerp
voeding met als titel: \'Alle fabeltjes de we-
reld uit!\'. Sprekers: Dhr. Hinnen, dhr.
Sidorak, mevr. Hallebeek en mevr. Sloet
van Oldmitenborgh-Oosterbaan. Indien u
deze lezing bij wilt wonen, dan kunt u con-
tact opnemen met Sander de Blaauw, tele-
foon: 06-55761301.

13 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

18 Vergadering Afdeling Gelderland.

18 Vergadering Afdeling Overijssel.

18 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Bijeenkomst GD-mnderpractici Midden-
Nederland, aanvang 14.00 uur, GD-
Deventer, Amsbergstraat 7 te Deventer.

19 Lustmmfecst Groep Geneeskunde van het
Varken.

19 Intervisiebijeenkomst groep 13 (varken).
Onderwerp: Ongediertebestrijding op het
varkenshouderijbedrij f (onder voorbehoud).
Locatie: \'Dc Vier Linden\' te Leende, 15.30
uur.

20 Bijeenkomst GD-mnderpractici Midden-
Nederiand, aanvang 13.30 uur, AC-Res-
taurant & Hotel Bodegraven. Goudseweg
32 te Bodegraven.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

25 Intervisiebijeenkomst groep 9 (varken).
Onderwerp: Groepshuisvesting door Ron
Bergevoet en Ineke Eyck. Locatie: Dieren-
artsenpraktijk Schalkwijk, 20.00 uur.

27 Vergadering Afdeling Friesland.

27 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

Juni

3 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen. GD Boxtel, aanvang: 13.45 uur.

3 (Jaar)vergadering Groep Homoeopatisch-
werkende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

3 4*^ Lustmm De Nederlandse Kampioen-
schappen Kleiduiven schieten voor dieren-
artsen te Biddinghuizen. Organisator Boeh-
ringer Ingelheim Vetmedica.

5 Bijeenkomst Groep Gezondheids- en
Kwaliteitszorg: \'2000 x veiliger\'. Faculteit
Diergeneeskunde, Utrecht.

5—13 Tour de France 1999. K. Bmin, telefoon:
023-5386022.

9 Algemene Ledenvergadering AUV, Na-
tionaal Sportcentmm Papendal te Amhem.
Aanvang: 14.00 uur.

27 NK weg (wordt nog nader ingevuld). C.
Holzhauzer. telefoon: 0591-632684.

September

8—11 WK 99. (Duitsland). N.Reijnen.

9 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen, GD Deventer, aanvang: 13.45

14 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

16 Vergadering Groep Homoeopatisch-wer-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

16 Vergadering Afdeling Gelderland.

21 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

21 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

22—25 Open dagen Praktijkonderzoek Rund-
vee, Schapen en Paarden in Lelystad.
Informatie, tel: 0320-293211.

21 Vergadering Afdeling Overijssel.

23 Vergadering Afdeling Friesland.

28 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

28 Vergadering Afdeling Limburg te Heyt-
huysen.

CURSUSSEN

1999

Mei

11 Nascholingsdag Dierenartsenassistenten IV
te Rotterdam. Virbac Nederland, tel.: 0342-
427127.

18 PAO-D cursus: 99.214. Basiscursus er-
kende mndveedierenarts dag 1.

Juni

1 PAO-D cursus: 99.215. Basiscursus er-
kende mndveedierenarts dag 1.

2 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerste-
lijns postmortale diagnostiek.

3 PAO-D cursus: 99.108. \'En hoe nu verder

9\'

9 PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerste-
lijns postmortale diagnostiek.

9 PAO-D cursus: 99.118: Patiëntendenion-
stratie.

7— 12 PHLO-seminaar \'New developments in
feed evaluation\'. Plaats: Wageningen.
Groepsgrootte: maximaal 26 personen.
Kosten: NLG 4000,- (inclusief volledige
verblijfskosten). Inlichtingen: Bureau
PHLO, Postbus 8130, 6700 EW Wage-
ningen. Tel.: 0317-484093/484092. fax:
0317-426547.

7—12 ESAVS-cursus \'Dentistry 1\', Luxem-
bourgh.

11—12 4th Advanced Equine Arthroscopy
Course at Tierklinik in Telgte. Registratie:
VetEndScopc, Kiebitzpohl 35, 48291
Telgte, Duitsland. Tel.: 0049-2504-3064.
fax: 0049-2504-7929.

14—19 ESAVS-cursus \'Dentistry 111\', Luxem-
bourgh.

16 PAO-D cursus: 99.112. Laboratorium-
diagnostiek GD.

18 PAO-D cursus: 99.110. Behandeling van
kmisbandletsels.

19 PAO-D cursus: 99.802. Assistentie röntge-
nologisch onderzoek GD.

21—26 PHLO-cursus \'Risk management in
Agriculture - Principles and applications\'.
Plaats: Wageningen. Groepsgrootte: maxi-
maal 26 personen. Kosten: NLG 3.800,-
(inclusief volledige verblijfskosten). In-
schrijftermijn eindigt op
15 maart 1999.
Inlichtingen (en folder): Bureau PHLO,
Postbus 8130, 6700 EW Wageningen, tel.:
0317-484093/484092, fax: 0317-426547.

28—29 PAO-D cursus: 99.909. Persoonlijk lei-
derschap en de kracht van communicatie.

Augustus

30—10 sept. ESAVS-cursus \'Dermatology 1\',
Luxembourgh.

-ocr page 337-

I

Hoe gaat dat nou in de praktijk
met die goodwill?

Als tandarts, dierenarts of apotheker zijn er
twee momenten waarop u precies moet weten
wat uw praktijk of apotheek waard is. Als u bent
afgestudeerd en moet investeren in goodwill.
En als u stopt met werken en de opgebouwde
goodwill wilt verkopen.

CenE Bankiers is specialist in de medische
sector. We weten met welke vragen u zit op
die twee cruciale momenten. En wat meer is, we
hebben een groot aantal relaties in de gezond-
heidszorg. We weten precies wie wil kopen en wie
wil verkopen.

Wij kunnen u daarbij een gedegen analyse
geven van de waarde van de praktijk of apotheek.
Op basis daarvan maken we een solide financieel
plan op maat.

Ook kunnen we u intensief ondersteunen
bij de start. Want er worden steeds hogere eisen

gesteld aan de kwaliteit van de financieringsopzet.

Via speciale cursussen kunt u zich voorbe-
reiden op de financiële en fiscale vragen waarmee
u te maken krijgt. Daarbij kijken we samen met u
Integraal naar uw zakelijke en uw privé-belangen.

Staat u op het punt om te stoppen, dan
kunnen we u creatieve oplossingen bieden om uw
opgebouwde goodwill te beleggen en te laten
renderen. Op korte, maar natuurlijk vooral ook op
lange termijn.

U zult merken dat we u zeer persoonlijk en
intensief begeleiden. Daarom kunnen we alleen
een selecte groep van dienst zijn.

Voelt u voor een nadere kennismaking, dan
fungeert Hans Carton (030) 256 03 67 of Ton van
der Wurff (030) 256 03 57, graag als uw sparring-
partner. U kunt geheel vrijblijvend een afspraak
metze maken
CenE M BANKIERS

-ocr page 338-

0

/
T

We zijn er allemaal getuige van. De parlementaire enquêtecommissie Bijlmerramp heeft haar werk bijna
afgerond. Na maanden van volhardend en integer speur^\'erk heeft ze haar eindrapport kunnen presente-
ren. De daarin getrokken conclusies zijn voor een aantal personen en instellingen bepaald niet vleiend te
noemen. Een aantal van hen zijn al in de verdediging gegaan. Tevredenheid over het rapport is er bij de
gedupeerde, door gezondheidsklachten geplaagde, bewoners en hulpverleners van de Bijlmer. Als ware
volksvertegenwoordigers heeft de commissie deze waardering in ontvangst mogen nemen.

Zij het dat de zaak van een geheel andere orde is waag ik hier toch een vergelijk te maken met de her en der
over Nederland verspreide problematiek rond de gemeentelijke riooloverstorten.

Zoals de gedupeerden van de Bijlmerramp uiting geven van chronische, vage en aspecifieke gezondheids-
klachten, zo hebben gedupeerde veehouders klachten van gelijke aard met betrekking tot de gezondheid
van hun vee. Er is kennelijk iets niet in orde met de algemene weerstand van de dieren. Doordat de sloot
langs hun weiland regelmatig wordt vervuild door een riooloverstort bestaat er bij de boeren geen enkele
twijfel over de bron van de problemen.

Evenals de deskundigen van het Academisch Medisch Centrum niet goed raad weten met de problemen
rond de Bijlmerramp, zien de veterinaire deskundigen zich in dezen voor bijzonder lastige vragen gesteld.
Het AMC stelt haar critici een tegenvraag. Hoe kun je een onderzoek beginnen als je niet weet waarnaar
je wilt zoeken? Typisch het verweer van een clinicus die getraind is in het diagnosticeren van reeds weten-
schappelijk bewezen aandoeningen. Maar het gezegde \'wat niet weet wat niet deert\' mag natuurlijk nooit
gelden. Dat er bij een gemiddeld groter dan normaal aantal mensen in de Bijlmer een reeds bekende im-
muunziekte kon worden vastgesteld kan in dit verband zelfs als een \'gelukkig \'feit worden gezien.

Door deze enquête komt zo een zekere machteloosheid aan het licht die niet alleen bij de gedupeerden
maar ook bij de geraadpleegde deskundigen aanwezig is.

Om bepaalde verbanden binnen de complexiteit van een leefgemeenschap overtuigend aan te tonen, is er
waarschijnlijk de expertise van de epidemioloog nodig.

Ondanks het feit dat al sinds halverwege de vorige eeuw de epidemiologie als een zelfstandige weten-
schap wordt beoefend en ze in de loop der jaren haar nut ruimschoots heeft bewezen, vormt ze nog steeds
geen belangrijk onderdeel van de basiskennis van de doorsnee veterinair. Gezien de moderne ontwikke-
lingen, met name op het gebied van de bedrijfsbegeleiding, zou ik voor verbetering hiervan willen pleiten.

Mogelijk dat de epidemiologie een plaats kan krijgen binnen het kader van de permanente educatie van de
Erkende Rundveedierenarts. Ondertussen houdt de redactie zich aanbevolen voor het plaatsen van arti-
kelen over epidemiologie.

Van de Hoofdredactie

J.K. de Jong,
lid Hoofdredactie.

304 TIJDSCHRIFT VOOR Difrgeneeskunde, DEEL 124, MEI, AFLEVERING 10, 1999

-ocr page 339-

CMF

ERKFNNING VfX>R DE PRODUCTIE VAN DIERGENEESMIDDELEN
_
VdlGENS EUROPESE RICHTLIIN 9I/4I2/FG_

Uitstekende veterinair farmaceutische producten, dat is wat u van Eurovet
verwacht. En die verwachting maken wij nu zelfs méér dan waar.
Want sinds kort beschikt ons productiebedrijf Vetimex - producent van
het merendeel van ons assortiment - over de officiële CMP-erkenning.
Als één van de eerste in Nederland! En daar zijn we trots op.

Dus of u nu kiest voor onze wateroplosbare poeders, orale vloeistoffen,
premixen, topdressings of steriele injectiepreparaten... met Eurovet kiest
u voor gewaarborgde kwaliteit.
Eurovet, méér dan een product!

^euramt

-ocr page 340-

DE HEMATDLOGISCHE ANALYZER VET ABC: EVALUATIE
VOOR GEBRUIK BIJ HOND EN KAT

Tijdschr Diergeneeskd 1999:124: 306-9

M.W. van Leeuwen\'\' en E. Teske\'\'

SAMENVATTING

De Vet ABC, een apparaat voor het automatisch analyse-
ren van acht hematologische parameters en bestemd voor
gebruik bij vele diersoorten, werd bij de hond en de kat
onderzocht ten aanzien van de accuratesse, de reprodu-
ceerbaarheid en op bedieningsgemak. De accuratesse en
reproduceerbaarheid waren goed met betrekking tot het
aantal leucocyten en erytrocyten per volumeeenheid, de
hematocrietw aarde, het hemoglobinegehalte, de MCV, de
MCH, en de MCHC bij de hond en kat. Wel moeten de
door de fabrikant voorgeprogrammeerde referentiewaar-
den worden aangepast. Voor de bepaling van het aantal
trombocyten bij de kat is de Vet ABC ongeschikt, en is bij
de hond de reproduceerbaarheid bij lage aantallen trom-
bocyten onvoldoende. Het bedieningsgemak van de Vet
ABC is groot en het apparaat vraagt weinig onderhoud.

SUMMARY

Evaluation of the use of a blood analyser for canine and
feline specimens

The blood analyser Vel ABC was evaluated using the blood of dogs and cats.
The correlation of results with those obtained with standard reference
methods, reproducibility, and ease of operation were investigated. Good
accuracy reproducibility were finind in both .species for leucocyte and
erythrocyte counts, haematocrit, haemoglobin level, MCV, MCH. and
MCHC. However, for some parameters new reference values will have to be
established. The Vet ABC is not reliable for the measurement ofplatelets in
the cat, and in the dog it does not give reproducable measurements of low
numbers of platelets. In general, the Vel ABC is ea.sy to u.se and does not
need much maintenance.

INLEIDING

Er is toenemende behoefte snel laboratoriumuitslagen in de
eigen praktijk te verkrijgen en er komt voor dat doel dan ook
steeds meer apparatuur op de markt. Veelal zijn dit machines
die uitgebreid zijn getest voor bloedonderzoek bij de mens,
maar niet bij de verschillende diersoorten. Aangezien de
morfologie van de bloedcellen tussen diersoorten nogal ver-
schilt, is het nodig met name hematologische apparatuur uit-
gebreid te testen, alvorens deze in de diergeneeskundige
praktijk in te zetten (1-6,8).

In dit onderzoek is een van de nieuwere hematologische ma-
chines, de Vet ABC (ABX, Den Bosch), door ons onder-
zocht op betrouwbaarheid en bedieningsgemak.

MATERIAAL EN METHODE

Apparatuur

De Vet ABC (Figuur 1) dient voor het bepalen van acht hema-
tologische parameters: het aantal leucocyten (WBC), erythro-

\' Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit der Diergeneeskunde.

Universiteit Utrecht, Postbus HOI54, 350H TD Utrecht.
^ Corresponderend auteur.

cyten (RBC) en trombocyten per volume-eenheid bloed, de
hematocrietwaarde (Ht), het hemoglobinegehalte (Hb), het
gemiddelde erytrocytenvolume (MCV), de gemiddelde he-
moglobinemassa per erytrocyt (MCH), en de gemiddelde he-
moglobineconcentratie per erytrocyt (MCHC) bij diverse
diersoorten (onder andere hond, kat, paard, koe, rat, muis en
varken). De instelling voor de verschillende diersoorten kan
worden geselecteerd door het invoeren van diersoortafhanke-
lijke \'smart cards\'. Alle bepalingen worden te gelijkertijd bin-
nen 90 seconden verricht in 12^1 volbloed. Genoemde para-
meters worden als volgt vastgesteld:

- RBCAVBC/trombocyten: Het tel-principe is gebaseerd op
het verschil in impedantie dat wordt gemeten bij het passe-
ren van een cel door een gecalibreerde micro-opening.

- Hb: De rode bloedcel wordt gelyseerd en het vrijgekomen
hemoglobine met kaliumcyanide omgezet in cyaanmethe-
moglobine. Dit wordt in het optische gedeelte van de telka-
mer spectrofotometrisch bepaald bij een golflengte van
550 nm.

- Ht: Deze wordt afgeleid uit aantal en hoogte van de impul-
sen die worden gemeten wanneer rode bloedcellen de mi-
cro-opening passeren. De impulsen zijn recht evenredig
met het volume van de cel.

- MCV/MCH/MCHC: Deze parameters worden door het ap-
paraat op de volgende manier berekend: MCV= Ht/RBC,
MCH= Hb/RBC en MCHC= Hb/Ht.

-ocr page 341-

De resultaten worden uitgeprint tezamen met de referentie-
waarden behorend bij de betreffende species, met histogram-
men van de RBC en van de trombocyten en met de inge-
voerde naam en/of het nummer van de patiënt. Het opstarten
van de apparatuur en het uitvoeren van de bepalingen ge-
beurt volledig automatisch.

Opzet van het onderzoek

Het onderzoek werd beperkt tot het bloed van hond en kat.
Daartoe werd bloed gebmikt van 64 honden en 24 katten, die
waren aangeboden aan de Universiteitskliniek voor Ge-
zelschapsdieren te Utrecht en waarvan om diagnostische re-
denen hematologisch bloedonderzoek was aangevraagd.
Later is de serie met nog 22 katten uitgebreid.
Om de accuratesse van het apparaat te testen zijn alle acht pa-
rameters van de Vet ABC voor de beide diersoorten vergele-
ken met de in ons laboratorium gangbare methoden. Voor de
bepalingen WBC, RBC, Hb, Ht, MCV, MCHC, MCH en
trombocyten van de hond werd de hematologisch analyzer
Helios (ABX, Den Bosch) als referentie gebruikt. Deze analy-
zer was eerder intern gecontroleerd op accuratesse en precisie.
Alleen voor het bepalen van de trombocyten bij de kat is een
handmethode gebmikt, waarbij de trombocyten na kleuring
met Tromboplus (Sarstedt, Etten Leur) met behulp van een
fase-contrast-miscroscoop in een hemocytometer-telkamer
werden geteld. De resultaten zijn met elkaar vergeleken door
berekening van de lineaire regressie met de bijbehorende cor-
relatiecoëfficiënt. De statistische analyse van de data is gedaan
met behulp van het computer programma SPSS voor
Windows Versie 7.5 (SPSS Ine, Chicago, Illinois).

^ ^ ^^^ ff ff ^^^^

Tabel 1. Lineaire regressie en correlatie van acht hematologische parameters bij de kat, bij vergelijking van de Vet ABC met referentiemethoden.

Bepaling

a

b

r

n

P-waarde

WBC

-0.38

1.07

0.9981

24

<0.001

RBC

-.029

1.04

0.9936

23

<0.001

Hb

-.06

0.98

0.9931

24

<0.001

Ht

-0.03

1.15

0.9838

24

<0.001

Thrombocyten

20.32

0.73

0.8632

28

<0.001

MCV

3.74

0.98

0.9905

24

<0.001

MCH

0.04

0.92

0.9899

24

<0.001

MCHC

8.22

0.50

0.5646

24

<0.01

y= a bx

r= correlatiecoëfficiënt

x= referentiemethode (Helios, handmethode bij trombocyten)
n= aantal dieren
y= Vet ABC

P= statistische significantie

30

20

10

40

30

20

10

40

Figuur 2. Scatterdiagram met lineaire regressielljn van totaal aantal leu-
cocyten (x 1bij de kat bepaald met de Vet ABC (Y-as) en de Helios (X-
as). De correlatie-coëfficiënt is 0.9981.

Tabel 2. Lineaire regressie en correlatie van acht hematologische parameters bij de hond, bij vergelijking van de Vet ABC met referentiemethoden.

Bepaling

a

b

r

n

P-yvaarde

WBC

0.55

0.98

0.9990

63*

<0.001

RBC

-.02

1.02

0.9943

64

<0.001

Hb

-.18

1.01

0.9972

64

<0.001

Ht

-0.01

1.04

0.9860

64

<0.001

Thrombocyten

26.83

0.85

0.9442

64

<0.001

MCV

9.3

0.88

0.8940

63*

<0.001

MCH

0.39

0.71

0.8959

64

<0.001

MCHC

4.46

0.75

0.6761

64

<0.001

y= a bx

r= correlatiecoëfficiënt
x= referentiemethode (Helios)
n= aantal dieren
y= Vet ABC

P= statistische significantie
*= Bij weglaten van 1 uitschieter

-ocr page 342-

• p^ «1

cytentellingen van de berekening was uitgesloten, omdat de
tellingen ongeschikt waren. Dit werd door de Vet ABC zelf
aangegeven. Om toch een idee te krijgen over de betrouw-
baarheid van de bruikbare trombocytentellingen werd de se-
rie uitgebreid met bloedmonsters van nog 22 katten. De cor-
relatiecoëfficiënt voor de MCHC was duidelijk lager (0.565)
dan de overige correlatiecoëfficiënten. Bij de hond werd een
vergelijkbaar beeld gezien (Figuur 3). Ook hier was de corre-
latiecoëfficiënt voor de MCHC laag (0.676), en varieerden
de correlatie-coëfficiënten in de andere metingen tussen
0.896 en 0.999. De trombocytentelling gaf bij de hond geen
problemen.

22

21

20

20

Rguur 3. Scatterdiagram met lineaire regressielijn van MCHC [mmol/IJ
bij de hond bepaald met de Vet ABC [Y-as] en de Helios (X-as). De correla-
tiecoefficient is 0.6761.

De reproduceerbaarheid van de Vet ABC werd onderzocht
voor WBC, RBC, Ht, Hb en trombocyten. Hiertoe werden voor
iedere grootheid op drie verschillende niveau\'s (\'hoog\',\'nor-
maal\' en \'laag\') bloedmonsters geselecteerd en werd in elk
monster 20 maal dezelfde parameter bepaald. De resultaten
werden uitgedrukt als standaarddeviatie en variatiecoëfficient
(VC).

Tenslotte is gekeken naar de gebruiksvriendelijkheid en de
storinggevoeligheid van het apparaat.

RESULTATEN

De resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn samenge-
vat in tabel I en 2. Bij de kat varieerden de correlatiecoëffi-
ciënten voor WBC, RBC, Ht, Hb, MCV en MCH van 0.984
tot 0.998 (Figuur 2). De correlatiecoëfficiënt voor de trom-
bocyten was lager (0.863), zelfs nadat 39% van de trombo-

19

18

18

19

21

22

23

Tabel 3. Reproduceerbaarheid van de Vet ABC voor de bepaling van vijf
hematologische parameters bij de kat.

Bepaling

Gem. Waarde SD

VC (%)

Leucocyten (xlO\'\'/l)

kat A

3.05

0.097

3.20

katB

9.91

0.222

2.25

katC

30.51

0.370

1.22

Erytrocyten(xlO\'2/l)

katD

2.81

0.045

1.60

katE

5.56

0.084

1.51

kat F

8.60

0.080

0.93

Hemoglobine (mmol/1)

katG

2.74

0.066

2.42

katH

6.25

0.086

1.38

katl

8.03

0.070

0.87

Hematocriet(l/l)

katj

0.130

2.24x10-3

1.72

katK

0.303

5.00x10-3

1.65

katL

0.418

3.73x10-3

0.89

Thrombocyten(x 10^/1)

katM

122

4.78

3.93

katN

179

5.75

3.22

katO

366

7.89

2.15

VC= (SD/gem.waarde) X 100%

B

PLT

W

•2 Ë ro

Figuur 4. Distributiehistogrammen van trombocyten uit het bloed van
twee katten uitgeprint door de Vet ABC. Bij kat A is een goede scheiding te
zien tussen de trombocytencurve aan de linkerkant van het histogram en
de erythrocyten aan de rechterkant. Bij kat B is er geen duidelijke schei-
ding aan te brengen waardoor de telling onbruikbaar is.

Tabel 4. Reproduceerbaarheid van de Vet ABC voor de bepaling van vijf
hematologische parameters bij de hond.

Bepaling

Gem. waarde SD

VC (%)

Leucocyten (x 10\'^/l)

Hond A

3.22

0.06

1.78

HondB

9.80

0.14

1.48

HondC

22.14

0.23

1.05

Erytrocyten(xlO\'2/l)

HondD

2.15

0.027

1.27

HondE

4.66

0.04

0.88

Hond F

7.86

0.10

1.30

Hemoglobine (mmol/1)

HondG

3.30

0.032

0.96

HondH

7.15

0.05

0.70

HondI

10.37

0.08

0.81

Hematocriet (1/1)

HondJ

0.155

3.65x10-3

2.36

HondK.

0.325

3.06x10-3

0.94

HondL

0.508

7.32x10-3

1.44

Thrombocyten (xlO\'/l)

HondM

70

18.36

26.0

HondN

74

20.78

28.09

HondO

122

5.73

4.69

HondP

294

10.36

3.53

VC= (SD/gem.waarde)

X 100%

S K U N D F , D F F L

12 4. M F 1.

A F 1. F V F R 1 N c;

10, 1999

-ocr page 343-

De resultaten van het reproduceerbaarheidsonderzoek zijn
voor de kat weergegeven in tabel 3 en voor de hond in tabel
4. Voor de vijf onderzochte grootheden werd op alle drie ni-
veaus (\'hoog\',\'laag\' en \'normaal\') een VC gevonden die
royaal binnen de acceptabele 5% lag, met uitzondering van
de trombocytentelling in het \'lage\' gebied bij de hond. Bij
trombocytenaantallen van 70x10^/1 en 74x10^/1 was de VC
namelijk slechts 26%, respectievelijk 28%.
De Vet ABC was gemakkelijk te bedienen en had weinig on-
derhoud nodig. De uitgeprinte resultaten waren overzichte-
lijk. Het apparaat print ook distributiehistogrammen van de
RBC en trombocyten, maar waarschuwt niet voor mogelijke
foutieve uitkomsten indien de celverdeling abnormaal is. De
onderzoeker moet zelf aan de hand van de distributiehisto-
grammen beslissen of de verrichte metingen betrouwbaar
zijn. Dit vereist enige ervaring (Figuur 4). Tijdens het onder-
zoek hebben zich geen storingen (verstoppingen) voorge-
daan.

DISCUSSIE

Bij de kat bestond een goede correlatie voor WBC, RBC, Hb,
Ht, MCV en MCH. Voor de trombocyten was de correlatie-
coëfficiënt lager, maar acceptabel. Wel lagen de uitslagen
van de trombocytentelling met de Vet ABC consequent hoger
dan bij telling met de Helios. Derhalve moeten de referentie-
waarden voor de trombocytentelling bij de kat, die door de fa-
brikant in de Vet ABC analyzer zijn ingebracht, worden aan-
gepast. Het grootste probleem bij de trombocytentelling van
de kat was echter het grote aantal bepalingen (39% !) dat als
niet bruikbaar afviel. Dit grote aantal afvallers en de matige
correlatie worden veroorzaakt door het snel aggregeren van
kattetrombocyten (7). Hierdoor wordt een klontje van meer
trombocyten als één trombocyt geteld en gaan de volume-dis-
tributie-curves van de erytrocyten en de trombocyten elkaar
bovendien overlappen. Dit wordt versterkt door het feit dat de
erytrocyten bij katten relatief klein zijn. Dit tezamen maakt
accurate telling onmogelijk. Gezien de numerieke verhou-
ding erytrocyten/trombocyten heeft dit fenomeen echter een
te verwaarlozen effect op de erytrocytentelling (5). Ook voor
de MCHC was de correlatie slecht. Dit is gedeeltelijk te ver-
klaren uit het feit dat de met elkaar vergeleken apparaten de
MHCH in verschillende decimalen uitrekenen. De slechte
correlatie komt echter vooral doordat een kleine fout in de uit-
gangswaarden (Hb en Ht) een relatief grote fout veroorzaakt
in de berekening van de MCHC. Evenals voor het aantal
trombocyten geeft de Vet ABC voor de MCHC consequent
een hogere uitslag dan de Helios. Voor de MCHC moeten de
referentiewaarden die in het apparaat zijn geprogrammeerd
dus eveneens worden aangepast.

Bij de hond werd voor de WBC, RBC, Hb, Ht, trombocyten,
MCV en MCH een goede correlatie gevonden. Wel moeten
de referentiewaarden voor de trombocyten, MCV en MCH
worden aangepast. Evenals bij de kat was de correlatie van
de MCHC matig en moet de referentiewaarde aangepast
worden.

Bij het reproduceerbaarheidsonderzoek werden bij de kat
voor alle vijf onderzochte parameters (WBC, RBC, Hb, Ht
en trombocyten) zeer acceptabele lage, dus goed bruikbare
VC-waarden gevonden. Dit gold voor alle drie onderzochte
niveaus (\'hoog\', \'normaal\' en \'laag\'). Bij de hond waren de
resultaten hetzelfde met betrekking tot de reproduceer-
baarheid, met uitzondering van de trombocytentelling. Bij de
twee monsters met een laag aantal trombocyten werd een on-
acceptabel hoge VC gevonden (26% en 28%). Ook van an-
dere geautomatiseerde hematologische analyzers is de repro-
duceerbaarheid van de trombocytentelling slecht (3).
De Vet ABC bleek gemakkelijk te bedienen. Vrijwel alle
handelingen verlopen automatisch of worden stapsgewijs op
het beeldscherm vermeld. Wel vergt het interpreteren van de
histogrammen van de RBC en van de trombocyten enige er-
varing. Verder vraagt de Vet ABC weinig onderhoud en is
het meest noodzakelijke onderhoud gemakkelijk zelf in de
praktijk uit te voeren.

ftt i «1 Pil

lÉiéiEétedi

Geconcludeerd kan worden dat de Vet ABC in de praktijk
goed te gebruiken is voor het bepalen van WBC, RBC, Ht,
Hb, MCV, MCHC en MCH. Enkele parameters zullen an-
dere referentiewaarden behoeven. Voor het bepalen van
trombocyten bij de kat is de Vet ABC weinig geschikt en is
de reproduceerbaarheid van de trombocytentelling bij de
hond in het \'lage\' gebied (wat klinisch gezien juist het meest
belangrijk is) onvoldoende. Men moet zich wel realiseren
dat dit soort apparatuur slechts de aantallen leucocyten aan-
geeft, zonder differentiatie van de soorten cellen. Ook de
morfologische interpretatie van individuele cellen, zowel
erytrocyten als leucocyten, is onontbeerlijk voor hematolo-
gische diagnostiek, maar kan alleen op andere wijze worden
verkregen.

NAWOORD

Na het testen van de VetABC in ons laboratorium is de ma-
chine momenteel uitgebreid met een differentiatiemodule,
waardoor acht extra parameters ter beschikking komen: ab-
solute aantallen en percentages lymfocyten, monocyten, eo-
sinofiele granulocyten en overige granulocyten. Nadruk-
kelijk dient vermeld te worden dat deze opties niet door ons
zijn uitgetest.

DANKBETUIGING

De auteurs bedanken dr. R.J. Slappendel voor het kritisch doorlezen van het
manuscript.

LITERATUUR

1. Callan MB, Giger U, Oakley DA, Scotti MV, and Shot\'er FS.
Evaluation of an automated system for hemoglobin measurement in
animals. Am J Vet Res 1992; 53: 1760-4.

2. Fischer A, Lechner J, Kraft W, und Hirschberger J. Test eines zentrifu-
galen Hämatologiesystems fur die Praxis. Tierätzl Prax 1989; 17: 227-
30.

3. Lavin S, Mora FJ, Monreal L, and Vinas L. Evaluation of a haematolo-
gical analyser for its use in canine clinical pathology. Zentralbl
Veterinamied [A] 1991; 38: 702-9.

4. Meister D, Tschudi P, Hermann M, und Lutz H. Erfahrungen mit dem
QBC-V-Hämatologie system an der Tierspitälem Zürich und Bern.
Schweiz Arch Tierheilkd 1990; 132:261-6.

5. Mischke R, Deniz A, and Weiss J. Untersuchung zur automatischen
Zellzählung aus Katzenblut. Dtsch Tierärztl Wochenschr 1995; 102:
435-40.

6. Wegmann D, Hofmann-Lehmann R, and Lutz H. Kurzevaluation des
QBC-Vet Autoread-System. Tierartzl Prax 1997; 25: 185-91.

7. Weiser MG, and Kociba GJ. Platelet concentration and platelet vol-
ume distribution in healthy cats. Am J Vet Res 1984; 45: 518-22.

9. Weiser MG. Modification and evaluation of a multichannel blood cell
counting system for blood analysis in veterinary hematology. J Am
Vet Med Assoc 1987; 190:411-5.

-ocr page 344-

> m 8 i

Tijdschr Diergenee.skd 1999: 124: 310-2

GIARDIA, EEN POTENTIËLE DIARREEVERWEKKER

M.G.J. Koene\'\' en D.J. Houwers^

SAMENVATTING

Diarree bij jonge dieren in dichtbevolkte situaties, zoals
bijvoorbeeld in kennels en catteries, is een regelmatig voor-
komend probleem. Eén van de mogelijke verwekkers is
Giardia. Dit artikel is bedoeld om de bekendheid met deze
parasiet te vergroten.

SUMMARY

Giardia: a possible cause of diarrhoea

Diarrhoea is a common problem in young animals living in densely popula-
ted surroundings, such as kennels and catteries. One possible causative
agent is
Giardia. The aim of this article is to increase awareness of this
parasite.

INLEIDING

Al in 1681 zag Antoni van Leeuwenhoek met zijn microscoop
\'dierkens\' in zijn eigen ontlasting die we nu als
Giardia ken-
nen. Het is een protozoaire darmparasiet die wereldwijd bij
vertebraten voorkomt.

Aanvankelijk ging men er van uit dat Giardia diersoortspeci-
fiek zou zijn, hetgeen tot uiting kwam in de naamgeving
{Giardia canis, G. felis, etc.). Later is, op grond van morfolo-
gische verschillen, het aantal
Giardia-soorten sterk terugge-
bracht. Relevant voor mens en huisdieren is
Giardia lamblia,
ook wel G. duodenali.s of G. intestinalis genoemd.

VÜQRKQMEN

Bij de mens is het één van de meest voorkomende darmpara-
sieten. Hoewel de parasiet eerder werd beschouwd als on-
schuldige darmcommensaal, is inmiddels wel duidelijk dat
een infectie kan leiden tot diarree.

Ook bij gezelschapsdieren wordt aan deze parasiet betekenis
gehecht als veroorzaker van diarree en er zijn aanwijzingen
dat dit bij paarden en landbouwhuisdieren eveneens het ge-
val kan zijn (26).

Over het voorkomen van Giardia bij gezelschapsdieren zijn in
ons land slechts weinig gegevens beschikbaar. In (diarree)mon-
sters afkomstig van honden en katten aangeboden aan het
Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum (VMDC)
wordt sporadisch
Giardia aangetoond. Het betreft meestal
jonge dieren (< 1 jaar) met chronische (recidiverende) diarree.
Beginjaren tachtig is gekeken naar de mate van voorkomen van
deze parasiet bij honden en katten (14). De gevonden percenta-
ges, 1,4% voor honden en 2% van katten, zijn vrij laag in verge-
lijking met buitenlandse onderzoeken, waar prevalenties van
1,8 tot 36,3% worden gemeld (1,11).

Over het voorkomen van Giardia bij paarden en landbouw-
huisdieren in Nederiand is niets bekend.

EENVOUDIGE CYCLUS

Giardia vermeerdert zich in het darmkanaal door simpele
tweedeling, zonder dat de parasiet de darmwand invadeert.
Deze zogenaamde trofozoieten gaan gedurende hun trans-
port door het darmkanaal over in een cysteuze vorm en verla-

\' Afdeling Bacteriologie/Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum (VMDC).
^ Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum i VMDC), Faculteit der Dierge-
neeskunde. Vakgroep Infectieziekten en Immunologie, Yalelaan I, 3584 CL Utrecht.

ten zo met de faeces het lichaam. De infectieroute is fecaal-
oraal. Na orale opname komen er uit de cysten onder invloed
van maagzuur en pancreasenzymen weer trofozoieten vrij,
die zich vervolgens door tweedeling vermeerderen.
Giardia-
cysten zijn direct infectieus en kunnen buiten de gastheer on-
der koele en vochtige omstandigheden lange tijd overleven.
Hierdoor ligt het voor de hand dat - fecaal - besmet water een
belangrijke infectiebron is.

PATHOGENESE EN KLINISCHE VERSCHIJNSELEN
Het merendeel van de infecties verloopt symptoomloos. Wel
is er een duidelijke invloed van het immuunsysteem; jonge
dieren/mensen evenals individuen die te maken hebben met
immuunsuppressie zijn gevoeliger voor infectie en ontwik-
kelen vaker ziekteverschijnselen.

Een klinische infectie kan zeer verschillend verlopen; van
zelflimiterend tot een chronisch intermitterende diarree. De
ontlasting is over het algemeen zacht, slijmerig en stinkend.
Vaak wordt steatorroe gezien. Deze verschijnselen zijn het re-
sultaat van maldigestie en malabsorptie in de dunne darm.
Over de mechanismen waarmee
Giardia deze verschijnselen
veroorzaakt bestaan nog onduidelijkheden. De trofozoieten
zijn immers niet primair invasief, bezitten geen tot nu toe be-
kende toxines of virulentiefactoren en veroorzaken geen noe-
menswaardige ont.stekingsreactie van de darm. Mogelijke ver-
klaringen zijn interferentie met verteringsenzymen en atrofie
van de microvilli resulterend in een verhoogde turnover van
de enterocyten, met als gevolg maldigestieZ-absorptie (21,28).

DRINKWATERBESMETTING

Met name in de Verenigde Staten, Canada en Groot-Brittannië
worden regelmatig uitbraken van G/a/ï/w-infecties gemeld
die terug te voeren zijn op drinkwatercontaminatie. Onlangs
werd de 3,5 miljoen inwoners van Sydney geadviseerd hun
leidingwater te koken voor gebruik als drinkwater. In deze
landen worden chloorbehandelingen van het leidingwater toe-
gepast waarbij
Giardia-cysten kunnen overleven (21). In
Nederland is, gezien de hier toegepaste zuiveringstechnieken,
het risico van besmetting via leidingwater klein, maar niet uit-
gesloten (16).

DIRECTE TRANSMISSIE EN BESMETTINGSHAARDEN
Naast uitbraken ten gevolge van drinkwaterbesmetting kun-
nen er ook uitbraken optreden onder omstandigheden van
hoge besmettingsdruk. Op plaatsen waar fecaal-orale trans-
missie gemakkelijk plaatsvindt en waar veel gevoelige -
jonge - individuen bij elkaar zijn kan de infectiedruk enorm
cumuleren. Beruchte situaties in dit verband zijn kinder-
crèches (21). Voor honden en katten kan zo\'n situatie zich
voordoen in kennels/catteries (1,13). In asiels is het aantal
jonge, dus gevoelige dieren lager, waardoor zich daar minder
snel \'uitbraken\' voordoen.

Voedselinfecties zijn beschreven, maar zijn geen belangrijke
infectieroute voor
Giardia.

ZOÖNOSE?

Sinds 1979 wordt giardiosis door de WHO als zoönose be-

-ocr page 345-

schouwd en dit is bevestigd in diverse publicaties (7,22,24).
Toch is het lange tijd een punt van discussie geweest of
G/«rt//a-infecties als een zoönose gezien moeten worden.
Het aantonen van kruisinfectiviteit blijkt niet eenvoudig,
omdat het al dan niet optreden van infectie afhankelijk is van
een veelheid van factoren. Experimentele kruisinfecties heb-
ben dan ook tegenstrijdige resultaten opgeleverd (4,9).
Het is inmiddels wel duidelijk geworden dat de huidige taxo-
nomie een oversimplificatie is gezien de genetische diversi-
teit binnen
G. lamhlia. Moleculair biologisch onderzoek
heeft laten zien dat er genotypes van
Giardia zijn die zowel
bij de mens als bij bepaalde diersoorten gevonden worden
(8,23), hetgeen het voorkomen van zoönotische infecties
mogelijk maakt.

Met betrekking tot honden zijn er sterke aanwijzingen dat ze
geen directe bron of reservoir van betekenis vormen voor be-
smetting van de mens (5,6,10,18,19,25) en met betrekking
tot katten bestaat er momenteel nog onduidelijkheid
(6,12,15,17).

Bij landbouwhuisdieren zijn er wel aanwijzingen dat deze
als reservoir kunnen functioneren, hetgeen ook past in de
veronderstelde rol van gecontamineerd oppervlaktewater dat
voor drinkwaterbereiding wordt gebruikt (8).

DIAGNOSTIEK

« m

»1 ■ «i ^

mÊimm

De diagnose wordt gesteld door het aantonen van de parasiet
(cyste of trofozoiet) in de feces, hoewel men zich moet realise-
ren dat een oorzakelijk verband daarmee niet bewezen is; in-
fecties kunnen immers ook subklinisch verlopen. Een negatief
resultaat sluit een infectie met
Giardia niet uit, omdat er vaak
sprake is van intennitterende uitscheiding. Fecesonderzoek
gedurende drie opeenvolgende dagen wordt aangeraden om
met enige zekerheid de infectie te kunnen uitsluiten.
Trofozoieten kunnen in natieve preparaten van verse (nog
warme!) feces worden herkend aan hun bewegingen (als van
een vallend blad) en/of aan hun typische morfologie die
vooral goed zichtbaar wordt na kleuren met een druppel
lugol (Afbeelding 1). Het zijn meestal diarreemonsters
waarin men dit ziet. Waarschijnlijk hebben de trofozoieten
door de versnelde passage door het darmkanaal onvoldoende
tijd gehad om over te gaan in hun cysteuze vorm.
Om cysten aan te tonen zijn directe preparaten niet geschikt,
omdat ze vanwege hun kleine afmetingen zeer moeilijk te
vinden zijn; een
Toxocara canis-ei is met 75 bij 90 |xm onge-

)r

• 4»\'

♦ •

Afbeelding 1. G/ard/a-trofozoieten (9-21 jim x 5-15 (i,m x 2-4 jim).
- cyste

Afbeelding 2. G/arcf/a-cyste (8-12 |im x 7-10 M-m). NB ter oriëntatie.
Toxocara canis^i is 75-90 (im groot. - trofozoieten.

veer 10 x zo groot als een Giardia-cyste (Afbeelding 2).
Verschillende ophopingsmethoden kunnen worden gebmikt,
waarvan de zinksulfaatflotatiemethode (s.g. 1.18) de meest
geschikte is. Er is echter wel ervaring vereist om tot een be-
trouwbare uitslag te komen. Overigens is de veel gebmikte
McMaster-techniek voor coprologisch onderzoek niet ge-
schikt om
Giardia-cysten aan te tonen.
Cysten kunnen meer specifiek worden aangetoond met be-
hulp van fluorescerende antistoffen. Deze testen, voor hu-
mane routinediagnostiek ontwikkeld, bezitten een hoge spe-
cificiteit en sensitiviteit en kunnen ook veterinair worden
toegepast (27,28).

THERAPIE

Voor de behandeling van giardiosis zijn nitro-imidazolen ge-
schikt. Metrazol® en Metridazol® zijn geregistreerd voor ge-
bruik bij honden en katten ter bestrijding van protozoaire in-
fecties (Dosering 50 mg/kg lichaamsgewicht per dag per os,
gedurende 5 dagen). Hoewel ze niet voor dit doel zijn geregi-
streerd, zijn ook een aantal benzimidazolen werkzaam tegen
Giardia. Fenbendazol (Panacur*.Exil) (Tabeme Wormtotaal
Plus®) en albendazol (Valbazen®, Veteol®) zijn zowel bij
honden als bij kalveren effectief gebleken (2,3,20). De dose-
ring van fenbendazol voor de hond bedraagt dan 50 mg/kg li-
chaamsgewicht per dag gedurende drie dagen, dit is dezelfde
dosering die ook wordt aangegeven voor bestrijding van
maagdarmwormen. Ook voor de behandeling van giardiosis
bij kalveren met albendazol kan men de door de fabrikant
aangegeven dosering aanhouden (7,5 mg/kg lichaamsge-
wicht), maar dan wel gedurende drie dagen in plaats van een
eenmalige toediening (20).

Bij hoge infectiedmk zal ook aan de omgeving aandacht
moeten worden besteed; huishoudelijk schoonmaken en -
houden is vaak voldoende. Daamaast kunnen eventueel nog
desinfectantia worden toegepast. Voor het inactiveren van
Giardia-cysXtn zijn quatemaire ammoniumverbindingen het
meest effectief Ook fenolen en chloor kunnen worden ge-
bruikt, maar vereisen langere inwerkingstijd (29).

LITERAUUR

1. Barr SC, and Bowman DD. Giardiasis in dogs and cats. Comp Cont
Educ Pract Vet 1994; 16:603-10.

2. Barr SC, Bowman DD, and Heller RL. Efficacy of fenbendazole

-ocr page 346-

against giardiasis in dogs. Am J Vet Res 1994; 55: 988-9.
Ban- SC, Bowman DD, Heller RL, and Erb HN. Efficacy of albenda-
zole against giardiasis in dogs. Am J Vet Res 1993; 54: 926-8.
Bemrick WJ, and Erlandsen SL. Giardiasis - is it really a zoonosis?
Parasitol Today 1988;4:69-71.

Castor SB, and Lindqvist KB. Canine giardiasis in Sweden: no evi-
dence of infectivity to man. T Roy Soc Trop Med Hyg 1990; 84: 249-
50.

Chute CG, Smith RP and Baron JA. Risk factors for endemic giardia-
sis. Am J Public Health 1987; 77: 585-7.

Erlandsen SL. Biotic transmission - is giardiasis a zoonosis? In:
Giardia: from molecules to disease. Thompson RCA, Reynoldson JA
and Lymbery AJ (eds). CAB Int, Wallingford 1994: 83-97.
Ey PL, Mansouri M, Kulda J, Nohynkova E, Monis PT, Andrews RH
and Mayrhofer G. Genetic analysis of
Giardia from hoofed farm ani-
mals reveals artiodactyl-specific and potentially zoonotic genotypes. J
Eukaryot Microbiol 1997; 44: 626-35.

Faubert GM. Evidence that Giardiasis is a zoonosis. Parasitol Today
1988;4:66-8.

Hopkins RM, Meloni BP, Groth DM, Wetherall JD, Reynoldson JA
and Thompson RC. Ribosomal RNA sequencing reveals differences
between the genotypes of
Giardia isolates recovered from humans and
dogs living in the same locality. J Parasitol 1997; 83: 44-51.
Kirkpatrick CE, and Farrell JP. Giardiasis. Comp Cont Educ Pract Vet
1982;4:367-77.

Kirkpatrick CE, and Green GA. Susceptibility of domestic cats to in-
fections with
Giardia lamblia cysts and trophozoites from human
sources. J Clin Microbiol 1985; 21: 678-80.

Kirkpatrick CE, and Laczak JP. Giardiasis in a cattery. J Am Vet Med
Assoc 1985; 187: 161-2.

Koster W. Giardia bij de hond in Nederland. Scriptie Diergenees-
kunde 1981, SR 28/81: 19 pp.

Mayrhofer G, Andrews RH, Ey PL, and Chilton NB. Division of
Giardia isolates from humans into two genetically distinct assembla-
ges by electrophoretic analysis of enzymes encoded at 27 loci and
comparison with
Giardia muris. Parasitology 1995; 111: 11-7.
Medema GJ, and Ketelaars HAM. Betekenis van
Cryptosporidium en

17.

18.

19.

20.

21.

22.

23.

10.

24.

25.

12.

26.

13.

27.

14.

15.

28.
29.

16.

fflffifwuawi I mill I i

cxssQSSQQoaiMii

Giardia voor de drinkwatervoorziening. H2O 1995; 23: 699- 704.
Meloni BP, Lymbery AJ, and Thompson RCA. Isoenzyme electropho-
resis of 30 isolates of
Giardia from humans and felines. Am J Trop
Med Hyg 1988;38:65-73.

Meloni BP, and Thompson RCA. Comparative studies on the axenic in
vitro cultivation of
Giardia of human and canine origin: evidence for
intraspecific variation. T Roy Soc Trop Med Hyg 1987; 81: 637-40.
Monis PT, Andrews RH, Mayrhofer G, Mackrill J, Kulda J, Lsaac-
Renton JL and Ey PL. Novel lineages of
Giardia intestinalis identified
by genetic analysis of organisms isolated from dogs in Australia.
Parasitology 1998; 116: 7-19.

O\'Handley RM, Olson ME, Mc Allister TA, Morck DW, Jelinski M.
Royan G, and Cheng KJ. Efficacy of fenbendazole for treatment of
giardiasis in calves. Am J Vet Res 1997; 58: 384-8.
Ortega YR, and Adam RD.
Giardia: overview and update. Clin Infect
Dis 1997; 25:545-9.

Schantz PM. Parasitic zoonoses in perspective. Int J Parasitol 1991;
21: 161-70.

Stranden AM, Eckert J, and Kohier P. Electrophoretic characterization
of
Giardia isolated from humans, cattle, sheep, and a dog in
Switzerland. J Parasitol 1990; 76: 660-8.

Thompson RCA, and Boreham PFL. Discussants report: biotic and
abiotic transmission. In:
Giardia: from molecules to disease.
Thompson RCA, Reynoldson JA and Lymbery AJ (eds). CAB Int,
Wallingford 1994: 131-6.

Woo PTK, and Paterson WB. Giardia lamhlia in children in day-care

centers in southern Ontario, Canada, and susceptibility of animals to

G. lamhlia. T Roy Soc Trop Med Hyg 1986; 80: 56-9.

Xiao L. Giardia infection in farm animals. Parasitol Today 1994; 10:

436-8.

Xiao L. and Herd RP. Quantitation of Giardia cysts and Crypto-
sporidium
oocysts in fecal samples by direct immunofluorescence as-
say. J Clin Microbiol 1993; 31: 2944-6.

Zajac AM. Giardiasis. Comp Cont Educ Pract Vet 1992; 14:604-11.
Zimmer JF, Miller JJ, and Lindmark DG. Evaluation of the efficacy of
selected commercial disinfectants in inactivating
Giardia muris cysts.
J Am Anim Hosp Assoc 1988; 24: 379-85.

MICROBIAL AND PARASITIC DISEASES OF THE DOG AND CAT

P.J. Quinn. W.J.C. Donnelly, M.E. Carter, B.K.J Markey,
P.R. Torgerson, and R.M.S. Breathnach. W.B. Saunders
Company Ltd, 1997. Prijs: ±
ƒ 140,-.

Infectieziekten spelen een grote rol in de gezelschapsdieren-
praktijk. De Ierse auteurs bespreken in het boek de meest
voorkomende infectieuze aandoeningen bij de hond en de
kat per orgaansysteem of anatomische structuur (digestie, le-
ver, pancreas en Peritoneum, respiratie, zenuwstelsel, oog en
oor, reproductie, urinewegen, haemolymfatisch, cardiovas-
culair, spier-skelet en de huid). Er wordt begonnen met een
hoofdstuk over laboratoriumdiagnostiek en afgesloten met
een overzicht van zoönosen.

Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding over de bouw,
fysiologie en klinische verschijnselen van het betreffende or-
gaanstelsel, geïllustreerd met duidelijke figuren en tabellen.
Daama wordt een overzichtelijke indeling gegeven van bac-
teriële, mycotische, parasitaire en virale oorzaken. Ter volle-
digheid worden veelal ook de niet-infectieuze aandoeningen
bij de overzichten vermeld. Indien van toepassing vindt deze
indeling plaats na onderverdeling van het betreffende or-
gaansysteem. De digestietractus wordt bijvoorbeeld onder-
verdeeld in mondholte, farynx, slokdarm, maag en darm. In
de meeste gevallen worden na bespreking van een infecti-
euze oorzaak enkele relevante referenties vermeld.
Systemische aandoeningen komen, waar van toepassing,
kort terug in de hoofdstukken en worden uitgebreid behan-
deld bij het orgaansysteem dat hoofdzakelijk is betrokken.
Per aandoening wordt de etiologie, pathogenese, klinische
verschijnselen, diagnose, behandeling en preventie duide-
lijk, soms puntsgewijs, behandeld waarbij veel praktische in-
formatie wordt verstrekt. Tenslotte wordt het infectierisico
voor de mens aangegeven.

Ook relatief nieuwe aandoeningen zoals neosporose bij de
hond, spongiforme encephalopathie bij de kat en kattenkrab-
ziekte worden uitgebreid besproken en geven de actualiteit
van dit boek goed weer.

Bij de illustraties is niet bezuinigd op ruimte en ondanks het
feit dat er geen kleurenillustraties zijn gebmikt toont het ge-
heel zeer verzorgd en informatief Dit in combinatie met de
goede leesbaarheid en aantrekkelijke prijs, maakt dit boek
tot een aanrader voor studenten diergeneeskunde en de ge-
zelschapsdierenpraktijk, maar het is ook zeer goed bruikbaar
in sectoren als onderwijs, veterinaire volksgezondheid en in-
dustrie.

P.A.M. Overgaauw

-ocr page 347-

m n ma

NIEUWE RUBRIEK

\'DIERGENEES-
MIDDELPRGFIEL\'

Als een nieuw diergeneesmiddel
wordt geïntroduceerd, is het vaak
moeilijk om de waarde van een
dergelijk middel te beoordelen en
te vergelijken met reeds bestaande
therapieën. Bij alle informatie die
de dierenarts over nieuwe dierge-
neesmiddelen krijgt, ontbreekt in
het algemeen een kritische plaats-
bepaling van het middel.

De Apotheek van de Faculteit der
Diergeneeskunde heeft dan ook
samen met de Hoofdredactie van
het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde het initiatief genomen om
een nieuwe rubriek te starten met
de naam \'Diergeneesmiddelpro-
fiel\'. Deze diergeneesmiddelpro-
fielen worden geplaatst onder de
kop Actua in het Tijdschrift. Er
wordt gestreefd naar een verschij-
ningsfrequentie van vier keer per
jaar.

Een diergeneesmiddelprofiel heeft
een vaste indeling, waarin farma-
cotherapie, veiligheid en kinetiek
van het betreffende middel ter
sprake komen. Vanzelfsprekend
ontbreekt de literatuurlijst niet.

Het belangrijkste gedeelte van het
profiel is de plaatsbepaling. Hierin
wordt kort en bondig weergege-
ven welke plaats het beschreven
middel heeft in de therapie. Indien
er reeds andere middelen in de
handel zijn voor bedoelde indica-
tie, dan zullen die bij de plaatsbe-
paling worden betrokken.

De coördinatie (auteurs, deadli-
nes) van deze nieuwe rubriek be-
rust hij de Apotheek. Dierenartsen
worden van harte uitgenodigd om
contact op te nemen over even-
tueel te leveren bijdragen (C.
Pellicaan: OiO-2531597).

FARMACOTHERAPIE

Werkzame stoj\', indicatie, dosering, dier-
soort

Clomicalm® bevat clomipramine als
werkzame stof Het is sinds april 1998
geregistreerd (Europese registratie,
EU/2/98/007/003) voor de hond met
als indicatie \'an aid in the treatment of
separation related disorders manifes-
ted by destmction and inappropriate
elimination (defecation and urination)
and only in combination with beha-
vioural modification\'. De dosering be-
draagt 1-2 mg/kg lichaamsgewicht
tweemaal daags per os gedurende twee
tot drie maanden (1).

Pathofysiologie

Honden vertonen kort na vertrek van de
eigenaar vaak een reactie die door de
laatste als problematisch wordt ervaren.
Honden gaan excessief blaffen, verto-
nen vemielzucht of worden onzindelijk
(urine en/of faeces). Het vocaliseren en
vemielen lijkt in principe instmmenteel
gedrag te zijn, dat tot doel heeft om pas-
sief respectievelijk actief het contact
met de eigenaar te herstellen. Dit symp-
toom komt voort uit de band die de
hond heeft met de eigenaar.

\' Apotheek Faculteit Diergeneeskunde, Yaielaan 6.

iJW CM Utrecht.
^ Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Fa-
culteit der Diergeneeskunde, Utrecht.
^ Huidig adres: Leiden-Amsterdam Centre for Drug

Research (LACDR), Leiden.
* correspondentie.

Bestraffen van dit gedrag bij temgkomst
van de eigenaar is niet juist en heeft dan
ook geen effect, waarschijnlijk omdat
het negatieve effect van de straf niet op-
weegt tegen het postitieve effect van de
hereniging met de eigenaar.
Daamaast kan straffen de hond angstig
maken en het gedrag van de hond ver-
sterken. Deze vorm van probleemge-
drag leidt niet zelden tot euthanasie
van de hond.

In algemene zin bemst probleemge-
drag niet op een afwijking bij de hond.
In tegendeel; het betreft voor de hond
normaal gedrag dat voor de eigenaar
hinderiijk, schadelijk of gevaariijk is
en waarvoor de oorzaak is gelegen in
het interactiepatroon van eigenaar en
hond (2).

Primair moet de therapie gericht zijn
op het veranderen van het interactie-
patroon, vooral op het verminderen
van de gehechtheid van de hond aan de
eigenaar. De eigenaar kan dit bereiken
door alle begroetingen en andere \'vra-
gen om aandacht\' van de hond gedu-
rende meerdere weken te negeren. Een
dergelijke benadering kan succesvol
zijn, maar vergt het juiste optreden van
de eigenaar en vasthoudendheid (3).

Werkingsmechanisme
Clomipramine behoort farmacologisch
tot de tricyclische antidepressiva. Het
wordt bij de mens gebmikt bij depres-
sies, obsessief-compulsieve stoomis-
sen en bij paniekstoomissen. Het
exacte werkingsmechanisme van anti-
depressiva is onduidelijk. Clomi-
pramine zorgt voor een toename van de
hoeveelheid neurotransmitter (met
name serotonine en in mindere mate
noradrenaline) in de hersenen door de

DIERGENEESMIDDELPROFIEL
CLOMIPRAMINE (CLOMICALM®)

C.H.P. Pellicaan \'<■4, B.W. Knol R. de Ligt 3

Diergeneesmiddeldossiers worden geschreven op basis van gegevens uit de literatuur en
van de registratiehouder (SPID-lijsten). Voor de officiële registratiegegevens wordt gebmik
gemaakt van het Veterinair Geneesmiddelen Informatiecentram van de Faculteit der Dier-
geneeskunde (telefoon: 030 - 2539394).

De inhoudelijke verantwoordelijkheid bemst bij de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, de Apotheek Faculteit Diergeneeskunde en bij de auteurs.
De coördinatie van deze mbriek berust bij de Apotheek Faculteit Diergeneeskunde. Practici
worden van harte uitgenodigd bijdragen te leveren aan deze mbriek.

-ocr page 348-

heropname van deze neurotransmitters
uit de synaptische spleet te remmen. De
heropname-remming treedt vrijwel di-
rect op, maar het antidepressief effect
is pas na een aantal weken merkbaar.
Men vermoedt dat postsynaptische re-
ceptormodificatie verantwoordelijk is
voor het antidepressief effect. Naast
het antidepressief effect heeft clomi-
pramine bij de mens een neutrale tot
dempende invloed op motoriek, activi-
teit en aandrift. Clomipramine heeft
parasympaticolytische effecten: obsti-
patie, mictiestoomissen, tachycardie
en droge mond. Ten gevolge van blok-
kade van a 1-receptoren treedt ortho-
statische hypotensie op (4,5,6,7,8).
Het werkingsmechanisme van clomi-
pramine ten aanzien van correctie van
gedragsproblemen bij de hond is niet
bekend. De volgende hypothesen zijn
ons inziens aanvaardbaar.

* Door de parasympaticolytische wer-
king (waaronder obstipatie en urine-
retentie) zal onzindelijkheid minder
frequent optreden.

* Door de dempende werking op mo-
toriek en activiteit van clomipra-
mine, zal de hond niet de energie
kunnen opbrengen om het onge-
wenste gedrag te vertonen.

* Door veranderingen in neurotrans-
mitterhuishouding in de hersenen be-
staat er wellicht een intrinsiek effect.

Klinische effectiviteit
Er is in het kader van de registratie van
Clomicalm® een dubbelblind, placebo
gecontroleerd, multi-centre onderzoek
uitgevoerd (9), dit onderzoek is (nog)
niet gepubliceerd. In dit onderzoek wer-
den 93 honden ingesloten. Deze honden
werden onderverdeeld in drie groepen:
placebo, lage dosering clomipramine
(0,5 - 1,0 mg/kg 2 dd) en hoge dosering
clomipramine (1,0 - 2,0 mg/kg 2 dd).
Daamaast kregen alle honden in de stu-
die gedragstherapie. Gescoord werd
aan de hand van symptomen die door de
eigenaar werden waargenomen.
De hoog gedoseerde clomipramine-
groep verbeterde het snelst. De place-
bogroep verbeterde ook, maar minder
snel. Het effect van deze verbetering
bemst waarschijnlijk op gedragsthera-
pie, hoewel een placebo-effect niet
valt uit te sluiten. Na drie maanden zijn
de resultaten van de drie onderzochte
therapieën goed te noemen en is er
geen significant verschil meer tussen
gedragstherapie met placebo of ge-
dragstherapie met clomipramine. Er is
geen verschil in bijwerkingen gecon-
stateerd tussen de met placebo behan-
delde groep en de met clomipramine
behandelde groep.

In de literatuur zijn recent een tweetal
case-reports (10,11) en een tweetal
kleine studies gepubliceerd (12,13).
Daar er geen controlegroepen zijn ge-
bmikt, kunnen hiemit geen conclusies
getrokken worden over de effectiviteit
van clomipramine (ook niet in combi-
natie met aanvullende maatregelen).

VEILIGHEID

Bijwerkingen

Sporadisch braken, eetlustveranderin-
gen en lethargie komen voor. Braken

PLAATSBEPALING

Het is niet juist om te denken dat gedragsproblemen van honden met behulp
van geneesmiddelen kunnen worden opgelost. Clomipramine beïnvloedt bio-
chemische processen in het centrale zenuwstelsel. Gedragsproblemen wor-
den in het algemeen echter niet veroorzaakt door biochemische afwijkingen
in het centrale zenuwstelsel maar doordat de interactie van de eigenaar met de
hond niet optimaal is. De oplossing moet dus niet worden gezocht in farmaco-
therapie, maar in gedragstherapie.

In sommige gevallen kunnen psychofarmaca die bij de mens worden ge-
bmikt, een ondersteuning bieden bij de aanpak van gedragsproblemen van de
hond.

Clomicalm® is geregistreerd om de behandeling van met scheiding verband
houdende problemen bij de hond te ondersteunen, dus alleen in combinatie
met gedragstherapie. De registratiehouder heeft het indicatiegebied van clo-
mipramine bewust klein gehouden. Dit verkleint de kans op teleurstellende
resultaten. De bijgeleverde documentatie voor dierenarts en eigenaar over ge-
dragstherapie (onthechting) is eenvoudig en doordacht.
Het eindresultaat van een behandeling met gedragstherapie ondersteund door
clomipramine versus een behandeling met uitsluitend gedragstherapie, zal
vergelijkbaar zijn. Het beschreven effectiviteitsonderzoek toont aan dat met
clomipramine het gewenste resultaat eerder kan worden bereikt, hierdoor zijn
sommige eigenaren meer gemotiveerd om met gedragstherapie door te gaan.
Het gebruik van clomipramine kan ons inziens beperkt blijven tot die geval-
len waarbij van gedragstherapie alleen niet veel te verwachten is, bijvoor-
beeld omdat de eigenaar te ongeduldig is of omdat de veroorzaakte schade te
groot is.

Selegiline (Selgian®) is reeds langer geregistreerd voor gedragsproblemen
bij de hond. Het bezit een ander werkingsmechanisme (het is een Mono
Amino Oxidase-B remmer). De indicaties waarvoor selegiline is geregis-
treerd zijn niet onderbouwd met toegankelijke gegevens. Selgian® is geregi-
streerd voor een breder indicatiegebied dan clomicalm®. De officiële indica-
tie luidt: \'gedragsstoomissen van emotionele aard zoals angst, pathologische
veranderingen van humeur, depressies, asociaal gedrag en fobieën\'.
Dergelijke problemen zijn nauwelijks gedefinieerd en het is opmerkelijk dat
gesproken wordt over gedragsstoomissen in plaats van gedragsproblemen.
Dat gedragstherapie de basis vormt voor behandeling wordt niet vermeld.
Er is geen vergelijkend onderzoek tussen clomipramine en selegiline bekend.

Conclusie

Indien bij scheidingsangst als ondersteunende therapie een geneesmiddel is
geïndiceerd, verdient clomipramine vanwege de betere onderbouwing van de
werkzaamheid de voorkeur boven selegiline. De belangrijkste therapie bij
dergelijke gedragsproblemen blijft echter aanpassing van omgevingsfacto-
ren.

kan worden verminderd door clomi-
pramine met voedsel toe te dienen.
Naast deze officieel geregistreerde bij-
werkingen komt tachycardie voor (8).
Ook urineretentie kan optreden.

Toxicologie

De therapeutische breedte van clomi-
pramine is redelijk groot. Intoxicaties
bij de mens zijn in het algemeen het
gevolg van moedwillige overdosering.
Voor tricyclische antidepressiva in het
algemeen geldt dat een eenmalige do-
sis van meer dan twee gram (meer dan
20 tabletten) bij volwassen mensen fa-

-ocr page 349-

taal kan zijn. Symptomen van overdo-
sering zijn convulsies en coma.
Doodsoorzaken zijn vaak respiratoire
depressie of ritmestoomissen. De the-
rapie bij intoxicatie berust op het in
stand houden van vitale functies.

Interacties

Het gelijktijdig gebruik van clomipra-
mine met andere centraal werkende
middelen (diazepam, acepromazine,
anaesthetica) dient te worden verme-
den. Atropine versterkt het anticholi-
nergeffect. Clomipramine kan niet ge-
lijktijdig met MAO-B remmers (sele-
giline) worden gegeven (1). Bekend
bij de mens is dat enzyminducerende
stoffen (fenytoine, fenobarbital) de
spiegels van clomipramine kunnen
verhogen en dat enzymremmers
(Ci-
metidine) de spiegels kunnen verla-
gen. Clomipramine verhoogt de spie-
gels van fenytoine.

Contra-indicaties

Volgens de registratiebeschikking is
het gebruik van dit middel gecontraïn-
diceerd als er overgevoeligheid voor
clomipramine of ander tricyclische an-
tidepressiva bestaat. Daamaast is het
gecontraïndiceerd bij urineretentie en
hartritmestoomissen (8).

Voorzorgen, waarschuwingen
De veiligheid bij jonge dieren (< zes
maanden) en bij dieren die minder we-
gen dan 1,25 kg is niet onderzocht.
Dit middel dient buiten bereik van kin-
deren te worden bewaard

Dracht, lactatie en Spermatogenese
Veiligheid van dit middel tijdens
dracht en lactatie is niet vastgesteld. Er
zijn aanwijzingen voor embryotoxici-
teit in laboratoriumdieren. Het middel
is gecontraïndiceerd bij mannelijke
fokhonden.

KINETIEK

Absorptie

Clomipramine wordt goed geabsor-
beerd uit het maag-darmkanaal; de
biologische beschikbaarheid na orale
toediening bedraagt echter slechts 25
procent. Dit wordt veroorzaakt door
first-pass metabolisme in de lever.

Distributie

Clomipramine en metabolieten verde-
len zich snel over organen en weefsels.
Het verdelingsvolume in honden is re-
latief groot (3,8 1/kg). Clomipamine
wordt voor meer dan 98 procent ge-
bonden aan plasma-eiwitten.

Eliminatie

De eliminatiehalfwaardetijd van clo-
mipramine bij de hond bedraagt onge-
veer zes uur. Clomipramine wordt ge-
metaboliseerd, de metaboliet desme-
thylclomipramine is eveneens far-
macologisch actief De halfwaardetijd
van desmethylclomipramine bedraagt
ongeveer 3,5 uur. Desmethylclomi-
pramine wordt na glucuronidering
voomamelijk via de nieren uitgeschei-
den. De intra-individuele variatie is
groot, de klinische relevantie van deze
parameters is onduidelijk (14).

HANDELSVORMEN
Clomicalm® wordt in de handel ge-
bracht door Novartis. De tabletten be-
vatten 5, 20 en 80 mg clomipramine-
hydrochloride en zijn verpakt in potjes
van 30 stuks. De tabletten mogen offi-
cieel niet worden uitgepond. Clomi-
calm® heeft de UDA status.
De tabletten zijn driejaar houdbaar bij
kamertemperatuur, na openen van de
verpakking twee jaar. De tabletten be-
vatten onder andere microkristallijne
cellulose, magnesiumstearaat en cros-
povidon als hulpstoffen. Bovendien is
er een kunstmatige vleessmaak aan
toegevoegd.

LITERATUUR

1. European Public As.sesment Report Clo-
micalm, Committee for Veterinary Medi-
cal Products, EMEA/CVMP/064/98, 1998.

2. Knol BW. Social problem behaviour in
dogs, ethiology and pathogenesis. Vet
Quart 1994; 16; 50S.

3. Askew HR. Treatment of behavior pro-
blems, 216-227; Oxford; Blackwell science,
1996.

4. Informatorium Medicamentorum, KNMP,

\'s-Gravenhage, 1998.

5. Farmacotherapeutisch Kompas, Zieken-
fondsraad, Amstelveen, 1998.

6. McTavish D and Benfield P. Clomipramine
An Overview of its Pharmacological
Properties and a Review of its Therapeutic
Use in Obsessive Compulsive Disorder and
Panic Disorder. Drugs 1990; 39 (1); 136-
53.

7. Marder AR. Psychotropic drugs and beha-
vioral therapy. Vet Clin N Am: Small
Animal Prac 1991; 329-42.

8. Overall KL. Pharmacologic Treatments for
behavior problems. Vet Clin N Am: Small
Animal Prac 1997; vol 27/3; 637-65.

9. The CLOASCA study group, nog ongepu-
bliceerde resultaten.

10. Thornton LA. Animal behavior case of the
month. J Am Vet Med Assoc 1995; 206
(12): 1868-70.

11. Overall KL. Animal behavior case of the
month. J Am Vet Med Assoc 1998; 213( 1):
34-6.

12. Overall KL. Use of clomipramine to treat
ritualistic stereotypic motor behavior in
three dogs. JAVMA 1994; 205(12): 1733-
41.

13. Moon-Fanelli AA, and Dodman NH. De-
scription and development of compulsive
tail chasing in terriers and response to clo-
mipramine treatment. J Am Vet Med
Assoc 1998; 212 (8): 1252-7.

14. Hewson CJ, Conlon PD, Luescher UA, and
Ball RO. The pharmacokinetics of clomi-
pramine and desmethylclomipramine in
dogs; parameter estimates following a
single oral dose and 28 consecutive daily
oral doses of clomipramine. J Vet Phar-
macol Therap 1998;21:214-22.

BANDEN TVD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde 1998 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,— (inclusief 17,5% BTW en verzend-
kosten). Onderstaand trefl u een overzicht aan van de banden die eveneens nog voorradig
zijn, met daarbij behorend kostenoverzicht.

Banden 1997, 1995: ƒ 30,-(inclusief 17,5% BTW).
Banden 1996:
niet meer voorradig.
Banden 1994: niet meer voorradig.
Banden 1993: niet meer voorradig.
Banden 1992: ƒ 30,-(inclusief 17,5% BTW).
Banden 1991: ƒ26,45 (inclusief 17,5% BTW).
Banden 1990, 1989, 1988:
niet meer voorradig.

U kunt de banden schriftelijk of per fax bestellen onder vermelding van \'Banden\' en de jaar-
gang. Met uw bestelling krijgt u een nota met acceptgiro thuisgestuurd. Stuur uw bestelling
naar: KNMvD, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, of fax uw bestelling: 030 - 2511787.

GESCHATTE BEHANDELINGS-
KOSTEN

Behandelingskosten van een hond van
25 kg per maand voor de eigenaar
(schatting)

clomipramine ƒ65,-
selegiline ƒ85,-

-ocr page 350-

VOORGANGERS; DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (33]

ANDREAS CHRISTIAN GERLACH
(1811-1877)

Tot de dierenartsen, die een grensverleggende invloed hebten gehad op ons vakgebied, kan zeker Andreas Christian Gerlach worden gere-
kend. De veterinair-historicus Reinhard Froehner aarzelde niet om hem, 66 jaar na zijn dood, \'der größte deutsche Tierarzt\' te noemen. In ver-
gelijking met anderen als Damman, Dieckerhoff, Schütz, Ellenberger, Kitt, Lydtin, Eugen Fröhner, Ostertag, wiers namen in het collectieve ge-
heugen misschien beter zijn blijven hangen, zou hij deze eretitel vooral daarom verdienen omdat hij op eigen kracht een beslissende invloed
heeft weten uit te oefenen op belangrijke onderdelen van de veterinaire wetenschap en op de status van het veterinaire beroep. Voor Gerlach
was de wetenschap het hoogste goed op aarde. Het was zijn overtuiging dat het geringe aanzien van het beroep en de beperkte maatschappe-
lijke betekenis ervan alleen konden worden verbeterd door een oriëntatie op de natuunivetenschap. De natuurwetenschappelijke geneeskunde
verdrong in het midden van de 19® eeuw de romantische natuurfilosofie die in Duitsland zo lang zonder vruchtbare resultaten de geneeskunde
had gedomineerd. Als adept van de moderne richting venwierp Gerlach de speculatieve beschouwingswijze; slechts exacte waarnemingen
konden in de pathologie tot geldige conclusies leiden. Uitkomsten van microscopisch onderzoek, auscultatie, percussie, temperatuurmeting en
sectiebevindingen dienden de grondslagen voor de ziektekunde te worden. Hij heeft binnen de diergeneeskunde aan het begin gestaan om
deze, thans zo vanzelfsprekende principes te propageren en in zijn werk tot gelding te brengen. Deze ziens- en handelwijze, gestut door zijn bo-
venmatige werklust en zijn vermogen om autoriteiten, collega\'s en leerlingen te overtuigen, hebben hem voor de na hem komende generaties
tot de belichaming van de venwetenschappelijking van de diergeneeskunde gemaakt.

