-ocr page 1-

fissn 0040-7453

1 januari
2002

deel

127 /./

aflevering
1

Universiteit Uuecht
Bibi;o:heek Diergeneeskunde

JAN. l: ^vn

Tij OSCH Ri
DierceneeskuN

Wetenschap

MRL\'s doen er daadwerkelijk toe
de Benzaprocpen®-casus

Moderne biotechnologie: zegen of zorg?

Biotechnologie ten behoeve van vaccinatie
tegen virusziekten

Actua

Ingezonden

KKM, PBB, MVGK = melk van gezonde koeien?

KNMvD

Salarisadviezen voor de praktijk per 1 januari 2002

KNMvD start klachtenprocedure

Aanpassing Rechtspositieregeling voor
Dierenartsassistenten 2002

Groep Groot Dagen 2001: divers en zinvol

KNMvD

Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3223 769 9

-ocr page 2-

I

Met Boehringer Ingelheim komt u goed beslagen
ten ijs. Want als het om effectieve diergenees-
middelen gaat en om een betrouwbare service
rijdt u bij ons nimmer een scheve schaats. Een
team van doorgewinterde specialisten staat voor
u klaar. All-round in alle opzichten. Van service-
sprints tot research-marathons. En dat zonder

Q)

bo

kouwe drukte, verkeerde wissels of valse start
in het jaar 2002 mag u daarom weer heel wat \'
van ons verwachten. Wat betreft onze bekende
producttoppers, maar ook met nieuwe runners-u\'
We gaan ervoor. Op de mijl of op de Tien, of de\'
Vijf of op de sprint. Wie Bonkevaart zegt of
Bartlehiem, zegt Boehringer. Altijd in de kopplo(

Wij wensen u veel ijspret, weinig dweilpauzes en een fraai 2002 toe,

met successen op alle afstanden!

Q)

bo

o

CQ

CD

Boehringe
Ingelheim

Boehringer Ingelheim. Altijd goed beslagen ten ijs.

Postbus 8037,1802 KA Alkmaar / Tel. 072-5662411 / Fax 072-5643213 / vetmedica@boehrlnger-lngelhelm.nl / www.boehringer-ingelhelm.i

-ocr page 3-

Deel 127
Aflevering 1
1 Januari 2002

Inhoud

Uit de hoofdredactie
Overzichtsartikelen

Maximale Residulimieten (MRL\'s) van diergeneesmiddelen in relatie tot voedselveiligheid. MRL\'s doen
er daadwerkelijk toe - de Benzaprocpen®-casus;
H. Vaarkamp

Boekbesprekingen

7
i6

Moderne blotechnologie

Biotechnologie ten behoeve van vaccinatie tegen virusziekten: een overzicht; J.T i/an Oirschot
Referaten

Veterinair tuchtrecht

Bevallende paarden; /. Boisseuain

Ingezonden

KKM, PBB, MVGK. = melk van gezonde koeien?; A ran der Paauw
Reactie naar aanleiding brief A. van der Paauw; T.J. C. M. Lam

Berichten en verslagen

Commissie Bevordering Diergeneeskundig en Vergelijkend Ziektekundig Onderzoek
KKM start telefonische helpdesk PBB

Congressen en cursussen

Senior Care Symposium
DSK-symposium \'Waar ligt dc grens?\'

17

18
19

20
21

21
21

Drs. R. van Noort

^toepassing interferon in de antivirale therapie\'
Marketingdeskundige
\'De marketing van ons medisch handelen\'
Drs. P. van Rooijen

\'Preventieve gezondheidszorg:
nut ofnoodzaak\'

Praktijkgerichte, klinische middagen

PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG:

Medische relevantie en toepassingen

Dinsdag 05-02-2002 Heerenveen

Dinsdag 12-03-2002 Eindhoven

Woensdag 20-03-2002 Apeldoorn

Woensdag 10-04-2002 De Meern

WALTHAM

Veterinary Diets

\\fïrt>^c

ANIMAL HEALTH

Voor meer informatie: Virbac Nederland BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld.Tel: 0342-427127 e-mail: info@virbac.nl

TijDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 127, JANUARI, AFLEVERING 1, 2002

-ocr page 4-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruilenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.K de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. P.A.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr J.H. Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Bameveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof. dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. P De Backer(Gent, België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. F. van Knapen (Utrecht)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.PA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RT.M. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr J.M.A. Snijders (Utrecht)

DrE.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr. G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse

Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Julianalaan 8- io
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)251178-7
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijtcr, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbcnburgh. lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings. lid

Drs. G. Huijservan Reenen. penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers. lid

Secretariaat

Dr Tj. Jorna, algemeen secretaris

Manager interne zaken

Mw. E. Cuhfus

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S.deVries

Vacaturebank

R.R van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031,3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(ä}knmvd.nl.

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maat.schappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen nict-lcdcn
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

Postgiro/bank

Po.stbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Gelukkig Nieuwjaar; J. de Ruijter

In memoriam

S. Bakker; A Kooper

Maatschappijnieuws

Salarisadviezen voorde praktijk per I januari 2002; M.C. van Oostrum-Schuurman Hess
KNMvD start klachtenprocedure

Aanpassing Rechtspositieregeling voor Dicrenartsassistenten 2002;
M.C.
van Oostrum-Schuurman Hess

Croepsnleuws CPCH

Groep Groot Dagen 2001: divers cn zinvol; C. Cras

JC-nleuws

Dc waarde van het dier; R. Schrijver
Personalia

Doorlopende agenda

Review papers

Maximum Residue Levels (MRL\'s) of veterinary rnedicinal products in relation to food

safety. MRL\'s really do matter - the Benzaprocpen^-case: H. Vaarkamp 2

All rights reserved

\\crklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergcneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redaclie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Inde.x Veterinarius / Veterinär}- Bulletin. Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

23

24

25

26

27

32

33
36

-ocr page 5-

Deel 127
Aflevering 2
15 Januari 2002

Inhoud

Uit de hoofdredactie
Oorspronkelijke artikelen

Waar komt BSE in Nederland vandaan?; B.E.C. Schreuderen C.J.C. Wever

Referaten
Boekbesprekingen

Moderne biotechnologie

Klinische gentherapie: genen op recept?;/\\.C. Vulto en M.A.L. Pluim

39

40

50

51

52

Uiten voorde praktijk

Hartproblemen bij dc kat; R.L Hamlin en O.H. Colombus

Berichten en verslagen

Aangifteplichtige besmettelijke dierziekten
Fidin bedrijfsdag: Pr in een interessant jasje; C. Cras
ESVD-ECVD Veterinary Dermatology Congress;
P.A.M. Overgaauw
Verdient uw assistent een pluim?

Farmacotherapie voor hel milieu?; C.H.P. Pellicaan en H.A. Leslie
Hartaanval door Mastino\'s; /. Boissevain

Congressen en cursussen

hiaugurele conferentie Vereniging Gezondheid en Welzijn Wilde Fauna
Eerste internationale virologiebijeenkomst wilde dieren en dicrentuindieren
Symposium \'Food for thought\', voedsel cn zoönosen
Eendaagse cursus \'Advanced Avian Endoscopy\'

Ingezonden

Spiegel; C.A. van Exel

Studentenreferaten

57

58

59

60
62
62
64

65

65

66
66

67
67

Praktijkgerichte, klinische middagen

PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG

Medische relevantie en toepassingen

WALTHAM

Veterinary Diets

Dier&Zarg

05-02-2002
12-03-2002
20-03-2002
10-04-2002

Heerenveen
Eindhoven
Apeldoorn
De Meern

Drs. R. van Noort

\'toepassing interferon in de antivirale therapie\'
Marketingdeskundige
\'De marketing van ons medisch handelen\'
Drs. P. van Rooijen

\'Preventieve gezondheidszorg:
nut ofnoodzaak\'

\\/ïrt>stc

ïljDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 127, JANUARI, AFLEVERING 2, 2002

-ocr page 6-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitcnborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H A. Bcijer

Dr. M.F. de Jong

Dr. Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. P.A.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappende!

Dr.J.H.Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof. dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. P. De Backer(Gent, België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. F. van Knapen (Utrecht)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.P. A.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RTM. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Vcnker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr. G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse

Maatschappij voor
Diergeneeskunde

juHanalaar) 8- io
Utrecht
Postbus 14031
3508 5B Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (oso)25iiy8j
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzittcr

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings. lid

Drs. G. Huij.ser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raeniakers, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
Manager interne zaken

Mw. E. Cuhfus

Stafmedewerkers

Mw.drs.S.A.M. Deleu

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.R van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031,3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrifl^jknmvd.nl.

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diei-geneeskunde is het vcr-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen nict-Icden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor nict-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

In memorlam

A.S. Schneidcr; K. Wegman

Maatschappijnieuws

Hoofdbestuur tekent mantelovereenkonist voor arbeidsongeschiktheidsverzekering;
M.C.
van Oostrum-Schuurman Hess

Cadans komt terug op voornemen betrelTende inhoudingen pensioenpreinie;
M.C.
van Oostrum-Schuurman Hess

Personalia

Doorlopende agenda

68

69

70

71

72

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Original papers

The possible origin of BSE in the Netherlands; 6.E.C. Schreuder, and C.J.C. Wever 40

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver S(yle) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Rcdaclic
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are lisled in Current Conlenls/Agricultural Biology and Environmental Science /
Inde.x-Medicus. Index Veterinarius /Veterinary Bulletin, Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts),

-ocr page 7-

Deel 127
Aflevering 3
1 februari 2002

Uit de hoofdredactie 73
Overige artikelen

Congenitale white muscle disease bij een Belgisch witblauw kalf; 5.CL van Winden en R. Kuiper ia,
Moderne biotechnologie

Genetische modificatie van dieren; H. Schel/ekens 78

Boekbesprekingen 81
Uit en voor de praktijk

Botulisme bij het paard: een reële mogelijkheid in Nederland?; LS. Goehringen

M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan 82

MKZ bij (vlees)kalveren: kliniek en virusspreiding. Een casestudy; A. Bouma en A. Dekker 83

Vraag en antwoord 84

Studentenreferaten 86
Berichten en verslagen

Historische omslag in denken op Europese MKZ-conferentie; S. Deleu 87

Week van het Huisdier ook in Nederland 89

Wijziging technische spreekuren UKG 89
Dierenartsen en apotheker spreken in Tilburg over praktijkvoering, in een dierenartsenpraktijk

moeten alle neuzen dezelfdc kant opstaan\';J. Pijl 90

Paard nu ook op Voorjaarsdagen. Nieuwe voorzitter Jolle Kirpensteijn: \'Wake up!\'; S. Deleu 92

Dierenartsen vrijwel probleemloos over op euro 93

Oprichting van het Centraal Instituut voor DierziekteControle Lelystad. Activiteiten ID-Lelystad opgesplitst 94

Informatie over dierfysiotherapie beter bereikbaar 94

Sybren Attema toekomstig voorzitter bestuur GD 94

Large Breed Health Care Symposium Venetië; H.A. Beijer 95

Praktijkonderzoek naar nierinsufficientie bij de kat; R. Lesuis 96

Nieuwe kenniseenheid Dier 96

Honden aan de lijn?; /. Boissevain 97

Constitutie Cerberus 99

RVV-column 98

WALTHAM*

Veterinary Diets

Praktijkgerichte, klinische middagen

PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG:

Medische relevantie en toepassingen

Dinsdag
Dinsdag
Woensdag
Woensdag

05-02-2002
12-03-2002
20-03-2002
10-04-2002

Heerenveen
Eindhoven
Apeldoorn
De Meern

\\/irt>cic

Drs. R. van Noort

\'toepassing interferon in de antivirale therapie\'
Marketingdeskundige
\'De marketing van ons medisch handelen\'
Drs. P. van Rooijen

\'Preventieve gezondheidszorg:
nut of noodzaak\'

Inhoud

-ocr page 8-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.F. de Jong

Dr, Tj. Jorna

Dr R. Kuiper

Dr. P.A.M, Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr J.H. Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr (Maastricht)

Dr, F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof. dr. H.J. Breukink (Frankrijk)

Prof dr. P De Backer (Gent, België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. F van Knapen (Utrecht)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof. dr. A.S.J.PA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RT.M. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent. België)

Dr J.M.A. Snijders (Utrecht)

DrE.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Julianalaan 8- io
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)251178-/
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijtcr, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier. lid

Drs. O.A. van Dobbcnburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dr Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S.de Vries

Vacaturebank

R.P. van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Congressen en cursussen

Klinische avonden voor Dierenartsen worden Klinische Middagen
Referaten

Bureauredactie

Mw. A.M.Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

99
99

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031,3.508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/tax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(<ijknmvd.nl.

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrifl van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr 69 93 61 443,

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065. fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Maatschappijnieuws

Kwaliteitskansen tijdens lustrumsymposiimi Cïroep Rund; C, Cras loo

Derde Manifestatie ICT voor Dierenartsen 103

Rechtspositieregeling 2002 rolt van de drukpers; M.C. van Oostrum-Schuurman Hess 104

Komt u goed in het nieuwe Jaarboekje? 104

Nieuwe dierenarts-medewerker landbouwhuisdieren/volksgezondheid Hugo de Groot 105

JC-nieuws

De Waarde van het Dier 2, Duurzame landbouw 106
Werkgroep Vlees kalveren

Oprichting Intcrvisiegroep Noord 106

Personalia 107

Doorlopende agenda 107

Other papers

Congenital white muscle disease in a Belgian blue calf; S.C.L. van Winden, and R. Kuiper 74

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Ïndex-Medicus. Index Veterinarius /Veterinary Bulletin. Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 9-

Deel 127
Aflevering 4
15 februari 2002

Uit de hoofdredactie 109

Overige artikelen

Vergelijkend onderzoek naar de werkzaamheid van twee verschillende ijzersupplementen voor
anemiepreventie in biggen;J.E.M.
Vermeer, A.H.C. Kuijpers en A.R.W. Eibers no

Referaten 114

Moderne biotechnologie

Moderne biotechnologie: een nieuwe doos van Pandora?;J. Tramper 116

Boekbesprekingen 119
Veterinair tuchtrecht

Het middel is erger dan de kwaal; I. Boissevain 121
Uit en voor de praktijk

Belang opfok rundvee door veehouder onderschat; M. C. M. Mourits, H.J. van der Fels en M. W. C. Huyben 122
Berichten en verslagen

Wettelijke taken van ID-Lelystad ondergebracht in nieuw instituut: CIDC-Lclystad 124

Wijziging telefonische spreekuren UKG 125

Gustav Rosenberger Memorial Fund; R. Back 125

Fokkers zetten zich schrap voor verscherpte regels in Honden- en Kattenbesluit 1999;_/. Pijl 126

Nieuws van de AUV Veterinaire Mediatheek 127

Ingezonden

PBB; A. van der Paauw 128

MKZ-bestrijding;J.H. c/eK\'rui/ 129

Congressen en cursussen

Symposium \'Een Goede Start!\'. Zwolse Paardendagen 2002 129

Veterinair verleden

Sebastiano Rivolta (1832-1893) 130

PAOD 132

Inhoud

LACTOLYTE® Eerste hulp bij kalverdiarree!

Lactolyte orale rehydratietherapie met Lactoserum

-Snel herscel van de waterhuishouding én bestrijding van metabole accidose

- Betere energievoorziening waardoor minder gewichtsverlies

- Goede acceptatie en probleemloze overgang naar de melk

a

a

Lactolyte Lactolyte }(

- Verpakkingen: 8 sachets, 40 sachets of een pot van 900 gram

\'O

V/r^^c:

Uil

animal health

Persoonlijk voor dieren

1.

Lactolyte: REG NL 2393. Samenstelling: elekcrol/ten, suikers en mineralen. Indicatie: elektrolytentekort en dehydratie. Doeldier: kalf. Kanalisatie: vrij
Voor meer informatie: Virbac Nederland BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld, Tel: 0342-427127 e-mail: infog>virbac.nl

-ocr page 10-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.F. de Jong

Dr.Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. P.A.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr.J.H.Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof. dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. R De Backer(Gent. België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. E van Knapen (Utrecht)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr, J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.P.A.M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J.P.TM. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr. J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr, G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

julianalaan 8-10
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)251^8-]
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh. lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. FJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Po,stbus 14031.3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(^knmvd.nl.

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maat.schappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van dc Koninklijke Nederiandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Maatschappijnieuws

Het Dierenartsen Netwerk: gewijzigde tariefstelling

Nieuwe verlofregelingen door invoering Wet arbeid en zorg; LA. Broere

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de 149e Algemene Vergadering

van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

Contributievoorstel 2002 en standpuntbepaling MK.Z; Tj.Jorna

Werkvergadering Gezelschapsdieren regio Zuid

Gewijzigd beleid KNMvD inzake jubilea

Uit het hoofdbestuur

Mogen wc even voorstellen: uw penningmeester; C. IHuijservan Reenen
CED-nieuws

Wijziging urencriteriuim erkende rundvee- en varkensdierenartsen

Werkgroep Vleeskalveren

Jaarvergadering Werkgroep Geneeskunde Vleeskalveren

Personalia

Doorlopende agenda

Other papers

Comparison of the efficacy of two different iron-supplements for anaemia prevention in piglets;
J.E.M. Vermeer, A. H. C. Kuijpers, and A. R.W. Eibers 11 o

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

134

135

136

136

137
137

137

138

139

139
143

-ocr page 11-

Deel 127
Aflevering 5
1 maart 2002

Inhoud

Uit de hoofdredactie
Overzichtsartikelen

Cysteuze ovariële follikels bij melkvee: etiologie, Pathogenese en risicofactoren;
T. Vanholder, C. OpsomerJ.LJ. Covaere, M. Coiyn en A. de Kruif

Boekbespreking

Moderne biotechnologie

Kan technologie in de landbouw honger in de wereld bestrijden?; E.A. Goewie
Studentenreferaten

Uiten voor de praktijk

Koorts bij de kat; M. R. Lappin en F. Collins

Berichten en verslagen

Uiergezondheidspanel praat over praktijkadvisering en risicofactoren voor uierinjecties;J. Hülsen

Accidcnteic zelfinjecties met diergeneesmiddelen; A. Kamphuis

September 2000-2001: cenjaar Hill\'s sponsoring; R. Favier

Dierenarts presenteert MKZ-dagboek \'het ga je goed Evelien\'; J.Pijl

\'Veulenbrigade\' Inwendige Ziekten Paard; M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan,

M. de Bruijn en L. Vergedaal

Veterinair golfkampioenschap 2002

Veterinair tuchtrecht

Nee, ik wil niet; I. Boissevain

Ingezonden

De contagiositeit van het varkenspest- en het mond- en klauwzeervirus;J. P. W. M. Akkermans
Defensie haalt specifieke veterinaire kennis weer in huis; S.A. Steltenpool
Reactie naar aanleiding brief A. van der Paauw; T.J.G.M. Lam
BSE en de soortspecifieke barrière; A.J.G. van \'t Hoofi

145

146

155
157

160
162

166
169

169

170

171
171

172

173

174

174

175

Praktijkgerichte, klinische middagen

PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG:

Medische relevantie en toepassingen

WALTHAM"

Drs. R. van Noort

\'toepassinginterferon in de antivirale therapie\'
Mevr. Drs. M. Visser RM

\'Marketingvan medisch handelen in de dierenartspraktijk\'
Drs. P. van Rooijen

\'Preventieve gezondheidszorg:
nut ofnoodzaak\'

mmrn

«u

enween
Eindhoven
Apeldoorn
De Meern

\\firL>cic:

Dinsdag 12-03-2002
Woensdag 20-03-2002
Woensdag 10-04-2002

-ocr page 12-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laait (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.F.deJong

Dr. Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. P.A.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappende!

Dr.J.H.Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof. dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. R De Backer (Gent, België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. F. van Knapen (Utrecht)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.PA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RTM. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr.J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr. G. Voorhout (Utrecht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse

Maatschappij voor
Diergeneeskunde

julianalaan 8- lo
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)2511^87
Website www.knmud.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzittcr

Drs. J. Bergmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Flarwig-Dings, lid

Drs. G. Ftuijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedew/erkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. F.J.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Congressen en cursussen

Congres dieren in de zorg

Start cursus \'Van loondienst naar eigen praktijk\'

PAOD

176
176

176

Bureauredactie

Mw. A.M. Tunimers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031.3508 SB Utrecht
Tel. 030-25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift@knmvd.nl.

Abonnementsprijs

Het Tijdschriji voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het 1 loofdbestuur.

Maatschappijnieuvt/s

Gezelschapsdieren en paard nu apart vertegenwoordigd. Joost van Herten gaat

nieuwe uitdaging aan

Eerste Week van het Huisdier in aantocht!

De meestgestelde vragen over l&R gezelschapsdieren

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met do 149e Algemene Vergadering
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

Groepsnieuws CHwD

Groepsvergadering GHwD met videocasuïstiek

Personalia

Doorlopende agenda

177

178

178

179

179

180

181

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100. 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Review papers

Cystic ovarian disease in dairy cattle: aetiology, pathogenesis, and risk factors;
T. Vanholder, G. OpsomerJ.LJ. Covaere, M. Coryn, and A. de Kruif

146

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

All rights reserved

Verklaring;

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992: 117:31 -
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift gepiaat.ste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinär)\' Bulletin. Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 13-

Deel 127
Aflevering 6
1 5 maart 2002

Inhoud

Uit de hoofdredactie
Overige artikelen

Van dierenarts naar kwaliteitsmanager; LJ.A. Lipman, P.H.G. Bijker, J.M.A. Snijders,
T. Sterneberg-fon der Maaten en F. van Knapen

Boekbespreking

Moderne biotechnologie

Humane embryonale stamcellen: toekomstmogelijkheden voor celtransplantatie; CL Mummery

Berichten en verslagen

Voorstel Europese Commissie inzake receptplicht voor alle diergeneesmiddelen draagt niet bij aan
voedselveiligheid

DLV Adviesgroep start samen ttiet Wageningen UR project Kwaliteit en Veiligheid Diervoeding
PRRS-Ronde Tafeloverleg. Stalstof, longgezondheid en PRRS-diagnostiek;_/.
Hulsen
Beurs toegekend aan Nederlandse dierenarts

Functie cellulaire adhesiemoleculen bepaalt tnigratiepatroon van neutrofiele granulocyten in de long
Leermeester Wagenaar;
A. van Foreest

International Veterinary Students Association zoekt stageplaatsen; C. Aarnoudse en F. Buikstra
Symposium \'Diergezondheid: kwestie van Europees beleid?\';_/. Pijl
Aandacht voor identificatie en registratie (I&R) van landbouwhuisdieren

Ingezonden

Dienstverlening; C. Roorda

Dieren in de intensieve veehouderij moeten rechten krijgen; L Tholhuijsen
Studenten referaten
Uit en voor de praktijk

Klinisch onderzoek van het cardiovasculaire systeem; R. L. Hamlin en O. H. Columbus

\'De hijgende boer met een speekselende koe en een diagnose uit de oude doos?\'; E. van Leeuwen

183

184

187

189

193

194

195
197

197

198

200

201

202

203

204

203

204

205

LACTO LYTE® Eerste hulp bij kalverdiarree!

Lactolyte orale rehydratietherapie met Lactoserum

- Snel herstel van de waterhuishouding én bestrijding van metabole accidose

- Betere energievoorziening waardoor minder gewichtsverlies

- Goede acceptatie en probleemloze overgang naar de melk

Lmolyte ^Lactolyte

n

- Verpakkingen: 8 sachets, 40 sachets of een pot van 900 gram

V/r^cic:

animal health

Persoonlijk voor dieren

Lactol)te: REGNL2393. Samenstelling: elektrolyten, suikers en mineralen. Indicatie: elekcrolytentekort en dehydracie. Doeldier: kalf. Kanalisatie: vrij
Voor meer informatie: Virbac Nederland BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld, Tel: 0342-427127 e-mail: info@virbac.nl

TijDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DeEL I27, MAART, AFLEVERING 6, 2002

-ocr page 14-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. HA. Beijer

Dr. M.F.de Jong

Dr.Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. P.A.M. Overgaauw

Dis. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr.J.H.Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. EH.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. R De Backer (Gent, België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. R van Knapen (Utrecht)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.RA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RTM. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr. J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr.G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

julianalaan 8-10
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)25iiy8y
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. EJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Congressen en cursussen

Opfriscursus mammatumoren, schijnzwangerschap en oestrusinductie bij hond en kat
Stichting Symposium Feline Geneeskunde organiseert derde Feline symposium
Veterinair tuchtrecht
Laat \'m maar een nachtje liggen...; /. Boissevain

206

206

207

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(gjkiunvd.nl

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor nict-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Maatschappijnieuws

Beëindiging convenam cn nieuwe wetgeving over \'zelfstandigheid\';

M. van Oo%trun\\-Schuurman Hess 209

Afdelingsvcrgadering stemde over standpunt: \'Als dit er niet doorkomt, dan weet ik het
niet meer.\'; C Cras
 210

Rede Peter Poll tijdens Algemene Vergadering 2001. \'Moeten wij de basis van ons werk opzij zetten?\' 211
Dierenartsen e-mailen;_y. Klingen 213

Rectificatie Rechtspositieregeling voor Dierenartsassistenten 2002 215

Croepsnleuws CHwD

Homeopatisch-werkende beer bevrijd door actiegroep 215

Doorlopende agenda 216

Other papers

From veterinarian to quality control manager; LJ.A. Lipman, P.H.C. Bijker,J.M.A. Snijders,
T. Sterneberg-van der Maaten, and F. van Knapen
 184

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 15-

À

Deel 127
Aflevering 7
1 april 2002

Uit de hoofdredactie 217
Oorspronkelijke artikelen

Gezondheidsverbetering in de varkenshouderij door toepassing van bedrijfssystemen;

J.M. Smits enJ.W.M. Merks 219

Referaat 225

Moderne biotechnologie

Van melk tot medicijn;

M. Salaheddine, E.Thole en M. Brink 226

Boekbespreking 230
Berichten en verslagen

Interview Henk Jan Ormel, kandidaat voor de Tweede Kamer. Als dierenarts ben je ook architect; S. Deleu 233

Microbiologische bedreigingen door voedsel en dieren 236

Absyrtus Senior 240

RVV-column 240

Ingezonden

Discussie vaccinatiebeleid zinvol?;_y.G. van Logtestijn 241

Discussie vaccinatiebeleid toe te juichen; R.S. Schrijver 242

MKZ-bestrijding; R. Strikwerda 242

MKZ-bestrijding; D. Scholma-van der Perk 243

Broodje aap; T. de Cock Buning 243

PAOD 243

Veterinair tuchtrecht

Dwalende doodsengel; /. Boissevain 244

GOEDE VOORUITZICHTEN VOOR HOND EN KAT

De oogproducten van Virbac:

- Chlooramfenicol vitamine A oogzalf": een breedspectrum antibioticumpreparaat, dat wordt geken-
merkt dooreen goede uitvloeibaarheid, een lange contacttijd en een niet prikkelende zalfbasis.

- Soligental®: een steriele oogdruppel op basis van gentamicine, een breedspectrum antibioticum waar
met name
Pseudomonasaeruginosa gevoeligvoor is.

Inhoud

-Tiacil": een steriele, isotone visceuze oogdruppel op basis van dexame-
thason en gentamicine.

\\/irL>£ic

animal health

Persoonlijk voor dieren

Chlooramfenicol vit-A oogzalf: REG NL 3905 U.D.A. Werkzame stoft chlooramfenicol, vitamine A. Doeldier: hond en kac. Soligental: REG NL 9626 U.D.A.
Werkzame stof: gentamicine. Doeldier: hond en kat. Tiacil: REG NL 2383 U.D.A. Werkzame stoft gentamicine en dexamethason. Doeldier: hond en kat. Voor
meer informatie: Virbac Nederiand BV. Postbus 313, 3770 AH Barneveld, Tel: 0342-427127 e-mail: info0>virbac,nl

-ocr page 16-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr E. A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr M.F. de Jong

Dr.Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. P.A.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr. J.H. Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. EH.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. P De Backer (Gent, België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. R van Knapen (Utrecht) ,

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dn J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.PA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RT.M. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr. J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dn G. Voorhout (Utrecht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse

Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Julianalaan 8-10
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)251178-]
Website ivww.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbcnburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. RJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031,3508 SB Utrecht
TeL 030- 25 10 11 I/fax 030-25 19 847.
E-mail; tijdschrift@knmvd.nl

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur

In memoriam

B. Haisma; A Emmerzaal

245

Maatschappijnieuws

Vanaf 1 april wordt Veterinair Kwaliteit Orgaan onafhankelijke stichting. Certikcd uit de kwaliteit
in de Dierenartsenpraktijk;
Tj. Jorna en S. de Groot 246

CED-nieuws

Standpunt CED Erkenningsregeling dierenartsen 55^

247

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nn 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Personalia

Doorlopende agenda
Original papers

Improved pig health with farm management systems: J. M. Smits, andJ. W. M. Merks

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31 -
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook. zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus, Index Uterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

248
250

219

-ocr page 17-

Deel 127
Aflevering 8
15 april 2002

Inhoud

Uit de hoofdredactie
Oorspronkelijke artikelen

Een geval van demodicose bij Nederlands melkvee; D. Döpfer, W.M.L HertdrikxenJ. Sol

DNA-diagnostiek van erfelijke ziekten bij zegen of zorg?

Gezelschapsdieren en de rol van de praktiserende dierenarts daarbij; C.J. Ubbink, F.C Stades enJ. Rothuizen 256
Uit en voor de praktijk

Pre-operatieve desinfectie in de rundveepraktijk; C.C.H. Willemse en M.A. Willemen 260

De rol van antibiotica bij aandoeningen van de digestietractus bij hond en kat; A.E.Jergens 262

Berichten en verslagen

1 lamburgcr/iekte niet door hamburgers alleen 264

SRGN opgeheven: en nu ?; J. Pijl en S. Deleu 266

Rectificatie jubileutn professor Wagenaar 267

Commissie Aanprijzing Veterinaire Producteb 268

Nieuw: Beroepsvereniging voor praktijkmanagement 268

Ministerraad besluit tot instelling Voedsel- en warenautoriteit 268

Jaarverslag Commissie Aanprijzing Veterinaire Producten 2001 269

Gezocht: eigenaren van katten met hardnekkige jeuk 270

Veterinair tuchtrecht

Net afgestudeerd; /. Boissevain 271
Ingezonden

Helemaal niet zo oneens; M. Leneman 272

PBB; C.P.M.A. Kriele 273

Congressen en cursussen 274

PAOD 278

GOEDE VOORUITZICHTEN VOOR HOND EN KAT

De oogproducten van Virbac:

- Chlooramfenicol vitamine A oogzalf": een breedspectrum antibioticumpreparaat, dat wordt geken-
merkt door een goede uitvloeibaarheid, een lange contacttijd en een niet prikkelende zalfbasis.

- Soligental®: een steriele oogdruppel op basis van gentamicine, een breedspectrum antibioticum waar
met name
Pseudomonas aeruginosa gevoelig voor is.

251

252

-Tiacil®: een steriele, isotonevisceuze oogdruppel op basis van dexame-
tbason en gentamicine.

animal health

Persoonlijk voor dieren

Chlooramfenicol vit.A oogzaifi REG NL 3905 U.D.A Werkzame stof: chlooramfenicol, vitamine A. Doeldien hond en kat. Soligental: REG NL 9626 U.D.A.
Werkzame stoft gentamicine. Doeldien hond en kat. Tlacii: REG NL 2383 U.D.A Werkzame stofi gentamicine en dexamethason. Doeldier: hond en kat. Voor
meer informatie: Virbac Nederland BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld, Tel: 0342-427127 e-mail: info@virbac.nl

ÏljDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 127, A P R I L , A F L E V E R 1 N C 8, 2002

-ocr page 18-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.F.deJong

Dr. Tj. Joma

Dr. R. Kuiper

Dr. P.A.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr.J.H.Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof. dr. H.J Breukink (Utrecht)

Prof. dr P. De Backer(Gent. België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L.J. Heltebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof. dr. F. van Knapen (Utrecht)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof. dr. A.S.J.RA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.PTM. Noordhuizen (Uttecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr.G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Julianalaan 8- io
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)2511^8-/
Website www.knmvd.r)l

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J Wijne- Raemakers. lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. EJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P. van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031,3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift@knmvd.nl

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

In memoriam

Jacob de Boer; j.C.A. ran der Mflos 279

Maatschappijnieuws

Nieuwe regels bij langdurig ziekteverzuim door invoering Wet verbetering poortwachter; L.A. Broere 280
Uitnodiging eerste bijeenkomst \'Nieuw Fries\'. Netwerk voor jonge dierenartsen in Friesland 281

Van de Ereraad

Dierenartsmedewerkers 281

Croepsnieuws CHwD

Zaak met homeopatisch-werkende beer geschikt 283

Groep homeopatisch-werkende dierenartsen richt werkgroep Paard op 283

Doorlopende agenda 283

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
»1304, fax 0346-264565).

Aivertenties \' |

ChflHHliële advertenties: Bureau Weijer B.V.,:
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Original papers

A case of demodicosis on a Dutch dairy farm; D. Döpfer, W. M. L Hendrikx, andJ. Sot 252

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kimnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd etv\'of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 19-

r

Deel 127
Aflevering 9
1 mei 2002

Uit de Hoofdredactie 285
Uit en voor de praktijk

Case study van een granulosa-thecaceltumor bij het rund; R.Jorritsma, A.F.G. Antonis, N. Stockhofe en

T.A.M. Kruip 286

Boekbespreking 288

Voor God spelen? \'Kritische beschouwingen over biotechnologie; C.H ter Schegget\' 289

Referaat 294

Veterinair tuchtrecht

Raszuiverend; /. Boissevain 295
Interview met demissionair minister Laurens Jan Brinkhorst: Voor een totaal vaccinatiebeleid is geen

meerderheid te krijgen; Cathelijne Cras 296

Door het oog van de naald 297

Interview met Frits Pluimcrs: CVO over MKZ-bestrijding: groot aantal initiatieven in aantocht; Sophie Deleu 298

Uit en voor de praktijk

Ontwikkelingen op het gebied van de diagnose en de behandeling; A.E.Jergens 300
Berichten en verslagen

Gemedicineerde voeders met of zonder A-, D- en J-additieven 302

Regeling vaststelling formulier speciale noodslachtingen 304

Regelgeving paarden-KI; B. Rumhags en R. van Markus 304

Verbod viertal hondenrassen lijkt definitief 305

Derde Manifestatie ICT voor dierenartsen geslaagd; j. Klingen 306

Ontwikkelingen in ED1-DAP;J. Klingen 307

Circovirus type 2 wijd verspreid in Nederlandse Varkenshouderij 307

Inhoud

Weten scha

PREVENTIC-B®: SPECIALE TEKENBAND VOOR HONDEN

- Biedt 5 maanden bescherming tegen teken èn vlooien

- Snel knock-down effect door de stof bendiocarb

- Reukloos voor mens en dier

1

Preventic-B

- In één handige presentatie, geschikt voor alle hondenrassen

\\firt>cic

animal health

Persoonlijk voor dieren

Preventic-B: REG NL 9908. Werkzame stof: bendiocarb. Doeldier hond. Kanalisatie: vrij.

Voor meer informatie: Virbac Nederland BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld.Tel: 0342-427127 e-mail: info@virbac.nl

-ocr page 20-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.F. de Jong

Dr.Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr RA.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappende!

Dr.J.H.Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. P De Backer (Gent. België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. F. van Knapen (Utrecht)......

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.PA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.PT.M. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent. België)

Dr J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr. G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse

Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Julianalaan 8-10
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (o3o)25iiy8y
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. FJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P. van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M.Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031.3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(ajknnivd.nl

Congressen en cursussen

Dc ezel, géén paard met lange oren!
Reünie dierenartsen

Berichten en verslagen

Steeds meer dierenartsen in de lappenmand. Persoonlijke aandacht bij arbeidsongeschiktheid
is cruciaal:
Movir

Buitengewone Algemene Ledenvergadering " Kanteling" op 25 mei 2002

Referaat

308
308

309

311

311

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van dc Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen nict-ledcn
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het 1 loofdbe.stuur.

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr.69 93 61443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

In memoriam

Ton Wouters; A. van Dorsser

Mededelingen

GGG: Permanente educatie wordt groot succes; Sophie Delen
Nieuws over de Week van het huisdier;_/. van Herten

Personalia

286

The veterinary scene

Case report of a granulosa-theca tumour in a cow; R.Jorritsma, A. F.C. Antonis, N. Stockhofe,
and T.A.M. Kruip

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31 -
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

312

313

314

314

-ocr page 21-

deel 127
Aflevering 1 O
1 mei 2002

Uit de Hoofdredactie 317

Oorspronkelijke artikelen

Echinococcus multiocularis: De kleine lintworm van de vos met mogelijk grote gevolgen voor de mens;

Inhoud

J. W. B. van der dessen en F. H. M. Borgsteede 318

322

Biotechnologie, met name genetische modificatie, en dc wetgeving;
H. de Sitter en P.W.J. Peters

Veterinair Verleden

James Heart Simonds; A. Mathijsen en E.P. 0\\den\\<.amp

Veterinair tuchtrecht

De FAB four; I. Boissevain

Berichten en verslagen

Ook een kat kan uitgegeten raken op voedsel;Jo/ce Pijl
Het informatierecht van de consument; C. Cras

Bestriiding van mond- en klauwzeer. \'Stamping out\' of gebruik maken van wetenschappelijk onderzoek?;
P.H.A. Poll

Sytnposiuni bestrijding en epidemiologie van parasitaire aandoeningen
Brinkhorst positief over Nederlandse dierenarts; C.
Cras

Distributie van Orphan-drugs door de Apotheek van de Faculteit der Diergeneeskunde

Vraag en Antwoord

Diabetes mellitus bij dc cavia; N.J. Schoemaker

Ingezonden

Vaccinatie of collaboratie?; A. Osinga

332

334

335

337

338

340

341

342

341

343

LACTOLYTE® Eerste hulp bij kalverdiarree!

Lactolyte orale rehydratietherapie met Lactoserum

- Snel herstel van de waterhuishouding én bestrijding van metabole accidose

- Betere energievoorziening waardoor minder gewichtsverlies

- Goede acceptatie en probleemloze overgang naar de melk

- Verpakkingen: 8 sachets, 40 sachets of een pot van 900 gram

c

■ , Çf: - ■

Lactolyte Loctolyte \' Yl

III

animal health

Persoonlijk voor dieren

"... Vl\'

Lactolyte: REG NL 2393. Samenstelling: elektrolyten, suilters en mineralen. Indicatie: elekcrolytentekort en dehydratie. Doeldier: kalf. Kanalisatie; vrij
Voor meer informatie: Virbac Nederland BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld, Tel: 0342-427127 e-mail: info0virbac.nl

-ocr page 22-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H A. Beijer

Dr. M.F. de Jong

Dr.Tj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. RA.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr. J.H. Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr. A.E.J.M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. EH.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. R De Backer (Gent. België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. F. van Knapen (Utrecht) ....

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.RA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RT.M. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr. J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr. J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr. E. Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr. G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse

Maatschappij voor
Diergeneeskunde

julianalaan 8- to
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)2511^8-]
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. EJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P. van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031.3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrifl(ajkrunvd.nl

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrif) van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065. fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Cursussen en Congressen

14c Lustrum der DSK 343

Alexander Numan-herdenking; Bestuur VHG 344

Achtste uitreiking van de Intervetprijs 344

Serieus feest van de Homoeopathisch-wcrkende Dierenartsen 345

Stichting Symposium Feline Geneeskunde organiseert derde Feline symposium 345

346

346

347
347

Maatschappijnieuws

Jaarcongres 2002: De waarde van het dier

Ondernemersklankbord: Ondernemers voor ondernemers. Gratis deskundig advies over
praktijkmanagement

Personalia

Doorlopende agenda
Original papers

Echinococcus multilocularis: The prevalence of the fox tapeworm with possible consequences for
humans;_/. W.B.
van der dessen, and F.H.M. Borgsteede 318

All rights reserved

\\\'erklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrif) opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are listed in Current Contents/Agricultural Biology and Environmental Science /
Inde.x-I^edicus. Index Veterinarius/Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 23-

Deel 127
Aflevering 11
1 Juni
2002

Inhoud

Uit de Hoofdredactie
Oorsproni<elijke artikelen

De behandeling van equine sarcoïden met cisplatine in arachide-olie: een bruikbaar alternatief?;
T.J.P. Spoormakers, W.R. Klein en P.R. van Weeren

Boekbespreking

Biotechnologie: tot heil van mensen dier; E.N. Noordhuizen-Stassen en F.W.A. Brom

Vraag en Antwoord

Hond met leishmaniasis; R.J. Slappendel

Congressen en Cursussen

Symposium \'Het doden van dieren: maatschappelijke aspecten

Tandheelkunde

Dieren naar de dierenarts, mensen naar dc tandarts; A. van Foreest enJ. van Foreest
Ingezonden

Non-vaccinatiebeleid; L. Tholhuijsen
Uit en voor de praktijk

Ze doet wel raar, maar is geen \'gekke koe\' (BSE); L. van Wuijckhuise, R. K. de Boer,
J.E.D. Vandehoeken R.J. Terbijhe

Vergelijking van lange termijn effecten van ovariëctomie versus ovariohysterectomie bij de teef;
A.C. Okkens, H.S. Kooijstra en R.F. Nickel

Congressen en Cursussen

349

350
354
356

360

361

362

365

366
369

372

Mammatumoren, schijnzwangerschap en oestrusinductie

STREPTOCOCCEN? SURAMOX® 5% PREMIX

De effectiviteit van amoxicilline, de zekerheid van een Premix!

Alleen Suramox 5% Premix combineert de effectiviteit van (gecoate)
amoxicilline met de zekerheid van een premix. Maakt daardoor een ef-
fectieve koppelbehandeling tegen Streptococcus suis mogelijk.

Wirtfctc:

animal health

Persoonlijk voor dieren

Suramox S% Premix: REG NL 8543 Samenstelling: amoxicilline S% Indicaties: behandeling van aandoeningen veroorzaakt door Streptococcus suis. Doeldier: gespeende big.
IKB-wachtdjd: vlees: 6 dagen Kanalisatie: U.D.A. Voor meer informatie: Virbac Nederiand BV, Postbus 313, 3770 AH Barneveld, Tel: 0342-427127 e-mail: rbac.nl

-ocr page 24-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.F.de Jong

DrTj. Jorna

Dr. R. Kuiper

Dr. RA.M. Overgaauw

Drs. J.T. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr J.H. Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Bameveld (Utrecht)

Dn A.E.J.M. van den Bogaard Jn (Maastricht)

Dn F.H.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof dn H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dn P De Backer (Gent. België)

Dn J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dn L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dn Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dn A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof. dn F van Knapen (Utrecht)

Prof dn A. de Kruif (Gent, België)

Dn J.T Lumeij (Utrecht)

Prof dn A.S.J.PA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dn J.RT.M. Noordhuizen (Utrecht)

Prof dr J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dn J. de Schepper (Gent. België)

Dn J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dn E.Teske (Utrecht)

Mw. dn A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dn J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dn G. Voorhout (Utrecht)

Dn Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Julianalaan 8-10
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)251178-/
Website www.knmvd.nl

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijten voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbcnburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijservan Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J. Wijne- Raemakers, lid

Secretariaat

Dn Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. FJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S.deVries
Vacaturebank

R.P. van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M. Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031,3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: tijdschrift(^knmvd.nl

Veterinair tuchtrecht

Ivoren wachters; laira Boissevain

Berichten en verslagen

Het European Zoo Nutricion Centre;Jo/ce Pijl

Referaten

Studenten referaten

373

374

375
375

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeslcunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbesmun

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nn 55 50 48 861 en
C en E bank N.V. Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nn 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Maatschappijnieuws

De waarde van het dier - Jaarcongres 2002; W. van den Ekker
Koninklijke Onderscheiding voor secretaris GHwD

In memoriam

Dr H.J. Over; T. Over-Offermans, N. de HaanJ. Bool

Doorlopende agenda
Jubilea

Original papers

Treatment of equine sarcoids with cisplatin in arachid oil: a useable alternative?;

T.J.P. Spoormai(ers, W.R. Klein, and P.R. van Weeren 350

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk. microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus, Index Veterinarius / Veterinary^ Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientiftc Abstracts).

377
377

379

379
379

-ocr page 25-

Tijdschrift

Diergeneeskunde

uitgegeven door de koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde

Uit de Hoofdredactie
Overige artikelen

De haematogene (verdaeht-) septische ontsteking van synoviale holten bij het volwassen paard:
zeldzaam maar verraderlijk (drie casussen);
R. van den Boom en A. B. M. Rijkenhuizen

Brieven aan de redactie

Objectiviteit in het gedrang bij onderzoek Gleptosil - dextraan

Uit en voor de praktijk

Verdovingswapens; M.Th.M. Tulp

Blaasinfectie met CapiUaria Plica bij een sheltie reu; L van Veen

Veterinair tuchtrecht

Hysterectohysterie; I. Boissevain

Berichten en verslagen

Samenvattingen en discussie van het wetenschappelijk symposium ter gelegenheid van het
afscheid van Dr. J.H.M. Nieuwenhuijs, Veterinair Inspecteur van de Volksgezondheid,
Keuringsdienst van Waren;
Dr.lr. A.M. Henken
Droes is geen zoönose; Dr. E. van Duijkeren

Klinische keuring voor de tentoon.stellingen van runderen, schapen en geiten; Hugo de Croot
Waltham Award voor evaluatie laparoscopische ovariëctomie bij de teef; M. Bos
Europees congres over de veroudering van de hersenen van de hond; P. Mandigers
Geschiedenis van de diergeneeskunde; H. Bosch

Studentenreferaten

Vraag en antwoord

Deel 127
Aflevering 1 2
i5juNi2002

381

382

385

Inhoud

386

393

392

394

400

400

401
403

403

404
404

VLOOIENBESTRIJDING HET HELEJAAR DOOR

Cyclic Spot-on:

\\fïrL>eic

• Veilig • Gebruiksvriendelijk • Werkt 3 maanden

• Goede prijs/kwaliteitverhouding

• Exclusief voor dierenarts

• E-mail reminder-service

-ocr page 26-

Hoofdredactie

Dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan
(voorzitter)

Dr. E.A. ter Laak (penningmeester)

Drs. H.A. Beijer

Dr. M.E de Jong

Dr. Tj. Joma

Dr. R. Kuiper

Dr. RA.M. Overgaauw

Drs. JT. Siebinga

Dr. R.J. Slappendel

Dr JH.Vos

Wetenschappelijke redactie

Prof. dr. A. Barneveld (Utrecht)

Dr A.E. JM. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Dr. EH.M. Borgsteede (Lelystad)

Prof dr. H.J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. R De Backer (Gent, België)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L.J. Hellebrekers (Utrecht)

Dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. A.Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Prof dr. E van Knapen (Utrecht)

Prof dr.A. de Kruif (Gent, België)

Dr. J.T. Lumeij (Utrecht)

Prof dr. A.S.J.RA.M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J.RTM. Noordhuizen (Uü-echt)

Prof dr J.Th. van Oirschot (Lelystad)

Prof dr. J. de Schepper (Gent. België)

Dr J.M.A. Snijders (Utrecht)

Dr.E.Teske (Utrecht)

Mw. dr. A.J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dl\'. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Dr. G. Voorhout (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Juliamalaan 8-10
Utrecht
Postbus 14031
3508 SB Utrecht
Telefoon (030)2510111
Fax (030)2511/8-/
Website www.knmvd.ril

Hoofdbestuur

Drs. T. de Ruijter, voorzitter

Drs. S.R. Heslinga, vice-voorzitter

Drs. J. Borgmeier, lid

Drs. O.A. van Dobbenburgh, lid

Mw. drs. E.N.M. Harwig-Dings, lid

Drs. G. Huijser van Reenen, penningmeester

Mw. drs. W.J Wijne- Raemakers. lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris

Stafmedewerkers

Mw. drs. S.A.M. Deleu

Drs. S.J. de Groot

Drs. EJ.W.C. van Herten

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Administrateur

H.S. de Vries

Vacaturebank

R.P van Ringelestijn

Webmaster

Mw. drs. M. van de Weetering-Fijten

Bureauredactie

Mw. A.M.Tummers
Mw. S.H. Umans-Ubbink

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031,3508 SB Utrecht
Tel. 030- 25 10 111/fax 030-25 19 847.
E-mail: lijdschrift@knmvd.nl

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het ver-
enigingstijdschrift van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen nict-lcden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen
wordt vastgesteld door het Hoofdbestuur.

Postgiro/bank

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V,
Postbus 30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
C en E bank N.V, Postbus 85100, 3508 AC
Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 0346-
261304, fax 0346-264565).

Advertenties

Commerciële advertenties: Bureau Weijer B.V,
Veendam (tel. 0598-623065, fax 0598-613827).
Personeelsadvertenties: bureauredactie.

Maatschappijnieuws

Discussieplatform arbeidsvoorwaarden: wat is dat nu precies?;
mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess
Jaarcongres 2002: De waarde van het dier; H. Hadderingh
Veterinair Golfkainpioenschap 2002

In memoriam

J. Hovenier; P. Leeflang

Personalia

Doorlopende agenda

Other papers

Septic haematogenous inflammation of the synovial fossa in the adult horse: rare

but deceptive; R. van den Boom, and A. B. M. Rijkenhuizen 382

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-
4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn van ge-
bleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de in-
houd van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties. Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie
worden geweigerd of ingetrokken. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door
middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents/Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index yeterinarius/Veterinary Bulletin, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

407

408

409

406

409
411

-ocr page 27-

de

hoofdredactie

Als nieuwe voorzitter van de Hoofdredactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het mij een
eer en genoegen in 2002 het eerste editorial te mogen schrijven.

Los van alle mondiale en nationale zaken staan we nu immers binnen de diergeneeskunde in
Nederland aan het begin van een jaar met grote veranderingen. De kanteling van de KNMvD zal
nog veel overleg vergen en allerlei definitieve afspraken moeten goed worden vastgelegd. De basis
is er echter en er is alle vertrouwen dat het proces tot een goed einde zal worden gebracht. Ook zul-
len allerlei vormen van kwaliteitsbewaking, certificering en erkenning zich dit jaar verder ontwik-
kelen, waarbij we ons steeds weer moeten realiseren dat de trekkracht van de ketting is gelegen in
de zwakste schakel. Het is dus de kunst dat alle \'schakels\' elkaar steunen om voldoende trekkracht
te behouden. Eerlijkheid en integriteit zijn begrippen waar iedereen het belang van inziet, maar
hoe slagen we erin werkelijk eerlijk en integer te blijven als onze broodwinning op het spel staat?
We zullen elkaar daar in moeten steunen en de echte \'rotte appels\' zorgvuldig maar snel moeten
verwijderen.

Laten we echter in het komende jaar ook zoveel mogelijk genieten van wat we hebben, privé en za-
kelijk. Want wist u dat tachtig procent van de totale wereldbevolking huist in onwaardige wonin-
gen, dat zeventig procent analfabeet is en vijftig procent lijdt aan ondervoeding? Slechts één pro-
cent van de totale wereldbevolking heeft een hogere opleiding gevolgd en in ieder geval behoren
wij allemaal tot die ene procent! Dat is iets wat tot dankbaarheid stemt en waar we iedere dag van
kunnen genieten.

In dit nummer is er in ieder geval veel te lezen (en dat kunnen we allemaal). Henk Vaarkamp belicht
het belang van MRL\'s nog eens extra aan de hand van een goed voorbeeld en Jan van Oirschot be-
schrijft uitgebreid de toekomstige ontwikkelingen in de virale vaccinologie in de serie \'Moderne
biotechnologie: zegen of zorg?\' Tuchtrechtelijke aspecten krijgen aandacht in de casus van het \'be-
vallende paard\' en er wordt intensief gediscussieerd over de KKM (Keten Kwaliteit Melk), de PBB
(Periodieke BedrijfsBezoeken) en allerlei daarmee samenhangende zaken. Onze voorzitter, Ton de
Ruijter, blikt nog even terug op het afgelopen jaar en legt wat punten neer voor het komende jaar
Marij van Oostrum-Schuurman Hess geeft praktische informatie over salarissen en verder is er
een uitgebreid verslag van de Groep Groot Dagen. \'Last but not least\' wordt de waarde van het dier
in een heel sprekend voorbeeld nog een keer aan de orde gesteld.

Al met al veel informatie uit allerlei hoeken en zo heeft hopelijk ook deze aflevering van ons
Tijdschrift van Diergeneeskunde iedere dierenarts weer iets lezenswaardigs te bieden.

Ik wens u, mede namens de hoofdredactie en de bureauredactie, een voorspoedig, gezond en vooral
een gelukkig jaar toe!

Marianne Sloet

I

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 28-

Maximale Residulimieten (MRL\'s) van
diergeneesmiddelen in relatie tot voedselveiligheid

D

H. Vaarkamp^

MRUs doen er daadwerkelijk toe - de Benzaprocpen®-casus

Tijdschr Dierger\\eeskd 2002; 127.- 2-6.

Overzichtsartikelen

Samenvatting

Er is beschreven hoe diergeneesmiddelen en meer speciaal
de antimicrobiële middelen niet alleen van groot belang
zijn voor de diergezondheid en het dierenwelzijn, maar
ook potentiële bronnen zijn van residuen in voedingsmid-
delen van dierlijke oorsprong als daarbij de wachttermijn
na toediening aan de dieren niet in acht wordt genomen In
relatie tot de maximale residulimiet (MRL). Gezondheid
voor mens en dier wordt als een zeer groot goed be-
schouwd en de kwaliteit van het voedsel wordt als een be-
langrijke factor voor gezondheid gezien.
Onderzoeksgegevens worden gepresenteerd uit een nog
niet eerder openbaar gemaakt rapport betreffende onder-
zoek naar de plasmakinetiek en naar de residuvorming bij
jonge varkens van een in Nederland vroeger veelgebruikt
langwerkend penicillinepreparaat Benzaprocpen® bij de
behandeling van biggen met artritis. Tien weken na de
laatste injectie met deze depotverbindingen bleken op de
injectieplaatsen nog concentraties penicilline G aangetrof-
fen te worden die vele malen groter waren dan de toege-
stane maximale residulimiet voor benzylpenicilline van 50
Hg/kg. Dientengevolge is het onmogelijk om het bewuste
diergeneesmiddel nog langer bij voedselproducerende die-
ren te gebruiken en doen MRL\'s er dus wel degelijk toe.

Summary

Maximum Residue Levels (MRL\'s) of veterinary medici-
nal products in relation to food safety
MRL\'s really do matter - the Benzaprocpen®-case

The importance of veterinary medicines and especially of antimicrobial
agents is shown, not only as beneficial compounds for animal health and
animal welfare hut as risks as well, being potential sources of residues in
food of animal origin, when after ucimlnLitration of veterinary medicines to
the animals the withdrawal time in relation to the maximum residue limit
(MRL) is not taken into account. Health for men and animal is of utmost im-
portance and the quality of food is considered as an important health factor.
Data are presented from a report, not made public previously, concerning a
study dealing with plasma kinetics andforming of residues in young pigs of
a long acting penicillin Benzaprocpen®, which was formerly used in the
Netherlands quite often in piglets with arthritis. Ten weeks after the last in-
jection with these depot compounds at all injection sites penicillin G resi-
dues were present in quantities much greater than the allowed maximum re-

Correspandentie: Prof dr. H. Vaarkamp, hoogleraar Veterinaire Apotheek, Faculteit
der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, en veterinair hoofddirecteur dierenart-
sencoöperatie AU V Postbus 94, 5430AB Cuijk.
Uit dierenartsencoöperatie Ad Usum Veterinarium (AUV).

sidue limit of 50 pg/kg for benzylpenicillin. As a consequence it is impos-
sible to use any longer this specific veterinary medicine in food producing
animals and thus MRL\'s do really matter.

Inleiding

Een actueel vraagstuk anno 2001 is het garanderen van de
voedselveiligheid. Voedselveiligheid hangt voor een deel af
van voedselcontaminatie, die onder andere kan bestaan uit
residuen van bepaalde diergeneesmiddelen. De belangrijk-
ste actor bij de preventie van deze contaminatie is de dier-
houder en voor zijn gedrag is naast de
de facto aanwezige in-
slag van de dierhouder de educatieve inbreng van de
dierenarts van belang. In het kort wordt in deze publicatie
aangestipt dat slechts een gering aantal plantensoorten en
een zeer gering aantal diersoorten worden benut voor de pro-
ductie van het leeuwendeel van de voeding voor de mens.
Veel diergeneesmiddelen en met name de antimicrobiële
middelen worden toegepast in het kader van de productie van
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, hetgeen kan lei-
den tot residuen erin van deze farmaca. Ingegaan wordt op
het belang van het in acht nemen van de wachttermijn na toe-
diening van deze farmaca aan de dieren in relatie tot de
maximale residulimiet (MRL). Ter adstructie wordt verslag
gedaan van onderzoekgegevens uit een nog niet eerder open-
baar gemaakt rapport. Het betreft het onderzoek naar de
plasmakinetiek en naar de residuvorming bij biggen van het
langwerkende penicillinepreparaat Benzaprocpen® dat in
opdracht van de AUV werd uitgevoerd (8). Gezondheid voor
mens en dier wordt als een zeer hoog goed beschouwd en de
kwaliteit van het voedsel wordt als een belangrijke factor
voor gezondheid gezien.

Herkomst van voedsel voor mensen

Over de herkomst van voedsel voor mensen zijn enige vast-
stellingen van belang. David Pimental
et al. (9) stellen dat
negentig procent van het menselijk voedsel afkomstig is van
slechts vijftien plantensoorten en de producten van zes soor-
ten landbouwhuisdieren. Volgens Ritchie (10) wordt van de
half miljoen plantensoorten die het plantenrijk vormen,
slechts 0,2 procent ingezet (circa duizend species) voor men-
selijk gebruik. Daarbij komt dat de vijftien voornaamste eet-
bare planten al twee- tot tienduizend jaar geteeld worden. In
de USA vormen slechts dertig plantensoorten 95 procent van
het Amerikaanse plantaardige dieet. Opvallend is dat in de
geschiedenis het lot van hele volkeren en beschavingen sterk
beïnvloed is door de beschikbaarheid van een plantensoort
als voedselbron (rijst, maïs, aardappelen, tarwe). Dezelfde
constatering is ook mogelijk betreffende de voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong. Slechts drie diersoorten, te we-

-ocr page 29-

ten: rundvee, varkens en pluimvee leveren anno 2001 het
overgrote deel van deze producten (1). De Britse geneticus
J.B.S. Haldane stelde al:
Civilisation is hased not only on
man, hut on plants and animals
(1). Door de massieve vraag
naar de producten van dierlijke oorsprong (melk, vlees, eie-
ren) worden de producerende dieren in grote tot zeer grote
koppels gehouden. Zoals een monocultuur van een planten-
soort risico\'s inhoudt van productieverstoring door ziekten,
zo staat een groot koppel gelijksoortige dieren altijd bloot
aan het risico van productieverstorende aandoeningen; een
luchtweginfectie bij pluimvee bijvoorbeeld kan de eierpro-
ductie over langere tijd sterk reduceren.

Gebruik diergeneesmiddelen en met name

antimicrobiële middelen

Ondanks de voortdurende ontwikkelingen op het terrein van
de preventieve diergeneeskunde worden in de hele wereld
dagelijks vele koppels productiedieren ziek en wordt aan
dierenartsen gevraagd deze ziekten te behandelen. Sinds het
midden van de twintigste eeuw bestaan hiervoor onder an-
dere diergeneesmiddelen, die pathogene microbiële agentia
bestrijden en zodoende het leed voor de dieren verminderen
en de productie herstellen. De zogenaamde antiniicrobiële
middelen vormen ongeveer een kwart van alle gebruikte
diergeneesmiddelen in Europa.

Antimicrobiële middelen zijn farmaca die veelal oraal aan
de koppels dieren toegediend worden, gemengd door het
voeder oFdoor het drinkwater. Een dergelijk middel moet in
het lichaam een zekere concentratie bereiken om effectief te
zijn tegen de te bestrijden micro-organismen. Nadat deze
concentratie is bereikt (door gedurende enkele dagen het
middel toe te dienen) en nadat de dieren weer genezen zijn,
wordt verdere toediening gestaakt en begint de uitwasperi-
ode. De concentratie zakt terug en wordt uiteindelijk weer
nul. Gedurende de tijd dat de concentratie nog niet nul is,
kunnen de producten van de dieren echter nog residuen van
het gebruikte farmacon of de metabolieten ervan bevatten.
Alvorens een diergeneesmiddel op de markt mag worden ge-
bracht voor gebruik bij voedselproducerende dieren moet
daarom de genoemde farmacokinetiek goed bekend zijn.
Deze verschilt namelijk per farmacon en per diersoort.
Tevens moet vaststaan welke concentratie nog acceptabel is
in de te consumeren producten, de maximale residulimiet
(MRL). Zodra de MRL en de farmacokinetiek bekend zijn,
kan voor het betreffende diergeneesmiddel bij de betreffende
diersoort de wachttijd vastgesteld worden, dat wil zeggen de
minimaal in acht te nemen periode tussen de laatste toedie-
ning van het diergeneesmiddel en het moment waarop de
producten weer veilig te consumeren zijn. Deze wachttijd
varieert per diersoort, per farmacon en per preparaat (formu-
lering-afhankelijk) in de alledaagse praktijk van enkele da-
gen tot meerdere weken en tijdens deze wachttijd zijn de pro-
ducten van de behandelde dieren dus nog niet te consume-
ren, hetgeen een duidelijke schadepost kan zijn voor de eige-
naar van de koppel.

Tabel i. Penicilline G-concentraties in M-g/kg in plasma na twee intramuscuiaire injecties met Benzaprocpen® en meteen tijdsinterval van 72 uur; dosis 30.000 fig penicilline/kg
lichaamsgewicht.

Uren na eerste injectie

0

2

24

72

74

96

143

192

239,5

408

576

gern.

<3.6 1)

1.368

156

84

1.980

234

90

42

51,6

<3,6

<3,6

Stdev.

-

690

48

6

594

120

18

18

12

-

-

\') <3,6 Hg/kg = detectiegrens.

In acht nemen wachttermijn

Aangezien controle op elk dier, op elk product en op elk kop-
pel onmogelijk is en de consument toch zekerheid over de
veiligheid van het product wil, bestaat er een probleem. De
actoren in de diergeneesmiddelendistributie opereren nage-
noeg als individuen zonder centraal gezag (persoonlijke
vaststelling). Onder de actoren in de diergeneesmiddelen-
distributie worden diegenen verstaan die een beslissing kun-
nen nemen om diergeneesmiddelen toe te passen bij koppels
dieren. Het is de dierenarts die in overleg met de dierhouder
de beslissing over de medicatie neemt, maar er bestaan ver-
schillen tussen veehouders en verschillen tussen dierenart-
sen, in overigens identieke situaties. De dierhouder is ten
principale verantwoordelijk voor het respecteren van de ge-
noemde wachttermijn en de dierenarts is verantwoordelijk
voor de juiste informatie betreffende deze wachttermijn in-
gevolge de Diergeneesmiddelenwet van 1986 (2). Educatie
van dc dicrhouders door de dierenarts is, naar analogie van
het in Nederland geformuleerde verantwoorde antibioticum-
bcleid, een belangrijk middel om verantwoord gebruik van
diergeneeskundige antimicrobiële middelen door dierhou-
ders te bevorderen (11,13,14). Voedselveiligheid wordt van
groot belang geacht; de kwaliteit van het voedsel kan gevaar
lopen als te veel residuen van diergeneesmiddelen in het
voedsel voorkomen; de belangrijkste actor voor het vrijwa-
ren van de consument in dit opzicht is de dierhouder die na-
dat een medicatie noodzakelijkerwijs heeft plaatsgevonden,
de minimaal in acht te nemen wachttermijn moet respecte-
ren. Naast de van nature aanwezige bereidheid tot
compli-
ance
is de educatieve kwaliteit van de begeleidende dieren-
arts van belang voor deze
compliance. De instelling van de
dierhouder en de educatieve kwaliteit van de dierenarts be-
palen dientengevolge in deze redenering het risico van bloot-
stellen aan diergeneesmiddelenresiduen bij de consument
van producten van dierlijke oorsprong (11,13,14). De vraag
is hoe de volksgezondheid het best kan worden gegaran-
deerd. Onder het garanderen van de volksgezondheid wordt
hier verstaan; het minimaliseren van de kans dat een consu-
ment voedsel bereikt dat een grotere concentratie dierge-
neesmiddel bevat dan de desbetreffende MRL. De
Nederlandse situatie is dat het tweetal dierenarts-veehouder
de beslissing neemt over medicaties bij voedselproduce-
rende dieren. De hele distributieketen van diergeneesmidde-
len eindigt bij hen. De bewaking van de voedselveiligheid in
dit opzicht convergeert naar dit tweetal.
Compliance met de
bestaande regelgeving is dientengevolge hier dus van het

-ocr page 30-

Tabel 2. Penicilline G-concentraties in [xg/kg in plasma, lever, nieren, spieren, vet,
urine en huid na twee intramusculaire injecties met Benzaprocpen® en met een
tijdsinterval van 72 uur; dosis 30.000 ji-g penicilline/kg lichaamsgewicht\').

Aantal dieren

Geslacht na tweede inj. (weken)

Urine

4

4

66- 162

4

6

<6- 66

4

8

46,8 - 66

4

10

<6 - 7,2

\') In de monsters plasma, lever, nieren, spieren, vet en huid werden geen
meetbare hoeveelheden aangetroffen. Voor plasma en huid betekent dit <6
jig/kg en voor de overige substraten < 12 jig/kg.

grootste belang. Vanzelfsprekend is het respecteren van de
wachttermijn niet de enige manier om het risico op voedsel-
contaminatie met te veel diergeneesmiddelenresiduen te mi-
nimaliseren, In het hele fabricage- en distributiesysteem van
diergeneesmiddelen wordt aandacht besteed aan kwaliteit
ingevolge de Diergeneesmiddelenwet van 1986 (2), Bij de
\'verwerking\' van dieren en hun producten tot voedsel vindt
kwaliteitsbewaking en -controle plaats. Het al dan niet res-
pecteren van de wachttermijn is echter modelmatig de meest
bepalende factor bij de bedoelde voedselveiligheidsgarantie.
Dat hierbij MRL\'s er wezenlijk toe doen moge uit het navol-
gende blijken.

De Benzaprocpen®-casus

Inleiding

Eén van de redenen dat het respecteren van wachttermijnen
niet vanzelfsprekend plaatsvindt, is het ongeloof bij betrok-
kenen in de mogelijkheid dat residuen nog lang na het beëin-
digen van een succesvolle medicatie aanwezig blijven in de
herstelde dieren. De kinetiek van farmaca is voor veel dier-
houders een gesloten boek en voor veel dierenartsen een per
definitie verouderd boek. De uit onderzoeksresultaten afge-
leide wachttijden voor diergeneesmiddelen zijn niet alleen
het resultaat van farmacokinetische gegevens, verkregen
met betreffende preparaten, maar ook van voor velen on-
waarschijnlijke ADl\'s (acceptable daily intake) en ongekend
(grote) veiligheidsfactoren. Residuen zijn onzichtbaar en
dus bestaat de neiging tot bagatelliseren. Om de kennis otn-
trent de farmacokinetiek te vergroten en om tegengas te ge-
ven aan het genoetnde bagatelliseren heeft de AUV onder-
zoek doen uitvoeren naar de residuvorming van het
langwerkend penicillinebevattend diergeneesmiddel, Ben-
zaprocpen®. Dit middel werd tot voor enkele jaren veelvul-
dig gebruikt ter preventie en genezing van (pasgeboren) big-
gen met navel- en gewrichtsontstekingen.
Ingevolge de Verordening nr. 2377/90/EEG (3) tnag geen en-
kel diergeneesmiddel op de markt zijn voor de behandeling
van voedselproducerende dieren, tenzij bewezen is dat na
een zeker aantal dagen na het beëindigen van de medicatie
de residuconcentratie ervan de voor dat diergeneesmiddel
vastgestelde tnaximale residulimiet (MRL) niet te boven
gaat. Europese Verordeningen zijn rechtstreeks en op het-
zelfde moment van kracht voor iedere lidstaat in de Europese
Unie (EU) in tegenstelling tot de Europese Richtlijnen, die
alvorens van kracht te zijn voor een lidstaat eerst in de betref-
fende nationale regelgeving moeten zijn geïmplementeerd.
Op grond van genoemde verordening moest de farmacokine-
tiek van vele, allang bestaande en veelgebruikte diergenees-
middelen alsnog worden getoetst aan de eveneens ingevolge
deze verordening vastgestelde MRL\'s. Het komt nogal eens
voor dat zeer bekende diergeneestniddelen dientengevolge
van de markt moeten verdwijnen, althans voor de toepassing
bij (bepaalde) voedselproducerende dieren. In het operatio-
nele veld wekken deze terugtrekkingen vaak grote verbazing,
eenvoudig omdat men zo gewoon was deze middelen te ge-
bruiken, In dit artikel wordt ingegaan op het farmacokineti-
sche en residuenonderzoek van Benzaprocpen®, dat in het ka-
der van de registratie van diergeneesmiddelen is uitgevoerd.
Het (eerste) Nederlandse formularium voor varkens advi-
seerde het gebruik van langwerkende penicillines bij biggen.

De MRL voor benzylpenicilline in spieren, nieren, lever en
vet van voedselproducerende dieren is Europees bepaald op
50 |ig/kg (4). In Nederland werd voordien het onderzochte
diergeneesmiddel Benzaprocpen® veel gebruikt bij de be-
handeling van biggen met artritis. Biggen krijgen in hun eer-
ste levensweek nogal eens last van artritis tengevolge van
primaire navelontstekingen. De navelstreng wordt daarbij
als de
porte d\'entrée voor pathogene micro-organismen be-
schouwd, waardoor ontstekingen elders (en vooral in de ge-
wrichten) kunnen ontstaan. Benzaprocpen® is een waterige
suspensie die 150.000 IE procaïne-benzylpenicilline en
150.000 IE benzathine-benzylpenicilline per ml bevat en die
per injectie intramusculair toegediend moet worden met als
dosering, 50.000 IE benzylpenicilline/kg lichaamsgewicht
(25.000 IE uit de benzathine-benzylpenicilline en 25.000 IE
uitdeprocaine-benzylpenicilline). 1 IE is equivalent aan 0,6
Hg benzylpenicilline of wel penicilline G (12). Dus de dose-
ring is 30.000 Hg/kg lichaamsgewicht.

Materiaal en methoden

Tussen mei 1995 en oktober 1995 is de plasmakinetiek van
Benzaprocpen® bestudeerd bij acht biggen; de residudeple-
tie is onderzocht bij zestien biggen, Residudepletie wordt
gede-finieerd als het verdwijnen van (delen van) het dierge-
neesmiddel uit lever, nieren, spieren, vet, huid, plasma en dc
injectieplaatsen. Na een injectie met het diergeneesmiddel
verspreidt dit zich over het lichaam (het diergeneesmiddel
bestaat uit een combinatie van twee depotpenicillineverbin-
dingen; eerst treedt hydrolyse op en vervolgens resorptie en
verspreiding van het penicilline G). Ten gevolge van ver-
schillende fysiologische functies worden na verloop van tijd
op verschillende plaatsen in het lichaam verschillende con-
centraties gemeten. Door op strategische plaatsen in het li-
chaam concentratiebepalingen te verrichten is het mogelijk
om de uitwassnelheid te voorspellen. Wetenschappelijk is de
MRL vastgesteld voor het noodzakelijke veiligheidsniveau
voorde consument.
Clearance, voldoende uitwassing, houdt
in dat voldoende depletie heeft plaatsgevonden om de rest-
concentratie van het diergeneesmiddel onder de MRL te krij-
gen.

Achttien gezonde jonge biggen (acht mannelijk, tien vrou-
welijk; inclusief twee reservebiggen, die niet werden ge-
slacht) van het ras Nederlands Landvarken in de leeftijd van
elf tot dertien weken en met een lichaamsgewicht van 26 tot
34 kilogram, zijn tweemaal intramusculair geïnjecteerd met
het langwerkende penicillineproduct met een dosering van 1
ml per 6 kilo lichaamsgewicht, met een tussentijd van 72 uur.
De dieren zijn zowel links als rechts ingespoten in de nek. De
dieren waren gehuisvest op stro, in afzonderlijke hokken met
telkens vier of twee dieren. Na 2, 24 en 72 uren na de eerste
injectie en na 2, 24, 71, 120, 167,5 uren en twee en drie we-

-ocr page 31-

ken na de tweede injectie zijn bloedmonsters van acht dieren
verzameld vanuit de
Vena hrachiocephalicus met behulp van
Vacutainer collecting systems in lithium heparinebuizen.

Na vier, zes, acht en tien weken na de tweede injectie zijn tel-
kens van vier dieren steeds monsters verzameld van bloed,
urine, nieren, lever, spieren, huid, vet en de injectieplaatsen.
De monsters huid en vet werden in kleine stukjes gesneden
en daarna bewaard in de diepvries (<-20°C) tot het moment
van onderzoek. De monsters bloed werden gecentrifugeerd.
Het plasma werd gebufferd met fosfaatbutïer en eveneens in
de diepvries (<-20°C) bewaard tot het moment van onder-
zoek.

De nier-, lever- en spiermonsters werden in kleine stukjes ge-
sneden en gehomogeniseerd met fosfaatbuffer en tot het mo-
ment van onderzoek eveneens bewaard in de diepvries (< -20
°C). (NB.: benzylpenicilline blijft bij -20°C minstens dertien
weken stabiel). De injectieplaatsen werden verzameld nadat
de geslachte dieren vijf tot 24 uur gekoeld waren. Daarna
werden dc nekspieren en het omgevende subcutane weefsel
uitgesneden, in kleine stukjes gesneden en gehomogeniseerd
op eenzelfde inanier als andere materialen zoals nier cn lever.
De bepaling van de penicillincconccntratie in de vcrzainelde
monsters is verricht met behulp van de microbiologische
iTiethode waarbij
Bacillus suhtilis BGA (Merck 10649) en
Micrococcus Intens ATCC 9341 als teststammen werden ge-
bruikt (5). De kwantitatieve limiet, dus de nog juist meetbare
hoeveelheid met deze methode varieerde voor de verschil-
lende substraten van 6 ng/kg tot 12 |ig/kg weefsel. Dit moet
men niet verwarren met de detectiegrens, want die ligt lager
en is voor plasma
(M. luteus) 3,6 Hg/kg. Deze waarden lig-
gen ver onder de MRL van 50 |xg/kg.

Resultaten

De plasmakinetische data van het langwerkende penicilline-
product bij de acht dieren zijn vermeld in tabel 1. Na de eer-
ste injectie bewoog de hoogste penicilline G-plasmaconcen-
tratie zich tussen 402 en 2154 jig/kg (gemiddeld 1368
|ag/kg), hetgeen waargenomen werd tussen één tot twee uren
na de injectie. Na de tweede injectie varieerden de hoogste
concentraties van 1194 tot 2765 ng/kg (gemiddelde 1980
jig/kg) en opnieuw werden deze pieken aangetroffen twee
uur na de tweede injectie. Ongeveer een dag na elke injectie
zakte de gemiddelde penicilline G-concentratie in het
plasma tot respectievelijk 156 en 234 ^tg/kg 72 uur na beide
injecties lagen de gemiddelde penicilline G-concentraties
redelijk dicht bij elkaar, namelijk op 84 en 90 |ig/kg. Eén
week na de tweede injectie kon nog steeds in vier van de acht
plasmamonsters penicilline G aangetoond worden. Twee we-
ken na de laatste injectie werd in plasma echter geen penicil-
line G meer aangetoond. In tabel 2 zijn de residudepletiere-
sultaten samengevat. In de monsters van lever, nieren, spie-
ren, buikvet, plasma en huid werden geen meetbare hoeveel-
heden penicilline G meer aangetroffen op vier, zes, acht en
tien weken na de tweede injectie. In de urinemonsters kon-
den echter wel geringe concentraties aan penicilline G wor-
den aangetoond na vier, zes, acht en tien weken na de tweede
injectie. De dieren zijn zowel links als rechts ingespoten in
de nek. Deze injectieplaatsen zijn onderzocht op residuen
van penicilline G. Het gewicht van de uitgesneden injectie-
plaatsen was relatief groot en bedroeg gemiddeld circa 250 g
hetgeen, gezien de gemiddelde concentraties per vier dieren,
resulteerde in een aanzienlijk totaal aan |ig penicilline G per
injectieplaats. In tabel 3 zijn de resultaten samengevat.

Tabel 3. Penicilline C-concentraties in (ig/kg in injectieplaatsen na twee intramusculaire injecties met Benzaprocpen® en met een tijdsinterval van 72 uur; dosis 30.000 |xg pe-
nicilline/kg lichaamsgewicht\').

Diernummcr

geslacht na

linker injectieplaats conc. (ig/kg

rechter injectieplaats conc. ng/kg

tweede injectie (weken)

gem.

stdev

gem.

stdev.

1-4

4

13.620

3.540

11.040

2.160

5-8

6

3.426

780

4.608

4.260

9-12

8

6.600

5.760

3.978

3.180

13-16

10

3.066

1.620

558

360

\') Het gewicht van de uitgesneden injectieplaatsen bedroeg gemiddeld circa 250 g, hetgeen, gezien de gemiddelde concentraties per vier dieren, resulteerde in
een aanzienlijk totaal aan ng penicilline G per injectieplaats en dus ver boven de MRL van 50 ng/kg.

Discussie

Injecties bij jonge varkens inet het langwerkende penicilline-
preparaat. Benzaprocpen® leidden na tien weken nog tot ge-
ringe concentraties aan penicilline G in de urine. Kennelijk
heeft een bepaalde penicillinebron voortdurend de nieren
voorzien van genoeg penicilline G om dit uit te scheiden in
de urine. Dc vermoedelijke bron was natuurlijk het depot dat
op de injectieplaatsen ontstaan was (6,7). Procaïne-benzyl-
pcnicilline en benzathine-benzylpenicilline zijn immers de-
polverbindingen.

Tevens konden ook nog na tien weken na de injecties residuen
op de injectieplaatsen worden aangetoond in concentraties ver
boven de vastgestelde MRL voor penicilline G. Alle injectie-
plaatsen bleken aantoonbare penicilline G-concentraties te
blijven bevatten. De afname van de penicilline-concentraties
op de injectieplaatsen was gering en nogal uiteenlopend. De
gemiddelde concentratie op de injectieplaats was tien weken
na de laatste injectie nog steeds ongeveer 3000 jig/kg, wat veel
te hoog is ten opzichte van de MRL van 50 jtg/kg.

Als gevolg van deze studie is het onmogelijk gebleken om
een wachttijd voor Benzaprocpen® te berekenen. Vanwege
de te verwachten extreem lange wachttijden, wat het product
commercieel oninteressant maakt, heeft de ALJV destijds
geen verder onderzoek laten doen. Ook voor andere parente-
raai toegediende antibiotica (onder andere gentainicine) zijn
vanwege de lange residupersistentie in de weefsels extreem
lange wachttijden voorgeschreven om te kunnen voldoen
aan de gestelde MRL\'s (zie Positieve lijsten IKB-PVE). De
consequentie is een permanente ontoepasbaarheid van der-
gelijke producten. Dientengevolge kan ook Benzaprocpen®
niet langer bij voedselproducerende dieren worden gebruikt.
Persisterende lage penicilline G-spiegels dragen bovendien
bij tot de selectie van ß-lactamase producerende mutanten
van onder meer stafylokokken.

-ocr page 32-

Conclusie

MRL\'s doen er dus daadwerkelijk toe of bepaalde dierge-
neesmiddelen uit voedselveiligheidsoogpunt in de veteri-
naire praktijk hun toepassing nog kunnen hebben.

Literatuur

1. Amato JA. The great Jerusalem artichoke circus: the buying and sel-
ling of the rural American dream. Minnesota: University of Minnesota
Press 1993.

2. Anonymus. Diergeneesmiddelenwet 1986. Staatsblad 1985: 410.

3. Anonymus. Verordening (EEG) Nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni
1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maxi-
mumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskun-
dig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Publikatieblad
van de Europese Gemeenschappen 18 augustus 1990; L 224: I -8.

4. Anonymus. Verordening (EEG) Nr. 675 /92 van de Commissie van 18
maart 1992 tot wijziging van de bijlagen I en II van de Verordening nr.
2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot
vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen
voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oor-
sprong. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 19 maart
1992; L 73: 8-14.

5.

10.

12.
13.

14.

Nouws JFM. and Ziv G. The effect of storage at 4 °C on antibiotic resi-
dues in kidney and meat tissues of dairy cows. Tijdschr Diergeneeskd
(Quart Eng Issue) 1976; 101: 1145-53.

Nouws JFM. Injection sites and withdrawal times. Proc Semin
Pharmacokenet Ann Rech Vet 1990; 21 suppl 1: S145-50.
Nouws JFM en Verdijk AThM. Hoe is de incidentie van antibiotica re-
siduen bij slachtdieren te minimaliseren? Tijdschr Diergeneeskd 1991;
116: 833-40.

Nouws JFM, and De Kleyne JALM. Kinetic and residue depletion
study of Benzaprocpen® in pigs after multiple intramuscular injecti-
ons. Farma Research, Nijmegen, the Netherlands, Report No.
044/95/2054, 1996: 84 pp.

Pimental D e! al. Perennial grains: an ecology of new crops.
Interdisciplinary Sci Rev 1986; 11:42-9.

Ritchie G. New agricultural crops. Economic Botany 1979; 39: 436-
53.

Rutgers LJE. Dierenartsen denken nog te weinig marktgericht.
Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114: 739-46.

The Merck Index, eleventh edition. Ed.: Susan Budavan. 1989: 178.
Van den Bogaard AEJM, Breeuwsma AJ, Julicher CHM, Mostert A.
Nieuwenhuijs JHM, Vaarkainp H, Verhoeff J en Vulto A. Veterinair
Antibioticuinbeleid: aanbevelingen van een werkgroep. Tijdschr
Diergeneeskd 1994; 119: 160-84.

Van Miert ASJPAM. Diergeneesmiddelen en \'Good Veterinay
Practice\'. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115: 125-31.

Hoeveel dierenartsen hebben nu eigenlijk e-mail?
Kijk voor een overzicht per groep op www.knmvd.nl

Hauterkrankungen des Hundes

Boekbesprekingen

Sue Paterson. Parey BuchveHag im Blackwell Wissenschafts-
Verlag, Berlin; 2000. ISBN
3-8263-3225-3.

Met 232 pagina\'s en ruim tweehonderd kleurenfoto\'s heeft
de auteur een boek het licht doen zien dat bedoeld is als na-
slagwerk voor de gezelschapsdierenpracticus. In het grote
aanbod aan dermatologische boeken valt het niet mee om
een nieuw concept te bedenken en wel zo dat dit boek aan-
trekkelijker zou zijn dan anderen. Dit is dan ook helaas niet
gelukt in de ogen van de reviewer.

De uit het Engels vertaalde versie van het boek behandelt een
groot aantal huidaandoeningen gerangschikt naar etiologie.
Van een probleemgeoriënteerde benadering - al was het maar
in een inleidend hoofdstuk en geïllustreerd met diagrammen
- is geen sprake. Bovendien is niet consequent de gekozen in-
deling aangehouden. Bijvoorbeeld vlooienallergie wordt be-
handeld in het hoofdstuk parasitaire dermatosen en niet bij
allergieën. Alhoewel het aantal illustraties vrij groot is, is de
kwaliteit zeer wisselend. Sommigen zijn uitstekend en geven
goed aan wat de karakteristieke afwijkingen zijn. Anderen
zijn niet geheel scherp, te veraf genomen of voorzien van een
nietszeggende ondertiteling. Jammer van alle energie.
Opmerkelijk in een tijd dat zo langzamerhand algemeen
wordt geaccepteerd dat van een groot aantal kaalheden zon-
der pruritus de oorzaak onbekend is, wordt de oude termino-
logie (bijvoorbeeld: testosteron-afhankelijke alopecia, oes-
trogeen-afhankelijke alopecia en castratie-reactieve alope-
cia) toch gehandhaafd. Bovendien is naast een hoofdstuk
over alopecia (een aanzet tot probleem-georiënteerde bena-
dering?) een apart hoofdstuk opgenomen over endocrinolo-
gie en huidafwijkingen. Alhoewel een persoonlijke visie van
een auteur belangrijk kan zijn, moet ervoor gewaakt worden
dat geen aperte onjuistheden hun intrede doen (zo wordt een
causaal verband gesuggereerd tussen diabetes inellitus en
huidveranderingen en krijgt de gist Malassezia een causale
rol toebedeeld bij scrotale intertrigo). Tenslotte staan aan-
doeningen niet altijd in het juiste hoofdstuk: bijvoorbeeld
toxische epidermale necrolyse bij autoimmuun dermatosen
en dermatomyositis bij alopecia.

Al met al een boek waar de toegevoegde waarde in vergelij-
king met de bestaande boeken op dit gebied betwijfeld moet
worden.

Dr. T. Willemse

-ocr page 33-

J.T. van Oirschot^

Samenvatting

Dit overzicht behandelt enkele ontwikkelingen in de vete-
rinaire virale vaccinologie, zet de soorten vaccins die ge-
bruikt worden bij landbouwhuisdieren en gezelschapsdie-
ren op een rijtje en adviseert de practicus hoe hij het beste
vaccin kan selecteren. Diva (Differentiating /nfected from
Faccinated -Animals) vaccins (ook wel markervaccins ge-
noemd) met bijbehorende diagnostische testen worden in-
gezet bij bestrijdings- en eradieatieprogramma\'s van
infectieziekten. Door vaccinatie opgewekte populatie-im-
muniteit kan relatief gemakkelijk worden vastgesteld bij
toepassing van divavaccins, en is cruciaal in eradieatiepro-
gramma\'s. Het huidige vaccinonderzoek leidt tot nieuwe
vaccins, die nog steeds ingedeeld kunnen worden in niet-
replicerende (\'geïnactiveerde of gedode\') vaccins en repli-
cerende (\'levende\') vaccins. Veelbelovende trends zijn de
ontwikkeling van DNA-vaccins, vector vaccins, en attenua-
tie van DNA- en RNA-virussen door recombinant-DNA-
technologie. Het nauwelijks voorhanden zijn van
in vitro
parameters voor bescherming vertraagt de voortgang in
het vaccinonderzoek. Er worden kenmerken van een \'ide-
aal\' vaccin opgesomd, zoals multivalentie, de inductie van
levenslange immuniteit na één niet-invasieve toediening in
dieren met maternale immuniteit. Toekomstig onderzoek
zou vaccins moeten opleveren die het ideaal zo dicht moge-
lijk benaderen en die gericht zijn tegen ziekten waartegen
nog geen vaccin beschikbaar is, maar ook tegen zoge-
naamde \'emerging\' ziekten.

Summary

Biotechnology for the benefit of vaccination against viral
diseases: a review

This review deals briefly with some key developments in veterinary viral vac-
cinology. lists the types of vaccines that are used far vaccinations commonly
performed in food animals as well as in companion animals, and indicates
that the practising veterinarian can select the hest vaccine by comparing the
results of efficacy studies. Diva (Differentiating Injected from Vaccinated
Animah: also termed marker) vaccines and companion diagnostic tests have
been developed that can he used for progammes aimed to control or eradi-
cate virus infections. Vaccine-induced herd immunity, which can be meas-
ured relatively easily when diva vaccines are used, is a crucial issue in such
programmes. Current vaccine research follows many routes towards novel
vaccines, which can he divided into non-replicating (\'killed\') and replicating
(\'live\') vaccines. Promisittg trends are the development of DNA vaccination,
vector vaccines, and attenuation of DNA and RNA viruses hy DNA tech-
nology. The lack of (in vitro) correlates of vaccine protection markedly ham-
pers progress in vaccine research. Various characteristics of an \'ideal\' vac-
cine are listed, .such as mullivalency and the induction of lifelong immunity
after one non-invasive administration in animals with maternal immunity.
Future research should he aimed at developing vaccines that approach the
ideal as closely as possible and which are directed against diseases not yet
controlled hy vaccination and against newly emeiging diseases.

Correspondentie: Prof. dr J. T van Oirschot. Hoogleraar Veterinaire Vaccinologie.
Hoofdafdeling Infectieziekten en Immunologie. Faculteit der Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht, en Instituut voor DierhouderiJ en Diergezondheid (ID-
Lelystad), Postbus 65. 8200 AB Lelystad.

Inleiding

Dit artikel beschrijft huidige ontwikkelingen in de virale
vaccinologie zonder uitputtend te willen zijn en speculeert
over de toekomst. Er is geen heden zonder verleden; vandaar
een korte terugblik.

Het onderzoek over vaccinatie van dieren met als doel hen
tegen ernstige virusziekten te beschermen, speelde zich
vooral in de tweede helft van de vorige eeuw af.
Oorspronkelijk werden dieren gevaccineerd met materiaal
dat afkomstig was van dieren die aan de bewuste ziekte le-
den of van dieren die kunstmatig werden besmet om virus-
materiaal te oogsten. Puntoni (66,67) bijvoorbeeld, in de
twintiger jaren van de vorige eeuw, homogeniseerde herse-
nen van honden met hondenziekte, voegde daaraan forma-
line toe, liet het mengsel twee dagen staan, en injecteerde
daarmee honden die daardoor adequaat beschermd waren
(86). De eerste mond-en-klauwzeer (MKZ) vaccins werden
in runderen geproduceerd; ze bevatten materiaal van tong-
lesies dat met formaline behandeld was en waaraan alumi-
niumhydroxide als adjuvans was toegevoegd (101). De
nadelen van het gebruik van runderen voor vaccinvoorbe-
reiding zijn natuurlijk duidelijk. Een grote stap voorwaarts
in de vaccinologie is vlak na de Tweede Wereldoorlog gezet
door Frenkel, een vroegere directeur van het toenmalig
Centraal Diergeneeskundig Instituut, thans geheten
Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-
Lelystad) . Hij ontwikkelde een
in vZ/ra-systeem om hoge
titers MKZ-virus op grote schaal te \'kweken\'. Het systeem
bestond uit epitheellagen van rundertongen, die onmiddel-
lijk na het slachten waren verzameld en \'overleefden\' in
stalen vaten in groeimedium waaraan penicilline was toe-
gevoegd (28). Deze Frenkel-methode was wereldwijd het
eerste voorbeeld van industriële vaccinproductie (19), in-
clusief humane vaccinbereiding van bijvoorbeeld poliomy-
elitis (kinderverlamming) vaccins. Nederland was dan ook
het eerste land dat al in 1952 een systematische jaarlijkse
vaccinatiecampagne startte, met als uiteindelijk resultaat
uitroeiing van MKZ-virus en stopzetting van de systemati-
sche vaccinatie in 1991. Helaas is nu, tien jaar later, MKZ
weer uitgebroken in ons land en werd er een noodenting
toegepast om verspreiding van het virus te minimaliseren.
In het begin van de vijftiger jaren van de vorige eeuw wer-
den voor het eerst kippenembryo\'s en celculturen gebruikt
voor de ontwikkeling en bereiding van vaccins, met name
voor de ontwikkeling van polio-vaccins (26). Vanaf de
zestiger jaren werden levende en dode vaccins steeds vaker
toegepast. De meeste van de honderden vaccins die nu op
de markt zijn voor het vaccineren van dieren zijn nog ont-
wikkeld via klassieke methoden. Sedert de opkomst van de
biotechnologie rond 1980, is de vaccinontwikkeling geëvo-
lueerd van een \'trial and error\'-benadering naar een meer
rationeel proces. Er zijn nu verschillende vaccins op de
markt die met behulp van biotechnologie zijn ontwikkeld
(biotech vaccins).

Biotechnologie ten behoeve van vaccinatie tegen
virusziekten: een overzicht

-ocr page 34-

Huidige vaccins

Soorten vaccins

De meeste huidige vaccins werden met gebruik van klas-
sieke methoden ontwikkeld. Een klassiek levend vaccin be-
staat meestal uit een virus dat is geattenueerd (de virulentie
afgezwakt) door vele passages in celkweek. Vooral de virus-
stam en de virustiter bepalen de kwaliteit van het vaccin: het
laatste is vooral belangrijk bij dieren die gevaccineerd wor-
den als ze nog maternaal immuun zijn. Een klassiek geïnacti-
veerd vaccin bevat een virus dat tot hoge titers gegroeid is en
daarna geïnactiveerd, meestal via chemische weg, en een ad-
juvans om het immuunsysteem te stimuleren. De hoeveel-
heid antigeen en de samenstelling van het adjuvans bepalen
in hoge mate de werkzaamheid van het vaccin (7,41).
Natuurlijk moeten er de adequate serotypen in het vaccin zit-
ten. In het algemeen is het grootste voordeel van levende
vaccins hun werkzaamheid, het grootste nadeel de mogelijk-
heid van contaminatie met andere agentia, bijvoorbeeld
pestivirussen. Dit laatste moet door toepassing van \'good
manufacturing procedure\'-regels tijdens de vaccinproductie
uitgesloten kunnen worden. Geïnactiveerde vaccins zijn in
het algemeen minder werkzaam dan levende, zullen minder
verontreinigd zijn met levende agentia, maar hebben wel het
nadeel van mogelijke toxiciteit van het adjuvans.

Vaak toegepaste vaccinaties

Vaccins zijn onmisbaar voor een economisch rendabele
pluimvee-industrie. Zowel legkippen als vleeskuikens wor-
den vele malen gevaccineerd, vooral in het begin van hun le-
ven, met levende en geïnactiveerde vaccins, tegen virusziek-
ten zoals bijvoorbeeld infectieuze bronchitis, Gumboro,
Newcastle disease en ziekte van Marek. Recombinant vac-
cins met pokkenvirus als vector, waarin genen van
Newcastle disease virus zijn ingebracht (geïnsereerd), zijn
beschikbaar in de Verenigde Staten van Amerika (VS) (58).
Een vector is een drager (virus of bacterie), waarin door
middel van recombinant-DNA-technologie genen van an-
dere virussen zijn ingebracht; meestal op specifieke plaatsen
in het genoom van de vector. Gemodificeerde pokkenvirus-
sen worden vaak als vector gebruikt. Na vaccinatie komen de
ingebrachte genen samen met de genen van de vector tot ex-
pressie (worden getranslateerd naar eiwit), waardoor het ge-
vaccineerde dier een immuunrespons opbouwt tegen de ge-
ïnsereerde eiwitten, maar natuurlijk ook tegen de eiwitten
van het vectorvirus.

Varkens worden routinematig gevaccineerd tegen parvovi-
rusinfecties. Daardoor worden foetale infecties voorkomen.
Deze vaccinatie is economisch zeker verantwoord (30). Na
de ontwikkeling door het Centraal Diergeneeskundig
Instituut van divavaccins (die virusstammen bevatten waar-
uit het g(lycoproteïne)E-gen is verwijderd) tegen Pseudora-
bies (Syn. ziekte van Aujeszky (AD)) en bijbehorende dia-
gnostische tests die antilichamen tegen gE aantoonden in
gevaccineerde varkens die besmet waren (96), is een eradica-
tieprogramma opgezet dat heeft geleid tot de huidige zeer
lage prevalentie van AD. Een bijkomend voordeel van de
vrijwel volledige uitroeiing van het AD-virus is dat er nu ook
geen runderen, honden, en katten meer sterven aan die
ziekte. Levende AD-vaccins zijn werkzamer als ze geadju-
veerd zijn (47,65); de combinatie van een levend vaccin met
een adjuvans is uniek in de vaccinologie.
Vaccinatie tegen varkenspest wordt wereldwijd toegepast.

maar niet in de Westerse landen. Een recombinant E2 (= één
van de drie glycoproteïnen in de enveloppe van het virus)
subunit divavaccin tegen varkenspest, is onlangs in Mexico in
de praktijk toegepast. Het gen dat codeert voor het E2-eiwit is
geïnsereerd in baculovirus; het eiwit wordt na infectie van in-
sectencellen met dit recombinant virus uitgescheiden in het
kweekmedium (37,62). Dit wordt geformuleerd met een ad-
juvans. Dit biotech subunitvaccin, induceert na één toedie-
ning, wat ongewoon is vooreen niet-replicerend vaccin, lang-
durige bescherming tegen een challenge-infectie waaraan
controlevarkens sterven (10,20). Ook biedt het bescherming
tegen congenitale (=foetale) infectie na vaccinatie van zeu-
gen (21). Er is een ELISA ontwikkeld die antilichamen tegen
E\'\'"^ aantoont, om besmette varkens te onderscheiden van ge-
vaccineerde (22). Deze test is echter nog niet gevoelig genoeg
om alle varkens die ooit blootgesteld zijn aan het varkens-
pestvirus te detecteren. Er zijn inmiddels ook levende diva-
varkenspestvaccins ontwikkeld; ze zijn nog niet op de markt.
Runderen worden regelmatig gevaccineerd om luchtwegin-
fectieziekten te voorkomen. Daarvoor worden vaak multiva-
lente vaccins, die boviene herpesvirus 1 (BHVl = IBR vi-
rus), respiratoir syncytieel virus, parainfluenza-3 virus of
boviene virusdiarree virus bevatten, gebruikt. Het primaire
doel van bovine virusdiarree virus-vaccins moet echter de
preventie van congenitale infecties zijn, om de geboorte van
persistent geïnfecteerde imuuntolerante kalveren te voorko-
men (13,97). Er zijn vaccins met een dergelijke claim op de
markt, maar de vraag is of zij de foet ook beschermen tegen
infecties met heterologe virustypen (kan type Ia of Ib of type
II zijn). Sinds het midden van de negentiger jaren van de vo-
rige eeuw zijn er ook levende en geïnactiveerde divavaccins
tegen BHVl beschikbaar (40,41,81). De vaccinstam is via
klassieke weg, passeren over celculturen en het selecteren
van een kleine plaque variant die gE-negatief was, ontwik-
keld (71). Een serie experimenten heeft aangetoond dat de
vaccinstam werkzaam en veilig was. Dc vaccinstam spreidde
niet na intramusculaire vaccinatie, nauwelijks na intranasale
vaccinatie, en niet na reactivatie van latent virus bewerkstel-
ligd dooreen immunosuppressieve behandeling met cortico-
steroïden, naar andere runderen (52,53,103).
Veel honden en katten worden jaarlijks gevaccineerd met
mono- of multivalente vaccins. Eén van de eerste biotech vac-
cins die op de markt kwam was een vaccin dat het enveloppe
glycoproteïne van feline leukemie virus (FcLV) bevatte, dat
geproduceerd was door de bacterie
Escherichia coli (38). In
Engeland is recent een vaccin gelanceerd dat hetzelfde glyco-
proteïne bevat, maar dan met kanariepokkenvirus als vector.
Een recombinant kanariepokkenvirusvectorvaccin dat het H-
en het F-gen van hondenziektevirus draagt, kwam in de VS in
1997 op de markt (80). Er is al een tijdje een discussie aan de
gang, met name in de VS, of een jaarlijkse vaccinatie van
honden en katten werkelijk nodig is. Sommige organisaties
en deskundigen adviseren om na de startvaccinatie maar eens
in de driejaar honden tegen hondenziekte, parvo, adenovirus
en rabiës te vaccineren. Deze kwestie wordt steeds actueler
nu er meer aandacht komt voor eventuele nadelige gevolgen
van vaccinatie (36). In het humane veld is er bijvoorbeeld de
vraag (zeker geen bewijs) of vaccinatie geassocieerd is met
auto-immuunziekten in het latere leven (72). Bij honden en
katten kan een meer uitgebalanceerd, op feiten gebaseerd,
vaccinatieschema ontworpen worden, als er divavaccins en
bijbehorende testen zouden zijn. De practicus kan dan, voor-
dat hij besluit te vaccineren, de hond onderzoeken op \'infec-

-ocr page 35-

tie-antilichamen\' tegen parvo- of hondenziektevirus. Als die
antilichamen aanwezig zijn en de hond dus besmet is geweest
met die virussen, dan hoeven ze daartegen niet meer gevacci-
neerd te worden omdat we ervan uitgaan dat een infectie met
die virussen levenslange immuniteit opwekt. Een ander voor-
deel van het gebruik van divavaccins bij honden en katten is
dat het veel gemakkelijker wordt om een goed inzicht in de
antilichaamprevalentie en daarmee in de mate van circulatie
van een virus in een populatie te krijgen. Echter, divavaccins
en bijbehorende testen voor honden en katten lijken nog niet
ontwikkeld te worden.

Influenzavaccins voor paarden blijken werkzaam en veilig te
zijn en verplicht voor paarden die veel reizen (105). Vaccins
om abortussen ten gevolge van een EHV1 -infectie te voor-
komen zijn niet goed werkzaam.

Een vaccinia-rabiës-G-eiwit-recombinant vaccin, dat met
succes wordt gebruikt om vossen in het wild oraal te vacci-
neren, kwam ongeveer tegelijkertijd, eindjaren tachtig, met
het bovengenoemde AD-diva en subunit FeLV-vaccin, als
eerste veterinair biotechvaccin op de markt (8).

Selectie door de practicus

Ongeacht het type vaccin (levend-dood; klassiek-biotech) staat
de praktiserend dierenarts voor de moeilijke taak om uit het
brede scala aan vaccins het beste te kiezen. Hij kan dat het beste
doen door resultaten van werkzaamheidstudies, zijnde vacci-
natie-challengestudies te vergelijken. Het meest te verkiezen
hierbij zijn studies waarbij in hetzelfde vaccinatie-challenge-
experiment meerdere vaccins worden getest. Helaas, zijn er
niet zoveel van dergelijke studies gepubliceerd. Twee voorbeel-
den van goede werkzaamheidstudies zijn: Jarrett and Ganière
(38), waaruit bleek dat het bovengenoemde biotech FeLV beter
was dan twee klassieke FeLV-vaccins; en Vilnis
et al. (100), die
AD-divavaccins uitvoerig vergeleken en vonden dat het vaccin
dat stam 783 bevatte, ontwikkeld door hel Centraal
Diergeneeskundig Instituut waarschijnlijk het meest werk-
zaam was. Idealiter zou de werkzaamheid van vaccins ook in
het veld moeten worden onderzocht. Echter, dergelijk onder-
zoek is moeilijk op te zetten en kostbaar en wordt daarom zel-
den uitgevoerd. Na werkzaamheid is veiligheid het belangrijk-
ste criterium voor de kwaliteit van een vaccin. Andere criteria
zijn: biofarmaceutische eigenschappen, documentatie over
vaccin en dc prijs. Er is een uitgebreid artikel over vaccinkeuze
door de praktiserend dierenarts (93).

Er zijn helaas weinig harde gegevens over vergelijkende vac-
cinwerkzaamheid en -veiligheid in gerefereerde weten-
schappelijke tijdschriften te vinden. Daarom zou het aan te
bevelen zijn als vaccin-producenten meer gegevens over hun
vaccins in die tijdschriften publiceren, opdat dierenartsen
hun vaccinkeuze beter kunnen onderbouwen. Misschien is
het een idee om een comité van vaccinologen in het leven te
roepen die richtlijnen geven over vaccinatie en over de keus
voor het beste vaccin.

Vaccins die populatie-immuniteit opwekken
De huidige vaccins zijn ontwikkeld om primair (ernstige)
ziekteverschijnselen te voorkomen, als dieren worden be-
smet. Bovendien zal in gevaccineerde dieren in het algemeen
de veldvirusuitscheiding duidelijk minder zijn, waardoor ze
minder infectieus zijn. Met andere woorden: de kans dat ge-
vaccineerde dieren het virus verspreiden is lager dan die bij
niet-gevaccineerde dieren. Daarentegen zijn gevaccineerde
dieren waarschijnlijk minder gevoelig, met andere woorden:
er is meer virus nodig om gevaccineerde dieren te besmetten
dan ongevaccineerde, zoals bij AD in varkens aangetoond
(92,104). Beide effecten zorgen voor een verminderde ver-
spreiding van veldvirus in een groep dieren, en dus voor po-
pulatie-immuniteit. Als transmissieratio\'s, in een epidemiolo-
gische term uitgedrukt als R, die gedefinieerd is als het
gemiddelde aantal nieuwe infecties veroorzaakt door één
dier, beneden de I gebracht kunnen worden, zal een infectie
uiteindelijk uitdoven. De mate van virustransmissie kan ge-
schat worden door mathematische modellen (17,18,
24,90,91). Pas toen het concept van divavaccins en bijbeho-
rende testen was ontwikkeld, kon men relatief gemakkelijk en
overtuigend aantonen dat door vaccinatie de incidentie van
(subklinische) infecties verminderde, zoals uitgevoerd bij de
alfaherpesvirus (AD-virus en BHVl )-infecties (54,95). Op
basis hiervan werden succesvolle eradicatieprogramma\'s ge-
ïmplementeerd (25,32). Het verplichte eradicatieprogramma
voor BHVl in Nederland is opgeschort, omdat enkele bat-
ches van het vaccin verontreinigd bleken met boviene virus
diarree virus. Dergelijke contaminaties zijn vaker opgetreden
(73) en zijn, zoals hierboven vermeld, het grootste nadeel van
levende vaccins. Cruciaal in eradicatieprogramma\'s op basis
van het gebruik van divavaccins is de kwaliteit van de bijbe-
horende diagnostische testen. Deze moeten robuust, gevoelig
en specifiek zijn om accuraat besmette dieren in gevacci-
neerde populaties te kunnen aantonen (Tabel 1).

Tabeh. Eisen aan bijbehorende diagnostische diva-antilichaamtesten.

- antilicliamen tegen het gedeleteerde eiwit moeten binnen drie wetcen
na infectie aantoonbaar zijn en minstens een jaar persisteren, maar ei-
genlijlc levenslang;

- in dieren die eerst gevaccineerd zijn en dan geïnfecteerd en die vaak
een verminderde virusvermenigvuldiging vertonen, moeten de speci-
fieke antilichamen goed detecteerbaar zijn en eigenlijk ook levens-
lang;

- dieren die herhaaldelijk met het divavaccin zijn gevaccineerd moeten
in dc test negatief blijven;

- diverse lichaamsvloeistoffen (serum, bloed, melk, colostrum) moeten
getest kunnen worden;

- de test moet robuust en reproduceerbaar zijn en een hoge sensitiviteit
cn specificiteit bezitten.

De gE-ELISA\'s voor dc detectie van varkens besmet met AD-
virus blijken wel aan de kwaliteitseisen te voldoen die voor het
aantonen van runderen besmet met BHV1 kunnen nog verbe-
terd worden. De E^^-ELlSA\'s voor het aantonen van varkens-
pest besmette varkens lijken eerder geschikt voor het aantonen
van besmette bedrijven dan van individuele varkens (22). In de
negentiger jaren van de vorige eeuw zijn er diverse testen ont-
wikkeld om geïnfecteerde dieren te onderscheiden van dieren
die met klassieke geïnactiveerde vaccins waren gevaccineerd.
Deze testen detecteren vaak antilichamen tegen niet-structurele
eiwitten van het virus, die niet of slechts in minimale hoeveel-
heden in het vaccin aanwezig zijn. Zulke testen zijn bijvoor-
beeld gemaakt voor blue tongue, MKZ, runderpest, paardenin-
fluenza en parvovirus-infecties (1,5,6,43,77). Deze testen
worden echter niet of slechts spaarzaam in het veld toegepast.
Sommige voordelen van divavaccins (Tabel 2) zijn ook van
toepassing op humane vaccins, bijvoorbeeld nu bij het onder-
zoek naar polioviruscirculatie. Het divavaccin-concept is
daarom ook waardevol bij de ontwikkeling van nieuwe hu-
mane vaccins.

-ocr page 36-

Tabel 2. Voordelen van divavaccins.

- vaccinatie sluit dc serologische detectie van geïnfecteerde dieren op
individueel of populatieniveau niet uit;

- sero-epideiniologie van infecties kan bestudeerd worden in gevacci-
neerde populaties;

- de dierenarts kan de beslissing over vaccinatie van gezelschapsdieren
beter onderbouwen;

- de werkzaamheid van vaccins in het veld onderzoeken is veel gemak-
kelijker dan van niet-divavaccins;

- gecombineerde vaccinatie-eradicatieprogramma\'s kunnen worden ge-
ïmplementeerd;

- divavaccins zouden kunnen worden gebruikt zonder dat de export van
dieren gevaar loopt.

Vaccins voor noodenting tijdens de post-eradicatieperiode
Als eradicatie van een virus succesvol is afgerond, kan het
vaccinatieprogramma worden stopgezet. In dat geval heeft
de regio of het land de hoogste dierziektestatus bereikt voor
die specifieke ziekte, wat allerlei handelsvoordelen met zich
meebrengt binnen en buiten de Europese Unie (EU). De EU
volgt een non-vaccinatiepolitiek voor MKZ en varkenspest.
De kostenbesparing wegens het niet enten tegen MKZ was in
de EU tussen 1991 en 1996 880 miljoen euro, terwijl de drie
uitbraken in die tijd ongeveer een schade van 24 miljoen
euro teweegbrachten (48). Helaas, de economische schade
van de recente uitbraken in het Verenigd Koninkrijk en
Nederland bedroeg miljarden euro. Toch wordt er door een
recente conferentie van de Office Internationale des
Epizoöties/Food and Agricultural Organization (OIE/FAO),
gehouden op 17 en 18 april 2001 in Parijs, niet gepleit voor
hervatting van een systematische jaarlijkse vaccinatie tegen
MKZ.

Er groeit waarschijnlijk steeds meer weerstand tegen het
preventief ruimen van gezonde dieren tijdens een varkens-
pest- of MKZ-uitbraak. Dit maakt de toepassing van nood-
vaccinatie steeds waarschijnlijker. Zulke noodvaccins zou-
den zeer snel een immuniteit moeten induceren, zodat al
binnen enkele dagen na vaccinatie een populatie-immu-
niteit is opgebouwd (48,94). Echter, hierover is bij de be-
staande vaccins voor MKZ-, varkenspest-, AD- of BHVl-
infecties weinig bekend. Het E2-subunit-divavaccin tegen
varkenspest kan populatie-immuniteit induceren binnen
tien dagen na vaccinatie (11) en er zijn aanwijzingen dat een
levend BHVl-divavaccin immuniteit in het individuele kalf
kan induceren binnen twee dagen (42). Er is veel meer
onderzoek nodig om de mechanismen van \'innate\' (aspeci-
fieke, natuurlijke) en van vroege specifieke immuniteit te
begrijpen om daarmee snelwerkende en werkzame nood-
vaccins te ontwikkelen. Deze vaccins moeten dan de innate
immuniteit stimuleren en de inductie van de vroege speci-
fieke immuniteit versnellen. Dit kan ook van belang zijn in
het humane veld, in geval er zich onverwachte epidemieën
voordoen.

Voor de wering en bestrijding van sommige lijst A-ziekten is
de ontwikkeling van snelle diagnostische testen die de die-
renarts op een verdacht bedrijf kan toepassen ook van groot
belang.

Huidig onderzoek

Het onderzoek dat heden ten dage wordt uitgevoerd, vormt
de basis voor de toekomstige vaccins. Sinds de opkomst van
de biotechnologie kunnen er vele wegen bewandeld worden
voor de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Deze kunnen in
twee groepen worden ingedeeld: vaccins gebaseerd op virus-
sen die zich repliceren en vaccins die virussen bevatten die
zich niet repliceren in de gastheer (Tabel 3).

Table 3. Soorten kandidaatvaccins.

Niet-repHcerende

- subunit vaccins, bijvoorbeeld iscotns;

- recombinant subunit vaccins, geproduceerd door bacteriën, gist, ba-
culovirus, cellen;

- peptide vaccins;

- DNA-vaccins;

- vectorvaccins, bijvoorbeeld die met avipokkenvirus of adenovirus als
drager.

Replicerende

- geattenueerde (deletie) mutanten;

- reassortanten, bijvoorbeeld gebruikt bij influenza-vaccinproductie;

- vector vaccins, bijvoorbeeld die met pokkenvirus* of herpesvirus als
drager

*er zijn pokkenviru.s-, herpesvirus- en adenovirusvectors die repliceren, met
andere woorden: door een volledige replicatiecyclus gaan en dus nieuwe in-
fectieuzc virusdeeltjes produceren en er zijn vectors die dat niet doen.

Er is een trend gaande in de richting van ontwikkeling van
niet-replicerende vaccins omdat de veiligheid van vaccins
steeds zwaarder gaat wegen. Enkele veelbelovende ontwik-
kelingen in het vaccinonderzoek worden hieronder kort be-
schreven.

DNA-vaccinatie

Deze vaccinatiemethode werd voor het eerst beschreven in
het begin van de negentiger jaren van de vorige eeuw, en
werd en wordt nog steeds door sommigen beschouwd als een
\'revolutie in de vaccinologie\' (83,102). Het vaccin zelf is
eenvoudig van samenstelling: het is in principe een bacterie-
plasmide dat één of meer vreemde genen bevat tussen genre-
gulerende sequenties. Het plasmide kan worden toegediend
in een waterige oplossing of samen met goudpartikeltjes, li-
posomen, bacterievectors en adjuvantia (49). Meestal wordt
het DNA-vaccin intramusculair of intradermaal gegeven.
Het geïnjecteerde DNA wordt door cellen opgenomen en
antigeen-presenterende cellen (onder andere dendritische
cellen) presenteren het antigeen in relatie met zowel het ma-
jor histocompatibility complex klasse I als klasse II, hetgeen
resulteert in zowel een humorale als cellulaire immuunres-
pons. Omdat deze responsen in het algemeen lager zijn dan
na vaccinatie met klassieke vaccins, wordt er veel onderzoek
uitgevoerd naar stimulering van de imuunresponsen, met be-
hulp van bijvoorbeeld cytokinen, oligonucleotiden en \'klas-
sieke\' adjuvantia. Veiligheidsaspecten zoals de ontwikkeling
van auto-immuniteit, bijvoorbeeld de vorming van anti-
DNA-antilichamen, de integratie van geïnjecteerd DNA in
het genoom van de gastheer worden uitgebreid onderzocht.
Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat deze ongewenste ef-
fecten optreden.

DNA-vaccinatie is bij dieren uitvoerig bestudeerd. AI in
1993 werd aangetoond dat het gen dat codeert voor het gD
glycoproteïne van BHVl in staat was om humorale immu-
niteit in runderen te induceren (16). Kalveren die gevacci-
neerd werden met een DNA-vaccin dat een synthetisch G-ei-
wit van boviene respiratoir syncytieel virus bevatte, waren
beschermd tegen challenge, maar in mindere mate dan kal-

-ocr page 37-

veren die een klassiek vaccin of een herpesvirusvectorvac-
cin dat hetzelfde G-gen bevatte, kregen toegediend (74).
Varkens die geïinjecteerd werden met een DNA-vaccin be-
staande uit de belangrijkste glycoproteïnen bleken deels im-
muun tegen challenge; glycoproteïne gB DNA leek de beste
cellulaire immuunresponsen op te wekken en glycoproteïne
gD de hoogste neutraliserende antilichaamresponsen (98).
Honden gevaccineerd met plasmide DNA dat codeert voor
het VP 1-eiwit van parvovirus bleken beschermd tegen een
virulente challenge infectie (39). Ook is DNA-vaccinatie bij
vissen mogelijk (87). In het algemeen is de immuniteit na
DNA-vaccinatie niet zo goed als die opgewekt met klassieke
vaccins, maar dat zal wel verbeteren. Het is bijvoorbeeld
aangetoond dat opname van granulocyten-macrofagen-ko-
lonie-stimulerende factor in een DNA-vaccin de bescher-
ming bij varkens tegen een AD-viruschallenge significant
verbetert (78). Een voordeel van DNA-vaccin is waarschijn-
lijk ook dat het snel ontwikkeld en geproduceerd kan wor-
den. Dat kan relevant zijn bij uitbraken door een agens dat
een grote antigene variabiliteit vertoont, bijvoorbeeld MKZ-
virus. De potentiële voor- en nadelen van DNA-vaccins zijn
te vinden in vele artikelen, onder andere in Babiuk
et al. (3).

Niet-replicerende vectorvacc\'ms

De eerste studies in begin tachtiger jaren over vectorvaccins
gebruikten vacciniavirus (het virus dat gebruikt werd voor
enting van mensen tegen pokken) als vector. Dit virus verme-
nigvuldigt zich in de gastheer en vaccinatie leidt dus tot
nieuwe infectieuze virusdeeltjes. In de negentiger jaren wer-
den steeds vaker vectors gebruikt die niet een volledige repli-
catiecyclus doormaakten cn zich dus niet vermenigvuldig-
den. Avipokken (kanariepokkenvirus wordt nu het meest
gebruikt) vectors produceren geen infectieus virus in zoog-
diercellen en recombinant vaccins gebaseerd daarop geven
bescherming tegen rabiës en hondenziekte (29,50,80). Er zijn
adenovirusvectors geconstrueerd die replicatie-defeetief zijn
(34). Bijvoorbeeld humaan adenovirus waaruit het coderende
gen voor eiwit El is gedeleteerd, kan zich alleen vermenig-
vuldigen in El-complementerende humane cclculturen met
als gevolg dat dergelijke vectoren geen infectieus virus in de
gastheer produceren. Ecn voorbeeld hiervan is ecn adenovi-
rus-MKZ-recombinant die het capside en 3C protease van
MKZ-virus bevat, en dat bescherming in varkens tegen chal-
lenge induceert (56). Ook is er een combinatie van adenovi-
rus-vectors beschreven die ieder een gen van AD-virus glyco-
proteïnen tot expressie brengen. Dit vaccin wekte bescher-
ming op in biggen na intramuscuiaire, maar nauwelijks na in-
tranasale vaccinatie (60). Dus de wijze van toediening is een
aspect waarmee terdege rekening gehouden moet worden bij
de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Een replicatie-defeetief
boviene adenovirus-3 vector is recent beschreven (70).
Niet-replicerende vectorvaccins hebben het duidelijke voor-
deel boven replicerende vectorvaccins dat ze niet spreiden
binnen de gastheer en dat er geen transmissie plaatsvindt
naar contactdieren. Als de niet-replicerende vectorvaccins
even werkzaam gemaakt kunnen worden als de klassieke
vaccins, dan zullen ze een groot deel van de toekomstige
markt gaan uitmaken.

Replicerende vectorvaccins

DNA-vaccins en niet-replicerende vectorvaccins hebben het
intrinsieke voordeel dat ze geen infectieus virus genereren,
maar hun werkzaamheid zal nog verbeterd moeten worden.

Eén van de eerste succesvolle voorbeelden van een replice-
rend vectorvaccin is de vaccinia-rabiës-recombinant die in
Europa en de VS gebruikt wordt voor vaccinatie van onder
andere vossen tegen rabiës (64). Een nadeel van zo\'n vaccin
is dat er een vectorvirus (vaccinia) gebruikt wordt, waarte-
gen geen immuniteit hoeft te worden opgewekt. Daarom ligt
het voor de hand om een virus als vector te nemen dat zelf
een noodzakelijke immuniteit opwekt. Eén van de eerste
voorbeelden van zo\'n multivalent vectorvaccin, ontwikkeld
door het Centraal Diergeneeskundig Instituut, is de AD-vi-
rus-varkenspest-E2-recombinant die bescherming geeft te-
gen zowel AD als varkenspest (99). Dit vaccin heeft helaas
nooit de markt bereikt. Er zijn veel vectorvaccins voor de
pluimvee-industrie ontwikkeld, gebaseerd op pokken-, her-
pes- of adenovirus (79). Een BHVl gE-negatief virus en een
adenovirus is ook gebruikt als vector voor vaccinatie bij run-
deren en beide gaven bescherming (74,106). Er zijn echter
aanwijzingen dat de insertie van het G-gen van BRSV in de
BHVl-vector de virulentie verhoogt (84). Deze laatste be-
vinding illustreert dat uitgebreid onderzoek nodig is voordat
replicerende vectorvaccins veilig verklaard kunnen worden.
Cytokinen kunnen in een vaccin worden opgenomen om de
immuniteit te stimuleren. Zowel positief-streng als negatief-
streng RNA-virussen kunnen heden ten dage genetisch ge-
modificeerd worden; dientengevolge kunnen deze virussen
in de toekomst ook als vector dienst doen.

Geattenueerde mutanten

Virussen kunnen met behulp van DNA-technologie avirulent
gemaakt worden. Daartoe moeten genen of nucleotiden die
betrokken zijn bij de virulentie van een virus eerst in kaart
worden gebracht, en dan gemuteerd of gedeleteerd worden.
Al in het midden der tachtiger jaren van de vorige eeuw is dit
principe toegepast bij ontwikkeling van nieuwe AD-vaccins.
Hierbij werden genen die coderen voor thymidine kinase,
glycoproteïnen gE, gG of gC (deels) gedeleteerd (46,51,68).
Recombinant-DNA-technologie kon in eerste instantie al-
leen toegepast worden bij DNA-virussen, later ook bij posi-
tief-streng RNA-virussen (waarbij het virale RNA als mes-
senger RNA dienst doet) en tenslotte bij negatief-streng
RNA-virussen.

De Chinese stam van varkenspestvirus is bijna een ideaal vac-
cin. Een belangrijk nadeel is dat de antilichaamrcspons van
geïnfecteerde varkens niet te onderscheiden is van die van ge-
vaccineerde varkens. Daarom wordt naar dit aspect veel
onderzoek gedaan. Daartoe is een cDNA-kloon gemaakt van
het RNA van de Chinese stam. In dat DNA is het E2-gen of het
grns.ggf, uitgewisseld met hetzelfde gen van een antigene-
tisch niet-verwante boviene virus diarree virusstam (61,89).
Deze recombinant vaccinvirussen induceerden bescherming
binnen een week na vaccinatie. Vanwege de afwezigheid van
antigene verwantschap kan de antilichaamrcspons van de re-
combinant vaccins onderscheiden worden van die gericht te-
gen varkenspestveldstammen (23).

Recent ontwikkelde DNA-technologie, genaamd \'reverse
genetics\', heeft bewerkstelligd dat er nu ook negatief-streng
RNA-virussen op allerlei manieren kunnen worden gemodi-
ficeerd (15,63). Gemaakte mutant-virussen kunnen weer ge-
test worden voor virulentie, immunogeniciteit en andere ei-
genschappen die voor een vaccin relevant zijn. Dit
onderzoek kan leiden tot de ontwikkeling van werkzamere
en veiligere levende RNA-vaccins. Zo is er recent een re-
combinant van boviene respiratoir syncytieel virus gemaakt

-ocr page 38-

die de F- en G-genen van humaan respiratoir syncytieel virus
draagt (14). Dit is mogelijk een kandidaat voor gebruik in
mensen, waarbij grote behoefte is aan een werkzaam en vei-
lig vaccin tegen respiratoir syncytieel virusinfecties.

Immunologische mechanismen: parameters voor bescherming
Vaccins induceren bescherming tegen ziekte als gevolg van
een infectie, wat gebaseerd is op de immuniteit die ontstaat
na vaccinatie. Echter, de (gedetailleerde) immunologische
mechanismen die daarbij een rol spelen zijn verre van opge-
helderd. Als we van de processen die leiden tot een bescher-
mende immuunrespons meer zouden begrijpen dan leidt dat
zeker tot betere vaccins. Het is duidelijk dat de immunologi-
sche responsen verschillen per virusinfectie, bijvoorbeeld
bij vaccinatie-immuniteit tegen MKZ schijnen de neutralise-
rende antilichamen essentieel te zijn, terwijl bij AD \'natural
killer\' cellen cruciaal voor bescherming zouden zijn (45,57).
De onderverdeling van T-helper celresponsen in Thl en Th2,
zoals beschreven bij muizen en mensen, speelt ook een rol
bij landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren. Meer inzicht
hierin zal bijdragen tot de ontwikkeling van betere vaccins.
De beschermende immuniteit ten gevolge van vaccinatie
wordt op verschillende manieren gemeten. Bijvoorbeeld in
een vaccinatie-challenge-experiment kunnen na challenge,
sterfte, ziekteverschijnselen, koorts, voedselopname, groei,
leukopenic, viremie en virusuitscheiding gemeten worden.
Het is niet onwaarschijnlijk dat verschillende immunologi-
sche mechanismen ten grondslag liggen aan bijvoorbeeld de
bescherming tegen koorts en die tegen virusuitscheiding, zo-
als in geval van AD gesuggereerd is (65). Dientengevolge
zouden bij het zoeken naar een correlatie tussen specifieke
immunologische parameters en bescherming, de bescher-
mingsparameters meer in detail gedefinieerd moeten worden.
Meer inzicht in de essentiële immunologische proces.sen die
voor bescherming zorgen zal ook leiden tot een betere defini-
tie van immuunparameters voor bescherming. De beschik-
baarheid van zulke parameters zou van grote waarde zijn voor
de evaluatie van vaccins. In dit opzicht zijn de volgende resul-
taten van Hammond
et al. (33) interessant. Zij analyseerden
serumantilichaamresponsen in bloed van pony\'s dat op de dag
van challenge was afgenomen en correleerden deze aan be-
scherming of verergering van de ziekte na challenge. Geen
enkele
in vitro parameter correleerde met bescherming, maar
een combinatie van verschillende parameters (antilichaamti-
ter, aviditeitsindex en conformatieratio) kon worden gebruikt
als een betrouwbare maat voor bescherming. Ook is er een
publicatie (35) over schapen die met een T-cel-peptide waren
gevaccineerd en waarbij de aanwezigheid van cytotoxischeT-
cellen die geïnfecteerde cellen herkenden correleerde met be-
scherming tegen de inductie van een latente infectie. Er zijn
aanwijzingen dat parameters voor bescherming eerder geas-
socieerd zijn met het type vaccin, bijvoorbeeld eiwit of DNA-
vaccin, dan met een bepaald type pathogeen (76).
Meer immunologisch onderzoek over vaccins zal ook leiden
tot vervanging, vermindering en verfijning van het proef-
diergebruik.

Toekomstige vaccins

In de komende tien jaar zullen er wel verschillende typen
biotech vaccins beschikbaar komen. Deze zouden minstens
dezelfde werkzaamheid moeten hebben als het beste vaccin
dat nu op de markt is. Daarom moet de werkzaamheid van
een nieuw vaccin bij voorkeur in één vaccinatie-challenge-
experiment vergeleken worden met die van het beste vaccin.
Het valt moeilijk te voorspellen welke type biotechvaccin
het meest succes zal hebben. De benadering die gekozen
wordt voor het ontwikkelen van een nieuw biotech vaccin
hangt natuurlijk ook af van de ziektekenmerken: een levend
biotech MKZ-vaccin zal vermoedelijk nooit op de markt ko-
men, maar zo\'n vaccin is best denkbaar in geval van porcine
reproductive and respiratory syndrome virusinfecties (abor-
tus blauw).

Toekomstig onderzoek

Vaccinologen zijn het doorgaans eens over de kenmerken
van een ideaal vaccin (Tabel 4), maar tezelfdertijd is er het
besef dat een ideaal vaccin niet bestaat. Bij de ontwikkeling
van toekomstige vaccins zou moeten worden getracht om dat
ideaal zo dicht mogelijk te benaderen.

Tabel 4. Kenmerken van een ideaal vaccin.

Een ideaal vaccin zou de volgende eigenschappen moeten bezitten:

- verschillende immunogenen bevatten, met andere woorden: multiva-
lent zijn in één stabiele formulering;

- slechts één of twee keer niet-invasief te worden toegediend;

- een brede humorale en cellulaire immuniteit opwekken;

- levenslang immuniteit genereren, met andere woorden: een langdu-
rige immunologische \'memory\' respons opwekken;

- populatie-immuniteit induceren;

- in vitm parameters voor bescherming bezitten;

- niet geremd worden door maternale immuniteit;

- diva-kenmerken;

- veilig en goedkoop.

Levend versus geïnactiveerd vaccin

Theoretisch zouden niet-replicerende vaccins de voorkeur
moeten verdienen boven replicerende vaccins. Ze zijn intrin-
siek veiliger, omdat er geen infectieus virus wordt geprodu-
ceerd, geen recombinatie kan plaatsvinden, en vanwege de
veel kleinere kans op contaminatie met een bekend of nog
onbekend agens. Een grote uitdaging voor vaccinologen is
om de werkzaamheid van niet-replicerende vaccins te verbe-
teren tot het niveau van dat van replicerende vaccins.

Een multivalent vaccin in één stabiele formulering
Multivalentie is belangrijk, opdat een vaccinatie immuniteit
tegen verschillende infecties geeft. Er zijn verschillende mul-
tivalentie (of combinatie) vaccins op de markt, vooral be-
stemd voor honden. Echter, data over werkzaamheid van
zulke vaccins, bijvoorbeeld of ze een goede bescherming ge-
ven tegen alle infecties waarvan het causale agens in het vac-
cin zit, wat zou moeten blijken uit vaccinatie-challenge-expe-
rimenten zijn schaars of niet voorhanden. Het is opvallend
hoe weinig artikelen er zijn gepubliceerd over mogelijke ne-
gatieve of positieve interacties als twee of meer componenten
worden opgenomen in één vaccin. Het valt te verwachten dat
antigene componenten eerder de werkzaamheid van een an-
dere component verminderen dan dat ze die verhogen.
Bovendien is het waarschijnlijk dat er bij levende multiva-
lente vaccins meer interferentie optreedt dan bij geïnactiveer-
de. In een combinatievaccin voor enting tegen mazelen, bof
en rubella is aangetoond dat de immunogeniciteit van de bof-
component gereduceerd is (2). Als men verschillende antige-

-ocr page 39-

nen in één vaccin \'stopt\', dan zou eerst aangetoond moeten
worden dat de werkzaamheid en veiligheid van de individuele
componenten daardoor niet verminderen. Theoretisch zou
een multivalent vaccin gebaseerd op synthetische peptiden
die de relevante \'beschermende\' T- and B-cel epitopen van
verschillende virussen bevatten, of genen die coderen voor
zulke epitopen, het ideale vaccin het dichtst benaderen. Maar
dat kan weer op moeilijkheden stuiten. Een smal antigeen
spectrum kan aanleiding geven tot \'escape rnutanten\', zoals
aangetoond voor MKZ-virus (82). Bovendien zou \'overla-
ding\' van epitopen op de injectieplaats leiden tot immuunsup-
pressie (27). Het combineren van DNA-plasmiden die ver-
schillende glycoproteïnen bevatten had geen negatieve
gevolgen op de immuunrespons. Het combineren van plasmi-
den zou soms weer het type immuunrespons kunnen verande-
ren (12). Ongeacht het type vaccin, verdient het onderwerp
multivalentie meer wetenschappelijke aandacht.
Idealiter zouden alle mogelijke componenten van een vac-
cin, zoals virussen, antigenen, plasmiden, adjuvantia, cyto-
kinen en andere componenten om de immunogeniciteit te
verhogen, en conserveermiddelen in één stabiele formule-
ring moet worden geïncorporeerd. Dat te bereiken is een
grote uitdaging voor vaccinologen.

Wijze en frequentie van toedienen

Vaccins kunnen op verschillende wijzen worden toegediend,
zoals intramusculair, subcutaan, intradermaal, maar ook via
de slijmvliezen, zoals intranasaal, oraal of oogdruppels. De
intramusculaire weg wordt meestal gebruikt. Een niet-inva-
sieve methode van vaccinatie, zoals bijvoorbeeld oral of
transcutaan verdient theoretisch de voorkeur, omdat het ge-
makkelijk is, mensen zich dan beter aan vaccinatieschema\'s
houden, het minder pijn veroorzaakt en ook theoretisch vei-
liger is. Als een aantal dieren met dezelfde naald worden ge-
vaccineerd, zoals vaak bij landbouwhuisdieren het geval is,
kunnen pathogenen die in het bloed voorkomen, worden
overgebracht. Orale polio-vaccinatie is een bekend voor-
beeld van een niet-invasieve toediening. Orale vaccinatie
komt bij dieren niet vaak voor, met uitzondering van drink-
watervaccinatie bij pluimvee en de vaccinatie van vossen
met rabiës-vaccins. Intranasale vaccinatie wordt bij dieren
ook wel gebruikt, maar minder dan intramusculair en subcu-
taan. Eén van de redenen daarvoor is dat het arbeidsintensief
is, vooral bij runderen en varkens. Recent is weer gebleken
dat transcutane administratie immuniteit kan opwekken bij
mensen dier (4,31).

Eén of twee vaccinaties zouden eigenlijk voldoende moeten
zijn voor het opwekken van levenslange immuniteit, maar
de meeste vaccins zijn daartoe niet in staat. De Chinese
stam van het varkenspest-vaccin kan dat wel (85). Voor die
levenslange immuniteit is de inductie van een levenslange
immunologische memory nodig. We weten echter nog wei-
nig van de immunologische processen die de memory in
stand houden, waardoor het moeilijk is vaccins te ontwikke-
len die die levenslange immuniteit bieden. De recent geïn-
troduceerde prime-boost vaccinatiestrategie lijkt veelbelo-
vend voor het induceren van een goede immuniteit. Dit
houdt in dat er eerst met DNA wordt gevaccineerd en daarna
met antigeen dat op diverse manieren kan worden aangebo-
den, bijvoorbeeld via een vector. Deze volgorde van immu-
niseren geeft een veel betere immuniteit, dan één van de im-
munisaties alleen of de omgekeerde volgorde van
immunisatie (69).

Het omzeilen van de maternale immuniteit
Dieren nemen meteen na de geboorte maternale anti licha-
men op via het colostrum. Landbouwhuisdieren zoals runde-
ren, schapen, geiten en varkens verkrijgen geen maternale
immuniteit voor de geboorte, maar alleen via colostrum.
Deze maternale immuniteit beschermt jonge dieren tegen de
ontwikkeling van ernstige ziekte na infectie met een virulent
veldvirus. Er zijn wat aanwijzingen dat deze maternale im-
muniteit enigszins vermindert na vaccinatie, zoals aange-
toond bij varkens na een AD-vaccinatie (9). Het is wijd en
zijd bekend dat de maternale immuniteit de opbouw van im-
muniteit na vaccinatie drastisch remt. Omdat de meeste die-
ren bij voorkeur op jonge leeftijd worden gevaccineerd, is het
omzeilen van de maternale immuniteit één van de grootste
uitdagingen voor vaccinologen. Daartoe zijn er verschil-
lende mogelijkheden. Het meest simpele is om de titer van
het virus in het vaccin te verhogen, zoals bijvoorbeeld voor
AD-vaccinatie is aangetoond (44). DNA-vaccinatie is een
mogelijkheid, maar daarover zijn tegenovergestelde resulta-
ten gepubliceerd (59,88). Dat kan aan verschillende factoren
liggen, zoals eigenschappen van het plasmide, toedienings-
route, diersoort, en andere vector-vaccins kunnen tnogelijk
een oplossing bieden, zoals beschreven voor een replicatie-
defectief adenovirus dat glycoprotein van ADV tot expressie
brengt (60). Puppies met hoge maternale antilichaamtiters
tegen rabiës-virus werden gevaccineerd met een kanariepok-
ken-rabiës-G-recombinant vaccin en bleken een lethale chal-
lenge te overleven (50). Vaccinatie
in ovo wordt in feite al bij
pluimvee toegepast (75). Hoewel
in ;/?era-vaccinatie bij
zoogdieren al eens is beschreven, zal dit in de praktijk op
grote moeilijkheden stuiten en derhalve niet worden uitge-
voerd. Om de interferentie van de maternale immuniteit te re-
duceren of te voorkomen is de prime-boost vaccinatiestrate-
gie, zoals hierboven beschreven, een interessante optie (55).

Diva-kenmerken

De meeste moderne vaccins kunnen relatief geinakkelijk zo-
danig ontworpen worden, dat met behulp van nieuwe dia-
gnostische tests onderscheid gemaakt kan worden tussen
geïnfecteerde en gevaccineerde dieren (96). Dc diva-eigen-
schap is vooral, maar zeker niet uitsluitend, van belang voor
vaccins die in bestrijdings- of eradicatieprogramma\'s wor-
den gebruikt.

Veiligheid

Dit aspect krijgt veel aandacht bij de registratie van vaccins.
Desalniettemin zou er meer onderzoek moeten geschieden
naar mogelijke lange termijn-effecten van vaccinatie bij
honden of katten. Dergelijke studies kunnen potentieel als
model dienen voor mogelijke effecten van vaccinatie bij de
mens.

Tot slot

Het woord \'vaccinologie\' werd het eerst gebruikt door Salk
(ontwikkelaar van polio-vaccin) in 1976. Wetenschappers
werkzaam in fundamenteel vaccinonderzoek, in de ontwik-
keling, beoordeling, registratie, en productie van vaccins na-
men deze term snel over. Het werd een soort paraplu om
mensen onder te scharen die in verschillende wetenschappe-
lijke disciplines werken, waaruit een multidisciplinaire aan-
pak voortkwam om een diversiteit aan ziekten te bestrijden
met behulp van vaccins.

Vele ernstige infectieziekten bij mens en dier zijn bestreden

-ocr page 40-

en een enkele zelfs uitgeroeid door systematische vaccinatie
in de afgelopen eeuw. Echter, veel ziekten kunnen nog niet
worden bestreden met behulp van vaccinatie en bovendien
verschijnen er steeds nieuwe ziekten. Dus er is nog meer dan
voldoende werk aan de winkel voor vaccinologen. De laatste
25 jaar zijn veel technologieën ontwikkeld die gebruikt kun-
nen worden voor de ontwikkeling van nieuwe vaccins.
Daarom zullen vaccins ongetwijfeld een cruciale rol blijven
spelen bij het instandhouden en verbeteren van de gezond-
heid van mens en dier in de 21 e eeuw.

Literatuur

1. Anderson J, Mertens PPC, and Hemiman KAJ. A competitive ELISA for
the detection of anti-tubule antibodies using a monoclonal antibody
against bluetongue virus non-structural protein NSI. J Virol Meth 1993;
43: 167-76.

2. André FE, and Peetermans J. Effect of simultaneous administration of
live measles vaccine on the \'take rate\' of live mumps vaccine. Dev Biol
Stand 1986; 65: 101-7.

3. Babiuk LA, Drunen Littel-van den Hurk S van, and Babiuk SL.
Immunization of animals: from DNA to the dinner plate. Vet Immunol
Iminunopath 1999; 72: 189-202.

4. Baca-E.strada ME, Foldvari M, Ewen C, Badea 1, and Babiuk LA. Effects
of lL-12 on immune responses induced by transcutaneous immunization
with antigens formulated in a novel lipid-based biphasic delivery system.
Vaccine 2ÜÜ0; 18: 1847-54.

5. Bergmann IE, Mello PA de, Neitzert E, Beck E, and Gomes I. Diagnosis
of persistent aphtovirus infections and its differentiation from vaccina-
tion response in cattle by use of enzyme-linked iinmuno-electrotransfer
blot analysis with bioengineered nonstructural viral antigens. Am J Vet
Res 1993; 54: 825-31.

6. Birch-Marchin 1, Rowan A, Piek J, Mutnford J, and Binns M. Expression
of the non-structural protein NS1 of equine inlluenza A virus: detection
ofanti-NSl antibody in post infection equine sera. J Virol Meth 1997; 65:
255-63.

7. Blackall PJ. Further comparison of adjuvants for an inactivated infectious
coryza vaccine. Avian Dis 1988; 32: 831-5.

8. Blancou J, Kieny MP, Lathe R, Lecocq .IP, Pastoret PP, Soulebot JP, and
Desmettre R Oral vaccination of the fox against rabies using a live recom-
binant vaccinia vims. Nature 1986; 322:373-5.

9. Boersma WJA. Rooij EMA van. Scholten .IW, Zwart RJ, Kimman TCi,
and Bianchi ATJ. Silent memory induction in maternal immune young
animals. Vet Quart 1998; 20: Suppl. 89-92.

10. Bouma A, Smit AJ de, Kluijver EP de. Terpstra C, and Moormann RJM.
Efficacy and stability of a subunit vaccine based en glycoprotein E2 of
classical swine fever virus. Vet Microbiol 1999; 66: 101-14.

11. Boutna A, Smit AJ de, Jong MCM de, Kluijver EP de. and Moormann
RJM. Determination of the onset of herd-immunity induced by the E2
subunit vaccine against classical swine fever virus. Vaccine 2000; 18:
1374-81.

12. Braun R, Babiuk LA, and Drunen Littel-van den Hurk S van.
Compatibility of plasinids expressing different antigens in a single DNA
vaccine formulation. J Gen Virol 1998: 179:2965-70.

13. Brownlie J. Clarke MC, Hooper LB, and Bell GD. Protection of bovine
fetus fi\'om bovine viral diarrhoea virus by means of an inactivated vac-
cine. Vet Ree 1995; 137:58-62.

14. Buchholz UJ, Granzow H, Schuldt K, Whitehead SS, Murphy BR, and
Collins PL. Chimeric bovine respiratory syncytial virus with glycopro-
tein gene substitutions from human respiratory syncytial virus (HRSV):
effects on host range and evaluation as a live-attenuated HRSV vaccine. J
Virol 2000; 74:1187-99.

15. Conzelmann KK. Genctic manipulation of non-segmented negative-
strand RNA viruses. J Gen Virol 1996; 77:381 -9.

16. Cox JM, Zamb TJ, and Babiuk LA. Bovine herpesvirus 1: immune res-
ponses in mice and cattle injected with plasmid DNA. J Virol 1993; 67:
5664-7.

17. De Jong MCM, Diekmann O, Heesterbeek JAP The computation of RO
for discretetime epidemic models with dynamic heterogeneity. Math
Biosci 1994; 119:97-114.

18. De Jong MCM, and Kimman TG. Experimental quantification of vac-
cine-induced reduction in virus transmission. Vaccine 1994; 12: 761-6.

19. Desmettre Ph. A century of veterinary vaccinology: the Mérieux initia-
tive. Arch Virol 1995; 140:2293-2301.

A.

20. De Smit AJ, Bouma A, Kluijver EP de. Terpstra C, and Moormann RJM.
Duration of the protection of an E2 subunit marker vaccine against classi-
cal swine fever virus after a single vaccination. Vet Microbiol 2001; 78:
307-17.

21. De Smit AJ, Bouma A, Kluijver EP de, Terpstra C, and Moormann RJM.
Prevention of transplacental transmission of moderate-virulent classical
swine fever virus after single or double vaccination with an E2 .subunit
vaccine. Vet Quart 2000; 22: 150-3.

22. De Smit AJ, Wetering G van de, Colijn EC, Hulst MM, Kramps JA, Blink
A van den, and Moormann RJM. Evaluation of an ELISA for the detec-
tion of antibodies against the E™^ envelope protein of classical swine
fever virus. In: PhD Thesis, Smit AJ de. 2000; pp 117-31.

23. De Smit AJ, Bouma A, Gennip HGP van, Kluijver EP de, and Moormann
RJM. Chimeric C-strain viruses induce clinical protection against viru-
lent classical swine fever virus (CSFV) and may reduce transmission of
CSFV between vaccinated pigs. In: PhD. Thesis, Smit AJ de. 2000: 101-
15.

24. Diekmann O, Heesterbeek JAP, and Metz JAJ. On the definition and
computation of the basic reproduction ratio RO in models for infectious
diseases in heterogeneous populations. J Math Biol 1990; 28: 365-82.

25. Elbers ARW, Braamskamp J, Dekkers LJM, Voets R. Duinhof T,
Hunneman WA, and Stegeman JA. Aujeszky\'s disease virus eradication
campaign successfiilly heading for last stage in the Netherlands. Vet
Quart 2000; 22: 103-7.

26. Enders JF, Weller TH, and Robbins FC. Cultivation of the Lansing strain
of poliomyelitis virus in cultures of various human embryonic tissues.
Science 1949; 109:85-7.

27. Fattom A, Cho YH, Chu C, Fuller S, Fries L, and Naso R. Epitopic over-
load at the site of injection may result in suppression of the immune res-
ponse to combined capsular conjugate vaccines. Vaccine 1999; 17: 126-
33.

28. Frenkel HS. La culture du virus de la fièvre aphteuse sur l\'épithelium de
lalanguedesbovidé.s. BullOIE 1947;28: 155-62.

29. Fries LF, Tartaglia J, Taylor J, Kaufmann EK, Meignier B, Paoletti E, and
Piotkin S. Fluman safety and immunogenicity of a canarypox-rabies gly-
coprotein recombinant vaccine: an alternative poxvirus vector system.
Vaccine 1996; 14:428-34.

30. Gardner I, Carpenter TE, Leontides L, and Parsons TD. Financial evalua-
tion of vaccination and testing alternatives for control of parvovirus-in-
duced reproductive failure in swine. J Am Vet Med Assoc 1996; 208:863-
9.

31. Glenn GM, Rao M, Matyas GR, and Alving CR. Skin immunization
made possible by cholera toxin. Nature 1998; 391: 851.

32. Grosse Beilage E, Priedel K. Bruhn F. und Bollwahn W. Die Bekämpfung
der Aujeszkyschen Krankheit mit Hilfe der Flächcnimpfung und der
Ausmerzung infizierter Zuchtschweine. III. Mitteilung: Eradikation der
Aujeszkyschen Krankheit in infizierten Schweineherden am Beispiel des
Sanierungsverfahrens im Landkreis Osnabrück/Niedersachsen. Dtsch
Tierärtzl Wochenschr 1997; 104: 393-400.

33. Hammond SA, Raabe ML, Issel CJ, and Montelaro RC. Evaluation of
antibody parameters as potential correlates of protection or enhancement
by experimential vaccines to equine infectious anemia virus. Virol 1999;
262:416-30.

34. Hammond JM, McCoy RJ, Jansen ES, Morrissy CJ, Hodgson ALM, and
Johnson MA. Vaccination with a single dose of a recombinant porcine
adenovirus expressing the classical swine fever virus gp55 (E2) gene pro-
tects pigs against classical swine fever. Vaccine 2000; 18: 1040-50.

35. llislop AD. Good MF, Mateo L, Gardner J, Gatei MH, Daniel RCW.
Meyers By Lavin MF. and Suhrbier A. Vaccine-induced cytotoxic T lym-
phocytes protect again.st retroviral challenge. Nat Med 1998; 4:1193-6.

36. Hogenesch H, Azcona-Olivera J, Scott-MoncriefT C, Snyder PW, and
Glicknian LT. Vaccine-induced autoirnmunity in the dog. Adv Vet Med
1999;21:733-47.

37. Hulst MM, Westra DF, Wensvoort G, and Moormann RJM. Glycoprotein
E1 of hog cholera virus expressed in insect cells protects swine from hog
cholera. J Virol 1993; 67: 5435-42.

38. Jarrett 0, and Ganière JR Comparative studies of the efficacy of a recom-
binant feline leukaemia virus vaccine. Vet Ree 1996; 138:7-11.

39. Jiang W, Baker JJ, Swango LJ, Schorr J, Self MJ, and Smith BE Nucleic
acid immunization protects dogs against challenge with virulent canine
parvovirus. Vaccine 1998; 16:601-7.

40. Kaashoek MJ, Moerman A, Madic J, Rijsewijk FAM, Quak J, Gielkens
ALJ, and Oirschot JT van. A conventionally attenuated glycoprotein E-
negative strain of bovine herpesvirus type 1 is an efficacious and safe
vaccine. Vaccine 1994; 12:439-44.

41. Kaashoek MJ, Moerman A, Madic J. A, Weerdineester K, Maris-Veldhuis
MA, Rijsewijk FAM, and Oirschot JT van. An inactivated vaccine based

-ocr page 41-

on a glycoprotein E-negative strain of bovine herpesvirus 1 induces pro-
tective immunity and allows serological differentiation. Vaccine 1995;
13:342-6.

42. Kaashoek MJ, and Oirschot JT van. Early immunity induced by a live gE-
negative bovine herpesvirus 1 marker vaccine. Vet Microbiol 1996; 53:
191-6.

43. Kamata H, Ohkubo S, Sugiyama M, MatsuuraY, KamataY,Tsukiyama-
Kohara K, Imaoka K, Kai C, Yoshikawa Y, and Yamanouchi K.
Expression in baculovirus vector system of the nucleocapsid protein
gene ofrinderpest virus. J Virol Meth 1993;43: 159-66.

44. Kimman TG. Comparative efficacy of three doses of the genetically
engineered Aujeszky\'s disease virus vaccine strain 783 in pigs with
maternal antibodies. Vaccine 1992; 10: 362-5.

45. Kimman TG. Bruin TG de, Voermans JJ, and Bianchi AT. Cell-mediated
immunity to pseudorabies virus: cytolytic effector cells with character-
istics of lymphokine-activated killer cells lyse virus-infected and glyco-
protein gB- and gC-transfected L 14 cells. J Gen Virol 1996; 77: 987-90.

46. Kit S, Sheppard M, Ichimura H, and Kit M. Second-generation pseudo-
rabies virus vaccine with deletions in thymidine kinase and glycoprotein
genes. Am J Vet Res 1987;48:780-93.

47. Kuiper AFC, Dazelle CJ, and Zantinga JW. An oil adjuvanted modified
live vaccine against Aujeszky\'s disease, based on the Bartha strain. Proc.
8th IPVS Congress, Gent 1984: 33.

48. Laddomada A, and Westergaard JM. Non vaccination policy of EU and
potential use of marker vaccines in epidemics. Proc Soc Vet Epid Econ
Boxtel. 1997:79-85.

49. Lewis PJ, and Babiuk LA. DNA vaccines: a review. Adv Virus Res 1999;
54: 129-88.

50. Limbach KJ, and Paoletti E. Non-replicating expression vectors: appli-
cations in vaccine development and gene therapy. Epidemiol Infect
1996; 116: 241-56.

51. Marchioli CC, Yancey RJ, Wardley RC, Thomsen DR, and Post LE. A
vaccine strain of pseudorabies virus with deletions in the thymidine
kinase and glycoprotein X genes. Am J Vet Res 1987;48: 1577-83.

52. Mars MH. Jong MCM de, and Oirschot JT van. A gE-negative BHV 1
vaccine virus strain cannot perpetuate in cattle populations. Vaccine
2000; 18:2120-4.

53. Mars MH, Jong MCM dc, and Oirschot JT van. A gE-ncgativc bovine
herpesvirus 1 vaccine strain is not reexcreted nor transmitted in an
experimental cattle population after corticosteroid treatments. Vaccine
2000; 18: 1975-81.

54. Mars MH, Jong MCM dc. Franken P, and Oirschot JT van. Efficacy of a
live gE-negative BHV 1 vaccine in catle in the field. Vaccine 2001; 19:
1924-30.

55. Martinez X, Li X, Kovarik J, Klein M, Lambert PH, and Siegrist CA.
Combining DNA and protein vaccines for early life immunization
against respiratory syncytial virus in mice. Eur J Immunol 1999; 29:
3390-3400.

56. Mayr CiA, Chinsangaram J, and Cïrubman MJ. Development of replica-
tion-defective adenovirus serotype 5 containing the capsid and 3C prot-
ease coding regions of foot-and-mouth disease virus as a vaccine candi-
date. Virol 1999; 263:496-506.

57. McCullough KC, Simone F de, Brocchi E, Capucci L, Crowther JR, and
Kihni U. Protective immune responses against foot-and-mouth disease.
J Virol 1992;66:1835-40.

58. McMillen JK, Cochran MD, Junker DE, Reddy DN. and Valencia DM.
The safe and effective use of fowlpox virus as a vector for poultry vac-
cines. Dcv Biol Stand 1994; 82: 137-45.

59. Monteil M, Le Poitier MP, Guillotin J, Cariolet R, Houdayer C, and Eloit
M. Genetic immunization of seronegative one-day-old piglets against
pseudorabies virus induces neutralizing antibodies but not protection and
is ineffective in piglets from immune dams. Vet Res 1996; 27:443-52.

60. Monteil M. Le Poitier MP, Ambriovic Ristov A, Cariolet R,
L\'Hospitalier R, Klonjkowski B, and Eloi, M. Single inoculation of re-
plication-defective adenovirus-vectored vaccines at birth in piglets with
maternal antibodies and protection against pseudorabies. Vaccine 2000;
28: 1738-42.

61. Moormann RJM, Gennip HGP van, Miedema GKW, Hulst MM, and
Rijn PA van. Infectious RNA transcribed from an engineered full-length
cDNA template of the genome of a pe.stivirus. J Virol 1996; 70: 763-70.

62. Moormann RJM, Bouma A, Kramps JA, Terpstra C, and Smit AJ de.
Development of a classical swine fever subunit marker vaccine and
companion diagnostic test. Vet Microbiol 2000; 73: 209-19.

63. Palese P, Zheng H, Engelhardt OG, Pleschka S, and Garcia-Sastre A.
Negative-RNA viruses: genetic engineering and applications. Proc Natl
Acad Sci USA 1996; 93: 11354-58.

64. Pastoret PP. and Brochier B. The development and use of a vaccinia-
rabies recombinant oral vaccine for the control of wildlife rabies; a link
between Jenner and Pasteur. Epidemiol Infect 1996; 1 16: 23 5 -40.

65. Pensaert MB, Smet K de, and Waele K de. Extent and duration of viru-
lent virus excretion upon challenge of pigs vaccinated with different gly-
coprotein-deleted Aujeszky\'s disease vaccines. Vet Microbiol 22: 1990;
107-17,

66. Puntoni V Saggio di vaccinazione anticimurrosa preventiva esequita per
mezzo del virus specifico. An Ig 1923; 33: 553.

67. Puntoni V. Ancora sulla vaccinazione anticimurrosa per mezzo del virus
specifico. An Ig 1924; 34:406.

68. Quint WGV, Gielkens ALJ, Oirschot JT van, Berns AJM. and Cuypers
HT. Construction and characterization of deletion mutants of pseudo-
rabies virus: a new generation of \'live\' vaccines. J Gen Virol 1986; 68:
523-34.

69. Ramshaw lA, and Ramsay AJ. The prime-boost strategy: exciting pros-
pects for improved vaccination. Immunol Today 2000; 21: 163-5.

70. Reddy PS, Idamakanti N, Chen Y, Whale J, Babiuk LA, Mehtali M, and
Tikoo SK. Replication-defective bovine adenovirus type 3 as an expres-
sion vector. Virol 1999; 73: 9137-44.

71. Rijsewijk PAM, Verschuren SBE, Madic J, Ruuls RC, Renaud P and
Oirschot JT van. Spontaneous BHVl recombinants in which the
gI/gE/U59 region is replaced by a duplication/inversion of the
US 1.5/US2 region. Arch Virol 1999; 144: I-ll.

72. Rook GAW, and Stanford JL. Give us this day our daily germs. Immunol
Today 1998; 19: 113-6.

73. Roth JA. Mechanistic bases for adverse vaccine reactions and vaccine
failures. Adv Vet Med 1999; 41: 682-700.

74. Schrijver RS, Langedijk JPM, Keil, GM. Middel WGJ, Maris-Veldhuis
MA, Oirschot JT van, and Rijsewijk FAM. Immunization of cattle with a
BHV 1 vector vaccine or a DNA vaccine both coding for the G protein of
BRSV Vaccine 1997; 15: 1908-16.

75. Sharma JM, and Burmcstcr BR. Resistance to Marek\'s disease at
hatching in chickens vaccinated as embryos with the turkey herpesvirus.
Avian Dis 1982; 26: 134-49.

76. Sin Jl, Ayyavoo Y Boyer J, Kim J, Ciccarelli RB, and Weiner DB.
Protective immune correlates can segregate by vaccine type in a murine
herpes model sy.stem. Int Immunol 1999; 11: 1763-73.

77. Smcdegaard Madsen E, Madsen KG, Nielsen J, Holm Jensen M, Lei JC,
Have P. Detection of antibodies against porcine parvovirus non-structural
protein NSl may distinguish between vaccinated and infected pigs. Vet
Microbiol 1997; 54: 1-16.

78. Somasundaram C, Takamatsu H, Andréoni C, Audonnet JC, Fischer L,
Lefevre F, and Charley B. Enhanced protective respon.se and immuno-ad-
juvant effect of porcine GM-CSP on DNA vaccination of pigs against
Aujeszky\'s disease virus. Vet Immun Immunopath 1999; 70: 277-87.

79. Sonoda K, Sakaguchi M, Okamura H, Yokogawa K, Tokunaga E,
Tokiyoshi S, Kawaguchi Y, and Hirai, K. Development of an eff\'ective
polyvalent vaccine against both Marek\'s and Newcastle diseases based
on recombinant Marek\'s disease virus type 1 in commercial chickens
with maternal antibodies. J Virol 2000; 74: 3217-26.

80. Stcphcnsen CB, Welter J, Thaker SR, Taylor J, Tartaglia J, and Paoletti E.
Canine distemper virus (CDV) infection of ferrets as a model for testing
morbillivirus vaccine strategies: NYVAC- and ALVAC-ba.sed CDV re-
combinants protect against .symptomatic infection. J Virol 1997; 71:
1506-13.

81. Strube W, Abar B, Bcrglc RD, Block W, Heincn E, Kretzdorn D,
Rodenbach C, and Schrneer N. Safety aspects in the development of an
infectious bovine rhinotracheitis marker vaccine. Dev Biol Stand 1995;
84: 75-81.

82. Taboga 0,Tami C, Carrillo E, Nunez Jl, Rodriguez A, Saiz JC, Blanco E,
Valero ML, Roig X, Camarero JA, Andreu D, Mateu MG, Giralt E,
Domingo E, Sobrino F, and La Palma EL. A large-scale evaluation of
peptide vaccines against foot-and-mouth disease: lack of solid protection
in cattle and isolation of escape mutants. J Virol 1997; 71: 2606-14.

83. Tang DC, DeVit M, and Johnston SA. Genetic immunization is a simple
method for eliciting an immune response. Nature 1992; 356: 152-4.

84. Taylor G, Rijsewijk FAM, Thomas LH, Wyld SG, Gaddum RM, Cook
RS. Morrison Wl, Hensen E, Oirschot JT van, and Keil G. Resistance to
bovine respiratory syncytial virus (BRSV) induced in calves by a recom-
binant bovine herpesvirus-1 expressing the attachment glycoprotein of
BRSVJGen Virol 1998; 79: 1759-67.

85. Terpstra C, Woortmeyer R. and Barteling SJ. Development and proper-
ties of a cell culture produced vaccine for hog cholera based on the
Chinese strain. Dtsch Tierarztl Wochenschr 1990; 97:77-9.

86. Tizard I. Grease, Anthraxgate, and Kennel Cough: A revistionist history
of early veterinary vaccines. Adv Vet Med 1999; 41: 7-24.

87. Traxler GS, Anderson E, LaPatra SE, Richard J, Shewmaker B, and

-ocr page 42-

Kurath G. Naked DNA vaccination of Atlantic salmon Saimo salar
against IHNV DisAquatOrg 1999; 38: 183-90.

88. Van Drunen Littel-van den Hurk S, Braun RR Lewis PJ, Karvonen BC,
Babiuk LA, and Griebel PJ. Immunization of neonates with DNA en-
coding a bovine herpesvirus glycoprotein is effective in the presence of
maternal antibodies. Viral Immunol 1999; 12: 67-77.

89. Van Gennip HGP, Rijn PA van, Smit AJ de, Widjojoatmodjo MN, and
Moormann RJM. Chimaeric classical swine fever viruses containing en-
velope protein E™^ or E2 of bovine viral diarrhoea virus protect pigs
against challenge with CSFV and induce a distinguishable antibody res-
ponse. Vaccine 2000; 19:447-59.

90. Van Nes A. Mathematical modelling and anlysis of Pseudorabies virus
infections in vaccinated pig populations. PhD thesis, Utrecht, The
Netherlands, 1999: 119 pp.

91. Van Nes A. Mathematical modelling of Pseudorabies virus (Syn.
Aujeszky\'s disease virus) outbreaks aids eradication programmes: a re-
view. Vet Quart 2001; 23:21-6

92. Van Oirschot JT. Induction of antibodies to glycoprotein I in (vaccinated)
pigs exposed to different doses of a mild-virulent strain of Aujeszky\'s
disease virus. Vet Ree 1988; 121: 599-603.

93. Van Oirschot JT. Hoe kan de praktiserend dierenarts het beste vaccin kie-
zen. Tijdschr Diergeneeskd 1996; 121: 582-5.

94. Van Oirschot JT. Rapid diagnosis and rapid vaccines in animal disease
outbreaks. Proc Soc Vet Epid Econ Boxtel 1997:65-77.

95. Van Oirschot JT. Diva vaccines that reduce virus transmission. J Biotech
1999; 73; 195-205.

96. Van Oirschot JT Rziha HJ, Moonen PJLM, Pol JMA, and Zaane D van.
Differentiation of serum antibodies from pigs vaccinated or infected with
Aujeszky\'s disease virus by a competitive enzyme inununo-assay. J Gen
Virol 1986; 67: 1179-82.