Gerlach werd In 1811 in Wedderstedt, een dorp in de Harz, geboren. Nadat zijn vader om het leven was gekomen, werd hij op driejarige leeftijd
ondergebracht bij een kinderloos boerengezin in de buurt van Halberstadt. Nog op de dorpsschool raakte hij zo onder de indruk van het werk van de plaatselijke veearts
dat niets hem kon weerhouden om ook veearts te worden. Daar de financiële middelen hiertoe ontbraken, kwam hij vooreerst in de leer bij de dorpssmid. Na twee jaar
ging Andreas naar Halberstadt. Hier waren middelbare scholen, die hij vanwege gebrek aan geld echter niet kon bezoeken. Hij ging op zoek naar leerlingen van de hogere
klassen die bereid waren om hem voldoende kennis bij te brengen om toelatingsexamen te kunnen doen aan de
Tierarzneischule in Berlijn. Dankzij zijn enorme wilskracht
is het hem gelukt om na 3 Vz jaar voorbereiding de sprong te wagen.

In april 1830 werd Gerlach als student aangenomen aan de Koninklijke Veeartsenijschool in Berlijn. Ook is het hem gelukt - zij het met veel ontberingen en met geleend
geld - om In oktober 1833 zijn diploma te behalen.

Onmiddellijk daarna is hij in militaire dienst gegaan, Hij kwam bij het tiende huzarenregiment In Aschersleben, waar hij gelegenheid had om praktische ervaring op te
doen. Na 3V2 jaar vestigde hij zich als praktiserend dierenarts in Hettstedt bij Eisleben. Hier heeft hij in korte tijd een grote praktijk opgebouwd zodat hij zijn schulden kon
afbetalen en in staat was in het huwelijk te treden met de dochter van de burgemeester. In 1845 kreeg hij de functie van districtsveearts in het hem zo bekende
Halberstadt. Het examen dat hiervoor nodig was had hij al tien jaar daarvoor afgelegd. Daarbij was zijn gebrekkige schoolkennis op het punt van stijl en spelling aan het
licht gekomen, zodat hij dit een jaar later moest overdoen. Niemand die sterker deze tekortkomingen besefte dan hijzelf, zodat hij zijn hele leven eraan heeft gewerkt om
lacunes in zijn kennis te dichten. Hij las bij voorkeur over geologie en geschiedenis en hij kreeg het Engels, Frans en Italiaans zover onder de knie dat hij de vakliteratuur in
die talen goed kon lezen.

Tijdens zijn praktijkjaren schreef Gerlach menige bijdrage voor het Magazin für die gesammte Thierheilkunde van Gurlt en Hertwig. Hiervan maakte vooral zijn studie \'Die
Blutseuche des Schafes\' (in 1846 ook als monografie verschenen) grote indruk. Hierin toonde hij als eerste aan dat het \'vuur of bloed der schapen\' miltvuur was.
In het najaar van1846 aanvaardde hij in Berlijn de post van repetitor en van assistent bij Gurlt, waardoor hij zich verder kon bekwamen in de topografische anatomie. In
1849 werd hij benoemd tot leraar. Zijn leeropdracht was: algemene pathologie en therapie, gerechtelijke diergeneeskunde en veterinaire politie: verder gaf hij gedurende
enige jaren operatieleer of speciële pathologie en therapie, en soms ter vervanging van een collega ook nog bepaalde onderdelen van de veeteelt. Delen van zijn leerstof
legde hij in twee leerboeken vast:
Lehrbuch der allgemeinen Therapie (1853:2. Ausg., 1868) en Handbuch der gerichtlichen Thierheilkunde (1862; 2. Ausg. 1872).
Voor bepaalde sectoren van Berlijn en Potsdam fungeerde hij als veearts in overheidsdienst (respectievelijk als
Kreistierarzter\\ als Departementstierarzt), hetgeen een
extra salaris opleverde en het voordeel had dat hij er met zijn studenten de talrijk voorkomende infectie- en bedrijfsziekten kon bestuderen. De Buitenpraktijk waan/an hij
de leiding had, won door deze activiteiten aan betekenis. Als eerste is hij begonnen jaarstatistieken van de in Pruisen opgetreden infectieziekten te publiceren, een voor-
beeld dat geleidelijk door de andere Duitse staten is gevolgd. Aan deze overzichten werden casuïstische mededelingen toegevoegd, die hij, gedurende enige jaren sa-
men met Leisering, uitgaf onder de titel
Mittheilungen aus der thierärztlichen Praxis im Preußischen Staate De periode tot aan zijn vertrek naar Hannover In 1859 werd de
vruchtbaarste van zijn leven. Aan de universiteit volgde hij colleges en kwam er in contact met de leidinggevende medici waaraan Berlijn in die dagen rijk was. De daar
door Schoenlein, Virchow en Reinhardt verkondigde principes droeg hij naar het eigen vakgebied uit. Gerlach maakte er bijvoorbeeld een gewoonte van om ten dode op-
geschreven patiënten eerst uitvoerig te onderzoeken, waarbij hij de gegevens die percussie en auscultatie opleverden noteerde om deze daarna te verifiëren aan het on-
derzoek post mortem. In deze tijd was de toepassing van de microscoop in de diergeneeskunde nog vrijwel onbekend. De ontdekking van Schoenlein
et al, dat schimmels
de oorzaak van ziekten konden zijn, zette Gerlach ertoe aan om zich het gebruik van dit instrument eigen te maken. Hij maakte een uitgebreide studie van dermatomyco-
sen en schurft, die in 1857 als monografie verscheen.

In 1859 aanvaardde Gerlach de benoeming tot directeur van de Koninklijkeveeartsenijschool te Hannover. Hij had hierbij bedongen, dat hij de titel van professor zou krij-
gen. In Zuid-Dultsland was deze titel heel gewoon; in Noord-Duitsland kwam hij daarentegen bij de veeartsenijscholen niet voor. Gerlach insisteerde op de toekenning van
de titel omwille van het aanzien van het vak.

-ocr page 351-

In Hannover, waar zowel binnen de school als binnen de beroepsgroep nogal wat problemen waren, heeft hij inderdaad kans gezien om de
diergeneeskunde meer aanzien te geven. Hij bepleitte de aanstelling van veeartsen in overheidsdienst, hij adviseerde bij het opstellen van wet-
ten op het gebied van besmettelijke dierziekten en bij het nemen van maatregelen om ongelukken bij het consumeren van ondeugdelijk vlees te
voorkomen. In de eerste plaats eiste hij dat de studenten een betere vooropleiding dienden te hebben alvorens toegelaten te worden; pas nadat
Hannover in 1866 bij Pruisen werd ingelijfd, kwam in 1869 het besluit af dat tenminste de onderbouw van het middelbaar onderwijs doorlopen
moest zijn. De eerste drie internationale veeartsenijkundige congressen (Hamburg, 1863, Wenen, 1865, Zürich, 1867) boden hem gelegenheid
zijn inzichten ook aan een internationaal forum bekend te maken. De profilering van zijn school zal ongetwijfeld bevorderd zijn door de uitgave
van een
Jahresbericht der Königlichen Thierarzneischule in Hannover, die hij begon en waan/an hij de delen over 1868 en 1869 grotendeels
vulde.

Gerlach nam een groot deel van het onderwijs voor zijn rekening; zo doceerde hij algemene en speciële pathologie, algemene en speciële the-
rapie, pathologische anatomie en gerechtelijke diergeneeskunde. Verder leidde hij het werk in de kliniek.

De dictaten van een van zijn leerlingen (Christian Stümpel) uit 1859-1860 zijn bewaard gebleven. Transcriptie en analyse hien/an door twee
promovendi geven inzicht in de aard van zijn onderwijs. Het gebouwencomplex in Hannover werd tijdens het directoraat van Gerlach uitgebreid
met onder andere een kliniek voor kleine huisdieren, een aula en een smederij met acht vuren. Verder werden de nodige administratieve reor-
ganisaties doorgevoerd zoals het aanleggen van een kliniek-journaal en de catalogisering van de bibliotheek. In zijn Hannoversche tijd ver-
richtte Gerlach onderzoek over trichinen, runderpest (waan/oor hij enige tijd in Nederland verbleef en met Hengeveld en Hekmeijer samen-
werkte; de resultaten werden in boekvorm vastgelegd), droes en vooral over tuberculose. Hij toonde zich een overtuigd contagionist. Nadat
Villemin in 1865 erin was geslaagd om de besmettelijkheid van humane tuberculose voor andere soorten (cavia en konijn) te bewijzen, bewees
Gerlach, dat de parelziekte van het rund (tuberculose van de longvliezen) overdraagbaar is via enting en voeding. Zijn conclusie, dat de melk en
het vlees van tuberculeuze dieren vooral gevaarlijk zijn vanwege het grote risico op tuberculose voor de mens baarde veel opzien. Hij raadde
dan ook dringend aan om vlees en melk van tuberculeuze dieren voor menselijke consumptie uit te sluiten. Het zal niet verbazen, dat hiervan
grote conflicten het gevolg waren met aan de ene kant de behoeders van de menselijke gezondheid en aan de andere kant de zich benadeeld
voelende veehouders.

In 1870 werd aan Gerlach de hoogst bereikbare veterinaire positie aangeboden: directeur van de Koninklijke Veeartsenijschool te Berlijn als op-
volger van Gurlt, waarbij hij tevens als eerste niet-medicus werd benoemd tot lid van de Gezondheidscommissie en als \'Geheim Medicinalral\'.
Had hij in Hannover nog wel eens een uurtje over om zich aan zijn liefhebberijen te wijden, zoals het lezen van Franse boeken (Gerlach was
een van de beste kenners in Duitsland van de Franse veterinaire literatuur), in Berlijn werkte hij van de vroege ochtend tot de late avond. Vooral
de administratieve aangelegenheden van de school, die voordien aan een afzonderlijke functionaris waren toevertrouwd, en talrijke nevenfunc-
ties vroegen veel van zijn tijd. Overbodig te zeggen, dat dit niet alleen ten koste ging van zijn gezinsleven maar ook van zijn gezondheid.
Toch leidde hij met hart en ziel de kliniek en het is vooral aan zijn grote faam als clinicus te danken, dat het patiëntenaanbod sterk toenam.
Werden er in 1867 nog 1225 patiënten aangeboden, waan/an het overgrote deel uit paarden bestond, in 1873 was dit aantal opgelopen tot
3000. Van zijn publicaties uit de tweede Berlijnse periode moet vooral zijn boek
Die Fleischkost des Menschen vom sanitären und marktpolizei-
lichen Standpunkte
uit 1875 genoemd worden, dat volgens een modern auteur (Hofschulte) pionierswerk is geweest. Daarnaast nam hij de uit-
gave op zich van de voortzetting van het
Magazin für die gesammte Thierheill<unde van Gurlt en Hertwig, dat vanaf 1875 ging verschijnen onder
de titel:
Archiv lür wissenschaftliche und praktische Thierheilkunde. In de eerste drie jaargangen vindt men bijdragen van zijn hand.

Onder zijn leiding werd het docentencorps vernieuwd. Hierdoor kon een betere verdeling van de ondenwijstaken naar specialisme worden doorgevoerd. Door de kwaliteit
van de benoemden kon Berlijn uitgroeien tot een toonaangevend centrum van veterinaire wetenschap. Belangrijk is dat hij een splitsing heeft doorgevoerd tussen de ana-
tomie en de pathologische anatomie niet alleen wat vakgebied maar ook wat gebouwen betreft. Op de nieuwe leerstoel voor de pathologische anatomie werd Wilhelm
Schütz benoemd. Ook richtte hij een chemisch laboratorium in en breidde hij de lessen in chemie en physica uit. Opvallend is, dat hij in 1871 al een varkensstal liet aanleg-
gen, waaruit geconcludeerd mag worden, dat in die periode in het te Berlijn gegeven ondenwijs aandacht werd besteed aan deze diersoort, die toen het overgrote aandeel
in de vleesproductie was gaan leveren.

Gerlach heeft kans gezien om, dankzij zijn enorme wils- en werkkracht de diergeneeskunde een groter aanzien te geven zowel in de maatschappijlijk opzicht als bij beoe-
fenaren van de natuunwetenschappen en de humane geneeskunde.

Zijn gezondheid bleek niet opgewassen tegen de enorme werkdruk die het directoraat met zich meebracht. Zijn maagklachten namen toe en uiteindelijk overleed hij aan
maagkanker in de zomer van 1877. De Amerikaan Frank 8. Billings, die onder hem gestudeerd had, getuigde toen: \'The veterinary profession of the world has lost its
Standard bearer, the leader of its forlorn hope. Bourgelat was indeed the one to lay the foundation of veterinary education; but Gerlach was no less the first to make a
scientific study of the requirements of veterinary education: narrowing his entire energies to the one point ■ the introduction of a scientific method into our teaching and
practice. Our late director was indeed a Luther in the school of veterinary thought\'. Bij het eeuwfeest van de Berlijnse school in 1890 werd Gerlach met een meer dan le-
vensgroot standbeeld geëerd en werden zijn verdiensten nog eens in herinnering gebracht. Datzelfde deed de veterinair-historicus Wilhelm Rieck in 1966, aldus zijn voor-
dracht tijdens het 20®\'® Internationaal Congres voor de Geschiedenis der Geneeskunde besluitend: \'Sein Werden und Wirken personifiziert den Entwicklungsgang des
ganzen tierärztlichen Standes, nicht nur im deutschen Sprachraum, sondern in Europa und der übrigen Welt; sein Denkmal, in Erz gegossen, verkörpert somit Eigenkraft
unf Werdegang der Veterinärmedizin und ihrer Standesvertreter\'.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap

A.M./E.P.O.

LITERATUUR

■ Billings FS. In memory ol Andreas Christian Gerlach. The veterinary journal, 1877; 5:302-305.

■ Driesch A von den. Geschichte der-riermedizin. Miinchen. 1989: p.171,176,189.

- E.P.0. Voorgangers: dierenartsen gil vroeger lijd: Ernst Friedrich Gurlt (1794-ie82). Tijdschr Diergeneesknd, 1998:123; 412-413,

- Pöcking P. Eine Koilegmilschrift von Christian Stümpel nach Vorlesungen von A.C. Gerladi und K.W.A. Gunther gesctirietwn 1859/60 an der Tierärztliche Hochschule Hannover. Inaugural-dissertation. Hannover; 1973.

- Froehner, R. Die tierärztliche Hochschule Hannover. Schildemng ihrer Entwicklung, Beilr, Gesch, Vel,Med,. 1943/44; 6:11 -17,48-55,80-117,146-155, (Ook in: Die TieréntSche Hochschule in Hannover 1778-1953.
Hannover, 1953),

- Holschulte, B, Die Fleischkost des Menschen\' von Andreas Christian Geriach (1875), Dtsch, Tierärztl, Wschr,, 1988; 95:334-338,

- Leisering Th, Andreas Christian Gerlach, Archiv (,wiss,u.pracl,Thierheilkunde, 1877; 4; 1 -38,

■ NussbaumR.. Eine Kollegmilschhft von Christian Stümpel nach Vorlesungen von A.C. Gerlach geschrieben 1859/60. Inaugurai-dissenalion, Hannover; 1975,

- Renk, W, Begründer der tierärztlichen Wissenschalt, Bert, Münch,tierärztl, Wschr,, 1962; 75; 35-36,

■ Rieck, W, Der Einfluß des Berliner Geheimen Medidnalrats Andreas Gerlach aul die europäische Veterinärmedizin, In: Verhandlungen des 20. inlemationalen Kongresses für Geschichte derUeózin. Berlin. 22-27Augustus
1966.
Hiklesheim, 1968, p, 582-587,

317

TIJDSCHRIFT VOOR Diergeneeskunde, DEEL 124, MEI, AFLEVERING 10, 1999

-ocr page 352-

START PRAKTIJKPROEF DIERVEILIGHEIDSINDEX

Berichten en verslagen

\'Ondanks de sombere tijd, een goede
opkomst\', stelt drs. J.J.M. Voermans
vast aan het begin van de eerste opstart-
bijeenkomst. Dierenarts Voermans is
directeur van de Stichting tot bevorde-
ring van de Dierveiligheid van het
Nederlandse Varken, SDV (zie kader).
Tijdens twee landelijke bijeenkomsten
leidde hij namens de SDV de publieke
presentatie van het systeem van de
dierveiligheidsindex.
Deze bijeenkomsten, 8 april in Vars-
seveld en 9 april in Boekei, vormden
tevens het startsein van een uitge-
breide landelijke praktijktest van een
kwaliteitssysteem op basis van de dier-
veiligheidsindex.

PRAKTIJKTEST

Binnen 45 dierenartsenpraktijken heb-
ben ongeveer 200 vooruitstrevende
varkenshouders zich aangemeld voor
de DVI-praktijkproef. Deze dierhou-
ders hebben in samenspraak met hun
dierenarts de beslissing genomen om
het systeem van de dierveiligheidsin-
dex te gaan toepassen op het eigen be-
drijf en om te helpen het verder te ont-
wikkelen.

Het project Dierveiligheid ging april 1998 van start met het uitwerken van de
plannen en ideeën gevolgd door een voorstudie op elf varkensbedrijven. Deze pi-
lot diende om een praktisch toepasbaar systeem te ontwerpen, waarmee op elk
varkensbedrijf een zogeheten dierveiligheidsindex, DVI, bepaald kan worden.
Het vooronderzoek heeft een prototype scoringssysteem opgeleverd. Begin
april 1999 startte een landelijke praktijktest, waarin het prototype op onge-
veer 200 varkenshouderijen in de praktijk wordt getest en verder ontwikkeld.

De SDV heeft zelf de grens bij deze
200 varkenshouders gelegd. Voor het
Praktijkonderzoek Varkenshouderij in
Rosmalen dat alle gegevens verzamelt
en analyseert, is dit aantal nog beheers-
baar.

In feite heeft de dierveiligheidsindex
twee functies. Ten eerste dient het om
de dierhouderij op een varkensbedrijf
op een hoger plan te brengen, lees dier-
gezondheid en dierwelzijn. Ten tweede
kan de dierveiligheidsindex dienen als
kwaliteitskenmerk van het bedrijf
Deze beide aspecten van de dierveilig-
heidsindex zullen zich bij goede inpas-
sing in de bedrijfsvoering, uiteindelijk
vertalen in een hogere maatschappe-
lijke acceptatie en een beter econo-
misch rendement van een varkenshou-
derij. De SDV ziet het als een van haar
taken om economische ondersteuning
te bewerkstelligen voor het DVI-sys-
teem, bij overheid en binnen produc-
tieketens.

De Stichting tot bevordering van de Dierveiligheid van het Nederlandse
Varken, SDV, heeft als doel het versneld bevorderen van diergezondheid en
dierwelzijn van het Nederlandse varken in diverse productiesystemen en pas-
send bij de maatschappelijke opvattingen. SDV realiseert dit doel via onder-
zoek en ontwikkeling.

Eén van de belangrijkste initiatieven van de stichting bestaat uit het inpassen
van het Dierveiligheidsindexsysteem binnen de Nederlandse varkenshouderij
en -vleesverwerkende instellingen.

(Zie ook de internetpagina van de KNMvD: www.knmvd.nl. Het secretariaat van
de SDV kan u desgewenst informatie toezenden, zoals het Rapport Praktijk-
onderzoek Varkenshouderij. Adres: Julianalaan 8-10. 3508 SB Utrecht.)

Door Jan Hülsen

De dierveiligheidsindex wordt bere-
kend uit scoringsuitslagen van diverse
onderdelen van de bedrijfsinrichting
en bedrijfsvoering. De totaalsom van
deze uitslagen plaatst het bedrijf op
een bepaald DVl-niveau. De huidige
opzet kent niveau 1 tot 4, waarbij ni-
veau 4 het bedrijf van de toekomst be-
treft, qua dierwelzijn en diergezond-
heid. De scoringsuitslagen van onder-
delen kunnen elkaar compenseren.
Gedurende het eerste jaar kunnen be-
drijven in niveau 1 voor bepaalde pun-
ten een vrijstelling krijgen, daama
moeten ze aan alle eisen voldoen.
Bij een bedrijfsbegeleiding bieden de
analyses in het kader van de dierveilig-
heidsindex aanknopingpunten voor
kwaliteitsborging en kwaliteitsverbe-
tering. Varkenshouder en begeleiders,
veelal dierenarts en voorlichter, voe-
ren gezamenlijk adviesgesprekken aan
de hand van de bevindingen van de
scoringen.

De scoringslijst valt grofweg uiteen in
drie onderdelen. Ten eerste de contact-

Het bestuur van de SDV bestaat uit vertegenwoordigers van de volgende or-
ganisaties:

- Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV)

- Dierenartsencoöperatie AUV

- Faculteit der Diergeneeskunde

- Federatief Overlegorgaan Mengvoederindustrie (FOOM)

- KNMvD

- Land-en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO)

- Nationale Coöperatieve Raad voor land- en tuin- S D V
bouw (NCR)

- Rabobank Nederland

Voorzitter is prof. dr. ir. G. van Dijk (NCR).
Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij (LNV) adviseert het bestuur.
Het bestuur is in overleg met de Nederlandse
Vakbond van Varkenshouders (NVV).

-ocr page 353-

Voor dit doel heeft de redactie een aan-
tal studenten diergeneeskunde bereid
gevonden om deze vertalingen op pro-
fessionele wijze en vanzelfsprekend
tegen redelijke vergoeding te gaan ver-
zorgen. Mochten er zich, naar aanlei-
ding van deze mededeling, meer stu-
denten bereid zijn om ook vertalingen
(met name uit het Engels maar moge-
lijk ook andere talen) te gaan verzor-
gen, dan zijn ze van harte welkom.

structuur, hetgeen een maat geeft voor
de dierziektekundige barrières op en
rondom een bedrijf. Ten tweede de
diergezondheid en ten derde het dier-
welzijn.

Bij de start van het DVI-traject, vol-
doet ongeveer 80 procent van de be-
drijven aan de eisen van niveau 1, het
basisniveau (zie tabel haalbaarheids-
traject). Na tien jaar zouden alle bedrij-
ven dit niveau ontstegen moeten zijn.
Een in het oog springende eis om aan
het basisniveau te voldoen bestaat uit
\'dienstverlening door gecertificeerde
instellingen\'.

Tenslotte willen we hierbij een drin-
gend beroep doen op de collegae die
vanuit hun wetenschappelijke functie in
buitenlandse tijdschriften publiceren.
Wanneer het volgens u de moeite waard
is om dergelijke informatie ook be-
schikbaar te stellen aan de Nederlandse
dierenarts via het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, integraal, samenge-
vat of bewerkt, dan ligt hier uw kans!
De redactie is bereid om deze informa-
tie in het Tijdschrift op te nemen en
zelfs voor u te laten vertalen, vanzelf-
sprekend alles in nauw overleg met de
auteur. Ook uw medewerking zien we
met belangstelling tegemoet. Er zijn in-
middels al enkele artikelen op deze
wijze in bewerking.

Zoals onlangs werd aangekondigd in een Editorial is de Hoofdredactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde van plan om meer aandacht te gaan beste-
den aan actuele, wetenschappelijke zaken. Dit betreffen voor de lezer belang-
rijke en/of interessante informatie uit Proceedings afkomstig van de vele con-
gressen die in de wereld worden gehouden, samenvattingen van artikelen uit
diverse buitenlandse tijdschriften, maar ook het verzorgen van integrale
Nederlandse vertalingen van Engelstalige publicaties die door Nederlandse
onderzoekers zijn verzorgd.

NIVEAU DIERVEILIGHEIDSINDEX
en doelstellingen samengevat

%

bijstan
DVl

BEDRIJVEN DAT KAN VOLDOEN

over over over
Sjaar lOjaar ISjaar

DVI-1 (basisniveau):

80%

100%

-

-

DVl-2:

25%

80%

100%

-

DVl-3:

10%

50%

80%

100%

DVM:

-

-

25%

80%

Indicatie haalbaartieidstraject Dierveiligheidsindex. Bron: Stichting tot bevordering van de Dierveiligheid
van het Nederlandse Varken.

MEER AANDACHT VOOR ACTUEEL-WETENSCHAPPELIJKE
INFORMATIE IN HET TVD

TEVENS EEN BEROEP OP UW MEDEWERKING

Voor aanmelding, suggesties en het
aanbieden van geschikte informatie
kunt u contact opnemen met de bureau-
redactie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, telefoon: 030-2510111.

Aan het bestand van de AUV
Veterinaire Mediatheek zijn de vol-
gende videobanden toegevoegd.

A 112. Van Pup tot Doctorandus
Een leuke videoband over het opleiden
van honden tot blindengeleidehonden.
Geschikt voor scholieren, hondenclubs
en anderen.

auy

AUV VETERINAIRE MEDIATHEEK

commentaar geven bij deze
illustratieve film.

A. Neutering of the dog
Evenals A 113 een film van
dezelfde organisatie over de
castratie van de reu.

VETERINAIRE
MEDIATHEEK

Bestellingen via de A VV, Jaap Schep,
telefoon: 0485 - 335555. Ook op inter-
net is onze catalogus te bekijken via de
hoofdpagina van de AUV (www.auv.
org) en wel onder \'Leden \'.

A 113. Neutering of the bitch
Een Engelstalige film over
de castratie (\'sterilisatie\') van
de teef Een film van de blindenge-
leidehondenorganisatie in Engeland.
Na uitleg waarom wordt, onder inhala-
tie-anesthesie, de operatie uitgevoerd.
U kunt het lastig verstaanbare. Engelse
commentaar uitzetten en uw eigen

-ocr page 354-

jan flameling 51 jaar
dierenarts en arts

oprichter en voorzitter van D66 steenbergen

gehuwd met inez, arts 45 jaar.

kinderen: peter 18, roosmarijn 16 en hans 14.

VAN PRAKTIJK
NAAR EUROPA

voor al uw vragen en opmerkingen:
welbergsedijk 26 4651 te steenbergen
telefoon privé 00 31 167 564822
telefax 00 31 167 565652
gsm 00 31 653 511398
telefoon praktijk 00 31 167 565945
email: flam_4ep@westbrabant.net
www.tref.nl/steenbergen/flamellng

10 juni

verkiezingen

europese parlement

bij voorkeur lijst 4 nummer 14

kandidaat

DIERENARTS
DE DEMOCRAAT

voor
Europa

JAN FLAMELING WIL IN EUROPEES PARLEMENT

Om in het Europees Parlement gekozen
te worden, moetje allereerst op een kies-
lijst te staan. Dit kan door je aan te slui-
ten bij een politieke partij of door zelf
een politieke partij op te richten. De le-
den van een politieke partij bepalen uit-
eindelijkje plaats op de lijst.
Als je hierbij op een niet-verkiesbare
plaats terechtkomt, zul je moeten probe-
ren om via voorkeursstemmen alsnog
een zetel te verwerven. Hierbij moet de
partij waarvan je deel uitmaakt natuur-
lijk wel minimaal één zetel in het parle-
ment verwerven. Vervolgens dien jij
daar aanspraak op te kunnen maken.
Kort uitgelegd heeft dierenarts Jan
Flameling ten minste tien procent van de
kiesdeler aan stemmen nodig om in het
Europees Parlement te komen. Dit aantal
heet de voorkeursdrempel. Vervolgens
hangt het af van ondermeer de stemver-
deling welke partijleden de zetel(s) gaan
bezetten.

Als we de kiesdeler schatten op 150.000,
dan heeft dierenarts Jan Flameling dus
minimaal 15.000 stemmen nodig om een
kans te maken.

Behaalt hij meer dan de helft van de
kiesdeler, dan zit hij op veren.
Collega Jan Flameling uit Steenbergen
heeft een bijzonder besluit genomen.
Hij wil in het Europees Parlement.
Flameling voelt zich de laatste jaren \'de
regels voorgeschreven\', zonder dat hij
voldoende draagvlak kan merken. Hij
mist \'de vertaling naar de praktijk\'.
Daarom rees bij hem de gedachte om er
wat aan te gaan doen. Hij besloot: \'ik ga
in het Europees Parlement.\' \'Want\',
zegt hij zelf, \'zo zit ik in elkaar\'.
Flameling heeft een periode van vier jaar
als gemeenteraadslid in Steenbergen
achter de rug. Een tweede periode wilde
hij niet. Eenzelfde tijdsplan heeft hij in
gedachten voor het Europees Parlement,
waar de perioden vijfjaren beslaan. \'Als
je \'t goed doet ben je er in die periode zo
druk mee, dat je daama wel wat anders
wilt\'.

Het valt nog niet mee om in het
Europees Parlement te komen, dat weet
Flameling maar al te goed. Met de hulp
van vele vrienden en bekenden heeft hij
een publiciteitscampagne gestart, die
hem inmiddels op de 14e plaats van de
lijst van D66 heeft gebracht. Echter, dit
is geen verkiesbare plaats. Daarom zet
Flameling zijn promotie-activiteiten in
volle hevigheid voort, met het doel om
via voorkeursstemmen een zetel te be-
machtigen. Hij bekostigt de campagne
grotendeels zelfs.

Kiesdeler = opkomstpercentage * kiesgerechtigden / aantal zetels = 40% * 11,5 miljoen / 31.

Als het hem lukt en hij is de komende
vijf jaar europarlementariër, dan hoopt
hij om nog één dag in de week als dieren-
arts de praktijk in te kunnen gaan. Voor
het contact en het gevoel, en omdat het
vak hem nog steeds boeit. Maar hij be-
seft dat dit waarschijnlijk niet mogelijk
zal zijn. Temeer doordat hij het van grote
waarde acht om een goed contact te heb-
ben met een netwerk van mensen die
hem goede informatie kunnen verschaf-
fen en die nieuwe ideeën aanleveren. Hij
noemt hen \'de soldaatjes in veld\', dege-
nen die hem van munitie voorzien.

Meer informatie vind u bijvoorbeeld
op de website van Jan Flameling:
www.tref.nl/steenbergen/flameling.

Jan Hulsen

-ocr page 355-

VERSLAG STUDIEMIDDAG VITALE VLEESKUIKENS

Op 18 maart 1999 organiseerden de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, de
bedrijven Euribrid, Hendrix-UTD en enkele prominente onderzoeksinstellingen
als het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-DLO), het
Landbouw-Economisch Instituut (LEl-DLO) en Praktijkonderzoek Pluim-
veehouderij \'Het Spelderholt\', een studiemiddag voor de vleeskuikenkolom.
Het onderwerp van deze middag was het Agro Keten Kennis-project \'Vitale
vleeskuikens door aangepast ketenmanagement en toepassing van genetica\'.
Onderzoekers van Praktijkonderzoek Pluimveehouderij (PP) en ID-DLO
verzorgden inleidingen over de resultaten van dit project, waarna diverse des-
kundigen uit het bedrijfsleven, uit het onderzoek en de wetenschap, de over-
heid en de Dierenbescherming met elkaar en met de zaal in discussie traden.

Door André Steentjes

verhogen van de groeisnelheid ge-
paard dient te gaan met selectie op het
verminderen van de gevoeligheid voor
stofwisselingsstoomissen.
LEI-bedrijfseconoom P.L.M. van
Home meldde dat de gemiddelde uit-
val op vleeskuikenbedrijven tussen
1980 en 1993 is toegenomen van 4,5
procent tot mim vijf procent. De laat-
ste jaren zit de uitval weer onder de vijf
procent. Uit cijfers van PP blijkt dat 15
tot 25 procent van de totale uitval is ge-
relateerd aan hart- en circulatieproble-
men.

Het stimuleringsproject Agro Keten
Kennis (AKK) heeft tot doel de ont-
wikkeling van kennis op het gebied
van zogenaamde \'agro-industriële ke-
tens\'. Maatschappelijke vragen en
wensen van consumenten bepalen de
doelstellingen van de voorbeeldpro-
jecten die de Stichting AKK onder-
steunt. Het project \'vitale vleeskui-
kens\' is een goed voorbeeld van een
ketensamenwerkingsproject om het
door de maatschappij ervaren knelpunt
\'vitaliteit van vleeskuikens; dood-
groeiers\' in de productieketen op te
lossen.

Gelet op de wederzijdse afhankelijk-
heid van de schakels in de keten en de
complexiteit van het probleem (gene-
tica, dierfysiologie, houderijsysteem)
is samenwerking tussen bedrijfsleven
en onderzoekers een voorwaarde om
praktische en toepasbare oplossingen
te formuleren. Deze samenwerking
heeft geleid tot intensief en effectief
onderzoek dat praktisch is vertaald. Op
deze wijze kan de ontwikkelde kennis
doelgericht overgedragen worden op
de betrokken bedrijven in de vleeskui-
kenproductieketens, zodat hopelijk in
de toekomst het maatschappelijk pro-
bleem tot het verleden behoort.

PP-onderzoeker dr. ir. J.H. van Mid-
delkoop concludeerde uit zijn onder-
zoek dat het huidige vleeskuiken zo-
veel energie en zuurstof nodig heeft
voor de noodzakelijke groei, dat bij
een lage omgevingstemperatuur on-
voldoende overblijft voor onderhouds-
processen. Hierdoor ontwikkelt zich
een onbalans in de fysiologische pro-
cessen en ontstaan er stofwisselings-
stoornissen. Het afremmen van de
groei, speciaal op jonge leeftijd, door
vermindering van de hoeveelheid voer
per dag of door verlaging van het ge-
halte aan lysine geeft minder kans op
stofwisselingsstoomissen. Door het
afremmen van de groei wordt daar re-
latief gezien minder energie en zuur-
stof voor gevraagd en blijft meer over
voor de ontwikkeling van organen en
voor de arbeid die ze leveren (onder-
houdsprocessen). Op jonge leeftijd is
het belangrijk dat organen zich goed
kunnen ontwikkelen ter ondersteuning
van de latere vleesproductie. Dit ver-
klaart waarom kuikens die volop ge-
voerd worden bij lage omgevingstem-
peratuur de meeste risico\'s lopen.

"Het afremmen van de groei,
speciaal op jonge leeftijd, geeft
minder kans op stoj\\\\\'isselings-
stoornissen."

Er bleek een duidelijk verschil in ge-
voeligheid voor stofwisselingsstoor-
nissen tussen hanen en hennen. Voor
een belangrijk deel is het verschil toe
te schrijven aan het verschil in groei.
Hanen zetten relatief per kilogram
lichaamsgewicht meer eiwit aan en
hennen meer vet. Eiwit vraagt meer
energie en zuurstof voor onderhoud
dan vet. Ook tussen lijnen blijken er
duidelijke verschillen: een hogere aan-
leg voor snelle groei en voor een effi-
ciënte energie-aanzet betekent een
hoger risico voor het ontstaan van or-
gaanafwijkingen (vergroting rechter
hartkamer, levercirrose, ascites) en
vergelijkbare stofwisselingsproble-
men. Dit betekent dat selectie op het

"De jbkkerij zal moeten
zoeken naar een optimum
tussen economie en het
risico op ascites."

Uit interviews met 24 vleeskuikenhou-
ders bleek dat 16 van de 24 bedrijven
een vomi van voersturing toepast.
Analyse van de verzamelde data toont
aan dat de gemiddelde uitval voor de
groep bedrijven met voersturing lager
was (vier procent) dan bij de groep
zonder voersturing (vijf procent).
Hoewel de verschillen in uitval tussen
koppels groot waren, kon geconclu-
deerd worden dat de groep met voer-
sturing duidelijk minder uitschieters
met veel uitval kent.
Opvallend was dat op 23 van de 24 be-
drijven recent maatregelen genomen
waren om hittestress te verminderen
(extra ventilatiecapaciteit door steun-
of lengteventilatoren, en/of waterver-
neveling bij de luchtinlaat).
Het onderzoek van dr. C.W. Scheele
en ing. C. Kwakemaak, beide mede-
werkers van ID-DLO, heeft duidelijk
gemaakt dat vooral in de eerste fase
van de groei organen zich goed moeten
kunnen ontwikkelen. Een vroegtij-
dige, korte remming van de vleesgroei
door een lagere eiwitopname (amino-
zuren) en meer energieconsumptie,
verhoogt de vitaliteit. Dit blijkt uit een
lagere uitval en minder orgaanafwij-
kingen. Het gehalte aan het actieve
schildklierhormoon tri-jodothyronine
(T3) in het bloed verschaft een aanwij-
zing over vitaliteit.

De betekenis van T3 is in het bijzonder
te vinden in de ontwikkeling van or-

-ocr page 356-

gaansystemen en in de aanzet tot pro-
ductie van adenosinetrifosfaat (ATP),
op celniveau de leverancier van ar-
beidsenergie voor het doen functione-
ren van de diverse organen.
Het onderzoek leerde dat minder eiwit
(aminozuren) in het voer gedurende
slechts één week (in de leeftijd van
twee tot drie weken) leidt tot hogere
T3-gehalten in het bloed op vier en vijf
weken leeftijd. Zelfs wanneer de kui-
kens na drie weken leeftijd een voer
krijgen met een zeer hoog eiwitge-
halte, blijkt toch dat een lager eiwitge-
halte in de derde week gunstig heeft
doorgewerkt op het T3-niveau in het
bloed op latere leeftijd. Deze gunstige
uitwerking werd ook temggevonden
op het uitvalspercentage en op de or-
gaanafwijkingen aan het eind van de
mestperiode.

ID-DLO-onderzoeker dr. S.M. Korte
probeerde door gebmikmaking van
extreme condities parameters te identi-
ficeren die van belang kunnen zijn om
stofwisselingsstoomissen in een vroeg
stadium te herkennen. Aangetoond
werd dat blauwverkleuring, minder
lust tot lopen of een hoge PCO2 in het
bloed van jonge kuikens indicatoren
zijn voor de eerste stadia van een stof-
wisselingsstoomis. De pluimveehou-
der kan hierop anticiperen met voerbe-
perking om uitval te beperken en het
welzijn van de kuikens te verbeteren.
Bij het opzetten van nieuwe selectielij-
nen zal men met een hoge PCO2 als
nadelige factor voor dierenwelzijn
meer rekening moeten houden.

"De boodschap voor de
praktijk is dat de fokkerij
een minder ascitesgevoelig
(maar ook economisch minder
rendabel) kuiken kan leveren."

Dr. ir. K.H. de Greef van het ID-DLO
concludeert dat selectie tegen ascites-
gevoeligheid mogelijk en effectief is;
genetische verbetering van resistentie
tegen ascites eist testen van fokkerij-
dieren in een fysiologisch belastende
omgeving. De fokkerij zal moeten zoe-
ken naar een optimum tussen econo-
mie en het risico op ascites. Wanneer
men kuikens houdt op goed ingerichte
bedrijven met een goed management is
een verbetering van de ascitesgevoe-
ligheid op dit moment niet relevant;
voor minder goede omstandigheden is
een meer ascitesresistent kuiken wel
geschikt. \'Een goede boer verdient het
beste kuiken maar een goed kuiken
EIST een beste boer!\'.
De fokkerij richt zich op de wereld-
markt met de bijbehorende variatie in
houderijomstandigheden en de ver-
schillende benaderingen van de ge-
zondheidsproblematiek. Het ideale
kuiken in Nederland is hoogst waar-
schijnlijk niet het ideale kuiken in een
hooggebergte. Er bestaat dus geen uni-
formiteit in nagestreefde fokdoelen.
Het probleem is dat voor verschillende
markten verschillende fokkerijproduc-
ten worden gevraagd. Daarbij heeft de
fokkerij de verantwoording om de vin-
ger aan de pols te houden wat betreft
metabole aandoeningen, zoals ascites.

De boodschap voor de praktijk is dat
de fokkerij een minder ascitesgevoelig
(maar ook economisch minder renda-
bel) kuiken kan leveren. De doelstel-
lingen: hoog voerrendement voor aan-
zet van vlees, lage voerconversie,
vitale vleeskuikens, minder uitval en
minder afkeuringen aan de slachtlijn,
kunnen gecombineerd worden. Een tij-
delijk wat hogere voerconversie (min-
der eiwit in het voer) op jonge leeftijd,
als de voerconsumptie (en dus de voer-
kosten) nog niet erg hoog is, verhoogt
de vitaliteit. Op latere leeftijd, dus bij
een hoge voerconsumptie, kunnen
voeders verstrekt worden die resulte-
ren in een lage voerconversie. De eer-
der goed ontwikkelde organen zijn dan
opgewassen tegen een snelle en effi-
ciënte groei. Het eindresultaat is dan
een nauwelijks verhoogde voerconver-
sie over de gehele mestperiode ge-
paard met aflevering van vitalere en
gezonde kuikens.

ACHTSTE EDITIE FIDIN REPERTORIUM DIERGENEESMIDDELEN
INCLUSIEF CD-ROM KOMENDE ZOMER VERKRIJGBAAR

Het Fidin Repertorium Diergenees-
middelen bevat informatie over alle
diergeneesmiddelen van de bij de
Fidin aangesloten bedrijven en geeft
ondermeer informatie over samenstel-
ling, eigenschappen, indicaties, doel-
dieren en kanalisatiestatus.

Het Repertorium is verdeeld in hoofd-
stukken per toepassingsgebied die zijn
voorzien van een uitgebreide inlei-
ding, geschreven door onafhankelijke
deskundigen. Het boek bevat drie re-
gisters: een alfabetisch productregis-
ter, een werkzame stofregister en een
register op fabrikantnaam.

De informatie van de achtste editie van
het Fidin Repertorium Diergenees-
middelen is integraal opgenomen op
cd-rom. Zowel het boek als de cd-rom
zijn tot stand gekomen in nauwe sa-
menwerking met de Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht. Boek en
cd-rom worden uitsluitend als één pak-
ket geleverd. De Fidin heeft het voor-
nemen om periodiek een geactuali-
seerde versie van de cd-rom uit te
brengen.

Komende zomer verschijnt de achtste editie van het Fidin Repertorium
Diergeneesmiddelen (1999/2000). Voor het eerst wordt dit naslagwerk tevens
uitgebracht op cd-rom. Hiervoor wordt een interactief gebruik mogelijk en
kan de informatie op snelle en eenvoudige wijze worden geactualiseerd. Een
aanwinst dus voor iedere gebruiker van het Repertorium.

Gereduceerde prijs bij voorinteke-
ning

Dierenartsen kunnen het Repertorium
inclusief de cd-rom tegen een geredu-
ceerde prijs bij voorintekening bestel-
len.
Dierenartsen zullen hierover
rechtstreeks door de Fidin worden
geïnformeerd.

-ocr page 357-

DIERENARTSEN
BEDANKT!

Geelen Consultancy, Marketing &
Marktonderzoek te Wageningen,
en de onderstaande zes farmaceuti-
sche bedrijven bedanken alle die-
renartsen die mee hebben gewerkt
aan het jaarlijks marktonderzoek
genaamd \'Vet 150\'. Met de resulta-
ten van dit onderzoek kunnen deze
zes farmaceutische bedrijven nog
beter inspelen op uw wensen en be-
hoeften. Nogmaals onze hartelijke
dank namens:

Boehringer Ingelheim B.V.
Dopharma B.V.
Elanco Animal Health B.V.
Eurovet B.V.
Intervet Nederland B.V.
Merial B.V.

AANGIFTEPLICHTIGE
BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

In Nederland zijn in de periode van 1 tot en met 31 maart 1999 de volgende

gevallen van een aangifteplichtige besmettelijke dierziekte geconstateerd:

* In het werkgebied van RVV-kring Assen drie gevallen van scrapie.

* In het werkgebied van RVV-kring Almelo één geval van bovine spongi-
form encephalopathy.

* In het werkgebied van RVV-kring Amsterdam twee gevallen van salmonel-
lose, één geval van campylobacteriose.

* In het werkgebied van RVV-kring Rotterdam één geval van salmonellose
en psittacose.

* In het werkgebied van RVV-kring Weert één geval van scrapie en campylo-
bacteriose.

IBR-BESTRIJDING OPSCHORTEN

Ingezonden

Geachte redactie.

Wie schetst mijn verbazing toen ik tij-
dens het lezen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde (deel 124, aflevering
7) de zesde pagina opensloeg:
HET
GOEDE VIRUS,
getekend Bayer
B.V. Mijn verbazing werd nog groter
tijdens het lezen van het redactionele
artikel waarin staat:
\'De IBR-hvestie is
alweer van enkele weken terug. De be-
smettingsbron is bekend en het gevaar
is geweken\'.

Ten eerste vind ik het van weinig tact
van de Hoofdredactie getuigen om
deze advertentie op dit moment te
plaatsen. Daamaast heeft de Hoofd-
redactie blijkbaar geen weet van wat er
in de praktijk gaande is. Op dit mo-
ment wordt door ondergetekende (en
naar ik aanneem vele collega\'s) volop
op bedrijven geïnventariseerd of er
problemen zijn/waren na IBR-vacci-
natie en deze in relatie kunnen worden
gebracht met de IBR-vaccinatie. En
naar het zich laat aanzien waren de ra-
pen van februari nog niet gaar. De ra-
pen zijn nu pas gaar aan het worden.
Tijdens de inventarisatie op enkele be-
drijven blijken de problemen omvang-
rijker te zijn dan in eerste instantie
werd aangenomen door de veehouder
en ondergetekende. Een paar uur in de
computer van de veehouder neuzen le-
vert heel wat feiten op.
Ondertussen speculeert de Gezond-
heidsdienst wanneer het IBR-bestrij-
dingsprogramma weer opgepakt kan
worden. Het bestrijdingsprogramma is
goed, alleen het middel niet. De febru-
ari-kwestie staat niet op zich. Tijdens
de veldproef in 1993 waren er ook al
bedrijven die problemen hadden met
IBR-BVD en zijn uit de proef gestapt.
Bedrijven die vrijwillig meedoen aan
een proef zullen niet om het minste of
geringste uit een proef stappen. Met de
problemen op deze bedrijven is toen-
tertijd door de Gezondheidsdienst én
door Bayer niets gedaan (Oogst, 2 april
1999). In 1996 kreeg een bedrijf uit
onze praktijk problemen na IBR-vac-
cinatie. Dit is gemeld aan Bayer, maar
de problemen werden niet serieus on-
derzocht. Later rees de verdenking van
BVD en na een jaar werd er een BVD-
drager aangetoond. De moeder van dit
kalf bleek in de gevoelige periode met

Bayovvac® IBR-marker vivum geënt
te zijn. Later werd nog een BVD-dra-
ger kalf aangetoond, waarvan de moe-
der in de gevoelige periode geënt was.
Uit koppel- en vervolgonderzoek
bleek er geen BVD-infectie vóór de
IBR-vaccinatie aanwezig te zijn. Nu
wordt er ineens wel serieus naar dit ge-
val gekeken. Naar het zich laat aanzien
zullen in onze praktijk nog meer be-
drijven met dergelijke problemen bo-
ven water komen. Het is nog wachten
op de (financiële) bereidheid van de
veehouders om BVD-koppelonder-
zoek te doen.

Het lijkt mij verstandig dat de stuur-
groep IBR-bestrijding de bestrijding
voor langere tijd opschort en nieuwe
proeven start om de veiligheid van het
IBR-markervaccin te garanderen. Dit
geldt zowel voor het levend als voor
het dode vaccin (Oogst, 2 april 1999).
Bayer B.V. heeft ondergetekende al
eerder gegarandeerd dat het vaccin
veilig was, met alle gevolgen van dien.
Op dit moment kan ik niet naar mijn
veehouders stappen en zeggen: \'Kom,
we gaan de IBR maar weer eens be-
strijden\'.

G. Wille,
DAP Aalten

-ocr page 358-

Congressen en cursussen

EUROPEES SYMPOSIUM OVER KANKER BIJ HONDEN

Kanker bij honden roept nog veel
vraagtekens op in de diergeneeskunde.
De ziekte is tevens een onderwerp dat
veel aandacht krijgt van dierenartsen.
Hill\'s heeft internationale, technologi-
sche leiders op het gebied van de onco-
logie bij honden samengebracht in een
Europese toer om te communiceren
dat er dankzij modeme behandelings-
protocollen hoop is voor patiënten.
Op
22 juni 1999 vindt dit symposium
\'s avonds plaats in het Carlton
President Hotel te Maarssen/Utrecht.
Sprekers zijn Gregory K. Ogilvie, do-
cent medische oncologie en internist
op de Comparative Oncology Unit aan
de Colorado State University en Kathy
L. Mitchener, die zich bezighoudt met
een doorverwijsdienst voor oncolo-
giepatiënten aan haar eigen praktijk in
Memphis.

Opgave vóór 4 juni 1999 bij Hill\'s Pet
Nutrition B.V., Antwoordnummer
10138, 4800 VB Breda.

75 JAAR WAA:

SCHERP IN BEELD EN TOCH BEWOGEN

Het is 1924, Een aantal verzekerings-
maatschappijen in ons land meent dat
autorijdende artsen meer risico\'s lopen
een auto-ongeluk te krijgen dan de ge-
middelde automobilist. Artsen zijn im-
mers veel op pad, bij nacht en ontij, en
om de risico\'s voor de verzekeraars
aanvaardbaar te houden zou de verze-
keringspremie fors moeten stijgen. Iets
waarmee een aantal betrokken medici
het - vanzelfsprekend - niet eens is. Zij
steken de koppen bijeen en besluiten
gezamenlijk een goedkoper alternatief
te zoeken. De oprichting van de Ver-
eeniging tot Verzekering van Artsen-
Automobilisten is daarmee een feit.
Nu, 75 jaar later, bestaat die vereni-
ging nog steeds, zij het niet meer in
exact dezelfde vorm als in 1924. Zo is
de naam geëvolueerd tot \'Vereniging
voor Artsen\' of liever nog \'WAA\'.
Er is een reisbureau opgezet en heel
medisch Nederland kent het vereni-
gingsblad Arts & Auto. Een belangrij-
ker wijziging is het ontstaan van de
WAA Groep. Deze vennootschap be-
hoort aan de vereniging en is gespecia-
liseerd in zakelijke dienstverlening
aan medici en para-medici. Zo is de
autoverzekering van weleer uitge-
groeid tot een scala aan producten,
variërend van persoonlijke finan-
ciële planning tot diverse verzekerin-
gen in verschillende vormen. Dit alles
wordt geleverd aan de bijna 67.000 le-
den van de vereniging, bijna zeshon-
derd mensen hebben er een dagtaak
aan.

JUBILEUMCONGRES
Nu is het een goed gebruik dat een ju-
bileum niet onopgemerkt voorbij gaat.
En al helemaal niet wanneer het een
mooi \'rond\' getal betreft, zoals 75 jaar.
Ook de WAA zit in haar jubileumjaar
niet stil. Zowel landelijk als regionaal
worden allerlei activiteiten voor de le-
den georganiseerd: een oldtimerrit,
golf- en zeilwedstrijden en een wijnar-
rangement. Het hoogtepunt van het ju-
bileumjaar valt echter op 4 juni aan-
staande. Dan vindt in het Nederlands
Congres Centrum in Den Haag voor
zowel leden als niet-leden een groot
congres plaats, voor partners is een
apart programma samengesteld.
Tijdens deze dag wordt de genees-
kunde onder het thema \'Scherp in
beeld en toch bewogen\' vanuit geva-
rieerde invalshoeken belicht. Zo staat
de ochtendsessie in het teken van het
beeld van de medicus. Het heden, het
verleden en de toekomst van de medi-
sche stand en de plaats van gezondheid
en de gezondheidszorg worden door
verschillende sprekers toegelicht. Pro-
fessor dr. P. van Lieshout vraagt zich
af wiens verantwoordelijkheid de ge-
zondheidszorg eigenlijk is. Rust die op
de schouders van de patiënt, de verze-
keraar, de medicus of de overheid? En
zijn er nog andere partijen die een rol
spelen? In de lezing van professor dr.
M.J. van Lieburg wordt geprobeerd de
ontwikkeling van het zelfbeeld van de
medicus bloot te leggen. En professor
dr. Sj. van der Geest spreekt over de
dokter als predikant en raadsman, van-
uit de gedachte dat in deze eeuw ge-
zondheid de plaats van religie heeft in-
genomen.

In verzekeringsland neemt de WAA, de Vereniging van artsen, een aparte
positie in. De vereniging ontstond 75 jaar geleden uit onvrede met een premie-
stijging voor de autoverzekering. Inmiddels biedt de
WAA talloze producten
aan haar bijna 67.000 leden aan. Op 4 juni 1999 pakt de
WAA uit met een
groots en interessant jubileumcongres.

MIDDAGPROGRAMMA
\'s Middags heeft de jubileumcommis-
sie van de WAA een viertal parallel-
sessies gepland. Tijdens \'Beeldend
brein\' worden de menselijke geest,
emoties en geluk behandeld. \'Tand-
heelkunde bijzonder in beeld\' handelt
over de beeldvorming en toekomstver-
wachtingen van - uiteraard - de tand-
heelkunde. Ook wordt aandacht be-
steed aan het diagnosticeren van met
name bijzondere afwijkingen. Ver-
meldenswaardig is dat de financiële
aspecten rond bumout ruime aandacht
krijgen. Tijdens de sessie \'Bewogen in
beeld\' tenslotte wordt ingegaan op de
rol die beweging heeft binnen de ge-
zondheidszorg.

De titel van de sessie, \'Bumoutpre-
ventie is carrièremanagement: breng je
eigen situatie in beeld\' lijkt voor zich
te spreken. Bumout is een steeds vaker
opduikend begrip waar iedereen, me-
dicus of paramedicus, mee te maken
kan krijgen. Wanneer u het gevoel
heeft dat u ten onder gaat aan stress.

-ocr page 359-

voortdurend onvoldoende grip heeft
op de organisatie van uw werk, moeite
heeft met het managen daarvan en een
carrièreperspectief ontbeert, dan moet
u oppassen. U beantwoordt namelijk
aan het beeld van iemand die lang-
zaamaan opbrandt. De sessie \'Bur-
noutpreventie is carrièremanagement\'
bereidt u voor op het vermijden van
deze valkuil. U leert tijdig juiste keu-
zes te maken en perspectieven te creë-
ren. Verrassend en zeker niet vanzelf-
sprekend is het dat tijdens deze sessie
ook financiële consequenties centraal
staan. Er wordt u een instrumentarium
geboden waarmee u beter bent voorbe-
reid op de nare gevolgen van een even-
tuele bumout. Of natuurlijk op die van
een andere langdurige arbeidsonge-
schiktheid.

■ü T —

Voor inlichtingen over het VVAA Ju-
bileumcongres, kosten voor deelname
en inschrijvingen kunt u contact opne-
men met het VVAA bestuursbureau, te-
lefoon: 030 - 2474201, telefax: 030 -
2474516, e-mail: bestuur@vvaa.nl.

KETOFEN 10% UDA INJECTIEVLOEISTOF VOOR VARKENS

(100 MG. KETOPROFEN PER 1 ML] REG. NL 8784

Merial introduceert Ketofen 10%
UDA injectie voor varkens. Door de
UDA kanalisatie kan de dierenarts dit
diergeneesmiddel aan de varkenshou-
der leveren.

Ketoprofen, het actieve bestanddeel in
Ketofen 10%, heeft bij varkens een
krachtige koortsverlagende werking.
Koorts bij varkens ten gevolge van het

Metritis Mastitis Agalactia (MMA)
syndroom of respiratoire aandoenin-
gen kan een duidelijke eetlustdaling en
daarmee een verlaging van de techni-
sche prestaties veroorzaken. Met
Ketofen 10% kan een snel herstel van
de lichaamstemperatuur worden ver-
kregen waardoor de eetlust terugkeert.
Ketofen 10% onderscheidt zich be-
halve door zijn effectiviteit door een
grote veiligheid waardoor het ook kan
worden toegediend aan dragende en
zogende varkens.

Voor Ketofen 10% U.D.A. geldt een
korte wachttijd voor de slacht, name-
lijk vijf dagen. Hierdoor is dit NSAID
tevens geschikt voor varkens aan het
einde van de mestperiode.
Ketofen 10% U.D.A. wordt geleverd
in flacons van 50 ml. Dit is voldoende
voor de behandeling van acht varkens
van 200 kg of 33 varkens van 50 kg.

Voor meer informatie kunt u terecht
bij: Merial B. V. Bovenkerkervt\'eg 6-8,
1185XEAm.stelveen, tel: 020-547 39
33 (gratis bestelnummers: tel: 0800 -
023 34 40:jax: 0800 - 023 06 22).

VARKEN

O

Feeding requirements for breed-
ing sows: complex is clever, but
simple is safer

C. Whittemore. In Practice 1998: 20:
304-7.

Stoornissen bij zeugen in de reproduc-
tie zijn vaak gerelateerd aan de condi-
tie van de zeug.

Deze conditie staat in direct verband
met de hoeveelheid voer die verstrekt
wordt en met de kwaliteit ervan.
Ten aanzien van vitamines, mineralen
en spoorelementen wordt opgemerkt
dat veranderingen tijdens lactatie, spe-
nen en graviditeit niet noodzakelijk
zijn. Hierover wordt in de literatuur
veel \'onzin\' vermeld.
De conditie van de zeug bepaalt de
hoeveelheid voer die gegeven moet
worden, leder dier heeft een eigen be-
hoefte. Tijdens de lactatie mag de zeug
wel vet maar geen eiwit verliezen. De
klacht dat in deze periode zeugen niet
meer willen eten is het gevolg van het
feit dat de dieren tijdens de graviditeit
onvoldoende hebben kunnen opne-
men.

Referaten

Flushing (voedsel onthouden om
bronst te verwekken) direct na het spe-
nen is volgens de auteur niet verant-
woord.

Zijn conclusie: let bij voeren meer op
conditie en gebruik geen extra supple-
menten.

Dr. J.P. W.M. Akkermans

UITERSTE
INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-06-1999

31-05-1999

01-07-1999

14-06-1999

15-07/01-08-1999

05-07-1999

15-08-1999

26-07-1999

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 360-

Baylisascaris procyonis, een nieuw zoönosepro-
bleem in Nederland? M. Dijkstra en B.C.M.
Pino. SR815\\99:42pp.

De invloed van ammoniak en stof op de afweer
van het respiratie-apparaat van het varken; W.
Moleman. SR 816\\99: 36 pp.

Escherichia coli als diarree-veroorzaker bij hon-
den, katten, geiten, paarden, konijnen & vogels;
G.J.E. Timmermans. SR 817\\99: 39 pp.

Groepshuisvesting voor drachtige zeugen. Een
beschrijving van negen systemen in het kader
van een welzijnsonderzoek; G. Ligtenberg. SR
818\\99:37 pp.

Incubation and neonatal disorders in Ostriches;
E. Dijkman en F. Bakker. SR 819\\99: 65 pp.

De speen onder de loep genomen. Speenpunt-
vereelting - een histologisch en een literatuur-
overzicht; A. de Man. SR 820\\99: 22 pp.

De behandeling van diarree bij honden door
dierenartsen in Nederland - een overzicht;
S. Boskamp. SR 821\\99:37 pp.

Eiwitarmdieet bij honden met chronisch nierfa-
len: zin of onzin; A. Huizinga. SR 822\\99: 31 pp.

Thailand.... The development of dairy cattle pro-
duction; M. Brouwer en E.A. Rook. SR 823\\99:
99 pp.

Introduction of Low-Flow anaesthesia: possibi-
lities and advantages in the Faculty of
Veterinary Science in Zimbabwe; M. Hagenaar
en A.B.M. Janssen. SR 824\\99: 45 pp.

Operatiemethoden voor het herstel van perineale
verwondingen bij de merrie en de gevolgen voor
de fertiliteit; K.J. Visser. SR 825\\99: 24 PP.

Hand rearing of neonatal domestic pigeons; J.
Huisman. SR 826\\99: 37 pp.

Chlamydia infecties bij het rund; D. Winkel.
SR 827\\99: 28 pp.

De invloed van melkfrequentie op de productie
en het celgetal; R. Steenmans. SR 828\\99: 34 pp.

Expressie van progesteronreceptoren bij heng-
stenspermacellen tijdens capacitatie; L. Stark.
SR829\\99: 14 pp.

Hoefreconstructiematerialen bij paardenhoeven,
kunst of kitsch? 1. Neefs en M. Snijkers. SR
830\\99: 36 pp.

Langdurig vasten bij het paard. Een onderzoek
naar de biochemische veranderingen in het
bloed tijdens het vasten van een vijftal merries
rondom de hersteloperaties van cloaca\'s; E.
Boer en M. Reijnders. SR 831\\99: 51 pp.

OVERZICHT STUDENTENREFERATEN (4)

Het belang van een goede oestrusdetectie en een
optimaal inseminatietijdstip: over problemen
die ontstaan bij te vroeg en te laat insemineren;
N. Slis. SR 832\\99: 11 pp.

Grendelpen-osteosynthese, een intramedullaire
techniek met toekomst in de diergeneeskunde?
D.K. Walstra. SR 833\\99: 46 pp.

Kwaliteitsbeleid en richtlijnen voor rundveedie-
renartsen. Elementen uit het traject van certifice-
ring; E. Thomas. SR 834\\99: 57 pp.

Het meten van de maximale zuurstofopnameca-
paciteit bij het paard op de lopende band: hoe en
waarom; J. Poot. SR 835\\99: 31 pp.

Boma Disease Vims bij dier en mens; K. Visser
\'t Hooft en J. van den Brand. SR 836\\99: 27 pp.

Ultrageluidtherapie op spieren en pezen bij paar-
den; E. Franken. SR 837\\99: 47 pp.

Nieuwe schoenen - zere voeten? Een onderzoek
naar gewenning aan hoefbeslag; M. Haalboom.
SR 838\\99: 26 pp.

Een beschrijving van vijf huisvestingssystemen
voor drachtige zeugen in het kader van een wel-
zijnsonderzoek; 1. Pinckers en M. Steffensen.
SR 839\\99: 40 pp.

NIEUWS VAN PAO-DIERGENEESKUNDE: COMMUNICATIE!

Vraagt u zich wel eens af of u als per-
soon uit de verf komt binnen de maat-
schap of met uw cliënten? Lukt het u om
zodanig te communiceren met uw om-
geving zodat u uw doelen verwezenlijkt
ziet? En lukt het u om de conflicten met
collegae of cliënten op te lossen?

U vraagt zich nu af waarom wij als
PAO- deze vragen op u afvoiren.
Nu, het zijn bijna alledaagse vragen die
wij onszelf stellen, want wij allemaal
zijn meer dan een vakman of vakvrouw
alleen. Er is ook dit keer weer een twee-
daagse training van drs. Wibe Veenbaas
met de titel:
\'Persoonlijk leiderschap
en de kracht van communicatie\'
(99/909 maandag 28 en dinsdag 29 juni
1999).

Deze cursus gaat niet over wie de baas
is, of wie de baas moet worden. Maar is
een training om te leren effectief je per-
soonlijk plan te trekken ook al verande-
ren de omstandigheden om je heen.

Om die vakman of vakvrouw ook in-
houdelijk te ondersteunen, staan er voor
de gezelschapsdierenpractici in juni nog
twee praktische middagen op het pro-
gramma:

Dr. Aleid Lubberink en drs. Hans
Garretsen laten in De Wagenrenk een
aantal diagnostische problemen de re-
vue passeren (99/108
\'En hoe nu ver-
der\'?
de praktische aanpak van dia-
gnostische problemen, donderdag 3 juni
1999 van 13.30 tot 17.00 uur).

Een week later is er bij de Hoofd-
afdeling Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren een Patiëntendemon-
stratie Gezelschapsdieren waarbij de
patiënten zo mogelijk \'live\' getoond
worden (99/118 woensdag 9 juni 1999
14.00-17.00 uur).

Voor deze cursussen kunt u zich nog
aanmelden bij ons bureau:
PAO-Diergeneeskunde, tel. 030 - 251
73 74 of per fax 030 - 251 64 90.

Adrianne van der Bas, staffunctionaris
Gezelschapsdieren en Paard.

A mold Mouwen, staffunctionaris
Landbouwhuisdieren.
Els Lasterie, bureaumanager.

-ocr page 361-

memoriam

I\'

RONY GROOTEN

\'Een Twentse eik met Brabantse wor-
tels is geveld. Zijn bladerdak reikte ver
en gaf je beschutting als je dat wilde.\'
Dit waren de openingswoorden van de
toespraak van de oudste dochter, tij-
dens de begrafenis van de op 21 okto-
ber 1998 overleden Rony Grooten,
echtgenoot van len Grooten-Hamers.

Hij werd geboren op 4 april 1921 te
Ginneken en Bavel en is opgegroeid in
een groot gezin, waarin zuinigheid en
ijver het gezin kenmerkten.
In die jaren fietsend naar de middel-
bare school te Tilburg. Al vanaf zijn
zeventiende ging hij zijn eigen weg en
volgde de propaedeuse van de HLS te
Wageningen. In 1940 moest hij zijn
studie staken, zoals zo velen in die tijd.
Hij werd in Duitsland in de
Volkswagenfabriek te werk gesteld.
Met moed, durf en doortastendheid is
hij gevlucht en ondergedoken bij fami-
lie op de boerderij \'Kloostershof\' te
Roermond. Deze liefdevolle opvang is
voor hem een onuitwisbare herinne-
ring gebleven.

Het in oorlogstijd in Braunschweig be-
machtigde boek \'Handbuch der ver-
gleichenden Anatomie der Haustiere\'
van Ellenberger en Baum, heeft hem
geïnspireerd om in 1945 diergenees-
kunde in Utrecht te gaan studeren, ze-
ker nadat een ambtenaarsbaan kort na
de bevrijding voor hem geen succes
bleek.

Hij was een zeer geïnteresseerd stu-
denten een actief Veritijn, alsmede een
prominent lid van Terpsichoré, een
volksdansclub. Levenslust en energie,
van alles ondernemen en niet bang
zijn, typeerden Rony. Zijn financiële
situatie tijdens zijn studie noopte hem
vaak te assisteren. Hij kon derhalve
vele colleges niet volgen, maar liet
zich in de nachtelijke uren \'voorlich-
ten \' door zijn onafscheidelijke studie-
vrienden. Om toch tijdig zijn studie te
kunnen afronden bezocht hij zelfs één
van zijn hoogleraren op zijn vakantie-
adres om mondeling tentamen te kun-
nen doen.

De studievriend waarmee Rony vier-
en-een-half jaar \'op één kast woonde\'
heeft naast studie-ondersteuning nog
een bijzondere rol vervuld, door Rony
in 1950 aan een vrouw \'te helpen \'. Een
vrouw waarmee hij op 29 mei 1951
trouwde en wie vervolgens 47jaar aan
zijn zijde heeft gestaan. Zij schonk hem
zes kinderen.

1951 Was een bewogen jaar: In april
behaalde Rony zijn bul en op I mei
nam hij de praktijk in Borne over. Een
jaar dat 25 jaar later op memorabele
wijze met vrienden en familie is ge-
vierd; Rony schonk hierbij voor alle
gasten zijn eigen zorgvuldig gekoes-
terde wijn!

Zeventien jaren lang runden Rony en
len samen de grote praktijk die uitein-
delijk uitgroeide tot een viermansasso-
ciatie. Rony toonde grote belangstel-
ling voor mens en dier en had een
luisterend oor voor persoonlijke pro-
blemen van zijn boeren. Hij had altijd
de wil om te slagen en was derhalve
immer geïnteresseerd in het resultaat
van zijn behandeling. Indien het leven
van een patiënt niet kon worden gered,
verrichtte hij waar mogelijk een sectie
met het doel hieruit lering te trekken.
Vaak bezocht hij zijn patiënten \'spon-
taan \' als ze op zijn route lagen, soms
zelfs \'s nachts zonder dat de veehouder
er notie van had. In zijn optiek was
deze betrokkenheid tweeledig: evalu-
eren van eigen kunnen en handelen én
het verstevigen van de relatie met zijn
cliënten.

De praktijkvoering bereikte een diep-
tepunt toen Rony, onverwacht door
runderen besmet met Brucellose, een
jaar lang nodig had om hiervan te her-
stellen. Dankzij het management van
len, waarbij zij elf waarnemers op-
startte en onderdak bood, bleef de
praktijk draaien.

In juli 1968 besloot Rony te associë-
ren. Rony stond bij collegae in hoog
aanzien vanwege zijn diagnostiek.
Mogelijk heeft dit er toe bijgedragen
dat hij met enige scepsis de komst van
de radiologie in de praktijk tegemoet
trad.

Behalve zijn onvermoeibare inzet voor
de praktijk, was Rony ook zeer actief in
de Bornse gemeenschap. Hij be-
kleedde een tiental presidia. Voor de
jeugd van Borne was hij jarenlang ac-
tief voor de ponyclub, scouting en als
goedheiligman, die elk jaar weer te
paard zijn opwachting maakte. Het
Wit Gele Kruis leidde hij naar moder-
nere tijden en voor de kerkgemeen-
schap bekleedde hij diverse functies.
Voor de ouderen heeft hij zich meer
dan 25 jaar ingezet als voorzitter en
mede oprichter van het bejaardencen-
trum \' \'t Dijkhuis Borne\'.
Ruim tien jaar heeft hij gedoceerd aan
de middelbare landbouwschool te
Zenderen.

Naast passie voor zijn werk had Rony
een geweldige \'drive\' om te bridgen.
Een robber die thuis door een sectio
werd onderbroken kende als het aan
hem lag altijd een vervolg. Zijn ana-
lyse in zijn werk vertaalde zich ook in
zijn spel.

Zijn drijfveer, zelfvertrouwen en ana-
lytisch vermogen, maakte het voor zijn
directe omgeving niet altijd makkelijk
om met hem samen te werken. Hij
stelde hoge eisen aan zichzelf, maar
ook aan anderen.

Na zijn pensionering in januari 1987,
in zijn 66e levensjaar, vond hij een
nieuwe uitdaging in de research naar
een identificatiesysteem voor varkens.
Rony bedacht een transponder-injec-
tienaald waarmee hij veel succes
oogstte. In dit kader bezocht hij twee
keer de Verenigde Staten en gaf hij
verschillende workshops.
Daarnaast hield hij tijd en energie
over om ambtenaar van de burgerlijke
stand te worden. Hij sloot met grote in-
zet en zorgvuldigheid huwelijken en
sprak daarbij zijn trouwparen toe in
vele talen.

Rony was een goede, attente echtge-
noot en een hulpvaardige vader met
belangstelling voor de meningen en
activiteiten van zijn kinderen. Hij
gunde ze veel vrijheid zonder ze uit het
oog te verliezen. Hij was een hersteller

-ocr page 362-

bij uitstek. In zijn visie kon alles wor-
den gerepareerd en handelde hij ook
als zodanig.

Het was januari 1996, dat bij hem per
toeval longkanker werd geconsta-
teerd. Voor hem was er geen twijfel, de
aangetaste longkwab zou worden ver-
wijderd. Aangeslagen deed hij hier pu-
bliekelijk konde van op zijn 45-jarig
huwelijksfeest. Hij herstelde wonder-
baarlijk snel van deze operatie en ne-
gen dagen later zat hij alweer in de
bridgeclub.

Hij hervatte alle werkzaamheden weer
en kluste in en rondom zijn huis als
nooit tevoren.

Ruim anderhalfjaar later, september
\'97, kwam de echte klap toen bleek dat
ook zijn andere long CC-verschijnse-
len vertoonde.

Een uitgestelde operatie in januari
1998 luidde een onomkeerbaar traject
in. len, kinderen en vrienden en bege-
leidden hem naar het onvermijdelijke
sterven.

Tevreden was hij over zijn leven, tevre-
den over zoveel vriendschap dat hem
deelgenoot mocht worden, maar on-
draaglijk vond hij de meer en meer af-
hankelijke positie die hij moest inne-
men. Zijn fysieke krachten namen af,
maar mentaal bleef hij helder tot op
het laatst.

Temidden van zijn vrouw en kinderen
is hij gestorven in een ambiance die hij
zich niet mooier kon wensen.

Het sterven van je man, vader, broer
en vriend doet pijn, maar voor velen
zal hij een bron van inspiratie blijven.
Deze wetenschap troost ons.

Rony Grooten jr.

2000 X VEILIGER

VEILIGHEID VAN DIERLIJKE PRODUCTEN IN DE 21STE EEUW

Utrecht, 5 juni 1999 Faculteit der Diergeneeskunde Utrecht

tvNMvlï^Maatscliappijfii

Veiligheid van dierlijke producten wordt
door de consument als steeds belangrij-
ker ervaren. Dit heeft tot gevolg dat het
beleid met regels komt waaraan het pro-
duct uit oogpunt van veiligheid dient te
voldoen. Deze voorschriften kunnen
enerzijds de vorm hebben van
product-
specificaties,
maar anderzijds worden er
ook
ketengerichte voorschriften opge-
steld.

De bijeenkomst \'2000 x Veiliger -
Veiligheid van dieriijke producten in de
21 ste eeuw\' zal op deze ontwikkelingen
ingaan. De mening van de consument
staat centraal, hoe wordt deze omgezet
in het beleid van de EU? Een tweetal
voorbeelden
{veiligheid van pluimvee-
vlees en BSE bij runderen)
zullen wor-
den toegelicht tijdens deze bijeenkomst.
De vorige staatssecretaris van Volks-
gezondheid, mevrouw Terpstra, heeft
met de pluimveesector afspraken ge-
maakt omtrent de veiligheid van pluim-
veevlees, salmonella en Campylobacter
in het jaar 2000. De sector is op dit mo-
ment druk doende om deze doelstellin-
gen te realiseren. Kunnen deze
Food
Safety Objectives
worden gehaald en
wat betekent het voor de sector en de
dierenarts die daarin werkzaam is?
In het kader van BSE worden door de
Nederlandse regering zo weinig moge-
lijk risico\'s genomen. Drastische maat-
regelen worden dan ook uitgevoerd om
elke mogelijke besmetting met BSE te
elimineren. Wat zijn de achterliggende
drijfveren om in dit geval het beleid te
baseren op een \'Zero risk level\'?

De bijeenkomst begint om 10.00 uur,
waama de voorzitter van de Groep Ge-
zondheids- en Kwaliteitszorg (GKZ),
drs. Piet van den Berg, een welkomst-
woord zal spreken.

Om 10.30 uur is er een lezing van prof
dr. Jean-Louis Jouve,
Hoofd van de
\'Risk Evaluation Unit\', Directorate
Generaal Consumenten Beleid en
Gezondheidsbescherming (DG 24)
van de Europese Commissie. Prof
Jouve is speciaal belast met het vorm-
geven van het beleid van de EU ten
aanzien van food safety objectives. De
titel van zijn bijdrage zal dan ook zijn:
\'Food safety objectives\'.

Om 11.10 uur houdt dr. ir. André
Henken,
Hoofd van het Laboratorium
voor Microbiologische Gezondheids-
bescherming, RIVM te Bilthoven een
presentatie met de titel
\'Hoe veilig moet
pluimveevlees worden?\'
Henken is on-
der andere verantwoordelijk voor de mo-
nitoring van enteropathogenen bij dieren
en dieriijke producten in Nederland.

De presentatie van ir. Tjeert de Boer,
directeur pluimveevlees. Productschap
Pluimvee en Eieren
vindt plaats om
11.50 uur. Het PPE is een omvangrijk
Plan van Aanpak aan het uitvoeren ten
aanzien van de beheersing van salmo-
nella en campylobacter in de gehele pro-
ductieketen. De presentatie van De Boer
zal betrekking hebben op de resultaten
van dit beheersingsprogramma, met de
titel:
\'De sector maakt vorderingen ten
aanzien van de veiligheid van pluimvee-
vlees \'.

Na de lunchpauze houdt drs. Willem
Droppers,
hoofd veterinaire aangele-
genheden, afdeling Voeding en Vete-
rinair Beleid, Directie Gezondheids-
beleid, ministerie van Volksgezond-
heid, Welzijn en Sport een voordracht
met als titel
\'De volksgezondheidsas-
pecten van BSE\'.
Droppers is nauw be-
trokken bij het beleid van VWS ten
aanzien van BSE.

Om 14.00 uur wordt de bijeenkomst
afgesloten, maar vindt aansluitend de
jaarvergadering van de GKZ plaats.

De kosten voor deze bijeenkomst (in-
clusief lunch) bedragen f 15,- voorle-
den van de GKZ en
ƒ 20,- voor niet-le-
den van de GKZ, te voldoen hij de
ingang van de zaal.

Aanmelden via het secretariaat van de
KNMVD. t.a.v. Heidv Winkel, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht, of per fax:
030 - 2511787, onder vermelding van
bijeenkomst 2000x veiliger.

-ocr page 363-

VIER KEER EERSTE CURSUSDAG ERKENDE RUNDVEE-
DIERENARTS

De eerste cursusdag van de basiscursus Erkende Rundveedierenarts is reeds
vier maal gegeven. Zo\'n driehonderd dierenartsen hebben deze eerste dag ge-
volgd. Ruim vierhonderd collega\'s staan nog op de wachtlijst. Eén van de
doelstellingen van het programma van de eerste dag van de basiscursus
Erkende Rundveedierenarts is, om dierenartsen te helpen een bewuste keuze
te maken voor hun toekomst. Vertegenwoordigers van de Nederlandse melk-
veehouders, de overheid en van de KNlMvD schetsen daartoe de maatschap-
pelijke krachten waardoor het project Erkenningsregeling Rundveedieren-
artsen is ontstaan. Zij wijzen de aanwezige dierenartsen op de grote
verantwoordelijkheid die zij dragen. Verantwoordelijkheid voor hun klan-
ten, voor de maatschappij, voor het dier en voor elkaar. En vervolgens geven
zij een beeld van de wijze waarop dierenartsen als groep vorm kunnen geven
aan hun toekomst.

Door Jan Hulsen

\'Collega\'s, waarom bent u hier?\',
opent drs. J.A. Westerbeek de dag.
Met deze vraag brengt hij de aandacht
onmiddellijk bij het proces van accep-
tatie waar veel dierenartsen nog mee
worstelen. \'Bent u hier omdat u dit
wilt, of omdat u vindt dat u moet? Of
bent u gestuurd? Hoe het ook zij\', ver-
volgt Westerbeek, \'de bedoeling van
deze dag is, dat u straks allemaal be-
grijpt waarom er een Erkenningsrege-
ling Rundveedierenartsen moet ko-
men.

Het gaat namelijk om een zekere atti-
tude\', legt Westerbeek uit. \'Om de on-
afhankelijke rol van de dierenarts te
kunnen vasthouden, moet er een alge-
mene manier van werken komen die de
klanten van de dierenarts garandeert
dat deze een constante kwaliteit levert.
Goede kwaliteit.\'

In de loop van de dag blijkt dat de op-
drachtgevers van de dierenarts in de
toekomst niet alleen dierhouders zijn.
De overheid zal bijvoorbeeld een van
de grootste klanten zijn. Mits deze
overheid voldoende vertrouwen heeft
in \'de dierenarts\'. En de maatschappij
is een grote opdrachtgever, die echter
nooit met geld zal betalen voor gele-
verde diensten. De uiteindelijke bood-
schap van alle spreekbeurten is dat de
profielschets van een
dierenarts in de
toekomst
voor elke partij in het veld
ongeveer dezelfde is. Een onpartijdige
en betrouwbare deskundige. Iemand
die instaat voor wat hij doet en datgene
doet waarvoor hij moet instaan.

\'De toekomst vraagt om een onafhan-
kelijke dierenarts\', schetst dagvoorzit-
ter Westerbeek. \'Een specialist wiens
werkwijze omschreven kan worden
met vier sleutelwoorden: borghaar,
protocollair, controleerbaar en trans-
parant.\'

□E EERSTE DAG

De Projectgroep Erkenning Rundvee-
dierenarts heeft gekozen om op deze
eerste dag vooral de beweegredenen te
behandelen die geleid hebben tot het
project. Na vandaag mogen de cursus-
deelnemers alsnog de keuze maken of
ze ermee door willen gaan, legt een lid
van de Projectgroep uit. Om het maken
van een weloverwogen keuze te stimu-

-ocr page 364-

leren, kunnen deelnemers zich pas na
het volgen van de eerste dag opgeven
voor de volgende dag. Zoals een van
de projectgroepleden het zegt: we be-
ginnen met het \'zweverige\' onderdeel,
de motivatie. Verderop in de cursus
komen de concrete, vaktechnische, za-
ken aan bod.

"Eén van de doelstellingen
van deze eerste dag van de
basiscursus, is om dierenartsen
te helpen een bewuste keuze te
maken voor hun toekomst."

Drs. J.L.M. Vaarten, stafmedewerker
KNMvD verzorgt de eerste spreek-
beurt, met de titel \'De Erkende
Rundveedierenarts\'. Vaarten tekent
concreet de achtergrond van het ont-
staan van het project en de invulling
die de Projectgroep eraan heeft gege-
ven. Diverse toekomstverkenningen
en denktanksessies legden de basis
voor een grondige analyse van de posi-
tie van de dierenarts in de toekomst.
Dit gaf aanleiding tot het opstellen van
een SWOT-analyse. SWOT staat voor
Strenghts-Weaknesses-Opportunities-
Threats. In goed Nederlands: een
sterkte-zwakte analyse van de be-
roepsgroep en inventarisatie van de
kansen en bedreigingen.

Deze analyse leidde tot de conclusie
dat een geïnteresseerde geen antwoord
kan krijgen op de vragen: wie is een
vakbekwame dierenarts en welke pro-
ducten kan ik bij zo\'n dierenarts ko-
pen? Bovendien moet deze klant con-
stateren dat er geen waarborging
bestaat van de vorm en kwaliteit van
deze producten. Wat vandaag zus
wordt gedaan, gebeurt morgen zo, en
overmorgen doen ze het weer op een
andere manier.

Om de dierenarts te helpen zich
staande te houden in een markt waar
een groeiende vraag naar kennis be-
staat, maar waar ook concurrentie zich
aandient, heeft de KNMvD het initia-
tief genomen tot de Erkennings-
regelingen Dierenartsen. Het doel er-
van is om te komen tot een herkenbare
groep dierenartsen, met een minimum
niveau aan gedifferentieerde kennis.
Deze dierenartsen onderwerpen zich
bovendien aan een kwaliteitsgarantie-
systeem.

PRAKTISCHE INVULLING
Het nog op te richten Coördinatiecen-
trum Erkende Dierenartsen zal nazien
op registratie en continuatie. Vertegen-
woordigers van KNMvD-bestuur en de
Groepen hebben zitting in het bestuur
van het Coördinatiecentrum. Dit be-
stuur draagt zorg voor innovatie, bij de
tijd blijven, en het vult bijvoorbeeld de
permanente nascholing in.

Een dierenarts kan maximaal twee er-
kenningen bezitten. Niet alle dieren-
artsen binnen een groepspraktijk hoe-
ven erkend te zijn. Elke veehouder
verbindt zich aan één erkende dieren-
arts. Onder de verantwoordelijkheid
van deze dierenarts vinden veterinaire
diensten plaats op het bedrijf, maar
deze dierenarts hoeft dat niet allemaal
zelf te doen. \'Hij mag gerust zes we-
ken per jaar op vakantie.\'
Op termijn zullen de kwaliteitseisen
zodanig zijn dat een erkende dierenarts
werkt vanuit een gecertificeerde prak-
tijk. Op de korte termijn lijkt deze eis
niet haalbaar, hoewel veel praktijken
al ver gevorderd zijn met het samen-
stellen van een kwaliteitshandboek.
Uiteindelijk wordt het dus één samen-
hangend kwaliteitspakket.

REDENEN OM TE LATEN
ERKENNEN

Vaarten sluit zijn voordracht af met
een goede inleiding voor de volgende
drie sprekers van deze dag. Hij stelt de
samenvattende vraag: waarom zou je
je laten erkennen als rundveedieren-
arts? \'Allereerst voor jezelf natuur-
lijk\', geeft hij het antwoord. \'Maar ook
om mee te kunnen draaien in de pro-
gramma\'s van de Gezondheidsdienst
voor Dieren. En om een goede partner
te kunnen zijn voor de rundveehou-
ders, verenigd in de land- en tuinbouw-
organisatie LTO. En om ingezet te
kunnen worden door de overheid, bij
de implementatie van wetgeving (EU-
richtlijn 97/12).\'

"Collega \'s, waarom
bent u hier? "

Drs. A. Emmerzaal, hoofd Runder-
gezondheidszorg van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren, haakt hier
met de tweede voordracht goed op aan.
Emmerzaal plaatst de dierenartsen in
hun verantwoordelijke rol bij de signa-
lering en bestrijding van besmettelijke
dierziekten, met een heldere presenta-
tie over mond- en klauwzeer.

DE VEEHOUDERS; LTO
Namens de MLTO, de melkveehoude-
rij-poot van de LTO, spreekt tweede
voorzitter Jo Kodde. LTO staat posi-
tief tegenover het project Erkenning
Rundveedierenartsen, vertelt deze.
Hetgeen natuurlijk al blijkt uit de vaste
aanwezigheid tijdens de eerste dag van
de basiscursus.

\'Gezonde koeien in een gezonde wei\',
vormt het motto van de belangenorga-
nisatie van melkveehouders. En \'de
vet brengt kennis onder de pet\'.
\'Willen we gezamenlijk de dierge-
zondheid op een hoger plan brengen,
dan moeten we meer kennis bij de boer
brengen\', stelt Kodde. Dit onder-
streept de toenemende vraag naar het
product kennis. Minder apotheek,
meer bibliotheek, noemt LTO het. Van
curatief naar preventief werken.
Na een schets van de ontwikkeling in
de rundveehouderij, staat Kodde stil
bij de huidige situatie. Grote bedrijven
die alsmaar groter worden, met ma-
nagers aan het hoofd. En een manager
maakt bewuste keuzes, houdt hij de
zaal voor. En een modeme boer blijft
alleen boer als zijn bedrijfsvoering
economisch en ecologisch in de haak
is, en als de maatschappij hem accep-
teert.

"Een geïnteresseerde
vindt geen antwoord op de
vragen: wie is een vakbekwame
dierenarts, en welke producten
verkoopt zo \'n dierenarts? "

Kodde ziet een toekomst bestaande uit
ketenborging \'van koeienbek tot win-
kelrek\'. De samenleving wil alles zien
en weten, wat er gebeurt tijdens de
productie van voedingsmiddelen. De
overheid denkt op dit moment na over
een verplichte viermaandelijkse con-
trole van veehouderijen door een die-
renarts. De kracht van de dierenarts
bestaat hierbij uit de mogelijkheid een
bijdrage te leveren aan een intergrale
benadering van de diergezondheid
van het bedrijf \'De dierenarts heeft
zicht op relaties tussen bijvoorbeeld
voeding, huisvesting en verzorging,
en gezondheid. Zijn rol staat dicht bij

-ocr page 365-

die van de boer\', meent Kodde. En er
bestaat nog altijd een vertrouwensre-
latie.

\'Dierenarts en boer moeten dus blijven
samenwerken\', vervolgt hij, waarbij
hij een aantal voorwaarden aanstipt.
\'Maak de nota\'s glashelder. Bespreek
de tarieven voor begeleiding en breng
begeleiding in rekening. En scheid
dienstverlening en apotheek.\'

Naast de geprogrammeerde onderwer-
pen, neemt Kodde tijd voor praktische
voorbeelden en actualiteiten. Zoals de
IBR-vaccinatiestop, die tijdens deze
cursusdag nog volop nieuws is. De
aanwezigen krijgen een schets van de
stand van zaken op dat moment. Enten
voor de weideperiode zal waarschijn-
lijk niet meer lukken en het lijkt erop
dat we doorgaan met het dode vaccin.

"De overheid wil een
systeem van onafhankelijke
dierenartsen, die een deel
van de overheidstaken met
betrekking tot dierziekte-
bestrijding uitvoeren."

DE OVERHEID

Vanuit het ministerie van LNV zijn
twee dierenartsen aanwezig om de die-
renartsen te boeien met een levendige
uiteenzetting over wetgeving. Drs.
H.C.A. Leemans en drs. D.L. Schumer
geven de aanwezigen handvatten om
vanuit een andere optiek naar zichzelf
te kijken. Maar eerst praten zij over
wetgeving van nu en de wetgeving van
de nabije toekomst.

Het feit dat twee overheidsdienaars zo
enthousiast hun medewerking verle-
nen aan het project betekent dat Den
Haag het heel positief beoordeelt. En,
zoals de sprekers het zelf noemen, de
overheid weet zulke initiatieven te
waarderen. Lees: te belonen.

De overheid wil graag een systeem van
onafhankelijke dierenartsen, die een
deel van de overheidstaken met be-
trekking tot dierziektebestrijding uit-
voeren. Deze wil is gebaseerd op de
EU-regeling 97/12, die de nationale
overheden de mogelijkheid biedt tot
het opzetten van een netwerk van toe-
zicht. Het systeem van Erkende
Dierenartsen past heel goed in het
raamwerk dat de overheid in gedach-
ten heeft. Zij beseft bovendien dat het
contra-productief zal werken om een
tweede systeem op te zetten. Dit is ook
een van de doelen van de Projectgroep
Erkende Rundveedierenarts. Namelijk
dat de overheid het door de dierenart-
sen zelf opgezette netwerk gebruikt, in
plaats van zelf een systeem te creëren.
De overheid heeft hierbij drie uit-
gangspunten met betrekking tot de
Erkende Dierenarts, te weten:

- de dierenarts moet onafhankelijk
zijn;

- er moet sprake zijn van een vaste re-
latie dierenarts-veehouder;

- het veterinair handelen moet trans-
parant zijn, borghaar en controleer-
baar.

Waar hebben we dit eerder gehoord?
\'Help, de dierenarts verzuipt\', noemen
de sprekers hun voordracht. De dieren-
arts verzuipt naar hun mening in een
aantal mythen en sagen over zijn posi-
tie en zijn rol in de dierhouderij en
maatschappij.

Heersende beelden, terechte en onte-
rechte, van de dierenarts hebben een
verlammende invloed op de ontwikke-
ling van de beroepsgroep. Beelden bij
de dierenartsen zelf en beelden in de
buitenwereld. Als voorbeeld krijgt de
groep de volgende \'sage\': de praktise-
rende dierenarts is goed toegerust en in
staat om zowel de belangen van de
veehouder, als die van belanghebben-
den, te dienen.

De aanwezigen krijgen het advies de
21 stellingen van de Club van Wa-
geningen te lezen. Deze uitspraken
zijn afkomstig van een denktank voor
de varkenshouderij, maar een groot
deel ervan heeft evengoed betrekking
op de rundveehouderij.

CASUSSEN

Ter completering van de dag krijgen
de dierenartsen te maken met een rela-
tief onbekende onderwijstechniek, na-
melijk de casus. De grote groep wordt
op alfabet in drieën verdeeld, om te
discussiëren over drie verschillende
casussen. Elke groep krijgt de op-
dracht om een bepaalde casusbespre-
king te presenteren.

Doel van de bespreking is om de aan-
wezigen aan het denken te zetten en om
ze te wijzen op hun positie en verant-
woordelijkheid. Bovendien bevorde-
ren ze het ontstaan van een groepsband.

Het rendement van casusbesprekingen
hangt volledig samen met de inzet die
het individu levert. Casussen met een
ethische achtergrond eisen bovendien
dat een deelnemer zich openstelt voor
het gedachtengoed van anderen.
Gesteld dat de keuze van de casussen
een goede is, heeft een casusbespre-
king altijd waarde voor iemand die iets
wil leren. De groepsgesprekken tijdens
deze cursusdag leken geslaagd te zijn.

Casus 3 had het onderwerp \'Een koe
met mogelijk BSE, en de veehouder wil
dit niet melden. Wat doe je?\' Niet alleen
de overwegingen van de verschillende
dierenartsen, als ook de uitleg achter
bepaalde wetgeving gaven morele
steun bij het nemen van de beslissing: ik
zal dit melden, als het me overkomt.

De - ontroerende - verhalen van twee
dierenartsen met ervaring met het mel-
den van een BSE-verdacht rund, één
had BSE en de andere niet, gaven een
bijzondere dimensie aan het groepsge-
sprek. En zij toonden aan dat de band
tussen veehouder en dierenarts niet
lijdt onder de toekomst.

kopij op diskette

De redactie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook
mogelijk) worden aangeleverd in Word Perfect 5.1 (andere ver-
sies zijn ook mogelijk). Aan het eind van regels gelieve geen
harde returns te geven.

-ocr page 366-

VRAAGTEKENS
BIJ JAARCONGRES

Vakinhoudelijk vinden er voor een
dierenarts snelle en sterke veranderin-
gen plaats. Ook het maatschappelijk
decor waartegen een dierenarts func-
tioneert is aan duidelijke veranderin-
gen onderhevig. Kortom, de rol van de
dierenarts in onze maatschappij veran-
dert en de veranderingen voltrekken
zich in een steeds sneller tempo.
Van oudsher ligt de kracht van een die-
renarts bij de vaardigheden en kennis
op het gebied van de veterinaire ge-
zondheidszorg. Vakinhoudelijk zijn er
tegenwoordig legio mogelijkheden tot
na- en bijscholing. Minder vanzelf-
sprekend voor een dierenarts zijn vaar-
digheden met betrekking tot de be-
heersing van de rol van de dierenarts
naar zijn/haar omgeving (\'de markt\').
Vaardigheden die bij de \'verzakelij-
king\' van onze samenleving steeds be-
langrijker worden.

Tijdens het laatste jaarcongres van dit
millennium zal het zwaartepunt dan
ook niet liggen bij vakinhoudelijke
kennis en vaardigheden, maar zal het
functioneren van de dierenarts naar
zijn omgeving onder de loep worden
genomen. De jaarcongrescommissie
heeft als startpunt voor het thema
\'Samen de markt op?\' gekozen voor
een inventarisatie van de visie van die-
renartsen op dit onderwerp. Deze in-
ventarisatie zal plaatsvinden middels
een enquête onder
alle dierenartsen
in Nederland in samenwerking met
een professioneel marktonderzoeksbu-
reau, Market Response te Amersfoort.
Ter voorbereiding heeft het onder-
zoeksbureau inmiddels een drietal
groepsdiscussies gehouden met verte-
genwoordigers van de Groepen van de
Maatschappij over diverse facetten
van het congresthema. Uit deze discus-
sies zijn in overleg met de commissie
die de enquête namens de congres-
commissie begeleidt de vragen gedes-
tilleerd voor de vragenlijst. Teneinde
een zo goed mogelijke vragenlijst te
realiseren alvorens aan het \'echte
werk\' te beginnen, is een pilot enquête
gehouden onder de deelnemers aan de
groepsdiscussies en circa 75 a-select
gekozen dierenartsen. Inmiddels is de
definitieve vragenlijst opgesteld en zal
verzonden worden aan
alle dierenart-
sen in Nederland. De resultaten van de
enquête zullen door het onderzoeksbu-
reau worden gepresenteerd tijdens het
jaarcongres op vrijdag 15 oktober
1999 en zullen tevens als uitgangspunt
dienen voor de sprekers op het con-
gres. De enquêteformulieren zullen in
samenwerking met de KNMvD ver-
stuurd worden in de week van 24 mei
1999. Aangezien het de toekomst van
ons allemaal betreft vragen wij u om
alvast wat tijd te reserveren in deze
week om de enquête in te vullen en op
te sturen. Het jaarcongres op
14,15 en
16 oktober
te Veldhoven biedt u de
mogelijkheid om na te gaan of uw
zienswijze wordt gedeeld door de col-
lega\'s en nieuwe ideeën op te doen. Ter
zake kundige sprekers zullen hun visie
toelichten en tijdens de afsluitende dis-
cussie kunnen we alvast onze commu-
nicatieve vaardigheden oefenen.

É if T ■■ f tl r fÉÜ

Het behoeft geen betoog dat een derge-
lijke professioneel opgezette en bege-
leide enquête voor de congrescommis-
sie de nodige extra financiële pro-
blemen met zich meebrengt. We stel-
len het dan ook zeer op prijs dat deze
enquête financieel mogelijk gemaakt
wordt door bijdragen van de KNMvD,
de AUV, Pfizer, Gezondheidsdienst
voor Dieren en de VVAA.

De congrescommissie

Serie: De Groepen

Binnen de KNMvD zijn tien Groepen actief, ieder met een eigen veterinair-
vaktechnisch deelgebied. Tientallen enthousiaste collega\'s besteden veel -
vrije - tijd om de doelstellingen van deze groepen te dienen.
De serie De Groepen geeft verslagen van een bestuursvergadering van elke
Groep, met als doel een beeld te geven van de alledaagse bezigheden binnen
de respectievelijke Groepen. Elk verslag start met een drietal algemene vra-
gen aan de voorzitter van de Groep.

GROEP GENEES-
KUNDE VAN
HET VARKEN

Voorzitter:

drs. R.J.M.L. Raymakers
Secretaris:

Mevrouw dr. H.M.G. van
Beers-Schreurs.

Adres: Leedijk 18, 3991 AH Houten.

Wat zijn de doelstellingen van uw
Groep?

\'Het aanbieden van goede informatie
en educatie aan dierenartsen werk-
zaam in de varkenshouderij en het zor-
gen voor goede omstandigheden waar-
binnen zij hun beroep kunnen
uitoefenen. Informatie en beleid, dus.\'

Welke financiële bijdrage vraagt u
van een lid?

\'150 gulden.\'

Waarom zou een KNMvD-lid ook
nog eens lid moeten zijn van Groep
Varken?

\'De redenen om lid te zijn van Groep

Geneeskunde van het Varken blijken
natuurlijk uit de doelstellingen. Maar
ik wil hierbij benadrukken dat ik vind
dat iedereen die met varkensdierge-
neeskunde bezig is lid zou moeten zijn.
Dus niet één persoon binnen een maat-
schap. De (iroep doet immers veel
werk voor het vakgebied, grotendeels
op liefdewerk/oudpapier-basis. Zij
dient daarbij maximaal ondersteund te
worden. Dit kan door zelf bepaalde
werkzaamheden op je te nemen, maar
ook door ondersteuning in de vorm
van financiën en een actieve rol tijdens
vergaderingen en overlegsituaties.\'

-ocr page 367-

EEN BESTUURSVERGADERING
De zes leden van het bestuur van Groep
Geneeskunde van het Varken vergade-
ren in principe zes keer per jaar,
meestal in een ruimte in het AUV-kan-
toor te Cuijk. Voor deze bijeenkomst
verschaft de Gezondheidsdienst in
Boxtel de accommodatie. Dag van han-
delen: dinsdag 13 april 1999.
De agenda bevat vandaag 13 punten,
die de voorzitter in een strakke volg-
orde doorloopt. Het valt op dat alle be-
stuursleden de vergadering goed heb-
ben voorbereid. Er wordt doelgericht
vergaderd.

Na de opening bespreekt de voorzitter
het verslag van de vorige vergadering,
d.d. 23 februari 1999. Dit relaas levert
geen opmerkingen op. De verantwoor-
delijken blijken de taken die ze op zich
genomen hebben ook allemaal vervuld
te hebben.

Onder het hoofd \'mededelingen en in-
gekomen stukken\' kan elk bestuurslid
verslag doen van de eigen taken, zoals
vertegenwoordigingen in diverse com-
missies, besturen en overleggroepen.
Een snelle telling levert 18 taken op,
die de bestuursleden onder elkaar ver-
deeld hebben. Deze taken lopen uiteen
van afvaardiging in het Algemeen
Bestuur van de KNMvD, in de klank-
bordgroep 1KB, de stuurgroep Dier-
veiligheidsindex en de Aujeszky-pro-
jectgroep, tot de PR van de Groep, de
aansturing van PAO-D en het regisse-
ren van een fdm met de titel: Een var-
ken heeft vele gezichten. Deze fdm
blijkt ten doel te hebben scholieren in
de laatste jaren van het VWO een
beeld te geven van het werk van een
varkensdierenarts. Voor een goede
communicatie tussen de landbouw-
huisdier-Groepen is de voorzitter ook
toehoorder bij bestuursvergaderingen
van de Groep Practici Grote Huis-
dieren. De ingekomen stukken bevat-
ten naast huishoudelijke post, zoals
aanmeldingen van nieuwe leden, ook
uitnodigingen voor vergaderingen en
correspondentie over het onderling af-
stemmen van lezingen en voordrach-
ten met bijvoorbeeld de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Deventer. Het
zou immers zonde zijn als twee par-
tijen, in dit geval de GD en Groep
Varken, veel energie steken in het or-
ganiseren van informatieve bijeen-
komsten over hetzelfde onderwerp.
Punt 4 van de agenda bevat een onder-
werp waar al veel energie aan is be-
steed, maar dat op het eerste gezicht
geen groot voordeel voor het Groeps-
lid en KNMvD-lid zal opleveren. De

iritiPiii.

Vereniging voor Rechten van Al Wat
Leeft heeft de KNMvD gevraagd om
\'het standpunt van dierenartsen om-
trent de castratie van biggen\'. De
Commissie Ethiek heeft een standpunt
geformuleerd dat nu ter beoordeling
aan Groep Varken is voorgelegd.
Uiteindelijk zal het Hoofdbestuur dit
standpunt gaan uitdragen als \'het
standpunt van de KNMvD\'.
De vergadering spreekt de opmerkin-
gen van de bestuursleden door, waama
men nadenkt over de wijze waarop te
zijner tijd dit standpunt aan de leden
zal worden gepresenteerd.
Dan springt het gesprek naar de stand
van zaken met betrekking tot de erken-
ning van de varkensdierenarts. Het
verantwoordelijk bestuurslid, me-
vrouw Wijne, doet hier verslag van,
waarbij zij ook uitgebreid stil staat bij
de ontwikkeling van een traject van
permanente nascholing.
Naar alle waarschijnlijkheid ontstaat
er een systeem naar analogie van de
huisartsen, waarbij erkende dierenart-
sen jaarlijks een aantal nascholings-
punten moeten scoren. Een speciale
commissie geeft daarbij alle beschik-
bare cursussen, presentaties en bijeen-
komsten een hoeveelheid punten. Dus
ook die georganiseerd door de indus-
trie. Daarnaast kunnen bepaalde be-
stuurlijke taken en het begeleiden van
studiegroepen binnen dit systeem ook
punten opleveren.

De huisartsen putten uit een subsidie-
pot van zes miljoen gulden, ter bekos-
tiging van bijvoorbeeld de beoorde-
lingscommissie. Men denkt diep na
hoe dit alles op veterinair varkensge-
bied aan elkaar moet worden gebreid,
waarbij het belang van overleg met de
andere commissies voor erkenningsre-
gels ter dege wordt ingezien. Dit laat-
ste blijkt in de praktijk gemakkelijker
gezegd dan gedaan.
Punt 6 is er een van heel praktische
aard. De beroepsaansprakelijkheids-
verzekeringen keren een maximaal be-
drag uit per schadegeval. Hogere
claims, hetgeen het bestuur niet denk-
beeldig acht gezien de schaalvergro-
ting, zouden daardoor aangevuld moe-
ten worden door de dierenarts zelf
Met een wijziging in de tekst van de
Algemene Betalingsvoorwaarden voor
de Dierenarts van de KNMvD kan dit
ondervangen worden. Mits de dieren-
arts deze voorwaarden ook duidelijk
kenbaar maakt aan zijn of haar klanten.
Communicatie is een proces dat nooit
stopt, zo blijkt uit punt 7. Leden van
Groep Varken hebben gevraagd om
het standpunt van de Groep inzake \'het
handelen in geval van nieuwe uitbra-
ken van besmettelijke dierziekten\',
nogmaals in het TvD uiteen te zetten.
Inmiddels is het vier uur geworden. De
voorzitter constateert lege koffiekan-
nen en oppert voor vervanging te zor-
gen, opdat het feestelijke punt 8.
het
htstrum
in stijl besproken kan worden.
Deze lustmmhappening past goed in
de sfeer van de Groep. Het wordt na-
melijk een wetenschappelijk congres
met een feestelijk randje. Vanuit de-
zelfde sfeergedachte wordt er koffie
mét een stroopwafel geserveerd.
Een gebeurtenis als een lustmmcon-
gres kost natuurlijk veel geld. Punt 9,
sponsoring, lijkt derhalve een logische
voortzetting van het voorgaande ver-
gaderonderwerp. Groep Varken bmist
kennelijk van de ideeën, maar heeft he-
laas beperkte financiële mogelijkhe-
den. Vandaar dat het bestuur de moge-
lijkheid overweegt om zich door een
commerciële instelling te laten spon-
soren. Echter, hoe ga je als onpartij-
dige Groep om met het fenomeen
sponsoring?

De punten 10 en 11 van de vergadering
grijpen zodanig in elkaar, dat ze geza-
menlijk worden besproken. Beide be-
handelen het onderwerp communicatie
naar de leden toe.

Het bestuur wil graag de informatieve
kwaliteit van de berichtgeving verho-
gen, bijvoorbeeld in de vorm van een
nieuwsbrief Daarbij zou het ook graag
van de goedkope en snelle mogelijkhe-
den van het intemet gebruik willen
maken, door leden te e-mailen of door
een uitbreiding te maken van de
KNMvD-site. Het gesprek levert vol-
doende huiswerk voor het bestuurslid
met de PR-verantwoordelijkheid, de
heer Geudeke.

Tijdens de rondvraag wordt een vraag
in de groep gegooid, naar een varkens-
dierenarts voor een instructie over be-
drijfsbegeleiding in Kroatië. En de
voorzitter verzoekt de bestuursleden
om te starten met nadenken over zijn
opvolging, aangezien hij volgend voor-
jaar aftreedt.

Na dit punt sluit de voorzitter de be-
stuursvergadering. Vervolgens zetten
alle bestuursleden de bijeenkomst
voort met het bespreken van concept-
casussen voor de PAO-D-cursus Er-
kende Varkensdierenarts. Zulks in sa-
menspraak met drs. A.J.A.M. Mouwen
van het Bureau PAO-D, die stilletjes
aan tafel is aangeschoven.

Jan Hulsen

-ocr page 368-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Beelen, Mevr. S.M.; 1999; 3523 AM Utrecht;
Tolsteegplantsoen 41.

Berrevoets, Mevr. M.C.; 1999; 4907 KH
Oosterhout; Batelaar 112.
Boonstoppel, Mevr. E.F.; 1998; 1611 WG
Bovenkarspel; Bourgondieweg 177.
Braskamp, G.C.; 1999; 7545 TA Enschede;
Goormaatweg 10.

Brus, M.C.; 1995; 5525 KC Duizel;
Ganzestaartsedijk 4.

Houwen, Mevr. H.M.C. van der; 1999; 3581 XR

Utrecht; Hugo de Grootstraat 3 bis.

Kampen, J.AT. van; 1986; 7101 EH

Winterswijk; Korenstraat 2.

Pilgram-Slob, Mevr. C.M.; 1998; Hay-on-Wye,

Hereford HR3 5AJ (Verenigd Koninkrijk);

Tre\'r\'gelli, 3 Oxford Road.

Smits, Mevr. D.; 1999; 5831 EG Boxmeer; Dr

Peelenstraat 2.

Werners, A.H.; 1999; 7548 CT Enschede; Dr. de
Jongstraat 120.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Eerd, P.M.C.A. van; 1977; 3262 LJ Oud-
Beijerland; Vuurbraken 14.
Oomen, Mevr. M.H.; 1998; 3522 HW Utrecht;
Mijdrechtstraat 8 bis A.

Segev, K.; 1998; N6 40T London (Verenigd

Koninkrijk); 6 Church Road.

Strooboscher, K.R.; Gent-1998; 7731 DC

Ommen; Varsenerstraat 29.

Wissink, Mevr. E.H.J.; 1998; 8223 GS Lelystad;

Bastion 411.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Bols, Mevr. A.C.; 3525 EJ Utrecht; Montfoort-
laan271I.

Eek, Mevr. M. van; 9000 Gent (België);
Tijgerstraat 25.

Laban, Mevr. C.; 3554 GN Utrecht;
Zwanenvechtlaan 120.

□VERLEDEN:

Op 6 maart 1999 Mevr. Drs. J.S. Hooghiemstra
te Almelo.

Op 27 maart 1999 Drs. A.J.W. Bolscher te
Tiggelte.

JUBILEA:

S.A.B.1. Wolters te Amsterdam, aanwezig, 25
jaar, 15 mei

K. Crama te Rotterdam, afwezig, 25 jaar, 17 mei
Prof Dr. A.D.M.E. Osterhaus te Bunnik, afwe-
zig, 25 jaar, 17 mei

C.A.A.M. Mol te Hilversum, afwezig, 25 jaar,
17 mei

M.D.M. van Heivoort te Heerle (NB), afwezig,
25 jaar, 17 mei

W.L. Keers te Hoogerheide, afwezig, 25 jaar, 17

Personalia

mmm

C.A.A. in \'t Veen te Soest, aanwezig, 25 jaar, 17
mei

Joh. Nijhoff te Vries, afwezig, 25 jaar, 17 mei
F. van der Veen te Bolsward, aanwezig, 45 jaar,
18 mei

Prof Dr. W. Misdorp te Amsterdam, afwezig,
45 jaar, 18 mei

Dr. W. Sybesma te Driebergen, afwezig, 45 jaar,
18 mei

W.A. Hermans te Langbroek, afwezig, 45 jaar,
18 mei

S. Piersma te Hemelum, afwezig, 45 jaar, 18 mei
Mevr. Dr. A.M. Schuiringa-Sybesma te Tolbert
onbekend, 45 jaar, 18 mei
P.L.H.M. Coenen te Simpelveld, afwezig, 25
jaar, 19 mei

B.S. Postma te Bolsward, afwezig, 50 jaar, 20
mei

W.M. Gotink te Zwolle, afwezig, 50 jaar, 20 mei
P. Feenstra te Zwolle, afwezig, 50 jaar, 20 mei
L.A. van Langeraad te Giessenburg, afwezig, 40
jaar, 27 mei

P.H.A.M. van Maanen te Cuijk, aanwezig, 40
jaar, 27 mei

H. Eil te Hengelo (Gld), afwezig, 40 jaar, 27 mei
K.K. Kadijk te Sint Anthonis, afwezig, 30 jaar, 2
juni

W.J. Nijhof te Winterswijk, afwezig, 50 jaar, 3
juni

J.A.J.M. Peters te Oldenzaal, afwezig, 50 jaar, 3
juni

P. Fontijne te Elsloo (F), afwezig, 35 jaar, 10
juni

PROMOTIES:

Op 6 mei 1999 Mevr. Drs. A.H.M. Comelissen
te Utrecht.

Op 27 mei 1999 Drs. Z. Bercovich te Amstel-
veen.

MUTATIES:

Baas, J.J.M.; 1983; 1622 AA Hoorn; L.
Meliszweg 20;
tel. 0229-212548 privé, 235941
prakt.; fax 0229-270264;
E-mail: JBAAS2$f
COMPIJSKRN l\';.COM;p.

Bergh, Mevr. D.H.M. van den; 1993; 3524
EE Utrecht; Orkaden 5; tel. 030-2885385; fax
030-2885385; E-mail: DYMPH1E@HET-
NET.NL; zelfst. wnd.d.

Betten, K.; 1961; 8443 DL Heerenveen;
Woudsingel 61; tel. 0513-626814; r.d.

Dercksen, D.P.; 1987; 5283 ZG Boxtel;
Vorsenpoel 93; tel. 0411-677956 privé,
659500
/06-53337567 bur.; fax 0411-659550;
E-mail: D.DF.RCKSENfo GDVDIEREN.NL;
d. G.D., Gezondheidszorg Kleine Herkauwers,
loc. Boxtel; Specialist Kleine Herkauwersge-
zondheidszorg.

Eerd, P.M.C.A. van; 1977; 3262 LJ Oud-
Beijerland; Vuurbaken 14; tel. 0186-621236;
fax 0186-621236; p.
(toev. als lid).

Feitsma, Mevr. H.; 1987; 5386 BN Geffen;
Johan van der Slootstraat 1 A; tel. 073-5325799
privé,
024-6779999 tst. 237 bur.; fax 024-
6779800; E-mall: HANNEKE_FEITS.MACft
IPG.NL; coördinator onderzoek Bond van
N arkens K.L Verenigingen.

»Huizinga, Mevr. A.; 1999; 9291 LD
Kollum; A.D. van der Leijwei 2; tel. 0511-
453048 privé, 0519-292526 prakt.; fax 0519-
297818; p., medew. bij T. Bruggeling, P.J.M.
Egberink, P.\\\'.E. Fortuin, S. VVietsnia en
■M.A. van Wijck.

•Kampen, J.A.T. van; 1986; 7101 EH
Winterswijk; Korenstraat
2; tel. 054.3-522111;
fax 0543-531303;
p., geass. met L.A. Boogert
en P.S.M. Tolsma.

m

Kuhlmann, Mevr. A.; 1996; 1111 NA DIE-
MEN; Solferinostraat 7; tel. 020-6902707 privé,
6992683 prakt.;
fax 020-6992474; p., gezel-
schapsd.

Leendertse. Mevr. I.P.; 1974; D-59348
Lüdinghausen (Duitsland); Westrup 21 A;
tel. 00-49-2591-940472 privé, 2594-91200
prakt.; fax 00-49-2591-940472;
p..

Tierärztliche Klinik Domäne Karthaus;
Specialist Inwendige Ziekten van het Paard; di-
plomate American College of Theriogenolo-
gists.

Leeuw. Mevr. T.C.M. de; 1997; 2921 BJ
Krimpen a/d IJssel; Treviso 24; tel. 0180-
554227 privé, 522336 prakt.; p., medew. bij R.
Verkalk.

Mackay. W.L.M.; 1996; 5672 ED Nuenen;
Zilvermeeuwhof 15; tel. 040-2846752 privé,
2831868 prakt.; fax 040-2832801; E-mail:
MACKAVl(ä:GIRONET.NL; p., geass. met
R.M.P.M. Groenen.

Mak, Mevr. B.J.A.; 1997; 3068 RP
Rotterdam; Fluitekruid 61 ; tel. 010-2869491 /06-
50855822 privé,
4187272 prakt.; p., medew.
bij .Mevr. G.L.I.. Versteegh.

Oomen. Mevr. M.H.; 1999; 3522 HW
Utrecht; Mijdrechtstraat 8 bis A; tel. 030-
2896939 privé, 0412-641755 prakt.; p., medew.
bij G.L. Bronsvoort, W.A. Buijsse, W.G. van
den Ekker, C.A.M. Gielen, H.J.M. Kraneburg,
J.P.E.M. Langens, A.J.M. Nistelrooij, H.
Oosterveen, R.M. Sneepers, N.A.J. Vreeburg en
M.H.J.J. Westerhof (fax prakt. 0412-
64747
IXtoev. als lid).

Relyveld, P.; 1990; 3992 JM Houten;
Perengaarde 35; tel. 030-6373626/06-
55393186; fax 030-6373626;
wnd.d.

Schep, H.A.; 1984; 6631 BE Horssen;
Roedensestraat 39; tel. 0487-542325 privé.
512326 prakt.;
fax 0487-513622; p., geass. met
H.J.M. Schutte.

Schevers, V.G.; 1995; 7856 TB
Benneveld; Bennevelderstraat 4; tel. 0591-
.372479 privé,
361368 prakt.; fax 0591-361671;
p.. medew. bij G. Hegen en G. Kuipers.

Segev, K.; 1998; N6 4QT London
(Verenigd Koninkrijk); 6 Church Road; tel. 00-
44-181-3405445 privé, 1732-452333 prakt.; fax
00-44-1732-741614; p., medew. bij Elands Vet.
Clinic
(toev. als lid).

Smak. J.A.; 1995; 7207 DE Zutphen;
Holtmaatweg 6 A; tel. 0575-523160 privé.
551566/551277 prakt.; fax 0575-554099; p.,
medew. bij H.J. Breukink, H. Eggens, A.J.G.
den Hertog, A.R.J. van Ingen, T.J.G.M. Lam,
A.J.G. Lautenschutz, A.J. Noordkamp, H.J.
Ormel, G. Postma, H.G. Salomons, H.J.
Stoelhorst, S. Tichelman, L. Warringa-
Hendriks en W. W ieringa.

Stam, Mevr. G.J.; 1998; 4101 EH
Culemborg; Zandstraat 60 D; tel. 0345-
510615 privé,
512207 prakt.; p., medew. bij
W.J.H. Oskam en P.C. Stapel.

Stokman, P.C.; 1996; 4462 RA Goes; \'s-
Gravenpolderseweg 39;
tel. 0113-232502 privé,
213419 prakt.; p., geass. met H.J. van Dijk en
Dr. .M.P
.C. Karelse.

Strooboscher, K.R.; Gent-1998; 7731 DC
Ommen; Varsenerstraat 29; tel. 050-5567950
privé, 0529-456000 prakt.;
fax 0529-455332;
p., medew. bij J. Keizer, W.G. Romijn en W.
Sobels (fax prakt. 0529-455332)(loev. als lid).

Swart, H.W.F.; 1965; 7004 BA
Doetinchem; Esdoomlaan 2; tel. 0314-330745;
r.d.

Tander. W.J.M.; 1983; 3751 DD
Bunschoten; Kon. Wilhelminastraat 9 D; tel.
033-2999321 privé,
2982199 prakt.; fax 033-

-ocr page 369-

2982199; p.

•Vries, A.D.; 1997; 9291 LD Kollum;
A.D. van der Leijwei 2; tel. 0511-453048
privé, 0594-502005 prakt.; fax 0594-503963;
p., medew. bij G.J. Bosma, F.R, van der Kolk,
,1. het Lam en J.H. Roorda.

»Walstra, D.K.; 1998; 8531 AN Lemmer;
.Schoener 12; tel. 0514-562622 privé,
564433
prakt.; fax 0514-566303; p., medew. bij H.

Vrieselaar.

♦Wemers, A.IL; 1999; 7548 CT
Enschede; Dr. De Jongstraat 120; tel. 053-
4280088 privé, 0527-613500 prakt.; fax 0527-
614653; E-mail: AWERNERSfa VFFT.VET.
UU.NL; p., medew. bij Diergeneeskundig
Centrum Noord-Nederland C.V.; wet. medew.
U.U. (F.D., hfdafd. Gezondheidszorg Paard, afd.
Vet. Farmacie. Farmacologie en Toxico-
logieMtel. 030-2535327).

Wissink, Mevr. E.H.J.; 1998; 8223 GS
Lelystad; Bastion 411; tel. 0320-238696 bur.;
A.l.O. Erasmus Univ. Rotterdam, gedetacheerd
bij ID-DLO, afd. Zoogdiervirologie
(toev, als
lid).

Zagers, J.J.A.; 1998; 4744 BH
Bosschenhoofd; Wilhelminastraat
10; tel. 06-
51397962/01
65-317641; wnd.d.

Doorlopende agenda

CONGRESSEN S. SYMPOSIA

1999

Mei

17-19 6th World Veterinary Dental Congress,
Hobart, Tasmanië, Australië. Inl.; Dr. Peter
Green, fax: 61-397298201.

18—22 5* European AAV Conference in Pisa,
Italië. Voor inlichtingen: Drs. N.J.
Schoemaker, Nederlands vertegenwoordi-
ger AAV, Hoofdafdeling Gezelschaps-
dieren, Faculteit der Diergeneeskunde,
Postbus 80154, 3508 TD Utrecht.

19 International Conference: MRLS for
Veterinary Medicines in the EU, London.

20—21 International Conference: Antibacte-
rial resistance, London. Phone: 44
(0)171-453 5496, fax: 44 (0)171-636
6858, e-mail: cust.serv(^ibcuk.co.uk, in-
temet: www.ibc-uk.com/lvI06/ix 180, The
Bookings Department, IBC, Global
Conferences Limited. Gilmoora House,
57-61 Mortimer Street, London WIN 8JX.
UK.

26—29 Small animal and equine scientific
acupuncture course, second session.
Cremona (Italy). Information: Ludovica
Bellingeri at SCIVAC Via Trecchi 20 -
Palazzo Trecchi - Cremona. Tel.: 39-
0372-460440, fax: 39-0372-457091, e-
mail: fstanga(^scivac.it.

Juni

7 18 Work.shop Moleculaire biologie en re-
combinant-DNA technologic te Utrecht.
Inlichtingen verstrekken: dr. J.A. Lenstra
en drs. W. Gaastra, Faculteit der Dierge-
neeskunde, Postbus 80165 (Yalelaan 1),
3508 TD Utrecht, telefoonnummer: 030-
2534992, telefax: 030-2540784 en e-mail:
Lenstra(^vet.uu.nl.

22 Kanker bij honden: Europees symposium
1999. Carlton President Hotel te
Maarssen/Utrecht. Opgave voor 4 juni
1999 bij Hill\'s Pet Nutrition B.V.,
Antwoordnummer 10138,4800 VB Breda.

Juli

2- 4 Eight Annual Scientific Meeting of the
European College of Veterinary Surgeons.
Bruges, Belgium. Preseminars with practi-
cal work. July I, 1999. ECVS, Monika
Gutscher, Winterthurerstr. 260, CH-8057
Zürich, Switzerland. Tel.: 041-1-6358408,
fax: 041-1-3130384, e-mail: mgaovet®
vetchir.unizh.ch.

September

22—23 Annual European Veterinary Dental
Society (EVDS)-congress (pre-congress of
the WSAVA-congress). Lyon, Frankrijk.
Inl.: seer. EVDS: Thomas Eriksen, fax:
45-35282929.

22—23 13th Forum for applied biotechnology,
Gent.

23—26 26«^ World Veterinary Congress, 24\'h
World Small Animal Veterinary Congress,
5th pecAVA Congress, Lyon, France.
Information contact address: Mondial Vet
1999, CNVSPA, 40 me de Berri, F75008
Paris, tel: 33-(0)I-53839I60, fax: 33-(0)I-
53839169, e-mail: mondialvet@aol.com,
intemet: http://www.mondialvet99.org.

23—29 BVA Congress, the Assembly Rooms,
Bath. Information: British Veterinary
Association Congress Office, 7 Mansfield
Street. London WIM OAT. Tel.: 44 171
636 6541, fax: 44 171 436 2970, e-mail:
congress@bva.co.uk.

27- 30 Congres Europese Federatie van
Informatie-Technologie in de Agrarische
Sector (EFITA), Universiteit van Bonn,
Duitsland. Intemet: www.efita.dk, e-mail:
efita99@uni-bonn.de, tel: 0049-228-
733500, fax: 0049-228-733431.

30—3 okt. WEVA-congress, Paris.

VERGADERINGEN
& BIJEENKOMSTEN

1999

Mei

18 Vergadering Afdeling Gelderland.

18 Vergadering Afdeling Overijssel.

18 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Bijeenkomst GD-runderpractici Midden-
Nederland, aanvang 14.00 uur, GD-Deven-
ter, Amsbergstraat 7 te Deventer.

19 Lustrumfeest Groep Geneeskunde van het
Varken.

19 Intervisiebijeenkomst groep 13 (varken).
Onderwerp: Ongediertebestrijding op het
varkenshouderijbedrijf (onder voorbe-
houd). Locatie: \'De Vier Linden\' te
Leende, 15.30 uur.

20 Bijeenkomst GD-runderpractici Midden-
Nederland, aanvang 13.30 uur, AC-
Restaurant & Hotel Bodegraven, Goudse-
weg 32 te Bodegraven.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

25 Intervisiebijeenkomst groep 9 (varken).
Onderwerp: Groepshuisvesting door Ron
Bergevoet en Ineke Eyck. Locatie: Dieren-
artsenpraktijk Schalkwijk, 20.00 uur.

27 Vergadering Afdeling Friesland.

27 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

Juni

3 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen, GD Boxtel, aanvang: 13.45 uur.

3 Bijeenkomst Groep Rund: \'Fertiliteit vrou-
welijk rund\', Collegezaal Verloskunde,
aanvang 13.30 uur.

3 (Jaar)vergadering Groep Homoeopatisch-
werkende Dierenart.sen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

3 4® Lustrum De Nederlandse Kampioen-
schappen Kleiduiven schieten voor dieren-
artsen te Biddinghuizen. Organisator
Boehringer Ingelheim Vetmedica.

5 Bijeenkomst Groep Gezondheids- en
Kwaliteitszorg: \'2000 x veiliger\'. Faculteit
Diergeneeskunde, Utrecht.

5-13 Tour de France 1999. K. Bmin, telefoon:
023-5386022.

8 Groep Rund excursie \'Cranendonck\' en
Campina Eindhoven. Aanmelding noodza-
kelijk bij secretaris drs C.H.L. Klaassen,
fax:071-5217076.

9 Algemene Ledenvergadering AUV,
Nationaal Sportcentrum Papendal te Am-
hem. Aanvang: 14.00 uur.

27 NK weg (wordt nog nader ingevuld). C.
Holzhauzer, telefoon: 0591 -632684.

September

8 -II WK 99. (Duitsland). N.Reijnen.

9 Ledenvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen, GD Deventer, aanvang: 13.45 uur.

14 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

16 Vergadering Groep llomoeopatisch-wer-
kende Dierenartsen, 19.30-22.30 uur,
Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te Utrecht.

16 Vergadering Afdeling Gelderland.

21 Ledenvergadering Afdeling Utrecht.

21 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

22—25 Open dagen Praktijkonderzoek
Rundvee, Schapen en Paarden in Lelystad.
Informatie, tel: 0320-293211.

Deadline *)

31-05-1999
14-06-1999
05-07-1999
26-07-1999

UITERSTE
INLEVERDATA
VQOR KOPIJ

Aflevering

15-06-1999
01-07-1999
15-07/01-08-1999
15-08-1999

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 370-

Dix & Fortuin

hel[)t u over de drempel

Telefoon (030) 251 51 99
Fax (030) 254 09 64
Koningslaan 63
Utrecht

Afgestudeerd en nu (of straks) praktisch aan de
slag? Doe een beroep op Dix & Fortuin, want als
onafhankelijk adviesbureau onderzoekt Dix &
Fortuin uw kansen en beoordeelt uw kontrakten.
Analyseert accountantsrapporten en stelt een
begroting op. Bepaalt samen met u uw kredietbe-
hoefte en regelt met u de gewenste verzekeringen.

Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht,
bij associatie en assistentie. Belt u even voor een
afspraak of een brochure.

Dierenartsenpraktijk Assendelft vraagt per direct een

ENTHOUSIASTE
DIERENARTS (M/V)

Speciale interesse in landbouwhuisdieren, liefst gekoppeld
aan een ruime ervaring In deze sector, is zeker gewenst.
Uitbreiding van de praktijk heeft geleld tot een verdubbe-
ling van het aantal grote huisdieren zodat 75% van de werk-
zaamheden binnen de gemengde praktijk deze sector be-
treft. Wanneer u geïnteresseerd bent in deze fulltime functie
verzoeken wij u uw schriftelijke sollicitatie binnen
zeven
dagen
na het verschijnen van dit tijdschrift te richten aan:
Dierenartsenpraktijk Assendelft, ter attentie van mevrouw
M. Eekels Meijer, Dorpsstraat 733, 1566 EG Assendelft.

Over te nemen In België, Noord-oost Vlaanderen:

BESTAANDE PRAKTIJK KLEINE
HUISDIEREN EN VOGELS

Ruim praktijkgebouw met aparte wachtzaal, radiografie,
consultatieruimte, laboratorium, operatiezaal, hospitalisa-
tie, bureel en bergruimte. Parkeergelegenheid.
Eventueel ook plaats voor verdere uitbreiding meerdere
dierenartsen of vorming kliniek.
Aparte, moderne woning met vier slaapkamers.
Aangelegde tuin, welde en stal. Totaal ± 7000 m^.

Brieven richten aan de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus U031, 3508 SB Utrecht, onder
nummer 7/99.

Gemengde praktijk nnet gezelschapsdieren en voornamelijk rundvee zoekt in verband met vertrek van collega

DIERENARTS (M/V)

Wij zoeken een collega met differentiatie landbouwhuisdieren, met een duidelijke interesse voor gezelschapsdie-
ren. Gaarne schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen richten aan
D.A.P. Leiden e.o., p/a Hermelijnvlinder36,2317
KC Leiden.

CURSUSSEN

1999
Mei

18 PAO-D cursus: 99.214. Basiscursus er-
kende rundveedierenarts dag 1.
29—30 Pferdekurs Homöopathik in der
Veterinärmedizin in Augsfeld, Duitsland.

Juni

1

PAO-D cursus: 99.215. Basiscursus er-
kende rundveedierenarts dag 1.
PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerste-
lijns postmortale diagnostiek.
PAO-D cursus: 99.108. \'En hoe nu verder

PAO-D cursus: 99.402. Pluimvee: eerste-
lijns postmortale diagnostiek.
PAO-D cursus; 99.118: Patiëntendemon-
stratie.

7—12 PHLO-seminaar \'New developments
in feed evaluation\'. Plaats: Wageningen.
Groepsgrootte: maximaal 26 personen.
Kosten: NLG 4000,- (inclusief volledige ver-
blijfskosten). Inlichtingen: Bureau PHLO,
Postbus 8130, 6700 EW Wageningen. Tel.:
0317-484093/484092, fax: 0317-426547.

7—12 ESAVS-cursus \'Dentistry 1\', Luxem-
bourgh.

11—12 4th Advanced Equine Arthroscopy
Course at Tierklinik in Telgte. Registratie:
VetEndScope, Kiebitzpohl 35, 48291
Telgte, Duitsland. Tel.: 0049-2504-3064,
fax: 0049-2504-7929.

14—19 ESAVS-cursus \'Dentistry 111\',
Luxembourgh.

PAO-D cursus; 99.112. Laboratoriumdiag-
nostiek GD.

PAO-D cursus: 99.110. Behandeling van
kruisbandletsels.

16

18

19 PAO-D cursus; 99.802. Assistentie röntge-
nologisch onderzoek GD.

21—26 PHLO-cursus \'Risk management in
Agriculture - Principles and applications\'.
Plaats: Wageningen. Groepsgrootte: maxi-
maal 26 personen. Kosten: NLG 3.800,-
(inclusief volledige verblijfskosten).
Inlichtingen (en folder): Bureau PHLO,
Postbus 8130, 6700 EW Wageningen, tel.;
0317-484093/484092, fax; 0317-426547.

28—29 PAO-D cursus: 99.909. Persoonlijk lei-
derschap en de kracht van communicatie.

Augustus

30—10 sept. ESAVS-cursus \'Dennatology 1\',
Luxembourgh.

September

6—10 ESAVS-cursus \'Behaviour/Behaviour
Therapy 1\', Lusembourgh.

-ocr page 371-

HÉT NSAID

MET KORTE
WACHHIJD!

KRACHTIGE PIJNSTILLER

ONTSTEKINGSREMMEND

KOORTSWEREND

INTRAVENEUZE OF
INTRAMUSCULAIRE TOEDIENING

KLEIN INJECTIEVOLUME,
SLECHTS 1 ML PER 33 KG

WEEFSELVRIENDELIJK,
DUS DIERVRIENDELIJK

ÓÓK VEILIG TIJDENS DRACHT
EN LACTATIE

KORTE WACHTTIJDEN

SLACHT: 4 DAGEN/MELK: O DAGEN

KETOFEN

U.D.D. rund

DAAR WORD JE
STIL VAN

Liet-stefoide antl-inflammatoif
leneesmiddel voor toepassing
bij paarden en rundvee.

Ketofen i o% _ injectievloeistof

RiO. Mi 7595-U.D.P.

50 ml

NW-stKoae anii-inllammato\'
geneesniKM«! voor toepessing
bij paarden wrwKW»
mieciinloBstof

KETOFEN 10% • Reg. NL 7595 -UDD; tnjectievtoeistof met krachtige anti-inflammatoire, analgetische en antipyre-
tische eigenschappen, voor de toepassing bij paarden en runderen, Samenstelling per 100 ml; Ketoprofen 10.0 g;
Indicaties Behandeling van acute, pijnlijke ontstekingsverschijnseten van diverse oorsprong, in het bijzonder aandoe-
ning van spieren en gewrichten, zoals reuma, arthrosis, hernia nucl» pulposi; koliek; symptomatische behandeling
van koorts: vermindering van post-operatieve reacties; de gevolgen van traun^ bij paarden en de symptomatische
behandeling van koorts bij luchtweginfecties runderen. Toediening: Rund: intraveneus en intramusculair, Paard: intra-
veneus Dosering Rund: 3 ml per 100 kg khaamsgevincht gedurende 1-3 dagen Maximaal volume per injectieplaats
bij I M 2.6 ml. Paard 1 ml per 45 kg lichaamsgewicht gedurende 3-5 dagen Contra-indKaties Ernstige nierinsuffi-
ciëntie Hevige haefTKxrhagte Dieren met een overgevoeligheid voor ketoprofen. Door de afwezigheid van gegevens
bij drachtige rrwries en veulens, jonger dan 15 dagen, niet toedienen tijdens de dracht of tijdens de eerste twee
levenswijken. Bijwerkingen- Geen Voorzorgsmaatregelen: Niet intra-arteneel toedienen Niet met andere stoffen in
eenzetfcte spuit mengen Niet met andere niei-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen combineren, noch met
diuretica of antKoagulantia. Wachttijdadvies: Rundvee vlees - 4 dagen, melk - O dagen. Paard: Vlees • 4 dagen.
Bewaren Bij kamertemperatuur (15-25*C). Houdbaarheid Zie buitenverpakking Aangepnkte flacons 15 dagen;
Vervaardigd door: MERIAL, Lyon. Frankrijk 9 Geregistreerd handelsmerk van MERIAL Voor volledige informatie zie
bijsluitertekst of op aanvraag beschikbaar bij MERIAL B.V 01999. MERIAL Matt Art 0499/8837.

MERIAL

-ocr page 372-

%

Wat u over cichorei moet weten
voordat uw cliënten erover beginnen.

Het natuurlijke ingrediënt Cichorei (Cichorium lntybus} \\s u waarschijnlijk wel
bekend. Maar wist u ook dat het inuline bevat? Deze niet-verteerbare oligosacharide
functioneert als oplosbare vezel en wordt in het colon selectief gefermenteerd door
onder andere Bifidobacteria, die zoals bekend een gunstig effect hebben op het
maagdarmkanaal.

Door de toename van Bifidobacteria verandert de samenstelling van de darmflora,
wat de gezondheid van de hond ten goede kan komen. De niet-verteerbare oligo-
sachariden in Cichorei behoren daarom tot de zogenaamde prebiotica.

Door middel van voedingsonderzoek bij ruim 300 honden van verschillende
leeftijd en ras hebben de voedingsdeskundigen en dierenartsen van de Friskies
Research Centra deze gunstige werking van Cichorei op de spijsvertering vastgesteld.

Het nieuwe Bonzo Digestions programma is verrijkt met Cichorei en ver-
vangt het bestaande assortiment Bonzo diner en brokken. Zo helpt Bonzo de natuur-
lijke weerstand en gezondheid van honden in elke levensfase van binnenuit op peil te
houden.

f v^

Het eerste hondenvoer
met een natuurlijk
prebioticum

BONZO B^D BONZQ Bonzq

friskies

BETTER PETCARE THROUGH BETTER UNDERSTANDING

-ocr page 373-

NIEUW! NIEUW! NIEUW!

NU ALS
il.D.A.VOOR
VARKENS

U.D.A. REGISTRATIE

ZEER EFFECTIEF

SNELLE WERKING

OOK VEILIG TIJDENS
DRACHT EN LACTATIE

GERING INJECTIEYOLUME
SLECHTS 1 ML PER 33 KG

WEEFSELVRIENDELIJK

ZEER KORTE WACHTTIJD
(SLACHT: 5 DAGEN)

KETOFEN10%

O

U.D.A. varken

DAAR WORD JE
STIL VAN

DEFINITIEF

3

GEREGISTREERD

FLACON A 50 ML: is voldoende voor de behandeling van 8 varkens van 200 kg of 33 varkens van 50 kg;
KETOFEN 10% U.D.A. varken Reg. NL 8784 - U.D.A. Niet-steroïde anti-pyretisch geneesmiddel voor
toepassing bij varkens. Samenstelling per 100 ml: ketoprofen 10,0 g. Diersoort: varken. Indicaties:
behandeling van koorts bij luchtweginfecties en bij het mastitis-metritis-agalactie syndroom. Toediening:
intramusculair Dosenng: eenmalig 3.0 mg ketoprofen per kg lichaamsgewicht, overeenkomend
met 3 ml per 100 kg lichaamsgewicht. Maximaal volume per injectieplaats 1,70 ml. Contra-indicaties:
ernstige nierinsufficiëntie. Dieren met een overgevoeligheid voor ketoprofen. Bijwerkingen: geen.
Voorzorgsmaatregelen: niet met andere stoffen in eenzelfde spuit mengen. Niet met andere niet-
steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen of corticosteroïden combineren, noch met diuretica of
anti<oagulantia. Wachttijdadvies: vlees - 5 dagen. Bewaren: bij kamertemperatuur (15-25\'C). Houd-
baarheid: zie buitenverpakking. Aangeprikte flacons: 15 dagen Diergeneesmiddel, Vervaardigd door
Merial. Lyon, Frankrijk, Voor Nederland: MERIAL B V, Bovenkerkerweg 6-8, 1185 XE Amstelveen.
® Geregistreerd handelsmerk van MERIAL. Voor volledige informatie zie bijsluitertekst of op aanvraag
beschikbaar bij MERIAL B V
C 1999, MERIAL, Matt Art 0499/8837,

MERIAL

-ocr page 374-

IN ONS STREVEN NAAR HET WELZIJN VAN
HONDEN EN KATTEN LEVEREN WIJ
DE OPLOSSINGEN OP HET GEBIED VAN VOEDING.

Soms wordt ii geconfronteerd met vreemde ver-
schijnselen. Combinaties die op her eerste gezicht niets
met elkaar te maken hebben. Maar bij nader onderzoek valt
alles op z\'n plaats en blijken deze unieke combinaties (zoals vis
en aardappelen) de oplossingen te zijn waar iedereen naar
zoekt.

Wetenschappelijk pionierswerk, zoeken naar oplos-
singen, voortdurend streven naar één ding: het welzijn van
htMiden en katten. Dat is de benadering van The lams
Company. Een benadering die resultaten verwerkt in
verrassende oplossingen.

U vindt de resultaten van jarenlange innovatieve en
voortdurende research in al onze producten: Eiikanuba
Veterinary Diets, een assortiment van producten die perfecte
oplossingen bieden voor specifieke aandoeningen door de
samenstelling met wetenschappelijk verantwoorde ingre-
diënten;

Fructooligosacchariden (FOS) die de conditie van de darm-
tlora normaliseren, de aangepaste verhouding tussen c)mega-6
en oinega-3 vetzuren waardoor ontstekingen wtirden afgeremd
en gednK)gde bietenpulp, een matig fermentcerbare vezelbron
die de gezondheid van de darmen bevordert.

Fiet stellen van de juiste diagnose en het vtx)rschrijven
van de daarbij passende voeding is uw specialisme. Wij
ondersteunen u daarin met Eukanuba Veterinary Diers: diëten
die oplossingen combineren met een hijzonder goede smaak,
zodat de patiënt deze gemakkelijk accepteert en zijn
medewerking verzekerd is, en die alleen bij dierenartsen
verkrijgbaar zijn.

Eukanuba Veterinary Diets zijn ontwikkeld voor
honden en katten met specifieke aandoeningen. Maar er komt
misschien een tijd dat uw patiënt probleemloos kan t)ver-
schakelen op een van onze andere producten. Met Eukanuba is
dat een natuurlijke overgang.

1 1

__.

V

£

PMnMt jr.

I

EUKANUBAJi: VETERINARY DIETS

VtK>r informarie omtrent bestellingen en leveringen kunt u zich wenden tot Aesculaap R.V, tel. 0411-677500,
voor teclinische informatie omtrent onze pnxlukten kunt u zich wenden tot Holland l")iervoeders B.V, tel. 050-2479669.

lAMS

COMPAHT

-ocr page 375-

iiÉT NSAID

METEEN

EFFEaiEF

SNEUE
WERKING!

KETOFEN

KRACHTIGE PIJNSTILLER

ONTSTEKINGSREMMEND

KOORTSWEREND

KLEIN INJECTIEVOLUME,
SLECHTS 1 ML PER 45 KG

WEEFSELVRIENDELIJK,
DUS DIERVRIENDELIJK

ÓÓK ZEER EFFECTIEF BIJ
DE BEHANDELING VAN KOLIEK

GEEN ONDERDRUKKING VAN
HET IMMUNITEITSSYSTEEM

U.D.D. paard

DAAR WORD JE
STIL VAN

i-steraïde anti-intlamimtoir
ineesmkkl«! voor toepassing
l)l| paarden en rundvee.
InjecUevloeistol

RIG. Ht 7595-U.D.D.

bij paarten BO runiJ»««
ir*cbevtoe6to<

50 ml

KETOFEN 10% - Rêg NL 7595 • U.0 O. Injectievioetstof met krachtige anti-inflammatcxre. analgetische en antipyre-
tische eigenschappen, voor de toepassing bi) paarden en runderen: Sarnenstelling per 100 ml Ketoprofen 10,0 g,
Indicaties Behandeling van acirte, pijnlijke ontstekingsverschijnseten van divefse oorsprong, m het b4jzondef aandoe-
ningen van spiefen en gewrichten, zoals reuma, arthrosis. hernia nuclei pulposi, koltek; symptomatische behandeling
van koorts, vermindenng van post-operatieve reacties, de gevolgen van trauma bij paafden en de symptomatische
behandeling van kooru bij luchtweginfecties runderen Toediening Rund intraveneus en intramusculatr. Paard intra-
veneus Dosenng Rund 3 ml per 100 kg lichaarrtsgewicht gedurende 1-3 dagen Maximaal volume per injectieplaats
bij
I.M 2,6 ml. Paard: 1 ml per 45 kg khaamsgewicht gedurende 3-5 dagen. Contra-indicatjes: Ernstige nierinsuffi-
ciéntie. Hevige haemon iagie Deren rwt een overgevoeligheid voor ketoprofen Door de afwezigheid van gegevens
bij drachtige merries en veulens, jonger dan 15 dagen, niet toedienen tijdens
de dracht of tijdens de eerste twee
levensweken Bijwerkingen Geen Voorzofgsmaatregeten Niet intra-arierieel toed«nen Niet met andere stoffen in
eenzelfde spuit mengen Niet met andere niet-stero»de anti-inflammatoire ^neesmiddelen combir>efen, noch met
diuretica of antKoagulantia Wach«ijdadv>es Rundvee vlees - 4 dagen, melk - O dagen. Paard Vlees - 4 dagen,
Bewaren Bij kamertemperatuur (t5-25*C) Hoodbaartwid Zie buitenverpakking Aangeprikte flacons 15 dagen.
Ven^aardigd door MERIAL. Lyon, Franknjk • Geregistreerd handelsmerk van MERIAL Voor volledige informatie zie
b«jsluitertekst of op aanvraag beschikbaar btj MERIAL B.V 01999 MERIAL. Matt Art 0499/8837

MERIAL

-ocr page 376-

Medici zoals dierenartsen, tandartsen.medisch specialisten en
andere vrije beroepers kunnen al 25 jaar lang rekenen op
deskundig advies van Raadgevers Medische Beroepen.
De Raadgevers begeleiden u onder andere bij overdracht van

de praktijk en bij associaties.

Ook de afhandeling van de bijbehorende contracten wordt u
uit handen genomen. Raadgevers Medische Beroepen is een
adviesbureau met uitgebreide expertise op het gebied van
financieel advies aan beoefenaars van (para)medische
beroepen. De breedte van die expertse is uniek en beslaat
advies ten aanzien van alle financiële aspecten die zich
van start tot pensionering in uw medische carriëre

kunnen voordoen.