97. Van Oirschot JT, Bruschke CJM, and Rijn PA van. Vaccination of cattle

against bovine viral diarrhoea. Vet Microbiol 1999; 64: 169-83.
Van Rooij EMA, Haagmans BL, Glansbeek HL, Visser YE de. Bruin
MGM de, Boersma W, and Bianchi, ATJ. A DNA vaccine coding for
gly-
coprotein
B of Pseudorabies virus induces cell-mediated immunity in
pigs and
reduces virus excretion early after infection. Vet Immunol
Immunopath 2000; 74: 121 -3 6.

Van Zijl M, Wensvoort G, Kluijver EP de. Hulst MM, Gulden H van der,
Gielkens ALJ, Berns A, and Moormann RJM. Live attenuated pseudo-
rabies virus expressing envelope glycoprotein El of hog cholera virus
protects swine against both Pseudorabies and hog cholera. J Virol 1991;
65:2761-5.

100. Vilnis A, Sussman MD, Thacker BJ, Senn M, and Maes RK. Vaccine
genotype and route of administration affect Pseudorabies field virus
latency load after challenge. Vet Microbiol 1998; 62: 81-96.

101. Waldmann 0, Kobe Z, and Pyl G. Die aktive Immunisierung des Rindes
gegen Maul- und Klauen.seuche. Zbl Bakt Parasit Infekt Hyg Abt
I: Orig
1937; 138:401-12.

102. Waine GJ, and McManus DR Nucleic acids: vaccines of the future.
Parasitol Today 1995; 11:113-6.

103. WenCzel E. Untersuchungen zur Latenz und Reactivierung einer natür-
lichen BHV-1 Mutante mit einer gE-Deletion. Inaugural Dissertation,
München, 1996.

104. Wittmann G, Ohlinger V, and Höhn U. Multiplication of Aujeszky\'s dis-
ease virus after experimental infection with high and low doses of virus.
Zbl Vet Med B. 1982; 29: 663-75.

105. Yates P, and Mumford JA. Equine influenza vaccine efficacy: the signifi-
cance of antigenic variation. Vet Microbiol 2000; 74: 173-7.

106. Zakhartchouk AN, Pyne C, Mutwiri GK, Papp Z, Baca-Estrada ME,
Griebel P, Babiuk LA, and Tikoo SK. Mucosal immunization of calves
with recombinant bovine adenovirus-3: induction of protective immunity
to bovine herpesvirus-1. J Gen Virol 1999; 80: 1263-9.

98.

99.

Dit artikel zou gepubliceerd worden in hetTvD van 15 december 2001 (zie ook de inleiding op de serie in het Tijdschrift
van 1 december 2001, pagina 750), Echter vanwege de lengte van dit artikel heeft de redactie besloten dit artikel in het i
januari-nummer 2002 te publiceren en het artikel van dr, R,j.M. Moormann in het 15 december-nummer.

Hoe staat het eigenlijk met de ICT-projecten voor dierenartsen?
Kijk voor de stand van zaken van de lopende projecten en de plannen op
www.knmvd.nl

Lyme disease bij het paard

Chang Y-F, Nofosol V, McDonough
SP, Chang C-F, Jacobson RH,
D/Vers T,
Quimby FW, Shin S, and Lein DH.
Experimental infection of ponies with
Borrelia burgdorferi by exposure to
Ixodid ticks. Vet Pathol 2000;
37; 68-76.

Referate

Zeven SPF-pony\'s van één tot vijf
jaar oud werden op een geschoren
huidgedeelte voorzien van dertig volwassen teken van de
soort Ixodes scapularis. Deze teken waren voor ongeveer 55-
60 procent besmet met
Borrelia burgdorferi, de verwekker
van Lyme disease. Na een week werden de teken weer ver-
wijderd. Gedurende vijf dagen na het aanbrengen van de te-
ken en gedurende een periode van vijf dagen, vijf maanden
later, werd éénmaal daags een extreem hoge dosis dexame-
thason (0,44 mg/kg LG) intramusculair toegediend. Negen
maanden later werden de ponies geëuthanaseerd.

Zowel bij de proefponies als bij vier controlepony\'s werden
geen duidelijke klinische verschijnselen waargenomen. Op
de plaats van de tekenlaesies werden inaandelijks ponsbiop-
ten (0 4 mm) van de huid genomen. Tenminste twee van
deze biopten waren positief bij alle proefponies na bacterie-
kweek. Vijf tot zes weken na besmetting hadden alle proef-
pony\'s aantoonbare antilichamen in het serum (ondanks
dexamethason-toediening). De antilichaamtiters stegen door
tot drie a vier maanden na besmetting en waren ten tijde van
de sectie nog niet gedaald. Bij sectie kon
B. burgdorferi uit
diverse organen en weefsels worden geïsoleerd, met name uit
de huid, fascies en spieren, Post-mortaal bleek in de diverse
weefsels de PCR sensitiever dan de kweek in het aantonen
van
B. burgdorferi{-?in\\\\gctn). Van alle monsters van de
proefponies viel de kweek 41 maal positief uit en de PCR
134 maal.

In dit onderzoek werd een persisterende infectie van B. burg-
dorferi
aangetoond (na dexamethasontoediening) ondanks
de aanwezigheid van antilichamen.

J.H. van der Kolk

-ocr page 43-

Bevallende paarden

laira Boissevain

In het vorige artikel hebt u kunnen
lezen welke regels zoal door het
Tuchtcollege worden gesteld met
betrekking tot de plicht om een vi-
site af te leggen. De casus hadden
voornamelijk betrekking op hon-
den, maar er zijn natuurlijk ook an-
dere gevallen. Bijvoorbeeld in de
paardenwereld.

Zo vertoont een hoogdrachtige merrie rond half elf\'s avonds
onrustig gedrag. Het paard gaat liggen en weer
staan, heeft een pijnlijke buik. Toch lijkt de
geboorte na een paar uur niet te vlot-
ten. De eigenaar doorwaakt de
nacht en om vier uur \'s ochtends
is er nog steeds geen veulen.
De eigenaar twijfelt of hij
de dierenarts nu uit bed
moet bellen of niet.
Rond half zes \'s och-
tends doet hij dat toch
maar, maar de dieren-
arts reageert laconiek
met een \'ach, een be-
valling duurt wel
eens vaker lang\'.
Uiteindelijk is er om
zeven uur nog steeds
geen veulen en de ei-
genaar belt eerst maar
eens met een kennis uit
de paardenwereld, die
vindt dat het allemaal
veel te lang duurt. De eige-
naar belt een andere dieren-
arts, die direct komt en het
paard verlost van twee dode veu-
lens.

De eigenaar is woedend, dit was toch ze-
ker te voorkomen geweest als de dierenarts
direct langs was gekomen? Op naar het Tuchtcollege
met een klacht...

Tuchtcollege

Tijdens de procedure blijkt enige onduidelijkheid over de
vraag of de eigenaar nu echt aan de dierenarts heeft gevraagd
om langs te komen. En zo ja, was dat dan nodig? Het
Tuchtcollege is kritisch en probeert uit te vinden of het
vruchtwater al gebroken was toen de paardeneigenaar de
dierenarts belde. De dierenarts legt hierover tegenstrijdige
verklaringen af. De ene keer meldt hij dat hij hier expliciet
naar heeft gevraagd, maar in een andere brief zegt hij dat hij
ervan uit is gegaan dat de vliezen nog niet gebroken waren.
Wat wel vaststaat is dat de eigenaar in het telefoongesprek
met de dierenarts heeft aangegeven dat de merrie \'vervelend.

Veterinai
tuchtrech

onrustig en perserig\' was. Daarmee is onbetwist vastgesteld
dat de beklaagde dierenarts geen bezoek heeft gebracht aan
het paard in barensnood. Hij heeft ermee volstaan om klaag-
ster gerust te stellen met de mededeling dat een geboorte wel
eens vaker wat langer duurt.

Dit kan wat het Tuchtcollege betreft niet door de beugel. De
dierenarts in kwestie heeft onvoldoende actie ondernomen
om zich naar behoren van de toestand van de merrie op de
hoogte te stellen. Hij had volgens het College minimaal meer
vragen moeten stellen over de situatie waarin de merrie zich
bevond. Hij had ook een afspraak kunnen maken voor verder
telefonisch overleg, of zelf kunnen gaan kijken. Het College
besluit de klacht gegrond te verklaren en aan de dierenarts
een berisping op te leggen.

Beroepscollege

De betrokken dierenarts gaat tegen deze uitspraak in beroep.
Hij vindt dat de eerste verantwoordelijkheid bij de eigenaar
van de merrie ligt, zij had maar opnieuw moeten
bellen. Bovendien vindt hij een berisping
een te zware straf

Het Beroepscollege onderschrijft
de uitspraak van het Tuchtcol-
lege dat gelet op de risico\'s die
een paard en veulen lopen
bij een niet vorderende ge-
boorte, de dierenarts
meer vragen had moe-
ten stellen over de toe-
stand waarin de mer-
rie zich bevond. Door
de zaak op zijn be-
loop te laten, heeft
appellant naar het
oordeel van het
Veterinair Beroeps-
college duidelijk ve-
terinair onjuist gehan-
deld. Ook bij het
protest tegen de beris-
ping haalt de dierenarts
bakzeil. De nalatigheid
wordt hem zwaar aangere-
kend, en het Beroepscollege
handhaaft de berisping.

Visite altijd verplichti*

Het is verleidelijk om uit deze uitspraak af te
leiden dat een dierenarts altijd moet komen als hij
wordt gebeld om bijstand te verlenen. Is dat terecht? Nee, een
dierenarts moet wel een verzoek om hulp voor gegrond hou-
den tot het tegendeel is gebleken op grond van veterinaire ar-
gumenten. Dit betekent niet dat een dierenarts altijd op een
verzoek om hulp moet ingaan. Een dierenarts heeft de vrijheid
om al dan niet zijn diensten aan een dierenhouder aan te bie-
den, tenzij een dier in nood verkeert. In dat geval moet een die-
renarts direct optreden, ofwel anderszins voorzien in de zorg
voor het dier in nood. Barensnood brengt risico\'s met zich
voor moeder en kind, dat is redelijk basaal en algemeen.
Vandaar dat bij een niet vorderende bevalling eerder moet
worden gedacht aan een spoedgeval. In die omstandigheid
mag een dierenarts een verzoek om hulp niet lichtvaardig af-
wijzen, of de zaak op zijn beloop laten.

-ocr page 44-

Onlangs ben ik vanuit Friesland naar
Nulde afgereisd om de cursus \'perio-
dieke bedrijfsbegeleiding = PBB\' te
volgen. Deze cursus wordt slechts op
vier plaatsen in Nederland voor ruim
vijfhonderd erkende rundveedieren-
artsen, oftewel veeartsen, gehouden
met het gevolg dat een deel van de
practici voor het bijwonen van de
cursus ver heeft moeten reizen.

Honderddertig collega\'s waren naar het motel te Nulde geto-
gen; de accommodatie was echter niet berekend op zo\'n grote
opkomst. Als haringen in een ton moesten vele aanwezigen,
door een tekort aan tafels, zich een middag en avond lang pro-
beren te redden met een schrijfblok op schoot en de cursusmap
op de vloer. Wij mogen voor de somma van dertig gulden per
punt toch wel verwachten dat bij een dergelijk langdurig ver-
blijf er voor iedereen voldoende ruimte en schrijfgelegenheid
aanwezig is.

De cursus is door PAOD georganiseerd, met andere woorden:
uit alles is gebleken dat de onderwerpen niet van onderwijs-
kundige, maar van zuiver instructieve aard zijn. Aangezien de
zuivelindustrie het meeste belang heeft in het opstarten van de
PBB, vraag ik mij af waarom deze organisatie niet de kosten
van de cursus heeft betaald.

Als speurhonden lopen wij straks door de melkveekoppcls op
zoek naar \'zieke\' koeien met aandoeningen die in de land-
bouwkwaliteitswet staan omschreven. Helaas, de boer heeft
zelf een deel van de nageboorte eraf gehaald. Door een fikse
verkoudheid ruikt de veearts niet de lochiometra-patiënten of
de koeien met smet op de uierhuid. Ongeveer de helft van de
veeartsen kan geen \'acetonemie ruiken\', waardoor degene die
het bedrijfsbezoek uitvoert zonder de hulp van de veehouder,
die als geen andere zijn vee kent, vele patiënten zal kunnen
missen.

Daarbij komt dat de veearts de aanwezigheid van de lijst met de
behandelde koeien moet melden. Het controleren van de in-
houd ervan wordt echter niet van hem verlangd terwijl dit voor
hem juist een belangrijke leidraad kan zijn bij het beoordelen
van de gezondheidsstatus van een rund veebedrijf, hoewel hij
door de afgifte van medicijnen al enigszins op de hoogte kan
zijn van de gezondheid op een bedrijf Helaas is het onder-
scheid tussen het bestuderen en controleren niet duidelijk, het-
geen mogelijk de reden is van de opdracht om de lijst niet ver-
der te bekijken.

Het PBB is een momentopname van de gezondheidssituatie op
een melkveebedrijf, want het aantal patiënten op een bedrijf zal
steeds wisselen. Zo kan de veehouder de PBB beïnvloeden
door een bezoek voorlopig niet af te spreken indien het aantal
patiënten naar zijn mening te hoog is. Met andere woorden: de
PBB\'s geven een summier inzicht in de gezondheidstoestand
van de melkveebedrijven, waardoor slechts over een langere
periode de extreme gevallen eruit te halen zijn.

Tijdens een PBB geven wij aan welke koeien \'ziek\' zijn en
waarvan de melk, totdat de patiënten zijn genezen, niet mag

Insezonde

worden geleverd. Maar wat te doen als de veehouder, net als
vroeger toen hij ook eersteklas melk had, de melk van derge-
lijke koeien blijft leveren? Dit is nimmer na te gaan en het is dus
belachelijk dat ons werk tijdens een PBB gecontroleerd gaat
worden, terwijl onze inspanningen door de veehouder teniet
kunnen worden gedaan door ongewenste melkleveranties.
Hopelijk zullen de meeste veehouders zich aan de nieuwe regels
houden, maar de veelgehoorde opmerking: \'de veehouder is
verantwoordelijk\' is, ondanks de handtekening, niet een garan-
tie dat ze opgevolgd zullen worden. En over de kwaliteitscon-
trole van de grote hoeveelheden geïmporteerde melk, die in ons
land worden verwerkt, worden de betrokkenen niet ingelicht.

Doordat de controle van de melkleveranties niet mogelijk is
klopt de slogan
\'melk van gezonde koeien\' niet. Zou deze slo-
gan publiekelijk worden gebruikt dan is het mogelijk dat de
Reclameraad, indien deze kennis heeft van de achtergronden,
dit als misleidende reclame zou kunnen aanmerken.

In een grijs verleden hebben wij als praktiserende dierenartsen
een overeenkomst gesloten met de Gezondheidsdienst voor
Dieren in verband met de dierziektebestrijding. Daarnaast zijn
wij verplicht om de in de veewet vermelde dierziekten bij de
overheid te melden. Sinds enige tijd zijn wij met onze veehou-
ders een GVP-verklaring overeengekomen. Met niemand an-
ders hebben wij binding of een contract afgesloten, dus ook
niet met de zuivelindustrie. We kunnen ons daarbij afvragen
waarom wij de meldingsplichtige ziekten via de veehouders
aan de afnemers van de melk zouden moeten melden. Is de zui-
velindustrie cq KKM sowieso gerechtigd de veterinaire gege-
vens van de veehouders op te vragen en deze op te slaan in een
databank? Tot hoever kan de zuivel blijven dreigen met de stok
achter de deur: \'geen deelname, dan geen afname melk\'? Het
zou logisch zijn de PBB vooriopig niet op te starten en eerst de
in het KKM-nieuws van juni 2001 aangekondigde wettelijke
regelingen af te wachten!

Controle op het productieproces van melk is nodig, daar zal ie-
dereen het over eens zijn, maar of de PBB in de huidige vorm
gegoten de juiste methode is, betwijfel ik ten zeerste. Dit PBB-
project rammelt aan alle kanten en de consument wordt vals
voorgelicht, omdat lang niet alle processen controleerbaar zijn.
Op deze wijze is de PBB te vergelijken met de MKZ-controles
die wij deze zomer moesten uitvoeren: weinig zinvol en mislei-
dend. Dc zuivelindustrie probeert de practici op te jagen en te-
gelijk in te pakken cq te strikken voor bepaalde werkzaamhe-
den. In hun slipstream nemen ze de overheid mee, waardoor
wij, voor wij het weten, die akelige politiepet krijgen opgezet.
Wij zullen ons terdege moeten afvragen of onze onafhankelijk-
heid zo langzamerhand niet in het geding is.

Dit bovenstaande en het feit dat de cursusleiding beweert dat
onze toekomstige taak niet een controlerende maar een bege-
leidende zal zijn en dat wij volgens enkele sprekers de perio-
dieke bedrijfsbezoeken niet behoeven te doen, heeft mij mijn
hoofd doen laten schudden, hetgeen heeft geresulteerd in het
schrijven van deze brief

KKM, PBB, MVGK = melk van gezonde koeien?

Anton van der Paauw^

-ocr page 45-

T.J.G.M. Lam

Collega Van der Paauw heeft in zijn brief aan het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde commentaar op het binnenkort op te
starten periodiek bedrijfsbezoek (PBB) in het kader van
Keten Kwaliteit Melk (KKM). Zijn opmerkingen met be-
trekking tot de accommodatie laat ik hier onbesproken, daar
zijn andere plekken voor dan het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde. De argumenten om als dierenartsen in dit
systeem te participeren heb ik tijdens de cursussen die ge-
houden zijn al naar voren gebracht. Desalniettemin zal ik ze
hier herhalen.

Per 1 januari aanstaande treedt het protocol 2002 van KKM
in werking, met daarin een voor melkveehouders verplicht
Periodiek Bedrijfsbezoek (PBB), dat uitgevoerd dient te
worden door een erkende rundveedierenarts. Dit is een be-
langrijke en goede ontwikkeling in het borgingstraject van
de zuivelproductie in Nederland.

De zuivel (NZO) heeft samen met LTO besloten dat melk
van geborgd gezonde dieren afkomstig moet zijn. De basis
voor de beoordeling van die diergezondheidssituatie wordt
gevormd door de genormeerde eisen voor melkgevende run-
deren, zoals vastgelegd in de landbouwkwaliteitswet. De re-
den voor deze borging is evident: tijdens de slijtercrisis wist
niemand in Nederland te vertellen hoe de diergezondheids-
situatie er nu werkelijk bijstond. Een met veel haast uitge-
voerd onderzoek toonde aan dat de ernst van de problema-
tiek mee leek te vallen, maar een daadwerkelijk coinpleet
overzicht over de Nederlandse situatie was en is er niet.
Zuivel en veehouderij willen niet weer in dezelfde situatie te-
rechtkomen. Los van de discussie over het effect van melk
van zieke dieren op de volksgezondheid, dienen melkvee-
houders enkel melk van gezonde dieren te leveren, omdat zij
dat wettelijk verplicht zijn en omdat zij anders een gevaar
vorrnen voor het imago van zichzelf, collega veehouders en
van de zuivel.

Ondergetekende is de vertegenwoordiger van de KNMvD in
een stuurgroep ter voorbereiding van het PBB. Ook heeft een
tiental collegae geparticipeerd in een PBB-trial. Deze trial
heeft geleid tot een beoordelingsprotocol dat voldoet aan de
eisen van de landbouwkwaliteitswet, praktisch toepasbaar is
en een zo hoog mogelijke objectiviteit van beoordeling na-
streeft. Discussiepunten zullen er blijven en ongetwijfeld in
de komende tijd naar boven komen. Nadat gedegen voor-
werk is uitgevoerd, is een goede statistische verwerking van
de gegevens en een duidelijke input van informatie uit het
veld de enige manier om de probleempunten zichtbaar te ma-
ken en op te lossen.

Het PBB dient uitgevoerd te worden door een erkende rund-
veedierenarts. De stichting KKM heeft aangegeven ons kwa-
liteitssysteem te waarderen en gebruik te willen maken van
dierenartsen die geborgd werkzaam zijn in de rundveehou-
derij. Dat is een prachtig uitgangspunt. Als dierenartsen heb-
ben we veel tijd, energie en geld in de erkenningen gestoken
en blijkbaar wordt het op waarde geschat.

Langs verschillende wegen wordt de gedachte van de bor-
ging van de kwaliteit van dierenartsen (in verschillende as-
pecten) al jaren uitgedragen en er zijn vele mogelijkheden
geweest om daarin te participeren. Als je daar nooit iets mee
gedaan hebt, kun je je afvragen aan wie dat ligt. Zo weet ie-
dereen nu al datje praktijk over niet al te lange tijd gecertifi-
ceerd moet zijn. Ook hier zal het huis wel weer eerst in brand
moeten staan voor een aantal mensen in actie komt. Voor het
PBB is het nu al zover. Zij die dachten dat een en ander nog
heel lang zou duren, hadden het mis. Je moet aantonen datje
met een zekere regelmaat tussen de koeien zit en je moet een
zekere hoeveelheid nascholing volgen, om erkend te zijn en
een PBB uit te mogen voeren. De eisen voor een rundvee-er-
kenning zijn niet hoog. Er is geen examen en iedereen kan
meedoen. Bovendien wordt naar haalbaarheid en uitvoer-
baarheid gekeken, zoals in de trial die op dit moment loopt
om contacturen zichtbaar te maken. De eisen zijn niet hoog,
maar je moet er wel aan voldoen, anders doe je niet mee.

Ik realiseer mij dat, ondanks het feit dat de eisen niet hoog
zijn, ze voor een aantal dierenartsen, met name in kleinere
praktijken, moeilijk haalbaar zijn. Er is echter geen verplich-
ting voor dierenartsen om een erkenning te halen, noch om
PBB\'s uit te voeren. Er zal altijd werk voor dierenartsen zon-
der een erkenning blijven. Als je maar goed genoeg bent kun
je adviezen en handelingen aan de man brengen en een indi-
viduele veehouder of gezelschapsdiereneigenaar zal daarbij
niet naar een erkenning vragen.

De verplichting tot het uitvoeren van een PBB ligt niet bij de
dierenarts. De verplichting tot het doen uitvoeren van een
PBB ligt bij de veehouder. Niemand kan de dierenarts dwin-
gen er aan mee te doen. De veehouder heeft echter wel een
verplichting en zal een dierenarts zoeken die aan zijn vraag
kan voldoen. Dit is overigens niet ongebruikelijk in de melk-
veehouderij, denk maar eens aan de ET-dierenartsen en het
opkomend aantal specialisten rundveegezondheidszorg, met
name op het gebied van de diervoeding. Mijn advies is om
zaken met betrekking tot het PBB zelf te regelen met een
(buurt)collega en daarmee tegemoet te komen aan de be-
hoefte die de melkveehouder heeft.

Ik ben het volledig met collega Van der Paauw eens op het
punt van de continue monitoring. Alleen uitgaan van de pre-
valentie van aandoeningen ten tijde van het bezoek van de
dierenarts is onvoldoende om de diergezondheid in beeld te
hebben. Met de introductie van het PBB wordt in het eerste
halfjaar alleen de situatie gerapporteerd van het moment van
uitvoeren van het PBB en niet die van de tussenliggende pe-
riodes. Na de aanloopfase van een halfjaar zal dit verande-
ren. Dan wordt definitief besloten of het aantal zieke dieren
tussen twee beoordelingen in de rapportage wordt meegeno-
men. Pas wanneer dit plaatsvindt is er sprake van een conti-
nue monitoring van de diergezondheidssituatie. In de voor-
bereiding wordt hier overigens al rekening mee gehouden.
Bij de start van het PBB ligt de nadruk op het logistiek in
orde brengen van het systeem.

Reactie naar aanleiding brief A. van der Paauw

-ocr page 46-

De KNMvD is in dit project gestapt om een aantal redenen
en onder een aantal voorwaarden. De belangrijkste reden
van deelname is dat wij geloven in de \'keten-gedachte\' en
van mening zijn dat de dierenarts daarin een belangrijke rol
speelt, met betrekking tot de (borging van) diergezondheid.
Tijdens de slijtercrisis hebben wij ervaren dat de diergezond-
heidssituatie op melkveebedrijven niet inzichtelijk was. Het
PBB-systeem biedt de mogelijkheid dit te verbeteren. Door
te participeren in het PBB-project probeert de KNMvD een
bijdrage te leveren aan het doel dat verschillende beoordelin-
gen (pbb, 97/12, ...) op een bedrijf in één persoon verenigd
zijn. Daarnaast zijn wij ervan overtuigd dat als iemand iets
over de diergezondheid op het melkveebedrijf kan vertellen,
het de \'eigen\' dierenarts is. Dat geldt, naar mijn vaste over-
tuiging, voor elke erkende rundveedierenarts.
Het systeem is eenvoudig. We doen niets anders dan inzich-
telijk maken dat veehouders geen melk van zieke koeien le-
veren. Wij als dierenartsen tekenen voor de situatie die we
aantreffen en de veehouders tekenen voor alle dagen dat wij
niet op het bedrijf zijn. De veehouder is gehouden de dieren-
arts te informeren middels het tonen van de lijst van zieke en
behandelde dieren, maar ook anderszins, dat deze zijn werk
goed kan uitvoeren. De verantwoordelijkheid voor de dier-
gezondheid ligt dus bij de veehouder, de dierenarts rappor-
teert slechts zijn bevindingen. De zuivel zet hier zwaar op in,
met een groot afbreukrisico. Hetzelfde geldt voor ons als
rundveedierenartsen. Voor beiden is het echter cruciaal. Voor
de zuivel om aan de eisen des tijds te voldoen en voor ons
evenzo. Maar wat is nu het voordeel voor de rundveedieren-
arts? Zitten wij dan te wachten op die \'politiepet\' zoals het,
onterecht, zo vaak genoemd wordt? Nee, natuurlijk niet. Het
is veel leuker om met goede klinische diergeneeskunde
overal tevreden boeren achter te laten, die blij zijn als je ze
komt helpen. De goede oude tijd. De realiteit is echter an-
ders. Jaarlijks verdwijnen procenten melkveehouders. De
overblijvers blijken ons steeds minder nodig te hebben. We
hebben vooraanstaande veehouders dat vaak verschillende
keren horen zeggen tijdens bijeenkomsten van de Groep
Rund. In heel duidelijke bewoordingen, de inseminator kan
immers ook steeds meer... De dierenarts moet erg goed zijn,
wil hij nog wat toe kunnen voegen op het bedrijf In de ogen
van deze veehouders betreft dat dan in ieder geval de indivi-
duele diergeneeskunde. Mogelijk de advisering op bedrijfs-
niveau, maar dan moet je echt wel wat te melden hebben.
Tenslotte de verplichte taken, zoals het verdoven van te ont-
hoornen kalveren. Bij de laatste is bekend dat dat lang niet
altijd op de voorgeschreven wijze gebeurt. De monitoring
van de diergezondheid via het periodiek bedrijfsbezoek op
melkveebedrijven, is een nieuwe taak voor de rundveedie-
renarts. Mogelijk een andere taak dan we gewend zijn, maar
ook een taak die een bijdrage levert aan een gezonde melk-
veehouderijsector.

T.J.C.M. Lam is voorzitter van de Groep Geneeskunde van het Rund.

Commissie Bevordering Diergeneeskundig
en Vergelijkend Ziektekundig Onderzoek

De Commissie Bevordering
Diergeneeskundig en Vergelij-

_ kend Ziektekundig Onderzoek

f^^iyffiygy (Cie. BDVZO) stelt in totaal
zo\'n vijftienduizend gulden be-

_ schikbaar ter ondersteuning van

onderzoek op de gebieden dier-
geneeskunde en/of vergelij-
kende ziektekunde.
Overeenkomstig de doelstellingen worden de gelden
uitsluitend ter beschikking gesteld van het onderzoek
zelf en niet van publicatie van resultaten, reiskosten of
andere bijkomende kosten.

Kandidaten worden uitgenodigd zich voor 1 maart 2002
schriftelijk aan te melden bij de secretaris van de Cie.
BDVZO. De aanmelding dient gepaard te gaan met op-
gave van het te verrichten onderzoek of onderdelen
daarvan die betrekking hebben op de aanvraag. Tevens
dient een beknopt werkschema alsmede een begroting te
worden meegestuurd.

Aanmelden kan bij de Cie. BDVZO, prof. dr P. Zwart,
secretaris, Burg. v.d. Weijerstraat i6, jg8i EK Bunnik.

-ocr page 47-

KKM start telefonische
helpdesk PBB

De Stichting Keten Kwaliteit Melk (KKM) is vanaf don-
derdag 13 december 2001 in de lucht met een telefonische
helpdesk. Deze speciale helpdesk met het telefoonnum-
mer (0570) 660160 kan vanaf die dag worden gebeld door
melkveehouders en dierenartsen. Zij kunnen daar aan-
vullende informatie krijgen over het periodiek bedrijfs-
bezoek (PBB), dat vanaf 1 januari 2002 is opgenomen in
het kwaliteitsborgingssysteem Keten Kwaliteit Melk.

PBB is het icwartaalbezoek van de erkende rundveedierenarts
aan het melkveebedrijf Die beoordeelt de diergezondheidstoe-
stand van de melkgevende en droogstaande koeien. Daarover
wordt vervolgens gerapporteerd aan de Stichting KKM.

De telefonische helpdesk is onderdeel van de grote voorlich-
tingscampagne vanuit de Stichting KKM en de bij KKM
aangesloten zuivelondernemingen naar de bijna 27.000
melkveehouders in Nederland. Zij krijgen de komende we-
ken onder meer de nieuwe folder \'Het periodiek bedrijfsbe-
zoek & KKM\' toegestuurd. Verder krijgt de veehouder een
brochure met informatie over Protocol 2002, het zelfevalua-
tieboekje, waarmee hij alle borgingscriteria op het eigen be-
drijf kan nalopen, alsmede een reglementenboekje. Tevens
ontvangt elke melkveehouder gratis een bedrukte pvc-plaat
die wordt aangebracht in het tanklokaal of in de melkstal. De
melker die invalt tijdens het melken, kan daarvan in één oog-
opslag aflezen welke vaste procedures op het betrokken
melkveebedrijf worden gehanteerd bij de herkenning van
zieke en/of met diergeneesmiddelen behandelde dieren. Ook
ziet hij wat de vaste procedure is met melk die niet aan de
zuivelfabriek mag worden geleverd. Deze stalplaat is be-
doeld om de kans op vergissingen bij het melken tot een mi-
nimum te beperken.

DSK-symposium
\'Waar ligt de grens?\'

Op woensdag 16 januari 2002 organiseert de
Diergeneeskundige Studenten Kring (DSK) een sym-
posium met als titel \'Waar ligt de grens?\'. Dit wordt
gehouden in het Androclus-gebouw van de Faculteit
der Diergeneeskunde, Yalelaan 1 te Utrecht. Het sym-
posium start om 09.15 uur.

Voor meer informatie: www.dskonline.nl/sympoco.htm

Senior Care Symposium

Mensen worden steeds ouder
maar dieren ook. Bij het oudere
dier kunnen functiestoornissen
optreden, waarvan de dia-
gnostiek en behandeling een
steeds grotere plaats inneemt in
de diergeneeskundige praktijk.
De firma\'s lams en Pfizer wer-
ken op dit gebied al enkele jaren
samen in de USA onder de naam SeniorCare®, waarbij
informatie wordt gegeven over de zorg van het oudere
dier. In Nederland zal met dit concept gestart worden
middels een symposium op vijf locaties.

Geriatrie bij de mens

Prof. dr. S.A. Duursma

Vanuit de humane geriatrie zal professor Duursma (hoogle-
raar klinische geriatrie UMC, Utrecht) een algemene inlei-
ding verzorgen over de ontwikkeling van dit vakgebied bij
de mens gedurende de laatste 25 jaar Duursma was de eer-
ste hoogleraar in Nederland met deze leeropdracht. Hij gaat
onder andere in op de ervaringen en waarnemingen van de
ouder wordende mens en verschillende verouderingstheo-
rieën die hierover bestaan. Aan bod komen de processen die
er in het lichaam plaatsvinden tijdens de veroudering en of
dit als fysiologisch of ziektekundig beschouwd moet wor-
den. Waaraan kan (of moet) wel en waaraan kan niets ge-
daan worden? Een boeiend onderwerp met voor de dierge-
neeskunde geheel nieuwe invalshoeken. De voorbeelden
zullen bij veel dierenartsen herkenning oproepen, maar
fungeren ook als eye-opener.

Geriatrische problematiek bij de hond

Profdr. H.A.W. Hazewmkei

Vanuit een diergeneeskundig perspectief zal professor
Hazewinkel, hoogleraar op het gebied van de skeletontwik-
kelingsstoornissen bij gezelschapsdieren, ingaan op mobi-
liteitsstoomissen bij de oudere hond. Bij deze dieren, met
name grote rassen, komen regelmatig afwijkingen voor aan
het bewegingsapparaat. Deze afwijkingen zijn te verdelen
in Osteoarthrose, skelettumoren, problematiek van de wer-
velkolom en afwijkingen die ontstaan ten gevolge van fa-
lende organen zoals de schildklier en (bij-)nieren. Klinische
en röntgenologische beelden worden getoond en therapeu-
tische maatregelen besproken.

De symposia zullen plaatsvinden op:
dinsdag 15januari 2002 in Eindhoven
woensdag 16 januari 2002 in Rotterdam
donderdag lyjanuari 2002 in Deventer
dinsdag 22januari 2002 in Drachten en
dinsdag 12 februari 2002 in de Meern.
Aanvang 20.00 uur. Men kan zich opgeven voor dit sym-
posium onder vermelding van de gewenste locatie en het
aantal personen bij Ina van Vliet (telefoon (030)
247Q665) of per fax (030) 2479696)).

-ocr page 48-

Gelukkig Nieuwjaar

Geachte leden.

Het is gebruikelijk bij een jaarwisseling terug
te blikken op het afgelopen jaar.
Hoe II dat vergaat weet ik niet, maar wanneer
ik bij de jaarwi.sseling rond twaalf uur de
beelden van het a fgelopen jaar zie voorbijko-
men, valt het mij al jaren op dat in het voor-
bije jaar zaken hebben plaatsgevonden, die ik
totaal niet had verwacht. Dit is met name
weer van toepassing op het afgelopen jaar, zo-
wel zakelijk alsook voor mij persoonlijk.
Buiten het zichtveld zijn in het afgelopen jaar
vele zaken aan de orde gekomen zoals behoud
van de wet beroepspensioenregeling, het
nieuwe mantelcontract arbeidsongeschikt-
heid.sverzekering met Interpolis, Dierenarts/
varkenshouder 2000 en het veterinair meld-
punt erfelijke gebreken.
Het meest vergaand van impact, zowel voor de
dierenartsen als voor de organisatie KNMvD
was natuurlijk de MKZ-uitbraak. Er is al veel
over gezegd en geschreven, ik ga dat niet her-
halen. Maar toch mag gesteld worden dat uit
de evaluatierapporten die thans be.schikbaar
zijn, de Nederlandse dierenarts positief te-
voorschijn komt. Dat laat onverlet dat de dis-
cussie rond het non-vaccinatiebeleid ons alten
tot op de dag van vandaag blijft bezighouden.
Geconstateerd mag worden dat inmiddels zo-
wel nationaal en internationaal veel in gang is
gezet. Dat geldt voor de KNMvD binnen de
Federation of Veterinarians of Europe, maar
zeker ook voor onze minister van LNV met het
initiatief om op 12 en 13 december 2001 een
groot tweedaags symposium te initiëren,
waaraan meer dan driehonderd deelnemers
uit de lidstaten, de OlE en vele andere orga-
nisaties hebben deelgenomen. De discussie
rond het non-vaccinatiebeleid is er en dat is
meer dan velen durfden hopen.
Een positief effect met belangrijke gevolgen
voor onze externe profilering is dat de pu-
blieke aandacht voor veterinaire aangelegen-
heden de afgelopen periode enorm is toege-
nomen. De beroepsgroep kan daar zijn voor-
deel mee doen.

Bij een terugblik horen goede voornemens
voor het nieuwe jaar

De kanteling van de bestuurlijke structuur
van onze KNMvD nadert zijn afronding. Na
de afdelingsvergaderingen in februari, kan in
de extra Algemene Ledenvergadering op 23
maart 2002 de finale besluitvorming plaats-
vinden.

In het nieuwe jaar zal ook de interne verbou-
wing van het pand aan de Julianalaan wor-
den afgerond, zodat het gebouw de represen-
tatieve uitstraling terugkrijgt, die behoort bij
een beroepsvereniging van ons niveau.
Het Hoofdbestuur hoopt de interne organisa-
tieaanpassing van het secretariaat dit jaar af
te ronden met de invulling van een aantal cru-
ciale vacatures en een verdere verfijning van
de organisatiestructuur
Zoals is gebleken uit het rapport van
Environs International, is de hoogte van de
contributie voor dierenartsen in loondienst
en met name voor de niet-practici onder hen,
een groot obstakel voor het lidmaatschap.
Het nieuwe contributievoorstel zal daarom
na goedkeuring in de afdelingen in december
2001 en door het Algemeen Bestuur, nog dit
jaar worden ingevoerd. Het ledenverlies in
genoemde groep geeft daar alle aanleiding
toe. Na een ledenwerfactie onder de niet-le-
den, kan de KNMvD mogelijk weer een orga-
nisatie voor alle dierenartsen worden.

Tot slot wil ik iedereen hartelijk bedanken
voor de inzet in het afgelopen jaar, en hoop
dat het Hoofdbestuur ook het volgend jaar
weer op uw betrokkenheid mag rekenen.
Ik wens u en uw dierbaren namens
Hoofdbestuur en secretariaat van de KNMvD
een gezond en voorspoedig 2002 toe.

Ton de Ruijter,
Voorzitter KNMvD.

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 49-

Steven Bakker

memonam

Dierenarts in hart en nieren: op 30 septennber overleed Steven Bakker.

Steven Bakker werd in Vlagtu\'edde geboren op 22 april 1926 als oudste zoon in een gezin van vier
kinderen. Zijn vader had een drukkerij en boekwinkel. In dit gezin ontstond de liefde voor dieren,
die hem zijn hele leven niet meer zou verlaten. Als .schooljongen kreeg hij al toestemming de les te
verlaten om zijn geiten te verzetten. En hoewel hij later het grootste deel van zijn leven in het midden
van ons land zou doorbrengen, is de Groningse invloed tot aan het eind van zijn leven merkbaar ge-
bleven.

Nadat hij. zo goed en zo kwaad als dat ging tijdens de oorlogsjaren, de HBS had doorlopen, ging hij
na de oorlog diergeneeskunde studeren. In zijn studententijd, waarin naast de studie diergenees-
kunde ook tijd was voor het .studentenleven, was hij een trouw lid van SSR, en leerde in die tijd ook
Anne de Vi.sser kennen. Zij zou zijn maatje blijven in zijn hele verdere leven.
In het najaar van 1953 studeerde Steven af en trouwde met Anne. Zijn eerste stappen als practicus
werden gezet toen hij meteen na zijn afstuderen met Anne naar het Groningse Midwolda vertrok.
Hier werden ook twee dochters geboren. Hoewel het land en de praktijk hem bevielen, had hij
moeite met de mentaliteit van een aantal Groningse boeren en hun kosten-batenanalyse.
In 1958 nam hij de praktijk over van collega Rodenhuis in Langbroek. De familie betrok \' \'t Pilhoes\',
dat een hechte thuisbasis werd, van waaruil praktijk werd gedaan, maar waar ook het gezin groeide
en bloeide. Hier werden nog een zoon en een dochter geboren. Bijzonder was dat collega Sipko van
Dijk, de buurtcollega in Midwolda, ongeveer terzelfder tijd de praktijk in Wijk hij Duurstede over-
nam. Opnieuw konden de weekenddiensten in onderling overleg geregeld worden.
Zoals dat in die tijd gebruikelijk was, werd Steven Bakker ook hoofd van de Vleeskeuringsdienst
Langbroek en Doorn. Nadat deze Dienst was opgegaan in de latere keuringskring Zeist, werd hij
daar waarnemend Hoo fd van Dienst. Hoewel hij zich bewust was van zijn autoriteit, werkte hij mak-
kelijk met anderen samen, en iedereen zag hem daar graag binnenkomen.

De praktijk nam een belangrijke plaats in zijn leven in. Niet alleen stond hij altijd klaar voor patiën-
ten die hem nodig hadden, hij leefde ook mee met de hoeren in de praktijk. Zowel bij droevige als bij
blijde gebeurteni.ssen stond hij letterlijk en figuurlijk naast ze. Dit alles vanuit het hechte gezin,
waaraan hij, .samen met Anne, veel steun gaf maar ook steun aan ontleende. Natuurlijk werd alles
omlijst met een hele menagerie. Altijd waren er paarden en pony\'s, niet alleen voor de kinderen,
maar Anne en Steven waren zelf ook fèn\'ente ruiters, of spanden graag een paard in. Honden, poe-
zen, duiven en kippen waren vanzelfsprekend. Toen eind zestiger jaren de Brabantse boerderij
Anna \'s Hoeve werd gekocht, gingen in de vakanties en vrije weekenden een heleboel dieren mee,
want zonder dat kon het niet.

Met de verschuiving in de praktijk naar een groter deel gezelschapsdieren, bleek verhuizen naar
Doorn gunstig. Hier heeft Steven, vanaf1973, tot het moment waarop hij 65 werd in 1991, met veel
inzet, energie en enthousiasme praktijk gedaan.

Kernwoorden voor Steven Bakker zijn toewijding, eerlijkheid, collegialiteit en gastvrijheid. In zijn
streven naar altijd de beste resultaten was hij soms veeleisend, maar je wist wel watje aan hem had.
De laatste tien jaar heeft hij, .samen metzijnAnne, in hun idyllische \'Verezyk\'in Leersum van alles
wat het leven hem bood. genoten. Uiteraard zijn paarden, honden, schapen, en talloze andere die-
ren, maar ook zijn kinderen, kleinkinderen en vele vrienden.

Zijn begrafenis vond plaats onder een stralend blauwe hemel in de stijl die hij hem past: een rouw-
koets, getrokken door vier Friese paarden, met heel veel vrienden en familie eromheen.
Hij ruste in vrede.

Antoinette Kooper

-ocr page 50-

Salarisadviezen voor de praktijk per i januari 2002

M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Het is gebruikelijk dat per 1 janu-
ari de salarisadviezen voor
dieren-
artsen-niedewerkers in de praktijk
worden aangepast. Het Hoofdbe-
stuur adviseert de salarissen aan
te passen met 4,94 procent, liet in-
dexcijfer van de salarisontwikke-
ling in het particulier bedrijf (pe-
riode september 2000 - september
2001). Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het ui-
teraard iedere dierenarts vrij staat van deze adviezen
naar boven af te wijken en naar eigen inzichten een sala-
ris of honorarium te bepalen. Bovendien zijn deze advie-
zen alleen van toepassing op het werken in de diergenees-
kundige praktijk.

Sinds 1 januari 1996 adviseert de KNMvD gebruik te maken
van het salariëringsysteem, dat uitgaat van een basis salaris-
schaal voor een 40-urige werkweek. Daarbij komen dan be-
dragen voor de weekend- en avond/nachtdiensten. Het totale
aantal weekenddiensten en avond/nachtdiensten wordt daar-
bij \'teruggerekend\' op maandbasis en vervolgens vermenig-
vuldigd met de geadviseerde vergoeding (zie hieronder). Het
bruto maandsalaris komt dan tot stand door de bedragen van
de salaristabel en de op maandbasis uitgerekende bedragen
voor weekenddiensten en avond/nachtdiensten bij elkaar op
te tellen. Het aldus ontstane bruto maandsalaris wordt ver-
meld in de arbeidsovereenkomst.

Basis salaristabel 40 uur per week - geen
avond/nacht- of weekenddiensten

(bruto bedragen per maand)

Maatschappi

nieuw

0 dienstjaren

€2.038,-

(ƒ4.491,43)

1

€2.288,-

(ƒ5.041,32)

2

€2.412,-

(ƒ5.315,21)

3

€2.537,-

(ƒ5.590,15)

4

€2.661,-

(ƒ5.865,10)

5

€2.786,-

(ƒ6.140,04)

6

€2.911,-

(ƒ6.413,93)

7

€3.035,-

(ƒ6.688,88)

8

€3.160,-

(ƒ6.963,82)

9

€3.285,-

(ƒ7.239,81)

10

€3.411,-

(ƒ7.515,80)

De adviezen voor de vergoedingen voor avond/nachtdienst
en weekenddienst luiden:

bij vervanging van één dierenarts: € 22,38 (ƒ 49,32) voor
de avond/nachtdienst en € 166,67 (ƒ 367,29) voor de week-
enddienst;

bij vervanging van twee of drie dierenartsen: respectieve-
lijk € 32,86 (ƒ 72,41) en € 249,53 (ƒ 549,89);
bij vervanging van
vier of meer dierenartsen: respectieve-
lijk € 44,76 (ƒ 98,64) en € 332,86 (ƒ 733,53).

Honoraria voor dierenartsen - waarnemers in loondienst
(zonder zelfstandigheidsverklaring)

De geadviseerde honoraria voor een dierenarts-waarnemer
in loondienst zijn als volgt:

• voor een pas afgestudeerde dierenarts € 94,29 (ƒ 207,78)
bruto werknemer\' per dag^ (= per uur € 11,79);

• voor een dierenarts met circa één jaar relevante ervaring
€ 105,72 (ƒ 232,97) bruto werknemer per dag ( = per uur €
13,22);

• voor een dierenarts met circa twee jaar relevante ervaring
€ 118,10 (ƒ 260,25) bruto werknemer per dag ( = per uur
€ 14,76).

Voor een zelfstandige waarneming door een dierenarts met
meerjaren ervaring kan men gebruik maken van de adviezen
conform de bovenstaande salarisschaal (ter bepaling van het
honorarium per dag wordt het maandbedrag gedeeld door
21,75 werkdagen).

De geadviseerde vergoeding voor een avond/nachtdienst be-
draagt:

bij waarneming voor één dierenarts €22,38 (ƒ49,32)
bij waarneming voor twee of

drie dierenartsen € 32,86 (ƒ 72,41)

bij waarneming voor vier of meer

dierenartsen € 44,76 (ƒ 98,64).

Een avond/nachtdienst gaat in na het avondspreekuur cn
duurt tot de volgende ochtend aanvang nieuwe werkdag.

De geadviseerde vergoeding voor een weekenddienst be-
draagt:

bij waarneming voor één dierenarts € 166,67 (ƒ 367,29)
bij waarneming voor twee of

drie dierenartsen € 249,53 (ƒ 549,89)

bij waarneming voor vier of meer
dierenartsen € 332,86 (ƒ733,53).

Een weekenddienst duurt in principe van vrijdagavond na
het avondspreekuur tot maandagochtend aanvang nieuwe
werkdag.

/ dal wil zeggen dat op dit bedrag de gebruikelijke salarisberekening moet worden toe-
gepast (inhoudingpremies en belastingen en berekening vakantietoeslag, etcetera.j.
2 gebaseerd op een werkdag van acht uur; bij langere werkdag dient het honorarium
uiteraard aangepast te worden.

-ocr page 51-

Honoraria voor dierenartsen - waarnemers met een zelf-
standigheidsverklaring en/of die voldoen aan criteria voor
\'zelfstandigheid\' conform nieuwe wetgeving3

De geadviseerde honoraria voor een dierenarts-waarnemer,
werkzaam met een zelfstandigheidsverklaring en/of vol-
doend aan de criteria voor \'zelfstandigheid\' conform nieuwe
wetgeving (geen loondienst) luiden als volgt;

- voor een pas afgestudeerde dierenarts € 122,38 (ƒ 269,70)
bruto per dag^ (= per uur € 15,30);

- voor een dierenarts met circa één jaar relevante ervaring
€ 137,15 (ƒ302,23) bruto per dag ( = per uur € 17,14);

- voor een dierenarts met circa twee jaar relevante ervaring
€ 150,- (ƒ 330,56) bruto per dag (= per uur € 18,75).

Voor een zelfstandige waarneming door een dierenarts met
langdurige ervaring kunnen waarnemer en opdrachtgever ui-
teraard zelf een honorarium bepalen, passend bij de betref-
fende waarneming en ervaring van de waarnemer. Als advies
kan desgewenst dienen € 165,72 (ƒ 365,19) bruto per dag (=
per uur €20,72).

De geadviseerde vergoeding voor een avond/nachtdienst be-
draagt:

bij waarneming voor één dierenarts €28,57 (ƒ62,96)
bij waarneming voor twee of

drie dierenartsen €42,38 (ƒ93,40)

bij waarneming voor vier of

meer dierenartsen € 57,62 (ƒ126,98)

Een avond/nachtdienst gaat in na het avondspreekuur en
duurt tot de volgende ochtend aanvang nieuwe werkdag.

De geadviseerde vergoeding voor een weekenddienst be-
draagt:

bij waarneming voor één dierenarts € 228,10 (ƒ502,66)

J op hel momenl dal deze publicatie werd geschreven, was nog geen duidelijkheid over
het al dan niet ingaan van nieuwe wetgeving met betrekking tot het begrip \'zelfstan-
digheid \'.

4 NB.: de genoemde bedragen kunnen nog veranderen na parlementaire behandeling.

bij waarneming voor twee of
drie dierenartsen
bij waarneming voor vier of

meer dierenartsen €440,96 (ƒ971,74)

Een weekenddienst duurt in principe van vrijdagavond nä
het avondspreekuur tot maandagochtend aanvang nieuwe
werkdag.

Reiskostenforfait 2002

Het is gebruikelijk dat de werkgever aan een werknemer een
reiskostenvergoeding verstrekt voor de kosten van het woon-
werkverkeer. De werkelijke kosten voor het woon-werkver-
keer per openbaar vervoer mogen door de werkgever volle-
dig worden vergoed. Wanneer de werknemer met eigen
vervoer reist, dan gelden maximaal vrij te vergoeden bedra-
gen per maand\'^, afhankelijk van de reisafstand:

enkele reisafstand
woon-werkverkeer
O - IO km
11 - 15 km
16 - 20 km
21 km of meer

maximum vrijgestelde
vergoeding per maand

€65,-
€91,-
€ 130,-

Verwacht wordt dat de vergoeding voor zakelijk gereden ki-
lometers € 0,28 per km blijft. Op het moment dat dit artikel
werd geschreven, was nog geen duidelijkheid over eventuele
aanpassing van de vergoeding voor zakelijk gereden kilome-
ters per 1 januari 2002. Wijzigingen zullen zo snel mogelijk
bekend worden gemaakt via de website van de KNMvD en
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bovenstaand alleen
de belangrijkste adviezen worden gegeven betreffende sala-
riëring en honoraria. Nadere informatie over onder andere
arbeidsvoorwaarden wordt gegeven in de modelcontracten
van de KNMvD en in de publicatie \'Het in dienst nemen van
personeel\'.

Mevrouw drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess is stafmedewerker bij de
KNMvD.

€334,29 (ƒ736,68)

KNMvD start klachtenprocedure

De leden en relaties van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde kunnen vanaf nu of-
ficieel klachten indienen als het gaat om het functioneren
van de maatschappij. Uit een imago-onderzoek blijkt dat
leden van de KNMvD vrezen dat de beroepsvereniging te
weinig invloed uitoefent op onder meer de overheid en
bedrijfsleven. Ook is er kritiek op het slecht bezochte
jaarcongres van de maatschappij; deze wordt als oubollig
ervaren. Dergelijke zaken die ontevredenheid en ondui-
delijkheid teweegbrengen, worden door de klachtenpro-
cedure aan het licht gebracht. De KNMvD kan vervol-
gens gericht aan verbetering werken.
De klachtenprocedure werkt als volgt: De klager maakt
de gevoelens van ongenoegen mondeling of schriftelijk
kenbaar aan de manager interne zaken. Deze zorgt ervoor
dat een klachtenformulier wordt ingevuld. Binnen tien
werkdagen krijgt de klager een reactie. Dit kan beteke-
nen dat de klacht naar tevredenheid wordt afgehandeld of
dat de persoon informatie krijgt over de gang van zaken.
Het kan ook zijn dat de klacht ongegrond wordt bevon-
den.

Ter afsluiting van de procedure krijgt de klager een brief
met daarin een conclusie. Het formulier komt terecht in
het klachtenarchief. Twee keer per jaar analyseert en eva-
lueert het KNMvD de klachten. De uitkomst wordt in het
Jaarverslag opgenomen. Hoofdbestuurslid Siebolt Hes-
linga zal zich over alle klachten aan het adres van de be-
roepsvereniging buigen.

-ocr page 52-

M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Per 1 januari 2002 dienen de salarissen voor dieren-
artsassistenten conform de Rechtspositieregeling voor
Dierenartsassistenten te worden verhoogd met
4,94
procent. Dit is het indexcijfer van de salarisontwikke-
ling in het particulier bedrijf (periode september 2000
- september 2001).

De bruto bedragen per maand luiden derhalve als volgt:

I NB.: de genoemde bedragen kunnen nog veranderen na parlementaire behandeling.

le dienstjaar

937,-

(ƒ2.065,22)

2e dienstjaar

1.076,-

(ƒ2.370,59)

3e dienstjaar

1.214,-

(ƒ2.674,92)

4e dienstjaar

1.351,-

(ƒ2.978,20)

5e dienstjaar

1.417,-

(ƒ3.123,01)

6e dienstjaar

1.481,-

(ƒ3.264,68)

7e dienstjaar

1.548,-

(ƒ3.410,55)

8e dienstjaar

1.610,-

(ƒ3.546,97)

9e dienstjaar

1.679,-

(ƒ3.700,18)

lOe dienstjaar

1.744,-

(ƒ3.842,90)

1 le dienstjaar

1.811,-

(ƒ3.991,92)

12e en volgende dienstjaar

1.876,-

(ƒ4.133,59)

Het wettelijk minimum{jeugd)loon is per 1 januari 2002 ge-
wijzigd. De bruto bedragen per maand luiden als volgt:

15 jaar

362,-

(ƒ797,74)

16jaar

416,30

(ƒ917,40)

17 jaar

476,60

(ƒ 1.050,29)

18 jaar

549,-

(ƒ1.209,84)

19 jaar

633,50

(ƒ 1.396,05)

20 jaar

742,10

(ƒ 1.635,37)

21 jaar

874,80

( ƒ 1.927,81)

22 jaar

1.025,60

{ƒ2.260,12)

23 jaar en ouder

1.206,60

(ƒ2.659,00)

Toezending nieuwe Rechtspositieregeling in januari 2002

De nieuwe versie van de Rechtspositieregeling, de
Rechtspositieregeling voor Dierenartsassistenten 2002, zal
op korte termijn beschikbaar komen. Deze zal dan recht-
streeks worden toegestuurd aan alle practici-leden van de
KNMvD. In tegenstelling tot vorige jaren zal voor het aan-
vragen van extra exemplaren van de Rechtspositieregeling
geen financiële bijdrage gevraagd worden.

Reiskostenforfait 2002

Het is gebruikelijk dat de werkgever aan een werknemer een
reiskostenvergoeding verstrekt voor de kosten van het woon-
werkverkeer. De werkelijke kosten voor het woon-werkver-
keer per openbaar vervoer mogen door de werkgever volle-
dig worden vergoed. Wanneer de werknemer met eigen ver-
voer reist, dan gelden maximaal vrij te vergoeden bedragen
per maand\', afhankelijk van de reisafstand:

enkele reisafstand
woon-werkverkeer
O - 10 km

11-15 km €65,-

16-20 km €91,-

21 km of meer €130,-

De vergoeding voor zakelijk gereden kilometers bedraagt

€ 0,28 per km.

Mevrouw drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess is stafmedewerker bij de
KNMvD.

Rechtspositieregeling
verplicht voor
practici-leden van de KNMvD

Het Hoofdbestuur brengt voor de goede orde nog-
maals bij u in herinnering dat de leden op de
Algemene Vergadering van 3 oktober 1998 hebben in-
gestemd met de instelling van de Rechtspositierege-
ling voor Dierenartsassistenten. Dat betekent dat de
Rechtspositieregeling van toepassing is op alle be-
staande en nieuw te sluiten arbeidsovereenkomsten
tussen dierenartsen-leden van de KNMvD en dieren-
artsassistenten.

Het Hoofdbestuur van de KNMvD en het bestuurvan
Vedias hebben de indruk dat de Rechtspositieregeling
nog niet in alle praktijken van dierenartsen-leden vol-
ledig wordt toegepast. Het Hoofdbestuur roept de
dierenartsen-leden dringend op de bepalingen van de
Rechtspositieregeling integraal toe te passen. Het
Hoofdbestuur zou het betreuren wanneer een dieren-
artsassistent toepassing van de Rechtspositieregeling
zou moeten afdwingen door het indienen van een
klacht bij de Geschillencommissie.

maximum vrijgestelde
vergoeding per maand

Aanpassing Rechtspositieregeling voor
Dierenartsassistenten 2002

-ocr page 53-

De Groep Groot Dagen van 2001
boden begin november een vol,
maar interessant programma. Drie
dagen lang volgden de landbouw-
huisdierenpractici lezingen over
hun vakgebied. De plenaire en
deelsessies werden bezocht door
circa honderdvijftig dierenartsen,
een succesvolle opkomst voor het
bestuur van de Groep Practici Grote Huisdieren. Een greep
uit alle informatie die te horen was tijdens de Groep Groot
Dagen.

Door Cathelijne Cras

De drie \'Grootste Dagen\' beginnen een half uur later dan ge-
pland, omdat de meeste congresgangers later zijn door het
slechte weer en de, daardoor, kilometerslange files. Als voorzit-
ter van de Groep Practici Grote Huisdieren (GPGH) R. van
Dobbenburgh het congres opent, zijn de meeste mensen aanwe-
zig. Met een kop koffie achter de kiezen en de dikke cursusmap
voor hun neus luisteren zij naar het welkom van de voorzitter.
Die geeft aan erg blij te zijn dat de Grootse Dagen voor de vijfde
keer van start gaan. Hij belooft de aanwezigen een attractief pro-
gramma en wenst hen drie leerzame en interessante dagen.

Certificeren

De eerste plenaire sessie zorgt direct voor grote verdeeldheid
onder de practici. Alleen de titel \'Certificering, noodzaak of
noodzakelijk kwaad\' roept al heftige emoties op bij enkele aan-
wezigen. Dc eerste spreker is een voorstanderen zelf al gecerti-
ficeerd met zijn praktijk. Drs. T. van Bruinessen spreekt zijn
bezorgdheid uit en roept zijn collega\'s op om ook te gaan certi-
ficeren. Hij wijst hen op het aankomende Veterinair
Kwaliteitsorgaan (VKO), waar \'vraag en aanbod van kwaliteit
vermarkt gaan worden\'. Het Coördinatiecentrum Erkende
Dierenartsen (CED) zal langzaam overgaan in het VKO. Zijn
eigen praktijk was KRD-gccertificeerd en maakte een kwali-
teitsswitch naar de ISO-normen. Sinds 9 februari 2001 is zijn
praktijk als eerste in Nederland ISO/KRD gecertificeerd. Van
Bruinessen is behoorlijk verontrust over de toekomst. \'De be-
roepsgroep is toch ontzettend ongeloofwaardig als praktijken
het ISO-certificaat niet kunnen halen? We moeten ons juist
profileren, een gesprekspartner worden. Dat mensen niet meer
om ons heen kunnen\', sluit Van Bruinessen vol emotie af
Van Dobbenburgh geeft aan dat het verhaal van Van
Bruinessen indruk heeft gemaakt op hem en introduceert de
volgende spreker, prof dr. H. Vaarkamp. Deze stelt dat een die-
renarts die de diergeneeskunde als vrij beroep wil uitoefenen
zijn praktijk als een onderneming moet beschouwen. De die-
reneigenaren zijn de cliënten, maar ook organisaties zoals de
overheid worden in toenemende mate de cliënten. De grote
vrees voor de dierenartsen is volgens Vaarkamp de anthelmin-
tica. \'Wij stoppen moleculen in de voedselstroom. Tracking en
tracing: je zult het op moeten schrijven\', stelt Vaarkamp. Met
betrekking tot het certificeren geeft Vaarkamp toe dat het niet
eenvoudig is. Het gaat om zeggen watje doet (neemt circa zes
weken in beslag) en doen watje zegt (neemt circa twee maan-
den in beslag). \'Je moet niets, maar je zou voor paal staan als je
nu niet gaat kiezen\', sluit Vaarkamp zijn betoog af
Het volgende punt op het programma is het Periodieke Bedrijfs
Bezoek (PBB) in de rundveehouderij. Dat dit per 1 januari een
werkbare vorm heeft, is volgens Van Dobbenburg te danken
aan de volgende spreker. Dr. Th. Lam opent duidelijk: \'Er is
geen keuze meer óf het moet worden ingesteld, dat is allang be-
sloten!\' . Het PBB is volgens Lam ingesteld naar aanleiding van
de slijtercrisis, de landbouwkwaliteitswet en de beoordeling
over diergezondheid. Lam meent dat de dierenarts met het
PBB weer in een unieke situatie terechtkomt. Hij is weer de
persoon met de kennis en de onafhankelijkheid. Het PBB mag
immers alleen door de erkende rundveedierenarts worden uit-
gevoerd.

Croepsnieuws
CPGH

Prof dr. A. Pijpers van de Gezondheidsdienst voor Dieren
(GD) geeft na de pauze de visie vanuit de GD op het certifice-
ren. Hij geeft aan dat de toekomst er anders uit gaat zien. De \'li-
cense to produce\' zorgt ervoor dat er veel meer wordt gefocust
op de gezonde dieren. Daarna licht hij zijn toehoorders in over
de interne doelstellingen van de GD. Deze wil namelijk de
markt bedienen, de markt die zoveel eist. In het volledig gecer-
tifi-ceerdc proces past ook dat de dierenartsen zich certificeren.
Ook drs. .1. Vaarten (vanuit de KNMvD in de ISO/KRD-com-
missie) spoort de dierenartsen aan om te gaan certificeren. Hij
begint met het uitleggen van het project. De belangrijkste fac-
tor is volgens Vaarten dat men \'wil certificeren\'. Hij doorloopt
het begeleidingstraject van het intake-gesprek tot het daadwer-
kelijk certificeren. Uiteraard is het atliankelijk van hoe ver een
dierenartsenpraktijk al is, maar gemiddeld kan een praktijk
certificeren in een halfjaar. De globale tijdsinvestering schat
Vaarten op twintig dagen, de totale kosten iets boven de tien-
duizend gulden. Na een discussie met alle aanwezigen trekt
Van Dobbenburg de conclusie van deze morgen; \'Certificeren,
we hebben cr ccn hoop over gehoord vanochtend. Vaarkamp
vindt het een keuze. Lam vindt het een eis, Pijpers vindt het
vanzelfsprekend cn Vaarten vertelde ons hoe het moet\'.

Koecomfort

Na de lunch splitsen de congresdeelnemers zich op in twee
groepen voor de deelsessies. De zaal waarin de deelsessie
Rund zal plaatsvinden is te klein voor het aantal geïnteresseer-
den. Dr. F. van Eerdenburg begint met zijn presentatie over de
ventilatie bij melkkoeien. Er zijn een hoop dingen veranderd
sinds 1975. Waar eerst de boer bepaalde hoe de stal eruit moest
zien, kijkt men nu hoe de dieren het zouden willen. Van koe-
comfort had nog niemand gehoord. De stal was de huiskamer,
de koe de centrale verwarming en het was er donker, vochtig en
warm. Anno 2001 zijn de stallen licht, fris en droog. Om aan te
geven waarom ventilatie zo belangrijk is, geeft Van
Eerdenburg een aantal cijfers. Zo geeft een koe bij 29 graden
Celsius veertien procent minder melk. Een hoog productieve
melkkoe voelt zich lekker bij -4 graden Celsius, verklaart
Eerdenburg. Met een reeks illustraties geeft hij aan hoe de stal
het beste voldoet aan de \'Natural Ventilation\'. Er wordt aan-
dacht besteed aan de verschillende soorten bouwstijlen van
stallen (spaceboarding wordt niet geadviseerd, space cladding
is een goed alternatief). De nieuwste ontwikkeling is erg sim-
pel: gewoon geen muur. Maar dan moet de stal wel in de juiste
windrichting zijn gebouwd.

Groep Groot Dagen 2001: divers en zinvol

-ocr page 54-

Ing. GJ. Dijk is onderzoeker bij PV Lelystad en spreekt als vol-
gende voor de groep. Hij licht de dierenartsen in over de prak-
tijkervaringen met betrekking tot koecomfoil. Hij besteedt
aandacht aan de afzonderings-, zieken- en afkalfstal. Zo zou
bijvoorbeeld de afzonderingsstal op zo\'n plek moeten zitten,
dat de koe naar de melkkamer kan lopen, zonder in aanraking
te komen met andere koeien. Daarna zijn de maatvoeringen en
ligboxen aan de beurt. De koeien zijn in de loop der jaren ge-
groeid, vooral in de lengte en in de hoogte. In de praktijk is het
echter zo dat de boxen niet zijn aangepast. De eisen van een lig-
plaats, ligbed en de verschillende experimenten met boxaf-
scheidingen laat Dijk zien door middel van foto\'s en illustra-
ties. Om de verschillende soorten boxbedekking te laten zien
heeft hij monsters van koematrassen meegenomen.
De derde en laatste spreker is dr. M. Eijsker van de Faculteit der
Diergeneeskunde. Hij spreekt over de economische gevolgen
van endoparasitaire infecties bij melkvee. Hij laat de resultaten
zien van recente onderzoeken naar melkgift als er sprake is van
maagdamiwormen, longworm en leverbot. Het is lastig om
goede cijfers te krijgen, maar het is wel duidelijk dat bedrijven
grote financiële schade lijden. De schade bij kalveren door
longworm wordt geschat op 25 miljoen gulden. Eijsker sluit af
met de vraag of deze verliezen niet te voorkomen zijn.

In een andere zaal vindt op dinsdagmiddag de eerste deelsessie
Varken plaats. De inhoudelijke zaken omtrent Groep Varken
worden besproken in de najaarsvergadering van Groep Varken.
Ing. R Langendijk van de Faculteit der Diergeneeskunde do-
ceert over het transport van spermatozoön in het geslachtsap-
paraat van een zeug in oestrus. Na de pauze is het woord aan
drs. K, Sollie, general manager bij Eurovet. Sollie spreekt over
het medicijngebruik in de koppelbehandeling van varkens.
Hierbij legt hij de nadruk op verstandig gebruik van medicij-
nen en geeft aan waar er in de praktijk sprake kan zijn van rnis-
bruik.

Ontwikkelingen beroepsgroep

Na deze leerzame dag is het tijd voor ontspanning. Tijdens de
borrel en het diner wisselen de practici de informatie uit die zij
die dag ontvangen hebben. Dinsdagavond geeft ing. N. Mulder,
commercieel hoofddirecteur van de AU V, zijn visie op de ont-
wikkelingen in de landbouwhuisdierenpraktijk. Mulder gaat in
een hoog tempo alle ontwikkelingen langs en trekt de conclusie
\'dat het niet eenvoudiger wordt voorde dierenarts\'. Mulder laat
zijn publiek zien hoe het er in andere beroepsgroepen aan toe
gaat. Hij noernt het voorbeeld van de notarissen en de apothe-
kers. Beide beroepsgroepen hebben zich volgens Mulder moe-
ten aanpassen aan dezelfde ontwikkelingen als de dierenartsen
nu. De apothekers en de notarissen zijn gaan samenwerken in
bijvoorbeeld een ketenvorming. Mulder adviseert ook de die-
renartsen om die kant op te gaan. \'Geen inzicht hebben in de
kostprijs is dodelijk als je met tarieven gaat stunten\', waar-
schuwt Mulder. Samenwerkingsverbanden ziet Mulder als de
oplossing: de digitale veterinaire snelweg. Mulder meent dat de
computer van de dierenartsenpraktijk en het praktijksysteem
alleen gebruikt wordt voor de facturering, terwijl daar veel
meer mee kan. De toehoorders krijgen te horen wat Vet-plaza
inhoudt en op welke manier zij daarmee hun voordeel kunnen
doen.Hij sluit af met de belofte dat de AUV een breed initiatief
gaat opstarten ten behoeve van alle dierenartsen.

Circovirus

De woensdag begint met twee deelsessies. De voorzitter bij de
deelsessie Varken is H. van Beers-Scheurs en zij heet iedereen
welkom en introduceert de eerste spreker van deze ochtend:
drs. F. van der Meer van de Faculteit der Diergeneeskunde.
Zijn lezing gaat over het Porcine circovirus type 2 (PCV2), een
klein virus dat grote problemen geeft. Van der Meer legt de
toehoorders uit wat een virus nu eigenlijk precies is. De nano-
virussen (plant-pathogeen), de circovirussen (dier-pathogeen)
en de circovirussen (overige) worden toegelicht. Van der Meer
legt uit hoe het circovirus \'eruitziet\'. Daarna noemt hij op
welke aandoeningen worden toegeschreven aan PCV2. \'Het is
een soort Bin Laden-effect: Je kunt er alles aan toeschrijven
wat ellende is\', concludeert Van der Meer. Daarna vertelt hij
over de wegkwijnziekte, PMWS. Een complexe aandoening
waarvan men nog niet beschikt over een goede casedefinitie.
Na de getallen over de aandoeningen volgen een paar dia\'s met
daarop de verschillende klinische beelden van PMWS. Van
der Meer licht het publiek in over de verspreiding van het virus
door een aantal pathogene beelden te laten zien. Van de weef-
sels waar het PCV2-virus vaak wordt aangetroffen zijn de
lymfeklieren een voorbeeld. Na de histologie (wat gebeurt er
nu in die lymfeklieren) spreekt Van der Meer over de epidemi-
ologie. Zo is het virus vrijwel overal aanwezig (Europa,
USA/Canada en Azië). Het virus is zeer resistent ten opzichte
van omgevingsinvloeden (vergelijkbaar met het Parvovirus).
Van der Meer geeft dan ook de tip de stallen schoon te maken
met veel chloorhoudende preparaten.

Met betrekking op de zoönotische eigenschappen van het virus
denkt Van der Meer met een gerust hart te kunnen zeggen dat
het een diersoortspecifiek virus is.

De diagnostiek van PCV2 en de stand van zaken van het
PMWS/PDNS onderzoek krijgen de practici van dr. G.
Wellenberg van ID-Lelystad. Allereerst stelt Wellenberg dat
PCV2 niet gelijk is aan PMWS. Vanuit dat statement vertelt hij
zijn verhaal. Hij laat de verschillende methodes zien die er zijn
om te testen of er een PCV2-antilichaam in het serum van var-
kens aanwezig is. Wellenberg geeft aan welke twee technieken
worden toegepast om het virus aan te tonen (virusisolatie en
polymerase reactie (PCR)). Als onderzoeksmateriaal worden

nationaal sport cent um

p APENDAT

-ocr page 55-

bij voorkeur twee of drie lymfeklieren gebruikt. Wellenberg
loopt met zijn toehoorders langs een experiment waarbij big-
gen zijn geïnfecteerd met onder andere PCV2. De resultaten
worden geïllustreerd met foto\'s. Na de pauze toetsen de deelne-
mers hun nieuwe kennis tijdens een praktijkcase en een panel-
discussie.

In de andere deelsessie presenteren enkele jonge onderzoe-
kers uit de veterinaire wetenschap waar zij mee bezig zijn.
Drs. E. Soethout van de faculteit bijt de spits af met een toe-
lichting op zijn onderzoek naar de rol van neutrofiele granulo-
cyten in longontstekingen. Daarna is het woord aan drs. L.
Heres (ID-Lelystad). Hij werkt aan een onderzoek met vlees-
kuikens en het sectorprobleem met de zoönosen salmonella en
Campylobacter. Op deze problematiek verwacht de consument
in de toekomst een antwoord van de dierenartsen. Drs. J.
Gosselink van het ID-Lelystad geeft aan waar het onderzoek
in de voorspelling van ruwvoederwaarde zich op richt. Drs. E.
Kornaslijper (Faculteit der Diergeneeskunde) bespreekt als
laatste de resultaten van haar onderzoek naar coli-geïnfecteer-
de runderen.

Risico?

Die middag wordt er onder leiding van Arjan den Hertog van de
GPGH gesproken over risicomanagement en risicoperceptie.
Prof dn Brunekreef (Institute for Risk Assessment Sciences)
begint met de vraag wat een risico nu eigenlijk is. Het is een
kans op een ongewenst gebeuren, vermenigvuldigd met de
mate van ongewenstheid.Twee elementen van risico zijn de
blootstelling (laag/hoog) en gevaariijkheid (klein/groot).
Brunekreef gaat tijdens zijn lezing vooral in op het risico van
blootstelling aan chemische producten. Met het schema van ri-
sicoschatting en de risico-analyse Iaat hij zien dat een stof nog
zo gevaarlijk kan zijn, maar als er geen contact is met de men-
sen, is er ook geen risico.

Een kwantitatieve schatting maken van de omvang van het ri-
sico (risk assessment) kan pas als men eerst een schatting heeft
gemaakt van de mate van gevaarlijkheid en blootstelling.
Dr F. van Woudenberg (GGD Rotterdam) legt vervolgens het
begrip risicoperceptie uit. Waarom en wanneer worden mensen
bang? Hij loopt met het publiek een lijst van kenmerken na
waarom mensen bang worden. Aan de hand van de lijst is het
logisch dat rokers niet bang zijn om ziek te worden. De lijst be-
staat uit twee delen: een rode kant (gevoelskant) en een blauwe
kant (daadwerkelijke ernst). De interactieve lezing van Van
Woudenberg wordt geïnteresseerd gevolgd. Hij vertelt hoe
mensen reageren. \'Op het moment dat dc overheid zegt dat er
niets aan de hand is en er geen risico is voor de volksgezond-
heid, dan raken mensen in paniek\', weet Van Woudenberg. Als
deskundigen onderzoek hebben gedaan is dus niet alleen de
uitkomst van belang, maar vooral de manier waarop die uit-
komst wordt gebracht. Beheersbaarheid is een belangrijk be-
grip bij risicoperceptie.

Dr. M. Nielen van de Universiteit Wageningen licht het pu-
bliek vervolgens in over de risico-analyse en insleep van dier-
ziekten. Ze begint met de vraag wie er in de zaal bang is voor
een nieuwe MKZ-uitbraak in Nederland. Vrijwel alle handen
gaan de lucht in. Dan begint ze met haar lezing en legt uit wat
risicoanalyse inhoudt. Ze vertelt dat de handel de reden is
voor het ontwikkelen van de risico-analyse. In het WTO SPS
agreement staat dat de handel niet belemmerd mag worden
tenzij er een gegrond risico is naar aanleiding van een risico-
analyse.

Samenvattend stelt Nielen waarom een risico-analyse en in-
sleep van dierziekten belangrijk zijn. Allereerst om het risico
te kunnen inschatten en vergelijken. Deze informatie is
waardevol voor communicatie en advies en het is informatie
voor de beleidsmakers en voor de veehouders. De risico-ana-
lyse is dus een hulpmiddel bij het adviseren. En dat is de taak
voor de dierenarts, vindt Nielen. Volgens haar is het een
\'mooie taak\'.

-ocr page 56-

(Mis)communicatie

Prof. dr. F. van Knapen is daarna aan het woord. Hij vertelt zijn
publiek meteen dat hij zich niet heeft voorbereid op deze pre-
sentatie. \'Ik heb goed opgelet bij de vorige sprekers en sheets
geschreven terwijl u koffie dronk\', klapt Van Knapen uit de
school. Hij legt vervolgens aan zijn publiek uit dat gevaar iets
anders is dan een risico. Een risico is een kans die je kunt uitre-
kenen. Gevaar is feitelijk gevaar (bijvoorbeeld chemische stoO-
Een risico-analyse bestaat volgens Van Knapen uit drie punten.
Ten eerste de gevarenanalyse, ten tweede de blootstellingsana-
lyse en ten derde pas de risicokarakterisering. \'Je kan pas met
de laatste beginnen als je in die volgorde door de punten heen-
loopt\', verduidelijkt Van Knapen aan zijn publiek. Hij geeft aan
dat risicomanagement meestal niet de taak is van de dierenarts.
Dat is vaak de taak van de veehouder of de gemeente, behalve
in de eigen praktijk met bijvoorbeeld de arbowet. Risico-com-
municatie is wel een taak van de dierenarts, daar wordt hij voor
gevraagd. Communicatie is geen toverwoord, maar het is een
\'must\', het is essentieel. Risicoperceptie staat dicht bij mis-
communicatie. Wanneer het publiek, de media en de politiek
van niets weten, dan wordt er van een mug een olifant gemaakt:
miscommunicatie. \'Dan heeft het met realiteit, analyse en
communicatie niets van doen!\', sluit Van Knapen stellig af
Na de afsluiting door sessievoorzitter Den Hertog kan men
aanschuiven bij het diner. Aansluitend is de jaarvergadering
van de leden van de Groep Practici Grote Huisdieren.

De laatste dag van de Grootse dagen start wederom met twee
deelsessies. Zo is er weer een deelsessie Rund. Internist dr. K.
Mueller (Faculteit der Diergeneeskunde) leidt het programma
in over wat de dierenarts bewust of onbewust gebruikt om tot
een klinische diagnose te komen. Om het geheel te verduidelij-
ken wordt er vervolgens gewerkt met een casus van het lig-
gende rund. Na een korte koffiepauze staat het programma in
het teken van de melkgeitenhouderij. Practicus drs. N.
Vreeburg besteedt aandacht aan het kwaliteitsprogramma
\'Kwaligeit\' en op welke manier daar in zijn praktijk gebruik
van wordt gemaakt. Als laatste spreekt ir. E. van Haaren over de
meest kwetsbare aspecten van de melkgeitenhouderij: de jong-
vee-opfok.

Paard

De andere deelsessie is voor de paardenpractici. Voorzitter
K.S. Broersma (GPGH) geeft aan dat er getwijfeld was of deze
sessie wel moest doorgaan, of er wel behoefte aan zou zijn. De
volle zaal bewijst het tegendeel en stemt Broersma goed. Drs.
T. Laan (Faculteit der Diergeneeskunde) steekt van wal over
het hoestende paard in de eerstelijns praktijk. Ze begint met een
opsoinming over de verschillende aandoeningen van de die-
pere luchtwegen. Ze verklaart de namen, legt de symptomen
uit, de diagnostiek en de therapie. Bij virale infecties merkt ze
op dat het grootste probleem vaak is dat de (sport)paarden niet
de rust krijgen die ze nodig hebben om op te knappen. Veel
aandacht besteedt ze aan de Small Airway (Inflammatory)
Disease (SA(I)D). Deze aandoening Iaat nauwelijks sympto-
men zien, de dierenarts zal moeten afgaan op het verhaal van
de eigenaar. Voor de diagnostiek biedt Laan de opties: klinisch,
scopie en BAL (Broncho Alveolaire Lavage). Ook de inhala-
tietherapie komt aan het bod, een therapie die steeds meer ge-
bruikt wordt. Met een foto verduidelijkt ze het hulpmiddel
\'aeromask\', waar het paard in moet ademen.
Drs. L. Goehring van de Faculteit der Diergeneeskunde vertelt
de cursisten in zijn lezing over het Equine Herpesvirus (EHV).
Er zijn negen verschillende virussen; EHVI en EHV4 als be-
langrijkste voor het paard. Goehring vertelt zijn publiek wie er
kan worden geïnfecteerd en waar de infectie vandaan kan ko-
men. Het virus wordt helemaal doorgelicht. Zo weet het pu-
bliek na de lezing dat bij EHV I het virus niet alleen in de lon-
gen, maar ook in de andere organen aantoonbaar is. De
rondkemige cellen transporteren het virus door het lichaam.
Met behulp van illustraties laat Goehring zien hoe het virus in
het lichaam trombie veroorzaakt. De abortus vindt plaats tus-
sen veertien dagen en meerdere weken na het optreden van res-
piratoire klachten. Er wordt verder nog aandacht geschonken
aan de latente fase van het virus, het virus in winterslaap. Door
bijvoorbeeld stress kan het virus weer actief worden. Latentie

-ocr page 57-

ontstaat waarschijnlijk na een infectie met het herpesvirus. Een
belangrijke tip die Goehring de dierenartsen nog meegeeft is
het isoleren van de hele stal, nadat het virus is ontdekt. Er zijn
eigenaren die na constatering in paniek het paard weghalen,
maar dan zijn de andere stalgenoten al besmet. Het beste is dus
de gehele stal te isoleren. Het is moeilijk om een effectief vac-
cin te ontwikkelen tegen EHV Eén van de grootste problemen
is het enten met onvoldoende strategie. Het paard zou eigenlijk
heel frequent moeten worden geënt, evenals de stalgenoten. De
hele groep moet in één keer worden geënt.

Standsafwijkingen

De laatste lezing voor de korte pauze is van drs. E. Enzerink,
specialist Chirurgie Paard bij het Veterinair Centrum Someren.
Hij boeit het publiek met feiten en voorbeelden over standsaf-
wijkingen bij het veulen. De standsafwijkingen zijn óf bij de
geboorte aanwezig, óf komen pas op latere leeftijd. Enzerink
geeft aan dat het belangrijkste is dat de afwijking op tijd wordt
behandeld. De standsafwijkingen valgus, varus, slap peesband
apparaat en contracturen komen aan bod. Daarna spreekt
Enzerink over de etiologie. Enzerink laat de verschillende af-
wijkingen zien en behandelt vervolgens de verschillende thera-
pieën. Zo zijn er bewegingstherapieën voor normale veulens
met complete ossificatie en rechte benen. \'Weet wanneer je
moet bewegen, anders wordt de situatie alleen maar slechter\',
waarschuwt Enzerink. Wanneer het veulen niet aan de boven-
staande eisen voldoet, zijn er natuuriijk de conservatieve thera-
pieën als boxrust, bekappen en immobiliseren. Ook vertelt
Enzerink over twee chirurgische therapieën (periostal stripping
bij groeiversnelling en eenzijdig vastzetten bij groeivertra-
ging), waarbij voor beiden geldt dat het zo vroeg mogelijk moet
gebeuren. Met behulp van foto\'s laat de specialist de therapieën
zien. Het eindmotto van deze lezing is: \'rechte benen, langer
plezier\'.

Dr. RW.Th. Stolk (ambulante kliniek Hoofdafdeling
Gezondheidszorg Paard) schoolt de cursisten bij over praktisch
wondmanagement. \'Ik kan met de EHBO voor de eerstelijns-
praktijk wel drie hele dagen vullen\', begint Stolk. Zijn tijd is
echter beperkt en daarom wordt het een beknopte versie. In een
snel tempo loopt hij langs de verschillende soorten wonden en
de genezingsfasen. Als eerste begint de dierenarts met inventa-
riseren. Graad van contaminatie, wat is de locatie, de hecht-
baarheid en zijn er complicerende factoren? Wanneer wordt er
gehecht? De golden period (acht tot tien uur na de wond) wordt
nog eens aangehaald. Als men in die golden period zit, dan zijn
er drie opties: primaire sluiting, per secundan (uitgestelde pri-
maire sluiting) of secundaire sluiting. Stolk vertelt wanneer
voor welke optie moet worden gekozen.
Met een aantal foto\'s van wonden en genezingsprocessen ver-
telt hij zijn verhaal. Vervolgens gaat hij verder over de moge-
lijkheden van het gebruik van gips. \'Tachtig procent van de
wonden die wij aangeboden krijgen, zetten we met gips op stal.
Slechts een klein deel van die wonden zijn breuken\', motiveert
Stolk.

Drs. E. Enzerink krijgt nogmaals het woord en doceert het pu-
bliek over traumatische wonden en synoviale structuren. Dit
doet hij door enkele voorbeelden te bespreken die bij de kliniek
in Someren zijn aangeboden. Met veel fotomateriaal en enkele
filmpjes behandelt hij de cases. Hij geeft aan dat het soms erg
duidelijk is dat een paard moet worden doorgestuurd naar een
tweedelijnskliniek. Als er bijvoorbeeld een gewrichtskapsel of
peesschede zichtbaar gepenetreerd is of als de synoviale uit een
wond drupt. Maar ook als de wond dicht tegen een gewrichts-
holte of peesschede ligt, kan niet worden uitgesloten dat de be-
treffende synoviale holte open, en dus gecontamineerd is.
Enzerink stuurt er op aan dat de dierenartsen bij twijfel het
paard altijd doorsturen naar een tweedelijns kliniek, waar rönt-
gen- en operatiefaciliteiten binnen handbereik zijn.

Medicijnen

De laatste middag van de Groep Groot Dagen staat er een ple-
naire sessie op het programma. Medicijnen en medicijnge-
bruik zijn het onderwerp. Bestuurslid van de GPGH K. Orsel is
dc voorzitter deze middag. De eerste presentatie wordt gegeven
door dr. M. Groot van het Rikilt. Zij laat de histopathologische

-ocr page 58-

gevolgen zien van illegaal met groeibevorderaars behan-
delde runderen. Groot vertoont foto\'s van koeien die bijna
alleen nog uit botten bestaan, een gezwollen schouder bij
een koe en van spuitplekken in verschillende weefsels.
Groot vertelt dat maanden na toediening in alle spuitplek-
ken nog residuen aangetroffen worden.
Dhr. S. Biesterveld (Campina bv) begint met een inleiding
over zijn bedrijf Op welke manier wordt de kwaliteit van
rauwe melk bij Campina gewaarborgd? Kort geeft hij de re-
gels van het KKM aan en daarna de regels die Campina zelf
stelt aan de melk die de veehouderijen aanleveren. Er wordt
streng gecontroleerd op antibioticaresiduen in de melk.
Daarna komt de problematiek rond de groeiremrning in melk
aan bod. Groot sluit af met de mededeling dat hij desondanks
vertrouwen heeft in de toekomst. \'De zuivelketen blijft heel,
die zal niet knakken\', verzekert hij de dierenartsen.
De laatste lezing van het driedaagse congres is van prof dr.
J. Fink-Gremmels van de Faculteit der Diergeneeskunde.
Zij bevestigt weer eens het gezegde \'last but not least\'.
Trefwoorden als hormonen, BSE, dioxine, varkenspest en
MKZ hebben geleid tot (identificatie)problemen binnen de
beroepsgroep. De European Food Authority (EFA) is nog
niet officieel van start gegaan, maar de doelstellingen en be-
leidsvoornemens zijn al in januari 2000 gepubliceerd. Fink
heeft de stukken doorgelezen met de ogen van een dieren-
arts. De beleidsvoornemens hebben ook gevolgen voor de
dagelijkse diergeneeskundige praktijk, want het credo
\'from farm to table\' is één van de belangrijkste uitgangs-
punten van deze nota. Eén van de doelstellingen is de tra-
ceerbaarheid van elk product. Er zal echter eerst moeten
worden gewerkt aan de harmonisatie tussen alle EU-lidsta-
ten en met de andere handelspartners. Daarnaast zal de kwa-
liteit en de veiligheid van veevoeder een belangrijke positie
innemen. Alle regels voor de mengvoederbcdrijven en het
veevoeder zullen verder worden geformaliseerd en aange-
scherpt. Fink rneent dat dierenartsen hun medewerking zul-
len moeten verlenen bij de introductie van een waarschu-
wingssysteem met betrekking tot een mogelijke contamina-
tie van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong (de
signaleringsfunctie).

Als derde punt kaart Fink hygiëne en diergeneesmiddelen
aan. De intensiteit van de controle van voedingsrniddelen
van dierlijk oorsprong op residuen van diergeneesiniddelen
zal toenemen, want alle lidstaten worden verplicht hun na-
tionale monitoringprogramma\'s uit te breiden. Het controle-
ren van het naleven van wachttijden en het adviseren in indi-
viduele gevallen zal meer aandacht in de beroepsgroep
moeten krijgen, meent Fink. Ook zal de dierenarts in hoge
mate worden betrokken bij het keuringsproces van vlees. De
(vlees)keuring zal veranderen van een routinematige keu-
ring van individuele dieren op het slachthuis naar de keu-
ring/certificering op boerderijniveau. Het keuringsproces
zal dus op basis van integrale kwaliteitscontrole en een \'risi-
coschatting\' plaatsvinden.

De activiteiten voor de bovengenoemde punten zijn al lange
tijd aan de gang, waarschuwt Fink haar collega\'s. \'Voor de
beroepsgroep ligt hier de uitdaging, op dit moment, om stu-
rend te werken aan het vernieuwingsproces met het oog op
de verbetering van kwaliteit. Maar ook met de doelstelling
de maatschappelijke positie van de dierenarts in de land-
bouwhuisdierenpraktijk te onderbouwen en te versterken\',
eindigt Fink stellig.

R. van Dobbenburg sluit de Groep Groot Dagen af Hij geeft
aan dat hij in deze Groep Groot Dagen heeft geleerd, verga-
derd en gediscussieerd, kortom zinvolle dagen. Hij dankt
alle dierenartsen voor hun aanwezigheid. Na het aankondi-
gen van de volgende Grootse Dagen (26,27 en 28 november
2002) keren de dierenartsen huiswaarts. Een enorme bagage
aan informatie en stof tot nadenken nemen zij mee.

Remco Schrijver

Op het spreekuur koint een sjo-
fele oudere heer binnen met dito
hond. Verlegen plaatst hij, gehol-
pen door de assistente, met
stramme rug zijn overjarige
zwarte vuilnisbakkenras op de
behandeltafel en legt omstandig
de laatste klachten uit. De kaart
vermeldt een lange reeks van
kwalen bij het veertienjarige
grijzende dier en de laatste keer
het vermoeden dat tumoren zich in de buik beginnen te
nestelen. Van opereren werd afgezien vanwege de ouder-
dom. Het dier hijgt nu nog meer dan zijn baas, blijkt slecht te
eten en buikpalpatie bevestigt dat de vermoede tumoren be-
hoorlijk in grootte zijn toegenomen. Wat te doen?

De waarde van het dier

Voorzichtig opper ik na een uitgebreide inleiding dat er een
tijdstip komt dat een dier uit zijn lijden moet worden verlost.
Hierop kijkt de man mij ongelovig aan, trekt zijn zakdoek en
begint huilend zijn neus te snuiten. Na zich herwonnen te
hebben, vertelt hij dat hij de hond niet missen kan. Zijn
vrouw is vorig jaar overleden en de hond is het laatste dat zij
samen hadden. Zijn pensioen is daarbij nog zeer karig en laat
geen andere vrijetijdsbestedingen toe. Hij ziet er inderdaad
erg armetierig uit. \'Dokter kan het niet anders?\'
Talmend weeg ik de kansen af, maar geef de hond hoogstens
enkele weken. Enkele weken met een te voorzien lijden. Dan
kijk ik naar de betraande ogen van de man en besluit de na-
tuur zijn gang te laten gaan. Ik opper dat hij snel terugkomt
als het echt niet meer gaat, maar hij hoort me al niet meer.
Met raadgevingen voor een nog zo goed mogelijke levens-
avond voor deze hond, verlaat de man de spreekkamer, de
hond verbaasd meevoerend.

Na afloop is mijn assistente boos. Hoe kan ik de hond laten
lijden terwijl we toch weten dat het dier ten dode is opge-
schreven? Dat is toch juist het voordeel van onze huisdieren,
dat we ze een onnodig lijden kunnen besparen? Waar kies ik

-ocr page 59-

voor als dierenarts? Ik probeer haar uit te leggen dat het mis-
schien niet onnodig lijden is. Tenslotte vormt de hond, hoe
ziek ook, de levensader van deze oude man. Maar zij laat
zich niet overtuigen en blijft boos. Ik realiseer me dat ik de
waarde van dit dier getoetst heb aan de eigenaar, en niet aan
de waarde van het dierenleven zelf, en probeer me daar ge-
rust onder te voelen.

De assistente vertelt mij enkele weken later dat de hond in-
derdaad dood is. Ze kijkt me recht aan. Enkele maanden later
is ook de man overleden. Hij had geen nieuwe hond meer ge-
kocht.

Al lang uit de praktijk denk ik hier nog wel eens aan. De
waarde van het dier kent vele varianten. De practicus kent
die als geen ander Daarom is het goed die verschillende fa-
cetten eens met elkaar door te lichten tijdens het Jaarcongres
2002, zeker nu de beroepsgroep op zijn grondvesten staat te
schudden door een veranderende maatschappij, een veran-
derende landbouw en een veranderende kijk op veilig voed-
sel.

Laat uw ideeën over leuke, ontroerende, confronterende of
dieronterende voorvallen aan ons horen via
KNMvDcongres
2002@hotmail com.
Probeer onze congrescommissie 2002
en uw collega\'s de komende maanden scherp te zetten in
deze discussie!

Remco Schrijver is lid van de jaarcongrescommissie 2002.

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben de volgende collegae zich aan-
gemeld:

Anocic, V; 2001; 3706 ER Zei.st; Laan van
Vollenhove 1293.

AsseU. Mevr. M. van; 2001; 3513 EX Utrecht;
Oudenoord 432.

Bakel. Mevr. J.E.P.F. van; 2001; 1474 JD
Oosthuizen; Krui.swoud 14.
Beest, H..I. van; 2001; 3581 EC Utrecht; Mgr.
van de Weteringstraat 61 Bis.

Blömcr, Mevr. L.; 2001; 1251 LJ Laren; Nicuwcwcg22 AH.
Boerhave. H.G.; 3997 MJ \'T Goy-Houten; Beusichemseweg 34.
Eberhard Mevr. C.EN.M.; 2001; 3531 RB Utrecht; Lombokstraat 23.
Gijtenbeek, E. van; Gent-1988; 1851 NK Heiloo; Kennemerstraatweg 624.
Hermans, Mevr. M.M.; 2001; 6083 AD Nunhcm; Kerkstraat 23.
Jansen, Mevr. Y.; 2001; Bamburi Mombasa (Kenya); PO Box 10524.
Kessen, Mevr. K.; 2001; 3605 CH Maarssen; Antilopespoor I 14.
La.st. W.J.; 2001; 3781 TE Voorthuizen; Tromplaan 50.
Lcvi. Mevr. V; 2001; 3572 SN Utrecht; Bouwstraat 29.
Odijk, Mevr. E.C. van; 2001; 3515 EH Utrecht; Aalbersestraat 811.
Piets, Mevr. K.; 2001; 2312 MD Leiden; Zijlstraat 17.
Prüst. H.G.; 2001; 3255 TJ OudcTonge; Melkweg 92.
Roclofscn. Mevr. M.L.; 2001; 3531 AS Utrecht; Krugerstraat 74.
Rosenveldt. Mevr. K.W.; 2001; 2287 VD Rijswijk; Clavecimbellaan 105.
Steenbergen, Mevr. M.; 2001; 3531 HH Utrecht; Bankastraat 6.
Verhoef-Wentzel, Mevr, PC.; 2001; 3527 XG Utrecht; Van Bijnkers-
hoeklaan 255.

Personaii

Voets-Bols. Mevr. A.C.; 2001 ; 3607 PG Maarssen; Zwanenkamp 562.
Vuksic, M.; 2001 ; 5049 GKTilburg; Puccinistraat 351.
Westdorp, Mevr. S.; 2001 ; 3207 BB Spijkenisse; Amerstraat 44.
Withaar, Mevr. A.; 7921 PC Zuidwolde; Hoogeveenseweg 9.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde heefl het Hoofdbestuur aangenomen:

Hoekstra, Mevr. E.T.; 2001; 3511 ZM Utrecht; Twijnstraat 62 Bis.
Roelfsema, Mevr. H.G.S.; 1993; 7958 VB Koekange; De Berken 7.
Roozen, M.C.M.; Gent-2001; 5066 AS Moergestel; Kerkstraat 8.
Schuurman, Mevr. H.; Gent-2Ü01 ; 9288 BR Kootstertille; Casimirstraat 62.
Wilmink, Mevr. J.; 2000; 5753 AG Deurne; Vlierdenseweg 114.

Overlijdensberichten:

Op 22 november 2001 J.L.J. C}aakeer te Kaïnperland
Op 22 november 2001 A.L.M.N. Wouters te Best

Mutaties:

Barczyk, Z.A.; 1992; 2063 JX Spaarndam West; Spaarndammerdijk
89; tel. privé: 023-5391491;
E-mail privé: barczyk(« raketnet.nl; p..
Dierenkliniek Duivendrecht; tel. prakt.: 020-6950700; fax prakt.: 020-
6904835;
E-mail prakt.: barczyk(fl raketnet.nl.

Brand, Mevr. J.M.A. van den; 2000; 3581 SZ Utrecht; Vlietstraat 13;
tel. privé: 030-6039478; E-mail privé: jvdbrand^iihotmail.com;
p., mcdew.
bij J.M.J. Engel; tel. prakt.: 07.3-6416578; fax prakt.: 073-6413634.

Breukink. Prof. Dr, H.J.; 1961; U- 1967; 83300 Drasnlsiian
(Frankrijk); Rue des Grandes Pieces 1230; tel. privé: 0033-494-704338;
E-mail privé: breukinkinfrankrijk(à hotniail.com; r.d.

Hoekstra, Mevr. E.T.; 2001; 351 I ZM Utrecht; Twijnstraat 62 Bis;

ACECOLON

sachet

2 gram poeder

Bevat Macrogol

Bij moeilijke stoelgang
van gezelschapsdieren

Bij moeilijke
stoelgang.

Op basis van
Macrogol.

Voor gezelschapsdieren.

Vergroot het volume
van de ontlasting.

Verlicht de stoelgang.

Smaakvol bij toediening
over het voer.

MmiSiAim^

ACE Veterinary Products BV
Postbus 1252-3890 BB Zeewolde

-ocr page 60-

tel.privé: 030-2310473; p., medew. bij A.J. Toor; tel. prakt.:
070-3255907; fax prakt.: 070-3234526; E-mail prakt.: van
toor@trefnl
.(toev. als lid)

Korb, Mevr. D.; 1999; 7055 BE Heelweg; Twente Route
lOA; tel. privé: 0315-244068; tel. mobiel: 06-51410441; E-
mail privé: d.korb(a planet.nl; p., medew. bij D.A.R Oost-
Gelderland; tel. prakt.: 0315-651329; fax prakt.: 0315-654506.

Kotter, J.E; 1970; 9963 PM Warfhuizen; Vaart OZ 5; tel.
privé: 0595-571844;
E-mail privé: kotterwarf(â\'planct.nl;
wet. medew. bij Stichting Reeënonderzoek Nederland; lid
DSWH.

Rijk, L.A.; 1972; 5953 ER Reuver; Pastoor Rijndcrslaan
4; tel. privé: 077-4748845; fax privé: 077-4741529; E-mail
privé: l.a.rijk@worldonline.nl; r.d.

Roelfsema, Mevr. H.G.S.; 1993; 7958 VB Koekange;
De Berken 7; tel. privé: 0522-452965; wnd.d. (tocv. als lid)

Roozen, M.C.M.; Gent-2001; 5066 AS Moergestel;
Kerkstraat 8; tel. privé: 013-5130203; p., medew. bij J.M.
Berger, EW. Berndsen, G.C. Charpentier, L.M. Delhaes, O.A.
van Dobbenburgh, J.W. Eshuis, A.M. van Gestel, M.J.J. van
der Linden, J.A.M. Vermeer en H.J.H. van Wijk; tel. prakt.:
013-5042402; fax prakt.: 013-5042302; E-mail prakt.:
dapdie@wxs.nl.
(toev. als lid)

♦Rosenveldt, Mevr K.W.; 2001; 2287 VD Rijswijk;
Clavecimbellaan 105; tel. privé: 070-3360150; E-mail privé:
kwrosenveldt@planet.nl;
p., medew. bij M.P. Hogcndoorn;
tel. prakt.: 015-3692545.

Schuurman, Mevr. H.; Gent-2001; 9288 BR
Kootstertille; Casimirstraat 62; tel. privé: 0512-352705; p.,
medew. bij T.E Roest en W. de Vries; tel. prakt.: 0512-332650;
fax prakt.: 0512-331456.
(toev. als lid)

Sijbranda, Mevr. D.C.; 1997; RD.3 Tamahere (Nieuw
Zeeland); 134 E Tamahere Drive; tel. privé: Ü064-7-
8582341
; E-mail privé: sijbdaantje@hetnet.nl; p., medew. bij
Gwyneth Verkerk; tel. prakt.: 0064-7-8564522; fax prakt.:
0064-7-8569487.

Sprock, Mevr. M.E.; 1999; 7722 JG Dalfscn;
Kortersweg 2; tel. privé: 0572-370464;
E-mail privé: mar-
jansprock@hotmail.com; p., medew. bij G.E.M. Bistervels,
A.R Kleinjan, W.D.J. Laanbroek cn R.A. Nederiof; tel. prakt.:
0529-435363; fax prakt.: 0529-431399; E-mail prakt.:
dierenarts.dalfsen@hetnet.nl.

Verbocht. J.M.; 1975; 4709 RP Nispen; Oude
Turfvaartscstraat 52;
tel. privé: 0165-365648; fax privé:
0165-364887; E-mail privé: jverbocht(a honie.nl;
p.,geass.
met A.J.C. Bakx, B.A.J.M. Boschker, A.J.M. Meesters,

G.A.D.J. de Mol; J.EJ. Segers en M.A. van Zuijlen; tel. prakt.:
0165-583750; fax prakt.: 0165-583755; E-mail prakt.:
dac.roosendaal-wouw@wxs.nl. -

Vrieselaar,ll.; 1979; 8531 PX Lemmer; Straatweg 19; tel.
privé: 0514-560848; E-mail privé: henkvrieselaar@mac.coin; p.,
Dierenkliniek Vrieselaar; tel. prakt.: 0514-564433; fax prakt.: 0514-566303;
E-mail prakt.: diercnarts(â:home.nl.

Wees, C.H.; 1969; 9989 TG WarfTum; Onderdendamsterweg 1; tel.
privé: 0595-423822;
E-mail privé: k.wees@planet.nl; r.d.

Wichers. B.S.; 1976; 7701 BG Dedemsvaart; Rheezerend 78; tel.
privé: 0523-613455;
p., D.A.P. Dedemsvaart; tel. prakt.: 0523-612662;
fax prakt.: 052.3-6101 II.

Wilmink. Mevr. J.; 2000; 5753 AG Deurne; Vlierdenseweg 114; tel.
privé: 0493-314463; E-mail privé: willywilmink@hotmail.com; p., medew.
bij B.A. ten Bruggen Cate, J.A.G. Gerards, N. Groot Nibbelink, B.L.A.
Kolpa, RW.C.M. van Oijen, R.J.M.C. Raymakers, M.G. Schuttert, L.A.J.
Smeenk, A.ILA. Steentjes en J.A. Westerbeek; tel. prakt.: 0493-441044; fax
prakt.: 0493-441045; E-mail prakt.: vc.someren@wxs.nl; p., medw. bij G.J.
Groot, J.H.S.H.M. van Gulick, J.C.H. van Noort, C.P Schaap, PR Slotboom
en A. van der Steen; tel. prakt.: 0493-352424; fax prakt.: 0493-352420; E-
mail prakt.: dpdeurne@xs4all.nl.
(toev. als lid)

Yokoi, Mevr. M.; 1996 ; 5171 LL Kaatsheuvel ; Loonse Vaert 1 ; tel.
privé: 0416-364686; E-mail privé : grover@nl.packardbell.org ; p.,
medew. bij J.J.W. Coerwinkel,Th.J.A.M. van Gastel, A.F. Heijkants, E.
van der Kamp, M.F.P.M. Maas, B.T. Scheijgrond, J.J.A. Theeuwes en
L.H.T. Zijlmans; tel. prakt.: 0416-334000; fax prakt.: 0416-.340821; E-
mail prakt.: info(a delangstraat.com.

Zeegers, Mevr. J.; 2000; 6005 LJ Weert; Rietzwenk 4; tel. privé:
0495-538877; E-mail privé: jiskazeegers@yahoo.com; p., medew. bij

H.A.M. Hendriks, M.W.G.H. Heymans, , A.Th.E. Kooien, A.C.E.
Raming, J.W.H. Scheres, F.G.M. Scheijmans, S.A.T.V. Serrarens,

ieder z\'n vak!

Het raadplegen van adviseurs is goed...
Maar voor de financiële zaken van uw
(toekomstige) praktijk heeft u een
specialist nodig!

Dix&Co is deskundig op financieel,
fiscaal en juridisch gebied m.b.t. praktijk-
financiering, associaties, verzekeringen,
hypotheken en pensioenen.

Landelijke dienstverlening bij praktijk-
overdracht, bij associatie en assistentie.
Belt u even voor een afspraak of een
brochure.

Dix €o

Maliesingel 54
5581 BJ Utrechl
Tel. (050) 244 87 74
Fax (050) 241 66 55
E-mail: info@dixenco.nl
\\\\-vnv.dixent\'o.nl

A.T.J.M Stokvis en G.P.M.M. Tacken; tel. prakt: 0495-551225; fax
prakt.: 0495-551615; E-mail prakt.: dapell@tref.nl.

jubilea 2002
70 jaar (1932)

onbekend. Dr. S.R. Mulder te Laag-Soeren, afwezig

28 juni, J. van der Waal te Heemstede, aanwezig

onbekend december, S. Loman te Santa Maria (U.S.A.), onbekend

65 jaar (1937)

19 maart. Joh. Kraai te Bilthovcn, afwezig
14 april. E. Bakema te Velp (GLD), aanwezig
17 dcccmber. Prof Dr. G. Wagenaar to Houten, afwezig
17 december, Dr. J.H.P. Verweij te Rozendaal (Gld), afwezig

17 december, R.A.RH. Corbey te Boxtel, afwezig

60 jaar (1942)

datum onbekend, Dr E.J. Voûte te Epse, afwezig

3 oktober, G. van der Kolk te Rheden, afwezig

12 oktober, R.J. Kummel te Bennebroek, afwezig

14 november. Mevr. Drs. D. Scholma-van der Perk te Opeinde, aanwezig

8 december. Mevr. Drs. H.A. Timmenga-Hannema te Hattem, afwezig

55 jaar (1947)

7 januari. Prof Dr. J. Boogaerdt te Zeist, afwezig

18 februari, J.C.A. van der Maas te Heiloo, afwezig

19 april, A.E. Burggraaff te Vlissingen, afwezig

-ocr page 61-

3 mei, Dr. J.H.M. Richter te Boxmeer, aanwezig
23 mei,Tj. Sinnema te Hardenberg, afwezig
23 mei, A.R. de Vries te Schagen, afwezig
12 juli, R. Strikwerda te Meppel, onbekend
12juli, G.J. van Arragon te Wenum Wiesel, aanwezig

26 september, L.J. van Looveren te Breda, aanwezig

27 november, Dr. J. Tesink te Goes, afwezig

50 jaar (1952)

onbekend januari, A.L.J.M. Heirman te Vlijmen, aanwezig
29 januari, Mevr. Drs. A.C.W. Vervoorn-Malinosky Blom te Odijk, aanwe-
zig

12 februari, S. Begeman te Zuidwolde (Dr), afwezig
12 februari, G. Roorda te Zuidhorn, aanwezig
23 februari, K. Clay te Wassenaar, aanwezig

28 februari, O.R. Wichers te Zuidwolde (Dr), afwezig
6 maart. J. Heida te Beetsterzwaag, afwezig

8 april, A.G. de Moor te Houten, afwezig

8 mei, N.R Saathof te Meppel, afwezig
28 mei, W.H. Kremer te Venray, afwezig

31 mei, Dr. J.H.G. Roerink te Baarn, afwezig
onbekendjuli, B. Roem te Meppel. afwezig
11 juli, J.RM.E. van Beek te Deurne, afwezig
11 juli, S. Brandsma te Zuidlaren, afwezig

11 juli, Ph.G.M. Kraanen te Oss, afwezig

16 september, W. van der Sluis te Damwoude, afwezig
25 september, H.H.J.C. Maillie te Bronneger, afwezig

6 oktober. P.F. van den Eijnde te Nieuwpoort (België) afwezig

7 oktober, H. Ottevangerte Hoorn, afwezig
7 oktober, j. Wechgelaer te Vorden, afwezig

2 november, L.J.J.A. Roppe te Boxmeer, afwezig

3 november, S. Bruggeling te Spijkenisse, afwezig
3 november, R.G. Detmers te Coevorden, afwezig

3 november, J.A. Engel te Hippolytushoef, aanwezig

3 november, Dr. J.F. Westendorp te Heesch, afwezig

6 november, Dr. J.PW.M. Akkermans te Vlaardingen, afwezig

4 december, U. Dijkstra te IJhorst, afwezig
19 december, P.J. Mus te Hoorn, afwezig

19 december, G. Jongeneel te Middelburg, aanwezig
19 december, Dr. E.E. Kemperman te Wouw, afwezig

19 december, L.J. Th. Tholhuysen tc Made, aanwezig

45 jaar (1957)

6 januari, C.L. van Willen.swaard te Woudenberg, afwezig
6 februari. R Werkhorst te IJsselmuiden, aanwezig
27 februari, Dr. R.G. Dijkstra te Leeuwarden, afwezig

9 maart, J.H. Neuteboom te Sittard, afwezig

23 maart, E.R Oldenkamp tc Lcidschcndam, afwezig
22 mei, J.PC. Kruijne te \'s-Gravenhage, afwezig

12 juni, PA. Akkermans te Veldhoven, afwezig
3 juli, A.P. van der Linden te Nijmegen, afwezig
3 juli, C.W.J.M. van der Riet te Wanroy, afwezig
12 juli, F.P.A. Kuijperte Eersel, aanwezig

12 juli, A.M.J. Adank te Rotterdam, aanwezig
12 juli, Prof. Dr. G.J.W. van der Meij te Hoog Soeren, afwezig
12 juli, Dr. J.L. van Os te Voorburg, aanwezig
12 juli, J.J.M. Tuerlings te Vught, afwezig

15 oktober, R. Muller te Laren (NH), afwezig

16 oktober, G.J. ten Pas te Winterswijk, afwezig
16 oktober, C.P Burger te Aalten, afwezig

6 december. Prof Dr. J.E. Gajentaan te Marbella (Spanje), afwezig

20 december, C. Ruijgh te Cuijk, afwezig

20 december, P. Zandstra te Drachten, afwezig

40 jaar (1962)

26 januari, L.N.M. Bollen te IJsselsteyn (L), afwezig

5 februari, J.S. Kalisvaart te Esche(Duitsland) afwezig

6 februari, W.J. Schoorlemmerte Oisterwijk, afwezig

28 februari. Prof. Dr. A.S.J.RA.M. van Miert te Bilthoven, afwezig

8 maart. Mevr. Drs. L.A. von Frijtag Drabbe Künzel-Poot te

Nieuwleusen, aanwezig

21 maart, K.D. Vink te Sneek, afwezig

17 april, S.J. Henstra te Tynje, aanwezig

17 april, Dr. P. Leeflang te Alphen a/d Rijn, afwezig

21 mei, H.J.J.M. Hamers te Lichtenvoorde, afwezig

27 juni, J.S. Ariëns te Dongen, afwezig
2 september. Mevr. Dr. A.A.M.E. Lubberink te Amersfoort, afwezig

26 september, A.A. Hesen te Gennep, afwezig

27 september. Prof Dr. C.J.G. Wensing te Lelystad, afwezig
27 september, H.C.M. Oerlemans te Nuenen, afwezig

27 september, J.J.A. Schreinemachers te Roermond, afwezig
27 september, F.E. de Groot te Ede, afwezig
23 oktober, J.RG. Vermeer te Deurne, afwezig
23 oktober, Dr. R.J. Slappendel te Driebergen, afwezig
23 oktober, W. van Arkel te Emmen, afwezig

35 jaar (1967)

27 januari, A.M. van Schaik te Peize, afwezig
13 februari, O.J.J. de Clerck te Breda, afwezig
13 februari, J.C.M. van Dijck te Broekhuizenvorst, aanwezig

13 februari, M.H. Pol te Bronneger, afwezig

14 april. J.C. van der Sar te Ruurlo, afwezig

14 april. Mevr. Drs. A.B. Zwartenkot-Klaasesz te Sleen, afwezig
14 april, W. de Haan te Lies, afwezig

14 april. Prof. Dr. J.E. van Dijk te Bierden, afwezig
27 april, A.H.M. Erken te Amsterdam, afwezig

19 mei, H.G. Pelgrum te Almen, afwezig
19 mei, L. Starkenburg te Zutphen, afwezig
19 mei, PJ. Goedhart te Haarlem, afwezig
19 mei, Dr. Tj. Jorna te Drachten, afwezig
19 mei. Prof. Dr. K.J. Dik te Baarn, aanwezig

19 mei, M.1. van den Dikkenberg te Eibergen, aanwezig

20 mei, H.J. Nederhorst te Haarlem, afwezig
16 juni, R. Back te Lochern, afwezig

16 juni, Jhr. Drs. A.W. van Foreest te Arnhem, afwezig
7 juli, J. Minderhoud te Middelburg, afwezig

7 juli, J.PJ. van de Vijver te Oostburg, afwezig
7 juli, J. Atsma teTolbert, afwezig
7 juli, J.PW.M. van der Putten te Benschop, afwezig

7 juli, RA.J. Rops te Breda, afwezig

8 juli, E.C. Osinga te Kockengen, afwezig

7 september, A. Slikkerveer te Vlaardingen, afwezig
3 oktober, H. Verburg te Oestgeest, afwezig
7 oktober. Mevr. Dr. A.J. Venker-van Haagen te Utrecht, afwezig

9 november, Dr. EW. van Schie te Eefde, afwezig

9 november, J.F.A. Heitkamp te Haaksbergen, aanwezig
onbekend december, J.K. Prins te Ouddorp (ZH), aanwezig

1 december. Mevr. Dr. I. van der Gaag te Nicuwcgein, afwezig
9 december, H.G.A. Koek te Oldenzaal, afwezig

17 december,Tj. Cuperus te Gramsbergen, afwezig

18 december, Ci.C.M. Jansen te Wehl, afwezig
22 december, W. Pons te Epe, afwezig

22 december, L. Elving te Vleuten, afwezig
22 december, J.A. Ypenburg te Dronrijp, afwezig
22 december, E.J. Jedema te Amsterdam, afwezig

30 jaar (1972)

7 januari, H. Jorritsma te Oosterwolde (F), afwezig

21 januari. Mevr. Drs. T. Ouwerkerk-Westerbaan te Schalkhaar, afwezig

3 februari, J.W.H. Schifïelers te Bingelrade, afwezig

4 februari, H.B. van Lom te Ruurlo, afwezig
4 februari, A.M. Visee te Schiedam, afwezig

4 februari, M.R.J. Heun te Baarn, aanwezig

5 februari,Th. Twerda te Putten, afwezig

2 maart, R.J. de Vink te La Baconniere (Frankrijk), afwezig

3 maart, Y.D. van der Werff te Nunspeet, onbekend

15 maart PC.R. Baars te Enschede, afwezig

14 april, J.J.A. Ham te Nieuwerkerk a/d IJssel, aanwezig
14 april, J.Th.M. van Schie te Wassenaar, afwezig
14 april, Th.M.H. van Woensel te Lommei (België) afwezig
5 mei. Mevr. Drs. T.L. van Bunte-van Hof te Voorthuizen, afwezig
5 mei, F.G. van Zijderveld te Lelystad, afwezig
5 mei, G. Ph.te Winkel te Oeffeit, afwezig

31 mei, J.A. Westerbeek te Someren, afwezig
9 juni, F R. de Boerte Velserbroek, afwezig
9 juni, B. Bruins te Zutphen, afwezig

9 juni, M.J. Wieland te Hendrik-ldo-Ambacht, afwezig
onbekendjuli. Mevr. Drs. H.J. Roelofsen te Zeist, afwezig
7 juli, .H.M. Guldie te Nijkerkerveen, aanwezig
7 juli, H.F. Wieringa te Leeuwarden, afwezig
7 juii, H. Warringa te Vorden, afwezig
7 juli, Mevr. Drs. C. Warringa-Hendriks te Vorden. afwezig

-ocr page 62-

28 augustus, A.E.E. Bunte te Voorthuizen, afwezig

I september. Mevr. Drs. H. van Gessei-Scherpenzeel te Aalden, afwezig

8 september. Mevr. Drs. M.A.M. Lensvelt te Kutaso (Hongarije), aanwezig
8 september, P.J. Werkman te Leusden, afwezig
8 september, S. Dooper te Lochern, aanwezig

II september, K.H.J. Lambeek te Hoeven, afwezig

3 oktober, H. Verburg te Oestgeest, afwezig

12 oktober, Dr F. Franken te Didam, afwezig
12 oktober, H.J. Schrama te Maurik, aanwezig
12 oktober. Mevr. Dr. V Baumans te Zeist, afwezig
12 oktober. Mevr Drs. R.H.M. Vissers te Maarn, afwezig
25 oktober, L.A. Rijk te Reuver, aanwezig
onbekend november, N.G. Simoncelli te Rotterdam, afwezig
17 november, M. Sinke te Nederweert, afwezig
17 november, K. Hessling te Zevenbergen, afwezig

17 november, J.H.M. Maas te Biezenmortel, afwezig
15 december, J.J. Snoep te Heino, aanwezig

15 december, O.A. Berghuis te Vroomshoop, afwezig
15 december, M. Bethlehem te Coevorden, afwezig
15 december, M.M. Blom te Hoevelaken, afwezig
15 december, T.G. van de Vuurst te Wassenaar, afwezig
15 december, J.K. de Jong te Beetsterzwaag, afwezig
15 december, J.W.H. Scheres te Stramproy, afwezig
15 december, RJ. Kool te Bennekom, afwezig
15 december, H.J.J. Boerrigter te Donkerbroek, afwezig
22 december, J. Drogt te Ruinen, afwezig
22 december, G. Wassink te Wierden, afwezig

25 jaar (1977)

4 februari. Prof Dr. R. van den Hoven te Wenen (Oostenrijk), aanwezig
4 februari, PM.C.A. van Eerd te Oud-Beijerland, afwezig

4 februari. Mevr. Drs. A.M. Lub te Enkhuizen, afwezig

4 februari, A. Klarenbeek te Emmen, afwezig

4 februari, P.R.J.M. Schilderte Oude-Tonge, afwezig

4 februari, G.J.J. Hallink te Grootegast, afwezig

4 februari, P Bleeker te Zuidoostbeemster, aanwezig

maart onbekend, J.A.R Fransen te Ammerzoden, afwezig

maart onbekend. Mevr Drs. E.M. Fransen-Jongman te Ammerzoden, afwezig

18 maart, Dr. H. Everts te Soest, afwezig

18 maart. A.G.W. Bax te Loozen, afwezig
18 maart, W.B.M. Geerlingte Dclden, afwezig
18 maart, Dr. H.A. Vahl te Dronten, aanwezig
27 maart K.H. Bouwman te Wolvega, afwezig
21 april, A.H. Nijhuis te Assen, aanwezig
21 april. J. Haverkort te Franeker, aanwezig
21 april, H. de Haan te Sterksel, afwezig
21 april, Mevr. Drs. L.N. de Haan-Dijker te Sterksel, afwezig
21 april, Mevr. Drs. M. Vestjens-Raadsveld te Leiden, afwezig
21 april, A.J.A. Hartman te Courrensan (Frankrijk), aanwezig
21 april, Dr. R van Dijk te Doorn, afwezig
8 mei, D.J.M. Staring te Vlaardingen, afwezig

20 mei. Mevr Drs. E.G. van Bruinessen-Kapsenberg te Aardenburg, afwezig

26 mei, K. Hoving te IJsselmuiden, aanwezig

26 mei, J.RH. Oskam te \'s-Hcrtogenbosch, aanwezig

26 mei. Mevr. Drs. A.C. Dekker-Lukassen te Zandvoort, afwezig

26 mei. Mevr Drs. A.J. Steenbergen-van der Bilt te Loppersum, afwezig

26 mei, R.J. Hessels te Langeveen, afwezig

27 mei. Mevr Drs. H.H. Moraal te Capelle a/d Ussel, afwezig
onbekend juni, G.M. Straverte Schoonhoven, aanwezig

27 juni, S.H. van Roekei te Meerkerk, afwezig

29 juni, A.K. van Hateren te Gramsbergen, aanwezig

30 juni, J.F.G. Maathuis tc Sprundel, aanwezig
30 juni. Mevr. Drs. E. Honig te Heyen, afwezig
30 juni, F Planting te Oost-Souburg, aanwezig
30 juni, RJ.A.M. Pulskens te Boekei, afwezig
onbekend juli, G.J. Lette te Alphen a/d Rijn, aanwezig

7 juli, J. Borgmeijer te Noordwijkerhout, afwezig

8 juli. Mevr. Drs. J.M.L. Broeckman-van Hall te Soest, afwezig
8 juli, R.l.H. Rieter te Roermond aanwezig

8 juli, J. Veling te Heerenveen, afwezig
18 juli, B. de Leeuw te Lopik, aanwezig
25 juli, W. de Boer te Barneveld, afwezig
30 juli. L.J.H.M. Hilderink te Hoogeveen, afwezig
8 september, A. Zuring te Nieuwegein, aanwezig
8 september, S.J. Kleinjan te Utrecht, afwezig
8 september, M.G. Rozendaal te Castillon en Augc (Frankrijk), aanwezig
27 september, Dr. J.H. Haricman te Inzlingen (Duitsland), afwezig
onbekend oktober. Mevr Drs. M.C. van der Meer te Nieuwerkerk a/d Ussel,
aanwezig

onbekend oktober. Mevr. Drs. C.M. van Hasselt-lordens te Empe, afwezig

27 oktober. Mevr Drs. C.P.J. Smit te Rotterdam, afwezig

27 oktober, W. Steenhuisen te Rijkevoort, afwezig

27 oktober, H.G.M. Wesselink te Beerze, afwezig

27 oktober. Mevr Drs. FG.C. Harmsen te Zutphen, afwezig

24 november, RJ.J. van Overbruggen te Uithoorn, afwezig

7 december, G. Houwer te Damwoude, aanwezig

22 december, A.A.J. van Zweeden te Nieuw-Vennep, aanwezig

22 december, W.B. Vedder te Zwolle, aanwezig

22 december, Dr A.E. van de Braak te Veenendaal, afwezig

22 december, A.R Clotscher te Oldeholtpade, afwezig

22 december, A.Th.E. Kooien te Altweerterheide, afwezig

i-smm

Zoekt in verband met herverdeling van werkzaamheden een:

Erkende rundveedierenarts m/v

Wij vragen:

• een erkende rundveedierenarts met belangstelling voor"
bedrijfsdiergeneeskunde

• iemand met enkele jaren ervaring

• iemand om allround diensten te kunnen vervullen ■

• iemand met teamgeest en een flexibele instelling

• Iemand met goede contactuele en sociale vaardigheden

• iemand die zelfstandig kan werken

Wij bieden:

• een fulltime baan

• prettige werksfeer in een goed geoutilleerde praktijk

• bij gebleken geschiktheid goede toekomstmogelijkheden

• salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden volgen KNMvD-
normen

• gelegenheid om PAO te volgen

Uw sollicitatie kunt u, binnen veertien dagen na verschijnen
van dit tijdschrift, richten aan Dierenartsencombinatie
Staphorst, Postbus 97, 7950 AB Staphorst. Of per e-mail: dac-
staphorst@wxs.nl

Deadline*)

maandag
maandag
maandag
maandag

Sluitingsdata voor kopij

Aflevering:

01-02-2002
15-02-2002
01-03-2002
15-03-2002

14-01-2002
28-01-2002
11-02-2002
25-02-2002

") Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 63-

Congressen &, Symposia
januari

15 Senior Care Symposium te Eindhoven,
aanvang: 20.00 uur. Opgave bij Ina van
Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-
2479696.

16 Senior Care Symposium te Rotterdam,
aanvang: 20.00 uur. Opgave bij Ina van
Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-
2479696.

Senior Care Symposium te Deventer, aanvang: 20.00 uur. Opgave bij
Ina van Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-2479696.
Symposium \'Diergezondheid: kwestie van Europees beleid?\' in het
kader van het 40-jarige bestaan van Studievereniging \'De Veetelers\' in
\'De Reehorst\' te Ede. Informatie, tel.: 03187-483984 (12.30-13.00
uur), e-mail: SymposiumCie@studorg.sdw.wau.nl. internet; www.
veetelers.nl

17

22

22

Senior Care Symposium te Drachten, aanvang: 20.00 uur. Opgave bij
Ina van Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-2479696.

Februari

12

13

Senior Care Symposium te De Meern, aanvang: 20.00 uur. Opgave
bij Ina van Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-2479696.
Alltech\'s European Lecture Tour te Breda, 8.30-14.00 uur. Thema:
"Navigating from Niche to Mainstream\'. Info: Alltech Netherlands
B.V, tel.: 010-4501038. fax: 010-4423798, e-mail: alltechnl@all
tech-bio.com

April

19/21 International Symposium on Nonsurgical Contraceptive Methods for
Pet Population Control. Callaway Gardens, Pine Moutain Georgia
(near Atlanta). Abtracts to be considered for presentation for presen-
tation schould be submitted by December 3, 2001 to the Alliance for
Contraception in Dats and Dogs, c/o Scott-Ritchey Research Center,
College of Veterinary Medicine, Auburn University, AL 36849. For
additional information about the Symposium, see the Alliance web-
site at: http://www.vetmed.ve.edu/ACCD/.

26-28 Voorjaarsdagen, RAl, Amsterdam. Info: www.voorjaarsdagen.nl of
Eurocongress, attn. Voorjaarsdagen, PO Box 74713, NL-1070 BS
Amsterdam, fax: 31-20-6737306.

juni

4/7

Fourth International Symposium on Hormone and Veterinary Drug
Residue Analysis, County Hall of Antwerp (Provinciehuis), Antwerp,
Belgium. Info: Prof C. Van Peteghem, tel.: 32-(0)9-2648134, fax:
32-(0)9-2648199, e-mail: carlos.vanpeteghem@rug.ac.be, website:
www.allserv.rug.ac.be/~cvpetegh

Inaugural Conference of the Dutch Society for Wildlife Health, Artis
Conference Center, Amsterdam. Abstracts should be submitted by April
15,2002, to dr. Ab Osterhaus, Institute of Virology, RO. Box 1738,3000
DR Rotterdam, the Netherlands, e-mail: osterhaus@viro.fgg.eur.nl, fax:
31(0)10 4089485; Phone 31(0)10 4088066. For registration please
contact Dr. J.T. Lumeij, Division of Avian, Exotic Animal and Wildlife
Medicine, Department of Clinical Sciences of Companion Animals,
Utrecht University, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht, The Netherlands, pre-
ferably by e-mail: J.T.Lumeij@vet.uu.nl (Subiect: Conference registra-
tion DSWH).

Stichting Post-Academisch Onderwijs Diergeneeskunde (PAO-D) is een onafhanke-
lijk orgaan ingesteld door de Faculteit Diergeneeskunde en de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), en stelt zich ten doel
\'de bevordering, de organisatie en de coördinatie van postacademisch onderwijs op
het gebied van de diergeneeskunde\'.

Het PAO-D zoekt een

Post AcademischOnderwijs Diergeneeskunde

Dierenarts/StafFunctionaris gezelschapsdieren/paard (m/v)

(12 uur/week)

Om bovenvermeldde doelstellingen te realiseren functioneert
er een organisatie met daarin, naast een bureaumanager en ad-
ministratief medewerkers, twee staffunctionarissen op het ge-
bied van de landbouwhuisdieren respectievelijk gezelschaps-
dieren/paard. De organisatie functioneert onder verantwoor-
delijkheid van het Algemeen Bestuur van de Stichting.

Voor de functie van dierenarts/staffunctionaris gezelschapsdie-
ren/paard bestaat er thans een vacature. Het betreft vooralsnog
een functie voon2 uurperweek

De staffunctionaris is samen met de collega staffunctionaris
Landbouwhuisdieren en de bureaumanager verantwoordelijk
voor de uitvoering van het beleid van het PAO-D.
Specifieke verantwoordelijkheden liggen op het gebied van de
geneeskunde van het paard en de gezelschapsdieren. Binnen
deze sectoren wordt van de functionaris verwacht dat hij/zij een
initiërende en coördinerende rol speelt in het gehele veld van
nascholingsactiviteiten binnen de respectievelijke sectoren.
Uitvoerende (eind]verantwoordelijkheden draagt de functiona-
ris voor de feitelijke initiatie, organisatie en inhoudelijke uitvoe-
ring van de verschillende onderwijsactiviteiten betreffende de
sectoren gezelschapsdieren en paard, en van die (in samen-
spraak met collega staffunctionaris] welke een sector- of diers-
oortoverschrijdend karakter hebben.

Voor het adequaat kunnen uitvoeren van deze taken is het heb-
ben (dan wel ontwikkelen] van een gedegen netwerk binnen de
betreffende sectoren van allergrootst belang.
Wij bieden:

- n2-urigewerkweek,

- salaris op basis van schaahi (maximaal 4376 Euro bij voltijds
aanstelling),

- 8% vakantietoeslag,

- een eigen pensioenvoorziening.

Nadere informatie omtrent de organisatie als geheel dan wel de functie
in het bijzonder kunt u zich wenden tot de voorzitter van de Stichting
PAO-D, prof. dr. L.J. Hellebrekers, telefoon 030 253 4543 (werk] of 0343
443122 (privé).

Uw sollicitatie kunt u vóór 20 januari 2002 sturen naar: Bureau PAO-
Diergeneeskunde, Postbus 85205, 3508 AE Utrecht, ter attentie van de
voorzitter, prof. dr L.J. Hellebrekers.

-ocr page 64-

Dierenartsenpraktijk de
Hagmolen is een praktijk
met zeven dierenartsen in
Twente, voornamelijk be-
staande uit varkens, rund-
vee, pluimvee en gezel-
schapsdieren.
Ter versterking van de landbouwhuisdierensector met
name varkens zijn wij op zoek naar een

dierenarts m/v

Wij vragen van onze collega:

• Goede contactuele eigenschappen zowel naar cliën-
ten als naar collega\'s.

• Bereidheid zich te verdiepen in deelgebieden van
praktijkwerkzaamheden.

• Bereidheid deel te nemen in het dienstrooster.

Wij bieden onze collega:

• Een volledige baan met nadruk op geneeskunde var-
ken.

• Salariëring volgens KNMvD-normen.

• Voldoende ontplooiingsmogelijkheden.

Schriftelijke reacties met cv graag binnen veertien da-
gen naar: Dierenartsenpraktijk de Hagmolen, Hagmo-

lenweg 13a, 7495 RB Ambt Delden.

Hagmolen(

Vacature Dierenartsencombinatie
Zutphen-Laren

Dierenartsencombinatie Zutphen-Laren is een gemengde praktijk
met nadruk op landbouwhuisdieren.

Pen-i-2002 bestaat bij ons een vacature vooreen allround dierenarts
(m/v).

• werkzaamheden voornamelijk in de landbouwhuisdieren

• deelname in de dienstregeling

• parttime werken is mogelijk

• salariëring volgens richtlijnen KNMvD

• ervaring strekt tot aanbeveling

Reactie telefonisch, schriftelijk of per e-mail, te richten aan:
Dierenartsencombinatie Zutphen-Laren, ter attentie van de heer R..
van den Aakster, Rengersweg 2a, 7245 AC Laren. Telefoon:
(0573)401243, e-mail daczutphenlaren@agroweb.nl

Dierenarts met goed geoutilleerde groeiende eenmanspraktijk voor
gezelschapsdieren in een gezellige nieuwbouwwijk in een grote stad
in de Randstad, zoekt vanaf ongeveer eind maart 2002

een enthousiaste collega m/v

om gedurende drie maanden fulltime zelfstandig de praktijk te voe-;
ren en daarna parttime voor tweeëneenhalve dag per week.

Gezocht wordt een gemotiveerde collega met differentiatie gezel-
schapsdieren en goede contactuele eigenschappen, die tijd en aan-
dacht voor patiënt en cliënt belangrijk vindt en graag zichzelf en de
praktijk verder wil ontwikkelen. Er hoeven geen diensten gedraaid te
worden. Gestreefd wordt naar associatie op korte termijn.

Reacties binnen veertien dagen richten aan het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht onder vermelding
van nummer 12/2001.

Ü l E H E N A K T S E M> K A K T" 1 J K

DE OUDE IJSSEL

Onze praktijk is gelegen in de mooie Achterhoek,
een ideale omgeving om te ontspannen na gedane
arbeid.

Wij zijn een achtmans praktijk met voornamelijk
rundvee, varkens en gezelschapsdieren, waarin
steeds meer diersoortgericht wordt gewerkt.
Wij zoeken een

Dierenarts (m/v)

voorde landbouwhuisdieren

Na een inwerkperiode zal naast de algemene prak-
tijk en deelname aan avond- en weekenddiensten
de begeleiding van een aantal grotere varkensbe-
drijven tot het takenpakket gaan behoren.
Het betreft een volledige baan met mogelijkheid tot
associatie bij een goede samenwerking.

Uw sollicitatie graag binnen veertien dagen richten
aan: Dierenartsenpraktijk De Oude IJssel, ter atten-
tie van H. van der Berg, Berkenlaan 55b, 7064 HN
Silvolde.

Ter overname aangeboden:

Cezelschapsdierenpraktijk

met goede groeimogelijkheden in het zuid-oosten van
Nederland. Indien gewenst ook mogelijkheid tot over-
name van landbouwhuisdieren-cliëntèle.

Gaarne uw schriftelijke reactie binnen veertien dagen
richten aan het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer
13/2001.

Dierenartsen praktijk Monnickendam-Volendam
zoekt

dierenarts gezelschapsdieren
(m/v)

Parttime-baan: drie dagen per week. Participatie in
dienstregeling gemengde praktijk.

Reacties: Dierenartsenpraktijk Monnickendam-
Volendam, Jan Nieuwenhuyzenlaan 12a, 1141 HV
Monnickendam.

-ocr page 65-

de

Hoofdredactie

Voedselveiligheid en andere ontwikkelingen in 2002

Inmiddels is het ruim een jaar geleden dat de BSE-maatregelen voor runderen in de slachthuizen en destructors
van start gingen. De teller van BSE-gevallen staat nu op 28, waaronder elfgevallen die uitsluitend gevonden wer-
den door het onderzoek van monsters die in de slachthuizen genomen werden en drie door het onderzoek in de des-
tructors. Het onderzoek op slachthuizen heeft in een toenemend aantal Europese landen BSE aan het licht ge-
bracht en zelfs in Japan zijn drie gevallen vastgesteld. Veel aspecten van deze ziekte zijn nog onduidelijk vanwege
onder andere de lange incubatieperiode. Het artikel van Schreuder en Wever bespreekt de mogelijke oorzaken van
BSE in Nederland en geeft daarmee inzicht in hel toekomstige verloop van de situatie in ons land.
Met ingang van f januari 2002 werd vanwege de EU-verordening 999/2001 de screening uitgebreid met het routi-
nematige onderzoek van .schapen en geiten op TSE. Tien procent van de dieren ouder dan achttien maanden wordt
door middel van de .snelle test onderzocht. Met opzet wordt de verzamelnaam overdraagbare spongifimne encefa-
lopathieën gebruikt, na de verwarring in het afgelopen jaar waarbij buitenlands wetenschappelijk onderzoek
aangaf dat de runderziekte BSE ook hij schapen zou kunnen voorkomen. Deze mededeling is herroepen, maar de
maatregelen bij kleine herkauwers zijn gehandhaafd.

De Nederlandse Voed.selautoriteit krijgt langzaam maar zeker vorm, ondanks de tegenwind vanuit de Tweede
Kamer en maatschappelijke groeperingen. Gezien de ontwikkelingen in andere tanden en op Europees niveau kan
Nederland niet achterblijven om eenzelfde ontwikkeling door te maken. Het is bovendien niet verkeerd dat de
krachten op het gebied van voedselveiligheid worden gebundeld en gecoördineerd. Dit zal veel veranderingen te-
weegbrengen voor de organisaties die zich met dit onderwerp bezighouden.

Mocht u zich verder willen oriënteren op BSE of andere onderwerpen op he! gebied van voedselveiligheid, dan
vindt u de aankondiging van het symposium \'Foodfor thought \'op I2 jèbruari 2002, Het verslag van de \'Studiedag
(dier)geneesmiddelen in het milieu \'geeft twuwens ook te denken en heeft indirect te maken met andere aspecten
van voedselveiligheid.

De serie moderne biotechnologie wordt in deze aflevering van het Tijdschrift voortgezet met het artikel van Vulto
en Pluim over klinische gentherapie. Als hel tweede deel van de algemene regel voor de acceptatie en invoering
van nieuwe technologie bewaarheid zou worden die zegt dat de mogelijkheden op korte termijn steevast overschat
worden, maar de gevolgen op lange termijn onderschat, houdt dal toch een grote belofte in, zoals ook de auteurs
zelfstellen.

Het onderzoek van wilde dieren wordt met nieuw enthousiasme voortgezet in de onlangs opgerichte Dutch Society
for Wildlifè Health. De .startconferentie vindt op 8juni plaats en is gekoppeld aan een ander inilialiefop dit gebied.
Zie de aankondigingen elders in dit nummer van het Tijdschrift.

Dit nummer bevat nog meer interessante informatie die, naar wij hopen, voor veel dierenartsen van belang is. Nu
de Veterinary Quarterly is opgeheven, is het Tijdschrift het enige medium van de KNMvD dat de lezer van weten-
schappelijke injbrmatie voorziet Om het Tijdschrift in de toekomst netzo aantrekkelijk te laten zijn als dit nummer,
zijn uw bijdragen in de vorm van manuscripten onmisbaar Als u in de positie bent om een artikel te schrijven, bent
u zoals altijd van harte uitgenodigd om deze maatschappelijke functie, het (wetenschappelijk) informeren van die-
renartsen doormiddel van het Tijdschrift, te vervullen.
We gaan weer een spannend jaar tegemoet.

I

Ed ter Laak

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 66-

Waar komt BSE in Nederland vandaan?

Tijdschr Dierger\\eeskd 2002; 127:40-50

B.E.C. Schreuderi en C.I.C. Wever^

Oorspronkelijke artikelen

Samenvatting

Pas de laatste vijf jaar wordt Nederland geconfronteerd
met gevallen van BSE na jaren de dans ontsprongen te zijn.
Bij de tot nu toe gediagnosticeerde gevallen in Nederland
ontbrak een duidelijk verband met importen uit het
Verenigd Koninkrijk. In dit artikel worden de verschil-
lende ontstaansverklaringen voor de Nederlandse gevallen
besproken. De hierbij betrokken risicofactoren hebben
betrekking op geïmporteerde BSE, óf op mogelijk lokaal
ontstane BSE, óf op beide. De factoren zijn ook onder te
verdelen in introductie- en vermeerderingsrisicofactoren,
termen die bij een Europese risico-analyse zijn gebruikt.
Onderzoek bij het ID-Lelystad vanaf het begin van de ja-
ren negentig en bij het IKC Ede heeft getracht het relatieve
belang van de verschillende factoren aan te geven. De resul-
taten hiervan zullen besproken worden. Niet ingegaan
wordt op de specifieke bevindingen van de individuele ge-
vallen, bij ontbreken van volledige anamneses en diep-
gaand epidemiologisch onderzoek, maar wel wordt in alge-
mene zin een afweging gemaakt welke risicofactoren een
rol kunnen hebben gespeeld. Behalve de initiële importen
van levend vee en diermeel uit het Verenigd Koninkrijk, lij-
ken vooral het doorgaan van importen uit andere risicolan-
den en versleping binnen de mengvoederindustrie van be-
lang geweest te zijn. Wij hebben daarbij vooral gekeken
naar de situatie in de eerste helft en het midden van de ja-
ren negentig, de periode waarin de meeste tot nu toe gevon-
den gevallen in Nederland geboren zijn.

Summary

The possible origin of BSE in the Netherlands

It is only in the last 5years that the Netherlands has been confnmted with cases
of bovine spongiform encephalopathy (BSE). The cases diagnosed to date have
not been clearly linked to imports from the United Kingdom. This article des~
crihes the various possible explanations for the Dutch cases. The risk factors
involved, have either u connection with imported BSE. local origin of BSE, or
both. These factors can also be divided into introductory risk and propagation
risk, terms that were also used in anEV risk assessment study.
Research at ID-Lelystad since the early 1990s and at IKC-Ede has tried to as-
sess the relative importance of the various risk factors, the results of which are
discussed in this paper The paper does not deal with the specifics of the cases
dictgno.sed to date, because of the absence of an in-depth epidemiological in-
vestigation, but provides a general asse.s.sment of the risk factors that might
have played a role. Important factors have been, in addition to the initial im-
ports of cattle and meat and bone-meal from the UK, the continuing imports
fmm other countries with covert BSE and the cross-contamination within the
animal feed production lines. Emphasis is on the period of the early and mid-
1990s, the period in which most calves with diagno.sed BSE were horn.

\' Dr B.E.C. Schreuder, Divisie iVDT. Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid.

ID-Lelystad. Postbus 6S, 8200AB. Lelystad.
^ Ing. C.J.G. Wever. Informatie- en KennisCentrum Landbouw (IKC-Landbouw),
Po.stbus4H2. óJIOBLEde.

inleiding

Boviene spongiforme (of spongieuze) encefalopathie
(BSE), is op veterinair gebied ongetwijfeld de meest bespro-
ken vorm van overdraagbare spongiforme encefalopathieën,
ook wel prionziekten of TSE\'s genoemd. Dit laatste naar het
Engelse \'transmissible spongiform encephalopathies\'.
Pas de laatste vijf jaar wordt Nederland geconfronteerd met
gevallen van BSE najaren de dans ontsprongen te zijn. Bij
de tot nu toe gediagnosticeerde gevallen ontbrak een duide-
lijk verband met importen uit het Verenigd Koninkrijk (VK).
De afwezigheid van een dergelijk verband zorgt voor veel
grotere implicaties van de enkele BSE-gevallen dan wanneer
dat wel aantoonbaar was: de eerste gevallen in Denemarken
en in Duitsland hebben de exportpositie van deze landen veel
minder schade berokkend dan die van Nederland. Betrokken
overheden spanden zich dan ook zeer in om aan te tonen dat
het in deze gevallen importdieren betrof
Voor de BSE-gevallen in Nederland ontbrak - helaas - deze
verklaringsmogelijkheid en moest gezocht worden naar an-
dere ontstaansverklaringen. In dit artikel wordt niet ingegaan
op de specifieke bevindingen van deze gevallen, omdat vol-
ledige anamneses en diepgaand epidemiologisch onderzoek
vooralsnog ontbreken (zijn echter momenteel wel punt van
onderzoek). In het onderhavige artikel wordt meer in alge-
mene zin een afweging gemaakt welke risicofactoren een rol
kunnen hebben gespeeld. Wij hebben daarbij vooral gekeken
naar de situatie in de eerste helft en het midden van de jaren
negentig, immers de periode waarin de meeste tot nu toe ge-
vonden gevallen in Nederland geboren zijn.
Een opmerking vooraf: bij de afweging van het effect van
maatregelen zijn de auteurs (enigszins optimistisch) uitge-
gaan van een min of meer volledige implementatie van maat-
regelen.

Risicofactoren voor het ontstaan van
BSE in het algemeen

Voor een goede inschatting van de risicofactoren in
Nederland is allereerst kennis over het ontstaan van BSE in
het algemeen nodig. Deze kennis werd logischerwijs aan-
vankelijk vooral in het VK gegenereerd. Uit epidemiolo-
gisch onderzoek is gebleken dat de oorzaak van de uitbraak
in het VK lag in het verwerken in krachtvoer van onvol-
doende verhit diertneel, waarin kadavers of slachtafvallen
van met een spongiforme encefalopathie (SE) besmette die-
ren waren verwerkt (26). Vooral een case-control-studie
waarbij in honderd procent van de gevallen gebruik van dier-
meel aan de orde was, was in dit opzicht overtuigend. Alle
overige mogelijke factoren, waaronder het gebruik van orga-
nofosfaten in \'pour-ons\' (horzel-bestrijding!), waren niet in
honderd procent van de eerste bedrijven met een bevestigd
BSE-geval aan de orde. Overigens was het gebruik van orga-
nofosfaten wel een van de weinige factoren die significant
meer aanwezig was op bedrijven met een bevestigd BSE-ge-

-ocr page 67-

val. De verdere verspreiding van BSE kon later echter uit-
sluitend verklaard worden door een relatie met dierlijke ei-
witten in krachtvoer. Dit bleek vooral duidelijk uit verschil-
len tussen optreden van BSE op de Britse Kanaaleilanden
waar producenten krachtvoer met diermeel en anderen
krachtvoer zonder diermeel leverden (23).
Het verantwoordelijk geachte agens, tegenwoordig ook vaak
\'prionen\' genoemd, is bestand tegen hoge temperaturen. Pas
bij het onder druk verhitten bij temperaturen van rond de
BOT wordt het agens in voldoende mate geïnactiveerd.
Deze temperatuur werd in de destructoren in het VK lang
niet overal gehaald. Daarnaast waren begin tachtiger jaren
om overwegend economische redenen bepaalde veranderin-
gen in het destructieproces doorgevoerd, waardoor het agens
nog meer overlevingskansen kreeg. Navrant is dat juist het
om milieutechnische redenen afschaffen van het gebruik van
anorganische oplosmiddelen (en de daarbij behorende
stoombehandeling) een rol lijkt te hebben gespeeld.
Aanvankelijk werd bij de oorzaak van BSE vooral aan scra-
pie gedacht, maar een sporadisch voorkomende SE bij run-
deren kan niet met zekerheid worden uitgesloten (25). In ie-
der geval is in een latere fase ook en vooral infectieus
materiaal afkomstig van BSE-gevallen bij runderen gaan re-
circuleren via het krachtvoer waardoor BSE - aanvankelijk
vooral in het VK - kon uitgroeien tot het grootste veterinaire
probleem van de afgelopen decennia.

Overzicht risicofactoren voor het
ontstaan van BSE in nederland

Rond 1990 kon op grond van theoretische overwegingen ge-
steld worden dat de volgende risicofactoren voor Nederland
een mogelijke rol zouden spelen (20):

1. Import van levend (rund)vee uit het VK voor fokdoelein-
den nakomelingen hiervan \'weglekken\' van slachtdie-
ren.

2. Import van diermeel, vooral uit het VK.

3. De incidentie van scrapie in Nederland en de ratio
schaap/rund.

4. De effectiviteit van het lokale destructieprocédé ten aan-
zien van de inactivatie van TSE-agentia (prionen).

5. Toevoeging - al dan niet bewust - van diermeel aan rund-
veevoeders andere potentieel besmette voedingsbe-
standdelen (bijvoorbeeld in kunstmelk).

6. Verontreiniging van biologische materialen die parente-
raai bij runderen worden toegepast (bijvoorbeeld vaccins,
hormonen, catgut).

7. \'Spontane\' gevallen van BSE.

De factoren I en 2 hebben direct betrekking op geïmporteerde
BSE, factoren 3 en 4 op lokaal ontstane BSE, de overige facto-
ren op beide categorieën. De factoren zijn ook onder te verde-
len in introductie- en vermeerderingsrisicofactoren, termen
die later bij een Europese risico-analyse zijn gebruikt.

Bespreking afzonderlijke risicofactoren

Onderzoek gestart bij het ID-Lelystad (destijds CDI gehe-
ten) in 1990 heeft getracht het relatieve belang van de ver-
schillende factoren aan te geven (17). De resultaten hiervan
zullen hieronder besproken worden. Niet alle genoemde fac-
toren konden afdoende onderzocht worden: zo is de rol van
diermeel als risicofactor onvoldoende bestudeerd vanwege
onvoldoende inzicht in de handelsstromen van dit product.

1. Import van levend (rund) vee uit het Verenigd Koninkrijk voor
fokdoeleinden

Mede op instigatie van een subgroup van DGVI, het directo-
raat van de Europese Commissie verantwoordelijk voor de
bestrijding van dierziekten, is een studie verricht naar het ri-
sico dat landen, waaronder Nederland, binnen de Europese
Gemeenschap hebben gelopen door het importeren van le-
vend vee uit het Verenigd Koninkrijk (21). De studie be-
perkte zich tot de importen vóór het instellen van de import-
stop van februari 1990 voor alle dieren uit het VK ouder dan
zes maanden. Deze importstop was een uitbreiding van een
eerder importverbod, dat van juli 1989, dat gold voor dieren
geboren vóór de \'feed ban\' in het VK (zie ook annex 1).
Uitgangspunten bij deze studie waren de aantallen inge-
voerde fokdieren (alsmede gebruiksdieren anders dan voor
de directe slacht), verkregen uit officiële im- en exportsta-
tistieken, en de cumulatieve incidenties van gediagnosticeer-
de BSE in niet-geëxporteerde Britse dieren uit dezelfde leef-
tijdscategorieën. Enkele aannames hierbij waren dat de
meeste fokdieren als (drachtige) vaars geëxporteerd werden,
dat een besmetting met het agens in het eerste levensjaar op-
treedt, en dat de economische gebruiksduur in het importe-
rende land niet verschilde van die in het VK. Op deze manier
valt een risico-index te berekenen, waarmee landen inge-
deeld kunnen worden op basis van de te verwachten aantal-
len geïmporteerde BSE-gevallen.

Als voorbeeld: een import van honderd Britse fokdieren uit
het geboortecohort 1987/88, waarin de cumulatieve inciden-
tie van BSE vijf procent bleek te zijn, resulteert hierbij in een
risico-index van vijf, hetgeen overeenkomt met vijf te ver-
wachten BSE-gevallen in het Importland, bij eenzelfde de-
tectieniveau als in het VK.

Ierland en Portugal voerden de lijst aan met respectievelijk
911 en 262 berekende verwachte BSE-gevallen, waarvan
slechts een klein deel is gedetecteerd; Nederland scoorde ge-
middeld, met een risico-index van 44 (betrouwbaarheidsin-
terval 32-57). Deze gevallen zouden in Nederland moeten
zijn opgetreden in het begin van de jaren negentig, maar zijn
niet waargenomen. Dit laatste zou drie oorzaken kunnen
hebben: a) het detectieniveau in Nederland was beginjaren
negentig anders (lager) dan in het VK; b) de geïmporteerde
dieren zijn alle geslacht voordat klinische symptomen optra-
den; c) de berekeningen zijn onjuist. De laatste twee moge-
lijkheden lijken ons onwaarschijnlijk toe.
Ondanks velerlei kritiek zijn dergelijke berekeningen niette-
min van belang omdat hiermee het risico van secundaire
BSE-gevallen kan worden ingeschat: de meeste van de in het
VK geconstateerde gevallen lijken immers het gevolg te zijn
van recirculatie van materiaal van met BSE besmette runde-
ren en ook dieren geslacht in de preklinische fase kunnen
introductie van infectieus materiaal in de voedselketen be-
werkstelligen. Op deze wijze kunnen ook oudere ingevoerde
slachtrunderen BSE in een landelijke voedselketen introdu-
ceren. Het is overigens opvallend dat het Nederlandse ge-
boortecohort met grootste risico om BSE te ontwikkelen,
vijfjaar na de piek van import-risico volgt (17), een aanwij-
zing dat de tweede golf BSE-gevallen zich aan de ge-
middelde incubatieperiode houdt.

Overigens gaat het bij bovenstaande berekeningen uitsluitend

-ocr page 68-

om aantallen BSE-gevallen (in het VK dus klinisch verdacht en
histologisch bevestigd), en niet om aantallen
geïnfecteerde die-
ren.
Deze laatste groep kan nog wel enkele malen groter zijn
(1) en zou dus eveneens hebben kunnen bijdragen aan intro-
ductie van infectieus materiaal in de (dierlijke) voedselketen.
Hierbij past echter de kanttekening dat de grootste hoeveel-
heid infectiviteit gevonden wordt in het eindstadium van de
ziekte, wanneer ook klinische symptomen optreden. De maat-
regelen bedoeld om de organen met de hoogste concentratie
en grootste hoeveelheid infectiviteit, gespecificeerd risico-
materiaal (\'SRM\'), buiten de voedselketen te houden, zijn dan
ook vooral voor deze risicofactor van groot belang geweest.
Onder SRM werd verstaan: hersenen, ogen, tonsillen en rug-
genmerg van runderen en kleine herkauwers ouder dan twaalf
maanden, en de milt van kleine herkauwers van alle leeftijden.
In Nederland werd een dergelijke maatregel in 1997 inge-
voerd, waarmee Nederland vooruit liep op de Europese regel-
geving, te weten de pas onlangs bekrachtigde richtlijn 97/534.

Maternale transmissie zou het belang van de risicofactor \'im-
port van levend rundvee uit het VK\' nog kunnen versterken,
dan zouden immers ook de nakomelingen van de eerder be-
sproken groep van importdieren een risicofactor vormen. Pas
in 1997 werd duidelijk dat deze route een - zij het bescheiden -
rol speelde (27). Kalveren geboren in de laatste vier maanden
vóór en binnen één maand nä het optreden van klinische
symptomen bij het moederdier, bleken een ongeveer tien pro-
cent grotere kans te hebben op BSE dan leeftijdsgenoten uit de
koppel. Tevens werd duidelijk dat de kwantitatieve rol van ma-
ternale transmissie in de omvang van de BSE-epidemie be-
perkt bleef: geschat is dat één procent van de gevallen van de
totale epidemie in het VK aan deze route toegeschreven kan
worden (1,27). Opvallend was overigens dat bij een studie bij
zoogkoeien de nakomelingen van later positief bevonden die-
ren geen verhoogd risico bleken te hebben (24). Dat verder aan
de verticale-transmissie-studie een hele uitgave van het tijd-
schrift \'Applied Statistics\' (1997 nr, 4) werd gewijd, geeft ook
al aan dat de resultaten ervan niet eenduidig geïnterpreteerd
werden.

Hiermee wordt tevens het betrekkelijk geringe risico van
\'weglekken\' van voor de slacht ingevoerde kalveren richting
fokkerij belicht. Voor deze categorie dieren die meestal als
nuchter kalf werden ingevoerd (toegestaan tot april 1996),
speelde de infectieroute via het voer geen of slechts een onder-
geschikte rol: zij waren immers niet of nauwelijks blootge-
steld aan diermeel, en voor deze categorie zal de maternale
transmissie de belangrijkste potentiële route van infectie zijn.
Gegeven de beperkte efficiëntie van deze laatste transmis-
sieroute lijkt deze categorie dieren voor Nederland maar een
bescheiden risico te hebben gevormd. Van de in 1996 op te
sporen en te vernietigen ruim 60.000 Britse kalveren waren
overigens enkele honderden niet-traceerbaar en zijn dus mo-
gelijk \'weggelekt\'.

Het overgrote deel van deze categorie slachtkalveren is ech-
ter op een leeftijd van maximaal zes maanden regulier ge-
slacht en wordt, ondanks de grote aantallen dieren in deze
categorie (100.000 tot 150.000 per jaar tot en met 1996), niet
beschouwd als serieuze risicofactor. Zelfs in het geval van
maternale infectie, heeft binnen deze periode van zes maan-
den nog geen waarneembare infectiviteitsopbouw kunnen
plaatsvinden. Slechts bij orale infectieproeven met hoge do-
ses (100 gram hersenweefsel van met BSE besmette runde-
ren) kon in het distale ileum van kalveren infectiviteit wor-
den aangetoond op een leeftijd van zes maanden (28).

Conclusie: de directe import van levend vee, vooral (maar
niet uitsluitend) runderen bestemd voor fokkerijdoeleinden,
moet op zich reeds aanleiding hebben gegeven tot enkele
tientallen primaire gevallen van BSE in Nederland. Deze
zijn echter niet gedetecteerd. Ook slachtdieren en fokdieren
geslacht in de preklinische fase hebben bijgedragen aan de
introductie van infectieus materiaal in de (dierlijke) voedsel-
keten, waardoor mogelijk secundaire gevallen kunnen wor-
den veroorzaakt. Portugal is een goed voorbeeld van het be-
lang van import van vee int het VK als risicofactor

2. Import van diermeel, vooral uit het Verenigd Koninkrijk
De import van diermeel (diermeel wordt in dit kader gelijk
gesteld aan vleesbeendermeel) uit het VK maar ook uit an-
dere landen met een verhoogd risico van BSE, werd bij voor-
baat als een van de meest relevante introductieroutes be-
schouwd. Juist deze factor liet zich echter moeilijk afdoende
onderzoeken, voornamelijk vanwege de ondoorzichtigheid
van de handelsstromen. In sommige andere landen, bijvoor-
beeld Zwitserland, werd juist naar de import van diermeel uit
het VK, al dan niet indirect, gewezen als bron van de lokale
gevallen van BSE. Uit Zwitsers onderzoek (9) blijkt tevens
hoe moeilijk het is om aan te geven waar en wanneer een par-
tij besmet diermeel of diervoeder het land is binnengeko-
men: Zwitserland importeerde in de periode 1985-89 slechts
drie ton diermeel direct uit het VK, maar bijna 50.000 ton uit
de omringende EU-lidstaten. De Zwitserse conclusie was
dat doorvoer via deze landen van Brits diermeel verantwoor-
delijk voor de insleep van BSE moet zijn geweest.
Dc Nederlandse situatie met betrekking tot importen van risi-
covol diermeel is niet veel duidelijker. Nederland is een netto
importeur van dierlijke eiwitten voor gebruik in diervoeders.
Het totale Nederlandse verbruik was in de periode 1984 tot en
met 1989 ongeveer het dubbele van de Nederlandse produc-
tie, per jaar werd er 150.000 tot 200.000 ton aan diermeel ge-
ïmporteerd (3). Belangrijker is natuurlijk het aandeel van het
VK in deze importen: dit schommelde in deze jaren tussen de
één procent en de drie procent van het totaal aan importen.
Saillant is de stijging van ruim honderd procent van 1988
naar 1989 (Tabel I), waaraan de prijsstelling van diermeel in
het VK ongetwijfeld debet zal zijn geweest.

De importen van dierlijke eiwitten uit het VK zijn ook na
1989 doorgegaan: 3.000 tot 6.000 ton per jaar. Een tabel met
importcijfers over de jaren 1985 tot 1996 uit een rapport van
een inspectiemissie van de EU (5) laat deze jaarlijkse import-
cijfers vergezeld gaan van de aantekening dat het hier om
pluimveemeel gaat en dat \'een en ander is nagetrokken bij
importeurs van dierlijke eiwitten\', een aantekening die ook
op de jaren 1988 en 1989 zou slaan (maar niet strookt met de
cijfers van tabel 1). Mogelijk zal dit wél kloppen voor de ja-
ren waarin een importverbod van herkauwermeel uit het VK
van kracht was (vanaf 6 september 1990, zie ook annex 2).
De import van diermeel uit het VK mag dan betrekkelijk ge-
ring zijn geweest, daar tegenover staat dat er uit andere lan-
den met een reëel BSE-risico in de jaren negentig volop in-
gevoerd kon worden. Zo werd vanuit Ierland begin negentig
jaarlijks ongeveer 20.000 ton ingevoerd, met weliswaar een
dip in 1995, maar wat daarna weer doorging, in ieder geval
tot en met 1998. Eveneens moet vermeld worden de toegeno-

-ocr page 69-

Tabel i. Importen van dierlijke eiwitten in Nederland vanuit het VK (in tonnen).

1988

1989

Totaal dierlijke eiwitten

1.790

4.247

waarvan:

diermeel

1.752

3.962

ruw beendermeel

49

vleesbeendermeel

121

verenmeel

38

115

Bron: Productschap voor Veevoeder, 1990.

men import uit Zwitserland, een ander risicoland, dat echter
een goede destructiebehandeling kent. In het licht van de
jongste cijfers met betrekking tot BSE-gevallen in Duitsland
zouden ook de substantiële importen van diermeel uit dit
land (ongeveer 50% van de totale import) met andere ogen
bezien moeten worden.

Conclusie: vooral de directe importen uit het VK in de jaren
1988 en 1989 vormden een risico. De import van diermeel
uit andere landen dan het VK maar met eveneens een ver-
hoogde incidentie van BSE (zoals Ierland en Zwitserland, en
mogelijk ook Duitsland), zou evenzeer een risico hebben in-
gehouden. Import van Brits diermeel via derde landen lijkt
in Zwitserland de oorzaak van BSE te zijn geweest.
In hoeverre het risicovolle diermeel ook bij herkauwers in
Nederland terecht zou hebben kunnen komen, door bewuste
of onbewuste toevoeging aan rundveevoeders, wordt bespro-
ken onder sectie 5.

3. De incidentie van scrapie in Nederland en de ratio
schaap/rund

De blootstelling van de rundveepopulatie aan het scrapie-
agens was aanvankelijk de enige verklaring voor het optre-
den van BSE in het VK. Daarom is dc incidentie van scrapie
in Nederland onderzocht.