U weet zich bij de Raadgevers verzekerd van maatadvies op het
gebied van financiële planning, verzekeringen, financieringen,
hypotheken en pensioenen. Ook de keuzes en mogelijke
problemen rondom het einde van uw studie hebben de speciale

aandacht van de Raadgevers.

De Raadgevers volgen u in de verschillende fasen van uw loop-
baan en bieden begeleiding en advies op de lange termijn.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met
adviseurs Philip Jaspers en/of Wouter van der Meer.

Raadgevers
Medische Beroepen

Dorpsstraat 118
3732 HL De Bilt
Postbus 36
3730 AA De Bilt

Tel 030 220 41 14
Fax 030 220 27 95
E-mail: raadgeversOatriserv.nl

Gezelschapsdierenpraktijk in Delft/Naaldwijk zoekt zo spoedig mogelijk een vierde

DIERENARTS (m/v) voor 24 uur/week.

De voorkeur gaat uit naar een collega met enige ervaring. Diensten: één nacht per week en één weekend per zes weken.
Sollicitaties met c.v. richten aan:
DAP\'t Westland, Middelbroekweg 5, 2671 ME Naaldwijk. Voor informatie: 0174 - 624401.

FRONTLINE* Spray

Samenstelling Bevat per ml 2,5 mg fipronil. Eigenschappen: Ftontline werkt tot 6 weken tegen vkx)ien bij de kat en tot 3 maanden tegen vlooien bij de hond. Tevens werkt het tot 4 weken tegen teken bij de hond waaronder
de Ixodus ricinus, de overbrenger van Lyme disease. Doeldier: Hond en kat. Indicaties: Bestrijding van vlooien en teken bij de hond en vlooien bij de kat. Toediening/dosering: Spray voor uitwendig gebruik Dieren met korte
vacht: Kal, Kleine hond (<5 kg) dosering: 4 ml per kg, overeenkomend met: flacon 100 mll x pompen = 0,5 ml, 8 x pompen per 1 kg. Flacon 250 mM x pompen = 1,5 ml, 8 x pompen per 3 kg. Middelgrote hond (5 tot 15 kg)
dosering: 3 ml per kg, overeenkomend met ffacon 100 ml I x pompen = 0,5 ml, 6 x pompen per 1 kg. Flacon 250 ml 1 x pompen = 1,5 ml, 6 x pompen per 3 kg. Grote hond (15 tot 40 kg) dosering: 2 ml per kg,
overeenkomend met flacon 100 ml I x pompen = 0,5 ml, 4 xpompen per I kg. Flacon 250 ml I x pompen = 1,5 ml, 4 x pompen per 3 kg. Zeer grote hond (>40kg) dosering 80 ml per dier, overeenkomend met flacon 250 ml 1
X pompen = 1,5 ml, 55 x pompen per dier Dieren met een dichte of lange vacht: bovenstaande dosering mag maximaal verdubbeld worden. Contra-indicaties: Geen. Verpakking: Doos met 6 flacons van 100 ml of 250 ml.
Registratienummef/Kanalisatiestatus: Reg, NL 8783, UDA. Verdere informatie op aanvraag beschikbaar bij Merial B.V. postbus 338,1180 AH Amstelveen.

FRONTLINE* Spot-on Hond

Samenstelling: f^ ml, 100 mg Fipronil, Excipiens q.s 1 ml. Doeldier Hond. Indicaties: Bestrijding van vkx)ien en teken Eigenschappen: De viierking tegen vlooien kan tot 3 maanden na toediening bedragen Tegen teken
werkt het product tot 4 weken na behandeling. Toedieningswijze: Uitwendig op de huid, tussen de schouderbladen. Dosering: 1 pipet Frontline Spot-on Dog S van 0,67 ml per hond tot 10 kg lichaamsgewicht, 1 pipet Frontline
Spot-on Dog M van 1 34 ml per hond van 10-20 kg lichaamsgewicht, 1 pipet Frontline Spot-on Dog L van 2,68 ml per hond van 20-40 kg lichaamsgewicht. Gebruik voor honden zwaarder dan 40 kg lichaamsgewicht 2 pipetten

r---.!:-- r -- r.__l ____t co _l ll-. ____l ...----T U-l________A:____1,1 ...-L------ - ----\' \' »--l----l.i:-------r-----L--IL—----l.---.»lU».!.. Jl™., ki;-. .............. k:; fi^n

FRONTLINE\'

Het volste vertrouwen in bescherming

Frontline Spot-on Dog L van 2,68 ml. Het interval tussen 2 behandelingen dient minimaar4 weken te zijn. Maximaal 6 behandelingen per jaar Contra-indicaties: Zieke en herstellende dieren. Niet toepassen bij dieren jonger dan
10 weken of lichter dan 1 kg lichaamsgewicht. Waarschuwingen: Toepassing bij zogende teven wordt ontraden vanwege het ontbreken van gegevens over een mogelijk effect op de pups, Registratienummer/Kanalisatiestatus:
Reg. NL 8940, UDA. Verdere informatie op aanvraag beschikbaar bij Merial B.V. postbus 338,1180 AH Amstelveen.

FRONTLINE* Spot-on Kat

Samenstelling: ampul: Fipronil 50 mg, Excipiens q.s 1 ampul. Doeldier: Kat Indicaties: Bestrijden van vkxjien. Eigenschappen: Oe weriting tegen vlooien
kan tot 5 weken duren bij de kat. Toediening: Uitwendig op de huid, tussen de schouderbladen. Dosering: 50 mg hpronil per dier (1 pipet per dier). Het

interval tussen 2 behandelingen dient minimaal 4 weken te zi^- "- -—-\' \' .......— - m,..

toepassen bij dieren jonger dan 12 vtieken en/of lichter dan ;

perkxJe van speekselen worden waargenomen. Waarschuwingen: Toepassing bij zogende poezen wordt ontraden vanwege het ontbreken van gegeven:
een mogelijk effe« op de kittens. Registratienummer/Kanalisatiestatus: Reg. NL 8921, UDA. Verdere informatie op aanvraag beschikbaar bij Merial B.V.
postbus 338,1180 AH Amstelveen.

-ocr page 377-

Qi

De schijnwerpers zijn de laatste tijd onafgebroken gericht op de ontwikkelingen binnen het beroep van
dierenarts. Differentiatie, erkenningen, nieuw curriculum; het zijn zo wat termen die vaak de revue passe-
ren. Dat het uitoefenen van het veterinaire vak in al zijn facetten zo langzamerhand misschien alleen voor
\'super dierenartsen is weggelegd, blijkt ook uit het artikel van H. W Barkema over uiergezondheid op
melkveebedrijven. In deel 2 concludeert hij dat het belangrijkste probleem in de uiergezondheid het ken-
nisniveau van de veehouders, practici en andere adviseurs blijft. \'Het is niet eenvoudig voor praktise-
rende dierenartsen om hun kennis van alle aspecten van de diergeneeskunde up-to-date te houden.
Differentiatie op één of een beperkt aantal diersoorten zal waarschijnlijk de enige weg blijken te zijn om
melkveehouders dienstverlening van hoge hx\'aliteit te kunnen blijven verlenen.\'

Hoe anders het sommige dierenartsen kan verlopen, kunnen we lezen in het lams Ronde Tafelgesprek
\'Later, als ik groot ben \', waarin dit keer dierenartsen aan het woord worden gelaten die het dierenarts zijn
- min of meer - vaarwel hebben gezegd. De één is kunstschilder, de ander beleidsmedewerker bij het mi-
nisterie van LNV. Voorspelbaarheid van hoe het leven zou lopen speelde bij al deze mensen een grote rol
bij het overstappen naar ander werk. Voor hen gaf de diergeneeskunde geen \'flow\' meer; het gevoel dat je
krijgt als je opgaat in je werk of in iets anders, waarbij je het gevoel voor tijd kwijtraakt en er na die in-
spanning een geluksgevoel ontstaat. Zal de erkende, gedifferentieerde dierenarts juist meer of minder
\'flow\' gaan voelen ?

Bent u die post en dat gebel - altijd net onder het eten - over koopsompolissen, pensioen, pre-pensioen en
wat dies meer zij ook zo zat? Een verhelderend artikel zet voor u de hoofdzaken van de pensioenregeling
van de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen op een rij, zodat u al die paginagrote advertenties met
aanbiedingen eens in het juiste daglicht kunt zien.

Susan Umans,
lid Hoofdredactie.

Van de Hoofdredactie

-ocr page 378-

n

uiergezondheid op melkveebedrijven

1. RESULTATEN VAN EEN LONGITUDINALE STUDIE OP 300 NEDERLANDSE BEDRIJVEN^

Tijdschr Diergeneeskd J999:124: 33H-44

H. W. Barkema^

Proefschrift

SAMENVATTING

De uiergezondheid werd bestudeerd op 300 melkveebe-
drijven die verdeeld waren over drie tankmelkeelgetal-
groepen. Alle bedrijven hadden het melkvee in een lig-
boxenstal gehuisvest gedurende de stalperiode, namen
deel aan de drie- of vierweekse melkcontrole, hadden een
melkquotum tussen 300.000 en 900.000 kg per jaar en
zwartbonte HF- of FH-koeien.

De incidentie van klinische mastitis was niet verschillend
tussen melkveebedrijven met een laag (< 150.000), ge-
middeld (150.000 tot 250.000), en hoog (250.000 tot
400.000 cellen/ml) tankmelkcelgetal. Klinische mastitis
waar Gram-negatieve pathogenen uit de melk geïsoleerd
werd, trad vaker op op melkveebedrijven met een laag
tankmelkcelgetal. Klinische mastitis \'veroorzaakt\' door
Staphylococcus aureus. Streptococcus dysgalactiae, of
Streptococcus agalactiae werd vaker gevonden op bedrij-
ven met een hoger tankmelkcelgetal. De incidentie van
klinische
Streptococcus MÄm.v-mastitls verschilde niet
tussen de drie tankmelkcelgetal groepen.
Het verschil in tankmelkcelgetal kon goed voorspeld
worden door de gevonden verschillen in toepassing van
managementmaatregelen.

De incidentie van klinische E. co/i-mastitis was voorna-
melijk geassocieerd met huisvesting, hygiëne en de melk-
machine. De incidentie van klinische
Staphylococcus au-
rt\'u.v-mastitis werd vooral bepaald door factoren die ook
geassocieerd konden worden met de hoogte van het tank-
melkcelgetal en factoren waarvan het niet duidelijk was
of ze de oorzaak of een gevolg van een hoge incidentie van
klinische
Staphylococcus awreM-v-mastitis waren. De inci-
dentie van klinische
Streptococcus dysgalactiae-mastitis
was geassocieerd met voeding, melktechniek en melkma-
chine. De incidentie van klinische
Streptococcus uberis-
mastitis was geassocieerd met huisvesting, voeding en
melkmachine.

Qua bedrijfsstijl konden twee groepen melkveehouders
en -bedrijven onderscheiden worden. Aan de hand van
de gevonden verschillen werd de eerste groep \'Schoon en
Accuraat\' en de tweede groep \'Snel en Vies\' genoemd. De
associatie tussen de indeling in bedrijfsstijlgroep en de
hoogte van het tankmelkcelgetal was groot. De relatie
tussen de bedrijfsstijl en de incidentie van klinische mas-
titis was echter zwak.

\' Deel 1 van de samen vatting van het proefschrift \' Udder health on dairy farms. A lon-
gitudinal study\'. Utrecht. 1998.
\' Gezondheidsdienst voor Dieren, sector Herkauwersgezondheid.szorg. Po.sthus 361.
9200 AJ Drachten. E-mail: h.harkema(g),gdvdieren.nl.

SUMMARY

Udder health on dairy farms. 1. Results of a longitudinal
study on 300 Dutch farms

Udder health «m studied in 300 dairy herds grouped in three categories ac-
cording to the hulk milk somatic cell count. In all herds, lactating cows were
housed in a free-stall barn during the winter. All herds participated in a
three or four-weekly milk recording system, had annual production quota
between 300.000 and 900.000 kg. and were .stocked with
com\'5 of the
Holstein-Friesian or Dutch Friesian breeds.

The incidence of clinical mastitis wm" not different among herds with a low
(< 150.000). middle (151.000 to 250.000). or high (251.000 to 400.000
cells/ml) hulk milk .somatic cell count. Clinical mastitis caused by Gram-
negative pathogens occurred more often in herds with a low bulk milk .soma-
tic cell count. Clinical mastitis caused hy
Staphylococcus aureus,
Streptococcus dysgalactiae.
or Streptococcus agalactiae occurred more often
in herds with a high bulk milk somatic cell count: however, the incidence of
clinical
Streptococcus uberis mastitis was not different among the three herd
categories. The differences in bulk milk somatic cell count between the cate-
gories could be e.xplained by the management practices studied. The inci-
dence of clinical
E. coli mastitis was mostly related to housing, hygiene, und
milking machine. The incidence of clinical
Staphylococcus aureus mastitis
was associated with factors that were related to the bulk milk somatic cell
count and to factors of which it was not clear whether they were a cause or ef-
fect of the high incidence
o/Staphy lococcus aureus mastitis. The incidence of
clinical
Streptococcus dysgalactiae mastitis was related to nutrition, milking
technique, and milking machine. The incidence of clinical
Streptococcus
uberis
mastitis was associated with housing, nutrition, and milking machine.
Two groups of farmers and herds could he differentiated. The first group was
identified as \'Clean and Accurate\'. and the second group as \'Quick and
Dirty\'. The relationship betn een these tn o groups and bulk milk .somatic cell
count category
m ü.v high. However, the relationship belM-een the two groups
and the incidence ofclinicxtl mastitis was weak.

INLEIDING

Uiergezondheid omvat meer dan het bestrijden van subklini-
sche mastitis: goede uiergezondheid betekent ook een lage
incidentie van klinische mastitis en een beperking van het ri-
sico op residuen in de tankmelk. Hoewel het tankmelkcelge-
tal de laatste tien jaar sterk in de belangstelling heeft gestaan,
blijft klinische mastitis de belangrijkste bedrijfsgebonden
ziekte op melkveebedrijven. Bij het ontwerp van een uierge-
zondheidsprogramma voor een melkveebedrijf moet dan
ook naast het tankmelkcelgetal, de incidentie en verdeling
van pathogenen bij klinische en subklinische mastitis beke-
ken worden. De hoofddoelstelling van dit onderzoek was het
leveren van een bijdrage aan de kennis die nodig is om be-
drijfsspecifieke uiergezondheidsprogramma\'s te ontwikke-
len.

OPZET VAN DE STUDIE

Zowel de relatie tussen het tankmelkcelgetal en de incidentie
van klinische mastitis^ als de associatie tussen risicofactoren
voor uiergezondheid en het tankmelkcelgetal en de inciden-
tie van klinische mastitis werd bestudeerd in een longitudi-
nale prospectieve cohortstudie. Om voldoende verschillen
aan te kunnen tonen werden in ieder tankmelkcelgetalgroep
100 bedrijven opgenomen. Het tankmelkcelgetal moest om

^ Gemeten als incidence rate: het aantal dieren dat gedurende een bepaalde periode
een klinische mastitis heeft gekregen gedeeld door het totaal aantal dagen dat de
koeien \'at risk\' was om de ziekte te krijgen.

-ocr page 379-

geselecteerd te worden tien van de laatste 13 keer, en in ieder
geval de laatste drie maal in een van de volgende categorieën
vallen: <150.000 (laag), 151.000 tot 250.000 (midden), en
251.000 tot 400.000/ml (hoog). De bedrijven moesten bo-
vendien het melkvee in een ligboxenstal huisvesten gedu-
rende de stalperiode, deelnemen aan de drie- of vierweekse
melkcontrole, een melkquotum hebben tussen 300.000 en
900.000 kg per jaar en zwartbonte HF- of FH-koeien hebben.
Deze criteria werden opgesteld om voldoende bedrijven met
een vergelijkbare bedrijfsvoering te hebben en voldoende
koeien per bedrijf te hebben om een betrouwbare schatting
van de incidentie van klinische mastitis te kunnen maken.
De beoogde deelnemende bedrijven werden at random uit de
bedrijven die aan de criteria voldeden geselecteerd en ge-
vraagd gedurende 1,5 jaar aan het onderzoek deel te nemen.
Uiteindelijk moesten 304 bedrijven gevraagd worden om
300 deelnemers te verkrijgen. De veehouders verzamelden
melkmonsters van ieder geval van klinische mastitis. De
monsters werden op het bedrijf bewaard in de diepvries (bij
circa -20°C) en iedere zes ä acht weken opgehaald. Van alle
dieren ouder dan 15 maanden werden de afvoerdatum en re-
den(en) voor afvoer door de veehouder geregistreerd. Kalf-
en droogzetdatum en de gegevens van de melkcontrole wer-
den beschikbaar gesteld door het NRS. Gedurende het on-
derzoek werden de veehouders aan het begin, halverwege en
aan eind van het onderzoek ondervraagd over aspecten die
mogelijk gerelateerd zijn aan uiergezondheid en mastitispre-
ventie. Een aantal huisvestingsparameters werd gemeten
(bijvoorbeeld grootte van de boxen, diameter van de luchtin-
laat, etcetera). Op ieder bedrijf werd één maal een zoge-
naamde natte meting van de melkmachine uitgevoerd (11).
Op 150 bedrijven (50 per tankmelkcelgetalcategorie) wer-
den de kwartieren van alle lacterende koeien bemonsterd. Op
de andere 150 bedrijven werden alle kwartieren van de
koeien die bij de laatste melkcontrole een koecelgetal van
tenminste 250.000 cellen/ml hadden bemonsterd.

TANKMELKCELGETAL

Sinds de introductie van een standaard-mastitispreventie-
programma (15) is een enorme vooruitgang geboekt in de
vemiindering van de prevalentie van intramammaire infec-
ties en het gemiddelde tankmelkcelgetal. Na de Landelijke
Steekproeven Mastitis van 1975 en 1985/86 (8,17) zijn in
Nederland geen nieuwe steekproeven verricht om de preva-
lentie van intramammaire infectie te bestuderen. De preva-
lentie van intramammaire infectie is in de Finse melkveesta-
pel bepaald in 1988 en 1995 (9). Bij deze studies nam men
een behoorlijke vemiindering waar van de prevalentie van
intramammaire infectie met
Streptococcus agalactiae (van
0.78 naar 0.12%),
Streptococcus dysgalactiae (0.79 naar
0.08%),
Streptococcus uberis (1.18 naar 0.71 %, en Staphy-
lococcus aureus
(5.12 naar 3.50%). Daamaast vond men een
kleine verhoging van de prevalentie van intramammaire in-
fectie met coliformen (0.26 naar 0.29%). Intramammaire in-
fecties met zogenaamde \'minor\' pathogenen als coagulase-
negatieve
Staphylokokken (6.57 naar 11.24%) en Cotyne-
bacterium spp.
(0.82 naar 3.49%) werden ook vaker gevon-
den. Het gemiddelde Fins tankmelkcelgetal daalde in deze
jaren van 330.000 in 1988 tot 170.000 cellen/ml in 1995. In
andere landen daalde in deze periode het tankmelkcelgetal
ook. In Denemarken en Nederland daalde het tankmelkcel-
getal van circa 350.000 in 1980 tot 200.000 cellen/ml in
1996 (12,18). Aangezien de hoogte van het tankmelkcelgetal
voomamelijk bepaald wordt door het percentage intramam-
maire infectie rhet \'major\' pathogenen\'* kan een vergelijk-
bare verandering in de verdeling van pathogenen die uit in-
tramammaire infecties geïsoleerd worden dus ook in
Denemarken en Nederland verondersteld worden. Blijkbaar
werkt het standaard mastitispreventieprogramma goed om
de prevalentie van intramammaire infectie te verminderen.
In Nederland bleek bij een vergelijking van laag tankmelk-
celgetal (<150.000 cellen/ml) bedrijven met bedrijven met
een gemiddeld (150.000 tot 250.000 cellen/ml), en hoog
tankmelkcelgetal (250.000 tot 400.000 cellen/ml), dat de
eerste groep bedrijven de koeien vaker allemaal droogzette
met antibiotica (93% versus 79% en 76%), gevallen van kli-
nische mastitis langer werden behandeld (2.4 dagen versus
2.1 en 1.1) en tepeldesinfectie na het melken frequenter
(75% versus 49% en 49%) werd toegepast (2). Een aantal an-
dere aanbevolen zaken werd op laag tankmelkcelgetalbedrij-
ven vaker toegepast vergeleken met bedrijven met een hoger
tankmelkcelgetal (bijvoorbeeld doormeten van de melkma-
chine en droge voorbehandeling bij het melken). De nadmk
op hygiënisch werken was groter op bedrijven met een laag
tankmelkcelgetal vergeleken met bedrijven met een gemid-
deld of hoog tankmelkcelgetal. Toepassing van het vijf pun-
ten schema^ heeft op de bedrijven die het opvolgen geresul-
teerd in een verlaging van het tankmelkcelgetal en be-
heersing van intramammaire infecties met besmettelijke kie-
men zoals
Staphylococcus aureus en Streptococcus agalac-
tiae
(15). Door een strikte toepassing van alle aanbevolen
handelingen kunnen melkveebedrijven het tankmelkcelgetal
zelfs tot onder de 150.000 cellen/ml verlagen. Er is dus vol-
doende kennis beschikbaar omtrent de factoren die met de
hoogte van het tankmelkcelgetal geassocieerd zijn.
Om te onderzoeken of melkveebedrijven met hetzelfde pre-
ventieprogramma een verschillende uiergezondheidssituatie
kunnen hebben, is het effect van de bedrijfsstijl en het karak-
ter van de melkveehouder op uiergezondheid bestudeerd (4).
Twee groepen melkveehouders en -bedrijven konden onder-
scheiden worden. Aan de hand van de gevonden verschillen
werd de eerste groep \'Schoon en Accuraat\' en de tweede
groep \'Snel en Smerig\' genoemd. De associatie tussen de in-
deling in bedrijfsstijlgroep en de hoogte van het tankmelk-
celgetal was groot. Vergeleken met bedrijven met een hoog
tankmelkcelgetal waren op bedrijven met een laag tankmelk-
celgetal de veehouders jonger, zij hadden kinderen met een
hogere opleiding, en investeerden sneller.
Laagcelgetalbedrijven hadden een veel betere dieradminis-
tratie, en de veehouders op die bedrijven kenden de koeien
beter. Het meest opvallende verschil tussen veehouders van
bedrijven met een laag en een hoog tankmelkcelgetal was dat
de eerste groep meer de nadruk legde op precies dan op snel
werken terwijl dat in de laatste groep andersom was. Als ge-
volg hiervan was de hygiëne op laagcelgetalbedrijven beter
dan op bedrijven met een hoger tankmelkcelgetal.
Kennis om het tankmelkcelgetal te verlagen is beschikbaar.
Een deel van de veehouders gebruikt deze kennis echter niet
(4). Iedere maand wordt zelfs bij enkele tientallen veehou-
ders de melk niet meer opgehaald vanwege een langdurig te

339

^ De in Nederland meest frequent geïsoleerde \'major\' uiterpathogenen zijn Staphy-
I0C0CCU.S aureus, Escherichia coli, Streptococcus uberis, Streptococcus dysgalactiae,
Streptococcus agalactiae, Arcanobacterium pyogenes
en Klebsiella spp..

\' Deze vijjpunten houden in: goede melktechniek en een goedfunctionerende melkma-
chine. tepeldesinfectie na het melken, droogzetten met antibiotica, goede behande-
ling van gevallen van klinische mastitis en tijdige ajv\'oer van chronisch geïnfecteerde
koeien.

999

TIJDSCHRIET VOOR Diergeneeskunde, DEEL 124, JUNI, AFLEVERING 11

-ocr page 380-

hoog geometrisch gemiddeld tankmelkcelgetal^. Het is van
belang dat bekeken wordt waarom de bestaande kennis deze
veehouders niet bereikt en/of waarom zij er geen gebruik van
maken. Omdat tankmelkcelgetalgegevens beschikbaar zijn
kan deze groep van bedrijven gemakkelijk geïdentificeerd
worden. Een interactie tussen bedrijfsstijl en het effect van
maatregelen ter preventie van mastitis kon niet gevonden
worden. Indien de maatregelen toegepast worden gebeurt dit
dus over het algemeen goed. Het is dus vooral belangrijk de
betrokken veehouders te overtuigen consequent de maatre-
gelen uit het vijf punten schema toe te passen; aandacht voor
de wijze van toepassen is minder belangrijk.
Het feit dat een groep \'Snel en Smerig\' veehouders geïdenti-
ficeerd kon worden geeft aan dat een groep veehouders melk
produceert op een wijze die niet meer acceptabel is voor een
product bestemd voor humane consumptie. Het Keten
Kwaliteit Melk (KKM)-programma richt zich ook op dit as-
pect. De houding van deze groep veehouders zal snel moeten
veranderen, \'Snel en Smerig\' is niet meer acceptabel en
\'Schoon en Accuraat\' zou de norm moeten zijn.

TANKMELKCELGETAL - INCIDENTIE VAN KLINISCHE
MASTITIS

Tabel 1. Incidence rate® van klinische mastitis (gevallen per 365 koedagen at risk) in drie groepen bedrijven met een verschillend tankmelkcelgetal [x 11XIO
cellen/ml).

Tankmelkcelgetal

<150

151 tot 250

251 tot 400

Alle bedrijven

Aantal bedrijven

85

133

56

274

Gemiddeld aantal koeien per bedrijf

70 1.2

773

81

76

Gemiddeld aan gevallen per bedrijf

30

31

32

31

Gemiddeld aantal gevallen dat men

vergeten was te tiemonsteren

3.62."

4.52

5.3

4.5

Incidence rate van klinische mastitis^

Gemiddelde

0.278

0.257

0.252

0.262

Mediaan

0.234

0.236

0.214

0.233

Minimum

0

0.042

0.013

0

Maximum

0.998

0.921

0.673

0.993

Van koeien die ook systemisch ziek waren

0.044 2.4

0.036

0.029

0.037

^ Het aantal dieren dat gedurende 365 dagen een klinische mastitis heeft gekregen gedeeld dcx>r hel totaal aantal dagen dal de koeien \'at risk\' was om dc ziekte le krijgen. Ruwweg te interpreteren als hel percen-
tage gevallen per jaar gedeeld door 100.
\' Tendens (0.05 £ < 0.10) voor verschil met bedrijven in de middelste tankmelkcelgetalgroep (151 000 tot 250.000 cellen/ml).
- Verschillend
(P < O 05) van bedrijven in de hoogste tankmelkcelgetalgroep (251.000 tot 400.000 ccllen/ml).
\' Tendens (0.05 £ P < 0.10) voor verschil met bedrijven in de hoogste tankmelkcelgetalgroep (251.000 lol 400.000 cellen/ml).
^ Verschillend
{P < 0.05) van bedrijven in de middelste tankmelkcelgetalgroep (151.000 tot 250.ÜOO cellen/ml).

Verlaging van de prevalentie van intramammaire infectie en
het daarmee geassocieerde tankmelkcelgetal is maar één as-
pect van uiergezondheid. Uiergezondheid is meer dan sub-
klinische mastitis: klinische mastitis is net zo belangrijk.
Daamaast wordt bij de beoordeling van melkkwaliteit steeds
meer gelet op het gebruik van antibiotica voor klinische en
subklinische mastitis. Het aantal behandelingen van klini-
sche mastitis is geassocieerd met het aantal gevallen dat in de
tankmelk antibiotica gevonden wordt (13). In een recente
studie rapporteerden Miltenburg
et al. (14) een verhoogde
incidentie van klinische mastitis op bedrijfsniveau op bedrij-
ven met een laag tankmelkcelgetal. In het onderzoek op de
300 bedrijven (1) verschilde de incidentie van klinische mas-
titis niet tussen melkveebedrijven met een laag (<150.000),

^ Het geometrisch gemiddelde tankmelkcelgetal wordt berekend door de laatste drie
lankmelkcelgetailen met elkaar te vermenigvuldigen en daar de derdemachtswortei
uit te trekken.

gemiddeld (150.000 tot 250.000), en hoog (250.000 tot
400.000 cellen/ml) tankmelkcelgetal (Tabel 1). De variatie
was erg groot, vooral op laagcelgetalbedrijven (Figuur 1).
Wel was op bedrijven met een laag tankmelkcelgetal een
groter percentage van de koeien met klinische mastitis ook
systemisch ziek. Het is dus duidelijk dat een verlaging van de
prevalentie van subklinische mastitis niet geresulteerd heeft
in een verlaging van de incidentie van klinische mastitis. In
tegendeel, op koe- en kwartiemiveau zijn er aanwijzingen
dat een erg laag celgetal een verhoogd risico voor intramam-
maire infectie met \'major\' pathogenen en klinische mastitis
inhoudt (6,7,10,16).

Op melkveebedrijven met een laag tankmelkcelgetal trad
klinische mastitis waaruit Gram-negatieve pathogenen, zo-
als
Escherichia coli, Klebsiella spp. of Pseudomonas spp.,
geïsoleerd werden, vaker op (Tabel 2; figuur 2a). Hetzelfde
gold voor klinische mastitis waaruit geen kiemen werd geï-
soleerd (Figuur 2b). Klinische mastitis \'veroorzaakt\' door
Staphylococcus aureus. Streptococcus dysgalactiae of
Streptococcus agalactiae werd vaker gevonden op bedrijven
met een hoger tankmelkcelgetal (Figuur 2c en 2d). De inci-
dentie van klinische
Streptococcus i/^em-mastitis ver-

-

° 0 «

\' e

-

■ " - • s • 0

0 ■ 0" ."o P „ S

. : •

° * " 0 °

60 130

200 270

340

410

Tankmelkcelgetal

Figuur 1. Relatie tussen het tankmelkcelgetal (x 1CXX3 cellen/nnl) en de
incidence rate van klinische mastitis [per 365 koedagen at risk).

-ocr page 381-

Tankmelkcelgetal

Figuur 2a. Relatie tussen het tankmelkcelgetal (x 1000 cellen/ml) en de
incidence rate van klinische
Escherichia co/knastitis (E. coli IRKM; per
365 koedagen at risk).

t ■i^r\'

Tabel 2. Incidence rates van klinische mastitis (gevallen per 365 koedagen at risk) per pathogeen van 8429 gevallen in drie groepen van bedri|ven met een
verschillend tankmelkcelgetal (xlOOO cellen/ml).i

Tankmelkcelgetal

Pathogeen

<150

151 tot 250

251 tot 400

Alle bedrijven

Streptococcus dysgatactiae

0.028 2.3

0.038

0.036

0.034

Streptococcus agalactiae

0.001 2.4

0.004

0.006

0.004

Streptococcus uheris

0.018

0.018

0.020

0.018

Overige Streptokokken

0.025

0.021

0.021

0.022

Staphylococcus aureus

0.0481.5

0.063"

0.083

0.063

Coagulase-negatieve Staphylokokken

0.018

0.019

0.015

0.018

Escherichia coli

0.061

0.052

0.044

0.053

Corynebaclerium bovis

0.015

0.014

0.019

0.016

Arcanobacterium pyogenes

0.002

0.003

0.003

0.002

Klebsiella spp.

0.005 2

0.003

0.004

0.004

Pseudomonas spp.

0.003 2.4

0.001

0.001

0.002

Mengcultuur

0.041

0.050

0.057

0.049

Negatief

0.069 2.4

0.036\'\'

0.026

0.041

Vervuild

0.0132.4

0.019

0.020

0.018

Niet bemonsterd,wel opgeschreven

0.020 ".5

0.0153

0.009

0.015

^ Het aantal dieren dat gedurende 365 dagen een klinische mastitis heeft gekregen gedeeld door het totaal aantal dagen dat de koeien \'al risk\' was om de ziekte te krijgen. Ruwweg te interpreteren als het percen-

lage gevallen per jaar gedeeld door 100.
Indien Iwee pathogenen werden geïsoleerd, werden zij beide meegeteld als een geval.
Verschillend (P < 0.05) van bedrijven in de middelste tankmclkeelgetalgroep (151.000 tot 250.Ü00 cellen/ml).
Tendens (0.05 S P < 0.10) voor verschil met bedrijven in de hoogste lankmelkcelgetalgrocp (251.000 lol 400.000 cellen/ml).
Veriichillend (/> < 0.05) van bedrijven in de hoogste tankmelkcclgetalgroep (251.000 lol 40Ü.(K)« cellen/ml).
Tendens (0.05 S P < 0.10) voor verschil mei bedrijven in de middelsrc tankmclkeelgetalgroep (151 (KX) tot 25Ü.(X)0 cellen/ml).

schilde niet tussen de drie tankmelkcelgetalgroepen (Figuur
2e). Klinische mastitis die gepaard ging met algemene ziek-
teverschijnselen werd vaker gerapporteerd op bedrijven met
een laag tankmelkcelgetal. Het percentage afvoer, totaal en
voor klinische mastitis, verschilde niet tussen de drie tank-
melkcelgetalgroepen. Vergeleken met bedrijven met een la-
ger tankmelkcelgetal, werden op melkveebedrijven met een
hoog tankmelkcelgetal meer koeien om reden van een te
hoog celgetal afgevoerd.

INCIDENTIE VAN KLINISCHE MASTITIS

Drie groepen bedrijfsmaatregelen waren geassocieerd met

de incidentie van klinische mastitis.

I. Factoren die geassocieerd kunnen worden met de weer-
stand van de koeien waren: voeren van maïskuil aan de
melkgevende koeien (preventief), grootte van de luchtin-
laat van de ligboxenstal (verhoogd risico bij een grotere
inlaat), melkvacuüm (verhoogd risico bij een hoger va-
cuümniveau) en gebruik van automatische afname (pre-

TankiTKlkcelgeta]

Figuur 2b. Relatie tussen het tankmelkcelgetal (x 1000 cellen/ml) en de
incidence rate van klinische mastitis waaruit geen pathogenen geïsoleerd
werd (Negatief BO IKRM; per 365 koedagen at risk).

Figuur 2c. Relatie tussen het tankmelkcelgetal (x 1000 cellen/ml) en de
incidence rate van klinische
Staphylococcus aureus mastitis (Staph, au-
reus IRKM; per 365 koe-dagen at risk).

-ocr page 382-

Figuur 2e. Relatie tussen het tankmelkcelgetal (x 1000 cellen/ml) en de
incidence rate van klinische
Streptococcus ubens-mastitis (Strept uberis
IKRM; per 365 koedagen at risk).

ventieO-

2. Variabelen die geassocieerd kunnen worden met een ho-
gere besmettingsdruk door uierpathogenen waren: de
melkgevende koeien \'s nachts binnenhouden (verhoogd
risico), droge koeien en drachtige vaarzen in één groep
huisvesten (verhoogd risico) en hygiënevariabelen als het
stro altijd verwijderen nadat een koe in de afkalfstal ge-
kalfd heeft (preventief), een strolaag in de afkalfstal die
dikker is dan 5 cm (preventief) en het gebruik van een
bron voor drinkwater (verhoogd risico).

3. Tepeldesinfectie na het melken (op laag tankmelkcelge-
talbedrijven), en het aantal jaren dat alle koeien droogge-
zet worden met antibiotica verhoogden de incidentie van
klinische mastitis. Na correctie voor het toepassen van te-
peldesinfectie na het melken hadden laagcelgetalbedrij-
ven een lagere incidentie van klinische mastitis vergele-
ken met andere bedrijven. Een lagere incidentie van
klinische mastitis werd ook gevonden op bedrijven die
alle klinische mastitis gevallen frequent uitmelkten.
Indien de drachtige vaarzen vaak gecontroleerd werden
op het optreden van klinische mastitis was de incidentie
van klinische mastitis hoger vergeleken met bedrijven die
hier niet zoveel aandacht aan besteden.

De relatie tussen de bedrijfsstijl (\'Snel en Smerig\' versus

s
g

I

l
■s-

Figuur 2d. Relatie tussen het tankmelkcelgetal (x 1000 cellen/ml) en de
incidence rate van klinische
Streptococcus dysga/act/ae-mastitis (Strept.
dysgalactiae IRKM; per 365 koedagen at risk).

miirrr\' n

BBBXi^BIISaBH

342

\'Schoon en Accuraat\') en de incidentie van klinische masti-
tis was zwak. De afwezigheid van een relatie tussen bedrijfs-
stijl en incidentie van klinische mastitis geeft aan dat over
het algemeen geen directe relatie bestaat tussen bedrijfsstijl
en klinische mastitis en dat meer gecompliceerde (groepen
van) risicofactoren een rol spelen. De kennis omtrent de pre-
ventie van klinische mastitis met omgevingsbacteriën is én
niet volledig én is onvoldoende bekend bij de melkveehou-
ders. Maatregelen tegen contagieuze mastitis^ (vijf punten
schema) worden door veehouders op bedrijven met een laag
tankmelkcelgetal wel beter gehanteerd dan door bedrijven
met een hoger tankmelkcelgetal (zie eerder).

Streptococcus dysgalactiae

De incidentie van klinische Streptococcus dysgalactiae-
mastitis was gecorreleerd met de incidentie van klinische
Staphylococcus ai/reMÄ-mastitis, en beide waren positief ge-
relateerd aan het tankmelkcelgetal. Dit houdt dus in dat op
bedrijven met een hoge incidentie van klinische
Staphylo-
coccus
ai/reM-s-mastitis ook veel klinische Streptococcus
dysgalactiae-masüüs
hadden en gemiddeld een hoger tank-
melkcelgetal. Omdat klinische
Streptococcus dysgalactiae-
mastitis minder voorkwam dan klinische Staphylococcus au-
/-ew-v-mastitis is de relatie met het tankmelkcelgetal van de
eerste kiem minder sterk dan met de laatste. Indien het masti-
tispreventieprogramma voor contagieuze pathogenen strikt
wordt toegepast daalt, ook op laagcelgetalbedrijven, de inci-
dentie van klinische mastitis voor beide kiemen (12). Voor
de preventie van klinische
Streptococcus dysgalactiae-m-ds-
titis moet veel nadmk gelegd worden op de \'first line of de-
fence\': de speenpunt en het tepelkanaal. Het vacuüm van de
melkmachine dient zo laag als voor goed melken mogelijk is
te zijn en de koeien moeten voor het melken droog worden
voorbehandeld. Ook speelt de voeding een rol, zowel tijdens
de lactatie als tijdens de droogstand. Bedrijven die mineralen
voeren aan droge koeien, drachtige vaarzen en melkgevende
koeien hadden een lagere incidentie van klinische
Streptococcus dysgalactiae-masüüs vergeleken met bedrij-
ven die dit niet deden. Bedrijven waar in de afkalfstal een
dikke schone laag stro lag hadden een lagere incidentie van
klinische
Streptococcus dysgalactiae-masüüs dan bedrijven
met weinig of vuil stro in de afkalfstal (3).

Streptococcus uberis

Streptoccus uberis en Streptococcus dysgalactiae worden
vaak op één hoop gegooid als de non-agalactiae Streptokok-
ken. De epidemiologie van de twee kiemen is echter ver-
schillend. De correlatie tussen de incidentie van klinische
Streptococcus dysgalactiae- en Streptococcus uheris-masü-
tis was maar 0.21. Dit betekent dat als de incidentie van kli-
nische mastitis met de ene kiem op een bedrijf hoog was, dit
niet inhoudt dat klinische mastitis met de andere ook veel
voorkwam. Bovendien was de incidentie van klinische
Streptococcus dysgalactiae-masX\\üs in de stalperiode vijf
maal zo hoog als in de weidetijd, terwijl dit voor
Streptococcus uberis precies omgekeerd was (Figuur 3). Het
belang van
Streptococcus uberis-masüüs wordt onderschat.
Het is na
Staphylococcus aureus de meest frequent gevonden
kiem bij subklinische mastitis.

De incidentie van klinische Streptococcus «fcera-mastitis

T I J D S CM R I F T V O o K D I E I\'. G N E E S K U N D E , D E: E L 12 4, J U N I , AFLEVERING 11, 1999

\' Mastitis waarbij Streptococcus agalactiae. Streptococcu.s dysgalactiae. Staphylococcus
aureus
of coagulase-negatieve staphylococcen de verwekker zijn. Bij Streptococcus dys-
galactiae
mastitis kan daamaast ook een besmetting vanuit de omgeving optreden.

-ocr page 383-

Figuur 3. Verdeling van klinische streplxjcoccen mast^itis (per 365 koe-da-
gen at risk) over het jaar (A=
Streptococcus uberis. ▼ - Streptococcus
dysgalacCiae.
en • « Streptococcus agalactiae].

was verschillend tussen hoog- en laag tankmelkcelgetalbe-
drijven. Bedrijven die de droge koeien \'s zomers buiten wei-
den hadden een hogere incidentie van klinische
Strepto-
coccus
i//)m.v-mastitis dan bedrijven die deze dieren binnen
en op een ander rantsoen houden (3). Daamaast is net als bij
de incidentie van klinische
Streptococcus dysgalactiae-mas-
titis het voeren van mineralen van belang. Ook hadden be-
drijven die de koeien na het melken vastzetten aan het voer-
hek een lagere incidentie van klinische
Streptococcus
j//>fm-mastitis dan bedrijven die dit niet doen (3). In over-
eenstemming met klinische
Streptococcus dysgalactiae-
mastitis hadden bedrijven met een hoger vacuüm in de korte
melkslang ook gemiddeld een hogere incidentie van klini-
sche
Streptococcus f/ftem-mastitis (3).

Escherichia coli

In tegenstelling tot de incidentie van klinische mastitis met
contagieuze pathogenen steeg de incidentie van klinische
E.
ro/;\'-mastitis met een dalend tankmelkcelgetal (1). Niet al-
leen de variatie van de totale incidentie van klinische masti-
tis maar ook de variatie in de incidentie van klinische
E. coli-
mastitis was hogerop laagcelgetalbedrijven (Figuur2a). Een
laag tankmelkcelgetal met een lage incidentie van klinische
E. co//-mastitis is dus mogelijk. De drie belangrijkste groe-
pen van risicofactoren waren: voeding, huisvesting en de
melkmachine (3). Preventief tegen het optreden van klini-
sche
E. co//-mastitis waren onder andere: koeien in de wei-
detijd \'s nachts weiden, elektronisch pulsatiesysteem en een
laag vacuum in de korte melkslang. Een verhoogde inciden-
tie van klinische
E. co//-mastitis hadden onder andere bedrij-
ven die een dichte vloer hadden met vouwschuif, een korte
D-fase van de pulsatiecurve hadden, en nat voorbehandelden
vanuit een emmer met steeds dezelfde doek.
Transmissie van koe naar koe en van kwartier naar kwartier
is niet belangrijk in de epidemiologie van
E. co//-mastitis
hoewel herhalingsgevallen van klinische mastitis van de-
zelfde
E. co/(-stam kunnen voorkomen (5).

Staphylococcus aureus

De incidentie van klinische Staphylococcus «j<r«?M5-mastitis
werd vooral bepaald door factoren die ook geassocieerd kon-
den worden met de hoogte van het tankmelkcelgetal (zie eer-
der). Daamaast speelden factoren waarvan het niet duidelijk
is of ze de oorzaak of een gevolg van een hoge incidentie van
klinische
Staphylococcus ai/rewi-mastitis zijn. Voorbeelden
daarvan zijn dat bedrijven met een hoge incidentie van klini-
sche
Staphylococcus ai//-É?Mi-mastitis vaker gebruik maakten
van papieren uierdoeken en gemiddeld meer van deze bedrij-
ven voorstraalden voor het melken (3).

CONCLUSIES

1. Strikte langdurige toepassing van het preventiepro-
gramma voor contagieuze mastitis leidt tot een verlaging
van het tankmelkcelgetal tot onder de 150.000 cellen/ml.
De bedrijfsstijl heeft hier veel invloed op.

2. De relatie tussen het tankmelkcelgetal en incidentie van
klinische mastitis is complex en er bestaat geen optimaal
tankmelkcelgetalniveau met betrekking tot de incidentie
van klinische mastitis. De variatie van de incidentie van
klinische mastitis op laag tankmelkcelgetalbedrijven was
hoog, er moet dus ruimte voor verbetering zijn. Als het
tankmelkcelgetal lager wordt, vermindert de prevalentie
van intramammaire infectie en de incidentie van klinische
mastitis met besmettelijke pathogenen, terwijl de inciden-
tie van klinische
E, co//-mastitis stijgt. Het verband tussen
tankmelkcelgetal en incidentie van klinische mastitis is
dus niet twee-, maar driedimensionaal (tankmelkcelgetal,
incidentie van klinische mastitis, en uierpathogenen).

3. Bedrijfsrisicofactoren voor klinische mastitis waren ver-
schillend per bacterie. Mastitis dient dan ook niet meer
gezien te worden als één aandoening, maar als een com-
plex van aandoeningen.

DANKBETUIGING

Dit onder/oek was alleen mogelijk door de medewerking van Ynte Hein
Schukken. Theo Lam, Dirk Peterse, Hink-Jan Stel, Hendrika Brouwer,
Geert Benedictus en Marten Beiboer.

LITERATUUR

Barkema HW, Schukken Vil, Lam TJGM, Beiboer ML, Wilmink H,
Benedictus G, and Brand A. Incidence of clinical mastitis in dairy
herds grouped in three categories by bulk milk somatic cell counts. J
Dairy .Sei 1998; 81: 411-9.

Barkema HW, Schukken YH, Lam TJGM, Beiboer ML, Benedictus
G, and Brand A. Management practices associated with low, middle,
and high bulk milk somatic cell count. J Dairy Sci 1998; 81: 1917-27.
Barkema HW, Schukken YH, Lam TJGM, Beiboer ML, Benedictus
G. and Brand A. Management practices associated with the incidence
rate of clinical mastitis. J. Dairy Sci; geaccepteerd.
Barkema HW, Ploeg JD van der. Schukken YH, Lam TJGM, Benedictus
G, and Brand A. Management style associated with bulk milk somatic
cell count and incidence of clinical mastitis. J Dairy Sci; geaccepteerd.
Döpfer D. Barkema HW, Lam TJGM, Schukken YH, and Gaastra W.
Recurrent clinical
Escherichia coli mastitis in dairy cows. J Dairy Sci
1999;82:80-5.

Green MJ, Green LE, and Gripps PJ. Low bulk milk somatic cell counts
and endotoxin-associated (toxic) mastitis. Vet Rec 1996; 138: 305-6.
Grommers FJ. Host resistance mechanisms of the bovine mammary
gland: an analysis and discussion. Neth Milk Dairy J 1988; 42:43-56.
Grotenhuis G. Verslag Landelijke Steekproef Mastitis 1975. Rapport
Centraal Diergeneeskundig Instituut 1976.

Honkanen-Buzalski T, and Myllys V. Mastitis prevention has succee-
ded in Finland. IDF mastitis news 1996; 144: 20-2.
Jones TO. Controlling coliform mastitis. Vet Rec 1976; 98: 410.
Koning CJAM de. Miltenburg JDHM, Vliet JH van, en Lam TJGM.
Tijdschr Diergeneeskd 1997; 122: 532-40.

Lam TJGM. Dynamics of Bovine mastitis. Proefschrift 1996.
Universiteit Utrecht.

McEwen SA, Black WD, and Meek AH. Antibiotic residue prevention
methods, farm management, and occurrence of antibiotic residues in
milk. J Dairy Sci 1991;74:2128-37.

Miltenburg JD, Lange D de, Crauwels APP, Bongers JH, Tielen MJM,

1.

10.

11.

12.
13.

14.

-ocr page 384-

Schukken YH, and Eibers ARW. Incidence of clinical mastitis in a
random sample of dairy herds in the southern Netherlands. Vet Rec
1996; 139:204-7.

Neave FK, Dodd FH, Kingwill RG, and Westgarth DR. Control of
mastitis in the dairy herd by hygiene and management. J Dairy Sci
1969; 52:696-707.

Schukken YH, Grommers FJ, Geer D van de, and Brand A. Incidence
ofclinical mastitis on farms with low SCC in bulk milk. Vet Rec 1989;
125:60-3.

17.

18.

16.

Vecht U, Wisselink HJ, en Deftze PR. Verslag Landelijke Steekproef
Mastitis 1985/86. Rapport Centraal Diergeneeskundig Instituut,
Lelystad 1987.

Osteras O. Produksjon of helse i melkeproduksjonen i de nordiske
land. NMSM Proceedings, Reykjavik 1997.

MRl AND CT ATLAS OF THE DOG

J. Assheuer and M. Sager. Oxford, Blackwell Science Ltd,
1997. ISBN 0 865 42825 5.

MRl staat voor \'Magnetic Resonance Imaging\'. Behalve met
deze Engelse afkorting wordt de techniek in Nederland ook wel
aangeduid met termen als \'kemspintomografie\' en \'magneti-
sche resonatietomografie\'. Het is de meest recente uitbreiding
van de diagnostische beeldvormende technieken en heeft de af-
gelopen tien jaar in de humane geneeskunde een enorme ont-
wikkeling doorgemaakt. MRI is gebaseerd op de magnetische
eigenschappen, de zogenaamde \'kemspin\', van bepaalde
atoomkernen (voomamelijk waterstofkemen). Wanneer der-
gelijke atoomkernen in een sterk magnetisch veld worden ge-
bracht, zullen ze de richting van het magneetveld aannemen.
Met behulp van een radiogolfpuls kunnen de atoomkernen uit
hun evenwichtsstand gedraaid worden. Na beëindiging van de
puls zullen de kemen opnieuw de richting van het magneetveld
aannemen, onder uitzending van een radiosignaal met een be-
paalde frequentie. Uit deze signalen kunnen afbeeldingen ge-
maakt worden in alle doorsnedevlakken, met een groot oplos-
send vermogen en sterke beeldcontrasten.
In de \'MRI and CT atlas of the dog\' wordt de anatomie van
de hond gepresenteerd, vrijwel letterlijk van het puntje van
de neus tot het puntje van de staart. In de meer dan 1200 CT-
and MRl-afbeeldingen van zeer hoge kwaliteit, met MRl-af-
beeldingen in het sagittale, transversale en dorsale vlak van
schedel, wervelkolom, borst- en buikholte, en gewrichten,
worden gedetailleerd de anatomische structuren benoemd.
Hiermee is het boek een anatomische referentiewerk dat een
uniek ruimtelijk inzicht in de anatomie verschaft en daarmee
ook behulpzaam kan zijn bij de beoordeling van röntgen-
foto\'s en echografische beelden. Ondanks het feit dat de in
dit boek gebmikte technieken in de algemene praktijk niet
toepasbaar zijn, kan het voor dierenartsen met een meer dan
gemiddelde belangstelling voor diagnostische beeldvorming
een zeer waardevolle aanwinst zijn.

George Voorhout

ZOÖNOSEN

Referaten

Malassezla-besmettlng bij kinderen in relatie met
besmette honden

H.J.Chang etal.NEngJMedl988; II: 706-11.

Malessezia species zijn lipofiele gisten die de afgelopen ja-
ren in de diergeneeskunde een steeds belangrijkere rol zijn
gaan spelen bij dermatologische problemen, zoals pyoder-
mie en otitis extema. Er hoeven niet altijd huidklachten te
bestaan (dragers). Ook bij de mens zijn systemische infecties
met Malassezia beschreven, terwijl het organisme spora-
disch op de gezonde huid wordt gevonden. In dit artikel
wordt een uitbraak beschreven op een intensive care unit
voor kinderen waarbij 15 patiëntjes een systemische infectie
doormaakten met
M. pachydermatitis. Bij één van de 12 ver-
pleegkundigen kon de gist op de handen worden aangetoond.
Dit was eveneens het geval bij 12 van de 39 honden (31%)
die zij thuis hadden. Moleculaire typering van de gevonden
stammen wees uit dat de isolaten van alle 15 patiënten, de
verpleegkundige en van drie van de 12 positieve honden
identiek waren. Overigens waren de positieve dieren niet van
de besmette verpleegster, maar van drie verschillende mede-
werkers. Verder onderzoek wees uit dat lang niet altijd na
contact met patiënten de handen werden gewassen (50-100%
van de gevallen). Geconcludeerd werd dat één of meerdere
medewerkers als vector van de infectie was opgetreden en
dat deze afkomstig was van hun huisdieren. Na voorlichting
over Malassezia en het belang van hygiëne (handen wassen)
verdween de infectie. Geconcludeerd kan worden dat
M. pa-
chydermatitis
bij huisdieren door de mens kan worden over-
gebracht op gevoelige personen (zoönose) en hygiëne
daarom zeer belangrijk is bij de preventie.

P.A.M. Overgaauw

-ocr page 385-

SAMENVATTING

Bedrijfsspecifleke uiergezondheidsprogramma\'s moeten
zijn gebaseerd op een continue monitoring van primaire
kengetallen, waarvan het tankmelkcelgetal en de patho-
geenspecifleke incidentie van klinische mastitis de belang-
rijkste zijn. Eerst dient de bedrijfssituatie geanalyseerd te
worden. Monstemame van melk van gevallen van klini-
sche en subklinische mastitis is hiervoor essentieel. In
Nederland zijn de laatste jaren ter verbetering van uier-
gezondheid en melkkwaliteit een aantal programma\'s op-
gestart. Het gaat hier om \'Keten Kwaliteit Melk\', de
Gezondheidsplanner Melkvee: Mastitis, het Celgetal-BO
programma en het Mastitis Plus Pakket. Gebruikmakend
van deze vier programma\'s kunnen veehouders, practici
en andere adviseurs een bedrijfsspeciflek uiergezond-
heidsprogramma samenstellen. Hoewel naar mastitis al
veel onderzoek is verricht, en er veel vooruitgang is ge-
boekt, blijven enkele velden onderbelicht. Om enige van
deze \'witte vlekken\' op te helderen worden enkele sugges-
ties voor verder onderzoek gedaan.

SUMMARY

Udder health on dairy farms. 2. Mastitis control pro-
grammes

Herd-specific mastitis control programmes are based on the continuous
monitoring ojprimary parameters, qj which the bulk milk somatic cell count
and the distribution oj pathogens responsible for clinical and subclinical
mastitis are the most important ones. When a mastitis control programme is
started, the herd situation .should be analysed. Sampling milk from cows
with clinical and subclinical mastitis is e.ssential. During the last 5 years, a
number of programmes related to udder health and milk quality have been
started in the Netherlands. The.se programmes are: I) Chain Quality Milk \'.
2) a herd-specific Mastitis Planner. 3) a .sampling programme for subclini-
cal mastitis, and 4) a combined analysis of milk recording data, and .subcli-
nical and clinical mastitis data. Using these four programmes, farmers,
veterinary practitioners, and other advisors can design a herd-specific pro-
gramme to improve udder health, A Ithough there have been many studies on
mastitis and important progre,ss has been made, some important aspects
have often not been studied. Suggestions for further research are made.

INLEIDING

In de meeste Europese landen wordt het \'Vijf punten
schema\' voor preventie van contagieuze mastitis op een
groot gedeelte van de bedrijven toegepast (35). Hoewel het
bijna onmogelijk is om exacte gegevens te krijgen werd door
de Intemational Dairy Federation geschat dat in de wereld
circa 50% van de melkveebedrijven alle koeien droogzetten
met antibiotica (11) en tepeldesinfectie na het melken op
70% van de bedrijven wordt toegepast. In de Scandinavische
landen wordt circa 90% van alle klinische mastitisgevallen
aangepakt met parenterale antibiotica therapie (37). In bijna
alle belangrijke melkproducerende landen bestaan kortings-
systemen voor tankmelk waarbij met het tankmelkcelgetal-
rekening wordt gehouden. Door de strikte tankmelkcelgetal

\' Deel 2 van de samenvatting van het proefschrift Udder health on dairy jiirms. A lon-
gitudinal study\', Utrecht, 199H.
^ Gezondheidsdienst voor Dieren, sector Herkauwersgezondheidszorg. Postbus 361.
9200 AJ Drachten. E-mail: h.barkema(aigdvdieren.nl.

H. l/l/. Barkema^

normen in de Europese Unie wordt op veel melkveebedrij-
ven het koecelgetal bij de melkcontrole bepaald. In 1993 was
het percentage bedrijven dat dit deed circa 30% (12). Dit
aantal is daama gestegen. In Nederland wordt tegenwoordig
op 95% van de melkveebedrijven dat deelneemt aan de
melkcontrole het koecelgetal bepaald. In 1998 nam in
Nederland 15% van de melkveebedrijven routinematig
melkmonsters van gevallen van subklinische mastitis.
Gevallen van klinische mastitis worden nog minder frequent
bemonsterd.

BEDRIJFSSPECIFIEKE PROGRAMMA\'S VOOR UIER-
GEZONDHEID

Bedrijfsspecifleke uiergezondheidsprogramma\'s moeten
gebaseerd zijn op een continue monitoring van primaire pa-
rameters, waarvan tankmelkcelgetal en pathogeenspecifieke
incidentie van klinische mastitis de belangrijkste zijn.
Indien een uiergezondheid preventieprogramma wordt op-
gezet dient eerst de bedrijfssituatie geanalyseerd te worden.
Primaire kengetallen daarbij zijn:

1. tankmelkcelgetal;

2. percentage koeien met een celgetal >250.000 cellen/ml
bij de melkcontrole;

3. percentage nieuwe gevallen van subklinische mastitis
(koeien waarbij het celgetal gaat van < naar >250.000 cel-
len/ml) tussen twee opeenvolgende melkcontroles;

4. incidentie van klinische mastitis;

5. percentage afvoer vanwege mastitis.

Daamaast dient de verdeling van de pathogenen betrokken
bij klinische en subklinische mastitis geëvalueerd te worden.
Met deze kennis kunnen doelstellingen op de korte en lange
termijn vastgesteld worden. Om deze doelstellingen te kun-
nen realiseren wordt dan een bedrijfsspeciflek programma
samengesteld. De keuze van maatregelen en de resultaten
daarvan zullen continu beoordeeld moeten worden met de
resultaten van de monitoring van primaire kengetallen.
Enkele \'critical control points\' voor de uiergezondheid die
met een vooraf bepaalde frequentie beoordeeld moeten wor-
den zijn het vacuümniveau van de melkmachine, en de tepel-
conditiescore.

Zonder monstemame bij klinische en subklinische mastitis is
het ontwerpen van een mastitispreventieprogramma onmo-
gelijk. Bij monstemame komen wij echter wel enkele pro-
blemen tegen:

1. contaminatie;

2. een moeilijke interpretatie van het celgetal na afkalven;

3. te hoog percentage negatieve uitslagen van het bacteriolo-
gisch onderzoek (BO) in melkmonsters genomen van ge-
vallen van (sub)klinische mastitis.

Bacteriologisch onderzoek voor mastitis pathogenen uit in-
gevroren melk vermindert het percentage monsters waaruit
Escherichia coli of Arcanohacterium pyogenes (oude naam
Actinomyces pyogenes) geïsoleerd wordt en verhoogt het
percentage coagulase-negatieve stafylokokken (40) en
Staphylococcus aureus (Sol et al., persoonlijke mededeling).

■ n

uiergezondheid op melkveebedrijven

2. UIERGEZGNDHEID PREVENTIEPROGRAMMA\'S\'\'

Tijdschr Diergeneeskd 1999:124: 345-50

-ocr page 386-

De prevalentie van E. coli en A. pyogenes in kwartieren die
geen klinische mastitis hebben is laag (4, 25). Bovendien
voorkomt snel invriezen na de monstemame en bevroren
vervoer overgroei door contaminanten. Invriezen verbetert
dus de detectie van pathogenen in melkmonsters van subkli-
nische mastitis. Invriezen heeft daarnaast maar een klein ef-

s
s

60

Figuur 3. De incidence rate van klinische mastitis (gevallen per 1Ü.CD0
koedagen at risk) rond afkalven van vaarzen (pariteit 1)
(T) en oudere
koeien (■).

IRKM (gevallen/10,000 koedagen at risk)

70
60
50
40
30
20
10

-10 -5 O 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60
Weken na kalven

Figuur 2. De incidence rate van klinische mastitis (gevallen per 10.000
koedagen at risk) gedurende de lactatie van vaarzen (pariteit 1)
(T] en ou-
dere koeien (■).

IRKM (gevallen/10,000 koedagen at risk)

140

80

60

40

20

l

LJ

-30 -20

-10

10

20

30

40

50

Dagen na kalven

fect op de bepaling van celgetal met de Fossomatic Cell
Counter (A/S N. Foss Electric, Hillerod, Denmark) (3), een
methode die niet meer gebaseerd is op het tellen van cellen,
maar op de bepaling van het DNA-gehalte in de melk
(Figuur 1). In het Nederlandse celgetal-BO programma is
om deze redenen gekozen om met ingevroren monsters te
werken.

De incidentie van klinische mastitis heeft een piek rond het
afkalven (Figuur 2 en 3) (5,25) en de prevalentie van intra-
mammaire infectie kan in deze periode hoog zijn (25,34).
Bovendien kan de beoordeling van het effect van een droog-
zetbehandeling met antibiotica het beste zo snel mogelijk na
afkalven gebeuren. Kortom, als in een mastitispreventiepro-
gramma besloten is dat monstemame na afkalven gewenst is,
moet dit zo snel mogelijk na afkalven gebeuren. Dit is vanaf
twee dagen na afkalven mogelijk. Het celgetal is dan al goed
te beoordelen en is een goede indicator van de intramammaire
infectiestatus (Figuur 4). Wel moet rekening worden gehou-
den met de hoge dynamiek van intramammaire infectie in de
eerste weken na afkalven. Een laag celgetal en een negatief
BO na afkalven geeft de situatie op dat moment aan. Deze si-
tuatie kan in de volgende weken echter weer snel veranderen.
Het aantal bedrijven dat routinematig melkmonsters van kli-
nische mastitisgevallen verzamelt is relatief laag. Op de
meeste melkveebedrijven weet men dus niet welke kiemen
een rol spelen bij klinische mastitis. Zonder deze kennis is
het ontwerpen van een deugdelijk uiergezondheidspro-
gramma op bedrijfsniveau onmogelijk. Een goede keuze uit
antibiotica voor behandeling van klinische mastitis en als
droogzettherapie kan alleen gemaakt worden indien bekend
is welke pathogenen een rol spelen bij (sub)klinische masti-
tis op het bedrijf. Het Formularium Melkvee\' geeft daarvoor
een goede richtlijn. In Nederland bestaat nog geen monster-
nameprogramma voor klinische mastitis. Dit programma
dient dan ook ontwikkeld te worden in samenhang met het
bestaande celgetal-BO programma.

Gebaseerd op het tankmelkcelgetal en de incidentie van kli-
nische mastitis zijn vier situaties mogelijk op een melkvee-
bedrijf (Zie figuur 5).

Te hoog tankmelkcelgetal en een te hoge incidentie van klini-
sche mastitis

Gezien de melkkwaliteit en de prevalentie van subklinische
masititis moet een lager tankmelkcelgetal de belangrijkste
doelstelling van een mastitispreventieprogramma op een
dergelijk bedrijf zijn. De kennis om een bedrijf hierin te ad-
viseren is beschikbaar. Wanneer veehouders de aanbevelin-
gen consequent opvolgen is een verlaging van de prevalentie
van intramammaire infectie en de hoogte van het tankmelk-
celgetal bijna te garanderen. Bijna altijd worden op deze be-
drijven uit de gevallen van klinische mastitis contagieuze pa-
thogenen
(Staphylococcus aureus, Streptococcus agalactiae
en Streptococcus dysgalactiae) gekweekt. De incidentie van
klinische mastitis van deze pathogenen zal met de hoogte
van het tankmelkcelgetal verminderen. Indien
Streptococcus
agalactiae
wordt gekweekt uit een melkmonster, moeten
alle kwartieren van alle melkgevende koeien bemonsterd
worden. Indien het bedrijf het preventieprogramma voor
contagieuze mastitis volledig toepast en geen koeien meer
aankoopt, kan bij een
Streptococcus agalactiae-infecüe een

Uitgegeven door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Utrecht.

-ocr page 387-

Hellanaal na afkalven

Figuur 4. Verloop van het melkcelgetal van 120 uierkwailjeren In de eer-
ste 3 dagen na afkalven (« = Major pathogens, ■ = Minor pathogens, en
• - BO-negatief).

\'blitz\'-therapie toegepast worden (30). Alle koeien met één
of meer kwartieren waaruit
Streptococcus agalactiae werd
geïsoleerd, worden dan enkele melkmalen intramammair be-
handeld met antibiotica. Indien het tankmelkcelgetal laag
wordt, moet het preventieprogramma aangepast worden aan
de situatie en zich meer richten op de monitoring van conta-
gieuze mastitis en de preventie van Gram-negatieve mastitis.

Te hoog tankmelkcelgetal en lage incidentie van klinische
mastitis

Het programma is gelijk aan dat voor de eerste groep van be-
drijven. In een onderzoek op 300 melkveebedrijven werden
18 bedrijven uitgesloten van de analyse betreffende klini-
sche mastitis vanwege een onvoldoende monstername van
gevallen van klinische mastitis (5). Van deze 18 bedrijven
hadden 4 een laag, 4 een gemiddeld, en 10 (10% van de be-
drijven in deze categorie) een hoog tankmelkcelgetal.
Veehouders van bedrijven met een hoog tankmelkcelgetal
zijn minder accuraat in het verzamelen van melkmonsters
van gevallen van klinische mastitis en houden over het alge-
meen gegevens minder goed bij dan veehouders op laag-
tankmelkcelgetalbedrijven (5). Op bedrijven van dit type
moet de definitie van klinische mastitis eerst goed worden
besproken en veel nadruk worden gelegd op het belang van
gegevensverzameling.

i"
«j 04

|.3

J

- ".o-kït

O Oj?|°o ° B a

" = » „fïnSk.S"" ° • ° ° "---

O "«re "O " - fff^

, ■\'8 ° / °
4 A

Tanlandkcdgclal

Figuur 5. Relatie tussen het tankmelkcelgetal (x 1000 cellen/ml) en de in-
cidence rate van klinische mastitis (gevallen per 365 koe-dagen at risk).

Laag tankmelkcelgetal en te hoge incidentie van klinische
mastitis

Op deze bedrijven wordt bij klinische mastitis meestal coli-
formen,
Staphylococcus aureus, of non-agalactiae Strepto-
kokken geïsoleerd, waarbij iedere groep van micro-organis-
men verantwoordelijk is voor ongeveer eénderde van de
gevallen (5). De epidemiologie en pathobiologie van deze
micro-organismen verschilt erg en het is daarom onwaar-
schijnlijk dat eenvoudige programma\'s tot een sterke ver-
mindering van de incidentie van klinische mastitis zullen lei-
den (26, 39). Lam
et al. (26) onderzochten het gebruik van
tepeldesinfectie na het melken op laagtankmelkcelgetalbe-
drijven. Tepeldesinfectie was geassocieerd met een ver-
hoogde incidentie van klinische
E. coli mastitis, een ver-
laagde incidentie van intramammaire
Staphylococcus
aureus
infectie en klinische mastitis, en een verlaagde preva-
lentie van intramammaire infectie met
Corynehacterium
spp.
en coagulase-negatieve stafylokokken. Als gevolg van
de verschillen tussen de kiemen zijn programma\'s op laag
tankmelkcelgetalbedrijven met een hoge incidentie van kli-
nische mastitis noodzakelijkerwijs complex en dynamisch.
Naast onderdelen van het standaardmastitispreventiepro-
gramma moet ook aandacht besteed worden aan hygiëne,
voeding, huisvesting, lucht- en waterkwaliteit, gebruik van
antibiotica, monitoring van algemene gezondheid, fokkerij
en zaken als immunologische weerstand en melkproductie-
niveau. Recent zijn een aantal mastitispreventiepro-
gramma\'s ontworpen die zich op de totale uiergezondheid
richten (14,28,36). De Nederlandse Gezondheidsplanner
Melkvee: Uiergezondheid is één ervan (28). De doelmatig-
heid van dergelijke programma\'s wordt momenteel geëvalu-
eerd.

Laag tankmelkcelgetal en lage incidentie van klini.sche mas-
titis

Hoewel dit de best denkbare situatie is, moet wel aandacht
worden besteed aan het vasthouden van deze situatie. Het
tankmelkcelgetal is dan stabiel lager dan 150.000 cellen/ml,
het percentage nieuwe intramammaire infecties is laag en de
incidentie van klinische mastitis is lager dan 15 gevallen per
100 koeien per jaar. Indien voomamelijk Gram-negatieve
bacteriën uit klinische mastitisgevallen worden geïsoleerd,
en het afvoerpercentage voor (sub)klinische mastitis laag is,
kan overwogen worden te stoppen met tepeldesinfectie na
het melken. De mastitissituatie moet dan echter heel scherp
in de gaten worden gehouden. Van alle nieuwe hoogcelgetal
koeien en koeien met klinische mastitis dienen melkmon-
sters voor BO genomen te worden om een verhoogde preva-
lentie en incidentie van intramammaire infectie met contagi-
euze pathogenen zo snel mogelijk vast te stellen.

ALGEMENE MAATREGELEN

De laatste vijfjaar is in Nederland een aantal programma\'s
ter verbetering van uiergezondheid en melkkwaliteit opge-
start. De zuivelindustrie is met een programma begonnen om
veehouders te stimuleren kwaliteitsmelk te produceren. Dit
programma, \'Keten Kwaliteit Melk\' genaamd, richt zich niet
alleen op technische kengetallen gemeten in het product
melk, maar op het productieproces van melk op melkveebe-
drijven. De belangrijkste doelstelling is melkveehouders be-
wust te maken van gedrag dat risicovol is om melk van la-
gere kwaliteit te produceren. Het proces van melkproductie
op het melkveebedrijf als eerste gedeelte van de productieke-
ten wordt geëvalueerd door de veehouder zelf en tijdens be-

-ocr page 388-

drijfsbezoeken door medewerkers van de zuivelindustrie.
Recent is in eendrachtige samenwerking door alle betrokken
instanties een bedrijfsspecifieke aanpak om de uiergezond-
heidssituatie te benaderen opgesteld: de Gezondheids-
planner Melkvee: Mastitis (28). Onderdelen van dit pro-
gramma zijn het maken van doelstellingen, monitoring van
primaire mastitiskengetallen, monitoring en evaluatie van de
meest belangrijke risicofactoren en monstemame van geval-
len van klinische en subklinische mastitis. Als de primaire
kengetallen afwijkende waarden aangeven, wordt de situatie
geanalyseerd en indien nodig worden de preventie-maatre-
gelen aangepast.

Daamaast zijn de Gezondheidsdienst voor Dieren, de vee-
verbetering en het NRS gezamenlijk een monstemamepro-
gramma voor subklinische mastitis begonnen: het Celgetal-
BO programma. Met de gegevens van de laatste
melkcontrole wordt een lijst van te bemonsteren hoogcelge-
talkoeien samengesteld. De veehouder bemonstert deze
koeien zelf Ook melkmonsters van koeien met klinische
mastitis kunnen ingestuurd worden. De monsters worden in
de vriezer bewaard en opgehaald door de veeverbeteringsor-
ganisatie. Het Melkcontrole Station voert de celgetalbepa-
ling uit en de Gezondheidsdienst voor Dieren doet het bacte-
riologisch onderzoek. In het Mastitis Plus Pakket van het
NRS worden gegevens van de melkcontrole, informatie van
klinische mastitis en afvoergegevens gebruikt om een over-
zicht te maken van de uiergezondheidssituatie en de indivi-
duele dieren. Gebruik makend van deze vier programma\'s
kunnen veehouders, practici en andere adviseurs een be-
drijfsspecifiek uiergezondheidsprogramma samenstellen.

VERDER ONDERZOEK

Er is veel mastitisonderzoek gedaan en er is ook vooruitgang
geboekt. Sommige onderdelen van de uiergezondheid zijn
echter onderbelicht. Hoewel genoeg informatie beschikbaar
is omtrent epidemiologie en pathohiologie van mastitis om
een preventieprogramma samen te stellen, ontbreekt nog
kennis over de epidemiologie en pathohiologie van kl inische
mastitis op laagtankmelkcelgetalbedrijven. Een kernwoord
daarin is het begrip \'weerstand\'. Er is onvoldoende kennis
om het evenwicht op een modem melkveebedrijf te handha-
ven zonder het gebruik van eigenlijk ongewenste maatrege-
len als het preventief gebruik van antibiotica bij het droog-
zetten en tepeldesinfectie na het melken. Veel maatregelen
worden ingevoerd zonder dat de gevolgen ervan goed be-
kend zijn. De implementatie van uiergezondheidspro-
gramma\'s dient dan ook vergezeld te worden van onderzoek
om ze verder te kunnen ontwikkelen. De volgende onder-
zoeksvragen, in volgorde van kwartier-, koe- en bedrijfsni-
veau, zullen aandacht moeten krijgen.