De mate van voorkomen van scrapie kon niet gemeten wor-
den met een serologische of andere routinematig toepasbare
test. Ook het histologisch onderzoeken van slachtmateriaal
(hersenen) leek niet de aangewezen weg om dit te bepalen,
vanwege de verwachte lage incidentie en de daardoor beno-
digde grote aantallen te onderzoeken monsters. Daarom is
beginjaren negentig in samenwerking met de Gezondheids-
dienst voor Dieren een uitgebreide enquête onder schapen-
houders in Nederland uitgevoerd. Deze enquête bestond uit
twee onafhankelijke enquêtes: een schriftelijke, onder ze-
venhonderd
at random geselecteerde schapenhouders in ge-
heel Nederland en een mondelinge enquête, onder honderd-
vijftig, eveneens
at random gekozen schapenhouders, die
allen persoonlijk werden bezocht. Eén van de belangrijkste
conclusies was dat verschijnselen van scrapie op ongeveer
zes procent van de onderzochte bedrijven voorkwamen (18).
Omgerekend naar de Nederlandse schapenpopulatie bete-
kent dit dat er op 3,8 ä 8,4 procent van alle bedrijven met een
95 procent zekerheid, dieren met verschijnselen van scrapie
aangetroffen kunnen worden. Binnen deze \'positieve\' bedrij-
ven wordt jaarlijks ruim één procent van de dieren met ver-
schijn.selen van scrapie afgevoerd, wat neerkomt op bijna één
promille van de totale onderzochte populatie.
Engels onderzoek (14) gaf een hogere prevalentie van bedrij-
ven met verschijnselen van scrapie maar een met Nederland
vergelijkbare incidentie van scrapie binnen deze bedrijven aan.

De ratio schaap/rund zou per land een indicatie kunnen ge-
ven van de samenstelling van lokaal geproduceerd diermeel
c.q. krachtvoer, met name hoeveel schapenmateriaal dit kan
bevatten. De ratio schaap/rund kan op verschillende manie-
ren uitgedrukt worden; gekozen is hier voor de verhouding
schapen >1 jaar : alle melkkoeien. In 1989 bedroeg deze
voor het VK 7,4, voor de USA 0,74 (22), en voor Nederland
0,35. De beide laatste zijn dus respectievelijk een factor 10
en 20 kleiner dan in het VK.

Conclusie: Samen met de incidentie van scrapie in de lokale
schapenpopulatie kan de ratio schaap/rund per land een in-
dicatie geven van de mogelijke blootstelling van de rundvee-
populatie aan het scrapie-agens. Beide factoren zijn voor
Nederland aanzienlijk lager dan voor het VK.
Bepalend voor de uiteindelijke blootstelling is echter de
mate van inactivatie van het agens door het destructieproces
en de mate van opname van diermeel in rundveevoeder (zie
secties 4 en 5). Aangezien in geval van scrapie de effectiviteit
van het Nederlandse destructieproces ruim voldoende lijkt te
zijn, lijkt deze risicofactor van ondergeschikt belang.
Opmerking: Een eventueel optreden van BSE bij schapen,
wat momenteel zeker in het VK niet voor onmogelijk gehou-
den moet worden, zou de inschatting van deze risicofactor
veranderen (zie ook sectie 4). De importen van schapen uit
het VK lieten medio jaren negentig een opvallende stijging
zien: tot tneer dan 100.000 stuks per jaar, weliswaar meren-
deels slachtdieren.

4. De effectiviteit van het lokale destructieprocédé ten aanzien

van de inactivatie van TSE-agentia
Zoals hierboven aangegeven zou de mogelijke overleving van
het scrapie-agens - en in latere instantie ook het BSE agens -
binnen een lokaal destructieproces bepalend zijn voor het tot
stand komen van een kringloop van deze agentia in een land. In
1992 is door het ID-Lclystad in samenwerking met het RIVM
en de Nederlandse Vereniging van Destructoren een onderzoek
gestart naar de effectiviteit van de in Nederland gebruikte de-
structieprocessen ten aanzien van de inactivering van het BSE-
en scrapie-agens (19). Hierbij werden als infectieus materiaal
hersenstammen gebruikt, afkomstig van een zestal met BSE
besmette runderen uit het VK en van zestig met scrapie be-
smette schapen uit Nederland, alle klinisch positief en histolo-
gisch bevestigd. Dit infectieuze materiaal werd met destructie-
materiaal gemengd, waarna het geheel onderworpen werd aan
een vochtige hittebehandeling onder druk (autoclaveren).
Verschillende tijd-temperatuurcombinaties werden onder-
zocht, waaronder een procesgang conform de EU-Richtlijn
aangaande destructieprocédés uit 1996 (20 minuten op 133°C
bij 3 bar).

In het geval van scrapie was bij de twintig minuten 133°C
combinatie geen restinfectiviteit vast te stellen. Dit was ook
al bij lagere tijd-temperatuurcombinaties het geval. Met de-
zelfde tijd-temperatuur-combinatie van twintig minuten bij
133°C werd in het geval van BSE een ongeveer honderdvijf-
tig-voudige reductie bereikt (waarbij restinfectiviteit werd
vastgesteld). Met onvermengd hersenstammateriaal werd
een ongeveer duizendvoudige reductie verkregen (eveneens
rest-infectiviteit vastgesteld).

Conclusie: In inactivatie-experimenten bleek het scrapie-
agens minder hitteresistent te zijn dan het BSE-agens. Er kan
gesteld worden dat ook bij destructieprocessen die als mini-

-ocr page 70-

male behandelingen (\'worst case scenario\'s\') beschouwd
werden en die mogelijk in Nederland in het begin van de jaren
negentig hebben kunnen voorkomen, van scrapie-agens af-
doende geïnactiveerd werd. Het risico van ontstaan van BSE
in Nederland op basis van lokale scrapie lijkt dus niet groot.
Verder bleek uit onderzoek dat zelfs bij het van EU-wege
aanbevolen proces van twintig minuten op 133 °C bij 3 bar in
het geval van BSE enige restinfectiviteit overblijft (in de orde
van grootte van 0,5% tot l
%o). De in 1997 ingevoerde SRM-
maatregel rekende afdoende met dit risico af, omdat sinds-
dien de materialen met de hoogste infectiviteit uit de keten
verwijderd worden. Dit is althans het geval voor BSE bij
runderen: het mogelijke voorkomen van BSE bij schapen
vertroebelt dit beeld weer. ook al omdat de verspreiding van
het BSE-agens bij het schaap
binnen het dier niet zo beperkt
is als bij het rund. Om in geval van BSE bij schapen (c.q.
kleine herkauwersj eenzelfde graad van bescherming voor
de consument te bewerkstelligen, zou de lijst van specifieke
risico-organen drastisch moeten worden uitgebreid (gelet op
de vroege aanwezigheid van het agens in lymfoïde organen),
of naar routinematig testen moeten worden overgegaan.

5. Toevoeging - al dan niet bewust ■ van diermeel aan rundvee-
voeders andere potentieel besmette voedingsbestanddelen
(bijvoorbeeld kunstmelk)
Bedoelde (bewuste) toevoeging van diermeel
Ook vóór het diermeelverbod in 1989 was het in Nederland
niet gebruikelijk diermeel op te nemen in krachtvoer voor
runderen (opgave van \'de Schothorst\', Van der Aar, persoon-
lijke mededeling, 1995, voor de coöperatieve voederfabrie-
ken, ongeveer de helft van de markt). Hierbij speelden
kostenoverwegingen, de beschikbaarheid van grondstoffen
op de wereldmarkt en de smakelijkheid van het voer een rol
(dit laatste aspect speelt nog meer bij kalverbrokken).
Een verschil met het VK was verder dat de kwaliteit van
grassilages in het VK in het algemeen minder goed was dan
die in bijvoorbeeld Nederland, met als gevolg dat de be-
hoefte aan bijvoeding met eiwitten eveneens groter was.
Percentages van vijf tot acht procent aan dierlijke eiwitten in
krachtvoer werden voor de beginperiode van de BSE-epide-
mie in het VK genoemd. Andere landen bleven daar onder:
bijvoorbeeld Zwitserland, met gemiddeld 2,5 procent in die
gevallen waarin diermeel in het rantsoen werd opgenomen
(8); Frankrijk, met nul tot drie procent (16); en Ierland, met
gemiddeld 0,5 procent (4). Volgens sommige bronnen
schijnt ook in Denemarken relatief veel - lokaal geprodu-
ceerd - diermeel te zijn opgenomen in krachtvoer voor rund-
vee, maar klaarblijkelijk zonder desastreuze gevolgen.
Ook een andere voedingstechnische waardering van het -
\'bestendige\'- dierlijke eiwit leidde tot verschillen met het
VK. In Nederland werd een nieuw eiwitwaarderingssysteem
later ingevoerd dan in het VK. Hierin kregen bestendige ei-
witten (dit zijn eiwitten die pas voorbij de voormagen afge-
broken worden), een hogere score. Tegen de tijd dat ook in
Nederland de nieuwe normen werden ingevoerd was de ken-
nis over het risico van opname van diermeel gemeengoed ge-
worden.

Conclusie: In Nederland lijkt de bewuste toevoeging van
diermeel aan krachtvoeder voor herkauwers, oftewel de pri-
maire contaminatie, geen belangrijke risicofactor te zijn ge-
weest. Zou dit de enige mogelijke vorm van blootstelling zijn
geweest, dan zou hiermee het eventuele risico van alle dier-
meel- importen zijn vervallen (zie echter ook het hierna vol-
gende onderdeel).

Onbedoelde (of: onbewuste) toevoeging van diermeel aan
rundveevoeders

Volgens opgave van het Productschap voor Veevoeder
(VVR) werd in Nederland tot eind van de jaren negentig in
ongeveer tweederde van de Nederlandse veevoederbedrijven
het rundveevoeder in dezelfde productielijn gemaakt als var-
kens- en pluimveevoeder (15). In deze bedrijven geprodu-
ceerde rundveevoeders konden daarom in principe geconta-
mineerd raken met diermeel dat tot voor kort nog steeds aan
varkens en pluimvee gevoerd mocht worden (in november
2000 kondigde het PVE een stop af voor opname in pluim-
veevoeders, in december 2000 volgde een EU-verbod voor
toevoeging van diermelen aan alle voeders voor landbouw-
huisdieren).

De mate van deze secundaire contaminatie (ook wel versle-
ping ofkruiscontaminatie
genoemd) is niet voor diermeel af-
zonderlijk bestudeerd, maar er zijn in het verleden wel bepa-
lingen gedaan in verband met mogelijke versleping van
ongewenste bestanddelen zoals antibiotica en groeibevorde-
raars. Uit rapporten van verschillende instellingen komt zes
tot acht procent als
gemiddelde schatting voor de mate van
versleping naar voren (Kwaliteitsdienst Diervoeders (KDD),
aangehaald in 11). Een EU-inspectierapport spreekt van
meer dan tien procent (5). Het VVR spreekt in zijn bovenge-
noemde rapport over een teruggang van de versleping vanaf
1992 van gemiddeld tien tot vijftien procent naar vijf tot tien
procent, ondermeer als gevolg van het invoeren van een
Good Manufacturing Practice (GMP)-code voor de produc-
tie van diervoeders en gerichte aandacht voor het versie-
pingsprobleem.

Hierbij nemen we aan dat het om de gemiddelde samenstel-
ling van een volgende partij veevoeder gaat: die zou dan zes
tot acht procent van de restanten van de voorgaande partij kun-
nen bevatten. De verdeling van de contaminatie binnen een
partij is echter niet uniform: het deel dat aansluitend op de
voorgaande partij is geproduceerd, zal veel meer dan de zes tot
acht procent contaminatie bevatten (een mogelijke verklaring
waarom BSE slechts een enkel dier op een bedrijf aangrijpt?).

Een ogenschijnlijk belangrijke maatregel om het versie-
pingsrisico in te dammen was de GMP-bepaling dat geen
herkauwervocder gemaakt mocht worden na een charge
waarin meer dan zes procent diermeel was verwerkt. Deze
bepaling werd als vrijwillig aangegane verplichting door de
mengvoederindustrie per 1 januari 1993 ingesteld, en werd
per 9 november 1994 opgenomen in een verordening van het
VVR. Gelet op het gegeven dat (voor niet-herkauwers)
mengvoer met een hoger gehalte aan diermeel toen ook al
uitzonderlijk was, moet geconstateerd worden dat deze
maatregel weinig aan het inperken van de kruiscontaminatie
zal hebben bijgedragen. Bovendien bleef als \'tolerantie\' in
de praktijk een half procent dierlijke eiwitten ook in herkau-
wervoeders toegestaan.

Onderzoek in het VK heeft aangetoond dat er relatief meer
\'born after the ban\' gevallen van BSE werden aangetroffen
in gebieden met een hoge varkens- en pluimveedichtheid. De
conclusie is toen getrokken dat versleping van diermeel
binnen mengvoederindustrieën hieraan debet was (7). De
Britse overheid heeft toen als uiterste consequentie het voe-

-ocr page 71-

ren van diermeel aan alle landbouwhuisdieren verboden. Dit
gebeurde in augustus 1996, kort na het vaststellen van de re-
latie tussen de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-
Jakob(vCJD)enBSE.

Schatting van de hoeveelheid toegevoegd diermeel via ver-
sleping (kruiscontaminatie)

Met de bovengenoemde zes tot acht procent versleping
binnen het veevoederproductiesysteem kan een schatting ge-
maakt worden van de hoeveelheid opgenomen diermeel. Als
kalveren op de in Nederland gebruikelijke wijze worden op-
gefokt met kunstmelk en krachtvoer, zal een kalf in de eerste
twaalf levensweken ongeveer 60 kg krachtvoer opneiTien
(10), in de eerste zes maanden ongeveer 200 kg. Daarnaast
worden in kunstmelk rundervetten gebruikt, die met twee tot
drie procent eiwit \'verontreinigd\' konden zijn (conform EG-
regelgeving 1999/534/EC inomenteel teruggebracht tot
0,15%), evenals bloed(plasma) dat verontreinigd met her-
senmateriaal kan zijn, vooral als gevolg van lekkage van her-
senmateriaal door het schietgat (persoonlijke mededeling
H.A.P. Urlings, 2000). Bloed van runderen met BSE is zelf
nog nooit infectieus gebleken, maar bij het verdoven voor het
slachten zouden mogelijk deeltjes herseniTiateriaal in de cir-
culatie kunnen komen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen bij het
gebruik van schietmaskers die met perslucht werken en ook
een overdruk in de craniale holte veroorzaken, en bij gebruik
van het \'Spaanse rietje\', waarmee het ruggentnerg wordt
vernietigd (in Nederland verboden). Bloedproducten zouden
bij gebruik in kunstmelk een beduidend risico in zich kunnen
dragen, omdat deze vanwege de aard van het materiaal nau-
welijks verhit worden alvorens verwerkt te worden.
Tevens zou nagegaan moeten worden of vetsmelterijen ook
gebruik hebben gemaakt van risicohoudend materiaal, bij-
voorbeeld runderkoppen, bij de bereiding van vetten. Bij al
dit soort materiaal worden hittebehandelingen toegepast die
waarschijnlijk verre van voldoende zijn om BSE-agens te in-
activeren.

Alhoewel de totale hoeveelheid mogelijk risicovol materiaal
ten opzichte van de latere diermeel-opname gering is, maakt
de grotere doorlaatbaarheid voor macromoleculen van het
juveniele darmepitheel een vroege blootstelling aan het
agens - zelfs aan minimale hoeveelheden - tot een potentieel
belangrijke risicofactor. Deze risicofactor is vanwege het
grote aantal onzekerheden in bovenstaande berekening van
de opname van diermeel door kalveren overigens buiten be-
schouwing gelaten.

Voor de onbedoelde diermeelopnaiTie via kruiscontaminatie

Tabel 2. De geschatte bijdrage van de afzonderlijke risicofactoren in de jaren negentig aan het ontstaan en de vermeerdering van BSE in Nederland.

1. Import van levend rundvee uit hetVK:

a) voornamelijk voor fokdoeleinden

b) nakomelingen ervan (maternale transmissie)

c) \'weglekken\' van slachtdieren

rond 1990 m.h.t.
ontstaan /vermeerdering

■l-H- n.v.t.C*
± n.v.t.
± n.v.t.

rond 1994

(vnl. vermeerdering)
±?

in 1999

(vnl. vermeerdering)

2. Import van diermeel (of vicesbeendermeel):

a)uit hetVK

b) uit andere risicolanden

-HH-
-l-l-

n.v.t.
n.v.t.

±(2)
4-/-I-H-

1-0)

3. Mogelijke rol van scrapie:

a) de incidentie van scrapie in Nederland

b) de ratio schaap/rund

!-

.(4)

n.v.t.

onveranderd
onveranderd

4. Ineffectiviteit lokale destructie procédé:

a) ten aanzien van de inactivatie van scrapie agens

b) ten aanzien van de inactivatie /recirculatie van BSE-agens

.(4)

-(5)

5. Toevoeging van diermeel in rundveevceders

a) bewuste toevoeging

b) versleping vanuit andere mengvoeders

c) andere voedingsbestanddelen(bijvoorbeeld in kunstmelk)

±?

1

-l-l-F
±?

±?

J7)
±?

6. Contaminatie van biologische reagentia

±

±

.0

-

7. \'Spontane\' gevallen van BSE

hypothetisch

onveranderd

(1) Rond 1990 hadden risicofactoren, vooral de iinport-gerelateerde, voornamelijk betrekking op ontstaan (introductie), niet zozeer op vermeerdering
(geldt voor alle \'n.v.t.\'s\').

(2) Import via derde/andere lidstaten landen bleef mogelijk.

(3) Vermindering als gevolg van de aanvullende eis in 1997 dat alleen diermeel dat de door de EU voorgeschreven hittebehandeling had ondergaan op een
veevoederbedrijf mocht voorkomen.

(4) Gebleken is dat ook al rond 1990 het scrapie-agens volledig geïnactiveerd werd door het Nederlandse destructieproces.

(5) Effect versterkt door introductie SRM-maatregelcn in 1997.

(6) Verbetering door introductie GMP-eisen en aanvullende maatregelen om versleping te voorkomen, niettemin bleef een half procent dierlijke eiwitten
toegestaan (getolereerd).

(7) Op 1 maart 1999 werd ecn nul-tolerantie voor dierlijke eiwitten (met uitzondering van melk en bloed) in rundvecvoeders ingevoerd; enkele maanden la-
ter kwamen gescheiden productieketens voor rundvecvoeders tot stand (althans volledige afwezigheid van dierlijke eiwitten hierin kon worden gega-
randeerd).

-ocr page 72-

door volwassen melkvee is eveneens een schatting gemaakt
(11), hierbij uitgaand van de situatie dat in één installatie zo-
wel rundvee- als varkens- en/of kippenvoeder wordt gepro-
duceerd. Bij een mengvoeropname van 2000 kg/jaar, zou een
melkkoe gemiddeld aan diermeel 450 gram per jaar opne-
men (met een minimum van 67 gram en een maximum van
2500 gram). Ter vergelijking: in het VK kon in 1988 een koe
met een zelfde mengvoederopname een hoeveelheid van 100
kg diermeel per jaar opnemen (bij 5% diermeel in het voer).

Voor een goede inschatting van het risico van deze opname
moet bekend zijn wat de infectiviteit van het diermeel is en
wat de minimale infectieuze dosis is bij orale toediening bij
het rund. Voor beide gegevens ontbreken evenwel harde ge-
tallen.

Voor de Nederlandse omstandigheden is een schatting ge-
maakt van de hoeveelheid infectiviteit in diermeel na het
destructieproces zoals dat de laatste jaren gebruikelijk is
(133°C, 20 minuten, 3 bar). De orale 1D50 voor runderen
(dosis waarbij vijftig procent van de geëxposeerde runderen
BSE ontwikkelt) zou liggen tussen 0,16 gram (worst case) en
IO gram (best case)
gedestrueerd hersenmateriaal (17).
Orale transmissie-experimenten in Engeland hebben laten
zien dat de orale ID50 in ieder geval onder de 0,2 gram aan
on-
behandeld
hersenmateriaal ligt (1) en waarschijnlijk 0,1 gram
bedraagt. Op basis hiervan en op basis van de aangetoonde in-
activatie bij de destructie, zou de 1D50 aan gedestrueerd her-
senmateriaal liggen in de buurt van de 10 tot 100 gram.
De vraag hoe groot een minimale infectieuze dosis (oraal)
moet zijn, is vooralsnog onbeantwoord, evenals de vraag of
multipele subletale doses een cumulatief effect kunnen heb-
ben. Dit bemoeilijkt een verantwoorde risico-inschatting,
maar duidelijk is wel dat de gemiddelde jaaropname van 450
gram diermeel de mogelijkheid biedt voor een eenmalige
opname van een hoeveelheid gelijk aan de hierboven bere-
kende ID50, laat staan voor een minimale infectieuze dosis.

Ook ten aanzien van deze risicofactor heeft de SRM-maatre-
gel van 1997 een belangrijke inbreng gehad, doordat de spe-
cifieke risico-organen uit de dierlijke voedselketen werden
gehouden. Nog belangrijker is geweest de invoering in
Nederland van het absolute verbod op het vervoederen van
dierlijke eiwitten aan rundvee en andere herkauwers in maart
1999, waardoor het verslepingsrisico verder geminimali-
seerd werd. Van dit verbod, ingesteld onder druk van de
melkveehouderijsector zelf, waren melk, bloed en bloedpro-
ducten en vis uitgezonderd. Verenmeel werd wel uitgesloten
om problemen met de microscopische controlemethoden te
vermijden. Daarnaast zijn ook maatregelen getroffen om
versleping tijdens de distributiefase uit te sluiten.
In de praktijk werkte deze maatregel, die een \'nul-tolerantie\'
voor dierlijke eiwitten in herkauwervoeders dicteerde,
enigszins anders uit dan men had beoogd: in plaats van ge-
scheiden productielijnen voor herkauwervoeders bleek de
veevoedersector de voorkeur te geven aan het niet meer ver-
werken van diermeel in ook niet-herkauwervoeders. Dit gold
dan voor de \'gemengde\' veevoederproducenten. Het be-
oogde resultaat voor herkauwers lijkt echter gehaald; zeker
vanaf augustus 1999 (toen de maatregel alom geïmplemen-
teerd was) lijkt deze risicofactor geen rol meer te hebben ge-
speeld. Het van EU-wege afkondigen van een totaal verbod
op het vervoederen van diermeel voor alle landbouwhuisdie-
ren, december 2000, heeft wat Nederland betreft hieraan niet
principieel iets toegevoegd. Wel zal laatstgenoemde maatre-
gel grote economische en ecologische gevolgen hebben,
waaronder problemen met de afzet van diermeel (bijvoor-
beeld in Nederland, met een jaarproductie aan diermeel van
meer dan 250.000 ton, waarbij verbranding niet echt bij-
draagt tot een duurzame veehouderij), en een sterke druk om
het mondiale soya-areaal uit te breiden.

Conclusie: Onbedoelde toevoeging van diermeel aan
krachtvoeder voor runderen als gevolg van versleping in
voederlijnen waar ook andere, diermeelbevattende, meng-
voeders bereid werden (kruiscontaminatie), lijkt gedurende
het grootste deel van de jaren negentig een belangrijke, zo
niet de meest belangrijke, risicofactor te zijn geweest. Deze
factor is ons inziens zelfs met de tot en met het 1994 getroffen
maatregelen niet afdoende geëlimineerd. Van cruciale bete-
kenis zijn echter geweest de SRM-maatregel van 1997 en het
instellen van een absoluut verbod op vervoederen van dier-
lijke eiwitten aan rundvee en andere herkauwers in 1999.
Bestanddelen in kunstmelk en krachtvoeders voor kalveren
(dierlijke vetten, bloedplasma) lijken daarnaast een moeilijk
te kwantificeren maar potentieel belangrijke risicofactor te
zijn (geweest?) en verdienen nader onderzoek.

6. Verontreiniging van biologische materialen die parenteraal
bij runderen ivorden toegepast (bijvoorbeeld vaccins, hor-
monen, catgut)

Ook deze factor laat zich moeilijk kwantitatief benaderen
zodat ons dus een kwalitatieve benadering rest. Bij de epide-
miologische studies rond het ontstaan van BSE in het VK
konden alle factoren verbonden aan biologische reagentia
worden uitgesloten als gemeenschappelijke risicofactor
(26). De enige risicofactor die alle gedocumenteerde geval-
len deelden, was het vervoederen van krachtvoer met dier-
lijke eiwitten.

Het is in principe denkbaar dat gevallen die momenteel, ruim
tien jaar na het begin van de uitbraak in het VK, worden ge-
diagnosticeerd, een andere etiologie kennen dan de initiële
gevallen. De situatie met betrekking tot risicofactoren is in
het midden van de jaren negentig een andere dan in het
midden en op het eind van de jaren tachtig. De primaire
transmissieroutes zijn inmiddels grotendeels aangepakt en
een meer indirecte route zou relatief belangrijker geworden
kunnen zijn. Alhoewel concrete aanwijzingen hiertoe ont-
breken verdient het wel aanbeveling door middel van voort-
gezet epidemiologisch onderzoek potentiële andere risico-
factoren te blijven uitsluiten.

In het algemeen heeft de farmaceutische industrie alert op de
BSE-crisis gereageerd, aangestuurd door het Committee for
Proprietary Medicinal Products (CPMP) in december 1991,
en het Committee for Veterinary Medicinal Products
(CVMP) in 1992, ook vanwege de overige Europese regelge-
ving voor humane en veterinaire toepassing van deze produc-
ten. Producenten werden geacht uit te gaan van de principes
van \'safe sourcing, safe processing, safe use\'. Zo dienden
grondstoffen betrokken te worden van jonge dieren (< zes
maanden) uit gebieden zonder BSE of met een laag risico;
verder moet bij de keuze en het verzamelen van grondstoffen
rekening worden gehouden met de mogelijke mate van infec-
tiviteit van betreffende weefsels en verontreiniging vanuit an-
dere weefsels. Tenslotte moeten geschikte bereidings- en in-
activeringswijzen worden toegepast. De Commissie Prion-
ziekten van de Gezondheidsraad oordeelde in 1996 (6) dat bij

-ocr page 73-

adequate toepassing van de CPMP-richtlijnen het risico van
BSE-besmetting via geneesmiddelen en medische hulp-
middelen tot een aanvaardbaar minimum werd terugge-
bracht, hierbij sprekend over toepassing bij de mens.
Voor toepassing van dergelijke producten (vaccins, biologi-
sche producten, en dergelijke bereid met grondstoffen van
boviene oorsprong) bij herkauwers zou als gevolg van het
ontbreken van een speciesbarrière, dit minimum met name
rond 1990 wel eens kunnen zijn overschreden, toen er nog
weinig voorzorgsmaatregelen waren getroffen om mogelijke
contaminatie met TSE-agentia te voorkomen. In dit kader is
bijvoorbeeld gedacht aan longwormvaccin bereid uit long-
materiaal van kalveren. Aanwijzingen dat dit ook daadwer-
kelijk plaats vond, ontbreken tot op heden. Een recent voor-
beeld van het desastreuze effect van een verontreiniging met
TSE-agentia in een vaccin heeft in Italië gespeeld, waar een
vaccin tegen contagieuze agalactie verontreinigd is geraakt
met scrapie-agens (2). Dit speelde vooral onder geiten.
Een speciale opmerking verdient gelatine, veel gebruikt in
de geneesmiddelenindustrie als grondstof voor capsules. Het
is jarenlang op basis van productiegegevens als veilig be-
schouwd, maar kwam in 1996 weer ter discussie. Een be-
perkte manier van \'safe sourcing\' werd ook hier toegepast,
zo werd door de Britse industrie al langer geen gelatine meer
uit beenderen van Britse runderen meer bereid. Een door de
Europese Commissie voorgestelde beperking om in de ge-
hele EU de wervelkolom van runderen niet meer te gebrui-
ken werd echter jaren lang opgehouden, met het argument
dat anders de geneesmiddelenvoorziening - speciaal voor
humane toepassing - in het gedrang zou komen.
Omdat gelatine toch vooral oraal wordt toegepast, lijkt deze
factor, gezien de relatief inefficiënte route, toch geen rol van
betekenis te spelen, ook niet bij medicinaal gebruik. De op-
merking eerder gemaakt omtrent juveniel darmepitheel met
verhoogde doorlaatbaarheid voor macromoleculen is echter
ook hier weer van toepassing, en ook deze factor verdient na-
der onderzoek.

Conclusie: Verontreiniging van biologische reagentia of an-
dere materialen, voornamelijk die welke langs parenterale
weg worden toegediend, vormde in principe een risicofactor
van beperkte betekenis, vooral rond 1990. Daarna is dit ri-
sico aanzienlijk verminderd. \'Safe sourcing\' lijkt vanwege
het sluimerende karakter van BSE op het Europese continent
steeds moeilijker te worden.

7. \'Spontane\' gevallen van BSE

Deze laatste mogelijke risicofactor voor het ontstaan van
BSE in een land wordt graag benut als een laatste ontsnap-
pingsroute, in geval alle traceringen doodlopen en geen an-
dere verklaringen mogelijk zijn. De veronderstelde \'spon-
tane\' gevallen (de aanhalingstekens staan hier met nadruk)
van BSE bij het rund hebben in feite hun oorsprong in een
humane pendant: het merendeel (ongeveer 85%) van de
CJD-gevallen bij de mens is niet, familiair of genetisch be-
paald, en wordt daarom de sporadische vorm van CJD ge-
noemd. Daarnaast bestaat nog een iatrogene vorm van CJD,
meestal gerelateerd aan transplantaties (bijvoorbeeld cornea
en dura mater) of het parenteraal toedienen van besmet hu-
maan groeihormoon of gonadotrofine. En sinds enkele jaren
hebben we natuurlijk ook te maken met de BSE-gerelateerde
vorm van CJD bij de mens, de nieuwe CJD-variant. De ver-
schillende vormen van CJD bij de mens zijn onder meer te
onderscheiden door een verschillend glycosileringspatroon
van de prioneiwitten.

Voor de sporadische vorm van CJD is geen oorzaak aan te
wijzen: talrijke epidemiologische studies hebben naar moge-
lijke verbanden gezocht, vooral in de richting van scrapie,
maar consistente relaties ontbraken. Mogelijke risicofacto-
ren die uit een enkel onderzoek zouden blijken, verdwenen
in een meta-analyse (29). In deze discussie worden ook vaak
niet erg overtuigende argumenten gehanteerd zoals: \'het
mondiaal voorkomen van sporadische CJD, ook in landen
waar geen scrapie voorkomt\', alsmede: \'het voorkomen van
CJD bij een persoon die levenslang vegetariër was\'. De rol
van dierlijke prionziekten via een indirect vehiculum (bij-
voorbeeld catgut of bepaalde biologische materialen, mis-
schien toch scrapie-gerelateerd?) is niet zonder meer uit te
sluiten.

Als verklaring voor de sporadische vorm van CJD wordt
daarom vaak genoemd een zeldzaam voorkomende, toeval-
lige verandering waarbij het normale PrPC \'spontaan\' over-
gaat in de pathologische vorm, het PrPSc. Een spontane, so-
matische mutatie van het PrP-gen lijkt ook een mogelijkheid.
Benadrukt moet te worden dat het hier om een hypothese
gaat. Om nu analoog aan de veronderstelde spontane gevallen
van CJD bij de mens eenzelfde etiologie toe te dichten aan
niet-verklaarbare gevallen van een andere - weliswaar verge-
lijkbare - aandoening bij een diersoort, lijkt een gewaagde
veronderstelling. Deze veronderstelling is zuiver hypothe-
tisch en is niet gebaseerd op enig wetenschappelijk bewijs.
Niettemin is bij de eerste gevallen van BSE in de Benelux
deze etiologie wel als mogelijke verklaring genoemd. Deze
laatste verklaringswijze zou aan kracht gewonnen hebben
wanneer de stamspecifieke eigenschappen van de plaatse-
lijke BSE-gevallen zouden verschillen van die van de
Engelse isolaten (strain typing in een panel van muizenlij-
nen, of het biochemisch bepalen van het glycosileringspa-
troon, kan overeenkomsten tussen TSE-agentia aantonen).
Voor de eerste Nederlandse BSE-gevallen bleek dit evenwel
niet het geval (M.A. Smits en A. Bossers, persoonlijke
mededeling). Een verband tussen de BSE-epidemie in het
VK en de Nederlandse gevallen blijft dan ook waarschijn-
lijk, iets wat geldt in alle gevallen die in de tijd gelieerd zijn
aan de uitbraak in het VK.

Conclusie: Voor landen die na het VK met BSE zijn gecon-
fronteerd, moet \'spontane \'BSE vooral als een \'escape-route\'
gezien worden, als een gelegenheidsargument wanneer an-
dere verklaringen het laten afweten. Wel wordt \'spontane
BSE\' door meer onderzoekers terdege serieus genomen als
een van de mogelijke hypotheses met betrekking tot het begin
van de epidemie.

Belangrijkste veranderingen in risicofac-
toren in dejaren negentig

De situatie met betrekking tot risicofactoren is gedurende de
jaren negentig aan geleidelijke veranderingen onderhevig ge-
weest. Tot rond 1990 moesten we in Nederiand vooral beducht
zijn voor importgerelateerde (primaire) BSE-gevallen. Daarna
vooral in de periode rond 1994, zouden secundaire gevallen
(\'second wave\') meer het beeld kunnen bepalen (Tabel 2).
Alhoewel de belangrijkheid in de etiologie van diermeel bij het
ontstaan van BSE in het VK en dus ook voor Nederland nog

-ocr page 74-

steeds geldt, kan deze geografisch en in de tijd gezien verande-
ren: de primaire transmissieroutes zijn inmiddels grotendeels
aangepakt en een meer indirecte weg zou meer relevant gewor-
den kunnen zijn.

Rond 1990 waren de belangrijkste importroutes voor BSE - in
ieder geval op papier - afgesloten, dankzij de volgende maatre-
gelen:

1. Stoppen met import van (fok)runderen uit het VK (maatre-
gelen in 1989 en 1990) (uit andere risicolanden ging dit nog
door, bijvoorbeeld Ierland, 572 fokdieren in 1993).

2. Stoppen met import van diermeel (of vleesbeendermeel) uit
het VK (1990) (uit andere risicolanden ging dit nog door, bij-
voorbeeld Ierland, Zwitserland, Duitsland).

3. Stoppen met (bewuste) toevoeging van diermeel aan rund-
veevoeders (1989).

In de periode 1992-1994 werden vooral maatregelen getroffen
die een effect op de lokale vermeerdering van het BSE-agens
of een verminderde blootstelling aan eventueel circulerend
agens moesten bewerkstelligen. Deze maatregelen waren:

4. Aanscherpen van de effectiviteit van het lokale destructie-
procédé (ten aanzien van de preventie van recirculatie van
BSE-agens, ook de destructiefaciliteit in Son ging weer over
op batch processing in plaats van een continue procesgang).

5. Invoering vanaf 1993 en 1994 van GMP-normen in de vee-
voederindustrie (de in sectie 5 besproken 6%-regel; de be-
staande versleping vanuit andere voeders werd hierdoor ech-
ter niet substantieel teruggebracht omdat veevoeders met
percentages boven de 6% toch al tot de uitzonderingen be-
hoorden).

6. Bewaking van de contaminatie van biologische reagentia
(verbeterde regelgeving in 1992).

Anno 1994 en in de directe jaren erna resteren nog als moge-
lijk belangrijke risicofactoren (zie ook tabel 2):

1. Import van diermeel uit andere risicolanden dan het VK.

2. Kruiscontaminatie van rundveevocders met diermeel, als
gevolg van versleping vanuit andere mengvoeders.

3. Recirculatie van infectieus materiaal van niet-gedetecteerde
BSE-gevallen (ondanks de relatief goede destructie), resul-
terend in secundaire gevallen (\'tweede golf).

Ad I: De importen van aanzienlijke hoeveelheden diermeel
(enkele jaren meer dan 10.000 ton) vanuit Zwitserland (dat
weliswaar een goede destructie kent) en Ierland zijn in ieder
geval nog tot en met 1998 doorgegaan. Vanuit Portugal werd
slechts eenmaal een geringe hoeveelheid ingevoerd. De groot-
ste hoeveelheid, soms rond de 100.000 ton per jaar, kwam de
afgelopen jaren uit Duitsland, maar dit land werd tot voor kort
niet als risicoland beschouwd (zie ook sectie 2).

In 1996 werden importen van vee (in het bijzonder jonge kal-
veren) en vlees vanuit het VK verder aan banden gelegd, maar
dit had voor de risicofactoren nauwelijks effect (of het moesten
\'weglekkende\' kalveren zijn).

In en rond 1997 zijn aanvullende maatregelen getroffen die
vooral de kans op vermenging van rundveevoeders met besmet
diermeel moesten tegengaan. Kruiscontaminatie bestond anno
1994 maar ook anno 1997 nog steeds. De 6% -regel is ons in-
ziens niet afdoende geweest om het resterende risico na 1994 in
te dammen. In 1997 werd voorgeschreven dat alleen diermeel
dat blootgesteld was geweest aan de van EU-wege voorge-
schreven temperatuur van
133°c bij 3 bar gedurende twintig
minuten, op veevoederfabrieken aanwezig mocht zijn. Het ef-
fect van deze maatregel is door ons niet goed in te schatten.
Belangrijker lijkt de in hetzelfde jaar getroffen SRM-maatregel
(\'alle risico-organen van alle slachtrunderen verwijderen en
vernietigen\') waardoor in ieder geval alle in Nederland gepro-
duceerde diermeel vrij geacht mocht worden van BSE-besmet-
ting. Met eventueel aanwezige geringe infectiviteit rekent het
destructieproces volledig af De mogelijkheid van recirculatie
van BSE-agens was hierdoor in belangrijke mate onderbroken.

Uiteindelijk werd in 1999 door de invoering per 1 maart 1999
van een absoluut verbod (instellen van een \'nul-tolerantie\') op
het voorkomen van dierlijke eiwitten in herkauwervoeder (zie
sectie 5), bereikt dat herkauwervoeder niet meer verontreinigd
kon worden met ongewenste dierlijke bestanddelen. De volle-
dige implementatie van deze maatregel schijnt echter tot onge-
veer augustus van datzelfde jaar te hebben geduurd.

Algemene conclusie en discussie

Op basis van onderzoek kan gesteld worden dat bij de in
Nederland gangbare destructieprocessen, het scrapie-agens af-
doende geïnactiveerd werd, ook in het begin van de jaren ne-
gentig. Het risico van ontstaan van \'autochtone\' BSE in
Nederland op basis van lokale scrapie lijkt dus niet groot. Het
risico van insleep van BSE door importen van levend vee en
diermeel lijkt belangrijker te zijn geweest.
Werden in het begin van de jaren negentig nog voornamelijk
primaire of indexgevallen als gevolg van directe introductie
vanuit het VK verwacht, daarna konden vooral secundaire ge-
vallen verwacht worden. Dit laatste speelt vooral in de geboor-
tejaren
1991 tot en met 1994, waarin het meeste risico te duch-
ten lijkt als gevolg van venneerdering, vooral door de
aanzienlijke kruiscontaminatie in gemengde veevoeder-pro-
ductielijnen.

Insleep van BSE door importen van levend vee en/of diermeel
vanuit andere risicolanden dan het VK is ook na
1994 nog mo-
gelijk geweest. Dit geldt ook voor het eerdergenoemde risico
van kruiscontaminatie, een risico dat niet zozeer verminderd is
door de 6%-regel, maar eerder aanzienlijk verminderd is door
het afkondigen van de SRM-maatregel in
1997 en voorschrif-
ten dat alle diennelen een hoge hittebehandeling hebben moe-
ten ondergaan. Het risico van kruiscontaminatie lijkt echter pas
volledig tc zijn uitgesloten door het instellen van de \'absolute
feed ban\' per
1 maart 1999 en de nadien volgende implementa-
tie (augustus
1999).

Het is dus niet correct om te stellen dat alle besmettingsrisico in
1994 volledig onder controle was, zoals de laatste tijd regelma-
tig is gesteld, ook door sommige deskundigen. Tussen
1994 en
1999 heeft een geleidelijke afbouw van het risico plaatsgevon-
den, waaraan in het bijzonder de SRM-maatregel van
1997 en
het invoeren van het absolute diermeelverbod voor herkauwers
van
1999 hebben bijgedragen. Het zou goed zijn om maart of
augustus
1999 als richtmoment voor het vrijwaren van besmet-
tingsrisico van Nederlands rundvee te hanteren.
Zelfs dan dient er nog rekening gehouden te worden met de
verschillen tussen het Nederlandse absolute verbod en het
eind december 2000 door de EU afgekondigde absolute ver-
bod tot het vervoederen van enig dierlijk eiwit aan alle land-
bouwhuisdieren. Dit laatste verbod gaat nog iets verder door
bijvoorbeeld vismeel, bloed en afgeleide producten op te ne-

-ocr page 75-

men en terugkoop of vernietiging van nog aanwezige voor-
raden voor te schrijven. Ons nationale absolute diermeelver-
bod voor herkauwers van 1999 zou wat betreft uitwerking
goed te vergelijken moeten zijn met het in het VK in 1996 in-
gestelde absolute verbod tot het vervoederen van enig dier-
lijk eiwit aan alle landbouwhuisdieren. Helaas hebben ook
hier (in het VK) zich de eerste gevallen van BSE \'born after
the real ban\' reeds aangemeld, waarbij valt op te merken dat
het Britse systeem een zwaardere \'prionbelasting\' kende.
Het blijft dus zaak niet alleen alle bekende mogelijke infec-
tieroutes af te grendelen (waarbij het opvolgen van de voor-
gestelde maatregelen behoort), maar ook blijven onderzoe-
ken of er nog andere, niet afgegrendelde routes mogelijk zijn
(geweest).

Dankbetuiging

Voor dit artikel is uitvoerig gebruik gemaakt van materiaal verzameld door drs.
Peter ICuipers in het kader van zijn afstudeerscriptie. De auteurs zijn voorts
dank verschuldigd aan dr Catharinus Terpstra en dr André Bianchi voor het
kritisch doorlezen van het manuscript.

Literatuur

1. Anderson RM, Donelly CA, Ferguson NM, et al. Transmission dyn-
amics and epidemiology of BSE in British cattle. Nature 1996; 382:
779-88.

2. Capucchio MT, Guarda F Isaia MC, Carapaccä S, and Di MarcoV.
Natural occurrence of scrapie in goats in Italy. Vet Ree 1998; 143:452-
3.

3. CBS-landbouwcijfers.

4. Costelloe JA. Update on the epidemiology, surveillance and risk
asse.ssment of BSE in Ireland. In: Bradley R, Marchant B, cds.
Proceedings of a consultation on BSE with the Scientific Vet
Committee of the CEC, 14-15 September 1993, Brussels, 49-55.

5. EU inspection report Doc. VI/2029/97.

6. Gezondheidsraad Commissie Prionziekten, Rapport 1996/25.

7. Hoinville LJ, Wilesmith JW, and Richards MS. An investigation of risk
factors for cases of BSE born after the introduction of the feed ban. Vet
Ree 1995; 136:312-8.

8. Ilörnlimann ü, and Guidon D. BSE: epidemiology in Switzerland. In:
Bradley R, Marchant B, eds. Proceedings of a consultation on BSE
with the Scientific Vet Committee of the CEC, 14-15 September 1993:
Brussels, 13-24.

9. Hörnlimann B, Guidon D, und (iriot C. Risikoeinschätzung flir die
Einschlcppung von BSE. Dtsch tierärztl Wschr 1994; 101:295-8.

10. IKC Handboek voor de Rundveehouderij, IKC Veehouderij, 1993.

12.

13.

14.

15.

16.

17.

18.

19.

20.

21.

22.

23.

24.

25.

26.

27.

28.

29.

IKC Rapport BSE-besmetting door veevoer Wever C en van Vliet J.
IKCEde, 1996.

IKC Rapport TSE en de Nederlandse situatie. Loseman B en Wever C.
IKC Ede, 1999.

Ministry of Agriculture, Nature Management and Fisheries. Control of
BSE in the Netheriands, CVO-office, The Hague, July 1998.
Morgan KL, Nicholas K, Glover MJ, and Hall AP. A questionnaire
survey of the prevalence of scrapie in sheep in Britain. Vet Ree 1990;
127:373-6.

Productschap voor Veevoeder BSE en de Diervoeding: een analyse
van de beheersing van BSE-besmetting via de diervoeding. Den Haag,
21 April 1997.

Savey M, and Butler D. Did UK dump contaminated feed after ban?
Nature News 1996;381:544-5.

Schreuder BEC. Epidemiological aspects of BSE and scrapie, includ-
ingarisk assessment study. Thesis, Utrecht 1998. ISBN 90-393-1636-
8.

Schreuder BEC, Jong MCM de, Pekelder JJ, Vellema P, Bröker AJM,
and Betcke H. Prevalence and incidence of scrapie in the Netherlands:
a questionnaire survey. Vet Ree 1993; 133:211-4.
Schreuder BEC, Geertsma RE, Keulen LJM van. Asten JAAM van,
Enthoven R Oberthür RC, Koeijer AA de, and Osterhaus ADME.
Studies on the efficacy of hyperbaric rendering procedures in inactiva-
ting BSE and scrapie agents. Vet Ree 1998; 142:474-80.
Schreuder BEC, and Osterhaus ADME. Boviene spongiforme encefa-
lopathie, een overzicht. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115:507-17.
Schreuder BEC, Wilesmith JW, Ryan JBM, and Straub OC. Risk of
BSE from the import of cattle from the United Kingdom into countries
ofthe European Union. Vet Ree 1997; 141: 187-90.
USDA Qualitative Risk assessment for BSE, 1990.
Wilesmith JW. BSE: epidemiological approaches, trials and tribula-
tions. Prev Vet Med 1993; 18: 33-42.

Wilesmith JW, and Ryan JBM. Absence of BSE in the offspring of pe-
digree suckler cows affected by BSE in Great Britain. Vet Ree 1997;
141:250-1.

Wilesmith JW, Ryan JBM, and Atkinson MJ. Bovine spongiform en-
cephalopathy: epidemiological studies on the origin. Vet Ree 1991;
128: 199-203.

Wilesmith JW, Wells GAH, Cranwell MR and Ryan JBM. Bovine
spongiform encephalopathy: epidemiological studies. Vet Ree 1988;
123:638-44.

Wilesmith JW, Wells GAH, Ryan JBM, Gavier-Widen D, and
Simmons MM. A cohort study to examine maternally associated risk
factors for BSE. Vet Ree 1997; 141: 239.

Wells GAH, Dawson M, Hawkins SAC, Green RB, Dexter 1, Francis
ME, Simmons MM, Austin AR, and Horigan MW. Infectivity in ileum
of cattle challenged orally with BSE. Vet Record 1994; 135:40-1.
Wientjes DPWM, DavanipourZ, Hofman A, Kondo K, Matthews WB,
Will RG, and Duijn CM van. Risk factors for Creutzfeldt-Jacob dis-
ease: a re-analysis of case-control studies. Neurology 1996; 46: 1287-
91.

Annex 1. Maatregelen met betrekking tot import van levend vee in Nederland

juli 1989 Verbod op invoer van runderen uit het VK geboren vóór datum feed ban aldaar;

8 maart 1990 Verbod op invoer van runderen uit het VK ouder dan zes maanden (Regeling invoer Fok- en
Gebruiksdieren art. 4), verplichting om kalveren vóór de leeftijd van zes maanden te slachten (aangepast
in december 1994);

28 maart 1996 Verbod op uitvoer vanuit VK van levend vee, sperma en embryo\'s (art. 2.29 Regeling Handel Levende
Dieren en Levende producten, gebaseerd op EU besluit 96/239/EC). Deze laatste verbood ook exporten
van vlees (producten) en zoogdiermeel;

3 april 1996 Vernietiging van ruim 60.000 ingevoerde Britse kalveren;

4 december 1996 Verbod op invoer van vee uit Zwitserland (art. 3.13 sub 4 Regeling Handel Levende Dieren en Levende

producten).

-ocr page 76-

Annex 2. Maatregelen met betrekking tot veevoeder en diermeel in Nederland

I augustus 1989 Verbod vervoedering diermelen 1989, Besluit VVR. Hoewel in het besluit is aangegeven dat het op 1 au-
gustus 1990 buiten werking treedt, is het besluit steeds verlengd;

6 september 1990 Importverbod Brits diermeel afkomstig van herkauwers (in 1994 uitgebreid tot zoogdieren); besluit
VVR, ook dit besluit is steeds verlengd;

9 januari 1993 De \'6%\'-regeling\', die een verbod inhoudt op de productie van diervoeders voor herkauwers na een charge
met meer dan zes procent diermeel; ook dit besluit is steeds verlengd;

8 augustus 1994 Verbod op Toevoeging Weefseleiwitten van Zoogdieren aan Herkauwervoeders (uitwerking van

94/381/EC);

9 november 1994 Verordening VVR, uitbreiding van voorgaande maatregel. Formeel is deze verordening na enkele wijzi-

gingen (opnemen van uitgezonderde producten van EG-beschikking 95/60/EG) pas in werking getreden
op 1 juli 1998 (besluit PDV Regeling Verwerking Dierlijke Producten in Diervoeders 1998);

18 juni 1997 Wijziging Besluit VVR met betrekking tot GMP-normen voor de Diervoedersector; dit besluit houdt on-
der andere in dat alleen zoogdiereiwitten die een voorgeschreven hittebehandeling (133°C, 20 minuten, 3
bar) hebben ondergaan, in de inrichting aanwezig mogen zijn.

25 augustus 1997 SRM-maatregel, die inhoudt dat bepaalde risico-organen bij slachting verwijderd en vervolgens vernietigd
moeten worden. Risico-organen waren de kop (inclusief ogen en tonsillen) en het ruggenmerg van alle
slachtrunderen, -schapen en -geiten ouder dan twaalf maanden, alsmede de milt van alle schapen en geiten.

1 maart 1999 Verbod van het Ministerie van LNV, inhoudende een absoluut verbod op het voorkomen van dierlijke ei-
witten in voeders voor rundvee en andere herkauwers. Van dit verbod waren melk, bloed en bloedproduc-
ten en vis uitgezonderd. Verenmeel werd uitgesloten om problemen met de microscopische controleme-
thoden te vermijden. Daarna zijn nog aanvullende maatregelen getroffen, bijvoorbeeld om versleping
tijdens de distributiefase uit te sluiten: PDV-Besluit GMP normen Diervoedersector, in werking getreden
op 1 augustus 1999;

15 december 2000 Tijdelijke Regeling Verbod dierlijke eiwitten in alle diervoeders voor landbouwhuisdieren, nu dus in EU-
verband. Nadien is dit uitgewerkt in verordening EG 999/2001, bijlage IV (22 mei 2001).

Deels volgens opgave van Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (13) en uil (12)

Resistentie-ontwikkeling van pathogene en facultatief pathogene bacteriën bij paarden

Zur resistenz bakterieller Erreger vom
Pferd aus bundesweit erfassten
Daten und Schlussfolgerungen. H.
Trolldenier und C. Kempf. Der Prakt
Tierenartz 2000; 8r 216-26.

In het Bundesinstitut für Gesund-
heitlichen Verbraucherschutz und
Veterinärmedizin worden de resul-
taten van antibiogrammen van een dertigtal Duitse dia-
gnostische centra verzameld.

Behandeld wordt in dit artikel de resistentie-ontwikkeling
van pathogene en facultatief pathogene bacteriën bij paarden
van 1992-1997.

In totaal werden jaarlijks 2200-2900 antibiogrammen bestu-
deerd. Deze waren bepaald met de agar diffussietest en ge-
ïmpregneerde papierschijfjes met een standaardconcentratie
van de diverse antibiotica.

Evaluatie had plaats aan de hand van de plaats van isolatie bij
het dier en de betreffende bacteriespecies.
Op de resistentieontwikkeling in de loop van genoemde ja-
ren van E. coli, Pseudomonas-species, StafyIokokken-s;pe-
cies, Str. equi, Str. zoöepidemicus wordt ingegaan. Naast
toename komt ook verminderde resistentie voor ten opzichte
van de diverse antibioticumgroepen.
Tot slot worden de algemene aspecten belicht verbonden aan
het gebruik van deze therapeutica bij dieren ten aanzien van
risico\'s voor de gezondheid van de mens.

J.PWM. Akkermans

-ocr page 77-

K. Härtung en B. Teilhelm, Enke im
Hippokrateswerlag GmbH, Stuttgart
2000, ISBN 3-yjy3-T458-y.

\'hti Strahlenschutz wiegt ein
Gramm Gehirn mehr als eine Tonne
Abschirmblei\'.
Deze uitspraak trof
ik aan in een bijzonder boekje, ge-
schreven door twee Duitse veteri-
naire radiologen. Het is maar een klein boek van 158 pagi-
na\'s, maar tegelijkertijd een \'groot\' boek vanwege de inhoud
welke als doel heeft een leidraad te zijn voor studenten en
practici, die te maken krijgen met de praktische toepassing
van röntgenologisch onderzoek bij dieren.
Het getuigt van een grote dosis gezond verstand en humor
om bovenvermelde uitspraak als uitgangspunt te nemen voor
een bespreking van de vaak \'droge\' technische aspecten van
veterinaire röntgendiagnostiek, de basis van alle beeldvor-
ming.

Tevergeefs zal men dan ook zoeken naar uitgebreide be-
schrijvingen van beeldversterking, echografie, of CT en
MRI als beeldvormende technieken, Nee, in dit boek wordt
in de verschillende hoofdstukken besproken op welke ma-
nier men de beste röntgenfoto\'s maakt, ontwikkelt en inter-
preteert, en wat men wel en niet met deze documenten mag
en moet doen.

Een belangrijke plaats (hoofdstuk 10) wordt tevens inge-
ruimd voor het onderwerp \'stralenbescherming\'. De heldere
uitleg en doeltreffende illustraties van dit hoofdstuk kan men
zondermeer als verplichte literatuur aanmerken. Het boek
besluit met enkele hoofdstukken over wettelijke aspecten
van röntgenfbto\'s en stralenbescherming. Eigendomsrecht,
uitleenplicht, archivering en dergelijke, worden duidelijk
uiteengezet.

Na een korte historische inleiding volgen een twaalftal
hoofdstukken welke alle afzonderlijk een essentieel onder-
deel van de conventionele röntgendiagnostiek bespreken,
ruim voorzien van röntgenologische afbeeldingen, tekenin-
gen, diagrammen en tabellen,

In hoofdstuk 1 en 2 worden alle facetten van röntgenappara-
tuur en noodzakelijke hulpmiddelen zoals roosters, cassetten,
versterkingsschermen, röntgenfilms, en dergelijke belicht.
De verschillen tussen laag-frequente en hoog-frequente rönt-
genapparaten, condensatorapparaten, en oude (tweede- of
derdehandse) en nieuwe apparaten worden uitgelegd.
In hoofdstuk 3 wordt uitvoerig ingegaan op de verschillende
aspecten van röntgenfilms en de verwerking hiervan in de
donkere kamer of via ontwikkelapparatuur. Een uitgebreide
presentatie van de meest voorkomende \'filmfouten\' is bijge-
voegd,

In hoofdstuk 4 en 5 worden opnametechniek en belichting
besproken, met in hoofdstuk 6 een korte toevoeging betref-
fende contrastonderzoek.

Hoofdstuk 7 behandelt de beoordeling van röntgenfoto\'s: op
welke wijze verkrijgt men het maximale resultaat bij beoor-
deling van de röntgenbeeiden.

Archivering en opslag van de röntgenfoto\'s worden bespro-
ken in hoofdstuk 8.

En dan hoofdstuk 9, met een bespreking van de wettelijke
aspecten en het eigendomsrecht van röntgenfoto\'s. Samen
met hoofdstuk 10 over stralenbescherming was dit voor mij
een van de hoogtepunten van het boek. Eindelijk een nage-
noeg volledig overzicht over wat wel en niet wettelijk gere-
geld is; natuurlijk geënt op het Duitse recht en Duitse juris-
prudentie, maar in principe van toepassing op ons
rechtssysteem. Uitgangspunten blijven wettelijke regelin-
gen uit de humane geneeskunde omdat duidelijke veteri-
naire regelgeving betreffende röntgenfoto\'s in de wet ont-
breekt. De basis van alle regelgeving blijkt de volgende
grondwettelijke uitspraak te zijn: de \'maker\' van lichtbeel-
den (lees \'röntgenfoto\'s\') heeft het recht te bepalen of en op
welke manier zijn lichtbeelden (lees \'röntgenfoto\'s\') open-
baar gemaakt kunnen worden. Hierbij bestaat de wettelijke
verplichting deze lichtbeelden (lees \'röntgenfoto\'s\') goed
en compleet te archiveren. Dit laatste is alleen mogelijk als
de maker dit zelf doet.

Boe
besprekin

i

Uit deze grondregel zijn de volgende werkbare regels afge-
leid:

1. eigendomsrecht van röntgenfoto\'s en ander beeldvormend
materiaal bij de dierenarts;

2. eigenaar van huisdier heeft recht tot inzage en/of kopie van
röntgenbeeiden en verslag (extra kosten voor rekening van
eigenaar);

3. verplichting tot collegiale inzage op uitleenbasis, met ver-
plichting tot teruggave na inzage;

4. verplichte archivering van röntgenfoto\'s en verslagen (tien
jaar);

5.röntgenbeeiden mogen worden overgezet op andere beeld-
dragende systemen.

Een uitzondering op deze regels vormen röntgenopnamen
welke voor speciale doeleinden zonder ziekte-achtergrond
worden vervaardigd, bijvoorbeeld röntgenopnamen ten be-
hoeve van hcupdysplasie- of elleboogdysplasiescreening.
Ter afsluiting, de hoofdstukken 10 en 11 betreffende stralen-
bescherming en \'het optimale röntgenbeeld\'. Het advies
hierbij: \'lezen en kijken!\'

Het boek besluit met hoofdstuk 12 waarin een overzicht van
de wettelijke regelingen betreffende stralenbescherming in
Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Regelgeving komt in
essentie overeen met die van de Nederlandse arbeidsinspec-
tie. Opvallend verschil is de wettelijke verplichting tot keu-
ring van elk röntgenapparaat voor veterinaire toepassing.
Afsluitend is een zakenregister toegevoegd.
De conclusie van de schrijvers van dit boek is de volgende:
\'Voor een optimaal gebruik van röntgendiagnostiek in de ve-
terinaire praktijk dient de dierenarts goede röntgenappara-
tuur en stralenhygiëne te combineren met toegespitste ken-
nis en ervaring. Het gezonde verstand blijft hierbij voorop
staan.\'

Der Weg zum guten Röntgenbild

Ter afsluiting nog een gepast voorbeeld dienaangaande, wan-
neer gesproken wordt over bundelbeperking bij belichting
van een cassette: \'so klein wie möglich, so groß wie nötig!\'.
Dat is dan ook de meest toepasselijke karakteristiek van dit
boek. Kopen!!!

Pim Wolvekamp,
specialist veterinaire radiologie.

-ocr page 78-

Samenvatting

Gentherapie is een techniek waarbij een functioneel gen
of genfragment in cellen van een patiënt wordt gebracht
met als doel een fout te herstellen of de cel een nieuwe
functie te geven. Deze benadering biedt ongekende moge-
lijkheden in het behandelen en voorkomen van ziekten.
Het betreft daarbij niet alleen genetisch overerfbare
ziekten, maar ook ziekten die later ontstaan. Het extra
genetisch materiaal kan rechtsreeks in het lichaam/or-
gaan worden gebracht
(in vivo gentherapie) of celmateri-
aal van de patiënt kan buiten het lichaam worden behan-
deld, waarna de gemodificeerde cellen aan de patiënt
worden teruggegeven
(ex vivo gentherapie). Bij het in de
cel brengen van het genetisch materiaal wordt gebruik
gemaakt van vectoren, op dit moment meestal virussen.
Daardoor moeten bijzondere veiligheidsmaatregelen
worden genomen bij de productie van deze vectoren.
Gentherapie lijkt, mits correct toegepast met inachtne-
ming van indicaties en contraindicaties, bijzonder veilig.
De verwachtingen ten aanzien van gentherapie zijn hoog-
gespannen. De technologische barrières blijken echter
groter te zijn dan voorzien, waardoor het klinisch succes
tot op heden beperkt is.

Summary

Clinical gene therapy: genes by prescription?

Gene therapy is a medical intervention based on modification of the genetic
material of living cells. This technique offers widespread possibilities in
treating or preventing disea.\\es. This applies to genetically determined dis-
eases hut also to diseases that occur later in life. Cells may he modified
ex
vivo /or
siihseqtient administration to patients, or may be altered in vivo hy
gene therapy given directly to the subject. To introduce the genetic material
in cells, vectors are being used. Currently, most vectors are frotn viral ori-
gin. This requires special precautions when producing viral vectors. Gene
therapy is apparently safe, when the proper indications and contra-indica-
tions are taken into account. Expectations regarding gene therapy are vety
high. However, more technological harriers are encountered than foreseen
and therefore, the clinical succes up to now is limited.

Inleiding

De ontdekking van de sleutel tot de genetische code wordt
als een der grootste wetenschappelijke hoogtepunten be-
schouwd van de vorige eeuw. Toen Watson en Crick in hun
korte ingezonden brief in Nature halverwege de vorige eeuw
aangaven hoe naar hun mening DNA chemisch was opge-
bouwd, werd in essentie de basis gelegd om daar ook che-
misch op in te kunnen grijpen. Ook al zijn we bijna vijftig
jaar verder, zowel de technieken als de vooruitzichten voor
dit chemisch ingrijpen zijn nog volop in ontwikkeling. We
zijn reeds lang vertrouwd met rasveredeling door middel van
gerichte kweek- en fokprogramma\'s. Nu het mogelijk is der-
gelijke programma\'s vele malen sneller en trefzekerder in de

t Apotheek Erasmus Medisch Centrum Rotterdam.

^ Correspondentie: Dr A.G. Vulto. ziekenhuisapotheker bij Apotheek Erasmus
Medisch Centrum Rotterdam, Postbus 2040, 3000 CA Rotterdam.

reageerbuis uit te voeren, ontstaat er maatschappelijke on-
rust. Bacteriën en dieren kunnen met behulp van genetische
modificaties gebruikt gaan worden als productiemachine
voor eiwitten en andere grote moleculen die als grondstof
kunnen dienen voor de levensmiddelen- en de farmaceuti-
sche industrie. Dieren kunnen leverancier worden van orga-
nen voor xenotransplantatie. Een volgende stap ligt voor de
hand: het modificeren van de genetische informatie van de
mens om daarmee het biochemisch repertoire van cellen en
organen aan te passen. Een revolutie gebaseerd op \'genen op
recept\' staat voor de deur.

Toepassingen voor gentherapie

De meest tot de verbeelding sprekende toepassing van gen-
therapie is het genezen van erfelijke ziekten en ziekten,
waarvan we weten dat de oorzaak is gelegen in een enkele
genetische afwijking, de zogeheten monogenetische afwij-
kingen. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld cystische fi-
bröse

(taaislijmziekte), allerlei spierziekten (zoals de ziekte van
Gaucher, Fabry en Pompe), hemofilie, aangeboren immuun-
deficiënties, familiaire hypercholesterolemie, enzovoort. De
aanpak lijkt simpel: repareer het foute gen en de ziekte gaat
over.

In toenemende mate leren we dat bij een groot aantal andere
ziekten meerdere genen zijn betrokken, de zogeheten poly-
genetische ziekten. Van bepaalde vormen van borst- en
darmkanker is dat goed bekend. Voor ziekten als de ziekte
van Alzheimer, reuma en diabetes wordt de genetische
achtergrond ook steeds verder ontrafeld. Bij deze ziekten is
het vaak een samenspel van ontspoorde genen die tot de
ziekte leiden. Het zal duidelijk zijn dat oorzakelijke genthe-
rapie bij deze ziekten moeilijk realiseerbaar is. Chronische
ziekten vereisen dat een ingebracht gen stabiel is, en daar
schort het helaas veelal aan.

Een derde groep van aandoeningen wordt gevormd door
ziekten waarbij er sprake is van een genetische predispositie
(\'aanleg\'), die tot ziekte kan leiden als exogene factoren daar
op inspelen. Bepaalde hart- en vaatziekten lijken hiervoor
goede kandidaten te zijn. Het onderzoek is gericht om bij dit
soort ziekten het sleutelgen te lokaliseren. Correctie hiervan
zou de verhoogde gevoeligheid voor het oplopen van de
ziekte doen afnemen. Experimenten in deze richting verke-
ren nog in een zeer pril stadium.

Een heel andere benadering met gentherapie is, om in een
aantal cellen of in een orgaan tijdelijk een enzym of ander ei-
wit te gaan produceren, waarmee de eigenschappen van die
cellen of dat orgaan anders worden. Zo is het bijvoorbeeld
mogelijk om het gen voor Vascular Growth Factor tijdelijk
tot expressie te brengen in de hartspier om de nieuwvorming
van bloedvaten te bevorderen ter behandeling van angina
pectoris. Een andere benadering is om kunstmatig een en-
zym te introduceren in een kankercel, waarmee die cel ge-
voelig wordt voor een celdodende stof Het bekendste voor-
beeld hiervan is het tot expressie brengen in kankercellen

Tijdschr Dierger\\eeskd 2002; 727:52-6

Klinische gentherapie: genen op recept?

A.G.Vulto\\2en MAL Pluimi

-ocr page 79-

van het enzym thymidine-kinase, dat de onwerkzame pro-
drug ganciclovir activeert tot een gefosforylcerde cytotoxi-
sche verbinding. Op die manier is het mogelijk selectief kan-
kerchemotherapie (in dit geval Suicide Gene Therapy
geheten) te bedrijven. Het omgekeerde wordt ook getest in
onderzoeksprotocollen. Bij klassieke chemotherapie van
kanker is de toxiciteit van het kankenniddel voor bijvoor-
beeld bloedvormende organen (beenmerg) een dosisbeper-
kende factor. Met gentherapie is het mogelijk om het been-
merg te voorzien van het zogeheten Multiple Drug
Resistance-gen (MDR-1), waardoor die beenmergcellen
minder gevoelig worden voor de toxische effecten van het
kankermiddel en de tumor aangepakt kan worden met ho-
gere dosis cytostaticum.

Nog weer een andere manier is om de eigen T-lymfocyten
van een kankerpatiënt te voorzien van een receptor die ge-
richt is tegen het kankergezwel. Dit wordt immunogenthera-
pie genoemd.

De moleculair-biologen hebben een enorme meccanodoos
gebouwd, waarvan op termijn de toepassing slechts wordt
begrensd door onze fantasie. Vrijwel maandelijks worden
nieuwe vondsten toegevoegd aan het arsenaal van mogelijk-
heden. In tabel 1 is een actueel overzicht opgenomen van de
lopende klinische gentherapie-onderzoeken, ingedeeld naar
doelaandoening en de aard van de vectoren die daarin wor-
den toegepast.

Hoe werkt gentherapie?

Het principe van gentherapie is eigenlijk erg eenvoudig:
introduceer een gen naar keuze in een cel, en als dat gen tot
expressie komt, zal de biochemische machinerie van de cel
vanzelf het product gaan aanmaken waarvoor het gen co-
deert (Figuur 1). Echter, het veronderstelt de aanwezigheid
van een technologie om het bedoelde gen in de cel en aan de
praat te krijgen. Nu is het genetisch repertoire van een cel
zoiets als de heilige graal van het leven. Een miljoenen jaren
durende evolutie heeft de zoogdiercel gemaakt tot wat hij is,
en gentherapie is dus in hoge mate contra-evolutionair. Alle
defensiemechanismen die in de loop van de evolutie zijn op-
geworpen om de celintegriteit te beschermen dienen te wor-
den omzeild. En dat is in essentie de reden dat de successen
van gentherapie nog zo schaars zijn.

i i

Vormen van gentherapie

Gentherapie is een techniek waarbij een functioneel gen of
genfragment in cellen van een patiënt wordt gebracht met als
doel een fout te herstellen of de cel een nieuwe functie te ge-
ven. De enige klinische toepassing tot dusver is de genaddi-
tie. Andere mogelijkheden zoals genvervanging en gencont-
role worden (nog) niet in klinische onderzoeken toegepast.
Er zijn in de loop van de jaren vele verschillende mogelijk-
heden ontwikkeld om cellen van andere of extra genen te
voorzien. Dat kun je doen in het lichaam
(in vivo) en buiten
het lichaam
(ex vivo).

Bij in vivo gentherapie wordt het gen direct in het lichaam
gebracht, bijvoorbeeld door het in de bloedbaan, of recht-
streeks in een orgaan of tuinor te spuiten. Redelijk primitief
doch erg tot de verbeelding sprekend is het genenpistool,
waarmee onder hoge druk kaal DNA de cel in geschoten kan
worden. Maar in de regel worden meer sofisticated technie-
ken gebruikt om de additionele genetische informatie de cel
in te krijgen.

Bij ex vivo gentherapie wordt er eerst celmateriaal van een
patiënt afgenomen (bijvoorbeeld huidfibroblasten, bloed-
vormende cellen, hepatocyten of tumorweefsel), waarna ver-
volgens in een kweeksysteem het gen in die cellen wordt ge-
ïntroduceerd. Hierna worden ze, vaak nadat ze
in vitro verder
zijn opgekweekt en eventueel geselecteerd, teruggeven aan
een patiënt. Voorwaarde is wel dat die gemodificeerde cellen
daarna \'aanslaan\' en hun functie kunnen gaan uitoefenen.
Genen zijn opgebouwd uit nucleïnezuren (DNA) en zijn
daarmee hydrofiel van karakter. Hydrofiele stoffen dringen
over het algemeen slecht door celmembranen heen, en we
dienen het DNA dus te voorzien van een geschikte formule-
ring om het de cel in te krijgen (tenzij we het erin schieten
met het al genoemde genenpistool).

Virussen, die van nature parasiteren op zoogdiercellen, be-
schikken bij uitstek over mechanismen om cellen binnen te
dringen, en virussen zijn ook goed in staat om hun geneti-
sche informatie over te dragen op een cel. De zoogdiercel
gaat vervolgens aan de slag om het virale DNA of RNA te
vermeerderen, waarna het wordt uitgescheiden. Hier komt
de meccanodoos goed van pas: indien we ons therapeutisch
gen inbouwen in een virus zal het virus dat gen de cel inbren-
gen en vervolgens de vermeerdering ervan aanzwengelen.
De manier waarop dat gaat, is afhankelijk van het virus. Zo
brengen adenovirussen hun genetische informatie extra-
chromosomaal tot expressie (in het cytoplasma). Als de cel
deelt, dooft het signaal uit. Retrovirussen dragen de geneti-
sche informatie over op het genoom in de celkern; als de cel
deelt, wordt het ingebrachte gen in principe eveneens ver-

-ocr page 80-

meerderd. Andere manieren om DNA de cel in te krijgen is
met behulp van bijvoorbeeld liposomen of met elektrische
stroom. De technische hulpmiddelen om genen de cel in te
krijgen noemen we vectoren. In tabel I is aangegeven welk
type vectoren bij het klinische gentherapie-onderzoek wor-
den gebruikt. In tabel 2 staan enkele vectoren genoemd met
hun belangrijkste eigenschappen.

Waar BLijVEN de successen?

Tot zover lijkt de techniek van genoverdracht rechttoe-recht-
aan. De praktijk is anders: in de loop der jaren is gebleken dat
er formidabele barrières zijn die overwonnen moeten wor-
den om gentherapie tot een succes te maken. Hieronder vol-
gen er enkele.

• Gebrek aan specificiteit omdat een virus weinig gericht is
op één celtype of op één orgaan. Solide tumoren zijn bij-
voorbeeld weinig toegankelijk voor virale vectoren.
Genoverdracht op veel verschillende cellen kan leiden tot
ongewenste reacties.

• Gebrek aan efficiëntie in de genoverdacht. De redenen
kunnen divers zijn: een celpopulatie kan resistent zijn te-
gen het overdragende virus, het \'therapeutische\' gen kan
onvoldoende loskomen van de virale genetische informa-
tie of de vector kan niet tot expressie komen. Virale vecto-
ren kunnen overigens sterk verschillen in hun efficiency.

• Signaal dooft uit. Het gen komt wel tot expressie, maar
omdat de cel te gronde gaat of omdat er te weinig tran-
scriptiefactoren zijn, houdt de genreplicatie op. Het is ook
mogelijk dat antilichamen het genproduct inactiveren.

• Optreden van ontstekingsreacties. Als het gen tot expres-
sie komt, kan het nieuw gevormde eiwit aanleiding geven
tot ontstekingsreacties. De hierbij gevormde cytokinen
kunnen de cel te gronde richten of de genreplicatie blokke-
ren.

• Herhaald doseren kan een oplossing zijn bij uitdovende
signalen, maar het lichaam kan reageren met een immuun-
response bijvoorbeeld met antilichaamvorming, waardoor
de gentoediening toch strandt.

Tabel i. Aantal geregistreerde Idinische gentherapieonderzoeken naar het type aan-
doening waarvoor de therapie is bedoeld (a) en naar het type toegepaste vector (b)
(wereldwijd).

a. Naar het type aandoening, waarvoor

de therapie is bedoeld

aantal

%

Kanker

376

63

Monogenetische ziekten

75

13

Genmarkering

48

8

Vaatziekten

46

8

Infectieziekten

38

6

Overig

13

2

Totaal

596

100

b. Naar type toegepaste vector

%

Retrovirus

36

Adenovirus

28

DNA-liposomen

13

Naakt/plasmide DNA

9

Pokkenvirus

6

Adeno-geassocieerd virus

2

Overig

6

(stand: september 2001; bron: http://www.wiley.co.uk/genmed)

• Klinisch harde eindpunten zijn soms moeilijk te bewijzen,
en daarom wordt van surrogaateindpunten gebruik ge-
maakt (bijvoorbeeld PCR-rechnieken), waarmee inge-
bracht mRNA en DNA kan worden aangetoond.

Een techniek die in essentie zo simpel is, blijkt toch aanzien-
lijk moeilijker uitvoerbaar dan we hebben gedacht. En dat is
de reden dat de klinische successen achterblijven bij de ver-
wachtingen.

Is gentherapie wel veilig?

Gentherapie is vanaf het begin met grote reserves bekeken.
Kan men ongestraft ingrijpen in de genetische bagage van
levende organismen? Tot 1999 leek het, alsof er eigenlijk
weinig fout kon gaan. Op dat moment waren er zo\'n drie-
duizend patiënten behandeld in gentherapie-onderzoeken
en directe schade van de therapeutische experimenten leek
niet voor te komen. Langzaamaan begon het idee te ont-
staan dat gentherapie misschien nog weinig resultaat had
laten zien, maar dat er ook weinig problemen te duchten
waren. Dat veranderde op slag in september 1999 toen een
19-jarige jongen, Jesse Gelsinger, in Pennsylvania (VS)
overleed tijdens een gentherapie-onderzoek. Het overlijden
van deze jongen wordt gezien als het eerste sterfgeval als
gevolg van een gentherapeutische behandeling. Genthera-
pie stond ineens in de beklaagdenbank en had z\'n onschuld
verloren. Nader onderzoek van dit tragische incident leerde
echter dat het eerder de roekeloosheid van de eerzuchtige ■
onderzoekers was geweest waaraan de jongen was overle-
den, dan aan een zorgvuldig gepland gentherapeutisch ex-
periiTient. Het bleek dat de betreffende patiënt niet voldeed
aan de inclusiecriteria van het onderzoek, dus helemaal
niet had mogen meedoen aan het onderzoek. Zijn lever was
in een slechte conditie, de dosis van de adenovirale vector
die werd toegediend was extreem hoog, en die werd ook
nog eens toegediend rechtstreeks in de leverader waardoor
er een massale immunologische afweerreactie op gang
kwain, die aanleiding gaf tot multipel orgaanfalen met fa-
tale afloop. Het vertrouwen in gentherapie bij het publiek
was ernstig geschaad en de Pennsylvania State University
was genoodzaakt alle activiteiten op het gebied van genthe-
rapie, tot dan toe een trots speerpunt van deze universiteit,
te staken. Het duurde echter geruime tijd. voordat de waar-
heid over de juiste toedracht van dit incident boven water
kwam en toen was het kwaad al geschied: wereldwijd was
er een schrikreactie door het onderzoeksveld gegaan.
Ethische
coiTiiTiissies en andere toezichthouders scherpten
de eisen voor gentherapeutisch onderzoek aanzienlijk aan.
Echter, het lijkt nog steeds zo te zijn dat zorgvuldig ge-
plande en uitgevoerde gentherapie-onderzoeken, waarbij
onderzoekers en behandelaren hun gezonde verstand ge-
bruiken, zeer veilig zijn.

Hoe groen is het gras achter de heuvels?

Wereldwijd lopen er op dit moment (najaar 2001) circa zes-
honderd patiëntenonderzoeken waarin gentherapie wordt
getest; twee derde hiervan is gericht op kanker en minder dan
tien trials verkeren nog maar in het fase-III stadium (gericht
op registratie als geneesmiddel). Na de terugval in 1999 zijn
er gelukkig ook een aantal successen te inelden waardoor de
onderzoeksactiviteit weer aantrekt (Tabel 2). Op twee fron-

-ocr page 81-

ten worden er belangrijke vorderingen geboekt. Er zijn in-
iniddels belangrijke klinische resultaten bereikt met genthe-
rapie. Er zijn zelfs patiënten beter van geworden (al is het
aantal nog gering). Verder is er ook vooruitgang in de targe-
ting van vectoren. Er zijn bij voortduring belangrijke innova-
ties op het gebied van verbeterde vectoren, maar het zal nog
geruime tijd vergen voordat die technieken toegepast kun-
nen worden bij patiënten.

Ter illustratie enkele voorbeelden

SCID-Xl (X-linked Severe Combined Immunodeficiency)
is een zeldzame X-chromosoom gebonden erfelijke aan-
doening bij jongetjes, lijdend tot een letaal tekortschieten
van het immuunsysteem (namelijk het niet functioneren van
de interieukine-2 receptor op T-lymfocyten waardoor deze
slecht prolifereren). Deze patiënten overiijden in de regel
aan de gevolgen van een simpele infectie. Cavazzana-Calvo
en collega\'s, in het laboratorium van professor Alain Fisher
in Parijs, behandelden
ex vivo CD 34 positieve stamcellen
van vijf patiëntjes (waaronder een Nederlands jongetje),
selecteerden vervolgens de \'gerepareerde\' exemplaren en
plaatsten die terug bij de patiënten. Vanwege de aangeboren
imuundeficiëntie konden die paar teruggeplaatste cellen in
het beenmerg uitgroeien en herstelde de functie van lymfo-
cyten zich. De tijd zal leren of het effect langdurig zal beklij-
ven.

Veterinair is interessant het voorbeeld van erfelijke retinade-
generatie bij honden (Leber congenitale amaurosis), waarbij
men in staat bleek om honden die blind waren als gevolg van
deze erfelijke afwijking, met gentherapie het gezichtsver-
mogen weer terug te geven. Het experiment heeft een bre-
dere betekenis dan de diergeneeskunde. Deze aandoening bij
honden geldt namelijk ook als proefdiermodel voor onder-
zoek naar bepaalde erfelijke vormen van blindheid bij kinde-
ren.

Tabel 2. Verschillende typen vectoren die worden gebruikt bij gentherapie met hun voordelen en nadelen.

Vector

Voordelen

Nadelen

Adenovirus

Zeer hoge transfectie-efTiciëntie, in vivo en in vi-
tm

Werkt zowel in delende als niet delende cellen
Veel ervaring mee opgedaan

Signaal dooft snel uit (expressie is van korte
duur)

Herhaald doseren weinig effectief door immuun-
afweer (onder andere neutraliserende antilicha-
men)

Grootte in te bouwen therapeutisch gen maximaal
7,5 kb

Productie en kwaliteitsborging gemiddeld com-
plex

Retrovirus

Hoge transfectie-efficiëntie ex vivo
Expressie houdt behoorlijk lang aan
Veel ervaring mee opgedaan, vooral
ex vivo
Weinig immunogeen

Lage transfectie-efficiëntie in vivo
Werkt alleen bij delende cellen
Grootte in te bouwen therapeutisch gen maximaal
8 kb

Risico van mutagene werking niet uitgesloten
Productie en kwaliteitsborging extreem complex

Lentivirus

Werkt zowel in delende als niet-delende cellen
Werkt ook in hematopoëtische stamcellen

Onzekerheid over veiligheid (mutagenese, stamt
af van immunodeficiëntievirussen)
Grootte in te bouwen therapeutisch gen maximaal
8 kb

Adeno-geassocieerd virus

Werkt in vivo efficiënt in een groot aantal celty-
pen

Zeer langdurige expressie in vivo
Weinig immunogeen

Grootte in te bouwen therapeutisch gen maximaal
4,5 kb

Productie en kwaliteitsborging zeer complex
Weinig klinische ervaring
Onzekerheid over veiligheid (mutagenese)
Herhaald doseren weinig effectief door immuunaf-
weer (onder andere neutraliserende antilichamen)

Naakt DNA

Productie en kwaliteitsborging zijn eenvoudig en
goedkoop

Weinig immunogeen

Klinische werkzaamheid is (beperkt) aangetoond

Werkingsduur in ineeste weefsels erg kort
Weinig efficiënte overdracht, zowel
in vivo als in
vitro

Lipiden en liposomen

Productie en kwaliteitsborging relatief eenvoudig
Efficiënte transfectie
ex vivo
Weinig immunogeen
Cïunstig veiligheidsprofiel

Werkingsduur meestal erg kort
Weinig transfectie
in vivo
Weinig klinische ervaring

N B. 1. Voor alle virussen geldt een veiligheidsrisico ten aanzien van het genereren van replicatiecompetente virussen; dat wil zeggen dat virussen die \'kreupel\'
zijn gemaakt ter voorkoming van vermeerdering terugmutercn en zich weer kunnen vermeerderen.

NB.2. De grootte van het in te bouwen gen wordt uitgedrukt in het aantal te transduceren RNA-basen ofDNA-baseparen; 1 kb komt overeen inct duizend
base(paren).

-ocr page 82-

Bij frequenter voorkomende ziekten zijn echter ook wel suc-
cesjes geboekt met gentherapie. Veelbelovend lijkt de aan-
pak van hemofilie A en B met gentherapie. Bloederziekte
wordt tot nu toe behandeld met regelmatige infusies met
exogeen verkregen factor VIII of factor IX. In een van de
trials werd het gen (plasmide) dat codeert voor factor VIII
met behulp van een elektrisch veld
ex vivo in huidfibro-
blasten gedreven, waarna de fibroblasten (100 - 400 miljoen)
in de buik werden gebracht om te gaan groeien. Na enige tijd
was een geringe activiteit van factor VIII te meten bij vier
van de zes patiënten en nam de behoefte aan exogeen factor
VIII enigszins af Helaas doofde het signaal weer uit binnen
een jaar na behandeling. Dit experiment laat zien, dat het op
gang brengen van een lichaamseigen productie van factor
VIII mogelijk is. Er zal nog een lange weg te gaan zijn, voor-
dat deze behandeling is weggelegd voor andere hemofiliepa-
tiënten.

De conclusie is dat er achter de heuvels wel degelijk gras
groeit. Erg groen is het nog niet en het is in ieder geval te
vroeg om al aan maaien te denken. De vraag is wat sneller
zal gaan gedijen: de grasmat in de Arena van Ajax of gen-
therapie in de behandeling van ernstige ziekten. Als we
kijken naar andere vormen van therapie moeten we conclu-
deren dat het soms erg lang kan duren voordat er schot zit in
therapeutische mogelijkheden. Neem bijvoorbeeld de be-
handeling van kanker met chemotherapie, een behandeling
waarnaar nu zo\'n 50 jaar onderzoek wordt gedaan. In dat
veld vindt de vooruitgang slechts stapvoets plaats. Het
probleem met gentherapie is niet dat het te langzaam gaat,
maar dat de verwachtingen voor een snel resultaat te hoog-
gespannen waren.

Besluit

De vooruitzichten voor gentherapie zijn rooskleurig. De
moleculaire mechanismen zijn grotendeels bekend.
Daarnaast is er voldoende \'proof of principle\'. Voorts lijkt
weloverwogen en zorgvuldige toepassing veilig. Het over-
winnen van technische barrières zal tijd kosten, maar de
barrières lijken niet onneembaar. Daarmee kan het arsenaal
van behandelmogelijkheden naast exogene therapie (het
toedienen van geneesmiddelen van buitenaf) worden uitge-
breid met een vorm van endogene therapie (het opheffen
van een lichaamstekortkoming of het van binnenuit aanma-
ken van geneesmiddelen). Toch is het vermoedelijk zo dat
gentherapie een voorbijgaand therapeutisch principe zal
blijken te zijn. Andere vormen van therapie - zoals antisense
therapie om het genoom te veranderen - liggen al op de te-
kentafel en lijken op termijn eenvoudiger (en goedkoper)
uitvoerbaar.

Geraadpleegde literatuur

1. Anderson WF. The best of times, the worst of times. Science 2000;
288; 627-9.

2. Cavazzana-Calvo M. Hacein-Bey S, de Saint Basile G, Gross F. Yvon
E, Nusbaum P. Selz F. Hue C, Certain S, Casanova J-L, Bousso P, Le
Deist F, and Fischer A. Gene therapy of human severe combined im-
munodeficiency (SCID)-Xl disease. Science 2000; 288; 669-72.

3. Mannucci PM. and Tuddenham EGD. The hemophilias - from royal
genes to gene therapy. N Engl J Med 2001; 344: 1773-9.

4. Mountain A. Gene therapy: the first decade. TibTech 2000; 18: 119-
28.

5. Raeymaekers P. Genen en Gezondheid. Wetenschappelijke Biblio-
theek van Natuur en Techniek, Amsterdam, 2001.

Smith AE. Gene Therapy - where are we? Lancet 1999; 354
(Supplement I): 1-4.

Somia N, and Verma IM. Gene therapy: Trials and Tribulations. Nature
Rev 2000; 1:91-9.

Yla-Herttuala S, and Martin, JE Cardiovascular gene therapy. Lancet
2000;355:213-22.

Gentherapie in het Erasmus
Medisch Centrum Rotterdam

Het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam neemt in
Nederland een vooraanstaande plaats in bij de uitvoe-
ring van klinische gentherapie-protocollen.

Momenteel worden een viertal klinische gentherapie-
onderzoeken uitgevoerd of voorbereid. Het betreft twee
in vivo gentherapiestudies (fase 1), waarbij een adenovi-
rus voorzien van een \'suicidegen\' rechtstreeks in een her-
sen- of prostaattumor geïnjecteerd wordt. Dit suicidegen
stelt de tumorcellen die door het adenovirus zijn geïnfec-
teerd in staat om het relatief weinig toxische geneesmid-
del ganciclovir te fosforyleren tot een stof die letaal is
voor de geïnfecteerde cellen. Op deze wijze ontstaat een
vorm van chemotherapie die selectief toxisch is voor de
tumor. Opmerkelijk is dat de behandeling in het kader van
het onderzoek naar de werkzaamheid bij prostaattumoren
poliklinisch plaatsvindt.

Daarnaast zijn twee ex vivo gentherapiestudies (fase I) in
voorbereiding, waarbij T-lymfocyten van de patiënt met
behulp van een genetisch gemodificeerd retrovirus be-
handeld worden en na transductie aan de patiënt worden
teruggegeven. In het ene geval worden de T-lymfocyten
voorzien van een G250-receptor die gericht is tegen nier-
kankercellen. De bedoeling is dat het immuunsysteem van
de patiënt de tumorcellen hierdoor als lichaamsvreemd gaat
herkennen en gaat opruimen. Een ander onderzoek betreft
patiënten die een allogene beenmergtransplantatie onder-
gaan. In het transplantaat worden de donor T-lymfocyten
voorzien van een \'suicidegen\'. Mocht zich een \'graft-ver-
sus-host reactie\' voordoen (een complicatie die regelma-
tig optreedt na transplantatie van beenmerg van een niet-
verwante donor), waarbij de donor T-lymfocyten zich
richten tegen de gastheercellen, dan is het mogelijk door
middel van toediening van het relatief weinig toxische
geneesmiddel ganciclovir de donor T-Iymfocyten selec-
tief te vernietigen.

-ocr page 83-

Robert L Hamlin, and O.H.
Columbus, USA. Proceedings i8th
American College of Veterinary
Internal Medicine (ACVIM), Seattle
2000.

Vertaling: Nicolien van Klaveren

Inleiding

Ongeveer elf procent van de katten heeft een hartprobleem.
De meeste van deze katten zijn asymptomatisch, een klein
percentage vertoont symptomen en wordt in verband hier-
mee aangeboden bij de dierenarts. Een klein aantal van de
asymptomatische katten gaat dood of wordt ernstig ziek na
het ondergaan van stresssituaties, zoals anesthesie en selec-
tieve chirurgie.

Het veruit meest voorkomende hartprobleem bij de kat is
hypertrofische cardiomyopathie. Systemische arteriële
hypertensie wordt het meest gezien bij katten met uremie ter-
wijl veel oudere katten hyperthyreoïdie hebben. Er kan dus
gesteld worden dat katten
drie hypers hebben: hyperiroTi-
sche cardiomyopathie, hyperXemvt. en /jyperthyreoïdie. Het
is bijna zeker dat hypertrofische cardiomyopathie een gene-
tische ziekte is, terwijl hypertensie en hyperthyreoïdie dit
kunnen zijn. Ook de ziektes (zoals renale aandoeningen en
prostaatneoplasiën) die eraan ten grondslag liggen kunnen
familiair zijn.

De meeste katten met een hartprobleem zijn suf en hebben
last van een dyspnoe (een tachypnoe in rust, vaak door de
mond ademen), hypothermie cn anorexie. Hoe ernstiger het
probleem, des te meer uitgesproken de symptomen. Ze heb-
ben vaak een hoge hartfrequentie (bij klinisch onderzoek
meestal minder dan 220 per minuut), maar sommige hebben
een normale hartfrequentie of soms zelfs een bradycardie,
vooral wanneer de dieren hypothermisch zijn. Hoewel niet
helemaal waterdicht moet men bij oude katten eerst aan
hyperthyreoïdie denken; hypertensie kan worden verwacht
bij katten met uremie, vooral in de combinatie met patholo-
gische dilatatie van de pupillen of retinale bloedingen.
Hypertrofische cardiomyopathie kan worden aangetroffen
bij katten met een tachycardie, aritmieën en een galopritme
bij auscultatie en is met zekerheid te stellen bij katten met
acute paralyse posterior en koude achterpoten.

Cardiomyopathie

Katten met cardiomyopathie hebben meestal de hypertrofi-
sche vorm, die functioneel gekarakteriseerd wordt door ab-
normale vulling van het linker ventrikel en daarop volgende
dilatatie van het linker atrium. Een minder vaak waargeno-
men vorm van cardiomyopathie bij katten is de restrictieve
cardiomyopathie. Katten met restrictieve cardiomyopathie
hebben een pathofysiologie die vergelijkbaar is met de
hypertrofische cardiomyopathie. Het belangrijkste verschil
is dat in de restrictieve vorm noch de vrije wand van het lin-
ker ventrikel, noch het interventriculaire septum gehypertro-
fieerd hoeft te zijn. Gedilateerde cardiomyopathie wordt
tegenwoordig zelden nog gezien, omdat bij katten werd ont-
dekt dat het veroorzaakt werd door een deficiëntie van het
aminozuur taurine, dat nu in de commerciële kattenvoeders
extra wordt gesupplementeerd.

Uitei
voord
praktij

Anatomisch wordt hypertrofische cardiomyopathie gekarak-
teriseerd door een fors verdikt interventriculair septum en de
vrije wand van het linker ventrikel. Er is meestal een partiële
obstructie van de bloedstroom vanuit het linker ventrikel
naar de aorta door zowel de hypertrofie van het interventri-
culair septum (een spiergebonden situatie) als het naar ante-
rior verplaatsen van de mitraalklep die aan de zijde van het
septum ligt. Het precieze mechanisme van deze verplaatsing
is niet bekend, maar men denkt dat dit het resultaat is van de
hoge snelheid waarmee het bloed door de subvalvulaire aorta
regio stroomt. Naast de subvalvulaire aorta stenose die een
zachte souffle produceert bij de ejectie, wat zich bij Doppler
onderzoek manifesteert als een hoge bloedstroomsnelheid,
kan er een soufflé zijn als gevolg van mitralis regurgitatie.

Hyperthyreoïdie

Hyperthyreoïdie kan soms geïdentificeerd worden door een
palpabele vergroting van het (de) thyroïd(ea) en door syinp-
tomen die typisch zijn voor hyperthyreoïdie (tachycardie,
gewichtsverlies, hyperactiviteit), maar de definitieve dia-
gnose is te stellen aan de hand van bepaling van de concen-
tratie thyroïdhormoon in het bloed.

Hypertensie

Het is aannemelijk dat hypertensie - gesuggereerd door oog-
veranderingen en aanwezigheid van uremie - gemakkelijk
valt te bepalen door het meten van de systemische arteriële
druk. Helaas is de bloeddruk bij katten echter moeilijk te me-
ten, zijn normaalwaarden niet vastgesteld en heeft de kat een
erg labiele bloeddruk die sterk afhangt van de persoon die
meet en de gebruikte meetmethode. Indirecte sphygmoma-
nometrie (vergelijkbaar met de bloeddrukmeting met een
cuff om de arm bij de mens) geeft vaak zeer variabele en ver-
anderlijke uitslagen. De \'witte jas\' stijging bij angstige men-
sen geeft misschien nog wel meer verstoring, uitgaande van
het levendige karakter van de kat.

Therapie

De belangrijkste doelstellingen van een behandeling zijn 1)
reduceren van longoedeem en/of pleuraal vocht; 2) het ver-
minderen van de hartfrequentie en te zorgen voor een regel-
matige hartslag; 3) het verbeteren van de vulling van het lin-
ker ventrikel; 4) het reduceren van de kans op thrombo-
embolie en 5) het verbeteren van de ventilatie.

Longoedeem en pleuraal vocht

Daar waar pleuraal vocht, met een verminderde bewegelijk-
heid van de longen als gevolg, het best behandeld wordt door
middel van een thoracocentesis gevolgd door een behande-

-ocr page 84-

ling met diuretica, zijn diuretica de eerste keus van medicatie
voor het behandelen van longoedeem. Het is belangrijk dat
de behandelend dierenarts in staat is om te bepalen of de
dyspnoe voornamelijk wordt veroorzaakt door pleuraal
vocht of longoedeem (zie het gedeelte van het lichamelijk
onderzoek).

Het diureticum furosemide, werkend op de lis van Henle,
wordt oraal gegeven in een dosering van 1 mg/kg tweemaal
daags. Diurese kan worden onderhouden of worden versterkt
met het verstrekken van een tweede diureticuin, welke effect
heeft op de distale tubulus. Enalapril (0,25 mg/kg, eenmaal
daags), chlorothiazide (5 mg/kg, tweemaal daags) en
Spiro-
nolacton (1 mg/kg, tweemaal daags) werken alle syner-
gistisch met furosemide. Echter, thiazide verhoogt de kans
op hypokaliëmie, terwijl zowel de ACE-remmers als de spi-
ronolaton beide kalium-sparende diuretica zijn. Er moet wel
goed opgelet worden dat, wanneer er combinaties van diure-
tica worden gebruikt, de kat niet hypovolemisch wordt. Dit
omdat de mogelijkheid om water vast te houden voor de kat
niet meer aanwezig is, omdat zowel de reabsorptie in de pri-
maire urine in de lis van Henle als in de distale tubulus ge-
blokkeerd is. Hypovolemische toestanden worden sterk af-
geraden bij katten met cardiomyopathie, omdat algemeen
wordt aangenomen dat dehydratie de kans op thrombo-em-
bolie verhoogt.

Hartfrequentie en regelmaat

De hartfrequentie is meestal hoog bij katten met een hartpro-
bleem. Dit doet niet alleen de myocardiale zuurstofconsuinp-
tie verhogen en de oxygenatie van het myocard verminderen,
maar het impliceert ook een verminderde ventriculaire vul-
ling door verkorting van de diastole wanneer de vulling moet
plaatsvinden.

Twee methoden worden gebruikt om de hartfrequentie te laten
dalen, waarvan één ook een verminderde kans op aritmie geeft,
I) Beta-adrenerge blokkers (atenolol, metoprolol, proprano-
lol) verlagen zowel de hartfrequentie als de myocardiale
prikkelbaarheid. Atenolol wordt het meeste gebruikt met
een dosering van 6,25 mg/kat één- tot tweemaal daags.
Naast verlaging van de hartfrequentie reduceren beta-
blokkers ook de ventriculaire contractiekracht. Dit ver-
mindert de snelheid waarmee het bloed vanuit het linker
ventrikel de aorta instroomt en zou daarinee een reductie
geven van de dynamische obstructie van de uitstroomope-
ning van het linker ventrikel, wat werd veroorzaakt door
de interventriculaire hypertrofie en de beweging naar an-
terior van de septale klep van de mitraliskleppen,
2) Calciumkanaal-blokkers, zoals diltiazem, verlagen niet
alleen de hartfrequentie, maar zouden ook het ventrikel
minder stug maken. Als de kat voornamelijk een tachy-
cardie heeft, dan heeft een beta-blokker de voorkeur.
Indien de kat een minimale tachycardie heeft met een dui-
delijke S4 galop, wat een stug linker ventrikel suggereert,
dan wordt aan diltiazem de voorkeur gegeven. Ook wor-
den wel beide, beta-blokkers en diltiazem, voorgeschre-
ven. Veel cardiologen prefereren het gebruik van een ge-
lijkmatige releasevorm van diltiazem, Dilacor, in een
dosering van 15 tot 30 mg/kat tweemaal daags.

Trombo-embolie

Het risico op trombo-embolie, wat het gevolg is van de vor-
rning van bloedstolsels in het gedilateerde linker atrium die
vervolgens in de aorta komen, kan worden geminimaliseerd
door aspirine (1/4 van 5 g tablet/kat, eens in de drie dagen) of
door gebruik van Coumadine (0,25 tot 0,5 mg/kat, eenmaal
daags).

Als een bloedstolsel al is afgestoten in de aorta en de pols in
de achterpoten bijna of geheel niet te voelen is, kan 750 IE
heparine worden gegeven sc, driemaal daags. Er wordt aan-
genomen dat de vorming van collateralen, waardoor de ob-
structie iets omzeild kan worden, ondersteund kan worden
door een alpha-blokker/tranquilizer, acepromazine (I tot 2
mg,
SC, tweemaal daags).

Het is moeilijk te voorspellen welke katten bloedstolsels zul-
len vormen, maar er wordt aangenomen dat vooral katten die
echocardiografisch een grote linker atrium/aorta-verhou-
ding vertonen en katten die in het verleden al bloedstolsels
hebben gevormd, profylactisch behandeld moeten worden
met
Coumadine. Natuurlijk is het juist om, in de zelden voor-
komende situatie waarin bloedstolsels echocardiografisch in
beeld gebracht kunnen worden,
Coumadine profylactisch toe
te dienen.

Helaas is er maar weinig objectieve informatie die op gecon-
troleerde placebo-onderzoeken gebaseerd is cn de effecti-
viteit van elke specifieke therapie voor hypcrtrofische cardi-
omyopathie bewezen heeft.

Op welke dag is dat congres eigenlijk?

Kijk bij Actueel op www.knmvd.nl voor
een complete agenda.

.n

<niTivd

Aangifleplichtige Besmettelijke
Dierziekten

In Nederland zijn in het derde kwartaal van 2001 de vol-
gende gevallen van aangifteplichtige besmettelijke dier-
ziekten geconstateerd:

Maand

Dierziekte

Diersoort

Kring Aantal

Juli

BSE

Rund

Oost 1

Augustus

BSE

Rund

Noord I

Salmonellose

divers

Zuid I

September

Scrapie

Schaap

Oost I

BSE

Rund

Noordwest 1

Salmonellose

Divers

Zuid I

-ocr page 85-

ledereen in de bus is het er over
eens dat alles wat er vandaag ge-
zegd gaat worden goed onder de
loep moet worden genomen. De pr-
actie van FIDIN om een groep
medewerkers van de Faculteit der
Diergeneeskunde uit te nodigen
om een bezoek te brengen aan
Eurovet Nederland BV is uiteraard
niet alleen maar liefdadigheid. Toch kwamen er interes-
sante onderwerpen aan de orde zoals \'from farm to table\',
farmacovigilantie, off-label use, het Nationaal Pijnplat-
form en veterinair antibioticagebruik.

Drs. W. Kissels, voorzitter van de FIDIN, legt uit dat de doel-
stelling van deze dag uiteraard is bedoeld voor belangenbe-
hartiging, maar ook voor informatieverstrekking en in het
kader van de platformfunctie, een ontmoetingspunt voor de
leden. De bedrijfsbezoeken worden meerdere malen per jaar
georganiseerd, elke keer voor een andere doelgroep. Kissels
geeft een presentatie over het bedrijf waarin hij alle onderde-
len van het bedrijf kort toelicht. Daarna is het woord aan
prof dr. A. Cornelissen, decaan van de Faculteit der
Diergeneeskunde. Hij geeft aan blij te zijn met de uitnodi-
ging van FIDIN en geeft een korte presentatie over de struc-
tuur en de werkwijze van de Faculteit en het nieuwe curricu-
lum. Cornelissen spreekt aan het eind de vraag uit waar het
mogelijk is om samen te onderzoeken met de FIDIN. Wel
geeft Cornelissen aan dat er veel grenzen moeten worden ge-
steld aan deze samenwerking, maar dat zij dat ook zeker zul-
len doen. Kissels is het daar mee eens en kijkt positief tegen
de uitnodiging aan.

Transparant

Prof dr. .1. Fink-Gremmels geeft een presentatie met de titel
\'Diergeneesmiddelen wat moeten wij ermee\'. Zij geeft aan
dat therapie en therapiecontrole leiden tot farmacovigilantie.
Fink spreekt de suggestie uit dat de dierenartsen, net als in de
humane geneeskunde veel wordt gedaan, moeten nadenken
over het gebruik van Therapeutic Drug Monitoring (TDM)
van alle populatiegegevens. Als beroepsgroep moeten de
dierenartsen die samenwerking aangaan, meent Fink.
Daarnaast spreekt Fink ook over de Europese richtlijnen met
betrekking tot de diergeneesmiddelen: \'From farm to table\'.
Transparantie in beleid, productieprocessen en kwaliteits-
borging staan daarin centraal. \'Zet het nu op papier, anders
zal de overheid nog meer willen regelen\', aldus Fink. Zij
waarschuwt haar collega\'s over de snelheid waarmee de be-
leidsmakers in Brussel aan het werk zijn. \'Het zijn niet de
Nederlandse Spoorwegen, maar het is een sneltrein!\' Een
pro-actief beleid is volgens haar op dit moment \'levensnood-
zakelijk\'.

Bijwerkingen

De term Farmacovigilantie wordt uitgebreid besproken
door drs. H. Schuurman (Novartis Consumer Health). \'Het
is niets anders dan het volgen van wat er met een dierge-
neesmiddel in de markt gebeurt, in al zijn facetten\', begint
Schuurman. Daarbij hoort het actief opvolgen van meldin-
gen. Hij meent dat de farmacovigilantie van zeer groot be-
lang is voor de dierenarts, specialist, overheid en industrie.
Het is een methode om goed na te gaan wat een diergenees-
middel nu veroorzaakt en op welke manier het in de praktijk
wordt gebruikt. \'Voor de registratie worden alle proeven
met een geneesmiddel gedaan, maar we weten nog lang niet
alles als het op de markt komt\', redeneert Schuurman. De
dierenarts, de veehouder, de eigenaar van het dier en de
Faculteit der Diergeneeskunde spelen volgens Schuurman
een rol bij het achterhalen van de bijwerkingen van een dier-
geneesmiddel. Farmacovigilantie moet worden gemeld aan
de BBD (Ton Kamphuis). \'Wij hebben de verplichting wat
te doen met de melding\', legt Schuurman uit. Hij laat het
formulier zien en geeft aan dat er alleen melding kan wor-
den geregistreerd van een vermoedelijke bijwerking als de
naam van het medicijn, de gegevens van het dier, de gege-
vens van de melder en één of meer klinische bijwerkingen
bekend zijn. Na een vraag uit het publiek of ook de \'be-
kende\' bijwerkingen moeten worden gemeld, zoals spuit-
plekken bij het varken, antwoordt Schuurman: \'De sleutel
ligt bij de dierenarts. Zij moeten het wel melden, dan kun-
nen we er niet omheen\'.

Berichte

verslage

Het volgende punt is het gebruik van ofif-label geneesmidde-
len. Schuurman doorloopt met de aanwezigen een beslismo-
del over wanneer welk diergeneesmiddel mag worden ge-
bruikt. Na de lezing is er kort de tijd voor vragen en
opmerkingen. Eén van de aanwezigen haalt het probleem aan
dat dierenartsen het belang van het registreren van bijwerkin-
gen niet inzien. Het antwoord van de FIDIN is dat naast hen
ook de KNMvD daar een grote rol in speelt. Als voorbeeld
wordt de mogelijkheid van een PAO-cursus geopperd.

Pijnplatform

Prof dr. L. Hellebrekers introduceert het Nationaal
Pijnplatform (in oprichting), een samenwerking tussen de
industrie en de wetenschap. Het doel van dit platform is het
vergroten van het bewustzijn van het probleem \'Pijn bij die-
ren\' en het verbeteren van pijnherkenning en pijnbestrijding.
De doelgroep waar het platform zich op richt bestaat uit de
dierenarts, -assistent en de dierhouder en het platform richt
zich vooralsnog (pragmatische keuze, niet uit principe) op
het gezelschapsdier en het paard. Hellebrekers Iaat zien hoe
de samenstelling en de besluitstructuur van het platform er
waarschijnlijk uit gaat zien. Hellebrekers legt uit wat de spe-
cifieke doelstellingen zijn (onder andere een \'expertisecen-
trum\' voor \'pijn bij dieren\') en op welke manier deze kunnen
worden gerealiseerd.

De duidelijke lijnen van het pijnplatform zijn nog niet hel-
der, vooral de afbakening van de verantwoordelijkheden zijn
volgens Hellebrekers cruciaal en daar zal goed naar moeten
worden gekeken. Hij hoopt dat in het voorjaar van 2002 de
presentatie van het pijnplatform gerealiseerd kan worden.

Fidin bedrijfsdag: Pr in een interessant jasje

Door: Cathelijne Cras

-ocr page 86-

Als laatste roept hij iedereen op om over het pijnplatform na
te denken en opmerkingen, vragen en suggesties aan hem
door te geven.

Antibioticagebruik

De heer J. van Unen van Elanco Animal Health is de laatste
spreker en informeert over het \'veterinair antibioticagebruik
en de resistentie bij mensen\'. De zorg om resistentie bij men-
sen heeft geleid tot de zorg van het antibioticagebruik bij de
dieren. Van Unen laat kort zien welke aanbevelingen er voor
de Europese Unie zijn vastgesteld. Onder andere dat het ver-
antwoord gebruik moet worden gestimuleerd en het monito-
ren van antibioticumresistentie en het antibioticagebruik.
Het standpunt van de FIDIN met betrekking tot het therapeu-
tisch gebruik van antibiotica bij dieren wordt ook door Van
Unen weergegeven: het is noodzakelijk bij zieke dieren, het
is goed gereguleerd en het is met voldoende zorgvuldigheid
omgeven om verantwoord gebruik te waarborgen. Belang-
rijk vindt de FIDIN dat alleen de dierenarts antibioticum kan
voorschrijven. Uit het onderzoek van drs. C. Pellicaan
(Faculteit der Diergeneeskunde) Iaat hij een aantal tabellen
zien van het verbruik van antibiotica. De gegevens worden
vergeleken tussen de verschillende antibiotica (de moderne
middelen worden nog steeds veel minder ingezet) en tussen
de verschillende diersoorten. Hij laat de aanwezigen achter
met een aantal discussiepunten, bijvoorbeeld de vraag hoe
het antibioticagebruik kan worden teruggedrongen. Van
Unen ziet dat toch als wens, aangezien het een risico is \'voor
ons als mens\'.

Na een korte discussie is het tijd voor de lunch. Terwijl de
deelnemers nog nadiscussiëren, loopt het programma door.
De aandacht gaat naar Tony Griflfin, algemeen directeur van
Eurovet Animal Health BV. Hij geeft een introductie van zijn
bedrijf waar na de lunch een rondleiding zal zijn.
Eenmaal aangekomen bij Eurovet krijgen alle deelnemers
een stoQas en een hoofddeksel op voor de rondleiding.
Hilariteit alom: \'MKZ op de faculteit\'. In groepen van acht
personen wordt het bedrijf getoond. Van de aankomst van de
grondstoffen tot het uiteindelijke verpakken van de dierge-
neesmiddelen wordt de weg doorlopen. Vragen worden ge-
duldig beantwoord en aan het eind van de rondleiding is er
een borrel om de opgedane indrukken te verwerken, inclu-
sief pr-toastjes.

ESVD-ECVD Veterinary Dermatology Congress

Door: P.A.M. Overgaauw

In september 2001 vond in Denemarken het jaarlijkse
Europese veterinaire dermatologiecongres plaats, geor-
ganiseerd door de European Society of Veterinary
Dermatology en de European College of Veterinary
Dermatology. Zo\'n zeshonderd dierenartsen vanuit de
hele wereld en honderdvijftig Scandinavische dierenarts-
assistentes volgden ieder hun eigen programma met een
gevarieerd aanbod aan onderwerpen. Als deze worden
geanalyseerd blijkt dat dermatologische problemen bij
de hond het meest aan bod kwamen (42% van de lezin-
gen), gevolgd door algemene dermatologische onderwer-
pen (20%). De kat was een goede derde (18%). Andere
diersoorten waarvan huidproblemen werden besproken
waren het paard, het rund en bijzondere dieren.
Nederlandse bijdragen werden gepresenteerd door Erik
Teske, Jacqueline Sinke, Ton Willemse en Margreet
Vroom. Ook was een spreker aanwezig uit het Utrechts
Medisch Centrum (Edward Knol). Enkele onderwerpen
worden hierna besproken.

Bilaterale flank alopecia bij de hond

Een welbekend probleem uit iedere praktijk, de regelmatig
terugkerende (seizoensgebonden) bilaterale flank alopecia
bij de hond, werd besproken door Anke Hendricks
(Londen). Het beeld wordt gekenmerkt door variabele en
onvoorspelbare episodes van verkregen, gelokaliseerde
kaalheid zonder duidelijke oorzaak en zonder jeuk bij hon-
den van allerlei rassen en ieder geslacht of reproductiesta-
dium. De kleurgebonden folliculaire dysplasie kan een ver-
gelijkbaar beeld te zien geven door verdunning van de
zwarte haarkleur, evenals de ras- maar niet kleurgebonden,
structurele dysplasieën met gebroken en verzwakte haren.
Vaak wordt als diagnose hormonale kaalheid genoemd (ge-
slachts-, schildklier-, groeihormoon, prolactine of gluco-
corticosteroïden), maar er is echter nog nooit aangetoond
dat dit een rol speelt bij dit beeld. De rol van zonlicht wordt
als mogelijkheid beschouwd en onderzoek naar de invloed
van melatonine vindt daarom momenteel plaats.
Geconcludeerd werd dat van de bilaterale flank alopecia
geen oorzaak of effectieve behandeling bekend is en het
meer een cosmetisch probleem betreft.

Allergie bij de kat

Veel huidproblemen bij de kat zijn een gevolg van allergie.
Volgens Helen Powers (USA) is de meest voorkomende
klacht jeuk en de grootste oorzaak ectoparasieten, zoals
vlooien, vacht- en oormijt. Dit wordt gevolgd door voedings-
allergie, waarbij huidproblemen gepaard kunnen gaan met

-ocr page 87-

maagdarmproblemen. Tenslotte atopie die waarschijnlijk
veel vaker voorkomt dan verondersteld omdat de dia-
gnostiek niet eenvoudig is (huidtesten onbetrouwbaar). Er
wordt echter steeds meer onderzoek gedaan naar het gebruik
van bloedtesten waarmee steeds beter een aanwijzing voor
atopie worden verkregen.

Wat is nu een logische volgorde van diagnostiek? Allereerst
dienen parasieten en schimmels te worden uitgesloten.
Wanneer de klachten aanwezig blijven wordt een eliminatie-
dieet geadviseerd gedurende zes tot negen weken om een
voedingsallergie aan te tonen of uit te sluiten. Wanneer dit
ook geen resultaten te zien geeft, is atopie hoogstwaarschijn-
lijk de oorzaak. Als therapie worden eerst non-steroïdale
middelen (antihistaminica, essentiële vetzuren) en vervol-
gens Steroiden geadviseerd.

Schimmelinfecties bij hond en kat

Vaccinatie bij de kat

Er wordt steeds meer onderzoek verricht naar het vaccineren
van katten tegen schimmelinfecties, zoals al met succes
wordt gedaan bij runderen, paarden, vossen en konijnen.
Douglas DeBoer (USA) gaf aan dat hierbij een jarenlange
immuniteit wordt bereikt tot zelfs levenslang. Helaas is het
nog niet gelukt vergelijkbare successen bij de kat te behalen.
In de USA zijn een tweetal vaccins inmiddels getest (bevat-
tende
Trichophyton en/of Microsporum canis). Er werd tel-
kens wel immuniteit opgewekt, onder andere bestaande uit
antistoffen, maar deze bleek steeds nog onvoldoende na
challenge. Er is in Amerika wel een commercieel dood vac-
cin op de markt (Fel-O-Vax MC-K), die volgens de fabrikant
de ernst van klachten van besmette dieren moet helpen ver-
minderen. Uit onderzoek bleek echter dat het geen bescher-
ming geeft tegen infectie. Gezien het feit dat er wel een af-
weerreactie bij de kat mogelijk is en er bij andere diersoorten
wel resultaten worden behaald, denken de onderzoekers dat
op lange termijn ook voor de kat een vaccin ontwikkeld moet
kunnen worden.

Besmetting van catteries

In Frankrijk (Bourdeau et al., Nantes) werd in een besmette
cattery gekeken of een positieve schimmelkweek overeen-
kwam met klinische verschijnselen bij de kat. Van de bijna
driehonderd vachtmonsters (het aantal katten werd niet ver-
meld, maar zal hiermee waarschijnlijk overeenkomen) wa-
ren er slechts zeven procent helemaal negatief Het bleek dat
wanneer er weinig schimmel werd gekweekt (tot vijf kolo-
nies) bij tweederde van de katten niets te zien was, de zoge-
naamde dragers; bij meer dan vijftien kolonies bedroeg het
percentage dragers nog maar zeven procent. Het is daarom
raadzaam om bij verdenking op schimmelinfectie altijd een
schimmelkweek uit te voeren, ook bij dieren waarbij (nog)
niets te zien is.

Dezelfde onderzoekers voerden ook schimmelonderzoek uit
bij 118 gezond ogende katten zonder huidverschijnselen die
aan een kattenshow deelnamen. Uit de vacht van 54 procent
van de katten werd echter
Microsporum canis gekweekt.
Opvallend was dat dit bij slechts drie van de dertien aanwe-
zige rassen het geval was: Maine coon, Perzen en Noorse
boskatten. In 75 procent van de nesten kittens was ge-
middeld de helft van de dieren besmet. Geconcludeerd werd
dat er veel dragers van
M. canis gevonden kunnen worden,
vooral bij kittens.

Tenslotte onderzochten de Fransen nog hoe snel een kat be-
smet wordt met een schimmelinfectie na contact met een be-
smet dier. Hiervoor werd gedurende een jaar nieuw geïntro-
duceerde, schimmelvrije katten in besmette catteries ge-
volgd. Het bleek dat 63 procent van de dieren minimaal één
keer gedurende deze periode besmet raakte. Er bestond hier
géén verschil tussen kort- en langhaarkatten. Na één, twee,
drie en vier maanden was respectievelijk achttien, 55, 75 en
honderd procent van deze groep dieren besmet. Klinische
verschijnselen waren waarneembaar bij drie procent na één
week, vier procent na één maand en 63 procent na twee
maanden.

Malassezia

Een andere schimmel, of beter een gist, die steeds vaker een
rol lijkt te spelen bij huidinfecties, is de
Malassezia pachy-
dermatis.
In Italië (Corazza et ai, Pisa) onderzocht men de
aanwezigheid van deze infectie op de huid en in het oorka-
naal bij honden en katten. Gemiddeld werd er bij respectie-
velijk 37 procent en 31 procent van de gezonde honden en
katten
Malassezia gevonden, wat toenam tot 75 procent en
84 procent bij honden en katten met huid- en/of oorproble-
men. In een ander Engels onderzoek (Colombo
et al,
Edinburgh) werd bij de helft van 21 gezonde katten
Malassezia uit het nagelbed gekweekt.

Lufeneron als therapie

Het zal inmiddels wel bekend zijn dat lufeneron als chitine-
remmer ook bij schimmelinfecties werkzaamheid te zien
geeft. De Israelische onderzoeker (Ben-Ziony) die deze er-
varing als eerste wereldkundig maakte, presenteerde ook op
dit congres de resultaten van zijn onderzoek bij 138 honden
en 159 katten. Bijzonder snelle genezingsresultaten (11-21
dagen bij kat respectievelijk hond) werden verkregen bij een
dosering van 80 mg/kg lufeneron (100 mg/kg in catteries),
één keer herhalen na twee weken. Er traden geen bijwerkin-
gen op. De fabrikant is druk bezig de registratie voor deze in-
dicatie van lufeneron uit te breiden.

Aandoeningen door teken

In Denemarken (Larsen et al.) werden honden en katten
onderzocht op de aanwezigheid van teken en vervolgens
middels bloedonderzoek (PGR) op infecties die door teken
overgebracht kunnen worden. Een drietal soorten
Ixodes-te-
ken werden gevonden, maar ook de Rhipicephalus sangui-
neus-teek.
Deze laatste komt alleen in warmere (Zuid-
Europese) gebieden voor, in Noord-Europa kan de teek zich
alleen binnenshuis handhaven. De volgende pathogenen
werden aangetroffen:
Borrelia burgdorferi (Lyme disease)
bij 2,4 procent van de honden en 1,3 procent van de katten;
Ehrlichia phagocytophila bij 0,7 procent van de honden en
1,2 procent van de katten en
Bartonella sp. (kattenkrab-
ziekte) bij één procent van de honden en 3,1 procent van de
katten. Gezien het feit dat gekeken werd naar aanwezigheid
van pathogenen en niet de antistoffen (in het verleden door-
gemaakte infectie), maakt recente transmissie door de aan-
getroffen teken aannemelijk (ref ).

Het volgende Annual ESVD-ECVD Congress of Veterinary
Dermatology zal plaatsvinden in Nice (Frankrijk, Côte
d\'Azur) van 26-28 september 2002. Het programma is nage-
noeg volledig bekend en voor practici zeer de moeite waard
om aan deel te nemen (informatie: congres(^mathez
travel.com).

-ocr page 88-

Dierenartsen die hun assistenten in het zonnetje willen
zetten, kunnen hem of haar tot 15 februari 2002 voor-
dragen. Tijdens de komende Voorjaarsdagen vindt na-
melijk voor de tweede keer de verkiezing \'Dieren-
artsassistent van het Jaar\' plaats. Dit, om de
ontwikkelingen in de beroepsgroep onder de aandacht
te brengen en waardering over het vak uit te spreken.

Dierenartsen kunnen door middel van het invullen van een
deelnameformulier aangeven waarom zijn of haar as-
sistent zo bijzonder is of op welke speciale manier hij of
zij invulling aan het beroep geeft.

Uit de ingevulde en teruggestuurde formulieren worden
de meest in het oog springende assistenten geselecteerd.

De genomineerden dienen tijdens de Voorjaarsdagen een
voordracht te houden van tien minuten. Het thema van de
presentatie is: \'Waarom is de dierenartsassistent onmis-
baar in de praktijk van morgen?\'

Op basis van de presentatie wordt de uiteindelijke winnaar
bepaald. De jury zal bestaan uit onder andere drie onaf-
hankelijke dierenartsen en de vorige \'Dierenartsassistent
van het jaar\'. Nel Kersten van Dierenkliniek Sleeuwijk.
De voorzitter van de jury is drs. Leen den Otter. De dieren-
artsassistenten kunnen geldprijzen winnen en daarnaast
krijgt de hoofdprijswinnaar een bezoek aan het Waltham
Centre for Pet Nutrition in Engeland aangeboden.
Formulieren kunnen aangevraagd worden via telefoon-
nummer (035) 6239479 of per e-mail animaux(gplanet.nl

Verdient uw assistent een pluim?

Farmacotherapie voor het milieu?

Chris H.P. Pellicaani en Heather A. Leslie^

De grote vraag is of geneesmiddelresten in het milieu
daadwerkelijk een gevaar opleveren. Hiermee werd door
J. Tolls (IRAS-Utrecht) de aftrap voor de NVT-MT
\'Studiedag (dier)geneesmiddelen in het milieu\' gegeven.
Doelstelling van deze studiedag was onder andere om te
zoeken naar intelligente benaderingen voor een risico-
analyse van geneesmiddelgebruik voor het milieu.

Door gebruik bij mens en dier komen geneesmiddelen in het
milieu terecht. Zo is er diclofenac in het Noordzeewater aan-
getrotïen en zijn in het Berlijnse drinkwater clofibraat
restanten aangetoond. Mest met antibiotica en anthelmintica
wordt op akkers gestrooid. Er bestaat daarom een toene-
mende zorg over de mogelijke effecten van geneesmiddelen
die in het milieu terechtkomen. Hoewel er vooralsnog een
groot gebrek aan milieu-effectstudies bestaat, zijn enkele ge-
vallen van farmacologisch actieve stoffen bekend die in lage
concentraties effecten in het milieu ontplooien.

Andere eisen

Een probleem is dat er door farmacologen eisen aan genees-
middelen gesteld worden, die haaks staan op wat milieutoxi-
cologen zouden willen. Farmacologen zoeken actieve ver-
bindingen, milieutoxicologen zien bij voorkeur verbin-
dingen zonder biologische activiteit in het milieu verschij-
nen. Farmacologen streven naar metabool stabiele verbin-
dingen om onder meer het first-pass-effect te voorkomen,
deze verbindingen zullen in het milieu echter langzaam ont-
leden. In de farmacie wordt steeds gezocht naar nieuwe ver-

Chris H.P. Pellicaan, Apotheek Faculteit Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht.

Heather A. Leslie, Institute for Risk Assessment Studies (IRAS),
Universiteit Utrecht.

bindingen met nieuwe werkingsmechanismen, waardoor in
het milieu een complex mengsel van chemicaliën terecht-
komt. Hierdoor
iTioeten milieutoxicologen ook rekening
houden met (chronische) mengseltoxiciteit, zoals bijvoor-
beeld synergistische of additieve toxische effecten.

Monitoring

Er wordt al enige aandacht besteed aan monitoring van de ge-
neesmiddelengehaltes in Nederland. Resultaten uit ecn on-
langs verschenen rapport over een Nederlandse monitorings-
studie van farmaceutische producten in het water werd
toegelicht door A. Derksen (Aquasense). Geneesmiddelen die
bij mensen worden gebruikt komen al dan niet als metaboliet
voornamelijk terecht in het riool en daarna in de rioolwater-
zuiveringsinstallaties. De extractieratio uit deze installaties
wordt onder meer bepaald door de aard van het farmacon en
de flow door de installatie. De analogie met dialyse is opval-
lend. Vervolgens komen de restanten in het oppervlaktewater
en eventueel in het drinkwater terecht. Er kunnen anti-epilep-
tica, antidepressiva, analgetica, beta-blokkers enzovoorts in
het oppervlaktewater worden aangetoond. Er bestaat (geluk-
kig) een afnemende concentratiegradiënt van geneesmiddelen
van rioolwater (tot 1 microgram per liter) naar oppervlaktewa-
ter naar drinkwater (tot 0,1 microgram/1), die voor een deel
ook te danken is aan verdunning. In oppervlakte- en grondwa-
ter is vaak niet te onderscheiden welk deel van de aangetroffen
geneesmiddelen afkomstig is van dieren en welk deel van
mensen. Discussie was er over de aanwezigheid van salicyla-
ten in drinkwater, wellicht een gift van de natuur zelf
Opvallend is dat metabolieten (met name conjungaten), die
door farmacologen als inactief worden beschouwd, zich in het
milieu weer kunnen terugvormen tot actieve verbindingen.
Een verschijnsel dat de ecotoxicologie gecompliceerder
maakt, is dat ook metabolieten als zodanig ecotoxicologische

-ocr page 89-

efifecten kunnen uitoefenen, soms door een andere werkings-
mechanisme dan de moederstof en op andere targets.

Meer antibiotica

C. PelHcaan (Apotheek Faculteit der Diergeneeskunde) ver-
telde dat er in Nederland in de diergeneeskunde alleen al
370.000 kg aan antibiotica wordt gebruikt, waarvan meer dan
95 procent bij voedselproducerende dieren. Meer dan 75 pro-
cent van het aantal kilo\'s wordt gevormd door orale toedie-
ning van tetracyclinen en de combinatie van trimethoprim en
Sulfonamiden. Het gebruik van deze antibiotica neemt toe.
Onbekend is hoeveel antimicrobiële groeibevorderaars er ge-
bruikt worden. Groeibevorderaars zijn antibiotica die door
het voer worden gemengd om groei van dieren te bevorderen.
Ze worden gemaakt en verkocht door de veevoederindustrie.
Diergeneesmiddelen en groeibevorderaars komen via de
mest rechtstreeks op het land terecht alwaar ze via runoff en
uitspoeling het oppervlakte- en grondwater kunnen bereiken.

Onderzoek

Na deze opwarmers kwamen voorbeelden van onderzoek aan
bod. In Engeland (Boxalle/a/.) is gemeten wat er gebeurt met
tetracyclinen,
Sulfonamiden en macroliden als ze via var-
kensmest over het land worden uitgereden. Na zware regen-
buien werden in het water van het waterafvoersysteem con-
centraties van sulfachloorpyrazine (SCP) en
Oxytetracycline
(OTC) gemeten van respectievelijk 580 en 27 microgram per
liter. Voor de maximum gemeten concentraties was er eerder
sprake van \'pulse\' dan chronische blootstelling. Geleidelijk
nam de SCP-waterconcentratie af gedurende het seizoen.
Vermoedelijk is OTC niet vrij opgelost in het afvoerwater,
maar gebonden aan opgeloste organische koolstof en colloï-
den; van deze stof zijn pieken ook laat in het seizoen waarge-
nomen, Het macrolide (tylosine) werd snel afgebroken en
kon niet gedetecteerd worden in het poriewater. Het zouden
voornamelijk de oxytetracyclineconcentraties zijn die vol-
gens de onderzoekers een effect op organismen in water kun-
nen veroorzaken. H. Schmitt
et al onderzochten de microbi-
ële biodiversiteit van bodems, blootgesteld aan antibiotica.
Na het spiken van grond met sulfachloorpyrazine bleek in-
derdaad een verschuiving in de levensgemeenschap op te tre-
den naar micro-organismen met lagere gevoeligheid voor
antibiotica. Dit effect trad op vanaf concentraties van circa 10
mg per kg grond. Data uit deze beide studies leveren een bij-
drage aan het valideren van aannames in de richtlijnen die be-
horen bij de EU-wetgeving betretfende verplichte milieu-ri-
sicobeoordeling voor alle diergeneesmiddelen.

Regelgeving

Het laatste gedeelte van de dag betrof de gecompliceerde
wereld van de regelgeving, In tegenstelling tot diergenees-
middelen, is voor geneesmiddelen geregistreerd voor mens
in Europa nog geen beoordeling voor milieutoxiciteit ver-
plicht. Dit jaar verscheen een ontwerprichtlijn van de EMEA
die stelt dat milieu-risicobeoordeling plaats moet vinden als
gebruik van een geneesmiddel meer dan 3500 kg per jaar zal
bedragen in de hele EU; de voorspelde milieuconcentratie
overschrijdt dan 0,01 microgram per liter. Hierbij worden
acute toxiciteits testen vereist, uit te voeren met de standaard
set van testorganismen, nl. vissen, watervlooien
(Daphnia
sp.) en groenalgen, A, de Groot vertelde over de ervaringen
opgedaan met dergelijke testen bij Solvay Pharmaceuticals.
Uit de literatuur is bekend dat het leggen van eieren bij som-
mige lagere organismen een serotonine-gereguleerd proces is.
Op deze wijze kunnen antidepressiva, in het bijzonder de
Selectieve Serotonine Reuptake Inhibitors (SSRI\'s), voort-
planting van organismen beïnvloeden. De SSRI\'s kwamen zo-
doende in een kwaad daglicht te staan.\' Prozac voor de mosse-
len\' was een krantenkop. Bij Solvay is onderzoek gedaan naar
de milieueffecten van het SSRI fluvoxamine (Fevarin®).
Fluvoxamine heeft een lage effectconcentratie (30 nanogram
per liter) voor driehoeksmosselen. Echter, slechts drie procent
van de toegediende hoeveelheid fluvoxamine wordt onveran-
derd door de mens uitgescheiden. Eenmaal uitgescheiden, is
door efficiënte biodegradatie de persistentie van fluvoxamine
in het milieu zeer beperkt (circa drie dagen). Daarbij ont-
plooien de metabolieten geen SSRI-activiteit. De Groot hield
vervolgens een pleidooi om niet alleen rekening te houden
met de acute ecotoxiciteit van de moederverbinding maar ook
het farmacokinetisch profiel te beoordelen.

Ecotoxiciteit

M. Montforts van het RIVM vertelde over de stand van za-
ken met betrekking tot regelgeving rondom ecotoxiciteit van
veterinaire en humane middelen. Het probleem is dat in de
wetgeving met betrekking tot water- en bodemkwaliteit er
expliciet stoffengroepen zoals biociden en pesticiden wor-
den genoemd maar geneesmiddelen niet. Milieuregelgeving
blijkt vaak niet geharmoniseerd te zijn met de regelgeving
rondom geneesmiddelen.

Hoewel er voor diergeneesmiddelen wel regelgeving bestaat,
zijn de beoordelingscriteria onduidelijk voor de veterinair far-
maceutische industrie. De FEDESA (de Europese branche-or-
ganisatie van diergeneesmiddelfabrikanten) hield bij monde
van C. van den Eede als laatste spreker een betoog, met name
gericht aan beleidsmakers. Zij stelde voor dat de overheid
eerst maar eens duidelijke normen dient te stellen. De FE-
DESA wil af van het door de overheid gehanteerde;
\'do jirst,
we \'II Jiidge\'.
Alleen als van te voren bekend is waar men aan
toe is, kan het farmaceutisch bedrijfsleven rationele beslissin-
gen nemen over het al dan niet ontwikkelen van een product.

Weinig informatie beschikbaar

Tijdens de slotdiscussie bleek dat er weinig informatie be-
schikbaar is om een beoordeling te geven over risico\'s van
(dier)geneesmiddelen in het milieu. Er zijn standaard testen
beschikbaar om de acute ecotoxiciteit van chemicaliën te
testen. De vraag is welke testen en welke \'eindpunten\' ge-
schikt zijn om de mogelijke milieueffecten van (dier)genees-
middelen aan te tonen. Er is nog onvoldoende bekend over
specifieke milieueffecten, die afgeleid kunnen worden van
het farmacologisch werkingsmechanisme van (dier)genees-
middelen. Bovendien worden de risico\'s van chronische
blootstelling niet altijd geanalyseerd.
Essentieel voor interpretatie van effectgegevens is de hoe-
veelheid geneesmiddel die uiteindelijk in het milieu terecht-
komt. Producenten dienen openheid te betrachten over de
hoeveelheid veevoederadditieven, geneesmiddelen voor de
mens en veterinaire middelen die gebruikt worden.
Kortom, de discussie over de risico\'s van (dier)geneesmidde-
len is interessant en het laatste woord hierover is nog niet ge-
sproken. De studiedag (dier)geneesmiddelen in het milieu
was een initiatief van en werd georganiseerd door de sectie
Milieutoxicologie van de Nederlandse Vereniging voor
Toxicologie op 7 november 2001 in samenwerking met het
RIVM in Bilthoven.

-ocr page 90-

Een ongeluk.....

Twee vriendinnen, de dames Goeman en Bos, gaan samen
een ochtendje op stap en nemen de kleine terriër Cindy van
mevrouw Bos mee. Aan het eind van de ochtend zet mevrouw
Goeman mevrouw Bos voor haar huis af. Ook Cindy springt
uit de auto, maar op dat moment komt net een mijnheer voor-
bijfietsen. Dat zou op zich geen probleem zijn, ware het niet
dat hij twee Mastino\'s aan de lijn naast de fiets heeft. Wat er
precies is voorgevallen kan niemand meer navertellen, maar
de kleine Cindy wordt grondig te grazen genomen door de
twee honden. Zwaar gewond en hevig bloedend wordt ze even
neergelegd. Deze keer zijn er geen klachten over de dierenarts
die het diertje weer aan en in elkaar heeft gezet,
want wonder boven wonder overleeft Cindy
het ongeluk.

De kosten voor de dierenarts die
Cindy weer oplapte zijn door (de
verzekering van) de eigenaar
van de Mastino\'s betaald,
maar daarmee was dit
haal niet ten einde.

.....komt nooit alleen

Wat is er gebeurd?
Mevrouw Bos is hartpati-
ënte, en raakt volkomen
overstuur als ze haar dier-
bare hondje zo ernstig ge-
wond op het gras ziet lig-
gen. Kort na het incident
krijgt ze een hartaanval en
wordt ruim twee weken in
het ziekenhuis opgenomen
Haar verzekeringsmaatschap-
pij krijgt lucht van de reden van
de hartaanval en dat is voor deze
verzekeraar reden om een rechtszaak
aan te spannen. De kosten van de zieken-
huisopname zijn meer dan 17.000 gulden; dat is
best de moeite waard om terug te vragen. De ziekten-
kostenverzekeraar stapt naar de rechter om de medische
kosten voorbehandeling van de hartaanval van mevrouw Bos
te laten vergoeden door de eigenaar van de Mastino\'s.

De eigenaar van de Mastino\'s is het hier natuurlijk niet mee
eens. Die kleine terriër heeft zich misdragen en niet zijn hon-
den! Toen het beest uit de auto sprong stond hij met fiets en
al stil, maar dat weerhield de terriër er niet van om keffend
om hem en zijn honden heen te rennen. Uiteindelijk raakte
hij verstrikt in de riemen en viel met fiets en al omver,
waardoor hij de Mastino\'s niet meer onder controle kon hou-
den. En dat terwijl hij zo zijn best had gedaan om verant-
woord rond te fietsen; hij had zelfs een stoeptegel op zijn ba-
gagedrager gebonden om de fiets beter in evenwicht te
houden met twee grote honden aan de lijn.

Wat vindt de rechter ervan?

In eerste instantie vindt de Arrondissementsrechtbank dat er
geen oorzakelijk verband bestaat tussen het ongeluk met
Cindy en de hartaanval van mevrouw Bos. Misschien had
mevrouw Bos ook zonder het bijtincident wel een hartaanval
gekregen? Helaas voor de Mastino-eigenaar gaat de verze-
keringsmaatschappij in beroep bij het Gerechtshof en daar
valt het oordeel anders uit. Het Hof kijkt in de hondenency-
clopedie en leest daar dat de Mastino al in de oudheid een
vecht- en oorlogshond was en nu nog steeds een scherp tem-
perament heeft. Ook weet het Hof dat de Minister van LNV
voornemens is om dit ras te verbieden vanwege onvoorspel-
baar agressief gedrag, en het vermogen om mens
en dier ernstige verwondingen toe te bren-
gen. Door met zulke honden door een
woonwijk te fietsen neemt de eige-
naar een ernstig risico. Boven-
dien heeft een fietser van zich-
zelf al een labiel evenwicht,
en met twee grote en ge-
vaarlijke honden wordt dat
niet minder. Als de eige-
naar van de Mastino\'s
een stoeptegel op zijn
bagagedrager moest
binden om zijn even-
wicht te houden, was het
met dat evenwicht blijk-
baar niet al te best ge-
steld en wist de eigenaar
dat zelf ook.

Ook kan de Mastino-eige-
naar nu wel zeggen dat hij de
honden voldoende in de hand
had, maar dc feiten maken dui-
delijk dat dat niet zo is geweest.
Had hij de honden wel in de hand ge-
had, dan hadden ze Cindy nooit kunnen
aanvallen.

Een duur fietstochtje!

Al met al is het Hof van mening dat de eigenaar maatschap-
pelijk onzorgvuldig heeft gehandeld, en dat er wel degelijk
causaal verband is tussen de door hem genomen risico\'s en
de hartaanval van mevrouw Bos. De eigenaar van de
Mastino\'s wordt veroordeeld voor de ziektekosten van ruim
17.000 gulden, plus de wettelijke rente. Daarbij komen nog
de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure.
Bij elkaar komt dat neer op een slordige 25.000 gulden die
(de verzekering van) de eigenaar van de twee Mastino\'s moet
betalen. Dat is een heel bedrag voor een rondje fietsen met
de hond.....

Volgende keer: hoe zit het met het verplicht aanlijnen van
honden?

Hartaanval door Mastino\'s

Door: laira Boissevain

-ocr page 91-

Op zaterdag 8 juni 2002 wordt in
het Artis Conference Center in
Amsterdam de inaugurele confe-
rentie gehouden van de Vereniging
Gezondheid en Welzijn Wilde
Fauna (VGWWF; Dutch Societv
for Wildlife Health (DSWH).
Centraal staat de complexe relatie
tussen milieufactoren, wilde dieren
en de volkgezondheid in Nederland. Bijdragen die betrek-
king hebben op andere geografische gebieden of andere
onderwerpen die gaan over ziekten bij wilde dieren die van
toepassing zijn op Nederland zijn echter ook welkom.

Sprekers zijn onder meer dr. Corrie Brown (College of
Veterinary Medicine, University of Georgia, Athens, USA)
met als onderwerp \'The global increase of infectious diseases
outbreaks in wildlife\' en dr. Jef Vos (RIVM, Bilthoven), die als
onderwerp heeft \'The effect of endocrine disruptors on wildlife
and human health\'. Na de lezingen is er een dinerbufifet en zal
de VGWWF een jaarvergadering houden.

Bijdragen

Samenvattingen van bijdragen kunnen tot 15 april 2002 wor-
den ingediend bij dr. Ab Osterhaus, Institute of Virology,
Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam, bij voorkeur als attach-
ment in word via e-mail
osterhaus@viro.fgg.euKnI, fax (OIO)
4089485, telefoon (010) 4088066. Via dr. Osterhaus dienen
speciale formulieren voor bijdragen te worden aangevraagd.
Naast de titel, naam en functie van de auteurs moeten de bijdra-
gen bestaan uit een informatieve samenvatting van tweehon-
derd woorden. Tevens moet de voorkeur worden aangegeven
voor een mondelinge presentatie of een posterpresentatie.
De drie beste bijdragen van studenten zullen worden beloond
met een prijs van respectievelijk driehonderd, tweehonderd en
honderd euro en gratis toegang tot de conferentie. Van te voren
moet worden aangegeven of uw bijdrage moet worden beoor-
deeld en dient u aan te tonen dat u staat ingeschreven als student.

Registratie

Opgave voor deze conferentie kan via dr. J.T. Lumeij, Afdeling
Vogels en Bijzondere dieren. Hoofdafdeling Gezelschapsdie-
ren, Universiteit Utrecht, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht, bij
voorkeur via e-mail:
J.T.LitmeiJ@vet.mi.nl (onderwerp:
Conference registration DSWH). Bij opgave vóór 1 maart 2002
zijn de kosten 85 euro voor niet-leden, 50 euro voor VGWWF-
leden en 25 euro voor student-leden. Na genoemde datum be-
dragen de kosten 110 euro voor niet-leden, 75 euro voor leden
en 40 euro voor student-leden. De kosten voor het dinerbuffet
zijn apart, namelijk 25 euro per persoon.
Lid worden van de VGWWF kan natuuriijk ook. De kosten
voor lidmaatschap bedragen 50 euro per jaar (25 euro voor stu-
denten). Hiervoor kunt u contact opnemen met
J.T.Lumeij
@ve?.j«/.«/(onderwerp: Membership registration DSWH).

Satellietbijeenkomst

Dc inaugurele conferentie in Amsterdam is een satellietbijeen-
komst van de First International Meeting of Wildlife and Zoo
Virology, die zal worden gehouden van 9 tot en met 11 juni
2002 op dezelfde locatie. Meer informatie over dit virologie-
symposium en over hotelaccomodatie is verkrijgbaar via de
website www.wildlife2002.nl

Inaugurele conferentie Vereniging Gezondheid en Welzijn Wilde Fauna

Encroachment on wildlife ecosystems: new and re-emerging viral epidemics
Eerste internationale virologiebijeenkomst wilde dieren en dierentuindieren

De eerste internationale virologiebijeenkomst over wilde
dieren en dierentuindieren zal worden gehouden van 9 tot
en met 11 juni 2002 in het Artis Conference Centre in
Amsterdam, met als titel \'Encroachment on wildlife eco-
systems: new and re-emerging viral epidemics\'. Deze bij-
eenkomst zal voornamelijk gaan over de consequenties
van veranderingen in de ecosystemen - veranderingen die
de bestaande balans tussen gastheer en virus zullen aan-
tasten. Het gevolg is dat ziekten zich opnieuw zullen mani-
festeren.

Dragers blijven vaak in hun natuurlijke omgeving (gastheer)
sluimeren, totdat een ecologische verstoring - bijvoorbeeld
de destructie van bossen - ze als het ware naar andere dier-
soorten jaagt, waar ze wereldwijd epidemieën kunnen ver-
oorzaken. Als nieuwe soorten in een \'vreemde\' omgeving
worden geïntroduceerd of wanneer de relatie tussen gastheer
en virus veranderd wordt door bijvoorbeeld vaccinatie, kan
dit leiden tot een verstoord evenwicht.
Tijdens het laatste decennium hebben verscheidene nieuwe
en \'oude\' virussen (opnieuw) de kop opgestoken, zoals

West Nile fever, Rift valley fever en mond- en klauwzeer.
Dit illustreert het belang en de tijdloosheid van het sympo-
sium.

Het doel van de organisatoren van het symposium is om vi-
rologie-experts op het gebied van wilde dieren en dierentuin-
dieren te laten discussiëren over de consequenties van trans-
species transmissie tussen wilde dieren, gedomesticeerde
dieren en de mens. De bijeenkomst kan gezien worden als
een welkome gelegenheid om ervaringen en expertise op het
gebied van monitoring, diagnose, preventie (inclusief vacci-
natie van wilde dieren) en controle van uitbraken uit te
wisselen.

Het wetenschappelijk programma zal de volgende sessies
bevatten:

• Transmission between wildlife and domestic species

• Threats to biodiversity and human health

• Epidemiological consequences of ecology changes

• Wildlife population die-offs

Internationaal erkende experts zullen keynote-lezingen ver-
zorgen om de sessies te introduceren. De wetenschappelijke
adviesraad is vastbesloten een dynamisch en interessant pro-

-ocr page 92-

gramma te componeren. Voor meer informatie en vroege re-
gistratie ican de website geraadpleegd worden: www.wild-
life2002.nl

De Vereniging Gezondheid en Welzijn Wilde Fauna
(VGWWF) zal op 8 juni 2002 op dezelfde locatie haar inau-
gurele conferentie organiseren als een satellietbijeenkomst
van bovengenoemd congres. Het centrale thema is de com-
plexe relatie tussen milieufactoren, dieren in het wild en de
volksgezondheid in Nederland. Voor meer informatie over
deze bijeenkomst, het indienen van bijdragen en registratie:
J. T.Lumeij@vet.uu.nl

Symposium Tood for thought*, voedsel en zoönosen

Steeds vaker komen nadelige consequenties van inten-
sieve landbouw en veeteelt voor de volksgezondheid aan
het licht. Zo wijzen recente onderzoeken op een verband
tussen grootschalig antibioticagebruik in de intensieve
veeteelt met de toenemende resistentie van dierlijke en
humane pathogenen. Enkele epidemieën met een vanco-
mycine resistente enterokok in Nederlandse ziekenhui-
zen illustreren de mogelijke klinische gevolgen hiervan.
Recent kwam een verpleeghuis in opspraak door een
salmonella-epidemie met een groot aantal slachtoffers.

De achtergrond van deze epidemie en de daarop genomen
structurele maatregelen ter bestrijding van kolonisatie van
kippen en eieren met Salmonella komen aan bod tijdens het
symposium \'Food for thought\'. Dit symposium vindt plaats
op 12 februari 2002 van 9.00 tot 16.15 uur bij de
Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen,
Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam. Het verwerken van
dierlijke producten in diervoedsel, wat leidt tot de versprei-
ding van het Boviene Spongiforme Encefalopathie (BSE)
bij runderen en de ziekte van \'new variant\' Creutzfeldt-
Jacob bij de mens, zal tijdens het symposium ook aan de
orde komen.

Vraag naar biologisch

Gebeurtenissen als deze leiden tot een grotere vraag naar
biologische landbouw- en veeteeltproducten en naar vlees
van wild. Omgekeerd doen hiermee oude bedreigingen
voor de volksgezondheid zoals bijvoorbeeld trichinellose
opnieuw hun intrede.

Andere bekende voedselgerelateerde zoönosen mogen niet
ontbreken op dit symposium. Zo zal er een presentatie wor-
den gehouden over de shiga toxine-producerende
Escherichia coli, die wellicht vaker in Nederland voorkomt
dan gedacht, en ook zal
Listeria monocytogenes ter sprake
komen, die regelmatig de oorzaak is van het uit de handel
nemen van producten.

Kortom, de onderwerpen die in dit symposium belicht wor-
den bieden veel \'Food for thought\'. We willen u dan ook van
harte uitnodigen om deze dag bij te wonen en deel te nemen
aan de discussie. In verband met een buitenlandse gast zal
Engels de spreektaal zijn in het eerste deel van het ochtend-
programma. De sprekers zullen zijn: dr. M. Aarestrup, dr.
A.E. van den Bogaard, dr. M.J.M. Bonten, prof dr. F. van
Knapen, mevrouw dr. J.W.B, van der Glessen, drs. F.G. van
Zijderveld, mevrouw dr. ir. A.E. Heuvelink, dr. ir. S.
Notermans en dr. G.J.H.M. Ruijs.

Het symposium wordt georganiseerd door de symposium-
commissie van de Nederlandse Vereniging voor Arts-as-
sistenten in de opleiding Medische Microbiologie
(NVAMM). De doelgroepen zijn: arts-rnicrobiologen, me-
disch microbiologen, internist-infectiologen, dierenartsen
met belangstelling voor zoönotische infecties en allen die
voor één van deze specialismen in opleiding zijn.

Inlichtingen: mevrouw dr I.J.B. Spijkerman of mevrouw,
drs. C.J. Schinkel. Leids Universitair Medisch Centrum, af-
deling Medische Microbiologie, Postbus 96t)0, 2300 RC
Leiden. Telefoon: (071) 52691II. pieper 9t)75 of9683.
Inschrijving: Gaarne vóór I februari 2002 aanmelden door
middel van een e-mail naar i.j.b.spijkennan@lumc.nl on-
der vermelding van deelname symposium NVAMM, uw
naam, functie en eventueel adres en instelling waar u werkt.
Of door overmaken van 35 euro op bankrekeningnummer
46.07.21.194 ten name van Stichting OAMM te Utrecht.

Eéndaagse cursus \'Advanced Avian Endoscopy\'

Veel dierenartsen gebruiken endoscopic als hulpmiddel
bij de geslachtsbepaling van vogels zonder uitwendig
zichtbare geslachtskenmerken en benutten niet ten
volle de mogelijkheden van moderne endoscopie-appa-
ratuur bij vogels. Op vrijdag 17 mei 2002 is er een
Engelstalige cursus over dit onderwerp met als titel
\'Advanced Avian Endoscopy\'. De cursus wordt gehou-
den op de Kliniek voor Gezelschapsdieren, Universiteit
Utrecht en duurt één dag (van 08.00 tot 17.00 uur).

De cursus wordt gegeven door dr. Michael Taylor, Service
Chief Avian/Exotics, Ontario Veterinary College, Univer-
sity of Guelph, en dr. J. T. Lumeij, Vogelspecialist en Hoofd
van de Afdeling Vogels en Bijzondere Dieren van de
Hoofdafdeling Gezelschapsdieren, Universiteit Utrecht.
De ééndaagse cursus zal met name ingaan op de endosco-
pische anatomie en specifieke endoscopische benadering
van verschillende organen in de abdomen, het maagdarm-
kanaal inclusief de cloaca en endoscopische chirurgie.

Het maximale aantal deelnemers aan de cursus is twintig.
De kosten bedragen €250,-, inclusief koffie, lunch en thee.
Voor inschrijving: e-mail J. T.Lumeij@vet.uu.nl.

-ocr page 93-

Lijst studenten referaten

Spiegel

G.A. van Exel

Ingezonde

Vanuit Nieuw-Zeeland en Kenia wordt ons, Nederlandse
veterinairen, een spiegel voorgehouden. Met name de er-
varingen van collega Goebbels vormen behartigens-
waardige bijdragen aan ons ontwikkelingstraject. De in-
gezonden zendbrief van collega Leneman biedt een ruim
overzicht over haar frustraties, opgedaan tijdens haar stu-
die en diverse veterinaire activiteiten. Het artikel is lang
en betrekt vele aspecten van de diergeneeskunde in
Nederland in een negatief scenario.
In de \'visie\' van deze collega is geen ruimte gelaten voor
achtergronden, die voor praktiserende collegae zo ingrij-
pend zijn geweest.

Zelf afgestudeerd in 1965 heb ik veel van de grote om-
wenteling als practicus en mede-bestuurder mogen mee-
maken. Ben ik, evenals mijn collegae en de mensen waar-
aan wij onze diensten verleenden, meegesleept in een
verandering die de tijdgeest dicteerde en waarin wij onze
weg moesten vinden. Zoals in iedere populatie zal niet ie-
dereen daar even succesvol in geweest zijn, maar het is te
eenvoudig om de eerlijke inspanning te ontkennen.
Geen KNMvD, geen politiek en geen practicus heeft de
directe antwoorden op de economische ontwikkelingen
kunnen formuleren. Met name als practici hebben wij niet
kunnen voorkomen dat wij inderdaad een soort platte-
landseconomcn werden. Dat heeft ook te maken met de
onmogelijkheid om ons onafhankelijk op te stellen. Velen
van ons zullen getracht hebben om hun persoonlijke in-
vloed uit te oefenen op in hun ogen ongewenste processen
in de dierhouderij. Hebben met cliënten daarover gespro-
ken, maar konden die trein niet stoppen.
Nu nieuwe wetten en eisen de klok weer willen bijstellen
en de dierenarts controlerende en begeleidende taken
wordt opgelegd, gloort er weer wat perspectief, maar zal
in de huidige constructie het onafhankelijk opereren en
uitdragen van een eigen mening zijn beperkingen houden.
Graag had ik in de brief van collega Leneman meer begrip
gezien voor de positieve kanten van onze beroepsgroep
en inzicht in de achtergronden in relatie tot haar negatieve
beeldschets en aandacht voor het feit dat zoveel collegae
continu zoveel tijd en aandacht besteden aan het beant-
woorden van de vragen, die steeds op ons afkomen.
Ik ben trots dierenarts te zijn, lid te zijn geweest van een
unieke faculteitsvereniging, DSK, mijn bijdrage te heb-
ben mogen leveren in de KNMvD en nog steeds een
sterke aantrekkingskracht te voelen tot onze veterinaire
faculteit.

Uw adviezen aangaande verbreding van kennis en be-
langstelling en uw aandacht voor de attitude van de die-
renarts, kan ik van harte ondersteunen, maar die hadden
geen onderdeel hoeven vormen van een dusdanig onge-
nuanceerde en negatieve ontboezeming.

Studente
referate

The killers of Haro Strait; I.
Braam. SR lin\\2001: 16 pp.

Ornithobacterium rhinotracheale
bij kip en kalkoen: literatuur en
eigen onderzoek; H. Bektic en V.
Anoeic. SR 1112\\2001: 25 pp.

Seintigrafie als diagnosticum
van los processus coronoideus;
RA.M. Verschueren. SR
1113\\2001:44 pp.

Botscintigrafie bij gezelschaps-
dieren met bijzondere aandacht
voor de botgenezing; B.R A.M.
van den Hout. SR n 14\\2001: 52
pp.

Het effect van acetylsalicylzuur
op de doorbloeding van de pla-
centa bij de drachtige zeug; E.M.
Ledeboer. SR 1115\\2001: 20 pp.

Listeria monocytogenes, de bac-
terie, de ziekte en de invloed op
de volksgezondheid; H. Meijer.
SR 1116\\2001:45 pp.

Tying-up bij het paard. Een lite-
ratuuroverzicht van\'vroeger
naar nu\'; Y. Jansen. SR
1117\\2001:51 pp.

Zand en andere corpora aliena in
de lebmaag bij koeien; E.
Nijenhuis. SR 1118\\2001: 27pp.

Invloed van de koperstatus op de
immuunfunctie in runderen; E.J.
de Hollander. SR 11 19\\2001: 39
pp.

Study on the microbiological
status of soft curd cheeses in the
Cochabama area in Bolivia; S.
Baljé.SR 1120\\2001:25 pp.

Fibro adenomateuze hyperplasie
bij de kat; A. van den Broek. SR
1121\\2001:38 pp.

Vaginale uitvloeiing bij zeugen
gedurende het puerperium; S.
Keileren K.C. Nelissen. SR
1122\\2001:33pp.

De omvang van de diagnostische
beeldvorming in de eerstelijns
diergeneeskunde praktijk in

Nederland; C. Carati en VE.FJ.
Miellet. SR 1123\\2001: 61 pp.

De gevolgen van lebmaagdislo-
caties naar links, behandeld vol-
gens de roll and suture methode;
L.Labout. SR 1124\\2001:21 pp.

Iron storage in psittacines;
R.G.G. Bosma. SR 1125\\2001:
14 pp.

Invloed van Bovine Herpes Virus
type 1 op het immuunsysteem
van het rund; N. Dekker. SR
1126\\2001:41 pp.

Echografisch onderzoek naar het
ovulatietijdstip bij teven.
Literatuurstudie en echografisch
onderzoek bij zes Beagles; M. de
Graan. SR 1127\\2001: 34 pp.

Polymyositis bij het Nederlands
Kooikerhondje; Y.M. Kruger. SR
1 128\\2001:26pp.

Diseases of birds of prey. A par-
tially annotated bibliography; J.
Poffers en J.T. Lumeij. SR
1129\\2001: 133 pp.

Chemotherapy in feline malig-
nant lymphoma and determina-
tion of prognostic factors: a lite-
rature survey and results of a
retrospective study in the
Netherlands; G. van Straten. SR
II30\\2001:52pp.

Study on brucellosis in dairy
caule in the valle bajo area of
Bolivia; M. van Beek. SR
1131\\2001:33pp.

Septische arthritis bij het paard;
E.T Hoekstra. SR 1132\\2001:35
pp.

Orale prednisolon toediening bij
het paard; C. de Bruin en A.M.T.
Tolkamp.SR 1133\\2001:23 pp.

Goede Veterinaire Praktijkvoe-
ring in de vleeskalver- en paar-
densector ten aanzien van de
multiresistente
Salmonella
Typhimuriiim
vergeleken met het
management bij MRSA-infec-
ties in Nederlandse ziekenhui-
zen; C. Vrijhoef SR 1134\\2001:
52 pp.

Splayleg bij biggen. Een litera-
tuurstudie; l.C.A. van
Dommelen. SR 1135\\2001: 32
pp.

Acupunctuuranalgesie voor la-
parotomiën bij het rund. J.
Maltha. SR 1136\\2001: 52pp.

-ocr page 94-

A.S. Schneider

memoriam

Op 2 februari 2001 overleed na een ziekbed van drie
maanden Arie Schneider, op de leeftijd van 12 jaar.

Arie werd geboren in RoUerdam als zoon van een
stuurman op de grote vaart. Toen hij ruim een jaar
oud was verhuisde het gezin (er was ook nog een
twee jaar oudere zus) naar Eindhoven, alwaar Arie \'s
vader een hotel begon om meer hij zijn kinderen te
kitnnen zijn. Door de drukke werkzaamheden die hel
hotel mei zich meebracht, was echter de regelmaat
binnen het gezinsleven nogal zoek: de regelmaat
kwam weer terug toen Artes vader ging werken bij
Philips. Voor Arie had dil tot gevolg dat hij op de
Philips Lagere School terechtkwam.
Na hel Gemeentelijk Lyceum (afdeling HBS-b) in
Eindhoven, begon hij in 1946 aan de studie dierge-
neeskunde in Utrecht. Verdriet en tegenslag zijn hem
toen niet bespaard gebleven. Vlak voordal hij zijn
kandidaats zou halen, overleed plot.wling zijn vader
op slechts 44-jarige leeftijd. Examens werden uitge-
steld en de daarop volgende Jaren vormden een
moeilijke periode in zijn teven. In januari 1955 stu-
deerde hij echter af en werd hij meteen assistent hij
professor Van der Kaay van de afdeling verloskunde.
Daar uitstel van militaire dienst tot afstel leidde, kon
hij op I oktober 1955 vooreen jaar assistent worden
in de praktijk in Nijkerk.

Samen met Ine van Strien, met wie hij in maar! van
dat Jaar u\'a.v getrouwd (zij kenden elkaar al zes Jaar
vanuit Eindhoven), ging hel Jonge paar de praktijk
in. Hel ideaal van de eigen praktijk werd verwezen-
lijkt toen per 1 januari 1957 de praktijk in Kockengen
kon worden overgenomen. Een zeer druk leven
volgde: twintig jaar lang alleen een grote praktijk
runnen, met af en toe een paar maanden een as-
sistent. Tussen de Jaren 1957 en 1964 werden ook
hun vier zonen Arie, Mark, Erik en SJoerd geboren.
Arie groeide uit tot goed vader en echtgenoot, maar
ook lol een bekend dierenarts.
Nog steeds wordt door veehouders met bewondering
over hem gesproken en niet alleen over zijn technisch
kunnen, maar ook over zijn betrokkenheid als mens bij
de boerengezinnen. Wat hem zo bewonderenswaardig
maakte, was dat hij stond voor zijn principes.
Zo vond hij. als echte liberaal, dat ieder mens recht
heeft op een eigen levensovertuiging, maar levens
respect dient te hebben voor andersdenkenden. Deze
visie koppelde hij aan zijn wil om dienstbaar te zijn
aan de samenleving. Vele bestuursfuncties met een
maatschappelijk belang zijn van deze levenshouding
het gevolg gewee.st.

Zo was hij voorzitter van de Vereniging Lichamelijke
Opvoeding in Kockengen, wal heeji geleid tot de
bouw van de sporthal en het zwembad (dat ook op
zondag open mocht zijn), mede-oprichter van de

Partij Gemeentebelangen (een niet-confessionele
partij), raadslid van de Partij Gemeentebelangen in
de perioden 1964-1966 en 1977-1982, eerste voor-
zitter van de in 1976 opgerichte Openbare Lagere
School in Kockengen en bestuurslid van de
Voetbalvereniging Kockengen.
Ook ten aanzien van de Maat.schappij voor
Diergeneeskunde heeft hij zich vele inspanningen
getroost. Zo is hij 25 jaar lid geweest van de Paritaire
Tarieven Commissie, alsmede vele Jaren bestuurslid
van de afdeling Utrecht. In 1985 echter heeft hij na
een verschil van mening met de KNMvD over de
interpretatie van de toen geldende Code voor de die-
renarts, besloten zijn lidmaatschap op te zeggen.
In de praktijk werd het voor Arie wat rustiger toen hij
in 1977 ondetgetekende als vaste as.sisten! aantrok.
Aanvankelijk voor twee dagen per week, en vanaf
1979 voor de hele week. DU leidde in 1980 tot de op-
richting van een maatschap. Dat was een hele verbe-
tering: nu nog maar de helft van de nachten dienst.
Hij verzuchtte weieens: \'Dit had ik tien Jaar eerder
moeten doen.\' De.salniettemin meldde hij in 1986:
\'Over een Jaar word ik 59, dan houd ik op met de
praktijk.\' Hij zei: \'Ik ben moe geworden van altijd die-
nen. dienstbaar zijn, dienst hebben: ik hen eigenlijk
hd maar ik heb nooit de kans gehad om het te zijn.\'
Na zijn beshut waren hem nog dertien goede jaren
gegeven. Veel reizen, volleyballen met de Dikke
Buiken Club, roken, whiskey en elk jaar samen met
Ine rondtrekken door Frankrijk me! de caravan. Ook
nog de zomer van het Jaar van zijn overlijden brach-
ten zij door in Frankrijk.

Op 1 november 2000 ging hij naar de dokier en op 25
november hoorde hij dat hij ongeneeslijk ziek was.
waarschijnlijk had hij nog twee maanden te gaan.
Indrukwekkend was de wijze waarop hijzelf op de
Rotary dub. waar hij een gewaardeerd lid was, zijn
naderende dood aankondigde en iedereen bedankte
voor de Jaren van vriendschap.
Arie heeft vervolgens nog erg genoten van een korte
vakantie met Ine, kinderen en kleinkinderen tijdens
de kerst en jaarwisseling van 2000/2001. Daarna is
het snel bergafwaarts gegaan, waarbij pijn hem ge-
lukkig bespaard is gebleven. Op 2 februari 2001 is
hij op een rustige manier ingeslapen in het bijzijn
van zijn familie in zijn vertrouwde ontgeving. Vijf da-
gen later hebben velen tijdens een sobere, maar in-
druhvekkende crematieplechtigheid afscheid van
hem genomen.

Ik wenste Ine en de kinderen toen, maar ook mt nog,
veel sterkte toe. Mogen Jullie troost putten uit het feit
dat het weinigen gegeven is zo \'n echtgenoot en vader
te hebben gehad.

Kees Wegman

-ocr page 95-

Hoofdbestuur tekent mantelovereenkomst voor
arbeidsongeschiktheidsverzekering

Door: M.C. van Oostrum-Schuurman Hess
Foto\'s: NFP Photography, Ton Minnen

Woensdag 19 december 2001 is
het dan eindelijk zover. Na inten-
sieve besprekingen tekenen de
voorzitter van het Hoofdbestuur,
drs. Ton de Ruijter en drs. ing.
Corné van Sunten van verzeke-
raar Interpolis de mantelovereen-
komst voor een arbeidsonge-
schiktheidsverzekering. De man-
telovereenkomst is tot stand gekomen in samenwerking
met financiële dienstverlener en assurantiebemiddelaar
Meeüs. Diezelfde dag valt bij de praktiserende leden van
de KNMvD een brief met een aantrekkelijk aanbod voor
een arbeidsongeschiktheidsverzekering op de deurmat.

Premieverhogingen arbeidsongeschiktheidsverzekeringen

In het recente verleden zijn de premies van arbeidsonge-
schiktheidsverzekeringen zeer fors gestegen. Toegenomen
schadelast, met andere woorden: een toenemend aantal ar-
beidsongeschikten, maar vaak ook een langere duur van de
arbeidsongeschiktheid, gaven onder andere aanleiding tot
het verhogen van de premies. Dat ging bij de dierenartsen die
zo\'n verzekering hebben afgesloten, niet in de koude kleren
zitten. Veel leden namen contact op met het bureau van de
KNMvD om hun zorgen over de stijgende premie van hun
arbeidsongeschiktheidsverzekering kenbaar te maken. Het
Hoofdbestuur heeft zich de afgelopen tijd op verzoek van le-
den van de KNMvD dan ook intensief beziggehouden met
het onderwerp \'arbeidsongeschiktheid\'. Met name de vraag
van de leden naar een alternatief voor de bestaande arbeids-
ongeschiktheidsverzekeringen was onderwerp van gesprek.

Maatschapp

nieuw

Samenwerking Meeiis

Het Hoofdbestuur startte besprekingen met de heer Ton
Kuijpers, directeur van Meeüs Assurantiën, over de arbeids-
ongeschiktheidsverzekering van Interpolis. De intentie van
de besprekingen was om te komen tot een mantelovereen-
komst, waardoor voor de leden van de KNMvD een arbeids-
ongeschiktheidsverzekering beschikbaar zou komen met
een scherpe premie tegen uitstekende voorwaarden. De be-
sprekingen verliepen in een positieve sfeer en het
Hoofdbestuur vond in de persoon van Kuijpers een deskun-
dige en open gesprekspartner. Aan de besprekingen namen
op verzoek van het Hoofdbestuur ook een delegatie van het
bestuur van de Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren en
een delegatie van het bestuur van de Groep Practici Grote
Huisdieren deel.

Aantrekkelijk aanbod

De besprekingen resulteerden in een aantrekkelijk aanbod
voor de leden van de KNMvD. De arbeidsongeschiktheids-
verzekering van Interpolis kent een scherpe premie en uitste-
kende voorwaarden. De premie ligt vast voor de jaren 2002,
2003 en 2004. Uiteraard werd uitvoerig stilgestaan bij de
condities waaronder de leden kunnen overstappen. De leden
kunnen op basis van hun bestaande polis drempelloos over-
stappen tot en met 31 december 2002. Flet enige dat ge-
vraagd wordt, is of men de laatste vier weken niet arbeidson-

-ocr page 96-

geschikt is geweest.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de bestaande man-
telovereenkomst met Movir van kracht blijft, waarbij leden
van de KNMvD tien procent korting op de premie genieten.

Mailing

De praktiserende leden hebben inmiddels een uitgebreide in-
formatieset ontvangen. Naast de begeleidende brief van de
voorzitter van de KNMvD is een KNMvD-bijlage bijgevoegd,
waarin getracht wordt een en ander zo goed mogelijk te ver-
duidelijken. Daarnaast kan bij Meeijs een persoonlijke offerte
worden aangevraagd. Meeïis heef^ een speciale helpdesk inge-
richt voor KNMvD-leden onder telefoonnummer (076)
5313481. Het Hoofdbestuur adviseert de leden kennis te ne-
men van de toegestuurde informatie. Dat kan onder andere
van belang zijn bij een eventuele beslissing over het aangaan
van langdurige contracten voor uw arbeidsongeschiktheids-
verzekering. Uiteraard kan men met vragen ook terecht op het
bureau van de KNMvD.

Drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess is stafmedewerl<er.

Cadans komt terug op voornemen betreffende
inhoudingen pensioenpremie

Door: M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Cadans meldde bij de KNlVlvD het voornemen om vanaf
1 januari 2002 een andere beleidslijn tc gaan volgen met
betrekking tot de werkgevers- en werknemersbijdrage
aan de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen.
Cadans stelde namelijk dat het zou gaan om een \'in privé
afgesloten pensioenregeling\', hetgeen zou leiden tot het
verplicht inhouden van premies voor de sociale werkne-
mersverzekeringen. De KNMvD was het oneens met dit
standpunt van Cadans en toonde aan dat het
Pensioenfonds voor Dierenartsen een fiscaal erkende
pensioenregeling is. Cadans oordeelde de bezwaren van
de KNMvD gegrond en trok zijn beleidsvoornemen
daarop in.

In de loop van het jaar 2001 stuurde Cadans een brief aan de
KNMvD over de vrijstelling van premies sociale werkne-
mersverzekeringen met betrekking tot de te betalen pen-
sioenpremie door werkgever en werknemer. Daarin meldde
Cadans dat de werkgevers- en werknemersbijdrage in een
pensioenregeling alleen vrijgesteld zijn van inhoudingen
voor de sociale werknemersverzekeringen, wanneer het een
pensioenregeling betreft die op grond van de Pensioen- en
Spaarfondsenwet door de werkgever wordt afgesloten. In de
brief lag de suggestie besloten dat de gebruikelijke bijdrage
van de dierenarts-werkgever voor een dierenarts-werknemer
aan het Pensioenfonds voor Dierenartsen vanaf 1 januari
2002 beschouwd zou gaan worden als een bijdrage \'aan een
in privé gesloten pensioenpremie\'. Ook enkele praktijken
werden bij een looninspectie door Cadans al geattendeerd op
dit voornemen. Bij \'een in privé afgesloten pensioenrege-
ling\' bestaat er gcen vrijstelling met betrekking tot het in-
houden van premies voor de sociale werknemersverzekerin-
gen.

Dc KNMvD kon zich niet vinden in het standpunt van
Cadans. Het Pensioenfonds voor Dierenartsen is immers cen
beroepspensioenregeling, vallende onder de Wet betref-
fende verplichte deelneming in een beroepspensioenrcge-
ling (Wet Bpr). Bovendien is het Pensioenfonds voor
Dierenartsen gekwalificeerd als een fiscaal erkende pen-
sioenregeling. De KNMvD heeft een kopie van de betref-
fende Aanwijzing d.d. 3 augustus 1977 van het Ministerie
van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken aan
Cadans overhandigd. Op grond van ingewonnen advies
heeft de KNMvD Cadans laten weten dat de vergoeding van
pensioenpremie vrijgesteld is van premieheffing voor de so-
ciale werknemersverzekeringen, wanneer er sprake is van
een fiscaal erkende pensioenregeling.

Cadans heeft de KNMvD daarop laten weten de bezwaren
van de KNMvD gegrond te verklaren. Cadans ziet dan ook
af van de voorgenomen premieheffing over de vergoeding
van de pensioenpremie. Wanneer een dierenarts-werkgever
desondanks toch moeilijkheden ervaart met Cadans over de
vergoeding van pensioenpremie aan het Pensioenfonds voor
Dierenartsen voor de in dienst zijnde werknemer, kan men
contact opnemen met het bureau van de KNMvD.

Mevrouw drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess is stafmedewerker.

-ocr page 97-

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde hebben de volgende collegae
zich aangemeld:

lioumans, T.J.; Gent-2001; 3334 ST
Zwijndrccht; Leeuwerikplein 74.
Brinke. J.W. ten; 2001; 7443 SJ Nijverdal;
Overwaterweg 7.

Berkers, Mevr. W.C.J.J.; Gent-2001; 5715 RB
Lierop; Vaarsehoefweg 34.
Boerboom, Mevr. S.M.; 2001; 7822 HH

Emmen; Angelsloerstraat 19.

Dijck, W.J.G. van; Dubai (Verenigde Arabische Emiraten); Dubai Equine
Hospital RO. Box 9373.

Freriks, Mevr. C.M.H.; 2001; 3521 VT Utrecht; Da Costakade 2 Bis.

Graan, M. de; 2001; 2132 CC Hoofddorp; Kruisweg 925.

Haan, Mevr. K.C.M de; 2001; 3437 JH Nieuwegein; Colijnpark 95.

Lier, J.D.H. van; Gent-2001; 5761 RT Bakcl; Roersel 6.

Meijer, J.H.; 2001; 7548 PV Boekelo; Beckumerstraat448.

Thuring, V.J.W.; 2001; 7622 LM Borne; Oude Deldensestraat 31.

Thybaut. Mevr. M.RR.; 2001 ; 9713 XX Groningen; Pioenstraat 162.

Valk-van der Linden, Mevr. I.B.; 2001; 8532 BT Lemmer; Santplaet 10.

Voorneveld, Mevr. C.; 2001; 3572 VG Utrecht; Klaverstraat 56.

Zijll Langhout, Mevr. M.H. van; 2001; 3584 ZE Utrecht; Enny Vredelaan

177.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Berentsen, Mevr. A.C.; 2000; 49377 Vechta (Duitsland) An der Hasenweide 6.
Drecsman, Mevr. C.W.; 1999; 4424 CV Wemeldinge; Dorpsstraat 39.
Hooft, A.J.G. van \'t; 1953; U-1959; 5263 GH Vugt; Heiweg 20.
Hout, Mevr. B.PA.M. van den; 2001; 3582 XA Utrecht; Ina Boudier
Bakkerlaan 81.

Sutmoller, P; 1950; U-1960; 2211 ZC Noordwijkerhout; p,/a Duinschooten
12bung. 127.

Willekens, Mevr. C.J.M.; 1995; 6741 JP Lunteren; Hessenweg 83-148.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Haas, Mevr. C. de
Hoekstra, Mevr. M.T.

Voor het dierenartsenexamen van 7 december 2CX3i zijn geslaagd:

Anncc. Mevr. M.P
Blaauw. J.A. dc
Deenik, Mevr. J.W.
Gerritsen, Mevr. I.

Personali

Heesakker, Mevr. RB.M.H.
Hof, Mevr. A.J.
Moelands, Mevr. M.
Roeleveld, Mevr. A.J.
Ruijter, Mevr. T. de
Smeets, Mevr. D.M.P
Weelink, Mevr. R.

Mutaties:

Année, Mevr. M.P.; 2001; 3522 GH Utrecht; Reitdiepstraat 20; tel.
privé: 030-2510969; tel. mobiel: 06-24782021; « nd.d.

Berentsen. Mevr. A.C.; 2000; 49377 Vechta (Duitsland) An der
Hasenweide 6; tel. privé: 0049-4441-999689; tel. mobiel: 0049-173-
2442077; E-mail privé: anneberentsen(§hotmail.com; p., medew. bij
Tierärztlicke Praxis,
(toev. als lid)

*Blaau\\v, J.A. de; 2001; N.G.O.

*Deenik, Mevr. J.W\'.; 2001; 3582 GT Utrecht; Franscstraat 14; tel.
privé: 030-6933776; E-mail privé: josien_deenik$ï hotmail.com; d.

Dreesman, Mevr. C.W.; 1999; 4424 CV Wemeldinge; Dorpsstraat 39;
tel. mobiel: 06-51871351; E-mail privé: carstien(ajdds.nl; wnd.d.
(toev. als
lid)

*Gerritsen, Mevr. 1.; 2001; 1013 MS Amsterdam; Houtmankade
81 11; tel. privé: 020-6382880; d.

*Heesakker, Mevr. P.B..M.H.; 2001; 7048 AG Wijnbergen;
Lan;;eboomsestraat 26; d.

*Hof, Mevr.A.J.; 2001; N.G.O.

Hooft, A.J.G. van \'t; 1953; U-1959; 5263 GH Vugt; Heiweg 20; tel.
privé: 073-6560860; r.d.
(toev. als lid)

Hout, Mevr. B.PA.M. van den; 2001; 3582 XA Utrecht; Ina Boudier
Bakkerlaan 81; tel. privé: 030-2511683; tel. mobiel: 06-28278356; E-mail
privé: b.p.a.m.vandenhout(^hetnet.nl; wnd.d.
(toev. als lid)

*Moelands, Mevr. M.; 2Ü01; 3705 ZL Zeist; Warande 146; tel.
privé: 030-6951244; d.

"Roeleveld, Mevr.A.J.; 2001; 2636 AN Schipluiden; Groeneveld-
scweg 3; tel. privé: 015-3805310; d.

*Ruijter, Mevr. T. de; 2001; 3524 JP Utrecht; Filipijnen 186; tel.
privé: 030-2882448; wnd.d.

»Smeets, Mevr D.M.P.; 2001; 3572 ZG Utrecht; Zeemanlaan 112;

d.

Sutmoller, P; 1950; U-1960; 2211 ZC Noordwijkerhout; p/a
Duinschooten 12 bung. 127; tel. privé: 001-8()4-740-6772;E-inail privé :
paulsutmoller(aicompuserve.com ; Animal Health consultant,
(toev. als lid)
*\\VV;elink, Mevr. R.; 2001; 3705 ZA Zeist; V\\arande 10; tel. privé:
030-6952644; d.

Willekens, Mevr. C.J.M.; 1995; 6741 JP Lunteren; Hessenweg 83-148;
tel. privé: 0318-461357; E-mail privé: cjmw@wxs.nl: p., tnedew. hij E. van
Veldhuizen en C.M. Wessel; tel. prakt.: 033-2460305; fax prakt.: 033-
2451544.
(toev. als lid)

ACECOLON

Bij moeilijke
stoelgang.

Op basis van
Macrogol.

sachet

2 gram poeder

Bevat Macrogol

Bij moeilijke stoelgang
van gezelschapsdieren

Voor gezelschapsdieren.

Vergroot het volume
van de ontlasting.

Verlicht de stoelgang.

Smaakvol bij toediening
over het voer. .

MdSiiimW

ACE Veterinary Proiducts BV
Postbus 1262 - 3890 BB Zeewolde

-ocr page 98-

Congressen &. Symposia

januari

15 Senior Care Symposium te Eindhoven,
aanvang: 20.00 uur. Opgave bij Ina van
Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-
2479696.

16 Senior Care Symposium te Rotterdam,
aanvang; 20.00 uur. Opgave bij Ina van
Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-
2479696.

Senior Care Symposium te Deventer, aanvang: 20.00 uur. Opgave bij
Ina van Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-2479696.
Symposium "Diergezondheid: kwestie van Europees beleid?\' in het
kader van het 40-jarige bestaan van Studievereniging \'De Veetelers\'
in "De Reehorst\' te Ede. Informatie, tel.: 03187-483984 (12.30-
13.00 uur), e-mail: SymposiumCie(§studorg.sdw.wau.nl, internet;
www.veetelers.nl

Senior Care Symposium te Drachten, aanvang: 20.00 uur. Opgave bij
Ina van Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-2479696.

22

Februari

09 European Equine Health & Nutrition Congress, Antwerpen

Zoo, Belgium. 1-day course, rcgi.stration fee: 5.500 Bfr or 135 Euro.
Further information tel: 09/ 280 29 00. e-mail: cavalor@betterscien-
ces.com, internet: www.cavalor.com

12 Senior Care Symposium te De Meern, aanvang; 20.00 uur. Opgave
bij Ina van Vliet, tel.; 030-2479665, fax: 030-2479696.

12 Symposium \'Food for thought, voedsel en zoönosen\'. Koninklijke
Nederlandse Academie voor Wetenschappen, Kloveniersburgwal 29
tc Amsterdam. Inlichtingen: Mw. dr. I.J.B. Spijkerman of mw. drs.
C.J. Schinkel. Leids Universitair Medisch Ccntruin, afdeling
Medische Microbiologie, Postbus 9600, 2300 RC Leiden. Tel: 071-
5269111, pieper 9075 of 9683. Inschrijving voor 1 februari 2002
d.m.v. e-mail naar i.j.b.spijkerman@lumc.nl o.v.v. deelname sympo-
sium NVAMM, uw naam, functie en eventueel adres en instelling
waar u werkt. Of door overmaken van 35 euro op bankrekeningnum-
mer 46.07.21.194 t.n.v Stichting OAMM tc Utrecht.

13 Alltech\'s European Lecture Tour tc Breda, 8.30-14.00 uur. Thcina:
"Navigating from Niche to Mainstream\'. Info: Alltech Netherlands
B.V, tel.: 010-4501038, fax: 010-4423798, e-mail: alltechnl@all-
tech-bio.com

28 Studiedag: De grenzen van dc mens-dier relatie (Dilemma\'s binnen
de veehouderij). Aristo te Utrecht. Informatie cn aanmelding: Van
Hall Instituut, mw. M. Haan tel: 058-2846160. e-mail:
MPJM.Haan@
pers.vhail.nl

April

19/21 International Symposium on Nonsurgical Contraceptive Methods
for Pet Population Control. Callaway Gardens. Pine Moutain
Georgia (near Atlanta). Abtracts to be considered for presentation for
presentation schould be submitted by December 3, 2001 to the
Alliance for Contraception in Dats and Dogs, c/o Scott-Ritchey
Research Center, College of Veterinary Medicine, Auburn
University, AL 36849. For additional information about the
Symposium, see the Alliance website at:
http ://www. vctin ed. ve. edu/ACC D/.

22

26-28 Voorjaarsdagen. RAI. Amsterdam. Info: www.voorjaarsdagen.nl of
Eurocongress, attn. Voorjaarsdagen, PO Box 74713, NL-1070 BS
Amsterdam, fax: 31-20-6737306.

Vergaderingen &. Bijeenkomsten

januari

24 Werkvergadering regio zuid Varken II. aanvang: 20.15 uur.

Februari

12 Werkvergadering regio zuid Paard 1, aanvang: 20.15 uur.

Maart

19 Werkvergadering regio zuid Rund 111, aanvang: 20.15 uur.

23 Werkvergadering regio zuid Gezelschapsdieren te Weert, aanvang:
10.00 uur.

April

13 Manifestatie ICT voor Dierenartsen. Kijk op www.knmvd.nl

Cursussen

Januari

15 PAOD-cursus Koemanagement (02/201).

15 en 22 PAOD-cursus Chirurgie Kat (02/103).

17 PAOD-cursus Neus, Keel en Trachea Gezelschapsdieren (02/101).

17 PUOD (België)-cursus 35: Kanaries en vinken, deel 1.

18 PUOD (België)-cursus 12: Practicum echografie voortplanting
rund.

25 PUOD(Bclgic)-cursus 13: Tand cn straalbeen (paard).

27-31 Seminar Veterinary Critical Care and Emergency Medicine, Fort
Lauderdale, www.thevetinstitute.org, phone (954) 5685534 (voice &
fax), The Institute, 2816NE, 37\'\'i StreeL Ft. Lauderdale, PL 33308,
USA.

29 PAOD-cursus Bacteriele Huidaandoeningen Gezelschapsdieren
(02/102).

31 PUOD (Bclgic)-cursus 35: Kanaries cn vinken, deel 2.

Februari

01 PUOD (België)-cursus 16: Practicum radiodiagnose (paard).

07 PUOD (Bclgic)-cursus 22: Ademhalingsaandoeningen bij hond cn
kat: deel 1 - dc hond die hoest.

08 PUOD (Bclgië)-cursus 14: Update over respiratoire aandoeningen.
13 PUOD (België)-cursus 17: Practicum echografie (paard).

22 PUOD (België)-cursus 18: Practicum gewrichtspuncties en gelei-
dingsan. (paard).

Dierenkliniek \'t /yoogveld Echt

In een goed geoutilleerde kliniek in Midden-Limburg werken wij met negen dierenartsen. Naast werkzaamheden in een gediffe-
rentieerde, gemengde praktijk verrichten wij tweedelijns diergeneeskunde op het gebied van paarden en gezelschapsdieren. Wij
zoeken een, bij voorkeur enigszins ervaren,

dierenarts gezelschapsdieren (m/v)

die tevens bereid is om werkzaamheden in de landbouwhuisdierensector te verrichten en allround inzetbaar is voor de avond- en
weekenddiensten. Wij verwachten iemand met een klantvriendelijke instelling en goede communicatieve eigenschappen, die in
teamverband kan werken. Wij bieden deze nieuwe collega goede toekomstmogelijkheden met een passend salaris volgens
KNMvD-normen.

Uw sollicitatie graag binnen veertien dagen richten aan: Dierenkliniek \'t Mjogveld, Hoogveldsweg 34, 6102 CB Echt, onder ver-
meldingvan Sollicitatie.

-ocr page 99-

De samenwerkende dierenartsenpraktijken Koudum en Workum met fusieplannen zijn op zoek naar:

een vijfde dierenarts (m/v)

Onze voorkeur gaat uit naar een enthousiaste collega met

• differentiatie landbouwhuisdieren

• inzet en collegialiteit

• naast\'erkenning rund\' is de erkenning paard of varken een pré

Na een inwerkperiode wordt participatie in de dienstregeling
verwacht.

Wij bieden

• een fulltime baan in een praktijk met mogelijkheden

• een collegiale en gemoedelijke werksfeer

• ontplooiingsmogelijkheden

• een aantrekkelijke woon- en werkomgeving

• salariëring volgen KNMvD-normen

• bij gebleken geschiktheid mogelijkheid tot associatie.

Uw schriftelijke sollicitaties, voorzien van cv, kunt u binnen veertien dagen na het verschijnen van dit tijdschrift richten aan: DAP
Workum, Doltewal ii, 8711 AX Workum. Inlichtingen bij Atze de Vries (0514-581469) ofjetze Jellesma (0515-543076).

Het Veterinair Centrum Someren,
een gemengde praktijk waarin mo-
menteel achttien dierenartsen
werkzaam zijn, zoekt voor de afde-
ling gezelschapsdieren een

dierenarts m/v

Van de nieuwe collega wordt verwacht dat hij/zij ervaring heeft in de gezel-
schapsdieren. Kwaliteit, betrokkenheid en inzet zijn van groot belang. Het is
de bedoeling dat hij/zij zich (middels zelfstudie en nascholing) gaat toeleg-
gen op een deelgebied binnen de gezelschapsdieren.

Geboden wordt een parttime baan (vier dagdelen in de week) met avond- en
weekenddiensten gezelschapsdieren, pen-2-2002. Bij gebleken geschiktheid
zijn er goede toekomstmogelijkheden.

Arbeidsvoorwaarden en salariëring volgens richtlijnen van de KNMvD.

Graag uw schriftelijke reactie binnen veertien dagen na het verschijnen van
• deze advertentie richten aan: Veterinair Centrum Someren, afdeling gezel-
schapsdieren, Postbus 63, 5710 AB Someren.

Veterinair Centrum Someren

Dierenarts (m/v) in lerland

4-vet practice in the West of Ireland is seeking a col-
league (m/f) for a mainly large animal practice with
some equine and small animal work from february 2002
onwards. Most cows calve in springtime, there are
plenty of sheep and the annual Tuberculosis Testing
starts in april. We already have a Dutch and a German
lady-vet in the practice.

For more information please ring Anne Marijke
Bootsma in Ireland, mobile: 00353-87-9146324 or T.j.
Heneghan in Belcarra, Castlebar, Co Mayo, Ireland,
tel/fax (00353) 94-32022.

Dierenartsenpraktijk\'t Groene HVrt

Akerboomseweg 23, 2471 XG Zwammerdam
Telefoon (0172) 650 400, telefax (0172) 650 015

t / Groene Hart

Dierenartsenpraktijk
\'t Groene Hart is een nieuwe
landbouwhuisdierenpraktijk
midden in het weidegebied

van het
Groene Hart van Holland.

D.A.P. \'t Groene Hart is
een fusie van de
landbouwhuisdierenafdeling
van Dierenartsenpraktijken
Bodegraven en Ter Aar!

Nieuwkoop.

Bij D.A.P. \'t Groene Hart zijn

thans 5 dierenartsen
(deels parttime) werkzaam.

Wij vragen:

• Affiniteit met rundvee zowel consultatief als
de moderne bedrijfsbegeleiding

• Ambitie, flexibiliteit en goede communica-
tieve vaardigheden

• Ervaring strekt tot aanbeveling

• Deelname in de dienstregeling

• Enthousiasme, ondernemingsgeest en actieve
bijdrage aan de praktijkontwikkeling

• Intentie om voor langere tijd in \'t Groene
Hart van Holland te willen werken en wonen

Schriftelijke reacties voorzien van CV, binnen 14 dagen na het verschijnen
van de advertentie, te richten aan D.A.P. \'t Groene Hart, Akerboomseweg 23
2471 XG Zwammerdam, t.a.v. dhr. H. v.d. Embden.

Wij bieden:

• Een uitdagende fulltime baan
- parttime is bespreekbaar - in
een jong en enthousiast team

• Een salaris volgens de richtlijnen
van de KNMvD

• Bij gebleken geschiktheid goede
toekomstmogelijkheden

In dierenartsenpraktijk \'t Groene Hart te Zwammerdam is plaats voor een

Rundvee dierenarts

-ocr page 100-

Wij zijn daarom op zoek naar een:

I

key accountmanager
Pigs & Poultry (M/V)

Bij Janssen-Cilag werken wereld-
wijd ruim 19.000 medewerkers
in 46 landen, verspreid over vijf
continenten. Janssen-Cilag staat
bekend als vernieuwer van ge-
neesmiddelen. Haar producten -
verkrijgbaar in meer dan 150 lan-
den - worden breed toegepast In
de humane en veterinaire ge-
neeskunde.

De Veterinaire Divisie, Janssen
Animal Health,
houdt zich In
Benelux-verband voornamelijk
bezig met de verkoop, marketing
en ontwikkeling van hoogwaar-
dige diergeneesmiddelen en met
het verstrekken van informatie
over deze middelen. De produc-
ten voor varkens en pluimvee
vormen een zeer belangrijk on-
derdeel van het totale producten-
pakket. Ze zullen de komende
jaren in belangrijke mate bijdra-
gen aan de groei van Janssen
Animal Health.

De functie:

Na een interne opleiding waarin u het bedrijf en de producten leert kennen, bent
u verantwoordelijk voor:

■ het informeren, adviseren en overtuigen van alle potentiële doelgroepen. U
moet hierbij denken aan grote dierenartsenpraktijken, voorlichters en nutrl-
tionlsten van mengvoederbedrijven, fokkerij-organisaties, etc.;

■ het organiseren van onderzoek of andere activiteiten die nodig zijn om de
producten optimaal te ondersteunen;

■ de omzet van de producten voor varkens en pluimvee in Nederland.
Kortom, een belangrijke, zeer interessante en gevarieerde functie. Wetenschap-
pelijkheid, betrouwbaarheid en commercialiteit zijn in deze functie even be-
langrijk.

De kandidaat:

Voor deze zelfstandige functie zijn wij op zoek naar kandidaten die beschikken
over:

■ een afgeronde opleiding op HBO- of academisch niveau (WU of HAS);

■ uitgebreide kennis van en ervaring in de praktische varkenshouderij;

■ een Initiatiefrijke, klantgerichte en commercieel slagvaardige Instelling;

■ creativiteit en doorzettingsvermogen;

■ rijbewijs B.

Tenslotte bent u woonachtig in de zuidoostelijke helft van Nederland of u bent
bereid te verhulzen.

Wij bieden u:

Een prettige werkomgeving In een dynamische bedrijfscultuur waarin teamspirit
en eigen verantwoordelijkheid centraal staan. Daarnaast kunt u rekenen op
uitstekende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder een lease-
auto.

Geïnteresseerd?

Bent u de slagvaardige key accountmanager die wij zoeken om Janssen Animal
Health te versterken, dan ontvangen wij graag binnen veertien dagen na de ver-
schijning van deze advertentie uw sollicitatiebrief met curriculum vitae. Deze
kunt u richten aan:

Janssen-Cilag B.V.

t.a.v. mevrouw J.L.C. van der Peet-van Groesen
manager Werving & Selectie
Postbus 90240
5000 LT Tilburg

E:mall: nvgroese@jacnl.jnj.com

-ocr page 101-

Identiteitscrisis van Tijdschrift voor Diergeneeskunde?

Binnen de hoofdredactie wordt regelmatig van gedachten gewisseld over de toekomst van het TvD.
Met name het verkrijgen van vakinhoudelijke en wetenschappelijk verantwoorde artikelen is nog
wel eens een probleem. Voor wetenschappers is het vanwege hun carrière belangrijk dat hun arti-
kelen een zo groot mogelijk lezerspubliek krijgen. Dus wordt het steeds moeilijker voor de hoofdre-
dactie om goede wetenschappelijke artikelen binnen te halen voor publicatie in het
Nederlandstalige TvD. Moet het TvD dan maar een clubblad worden van de KNMvD? Dat lijkt mij
op persoonlijke titel sprekend een wat erg benauwende doelstelling. Gelukkig is het huidige TvD
eigenlijk uitgegroeid tot een algemeen veertiendaags nieuwsblad over de gebeurtenissen en bewe-
gingen in de veterinaire wereld.

Zeer leerzaam was de telefonische enquête onder de lezers van het TvD die ik afgelopen najaar sa-
men met de andere hoofdredactieleden heb uitgevoerd. Wat met name de gezelschapsdierenartsen
vaak aangaven, was dat het TvD in hun beleving vooral een landbouwhuisdierensfeer uitademde.
Als men echter de inhoudsopgave van bijvoorbeeld dit tijdschrift bekijkt, heeft inmiddels vijftig
procent van de artikelen in deze aflevering te maken met de gezelschapsdieren(praktijk) . Wel ga-
ven vele geënquêteerden aan meer vakinhoudelijke overzichtsartikelen over gezelschapsdieren te
wensen. Deze artikelen zijn in tegenstelling tot de wetenschappelijke publicaties rechtstreeks op
verzoek geschreven te krijgen, maar daar hangt vaak wel - een overigens vaak bescheiden - prijs-
kaartje aan. Het budget van de hoofdredactie is echter dusdanig beperkt dat voor deze vaak goede
maar betaalde artikelen te weinig financiële ruimte is. Als hoofdredactielid zou ik persoonlijk
graag wat meer budget voor dit soort activiteiten vrijgemaakt willen zien. Want u als lezer heeft
aangegeven dit zeer graag te willen en met wat meer budget kan cle hoofdredactie deze verzoeken
ook honoreren.

In de artikelenreek; over moderne biotechnologie staat in deze aflevering een artikel over geneti-
sche modificatie. Wat mij persoonlijk steeds weer verhaast, is de vooral op vage angsten gebaseer-
de weerstand van het publiek tegen ook maar alles wat met genetische manipulatie te maken heeft.
En dat terwijl de beschaving al eeuwen bezig is met het genetisch modificeren van dieren. Dat ging
alleen vaak betrekkelijk inefficiënt omdat men voortdurend op de hoede moest zijn voor \'toeval-
smutaties\'. Zodra men daarna via inteelt of lijnenteelt probeerde dit proces te versnellen, ontston-
den bijeffecten welke de gezondheid van de geproduceerde dieren ernstig konden schaden (inteelt-
effecten). Deze historisch gegroeide methoden werden door het publiek wel vrij breed
geaccepteerd. Nu men anno 2002 echter een betrekkelijk efficiënt proces heeft gevonden om zon-
der inteelteffecten de gewenste genetische veranderingen doeltreffend te bereiken, slaat de pu-
blieke acceptatie ineens geheel door naar de andere zijde. Het genetische materiaal van de leefwe-
reld dreigt ineens tot verboden terrein te worden bestempeld zonder dat daar altijd even rationele
argumenten tegenover staan.

De hoofdredactie heeft voor het publiceren van deze reeks gekozen om u - als veelal academisch
opgeleide lezer - in staat te stellen zich een genuanceerd standpunt te vormen en dat tijdens uw
werkzaamheden en sociale contacten ook als professional uit te kunnen dragen.

Veel leesplezier

de

hoofdredactie

Drs. H.A. Beijer

I

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 102-

Congenitale white muscle disease bij een Belgisch witblauw kalf

Tijdschr Dierger\\eeskd 2001; 126; 74-7

S.C.L. van Winden^\'- en R. Kuiper^

Overige artikelen

Samenvatting

In dit case report over een geval van White Muscle
Disease (WMD) bij Belgisch witblauwe kalveren wordt
de aandoening beschreven als individueel probleem en
als koppelprobleem. Hierbij worden de etiologie, de dia-
gnostiek en de therapie van WMD belicht. WMD is een
aandoening, waarbij de spieren aangetast raken door ra-
dicaalvorming in de celmembraan. Onverzadigde vetzu-
ren worden in de celmembraan omgezet in radicalen. Bij
dit proces ontstaat een kettingreactie waarbij de naastge-
legen vetzuren ook in radicalen worden omgezet. Deze
kettingreactie wordt bij het gezonde dier gestopt door
anti-oxidanten, zoals vitamine E en glutathionperoxi-
dase. WMD kan ontstaan als de vorming van vrije radi-
calen groter is dan het wegvangen van deze radicalen
door anti-oxidanten. De aandoening is bekend bij kalve-
ren, lammeren en veulens.

Summary

Congenital white muscle disease in a Belgian blue calf

In this case report about white muscle disease (WMD) in a Belgian Blue
herd, the disease is described both as an individual and as a herd problem.
Aetiology, diagnosis, and therapy of WMD are discu.s.sed. WMD is a disease
of animals with muscle damage due to the presence of free radicals.
Unsaturated fatty acids in the cell membrane are transformed into a radical
form in a chain reaction: a fatty acid next to the fatty acid radical can be
Iransformed into another free radical. In healthy animal the chain reaction
is stopped hy anti-oxidants such as vitamin E and glutathione peroxidase.
WMD can occur when more free radicals are produced than the available
anti-oxidants can deal with. The disease occurs in calves, lambs, and foals.

Inleiding

Op een bedrijf met vleesrunderen van het Belgisch Witblauw
ras, werden in achttien maanden 45 kalveren geboren. Van
deze kalveren gingen er kort na de geboorte tien dood.
Spierzwakte en omvallen waren de belangrijkste klinische
verschijnselen. Het verloop van de aandoening was aanlei-
ding voor de eigenaar om één van deze slappe kalveren voor
nader onderzoek in te sturen naar Afdeling Gezondheidszorg
Herkauwers van de Faculteit der Diergeneeskunde.

(BEDRIjFS)ANAMNESE

Op een vleesveebedrijf, gesitueerd in oostelijk Noord-Brabant
zijn twintig koeien, vier stieren, elf pinken en twintig kalveren
aanwezig. Het bedrijf is vrij van Infectieuze Boviene

\' Afdeling Gezondheidszorg Herkauwers, Hoofdafdeling Gezondheidszorg Land-
bouwhuisdieren, Faculteit der Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht, Yalelaan 7.
3584 CL Utrecht.
\' Corresponderend auteur.

Rinotracheïtis (IBR), leptospirose en Boviene Virus Diarree
(BVDV). De dieren krijgen in de zomermaanden, van mei tot
november, weidegang. In de winter wordt voordroogkuil en
snijmaïs gevoerd, waarvan zij in totaal naar schatting van de ei-
genaar 10 kg droge stof eten. De volwassen dieren krijgen geen
krachtvoer bijgevoerd. Wel krijgen zij naar zeggen van de vee-
houder 100 gram mineralenmix over de snijmaïs per dag.
Volgens de opgave van de producent bevatte deze mineralenmix
per kilogram 40 milligram selenium en 2000 LE. vitamine E.
Van de twintig kalveren die de tussen oktober 1999 en maart
2000 zijn geboren zijn er tien ziek geweest. Alle zieke dieren
hadden dezelfde symptomen, maar de ernst ervan varieerde.
De aangetaste dieren werden slap geboren. Bij de geboorte,
altijd door middel van keizersnede, viel het de boer reeds op
dat het \'een slap kalf\' betrof Acht van deze kalveren stierven
na enkele dagen. De dieren stierven spontaan of gingen dood
door uitdroging, doordat zij niet bij de koe konden drinken.
Met grote zorg en ondersteuning bij het drinken is het gelukt
om één dier vier weken en een ander dier vier maanden oud
te laten worden, maar ook deze dieren zijn uiteindelijk ge-
storven. De kalveren kwamen uit koeien van verschillende
pariteit, acht van de kalveren hadden dezelfde vader. Op
twee van de gestorven kalveren was sectie verricht. Bij één
dier werd een aspiratiepneumonie vastgesteld. Bij het andere
kalf werd een
E. co/z\'-sepsis gediagnosticeerd en viel op dat
er veel pigment in de lever aanwezig was. Met een specifieke
kleuring bleek dit ijzerpigment te zijn.
Bij de ouderdieren werden geen klinische verschijnselen ge-
zien, ze waren goed in conditie en de koeien liepen niet kreu-
pel, stijf of atactisch. Er waren geen verwerpers op het be-
drijf en de dieren hadden geen diarree. De gezond ogende
kalveren (tien dieren) vertoonden geen tekenen van zwakte
en ontwikkelden zich naar wens van de eigenaar.

Klinisch onderzoek

De aangeboden patiënt was een stierkalf van twee dagen oud
en 60 kilogram lichaamsgewicht. Het zwaar bespierde kalf
werd liggend aangeboden. Het dier was goed attent, maar
kon moeilijk in borst-buik-ligging komen. Pogingen om te
gaan staan mislukten.

De ademfrequentie was 60 per minuut, regelmatig en costo-
abdominaal, de pols was 100 slagen per minuut, krachtig en
regelmatig. De lichaamstemperatuur was 38,8°C, de slijm-
vliezen waren roze en vochtig en de lymfeknopen waren niet
vergroot. Bij onderzoek van hart en longen werden geen af-
wijkingen gevonden. Bij onderzoek van het zenuwstelsel ble-
ken de spinale reflexen vertraagd. Wanneer het kalf in de be-
nen werd gezet, stond het krampachtig en viel vervolgens om.
Bij palpatie van de spieren leken deze stijf aan te voelen. Bij
het drinken had het dier moeite met slikken en regurgiteerde.
Op grond van de gegevens uit de anamnese en het klinisch
onderzoek rees er een sterke verdenking op een spieraan-
tasting van erfelijke of nutritionele aard. Daarnaast kan bij
slappe kalveren en kalversterfte nog gedacht worden aan
hypoglycemie, sepsis en kopergebrek.

-ocr page 103-

Bloedonderzoek

Aan de hand van de differentaaldiagnose werd een gericht
bloedonderzoei< gedaan. Het witte bloedbeeld vertoonde
geen verschuivingen en het bloedglucose was normaal. De
resultaten in de bepalingen van creatinine(phosfo)kinase
(CK), lactaatdehydrogenase (LDH), aspartaataminotransfe-
rase (AST), koper, selenium, glutathionperoxidase (GSH-
Px) en vitamine E zijn vermeld in tabel 1. Met name op basis
van de sterke stijging van de CK, de AST en de LDH (de ove-
rige uitslagen werden pas later bekend) werd de waarschijn-
lijkheidsdiagnose White Muscle Disease (WMD) gesteld.

Therapie

Het kalf werd behandeld met een injectie van 5 ml Vitamine
E Seleen® (Alfasan, Reg Nl 1972, per milliliter 100 LE.
alfa-tocoferolacetaat en 1 mg natriumseleniet). Dit komt on-
geveer overeen met de in de literatuur vermelde therapie van
WMD met 25 LE. vitamine E en 0,05- 0,07 mg selenium/ kg
lichaamsgewicht (2, 5). In enkele dagen verbeterde het kalf
geleidelijk. Na een week kon het dier zich oprichten en zelf-
standig in de benen komen. Het stond nog krampachtig en
viel regelmatig om. Twee weken later is opnieuw een injectie
gegeven met 5 ml Vitamine E Seleen®. Na drie weken was
het kalf klinisch volledig hersteld.

Naast het primaire probleem van het gebrek aan vitamine
E/selenium, had het dier door het verslikken tijdens het drin-
ken tevens een aspiratiepneumonie opgelopen. Deze pneu-
monie werd behandeld met 750 mg ampicilline als trihy-
draat, intramusculair éénmaal daags gedurende vijf dagen.

Vervolgonderzoek

Aangezien WMD van nutritionele aard is, was het waar-
schijnlijk dat ook de problemen van de overige kalveren door
een gebrek aan vitamine E of een verminderde glutathionpe-
roxidasc-activiteit waren veroorzaakt. Om meer inzicht in de
status van de moederdieren te krijgen, werden er op het be-
drijf bij zes koeien bloedmonsters afgenomen. Hierin werd
de glutathionperoxidase-activiteit en de vitamine E-concen-
tratie bepaald. De resultaten van dit bloedonderzoek staan
vermeld in tabel 2.

Bij de interpretatie van deze resultaten is het belangrijk te be-
denken, dat de referentiewaarde voor vitamine E nogal breed
is. Een vitamine E-gehalte lager dan 2 mg/1 wordt beschouwd
als indicatie voor een gebrek, waarden tussen 2 en 3 mg/1

Tabel i. Bloedanalyse van een twee dagen oud kalf lijdende aan White Muscle
Disease.

Bepaling

LJitslag

Referentiewaarden

CK(1U/1)

24781

0-90

LDH(IU/1)

11277

1000-2000

AST(IU/1)

1008

10-70

Koper (mg/1)

0,6

0,8-1,5»

Selenium (_g/1)

89,7

>70

GSH-Px (U/gHb)

189

120-350

Vitamine E (mg/1)

0,3

<2: tekort, 2-3: marginaal.

>3 voldoende

* Bij de referentiewaarde van het Icoper moet vermeld worden, dat het hier
een dier betreft van twee dagen leeftijd. Bij geboorte is het kopergehalte in
het bloed bij kalveren tussen 0,2 en 0,3 mg/1. Pas na zeven dagen is de
waarde te vergelijken met volwassen dieren (0,8-1,5 mg/1) (9).

worden als marginaal beoordeeld en boven de 3 mg/I wordt de
vitamine E-voorziening als voldoende ingeschat (3, 13).
Zoals uit tabel 2 blijkt, was de glutathionperoxidase-activiteit
bij vier van de zes koeien te laag. De vitamine E-gehalten wa-
ren bij alle zes dieren onvoldoende (1) of marginaal (5).

White muscle disease

White Muscle Disease is een aandoening die vooral voor-
komt bij snel groeiende dieren in de eerste drie maanden van
het leven (5), WMD treedt op bij kalveren, koeien, lamme-
ren, veulens en knaagdieren en is een ziekte die wordt geken-
merkt door een aantasting van de dwarsgestreepte spiercel-
len door vrije radicalen. Bij een vrije radicaal ontbreekt er
één elektron van een elektronenpaar van een atoom. Dit
atoom zal vervolgens een elektron proberen te vinden om het
elektronenpaar weer compleet te maken. Zodoende wordt
het atoom weer stabiel en is de radicaalvorm opgeheven. Bij
gezonde dieren worden vrije radicalen gevormd bij de cel-
stofwisseling; bij fagocytose, de activiteit van cytochroom
P450 en bij oxidatieve processen in het mitochondrion. Deze
radicalen worden vervolgens weggevangen door anti-oxi-
danten (6). Bij WMD overtreft de vorming van radicalen de
capaciteit van de anti-oxidanten, waardoor de radicalen aan-
wezig blijven en zo, op zoek naar het ontbrekende elektron,
schade veroorzaken. Bij de blootstelling van een onverza-
digd vetzuur (onder andere in celmembranen) aan vrije radi-
calen zal dit onverzadigde vetzuur worden aangetast. Hierbij
kan een kettingreactie optreden en de celmembraan bescha-
digen, met het verlies van de integriteit van de cel als gevolg
(Figuur 1). Tevens worden eiwitten in het cytoplasma door
de radicalen aangetast en verliezen zo hun functionaliteit (6).
Bij contractie van spiercellen is er veel activiteit in de mito-
chondria waarbij radicalen worden gevormd. Indien deze
niet worden weggevangen door anti-oxidanten kan er celver-
val optreden. Dit is de reden waarom vooral skelet- en hart-
spieren aangetast worden bij een gebrek aan anti-oxidanten.
Hiermee zijn ook de klinische symptomen van WMD te ver-
klaren; spierzwakte (omvallen en ataxie), spierstijfheid, re-
gurgiteren, ademhalingsproblemen (door aantasting van de
ademhalingsspieren of door een verslikpneumonie) en acute
sterfte door een hartstilstand (5). Daarnaast is het beschreven
dat WMD ook sub-klinisch in de vorm van een geringe spier-
stijfheid, kan voorkomen (8). White Muscle Disease komt
voor bij alle zoogdieren die een tekort hebben aan anti-oxi-
danten, WMD kan ook optreden bij dieren die meer gevoelig
zijn voor de blootstelling aan oxidatieve processen, bijvoor-
beeld door middel van het eten van grote hoeveelheden
meervoudig onverzadigde vetzuren.

Er zijn in het lichaam anti-oxidanten aanwezig; vitamine E
(alfa-tocopherol), vitamine C (ascorbinezuur) en glutathion-

Tabel 2. De glutathionperoxidase-activiteit en de vitamIne-E-gehalten van het bloed
bij zes volwassen runderen op een bedrijf met White Muscle Disease.

Koenummer

GSH-Px (U/gHb)

Vitamine E (mg/1)

(ref waarde: 120-350)

(<2: tekort, 2-3: marginaal.

>3 voldoende)

4926

127

2,0

4928

105

2,4

4935

99

2,4

4954

107

2,8

4966

105

2,4

4987

131

2,4

-ocr page 104-

Figuur 1. De functies van vitamine C, vitamine E en glutathionperoxidase (CSH-Px) bij het inactiveren van radicalen. De reactie begint bij het vrijkomen van een elektron of van
een radicaal. CSH is gluthathion welk het aminozuur cysteïne, met SH-groep, bevat.

VZ-H

VZ*

A ~

VZ-00*

VZ-OOH

w

peroxidase (GSH-Px) (Figuur 1). Vitamine E is een onder-
deel van de celmembraan. Als er radicalen in de membraan
ontstaan, zal deze radicaalvorming als een kettingreactie
voortgaan totdat vitamine E deze wegvangt. Hierbij wordt de
activiteit van vitamine E minder. Vitamine C en glutathion-
peroxidase zijn in staat de functionaliteit van vitamine E te
herstellen. Glutathionperoxidase is aanwezig in het cyto-
plasma en bevat vier atomen selenium. Het verwerkt de radi-
calen die in het cytoplasma aanwezig zijn tot onschadelijke
metabolieten. Hierbij worden twee cysteïnemoleculen ge-
bruikt om als donoren van een H-atoom te fungeren (6).
De glutathionperoxidase-activiteit die in bloed wordt gemeten,
is de activiteit van het enzym in de erytrocyt. Erytrocyten blij-
ven zo\'n 130 dagen in de circulatie. Pas als er nieuwe erytrocy-
ten met verhoogde GSH-Px-activiteit in de circulatie komen,
stijgt de glutathionperoxidase-activiteit van het bloed. De glu-
tathionperoxidase-activiteit in het bloed is dus een afspiegeling
van de seleniumvoorziening van de laatste drie a vier maanden
(11). De seleniumwaarde is afhankelijk van de korte-termijn-
voorziening van selenium; selenium in het bloed stijgt snel na
opname van selenium via het voer. De bepalingen van sele-
nium en de glutathionperoxidase vullen elkaar aan. De seleni-
umwaarde in het bloed informeert ons over de korte-termijn-
voorziening van selenium, terwijl de glutathionperoxidase
meer iets zegt over de opname in de langere termijn.
Bij de diagnostiek van WMD door middel van bloedonder-
zoek is het dus belangrijk om behalve de spierenzymen ook
de glutathionperoxidase- en vitamine-E-status te bepalen.
De spierenzymen, creatininekinase (CK), aspartaatamino-
transferase (AST) en lactaatdehydrogenase (LDH), stijgen
reeds bij de sub-klinische vorm van White Muscle Disease.
De therapie voor WMD is een injectie met 251.E./kg lichaams-
gewicht vitamine E en/of 0,05-0,07 mg/kg lichaamsgewicht
selenium (2, 5). Herstel moet dan in een week intreden. Indien

-ocr page 105-

het dier nog niet voldoende is hersteld kan eventueel een
tweede injectie met selenium en vitamine E volgen. Hierbij
moet men waken voor een intoxicatie met selenium. Een acute
seleniumintoxicatie kan al optreden bij 1 tot 2 mg per kilogram
lichaamsgewicht éénmalig parenteraal toegediend en bij 10 mg
per kilogram lichaamsgewicht bij orale opname. De sympto-
men bij acute intoxicatie met selenium zijn: slapte en niet eten,
gevolgd door dyspneu en sterfte (2, 7). Chronische intoxicatie
met selenium is te verwachten bij een orale opname van 0,25
mg per kilogram lichaamsgewicht per dag. De symptomen van
een selenium-intoxicatie zijn verminderde vitaliteit, anemie,
stijfheid in de gewrichten, verlies van de haren en misvorming
en verlies van de klauwschoen (7,10).
Uit de literatuur blijkt dat WMD intra-uterien kan ontstaan
(4). Hierbij moet met name gedacht worden aan een gebrek-
kige vitamine E- en/of seleniumvoorziening van het moeder-
dier. Behalve een vitamine-E-gebrek van de moeder is het
geringe transport van vitamine E door de placenta ongunstig
voor het kalf: de vitamine-E-spiegels in de foetus zijn de
helft van die van het moederdier (12). Bij de geboorte van
slappe kalveren verdient het aanbeveling om behalve de kal-
veren tevens de moederdieren op de voorziening van vita-
mine E en selenium te controleren. Gegeven de nutritionele
aard van WMD is het verstandig tevens de koppelgenoten in
het onderzoek te betrekken.

De norm voor melkkoeien in de droogstand is 20 I.E. vita-
mine E per kilogram droge stof (kg d.s.) voeropname. Voor
vleesdieren wordt wel tot 60 l.E. vitamine E/kg d.s. geadvi-
seerd, anderen adviseren zelfs 75 tot 190 I.E. vitamine E/kg
d.s. (3, 13). In de stalperiode is de bijdrage van het ruwvoer
tot de vitamine-E-voorziening als minimaal te beschouwen.
Als dit echter vers weidegras is, wordt er voldoende vitamine
E opgenomen met het gras: vers gras bevat ongeveer 200 I.E.
vitamine E per kilogram droge stof (13).
Dc seleniumgift bij koeien in de droogstand behoort 0,2 mg
per kilogram droge stof te zijn (1,7). Ook hier is ruwvoer als
bron van selenium niet erg betrouwbaar. Het blijkt dat be-
paalde regio\'s in Nederland de gronden, en daardoor tevens
de gewassen die hierop groeien, armer zijn aan selenium dan
andere. Vooral op zandgronden kan de seleniumvoorziening
te gering zijn (II). Bij de berekening van de seleniumvoor-
ziening in het stalrantsoen wordt daarom wel aangenomen
dat de bijdrage van het ruwvoer nihil is.
Bij een gebrekkige voorziening van een of beide elementen
is het verstandig om vitamine E en/of selenium aan te vullen
in de vorm van een top-dressing of verwerkt in krachtvoer.
Hierbij is het belangrijk dat elk dier voldoende binnen krijgt.

Discussie

De moederdieren op het hier beschreven bedrijf hadden vol-
doende selenium en marginaal vitamine E binnen gekregen,
namelijk 0,4 mg selenium en 20 I.E. vitamine E per kilogram
droge stof Het tekort aan vitamine E is wellicht een gevolg
van het feit dat de behoefte aan deze vitamine relatief hoog is
bij vleesrunderen: 20 tot 60 I.E. vitamine E per kilogram
droge stof, anderen adviseren zelfs 75 tot 190 I.E. vitamine
E/kg d.s. De adviesnorm bij melkkoeien betreft 20 I.E. vita-
mine E/kg droge stof (3, 13).

Indien een voedersupplement als top-dressing over het ruw-
voer wordt verstrekt, is de kans groot dat een deel van de mix
niet wordt opgegeten en met de voerrestanten wordt afge-
voerd. Dit fenomeen wordt vertaald in de bloeduitslagen van
de koeien. Deze dieren kregen gedurende vier maanden meer
selenium dan geadviseerd aangeboden, terwijl de bloed-
waarden van de glutathionperoxidase-activiteit beneden de
referentiewaarde lag.

De combinatie van de bovengenoemde situaties heeft ertoe
geleid dat er klinische gevallen van White Muscle Disease
zijn opgetreden bij de pas geboren kalveren. Dat deze geval-
len vooral in de winter zijn opgetreden, heeft wellicht te ma-
ken met het gegeven dat in de wintersituatie beide facetten
aanwezig waren: onvoldoende voorziening van vitamine E en
een sub-optimale verstrekking van de supplementen.
Indien de dieren alleen ruwvoer te eten krijgen, kan er een ge-
brek aan selenium ontstaan, vooral als de bemesting van het
land gering is en de dieren op seleniumarme grond lopen. Het
risico van deficiënties is daarom vooral groot op beheersge-
bieden met zandgrond. Een tekort aan vitamine E wordt in
deze gevallen dan niet opgevangen door een optimale seleni-
umstatus. Wanneer er aan een deficiëntie wordt gedacht, is
het daarom van cruciaal belang om de diagnostiek en de the-
rapie goed op elkaar af te stemmen. Bovendien moet regel-
matige controle plaats vinden op het effect van de preventieve
maatregelen om te voorkomen dat de problemen alsnog op-
treden (5).

Dankbetuiging

De medewerking van de familie Van Engelen en de heer Comé van der Wel
(Provimi®) zijn essentieel geweest voor het tot stand komen van dit artikel.
De auteurs zijn hun daarvoor veel dank verschuldigd.

Literatuur

1. Ausschuss fiir Bedarfsnormen der Gesellschatl für Emährungs-
physiologie (2001), Spurenelementen. In: Staudacher, W ed.
Empfehlungen zur Energie- und Nährstoffversorgung der Milchkühe
und Aufzuchtrinder 2001; Frankfurt am Main, DLG-Verlags-Gmbll
2001:89-104.

2. Fettman FJ. Nutritional Pharmacology. In: Adams HR cd. Veterinary
Pharmacology and Therapeutics, seventh edition. Ames, Iowa State
University Press, 1995:655-740.

3. Hidiroglou N, Cave N, Atwal AS, et al. Comparative vitamin E require-
ments and metabolism in livestok. Annales de Recherches Vétérinaire
1992;23:337-59.

4. Logan EF, Rice DA, Smyth JA, el al. Weak Calf Syndrome and
Parenteral Selenium Supplementation. Vet Ree 1990; 126: 163-4.

5. Maas J, Parish SM, Hodgson DR, et al. Nutritional Myodegeneration.
In: Smith B ed. Large Animal Internal Medicine, second edition. St.
Louis: Mosby, 1996: 1513-8.

6. MacPherson A. Selenium, vitamin E and biological oxidation. In:
Garnsworthy PC, Cole DJA eds. Recent Advances in Animal Nutrition.
Loughborough: Nottingham University Press, 1994: 3-30.

7. Osweiler GD, Carson TL, Buck WB. et al. Clinical and Diagnostic
Veterinay Toxicology, third edition. Dubuque: Kendall/Hunt Publish-
ing Company, 1985:67-142.

8. Pehrson B, Hakkarainen J, and Työppönen J. Nutritional Muscular
Degeneration in Young Heifers. Nordisk Veterinär Medicin; 1986, 38:
26-30.

9. Puis R. Mineral levels in Animal Health: Diagnostic Data, second edi-
tion. Clearbrook: Sherpa International, 1994: 84.

10. Roger GE, Herdt TH, and Stowe HD. Physical, hematologic, and im-
munologic effects of supranutritional supplementation with dietary
selenium in Holstein cows. Am J Vet Res 1997; 58 (No.7): 760-4.

11. Van Dommelen JAPM en Van Essen E. Een onderzoek naar de selenium-
en vitamine E-status bij gezonde runderen in Nederland, scriptie. Utrecht.
Faculteit der Diergeneeskunde: Universiteit Utrecht, 1995:35 pp.

12. Van Saun RJ. Herdt TH. and Stowe HD. Matemal and Fetal Vitamin E
Concentrations and Selenium-Vitamin E Interrelationships in Dairy
Cattle. The Journal of Nutrition 1989; 119: 1156-64.

13. Weiss WR Requirements of Fat-soluble Vitamins for Dairy Cows: A
Review. Journal of Dairy Science 1998; 81: 2493-501.

-ocr page 106-

Samenvatting

Genetisch gemodificeerde dieren zijn sinds de zeventiger
jaren van de vorige eeuw een niet meer weg te denken
onderdeel van de moderne biotechnologie. Het verkrij-
gen van gewenste eigenschappen in plant of dier ge-
schiedde vroeger door selectief kruisen en thans met be-
hulp van de biotechnologie onder andere via transgenese,
knock-out dieren en kloneren. Een aantal toepassingsge-
bieden van genetische modificatie bij dieren wordt weer-
gegeven. Teneinde de risico\'s die genetisch gemodificeer-
de dieren met zich kunnen meebrengen te beperken, is er
de nodige regelgeving geformuleerd. Een aantal risico\'s
en de voornaamste regels worden genoemd.

Summary

Genetic modification of animals

Genetic modificated animals are an essential part of modern biotechnology
since the years of the seventies of last century. In the past selective crossbreed-
ing of plants and animals took place in order to obtain the desired character-
istics hut nowadays this is done with the aid of biotechnology i.e. through
transgene.ie, knock-out animals and cloning. A number of fields ofapplication
ofgenenetic modification of animals are listed. In order to limit the risks that
genetic modificated animals may carry\' with them the neces.sary legislation is
formulated. A number of risks and the main rules are mentioned.

Inleiding

H.Schellekensi

In de zeventigerjaren van de vorige eeuw kwamen de tech-
nieken beschikbaar om tussen de meest uiteenlopende soor-
ten DNA uit te wisselen. Die recombinant-DNA-technologie
richtte zich in eerste instantie vooral op micro-organismen.
Het voornaamste doel was de productie in bacteriën en
schimmels van medisch belangrijke en op andere wijze
moeilijk te maken eiwitten. Maar al snel werden ook metho-
den ontwikkeld om planten en dieren genetisch te modifice-
ren. In 1981 verscheen de eerste genetisch gemodificeerde
muis op de voorpagina van \'Nature\'. De muis was voorzien
van het groeihormoongen van de rat en was daarom stukken
groter dan zijn niet-gemodificeerde nestgenoten.
Sindsdien zijn genetische gemodificeerde dieren een niet
weg te denken onderdeel geworden van moderne biotechno-
logie en vormen ze zelfs de meerderheid van de proefdieren
in de onderzoeksinstellingen van ons land. Ze vormen de
sleutel naar de functie van genen die zijn geïdentificeerd in
het kader van het onderzoek naar het menselijk genoom.
Maar er zijn ook veel andere gebieden waar genetisch gemo-
dificeerde dieren van groot nut zijn gebleken. In dit artikel
zal een overzicht gegeven worden van de technieken die no-
dig zijn om dieren genetisch te veranderen, de toepassings-
gebieden en de bijzondere wetgeving die in ons land geldt
voorbiotechnologische handelingen bij dieren.

Correspondentie: Dr H. Schellekens, Gemeenschappelijk Dierenlaboratorium.
Centrum voor Natuurwetenschap en Innovatiemanagement. Universiteit Utrecht.
Bolognalaan 50. 3584 CJ Utrecht.

De technieken van de genetische

modificatie

In figuur 1 staan de verschillende niveaus waarop de geneti-
sche eigenschappen van dieren kunnen worden beïnvloed en
de technieken die daarvoor kunnen worden toegepast.
De klassieke manier is uiteraard het selectief kruisen om ge-
wenste karakteristieken te bereiken. Die methode wordt al
sinds mensenheugenis bij gedomesticeerde dieren gebruikt
met spectaculaire resultaten, vooral sinds de introductie van

Figuur 1. Mogelijke manipulaties van bevruchting en embryonale ontwikkeling bij
dieren.

Bevruchting

• Selectie ouders en geslachtscellen
\' Ontwikkeling eicel zonder be-
vruchting:parthenogenese

Bevruchte eicel met twee pronuclei
• Transgenese: inbrengen DNA

Fusie pronuclei

• Kerntransplantatie: vervanging
kern door kern van ander organ-
sime (\'klonen\')

Eerste deling

• Chimeren: toevoegen van een of
meer embryonale stamcellen (on-
der andere voor het maken van
knock-out dieren)

Morula

\' Klieven embryo (\'kloneren\')

Gastrula

• Inplanting baarmoederwand

Moderne biotechnologie: zegen of zorg?

Genetische modificatie van dieren

Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127; y8-8i.

-ocr page 107-

kwantitatieve genetische methoden zo\'n vijftig jaren gele-
den. De huidige kip groeit vijf keer zo snel als vijftig jaar ge-
leden en levert thans het goedkoopste vlees, terwijl dat vroe-
ger een luxe was. Ook het moderne vleesvarken lijkt nog
maar weinig op het wilde zwijn, waarvan het afstamt.
Bij klassieke rasverbetering wordt gebruik gemaakt van de na-
tuurlijke variatie die er binnen een soort bestaat. Bij het door-
kruisen kunnen allerlei problemen ontstaan, omdat behalve de
genen die de gewenste karakteristiek bepalen ook allerlei ge-
nen met negatieve effecten kunnen worden doorgegeven. Het
veel voorkomende dragerschap voor genetische aandoeningen
bij rashonden is daarvan een goed voorbeeld. Kruisen kan bo-
vendien alleen binnen een soort. Als twee soorten al gekruist
kunnen worden, dan is het resultaat meestal steriel (muilezel).

Transgenese

Bij transgenese bestaat de beperking van de soortgrens niet
en kan bovendien heel selectief één bepaalde erfelijke eigen-
schap in een soort worden geïntroduceerd. Bij transgenese
worden de volgende stappen doorlopen.
Allereerst wordt het gen voor de betrokken eigenschap geï-
dentificeerd en een constructie gemaakt waarbij regelele-
menten worden toegevoegd die zorgen dat het gen op de
juiste organen en het juiste moment tot expressie komt. Deze
stappen die uiteindelijk leiden tot DNA dat in bevruchte ei-
cellen kan worden ingespoten, worden uitgevoerd in bacte-
riën, meestal
Escherichia coli.

De eicellen worden verkregen uit dieren die via hormoonbe-
handeling tot hyperovulatie gebracht zijn en daarna bevrucht
worden. Deze eicellen worden na DNA-injectie in muizen in-
gebracht, die pseudodrachtig zijn gemaakt door dekking met
steriele mannetjes. De nakomelingen worden getest op de
aanwezigheid van de toegevoegde informatie door een stukje
van de staart te knippen, het DNA daaruit te isoleren en te
analyseren bijvoorbeeld met de Polymerase kettingreactie.
Met de positieve dieren wordt doorgefokt om een lijn te krij-
gen die homozygoot is voorde nieuwe eigenschap.
Behalve genen toevoegen kan het ook van belang zijn om in
een dier een gen uit te schakelen om de functie te kunnen vast-
stellen. Om deze zogeheten knock-out dieren te krijgen,
wordt een gedeeltelijk andere techniek toegepast. Allereerst
wordt
in vitro het gen uitgeschakeld in embryonale stamcellij-
nen. Deze gemodificeerde ES-cellen worden vervolgens inge-
spoten in het morula-stadium van de embryonale ontwikke-
ling. Deze ES-cellen zijn multipotent en kunnen meedoen aan
dc normale embryonale ontwikkeling. Omdat ES-cellen af-
komstig zijn van een bruine muizenstain die worden ingespo-
ten in de morula van een witte muis, kan aan de kleur worden
gezien of er chimaere nakomelingen zijn waarvan een deel is
ontstaan uit de ingebrachte ES-cellen. Bij zulke chimaeren
kunnen exemplaren zitten waarvan ook de geslachtscellen ont-
staan zijn uit de gemodificeerde ES-cel. Hun nakomelingen
zullen helemaal bestaan uit genetische gemodificeerde cellen.
Soms is het nodig om dieren te krijgen waarbij selectief het
gen in een bepaald orgaan wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld
in die gevallen waarbij het compleet ontbreken van de acti-
viteit van een gen letaal is. Dan kan gebruik gemaakt worden
van het zogeheten Cre-lox-systeem, waarbij een transgeen
dier wordt gemaakt en waarbij het gen dat moet worden uit-
geschakeld wordt geflankeerd door twee P-lox-sequenties
(17). Als deze muis wordt gekruist met een transgeen dier dat
bijvoorbeeld het Cre-enzym in de lever tot expressie brengt.

dan ontstaan er nakomelingen waarvan in de lever het gen
tussen de P-lox-sequenties wordt verwijderd.

Kloneren

Behalve de hierboven beschreven methoden zijn er ook een
aantal methoden ontwikkeld zoals embryosplitsing en kern-
transplantatie. Met deze technieken is het mogelijk om te
kloneren, dat wil zeggen nakomelingen te krijgen die gene-
tisch volledig identiek zijn. De kerntransplantatie is gebruikt
om het schaap Dolly te verkrijgen. Het berust op de vervan-
ging van de kern van een bevruchte eicel door de kern van
een ander dier. Het DNA van het donordier neemt de pro-
grammering van de eicel over en er ontstaat een kopie van de
donor. Het bijzondere aan Dolly was dat de donor een vol-
wassen dier was. Tot dan werd aangenomen dat ook de do-
norkern uit embryonaal weefsel afkomstig moest zijn.
Bij het splitsen van embryo\'s ontstaan ook identieke exem-
plaren, omdat de cellen van dezelfde bevruchte eicel afkom-
stig zijn. Het is de bedoeling de klonering, onder meer, te ge-
bruiken om identieke kopieën te maken van transgene dieren
met bijzondere eigenschappen om de variatie tussen de die-
ren zo klein mogelijk te maken.

Toepassingen van genetische modificatie

bij dieren

In tabel 1 staan de voornaamste toepassingsgebieden van ge-
netische modificatie bij dieren. Het merendeel van de dieren
wordt gebruikt bij het genetisch onderzoek (1,4, 9). Voor de
introductie van methoden van genetische modificaties waren
de enige bron voor genetisch onderzoek dieren met afwijkin-
gen ten gevolge van spontane mutaties, die zeer zeldzaam
zijn. Die frequentie kon worden opgevoerd door een mutatie
te induceren met straling of door behandeling met mutagene
chemische verbindingen of virussen. De nakomelingen van
op die wijze behandelde dieren gaven uiteraard nakomelin-
gen waarin de mutaties willekeurig waren aangebracht en
genetische veranderingen op basis van toeval ontstonden.
Toch zijn op die wijze dieren ontstaan die een belangrijke rol
hebben gespeeld bij het begrijpen van de genetische achter-
gronden van kanker en erfelijke aandoeningen.
Via de boven beschreven methoden kunnen gericht dieren
gemaakt worden met een specifieke genetische verandering.
Die dieren vormen een essentieel onderdeel van de zogehe-
ten /(/nc/(o/;a/
genomics, het vaststellen van de functie van de
meer dan 30.0000 genen die het Humaan Genoomproject
heeft opgeleverd.

Sommige genetisch gemodificeerde dieren leveren fenoty-
pes op die overeenkomen met de verschijnselen van ziekten
bij de mens (2,10,12, 13, 16,18). Die dieren kunnen worden
gebruikt om de pathogenese te bestuderen en nieuwe genees-
methoden zoals gentherapie te ontwikkelen.
Maar ook op andere wijze leveren transgene dieren een bij-

Tabel i. Voornaamste toepassingen genetisch gemodificeerde dieren.

Genetica en functional genomics
Ontwikkehng ziektenniodellen
Testen van geneesmiddelen en vaccins
Productie van geneestniddelen
Orgaantransplantatie

Verbetering kenmerken landbouwhuisdieren

Moderne biotechnologie: zegen of zorg.

-ocr page 108-

drage aan de ontwikkeling van medicijnen zoals het testen
op eventuele mutageniciteit (7, 15). Bij conventionele dieren
kan de mutageniciteit alleen worden vastgesteld door de
ontwikkeling van zichtbare tumoren te volgen. Met dieren
die transgeen zijn gemaakt voor een bacterieel enzym kan de
mutatie al op het
DNA-niveau worden aangetoond door het
DNA na behandeling van het dier te isoleren en vervolgens
in een bacterie te brengen. Is het DNA gemuteerd, dan treedt
in de bacterie een kleurverandering op die met het blote oog
zichtbaar is. In deze dieren hoeft niet op tumorontwikkeling
gewacht te worden om DNA-schade te kunnen meten.
In transgene dieren die gehumaniseerd zijn door inbouw van
humane receptoren of humane enzymen betrokken bij het
metabolisme van geneesmiddelen, kan de farmacokinetiek
en -dynamiek van nieuwe geneesmiddelen beter worden be-
studeerd (6, 14).

Theoretisch kan genetische modificatie ook worden gebruikt
om de productiekenmerken van landbouwhuisdieren te verbe-
teren (19). Zo zijn varkens voorzien van een extra gen voor
groeihormoon om hun vleesopbrengst te verhogen. Door wel-
zijnsproblemen veroorzaakt door afwijkingen aan het skelet is
deze ontwikkeling stopgezet. Mede door deze resultaten en de
publieke weerstand tegen voedsel van genetisch gemodifi-
ceerde planten, lijkt het enthousiasme om deze technieken
voor rasverbetering bij dieren toe te passen niet erg groot. Een
uitzondering blijken vissen. De eerste producten van gene-
tisch gemodificeerde zalmen zijn binnenkort te verwachten.
Behalve voor verbetering van productiekenmerken kan gene-
tische modificatie ook worden gebruikt om gezondere land-
bouwhuisdieren te creëren bijvoorbeeld door resistentie tegen
bepaalde ziekten in te bouwen. Zo wordt er gewerkt aan scha-
pen en runderen die niet meer gevoelig zijn voor scrapie en
BSE. Varkens die waren voorzien van een melkeiwitgen van
het rund bleken melk te produceren met een vijftig procent ho-
ger gehalte in eiwit met sneller groeiende en gezondere zeu-
gen als resultaat. Transgene dieren kunnen ook worden ge-
bruikt voor de productie van medicijnen, bijvoorbeeld in hun
melk. Beroemd is de stier Herman van het Leidse bedrijf
Pharming wiens nakomelingen melk produceren met humaan
lactoferrine, een eiwit met antibacteriële eigenschappen.
Andere voorbeelden zijn konijnen die in hun melk humaan al-
pha-glucosidase uitscheiden dat wellicht gebruikt kan worden
bij behandeling van de ziekte van Pompe en geiten die anti-
trypsine maken voor behandeling van bepaalde longziekten.
Transgene dieren hoeven niet als directe bron voor medische
producten te fungeren. Muizen die zodanig genetisch zijn
veranderd dat ze humane antistoffen kunnen maken, worden
gebruikt als bron voor of genetisch materiaal of cellen waar-
mee grootschalige
in vitro productiesystemen worden ont-
wikkeld (11),

Een bijzondere toepassing van transgenese ligt op het gebied
van xenotransplantatie, het gebruik van dierlijke organen
voor transplantatie bij de mens (8), Door de aanwezigheid
van natuurlijke antistoffen tegen dierlijke organen volgt na
transplantatie een zeer heftig acute afstotingsreactie. Door
varkens te voorzien van menselijke genen voor bepaalde ei-
witten die afstoting kunnen remmen, kan wellicht die hyper-
acute afstoting worden voorkomen.

Risico\'s en regelgeving

Genetisch gemodificeerde dieren kunnen risico\'s met zich
meebrengen. De genetische modificatie kan leiden tot onge-
wenste eigenschappen zoals agressief gedrag met risico\'s
voor de verzorgers en anderen. Ontsnapte dieren met een
toegevoegde eigenschap die een verhoogde fitness geven,
kunnen theoretisch een eventuele wilde populatie van soort-
genoten verdringen. Zo zijn de zalmen die extra groot wor-
den door inbouw van een extra groeihormoongen beter ge-
adapteerd aan koud water en kunnen zich beter verspreiden
dan hun niet-gemodificeerde soortgenoten. Het is maar de
vraag of dit een probleem wordt. Met groeihormoon behan-
delde forellen bleken echter veel meer en dichter bij het wa-
teroppervlak te foerageren en waren daarom een gemakkelij-
kere prooi voor reigers en andere visetende dieren.
Horizontale genoverdracht van de toegevoegde genetische
informatie is een ander mogelijk risico. Die overdracht kan
gebeuren bij dieren die in stallen of laboratoria gehouden
worden. Maar na ontsnapping zouden ze een schadelijk gen
op de wilde populatie overbrengen met grote ecologische ge-
volgen.

Andere risico\'s vormen dieren die via genetische modificatie
besmet kunnen worden met humane pathogenen, zoals de
muizen die de receptor voor het humane poliovirus hebben
gekregen. Dergelijke dieren kunnen een nieuw reservoir vor-
men voor infecties bij de mens.

Wegens al deze risico\'s voor mens en milieu vallen deze
transgene en knock-out dieren onder de wet Milieubeheer.
Er dient voor het maken en houden van deze dieren een ver-
gunning te worden aangevraagd bij het ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
(VROM) zoals voor alle genetische gemodificeerde organis-
men geldt. Een vergunning wordt alleen verleend als de die-
ren zo gehouden worden dat ze niet kunnen ontsnappen of
hun extra genetische informatie kunnen overdragen.
Voedsel afkomstig van genetische gemodificeerde dieren
heeft ook een aantal theoretische risico\'s. Overdracht van de
genetische informatie zou kunnen plaatsvinden door op-
name en inbouw van het DNA dat zich in het voedsel be-
vindt. Ook is het mogelijk dat een transgeen dier een eiwit
maakt dat allergeen is voor de consument. Voor de markttoe-
lating moet dit soort transgeen voedsel eerst op veiligheid
worden beoordeeld door de Novel Food Commissie,
Behalve deze wetgeving die waakt over de veiligheid heeft
Nederland een unieke regelgeving betreffende de ethische
toetsing van biotechnologische handelingen bij dieren. Het
betreft artikel 66 in de Gezondheids- en Welzijnswet voor

Moderne biotechnologie: zegen of zorg.

Tabel 2. Voornaamste regelgeving.

Wetgeving

Ministerie

Toetsing door\'

Toetsingskader

Wet milieubeheer

VROM

COGEM

Veiligheid voor mens
en milieu

Gezondheids- en
Welzijnswet voor
Dieren

LNV

CBD

Gezondheid en welzijn
voor dieren en andere
ethische aspecten

Wet op de
dierproeven

VWS

DEC

Gezondheid en
welzijn

Novel Food
besluit

VWS

CNF

Voedselveiligheid

I COGEM (Commissie Genetische Modificatie), CBD (Commissie
Biotechnolgie bij Dieren), DEC ( Dierexperimentencommissie), CNF
(Commissie Novel Food)

-ocr page 109-

Dieren (ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(LNV)). In dit artikel gaat men uit van het nee-tenzij-prin-
cipe, dat wil zeggen dat geen biotechnologisehe handelingen
mogen worden verricht als de voordelen niet opwegen tegen
de bezwaren. Tot die bezwaren horen niet alleen gezond-
heids- en welzijnsaantastingen, maar ook de aantasting van
intrinsieke waarde en integriteit (3, 5). Die toetsing uitge-
voerd door de Commissie Biotechnologie bij Dieren gaat
veel verder dan de toetsing onder de Wet op de Proefdieren
(ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS))
uitgevoerd door instituutsgebonden Dierexperimentencom-
missie\'s (DEC) die alleen de gezondheid en het welzijn toet-
sen van dieren die in experimenten worden gebruikt.
In tabel 2 staan nog eens de voornaamste regels die gelden
rond genetisch gemodificeerde dieren.

Literatuur

1. Babinet C. Transgenic mice: an irreplaceable tool for the study of mam-
malian development and biology. J Am Soc Nephrol 2000; Suppl 16:
S88-94.

2. Bader M. Bohnemeier H. Zollmann FS, Lockley-Jones OE, and Ganten
D. Transgenic animals in cardiovascular disease research. Exp Physiol
2000; 85:713-31.

3. Christiansen SB, and Sandoe P. Bioethics: limits to the interference
with life. Anim Reprod Sci 2000; 60-61: 15-29.

4. Cross JC. Genes regulating embryonic and fetal survival. Theriogenol
2001; 55: 193-207.

5. Dennis MB Jr. Humane endpoints for genetically engineered animal
models. ILARJ 2000;41:94-8.

6. Elmquist WF, and Miller DW. The use of transgenic mice in pharma-
cokinetic and pharmacodynamic studies. J Pharm Sci 2001; 90: 422-
35.

7. French JE, Spalding JW, Dunnick JK, Tice RR, Furedi-Machacek M,
and Tennant RW. The use of transgenic animals in cancer testing. Inhal
Toxicol 1999; 11:541-4.

8. Hammer C. Xenotransplantation: perspectives and limits. Blood Purif
2001; 19:322-8.

9. Harris S, and Foord SM. Transgenic gene knock-outs: functional gen-
omics and therapeutic target selection. Pharmacogenomics 2000; 1 :
433-43.

10. Hennighausen L. Mouse models for breast cancer. Breast Cancer Res
2000; 2: 2-7.

11. Houdebine LM. Transgenic animal bioreactors. Transgenic Res 2000;
9: 305-20.

12. Joe B, Griffiths MM, Remmers EF, and Wilder RL. Animal models of
rheumatoid arthritis and related inflammation. Curr Rheumatol Rep
1999; 1: 139-48.

13. Linder CC. The influence of genetic background on spontaneous and
genetically engineered mouse models of complex diseases. Lab Anim
(NY) 2001; 30: 34-9.

14. Moser R, Quesniaux V, and Ryffel B. Use of transgenic animals to in-
vestigate drug hypersensitivity. Toxicology 2001 ; 158: 75-83.

15. Nohmi T, Suzuki T, and Masumura K. Recent advances in the protocols
of transgenic mouse mutation assays. Mutat Res 2000; 455: 191-215.

16. Petters RM, and Sommer JR. Transgenic animals as models for human
disease.Transgenic Res 2000; 9: 347-51.

17. Ray MK, Pagan SP, and Brunicardi FC. The Cre-lox P system: a versa-
tile tool for targeting genes in a cell- and stage-specific manner. Cell
Transplant 2000;9:805-15.

18. Resor L. Bowen TJ. and Wynshaw-Boris A. Unraveling human cancer
in the mouse: recent refinements to modeling and analysis. Hum Mol
Genet 2001; 10: 669-75.

19. Wolf E, Schemthaner W, Zakhartchenko V Prelle K, Stojkovic M, and
Brem G. Transgenic technology in farm animals-progress and per-
spectives. Exp Physiol 2000; 85: 615-25.

Moderne biotechnologie: zegen of zorg?

Self Assessment Colour Review of Veterinary Dentistry

Boekbesprekin

Frank JM Verstraete. Verkrijgbaar bij: Manson
Publishing/The Veterinary Press, 73 Corringham Road,
London NWii 7 DL, Great Britain. ISBN: 1-874545-93-
6.

Een 224 pagina\'s tellend boek met vragen voor zelfstu-
die. Liefst 225 vragen. Schitterende kleurenfoto\'s bege-
leid door een korte anamnese worden voorgesteld aan de
lezer die vervolgens zijn kennis kan testen. Een plezie-
rige vorm om de dierenarts vertrouwd te maken met
tandheelkundige vraagstukken en behandelingen in zijn
praktijk. De korte maar adequate antwoorden op de
achterkant van de betreffende pagina worden daar waar
nodig begeleid met uitstekende illustraties. Ook radiolo-
gische foto\'s komen ruim aan bod. Verder worden er een
aantal beelden weergegeven van instrumenten, materia-
len, preparaten en laboratoriumtechnieken.

Vele onderwerpen - misschien wel alle denkbare onder-
werpen bij de hond, kat, paard, konijn en knaagdier - ko-
men in een willekeurige volgorde aan de orde. De index
staat garant voor het opzoeken van een bepaalde afwij-
king.

Het is voor die dierenartsen die zichzelf tandheelkundig
willen scholen of testen een boekje dat gemakkelijk
voorhanden dient te zijn (zelfs op het nachtkastje/toilet
niet zal misstaan!), zo voor het grijpen dient te liggen.
Om even iets op te zoeken zonder dat meteen een dik
handboek geraadpleegd dient te worden, is dit bijna poc-
ketformaat boekje uitermate handig. Een goede kwaliteit
en de zekerheid dat negentien gerespecteerde medeau-
teurs onder leiding van de ook in ons land bekende Belg-
editor dr. Frank Verstraete (hoofd van de tandheelkun-
dige afdeling aan de University of California in Davis)
hebben meegewerkt aan het tot stand komen van dit
werk, kan niet anders zijn dan een welkome uitnodiging
dit boekje per omgaande in uw praktijk te verwelkomen.

A. van Foreest

-ocr page 110-

Botulisme bij het paard was tot nu
toe in Nederland een zeer zeld-
zaam optredend probleem. Er is in
1990 één bevestigd geval beschre-
ven en er zijn berichten over en-
kele niet-bevestigde gevallen.
Eind 2001 werden er op twee
paardenbedrijven in Nederland
neurologische symptomen bij
meerdere dieren tegelijk geconstateerd. Bedrijf A was
een commercieel bedrijf met 42 paarden en bedrijf B een
liefhebberijbedrijf met zeventien paarden. Beide bedrij-
ven waren op geen enkele manier met elkaar in verband
te brengen. Binnen een aantal dagen (bedrijf A) tot we-
ken (bedrijf B) waren er enkele paarden gestorven of in
zeer slechte toestand geëuthanaseerd.

Als op een bedrijf in een korte periode bij meerdere paarden
symptomen als ataxie, parese en paralyse van de achterhand
worden gezien staat de neurologische vorm van EHVl
(rhinopneumonie) nog steeds bovenaan in de differentiële
diagnose (Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120, 311-2). Verder
kan gedacht worden aan intoxicaties. De meest voor de hand
liggende intoxicatie is dan een intoxicatie met mycotoxinen
(Tijdschr Diergeneeskd 1999; 124: 679-81). De minst waar-
schijnlijke diagnose onder Nederlandse omstandigheden is
botulisme.

Op bedrijf A waren de meest op de voorgrond tredende
symptomen trillen (fasciculaties) van de schoudermuscula-
tuur (en eventueel elders), een afwijkende gang, slap worden
van de staart na even bewegen, parese en paralyse. Op het be-
drijf was verder opgevallen dat de hele koppel minder at dan
gebruikelijk, maar er werden geen regurgiteren of proble-
men met slikken waargenomen.

Op bedrijf B werd ook trillen van met name de schouder-
musculatuur gezien, dysfagie met regurgiteren en bij kli-
nisch onderzoek werden duidelijk verminderde boborygmi
geconstateerd. Vervolgens traden parese en later paralyse op
gevolgd door dood, waarschijnlijk op basis van verlamming
van de ademhalingsmusculatuur.

Op bedrijf A werd geen EHVl aangetoond in neusswabs,
maar in het kuilvoer werd
Clostridium botulinum type B-
toxine aangetoond. Op bedrijf B werd in gepaarde sera van
enkele paarden geen titerstijging tegen EHVl aangetoond en
in het voer werden geen mycotoxinen (lolitrem of paxilline)
gevonden. De uitslag van onderzoek op
Clostridium botuli-
«ww-toxine in het kuilvoer is nog niet bekend. Van beide be-
drijven zijn enkele paarden postmortaal onderzocht. Bij deze
secties werd geen oorzaak voor de neurologische klachten
gevonden, zoals te verwachten bij botulisme. Op beide be-
drijven werd een kuil gevoerd die najaar 2001 was ingekuild
onder minder goede omstandigheden (eigenlijk niet lang ge-
noeg gedroogd en dus eigenlijk te nat in de balen gestopt).
Eigenaren moeten erop gewezen worden dat bij paarden de
kwaliteit van de kuil heel belangrijk is. Paarden ontwikkelen
niet alleen sneller digestiestoornissen dan runderen, maar
zijn ook veel gevoeliger voor het
Clostridium botulinum-
toxine.

Uit ei
voor d
praktij

^ Lutz S. Goehring en Marianne M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan,
Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard, discipline Inwendige Ziekten, telefoon (030)
2531112. e-mail: l.s.goehring@ vet.uu.nlof m.sloel@vel.uu.nl

Bij verdenking geen kuil voeren

Het doel van dit korte bericht is om de collega\'s erop te atten-
deren dat bij neurologische symptomen bij meerdere
paarden op een bedrijf naast de neurologische vorm van
EHVl en mycotoxinen er nu in Nederland dus ook echt aan
botulisme dient te worden gedacht! Wanneer de verdenking
\'botulisme\' rijst, is het verstandig het voeren van kuil on-
middellijk te stoppen totdat zekerheid bestaat omtrent de
oorzaak van de problemen. De kuil of andere monsters (se-
rum, faeces, inhoud maagdarmkanaal of lever) kunnen ge-
stuurd worden na telefonisch overleg naar drs. EG. van
Zijderveld, ID-Lelystad (telefoon (0320) 238151).
Er bestaat een vaccin tegen het toxine, maar dat is in
Nederland niet geregistreerd. Ook is het mogelijk paarden te
behandelen met een antiserum, maar dit is alleen zinvol bij
paarden waar het toxine nog circuleert. Als er al duidelijke
neurologische verschijnselen zijn is het eigenlijk te laat, om-
dat het toxine dan al gebonden is aan de synapsen en daar
niet door het antiserum kan worden verdreven.

Onderzoek

In verband met het onderzoek van ondergetekenden naar de
neurologische vorm van EHV1 en de differentiële diagnoses
zoals mycotoxine-intoxicatie en botulisme, zouden wij het op
prijs stellen als u bij neurologische problemen op een paarden-
bedrijf contact met ondergetekenden zou willen opnemen.

Botulisme bij het paard: een reële mogelijkheid in
Nederland?

L.S. Goehringi en M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan^

-ocr page 111-

A. Bouma^ en A. Dekker^

Over de wijze van verspreiding en de gevonden klinische
symptomen van mond- en klauwzeer (MKZ) tijdens de
recente epidemie zijn enkele vragen gerezen. Eén ervan
was het verloop van de infecties op twee vleeskalverbe-
drijven. De eerste infectie betreft een gemengd melkgei-
ten-/vleeskalverbedrijf in Oene en de tweede een bedrijf
in Kootwijkerbroek. Het bedrijf in Oene wordt ver-
ondersteld het indexbedrijf te zijn geweest, waar de
MKZ-epidemie is begonnen. De meest waarschijnlijke
verklaring op dit moment is dat het is gebeurd met een
zending vleeskalveren die de infectie hadden opgelopen
op de besmette halteplaats in Mayenne in Frankrijk,
welke dicht in de buurt is gelegen van het eerste Franse
MKZ-besmette bedrijf.

Drie weken na de import werd de verdenking MKZ gemeld,
echter niet bij de kalveren, maar bij de melkgeiten. Bij de
kalveren waren geen symptomen gezien. De vraag rees
waarom de infectie in Nederland niet eerder was opgemerkt,
of de kalveren geen duidelijker klinische verschijnselen had-
den vertoond en waarom op dit bedrijf\'slechts\' vier van de
74 kalveren seropositief waren? Bij het bedrijf in Kootwij-
kerbroek was de vraag waarom de besmetting op dit bedrijf
alleen was aangetoond bij één viceskalf en waarom dit het
enige bedrijf in de buurt was waar de infectie was opgetre-
den.

Deze bevindingen waren aanleiding om het verloop van de
infectie in vleeskalveren nader te bestuderen, zowel de ver-
spreiding als het klinische beeld. Belangrijk om te begrijpen
wat er was gebeurd was onder meer of het geobserveerde
verloop van de MKZ-infectie kan worden verklaard door het
beperkte contact tussen de kalveren bij dergelijke bedrijven.
Daartoe hebben we een infectie-experiment uitgevoerd bij
jonge kalveren welke individueel in kistjes werden gehuis-
vest en besmet zijn met één van de MKZ-isolaten verkregen
tijdens de uitbraak. Doel hierbij was het klinische beeld bij
kalveren te beschrijven en de virusverspreiding tussen indi-
vidueel gehuisveste kalveren te kwantificeren.
In twee stallen van de high
Containment unit van ID-Lelystad
werden vier kalveren van zes weken oud gehuisvest, in elke
stal twee. De dieren werden gehuisvest in aparte boxen, die
één meter van elkaar waren geplaatst. De dieren konden el-
kaar dus wel zien, maar hadden geen direct contact. De die-
ren kregen melk uit een eigen emmer en werden bijgevoerd
met wat ruwvoer (kalverbrok).

In elke stal werd één dier intranasaal besmet (geïnoculeerd)
met MKZ-virus. Elke dag werden de dieren getemperatuurd.

\' Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-L), Lelystad, Divisie
Infectieziekten en Ketenkwaliteit - Kwantitatieve Veterinaire Epidemiologie, Postbus
65, 8200AB Lelystad

^ Divisie Wettelijke en Dienstverlenende taken - Exotische virale ziekten: vanaf 1 janu-
ari 2002 het UDC.

werden bloed- en speekselmonsters verzameld en werd een
klinische score bijgehouden. Tijdens de verzorging is ge-
tracht door middel van desinfectie van de laarzen en dragen
van handschoenen door de verzorgers de virustransmissie
ten gevolge van de extra biotechnische handelingen te voor-
komen. In alle gevallen werd eerst het niet besmette dier ver-
zorgd en vervolgens het besmette dier. Na vier weken werd
het experiment afgebroken.

Het geïnoculeerde kalf in stal A vertoonde op dag 5 een tem-
peratuur van 40°C, op dag 6 39,7°C en vanaf dag 6 bleef de
temperatuur onder de 39°C. Op dag 5 stond het dier wat te
speekselen. Bij nadere inspectie had het dier drie laesies op
de tandeloze rand, een kleine laesie van 0,7 mm doorsnee op
de neus en een blaar in de tussenklauwspleet van beide voor-
poten. Het dier was echter levendig, at en dronk goed en was
niet opvallend kreupel. In de dagen daarna ontwikkelden
zich ook wat blaren in de tus.senklauwspleet van de achterpo-
ten en een blaar op de tong. Het contactdier in dezelfde stal
vertoonde geen klinische symptomen van MKZ.
In de andere stal vertoonde het geïnoculeerde dier geen
symptomen van MKZ, anders dan op dag 7 na inoculatie een
lichaamstemperatuur van 40,1"C. De rest van de dagen was
de temperatuur onder de 390C. Het contactdier in dezelfde
stal vertoonde geen klinische symptomen van MKZ.
Beide geïnoculeerde kalveren, dus ook die zonder sympto-
men, ontwikkelden een antilichaamrespons tegen MKZ-vi-
rus, aantoonbaar vanaf twee weken na besmetting. Beide
contactdieren bleven serologisch negatief, dus ook het con-
tactdier dat in dezelfde stal stond als het dier met symptomen
van MKZ. Dit duidt erop dat geen verspreiding van het virus
is opgetreden.

Intranasale besmetting van twee kalveren met MKZ-virus
resulteerde bij één dier in klinische verschijnselen en bij het
andere dier in een subklinische infectie. Eén van de twee be-

Een casestudy

MKZ bij (vlees)kalveren: kliniek en virusspreiding

-ocr page 112-

smette kalveren speekselde en had leasies op tong, tandeloze
rand, neus en kroonrand. Het dronk echter vlot en was attent.
Het is dus goed voorstelbaar dat deze verschijnselen van
MKZ worden gemist wanneer de eigenaar slechts één- of
tweemaal per dag in de stal komt en de verschijnselen zich
slechts bij één of enkele dieren voordoen. De afwezigheid
van zichtbare kreupelheid heeft natuurlijk ook te maken met
de beperkte bewegingsmogelijkheden van het dier. Echter in
dit experiment waren de dieren gehuisvest zoals dat bij het
opzetten van jonge kalveren nog steeds gebeurt.
Een andere belangrijke bevinding was dat verspreiding van
virus naar het contactkalf, die op één meter van de besmette
dieren waren gestald, niet optrad. Natuurlijk is slechts één
experiment uitgevoerd en om een statistische onderbouwing
te kunnen geven van de mate van verspreiding van MKZ-vi-
rus bij een beperkte contactstructuur zijn meer gegevens no-
dig. Dit is echter een eerste aanwijzing dat bij een beperkte
contactstructuur, zoals vaak voorkomt in de vleeskalverhou-
derij, transmissie van MKZ-virus kan worden beperkt. Dit
houdt in dat de bevindingen gedaan tijdens de recente MKZ-
epidemie op de twee vleeskalverbedrijven die besmet zijn
geraakt niet worden tegengesproken. De resultaten zijn een
aanwijzing dat als de infectie bij één dier begint, wat het
meest voor de hand liggend is, het virus niet hoeft te spreiden
naar andere dieren. Het blijkt dus wel degelijk mogelijk dat
een introductie van MKZ-virus op een bedrijf met een be-
perkte contactstructuur doodloopt en beperkt blijft tot één of
enkele dieren. De hypothese dat MKZ-virus altijd duidelijke
klinische verschijnselen geeft en altijd spreidt naar meerdere
dieren is hiermee ontkracht. Het blijft het meest waarschijn-
lijk dat het MKZ-virus is binnengekomen met de import van
Ierse kalveren via de besmette halteplaats in Frankrijk.
Gegevens over de RNA-sequentie van het Franse en
Nederlandse virusisolaat onderschrijven dit.

Ontwormingsregiem gemengde groep paarden en ezels

De redactie vond J.H. Boersema
(specialist veterinaire micro-
biologie, Afdeling Parasitologie,
Hoofdafdeling Infectieziekten en
Immunologie, Faculteit der
Diergeneeskunde) bereid om op
onderstaande, uit de praktijk ont-
vangen, vraagstelling voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

Vraag

Wat is het regiem van ontwormen, en met welke werkzame
stoffen, voor een gemengde groep met paarden en ezels?

Antwoord

Voor in Nederland geboren paarden en ezels geldt in grote
lijnen dat hun endoparasietenfauna identiek is. Er is er dan
ook geen verschil tussen de maatregelen die genomen dienen
te worden om ziektes veroorzaakt door worminfecties bij
beide diersoorten te voorkomen. Een uitzondering is
Dictyo-
caulus arnfieldi.
Deze longworm komt weliswaar zowel bij
het paard als bij de ezel voor, maar veel vaker bij de ezel dan
bij het paard. Ook de pathogeniteit verschilt. Ezels kunnen
jarenlang symptoomloos drager zijn van
D. arnfieldi. Als ge-
ïnfecteerde ezels echter samen met paarden worden geweid
of als paarden worden geweid op percelen waar geïnfecteer-
de ezels hebben gelopen, zullen de paarden klinisch long-
wormziekte ontwikkelen. Dit is ook de reden waarom vroe-
ger werd gezegd dat ezels en paarden niet samen geweid
konden worden. Met gebruikmaking van de modernere an-
thelmintica is dat tegenwoordig wel mogelijk.
D. arnfieldi is
zeer gevoelig voor macrocyclische lactonen (ivermectine en
moxidectine). Twee behandelingen met een maand tussentijd
met ivermectine of moxidectine zijn voldoende om ezels vrij
te inaken van longwormen. Het zal duidelijk zijn dat deze
behandelingen moeten worden uitgevoerd voordat de ezel
aan de koppel paarden wordt toegevoegd. Eenmaal geïnfec-
teerde percelen kunnen een jaar infectieus blijven, maar de
infectie zal bij regelinatig gebruik van macrocyclische lacto-
nen na verloop van tijd uitsterven.

Vraa

antwoor

Andere bij paardachtigen voorkomende soorten zijn
Strongyloides westeri en Parascaris equorum die beide
ziekte kunnen veroorzaken bij veulens.
Parascaris bij uit-
zondering ook bij oudere paarden. De lintworm,
Anoplce-
phala perfoliata
wordt in Nederland regelmatig bij paarden
van alle leeftijden gezien. Deze wormsoorten vragen een
aparte aanpak die buiten het kader van de vraagstelling valt.
De belangrijkste wormen van de paardachtigen (hierna te
noemen; paarden) zijn de strongyliden. Hiertoe behoren; de
Cyathostominae (dertig verschillende soorten) en
Strongy-
lus vulgaris.
Het zijn deze wormen die een constante bedrei-
ging vormen voor de gezondheid van paard en ezel en ver-
dienen daarom een preventieve aanpak.
Strongylus
edentatus
en Strongylus equinus zijn minder belangrijk. Zij
worden buiten beschouwing gelaten, maar worden ook ade-
quaat bestreden met het hierna te bespreken ontwormings-
schema.

Epidemiologie

Niet ontwormde paarden scheiden gedurende het hele jaar
strongylus-eieren uit. In de eieren ontwikkelt zich een lar^e
dat als LI het ei verlaat, zich in de mest ontwikkelt tot L3 en
vervolgens de mest verlaat om zo in de omgeving op het gras
terecht te komen. De ontwikkelingsduur van ei tot infec-
tieuze larve is vooral afhankelijk van de buitentemperatuur.
In het voorjaar duurt het enkele weken voor er zich infec-
tieuze larven hebben ontwikkeld. In de zomer duurt dat maar

-ocr page 113-

één tot twee weken. Dit heeft tot gevolg dat zowel de eieren
die in het voorjaar op de wei zijn gekomen als ook de eieren
die daar later zijn terechtgekomen, zich in de zomer tot in-
fectieuze larven hebben ontwikkeld.
De infectie met strongy-
liden vindt daarom vooral in de zomer en de herfst plaats.
De met het gras opgenomen larven van de Cyathostominae
maken voordat ze volwassen worden eerst een ontwikkeling
door in het slijrnvlies van de blinde en de dikke darm. De
ontwikkelingstijd in het darmslijmvlies is minimaal zes we-
ken maar het merendeel van de opgenomen L3-larven gaat
gedurende een aantal maanden in inhibitie. Dit heeft tot ge-
volg dat het gros van de larven die in de loop van de zomer en
de herfst zijn opgenomen zich pas in de daarop volgende
winter, lente en zomer tot volwassen wormen ontwikkelen.
De larven van
S. vulgaris gaan niet in inhibitie, maar hun
ontwikkelingstijd in de arteriën duurt een aantal maanden
zodat ook zij volwassen worden vanaf de tweede helft van de
winter. De uitscheiding van de eieren van de strongyliden
begint dus al in de loop van de winter.
Paarden die in het
voorjaar naar buiten gaan, zullen het weiland dus meteen
contamineren met eieren.

Preventie

Infecties met strongyliden zijn weide-infecties. In hooi, kuil-
voer en krachtvoer komen geen larven voor. Boxinfecties
spelen geen rol van betekenis. Het milieu in een strooisellaag
is niet geschikt voor de overleving van larven. In condenswa-
ter op wanden kan nog wel eens een enkel larlje voorkomen
die dan door het paard opgelikt zou kunnen worden, maar de
aantallen spelen geen belangrijke rol in het geheel. Paarden
die op een stand staan lopen al helemaal geen risico. Voor
paarden die het hele jaar zijn opgestald hoeven dan ook geen
maatregelen te worden genomen om een infectie met stron-
gyliden te voorkomen. Ze hoeven dus ook niet regelmatig
ontwormd te worden. Bij paarden die weidegang krijgen
moeten wel maatregelen worden genomen om ziekte te voor-
komen. Bij zowel de Cyathostominae als
S. vulgaris zijn het
met name de larvale stadia die de schade veroorzaken. De
preventie dient dan ook gericht te zijn op het voorkomen van
de opname van infectieuze larven. De oplossing is in feite
simpel.
Als er geen wormeieren worden uitgescheiden zullen
er geen larven op het gras komen en zullen de paarden zich
ook niet infecteren.
Dit is te realiseren door de paarden op
van tevoren bepaalde tijden te ontwormen.

Anthelmintica

Dc voor paarden geregistreerde anthelmintica zijn op grond
van hun werkingsmechanisme te verdelen in drie groepen.
De benzimidazolederivaten waartoe fenbendazole (Pana-
cur®, Equiworm F®, EIsu®) en febantel (Mira®, Rintal®,
Pharbenlan®) behoren. Deze groep is voor de behandeling
waar we nu over spreken onbruikbaar omdat de Cyatho-
stominae tegen deze groep resistent zijn geworden.
Pyrantel
(Strongid-P®, Anthel-P®) behoort tot de ganglionstimulato-
ren. Pyrantel is effectief tegen de volwassen stadia, maar niet
tegen de larvale stadia van de Cyathostominae en
S. vulgaris.
Tot de macrocyclische lactonen behoren ivermectine
(Eqvalan®, Furexel® Ivomec-P®, Panomec®, Eraquell®\') en
moxidectine (Equest®). Ivermectine is effectief tegen de vol-
wassen stadia, maar niet tegen de larvale stadia van de
Cyathostominae en is werkzaam tegen de volwassen en lar-
vale stadia van
S. vulgaris. Moxidectine is effectief tegen de
volwassen stadia en een deel van de larvale stadia van de

Cyathostominae, en is werkzaam tegen de volwassen en lar-
vale stadia van 5.
vulgaris.

Ontwormingsstrategie

Paarden die in het voorjaar naar buiten gaan, scheiden eieren
van Cyathostominae en
S. vulgaris uit. Om contaminatie van
de weide met deze eieren te voorkomen moeten
alle paarden
worden ontwormd als ze naar buiten gaan. De volwassen
wormen worden gedood en de paarden zullen daarna gedu-
rende een bepaalde periode geen eieren meer uitscheiden.
De larvale stadia van de Cyathostominae in de darmmucosa
worden door pyrantel en ivermectine niet, en door moxidec-
tine gedeeltelijk gedood. Deze larven ontwikkelen zich ver-
der en zullen na verloop van tijd volwassen worden en eieren
gaan produceren. De behandeling zal daarom moeten wor-
den herhaald. Na hoeveel tijd dit is wordt bepaald door de
Egg Reappearance Period (ERP). De ERP is de tijd die ver-
loopt tussen het tijdstip van behandeling en het tijdstip waar-
op de gemiddelde eiuitscheiding van alle paarden hoger
wordt dan 100 EPG. Binnen de ERP worden er wel eieren
uitgescheiden maar de aantallen zijn te gering om problemen
te veroorzaken. Bovendien blijft hierdoor een beperkte in-
fectie optreden waardoor de paarden hun immuunstatus op
peil houden. De ERP van pyrantel en ivermectine is respec-
tievelijk zes en acht weken. Om de weidecontaminatie laag
te houden zullen met pyrantel behandelde paarden daarom
na zes weken en met ivermectine behandelde paarden na
acht weken opnieuw behandeld moeten worden. De ERP van
moxidectine is aanzienlijk langer omdat dit middel ook een
deel van de larvale stadia doodt. Uit eigen onderzoek is ge-
bleken dat de ERP van moxidectine minstens 25 weken is.
Andere onderzoeken leverden vergelijkbare lengtes op. Om
hun moverende redenen adviseert de fabrikant van moxidec-
tine echter om de paarden met tussenpozen van drie maan-
den te ontwormen.

Ontwormingsschema

Voor paarden die \'s zomers buiten lopen en \'s winters zijn op-
gestald, geldt daarom het volgende ontwormingsschema.
Alle paarden behandelen met pyrantel, ivermectine of moxi-
dectine op het moment dat ze naar buiten gaan. Bij gebruik
van pyrantel moet deze behandeling drie keer worden her-
haald met zes weken tussentijd. Bij gebruik van ivermectine
de behandeling twee keer herhalen met acht weken tussen-
tijd. Bij gebruik van moxidectine hoeft de behandeling niet
herhaald worden. De fabrikant van moxidectine adviseert
echter om de behandeling na drie maanden te herhalen.
Met dit schema wordt zowel cyathostominose als strongy-
lose voorkomen. Ga maar na. Stel dat de paarden op I mei
naar buiten gaan en op 1 november weer opgestald worden.
Op 1 mei worden ze behandeld met, bijvoorbeeld, ivermec-
tine. De tweede behandeling moet dan worden gegeven op 1
juli en de derde op 1 september. Als de paarden met pyrantel
worden behandeld wordt het toegediend op I mei, 15 juni, I
augustus en 15 september. Als moxidectine wordt gebruikt
moeten ze behandeld worden op 1 mei. De ei-uitscheiding
begint in alle gevallen pas weer begin november als de
paarden zijn opgestald. Bij het opstallen hoeven de paarden
niet behandeld te worden omdat de mest en dus ook de eieren
niet meer op de wei komen. De overlevingskansen van lar-
ven in een mesthoop zijn gering. Oude mest kan dan ook
zondermeer voor bemesting worden gebruikt. Bovendien
wordt de mest van paardenbedrijven meestal afgevoerd. De

-ocr page 114-

eerstvolgende behandeling wordt pas weer gegeven als de
paarden het daaropvolgende jaar weer naar buiten gaan. Ook
S. vulgahs wordt met deze behandelingen adequaat bestre-
den. Zeker als ivermectine of moxidectine worden gebruikt
omdat deze middelen ook effectief zijn tegen de larvale sta-
dia van deze parasiet.

Het hele jaar buiten

Op bedrijven waar de paarden het hele jaar buiten lopen
moet dit regiem enigszins worden aangepast. De vanaf no-
vember uitgescheiden eieren komen nu wel op het land.
Omdat de buitentemperatuur dan al laag is zal er geen of
nauwelijks ontwikkeling van eieren optreden. Daar komt
nog bij dat eieren van strongyliden slecht overwinteren. In de
loop van de winter en het vroege voorjaar zal, als gevolg van
het uit inhibitie komen van Cyathostominae en het volwas-
sen worden van
S. vulgaris, het EPG gaan stijgen. In het
vroege voorjaar komen er daardoor relatief grote aantallen
eieren op het land, die zich bij de stijgende buitentempera-
tuur tot infectieuze larven kunnen ontwikkelen. Bij paarden
die het hele jaar buiten lopen moet daarom worden geadvi-
seerd om de eerste behandeling begin maart te geven, ver-
volgens met de aangegeven tussentijden de behandeling te
herhalen en net als bij de opgestalde paarden in september te
stoppen.

Bestrijding zonder anthelmintica

Hetzelfde effect is te bereiken door gedurende het weidesei-
zoen alle mest van de paarden twee keer per week te verwij-
deren. In de mest kunnen dan wel eieren voorkomen, maar
de mest is al verwijderd voordat de larven eruit komen. Een
nadeel is natuurlijk de hoeveelheid werk. De voordelen voor
de eigenaar zijn echter niet gering. Geen kosten voor worm-
middelen. Geen mestplaatsen in de wei zodat er veel meer
gras ter beschikking is. Geen ontwikkeling van resistentie te-
gen wormmiddelen. In de USA worden al gemotoriseerde
\'stofzuigers\' gebruikt om mest uit de wei te verwijderen.

Resistentie

Een belangrijk nadeel van een dergelijk behandelingsregiem
is dat de selectiedruk voor de ontwikkeling van anthelminti-
cumresistentie hoog is. Zorg er daarom in ieder geval voor dat
de paarden geen onderdosering krijgen. Veel paarden zijn
zwaarder dan 600 kg en moeten dus meer dan de inhoud van
één injector toegediend krijgen.

Controleer minstens één keer per jaar de effectiviteit. Doe dit
door veertien dagen na een behandeling van een representa-
tief aantal paarden een eitelling uit te voeren of uit te laten
voeren. Het EPG moet nul of nagenoeg nul zijn. Is dit niet het
geval dan is er een behandelingsfout gemaakt of is er sprake
van resistentie.

Over het wisselen van anthelmintica bestaan veel misverstan-
den. Absoluut fout is om alternerend ganglionstimulatoren
(pyrantel) en macrocyclische lactonen (ivermectine en moxi-
dectine) te gebruiken. Dit kan multiresistentie tot gevolg heb-
ben omdat twee opeenvolgende behandelingen binnen één ge-
neratie zullen vallen. Als er afgewisseld wordt moet dit
jaarlijks worden gedaan. Het is overigens maar zeer de vraag
of dit wel zin heeft, want met twee groepen middelen kun je
nauwelijks spreken van wisselen. Bovendien loopje tegen het
probleem aan dat in een jaar waarin er pyrantel wordt gebruikt,
er voor de bestrijding van
Strongyloides en Gasterophilus toch
ook één van macrocyclische lactonen moet worden toege-
diend. Mijn advies is daarom als volgt: behandel paarden met
ivermectine of moxidectine. Deze kunnen overigens, omdat
ze tot dezelfde groep behoren, door elkaar gebruikt worden.
Zorg met name voor de juiste dosering. Controleer jaarlijks de
effectiviteit. Pas als de effectiviteit afneemt pyrantel gebrui-
ken. Bij de keus ivermectine of moxidectine kan op theoreti-
sche grond een geringe voorkeur worden uitgesproken voor
ivermectine boven moxidectine. Ivermectine is namelijk niet
effectief tegen de larvale stadia van de Cyathostominae.
Hierdoor staat een groot deel van de populatie niet onder de
selectiedruk. De selectiescherpte bij gebruik van ivermectine
is daarom lager dan bij gebruik van moxidectine.

Mastocytomen bij de Boxer

Een literatuurstudie en een retrospectief onderzoek naar het voorkonnen van
mastocytonnen

E. Bakelaar; SR 1087/00:16 pp.

Er wordt een overzicht gegeven van
hetgeen uit de literatuur bekend is
over mastocytomen, wat betreft eti-
ologie, raspredispositie, lokalisatie
gezwellen en leeftijds- en ge-
slachtsverdeling. Ook wordt aan-
dacht geschonken aan de diverse
histologische beelden, de betekenis van de groeisnelheid en
de grootte alsmede over het biologische gedrag.

Studente
referate

Aan de hand van een retrospectief onderzoek van het patiën-
tenbestand van het Diagnostisch Centrum van de
Hoofdafdeling Pathologie van de Diergeneeskundige
Faculteit te Utrecht over de jaren 1984 tot en met 1999 is na-
gegaan de frequentie en de plaats van voorkomen bij diverse
rassen alsmede de leeftijd, het geslacht en de differentiatie-
graad van de mastceltumoren. Een en ander wordt tebella-
risch verwerkt.

Er blijkt een raspredispositie te bestaan berustende op chro-
mosomale fragiliteit waarbij de expressie van de stamcel
factor receptor (c-kit) een rol speelt.

-ocr page 115-

Door Sophie Deleu

Twee goede redenen om het non-
vaccinatiebeleid bij te stellen: de
^^^^^^^^ maatschappelijke gevolgen van
lï^^ff^l^ff een dierziekte-uitbraak - zoals
van MKZ in 2001 - zijn veel groter

_ en ingrijpender dan werd inge-

schat en moderne, technische ont-
wikkelingen maken het mogelijk
om betrouwbaar onderscheid te
maken tussen gevaccineerde en niet-gevaccineerde die-
ren. Daarmee valt één van de belangrijkste redenen weg
om vaccinatie achterwege te laten bij een uitbraak. De
stamping-out-methode als enig bestrijdingswapen is der-
halve maatschappelijk niet langer te verdedigen. Dit was
de inzet van de
International Conference on Prevention
and Control of Foot and Mouth Disease
in Brussel op 12
en 13 december 2001. Voorzitter van de KNMvD Ton de
Ruijter was erbij en doet verslag van deze opmerkelijke
bijeenkomst die gerust \'historisch\' mag worden genoemd
vanwege de kentering in de denkwijze over het non-vac-
cinatiebeleid die bij deelnemers duidelijk merkbaar was.

Het waren niet de minste sprekers die waren uitgenodigd om
op deze conferentie hun zegje te doen. Bovendien waren alle
vierhonderd participanten met zorg geselecteerd. Het waren
vertegenwoordigers van de OIE (Office International des
Epizootics), de FAO (Food and Agricultural Organisation),
de Europese Commissie, het Europees Parlement, nationale
lidstaten - zoals de ministers van Landbouw en de Chief
Veterinary Officers - en non-gouvernementele, maatschap-
pelijke organisaties (NGO\'s), zoals de KNMvD en de
Europese koepelorganisaties hiervan zoals de FVE
(Federation of Veterinarians of Europe), dierenbescherming
en landbouworganisaties. De conferentie werd voorgezeten
door Annemie Neyts-Uyttebroeck, de Belgische minister van
Landbouw, omdat België voorzitter was van de EU De
Nederlandse minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij (LNV) Laurens Jan Brinkhorst, werd in de gelegen-
heid gesteld de Nederlandse ervaringen met MKZ uit de doe-
ken te doen, evenals de Britse staatssecretaris van Milieu,
Voedsel en Landbouw, Margaret Beckett, met betrekking tot
de uitbraak in het Verenigd Koninkrijk. En natuurlijk was ook
een belangrijke rol weggelegd voor David Byrne, EU-com-
missaris Volksgezondheid en Consumentenbescherming.

De toon gezet

\'De toon was meteen gezet door de uitstekende inleiding van
Annemie Neyts\', aldus De Ruijter. \'Ze had het over
Middeleeuwse uitroeiingsmethodes, verwerpelijke brand-
stapels en de mogelijkheden voor bioterrorisme. Ze noemde
ook meteen het FVE-standpunt inzake MKZ-bestrijding dat
door Nederland was ingebracht. Dat verheugde ons natuur-
lijk bijzonder!\'

Daarop volgde David Byrne. Hij gaf - eigenlijk tot ieders
verbazing - ruimte voor discussie door te erkennen dat het
politieke klimaat veranderd is. \'Hij noemde de discussie die
was ontstaan over het non-vaccinatiebeleid niet verrassend
en noemde het gelukkig dat in de aanbevelingen aandacht
werd gegeven aan welzijns- en ethische aspecten.
Belangrijke argumenten om het non-vaccinatiebeleid te her-
overwegen zijn geconstateerde tekortkomingen van de stam-
ping-out-methode, de moeilijke, haast onmogelijke toe-
gangscontroles langs de grenzen van de EU, de brede
aanwezigheid van het MKZ-virus langs de EU-grenzen, de
situatie in de landen die nog gaan toetreden tot de EU (pre-
accessie landen) en de mogelijkheden die er zijn voor bioter-
rorisme. Een uitbraak kan immers een land totaal ontwrich-
ten. Maar hij zei ook dat alhoewel vaccinatie populair is,
deze bestrijdingsmethode daarom nog niet in alle gevallen
juist is.\' Vandaar dat Byrne pleitte voor gedegen onderzoek
naar de zogenaamde markertest, waarmee onderscheid kan
worden gemaakt tussen gevaccineerde en niet-gevacci-
neerde dieren. \'En hij zei dat Europa verantwoordelijkheid
moet nemen als massale doding kan worden voorkomen,
maar wees er tevens op dat dit niet zonder OIE en WTO kan
plaatsvinden\', vertelt De Ruijter enthousiast.
De boodschap van Brinkhorst kan kernachtig worden
samengevat: \'Ik heb het gedaan zoals het moest en was over-
eengekomen in de EU, maar in de toekomst moet en kan het
anders.\' Hem komt uiteraard de eer toe deze conferentie
mede te hebben geïnitieerd.

Negen maanden verschil

Het probleem is wel ingewikkeld. Het lijkt soms alsof er he-
lemaal niet gevaccineerd zou mogen worden in Europa, maar
dat is toch bezijden de waarheid. Zowel door OIE als door
Brus.sel werd erop gewezen dat zowel de suppressieve als
protectieve vaccinatie is toegestaan, evenals een regionaal
onderscheidende aanpak (zie het verschil in de aanpak tus-
sen Nederland en het Verenigd Koninkrijk). Als je de dieren
die gevaccineerd zijn echter niet vernietigt, dan gaan de
grenzen twaalf maanden dicht. Dat is voor sommige landen -
zoals Nederland dat sterk afhankelijk is van export - onover-
komelijk lang. Er worden in zo\'n periode ongelooflijke hoe-
veelheden dieren geboren, waarmee niets meer kan worden
aangevangen. Als je de dieren die gevaccineerd zijn wél ver-
nietigt, kan je drie maanden later - dat is negen maanden eer-
der - weer exporteren. Tot op heden is het resultaat van de af-
weging steeds dat het beter is om gevaccineerde dieren wel te
vernietigen (het totale aantal dieren dat uiteindelijk moet
worden vernietigd is daardoor veel lager en de getroffen vee-
houders kunnen sneller hun bestaan weer opbouwen). Door
onze Chief Veterinary Officer (CVO) Frits Pluimers werd
deze aanpak zeven maal goedkoper genoemd dan het niet
ruimen van de dieren. Zou men echter kunnen bewerkstelli-
gen dat vlees van gevaccineerde dieren mag worden geëx-

Historische omslag in denken op Europese MKZ-conferentie

\'Massale vernietiging gezonde dieren Middeleeuws\'

-ocr page 116-

porteerd - desnoods onder bepaalde voorwaarden - dan kan
men de periode dat de grenzen helemaal dicht zitten in be-
langrijke mate bekorten. Dit zou een aanzienlijke beperking
betekenen van het aantal gezonde dieren dat moet worden
gedood.

De conferentie heeft consensus opgeleverd dat een nieuwe
bestrijdingswijze gewenst is, waarin een vaccinatie met
NSP-vrij vaccin in combinatie met een discriminerende test
mogelijk een plaats kan hebben. Dit mede op grond van so-
cio-ethische overwegingen, hetgeen gerust een ommezwaai
mag worden genoemd. Nagenoeg iedereen - zo luidt ook het
standpunt van de veterinairen - vindt dat eradicatie van het
MKZ-virus de voorkeur verdient boven preventieve vaccina-
tie. Wel vindt men dat een beschermende vaccinatie met dis-
criminerende test moet kunnen worden ingezet bij de bestrij-
ding van een uitbraak, waarbij er geen zodanige handels-
beperkingen moeten kunnen worden opgelegd dat enorme
aantallen gezonde dieren moeten worden vernietigd. Na de
uitbraak van klassieke varkenspest was van deze denkwijze
nog geen sprake, dus er is wel vooruitgang geboekt naar aan-
leiding van de afgelopen MKZ-uitbraak. Natuurlijk zal er
nog grondig onderzoek moeten worden gedaan naar de ef-
fectiviteit en betrouwbaarheid van markervaccins en discri-
minerende tests en blijven goede controles en vroege signa-
lering onverminderd belangrijk.

Wereldvoedselprobleem

De directeur-generaal van de OIE, Bernard Vallat, gaf aan
dat er een nieuwe codex (internationale regelgeving) op
komst is, waarin waarschijnlijk meer ruimte komt voor vac-
cinatie. De Ruijter: \'De OIE houdt in april een conferentie
over dit onderwerp en in mei een algemene ledenvergade-
ring, dus dat is op korte termijn\'. Hij vertelt verder dat de
Britse staatssecretaris van Landbouw een behoudend ver-
haal hield dat weinig begripvol was voor de enorme maat-
schappelijke consequenties die met name in het VK aan de
orde waren geweest. \'Ongelooflijk dat de Britten zo achter-
dochtig zijn en nog steeds volhouden dat stamping-out de
enige methode is.\' .lacques Diouf, directeur-generaal van de
FAO echter, oogstte erg veel lof Hem kwain de eer toe een
omslag in denken te hebben veroorzaakt door het huidige be-
leid ronduit onethisch te noemen. \'Hij betrok ook het
wereldvoedselprobleem in de discussie. Hij zei dat men in
hongerende derdewereldlanden met verbazing en afschuw
kijkt naar ons non-vaccinatiebeleid en de consequenties er-
van, namelijk dat gezonde dieren massaal worden vernie-
tigd. Hij vond dat de westerse landen juist verantwoordelijk-
heid zouden moeten nemen in het mondiaal bestrijden van
MKZ, met behulp van vaccinatie natuurlijk. Als je het pro-
bleem globaal beschouwt, is stamping-out als enige methode
geen optie.\' En daar kunnen de aanwezigen vanzelfsprekend
niet omheen. \'Hij gaf ook aan de FAO een operationele rol
wil spelen in de ontwikkeling van een mondiale bestrijdings-
strategie, die vooral duurzaam zou moeten zijn\', aldus De
Ruijter.

Vervolgens was het woord aan Europarlementariër
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (voorzitter van het
comité voor Agricultural and rurale Development van het
Europese parlement). \'Hij gaf aan het helemaal eens te zijn
met Diouf en gewoonweg sprakeloos te zijn van de huidige
aanpak. Hij nam woorden in de mond als brandstapels, inte-
griteit dier en dierenwelzijn. En \'als het nou nog BSE was
geweest, maar MKZ heeft niets uit te staan met volksgezond-
heid\'. Zijn slotzin was: hoe heeft het ooit zo ver kunnen ko-
men\'. Het standpunt van het Europees Parlement is dan ook
kortweg: tegen preventief vaccineren, vóór andere vormen
van bestrijding, tegen het vernietigen van gezonde dieren -
\'we laten immers wél vlees toe van gevaccineerde dieren uit
derde landen\' - en vóór een globale aanpak.
De standpunten van de Chief Veterinary Officers van de
Europese landen kwamen veelal overeen: vóór de inzet van
de noodvaccinatie bij een uitbraak en vóór de ontwikkeling
van nieuwe regelgeving op korte termijn. De Ruijter:
\'Volgens de Duitse GVO Zwingmann zou al in 2002 een dis-
criminerende test beschikbaar moeten zijn.\' Ook de Britse
GVO gaf aan open te staan voor vaccinatie en de Franse zei
zelfs dat ze in Frankrijk gevaccineerd zouden hebben, indien
de uitbraak niet zo snel tot staan zou zijn gebracht.

Vlees van gevaccineerde dieren

Interessant was de discussie over het labelen van \'gevacci-
neerd vlees\'. \'Van deze term willen we juist helemaal af,
maar die bleef hardnekkig terugkomen\', vertelt De Ruijter.
\'Om te beginnen gaat het om vlees van gevaccineerde die-
ren. Het punt is dat als dit vlees gelabeld wordt - wat sommi-
gen graag zouden willen - er zo goed als niets verandert,
want dan blijven er handelspolitieke en commerciële over-
wegingen bestaan om gezonde dieren te vernietigen.\' De
overweging om vlees van gevaccineerde dieren te labelen is
dat consumenten dan de keuze hebben. Dit meer uit oogpunt
van vrijheid en recht op informatie, dan uit oogpunt van vei-
ligheid (want vaccinatie tegen MKZ heeft natuurlijk niets te
maken met de bescherming van de consument).
Deirdre Hutton van de Britse consumentenorganisatie vond
het maar onzin: \'Wij hebben helemaal geen bezwaar tegen
vaccineren en zien ook geen noodzaak voor het labelen van
vlees van gevaccineerde dieren. Waarom zou je dat doen?\'
De Ruijter lacht: \'Ze merkte treffend op dat we tegenwoor-
dig tegen zo\'n 25 dierziekten vaccineren, waarvan niets
terug te vinden is op de etiketten op dierlijke producten.
Waarom zou MKZ een uitzonderingspositie innemen? Er
zijn alleen maar arguinenten tégen, want het heeft ongetwij-
feld tot gevolg dat gezonde dieren zullen worden vernietigd
om weer sneller \'schoon\' vlees te kunnen produceren als de
afnemer dat wil.\' Hutton merkte verder nog op dat de consu-
mentenbond juist wel ernstige bezwaren had tegen het ver-
nietigen van gezonde dieren, helemaal middels brandstapels,
en ook tegen de hoge kosten die voor de belastingbetaler het
gevolg zijn van deze bestrijdingswijze.
Het FVE-standpunt inzake vaccineren werd nog eens ge-
noemd door David Wilkins van de Eurogroup for Animal
Welfare. \'Hij drukte zich nog sterker uit: de moderne, discri-
minerende technieken vormen niet zozeer een mogelijkheid,
alswel een morele verplichting,\' aldus De Ruijter. \'En daar
zijn wij het natuurlijk mee eens.\'

Welzijn en ethiek

Tijdens de paneldiscussie werden de belangrijkste sprekers
nog eens aan het woord gelaten met betrekking tot hun be-
langrijkste conclusies. De algemene aanbevelingen waren
gezien het verloop van de conferentie niet verrassend: vanuit
het perspectief van welzijn en ethiek moet vaccinatie met
discriminerende vaccins en bijbehorende testen mogelijk
worden gemaakt en het vlees van gevaccineerde dieren moet
niet worden gelabeld. De OIE is aan zet om nieuwe regels te
stellen.

-ocr page 117-

Brinkhorst achtte deze conclusies \'buitengewoon belang-
rijk\'. Maar hij plaatste toch een kanttekening; \'Het is ondui-
delijk hoe op dit moment testen moeten worden gevalideerd
en dat staat een moderne aanpak ernstig in de weg\'.
Michaels, de Britse minister van Landbouw, hield zich vol-
gens De Ruijter erg op de vlakte: \'Hij drukte zich uit in ter-
men als \'eensgezind over eradicatie\', \'verkoop van gevacci-
neerd vlees is niet mogelijk\', \'we ondersteunen de OlE
inzake meer onderzoek naar de markertest\' en dergelijke.
Niet erg verheffend na wat er allemaal was gezegd.\'
Duidelijk is dat de OIE een belangrijke rol gaat spelen in deze
ontwikkeling. Romano Maribelli, voorzitter van de OIE, zei
het ongeveer als volgt: \'We zijn erg gelukkig met de brede
aandacht voor dierziektebestrijding. Onze zorg betreft vooral
de controles van de vele chaotische dierbewegingen in Europa
en de prioriteit die in de verschillende landen aan veterinaire
aangelegenheden wordt gegeven. En hij gaf toe dat het non-
vaccinatiebeleid bijstelling behoeft, waarbij ethiek en welzijn
sleutelelementen zijn gaan vormen, en dat derdewereldlanden
zullen moeten worden geholpen bij de bestrijding van MKZ.
Verder pleitte hij er ook voor dat de bestrijding van MKZ werd
geagendeerd bij de WTO (World Trade Organisation).
Het Europees Parlement toonde zich in de persoon van
Reimer Böge zeer verheugd. Hij sprak van een nieuw bestrij-
dingsbeleid waarbij geen handelsbeperkingen werden opge-
legd. Maar het had wel haast: \'De FAO geeft aan dat er zich
elke dag een nieuwe uitbraak kan voordoen.\' Verder stelde hij
voor niet meer te praten over \'gevaccineerd vlees\' en gaf hij
nogmaals aan dat de meerderheid van het parlement de vernie-
tigingen echt graag teruggebracht zou zien tot een absoluut
minimum.

Dat er haast bij is, werd overigens door meer panelleden van
harte onderschreven. Byrne gaf wel aan dat er \'morgen niet
direct een gevalideerde test beschikbaar is, maar dat de erva-
ringen met de markertest in Turkije wellicht een bijdrage
hieraan kunnen leveren.\' Waarop Böge zei \'dat we geen twee
jaar de tijd meer hebben\'. En Maribelli aangaf dat de moge-
lijkheid van een noodvaccinatie immers al aanwezig is: \'Ik
ben het wel eens met Byrne. Niet doen als je geen zekerheid
hebt omtrent de betrouwbaarheid van de test.\'

Unaniem tegen vernietiging

Alles beschouwend was het resultaat van de conferentie dus
opmerkelijk: de mening dat massale vernietiging van gezonde
dieren achterhaald en dus verwerpelijk is, werd heel breed ge-
dragen. Waarschijnlijk bespoedigt deze denkwijze de ontwik-
keling van nieuwe regelgeving waarin de discriminerende
vaccinatie of test tegen MKZ een plaats heeft. Dat is althans de
boodschap aan het adres van de OIE, die zich hierover medio
2002 zal uitspreken. De voorzitter van de KNMvD is in elk ge-
val dik tevreden: het standpunt van de Europese dierenartsen -
dat met veel inbreng van de Nederlandse dierenartsen tot
stand is gekomen - werd heel breed gedragen tijdens deze con-
ferentie. \'Eindelijk een luisterend oor!\'

Week van het Huisdier ook in Nederland

Nieuw nationaal dierenevenement

In navolging van de succesvolle Petweek in
Engeland, vindt van 26 mei tot en met 1 juni 2002
de eerste
\'Week van het Huisdier\' in Nederland
plaats. Tijdens deze week staat het stimuleren van
verantwoord huisdierenbezit centraal. De doelstel-
ling van de week is om maximale aandacht te krij-
gen voor een gedegen I&R en zoveel mogelijk huis-
dieren in Nederland te laten chippen en
registreren.

Jaarlijks wordt er een weekthema gekozen. Dit jaar
is
Identificatie en Registratie het onderwerp.

De initiatiefnemers hiertoe zijn de KNMvD, GGG,
Dibevo, Dierenbescherming, Dier&Zorg, Nederiandse
Databank Gezelschapsdieren, Raad van Beheer,
Merial, Virbac Nederland BV

U wordt de komende maanden op diverse manieren op
de hoogte gesteld!

Wijziging telefonische spreekuren UKC

Per 1 maart 2002 zijn de telefonische spreekuren van de
discipline
dermatologie van de Universiteitskliniek voor
Gezelschapsdieren als volgt gewijzigd:
• dr. Ton Willemse - maandag: 12.00-13.00 uur, telefoon
(030)2531681

dr. Marinus Wisselink - dinsdag: 15.30-16.30 uur, tele-
foon (030) 2531483

Sebastian Schleifer DVM - donderdag: 15.30-16.30
uur, telefoon (030) 2537562.

-ocr page 118-

Tilburg - Drie spreliers deelden donderdag 20 december
2001 hun visie op praktijkvoering in dierenklinieken.
Hoe gaan ze om met klanten, collega\'s en bedrijven waar-
mee ze in contact komen? Behalve Robin Holle en Geert
Moorman, beide dierenarts, stond ook apotheker Frans
van Kemenade op het podium van het Auditorium
Janssen-Cilag in Tilburg. Het thema van de werkverga-
dering was \'Praktijkpromotie, reclame voor wie?\'

\'Ik vind dat je als werkende in een dierenartspraktijk niet
klantgericht moet zijn, maar klantbezéten\', steekt Holle van
wal. Dc in 1986 afgestudeerde varkensdierenarts heeft van
zijn hobby zijn werk gemaakt. Onder het motto \'Voor alle
dieren het beste\' wist de Limburgse Dierenartsenpraktijk
Horst, als een van de eerste in Nederland, de ISO-certifice-
ring te behalen. De maatschap telt zes dierenartsen.

Bekendheid

Bekendheid in de regio waar de praktijk is gevestigd, is voor
Holle een manier om enthousiasme voor de praktijk aan te
wakkeren. Zo verspreidde de dierenartspraktijk tijdens de
MKZ-crisis e-mail-nieuwsbrieven om de clientèle op de
hoogte te houden van alle gebeurtenissen. \'De nieuwsbrief is
blijven bestaan, weliswaar nu ook met ander nieuws, maar
het is wel een extra service die zeer gewaardeerd wordt\'.
Holle vindt ook dat andere media een belangrijke rol spelen
als het gaat om publiciteit. \'Het is verstandig om bij iedere
innovatie de publiciteit te zoeken. Besef daarbij wel dat een
goed imago kostbaar en gevoelig is. Publiciteit kan ook te-
gen je werken\', benadrukt hij.

Ook collega Geert Moorman, praktijkmanager en dierenarts
van gezelschapsdierenkliniek Brouwhuis in Helmond, pro-
beert door contact met de omgeving aan populariteit te win-

nen. De eveneens in 1986 afgestudeerde staat als tweede
spreker op het podium. \'Wij schrijven iedere maand een arti-
keltje met actuele informatie, belevenissen uit de kliniek en
wetenswaardigheden over dieren in plaatselijke wijkblaad-
jes. De onderwerpen lopen uiteen van het belang van enten
tot gebitsverzorging bij dieren en adviezen met betrekking
tot gedrag. Buurtbewoners vinden het vaak erg interessant
om te lezen en onthouden daardoor de naam van de praktijk.
Als dierenarts kost het je niet veel tijd om wat informatie op
papier te zetten\'.

Internet

\'Zorg dat een dierenartsenpraktijk zich aanpast aan de snel
veranderende maatschappij\', betoogt Moorman. \'Er is een
generatie op komst die vertrouwd is met internet en als ge-
volg daarvan ook internetdiensten van de dierenarts ver-
wacht. Die groep wil op een andere manier geholpen worden
dan nu nog vaak het geval is. Ook voor voorlichting gebrui-
ken geïnteresseerden tegenwoordig steeds vaker internet\'.
Beide dierenartsen houden iedere dag een website bij.
Personen kunnen daar terecht voor informatie en vragen. Ze
krijgen nog dezelfde dag een antwoord. Getniddeld 160 be-
zoekers brengen dagelijks een bezoekje aan dc site van
Moorman. \'Hoe meetje het effect daarvan?\', vraagt iemand
uit het publiek. \'Veel bezoekers surfen naar de site om een
vraag te stellen\', antwoordt Moorman. \'Daaraan zie je dat de
behoefte aan een online vraagbaak groot is.\'
Dierenartsenpraktijk Horst maakt ook nog op een andere
manier gebruik van de computer, namelijk via het pas opge-
starte elektronisch voorraadbeheersysteem. Tijdens een
bezoek aan een veehouder voert de dierenarts ter plekke ge-
gevens in een laptop in. Teruggekomen in de dierenartsen-
praktijk kan deze registratie gemakkelijk worden overgezet
in de centrale computer, dit ter voorkoming van bureaucra-
tie. \'Natuurlijk bespeuren we nog kinderziektes in de me-
thode. Maar als die eenmaal opgelost zijn, bespaart deze ma-
nier van werken veel papier\', aldus Holle.

Enquêtes

Moorman gebruikt zo nu en dan enquêtes om de behoeftes
van de consument te peilen en om na te gaan of er onder de
werknemers consensus over het beleid bestaat. De klant kan
na een bezoek een forrnulier invullen met vragen als \'Ging
de dierenarts respectvol met uw dier om?\' of \'Gaf hij u een
hand bij binnenkomst\'?

Kringapotheker Frans van Kemenade, weliswaar gericht op
mensen en niet op dieren, kan erover meepraten: In 1988
hield hij een tevredenheidsonderzoek onder zijn cliënten.
Hij maakte zich geen moment zorgen en dacht dat alles in

Dierenartsen en apotheker spreken in Tilburg over praktijkvoering

Mn een dierenartspraktijk moeten alle neuzen
dezelfde kant opstaan\'

Door Joke Pijl

-ocr page 119-

orde was. De in Budel werkzame apotheker schrok behoor-
hjk toen bleek dat een groot deel van de aangeslotenen hele-
maal niet tevreden was. \'Men vond hele andere zaken be-
langrijk dan ik\'. Het onderzoek hielp hem om in kaart te
brengen wat de klanten wél wilden. Hij is er eveneens van
overtuigd dat het inspelen op de maatschappelijke trend
daarin een sleutelrol vervult. \'De klant van nu is informatie-
gericht, mondig en veeleisend. Patiënten vragen steeds vaker
advies aan de apotheker en minder aan de huisarts. Men is
ook kritischer dan vroeger en wil weten waarom een medi-
cijn geslikt moet worden en wat erin zit\'.
De keten van Kringapotheken, landelijk zijn het er zo\'n
tweehonderd, vangen de maatschappelijke veranderingen op
door patiënten zo optimaal mogelijk te voorzien van infor-
matie. De persoon achter de medicijnen wordt steeds belang-
rijker voor apothekers. Werknemers volgen trainingen waar-
in ze bijvoorbeeld leren hoe om te gaan met iemand die een
dierbaar persoon heeft verloren en een tas vol medicijnen
terugbrengt. Bij het Informatiecentrum kan de klant terecht
voor een persoonlijk advies.

Goede sfeer

Hoewel Van Kemenade het belang van inspelen op maat-
schappelijke trends van harte toejuicht, trekt hij een duide-
lijke grens. \'In tegenstelling tot de andere twee heren ben ik
geen workaholic\', benadrukt hij tot grote hilariteit van het
publiek. \'Ik moet er niet aan denken om iedere dag een inter-
netsite bij te houden\'. De basis van een succesvolle praktijk
ligt volgens hem in de mate van lol die je beleeft in je werk.
\'Een prachtig gevolg van een goede sfeer is dat het in econo-
misch opzicht ook een stuk beter gaat, want het personeel is
veel gemotiveerder\'.

Volgens de apotheker streeft de kringapotheek in Budel er-
naar om iedereen die in aanraking komt met de apotheek te
betrekken in het beleid. Openheid en overleg tussen mede-
werkers, artsen, zorgverzekeraars en toeleveranciers zorgt
voor een algemene gelijkheid van opvatting. \'Bij het zien
van de uitkomsten in het laatste tevredenheidsonderzoek,
verscheen er meteen een glimlach op mijn gezicht\', herin-
nert hij zich. Binnen de maatschap van dierenarts Moorman
staat die eenduidigheid ook hoog in het vaandel. \'In een die-
renartspraktijk moeten alle neuzen dezelfde kant opstaan.
Zelfs de stagiaire die nog maar zes weken bij ons rondloopt,
wordt betrokken bij de aanname van een nieuwe dierenarts\'.
Een verbaasde dierenarts uit het publiek vraagt zich af hoe het
mogelijk is dat iedereen binnen een organisatie op één lijn zit.
\'Het is belangrijk om de doelstellingen van de praktijk duide-
lijk te verwoorden\', legt Van Kemenade uit. \'Er moet een ge-
dachtegoed heersen waar iedereen van harte achter staat. Het
enthousiasme moet als een vonkje overspringen op nieuwe
medewerkers. En er moet voldoende ruimte zijn voor de ideeën
van alle werknemers\'. Facilitering, een investering vanuit de
beroepsvereniging van tijd en geld - in het geval van dierenart-
sen dus de KNMvD - is daarbij volgens hem onmisbaar.

Presentatie

Moorman meent dat de dierenartsenpraktijk zijn visitekaar-
tje is. \'Ik noem het altijd mijn belangrijkste marketinginstru-
ment\'. Een diavoorstelling maakt snel duidelijk hoe hij zijn
praktijk als reclamemiddel gebruikt. \'Ten eerste is natuurlijk
het uiterlijk van de praktijk belangrijk. Hang schilderijen
van dieren aan de muur, zorg dat het er schoon is, niet stinkt
en dat de verlichting goed is\'. In de wachtkamer van
Brouwhuis staat voor de gezelligheid een levensecht beeld
van een hond. \'Het ziet er zo echt uit dat honden die in de
praktijk komen er tegen blaffen\', lacht hij. Een extra service
voor de klanten: de mogelijkheid om onder meer dieetvoe-
ders, antiparasitica en vlooienkammen te kopen. \'Goede
kwaliteit en een uitgebreid en deskundig persoonlijk advies
zorgen voor toegevoegde waarde\', aldus Moorman.
Een begrip dat uit een goedlopende dierenartsenpraktijk niet
is weg te denken is continuïteit, vindt Holle. Alle facetten
binnen de dierenartsenpraktijk horen goed op elkaar aan te
sluiten. Horst gebruikt hetzelfde logo en lettertype op brie-
ven, site, facturen, mailings, enveloppen. Volgens hem horen
kleuren en logo\'s door te werken in het uiteriijk van de prak-
tijk en in de bedrijfskleding. Ontstaan daar teveel wisselin-
gen en verschillen in, dan wordt het onrustig. \'Door continu-
ïteit onthoudt de klant de naam van de praktijk\', vindt Holle.

Hoger niveau

Alledrie onderstrepen ze het feit dat het contact binnen een
gehele beroepsbranche optimaal moet zijn. \'Behalve finan-
ciële winst pak ik ook een stuk emotionele winst als gevolg
van het werken in een dierenartsenpraktijk\', houdt Moorman
het publiek voor. \'Deze middag is daar een voorbeeld van. Ik
vind het van groot belang om mijn ideeën met de aanwezi-
gen te delen en ideeën op te doen.\' Een dierenarts moet vol-
gens hem opgedane kennis niet voor zichzelf houden, maar
bespreken met andere dierenartsen. Op die manier wordt het
niveau van de gehele branche naar een hoger platform getild.

-ocr page 120-

Hij is Hein Meyer opgevolgd als voorzitter van de
Voorjaarsdagencommissie: Jolle Kirpensteijn, specialist
chirurgie der gezelschapsdieren en werkzaam bij de
Hoofdafdeling Gezelschapsdieren van de Faculteit der
Diergeneeskunde. Na zijn aantreden heeft hij het meteen
voor de kiezen gekregen. De mond- en klauwzeercrisis
maakte bijna een einde aan zijn eerste Voorjaarsdagen,
maar gelukkig kon het congres op het nippertje door-
gaan doordat de epidemie zich gunstig ontwikkelde.
Ondanks een lager aantal bezoekers dan gebruikelijk,
werden de Voorjaardagen 2001 tenslotte geen financiële
catastrofe.

En er zijn inspirerende plannen voor de toekomst!
Afgezien van de professionele verdieping van trendy
onderwerpen voor de gezelschapsdierenarts, vormt de
diersoort paard een gehele nieuwe loot aan de
Voorjaarsdagenboom. En dat typeert Kirpensteijn ten
voeten uit. Altijd op zoek naar nieuwe uitdagingen. Het
tegenovergestelde van traag, saai en oubollig. \'Wake up\',
is zijn devies.

De nieuwe voorzitter van de Voorjaarsdagen is geboren te
Tienhoven (1962). Kirpensteijn is \'biologieloos\' door zijn
middelbare school gekomen, maar wilde toch altijd dieren-
arts worden (afgezien van één jaar lang piloot). Nadat hij één
keer was uitgeloot, heeft hij een jaar geschiedenis gestu-
deerd, hetgeen hij achteraf beschrijft als een groot feest. De
overgang naar de studie diergeneeskunde daarentegen vond
hij niet zo prettig: \'Alle leerstof was verplicht, je had er ge-
woon helemaal niets over te zeggen\'. Kirpensteijn kijkt wel
met plezier terug op de studie diergeneeskunde, afgezien van
dit schoolse aspect van de studie. \'Alles was voorgekauwd.\'
Alhoewel nu een echte gezelschapsdierenarts, was
Kirpensteijn tijdens de studie nog helemaal niet zeker van
zijn keuze: \'Ik heb heel veel meegelopen in de landbouw-
huisdierenpraktijk\'.

Maar tussen het vijfde en het zesde studiejaar zou een stage
in Amerika zijn loopbaankeuze definitief van richting veran-
deren. Hij bracht zeven maanden door in Georgia - \'heel erg
leuk\' - en maakte toen zijn co-schappen af Daarna vertrok
hij voor langere tijd naar de VS. Hij volgde er onder meer een
driejarige specialistenopleiding chirurgie in Kansas en een
\'fellowship\' in Colorado op het gebied van de oncologie, een
vakgebied dat in Nederland nog onontwikkeld was. In 1993
kwam hij terug en ze wilden hem vanzelfsprekend graag
hebben aan de faculteit.

Bijblijven belangrijk

Op de vraag hoe hij denkt over de moderne dierenartsen-
praktijk antwoordt hij direct: \'Eigenaren worden mondiger
en zijn beter op de hoogte dan ooit tevoren. Je móet dus inter-
net hebben!\' Hij vraagt zich af hoe dierenartsen het zonder
doen: \'Sommigen hebben niet eens een fax\'. De professio-
nele ontwikkelingen in de gezelschapsdierensector volgen
elkaar in ijl tempo op. Kirpensteijn acht het \'bijblijven\' dan
ook van vitaal belang.

De dierenarts die niet meegaat met zijn tijd is hem een doorn
in het oog, behoudende opvattingen roepen zijn irritatie op.
\'Diergeneeskunde is altijd een conservatief bolwerk ge-
weest\', legt hij uit. \'De gezelschapsdieren brengen nieuwe
ontwikkelingen mee, de praktijken die goed met veranderin-
gen omgaan draaien het beste.\' Niet bang zijn, is zijn advies.
\'Ik hoor ook veel gemopper over supermarkten die op het
punt staan dierenartsen in dienst te nemen en zo de krenten
uit de pap te pikken. Waar maak je je druk om? Als je kwa-
liteit levert dan heb je zoveel méér te bieden dan je concur-
rent. Wees ze gewoon een stap voor!\'
Volgens Kirpensteijn is het onderschatten van de eigenaar
een kapitale fout. \'Die weet best dat er meer wegen naar
Rome zijn. Sterker nog, hij heeft vaak al een keuze gemaakt.\'
Van de dierenarts wordt in zijn ogen een goed advies ge-
vraagd, geen keuze. \'Neem de eigenaar serieus en gebruik
het internet in je voordeel.\' Hij neemt de angst dat een eige-
naar wellicht beter op de hoogte is van een mogelijke behan-
delingswijze dan de dierenarts, absoluut niet serieus: \'Dat
geloof je toch zeker zelf niet? En als je voelt datje ergens te-
kort schiet, dan verwijsje door of je volgt nascholing op dat
gebied.\'

Paard nu ook op Voorjaarsdagen

Nieuwe voorzitter Jolle Kirpensteijn: \'Wake up!\'

Door Sophie Deleu

-ocr page 121-

Voorjaarsdagen

De Voorjaarsdagen - ook een manier om je van de laatste
nieuwtjes op de hoogte te stellen - floreren door alle nieuwe
kennis die beschikbaar komt voor de dierenarts. Het concept
is dan ook ijzersterk. Er is altijd een keur aan buitenlandse
topsprekers, er zijn parallelprogramma\'s, de industrie pre-
senteert de allernieuwste producten aan de praktijk, de
Voorjaarsdagen zijn kortom een \'must\' voor de Nederlandse
gezelschapsdierenpracticus.

De Voorjaarsdagen hebben een moderne uitstraling, onder
meer door het gebruik van de nieuwe media: proceedings op
internet en cd-rom, interactieve sessies op internet vooraf-
gaand aan het congres en wat dies meer zij. Vorig jaar werd
gebruik gemaakt van \'key pad voting\'; de deelnemers aan
een sessie konden \'meedenken\' door te stemmen op gepre-
senteerde stellingen. Dit komt de wisselwerking tussen spre-
kers en toehoorders ten goede, een sterk punt waar de
Voorjaarsdagen in uit willen blinken.
Eén ding is niet veranderd zo lang de Voorjaarsdagen worden
gehouden; de sfeer. Die zou je kunnen omschrijven als ty-
pisch veterinair - gezellig \'onder ons\' - maar ontypisch ei-
gentijds. Waar de leden van de KNMvD de vereniging traag,
saai en oubollig noemen - en het Jaarcongres stoffig - komen
er massaal jonge dierenartsen uit de gehele wereld naar de
Voorjaarsdagen om zich te laten bijpraten over de ontwikke-
lingen in het vak. Kirpensteijn bewaakt de formule dan ook
als een leeuw: \'De industrie heeft natuurlijk een geweldige
inbreng met de presentatie van de nieuwste producten en de
commissie stelt hoge eisen aan de kwaliteit. We willen echt
het neusje van de zalm aanbieden aan onze bezoekers.\'
Nieuw in 2002 is het paardenprogramma. Aangezien de ge-
neeskunde van \'het individueel gehouden dier\' steeds meer
een andere tak van sport wordt dan de geneeskunde van de
koppelgehouden dieren, vindt de Voorjaarsdagencommissie
het voor de hand liggen om het paard en de gezelschapsdie-
ren meer te integreren. Het idee om tijdens de Voorjaarsda-
gen een parallelprogramma paard aan te bieden, leefde al
langer. Kirpensteijn is er trots op dat het nu werkelijk gaat
gebeuren, vanzelfsprekend met actieve medewerking van de
Groep Geneeskunde van het Paard.

Verder zullen op de komende Voorjaarsdagen onverminderd
de onderwerpen kat, voeding en \'computer Interactive mana-
gement\' (ICT dus) in de schijnwerpers staan. \'We hebben
sprekers uit alle windstreken,\' aldus de voorzitter. \'We willen
graag internationaliseren - vandaar onze inspanningen om
het oostblok te betrekken - maar we willen het Nederlandse
karakter blijven benadrukken. Het moet wel \'gezellig\' blij-
ven en maximaal gebruik maken van wat onze eigen faculteit
te bieden heeft.\'

Natuurlijk wordt ingespeeld op de ontwikkelingen met betrek-
king tot differentiatie: \'We zorgen natuurlijk dat er punten kun-
nen worden gehaald door de erkende paardendierenarts en sti-
muleren een erkenning van de gezelschapsdierenarts. Verder
denken we ook aan de mogelijkheid om een deel van het pro-
gramma over het internet aan te bieden.\' Ziet de commissie dit
niet als bedreigend voor de deelname aan het congres?
\'Welnee, het is toch vanzelfsprekend datje beter op de hoogte
raakt als je erbij bent? Maar met de digitale mogelijkheden
kunnen we nog véél meer dierenartsen bereiken, zonder de be-
perkingen van de landsgrenzen.\' Het is duidelijk: voor Jolle
Kirpensteijn is de \'sky the limit\'. \'Ach, als je niet vooruit wilt,
dan kom je er in elk geval niet...\'

Dierenartsen vrijwel probleemloos over op euro

Door Joke Pijl

Ons land heeft tot nu toe amper problemen ondervonden
met de overgang naar de euro. Bij de kassa\'s is het veel
drukker dan anders. Het overgrote deel van de bevolking
heeft daar echter begrip voor en vindt het nieuwe betaal-
middel razend interessant.

Ook bij de dierenartsen is de overgang goed verlopen.
\'Geen enkel probleem, die euro\', zegt dierenarts Van der
Schaaf, werkzaam in Dierenartsenpraktijk Sneek. \'Wij
hebben nooit te maken met contante betalingen. Alles ver-
loopt in deze praktijk - gericht op landbouwhuisdieren -
per rekening\'.

De klant die bij Dierenkliniek Stevinstraat in Den Haag
komt, betaalt wel vaak contant. En dat brengt soms de no-
dige zorgen met zich mee. Dierenartsassistente M.
Wijnands vertelt dat op de eerste werkdag na invoering van
de euro de computer vastliep. Zo\'n drie kwartier was hij
onbruikbaar. \'Verder verloopt alles vrij soepel. De betalin-
gen duren wat langer dan gewoonlijk maar dat heeft ook
een grappige kant. Dan staan we gezellig met de klant
muntjes uit te zoeken\'.

\'Voor zover ik weet zijn alle betalingen tot nu toe zonder
grote problemen verlopen\', zegt G. Stam, werkzaam als
dierenarts in Dierenartsenpraktijk Wierden. Het wordt wat
drukker want in tegenstelling tot de eerste dagen, toen cli-
ëntèle nog veel pinden, betaalt men nu steeds vaker con-
tant. Via goede computerprogramma\'s kunnen we de om-
schakeling prima opvangen. We waren goed voorbereid\'.
B. Dachniewska, dierenartsassistente bij Dierenkliniek De
Ottenhorst in Terneuzen: \'De eerste nieuwe munten die
hier over de toonbank rolden, waren Belgische euro\'s. We
hebben namelijk ook klanten in het buitenland.\' De dieren-
artsassistente heeft geen gelegenheid meer gehad om van
tevoren te trainen met de euro, maar volgens haar gaat het
omrekenen ook zonder oefening prima.

Wat doen de meeste practici nu eigenlijl< met hun €uro-prijzen?
Op www.l<nmvd.nl/discus wordt u wijzer.

-ocr page 122-

Per 1 januari 2002 zijn de activiteiten van het Instituut
voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-Lelystad) ge-
splitst in twee aparte instituten, CIDC-Lelystad en ID-
Lelystad, die ieder zelfstandig verder gaan. Een strikte
scheiding van overheidstaken en niet-overheidstaken en
een waarborging van ieders onafhankelijkheid is het ge-
volg.

De voormalige divisie Wettelijke en Dienstverlenende Taken
(WDT) van ID-Lelystad gaat verder onder de naam CIDC-
Lelystad (Centraal Instituut voor DierziekteControle
Lelystad). Zij krijgt een nieuw postadres en telefoonnummer
(Postbus 2004, 8203 AA Lelystad, telefoon: 0320-238800,
fax: 0320-238668). De hoofdvestiging is gelegen aan de
Houtribweg 39 in Lelystad.

CIDC-Lelystad is het nationale veterinaire referentie-instituut
voor de Nederlandse overheid en het georganiseerde land-
bouwbedrijfsleven. Zij is verantwoordelijk voorde vrijwaring
en bestrijding van aangifteplichtige dierziekten (zoals MKZ,
varkenspest, aviaire influenza, TBC en NCD) en zoönosen (zo-
als BSE, Rabiës, Brucellosis, Mycobacteria). Verder fungeert
het CIDC-Lelystad als wetenschappelijk kennis- en adviescen-
trum, voert het diagnostiek uit ten behoeve van exportcertifice-
ring en beoordeelt het diergeneesmiddelen cn
vecvocderaddi-
tieven voor of namens de Nederiandse overheid.

Organisatorisch valt CIDC-Lelystad rechtstreeks onder de
stichting DLO, één van de samenwerkingspartners van
Wageningen UR. Inhoudelijk wordt het CIDC-Lelystad aan-
gestuurd door de overheid. CIDC-Lelystad blijft gebruik
maken van de facilitaire infrastructuur van ID-Lelystad. Dr.
A.T.J. (André) Bianchi is directeur ad interim van dit nieuwe
instituut.

De overige divisies gaan verder onder de oude naam ID-
Lelystad met bijbehorend postbus en telefoonnummer
(Postbus 65, 8200 AB Lelystad, (0320) 238238). Dit insti-
tuut doet onderzoek en geeft advies in opdracht van het na-
tionale en internationale bedrijfsleven en overheden op het
gebied van genetica, diervoeding, infectieziekten (preventie
en bestrijding), ketenkwaliteit, voedselveiligheid en wel-
zijn. ID-Lelystad is een BV ressorterend onder de DLO-hol-
ding. Deze holding rnaakt onderdeel uit van Wageningen
UR. De directie bestaat uit prof dr. H.W (Hans) de Vries,
algemeen directeur, prof E.W. (Pim) Brascamp, directeur
wetenschap, dr. RJ. (Philip) van der Heijden, directeur ma-
nagement en prof dr. W.M.F. (Wim) Jongen, directeur busi-
ness development. Dit viermanschap vormt overigens ook
de directie van het Praktijkonderzoek Veehouderij en het
Department Dierwetenschappen van Wageningen Univer-
siteit.

Oprichting van het Centraal Instituut voor
DierziekteControle Lelystad

Activiteiten ID-Lelystad opgesplitst

Informatie over
dierfysiotherapie
beter bereikbaar

De Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie bij
Dieren (NVFD) heeft met ingang van 1 januari 2002
een nieuw telefoonnummer en een eigen website.

Wanneer kunt u als dierenarts het dier verwijzen naar een
dierenfysiotherapeut?

Wanneer kunt u als eigenaar uw dierenarts vragen uw
dier te verwijzen naar een dierenfysiotherapeut?
Waar vindt u een lijst met adressen van erkende dierenfy-
siotherapeuten?

Antwoord op deze vragen en alles over dierfysiotherapie,
vindt u op onze website
www.nvfd.nl en www.fysiothera-
piebijdieren.nl
en krijgt u via onze informatielijn (06)
15558987.

Sybren Attema toekomstig
voorzitter bestuur GD

De huidige voorzitter van het bestuur van de
Gezondheidsdienst voor Dieren, Hans Huijbers, zal
per 1 april 2002 terugtreden. Huijbers heeft hiervoor
gekozen omdat hij is voorgedragen als voorzitter van
het hoofdbestuur van CR-Delta, welke functie hij na
goedkeuring door de algemene ledenvergadering per 1
april 2002 gaat invullen. Het bestuur van de GD heeft
als opvolger van Huijbers per 1 april 2002 Sybren
Attema benoemd.

Sybren Attema (41) is melkveehouder te Abbega, bij
Sneek, waar hij een bedrijf met tachtig melkkoeien
heeft. Hij is sinds juni 2001 lid van het bestuur van de
GD. Attema is momenteel onder andere actief als vice-
voorzitter van de Raad van Commissarissen van
Friesland, Coberco Dairy Foods en zuivelcoöperatie
De Zeven Provinciën.

-ocr page 123-

Op zaterdag 17 november 2001 werd een congres geor-
ganiseerd door lAMS Europe met als rode draad de
relatie tussen voeding en orthopedische problemen bij
jonge honden van grote rassen. Aanvankelijk was ik
een tikje sceptisch voor het mogelijk hoge \'droge stof-
gehalte\' dat zou kunnen optreden wanneer een voe-
derfabrikant een orthopedisch congres organiseert,
maar achteraf moet ik eerlijk bekennen dat het toch
zeer nuttig was de aanwezige klinische kennis op dit
gebied weer op te frissen en met behulp van de nieuw-
ste inzichten de theorie verder bij te spijkeren. Enkele
interessante bevindingen...

Collega Nap toonde in zijn voordracht nog eens aan dat de,
door fokkers en dierenartsen vaak vermeende, relatie tussen
een (te) hoge groeisnelheid met de daarbij verhoogde kans
op botgroeistoornissen en een (te) hoog eiwitgehalte in de
voeding een hardnekkig fabeltje is.

Professor Zentek uit Wenen benadrukte het verhoogde risico
tussen het optreden van botafwijkingen bij groeiende hon-
den en ad-libitum voedering. Hoewel vele aandoeningen een
genetische predispositie hebben, spelen omgevingsfactoren
zoals beweging en voeding een belangrijke rol bij het al dan
niet of tot expressie komen van deze predispositie. Bij grote
rassen blijkt bij het overgrote deel van de pups enostosis op-
gewekt te kunnen worden, wanneer deze pups een voeding
krijgen aangeboden met een hoog (>2,5%) percentage cal-
cium.

Genetische basis

Andere sprekers gingen nog wat dieper in op de genetische
basis en de scrceningprogramma\'s inzake onder andere het
elleboogdysplasie-complex (Hedhammar, Zweden; Haze-
winkel. Utrecht). Marianne Tryfonidou presenteerde de ge-
gevens uit haar Utrechtse onderzoek waarin ze aantoonde
dat met name de honden van grote rassen veel meer moeite
hebben met het beperken/reguleren van de calciumopname
uit voeding met een hoog calciumgehalte. Hoewel deze hon-
den naarmate ze ouder werden beter in staat waren de cal-
ciumresorptie uit de voeding te reguleren, bleek de kiem
voor latere problemen al gelegd te zijn door de opgenomen
calciumovermaat in de leeftijdsperiode tussen de zes en
twaalf weken. De negatieve gevolgen op het skelet van een
overmaat aan calcium in deze korte levensperiode is daarna
nauwelijks meer weg te poetsen. Ook niet wanneer na de eer-
ste drie tot vier maanden de voeding alsnog aangepast wordt
naar een dieet met een normaal tot zelfs veel lager calcium-
gehalte.

Enostis, maar ook andere botaandoeningen bij jonge honden
van grote rassen zijn zaken die nog steeds redelijk frequent
voorkomen in de praktijk. Iets watje niet zou verwachten ge-
zien de overvloed aan beschikbare \'goede\' en (over?)com-
plete commerciële diervoeders op de markt. De onderzoeks-
bevindingen van collega Tryfonidou sluiten goed aan bij de
praktijkbevindingen dat bijvoorbeeld de klachten bij enosto-
sis soms nog maanden klinisch kunnen recidiveren ondanks
een normalisering van de voeding. Ook de verschillen in het
vitamine D metabolisme tussen grote en kleine rassen spelen
in dit proces van het ontstaan van orthopedische groeigerela-
teerde problemen een potentiërende rol.