1. Kwartiercelgetal en het risico op klinische mastitis. Het
niveau van het tankmelkcelgetal is geen afspiegeling van
het gemiddelde celgetal van de laagcelgetalkoeien.
Kehrli en Shuster (20) hebben laten zien dat intramam-
maire infectie minder vaak voorkomt bij koeien met een
hoger in vergelijking met dieren met een lager koecelge-
tal (280.000 versus 90.000 cellen/ml). De vraag is of een
echt laag celgetal op kwartiemiveau een groter risico
voor klinische mastitis inhoudt.

2. Pathohiologie van E. coli- en Streptococcus uheris-mas-
titis. Omdat factoren op koeniveau een belangrijke rol
spelen in the etiologie van intramammaire infectie en kli-
nische mastitis door deze pathogenen (4, 8), moet naast
de \'first line of defence\' ook de rol van het immuunsys-
teem bestudeerd worden. Verscheidene onderzoeken
hebben aangetoond dat het resultaat van een experimen-
tele intramammaire
E. co//-infectie afhangt van de mate
en snelheid van polymorfkemige leukocyten om
in vitro
op Chemotaxis te reageren (22,31,46). Er zijn echter maar
enkele methoden beschikbaar om de kwaliteit van het
immuunsysteem te evalueren. Een cow-side test is helaas
niet op korte termijn te verwachten. Bovendien is weinig
bekend over de factoren die geassocieerd zijn met een
niet afdoende immuunrespons rond afkalven. \'Metabolie
stress\' in de eerste twee maanden na afkalven is een on-
derwerp dat ook aandacht verdient.

3. Voeding speelt een veel grotere rol in mastitispreventie
dan werd aangenomen (6,8). Gezien de piek in de inci-
dentie van klinische mastitis rond afkalven en de eerste
twee maanden na afkalven (5) moet het effect van voe-
ding en \'metabolic stress\', in de droogstand, tijdens en na
afkalven, op de incidentie van klinische mastitis bestu-
deerd worden. De vraag of het noodzakelijk is droge
koeien, jongvee en lacterende koeien met mineralen te
supplementeren verdient aandacht.

4. Mastitis bij vaarzen. De incidentie van klinische mastitis
bij vaarzen rond het afkalven is hoog vergeleken met ou-
dere koeien (5). De etiologie van intramammaire infectie
van vaarzen voor en rond afkalven is in grote lijnen onbe-
kend. Een veldstudie waarbij risicofactoren voor klini-
sche mastitis en intramammaire infectie van vaarzen
worden opgespoord is noodzakelijk.

5. Effect van de melkmachine op mastitis. De interactie tus-
sen de melkmachine en de koe is van groot belang. De
\'first line of defence\' kan beschadigd worden door een
niet goed functionerende melkmachine, met als gevolg
intramammaire infectie en (sub)klinische mastitis (32,
44). De melkmachine heeft een effect op de incidentie
van klinische
E. coli-, Streptococcus dysgalactiae-, en
Streptococcus wèen\'.v-mastitis (8). De speenpuntconditie
score zou een goed hulpmiddel kunnen zijn om de inter-
actie tussen melkmachine en speenpunt te monitoren. Op
bedrijven met een melkrobot is dit waarschijnlijk de
enige manier om de werking van de melkmachine in de
gaten te houden. Op dit moment zijn nog maar beperkte
onderzoeksresultaten omtrent de relatie tussen speen-
punt-conditie en uiergezondheid beschikbaar.

6. Uiergezondheid op biologische (= ecologische of biolo-
gisch-dynamische) melkveebedrijven. Het aantal biolo-
gische melkveebedrijven is het laatste jaar gestegen met
100 tot circa 200 in januari 1998. Dit is 0.3% van het to-
taal aantal melkveebedrijven. In andere landen, zoals bij-
voorbeeld Duitsland en Denemarken, wordt een veel gro-
ter aandeel van de zuivel op biologische wijze gepro-
duceerd. Een te hoog tankmelkcelgetal en te hoge inci-
dentie van klinische mastitis spelen op veel biologische
melkveebedrijven (2,21,24,45). In 1995 overschreed
61% van de biologische melkveebedrijven één of meer
malen de EU-boetegrens voor tankmelk van 400.000 cel-
len/ml. Op biologische melkveebedrijven nog meer dan
op gangbare is een goed ontworpen lange-termijn-strate-
gie de beste oplossing om het gebruik van antibiotica te
reduceren (10). Het is daarom zinvol de uiergezond-
heidssituatie op biologische melkveebedrijven in
Nederland in kaart te brengen.

7. Economie van mastitis. In een onderzoek op 25 melkvee-
bedrijven werd de totale schade als gevolg van klinische
mastitis geschat op ƒ 150,-- per koe per jaar (17). Er zijn

-ocr page 389-

echter geen studieresultaten beschikbaar op voldoende
bedrijven omtrent de kosten van mastitispreventie en ui-
ergezondheid (preventie, subklinische en klinische mas-
titis). Er bestaat geen relatie tussen het tankmelkcelgetal
en de incidentie van klinische mastitis (5). Omdat op
laagcelgetalbedrijven in vergelijking met bedrijven met
een hoger tankmelkcelgetal meer mastitispreventiemaat-
regelen worden toegepast, hoeft het laagste tankmelkcel-
getal niet noodzakelijkerwijs het economisch optimum te
zijn. De relatie tussen de kosten van mastitispreventie en
de kosten en baten van uiergezondheid zullen nader be-
studeerd moeten worden.

8. BO-negatieve monsters. Het percentage BO-negatieve
monsters uit gevallen van klinische en subklinische mas-
titis is ongeveer 25% (5). Het percentage BO-negatieve
monsters stijgt echter als het tankmelkcelgetal daalt.
Daamaast laten de meeste monstemameprogramma\'s
voor subklinische mastitis alle vier kwartieren van een
koe met een hoog celgetal bemonsteren. Gemiddeld is
echter één of twee kwartieren geïnfecteerd (4). De kans
op een BO-negatieve uitslag is daardoor nog groter. Het
onderzoek zal zich verder moeten richten op:

a) selectie van kwartiermonsters voor bacteriologisch
onderzoek op grond van het kwartiercelgetal;

b) een hogere gevoeligheid van de kweek van kiemen zo-
als
Staphylococcus aureus-,

c) gebruik van op antilichamen gebaseerde testen en

d) de rol van micro-organismen anders dan bacteriën.

9. Genetica en mastitis. De genetica van hoog koecelgetal,
subklinische en klinische mastitis is bestudeerd (13,30,
38,43). Bekend is dat bepaalde BoLA-allelen een rol spe-
len in de preventie van vooral intramammaire
Staphylo-
coccus
a;vrew.y-infectie (1,33,42). Er zijn echter geen ge-
gevens beschikbaar omtrent pathogeen specifieke
incidentie van klinische mastitis. Bovendien is niet be-
kend of selectie op factoren die preventief zijn voor intra-
mammaire infectie en/of klinische mastitis met een be-
paalde pathogen, de incidentie met een andere pathogeen
kunnen verhogen.

10. De doelmatigheid van uiergezondheidsprogramma\'s is
tot nu toe bijna niet bestudeerd. Hoewel het preventiepro-
gramma voor contagieuze mastitis bijna 30 jaar geleden
ontworpen is, worden pas de laatste tien jaar nadelen er-
van beschreven (15,16,18,19,41). Veel mastitisonder-
zoekers en werkers in het veld zijn zich niet bewust dat
onderdelen van het programma voor contagieuze masti-
tis de incidentie van klinische mastitis met omgevings-
bacteriën kan verhogen. Om een verdere ontwikkeling
van mastitispreventieprogramma\'s mogelijk te maken,
dienen de resultaten van uiergezondheidsprogramma\'s
continu kritisch beoordeeld te worden.

TOT BESLUIT

Het belangrijkste probleem in de uiergezondheid blijft het
kennisniveau van de veehouders, practici en andere advi-
seurs. Het is niet eenvoudig voor practiserende dierenartsen
om hun kennis van alle aspecten van de diergeneeskunde up-
to-date te houden. De richtlijnen voor een erkenning als
mndveedierenarts geven niet voor niets mimimale onder-
wijsverplichtingen aan. Differentiatie op één of een beperkt
aantal diersoorten zal waarschijnlijk de enige weg blijken te
zijn om melkveehouders dienstverlening van hoge kwaliteit
te kunnen blijven verlenen. Het post-academisch onderwijs
in uiergezondheid zal zich in eerste instantie moeten richten
op het samenstellen van bedrijfsspecifleke programma\'s.
Bovendien dienen ook veehouders hun kennis omtrent uier-
gezondheid te verbeteren en up-to-date te houden. Uit de er-
varing opgedaan in het Programma Gezondheid Rundvee-
houderij (PGR) is gebleken dat onderwijs in kleine groepjes
de beste manier is om dit resultaat te behalen.

éJk

LITERATUUR

1. Aarestrup FM, Jensen NE, and Ostergard H. Analysis of associations
between majorhistocompatibility complex (BoLA) Class 1 haplotypes
and subclinical mastitis of dait^ cows. J Daity Sci 1995; 78: 1684-92.

2. Baars T, and Barkema HW. Bulk milk somatic cell count and the use
of resources in organic dairy farming. A case study on subclinical mas-
titis caused by
Staphylococcus aureus. Proc. ENOF-workshop, 5-7
juni 1997, Ancona, Italië.

3. Barkema HW, Schans J van der. Gee ALW de, Benedictus G, Lam
TJGM, and Schukken YH. Effect of freezing of quarter milk samples
on somatic cell count as determined by the fossomatic. J Dairy Sci
1997a; 80:422-6.

4. Barkema HW, Schukken VH, Lam TJGM, Galligan DT, Beiboer ML,
and Brand A. Estimation of interdependence among quarters of the bo-
vine udder with subclinical mastitis and implications for analysis. J
Dairy Sci 1997b; 80: 1592-9.

5. Barkema HW, Schukken YH, Lam TJGM, Beiboer ML, Wilmink H,
Benedictus G, and Brand A. Incidence of clinical mastitis in dairy
herds grouped in three categories by bulk milk somatic cell counts. J
Dairy Sci 1998a; 81: 411-9.

6. Barkema HW, Schukken YH, Lam TJGM, Beiboer ML, Benedictus
G, and Brand A. Management practices associated with low, middle,
and high bulk milk somatic cell count. J Dairy Sci 1998b; 81:1917-27.

7. Barkema HW, Deluyker HA, Schukken YH, and Lam TJGM. Quarter
milk somatic cell count at calving and the first six milkings after cal-
ving. Prcv Vet Med 1999a; 38: 1-9.

8. Barkema HW, Schukken YH, Lam TJGM, Beiboer ML, Benedictus
G, and Brand A. Management practices associated with the incidence
rate ofclinical mastitis. J. Dairy Sci; 1999b; geaccepteerd.

9. Barkema HW, Ploeg JD van der, Schukken YH, Lam TJGM,
Benedictus G, and Brand A. Management style associated with bulk
milk somatic cell count and incidence of clinical mastitis. J Dairy Sci
1999c; geaccepteerd.

10. Boehncke E. Preventive strategies as a health resource for organic far-
ming. Proc. ENOF-workshop, 5-7 juni 1997, Ancona, Italië.

11. Booth JM. Mastitis control, results of questionnaire 1889/A. Bulletin
of the IDF 1992; 262: 15-31.

12. Booth JM. Mastitis cell count data. IDF mastitis news 1993; 134: 2-8.

13. Emanuelson U, Dannell B. and Philipsson J. Genetic parameters for
clinical mastitis, somatic cell counts, and milk production estimated by
multiple trait restricted maximum likelihood. J Dairy Sci 1988; 71:
467-76.

14. Goodger WJ. Monitoring udder health: a scoring system to identify
factors contributing to a herd\'s mastitis problem. In: Herd health and
production management, Wageningen pers, 1996.

15. Green MJ, Green LE, and Gripps PJ. Low bulk milk somatic cell
counts and endotoxin-associated (toxic) mastitis. Vet Ree 1996; 138:
305-6.

16. Grommers FJ. Host resistance mechanisms of the bovine mammary
gland: an analysis and discussion. Neth Milk Dairy J 1988; 42: 43-56.

17. Houben EHP. Economic optimization of decisions with respect to
dairy cow health management. Proefschrift 1995, Rijksuniversiteit
Utrecht.

18. Jackson ER. The control of bovine mastitis. Vet Ree 1980; 107: 37-40.

19. JonesTO. Controlling coliform mastitis. Vet Ree 1976; 98: 410.

20. Kehrli ME, and Shuster DE. Factors affecting milk somatic cells and
their role in health of the bovine mammary gland. J Dairy Sci 1994; 77:
619-27.

21. Klink EGM van, de Ruyter WG, Sijpkens CBD, en Ham PWM van.
Diergeneeskunde en biologische veehouderij. 111. Diergezondheid op
biologische bedrijven. Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: 144-6.

22. Kremer WDJ, Noordhuizen-Stassen EN, Grommers FJ, Daemen
AJJM, Henricks PAJ, Bürvenich C, and Brand A. Preinfection chemo-
tactic response of blood polymorphonuclear leukocytes to predict
severity of
Escherichia coli bovine mastitis. J Dairy Sci 1993; 76:
2414-9.

24. Krutzinna C, Boehncke E, und Hemman HJ. Die Milchviehaltung im
ökologischen Landbau. Berichte über Landwirtschaft 1996; 74: 461-
80.

-ocr page 390-

25. Lam TJGM. Dynamics of Bovine mastitis. Proefschrift 19%, Rijks-
universiteit Utrecht.

26. Lam TJGM, Vliet JH van, Schukken YH, Grommers FJ, Velden-
Russcher A van, Barkema HW, and Brand A. The effect of discontinu-
ation of postmilking teat disinfection in low somatic cell count herds.
1. Incidence of clinical mastitis. Vet Quart 1997a; 19:41-7.

27. Lam TJGM, Vliet JH van, Schukken YH, Grommers FJ, Velden-
Russcher A van, Barkema HW, and Brand A. The effect of discontinu-
ation of postmilking teat disinfection in low somatic cell count herds. II.
Dynamics of intramammary infections. Vet Quart 1997b; 19:47-53.

28. Lam TJGM, en Grijsen EG. Gezondheidsplanner melkvee: mastitis.
Pag. 24-29 in Proc. Symposium Gezondheidsdienst voor Dieren, 3 de-
cember 1997, Drachten, Nederland.

29. Leslie KE. Genetic selection for resistance to mastitis. Proc. 3rd Int.
IDF Mastitis Seminar, 1995, Tel Aviv, Israel, pp. S8 3-12.

30. Loeffler SH. Lam TJGM, Barkema HW, Scholten D, Hessels ALD en
Gestel AM van. De bedrijfsdiergeneeskundige aanpak van een hoog
tankmelkcelgetal veroorzaakt
door Streptococcus agalactiae. Tijdschr
Diergeneeskd 1995; 120: 458-63.

31. Lohuis JCAM. Schukken YH, Henricks PAJ, Heyneman R. Burvenich
C, Verheyden JHM, Miert ASJPAM van, and Brand A. Preinfection
functions of blood polymorpho-nuclear leukocytes and the outcome of
experimental
Escherichia coli mastitis. J Dairy Sci 1990; 73: 342-50.

32. Mahle DE, Galton DM, and Adkinson RW. Effects of vacuum and pul-
sation ratio on udder health. J Dairy Sci 1982; 65: 1252-7.

33. Mallard BA, Leslie KE, Dekkers JCM, Hedge R, Bauman M, and
Stear MJ. Differences in BoLA associations between immune respon-
siveness and risk of disease following intramammary infection with
S.
aureus.
J Dairy Sci 1995; 78: 1937-44.

34. Matthews KR, Harmon RJ, and Langlois BE. Prevalence of
Staphylococcus species during the periparturient period in primipa-
rous and multiparous cows. J Dairy Sci 1992; 75: 1835-9.

35. Neave FK, Dodd FH, Kingwill RG, and Westgarth DR. Control of
mastitis in the dairy herd by hygiene and management. J Dairy Sci

1969;52:696-707.

36. Olsson SO, and Schultzberg A. Dairy cattle health service in Sweden.
Current and future activities. Swedish Assoc. for Livest. Breeding and
Prod. 1997.

37. Plym Forshell K. Milk quality and mastitis control in Sweden, pg. 42-
49
in Proc. Nat. Mastitis Council 1996.

38. Poso J, and Mantysaari EA. Relationships between clinical mastitis,
somatic cell score, and production for the first three lactations of
Finnish Ayrshire. J Dairy Sci 1996; 79: 1284-91.

39. Schukken YH, Grommers FJ, Geer D van de, Erb HN, and Brand A.
Risk factors for clinical mastitis in herds with a low bulk milk somatic
cell count. 2. Risk factors for
Escherichia coli and Staphylococcus au-
reuj. J Dairy Sci 1991; 74: 826-32.

40. Schukken YH, Smit JAH, Grommers FJ, Geer D van de, and Brand A.
Effect of freezing on bacteriologie culturing of mastitis milk samples.
J Dairy Sci 1989a; 72: 1900-6.

41. Schukken YH, Grommers FJ, Geer D van de, and Brand A. Incidence
of clinical mastitis on farms with low SCC in bulk milk. Vet Rec
1989b; 125:60-3.

42. Schukken YH, Leslie KE, Weersink AJ, and Martin SW. Genetic im-
pact on the risk of intramammary infection following
S. aureus chal-
lenge. J Dairy Sci 1994; 77: 639-47.

43. Schultz MM, Hansen JB, Steuknagel GR, Reneau JK, and Kuck AL.
Genetic parameters for somatic cells, protein and fat in milk of
Holsteins. J Dairy Sci 1990; 73: 494-502.

44. Spencer SB. Recent research and developments in machine milking - a
review. J Dairy Sci 1989; 72: 1907-17.

45. Vaarst M, and Enevoldson C. Patterns of clinical mastitis manifesta-
tions in Danish organic herds. J Dairy Res 1997; 64: 23-37.

46. Werven van T, Noordhuizen-Stassen EN, Daemen AJJM. Schukken
YH, Brand A, and Burvenich C. Preinfection
in vitro chemotaxis,
phagocytosis, oxidative burst, and expression in CDl 1/Cdl 8 receptors
and their predictive capacity on the outcome of mastitis induced in
dairy cows with
Escherichia coli. J Dairy Sci 1997; 80: 67-74.

HOGE MELKPRODUCTIE: EEN GEZONDE KOE OF NIET

Studentenreferaten

I. Arendsen. SR 807/98: 38pp.

Onder invloed van genetische selectie lijkt het er op dat in
Nederland in de directe toekomst het aantal bedrijven met
een gemiddelde melkproductie van 10.000 kg per lactatie
zal toenemen. Dit heeft ondermeer een gunstige invloed op
het milieu. Er zullen minder dieren worden gehouden het-
geen een verminderde mestproductie en een lagere uitstoot
van mineralen tot gevolg heeft. Bij zeer velen bestaat de in-
druk dat hoog-productieve koeien meer kwetsbaar zijn en
gevoeliger zijn voor melkziekte, kopziekte, het Downer-
syndroom, acetonaemie, lebmaagdislocaties, uieroedeem,
mastitis, klauwaandoeningen en fertiliteitsstoomissen.
De literatuur werd bestudeerd om na te gaan waarop deze
gedachten berustten.

Gesteld wordt dat de relaties veelal niet duidelijk zijn en
zelfs elkaar \'tegenspreken\'. Soms konden de waarnemin-
gen met betrekking tot een ziektebeeld bij de verschillende
onderzoekers niet goed met elkaar worden vergeleken. Er
waren onduidelijkheden wat betreft de opzet en de interpre-
tatie.

Wel wordt gesteld dat een en ander lijkt op te gaan voor dat
ene productieve dier dat moet verblijven in een kudde
koeien die minder melk geeft. De veehouder weet met dit
dier niet goed om te gaan wat betreft voeding (kwalitatief
en kwantitatieO en de verzorging. Deze punten zijn bij top-
dieren zeer belangrijk.

Verder onderzoek is noodzakelijk wat betreft de genetische
achtergrond in relatie met bepaalde ziektebeelden.

-ocr page 391-

UROLITHIASIS BIJ HOND EN KAT

BIJEENKOMST PANEL VOEDING EN DIËTETIEK GEZELSCHAPSDIEREN

Berichten en verslagen

Voorzitter Becking leidt de avond in
door te vertellen dat dierenartsen in de
gezelschapsdierenpraktijk elke dag pa-
tiënten zien met blaasproblemen. Hij
noemt het onderwerp van deze panel-
bijeenkomst een praktisch probleem,
waar hij dagelijks mee worstelt.
\'Urolithiasis is de beste naam voor het
thema van vanavond\', begint me-
vrouw Pastoor. Blaasstenen en piaska-
ters zijn begrippen die in de praktijk
ook veel gebruikt worden, maar die als
vlag de lading onvoldoende dekken.
Het gaat immers om \'neerslag van
kristallen in de urine, eventueel in
combinatie met organische matrix\'.

\'De symptomatologie van urolithiasis
kent u ongetwijfeld beter dan ik\', ver-
volgt mevrouw Pastoor. Veelvuldig
kleine beetjes plassen, bloed in de
urine, likken aan de genitaliën zijn de
meestvoorkomende tekenen. En bij
katers kan incidenteel een urethra-ob-
structie optreden, die zonder behande-
ling kan resulteren in postrenale ure-
mie, braken, coma en uiteindelijk
sterfte. \'Vergeet ook koliek niet\', vult
een practicus aan. \'Soms krijgen wij
bijvoorbeeld een hond met urolithiasis
op het spreekuur, met klachten die
puur wijzen op buikpijn of buikkram-
pen.\'

Mevrouw Pastoor toont cijfers uit de
literatuur over de incidentie van urolit-
hiasis. Een telefonische enquête onder
willekeurige geselecteerde katteneige-
naren kwam tot een incidentie van 1
procent. Een inventarisatie in dieren-
artsenpraktijken gaf een incidentie aan
van 10 procent binnen de aangeboden
katten. Bij de kat is het dus inderdaad
een veelvoorkomend probleem. Over
de hond is veel minder bekend, vertelt
mevrouw Pastoor. In de literatuur
vond zij incidenties die varieerden van
0,4 tot 3,3 procent.

Het Panel Voeding en Diëtetiek Gezelschapsdieren heeft als doel ervaringen,
ideeën en kennis van praktiserende dierenartsen op het gebied van voeding
van gezelschapsdieren, te toetsen aan de kennis en inzichten van specialisten.
Het is een initiatief van Leo Pharmaceutical Products bv.
De vaste kern van het forum bestaat uit een zevental practici. Hun gesprek
wordt gestructureerd door de inbreng van wetenschappers en specialisten, in
de vorm van voordrachten en een bijdrage aan de discussie. Tevens wordt ge-
discussieerd aan de hand van stellingen, onder leiding van een dagvoorzitter.
Tijdens deze bijeenkomst op 9 februari 1999 zijn aanwezig (s.s.t.t.): de prakti-
serende dierenartsen LE. van Alten, R.W.F. Becking, H. van Rossem, A.
Soede en J.G. van Spanje, vanuit de Afdeling Voeding van de Faculteit der
Diergeneeskunde A.C. Beynen, van Leo Pharmaceutical Products
Denemarken F.J.H. Pastoor, namens Leo Pharmaceutical Products Nededand
A.A. Verbeek-van de Noort en J.M. Kurstjens. En voor de verslaglegging
J.H.J.L. Hulsen.

Het panelgesprek heeft tijdens deze bijeenkomst als thema urolithiasis. Dr. ir.
Francis Pastoor zal een inleiding verzorgen over dit onderwerp. De aanslui-
tende discussie zal, evenals de rest van de avond, plaatsvinden onder regie van
Dirk Becking.

Dr. ir. Pastoor is voedingsdeskundige. Zij werkt voor Leo Pharmaceutical
Products Denemarken en is gedetacheerd op de Faculteit der Diergenees-
kunde. Mevrouw Pastoor deed haar promotie-onderzoek naar de relatie tus-
sen voeding en urolithiasis bij katten. Op dit moment doet zij nog steeds on-
derzoek naar deze problematiek.

Door Jan Hulsen

TYPEN UROLITHEN
Struviet en calciumoxalaat veroorza-
ken verreweg het grootste deel van de
urolithiasisgevallen. Hierbij lijkt de
ondedinge verhouding van deze kris-
taltypen bij katten de laatste tien jaar te
veranderen. In 1986 typeerde een
Amerikaans lab nog 88 procent van de
blaasstenen als struviet, in 1996 be-
draagt het struvietaandeel nog 48 pro-
cent. De incidentie van calciumoxalaat
nam in dezelfde periode toe van 3 tot
40 procent.

Een concrete verklaring voor deze ver-
schuiving blijkt niet te bestaan.
Waarschijnlijk komt het door de com-
binatie van aanpassingen van de com-
merciële voedingen, en de betere be-
handelingsmogelijkheden van stru-
viet. Struvietneerslagen kunnen name-
lijk weer in oplossing gaan als de
urine-pH voldoende laag is. Dit in te-
genstelling tot calciumoxalaat, dat niet
opgelost kan worden.
De onderlinge verschuiving in inci-
dentie van struviet en calciumoxalaat
noodzaakt de practicus steeds meer om
eerst het type urine-neerslag te laten
bepalen, alvorens een therapie in te
stellen. Struviet en calciumoxalaat ei-
sen namelijk verschillende dieetaan-
passingen.

Er schuilt evenwel - wellicht - een ad-
dertje onder het gras. Blaasgruis ver-
oorzaakt - althans bij katten - het me-
rendeel van de problematiek. Het is
namelijk niet zeker dat de verhouding
van struviet en calciumoxalaat in
blaasstenen dezelfde is als die in blaas-
gruis, terwijl voornoemde gegevens
afkomstig zijn van analyses van blaas-
stenen. \'En\', voegt mevrouw Pastoor
toe, \'het betreft bovendien blaasstenen
die in de praktijk operatief zijn verwij-
derd en vervolgens voor analyse inge-
stuurd. Hierdoor heeft een voorselectie
plaatsgevonden op calciumoxalaat.
Struvietstenen kunnen immers met een

-ocr page 392-

gereageerd met de introductie van
energie-beperkte voeding, die tevens
preventief werkt tegen struvietvor-
ming.

Honden met een blaasinfectie dienen
altijd samen met het dieet een antibac-
teriële therapie te ondergaan, totdat al
het struviet opgelost is. Het oplossen
van struvietstenen duurt gemiddeld
zes weken, met een spreiding van twee
tot tien weken.

De aanwezigen vragen hoe je als prac-
ticus het best de kwaliteit van een anti-
struvietdieet voor katten kan beoorde-
len. Er is immers een groot assortiment
van dat soort diëten beschikbaar, via
dierenarts en via andere kanalen. Het
blijkt dat het berekenen van de Mg, P
en Na gehalten (g/MJ) met behulp van
de specificatie op het etiket een indruk
geeft, maar dat eigenlijk de pH van de
urine bepaald zou moeten worden.

Incidentie van blaasstenen bij de hond

ruviet, 51 .
\'alämoxalaal 3/ o
2.3%
e. 2 3%
alciumfosfaat. 2 3%
.anthine, 0.5%
Silica O 5%
jGemenqd. 2 9%

dieet opgelost worden en calciumoxa-
laatstenen niet\'.

Na deze inleiding belicht mevrouw
Pastoor de vijf meestvoorkomende ty-
pen urolithen.

STRUVIET

Struviet (magnesiumammoniumfos-
faat, triple fosfaat) ontstaat door hoge
concentraties Mg, NH4 en P04, in al-
kalische urine (pH>6,4). Er bestaat een
relatie tussen struvietvorming en voe-
ding. Stmviet-urolithiasis kan namelijk
bij vrijwel ieder dier worden opgewekt,
met een Mg- en fosfaatrijke voeding
die een alkalische urine-pH induceert.
Uit analyse-gegevens van blaasstenen
die naar Leo Pharmaceutical Products
bijvoorbeeld verstuurd werden, blijkt
dat stmviet relatief vaker bij jonge hon-
den en katten voorkomt, dan bij ou-
dere. \'Een typisch verschil tussen hond
en kat\', vertelt mevrouw Pastoor, \'is
dat struvietvorming bij de hond vrijwel
altijd gepaard gaat met een blaasinfec-
tie en bij de kat nagenoeg nooit\'.
Therapie en preventie van struviet be-
staan uit dieetmaatregelen. Het belang-
rijkste doel hierbij is verzuring van de
urine. De pH van de urine dient tussen
6,0 en 6,4 te liggen. Het nastreven van
een lagere pH levert risico\'s op van het
ontstaan van metabole acidose.
Andere eigenschappen van een anti-
struvietdieet zijn een laag fosfor en
magnesiumgehalte, en een laag eiwit-
gehalte. Dit lage eiwitgehalte dient om
de hoeveelheid ureum in de urine te re-
duceren. Bij een blaasinfectie kunnen
bepaalde bacteriën kunnen ureum om-
zetten in NH3, waarbij energie vrij-
komt. Hierdoor stijgt het ammonium-
gehalte en de pH van de urine, hetgeen
het ontstaan van struviet in de hand
werkt.

Net als bij de therapie van andere vor-
men van urolithiasis heeft urinever-
dunning een gunstig effect. De patiënt
dient daarom veel vocht op te nemen.
Anti-struvietdiëten bevatten een ver-
hoogd natriumgehalte, om de waterop-
name te vergroten. Katten drinken
weinig. Natte dieetvoeding, eventueel
natgemaakte brokjes, heeft bij deze
dieren derhalve de voorkeur.
Een maaltijd van een carnivoor indi-
ceert een tijdelijke pH-stijging van de
urine. Hoe groter de maaltijd, hoe ho-
ger deze pH-stijging. \'Dus\', resumeert
mevrouw Pastoor, \'voor het verkrijgen
van een constante lage urine-pH, kan
een anti-struvietdieet het best ver-
spreid over de dag gegeven worden, in
een aantal kleine maaltijden\'.

"Een anti-struvietdieet dient
verspreid over de dag verstrekt
te worden."

Katten dienen eerst gedurende onge-
veer zes weken een struviet-oplossend
dieet verstrekt te krijgen. Vervolgens
kan de patiënt het best een preventie-
dieet krijgen. Zonder verdere maatre-
gelen treedt namelijk in 70 procent van
de katten recidief op, weet mevrouw
Pastoor.

Bij katten lijkt er een verband te be-
staan tussen overgewicht en het ont-
wikkelen van struvietneerslag. Leo
Pharmaceutical Products heeft hierop

"pH van de urine is beste
indicator voor effectiviteit
anti-struvietdieet."

Zoals gezegd is de urine-pH het meest
constant als een voeding verspreid
over de dag verstrekt wordt. Wanneer
een voeding in slechts een of twee
maaltijden gegeven wordt, kan een
pH-bepaling het best gedaan worden
in urine die ongeveer zes uur na een
maaltijd opgevangen is. Op dat mo-
ment is de postprandiale pH-stijging
op zijn hoogtepunt. De pH zou dan niet
hoger moeten zijn dan 6,5.
Omdat de urine-pH bij kamertempera-
tuur kan verlopen, dient de dierenarts
op te letten dat het urinemonster vers is,
ofwel gekoeld bewaard. Een standaard
pH-papiertje (pH traject 1-13) geeft
overigens een onvoldoende nauwkeu-
rige uitslag voor deze bepaling. Deze
papiertjes zijn namelijk slechts op één
pH-eenheid nauwkeurig af te lezen.

CALCIUMOXALAAT
Calciumoxalaat slaat neer bij hoge con-
centraties van calcium én oxalaat, in zo-
wel zure als alkalische urine. Oxalaat is
een afbraakproduct van het aminozuur
glycine. Bij de analyses van blaasstenen
die naar Leo Pharmaceutical Products
zijn verzonden, vindt men calciumoxa-
laat-urolithen relatief vaker bij oudere
honden en katten.

De vorming van calciumoxaatkristal-
len kan niet eenvoudig geïnduceerd
worden met voedingsaanpassingen, in

-ocr page 393-

tegenstelling tot struviet. Er lijken be-
paalde individu-gebonden factoren
van invloed te zijn, zoals metabole
stoomissen. De hoge prevalentie bij
oudere dieren geeft ook een aanwij-
zing in deze richting.
Calciumoxalaat-urolithen kunnen niet
opgelost worden via aanpassingen van
de voeding. Een dieet heeft als enige
doel het stoppen van de vorming van
nieuwe kristallen.

Een anti-calciumoxalaatdieet heeft een
laag eiwit-, calcium- en natriumgehalte,
en bevat kaliumcitraat. \'In zure urine
kan meer calcium uitgescheiden wor-
den\', vertelt mevrouw Pastoor, \'daarom
streeft men bij een anti-calciumoxalaat-
dieet tevens naar een urine-pH tussen
6,5 en 7,5. Het lage eiwitaanbod dient
om de hoeveelheid glycine die omgezet
wordt in oxalaat, te verminderen.
Citraat verhoogt de oplosbaarheid van
calciumoxalaat in de urine.\'
Zowel bij hond als kat zijn nierdiëten
meestal geschikte voedingen voor pa-
tiënten met calciumoxalaat-urolithen.
Zij dienen bij voorkeur als natte voe-
ding verstrekt te worden, om een zo
groot mogelijk urinevolume te verkrij-
gen.

\'Het is nooit aangetoond dat een anti-
stmvietdieet de vorming van calcium-
oxalaat stimuleert\', vertelt mevrouw
Pastoor als antwoord op een opmer-
king uit het panel. De calciumconcen-
tratie in de urine van dieren met een
anti-stmvietdieet stijgt nauwelijks. En
met name een hogere calciumexcretie
door de lage urine-pH zou eventueel
verantwoordelijk moeten zijn voor de
vorming van calciumoxalaat. \'Als
anti-stmvietdiëten dit effect hadden,
dan zou het inmiddels calciumoxalaat-
stenen moeten regenen\', reageetl een
panellid, \'gezien het grote aantal kat-
ten dat een anti-stmvietdieet volgt.\'

1%

Calcium oxalaat
38%

AMMONIUMURAAT EN CYSTINE
\'Ammoniumuraat en cystine zijn een
stuk zeldzamer dan stmviet en oxa-
laat\', vervolgt mevrouw Pastoor. Beide
urolithen worden gevormd ten gevolge
van metabole stoomissen. Bij gezonde
honden en katten komen de kristallen
niet in de urine voor, in tegenstelling
tot struviet en calciumoxalaat.

Incidentie van type blaasstenen bij de kat

Cystine Calciumfosfaat

1%

Struviet
60%

"Ammoniumwaat- en
cystinekristallen dienen niet in
urine aanwezig te zijn."

Uraat wordt gevormd uit purines, de
bouwstenen van DNA. Dit gebeurt
evenwel alleen bij dieren met een le-
veraandoening, of met erfelijk be-
paalde enzymdefecten (dalmatiër).
Ammoniumuraat slaat neer als de urine
hoge concentraties ammonium en uraat
bevat, in een zure tot neutrale urine.
Een dieet kan zowel curatief, oplos-
send, als preventief gebmikt worden.
De aangepaste voeding dient eiwitarm
te zijn en liefst purine-arme grondstof-
fen te bevatten. Bovendien moet het
een hoge urine-pH bewerkstelligen.
Ter aanvulling op het dieet kan allopu-
rinol als medicatie worden toegediend.
Cystine wordt gemaakt van zwavel-
houdende aminozuren. Het komt in de
urine terecht door een storing in de te-
mgresorptie in de nieren. Bij gezonde
dieren wordt cystine volledig uit de pri-
maire urine temggeresorbeerd. Met
name bij mannelijke dieren van be-
paalde hondenrassen zien we deze -
zeldzame - afwijking. Cystine-urolit-
hen ontstaan met name bij een zure pH.
Cystinestenen kunnen niet via voe-
dingsmaatregelen opgelost worden.
Een dieet heeft alleen preventief nut.
Cystine-diëten dienen arm aan eiwit -
eigenlijk aan zwavelhoudende amino-
zuren - te zijn, en een hoge urine-pH te
induceren. Commerciële nierdiëten
voldoen vaak aan deze eisen.

GECOMBINEERDE STENEN
Ongeveer 2,5 procent van de blaasste-
nen bij honden is een gecombineerde
steen, wat inhoudt dat de steen meer-
dere kristaltypen bevat. In veel geval-
len bestaat hierbij de kem uit een ander
materiaal dan de mantel. De mantel is
veelal opgebouwd uit stmviet.
Een gecombineerde steen dient opera-
tief verwijderd te worden. Oplossen
zal immers niet lukken. Na verwijde-
ring dient een preventief dieet voorge-
schreven worden, dat gericht moet zijn
op het type kristal waamit de kem van
de steen bestaat.

\'We denken\', legt mevrouw Pastoor
uit, \'dat de initiële steen de blaaswand
irriteert. Dit geeft aanleiding tot een in-
fectie, waarbij bacteriën ureum omzet-
ten in NH3. NH3 reageert met water
tot ammonium, NH4. Deze reactie
leidt tot een pH-stijging én ammonium
is een bouwsteen van stmviet. Onder
deze omstandigheden slaat stmviet ge-
makkelijk neer, om een mantel om de
bestaande steen te vormen.\'

DIAGNOSTIEK

\'Bij de diagnostiek van blaasproble-
men hoort urine-onderzoek\', vervolgt
mevrouw Pastoor. \'We moeten daarbij
voor ogen houden hoe oud het urine-
monster is en hoe het is bewaard.\' De
pH verloopt aan de lucht en door bac-
teriële omzettingen. Daarom dient de
urine in een gesloten potje in de koel-
kast te worden bewaard. Maar bij la-
gere temperaturen zullen gemakkelijk
bepaalde kristallen ontstaan, zoals
stmviet en calciumoxalaat. \'Het waar-
nemen van enkele stmviet- of calcium-
oxalaatkristallen in urine zegt niet
veel\', legt mevrouw Pastoor uit. \'Maar
grote aggregaten van deze kristallen
natuurlijk wel\', benadmkt ze. De aan-
wezigheid van enkele cystine of uraat-
kristallen wijst onmiddellijk op de

-ocr page 394-

►Is je al je diëten ontwikkelt vanuit
\'n farmaceutische achtergrond

Welke aandoening een hond of kat ook heeft, Specific heeft er altijd het beste dieet voor. Maar
Specific biedt nog veel meer. Voor katten met blaasgruisproblemen verzorgen we bijvoorbeeld
kosteloos blaassteenanaiyses die we altijd vergezellen van op maat gesneden voedings
adviezen. We hebben proefverpakkingen en folders van alle diëten om aan te bieden aan uwi
klanten.

U kunt rekenen op een intensieve verkoopondersteuning van de dierenartsenpraktijk en u
kunt altijd bestellen via AUV. Omdat we bovendien zó overtuigd zijn van de kwaliteit van onze
diëten, bieden wij uw klanten een geld-terug-garantie voor het geval een dieet niet volledig
aan de verwachtingen voldoet.

Voor elke levensfase van de hond en kat hebben we overigens ook een complete lijn onder-
houdsvoedingen, die uiteraard net zoals de diëten exclusief verkrijgbaar zijn bij de dierenarts,
Kortom, Specific zorgt niet alleen dat elke hond en kat kan vertrouwen op de beste voeding,
maar ook dat u het beste advies kunt geven.

Kiet voor niets exclusief verkrijgbaar bij de dierenart

-ocr page 395-

ian hoort daar natuurlijk \'n advies bij
met \'n medische achtergrond

-ocr page 396-

aanwezigheid van een afwijking.
\'Bij het microscopisch onderzoek die-
nen we meerdere gezichtsvelden te be-
oordelen. Na opslag in de koelkast kan
de aanwezigheid van kristallen in de
urine het beste bij lichaams- of kamer-
temperatuur beoordeeld worden.\'
Volgens de literatuur kan een ver-
hoogde calciumspiegel in het bloed een
aanwijzing zijn voor calciumoxalaat-
urolithiasis. Geen der aanwezigen heeft
ooit een hoge calciumspiegel aange-
troffen bij een patiënt met deze klacht.
Er ontstaat een discussie over het nut
van regelmatig urine-onderzoek bij
een patiënt die genezen is van een uro-
lithiasisprobleem en een preventief
dieet krijgt. De panelleden zijn het
eens dat hier geen medische aanleiding
voor is. Het enige doel kan zijn het ge-
ruststellen van de eigenaar.
Röntgendiffractie is een van de wei-
nige betrouwbare technieken voor
kristaltypering. Een chemische ana-
lyse levert alleen de samenstelling op
van het kristal, maar niet de manier
waarop de chemische elementen zich
geordend hebben. Bovendien kan che-
mische analyse vals-positieve en vals-
negatieve uitslagen opleveren.

Tot slot vertelt mevrouw Pastoor dat
het in de meeste gevallen niet mogelijk
is om met het blote oog een blaassteen
te identificeren. Onderlinge wedden-
schappen tussen mensen die beroeps-
matig betrokken zijn bij blaassteenty-
pering hebben dit meermaals aange-
toond.

"Met het hlote oog kunnen
blaasstenen niet betrouwbaar
getypeerd worden."

Op elf bedrijven leidde de enting in fe-
bruari 1999 bij runderen tot een em-
stige vorm van BVD (Bovine Vims
Diarrhoe) en uiteindelijk tot de dood.
De vergoeding van deze schade is al
gedeeltelijk afgesloten.
Andere meldingen over mogelijke bij-
werkingen ten gevolge van entingen
met levend IBR-markervaccin worden
momenteel gedocumenteerd en geëva-
lueerd. De dierenartsen worden bij de
behandeling van de meldingen betrok-
ken en ter zake geïnformeerd.

In overleg met LTO hebben Bayer en
de verkooppartner Hoechst Roussel
Vet voorgesteld de beoordeling van
deze meldingen over te dragen aan een
comité waarin erkende wetenschappe-
lijke deskundigen, de Gezondheids-
dienst voor Dieren (GD), LTO en de
betrokken ondernemingen zitting heb-
ben. Voor de meldingen waar het co-
mité van experts een oorzakelijk ver-
band constateert tussen het gebmik van
de entstof in kwestie en gezondheids-
klachten bij runderen zal Bayer wette-
lijk verantwoorde eisen van gedu-
peerde veehouders gepast vergoeden.
Na het bekend worden van het pro-
bleem hebben Bayer en Hoechst
Roussel Vet, in het kader van hun pro-
ductverantwoordelijkheid, uit voorzorg
onmiddellijk het besluit genomen de
verkoop van de entstof stop te zetten en
alle reeds geleverde vaccins temg te ha-
len tot de definitieve oorzaak bekend is.
Er zijn maatregelen uitgewerkt om de
kwaliteit en de veiligheid van de entstof
in de toekomst te garanderen. Deze
worden aan de Europese registratie-
overheid ter goedkeuring voorgelegd.
In het kader van de voortzetting van de
IBR-bestrijding is het voor Bayer van
prioritair belang de verkoop vergunning
(registratiebeschikking) van het levend
IBR-markervaccin opnieuw te verkrij-
gen. In de overgangsfase staan de gelijk-
waardige geïnactiveerde IBR-marker-
vaccins ter beschikking. De onderne-
ming vertrouwt erop tijdens de vol-
gende entcampagne, die in de herfst be-
gint, voldoende entstof té kunnen aan-
bieden.

oorzaak verontreiniging

ibr-entstof bekend

ALLE MELDINGEN WORDEN DOOR COMITÉ VAN
EXPERTS GEËVALUEERD

Mijdrecht - Na intensief onderzoek heeft Bayer AG de oorzaak van de veront-
reiniging van de entstof\'IBR Marker vivum\' gevonden. Omvangrijke testen,
uitgevoerd in samenwerking met externe instituten, toonden aan dat een in
het productieproces gebruikte stof in minimale mate met BVD-virus, de ver-
wekker van een vorm van diarree, besmet was. De verontreiniging was niet
meetbaar met de gebruikelijke voorgeschreven testmethoden.

RISICO\'S
TEKENBETEN

Op verzoek van het ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport verzorgen GGD\'en
voorlichting over tekenbeten en
risico\'s daarvan voor de gezond-
heid. In Nederland gaat het om
de ziekte van Lyme die door te-
ken overgebracht kan worden.
GGD\'en besteden in hun voor-
lichting ook aandacht aan de risi-
co\'s van tekenbeten voor men-
sen die met hun hond de natuur
in gaan.

Dierenartsen kunnen een be-
langrijke bijdrage leveren aan de
voorlichting over tekenbeten
door hun bezoekers te attenderen
op de risico\'s en de mogelijkhe-
den om zich daartegen te be-
schermen.

Daarom biedt de Landelijke
Vereniging voor GGD\'en die-
renartsen een poster en folder
aan over tekenbeten en de ziekte
van Lyme. Deze voorlichtings-
materialen zullen naar alle prak-
tijkadressen worden verzonden.

Nadere informatie is te verkrij-
gen hij de Landelijke Vereniging
voor GGD\'en en mevr. M. van
der Burgt en mevr. N. Dijkstra,
projectmedewerkers preventie
tekenbeten, maandag tot en met
woensdag, telefoon: 030-
2523004.

-ocr page 397-

Vet joh, zo\'n pony! Een labrador is pas
keverend en dierenarts worden, dat is
nog eens kicken. Aan dit soort uitdruk-
kingen is Nederland langzamerhand
gewend geraakt. Ze worden niet alleen
door pubers gebezigd, ook grootouders
verstaan de termen haast moeiteloos.
Maar de deelnemers aan het elfde lams
Ronde Tafelgesprek zijn echt even
sprakeloos als een van de gasten de
term \'flow\' laat vallen. Begin juli 1998
stond er een uitgebreid interview in
NRC Handelsblad over de theorieën
van de Amerikaans-Hongaarse psy-
choloog professor Csikszentmihalyi.
Flow wordt er als nieuwe term geïntro-
duceerd en met name een van de gas-
ten, Henk Vaarkamp, is er erg van ge-
charmeerd. Het vak is dus niet meer vet
of kickend voor de dierenarts, maar het
geeft flow. Vaarkamp zal er vanavond
nog uitgebreid op terugkomen. Lisette
Overduin, de enige echte practicus die
vanavond aan tafel zit, leidt het gesprek
verder in de hoop natuurlijk dat het
veel flow zal opwekken.

Aan de Ronde Tafel in Restaurant
Wilhelminapark te Utrecht zitten vier
gasten die eigenlijk allemaal eenzelfde
start hebben gehad. Als kind waren ze
soms bezeten van dieren of diergenees-
kunde. Op de lagere school besteedden
ze al hun vrije tijd aan een dier en alle
dromen gingen over hetzelfde. Later,
later als ik groot ben, dan word ik die-
renarts. Dokter Vlimmen en James
Herriot zijn natuurlijk het grote voor-
beeld. Na de middelbare school gingen
ze naar Utrecht , naar de universiteit.
De studie diergeneeskunde was het wel
niet helemaal, maar de praktijk zou het
allemaal gaan goedmaken. Met hart en
ziel hebben ze zich destijds erin ge-
stort.

\'Nu vind ik dat iedereen met een goed
verstand dierenarts kan worden. Aan-
dacht hebben voor de mens, zorg voor
het dier en drie Latijnse termen uit je
hoofd leren. Dat lijkt soms de hele for-
mule\', merkt Henk Vaarkamp provo-
cerend op. De destijds zo bevlogen
practicus uit Diessen heeft een ironi-
sche blik op zijn studie uit het verle-
den. Kennelijk kan het in het leven
heel anders verlopen dan verwacht
was. Na 14 jaar practicus te zijn ge-
weest is hij nu alweer tien jaar op een
andere manier als dierenarts werk-
zaam.

Wim Biewenga beaamt het en is het
met Vaarkamps provocatie eens. Als
kind had hij al belangstelling voor
kunst en architectuur. De keuze dier-
geneeskunde lag voor hem aanvanke-
lijk dus niet voor de hand. \'In 1969
ben ik afgestudeerd en ben toen gaan
werken in de Kliniek voor kleine huis-
dieren in Utrecht. In de jaren 80 ben ik
nefroloog gewor-
den. In 1990 heb
ik afscheid geno-
men en ben ik
echt gestopt met
mijn vak. Dat is
geen drama hoor,
dat moet je zien
als een groeipro-
ces. Ik heb met
veel plezier in de

later, als ik groot ben

In Nederland gaat iedereen diergeneeskunde studeren om practicus dan wel
clinicus te worden, zo lijkt het. Toch slaan sommige practici opeens een heel
andere weg in. In dit artikel een verslag van een gesprek van Lisette Overduin
met enkele ex-practici die nu een andere functie uitoefenen, met daarin aan-
dacht voor het hoe en waarom van een loopbaan wisseling.

Het lams Ronde Tafelgesprek wordt mogelijk gemaakt door ondersteuning van de firma lams Pet Food Intemational Inc.
De deelnemers aan het Ronde Tafelgesprek spreken op persoonlijke titel over een onderwerp dat direct of zijdelings met
gezelschapsdieren te maken heeft.

kliniek gewerkt\', voegt hij eraan toe.
Hij legt het verder uit. \'Mijn carrière
heb ik geleidelijk opgebouwd. Ik ben
nog gepromoveerd en toen deed zich
die voor jullie welbekende vraag voor:
en wat nu? Ik vond dat mijn leven heel
voorspelbaar was geworden. Van sep-
tember tot mei kon ik in mijn agenda
zien wat er stond te gebeuren.
Vreselijk. Het was geen rationele,
maar een emotionele beslissing die ik
genomen heb. Nee, ik ben niet mijn
hobby gaan uitoefenen zoals sommige
mensen weieens schamper opmerken,
ik ben fulltime kunstschilder gewor-
den. En, ik heb het uitstekend naar
mijn zin.\' Biewenga ziet er dan ook als
een tevreden mens uit.
Ook zo\'n switch heeft Annemiek Nap

-ocr page 398-

gemaakt, maar al in een vroeger sta-
dium dan Biewenga. \'Na mijn studie
diergeneeskunde heb ik een halfjaar
in de praktijk gewerkt, waama ik terug
gegaan ben naar de Faculteit. Daar ben
ik opgeleid tot specialist Inteme ge-
neeskunde der gezelschapsdieren.
Tegen het einde van die opleiding
bleek er geen geld te zijn voor een pro-
motie-onderzoek. Precies in die tijd
zocht het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij een beleids-
medewerker. En omdat het mij wel
leuk leek eens iets heel anders te gaan
doen, ben ik begin 1993 naar het mi-
nisterie overgestapt. Ik ben al bij ver-
schillende beleidsvelden betrokken
geweest, zoals dierenwelzijn en de re-
gelgeving rond de uitoefening van de
diergeneeskunde. Momenteel heeft de
biotechnologie bij dieren mijn aan-
dacht. Het gaat dan om het verlenen
van vergunningen en het uitzetten van
grote beleidslijnen. Vooral de poli-
tieke ontwikkelingen moeten daarbij
in de gaten gehouden worden\', legt ze
aan haar disgenoten uit.
Zij zijn niet de enige twee Neder-
landers die zo\'n overstap maakten.
Henk Vaarkamp was een echte platte-
landsdierenarts, één die de praktijk
omarmde. Dat werk was alles voor
hem en hij gooide zich er maximaal in.
Vaarkamp noemde carrière maken
eens eclatante kolder. Maar ook met
deze opvatting zag hij in zijn eigen car-
rière een plotselinge wending van een
aantal graden komen. Vanuit zijn die-
renartsenpraktijk in Brabant ging hij
zich ook bezighouden met cursussen
en trainingen voor de veehouders. Hij
werd daamaast docent bij het PAO-D
in Utrecht en belandde er al snel in een
bestuurlijke positie. \'Ik ben een echt
clubmens en ik kwam daar in een heel
andere wereld terecht. Met een scala
aan issues met clubjes en tandems. Ik
werd er voorzitter van de Groep
Practici Grote Huisdieren van de
KNMvD. Via die functie kwam ik in
contact met de Ad Usum Veterina-
rium, onze andere eigen organisatie.
Daar wilden we als Groep Groot me-
definanciering van een automatise-
ringsproject mee regelen, omdat we als
Groep onvoldoende middelen hadden.
We kregen een ton, achteraf bekeken
bleek dit veel te weinig natuurlijk, en
zodoende ontstond intens contact.
Twee jaar later werd ik er benoemd tot
directeur. Ik was 38 jaar toen die be-
slissing plotsklaps viel. Met kippenvel
op mijn rug heb ik het besluit aan mijn
collega\'s en mijn boeren verteld. Die
switch is mij, voor mijn gevoel, echt
overkomen. Geen sprake van planning
of zo\', voegt hij er zuchtend aan toe.
Misschien is het ook wel een typisch
Nededands verschijnsel dat afgestu-
deerde dierenartsen automatisch in de
praktijk gaan werken. Saskia Nyks
heeft in de Verenigde Staten gewoond.
Voor haar was het, weer temg in
Nederland, absoluut niet zo logisch dat
ze na haar studie diergeneeskunde als
practicus en in een maatschap ging
werken. \'Ik was al veel commerciëler
opgeleid en ik wilde met meer mensen
werken. Tijdens de studie heb ik wel
altijd gedacht in de praktijk te gaan
werken met kleine huisdieren. Toch
ben ik puur door een advertentie in de
industrie terechtgekomen, bij lams Pet
Food International Inc. als Technical
Services dierenarts voor de Benelux.
Niet omdat het zoveel gemakkelijker
werken is, dat beeld van in de industrie
werken klopt niet. Maar je mag er zo-
veel meer meemaken\', vindt ze na een
aantal jaren werken.
Deze vier mensen hebben destijds al-
lemaal vol overtuiging gekozen voor
de studie diergeneeskunde om later
het beroep van hun dromen te kunnen
gaan uitoefenen. Het is er niet echt van
gekomen, althans niet lang. Hun pen-
sioen halen ze als practicus in ieder ge-
val niet. Is het toeval dat ze bij een an-
dere baan zijn terechtgekomen, is een
hoger salaris een motief geweest of is
het een teken des tijds? Moet het leven
vol verandering en dynamiek zijn?

\'Wat was nu echt het belangrijkste
motief voor jullie om iets heel anders
te gaan doen?\', zo vraagt Lisette Over-
duin zich af.

\'Voor mij was het voorspelbare leven
en het verdwijnen van perspectief in
dat leven het allerbelangrijkste mo-
ment\', herinnert Wim Biewenga zich.
\'Het was ook niet zo\'n enorme gok
voor me, zoals het nu misschien lijkt.
Schilderen was altijd al een must en
sinds 1978 had ik al regelmatig geëx-
poseerd. Ik verkocht toen ook al werk.
Ik heb op een gegeven moment beslo-
ten minder te gaan werken en toen be-
hield ik een 6/10 baan. Ik was op de
kliniek twee dagen weg en kon dan
thuis aan het werk.\' Erg gelukkig was
hij niet met deze oplossing. Het bleef
wringen. \'Dat heb ik dan ook maar
even volgehouden, want met mijn spe-
cialisme als nefroloog kun je moeilijk
parttime werken. Voor jezelf voel je je
steeds meer een tweederangs clinicus
worden. Naarmate ik meer succes met
de kunst had, werd het steeds moeilij-
ker. Dat schilderen claimt je ook emo-
tioneel. Je komt op stoom in het week-
end en dan moet je \'s maandags weer
naar de kliniek. Dat gevecht knaagt
aan je. In 1990 heb ik dan ook afscheid
genomen, op mijn 50e jaar\', vertelt hij
tevreden terugblikkend.
Als het voorgerecht geserveerd wordt,
willen de dierenartsen alles weten
over kunst en met name het creëren
van het werk. Geduldig legt Biewenga
uit hoe het proces van zoeken en ver-

358

T IJ [) S C H R I F T VOOR D I E R Ci E N K F S K U N I) E , D F E E 124, J U N I , A F 1, E V E R I N CJ 11, 1999

-ocr page 399-

anderen tot er een autonoom nieuw
beeld ontstaat, verloopt. Van maagde-
lijk wit linnen doek tot kunstwerk.
Met een resultaat dat beslist niet on-
verdienstelijk genoemd mag worden
en dat uiteindelijk geëxposeerd wordt
in een aantal vaste galerieën in binnen-
en buitenland. Lisette Overduin is dan
ook de reuzetrotse bezitter van een
echte Biewenga, die ze gekregen heeft
van Wim toen ze promoveerde.
Henk Vaarkamp kan beslissende wen-
dingen in het leven, zoals deze van-
avond verteld worden, het beste ver-
klaren met het begrip flow van de
Hongaarse psycholoog. Hij kan er de
tijd voor nemen want het hoofdgerecht
is nog niet geserveerd. \'Flow krijg je
als je opgaat in je werk, of in iets. Je
bent het gevoel voor tijd kwijt en er
ontstaat een geluksgevoel na die in-
spanning. Krachtige flowervaringen
leiden tot groei en ontwikkeling. Het
heeft niets te maken met een erg grote
prestatie leveren, want dan kun je je
benauwd gaan voelen. Het heeft te ma-
ken met een evenwicht vinden tussen
uitdaging en je eigen capaciteit.\' Hij
wordt steeds enthousiaster tijdens het
uitleggen en gaat gedreven verder.
\'Maar dat kan ik ook krijgen na het in-
vullen van een kruiswoordpuzzel, of
bij sporten en televisiekijken. En als
de standaard-diergeneeskundige prak-
tijk tc weinig flow oplevert, dan ga je
daarbinnen en daaromheen op zoek
naar activiteiten die dat wel doen. Dat
is volgens mij de verklaring om iets
anders te gaan doen naast de pure
praktijk.\'

De disgenoten herkennen zijn verhaal
onmiddellijk en vullen het met eigen
voorbeelden aan. \'Ik vind het werken
nu een heerlijke uitdaging. Maar kunst
maken is niet iets leuks of gezelligs.
Het is een confrontatie met jezelf, hoe
kun je je grenzen aftasten, dat gevecht
knaagt aan je. \'s Ochtends grijnst het
papier of linnen je toe. Elke stip maakt
dat je niet meer terug kan. Je zet iets
op, vult het aan en je gaat daar weer
verder op doorborduren. Als het klaar
is, dan leg ik het weg, want het is heel
moeilijk te bepalen of het klaar is. Dan
komt pas wat jij noemt, de flow\',
merkt Biewenga op. En Saskia Nyks
meent flow niet alleen te herkennen in
haar werk maar ook bijvoorbeeld bij
paardrijden. \'Op het moment zelf is
paardrijden leuk maar vooral daama
een heerlijke ervaring. Maar een uur
vantevoren moet ik me soms emaar
toe slepen.\'

Annemiek Nap zoekt nog naar het be-
langrijkste motief voor haar om te ver-
anderen en naar het moment waarop ze
besloot de diergeneeskunde te verlaten.
\'Het was een min of meer toevallige
overstap. Vooral ook ingegeven door
het voomitzicht dat diergeneeskunde
op termijn erg voorspelbaar zou wor-
den en geen nieuwe uitdaging meer zou
bieden. Dat is de belangrijkste reden
geweest om uit het vak te stappen. Na
vijfjaar had ik het wel gezien hoor, het
was wel veel hetzelfde. En op een ge-
geven moment dacht ik toch: hè bah,
alweer een brakende hond. Maar de
\'onmst\' zal ook wel met mijzelf te ma-
ken hebben. Want ik heb inmiddels ook
nog Rechten gestudeerd trouwens.
Staats- en bestuursrecht\', zo voegt ze
nog even haast achteloos toe. \'Dat alles
onder het motto dat het toch goed is iets
te weten van het recht als je je met be-
leid en wetgeving bezighoudt.\'
\'Maar andere oplossingen zijn toch
ook denkbaar voor de door jullie ge-
noemde dilemma\'s\', zo meent Lisette
Overduin. \'Het hoeft toch niet meteen
zo\'n rigoureuze stap te zijn die je
maakt. Ik ben als echte practicus de
uitdaging gaan zoeken in veel neven-
taken in het onderwijs. En dat biedt
dan ook weer iets nieuws naast inder-
daad al die brakende honden. Maar
missen jullie die praktijk dan niet?\', zo
vraagt zij zich af Kennelijk niet. Want
inmiddels wordt het dessert al uitge-
kozen en nog steeds is zelfs het woord
dier nog niet gevallen. Het leven van
de ex-clinici verloopt nu naar ieders
volle tevredenheid. Toch hebben ze
nooit meer een ziek dier beter gemaakt
en nooit meer een boerin getroost.
\'Ik mis de dieren niet, nee, ik mis prak-
tische zaken. Ik doe nu met ongeloof-
lijk veel plezier dit werk\', merkt
Vaarkamp op. \'Als directeur van zo\'n
organisatie als de AUV doe je iets heel
anders. Het is managen, leiding geven,
problemen op verschillende manieren
benaderen. Ik ben in mijn element bij
hectische situaties. De echte drive van
mensen in het leven is toch om de din-
gen beter te laten lopen, om de wereld
een beetje te verbeteren en om weer
wat mee te maken. Niet alleen maar
om koolhydraten te verteren en om ei-
witten te synthetiseren. En thuis heb ik
trouwens kippen en een hond. Een la-
brador, een endocrinologisch ge-
stuurde wegloper\', zegt hij heel con-
staterend.

Saskia Nyks is er heel nuchter in. \'Ik
vind dieren nog steeds heel erg leuk.
Maar zieke dieren, nee, die mis ik niet
zo gauw.\' En Annemiek Nap heeft
zelfs helemaal geen dieren meer thuis,
omdat ze vaak lang van huis weg is.
\'Ik heb ook veel meer interesse in ge-
zondheid dan in zieke dieren.\' Ook
Biewenga mist helaas de dieren niet.
\'Ik sta volledig buiten het veterinaire
wereldje. Ik heb het ingemild voor een
andere wereld, een ander netwerk.
Wat ik wel mis is het contact met
jonge mensen en de kritiek die je van
ze kreeg. Dat is het grootste nadeel
van alleen werken. Want je blijft je
voortdurend afvragen of je nog wel
goed bent.

Later als ik groot ben word ik wel die-
renarts, maar na tien jaar ben ik het
misschien ook wel niet. \'Alsje 18 bent
dan heb je er nog niet zo over nage-
dacht of je beleidsmaker wordt. Nee,
je begint gewoon en je wordt practi-
cus. In Wageningen word je natuurlijk
heel breed opgeleid: van staatssecreta-
ris tot veeboer. Vanaf je 18e kun je een
aantal dingen nog niet weten en ook
niet regelen. Je hebt nog geen aan-
dacht voor beleid en maatschappelijke
problemen op de manier zoals ouderen
dat hebben\', meent Nap. Biewenga
vindt het overigens ook niet zo\'n spe-
cifieke keuze voor dierenartsen. Van
zijn eigen studietijd weet hij zich nog
voorbeelden te herinneren en mensen
die ook publiceerden over hun andere
werk in het universiteitsblad. \'Bekend
is dat altijd al één procent van de afge-
studeerden iets anders gaat doen\', zo
vult Vaarkamp aan. \'Er zijn ook tan-
dartsen bijvoorbeeld die later bordeel-
houder worden of dominees die een
camping beginnen. Misschien dat het
nu wat duidelijker naar voren komt
dan vroeger.\'

Vanavond zijn de omstandigheden
van de gasten misschien wat meer be-
licht dan de mensen zelf Want het zal
ook wel degelijk met de persoonlijk-
heden te maken hebben, zoals ze hier
aan tafel zitten. Zo is het nog maar de
vraag wat ze aan het doen zijn over
tien jaar. En hoogstwaarschijnlijk zal
het weer heel wat anders zijn. We vra-
gen het ze op de man/vrouw af Wat
word jij later als je groot bent?
Lang hoeven ze er niet over na te den-
ken. In 2020 zitten we in Utrecht in het
Wilhelminapark aan tafel met een zan-
geres, een uitvinder, een pianist of
werktuigbouwkundige, een fotografe,
een algemeen wetenschapper en een
hotelier. Een te gek beroep joh, vet,
dat is nog eens kicken. Want wie
wordt er nu nog dierenarts?

Marian Kremers

-ocr page 400-

De World Rabbit Science Organisation
(WRSA) Afdeling Nederland zet zich
in voor de bevordering van onderzoek
naar konijnen. De WRSA stelt hier ie-
der jaar een geldbedrag voor ter be-
schikking. Om in aanmerking te komen
voor een financiële bijdrage in de kos-
ten voor het uitvoeren van het onder-
zoek bij konijnen, kan men een schrif-
telijke aanvraag inclusief beschrijving
en onderbouwing van het voorgeno-
men onderzoek indienen bij de voorzit-
ter of de secretaris van de WRSA
Afdeling Nederland.
Iedere student kan een referaat over ko-
nijnen voordragen voor de prijs ter on-
derscheiding. Deze prijs (ƒ 400,-) wordt
jaarlijks maximaal één keer uitgereikt
aan een referaat over konijnen mits de
beoordelingscommissie een positieve
beoordeling geeft. Wanneer men een
referaat voor wil dragen dient men het
referaat in drievoud op te sturen aan de
voorzitter dan wel aan de secretaris van
de WRSA Afdeling Nederland.

WRSA Afdeling Nederland, drs.
E.N.M. HarViig-Dings. secretaris/pen-
ningmeester, Stationsstraat 104, 5963
AB Horst.

BEVORDERING ONDERZOEK NAAR KONIJNEN

UITROEIING VAN SCHURFT OP VARKENSBEDRIJVEN

Het Praktijkonderzoek Varkenshou-
derij heeft in opdracht van \'Dierge-
zondheid in Beweging\' een methode
ontwikkeld voor het schurftvrij maken
van varkensbedrijven. Het project is
uitgevoerd in samenwerking met de
Gezondheidsdienst voor Dieren en de
Vakgroep Agrarische Bedrijfsecono-
mie van de Landbouwuniversiteit Wa-
geningen. De methode is ontwikkeld
op grond van literatuur en praktijker-
varingen en is uitgetest op vijf be-
smette praktijkbedrijven.

Om de schurftmijt op een bedrijf uit te
roeien hebben alle varkens een injectie
met ivermectine gekregen. Na 14 dagen
is dit herhaald. Bovendien zijn op dag
zeven na de eerste keer behandelen, alle
biggen die na de eerste keer behandelen
geboren zijn met ivermectine be-
handeld. De omgeving is hierbij niet
schoongemaakt en niet met middelen
tegen schurft behandeld. Zowel vooraf-
gaand aan de behandelingen als gedu-
rende de twaalf maanden ema is de
schurftstatus van de bedrijven gevolgd
aan de hand van het klinisch beeld, on-
derzoek van oorafkrabsels op schurft-
mijten, het bepalen van schuurindices
en het aantonen van antistoffen tegen de
schurftmijt in het bloed. Voor het bepa-
len van antistoffen in het bloed is bin-
nen dit onderzoek een test ontwikkeld.
Na de behandelingen is een jaar lang
een schurftstatus van de deelnemende
bedrijven gevolgd. Alle bedrijven in de
proef zijn schurftvrij geworden (één be-
drijf is tussentijds, in verband met var-
kenspest, preventief geruimd en dus
niet een volledig jaar gevolgd).
Het op basis van de literatuur verwachte
economische effect van uitroeiing van
schurft is aanzienlijk. Zowel voor een
vleesvarkensbedrijf als een vermeerde-
ringsbedrijf is er sprake van een duide-
lijke verhoging van de arbeidsop-
brengst per ondernemer.

Door de varkens twee keer een injectie te geven met ivermectine is het moge-
lijk schurftmijt op een bedrijf uit te roeien. Gezien het te verw achten positieve
resultaat en de relatief lage kosten is het voor iedere ondernemer interessant
om het bedrijf schurftvrij te maken.

Voor het hreed in de praktijk introduce-
ren van de methode zijn een folder en
een videohand ontwikkeld. De folder is
breed verspreid. De videoband is te
bestellen bij het Praktijkonderzoek
Varkenshouderij door
ƒ 25,- over te
maken op Postbanknummer 51.73.462
ten name van het Proefstation voor de
Varkenshouderij te Rosmalen, onder
vermelding van \'videoband schurft\'.
Exemplaren van het proefverslag kun-
nen worden verkregen door
ƒ 25.- per
verslag over te maken op bovenge-
noemd Postbanknummer onder vermel-
ding van het rapportnummer P 1.218.

VAN VARKENSHOUDERIJ NAAR VARKENSHOEDERIJ

De varkenshouderijsector moet nodig geherstructureerd worden vindt met
name de regering. Eén van die maatregelen heeft betrekking op het houden
van zeugen. Volgens het Varkensbesluit 1998 zal in de naaste toekomst in
plaats van de individuele huisvesting van guste en drachtige zeugen alleen
groepshuisvesting worden toegestaan. Maar ook Europese wetgeving is wat dit
betreft in de maak. Alhoewel dit systeem nu reeds in de praktijk wordt toege-
past, staan de meeste varkenshouders nogal sceptisch tegenover dit systeem.

De studiecommissie intensieve veehou-
derij onder het voorzitterschap van dr.
P.H. Bool heeft in haar 14e rapport dit
onderwerp uitvoerig van verschillende
kanten bekeken. De doelstelling van

deze rapportage lijkt te zijn, want de for-
mulering is onduidelijk, dat gestreefd
wordt om vooral de complexiteit van
deze materie voor een ieder helder te
maken. In het handzame rapport komen
zeer uiteenlopende maar tegelijk voor
de invoering relevante aspecten aan de
orde. Niet alleen de veranderende hou-
ding van de maatschappij ten aanzien
van het houden van dieren maar ook de
markt dringt aan op meer welzijnsvrien-
delijker houderijsystemen. Nederiand
staat wat dit betreft zeker niet alleen. In
Groot-Brittannië en Zweden is al eerder
ervaring opgedaan. De varkenshouder
moet eerst en vooral varkenshoeder zijn
zodat niet meer van varkenshouderij
maar van varkenshoederij gesproken

-ocr page 401-

moet gaan worden. Want groepshuis-
vesting is veel welzijnsvriendelijker dan
het individueel houden van de zeugen.
Wel vraagt dat veel aanpassingen en zijn
er diverse belemmeringen om dit sys-
teem zonder meer te kunnen invoeren.
De sociale rangorde binnen de groepen
(optimale kemgroepsgrootte is tien die-
ren) dient eerst vastgelegd te worden al-
vorens zonder \'kleer\'scheuren zo\'n
groep gehouden kan worden. En natuur-
lijk zijn er diverse varianten mogelijk.
Grote (> 100 dieren) versus kleinere
groepen. Gelijktijdige of niet-gelijktij-
dige vreetmogelijkheden via aanwezige
voerstations die binnen of buiten de
hokken staan. De hokken zijn wel of niet
ingestrooid.

Al deze aspecten zijn in een uitvoerig
onderzoek, dat recentelijk is uitgevoerd
door het Proefstation voor de Varkens-
houderij, met andere onderzoekinstel-
lingen bekeken, waarbij de belemmerin-
gen voor invoering grote aandacht
kregen. Wat moet er bijvoorbeeld ge-
daan worden aan de mentale omschake-
ling van de varkenshouder? Welke tech-
nische en milieu- aspecten zijn cmciaal?
De omschakelingskosten en de logis-
tieke factoren zijn zeker niet te veron-
achtzamen. De conclusie luidt dan ook
dat dit alles de invoering behoorlijk zal
vertragen.

Het is zonder meer duidelijk dat het
vooral veel aandacht vergt van het be-
drijfsmanagement. Daarom zijn inten-
sieve voorlichting en onderwijs in de
vorm van cursussen in deze fase van
herstmcturing zo belangrijk. Niet alleen
de varkenshouders maar zeker ook de
dierenartsen dienen in dit circuit mee te
draaien.

Dit is één van de aanbevelingen die ge-
daan worden aan het slot van het rapport
die de aandacht van onze beroepsgroep
vraagt. Voorts bepleit de commissie het
genereren van prikkels in de vorm van
het wegnemen van beleidsbelemmerin-
gen door de overheid welke bestaan op
nieuwbouw en renovatie. De markt kan
tevens prikkels opleveren als nieuwe
diervriendelijker systemen door over-
heid en bedrijfsleven financieel worden
beloond.

Tenslotte wordt de instelling aanbevo-
len van een Commissie van deskundi-
gen met een eigen budget dat als taak-
stelling krijgt de implementatie en
verdere ontwikkeling van deze syste-
men te begeleiden. Een gedegen litera-
tuurlijst is eveneens aanwezig.
Dit rapport is gemakkelijk leesbaar zo-
dat men zonder al te veel moeite snel in-
zicht krijgt in deze vorm van zeugen-
houden inclusief de vele hinderpalen die
nog overwonnen moeten worden wil dit
systeem gemeengoed worden in Neder-
land.

dr. fV. Syhesma

Intensieve veehouderij en dierenbe-
scherming, 14e rapport van de studie-
commissie intensieve veehouderij naar
groepshuisvesting voor zeugen, 59 pa-
gina\'s f 15,- te bestellen hij het
Landelijke Bureau van de Nederlandse
Vereniging tol Bescherming van Dieren,
Postbus 85980, 2508 CR Den Haag

WAGENINGSE IMMUNOLOGEN ORGANISEREN VIS-
VACCINATIE-WORKSHOP

Centraal thema van de jaarlijkse intema-
tionale workshop is het hoe en waarom
van visvaccinatie in de intensieve aqua-
cultuur. Het doel is deelnemers kennis te
laten maken met de laatste ontwikkelin-
gen op het gebied van het immuunsys-
teem van de vis en de daamit voortvloei-
ende mogelijkheden tot vaccinatie. De
opzet is sterk intemationaal. Dit jaar
werden, naast lezingen door de
Wageningse Immunologen, toelichtin-
gen gegeven door gastdocenten uit

Nijmegen en Lelystad, maar ook door
wetenschappers uit Schotland, Dene-
marken en Spanje. De meer commer-
ciële aspecten van visvaccinatie werden
belicht door gastsprekers uit onder an-
dere de farmaceutische industrie in
Noorwegen. Ook de deelnemersgroep
vertegenwoordigde een bont, intematio-
naal gezelschap. In totaal volgden 35
deelnemers uit 15 verschillende landen
deze vierdaagse training. Hierbij moet
niet alleen worden gedacht aan aquatisch
veterinairen, maar ook aan managers
van intensieve teeltbedrijven en verte-
genwoordigers van het ambtelijk appa-
raat. Gezien het (te) grote aantal belang-
stellenden hebben de organisatoren
besloten deze cursus volgend jaar op-
nieuw te organiseren. \'Fish Vaccination
111\' zal naar alle waarschijnlijkheid 11-
14 april 2000 in Wageningen plaatsheb-
ben. Geïnteresseerden kunnen contact
opnemen met dr. ir. G.F. Wiegertjes,
Celbiologie & Immunologie, WIAS,
Postbus 338, 6700 AH Wageningen, of
via de elektronische route: fish.vaccina-
tion(gcelb.edc.wau.nl

Dr.ir. G.F. Wiegertjes,
Celbiologie & Immunologie
Wageningen Institute of Animal
Sciences (WIAS).

Ook vissen kunnen worden gevaccineerd. Dat was niet zozeer de conclusie, maar
het uitgangspunt voor een recent gehouden workshop getiteld \'Fish Vaccination\'.
De Celbiologie & Immunologie groep van de Wageningen Universiteit combi-
neert fundamenteel onderzoek aan het afweersysteem van de vis met meer toege-
past onderzoek naar bijvoorbeeld vaccinatie. Vissen vertegenwoordigen evolutio-
nair gezien de oudste groep gewervelde dieren met een volledig geïntegreerd
immuunsysteem, en kunnen dan ook gewoon gevaccineerd worden.

LUSTRUMSYMPOSIUM RAAD VOOR HET VRIJE BEROEP

De Raad voor het Vrije Beroep (RVB),
de koepelorganisatie van het vrije be-
roep, waar ook de KNMvD lid van is,
bestaat in juni 25 jaar. Ter gelegenheid
van dit lustrum organiseert de Raad -
tot 1992 het Contractcentrum Vrije
Beroepen - een symposium. Het sym-
posium vindt plaats op
vrijdagmiddag

longressen en cursussen

-ocr page 402-

18juni 1999 in de Nieuwe Kerk in Den
Haag. Titel van het symposium is
\'Perspectief in het vrije beroep\'. Een
keur aan sprekers zal ingaan op de kan-
sen en bedreigingen voor de vrije be-
roepen. Tijdens het symposium zal bo-
vendien het eerste exemplaar van het
speciale Lustrummagazine gepresen-
teerd worden. Dit magazine zal in een
oplage van 65.000 exemplaren onder
de vrije beroepsbeoefenaren verspreid
worden.

Tot de sprekers behoren onder meer:

* drs. J.G. Bloem, docent Economische
Psychologie aan de KUB;

* drs. N. Heemskerk, loopbaanbegelei-
der Van Ede & Partners;

* mr. A.W. Kist, directeur-generaal
Nederlandse Mededingingsautoriteit
NMa);

* mw. M. van de Noort, Headhunter
KPMG Ebbinge;

* ing. G. Verburg, adviseur persoon-
lijke problemen, directeur ICAS;

* mr. P.A.M. Witteveen, advocaat bij
Trenité van Doome en voorzitter
RVB.

De Raad nodigt alle vrije beroepsbeoe-
fenaren, hun partners en andere geïnte-
resseerden uit om dit symposium te be-
zoeken. Bezoekers zijn welkom vanaf
13.00 uur, het officiële programma
duurt van 14.00 tot 18.00 uur en wordt
gevolgd door een lustrumreceptie. Aan
de deelname aan het symposium en de
receptie zijn na aanmelding geen kosten
verbonden. Vanaf 19.00 uur is er even-
eens in de Nieuwe Kerk een feestavond
met buffet en muziek. Voor deelname
aan de feestavond wordt een eigen bij-
drage van ƒ 75,- per persoon gevraagd.

Voor meer informatie en aanmeldin-
gen kunt u zich richten tot: mr. drs.
N.J.J. Zethof algemeen secretaris
RVB, Posthus 7984, 1008 AD
Amsterdam. Telefoon: 020-3010490,
fax: 020-3010491 of e-mail: n.zet-
hof@accountnet.nl

MYCOTÜXINEN-SYMPGSIUM VERPLAATST NAAR 9 JUNI

Het mini-symposium \'Mycotoxinen, ba-
lans tussen diergezondheid en econo-
mie\' is verplaatst van 19 mei 1999 naar
woensdag 9 juni 1999 (zie het Tijdschrift
van 1 mei 1999, pagina 293). Ook de lo-
catie is veranderd; het wordt nu gehou-
den in het Postiljon Motel Nulde-Putten
te Putten. Het symposium is opgezet om
meer kennis en ervaringen van de
Universiteit Utrecht uit te wisselen met
dierenartsen en nutritionisten van de
mengvoederindustrie omtrent het vast-
stellen van de symptomen en de diag-
nose van mycotoxinevergiftiging.

Voor meer informatie en het program-
ma: telefoonnummer 023 - 5324965 of
faxnummer 023 - 5421087.

STUDIEMIDDAG VOEDING EN GEZONDHEID VAN HET
MAAGDARMKANAAL\'

Diergezondheid is essentieel voor een
economisch gezonde en ethisch ver-
antwoorde veehouderij. Binnen het
veld van de diergezondheid als geheel
vormt de gezondheid van het maag-
darmkanaal een belangrijk onderdeel.
De voeding speelt daarbij een zeer dui-
delijke rol. Dit heeft het Productschap
Diervoeder enkele jaren geleden doen
besluiten tot het subsidiëren van ver-
schillende onderzoeksprojecten, waar-
bij diverse aspecten van de relatie voe-
ding-gezondheid van het maagdarm-
kanaal worden bestudeerd, zowel bij
pluimvee als bij varkens.
De werkgroep die namens het Pro-
ductschap het door haar gesubsi-
dieerde onderzoek begeleidt, heeft be-
sloten een studiemiddag te organi-
seren. De grote interesse binnen de
veevoedingssector voor dit onderwerp
maakt het gewenst de sector zo actueel
mogelijk over de ontwikkelingen te in-
formeren over de motieven voor dit
onderzoek, de te toetsen hypothesen en
concepten en dergelijke. Hierdoor en
door het laten rapporteren van reeds
verkregen resultaten wordt de sector in
staat gesteld rekening te houden met
de op dit gebied beschikbare kennis.
Het programma vermeldt, na een ope-
ning om 13.30 uur door de heer H. A.
Vahl, de volgende voordrachten:

Dr. J. Koopman

Gezondheid van het maagdarmkanaal;
waar hebben we het over?
Dr. Z. Mroz

Organische zuren in relatie tot de ge-
zondheid van de dunne darm bij var-
kens.

Op 2 juni 1999 organiseert het Productschap Diervoeder 1999 in het
WICC71AC te Wageningen een studiemiddag voor nutritionisten en dierenart-
sen over de rol van de voeding voor de gezondheid van het maagdarmkanaal.
Dc relevantie van dit actuele thema is onder andere door het advies van de
Gezondheidsraad om binnen enkele jaren te komen tot een totale beëindiging
van het gebruik van antibiotica als toevoegmiddel en de recente besluitvorming
door de EL tot schorsing van een aantal van deze middelen verder toegenomen.

Dr. B. Williams

Fermenteerbare koolhydraten in rela-
tie tot de gezondheid van de dikke
darm bij varkens.
Dr. Ir. J.D. van der Klis
Voerfactoren in relatie tot de gezond-
heid van het maagdarmkanaal bij
vleeskuikens.
Ir. E. Bruinikx

Voeropname-patroon in relatie tot
speendiarree bij jonge biggen.

De bijeenkomst wordt afgesloten met
een algemene discussie.

Ir. Haakzaal van het W1 CC/1 AC.
Lawickse Allee 11, Wageningen (tel.
0317-490133).

Voor deelname aan deze studiemiddag
wordt een bijdrage gevraagd van
f 50,-per persoon (inclusiefpublicatie
met .samenvattingen en consumpties).
Aanmelding: schriftelijk tot
20 mei
1999
(daarna eventueel telefonisch)
hij het Productschap Dien\'oeder,
Posthus 29739. 2502 LS \'s-Graven-
hage (of per fax: 070 - 3708444), met

-ocr page 403-

gelijktijdige storting van de deelne-
mersbijdrage op Postbankrekening
84520 t.n.v. Hoofdproductschap Ak-
kerbouwproducten, onder vermelding
van \'PDV/deelnemersbijdrage studie-
middag Voeding en gezondheid van

het maagdarmkanaal\' op 2-6-1999).
Nadere inlichtingen bij mevrouw A.
Bosch-Spuij (telefoon: 070 - 3708341).

AROVIT EN L0VEN SAMEN GRÜQTSTE PRODUCENT EIGEN MERK
VOEDING VOOR HUISDIEREN IN EUROPA

Het nieuwe Arovit wordt een finan-
cieel sterk concern met een jaaromzet
van meer dan 1,3 miljard Deense kro-
nen en circa 900 werknemers. Als ge-
volg van de fusie krijgt Arovit in totaal
vier fabrieken. Het bedrijf in Esbjerg,
waar zo\'n 550 mensen werken, produ-
ceert een volledig assortiment natte
voeding voor huisdieren. In Vejen en

Vraa houden bijna 300 werknemers
zich bezig met de productie van droge
en natte voeding in alucups. Tenslotte
is er nog de vestiging in Oostenrijk,
waar 50 mensen natte voeding in alu-
cups produceren.

Het nieuwe concern dekt de gehele
Europese markt via negen buiten-
landse verkoopbedrijven, agent-
schappen en export-activiteiten van-
uit Denemarken. Verder neemt de
export naar Oost-Europa, Canada,
het Midden-Oosten en Japan gestaag
toe.

A/s AROVIT PETFOOD en L0VEN PETFOOD A/S (een 100% dochteron-
dernemingvan Leo Pharmaceutical Products BV) hebben hun activiteiten ge-
bundeld in Arovit en vormen daarmee de grootste producent van voeding
voor huisdieren onder eigen merk in Europa. Voor de afnemers van Specific,
de (dieet)voeding van Leo Pharmaceutical Products BV, die exclusief via de
dierenarts verkrijgbaar is, betekent deze fusie dat leveringen snel en pro-
bleemloos kunnen worden gerealiseerd.

Tijdens de afgelopen Voorjaarsdagen
heeft PAO-D een aantal nieuwe cursus-
sen voor najaar 1999 gepresenteerd.

Op 6 en 13 oktober 1999 zal drs. P.J.J.
Mandigers in Wageningen de
Twee-
daagse cursus Neurologie Gezel-
schapsdieren
(99/122) verzorgen.
Aan de hand van een steeds terugko-
mend patroon (functionele anatomie,
bevindingen bij het klinisch onderzoek,
lokalisatie, differentieel diagnose, dia-
gnostiek en therapie) worden ziekten
van de kop, rug en het perifere zenuw-
stelsel stapsgewijs in twee cursusdagen
besproken. De cursuskosten zijn ƒ 995,-
(inclusief diners), maximum aantal
deelnemers is 30.

Zaterdag 6 november 1999 zal van
10.00 tot 15.00 uur in Veterinair
Specialistisch Centrum \'De Wagen-
renk\' de cursus
Echocardiografie Ge-
zelschapsdieren
(99/124) gehouden
worden. De cursus staat onder leiding
van drs. Mariette Vink-Nooteboom, ve-
terinair radioloog. Na een theoretisch
deel is er \'s middags gelegenheid een en
ander praktisch te oefenen met behulp
van zelf meegebrachte honden. De cur-
susprijs bedraagt ƒ 875,- en het maxi-
mum aantal deelnemers tien.

Dinsdag 16 november 1999 van 13.15 -
16.15 uur is in Utrecht de cursus
Dia-
diagnostiek praktische oogheelkunde
1999, dat wil zeggen nieuwe dia\'s
(99/123).

In een relatief kleine groep wordt aan de
hand van diamateriaal een aantal oog-
heelkundige patiënten gesimuleerd.
Van de deelnemers wordt een actieve
bijdrage gevraagd in het vaststellen van
de waarneembare verschijnselen en af-
wijkingen. Uiteindelijk is het doel per
geval een differentiële diagnose en een
plan voor behandeling op te stellen.
Prijs van de cursus is ƒ 295,-, maximum
aantal deelnemers is 20.

Dinsdag 30 november 1999 van 14.00 -
17.00 uur verzorgt drs. Hans Garretsen,
specialist radiologie, de cursus
Als de
eerste foto (op uw computerscherm)
verschijnt
....(99/125).
leder röntgenologisch onderzoek be-
gint met het beoordelen van de eerste
opname van het betreffende object-
deel, veelal in standaard opnamerich-
ting. Aan de hand van anamnese en uw
beoordeling van de eerste röntgenfoto
besluit u thuis achter uw computer wat
u als volgende diagnostische stap zou
willen. Tijdens de cursus vindt bespre-
king van de eerste foto plaats, waama
gedemonstreerd zal worden wat in het
betreffende geval de volgende dia-
gnostische stap zou kunnen of moeten
zijn geweest. De casuïstieken ontvangt
u naar keuze op flop of per e-mail, de
uitgewerkte cases ontvangt u aan het
eind van de cursus op flop. Cursusprijs
ƒ 375,-, aantal deelnemers 20.

Voor meer informatie betreffende deze
cursussen kunt u terecht bij het bureau
PAO-Diergeneeskunde, telefoon: 030-
2517474.

Drs. Adrianne van der Bas,
staffunctionaris
Gezelschapsdieren en Paard
Drs. Arnold Mouwen,
staffunctionaris Landbouwhuisdieren
Els Lasterie,
bureaumanager.

-ocr page 404-

Inmemoriam

ANGELA

WISMAN-DEULING

Op 15 november 1998 overleed Angela
Wisman-Deiding op 33-jarige leeftijd in
het Academisch Ziekenhuis te Utrecht.

Angela werd op 1 april 1965 geboren
te Winschoten en groeide daar samen
met haar zus op in de liefdevolle omge-
ving van de boerderij van haar ouders.
Aldaar werd de grondslag gelegd voor
haar interesse in de landbouwhuisdie-
ren. Haar middelbare schooltijd was
niet altijd gemakkelijk, maar haar doel
was duidelijk: dierenarts worden. Na
haar eindexamen lukte het haar een
plaats te bemachtigen voor de studie
diergeneeskunde, waar zij zich vervol-
gens met hart en ziel aan wijdde.
Tijdens deze periode deelde zij huis en
haard met haar vriend John, die ze al
sinds de middelbare schooltijd kende.
John studeerde in Utrecht farmacie.
Samen bouwden ze daar hun vrienden-
kring op, iets waar ze beiden veel
waarde aan hechtten. Al tijdens haar
studie was Angela bijzonder serieus
met haar vak bezig. Door haar grote
prestatiedrang en doorzettingsvermo-
gen rondde ze haar studie in 1993 met
goed gevolg af.

■ «R • ü If .

Vrijwel direct na haar afstuderen ging
Angela aan de slag in Limburg. Haar
werkzaamheden daar lagen op het ter-
rein van de varkenssector en het vlees-
vee. Met name \'in de varkens\' kon zij
haar draai niet vinden. Het werk was
eentonig en bevatte nauwelijks uitda-
ging. Maar het leuke contact met de
boeren en een aantal collega \'s, iets
waar Angela erg veel waarde aan
hechtte, maakte dat ze het toch zo \'n
anderhalf jaar volhield. John was in-
middels werkzaam als apotheker in
Ochten en samen kochten ze een huis
in Rhenen. Het reizen naar Limburg en
het gescheiden van elkaar leven viel
haar echter niet altijd mee. Begin 1995
besloot Angela dan ook te gaan waar-
nemen, om zich op deze wijze verder
en breder te ontwikkelen. Hierdoor
begaf ze zich meer en meer op het ter-
rein van de gezelschapsdieren waar
men haar erg waardeerde omdat ze
veel tijd en aandacht aan haar patiën-
ten besteedde. Het liefst werkte ze ech-
ter in de gemengde praktijk, omdat
haar hart toch ook bij de landbouw-
huisdieren en de boeren lag. Helaas
bleek in de praktijk dat het nog steeds
erg moeilijk is om als vrouw een vaste
aanstelling te krijgen in een gemengde
praktijk. Keer op keer liep Angela daar
dan ook tegenaan. En hoewel ze altijd
volop werk had en zelfs haar vrienden
inschakelde als ze het aanbod niet
aankon, wilde het maar niet lukken een
vaste baan in de huurt van Rhenen te
bemachtigen.

Helaas is Angela ons op zeer onver-
wachte wijze ontnomen, waardoor
haar grote wens \'een vaste haan in een
gemengde praktijk met daarbij een
prettige werksfeer\' nooit uit zal ko-
men. Wij, haar vrienden én collega \'s,
zullen haar vriendschap, haar humor
en haar enorme inzet voor het vak erg
missen. Wij wensen haar echtgenoot
John en haar familie alle sterkte toe
om met dit onbegrijpelijke verlies te
kunnen omgaan.

Anja Bosschieter
Jeroen Jen Hong Li
Helga Jorritsma
Chrisly Wipkink
Carin Wortelboer

-ocr page 405-

Als vrije beroepsbeoefenaar moet je
zelf voor je pensioen zorgen. Die eigen
verantwoordelijkheid heeft enkele be-
langrijke consequenties.
Zo moet je van meet af aan de nodige
risico\'s verzekeren en tijdig voor \'la-
ter\' zorgen. De praktijk leert dat men
dat vaak niet doet of er te laat mee be-
gint. Zolang het goed gaat, is er niets
aan de hand. Bij overlijden, arbeidson-
geschiktheid of het bereiken van de
pensioendatum wordt dan alsnog de
rekening gepresenteerd. Voor uzelf of
voor uw nabestaanden. Alleen, dan is
het wel te laat......

Een andere consequentie van het zelf
regelen van een pensioenvoorziening
is dat het afsluiten van een individuele
verzekering duurder is dan verzekerin-
gen voor een grote groep.
Onze beroepsgroep heeft daarom des-
tijds na extem onafhankelijk onder-
zoek, raadpleging en stemming van en
door de beroepsgenoten gekozen voor
een eigen
verplicht pensioenfonds.

Principiële uitgangspunten

Enkele principiële voorwaarden en
uitgangspunten zijn tot op de dag van
vandaag:

* acceptatie van alle practici zonder aan-
vul lende (gezondheids)-voorwaarden;

* maximale individualiteit ten aanzien
van premie en pensioenopbouw;

* de regeling is een basisregeling met
een relatief lage pensioenpremie;

* prioriteit voor de verzekering van
het nabestaandenpensioen;

* keuze voor de meest gunstige uit-
voeringsvorm: een eigen beroeps-
pensioenfonds.

De genoemde uitgangspunten zijn ver-
taald in een pensioenregeling voor
onze beroepsgroep. Deze is daama nog
uitgebreid met extra keuzemogelijkhe-
den.

Individuele opzet

Terug naar de artikelen in de media:
realiseert u zich dat deze nagenoeg al-
tijd uitsluitend over de zogenoemde
ondernemings- of bedrijfspensioen-
fondsen
gaan. Voor die pensioenfond-
sen is er in meer of mindere mate
sprake van solidariteit tussen deelne-
mers. Een recente uitspraak daarover
in een weekblad:

"De solidariteit in pensioenfondsen
werkt meestal zo dat jongeren mee-
betalen aan het pensioen van ou-
dere collega \'s met een even hoog
salaris. "

Bij ons beroepspensioenfonds werkt
dat nadrukkelijk anders. Iedere deelne-
mer betaalt zijn eigen individuele pre-
mie en bouwt daardoor navenant pen-
sioen op.

Jongere deelnemers betalen niet voor
oudere deelnemers en oudere deelne-
mers niet voor de jongere. Ook het na-
bestaandenpensioen is een voorziening
waarvoor elke deelnemer bij ons fonds
zelf betaalt. Als er geen nabestaanden-
pensioen hoeft te worden verzekerd,
bouwt de deelnemer voor dat deel van
de pensioenpremie extra ouderdoms-
pensioen op. Ook bij pensioeningang
houdt ons fonds rekening met de indi-
viduele situatie van de deelnemer. Op
dat moment ongehuwd en geen part-
nerpensioen? In dat geval zet het fonds
de samen met het ouderdomspensioen
opgebouwde
resen\'e voor het nabe-
staandenpensioen om in
extra ouder-
domspensioen.

Pensioenen en koopsompolissen staan steeds meer in de schijnwerpers. Dag-
en weekbladen schrijven er met de regelmaat van de klok over en brengen
complete pensioenspecials uit. Commerciële pensioenaanbieders timmeren
aan de weg met paginagrote advertenties voor koopsompolissen. Banken, as-
surantietussenpersonen en \'telemarketeers\' maken zich zorgen over uw \'fi-
nancial planning\' en uw oudedagsvoorziening. Alleen daarom al denkt u
vroeg of laat: hoe zit het ook alweer met mijn pensioen? Dit artikel zet voor u
de hoofdzaken van de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds voor
Dierenartsen nog eens op een rij en koppelt een en ander terug met de artike-
len en advertenties in de media.

BELANGSTELLING VOOR PENSIOEN NEEMT TOE DOOR DE AANDACHT VAN DE MEDIA

hoe zit het ook alweer met uw pensioen?

Koopsompolis: op het eerste oog
spectaculairder

We gaan ook even terug naar de adver-
tenties voor koopsompolissen. Geen
kwaad woord erover, daar niet van,
maar de advertenties zetten nogal eens
onwillekeurig mensen op het verkeer-
de been vanwege het spectaculair
ogende resultaat dat in het vooruitzicht
wordt gesteld.

Voor een goede beoordeling van zo-
wel koopsompolissen als de pensioen-
regeling van ons fonds, is het belang-
rijk om te weten wat elke voorziening
biedt. In grote lijnen hierbij een schets
van de verschillen.

Koopsompolissen beperken zich in de
regel tot het vooruitzicht van een eind-
kapitaal
hij in leven zijn.
Dekking van premievrijstelling bij ar-
beidsongeschiktheid en verzekering
van nabestaandenpensioen zijn bij
koopsompolissen extra\'s waarvoor de
verzekerde extra premie moet betalen.
Ons pensioenfonds biedt een
complete
pensioenvoorziening (zie kadertekst)
die voorziet in een levenslang ouder-
doms- en nabestaandenpensioen.

Koopsompolissen bieden een eenwa-
//geindkapitaal.

Wie duizelt van de hoge bedragen die
deze voorzieningen in het vooruitzicht
stellen, moet zich wel realiseren dat
men met het eindkapitaal een jaarlijkse
lijfrente moet kopen. Het oorspronke-
lijke kapitaal wordt daardoor alsnog
letterlijk in realistischer (pro)porties
verdeeld.

Deelnemers, maar ook assurantietus-
senpersonen, zien bij de beoordeling
van de pensioentoezegging van ons
pensioenfonds nog wel eens over het
hoofd dat we uw aanspraken jaarlijks
verhogen. Zowel vóórdat het pensioen
ingaat als daama. We stellen die ho-
gere aanspraken niet bij voorbaat in
het vooruitzicht, maar gaan bij de bere-
keningen voorzichtigheidshalve uit

-ocr page 406-

van een zogeheten rekenrente van 4
procent. Ook de jaarlijkse verhogingen
die we op grond van de gunstige beleg-
gingsresultaten verlenen, passen we
weer individueel toe: naar rato van de
individueel opgebouwde aanspraken.

Toenemende kritiek op de hoge kos-
ten van verzekeraars

In toenemende mate kunt u in de media
kritische artikelen lezen over de kosten
die verzekeraars berekenen. Enkele ci-
taten:

.... "Het voordeel van lijfrenteverze-
keringen is de belastingaftrek en
het feit dat je \'van het gedoe\' af
bent. Dergelijke verzekeringen zijn
echter ook duur. waardoor het be-
lastingvoordeel grotendeels weer
verdampt. "

Hoe zit dat bij ons pensioenfonds? De
kosten die ons pensioenfonds voor de
uitvoering en de administratie in reke-
ning brengt, zijn uiterst laag: nog geen
2,5 procent van de premie (bij verzeke-
ringsmaatschappijen zijn deze bedui-
dend hoger.)

"Wie een koopsom stort, realiseert
zich lang niet altijd dat een deel van
zijn storting niet op de beurs terecht
komt. maar bij de verzekeraar. Die
gebruikt dat geld onder andere om
reclame te maken, de administratie
te verzorgen, de gekozen overlij-
densdekking te kunnen garanderen
en de eventuele verzekeringsadvi-
seur te betalen. En natuurlijk wil de
verzekeraar ook nog overhouden
aan zijn activiteiten. Al die kosten
bij elkaar kunnen flink oplopen. "

Ons fonds is duidelijk over de kosten
en specificeert deze per onderdeel op
de nota die de deelnemers ontvangen.
Verder ontvangen alle deelnemers en
gepensioneerden jaarlijks het jaarver-
slag over het afgelopen boekjaar,
waarin alle kosten en opbrengsten
worden verantwoord. Transparanter
kan het niet.

Basisregeling

Hoe waardevol de pensioenregeling
ook is......, met de relatief geringe pen-
sioenpremie is het een Aai/.vregeling

Een complete pensioenvoorziening

Het deelnemen in Stichting Pensioenfonds
voor Dierenartsen betekent:

bij uw betaling uw deelnemersnum-
mer of uw geboortedatum en de om-
schrijving \'extra koopsom\' te vermel-
den. Wilt u - naast de eventuele
vrijwillige extra pensioenopbouw via
het pensioenfonds - nog meer extra
pensioen opbouwen, dan kan dat via de
levensverzekeraars.
De administrateur van onze pensioen-
regeling, Van Spaendonck te Tilburg,
biedt via Van Spaendonck Leven te-
gen transparante voorwaarden de mo-
gelijkheid van extra pensioenopbouw.

Stichting Pensioenfonds voor
Dierenartsen

-ocr page 407-

AANVULLEND PENSIOENSPAREN BIJ VAN SPAENDONCK
LEVEN N.V.

Uw pensioenregeling

Uw pensioenfonds biedt u de moge-
lijkheid om tegen lage kosten een de-
gelijke basis-pensioenvoorziening op
te bouwen. Daamaast kunt u via uw
pensioenfonds ook op vrijwillige basis
extra pensioen opbouwen door aanvul-
lende koopsominen te storten. Deze
stortingen zijn echter gemaximeerd.
Toch zal uw pensioenregeling in veel
gevallen tot een bevredigend pen-
sioenresultaat leiden. Sommigen zul-
len echter nog iets extra\'s voor de oude
dag willen reserveren met gebruikma-
king van de fiscale aftrekmogelijkhe-
den (de zogenoemde lijfrentepremie-
aftrek.) Voor die laatste groep is VSL
als levensverzekeraar een aantrekke-
lijke partner.

Lage kosten

VSL hanteert scherpe tarieven. Hiertoe
is VSL in staat omdat zij niet werkt met
assurantietussenpersonen. Zodoende
hoeft VSL geen bemiddelingskosten
aan derden te betalen. Mede daardoor
ligt het kostenniveau veel lager dan dat
van de meeste andere verzekeraars.
Ook het niveau van de marketing- en
verkoopkosten ligt bij VSL beduidend
lager dan bij de meeste andere verzeke-
raars, ook dat van andere \'direct wri-
ters\' (verzekeringsmaatschappijen die
zonder assurantietussenpersonen wer-
ken). Dit komt omdat VSL zich niet in
de markt wil profileren als een agres-
sieve verzekeraar die met dure recla-
mecampagnes (die u overigens als po-
lishouder zelf betaalt) onbekende
nieuwe klanten probeert te werven.
VSL profileert zich liever als een ser-
vice-organisatie voor bestaande rela-
ties van Van Spaendonck op het terrein
van de aanvullende pensioen- en lijf-
renteverzekeringen.

Kostentransparantie

In tegenstelling tot andere verzekeraars
is VSL zeer openhartig over de kosten
die zij in rekening brengt. Bij het afslui-
ten van de polis verstrekt VSL samen
met de polisvoorwaarden een allesom-
vattend kostenoverzicht. Bovendien
ontvangt elke polishouder jaarlijks een
waarde-overzicht waarin, naast de op-
gebouwde waarde, de in dat jaar bere-
kende kosten zijn weergegeven. Langs
deze weg blijft u inzicht houden in de
kostenontwikkeling. Hier hanteert VSL
een vergelijkbaar beleid ten aanzien
van kosten als uw pensioenfonds.

Één loket

Een aantrekkelijke bijkomstigheid is
dat u alle denkbare pensioenzaken via
één loket kunt (laten) verzorgen, na-
melijk ons loket. Met onze kennis van
uw pensioenregeling zijn wij als geen
ander in staat om u persoonlijk en op
maat te adviseren omtrent eventuele
aanvullingen op uw (toekomstige)
pensioenvoorzieningen.

Persoonlijke beleggingsmix

VSL geeft u de mogelijkheid om uw
premie of koopsom naar keuze te be-
leggen in één of meer beleggingsfond-
sen van Van Spaendonck. De keuze
varieert van meer risicovol naar volle-
dig risicomijdend. Afhankelijk van uw
persoonlijke voorkeur en/of beleg-
gingshorizon (de beleggingstermijn
tot de pensioendatum) kan een beleg-
gingsmix op maat worden samenge-
steld die op elk willekeurig moment
weer kan worden aangepast aan gewij-
zigde omstandigheden. Desgewenst
kunnen wij u bij de samenstelling van
een optimale beleggingsmix begelei-
den met onze deskundigheid op het
terrein van vermogensbeheer. Van
Spaendonck belegt namelijk al 70 jaar
pensioengelden voor een groot aantal
institutionele beleggers (met een totaal
belegd vermogen meer dan 5,5 mil-
jard) waaronder uw pensioenfonds.

Al sinds vele jaren is Van Spaendonck de administrateur en vermogensbeheer-
der van uw pensioenfonds. Enkele jaren terug heeft Van Spaendonck besloten
de dienstverlening voor haar relaties verder uit te breiden op het terrein van de
aanvullende pensioenvoorzieningen. Mede daarom heeft zij in 1997 een eigen
verzekeringsmaatschappij opgericht. Onbekend maakt onbemind. Daarom
maken wij hier graag van de gelegenheid gebruik onze verzekeraar met de
naam Van Spaendonck Leven N.V. (VSL) bij u onder de aandacht te brengen.

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline 1)

01-07-1999

14-06-1999

15-07/01-08-1999

05-07-1999

15-08-1999

26-07-1999

01-09-1999

16-08-1999

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

Flexibele betaling

Uitgangspunt bij VSL is dat u zelf uw ei-
gen tempo bepaalt waarin u wilt bij spa-
ren voor later. Tussentijds kunt u naar
wens meer of minder betalen. Een jaar
niet betalen is ook mogelijk. Voor deze
flexibele betalingsvoorwaarden brengt
VSL géén extra kosten in rekening.

.Aanvullende zekerheid nabestaanden

Als u overlijdt is uw geld niet weg.
VSL keert aan uw nabestaanden de
volledige waarde van uw polis uit. Bij
overlijden gedurende de eerste helft
van de looptijd zelfs 110 procent van
de poliswaarde.

Tot slot

Indien u uitgebreide informatie wilt
ontvangen over de diensten van Van
Spaendonck Leven, verzoeken wij u
om contact met ons op te nemen.

Vcjn Spaendonck Leven N. V.

Postbus 90154
5000 LG TILBURG
Tel. (013) 594 44 00
Fax. (013) 594 45 00
E-mail: vsl. leven@spaendonck. nl

-ocr page 408-

Serie: De Groepen

Binnen de KNMvD zijn tien Groepen actief, ieder met een eigen veterinair-vaktechnisch deelge-
bied. Tientallen enthousiaste collega \'s besteden veel - vrije - tijd om de doelstellingen van deze
groepen te dienen.

De serie De Groepen geeji verslagen van een bestuursvergadering van elke Groep, met als doel
een beeld te geven van de alledaagse bezigheden binnen de respectievelijke Groepen. Elk ver-
slag.start meteen drietal algemene vragen aan de voorzitter van de Groep.

GROEP HOMOEOPATHISCH-WERKENDE DIERENARTSEN

Voorzitter: Mevrouw V. Baumans
Secretaris: G.Th.A. Menges, Vogel-
wikkeveld 22, 3448 ER
Woerden

Wat zijn de doelstellingen van uw
Groep?

Wij hebben drie doelen:

1. Het bevorderen van de veterinaire
homeopathie.

2. De inbedding ervan in de reguliere
diergeneeskunde.

3. Het waarborgen van de kwaliteit
van de veterinaire homeopathie.

Welke flnaneiële bijdrage vraagt u
van een lid?

Lidmaatschap kost 185 gulden per
jaar. Leden ontvangen het tijdschrift
SSC, Similia Similibus Curentur. Dit
is een toonaangevend humaan homeo-
pathisch kwartaalblad, dat ook een ve-
terinaire rubriek heeft.
De GHwD levert nieuwe leden een op-
stapcursus homeopathie. Daarvoor be-
talen deze bij aanmelding 25 gulden
entreegeld.

Ook studenten kunnen lid worden.
Voor hen geldt een contributie van 85
gulden per jaar. Zij ontvangen ook het
tijdschrift SSC.

Waarom zou een KNMvD-lid ook
nog eens lid moeten zijn van de
Groep Homoeopathisch-werkende
Dierenartsen?

Om homeopathische scholing op te
doen en ter ondersteuning van het ho-
meopathisch vakgebied.
Een dierenarts die zich verdiept in de
homeopathie, verbetert zijn of haar ve-
terinaire kunde. Je leert namelijk op
een andere manier naar een patiënt te
kijken.

Bovendien biedt de homeopathie een
aanvulling op de \'normale\' dierge-
neeskunde. Een homeopathisch-wer-
kende dierenarts heeft de mogelijkheid
om niet alleen conventionele behande-
lingen in te stellen, maar ook homeo-
pathische.

Homeopathie is complementair, extra,
bovenop de allopathische diergenees-
kunde. Daarom vinden we het ook be-
langrijk dat veterinaire homeopathie
des dierenarts is. Een dierenarts kan
immers een goede keuze maken tussen
conventioneel behandelen, of homeo-
pathisch. Overigens staat ook in de
Wet Uitoefening Diergeneeskunde,
WUD, dat de veterinaire homeopathie
des dierenarts is.

VERGADERING ONDERWIJS

De voorzitter start de vergadering met
het welkom heten van het nieuwe stu-
dentbestuurslid. Het vorige studentbe-
stuurslid heeft haar veterinaire studie
bijna voltooid. Zij treedt niet af, maar
blijft in het bestuur als gewoon bestuurs-
lid. Het studentbestuurslid is volwaardig
lid van het bestuur van de Groep, met als
specifieke taak de homeopathie en de
activiteiten van de Groep onder de aan-
dacht van diergeneeskunde-studenten te
brengen.

Tijdens de avond informeert de vergade-
ring regelmatig op vriendelijke wijze of
schrijver dezes begrijpt waar het gesprek
over gaat. Bijvoorbeeld het onderscheid
klinische en klassieke homeopathie, de
marktsituatie met betrekking tot homeo-
pathische middelen en afkortingen van
diverse organisaties. Het valt niet te ont-
kennen dat de homeopathie voor een
niet-ingewijde een groot grijs gebied is.
Voor deze bijeenkomst wist ondergete-
kende bijvoorbeeld niet dat een conven-
tionele dierenarts \'allopathisch\' werkt
en daardoor een allopaat is.
Deze vergadering blijkt een bijzondere,
want het is tevens de jaarlijkse vergade-
ring van het bestuur met de Commissie
Onderwijs. Gezien de doelstelling van
de Groep zou dit een belangrijke com-
missie moeten zijn, hetgeen ook duide-
lijk blijkt tijdens de gesprekken. De ver-
gadering bestaat daardoor uit twee
delen, het overleg met de Commissie
Onderwijs en de eigenlijke bestuursver-
gadering.

\'Ik wil vanavond een raamwerk vast-
stellen voor trapsgewijze scholing\',
formuleert de voorzitter de doelstel-
ling van de onderwijsbijeenkomst. De
dierenartsen moeten een lijst kunnen
krijgen van cursussen, waarmee ze een
ontwikkelingstraject kunnen bepalen.
Zo\'n traject begint met een opstartcur-
sus, als kennismaking met de homeo-
pathie. Daama moet de veterinair kun-
nen kiezen uit aansluitende cursussen,
om zich verder te verdiepen en te be-
kwamen. Tenslotte start een traject van
pemianente educatie.
Ook de GHwD wil graag een officieel
erkenningssysteem van Homeopa-
thisch-werkende Dierenartsen, net zo-
als bijvoorbeeld Groep Geneeskunde
van het Rund streeft naar een stelsel van
Erkende Rundveedierenartsen. Het be-
staande kwaliteitssysteem van GHwD,
de Lijst van te consulteren Homeo-
patisch-werkende Dierenartsen, vormt
hiervoor al een goede basis. Deze lijst
staat vermeld in het Diergeneeskundig
Jaarboek.

Er zijn twee wegen om in bovenstaand
bestand,
de lijst, te worden opgeno-
men. Allereerst geeft de driejarige cur-
sus van de Stichting Homeopathisch
Opleidingen (SHO) te Wageningen
rechtstreeks toegang. Een bestuurslid
legt uit dat deze onderwijscyclus oor-
spronkelijk alleen bedoeld was voor
artsen, maar nu ook toegankelijk is
voor dierenartsen. Er is in overleg met
de GHwD een veterinair onderdeel in
opgenomen.

Ten tweede hebben dierenartsen de
mogelijkheid een examen,
de Toets

-ocr page 409-

Veterinaire Homeopathie, af te leg-
gen. Om op de Lijst te blijven dient een
dierenarts jaarlijks minimaal drie stu-
dieavonden te volgen en mondeling of
schriftelijk een casuïstiek te presente-
ren.

Waarschijnlijk kan de Lijst na een aan-
tal aanpassingen als officieel erken-
ningssysteem functioneren, waarmee
de GHwD op dit gebied voorop loopt.
Het bestuur meent dat bijvoorbeeld de
kwaliteitsborging door exteme in-
spraak en exteme toetsing beter ge-
stmctureerd moet worden. Maar het zal
contact leggen met deskundigen op het
gebied van erkenningsregelingen om
alle knelpunten in beeld te brengen.
Er bestaat een redelijke hoeveelheid
scholingsmogelijkheden voor de Neder-
landse dierenarts, mits deze bereid is om
eventueel te reizen. Bijvoorbeeld naar
Duitsland, waar het vakgebied homoö-
pathie heet. De vergadering constateert
ook dat er behoefte bestaat aan een cur-
sus waar dierenartsen doelgericht een
aantal middelen en hun toepassingen le-
ren kennen (klinische homeopathie).
Nadat het rooster van studieavonden
en casuïstiekavonden is doorgenomen,
vertrekken de leden van de Commissie
Onderwijs. De GHwD organiseert per
jaar vier studieavonden en een casuïs-
tiekavond, en eens in de twee jaren een
najaarsdag. De najaarsdag heeft tel-
kens een thema dat zowel regulier, dus
volgens de conventionele diergenees-
kunde, als homeopathisch besproken
wordt.

iVlÜtVMWibP

VERGADERING BESTUUR
Na hergroepering van de vergadering
vervolgt de voorzitter met het begin
van een gewone vergadering. Dat \'ge-
wone\' moge duidelijk blijken uit de
huishoudelijke aard van de agenda-
punten.

Het punt mededelingen overschrijdt de
grens van het huishouden van de groep
en geeft een beeld van het enthou-
siasme van het bestuur. Een van hen
vertaalt bijvoorbeeld casuïstieken uit
het Duits, ten behoeve van geïnteres-
seerden. Een ander is bezig de groep
op het intemet te plaatsen. Een be-
stuurslid geeft aan energie te willen
steken in een computerversie van het
grote handboek voor homeopaten, de
Synthesis.

Vervolgens behandelt het bestuur het
agendapunt Time-table. Gedane zaken
en komende activiteiten worden stel-
selmatig besproken. Hoe is iets verlo-
pen en hoe staat het met de aanstaande
activiteiten.

De aankomende jaarvergadering hoort
onder het vorige punt, maar wordt
apart voorbesproken. Bijvoorbeeld de
aftreedschema\'s, waarbij de secretaris
vertelt dat zijn computer begint te pie-
pen als een bestuurs- of commissielid
zijn termijn heeft volgemaakt.
Tijdens de rondvraag gaat de laatste
vraag over het inbrengen van veteri-
naire patiëntbesprekingen in het les-
materiaal van de driejarige SHO-cur-
sus. Een vraag met als onderliggend
doel het bevorderen van de overdracht
van kennis op veterinair homeopat-
hisch gebied.

Deze vraag vormt een mooie, bespie-
gelende afsluiting van een degelijke
vergadering.

Jan Hulsen

AAN DE WEG TIMMEREN

De afgelopen maanden heeft er al regel-
matig een stukje in het Tijdschrift ge-
staan over het Jaarcongres. In het 1 fe-
bmarinummer werd de aftrap gegeven.
In dat artikeltje werden het thema
\'Samen de markt op?\' en de datum van
het Jaarcongres bekend gemaakt. In het
1 maartnummer staat dat een Jaarcon-
gres in Brabant gegarandeerd een Bour-
gondisch spektakel zal worden. In het 1
aprilnummer staat dat er een enquête
wordt gehouden onder alle dierenartsen
in Nederland. In mei hebben er twee
stukjes in het Tijdschrift gestaan. In het
eerste stukje (1 mei) werd een tipje van
de sluier opgelicht van de muzikale op-
luistering die u te wachten staat. Het
tweede smkje gaat verder in op de en-
quête die wordt gehouden. In dit Tijd-
schrift vindt u ook een stukje van de
Sportcommissie. Ook op de homepage
van de KNMvD (www.knmvd.nl) staat
een overzicht van de publicaties van de
Jaarcongrescommissie. Kortom: er
wordt zoals dat heet hard aan de weg
getimmerd; ook wij bewerken onze
markt.

Met de publicatie van deze smkjes wil-
len wij u warm maken om ook deel te
nemen aan het Jaarcongres. Het thema is
voor alle dierenartsen interessant. De
sprekers, wiens namen wij nog even ge-
heim houden, staan garant voor een
prikkelende presentatie en er is vol-
doende gelegenheid voor het onderhou-
den van de sociale contacten.
Ook de hotelaccommodatie is goed ver-
zorgd. In het verleden moest u zelf uw
hotelreservering regelen, nu kan dit een-
voudig worden gerealiseerd door uw re-
servering aan te kruisen op het deelna-
meformulier van de KNMvD. U kunt
dan overnachten in het complex van de

Koningshof zelf of in een dichtbij gele-
gen andere locatie.

Dit jaar wordt de Jaarcongrescommissie
gevormd door de volgende collegae:
Aijan Zeeuwen, Jos Schrooyen, Ria
Somers, Jan Roelofs, Willeke Heling,
Hans Settles en Inge van Soest, aange-
vuld met twee medewerkers van het se-
cretariaat, Ad Hiihorst en Maijolijn
Fijten.

Mocht u vragen of opmerkingen hebben
over het Jaarcongres, dan kunt u con-
tact opnemen met het secretariaat van
de KNMvD (030 -2510111).

SAMEN DE AAARKT OP ?
jaarcongres KNMvD

-ocr page 410-

De afgelopen periode zijn er een vijftal
voorlichtingsbijeenkomsten geweest
over de Berekenwijzer 1999. De
Berekenwijzer is de vervanger van de
oude tarievenpublicatie. Met dit reken-
model kunnen dierenartsen zelf hun
behandelingstarief berekenen op basis
van hun eigen exploitatiekosten.
Tijdens de bijeenkomsten werd uitge-
legd hoe de Berekenwijzer tot stand is
gekomen en werd de werking van de
Berekenwijzer toegelicht. Door het in-
vullen van de juiste praktijkgegevens
wordt vanzelf het behandelingstarief
berekend. Naast de presentatie over de

Berekenwijzer 1999 werd er een pre-
sentatie gegeven over een model voor
kostprijsberekening IBR en het alloca-
tiemodel van AUV-advies.
De voodichtingsbijeenkomsten wer-
den zeer goed bezocht en hebben veel
bijgedragen aan de bewustwording
van het belang van het berekenen van
het eigen tarief Het is daarbij van be-
lang de eigen onderneming goed te
kennen en te beseffen wat de sterke
kanten zijn en welke aspecten voor
verbetering vatbaar zijn.
Uit de evaluatieformulieren die op de
bijeenkomsten werden ingevuld, bleek
dat velen de wens uitspraken over dit
onderwerp aanvullende scholing of
training te willen volgen. De sociaal
economische commissie heeft dit ver-
zoek ten harte genomen en is voorne-
mens over de Berekenwijzer aanvul-
lende cursussen te organiseren. Het is
nog niet bekend wat in de cursus zal
worden behandeld en op welke wijze en
op welke locaties, provinciaal of cen-
traal. Zodra er meer bekend is over de
cursus zullen wij u nader informeren.

Mocht u nog vragen hehhen over de
Berekenwijzer 1999 of de diskette met
het rekenmodel willen hestellen d
ƒ 37,50, dan kunt u contact opnemen
met A. Hilhorst op het secretariaat van
de KNMvD (030-2510111).

BEREKENWIJZER 1999

SPORTDAG KNMVD

Dit jaar zal de Sportdag gehouden worden in het Brabantse land. De congrescommissie van de Afdeling Noord-Brabant
heeft weer voor een perfecte sportaccommodatie gezorgd in en rond het congrescentrum \'de Koningshof te Veldhoven op
14 oktober 1999.

De voorbereidingen om deze dag succesvol te laten verlopen zijn in volle gang en de sportcoördinatoren zullen u deze

maanden in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde op de hoogte brengen welke sporten er beoefend worden.

Alleen al de gemoedelijke sfeer die er op en rond de sportvelden heerst, maakt deze dag ieder jaar uniek, U mag deze

Sportdag niet missen, want het is de laatste kans om deze eeuw temidden van uw studie- en vakgenoten uw favoriete sport te

beoefenen en een gooi te doen naar de titel \'sportman of sportvrouw van het jaar\' van veterinair Nederland.

De Sportdag zal besloten worden met een knallend festijn en muzikaal worden opgeluisterd door de Nederlandse

Veterinaire Blaaskapel.

Tot slot wil ik de sportcommissie aan u voorstellen:
Voorzitter: K. Lambeek.

Leden: B. Aukema, W. de Pagter, J.T. Siebenga.

Sportcoördinatoren: R. Back (hockey), A. Brands (bridge), H. Caron (voetbal), J. van Erp (veldloop), L. Otto (golf)

H. Sickman (tennis) en Th. Twerda (kaatsen).
Jaarcongrescommissie: Mevr. 1. van Soest en J. Settels.

Namens de sportcommissie,
K. Lamheek

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse .Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Gestel. A.Q.M. van; 1998; 3581 KP Utrecht;
Burg. Reigerstraat 79.

Krabbenborg, H.B.T.; 1998; 5076 PE Haaren
(NB); Lage Raam 1 A.

Meijers, F.R.; 1998; 3582 AG Utrecht;
Tolsteegsingel 29 bis.

Personalia

Stad, A.W.; 1999; 3514 AR Utrecht; Bemuurde
Weerd OZ 42.

JUBILEA:

K.K. Kadijk te Sint Anthonis, afwezig, 30 jaar,
2 juni

W.J. Nijhof te Winterswijk, afwezig, 50 jaar, 3
juni

J.A.J.M. Peters te Oldenzaal, afwezig, 50 jaar, 3
juni

P. Fontijne te Elsloo (F), afwezig, 35 jaar, 10
juni

H.L.L. van Werven te Zwolle, onbekend, 65
jaar, 15 juni

E. van Koesveld te Terheijden, afwezig, 25 jaar,
15 juni

LP. Risseeuw te Schoonhoven, afwezig, 45 jaar,
19 juni

Dr. U. Haije te Hoog Soeren, afwezig, 45 jaar,
19 juni

U. Sybesma te Sleeuwijk, afwezig, 40 jaar, 20
juni

Mevr. M.E. de Veer-Goosen te Markelo, afwe-
zig, 25 jaar, 28 juni

E. Havinga te Appingedam, afwezig, 25 jaar, 28
juni

Dr. A.L.W. de Gee te Frieschepalen, afwezig, 25
jaar, 28 juni

W.J.H.D. Kremer te Landgraaf, aanwezig, 25
jaar, 28 juni

Mevr. J.H.J. van der Hoeven te Heemstede, af-
wezig, 25 jaar, 28 juni

A.Th.L.G. Thien te Veenendaal. afwezig, 25
jaar, 28 juni

-ocr page 411-

J.H.A.M. Gubbels te Nederween, afwezig, 25
jaar, 28 juni

H.J.L. Kok te Santpoort-Noord, aanwezig, 25
jaar, 28 juni

P.H.J. Weijens te Langenboom (gem. Mill), aan-
wezig, 25 jaar, 28 juni

Voor het dierenartsen-examen van 31 maart
1999 is geslaagd:
Wildt, Mevr. N.M. de

Voor het dierenartsen-examen van 29 april
1999 zijn geslaagd:

Breukers, W.A.
Delft, Mevr. B.C.M. van
Drint, M.B.
Heuvelman, E.
Kok, Mevr. S.J. de
Lubberink. Mevr. M.Y.
Pol.E.J.A. van de
Roelfsema, Mevr. E.
Schuiringa. Mevr. J.J.
Verhorevoort, Mevr. A.J.M.M.

Voor het dierenartsen-examen van 7 mei
1999 zijn geslaagd:
Clipper, Mevr. J.A.
Favier, R.P.

MUTATIES:

♦Breukers, W.A.; 1999; 3572 R\\
l\'trccht; Coedestraat 44; tel. 030-2721623;
Hnd.d.

»Clipper, Mevr, J.A,; 1999; 2274 TA
X\'oorhurg; \\ an Duvevoordelaan 8; d,

*Deirt, Mevr, B.C\'..M, van; 1999; 2851
\\\'.M Haastrecht; Nachtegaalstraat 13; tel,
0182-501279; d.

*Drint. M,B.; 1999; 3581 ,11, l\'trccht;
OudHijkcrveldstraat 2 bis; tel. 030-2514923;
wnd.d,

*Favier, R.P.; 1999; 3705 ZM /.eist;
\\\\ arande 169; tel. 030-6950782; d.

•Gestel, A.Q.M. van; 1998; 3581 KP
Utrecht; Burg. Reigerstraat 79; tel. 030-2510839
privé, 076-5415030 prakt,; E-mail: JOOSVG(^
HOTMAIL.COM; p., medew, bij ,I.K.C;. l.utz
en Mevr. M.E. I.ut/.-Vogelen/ang.

Heeswijk, G.J.M. van; 1997; 6162 JH
Geleen; Dassenkuillaan 71; tel. 046-4758381
privé, 45I24I7 prakt.; E-mail: GVHEES
WlJK(a INTER.NL.NET; p., medew. bij
,I,\\V,(;. Franken. C.J.H.M. Maass cn M.\\.
Quax.

♦Heuvelman, E.; 1999; 3512 EZ
Utrecht; Kloksteeg 45; tel, 030-2316584;
wnd.d.

*Kok, Mevr, S.J, de; 1999; 1141 VG
Monnickendam; Zuideinde 25; d.

♦Lubberink, Mevr, M,\\.; 1999; 3531
(; i\' Utrecht; Abel Tasmanstraat 51 bis; tel,
030-2970704; wnd,d.

Mombarg, M.J.; 1993; 3514 XP Utrecht;
Van Swindenstraat 75; tel./fax 030-2733904
privé, tel, 0294
-465887 prakt./06-5m0165;
fax 0294-432298; E-mail: MOMBARM(a
Mt).AHP,COM; Technical Manager \\ ar-
kens bij Fort Dodge .Animal Health Duits-
land/Benelux.

Pluimers, A.; 1966; 7131 SZ Lichten-
voorde; Klaasbos 24; tel. 0544-379065; E-mail:
KI.ADSfaGIRONET.NL; r.d,

♦Pol. E.J.A. van dc; 1999; 3583 RN
Itrecht; V ossegatselaan 23 bis; tel. 030-
2541456; Hnd,d,

♦Roelfsema, Mevr. E,; 1999; 3523 PE
Utrecht; Kariboestraat 181; tel. 030-2544756;
wnd.d.

Goed geregeld!

Voor financieel advies bij:

• Praktijkoverdracht

• Assistentie

• Associatie

• Praktijkfinanciering

• Pensioenen

• Woningfinanciering

• Verzekeringen

Telefoon (030) 251 51 99
Fax (030) 254 09 64
Koniiigslaan 6,3
Utrecht

Doorlopende agenda

CONGRESSEN & SYMPOSIA

1999

Juni

7—18 Workshop Moleculaire biologie en re-
combinant-DNA technologie te Utrecht.
Inlichtingen verstrekken: dr. J.A. Lenstra
en drs. W. Gaastra, Faculteit der Dier-
geneeskunde, Postbus 80165 (Yaielaan 1),
3508 TD Utrecht, telefoonnummer: 030-
2534992, telefax: 030-2540784 en e-mail:
Lenstra(®vet.uu.nl.

9 Mini-symposium \'Mycotoxinen, balans nis-
sen diergezondheid en economie\'. Postiljon
Motel Nulde-Punen te Putten. Informatie:
tel. 023-5324965, fax 023-5421087.

22 Kanker bij honden: Europees symposium
1999. Carlton President Hotel te Maarssen/
Utrecht. Opgave voor4 juni 1999 bij Hill\'s
Pet Nutrition B.V., Antwoordnummer
10138,4800 VB Breda.

♦Schuirlnga, Mevr, J.J.; 1999; 1333 /J
Almere; I.cuvenhorststraat 23; tel. 036-
532.3317; wnd.d.

Snelder, R.R.; 1997; 1261 CN Blaricum;
Onder den Dael I; tel, 035-5318059 privé,
5310100 prakt.; p., gezelschapsd.

Tichelman, S.; 1973; 7221 GC Steen-
deren; Kastanjelaan 25; tel. 0575-451665
privé, 451266 prakt.; p., geass. met H.J.
Breukink, H. Eggens, A.J.G. den Hartog, A.R.J.
van Ingcn. T.J.G.M. Lam, A.J.G. Lautenschutz,
A.J. Noordkamp, H.J. Ormel, G. Postma, H,G.
Salomons, H.J. Stoelhorst, Mevr. C. Warringa-
Hendriks en W. Wieringa.

Uchelen, Mevr, A.H. van; 1998; 4524 AX
Sluis; Pater Brugmanstraat 5; tel. 0117-
462291 privé, 454484 prakt,; p., medew, bij
C;,A,M, de Bmijckere, A.L.J, van Bruinessen
en Mevr. E.G. van Bruinessen-Kapsenberg.

erhorevoort. Mevr. A.J.M..M.; 1999;
3533 HN Utrecht; Cervanteslaan 2 I; tel, 030-
2964478; d,

♦Wildt, Mevr. N..M. dc; 1999; 1222 CS
Hilversum; Verschurestraat 134; tel. 035-
6855697; wnd.d.

-ocr page 412-

id - dlo

Het DLO-Instituut voor Dierhouderij en Diergeneeskunde (ID-DLO) zet zich in voor het verwerven
en benutten en uitdragen van kennis ter bevordering van een duurzanne veehouderij, waarbij in
het onderzoek het functioneren van het dier als entiteit uitgangspunt is. Welzijn en gezondheid
van dieren, veiligheid van producten en minimale belasting van het milieu worden daarbij
geïntegreerd met een efficiënte productie en een hoge toegevoegde waarde in de productie voor
vlees, melk en eieren.

Ten behoeve van de afdeling Aviaire Virologie (AV) zoeken wij een

(v/m)

dierenarts

De afdeling Aviaire Virologie van het ID-DLO is een snel groeiende afdeling.
Binnen de afdeling verrichten onderzoekers van verschillende disciplines in
teamverband onderzoek aan virusziekten bij pluimvee op het gebied van de
epidemiologie, pathologie, immunologie en moleculaire biologie.
Het onderzoek moet leiden tot concrete bijdragen aan de preventie,
diagnostiek en bestrijding van exotische en endemische pluimveeziekten.

Functie-informatie:

Voor het onderzoek aan Newcastle disease en aviaire influenza zoekt de
afdeling naar een jonge dierenarts, die graag in teamverband onderzoek wil
initiëren en verrichten, en in staat is de onderzoeksresultaten te vertalen naar
bruikbare adviezen ter ondersteuning van de bestrijding van de genoemde
ziekten.

Het onderzoek dat u verricht heeft als doel via dier- en laboratoriumexperi-
menten het preventieve effect van vaccinatie op de transmissie van Newcastle
disease virus in koppels vast te stellen. U bestudeert de immunologische
mechanismen die transmissie van het virus tegengaan.
Tevens ontwikkelt en toetst u nieuwe en bestaande testen voor het differen-
tiëren van influenzavirussen en voor het monitoren van pluimveekoppels op
het voorkomen van deze virussen.

Vereist:

Opleiding diergeneeskunde bij voorkeur post-doc met onderzoekservaring
met micro-organismen. Enthousiasme voor onderzoek, goede contactuele
eigenschappen en kunnen werken in een team zijn voorwaarden voor een
goede functievervulling.

Standplaats: Lelystad.

Salaris:

Afhankelijk van ervaring maximaal f 8.521,- bruto per maand, exclusief
8% vakantiegeld.

Inlichtingen:

Voor meer informatie kunt U terecht bij: dr. G. Koch, plv. afdelingshoofd AV,
telefoon 0320-238609, e-mail: G.Koch(aid.dlo.nl of met het afdelingshoofd AV
dr. A.U. Gielkens, telefoon 0320-238602.

Sollicitaties:

In Nederland is DLO, met ruim 3000
personen, de grootste onderzoek-
organisatie die zich bezighoudt met
het "groene". Dit omvat alle
aspecten van agrarische productie-
ketens, natuur, milieu en landschap.

Het onderzoek wordt gedaan bij
11 instituten en ondersteund door
een centrale dienst. Kernbegrippen
binnen alle disciplines zijn creativi-
teit en innovatie. De wetenschappe-
lijke doelen worden gekoppeld aan
maatschappelijke, economische en
pohtieke relevantie van het onder-
zoekwerk. Het ministerie van LNV
is de grootste afnemer van de
diensten van DLO, maar ook
andere departementen, de EU,
maatschappelijke groeperingen en
het bedrijfsleven, zowel nationaal
als internationaal, behoren tot de
opdrachtgevers. DLO is actief
op weg naar een zelfstandige,
marktgerichte organisatie.

Binnen 14 dagen zenden aan ID-DLO, t.a.v. I. Bart, personeels- en organisatie-
adviseur, Postbus 65, 8200 AB Lelystad.

dlo streeft naar een personeelsbestand dat een afspiegeling vormt van de maatschappij.
Daarom worden groepen die momenteel ondervertegenwoordigd zijn, zoals gehandicapten,
vrouwen en leden van etnische minderheden, uitdrukkelijk verzocht te solliciteren.

-ocr page 413-

Omdat wachtdagen verliesdagen zijn

Gevriesdroogd
gonadotroop hormoon

voor een effectieve

symptomatische
behandeling van anoestrus
bij zeugen en gelten

Synovet 600, dat staat!

SYNOVET 600

Samenstelling: Per dosis: gonddotrofine-serum 4ÜÜ I.E., thorionsonadotrofine 200 I.F, Farmaceutische vorm:
Poeder voor Iniectie, met biibehorend solvens. Indicatie: Varken: Cyclusslarter. Anafrodisie. Dosering: Varken:
Éénmalig 1 dosis Synovet 600 opgelost in 5 ml solvens per dier (dit komt overeen met 400 I.E. gonadotroflne-
serum en 200 I.E. choriüngonad()trofine). Gew()onll)k treedt na 3-6 dagen berigheici op. Zonodig de injectie na
drie weken herhalen. Zeugen: Cyclusslarter na
s|)enen: 0-3 dagen na hel s|)enen. Anafrodisie na spenen: 8-10
dagen na het spenen. Gelten: Anafrodisie: op een leeftijd van 8-10 maanden. Toediening: Intramusculair of
subcutaan. Veiligheidsmaatregelen: Builen bereik van kinderen houden. Wachttijd: Geen. Bewaring: Donker,
koel (8-15 "C). Opgelost priMiuct direct gebruiken, niel l>ewaren. Verpakking: Doos a 20 flacons d I dosis met
bijbehorend solvens (art. nr. 721601 Diergeneesmiddel REC NI 4531 UDA. Registratiehouder: Vetimex Animal
Health B.V. Zie voor meer informatie de bijsluiter

Voor nacJere informatie en
aanvraag folder (VPK 72260) voor
uw varkenshouder, raadpleeg Eurovet.

-ocr page 414-

Klinische diagnose:

Chronische nierinsufficiëntie bij de kat.

Doorbraak bij de behandelmg:
Een langere levensverwachting
met het Whiskas\' Low Phosphorus

Low Protein Dieet.

► Het Whiskas Low Phosphorus Low Protein Dieet
verlengt de levensduur van katten met
chronische nierinsufficiëntie significant.

Klinische studies in samenwerking met het
Royal Veterinary College"" tonen aan dat,
wanneer het Whiskas\' Low Phosphorus Low Protein
Dieet wordt gebruikt als onderdeel van de
behandeling, de levensduur van katten met
chronische nierinsufficiëntie toeneemt.

*■ Met de Whiskas* Veterinaire Diëten kunnen
katten met nierinsufficiëntie langer leven.

1 Elliott J, Barber PJ, Rawling JH and Harkwell PJ (1998)
Effects of phosphate and protein restriction on progression
of chronic renal failure in cats. J. Vet. Int. Hed.; 12: 221.

2 Onderzoek onder bestaande patiënten

NUTRITION
SOLUTIONS

VETERINARY DIETS

-ocr page 415-

0

In de aflevering van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (TvD) van 1 april 1999 in het gedeelte Actua
viel te lezen: \'Agressietest voor vijf hondenrassen \'. Toen ik dit las moest ik denken aan de in het TvD (ja-
nuari 1999 en maart en april 1998) geplaatste oproepen van de Universiteitskliniek voor
Gezelschapsdieren (UKG) onder de kop: \'Onvoorspelbare agressie hij Golden Retrievers: een erfelijk
probleem?\'. Het betrof het vragen van de medewerking van praktiserende dierenartsen voor het verkrij-
gen van klinische gegevens en bloed voor DNA-onderzoek van agressieve Golden Retrievers. Bij de UKG
vindt namelijk het promotie-onderzoek plaats: \'Moleculair-genetische analyse van agressief gedrag bij
muis en hond als bijdrage tot welzijn van dieren \'. Ik hoop echter van harte dat het ook een bijdrage zal le-
veren tot het welzijn van de mens. Immers het mag bekend worden verondersteld dat in Nederland naar
schatting jaarlijks circa 50.000 behandelingen voor hondenbeten bij de mensen worden uitgevoerd.

Terug naar de agressietest. Gelukkig behoort de Golden Retriever niet tot de vijf hondenrassen waarvoor
de test onlangs door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) verplicht is gesteld.
Dat zijn de rassen American Staffordshire, Dogo Argentino, Fila Brasiliero, Mastino Napoletano en
Rottweiler. Deze testis in de plaats gekomen van een fok- en houdverbod dat LNV voor de eerst genoemde
vier rassen had willen instellen.

Wat houdt nu die agressietest in ? Wel dat valt te lezen in Bionieuw nr 9 van 8 mei 1999 onder de pakkende
kop: \'Bijttest ontmaskert kwaaie hond\'. In dit artikel geeft de heer Sander Voormolen een gesprek weer
met de ontwerper van de agressietest, de Utrechtse etholoog Willem Netto. LNV had verzocht een test te
ontwerpen waarin objectief zou kunnen worden gemeten of bepaalde honden overmatig bijtgevaarlijk
zijn. Netto en zijn medewerkers ontwikkelden de test ondermeer op drie potentieel gevaarlijke hondenras-
sen, namelijk de eerste drie van het genoemde rijtje van vijf

Onderzocht werden zo \'n 120 potentiële testonderdelen op hun praktische bruikbaarheid. Hiervan werden
er uiteindelijk 43 geselecteerd. Het testprogramma duurt drie kH\'artier a één uur met als resultaat voor de
hond: \'Zes keer toehappen in een bijtprovocatietest van 43 onderdelen komt een hond te staan op een
muilkorf, kort aanlijnen en castratie danwel sterilisatie\'.

Praktiserende dierenartsen zullen dus ongetnüjfeld met de uitvoering van deze regelgeving, die mogelijk
dit najaar van kracht zal worden, te maken krijgen. De jaargangen van het TvD van 1996 - heden er op na-
ziend bleek mij, dat behalve het noemen van de agressietest in het nummer van 1 april 1999 er in het TvD
niets over deze test is geschreven. In één van de volgende afleveringen van het TvD zal daarom worden ge-
tracht in deze omissie te voorzien.

Dr W. Edel,
lid Hoofdredactie.

Van de Hoofdredactie

-ocr page 416-

■ ij^r^

Tijdschr Diergeneeskd 1999; 124: 374-5

EEN INTEGRAAL KWALITEITSBELEID VOOR EN DOOR
DIERENARTSEN: 1. STAND VAN ZAKEN

M.E. Thomas en J.P.T.M. Noordhuizen\'\'

Oorsprontelijke artikelen

SAMENVATTING

Op dit moment wordt er in de veehouderij en de dierge-
neeskunde op vele fronten aan kwaliteitsverbetering ge-
werkt. Er wordt in dit artikel een omschrijving gegeven
van de begrippen kwaliteit en kwaliteitsbeleid. Alhoewel
er activiteiten op het gebied van kwaliteitsverbetering
zijn ontwikkeld, ontbreekt een integraal kwaliteitsbeleid
voor dierenartsen. De initiatieven tot nu toe beperken
zich voornamelijk tot definiëring van randvoorwaarden.
Met betrekking tot de inhoud van het veterinair hande-
len is er nauwelijks actie ondernomen.

SUMMARY

An integrated quality control programme for veterina-
rians: current status

Several initiatives are being developed by the livestock industry and veteri-
narians to improve quality. This article describes the term quality control.
Although action has been taken to improve quality, at the moment there is no
integrated policy oj quality control for veterinarians. To date, initiatives
have been limited to defining the preconditions Jhr such policies and little
has been done to establish the content of veterinary interventions.

INLEIDING

Cliënten beoordelen een dienst, zoals de veterinaire dienst-
verlening, op drie punten: toegankelijkheid, sympathie en
deskundigheid van de dienstverlener (1). De kwaliteit van
het veterinair-technisch handelen (kennis en kunde) staat
daarbij op de laatste plaats. De beoordeling van mensen uit
een beroepsgroep onderling gaat daarentegen echter uit van
maatstaven waarbij de kwaliteit van handelen centraal staat.
Kwaliteit van zorg is een relatief begrip en in de literatuur
wordt dan ook een groot aantal definities genoemd. Hier
wordt de volgende definitie gehanteerd: \'kwaliteit is de mate
waarin de gestelde en de bereikte doelen met elkaar overeen-
komen\' (2).

In de literatuur inzake kwaliteit (in tegenstelling tot de ge-
wone spreektaal) krijgt het begrip kwaliteit pas betekenis als
het vergeleken wordt met een norm. Op grond van die norm
kan een waarde-oordeel worden uitgesproken: goed of
slecht. Met andere woorden, beoordeling van kwaliteit ge-
schiedt aan de hand van expliciete criteria. Deze maken con-
trole en herhaalbaarheid van controle mogelijk. Een nadeel
van zo\'n explicitering is dat de criteria slechts betrekking
kunnen hebben op een klein onderdeel van de zorg (3). Om
de kwaliteit van een groot deel van de zorg te kunnen waar-
borgen, is daarom een veelomvattend kwaliteitsbeleid nodig.
Een dergelijk kwaliteitsbeleid berust op doel- en prioriteits-
stelling en op het scheppen van voorwaarden zodat deze doe-

t .Afdeling Gezondheidszorg Herkauwers. Faculteit der Diergeneeskunde Utrecht.

len kunnen worden gerealiseerd (1).

De elementen van een kwaliteitsbeleid voor mensen uit een
medische beroepsgroep, zoals dierenartsen, betreffen vaak
de volgende aspecten:

1. richtlijnen voor de kwaliteit van het praktisch handelen;

2. (na)scholing en

3. kwaliteitstoetsing (2).

Een richtlijn is een duidelijk omschreven norm of meetlat,
waartegen het handelen van de dierenarts kan worden afge-
zet (4). Om kwaliteit te kunnen waarborgen, is een systeem
ter bevordering van de deskundigheid nodig, meestal aange-
dragen vanuit een ondersteunende organisatie. Kwaliteit in
een kwaliteitsbeleid moet, om een normerend begrip te kun-
nen zijn, in de beroepsgroep voldoende breed worden gedra-
gen om ermee te kunnen werken. De wetenschappelijke
houdbaarheid van het beleid is één van de beste methoden
om een breed draagvlak te creëren. Dit kan bereikt worden
door toepassing van de zogenaamde \'evidence based medi-
cine\'. Dit is een wijze van handelen in de geneeskunde, die
zoveel mogelijk op wetenschappelijk bewijsmateriaal is ge-
baseerd (2).

Het opstellen van een kwaliteitsbeleid is te beschouwen als
een profilering van een beroepsgroep. Het biedt bovendien
een steun in de rug en vermindert de \'inter-dokter-variatie\'.
Ook vermindert het de inhoudelijke concurrentie doordat
goede en slechte kwaliteit beter worden gedefinieerd.
Daarnaast biedt het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid
vanuit de beroepsgroep zelf voordelen ten opzichte van het
opgelegd krijgen van kwaliteitsnormen door derden (in het
geval van de rundveedierenartsen bijvoorbeeld de rundvee-
sector of LTO). Als de beroepsgroep dit nalaat, is het niet
denkbeeldig dat de overheid, de sector of eventueel de verze-
keringsmaatschappijen verplichtingen gaan opleggen. Dit
kan bedreigend zijn en veel verzet oproepen (3). Een kwali-
teitsbeleid vormt dan ook geen bedreiging, maar een verze-
kering en versterking van de eigen positie (5).
Dit artikel behandelt hetgeen er is bereikt op het gebied van
de kwaliteit van zorg in de rundveediergeneeskunde.