Osteoarthrose

Vele groeigerelateerde en genetisch gebaseerde orthopedi-
sche problemen veroorzaken op latere leeftijd toch in meer
of mindere mate
Osteoarthrose. Tijdens het congres werd ook
ingegaan op het management van deze problemen (Millis,
USA). Alleen al een gewichtsreductie van vijftien tot twintig
procent bleek een evengrote vermindering van de klinische
klachten te kunnen bewerkstelligen als het gebruik van
NSAID\'s. Een aanwijzing dat het effect van NSAlD\'s moge-
lijk overschat wordt of, waarschijnlijker, dat het negatieve
effect van óvergewicht nog steeds sterk onderschat wordt.
Verder spelen zogenaamde \'nutriceuticals\' als chondroïtine-
sulfaat en vooral glucosaminesulfaat een rol in de preventie
van een verdere achteruitgang van arthrotische gewrichten
en het verlichten van de symptomen (Y. Henrotin,
Universiteit Luik). Hoewel veel literatuurgegevens uit het
humane circuit komen en niet makkelijk zijn te extrapoleren
naar dieren, wordt wel verondersteld dat dit effect in de-
zelfde mate optreedt bij de hond.

In de afsluitende lezing (Lepine, USA) werd geadviseerd om
aan pups van grote rassen voeders te geven met een (maxi-
mum) percentage van 0,8 procent calcium op basis van droge
stof bij een standaard energiedichtheid van het voer.

Croeischijfklachten

In de week na terugkomst werd ik in de praktijk overigens al
direct geconfronteerd met een jonge hond met groeischijf-
klachten die sterk op een beginnende Hypertrofische
Osteodystrofie leken. Bij het nalopen van de voeding liet de
eigenaar mij een folder van de voederfabrikant zien die hij
van de fokker gekregen had. Bij het bestuderen van de folder
bleek dat alle puppyvoeders van deze fabrikant minimaal 32
procent eiwit bevatten (dat maakt dus niet uit), maar ook tus-
sen de 1,4 en 2,5 (!) procent calcium. En dan blijkt de opge-
dane kennis tijdens zo\'n congres ineens toch een stuk minder
\'academisch\' en veel praktijkgerichter dan je eerst dacht.

Live op internet

De lezingen van dit congres werden overigens live op inter-
net uitgezonden. PAO in de huiskamer dus. Iets wat mij een
initiatief lijkt dat zeker vaker navolging verdient. De lezin-
gen en de proceedings van het symposium zijn ook nu nog te
downloaden van internet en thuis te bekijken vanaf de site:
http://www.eukanuba-scienceonIine.com/

Large Breed Health Care Symposium Venetië

Door Anton Beijer

-ocr page 124-

Door R. Lesuis

Chronische nierinsufficiëntie (CNI) is een ziekte die
veel voorkomt bij oudere katten. In de praktijk wordt
de diagnose veelal gesteld op basis van het klinische
beeld en een verhoogd kreatininegehalte. Is het stel-
len van de diagnose zelden een probleem, het vaststel-
len van de oorzaak is dat des te meer. Dit hangt mede
samen met het langzame verloop van de ziekte en de
relatief late fase waarin zich klinische problemen
openbaren.

Om hierin meer duidelijkheid te krijgen wordt binnen-
kort een epidemiologisch praktijkonderzoek gestart. Het
betreft een zogenaamde
case-control-stud\\t. Hierbij
worden katten zonder CNl (de
controls) vergeleken met
katten met CNI (de
cases). Die vergelijking moet tot het
vaststellen van risicofactoren voor het ontstaan van CNI
leiden. Tot op heden is de kennis daarover zeer beperkt.
Voor dit onderzoek wordt de medewerking van een aan-
tal gezelschapsdierenpractici gevraagd. De opzet is zo-
danig dat er een minimale verstoring van de praktijkvoe-
ring plaatsvindt. Omdat het onderzoek zich met name
richt op de (medische) voorgeschiedenis van de katten is
medewerking van - geïnteresseerde - practici cruciaal.

Minimale belasting

Voor de katten - de patiënten - is gestreefd naar een mini-
male belasting. Het gaat hier eigenlijk alleen om een
eenmalige bloedafname. Die bloedafname vindt plaats
op een moment dat de practicus in de regel zelf ook
bloed af zou nemen. Ook wordt eenmalig urine-onder-
zoek gedaan.

Uiteraard zullen de gegevens zowel naar de dierenarts
als de eigenaar toe geanonimiseerd verwerkt worden. De
meewerkende practici ontvangen een financiële com-
pensatie voor de extra inspanning die van hen gevraagd
wordt.

Het onderzoek vindt plaats onder leiding van dr. Erik
Teske, van de Vakgroep Gezelschapsdieren en dr. Arie
van Nes, van de Vakgroep Landbouwhuisdieren en be-
last met de epidemiologische begeleiding. De praktische
uitvoering en coördinatie van het onderzoek zal gedaan
worden door drs. R. Lesuis, die deelneemt aan het onder-
zoek in het kader van een Master of Science opleiding

Mocht u geïnteresseerd zijn om aan dit wetenschappelijk
onderzoek mee te werken, dan kunt u dat kenbaar maken
op een van de volgende wijzen:

Praktijkonderzoek naar nierinsufFiciëntie
bij de kat

e-mail: R.Lesuis(grvvagro.nl, telefoon (OIO) 2660022;
(06) 20247776, fax (OIO) 2660001, ter attentie van R.
Lesuis. Postadres: Zonstraat 85, 3971 VE Driebergen-
Rijsenburg. Ook voor inlichtingen kunt u hier terecht.

R. Lesuis is coördinator Project CInronische Nierinsufficiëntie bij de l<at.

Nieuwe kenniseenheid Dier

Nauwe samenwerking Wageningen Universiteit en Faculteit der Diergeneeskunde

De Raad van Bestuur van Wageningen Universiteit en
Researchcentrum, het samenwerkingsverband tussen
Wageningen Universiteit en diverse onderzoeksinstitu-
ten, heeft per 1 november 2001 de directie van vijf ken-
niseenheden benoemd. Eén daarvan is de kenniseenheid
Dier. Deze bestaat uit Praktijkonderzoek Veehouderij,
het Departement Dierwetenschappen van Wageningen
Universiteit en ID-Lelystad (inclusief RIVO). De unit
gaat nauw samenwerken met de Faculteit der
Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Door de
benoeming is een belangrijke fase in de organisatie-ont-
wikkeling van Wageningen UR afgerond.

De nieuwe directie (tevens de directie van ID-Lelystad (inclu-
sief RIVO), het Praktijkonderzoek Veehouderij en het
Departement Dierwetenschappen) bestaat uit:
* Prof dr. H. W. (Hans) de Vries, algemeen directeur/voorzit-
ter. Hans de Vries was tot 1 november directeur van ID-
Lelystad.

* Prof dr. E.W. (Pim) Brascamp, directeur wetenschap. Pim
Brascamp was tot I november directeur van het Departe-
ment Dierwetenschappen van Wageningen Universiteit.

* Dr. P.J. (Philip) van der Heijden, directeur management.
Philip van der Heijden was tot 1 november bedrijfsecono-
misch directeur van ID-Lelystad.

* Prof dr. W.M.F. (Wim) Jongen, directeur business develop-
ment, Wim Jongen was tot 1 november directeur onderzoek
van hetATO.

Ook komt er een interfaculteit voor diergeneeskunde en dier-
wetenschappen; een samenvoeging van de Faculteit der Dier-
geneeskunde van de Universiteit Utrecht en het Departement
Dierwetenschappen van Wageningen Universiteit. De inter-
faculteit gaat zeer nauw samenwerken met de andere partners
binnen de Kenniseenheid Dier.

-ocr page 125-

Honden aan de lijn?

Door laira Boissevain

Nee, we hebben het niet over dieetvoer. Na het artikel van
vorige keer over de twee Mastino\'s die een voorbijganger
een hartaanval bezorgden, deze keer over de plicht om de
hond aan de lijn te houden. Wanneer en waar moet dat, en
wie regelt dat?

Waar?

Binnen de bebouwde kom hebben we het over de gemeente.
Daarbuiten kan een wandelgebied toebehoren aan Natuurmo-
numenten, Staatsbosbeheer of een organisatie die een bepaald
gebied beheert (waterleidingduinen. Stichting het ...Landschap,
etcetera). In die gebieden bepaalt de eigenaar of de hond er mag
komen, en of hij aan de lijn moet. Helaas zijn vandaag de dag de
meeste natuurgebieden wel toegankelijk voor ruiters, mountain-
fietsers, kinderwagens en andere recreanten, maar wordt de
hond geweerd. Vooral Natuurmonumenten is daar goed in, maar
ook andere organisaties zijn soms niet al te hondvriendelijk, he-
lemaal niet als er liefhebbers van langhaarkoeien bij
zijn. Of dat terecht is zullen we hier maar bui-
ten beschouwing laten.

Gemeente

Binnen de bebouwde kom is het
de Gemeente die bepaalt waar
de hond los mag. De Ge-
meente heeft bij het vast-
stellen van regels die
binnen de gemeente gel-
den altijd een zekere zelf-
standigheid. Zo kunnen
gemeenten zelf bepalen
hoe laat de horeca in de
binnenstad dichtmoet, of
een manege een vergun-
ning krijgt en waar de hond
los mag. Alle regels die spe-
cifiek over de gang van zaken
binnen een gemeente gaan,
staan verzameld in de Algemene
Plaatselijke Verordening, kortweg de
APV Daarnaast zijn er natuuriijk ook an-
dere regels die een rol spelen, zoals
Milieuwetgeving en Ruimtelijke Ordening, maar die
spelen voor honden geen rol.

De APV

In principe mag iedere gemeente zijn eigen APV vaststellen,
maar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft
een model-APV uit die door de meeste gemeenten grotendeels
wordt overgenomen. Eigenlijk staat in die model-APV stan-
daard dat honden binnen de bebouwde kom aan de lijn moeten.
Waarom zijn er dan toch zoveel verschillen tussen gemeenten?
Omdat gemeenten de vrijheid hebben om een beleid vast te
stellen, en op die manier zelf kunnen bepalen of en waar er spe-
ciale uitrengebieden komen, of hondenbezitters verplicht zijn
om poep op te ruimen en of er een hondenwachter of een an-
dere vorm van controle komt.

Beleid

Dit beleid verschilt nogal van gemeente tot gemeente. Veel
gemeenten laten het bij een bepaling in de APV en doen
daar verder weinig mee. Sommige gemeenten maken er een
sport van om het hondenbezit tegen te gaan, anderen vinden
dat honden er bij horen, en dat de openbare ruimte moet
worden gedeeld. De mogelijkheden om met een speciaal be-
leid overlast tegen te gaan zijn er te over! Toiletten in soor-
ten en maten, poepzakjes als je hondenbelasting betaalt, los-
loopgebieden, uitrengebieden, poepstroken, kwispelroutes,
hondenwachters, enzovoort. Een dergelijk beleid moet ove-
rigens wel altijd een grondslag vinden in de APV. Met an-
dere woorden: als de gemeente vindt dat honden alleen in de
speciale losloopgebieden van de lijn mogen, dan moet dit in
de APV terug te vinden zijn. Omgekeerd moet de gemeente
zich ook houden aan wat zij zelf in de APV heeft opgeno-
men. Zo was er een gemeente die in de APV zette dat hon-
den alleen in losloopgebieden mochten uitrennen, maar
wees vervolgens helemaal geen losloopgebieden aan. De
rechter was het daar niet mee eens; als de gemeente in de
APV zegt losloopgebieden aan te wijzen moet zij dit ook
naar behoren doen.

Grenzen

Kennen de gemeentelijke regels dan geen
grenzen? Voor alle vormen van ge-
meentebeleid gelden een zoge-
naamde \'bovengrens\' en een
\'onder-grens\'. De bovengrens
verbiedt dat het gemeente-
lijk beleid in strijd zou zijn
met \'hogere\' regelgeving.
Voor honden is zo\'n
voorbeeld lastig, maar
als de landelijke snel-
heidsnorm binnen de be-
bouwde kom 50 km per
uur is, mag een gemeen-
\' te daar niet op eigen
houtje 70 van maken om-
dat de betreffende ambte-
naar een hekel heeft aan
spelende kinderen.
Ook mogen de regels van de ge-
meente niet teveel ingrijpen in het
privéleven van de burger, de zoge-
naamde \'ondergrens\'. Een aantal jaar ge-
leden nam een gemeente in de APV een bepa-
ling op dat het binnen de bebouwde kom verboden
was om meer dan twee honden te houden. De eigenaar ging
naar de rechter en kreeg gelijk: een dergelijke regel gaat te ver.

Samenvattend heeft een gemeente veel vrijheid bij het vast-
stellen van een hondenbeleid. Een algemene regel die in alle
APV\'s is terug te vinden is de plicht om de hond binnen de
bebouwde kom aan de lijn te houden. De verdere uitwerking
daarvan mag de gemeente zelf bepalen.
Kort geleden werd een man die zijn hond niet aan de lijn had,
maar los liet lopen met een stroomband om zijn nek voor de
rechter gedaagd. Hijzelf vond dat een stroomband net zo
hard gold als lijn, maar de rechter was duidelijk: onder een
lijn wordt een tastbaar middel verstaan om de hond onder
controle te houden en een stroomband geldt niet als lijn.

-ocr page 126-

Beste veterinair,

Het jaar 2002 is begonnen.
Een jaar met een aantal ont-
wikkelingen die betrekking
hebben op vele veterinairen,
de implementatie van richdijn
97/12 en wel met name artikel
14, het epidemiologisch net-
werk van toezicht. Hierover meer in de volgende co-
lumn over vier weken. Voorts ontwikkelingen die alle
practitioners raken, die in opdracht van en onder ver-
antwoordelijkheid van de RVV werkzaamheden ver-
richten.

Maar eerst iets over de Europese Commissie. De afge-
lopen weken is één van de missies van de FVO op be-
zoek geweest om te bezien of de wetgeving ten aanzien
van dierenwelzijn op een juiste manier geïmplemen-
teerd is. Na een bezoek van een week is een aantal aan-
bevelingen gedaan:

1. Beter checken van de watervoorziening bij lange af-
standtransporten, met name bij temperaturen onder
nul.

2. Betere vastlegging van controles van de bedwel-
mingsapparatuur in de slachterijen.

3. Een betere controle vooraf en na terugzending van de
reisschema\'s bij de lange afstandtransporten.

Daarbij werd door de FVO-delegatie opgemerkt dat ze
het systeem van practitioners, zoals dat in Nederland
functioneert op het terrein van welzijn, goed vindt func-
tioneren en met name de aandacht voor het verbeteren
van de kennis van de practitioners en de supervisie op de
practitioners vonden zij zeer van belang, mede gelet op
de vele klachten uit het buitenland over Nederlandse ex-
porten. De commissie onderstreepte de door Nederland
ingezette lijn ten aanzien van de handhaving. Van een
aantal bedrijven, exporteurs en/of transporteurs zal de
komende periode de erkenning worden geschorst dan-
wel ingetrokken door herhaalde overtredingen van wet-
telijke bepalingen; een beroep op ecn gedoogsituatie zal
per definitie stranden. Dit past in de algemene lijn van
werken van de RVV, waarbij de naleving van de wetge-
ving ten aanzien van volksgezondheid, diergezondheid
en dierenwelzijn een zaak is van de ondernemers en de
RVV direct ingrijpt bij overtreding. Het afgelopen jaar
heeft dit geleid tot meer dan vijfhonderd ingrepen in het
bedrijfsproces door de RVV. Dit zogenaamd bestuurlijk
ingrijpen is vaak effectiever dan het uitschrijven van een
bekeuring; deze betaalt men vaak maar al te graag, ter-
wijl men bij een bestuurlijke ingreep door de RVV di-
rect op financieel vlak de gevolgen ondervindt van het
niet te tolereren eigen handelen. Daar waar men vervol-
gens naar de rechter ging om de gevolgen ongedaan te
maken, heeft de rechter in alle gevallen de ingreep van
de RVV als correct aangemerkt!
Naast bovenvermelde zaken zullen de practitioners dit
jaar meer dan de afgelopen jaren bij de RVV worden
betrokken. Zo zullen nascholingstrainingen worden ge-
organiseerd door de lo-
kale RVV, bijvoorbeeld
ten aanzien van de le-
vende exporten, maar
ook in verband met an-
dere door de practitio-
ners uitgevoerde werk-
zaamheden, waarvan
het nuttig en noodzake-
lijk blijkt meer te we-
ten. Dit zal mede ge-
beuren naar aanleiding
van observaties, klach-
ten van derden en op
aangeven van betrokkene, die zich nog niet geheel safe
voelt bij alle noodzakelijke werkzaamheden.
Verder zal men nadrukkelijk bij het werkoverleg van de
teams worden betrokken. Eind januari zal ondergete-
kende opnieuw door het land gaan om alle medewer-
kers, keuringsassistenten en practitioners te spreken
over de volgende onderwerpen:

RVV-colum

1. De rapportage over de resultaten van de evaluatie van
het veranderingsproces binnen de RVV Deze rappor-
tage is tot stand gekomen door hondertachtig lange
interviews met RVV-collega\'s.

2.De enquête inzake de aanpak van de MKZ-bestrij-
ding. Door dertienhonderd collega\'s is de enquete in-
gevuld en geeft goede aangrijpingspunten voor ver-
beteracties.

3. Het in januari 2002 met de ondernemingsraad over-
eengekomen rapport ten aanzien van de carrièremo-
gelijkheden van keurmeesters en hoofdkeurmees-
ters.

4. De prioriteiten uit het RVV jaarplan 2002, waarbij
het jaar 2002 door de leiding van de RVV als jaar van
de teams is bestempeld, waarbij de teams centraal
staan en alle andere collega\'s steun aan de verbeterin-
gen moeten geven binnen de door de directie vastge-
stelde kaders; waarmee de teams meer mogelijkhe-
den zullen krijgen ten aanzien van werving van
dierenartsen en practitioners, opleidingen en initia-
tieven om verbeteringen voor te stellen betreffende
de werkzaamheden van het eigen team.

Per kring zijn data vastgelegd voor deze avonden en de
practitioners zijn van harte welkom na overleg met hun
teamleider. Tenslotte een actiepunt, waar deze eerste
tnaand van januari al hard aan wordt gewerkt: de snel-
lere betaling van declaraties; dit geldt overigens ook
voor de vaste medewerkers van de RVV We zijn gestart
een groot aantal dossiers te bekijken, die te lang op af-
handeling wachten. Mocht u bij het lezen van deze co-
lumn de behoefte voelen om een grief aangaande uw
declaratie te laten weten, richt deze dan aan mij per-
soonlijk opdat ik er direct naar kan laten kijken. U weet
dan binnen enkele weken waar het aan ligt en wanneer
tot uitbetaling kan worden overgegaan.

P. Cloo is directeur van de RW.

-ocr page 127-

Constitutie Cerberus

Het bestuur van Particulier Veterinair Gezelschap
\'Cerberus\' van het Utrechtsch Studenten Corps, heeft
zich voor het jaar 2001-2002 als volgt geconstitu-
eerd.

Praesident R.D. Junte

abActis W. de Keizer

Fiscus M.H.J. Beaujean

Vice-Praesident
Commissaris

H.H. Govaert
S. Vrielink

De Heeren H.O. Hoenderken, H.C.
Kranenburg en M.J.W. Thieme zijn on-
der driekoppig gehuil in de \'Hel der
Honorairen\' opgenomen.

Ook in 2002 organiseren Virbac
Nederland, Waltham Veterinaire
Service en Dier&Zorg weer een
serie praktische nascholingen voor dierenartsen. Op ve-
ler verzoek met een uitgebreider programma en een
extra spreker. Daarom is er komend jaar voor een viertal
Klinische Middagen gekozen.

De middag wordt verzorgd door een drietal sprekers en duurt
van 14.00 tot 17.00 uur. Het eerste deel betreft een medische
innovatie voor de diergeneeskunde. Spreker drs. Ronald van
Noort geeft een lezing over een veterinaire innovatie in de
antivirale therapie. In het tweede deel staat de marketing van
de (preventieve) gezondheidszorg in de praktijk centraal. Dit
actuele onderwerp zal vanuit verschillende invalshoeken
worden behandeld. Marketingdeskundige mevrouw drs.
Marjolein Visser RM, zal ingaan op de marketing van dien-
sten in de gezelschapsdierenpraktijk. Als afsluiting van de
Klinische Middag zullen de voorgaande sprekers door drs.
Peter van Rooijen in perspectief worden gezet.
De Klinische Middag is voor accreditatie aangemeld bij het

Coördinatiecentrum Erkende Dierenartsen (CED).
Dankzij de initiatiefnemers zijn de kosten voor deelname
slechts € 25 (inclusief BTW). Dit bedrag is inclusief con-
sumpties en de inmiddels bekende syllabus. Zoals u weet
zijn de Klinische Avonden altijd drukbezocht en ook voor de
Klinische middag geldt: vol is vol!

Klinische Avonden voor Dierenartsen worden Klinische Middagen
Focus op antivirale therapie en preventieve gezondheidszorg

Een programma aanvragen en inschrijven kan hij Virhac
Nederland BV, Mariska van de Langemeen, telefoonnum-
mer: (0342) 427108.

Dinsdag
Dinsdag
Woensdag

5 februari 2002
12 maart 2002
20 maart 2002

Woensdag 10 april 2002

Data en locaties:

Mercure Hotel Heerenveen
Motel Eindhoven
Hotel de Cantharel,
Ugchelen (Apeldoorn)
AC restaurant de Meern

Paratu bereu lose bij schapen en geiten

BACTERIOLOGIE

John\'s disease in sheep and goats.
A. Grelg. In Practice 2000; 22:146-51.

Referate

Paratuberculose kan ernstige proble-
men veroorzaken in kuddes schapen
en geiten. De bacterie
Mycobacte-
rium avium
subspecies paratuberculosis is zeer resistent
ten opzichte van milieu-invloeden.

Besmetting van runderen, schapen en geiten onderling is
experimenteel vastgesteld. Ook is het micro-organisme ge-
vonden bij herten en bij in het wild levende konijnen.
De ziekteverschijnselen, de pathologische veranderingen
alsmede de diagnostiek worden besproken, evenals de be-
strijdingsmaatregelen.

Diarree wordt slechts bij tien tot vijftien procent van de aan-
getaste dieren vastgesteld. Bij schapen onderscheidt men
bij sectie vijf beelden en bij histologisch onderzoek van de
darmen twee (een lepromateuze vorm met veel zuurvaste
staaQes en een tuberculeuze met slechts enkele micro-orga-
nismen). Bij geiten is opvallend het voorkomen van necrose
met verkazing in de lymfeknopen.

Het vaccineren van jonge dieren op probleembedrijven
wordt aanbevolen. De waarde van serologisch onderzoek
op antistoffen is dan echter discutabel.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 128-

De Groep Geneeskunde van het
Rund viert haar vijfentwintigjarig
bestaan op een feestelijke wijze,
mét kwaliteit. In de Reehorst in Ede
ontvangt de jubileumcommissie
driehonderd leden van de groep die
deelnemen aan het lustrumsympo-
sium \'Kansen in Kwaliteit\'. Het
programma biedt een lijst interes-
sante sprekers die elk hun visie op het begrip kwaliteit zul-
len geven.

De voorzitter van de jubileumcommissie Rob Back heeft alles
onder controle als de eerste collegae arriveren. Onder het genot
van een kop koffie praten de deelnemers over koetjes en kalfjes
met elkaar, zoals de rundveedierenarts ook behoort te doen.
Hoewel nog niet iedereen aanwezig is vanwege enkele ver-
keersopstoppingen, zorgt Back ervoor dat de deelnemers een
plekje zoeken in de zaal. Hij opent het symposium en nodigt de
voorzitter van de groep, dr. T.J.G.M. Lam, uit voor het wel-
komstwoord.

Theo Lam stelt het publiek, na hen welkom te hebben geheten,
de vraag wat nu eigenlijk kwaliteit is. Vrij vertaald naar Van
Dale geeft hij aan dat het twee betekenissen heeft: \'het zo goed
mogelijk doen\' (\'onze leidraad\', aldus Lam) en \'andere eigen-
schappen of functies\'. Het voorbeeld voor de tweede betekenis
zoekt Lam dicht bij huis: bedrijfsbegeleiding
en monitoring:
PBB. \'Er is meer dan het traditionele\', meent Lam.
Hij introduceert de sprekers van deze dag. De onderwerpen
waarover zij hun visie op kwaliteit zullen geven, loopt Lam
door, ondertussen hierover zijn mening gevend.

Hoera-woord

Hoogleraar Wijsbegeerte met een vakdiploma Slagerij, zo
wordt prof dr. W.EC.M. Derkse geïntroduceerd door Rob
Back. \'Ik heb zo mijn eigen ervaringen met het rund\', opent
Derkse nuchter. Daannee heeft hij de lachende zaal direct op
zijn hand. Als filosoof stelt hij dezelfde vraag die Lam eerderal
stelde: wat is dan kwaliteit? \'Om te beginnen is het een \'hoera-
woord\'; iedereen is ongezien vóór\', weet Derkse. Het begrip
wordt volgens hem onbekommerd gebruikt, omdat het een
warm gevoel oproept. Derkse erkent dat het begrip moeilijk te
definiëren is, maar geeft aan dat echte kwaliteit direct wordt
herkend: \'Je weet het meteen\'. Die vorm van weten, is een heel
hoge vorm van kennis, meent de hoogleraar. Hij geeft een aan-
tal ironische voorbeelden van het onjuist gebruiken van het
woord kwaliteit. Zo wordt een ontslagprocedure ook wel aan-
geduid als een kwaliteitsimpuls.

Derkse geeft aan dat kwaliteit te maken heeft met evalueren,
waardering, beoordeling, normen die men wil halen, gradaties
van meer of minder en de gevoeligheid voor kwaliteitsverschil-
len. Nadat hij alle onderdelen heeft toegelicht, gaat hij in op het
verschil tussen normen en waarden. \'Deze twee hebben wel te
maken met hetzelfde, maar zijn van een ander niveau\', deelt
Derkse zijn publiek mede. De normen zijn in dienst van de
waarden, zij zijn ondergeschikt aan de waarden. Als er wordt
gesproken over normvervaging, dan verliest men de waarden
uit het oog. Normen zijn de concrete uitdrukking van woorden.
Normen kan men vinden door in contact te blijven met de bron-
nen van de waarden. De waarden zijn transcendent, maar zijn
wel sturend en oriënterend. Als belangrijk verschil geeft
Derkse tenslotte aan: \'Normen kan inen leren. Waarden moe-
ten worden voortgeleefd. Wat echt van waarde is, dat hoor en
zie je van anderen. Met kwaliteit gaat dat op dezelfde manier:
dat hoor en zie je van anderen\'. Derkse spreekt nog over het
kwaliteitsperspectief en de domeinen van kwaliteitsgroei. De
zaal achterlatend met genoeg stof tot nadenken tijdens de kof-
fie.

Maatschappi

nieuw

Fokkwaliteit

In de pauze kunnen de deelnemers een kijkje nemen bij maar
liefst 32 wetenschappelijke posters, waarin diverse (nieuwe)
bevindingen worden tentoongesteld.

Na de pauze is het woord aan ing. A. Lindeboom, directeur van
de divisie Holland Genetics van CR Delta. Hij spreekt over de
manier waarop CR Delta omgaat met kwaliteit in de fokkerij.
De kwaliteit van het product, productieproces en de keten ko-
men aan de orde. Het vaststellen van de kwaliteit wordt gedaan
met de fokwaarden. Bij het fokdoel wordt er gekeken naar wat
de klant, de keten en de maatschappij wil. Waar vroeger de aan-
dacht voornamelijk lag bij de productiecapaciteiten van een
koe (meer dan vijftig procent), wordt er nu ook meer aandacht
besteed aan de duurzaamheid en gezondheid van het dier (der-
tig procent) en aan het exterieur (dertig procent). \'Dit heeft tot
gevolg dat de productie van de koeien wel zal blijven stijgen,
maar minder snel dan we gewend waren\', legt Lindeboom uit.
Het nieuwe fokbeleid levert koeien die in aanleg gezonder zijn
en langer mee kunnen.

Eén van de voorbeelden voor het vaststellen van de kwaliteit
van het productieproces is de certificering van het proces en
een zeer stringent hygiëneprotocol. De kwaliteit van de keten
wordt gewaarborgd door een koe te fokken die past in het
systeem. Lindeboom geeft aan dat het belangrijk is dat de ke-
tenspelers elkaar verstaan. \'Je moet het eens zijn als sector, dan
kun je de kennisoverdracht binnen de ketens verbeteren\', sluit
Lindeboom af

Lang leefbaar leven

De volgende spreker is drs. ing. D. de Lange van de
Dierenartsenpraktijk Horst. De Lange spreekt over de kwaliteit
in voeding. Hij zit in de lustrumcommissie die deze dag geor-
ganiseerd heeft en feliciteert als eerste het bestuur van de
Groep met haar 25-jarig bestaan. Zijn presentatie gaat over de
kunst van het correct voeren van de melkkoe, waardoor deze
niet alleen lang leeft, maar ook leefbaar leeft. Om dit te berei-
ken is niet alleen het voer belangrijk. De koe is de spil, maar
wordt beïnvloed door de omgeving, het voer en de veehouder.
De Lange licht allevier de onderdelen toe. Hij noemt een aantal
specifieke kenmerken van de koe, laat zien hoe het gesteld
staat met de gezondheid van het dier en vraagt aan de hand

Kwaliteitskansen tijdens lustrumsymposium Groep Rund

Door Cathelijne Cras
Foto\'s: Wiel van den Ekker

-ocr page 129-

daarvan hoe het kan dat het dier niet optimaal fianctioneert. Om
antwoord te geven op de laatste vraag is onderzoek van groot
belang, meent de dierenarts: \'met onderzoeksresultaten is de
productiecapaciteit van de koe te sturen\'.
Ook voor het voer is het onderzoek van groot belang. Door
onderzoek weten we steeds meer over de fysiologie van de koe
in verschillende lactatiestadia en de werking van goede voe-
dingsmiddelen. Deze gegevens gebruikt men om het functio-
neren van een gezonde melkkoe te bevorderen. \'Door onder-
zoek zijn we bekend met het fenomeen droogstand en afkalven.
Er is duidelijkheid in het begrip fermenteerbaarheid, verteer-
baarheid en voerbenutting van de koe en we weten meer over
de verzadigingscapaciteit van de koe\', verduidelijkt De Lange.
Hij pleit voor praktisch voeronderzoek door de dierenartsen.
\'Bekijken, ruiken en voelen aan het voedsel in het weiland, aan
de kuil en aan het voerhek. Weet wat de veehouder precies
voert\', adviseert hij zijn collegae. Daarna geeft De Lange aan
wat de omgevingsfactoren zijn (bijvoorbeeld de sociale rang-
orde in de koppel) en welke rol de veehouder speelt in het web
van de rundveevoeding (hij is de spin). Ten slotte vertelt De
Lange de aanwezigen dat hij kansen ziet voor de rundveedie-
renarts. Deze heeft namelijk kennis en kunde op het gebied van
rundveevoeding. Daarnaast de kennis van het bedrijfsmanage-
ment en de economie van de melkveehouderij. Die combinatie
maakt de rundveedierenarts tot een perfect bedrijfsadviseur,
meent Dc Lange. Wel is het van belang om de doelstelling en
de daarbij behorende afwegingen van de melkveehouder te
kennen en te respecteren, alleen dan kan de dierenarts het
noodzakelijke maatwerkadvies leveren. Vervolgens is het tijd
om aan de voeding van de dierenartsen zelf te denken en Rob
Back nodigt iedereen uit voor het lunchbufïet.

Randvoorwaarden

De spreker die de aanwezigen door de eerste moeilijke minuten
na de lunch mag loodsen is ir. A. van der Kamp. Hij is project-
leider van een hightech bedrijf voor praktijkonderzoek in de
veehouderij en spreekt over de kwaliteit in huisvesting. Hij be-
gint met een korte inleiding waarin hij ingaat op de ontwikke-
lingen in de melkveehouderij. Zo is in de laatste veertig jaar de
prijs van de grond verviervoudigd, is de prijs van arbeid drie-
en-een-half keer zo hoog, maar is de melkprijs gehalveerd. Bij
de kwaliteit van de huisvesting komen er twee dilemma\'s naar
voren. Dierwelzijn versus milieu en dierwelzijn versus de eco-
nomie. Van der Kamp belicht een aantal aspecten van de high-
tech bedrijven. Het betreft hier zeer intensieve bedrijven waar
een lage arbeidsbehoefte wordt nagestreefd. Belangrijke rand-
voorwaarden zijn onder andere: goed welzijn voor vee en vee-
houder. Van beide randvoorwaarden geeft Van der Kamp voor-
beelden. Het hightech-bedrijf heeft een onderzoeksdoel (het
zoeken naar grenzen) en een demokarakter (dierwelzijn: weide
naar destal brengen).

Partnerschap

De volgende introductie door Rob Back is voor ir. A.K. Schaap

-ocr page 130-

die over de kwaliteit van melk zal praten. De directeur
Vereniging en Transport Campina bv wil dat aan het eind van
deze dag alle aanwezigen het woord partnerschap herinneren.
Hij meent dat er volop kansen zijn voor kwaliteit, alleen \'moet
je ze te pakken zien te krijgen\'. Om dit voor elkaar te krijgen is
partnerschap nodig, meent de inkoper van boerderijmelk en
producent van zuivel. \'Ik heb u nodig en u mij ook.\'
Hij benadrukt dat diergezondheid en -welzijn als belangrijkste
factor worden gezien bij dc productie van veilig voedsel. De
erkende rundveepracticus ziet Schaap als een van de belang-
rijke private partijen als het gaat om ketengaranties. Overleg
en erkenning met/door de overheid is belangrijk, aldus
Schaap. Hij spreekt over een veranderde rol van de rund-
veedierenarts: van dienstverlener aan de veehouder tot partner
in de voedselketens. \'Een verschuivende handelingspositie.
Het gaat nu niet alleen om gezonde koeien in een gezonde vee-
stapel te bekijken, maar vooral om een veilig product van een
gezonde veestapel\', pleit Schaap. Als nieuwe impulsen geet^
hij aan het PBB, het dierwelzijn en het indammen/bestrijden
van aandoeningen. Dit alles op basis van de ambitie om leidend
te zijn en door het maken van realistische en haalbare stappen.

Data-registratiesysteem

\'De motie Waalkens stond voor een centraal registratie-
systeem voor alle handelingen die een dierenarts uitvoert
binnen een bedrijf De motie kreeg een meerderheid van de
stemmen.\' Op deze manier introduceert Back het lid van de
Tweede Kamer voor de PvdA, tevens veehouder in
Finsterwolde, de heer H.E. Waalkens. Hij begint met de ver-
schuiving van de verantwoordelijkheden in de veehouderij,
namelijk van de overheid naar de industrie. Daarnaast gaan
de eisen omtrent hygiëne, dierwelzijn en milieu omhoog.
\'We gaan van kwantitatieve doelstellingen naar kwalitatieve
randvoorwaarden\', concludeert Waalkens. De veehouder
geeft aan wat \'good practice\' is (economisch duurzaam, eco-
logisch verantwoord en sociaal aanvaardbaar). De rol van de
dierenarts is volgens Waalkens de rol van een vertrouwens-
persoon, maar heeft ook een constaterende kant: controle en
registratie. Zijn partij heeft met de motie Waalkens reeds een
oproep gedaan voor een centraal registratiesysteem en zal
daaraan vasthouden. \'Alle veterinaire handelingen hebben
immers consequenties voor de verdere productie\', redeneert
het Tweede Kameriid.

Negatiefimago

Na de korte theepauze start het laatste deel van het sympo-
sium. Rundveedierenarts A.J.M. Meesters van dierenhospi-
taal Visdonk geeft zijn collega\'s zijn visie over de kwaliteit
van de rundveedierenartsen. Hij geeft op humoristische
wijze aan hoe het vroeger stond met de kwaliteitsgarantie
van de melk (Joris Driepinter), het vlees (Jef Hendriks) en de
dierenarts (Vlimmen). De dierenarts moest vroeger succes-
vol behandelen, handig zijn in verlossingen en dag en nacht
klaarstaan. Dat de huidige situatie iets anders is, is voor ie-
dereen duidelijk. Er worden steeds hogere kwaliteitseisen
gesteld. Er is sprake van een dalend consumentenvertrouwen
en een negatief imago van de veehouderij. \'Er is meer aan de
hand dan enkel een \'slecht verkopen\' van onze kwaliteit\',
waarschuwt Meesters. Hij laat met voorbeelden zien hoe an-
ders de interactie is met de veehouder en hoe de visite is uit-
gegroeid tot een bedrijfsvisite. Meesters staat stil bij de be-
drijfsbegeleiding en -advisering. Wat betreft de kennis en
vaardigheden vat Meesters het goed samen: een dierenarts is
niet meer iemand die naar beste eer en geweten het vak dier-
geneeskunde hooghoudt, maar ook zijn kennis hooghoudt\'.
Meesters gaat in op de taken van de erkende rundveedieren-
arts en de betekenis van 1KB en KKM. \'Opschrijven wat je
doet en doen wat je opschrijft is het nieuwe credo\', weet
Meesters. Dit registreren kost tijd en inzet. Ook geeft hij de
knelpunten aan in de integriteit. Zoals de economische belan-
gen, de relatie tussen cliënt en dierenarts, gedooggedrag, ge-
makzucht en de financiële restwaarde van rundvee.
\'Regelgeving en gezond verstand van veehouder en dierenarts
zouden deze punten moeten keren\', meent de dierenarts. Hij
sluit af met zijn visie op kwaliteit: \'Kwaliteit is een kans, kwa-
liteit wint (uiteindelijk) en kwaliteit maak je samen, tot heil
van rnens en dier\'. Meesters ontvangt een hartelijk applaus en
vanuit het publiek knikken zijn collegae bevestigend: hij heeft
de juiste snaar geraakt.

Goed advies

\'Communicatie van je eigen kwaliteit\' is de titel van de presen-
tatie van de volgende spreekster. Drs. S.A.M. Deleu is het ge-
zicht van de Maatschappij voor Diergeneeskunde wat betreft
publiciteit. Zij wijst aanwezigen erop dat zij iets hebben om ja-
loers op te zijn: een één-op-één relatie met de cliënt. Een goed
advies kan volgens Deleu tot waarde worden gebracht en levert
een tevreden cliënt op: marketing is geen vies woord meer.

-ocr page 131-

\'Maar\', weet Deleu, \'Nieuwe kansen in kwaliteit leiden wel tot
nieuwe kosten van de kwaliteit\'.

De drie aspecten van een goed advies worden gegeven.
Allereerst de inhoud van het advies: diergeneeskunde. Ten
tweede de relatie tot degene die het advies moet opvolgen:
vertrouwen. En als laatste het proces van overtuiging: commu-
nicatie. Deleu gaat in op de verschillende aspecten en geeft
aan dat de dierenarts op alledrie \'minstens een zesje moet sco-
ren\' en dat het gemiddelde ruim voldoende zijn. Als vuistregel
geeft de dierenarts haar collega\'s mee: een advies kan niet een-
voudig genoeg zijn. Na een aantal tips over het brengen van
een advies, geeft Deleu aan dat het PBB een geschenk uit de
hemel is, omdat dit de positie van de dierenarts verankert.
Over de timing van het geven van het advies, licht Deleu ook
nog een tipje van de sluier: \'Het allerbeste advies geef je één
tel eerder, dan dat de veehouder er zelf op zou zijn gekomen.\'

Rob Back introduceert als laatste prof dr. H. Scholz, die alle
aanwezigen oproept om deel te nemen aan het Buiatrics
Congress in Hannover in 2002. Een promotiefilmpje laat zien
hoe groots het congres is opgezet. Veertig gerenommeerde
sprekers zullen er lezingen en workshops geven. Alle deelne-
mers aan het symposium ontvangen een tas met daarin een uit-
gebreide promotiemap.

Discussie

Maar voordat alle aanwezigen kunnen beginnen aan de bor-
rel, is er eerst nog een discussie met alle sprekers van van-
daag onder leiding van Jos Noordhuizen. Uit het publiek
worden diverse vragen gesteld aan de sprekers. Het grootste
discussiepunt blijft in hoeverre alle handelingen moeten
worden geregistreerd. Voorzitter Lam meent dat het noodza-
kelijk is om het diergeneeskundig handelen te registreren en
dat daarom binnen de sector het PBB is opgezet. Volgens
Lam hoeft het dan niet meer apart te worden geregistreerd.
Waalkens is het daar uiteraard niet mee eens en ook Van de
Lindeboom vindt als fokker een nationaal registratiesysteem
wel interessant, omdat op die manier sneller en nauwkeuri-
ger kan worden gekeken wat de markt wenst. Uit de zaal
meent een dierenarts dat er meer mogelijkheden zijn dan al-
leen PBB. Lam reageert instemmend, maar geeft aan dat het
PBB juist een kans is om op die bedrijven te komen waar je
normaal nooit komt. \'Nu kun je daar ook laten zien hoeveel
verstandje van zaken hebt, aldus Lam.
Rob Back bedankt alle sprekers en zij ontvangen uit handen
van het erelid van de GGR een ingelijst koeienschilderij.
Ook voor alle deelnemers aan dit symposium is er een pre-
sentje. Na de borrel en het diner nemen zij allen de \'Gids
Rundveerassen van de wereld\' mee naar huis.

Derde Manifestatie ICT voor Dierenartsen

Op 13 april 2002 wordt de Derde Manifestatie ICT voor
Dierenartsen gehouden, met dit jaar als thema:
de prak-
tijk van ICT in
m»v praA/yA. Wederom voor dierenartsen
en hun assistenten, en wederom gastsprekers, instruc-
ties, een beurs en een website-wedstrijd.

Het thema is uitgewerkt in vier onderwerpen:

Uw zaak...

Hoe kan ICT uw marketingactiviteiten ondersteunen?

• Met een website en alles wat daar bij hoort

• Met bedrijfseconomische kengetallen

• Hoe doen andere praktij ken dit... ?

Uw spullen...

De ICT-infrastructuur in de praktijk aanpakken, wat komt
daar bij kijken?

• Met een laptopje de boer op, bijvoorbeeld voor het perio-
diek bedrijfsbezoek;

• Moet ik een server?

• Moet ik een draadloos netwerk?

• Moet ik aan Windows 2000 of zelfs aan XP?

Uw kennis...

De veterinaire kennis bijhouden en ervaringen uitwisselen,
hoe kan ICT daarbij helpen?

• Wat zijn de slimste sites om nog snel even iets na te kij-
ken?

• Ervaringen van collega\'s met bijwerkingen van dierge-
neesmiddelen, waar vind ik die?

• Wat heeft onze dierenartsenpraktijk aan Discus?

• E-learning, is dat wat voor dierenartsen?

Uw communicatie...

Hoe kan ICT u helpen bij de communicatie met uw klanten en
organisaties?

• E-mail in plaats van fax, is dat echt handig en vertrouwd?

• Internet- en e-mailopties voor slimmere communicatie

• De voordelen van een specifiek veterinaire infrastructuur

Persoonlijke begeleiding

Vorig jaar zijn we wat gestruikeld over de grote verscheiden-
heid aan voorkennis en ervaring van de belangstellenden voor
de instructies. Daarom hebben we dit jaar uitgebreide moge-
lijkheden voor persoonlijke begeleiding op diverse niveau\'s.
Ofwel Word, Excel, en Outlook in drie stille instructiezalen,
waar u in en uit kunt lopen, en zo lang u wilt kunt blijven wer-
ken aan het door u gekozen onderwerp, met een opdracht naar
keuze, op uw niveau.

Daarnaast een \'klassikale\' instructie over PowerPoint, een
college over databases en de zeer succesvolle instructies over
uw eigen website. (Ook die instructies worden ingedeeld naar
niveau)

De producten

De leveranciers van de praktijkmanagementpakketten wor-
den uitgenodigd om zich op de beurs te presenteren, en in een
korte bedrijfslezing aan te geven hoe zij hun producten verder
aan het ontwikkelen zijn. Ook andere bedrijven zullen pro-
ducten presenteren, die passen in het thema.

De prai<tiji( i^an ICT in de praktijk,
praktischer kunnen we het niet maken.
Noteert u zaterdag
13 april maar vast. U wordt er wijzer van.

-ocr page 132-

Op vrijdag 11 januari 2002 is het zover: de nieuwe versie
van de Rechtspositieregeling voor Dierenartsassistenten
rolt van de drukpers. Enkele dagen daarna wordt de
Rechtspositieregeling verstuurd aan alle zelfstandige
practici-leden van de KNMvD, samen met een begelei-
dende brief en een bestelformulier voor extra exempla-
ren van de Rechtspositieregeling.

Aanpassingen

In de begeleidende brief wordt aangegeven welke artikelen
ten opzichte van de Rechtspositieregeling 2001 zijn gewij-
zigd en welke artikelen nieuw zijn toegevoegd. Het betreft:

• 3.3.1: in de loop van 2001 is de vakantiewetgeving gewij-
zigd. De bepalingen in de Rechtspositieregeling omtrent
vakantie zijn in overeenstemming gebracht met de wette-
lijke voorschriften. De werknemer heeft meer mogelijkhe-
den om zijn of haar vakantie zelf vast te stellen.

• 3.3.4: bijzonder verlof De bepalingen betreffende bijzon-
der verlof zijn voor sommige situaties verruimd.

• 3.5 (nieuw): verwijzing naar de per 1 december 2001 in
werking getreden Wet Arbeid en Zorg (3.5 was artikel
\'werkrooster\'; dat is nu geworden 3.6).

• 7.2 en 7.2.1 (nieuw): tegemoetkoming verhuiskosten. In
bijlage 3 (nieuw) van de Rechtspositieregeling kunnen
werkgever en werknemer hun afspraken omtrent de tege-
moetkoming verhuiskosten vastleggen.

• 4.2.1 en 4.2.4: de salarisbedragen zijn aangepast en de be-
dragen van het wettelijk minimum (jeugd)loon zijn con-
form het niveau per 1 januari 2002 gewijzigd.

Bestellen zonder kosten

Aan ieder practicus-lid van de KNMvD worden twee exem-
plaren van de Rechtspositieregeling 2002 toegestuurd. Eén
exemplaar is bestemd voor de dierenarts zelf en één exem-
plaar is bestemd voor de in dienst zijnde dierenartsas-
sistent(e). Middels het bijgevoegde bestelformulier wordt de
mogelijkheid geboden extra exemplaren van de Rechtsposi-
tieregeling te bestellen. In tegenstelling tot voorgaande jaren
worden hiervoor geen kosten in rekening gebracht. Het
Hoofdbestuur van de KNMvD hoopt op deze wijze bij te
dragen aan een goede implementatie van de Rechtspositie-
regeling.

Rechtspositieregeling bindend voor leden van de KNMvD

Op de Algemene Vergadering van 1998 hebben de leden zich
in ruime meerderheid uitgesproken vóór de instelling van
een rechtspositieregeling voor dierenartsassistenten. De
Rechtspositieregeling voor Dierenartsassistenten is daarmee
per 1 januari 1999 een feit geworden en is bindend voor die-
renartsen-leden van de KNMvD. Sinds 1 januari 1999 is de
Rechtspositieregeling van toepassing op bestaande en nieuw
te sluiten arbeidsovereenkomsten tussen dierenartsen-leden
van de KNMvD en dierenartsassistenten. De indruk bestaat
echter dat de Rechtspositieregeling nog niet in alle praktij-
ken van practici-leden integraal wordt toegepast.

Dringend verzoek

Het Hoofdbestuur verzoekt de leden met klem aan alle in
dienst zijnde dierenartsassistenten een exemplaar van de
Rechtspositieregeling te overhandigen en de bepalingen van
de Rechtspositieregeling integraal toe te passen. Goede en
duidelijke arbeidsvoorwaarden zijn immers onontbeerlijk
voor een professionele dicrenartsenpraktijk. Dat was im-
mers de belangrijkste aanleiding om te komen tot de instel-
ling van de Rechtspositieregeling!

Mevrouw drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess is stafmedewerker van de
KNMvD.

Rechtspositieregeling 2002 rolt van de drukpers

M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

Komt u goed in het nieuwe Jaarboekje?

U hebt vorige week een brief of e-mail gehad met het ver-
zoek om uw persoonlijke Jaarboekje-gegevens te contro-
leren.

Het is dankzij ons nieuwe relatiebeheersysteem (RBS)
dat wij nu zo uitgebreid, samen met u, de gegevens kun-
nen controleren.

Voor u en voor ons is de nauwkeurigheid van uw gege-
vens in ons systeem natuurlijk van groot belang, voor
het Jaarboekje, maar ook voor de rest van onze werk-
zaamheden. Het RBS wordt vele tientallen keren per dag
geraadpleegd.

Hebt u de brief of e-mail al teruggestuurd (zelfs al hebt u
géén wijzigingsvoorstellen)? Dank u wel, we gaan
mee aan de slag.

er

-ocr page 133-

Per 1 januari 2002 is dierenarts Hugo de Croot (45) in
dienst getreden bij de KNMvD als dierenarts-mede-
werker landbouwhuisdieren/volksgezondheid. Hij
volgt hiermee deels Jan Vaarten op, die per dezelfde
datum de KNMvD heeft verlaten en in dienst is getre-
den bij het Ministerie van LNV. Deels, want voor het
deel gezelschapsdieren/paard zal vanaf 1 februari die-
renarts Joost van Herten zorgdragen.

Al voor het vertrek van Jan Vaarten bestond de behoefte om
de afdeling Veterinaire zaken te splitsen in een gedeelte land-
bouwhuisdieren/volksgezondheid en een gedeelte gezel-
schapsdieren/paard. De werkzaamheden binnen deze afde-
ling waren in vijfjaar tijd dusdanig uit de kluiten gegroeid,
dat één dierenarts-medewerker dit eigenlijk niet meer naar
behoeven kon behappen. Voor het Hoofdbestuur was het dan
ook zo klaar als een klontje dat de opvolging van Vaarten uit
twee dierenartsen moest bestaan.

Hugo de Groot - getrouwd en vader van twee zonen - is afge-
.studeerd in 1987 en heeft tot 1995 in de praktijk gewerkt.
Vervolgens heeft hij zo\'n drie jaar als wetenschappelijk
medewerker bij de Hoofdafdeling Gezondheidszorg
Landbouwhuisdieren van de Faculteit der Diergeneeskunde
gewerkt. In die periode
was hij tevens werkzaam
als kwaliteitsbeoordelaar
bij de Stichting \'Certifica-
tie Kennisintensieve Dienst-
verlening\' (Certiked). Voor-
dat hij bij de KNMvD be-
gon, werkte hij bij de
Alpuro Group, een keten
die gespecialiseerd is in de
productie van kalfvlees.

Duidelijke visie

De Groot heeft een duide-
lijke visie als het gaat om
het functioneren van de
dierenarts op het terrein
van de diergezondheid, het
dierenwelzijn, de veteri-
naire volksgezondheid en
het milieu. \'De verhoogde
mate van transparantie
vraagt om een heldere aan-
pak. Beleidsmakers, acto-
ren in de agro/feed/food
productiekolom en toezichthoudende instanties hebben nog
te vaak een verschillend verwachtingspatroon van de rol en
de verantwoordelijkheden van de beroepsgroep. Het span-
ningsveld tussen acceptabele en realistische verantwoorde-
lijkheden en bevoegdheden en integer kunnen handelen
vraagt om een pro-actieve opstelling.\'
Hij noemt in het kader hiervan de ontwikkeling van een on-
afhankelijk Veterinair Kwaliteitsorgaan (VKO) een belang-
rijke stap. \'Certificatie van de praktijk vanuit internationaal
erkende ISO-systematiek biedt een passend antwoord op het
geven van garanties. De essentie van de ISO-systematiek is
het doelmatig werken aan klanttevredenheid. Het dwingt tot
het verkrijgen van inzicht in de dienstverlening. Wie zijn
onze afnemers, wat zijn hun wensen, aan wie willen wij (blij-
ven) leveren, waar ligt onze eigen kracht zijn vragen die
daarbij automatisch de revue passeren. Het devies is: ga uit
van je eigen kracht, kom erachter watje in de praktijk alle-
maal al geregeld hebt, kijk er positief tegenaan en hou het
simpel. Kortom: neem het besluit om je praktijk te certifice-
ren. Kwaliteit als strategische keuze garandeert duurzaam
succes.\'

Nieuwe dierenarts-medewerker
andbouwhuisdieren/volksgezondheid

Hugo de Groot staat heldere aanpak voor

-ocr page 134-

De Waarde van het Dier 2

Duurzame landbouw

Enkele collega\'s hebben op het
vorige stukje gereageerd, waar-
voor dank. Euthanasie blijkt bij
vele collega\'s vele anekdotes en
emotionele worstelingen op te
roepen. Een ander aspect over
waarde van het dier is de duur-
zame landbouw.

Of je nu praktiserend dierenarts bent, of werkzaam bent bij
het bedrijfsleven, of in het onderzoek, de discussie over de
duurzame landbouw komt in het dagelijks werk op de een of
andere manier aan bod. En ook daarbuiten. Misschien wel
juist daarbuiten.

Op de borrel bij familie of vrienden worden juist die gewe-
tensvragen gesteld waardoor je in een lang gesprek raakt met
mensen die wat buiten het vak staan. Gesprekken waar je
doorgaans door de drukte van het dagelijkse werk vaak niet
aan toekomt.

Hoeveel melk geeft een koe per jaar? Het komt hard aan dat
10.000 liter per jaar wordt gehaald. Is dat normaal? Hoeveel
melk zou een koe geven in de natuur? Zoveel als een kalfje
lust natuurlijk. Maar daar kunnen wij niet van leven. Het
moet dus meer zijn. Hoeveel meer? Teveel melk geven leidt
toch tot hogere vatbaarheid voor allerlei ziektes, uierontste-
king en zo en ze slijten sneller? Tijd voor een extra biertje
dus, want daar ben je zo niet uit.

Hoe hard groeit een mestvarken? Die haalt bijna een kilo
per dag. Is dat gezond? Hoe hard groeit een varken nor-
maal? Wat is normaal? In de natuur! Daar groeit ie mis-
schien 400 gram per dag, maar met beter voedsel en met een
goede fokkerij kun je veel bereiken. Maar dat is toch niet
normaal? Wat is normaal? We kunnen toch niet de kennis
van eeuwen overboord gooien om een natuurlijke karbo-
nade te krijgen? Waarom niet? Dan eten we maar wat an-
ders. Tijd voor een extra wijntje dus, want ook deze conver-
satie kan nog wel even doorlopen.

Ofschoon wat alledaags, deze zaken leven natuurlijk enorm
in de maatschappij. Deels door onkunde, maar vaak wel uit
werkelijke betrokkenheid worden stellingen betrokken, me-
ningen gedeeld, en wordt contact gezocht met wie er wel
wat van weet. De dierenarts moet door hierin zijn rol te spe-
len de brug maken van kennis naar maatschappij. Dat bete-
kent niet dat hij of zij alle oplossingen moet weten, want die
liggen niet voor het oprapen. Maar hij kan wel een aantal
handreikingen geven, die de burger doen denken: \'hé, die
dierenartsen, ze weten niet alles, maar ze denken er wel over
na.\'

Is een landbouw gestoeld op natuurlijke grenzen de oplos-
sing voor de toekomst? Maar wat zijn dan de natuurlijke
grenzen van het dier? Van de dierlijke productie? En wan-
neer gaat het mis?

Nadrukkelijk bieden wij ruimte in het TvD aan eenieder die
in de discussie over de waarde van het dier een bijdrage wil
leveren. Niet zonder restrictie, de congrescommissie en de
redactie behouden zich het recht voor bijdragen niet te
plaatsen, maar door die twee voorwaarden laat een dieren-
arts zich toch niet afschrikken!? We zien uit naar uw reac-

Oprichting Intervisiegroep Noord

A.G.G. Kok

Op uitnodiging van Elanco kwa-
men op 18 december 2001 zo\'n
dertig dierenartsen naar Ermelo
om de Intervisiegroep Noord op
te richten. Collega Henk van Ark
wees in de inleiding op de doel-

_ stellingen: overdracht en uitwis-

Werkgroep
Vleeskalverer

seling van kennis. Het ligt in de
bedoeling drie maal per jaar sa-
men te komen en in ieder geval een casus uit te werken.

De Belgische collega Hilde Vrancken hield een boeiend be-
toog over Mycoplasma\'s. Het BRD-complex is een multifac-
torieel probleem dat zich doorgaans uit op de leeftijd van
vier tot zes weken, wanneer de passieve immuniteit gedaald
is en de actieve nog niet optimaal. Mycoplasma\'s hebben
geen celwand en zijn dus ongevoelig voor antibiotica die
hierop werken. Zij zijn zo klein dat ze door laboratoriumfil-
ters gaan en kennen een complexe kweek. Daarbij is er een
antigenen-variabiliteit en ontsnappen zij aan het immuun-
systeem.
Mycoplasma bovis is het meest pathogeen.
Infectiebronnen zijn mastitismelk en omgevingsmateriaal
waaronder mest. Transmissie geschiedt via de lucht en de or-
ganismen kunnen een jaar in het dier aanwezig blijven.
Pathologisch tasten Mycoplasma\'s vooral het bronchiaalepi-
theel aan (leggen trilharen stil) en zijn erg invasief naar an-
dere organen (arthritis). Toxines zijn niet aangetoond. In rou-
tine-onderzoek (longspoeling) worden Mycoplasma\'s zel-
den gevonden, terwijl
M. /jovw-antigeen zeer veranderlijk is,
zodat een vaccinatie voorlopig niet mogelijk lijkt.
M. bovis is
de meest voorkomende ziektekiem bij BRD, speelt een trig-
gerrol voor andere pathogenen en zorgt voor recidieven. Is
vooral in combinatie met
Past. Multocida zeer pathogeen.
Een behandeling met macroliden als eerste keus is zeer zin-
vol.

Onze dank gaat uit naar de organisatie van deze waardevolle
dag.

-ocr page 135-

Jubilea 2002

65jaar(1937)

19 maart, K. van der Poel te Brielle, afwezig

50 jaar(1952)

31 mei, Chr. C. Grunwald te Calvia,Majorca
(Spanje), afwezig

Personali

12

12

13

28

45 jaar (1957)

12 april. Mevr. Drs. G.M. Hardeman-Kommer te Assen, afwezig
26 augustus, C.W. Moons te Reeuwijk, aanwezig

20 december, Dr. J.W. Zantinga te Baarn, afwezig

30Jaar(1972)

4 februari, A. Binksma te Bonaire(Ned.Antillen), aanwezig
3 maart. Mevr. Drs. G.M. Puls-van der Kamp te Boxtel, afwezig
19 april, Dr. F.G. Davelaarte Putten, afwezig

17 november, E.K. Dolfijn te Marum, afwezig

25jaar(1977)

18 maart, A. Timmerman te Beckum, afwezig

21 april, J.H.A.M. Vestjens te Leiden, afwezig
25 juni, B. Gruss te Alkmaar, aanwezig

onbekend november. Mevr. Drs. C.M. Wessel te Nijkerk, afwezig

22 december, J.G.T. Krijnen te Zoetermeer, afwezig

Rectificatie

27 maart, K.H. Bouman te Wolvega, 55 jaar, afwezig

Congressen & Symposia

Februari

05 Klinische middag voor dierenartsen,
Mercure Hotel Heerenveen. Informatie:
Virbac Nederland BV, Mariska van de
Langemeen, tel.: (0342) 427108.
09 1 ste European Equine Health & Nutrition
Congress, Antwerpen Zoo, Belgium. 1-
day course, registration fee: 5.500 Bfr or
135 Euro. Further information tel: 09/
280 29 00, e-mail: cavalor(gbetterscien-
ces.com, internet: www.cavalor.com
Senior Care Symposium te De Meern, aanvang: 20.00 uur. Opgave bij
Ina van Vliet, tel.: 030-2479665, fax: 030-2479696.
Symposium \'Food for thought, voedsel en zoönosen\'. Koninklijke
Nederlandse Academie voor Wetenschappen, Kloveniersburgwal 29 te
Amsterdam. Inlichtingen: Mw. dr.I.J.B. Spijkerman of mw. drs. C.J.
Schinkel, Leids Universitair Medisch Centrum, afdeling Medische
Microbiologie, Postbus 9600,2300 RC Leiden. Tel: 071 -5269111, pie-
per 9075 of9683. Inschrijving voor 1 februari 2002 d.m.v. e-mail naar
i.j.b.spijkerman@lumc.nl o.v.v. deelname symposium NVAMM, uw
naam, functie en eventueel adres en instelling waar u werkt. Of door
overmaken van 35 euro op bankrekeningnummer 46.07.21.194 t.n.v
Stichting OAMM te Utrecht.

Allteeh\'s European Lecture Tour te Breda, 8.30-14.00 uur. Thema:
\'Navigating from Niche to Mainstream\'. Info: Alltech Netherlands B.V,
tel.: 010-4501038, fax: 010-4423798, e-mail: alltechnl(galltech-bio.com
Studiedag: De grenzen van de mens-dier relatie (Dilemma\'s binnen de
veehouderij). Aristo te Utrecht. Informatie en aanmelding: Van Hall
Instituut, mw. M. Haan tel: 058-2846160, e-mail: MPJM.Haan(g
pers.vhall.nl

Sluitingsdata

voor kopij

Aflevering: Deadline-\')

01-03-2002 maandag

11-02-2002

15-03-2002 maandag

25-02-2002

01-04-2002 maandag

11-03-2002

15-04-2002 maandag

25-03-2002

") Voor 10.00 uur \'s morgens.

Vergaderingen &, Bijeenkomsten

Februari

19 Werkvergadering regio zuid Paard I, Molenwijk Boxtel, aanvang:
20.15 uur.

Cursussen

Februari

01 PUOD (België)-cursus 16: Practicum radiodiagnose (paard).
05 PAO-D cursus 02/104 Röntgen Thorax, GD.
05 PAO-D cursus 02/213 Diagnose - therapie Mastitis, Rund.

05 PAO-D cursus 02/503 Leidraad systematisch werken. Paard.

06 PAO-D cursus UGM, Rund. Tevens 13 maart.

07 PAO-D cursus 02/303 Luchtwegaandoeningen, Varken.

07 PAO-D cursus 02/403 Salmonella & Campylobacter, Pluimvee.

07 PUOD (België)-cursus 22: Ademhalingsaandoeningen bij hond en
kat: deel 1 - de hond die hoest.

08 PUOD (België)-cursus 14: Update over respiratoire aandoeningen.
12 PAO-D cursus 02/506 B.A.L. Paard.

ACECOLON

Bij moeilijke
stoelgang.

Op basis van
Macrogol.

sachet

2 gram poeder

Bevat Macrogol

Bij rrioeilijke stoelgang
van gezelschapsdieren

• Voor gezelschapsdieren.

• Vergroot het volume
van de ontlasting.

• Verlicht de stoelgang.

• Smaakvol bij toediening
over het voer.

ACE Veterinary Products BV
Postbus 1262 - 3890 BB Zeewolde

-ocr page 136-

13 PUOD (Bcigië)-cursus 17: Practicum ecliografie (paard).

20 PAO-D cursus 02/220 InsemAn, Rund. Tevens 27 februari en
21 maart.

22 PUOD (België)-cursus 18: Practicum gewrichtspuncties en
geleidingsan. (paard).

23 PUOD (België)-cursus 34: Themadag verloskunde en voor-
planting bij hond en kat.

26 PAO-D cursus 02/302 Circovirussen, Varken.

26 PAO-D cursus 02/109 Internistische Cases, GD.

26 Erkenning Rund ABC. Tevens 27 februari en 21 maart.

27 Erkenning Rund ABC. Tevens 26 februari en 21 maart.

27 PAO-D cursus 02/220 InsemAn, Rund. Tevens 20 februari en
21 maart.

27 PAO-D cursus 02/504 Leidraad systematisch werken. Paard.

27/28 PAOD-cursus 02 /508 Workshop Tandheelkunde Paard.

28 PAO-D cursus 02/112 Casuïstiek Cardiologie, GD.

28 PUOD (België)-cursus 36: Roofvogels in de praktijk.

28 Studiedag Van Hall Instituut \'De grenzen van de mens-dier
relatie\'
Dilemma\'s binnen de veehouderij. Aristo Utrecht.
Informatie: Van Hall Instituut,
Business Center, mw. M.
Haan, Postbus 1754, 8901 CB Leeuwarden, tel.: 058-
2846160, fax: 058-2846199, e-mail: MPJM.Haan®
pers.vhall.nl

Februari-mei Post-HBO Eijkman cursus \'Microbiologie

van levensmiddelen, Hogeschool Larenstein, Velp.
Informatie: prof dr. W. van Dokkum, tel.: 030-6992860, fax:
030-6992861, e-mail: w.dokkum@wxs.nl of prof C.B.
Struijk, tel/fax: 010-5914881.

Maart

01 PUOD (België)-cursus 3: Vangen van verwilderde dieren.

05/06 PAOD-cursus 02/205 Erkenning Rund ABC. Tevens 10
april.

05/06 PAO-D cursus 02/210 Repeat Breeder Koe, Rund.

06 PAO-D cursus 02/210 Repeat Breeder Koe, Rund.

07 PUOD (België)-cursus 24: Het internet - gebruik en nuttige
tips voor dierenartsen.

08 PUOD (België)-cursus 26: Praktische oefeningen in de radio-
logie - positionering voor heupdysplasie- en elleboogdyspla-
sie-opnamen.

08 PUOD (België)-cursus 21: Dierenwelzijn (varken).

12 PAO-D cursus 02/216 Vermagerende Melkkoe, Rund.

12 PAO-D cursus Medicatie Paard, Paard.

Dix&Co

voor een deskundige diagnose

Vindt u financieringen en verzekeringen
ondoorzichtig? Neemt u dan eens contact
op met Dix&Co voor een deskundige
diagnose die uitmondt in heldere adviezen.

Kies een adviseur die uw totale financiële
bescherming verzorgt en die daardoor
uw persoonlijke situatie op belangrijke
momenten scherp in beeld brengt.

Landelijke dienstverlening bij praktijk-
overdracht, bij associatie en assistentie.
Belt u even voor een afspraak of een
brochure.

Maliesingel 34
5581 B.I Utrecht
Tel. (050) 244 87 74
Fax (050) 241 66 55
E-mail: info@dixenco.nl
www.dixenco.nl

Dix €o

Emmeloord biedt ruimte

is niet alleen de slogan van de gemeentelijke overheid, tnaar ook van Diergeneeskundig Centrum Noord Nederland,

Espelerlaan 77,8302 DC Emmeloord. Tel.:0527 - 698548.

Diergeneeskundig Gentrum Noord Nederland beheert Dierenkliniek Emmeloord.

Algemeen

Vanaf 1966 hebben de beheerders van Dierenkliniek Emmeloord bijge-
dragen aan de maatschappelijke aanvaarding van de specialistische
diergeneeskunde. Binnen de diergeneeskunde zijn de structuren gevormd,
waarin de specialistische beroepsuitoefening plaats kan vinden.

Dierenkliniek Emmeloord is een groeiend ziekenhuis voor honden,
katten en paarden.

De binnen deze diersoorten erkende specialisatie-richtingen hebben
vorm gekregen.

De kliniek ondergaat momenteel grote uitbreidingen.

Jaarlijks ontstaat bij ons een vacature voor de functie van:

internship paardengeneeskunde

Wij vragen:

een jonge afgestudeerde enthousiaste dierenarts voor de periode
vanaf maart/april 2002 tot in overleg te bepalen einddatum.

Wij bieden:

basisopleiding in alle facetten van de geneeskunde van het paard.

Informatie

Neem voor informatie op dinsdag of donderdag contact op met: de heer C.J.L. van der Wllk.

-ocr page 137-

de

hoofdredactie

Op instigatie van dr. W Edel is een indrukwekkende reeks artikelen over de moderne biotechnolo-
gie gestart. In deze aflevering heeft prof. J. Tramper uit Wageningen het artikel geschreven, getiteld
\'Moderne biotechnologie, een nieuwe doos van Pandora\', mijns inziens zeker de moeite waard om
te lezen.

De in varkens geïnteresseerde lezer kan daarna overgaan naar wat eenvoudiger kost, zoals het ar-
tikel over de werkzaamheid van twee verschillende ijzerinjectie-preparaten (\'supplementen\') voor
de anemiepreventie in biggen.

Voor de runderspecialisten wordt het belang van de opfok van rundvee (nog eens) toegelicht.
In haar bijdrage: \'Het middel is erger dan de kwaal \'heeft mr. Boissevain aan de hand van het vete-
rinair tuchtrecht uitgezocht hoe het met de goede \'bedoelingen \'toch weer allemaalfout kon gaan.
Collega E.P. Oldenkamp heeft in de rubriek veterinair verleden een goed verhaal geschreven over
Sebastiano Rivolta.

Het diergeneeskundig jaarboek 2002 blijkt nog niet klaar te zijn; natuurlijk is het interessant te we-
ten wie er allemaal al een e-mail adres heeft, maar het zou minstens zo interessant kunnen zijn een
lijst van dierenartsenpraktijken op te nemen, waarin tevens vermeld wordt welke specialisaties be-
diend kunnen worden, evenals het aantal daartoe gerechtigde collegae.

De faciliteiten welke de praktijken aanbieden kunnen tevens vermeld worden, zoals laboratorium-
onderzoeken, onder andere klinisch-chemisch, bacteriologisch en immunologisch. Het verrichten
van .secties op onder meer pluimvee, varkens, kalveren en kleine huisdieren kan daarbij worden
aangegeven, alsmede voor welke onderdelen accreditaties zijn toegekend.

Eveneens kan het aantal dierenartsen met een erkenning opgenomen worden, evenals de status
\'practitioner\'voor RVV of NVA. Dit kan dan mooi in grafiekjes worden uitgezet, zodat daaruit de
behoefte aan diersoortspecialisten kan worden gedestilleerd.

De opleidingsinstellingen (onder andere Wageningen of Utrecht) kunnen hierop inspelen door be-
paalde opleidingsactiviteiten uit te breiden of te beëindigen. Onlangs werd door een internationale
Consulting dierenarts opgemerkt dat in 2005 nog slechts tien procent van de huidig erkende var-
kensdierenartsen
volledig actief zal zijn. Mocht dit juist zijn, dan kan men daar in Utrecht alvast
rekening mee gaan houden.

Via het diergeneeskundig jaarboek kunnen de trends in de hiervoor aangegeven criteria zichtbaar
worden gemaakt. De nuttige functie van het jaarboekje kan daardoor iets breder worden dan een
e-mail adressenlijst.

Dr M.F. de Jong

i

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 138-

Vergelijkend onderzoek naar de werkzaamheid van twee
verschillende ijzersupplementen voor anemiepreventie in biggen

J.E.M. Vermeeri.4, A.H.C. Kuijpers^ en A.R.W. Elbers3

Overige artikelen

Samenvatting

In een gerandomiseerde, biind-uitgevoerde lilinische
veldstudie, uitgevoerd tussen juli en olitober 2000, is de
werkzaamheid van twee ijzerpreparaten vergeleken. Een
totaal van 102 pasgeboren biggen uit tien tomen zijn in-
tramusculair behandeld met 200 mg ijzer als ijzerdex-
traan per ml, of met 200 mg ijzer als gleptoferron per ml.
Om de vergelijking tussen de twee preparaten zo objec-
tief mogelijk uit te voeren, zijn tomen pasgeboren biggen
van een zeug opgedeeld in paren op basis van hun geboor-
tegewicht (twee zwaarste biggen, twee één-na-zwaarste
dieren, etcetera). Binnen elk paar, is steeds één big met
ijzerdextraan behandeld en de andere big is met glepto-
ferron behandeld. Er is ad random bepaald met welk ij-
zersupplement elke big zou worden behandeld. Een
groep biggen is geïnjecteerd op een leeftijd van één dag
(experiment 1), een andere groep biggen is geïnjecteerd
op een leeftijd van drie dagen (experiment 2). De biggen
zijn gewogen en bloedmonsters zijn genomen op een leef-
tijd van achttien dagen (experiment 1) of op een leeftijd
van negentien dagen (experiment 2). Gemiddelde groei
en hemoglobineconcentraties zijn vergeleken. Beide pro-
ducten waren zeer efficiënt in het voorkomen van ane-
mie. Er werden geen significante verschillen gevonden in
gemiddelde hemoglobineconcentratie en gemiddelde
groei bij biggen tussen beide formuleringen. Geconclu-
deerd kan worden dat het vermogen van ijzerdextraan en
gleptoferron om ijzergebrekanemie in biggen te kunnen
voorkomen gelijk is.

Summary

Comparison of the efficacy of two different iron-supple-
ments for anaemia prevention in piglets

In a randomized, confirmatory study performed between July and October
2000 the efficacy of two iron products in preventing iron deficiency anaemia
was compared. A total of 102 newborn piglets from ten litters were treated
intramuscularly with 200 mg iron as iron dextran per ml, or 200 mg iron as
gleptoferron per ml. For true comparison, piglets within a Utter of a sow
were subdivided into pairs on the basis of birth weight (one pair of the two
heaviest piglets, etcetera). Within a pair treatment with the ironsupplements
was randomly allocated. One group of piglets was injected at an age of 1
day (e.xperiment 1) and the other group of piglets was injected at an age of 3

\' Dierenarts. Registralie-afdeling. Eurovet Animal Health B. V, Poslhus 179. 5530 AD

Bladel.

^ Dierenarts. Veterinair Centrum Aadal. Laag Beugt 2 B, 54 73 KB Heeswijk-Dinther
^ Epidemioloog, A fdeling varkensgezondheidszorg. Gezondheidsdienst voor Dieren,

Poslhus 4, 5280AA Boxtel.

Correspondentie: J.E.M. Vermeer. Eurovet Animal Health B. V. Postbus 179, 5530AD

Bladel, e-mail: a.vermeer@eurovet-ah.com

Sponsors: Veterinair Centrum Aadal, Heeswijk-Dinther, Gezondheidsdienst voor

Dieren. Boxtel. Eurovet Animal Health B. V. Bladel.

days (experiment 2). The piglets were weighed and blood samples were
taken at an age of 18 days (experiment 1) or at an age of 19 days (experi-
ment 2). Average daily weight gain and haemoglobin concentrations of both
treatment groups were compared. Both products were very effective in pre-
venting anaemia. No significant differences could be found between the two
formulations. It can be concluded that iron-dextran and gleptoferron can be
used with similar effect for anaemia prevention in piglets.

Inleiding

Biggen worden geboren met lage ijzervoorraden. Anemie
ontstaat snel door de lage ijzerspiegels in maternale zeugen-
melk en de hoge groeisnelheid van de biggen. De behoefte
aan ijzer gedurende de eerste weken van het leven is 15
mg/dag, terwijl slechts 1 mg/dag uit zeugenmelk gehaald
kan worden ondanks supplementatie van het zeugendieet
met ijzer (1). Zelfs als ijzersupplementen oraal worden toe-
gediend aan biggen is het moeilijk om aan de ijzerbehoefte te
voldoen (3). De behoefte is hoger dan de voorziening en een
hypochrome microcytaire anemie ontwikkelt zich. Later als
de opname van biggenkorrel voldoende is, kunnen de hemo-
globinespiegels op een voldoende hoog niveau blijven.
IJzerpreparaten, intramusculair toegediend, zijn geïndiceerd
om ijzergebrekanemie te voorkomen.
In deze studie is de klinische werkzaamheid van twee ijzer-
preparaten; ijzerdextraan\' (Prevan 200) en gleptoferron^
(Gleptosil) vergeleken; beide bevatten 200 mg ijzer per ml
oplossing.

Klinische werkzaamheid is bepaald door middel van het me-
ten van de concentratie van het hemoglobine op zestien of ze-
ventien dagen na injectie van de producten. Lichaamsgroei is
gebruikt als een ondersteunende parameter. Beide parameters
zijn indicatief voor de klinische werkzaamheid van ijzerpre-
paraten.

Om te toetsen of gleptoferron een hogere hemoglobinecon-
centratie bij biggen zou induceren dan ijzerdextraan is deze
studie opgezet. Twee verschillende experimenten zijn uitge-
voerd: in experiment 1 zijn de biggen behandeld op een leef-
tijd van één dag en zeventien dagen later onderzocht; in ex-
periment 2 zijn de biggen behandeld op een leeftijd van drie
dagen en zestien dagen later onderzocht.
Het interval tussen ijzertoediening en Hb-bepaling is geko-
zen aan de hand van eerder gepubliceerd onderzoek (4). Na
placebobehandeling werden de laagste Hb-waarden gevon-
den op een leeftijd van tien en 21 dagen. Op vijftig dagen wa-
ren de Hb-waarden van onbehandelde biggen weer normaal.
Biggen kunnen vanaf ongeveer drie weken genoeg vast
voedsel opnemen om te voorzien in de ijzerbehoefte. Het is
dus te verwachten dat vanaf dat moment eventueel aanwe-
zige verschillen in Hb-gehalte kleiner worden. Het doel van
de proef was om de verschillen die veroorzaakt worden door
het gebruikte ijzersupplement te ontdekken. Daarom is ge-
kozen voor een vergelijking op een tijdstip waarop we ver-
wachten dat het eventuele verschil maximaal is.

\' Eurovet Animal Health B.v.
\' Alstoe Ltd. U.K.

-ocr page 139-

Tabel i. Samenstelling van het startdieet.

Ingrediënt

%

Ruw eiwit

21.7

Ruw vet

14.4

Ruwe celstof

1.9

Ruwe as

6.6

Lysine

1.45

Fosfor

0.59

Toegevoegd per kg

Hoeveelheid per kg

Koper (II) sulfaat pentahydraat

160 mg

Vitamine A

16.000 IE

Vitamine D3

2.000 IE

Vitamine E

75 mg

3-fytase(EC3.l.8.8.)

500 ETU

Citroenzuur, BHT, BHA, Ethoxyquine

IJzersulfaat

150 mg

Totaalgehalte ijzer van dit voer: 300 mg/kg, daarvan is 150 mg/kg natuur-
lijk aanwezig in de grondstoffen en 150 mg/kg toegevoegd als ijzersulfaat.

Materiaal en methoden

Proefdieren en studieopzet

Voor deze studie zijn 102 mannelijke en vrouwelijke biggen
van tien tomen met een gewicht van 1050-2900 g gebruikt.
De studie is uitgevoerd op een commercieel varkensbedrijf.
Alle deelnemende biggen waren op dit bedrijf geboren. De
biggen zijn behandeld op de eerste levensdag (experiment 1)
of op de derde levensdag (experiment 2). Zestig biggen par-
ticipeerden in experiment 1, de overige 42 biggen partici-
peerden in experiment 2. Alleen klinisch gezonde biggen
zijn gebruikt. Alle biggen binnen elke toom zijn onderver-
deeld in paren op basis van hun geboortegewicht (een paar
van de twee zwaarste biggen, etcetera tot en met het paar van
de twee lichtste biggen). In het geval dat een toom bestond
uit een oneven aantal dieren moest, door de gekozen proef-
opzet, één dier per toom uitgesloten worden van het experi-
ment. Daarvoor werd het dier gekozen dat het minst goed in
een paar \'paste\'. Dit kon dus zowel de zwaarste als de licht-
ste big zijn. Bij aanvang van het experiment is elke big voor-
zien van een oornummer Uit elk paar is vervolgens één big
ingedeeld in de gleptoferrongroep en één big in de ijzerdex-
traangroep. Alle biggen zijn behandeld met I ml van één van
de testproducten. Elk testproduct is dus toegediend aan even-
veel biggen per toom. De testproducten zijn toegediend door
middel van een intramuscuiaire injectie in de nek. De ge-
bruikte dosering was 1 ml, dit is conform de registratie en
komt overeen met 200 mg ijzer per big. Voor de injectie is ge-
bruik gemaakt van een wegwerpnaald (TERUMO luer 21G x
5/8,0.8 X 16) en een wegwerpspuitje (TERUMO 2 ml).
De eigenaar heeft na de behandeling dagelijks de gezond-
heidstoestand van de biggen beoordeeld. Echter, dit onder-
zoek is blind uitgevoerd, er was geen informatie over de
groepsindeling van de biggen beschikbaar voor de eigenaar.
De mannelijke dieren werden gecastreerd in de eerste le-
vensweek. Vanaf een leeftijd van tien dagen werd een start-
voeder aangeboden (Tabel I).

Verzamelen van monsters

Op dag 17 PI respectievelijk 16 PI zijn alle biggen opnieuw
gewogen. Gemiddelde dagelijkse groei is berekend. Van elke
big is een bloedmonster genomen. Bloedmonsters zijn ver-
zameld in EDTA-buizen (Monovettesysteem met naald 19 G

X 1 via punctie van de Vena cava cranialis). Het volume per
bloedmonster was 1-2 ml. De bloedmonsters zijn volledig en
uniek geïdentificeerd. Het oornummer van de big werd op
het label geschreven. De bloedmonsters zijn verzonden naar
de Gezondheidsdienst voor Dieren.

Instrumentarium

Concentratie van hemoglobine (Hb) is gemeten in het labo-
ratorium van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Deventer.
Voor de bepaling van het hemoglobinegehalte is een automa-
tische Sysmexanalyzer gebruikt. Dit is een fotometrische
methode. Bloedmonsters zijn voorbehandeld met een lysine
om het hemoglobine om te zetten in hemiglobinecyanide. De
absorptie van deze oplossing is gemeten bij een golflengte
van 540 nm. De mate van absorptie correspondeert met de
concentratie van het hemoglobine.

De biggen zijn gewogen met een unster (Kerbl Zeiger-
schnellwaage) met een bereik van O tot 10 kg en een nauw-
keurigheid van 50 gram.

Statistiek

Deze klinische studie is gerandomiseerd en blind uitgevoerd.
De laboratoriummedewerkers die de hemoglobinebepalingen
hebben uitgevoerd zijn niet geïnformeerd over de groepsin-
deling van de biggen. Om een exacte vergelijking mogelijk te
maken zijn de biggen binnen een toom onderverdeeld in pa-
ren op basis van hun geboortegewicht. Er is daarbij geen re-
kening gehouden met het geslacht van de big. Binnen een
paar, is ad random bepaald met welk ijzersupplement elke big
behandeld moest worden. Randomisatie is uitgevoerd door
middel van het opgooien van een munt. De eventuele afwij-
kingen van het effect van de behandeling door verschillen
tussen zeugen, tomen en stallen zijn aldus geminimaliseerd.
Uit een eerder onderzoek (7) is duidelijk geworden dat toedie-
ning van ijzerdextraan leidt tot een gemiddelde Hb-concentra-
tie van ongeveer 7.1 mmoI/1, met een standaard deviatie (s.d.)
van 0.7 op een leeftijd van ongeveer twintig dagen. De huidige
studie moet duidelijk maken of gleptoferron een hogere he-
moglobineconcentratie bij biggen kan induceren dan ijzerdex-
traan. Als randvoorwaarden voor het onderzoek is gekozen
voor een betrouwbaarheid van tenminste 99 procent en een
onderscheidingsvermogen van tenminste 95 procent, zodat,
als de nulhypothese van geen verschil tussen de producten niet
weerlegd kan worden, dat gebeurt met een zeer lage kans op
fouten.

De te toetsen hypothesen waren (éénzijdige toetsing):
Hq : er is geen verschil in gemiddeld Hb-gehalte in het bloed
van biggen geïnjecteerd met de ijzersupplementen ijzerdex-
traan en gleptoferron,

H| : Gleptoferron induceert een hoger Hb-gehalte dan ij-
zerdextraan.

Daarnaast, is gekeken of er verschillen waren tussen de twee
ijzersupplementen in gemiddelde dagelijkse groei van de
biggen gedurende de experimentele periode. Hiervoor is een
covariantie gebruikt, met gemiddelde dagelijkse groei als te
verklaren variabele, paar en behandeling als vaste effecten
en Hb-concentratie en geboortegewicht als covariabelen (5).
Tevens is een correlatiecoëfficiënt berekend tussen Hb-con-
centratie en gemiddelde dagelijkse groei gedurende de expe-
rimentele periode (5).

-ocr page 140-

Uitgaande van een gemeenschappelijke standaarddeviatie in
Hb-concentratie van ongeveer 0.7, met 99 procent betrouw-
baarheid en 95 procent onderscheidingsvermogen zou men
ongeveer zeventien dieren per experimentele groep nodig
hebben (2). Stel dat de standaarddeviatie echter hoger is, zeg
1.0, dan zou men in het experiment dertig dieren per groep
nodig hebben. Aangezien er altijd een natuurlijke variatie is
in dierexperimenten, is er voor gekozen om aan de veilige
kant te gaan zitten en zijn dertig paren van biggen in het eer-
ste experiment gebruikt. In het tweede experiment, zijn 21
paar biggen gebruikt. Omdat lichaamsgroei in dit experi-
ment alleen gebruikt is als ondersteunende parameter, is
geen berekening van de steekproefgrootte gedaan voor
groei.

Resultaten

Klinische inspectie

Twee dieren zijn gestorven op dag I. De reden voor de uitval
was doodliggen. Beide dieren waren behandeld met ijzer-
dextraan. Op dag 19 was één big kreupel. Dit dier is daarom
na de bloedafname behandeld met antibiotica. Eén big ver-
toonde een ernstige groeiachterstand en was door de eige-
naar verplaatst naar een andere zeug. Deze dieren waren be-
handeld met gleptoferron. Geen andere klinische afwij-
kingen zijn gevonden.

Experiment 1: Toediening van producten op een leeftijd van
één dag

Van de oorspronkelijk 30 paren, zijn de gegevens van 27
paartjes gebruikt bij de analyse. In totaal drie paartjes zijn
uitgevallen:

In twee paartjes is één van de biggen gestorven gedurende de
eerste dagen van het experiment, beide biggen waren behan-
deld met ijzerdextraan. In één paar hebben beide dieren hun
oornummer verloren.

De nulhypothese dat het gemiddelde Hb-gehalte van biggen
na injectie met ijzerdextraan niet verschillend zou zijn van
dat van biggen na injectie met gleptoferron, werd niet ver-
worpen (P=0.79) (Tabel 2).

Tabel 2. Gemiddelde hemoglobine (Hb)-concentratle en gemiddelde dagelijkse groei van biggen behandeld met ijzerdextraan en gleptoferron op een leeftijd van één dag {expe-
riment t) en op een leeftijd van drie dagen (experiment 2).

ijzerdextraan
(ID)

gleptoferron
(G)

Paarsgewijze vergelijking
(G-ID)

P - waarde

Experiment 1

aantal biggen

27

27

gemiddelde Hb (mmol/1)

7.64

7.55

-0.09(0.119)#

0.43

gemiddelde dagelijkse groei
(g/d)

244

250

6(11.5)#

0.57

Experiment 2

aantal biggen

19

19

gemiddelde Hb (mmol/1)

6.85

7.01

0.16(0.15)#

0.29

gemiddelde dagelijkse groei
(g/d)

265

276

11 (16.0)#

0.66

#; Standard error.

Het gemiddelde gewicht van de biggen bij aanvang van het
onderzoek is vermeld in tabel 3. Er waren geen significante
verschillen (P=0.57) in gemiddelde dagelijkse groei van big-
gen tussen de twee ijzersupplementen (Tabel 2). Er was geen
significante bijdrage (P=0.41) van de Hb-concentratie aan
een verklaring van een gedeelte van de variatie in ge-
middelde dagelijkse groei.

De Pearsoncorrelatiecoëfficiënt tussen Hb-concentratie en
gemiddelde dagelijkse groei was - 0.09 (P=0.49), aange-
vende dat er geen relatie was tussen Hb-concentratie op ze-
ventien dagen na injectie en de gemiddelde dagelijkse groei
gedurende de experimentele periode.

Experiment 2: Toediening van de producten op een leeftijd
van drie dagen

Van de oorspronkelijk 21 paartjes, zijn de gegevens van ne-
gentien paartjes gebruikt bij de analyse. Een totaal van twee
paartjes zijn uitgesloten van het experiment:
In één paar is één van de biggen verplaatst door de eigenaar.
Deze big was een achterblijver en was behandeld met glepto-
ferron.

Er konden geen bloedmonsters worden genomen van het
laatste paartje omdat er een tekort was aan bloedhuizen als
gevolg van het stollen van een aantal monsters.

De nulhypothese dat er geen verschil zou zijn in gemiddelde
Hb-concentratie van biggen geïnjecteerd met de ijzersupple-
menten werd niet verworpen (P = 0.29) (Tabel 2).
Het gemiddelde gewicht van de biggen bij aanvang van het
onderzoek is vermeld in tabel 3. Er was geen significant ver-
schil (P=0.66) in gemiddelde dagelijkse groei van biggen
tussen de twee ijzersupplementen (Tabel 2). Een gedeelte
van de variatie in gemiddelde dagelijkse groei kon worden
verklaard door de Hb-concentratie als covariabele in het mo-
del (P=0.06).

De Pearsoncorrelatiecoëfficiënt tussen Hb-concentratie en ge-
middelde dagelijkse groei was - 0.45 (P=0.04) voor ijzerdex-

-ocr page 141-

Tabel 3. Gemiddeld gewicht van de biggen in experiment 1 en 2 in gram bij aanvang
van het onderzoek.

ijzerdextraan

gleptoferron

Experiment 1

Gemiddeld gewicht (g)

1812(429)#

1817(437)#

Experiment 2

Gemiddeld gewicht (g)

2064(294)#

2052 (257) #

# Standaard deviatie.

traan en - 0.52 (P=0.02) voor gleptoferron, aangevende dat er
een negatieve relatie tussen de Hb-concentratie en gemiddelde
dagelijkse groei gedurende de experimentele periode was.

Discussie

Over het algemeen kan worden gesteld dat de technische re-
sultaten van de biggen tot spenen op dit varkensbedrijf uit-
stekend waren. De uitval was extreem laag gedurende de
onderzoeksperiode. Sterfte onder biggen is vaak tien tot vijf-
tien procent gedurende de eerste levensweken. Slechts drie van
de 102 biggen zijn weggevallen uit de studie om gezondheids-
redenen. Twee dieren zijn gestorven. Dat deze biggen waren
behandeld met ijzerdextraan kan worden gezien als toeval, om-
dat de oorzaak van uitval, doodliggen, niet gerelateerd was aan
de behandeling. De biggen kwamen uit verschillende tomen.
Het ene dier kwam uit het zwaarste paar (gewicht 2000 g) en
het andere dier uit het lichtste paar van een toom (gewicht 1250
g). Doodliggen is de meest voorkomende non-infectieuze oor-
zaak van sterfte van zuigende biggen. Het kan verantwoorde-
lijk zijn voor de dood van tot twintig procent van alle levend
geboren biggen. Eén big was dusdanig verzwakt dat de
gegevens van dit dier niet zijn meegenomen in de statistische
berekeningen. Dit dier was behandeld met gleptoferron.
Slechts één dier moest worden behandeld voor kreupelheid.
Ook dit dier was behandeld met gleptoferron.

Uitspraken over de eventuele toxiciteit van ijzerdextraan zijn
op basis van deze studie niet te doen. Het aantal biggen dat no-
dig zou om een eventueel verschil in mortaliteit tussen ijzer-
dextraan en gleptoferron aan te kunnen tonen, ligt in een an-
dere orde van grootte en viel buiten het doel van deze studie.

Groei

Het gewenste gewicht van speenbiggen op een leeftijd van
drie weken ligt rond 5.5 kg (6). in het eerste experiment zijn
de biggen gewogen op een leeftijd van achttien dagen en het
gemiddelde lichaamsgewicht van deze biggen was ongeveer
6 kg. Dit ligt boven het streefgewicht. Het gemiddelde li-
chaamsgewicht van de biggen in het tweede experiment is
gemeten op een leeftijd van negentien dagen. Deze biggen
wogen eveneens rond de 6 kg. Geconcludeerd kan worden
dat de biggen een goed gewicht hadden voor hun leeftijd. Er
zijn geen significante verschillen in gemiddelde dagelijkse
groei tussen de groepen. Deze bevindingen komen overeen
met de gegevens van Pollmann
et al. (4). Zij gebruikten de
biggen van 26 worpen. De biggen binnen elke worp waren ad
random verdeeld over drie behandelingen: controle, ijzerd-
extraan of gleptoferron. Zij vonden geen verschillen
(P>0.05) tussen de verschillende ijzerbronnen in het li-
chaamsgewicht op een leeftijd van drie of acht weken.

i-lemogiobineconcentratie

De gemiddelde hemoglobineconcentratie na toediening van ij-
zerdextraan in het eerste experiment was 7.6 mmol/1 met een
range van 6.7 tot 8.6 mmol/1. Na toediening van gleptoferron
was het gemiddelde 7.5 mmol/1 met een range van 6.3 tot 8.6
mmol/1. In het tweede experiment was de gemiddelde Hb-con-
centratie na toediening van ijzerdextraan 6.9 mmoI/1 met een
range van 6.3 tot 7.6 mmol/1, voor gleptoferron was het ge-
middelde 7.0 mmoI/1 met een range van 6.0 tot 7.8 mmol/l.
Deze waarden lagen binnen de normaalwaarden. Geen signifi-
cante verschillen tussen ijzerdextraan en gleptoferron werden
gevonden. Er was echter wel een verschil tussen de biggen die
op een leeftijd van één dag behandeld waren en de biggen be-
handeld op dag drie. Aangetoond werd dat de biggen behan-
deld op vroege leeftijd hogere hemoglobineplasmaspiegels
hadden dan de biggen die twee dagen later waren behandeld. In
een eerder experiment was al gevonden dat de hemoglobine-
plasmaspiegels van biggen vóór ijzersupplementatie op een
leeftijd van drie dagen beneden normaal lagen (gemiddelde 5.1
mmol/I met een range van 3.3 tot 7.1 mmol/1) (7). De resultaten
van deze studie suggereren dat biggen in staat zijn hogere plas-
maspiegels van hemoglobine te handhaven als ijzer eerder
wordt toegediend. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat de
spiegels dan niet reeds gedaald zijn gedurende de eerste drie le-
vensdagen. Vermeld moet echter worden dat ijzerdextraan is
geïndiceerd voor toediening op een leeftijd van drie dagen.
Vergelijkbare resultaten zijn gevonden door Pollmann
et al.
(4). Zij onderzochten de rodebloedceltelling, de hematocriet,
de hemoglobine-concentratie, de serumijzerconcentratie en
de serumijzerbindingscapaciteit op nul, tien, 21 en vijftig da-
gen post behandeling. Geen verschillen tussen de verschil-
lende ijzerbronnen in geen enkele van de bloedparameters
werden gevonden.

Relatie tussen groei en hemoglobinespiegels
Sinds de introductie van injecteerbare ijzercomplexen is het
management op varkensbedrijven en de genetische opmaak
van biggen aanzienlijk veranderd. De toegenomen groeipo-
tentie van de huidige big kan de hoeveelheid benodigd ijzer
beïnvloeden. In deze studie vonden we dat de hemoglobine-
concentratie van alle biggen binnen de normaalwaarden la-
gen. Echter als de individuele resultaten van de studie bestu-
deerd worden lijkt het alsof de biggen met de hoogste
groeipotentie relatief lagere hemoglobinespiegels hebben.
Dit werd bevestigd door de statistische analyse. Er werd een
negatieve correlatie gevonden tussen Hb-concentratie en ge-
middelde dagelijkse groei in experiment 2. Deze negatieve
correlatie is niet gevonden in experiment 1, waarschijnlijk
als gevolg van het hierboven beschreven effect. De biggen op
het studiebedrijf hadden een goede groei. De negatieve cor-
relatie tussen Hb-concentratie en gemiddelde dagelijkse
groei suggereert dat biggen met een hoge groeipotentie meer
ijzer gebruiken dan biggen met een meer geleidelijke groei
en dat zwaardere biggen daardoor lagere hemoglobinecon-
centraties hebben. Dit kan worden verklaard door het feit dat
ijzer nodig is voor talloze non-heme enzymsystemen en
daarom onmisbaar is voor groei.

Conclusies

IJzerpreparaten zijn al meer dan veertig jaar op de markt.
Het wordt algemeen geaccepteerd dat intensief gehouden
biggen al vroeg ijzersupplementatie nodig hebben om ijzer-
gebrekaneinie te voorkomen. Het staat vast dat bij biggen
met echte anemie als gevolg van ijzergebrek de groei ernstig

-ocr page 142-

gestoord is (4,7). Er wordt wel eens gesuggereerd dat hoge
hemoglobinespiegels nodig zijn voor optimale groei. Echter
in dit onderzoek is aangetoond dat biggen met een hoge
groeipotentie blijven groeien ten koste van het hemoglobine-
gehalte. Groei en hemoglobinesynthese strijden om het be-
schikbare ijzer.

De resultaten geven aan dat het ijzer van ijzerdextraan en
gleptoferron gebruikt kan worden met vergelijkbare effi-
ciency voor anemiepreventie bij jonge biggen. IJzer-
supplementatie zou niet later moeten worden gegeven dan op
een leeftijd van drie dagen.

Dankbetuiging

De schrijvers willen J. Hoeven, Schijndel, bedanken voor zijn technische
ondersteuning bij dit onderzoek, en voor het ter beschikking stellen van de
bedrijfsgebouwen en de dieren.

Literatuur

1. Egeli AK, Framstad T, and Gronningen D. The effect of peroral admi-
nistration of amino acid-chelated iron to pregnant sows in preventing
sow and piglet anaemia. Acta Vet Scand 1998; 39; 77-87.

2. Episcope, version 2.0 for Windows. Bias N de, Ortega C, Frankena K,
Noordhuizen JPTM, andThrusfield M. Eds. Http://www.infecepi.uni-
zar.es/pages/ratio/soft-sp.htm

3. Maxwell CV, Sohn KS, and Eakler TM. Effect of iron source (oral vs
injectable) for young pigs on weight gain, survival, hematocrit, and he-
moglobin. Ani Sci Res Report Agricultural Exp, Oklahoma State
University 1993;933:321-4.

4. Pollmann DS, Smith JE, Stevenson JS, Schoneweis DA, and Hines
RH. Comparison of gleptoferron with iron dextran for anemia preven-
tion in young pigs. J of Ani Sci 1983; 56: 640-4.

5. SAS/STAT User\'s Guide, Version 6, Fourth Edition, Cary, NC: SAS
Institute Inc, 1989.

6. Straw BE, and Meuten DJ. Physical Examination. In: Leman AD,
Straw BE, Mengeling WL, D\'Allaire S Taylor DJ, eds. Diseases of
swine. London Wolfe Publishing Ltd., 7\'" ed. 1992: 799.

7. Vetimex Animal Health BV Unpublished report. Study report on bio-
equivalence, systemic and local tolerance and clinical efficacy of three
iron-dextran 20% products, Vetimex Animal Health B.V. study code
99.001. 1999.

Een onderzoek naar de invloed van intramammaire
antibacteriële droogstandtherapie op klinische coliforme mastitis

ice

Referaten

An investigation of the impact of intrammary antibiotic
dry cow therapy on clinical coliform mastitis. A.J. Bradley
and M.J. Green. J Dairy Sci 200i; 84 (7): 1632-9.

Onderzoekers van de Universiteit van Bristol, United
Kingdom, vergeleken in een veldstudie twee verschil-
lende antibioticumhoudende droogzetinjectoren. De
ene droogzetter was voornamelijk werkzaam tegen
grampositieve bacteriën en niet tegen coliforme bacte-
riën, de andere bevatte een breedspectrum antibiotica-
combinatie tegen zowel Gram-positieven als coliformen.
Uit het onderzoek blijkt een significante vermindering
van het aantal coliforme mastitisgevallen in de eerste
honderd dagen van de lactatie door toepassing van een
droogzetter die effectief is tegen coliformen.
Dit is het eerste onderzoek dat de effectiviteit van een
droogzetter aantoont tijdens de aansluitende lactatie.

Op tien particuliere melkveebedrijven werden de melk-
koeien bij droogstand om en om behandeld met droogzetin-
jector A of B. Hierdoor ontstonden twee onderzoeksgroepen
die zowel qua samenstelling als qua omgevingsinvloeden
niet verschilden. Breedspectrum droogzetter A bevatte in de
zalfbasis 100 mg framycetine, 100 mg penethamaathydrojo-
dide en 300 mg procaïnepenicilline. In de zalfbasis van
droogzetter B zat 600 mg cloxacilline, deze injector was dus
niet actief tegen coliforme bacteriën.
De melkveebedrijven hadden een omvang van tachtig tot
tweehondertwintig stuks melkvee. Hun 305 dagen-pro-
ductie bedroeg 6.000 tot 7.000 liter. Het geometrisch tank-
celgetal varieerde tussen 55.000 en 230.000 cellen/ml. De
droogstandperiode was gemiddeld negen ä tien weken.
Alle tien bedrijven bezaten een ligboxenstal, op één na
hadden de koppels in de zomer weidegang. Niemand vac-
cineerde tegen mastitis.

De auteurs behandelden de koeien, diagnostiseerden de kli-
nische mastitiden en namen de melkmonsters. Zij hadden
geen inzicht in de administratie van de gebruikte injectoren.
De proefperiode liep van maart 1999 tot de zomer van
2000. Van 881 melkkoeien werden gegevens verzameld.
Dit leverde 221 koegevallen van klinische mastitis op tij-
dens de eerste honderd dagen van hun lactatie.
Groep A (breedspectrum) omvatte 443 koeien, waarvan bij
94 dieren een klinische mastitis werd geregistreerd. Bij
veertien van deze koeien was sprake van een coliforme
mastitis. In groep B (cloxacilline) zaten 438 koeien. 127
ervan kregen klinische uierontsteking, waarvan 31 een co-
liforme. Deze aantallen betreffen koegevallen*.
De totale incidentie van klinische mastitis daalde sterk bij
koeien die tijdens de droogstand behandeld waren met de
breedsprectrum droogzetter A, ten opzichte van groep B.
Dit was met name te wijten aan een halvering van het
mastitisgevallen door Gram-negatieven. De onderzoekers
vonden in de breedspectrumgroep ook een sterke dalende
trend van de incidentie van klinische mastitiden door
Gram-positieven.

De auteurs adviseren practici bij hun antibioticumkeuze
voor droogstandstherapie de bevindingen van dit onder-
zoek mee te nemen, met name op bedrijven waar mastiti-
den door omgevingskiemen (voornamelijk coliformen)
van belang zijn.

J. Hulsen

*Koegeval=koe die mastitis heeft gehad tijdens onderzoeksperiode

-ocr page 143-

WALTHAM

presenteert...

the shape

of the

future!

®

■ hiui\'j»

to

fe»..

WALTHAM®

Veterinary Diets

Een grote stap voorwaarts in acceptatie
met de nieuwe Portieverpakkingen voor de kat!

• Nu nóg smakelijker, waardoor betere acceptatie en therapietrouw bij zowel kat als eigenaar

• Smaaktest wijst uit: 90% van de katten prefereert Portieverpakking boven blik

• Gemakkelijk in het gebruik

• Innovatief en passend in huidige levensstijl

• Professionele uitstraling met duidelijke kleurcodering

De WALTHAM® Portieverpakkingen voor de kat zijn vanaf februari 2002 verkrijgbaar in plaats van de blikvoedingen

m

\\LTMAM^ ^ALÏHAM

/ALTHXM W.ir.l hajvi »altham valt ham VAI rtlAM WA LI HA ■a\'

Voor meer informatie:
Waltham Veterinaire Service, Veghel • Telefoon 0413 - 38 33 19 • Fax 0413 - 34 02 29

-ocr page 144-

Moderne biotechnologie: zegen of zorg?

Moderne biotechnologie: een nieuwe doos van
Pandora?

J. Tramper^

Samenvatting

In vogelvlucht wordt aandacht besteed aan een aantal fa-
cetten van de biotechnologie. Onder andere aan het begin
van de recombinant-DNA-technologie of genetische mo-
dificatie. Hierbij worden genoemd de stier Herman, de
Amerikaanse tomaat \'Flavr Savr\' en het schaap Dolly. En
verder iets over de voor- en tegenstanders van genetische
modificatie en de veiligheid ervan. Het waarom van
transgene planten en dieren. De wetgeving en Nederland
als mogelijk transgeen-productieland.

Summary

Modern biotechnology: a new box of Pandora?

In a bird \'s-eye view attention has been paid to a number of items of biotech-
nology. Amongst others to the beginning of the recombinant DNA techno-
logy or genetic modification. Mentioned are the bull Herman, the American
tomato \'Flavr Savr\'and the sheep Dolly. And further something about the
supporters and the opponents of genetic modification and the safety of it.
The why of transgenic plants and animals. The legislation and the
Netherlands as possible transgene-production country.

Inleiding

De ontwikkelingen op het gebied van de moderne biotech-
nologie zijn niet meer tegen te houden. Cruciaal is daarom
deze op verstandige en gecontroleerde wijze in de praktijk te
brengen. Nederland kan hierbij een voortrekkersrol spelen.
Het vertrouwen winnen van het grote publiek moet hierbij de
eerste stap zijn.

\'It is one thing to have a safe product, it is another to com-
mand confidence in the market place\'
Stephen Dorrell, oud-minister van gezondheid in het
Verenigd Koninkrijk.

De hamvraag

De laatste jaren worden in Nederland heftige discussies ge-
voerd door voor- en tegenstanders van de toepassing van de
moderne biotechnologie. De kloof tussen de verschillende
standpunten lijkt vooralsnog onoverbrugbaar. Dit bleek on-
langs nog tijdens de startmanifestatie van het publiek debat
Biotechnologie en Voedsel (commissie Terlouw). Deze na-
tionale discussie is een goede weerspiegeling van wat er
mondiaal gebeurt. Zo is bijvoorbeeld Prins Charles een ex-
treme tegenstander en Jimmy Carter, de 39e president van de
VS en huidig voorzitter van het non-profit Carter Center, een
pertinente voorstander. Het Vaticaan zegt een voorzichtig ja
tegen deze nieuwe technologie, met dien verstande dat het
kloneren van mensen en het sleutelen aan menselijk DNA
verboden moet blijven. Duidelijk is dat ook gerenommeerde

\' Correspondentie: Prof. dr ir J. Tramper. Hoogleraar bioprocestechnologie.
Biotechnion, Universiteit Wageningen, Postbus 8129, 6700 EV Wageningen.

wetenschappers het niet met elkaar eens zijn en niemand ab-
solute veiligheid kan garanderen.

De hamvraag is of de biotechnologie en haar producten ge-
vaarlijker zijn dan de meer conventionele tegenhangers en of
ze passen in het beeld dat wij als maatschappij van de toe-
komst hebben. Om dit vast te stellen moeten we zowel het
maatschappelijk debat voortzetten, als de biotechnologie
verder onderzoeken en ontwikkelen. Nederland kan hierbij
een maatgevende en normstellende rol spelen.

Geschiedenis in een notendop

Biotechnologie is ouder dan de geschreven geschiedenis. Zo
werd er vierduizend jaar voor Christus al gemout en gebrou-
wen in Mesopotamië. Wat echter als moderne biotechnolo-
gie bestempeld wordt, vindt zijn oorsprong veel en veel later,
namelijk in de tweede helft van de vorige eeuw. In Californië
deden Stanley Cohen, Annie Chang en Herbert Boyer hun
eerste succesvolle recombinant-DNA-experimenten (zie
intermezzo 1) in 1973, waarmee ze het begin van de mo-
derne biotechnologie markeren. Daarmee lichtten ze als het
ware het deksel van een nieuwe doos van Pandora een klein
stukje op. Om er voor te zorgen dat deze keer alleen goede
zaken tevoorschijn zouden komen, hebben ze het onderzoek
pas voortgezet nadat richtlijnen waren vastgesteld voor vei-
lig experimenteren. Toen deze er na een paar jaar waren,
heeft het onderzoek wereldwijd een grote vlucht genomen.

Intermezzo i

Bij de recombinant-DNA (rDNA)-technologie of genetische
modificatie - tegenstanders spreken consequent van gene-
tische manipulatie - worden veranderingen aangebracht in
de erfelijke eigenschappen van een organisme. Erfelijke
(genetische) eigenschappen zijn vastgelegd in DNA-mole-
culen. Het genoom is het totale pakket daar\\>an en vormt zo
als het ware de chemische blauwdruk van een organisme.
Elke cel van een organisme, van eencelligen zoals bacte-
riën, gisten en schimmels (micro-organismen), tot meercel-
ligen, al dan niet met gedifferentieerde cellen (huid, lever,
spier, etcetera), bevat het volledige genoom. Afhankelijk
van de complexiteit van het organisme bestaat het genoom
uit één of meer chromosomen (de mens heeft er 46). Een
chromosoom bestaat uit eiwitten en een lang molecuul des-
oxyribonucleïnezuur (DNA).

Bij de rDNA-technologie spelen plasmiden een belangrijke
rol. Een plasmide is een stabiel, op zichzelf staand, meestal
cirkelvormig stulge DNA, dat zichzelf kan vermeerderen in
een gasteel. Het is dus geen onderdeel van het genoom van
een cel en wordt daarin ook nooit geïntegreerd. Plasmiden
zijn er om bekend dat ze resistentie tegen antibiotica kun-
nen overdragen, doordat ze gemakkelijk van de ene cel naar
de andere overgaan. En dat is precies wat Boyer, Chang en
Cohen met hun eerste succesvolle rDNA-experimenten ge-

-ocr page 145-

daan hebben. Ze zijn uitgegaan van een plasmide met een
gen dat resistentie tegen het antibioticum tetracycline ver-
oorzaakt. Een bepaald gen is een stukje van een DNA-mole-
cuul dat codeert voor een bepaald eiwit, dat wil zeggen als
een cel DNA met dat gen heeft, deze cel in principe dit eiwit
kan maken (tot expressie kan brengen). Aan dit plasmide
hebben ze met moleculair biologisch \'knip- en plakwerk\'
een gen toegevoegd dat codeert voor resistentie tegen het
antibioticum kanamycine. Dit recombinante plasmide heb-
ben ze laten opnemen door Escherichia coli-cellen, een
bacterie die in onze darmen voorkomt. Deze bacterie bleek
daardoor resistent geworden tegen zowel tetracycline als
kanamycine, dat wil zeggen dat beide genen tot expressie
gebracht kunnen worden door de recombinante cellen, het
bewijs dat hun experiment geslaagd was.

Commerciële toepassingen

De eerste commerciële toepassing van de moderne biotechno-
logie volgde een kleine tien jaar later, in 1982. De Eli Lilly
Company (Indianapolis, VS) introduceerde toen menselijk in-
suline gemaakt met genetisch gemodificeerde bacteriën. Weer
zo\'n tien jaar later, eindjaren \'80, beginjaren \'90, volgden ge-
netisch gemodificeerde, zogenaamde transgene dieren en
planten. Onze eigen stier Herman en de Amerikaanse tomaat
\'Flavr Savr\' zijn hierbij koplopers (zie intermezzo 2).
Inmiddels is het aantal toepassingen van de moderne biotech-
nologie legio en het aantal dat in de pijplijn zit nog veel groter
Biotechnologische bedrijven en instituten hebben nieuwe ge-
neesmiddelen, vaccins, diagnostische testen, medische behan-
delingen, milieuvriendelijke producten en levensmiddelen ge-
ïntroduceerd, met als een van de meest recente ontwikkelingen
het kloneren van volwassen zoogdieren; schaap Dolly is daar
inmiddels het legendarische voorbeeld van.
\'Op 5 juli 1996 kwam wat het beroemdste lam in de geschiede-
nis zou worden ter wereld, hoofd en voorpoten eerst. Niemand
maakte een fles champagne open. Niemand nam foto\'s. Toch
zou de geboorte van dit opmerkelijke schepsel spoedig verba-
zing en verwondering oproepen in heel de wereld. Dolly is ge-
schapen in Edinburgh\'s Roslin Institute door de embryoloog
lan Wilmut. Dolly kwam niet voort uit het samengaan van een
spermatozoa en een eitje, maar uit genetisch materiaal van een
enkele cel afkomstig van een zes-jaar-oud schaap. Dolly is als
zodanig het eerste schepsel dat op deze manier uit een volwas-
sen cel is gekloond - een prestatie die jarenlang door vooraan-
staande wetenschappers als biologisch onmogelijk werd ge-
acht.\' Dit is de vertaling van het begin op de omslag van het
boek: \'Clone: the road to Dolly and the path ahead\' van Gina
Kolata, een zeer lezenswaardig boek, uitgekomen in 1997,
over de geschiedenis van Dolly en alles eromheen.

Intermezzo 2

Het Leidse bedrijf Pharming is de eigenaar van transgene
stier Herman, een blaarkop, met erfelijk materiaal waaraan
een menselijk gen is toegevoegd. Toen Herman nog een em-
bryo was, hebben ze aan het DNA in zijn cellen het mense-
lijk gen toegevoegd wat codeert voor lactoferrine.
Lactoferrine is een infectieremmend eiwit dat in behoorlijke
hoeveelheden voorkomt in moedermelk. Het immuun-
systeem van baby \'s is nog niet zo goed ontwikkeld en lacto-
ferrine helpt baby \'s beschermen tegen irifecties. Het lacto-
ferrinegen is door onderzoekers van Pharming nagemaakt
en ingebracht in de cellen van embryo Herman. Dit werd
gedaan in de hoop dat vrouwelijke nakomelingen van
Herman deze stof in aanzienlijke hoeveelheden in hun melk
zouden hebben. De bedoeling was dan de lactoferrine idtde
melk te winnen en als geneesmiddel op de markt te brengen
voor mensen met een verzwakt immuunsysteem, bijvoor-
beeld HlV-patiënten. De aankondiging om het ook toe te
voegen aan voeding voor te vroeg geboren baby \'s heeft heel
wat stof doen opwaaien. Aanvankelijk werd ook als argu-
ment gebruikt dat dochters van Herman beter beschermd
zouden zijn tegen uierontsteking (mastitis), waardoor min-
der antibiotica nodig zouden zijn om deze transgene doch-
ters gezond te houden en daardoor ook weer minder anti-
biotica in de voedselketen terecht zouden komen.
Op 18 mei 1994 verklaart de Amerikaanse \'Food and Drug
Administration\' (FDA) dat de transgene tomaat \'Flavr
Savr\'van de firma Calgene (tegenwoordig Monsanto) even
veilig is als een gewone tomaat. Dit betekende de door-
braak van het eerste voedselproduct dat met behulp van de
recombinant-DNA-technologie gemaakt is. Door het in-
brengen van een extra stukje DNA is \'Flavr Savr\' genetisch
zodanig gemodificeerd dat een bepaald gen niet tot expres-
sie komt, dat wil zeggen dat het eiwit waarvoor dit gen co-
deert niet door de cel gemaakt wordt - men noemt dit anti-
sense technologie. Het betreffende eiwit in dit geval is
polygalacturonase (PG), een enzym dat het rottingsproces
versnelt. PG breekt het pectine in celwanden af waardoor
tomaten zacht worden en sneller gaan rotten. Deze geneti-
sche verandering maakt de tomaat tenminste 10 dagen lan-
ger houdbaar Het maakt het ook mogelijk deze tomaten
volledig te laten rijpen en kleuren aan de plant. Dit in tegen-
stelling tot de meeste gewone supermarkttomaten die groen
geplukt worden en met etheengas worden behandeld om
rood te worden, maar geen tijd krijgen om alle geur- en
smaakstoffen te ontwikkelen. \'Flavr Savr\' is dus, zoals de
naam al doet vermoeden, een smaakvollere tomaat.

Voor- en tegenstanders

De moderne biotechnologie revolutioneert de landbouw en
de gezondheids- en milieuzorg zozeer, dat in een \'co-
verstory\' van
Business Week magazine van medio \'98 de 21 e
eeuw zelfs uitgeroepen wordt tot de eeuw van de biotechno-
logie.

Invoering van zo\'n spectaculaire, revolutionaire, nieuwe
technologie gaat uiteraard gepaard met kritische geluiden.
Prins Charies bijvoorbeeld is iemand die uitgesproken tegen
is en een website geopend heeft waar voor- en tegenstanders
met elkaar in debat kunnen. Zelfs in de VS, waar de moderne
biotechnologie het verst ingevoerd en maatschappelijk het
meest geaccepteerd is, neemt de oppositie toe. Zo heeft een
coalitie van wetenschappers, consumentenorganisaties en
religieuze groeperingen in mei 1998 een proces aangespan-
nen tegen de FDA met de intentie om 36 genetisch gemodifi-
ceerde levensmiddelen van de markt te verbannen en de
FDA te dwingen deze producten grondiger te testen en van
een label te voorzien, alvorens ze weer op de markt toe te la-
ten. In oktober 2000 heeft het gerechtshof waar deze zaak is
aangespannen de FDA in het gelijk gesteld, een overwinning
voor het Amerikaanse biotechnologiekamp die het nogal

Moderne biotechnologie: zegen of zorg?

-ocr page 146-

schrille contrast aangeeft met hoe we er hier in Europa over
denken.

Dergelijke zaken maken in ieder geval duidelijk dat voortzet-
ting van het maatschappelijk debat over waar we onze grenzen
willen leggen voorlopig nog een \'must\' is. Gezien echter de
snelheid waarmee in landen als de VS, Argentinië, Mexico en
China de vooruitgang van en de ontwikkelingen op het gebied
van de moderne biotechnologie plaatsvinden, is het niet rea-
listisch te veronderstellen dat deze nog te stoppen zijn.
Cruciaal daarom is deze op verstandige en gecontroleerde
wijze in de praktijk te brengen. Juist hier kan Nederland een
belangrijke rol spelen. Met name onze kennis en ervaring op
het gebied van de \'hightech\' landbouw moeten we hierbij be-
nutten. Productie van gezondheidsbevorderende voedingsmid-
delen en hoogwaardige producten zoals geneesmiddelen met
behulp van transgene planten en dieren onder goed gecontro-
leerde omstandigheden in \'high-tech\' kas of stal is de toe-
komst. Nederiand, kortom, als transgeen-productieland.

Transgene planten

Planten worden om de volgende drie toepassingsgerichte rede-
nen genetisch gemodificeerd:

1.Ter verbetering van smaak, houdbaarheid en/of voedings-
waarde, zoals in het geval van \'Flavr Savr\' en ter verkrijging
van producten die ziekten en kwalen voorkomen en gene-
zing ervan bevorderen (\'novel\' en \'functional foods\'). De
wetenschap op dit gebied staat nog in de kinderschoenen,
maar het is wel het gebied waarvan op lange termijn het
meest verwacht wordt.

2. Met als doel een plant gemakkelijker en economischer te
kunnen telen. Ziekte- en plaagresistentie, bescherming tegen
kou, droogte en/of vorst, immuniteit tegen onkruidverdel-
gers, dat zijn de eigenschappen die men de plant wil geven.
Transgene soja, maïs, katoen en raapzaad zijn voorbeelden
die al op grote schaal toepassing vinden.

3. Ter verkrijging van planten die farmaceutische en andere
zeer hoogwaardige stoffen produceren. Hoewel planten al
van oudsher veel grondstoffen voor de farmaceutische in-
dustrie leveren - een kwart van de medicijnen bevat stoffen
van plantaardige oorsprong - ligt dit terrein voor transgene
planten nog volledig braak, zeker in vergelijking met trans-
gene dieren. De eerste onderzoeken op dit gebied zijn echter
zeer veelbelovend, temeer daar op de mens overdraagbare
ziekten bij productie met planten een veel minder groot pro-
bleem vorinen dan bij dieren.

Kansen en itiogelijkheden voor Nederland op lange termijn
zijn ontwikkeling en toetsing van nieuwe technologieën, zeker
als het punt 1 en 2 aangaat, omdat hierdoor de huidige manier
van \'boeren\' niet wezenlijk zal veranderen. Duidelijk anders
ligt een en ander bij punt 3. Het benodigde landbouwareaal
hiervoor is beperkt, maar de technologie geavanceerd. Daar
vooral liggen de ontwikkelingskansen en productiemogelijk-
heden voor Nederland.

Transgene dieren

Enigszins analoog aan planten worden dieren om de volgende
drie toepassingsgerichte redenen genetisch gemodificeerd:
1. Om ze geschikt te maken voor productie van hoogwaardige
(humane) eiwitten, met name farmaca. Tientallen genees-
middelen van transgene dieren zijn inmiddels in de diverse
stadia van klinische testen, waaronder de Nederlandse pro-
ducten -glucosidase uit konijnenmelk voor behandeling van
de ziekte van Pompe (zeldzame, maar ernstige stofwisse-
lingsziekte) en lactoferrine als milde ontstekingsremmer uit
de melk van de dochters van Herman. Afhankelijk van de
toepassing moet aan kuddegroottes gedacht worden van en-
kele tientallen (Factor IX - geneesmiddel voor hemofilie B

- uit transgene schapen- of varkensmelk) tot enkele duizen-
den a-anti-trypsine - geneesmiddel voor taaislijmziekte -
uit transgene schapen- of geitenmelk).

2. Om ze meer geschikt te maken als orgaandonor voor xeno-
transplantatie. Xenotransplantatie is het transplanteren van
dierlijke organen naar de mens. De Tweede Kamer ging be-
gin 2000 akkoord met de eerste experimenten op dit gebied
in ons land. Bezoek aan de website hierover van minister
Borst van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport is de moeite waard.

3. Ter verkrijging van \'betere\' landbouwhuisdieren en vissen.
Zo wordt bijvoorbeeld gewerkt aan verbetering van de
ziekte- en plaagresistentie, aan varkens die cellulose verte-
ren, varkens met magerder vlees, schapen die cysteïne-arm
voedsel kunnen benutten, vorst-resistente zalmen (met anti-
vries genen uit koude-resistente vis uit de Poolzeeën) en aan
reuzenzalmen.

De kansen en mogelijkheden voor Nederland op lange termijn
zijn ruimschoots aanwezig op al deze terreinen. Met name de
toepassingen onder 1 en 2 vragen hoog-gespecialiseerde ken-
nis en ervaring niet alleen van de moleculaire biologie van die-
ren, maar ook van industriële \'high-tech\' boerderijen, terwijl
landbeslag gering is. Kortom een ideale uitgangspositie voor
Nederland om nieuwe technologieën te ontwikkelen en te
testen, en om nieuwe productiemogelijkheden met transgene
(gekloneerde) dieren op \'high-tech\' boerderijen op te zetten.
Het Nederlandse bedrijf Pharming, \'schepper\' van Herman en
behorend tot de top drie van de wereld op dit gebied, is hier het
sprekende voorbeeld van. De invoering van de dieren welzijn-
wet, echter, die kerntransplantatie - de kloneringtechniek die
Pharming gebruikt - verbiedt, heeft dit bedrijf gedwongen naar
het buitenland uit te wijken. Onze wetgeving beperkt dus nu de
mogelijkheden.

Wetgeving

Toch is Nederland met betrekking tot wetgeving voor produc-
ten waar moderne biotechnologie aan te pas is gekomen zeer
vooruitstrevend in vergelijking met de meeste andere landen.
Zowel wat betreft de processen als producten is de regelgeving
vergevorderd en veelal duidelijk:

• De regelgeving voor het maken van en werken met genetisch
gemodificeerde micro-organismen ligt vast en is goed om-
schreven.

• Voor transgene planten is er een zogenaamde \'stap-voor-
stap\' benadering: eerst in het laboratorium aantonen dat de
risico\'s aanvaardbaar zijn, vervolgens in de kas en tenslotte
met ingeperkte veldproeven. Een maatschappelijke discus-
sie zal nog verder uit moeten maken wat wij in Nederland als
aanvaardbare risico\'s accepteren.

• Voor transgene dieren is er het \'Nee, tenzij\' beleid, dat wil
zeggen:

- alleen als het doel zwaarwegend genoeg is,

- er geen onaanvaardbare gevolgen zijn voor gezondheid en
welzijn van mens en dier en voor milieu en samenleving,
en als

- er geen alternatieven zijn.

Moderne biotechnologie: zegen of zorg?

-ocr page 147-

Met name de termen \'zwaarwegend genoeg\' en \'onaanvaard-
bare gevolgen\' zullen door middel van wetenschappelijk
onderzoek en maatschappelijke discussies nog verder gecon-
cretiseerd moeten worden, zodat situaties voorkomen worden
zoals die nu dreigen te ontstaan. a-Glucosidase, een heel mooi
en levensreddend medicijn uit melk van genetisch gemodifi-
ceerde konijnen, kan volgens onze wetgeving alleen in het bui-
tenland ontwikkeld worden, maar komt wel ten goede aan onze
gezondheidszorg (inmiddels is er ook een alternatief op basis
van hamstercellen).

Ook de regelgeving voor de producten van de moderne bio-
technologie is vooruitstrevend te noemen: één onafhankelijke
commissie controleert of een product veilig is, een andere be-
paalt wat er op het etiket moet. Het \'Informele Overleg
Biotechnologie\' waarin vertegenwoordigers van nagenoeg
alle belangengroeperingen zitten, is enkele jaren geleden met
richtlijnen gekomen voor etikettering van producten waar op
de een of andere manier moderne biotechnologie aan te pas is
gekomen. Het wachten is op eenduidige Europese Unie-richt-
lijnen. Met betrekking tot etikettering is onlangs een eerste
stap gezet.

Kortom, met dit alles heeft Nededand niet alleen één van de
beste, maar tevens ook één van de strengste regelgevingen. Op
dit moment ziet het er naar uit, gezien alle huidige mondiale
tegenstromingen, dat dit niet persé een nadeel hoeft te zijn voor
verdere ontwikkelingen. Integendeel, het zou zelfs maatge-
vend en normstellend kunnen werken.

NB: Sdu Uitgevers hebben in 1998 het handzame \'zakboekje
Regelgeving moderne biotechnologie \'uitgebracht.

Transgeen-productieland

Dit alles overziend zijn de kansen en mogelijkheden voor
Nederland om zich te ontwikkelen tot vooraanstaand trans-
geenproductieland talrijk. Veel hangt uiteraard af van het be-
leid van de regering in deze en van de maatschappelijke accep-
tatie. Wetenschap en industrie staan klaar. Onze boer is goed
geschoold, heeft de nodige ervaring en is op zoek naar alterna-
tieven. Het in 2000 door minister Jorritsma van het ministerie
van Economische Zaken genomen besluit om 100 miljoen uit
te trekken voor biotech-starters, is een zet in de goede richting.
Verheugend ook is te lezen in het Agrarisch Dagblad van 7 de-
cember 2000 dat overheid, bedrijfsleven en consumenten- en
milieuorganisaties samen een transgene proefboerderij gaan
opzetten die als basis moet gaan dienen voor verdere discus-
sies. Het gezamenlijk onderzoek van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Plant Research
International van Wageningen Universiteit en Research-
centrum, van de Nederlandse Industriële en Agrarische
Biotechnologie Associatie (Niaba), van de Stichting Natuur en
Milieu en van de Stichting Consument en Biotechnologie moet
een afweging mogelijk maken van de voor- en nadelen van de
teelt van transgene gewassen ten opzichte van de teelt van de-
zelfde, niet-transgene gewassen in de gangbare of biologische
landbouw. Het verheugende is dat voor- en tegenstanders met
elkaar op weg gaan, waarbij het uitgangspunt niet is dat de
deelnemende instanties persé met een gezamenlijke opinie
moeten eindigen. De bedoeling is dat het onderzoek feiten op-
levert die de basis vormen voor discussie en meningsvorming.
Een prima initiatief!

NB. Een Nederlandstalig discussieplatform, alsook het een en
ander aan achtergrondinformatie, is te vinden op www. bio-
technologie, net.

Geraadpleegde literatuur

1. Tramper J. Modem Biotechnology: Food for Thought, in Food
Biotechnology, Progress in Biotechnology Vol. 17 (S Bielecky, J Tramer,
J Polak, eds.) Elsevier, Amsterdam 2000: 3-12

2. Tramper J. Nederland als transgeen-productieland Natuur & Techniek
2000; juli/augu.stus: 9M

Moderne biotechnologie: zegen of zorg?

Handbook of Equine colic

Nathaniel A. White, and Barrie Ed-
wards. Batterworth and Heinemann,
O>ford,
1999. ISBN 07506358/8

Dit 146 pagina\'s-tellende boek
geeft in zes hoofdstukken een over-
zicht van koliek bij het paard.
In het eerste hoofdstuk komen de
definitie en de oorzaken van koliek
aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het klinisch onder-
zoek beschreven waarbij het rectaal onderzoek met vele
schematische tekeningen uitgebreid aan bod komt. In het
derde hoofdstuk wordt de conservatieve therapie met me-
dicamenten besproken, waarbij ook de endotoxinemie en
de motiliteit aandacht krijgen. Medicamenten en doserin-
gen worden duidelijk aangegeven, maar er wordt natuurlijk
geen rekening gehouden met de Nederlandse omstandig-
heden waaronder een aantal medicamenten niet beschik-
baar is of zelfs verboden is, zoals fenylbutazon. In het
vierde hoofdstuk wordt ingegaan op de conservatieve en de
chirurgische mogelijkheden van een aantal specifieke
ziektebeelden zoals obstipatie, strangulatie, colitis en
maagulcera. De prognose van de diverse vormen van ko-
liek wordt in hoofdstuk 5 besproken. Hierbij komen de di-
verse methoden om de prognose vast te stellen aan bod, zo-
als de \'survivor and death index\' volgens Parry
et al. en de
\'colic chart score\' volgens Furr
et al. In het laatste hoofd-
stuk komen de zoötechnische aspecten en de preventieve
mogelijkheden nog voor het voetlicht.
Bij de meeste hoofdstukken wordt een redelijk aantal lite-
ratuurverwijzingen gegeven. Het boek bevat geen foto\'s en
het aantal tekeningen is beperkt. De index is uitgebreid en
maakt het gemakkelijk dingen terug te vinden.

Boek
besprekin

a

Al met al vormt het \'Handbook of Equine Colic\' een over-
zichtelijke en waardevolle handleiding voor dierenartsen
en studenten. Nat White en Berrie Edwards hebben beiden
met het schrijven van dit boek weer hun grote waarde als
docent bewezen.

dr Marianne M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

-ocr page 148-

Gezonder

hart en nieren

Fortekor helpt honden met HARTINSUFFICIËNTIE Én

katten aaet chronische nierinsufficiëntie

Fortekor is de eerste keus voor de behande-
ling van hartinsufficiëntie bij honden. Dit veilige
en effectieve medicijn heeft als werkzame stof
Benazepril: de meest krachtige ACE-remmer.
Vanaf nu is Fortekor ook geregistreerd voor de
behandeling van chronische nierinsufficientie
bij katten. Uitgebreid onderzoek heeft aangetoond dat
Fortekor de progressie van chronische nierinsufficiëntie

fiirmaiiii

„ ~ aanzienlijk vertraagt. Het verlicht de symptomen
. en verbetert de levensverwachting én de levens-
FORTBtpns kwaliteit van de kat. Eén dosis Fortekor per dag
-- is al voldoende voor het gewenste resultaat.

~ Met Fortekor bent u in staat om met één
^ISS^^ medicijn twee van de meest voorkomende en

levensbedreigende ziektes bij honden en katten op doel-
treffende wijze te behandelen.

FORTEKOR\'

Laat hart en nieren beter functioneren

Ig IS ongeil mrteerd. De dosenng voot de hond

tn per dag. De dosenng voor de Kal s 0,5 mg benanpnl h;

is mmimaal 0,25 mg benazepnl hydrochlonde\'Vg hctu
ti| aanvang van de therapie kan een sJ

Algefnene infomabe cw Fort««», Samerwteilmg- Fortekor 5 bevat pei tablet 5 rr^ benazep«! hydrochlonde, Fortekor 20 bevat per labiet 20 mg Benazeprit rtydtochtonde Indicatie booü: Voor de dageii|Kse behandeling, ab symptomaüsche, aanvullend,
hartfalen verooaaaW door rrwraltsjt^ufficwitie ol congesÜM cardiomyupattiie. De behandrtir« ten een vertjettnJe inspann.ngstotefanöe en een vertwogöe »«rieving ee«o b* honden mei matig tot emst« hartfalen Ka- Vow <Je dagelijkse behandeling, als symptomatisct
Hond. Kat Contra-indicatie een bekende aHcfgle voor benarepril Dosering en wijze van toediening Fortekor is bestemd voor orale toediefwig en d«nt «nmaal per dag le wden

perd^ De doseri»« kan, mdien klinisch noodzakdyk en op adv« van de dierenarts, wden verdobWd en dient één^ Bijwerkingen

enkël geval kan vemKCK]^ 0« sufheid waargenorrien worden. Reduceet, indw noodzakelijk, de doseraig van hel diureticum b^ de hond. Forttkor kan de plasnv creabnne ccncef«atie doen toenemen bij het be^n van de therap«. Drt

(l> N

OVARTIS

www.novartis.com

effect is gerefatterd aan de therapeutische werk*« van hel produa««»ke de bioeddriik doel ^nernene^ He! wordt aanbevolen

de plasma creaOr\\ine spiegels rc^matig te meten, zoals de gevreonte is in gevallen var<n«ri Verpakking Voor beKletabletgrwiaes: doosje met Mister slrip van 14 tabietttn of doosje mei blister stnps van lOx 14 tabtenen, Foriekor

5 rr« Reg NL 9772. Fortekor 20 rr« Reg NL 8614 Kanaliutiestalus: UDA» Geregistreerd handelsmerk van Nmartis Animal Health, Bazel, Zvintsertarx)

-ocr page 149-

Het middel is erger dan de kwaal

Door laira Boissevain

Dodelijke luizen

Een duivenhouder loopt de deur plat
bij zijn dierenarts, want zijn vogels
lijden aan luis. Alle middelen die
langs de reguliere kanalen te verkrij-
gen zijn worden geprobeerd, maar de
hardnekkige luizen blijven zijn dui-
ven het leven zuur maken. Als niets
meer helpt vraagt de duivenhouder
zijn dierenarts om hem een paardenmiddel mee te geven, want
zo kan het niet langer De dierenarts voldoet bijna letterlijk aan
dit verzoek: hij pakt voor de duivenhouder een grote fles
Neocidol van de plank. Neocidol, dat bedoeld is voor de be-
strijding van uitwendige parasieten bij schapen, var-
kens en koeien, zou afdoende moeten zijn om
de duifluizen de das om te doen. De dui-
venhouder wil het wel proberen,
maar vindt de aanschaf van zo\'n
reuzenfles nu ook weer niet no-
dig. Een klein beetje moet
toch voldoende zijn?
Kleine flesjes Neocidol
heeft de dierenarts niet,
maar hij is ook de be-
roerdste niet en giet
een kleine hoeveel-
heid over in een ander
flesje. Ter infonnatie
schrijft hij zelf even
een etiketje dat hij op
het flesje plakt. Mon-
deling vertelt hij de
duivenhouder dat een
druppeltje in de nek van
iedere duif meer dan ge-
noeg is om de luizen hun
aardse bestaan te ontnemen.

De druppel...

Hoewel de luizenbestrijding zeer
dringend leek, laat de duivenhouder
toch het flesje meer dan een jaar op de
plank staan voordat hij het gebruikt. Na dat jaar
is hij het advies van de dierenarts om één druppeltje te ge-
bruiken allang vergeten, en met het goedje behandelt hij de
duiven zoals hij dat altijd doet met luizenmiddelen: twee
druppels in de nek, twee onder elke vleugel en twee druppels
op de stuit.

Aangenomen mag worden dat dit de luizen wel naar een an-
dere wereld heeft geholpen, maar de volgende dag is dat niet
meer de zorg van de duivenhouder. Wellicht zijn de luizen
gesneuveld, maar dat niet alleen... alle duiven hebben ook
het leven gelaten. Een goed voorbeeld van een middel wat
erger is dan de kwaal.

Veterinai
tuchtrech

De duivenhouder roept de Algemene Inspectiedienst
(AID, de opsporingsdienst van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) erbij, en zo komt
deze zaak ook bij de klachtambtenaar van het Veterinair
Tuchtcollege terecht. De dierenarts denkt zelf dat er geen
probleem zou zijn geweest als de duivenhouder zich aan
dat ene druppeltje per duif had gehouden, maar erkent zijn
fout. Hij had het middel toch niet aan de duivenhouder mo-
gen meegeven. En hoewel de duivenhouder zelf om een
sterk middel had gevraagd, neemt hij als dierenarts de ver-
antwoordelijkheid op zich en betaalt (buiten de tuchtrech-
telijke procedure om) een behoorlijke schadevergoeding
aan de duivenhouder.

Verantwoordelijkheid bij off-label use

Het Tuchtcollege houdt in positieve zin re-
kening met de houding van de dieren-
arts, maar vindt toch dat de dieren-
arts onvoldoende invulling heeft
gegeven aan zijn eigen verant-
woordelijkheid. Het middel
Neocidol is niet gere-
gistreerd voor gebruik bij
duiven, en dat betekent
dat de dierenarts op
grond van de dierge-
neesmiddelenwet dit
middel alleen had mo-
gen gebruiken als er
sprake was van een le-
vensbedreigende situa-
tie waarin geen ander
middel voor handen
was. Of luizen levensbe-
dreigend zijn is misschien
discutabel, maar dat wordt
in deze zaak verder niet be-
sproken. Maar wat bij \'off-la-
bel use\' in de eerste plaats belang-
rijk is, is de vraag of de dierenarts
zelf heeft vastgesteld dat er sprake was
van een levensbedreigende situatie. Helaas
heeft de dierenarts de duiven niet onderzocht en
geen diagnose gesteld, maar gewoon het middel aan de dui-
venhouder meegegeven. Dat kan niet. Zonder onderzoek en
diagnose kan nooit sprake zijn van off-label use in een con-
crete situatie. In dit geval heeft de dierenarts het middel mee-
gegeven zonder poolshoogte te nemen bij de duiven en dat is
echt niet de bedoeling.

In veel gevallen leidt ongeoorloofd gebruik van dierge-
neesmiddelen tot stevige maatregelen, maar omdat in dit
geval de dierenarts zijn fout heeft ingezien en al schadever-
goeding heeft betaald, volstaat het Tuchtcollege met een
waarschuwing.

-ocr page 150-

Inleiding

Een goede opfok van vaarzen is de
basis van een productieve veestapel.
Hierdoor kunnen vaarzen, die bij de
start van de productiefase een zoda-
nige ontwikkeling en conditie heb-
ben, hun genetische potentie volledig
benutten. Om dit te bereiken is gedu-
rende de opfok nauwkeurig management vereist op het gebied
van onder andere voeding, groei, gezondheid en huisvesting.
Naast een goed management op deze deelgebieden zijn ook
de kosten van de opfok van groot belang. Om in de toekomst
winstgevend te kunnen blijven, wordt tegenwoordig veel
aandacht besteed aan het verlagen van de kostprijs op melk-
veebedrijven. Eén van de grootste kostenposten op een
melkveebedrijf is de opfok van jongvee. Het minimaliseren
van de kosten voor jongvee-opfok en het maximaliseren van
de toekomstige winstgevendheid van melkvaarzen passen
daarom goed in het streven naar een verbeterde winstge-
vendheid op een melkveebedrijf

Enquête over jongvee-opfok

Bij het ontwikkelen van advies en onderzoek aangaande
jongvee-opfok is een goede aansluiting bij de bestaande
praktijksituatie van groot belang. Over de beslissingen die
de Nederlandse melkveehouders nemen met betrekking tot
de opfok, is echter weinig bekend. Om hier meer inzicht in te
krijgen hebben de Wageningen Universiteit en de
Gezondheidsdienst voor Dieren gezamenlijk in november
1998 de schriftelijke enquête \'Jongvee-opfok in Nederiand\'
uitgevoerd. Belangrijkste doelstelling van de enquête was
het geven van een beschrijving van de Nederlandse jongvee-
opfok. Daarnaast is gekeken of verschillende bedrijfsken-
rnerken, zoals bedrijfsgrootte, productieniveau en ras,
samenhang vertonen met enkele kengetallen van de jongvee-
opfok.

Uit het bestand van de Gezondheidsdienst voor Dieren zijn
willekeurig drieduizend melkveehouders in heel Nederland
geselecteerd en benaderd om mee te werken aan de enquête.
Van deze veehouders heeft 33 procent (990 veehouders) de
enquête teruggestuurd. Voor een schriftelijke enquête is dit
percentage behoorlijk hoog. Het productieniveau op deze
990 bedrijven komt goed overeen met het landelijk ge-

/ Dil artikel is gebaseerd op de volgende publicatie: Mourits MCM. Van der Fels-
Klerx HJ, Huirne RBM, and Huvben MWC. Dairv heifer management in the
Netherlands. Prev Vet Med 2000: 46: 197-208.

2 Dr ir Monique Mourits. Leerstoelgroep Agrarische Bedrijfseconomie, Wageningen
Universiteit, Hollandseweg 1, 6706 KN Wageningen. e-mail: Monique.Mourits@
alg.abe.wau.nl

3 Ir Ine Van der Fels-Klerx. Leerstoelgroep Agrarische Bedrijfseconomie, Wageningen
Universiteit, Hollandseweg 1. 6706 KN Wageningen. e-mail: lne.van.der.Fels.@
rivm.nl

4 Drs. Ria Huyben. Gezondheidsdienst voor Dieren, Postbus 9, 7400 AA Deventer, e-
mail: M.Huyben@gdvdieren.nl
middelde (7752 versus 7733 kg), terwijl de gemiddelde be-
drijfsgrootte iets hoger ligt dan het landelijk gemiddelde
(33,4 versus 29,4 ha en 56,2 versus 52,8 melkkoeien). De en-
quête kan daarmee beschouwd worden als een betrouwbare
steekproef en geeft een representatief beeld van de
Nederlandse melkveehouderij.

Beoordeling van de ontwikkeling in

plaats van leeftijd

De groei van het jongvee kan gerelateerd worden aan zowel
de chronologische als de fysiologische leeftijd. De chronolo-
gische leeftijd wordt gemeten in dagen, maanden of jaren,
terwijl de fysiologische leeftijd wordt gemeten in percentage
van volgroeide lichaamsomvang (ontwikkeling). De groei
van jongvee tijdens de opfok moet gerelateerd worden aan
de fysiologische leeftijd. Hieruit volgt dat beslissingen als
het kiezen van het inseminatietijdstip ook het best op basis
van de ontwikkeling van de dieren kunnen worden genomen.
Een eenvoudig en goed hulpmiddel om zicht te houden op de
ontwikkeling van het jongvee is het meten van de borstom-
vang van de dieren. Wanneer de borstomvang van het jong-
vee enkele malen per jaar wordt gemeten, kan de veehouder
precies zien of zijn dieren volgens de norm groeien en op
welk tijdstip het best geïnsemineerd kan worden.
In de enquête is gevraagd of het jongvee wordt gewogen of de
borstomvang wordt gemeten. Slechts op tien procent van de
bedrijven wordt van dit hulpmiddel gebruik gemaakt. Veel
veehouders beoordelen de ontwikkeling van hun jongvee dus
met het blote oog. Dit kan ertoe leiden dat op een bedrijf
structureel te vroeg of te laat wordt geïnsemineerd omdat de
veehouder niet kan vergelijken met andere bedrijven. Ook het
afkalfgewicht van de vaarzen zal daarom op weinig bedrijven
bekend zijn. Het beste moment om een vaars af te laten kal-
ven is op 85 procent van de volwassen lichaamsomvang. Op
dit punt wegen de meeropbrengsten van een hogere melkpro-
ductie niet irieer op tegen de kosten van het extra laten
groeien van de vaars. Een goede opfok dient dan ook te resul-
teren in een melkvaars met een afkalfgewicht van ongeveer
570 kg (bij modern Holsteinvee, afhankelijk van genetische
verschillen) en een conditiescore van 3-3.5, onafhankelijk
van de leeftijd van de vaars.

Afkalfleeftijd is OPFOKDUUR

Hoewel de kwaliteit van vaarzen niet afliankelijk is van de af-
kalfleeftijd, bepaalt de afkalfleeftijd wel de duur en daarmee
de kosten van de opfok. Uit de resultaten van de enquête blijkt
dat de gemiddelde leeftijd waarop de meerderheid van de
vaarzen op een Nederlands bedrijf afkalft, overeenkomt met
25,6 maanden (Zie tabel 1). Van de ondervraagde bedrijven
realiseert 29 procent een gemiddelde afkalfleeftijd van 24
maanden of minder, 51 procent een afkalfleeftijd tussen de 25
en 27 maanden en twintig procent een afkalfleeftijd van 27
maanden of meer.

Tijdschr Diergeneeskd 2001; 126; 722-3

Belang opfok rundvee door veehouder onderschat^

M.C.M.Mourits^, H.J. van der Fels3 en M.W.C. Huyben4

-ocr page 151-

Tabel i. Kenmerken betreffende jongvee-opfok in Nederland; streefwaarden en
waarden uit de enquête (* = exclusief 5% hoogste en 5% laagste waarden, ** » op
basis van fysiologische ontwikkeling, = representatieve metingen ontbreken).

enquête

kenmerk streefwaarde

gemiddelde variatie*

sterfte tijdens opfok (%) <10

12.2

0-30

speenleeftijd (wkn) 8**

10.4

7-16

gewicht eerste inseminatie (kg) 370

??

77

leeftijd eerste inseminatie (mnd) <14**

15.3

14-18

afkalfgewicht (kg) 570

??

77

afkalfleeftijd (mnd) <24**

25.6

24-27

Uit de literatuur blijkt dat bij nauwkeurig management de op-
fok van een goede melkvaars in 24 maanden haalbaar is. De
onderzoeksresultaten tonen echter aan dat op zeventig pro-
cent van de bedrijven deze afkalfleeftijd niet wordt gehaald.
Op veel bedrijven is dus een verkorting van de opfokduur, en
daarmee wellicht een besparing op de kosten, mogelijk. Uit
het onderzoek blijkt dat vooral kleinere bedrijven, bedrijven
met een lagere productie en bedrijven met als meest voorko-
mend ras MRIJ (=15% van ondervraagde bedrijven) een ho-
gere afkalfleeftijd hebben.

De afkalfleeftijd van een vaars wordt bepaald door het mo-
ment van inseminatie. Het ideale inseminatiemoment ligt op
55 procent van volwassen ontwikkeling (370 kg bij een
Holstein-pink). Uit de enquête blijkt dat slechts op veertig
procent van de bedrijven ontwikkeling een (mcde-)bepa-
lende factor voor het moment van inseminatie is. Bijna alle
veehouders kiezen het inseminatiemoment (mede) op basis
van de leeftijd van het dier (= gemiddeld 15,3 maanden, zie
tabel 1), en een kwart van de veehouders laat het seizoen
meespelen.

De leeftijd waarop een pink het ideale inseminatiemoment be-
reikt is afhankelijk van de groeisnelheid in het eerste jaar. Om
de lengte van de opfok te beperken is het dus van belang om
vooral in het eerste jaar een optimale groei van de dieren na te
streven. De groeisnelheid in het eerstejaar is vooral afhankelijk
van de voeding en gezondheid van de kalveren in die periode.

Goede start is belangrijk

Kalveren moeten gespeend worden als de pensontwikkeling
voldoende is. Bij goed management kan het spenen plaats-
vinden binnen acht weken na de geboorte. Op slechts 25 pro-
cent van de bedrijven wordt dit ook daadwerkelijk gereali-
seerd. Op 37 procent van de bedrijven wordt te laat gespeend
(pas op een leeftijd ouder dan tien weken) wat een goede
groei en pensontwikkeling in de weg kan staan. Uit de en-
quête blijkt dat de speenleeftijd hoger is op bedrijven met
een lager productieniveau en op kleinere bedrijven.
Naast de voeding heeft de gezondheid van kalveren even-
eens een belangrijke invloed op de groeisnelheid in het eer-
stejaar. Ziekte kan leiden tot groeiachterstand en dient daar-
om zoveel mogelijk te worden voorkomen. Bij preventie van
ziekten zijn vooral goede hygiëne bij het afkalven en bij de
verzorging, goede biestverstrekking, gunstig stalklimaat,
aparte huisvesting van kalveren, droge en tochtvrije ligplaats
en consequente melkverstrekking van belang.
Een veelgebruikte indicator van de gezondheid van kalveren
op een bedrijf is het aantal behandelingen dat tegen bepaalde
aandoeningen plaatsvindt. In de enquête is gevraagd hoe
vaak de veehouder zelf of de dierenarts kalveren (0-1 jaar)
behandelen tegen diarree, navelontsteking en longaandoe-
ningen. De opgegeven behandelingspercentages zijn relatief
hoog; van de kalveren wordt gemiddeld 41,3 procent behan-
deld tegen diarree, 7,1 procent tegen navelontsteking en 8,9
procent tegen longaandoeningen. De spreiding tussen be-
drijven in deze gemiddelde percentages is echter enorm.
Bij een lage kalversterfte kan minder jongvee worden aange-
houden waardoor de kosten van de opfok dalen. De ge-
middelde kalversterfte ligt in dit onderzoek op 12,2 procent,
en is hiermee aan de hoge kant. Deze hoge kalversterfte wordt
voornamelijk veroorzaakt door een hoge percentage doodge-
boren kalveren (5,7 procent) en een hoog sterftepercentage
gedurende de eerste levensmaand (4,7 procent). Ook in sterf-
tepercentages is een grote spreiding te zien (Zie tabel 1).
Uit dit onderzoek blijkt dat de kalversterfte hoger is op de
grotere bedrijven en op bedrijven met een hoger productieni-
veau en lager is indien de veehouder veel tijd besteedt aan
het jongvee. Op bedrijven met hoge sterftepercentages wor-
den ook vaak relatief veel kalveren behandeld.

Opfokkosten onderschat

De gemiddelde kostprijs voor de opfok van melkvaarzen, zo-
als berekend door de DLV, bedraagt 2500 gulden per vaars
(arbeid niet meegerekend). Uit de enquête blijkt dat de op-
fokkosten door de meeste veehouders (93 procent) lager in-
geschat worden dan dit bedrag. Meer dan 36 procent van de
veehouders schatte deze kosten nog lager dan 1500 gulden.
Slechts 16 procent schatte de opfokkosten op het realistische
niveau van 2000 è 2500 gulden.

conclusie

Uit dit onderzoek blijkt dat er grote verschillen bestaan tus-
sen Nederlandse melkveebedrijven in technische resultaten
op elk deelgebied van de jongvee-opfok. Een groot deel van
de afzondedijke bedrijfsresultaten ligt tevens buiten de
range van de algemeen geadviseerde streefwaarden (Tabel
1). Hieruit blijkt dat op veel bedrijven technische verbeterin-
gen mogelijk zijn. Veel veehouders gaven in de enquête
merkwaardigerwijze aan geen behoefte te hebben aan voor-
lichting betreffende de jongvee-opfok. Daarnaast onder-
schatten veel veehouders de kosten van jongvee-opfok.
Hierdoor lijkt het erop dat veehouders niet op zoek zijn naar
deze technische verbeteringen en zich niet bewust zijn van
de mogelijkheden van een nauwkeurige, optimale opfok, zo-
wel op het gebied van kostenbeheersing als de kwaliteit van
de opgefokte vaarzen. Een belangrijke voorwaarde om ver-
beteringen op een bedrijf te bereiken is in eerste instantie dat
de veehouder zich bewust wordt van die mogelijkheden.

-ocr page 152-

Sinds 1 januari 2002 is Nederland een nieuw veterinair
onderzoeksinstituut rijker: het Centraal Instituut voor
DierziekteControle Lelystad (CIDC-Lelystad), gevestigd
aan de Houtribweg 39 te Lelystad. Het adres zal menig-
een bekend voorkomen, het betreft het High
Containment complex van ID-Lelystad waar het onder-
zoek en de diagnostiek van de aangifteplichtige virale
aandoeningen wordt uitgevoerd. CIDC-Lelystad komt
dan ook voort uit de divisie Wettelijke en
Dienstverlenende Taken van ID-Lelystad.

Een stukje historie

ID-Lelystad is onderdeel van de Dienst Landbouwkundig
Onderzoek (DLO), die weer valt onder het Wageningen
Universiteit en Research centrum (WUR). ID-Lelystad is
enige jaren geleden gevormd door vier \'dierlijke\' DLO institu-
ten te fuseren en de werkzaamheden te concentreren in
Lelystad. De fusie omvatte: het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (CDI) te Lelystad, het Centrum voor Onderzoek en
Voorlichting Pluimveehouderij (COVP) te Beekbergen, het
Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek (IVO) te Zeist en het
Instituut voor VeeVoedingsOnderzoek (IVVO) te Lelystad.
Tot de belangrijkste activiteiten van ID-Lelystad op dier-
ziektegebied behoorden diagnostiek en advisering met be-
trekking tot besmettelijke dierziekten, vaccin- en dia-
gnostiekontwikkeling, productie en vermarkting van vaccin
en diagnostiek. Tegelijkertijd was er ook een afdeling binnen
ID-Lelystad met een status aparte (formeel gescheiden van
de onderzoeksafdelingen), die adviseerde over de toelating
van diergeneesmiddelen in Nederland en betrokken was bij
de kwaliteitscontrole hierop.

Een breed scala van activiteiten dus, waarvan naar buiten toe
niet altijd duidelijk was hoe de bevoegdheden gescheiden
waren. Incidenteel gaf dit aanleiding tot speculaties over mo-
gelijke belangenverstrengeling (denk aan de slijtersaffaire).

Transparanter

In de loop van 2000 is besloten om het instituut transparanter
te maken. De onderzoeksafdelingen zijn in oktober 2000 op-
gegaan in een aantal divisies, waarbij alle wettelijke taken
(inclusief de dossierbeoordeling van diergeneesmiddelen)
ondergebracht werden in de divisie Wettelijke en Dienstver-
lenende Taken onder leiding van Andre Bianchi. De produc-

tie en vermarkting van diagnostische testen werd onderge-
bracht in de zelfstandige firma CEDI Diagnostics, de pro-
ductie van het E2-marker-vaccin werd getransfereerd naar
Bayer, de productie van tuberculine zal op termijn worden
afgebouwd en de MKZ-productiefaciliteit krijgt een aparte
status.

Eind 2000 werd dus een heldere scheiding aangebracht tussen
de commerciële en wettelijke taken binnen ID-Lelystad. Mede
naar aanleiding van reacties in het parlement vonden het mi-
nisterie van LNV en de Raad van Bestuur WUR het wenselijk
om voor geheel WUR nog een stap verder gaan. Binnen WUR
zijn alle wettelijke en dienstverlenende taken opnieuw geposi-
tioneerd. Tevens is samen met het ministerie een gedragscode
opgesteld voor de uitvoering van deze taken: het WDT statuut.
Voor ID-Lelystad betekent dit dat de wettelijke en dienstverle-
nende taken niet meer onder verantwoordelijkheid van ID-
Lelystad uitgevoerd worden maar direct onder de verantwoor-
delijkheid van de Raad van Bestuur WUR.

Heden en toekomst

Per 1 januari 2002 is CIDC-Lelystad opgericht. CIDC-
Lelystad functioneert onafhankelijk van ID-Lelystad maar
maakt nog gebruik van de infrastructuur en faciliteiten
binnen ID-Lelystad. CIDC-Lelystad zal, voor zover passend
binnen de kaders van het WDT statuut, de kennis kunnen in-
huren van zowel ID-Lelystad als de andere partners binnen
de WUR om medewerkers op te leiden c.q. om projecten zo
optimaal mogelijk te kunnen uitvoeren.
Nu vinden enkele onderdelen van CIDC-Lelystad nog
onderdak bij ID-Lelystad, maar binnen enkele jaren zullen
alle activiteiten van CIDC-Lelystad geheel geconcentreerd
worden aan de I loutribweg.

Uitsluitend voor overheid

CIDC-Lelystad is dus sinds 1 januari 2002 het onafhankelijke
veterinaire onderzoeksinstituut dat uitsluitend werkt voor de
overheid (onder andere de ministeries van LNV, VWS, en de
EU) en het georganiseerde landbouwbedrijfsleven. CIDC-
Lelystad is verantwoordelijk voor de diagnostiek met betrek-
king tot vrijwaring en bestrijding van aangifteplichtige infec-
tieziekten bij landbouwhuisdieren. Tevens fungeert het
instituut als wetenschappelijk kennis- en adviescentrum, ver-
richt het diagnostiek in het kader van exportcertificering en
beoordeelt het diergeneesmiddelen en veevoederadditieven
voor of namens de Nederlandse overheid.

CIDC-Lelystad is opgebouwd uit vier clusters:
Aangifteplichtige en exotische virusziekten; Infectieziekten;
TSE\'s, mycobacteriën en Brucella; en Rijkscontrole en stan-
daardisatie.

Bij de afdeling DSU van CIDC-Lelystad komen de monsters
voor import/export-diagnostiek en monsters voor onderzoek
naar aangifteplichtige ziekten binnen. Voorlopig blijven de
afleveradressen voor onderzoeksmateriaal bij DSU gelijk
aan die vóór 1 januari 2002. Postadres CIDC-Lelystad:
Postbus 2004, 8203 AA Lelystad.

Wettelijke taken van ID-Lelystad ondergebracht in
nieuw instituut: CIDC-Lelystad

-ocr page 153-

R. Back

Als resultaat van het in 1982 te Amsterdam gehouden
twaalfde World Buiatrics Congress werd als eerbetoon aan
Professor Gustav Rosenberger uit Hannover het Gustav
Rosenberger Memorial Fund (GRM Fund) opgericht met
de bedoeling om eens in de twee jaar, wanneer een
Buiatrics-congres gehouden zou worden, aan een verdien-
stelijk jonge veterinair werkzaam op het gebied van de run-
dergeneeskunde de Gustav Rosenberger Memorial Award
uit te reiken. De eerste keer dat deze prijs werd uitgereikt
was in 1988 tijdens het congres te Mallorca.

De bedoeling was dat het hierbij steeds om een collega moest
gaan die onder moeilijke financiële omstandigheden het vete-
rinair-wetenschappelijke werk moest verrichten.Tevens werd,
om de prijs enig aanzien te geven, naar een sponsor gezocht.
In 1994 werd in Bologna aan prof Simeon Bolte van de
Veterinaire Faculteit te Timisoara in Roemenie een prijs ter
waarde van US $ 7.500 uitgereikt, gesponsord door
Smithkline Beecham. Het geld kwam ten goede aan de chirur-
gische kliniek van prof Bolte, waar veel onderzoek werd ver-
richt naar de werking van neuroleptanalgetica en narcotica bij
herkauwers.

Metabole stoornissen

In 1996 werd Rhóne-Mérieux te Lyon bereid gevonden om
in zodanige mate het GRM Fund te steunen, dat iedere twee
jaar een prijs van US $ 10.000 kon worden uitgereikt, waar-
bij tevens de reis- en verblijfkosten werden betaald. Tijdens
het congres in Edinburg werd de prijs uitgereikt aan dr. Pavel
Mudron, een jonge veterinair werkzaam aan de Veterinaire
Universiteit van Kosice in Tsjechië. Het geld werd besteed
aan uitbreiding van apparatuur in zijn laboratorium, waar hij
onderzoek verrichtte naar metabole stoornissen bij runde-
ren.

Mastitisbeheersing Thailand

Nadat Rhöne-Mérieux samen met MSD verder was gegaan on-
der de naam Merial, werd de sponsoring gecontinueerd.
In Sydney werd in 1998 de Merial-GRM Award uitgereikt aan
dr. Tanu Pinyopummintr uit Thailand.Hij heeft in samenwer-
king met de Postgraduate Foundation in Veterinary Science te
Sydney met het geld uitgebreid werk verricht op het gebied van
mastitisbeheersing op rundveebedrijven in Thailand.Tevens
werden trainingsprogramma\'s voor veehouders opgezet.

Ultrasonografie

Tijdens het 21e Buiatrics Congress te Punta del Este in
Uruguay werd in december 2000 aan dr. Eduardo Harry Birgel
Junior, van de Veterinaire Faculteit te Sao Paulo, Brazilië, de
Merial-GRM Award uitgereikt ten behoeve van zijn werk op
het gebied van ultrasonografie van leverziekten bij runderen,
ultrasonografie van de navelstreek bij kalveren en tevens werd
apparatuur aangeschaft welke gebruikt werd bij onderzoek met
betrekking tot klauwaandoeningen bij runderen.

Hannover

Tijdens het 22e Buiatrics-congres, wat van 18 tot en met 23 au-
gustus 2002 te Hannover gehouden zal worden, zal wederom
de Merial GRM Award uitgereikt worden.
De bedoeling is dat het bedrag uitgekeerd wordt aan een jonge
veterinair uit het Oostblok, die de gelegenheid geboden wordt
om gedurende meer dan een halfjaar werkzaam te zijn aan dc
runderkliniek te Hannover. De prijs zal uitgereikt worden door
Mevrouw Rosenberger.

Het bestuur van het Gustav Rosenberger Memorial Fund is er
bijzonder trots op dat zij in samenwerking met Merial-Lyon op
deze wijze jonge veterinairen, onder moeilijke omstandighe-
den werkend, financieel kan steunen bij het werk op het gebied
van de rundergeneeskunde.

R. Back is secretaris/penningmeester van het Gustav Rosenberger Memorial Fund.

Gustav Rosenberger Memorial Fund

Wijziging telefonische spreekuren UKG

Per 1 maart 2002 zijn de telefonische spreekuren van de discipline dermatologie van de Universiteitskliniek voor
Gezelschapsdieren als volgt gewijzigd:

■dr.Ton Willemse maandag

■ dr. Marinus WIsselInk dinsdag

■ Sebastian Schleifer DVM donderdag

12.00-13.00 uur
15.30-16.30 uur
15.30-16.30 uur

telefoon (030) 2531681
telefoon (030) 2531483
telefoon (030) 2537562.