KWALITEITSVERBETERING IN DE DIERGENEES-
KUNDE.

Deze paragraaf geeft voorbeelden van activiteiten die in het
kader van kwaliteitsverbetering ontplooid zijn. De activitei-
ten betreffen voomamelijk de \'proces\'-zijde van kwaliteit en
hebben vooral betrekking op de randvoorwaarden die ver-
bonden zijn aan kwalitatief hoogstaand veterinair-technisch
handelen.

1. Scholing:

* Curriculumvemieuwing zoals die momenteel op de
Faculteit der Diergeneeskunde wordt doorgevoerd,
met als uitgangspunten het aanleren van probleemop-
lossende vaardigheden, aandacht voor wetenschappe-

-ocr page 417-

lijke vorming, nadruk op communicatieve en sociale
vaardigheden van de student en bewustmaking van de
noodzaak tot permanente nascholing (6).

* (Na-)scholing ten behoeve van de erkenning voor een
diersoort. Vanaf januari 2000 kan een erkenning mnd-
veedierenarts verkregen worden. Deze is ontwikkeld
door de KNMvD. Om als rundveedierenarts erkend te
worden, dient er een basiscursus gevolgd te worden
met verplichte nascholing als vervolgtraject. Voor-
waarden voor erkenning zijn onder andere: minstens
één jaar ervaring in een rundveepraktijk en voor het on-
derhouden van deze ervaring, per maand minstens vijf-
tig uren werkzaamheid in een rundveepraktijk en mo-
gelijk een verplichte PAO-D (7).

2. Randvoorw aarden voor een goede praktijkuitoefening:

* Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsenpraktijken (KRD).
Deze heeft als doel de diergeneeskundige dienstverle-
ning te verbeteren. Een certificaat is een teken dat er een
gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de praktijkvoe-
ring voldoet aan de normen die de beroepsgroep zich-
zelf oplegt. Er wordt onder andere gekeken naar het
praktijkgebouw, de inventaris en het apotheekbeheer
(8).

* Code voor de Goede Veterinaire Praktijkuitoefening
(GVP). De code geeft een omschrijving van het begrip
\'dierenarts\' en van de inhoud van het begrip Goede
Veterinaire Praktijkuitoefening. De code voor de GVP
bevat tevens mchtmaatregelen en de Code voor de
Dierenarts. Zij is opgesteld door de KNMvD (9).

* Keten Kwaliteit Melk (KKM), een initiatief van de
Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO-NL)
en de Nederiandse Zuivel Organisatie (NZO). Het is
een systeem voor kwaliteitsbeheersing voor elk onder-
deel van de zuivelsector. Voor de dierenarts betekent
KKM vooralsnog het volgende: het gebruik van uit-
sluitend voor melkgevend rundvee geregistreerde dier-
geneesmiddelen en het leveren van gespecificeerde
nota\'s voor diergeneesmiddelen aan de veehouder. Er
dient ook een GVP-verklaring afgegeven te worden
aan de veehouder door de dierenarts. In de toekomst
zal er vanuit een gecertificeerde praktijk gewerkt moe-
ten worden (10).

3. Richtlijnen voor de kwaliteit van het praktisch handelen:

* De nationale bestrijdingsprogramma\'s van de Gezond-
heidsdiensten voor Dieren. Deze zijn onder andere op-
gesteld voor aangifteplichtige infectieziekten en voor
infectieziekten waarvan de bestrijding van bijvoor-
beeld economisch belang is. De diergeneeskundige
handelingen op de bedrijven worden uitgevoerd door
praktiserende dierenartsen (11).

* Het veterinair antibioticumbeleid. Naar aanleiding van
de maatschappelijke discussie over het veterinair anti-
bioticumbeleid en de risico\'s voor de volksgezondheid
door de resistentieproblematiek, is door de KNMvD
een antibioticumbeleid gestart. Dit beleid is gericht op
het voorkomen van het ontstaan en de verspreiding van
resistente bacteriën door diergeneeskundig antibioti-
cumgebruik. De formularia, lijsten met relevante indi-
caties voor antibioticum-gebruik, zijn vooralsnog ad-
viezen; men kan er van afwijken, (persoonlijke
mededeling A. Pijpers).

TOETSING

Toetsing van kwaliteit is een weerspiegeling van een denken
dat uitgaat van de morele verplichting, om verantwoording
af te leggen voor het eigen handelen ten opzichte van vakge-
noten en de maatschappij (12). Anders gezegd: toetsing is
het meten van aspecten van het handelen en het vergelijken
hiervan met bijvoorbeeld richtlijnen (3). Met behulp van
toetsing kan men aantoonbare kwaliteitsverbetering in het
handelen bereiken en later ook garanties geven voor de kwa-
liteit van het handelen (13). Een vorm van toetsing is de zo-
genaamde intercollegiale toetsing. Dit is een vorm waarbij
beroepsbeoefenaren continu en systematisch op eikaars han-
delen reageren met behulp van gestmctureerde methoden.
De normen waaraan gerefereerd wordt, zijn de richtlijnen
voor het handelen (3). Een andere vorm van toetsing is een
herregistratieprocedure. De inschrijving in het register van
practici blijft dan voorbehouden aan hen die daartoe door
kennis en ervaring gekwalificeerd zijn (14).
Beide vormen van toetsing (door de beroepsgroep of door de
overheid) vinden in de diergeneeskunde niet plaats.

DISCUSSIE

Op het eerste gezicht lijken de dierenartsen niet veel activi-
teiten te hebben ontplooid met betrekking tot een kwaliteits-
beleid. Bij nadere beschouwing blijkt toch dat een groot aan-
tal activiteiten in het kader van een kwaliteitsbeleid kan
worden genoemd.

Bij dierenartsen gaat het daarbij voomamelijk om rand-
voorwaardelijke
activiteiten op het gebied van kwaliteit,
zoals de KRD, KKM en GVP. Daamaast bestaan er kwali-
teitsnormen, die door de overheid in het kader van de alge-
mene diergezondheid en de volksgezondheid gesteld zijn.
Het is voorts niet denkbeeldig, dat er ook vanuit de rundvee-
sector, bijvoorbeeld middels KKM, nieuwe of aanvullende
eisen aan de dierenarts gesteld gaan worden. Daarom lijkt
het hoogst geïndiceerd, dat er een integraal kwaliteitsplan
vanuit de beroepsgroep wordt opgesteld.

LITERATUUR

1. Harteloh PPM en Verheggen FMSW. Prioriteiten in het kwaliteitsbe-
leid. Medisch Contact 1992; 8: 235-8.

2. Vuori H. Optimal and logical quality: two neglected aspects of the
quality ofhealth services. Medical Care 1980; 13: 975-85.

3. Rutten GEHM en Thomas S. NHG-Standaarden voor de huisarts.
Utrecht: Bunge, 1993: 1-22.

4. Tielens VCL. Om de kwaliteit van de huisarts. Huisarts en
Wetenschap 1987; 30: 166-8.

5. Knook H. Huisartsgeneeskunde is in gevaar. Medisch Contact 1991;
46: 103-4.

6. Beukelen P van, Nes JJ van en Smulders FJM. Een nieuw onderwijs-
programma diergeneeskunde: op naar de 21^ eeuw. Tijdschr
Diergeneeskd 1993; 118: 581-7.

7. Westerbeek JA. De erkende rundveedierenarts, waaraan moet hij/zij
voldoen? Tijdschr Diergeneeskd 1998; 123: 550-1.

8. KRD. Utrecht: KNMvD, 1996.

9. Code voorde GVP. Utrecht: KNMvD, 1998.

10. Brochure KKM. Nederlandse veehouders waarborgen kwaliteit.
Brouwers & Franse, eds. 1998: 1-31.

11. Praktijkmap herkauwers. GD Deventer, 1998.

12. Leeuwen YD van. Pollemans MC en Verwijnen M. Heiligt het doel de
middelen?

13. Toetsing met het oog op selectie en (her)registratie. Medisch Contact
1991;23:732-4.

14. Dalhuysen J, Zwaard A, Grol R en Mokkink H. Richtlijnenproject. De
effectiviteit en bruikbaarheid van methoden van toetsing van het me-
disch handelen in de huisartsenpraktijk. Utrecht: NHG, 1995: 82-92.

15. Anoniem. Uitvoeringsregeling herregistratie huisartsen. Medisch
Contact 1991:46: 103-4.

-ocr page 418-

SAMENVAITING

Het kernpunt van het integrale kwaliteitsbeleid van de
Nederlandse huisartsen is de ontwikkeling van richtlij-
nen voor het handelen. Deze richtlijnen dienen als uit-
gangspunt voor toetsing van het handelen en voor kwali-
teitsverbetering. De beroepsgroep heeft de richtlijnen
zelf opgesteld, zonder enige druk van buitenaf. Het kwa-
liteitsbeleid vormt een versterking van haar positie, on-
der andere doordat de onderlinge variatie in handelen
kleiner wordt. Er wordt in dit tweede artikel een be-
schrijving gegeven van de procedure ter ontwikkeling
van een richtlijn, zoals die in de humane geneeskunde
wordt gehanteerd. Mogelijk kan de veterinaire beroeps-
groep daaruit lering trekken.

SUMMARY

An integrated quality control programme for veterina-
rians: a comparison with the quality control programme
for general practitioners

The core oj the integrated quality control policy oj Dutch general practitio-
ners i.s the development of treatment guidelines. The.ie guidelines are the ba-
sis for a.s.se.s.sing inten entions and for improving quality. General practitio-
ners took the intitiative to prepare these guidelines without there being
external pressure on them to do so. The quality control policy strengthens the
po.sition of this professional group by diminishing differences in therapeutic
approach. The procedures followed for establishing guidelines, such as
tho.se for human medicine, are described and may he ofu.se to veterinarians.

INLEIDING

In het eerste artikel over kwaliteitsbeleid is geconcludeerd
dat de dierenartsen een groot aantal activiteiten hebben ont-
plooid op het gebied van kwaliteitsverbetering. Er is echter
geen sprake van een integraal kwaliteitsbeleid. In dit tweede
artikel over kwaliteitsbeleid wordt een beschrijving gegeven
van de inhoud van het integrale kwaliteitsbeleid van de
Nededandse huisartsen. De huisartsgeneeskunde is vergelij-
kenderwijs gekozen, omdat haar werkzaamheden zich ook in
de eerste lijn afspelen en omdat haar kwaliteitsbeleid de laat-
ste jaren grote vorderingen heeft gemaakt.
Deze vergelijking biedt een aanknopingspunt voor het zoe-
ken naar mogelijkheden om het kwaliteitsbeleid in de dierge-
neeskunde uit te breiden en vorm te geven. Als de dierenart-
sen zelf geen stappen ondernemen met betrekking tot het
ontwikkelen van een kwaliteitsplan, bestaat het gevaar dat de
beroepsgroep de kans loopt door derden, te denken valt aan
de sector, de overheid en eventueel verzekeringsmaatschap-
pijen, verplichtingen opgelegd te krijgen met betrekking tot
haar handelen (1).

KWALITEITSBELEID HUISARTSEN
De twee belangrijkste verschillen tussen het kwaliteitsbeleid
van dierenartsen en dat van huisartsen zijn het richtlijnenbe-
leid en de toetsing. De huisartsen hebben deze onderdelen
uitgewerkt, de dierenartsen niet of nauwelijks. Het kernpunt

\' Afdeling Gezondheidszorg Herkauwers. Faculteit der Diergeneeskunde Utrecht.

van het kwaliteitsbeleid van de huisartsen is het ontwikkelen
van richtlijnen. Of de kwaliteit van het handelen van de huis-
arts voldoende is, wordt dan ook in hoge mate bepaald door
te kijken of hij zich houdt aan de richtlijnen voor de inhoud
van zijn handelen. De richtlijnen worden \'standaarden\' ge-
noemd. Bijvoorbeeld een richtlijn over de diagnose, prog-
nose en therapie bij otitis extema. Deze richtlijnen zijn door
de beroepsgroep zelf opgesteld en ingevoerd sinds 1989.
Een standaard bestaat uit drie delen:

(a) gepubliceerde richtlijnen over een vast omschreven huis-
artsgeneeskundig probleem;

(b) de wetenschappelijke verantwoording van de betreffende
richtlijnen en

(c) een uittreksel van de gepubliceerde tekst op een over-
zichtskaartje.

Als aanvulling wordt bij iedere standaard een pakket voor
deskundigheidsbevordering (bijvoorbeeld PAO) gepubli-
ceerd. Hiermee kan de huisarts zich de nodige kennis en
vaardigheden eigen maken, die nodig zijn voor het uitvoeren
van de richtlijnen. Men dient zich te realiseren dat er altijd
een spanningsveld blijft bestaan tussen de \'algemene norm\'
en het concrete handelen.

Het standaardenbeleid heeft de huisartsen een sterke profes-
sionalisering gebracht. Ook hebben zij als voorbeeld gefunc-
tioneerd voor vrijwel alle andere medische specialismen (I).
Het tweede onderdeel van het kwaliteitsbeleid van de huis-
artsen is toetsing. Toetsing van kwaliteit is een weerspiege-
ling van een denken dat uitgaat van de morele verplichting
verantwoording af te leggen voor het eigen handelen ten op-
zichte van vakgenoten en de maatschappij (2). Anders ge-
zegd: toetsing is het meten van aspecten van het handelen en
het vergelijken hiervan met bijvoorbeeld richtlijnen (1).
Toetsing kan een middel zijn om het doel \'verbetering van de
kwaliteit van het handelen\' te bereiken en later ook om ga-
ranties te kunnen geven voor de kwaliteit van het handelen
(3). Toetsing kan plaatsvinden in de vorm van de zoge-
naamde \'intercollegiale toetsing\'. Dit is een vorm van toet-
sen waarbij huisartsen continu systematisch op eikaars han-
delen reageren met behulp van gestmctureerde methoden.
De normen, waaraan gerefereerd wordt, zijn de standaarden
voor de huisarts. Het doel is de aantoonbare verbetering van
het handelen in de praktijk en de zorg voor patiënten (1).
Een ander aspect van toetsing, namelijk een herregistratie-
procedure, is bij de huisartsen in 1992 gestart. De inschrij-
ving in het register van practici is voorbehouden aan diege-
nen die daartoe middels opleiding en ervaring gekwalifi-
ceerd zijn (4).

Consequentie van het kwaliteitsbeleid voor praktiserende
huisartsen is verplichte nascholing. In de toekomst stelt men
voor, deelname aan groepsgewijze intercollegiale toetsing
te verplichten. Dit is de vorming van huisartsengroepen
waarbinnen ook deskundigheidsbevordering moet plaats-
vinden. Een laatste consequentie is de voortdurende ontwik-
keling, invoering en bijstelling van de standaarden (5).

Tijd.ichrDiergenee.skd 1999. 124: 376-9

EEN INTEGRAAL KWALITEITSBELEID VOOR EN DOOR
(RUNDVEE)DIERENARTSEN: 2. EEN VERGELIJKING
MET HET KWALITEITSBELEID VAN HUISARTSEN

M.E. Thomas en J.P. T.M. Noordhuizen\'\'

-ocr page 419-

Tabel 1.

januari 1996

NHG-STANDAARD (samenvatting)

LAGE-RUGPIJN

M54

BEGRIPPEN

Aspecifieke lage-rugpijn: rugpijn zonder specifieke oorzaak (d.w.z. geen radiculair syndroom, tumor of metastase,
fractuur, M. Bechterew). Uitstraling in hel been kan hierbij optreden. Lokalisatie: boven de bilplooi en onder de
scapulapunt

Acute lage-rugpijn bestaat < 6 weken

Subacute lage-rugpijn bestaat 6-12 weken

Ctironische lage-rugpijn bestaat > 12 weken of recidiveert steeds

Disfunctioneren: niet kunnen voldoen aan de eisen die de patiënt of diens omgeving stelt aan het dagelijks
functioneren met betrekking tot ADL en het eigen, normale werk

DIAGNOSTIEK

Anamnese

* lokalisatie, duur en wijze van ontstaan van de pijn, uitstraling In been

* relatie met zitten, liggen, staan en lopen, beloop over het etmaal

* ernst van pijn en hinder, beperkingen in het dagelijks functioneren

* eerdere episodes van rugpijn, beloop en behandeling

* zelfzorg en behandeling tot nu toe

* beleving van de pijn en wijze van omgaan met de pijn
Bij een volgend consult

* verandering in het karakter van de pijn

* beperkingen in het dagelijks functioneren

* factoren die volgens de patiënt de rugpijn in stand houden

* psychosociale factoren

Telefonisch advies volstaat bij een patiënt < 50 jr met recidief rugpijn zonder uitstraling en zonder bijkomende
pathologie (maligniteit, trauma, langdurig corticosteroid gebruik)

Lichamelijk onderzoek

* stand van bekken en wervelkolom bij staande patiënt

* lokalisatie van de pijn

* ante-, retro- en lateroflexie van de wervelkolom, effecten daarvan op de pijn en eventuele beperking in wijze
van bewegen

* proef van Lasègue

Evaluatie

Stel diagnose aspecifieke lage-rugpijn als specifieke oorzaken onwaarschijnlijk zijn. Zoek naar specifieke oorzaak
bij:

* uitstralende pijn in het been (radiculair syndroom) zie NHG-Standaard Lumbosacraal Radiculair Syndroom

* eerste episode van rugpijn bij leeftijd > 50 jaar of voorgeschiedenis met een maligniteit (wervelmetastase)

* langdurig corticosteroïdgebruik of aanwijzingen voor osteoporose (osteoporotische wervelfractuur)

* rugpijn onafhankelijk van houding en bewegen en nachtelijke pijn ol \'s nachts wakker worden van de pijn
(ziekte van Bechterew)

* andere bijkomende klachten, zoals sterke vermagering, malaise

Biilage bi| H«W. 1996. 39. nr l, pag 19

Aanvullend onderzoek

Röntgendiagnostiek bij aspecifieke lage-rugpijn niet zinvol

BELEID ALGEMEEN

Tijdscontingente aanpak, dat wil zeggen geef vaste termijnen aan bij oefenen, optiouw van activiteiten, inname
van medicatie

© 1996. NEDERLANDS HUISARTSEN GENOOTSCHAP. Lomanlaan 103. 3526 XD Ulrochl. Teleloon 030-288 17 00

Dit is een samenvatting van de NHG-Standaard Lage-rugpijn.

WAAROM RICHTLIJNEN VOOR DIERENARTSEN?
Om de kwaliteit van handelen te objectiveren en transparant te
maken voor derden, zijn normen nodig waaraan het handelen
gespiegeld kan worden. Richtlijnen kunnen die ftinctie vervul-
len. Een voordeel van een richtlijnenbeleid is dat richtlijnen de
ondedinge variatie in handelen kunnen verkleinen. Ook kun-
nen zij een algemeen aanvaarde norm geven (\'state of the art\'),
die te gebruiken is voor de bij- en nascholing, die aansprake-
lijkheidsprocedures kan voorkomen en die als hulpmiddel kan
functioneren bij het toetsen van veterinair-technisch handelen.
Het opstellen van richtlijnen kan aantoonbaar maken, dat de
kwaliteit van veterinair handelen als een serieus issue wordt
beschouwd door de beroepsgroep; passend binnen het proces
van dierenarts- en praktijkcertificering (1).

CRITERIA VOOR HET MAKEN VAN ACCEPTABELE
EN HANTEERBARE RICHTLIJNEN
Wetenschappelijke onderbouwing en het gezag van een we-

-ocr page 420-

NHG-STANDAARD (samenvatting)

M54

LAGE-RUGPIJN

BELEID BIJ ACUTE LAGE-RUGPIJN (0-6 weken)

De oorzaak is waarschijnlijk overbelasting. Wacht het natuurlijk beloop af; meestal in 1-2 weken sterke afname
en in 1-2 maanden volledig verdwijnen van de pijn. Bewegen met pijn veroorzaakt geen schade. Adviezen:

* blijf In beweging. Voorzichtig met gelijktijdig bukken en draaien, zwaar tillen en lang autorijden

* kies houdingen die weinig pijn geven

* lokale warmte

* als het niet anoers gaat, maximaal 2 dagen bedrust

* geleidelijke opbouw van activiteiten (werk) ondanks pijn

Behandeling door fysio-, manueel- of oefentherapeut is in deze fase niet zinvol. Geef bij recidief houdings- en
bewegingsadviezen

Controles

Herhaal bij controles anamnese en onderzoek, ga belemmerende factoren na (in het werk, op psychosociaal
gebied of in het gedrag van de patiënt). Instrueer terug te komen na:

* 1 week bij niet afnemen van ernstige pijn of

■k 3 weken indien de klachten niet minder worden of

* 6 weken bij nog niet goed functioneren of bij uitblijven vooruitgang
Eerdere controles bij

* sterke toename van het disfunctioneren

■k uitstralende pijn tot voorbij de knie of bij krachtsverlies in het been

BELEID BIJ SUBACUTE LAGE-RUGPIJN (6-12 weken)

Doel: preventie van blijvend disfunctioneren. Herhaal anamnese en onderzoek. Inventariseer tjeinvloedende
factoren, werkverzuim en dagelijkse activiteiten. Leg uit dat de pijn meestal spontaan verdwijnt.
Behandelplan bij disfunctioneren:

* geleidelijke opbouw van activiteiten, bijvoorbeeld werk, ondanks de pijn

* bij sterke pijnreactie individuele adviezen

* activerende behandeling door fysio-, manueel- of oefentherapeut

Controles bij subacute lage-rugpijn

Na 6 weken of bij manuele therapie na enkele (proef)behandelingen. Eerder bij sterke toename van het
disfunctioneren. Evalueer bij controles klacht en behandeling. Bespreek psychosociale gevolgen en werk

BELEID BIJ CHRONISCHE LAGE-RUGPIJN (>12 weken)

Doel: tieperken disfunctioneren en ziekteverzuim. Herhaal anamnese en onderzoek. Leer patiënt de status quo te
accepteren en voorkom onnodige behandeling. Leg uit dat de hinder langzaam afneemt. Bespreek belem-
meringen en klachten. Benadruk omgaan met klachten en accepteren van pijn en hinder. Zoek naar beter
evenwicht in activiteitenniveau. Verwijs eventueel voor vertjetering van functioneren naar een oefentherapeut

Controles bij chronische lage-rugpijn

Bij vragen: bijv. bij vinden van nieuw evenwicht of als de patiënt blijft disfunctioneren in ADL of In het werk

Medicamenteuze therapie algemeen

In alle stadia zo nodig symptomatische pijnstilling voor vaste periode om stapsgewijs activiteiten uit te breiden;
7-14 dagen paracetamol 4-6 dd 500 mg. Tweede keus: ibuprofen 3-4 dd 400 mg, naproxen 2-3 dd 250 mg, of
diclofenac 3-4 dd 25-50 mg

Consultatie/verwijzing algemeen

* bij verdenking op een specifieke oorzaak naar een orthopeed, neuroloog of reumatoloog

* bij blijvend disfunctioneren naar een behandelaar met aandacht voor disfunctioneren, revalidatiearts,
psycholoog of ergotherapeut: ook kan verwezen worden naar een centrum waar expertise bestaat in het
omgaan met disfunctioneren en pijn

De volledige tekst van de NHG-Standaard is gepubliceerd in \'Huisarts en Wetenschap\'

tenschappelijke vereniging die de ontwikkeling verzorgt,
zal de acceptatie van richtlijnen vergroten. Zij dienen dan
ook te zijn voorzien van een regelmatige herzieningsproce-
dure.

De totstandkoming geschiedt via inteme en exteme kwali-
teitscontroles. Dat wil zeggen dat de beroepsgroep zelf een
waarborging van kwaliteit geeft, respectievelijk kwaliteits-
waarborging door cliënten en de overheid (1).

DNTWIKKELINGSPROCEDURE RICHTLIJNEN
Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de weten-
schappelijke vereniging van huisartsen, ontwikkelt richtlij-
nen voor het handelen van de huisarts. Zij noemen deze
richtlijnen \'standaarden\', te vergelijken met \'standard opera-
tional procedures\'. De eerste standaard is in 1989 versche-
nen. In 1996 waren er zo\'n zestig standaarden gepubliceerd.
Hiermee is ongeveer 30% van het totale ziekteaanbod in de
huisartsenpraktijk aan de orde gekomen. Van het aantal be-

-ocr page 421-

schikbare diagnoses is 20% in de standaarden aan de orde
geweest. Hieronder volgt een beschrijving van het ontwikke-
lingsproces van een standaard.

/. Voorbereidingsfase
In deze fase worden aspecten van het handelen geselec-
teerd waarvoor standaardisatie gewenst is. Vervolgens
wordt er een projectplan opgesteld.

2. Ontwerpfase

Er wordt een deskundigenwerkgroep gevormd bestaande
uit huisartsen met specifieke deskundigheid op het terrein
van de betreffende standaard. Deze groep ontwerpt de eer-
ste versie, welke nader wordt uitgewerkt en gespecifi-
ceerd. Dit heet dan de ontwerpstandaard. De werkgroep
wordt bijgestaan door een secretariaat.

3. Commentaarfase

De ontwerpstandaard wordt aan de hand van een commen-
taarformulier beoordeeld door onder andere vijftig wille-
keurig gekozen huisartsen. De aard van het gevraagde
commentaar spitst zich toe op uitvoerbaarheidsaspecten
van de ontwerpstandaard.

4. Conceptfase

De aangeboden commentaren worden beoordeeld en ver-
werkt door de werkgroep. Een staflid van het NHG stelt de
definitieve versie van de standaard op, de conceptstan-
daard (7).

5. Autorisatiefase

De conceptstandaard wordt beoordeeld door een autorisa-
tiecommissie (AC). Deze bestaat uit drie NHG-leden, drie
hoogleraren huisartsgeneeskunde en een huisarts-lid van
de LHV( Landelijke Huisartsen Vereniging). Autorisatie
is een feit als minimaal vijf leden van de AC voor autorise-
ren zijn.

6. Bestuurlijke bekrachtiging

Het algemeen bestuur legt de standaard over aan de leden-
congres. Het congres kan geen invloed uitoefenen op de
inhoud van de standaard. Zij kan wel aangeven, of zij vindt
dat de standaard past binnen het beleid van het NHG.

7. Publicatie

De door het congres aangenomen standaard wordt in verkorte
vorm aangeboden aan
Huisarts en Wetenschap en daarin op-
genomen. Een samenvatting op een geplastificeerde kaart is
daar een onderdeel van. Daamaast wordt een complete versie
van de standaard opgesteld. Deze bestaat uit de gepubliceerde
samenvatting, de verantwoording van de verwerking van de
commentaren, een overzicht van de randvoorwaarden, een li-
teratuurlijst en achtergrondmateriaal èn een advies ten aan-
zien van deskundigheidsbevordering (8). Een voorbeeld van
een verkorte standaard uit de humane geneeskunde is als bij-
lage toegevoegd. Het betreft de NHG-standaard \'Lage mg-
pijn\' M-54 uit januari 1996 (samenvatting).

3MJ

\'imnrrri i\'-^M

DISCUSSIE

De dierenartsen zouden het voorbeeld van de huisartsen kun-
nen volgen door het opstellen van een integraal kwaliteitsbe-
leid. Daartoe zou een wetenschappelijke beroepsvereniging
(bijvoorbeeld de Groep Geneeskunde van het Rund, of de
Groep Practici Grote Huisdieren) of een Afdeling Kwaliteit
van de KNMvD in het leven geroepen moeten worden. Het
Integrale Kwaliteitsbeleid zou de ontwikkeling van richtlij-
nen voor het veterinair-technisch handelen en de ontwikke-
ling van een verplichte scholings- en toetsingsprocedure als
componenten moeten bevatten. De onderdelen van het beleid
lenen zich er goed voor om in samenhang te worden opgevat.
Als voorbeeld van een soort \'standaard\' kan de protocollaire
bedrijfsbegeleiding worden beschouwd (9).

LITERATUUR

1. Rutten GEHM en Thoma.s S. NHG-Standaarden voor de huisarts.
Utrecht: Bunge, 1993: 1-22.

2. Leeuwen YD van. Pollemans MC en Verwijnen M. Heiligt het doel de
middelen? Toetsing met het oog op selectie en (her)registratie.
Medisch Contact 1991; 23: 732^.

3. Dalhuysen J, Zwaard A, Grol RPTM en Mokkink H. Richtlijnen-
project. De effectiviteit en bruikbaarheid van methoden van toetsing
van het medisch handelen in de huisartsenpraktijk. Utrecht:
Nederlands Huisartsen Genootschap, 1995: 82-92.

4. Anoniem. Uitvoeringsregeling herregistratie huisartsen. Medisch
Contact 1995; 50: 1275-8.

5. Grol RPTM. Deskundigheidsbevordering huisartsen. Intercollegiale
toetsing en Invoering standaarden. Medisch Contact 1992; 9:275-8.

6. Knook H. Huisartsgeneeskunde is in gevaar. Medisch Contact 1991;
46: 103-4.

7. Voort JPM van der. De ontwikkelingsfasen van een standaard.
Huisarts en Wetenschap 1989; 32: 322-3.

8. Voort JPM van der. De ontwikkelingsfasen van een standaard (2).
Huisarts cn Wetenschap 1989; 32: 402.

9. Brand A, Noordhuizen JPTM en Schukken YH. Veterinary Herd
Health and Production Management in Dairy Practice, Wageningen
Pers, 1996: 543.

10. Nederlands Huisartsen Genootschap NHG. Lage-rugpijn, NHG-stan-
daard M-54, januari 1996, een samenvatting van Huisarts & Weten-
schap 1996; 39: 1.

-ocr page 422-

rBST - TOELATING: OPNIEUW OVERWOGEN

E.A/. Noordhuizen-Stassen\'\' end. Fink-Gremmels^

Uit en voor de praktijk

INLEIDING

Het mogelijke gebruik van recombinant
bovine somatotropine (rBST) bij melk-
koeien is een onderwerp dat aanleiding
geeft tot de nodige discussie bij onder
andere consumenten, dierenartsen, vee-
houders en de zuivelindustrie. Met be-
trekking tot het gebruik van rBST is er
zorg geuit over de veiligheid voor de
consument, het dier en het milieu, over
de kwaliteit van de melk, de economi-
sche en de sociale consequenties voor de
landbouw, de wetenschap, de concur-
rentie en het effect op de handel.
In 1994 besloot de Raad van Europa om
een moratorium in te stellen voor het ge-
bmik en het toelaten op de markt van
rBST. Met name omdat er onvoldoende
prakt ij kgegevens voorhanden waren
over de toepassing van rBST, werd er
een verbod op het verhandelen en het

\' Prof. dr. E.N. Noordhuizen-Stassen. Hoogleraar rela-
tie mens dier, hoofddocent rundergezondheidszorg en
Hd van de werkgroep van de wetenschappelijke com-
missie diergezondheid en dierenwelzijn van de EU, die
de effecten van BST op dierenwelzijn heeft bestudeerd.
^ Prof. dr. J. Fink-Gremmels. Hoogleraar veterinaire
farmacologie en klinische toxicologie en lid van de
wetenschappelijke commissie van de EU, die de ef-
fecten van BST op de volksgezondheid heeft bestu-
deerd.

Op 31 december 1999 loopt het verbod op het gebruik van en de handel in rBST
af. Een van de stappen om tot een overweging op dit verbod van rBST te komen,
door de Raad van Europa, is het samenstellen van een tweetal rapporten over
de invloed van respectievelijk het gebruik van rBST op dierenwelzijn en volks-
gezondheid. Deze rapporten zijn in maart 1999 verschenen. In het rapport
\'Animal Welfare Aspects of the Use of Bovine Somatotropin\' (1) wordt de in-
vloed van het gebruik van rBST onder normale praktijkomstandigheden be-
oordeeld. In relatie tot het dierenwelzijn is met name het effect van rBST op het
voorkomen van mastitis, klauw- en beenproblemen, reproductiestoornissen en
stofwisselingsstoornissen bij melkkoeien bestudeerd. Geconcludeerd wordt dat
rBST de melkproductie verhoogt, vaak bij dieren die al (erg) veel produceren.
rBST veroorzaakt een aanzienlijk slechter welzijn ten gevolge van een toename
in het voorkomen van mastitis, been- en klauwproblemen, reproductiestoornis-
sen en andere aan productie gerelateerde dierziekten. Uit het oogpunt van die-
renwelzijn, inclusief diergezondheid, is de wetenschappelijke commissie \'dier-
gezondheid en dierenwelzijn\' van de Europese Unie van mening dat rBST niet
gebruikt zou mogen worden bij melkvee.

In het rapport \'Public Health Aspects of the Use of Bovine Somatotropin\' (2)
worden vraagstukken met betrekking tot de mogelijke risico\'s voor de volks-
gezondheid bediscussieerd.

toepassen van rBST in de Europese Unie
(EU) tot 31 december 1999 ingesteld.
De Raad van Europa heeft aan de weten-
schappelijke commissie \'diergezond-
heid en dierenwelzijn\' en aan de weten-
schappelijke commissie \'veterinaire
volksgezondheid\' van de EU gevraagd
ieder een werkgroep samen te stellen
van onafhankelijke wetenschappers,
met als taak de effecten van rBST te be-
oordelen. Eind 1998 hebben deze com-
missies hun respectievelijke rapporten
en adviezen uitgebracht. Zij hebben zich
daarvoor met name geconcentreerd op
de literatuur van na 1990 en op rappor-
ten van de producenten van rBST. Sinds
maart 1999 zijn via de internetsite van de
Direction Generale 14 van de EU het
rapport \'Animal Welfare Aspects of the
Use of Bovine Somatotropine\' en het
rapport \'Public Health Aspects of the
Use of Bovine Somatotropine\' op te vra-
gen.

Aan de werkgroep diergezondheid en
dierenwelzijn (1) werd gevraagd om de
effecten en de risico\'s van het gebmik
van rBST onder praktijkomstandighe-
den te beoordelen, met in achtneming
van de volgende aspecten:

* Het voorkomen van mastitis en andere
aandoeningen bij melkvee;

* Andere aspecten van het welzijn bij
melkvee.

Parallel aan de vervaardiging van dit

rapport is er een werkgroep veterinaire
volksgezondheid (2) samengesteld die
zich richtte op de mogelijke directe en
indirecte negatieve effecten van het ge-
bruik van rBST bij melkvee voor de ge-
zondheid van de consument.

In dit artikel zullen de rapporten over
\'dierenwelzijnaspecten in relatie tot het
gebruik van rBST\' en \'volksgezond-
heidsaspecten in relatie tot het gebmik
van rBST\' besproken worden.

DIERENWELZIJN
Met betrekking tot het gebruik van rBST
zijn de volgende punten in relatie tot die-
renwelzijn beoordeeld:

* Plaats van injectie en wijze van toe-
diening

* Voorkomen van ziekten en sterfte

* Conditie en reproductie

* Gedrag

* Fysiologische indicatoren van meta-
bole stress en de belangrijkste fysiolo-
gische regelmechanismen.

Gebruikmakend van deze parameters is
het mogelijk om op een wetenschappe-
lijke manier het effect van de toepassing
van rBST op het welzijn van melkkoeien
te beoordelen.

WERKING VAN rBST EN DE TOE-
PASSING

rBST wordt geprcxluceerd gebruikma-
kend van biotechnologische technieken.
rBST lijkt sterk op het groeihormoon dat
in de hypofyse-voorkwab voorkomt.
Om tot een toename van de melkgift te
komen wordt geadviseerd om naast de
staart onder de huid elke veertien dagen
een dosis van 500 mg toe te dienen.
Hiermee wordt in de negende of de tien-
de week van de lactatie begonnen.
Dertig procent van de bedrijven in de VS
passen rBST toe (1998).
De melkgift kan onder invloed van rBST
met 10-25% stijgen. Dit is echter heel
variabel en hangt van vele management-
factoren af Eenderde van de bedrijven
liet een productiestijging van minder
dan 10% zien. De melkgiftcurve zal on-
der invloed van de tweeweekse toedie-
ning van rBST een zaagtandpatroon la-
ten zien.

De melksamenstelling zal zich onder in-
vloed van rBST wijzigen. De caseïne- en
eiwitconcentraties in de melk zullen da-

-ocr page 423-

len en de vetconcentratie, het celgetal en
IGF-l(insulin-like growth factor)-con-
centratie zullen stijgen. De vet- en eiwit-
concentraties zullen zich weer stabilise-
ren op het moment dat de koe weer een
positieve energiebalans heeft.
Twee tot vier dagen na de toediening
van rBST zal de melkgift stijgen. De
voeropname van de koeien zal pas 5 tot 7
weken later stijgen. Dus in de beginfase
van de toediening van rBST zal de koe
voor de extra melkgift gebruik moeten
maken van haar lichaamsreserves. Ze
zal dus in een verlengde negatieve ener-
giebalans verkeren.

rBST-injectie veroorzaakt een aanzien-
lijke verhoging van het circulerende
IGF-1, een geringe toename in de thy-
roxineconcentratie en variabele concen-
traties van circulerend insuline. rBST
bindt net als andere eiwithormonen aan
receptoren in verschillende weefsels. Er
zijn op verschillende celtypes recepto-
ren beschreven bijvoorbeeld bij lever-
cellen, vetcellen, lymfocyten, macrofa-
gen, fibroblasten en chondrocyten
rBST beïnvloedt de vet- en botstofwis-
seling. Een recente theorie is dat rBST
geen direct effect heeft op de lipogenese
of de lipolyse, maar dat de vetstofwisse-
ling chronisch beïnvloed wordt door een
afname van de gevoeligheid van vetcel-
len voor insulinesUmulatie van de lipo-
genese en een toename van de gevoelig-
heid voor catecholaminestimulatie van
de lipolyse. Onder invloed van rBST
gaat de hartslag en de cardiac output om-
hoog en wordt de bloedstrcwm naar de
uier gestimuleerd. rBST heeft geen
rechtstreekse invloed op de melkpro-
ductie. De melkproductie wordt waar-
schijnlijk gestimuleerd door de ver-
hoogde concentraties in het bloed van
lGF-1 dat onder invloed van rBST in de
lever wordt geproduceerd.

rBST EN UIERGEZÜNDHEID
Sinds 1993 is het gebruik van rBST toe-
gestaan in de VS, ondanks het feit dat het
bij de registratie van rBST bekend was
dat rBST:

* Het risico op klinische en subklinische
mastitis doet toenemen.

* Het aantal gevallen van klinische mas-
titis doet toenemen.

* Het celgetal in de melk toeneemt.

* Het gebruik van antibiotica voor de
behandeling van mastitis doet toene-
men.

Deze risico\'s worden op de bijsluiter
vermeld.

Meta-analyses, hierbij worden verschil-
lende onderzoeken naar het effect van
rBST op de uiergezondheid gecombi-
neerd, laten zien dat het risico op klini-
sche mastitis toeneemt met 15 tot 79%
bij koeien behandeld met rBST in verge-
lijking met onbehandelde koeien. Het
celgetal in de melk neemt toe met 19%
bij de rBST-behandelde dieren. De be-
handelingstijd was langer en het aantal
behandelingen van klinische mastitis
was groter bij koeien die behandeld wer-
den met rBST vergeleken met koeien die
niet behandeld werden.
Deze resultaten werden vaak niet bewe-
zen gevonden in de afzonderlijke stu-
dies. Dit wordt veroorzaakt door de vol-
gende epidemiologische punten:

* Het aantal dieren in de meeste studies
was te beperkt, gegeven het feit dat
mastitis bij de meeste bedrijven veel-
vuldig voorkomt en dat er tussen be-
drijven grote verschillen zijn in het
voorkomen van mastitis. Om een ef-
fect van rBST op het voorkomen van
mastitis adequaat te kunnen meten
zou gemeten moeten worden op be-
drijven met meer dan 600 koeien. De
meeste bedrijven in de studies hadden
minder dan 100 koeien, daarom is ge-
kozen voor een meta-analyse.

* De uitgangssituatie in de mate van
voorkomen van mastitis voor de
rBST-toediening was bij de rBST-be-
handelde koeien en de koeien die niet
behandeld werden niet gelijk.

* Bedrijfseffecten en het feit dat de ex-
perimentele bedrijven niet altijd re-
presentatief waren voor gemiddelde
praktijkbedrijven.

* Het feit dat men de toename van mas-
titis toeschrijft aan de toegenomen
melkgift in plaats van aan het rBST-
gebruik.

Dezelfde epidemiologische punten zijn
van toepassing op andere aandoeningen
zoals been- en klauwproblemen, stof-
wisselingsstoomissen en andere aan-
doeningen in relatie tot het gebruik van
rBST. Bovendien is het volgende punt
nog van grote invloed: Veel gezond-
heidsproblemen zijn moeilijk te dia-
gnostiseren, omdat de symptomen niet
specifiek zijn en daardoor het diagnosti-
seren van verschillende gezondheids-
problemen alleen gebaseerd op visuele
beoordeling van beperkte waarde is.

rBST EN BEEN- EN KLAUWAAN-
DÜENINGEN

Eén van de grootste problemen om een
goed inzicht te krijgen in het voorkomen
van klauwaandoeningen bij melkkoeien
is het feit dat men daarvoor de poten
dient op te tillen. De meeste studies naar
de effecten van rBST op been- en klauw-
aandoeningen presenteren alleen gege-
vens over klinische kreupelheid, waarbij
bovendien de diagnoses van de verschil-
lende been- en klauwproblemen beperkt
waren.

Een verdubbeling van het aantal klauw-
en beenproblemen werd vastgesteld bij
rBST-behandelde koeien in vergelijking
tot koeien die niet met rBST behandeld
waren. De volgende toename in diagno-
ses werd vermeld: stinkpoot, hakproble-
men, zoolzweren, zwelling van de on-
dervoet, hak, knie en het been. Bij een
aantal dieren werd sectie gedaan, al deze
dieren vertoonden aantasting van ver-
schillende gewrichten. Bovendien werd
een toename in de duur van de aandoe-
ningen gezien.

rBST EN VRUCHTBAARHEIDS-
PROBLEMEN

Er is bewijs dat rBST een negatieve in-
vloed heeft op de vruchtbaarheid van
melkkoeien. Bij koeien, die behandeld
werden met rBST, daalde het drachtig-
heidspercentage met 7-9% (oudere
kalfskoeien) en met 27% bij eerste-
kalfskoeien, de periode tussen aflcalven
en dracht nam toe bij eerste kalfskoeien,
het aantal tweelinggeboortes nam zeer
sterk toe bij alle koeien en de dracht-
lengte nam af met twee tot vier dagen.

rBST EN ANDERE GEZONDHEIDS-
PROBLEMEN

De lichaamsconditie van de melkkoeien
is aan het einde van de lactatie gemid-
deld 0.2-0.5 punten lager bij koeien die
behandeld zijn met rBST. rBST-behan-
delde koeien hebben meer \'off-feed\' pe-
riodes, verder hebben ze meer last van
tympanie, indigestie en diarree. rBST-
behandelde koeien hebben meer proble-
men met het omgaan met hoge omge-
vingstemperaturen. Er is slechts be-
perkte betrouwbare informatie voorhan-
den over het afvoeren van koeien in rela-
tie tot het gebruik van rBST. Koeien die
behandeld zijn met rBST hebben een
verhoogde kans op afvoer.

rBST EN IMMUUNFUNCTIES, PA-
THOGEENVERMEERDERING EN
INFECTIEUZE AANDOENINGEN
Een paar experimentele onderzoeken la-
ten zien dat bij dagelijks gebruik van
rBST een verhoging optreedt van een
aantal lymfocytenflincties en een aantal
polymorfkemige leukocytenfuncties.
Deze immuno-stimulerende effecten
van rBST zijn niet onder praktijkom-
standigheden aangetoond.
Er zijn indicaties dat groeihormoon de
productie van virussen zou verhogen.

-ocr page 424-

Het is echter de vraag of een dergehji<
effect ook optreedt bij de behandeling
van koeien met rBST onder praktijkom-
standigheden.

rBST EN INJECTIEPLAATS
Een week na injectie met rBST bleek
28% van de koeien een aanzienlijke
zwelling op de injectieplaats te hebben.
Ook na twee weken bleek, afhankelijk
van de studie, een aanzienlijk aantal die-
ren nog een zwelling naast de staartwor-
tel te vertonen. Gegeven het feit dat de
rBST-injecties elke 14 dagen plaatsvin-
den ontstaat er een stapeling van deze ef-
fecten.

DE VEILIGHEID VAN rBST - VÜLKS-
GEZONDHEIDSASPECTEN
Tot nu toe werd verondersteld dat rBST
als peptidehormoon met een species -
specifieke structuur geen effecten bij de
mens zou kunnen veroorzaken, wanneer
het oraal (bijvoorbeeld via melk of resi-
duen in vlees) incidenteel werd opgeno-
men. Op basis van dit gegeven werden
voor de farmaceutische preparaten die
rBST bevatten, nauwelijks toxicologi-
sche onderzoeken verricht. Inmiddels is
gebleken, dat de toepassing van rBST
bij melkkoeien tot een verhoogde afgifte
van lGF-1 met de melk leidt. De struc-
tuur van IGF-1 is bij runderen en men-
sen identiek, wat betekent dat het met
dc melk uitgescheiden IGF-1 bij de
mens biologisch werkzaam is. Tevens
heeft recent onderzoek laten zien dat
lGF-1 ondanks zijn peptide-structuur
vanuit het maagdarmkanaal kan worden
opgenomen (gcresorbcerd), wanneer
het door de aanwezigheid van caseïne -
dat als protease-remmer werkt - be-
schermd wordt. De resorptie kan in dit
geval tot 67% van de toegediende dosis
oplopen.

Deze nieuwe bevindingen hebben een
aantal vragen opgeworpen met name
naar de daadwerkelijke concentratie van
IGF-1 in de melk van met rBST behan-
delde dieren. De gegevens in de litera-
tuurzijn echter niet duidelijk, omdat ook
fysiologisch het IGF-1-gehalte in melk
varieert: aan het begin van de lactatiepe-
riode worden hoge gehaltes gemeten,
terwijl in een later stadium van de lacta-
tieperiode de IGF-1-concentraties in
melk geleidelijk dalen. Verder onder-
zoek zal moeten aantonen in hoeverre de
behandeling met rBST het IGF-1 ge-
halte in consumptiemelk duidelijk doet
toenemen. De vraag naar de werkzame
concentratie in consumptiemelk is cruci-
aal, want IGF-1 bevordert als \'cellular
growth factor\' de celproliferatie. Al-
hoewel van deze eigenschap potentieel
gebruik gemaakt kan worden bij be-
paalde patiënten - bediscussieerd wordt
een mogelijke therapeutische toepassing
na darmresecties en bij NIDD (non-in-
sulin-dependent diabetes )-patiënten - is
aan de dagelijkse blootstelling aan IGF-
1 het risico verbonden dat ook de ont-
wikkeling van tumorweefsel gestimu-
leerd kan worden c.q. dat het tumor-
promoverende eigenschappen zal tonen.

Tevens werd aandacht besteed aan de
mogelijke secundaire effecten van het
gebruik van rBST bij melkkoeien. In het
dier vindt als gevolg van de toediening
van rBST een \'downregulatie\' van bio-
transformatie-enzymen plaats. Dit kan
betekenen dat de metabole omzetting
van xenobiotica, waaronder diergenees-
middelen, vertraagd verloopt, waardoor
het risico voor ongewenste residuen in
vlees en melk zal toenemen.

DISCUSSIE

Het is van belang om het effect op het
dierenwelzijn van nieuwe biotechnolo-
gische producten, die mogelijkerwijs in
de toekomst gebruikt worden bij dieren,
grondig te bestuderen. Veel van de stu-
dies naar het effect van rBST zijn be-
perkt van omvang en duur van de studie.
Resultaten van meta-analyses laten zien
dat koeien die behandeld worden met
rBST gedurende een langere periode (1
tot 2 lactaties) een hoger risico lopen op
het voorkomen van mastitis, klauw- en
beenproblemen, vruchtbaarheidsproble-
men, een aantal stofwisselingsproble-
men en andere aandoeningen. Dezelfde
problemen kunnen ook worden veroor-
zaakt door hoge melkgiften. Er zijn dan
ook auteurs die de negatieve effecten na
het toedienen van rBST niet aan rBST
toeschrijven, maar aan het feit dat de
melkgift is toegenomen van de melk-
koeien. Klachten van veehouders over
deze negatieve effecten van rBST wor-
den dan vervolgens toegeschreven aan
het feit dat het management van de vee-
houder onvoldoende is aangepast aan de
verhoogde melkgift van de koeien. Deze
wijze van interpreteren van de resultaten
is in strijd met een van de basale epide-
miologische regels dat een intermediaire
variabele in een oorzakelijk verband
nooit als een co-variabele in een multi-
variate analyse mag worden ingevoerd.
Als rBST dus de melkgift verhoogt en
dat vervolgens het aantal klinische mas-
titiden omhoog gaat, dan mag je dus niet
zeggen dat dit ligt aan de toename van de
melkgift en niet aan het rBST gebruik.
Ongeacht de reden van de toegenomen
gezondheidsproblemen, is er gevonden
dat rBST-toediening leidt tot een aan-
zienlijke toename van mastitis, been en
klauwproblemen, vruchtbaarheidspro-
blemen en andere gezondheidsproble-
men die allemaal een negatieve invloed
hebben op het welzijn van de betrokken
dieren. Deze welzijnsaantasting zal dus
minder optreden wanneer er geen rBST
wordt gebruikt.

In het rapport wordt dan ook de aanbe-
veling gedaan door de wetenschappelijk
commissie \'dierenwelzijn en dierge-
zondheid\' om rBST niet toe te laten voor
gebruik bij melkkoeien.

Naast het effect van rBST op dierenwel-
zijn in termen van pijn zijn er nog vele
andere aspecten die van invloed zijn op
het toelaten of de wenselijkheid van het
gebruik van rBST. In ons land en de lan-
den om ons heen laten wij ons leiden in
onze omgang met dieren door een aantal
dierethische principes. Wij vinden in het
algemeen dat dieren die zich in onze in-
vloedsfeer bevinden goed verzorgd
moeten worden, niet onnodig pijn mo-
gen lijden, dat er respect moet worden
getoond voor de intrinsieke waarde (ei-
gen waarde) van het dier en dat de dieren
rechtvaardig behandeld moeten worden.
In het rapport is niet aan al deze punten
aandacht besteed. Dit heeft te maken
met de opdracht die ten grondslag lag
aan het schrijven van dit rapport. Vele
veehouders, burgers en consumenten
zullen zich zorgen maken dat de tcx;pa.s-
sing van BST de eigen waarde van het
dier aantast. Bovendien komt de \'na-
tuurlijkheid\' van het product melk in het
geding.

Alhoewel op dit moment nog teveel ge-
gevens ontbreken om het daadwerke-
lijke risico van het gebruik van rBST
voor de volksgezondheid te kunnen in-
schatten, werd in de discussie ook het
feit meegenomen dat rBST geen thera-
peutische waarde in de diergeneeskunde
bezit. De negatieve effecten van rBST
op de diergezondheid maken het aanne-
melijk dat als gevolg van het gebruik
van rBST ook het gebruik van dierge-
neesmiddelen zal toenemen. Dit aspect
verdient zeker ook aandacht. Met name
een toename in het optreden van mastitis
werd duidelijk gesignaleerd, wat het ge-
bruik van antibiotica zal stimuleren.
Bij een risico-batenanalyse wegen de
potentiële risico\'s voor de volksge-
zondheid zwaar, want de \'baten\' van
rBST betreffen alleen een economisch
voordeel, dat vaak nog gepaard gaat
met een negatief effect op de dierge-
zondheid.

-ocr page 425-

VRAAG:

Met veel interesse heb ik het artikel
\'Acute blindheid ten gevolge van
trauma bij een Welsh ponyveulen\' in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
van 1 maart 1998 gelezen. Samen-
werking tussen dierenartsen en artsen
zou meer moeten plaatsvinden!
De conclusie van het artikel eindigde
naar mijn oordeel echter enigszins on-
bevredigend. Immers, het vervoer van
jonge veulens, waarbij de merrie vast-
staat en het veulen los bij haar, vindt
veelvuldig plaats, niet alleen naar de
hengstenhouderij maar ook naar bij-
voorbeeld (premie)keuringen. De veu-
lens worden tijdens het transport niet
vastgezet om agitatie en verhanging te
voorkomen. Fokkers en hun veteri-
naire adviseurs zullen zeker willen we-
ten hoe stomp trauma tijdens het trans-
port moet worden vermeden en welke
voorzieningen daarbij moeten worden
getroffen om het beschreven letsel met
fatale afloop te voorkomen. Als fokker
van (Shetland) pony\'s ben ik ook zeer
geïnteresseerd in een gedegen ant-
woord op bovenstaande vragen.

ANTWOORD:

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 1 maart 1998 wordt in het
artikel \'Acute blindheid ten gevolge
van trauma bij een Welsh ponyveu-
len\', aandacht besteed aan een blind-
heid die ontstaat na een trauma.
De conclusie van het artikel gaat in op
de oorzaak van de blindheid, perifeer
oogzenuwletsel, waarschijnlijk ver-
oorzaakt door overstrekking met axo-
nale laceratie ten gevolge van stomp
trauma. Stomp trauma moet zoveel
mogelijk bij veulens worden verme-
den en er moeten tijdens het vervoer
voorzieningen worden getroffen om
een dergelijk letsel bij jonge veulens te
voorkomen.

De vraag is natuurlijk hoe?

Het antwoord hierop is complex. In de
praktijk is het zo dat veulens die voor
het eerst worden vervoerd nogal aan

Naar aanleiding van bovenstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie drs. G. van
den Brink te Dordrecht bereid om
voor de lezers een antwoord te for-
muleren.

I ft

ACUTE BLINDHEID TEN GEVOLGE VAN TRAUMA BIJ
EEN WELSH PONYVEULEN

stress lijden. De situatie waarin een
veulen komt te verkeren bij transport is
vreemd en tevens is het vaak zo dat
moeder ook een andere houding dan
gewoonlijk aanneemt, zeker als er
meerdere merries met veulen worden
vervoerd. Voor het veulen is de moe-
der-kind relatie aan spanning onderhe-
vig. Dit is onder andere te merken aan
zweten, versnelde ademhaling en een
versnelde hartslag. Soms steigeren de
veulens en vallen al om voordat het
transport op gang komt.
Indien de merries worden vastgezet
met de veulens er los bij, wat vaak ge-
beurt, en de trailer of vrachtauto direct
gaat rijden, hebben de veulens het ex-
tra zwaar te verduren omdat ze niet ge-
wend zijn in een rijdende trailer hun
evenwicht te bewaren.
Het nemen van bochten en het remmen
komen voor deze jonge veulens volko-
men onverwacht wat vaak resulteert in
een harde kennismaking met de wan-
den van de trailer. Indien wij zelf in
een trailer gaan staan, zouden we kun-
nen bevestigen hoe lastig het is het
evenwicht te bewaren.
Merries worden vaak op de traditio-
nele manier vastgezet, met het hoofd in
de rijrichting. Verschillende onderzoe-
ken hebben aangetoond dat bij deze
wijze van laden het paard niet stabiel
staat en dat de achterhand van de mer-
rie bij deze wijze van laden bij het ne-
men van bochten naar links en rechts
kan zwenken. Het veulen kan zo op
hardhandige wijze tussen merrie en
wand terecht komen. Bij het remmen
kan de menrie plotseling naar voren
schieten en het veulen kan op deze
wijze ook bekneld raken. Het is dus de
vraag of het beter is het veulen los bij
de merrie te vervoeren als er op de tra-
ditionele wijze wordt geladen.
Wellicht zou het beter zijn, als het veu-
len vaststaan gewend is, dit ook vast te
zetten om trauma te voorkomen. Echter
vaak gaat het om jonge veulens die nog
nooit zijn aangelijnd en dat geeft dan
natuurlijk problemen. Beter is het de
merrie \'andersom\' in de trailer te plaat-
sen, dus tegengesteld aan de rijrichting,
wat meer stabiliteit geeft. Laat men een
paard de vrije keus dan gaan ze ook zo
staan. Remmen kan zo beter worden
gecorrigeerd en een paard kan zo met
de voorhand veel beter het evenwicht
bewaren tijdens het nemen van boch-
ten. Het veulen loopt zo ook veel min-
der risico.

Het verdient aanbeveling de veulens
ook te vervoeren in een positie tegen-
gesteld aan de rijrichting om de stabili-
teit te bevorderen. Echter omdat de
meeste veulens nog geen halster ge-
wend zijn, worden ze los vervoerd bij
de moeder. In deze situatie is dat inder-
daad het beste om stress en eventueel
verhanging te voorkomen. Na enige
tijd rijden leert zo\'n veulen spontaan in
een richting te staan tegengesteld aan
de rijrichting.

Een paar zaken zijn van belang.
Oefening baart kunst en een \'plezier-
ritje\' onder mstige omstandigheden
doet wonderen. Bij een langere rit zal
het veulen minder gestrest zijn en kan
het beter het evenwicht bewaren.
Na lange tijd heb ik de ervaring opge-
daan dat moeder en veulen beiden het
beste vastgezet kunnen worden naast
elkaar en tegengesteld aan de rijrich-
ting. Wel is het van belang dat de veu-
lens weten wat een halster is en dat ze
buiten de trailer al zonder problemen
aan een halster vastgezet kunnen wor-
den.

Let daarbij op dat de veulenhalstertou-
wen aan een lager bevestigingspunt
moeten worden vastgemaakt om te
voorkomen dat bepaalde halsterdelen
niet in de ogen gaan snoeren.
Pasgeboren veulens en veulens die nog
geen halster gewend zijn, kunnen ook
in een apart afgetimmerde ruimte wor-
den geplaatst, voor de merrie, waarbij
het hoofd van de merrie contact kan
hebben met het veulen, wat voor bei-
den geruststellend is en beknelling kan
voorkomen.

-ocr page 426-

JAARLIJKSE WALTHAM AWARDS UITGEREIKT

ONDERZOEK NAAR VOORKOMEN NEOSPORA BIJ DE
HOND WINT EERSTE PRIJS

VegheL 23 april 1999 - Neospora
Caninum is in ons land een van de be-
langrijkste oorzaken van abortus bij
het rund. Sinds 1988 zijn er ook enkele
ziektegevallen bekend bij de hond
waarbij vooral het zenuwstelsel wordt
aangetast. In zijn afstudeerscriptie on-
derzocht dierenarts Aragon Kramer de
seroprevalentie van anti lichamen te-
gen Neospora Caninum bij de hond om
meer inzicht te krijgen in de levenscy-
clus van deze parasiet. Zo wilde hij na-
gaan of er een relatie bestaat tussen het
voorkomen van Neospora bij hond en
rund.

Op basis van de onderzoeksresultaten
lijkt het erop dat de hond een rol speelt
in de levenscyclus van de parasiet. Er
zal echter nader onderzoek moeten
worden gedaan naar het verband tus-
sen het voorkomen van Neospora bij
de verschillende dieren op de boerde-
rij. Een andere opvallende bevinding is
dat de seroprevalentie bij oudere hon-
den hoger was dan die bij jongere hon-
den. Dit maakt het aannemelijk dat
honden naast verticale transmissie ook
op oudere leeftijd besmet kunnen wor-
den met de parasiet. Met zijn studie
won de auteur de eerste prijs bij de
Waltham Awards 1999.
De Waltham Awards worden jaarlijks
uitgereikt aan de studenten dierge-
neeskunde die het afgelopen jaar de
beste afstudeerscriptie schreven aan de
Faculteit der Diergeneeskunde van de
Universiteit van Utrecht.

Goede aanzet voor nader onderzoek

In haar rapport stelt de jury dat de be-
vindingen van Aragon Kramer belang-
rijk zijn voor de bewustwording van
boer en dierenarts. Immers, dankzij
deze scriptie zal de dierenarts zich
meer bewust zijn van het voorkomen
van Neospora bij de hond en de moge-
lijke consequenties daarvan. De jury
waardeert de combinatie van een com-
plete en gedegen literatuurstudie en de
resultaten van eigen onderzoek. Zij
ziet het referaat als een goede basis
voor een wetenschappelijk artikel.

Studie naar cardiomyopathie Dober-
mann wint tweede prijs

waarschijnlijkheid autosomaal domi-
nant en autosomaal recessief overerft.

Genezen is nog niet mogelijk, daarvoor
is er nog te weinig over bekend. Wel
stelt Laura dat preventie door middel
van foktechnische maatregelen van
groot belang lijkt. Het probleem hierbij
is echter dat de ziekte pas op latere leef-
tijd (vijf tot acht jaar) zichtbaar wordt.
De ontwikkeling van een DNA-test
zou een ideale oplossing zijn; zo kan
op jonge leeftijd worden gekeken of er
aanleg is bij de hond. De prijswinnares
beveelt nader onderzoek in samenwer-

Laura Blömer won de tweede prijs met
haar studie naar cardiomyopathie bij
de Dobermann. Omdat de ziekte veel
voorkomt bij dit hondenras onderzocht
Laura of deze aandoening erfelijk be-
paald is en zo ja, wat de wijze van
overerving zou kunnen zijn. De auteur
concludeert dat cardiomyopathie een
erfelijke aandoening lijkt die naar alle

IV

X

\\K\\LTHAM

AWARD

-ocr page 427-

king met de rasvereniging aan.
De jury acht het een goed opgezet on-
derzoek dat de problematiek juist in
kaart brengt. De scriptie is een goede
basis voor publicatie. De eerste helft
heeft al plaatsgevonden: in het club-
blad \'De Dobermannvriend\' stond een
artikel over de studie.

Werking iasertherapie vooralsnog
niet aangetoond: derde prijs

Anja Mocking onderzocht in haar scrip-
tie of de behandeling met lasertherapie
invloed heeft op de kreupelheid bij hon-
den met osteoarthrose van het elleboog-
gewricht. De conclusie van onderzoek
luidt dat behandeling met de gekozen
golflengte en dosering geen verbetering
geeft van de kreupelheid die aanwezig
is bij honden met deze aandoening.
De jury stelt in haar rapport dat het ge-
degen eigen onderzoek en de zeer uit-
gebreide literatuurstudie goed worden
uitgevoerd. Wel moet voorzichtig
worden omgegaan met de conclusie
omdat het aantal onderzochte gevallen
relatief klein is. Een groter opgezet on-
derzoek is noodzakelijk.

Waltham Award

De Waltham Awards groeiden de af-
gelopen 16 jaar uit tot een begrip in de
wereld van de diergeneeskunde. Ze
worden in vijftien landen door deskun-
dige jury\'s toegekend. In Nederland
bestond de jury dit jaar uit prof dr.
H.A.W. Hazewinkel en dr. H.P.
Meyer, beiden verbonden aan de

Faculteit der Diergeneeskunde en drs.
M.H.M. Bos, dierenarts van de Walt-
ham Veterinaire Service.

De doelstelling van de prijs is eigen we-
tenschappelijk onderzoek stimuleren bij
studenten diergeneeskunde in het laatste
jaar van hun studie. De hoofdprijs be-
staat uit een geldprijs van ƒ 1.500,- en
een uitnodiging voor een vijfdaags be-
zoek aan het Waltham Centre for Pet
Nutrition, het internationale onder-
zoekscentrum van de diervoedingsdivi-
sie van Mars Ine in Engeland.
Voor alle winnaars wordt daar de
Waltham Summer School georgani-
seerd. De tweede en derde prijs be-
staan uit een geldbedrag van respectie-
velijk ƒ 1.000,- en ƒ500,-.

OPROEP VOOR
PAARDEN MET
EEN LINTWORM-
INFECTIE

Voor een veldproef met een nieuw
anthelminticum, werkzaam tegen
lintworminfecties bij het paard
(Anoplocephala perfoliata), wor-
den paarden met deze infectie ge-
zocht.

Dierenartsen, die paarden met een
lintwormbesmetting hebben in
hun praktijk (lintwormsegmenten
gezien op de faeces of eieren aan-
getoond bij fecesonderzoek) die
de laatste maand nog niet zijn ont-
wormd, kunnen zich tot begin au-
gustus 1999 aanmelden bij de
Vakgroep Infectieziekten en Im-
munologie, Afdeling Parasitolo-
gie en Tropische Diergeneeskun-
de, tel.: 030 - 2531121 (coördi-
nator drs. J.H. Boersema) of bij dr.
P. Overgaauw tel.: 0342-427111.

Het ontwormingsmiddel wordt
gratis ter beschikking gesteld en
voor de dierenarts is een vergoe-
ding geregeld voor de visites en
het nemen van de fecesmonsters.

DIT VOORJAAR MINDER LEVERBOT
DAN IN HET AFGELOPEN NAJAAR

Er is een kans dat er dit voorjaar een leverbotinfectie op het gras is afgezet.

Afgelopen herfst en winter is op veel
plaatsen emstige leverbot vastgesteld.
Doordat er veel geïnfecteerde slakken
de winter hebben overleefd, kan er een
nieuwe voorjaarsinfectie worden afge-
zet. Bedrijven waar vorig jaar leverbot
is vastgesteld moeten hiermee reke-
ning houden.

Een behandeling is niet direct nodig.

maar de Werkgroep adviseert om eerst
onderzoek te laten doen. Bloedonder-
zoek moet worden verricht vanaf zes
weken na behandeling of inscharen en
mestonderzoek vanaf 12 weken. Voor
een goed onderzoek zijn minimaal vijf
monsters per diersoort nodig.

Werkgroep Leverbotprognose

VETERINAIR GOLFKAMPIOENSCHAP 1999

De elfde editie van de Veterinaire Golfkampioenschappen is 12 mei 1999 onder
mooie weersomstandigheden op Golfclub Weideren gespeeld. Ook deze keer
was Alfasan weer sponsor van dit veterinaire evenement. Het was door het
grote aantal deelnemers dit jaar een lange doch zeer gezellige dag, waarbij de
collegiale contacten tijdens het spel, de borrel en het diner
tot in de kleine uurtjes zijn uitgediept. Van de 61 deel-
nemers is mevrouw M. van Baerveldt met 43 stable-
ford punten Golfkampioen 1999 geworden. De gr-
eensome wedstrijd is gewonnen door de collegae
L. Beukers en H. Moser.

Het Veterinaire Golf Comité:
L. Beukers
W. Keers
N. Simoncelli

-ocr page 428-

m

RESOLUTE ROL DIERENARTSEN BIJ BEOREIGOE DIERSOORTEN

Resolutie van de deelnemers aan de
derde wetenschappelijke bijeenkomst
van de ECAMS (European College of
Avian Medicine and Surgery) en het
vijfde congres van de EAAV (Euro-
pean Committee of the Association of
Avian Veterinarians), in congres bijeen
in Pisa, Italië van 17 tot 22 mei 1999.

INTRODUCTIE

Gedurende de gezamenlijke weten-
schappelijke bijeenkomst van de
ECAMS en de EAAV in Pisa, Italië,
van 17 tot 22 mei 1999, werd door de
deelnemers spontaan een resolutie ont-
worpen en aangenomen met betrek-
king tot de rol van dierenartsen bij het
beheer, de opvang en de herintroductie
van bedreigde diersoorten. Teneinde
verspreiding van deze resolutie te be-
vorderen worden dierenartsen aange-
moedigd deze resolutie onder de
aandacht te brengen van politici, orga-
nisaties, instituten, regeringen en lo-
kale besturen en alle anderen die zich
bezighouden met beheer, opvang en
herintroductie van bedreigde diersoor-
ten. Hieronder volgt de Engelse tekst
van de overwegingen die tot de resolu-
tie hebben geleid en de tekst van de re-
solutie.

PREAMBLE
Recognizing that:

1. the need for knowledge and ma-
nagement of wild species becomes
increasingly important because of
decreasing quality and quantity of
available habitat and increasing
competition between animals and
man, and

2. many populations of critically en-
dangered (avian) species are down
to critically low numbers and are in-
tensively managed both in situ and
in captivity, and

3. the high level of management of cri-
tically endangered species provides
opportunities for an equivalent level
of health monitoring and health care
which are not often fiilly provided,
and

4. there is an increased need for moni-
toring for diseases because of a
quickly changing environment and
an increased intemational transport
of animals and man, and

5. a vast amount of knowledge has
been accumulated in recent decades
within the specialized field of avian
medicine and its related disciplines.

and

6. veterinary knowledge is indispensa-
ble to utilize wildlife, particularly
birds, as sentinels for environmental
changes and the detection of emer-
ging diseases, and

7. the recmitment of specialized vete-
rinary knowledge in wildlife rehabi-
litation programs can significantly
contribute to health and welfare of
both individual animals and animal
populations, and

8. the lack of veterinary involvement
in rehabilitation centers may lead to
unnecessary suffering of individual
animals and to an increased risk of
disease transmission to wild animal
(population)s and humans, and

9. many procedures performed on
wild birds in rehabilitation centers
may only legally be performed by
veterinarians, and

10. many veterinarians involved in
wildlife rehabilitation centers are
greatly limited in their potential
contribution because they often
work on a voluntary basis with limi-
ted resources, and

11. both the management aspects and
the veterinary aspects of wildlife re-
habilitation can contribute signifi-
cantly to effective public education.

The participants of the 3rd Scientific
Meeting ofthe European College of
Avian Medicine and Surgery and the 5th
Conference of the European Committee
of the Association of Avian Veterinar-
ians, present in Pisa, Italy, May 17-22,

BANDEN TVD

Op het secretariaat van de KNMvD
zijn de banden voor het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde 1999 voorra-
dig.

De prijs bedraagt ƒ 30,- (inclusief 17,5%
BTW en verzendkosten). Hiernaast treft
u een overzicht aan van de banden die
eveneens nog voorradig zijn, met daarbij
behorend kostenoverzicht.
U kunt de banden schriftelijk, per fax
of per e-mail bestellen onder vermel-
ding van \'Banden\' en de jaargang. Met
uw bestelling krijgt u een nota met ac-
ceptgiro thuisgestuurd.

1999, unanimously adopt the following
resolution.

RESOLUTION

Politicians, organizations, institutions,
governments, and all others concerned
with wildlife conservation and rehabili-
tation programs are
strongly urged to:

1. Recognize the important contribu-
tions the veterinary profession is ca-
pable of making in the successful
outcome of wildlife conservation
and rehabilitation programs, and

2. Consider the stmctural inclusion of
specialized veterinarians in these
programs, and

3. Include the salary of veterinarians in
the budget of such programs, and

4. Provide the resources for these vete-
rinarians to conduct their speciali-
zed activities according to state of
the art veterinary standards

(final version edited without modifica-
tions to the contents of the resolution at
May 27,1999 by Dr. J.T. Lumeij, Chair-
man of Scientific program of ECAMS).

J.(Sjeng) T. Lumeij. DVM, PhD, Dip
ECAMS, Dip ABVP-certijied in avian
practice. Division of Avian and E.xotic
Animal Medicine, Department of
Clinical Sciences of Companion Ani-
mals. Utrecht University, Yalelaan 8.
3584 CM Utrecht. The Netherlands.
Phone 30-2531800. Fax 30-
2518126. E-mail: J.T.Lumeij@vet.uu.
nl

VOORRADIG

Banden 1999, 1998, 1997, 1995,
1994, 1993 en 1992: ƒ 30,- (inclu-
sief 17,5% BTW)

Banden 1991: ƒ 26,45 (inclusief
17,5% BTW)

NIET MEER VOORRADIG
Banden 1996, 1990, 1989 en 1988.

Stuur uw bestelling naar: KNMvD,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, of
fax uw bestelling: 030-2511787. E-
mail: bestellingen@knmvd.nl

-ocr page 429-

ln het TvD van 15 januari 1999 werd
mededeling gedaan van het feit dat 16
dierenartsen in 1999 herdenken dat ze
het diploma van dierenarts behaalden.
Deze collega\'s startten hun studie vlak
voor het uitbreken van de oorlog of tij-
dens de oorlog (1940, 1941, 1942) en
studeerden in 1949 af.
De oorlog heeft onder deze studiejaren
behoorlijk huisgehouden zodat minder
dan de helft in 1945 de studie hervatte.
Een aantal was van studierichting ver-
anderd, enkelen waren gestopt en he-
laas hadden enkelen de oorlog niet
overleefd.

Van de groep die in 1949 afstudeerde
zijn inmiddels reeds een aantal colle-
ga\'s overleden. Sinds een 30-tal jaren
is de traditie gegroeid om jaarlijks een
driedaagse reünie bij te wonen, waar-
waarbij het jaar van aankomst (1941)
en/of het jaar van afstuderen (1949) als
criterium werd gehanteerd. Deze reü-
nie werd telkens in een andere provin-
cie georganiseerd en in 1989 (40 jaar
jubileum) in Zwitserland, waar vrijwel
iedereen met partner aanwezig was en
waar een jaarboom (blauwspar) werd
geplant, die inmiddels is uitgegroeid
tot een flinke boom. Een gedenkplaatje
herinnert aan deze \'plechtigheid\'.
Ook dit jaar kwamen wederom 16 col-
lega\'s met hun partner bijeen en wer-
den de overleden collega\'s vertegen-
woordigd door hun echtgenotes.
Voor iedereen is deze reünie een jaar-
lijks wederkerend hoogtepunt en al-
leen ziekte wordt door iedereen als ex-
cuus voor afwezigheid gehanteerd.
Op de dag van aankomst hervat een ie-
der het gesprek waar het het jaar tevo-
ren was afgebroken, na de borrel en
een eenvoudig diner wordt de avond
gevuld met een lezing of diapresenta-
tie (zo was er dit jaar een lezing met
dia\'s over Staphorst).

JAAR\'1941/1949\'

ai

De volgende dag staat een bus gereed
voor een excursie, die bijvoorbeeld dit
jaar vanuit Ommen leidde naar de
\'Weerribben\' waar een boot gereed lag
voor een tocht door de kop van
Overijssel. Begunstigd door schitte-
rend weer werd op ontspannen wijze
genoten van de prachtige natuur. De
excursie werd afgesloten met een be-
zoek aan een museum in Zwolle, waar
naïeve kunst te bewonderen viel.
Terug in het hotel werd de reiskleding
verwisseld voor het \'nette\' pak (of
jurk) en onder het genot van een aperi-
tief gewacht op het vijf gangen slotdi-
ner. Tijdens dit diner worden datum en
plaats van de reünie voor het komende
jaar vastgelegd.

De volgende morgen na het uitge-
breide ontbijt en de koffie gaat een ie-
der zijns weegs met de wetenschap dat
het weer een fijne bijeenkomst was.
Met veel dank aan de organisatoren en
een \'tot volgend jaar in Friesland\'
werd dit jaar de terugreis aanvaard.
Het jaar\' 1941 /1949\' hoopt nog vele ma-
len - en als het hen gegeven is - voltallig
bijeen te komen. Ze zijn allen weliswaar
op de dag van hun 50-jarig jubileum \'af-
wezig\' maar \'aanwezig\' op de reünie.

Geachte redactie,

ln 1992 wilde de Commissie Ethiek
een discussie op gang brengen over de
toelaatbaarheid van het doden van een-
dagskuikens van legrassen.

HOOR EN WEDERHOOR

In aflevering 3 van jaargang 1993 heb
ik daarop reageerd en ook collega
Akkermans gaf zijn mening. Daarmee
was de discussie gesloten en van de
Commissie Ethiek kwam ook geen sa-
menvattend oordeel.

Thans staat deze methodiek van doden
wederom in de belangstelling, nu ten
aanzien van eekhoorntjes en collega
Elsinghorst liet via BN/De Stem weten
dat deze methode bij kuikens niet meer
wordt toegepast.

Op 1 december 1997 werd in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde ver-
slag gedaan van een inleiding voor het

-ocr page 430-

jaarcongres van de KNMvD 1997 door
prof. mr. Boon over
De rechtspositie
van de dieren en de dierenarts.
In aflevering 14 en 15 1998 heb ik
daarop gereageerd en verwachtte,
daarop een reactie van prof mr. Boon,
omdat het volgens het standpunt van
de redactie gebmikelijk is reacties op
een artikel toe te zenden aan de auteur.
Toen reactie uitbleef heb ik me direct
gewend tot prof Boon die me liet we-
ten dat hij mijn reactie niet had ontvan-
gen, maar dat hij gaarne bereid was om
mijn vragen te beantwoorden en dat hij
hierover ook een verhaal wilde publi-
ceren in het Tijdschrift. Het recht-
streeks aan mij gerichte antwoord, ont-
ving ik enkele dagen later.
Van de bureaurdactie ontving ik bericht
dat het artikel van prof mr. Boon om-
streeks januari 1999 geplaatst zou wor-
den. Vandaag 20 april 1999 blijkt dat dit
artikel nog steeds niet geplaatst is.
Is het dan wellicht toch beter dat die-
renartsen over onderwerpen de dierge-
neeskunde betreffende een andere dis-
cussiemogelijkheid kiezen dan het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde.

In Stal en Akker van 27 maart gaf col-
lega Zwolschen van de praktijk
Gemert zijn mening over de gang van
zaken in de diergeneeskunde. Mij trof-
fen de woorden:
Ais je maar lang ge-
noeg roept dat de gevestigde orde een
corrupt zooitje is en jij als enige niet
op winst uit bent dan scoor je bij een
bepaald soort mensen vrij gemakke-
lijk.

In de Boerderij van 24-11-1998 geeft
voorzitter Udo als zijn mening:
Nederland is een land met een diep ge-
worteld democratisch besef\'. Door de
eeuwen heen heeft - een enkele onge-
lukkige periode daargelaten - niemand
in ons vaderland ooit de alleenheer-
schapij gehad. Wij hebben een traditie
van overlegmodellen. Overleg tussen
partijen moeten resulteren in het ma-
ken van afspraken tussen de deelne-
mers: \'Een man een man, een woord
een woord\'.

In analogie met collega Zwolschen
zou opgemerkt kunnen worden:
Als je
het bovenstaande maar vaak genoeg
zegt, ga je het zelf nog geloven.
Uitgaande van het democratisch be-
ginsel van hoor en wederhoor, dienen
ook anderen hun mening kenbaar te
mogen maken en dan kan pas blijken
of de voorzitter gelijk heeft.

Met vriendelijke groet.

L. Tholhuijsen

Per 1 april 1999 is de kringindeling
van de RVV gewijzigd. De nieuwe si-
tuatie is als volgt:

* RVV-kring Noord.

Het werkgebied van de RVV-kring
Noord omvat het grondgebied van
de provincies Groningen, Friesland,
Drenthe en Overijssel en de gemeen-
ten Noordoostpolder en Urk van de
provincie Flevoland.

* RVV-kring Oost.

Het werkgebied van de RVV-kring
Oost omvat het grondgebied van de
provincies Gelderland en Flevoland,
met uitzondering van de gemeenten
Noordoostpolder en Urk.

* RVV-kring Zuid.

Het werkgebied van de RVV-kring
Zuid omvat het grondgebied van de
provincie Noord-Brabant en Lim-
burg.

* RVV-kring Zuidwest.

Het werkgebied van de RVV-kring
Zuidwest omvat het grondgebied
van de provincies Zuid-Holland en
Zeeland.

* RVV-kring Noordwest.

Het werkgebied van de RVV-kring
Noordwest omvat het grondgebied
van de provincies Noord-Holland en
Utrecht.

In Nederland zijn in de periode van 1

tot en met 30 april de volgende geval-
len van een aangifteplichtige, besmet-
telijke dierziekten geconstateerd:

* In het werkgebied van RVV-kring
Noord één geval van scrapie.

* In het werkgebied van RVV-kring
Oost vier gevallen van salmonellose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Zuid één geval van rundertubercu-
lose en twee gevallen van salmonel-
lose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Zuidwest één geval van psittacose.

* In het werkgebied van RVV-kring
Noordwest één geval van salmonel-
lose.

NIEUWE KRINGINDELING

CONGRES EUROPEAN
SOCIETY OF VETERI-
NARY NEUROLOGY

Op vrijdag en zaterdag 24 en 25 sep-
tember 1999
zal de European Society
of Veterinary Neurologj (ESVN)
haar jaarlijks congres organiseren in
Maastricht. Een unieke kans voor die
dierenarts voor wie de neurologie
toch af en toe wat abacadabra blijft
om zijn of haar kennis op te laten fris-
sen.

Het hoofdthema van het congres dit jaar
is neurofarmacologie. Binnen dit kader
wordt er onder andere aandacht besteed
aan de aanpak van trauma van de kop en
de wervelkolom bij de hond (prof dr. R.
Lecouteur, USA), behandeling van tu-
moren van het zenuwstelsel in de hu-
mane geneeskunde (dr. A.H. Twijnstra,
NL), en de behandeling van de status
epilepticus bij de hond (dr. D. Schwartz-
Porsche, GE, dr. M. Berendt, DK, dr. G.
Skerritt, UK, dr. L.M. Overduin, NL).
Voor wat betreft dit laatste punt zal de
ESVN proberen om aan het einde van
dit congres tot een advies voor protocol-

-ocr page 431-

laire aanpak van de status epilepticus te
komen.

Op de tweede congresdag zal er aan-
dacht besteed worden aan de medica-
menteuze ondersteuning van gedrags-
therapie. Onafhankelijke en betrok-
ken sprekers zullen hun inzichten over-
brengen over deze behandelingen in hun
algemeenheid en de specifieke prepara-
ten die op dit moment op de markt zijn
in het bijzonder (prof dr. J. Fink-
Gremmels, NL, dr. M. Schilder, NL, dr.
J. Parker, UK, en dr. S. Heath, UK). Ten
slotte is er een gevarieerd programma-
onderdeel waarbij korte mededelingen
aan de orde komen, en \'vreemde\' neuro-

ONCOLOGIE

Referaten

Einsatz und Umgang mit Zyto-
statica

D. Simon. Der Praktische Tierarzt
1998; 78: 30-40.

Chemotherapie wordt in de gezel-
schapsdierenpraktijk in Duitsland re-
gelmatig toegepast.
In dit overzichtsartikel wordt ingegaan
op de indicatie voor behandeling, de
logische syndromen in de landbouw-
huisdierenpraktijk (dr. J. Mayhew) en in
de gezelschapsdierenpraktijk (dr. A.
Parker, USA) besproken zullen worden.

Om het geheel nog aantrekkelijker te
maken is er op
donderdag 23 septem-
ber,
voorafgaand aan het congres een
studiedag georganiseerd voor neurolo-
gen-in-opleiding (\'residents\'-day\'). Op
deze dag worden Nederlandse practici
nadrukkelijk uitgenodigd aanwezig te
zijn. De inschrijving is helaas beperkt
vanwege het interactieve karakter van
deze dag (maximaal 2 x 20 personen).
Onderwerpen die de revue passeren

manier van toedienen, de dosering, de
voorzorgsmaatregelen die genomen
moeten worden bij applicatie, de ne-
venwerkingen en de eventueel optre-
dende resistentie.

Behandeling is vaak succesvol bij neo-
plasmen van het haemopoëtische sys-
teem. Bij gezwellen in mond en neus
kan de therapie ondersteund worden
door chirurgisch ingrijpen en door be-
straling. De preparaten worden meestal
intraveneus toegediend. Gewaar-
schuwd wordt voor infiltratie van het
medicament in de directe omgeving
met als gevolg weefselnecrose. De do-
sering is meer gebaseerd op het li-
chaamsoppervlak dan op het lichaams-
zijn epilepsie (dr. L. Overduin, NL),
pijncontrole (dr. L. Hellebrekers, NL),
liquorpunctie inclusief onderzoek van
de liquorvloeistof (dr. A. Tipold, Aus)
en EMG-onderzoek (dr. J. Van Nes,
NL).

Informatie over dit congres en de \'resi-
dents \'-day\' kunt u verkrijgen bij de con-
gres-organisatie, drs. P.J. Mandigers,
Postbus 80.154, 3508 TD Utrecht, fax
030-2518126, e-mail P.J.J. Mandigers
@vet.uu.nl en dr. L.M. Overduin,
Boxtelsebaan 6, 5061 VD Oisterwijk,
fax 013-5284919, e-mail derkxove@
tref.nl

gewicht. Een omrekeningstabel gekop-
peld aan een formule staat afgedrukt.
Het is belangrijk bij toepassing hand-
schoenen en een mondmasker te dra-
gen. Cytostatica moeten gescheiden
van andere geneesmiddelen worden
opgeslagen.

Als bijwerkingen worden genoemd
braken, storingen in de haemopoëse,
maagdarmaandoeningen, haaruitval
(komt minder voor dan bij mensen),
overgevoeligheid en andere.
Sommige cytostatica hebben invloed
op de eiwitsynthese in de cel en dit kan
resistentie voor dit middel veroorza-
ken, waardoor de tumorgroei niet ge-
remd wordt. Het geven van corticoste-
roïden heeft op het ontstaan van
resistentie een stimulerende invloed.

Dr J.P. WM. Akkermans

Neosporosis and bovine abortion
in Scotland

D. Buxton, G.L Caldow, S W. Maley, J
Marks, and l.A. Innes. Vet Rec 1997;
141: 649-51.

Sera van 465 runderen die verworpen
hadden en van 547 foeti werden gedu-
rende maximaal twee jaar ingevroren
bewaard en hierna onderzocht op het
voorkomen van antilichamen ten op-
zichte van Neospora caninum met be-
hulp van een immunofluorescentietest
(de koeien op IgG antistoffen en de foeti
op IgG en IgM). De tachyzoieten van de
parasiet werden gekweekt in Vero-cel-
len. De toegepaste techniek wordt be-
schreven. De runderen hadden een titer
variërende van 1:8 tot 1: 16384 waarbij
59 dieren positief waren in de range
1:128 en 1:256. Van de geaborteerde
kalveren hadden er 89 een IgG en/of
IgM titer van 1:64 of hoger. Deze titers
worden als bewijzend voor het bestaan
van een infectie met Neospora caninum
beschouwd. Deze parasiet nu zonder
meer te zien als de oorzaak van het ver-
werpen gaat te ver. Immers de weer-
stand van de vrucht tegen andere infec-
ties zou als gevolg van deze besmetting
kunnen zijn verzwakt.
Wel was er enig verband tussen de titer-
hoogte in de serum van het moederdier
en dat van de vrucht. Ongeveer 2/3 van
de foeti met een titer van 1:64 of hoger
was geboren uit een rund met een IgG
van 1:512 of meer ten opzichte van
Neospora caninum.

RUND / INFECTIEZIEKTEN

Opgemerkt wordt dat de oorzaak van
het verwerpen bij runderen ook bij het
meest uitgevoerde onderzoek slechts in
60% van de gevallen met enige zeker-
heid kan worden gegeven.

Dr J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 432-

F. T.E. Kruidenier. SR 805/98: 47pp.

De scriptie gaat over de resultaten van
een eigen onderzoek naar het voorko-
men van antilichamen gericht tegen se-
rumeiwitten op de rode bloedcellen bij
22 veulens. Deze veulens (alsmede de
moederdieren) waren met ziektever-
schijnselen opgenomen in de Kliniek
voor Inwendige Ziekten te Utrecht.
Het blijkt dat de membranen van de
rode bloedcellen (RBC) serumeiwitten
kunnen binden.

Getracht werd na te gaan of deze eiwit-
ten al aanwezig waren voor de biestop-
name en voorts of er sprake was van
immunoglobulines gericht tegen de ei-
gen rode bloedcellen. Ook werd ge-
tracht na te gaan waar de Ig\'s vandaan
kwamen (van de merrie van donor-
plasma of van toegediende runder-
biest) en of deze Ig\'s schadelijk waren
voor de rode bloedcellen.
Bij het onderzoek werd gebruik ge-
maakt van een directe en van een indi-
recte Coombs-test, van Elisa\'s, van
complementbindingsreacties en van
poly-acrylamide gel electroforese.
Op de membranen van de rode bloed-
cellen kwamen bij alle veulens, ook bij
de dieren die nog geen biest opgeno-
men hadden, niet-Ig serumeiwitten
voor. Bij enkele veulens waren echter
wel anti-rode bloedcel antilichamen in
het serum aanwezig.
Het leek erop dat deze niet-Ig\'s alleen
getransporteerd werden door de rode
bloedcellen en dat er geen schade ver-
oorzaakt werd. Ook hadden sommige
veulens complementbindende antili-
chamen tegen de RBC\'s zonder dat dit
problemen gaf

HET ZIEKE NEONATALE VEULEN. EEN EXPERIMENTEEL
ONDERZOEK NAAR RELEVANTE IMMUNOLOGISCHE FACTOREN

Slechts bij een veulen en het moeder-
dier werden in het serum dezelfde te-
gen RBC\'s gerichte immunoglobuli-
nes gevonden.

Van enige invloed van donorplasma of
van runderbiest op het induceren van
antilichamen is in dit onderzoek niets
gebleken. Een veulen met thrombocy-
topenie had biest van een andere mer-
rie gehad.

Voorts kwamen in het bloed van drie
van de vier onderzochte merries antili-
chamen voor gericht tegen de RBC\'s
van het veulen. Geconcludeerd wordt
dat er geen verband gelegd kon wor-
den tussen ziekteverschijnselen en het
al dan niet voorkomen van antilicha-
men op de RBC\'s van de veulens. Het
onderzoek is echter te beperkt om de-
finitieve conclusies te trekken.

INVLOED VAN VEETRANSPORT OP DE GEZONDHEIDSSTATUS
VAN RUNDVEEBEDRIJVEN

E.J.M. Lamhregts. SR 627/97:16pp.

In januari 1995 werden in verband met
dreigende overstromingen in het Maas-
Waal-gebied gelegen tussen Tiel en
Nijmegen runderen geëvacueerd van
een groot aantal boerderijen naar bedrij-
ven elders in het land.
Een dergelijke verplaatsing brengt mede
als gevolg van stress risico\'s met zich
mee van smetstofoverdracht van en naar
de vervoerde dieren. Gekeken werd naar
infecties van het IBR-virus en van
Leptospira hardjo. Dit geschiedde door
onderzoek op anti lichamen van ge-
paarde sera. Meer dan 3400 monsters
werden onderzocht van 33 bedrijven.
Hiervan waren er acht geëvacueerd, 16
hadden stalling aangeboden en negen
dienden als controle. Alle veehouders
deden mee aan een IBR \'marker\' vacci-
natieprogramma. De overdracht van ge-
noemde smetstoffen was minimaal. Bij
zeven dieren van twee gevaccineerde
bedrijven werd seroconversie gezien ten
opzichte van het IBR-virus alsmede bij
15 van zes ontvangende (één boerderij
met negen) en bij 34 van twee controles.
Ten opzichte van L.hardjo waren deze
cijfers nog lager namelijk bij één dier
van één geëvacueerd en bij één rund van
een ontvangend bedrijf
De waarnemingen zijn niet significant.
Door de beperkte opzet is het niet moge-
lijk conclusies te trekken.
Eén en ander wordt bediscussieerd.

RETROSPECTIEVE EVALUATIE VAN DE KEIZERSNEDE BIJ DE
MERRIE

M. Koedam. SR 631/97:46pp.

Het doel van het onderzoek was een
evaluatie van de gevolgen van een kei-
zersnede bij 81 merries waarbij aan-
dacht geschonken werd aan de ziektege-
schiedenis, de duur van de graviditeit,
de ligging van de vrucht, de toegepaste
anaesthesie, de operatietechniek, het
verloop van de operatie en eventuele
complicaties, de nazorg, de toestand van
het veulen en de fertiliteit.

De belangrijkste indicatie om tot sectio
over te gaan was een te grote dode
vrucht en vervolgens een niet te repone-
ren afwijkende ligging. De uitslagen
van een en ander worden weergegeven
in tabellen. Het blijkt dat verreweg de

-ocr page 433-

meeste sectio\'s werden uitgevoerd bij
Shetlanders (=57) en dan bij primiparae.
Hoe korter de duur van de operatie, hoe
minder de complicaties. Bij voorkeur
moet het dier in zij ligging worden ge-
opereerd. Ingegaan wordt op de voorko-
mende complicaties zoals hyperlipae-
niie, koliek, peritonitis, passagestoor-
nissen darmen, wondbreuken en andere.
Een kwart van de merries is tijdens of
kort na de operatie gestorven of geëut-
hanaseerd. Slechts 11 veulens zijn in le-
ven gebleven.

9k

Telefonisch werd bij 36 eigenaren geïn-
formeerd naar de opvolgende dracht.
Achttien merries hebben één of meer-
dere veulens gehad. Voorts worden vier
abortusgevallen vermeld.
Gesteld wordt dat een merrie die een
sectio heeft ondergaan pas na een jaar
opnieuw mag worden gedekt.

BLOEDONDERZOEK BIJ HET KWPN-VEULEN

H. Brommer. SR 809/98: 90pp.

De waarden van bloedvariabelen wor-
den beïnvloed door een groot aantal fac-
toren zoals ras, geslacht, leeftijd, huis-
vesting, bepalingsmethode en andere.
Er werd een literatuurstudie verricht bij
veulens naar de waarden van Hb, hae-
matocriet, aantal bloedcellen, concen-
traties bloedeiwitten en gehaltes aan mi-
neralen en enzymen. De resultaten
worden afgezet tegen de leeftijd van nul
tot vijf maanden.

Een en ander wordt vastgelegd in tabel-
len.

Het blijkt dat er duidelijke verschillen
bestaan ten aanzien van het Hb-gehalte,
de haematocriet, de pH, de base excess
(BE) en het gehalte aan chloor, ureum
en alkalische fosfatase.
Schrijver ging na of er behalve van de
leeftijd ook een invloed was te bespeu-
ren van de huisvesting en verzorging.
In de eerste week na de geboorte werden
47 KWPN-veulens verdeeld in drie
groepen en wel een groep die uitsluitend
binnen gehouden werd, een groep die ie-
dere dag gedurende een korte tijd bewe-
gingsvrijheid kreeg en een groep die uit-
sluitend weidegang had. Gekeken werd
naar significante verschillen tussen de
leeftijden en tussen de manieren van
huisvesting en verzorging.
Ook nu wordt geconcludeerd dat er dui-
delijke verschillen bestaan wat betreft
de leeftijd en minder wat betreft de huis-
vesting ten aanzien van de reeds ge-
noemde bloedvariabelen.
Opgemerkt wordt dat de veulens uit de
beiden eerstgenoemde groepen leden
aan bloedarmoede. Het geven van twee-
waardig ijzer in de vorm van een sulfaat
gaf verbetering.

Het ijzer moet oraal worden toegediend.
Dosering per injectionem wordt ontra-
den gezien het risico van een ijzer-
schock. Men mag het pas geven na de
leeftijd van 14 dagen. Op jongere leef-
tijd is de ijzerbindingscapaciteit van het
bloed te laag hetgeen aanleiding kan ge-
ven tot complicaties (vergiftiging).

N.P.J. Achten. SR 633/97: 51 pp.

Vermoed wordt dat schurft, veroor-
zaakt door Sarcoptes scabiei var.suis
op de meeste varkenshouderij bedrij-
ven in Nederland voorkomt.
De diagnostiek is niet sluitend door de
geringe sensitiviteit en specificiteit
van de gebruikte technieken.
Men kent klinisch acute, chronische
en overgevoeligheidsbeelden. Laatst-
genoemde vorm is vooral waarneem-
baar op de abattoirs waar na het ontha-
ren erythemateuze huidveranderingen
kunnen worden waargenomen.
De economische gevolgen van een
schurftinfectie bestaan uit een vermin-
derde groei, een verhoogde voeder-
conversie, een mindere productie van
biggen en andere.

In Denemarken is men erin geslaagd
bedrijven schurftvrij te maken. Dit
moet in Nederland ook mogelijk zijn
door intensief te behandelen en te con-
troleren.

391

Behandeling kan het best geschieden
met ivermectine per injectionem van
beren, zeugen, biggen en mestvarkens.
Een en ander moet gebeuren op tijd-
stippen dat reinigen en ontsmetten van
stalafdelingen optimaal mogelijk is en
moet gevolgd worden door het sprayen
met een antischurftmiddel van de
ruimte. Zeugen dienen voor binnen-
komst in een kraamafdeling grondig
gewassen te worden.
Op een bedrijf werd op basis van bo-
venstaande handelingen een experi-
ment uitgevoerd. Klinisch waren de re-
sultaten goed. De set-up van het
experiment was echter discutabel.
Geconcludeerd wordt dat schurftbe-
handeling nodig is en dat door het con-
sequent toepassen van bovenstaande
maatregelen sarcoptes-eradicatie mo-
gelijk is.

SCHURFT EN SCHURFTERADICATIE OP
VARKENSBEDRIJVEN MET IVOMEC®

Tijdschrift VOOR DiERCiFNFESKUNDE, DEEL 124, JUNI, AFLEVERING 12, 1999

NEOSPORA CANINUM

EEN OVERZICHT VAN NEOSPORA
ABORTUS BIJ HET RUND

L.C.J.M. Benders. SR 786/98: 31 pp.

Neospora caninum is een protozoaire
infectie die bij meerdere diersoorten
overal in de wereld is vastgesteld. De
parasiet behoort tot de familie van de
Sarcocystidae. De meeste infecties zijn
beschreven bij hond en mnd. Bij het
mnd bestaat het symptomencomplex uit
abortus, mummificatie, vroeggeboorte
of doodgeboorte en neurologische af-
wijkingen. In Noord-Nederland heeft
men bij ongeveer 20% van de aborUis-
gevallen deze parasiet kunnen aantonen
met behulp van immunohistologisch
onderzoek. Ook is het gelukt antilicha-
men te detecteren in het bloed van het
moederdier en in het bloed en vmchtwa-
ter van de foetus met behulp van een
Elisa of verwekkers met een PCR. De
besmettingsroute is meestal verticaal
(koe naar kalf). Horizontale besmetting
(koe naar koe) wordt niet uitgesloten.

-ocr page 434-

Katten met stoomissen in het maag-
damiicanaai hebben speciale voeding
nodig, eventueel als ondersteuning
voor een ingestelde behandeling. Veel
voedingen die ontwikkeld zijn voor
katten met stoomissen in het maag-
darmkanaal bevatten vaak onvol-
doende vezels. Het vezelgehalte van de
voeding kan een belangrijke rol spelen
in de behandeling van patiënten met
maagdarmstoornissen. Gebruikelijke
aanbevelingen voor behandeling door
voeding van diarree veroorzaakt door
een stoomis in de dunne darm waren
onder meer het dier 24 tot 48 uur voed-
sel te onthouden en het vervolgens een
licht verteerbaar dieet met een laag ve-
zelgehalte in frequente maaltijden te
geven. Voor stoomissen in de dikke
darm zijn ook diëten met een hoog ge-
halte aan niet-fermenteerbare vezel
aanbevolen (1,3). De doeltreffendheid
van een aantal van deze voedingsthera-
pieën voor het herstel van een gezond
darmmilieu is echter twijfelachtig.

Omdat dannbacteriën fermenteerbare
vezels als energiebron benutten, kan
de hoeveelheid en de soort vezel in het
dieet het aantal en de soort microben in
de darmen beïnvloeden. Aangetoond
is dat Fructo-oligosaccharide (POS),
een fermenteerbare vezel, doeltreffend
is voor het wijzigen van de verhouding
tussen goedaardige en pathogene
darmbacteriën. In een recente studie
leidde het voeden van katten met een
dieet dat aangevuld was met POS tot
gunstige veranderingen in de samen-
stelling van de darmflora (4). Deze
veranderingen waren onder meer een
toename van het aantal Lactobacillus
bacteriën en een afname van het aantal
Clostridium perfringens and E. coli
bacteriën. Hoewel de criteria voor de
diagnose van overmatige groei van
bacteriën in de darmen bij katten niet
exact gedefinieerd zijn, wordt alge-
meen geaccepteerd dat de overmatige
groei van pathogene bacteriën een po-
tentiële rol speelt in klinische darm-
stoornissen bij katten. Daarom lijkt
wijziging in de samenstelling van de
microflora in de darm door middel van
een dieet met FOS een ideaal middel
voor de behandeling van darmstoor-
nissen waarbij overmatige groei van
pathogene bacteriën betrokken kan
zijn.

Mannan-oligosaccharide (MOS) is een
andere unieke vezelbron, soortgelijk
aan FOS, die nuttig kan zijn voor de
behandeling van aandoeningen in ver-
band met overmatige groei van patho-
gene bacteriën. MOS blokkeert op de
pathogene bacteriën de lectine recep-
toren, die zich hechten aan het opper-
vlak van de darmwand, en verhindert
daardoor dat pathogene bacteriën zo-
als Salmonella en E. coli zich kunnen
hechten aan de darmwand. Hierdoor
wordt voorkomen dat de pathogene
bacteriën kunnen koloniseren (2).

Darmcellen hebben een energiebron
nodig om te voorzien in hun onder-
houd en voor herstel bij ziekte. Korte-
keten vetzuren (KKVZ), die worden
geproduceerd als gevolg van de bacte-
riële fermentatie van voedingsvezels
in de darmen bij katten, zijn de voor-
keursenergiebron voor het behoud van
een normale darmfunctie of voor de
ondersteuning van lokale genezings-
processen na beschadiging van de dar-
men (5). Een optimale vezelbron voor
katten is een matig fermenteerbare ve-
zel zoals bietenpulp. De bijdrage van
bietenpulp is de productie van korte-
keten vetzuren als gevolg van fermen-
tatie die ten goede komt aan de darm-
cellen (co!onocyten)van de kat.
Bietenpulp is ook van belang voor het
behoud van een normale consistentie
van de ontlasting.

10
8
6

4 -

2

O

Lactobacilli
(loQio cfu/g)

5.7

Sparkes et a1.(1998)

BEHANDELING MET BEHULP VAN VOEDING VAN
STOORNISSEN IN HET MAAGDARMKANAAL BIJ KATTEN

The lams Company

Met de toename van de hoeveelheid
voedingsvezel neemt de verteerbaar-
heid van voedingsstoffen af en neemt
het volume en de frequentie van de
ontlasting toe. Dit komt de genezing
van het maagdarmkanaal niet ten
goede. Een dieet mag daarom geen
overmatige hoeveelheid voedingsve-
zels, met name een niet-fermenteer-
bare soort, bevatten. In een dieet voor
stoomissen in het maagdarmkanaal
zijn echter wel voldoende vezels nodig
om de nomiale damifunctie te behou-
den en/of herstel van aangetaste dar-
men te bevorderen.

Het ideale dieet voor de behandeling
van darmstoomissen bij katten moet
een matig vezelgehalte hebben (totaal

FOS verhoogt aantal goedaardige
bacteriën In de dikke darm van de kat

(P<0.05)

Control . KUS

Dieet

-ocr page 435-

FOS verlaagt aantal pathogene
bacteriën In de dikke darm van de kat

6.6

(P<0.10)

Clostridium 6
perfringens
(logio cfu/g) ^

1 -

Control FOS

Dieet

sultaten van dit innovatieve weten-
schappelijk onderzoek zijn verwerkt in
het onlangs geïntroduceerde product
Eukanuba Veterinary Diets Intestinal
Formula voor katten, dat katten met
acute of chronische stoomissen in het
maagdarmkanaal de optimale voeding
biedt. Intestina! Formula voor katten is
samengesteld om het maagdarmkanaal
te genezen door het effect van speciale
vezelbronnen (FOS, MOS, bietenpulp)
en een optimale verhouding tussen om-
ega-6 en omega-3 vetzuren van 5:1 tot
10:1. Door het gebmik van licht ver-

Sparkesetal., 1998

vezelgehalte 3-7 %) in verband met de
eerder besproken gunstige effecten. Bij
dit vezelgehalte is de verteerbaarheid
van een hoogwaardige voeding opti-
maal. De verteerbaarheid van droge
stof in een dieet voor darmstoomissen
moet minimaal > 90 % zijn om de be-
lasting van de darmen te verminderen
en de opname van voedingsstoffen zo
efficiënt mogelijk te laten verlopen.

The lams Company investeert voortdu-
rend in wetenschappelijk onderzoek
naar honden- en kattenvoeding. De re-
teerbare voedingsstoffen wordt de hoe-
veelheid niet-opgenomen voedings-
stoffen in het darmkanaal tot een mini-
mum beperkt. Intestinal Formula voor
katten is zowel in droge vorm als in blik
verkrijgbaar.

REFERENTIES

1. Bun-ows CF, Batt RM, Sherding RG.
Diseases of the small intestine. In:
Textbook of Veterinary Internal Medicine.
4th ed. SJ Ettinger, EC Feldman (eds).
Philadelphia: W.B. Saunders Co. 1995:
1169-1232.

2. Duguid JP, Anderson ES, Campbell I.
Fimbriae and adhesive properties in
Salmo-
nelle. J Path Bact 1996; 92: 107-38.

3. Sherding RG. Diseases of the intestines. In:
The Cat: Diseases and Clinical Manage-
ment. RG Sherding (ed). Philadelphia:
W.B. Saunders Co. 1994: 1211-86.

4. Sparkes AH, Papasouliotis K, Sunvold G et
al. Effect of dietary supplementation with
fructooligosaccharides on fecal flora of he-
althy cats. Am J Vet Res 1998; 59: 436-40.

5. Sunvold GD, Fahey GC Jr, Merchen NR,
Bourquin LD, Titgemeyer EC, Bauer LL,
Reinhart GA. Dietary fibre for cats: In vitro
fermentation of selected fibre sources by
cat fecal inoculum and in vivo utilization
of diets containing selected fibre sources
and their blends. J Anim Sci 1995; 73:
2329-39.

Voor informatie omtrent hestellingen
en leveringen kunt u zich wenden tot
Aesculaap B.V, tel. 0411-677500,
voor technische informatie omtrent
onze producten kunt u zich wenden tot
Holland Dier\\\'oeders B.V., tel. 030-
2479667.

BERICHT VAN PAO-
DIERGENEESKUNDE

Het cursusseizoen voorjaar 1999 loopt
ten einde, wij zijn dmk bezig met het
cursusprogramma voor komend na-
jaar, heeft u nog suggesties dan horen
wij dat graag! Eind augustus ligt het
najaarsprogramma bij u in de brieven-
bus.

De laatste cursus van dit voorjaar is de
cursus Persoonlijk leiderschap en
communicatie op 28 en 29 juni 1999
(zie het Tijdschrift van 15 mei 1999).

Op het moment dat wij dit schrijven is
het eerste deel van de cursus \'De
Erkende Varkensdierenarts\' achter de
mg . De evaluatie laat zien dat de cur-
sus goed is ontvangen. Deze vijf-
daagse cursus zal in het najaar nog ze-
ker driemaal georganiseerd worden in
Lochem op de volgende dagen:

99/302 maandag 4, dinsdag 5 en
woensdag 6 oktober, vervolg
donderdag 28 en vrijdag 29
oktober 1999
99/303 maandag 25, dinsdag 26 en
woensdag 27 oktober, vervolg
donderdag 11 en vrijdag 12
november 1999.
99/304 maandag 8, dinsdag 9 en
woensdag 10 november, ver-
volg donderdag 16 en vrijdag
17 december 1999.

De cursusprijs bedraagt ƒ 2900,- en
voor leden van de KNMvD ƒ 2400,-
(inclusief ovemachtingen).
Voor bovengenoemde cursussen zijn
nog enkele plaatsen beschikbaar.
Informatie en suggesties: PAO-Dier-
geneeskunde, tel. 030 - 251 73 74.

Adrianne van der Bas, staffunctiona-
ris Gezelschapsdieren en Paard
Arnold Mouwen, staffunctionaris
Landbouwhuisdieren
Els Lasterie, bureaumanager

Wij wensen u een zonnige en plezie-
rige vakantie toe.

-ocr page 436-

Ii« WW^ ^TTV^\'

INTERNET
CURSUS

De eerste twee PAO-eursussen voor
\'practici die optimaal gebruik willen
leren maken van e-mail en andere
Internet-toepassingen\'. georgani-
seerd door NCI, zijn inmiddels ach-
ter de rug. Een hele middag en
avond lang werd onder deskundige
begeleiding geoefend. Tussendoor
kwamen de deelnemers juist die
kleine handigheidjes te weten die het
gebruik van dit nieuwe medium zo
aantrekkelijk kunnen maken.

Dat de cursus voldoet aan een behoefte,
blijkt wel uit het feit, dat de beide cur-
susdagen als snel vol waren en dat er in-
middels een wachtlijst is ontstaan.
Begrijpelijk, want bijna alle deelnemers
wilden graag rustig oefenen zonder op
de vingers gekeken te worden door \'be-
ter-wetende kinderen\', ervaren buur-
mannen of snelle assistentes. Tijdens de
cursus konden ze samen met collegae op
dit onbekende terrein op zoek gaan naar
veterinaire toepassingen. Alle zoge-
naamde muisangst was op slag verdwe-
nen omdat het niet de praktijkcomputer
betreft met al zijn waardevolle infomia-
tie. De deelnemers probeerden alle on-
bekende knoppen uit op een oefensys-
teem dat vrijelijk toegang biedt tot het
Intemet. Iedere deelnemer had zijn ei-
gen computer en zijn eigen e-mail adres.
De eerste mailtjes vlogen al gauw over
en weer en even later werden de ant-
woorden netjes gerubriceerd opgebor-
gen. Alles - van kopiëren en post door-
sturen al dan niet met cc\'s tot en met
bijlagen en adresboeken - werd een keer
uitgelegd en kon onder begeleiding ge-
oefend worden. Voor de herhalingsoe-
fening thuis werd er een praktische
handleiding uitgereikt. Na enige tijd kon
zelfs iedereen de computer zo instellen
dat automatisch elk uur de post werd
\'opgehaald\'.

Het tweede dagdeel werd besteed aan het
surfen op het wereldwijde web. De be-
kende vragen als \'Welke zoekmethodes
zijn er?\', \'Hoe werken zoekmachines?\'
en \'Wat zijn de veterinair gezien interes-
sante adressen?\' kwamen een voor een
aan de orde. De avond werd afgesloten
met een veterinaire zoekopdracht die ie-
dereen vlot tot een goed einde bracht.
Deze groep dierenartsen is er in ieder
geval klaar voor als de nieuwe website
van de KNMvD haar poorten opent. Zij
hebben gemerkt dat de communicatie
tussen dierenartsen heel snel en efficiënt
kan verlopen. Als de KNMvD per e-
mail post gaat versturen, kan deze groep
de post verwerken.

NCI geeft komend jaar nog een aantal
van deze cursussen. Ook komt er een
Intemet-cursus II voor diegenen die een
website voor de eigen praktijk overwe-
gen. In deze cursus \'Intemet 11\' behande-
len we aspecten als servers, datalijnen,
providers- beveiliging, beheer en marke-
ting, inclusief een korte html-training.
Beide cursussen, zowel Intemet 1 als 11
worden opgenomen in het PAO-D pro-
grammaboekje. Op verzoek biedt NCI
individuele hulp bij het zoeken naar toe-
gang tot het Intemet en het aanschatïen
van een e-mail adres. Heeft u over het
bovenstaande vragen of opmerkingen
dan kunt u contact opnemen met de me-
dewerkers van NCI, Annelies Krone-
tnan of Karin de Haas (K.H.de.Haas-
Klink@inter.nl.net of030-2545749)

|{NM\\/[)®^Maatschappi

Ongeveer twee weken geleden heeft u
een enquête toegestuurd gekregen over
de marktpositie van de dierenarts. Zoals
u heeft kunnen lezen in het tijdschrift
van 15 mei 1999 op bladzijde 332 wor-
den de resultaten van deze enquête ge-
presenteerd op het Jaarcongres van de

KNMvD te Veldhoven op 14, 15 en 16
oktober 1999.

Wij hopen dat de enquête niet op de
grote stapel is komen te liggen, maar
dat u hem al heeft ingevuld en opge-
stuurd. Mocht dit toch niet het geval
zijn, dan kunt u deze week de enquête
alsnog invullen en in de bijgevoegde
envelop retoumeren naar Market-
Response Nederland BV, Antwoord-
nummer 1020,3800 WB Amersfoort.
Met deze enquête hopen wij bij te dra-
gen aan de bewustwording van en dis-
cussie over de rol van de dierenarts in
de toekomst in Nederland.
Wij willen u bij voorbaat hartelijk be-
danken voor uw medewerking!

ENQUETE MARKTPOSITIE DIERENARTS

De congrescommissie

-ocr page 437-

• \'De maatschappij verandert in een
snel tempo\'

• \'Steeds meer wordt er van ons dieren-
artsen gevraagd\'

• \'Zekerheden van vandaag zijn onze-
kerheden van morgen\'

• \'Wat is de positie van de dierenarts in
november 2003?\'

• \'Het is vijf voor twaalf

Hoe waar, hoe waar: zowel de moderne
veehouder als de bewuste huisdiereige-
naar verlangt van ons een luisterend oor,
verstand van zaken en een glasheldere
mening. Een spil in het maatschappelijk
gebeuren. Simpelweg de sportpagina\'s
lezen of desnoods een abonnementje op
de VI is heden ten dage niet meer vol-
doende! Men verwacht naast theoreti-
sche kennis ook praktische vaardighe-
den. Een pass zoals een Koeman of een
Frank de Boer moet de huidige veteri-
nair toch wel in de benen hebben; ach-
tergronden van een enfant terrible als
een Basler of de juiste locaties van de
sproeten van een Mols: parate kennis;
een duidelijk standpunt inzake de aan-
koop van Culina. Allemaal bagage van
de moderne dierenarts.
Hoewel onze opleiding prima lijkt (het
DSK-team is al vier jaar op rij kam-
pioen), zijn er toch zorgen gerezen om-
trent het vervolgtraject: het onderhou-
den van kennis en vaardigheden. Wij
moeten ons onderscheiden van de grijze
massa. Wij moeten ons werk inzichte-
lijk en controleerbaar maken. Wij moe-
ten onze kennisvergaring aantonen.
Hoe? Middels de erkende voetbaldie-
renarts: minstens tien teamgenoten, spe-
lend met visie, borging van de noppen,
minstens één balcontact per wedstrijd en
natuurlijk deelname aan de jaarlijkse ve-

DE ERKENDE VÜETBALDIERENARTS

terinaire voetbalkampioenschappen.
Kortom: zin om weer eens een balletje
te trappen:
14 oktober te Veldhoven.
Aanmelding via de erkende aanvoerders
(per provincie of vriendenteams), via se-
cretariaat KNMvD of via Hans Caron,
coördinator voetbal (faxnummer: 0161-
456400). Deelname levert naast 1204
punten en 15,46 studie-uren ook een
hoop plezier op.

Ook dit jaar wordt er op Sportdag van de
KNMvD -14 oktober- weer een presta-
tieloop voor dames en heren georgani-
seerd. De route voert door de bossen van
het 32 ha grote complex van Koningshof
in Veldhoven. In het verleden was de
loopafstand van tien km een te grote
drempel voor een aantal dierenartsen om
deel te nemen. Daarom wordt dit jaar de
prestatieloop ook over kortere afstanden
georganiseerd. Op het voormalige kloos-
terterrein hebben we een rondje van 3,4
km uitgezet. De deelnemers kunnen kie-
zen uit 1,2 of 3 rondjes, dus respectieve-
lijk 3,4 of 6,8 of 10,2 km. De start is om
17.00 uur zodat ook de \'andere sporters\'
die nog niet al hun energie verschoten,
verslagen of verkaart hebben, mee kun-
nen doen. De start en finish zijn bij de
hoofdingang van het conferentieoord zo-
dat het ook voor de collegae-supporter
een aangenaam spektakel kan worden.
Voor de winnaar staat de Prof Dr. A.
Brand-beker klaar. De verschillende af-
standen moeten niet alleen de toppers
maar vooral ook de recreatieve joggers
lokken. Het is een mooie opmaat om je
na afloop moe maar voldaan ter plaatse
in het zwembad of de sauna te begeven
en je aansluitend gelouterd in het feest-
gedmis te storten!

J. van Erp, Wormerveer

PRESTATIELOÜP

Wederom zullen de Veterinaire Hoc-
keyers elkaar alweer voor de 12^ maal
kunnen treflen in het Brabantse land en
wel op donderdag 14 oktober 1999 op de
velden van de Veldhovense Mixed
Hockey Club
\'BASKO\' te Veldhoven.
De veterinaire Sportdag en in het bijzon-
der de veterinaire Hockey-dag is een ab-
solute must in het leven van alledag,
leder jaar lukt het weer: een prachtige
mix van collegae met eventuele partners
en ouderejaars studenten die zullen dar-
telen over de twee kunstgrasvelden gele-
gen vlakbij het Congrescentrum de
Koningshof Afgelopen jaar was er zelfs
een team van het Hoofdbestuur in
Emmen! De organisatie hoopt dat dit
jaar Brabant zich weer van zijn/haar
goede hockey-kant laat zien en zal deel-
nemen met twee teams! Immers in het
verleden was dat de eerste jaren steeds
het geval. Kortom: wij hopen dat velen
de 14^ oktober nu al in de agenda zullen
noteren. Partners en sponsoren zijn van
harte welkom!

Opgave hij R. Back. dr ten Bokkel
Huininkweg 30. 7241 HV Lochem.
Telefoon privé: 0573-252570, telefoon
praktijk: 0573-254027, fax: Ó573-
257622.

SPORTDAG 1999 - HOCKEY

-ocr page 438-

ENQUETE RECTUMRUPTUREN GROEP GENEESKUNDE
VAN HET PAARD

De enquête over de rectumrupturen bij
het paard van de Groep Geneeskunde
van het Paard kent tot nu toe een rede-
lijke respons. Het kan echter altijd be-
ter, temeer daar de problematiek actu-
eel blijft.

Teneinde een zo goed mogelijk in- en
overzicht te verkrijgen, verzoekt het
bestuur van de GGP dan ook alle leden
die nog niet gereageerd hebben, dit als-
nog te doen voor 1 juli 1999.
Wilt
u hierbij dan bij het algemeen ge-
deelte op de eerste
pagina bij de
tweede vraag over een spamolyticum,
dit lezen
als Sedativum?

Het bestuur van de GGP bedankt een-
ieder alvast voor de moeite.

O

Voor hvt lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zieh aangemeld dc volgende col-
legae:

Haalboom, Mevr E.J.iVI.; 1998; 3907 CZ
Veenendaal; Dragonderweg 6.
Koenen, J.J.M.; 1999; 3581 AB Utrecht;
Nachtegaalstraat 15 bis.

Schipper, Mevr. F.M.; 1999; 3581 VB Utrecht;
Van Limburg Stirumstraat 12.
Wildt, Mevr. N.M. de; 1999; 1222 CS Hilversum;
Verschurestraat 134.

OVERLEDEN:

Op 17 mei 1999 Drs. A.E. Schuring te
Oldeberkoop.

JUBILEA:

H.L.L. van Werven te Zwolle, onbekend. 65 jaar,
15 juni

E. van Koesveld te Terheijden. afwezig, 25 jaar,
15 juni

I.P. Risseeuw te Schoonhoven, afwezig, 45 jaar,
19 juni

Dr. U. Haije te Hoog Soeren, afwezig, 45 jaar, 19
juni

U. Sybesma te Sleeuwijk, afwezig, 40 jaar, 20 juni
Mevr. M.E. de Veer-Goosen te Markelo, afwezig,
25 jaar, 28 juni

E. Havinga te Appingedam, afwezig, 25 jaar, 28
juni

Dr. A.L.W. de Gee te Frieschepalen, afwezig, 25
jaar, 28 juni

W.J.H.D. Kremer te Landgraaf, aanwezig, 25 jaar,
28juni

Mevr. J.H.J. van der Hoeven te Heemstede, afwe-
zig, 25 jaar, 28 juni

A.Th.L.G. Thien te Veenendaal, afwezig, 25 jaar,
28juni

J.H.A.M. Gubbels te Nederweert, afwezig, 25
jaar, 28 juni

H.J.L. Kok te Santpoort-Noord, aanwezig, 25 jaar,
28juni

P.H.J. Weijens te Langenboom (gem. Mill), aan-
wezig, 25 jaar, 28 juni

Mevr. C.J. Boer-Berkhoff te Ugchelen, afwezig,
25 jaar 01 juli

J.J. Meiessen te Wormerveer, afwezig, 50 jaar, 01
juli

Personalia

R. van der Burg te Franeker, afwezig, 30 jaar, 02
juli

A. Heufl\'te Deume, afwezig, 45 jaar, 03 juli
H.S. van der Meulen te Warffijm, afwezig, 45 jaar,
03 juli

A.D. van Tuinen te Heerenveen, afw\'czig, 45 jaar,
03 juli

J. Bakker te Exloo, afwezig, 30 jaar, 04 juli
Dr. H. van Haeringen te Wageningen, afwezig, 30
jaar, 05 juli

P. van Schaik te Rotterdam, afwezig, 65 jaar, 05
juli

J.L. Eikelenboom te Mortel-Gemert, afwezig, 30
jaar, 06 juli

Mevr. Prof.Dr J. Fink Gremmels-Gehrmann te
Bilthoven, aanwezig, 25 jaar, 09 juli
J. Akkerman te Harich, afwezig, 40 jaar, 10 juli
C. Lenten te Kythira (Griekenland), aanwezig, 30
jaar, 11 juli

F. van der Woude te Amsterdam, afwezig, 25 jaar,
I5juli

MUTATIES:

Asveld, A.; 1998; 7447 BB Hellendoom;
l)e Matestraat 36; tel. 0548-654212 privé,
655065 prakt.; fax 0548-654650 prakt.; p.. me-
de«. bij ,I.C. de Jager, J.P.M. Kamp, H. ten
Kate en K. Renting.

Bakker, Mevr F.J.; 1998; DHl UA Durfiam
(Verenigd Koninkrijk); 107 Gilesgate; tel. 00-44-
191-3842260 privé, 3842709 prakt.; E-mail
KRANCISC.\\^ TAEDF.COM.liK; p., medew.
bij Dunelm Veterinary Group.

Bax, A.G.W.; 1977; 7772 JV Hardenberg;
Baaider Esch 10; tel. 0523-263797 privé, 266066
prakt.; fax 0523-266434; p., geass. met l.H.
Harms, J.I).F.J. Hartgers, A.K. van Haleren,
J.H. Kollen. W.J. Pouwels en J. Walgemoed.

Been. R.L.; 1991; 3444 BE Woerden;
Geestdorp 35; tel. 0348-419934 privé, 442653
prakt.; fax 0348-444770 prakt.; E-mail RL
BEENEN(aK.N.\\IG.Nl,; p., geass. met H. van
der Griendt, R.A.M. Montessori, C. Sietsma, R.
Sorgedrageren G.C.J. Wegman.

Beers-Scheurï, Mevr. Dr. H.M.G.; 1988; U-
1996; 3991 AH Houten; Leedijk 18; tel. 030-
6379624 privé, 2534447/253124« bur.; fax 030-
2521887 bur.; E-niail H.BEERSfa VET.
UU.NL; Specialist Varkensgezondheidszorg;
wet. medew. U.U. (F.D., Hoofdafd. Ge-
zondheidszorg Landbouwhuisd., afd. Varken).

Berg, Mevr. N.M. van den; Gent-1997; 9574
PA Exloërveen; Exloërveen 9; tel. 0599-671054
privé, 0591- .361368 prakt.; fax 0591-361671
prakt.; E-mail NAT.VSJA
.V ETCfl W XS.NL; p..
mede», bij G. Negen en G. Kuipers.

Boerrigter, H.J.J.; 1972; 8435 WT
Donkerbroek; Herenweg 4; tel. 0516-491260
privé, 058-2134355 bur.; fax 058-215952 bur.;
d. bij R.\\ .\\.

»Breukers, W.A.; 1999; 3572 RV Utrecht;
Goedestraat 44; tel. 030-2721623 privé, 0570-
561220 prakt.; p., meden, bij T.E. Hoekstra.
M.R.P. Leloup. J.M. Mulder, R. van de
Wetering de Rooij en E.J. W eijers.

Bruggen Cate, B.A. ten; 1990; 5711 AT
Someren; Speelheuvelstraat 8; tel. 0493-440310
privé, 441044 prakt.; fax 0493-441045 prakt.;
E-mail BUBSfo WORl.DONl.lNE.NL; p. me-
de«. bij H.A. Derkx, J.A.(;. (Jerards, B.L.A.
Kolpa, P.W.C.A. van Oijen, R.E. Paauwe,
R.J.M.L. Raymakers, M.C!. Schuttert, L.A.J.
Smeenk. A.M.A. Steentjes, J.A. Westerbeek.

D.L. W illink en F.Th.C. de \\Mt.

»Dekker, J.H.; 1998; 1611 WG
Bovenkarspel; Bourgondieweg 177; tel. 0228-
517218 privé, 561216 prakt.; p., medew. bij J.C.
Anema.

Derijks, Mevr. P.M.; 1998; 3511 AZ
Utrecht; Oude Gracht 148 bis; tel. 030-2322456
privé, 0180-425253 prakt.; fax 0180-425363
prakt.; p.. mede«.bij J. de Deugd. W. van Erk,
Mevr. A.E. van Horssen, P.J.H.M. Meeus, R.
de Rooij, P.J. Rook, en Mevr. C.P.M. \\ alstar.

Dijkstra, Mevr. M.; 1998; 7548 CT
Enschede; Dr. de Jongstraat 120; tel. 05.3-
428(Mm8 privé, 4305805 prakt.; p., medew.bij

E.W.M. van Sprang.

Ekdom, Dr L.T.S. van; 1959; (Geneesk.)
Leiden-1985; 2318 VC Leiden; Hommeiveld 28;
tel. 071-5220485; E-mail I.TSVEfa DDS.NI.;
r.d.

Elving, J.; 1968; 7741 CL Coevordcn;
Lesturgeonstraat 7; tel. 0524-512654; fax 0524-
56.V366; E-mail J.ELVING(« ZOD.NL; r.d.

Garretsen, J.W.; 1979; 3571 ER Utrecht;
Prof. Reinwardtlaan 20; tel. 030-2731420 privé,
0317-419120 prakt.; fax 030-2733202; E-mail
VETRAD(rD,VETWEB.ORG; Specialist

Veterinaire Radiologie; p.. Vet. Special. Centr.
"De Wagenrenk" (tel. 0317-419120, fax 420480),
Spec Dkl. Utrecht (tel. 030-2513510, fax
2523389).

Gils, J.A.M. van; 1984; 5066 PC
Moergestel; Heuvelstraat 2 A; tel. 013-5133782
privé, 5131465 prakt.; fax 013-5133727; E-mail
J.V.4NGILS(a INTER.NL.NET.; p., geass. met
H.C.G.M. van Enckevort, N.W .F.A. Grimme,
P.H.A. Rulkens en L..\\.M. Tinnemans.

Graaf, Mr. Drs. T. de; 1991; 9472 WS
Zuidlaren; \'t Gebint 5; tel. 050-4093655 privé,
4094665 prakt.; fax 050-4093847; E-mail
TOM.DEGRAAF@WXS.NL; p., geass. met
J..M.D. W ieman.

Haffinans, Mevr. F.; 1992; 8051 NZ
Hattem; Prins Bernardlaan I ; tel. (B8-4448783

-ocr page 439-

prive, 4442512 prakt.; fav 0.1«-4446.1.16; E-niail
K.HAFFMANSfa W XS.M.; p.. «eass. nut D.H.
Bronüiiik. W. Mulder on (;..!. van Selm.

Harms. I.H.; 1973; 7771 EJ Hardenberg;
Orionlaan 27; tel. 0523-262824 privé, 266066
prakt.; fax 0523-266434; p., geass. mH ,\\.(;.\\V .
Bax. ,I.I).F.,I. Hartscrs, .\\.K. van Hateren, J.H.
Kollen. \\\\ ..I. PouHcIs en J. Walgcmoed.

Hartgers, J.D.F.J.; 1979; 7771 EN
Hardenberg; Plutolaan 23; tel. 0523-267677 privé.
266066 prakt.; fax 0523-266434; p.. geass. met
A.C;.\\\\ . Bax. l.H. Harms, A.K. van Hateren.
J.H. Kollen. \\\\ .J. Pouuels en J. Walgemoed.

Hateren, A.K. van; 1977; 7783 EG
Gramsbergen; De Lhee 3; tel. 0524-562237 privé.
0523-266066 prakt.; fax 0523-266434;
p.. geass.
met A.C;.\\\\. Bax. l.H. Harms, J.D.F.J.
Hartgers. J.H. Kollen, W.J. Pouwels cn J.
Walgemoed.

Herten, F.J.W.C. van; 1997; .1911 MI)
Rhenen; Nieuwe \\\'eenendaalse»eg 41; tel.
(I.M7-3106I0 privé, 0488-482900 prakt.; p., me-
dew. bij J.J. Pouwer, D.N. Tap. H. van der Veen en
P. Wiemer.

Jansen, J.R.; 1986; «2.11 JJ Lelvstad; De
\\ este 16-.12; tel. 0.120-224199 privé, 282820
prakt.; fax 0320-224339 prakt.; E-mail JANJAN-
SEN.S7f«CSl.C ()M; p., geass. met R.J.M. van
Gent.

Kaiser, Mevr. O.V.A.; 1998; 5301 \\ K
/.altbommel: van Beethovenstraal 13; tel.
0418-511505 privé, 020-6532969 bur.; fax 020-
6015452 bur.; E-mail O.KAISER(aiKATERI.DE
MON.NL; k.d. R.V.V. Schiphol.

•Koenen, J.J.IL; 1999; 3581 AB Utrecht;
Nachtegaalstraat 15 bis; tel. 030-2341749 privé,
0172-471111 prakt.; p.. mede«, bij A.C.M.
Kullboer, J.V.H. Lans. J.H. Kootert en A.
Soede.

Kollen, J.H.; 1990; 7797 HG Rheezerveen;
4de Wijkweg 3; tel. 0523-638630 privé, 266066
prakt.; fax 0523-266434;
p., geass. met A.C.W.
Bax, l.H. Harms, J.D.F.J. Hartgers. A.K. van
Hateren. W.J. Pou»els en J. Walgemoed.

Kruif. e.G.; 1997; 6741 C;C Lunteren;
Lage N alkseweg 173; tel. 0318-461220 privé,
456275 prakt.; fax 0318-457461 prakt.; p.. me-
de«. bij J.W. Bakker, W. de Boer, E. van
Essen. E. de Haan. G. Heynen. D.P. Hofstee, M.
Koseboom en W ..V. de \\ ries.

Luijk, J.H.L. van; 1995; Kanio (Meu«
Zeeland); 10 Wakelin Streel; lel. 00-64-
94352529 privé, 94338807 prakt.; fax (M)-64-
94338943 prakt.; E-mail HOTKIPPETJEfa
HOIMAIL-COM; p.. medew. bij J.O. Gree-
ning en C..M. Mitchell.

Lupgens. J.P.R.; 1990; 3448 BE Woerden;
Waaloord 25; tel. 0348-417571 privé. 409118
bur.; fax 0348-409717 bur.; E-mail LI P-
(JENSro W XS.M. privé, A.C ONSl:|.T(S W XS
.NL bur.; dir. ".A Consult «ith the flex«el".

Meinen, J.J.; 1980; 8925 HV Leeuwarden;
Jomsmastate 7; tel. 058-2665170 privé, 2669590
prakt.; fax 058-2668916; E-mail DAPMH
C AM(SEl RONET.NL; p., geass. met D.
I lazenberg.

Noort, Mevr. A.A. van den; 1993; 3822 CG
Amersfoort; Bombardonstraat 31; tel. 033-
4571449 privé. 0294-46290« bur.; fax 0294-
462902 bur.; .Marketing/Sales manager hij Leo
Pharmaceutical Products B.\\\'.

Ploeg, Mevr. D.D. van der; 1995; 8476 EP
Ter Id/ard; Idzarda«eg 90; tel. 0561-688765
privé, 688546 bur.; fax 0561-688748 bur.;d. bij
Stal Wijdewormer - Ter Id/.ard.

Pouwels, W.J.; 1983; 7694 TC
Kloosterhaar; Breeslootdijk 9; tel. 0523-241988
privé, 266066 prakt.; fax 0523-266434;
p.. geass.

met A.G.W. Bax,
l.H. Harms,
J.D.F.J. Hartgers.
A.K. van Hateren,
J.H. Kollen en J.
VNalgemoed.

Radier, Mevr.
O.; 1998; .3077 ES
Rotterdam;
Mjenrode«eg 16;
tel. 06-22780259
privé, 010-4169005
prakt.; p.. mede«,
bij J.F.J. van den
Broek. R.
Cassenaar,J..S.\'t
Hart. A.V\\.
Kramer, I...V1.M.
van Oorsprongen
C.H. SmiL

Rooijakkers,
J.W.P.; 1983;
Somoto
(Nicaragua);
Apartado Postal 9;
tel. m)-505-
72225.39; fax 00-
505-7222257; E-
niail

JOH ROOI JCa DA
TATEX.C<).M.N1;
\\eterinar)
Consultant.

Rulkens,
P.H.A.; I99l;5084
HV Biest-
Houtakkcr;
Biestsestraat 118;
teL 01.1-51.14132
privé.5L1l465
prakt.; fax 013-
51.1.1727 prakL; p.,
geass. met \'

H.C;.G.M. Enckevort, J.A.>L van C;ils.
N.W .E.A. (;rimme en l...\\.M. Tinnemans.

Rutjes. Mevr. P.H.; 1999; 7957 DC De
Wijk; H. Tillemaweg 71; tel. 0522-440900
privé,038-.1312255 prakL; fax 038-.132I257
prakL; p., mede«, bij O. Drent, H..\\. Hagen. K.
Hoving. C.G.\\an Laar en E.B.Oort.

Savelsberg, Mevr. B.S.; 1999; 7226 I.C;
Bronkhorst; \'t Hof 8; tel. 0575-450546 privé,
053-4357777 prakt.; p., mede«, bij Mevr. B.F.
Blom.

Schuiringa, Mevr. J.J.; 1999; 1333 ZJ
Almere; Leuvenhorststraat 23; tel. 036-5323317
privé, 050-5015500 prakt.; p., mede«, bij
J.P.M. Hopmans.

Schut, A.J.; 1986; 1541 KW Koog aan de
Zaan; Hoogstraat 17; tel. 075-6225249 privé,
6163674 prakt.; fax 075-6226534 privé, 6226534
prakt.; p., geass. met H.C.J. Schoenmaker en E.P.
Snuif

Sikkenga, Mevr. A.J.; 1984; 7232 BV
Wamsveld; Herdershof 66; tel. 0575-524509;
p..gezelschapsd.

Soepnel, N.J.R.; 1978; 5627 JE Eindhoven;
Fransebaan 80; tel. 040-2416194; fax 040-
2903132; p.,gezelschapsd.

Sturms, J.M.J.; 1970; 5825 AG Overloon;
De Bergkamp 18; tel. 0478-641709 privé. 040-
2911500 tst 565 bur.; fax 040-2911600; \\ et.
deskundige Inspect. W\' en \\ Zuid.

Timmermans, G.J.E.; 1998; 1141 H\\
Monnickendam; J. Nieu«enhuv/.enlaan 12 A
I ; tel. 0299-656127 privé. 653031\' prakt.; p.. me-
dew. bij H.M. .Schipper.

*Tjon, E.R.; Gent-1987; 1069 NX

.Amsterdam; Karl Krögersingel 15; tel. 020-
6107494 privé, 0251-244300 prakt.; fax «251-
24430« prakL; p.,ge/.elschapsd.

Verhorevoort, Mevr. A.J.M.M.; 1999; 3533
HN Utrecht; Cervanteslaan 2 1; tel. 030-2964478;
E-mail A.J.M.\\LV ERHORE\\OORT^ STU-
DENT. VET.UL\'.NI; «nd.d.

Vries, Mevr. J.F. de; 1980; 3994 WK
Houten; Donsvlinderbenn 17; tel. 030-6341685
privé.6377267prakt.; fax 030-6341685; p., gezel-
schapsd.

Vrieselaar. H.; 1979; 8531 PX Lemmer;
Straatweg 19; tel. 0514-560848 privé, 564433
prakt.; E-mail VR1ESELA(^XS4ALL.NL; p.

Walgemoed, J.; 1973; 7783 CP
Gramsbergen; De Ooster Esch I; tel. 0524-
561720 privé, 0523-266066 prakt.; fax 0523-
266434; p., geass. met A.G.W. Bax. l.H. Harms.
J.D.F.J. Hartgers, A.K. van Hateren, J.H.
Kollen en W.J. Pou«els.

•Walstra. D.K.; 1998; 8531 AN Lemmer;
Schoener 12; tel. 0514-562622 privé, 564433
prakt.; p., medew. bij H. Vrieselaar.

Wszeborowska. Mevr. E.E.; 1998; 7323 BV
Apeldoorn; Parelvisserstraat 451; tel. 055-
.1666401; wnd.d.

RECTIFICATIE
JUBILEA

25jaar(1974)

Mr.Drs. G.Th.A. Menges, Woerden, 17 mei

Ieder zijn vak!

Het raadplegen van adviseurs is goed . . .
Maar voor de financiële zaken van uw (toekom-
stige) praktijk heeft u een specialist nodig!

Dix & Fortuin is deskundig op financieel, fiscaal
en juridisch gebied m.b.t. praktijkfinanciering,
associaties, verzekeringen, hypotheken en pensioe-
nen.

Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht,
bij associatie en assistentie. Belt u even voor een
afspraak of een brochure.

Telefoon (030) 251 51 99
l ax (030) 254 09 64
Koningslaan 63
Utrecht

-ocr page 440-

Doorlopende agenda

w

CONGRESSEN

Juni

22

Kanker bij iionden: Europees symposium
1999. Carlton President Hotel te Maarssen/
Utrecht. Opgave bij Hill\'s Pet Nutrition
B.V., Antwoordnummer 10138, 4800 VB
Breda.

Juli

2—4 Eight Annual Scientific Meeting of the
European College of Veterinary Surgeons.
Bruges, Belgium. Preseminars with practi-
cal work, July 1, 1999. ECVS, Monika
Gutscher, Winterthurerstr. 260, CH-8057
Zürich, Switzeriand. Tel.: 041-1-6358408,
fax: 041-1-3130384, e-mail: mgaovet@
vetchir.unizh.ch.

Augustus

12—14 16e Jaarcongres European Society of
Veterinary Dermatology/European Col-
lege of Veterinary Dermatology. Weten-
schappelijk en nascholingsprogramma.
Het Marina Congres Center ligt in het cen-
trum van Helsinki. Meer informatie:
Travel Experts Ltd, Congress services,
P.O.Box 130,F1N-00161 Helsinki, fax: 00
358 9 2782229, e-mail: congress.servi-
ces(^travelexperts.fi, homepage: www.
sgi.fi/~alimaria;\'annualmeeting99/

- -......

September

12- 15 BEVA Congress, Harrogate, Yorkshire,
UK. BEVA Congress Office, 5 Finlay
Street, London, SW6 6HE, UK. Tel.: 44-
(0)171-610-6080. fax: 44-(0)171-610-
6823, e-mail: bevauk(a;, msn.co.uk, web-
site www.beva/org.uk.

22—23 Annual European Veterinary Dental
Society (EVDS)-congress (pre-congress of
the WSAVA-congress). Lyon, Frankrijk.
Inl.: seer. EVDS: Thomas Eriksen, fax:
45-35282929.

22—23 i3th Forum for applied biotechnology,
Gent.

23 Studiedag neurologie. ESVN, Informatie:
P. Mandigers (P.J.J.Mandigers(^vet.uu.nl)
of L. Overduin (derkxove @tref.nl).

23—26 26\'\'^ World Veterinary Congress, 24\'^
World Small Animal Veterinary Congress,
5"^ FECAVA Congress, Lyon, France.
Information contact address: Mondial Vet
1999, CNVSPA, 40 rue de Berri, F75008
Paris, tel: 33-{0)l-53839160, fax: 33-(0)l-
53839169, e-mail: mondialvet(gaol.com,
intemet: http://www.mondialvet99.org.

23—29 BVA Congress, the Assembly Rooms,
Bath. Information: British Veterinary
Association Congress Office, 7 Mansfield
Street, London WIM OAT. Tel.: 44 171
636 6541, fax: 44 171 436 2970, e-mail:
congress(u;bva.co.uk,

24—25 13th Annual Congress European So-
ciety of Veterinary Neurology, Maastricht,
the Netherlands. Informatie: P. Mandigers
(P.J.J.Mandigers(^,vet.uu.nl) of L. Over-
duin (derkxove(aJtref.nl).

27—30 Congres Europese Federatie van

Informatie-Technologie in de Agrarische
Sector (EFITA), Universiteit van Bonn,
Duitsland. Intemet: www.efita.dk. e-mail:
efita99(a)uni-bonn.de, tel: 0049-228-
733500, fax: 0049-228-733431.

30 lams Seminar \'Preventie en behandeling
van voorpootkreupelheid bij de jonge
hond\' met als spreker prof dr. H.A.W.
Hazewinkel. Mercure Hotel, Nieuwegein.
Opgave: Holland Diervoeders, Postbus
40231, 3504 AA Utrecht, t.a.v. mevr. Jori
Vredenberg, tel.: 030-2479665.

30—3 okt. WtVA-congress, Paris.

Oktober

1 Symposium ter ere van bet 25-jarige jubi-
leum van de heer T.W. te Giffel. Voor in-
formatie: mr. A.P. Hilhorst, telefoon: 030-
2510111.

5 lams Seminar \'Preventie en behandeling
van voorpootkreupelheid bij de jonge
hond\' met als spreker prof dr. H.A.W.
Hazewinkel. Postiljon Hotel, Deventer.
Opgave: Holland Diervoeders, Postbus
40231, 3504 AA Utrecht, t.a.v. mevr. Jori
Vredenberg, tel,: 030-2479665.

7 lams Seminar \'Preventie en behandeling
van voorpootkreupelheid bij de jonge
hond\' met als spreker prof dr. H.A.W.
Hazewinkel. Golden Tulip Hotel, Weert.
Opgave: Holland Diervoeders, Postbus
40231, 3504 AA Utrecht, t.a.v. mevr. Jori
Vredenberg, tel.: 030-2479665.

14 Sportdag KNMvD.

15 16 Jaarcongres KNMvD in de Koningshof
te Veldhoven. Voor informatie: mr. A.P.
Hilhorst, telefoon: 030-2510111.

UITERS11 INLEVERDATA VOOR KOPIJ

Aflevering:

Deadline*)

15-07/01-08-1999

05-07-1999

15-08-1999

26-07-1999

01-09-1999

16-08-1999

15-09-1999

30-08-1999

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

Dierenkliniek De Langstraat

is een gemengde groepspraktijk
met een goed geoutilleerde
Kliniek in Waalwijk. Op dit mo-
ment zijn er tien dierenartsen
werkzaam, waarvan vijf zich uit-
sluitend met Gezelschapsdieren
bezighouden.

Per 1 augustus 1999 zoeken wij een

DIERENARTS M/V

Goetd geoutilleerde gezelschapsdierenpraktijk te
Utrecht heeft plaats voor een

DIERENARTS M/V

met differentiatie gezelschapsdieren. Het betreft een
parttime (4/10) functie, participatie in weekenddien-
sten en indien mogelijk vakantiewaarneming. Van de
collega wordt enthousiasme, inzet en visie verwacht.
Een duurzame samenwerking wordt nagestreefd.
Schriftelijke reacties met c,v, en referenties gaarne
binnen 14 dagen richten aan:
Dierenkliniek \'Oog en Al\', ter attentie van M,L,
Klein-Berkeljon, Lessinglaan 80a, 3533 AX Utrecht,
Praktijkinformatie: internet:
http://www. casema.net/~dierarts
ter versterking van de gezelschapsdierensector.
Het betreft een full-time dienstverband.

Gevraagd worden:

• goede contactuele eigenschappen, zowel naar
cliënten als collega\'s

• bereidheid zich te verdiepen in deelgebieden van
de Geneeskunde van Gezelschapsdieren

• bereidheid deel te nemen in het dienstrooster.

Ervaring strekt tot aanbeveling. Salariëring volgens
de normen van de KNMvD, Schriftelijke reacties
binnen twee weken na het verschijnen van dit tijd-
schrift richten aan: Dierenkliniek de Langstraat,
Eerste Zeine 96, 5144 Al Waalwijk, ter attentie van
drs, E, van der Kamp,