-ocr page 154-

Fokkers zetten zich schrap voor verscherpte regels
in Honden-en Kattenbesluit 1999

Door joke Pijl

Bedrijven die zich bezighouden met het fokken, ver-
kopen of opvangen van dieren moeten binnenkort reke-
ning houden met verscherpte maatregelen. Per 1 maart
2002 treedt namelijk het vernieuwde Honden- en
Kattenbesluit 1999 ( HKB) in werking. Het HKB is er
om het welzijn van honden en katten te verbeteren. Het
oude besluit voldoet niet meer aan de juiste eisen omdat
de Wet op de Dierenbescherming is aangescherpt.
Daardoor moet ook het HKB een wijziging ondergaan.
Vooral voor asiels, pensions, crèches en fokkers (ken-
nels, tussenhandelaren en dierenspeciaalzaken) zullen
de nieuwe regels voelbaar zijn omdat verkoop, opvang
of fokken binnen die inrichtingen een hoofdactiviteit is.
Op dierenartspraktijken, hondentrimsalons- en uitlaat-
services en bedrijfsmatige verhuur van honden is het
HKB niet van toepassing.

Inentingen

Honden krijgen vanaf maart niet alleen meer de voorge-
schreven inenting tegen hondenziekte. Ook een spuitje tegen
parvovirusinfectie is dan verplicht. Nieuw bij katten is de in-
jectie tegen niesziekte. Daarnaast worden ze ook nog steeds
ingeënt tegen kattenziekte. Asielmedewerkers dienen ervoor
te zorgen dat dieren, binnen vijf werkdagen na ontvangst,
een inenting krijgen. Deze regel geldt eveneens voor be-
drijfsinrichtingen. Honden- en katteneigenaren die hun vier-
voeter in een pension willen onderbrengen, zijn verantwoor-
delijk voor een inenting die minimaal zeven dagen van
tevoren plaatsvindt.

Nestfrequentie

Fokkers dienen het aantal jongen dat een hond of kat voort-
brengt te verminderen. Volgens het huidige HKB is er sprake
van \'bedrijfsmatige activiteit\' als er per twaalf maanden
circa twintig honden - vier nesten - of katten - zes nesten -
worden gefokt, verkocht, afgeleverd of in bewaring geno-
men. Voor het vernieuwde besluit geldt dat een hond binnen
een periode van twaalf maanden nog ten hoogste één nest
krijgt. Een kat mag in dezelfde periode maximaal twee
nesten produceren en per twee jaar drie nesten.

Identificatie en Registratie

De identificatieplicht voor honden en katten die in asiels en
bedrijfsinrichtingen verblijven, is verscherpt. Identificatie
voor zowel hond als kat is nu verplicht. Daarbij mag zowel
gebruik worden gemaakt van tatoeage als van elektronische
identificatie. Sinds 1998 is de laatste methode het meest ge-
wild. Onderhuids krijgt de hond of kat een microchip inge-
bracht in de halsvlakte voor het linkerschoudervoorblad of
op de rug tussen de beide schouderbladen. De transponder
bevat een nummer, waarbij het van belang is dat het maar één
keer voorkomt. Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij (LNV) ziet hierop toe door de ISO-nummers te
controleren in het bestand van een databank waarin alle
reeds verstrekte ISO-nummers voorkomen. De identificatie
moet verricht zijn voordat het dier zeven weken oud is en in
ieder geval voordat de dieren worden afgeleverd bij een be-
drijfsinrichting of asiel. Opgenomen niet-geïdentificeerde
dieren, moeten binnen vijf dagen worden geïdentificeerd
met een uniek nummer in de vorm van een chip of tatoeage.
Voor dieren die naar een pension of crèche gaan, is identifi-
catie niet verplicht.

De identificatie en registratie van honden en katten wordt
vanaf maart geregeld via het Bureau l&R-HKB, dat is onder-
gebracht bij de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in
Deventer. Voorheen kon men voor een vergunning terecht bij
de gemeente. Deze \'welzijnsvergunning\' werd voor driejaar
verleend. Met de inwerkingtreding van het nieuwe HKB ver-
valt dit systeem. Bedrijfsmatige houders van honden en kat-
ten moeten zich verplicht aanmelden bij het Bureau l&R-
HKB. Als gevolg daarvan wordt de bedrijfsinrichting
geregistreerd onder een Uniek Bedrijfsnummer (UBN). Dit
nummer staat gelijk aan een permanente vergunning.
Bestaande bedrijven moeten zich aanmelden binnen twee
maanden na het in werking treden van het besluit. Asielen en
bedrijfsinrichtingen - zoals fokkers - melden elk kwartaal
aan het Bureau l&R-HKB op welke data mutaties hebben
plaatsgevonden en hoeveel dieren er op de laatste dag van het
kwartaal worden gehouden. Onder de mutaties vallen bij-
voorbeeld geboorte- en sterftegegevens van pups en kittens.

Vakbekwaamheid

De beheerder van een inrichting moet in het bezit zijn van
een erkend bewijs van vakbekwaamheid. Wanneer een be-
heerder of fokker op 1 maart 2002 nog niet over een bewijs
van vakbekwaamheid beschikt, krijgt hij nog drie jaar de
tijd om dit bewijs te halen, mits hij aan drie voorwaarden
voldoet. Ten eerste moet de inrichting voor de datum van in-
werkingtreding van het HKB in gebruik zijn genomen.
Daarnaast moet de beheerder een erkende opleiding volgen
voor het behalen van het bewijs van vakbekwaamheid.
Tenslotte dient hij gedurende de overgangstermijn op de in-
richting verantwoordelijk te blijven voor de activiteiten in
de inrichting.

Helpdesk

Het ministerie van LNV heeft bij het IPC Plant-Dier de
Helpdesk Gezelschapsdieren ondergebracht. Met vragen
over het HKB kan men terecht bij deze helpdesk. Telefoon
(0342) 414881, fax (0342) 492813, e-mail:
R.Wessels®
ipc-training.nl

Ook is er informatie over het HKB te vinden op het internet
via
www.overheid.nlwww.minlnv.nl
Met specifieke vragen over het invullen van alle registratie-
formulieren kunt u terecht bij het Bureau l&R-HKB:
Postbus 2082, 7420 AB Deventer, telefoon (0570) 660637,
fax (0570) 660693, e-mail: bureaui&r-hkb@gdvdieren.nl

-ocr page 155-

Sinds de vorige publicatie over nieuwe aanwinsten in de
Mediatheek, is er veel gebeurd op veterinair gebied, in ons
land en Europa. Natuurlijk is de mond- en klauw-
zeeruitbraak van het allergrootste belang geweest. Dit
heeft de beroepsgroep ernstig bezig gehouden. Toen wij
vermeldden dat wij videomateriaal konden brengen over
deze aandoening, beseften wij nog niet hoe actueel deze
materie ging worden.

Naast een groot aantal nieuwe videobanden, die hierbij wor-
den vermeld (en maandelijks in de VPI van de AUV), is de
aandacht nu ook gericht op het brengen van cd-roms, die
vooral een functie vervullen bij zelfttudie. Hoe dit gaat
lopen in de toekomst weten wij nog niet precies. Voor ons, de
Veterinaire Mediatheek, is dit ook een nieuw medium. We
doen er op dit moment ervaring mee op. Alle schijven die in
ons assortiment zijn en worden opgenomen, worden op de-
zelfde manier als de videobanden en de diaseries behandeld.
Dat houdt in, dat u kunt huren en kopen; als u een abonne-
ment heeft op de mediatheek, kunt u, zoveel u wilt, beschik-
ken over al ons materiaal. De verzending blijft zoals u dat ge-
wend bent. U belt gewoon de AUV, en daar wordt u verder
geholpen. Nieuw is dat al ons materiaal in de VPK van de
AUV voorzien is van een bestelnummer. Bij vermelding
daarvan bij uw andere bestelling, wordt het door u verlangde
materiaal toegezonden. Onze complete catalogus kunt u op-
vragen, maar is ook via de huispagina van de AUV op
hiternet, onder \'Leden\' te bekijken.

Nieuw materiaal: video

Repositie en fixatie van de gedisloceerde lebmaag bij het
rund

Door middel van laparoscopic wordt de lebmaag in de normale
positie teruggebracht en gefixeerd. Een praktische film over
een methode, die in praktijkomstandigheden goed is uit te voe-
ren en voordelen biedt boven de \'houtje-touwtje\' methode.
Medialheeknummer: A 134

Varroa jacobsoni

De levenswijze van de mijt, het onderzoek naar de mijt en de
bestrijding van deze parasiet bij bijen, vormt de inhoud van
deze band. Voor bijenhouders een instructieve film.
Mediatheeknummer: A 135

Watervogels

Een zestal aspecten over het houden van watervogels komen in
deze film aan de orde, zoals: herkomst, rassen, huisvesting,
voeding, voortplanting en gezondheidszorg.
Mediatheeknummer: A 136

Volièrevogels

Deze film betreft het houden van volièrevogels met als speciale
onderwerpen: herkomst, rassen, huisvesting, gezondheids-
zorg, voeding, voortplanting / fokkerij en wetgeving.
Mediatheeknummer: A 137

Bovine Spongiform Encephalopathy (BSE)

Een prachtige film met duidelijke klinische beelden van BSE,

in tegenstelling tot de vervelende beelden die via het NOS-
journaal bij allen bekend zijn. Voor de practicus en de veehou-
der zijn deze heel instructieve beelden.
Mediatheeknummer: A 138

Anatomy art

Een heel bijzondere film over het prepareren van plastinaten,
modellen van mensen, die in een tentoonstellingsvorm een
rondreis door Duitsland maakt. Deze tentoonstelling heeft veel
stof doen opwaaien, met ethische discussies. De preparaten
zijn zo prachtig en duidelijk, dat deze techniek voor de dierge-
neeskunde goed zou kunnen zijn om studenten een duidelijk
anatomisch inzicht te doen krijgen.
Mediatheeknummer: A 139

Foot-and-mouth-disease, an Afi-ican perspective

Mond- en klauwzeer, van het Afiikaanse type, wordt in deze
film behandeld. Interessant zijn de overeenkomsten en ver-
schillen in bestrijdingswijzen. Bijzonder is hierbij de rol van
\'Wildlife\', de in het wild levende dieren, die ook bij deze ziekte
een belangrijke rol spelen.
Mediatheeknummer: A 140

African swine fever (ASF), Afrikaanse varkenspest (AVP)

Deze aandoening, die in tegenstelling tot de klassieke varkens-
pest (KVP) tot heden niet door middel van vaccinatie is te be-
strijden, staat in deze film centraal. De verspreiding indertijd
naar Europa maakt voor ons deze film buitengemeen interes-
sant.

Mediatheeknummer: A 141

Nieuw materiaal: cd-rom

Klauwverzorging

Deze cd-rom bevat alle aspecten van de verzorging van klau-
wen bij runderen, zoals: bouw en functie, houding en gebruik
van gereedschap, kennis van het behandelschema, gevolgen
van foutief bekappen en ziekten van de ondervoet. Zoals alle
cd-roms zijn deze schijven vooral geschikt voor zelfstudie en
instructie aan cursisten.
Mediatheeknummer: C 3

Dagboek van een paard, ziekte en herkenning

Deze schijf, waarop het materiaal van de videoband A 69 is \'ge-
schreven\' bevat een twintigtal aandoeningen, die op individuele
wijze op te vragen zijn. Geschikt voor bijscholen en zelfstudie.
Mediatheeknummer: C 4

Anthrax, bovine brucellose, bovine tuberculose en rabiës

Vier geselecteerde infectieuze aandoeningen, zoals die zich in
Afrika manifesteren. Met beelden die voor Europeanen in-
structief kunnen zijn, omdat deze aandoeningen hier maar zel-
den worden gezien.
Mediatheeknummer: C 5

The horse foot

Een anatomisch overzicht van het onderbeen van het paard
met 3D-animaties. Daarnaast 21 aandoeningen met illustra-
ties, röntgenfoto\'s, het ftinctioneren van het onderbeen en de

Nieuws van de AUV Veterinaire Mediatheek

-ocr page 156-

beoordeling daarvan. Tenslotte ook nog de principes van
hoefbeslag en de therapeutische hoefbehandeling.
Mediatheekniimmer: C 6

Tropical african infectious diseases of animals

Een achttal verschillende, ons meest onbekende aandoenin-
gen wordt op deze schijf getoond. De etiologie, epidemiolo-
gie, sociaal-economische gevolgen, klinische symptomen,
pathologie, diagnose, bestrijding en preventie zijn allemaal
op deze cd rom te vinden.
Mediatheeknummer: C 7

De keizersnede bij het rund

Op deze schijf staat de videofilm A 143, waarop collega prof
dr. A. de Kruif deze operatie bij vleesrassen in België demon-
streert. Via een schuifbalk zijn de filmonderdelen eenvoudig
op te zoeken. Opnieuw voor zelfstudie of demonstratie een
mooie, nieuwe mogelijkheid.

Mediatheeknummer: C 8
Bovine pregnancy

Het complexe gebeuren omtrent de drachtigheid bij het rund
wordt op deze schijf heel duidelijk behandeld. Er zijn vier
hoofdonderwerpen: anatomie, endocrinologie, prenatale ont-
wikkeling en ziekten in verband met drachtigheid
Mediatheeknummer: C 9

Periodontal disease

Een cd rom met een interactief onderwijsprogramma over ve-
terinaire tandheelkunde. Honderden afbeeldingen, animaties,
video- en audioclips kunnen uw kennis over periodontale
aandoeningen vergroten. Een uitgebreide bibliotheek over
anatomie, tandformule, tandheelkundige instrumenten, pa-
tiëntbehandeling, operatietechniek, pathogenese en therapie
en preventie staat tot uw beschikking.
Mediatheeknummer: CIO

PBB

Anton van der Paauw

Naar aanleiding van mijn ingezonden
brief \'KKM, PBB en MVGK?\' en de
reactie hierop van collega Lam in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1 januari 2002 wil ik
graag de volgende aanvulling geven.

Ondanks de mooie woorden van Lam in zijn reactie zie ik mij-
zelf nog steeds als de boekhouder van de meikveeliouder, die
de diergezondheid controleert en dc verkregen gegevens rap-
porteert aan de KKM. In zijn schrijven brengt Lam niets
nieuws onder de zon, zelfs weet hij geen antwoord te geven op
mijn vragen en opmerkingen.

Dit bevestigt mijn bevroeden dat een stel hobbyisten in op-
dracht van de KNMvD hun idealen proberen te realiseren. In
hun enthousiasme en met hun ondeskundigheid vergeten zij de
door hun ontwikkelde plannen te onderbouwen, juridisch te
toetsen en alle collega\'s, die de PBB zullen moeten uitvoeren,
te raadplegen. De organisatoren, maar ook de KNMvD zijn
hier ernstig in de fout gegaan. In feite zijn hier procedurefouten
gemaakt, waardoor de klok teruggedraaid zou moeten worden.
Wij moeten ons dan afvragen of wij niet te hard van stapel
lopen nu de rechter onrechtmatigheden in de KKM heeft ge-
constateerd. Waar staat onze beroepsgroep indien juridische
procedures en mogelijk schadeclaims op ons afkomen?
Ook het CED blijkt op dezelfde wijze vanuit een ivoren toren te
werken, zoals tijdens de onlangs te Heerenveen gehouden
werkvergadering \'rund\' was op te merken.

Er zal een regeling moeten komen, zodat bij nieuwe ontwikke-
lingen op het gebied van erkenning en of certificering, de prac-
tici daarbij nauwer worden betrokken en dat lijkt mij in eerste
instantie de taak van de KNMvD.

De organisatoren hebben gemeend de Gezondheidsdienst voor
Dieren erbij te betrekken, waardoor wij de formulieren voorde
PBB en een onduidelijke maandelijkse indeling via dit kanaal
ontvangen. Dit houdt in dat wij als niet-verantwoordelijken.

Ingezonde

ongewild, op praktijkniveau worden belast met de verdere or-
ganisatie van de PBB. Tevens worden wij verzocht de inge-
vulde fonnulieren te retourneren naar de KKM. Dit laatste ver-
baast mij zeer, aangezien nog steeds niet duidelijk is of de
KKM de veterinaire gegevens mag opvragen en mag opslaan
in een databank. Dientengevolge ben ik niet, maar de veehou-
der zelfde aangewezen persoon om deze gegevens op te sturen.
Collega Lam laat in zijn voorwoord in de cursusmap en ook in
zijn reactie in het TvD duidelijk blijken dat de honger naar
werk erg groot is.

Door de voorlichter van de KNMvD, Sophie Deleu, wordt dit
in het blad \'Veeteelt\' van december 2001 nog eens extra bena-
drukt. Haar geregistreerde mening: \'Het PBB is eigenlijk een
geschenk uit de hemel. Het zorgt voor brood op de plank bij
een onzekere toekomst.\', doet mij schamen voor de beroeps-
groep waarvan ik deel uitmaak. Kennelijk is het inkomen be-
langrijker dan de kwaliteit van het werk waarmee het geld ver-
diend moet worden.

Met deze voorgeschiedenis en met een dergelijk samengesteld
pakket moet ik nu op pad en mij als professional melden bij de
veehouder, bij wie de PBB al de nodige weerzin heeft gewekt.
Hem en ook mijzelf te motiveren zal moeilijk worden, maar
goede en exacte antwoorden op mijn vragen en opmerkingen
zouden de motivatie wellicht kunnen bevorderen.

En tot slot nog even het volgende.

Ik heb in Nederland het diploma diergeneeskunde gehaald en
ik ben dientengevolge door de Nederlandse Staat erkend als
dierenarts en bevoegd om de diergeneeskunde uit te oefenen
bij alle diersoorten, dus ook bij het rundvee. Indien ik mij houd
aan de wetten die de diergeneeskunde betreffen dan ben ik vol-
gens de wet een goede dierenarts.

Rundveedierenartsen zijn naast het rundvee ook betrokken bij
de andere herkauwers, zoals schaap en geit. Door het volgen
van een cursus \'geit\' krijgt de erkende rundveedierenarts zelfs
punten toegekend door het CED. Goed beschouwd is de titel
\'erkende rundveedierenarts\' dus een onjuist woordgebruik.
Al vier jaar heb ik naast de deur van de praktijk een naambord
hangen met de tekst:
\'dierenarts voor herkauwers\'. Dit lijkt mij
een betere benaming, maar wel een mond vol. Laten wij het
daarom houden op het oude vertrouwde
\'veearts\', zoals de
boeren ons nog zo vaak betitelen.

-ocr page 157-

MKZ-bestrijding

J.H. de Kruif

Met belangstelling lees ik uw blad, vooral het rundvee-
houderij-gedeelte. Wat mij opvalt is dat de discussie aan-
gaande enten bij MKZ door veel van uw leden als fruste-
rend wordt ervaren. Ik heb mij afgevraagd hoezo?
Allereerst wil ik stellen dat ik dat bijzonder jammer
vindt, temeer daar MKZ niet alleen de diergezondheid
betreft, maar emotionele en sociale aspecten van vee-
houders en dierenartsen.

De politiek heeft destijds op basis van verkeerde aanna-
mes en argumenten besloten om het enten af te schaffen.
Het is juist uw organisatie die in de allereerste plaats een
oordeel moet hebben wat de juiste bestrijdingsmethode is
en dit gebaseerd op voornamelijk veterinaire principes.
Daarnaast is dierenwelzijn uiteraard van groot belang.
Uit de jongste geschiedenis, Zuid-Afrika, Engeland,
Nederland weten we inmiddels dat enten de beste be-
scherming biedt. Wil men niet preventief enten, dan is
ringenten de beste bestrijdingsmethode, maar om deze
dieren vervolgens te vernietigen is barbaars en volstrekt
onnodig veterinair gezien.

Nederland en Europa is wel verplicht geënt vlees toe te
laten op onze markt, dit is ook terecht want er is niets mis
mee.

Misschien is het mogelijk als KNMvD duidelijker op
één lijn naar buiten te treden als u zich beperkt tot de ve-
terinaire en dierwelzijnsaspecten en de politiek confron-
teert met onzinnige regels.

Ondergetekende is van mening dat u dat aan uw veehou-
ders verplicht bent.

Symposium \'Een Goede Start!\'

Zwolse Paardendagen 2002

Vanwege de grote belangstelling
voor het vorige symposium
\'Drachtig of Drama\' tijdens de
Zwolse Paardendagen 2001, zal
dit jaar wederom een veterinair
symposium georganiseerd wor-
den door de Veterinaire
Hippische vereniging VHiVer tij-
dens dit grote hippische evene-
ment op donderdag 28 februari 2002.

Het symposium \'Drachtig of Drama\' werd vooral toegewijd
aan de drachtigheidsproblematiek. Het nu volgende sympo-
sium gaat zich vooral richten op problemen na de opfok.
Vanuit veterinair oogpunt zullen verschillende belangrijke
opfokproblemen bij het veulen worden besproken. Uiteraard
moet men hierbij denken aan OCD, maar ook aan andere be-
langrijke aandoeningen, zoals standafwijkingen en veulen-
ziekte. Een aantal afwijkingen zal in relatie tot voeding na-
der worden toegelicht. Het symposium komt onder leiding te
staan van dr. W. Back, specialist chirurgie paard. Faculteit
der Diergeneeskunde Utrecht.

Verder zal dr. R. van Weeren (Faculteit der Diergeneeskunde)
de etiologie en nieuwe ontwikkelingen van OCD bespreken.

houdt mevrouw A.D. Ellis (Praktijkonderzoek Veehouderij
Lelystad) een lezing over de invloed van voeding op de ont-
wikkeling van OCD en spreekt ing. V Hinnen (nutrionist
Stimulan) over nieuwe ontwikkelingen in de voeding van het
veulen.

Na de pauze houdt dr. K. van Muiswinkel (Dierenkliniek
Emmeloord) een lezing over veterinaire aandachtspunten in
de praktijk met betrekking tot beenproblemen bij het veulen
en geeft drs. Mijten (dierenarts Stoeterij Zangersheide) zijn
veterinaire visie op de opfok van de veulens op Stoeterij
Zangersheide. Het programma wordt afgesloten met een dis-
cussie

Het symposium voor dierenartsen en veterinaire studenten
zal aanvangen om zeven uur \'s avonds. Verdere informatie is
te verkrijgen op www.VhiVernl. De studenten-entreeprijs
voor het symposium bedraagt
7 euro, voor dierenartsen zal
de entreeprijs 40 euro gaan bedragen (donateurs 35 euro).
Dierenartsen kunnen door hun aanwezigheid op het sympo-
sium
vijf erkenningspunten paard behalen. Het belooft dus
een veelzijdig symposium te worden. Het is verstandig om
kaartjes te reserveren, dit kan door het sturen van een e-mail
naar: goedestart(^hotmail.com. Hier kun je tevens terecht
als je nog vragen hebt over het symposium. Ook zal er een
kaartverkoop plaatsvinden in het Androclusgebouw in de
week van 18 tot en met 22 februari.

-ocr page 158-

E.P. Oldenkamp

Rivolta behoort tot die grote
geleerden die spoedig na
hun dood in vergetelheid
zijn geraakt. Moderne au-
teurs noemen hem niet
meer of w/ijden aan hem
slechts een enkele regel. Het
is aan Saunders te danken
dat wij deze verdienstelijke onderzoeker voor het
voetlicht kunnen brengen.
Rivolta werd op 20 oktober
1832 geboren in een boeren-
gezin in de buurt van
Alessandria in de provincie
Piemonte. Zijn gezondheid
was zorgwekkend. Daarom
kon hij pas op zijn vijftiende
jaar middelbaar onderwijs
gaan volgen. Het liefst zou
hij zich daarna hebben laten
inschrijven aan de faculteit
voor letteren en wijsbe-
geerte van de Universiteit
van Turijn, maar de slechte
economische omstandighe-
den, waarin het gezin was
komen te verkeren, waren
aanleiding om voor de stu-
die diergeneeskunde te kie-
zen, omdat hij dan sneller fi-
nancieel onafhankelijk zou
kunnen zijn. In 1852 ving hij
zijn studie aan en iniSsö be-
haalde hij zijn diploma met
de grootste lof Na vijfjaren gepraktiseerd te hebben,
werd hij door professor Giovanni Battista Ercolani
uit Turijn benaderd om zijn assistent te worden.
Gezien de grote naam, die Ercolani ondertussen had
verworven, was deze benoeming voor Rivolta een
grote eer. Zijn proefperiode doorstond hij met glans.
Toen Ercolani in 1863 Turijn verliet om zich te vesti-
gen in zijn geboortestad Bologna, volgde Rivolta
hem op als docent algemene pathologie en patholo-
gische anatomie. Tijdgenoten herinneren zich hem
als een lange magere man met een grote zwarte
baard, brildragend en altijd in het zwart gekleed.
Evenals zijn voorganger rookte hij vrijwel perma-
nent. Rivolta was een bevlogen onderzoeker, die zijn
enthousiasme ook op zijn studenten wist over te
dragen. In 1868 werd hij tot professor benoemd, een
functie die hij in Turijn slechts drie jaar heeft vervuld
omdat hij in 1871 een benoeming kreeg als hoogle-
raar aan de veeartsenijkundige hogeschool in Pisa.
Ondanks de moeilijkheden samenhangend met zijn
zwakke gezondheid, veroorzaakt door hart- en vaat-
problemen, was hij een on-
vermoeibaar onderzoeker,
die gedreven werd door een
grote nieuwsgierigheid.
Tijdens zijn Turijnse peri-
ode publiceerde hij over de
degeneratie van de retina
bij het paard. Hij was daar-
mee de eerste die onder-
zoek deed op het gebied
van de histopathologic van
het dierlijk oog, waarbij hij
dankbaar gebruik maakte
van de toen juist ontdekte
weefselkleuring met hae-
matoxyline. Rivolta heeft
baanbrekend werk verricht
door zijn onderzoek naar
de infectieuze pyelonefritis
van het rund. De verwekker
is door hem ontdekt en in
1868 beschreven. Hij
noemde deze
Bacillus neph-
ritis bovis
(later genoemd
Coryrtebacterium renale).

Veterinai
verledei

Maar zijn grootste belangstelling ging uit naar de
bacteriologie en mycologie en daarnaast ook naar
de parasitologie. In 1873 publiceerde hij een stan-
daardwerk verlucht met 324 gravures met de titel:
Dei parassiti vegetaii. Nog steeds geldt dit werk als
zeer belangrijk.

Ook is de naam van Rivolta onlosmakelijk verbonden
met de bovine actinomycose, waarvan hij in 1875
verwekker nauwkeuriger beschreef, die hij
Actino-
myces bovis
noemde. In Italië spreekt men dikwijls

Voorgangers: Dierenartsen uit vroeger tijd (46)

Sebastiano Rivolta (1832-1893)

-ocr page 159-

over de z/e/rte van Rivolta in plaats van actinomycose.
In 1877 heeft Rivolta onderzoek verricht naar de oor-
zaak van vogelcholera en is het hem gelukt om de
verwekker ervan aan te tonen, terwijl in 1877
Toussaint en in 1878 Pasteur erin slaagden om een
reincultuur van de bacterie in bouillon te kweken.
De geschiedenis heeft geleerd, dat alle eer van de
ontdekking aan Pasteur is toegekomen en Rivolta is
vergeten.

Tussen 1879 en 1882 hebben Rivolta en I. Micellone
twee publicaties het licht doen zien over de resultaten
van hun onderzoek over botryomycose, een aandoe-
ningten gevolge van een stafylococcen-infectie, die tu-
morachtige woekeringen veroorzaakt in de uier bij de
merrie of in de zaadstreng na castratie van de hengst.
Rivolta noemde de verwekker
Sarcodiscomyces equi.
Deze ontdekking is ook van betekenis geweest, daar
hierdoor meer inzicht werd verkregen in vergelijkbare
processen bij de mens.

Hoewel Rivolta aanvankelijk geen onderscheid maak-
te tussen droes en epizoötische lymfangitis bij het
paard, onderkende hij in 1883 dat men hier met twee
aparte aandoeningen te maken heeft. Samen met
Micellone beschreef hij de verwekker, die zij
Histo-
plasma farcinimosum
noemden. Ter zijner ere is het
toevoegsel
Rivolta lange tijd gekoppeld geweest aan
de naam van de verwekker.

Er zijn weinig gebieden in de parasitologie en de mi-
crobiologie waarin Rivolta niet heeft gewerkt en waar
hij geen naam heeft gemaakt. Naast de reeds ge-
noemdeonderzoeksterreinen, kan zijn naam ook wor-
den verbonden met onderzoek aan tuberculose, tri-
chomoniasis, fllariasis, taeniasis en distomatose.

Rivolta was een vriendelijke man, een vader voor zijn
studenten en een eerlijke toegewijde vriend voor zijn
collegae. Wellicht kwam hij te weinig op voor zijn ei-
gen belangen en dat was dan ook wel de reden dat hij
niet in de volle schijnwerpers kwam. Zijn werkkamer
in Pisa was zesentwintig vierkante meter groot en in
dit vertrek bevonden zich zijn pathologische en para-
sietenpreparaten, de proefdieren, de laboratorium-
hulp, zijn assistent, en moest hij plaats bieden aan
medische en veterinaire studenten en bezoekers, die
met hem wilden werken. Toch heeft hij in deze slechte
behuizing enorm veel onderzoek verricht, wat onder
andere mag blijken uit een lijst van circa tweehonderd
publicaties, die op zijn naam staan.
Ondanks zijn succesvolle carrière knaagde diep in
zijn binnenste altijd nog een verlangen naar geschie-
denis en literatuur. Zijn favoriete schrijver was Dante
en een exemplaar van de
Divina Comnnedia lag altijd
onder handbereik om hem troost te brengen in moei-
lijke momenten.

Rivolta stierf in Turijn op 20 augustus 1893. Zijn colle-
gae, vrienden en zelfs de Italiaanse koning hebben
geld bijeen gebracht vooreen bronzen buste, die nog
altijd prijkt in het auditorium van de Veterinaire
Faculteit van Pisa, als aandenken aan een briljant
onderzoeker. Wellicht zijn voor Sebastiano Rivolta de
woorden van de bijna tweeduizend jaar eerder le-
vende Romeinse geleerde Tacitus als voor geen ander
van toepassing:
Geschiedenis dient te worden geschre-
ven om te voorkómen dat grootse gebeurtenissen verge-
ten worden.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch
Genootschap.

Geraadpleegde literatuur:

B. Calli Valerio. Notices biographiques- Sebastiano Rivolta (1832-
1893). Archives de Parasitologie 1899; 2:377-96.
N. Lanzillotti-Buonsanti. Sebastiano Rivolta (1832-1893). Clinicave-
terinaria 1893; 16: 382-4.

E.P. Oldenkamp. Giovanni Battista Ercolani. Tijdschr Diergeneeskd
1999:124: 752-3.

LZ. Saunders. A Biographatical History of Veterinary Pathology.
Lawrence 1966: 279-84.

-ocr page 160-

Rund

Naar aanleiding van de lange
wachtlijst wordt er in overleg met
de TEC Rund (voorlopig) een laatste cursus
\'PBB in het ka-
der van de KKM\'
georganiseerd en wel op donderdagmid-
dag 7 maart 2002 in het Androclusgebouw, Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht.

Ook zal de Basiscursus De Erkende Rundveedierenarts
nog tweemaal (start maart en mei) georganiseerd worden,
opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Op 20, 27 februari en 27 maart 2002 \'Veterinair
Inseminatie Analysesysteem Rundvee (Inseman)\']
cursus-
nummer 02/220, cursusprijs € 595,-.

Op 6 maart 2002 \'De Repeat Breeder Koe\'; cursusnummer
02/210, cursusprijs € 130,-.

Dinsdagmiddag 12 maart 2002 in Heerenveen en dinsdag-
middag 26 maart in Arnhem:
\'De vermagerende melkkoe\',
cursusnummers: 02/216 (Heerenveen) en 02/217 (Arnhem);
cursusprijs € 150,-.

Op 12, 13 en 20 maart: \'Voeding rund module II; voeding
en interactief managment op het melkveebedrijf\',
locatie
De Wageningse Berg, Wageningen; cursusprijs € 795,-.

Varken

Dinsdagmiddag 26 februari 2002: \'Circovirus en weg-
kwijnziekte\'
te Arnhem, cursusnummer 02/302, cursus-
prijs € 145,-.

Op 5 en 6 maart 2002: \'Aandoeningen van het maagdarm-
kanaal hij het varken
\'; te Arnhem, cursusnummer 02/302,
cursusprijs € 680,-.

Paard

Op 27 februari 2002: \'Leidraadsystematisch werken voor
de Erkende Paardendierenarts
\'te Arnhem, cursusnummer
02/504, cursusprijs € 265,-.

Op 27 en 28 februari 2002: \'Workshop tandheelkunde
Paard\',
in samenwerking met InstruVet CV. Cursusnummer:
02/508, cursusprijs € 750,-.

Gezelschapsdieren

Dinsdag 26 februari 2002: \'Internistische cases gezel-
schapsdieren \'
te Zeist, cursusnummer 02/109; cursusprijs
€227,-.

Donderdag 28 februari 2002: \'Casuistieken cardiologie\' te
Wageningen. Cursusnummer 02/112, cursusprijs € 330,-.

Op 1 en 2 maart 2002: \'Workshop tandheelkunde bij gezel-
schapsdieren \'
in samenwerking met InstruVet, CV, cursus-
nummer 02/134; cursusprijs € 700,-.

Dinsdagmiddag 12 maart 2002: \'Ooglidafwijkingen bij
hond en kat\'
te Utrecht, cursusnummer 02/120; cursusprijs
€ 115,-.

Woensdag 13 maart 2002: \'Spalken en verbanden voor
dierenartsen
\' te Zoeterwoude, cursusnummer 02/122; cur-
susprijs € 245,-.

Donderdag 14 maart 2002: \'Epilepsie hij Hond en Kat\', te
Wageningen, cursusnummer 02/123; cursusprijs € 160,-.

Vrijdag 15 maart 2002: \'Restauratieve Tandheelkunde
GD\'
te Amerongen; cursusnummer: 02/129, cursusprijs €
310,-.

Meer informatie over bovenstaande cursussen kunt u vin-
den in de cursushrochure PAOD en op de PAOD internet-
pagina www.paod.nl

Opgave is telefonisch mogelijk op nummer (030) 2517374
of per fax (030) 2516490.

ik wil best e-mailnemen, maar hoe pak ik dat aan?

Bel naar het bureau (0302510111), of naar Klingen (06
53564480)
vooR een coed ICT-advies.

-ocr page 161-

m vjk

1 „ N

ROY4LC^NIN

5

Younc adult

Gesteriliseerde of gecastreerde
katten tot 6 jaar

Katten hebben na sterilisatie/castratie een verhoogd risico van obesitas.
Obesltas verhoogt het risico van verschillende aandoeningen met als gevolg
een kortere levensverwachting.
Daarom heeft Royal Canin een speciaal voedingsprogramma ontwikkeld
dat dankzij het Body Fat Control system het risico van obesitas beperkt

Body Fat Control System

Een verlaagd energiegehalte
L-Carnitine voor een opimaal gebruik van de vetreserves

-ocr page 162-

Het Dierenartsen Netwerk: gewijzigde tariefstelling

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde \\an
1 november 2001 (deel
126, aflevering 21) heeft u kunnen
lezen voor welke praktijkproble-
men u een beroep kunt doen op
het Dierenartsen Netwerk. De

_ kosten die verbonden zijn aan het

raadplegen van een dierenarts
van het Netwerk, zijn per
1 januari 2002 gewijzigd. Voorheen gold een uurtarief
van € 67,20 voor leden\'. De KNMvD heeft echter beslo-
ten af te stappen van één tarief en onderscheid te gaan
maken tussen de verschillende soorten werk die de net-
werkdierenarts namens de KNMvD verricht. Er zijn vijf
categorieën gemaakt:

A. Voorbereidings- en uitwerktijd

B. Reistijd in kilometers

C. Reistijd in tijd

D. Gespreksuren op locatie

E. Overige kosten

A. Voorbereidings- en uitwerktijd

Hieronder wordt de tijd verstaan waarin de netwerkdieren-
arts gesprekken voorbereidt en uitwerkt (verslaglegging).
Voor deze categorie staat een uurtarief van € 67,20.

B. Reistijd in kilometers

Onder deze categorie wordt het aantal kilometers dat de net-
werkdierenarts gereden heeft ingevuld. Per kilometer wordt
een bedrag van € 0,28 in rekening gebracht.

C. Reistijd in tijd

Het komt steeds vaker voor dat praktijken er de voorkeur aan
geven een netwerkdierenarts van buiten hun eigen regio te
raadplegen. Dit heeft tot gevolg dat de netwerkdierenarts
langere afstanden af moet leggen. Er is dan ook besloten
reistijd in rekening te brengen. Per uur reistijd mag de net-
werkdierenarts € 33,60 declareren.

D. Gespreksuren op locatie

Dit is het oude uurtarief van € 67,20.

E. Overige kosten

Onder deze post mag de netwerkdierenarts bonnetjes decla-
reren van postzegels, fotokopieën en dergelijke. Het komt
een enkele keer voor dat op neutraal terrein vergaderd wordt.

Maatschappi

nieuw

Voor niet-leden geldt een ander tarief na overleg.

In dat geval kunnen ook consumpties als koffie en thee gede-
clareerd worden.

Facturering

Een groot verschil met het verleden is dat de netwerkdieren-
arts u niet meer zelf de rekening zal sturen, maar dat het bu-
reau van de KNMvD dit zal verzorgen. Bij de aanvraag voor
hulp van een netwerkdierenarts zal u door de medewerker
van het bureau gevraagd worden naar welk adres de factuur
gestuurd kan worden.

Hoe waren de spelregels ook alweer?

Er is een situatie ontstaan in uw praktijk die de betrokkenen
niet meer zelf op kunnen lossen. Vaak is het zo dat één of
meerdere betrokkenen het initiatief neemt of neinen om met
behulp van een derde, neutrale persoon toch weer een goed
werkbare sfeer in de praktijk te creëren. IJ kunt dan contact
zoeken met het bureau van de KNMvD en de situatie voor-
leggen. Vervolgens wordt samen met u bekeken of het zinvol
is een netwerkdierenarts in te schakelen. De belangrijkste
voorwaarde hiervoor is dat alle betrokkenen dit willen.
Indien dat zo is, kunt u samen met de betrokkenen een per-
soon uitkiezen. Het is belangrijk dat iedereen deze persoon
als neutraal ervaart en er vertrouwen in heeft dat hij of zij
met u allen een nieuw evenwicht in de praktijk zal brengen.
Vaak verwijzen wij u naar de lijst met namen en vragen u ook
een eerste en een tweede keus op te geven. Indien u geen en-
kele voorkeur heeft, kunnen wij uiteraard voor u de beslis-
sing nemen. Wij kunnen u ook een bepaalde persoon advise-
ren, indien u met een zeer specifiek probleem te maken
heeft.

De netwerkdierenarts wordt vervolgens door het bureau van
de KNMvD benaderd en krijgt in een notendop te horen wat
de probleemsituatie is. Hij of zij geeft dan aan of hij in de ge-
legenheid is het probleem met u allen aan te pakken. Soms
kan het om praktische redenen zijn dat hij of zij nec moet
zeggen, bijvoorbeeld wegens een langdurig verblijf in het
buitenland. Vandaar dat wij altijd een tweede keus vragen.
Indien de netwerkdierenarts op uw verzoek ingaat, geven wij
u zijn of haar telefoonnummer en kunt uzelf contact opne-
men. Hij of zij zal met u een plan van aanpak opstellen en
uitvoeren. U regelt verder alles onderling, het bureau van de
KNMvD komt er in principe niet meer aan te pas. Als het
probleem opgelost is, meldt de netwerkdierenarts dit bij het
bureau van de KNMvD. De netwerkdierenarts declareert de
kosten en u krijgt de factuur toegestuurd naar een door u zelf
opgegeven adres.

Contactpersoon bureau KNMvD

Indien u gebruik wilt maken van een netwerkdierenarts,
kunt u contact opnemen met mevrouw drs. M.V.E.
Roelvink, beleidsmedewerker sociaal-economische za-
ken. Zij is van maandag tot en met donderdag te bereiken
op het bureau van de KNMvD (telefoon: (030) 2510111
of e-mail: v.roelvink@knmvd.nl).

-ocr page 163-

Steeds meer mensen combineren werk en zorg. Hierdoor
komen er nogal eens praktische situaties voor, waarbij
het niet duidelijk is hoe te handelen. Voorbeelden zijn de
zorg voor naaste relaties en ouderschapsverlof. In de Wet
arbeid en zorg die per 1 december 2001 in werking is ge-
treden, zijn op een aantal punten regels vastgelegd voor
deze en andere situaties.

Zo hebben werknemers recht op maximaal tien dagen
zorgverlof per jaar. Adoptieouders krijgen ieder recht
op vier weken betaald adoptieverlof. Ook pleegouders
kunnen in bepaalde gevallen aanspraak maken op vier
weken verlof, bij plaatsing van het kind in het gezin.
Vaders hebben bij de geboorte van een kind recht op twee
dagen kraamverlof. Verder mag het ouderschapsverlof
voortaan ook worden opgenomen in drie delen.

Hieronder volgt een overzicht van de verschillende verlofre-
gelingen die in de nieuwe wet zijn vastgelegd.

Adoptieverlof

Werknemers die een kind adopteren krijgen het recht op vier
weken adoptieverlof Beide ouders hebben recht op dit ver-
lof Het adoptierecht mag ingaan twee weken voor de over-
dracht van het kind aan de adoptieouders. Ook pleegouders
krijgen recht op vier weken verlof, als bij plaatsing van het
kind in het gezin duidelijk is dat het kind duurzaam in het ge-
zin wordt opgenomen.

Calamiteitenverlof

Het calamiteitenverlof is bedoeld om noodsituaties in het
privé-leven van de werknemer op een goede manier op te van-
gen. Een werknemer heeft daarom het recht om in onvoor-
ziene situaties korte tijd betaald verlof op te nemen om de
eerste noodzakelijke voorzieningen te treffen. Een lekkende
waterleiding of het afhalen van een ziek kind uit het kinder-
dagverblijf zijn voorbeelden van momenten dat er acuut
noodzakelijke maatregelen moeten worden uitgevoerd.
Bij samenloop van calamiteitenverlof en zorgverlof eindigt
het calamiteitenverlof na één dag en gaat het vervolgens over
in zorgverlof (zie verder in dit artikel).

Kraamverlof ook voor vaders

Bij de geboorte van een kind krijgt de vader (of de partner
van de moeder, die het kind erkent) recht op kraamverlof van
twee werkdagen.

Kortdurend zorgverlof

Werknemers hebben recht op maximaal tien dagen zorgver-
lof per jaar Dit verlof is bedoeld om voor een ziek kind, een
zieke partner of een zieke ouder te zorgen.
Werknemers die kortdurend zorgverlof opnemen, krijgen ze-
ventig procent van het loon doorbetaald. De werkgever is
voor de helft van de kosten gecompenseerd door middel van
een algemene lastenverlichting. Deze lastenverlichting is in
de vorm van de afschaffing van de overhevelingstoeslag en
de daarbij behorende werkgeversbijdrage, in 2001 ingevoerd.
De werkgever kan zich tegen het opnemen van het zorgverlof
verzetten op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienst-
belang.

Langdurend zorg- of studieverlof

Langdurend zorg- of studieverlof maakt deel uit van de Wet
arbeid en zorg. Deze regeling geeft werknemers het recht om
hun loopbaan te onderbreken voor studie of de zorg voor een
zieke.

De werknemer kan in aanmerking komen voor een financi-
ële tegemoetkoming. Hieraan zijn diverse voorwaarden ver-
bonden.

Voorwaarde is dat de verlofnemer op het werk wordt vervan-
gen door een uitkeringsgerechtigde, arbeidsgehandicapte of
herintreder. Een herintreder hoeft niet in dezelfde functie
terug te komen.

Voor de verzorging van iemand die op sterven ligt geldt de
voorwaarde van vervanging niet. Ook bij de verzorging van
kinderen met een levensbedreigende ziekte geldt de vervan-
gingseis niet.

Om gebruik te kunnen maken van de Wet financiering loop-
baanonderbreking, die in de Wet arbeid en zorg is geïnte-
greerd, moet minimaal een derde van de werktijd verlof wor-
den opgenomen. Een vervanger moet worden aangesteld
voor minimaal de duur van het verlof en voor minimaal
twaalf uur per week.

Ouderschapsverlof

Met deze regeling wil de overheid werknemers de mogelijk-
heid geven om werk en privé beter te combineren. De wet
geeft beide ouders of verzorgers recht op tijdelijk onbetaald
verlof

Het ouderschapsverlof wordt geflexibiliseerd. Het wordt
mogelijk om ouderschapsverlof maximaal in drie delen van
tenminste een maand op te nemen tot het kind acht jaar is. De
werkgever kan zich tegen splitsing van het verlof verzetten
op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.
Ouders die een meerling krijgen en ouders die op hetzelfde
tijdstip meerdere kinderen adopteren, hebben voor elk kind
recht op ouderschapsverlof

Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Nieuwe verlofregelingen door invoering Wet arbeid en zorg

Door L.A. Broere

De Wet arbeid en zorg bepaalt dat een werknemer recht heeft
op zwangerschaps- en bevallingsverlof Een werknemer
heeft tijdens deze periode recht op een uitkering. De duur
van deze uitkering is minimaal zestien weken.

Op de website van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is uitgebreide informatie over de ver-
schillende verlofregelingen beschikbaar (www.minszw.nl
onderwerk, vakantie en verlof en de verlofwijzer).
Mocht u vragen hebben over de verschillende verlofrege-
lingen, dan kunt u contact opnemen met mr. L.A .Broere,
juridisch medewerker bij de KNMvD, telefoon (030)
2510111.

-ocr page 164-

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van I februari staat
op bladzijde 109 een personeelsadvertentie die misleidende
informatie bevat. Het betreft een advertentie van verloskun-
digenpraktijk \'De Kreel\', gelegen op de Veluwe. In het
Tijdschrift wordt echter gesproken van Dierenartsenpraktijk
\'De Kreel\', hetgeen een valse voorstelling van zaken is.

De advertentie is aangeboden door een dierenarts die geen
lid is van de KNMvD. Het Hoofdbestuur heeft zich onlangs
op het standpunt gesteld dat niet-leden ook de mogelijkheid
moet worden geboden om te adverteren in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde. Het uitsluiten van niet-leden zou
strijdig zijn met de regelgeving met betrekking tot de mede-
dinging.

Dezelfde problematiek geldt in wezen voor de advertentie er-
naast (\'DAP Oost-Gelderland\'). Ook daar is de ondernemer
geen dierenarts en wordt derhalve onterecht gesuggereerd
dat het om een dierenartsenpraktijk zou gaan. Deze adver-
tentie is aangeboden door een lid van de KNMvD.

S.A.M. Deleu

Alhoewel de redactie niet verantwoordelijk is voor de inhoud
van personeelsadvertenties en misleiding moeilijk te voor-
kómen is, bieden wij u toch onze excuses aan voor deze on-
verkwikkelijke gang van zaken.

Leden die toegang hebben tot het gesloten deel van de web-
site van de KNMvD, zijn op 1 februari 2002 per e-mail op de
hoogte gesteld van het verschijnen van de misleidende ad-
vertentie van \'De Kreel\'. Bovendien is deze informatie ook
direct op de website geplaatst. Naar aanleiding hiervan is de
redactie tevens geïnformeerd over de advertentie van \'prak-
tijk\' Oost-Gelderland. Wij stellen de reacties zeer op prijs.

Wij hopen hiermee de lezers voldoende te hebben geïnfor-
meerd. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de
bureau-redacteur van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
mevrouw S.H. Umans, telefoon (030) 2510111 of per e-mail
tijdschrift (^knmvd.nl

Mevrouw drs. S.A.M. Deleu is stafmedewerker publiciteit van de KNMvD.

Waarschuwing: misleidende advertenties

Contributievoorstel 2002 en standpuntbepaling MKZ

Tj. jorna

Herinnert u het zich nog? Tijdens de Algemene
Vergadering van de KNMvD op 6 oktober 2001 zijn twee
moties ingediend. Eén inzake het contributievoorstel en
één inzake de mond- en klauwzeerbestrijding, waarover
al een motie was ingediend. Over deze moties is gestemd
in de Afdelingsvergaderingen. Vervolgens is de uitslag
aan het Algemeen Bestuur voorgelegd van 9 januari
2002. Het Algemeen Bestuur is in een dergelijke situatie
gerechtigd - zo staat vast in het Huishoudelijk
Reglement - een besluit te nemen \'als ware het een be-
sluit van de Algemene Vergadering\'. En zo is het gegaan.

Het Algemeen Bestuur van de KNMvD heeft op 9 januari
2002 besloten het contributievoorstel 2002 aan te nemen. In
de Afdelings vergaderingen waren namelijk 240 stemmen
uitgebracht: 204 vóór, vijftien tegen en 21 blanco. Het con-
tributievoorstel komt met name de niet-practici ten goede.
Tevens heeft het Algemeen Bestuur het besluit genomen het
standpunt inzake MKZ, zoals dat door de Nederlandse en
Ierse delegatie was ingebracht en unaniem door de FVE als
standpunt werd aangenomen, ook als KNMvD-standpunt
over te nemen.

In de Afdelingsvergaderingen waren 240 stemmen uitge-
bracht met als resultaat: vóór 214, tegen negentien en blanco
zeven. Tevens werden nog zes schriftelijke verklaringen vóór
ontvangen.

Dr Tj. Jorna is algemeen secretaris van de KNMvD.

Algemene Vergadering \'kanteling\' uitgesteld

De extra Algemene Vergadering die was uitgeschreven
op 23 maart 2002 ten behoeve van de aanpassing van de
bestuurlijke structuur van de KNMvD - beter bekend
onder de naam \'kanteling\' - is uitgesteld. Dit op juri-
disch advies van de notaris die de KNMvD begeleidt in
de aanpassing van de Statuten en het Huishoudelijk
Reglement. De leden worden zo spoedig mogelijk van
de nieuwe datum op de hoogte gesteld.

-ocr page 165-

Werkvergaderi ng
Gezelschapsdieren regio Zuid

De commissie Werltvergaderingen Gezelschapsdieren
organiseert op 23 maart 2002 een vergadering in
Weert. De lezingen worden verzorgd door Dieren-
artsenpraktijlc Sleeuwijk en gaan over de begeleiding
van fokteven. Drs. J.P.A.M. van den Bergh bespreekt
het fading puppy syndroom en de rol van het herpesvi-
rus daarin. Drs. J. Kaandorp houdt een lezing over de
dierenarts in een safaripark en mevrouw drs. J.J.
Schaap over incontinentia urinae bij teven.

De werkvergadering begint om 10.00 uur. De kosten be-
dragen € 15,00 voor leden van de afdelingen Zeeland,
Noord-Brabant en Limburg en € 30,00 voor alle andere
dierenartsen. Bij de prijs is een lunch inbegrepen.

Opgave is mogelijk bij W.L.J. Oosse, (0475) 593928.

Gewijzigd beleid
KNMvD inzake jubilea

De KNMvD is verheugd dat jaarlijks vele colle-
ga\'s hun dierenartsenjubileum kunnen en mogen
vieren. Het Algemeen Bestuur heeft besloten het
beleid inzake jubilea te wijzigen. Concreet houdt
dit in dat dierenartsen die hun 25-jarig jubileum
vieren, voortaan namens de vereniging een felici-
tatiebrief krijgen en dierenartsen die hun 40-, 50-,
60- en 70-jarig jubileum vieren, een felicitatie-
brief en bloemetje krijgen toegestuurd.

Mogen we even voorstellen: uw penningmeester

G. Huijser van Reenen

In het kader van een betere com-
municatie tussen bet hoofdbe-
stuur en de leden van de KNMvD,
publiceren de hoofdbestuursleden
regelmatig bij toerbeurt een arti-
keltje over hun taak in het bestuur
of een beleidsmatige ontwikkeling
die hen bezighoudt. In deze afle-
vering is het woord aan Frits
Huijser van Reenen, praktiserend dierenarts te
Midwoud. Hij vervult in het hoofdbestuur de taak van
penningmeester. Hij doet uit de doeken welke bestuur-
lijke taken hij daarmee tot de zijne acht.

Wat doet uw penningmeester zoal? Hij probeert grip te hou-
den op de financiën. \'Probeert!\' zult u zeggen... Welnu, de
gewone uitgaven liggen weliswaar vast, maar er zijn ook ad
hoc-uitgaven, dat wil zeggen uitgaven waarvoor wel reserve-
ringen zijn, maar die niet als zodanig zijn begroot.
Voorbeelden zijn de kosten van de MKZ-uitbraak, waarvoor
veel extra overleg is gevoerd en ondersteuning is gegeven, de
kosten voor onderzoek naar de haalbaarheid van de verbou-
wing van de panden aan de Julianalaan en de kosten van het
updaten van de criteria in het kader van de certificering van
praktijken. Deze kosten zul je ook moeten verantwoorden,
anders voelt het meer als \'zwemmen in wild water\'.
Het mede opstellen van de begroting is natuurlijk ook een taak
van de penningmeester. En wel één waarvoor een vooruit-
ziende blik wordt gevraagd: wat gebeurt er volgend jaar en hoe
gaan de kosten omhoog, wat moet er extra worden begroot
voor veranderingen die mogelijk in het verschiet liggen?

Var
he

hoofd bestuu

Ook het contributievoorstel heeft mijn aandacht. Een werk-
stuk dat mede door het nieuwe relatiebeheersysteem (RBS)
eigenlijk vrij snel kon worden doorgerekend met de hulp van
de administrateur. De nieuwe opzet beoogt recht te doen aan
een zogenaamd allocatiemodel, dat wil zeggen dat de kosten
daar worden neergelegd waar ze worden gemaakt. Parttimers
dragen in het nieuwe systeem dan ook naar verdienste bij.
Dierenartsen die niet praktiseren vormen overigens een
aparte categorie, gezien het feit dat hun bijdrage uit de hand
begon te lopen door de nieuwe belastingmaatregelen.
En de penningmeester vertegenwoordigt de KNMvD in het
Pensioenfonds. De staatssecretaris spreekt voor haar plannen
met de regels voor de pensioenen de KNMvD aan, waardoor
Ton de Ruijter - uw voorzitter - regelmatig in Den Haag
overleg moet voeren met politici, om de toekomstige opbouw
van uw pensioen onder een gunstig belastingregime te waar-
borgen. Ter geruststelling: uw tot op heden opgebouwde pen-
sioen komt door geen enkel besluit van de minister in gevaar.

En de penningmeester is tevens \'gewoon\' bestuurslid en be-
zoekt dus afdelings- en groepsvergaderingen. Persoonlijk
bezoek ik graag de afdelingen in het noorden, ik ben per slot
van rekening geboren in Groningen en getogen in Friesland.
En ik vertegenwoordig de KNMvD in de museumcommis-
sie. Bent u wel eens wezen kijken naar de verzameling? Het
is indrukwekkend als je op de tweede verdieping van het
Androclusgebouw de instrumenten ziet waar onze voorgan-
gers mee werkten.

Een opsomming is nooit compleet, maar mocht u vragen
hebben dan mag u mij altijd bellen...

-ocr page 166-

Het CED-bestuur heeft in de ver-
gadering van 12 december 2001 be-
sloten om het urencriterium voor
de erkende varkensdierenartsen en
rundveedierenartsen met ingang
van een januari 2002 te wijzigen.
Dit betreft een tijdelijke wijziging
en dient gezien te worden als
onderdeel van de voortdurende
kwaliteitsverbetering van de erkenningsregelingen.

De aanleiding om het huidige urencriterium voor genoemde
erkenningsregelingen te heroverwegen is gebaseerd op
onderstaande aspecten:

1. Het huidige urencriterium is voor een structureel deel van
de beroepsgroep niet haalbaar en handhaving zal moge-
lijk leiden tot een averechts effect.

2. In beide dierlijke sectoren is sprake van een sanering van
bedrijven met duidelijke consequenties voor de werkgele-
genheid in de landbouwhuisdierenpraktijken.

3. Het bedrijfseconomisch perspectief van de Nederlandse
dierlijke sectoren en de landbouwhuisdierenpraktijken
staat onder druk.

Wijziging urencriterium erkende rundvee-
en varkensdierenartsen

Het wijzigingsvoorstel is gebaseerd op de resultaten van
inventariserend onderzoek naar de stand van zaken op dit
moment. Deze inventarisatie heeft geleid tot een tweetal
belangrijke conclusies.

Gemiddeld twintig procent van de tijdsbesteding van een
erkende varkens- en/of rundveedierenarts wordt geïn-
vesteerd in voorbereiding/afhandeling van bedrijfsbezoe-
ken. In de huidige norm is dit aspect niet meegerekend.
Voorgesteld wordt om deze tijdsbesteding op te nemen als
onderdeel van de contacturen en standaard te normeren op
tien uur per maand.

Het huidige niveau van de contacturen is niet haalbaar voor
de doelgroep. Voorgesteld wordt om het huidige criterium
van veertig uren te wijzigen in 35 contacturen per maand.

De definitie van de contacturen (zie hieronder) wordt voor
2002 gehandhaafd. Het streven blijft erop gericht om de de-
finitie zodanig te wijzigen dat declarabele uren verkregen
door bedrijfsbegeleiding de basis vormen voor de contact-
uren. Met ingang van een januari 2002 worden onder-
staande criteria van kracht voor de duur van het boekjaar
2002.

Erkenningsregeling

Oude norm contacturen

Nieuwe normcontacturen
per0l0102

Aantal door erkende
dierenartsen te registreren
contacturen per 010102

Rund

40

35

25

Varken

40

35

25

Paard

30

30

30

Pluimvee

40

40

20

Definitie Contacturen

Tot deze contacturen, die in de criteria staan vermeld, wor-
den gerekend de tijd die wordt besteed aan:

1. Het onderzoek en de behandeling door de dierenarts van
de aan zijn - in zijn hoedanigheid van dierenarts - zorg
toevertrouwde dieren;

2. De inspectie, de analyse en evaluatie van de veterinair re-
levante omstandigheden;

3.Het zakelijk overleg met de houder van het dier/de die-
ren.

Ad 1. Onderzoek en behandeling van dieren heeft niet uit-
sluitend betrekking op zieke dieren. Monitoring van
gezonde dieren en preventieve behandeling van die-
ren zijn onderdeel van deze werkzaamheden.

Ad 2. De bestudering en beoordeling van omstandigheden
waaronder en de wijze waarop de dieren worden ge-
houden behoren tot de uitoefening van de dierge-
neeskunde en worden als praktijkuren gerekend.
Ad 3. Het uitwisselen van de veterinair relevante informa-
tie met de houder van de dieren (anamnese, afstem-
ming van advisering, evaluatie eerdere behandelin-
gen en adviezen, etcetera) zijn onderdeel van de
uitoefening van de diergeneeskunde en worden als
praktijkuren gerekend.

NB. Voorbereiding van de werkzaamheden, de follow-up,
de beroepsmatige contacten met derden ten behoeve van de
advisering , de verslaglegging en/of de daaruit voortvloei-
ende analyses behoren eveneens tot de werkzaamheden
van de dierenarts. Omdat deze werkzaamheden moeilijk
kunnen worden gecontroleerd, kiest het CED-bestuur voor
het buiten beschouwing laten van deze uren. Betreffende
uren worden niet meegerekend in het vaststellen van de te
behalen aantallen uren.

-ocr page 167-

Werkgroe
Vieeskalverer

Op donderdagmiddag 19 maart
2002 houdt de Werkgroep
Geneeskunde Vleeskalveren
(WGV) zijn jaarvergadering in Motel \'De Cantharel\' te
Ugchelen (bij Apeldoorn). De vergadering begint om
14.00 uur. Naast de bespreking van (jaar)verslagen, zul-
len enkele sprekers een lezing verzorgen. Na afloop is er
een aperitief en dinerbuffet.

Jaap Westerbeek zal een lezing houden over de stand van za-
ken betreffende de erkende vleeskalverendierenarts en Peter

Theeuwes over het concept protocol bedrijfsbegeleiding wit-
vleeskalveren. Na afsluiting van het officiële gedeelte, zal dr.
Monique van Goubergen, Technical Adviser Pharmacia
Animal Health, een lezing verzorgen over \'Residuen op de
plaats van injectie in het kader van de voedselveiligheid\'.

In verband met het dinerbuffet worden de leden van de
WGV verzocht zich uiterlijk drie dagen van tevoren aan te
melden per fax (013-4676976) ofper e-mail: thewi(^worl-
donline.nl. Leden van de werkgroep krijgen de relevante
stukken begin maart thuisgestuurd.

Jaarvergadering Werkgroep
Geneeskunde Vleeskalveren

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees
kunde hebben de volgende collegae zich aan
gemeld:

Aerts, Y.L.P.; Gent-1986; 4561 KA Hulst
Dullaertstraat 43.

Blankenstijn-Oostenmeijer, Mevr R.; 2001
3811 HS Amersfoort; Stadsring258.
Bleekrode. Mevr W.G.; 2001; 2841 BC
Moordrecht; Uiterwaard 85.
Boskamp, Mevr S.M.; 2001; 3524 BJ Utrecht;

Fivelingo 101.

Bosma, R.G.G.; 2001; NG17 2AX Sutton-in-Ashfield (Verenigd
Koninkrijk); 12 Carsic Lane.

Boer, Mevr A. de; 2001; 6836 CR Arnhem; Dr. W. Dreessingel 117.

Braam, Mevr I.A.C.; 2001; 3532 XG Utrecht; M.P. Lindostraat 25 bis.

Breunissen, Mevr H.W.; Gent-2001; 3905 LR Veenendaal; Nieuweweg 140.

Brouwer, MevrW.H.; 2001; 3532 TS Utrecht; Jacob Geelstraat 26 bis.

Dinter, Mevr N. van; 2001; 2585 ECi Den Haag; Bankastraat 43.

Geerts, R.L.; 2002; 3522 EK Utrecht; Berkelstraat 31.

Hofstra, Mevr. J.D.C.; 2001; 3582 XZ Utrecht; Ina Boudier Bakkerlaan 151.

Hollander, E.J. de; 2001; 3255 TP Oude-Tonge; Neptunuslaan 29.

Houten, MevrA. van; Gent-2001; 4655 TN De Heen; Notendaalsedijk 39.

Kaya, Mevr E; 2001; 3402 JD IJsselstein; Uranus 14.

Keller, Mevr. S.; 2001; FE 1 2TR Peterborough, Cambridgeshire (Verenigd

Koninkrijk); Park Road 89A.

Kok, MevrJ.M.B.; Gent-2001; 4231 VD Meerkerk; Broekseweg 57.

Kwakemaak, E.A.P; Gent-2001; 8407 ETTerwispel; Smidte 38.

Leeuw, RE. de; Gent-2001; 4261 BT Wijk en Aalburg; Polstraat 44.

Ling, J.J.A. van; Gent-2001; 2719 GJ Zoetermeer; Amethist 5.

Meertens, Mevr. S.C.; 2001; 3723 EL Bilthoven; Vermeerplein 7.

Meesters, Mevr. S.; 2001; 7811 AZ Emmen; Vreding 6.

Meijer, Mevr. H.W.H.; 2001; 7031 ZK Wehl; V Bameveldlaan 43.

Nehssen, Mevr. K.C.; 2001; 3981 ZM Bunnik; Vletweide 64.

Plasschaert, PM.C.W.; 1976; 5111 CW Baarle-Nassau; Nieuwstraat 10.

Pos, Mevr. N.M.; Gent-2000; 4007 TC Tiel; Akelei 11.

Pot, Mevr. C.J.; 2001; 3572 HG Utrecht; Poortstraat 101.

Reurings, R.J.; 2001; 7051 GN Varsseveld; Lichtenvoordseweg 18.

Roeleveld, Mevr. A.J.; 2001; 2636 AN Schipluiden; Groeneveldseweg 3.

Sauter, Mevr. Ing.; 2001; 9801 CV Zuidhom; Molenstraat 8.

Savelkoul, Mevr. J.M.; 2001; 3608 VK Maarssen; Bloemstede 258.

Schram, Mevr. H.A.; 2001; 3755TL Eemnes; Akkerpad 7.

Schueller, Mevr. Dr S.; Berlin-1982; Berlin-1991; 427989 Leichlingen

(Duitsland); Am Schraffenberg 35.

Smeets, Mevr. D.M.P.; 2001; 3572 ZG Utrecht; Zeemanlaan 112.
Stelma, Mevr C.W.; 2001; 3582TZ Utrecht;Tamboersdijk 3.
Straten, G. van; 2001; 3641 NC Mijdrecht; Dubloen 32.
Uilenreef, J.J.; 2001; 3552 AG Utrecht; Petemoederslaan 5 bis.
Vrijhoef, Mevr. C.E.M.; 2001; 3532 HS Utrecht; Vleutenseweg 286.
Weemaes, M.W.A.; 2001; 5439 NL Linden; Steegstraat 5A.
Wiele, Mevr. A.M. van der; 2001; 3732 VG De Bik; Looijdijk 86.
Zwart, Mevr. FR. de; 2001; 3512 TC Utrecht; Loeflf Berchmakerstraat 23.

Personali

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heefl het Hoofdbestuur aangenomen:

Bosch, J.W.M. van den; Gent-2000; 4574 RT Zuiddorpe; Hoofdweg Zuid 15.
Hoegaerts, M.; Gent-2000; 7251 MD Vorden; Vosterweg 1.
Kuiper, FA.; 1976; 6713 LL Ede; Verlengde Maanderweg 100.
Ledeboer, Mevr. E.M.; 2001; 3732 HJ De Bilt; Dorpsstraat 26 E.
Nijman, Mevr. C.J.C.; 1990; 3704 HE Zeist; Utrechtseweg 76.
Stockhofe-Zurwieden,N.; 1985; 8212 DN Lelystad; Rozengaard 17-10.
Verdijk, C.A.B.; 2000; 3512 GA Utrecht; Schoutenstraat 21 A.
Zwol, Mevr S.J. van; Gent-2001; 9797 PC Thesinge; G.N. Schutterlaan 6.

Overlijdensberichten:

Op 23 oktober 2001 S. de Haan.
Op 7 december 2001 J. Boogaerdt.
Op 4 januari 2002 J.P de Boer
Op 18 januari 2002 J. Hoogerwerf.

Mutaties:

*Année, Mevr. M.P; 2001; 3522 GH Utrecht; Reitdiepstraat 20; tel.
privé: 030-2510969; tel. mobiel: 06-2478021; E-mail privé: maikeannee(g
hotmail.com;
p., medew. bij W.S..I. Rasenberg; tel. prakt.: 013-5400215; fax
prakt.: 013-5400216;
E-mail prakt.: rashoorn(a>wx$.nl.

Blekkenhorst, Mevr. E.C.; 1986; 8017 NR Zwolle; Forelkolk 2; tel. privé:
038-4653748;
p.. Dkl. Schellerlanden; tel. prakt.: 038-4654480; fax prakt.:
038-4669255.

Bosch, J.W.M. van den; Gent-2000; 4574 RT Zuiddorpe; Hoofdweg Zuid
15; tel. privé: 0115-608616; E-mail privé: Janwillem.bosch@planet.nl; wnd.d.
(toev. als lid)

Breeuwsma, A.J.; 1964; U-1970; 5801 AB Venray; Langstraat 43; tel.
privé: 0478-581222;
E-mail privé: rixtonno(ä)vizzavi.nl; r.d.; Veterinair
Advies Büro Dutchvet; E-mail bur.: dutchvet@hemet.nl.

Brink, M.TJ. van den; 1997; 2281 GH Rijswijk; Oranjelaan 72; tel. privé:
0704150605; fax privé.: 070-4150177;
E-mail privé: m.van.den.brink@
hccnet.nl; p., geass. met S.M. Engmann; tel. prakt.: 070-3900800; fax
prakt.: 070-3906693; tel. dep.: 070-3862210; E-mail prakt.: vwerCa tip.nl.

»Broekman, Mevr. L.E.M.; 2001; 8701 GN Bolsward; De Mieden 25;
tel. privé: 0515-577677; E-mail privé: laurabroekman@hotmail.com;
p.,
medew. bij
F. ter Braake en K. van Muiswinkel; tel. prakt.: 0527-613500;
fax prakt.: 0527-614653;
E-mail prakt.: infoCa)dierenkliniek
emmeloord.nl; internship paarden.

Bruijckere, G.A.M. de; Gent-1986; 4511 EB Breskens; Dorpsstraat 133;
tel. privé: 0117-382769;
E-mail privé: gbruijckere@zeelandnet.nl; p., ge-
ass. met A.L.J. van Bruinessen; E.G. van Bruinessen-Kapsenberg; tel. prakt.:
0117454484; fax prakt.: 0117-494233; E-mail prakt.: dacwest(gzeelandnet.nl
Bruinenberg, H.R.; Gent-1999;
4571 JL Axel; Wilhelminastraat 83;
tel. privé: 0115-566639; E-mail privé: herbertbruinenberg@
hotmail.com; p., medew. bij J.J.L.M. Kop; tel. prakt.: 0115-561488; fax
prakt.: 0115-564077.

Deneer, J.PM.; 1995; 6372 DG Landgraaf; Tasveld 31; tel privé: 045-
5323014; p., geass. met W.J.H.D. Kremer, FG.H.A. van Os en R.M.M.I.
Vrouenraets; tel. prakt.: 045-5721666; fax prakt.: 045-5726947.

Dollevoet, Mevr. J.M.; Gent-1997; 5528 BK Hoogeloon; Ten Eiken 3; tel.

-ocr page 168-

mobiel privé: 06-53469595; E-mail privé: j-dollevoet@hotmail.com; p.,
medew. blj D.A.H. Brus, J.W.M. Miltenburg, P.J.A.M. Pulskcns, C.J.M.
Schouten en J.A.C. van Vuren; tel. prakt.: 041.3-211350; fax prakt.: 0413-
211495; E-mail prakt.: dierenarts.erpC« worldonline.nl.

Douw, B.G.; 1992; Macroom-Co.eork (Ierland) Carrigaphooka; tel.
privé: 00353-2640968; tel. mobiel: 00353-879194779;
E-mail privé:
bgdouw@eircom.net;
r.d.

Druijflf. Mevr. M.E.; 1992; 3931 WG Woudenberg; Ter Maatenlaan 34;
tel. privé: 033-2865383; E-mail privé: m.e.druijff@freeler.nl;
p.. Praktijk
voor Gezelschapsdieren; tel. prakt.: 033-2778439; fax prakt.: 033-
4635989; E-mail prakt.: dap>\\illaer(a zonnet.nl.

»Eberhard, Mevr. C.EN.M.; 2001; 3531 RB Utrecht; Lombokstraat 23;
tel. privé: 030-2965285; E-mail privé: cfhmeberhard@hotmail.com; p.,
medew. bij Inglewood Veterinary Services; tel. prakt.: 0064-67567228; fax
prakt.: 0064-67567996.

Eek, Mevr. M. van; Gent-1999; BT46 5LJ Maghera, Co London-
derry (Noord-Ierland); 5 Coolnasillagh Ro; tel. Privé; 0044-2879644169;
E-mail privé : marleenvaneck@hotmail.com ; p., medew. bij S. Price: tel.
prakt.; 0044-2879642279; fax prakt.: 0044-2879642279.

Elsinghorst, H.A.M.; 1965; 6602 GT Wijchen; Mr. V Coothlaan 42; tel.
privé: 024-3662266; fax privé: 024-3739416; E-mail privé:
c.h.elsinghorst@planet.nl ; r.d.

Engmann, Mevr. S M. ; 1998 ; 2281 GH Rijswijk; Oranjelaan 72; tel.
privé: 070-4150605; fax privé: 070-4150177; E-mail privé; m.van.den.
brink@hccnet.nl ; p., geass. met M.T.J. van den Brink en J.W. van de
Vijver; tel. prakt.; 070-3900800; fax prakt.: 070-3906693; tel. dep.; 070-
3862210; E-mail prakt.: v)Ter@tip.nl.

Erken, A.H.M.; 1967; 3261 CC Oud-Beijerland; Dr. Kroesenring 68;
tel. privé: 0186-620941; E-mail privé: anton-erkenCa wxs.nl; r.d.

*Exel. H.A. van; 2001; 2564 AL Den Haag; Laan van Meerdervoort
642; tel. privé: 070-3683115; tel. mobiel privé: 06-188140.34; p., D.K.
Animo; tel. prakt.: 070-3682656; E-mail prakt.: infoC» dierenklinieka-
nimo.com.

Fentener van Vlissingen; 1981; Utrecht-1988; 6741 KK Luntercn;
Molenweg 11; tel. privé: 0318-484727; tel. mobiel privé: 06-53843214; fax
privé: 0318-487865;
dir. bij Erasmus Dierexperimenteel Centrum, EUR;
tel. bur.: 010-4087673; fax bur.: 010-4089497; E-mail bur.:
fentener(a cdc.fgg.eur.nl.

Giessen, R.C. van; 1975; 1058 GT Amsterdam; Surinameplein 78; tel.
privé: 020-6165476; fax privé: 020-4123018;
E-mail privé: rvgiessen
@uni-one.nl;
algemeen directeur bij Altapon Vof; tel. bur.: 0594-620940;
E-mail bur.: rvgicssen(ffinagiastrategics.nl; lid hoofddirectie bij Alta
Gentics.Inc.

Goes, Mevr. G.J.C. van; 1990; 3891 DM Zeewolde; Schokker 75; tel.
privé: 036-5222551 ; E-mail privé: trudyvandcr.goes@hccnet.nl; d.

Gostelie, H.R.C.; 1986; 4175 AE Haaften; Koningsstraat 15; tel. privé:
0418-594059; tel. mobiel privé; 06-55166036; E-mail privé: gostelieC»
planet.nl; dir. bij Dierenarts Plaza Internetbedrijf; tel. bur.; 0418-594059;
E-mail bur.: gostelie(a hotniail.com

Griendt, H. van der; 1984; 3481 DR Hamielen; IJ.svogel 12; tel. privé:
0348-446583;
E-mail privé: h.vd.griendt(a frecler.nl; p., geass. met R.L.
Been, R.A.M. Montessori en G.C.J. Wegman; tel. prakt.: 0348-442653; fax
prakt.: 0348-444770; E-mail prakt.: dierenarts@tref.nl.

Harmsel-Zanderink, Mevr. L EO. ter; Gent-1997; 7468 RV Enter;
Wolveswcg 2^; tel. privé: 0547-383309; tel. mobiel privé: 06-51096015;
fax privé: 0547-384180; E-mail privé: cntcrbrook(a cs.com; p., Dkl.
Enterbrook; tel. prakt.: 0547-383309; tel. mobiel prakt.; 06-51096015; fax
prakt.; 0547-384180; E-mail prakt.; cnterbrook(o cs.com.

Hartog, H.C. den; 1999; 3515 BV Utrecht; G. v Walenborchstraat 42; tel.
privé: 030-2711448; E-mail privé: h.c.denhartog@fi-eeler.nl; p., medew. bij
PH.S. van Vulpen; tel. prakt.: 074-2770010; fax prakt.: 074-2778189.

Hermans, A.H.M.; 1997; 3521 VRUtrecht; DaCostakade 13 BisA; tel.
privé: 030-2960005;
E-mail privé: amandhermans@hotmail.com; p., ge-
ass. met J
.C.H. van Dorst ; tel. prakt.: 0182-510958; fax prakt.; 0182-
686419.

Hermans, PG.; 1992; CH64 OTT Nesten (Verenigd Koninkrijk); 21
Riverside Walk; tel. privé: 0044-1513365785; E-mail privé: hermanspa-
trick(a hotmail.com; wet. medew. bij Dept. Of Veterinary Clinical Scienes
& Animal Husbandry Univ. of Liverpool; tel. bur.; 0044-1517946027; fax
bur.: 0044-1517946028 ; E-mail bur. : hermansfö livcrpool.ac.uk.

Hoegaerts, M.; Gent-2000; 7251 MD Vorden; Vosterweg 1; tel. privé:
0575-556940; E-mail privé: hoegaerts@hotmail.com; p., medew. bij H.J.
Breukink. H. Eggens, A.R.J. van Ingen, A.J.G. den Hertog, T.JG.M. Lam,
A.J.G.Lautenschutz, G. Postema, H.J. Ormel, H.G. Salomons, J.A. Smak, H.J.
Stoelhorst en C. Warringa-Hendriks; tel. prakt.: 0575-549965; fax prakt.;
0575-554099.
(toev.als lid)

Hoftijzer, J.; 1969; 3770 Membruggen, Riemst (Belgie); Roger

Martensstraat 9; tel. privé: 0032-12458540; fax privé: 0032-12458540; E-
mail privé: hoftijzer@pi.be; r.d.

Huijg, J.C.M.; 1963; 2151 KA Nieuw-Vennep; Remmersteinpark 74;
tel. privé: 0252-622153; tel. mobiel privé: 06-53769222; E-mail privé:
jcmhuijf@hetnet.nl; wnd.d.

Kcmpe, G.; 1991; 7701 NB Dedemsvaart; Rozenheim 2; tel. privé:
0523-617274; E-mail privé: ger.kem.maarten@wxs.nl; d.

Kiers, J.; 1990; 8502 BN Joure; Reling 2; tel. privé: 0513-416437; p.,
D.A.P. Joure; tel. prakt.; 0513-410090; fax prakt.: 0513-410271.

Klos, W.J.G.; 1998; 7711 BW Nieuwleusen; Oosteinde 57; tel. privé:
0529-480120;
p., medew. bij T. Mooiweer, K.H. Poppens en A.C.M. van de
Ven; tel. prakt.; 0523-656202; fax prakt.: 0523-657616; E-mail prakt.;
dacbalklens@zonnet.nl.

♦Knoop, H. van der; 1959; 9976 VL Lauwersoog; Vlinderbalg 9; tel.
privé: 0519-349098; r.d.

Koek, Mevr. PA.; 1994; 8193 KK Vorchten; Kerkweg 12; E-mail
privé: p.kock@gdvdieren.nl;
productmanager bij Gezondheidsdienst voor
Dieren te Deventer; tel. bur.; 0570-660423; fax bur.: 0570-660345; E-mail
bun: p.kock@gdvdieren.nl.

Koesveld, E. van; 1974; 4844 AA Terheyden; Raadhuisstraat 35; tel.
privé: 076-5934016; E-mail privé: mevko@wish.net;
p., D.A.P.
Lisdoonvarna (leriand); tel. prakt.; 00353-657074838.

Kraan, Mevr. W.TJ.; 1991; 8081 HZ Elburg; Hellenbeekstraat 94; tel.
privé:
0525-686863; E-mail privé: bert.wilma@hetnet.nl; p., medew. bij J.
Brand, A.J. Brouwer, J.1V1.J. Frijlink en J.H.L. van Luijk; tel. prakt.:
0341-252353; fax prakt.; 0341-254385; E-mail prakt.: dgcnunspeetCo
planet.nl.

Kral, Mevr. E.C.G.M.; 1993; 3722 XM Bilthovcn; Bosuillaan 289; tel.
privé: 030-2512860; fax prakt.: 030-2514174; p., medew. bij Equine Practice;
tel. prakt.: 0049-282493344; fax prakt.: 0049-282493345.

»Kranenburg, L. van; 2001; 2585 EG Den Haag; Bankastraat 43;
tel.privé; 070-3501994; E-mail privé: kranenburg71@hotmail.com; p.,
medew. bij J
.C. van der Lubbe; tel. prakt.: 070-3456113; fax prakt.: 070-
3106270;
E-mail prakt.: hans.vdlubbe@net.hcc.nl.

Kranendonk. Mevr. S.; Gent-1998; 6932 LB Westervoort; De
Ganzenpoel 33; tel. privé: 026-3116819;
E-mail privé: m.waskowskyfa
zonnet.nl; p., medew. bij E.C. Feith en M.S.H. Rosmalen; tel. prakt.;
0317-316085; fax prakt.: 0317-350597.

Kuiper, EA.; 1976; 6713 LL Ede; Vericngde Maanderweg 100; tel.
privé: 0318-6
13641 ; p., D.A.P Ede; tel. prakt.: 0318-613420. (toev. als lid)

Kunst. J.G.; 1974; 7468 ES Enter; Reggestraat 55; tel. privé: 0547-
381957;
E-mail privé: jg-kunst@hotmail.com; p., medew. bij J.H.E.
Pieten, R.J. Neutel, J. Spaans en G.J. Stam; tel. prakt.: 0546-575295; fax
prakt.; 0546-577849; E-mail prakt.; dap.»ierden-almelo(a wxs.nl.

Lammers, D.M.; 1995; 2691 CS \'s-Gravenzande; Berkenstraat 11; tel.
privé; 0174-415343;
p., D.A.R Lammers; tel. prakt.: 0174-414098; fax
prakt.; 0174-444532; E-mail prakt.; dalammers@vct41ife.net.

Lange. D. de; 1988; 5298 NM Liempde; Pastoor Dobbeleijnstraat 2; tel.
privé: 0411-632755; fax privé: 0411-632775;
E-mail privé;
dobbelcijn@hetnct.nl; p., medew. bij H.J.R Geurts, R. Holle, J.J.H.M.
Jenniskens, G.R.P. de Muinck,
C. Veldman en P.J.A.G. Verstraelen; tel.
prakt.; 077-3982169; fax prakt.; 077-3981438; E-mail prakt.: dieren-
arts@daphorst.coni.

Ledeboer, Mevr. E.M.; 2001; 3732 HJ De Bilt; Dorpsstraat 26 E; tel.
privé: 030-2202015; E-mail privé; emledeboer@hotmail.com; wnd.d.
(toev.
als lid)

Lieben, N.H.; 1971; 3451 TM Vleuten; Hclenahoevc 27; tel. privé:
030-2446360;
E-mail privé: n.licben@i2move.nl; r.d.

Lint, PG. dc; 1971; 03581 El Albir (Spanje); C/Eis Arcs 3; tel. privé:
0034-966864073;
tel. mobiel privé: 06-69943734; fax privé: 0034-
966868216;
E-mail privé : pgdelint@wanadoo.es ; p., \'De Quickborn\'
Clinica Veterinaria El Albir ;
tel. prakt. : 0034-966868216 ; fax prakt. :
0034-966868216; E-mail prakt. : pgdelint
@wanadü0.es.

Loman, Mevr. R.H.J.; 1999; 2224 RZ Katwijk (ZH); De Bolder 6; tel.
privé: 071-4016855; E-mail privé: rhjloman@freeler.nl;
wnd.d.

Lous-Eeenstra, Mevr. N.R.; 1999; 3453 VN De Meern; Kruiswortel
32; 030-2895153; E-mail privé: nclC<J casema.net; wnd.d.

Manschot, Mevr. M.J.; 1993; 5761 HN Bakel; Groenveld 13; tel. privé:
0492-344054; E-mail privé: marianne.manschot@l2move.nl;
p., medew. bij
H.P. Geurts, R. Holle, J.J.H.M. Jenniskens, G.R.F de Muinck,
C.
Veldman en P.J.A.G. Verstraelen; tel. prakt.: 077-3982169; fax prakt.:
077-3981438; E-mail prakt.; dierenarts@daphorst.com.

Meijninger.Mevr.A.L.; 1998; 4301 XHZierikzee;Vlakestraat23;tel.
privé: 0111-412233; E-mail privé; astridmeijninger@hotmail.com; p.,
medew. bij M.K. Buth en F.C.M. Schipper; tel. prakt.; 0111-412180; fax
prakt.: 0111-415300; E-mail prakt.: dapschdC« zeelandnet.nl.

Nijen Twilhaar, J.; 1981; 5402 DJ Uden; Pianostraat 23; tel. privé:

-ocr page 169-

0413-330885; fax privé: 0413-330676; E-mail privé: j.n.t(a:home.nl; p., ge-

ass. met J.B. Huizing en G.H.C. de Vries; tel. prakt.: 0412-611786; fax prakt.:
0412-613502; E-mail prakt: dapnis@hetnet.nl.

Nijenhuis, H.J.; 1974; 9351 PS Leek; Diligencelaan 2; tel. privé: 0594-
516419; p., D.A.P. I.eek; tel. pakt.: 0594-513203.

Nijman, Mevr. C.J.C.; 1990; 3704 HE Zeist; Utrechtseweg 76; tel. privé:
030-6921123; E-mail privé: cjcnijman@hotmail.com; p., medew. bij R.J.G.
Zwijnenberg; tel. prakt.: 020-6221884.
(toev. als lid)

Oomen, Mevr. M.; 2001; 5081 BW Hilvarenbeek; Roovertsedijk 3;
tel. privé: 013-5052101;
E-mail privé: marinett_oomen@
hotmail.com; p., medew. bij J.M. Berger, F.W. Berndsen, G.C. Charpentier,
L.M. Delhaes, O.A. van Dobbenburgh, J.W. Eshuis, A.M. Gestel, M.J.J. van
der Linden, J.A.M. Vermeer en H.J.H. van Wijk; tel. prakt.: 013-5042402;
fax prakt.: 013-5042302; E-mail prakt.: dapdie@wxs.nl.

Oosse, W.L.J.; 1983; 6081 HA Haelen; Strikkenhof 8; tel. privé: 0475-
593928;
E-mail privé: oossecapelle@trefnl; p., geass. met EP.M. Hendrikx
en M. Franke; tel. prakt.: 077-4778077; fax prakt.: 077-4778078; E-mail
prakt.: fhendri@worldonline.nl.

Pant, S.G. van der; 2000; 4456 BE Lewedorp; Roompot 9; tel. mobiel
privé: 06-22699026; E-mail privé: basvanderpant@hotmail.com;
p., medew.
bij H.J van Dijk, M.P.C. Karelsc en P.C. Stokman; tel. prakt.: 0113-
220656; fax prakt.: 0113-216347.

Ploegmakers, J.L.M.; 1970; 5451 AN Mill; Stationstraat 14; tel. privé:
0485-451006; fax privé: 0485-454813;
r.d.

*Riedl, Mevr. E.M.; Wenen-1998; Wenen-2001; 1187 RN Amstelveen;
Albert van Dalsumlaan 23; tel. privé: 020-6412570; tel. mobiel privé: 06-
12420516; E-mail privé: eriedl@hotmail.com; p., medew. bij J.J.M. van
Seters en S.E.A. Singewald; tel. prakt.: 0297-324643; wnd.d.

Rijkenhuizen, T.A.A.; 1990; 3962 LN Wijk bij Duurstede; Bacchus 62;
tel. privé: 0343-522917; marketing manager bij Pfizer Animal Health; tel.
bur.: 010-4064200; tel. mobiel bun: 06-5.3300064; E-mail bur.: theo.rij-
kenhuizen(apnzer.com.

»Rijpkema, Mevr. C.G.; 2001; 8091 PN Wezep; IJsselvliedtlaan 5A;
tel. privé: 038-3758128;
E-mail privé: christien-rijpkema@
hotmail.com;
p., medew. bij P.K. Jelsma, T. Kreugcr, M. Smit,A.J.J. van
Vliet, J.C.E. van Vliet en A. Wilicmsen; tel. prakt.: 038-3766200; fax
prakt.: 038-3766202; E-mail prakt.: boven-veluwe(ó;hetnet.nl.

Ruijs, A.J.G.M.; 1975; 4333 KK Middelburg; Noordweg 382; tel. privé:
0118-626605; E-mail privé: ruijs@zeelandnet.nl; p., medew. bij C.J. Brink;
tel. prakt.: 0118-611011; fax prakt.: 0118-618426; E-mail prakt.:
cjbrink@worldonline.nl.

Schutte, H.J.M.; 1978; 6659 CC Wamel; Dorpsstraat 69; tel. privé: 0487-
501800; fax privé: 0487-502187;
E-mail privé: lot.schutte@hccnct.nl; p.,
H.A. Schep, A.J.M. van Vliet en J.P Vonk ; tel. prakt.: 0487-512326; fax prakt.:
0487-513622.

Sevens, Mevr. S.M.J.; 2000; 5995 CN Kessel; Karei Appelstraat 36; tel.
privé: 077-3079303; E-mail privé: jackstcmkens@hetnet.nl;
p., medew. bij
R.J. Eelderink, G.W. Geeling, V.N.A.M. Geurts, R.C. Goedegebuure,
W.H.M. de Vocht en J.M.L.P. van Winden; lel. prakt.: 0478-581336; fax
prakt.: 0478-512776.

Simons, RH.J.; 1994; 5492 HE Sint Oedenrode; Nijnselseweg 16A; tel.
privé: 0413-473479; fax privé: 0413-473479; E-mail privé: phj.si-
mons@
12move.nl; p., medew. bij M.G.A. Aarts, F.J.F.G. Bodet, J.T.J. ten

Hove,G.J.Toxopeus en J.H. Weijer; tel. prakt.: 0413-472650; fax prakt.:
0413-476639; E-mail prakt.: dapstoedenrodeCa wxs.nl.

Stockhofe-Zurwieden, N.; Hannover-1985; 8212 DN Lelystad;
Rozengaard 17-10; tel. privé: 0320-248551; E-mail privé: n.stockhofe@
worldonline.nl; wet. medew. bij ID Lelystad afd. Zoogdier Virologie; tel. bun:
0320-238382; fax bur.: 0320-238050; E-mail bur: n.stockhofe@
id-wag.ur.nl.
(toev. als lid)

Stooker-de Boer, Mevr. M.S.; 1999; 1474 ML Oosthuizen; Schoolstraat
21 ; tel. privé: 0299-315871 ;
wnd.d.

Unen, H. van; 1995; 8325 EA Vollenhove; \'t Engelse Bos 7; tel privé:
0527-241587; E-mail privé: h.van.unen@hccnet.nl;
wnd.d; onderzoek al-
ternatieve geneeswijzen.

Veenkamp, Mevr. A.E.; 1998; 3891 ET Zeewolde; Kerkstraat 6; tel.
privé:
036-5332068; E-mail privé: veenkamae@hetnet.nl; p., medew. bij
H.W. Griesen, R.J.M. van Gent en B.J.J. ten Voorde; tel. prakt:
036-
5221521;
fax prakt.: 036-5226060.

Veneklaas Slots, J.H.; 1999; 9281 PR Harkema; Warmoltstraat 10 A;
tel. privé:
0512-366540; E-mail privé: hansvs74@hotmail.com; p., medew.
bij R Dijkstra, B. Roerink en J.S. Tiemersma; tel. prakt.:
0512-365005;
fax prakt.: 0512-361085.

Verdijk, C.A.B.; 2000; 3512 GA Utrecht; Schoutenstraat 21A; tel. privé:
030-2315337; E-mail privé: casparverdijk@hotmail.com; p., medew. bij
J.E.G. Lutz en M.E. Lutz-Vogelenzang; tel. prakt.: 076-5415030; fax prakt.:
076-5424141; E-mail prakt.: info@de-baronie.nl.
(toev. als lid)

Verhoeven, Mevr J.M.E.; 7642 NG Wierden; 1 ^ Nieuwstadsweg 3; tel.
privé: 0548-514815; E-mail privé: verhoeven-hanneke@hotmail.com; p.,
medew. bij J.H.E. Fieten, R.J. Neutel, J. Spaans en G.J. Stam; tel. prakt.: 0546-
575295; fax prakt.: 0546-577849; E-mail prakt.: dap.wierden-
almelo@wxs.nl.

Vlis, Mevr. M. van der; 1994; 3583 HK Utrecht; Mauritsstraat 63; tel.
privé:
030-2510038; E-mail privé: kru.vlis(a worldonline.nl; wnd.d.

Wees, C.H. van; 1969; 9989 TG Warffiim; Onderderdendamsterweg I :
tel. privé: 0595-423805; E-mail privé: k.wees@planet.nl; r.d.

»Wientjes, E.A.M.; 1998; 9301 XX Roden; Markiezenhof 21; tel.
privé: 050-5020227; p., geass. met J.RM. Hopmans; tel. prakt.: 050-
5015500; fax prakt.: 050-5015509.

Wolters, S.A.B.I.; 1024 LR Amsterdam; De Breekstraat 56; tel. privé:
020-6342520; fax privé: 020-6328981; E-mail privé: sabi@euronet.nl;
p., ge-
ass. met B.G. Schoonheim; teL prakt.:
020-6642094; fax prakt.: 020-
6797984;
E-mail prakt.: diercnarts(a dierenkliniek-europaplein.com; die-
renarts bij Stichting AAP; Partime diernarts bij Artis Zoo Amsterdam;
Voorzitter bij Stichting voor Daadwerkelijke Dierenbescherming.

Zech, H.J.; 3852 AH Ermelo; Harderwijkerwcg 142; tel. privé: 0341-
433981; p., Animal Care; tel. prakt.: 0341-553332; fax prakt.: 0341-
561480.

Zwol, Mevr. S.J. van; Gent-2001; 9797 PCThesinge; G.N. Schutterlaan
6; tel. privé: 050-3021248; E-mail privé: svanzwol@hotmail.com; wnd.d.
(toev. als lid)

Buitengewone Leden:

Mulder, N.; 5062 HN Oisterwijk; Ericastraat 7; tel. privé: 013-5286585;
commercieel hoofddir AUV; tel. bur.: 0485-335555; fax bur.: 0485-335300;
E-mail bur: nmulder@auvorg.

ACECOLON

sachet

2 gram poeder

Bevat Macrogot

Bij moeilijlie stoelgang
van gezelschapsdieren

Bij moeilijke
stoelgang.

Op basis van
Macrogol.

Voor gezelschapsdieren.

Vergroot het volume
van (de ontlasting.

Verlicht de stoelgang.

Smaakvol bij toediening
over het voer.

ACE Veterinary Products BV
Postbus 1262-3890 BB Zeewolde

-ocr page 170-

PROFIJT VOOR BIG EN
VARKENSHOUDER

Prevan 200

• Effectief en veilig

• Ruime reserve voor optimale groei

• Minder sterfte tot spenen

/

• Uitstekende prijs-Zkwaliteitsverhouding

Diergeneesmiddel REC NL 2286
Samenstelling: 1 ml bevat; ijzer als
ijzer(lll)-hydroxide-dextraancomplex 200 mg
Kanalisatie: VRI|
Wachttijd: O dagen
Ook verkrijgbaar: Prevan 200 BI 2
Voor nadere informatie raadpleeg Eurovet
Nederland BV.

\'FreeFarm maakt de keuze gemakkelijk\'

>tnjmal Health

Fiimuat MwWanH RV Pn^thiK 1 7Q SS^O AD Rbripl Tri 0497 «fi SIR Fax 0497 SS 00

-ocr page 171-

Congressen &. Symposia
Februari

28 Veterinair symposium \'Een goede
start!\' tijdens Zwolse Paardendagen
2002. Kaartjes via e-mail: goedest-
art@hotmail.com
28 Studiedag: De grenzen van de mens-
dier relatie (Dilemma\'s binnen de vee-
houderij). Aristo te Utrecht. Informatie
en aanmelding: Van Hall Instituut, mw.
M. Haan tel: 058-2846160, e-mail:
MPJM.Haan@pers.vhalI.nl

Maart

12 Klinische middag voor dierenartsen. Motel Eindhoven. Informatie:
Virbac Nederland BV, Mariska van de Langemeen, tel.: (0342) 427108.

20 Klinische middag voor dierenartsen. Hotel de Cantharel, Ugchelen
(Apeldoorn). Informatie: Virbac Nederland BV, Mariska van de
Langemeen, tel.: (0342) 427108.

April

10 Klinische middag voor dierenartsen, AC restaurant De Meern.
Informatie: Virbac Nederiand BV, Mariska van de Langemeen, tel.:
(0342)427108.

19/21 International Symposium on Nonsurgical Contraceptive
Methods for Pet Population Control, Callaway Gardens, Pine Moutain
Georgia (near Atlanta). Abtracts to be considered for presentation for
presentation schould be submitted by December 3, 2001 to the
Alliance for Contraception in Dats and Dogs, c/o Scott-Ritchey
Research Center, College of Veterinary Medicine, Auburn University,
AL 36849. For additional information about the Symposium, see the
Alliance website at: http://www.vetmed.ve.edu/ACCD/.

26-28 Voorjaarsdagen, RAI, Amsterdam. Info: www. voorjaarsda-
gen.nl of Eurocongress, attn. Voorjaarsdagen, PO Box 74713, NL-
1070 BS Amsterdam, fax: 31-20-6737306.

Mel

25/1 juni Week van het Huisdier.

Vergaderingen &. Bijeenkomsten

Februari

19 Werkvergadering regio zuid Paard I. Molenwijk Boxtel, aanvang:
20.15 uur.

Maart

19 Werkvergadering regio zuid Rund III. Molenwijk Boxtel, aanvang:
20.15 uur.

19 Jaarvergadering Werkgroep Geneeskunde Vleeskalveren, Motel \'De
Cantharel\', Ugchelen. 14.00 uur. Aanmelden: uiteriijk 3 dagen vante-
voren per fax (013) 4676976, of e-mail: thewi@woridonline.nl

21 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

23 Werkvergadering regio zuid Gezelschapsdieren te Weert, aanvang:
10.00 uur. Opgave bij W.L.J. Oosse (0475) 593928.

Sluitingsdata

voor kopij

Aflevering:

Deadline*)

15-03-2002

25-02-2002

01-04-2002

n-03-2002

15-04-2002

27-03-2002

01-05-2002

15-04-2002

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

Cursussen

Februari

20 PAO-D cursus 02/220
maart.

22 PUOD (België)-cursus 18: Practicum gewrichtspuncties en gelei-
dingsan. (paard).

23 PUOD (België)-cursus 34: Themadag verloskunde en voorplanting
bij hond en kat.

26 PAO-D cursus 02/302 Circovirussen, Varken.

26 PAO-D cursus 02/109 Internistische Cases, GD.

26 Erkenning Rund ABC. Tevens 27 februari en 21 maart.

27 Erkenning Rimd ABC. Tevens 26 februari en 21 maart.

27 PAO-D cursus 02/220 InsemAn, Rund. Tevens 20 februari en 21
maart.

27 PAO-D cursus 02/504 Leidraad systematisch werken. Paard.

27/28 PAOD-cursus 02 /508 Workshop Tandheelkunde Paard.

28 PAO-D cursus 02/112 Casuïstiek Cardiologie, GD.

28 PUOD (België)-cursus 36: Roofvogels in de praktijk.

28 Studiedag Van Hall Instituut \'De grenzen van de mens-dier relatie\'
Dilemma\'s binnen de veehouderij. Aristo Utrechl. Informatie: Van
Hall Instituut,
Business Center, mw. M. Haan, Postbus 1754, 8901 CB
Leeuwarden, tel.: 058-2846160, fax: 058-2846199, e-mail:
MPJM.Haan@pers.vhall.nl

Februari-mei Post-HBO Eijkman cursus \'Microbiologie van levensmidde-
len, Hogeschool Larenstein, Velp. Informatie: prof dr W. van
Dokkum, tel.: 030-6992860, fax: 030-6992861. e-mail: w.dok-
kum@wxs.nl of prof C.B. Struijk, tel/fax: 010-5914881.

Maart

01 PUOD (België)-cursus 3: Vangen van verwilderde dieren.

05/06 PAOD-cursus 02/205 Erkenning Rund ABC. Tevens 10 april.

05/06 PAO-D cursus 02/210 Repeat Breeder Koe, Rund.

InsemAn, Rund. Tevens 27 februari en 21

Praktijk voor gezelschapsdieren en exoten te ROTTERDAM heeft een vacature
voor

een dierenarts (m/v)

Fulltime oftwee parttimers/duobaan.

Wij bieden: afwisselende baan voor langere tijd, in een leuk
team, gunstige dienstenregeling, goede toekomstmogelijkhe-
den.

Salariëring en secundaire arbeidsvoorwaarden minimaal vol-
gens KNMvD-normen.

DIERENARTSEN
LATCIJR^LATEIJR

Profiel: chirurgische inte-
resse/ervaring, organisato-
risch talent, inzet, humor,
zelfwerkzaamheid, bereid
om in de regio te wonen.

Voor inlichtingen: Tini Lateur/Pieter de Geus, telefoon (oio) 4661553. Schriftelijke sollicitaties cv: Lateur &. Lateur,
Walenburgerweg5i, 3039 AD Rotterdam.

-ocr page 172-

DAP BommeletAwaard-zuid is een gemengde praktijk met
50% grote huisdieren en 50% kleine huisdieren, waarin drie
dierenartsen werkzaam zijn. Wij zoeken met ingang van
1
maart 2002:

een dierenarts m/v

die vooral werkzaam zal zijn in de kleine huisdieren en daar-
naast na een inwerkperiode bereid is mee te draaien in het
dienstenrooster.

Wij bieden een volledige baan met salariëring volgens
KNMvD-normen en voldoende mogelijkheden tot ontplooi-
ing.

Reacties graag binnen veertien dagen richten aan:
Dierenartsenpraktijk Bommelerwaard-zuid, Mezenweg 1, 321
JR Hedel, (073) 5994001.

Veterinary Surgeon
(m/f)
required

for busy mixed practice in Cavan, Ireland.
80% Cattle/Horse, 20% Small Animal.
Modern, newly built surgery.
Excellent Terms and Conditions.

Contact: (049) 5552777/ 5553217

Gevraagd

enthousiaste collega m/v

Met twee collega\'s komt u te werken in een gemengde prak-
tijk in Zuid-Limburg (30% koeien, paarden, schapen en 70%
gezelschapsdieren).

Wij zoeken iemand die breed inzetbaar is, maar met speciale
interesse in de gezelschapsdieren.

Gaarne schriftelijke reacties binnen veertien dagen na het
verschijnen van dit tijdschrift sturen naar:
Dierenartsenpraktijk Phillipen &. Klein, Beekstraat 4, 6301 PP
Valkenburg.

Dierenartsenpraktijk voor landbouwhuisdieren en een geringere hoe-
veelheid paarden in Ouderkerk a/d Amstel, zoekt zo snel mogelijk een

enthousiaste dierenarts (m/v)

Gevraagd:

* Differentiatie landbouwhuisdieren

* Enthousiasme, leergierigheid en goede contactuele eigen-
schappen

* Bereidheid mee te draaien in de diensten
Geboden:

* Arbeidsvoorwaarden en salariëring volgens KNMvD-normen

Reacties graag binnen tien dagen na het verschijnen van dit blad ter
attentie van; A.l. Koopmans, Reinier Noomsstraat 8,1191 EV
Ouderkerk a/d Amstel.

Te koop aangeboden:

auto-koeltheek, Thygesen-foetotomie-
app., castreergang, enzovoort.

Inlichtingen: G. Houwer, telefoon
(0511) 422631

Dierenkliniek Timmers en Coudeketting te Zwolle

Een goed geoutilleerde gezelschapsdierenpraktijk met zo-
wel eerste- als tweedelijns patiënten, die volgend jaar van-
uit een nieuw pand zal opereren, zoekt op korte termijn een

gezelschapsdierenpracticus
(m/v)

voor een circa 30-urige werkweek. Om ons team te versterken nodi-
gen wij ervaren, enthousiaste collegae, met goede sociale, dierge-
neeskundige en commerciële vaardigheden uit te solliciteren.
Salariëring volgens KNMvD-normen.

Schriftelijke en/of digitale reacties gaarne binnen twee weken rich-
ten aan: Dierenkliniek Timmers en Goudeketting, Philosofenallee 1,
8023 TA, Zwolle, e-mail: goudeketting@freeler.nl

0

-ocr page 173-

Uit
de

hoofdredactie

Wist u dat bij de KNMvD nu van pakweg drieduizend dierenartsen de e-mailadressen bekend zijn?
De oogst van de recente grootscheepse inventarisatie heeft 750 nieuwe adressen opgeleverd.
De KNMvD stimuleert de \'digitalisering van de Nederlandse dierenarts\'enorm, want het belang
van een effectieve en intensieve communicatie met de leden wordt alom ingezien. De MKZ-crisis
heeft bovendien onomstotelijk aangetoond dat in tijden van crisis de communicatie via internet
(e-mail maakt daar deel van uit) onmisbaar is.

Het nieuwe relatiebeheersysteem van de KNMvD maakt bovendien makkelijk allerlei analyses mo-
gelijk. Zo weten we dat van alle afdelingen, de afdeling Gelderland de meeste dierenartsen met een
e-mailadres telt. Zeeland en Noord-Brabant delen de tweede plaats.

De groepen laten ook opvallende resultaten zien. De groep Dierenartsen in het Bedrijfsleven is bijna
volledig gedigitaliseerd (85%). Hier staan de groep Practici Grote Huisdieren en de groep
Geneeskunde van het Rund op de tweede plaats (beide zo \'n 75%).

Dit soort informatie is interessant, want op een gegeven ogenblik dient zich een kantelpunt aan,
waarop je kunt volstaan met digitale communicatie voor de uitwisseling van informatie. Alleen
daarvoor, want de overbrenging van emoties, sfeer, kleur, kortom \'vlees en bloed\', leent zich toch
meer voor het voor u liggende Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Boordevol achtergrondinforma-
tie, actualiteiten en hoogwaardige kwaliteitsartikelen, neemt het toch nog altijd de belangrijkste
plaats in binnen de \'mix\'van communicatiemiddelen die de KNMvD ter beschikking staat. Dit is
ook weer gebleken uit het onderzoek door Environs International over de waardering van het lid-
maatschap in 2001.

In deze aflevering weer een aflevering van de serie \'Moderne Biotechnologie\' en wel over de be-
strijding van honger in deze wereld, praktische artikelen over cysteuze ovariële follikels bij melk-
vee en koorts hij de kat en lezenswaardige verslagen van bijeenkomsten van bijvoorbeeld het uier-
gezondheidspanel. En vanzelfsprekend een bijdrage van mevrouw Boissevain over het veterinair
tuchtrecht, bijdragen die overigens steeds vaker tot discussies leiden en daarmee steeds beter gaan
voldoen aan de doelstelling die de redactie hiermee voor ogen had. Vergeet ook niet het
Maatschappijgedeelte, waarin onder andere een nieuwe medewerker van het bureau, Joost van
Herten, wordt voorgesteld en waarin de Week van het Huisdier wordt aangekondigd. Voorlopig zal
het logo van deze Week tevens op de voorpagina van dit Tijdschrift prijken, zodat u er allen reke-
ning mee gaat houden dat voor dit evenement uw medewerking wordt gevraagd! Een uitgelezen
kans om gezamenlijk een goede impuls te geven aan het imago van de Nederlandse dierenarts.

i

Wij wensen u weer veel leesgenot.

Drs. S.A.M. Deleu

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 174-

Cysteuze ovariële follikels bij melkvee: etiologie,
Pathogenese
en risicofactoren

Tijdschr Diergeneeskd 2002; i2y: 146-55

T. Vanholder\'"\'\', G. Opsomer^J.L.J. Govaere\\ M.Coryn\'\' en A. de Kruif

Overzichtsartikelen

Samenvatting

Cysteuze ovariële folIil<els (COF) zijn een belangrijke
ovariële dysfunctie bij melkvee en komen vooral voor tij-
dens de vroege post partum-periode. Er bestaan verschil-
lende soorten cysten, waardoor er een grote heterogeniteit
is wat betreft de endocrinologie, de symptomatologie en
waarschijnlijk ook de pathogenese. Dit bemoeilijkt het
duidelijk definiëren van COF.

Een follikel kan zich omvormen tot een cyste wanneer
ovulatie uitblijft. De normale follikelontwikkeling en
ovulatie worden gereguleerd door de hypothalamo-hypo-
fysaire-gonadale as. Dit neuro-endocriene systeem kan
op verschillende niveaus ontregeld worden, met COF tot
gevolg. Algemeen wordt aanvaard dat een deficiënte pre-
ovulatoire LH-piek de oorzakelijke factor is. Het is ech-
ter nog onduidelijk wat precies aan de basis ligt van het
uitblijven van de LH-piek. Verschillende factoren verho-
gen de kans op het voorkomen van COF en zijn vermoe-
delijk betrokken bij de complexe pathogenese.

Summary

Cystic ovarian disease in dairy cattle: aetiology, pathogen-
esis, and risk factors

Cystic ovarian disease (COD) is an important ovarian dysfunction in dairy
cattle, especially during the early postpartum period. The endocrinology
and the symptoms of this disorder vary widely due to the many different
forms of cysts that exist. For these reasons, there is currently no clear and
unambiguous definition of COD.

When ovulation does not occur, a follicle may evolve into an ovarian cyst.
Folliculogenesis and ovulation are regulated by the hypothalamic-pituitary-
gonadal axis. A dysfunction can occur at different levels of this neuroendo-
crine system, causing COD. The primary factor is thought lo he a deficient
luteinizing hormone surge prior to ovulation. What causes this alteration is
not yet known. Many factors increase the incidence of COD and are invol-
ved in the very complex pathogenesis of this disease.

Inleiding

Cysteuze ovariële follikels (COF) vormen vooral bij melk-
vee een belangrijke oorzaak van abnormaal oestrusgedrag
en subfertiliteit waardoor de tussenkalftijd aanzienlijk ver-
lengd wordt. Hierdoor treedt er een belangrijk financieel
verlies voor de veehouder op. Er moet echter een duidelijk
onderscheid gemaakt worden tussen pathologische en niet-
pathologische cysten. Pathologische cysten hebben meestal

\' Vakgroep Voortplanting. Verloskunde en Bedrijfsdiergeneeskunde, Faculteit

Diergeneeskunde. Universiteit Cent. Salisburylaanl33, B-9820 Merelbeke. België.
\' Auteur ter correspondentie: adres: zie adres vakgroep. E-mailadres: lom.
vanholder@rug.ac.be; Tel: 32 (0)9 264
75 66, Fax: 32 (0)9 264 77 97.

een significante toename van de tussenkalftijd tot gevolg en
kunnen onderverdeeld worden in folliculaire en geluteïni-
seerde cysten. Indifferente cysten, welke vooral tijdens de
vroege postpartum-periode voorkomen, en corpora lutea
met een cysteuze holte hebben geen invloed op de cyclus en
zijn derhalve niet-pathologisch.

De etiologie van COF is multifactorieel en tot op heden nog
niet volledig opgehelderd. Duidelijk is wel dat er een endo-
criene stoornis van de hypothalamo-hypofysaire-gonadale
as aan de basis van het probleem ligt, waardoor een rijpe fol-
likel niet ovuleert maar doorgroeit tot een al dan niet geluteï-
niseerde cysteuze structuur.

In dit overzichtsartikel wordt eerst COF gedefinieerd en
wordt het voorkomen ervan besproken. Vervolgens worden
de normale follikelontwikkeling en het opnieuw op gang ko-
tnen van de ovariële cyclus post partum besproken. Tenslotte
wordt er dieper ingegaan op de pathogenese van COF en op
de risicofactoren.

COF: definitie en voorkomen

Ovariële cysten worden algemeen gedefinieerd als follicu-
laire structuren, aanwezig op één of beide ovaria, die een dia-
meter hebben van minstens 2,5 cm en persisteren gedurende
minstens tien dagen, in afwezigheid van een corpus luteum
(16, 53, 115, 121). Deze definitie is echter voor discussie
vatbaar. De grootte-grens van 2,5 cm is kunstmatig, vermoe-
delijk komen er ook kleinere cysten voor of zijn follikels
reeds cysteus bij een kleinere afmeting. De stelling dat
cysteuze follikels gedurende tien dagen moeten persisteren
om aan de definitie te voldoen, kan ook aangevochten wor-
den, want verschillende onderzoekers toonden reeds aan dat
cysten dynamische structuren zijn die kunnen regresseren en
vervangen kunnen worden door andere follikels die tot
nieuwe cysten kunnen uitgroeien (14, 45, 55, 119). Ook het
feit dat er geen corpus luteum aanwezig mag zijn, blijkt niet
altijd te kloppen (1). Indifferente cysten beïnvloeden de cy-
clus niet en kunnen dus wel samengaan met een corpus lu-
teum. Bovendien wordt er in de definitie geen onderscheid
gemaakt tussen pathologische en niet-pathologische structu-
ren.

Om te kunnen besluiten of een cyste al dan niet pathologisch
is, moet rekening gehouden worden met alle gegevens van de
anamnese en de resultaten van het klinisch onderzoek.
Pathologische cysten kunnen onderverdeeld worden in folli-
culaire en geluteïniseerde cysten, welke verschillende ui-
tingsvormen zijn van dezelfde aandoening (78).
Het onderscheid tussen folliculaire en geluteïniseerde cysten
wordt meestal gemaakt doormiddel van progesteronbepalin-
gen in bloedplasma, melk of melkvet. Folliculaire cysten se-
creteren weinig of geen progesteron terwijl geluteïniseerde
cysten dit wel doen (33). De gebruikte grenswaarden ver-
schillen echter van auteur tot auteur (6, 19,24, 53,69) en het
is onmogelijk om een waarde voorop te stellen die een abso-

-ocr page 175-

luut onderscheid mogelijk maakt. Overgangsvormen komen
veel voor. Sommige folliculaire cysten kunnen een minimale
luteïnisatie vertonen, waardoor ze toch de vooropgestelde
grenswaarde overstijgen. Bovendien kunnen folliculaire
cysten zich omvormen tot geluteïniseerde cysten (33). De
classificatie is dus erg arbitrair en is vatbaar voor individuele
interpretatie. Echografie kan eventueel bijkomende infor-
matie verschaffen om tot een accuratere classificatie te ko-
men. Folliculaire cysten hebben op echografisch beeld een
dunne wand (< 3mm) en de follikelvloeistof is homogeen
zwart (anechogeen). De wand bij geluteïniseerde cysten is
dikker (> 3mm) en is als een duidelijke echogene band zicht-
baar. Bovendien zijn er in de cysteholte vaak echogene vlek-
ken en trabeculae aanwezig (26, 51).

Cysten kunnen aangetroffen worden op verschillende mo-
menten tijdens de lactatie. De incidentie ligt tussen zes en
dertien procent (4, 17, 28, 53, 60, 64, 77, 91, 121).
Gemiddeld lijdt tien tot dertien procent van de melkkoeien
aan COF (4, 28). Er kan een onderscheid gemaakt worden
tussen het voorkomen tijdens de postpartum-periode (tot 60
dagen p.p.), en later in de lactatie (na 60 dagen p.p.).
COF worden het meest gediagnostiseerd tijdens de eerste
zestig dagen na de partus (7, 16, 17, 53), 45 tot 75 procent
van alle cysten wordt in deze periode gevonden (4, 60, 91).
Deze post partum-cysten zijn veelal niet-pathologisch en
vertonen vaak spontane regressie. Het zijn mogelijk over-
gangsvormen tussen het niet cycleren tijdens de dracht en de
normale ovariële cyclus en folliculogenese na de partus. Van
deze vroege cysten geneest zestig tot vijfenzestig procent
spontaan (16, 17, 53, 91). Er kunnen dus zowel indifferente,
folliculaire, als geluteïniseerde cysten voorkomen post par-
tum. In deze periode worden folliculaire cysten driemaal zo
vaak aangetroffen als geluteïniseerde cysten (19, 31, 53,
121).

Het klinisch beeld dat met COF gepaard gaat, is zeer variabel.
Anoestrus is het symptoom dat het meest wordt waargeno-
men, zowel bij folliculaire als bij geluteïniseerde cysten, en
dit vooral tijdens de postpartum-periode (53). Nytnfomanie,
het verslappen van de brede bekkenbanden en het verkrijgen
van mannelijke fysische kenmerken worden dan weer vaker
waargenomen bij folliculaire cysten die later in de lactatie op-
treden (96, 121). Volgens Youngquist (121) vertoont tachtig
procent van alle COF-koeien anoestrus en twintig procent in
meer of mindere mate nymfomane verschijnselen.

Normale folliculogenese en ovulatie

De ontwikkeling en de groei van follikels zijn het resultaat
van een complexe interactie tussen de hypothalamus, de
hypofyse en de beide ovaria. Bovendien spelen verschillende
lokale factoren ter hoogte van het ovarium een rol door
middel van paracriene/autocriene regulatie.
In de hypothalamus wordt het Gonadotropine Releasing
Hormoon (GnRH) gevormd. Dit hormoon werkt in op de go-
nadotrofe cellen van de hypofysevoorkwab zodat ze de go-
nadotrope hormonen Follikel Stimulerend Hormoon (FSH)
en Luteïniserend Hormoon (LH) vrijstellen (98). Beide hor-
monen stimuleren ter hoogte van het ovarium de follikel-
groei en de daaropvolgende ovulatie.
De oestrische cyclus van het rund vertoont twee of drie gol-
ven van folliculaire groei (99), waarbij de dominante follikel
van de tweede respectievelijk derde \'follikelgolf\' zal ovule-
ren. Het optreden van een nieuwe follikelgolf wordt gedefi-
nicerd als de eerste dag waarop door echografisch onderzoek
een follikel van 4-5 mm wordt geregistreerd in een groep
groeiende follikels (34). De toekomstige dominante follikel
van een follikelgolf is vroeger op te tnerken dan de overige
toekomstige ondergeschikte follikels en heeft aldus een
kleine voorsprong in diameter (40). De folliculogenese kan
onderverdeeld worden in een gonadotropine-onafhankelijke
fase (diameter <4 mm) en een gonadotropine-afhankelijke
fase, vanaf een diameter van 4 mm (41). Tijdens de gonado-
tropine-afliankelijke fase wordt de groei van de follikels ge-
stimuleerd door FSH. Elke nieuwe follikelgolf wordt vooraf-
gegaan door een stijging van FSH in de circulatie die
ongeveer 16 uur aanhoudt (37). Nadien treedt er een daling
van de FSH-concentratie op in de circulatie (34, 35). Deze
daling wordt veroorzaakt door de groeiende follikels, ver-
moedelijk door secretie van inhibine, waardoor er ter hoogte
van de hypofyse een negatieve feedback wordt uitgeoefend
op de FSH-secretie (35). Alhoewel paradoxaal, blijven de
follikels afhankelijk van FSH voor hun verdere groei (38).
Selectie van de dominante follikel gebeurt wanneer de
grootste follikel van de follikelgolf een diameter van = 8,5
mm heeft bereikt (34, 35). Deze doininante follikel heeft be-
paalde veranderingen ondergaan, in tegenstelling tot de ove-
rige follikels, zodat hij nog steeds gevoelig is voor lage FSH-
concentraties. Na selectie zorgt de dominante follikel voor
een verdere daling van FSH in de circulatie door een ver-
hoogde afgifte van oestradioI-I7B en inhibine (35, 39). Eén
van die veranderingen die optreedt bij de toekomstige domi-
nante follikel is het verwerven van LH-receptoren ter hoogte
van de granulosacellen, net vóór de selectie, zodat de follikel
kan reageren op de verhoogde LH-concentraties die rond het
tijdstip van selectie voorkomen (36).
De oestradiolconcentraties in de follikelvloeistof nemen toe

Hypothalamus

-ocr page 176-

in de grootste foliikel bij het begin van de selectie (2, 5),
maar het is nog niet duidelijk of oestradiol door een para-
criene dan wel een autocriene activiteit een rol speelt in het
selectieproces. Mogelijk is de toename van oestradiol het ge-
volg van de verhoogde LH-concentraties in de circulatie en
de toename van de LH-receptoren op de granulosacellen.
Het Insulin-like Growth Factor (IGF) System, dat bestaat uit
IGF-I en -2, IGF-receptoren, en de IGF-bindende proteïnen
(IGFBP\'s) en hun proteases, vertoont eveneens veranderin-
gen rond het tijdstip van selectie. De toekomstige dominante
follikel heeft reeds vóór de selectie lagere IGFBP-concen-
traties (IGFBP-2, IGFBP-4) dan de toekomstige onderge-
schikte follikels (2, 68) en dit is ook naderhand het geval (2,
5). Hierdoor neemt de vrije bioactieve fractie van IGF-1 en
IGF-2 toe. De beide groeifactoren stimuleren de celgroei en
de oestradiolproductie en ze verhogen de gevoeligheid van
granulosacellen voor FSH bij rundvee (104). De lagere con-
centratie IGFBP-4 in de dominante follikel is te verklaren
door een hogere activiteit van het protease dat dit proteïne af-
breekt (95, 104). De lagere IGFBP-2 concentratie zou echter
niet het gevolg zijn van een hogere aciviteit van het overeen-
komstige protease (104).

De rol van inhibine, activine en zijn bindend proteïne folli-
statine in het selectieproces van de dominante follikel is nog
onduidelijk. Sommige auteurs konden voor wat betreft deze
factoren geen verschil aantonen tussen de toekomstige do-
minante follikel en de ondergeschikte follikels rond het tijd-
stip van selectie (5, 64). Anderen vonden hogere concentra-
ties inhibineprecursoren (2, 66, 107) en activine (2), en
lagere concentraties follistatine (2) bij de toekomstige domi-
nante follikel.

Samengevat gebeurt vermoedelijk het volgende rond het
tijdstip van selectie. Bij de dominante follikel stimuleert LH
het IGF-systeem en de steroïdproductie. Door de lokale ef-
fecten van IGF-1 en oestradiol slaagt de dominante follikel
er in de lage FSH-concentraties verder te benutten voor zijn
groei. De ondergeschikte follikels hebben dit ontwikkelings-
stadium nog niet bereikt en zijn aldus niet meer gevoelig
voor de lage FSH-concentraties.

De dominante follikel gaat ofwel in atresie of ovuleert.
Ovulatie kan slechts plaatsvinden na het optreden van de
LH-piek. Deze piek blijft uit zolang het progesterongehalte
hoog is, met andere woorden zolang het corpus luteum actief
is. In afwezigheid van een actief corpus luteum, zal de domi-
nante follikel door zijn oestradiolproductie de pre-ovulatoire
LH-piek uitlokken en vervolgens ovuleren (115).

OVARIËLE ACTIVITEIT NA DE PARTUS

Tijdens de graviditeit zijn de progesteronconcentraties, en
tijdens de laatste veertig dagen van de graviditeit ook de
oestrogenenconcentraties, in de maternale circulatie hoog.
De oestrogenenconcentraties nemen zelfs nog toe naar het
einde van de dracht (58). Hierdoor wordt de GnRH-secretie
van de hypothalamus onderdrukt, en derhalve ook de gona-
dotropinenproductie in de hypofyse (58, 75, 97). De laatste
twee weken van de dracht treedt er een daling op van het pro-
gesterongehalte in het plasma en vlak voor de partus ook van
het oestrogeengehalte, waardoor de GnRH-secretie opnieuw
op gang kan komen (58). Kort na de partus wordt het GnRH
slechts in kleine hoeveelheden vrijgesteld (101). De secretie
neemt echter geleidelijk toe, zowel in hoeveelheid als in fre-
quentie. Tengevolge daarvan stijgt de plasma FSH-concen-
tratie waardoor de folliculaire ontwikkeling gestimuleerd
wordt (85). De LH-secretie neemt minder snel toe, daar de
hypofyse nog relatief ongevoelig is voor de GnRH-geïndu-
ceerde LH-vrijstelling zolang het GnRH niet een bepaalde
drempelconcentratie en secretiefrequentie bereikt heeft (97).
Wanneer de GnRH-secretie voldoende groot is, stijgt de LH-
pulsfrequentie (85). De door de gonadotropinen gestimu-
leerde follikelgroei gaat gepaard met de productie van oe-
stradiol-1713, waardoor er een positieve feedback wordt
uitgeoefend op de hypothalamus en de hypofyse, met een
verhoogde vrijstelling van gonadotropinen, vooral LH, tot
gevolg (102). Dit positieve feedbackmechanisme werkt pas
optimaal na ongeveer twee weken post partum. Dan kan de
pre-ovulatoire LH-piek optreden en ovuleert de follikel. Bij
een normaal puerperiuin en bij normaal functionerende ova-
ria treedt de eerste ovulatie post partum bij melkkoeien op
tussen dag 10 en dag 25 (87,100). Dit tijdstip kent echtereen
grote variatie, te wijten aan verschillende factoren. Dooreen
negatieve energiebalans (9, 11), metabole stoornissen (48),
puerperale infecties en ziekten (50, 79), een abnormaal ver-
loop van de partus en het puerperium (79), een onevenwich-
tige voeding tijdens de droogstand (97) en het afkalven tij-
dens de herfst (79) wordt het tijdstip waarop de eerste
ovulatie optreedt uitgesteld.

PATHOGENESE VAN COF

Inleiding

Opdat de follikelontwikkeling en de ovulatie normaal zou-
den verlopen, dienen de onderscheiden hormonen op het
juiste moinent en in de juiste concentratie vrijgesteld te wor-
den. Het endocriene systeem moet derhalve perfect functio-
neren en \'afgesteld\' zijn om tot een goed resultaat te leiden.
Dysfuncties kunnen optreden op verschillende niveaus van
dit systeem. In de literatuur is men het er over eens dat het
ontstaan van COF te wijten is aan een gestoorde LH-vrijstel-
ling en/of -werking, waardoor de follikel niet ovuleert maar
doorgroeit en cysteus ontaardt. De oorzaak van de LH-defi-
ciëntie kan gelocaliseerd zijn op verschillende niveaus van
de hypothalamo-hypofysaire-gonadale as.
In de literatuur wordt nergens vermeld welke factor de vor-
ming van een folliculaire dan wel geluteïniseerde cyste ver-
oorzaakt. Een logische uitleg is dat tijdens de vorming van
de cyste de LH-concentratie in de circulatie bepaalt of er al
dan niet luteïnisatie optreedt. Een andere mogelijkheid is
misschien dat het aantal LH-receptoren in de wand van de

-ocr page 177-

follikel die cysteus ontaardt, kan variëren zodat de ene cyste
luteïniseert en een andere niet. De graad van luteïnisatie be-
paalt dan welk hormoon hoofdzakelijk zal worden gevormd
door de cyste.

De pathogenese van COF is voornamelijk bestudeerd aan de
hand van de inductie van cysten, waarbij er noch onder-
scheid is gemaakt wat betreft het soort cysten, noch wat be-
treft het tijdstip van voorkomen na het afkalven. Derhalve
worden in dit artikel mogelijke ontstaansmechanismen alge-
meen besproken, tenzij anders vermeld.

HYpothalamo-hypofysaire dysfunctie

Een deficiënte afgifte van GnRH uit de hypothalamus zou de
vorming van cysten in de hand kunnen werken (116), omdat
hierdoor te lage concentraties FSH en vooral LH worden
vrijgesteld. Cook
et al. (13) toonden aan dat de GnRH-in-
houd van hypothalamusweefsel lager was bij koeien met
COF dan bij normale koeien. Ook de verspreiding van
GnRH in de hypothalamus was verschillend. Mogelijk is er
bij COF koeien een te geringe GnRH-vrijstelling door de
hypothalamus, met als gevolg een te geringe LH-secretie
door de hypofyse.

Een dysfunctie van de hypofyse ten gevolge van een vermin-
derde gevoeligheid voor GnRH zou eveneens het ontstaan
van COF kunnen verklaren, maar lijkt weinig waarschijnlijk.
Bij koeien met COF werd namelijk aangetoond dat het aantal
GnRH-receptoren in de hypofysevoorkwab niet lager was
dan bij normale dieren (8). Bovendien was er geen verschil
in LH-inhoud van de hypofyse (8, 13) en leidde de behande-
ling van aangetaste dieren met GnRH tot een normale vrij-
stelling van LH (116).

In welke mate een gestoorde secretie van FSH en/of LH door
de hypofysevoorkwab een rol zou kunnen spelen in de patho-
genese van cysteuze ovariële follikels, is onduidelijk. Voor
wat betreft de gemiddelde plasmaconcentraties, de pulsfre-
quentie en de pulsamplitude van FSH konden geen verschil-
len worden vastgesteld tussen COF-koeien en controledieren
(13,45).

Voor wat LH daarentegen betreft, vonden Cook et al. {13) bij
COF-koeien hogere gemiddelde plasmaconcentraties en een
grotere pulsfrequentie en puls-amplitude tijdens de follicu-
laire fase van de cyclus voorafgaand aan de diagnose van
COF. Ook Hamilton
et al. (45) onderzochten LH-concentra-
ties in het bloed bij koeien met spontaan optredende COF en
bij koeien met geïnduceerde COF, en dit zowel tijdens de
ontwikkeling als tijdens de persistentie van de cysteuze folli-
kels. Er werd geen LH-piek waargenomen. Anderzijds kon-
den Brown
et al. (8) geen verschillen in FSH- en LH-gehal-
tes vinden tussen controledieren en koeien met COF
Yoshioka
et al. (119) stelden vast dat vóór de vorming van
ovariële cysten de LH-piek uitbleef Bij een COF-koe die
spontaan herstelde, trad er regressie van de cyste op, zodat
normale follikels zich konden ontwikkelen en de dominante
follikel ovuleerde. Bij deze koe werd er wel een pre-ovula-
toire toename van de LH-concentratie waargenomen, maar
dit gebeurde niet tijdens de regressie van de cyste (120). In
beide studies betrof het cysten die werden gediagnostiseerd
ten vroegste zeven maanden na de partus.
Algemeen wordt een deficiënte of fout getimede pre-ovula-
toire LH-piek beschouwd als dé primaire oorzaak of als één
van de oorzaken van persisterende ovariële cysten (16, 64).
Waardoor deze stoornis in het optreden van de LH-piek ont-
staat, is tot op heden onvoldoende bekend.

In dit verband dient opgemerkt te worden dat er bij de mens
een variante vorm van LH is aangetoond. Die verschilt van
het originele LH door het optreden van twee puntmutaties in
het gen voor de 13-subunit van het LH (44, 76). Wanneer er in
de immuno-assays gebruik gemaakt wordt van monoclonale
antistoffen, bestaat derhalve de kans dat de LH-piek niet
aangetoond kan worden. Tevens was de
in vitro bio-activiteit
van deze LH-variant verhoogd, terwijl de halfwaardetijd
in
vivo
verlaagd was. Of deze genetische variant ook bij dieren
voorkomt, is tot op heden niet onderzocht.

Verscheidene onderzoekers hebben getracht te achterhalen
waarom de LH-piek deficiënt is. Veel van dit onderzoek is
echter uitgevoerd bij koeien die reeds cysten hadden. Aan de
bevindingen kan dan ook in veel gevallen geen enkele
conclusie worden verbonden, daar niet bekend is of een
bepaalde afwijking het gevolg is van de aanwezigheid van
COF of dat de gevonden afwijking al aanwezig was vóór het
ontstaan van COF.

Om de invloed van oestrogenen op de LH-vrijstelling te
onderzoeken, injecteerden Zaied
et al. (122) oestradiolmo-
nobenzoaat bij koeien met cysteuze ovariële follikels. Zij
constateerden dat het interval tussen de oestradioltoediening
en de LH-piek langer was bij de COF-koeien dan bij de con-
troledieren. Dit wijst op een gestoorde positieve feedback-
werking van oestradiol op de hypothalamo-hypofysaire as.
Normaal induceert oestradiol, dat tijdens de folliculogenese
vooral gevormd wordt door de dominante follikel, bij een
bepaalde drempelwaarde de secretie van de pre-ovulatoire
LH-piek. Treedt de LH-piek echter te laat op, dan is de
dominante follikel niet meer in staat om te ovuleren. In dat
geval zouden follikels kunnen doorgroeien tot cysten en
persisteren.

Bij koeien waar vanwege COF de ovaria werden verwijderd,
vonden De Silva en Reeves (18) geen vertraagde LH-piek na
oestradioltoediening. RefsaI
et al. (89) zagen na behandeling
met oestrogenen een LH-piek bij 25 procent van de koeien
waarbij cysten waren geïnduceerd. Dit percentage bedroeg
slechts 8,5 procent bij de koeien, waarbij de cysten spontaan
waren ontstaan (90). Dobson en Nanda (22) vonden bij vijf-
tig procent van de COF-koeien een LH-piek na toediening
van oestradiol. De verschillen in de onderzoeksresultaten
zouden verklaard kunnen worden door het feit dat ovariële
cysten oestradiol produceren gedurende een bepaalde pe-
riode en daarna nog aanwezig kunnen blijven zonder enige
endocrinologische activiteit (21). Bij ooien werd aangetoond
dat de LH-piek ontregeld kan worden door blootstelling aan
fysiologische doses oestradiol gedurende twee of meer da-
gen (81). Verondersteld kan worden dat de cysteuze follikels
bij COF-koeien die op oestradioltoediening reageren met
een LH-piek geen oestradiol produceren. COF-koeien die
niet met een LH-piek reageren op oestradioltoediening zou-
den cysten hebben die nog wel oestradiol produceren.
Het feedbackmechanisme van oestradiol op de vrijstelling
van LH zou dus een rol kunnen spelen in de pathogenese van
COF, maar een duidelijk bewijs is hiervoor nog niet gele-
verd.

Ovariële dysfunctie

Zoals hierboven gesteld, bezitten kleine tertiaire follikels
weinig of geen LH-receptoren. De toename van het aantal
LH-receptoren, die noodzakelijk is opdat de follikel kan rea-
geren op de pre-ovulatoire LH-piek, wordt gedeeltelijk be-

-ocr page 178-

werkstellige! door het circulerend LH (116). Een onvol-
doende LH-vrijstelling of vrijstelling op een verkeerd tijd-
stip, zouden kunnen leiden tot een onvoldoende ontwikke-
ling van de LH-receptoren (30,64).

Bij de vrouw bestaat er een syndroom dat bekend staat als het
Poly Cysteus Ovarium Syndroom (PCOS). Het wordt geken-
merkt door hyperandrogenisme, chronische anovulatie, een
verhoogde LH/FSH-ratio in de algemene circulatie door LH-
hypersecretie en insulineresistentie samen met de daarmee
geassocieerde hyperinsulinemie (118). Obesiteit treedt in
vijftig procent van de gevallen op bij vrouwen met PCOS,
waardoor de insulineresistentie en de hyperinsulinemie toe-
nemen. Rajaniemi
et al. (88) stelden vast dat het aantal LH-
receptoren in de cysten van vrouwen met PCOS slechts 51
procent bedroeg van dat van normale pre-ovulatoire follikels.
Gezien de verhoogde LH/FSH-ratio bij vrouwen met PCOS
werd gesuggereerd dat de verhoogde LFI-spiegel in het serum
een \'down\'-regulatie van de LH-receptoren in de cystenwand
tot gevolg had. Een langdurig verhoogde hormoonconcentra-
tie zou namelijk een afname van het aantal receptoren voor
dit hormoon in de doelwitorganen veroorzaken. Door reduc-
tie van het aantal LH-receptoren kan de follikel dan onvol-
doende reageren op de pre-ovulatoire LH-piek, waardoor
ovulatie uitblijft. Het blijft echter onduidelijk of het tekort aan
receptoren de oorzaak dan wel het gevolg is van PCOS.
Of deze bevindingen bij de mens geëxtrapoleerd mogen wor-
den naar koeien is zeer de vraag. Een feit is dat bij koeien zo-
wel folliculaire als geluteïniseerde cysten vaak goed reage-
ren op exogeen toegediende geneesmiddelen met een
LH-werking (17), wat er op wijst dat de cysten nog reactief
zijn ten opzichte van LH en dus voldoende LH-receptoren
bevatten. Kawate
et al. (52) constateerden echter dat het aan-
tal FSH- en LH-receptoren in de granulosacellen van cysten
beduidend lager was dan in normale rijpe follikels.
Bovendien was het aantal LH-receptoren in de theca interna
van folliculaire cysten significant kleiner dan bij normale
grote follikels en geluteïniseerde cysten.
Het afwezig zijn van granulosacellen in de cystenwand, die
instaan voor de productie van oestradiol-1713, zou het uitblij-
ven van de LH-piek kunnen verklaren. Oestradiol-17B ver-
oorzaakt immers, indien het in voldoende hoge mate aanwe-
zig is, het vrijstellen van de pre-ovulatoire LH-piek. Volgens
Booth (6) en Farin
et al. (31) zijn de granulosacellen afwezig
bij vijftig procent van de cysteuze ovariële follikels.
Bamberg
et al. (3) vonden een verlaagde activiteit van het
enzym aromatase in cysten ten opzichte van normale folli-
kels. Dit enzym is aanwezig in de granulosacellen en zorgt
voor de omzetting van androgenen naar oestrogenen. Cysten
zonder granulosacellen bevatten derhalve weinig of geen
oestradiol. Erickson
et al. (29) suggereerden dat een onvol-
doende stimulatie van het aromatase door FSH cystenvor-
ming zou kunnen veroorzaken. Ook in al deze onderzoeken
is weer niet duidelijk wat oorzaak is en wat gevolg.

Hypothyroïdie

Bij de vrouw (93), bij de zeug (71), bij het konijn (110) en bij
de rat (61) is hypothyroïdie geassocieerd met het optreden
van cysteuze ovariële follikels. Tot op heden is er echter nog
geen onderzoek uitgevoerd naar een mogelijk verband tus-
sen hypothyroïdie en het ontstaan van COF bij melkkoeien.

Bijnierhyperfunctie

Bij vrouwen met het PCO-syndroom is er vaak een ver-
hoogde secretie van androgenen door de bijnier, al dan niet
in combinatie met ovariële androgenenoverproductie (25,
94). Hyperandrogenisme kon tot op heden niet worden aan-
getoond bij COF-koeien (20, 54), zelfs niet bij deze die se-
cundaire geslachtskenmerken van een stier vertoonden (72).
Diepgaander onderzoek naar hypersecretie van androgenen
door de bijniercortex bij het rund is tot op heden niet uitge-
voerd.

Enkele onderzoekers (64) menen echter dat een hyperfunctie
van de cortex van de bijnier een rol speelt in het ontstaan van
COF, door een verhoogde secretie van cortisol. De melkkoe
wordt rond de afkalfperiode en onmiddellijk daarna blootge-
steld aan verschillende stressfactoren. De partus, het begin
en de piek van de lactatie, de negatieve energiebalans en het
veriies van lichaamsreserves zorgen voor een extra belasting
van haar metabolisme. Volgens Torres
etal.(\\\\\\) leidt dit tot
een hyperfunctie van de bijnier. Zij vonden dat de ge-
middelde plasmacortisolconcentraties tijdens de eerste week
post partum hoger waren bij pluripare dieren dan bij unipare,
en dat de hoogte van de LH-piek duidelijk negatief gecorre-
leerd was met deze cortisolconcentratie. Misschien kan hier-
door de hogere incidentie van COF bij pluripare dieren ge-
deeltelijk verklaard worden.

Invloed van Insuline

Insuline zou een rol kunnen spelen in de pathogenese van
COF. Het is een zogenaamd pro-gonadotropine dat via zijn
eigen receptor een synergistisch effect uitoefent op de gona-
dotropinen-gemedieerde folliculaire groei en steroïdgenese
(120). Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat
insuline zowel de proliferatie van cellen in de follikelwand
als de oestradiolproductie stimuleert (10, 43, 67, 103, 105).
Price en Silva (86) toonden aan dat insuline
in vitro de ex-
pressie van het enzym aromatase in de granulosacellen sti-
muleert. Dit aromatase is nodig voor de vorming van oestra-
diol in de follikel. Een stoornis van de insulinewerking ter
hoogte van de ovaria, ten gevolge van insuline-ongevoelig-
heid of een receptorstoornis, zou het endocriensysteem kun-
nen ontregelen. PCOS bij de vrouw gaat vaak gepaard met
insulitieresistentie en hyperinsulinemie (73, 74). Tevens
wordt er een verhoogde LH/FSH-ratio in de circulatie vast-
gesteld bij vrouwen met PCOS. Door het synergistisch effect
van insuline en LH op de granulosacellen zou er een voortij-
dige differentiatie en luteïnisatie van deze cellen optreden,
rnet als gevolg het stilvallen van de folliculaire maturatie
(32). Opsomer
et al. (80) onderzochten of dit ook het geval is
bij koeien met COF. Er kon bij deze koeien echter geen insu-
lineresistentie aangetoond worden. Integendeel zelfs, COF-
koeien hadden een lagere insulinerespons dan controledie-
ren na intraveneuze glucosetoediening. Door te lage
insulineconcentraties in de algemene circulatie, zou er een
onvoldoende stimulatie/modulatie van de follikelontwikke-
ling en steroïdproductie kunnen optreden. Dit leidt dan tot
een onvoldoende positieve feedback op het neuro-endo-
criene syteem, waardoor de LH-piek en de ovulatie uitblij-
ven. Verder onderzoek naar de betrokkenheid van insuline in
de pathogenese van COF is nodig.

Risicofactoren

Uit epidemiologische studies is gebleken dat bepaalde facto-
ren de incidentie van COF verhogen. Ook hier wordt er in de
literatuur helaas geen onderscheid gemaakt tussen de soor-

-ocr page 179-

ten cysten en het tijdstip post partum waarop ze zijn opgetre-
den. De risicofactoren worden hieronder besproicen en waar
mogelijk is gespecificeerd per cystensoort.

Erfelijkheid

Zowel Kirk et al. (57) als Cole et al. {\\2) toonden aan dat er
duidelijke aanwijzingen zijn voor een genetische aanleg
voor COF. Bij dochters van bepaalde stieren vonden zij een
hogere incidentie van COF. Telkens ging het om dieren waar-
bij de diagnose na de 30e dag p.p. was gesteld. Hooijer
et al.
(46) stelden vast dat de erfelijkheidsgraad van COF 0,066
bedroeg. Dit is laag in vergelijking met melkproductie- en
exterieurkenmerken, maar hoog in vergelijking met andere
vruchtbaarheidskenmerken waarvan de erfelijkheidsgraad
nauwelijks 0,03 bedraagt.

In Zweden werd over een periode van twintig jaar het percen-
tage dieren met COF teruggebracht tot minder dan de helft
door systematisch stieren die dochters met COF voortbrach-
ten, uit de fokkerij te weren (109). Ondanks de lage erfelijk-
heidsgraad kan op deze manier de incidentie van COF in een
populatie langzaam teruggedrongen worden.

Pariteit

Marcek et al. (65) constateerden dat de incidentie van COF bij
multipare runderen tussen 22 en 46 dagen na de partus, 39
procent bedroeg en slechts elf procent bij unipare. Met behulp
van rectaal onderzoek werd 57 procent van de cysten gecatalo-
geerd als folliculair en 43 procent als geluteïniseerd. Bij con-
trole door middel van melkprogesteronbepaling bedroegen
deze percentages echter respectievelijk 36 procent en 64 pro-
cent. Ook Bartlett
et al. (4), Emanuelson en Bendixen (27) en
Laporte
et al. (60) toonden aan dat COF meer voorkomen bij
oudere dieren. Laporte
et al. registreerden cysten vanaf de par-
tus tot ten laatste twintig maanden nadien, terwijl Emanuelson
en Bendixen dit deden tussen dag 40 p.p. en dag 305 p.p.
Geconcludeerd werd dat zowel de vroege postpartum-cysten
als dc latere cysten meer voorkomen bij multipare koeien.

Tijdstip post partum

Zoals vermeld bij het voorkomen van COF, wordt de prevalen-
tie van cysten sterk beïnvloed door het lactatiestadium.
Tijdens de eerste twee maanden na de partus is de prevalentie
van COF het hoogst. Vooral gedurende de tweede maand van
dc lactatie worden cysten het meest gediagnostiseerd: 35 pro-
cent volgens Bartlett
et al. (4), 39 procent volgens Laporte et
al.
(60). Bartlett et al. (4) constateerden bovendien een tweede
piek van voorkomen tussen 190 en 220 dagen post partum.

Melkproductie

Over het optreden van COF in relatie met de melkproductie
zijn de meningen verdeeld. COF wordt vaak gezien bij hoog-
productief melkvee, maar Kesler en Garverick (53) sugge-
reerden dat de verhoogde melkproductie geen oorzaak, maar
eerder een gevolg is van het veranderde hormonale milieu bij
koeien met COF. Bartlett
et al. (4) konden niet aantonen dat
een verhoogde melkproductie COF veroorzaakt. Nanda
et
al.
(70) vonden evenmin een relatie tussen de melkproductie
en het voorkomen van COF op zes weken of meer na de par-
tus. Wel constateerden zij dat de duur van de piekmelkpro-
ductie tijdens de lactatie beduidend korter was bij COF-
koeien dan bij controledieren. Dit zou kunnen wijzen op een
gemeenschappelijke oorzaak van zowel een vroege terugval
in de melkproductie als van het ontstaan van COF.

Voornoemde bevindingen zijn in tegenspraak met de resulta-
ten van Emanuelson en Bendixen (27) die vaststelden dat het
risico op COF toenam met een verhoogde melkproductie in
de lopende lactatie, maar afnam met een verhoogde produc-
tie in de vorige lactatie. Ook Laporte
et al. (60) stelden vast
dat een hogere melkproductie meer risico oplevert voor het
ontwikkelen van COF.

Er bestaan dus veel tegenstrijdige gegevens over de vermeende
invloed van de melkproductie op het ontstaan van COF.

Seizoen van afkalven

Volgens Kesler en Garverick (53) komen er meer cysten
voor tijdens de wintermaanden december, januari en febru-
ari. Emanuelson en Bendixen (27) vonden dat dieren die
kalfden in de periode juli-december een hoger risico hadden
op het ontwikkelen van COF.

Stress

Bij schapen oefenen endorfines en enkefalines, die bij be-
paalde stresstoestanden zoals hitte, koude, of ondervoeding
worden vrijgesteld, een remmende invloed uit op de GnRH-
secretie. Hierdoor wordt ook de pulsvrijstelling van LH ne-
gatief beïnvloed (59).

Crump en Rodway (15) toonden aan dat er bij schapen met
hypoglycemie, geïnduceerd door toediening van een insu-
line-infuus, in vijf van de elf gevallen geen LH-piek optrad
na toediening van oestradiol. Bij hypoglycemie nemen de
bloedplasiTiagehaltcs van adrenocorticotroop hormoon
(ACTH), glucocorticosteroïden en B-endorfine toe.
Glucocorticosteroïden kunnen de GnRH-secretie en de LH-
secretie remmen door in te werken op de hypothalamus en
de hypofyse (82).

Vaarzen die tijdens de folliculaire fase van de cyclus werden
blootgesteld aan stress door het toedienen van elektrische
schokken met een prikkelaar, reageerden met een acute toe-
name van de plasma-cortisolconcentraties. Bij enkele van
deze dieren bleef de pre-ovulatoire LH-piek uit (106). In een
volgend onderzoek werd vastgesteld dat verhoogde corti-
costeroïdcnconcentraties, geïnduceerd door toediening van
corticotropine, de pre-ovulatoire LH-piek inhibeerden
(107). Cortisol zou een onderdrukkend effect uitoefenen op
de pulsvrijstelling van LH uit de hypofyse. Er werd echter
niet nagegaan of er zich bij deze dieren nadien ook werkelijk
COF ontwikkelden.

Zowel Dobson et al. (23) als Ribadu et al. (92) toonden aan
dat cysten geïnduceerd konden worden door toediening van
adrenocorticotroop hormoon (ACTH). Behandeling met
ACTH leidde tot hogere cortisolconcentraties en een lagere
LH-pulsfrequentie. Volgens Dobson
et al. (23) zou de lagere
LH-pulsfrequentie eerder te wijten zijn aan de rechtstreekse
negatieve invloed van ACTH op de hypothalamus, dan aan
het onderdrukkend effect van
Cortisol. Watson en Munro
(113) toonden aan dat door toediening van ACTH de
progesteronproductie door de bijnier gestimuleerd wordt, en
wel in die mate dat dit de ovulatie van de dominante follikel
kan voorkomen. Progesteron onderdrukt immers de door
oestradiolgeïnduceerde LH-piek (56). Ribadu
et al. (92)
constateerden bovendien ook hogere oestradiol-17B-plas-
maconcentraties tijdens de ACTH-behandeling. Dit kan als
volgt verklaard worden: door de verminderde LH-pulsfre-
quentie kan de follikel niet ovuleren, maar groeit hij wel ver-
der door, met als gevolg dat de oestradiolsecretie langer
doorgaat.

-ocr page 180-

Invloed van intra-uteriene infecties

Volgens Bosu en Peter (7) zouden intra-uteriene infecties
een rol kunnen spelen in de pathogenese van COF. Hierbij
zouden de endotoxines, geproduceerd door de vooral Gram-
negatieve bacteriën, de synthese stimuleren van
Prostaglan-
dines die op hun beurt de cortisolsecretie door de bijnier sti-
muleren, waardoor tenslotte de pre-ovulatoire LH-piek
geblokkeerd wordt. In een volgend onderzoek toonden zij
aan dat deze intra-uteriene infecties het begin van de follicu-
logenese en de snelheid van de folliculaire groei vertraag-
den, en aldus een verlenging van het interval partus-eerste
ovulatie veroorzaakten. Dit zou er op kunnen wijzen dat in-
tra-uteriene infecties de synthese of de vrijstelling van
GnRH onderdrukken (83). Later werd aangetoond dat ver-
hoogde cortisolconcentraties inderdaad verantwoordelijk
zijn voor een verminderde GnRH-synthese of -vrijstelling
(84). Het belang van intra-uteriene infecties in de etiologie
van COF is echter nog niet volledig duidelijk.

Negatieve energiebalans

Refsdal (91) constateerde dat dieren die post partum niet
spontaan herstelden van COF, vetter waren op het tijdstip
van afkalven en nadien meer lichaamsgewicht hadden verlo-
ren dan controledieren. Bovendien vertoonden COF-dieren
beduidend hogere plasma-acetoacetaatconcentraties en la-
gere plasma-glucoseconcentraties dan normale dieren, het-
geen wijst op een groter ^nergiedeficiet.
De negatieve energiebalans heeft een negatief effect op de
LH-pulsfrequentie post partum. De LH-pulsfrequentie ver-
toont immers een negatieve correlatie met de plasmaconcen-
tratie van de Non-Esterified Fatty Acids (NEFA\'s) (42), die
een indicatie is voor de negativiteit van de energiebalans.
Het positieve feedbackmechanisme van oestradiol op de LH-
vrijstelling wordt blijkbaar niet beïnvloed door de negatieve
energiebalans. Dobson en Nanda (22) konden geen verband
aantonen tussen de LH-respons na oestradioltoediening en de
plasmaconcentratie van 3-ß-hydroxybutyraat, eveneens een
parameter voor de negativiteit van de energiebalans.

Discussie en conclusie

Uit dit overzicht blijkt dat, ondanks het vele onderzoek, de
pathogenese van COF nog niet volledig duidelijk is. Een
groot probleem bij onderzoek naar COF is het ontbreken van
een juiste definitie. Dc verschillende criteria die in de huidige
definitie vooropgesteld worden, zoals de grootte, de tijdsduur
en het afwezig zijn van een corpus luteum zijn immers be-
twistbaar. Er is behoefte aan een betere definitie, maar om
nieuwe criteria voorop te kunnen stellen is een betere kennis
van de pathogenese vereist. Het is aldus een vicieuze cirkel.
Mogelijk is het nodig om een onderscheid te maken naarge-
lang het tijdstip post partum waarop de cysteuze follikels
optreden. De metabole toestand waarin de koe zich bevindt,
is namelijk sterk afhankelijk van het tijdstip post partum en
gezien de invloed van de energiebalans en bepaalde meta-
bole hormonen op de voortplanting, is de pathogenese van
COF waarschijnlijk ook verschillend naargelang het tijdstip
post partum. Een ander criterium dat in de huidige definitie
van COF ontbreekt, is het al dan niet interfereren van de
cysteuze follikel met de ovariële cyclus. Zo kunnen indiffe-
rente cysten samen met een corpus luteum voorkomen en lij-
ken ze de cyclus niet te beïnvloeden. Aldus zouden deze niet
als COF bestempeld mogen worden. Maar zijn deze cysten
wel echt indifferent? Misschien is de indifferente cyste hor-
monaal inactief na een actieve periode (21), waarna een
nieuwe dominante follikel is geovuleerd met vorming van
een corpus luteum. Een andere mogelijkheid is dat de
cysteuze follikel zich heeft gevormd in de aanwezigheid van
een corpus luteum uit de vorige ovariële cyclus. Kortom, het
is nog onduidelijk welke interpretatie gegeven moet worden
aan het voorkomen van dit soort cysteuze follikels.
Een andere moeilijkheid bij het onderzoek naar de pathoge-
nese van COF is het feit dat het optreden ervan niet voor-
speld kan worden. Aldus kan de fase voorafgaand aan de vor-
ming van een cysteuze follikel moeilijk bestudeerd worden.
Vaak is het moeilijk te besluiten of de waargenomen veran-
deringen oorzaak of gevolg van COF zijn. Inductie van COF
is mogelijk, maar weerspiegelt niet de natuurlijke situatie zo-
dat een extrapolatie van de resultaten naar natuurlijk voorko-
mende cysteuze follikels voor discussie vatbaar is.
Verder onderzoek naar de rol van het ovarium en de follikels
in de pathogenese is vereist, aangezien hierover nog maar
weinig bekend is. De primaire stoornis(sen) zou(den) zich
hier kunnen situeren, leidend tot een gestoorde follikelont-
wikkeling en oestradiolproductie, waardoor de pre-ovula-
toire LH-piek achterwege blijft en de dominante follikel niet
kan ovuleren. Gezien de hoge incidentie van COF tijdens de
periode van negatieve energiebalans gedurende de eerste we-
ken post partum en de invloed van metabole hormonen zoals
insuline en IGF\'s op de follikelontwikkeling, zijn deze hor-
monen waarschijnlijk betrokken bij het ontstaan van COF,
zoals reeds werd aangegeven door Opsomer
et al. (80). Ook
andere factoren die lokaal de follikelontwikkeling stimule-
ren, kunnen gestoord zijn bij koeien die COF ontwikkelen.
Identificatie van deze factoren kan aanleiding geven tot ge-
richt genetisch onderzoek om de erfelijke factor(en) van
COF te achterhalen. Kennis van de oorzakelijk genetische
factor kan belangrijk zijn voor verdere selectie in de melk-
veehouderij, gezien een doorgedreven selectie op alleen pro-
ductiekenmerken de incidentie van COF zal doen toenemen
(47).

Literatuur

1. Al-Dahash SYA, and David JSE. Anatomical features of cystic ovaries
found during an abattoir survey Vet Ree 1977; 101:320-4.

2. Austin EJ. Mihm M, Evans ACO. Knight PÜ, Ireland JLH, Ireland JJ,
and Roche JF. Alterations in intrafollicular regulatory factors and
apoptosis during selection of follicles in the first follicular wave of the
bovine estrous cycle. Biol Reprod 2001; 64: 839-48.

3. Bamberg E, Choi HS. MostI E. Klaring WJ, und Stockle W. Steroid
Hormongehalt und Aromatasenaktivität in Ovarialzysten des Rindes.
Mh Vet Med 1981;28:366-72.

4. Bartlett PC, Ngategize PK. Kaneene JB, Kirk JH. Anderson SM. and
Mather EC. Cystic follicular disease in Michigan Holstein-Friesian
cattle: incidence, descriptive epidemiology and economic impact.
PrevVetMed 1986; 4: 15-33.

5. Beg MA, Bergfelt DR, Kot K, Wiltbank MC, and Ginther OJ.
Follicular fluid factors and granulosa-cell gene expression associated
with follicle deviation in cattle. Biol Reprod 2001; 64: 24-33.

6. Booth JM. The milk progesterone test as an aid to the diagnosis of
cystic ovaries in dairy cows. Vet Ree 1988; 123:437-9.

7. Bosu WTK, and Peter AT. Evidence for a role of intrauterine infections
in the pathogenesis of cystic ovaries in postpartum dairy cows.
Theriogenology 1987; 28: 725-36.

8. Brown JL, Schoenemann HM, and Reeves JJ. Effect of treatment on
LH and FSH receptors in chronic cystic-ovarian diseased dairy cows. J
AnimSci 1986; 62: 1063-71.

9. Butler WR, and Smith RD. Interrelationships between energy balance
and postpartum reproductive function in dairy cattle. J Dairy Sei 1989;
72: 767-83.

-ocr page 181-

10. Campbell BK, Scaramuzzi RJ, and Webb R. Induction and mainte-
nance of oestradiol and immunoreactive inhibin production with FSH
by ovine granulosa cells cultured in serum-free media. J Reprod Fertil
1996; 106:7-16.

11. Canfield RW. and Butler WR. Energy balance and pulsatile LH secretion
in early postpartum dairy cattle. Dom Anim Endocrinol 1990; 7: 323-30.

12. Cole WJ, Bierschwal CJ, Youngquist RS, and Braun WF. Cystic ova-
rian disease in a herd of Holstein cows: a hereditary correlation.
Thcriogenology 1986; 25: 813-20.

13. Cook DL. Parfet JR. Smith CA, Moss GE, Youngquist RS, and
Garverick HA. Secretory patterns of LH and FSH during development
and hypothalamic and hypophysial characteristics following develop-
ment of steroid-induced ovarian follicular cysts in dairy cattle. J
Reprod Fertil 1991; 91: 19-28.

14. Cook DL. Smith CA, Parfet JR. Youngquist RS, Brown EM. and
Garverick HA. Fate and turnover rate of ovarian follicular cysts in
dairy cows. J Reprod Fertil 1990; 89: 155-66.

15. Crump AD, and Rodway RG. Hypoglycemia and LH release in the
ewe. Proceedings oftheNutr Soc 1986; 45: lOOA.

16. Day N. The diagnosis, differentiation, and pathogenesis of cystic ova-
rian disease. Vet Med 1991; 86: 753-60.

17. Day N. The treatment and prevention of cystic ovarian disease. Vet
Med 1991; 86: 761-6.

18. Dc Silva M. and Reeves JJ. Hypothalainic-pituitary function in chroni-
cally cystic and regularly cycling dairy cows. Biol Reprod 1988; 38:
264-9.

19. Dinsmore RP White ME, Guard CL, Jasko DJ, Perdrizet JA, Powers
PM, and Smith MC. Effect of gonadotropin-releasing hormone on
clinical response and fertility in cows with cystic ovaries, as related to
milk progesterone concentration and days after parturition. J Am Vet
Med Assoc 1989; 195:327-30.

20. Dobson H. Rankin JEF. and Ward WR. Bovine cysric ovarian disease:
plasma hormone concentrations and treatment. Vet Rec 1977; 101:
459-61.

21. Dobson H. Campbell BK. Gordon BM, and Scaramuzzi RJ. Endocrine
activity of induced persistent follicles in sheep. Biol Reprod 1997; 56:
208-13.

22. Dob.son H, and Nanda AS. Reliability of cyst diagnosis and effect of
energy status on LH released by estradiol or GnRH in cows with ova-
rian cysts. Thcriogenology 1992; 37:465-72.

23. Dobson H, Ribadu AY, Noble KM, Tcbble JE, and Ward WR.
Ultrasonography and hormone profiles of adrenocorticotrophic hor-
mone (ACTH)-induced persistent ovarian follicles (cysts) in cattle. J
Reprod Fertil 2000; 120: 405-10.

24. Douthwaite R, and Dobson H. Comparison of different methods of
diagnosis of cystic ovarian disease in cattle and an assessment of its
treatment with a progesterone-releasing intravaginal device. Vet Rec
2000; 147:355-9.

25. Dunaif A. Adrenal disorders and Polycystic Ovary Syndrome. Horm
Res 1992; 37, suppl 3: 39-44.

26. Edmondson AJ, Fissore RA, Pashen RL, and Bondurant RH. The use of
ultrasonography for the study of the bovine reproductive tract 1. Normal
and pathological ovarian strucmres. Anim Reprod Sci 1986; 12: 157-65.

27. Emanuelson U, and Bendixen PH. Occurrence of cystic ovaries in dairy
cows in Sweden. Prev Vet Med 1991; 10: 261 -71.

28. Erb HN. and White ME. Incidence rates of cystic follicles in Holstein
cows according to 15-day and 30-day intervals. Cornell Vet 1981; 71:
326-31.

29. Erickson GG. Hsueh AJW, Quigley ME, Raber RW, and Yen SSC.
Functional studies of aromatase activity in human granulosa cells
from normal and polycystic ovaries. J Clin Endocrinol and Metab
1979;49:514-9.

30. Eyestone WH, and Ax RL. A review of ovarian follicular cysts in cows,
with comparisons to the condition in women, rats and rabbits.
Thcriogenology 1984; 22: 109-25.

31. Farin PW, Youngquist RS, Parfet JR, and Garverick HA. Hormonal
changes by the development of ovarian cysts in cows. Theriogenology
1990; 34:633-41.

32. Franks S, Robinson S, and Willis DS. Nutrition, insulin and polycystic
ovary syndrome. Rev Reprod 1996; 1: 47-54.

33. Garverick HA. Ovarian follicular cysts in dairy cows. J Dairy Sci
1997;80:995-1004.

34. Ginther OJ. Selection of the dominant follicle in cattle and horses.
Anim Reprod Sci 2000; 60-61: 61 -79.

35. Ginther OJ, Beg MA, Bergfelt DR, Donadeu FX, and Kot K. Follicle
selection in monovular species - minireview. Biol Reprod 2001; 65:
638-47.

36. Ginther OJ. Bergfelt DR, Kulick LJ, and Kot K. Pulsatility of systemic
FSH and LH concentrations during follicular-wave development in
cattle. Theriogenology 1998; 50: 507-19.

37. Ginther OJ, Bergfelt DR, Kulick LJ, and Kot K. Selection of the domi-
nant follicle in cattle: establishment of follicle deviation in less than 8
hours through depression of FSH concentrations. Theriogenology
1999; 52:1079-93.

38. Ginther OJ. Bergfelt DR. Kulick LJ. and Kot K. Selection of the domi-
nant follicle in cattle: role of two-way functional coupling between fol-
licle-stimulating hormone and the follicles. Biol Reprod 2000; 62:
920-7.

39. Ginther OJ. Bergfelt DR, Kulick LJ, and Kot K. Selection of the domi-
nant follicle in cattle: role of estradiol. Biol Reprod 2000; 63: 383-9.

40. Ginther OJ, Kot K, Kulick LJ. and Wiltbank MC. Emergence and devi-
ation of follicles during the development of follicular waves in cattle.
Thcriogenology 1997; 48: 75-87.

41. Gong JG, Campbell BK, Bramley TA, Gutierrez CG, Peters AR, and
Webb R. Suppression in the secretion of follicle-stimulating hormone
and luteinizing hormone, and ovarian follicle develoment in heifers
continuously infused with a gonadotropin-releasing hormone agonist.
Biol Reprod 1996;55:68-74.

42. Grimard B, Humblot P Ponter AA, Mialot JP Sauvant D, and Thibier
M. Influence of postpartum energy restriction on energy status,
plasma LH and oestradiol secretion and follicular development in
suckled beef cows. J Reprod Fertil 1995; 104: 173-9.

43. Gutierrez-Aguilar CG. The effect of nutrition and metabolic hormones
on follicular development in cattle. PhD Dissertation, University of
Edinburgh, 1997: 146-66.

44. Haavisto AM, Pettersson K, Bergendahl M, Virkamaki A, and
Huhtaniemi 1. Occurrence and biological properties of a common
genetic variant of luteinizing hormone. J Clin Endocrinol and Metab
1995; 80: 1257-63.

45. Hamilton SA, Garverick HA, Keisler DH, Xu ZZ, Loos K, Youngquist
RS. and Salfen BE. Characterization of ovarian follicular cysts and as-
sociated endocrine profiles in dairy cows. Biol Reprod 1995; 53: 890-
8.

46. Hooijer GA. Kaal-Lansbcrgcn LMTE, Lubbers R, en Arendonk JAM
van. Cysteuzc eierstokken tc lijf. Veeteelt 1999; 16: 296-8.

47. Hooijer GA, Lubbers RBE Ducro BJ, Arendonk JAM van, Kaal-
Lansbergen LMTE, and Lende T van der. Genetic parameters for
cystic ovarian disease in Dutch black and white dairy cattle. J Dairy
Sci 2001; 84: 286-91.

48. Huszenicza G, Haraszti J. Molnar L, Solti L, Fekete S. Ekes K, and
Yaro AC. Some metabolic characteristics of dairy cows with different
post parrnm ovarian function. J Vet Med A 1988; 35: 506-15.

49. Ireland JJ. Control of follicular growth and development. J Reprod
Fertil, supplement 1987; 34: 39-54.

50. Janosi S. Huszenicza G. Kulcsar M. and Korodi P Endocrine and re-
productive consequences of certain endotoxin-mediated diseases in
farm animals: a review. Acta Vet Hung 1998; 46: 71-84.

51. Jcflcoate lA. and Ayliffe TR. An ultra.sonographic study of bovine
cystic ovarian disease and its treatment. Vet Rec 1995; 136: 406-10.

52. Kawate N, Inaba T. and Mori J. A quantitative comparison in the bo-
vine of steroids and gonadotropin receptors in normally developing
follicles and in follicular and luteinized cysts. Anim Reprod Sci 1990;
23:273-81.

53. Kesler DJ. and Garverick HA. Ovarian cysts in dairy cattle: a review. J
Anim Sci 1982; 55: 1147-59.

54. Kcsler DJ. Garverick HA, Caudle AB, Bierschwal CJ, Elmore RG, and
Youngquist RS. Testosterone concentrations in plasma of dairy cows
with ovarian cysts. J Dairy Sci 1979; 62: 1825-8.

55. Kesler DJ, Garverick HA, Caudle AB, Elmore RG, Youngquist RS, and
Bierschwal CJ. Reproductive hormone and ovarian changes in cows
with ovarian cysts. J Dairy Sci 1980; 63: 166-70.

56. Kesner JS, Padmanabhan V, and Concey EM. Estradiol induces and
progesterone inhibits the preovulatory surges of luteinizing hormone
and follicle-stimulating hormone in heifers. Biol Reprod 1982; 26:
571-8.

57. Kirk JH, Huffman EM. and Lane M. Bovine cystic ovarian disease:
hereditary relationships and case study. J Am Vet Med Assoc 1982;
181:474-6.

58. Knickerbocker JJ. Drost M, and Thatcher WW. Endocrine patterns
during the initiation of puberty, the estrous cycle, pregnancy and
parturition in cattle. In: Morrow D (editor). Current Therapy in
Theriogenology. 2"\'\'ed., Philadelphia: WB Saunders Co.; 1986: 117-25.

59. Kolb E. Recent findings on secretion of gonadoliberin in sheep and cattle-
Regulation and controllability (review paper). Mh Vet Med 1989; 44:490-3.

-ocr page 182-

60. Laporte HM, Hogeveen H, Schukken YH, and Noordhuizen JPTM.
Cystic ovarian disease in Dutch dairy cattle I. Incidence, risk factors
and consequences. Livest Prod Sci 1994; 38: 191-7.

61. Leathern JH. Hormonal influences on the gonadotropin-sensitive
hypothyroid rat ovary. Anat Rec 1958; 131:487-97.

62. Lee CN. Cook DL, Parfet JR, Smith CA, Youngquist RS, and
Garverick HA. Induction of persistent ovarian follicular structures fol-
lowing administration of progesterone near the onset of estrus in dairy
cattle. J Dairy Sci 1988;71:3505-8.

63. Leslie KE, and Bosu WTK. Plasma progesterone concentrations in
dairy cows with cystic ovaries and clinical response following fenpro-
stalene.CanVetJ 1983;24:352-6.

64. Lopez-Diaz MC, and Bosu WTK. A review of cystic ovarian degenera-
tion in ruminants. Theriogenology 1992; 37: 1163-83.

65. Marcek JM, Appell LH. Hoffman CC, Moredick PT, and Swanson V.
EfFect of supplemental B-carotene on incidence and responsiveness of
ovarian cysts to hormone treatment. J Dairy Sci 1985; 68: 71-7.

66. Martin TL, Fogwell RL, and Ireland JJ. Concentrations of inhibins and
steroids in follicular fluid during development of dominant follicles in
heifers. Biol Reprod 1991; 44: 693-700.

67. Matamaros lA, Cox NM. and Moore AB. Exogenous insulin and addi-
tional energy affect follicular distribution, follicular steroid concentra-
tions, and granulosa cell human chorionic gonadotropin binding in
swine. Biol Reprod 1990; 43: 1-7.

68. Mihm M, Austin EJ, Good TEM, Ireland JLH, Knight PG, Roche JE
and Ireland JJ. Identification of potential intrafollicular factors in-
volved in selection of dominant follicles in heifers. Biol Reprod 2000;
63:811-9.

69. NakaoT, Sugihashi A, Saga N, Tsunoda N, and Kawata K. Use of milk
progesterone enzyme immunoassay for differential diagnosis of folli-
cular cyst, luteal cyst, and cystic corpus luteum in cows. Am J Vet Res
1983:44:888-90.

70. Nanda AS, Ward WR. and Dobson H. The relationship between milk
yield and cystic ovarian disease in cattle. Br Vet J 1989; 145: 39-45.

71. Nesbitt REL. Abdul-Karim RJ, Prior JT, Shelly TJ, and Rourke JE.
Study of the effect of experimentally induced endocrine insults upon
pregnant and non pregnant ewes III ACTH and propylthiouracil
administration and the production of polycystic ovaries. Fertil Stcril
1967; 18:739-58.

72. Nessan GK, and King GJ. Relationship of peripheral estrogens and
testosterone concentrations to sexual behavior in normal and cystic
cows. Can Vet J 1981;22:9-11.

73. Nestlcr JE. Insulin regulation of human ovarian androgens. Hum
Reprod 1997; 12, supplement 1:53-62.

74. Nestler JE. Polycystic ovary syndrome: a disorder for the generalist.
Fertil Steril 1998;70:811-2.

75. Nett TM. Function of the hypothalamic-hypophysial axis during the
post-partum period in ewes and cows. J Reprod Fertil 1987; supple-
ment 34:201-13.

76. Nilsson C. Pcttersson K. Millar RP. Coerver KA, Matzuk MM. and
Huhtaniemi IT. Woridwide frequency of a common genetic variant of
luteinizing hormone: an international collaborative research. Fertil
Stcril 1997; 67: 998-1004.

77. Opsomer G, Coryn M, Deluyker H. and Kruif A de. An analysis of
ovarian dysfunction in high yielding dairy cows after calving based on
progesterone profiles. Reprod Dom Anim 1998; 33: 193-204.

78. Opsomer G, Coryn M, Mijten P en Kruif A de. Post-partum anoestrus
bij melkvee. Vlaams Diergeneesk Tijdsch 1997; 66: 61 -7.

79. Opsomer G, Crohn Y.T, Hertl J, Coryn M, Deluyker H, and Kruif A de.
Risk factors for postpartum ovarian dysfunction in high producing
dairy cows in Belgium: a field study. Theriogenology 2000; 53: 841-
57.

80. Opsomer G, Wensing T, Laevens H, Coryn M, and Kruif A de. Insulin
resistance: the link between metabolic disorders and cystic ovarian
disease in high yielding dairy cows? Anim Reprod Sci 1999; 56:211 -22.

81. Ozturk M, Smith RF, and Dobson H. Effect of prolonged exposure to
oestradiol on subsequent LH secretion in ewes. J Reprod Fertil 1998;
114: 1-9.

82. Padmanabhan V, Keech C, and Convey ME. Cortisol inhibits and
ACTH has no effect on LHRH-induced release of LH from bovine
pituitary cells/n vi7ro. Endocrinology 1983; 1 12: 1782-7.

83. Peter AT, and Bosu WTK. Influence of intrauterine infections and fol-
licular development on the response to GnRH administration in post-
partum dairy cows. Theriogenology 1988; 29:1163-75.

84. Peter AT, Bosu WTK. and Dedecker RJ. Suppression of preovulatory
luteinizing hormone surges in heifers after intrauterine infusions of
Escherichia co/i endotoxin. Am J Vet Res 1989; 50: 368-73 .

85. Peters AR, and Lamming GE. Regulation of ovarian function in the
post partum cow: an endocrine model. Vet Rec 1986; 118: 236-9.

86. Price CA, and Silva JM. Intracellular regulation of P450 aromatase by
FSH and insulin in bovine granulosa cells. J Reprod Fertil 1999;
Abstract Series 23: 5.

87. Rajamahendran R, and Taylor C. Characterization of ovarian activity
in post partum dairy cows using ultrasound imaging and progesterone
profiles. Anim Reprod Sci 1990; 22: 171-80.

88. Rajaniemi HJ, Ronbell L, Kauppila A, Ylostalo R. and Viako R.
Luteinizing hormone receptors in ovarian follicles of patients with
polycystic ovarian disease. J Clin Endocrinol Metab 1980; 51:1054-7.

89. Refsal KR, Jarrin-Maldonado JH, and Nachreiner RF Endocrine
profiles in cows with ovarian cysts experimentally induced by
treatment with exogenous estradiol or adrenocorticotropic hormone.
Theriogenology 1987; 28: 871-89.

90. Refsal KR, Jarrin-Maldonado JH, and Nachreiner RF. Basal and estra-
diol-induced release of gonadotropins in dairy cows with naturally oc-
curing ovarian cysts. Theriogenology 1988; 30: 679-93.

91. Refsdal AO. Ovariecyster hos melkekyr Norsk Veterinsertidsskrift
1982;94:789-96.

92. Ribadu AY, Nakada K. Moriyoshi M, Zhang WC, Tanaka Y, and Nakao
T. The role of LH pulse frequency in ACTH-induced ovarian follicular
cysts in heifers. Anim Reprod Sci 2000; 64: 21 -31.

93. Riddlesberger MM, Kuhn EP, and Munschauer RW. The association of
juvenile hypothyroidism and cystic ovaries. Radiology 1981; 139: 77-
80.

94. Rittmastcr RS, Deshwal N, and Lehman L. The role of adrenal hyper-
androgenism. insulin resistance, and obesity in the pathogenesis of
polycystic ovarian syndrome. J Clin Endocrinol Metab 1993; 76:
1295-9.

95. Rivera CJM, Chandrasekher YA, Evans AC, Giudice LC, and Fortune
JE. A potential role for insulin-like growth factor binding protein-4
proteolysis in the establishment of ovarian follicular dominance in
cattle. Biol Reprod 2001; 65: 102-11.

96. Roberts SJ. Infertility in the cow. In: Veterinary Obstetrics and Genital
Diseases: Theriogenology. 3\'"ded., Vermont: Woodstock; 1986:421-33.

97. Roche JF, and Diskin MG. Hormonal regulation of reproduction and
interactions with nutrition in female ruminants. In: v Engelhardt W,
Leonhard-Marek S, Breves G, Giesecke D (editors). Ruminant
Physiology: Digestion, Metabolism, Growth and Reproduction.
Proceedings of the Eighth International Symposium on Ruminant
Physiology. Stuttgart: Ferdinand Enkc Verlag;1995:409-28.

98. Roche JF Mihm M, and Diskin MG. Physiology and practice of induc-
tion and control of oestrus in cattle. In: Proceedings of the XIX\'\'^
Congress of the World Association for Buiatrics, Edinburgh 8-12 July
1996. United Kingdom; 1996: p. 157-63.

99. Savio JD, Kecnan L. Boland MR and Roche JF Pattern of growth of
dominant follicles during the oestrous cycle in heifers. J Reprod Fertil
1988;83:663-71.

100. Savio JD. Boland MP. Hynes N, and Rochc JF. Resumption of follicu-
lar activity in the early post partum period of dairy cows. J Reprod
Fertil 1990; 88: 569-80.

101. Schallenberger E, and Peterson AJ. Effect of ovariectomy on tonic
gonadotrophin secretion in cyclic and post-partum dairy cows.
J Reprod Fertil 1982;64:47-52.

102. Schallenberger E, and Prokopp S. Gonadotrophins and ovarian steroids
in cattlE IV Re-establishment of the stimulatory feedback action of
oestradiol-17 beta on LH and FSH. Acta Endocrinol 1985; 109:44-9.

103. Simpson RB, Chase CC, Spicer LJ, Vernon RK, Hammond AC, and
Rae DO. Effect of exogenous insulin on plasma and follicular insulin-
like growth factor I, insulin-like growth factor binding protein activity,
follicular oestradiol and progesterone, and follicular growth in super-
ovulated Angus and Brahman cows. J Reprod Fertil 1994; 102:483-92.

104. Spicer LJ. Chamberlain CS, and Morgan GL. Proteolysis of insulin-
like growth factor binding proteins during preovulatory follicular de-
velopment in cattle. Dom Anim Endocrinol 2001; 21: 1-15.

105. Spicer LJ, and Echternkamp SE. The ovarian insulin and insulin-like
growth factor system with an emphasis on domestic animals. Dom
Anim Endocrinol 1995; 12:223-45.

106. Stoebel DP, and Moberg GR Repeated acute stress during the follicular
phase and luteinizing hormone surge of dairy heifers. J Dairy Sci
1982;65:92-6.

107. Stoebel DP, and Moberg GP. Effect of adrenocorticotropin and Cortisol
on luteinizing hormone surge and estrous behavior
of cows. J Dairy
Sci 1982; 65: 1016-24.

108. Sunderiand SJ, Knight PG, Boland MR Roche JF. and Ireland JJ.
Alterations in intrafollicular levels of different molecular mass forms

-ocr page 183-

of inhibin during developmet of follicular- and luteal-phase dominant
follicles in heifers. Biol Reprod 1996; 54: 453-62.
109. Swedish Agriculture. Statistics Yearbook for 1976 to 1977. 1978:
114.

1 10. Thorsoe H. Development of polycystic ovaries following thyroidec-
tomy. Acta Endrocrinol 1962; 40: 161 -74.

111. Torres E,NakaoT,OsawaT, Moriyoshi M, Kawata K, and Nakada K.
Pospartum adrenal, pituitary and ovarian functions in dairy cows. J
Vet Med A 1997; 44: 133-42.

112. Turzillo AM, and Fortune JE. Suppression of the secondary FSH
surge with bovine follicular fluid is associated with delayed ovarian
follicular development in heifers. J Reprod Fertil 1990; 89: 643-53.

113. Watson ED, and Munro CD. Adrenal progesterone production in the
cow. Br Vet J 1984; 14:300-6.

114. White ME, and Erb HN. Treatment of ovarian cysts in dairy cattle. A
decision analysis. Cornell Vet 1980; 70: 247-57.

115. Woolums AR, and Peter AT. Cystic Ovarian Condition in Cattle. Part

I Folliculogenesis and Ovulation. Compend Contin Educ Pract Vet
(Food Animal) 1994; 16: 935-42.

116. Woolums AR, and Peter AT. Cystic Ovarian Condition in Cattle. Part

II Pathogenesis and Treatment. Compend Contin Educ Pract Vet
(Food Animal) 1994; 16: 1247-52.

117. Wright lA, Rhind SM, Smith AJ, and WhyteTK. Effects of body con-
dition and estradiol on luteinizing hormone secretion in post-partum
beef cows. Dom Anim Endocrinol 1992; 9: 305-12.

118. Yen SSC. Polycystic Ovary Syndrome (Hyperandrogenic Chronic
Anovulation), In: Reproductive endocrinology: physiology, patho-
physiology and clinical management. Philadelphia (Pa.): Saunders;
1999: p. 436-78.

119. Yoshioka K, Iwamura S, and Kamomae H. Ultrasonic observations on
the turnover of ovarian follicular cysts and associated changes of
plasma LH, FSH, progesterone and oestradiol-1713 in cows. Res Vet
Sci 1996;61:240-4.

120. Yoshioka K, Iwamura S, and Kamomae H. Changes of ovarian struc-
tures, plasma LH, FSH, progesterone and estradiol-17B in a cow with
ovarian cysts showing spontaneous recovery and relapse. J Vet Med
Sci 1998;60:257-60.

121. Youngquist RS. Cystic follicular degeneration in the cow. In : Morrow
D. (editor). Current therapy in Theriogenology. 2"\'\' ed., Philadelphia:
we Saunders Co.; 1986: 243-6.

122. Zaied AA, Garverick HA, Kesler DJ. Bierschwal CJ, Elmore RG, and
Youngquist RS. Luteinizing hormone response to estradiol benzoate in
cows postpartum and cows with ovarian cysts. Theriogenology 1981;
16:349-58.

A practical guide to Feline Dermatology

Boekbesprekin

Editors, Pascal Prélaud en Eric Cuagère.

Met de groeiende belangstelling voor de kat binnen de dier-
geneeskunde is de laatste jaren ook de behoefte toegeno-
men aan een dermatologieboek dat zich specifiek op deze
diersoort richt. Het verschijnen van het bock \'A practical
guide to Feline Dermatology\' belooft deze behoefte op
praktische wijze in te lossen. Hiertoe is door Prélaud en
Guagère een aantal gerenommeerde dermatologen aange-
zocht de meest recente informatie over huidaandoeningen
bij de kat bijeen te brengen.

De praktische benadering komt onmiddellijk tot uiting in
de indeling in hoofdstukken: De eerste zeventien hoofd-
stukken zijn op de \'klassieke\' wijze ingedeeld naar ver-
schillende ziektebeelden, gevolgd door een zevental hoofd-
stukken die ingaan op de diagnostische benadering van een
aantal veel voorkomende klinische verschijningsvormen
van huidproblemen bij de kat. Bij nadere beschouwing
blijkt ook de samenstelling van de eerste zeventien hoofd-
stukken eerder op praktische dan logische wijze tot stand
gekomen: er wordt bijvoorbeeld een apart hoofdstuk ge-
wijd aan de toegepaste biologie van de vlo, dat verder
iedere relatie lijkt te missen met de beschrijving van de kli-
nische aspecten van vlooienproblematiek in het hoofdstuk
over ectoparasitaire huidziekten. Het eosinofiele granu-
loomcomplex wordt in een eigen hoofdstuk behandeld,
waar het in feite gaat om een reactiepatroon van de huid en
het dus een betere plaats zou hebben temidden van de \'dia-
gnostic approach\' hoofdstukken. Deze benadering ver-
schaft weinig duidelijkheid in de achtergrond van en de
relatie tussen verschillende ziekten, echter voor praktisch
gebruik werkt het verrassend goed. Ruime aandacht wordt
besteed aan huidaandoeningen van allergische oorsprong,
met aparte hoofdstukken voor achtereenvolgens FAD (flea
allergy dermatitis), atopische dermatitis en voedselintole-
rantie. Gezien het veelvuldig voorkomen van deze proble-
men doet ook dit recht aan de praktische situatie.
De \'diagnostic approach\' hoofdstukken zijn gedeeltelijk
voorzien van duidelijke flow-charts die een snel overzicht
bieden van de te nemen stappen in de diagnostiek. Echter,
zoals in zovele boeken over dennatologie bij gezelschaps-
dieren, wordt in dit gedeelte soms een overmaat aan diffe-
rentiële diagnoses gegeven zonder duidelijke prioriteiten,
wat mogelijk eerder tot ontmoediging dan aanmoediging
van degenen met minder ervaring in de kattenderinatologie
kan leiden.

De informatie in dit boek is over het algemeen compleet en
up-to-date. Een zeer grote bijdrage aan de praktische bruik-
baarheid wordt geleverd door de grote hoeveelheid fotoma-
teriaal die de tekst illustreert. In een discipline waarbij het
visuele aspect zo\'n belangrijke rol speelt bij de dia-
gnostiek, is het plezierig de eigen waarneming te kunnen
toetsen aan deze illustraties. Dit boek is uniek in de ruime
gelegenheid die het hiertoe specifiek voor de kat biedt.
Al met al kan worden geconcludeerd dat het boek precies
waarmaakt wat het belooft. Als leerboek is het wellicht
minder geschikt, maar als als praktisch naslagwerk voor
dermatologische problemen bij de kat is het een uitste-
kende invulling van de leemte die er lange tijd op dit gebied
bestond.

Jacqueline Sinke
Specialist Dermatologie i.o.

Dierenarts Specialisten Amsterdam

-ocr page 184-

Gezonder

hart en nieren

Fortekor helpt honden met HARTINSUFFICIËNTIE Én

katten met chronische nierinsufficiëntie

Fortekor is de eerste keus voor de behande-
ling van hartinsufficiëntie bij honden. Dit veilige
en effectieve medicijn heeft als werkzame stof
Benazepril: de meest krachtige ACE-remmer.
Vanaf nu is Fortekor ook geregistreerd voor de
behandeling van chronische nierinsufficiëntie
bij katten. Uitgebreid onderzoek heeft aangetoond dat
Fortekor de progressie van chronische nierinsufficiëntie

r-

aanzienlijk vertraagt. Het verlicht de symptomen
en verbetert de levensverwachting én de levens-
kwaliteit van de kat. Eén dosis Fortekor per dag
_ is al voldoende voor het gewenste resultaat.

Met Fortekor bent u in staat om met één

medicijn twee van de meest voorkomende en

levensbedreigende ziektes bij honden en katten op doel-
treffende wijze te behandelen.

FORTEKOR\'

Laat hart en nieren beter functioneren

Algemene inkirmate cw Fortekor: Samenstelling Fortekor 5 bevat p» labiel 5 rr« tKfwepril hytlrochlonde. Fortekor 20 bevat pet tabM 20 mg benazepril hydrochloride Indicatie. bflQd: Voor de dagelijkse behandeling, als symptomatische, aanvuilerxle tnerapie t>ij de behandeling met het dlurebcum: furosemide van
hartialen veioorzaaki door miuallsinsufricient« d cot^e^ie« cardomyopattiie. Oe behandelir^ kan een vettxlerde irtsparxnir^tolerantie en een verhoopte merlevir« geven bij honden mei matig tot ernst« hartfalw. Ka!: Voor de clageliiKse tiehandeling. als symptomatische bet^andeling van chronisch nierfalen Doeldier
Horv), Kal Contra-indicatie een bekende aUetgie voor benazepnl DoseHng en wijze van toediening Fortekor is bestemd voor orale toed«ning en dwnt éénmaal per tt worden tooiend. Het kan met of zonder voedsel viordeo verstrekt. De duur van de behandeling is ongehmlleetd. De doding voor de hond
snwi«Mal 0.25 rngbenazepnlhydrocNorjdeVglchaarnsgBwrtcN per dag De dosenrigde kal is 0.5 rng oenazepnl hydrochloode^ lehaarrKgewicttt per dag. Oe dosenng k^^ BijwerWngen

Bq aanvang van de therap« kan een sterke btoeddrukdaling optreden. In een »r enkel geval kan vermoe«3heid o» suftwd waargenomen vwrden. Reduceer, indien noodzakeli)k. de dosenng van het dwreticum bij de hond. Fortekor kan de ptasma creatinine concentratie doen toenemen bii het begjn van de therapie. Dit

(h N

OVARTIS

vt/v/w.nova rtis.com

efca IS gerelateerd aan de therapeutische werVir^ van het product wefce de bk»ddajk doet afnemen en s da»om geen raden de therap« te stoppen behah« «vanneer óch ook »xtere klmsche optomen wordoen. Het wordt aanöerefen
de plasnia creatinine spiegel r(«e(matig te rnettn.roals de gewxnte is indien van nier^ Verpakking Voor beide tabtet^oottes doosje n« Ulster stnp van 14 tabHtenofdoosje met bitster stnps van lOx 14 tabletten. Fortekor

5 mg Reg NL 9772. Fortekor 20 mg Reg Nl 8614 Kanallsatiestatus UDA<B Geregistreerd handelsmerlt van Novartis Animal Health, Bazel, ZwitSKtand

-ocr page 185-

Kan gentechnologie in de landbouw honger in de
wereld bestrijden?

Tijdschr Diergeneeskd 2002; I2y. 157-60

E.A. Goewie^

Samenvatting

De wereldbevolking groeit in hoog tempo: het aantal mon-
den neemt dus toe. De vraag is of een landbouw zonder
gentechnologie genoeg produceert om de dreiging van
honger te keren. Uit onderzoek blijkt dat honger niet het
gevolg is van te weinig oogsten, maar een gevolg is van ar-
moede. Dit probleem wordt niet opgelost door een op gen-
technologie gebaseerde landbouw. Dit artikel zet uiteen
op welke grondslagen de gangbare en biologische land-
bouw, productiewijzen zonder genetisch gemodificeerde
organismen, zijn gebaseerd. Aangetoond wordt dat beide
vormen van landbouw over meer dan voldoende moge-
lijkheden beschikken om kwalitatief en kwantitatief te
produceren. Gentechnologie is daarvoor onnodig.

Summary

Is gene technology in agriculture able to prevent hunger
in the world?

The worldpopiilalion grows rapidly: the number of mouths to feed increases.
Is an agriculture without gene techimlogy able to produce sufficiently in order
to prevent hunger? Research indicates that hunger is not the result of short
comings in agricultural outputs. It is however the result of poverty. This
problem will not he solved hygene technology based agricultural production.
This article explains the basic principes of mainstream and organic farming.
Literature shows that the production potentials of both kinds of farming are,
by far most, not yet exhausted. Gene technology is therefore unnece.ssary.

Inleiding

\'Genetisch gemodificeerde planten en dieren zijn in de land-
bouw noodzakelijk om de groeiende wereldbevolking te
kunnen blijven voeden\'. Dat zeggen onderzoekers en be-
leidsmakers die bang zijn dat de huidige landbouw niet ge-
noeg kan produceren. Maar is die angst gegrond? Dit artikel
tracht die vraag te beantwoorden.

Probleemstelling

De technische mogelijkheden om in het genoom van organis-
men in te grijpen zijn enorm. Dat is te danken aan zowel het
natuurwetenschappelijk onderzoek als aan hen die desbetref-
fend onderzoek financieren. Kennis ontwikkelen en kennis
gebruiken gaan hier hand in hand. Een zeer rendabel toepas-
singsgebied is de landbouw. Immers, ondanks enorme agro-
nomische en veehouderij kundige verbeteringen is er nog
steeds sprake van flinke productieverliezen (3). Productie-
verliezen zijn het gevolg van ziekten, plagen en slechte pro-
ductiecondities. Denk daarbij aan de bodem of aan het weer.
Door middel van klassieke veredel ingstechnieken, gerichte

Correspondentie: Prof. dr ir E.A.Goewie. Leerstoel Maatschappelijke Aspecten van
de Biologische Landbouw. Departement Plant- en gewaswetenschappen. Univer-
siteit Wageningen, Haarweg 333, 6 709 RZ Wageningen.

bodemverbeteringsstrategieën en chemische bestrijding van
ziekten en plagen hebben landbouwkundigen het gat tussen
wat er potentieel zou kunnen worden voortgebracht en wat er
actueel van het land wordt gehaald, in de afgelopen decennia
verkleind. Maar gezien de groeiende wereldbevolking is dat
resultaat misschien nog te mager. Zelfs rijst de vraag of de
\'klassieke\' landbouwwetenschap in dat licht nog voldoende
potentie heeft. Met de komst van gentechnologische metho-
dieken lijken er méér mogelijkheden aanwezig om productie-
verliezen in de landbouw substantieel te verminderen.
Gentechnologie kan gewassen en landbouwhuisdieren aan-
passen aan minder gunstige groeiomstandigheden of re-
sistent maken tegen ziekten of plagen. Een nevenvoordeel
zou zijn dat thans in gebruik zijnde landbouwgebieden beter
benut gaan worden. De behoefte aan verdere ontginning van
natuurgebieden wordt dan onnodig. Een ander voordeel is dat
het milieu minder wordt belast. Immers, meer hoogproduc-
tieve gewassen of dieren leggen een kleiner beslag op de pro-
ductieruimte. Emissies van milieuonvriendelijke stoffen naar
de omgeving worden daardoor ingeperkt.
Tegenover deze productiefilosofie in de landbouw staat een
geheel ander concept: de biologische landbouw. In de gang-
bare productiewijze streven we naar een voortgaande schei-
ding tussen landbouw en natuur. In de zogenaamde biologi-
sche landbouw tracht men goed en veilig te produceren door
integratie van landbouw en natuur. Gentechnologie past
daarom wel in de gangbare landbouw en niet in de biologi-
sche landbouw.

Onderzoeksvraag

Stel dat het bovengenoemde onderscheid, dat zelfs in for-
mele wetgeving is vastgelegd, juist is, wat betekent dat dan
voor de mogelijkheden van hongerbestrijding voor een snel
groeiende wereldbevolking?

Hypothese

Gangbare en biologische productiewijzen in de landbouw
streven dezelfde doelen na: voldoende en veilige producten
voortbrengen, in een schone en mooie omgeving voor een
concurrerende markt.

De gangbare landbouw tracht dat doel te bereiken door ge-
leidelijke toename van de productie-eflFiciëntie, bijvoor-
beeld: probeer systematisch méér te produceren per kilo-
gram kunstmest. In dit concept is de levende omgeving
weinig anders dan een substraat. Natuurlijke variaties daarin
moeten worden genivelleerd. De biologische landbouw
tracht dat doel te bereiken door geleidelijke toename van de
productie-effectiviteit, bijvoorbeeld; probeer met beschik-
bare natuurlijke hulpbronnen veel te produceren zonder ver-
lies van hun zelfregenererend vermogen. In het biologische
concept is het zelfregulerend vermogen van levende syste-
men een natuurlijke hulpbron in zichzelf Natuurlijke varia-

-ocr page 186-

ties binnen een biologisch productiebedrijf worden binnen
bepaalde grenzen zelfs gestimuleerd.
In het gangbare geval streeft de agrariër naar uitbreiding van
zijn productie-omvang bij gelijkblijvende kosten. In het bio-
logische geval streeft de agrariër naar verlaging van zijn
kosten bij gelijkblijvende opbrengst. Box 1 laat dat schema-
tisch zien.

Output versus input tendeert naar één
Output minus input tendeert naar nul

Box 1

Verschil in onderzoeksstrategie in de gangbare en in de biologische land-
bouw. Outputs zijn de massa-opbrengsten van een landbouwbedrijf.
Inputs zijn de hulpmiddelen die ingezet worden om die output te berei-
ken. Beide strategieën streven naar nulbelasting van de levende omge-
ving. Hun resultaat is echter verschillend. In het gangbare geval moeten
bedrijfsarealen groter worden. In het biologische geval moet er regionaal
meer worden samengewerkt. Gentechnologie in de gangbare landbouw
zou kunnen voorkomen dat milieu en natuur minder worden belast.
Gentechnologie m de biologische landbouw zou kunnen voorkomen dat
kleine en lokale producenten te weinig voortbrengen.

Voorstanders van gentechnologie zien in het bovenstaande
een argument om te stellen dat een gangbare landbouw zon-
der gebruik van genetisch gemodificeerde organismen geen
toekomst heeft. Biologische landbouw op grote schaal en
zonder gebruik van genetisch gemodificeerde organismen
zou volgens hen zelfs tot meer honger kunnen leiden. Die
verwachting is realistisch als mag worden aangenomen dat
honger veroorzaakt wordt door te weinig productie via gang-
bare of biologische productiewijzen.

Methoden

Wat zegt de literatuur daarover? Er zijn drie zoekrichtingen:

- een toenemende wereldbevolking leidt tot fysiologische
honger (onvolwaardig voedsel);

- er ontstaat een absoluut tekort aan voedsel;

- er ontstaat honger doordat sommige delen van de wereld
welvarender worden. Dus honger ontstaat in relatieve zin.

Resultaten

We bekijken nu elk van de drie zojuist genoemde zoekrich-
tingen.

Volwaardig voedsel

De meeste uitspraken over de betekenis van gentechnologie
voor de bestrijding van honger worden gebaseerd op gecon-
troleerde veldproeven. Maar er zijn aanwijzingen dat die re-
sultaten zich niet altijd in de alledaagse en veelvormige wer-
kelijkheid van de agrariër herhalen. Er zijn studies over
genetisch gemodificeerde katoen en soja die het tegenge-
stelde laten zien (6). Met andere woorden, de uitspraak lijkt
niet door praktijkresultaten te worden ondersteund. Het lijkt
evenmin waarschijnlijk dat rijst voorzien van een ingebouwd
vitamine A-producerend gen in arme landen voorgoed een
einde zal maken aan het gebrek daaraan. Die rijstsoort is na-
melijk duurder en daarom niet gemakkelijk bereikbaar voor
arme mensen. Er is nog een ander probleem. Het voedings-
pakket van mensen omvat in de regel meer dan één product.

Gangbare landbouw:
Biologische landbouw:

Wat gebeurt er als men dezelfde (ingebouwde) stoffen ook
via andere producten binnenkrijgt? Tegen die achtergrond
heeft de Nederlandse overheid de toelating van smeerkaas
voorzien van een cholesterolverlagende component (tijde-
lijk) verboden. De toelatinghouder oordeelde dat diezelfde
component ook al in een bepaalde margarine voorkomt. Een
consument die beide producten gaat eten zou daardoor een
overdosis kunnen krijgen.

Hoe zit dat bij de biologische landbouw? Biologische boeren
gaan ervan uit dat hun methoden vooral de gezondheid van
consumenten moeten dienen. Ten aanzien van genetische
modificatie spelen hier twee kwesties.
Ten eerste. Biologische boeren streven naar een \'rustiger\'
productie. Opjaging van de productie verstoort de fysiologi-
sche verdeling van bouwstoffen en structuur van organis-
men. Zij spreken van stress in gewas, dier of bodem.
Gestresste organismen zouden onvoldoende voedende
waarden met zich meebrengen. Gezondheid definiëren zij
dus niet alleen in termen van \'afwezigheid van residuen of
gevaarlijke organismen\' of de \'aanwezigheid van bepaalde
essentiële stoffen\', maar ook in de evenwichtigheid van de
samenstelling van het product. Ook de structuur en de vita-
liteit van hun product vinden zij belangrijk (9).
Ten tweede. Het is bekend dat de introductie van soort-
vreemde eiwitten in de fysiologie van bepaalde organismen,
allergie kunnen oproepen bij de consument van desbetref-
fend voedsel. Uit de paranoot-casus (1) heeft de biologische
boer afgeleid dat gentechnologie de basisgezondheid van
zijn product negatief kan beïnvloeden. Met name ten aanzien
van auto-immuunproblemen gaat hij ervan uit dat die zich
pas na langdurige blootstelling kunnen gaan manifesteren.
Bestaande kennis gaat hoofdzakelijk over acute toxiciteit.
Men wil echter kennis over de gevolgen van chronische
blootstelling van levende systemen aan kleine concentraties
soortvreemde stoffen. Ook is er behoefte aan kennis over de
lange-termijnefïecten van ggo\'s in de veldsituatie. Denk on-
der andere aan het gegeven dat bepaalde ingebouwde re-
sistenties effect blijken te hebben op de
VA-Mycorrhyzen in
de bodem. Dat zijn organismen die in de biologische land-
bouw cruciaal zijn voor de fosfaathuishouding (2).

Honger in absolute en relatieve zin

Volgens de FAO (Food and Agriculture Organization -
Voedsel- en Landbouworganisatie) wordt honger in de eerste
plaats veroorzaakt door armoede. Mensen ontberen het geld
om te investeren in bodemvruchtbaarheid, in transport- en in
opslagmogelijkheden. De Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR) (10) voegt daar nog aan toe dat hon-
ger in de toekomst ook te maken heeft met toenemende wel-
vaart in landen als China en Latijns-Amerika. Meer welvaart
gaat gepaard met een hogere consumptie van eiwitrijk voed-
sel. Met andere woorden, meer mensen zullen meer gaan
eten van dezelfde hoeveelheden voedsel. Van Veluw en
Oomen van de Universiteit Wageningen berekenden hoeveel
mensen van één hectare landbouwgrond kunnen eten als je
daarbij hun voorkeuren voor een bepaalde samenstelling van
hun voedsel in aanmerking neemt.

- Volledig vegetarisch dieet: twaalf mensen per ha

- Lacto-vegetarisch dieet: acht mensen per ha

- Vleesconsumptie volgens de WHO-norm (50 gram per
persoon per dag): zes mensen per ha

- Amerikaans dieet (overwegend vlees): drie mensen per ha

-ocr page 187-

Stel dat globalisering van de landbouw zou neerkomen op
veramerikanisering van onze voedselgewoontes, dan zou dat
kunnen betekenen dat alleen al daardoor de honger in de
wereld toeneemt. Is dat waarschijnlijk? Ik denk van wel.
Vleesconsumptie wordt bijna overal in de wereld en in het
bijzonder in Derde Wereldlanden gezien als prettige luxe.
Geen vlees eten wordt ervaren als armoede. Om dat idee in
Nederland levend te houden investeert het Productschap
voor Vee en Vlees bijvoorbeeld zo\'n vijftien miljoen gulden
per jaar. Om de beloftes waar te kunnen maken moet
Nederland een relatief hoog vleesproductieniveau handha-
ven. In ons kleine landje is dat niet zonder meer mogelijk.
We voeren daarom alleen al voor de varkenshouderij per jaar
zo\'n één miljoen ton tapioca in afkomstig uit Thailand.
Tapioca is vijftig procent goedkoper dan graan en is dus ook
aantrekkelijker voor de veevoederindustrie. Zo maken we
een graanoverschot die we via de belasting moeten zien
terug te draaien en voeren we zoveel mineralen in dat we een
mestprobleem hebben die we eveneens via de algemene
middelen moeten normaliseren. Een hoog vleesconsumptie-
niveau is dus in meerdere opzichten onwenselijk. Het World
Watch Institute zegt daarover dat een groei van de vleescon-
sumptie naar Amerikaans voorbeeld een enorm beslag gaat
leggen op de voedselvoorraden van de wereld. Het berekent
dat nu al zo\'n 37 procent van de graanconsumptie in de
wereld wordt gebruikt als veevoer. Dat moet worden gezien
als een andere vorm van ongelijke verdeling van wereld-
voedselvoorraden.

Jusu (4) laat zien dat lokaal veredelde rijstrassen in lokale
(extensieve) productiesystemen het aanzienlijk beter doen
dan dc toprassen die door rationele veredelingscentra wer-
den ontwikkeld. Dat is ook de conclusie van Pretty and Hine
(7), die in opdracht van de FAO berekenden in hoeverre bio-
logische landbouw kan bijdragen aan een betere verdeling
van voedsel in de wereld. Zij laten zien dat stimulering van
geïntegreerde en biologische landbouwmethoden in arme
landen de voedselproductie in dergelijke landen fors laat stij-
gen. Maar zij laten ook zien dat dezelfde landbouwmethoden
de voedselproductie in het rijke westen zo\'n twintig procent
laat dalen. Dat is gelijk aan de reductie van de productieover-
schotten die de Europese Unie momenteel beleidsmatig na-
streeft. Met andere woorden, beide vormen van landbouw
zijn buitengewoon aantrekkelijk voor toepassing in zowel
rijke als arme landen. De voorwaarde daarbij is dan wel dat
de vleesconsumptie op het niveau van de adviezen van de
WHO moet worden gesteld.

De WRR (10) komt langs een geheel andere weg tot een
soortgelijke conclusie. De WRR gaat ervan uit dat de
wereldbevolkingsdichtheid met elf miljard mensen in 2080
op zijn maximum is. Daarna daalt zij als gevolg van het ef-
fectief worden van beleid gericht op beheersing van de be-
volkingsgroei. De WRR berekent of dat aantal monden kan
worden gevoed wanneer de landbouw wereldwijd wordt ont-
wikkeld volgens een scenario van beheren, behoeden, benut-
ten of besparen. De WRR neemt in zijn berekening allerlei
factoren mee, zoals beschikbaarheid van water of geschikte
grond. De WRR komt tenslotte tot de conclusie dat het inten-
siveringsscenario zal leiden tot een productie die 44 miljard
mensen kan voeden. Maar de WRR voegt daaraan toe dat
zo\'n scenario ook enorme consequenties heeft voor de be-
lasting van natuur, milieu en volksgezondheid. Bovendien,
waarom zou je zoveel produceren als daar maar een kwart
van nodig is? In het scenario dat dicht tegen die van de biolo-
gische landbouw aan ligt berekent de WWR dat elf miljard
mensen kunnen worden gevoed. Dat aantal komt overeen
met de maximum populatie in 2080. Vermoedelijk zal de
biologische landbouw hoger uitkomen, omdat de berekenin-
gen van de WRR zijn uitgegaan van een conservatieve defi-
nitie van wat biologische landbouw is. Men heeft haar gege-
vens gebaseerd op tarweproductie in een proefveld zonder
kunstmest of bestrijdingsmiddelen. Men kwam daarmee op
een productie van 4 ton tarwe per hectare. In werkelijkheid
behalen goede biologische boeren echter 7 tot 8 ton per hec-
tare per jaar. Dat komt omdat biologische boeren chemische
bemesting niet zonder meer weglaten, maar vervangen met
onder meer natuurlijke stikstofbinding. Ik verwacht dus dat
toepassing van de biologische landbouw, wereldwijd meer
dan genoeg mensen kan voeden. Daar komt nog bij dat deze
vorm van landbouw bij kan dragen aan de ontwikkeling van
een veilige, gezonde en mooie omgeving.
De berekeningen voor een vorm van landbouw die sterk
overeenkomt met die van de zogenaamde geïntegreerde
landbouw laten zien dat die eveneens ruimschoots genoeg
produceert. Dat blijkt ook uit het onderzoek op proefboerde-
rij Minderhoudhoeve van de Universiteit Wageningen (5).
Met andere woorden, de mogelijkheden voor de geïnte-
greerde of biologische landbouw zijn nog lang niet uitgeput.

Conclusie

Landbouwwetenschap hanteert twee verschillende, maar
complementaire ecosysteemconcepten. Men bestudeert of de
structuuraspecten of de functieaspecten van ecosystemen. In
de gangbare landbouw ligt de nadruk op structuuraspecten:
de toestand van een ecosysteem wordt weergegeven in een
momentopname dat het resultaat is van ingrepen op het ge-
drag van organismen of populaties. In de biologische land-
bouw ligt de nadruk op bestudering van functieaspecten: pro-
cessen waarvan stofkringlopen en energietransporten
(voedselketens) de belangrijksten zijn. Verreweg de meeste
kennis is organismengericht omdat landbouwwetenschappen
in hoofdzaak experimenteel en causaal georiënteerd zijn. Bij
de waardering van natuurlijke ecosystcemkwaliteiten staat
daarom het gebruik van structuurelementen centraal en niet
het gebruik van essentiële procesgrootheden (Raad voor het
Milieu en Natuuronderzoek (RMNO) en de Nationale Raad
voor het Landbouwkundig Onderzoek (NRLO)) (8).
De gangbare voedselproductiewijze lijkt nog lang niet aan
het eind van haar productiemogelijkheden. Omdat de gen-
technologie in de landbouw bovendien geen duidelijk toege-
voegde waarde heeft voor de gemiddelde consument en de
risico\'s voor het zelforganiserend vermogen van ecosyste-
men zelfs vergroot, biedt zij onvoldoende perspectief voor
hongerbestrijding in de wereld.

De biologische productiewijze lijkt bij wereldwijde invoe-
ring geen beletsel voor de dekking van de voedselbehoeften
van de groeiende wereldbevolking. Gentechnologie is ook
voor de gangbare landbouw voorlopig geen optie, omdat zij
niet bijdraagt aan de ontwikkeling van zelfregulatie in le-
vende systemen. Zo\'n landbouw staat bovendien haaks op
het Europese landbouwbeleid dat zich meer wil richten op
wegwerking van overproducties en de ontwikkeling van een
multifunctionele landbouw.

Voor bestrijding van fysiologische, relatieve of absolute vor-
men van honger biedt gentechnologie, toegepast in de land-
bouw nu of op lange termijn dus geen perspectief

-ocr page 188-

Literatuur

1. Dam F van. Genetische modificatie en de kans op voedselallergie.
Voeding Nu, september, 1999.

2. Glandorf DCM, Bakker PAHM, and Loon LC van. Influence of the pro-
duction of antibacterial and antiflingal proteins by transgenic plants on
the saprophytic soil microflora. Acta Bot Neerl 1997; 46; (I).

3. Ittersum MK van, and Rabbinge R. Concepts in production ecology for
analysis and quantification of agricultural input-output combinations.
Field crops Res 1997; 52:197-208.

4. Jusu Malcom. Management of genetic variability in rice by breeders and
farmers in Sierra Leone. Proefschrift, Universiteit Wageningen. 1999.

5. Lantinga EA., Oomen GJM, and Schiere HB. The concept of sustainable
agriculture. In Institute of Soil Science and Institute of Soil Science and

10.

Plant cultivation, Pulawy, Poland (ed), Pamietnik Pulawsaki - Materialy
Konferencji, Zeszyt 2000; 120 (I): 263-79.

Oplinger E. Performance of GMO\'s in Northern US. Http://www.
gene.ch

Pretty J. and Hine Racel. Reducing food poverty with sustainable agri-
culture; a sununary of new evidence. Final report from the SAFE-worid
programme. Research project of the University of Essex. 2001.
Raad voor het Milieu en Natuuronderzoek (RNMO) en de Nationale
Raad voor het Landbouwkundig Onderzoek (NRLO). Hoofdlijnen van
ecosysteem gericht ecotoxicologisch onderzoek. RMNO 1993; 91; 21.
Vliet I van. Is biologische voeding gezonder dan gangbare voeding?
Rapport van Wetenschapswinkel van de Landbouwuniversiteit
Wageningen. 1998.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Duurzame risico\'s;
een blijvend gegeven. 1994; Rapport 44: 53-67.

De economische gevolgen van huidmyiasis voor de
schapenhouder

S. Renes en P. Leijs; SR 1005/00:33 pp.

De scriptie bestaat uit twee delen.
In het eerste deel wordt aandacht be-
steed aan het ziektebeeld, de dia-
gnose, de epidemiologie, de preventie en de economische
gevolgen van de aandoening.

In het tweede deel wordt een rekenprogramma beschreven
en wordt ingegaan op de manier van invullen en het ge-
bruik en geeft de schrijver aan welke conclusies uit de ver-
kregen informaties getrokken kunnen worden.
Van myiasis wordt gesproken wanneer larven van vlees-
vliegen huidbeschadigingen veroorzaken. De infectie is
meestal gelokaliseerd in het perivaginaal gebied, op de
schouder en op de rug. De therapie wordt beschreven in een
bijlage.

Studenten
referaten

Als factoren die van invloed zijn op het optreden van myia-
sis worden genoemd klimaat, vervuiling, wonden, wol-
lengte, ras, aantal dieren per hectare en koppelgrootte. In
Engeland is 1,7 procent van de schapen aangetast. Men ziet
minder groei, lagere opbrengst wol, sterfte, afkeuring, be-
handeling en andere als economische verliezen.
Het rekenprogramma is opgezet in Microsoft Excel 97.
Uitvoerig wordt beschreven hoe ermee te werken. Het
moet de schapenhouder en de begeleidend dierenarts
helpen bij de besluitvorming ten aanzien van myiasis.

Hoefbeenfracturen bij het paard

Y.C. Stapelkamp; SR 997/00: 24 pp.

Het referaat bestaat uit twee delen, namelijk een literatuur-
studie en de resultaten van onderzoek en behandeling van
paarden met hoefbeenfracturen die in de periode 1991-
1998 aan de kliniek in Utrecht werden aangeboden.
Er wordt onderscheid gemaakt in zes typen fracturen.
Ingegaan wordt op oorzaak, klinische verschijnselen, dia-
gnostiek, differentieel diagnostiek en therapie.
De behandeling kan bestaan uit modellering van het hoef-
beslag, uit stalrust en uit immobilisatie van het gewricht.
Chirurgisch wordt alleen ingegrepen wanneer de breuk
zich buiten het gewricht bevindt.

Meestal doen de letsels zich voor aan de voorbenen.
Deze dragen het grootste deel van het lichaamsgewicht.
In het retrospectieve deel wordt de ziektegeschiedenis
besproken van 48 paarden c.q. pony\'s. Bij 39 dieren werd
een behandeling ingesteld.

Bij meer dan vijftig procent van de dieren werd herstel
waargenomen. Het percentage was afhankelijk van be-
handeling na het traumatische insult en type fractuur, en
extra-articulaire breuk is beter te behandelen. Een en
ander is in overeenstemming met de literatuur.
Opgemerkt wordt dat er enige discrepantie bestaat tus-
sen het klinische beeld en de mate van herstel van de
fractuur.

Intra-uteriene therapie bij endometriden bij het rund

A.c. de Boer. SR 1105/01:53 pp.

Na een bespreking van de etiologie, de pathogenese, de kli-
nische verschijnselen en de epidemiologie wordt ingegaan
op de therapeutische behandelingen van endometriden en
van retentio secundinarum.

Achtereenvolgens worden besproken het manueel verwij-
deren van de nageboorte, het uitwendig afknippen van de
vruchtvliezen, het afhevelen van de baarmoederinhoud, het
spoelen van de baarmoeder en het gebruik van antibiotica
lokaal en/of parenteraal. De voor- en nadelen worden tegen
elkaar afgewogen.

Gesteld wordt dat de beoordeling van het resultaat van de
diverse methodieken lastig is omdat vaak controlegroepen,
die niet behandeld worden of die een placebo kregen toege-
diend, ontbreken.

Gewezen wordt op de nieuwe therapieën zoals het injecte-
ren via de navelarteriën van collagenase, een bacterieel en-
zym dat het loslaten van de vruchtvliezen van de karunkels
zou bevorderen.

-ocr page 189-

Teamwork

in de praktijk

/ p"

■^f-i

veterinair mfi5is(\'hf technifk

InstruVet is uw partner op het gebied van veterinair medische
techniek. Wij zijn een dochter van de dierenartscoöperatie AUV,
dit betekent voor u de zekerheid van vertrouwde service, uitste-
kende kwaliteit en natuurlijk het financiële voordeel van het
coöperatief inkopen. U kunt bij ons terecht voor een zeer
omvangrijk totaalpakket aan producten, waaronder apparatuur,
instrumentarium, verl)anclmidclelen en hechtmaleriaal. Uiteraard
kunt u naast deze producten ook terecht voor deskundig advies.

-ocr page 190-

Koorts bij de kat

Vertaald door mevrouw F. Elias.

Michael R. Lappin, DVM, PhD, DACVIM
Fort Collins, CO

Verhoogde lichaamstemperatuur
(>39.2° C) kan worden onderver-
deeld in
koorts (pyrexie) en hyper-
thermie.
Hyperthermic ontstaat
door verhoogde spieractiviteit, ver-
hoogde omgevingstempertuur of
toegenomen metabolisme (hyper-
thyroïdie). Koorts ontwikkelt zich
als het thermoregulatiesetpoint in
de hypothalamus omhoog gaat. Dit leidt ertoe dat fysiolo-
gische mechanismen endogene warmte produceren en in
stand houden. Als de oorzaak van de koorts gedurende een
periode langer dan twee weken onbekend is, spreekt men
van
ideopatische koorts.

Pathofysiologie

Koorts ontstaat wanneer leucocyten, met name mononucleai-
ren en neutrofielen, worden geactiveerd. Bij leukocyten ge-
beurt dit in het algemeen wanneer ze in contact komen met
bacteriën, virussen, schimmels, parasieten, nieuwvormingen,
weefselnecrose (uitgebreid trauma en pancreatitis inbegre-
pen) en primair immuun-gemedieerde ziektes zoals auto-im-
muun hemolytische anemie, auto-immuun thrombocytopenic
en systhemische lupus erythematosus. Geactiveerde leukocy-
ten zorgen voor het vrijkomen van een verscheidenheid aan
oplosbare factoren als interleukine 1 en een tumor-necrose-
factor in het centraal zenuwstelsel het thermoregulatieset
point veranderen. Het thermoregulatie set point kan ook wor-
den beïnvloed door trauma, intracraniale aandoeningen zoals
neoplasie of medicijnen (bijvoorbeeld tetracyclines).
Rillen en vasoconstrictie zijn twee van de belangrijkste fysio-
logische reacties op een verandering van het thermoregulatie-
setpoint die respectievelijk zorgen voor de vorming en het in-
standhouden van warmte.

Koorts (<40.6° C) kan bij infecties voordeel bieden door po-
tentiëring van fagocytose, het vrijkomen van interferon en
transformatie van lymfocyten. Bij chronische ontstekingen
met koorts zorgen geactiveerde mononucleaire cellen ook
voor een daling^van de replicatie van bacteriën door ijzer uit
het plasma op te nemen. Een lichaamstemperatuur hoger dan
41.r C kan schadelijk zijn door het effect op het cellulair
metabolisme. Diffuse intravasale stolling kan ontstaan bij
sterke toename van lichaamstemperamur. Vergeleken bij de
hond ontstaan bij katten minder snel schadelijke effecten.

Klinische verschijnselen

De lijst met differentieel diagnoses voor katten met koorts is
erg lang. Infectieziekten zijn vaker de oorzaak van koorts dan
primaire immuunaandoeningen of neoplasieën. De practicus
kan het signalement, de anamnese en het lichamelijk onder-
zoek gebruiken om verder te komen met de diagnostiek.

Uit ei
depraktij

Hierna kunnen diagnostische testen en het effect van een
eventuele behandeling gebruikt worden om de diagnose te be-
vestigen.

Signalement

De leeftijd, het ras en het geslacht van de katten helpen al om
in een bepaalde richting te zoeken. Enkele voorbeelden: jonge
katten met koorts hebben vaak een infectieziekte, terwijl bij
oudere katten meer neoplasiën worden gezien. Inteelt veroor-
zaakt een hogere gevoeligheid voor infectieziekten en FIP
komt vaker voor bij raskatten. Omdat katers vaker vechten dan
poezen, komt FIV bij katers vaker voor

Anamnese

Ook de anamnese kan helpen om de oorzaak van de ver-
hoogde lichaamstemperatuur vast te stellen. Er moet bij-
voorbeeld worden gevraagd of er medicijnen zijn toegediend,
aangezien sommige medicijnen koorts kunnen veroorzaken
(met name tetracyclines). Ook moet worden nagegaan of de
kat de afgelopen één a twee maanden gevaccineerd is.
Vaccinaties kunnen een verhoogde lichaamstemperatuur als
reactie hebben via immuungemedieerde reacties (elk vaccin)
of na replicatie van een geattenueerd virus in de gastheer (als
een levend verzwakt vaccin wordt gebruikt). Dit is vrij alge-
meen na vaccinatie met geattenueerd calicivirus bij kittens,
waarbij koorts en stijfheid een aantal dagen na vaccinatie kan
ontstaan. Het is ook belangrijk met welk vaccin de katten zijn
gevaccineerd en het interval tussen het vaccineren. De kat
wordt in de loop van de tijd gevoeliger voor infecties omdat de
immuunrespons vermindert. Bij het panleukemievirus is dit
onwaarschijnlijk, omdat katten nog honderd procent immuun
zijn 7,5 jaar, na toediening van twee geïnactiveerde vaccins.
Omdat veel oorzaken van koorts bij de kat besmettelijk zijn, is
het belangrijk om te weten of de dieren de afgelopen tijd in
contact zijn geweest met andere katten, excreta of ectoparasie-
ten. Katten kunnen bijvoorbeeld vlooien hebben die geïnfec-
teerd zijn met
Haemohartonella felis of Bartonella henselae.
Katten die in huis worden gehouden samen met andere katten,
kunnen makkelijk in contact komen met katten die drager zijn
van infecties. Er moet daarom ook worden nagevraagd of an-
dere dieren of familieleden dezelfde klinische symptomen
hebben. Ook moet worden nagegaan of de dieren misschien
onlangs in het buitenland zijn geweest. In Zuid- California
(USA) bijvoorbeeld is een infectie met
Cryptococcus neofor-
mans
vrij algemeen. Informatie over de aard van de prooi die
de kat vangt, kan ook verder helpen met de diagnostiek. Het
eten van zangvogels
(Salmonellose), konijnen (tularemic) of
knaagdieren (
Yersinia pestis of toxoplasmose) kan tot koorts
leiden.

De eigenaar moet gevraagd worden naar klinische sympto-
men van orgaansystemen, die vaak aanleiding geven tot

-ocr page 191-

koorts zoals de mondholte, het centraal zenuwstelsel, het car-
dio-respiratoire systeem, het urogenitaal systeem, het maag-
darmkanaal, subcutane weefsels en peritoneale holtes.

Lichamelijk onderzoek

Anorexie, depressie, verhoogde ademhalingsfrequentie,
sloomheid en stijfheid zijn algemeen voorkomende niet-spe-
cifieke aandoeningen van katten met koorts. Bij het lichame-
lijk onderzoek kan men symptomen vinden, die passen bij
een orgaansysteem welke primair bij een primaire infectie,
weefselnecrose, neoplasie of immuun-gemedieerde oorzaak
betrokken is. In sommige gevallen wordt er bij het klinisch
onderzoek alleen koorts gevonden. Hyperthermic moet
onderscheiden worden van koorts door na te gaan of de kat
pas is blootgesteld aan een verhoogde omgevingstempera-
tuur of dat er verhoogde spieractiviteit heeft plaatsgevonden
door opwinding, lichamelijk inspanning of epileptische aan-
vallen. Alle schijnbaar gezonde katten met verhoogde li-
chaamstemperatuur moeten na 15-20 minuten rust nog een
keer getemperatuurd worden. Sommige normale katten heb-
ben altijd hyperthermic in de kliniek, zodat de temperatuur
bij deze katten thuis in rust moet worden gemeten.
De mondholte moet goed onderzocht worden op tandaan-
doeningen, infiltratieve ziekten, verhoogde slijmproductie,
bleke of rode slijmvliezen, petechiën of vergrote tonsillen.
Ook moet onderzocht worden of mucopurulente neusuit-
vloeiing aanwezig is, wat meestal een gevolg is van een pri-
maire of secundaire bacteriële/schimmelinfectie. Het hart
wordt geausculteerd voor eventuele hartgeruisen en dem-
ping van de harttonen. Ook de longen moeten beluisterd
worden voor het vaststellen van eventuele demping en aan-
wezigheid van chiemen en piepen. De thorax moet voorzich-
tig worden samengedrukt om te bepalen of er medinastinale
massa\'s aanwezig zijn. De lymfeknopen en de milt onder-
zoekt men op vergroting, wat een aanwijzing kan zijn voor
een eventuele neoplasie of immuunreactie. Bij een stijve kat
worden de spieren, de lange botten, de wervelkolom en ge-
wrichten gepalpeerd. De gewrichten worden gecontroleerd
op roodheid en op pijn en overvulling bij passieve bewegin-
gen. Het abdomen wordt gepalpeerd, waarbij wordt gelet op
organomegalie, peritoneaal vocht en aanwezigheid van pijn.
Een goed ophtalinoscopisch onderzoek moet worden uitge-
voerd om vast te stellen of er sprake is van een uveitis (poste-
rior en/of anterior). Uveitis komt voor bij een aantal infec-
tieuze aandoeningen van katten met koorts zoals
T. gondii,
FeLV, FIV, FIP, B. henselae, feliene herpesvirus en systemi-
sche mycosen. De afwezigheid van uveitis sluit deze ziekten
overigens niet uit.

Diagnostisch plan

Na anamnese en het lichamelijk onderzoek worden katten
met koorts met een duidelijke oorzaak zoals subcutane ab-
cessen en bijtwonden lege artis behandeld. Het diagnostisch
plan hangt af van de bevindingen bij anamnese en lichame-
lijk onderzoek. Bij katten zonder duidelijke oorzaak voor de
koorts moet tenminste een complete bloedceltelling, bioche-
misch onderzoek van het serum, urine-onderzoek, FeLV-
antigeentest en FlV-antilichaamtest uitgevoerd worden.

Complete bloedceltelling

Een neutrofiele leucocytose met of zonder linksverschuiving
en toxische neutrofiele veranderingen zijn niet specifiek,
maar wel een indicatie voor een ontsteking. Monocytose is
meestal aanwezig bij chronische ontstekingen. Neutrofilie
en monocytose zijn geen aanwijzingen voor een infectie-
ziekte. Neutropenie kan ontstaan door verbruik van neutro-
fielen op de plaats van de ontsteking of door een vermin-
derde productie van neutrofiele cellen. Extreme neutropenic
wordt meestal geassocieerd met kattenziekte, FeLV, FIV en
acute
Salmonellose. Eosinofilie is in het algemeen aanwezig
bij een overgevoeligheidsreactie type I en parasitaire aan-
doeningen (zoals gastrointestinale parasieten en dirofilari-
ose).

Anemie en koorts kan voorkomen bij primaire of secundaire
immuungemedieerde hemolytische anemie, hemobarto-
nellose en FeLV Een bloeduitstrijkje kan
H. felis of
Cytauxzoon felis aantonen, terwijl de aanwezigheid van sfe-
rocyten en microagglutinatie indicatief is voor immuunge-
medieerde hemolytische anemie. Bij katten met hemolyti-
sche anemie maar zonder
H. felis in EDTA-bloed, moet een
uitstrijkje worden gemaakt van vers bloed afkomstig uit een
oorvene. In de USA kan bloed worden gebruikt om
H. felis
via de polymerase chain reaction (PCR) aan te tonen. Bij een
aantal immuungemedieerde ziekten, neoplasieën en infec-
ties bestaat er een thrombocytopenic.

Biochemisch serumonderzoek

De uitslag van het biocheinisch onderzoek is meestal non-
specifiek, maar kan wel verder helpen bij de diagnostiek.
Uremie en een verlaagd soortelijk gewicht (< 1.035) van de
urine samen met bacteriurie en pyurie is een aanwijzing voor
pyelonefritis. Verhoogde leverenzymen (ALT en AST) zijn
indicatief voor bacteriële en immuungemedieerde cholan-
giohepatitis, leverabcessen en primaire leverinfecties zoals
FIP of leverneoplasieën.

Pancreatitis in katten kan gepaard gaan met koorts, maar is
moeilijk te diagnostiseren door de slechte correlatie met de
lipase- en amylaseconcentraties. Als een kat verdacht wordt
van pancreatitis, kan een voorzichtige diagnose gesteld wor-
den aan de hand van de combinatie van de laboratoriumuit-
slag, de TLl, echo, en een vergelijking van de lipaseconcen-
tratie in het serum en dat in de abdominale vloeistof
Hyperglobulinemie komt veel voor bij chronische primair
immuungemedieerde ziekten, infectieziekten en neopla-
sieën. Bij katten met hyperglobulinemie zijn vaak lymfo-
men, plasmacytaire stomatitis of FIP de oorzaak. Het eiwit-
spectrum moet worden bepaald om vast te stellen of de
gammopathie monoclonaal of polyclonaal is. In sommige
katten met een verhoogde lichaamstemperatuur kan men de
T4 meten, alhoewel dit niet vaak de oorzaak is.

Urine-onderzoek

De aanwezigheid van pyurie en bacteriurie in urine verkre-
gen door cystocentese is een aanwijzing voor een hoge of
lage urineweginfectie; als koorts aanwezig is dan is er waar-
schijnlijk sprake van een pyelonefritis. Bij katten met een
pyurie en bacteriurie moet een bacteriologisch onderzoek
(BO) en een antibiogram (ABG) van de urine worden uitge-
voerd. Proteinurie kan een aanwijzing zijn voor immuun-
complexneerslagen in de glomeruli bij immuungemedieerde
ziekten zoals systemische lupus erythematosus of chroni-
sche ontstekingen zoals bij FIP, FeLV, ehrlichiose of dirofila-
riose. De eiwit/kreatinine-ratio in de urine kan worden ge-
bruikt om de hoeveelheid eiwit in de urine te bepalen en het
effect van therapie te zien bij dieren met proteinuric zonder
ontstekingssediment.

-ocr page 192-

Cytologie

Cytologie wordt gebruikt ter bevestiging van een ontsteking
en soms kunnen infectieuze agentia met een karakteristieke
morfologie worden ontdekt. Bij katten met een alveolaire of
bronchiale longtekening op de röntgenfoto (zonder hartfa-
len) kan men cytologie, een BO en ABG uitvoeren van een
tracheaal of bronchioalveolair spoelsel. Een aspiratiebiopt
kan worden genomen uit vergrote lymfeknopen om onder-
scheid te maken tussen een neoplasie en een hyperplasie ten
gevolge van primaire immuungemedieerde of infectieuze
ziekten. Bij katten met koorts en symptomen van pneumonie
uit gebieden die endemisch zijn voor
Yersinia pestis kan
voorzichtig een aspiratiebiopt worden genomen van de man-
dibulaire lymfeknopen. Dit kan na kleuring onderzocht wor-
den op de karakteristieke bipolaire staafjes. Met de IFT kan
de diagnose daarna bevestigd worden. Cytologie kan schim-
mels en protozoën in sommige katten aantonen.
Abdominale paracentese of thoracocentese wordt gedaan bij
katten die vocht in het abdomen of in de thorax hebben. Bij
een bacteriële peritonitis of pyothorax wordt een hoge con-
centratie eiwitten en een zeer hoge concentratie neutrofielen
en macrofagen aangetroffen. Er zijn meestal degeneratieve
en niet-degeneratieve neutrofiele cellen aanwezig; bacteriën
kunnen wel of niet worden gezien. Bij katten met pancreati-
tis kan peritoneaal vocht, eventueel in combinatie met pleu-
raal vocht, aanwezig zijn. De cytologie is hetzelfde als bij
bacteriële ziekten, alleen is de vloeistof hier niet septisch.
Lipaseconcentraties in het buikvocht die groter zijn dan in
het serum, kunnen gebruikt worden om de diagnose van pan-
creatitis te bevestigen. Bij exsudaat, veroorzaakt door FIP, is
er meestal sprake van een hoge concentratie eiwitten en een
verhoogd aantal neutrofielen (meestal niet degeneratief) en
macrofagen. Dc albumine/globuline ratio van het peritone-
ale en pleurale vocht kan een indicatie zijn voor FIR Katten
met een albumine/globuline ratio van >0.8 hebben waar-
schijnlijk geen FIP; ratio\'s van <0.4 worden vaak geassoci-
eerd met FIP.

Arthrocentese gebruikt men om neutrofiele cellen in syno-
viaalvloeistof aan te tonen, wat een immuungemedieerde of
infectieuze polyarthritis kan bevestigen, ook bij pijnlijke of
overvulde gewrichten. Calicivirussen, mycoplasma en my-
coplasma-achtige bacteriën zijn een aantal agentia die voor-
komen bij katten met polyarthritis.

Feces-onderzoek

Als katten koorts en diarree hebben kan rectaal cytologisch
onderzoek gedaan worden. Als er neutrofielen worden gezien,
wordt er meestal een feceskweek ingezet op Salmonella en
Campylobacter Wanneer sporenvormende staaQes worden
gezien zijn er meestal enterotoxine (dit kan gemeten worden)
vormende
Clostridium perfringens in de feces aanwezig.
Katten met hemorrhagische gastroenteritis en neutropenic
kunnen onderzocht worden op parvo middels een ELISA-test
van de feces als ze niet gevaccineerd zijn voor panleukemie en
op
Salmonellose als ze wel gevaccineerd zijn.

BOenABG

De infectieuze oorzaak van koorts kan worden bevestigd
door het inzetten van een BO en een ABG van lichaams-
vloeistof, aspiratiebiopten of feces. Bacteriemie wordt via
een bloed-BO bevestigd, in de toekomst wordt waarschijn-
lijk PCR gebruikt. Daartoe moeten er in twee uur tijd ten-
minste drie bloedkweken worden ingezet (bloed moet steriel
zijn verkregen uit de V. jugularis). Soms is het nodig om een
aerobe, anaerobe of schimmelkweek in te zetten. Speciale
media zijn nodig voor de groei van bijvoorbeeld
Mycobacterium en Mycoplasma. Mycoplasma-achtige (L-
vormige) bacteriën worden niet via routinemedia gekweekt.

Serologisch onderzoek

Naar aanleiding van het klinische en laboratoriumonderzoek
kan serologisch onderzoek gedaan worden. Vaak wordt er
een FeLV-antigeen en FlV-antilichaamtest uitgevoerd bij
koorts van onbegrepen oorsprong. FIV kan in de acute fase
koorts geven, maar meestal wordt de koorts bij beide virus-
infecties veroorzaakt door secundaire bacteriële infecties ten
gevolge van immuundeficiëntie. Katten die zich in de pri-
maire fase van een FlV-infectie bevinden, kunnen koorts
hebben maar seronegatief zijn. Bij verdenking van FIV moet
de antilichaamtest na zes tot acht weken worden herhaald.
Om een latente FeLV-infectie aan te tonen, kan het beenmerg
worden onderzocht met behulp van IFT, PCR of virusisola-
tie.

FIP kan niet bewezen worden via coronavirusserologie. Er is
een test ontwikkeld die het 7B-eiwit van coronavirussen
(deze zijn gecorreleerd aan FIP) kan aantonen, maar niet alle
katten die positief zijn ontwikkelen FIR Daarom moeten alle
positieve coronatesten worden geïnterpreteerd in combinatie
met typische klinische bevindingen (inclusief het signale-
ment, meestal bijvoorbeeld jonge katten) en typische labora-
toriumuitslagen zoals lymfopenie en hyperglobulinemie. De
definitieve diagnose van FIP kan alleen worden bepaald
door karakteristieke histopathologische bevindingen of door
het aantonen van het virus in ontstoken weefsels via immu-
nohistochemie of PCR.

Serologisch onderzoek op T. gondii wordt gedaan als de kat
naast koorts bijvoorbeeld een uveitis of spierhyperesthcsie
vertoont. Toxoplasmose komt voor bij buitenkatten die geïn-
fecteerde knaagdieren vangen. De aanwezigheid van IgM in
het serum past meer bij klinische toxoplasmose dan IgG. Het
aantonen van
T. go«t//(-antilichamen via ELISA of het orga-
nisme zelf in cerebrospinale vloeistof door PCR zijn de
meest betrouwbare methoden voor oculaire of neurale toxo-
plasmose.

De enige test die beschikbaar is om systemische schimmel-
infecties aan te tonen, is die voor
Cryptococcus neoformans.
Deze schimmel kan bijna altijd via cytologie worden aange-
toond. Meestal worden antigeentesten gebruikt, omdat dan
ook de effectiviteit van de behandeling kan worden bekeken.
Voor de andere mycosen zijn alleen antilichaamtesten be-
schikbaar. De aanwezigheid van antilichamen zijn niet indi-
catief voor een bestaande infectie.

Ehrlichiose kan bij katten ook koorts veroorzaken en wordt
in verschillende landen over de hele wereld gezien, zoals
Frankrijk, Zweden, Afrika, Thailand en de Verenigde Staten.
Serologische testen zijn in sommige landen beschikbaar
(Protatek Reference Laboratory, Chandler, AZ). Zoals zo-
veel antilichaamtesten zegt een positieve serologie alleen dat
de kat heeft blootgestaan aan
Ehrlichia spp., inaar niet dat hij
daarvan op dat moment klinisch ziek is.

Polymerase chain reaction

DNA van infectieuze agentia kunnen via PCR in lichaams-
vloeistoffen, feces en weefsels worden aangetoond. Deze tech-
niek wordt gebruikt voor het diagnostiseren van verscheidene
infectieuze oorzaken van koorts. Hier een aantal voorbeelden:

-ocr page 193-

• de kleine en de grote vorm van H. felis kunnen in bloed
via PCR worden aangetoond; deze test is gevoeliger dan
cytologie.

• B. henselae kan ook in bloed worden aangetoond; deze test
is ongeveer even gevoelig als het doen van een BO.
Ehrlichia spp. kunnen ook via PCR worden aangetoond.
Een positieve PCR-test van exsudaat voor coronavirus
past redelijk goed bij een FlP-infectie in tegenstelling tot
corona-positief bloed.

Naarmate PCR meer wordt gebruikt, is de vraag naar
gevoeligheid, specificiteit en de positief en negatief voor-
spellende waarde ook groter.

Diagnostische beeldvorming

Het maken van röntgenfoto\'s van het abdomen en de thorax
kan ook onderdeel uitmaken van de diagnostiek van de oor-
zaak van de koorts. Röntgen kan vaak infecties en neopla-
siën aantonen die met lichamelijk onderzoek niet zijn ont-
dekt. Katten met een unilaterale pyothorax bijvoorbeeld
hoeven niet altijd benauwd te zijn. Niet alle katten met een
pyelonefritis hebben pijnlijke nieren; op een abdominale
röntgenfoto kunnen wel onregelmatig gevormde nieren wor-
den gezien. Röntgenfoto\'s van het skelet kunnen worden ge-
bruikt om neoplasiën en
Osteomyelitis aan te tonen.
Contrastonderzoek, echo, nucleaire scintigrafie, MRI en CT
worden ook gebruikt om verschillende orgaansystemen (die
verband zouden kunnen hebben met de oorzaak van de
koorts) te onderzoeken.

Primaire immuuntesten

De Coomb\'s en antinucleaire testen kunnen ingezet worden
voor het diagnostiseren van primaire immuungemedieerde
ziekten. Er moet bij het laboratorium worden nagegaan of de
testen en controles voor katten kunnen worden gebruikt.
Positieve testuitslagen samen met typische klinische en labo-
ratorische bevindingen ondersteunen de diagnose van im-
muungemedieerde ziekten. De testen kunnen ook positief
zijn, onafhankelijk van een primair immuungemedieerde
ziekte ten gevolge van secundaire chronische infecties.

Overig onderzoek

Beenmergbiopten en cytologie kunnen immuungemedieerde
en infectieuze ziekten en neoplasieën aantonen. Macrofagen
met daarin bloedplaatjes of erytrhocyten kunnen bijvoor-
beeld worden gezien en
Histoplasnia capsulatum wordt vaak
in het beenmerg van geïnfecteerde katten ontdekt.
Eiwitelectroforese wordt gedaan om te kijken of een gam-
mapathie mono- of polyclonaal is; immuno-electroforese
om te kijken welk antilichaam in overmaat geproduceerd
wordt. Monoclonale gammapathie wordt vaak geassocieerd
met neoplasieën, maar bij
Ehrlichia-\'mfecties kunnen we dit
ook zien. De resultaten van eiwitelectroforese van serum kan
niet voor de diagnose van FIP worden gebruikt (zie cytolo-
gie). De polyclonale gammapathie die bij FIP voorkomt kan
niet onderscheiden worden van andere chronische ontste-
kingsreacties.

Behandelplan

Katten met verhoogde lichaamstemperatuur worden vaak
empirisch behandeld. De oorzaak van hyperthermie moet,
indien mogelijk, worden weggenomen of zoveel mogelijk
worden voorkomen (toegenomen omgevingstemperatuur,
epileptische aanvallen, enzovoort).

Specifieke en niet-specifieke therapieën zijn beschikbaar voor
katten van infecties, neoplasiën en primaire immuungeme-
dieerde ziekten. Om de lichaamstemperatuur binnen veilige
waarden te houden, kan men vaak volstaan met het toedienen
van IV infusen op omgevingstemperatuur. Het gebruik van een
koele kooi of een ventilator kan ook al effectief zijn.
Kunstmatige verlaging van de lichaamstemperatuur is
meestal niet nodig, daar koorts biologisch nuttig is. Daarom is
het gebruik van medicijnen als dipyrone vaak gecontraïndi-
ceerd. Als chronische koorts leidt tot depressie en vermin-
derde eetlust, kan aspirine (5 mg/kg/dag oraal) worden ge-
bruikt. Als infectieuze ziekten en neoplasieën zijn uitgesloten,
kunnen glucocorticoïden worden gebruikt voor de behande-
ling van primaire immuungemedieerde ziekten.
Antibiotica moet worden gegeven aan katten waarbij bacteri-
ële infecties worden vermoed. Uiteindelijk moet de behande-
ling worden ingesteld op grond van BO en ABG. Empirisch
gebruik van antibiotica wordt gekozen op grond van welk or-
gaansysteem ofwel verdacht organisme betrokken is. Als
anaërobe infecties verdacht zijn, worden vaak penicillinen,
eerste generatie cefalosporinen, metronidazol en clindamy-
cine voorgeschreven. Quinolonen worden meestal gebruikt
voor levensbedreigende Gram-negatieve infecties, maar ze
zijn ook effectief tegen de meeste
B. bronchiseptica en Y.
pestis.
Ze kunnen ook effectief zijn tegen H. felis. Penicillinen
worden veel gebruikt voor anaërobe en Gram-positieve infec-
ties; amoxycicline met clavulaanzuur doodt de meeste
B.
bronchiseptica.
Afgeleiden van tetracyclines zijn effectief te-
gen
B. bronchiseptica, Mycoplasma spp., Y. pestis, Ehrlichia
spp. en H. felis.

De meeste schimmelinfecties bij katten worden behandeld
met amphotcricine B, itraconazole en fluconazole.
Ketoconazole wordt niet voor katten gebruikt in verband met
de toxiciteit. Amphotericine B moet worden toegepast bij le-
vensbedreigende ziektes (vandaar dat een dodend middel no-
dig is). Bij voorkeur wordt liposomale of lipid-gecapsuleerde
amphotcricine B gebruikt in plaats van het reguliere amphote-
ricine, omdat deze medicijnen minder snel koorts of nefro-
toxiciteit veroorzaken. Ze zijn echter wel duur. Sinds kort is
bekend dat voor de behandeling van cryptococcose reguliere
amphotcricine B (subcutaan) kan worden gebruikt. Dit is een
goedkoper alternatief Itraconazole en fluconazole zijn medi-
cijnen die de laatste tijd veel worden gebruikt als chronische
therapie. Fluconazole wordt gebruikt als het oog of het cen-
traal zenuwstelsel betrokken is vanwege de goede penetratie
in deze organen.

Koorts veroorzaakt door virussen wordt nauwelijks behan-
deld, daar de meeste virusinfecties acuut zijn. AZT wordt suc-
cesvol gebruikt om het leven van sommige katten met FeLV
en FIV te verbeteren (5 mg/kg oraal elke 12 h). In onderzoek
is geen effectiviteit aangetoond van een behandeling met pro-
piobacterium acnes, Staphylococcus protein A, acemannan,
Pind-dorf, of interferon-alpha tegen retrovirussen bij katten.
Glucocorticoïden worden gebruikt voor de behandeling tegen
de niet-exsudatieve vorm van FIP, primair immuungeme-
dieerde ziekten en sommige neoplasieën. Bij sommige katten
is
Prednisolon effectiever dan prednison en is daarom ook de
eerste keus glucocorticoïd. Katten met primair immuungeme-
dieerde ziekten waarvan gedacht wordt dat ze resistent zijn
tegen
Prednisolon, behandelt men liever met dexamethason of
triamicinolon dan met cytotoxische medicijnen. Als cytotoxi-
sche medicijnen nodig zijn, blijkt voor langdurig gebruik
chloorambucil veiliger dan azathioprine.

-ocr page 194-

Het Uiergezondheidspanel is een deskundig, onafhankelijk en divers discussieplatform voor de Nederlandse rundvee-practicus, op het gebied van mastitis bij melkvee.
Aan de hand van voordrachten discussiëren de leden over onderwerpen aangaande uiergezondheid en mastitlsbestrijding. De halflaarlijkse bijeenkomsten worden roule-
rend voorgezeten door een panellid. Tijdens elk samenzijn bespreekt een deelnemer een praktijkgeval van een bedrijf met mastitlsproblemen.

Aan het Uiergezondheidspanel nemen deel praktiserende dierenartsen, vertegenwoordigers van de kennis- en onderzoeksinstituten en vertegenwoordigers van de zuivelindustrie.
Boehringer Ingelheim bv faclllteert de organisatie en de verslaglegging van de bijeenkomsten van het Uiergezond-heidspanel.

Aanwezig zijn: (s.s.t.t.) J. Boelrijk, Campina Melkunie; T. van Werven, R.N. Zadoks, Faculteit der Diergeneeskunde (FdD); H. Miltenburg, O. Sampimon, J. Sol,
Cezondheidsdienstvoor Dieren (GD); G.C. Charpentier, H.A.M. Hendriks, R.W.M. Ikink, T.J.C.M. Lam, A.J.A. Lobsteijn, L.j. Westerlaan, allen praktiserend dierenarts; J.M.
Swinkels, Boehringer Ingelheim (BI); J.H.J.L. Hulsen, Vetvice.

Uiergezondheidspanel praat over praktijkadvisering en
risicofactoren voor uierinfecties

Jan Hulsen

Advisering in de praktijk, risicofactoren voor uierin-
fecties met S. aureus en S. uberis en een praktijkcasus.
De leden van het Uiergezondheidspanel hebben tijdens
deze bijeenkomst voldoende om over te praten.
Gastspreker Roeland Wessels houdt een inleiding over
advisering in de praktijk. Wessels is afgestudeerd die-
renarts en werkzaam bij het communicatieadviesbu-
reau Schuttelaar en Partners in Den Haag. Voordat hij
in de advieswereld stapte, werkte hij ruim vier jaar in
de landbouwhuisdierenpraktijk. Ruth Zadoks doet
verslag over de risicofactoren voor bacteriële uierinfec-
ties. Dierenarts-onderzoeker Zadoks werkt bij de
Hoofdafdeling Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren
van de Faculteit der Diergeneeskunde en hoopt in fe-
bruari haar proefschrift over S. aureus en S. uberis
mastitis te verdedigen. Praktiserend dierenarts Rik
Hendriks presenteert een casus over een melkveebe-
drijfdat worstelt met uiergezondheidsproblemen. Met
zijn voordracht plaatst Hendriks de paneldiscussie in
de dagelijkse werkelijkheid: tussen de koeien.

Advisering in de praktijk

Een moderne adviseur is een teamspeler, beschikt over
goede communicatieve vaardigheden en speelt een actieve
rol bij het geven van advies. De melkveehouder is omringd
door verschillende partijen, die ieder een bijdrage leveren
aan diens bedrijfsvoering. De grafische weergave van deze
omgeving heet een sociogram, de partijen noemen we
stake-
holders.
Eén van de stakeholders is de dierenarts. Vroeger
als leverancier, in de toekomst steeds meer als adviseur.
Een adviseur heeft kennis van zaken en een positief zelf-
beeld. Hij weet waarover hij praat en heeft vertrouwen in het
eigen kunnen.

Om een waardevolle rol als adviseur te kunnen spelen moet
de dierenarts de andere leden van het sociogram kennen. De
andere leden van het sociogram moeten op hun beurt weten
wie de dierenarts is. Het is dus kennen en gekend worden.
Spreek af met de veehouder en met partijen in het sociogram
wie wat doet en werk volgens wederkerigheid, aldus
Wessels. Bij zijn advisering produceert de dierenarts maat-
werk voor de geadviseerde. Wessels meent dat de cliënt tel-
kens een keuze moet kunnen maken uit een aantal uitge-
werkte adviezen of trajecten. \'Eén advies is geen advies.
Advisering kan een belangrijke pijler zijn onder het funda-
ment van een dierenartsenpraktijk. Dit vraagt om andere
kwaliteiten en een andere rol van de dierenarts. De dierenarts
zal vooruitlopend invulling moeten geven aan deze rolveran-
dering, proactief Wessels vraagt zich af of de beroepsgroep
tijdig in staat is deze verandering door te maken. De beroeps-
groep is naar zijn mening nog vaak afwachtend en reactief
ingesteld.

De tijd dringt. \'Vroeger had je ruim de de tijd om verande-
ringen rustig door te voeren. Dat gaat vandaag niet meer.
Alles gaat snel. Je gaat in de snelheid mee, of je wordt inge-
haald en staat buitenspel. De samenleving is in acceleratie.\'

Advies wordt nog veel gezien als service. Wessels ziet advies
als een volwaardige dienst: de vermarkting van intellectueel
eigendom. Het prijskaartje hiervan is het product van de ge-
ïnvesteerde adviesuren en het uurtarief Elke concessie aan
deze berekeningswijze ondermijnt de ontwikkeling van be-
drijfsadvisering tot volwaardige dienst. \'Goede raad kost
geld\'; is de aanpassing die Wessels op het bekende gezegde
maakt. Hierbij zal de dierenarts de waarde van zijn adviezen
aannemelijk moeten maken, bij voorkeur door deze uit te
drukken in het financiële voordeel voor de cliënt.

Risicofactor-onderzoek

S. aureus en S. uberis zijn de belangrijkste verwekkers van
subklinische mastitis in Nederland en horen in de top drie
van klinische mastitis-verwekkers. (Sub)klinische mastitis is
een belangrijke kostenpost in de melkveehouderij, vanwege
de kosten van onderzoek en behandeling, maar vooral van-
wege de ermee gepaard gaande melkproductiedaling. Dit be-
tekent dat het voor de praktijk belangrijk is om goed inzicht
te hebben in factoren die het risico op uierinfectie door S. au-
reus en S. uberis verhogen.

Sociogram melkveehouder

-ocr page 195-

Ruth Zadoks deed uitgebreid onderzoek naar de risicofacto-
ren voor S. aureus en S. uberis-mastitis op koe- en kwartier-
niveau. Haar proefschrift bevat de uitkomsten van deze
studie in detail, tijdens deze bijeenkomst presenteert ze de
belangrijkste bevindingen.

Onderzoeken naar risicofactoren kunnen in twee groepen
verdeeld worden, namelijk dwarsdoorsnede-studies en
longitudinaal onderzoek. Dit onderscheid is van belang voor
een goede interpretatie van de uitkomsten van de onder-
zoeken. Bij een dwarsdoorsnede onderzoek brengt de
onderzoeker de situatie op één moment in beeld. Hij/zij vindt
op dat moment allerlei kenmerken en kan het statistische
verband tussen die kenmerken bepalen. Bijvoorbeeld het
statistisch verband tussen managementfactoren, koe-eigen-
schappen en de aanwezigheid van mastitis.
Echter, een dwarsdoorsnede-studie vertelt niet wat oorzaak
is en wat gevolg. Het kan bijvoorbeeld wel een verband
tonen tussen mastitis en speenpuntvereelting, maar het

Tabel i. Ontleend aan presentatie R.N. Zadoks: Risicofactoren voor S. aureus en S.
uberis mastitis op koe- en kwartierniveau. Bijeenkomst Uiergezondheidspanel 14
november 2001.

Risicofactoren en hun relatie tot S. uberis-infecties

Risicovcrhogend

Opmerkingen

3e of hogere pariteit

risico neemt werkelijk substantieel toe bij 5e-6e
pariteit (dan circa 2x zoveel risico). Van belang bij
behandel- en afvoerbeslissingen.

andere kwartieren
uier geïnfecteerd
met S. uberis

als één kwartier besmet is met S. uberis, lopen de
andere kwartieren een verhoogd risico op infectie,
bijvoorbeeld via melker en melkmachine, en mo-
gelijk via uitliggen van melk

herstel van eerdere
S. uberis-infectie

voor beide factoren geldt waarschijnlijk dat een
kwartier dat eens verhoogd gevoelig is gebleken,
altijd verhoogd gevoelig blijft, ongeacht de ver-
wekker (2-3x gevoeliger). Er wordt geen weer-
stand opgebouwd tegen herinfectie.

herstel van eerdere
S. aureus-infectie

Geen Invloed

Opmerkingen

lactatiestadium

het infectierisico blijft gedurende de lactatie con-
stant. De ernst van de infectie kan wel variëren:
Begin lactatie zijn er meer klinische mastitiden
(mogelijk gevolg van negatieve energiebalans?),
later blijft de infectie veelal subklinisch.

conditiescore

verandering van conditiescore houdt geen verband
met kans op infectie. (Dat wil zeggen: negatieve
energiebalans houdt geen verband met infectieri-
sico, óf condititescore was niet nauwkeurig ge-
noeg om energiebalans te meten.)

laag (<50.000) of
hoog (>250.000)
kwartiercelgetal

uit ander onderzoek is gebleken dat pas bij een
kwartiercelgetal <20.000 het risico verhoogd is.
Dat geldt voor S. uberis en voor E. coli.

aanwezigheid van
minor pathogens

corynebacteriën of coagulase negatieve stafylo-
kokken zijn niet risicoverhogend, maar ook niet
beschermend.

kwartierpositie

geen verschil tussen voor- en achter-, linker- en
rechterkwartieren in de frequentie van nieuwe in-
j
fecties. In het Celgetal-BO-programma worden
meer infecties in achterkwartieren gevonden.
Waarschijnlijk komt dat doordat infecties in
achterkwartieren langer duren.

speenpuntvereelting

geldt voor dikte van de eeltring en voor ruwheid.

kan niet aangeven wat er eerst was: de mastitis of de
speenpuntvereelting.

Bij longitudinaal onderzoek, het tweede type onderzoek,
volgt de onderzoeker zijn onderzoeksobject gedurende een
langere periode. Hierdoor kunnen bij dit type onderzoek
oorzaak- en gevolgrelaties vastgesteld worden. Je ziet
immers welke factor het eerst aanwezig is en welke factor
volgt: volgt op speenpuntvereelting een hoger mastitisrisico
doordat het slotgat slecht sluit, of volgt op mastitis een
hogere kans op speenpuntvereelting doordat de koe trager
uitmelkt?

Maar ook bij longitudinaal onderzoek kan het concreet vast-
stellen van oorzakelijke verbanden lastig zijn. Zelfs al gaat
speenpuntvereelting vooraf aan mastitis, dan nog is het mo-
gelijk dat beide kenmerken een gemeenschappelijke oorzaak
vinden in het melkproces.

Risicofactoren voor S. aureus en S. uberis

De bevindingen uit Zadoks\' onderzoek naar risicofactoren
voor S. aureus en S. uberis staan overzichtelijk weergegeven
in de tabellen bij dit artikel. Zij deed onderzoek op drie goed-
geleide, commerciële melkveebedrijven, gedurende een peri-
ode van twintig maanden (mei \'97-december \'98). Elke drie
weken werden van alle koeien kwartiermonsters genomen
voor bacteriologisch onderzoek en celgetalbepaling. Dit
leidde tot een stroom van meer dan 26.000 melkmonsters die
bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in Deventer en het
Melkcontrolestation in Zutphen zijn onderzocht. Daarnaast
werden de conditie van de koe en van de speenpunten ge-
scoord, en werden koegegevens genoteerd. Bij het scoren van
de speenpunten werd gelet op de dikte van de eeltring en op
de rafeligheid ervan, volgens het systeem dat is ontwikkeld
bij het voormalige Proefstation voor de Rundveehouderij in
Lelystad (nu: Praktijkonderzoek Veehouderij).
Naar de relatie tussen speenpuntvereelting en subklinische
mastitis is tot op heden nog geen onderzoek gedaan, omdat
voor longitudinaal onderzoek naar subklinische mastitis veel
tijd en veel melkmonsters nodig zijn. Zadoks is de eerste
onderzoeker die hierover rapporteert.
In Zadoks\' studie had speenpuntvereelting geen effect op S.
uberis-infecties, terwijl een extreem dikke, gladde eeltring
wel het infectierisico met S. aureus verhoogde. Het risico
van infectie met S. aureus gaat ook omhoog als sprake is van
een ruwe speenpunt. Dit effect neemt toe als uit de melk co-
rynebacteriën gekweekt kunnen worden. Preventie van
speenpuntvereelting is dus een maatregel die bijdraagt aan
mastitispreventie.

Ook de aanwezigheid van zogenaamde \'minor\' pathogenen
in de melk had noch een beschermend, noch een risico-ver-
hogend effect op S. uberis-mastitis. Met minor pathogenen
worden in dit onderzoek bedoeld coagulase-negatieve stafy-
lokokken (CNS) en corynebacteriën. Overigens heeft de GD
recentelijk enkele malen dusdanig grote uiergezondheids-
problemen ten gevolge van CNS vastgesteld, dat de naam
\'minor\' pathogeen voor deze groep kiemen niet meer terecht
lijkt.

De relatie tussen infectierisico met S. aureus en minor patho-
genen laat zich veel lastiger benoemen. CNS hadden geen
invloed op dit risico, terwijl de corynebacteriën wisselende
effecten lieten zien, variërend per bedrijf, lactatiestadium en
speenpuntconditie. Soms werd bij aanwezigheid van coryne-
bacteriën een hoger risico gevonden, soms juist een lager ri-
sico. De algemene uitspraak dat minor pathogenen \'goede

-ocr page 196-

Tabel 2. Ontleend aan presentatie R.N. Zadoks: Risicofactoren voor S. aureus en S.
uberis mastitis op koe- en kwartierniveau. Bijeenkomst Uiergezondheldspanel 14
november 2001.

Risicofactoren en hun relatie tot S. aureus infecties ]

Risicoverhogend

Opmerkingen j

3e of hogere pariteit

Circa 1.5x zoveel risico bij 3e kalfs of ouder (na- 1
dere specificatie per pariteit niet bekend). Van be-
lang bij behandel- en afVoerbeslissingen.

herstel van eerdere
S. aureus-infectie

voor beide factoren geldt waarschijnlijk dat een
kwartier dat eens verhoogd gevoelig is gebleken,
altijd verhoogd gevoelig blijft ongeacht de ver-
wekker. Er wordt geen weerstand opgebouwd te-
gen herinfectie.

herstel van eerdere
S. uberis-infectie

andere kwartieren
uier geïnfecteerd
met S. aureus

infectieoverdracht tussen kwartieren is aange-
toond, een koe kan zichzelf (her)besmetten als niet
alle kwartieren genezen bij behandeling.

BHV4-positief

koeien die seropositief zijn voor bovine herpes vi-
rus 4 hebben een hogere kans op S. aureus masti-
tis. Het is niet bekend of dit een oorzakelijk ver-
band is of een toevallig verband. ;

rechterkwartier

veel studies vinden rechts een verhoogd risico,
oorzaak hiervoor is mogelijk het liggedrag (meer
op rechts vanwege pens links).

kwartiermelkcelge-
tal > 250.000

geen verhoogd risico voor lagere celgetallen, ook
niet <50,000. Celgetal is gemeten voordat de
mastitis begon.

aanwezigheid van
Corynebactcriën

op top lactatie en bij ruwe speenpunt meer risico, 1
onder andere omstandigheden geen effect of zelfs
minder risico.

ernstige specnpunt-
vereelting

oorzakelijk verband speculatief:

-door vereelting slechtere sluiting slotgat

-S. aureus-infectie en vereelting beide gevolg van

slechte afstelling of slecht gebruik melkmachine

Geen invloed

Opmerkingen

lactatiestadium

het infectierisico blijft gedurende de lactatie gelijk 1

conditiescore

verandering van conditiescore houdt geen verband
met kans op infectie. (Dat wil zeggen: negatieve
energiebalans houdt geen verband met infectieri- |
sico, óf condititescore was niet nauwkeurig ge-
j
noeg om energiebalans te meten.) 1

voor- of achter-
kwartier

geen verschil tussen voor- en achter-, en linker- en
rechterkwartieren in de frequentie van nieuwe in-
fecties. In het celgetal-BO programma worden
meer infecties in achterkwartieren gevonden.
Waarschijnlijk komt dat doordat infecties in
achterkwartieren langer duren.

aanwezigheid van
CNS

CNS = coagulase-negatieve stafylokokken zijn
niet risicoverhogend, maar ook niet beschermend.

soldaten voor de verdediging van het uier zijn\', wordt wat
betreft S.uberis en S. aureus in elk geval niet onderschreven.
Oudere koeien blijken gevoeliger voor S. uberis en S. aureus.
Deze wetenschap betekent voor de praktijk dat een veehou-
der met veel oudere koeien extra alert moet zijn op uierinfec-
ties. (melkhygiëne en ligboxhygiëne). Ook bij de keuze tus-
sen behandelen en afvoeren speelt leeftijd een rol. Een
oudere koe heeft minder kans op genezing (althans voor S.
aureus), meer kans om opnieuw mastitis te krijgen en een
korter productief leven voor zich dan een vaars.

Stammenonderzoek

Een ander deel van het onderzoek van Zadoks heeft betrek-
king op bacteriestammen. Zij vertelt dat binnen de bacterie-
soorten S. aureus en S. uberis grote stamverschillen bestaan,
vergelijkbaar met rasverschillen binnen een diersoort. De
ene S. aureus of S. uberis kan totaal andere kenmerken be-
zitten dan de andere, bijvoorbeeld voor wat betreft behandel-
baarheid, pathogeniteit en besmettelijkheid. Verder onder-
zoek naar de stamkenmerken kan naar haar mening
waardevolle kennis opleveren voor de praktijk. Er zijn aller-
lei technieken om stammen te onderscheiden binnen een
bacteriesoort, maar op dit moment is er nog geen enkele ge-
standaardiseerde techniek om stammen van mastitisverwek-
kers te identificeren. Dat betekent dat resultaten van ver-
schillende onderzoekers of diagnostische laboratoria niet
met elkaar vergeleken kunnen worden.
Zadoks denkt dat een goede, gestandaardiseerde stamtype-
ring de praktische waarde van bacteriologisch onderzoek
kan verhogen. Omdat verschillende stammen verschillende
eigenschappen hebben, kunnen op basis van stamtypering
mogelijk specifieke adviezen gegeven worden, zoals:
dit is
een erg besmettelijke S. uberis-stam, maximaliseer maat-
regelen om infectie-overdracht tegen te gaan.
Of: deze S. au-
reus-stam reageert meestal goed op behandeling, dus deze
koe hoefje niet af te voeren.
Een voorbeeld van praktisch
gebruik van een simpele stamtypering is het onderscheid
tussen penicilline-gevoelige en penicilline-ongevoelige
S. aureus-stammen.

Stamtypering kan ook meer inzicht geven in besmettings-
bronnen en in de routes van infectie-overdracht. Deze onder-
zoekstechniek maakt het bijvoorbeeld mogelijk om vast te
stellen of een S. aureus die je vindt op de handen van een
melker, ook mastitis veroorzaakt op het betreffende bedrijf
Ook in de bewaking van de kwaliteit van zuivelproducten
kan staintypering een rol spelen: als een zuiveltoetje de oor-
zaak is van stafylokokken-vergiftiging, moet de bron van de
stafylokok dan gezocht worden in dc koe, of in degene die
het zuivelproduct verhandeld of bereid heeft?
Zadoks\' toekomstige onderzoek zal zich richten op stamty-
pering en stammenonderzoek bij mastitisverwekkers, met
als doel verfijning van de laboratoriumdiagnostiek én verbe-
tering van de praktische adviezen die op basis van bacterio-
logisch onderzoek op melk geformuleerd worden.

Praktijkcasus

Rik Hendriks presenteert een uitgebreide, longitudinale ca-
sus, waarin hij een bedrijf in de tijd volgde door tweemaal
een uitgebreide analyse te doen van de uiergezondheid. Bij
de analyse en aanpak van het bedrijfsprobleem gebruikt
Hendriks de coinputerversie van de Gezondheidsplanner
Mastitis, de Uiergezondheidsmodule (UGM). Dit levert
overzichtelijke schema\'s en grafieken op, die zorgen dat de
panelleden snel een voldoende goed beeld hebben van de ui-
ergezondheidssituatie op dit bedrijf

Hendriks\' casus toont een duidelijk knelpunt waar je in de
praktijk mee te maken kunt krijgen, namelijk het slecht op-
volgen van adviezen en het verslappen van de aandacht van
de veehouder als die een tijdlang geen problemen ervaart.

\'Van de opmerking \'je bent te duur\'
moet je niet wakker liggen. Je moet wei schrikken
als ze zeggen dat je advies niet goed is.\'

-ocr page 197-

A. Kamphuis

^^^^^^^^ Het toedienen van injecties aan
lï^ffff^^ff dieren brengt het risico van zelf-
injecties met zich mee. Afgezien
^^^^^^^^ van de pijn van de pril< zelf kan
een lokale of systemische reactie
ontstaan, die min of meer ernstige
gevolgen kan hebben. Te denken
valt aan een infectie als gevolg van ingebrachte kiemen,
maar meer nog aan invloeden van de injectievloeistof(fen)
zelf. Met name minerale olie, als adjuvans aanwezig in
bepaalde vaccins, kunnen uitgebreid lokaal weefselverval
ten gevolge hebben en zijn in enkele gevallen aanleiding
geweest tot amputatie van een vinger. De bijsluiter van
dergelijke vaccins waarschuwt in algemene termen voor
de risico\'s van lokale reacties en adviseert in voorko-
mende gevallen een dokter te raadplegen.

Het lijkt zinvol hiervoor speciale aandacht te vragen. Bij
het Bureau Bijwerkingen Diergeneesmiddelen (BBD) zijn

aangaande de Nederlandse situatie geen gevallen bekend
geworden van ernstige ongelukken te wijten aan zelfinjec-
ties met vaccins of andere middelen. Dit kan mogelijk
samenhangen met de UDD-status van vaccins (dierenartsen
zijn meer bedreven in het verrichten van vaccinaties?) maar
een bepaalde mate van ondermelding is ook voorstelbaar.
Uit de gegevens van het NVIC (Nationaal Vergiftigingen
Informatie Centrum, telefoon (030) 2748888) zijn deze
gegevens evenmin (eenvoudig) te extraheren.

Accidentele zelfinjecties met diergeneesmiddelen

Om een beter beeld te krijgen over het voorkomen van zelf-
injecties met vaccins of andere diergeneesmiddelen, en de
eventuele gevolgen daarvan, verzoekt het BBD om hierover
te worden geïnformeerd. Hiervoor kan het standaard bijwer-
kingen-meidformulier worden gebruikt maar andere bericht-
gevingen per post, telefoon, fax of e-mail zijn ook welkom.

A. Kamphuis, BBD, telefoon (0317) 465760,
fax (0317) 423193, e-mail a.kamphuis@bbd.agro.nl

September 2000 - 2001: een jaar Hill\'s sponsoring

Robert Favier

Alweer een jaar geleden kreeg ik het goede bericht
dat ik mijn opleiding tot specialist (SIC) interne ge-
neeskunde van gezelschapsdieren mocht starten.
Vanuit het managementteam kwam de vraag of ik
iets voelde voor een gesponsorde opleiding door
Hill\'s, een van de grootste producenten van gespecia-
liseerde diëten voor gezelschapsdieren ter wereld. Ik
hoefde hier niet lang over na te denken: via een be-
drijf als Hill\'s is er een scala aan mogelijkheden om je
contacten in de veterinaire wereld te vergroten. In no-
vember 2000 werd het contract definitief getekend en
werd er in diergeneeskundig Nederland aan deze
sponsoring ruchtbaarheid gegeven via het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde.

Ik ben de eerste Hill\'s resident in Europa. Hill\'s staat als
sponsor volledig achter mijn opleiding. Voor mij zit er
ook onderwijstechnisch een meerwaarde aan door het feit
dat ik naast mijn eigen reguliere opleiding aanvullende
cursussen krijg over de mogelijkheden van speciaal voe-
ders als extra ondersteuning bij diverse ziektebeelden:
\'dietary management\'. Via deze aanvullende cursussen
raak ik ook vertrouwd met de filosofie van Hill\'s die ten
grondslag ligt aan hun oude en ook zeker hun nieuwe
producten, en tevens met hun missie \'meehelpen aan de
verrijking en verlenging van de speciale band tussen
mensen en hun huisdieren\'. Door een sponsoring aan te
gaan bewijst Hill\'s een partnerschap aan te willen gaan
met de Faculteit der Diergeneeskunde in Utrecht.

Ik ben nu reeds een jaar bezig, een jaar dat snel voorbij is
gegaan. Ik ben de opleiding begonnen met een verblijf
van anderhalve maand op de intensieve zorgafdeling,
waarna ik vervolgens een zestal maanden in de roulatie
hematologie en oncologie terecht ben gekomen. In april
2001 ben ik begonnen met een periode vrije besteding,
waar tijd is voor onderzoek, het schrijven van artikelen
en case reports, eventuele stages in het buitenland en stu-
deren voor het afsluitende intemistenexamen van het
European College of Veterinary Internal Medicine (EC-
VIM) aan het einde van de opleiding. Het afgelopen jaar
ben ik ook in staat gesteld om zowel op de
Voorjaarsdagen in Amsterdam als het ESVIM-congres
in Dublin een presentatie te geven, verplichte onderde-
len van de opleiding tot internist.
Na mijn eerste jaar als Hill\'s resident zullen er zeker nog
twee jaren volgen, wederom met congressen, symposia,
cursussen en nieuwe dieetvoeders van Hill\'s.
Vooruitkijkend naar de resterende twee jaar van mijn op-
leiding is in ieder geval een bezoek aan het Hill\'s Science
and Technology Center in de Verenigde Staten van
Amerika gepland. Daarnaast zal ik meehelpen bij het or-
ganiseren van lezingen en symposia op de faculteit.
Tijdens mijn verdere opleiding is ook een bezoek aan de
afdeling oncologie van het Animal Medical Center
(AMC) in New York de bedoeling.

Robert Favier is Hill\'s resident.

-ocr page 198-

\'Hopelijk is dit boek een wapen in de strijd tegen het non-vaccinatiebeieid\'

Dierenarts presenteert MKZ-dagboek
\'Het ga je goed lieve Evelien\'

Joke Pijl

Den Haag - Dierenarts Jaap de Boer heeft dinsdag 5 februari het eerste exemplaar van zijn boek \'Het ga je goed lieve
Evelien, MKZ-dagboek van een dierenarts\' aan minister Brinkhorst van landbouw aangeboden.Tijdens de eerste twee
weken van de MKZ-crisis entte De Boer alleen vee. Tot zijn spijt werd hij al gauw ingezet als coördinator van de RVV
(Rijksdienst voor Vlees en Vee) en hielp hij met het ruimen van dieren.

Het werk ging hem niet in de kouwe kleren zitten. De be-
hoefte om zijn ervaringen van zich af te schrijven ontstond
dan ook snel. De aantekeningen resulteerden uiteindelijk in
het boek.

\'Een vraag die nog steeds heel veel mensen aan me stellen is
\'Zou je het weer doen?\', zei De Boer tijdens de presentatie
van zijn boek. \'Het eerste antwoord wat bij me opkomt is:
Nee. Ik voelde me misbruikt, was het niet eens met het beleid
maar had er geen invloed op en moest het toch uitvoeren\'. De
vraag kan volgens De Boer ook omgedraaid worden: \'Wil de
bevolking dat de geschiedenis zich herhaalt\'? Zo niet, ge-
bruik dan je stemrecht dat grote invloed heeft op de vorming
van een ander beleid\'.

De dierenarts uit Geesteren hield negen weken lang een dag-
boek bij. De naam Evelien in de titel slaat op een meisje van
zeven jaar dat afscheid moest nemen van haar lievelingskoe
en naamgenoot. Deze gebeurtenis maakte zoveel indruk op
hem dat hij zijn boek aan haar opdroeg. \'Deze periode heeft
achteraf gezien een grote impact op mezelf gehad. Ik was
snel geïrriteerd, lusteloos, ongeïnteresseerd. Mijn gedachten
waren veel bij hen die alles kwijtgeraakt zijn. Dezelfde men-
sen zijn ook diegenen geweest die me uit het dal getrokken
hebben, toen zij weer een toekomst zagen en mij ook de
kracht gaven om de draad weer op te pakken. Vrijwel overal
word ik van harte welkom geheten om hun nieuwe veestapel
te komen bewonderen\', schrijft De Boer in zijn voorwoord.
Toch was hij vaak niet welkom. \'Moordenaars, ga weg\' en
\'Zolang jullie hier zijn, is jullie leven niet zeker\' zijn enkele
bedreigingen die De Boer in Kootwijkerbroek kreeg te ho-
ren.

Wapen

\'Dat het non-vaccinatiebeleid op de helling moet, is duide-
lijk. Het doden van gezonde dieren bij mensen die zich niet
kunnen beschermen tegen dit bedrijfsrisico, het doden door
mensen die ook anders willen en een maatschappij die niet
snapt dat dit allemaal mogelijk is, geeft al aan dat de politiek
eens anders moet gaan denken!\', schrijft De Boer.
\'Ik hoop dat het boek voor minister Brinkhorst een wapen is
in de strijd tegen het non-vaccinatiebeleid. Door het aan te
nemen erkent hij voor mij de emoties van de veehouders,
burgers en alle andere betrokkenen bij de MKZ-crisis\'.
De reactie van Brinkhorst, minister van landbouw: \'De emo-
ties die in het boek staan, zijn noodzakelijk om het huidige
beleid te veranderen. In tegenstelling tot het begin van de cri-
sis is er nu binnen de EU volop discussie over een nieuw vac-
cinatiebeleid. Dit boek zie ik daarbij als een inspiratiebron\'.

Zwevende runderen

Brinkhorst geeft aan geschrokken te zijn van het aantal \'zwe-
vende runderen\' in Nederland; 50.000 dieren staan niet gere-
gistreerd. Dat houdt bijvoorbeeld in dat afmelding na de
slacht achterwege blijft of dat een dier dat verkocht is, niet
geregistreerd wordt. De registratie- en identificatieregels
moeten ervoor zorgen dat er snel maatregelen genomen kun-
nen worden tijdens de uitbraak van een dierziekte. Als het on-
bekend is waar dieren zijn, gaat dit ten koste van een snelle
bestrijding. Een goede naleving van de regels door de boeren
is volgens hem van groot belang.

Brinkhorst laat weten dat een gedragscode voor personeel dat
bij uitbraak van een dierziekte vee ruimt, eraan zit te komen.
Tijdens de MKZ-crisis in 2001 was er veel kritiek op de in-
formatievoorziening. Soms stond de RVV onaangekondigd
bij een boer op het erf, terwijl deze nog niet eens wist dat zijn
vee op die dag geruimd zou worden. Omdat bij de boeren
veel emoties loskomen, dienen ruimers zorgvuldiger op te
treden, vindt Brinkhorst. \'Wat doe je in ooriogstijd, als er een
crisis is? Dan dien je mensen te overtuigen door overredings-
kracht. Dat is niet iedereen gegeven, waardoor het optreden
van sommige ruimers autoritair was\'.

i___

Het ga je goed,
lieve Evelien

MKZ-dagboek uan ecn dierenarts

JAAP DE BOER

-ocr page 199-

Binnen de universiteitskliniek voor het paard is een
intensieve 24-uurs verpleging van zieke pasgeboren veu-
lens alleen mogelijk met de hulp van vrijwilligers. Dit
jaar zal de door derde-, vierde- en vijfdejaars gevormde
vrijwillige groep, \'de veulenbrigade\', weer actief zijn van
4 maart tot en met 30 juni (met uitzondering van 16-22
maart).

Een veulen wordt opgevangen door een van de kliniekdie-
renartsen. Na het klinisch en laboratoriumonderzoek en het
maken van een therapeutisch plan wordt het veulen onder
leiding van de dierenarts en met hulp van de kliniekassisten-
ten verpleegd door de \'veulenbrigade\'.

Als dierenartsen vanuit de praktijk een ziek pasgeboren veu-
len naar de kliniek willen doorsturen, kunnen zij tijdens
werkuren bellen met (030) 2531112 en buiten werkuren
(030) 2531032. Het verdient aanbeveling vóór inzenden
even te overleggen over de te maken kosten. Het wordt op
prijs gesteld als dierenartsen direct bij bellen vermelden dat
het om een ziek pasgeboren veulen gaat dat \'intensive care\'
nodig heeft. Ook is het prettig als ongeveer de tijd van aan-
komst in de kliniek kan worden aangeven.
Buiten de bovengenoemde periode kunnen zieke veulens na-
tuurlijk ook doorgestuurd worden, maar zal de zeer inten-
sieve 24-uurs verpleging, zoals door de \'veulenbrigade stu-
denten\' wordt geleverd, niet te realiseren zijn.

\'Veulenbrigade\' Inwendige Ziekten Paard

M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, M. de Bruijn en L. Verdegaal

Dr. Marianne Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan is Chef de Clinique Inwendige
Ziekten van het Paard. Drs. Marco de Bruijn en drs. Lidwien Verdegaal zijn begelei-
ders van de veulenbrigade.

Veterinair golfkam pioenschap 2002

De strijd om het Veterinair Golfkampioen
schap wordt dit jaar op woensdag 8 mei ge-
houden op Golfclub \'de Oude Maas\'. Op
deze prachtige polderbaan, die ligt in
de rustieke omgeving van Rhoon in
Zuid-Holland zullen wij \'s ochtends
een negen-holes greensome wed-
strijd te spelen (maximum aantal
deelnemers 44). De achttien-holes
stableford Championship begint
\'s middags om 12.30 uur. Na deze
ongetwijfeld - zowel geestelijk als
lichamelijk - zeer .spannende en
vermoeiende sportieve dag, zullen
de deelnemers middels een borrel en
diner weer optimaal gesoigneerd wor-
den door onze vaste sponsor Alfasan.

Inschrijving geschiedt door overmaking van
€ 25 op rekening 53.15.06.207 ten name
van W.L. Keers te Hoogerheide. Gaarne
vermelding van exacte handicap en of
u ook deelneemt aan de ochtendwed-
strijd. Veterinair studenten kunnen
ook inschrijven en voor iedereen
geldt dat zij minimaal het GVB
bezitten. Het maximum aantal
deelnemers voor de middagwed-
strijd is zestig en de volgorde van
inschrijving bepaalt de deelname.

ZitWim eigenlijk in datgroepsbestuur?

Kijk onder groepen op

www.knmvd.nl

.n

<nmvd

-ocr page 200-

In deze serie zagen we al eerder
dat een dierenarts niet altijd een
huisbezoek hoeft af te leggen,
maar wel weer oplettend moet
zijn bij dieren in barensnood. Het
is niet altijd makkelijk om te we-
ten wanneer je als dierenarts
terughoudend kunt zijn en wan-
neer je voortvarend op moet tre-
den. Zelfs in levensbedreigende situaties is terughou-
dendheid soms geoorloofd.

Een heethoofd...

Een hond met lymfeklierkanker wordt met
prednison behandeld, maar de situatie is
hopeloos. De eigenaar spreekt met
zijn eigen dierenarts af dat hij de
hond zal laten inslapen als het
beest teveel last krijgt van zijn
benauwdheid. Op een warme
zomeravond raakt de hond
inderdaad zo benauwd dat
de eigenaar vindt dat hij nu
maar in moet slapen. De
hond onder de koude dou-
che zetten helpt niet meer,
en midden in de nacht
belt de eigenaar een dieren-
arts. Niet zijn eigen dieren-
arts, of diens vervanger,
maar een andere die in de
buurt woont. Deze dierenarts
springt niet onmiddellijk uit zijn
bed, hij vraagt eerst welke collega
de hond onder behandeling heeft.
"Wat is dat nou voor onbelangrijke
vraag?!\' schreeuwt de eigenaar in de
hoorn, voordat hij deze op de haak gooit. De
dierenarts belt de hondeneigenaar terug en hoort van
diens echtgenote welke dierenarts de hond onder behande-
ling heeft. De dierenarts raadt het echtpaar aan om contact te
zoeken met deze eigen dierenarts of met diens vervanger,
waarna het gesprek wordt beëindigd.
Pas in de loop van de volgende middag laat een opvolgend
dierenarts de hond inslapen (blijkbaar kon de uitgeputte en
benauwde hond dat nog wel zolang volhouden) en de eige-
naar stapt verontwaardigd naar het Tuchtcollege, omdat de
dierenarts de hond letterlijk heeft laten stikken. Had de die-
renarts de hond toch moeten behandelen?
Volgens het Tuchtcollege is er in de eerste plaats helemaal
geen sprake van een weigering om de hond te behandelen,
want de eigenaar smeet zelf de hoorn op de haak. Dat kan de
dierenarts toch moeilijk worden verweten! Maar zelfs als de
eigenaar dat niet had gedaan, dan is het advies om eerst naar
de eigen dierenarts of diens vervanger te gaan niet onjuist,
...en een kattekop

Een soortgelijke zaak doet zich voor als een aangereden kat
wordt gevonden door een poezenliefhebster, die toevallig net
dierenarts A heeft ingeruild voor dierenarts B, omdat dieren-
arts B meer verstand van katten heeft. Dat weer-
houdt haar er echter niet van om inet de ge-
vonden kat naar dierenarts A te gaan,
want die woont dichterbij en de kat is
ernstig gewond. De assistente van
dierenarts A is verbaasd, omdat
deze mevrouw net had aange-
kondigd nooit meer in de
praktijk te willen komen, en
zie, nu staat ze weer voor de
deur. Als blijkt dat de
patiënt ernstig gewond is,
wil de assistente best hel-
pen, maar op dat moment
bedenkt de poezenme-
vrouw zich en verdwijnt
met kat en al. Het is ver-
moedelijk geen vriendelijk
gesprekje geweest...
De poezenmevrouw rijdt als-
nog naar dierenarts B, maar al-
daar blijkt de poes al dood te zijn.
De eigenaar, die verder in het ver-
haal niet meedoet, ziet dan een reden
om een klacht in te dienen bij het
Tuchtcollege.

Net als de vorige zaak wordt ook deze klacht afgewezen.
De poezenmevrouw die het aangereden dier had gevonden,
is zelf de praktijk uitgelopen. De dierenarts heeft niet de
kans gehad om het dier te behandelen en dat betekent dat het
Tuchtcollege de klacht inhoudelijk verder niet in behande-
ling kan nemen.

Met andere woorden, weekend- en avonddiensten zijn er niet
voor niets. Een eigenaar met een dier in nood moet eerst con-
tact opnemen met zijn eigen dierenarts of diens vervanger. Is
die dierenarts niet bereikbaar of beschikbaar, dan heb je als
dierenarts natuurlijk wel de plicht om te kijken of er sprake is
van een situatie die spoedeisende hulp vergt.
Als de dierenarts vervolgens niet in staat wordt gesteld om
hulp te verlenen, omdat de eigenaar de verbinding verbreekt
of uit de praktijk wegloopt, dan heeft de eigenaar weinig
grond voor een klacht bij het Tuchtcollege.

-ocr page 201-

Velen van ons zullen de televisie-
beelden in gedachten voor zieh
kunnen halen over het ruimen van
bedrijven besmet met het varkens-
pestvirus en het mond-en klauw-
zeervirus in de afgelopen vijfjaar.
Na het lezen van het artikel van de
collegae A. Bouma en A. Dekker
over MKZ bij (vlees)kalveren: kli-
niek en virusspreiding (Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127:
83-4) krijgt men de indruk dat het met de contagiositeit van
dit virus wel meevalt. Dit laatste kan ik uit eigen ervaring
ook ten aanzien van het varkenspestvirus onderschrijven en
tevens over MKZ heb ik betrouwbare informatie.
In de periode 1949-1960 werd op de Rijksseruminrichting
zte Rotterdam het zogenaamde kristalvioletvaccin ter pre-
ventie tegen varkenspest gemaakt. De bereiding geschiedde
als volgt. Gedurende een periode van zes weken werden
telkens op donderdag 36 varkens met een gewicht van 90-
100 kg subcutaan besmet met één van drie zeer virulente
varkenspeststammen genaamd Jen-Sal, BHI en Fort
Dodge. Vanaf zaterdag werd getemperatuurd. De dieren die
op maandag een temperatuur hadden van meer dan 40 gra-
den Celsius werden na bedwelming gedood. Het bloed
werd opgevangen en de milten werden verzameld. Na defi-
brinatie en homogenisatie werd nog dezelfde dag een con-
servans alsmede het kristalviolet toegevoegd.
Op dinsdag en woensdag werden deze handelingen her-
haald. De varkens die op laatstgenoemde dag niet ziek of
nog niet ziek waren, werden in een aangrenzende ruimte
opgevangen. De hokken werden gedesinfecteerd en de-
zelfde dag nog herbevolkt. De varkens werden besmet en
bovengenoemde handelingen werden herhaald. Het aldus
verkregen vaccin werd in grote mandflessen gedurende vier
tot zes weken bij 10 graden Celsius bewaard en vervolgens
in gebruiksklare flesjes na bacteriologische steriliteitscont-
role aan dierenartsen geleverd. Incidenteel werd gecontro-
leerd op werkzaamheid en onschadelijkheid. De preventie
van rnogelijke virusverspreiding vanuit de stallen of vanuit
de slachtplaats was niet optimaal. Er was onder meer geen
strikte scheiding tussen wat genoemd werd vuile en schone
looplijnen. Ook waaiden strodeeltjes vanuit de stallen over
het terrein. Ten aanzien van de mestopslag konden even-
eens kritische kanttekeningen worden gemaakt.
Toen de collega die belast was met de productie van dit vac-
cin ziek was, moest ik assisteren. De werkwijze beviel me
niet en ik wilde hierover met de directeur de heer G.M. van
Waveren spreken. Hij antwoordde echter niet maar ver-
zocht mij mee te gaan naar een hoek van het terrein. Hier
stonden acht één dier-boxen naast elkaar. Iedere box was
ongeveer zes meter lang en onderverdeeld in twee compar-
timenten, gescheiden door een anderhalve meter hoge ste-
nen muur waarin een metalen deur. In de achterste ruimte
stond het dier; de voorste diende als opslag voor voedsel. In
de eigenlijke stal lagen rubberen matten en er bevond zich
een afvoer op het riool. Hij vertelde dat hier in de periode
1933-1940 met mond-en klauwzeervirus A- en 0-immuni-
teitsproeven werden genomen die nogal eens mislukten.
Voorts was er in de onmiddellijke omgeving een caviastal
rnet een onvolledige ruimtelijke scheiding tussen gezonde
en zieke dieren. Schone en vuile looplijnen liepen ook hier
door elkaar en de mestafvoer was problematisch. Hij had
echter nooit contactinfecties waargenomen en evenmin het
door elkaar raken van de O- en A-stammen. Hij gaf me de
raad dat ik altijd moest nadenken bij wat ik deed en dat ik
bij het doen rekening moest houden met de omstandighe-
den wat redelijk haalbaar was en wat niet.
In de bereidingsperiode van het varkenspestvaccin hebben
zich in de varkensfokkerij en de proefruimten van het insti-
tuut gelegen op 50-75 meter afstand nooit uitbraken van
deze virusziekte voorgedaan. Ook in andere gevallen heb ik
kunnen ervaren dat het meeviel met de besmettelijkheid
van het varkenspestvirus.

Ingezonde

Op de RSI, later CDI, werden wekelijks een groot aantal
varkens ter onderzoek aangeboden. Minstens vijftig maal
per jaar werd in de periode 1950-1970 de diagnose varkens-
pest gesteld. Na sectie werden de restanten van de dieren
verzameld in grote metalen drums, waarop een deksel kon
worden gelegd. Deze vaten werden opgeslagen in een bij-
ruimte en tweemaal per week afgevoerd. Het sectielokaal
werd dagelijks gedesinfecteerd met halamid en met natron-
loog. Desinfectie van de drums geschiedde alleen met hala-
mid. Het gebruik van loog was te gevaarlijk voor de ogen en
de onbedekte delen van het lichaam. De afvoer moest door
eigen personeel geschieden en de drums werden door
dierverzorgers op de auto geplaatst. Weliswaar gebeurde dit
meestal aan het einde van de werkdag. De kleding (overall
of stoQas) werd in de kast gehangen en de andere dag weer
aangetrokken. Slechts tweemaal hebben zich als gevolg
hiervan varkenspestuitbraken op het terrein voorgedaan en
wel éénmaal een zeer ernstige, waarbij alle dieren moesten
worden afgevoerd. De tweede uitbraak was bij een zeug met
biggen gelegen in een ruimte met vijf andere zeugen met
nakomelingen, van elkaar gescheiden door een driekwart
manshoge scheidingsmuur. Alleen de eerste zeug met big-
gen werd aangetast; de overige werden niet ziek. Na twee
maanden werden twee biggen in aparte boxen besmet met
het varkenspestvirus om na te gaan of er immuniteit was.
Na enkele dagen waren de dieren niet goed. Bij sectie en bij
histologisch onderzoek werden veranderingen gevonden
als bij varkenspest, hetgeen met de toen gebruikelijke agar-
immunodiffusietest (AGIDT) kon worden bevestigd.
Conclusie: de contagiositeit niet alleen van het MKZ-virus
maar ook van het varkenspestvirus lijkt vaak mee te vallen.

De contagiositeit van het varkenspest-en
het mond en klauwzeervirus

J.P.W.M. Akkermans

-ocr page 202-

B.A. Steltenpool ^

Na het afzwaaien van de laatste militaire paardenarts,
kolonel Braak, als hoofd van de Militaire School voor
Hygiëne en Preventieve Geneeskunde in de jaren \'70, be-
zat het ministerie van Defensie geen specifiek veterinaire
kennis meer (al is er een veterinair werkzaam voor defen-
sie als microbioloog).

Hoewel in het buitenland de diergeneeskundige kennis
wel op waarde werd geschat, getuige de vele veterinairen
werkzaam in andere krijgsmachten, was men in
Nederland tot voor kort van mening dat men het zonder
kon.

Met de veranderende rol van de krijgsmacht, niet alleen
internationaal (vredesmissies in afgelegen, primitieve
gebieden) maar ook nationaal bij diverse grote operaties
in het kader van militaire bijstand en steunverlening,
(kortweg rampenbestrijding bij bijvoorbeeld watersnood,
MKZ, varkenspest, etcetera) deed het gemis van speci-
fiek veterinaire kennis zich echter voelen. Samen met de
problemen rond het langdurig kunnen volhouden van
steunverleningsacties heeft dit defensie aangezet tot een
ambitieus plan voor het inzetten van reservisten.
Dit heeft erin geresulteerd dat in crisistijd de staf van het
Nationaal Commando wordt versterkt met tientallen re-
servisten, waaronder enige veterinaire reserve-officie-
ren.

Het is een goede zaak zowel voor defensie als voor de be-
roepsgroep dat na vele jaren defensie het nut van speci-
fiek veterinaire kennis weer erkent^.
De eerste collega\'s hebben reeds een aanvullende cursus
crisisbeheersing op Clingendael achter de rug en hoewel
we hopen dat het niet nodig zal zijn, gaan we er vanuit
dat, indien ingezet, we op de steun van de hele beroeps-
groep kunnen rekenen.

1. B.A. Steltenpool namens collega\'s mevrouw Croll en Van
de Vuurst alsmede ir. Vischer.

2. Steltenpool B. Wat kan een veterinair betekenen voor de
huidige krijgsmacht? Ned Mil Geneesk T 2000; 53:153-5.

Defensie haalt specifieke veterinaire kennis weer in huis

Reactie naar aanleiding brief A. van der Paauw

T.J.C.M. Lam

In zijn brief, gepubliceerd in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde van 15 februari jongstleden, meent collega A.
van der Paauw dat ik mooie woorden gebruik. Bovendien zegt
hij dat mijn honger naar werk groot is. Beide beschouw ik als
een compliment, zo ben ik opgevoed.

Daarnaast geeft hij er blijk van dat hij van een aantal feitelijkhe-
den niet goed op de hoogte is. Maar eerst dit: Veehouderij en zui-
vel hebben besloten de diergezondheid op melkveebedrijven in-
zichtelijk te maken, veehouders zijn er blijkbaar zelf van
overtuigd datje in deze tijd geen voedsel meer kunt produceren
zonder de herkomst ervan te borgen. Ik vind dat Kwaliteit.
Dierenartsen participeren in die zuivelketen en dragen een
steentje bij aan het zichtbaar maken van die kwaliteit. Je kunt
een dergelijke \'nieuwe\' taak positief oppakken en er iets van ma-
ken waar niet alleen de sector, maar ook de individuele veehou-
der baat bij heeft. Je kunt je energie ook anders besteden. Hoe
dan ook \'schaamte\' kan hier, mijns inziens, absoluut niet aan de
orde zijn.

Dan de feiten. In de eerste plaats is collega Van der Paauw van
mening dat het Periodiek Bedrijfsbezoek (PBB) niet goed
onderbouwd is. Het PBB is in de zomer van 2001 echter tijdens
een uitgebreide veldproef, waarin tien erkende rundveedieren-
artsen, een kleine honderd melkveehouders en drie specialisten
rundveegezondheidszorg hebben geparticipeerd, getoetst. De
resultaten daarvan zijn tijdens diverse cursussen besproken en
bediscussieerd.

Het KKM-systeem zelf staat juridisch niet onder druk. Het PBB
als onderdeel van KKM ook niet. Uiteraard mag een veehouder
zijn dierenarts vragen een beoordeling van zijn bedrijf ter re-
gistratie naar een derde (KKM) te sturen. Wat wel gebeurd is, is
dat er een rechtszaak is geweest tussen Campina Melkunie (CM)
en een tweetal melkveehouders. Deze zaak ging over de door
CM opgelegde sanctie waarbij de melk van niet-KKM-erkende
melkveebedrijven apart opgehaald werd en de daaraan verbon-
den kosten aan deze veehouders werden doorberekend. Deze
maatregel is wel bekritiseerd door de rechter. CM en de overige
zuivelondernemingen hebben uitgesproken dat ze desalniette-
min doorgaan met het KKM-systeem.

Op 3 januari jongstleden heeft het Productschap Zuivel een ver-
ordening vastgesteld waarmee deze juridische problematiek
wordt opgelost. De verwachting is dat de minister van LNV deze
verordening op korte termijn zal bekrachtigen. De voorzitter van
de vakgroep rundveehouderij van LTO Nederland heeft aange-
geven dat LTO teleurgesteld is in het feit dat de veehouders het
niet onderling kunnen regelen en dat deze weg ervoor nodig is.
Praktiserende dierenartsen zijn op allerlei manieren betrokken
bij ontwikkelingen op het gebied van erkenning en certificering.
Sterker nog, ze hebben aan de basis ervan gestaan. Dierenartsen
kunnen, als lid van de KNMvD en van haar groepen, hun demo-
cratisch gekozen vertegenwoordigers aanspreken op het al of
niet goed vertegenwoordigen van hun mening. Daarvoor be-
staan gelegenheden te over.

Ten bate van een eenvoudige en goede logistiek is veel informa-
tie met betrekking tot het PBB niet alleen naar de veehouders,
maar ook naar de dierenarts gestuurd. Deze heeft daardoor een
overzicht over de te verwachten werkzaamheden en kan daarin
faciliterend optreden, zoals zij of hij dat bij tal van andere zaken
voor veehouders ook gewend is te doen. Dit is echter geen ver-

-ocr page 203-

plichting en de mate waarin de dierenarts serviceverlenend
wenst te zijn zal hierbij een grote rol spelen. De verplichting om
het PBB te doen uitvoeren ligt, daar is geen twijfel over, bij de
veehouder De veehouder is er ook voor verantwoordelijk dat de
rapportage daarvan bij de KKM terechtkomt. Het ligt echter
voor de hand dat de veehouder daarbij het beproefde kanaal, via
de dierenarts, gebruikt.

Collega Van der Paauw geeft aan zich tot de geneeskunde van
herkauwers te beperken. Dat is prachtig, want het is een mooi
vak. Zijn semantische bespiegelingen daarover heb ik met inte-
resse gelezen.

Op twee punten moet ik collega Van der Paauw tenslotte wel ge-
lijk geven. Er zit ontzettend veel \'hobby\' in het werk dat een
grote groep collegae via de KNMvD voor hun beroepsgroep
doet. En ze proberen inderdaad hun idealen te realiseren.
Gelukkig maar

T.J.C.M. Lam is lid van de stuurgroep PBB.

BSE en de soortspecifieke barrière

A.J.G. van \'t Hooft

In het British Medical Journal van 13 oktober 2001 is een
artikel gepubliceerd betreffende het verband tussen BSE en
nvCJD. Dit verband wordt door de auteur, George Venters, con-
sultant bij de openbare gezondheidsdienst van het Schotse
District Lanarkshire, sterk betwijfeld. De titel van het artikel
luidt.\' Wew
variant Creutzfeldt-Jacoh disease: the epidemie that
never was
\'. Hierin bespreekt Venters acht criteria, die
epidemiologisch bepalend zijn voor het verband tussen de
verwekker en het ziekteproces via het voedsel. Aan deze criteria
kan de overdracht van BSE naar nvCJ D volgens Venters niet vol-
doen. Hij is voorts van mening dat een \'robust species
barrier\' deze overdracht verhindert.

Een casus, beschreven door Creutzfeldt in 1921 bij een 24-jarige
patiënt in Breslau, roept de vraag op of de nieuwe variant wel zo
nieuw is. Zijn \'hypothese luidt: de nieuwe variant van
Creutzfeldt-Jacob Disease wordt niet veroorzaakt door een
prion en is niet nieuw.

Wij willen eens kijken hoe de meningen waren over de over-
dracht van BSE naar mensen in de bewogen jaren 1995-1996.
Onder de titel
\'BSE and the implications for IHA TIS\' geeft Guy
Reaks, Algemeen Secretaris van de Internationale Vereniging
ter Verbetering van de Gemeenschappelijke Handel in Huiden
(IHATIS), een goed gedocumenteerd jaarverslag 1996 over
BSE in het Verenigd Koninkrijk (VK). Hieronder volgt dat ge-
deelte van zijn verslag, waarin hij vermeldt de inzichten die er in
het VK waren bij overheid en wetenschap ten aanzien van de
overdraagbaarheid van BSE naar de mens.
Ook in de jaren voor 1995 was er in het VK een verschil van me-
ning tussen de Britse overheid en een in Edinburgh
opgerichte speciale Spongiform Encephalopathy Advies
Commissie. De overheid bij monde van de minister van volks-
gezondheid Steve Morrell, was de mening toegedaan dat de
aandoening BSE niet op mensen overdraagbaar was. In maart
1996 deelde de adviescommissie mee dat een nieuw en veront-
rustend type van CJD was gediagnostiseerd bij tien personen
beneden de 42-jarige leeftijd. Bij hen waren hersenlaesies aan-
getroffen die overeenkomst vertoonden met die van BSE.
Daarop bekritiseerde een toonaangevend microbioloog de
Britse overheid. Deze zou de belangen van veehouders hebben
gesteld boven die van de volksgezondheid. Daar het bovendien
onbekend was hoeveel mensen vanaf 1990 besmet rundvlees
hadden gegeten, was het voorspelbaar, dat het aantal gevallen
van CJD per jaar op zou kunnen lopen tot vijfhonderd en zelfs
tot tweehonderdduizend.

Het gevolg van deze forse voorspelling was dat de publieke me-
ning zich keerde tegen het standpunt van het ministerie van
Volksgezondheid. De minister vond het daarom van primair be-
lang om het consumentenvertrouwen in vlees, dat dramatisch
was gedaald te herwinnen.

Overleg met de EU volgde, om te komen tot het nemen van ver-
antwoorde maatregelen en een financiële bijdrage die de EU
kon verstrekken. Hoewel ook de landbouwcommissaris Franz
Fischler van mening was, dat er geen positief bewijs was voor
een verband tussen BSE en CJD. Hij gaf toe dat het Britse vlees
veilig was, maar dat er maatregelen nodig waren om het vertrou-
wen van de consument in vlees te herstellen.
Aan het slot geeft Reaks nog de volgende informatie met com-
mentaar over de landelijke aantallen gevallen van BSE en CJD
tot 1996:

BSE: UK, 160.000; Zwitserland 200; Portugal, 33;

Frankrijk, 15.

CJD: UK, 40; Frankrijk, 50; Duitsland 50; Italië, 50.
Zijn conclusie was dat in het licht van deze gegevens de soort-
barrière toch schijnt tc werken, ondanks de inzichten van de
Adviescommissie. Hij meent dat niet bewezen is dat de ziekte
van CJD door runderprionen op mensen kan worden overge-
bracht en dat een sterke soortbarrière deze overdracht verhin-
dert.

In het hoofdstuk \'De soortbarrière doorbreken\' van zijn in 1996
verschenen voordracht
\'Mad cows, Cannibals and Prions\', be-
schrijft Professor S. Prusiner resultaten van dierproeven, die zijn
hypothese ondersteunen, dat er geen soortbarrière bestaat voor
overdracht van de aandoeningen Scrapie, BSE en CJD.
Terzake valt te vermelden dat deze proeven worden verricht bij
transgene dieren, waarbij intracerebraal diervreemde eiwitten
worden geïnjecteerd. Op grond van aldus verkregen resultaten
nemen de onderzoekers aan, dat hieruit algemene regels zijn op
te stellen ten aanzien van de overdracht van de aandoening BSE
naar die van de mens CJD. Hierbij zou dan een soortbarrière
geen rol spelen. In toenemende mate ontstaat twijfel aan de juist-
heid van deze aanname.

De overdracht van BSE naar de aandoening CJD is onwaar-
schijnlijk. Inzichten van moleculair-biologen en anderen voor
wat betreft toekomstige verbreiding van CJD zijn gelukkig uit-
gebleven. Naar praktijkervaring volgt deze verspreiding een ei-
gen patroon, onafhankelijk van die van de Bovine Spongiforme
Encephalopathie.

-ocr page 204-

Congres dieren in de zorg

Utrecht - In De Uithof in
Utrecht vindt op 22 maart 2002
een congres plaats over projec-
ten en wetenschappelijk onder-
zoek gericht op dieren in de
zorgsector. Nederlandse en bui-
tenlandse sprekers die expert
zijn op dit gebied, besteden on-
der meer aandacht aan onder-
zoeksmethoden voor dit terrein, de integratie van dieren
in het schoolprogramma en de ondersteunende rol die
honden spelen in de ontwikkeling van volwassenen en
kinderen met een geestelijke of lichamelijke handicap.
Verder wordt in een aantal lezingen uiteengezet hoe een
succesvol project met dieren kan worden opgezet.

Het congres probeert een balans te vinden tussen praktijk
en wetenschappelijk onderzoek en is bedoeld voor mede-
werkers in de zorg, beleidsmakers en mensen die interesse
hebben in de relatie mens en dier. De kosten bedragen 65
euro inclusief lunch en proceedings. Voor studenten geldt
een gereduceerd tarief van 40 euro. Aanmelden en opvra-
gen van het definitieve programma kan bij N. Endenburg,
Yalelaan 8, 3584 CM, Utrecht, telefoon (030) 2531565,
E-mail n.endenburg(§vet.uu.nl

Start cursus \'Van loondienst
naar eigen praktijk\'

Dc VVAA organiseert een driedaagse managementcursus
voor jonge dierenartsen die nu nog medewerker zijn, maar
uiteindelijk willen associëren in een praktijk. De cursus is
van 13 tot en met 15 maart 2002 in Delden. Tevens is het mo-
gelijk deze cursus in september te volgen (18/9 tot en met
20/9). De kosten bedragen EUR 160 per persoon, inclusief
twee diners en twee hotelovernachtingen.

Tijdens de cursus wordt aandacht besteed aan de maatschap
(wat is een maatschap, parttime associatie, goodwill, enzo-
voort), het functioneren van maatschappen (samenwerking,
besluitvorming, omgaan met conflicten), het accountants-
rapport (wat kan ik er mee), verzekeringen (wat moet er ver-
zekerd worden en waarom) en financieringen (hoe wordt al-
les betaald).

Voor meer informatie en/of aanmelding: mevrouw A. Hoek,
telefoon (03Ó) 2474328.

Onderstaand een
overzicht van de
PAOD- cursussen in
de maand maart:

Gezelschapsdieren

1 en 2 maart in samenwerking met InstruVet.- \'Work-
shop tandheelkunde gezelschapsdieren\',
cursusnummer 02/134.

12 maart \'OoglidafviJ kingen hij hond en kat\', cur-
susnummer 02/120.

13 maart \'Spalken en verbanden voor dierenartsen\',
cursusnummer 02/122.

14 maart \'Epilepsie bij hond en kat\', cursusnummer
02/123.

15 maart \'Restauratieve tandheelkunde\', cursus-
nummer 02/129 (cursus is volgeboekt inschrijven
voor wachtlijst is mogelijk).

21 maart \'Casu\'istieken maagdarmproblemen\',cm-
susnummer 02/114.

Rund

6 maart \'Repeat breeder koe\', cursusnummer
02/210.

12 maart \'De vermagerende melkkoe\', cursusnum-
mer 02/216 te Heerenveen.

12, 13 en 20 maart \' Voeding rund module H\', cursus-
nummer 02/207.

26 maart \'De vermagerende melkkoe\', cursusnum-
mer 02/217 te Arnhem.

Varken

5 en 6 maart \'Aandoeningen van het maagdarmka-
naal bij het varken\',
cursusnummer 02/304.

Pluimvee

18 maart \'Ornithobacterium rhinotracheale\', cur-
susnummer 02/401.

Paard

12 maart \'De (on-)mogelijkheden van medicatie in
de geneeskunde van het paard\',
cursusnummer
02/502.

23 maart \'Het keuren van paarden op endurance
wedstrijden\',
cursusnummer 02/507.

Meer informatie betreffende bovengenoemde cursus-
sen kunt u vinden op onze internetpagina:
www.paod.ni

PAO-Diergeneeskunde, telefoon (030) 2517374.

-ocr page 205-

Zijn komst was al aangekon-
digd in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde van 1 febru-
ari: dierenarts Joost van
Herten (33) gaat zich bij de
KNMvD storten op het
beleidsterrein gezelschapsdie-
ren/ paard. Groep Gezel-
schapsdieren en groep Paard
zijn met zijn indiensttreding voor het eerst apart
vertegenwoordigd, waarmee een grote wens van beide
groepen in vervulling gaat.

Joost van Herten volgt bij de KNMvD deels Jan Vaarten
op, die in dienst is getreden bij het ministerie van LNV
Door een enorme groei van taken bij de afdeling
Veterinaire zaken èn de op handen zijnde kanteling van de
bestuursstructuur van de KNMvD, besloot het
Hoofdbestuur al eerder dat deze afdeling gesplitst zou
moeten worden. Met het aantrekken van twee dierenart-
sen is dit besluit ingewilligd. De andere dierenarts, Hugo
de Groot, is aangetrokken voor het beleidsterrein land-
bouwhuisdieren/volksgezondheid, zoals valt te lezen in
het Tijdschrift van 1 februari.

Belangrijke kwesties

Na vijfjaar in de praktijk te hebben gewerkt, ziet Van

Maatschappi

nieuw

Gezelschapsdieren en paard nu apart vertegenwoordigc

Joost van Herten gaat nieuv\\^e uitdaging aan

i

Herten het als een uitdaging om bij de KNMvD invulling
te gaan geven aan het beleidsterrein gezelschapsdieren/
paard. \'Er is nu ruimte ontstaan om een aantal belangrijke
kwesties eens goed op te pakken\', vertelt hij. Voor de ge-
zelschapsdieren zijn de voornaamste aandachtspunten
identificatie en registratie, de organisatie van de Week van
het Huisdier, de invoer van het -nieuwe Honden- en
Kattenbesluit, permanente educatie en het veterinair
meldpunt (erfelijke gebreken). Voor paard houdt hij zich
samen met de groep bezig met de professionalisering van
zowel de veterinaire beroepsuitoefening als de praktijk-
voering, samenwerking tussen verschillende niveau\'s
paardendiergeneeskunde en het positioneren van de
paardendiergeneeskunde in de samenleving.
Naast zijn samenwerking met de groepen Gezel-
schapsdieren en Paard, gaat Van Herten onder andere con-
tacten onderhouden met de dierentuin-dierenartsen en
met de groep Homeopatisch-werkende dierenartsen.
Tevens ondersteunt hij de commissie Ethiek.

Van Herten is in 1997 afgestudeerd met als differentiatie
gezelschapsdieren. Hij heeft gewerkt in Enschede,
Lienden en \'s-Hertogenbosch, waar hij momenteel ook
woont. Aanvankelijk is hij werkzaam geweest in de ge-
mengde praktijk, maar de laatste jaren heeft hij alleen ge-
zelschapsdieren gedaan. Zijn interesse ging daarbij met
name uit naar orthopedie cn dermatologie.

-ocr page 206-

Zoals u misschien al heeft gelezen in de door de GGG
verstuurde mailing, vindt van 25 mei tot en met 1 juni
2002 de eerste
Week van het Huisdier plaats. De Week
van het Huisdier heeft als basis het stimuleren van
verantwoord huisdierenbezit, waarbij ieder jaar een
bepaald thema centraal gesteld wordt. Dit jaar is geko-
zen voor het thema:
Identificatie en Registratie.
De doelstelling is om in de Week van het Huisdier bij de
huisdierenbezitter maximale aandacht te krijgen voor
het belang van een gedegen I&R en zoveel mogelijk
huisdieren in Nederland te laten chippen én registre-
ren. Daarom vervult u als dierenartsen, tezamen met
uw team, een belangrijke rol! Ook andere partijen
zoals dierenspeciaalzaken en asielen, worden bij het
evenement betrokken.

Registratie

Voor de registratie bij de Nederlandse
Gezelschapsdieren (NDG) maakt u
gebruik van de registratieformulie-
ren, welke bij de KNMvD worden
besteld. In de periode van
1 april tot
en met 15 mei
draagt de NDG maar
liefst 0,45 eurocent per formulier af
aan de Week van het Huisdier. Dat is
€ 4,50 per blok van tien formulieren!
Door uw registratieformulieren juist
in deze periode te bestellen, onder-
steunt u automatisch de Week van het
Huisdier. Hoe hoger het beschikbare
budget, des te meer activiteiten georganiseerd kunnen wor-
den om extra aandacht voor de Week van het Huisdier te
creëren en daarmee dus ook voor uw dierenartsenpraktijk.
De registratieformulieren zijn schriftelijk te bestellen bij
het bureau van de KNMvD, postbus 14031, 3508 SB te
Utrecht, per fax (030) 2511787 of per e-mail: bestel-
lingen@knmvd.nl.

Databank

WEEK
VAN

De NDG is voor informatie over registratie te bereiken op
telefoonnummer (0900) 4040456 of via het e-mailadres:
info@databankgezelschapsdieren.nl
Deze databank is aangesloten bij het European Pet Network,
de overkoepelende Europese databank
(www.europet
net.com)
waar inmiddels drie miljoen dieren staan ingeschre-
ven.

Eerste Week van het Huisdier in aantocht!

Voor meer informatie over de Week van het Huisdier kunt u
terecht bij Veterinair Organisatiebureau Animaux,
(035-6239479), dat de uitvoerende
organisatie in handen heeft.

Éfl
""PUISDIER

(s)

De initiatiefnemers van de Week van
het Huisdier zijn onder andere de
KNMvD/GGG, Dibevo, de Dieren-
bescherming, de Nederlandse Data-
bank Gezelschapsdieren, de Raad
van Beheer op Kynologisch Gebied
in Nederland en de Bond tot
Bescherming van Honden.
Zij rekenen op uw medewerking!

De meestgestelde vragen over l&R gezelschapsdieren

De KNMvD heeft op 8 februari 2002 een e-mailbericht
doen uitgaan met daarin de meestgestelde vragen over
Identificatie en Registratie van gezelschapsdieren. Dit
naar aanleiding van de publiciteit rond de ontbinding
van de Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland (SRGN), de uitgever van het Nederlands
Dierenpaspoort. Leden van de KNMvD kunnen zich aan-
melden voor de e-mailberichtenservice via de website
www.knmvd.nl. Het bureau ontvangt graag reacties op
deze e-mailberichten. Ook nu weer bleek dat de bericht-
geving nog voor verbetering vatbaar was (bijvoorbeeld
met betrekking tot de registratie van tatoeages).

De meestgestelde vragen op het gebied van Identificatie en
Registratie:

/s de SRGN opgeheven?

Ja, de activiteiten van de SRGN zijn beëindigd vanwege het
nieuwe Honden- en Katten Besluit (HKB 99) van de

Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD), dat
binnenkort van kracht wordt.

Is de Nederlandse Databank voor Gezelschapsdieren (NDG)
opgeheven?

Nee, integendeel! De KNMvD werkt juist aan een grote
promotiecampagne voor de NDG in samenwerking met
andere spelers in de gezelschapsdierensector. Identificatie
en Registratie staat dit jaar centraal in de zogenaamde Week
van het Huisdier (van 25 mei tot I juni 2002) . Daarin zal
registratie bij de NDG breed onder de aandacht worden
gebracht van het publiek.

Gaan de gegevens van de SRGN verloren?
Nee, deze zijn tijdelijk ondergebracht bij het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en dus \'bevro-
ren\'. De KNMvD spant zich in voor een goede, duurzame
oplossing van dit probleem door de integratie van de data-
bank van de SRGN in de NDG.

-ocr page 207-

Zijn de databanken gestopt met registreren van gegevens?
Nee, dit is sieciits een gerucht in de pubhciteit.

Registreert de NDG de gegevens zoals voorheen?

Ja, hierin is niets veranderd. De NDG functioneert zoals u

gewend bent.

Kunnen de formulieren van de NDC gewoon worden
gebruikt?

Ja, deze formulieren kunnen als vanouds worden besteld bij
het bureau van de KNMvD en ingevuld worden opgestuurd
aan de NDG.

Worden tatoeagenummers nog geregistreerd?
Nee, dieren met een tatoeage kunnen niet worden ingeschre-
ven bij de NDG. Dieren met een tatoeage kunnen theoretisch
wel worden gechipt - er zijn krachtens het Ingrepenbesluit
van de GWWD twee identificatie-ingrepen toegestaan -
maar in de praktijk is dit niet toegestaan, want één dier wordt
meestal in twee oren getatoeëerd (dat zijn dan al twee ingre-
pen). Zoals gezegd is er wel sprake van dat de databank van
de SRGN wordt opgenomen in de NDG, inclusief de gege-
vens van getatoeëerde dieren.

Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij het
bureau van de KNMvD, drs. F.J.W.C. van Herten of mevrouw
drs. S.A.M. Deleu, telefoon (030) 2510111 of per e-mail
j.van.herten@knmvd.nl. Zie voor meer informatie over wette-
lijke regelingen hieromtrent ook de website van het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te bereiken via de
website van de KNMvD
www.knmvd.nl onder de rubriek Links.
Chip- en/of tatoeagenummers kunnen worden opgezocht op
de website
www.databankgezelschapsdieren.nl van de NDG
(ook via
www.knmvd.nl of 24 uur per dag per telefoon worden
opgevraagd: (0900) 4040456. De NDG is aangesloten bij het
European Pet Network (zie
www.europetnet.com). Let ook op
de berichtgeving in dit tijdschrift over de Week van het
Huisdier met als thema Identificatie en Registratie.

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de 149e Algemene
Vergadering van de Koninklijl<e Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

De samenstelling van het Hoofdbestuur en het Algemeen Bestuur wordt vanwege de aanpassing van de bestuurlijke structuur
KNMvD herzien. In afwachting van de verdere procedure gaat nu nog geen oproep aan de Groepen en Afdelingen uit om kandi-
daten voor te dragen voor genoemde besturen.

2002 aftredend en niet herkiesbaar
2002 aftredend en niet herkiesbaar

Ereraad

J.R. dcNooij
J. Nijhoff

Regio Noord
Regio Noord

Overeenkomstig artikel 38 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken Afdelingen verzocht eventuele kandidaten
voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Hoofdredactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Dr. R Overgaauw 2002 aftredend en herbenoembaar

Dr. R. Kuiper 2002 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 65 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken Afdelingen/Groepen verzocht eventuele
kandidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Financiële Commissie

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld Regio Noord 2002 aftredend en niet herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 62 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken Afdelingen verzocht eventuele kandidaten
voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Sociaal Economische Commissie

M.A.PM. Kappen Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren 2002 tussentijds aftredend en niet herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 72 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betreffende Groep verzocht eventuele kandidaten voor
te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Groepsvergadering CMwD met videocasuïstiek

De eerstvolgende groepsvergade-
ring van de groep Homeopatisch-
werkende dierenartsen (GHwD)
zal worden gehouden op donder-
dag 21 maart 2002 in de Jaarbeurs
te Utrecht. Als spreker is uitgeno-
digd RC.J. Quartel uit Rotterdam. Hij laat diverse
videocasuïstieken van patiënten uit zijn praktijk zien.
Het gebruik van de video bij homeopatische patiënten
in de diergeneeskunde is uniek en de heer Quartel zal
het geheel voorzien van zijn eigen commentaar. Wij
hopen op een goede opkomst.

Groepsnieuw:
CHwC

-ocr page 208-

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben de volgende collegae zich aan-
gemeld:

Barneveld, Prof. Dr. A.; 1974: Utrecht; 3585
LB Utrecht; Koningsweg 161.
Riedl, Mevr. E.M.; Wenen; 1187 RN
Amstelveen; Albert van Dalsumlaan 23.
Tolboom, Mevr. C.J.; 2001; 8251 TP Dronten;
Thomsonstraat 10.

Vrancken, Mevr. H.; Gent-1991; B3290 Diest
(Belgie); Vroentestraat 6.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Deenik, Mevr. J.W.; 2001; 3582 GT Utrecht; Fransestraat 14.
Lievaart, J.J.; 2000; 4268 VK Meeuwen; Meeuwensesteeg 2.
Sprundel, Mevr. J.C.M.H. van; Gent-2001; 4631 BG Hoogerheide;
Dennenlaan 45.

Visser-\'t Hooft, Mevr K.W.; 2001; 3581 SZ Utrecht; Vlietstraat 13.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Wiggers, Mevr. M.J.E.
Witte, Mevr. N.J. de

Voor het dierenartsenexamen van 30 november 2001 zijn geslaagd:

Gouwerok, A.

Voor het dierenartsenexamen van 31 december 2001 zijn geslaagd:

Bardoel, J.PM.
Dallenga,H.H.N.
Dierikx, Mevr. C.M.
Lohuis,TH.G.
Olde Riekerink, R.G.M.
Oosterloo, J.C.
Veneberg, Mevr. R.E.
Vries, Mevr. A. de
Vries, Mevr. VC.A.M. dc

Voor het dierenartsenexamen van ti januari 2002 zijn geslaagd:

Beekman. Mevr. A.D.B.
Elias, Mevr. RW.
Geerts, R.L.
Kok, Mevr. M.
Kolsteren, Mevr. N.J.G.W.
Maat, Mevr. C.M.J.W. de
Maltha, Mevr. J.H.J.
Top, J.G.B.
Zwart, Mevr. C.J.

Voor het dierenartsenexamen van 31 januari zijn geslaagd:

Geurts,C.RH.
Janssen, H.L.
Vulperhorst, Mevr. A.J.

Voor het dierenartsenexamen van 1 februari zijn geslaagd:

Sittert, Mevr. J. van

Mutaties:

*Bardoel, J.P.M.; 2001; 3731 VC Utrecht; Cumulusweg 11; tel.
privé: 030-2213508; d.

Beekman, Mevr. A.D.B.; 2002; 3771 XD Barneveld; Hackfortlaan
36; tel. privé: 0.342-414981; E-mail privé: daniellebeekman(a planet.nl;
d.

*Dallenga, H.H.N.; 2001; 3581 XH Utrecht; Beukstraat 66; tel.
privé: 030-2517917; d.

Deenik, Mevr. J.W.; 2001; 3582 GT Utrecht; Fransestraat 14; tel.
privé: 030-6933776; E-mail privé: josien_deenik@hotmail.com; p.,
medew. bij FH. Homstra; tel. prakt.: 026-4421892; E-mail prakt.:
fh.hornstra@wxs.nl.
(toev. als lid)

Dierikx, Mevr. C.M.; 2001; 3705 ZA Zeist; Warande 9; tel. privé:
030-6952654; E-mail privé:.cdierikx@hotmail.com; d.

Elias, Mevr. F.W.; 2002; C04 5AE Colchester Essex (Verenigd
Koninkrijk); 74 Bergholt Road; tel. privé: 0044-1206844317; E-mail
privé: eliasfw(a;j\'ahoo.com; p., medew. bij Bergholt Road Veterinary
Clinic; tel. prakt.: 0044-1206851338; fax prakt.: 0044-1206851614.

Personali

Geerts, R.L.; 2002; 3522 EK Utrecht; Berkelstraat 31; tel. privé:
030-2896051; E-mail privé: rcmegeerts@hotmail.com; p., medcw. bij
H.A. Schep, H.J.M Schutte, A.J.M. van Vliet en J.P. Vonk; tel. prakt.:
0487-512326; fax prakt.: 0487-513622.

Geurts, C.P.H.; 2002; 5252 AA Vlijmen; Thorbeckeplein 23; tel.
privé mobiel: 06-29533440; d.

Gouwcrok,A.; 2001; 1703 RG Heerhugowaard; Huyendijk 23; tel.
privé: 072-5714890; tel. mobiel privé: 06-24424160; E-mail privé:
goldskirt(fl hotmail.com; d.

Janssen, H.L.; 2002; 3732 EZ De Bilt; De witte Swaen 36; tel.
privé: 030-2239769; E-mail privé: hljanssen@hotmail.com; p., medew.
bij B..\\. ten Bruggen Cate, E. Enzerink, J.A.G. Gerards, N. Groot
Nibbelink, B.L.A. Kolpa, P.W.C.M. van Oijen, R.J.M.L. Raymakers,
M.G. Schuttert, L.A.J. Smeenk, A.H.A. Steentjes en J.A Westerbeek;
tel. prakt.: 0493-441044; fax prakt.: 0493-441045; E-mail prakt.:
vc.someren@wxs.nl.

Kok, Mevr. M.; 2002; 3584 ZG Utrecht; E. Vredelaan 205; tel.
privé: 030-2510407; d.

*Kolsteren, Mevr. N.J.G.W.; 2002; 3572 XS Utrecht; M.H.
Trompstraat 7; tel. privé: 030-2129954; d.

Lievaart, J.J.; 2000; 4268 VK Meeuwen; Meeuwensesteeg 2; tel. privé:
0416-351276; E-mail privé: lievaart@hotmail.com; p., medew. bij B.A.M.
Austie en PJ.S.M. Bollen; tel. prakt.: 0546-621489; fax prakt.: 0546-
623557; E-mail prakt.: dbollen@xs4all.nl.
(toev. als lid)

Lohuis, T.H.G.; 2001; 1474 JD Oosthuizen; Kruiswoud 14; tel.
privé: 0299-601077; tel. mobiel privé: 06-55733292; E-mail privé:
tlohui$@hotmail.com; d.

REG. NL 09867

0/

ENURACnO

VOOR DE HOND
ONDER DE 10
kg

ACE Veterinary Products BV - Postbus 1262 - 3890 BB Zeewolde

-ocr page 209-

Maat, Mevr. C.1V1.J.W. de; 2002; 3731 VC Dc Bilt; Cumulusweg 11;
tel. privé: 030-2213508; E-mail privé: cathelijnedem(i> hotmail.com; d.

Maltha, Mevr. J.H.J.; 2002; 3552 SB Utrecht; Plataanstraat 2 Bis;
tel. privé: 030-2434771; E-mail privé: jmaltha@conceptsfa.nl; d.

Olde Riekerink, R.G.M.; 2001; 3538 XE Utrecht; 3538 XE
Utrecht; Nassaustraat 4A; d.

Oosterloo, J.C.; 2001; 6104 BC Koningsbosch; Prinsenbaan 107;
tel. mobiel privé: 06-20019600; E-mail privé: jcoosterloo(«
hotmail.com; p., medew. bij S. Bonestroo, P.T.M. Lankveld, J.B.M.M.
Potters, R.P.M. Wasmann,W.L.M.Winkclmolcn en J.J.Wolswinkel; tel.
prakt.: 0475-485151; fax prakt.: 0475-488240.

*Sittert, Mevr. J. van; 2002; 3522 CH Utrecht; Reitdiepstraat 12;
tel. privé: 030-2316843; E-mail privé: jaelah70(a hotmail.com; d.

Sprundel. Mevr. J.C.M.H. van; Gent-2001; 4631 BG Hoogerheide;
Dennenlaan 45; tel. privé: 0164-612634; E-mail privé: angelinavansprun-
del@hotmail.com; d.
(toev. als lid)

Top, J.G.B.; 2002; 3552 SB Utrecht; Plataanstraat 2 Bis; tel. privé:
030-2434771; E-mail privé: geraldvandentop(a;hotmail.com; d.

Veneberg, Mevr. R.E.; 2001; 3584 ZC Utrecht; Enny Vredelaan
113; E-mail privé: lveneberg(a;hotmail.com; d.

Visser-\'t Hooft. Mevr K.W; 2001; 3581 SZ Utrecht; Vlietstraat 13; tel.
privé: 030-6039478; E-mail privé: k.w.visserthooft@vet.uu.nl; medew. bij
U.U., ED.
(toev. als lid)

Vries, Mevr. A.de; 2001; 3572 KE Utrecht; Blaauwkapselseweg
135-11; tel. privé: 030-2710686; E-mail privé: adevriesmarieke@
hotmail.com; d.

*Vries, Mevr. V.C.A.M. de; 2001; 3881 PS Putten; Huinerenkweg
8; tel. privé: 0.341-492162; d.

Vulperhorst, Mevr. A.J.; 2002; 7812 MN Emmen; Orvelterbrink
83; tel. privé: 0591-641532; tel. privé mobiel: 06-23777754; E-mail
privé: anoukvulperhorst@hotmail.com; d.

Zwart, Mevr. C.J.; 2002; 3572 HB Utrecht; Poortstraat 25; tel.
privé: 030-2732583; d.

jubilea maart 2002

onbekend maart, J.A.P. Fransen te Ammerzoden. afwezig, 25 jaar
onbekend maart. Mevr. Drs. E.M. Fransen-Jongman te Ammerzoden, afwe-
zig, 25 jaar

2 maart, R.J. de Vink te La Baconniere (Frankrijk), afwezig, 30 jaar

3 maart, Y.D. van der Werff te Nunspeet, onbekend 30 jaar

3 maart. Mevr. Drs. G.M. Puls-van der Kamp te Boxtel, afwezig, 30 jaar
6 maart, J. Heida te Beetsterzwaag, afwezig, 50 jaar

8 maart. Mevr. Drs. L.A. von Erijtag Drabbe Künzel-Poot te Nieuwleusen,
aanwezig, 40 jaar

9 maart, J.H. Neuteboom te Sittard, afwezig, 45 jaar
15 maart, P.C.R. Baars te Enschede, afwezig, 30 jaar
18 maart. Dr. H. Everts te Soest, afwezig 25 jaar

18 maart, A.G.W. Bax te Loozen, afwezig, 25 jaar
18 maart, W.B.M. Geeriing te Delden, afwezig, 25 jaar
18 maart, Dr. H.A. Vahl te Dronlen, aanwezig, 25 jaar

18 maart, A. Timmerman te Beckum. afwezig, 25 jaar

19 maart, K. van der Poel te Brielle, afwezig, 65 jaar
19 maart. Joh. Kraai te Bilthovcn, afwezig, 65 jaar

21 maart, K.D. Vink te Sneek, afwezig, 40 jaar

23 maart, E.P Oldenkamp te Leidschendam, afwezig, 45 jaar

27 maart, K.H. Bouwman te Wolvega, afwezig, 55 jaar

Medici zoals dierenartsen, tandartsen,medisch specialisten en
andere vrije beroepers kunnen al 25 jaar lang rekenen op
deskundig advies van Raadgevers Medische Beroepen.
De Raadgevers begeleiden u onder andere bij overdracht van de

praktijk en bij associaties.

Ook de afhandeling van de bijbehorende contracten wordt u
uit handen genomen. Raadgevers Medische Beroepen is een
adviesbureau met uitgebreide expertise op het gebied van
financieel advies aan beoefenaars van {para)medische
beroepen. De breedte van die expertise is uniek en beslaat advies
ten aanzien van alle financiële aspecten die zich
van start tot pensionering in uw medische carrière

kunnen voordoen.

U weet zich bij de Raadgevers verzekerd van advies op maat op het
gebied van financiële planning, verzekeringen, financieringen,
hypotheken en pensioenen. Ook de keuzes en mogelijke
problemen rondom het einde van uw studie hebben de speciale

aandacht van de Raadgevers.

De Raadgevers volgen u in de verschillende fasen van uw loop-
baan en bieden begeleiding en advies op de lange termijn.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met
adviseurs Philip Jaspers, Wouter van der Meer en/of Robert E. Meijer

Raadgevers
Medische Beroepen

Dorpsstraat 118
3732 HL De Bilt
Postbus 36
3730 AA De Bilt

Tel 030 22041 14
Fax 030 220 27 95
E-mail: raadgevers@atriserv.nl

-ocr page 210-

Congressen &.
Symposia

Maart

12 Klinische middag voor
dierenartsen, Motel
Eindhoven. Informatie:
Virbac Nederland BV,
Mariska van de
Langemeen, tel.: (0342)
427108.

12/13 Deutsche Veterinärmedizinische Gesellschaft e.V.
Tagung der DVG-FG/Arbeitsgebiet: Umwelt- und
Tierhygiene. Thema: Risiken durch zonosenerreger
und durch
Stoffe in futtermitteln sowie in tierischen
fäkalien. Ort: Universität Hohenheim/Stuttgart.
Anmeldung/Information: Prof dr. Reinhartd
Böhm, Universität Hohenheim 460, Institut für
Umwelt- und Tierhygiene, D - 70593 Stuttgart. Tel.:
49(0)711/459-2427, fax: 49(0)711/459-2431. E-
mail: boehm@uni-hohenheim.de
20 Klinische middag voor dierenartsen, Hotel de
Cantharel, Ugchelen (Apeldoorn). Informatie:
Virbac Nederland BV, Mariska van de Langemeen,
tel.:(0342)427108.
22 Dieren in de zorg. Congres betreffende de relatie
mens-dier. UU, De Uithof te Utrecht. Info: mw. dr.
N. Endenburg, telefoon (030) 2531565, n.enden-
burg@vet.uu.nl

April

10 Klinische middag voor dierenartsen, AC restaurant
De Meern. Informatie: Virbac Nederiand BV,
Mariska van de Langemeen, tel.: (0342) 427108.

19/21 International Symposium on Nonsurgical
Contraceptive Methods for Pet Population
Control, Callaway Gardens, Pine Moutain Georgia
(near Atlanta). Abtracts to be considered for pre-
sentation for presentation schould be submitted by
December 3, 2001 to the Alliance for
Contraception in Dats and Dogs, c/o Scott-Ritchey
Research Center, College of Veterinary Medicine,
Auburn University, AL 36849. For additional in-
formation about the Symposium, see the Alliance
website at: http://www.vetmed.ve.edu/ACCD/.

25/26 PHLO-cursus: Economic van voedselveiligheid. _

Plaats: Wageningen. Kosten: 1025 euro. Groeps-
grootte: maximaal 25 personen. Inschrijvingen cn
inlichtingen: Bureau PHLO. Postbus 8130 6700 EW Wageningen.
Telefoon: 0317-484093/484092, fax: 0317-426547, e-mail:
info@secr.phlo.wau.nl. De inschrijftermijn eindigt
op 28 maart 2002.

26/28 Voorjaarsdagen, RAI, Amsterdam. Info: www.voorjaarsdagen.nl of
Eurocongress, attn. Voorjaarsdagen, PO Box 74713, NL-1070 BS
Amsterdam, fax: -(-31 -20-6737306.

Vergaderingen &. Bijeenkomsten

Maart

13 Ledenvergadering Groep Pluimveewetenschappen, aanvang: 14.00 uur,
locatie: GD Deventer.

19 Werkvergaderingregio zuid Rund III, Molenwijk Boxtel, aanvang: 20.15
uur.

19 Jaarvergadering Werkgroep Geneeskunde Vleeskalveren, Motel "De
Cantharel\', Ugchelen, 14.00 uur. Aanmelden: uiterlijk 3 dagen vantevo-
ren per fax (013) 4676976, of e-mail: thewi@woridonline.nl

21 Vergadering Afdeling Noord-Holland.

21 Groepsvergadering Homeopatisch-werkende dierenartsen. Jaarbeurs,
Utrecht.

23 Werkvergadering regio zuid Gezelschapsdieren, zalencentrum \'Poort
van Limburg\', Bassin 5 te Weert, aanvang: 09.30 uur. Opgave bij W.L.J.
Oosse (0475) 593928, fax 077-4622831, e-mail: oossecapelle@tref.nl)

Cursussen

Maart

OI PUOD (België)-cursus 3: Vangen van verwilderde dieren.

Dix&Co

helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu (of straks) praktisch
aan de slag? Doe een beroep op Dix&Co,
want als adviesbureau onderzoekt Dix&Co
uw kansen en beoordeelt uw kontrakten.
Analyseert accountantsrapporten en stelt
een begroting op. Bepaalt samen met u uw
kredietbehoefte en regelt met u de gewenste
verzekeringen.

Landelijke dienstverlening bij praktijk-
overdracht, bij associatie en assistentie.
Belt u even voor een afspraak of een
brochure.

Dix €o

.Maliesingel 54
3581
bj Utrecht
Tel. (030)
244 87 74
Fax (030) 241 66 53
mail: info@dixenco.nl
www.dixenco.nl

05/06 PAOD-cursus 02/205 Erkenning Rund ABC. Tevens 10 april.

05/06 PAO-D cursus 02/210 Repeat Breeder Koe, Rund.

06 PAO-D cursus 02/210 Repeat Breeder Koe, Rund.

07 PUOD (België)-cursus 24: Het internet - gebruik cn nuttige tips voor die-
renartsen.

08 PUOD (België)-cursus 26: Praktische oefeningen in de radiologie - posi-
tionering voor heupdysplasie- en elleboogdysplasie-opnamen.

08 PUOD (België)-cursus 21: Dierenwelzijn (varken).

12 PAO-D cursus 02/216 Vermagerende Melkkoe, Rund.

12 PAO-D cursus Medicatie Paard, Paard.

12 PAO-D cursus 02/120 Ooglidafwijkingen, GD.

12 PUOD (België)-cursus 25: Hematologie bij de kleine huisdieren, deel 1.

12/13/20 PAO-D cursus 02/207 Voeding Rund Module II, Rund.

13 PAO-D cursus UGM, Rund.

13 PAO-D cursus 02/122 Spalken & Verbanden, GD.

13/15 VVAA-cursus \'van loondienst naar eigen praktijk\', voor jonge dieren-
artsen die nu nog medewerker zijn. Plaats: Delden. Informatie: mw. A.
Hoek, telefoon (030) 2474328.

14 PAO-D cursus 02/115 Epilepsie, GD.

14 PUOD (België)-cursus 25: Hematologie bij de kleine huisdieren, deel 2.

15 PAO-D cursus 02/129 Restauratieve Tandheelkunde GD.

15 PUOD (België)-cursus 19: Gebitsverzorging bij het paard.

17-21 Seminar Veterinary Critical Care and Emergency Medicine, Fort
Lauderdale, www.thevetinstitute.org, phone (954) 5685534 (voice &
fax). The Institute, 2816 NE, 37th street. Ft. Lauderdale, FL 33308,
USA.

18 PAO-D cursus 02/401 O.R. Pluimvee.

21 PAO-D cursus 02/114 Casuïstiek Maagdarm, GD.

-ocr page 211-

Dierenartsenpraktijk Tussen Mark en Amer
is een moderne gemengde praktijk in
West-Brabant, waarin negen
dierenartsen vanuit twee klinieken en drie
dependances ver gedifferentieerd werken.

De praktijk is sinds 1997 gecertificeerd
volgens de Kwaliteitsrichtlijnen voor
Dierenartsenpraktijken (KRD)
van de KNMvD.

De hoofdvestiging te Made wordt
momenteel grondig verbouwd en zal
medio 2002 gereed zijn.

In verband met het vertrek van een collega is er op korte termijn plaats voor een:

DIERENARTS

LANDBOUWHUISDIEREN (MA/) FULLTIME/PARTTIME

Wij zoeken een enthousiaste collega, met enige ervaring en veel teamgeest om onze landbouw-
tiuisdierensector met zijn/haar inbreng te komen versterken.

Hij/zij zal voornamelijk werkzaam zijn in de rundvee-en varkensdiergeneeskunde. Een reeds
behaalde erkenning in één of beide diersoorten is een pré.

Na een inwerkperiode wordt verwacht dat hij/zij, evenals de overige drie landbouwhuisdierenart-
sen, participeert in de weekend- en nachtdiensten voor de landbouwhuisdieren en paarden.
Onze praktijk maakt hierbij gebruik van een professionele telefoonwacht.

Wij bieden naast een prettige, collegiale werksfeer, goede praktijkvoorzieningen, volop mogelijk-
heden tot het volgen van PAO\'s, salariëring en secundaire arbeidsvoorwaarden zijn volgens
KNMvD-normen en bij gebleken geschiktheid is op termijn toetreding tot de maatschap het
uitgangspunt.

Gelieve uw sollicitatie binnen 14 dagen na het verschijnen van dit tijdschrift te richten aan : DAP Tussen Mark en Amer, Watertorenstraat 9,
4927 RG te Hooge Zwaluwe t.a.v. Drs.S.Tj. Westendorp, dan wel per e-mail: dap.tussenmarkenamer@planet.nl

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeuw
uitgegroeid tot de meest complete iiiiiversitcit van
Nederland: een rijkgeschakeerde, internationaal
georiënteerde instelling van wetenschappelijk
ondemijs en onderzoek. De 14 faculteiten,
21 onderzoekscholen en 5S opleidingen bieden
studenten en medewerkers boeiende mogelijk-
heden zich verder te ontplooien. De rijkdom
aan disciplines en de nadruk op kwaliteit bepa-
len de aantrekkingskracht van Utrecht. Weten-
schappelijke traditie, moderne technieken en
op de toekomst gerichte programma\'s dragen
daaraan verder hij. Met ongeveer 22.000
studenten, ruim 6.S00 personeelsleden en een
budget van ndm een half miljard euro vormt
de universiteit de spil in Utrecht kennisregio.
Vanuit deze positie in Midden-Nederland
otiderhoudt zij een gevarieerd contacten-
patroon met universiteiten en gespecialiseerde
onderzoekinstitutai over de gehele wereld.

De Universiteit op Internet: www.uu.nl

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in deeltijd
bespreekbaar. Er is een regeling voor flexibel zwanger-
schaps- en ouderschapsverlof; er is een subsidieregeling
ten behoeve van kinderopvang.

Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet
op prijs gesteld.

Faculteit der Diergeneeskunde

De faculteit der Diergeneeskunde is de enige
in Nederland. De faculteit neemt In Europa een
toppositie In op het gebied van onderwijs,
onderzoek en patiëntenzorg en is geaccrediteerd
door de American & Canadian Veterinary
Medical Associations.

Bij de faculteit Is plaats voor een

Dierenarts-
assistent (V/M)

ten behoeve wan de varkens-
gezondheidszorg

U gaat werken bij de hoofdafdeling Gezond-
heidszorg Landbouwhuisdieren, afdeling
Varkensgezondheidszorg. Deze afdeling,
waarin de disciplines Inwendige Ziekten,
Bedrijfsdiergeneeskunde en de relevante aspec-
ten van de zootechniek en de voortplanting van
het vrouwelijk dier geïntegreerd gedoceerd
worden, verzorgt een essentieel deel van de
laatste fase van het onderwijs aan toekomstige
dierenartsen.

Wij vragen een afgestudeerd dierenarts, bij
voorkeur met enige ervaring met de betrokken
diersoort. U bent in staat uw werkzaamheden
zelfstandig en efficiënt te organiseren. Daar-
naast beschikt u over een kritische houding ten
aanzien van de eigen persoonlijke kwaliteit,
doorzettingsvermogen en goede sociale vaardig-
heden.

Uw taak bestaat uit patiëntenzorg en onderwijs
op het gebied van de varkensgezondheidszorg
in alle leerjaren.

WIJ bieden een aanstelling in tijdelijke dienst
voor een jaar, met mogelijke verlenging tot
vier jaar De omvang van de functie is 100%.
Uw salaris bedraagt maximaal € 3 260,-
(schaal 10, CAO Nederlandse Universiteiten)
bruto per maand. Inschaling gebeurt op basis
van relevante ervaring.
Hebt u belangstelling? Dan kunt u voor
nadere inlichtingen contact opnemen met
dr. A. van Nes, telefoon 030-2532145/1248
of met prof. dr. J.H.M. Verheijden, telefoon
030-2531088/1248.

Uw schriftelijke sollicitatie kunt u richten aan
de afdeling Personeel & Organisatie van de
faculteit der Diergeneeskunde, t.a.v. de heer
A.H. Bloemers, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht.
Vacaturenummer 702006.

-ocr page 212-

Gezocht in een gemengde tweemanspraktijk in
Oost-Nederland een:

dier- en cliëntvriendelijke
dierenarts (m/v)

met een brede belangstelling. Geboden wordt: af-
wisselend werk met salariëring volgens KNMvD-
normen, met mogelijkheid tot ontplooiing en bij
gebleken geschiktheid kans op assosciatie.

R. Pouw, Loo, telefoon (0316) 263167, fax (0316)
265531.

Dierenkliniek Rijkerswoerd in Arnhem is een praktijk voor gezel-
schapsdieren, met een team van tv»/ee dierenartsen en twee
assistentes. Wij zoeken op korte termijn, wegens vertrek van
een collega, een

parttime dierenarts m/v

Wij vragen goede communicatieve en contactuele eigen-
schappen naar cliënt en collega, een vrolijke, open teamspeler
met een commerciële instelling, het kunnen en willen werken
in dienstverband, differentiatie gezelschapsdieren.
Wij bieden per 1 april een baan van 24 uur per week, salariëring
volgens KNMvD-norm en een uitstekende dienstregeling.

Uw reacties binnen veertiendagen richten aan de heer R.F.M.
Kusters, Dierenkliniek Rijkerswoerd, Mooieweg 102, 6836 Aj
Arnhem.

Veterinary Surgeon
(m/f) required

for busy mixed practice in Cavan, Ireland.
80% Cattle/Horse, 20% Small Animal.
Modern, newly built surgery.
Excellent Terms and Conditions.

Contact: (049) 5552777/ 5553217

Dierenartsenpraktijk GOOR is een gemengde prak-
tijk in Twente. De werkzaamheden worden verricht
vanuit een nieuw en modern praktijkpand. Wij zoe-
ken op korte termijn een

dierenarts (m/v)

ter versterking van ons team. Onze voorkeur gaat
uit naar iemand met enige ervaring. Uw sollicitatie
kunt U binnen veertien dagen richten aan: DAP
Goor BV, Spechthorstweg 2, 7471 GH Goor, tele-
foon (0547) 271053.

Van onze nieuwe collega verwachten wij:

• goede contactuele en sociale eigenschappen

• ondernemingsgeest, enthousiasme,
ambitie en flexibiliteit

• teamgeest en klantgerichte houding

• interesse in fokkerij van rashonden

• ervaring strekt tot aanbeveling, maar is niet vereist

• differentiatie gezelschapsdieren.

DIEREN
KLINIEK
SLEEUWtJK

CZ3

Wij bieden onze nieuwe collega:

• uitstekende toekomstmogelijkheden, waarbij haar
of zijn eigen inbreng sterk op prijs wordt gesteld

• een prettige werksfeer en -omgeving, met een
uitstekend team van paraveterinairen

• salariëringen secundaire arbeidsvoorwaarden
volgens KNMvD-norm

Dierenkliniek Sleeuwijk is een goed geoutilleerde gezelschapsdierenpraktijk waar zowel eerstelijns als
tweedelijns diergeneeskunde uitgeoefend wordt. Voor ons team, bestaande uit zes dierenartsen en
negen assistentes, zoeken wij op korte termijn een:

enthousiaste dierenarts (m/v), fulltime

Schriftelijke sollicitaties voorzien van uw cv graag binnen veertien dagen te richten aan:
K.M. Rienks, Van Gendstraat 14, 4271 AM Dussen.

Sluitingsdata voor kopij

Aflevering:

Deadline-)

01-04-2002

maandag

n-03-2002

15-04-2002

woensdag

27-03-2002

01-05-2002

maandag

15-04-2002

15-05-2002

maandag

29-04-2002

") Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 213-

Uit
de

hoofdredactid

Vrijwel dagelijks denken we terug aan de situatie één jaar geleden. Hoe stonden we er toen voor?
In de \'Boerderij\'las ik onlangs onder de titel \'Britten beginnen noodklokken te luiden\'hoe moei-
zaam in meer dan één opzicht het herstel van de MKZ-crisis in het Verenigd Koninkrijk verloopt,
voor de bedrijfstak als geheel, maar vooral ook voor de individuele veehouder Niet verwonderlijk:
2030 gevallen, 10.000 bedrijven geruimd, 4,1 miljoen dieren afgemaakt! Het is moeilijk te vergelij-
ken met de situatie in Nederland, waar zo \'n 260.000 dieren zijn afgemaakt; echter als we hier de
schade bekijken en zien hoeveel problemen de herbevolking in ons land al geeft en we extrapoleren
dat, dan heeft het economische en emotionele drama aan de overkant van de Noordzee monstru-
euze afmetingen. Gelukkig zijn de verdachte schapen in Engeland loos alarm gebleken. In deze af-
levering van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde kunt u overigens lezen dat ook wij er nog lang
niet mee klaar zijn. Zo staat hier de toelichting afgedrukt die collega Poll op de Algemene
Ledenvergadering gaf op \'zijn \'motie. Zo wordt er verslag gedaan van de discussie hierover in de
A fdelings vergadering van de Afdeling Gelderland en doet Joke Pijl verslag van een symposium van
studievereniging \'De Veetelers\' over de bestrijding en preventie van dierziekten als MKZ, BSE en
varkenspest waar eveneens politiek, ethiek en economie aan de orde waren.

Collega Lipman et al. geven hun visie vanuit \'Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong\'op de
veranderende werkzaamheden van de praktiserende dierenarts landbouwhuisdieren. Voor wie de
ontwikkelingen volgt zijn dit inmiddels vertrouwde geluiden geworden, de \'ketengedachte \'speelt
een cruciale rol. Zij zetten helder uiteen dat de practicus meer in het productieproces moet mee-
gaan en dat er hogere/andere eisen aan zijn werkzaamheden worden gesteld. Dit moet echter niet
verkeerd worden begrepen. De titel \'Van dierenarts naar kwaliteitsmanager\'betekent niet dat de
dierenarts zal ophouden dierenarts te zijn, het betekent veeleer dat hij/zij behalve dierenarts nu te-
vens kwaliteitsmanager wordt. Daarbij zullen zijn huidige diergeneeskundige kennis en vaardig-
heden onontbeerlijk zijn en blijven.

Het achtste artikel in de serie \'Moderne biotechnologie: zegen of zorg? \'gaat over humane embry-
onale stamcellen. Een onderwerp dat voor veel collega \'s niet tot de meest alledaagse behoort,
wordt hier helder uiteen gezet. De keuze tussen zegen of zorg wordt in deze serie artikelen echter
gaandeweg moeilijker: misschien wordt het uiteindelijk wel \'zegen en zorg\'.

De tekst onder de kop \'Beurs toegekend aan Nederlandse dierenarts\' had u nog van ons tegoed.
Collega Ernst Soethout, de onderzoeker aan wie de beurs is toegekend, geeft een toelichting op zijn
promotie-onderzoek met betrekking tot de cellulaire en moleculaire reacties die zich afspelen in de
longen van kalveren met een pneumonie. Een beter inzicht in de rol van cellulaire adhesiemolecu-
len zou consequenties kunnen hebben voor ons diergeneeskundig handelen.

I

Rogier Kuiper

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 214-

Van dierenarts naar kwaliteitsmanager

Wat gaat er in Nederland voor de praktiserende dierenarts landbouwhuisdieren
veranderen onder invloed van het Witboek over de voedselveiligheid?

LJ.A. Lipman\\ P.G.H. Bijker\\ J.M.A. Snijders\'\', T. Sterneberg-van der Maaten^ en F. van Knapen\'\'

Overige artikelen

Samenvatting

De werkzaamheden van de landbouwhuisdierenpracticus
zullen de komende jaren gaan veranderen onder invloed
van het Witboek over de voedselveiligheid. Daarbij is zowel
de overheid als de KNMvD bezig met een erkenningsope-
ratie en certificatie van dierenartsen. De practicus wordt
een schakel in de keten die erop gericht is een veilig pro-
duct te realiseren. Waar het vroeger ging om het individu-
ele dier, gaat het nu om een koppel. De practicus zal de offi-
ciële gezondheidsstatus van het bedrijf gaan bepalen,
welke een rol gaat spelen in het verloop van de keurings-
procedure in het slachthuis. Deze vorm van bedrijfsbege-
leiding zal uiteindelijk binnen het Veterinair Netwerk van
Toezicht verplicht zijn voor iedere veehouder. Deze ont-
wikkelingen zullen ook invloed hebben op de opleiding
Diergeneeskunde. Een nieuw vak als kwaliteitskunde zal
een steeds belangrijkere rol gaan spelen in het curriculum.

Summary

From veterinarian to quality control manager

The work of farm animal practitioners will change in the coming years as a
result of the White Paper on food safety. Both government and the Royal
Veterinary Association of the Netherlands are working on an accreditation
system for veterinarians. The veterinary practitioner is a link in the chain to
achieve safe products. Where in the past emphasis was on the individual ani-
mal. it will now be on the herd or flock. The veterinarian will officially deter-
mine the health status of the farm, which in turn will play a role in the inspec-
tion procedures al the .slaughterhouse. This form of farm management will
become compulsory for all stockholders within the framework of the
Veterinary Net»\'ork for Supervision. In turn, these developments will affect
the veterinary medicine curriculum. New subjects such as quality manage-
ment wilt become increasingly important.

Introductie

De Europese Commissie heeft voedselveiligheid tot één van
haar prioriteiten verklaard. Het witboek over de voedselveilig-
heid van februari 2000 (1) zet de plannen uiteen voor een pro-
actief nieuw levensmiddelenbeleid, te weten:

* modernisering van de wetgeving tot een samenhangend en
transparant pakket van voorschriften;

* versterking van de controles \'van de boer tot het bord\';

* uitbreiding van de capaciteit van het systeem van wetenschap-
pelijke advisering teneinde een hoog niveau van bescherming
van de gezondheid van de consument te garanderen.

/ Hoofdafdeling Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, Faculteit der Dierge-
neeskunde. Postbus 80175, 3508 TD Utrecht,
2 Brugmanlaan JJ9, 1180 Brussel, België, Federation of Veterinarians of Europe,

Het Witboek stelt voorop dat de hele voedselketen gereorgani-
seerd moet worden met als speerpunten: verantwoordelijk-
heid, traceerbaarheid en controle. Deze speerpunten zullen het
werk van de praktiserende dierenarts landbouwhuisdieren
veranderen.

Verantwoordelijkheid\'. Een belangrijk onderdeel hiervan is het
feit dat iedereen in de sector verantwoordelijkheid moet ne-
men ten aanzien van voedselveiligheid. De dierenarts die in
dienst van de veehouder een belangrijke adviserende taak
heeft, zal samen met de veehouder verantwoordelijkheid moe-
ten nemen. Hij moet (nog beter) letten op zaken als medicijn-
gebruik en het voorkómen van ziekten die een gevaar vormen
voor de volksgezondheid.

Traceerhaarheid: Als een crisissituatie zich voordoet moet de
oorzaak worden opgespoord. Dit betekent meer en betere ad-
ministratie.

Controle: Binnen het Veterinair Netwerk van Toezicht zullen
erkende dierenartsen een controlerende rol gaan spelen. Het
netwerk geeft inhoud aan de \'ketengedachte\' waarbij de
ante-
mortemkcnnng
gedeeltelijk naar de boerderij wordt ver-
plaatst.

Citaat, pagina 9 van het Witboek:

"De taken van alle betrokkenen in de voed.selketen (diervoe-
derfabrikanten, landbouwers, fabrikanten van voedingsmid-
delen en andere bedrijven in de levensmiddelensector, de be-
voegde autoriteiten in de lidstaten en in derde landen, de
Commi.ssie, de consumenten) moeten duidelijk worden om-
schreven:

* De diervoederfabrikanten, landbouwers en levensmidde-
lenbedrijven hebben de primaire verantwoordelijkheid voor
de voedselveiligheid;

* De bevoegde autoriteiten houden toezicht op de uitoefening
van deze verantwoordelijkheid door middel van nationale
bewakings- en controlesystemen;

* De Commissie concentreert zich op het evalueren van het
vermogen van de bevoegde autoriteiten om die systemen toe
te passen door middel van audits en inspecties op nationaal
niveau.

Ook de consumenten moeten inzien dat zij er de verantwoor-
delijkheid voor dragen levensmiddelen op een juiste wijze te
bewaren, te hanteren en te bereiden. Aldus kan op systemati-
sche, consistente wijze een beleid \'van boer tot bord\'ten uit-
voer worden gelegd dat alle sectoren van de voedselketen om-
vat, waaronder de diervoederproductie, de primaire produc-
tie, de be- en verwerking van voedsel, de opslag, het transport
en de detailhandel."

Met de term \'voedselketen\' wordt in het Witboek bedoeld de
totale keten van diervoeder tot en met levensmiddelen.

-ocr page 215-

De keten

In het verleden werd maar weinig over de schouder van de vee-
houder meegekeken. Men (overheid en consument) ging er van
uit dat deze er zelfstandig voor zou zorgen dat het product van
dierlijke oorsprong dat hij leverde van goede kwaliteit was. Dit
vertrouwen is helaas geschonden. Dientengevolge is de over-
heid tot het besef gekomen dat voedselveiligheid een te groot
collectief belang heeft om aan individuen te worden overgela-
ten. Dit heeft gevolgen voor de boer en voor de practicus.
Daarbij is de consument veel mondiger geworden. \'Het is niet
de producent die bepaalt, maar de consument die eist\'. De pro-
ducent moet de \'toets der kritiek\' doorstaan om te mogen pro-
duceren (licence to produce).

De practicus zal meer in het proces mee moeten gaan. Er wor-
den hogere/andere eisen aan zijn werkzaamheden gesteld, hij
moet een basisniveau aan kwaliteit bieden. Bovendien moet hij
dit niveau onderhouden bijvoorbeeld door verplichte nascho-
ling. Ook het soort werk dat hij doet zal veranderen. Het zal
steeds meer gaan om kwaliteitsborging en het vaststellen van
de gezondheidsstatus van een bedrijf

In Nederland wordt een Veterinair Netwerk van Toezicht ope-
ratief De systematiek van het netwerk kan ook dienstig zijn
aan de modernisering van de vleeskeuring. Het netwerk geeft
inhoud en vorm aan de \'ketengedachte\' waarbinnen de
ante-
mortemktw\'mg
die nu op de slachtplaats geschiedt voor een
deel naar de boerderij verplaatst kan worden.
Omdat de erkende dierenarts (zie: \'Erkenning en Certificatie\')
precies weet wat de status van elk dier is, kan hij ook verklaren
welke dieren zonder voorwaarden voor menselijke consumptie
in aanmerking komen. Op deze manier wordt voorkomen dat
onnodig dieren naar de slachterij worden vervoerd of uitge-
breid moeten worden gekeurd.

De wettelijke basis voor het opzetten van dit netwerk ligt in
Richtlijn 97/12/EG van de Raad van 17 maart 1997 tot wijzi-
ging en bijwerking van Richtlijn 64/432/EEG inzake veteri-
nairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracom-
munautaire handelsverkeer in runderen en varkens.

Het levende dier dat van de boerderij afkomt zal moeten vol-
doen aan de Europese eisen voor de handel, zowel voor de
slacht als voor bijvoorbeeld de fokkerij. Er moet een proces-
controle zijn in plaats van de omslachtige en daardoor ook dure
eindproductcontrole.

Om een soepele en verantwoorde afzet van dieren te bereiken,
zullen ketens ontstaan die zich naar \'onder\' en naar \'boven\' zul-
len uitbreiden. Als bijvoorbeeld de slachter van de veehouder
eist dat de koeien die hij levert, vrij zijn van residuen van conta-
tninanten en diergeneesmiddelen, zal de veehouder op zijn
beurt van de diervoederfabrikant eisen dat het voer vrij is van
contaminanten en aan zijn dierenarts vragen hem te adviseren
over het medicijngebruik. De veehouder zal op die manier ook
aan de slachter kunnen garanderen dat de runderen van het be-
drijf vrij zijn van ongewenste residuen.

Op deze wijze ontstaat een eindproduct met bekende specifica-
ties.

Ieder onderdeel van de keten is afhankelijk van het goed fiancti-
oneren van andere onderdelen uit de keten. Daarom is het
noodzakelijk om de controle en de eventuele strafmaatregelen
binnen de keten te houden. Als de boer niet goed ftinctioneert
met betrekking tot het geven van garanties, moeten de afgele-
verde dieren scherper worden gekeurd wat extra kosten met
zich meebrengt. Functioneert de dierenarts onvoldoende dan
zou die zijn of haar erkenning kwijt moeten raken om te mogen
werken binnen het Veterinair Netwerk van Toezicht waardoor
hij of zij niet verder in de keten kan participeren. Dit functione-
ren zal moeten worden getoetst door een geaccrediteerde in-
stelling samen met de RVV

Verder moet eenieder in de productieketen zich natuurlijk,
naast de eisen en standaarden van de keten, ook gewoon aan de
wet houden. Als een practicus de wet overtreedt of nalatig heeft
gehandeld zijn naast de correctiemogelijkheden van de keten
ook het tuchtrecht en strafrecht op hem van toepassing.

de keuring

De overheid keurt slachtdieren aan het eind van de keten om
voor humane consumptie veilige voedingsmiddelen op de
markt te krijgen. Deze keuring vindt plaats op basis van EU-
richtlijnen en wordt uitgevoerd door de RVV. Eén van de ont-
wikkelingen is dat een deel van de keuring wordt verschoven
van een eindcontrole naar een integrale procescontrole.
Daardoor komt een deel van kwaliteitsbewaking bij de boer en
practicus te liggen. De overheid controleert het systeem. In an-
dere industrieën is dit reeds een bekend fenomeen zoals de
auto-industrie of de farmaceutische industrie. De overheid
keurt niet iedere auto of geneesmiddel, maar controleert wel
het productiesysteem en geeft op basis daarvan wél of géén
vergunning tot productie.

De erkende dierenarts die volledig op de hoogte is van het vete-
rinaire reilen en zeilen op de bedrijven die hij begeleidt, kan
zeer goed een deel van de
ante-mortemkQxxrïng en de keuring
die nodig is voor een export op het bedrijf doen. Hij heeft na-
melijk het beste inzicht in de gezondheidsstatus van de dieren.
Hierbij zal (natuuriijk) de eindcontrole in het slachthuis door
de officiële overheidsdierenarts uitgevoerd blijven worden.
Immers, het is de overheid die certificeert, maar het werk wordt
uitgevoerd door de deskundige die het beste inzicht heeft en het
meest betrouwbaar een rapport kan opstellen. Aan de inte-
griteit van de praktiserende dierenartsen wordt dus een hoge eis
gesteld.

In geval van een export behoeft de exporteur/veehouder deze
export alleen aan te melden zonder dat er op dat moment aller-
lei onderzoeken plaats hoeven te vinden. Dit scheelt tijd en
geld.

De rol van de practicus

Het is de bedoeling dat de practicus binnen het Veterinair
Netwerk van Toezicht de bedrijven zodanig begeleidt dat hij al-
les afweet van de gezondheid van de dieren en van het medi-
cijngebruik (welk dier, hoeveel, wanneer, hoe lang).
De practicus zal periodiek op de bedrijven komen en deels sa-
men met de veehouder een waamemingsprotocol opstellen aan
de hand van een checklist, waaruit af te leiden is hoe het staat
met de (risico\'s voor de) volksgezondheid, diergezondheid en
het dierenwelzijn en het imago van het bedrijf Wanneer er die-
ren richting slachthuis worden afgevoerd, zal de practicus een
deel van de informatie aanleveren waaruit bepaald zal worden
hoe het slacht- en keuringsproces zal worden uitgevoerd.
Hij zal een één op één relatie met de veehouder hebben. Als een
collega dierenarts in de weekend-Zavonddienst op het bedrijf
komt, is het de bedoeling dat hij dit bezoek rapporteert aan de
vaste dierenarts zodat deze het volledige overzicht houdt.

-ocr page 216-

De dierenarts kan alleen verantwoordelijk zijn voor de zaken
waar hij daadwerkelijk grip op heeft. Als hij een verklaring te-
kent moet hij alle zaken nalopen zodat hij met zekerheid kan
zeggen dat alles in orde is. Voor bepaalde zaken moet de vee-
houder zelf verantwoordelijkheid nemen en dit niet afschuiven
op de dierenarts.

Tot nu toe nam de dierenarts vaak verantwoordelijkheden over
zoals bijvoorbeeld bij het invullen van het noodslachtingsfor-
mulier. Als alleen de dierenarts dit hoeft te tekenen, kan de vee-
houder er in geval van een \'overtreding\' eigenlijk alleen maar
positief uitspringen. Hij kan er immers mee wegkomen als het
dier bijvoorbeeld ondanks de aanwezigheid van residuen wordt
goedgekeurd, en als het dier wordt afgekeurd wijst hij gewoon
naar de dierenarts. Deze heeft tenslotte het formulier getekend.
Veel beter is het wanneer beiden een verklaring afleggen; het is
tenslotte een gedeelde verantwoordelijkheid!
Met betrekking tot medicijnen is de dierenarts verantwoorde-
lijk voor de toediening van UDD-medicijnen (middelen die
door de dierenarts zelf moeten worden toegepast) en voor de
afgifte van UDA-medicijnen (middelen die door tussenkomst
van een dierenarts mogen worden afgeleverd) waarbij hij dui-
delijke informatie moet verstrekken over de toedieningswijze,
opslagcondities en dosering. Voor de juiste uitvoering hiervan
is de veehouder zelf verantwoordelijk.
Over bepaalde administratieve zaken in verband met de tra-
ceerbaarheid zullen practicus en veehouder goede afspraken
moeten maken. De practicus kan bijvoorbeeld goed bijhouden
welke medicijnen hij heeft toegediend en afgegeven maar de
veehouder zal moeten administreren welke UDA-medicijnen
hij heeft toegediend. Er zal behoefte ontstaan naar gecertifi-
ceerd laboratoriumonderzoek van bijvoorbeeld bloed, feces,
urine of melk om al voor afleveren van een met medicijnen be-
handeld dier aan een slachthuis garanties voor het vrij zijn van
residuen te kunnen geven.

Erkenning en certificatie

Om in een dergelijk systeem te kunnen werken moet de prac-
ticus een bepaald kennis- en ervaringsniveau hebben dat hij
nu misschien nog niet heeft. Zowel de overheid als de
KNMvD zijn bezig met een erkenningssysteem van dieren-
artsen. Er zal een erkenning per diersoort komen met een
maximum van twee erkenningen per practicus. Het is de be-
doeling dat uiteindelijk de erkenning door de KNMvD de-
zelfde is als die door de overheid.
Thans bestaan naast elkaar:

* De Good Veterinary Practice-codes (aansluitend bij de
IKB-regelingen);

* De erkenningsregelingen met betrekking tot kennis en
vaardigheden van personen;

* Praktijkcertificering.

Deze onderdelen moeten meer integreren. Een erkende
rundveedierenarts kan immers niet in een rommelige, niet
gecertificeerde praktijk werken! De erkenningsregeling gaat
over het opbouwen en onderhouden van kennis en ervaring
per diersoort. Nascholing wordt gebaseerd op een punten-
systeem waarbij de erkende dierenarts jaarlijks een aantal
punten moet halen. Ook kunnen bepaalde cursussen ver-
plicht gesteld worden.

De differentiatie gaat op deze manier dus ook formeel steeds
verder. Dit komt onder andere ook tot uiting in het oplei-
dingsprogramma van de Faculteit der Diergeneeskunde (zie:
\'De opleiding\'). In de opleiding wordt steeds vroeger de na-
druk gelegd op differentiatie. Het is voor een dierenarts niet
meer doenlijk om vanuit een éénmanspraktijk alle diersoor-
ten goed te behandelen. Hij zal keuzes moeten maken omdat
hij maximaal twee erkenningen kan krijgen.
Ook kan er geen \'band van financieel belang\' meer bestaan
tussen dierenartsen en veehouderijbedrijven zoals bijvoor-
beeld een practicus verbonden aan een pluimvee- of vlees-
kal verbedrijf, noch kan hij of zij (mede-)eigenaar van een
bedrijf zijn. Uiteraard zal hij wel door de veehouder betaald
worden voor zijn diensten, maar hij moet zijn werkzaamhe-
den financieel onafhankelijk van de opdrachtgever kunnen uit-
oefenen.

Vrijwillig of verplicht.^

In eerste instantie zal de deelname vrijwillig zijn, maar deze
vrijwillige basis zal beperkt zijn als afnemers productspecifi-
caties en een procescontrole eisen. Het zal op den duur niet
meer mogelijk zijn om professioneel te functioneren zonder
deel uit te maken van het systeem.

Als de ketengedachte ingevoerd en door de overheid geaccep-
teerd is, zal de eindproductcontrole grotendeels overbodig zijn
omdat alleen nog steekproefsgewijs en veel minder intensief
overheidscontrole plaats hoeft te vinden. De veehouder die
meedoet, zal voor zijn dieren en producten (hopelijk) meer
geld kunnen vragen omdat de kwaliteit, veiligheid en gezond-
heid beter geborgd zijn. Daarnaast zullen in een zodanig
systeem keuringskosten, verzekeringspremies en garantiebe-
dingen lager kunnen zijn.

Aan dit systeem zal bijvoorbeeld een herkomstmerk gekoppeld
kunnen worden, waardoor de producent voor de consument als
het ware zichtbaar wordt. Dat kan een meerwaarde geven.

de practicus en veterinaire volksgezond-
heid, een omschakeling in denken

Voor de practicus betekent het Veterinair Netwerk van
Toezicht een omschakeling in denken. Zijn taak zal niet zo-
zeer bestaan uit diergeneeskundig handelen, maar uit het ge-
zond houden van de koppel en het leveren van een gezond
eindproduct. \'Van dierenarts naar kwaliteitsmanager?\' Het
wordt zelfs mogelijk geacht dat (eenvoudige) diergenees-
kundige handelingen in de toekomst op de veehouderijbe-
drijven niet meer door dierenartsen worden verricht, maar
door de veehouder zelf of door diergezondheidsassistenten
onder verantwoordelijkheid van de practicus. De inkomsten
van de practicus kunnen en mogen nu in feite al niet meer ko-
men uit medicijnenverkoop maar uit de verkoop van zijn
kennis, als onmisbaar onderdeel van een keten.
De RVV heeft sinds een paar maanden dierenartsen in dienst
die een deel van hun tijd RVV-werkzaamheden uitvoeren
naast hun werk in de praktijk. Deze \'practitioners\' vormen
een overgangsfase naar het Veterinair Netwerk van Toezicht.
Het feit dat het \'practitioner concept\' goed is aangeslagen
laat eigenlijk al zien dat er een verandering gaande is in het
oude beeld dat dierenartsen hadden. Het wordt niet meer als
\'overlopen\' gezien als je als practicus ook in de schoenen van
de overheid kan staan. In de loop der jaren wordt er anders
aangekeken tegen het volksgezondheidsaspect van de dier-
geneeskunde. Het algemeen belang van veehouders en prac-
tici moet hetzelfde zijn, want met een goed en gezond pro-
duct worden de beste resultaten behaald.

-ocr page 217-

de opleiding diergeneeskunde

Ook de opleiding tot dierenarts aan de Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht gaat zich al aanpassen aan deze
nieuwe situatie. In het curriculum 2001 is de ontwikkeling van
studiepaden ingezet. Er wordt al vanaf het eerstejaar een ver-
schil gemaakt tussen behandeling van individuele dieren
(studiepad gezelschapsdieren en paard) en behandeling van
koppels in combinatie met veterinaire volksgezondheid (stu-
diepaden landbouwhuisdieren en veterinaire volksgezond-
heid). In de studiepaden landbouwhuisdieren en veterinaire
volksgezondheid zal een nieuw vak als kwaliteitskunde een be-
langrijke rol gaan spelen. Mogelijk ontstaat er na een volgende
reorganisatie wel een Hoofdafdeling Keten Kwaliteit Land-
bouwhuisdieren bestaande uit onderdelen van de nu opere-
rende Hoofdafdelingen Gezondheidszorg Landbouwhuisdie-
ren en Voedingsmiddelen van Dieriijke Oorsprong.

Conclusie

De taak van de practicus ontwikkelt zich voortdurend. Waar het
vroeger ging om het individuele dier, gaat het nu om een kop-
pel. De nadruk ligt op preventie, de koppel gezond houden en
goed gekozen medicijngebruik. De practicus heeft samen met
de veehouder een grote rol ten aanzien van de voedselveilig-
heid. Door middel van checklisten wordt veel aandacht besteed
aan de gezondheid van de dieren en aan de risico\'s voor de
volksgezondheid. Dit waarnemingsprotocol zorgt voor een
goed inzicht in het bedrijf Hierdoor kan de practicus ook de of-
ficiële gezondheidsstatus van het bedrijf bepalen. Hij zal de
veehouder informatie en bijstand verschaffen om ervoor te zor-
gen dat alle maatregelen getroffen worden om de status van het
bedrijf te handhaven. Deze vorm van bedrijfsbegeleiding zal
uiteindelijk binnen het Veterinair Netwerk van Toezicht ver-
plicht zijn voor iedere veehouder en een steeds groter deel van
het inkomen van de dierenarts uitmaken. Deze officiële ge-
zondheidsstatus zal meegaan naar het slachthuis als deel van de
ante-mortemk&unng zodat het slacht- en keuringsproces daar-
aan kunnen worden aangepast.

Voor wat de verantwoordelijkheden betreft moet het duidelijk
zijn dat de practicus geen verantwoordelijkheid overneemt van
de veehouder. De praktiserende dierenarts kan alleen verant-
woordelijk zijn voor zaken die hij zelfheeft uitgevoerd of heef)
nagelopen.

De practicus zelf zal binnen de keten gecontroleerd worden
door een geaccrediteerde instelling en tenslotte ook door de
RVV

Literatuur

1. Witboek over dc voedselveiligheid. Commissie van de Europese
Gemeenschappen, 12.1.2001, COM (1999).

2. Richtlijn 97/12/EG van de Raad van 17 maart 1997 tot wijziging van
Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het
gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en var-
kens.

K. Gabrisch, P. Zwart. Uitgever
Schijltersche, 2001, ISBN 3-87706-
527-9-

Steeds vaker krijgen dierenartsen te
I inaken inct vragen over bijzondere
huisdieren. In dit Duitstalige hand-
boek onder redactie van K. Gabrisch
en P. Zwart, waarvan inmiddels de
vijfde editie is uitgebracht, worden in 23 hoofdstukken de
meeste bijzondere dieren (kleine zoogdieren, vogels, reptielen
en amfibieën en siervissen) besproken.
Ieder hoofdstuk heeft dezelfde opbouw, als eerste worden de
bijzondere kenmerken genoemd, gevolgd door een korte be-
spreking van de verschillende (speciale) mogelijkheden voor
klinisch onderzoek van het dier. Vervolgens zijn er paragrafen
over infectieziekten, parasitaire infecties en aandoeningen van
de verschillende orgaansystemen. In deze paragrafen worden
de ineest voorkomende aandoeningen systematisch beschre-
ven. Kort wordt over iedere aandoening iets gezegd over het
voorkomen, etiologie, klinische symptomen, (differentiaal)
diagnose, pathologie en de eventuele therapie. De beschrijvin-
gen gaan vergezeld van vele kleurenfoto\'s en tekeningen.
In iedere hoofdstuk is verder kort aandacht voor intoxicaties,
tumoren en de veel voorkomende chirurgische ingrepen. Aan
het eind van ieder hoofdstuk is een overzicht van de te gebrui-
ken diergeneesmiddelen met hun doseringen opgenomen. Als
afsluiting is een literatuuriijst opgenomen.

Krankheiten der Heimtiere

Boe
besprekin

In het laatste hoofdstuk komen de door bijzondere huisdieren
overgebrachte zoönosen aan de orde. Na een korte inleiding
met een aantal algemene opmerkingen worden vervolgens in
verschillende paragrafen per diersoort de mogelijke zoönosen
besproken. Daarnaast is er in dit hoofdstuk per diersoort kort
aandacht voor mogelijke gevaren, verwondingen en allergieën.

Een goed leesbaar naslagwerk, ook voor degenen die de Duitse
taal minder onder de knie hebben. De tekst is rijkelijk geïl-
lustreerd met vele duidelijk kleurenfoto\'s en tekeningen,
waardoor een goed algemeen overzicht wordt verkregen.
Inhoudelijk worden veel aandoeningen op een duidelijke en
systematische manier beschreven; echter de diepgang ont-
breekt in de meeste gevallen. Jammer is dat vooral gebruik ge-
maakt is van wat oudere literatuur en dat recent verschenen li-
teratuur nog niet is opgenomen in deze uitgave. Hierdoor
komen een aantal aandoeningen en nieuwe (therapeutische) in-
zichten niet aan bod. In de tekst en de overzichten met dierge-
neesmiddelen wordt in veel gevallen zowel de stofhaam als de
(Duitse) merknamen vermeld. Dat is aan de ene kant erg han-
dig maar maakt de tekst op sommige momenten rommelig. In
een aantal gevallen is de genoemde dosering in de tekst afwij-
kend van de vermelde dosering in de tabellen, hetgeen wat ver-
warring oproept. Verder is het jammer dat de nieuwere dierge-
neesmiddelen niet worden besproken in deze editie.

Samenvattend is het boek door zijn systematische opbouw,
veelheid aan kleurenillustraties een erg handige vraagbaak en
zeker het aanschaffen waard voor studenten en de practicus die
snel iets wil opzoeken.

M. Berendsen

-ocr page 218-

SF:

PROGRAM Plus is het enige
middel dat honden beschermt
tegen maar liefst vijf belangrijke

parasieten: vlooien, spoelwor- hanworm zweepworm h

men, haakw/ormen, zvi^eepwormen en hartwormen. De werkzame
stof lufenuron bestrijdt vlooienplagen effectief door de levenscyclus van
de vlo te doorbreken. Daarnaast bevat PROGRAM Plus milbemycin
oxime dat effectief is in preventie van hartwormen en bij behandeling
van gastro-intestinale nematoden zoals spoelwormen, haakwormen
en zweepwormen. In tegenstelling tot topicale middelen wordt

Nieuw. PROGRAM Plus.
De optimale bescherming van puppies

Vlooien en wormen effectief bestrijden met slechts één tablet per maand.

PROGRAM Plus oraal toege-
diend tijdens of direct na het
eten. Hierdoor blijven er geen
rm spoeiworm .lo resiöuen op het dier of in huis

achter PROGRAM Plus mag toegediend worden bij puppies van mini-
maal 2 weken oud of met een gewicht van minimaal 1 kg en is daar-
mee de ideale basisbehandeling voor puppies. Met PROGRAM Plus
biedt u uw klanten een volle maand onafgebroken bescherming tegen
vlooienplagen, gastro-intestinale parasieten, hartwormen en zoonosis.
Makkelijk, veilig en effectief. Adviseer daarom PROGRAM Plus.

Vlooien-en wormenbestrijding in 1 tablet.

lOVARTIS

www.novartis.com

Samenstelling: Omhulde tabletten in 4 verschillende groottes: 156 bevat 2.3 mg milbemycin/46 mg lufenuron, 390 beval 5.75 mg milbemycin/115 mg lufenuron, 780 bevat U.5 mg mltbemycin/230 mg lufenuron, 1560 bevat 23 mg milbemycin/460
mg lufenuron. Indicatie: PROGRAM Plus wordt gebruikt voor het voorkomen van vlooien (Ct. felis, Ot. Canis en pre-adulte stadia), voor de gelijktijdige preventie van hartwormen (eliminatie van de L3/L4 stadia van Dirofilaria immitis) en/of voor de behandeling
van gastro-intestinale nematoden zoals rondwomien (Toxocara canis), haakwormen (Ancylostoma caninum) en zweepwormen (Triehuris vulpis). Doeldier: Hond. Dosering en toedieningswijze: 0.5 mg milbemycin oxime en 10 mg lufenuron per kg
lichaamsgewicht. De tabletten worden toegediend gebaseerd op het lichaamsgewicht van de hond, eenmaal per maand, oraal (via de bek). Lees voor het gebruik de bijsluiter. Contra-indicaties: Niet toedienen bij puppies jonger dan 2 weken dan wel lichter
dan 1 kg. Bijwerkingen: In hartworm risicogebieden de hond eerst nakijken op infectie van Dirofilaria immilis voordat men met de behandeling van PROGRAM Plus begint. In het geval van een positieve diagnose moet deze infectie behandeld worden
alvorens met de toediening van PROGRAM Plus wordt begonnen. Bij sommige honden werden na behandeling bleke slijmvliezen en een toegenomen darmperistiek waargenomen. De behandeling van honden met een groot aantal circulerende microfilaria
kan in een enkel geval de aanleiding zijn voor het voorkomen van matige en voorbijgaande hypersensitieve reacties zoals bleke slijmvliezen, braken, moeilijke ademhaling, of excessief speekselen. Deze reacties worden geassocieerd met het vrijkomen van
eiwitten van dode dan wel stervende microfilaria en zijn geen direct toxisch effect van het product. Bijzondere voorzorgen: Buiten bereik van kinderen bewaren. Voor diergeneeskundig gebruik. Alleen op diergeneeskundig voorschrift verkrijgbaar (UDA).
Verpakking: verpakking met 6 tabletten in blister Registratienummers: PROGRAM Plus 156 mg: Reg NL 09744; 3011IE17F3, PROGRAM Plus 390 mg: NL 09745; 3011IE18F3.
PROGRAM Plus 780 mg: NL 09746; 30niE19F3, PROGRAM Plus 1560 mg: NL 09747; 3011IE20F3. Registratiehouder: Novartis Consumer Health B.V, Animal Health Sector.

Korte Hei 1-3, NL-4714 RD Sprundel. Tel. 31 (0)165 380580, ■f32 (0)2 4632390. ® Geregistreerd handelsmerk van Novartis AG. Bazel, Zwitserland.

-ocr page 219-

Humane embryonale stamcellen: toekomst-
mogelijkheden voor celtransplantatietherapie

C.L. Mummery^

Samenvatting

Humane embryonale stamcellen (of ES-cellen) staan volop
in de belangstelling. De ziekte van Parkinson wordt vaak
als voorbeeld gegeven van een chronische aandoening
waarin stamceltherapie van belang zou kunnen zijn. De
reden hiervoor is duidelijk: de ziekte is veroorzaakt door
het verlies van maar één celtype van de hersenen met één
functie, namelijk de productie van dopamine. Vervanging
van deze verloren cellen zou in principe de ziekte genezen.
Maar wat zijn embryonale stamcellen eigenlijk, waar ko-
men ze vandaan, hoe zijn ze ontdekt en hoe ver zijn wij van
mogelijke klinische toepassingen? Hier wordt op deze vra-
gen ingegaan, met een kritische evaluatie van de korte en
lange termijn klinische perspectieven, en een discussie
over de stand van zaken wat betreft mogelijke alternatie-
ven, met name stamcellen van volwassenen.

Summary

Human embryonic stem cells: possibilities for future cell
transplantation therapy

Human embryonic slem cells are of great importance, and Parkinson\'s
disease is given as an example of a condition that could benefit from the de-
velopment of stem cell-based transplantation therapies. The reason for this
is fairly obvious: the disease is caused by the loss of only one cell type from
the brain that has one major function, namely the production of dopamine.
Replacement of these cells should in principle cure the disease. But what are
stem cells and how far is scientific research from being able to offer stem
cell-based therapy in the clinic to patients suffering from Parkinson\'s dis-
ease. and other chronic diseases\'? The.se questions are addressed here toge-
ther with a critical evaluation of short and Umg-term clinical perspectives,
and a discussion of possible alternatives .such as adult stem cells.

Wat zijn stamcellen?

Stamcellen zijn primitieve cellen aanwezig in alle organis-
men. Zij zijn in staat om te delen en dus meer stamcellen te
produceren, of ze kunnen gaan specialiseren en veranderen
in hersencellen, hartcellen, spiercellen, niercellen of cellen
van vele andere verschillende weefsels van het lichaam. In
de discussie over de mogelijke klinische toepassingen, is het
belangrijk om te weten dat ze simpelweg in twee categorieën
opgedeeld kunnen worden: zogenaamde \'pluripotente\' cel-
len, die alleen te vinden zijn in heel vroege embryo\'s en
alle
weefsels van het volwassen organisme kunnen vormen, en
zogenaamde \'multipotente\' cellen, die te vinden zijn in foe-
tussen en volwassenen, maar in het algemeen, een meer be-
perkt aantal verschillende weefsels kunnen vormen.
Multipotente stamcellen bijvoorbeeld, zijn zeer belangrijk
bij de reparatie van weefsel: na een snee in de vinger, begin-
nen stamcellen van de huid te delen en specialiseren (of dif-
ferentiëren) om zo de beschadigde cellen te vervangen door
nieuwe en de wond te dichten.

\' Correspondentie: Mw. dr Christine L Mummery. Huhrechl Laboratorium. Neder-
lands Instituut voor Ontwikkelingsbiologie. Upp.<ialalaan 8. 3584 CT Utrecht.

Pluripotente stamcellen of embryonale stamcellen zijn zeer
kort aanwezig in een embryo; tot enkele dagen na de bevruch-
ting waarna ze verdwijnen. Maar als ze uit het embryo gehaald
worden in dit zogenaamde \'Wastoc^sr-stadium\' (Zie figuur 1
voor de blastocyst van een muis) en in speciale groeivloeistof
geplaatst, dan groeien ze oneindig door totdat ze een \'signaal\'
of stimulans ontvangen om te gaan specialiseren en een ander
celtype worden. Deze signalen kunnen afkomstig zijn van iets
dat toegevoegd is aan de kweekvloeistof of, als de cellen ge-
transplanteerd worden in een defect orgaan van een volwas-
sene, kunnen de signalen afkomstig zijn van het beschadigde
weefsel. Als gevolg van de juiste signalen, worden embryo-
nale stamcellen bijvoorbeeld hartcellen, waarna ze spontaan
krachtig beginnen te kloppen, of bijvoorbeeld zenuw- (her-
sen-)cellen, waarna ze lange uitlopers vormen die neurieten
heten. De identificatie van deze signalen en de beste manier
om ze te gebruiken om de gewenste cellen te maken is onder-
werp van veel van het huidige onderzoek op dit terrein.

Geschiedenis: embryonale stamcellen en

teratocarcinoma

Bijna twintig jaar geleden werden de eerste embryonale stam-
cellen uit een muisembryo geïsoleerd en in kweek gebracht.
De muis is een vaak gebruikt laboratoriumdier en toevallig
ook een dier waarin zich een zeer bijzondere tumor kan ont-
wikkelen. Deze tumor heet een
feratocarcinoma\'. Het is een
tumor met een zeer snel groeiende stamcelpopulatie die zorgt
dat de tumor snel groter wordt, maar ook bevat de tumor volle-
dig ontwikkelde tanden, haar, spier-, hart-, hersencellen en
zelfs niercellen. In feite lijkt het op een ongeorganiseerde foe-
tus. De stamcellen van deze tumor kunnen ook in een fles
groeien en daar willen ze allerlei weefsel maken die ook in de
tumor en in een embryo te vinden zijn. Deze waarnemingen
waren de eerste inspiratie om te zoeken naar vergelijkbare cel-
len in de embryo zelf, eerst in de muis maar daarna in een
reeks andere diersoorten. Onderzoek in de muis boekte suc-
ces, maar in andere species, zoals schaap en varken, zijn em-
bryonale stamcellijnen ondanks vele pogingen nooit geïso-
leerd. Maar er waren redenen te denken dat het bij de mens
misschien anders zou liggen: jonge mannen krijgen ook tera-
tocarcinoma\'s, net als bij de muis, en het is ook mogelijk bij de
mens om stamcellen te isoleren vanuit deze teratocarcinoma\'s
en ze te kweken in het laboratorium. Dit is niet mogelijk bij an-
dere species. De wielrenner Lance Armstrong heeft zo\'n tu-
mor gehad.

In dezelfde periode dat onderzoek met teratocarcinomacellen
op een hoogtepunt kwam, was de ontwikkeling van
in vitro fer-
tilisatie
(IVF of reageerbuisbevruchting) voor behandeling van
voortplantingsproblemen al tot een klinisch bruikbare techniek
gekomen. Invoering op steeds grotere schaal had tot gevolg dat
menselijke embryo\'s een paar dagen na de bevruchting overble-
ven, en daarna weggegooid werden. Vanwege mogelijke toe-
passingen van humane embryonale stamcellen in celtransplan-

-ocr page 220-

tatietherapie waren al meer dan vijftien jaar geleden de eerste
pogingen gedaan deze cellen te isoleren van IVF
\'restem-
bryo \'s\'.
Zonder succes. Daarna werden invriestechnieken voor
menselijke embryo\'s ontwikkeld en konden deze rest-embryo\'s
voortaan bewaard worden voor toekomstig gebruik. De voor-
raad \'restembryo\'s\' is sindsdien steeds gegroeid.

Humane embryonale stamcellen

De eerste succesvolle isolatie van humane embryonale stam-
cellen van blastocysten kwam in november 1998, van de groep
van James Thomson in de VS, die twee jaar eerder hetzelftie
gedaan had met de Makaque aap. Een tweede, onafliankelijk
rapport van humane embryonale stamcelisolatie kwam in
april van dit jaar, vanuit een Australisch/Singaporese werk-
groep. Het eerste rapport in 1998 liet zien dat de cellen onster-
felijk waren en dat zij allerlei soorten weefsels konden maken
als ze in een muis gespoten werden en een teratocarcinoma
konden vormen. Het tweede rapport ging verder, en liet zien
dat deze cellen ook in staat waren om zenuwcellen te vormen
in de reageerbuis. Een kleine stap, maar steeds dichterbij een
therapie gebaseerd op teratocarcinomastamcellen, die al twee
jaar gaande is in de VS, met toestemming van de Food and
Drug Administration (FDA). Hier hebben dertien patiënten
die een beroerte hebben gehad, een transplantatie ontvangen
van zenuwcellen in hun hersenen, aflcomstig van teratocarci-
noma-stamcellen, zoals hierboven beschreven. De eerste uit-
komsten zijn onlangs gepubliceerd. In de hersenen van de pa-
tiënten zijn de getransplanteerde zenuwcellen nog te vinden,
niet één patiënt heeft een nadelig effect ondervonden en twee
van de dertien patiënten vertonen in meer of mindere mate
verbetering in hun symptomen. Een pril begin van een thera-
pie voor een aandoening die de medische wetenschap tot nu
toe weinig te bieden heeft. De belangstelling om embtyonale
stamceltherapie toe te passen in een vergelijkbaar klinische
\'trial\' is heel groot, omdat de cellen dan niet afkomstig zijn
van een tumor met de mogelijke risico\'s vandien.

Embryonale stamceltransplantatie in
proefdieren: een voorbereiding voor
klinische toepassingen
BI) de mens

De laboratoriumrat en -muis zijn de dieren waarop de eerste
proeven met celtransplantatietherapie uitgevoerd zijn. De rat
is dan vaak het ontvangende dier van cellen afkomstig em-
bryonale stamcellen van de muis.

Al een aantal jaren geleden heeft men laten zien dat embryo-
nale stamcellen van de muis tot zenuwcellen kunnen ontwik-
kelen nadat ze in de hersenen van een rat geplaatst worden en
dat deze cellen vervolgens enige tijd in leven blijven. Meer
recentelijk (1999) zijn ratten met een dwarslaesie ook behan-
deld met embryonale stamcellen. Hier waren de cellen eerst
in een kweekfles gestimuleerd te specialiseren en waren ver-
volgens naar de plek van de dwarslaesie getransplanteerd.
Een aantal weken later waren de behandelde ratten in staat
om op alle vier de poten te staan terwijl de onbehandelde rat-
ten met hun achterpoten sleepten en nog verlamd waren.
Vertaald naar de mens is dit nog lang geen lopen, maar er is
wel reden te denken dat het bijvoorbeeld controle over de
blaasfunctie zou kunnen betekenen, hetgeen een enorme ver-
betering zou zijn voor deze patiënten. Één kritische kantteke-
ning: deze proef is uitgevoerd in ratten met een recente
dwarslaesie, en niet zoals bij de meeste patiënten, een dwars-
laesie van enige jaren geleden die inmiddels gevuld is met lit-
tekenweefsel. De realiteit betekent hier: meer onderzoek.
Multiple sclerose is ook een ziekte genoemd in the context
van mogelijke stamceltherapie. Hier wordt \'myeline\', die
een soort isolatielaag maakt voor zenuwcellen, afgebroken.
Elektrische stimulaties die de spieren controleren werken
dan niet goed. Alweer is de rat een proefdiermodel geweest
want er bestaat één soort zonder myeline. Als bepaalde cel-
len voortkomend uit muizenembryonale stamcellen worden
getransplanteerd in deze ratten, is myeline weer te vinden.
De getransplanteerde cellen maken ter plekke de myeline.
En een laatste voorbeeld, hoewel er nog veel meer te geven
zijn. In muizen met hartschade die vergelijkbaar is met een
hartinfarct, zijn hartcellen (\'cardiomyocyten\') afkomstig
van muis-embryonale stamcellen in staat geweest om in te
nestellen in het beschadigde hart.

Tot nu toe alleen maar indicaties van chronische ziekten die
mogelijk zijn te behandelen met embryonale stamcelthera-
pie. Andere ziekten die in aanmerking zouden komen zijn
suikerziekte, Parkinson en artritis. In feite alle ziekten waar
één, of een beperkt aantal cellen verdwenen of defect zijn.
Maar er zijn nog belangrijke wetenschappelijke problemen
die opgelost moeten worden: hoe maken wij bijvoorbeeld de
juiste celtypen voor transplantatie? Het is niet de bedoeling
dat bot zich vormt op de plek in het lichaam waar alleen her-
sencellen behoren te zitten. En hoe zit het met weefselafsto-
ting? De hersenen zijn daar bijzonder in: vreemd weefsel dat
daar getransplanteerd wordt, wordt niet afgestoten. Maar
voor transplantatie van andere weefsels is \'matching\' tussen
donor en ontvanger de bruikbare weg.\'
Therapeutisch klone-
ren \'
is ook een therapiemogelijkheid welke voor dit pro-
bleem aan de orde is. Kloneren is de techniek die heeft geleid
tot de geboorte van de schaap Dolly. Met therapeutisch klo-
neren is het niet de bedoeling om een nieuw volwassen indi-
vidu te maken maar om een blastocyst, zoals afgebeeld in fi-
guur 1, te verkrijgen van waaruit embryonale stamcellen
geïsoleerd zouden kunnen worden. In de praktijk zou het be-
tekenen dat een eicel, eventueel overgebleven van een mis-
lukte IVF-behandeling, wordt ontdaan van de eigen kern
waarna de kern van bijvoorbeeld een huidcel van een patiënt
in deze lege eicel wordt overgezet. Hierbij ontstaat een em-
bryo zonder bevruchting; een elektrisch stroomstootje is dan
voldoende om de ontwikkeling tot een blastocyst te laten be-

-ocr page 221-

ginnen. Embryonale stamcellen uit zo\'n blastocyst zijn dan
genetisch identiek aan de patiënt waarin ze getransplanteerd
worden en er vindt dus geen afstoting plaats.
Een andere belangrijke vraag nog is hoe lang getransplanteer-
de cellen zouden blijven functioneren. In het geval van
Parkinson worden zogenaamde dopamine-producerende cel-
len in de hersenen door het eigen lichaam afgebroken.
Herhalen van transplantatie behoort dan tot de mogelijkhe-
den. Hierbij kan de \'immortalititeit\', de capaciteit om einde-
loos door te groeien, van embryonale stamcellen van belang
zijn. Ter vergelijking: waar foetale hersenen (dat wil zeggen
hersenweefsel van geaborteerde foetussen of miskramen) ge-
bruikt worden, hebben klinische proeven al laten zien dat het
weefsel van tien foetussen nodig is om een Parkinson-patiënt
te behandelen. Iedere paar jaar moet de therapie waarschijn-
lijk herhaald worden om blijvende verbetering te behalen.

Alternatieven: stamcellen van volwassen

weefsel?

In de inleiding van dit artikel is de aanwezigheid van multipo-
tente stamcellen in verschillende organen en weefsels van vol-
wassenen genoemd. Niet alleen de huid heeft stamcellen, maar
ook de hersenen, beenmerg, skeletspier en een aantal andere
weefsels die in staat zijn om te
\'regenereren\'. Zij zijn in zeer
kleine aantallen aanwezig. Zo is de concentratie
\'mesenchy-
male\' sXumcQWQn
in beenmerg slechts 1 op 100 miljoen, en dit
aantal neemt af met het vorderen van de leeftijd. Zij zijn moei-
lijk te scheiden van andere cellen in hun omgeving en moeilijk
te herkennen. Desondanks zijn in ieder geval beenmerg-stam-
cellen al jaren met succes gebruikt bij transplantaties, bijvoor-
beeld bij de behandeling van bloedziekten zoals leukemie.
Hersen-(neurale) stamcellen worden ook met succes geïso-
leerd van apen en gebruikt voor de behandeling van Parkinson-
achtige aandoeningen bij apen. Hoewel ook van potentieel be-
lang voor de behandeling van humane patiënten, neurale
stamcellen zijn haast niet meer te vinden bij oudere mensen en
grote chirurgische ingrepen zouden nodig zijn om deze cellen
te verzamelen. Ondanks een recente, zeer interessante ontdek-
king dat neurale stamcellen uit hersenen van de muis in staat
zijn om niet alleen verschillende zenuwceltypen te vormen,
maar ook heel veel andere celtypen, is eventueel routinege-
bruik in therapie op dit moment ver weg vanwege de grote ope-
ratie die nodig zou zijn om ze te verzamelen. Één van de meest
belovende alternatieven op dit ogenblik is het gebruik van
beenmerg-stamcellen. Na langdurige kweek van beenmergcel-
len onder speciale omstandigheden blijkt een heel bijzonder
celtype te overleven die een bepaalde plasticiteit vertoont in
zijn ontwikkelingscapaciteit. Deze celpopulatie heeft veel
overeenkomsten met humane embryonale stamcellen, er wordt
zelfs gespeculeerd over \'verdwaalde\' embryonale cellen in vol-
wassenen. In kweek zijn zij ook in staat om veel verschillende
celtypen te vormen. Hoewel het de vraag is of ze alle weefsels
kunnen vormen, of ze eindeloos kunnen doorgroeien, en of de
\'beenmerg-celkenmerken\' die overbleven nadelig zou zijn
voor transplantatie. Toch is dit een onderzoeksgebied dat steun
verdiend, zeker als een mogelijk alternatief voor therapeutisch
kloneren waar lichaamseigen cellen gewenst zijn voor de be-
handeling voor niet genetisch bepaalde aandoeningen. Naast
deze toekomstmogelijkheden met beenmerg-stamcellen, waar
weinig ethische bezwaren aan gekoppeld zijn, is er voor de be-
handeling van de ziekte van Parkinson actief onderzoek gaande
met hersenweefsel, afkomstig van geaborteerde foetussen. Dit
onderzoek heeft het niveau van klinische trials al bereikt, met
enige succesvolle uitkomsten voor patiënten, maar aangezien
tien foetussen nodig zijn per behandeling van één patiënt, heeft
dit ook bezwaren voor routinegebruik. Bronnen van cellen met
een eindeloze groeicapaciteit, zoals embryonale stamcellen of,
mogelijk, beenmerg-stamcellen, zijn dan misschien uiteinde-
lijk te prefereren. Met extra financiële ondersteuning, niet ver-
troebeld door commerciële belangen, kan klinisch onderzoek
op redelijke termijn beginnen.

Conclusies

Humane embryonale stamcellen zijn pluripotent, in staat om
alle weefsels van het lichaam te vormen en ze zijn onsterfe-
lijk. Ze kunnen met hoge efficiëntie (50%) geïsoleerd wor-
den uit de ingevroren voorraad restembryo\'s.

• Zowel embryonale stamcellen als beenmerg-stamcellen
bieden mogelijkheden in de toekomst voor toepassing bij
de behandeling van verschillende chronische aandoenin-
gen, zoals de ziekte van Parkinson, via celtransplantatie-
therapie. \'Kruisbestuiving\' en samenwerking tussen de
twee onderzoeksgebieden om differentiatiesignalen te
identificeren zal bevorderend werken bij het realiseren van
klinische toepassingen.

• Voor beide is meer onderzoek nodig. Op wetenschappe-
lijke gronden, met het oog op de chronisch zieke patiënt, is
er geen basis, onvoldoende onderzoek, om nu een keus te
maken tussen het een en het ander. Waar uiteindelijk em-
bryonale stamcellen bij een
breder scala van aandoenin-
gen waarschijnlijk van toepassing zullen zijn, is er reeds
meer klinische ervaring met transplantatie van beenmerg-
cellen in patiënten opgedaan; lichaamsreacties op vreem-
de beenmergcellen zijn dus bekend.

• Gezien de positieve resultaten met transplantatie van (neu-
rale derivaten van) teratocarcinomacellen in beroertepa-
tiënten, is het waarschijnlijk dat op korte termijn vergelijk-
bare klinische trials zullen beginnen met embryonale
stamcellen. Andere chronische ziekten, zoals van
Parkinson en Alzheimer, zouden ook in aanmerking ko-
men aangezien transplantatie naar de hersenen geen af-
weerreactie zal opwekken. Dit onderzoek kan op verge-
lijkbare manier worden uitgevoerd als reeds is gedaan bij
de beroertepatiënten. Voor de meeste andere aandoenin-
gen, moeten wij denken aan langere-termijn-toepassingen
in de kliniek; kortere-termijn-toepassingen zullen bijvoor-
beeld zijn: het testen van medicijnen voor celtypen (zoals
cardiomyocyten) waar geen geschikt
in v/Yro-model voor
bestaat.

• Het huidige wetsvoorstel in Nederland staat het gebruik
van embryo\'s voor onderzoek toe, maar niet de producten
voor dit doel. Er is nu een wettelijke mogelijkheid gescha-
pen om te komen tot een realistische toetsing van de
waarde van het embryonale stamcelonderzoek voor de kli-
niek zonder commerciële achtergrond.

Geraadpleegde literatuur

1. Pera MF. Human pluripotent stem cells: a progress report. Curr Opin
Genet Dev 2001; 1 1: 595-9.

2. Pera MF. Scientific considerations relating to the ethics of the use of
human embryonic stem cells in research and medicine. Reprod Fertil
Dev 2001; 13:23-9.

-ocr page 222-

SPECIFIC CUD Eicosa.
De unieke voeding met een
hoog gehalte aan vetzuren voor
een gezonde huid en vacht.

\'1.

if\'. *

*SPC<IFIC*

Huid- en vachtproblemen bij honden worden vaak veroorzaakt door een te

geringe aanmaak of inname van de juiste vetzuren. Specific CQD Eicosa bevat
een zeer hoog gehalte aan omega-3 vetzuur van vis en omega-6 vetzuur GLA van het
Komkommerkruid. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat deze vetzuren bijdragen aan een goede
conditie van huid en vacht.

SPECIFIC. De wetenschap achter honden- en kattenvoeding

O Leo Pharma BV, Postbus 2268, 4800 CG Breda Telefoon 076 • 548 27 27 Telefax 076 - 548 29 29 E-mail leo-pharma@leo-pharma.com Internet www.leo-pharma.com

-ocr page 223-

Voorstel Europese Commissie inzake receptplicht voor alle
diergeneesmiddelen draagt niet bij aan voedselveiligheid

De FIDIN stelt dat invoering van
een algemene receptplicht voor

_ diergeneesmiddelen, bestemd voor

f-^ffff^^P voedselproducerende dieren, voor
de Nederlandse praktijk niet leidt

_ tot een extra waarborg van de

volksgezondheid. De huidige re-
gelgeving, op grond waarvan dier-
geneesmiddelen alleen in het vrije
kanaal mogen worden verhandeld indien dit geen gevaar
oplevert voor de gezondheid van mens en dier of het mi-
lieu, biedt reeds voldoende bescherming. Consumenten-
veiligheid kan beter worden gewaarborgd door een uni-
forme uitvoering van de huidige regels.
Invoering van de algemene receptplicht zal nadelige ge-
volgen hebben voor het dierenwelzijn, door de toename
van de veterinaire behandelingskosten. Bovendien zal
door invoering van de receptplicht een effectief verkoop-
kanaal worden uitgeschakeld, hetgeen nadelige gevolgen
heeft voor een goede marktwerking. Derhalve maakt de
FIDIN zich met haar zusterorganisaties NOAH (Enge-
land), APHA (Ierland) en FEDESA (Europa) sterk dat
het voorstel van de Commissie wordt ingetrokken.

In het kader van de herzieningsoperatie van de Europese ge-
neesmiddelenwetgeving (Review 2001) heeft de Europese
Cominissie een nieuw artikel 67 (b) voorgesteld inhoudende
dat alle diergeneesmiddelen, bestemd voor voedselproduce-
rende dieren, uitsluitend op veterinair voorschrift ter be-
schikking mogen worden gesteld. De reden voor dit voorstel
is het waarborgen van de voedselveiligheid, waarbij de die-
renarts mede verantwoordelijkheid krijgt voor het voorkó-
men van residu-overschrijdingen.

Indien het voorstel wordt aangenomen, heeft dat vergaande
consequenties voor de Nederlandse praktijk waar bepaalde
categorieën diergeneesmiddelen vrij verkrijgbaar zijn. De
FIDIN is van mening dat de huidige regelgeving de volksge-
zondheid in hoge mate waarborgt. Het voorstel van de
Europese Commissie draagt daar niet verder aan bij.
Hieronder volgt een nadere uiteenzetting over de waarborg
die de huidige regelgeving voor de volksgezondheid biedt,
alsmede de consequenties die uit het aannemen van het voor-
stel zullen voortvloeien.

Waarborg volksgezondheid in huidige regelgeving

De huidige regelgeving voorziet in de volgende waarborgen
voor de volksgezondheid ten aanzien van diergeneesmidde-
len, bestemd voor voedselproducerende dieren:

• verplichte bepaling van een maximum residulimiet (MRL);

• verplichte bepaling van een routinematige analysemethode;

• verplichte vaststelling van een wachttijd;

• verplichting voor de dierhouder en dierenarts tot het bijhou-
den van een logboek met betrekking tot het diergeneesmid-
delengebruik;

• verplichte residumonitoring door de nationale autoriteiten;

• strikte voorwaarden waaronder diergeneesmiddelen in het
vrije kanaal verkocht mogen worden;

• strikte voorwaarden voor wederverkopers van vrije midde-
len.

Diergeneesmiddelen dienen te worden geregistreerd alvo-
rens zij op de markt mogen worden gebracht. Registratie
wordt alleen verieend indien de kwaliteit, werkzaamheid en
veiligheid voor mens, dier en het milieu zijn aangetoond.
Voor diergeneesmiddelen, bestemd voor voedselproduce-
rende dieren, betekent dat een maximum residulimiet moet
worden bepaald voor de betrokken werkzame stof Op basis
van deze limiet wordt een wachttijd vastgesteld die tussen
toediening van het betrokken diergeneesmiddel en de slacht
van het behandelde dier in acht moet worden genomen. Ter
vaststelling van mogelijke residuen moet bovendien een rou-
tinematige analysemethode worden ontwikkeld.
De dierhouder is primair verantwoordelijk voor het naleven
van de wachttijd en een eventuele residu-overschrijding. Dit
geldt zowel voor de receptplichtige als de vrije diergenees-
middelen. In de uitzonderiijke gevallen dat een residu-over-
schrijding is geconstateerd, betreft het over het algemeen re-
siduen van receptplichtige diergeneesmiddelen. Het invoe-
ren van een algemene receptplicht voor diergeneesmiddelen
draagt derhalve niet bij aan het voorkomen van residu-over-
schrijdingen. Een effectiever middel is het exact naleven van
het residu-bewakingssysteem en de vervolging bij een ge-
constateerde overschrijding.

Het invoeren van een algemene receptplicht voor dierge-
neesmiddelen, bestemd voor voedselproducerende dieren,
leidt niet tot een extra waarborg van de volksgezondheid.
Consumentenveiligheid kan beter worden gewaarborgd
dooreen uniforme uitvoering van de huidige regels.

Volgens de Nederlandse regelgeving kunnen alleen die dier-
geneesmiddelen worden uitgezonderd van de receptplicht
waarvan de toepa.s.sing zonder tussenkomst van de dierenarts
geen gevaar inhouden voor de gezondheid van mens en dier
of het milieu.
Met andere woorden wordt bij de toelating van
diergeneesmiddelen tot het vrije verkoopkanaal reeds een
toets met betrekking tot de volksgezondheid gemaakt. Of
deze toets in de praktijk steeds goed wordt uitgevoerd (bij-
voorbeeld met betrekking tot bepaalde endoparasitica) be-
treft een andere discussie. Het voorstel van de Europese
Commissie om alle diergeneesmiddelen, bestemd voor voed-
selproducerende dieren, receptplichtig te maken draagt der-
halve niet bij aan de bescherming van de volksgezondheid.
Daar komt nog bij dat de wederverkopers van de vrije midde-
len een vergunning voor de verkoop moeten hebben en een
verplichte registratie moeten bijhouden aan wie de middelen
zijn geleverd. In combinatie met de verplichting van de dier-
houder en de dierenarts om een logboek bij te houden welke
middelen zijn toegediend, zijn de huidige regels adequaat en
effectief om consumentenveiligheid te waarborgen.

-ocr page 224-

Nadelige gevolgen voor het dierenwelzijn

Indien het voorstel van de Europese Commissie wordt aange-
nomen, zal dat nadelige gevolgen hebben voor de beschikbaar-
heid van de laag-risico diergeneesmiddelen. De kosten voor de
laag-risico middelen zullen stijgen, hetgeen voor de dierhouder
een belemmering kan vormen om over te gaan tot het nemen
van algemene routinemaatregelen. Immers, voor veel laagrisi-
comiddelen die onderdeel zijn van de dagelijkse zorg in de vee-
houderij, geldt dat een voorafgaande diagnosestelling door een
dierenarts niet noodzakelijk is en dat advisering over verant-
woord gebruik ook kan plaatsvinden door daarvoor opgeleide
wederverkopers. Een algemene receptplicht zal derhalve een
nadelig effect hebben op het welzijn van het dier.

Nadelige gevolgen voor een goede marktwerking

Het voorstel van de Europese Commissie zal leiden tot uit-
schakeling van een effectief verkoopkanaal van vrije
middelen. De marktwerking ten aanzien van de huidige
vrije middelen zal nagenoeg verdwijnen. De zoektocht van
de dierenhouder naar voordeliger leveringsvoorwaarden
voor deze middelen zal tevens leiden tot verandering van
dierenarts, hetgeen weinig voor de hand ligt gezien het feit
dat de dierenarts alleen middelen mag afleveren indien de
dieren bij hem onder behandeling zijn en het aantal dieren-
artsen schaars is.

Gelet op het bovenstaande staan de nadelige gevolgen van
het voorstel van de Europese Commissie niet in verhou-
ding tot het beoogde doel. Met het oog op de soevereiniteit
van de lidstaten en het zogenaamde subsidiariteitsbeginsel
kunnen Europeesrechtelijk gezien dan ook vraagtekens
worden geplaatst bij de rechtmatigheid van genoemd voor-
stel.

Voorvragen kuntu contact opnemen met het FIDIN-
secretariaat,

mr drs. J.F. Schutte, telefoonnummer (070) 3514851,
e-mail: ftdin@fidin.nl

DLV Adviesgroep start samen met Wageningen UR
project Kwaliteit en Veiligheid Diervoeding

DLV Adviesgroep en Wageningen UR voeren in opdracht
van het ministerie van LNV het project \'Kwaliteit en vei-
ligheid diervoeding\' uit. Binnen dit project wordt samen
met veehouders (vooral rundvee- en varkenshouders) en
leveranciers van droge en natte bijproducten, de borging
van kwaliteit en veiligheid van diervoeding, als onderdeel
van de voedingsmiddelenketen, op een hoger niveau ge-
bracht. Het project heeft een looptijd van twee jaar en
wordt gefaseerd uitgevoerd. In iedere fase vormt uitwis-
seling van ervaringen met vertegenwoordigers van de
doelgroepen een belangrijk onderdeel. In het project is
twee keer een communicatiefase opgenomen. Opgedane
kennis en ervaring kan dan aan een brede groep veehou-
ders en leveranciers worden gepresenteerd.

Achtergrond

De veiligheid van dierlijke producten, zoals vlees, melk en
eieren en de hiermee vervaardigde levensmiddelen worden
mede bepaald door het gebruikte diervoeder. De grondstof-
fen die voor de bereiding van diervoeder worden gebruikt,
dienen dan ook van onbesproken kwaliteit te zijn. Daarnaast
is een goede afstemming over productveiligheid tussen ver-
schillende schakels in de diervoederketen van groot belang
om uiteindelijk een gegarandeerd veilig consumentenpro-
duct voort te brengen. Een transparante diervoederketen is
noodzakelijk voor het kunnen geven van garanties voor de
veiligheid van het product. Door het veelvuldig gebruik van
bijproducten en restproducten uit de onder andere de levens-
middelen- en agro-industrie, is het aantal productstromen in
de diervoederketen sterk toegenomen. Door deze verhoogde
complexiteit van productstromen vanuit diverse kanalen is
de beheersing van kwaliteit en veiligheid van diervoeding
een belangrijk aandachtspunt. Het is van belang dat alle
schakels in de toeleverende keten hun verantwoordelijkheid
ten aanzien van veilig voedsel dragen. Voor het kunnen dra-
gen van die verantwoordelijkheid is kennis van de risico\'s en
de beheersmaatregelen op het gebied van kwaliteit en veilig-
heid van diervoeding onontbeeriijk. Door het verschaffen
van inzicht in de risico\'s en maatregelen ten aanzien van de
veiligheid van diervoeding kunnen ondernemers bewust
worden gemaakt van het belang van kwaliteit en veiligheid
van diervoeding.

Activiteiten

Zowel aan het begin als aan het eind van het project wordt
door DLV, door middel van het uitvoeren van een steekproef
onder de doelgroepen, vastgesteld in hoeverre men zich be-
wust is van het belang van kwaliteit en veiligheid van dier-
voeding. Tevens kan het effect van het project worden geme-
ten. In workshops met veehouders en leveranciers
inventariseert DLV de risico\'s in de diervoederketen. Ver-
volgens worden beheersmaatregelen en een Feed-Safety-
Model ontwikkeld. In workshops leveren vertegenwoordi-
gers uit de doelgroep hieraan een bijdrage door hun
praktische ervaringen in te brengen.

Daarna wordt op een groot aantal bedrijven door adviseurs van
DLV een Feed Safety Scan uitgevoerd om de prestaties van de
bedrijven in beeld te brengen. Er worden verbeterproducten
opgesteld, zoals inkoopspecificaties, voorschriften voor opslag
en transport, voorbeeldlabels, etcetera. Tussentijds organiseert
DLV themadagen, intervisiebijeenkomsten en presentaties in
het hele land om de doelgroepen nader te informeren.
Daarnaast wordt een internetsite ontwikkeld, een nieuwsbrief
uitgegeven en diverse artikelen in de vakpers gepubliceerd.

-ocr page 225-

Wetenschappelijk onderzoek relatie stalstof en longge-
zondheid

Je wilt de relatie tussen stalstof en longgezondheid weten,
omdat je die kunt vertalen in eisen die je moet stellen aan de
omgeving. Helaas is het erg lastig om deze relatie weten-
schappelijk vast te stellen. De praktijk zal nog lang moeten
wachten op identificatie van de door stof geïnitieerde patho-
fysiologische mechanismen die schade aan longcellen tot
gevolg hebben.

Maar veldobservaties en empirie kunnen ook zeer waarde-
volle kennis opleveren. Laten we snuffelziekte niet vergeten,
houdt dr. Leo Leengoed de aanwezigen voor. Lang voordat
de etiologie van snuffelziekte opgehelderd was, waren de ri-
sicofactoren al bekend: klimaat en omgeving. Veel later
vond men de verklaring: bij intact neusslijmvlies gebeurt
niets en alleen als de mucosa beschadigd is, slaat de toxico-
gene pasteurella aan.

Waarschijnlijk zijn klimaat en stof van grote invloed op long-
gezondheid. Maar de relatie, de interactie, is niet duidelijk.
Het is van grote waarde om de werkelijke oorzaak- en ge-
volg-relaties te kennen. Zonder deze wetenschap ben je
voortdurend bezig met allerlei interventies, waarvan je feite-
lijk niet weet waartoe die leiden.

Want wat is longgezondheid? vraagt Leengoed zich af Hoe
kun je dit kwalitatieve kenmerk zodanig meetbaar maken dat
je er wetenschappelijk onderzoek naar kunt doen? De ernst
van longlesies hebben ook geen lineaire relatie met klinische
verschijnselen.

Om goed wetenschappelijk onderzoek te doen naar de relatie
tussen stalstof en longgezondheid moet je werken met een
onderzoeksgroep en een controlegroep, die je onder exact
dezelfde omstandigheden brengt met maar één verschil: de
onderzoeksvariabele. En dat valt niet mee wanneer je praat
over varkens, longgezondheid en stalstof En zeker niet als je
ook nog een ziektekiem gaat bestuderen als het PRRS-virus
(PRRSV).

Leengoed legt uit dat de vraagstelling van deze voordracht,
de relatie tussen stalstof en longgezondheid, alleen te beant-
woorden is door onderzoek met in vitro-modellen. Celcul-
turen van longweefsel, die je specifiek blootstelt aan één fac-
tor. Dan kun je interacties tussen cellen en specifieke
prikkels vaststellen. Maar
ook in vitro is onderzoek
moeilijk, want de luchtwegen
zijn gevuld met lucht en cel-
culturen bevinden zich in een
vloeistof De onderzoekers
staan dus voor een grote uit-
daging, om het onderzoeks-
model zo goed mogelijk op
de werkelijkheid te laten lij-
ken.

Stalstof, longgezondheid en
PRRS-diagnostiek

Ian Hülsen

Drie sprel^ers tiouden een wetensciiappelijl^e voordracht over het thema van deze PRRS
Ronde Tafel: De invloed van stalstof op de longgezondheid en de diagnostiek rond PRRS.
Na deze presentatie komt het agendapunt discussie, maar ook tijdens de presentaties to-
nen de tafelgenoten hun mondigheid.

Dr. Leo van Leengoed, universitair hoofddocent Afdeling Varkensgezondheidszorg, Faculteit
der Diergeneeskunde, geeft uitleg over wetenschappelijk onderzoek naar de invloed van stal-
stof op longgezondheid en op de diagnostiek van PRRS.

Dr. André Aarnink vertelt over stof in varkensstallen. Aarnink doet bij de Afdeling
Technologie Dierhouderij van het IMAG in Wageningen onderzoek naar stalstof en de re-
latie stalstof-longgezondheid. Dr. Norbert Stock-hofe-Zurwieden, veterinair patholoog bij
ID-Lelystad, houdt een inleiding over lopend onderzoek naar de invloed van stalstof op
weerstand in de longen.

Stof In stallen

\'Waar zit de samenhang tussen stof, ammoniak en infec-
tieuze agentia? En welke rol speelt luchtkwaliteit bij dier-
welzijn?\' Deze twee vragen wachten volgens André Aarnink
op een wetenschappelijk antwoord.

Stof in stallen heeft een belangrijke invloed op de gezondheid
van mens en dier. Voor wat betreft de mens is hier veel onder-
zoek naar gedaan, van dieren weten we nog niet veel. Helaas
kunnen we de conclusies niet van de ene species op de andere
projecteren. Bij mensen (onder andere varkenshouders, die-
renartsen) hebben we te maken met chronische problematiek,
dieren kampen veelal met acute klachten. Mensen zijn

gastheer,
long

klimaatfactoren

luchtweg
microflora

PRRS-Ronde
Tafeloverleg

Het ID-Lelystad speelt natio-
naal en internationaal een voor-
aanstaande rol op het gebied
van Porcine Reproductive and
Respiratory Syndrome (PRRS)-
onderzoek, -diagnostiek en
-vaccinontwikkeling. Om goed
inzicht te houden in wat er in
het veld en in het onderzoek ten
aanzien van het PRRS-virus
(PRRSV) speelt, organiseert
het ID-Lelystad op regelmatige
basis een ronde tafeloverleg.
De aanwezige deskundigen
werken vanuit verschillende in-
valshoeken met PRRS, het
PRRSV en de varkenshouderij.
Boehringer Ingelheim b.v faci-
liteert deze bijeenkomsten.

Aanwezig waren (s.s.t.t.):
C.J.M. Schouten, J. Floor, L.B.
Poorthuis, C. Veldman, R.T.J.A.
de Winne, praktiserend dieren-
arts; L.A.M.G. van Leengoed,
Faculteit der Diergeneeskunde;
ET. Bouwkamp, M.E de Jong,
Gezondheidsdienst voor Die-
ren; A.J.A. Aarnink, IMAG;
H.J.F Rouwette, Nutreco; J.M.
Smits, Topigs; R.S. Schrijver,
PJ.G.M. Steverink, N. Stock-
hofe-Zurwieden, ID-Lelystad;
J.H.J.L. HuLsen, Vetvice.

specifieke
luchtwegpathogenen

Interactie tussen klimaatfactoren,
gastheer en microflora.

-ocr page 226-

meestal maar kortdurend in de stallen aanwezig, maar op die
momenten is vaak wel sprake van veel tumult en opdwarre-
lend stof. De dieren bevinden zich de hele dag in de hokken
met hun neusgaten op heel andere plaatsen dan die van de
mensen.

Stalstof bestaat voornamelijk uit voerdeeltjes, huidschilfers
en opgedroogde excreta (voornamelijk mest en urine). Bij
pluimvee komen hier nog veertjes bij.
De stofconcentratie laat zich op vele manieren beïnvloeden.
Ventilatie is een eerste methode. Ook de voersamenstelling
beïnvloedt de hoeveelheid stof Meel stoft meer dan brok en
brij. En de ene voercomponent leidt tot meer stof dan de an-
dere. Stofzuigen levert weinig stofreductie op, doordat het
merendeel van het stof tussen de dieren ligt en daar kom je
niet met de stofzuiger. Wat wel duidelijke verbetering geeft
is het vernevelen van olie in de stallen. Met speciale verneve-
laars wordt een kleine hoeveelheid raapzaadolie verspreidt,
die voorkomt dat stof opdwarrelt.

Stof veroorzaakt fysiologische schade niet alleen door aller-
gene en immunologische mechanismen, maar ook door puur
mechanische prikkeling. Deze mechanische prikkeling ont-
staat bijvoorbeeld door kristallen die ontstaan zijn uit opge-
droogde urine.

De belangrijkste schadelijke component in stof bestaat uit
endotoxinen. Dit zijn componenten van celwanden van
gramnegatieve bacteriën.

Niet alle stof is even schadelijk. Het gaat vooral om de kleine
stofdeeltjes die de voorste luchtwegen passeren en doordrin-
gen tot in de bronchiën en alveoli.

Ammoniak heeft een versterkend effect op de nadelige in-
vloed van stof Het gaat niet om additie, maar duidelijk om
versterking. Stof versterkt het nadelig effect van ammoniak
en vice versa. Zonder stof kunnen varkens hogere concentra-
ties ammoniak verdragen dan met stof
In het licht van dierwelzijn is stof in de stal een relevant as-
pect. Stro is ook een bron van stof Dit geldt vooral in de
scharrelsystemen waar het stro lange tijd aanwezig is.
Varkens houden hun hokken goed schoon van mest en urine,
maar door de mechanische belasting van de varkens ontstaat
veel stro-stof Aarnink toont onderzoeksgegevens waaruit de
hoge stofgehaltes in strohokken blijkt. Het stofgehalte in
conventionele hokken waar een beetje stro wordt verspreidt
ligt duidelijk lager dan in de echte strohokken van de schar-
relbedrijven. Varkens van scharrelbedrijven vertonen aan de
slachtlijn vaak longafwijkingen. De hoge blootstelling aan
stof kan hierbij een rol spelen.

Huisvestingssysteem, klimaat en longgezondheid

Er spelen zóveel interacties in de longen, dat we voor ons be-
grip definitief afscheid moeten nemen van de één actor-
ziekte. Patholoog Norbert Stockhofe-Zurwieden schijnt een
licht op de biologische en gezondheidsrelevante factoren in
stallucht en stalklimaat. Naast de bekende klimaatskenmer-
ken, zoals temperatuur en luchtstroom, luchtvochtigheid,
gassen (CO2 H2S, NO), spelen stofdeeltjes een rol in de
longgezondheid. Deze stofdeeltjes bereiken hun biologische
effecten via een viertal wegen:

- fysische beïnvloeding

- binding van chemisch-actieve stoffen

- binding van pathogenen

- inductie van immuunresponsen

Silicose en asbestose zijn voorbeelden van longziekten die
ontstaan vanuit celschade die het gevolg is van de fysieke ei-
genschappen van bepaalde stofdeeltjes.
De weerstand van de long is op zijn beurt ook afhankelijk
van een aantal factoren. Allereerst de kwaliteit van het slijm-
vlies. Is het intact of niet? Dan heeft de functionaliteit van de
afweercellen invloed op de afweer. In welke mate zijn de af-
weercellen in staat hun taak uit te voeren? Als derde factor
noemt Stockhofe de communicatie tussen het orgaan-
systeem en het afweersysteem. In hoeverre kan het long-
slijmvlies de afweermechanismen onder controle houden?
Er bestaat soms een dunne grens tussen een toereikende af-
weerreactie en een doorgeschoten reactie.
Stockhofe introduceert de aanwezigen in een lopend onder-
zoek naar de invloed van stalstof op longgezondheid. Drie
onderzoeksbenaderingen passeren de revu: stalsysteemver-
gelijkingen, dierexperimenteel onderzoek en in vitro-stu-
dies. De onderzoeken lopen nog, waardoor helaas nog geen
praktische conclusies getrokken kunnen worden.

PRRS

De discussie richt zich al snel op prangende vragen uit de
praktijk. Onder de aanwezigen leven veel onzekerheden en
onduidelijkheden met betrekking tot PRRS.
Hoe pathogeen zijn de circulerende USA-stammen van het
PRRSV? Het ID-Lelystad kan geen andere uitspraak over
deze kwestie doen dan \'wij hebben geen uitgesproken patho-
logie gezien\'. Er wordt regelmatig gekeken middels serolo-
gie of er een Europese stam danwel een Amerikaanse stam
van het PRRSV op een bepaald bedrijf circuleert. Dit onder-
scheid blijkt evenwel niet zo zwart-wit te zijn als het op pa-
pier lijkt. De specifieke aandacht in het veld voor de
Amerikaanse virusstam ontstaat waarschijnlijk ook door het
feit dat deze stam afzonderlijk onderscheidbaar is cn al die
Europese stammen niet.

Ook zijn er vragen over de mate van bescherming die vacci-
natie met een geïnactiveerd PRRS-vaccin opwekt. De infor-
matie die hierover circuleert is tegenstrijdig. Om een dierge-
neesmiddel tc laten registreren dient de producent de
werkzaamheid te bewijzen. Nochtans blijft de stelling van
kracht dat de immuniteit tegen PRRS celgebonden is en dat
van vaccinatie met gedood vaccin weinig bescherming ver-
wacht hoeft te worden. Er bestaat geen relatie tussen circule-
rende afweerstoffen en bescherming, wordt opgemerkt.
Er blijkt veel gevaccineerd te worden tegen PRRS. De ziek-
teproblematiek die zich op het moment in de varkenshoude-
rij afspeelt leidt tot een grote vraag naar vaccinatie vanuit de
veehouders. Met name het PMWS geeft grote problemen.
De dierenartsen hebben regelmatig moeite om hun dia-
gnostiek sluiten te krijgen, het causale verband tussen kli-
niek en infectie is soms moeilijk te vinden. De resultaten van
vaccinatie vallen wel eens tegen, hetgeen kan samenhangen
met de diagnostiek, met het verwachtingspatroon en met an-
dere managementfactoren.

De fokkerij-organisaties worstelen met de vraag welk vacci-
natieadvies ze moeten laten uitgaan naar de geltenopfokkers.
Wel of niet enten? Welke entstof.\' Welk schema? Dit is een
vraag die beantwoord lijkt te moeten worden door de afne-
mer van de gelten. Wat is in zijn bedrijfssituatie het beste?
Samengevat bestaat er veel behoefte aan objectieve informa-
tie over kliniek en diagnostiek van PRRS. Als de weten-
schappers dat zouden kunnen aanleveren... Om deze vraag te
beantwoorden wordt het plan opgevat om de volgende PRRS
Ronde Tafel zich te laten concentreren op vraagstukken van
praktiserende dierenartsen, die zij vooraf aanleveren.

-ocr page 227-

Leukocyten stromen in het bloedvatstelsel als in een gesloten
systeem. Op het moment dat ergens in het weefsel infectie of
trauma ontstaat, wordt dit systeem plaatselijk doorbroken zo-
dat de leukocyten door de endotheelwand naar deze locatie
kunnen migreren. In de long heeft de residente populatie
Alveolaire Macrophagen (AM), gelegen aan de luminaire
kant van het alveolaire en bronchiale epitheel, hierin een or-
chestrerende functie. AM brengen zogenaamde
scavenger re-
ceptors
tot expressie, die in staat zijn pathogene eiwit- en sui-
kerstructuren te herkennen. Signalen via dit soort receptoren,
zetten deze cellen aan tot productie van ontstekingsmediato-
ren. Belangrijke exponenten hiervan zijnTNF-a, IL-1 en IL-8
die de cellen in de omgeving, waaronder het lokale endotheel,
beïnvloeden. Vooral IL-8 functioneert als activator van neutro-
fiele granulocyten (neutrofielen) bij bacteriële en in mindere
mate primaire virusinfecties. Het proces geschiedt in de regel
al intravasculair bij de plaats van ontsteking en heeft acute ge-
volgen voor de leukocyt; zogenaamde Cellulaire Adhesie
Moleculen (CAMs) aan de buitenkant van de cel worden in
een actieve staat gebracht waardoor ze transendotheliale mi-
gratie van de leukocyt mediëren. Dit migratieproces in klas-
sieke zin (Figuur 1, post-capillaire pad) vindt plaats in de post-
capillaire venule en behelst een geleidelijke vermindering van
de bewegingssnelheid van de leukocyt langs de endotheel-
wand via initieel een \'stuiteren\' en vervolgens \'rollen\' over het
endotheel, \'vaste binding\' aan het endotheel en tenslotte \'pe-
netratie van de endotheelwand\' en migratie naar de plaats van
beginnende ontsteking, waarbij in de long vaak tevens het epi-
theel van de luchtwegen gepasseerd kan worden. Elke stap in
het transendotheliale migratieproces wordt gemedieerd door
interactie van een specifieke set CAMs die op de endotheel-
membraan en leukocytmembraan tot expressie wordt ge-
bracht. Over het transepitheliale migratieproces is minder be-
kend, maar enkele
in vitro C AM-interacties tussen leukocyten
en pulmonair epitheel zijn beschreven.

Een van de eerste aanwijzingen voor een belangrijk alterna-
tief migratieproces van neutrofielen in de long werd gevon-
den door onderzoek van kalveren met een genetisch defect
genaamd Bovine Leukocyte Adhesion Deficiency (BLAD).
Lijders aan deze ziekte kunnen een specifiek CAM: ß2-inte-
grin (CD 18) niet tot expressie brengen, waardoor neutrofiele
granulocyten geen \'vaste binding\' aan het endotheel tot
stand kunnen brengen en dientengevolge niet kunnen uittre-
den. De dieren overlijden aan multipele bacteriële infecties.
In de long echter bleek bij pathologisch onderzoek een dui-
delijke migratie van neutrofielen zichtbaar, in tegenstelling

Figuur 1. Pulmonair migratiemodel van neutrofiele granulocyten. Een apart migra-
tietraject Is te onderscheiden vanuit de post-caplllaire venule en de capillair. Bec,
Bronchioiaier epitheliale cel; Neu, Neutrophiele granulocyt; Pcec, Post-capillaire
endotheliale cel.

Capillaire Pad

Alveolair
epitheel

Capillair
endotheel

Beurs toegekend aan Nederlandse dierenarts

In een samenwerkingsverband van de divisie Immunologie van de Hoofdafdeling Infectieziekten en Immunologie (copro-
motor dr VP.M.G. Rutten) en de Hoofdafdeling Landbouwhuisdieren (copromotor dr. K.E. Müller) wordt de functie van
cellulaire adhesiemoleculen op neutrofiele granulocyten onderzocht door drs. E.C. Soethout. Onder meer onderstaande ge-
gevens zijn gepresenteerd op het 1 Ith International Congress of Immunology, van 22 tot 27 juli 2001 in Stockholm en op
het 6th International Veterinary Immunology Symposium, van 15 tot 20 juli 2001 in Uppsala, Zweden. Hiertoe heeft de
Nederlandse Vereniging voor Immunologie Soethout een speciale beurs toegekend.

Functie cellulaire adhesiemoleculen bepaalt migratiepatroon van
neutrofiele granulocyten in de long

Post-capillaire pa(d

Rollen

Vaste binding

Diapedese

----►

Neu

l

.. j

3 ß2-integriny\\

\\

/

r—^

m

Lä.]

b

I^J

1 n

Pcec

Bec

î

Post-capillaire venule

-ocr page 228-

tot andere organen zoals de huid. Inmiddels is in de long,
voorlopig als unicum, een tweede migratiepad geïdentifi-
ceerd dat door de meerderheid van de neutrofielen wordt ge-
bruikt (Figuur 1, capillaire pad). Het vindt plaats vanuit de
longcapillairen, de CAMs die verantwoordelijk zijn voor dit
migratieproces zijn nog niet gevonden.

Invloed CAMs op ontstekingsproces

Ontstekingsprocessen in de long van het kalf krijgen een
autonoom karakter, doordat schade aangericht door geacti-
veerde neutrofielen weer productie van nieuwe ontstekings-
mediatoren door AM induceert. Het fatale verloop van infec-
tieziekten bij BLAD-kalveren geeft aan hoe groot de invloed
is van CAMs op het ontstekingsproces. In dit kader kan beïn-
vloeding van de functie van CAMs als een belangrijk middel
worden gezien om migratie van neutrofielen - en daarmee
ontsteking - te moduleren. Gedeeltelijk berust de functie van
bekende (N)SAIDs al op dit principe. Recent onderzoek bij
de Faculteit der Diergeneeskunde is gericht op identificatie
van de CAMs die een rol spelen bij de migratie van neutro-
fiele granulocyten bij pneumonie, in het bijzonder van het
kalf Studies uitgevoerd met immunocytologische technie-
ken toonden aan dat neutrofielen van het kalf een CAM tot
expressie brengen dat mogelijk een functie heeft in het mi-
gratieproces: a4-integrine (CD49d). Dit integrine wordt wel-
iswaar op een laag niveau geëxpresseerd, maar de expressie
is significant verhoogd bij kalveren die een klinische pneu-
monie ondergaan. Tevens is het niveau direct gerelateerd aan
de ernst van pneumonie, die gemeten wordt aan de hoogte
van de acute fase eiwitconcentratie - in dit geval haptoglo-
bine - in het bloedplasma. Respiratoire infectie-experimen-
ten in twee modellen in de muis ondersteunen bovenstaande
bevinding. Pneumonie geïnduceerd door
Pseudomonas ae-
ruginosa
gaf een verhoging van de a4-integrine expressie op
neutrofiele granulocyten. Pneumonie geïnduceerd door
Streptococcus pneumoniae daarentegen liet dit effect niet
zien. Het
a4-integrine zou dus een rol kunnen spelen bij neu-
trofielen migratie tijdens specifieke vormen van pneumonie.
De consequenties van deze data voor het pneumonische kalf
worden op dit moment onderzocht, met name of manipulatie
van de functie van het a4-integrine een mogelijkheid biedt
om neutrofielen migratie naar de long te beïnvloeden.

Afkortingen

AM: Alveolaire Macrophagen. BLAD: Bovine Leukocyte Adhesion
Deficiency, CAM(s): Cellulaire Adhesie Molecu(u)l(en), CD: Cluster of
Differentiation. IL: Interleukine, (N)SAID: (Non) Steroid Anti Inflamma-
tory Drug, TNF-a: Tumor Necrosis Factor-a.

Literatuur

1 Wagner JG, and Roth RA. Neutrophil migration mechanisms, with an
emphasis on the pulmonary vasculature. Pharmacol Rev 2000; 52:
349-74.

2 Garderen E van, Müller KE, Wentink GH. and Ingh TSGAM van den.
Postmortem findings in calves suffering from Bovine leukocyte adhe-
sion deficiency (Blad). Vet Quart 1994; 16: 24-6.

3 Diaz-Gonzalez F, and Sanchez-Madrid F Inhibition of leukocyte ad-
hesion: an alternative mechanism of action for anti-inflammatory
drugs. Immunol Today 1998; 19: 169-72.

Naar aanleiding van 6^-jarig dierenarts-jubileum uan prof, dr G. Wagenaar
in december 2001

Leermeester Wagenaar

Andries van Foreest

De laatste keer dat ik \'mijn\' professor Wagenaar ontmoette
was tijdens een symposium van paardenpractici. Samen met
collega Piet, ook een \'gepensioneerde\' nu golvende bekende
paardendierenarts, zat hij op de voorste rij in de zaal te wach-
ten op de dingen die zouden komen. Ik had een kleine con-
trole uitgevoerd op het podium achter het katheder omdat ik
de eerste spreker zou zijn. Ik stapte van het podium en zag de
beide heren zitten. \'Wat ziet u er beiden nog jong uit\', zo be-
groette en complimenteerde ik de beide heren. \'Zo\'n com-
pliment hebben we vandaag nog niet gehoord\', zei Piet.
\'Dag, Foreest\', zo luidde de begroeting van de professor.
Af en toe zie ik professor Wagenaar nog wel eens. En iedere
keer verbaas ik mij hoe weinig - eigenlijk niets - hij uiterlijk
verandert. Maar ook als je even met hem praat, is hij nog de-
zelfde. Zijn typische ietwat hoge, krakende stem is zijn ken-
merk. Professor Wagenaar is voor alle dierenartsen die hem
als leermeester hebben mogen meemaken herkenbaar aan

Andries van Foreest is tandheelkundig dierenarts, werkzaam in diverse diergenees-
kundige praktijken.

die stem. Niet alleen aan die stem maar ook aan de wijze
waarop hij spreekt. Zoals dieren tegenwoordig gechipt wor-
den - een elektronisch kenmerk onder de huid ingebracht en
af te lezen - om herkend te worden, heeft de professor zijn ei-
gen chip: zijn stem.

Vroeger op zijn klinische lessen had hij nog een paar andere
kenmerken ook. Kenmerken die de student menigmaal deed
kleuren. Je was niet blij als je een zieke koe moest onderzoe-
ken tijdens zo\'n klinische les. Het waren onvergetelijke les-
sen in de kliniek voor inwendige ziekten van de grote huis-
dieren. Op deze kliniek werden dagelijks zieke koeien,
paarden, schapen en varkens aangeboden. Patiënten die ver-
wezen werden door dierenartsen uit het hele land maar ook
patiënten die uit de directe omgeving van Utrecht kwamen.
Ook deze laatste groep patiënten waren verwijspatiënten
maar dan doorgestuurd door de dierenartsen van \'de buiten-
praktijk\' van de Universiteit. 1965: U moet zich daarbij het
volgende voorstellen: de Faculteit der Diergeneeskunde leidt
op tot dierenarts in theorie en in praktijk. De eerste vier jaren
is de opleiding theorie met praktische basisoefeningen op
het terrein. Dit gedeelte wordt afgesloten met een doctoraal

-ocr page 229-

examen. Je bent dan drs. Diergeneeskunde. Om het dieren-
artsdiploma te verkrijgen, dien je de noodzakelijke prakti-
sche handelingen in de praktijk uit te oefenen. Gedurende
anderhalfjaar zie je dan patiënten. De zieke patiënten op de
klinieken en de dode op de afdeling Pathologie. Maar de
Faculteit heeft ook een eigen buitenpraktijk. Dat wil zeggen
dat het praktijkgebied rondom Utrecht voorzien wordt van
diergeneeskundige hulp vanuit de Faculteit. De boeren bel-
len op als er een zieke koe is en een dierenarts werkzaam op
die buitenpraktijk komt in de loop van de dag langs met een
enkele diergeneeskundig student - inmiddels co-assistent ge-
heten - en onderzoekt het dier. Als de dienstdoende dieren-
arts denkt dat het beter is dat de zieke koe voor nader onder-
zoek en behandeling naar de kliniek op de Faculteit gaat,
wordt de patiënt opgehaald en naar de kliniek voor grote
huisdieren, tegenwoordig landbouwhuisdieren geheten, ge-
bracht. Er zijn dan drie klinieken: verloskunde en gynaeco-
logie, algemene heelkunde en inwendige ziekten. Daarnaast
is er een kliniek voor kleine huisdieren, tegenwoordig gezel-
schapsdieren genoemd.

Terug naar de professor in 1965. Wij, zo\'n dertig studenten,
zitten op banken in de grote kliniekzaal en wachten tot er wat
gebeurt. Als je te laat komt was het niet ondenkbaar dat je
meteen de beurt kreeg. Daar zat je niet op te wachten. Zeker
niet als het de vorige avond een weinig uit de hand gelopen
was. Soms stond er al een patiënt, soms werd het dier binnen
gebracht als wij er al zaten. Wie geeft de kliniek? Dat was de
vraag. De professor zelf of een van zijn medewerkers. De
professor was de beste maar je kon door hem behoorlijk in je
hemd gezet worden. Meestal wel netjes: hij kleedde je niet
uit maar hij kon wel tot op het hemd gaan. Met ironie en wat
sarcasme tastte hij je personality. Hij liet je onderzoeken, hij
hoopte volgens mij \'datje wat zou missen\'. Hij zocht naar
iets om je tc pakken. Afstraffend maar meestal wel fair.
Natuurlijk was de professor ook maar een mens en kon hij
als hij niet in goede doen was - een slechte bui of last van zijn
maag - weieens te ver gaan. Dan kon de professor toch wel cn
een stap(je) te ver gaan. Met vrouwelijk studenten had hij
iets speciaals. Of hij het nu wel of niet verstandig vond dat
deze \'meisjes\' grote koeien en paarden moesten beter kun-
nen maken, dat weet ik niet meer.

Een goed voorbeeld van zijn klinische en educatieve kwa-
liteiten is het volgende voorbeeld. Twee rijen banken gevuld
met studenten, een dierenverzorger staat naast de patiënt,
een zwartbonte koe. De professor komt binnen wandelen op
ook weer zo\'n Wagenaarse wijze van lopen: een beetje sleu-
rend, hoofd wat scheef en strak voor zich uit kijkend.
\'Goedemorgen. Wie?\', zijn zijn eerste woorden.
Niemand staat op. \'Allemaal geen zin? Dan vanochtend
maar twee.\'

Twee studenten worden aangewezen. Zij staan op en gaan
richting koe. Er gebeurt verder niets. Wij wachten. Het is stil
en blijft stil. Een van de studenten pakt zijn thermometer en

wil.....Dan grijpt de professor in. \'Wat ga je doen?\', vraagt

hij.

\'De temperatuur opnemen, professor.\' Dat is het schuttere

antwoord van een student.

\'Waarom?\', vraagt de professor.

\'Om te kijken of hij koorts heeft, professor.\'

\'Ja, dat begrijp ik; hij heeft 41, dat kan ik je alvast zeggen\'.

De andere student pakt zijn enige en laatste toeverlaat: de
stethoscoop. Als je die op hebt en gaat luisteren kun je onder-
tussen goed nadenken over de patiënt. Een soort afleidings-
manoeuvre. Oversprongreactie?

Maar dat weet de professor ook. \'Wat ga jij doen\', vraagt hij
met een duidelijk luidere stem. \'Luisteren, professor.\'
Nu is het punt bereikt. \'Wel allemachtig, heren. Hebben jul-
lie nu nog nooit gehoord van een anamnese?\'
Opnieuw heeft hij ons te grazen. Weer is de spanning te hoog
geweest voor de twee \'dienstdoende\' studenten: de spanning
van de beurt hebben, tegenover de professor en een zieke koe
staan. Geschrokken vragen de studenten nu naar de feiten.
Waarom is de koe hier, wat is er aan de hand, wat zijn de
klachten. Eten, drinken, herkauwen, mest en melkproductie.
Wanneer gekalfd? De professor vertelt dat de koe plotseling
veel minder melk geeft, van bijna dertig liter naar nog geen
twee liter. Hij geeft het antwoord voor de koe, de patiënt. De
eigenaar-boer is er niet bij en de koe kan niet praten.
De professor is natuurlijk in het voordeel. Hij kan niets zeg-
gen en alleen antwoorden op de gestelde vragen. Hij kan ook
wat meer vertellen en je op het verkeerde been zetten. Hij
kan zelfs zeggen: \'Ik weet het niet.\'

Of: \'De koe is door een dierenarts gestuurd zonder begelei-
dend schrijven.\'

Deze keer heeft de professor niet meer te vermelden dan de
verminderde melkproductie. De studenten krijgen geen na-
dere informatie op hun vragen. Zij besluiten te gaan onder-
zoeken. De professor vindt dat goed. De temperatuur is in-
derdaad 41,1. Dat is erg hoog voor een koe die norma-
lerwijze zich behaaglijk voelt bij een lichaamstemperatuur
van 38-39 graden Celsius. De studenten gaan verder met het
onderzoek: hart, longen, slijmvliezen, het magenstelsel met
onder andere het aantal bewegingen van de pens, uieronder-
zoek en een rectaal onderzoek. De conclusie is: nauwelijks
bevindingen van enige importantie. Zij vragen nog wat aan
de professor in de hoop een diagnose te kunnen stellen. De
professor antwoordt op de vragen maar zegt niets te veel, de
studenten komen niet verder. Ik kan u verzekeren dat je je
onprettig voelt op zo\'n moment. Waarom heeft zij zo\'n hoge
temperatuur: koorts? Gedurende het gehele onderzoek heeft
de koe alles zonder tegenstribbelingen ondergaan. Zij heeft
letterlijk geen poot verzet. De dierenverzorger zat er op een
krukje rustig bij, misschien wel snakkend naar een sigaret.

Er zijn inmiddels zeker twintig minuten om. Dat is een ruime
tijd voor een klinisch onderzoek van de koe. Er heerst alom
rust en spanning? Ook wij op de bankjes denken. Ik weet het
niet. Na een korte stilte staat de professor op en maakt aan-
stalten zijn rol te gaan spelen.
\'Wie weet het?\', vraagt hij.

Geen antwoord van ons. Niet uit solidariteit met de onder-
zoekers, maar omdat wij het gewoon niet weten. Hij vraagt,
hij krijgt vijf antwoorden van de onderzoeker en van ons.
Maar we komen geen stap verder. Hij vertelt wat wij nog
hadden kunnen vragen, kunnen onderzoeken. Hij is vriende-
lijk en goed te pas. Zet de onderzoekers ook niet in hun
hemd. Hij toont zelfs een tevredenheid over het verlopen
onderzoek.

\'Wij komen er dus niet. Wat doet een boer met een koe die al
enige dagen plotseling geen melk geeft? Opruimen?\'
Wij dierenartsen kennen inmiddels wel de zogenaamde on-
begrepen koortsen, maar als student is dat natuurlijk onbe-
kend en moeilijk. Dat weet de professor ook wel. Hij blijft

-ocr page 230-

vriendelijk en vraagt de studenten het volgende; \'Hoe loopt
de koe?\'

Nu komt de rol van de dierenverzorger. Hij pakt het touw van
de halster in zijn hand en probeert de koe een stap te laten
doen. Geen beweging! Nog een dreun tegen haar achterste.
Geen enkele beweging. Zie daar. De professor trekt met zijn
mondhoeken. Het is hem gelukt. De koe durft geen stap te
doen. En inderdaad, wanneer wij op de bankjes meedenken
dan wordt het een en ander duidelijk: de koe heeft geen stap
gedaan. Waarom niet?

De professor wijst de beide onderzoekers terug naar hun
plaats en begint zijn requisitoir. \'Heren, als jullie in een stal
komen bij een zieke koe en je onderzoekt het dier op de stal
op zijn vaste plaats, dan kan het gebeuren datje vergeet het
bewegingsapparaat van de koe te onderzoeken. Dit is hier
ook gebeurd. Een goed klinisch onderzoek is gedaan maar er
is niet gekeken of de koe kan of wil bewegen. En als hij pijn
heeft in de gewrichten kan het gebeuren zoals hier dat de koe
geen stap verzet.\'

Op dit moment aangekomen kijkt hij de dierenverzorger aan.
Deze zet met een speciale truc - een elektrische schokaan-
drijver - de koe in beweging. De koe doet een stap. Zij moet
wel maar durft niet. Pijn! Het is duidelijk. Ernstige pijn kan
koorts veroorzaken en de melk in een klap doen dalen van
dertig liter naar nul.

\'Heren, de les voor deze keer. Als je het niet weet bij onder-
zoek op stal. De koe uit de box halen en kijken hoe zij loopt.
Haar bewegingsapparaat behoort bij een goed klinisch
onderzoek. Deze koe gaat nu naar de afdeling heelkunde
voor nader onderzoek van de gewrichten en de klauwen. Tot
de volgende week.\'

Professor Wagenaar ten voeten uit: een leermeester!

Dat Discus-procramma op de website, is dat nou
eicenli)k interessant?

oordeelzelf, opwww.knmvd.nl
of kom naar de derde manifestatie ICT
voor dierenartsen op
13 april 2002

International Veterinary
Students Association zoekt
stageplaatsen

Gerben Aarnoudse en Fenna Buikstra

Kunt u zich de IVSA (International Veterinary Stu-
dents Association) van de Diergeneeskundige Studen-
ten Kring nog herinneren uit uw eigen studententijd?
En natuurlijk de daarbij behorende leuke internatio-
nale uitwisseling!

Als nieuwe IVSA-commissie is het dit jaar onze taak
om verschillende individuele en een groepsuitwisse-
ling te organiseren. Maar daar hebben wij uw hulp
ook bij nodig...

Elk jaar melden zich een aantal buitenlandse studenten bij
ons aan die gedurende een paar weken rnet een dierenarts
mee willen lopen om ervaring op te doen in ons befaamde
Nederlandse veterinaire gebeuren.
Wij zijn ervan op de hoogte dat u al via de universiteit
studenten uit Utrecht krijgt, die stage tnoeten lopen.
Maar misschien lijkt het u ook leuk om af en toe een bui-
tenlandse student te ontvangen en zo kennis te maken
met een andere cultuur en mogelijk een andere kijk op
de diergeneeskunde. De studenten willen graag naar
Nederland komen en betalen de reis zelf Het zou na-
tuurlijk heel goed uitkomen als u voor onderdak zou
kunnen zorgen, maar de meeste studenten zijn ook wel
bereid om te betalen voor een slaapplaats elders.
Wilt u internationaal bezig zijn en in ons adressenbestand
opgenomen worden om buitenlandse studenten voor een
aantal weken bij u te laten meelopen, neem dan alstublieft
zo snel mogelijk contact met ons op. Het liefst via de e-
mail, maar u kunt ook schriftelijk contact met ons opne-
men. Vervolgens sturen wij dan een formulier waarop u al
uw gegevens kunt invoeren, met eventuele voorkeuren of
beperkingen.

Wanneer wij vanuit het buitenland het verzoek krijgen om
een stageplaats te regelen, zoeken wij in ons bestand een
geschikte dierenarts en nemen daar eerst contact mee op.
Het is dus niet zo dat u automatisch een student krijgt toe-
gewezen als u op onze oproep reageert. Aangezien ons
adressenbestand al wat verouderd is, zouden wij willen
vragen of ook die mensen die al eerder hun gegevens op-
gestuurd hebben, dit nog eens willen doen.
Hopelijk wilt u uw aanstaande
collega\'s uit het buitenland zo
een handje helpen op de weg
naar een toekomst als dieren-
arts. Bij deze alvast hartelijk
bedankt voor uw medewer-
king.

Cerben Aarnoudse en Fenna Buikstra
zijn Exchange Officers van IVSA Utrecht,
Yalelaan 1, De Uithof, 3584 CL Utrecht,
Nederland, telefoon (030) 2534694, fax
(030) 2531407, e-mail: ivsanl(g)hotmail.com

-ocr page 231-

Joke Pijl

Ede - De aanpak van de bestrijding en preventie van dier-
ziekten als MKZ, BSE en varkenspest blijkt nog steeds
verre van optimaal. Politiek, ethiek en economie staan
haaks op elkaar bij het zoeken van de juiste strategie, zeker
nu de agrarische sector meer en meer internationaal be-
stuurd wordt. Studievereniging \'De Veetelers\' besloot, in
het kader van haar veertigjarige bestaan, een symposium
aan dit onderwerp te wijden. Alle partijen waren op 22 ja-
nuari 2002 vertegenwoordigd in congrescentrum \'De
Reehorst\'in Ede.

Het huidige dierziektebeleid is niet ethisch verantwoord, vindt
P. Vingerling, hoofd Groep Kennis en Beleid van de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren.
\'Nederland is door de jaren heen een land geworden van
schaalvergroting en overproductie. Eén van de gevolgen daar-
van is dat het dierenwelzijn in de knel komt en dat moet bestre-
den worden.\' Vingerling wijst op de schrijnende situatie van
pluimvee in legbatterijen. Ook de manier van dierziektebestrij-
ding tijdens de MKZ-crisis heeft volgens hem een enorm wel-
zijnsprobleem voor dieren tot gevolg gehad. \'Een paard met
acute koliek mag tijdens een MKZ-uitbraak niet worden ver-
voerd naar de dierenarts. Drachtige schapen staan buiten in de
kou. Het is verboden om ze vanuit het weiland naar de stal te
brengen. Ze zijn gedwongen om buiten te bevallen, met alle ge-
volgen van dien. Vermeerderingsbedrijven raken overvol om-
dat afzet van de dieren niet mogelijk is. Kortom: de dieren zijn
het slachtoffer van het huidige beleid.\'
Volgens hem is het noodzakelijk dat de Europese Unie (EU) bij
het veranderende beleid rekening houdt met de levenskwaliteit
van het dier. Dit kan door bijvoorbeeld BSE-testen te doen op
runderen die ouder zijn dan dertig maanden. \'Het vlees is dan
veilig voor consumptie en biedt voldoende waarborg aan de
consument\', zegt hij. \'Inkrimping van de veestapel leidt tot
meer kwaliteit voor het dier en het milieu. Bij een volgende uit-
braak van MKZ ben ik bovendien voor het opslaan van extra
voer en de aanleg van capaciteiten voor noodopvang, zodat de
dieren niet weken buiten hoeven te staan. Ook medische be-
handeling van zieke dieren moet in mijn ogen mogelijk zijn.\'

Acceptatie

Vingerling dringt erop aan dat een verandering in het denken
van de consument van groot belang is voor de richting die het
Europees beleid zal nemen. \'Noch het virus noch het vaccin
voor MKZ is gevaarlijk voor mensen. Meer acceptatie van pro-
ducten van gevaccineerde dieren is een goede zaak\'. Hij hoopt
dat de recente MKZ-conferentie een ommekeer teweegbrengt.
\'Internationale afspraken ter bescherming van welzijn en ge-
zondheid zijn hard nodig. Een afweging van de gezondheid van
dieren tegen andere belangen moet worden gemaakt. De vraag
\'Is er sprake van een zwaarwegend menselijk belang?\' wordt
vaak negatief beantwoord. Gezonde dieren worden vooral af-
gemaakt omdat Nederland een \'imago\' hoog wil houden.\' De
economische gedachte die achter het ruimen van dieren zit,
stoort Vingerling mateloos. Hij wijst erop dat de EU in 1997
met het \'Verdrag van Amsterdam\' officieel erkende dat dieren
wezens met gevoel zijn en dat hun belangen volledig meege-
wogen moeten worden. \'Hier is in tijden van crises bitter wei-
nig van te merken. Het Europese beleid richt zich dan op het zo
snel mogelijk herstellen van de vrije handel, desnoods door
duizenden tot zelfs miljoenen gezonde dieren voortijdig te do-
den en te destrueren. Een dergelijk beleid druist in tegen de
heersende morele opvattingen over diergezondheid. Het beleid
zal dan ook op de helling moeten.\'

Groter geheel

Over de moeilijkheden die aan de noodzaak van deze verande-
ringen kleven, maakt F Pluimers, Chief Veterinary Officer bij
het ministerie van LNV het een en ander duidelijk. \'Nederiand
kan nu eenmaal niet zelf de regels bepalen. We leven in een
groter geheel. Het massaal doden van dieren of het gebruik van
preventieve vaccinaties betreffen heel Europa omdat het een
open markt is. Bestrijding in handelslanden waar MKZ heerst
wordt daarom op Europees niveau geregeld.\' En zelfs dc EU
kan volgens Pluimers niet alle regels maken, want 160 landen
nemen deel aan de OIE (Organisation International des Epi-
zootics). Deze organisatie heeft als doel om de samenwerking
tussen landen ten aanzien van diergezondheid te bevorderen.
\'Willen we in Nederland iets veranderen aan het dierziektebe-
leid, dan zijn we afhankelijk van de EU of de OIE\', aldus
Pluimers.

Nederland is dan misschien voor een groot deel afhankelijk
van EU- en OIE- afspraken, maar er is wel degelijk ruimte voor
eigen verantwoordelijkheid, meent A. Bianchi, directeur van
CIDC-Lelystad, dat zich bezighoudt met de preventie en con-
trole van aangifteplichtige dierziekten en controle en registratie
van diergeneesmiddelen.

Openheid

\'Ten eerste ligt er een grote verantwoordelijkheid bij de boer
Het is belangrijk om bij een eventuele volgende uitbraak heel
open te zijn naar de Rijksdienst voor de keuring van Vee en
Vlees (RVV). Al bij het minste vermoeden van MKZ is mel-
ding gewenst. Een eventuele ruiming wordt op die manier zo-
veel mogelijk beperkt. De RVV kan de gebieden veel gerichter
aanpakken.\' Bianchi geeft aan dat het hem nog steeds dwars zit
dat er geen verklaring is gevonden voor de uitbraken in Ee en
Anjum.

Niet alleen de boer, ook de dierenarts vervult volgens Bianchi
een sleutelrol bij de bestrijding. Hoe alerter beide reageren bij

Symposium \'Diergezondheid: kwestie van Europees beleid?\'

\'Mens, dier, natuur en economie horen met elkaar
in evenwicht te zijn\'

-ocr page 232-

een vermoeden van dierziekte, hoe sneller de ziekte bestreden
kan worden. \'Snel handelen bij MKZ is uitermate belangrijk.
Zodra de klinische symptomen zichtbaar zijn, kun je ervan uit-
gaan dat ook de dieren op de naastgelegen boerderij besmet
zijn.\'

Bianchi dringt aan op meer informatie-uitwisseling tussen
Nederland en het land waar de infectie vandaan komt. Verder is
hij een groot voorstander van quarantaine maatregelen in \'vre-
destijd\'. \'Specialisten dienen hun primaire taak uit te voeren en
moeten niet meer bij alleriei juridische procedures worden be-
trokken. Dit werkt belemmerend voor de dierziektebestrijding.
Kortom: Nederland heeft zelf een grote verantwoordelijkheid\',
zegt Bianchi. Een goede alternatieve aanpak van een MKZ-uit-
braak in Nederland is volgens hem nu niet voorhanden. \'De
overtuiging bij veel Nederlanders dat geënte, \'gezonde\' dieren
na een suppressieve vaccinatiecampagne geen grote risico\'s
vormen voor verdere verspreiding is helaas van ondergeschikt
belang voor een andere afwikkeling van een MKZ-uitbraak in
Nederland. Eerst moeten we ervoor zorgen dat ook de andere
EU-lidstaten deze overtuiging delen\'.
R. Beckers, voorzitter Platform Biologica is het eens met het
feit dat het huidige beleid een andere kant op moet. \'Wat ge-
beurt er als morgen weer een MKZ-crisis uitbreekt? Niemand
vond de gang van zaken tijdens de crisis juist, maar wat als de
gebeurtenissen zich herhalen?\' Ze vreest dat het Europees
Parlement nog jaren bezig is om een nieuw beleid voor dier-
ziekten te ontwikkelen.

Nationaal noodplan

\'Wat mij betreft moet er meteen een nationaal noodplan ko-
men. Nederland heeft ook een eigen verantwoordelijkheid.\'
Beckers wil toe naar de duurzame en biologische landbouw in
plaats van de huidige intensieve veehouderij. \'Mens, dier en
natuur cn economie horen met elkaar in evenwicht te zijn. Het
accent ligt helaas te zwaar op economie. Het evenwicht is
daardoor flink zoekgeraakt de afgelopen tijd. Dat moet weer
hersteld worden. Een gezonde veestapel is belangrijker dan \'de
hoeveelheden eiwit die in kilo\'s worden geproduceerd.\'
Beckers wijst op het feit dat hoe meer melk een koe geeft, des
te vaker een bezoek van de dierenarts nodig is. \'De natuurlijke
weerstand van dieren moet juist versterkt worden. Ziektes bui-
ten de deur houden door inenting, opsluiting en isolatie van
dieren is niet de manier Hygiëne is nodig, maar overdrijven is
ook een vak.\' Het massale antibioticagebruik in de intensieve
veehouderij brengt volgens haar met zich mee dat ziektever-
wekkers resistent worden tegen antibiotica. Daardoor bestaat
het risico dat er voor dieren op den duur geen medicijn meer
beschikbaar is. \'Biologische productiemethoden kunnen ge-
zondheidsrisico\'s verminderen. De belangrijkste oorzaak van
de BSE-crisis is vermoedelijk besmet diermeel. In het veevoer
van biologische runderen is nooit dienneel gebruikt. Had de
hele landbouw zo gewerkt, dan was de BSE-crisis en het daar-
aan gekoppelde risico op de menselijke variant Creutzfeld
Jacob waarschijnlijk voorkomen.\'

M. Cuijpers, sectormanager veehouderij LTO, maakt zich sterk
voor de economische en maatschappelijke positie van boeren.
\'De veehouderij in Nederland wordt gekenmerkt door onder
meer een hoog kennisniveau en veel internationale contacten.
Na de varkenspest en de recente MKZ-crisis hebben de var-
kenshouderij en de veehouderij een forse aanpassing onder-
gaan. Nederland loopt veelal voorop in de aanpak van dierziek-
tepreventie.\' Cuijpers wijst op de bedrijfscontrole gekoppeld
aan KKM en de bestrijding van Aujeszky. Toch voorziet hij
nieuwe problemen als er in de nabije toekomst Oostbloklanden
toetreden tot de Europese Unie. \'Ik betwijfel of in Polen de
slachthuizen tegen die tijd dusdanig verbeterd zijn dat zij vlees
produceren dat voldoet aan de eisen van voedselveiligheid zo-
als wij die nu kennen. Bovendien maakt hij zich zorgen over de
gezondheidsstatus van de dieren in de Oostbloklanden.
Een gevolg daarvan kan zijn dat door getransporteerde dieren
vanuit Oost-Europa naar West-Europa opnieuw ziekten de kop
op steken\'.

Aandacht voor identificatie en registratie (I&R)
van landbouwhuisdieren

Een goed I«&R-systeem is onmisbaar voor het ga-
randeren van veilig voedsel en een adequate bestrij-
ding van dierziekten. Recente uitbraken hebben
het belang van een sluitend I&R-systeem onder-
streept.

Vanaf 1 januari 2002 stuurt het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) de uitvoe-
ring van I&R runderen, I&R varkens en I&R schapen
& geiten zelf aan. Het ministerie streeft naar een maxi-
male en punctuele deelname van alle houders van deze
diersoorten aan het systeem. Zelfs als het maar één
dier betreft.

LNV heeft een brochure opgesteld over I&R. Hierin
worden het belang, de nieuwe financiering en de toe-
komstige veranderingen van het I&R-systeem bespro-
ken. U kunt één of meerdere exemplaren aanvragen bij
de
infotiek van het ministerie van LNV: fax: (070)
3786185 of
infotiek@dv.agro.nl. De brochure is ook te
downloaden via
www.minlnv.nl.

Het ministerie vraagt dierenartsen om houders van
dieren, indien nodig, te wijzen op het belang van een
goede identificatie en registratie van dieren. De geza-
menlijke belangen van sector, overheid en samenle-
ving zijn te groot om vrijblijvend met I&R om te gaan.

-ocr page 233-

G. Roorda

In ons verenigingstijdschrift van 1 ja-
nuari 2002 (aflevering 1) staat op blad-
zijde 17 onder het kopje \'Bevallende
paarden\' een verhandeling van me-
vrouw Boissevain, waarin de vraag
wordt gesteld: Is een dierenarts, na
verzoek om hulp bij de partus van een
merrie,
altijd verplicht te gaan of mag
hij dat op afstand zèlf bepalen?
Het antwoord is: Hij is dat niet altijd verplicht, maar hij mag
een verzoek om hulp niet lichtvaardig afwijzen.
Ik heb me over dat antwoord verwonderd. RU Utrecht, de
enige plaats waar
diergeneeskunde wordt onderwezen, staat
bekend als een van de beste opleidingsinstituten ter wereld.
Daar mogen we natuurlijk trots op zijn. Maar als later (na die
beste opleiding) je hulp in praktijk wordt gevraagd, moetje er
wèl zijn.

Voorbeeld: Om precies acht uur belt een van mijn boeren
(plattelandspraktijk): \'Mijn merrie moet veulenen. Het gaat
anders dan anders (De merrie had al zes keer geveulend). Om
kwart voor acht ging ze liggen en nu, een kwartier later, is er
nog geen veulen. U komt toch wel direct?\' Ik ben er direct op
afgegaan met de gedachte: als ik er kom is het veulen gebo-
ren. Het bleek een dwarsligging te zijn, de navel laag voor het
grijpen (gelukkig krachtig kloppend). Het werd mijn eerste
en enige keizersnede op een paard. Een zware levende
hengst. Merrie perprimam genezen. (Toen ik in 1951/52 as-
sistent was bij prof Kaay ging zo\'n merrie nog rechtstreeks
naar het abattoir). Ik zou nog vele voorbeelden kunnen noe-
men, waarbij juist direct komen levensreddend bleek te zijn.
Prof Krediet (de ouwe) vertelde in 1946 op college: Als u

Studenter
referaa

De diagnostiek van paratuberculose

J. Otten; SR 1078/00: 2i pp.

Op basis van een literatuurstudie
wordt een evaluatie gegeven van
de geschiktheid van diverse me-
thoden van onderzoek om de dia-
gnose paratuberculose vast te stel-
len of uit te sluiten zowel op
individueel als op stalniveau.
Het principe van de testen wordt
beschreven.

Specificiteit en sensitiviteit van de diverse technieken
lopen sterk uiteen.

De oorzaken van deze stoornissen worden besproken.
Ook individuele dierfactoren gebaseerd op leeftijd- en
stadiumziekte zijn hierbij belangrijk.
Een eenduidig antwoord op de vraag welke test het best
kan worden toegepast is niet te geven. Meerdere dia-
gnostische technieken zijn noodzakelijk. (Een goed scrip-
tie,
ref.)
straks als dierenarts geroepen wordt bij een patiënt, is u als
werknemer verplicht te gaan, maar... als u op \'t bedrijf bent is
u de man die de lakens uitdeelt! U is dus geen slaaf
De dravers fokstal van Jo Smit, waar ieder jaar ongeveer vijf-
tien veulens werden geboren, lag nog geen kilometer van
mijn huis. Ik werd vrijwel bij de geboorte van ieder veulen
geroepen. Vele, vele malen was er niets aan de hand, maar
juist die enkele keer dat het goed scheef zat, bijvoorbeeld bij
een hondenzitligging, waarbij een hoelje vlak bij de oorbasis
van het veulen was te zien, of als er alleen maar een staartje
kwam, dan wm ik er.

Dienstverlening

ingezonde

De merries werden in de veulenperiode dag en nacht be-
waakt. Conclusie uit het voorgaande: Een dierenarts moet al-
tijd ingaan op een verzoek om hulp bij de partus van een mer-
rie. Vanuit z\'n bed kan hij nooit beoordelen hoe de situatie
echt is!

Tenslotte: een diensverlenend beroep is mooi, maar je moet
de dienst wel verlenen.

Dieren in de intensieve
veehouderij moeten rechten
krijgen

L. Tholhuijsen

In het artikel van Paul Cliteur wordt verwezen naar
Peter Singer, die volgens hem de belangrijkste ethicus
van dit moment is. Dat roept de vraag op: Wie is Paul
Singer en waarom is hij de belangrijkste ethicus van dit
moment? Ik ken alleen DE Nederlandse uitgave van het
boek van Peter Singer \'Pro mens pro dier\' van 1976 .
Het zou een goede zaak zijn dat meerderen dit boek zou-
den lezen en dan over de standpunten daarin verwoord
via uw blad van gedachten zouden wisselen. En toetsen
aan dat wat men in zijn directe omgeving kan waarne-
men.

Ik sla het boek nu op een willekeurige bladzijde open en
lees daar:
Elk levend wezen, intelligent of niet heeft het
recht op dezelfde mate van aandacht, maar dieren met
verschillende capaciteiten hebben verschillende behoef
ten.

Prof. Boon, die in het artikel ook genoemd wordt heeft
ook in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde over de
rechten van dieren geschreven. Naar aanleiding van dat
artikel heb ik in het TvD van 1998 enkele vragen ge-
steld aan prof Boon, onder andere
Wat we onder dieren
verstaan? Zijn dat alle \'niet mensen\'en hebben die al-
len dezelfde intrinsieke waarde en op grond daarvan
recht op gelijke behandeling? Gelijke rechten dus voor
honden, paarden, katten, varkens, ratten, muizen, bi-
samratten, vissen, vogels, insecten, etcetera, etcetera.
Hoewel prof Boon toegezegd heeft zijn antwoord in
het TvD te plaatsen, is dat er tot op heden niet van ge-
komen. Mogelijk dat mr. Cliteur zijn mening hierover
wil geven.

-ocr page 234-

Inleiding

Hierna zal besproken worden hoe de
inspectie, auscultatie, percussie en pal-
patie kan resulteren in een correcte
diagnose en een passende therapie
voor de meest voorkomende cardio-
pulmonaire ziekten bij hond en kat. De
methode is betrouwbaar, goedkoop,
herhaalbaar, niet-invasief en prettig,
maar vraagt om veel ervaring.

Er worden enkele voorbeelden gegeven van specifieke, alge-
meen voorkomende cardiopulmonaire ziekten. Alle patiënten
zijn aangeboden met benauwdheid (dyspnoe). Ze kunnen
pleuravocht, longoedeem, pneumothorax of \'chronic obstruc-
tive pulmonary disease\' (COPD) met longfibrosering hebben.
De differentiatie is gebaseerd op sterkte en verdeling van vesi-
culaire ademgeluiden, typering en verdeling van de bijgeluiden
(zoals crepiteren en ronchi), percussieklanken en hun verde-
ling, hartfrequentie en -ritme, en de kenmerken van arteriële en
veneuze drukpulsaties.

Pleuravocht

Hierbij gaat het om vloeistof, meestal een gemodificeerd trans-
sudaat, die de ruimte tussen de viscerale en de parietale pleura
opvult. Het komt het meest voor bij katten met cardiomyopa-
thie, maar het kan ook een neoplastische oorzaak hebben.
Patiënten met pleuravocht hebben naast een dyspnoe meestal
ook een tachypnoe. Een tachypnoe vaststellen is niet makkelijk
in de praktijk, want de meeste dieren zijn geëxciteerd en zullen
sneller ademen dan normaal. Bij honden, katten cn mensen is
de adcmhalingfrequentie in rust meestal minder dan twintig
keer per minuut. De eigenaar kan vaak een correctere adeniha-
lingsfrequentie bepalen door de patiënt in een rustige thuisom-
geving te observeren en daar de frequentie op te nemen wan-
neer het dier slaapt of rust.

Inspiratoire vesiculaire ademgeluiden die ontstaan doordat
lucht de grote luchtwegen (de larynx, trachea en grote bron-
chiën) passeert, zijn vaak zachter dan normaal op het gebied
waarover het pleurale vocht zich uitbreidt. Deze verzwakking
van het vesiculaire ademgeluid heeft twee redenen. Ten eerste
is de long waarin de turbulerende lucht stroomt verplaatst van
de plaats waar wordt geausculteerd en ten tweede wordt het ge-
luid gereflecteerd (dat wil zeggen niet voortgeleid) op het
lucht-water contactoppervlak. Een vuistregel is om de thorax te
puncteren om pleurocentese uit te voeren op een plek waar de
vesiculaire ademgeluiden afwezig zijn.
Tenslotte zijn de percussieklanken bij pleuravocht doffer dan
normaal, aangezien een dichtere structuur weerklinkt met een
kortere, hoogtonige klank die geïnterpreteerd wordt als dof-
heid.

Pneumothorax

Hierbij gaat het om lucht die de ruimte tussen de viscerale en
parietale pleura opvult. De oorzaak is meestal trauma, maar het
kan ook ontstaan als gevolg van een longziekte. Net als bij
pleuraal vocht ademen ook hier de patiënten snel en hebben ze
last van een dyspnoe. Ook hebben ze verminderd ademgeluid
over het gebied dat is aangedaan. Dit heeft twee redenen. Ten
eerste is de long gecollabeerd en verplaatst van het gebied van
auscultatie en ten tweede wordt het ademgeluid niet verder
voortgeleid door de, met lucht gevulde, pleurale ruimte.
Natuuriijk wordt hier dezelfde vuistregel toegepast, en dat is:
puncteer de thorax op de plek waar geen ademgeluiden worden
gehoord. In tegenstelling tot pleuraal vocht is de percussie-
klank over de luchtgevulde pleurale holte echter hyper-resone-
rend, vergelijkbaar met een tympanische drum, omdat een
lucht gevulde structuur relatief lang en met een lage frequentie
weerklinkt. Dus, alhoewel zowel bij een liquothorax als bij een
pneumothorax vesiculaire ademgeluiden afwezig zijn en de
patiënten last hebben van een tachypnoe, zijn ze van elkaar te
onderscheiden door middel van percussie.

Robert L Hamlin DVM, PhD, DipACVIM
O.H. Columbus, USA
Vertaling: Nicolien van Klaveren

Uit ei
voord
praktij

Longoedeem

Longoedeem ontstaat wanneer vloeistof sneller weglekt uit
de longcapillairen naar het interstitium van de longen dan
dat de lymfevaten in de longen het kunnen afvoeren naar het
bloed. Dit treedt meestal op bij congestief hartfalen (linker
ventrikel), maar het treedt soms ook op bij elektrische schok
of koptrauma. Net als bij een pleuraal vocht en een pneumo-
thorax heeft de patiënt met longoedeem last van een tachyp-
noe.

Aangezien een vochtige dichte long geluid beter voortge-
leidt dan een normale long, zijn de ademgeluiden echter lui-
der dan verwacht. Ze worden daarom bronchiaal of broncho-
vesiculair genoemd. Maar hoe weet men of de ademgeluiden
luider klinken dan verwacht? Het antwoord is door zoveel
mogelijk normale honden en katten te ausculteren en te per-
cuteren. Een tweede vuistregel is dat in géén enkele situatie
ccn naald in een thorax van een patiënt mag worden geplaatst
waar de ademgeluiden luider zijn dan normaal. Er is name-
lijk vaak sprake van stuwing van de longvaten, die wanneer
ze geraakt worden door een naald, tot een thoraxbloeding
leiden. De ademgeluiden bij een pneumonie zijn vaak iden-
tiek aan die bij longoedeem, maar het wordt minder vaak
waargenomen dan longoedeem. Het treedt meestal op in jon-
gere patiënten zonder voorafgaan-de indicatie van een hart-
afwijking. Naast de bronchiale ademgeluiden en tachypnoe
hebben patiënten met longoedeem bij percussie ook een
doffe klank door de vochtige dichte longen, en kan crepite-
ren gehoord worden doordat tijdens de expiratie de wanden
van de alveoli en bronchioli samenklappen en bij de mid-in-
spiratie weer met knetterende geluidjes ontplooien. Het cre-
piteren wordt niet veroorzaakt door bellen die exploderen,
maar door luchtwegen die open en dichtgaan. Het crepiteren,
wat men hoort bij longoedeem en pneumonie, is vaak zach-
ter en rustiger dan het luide en scherpe crepiteren bij COPD
en longfibrose. Als het oedeem en de afsluiting van de lucht-
wegen ernstig zijn, kunnen de patiënten cyanose vertonen.
Dit wordt veroorzaakt doordat het arteriële bloed te weinig
geoxygeneerd hemoglobine bevat, omdat het bloed in de lon-
gen door slecht geventileerde gebieden stroomt en daarom te
weinig of geen zuurstof opneemt.

COPD en longfibrosering

Patiënten die door deze longziekte zijn aangedaan kunnen

Klinisch onderzoek van het cardiovasculaire systeem

-ocr page 235-

net zoveel of zelfs meer last hebben van dyspnoe als de pa-
tiënten die hiervoor zijn beschreven. Echter deze patiënten,
meestal van normaal gewicht of zwaarder, hebben vaak een
al langer bestaande cyanose en het crepiteren klinkt luid en
scherp. Het crepiteren ontstaat door gefibroseerde, emphy-
semateuze, bronchitis-achtige gebieden van de long die
dichtklappen bij expiratie en openklappen bij inspiratie.
Terwijl het crepiteren bij longoedeem kan worden nage-
bootst door een niet verpakte snee witte brood te ausculteren
op het moment dat je erin knijpt, kan het crepiteren bij
COPD en longfibrose nagebootst worden door het brood in
de verpakking te ausculteren op het moment dat erin wordt
geknepen.

De meeste patiënten die ziek zijn vanwege een hartaandoe-
ning zullen een snelle hartslag hebben en de respiratoire arit-
mie (het versnellen van de hartfrequentie bij inspiratie en het
vertragen bij expiratie) is verdwenen. Ze hebben een zwakke
pols terwijl patiënten met COPD en longfibrose juist een
overdreven respiratoire aritmie en een sterke pols hebben.
De cyanose bij deze dieren duurt voort omdat gebieden van
de long slecht geventileerd blijven aangezien er geen me-
thode is om ze te expanderen. Patiënten met cyanose door
hartfalen verbeteren met diuretica of komen te overlijden,
waardoor de cyanose van korte duur is.
Het onderscheiden van een hartziektepatiënt van een long-
ziektepatiënt kan moeilijk zijn aangezien patiënten met
ziekte van één van deze orgaansystemen veel gemeenschap-
pelijke symptomen en verschijnselen hebben. Ze hebben
beide last van dyspnoe, ze kunnen cyanotisch zijn en ruisjes
hebben. Echter, patiënten die lijden aan een longziekte heb-
ben vaak een overmatige hoeveelheid vet, een rechtsvergro-
ting van het hart, afplatting van het diafragma, kleine longen,
en retractie van de long (een holtevorming van de thorax-
wand ter hoogte van het diafragma) op de röntgenfoto van de
thorax en hun ECG\'s hebben hoge P- en vaak diepe S-toppen
in afleiding I en aVF.

Patiënten die lijden aan een hartziekte zijn vaak mager, heb-
ben een linksvergroting en grote longen op de röntgenfoto
van de thorax en de ECG\'s hebben brede P- en R-toppen met
een hoog voltage in afleiding II en aVF. De definitieve dia-
gnose vraagt vaak om een röntgenfoto en echo, maar het li-
chamelijk onderzoek alléén zal vaak al een klinische uit-
komst geven die maar weinig afwijkt van hetgeen volgt uit
uitgebreide, dure en invasieve methoden.

*De hijgende boer met een speekselende koe en een diagnose
uit de oude doos?\'

E. van Leeuwen-

Eind december van het afgelopen jaar werd ik gebeld door
een zeer verontruste veehouder. Met veel pijn en moeite had
hij een van zijn runderen weten te vangen die stond te
speekselen. Het dier liep in een koppel van zeventien
Hereford runderen op het (200 hectare grote) natuurgebied
\'Het Roozendaalse Veld\' bij de gemeente Rheden. Nadat hij
het dier opgesloten had in een veewagen kon de veehouder
de mond van het dier goed inspecteren. De sterk aangetaste
tong deed hem aan mond- en klauwzeer (MKZ) denken.
Zijn vraag was wat hij moest doen en of ik direct kon ko-
men.

Bij aankomst heb ik het dier in de veewagen onderzocht. Het
dier had een temperatuur van 39,8 °C, was attent, niet kreu-
pel en licht vermagerd. Om de poten en de mond goed te
kunnen inspecteren, heb ik het dier gesedeerd (2,0 ml xyla-
zine 2%) en verder liggend onderzocht. Daarbij bleek dat de
tussenklauwspleten niet waren aangetast. Van blaarvorming
aan de kroonranden was evenmin sprake. De inspectie van
de mond lieten een gaaf gehemelte en wangslijmvliezen
zien. De tong was wel ontstoken (duidelijk rood, een bescha-
digd slijmvlies en bij palpatie een knobbelig aspect voel-
baar). Op basis van het artikel \'De klinische verschijnselen
van mond- en klauwzeer bij de eerste bevestigde gevallen op
vijf bedrijven in Nederland\' (4) en mijn persoonlijke erva-
ring met klinische MKZ bij (melk)koeien werd de diagnose

E. van Leeuwen, Dierenartsenpraktijk \'IJsselland\', Kraakseiaan 60, 6988 HH
Doesburg, telefoon (0313) 471007, e-mail dapyssel@tref nl

MKZ uitgesloten. Er werd duidelijk niet voldaan aan de cri-
teria van \'horen (typisch smakken), zien (ziek, blaren, kreu-
pel) en voelen (blaren die kapot gaan en bij het beetpakken
van de tong vellen in de hand)\'.

We hadden hier te maken met een infectie met Actinohacillus
lignieresii
(\'houttong\'). Deze weinig besmettelijke Gram-ne-
gatieve bacterie komt algemeen voor als commensaal in de
mondholte, maar leidt incidenteel tot een klinische infectie
(2,3). Soms wordt de bacterie pas bij de slacht ontdekt (2).
Slijmvliesbeschadigingen, bijvoorbeeld door ruw stengelig
voer met scherpe delen, zou Actinobacillose kunnen provoce-
ren (2,3). De manier van beweiden van het bovenstaande dier
waarbij veel ruwstengelig materiaal en doorns opgenomen
konden worden, heeft waarschijnlijk ook bijgedragen aan het
ontstaan van de genoemde infectie. Omdat de veehouder da-
gelijks bij de koppel kwam en de verschijnselen tijdig had ont-
dekt, was hier nog geen sprake van een daadwerkelijke hout-
tong. Daarbij ontstaat door bindweefselnieuwvorming een
duidelijke toename van de omvang van de tong. Hierdoor kan
het dier de tong moeilijk bewegen. Het kan de mond soms niet
sluiten en het puntje van de tong hangt naar buiten (2). Omdat
goede behandelingsresultaten te verwachten zijn van antibio-
tica (1), is het dier acht dagen behandeld met Neopen® (6).
Daarnaast is het dier voor de zekerheid per os nabehandeld
met 7 gram Kalium Jodide (5) per dag gedurende zeven dagen
omdat ook die therapie als zeer effectief wordt aangegeven
(I). Toen ik het dier half januari inspecteerde, bleek de tong
prachtig te zijn genezen. Veehouder en dierenarts zijn beiden

-ocr page 236-

een ervaring rijker! Of deze diagnose \'uit de oude doos\', toen
er ineer \'ruwvoer\' was, vaker gaat optreden door de begrazing
van vee op natuurgebieden, zal de tijd leren. In ieder geval kon
ik het niet laten u op de hoogte te brengen van dit bijzondere
praktijkvoorval.

Literatuur

1. Blood DC. and Radostits OM. Veterinary Medicine ISBN 0-7020-
1286-6.

Cornelisse JL. Bacteriële ziekten en mycotische aandoeningen. ISBN
90-6348-384-8/CIP.

Garside LH, and Rycroft AN. Actinobacillus Species and their Role in
Animal Disease. Vet J 2000; 159:18-36.

Holzhauer M, Verhoef J en Wuijckhuise-Sjouke LA. De klinische ver-
schijnselen van mond- en klauwzeer bij de eerste bevestigde gevallen
op vijf bedrijven in Nederland. Tijdschr Diergeneeskd 2001; 126: 282-
5.

Kalii Jodidum Ph. Eur III, BUVA. B.V, Uitgeest.
Neopen®, Mycofarm Nederiand B.V, De Bilt.

Opfriscursus mammatumoren, schijnzwangerschap
en oestrusinductie bij hond en kat

Mammatumoren komen in de
praktijk veel voor. Nieuwe in-
zichten op chirurgisch en non-
chirurgisch gebied hebben de
wereld van de mammatumoren
echter op zijn kop gezet. Wat
deze nieuwe inzichten kunnen
betekenen voor uw behande-
lingswijze, kunt u vernemen op
de interactieve avond die CEVA Santé Animale voor u
heeft georganiseerd.

Twee sprekers zullen ieder vanuit hun eigen discipline de
nieuwste inzichten aan u duidelijk maken. We hebben de
internationaal befaamde en zeer druk bezette
prof. J.P.L.
Verstegen
bereid weten te vinden om u te vertellen over de
moderne beïnvloeding van mammatumoren, schijnzwan-
gerschap en oestrusinductie. John Verstegen is hoogleraar
reproductie der gezelschapsdieren in Luik en president
van de \'European Veterinary Society for Small Animal

t

Reproduction\'. Zijn presentaties (in het Engels) zijn altijd
van buitengewoon hoog niveau, pakkend en wereldwijd
zeer geapprecieerd.

Dr J. Kirpensteijn zal de nieuwste inzichten op chirur-
gisch gebied aan u duidelijk maken. Zoals u ongetwijfeld
weet is JoIIe Kirpensteijn specialist Chirurgie van
Gezelschapsdieren aan de Universiteit Utrecht, en tevens
\'Diplomate of American and European College of
Veterinary Surgeons\'. Hij volgde zijn fellowship in chi-
rurgische oncologie aan de Colorado State University
Comparative Oncology Unit en promoveerde in 1999 op
osteosarcomen bij de bond. Zijn presentaties zijn steeds
boeiend, confronterend en praktijkgericht.

Deze opfriscursus zal gegeven worden op 28 maart 2002,
om 19.30 uur in het Novotel te Breda. Om zeker te zijn
van een plaats kunt u bellen (0174) 643930 of e-mailen
cevanl@ceva.com onder vermelding van \'Opfriscursus\'.

Stichting Symposium Feline Geneeskunde organiseert

derde Feline symposium

Wegens het grote succes van voorgaande jaren, organi-
seert de Stichting Symposium Feline Geneeskunde
(SSFG) op 25 mei 2002 voor de
derde maal haar jaarlijkse sympo-
■ sium ter bevordering van de kat-
tengeneeskunde. Een vijftal gere-
nommeerde sprekers uit binnen-
en buitenland zal een zestal lezin-
gen verzorgen met de volgende
onderwerpen:

Dr. M. Peeters (NL) \'Hyperthyreoidie bij de kat\'
Dr. M. Boeve (NL) \'De kat in de koplampen; een actu-
eel overzicht van oogaandoeningen bij de kat\'

K. Sturgess, DVM, PhD (UK) \'Recognition and mana-
gement of inflammatory bowel disease\' en case studies
maag/darmprobl emen

Dr. E. Teske (NL)\' Maligne lymfoom bij de kat\'
L. Howe, DVM, PhD (USA) \'Prepubertal gonadect-
omy in cats\'

Verdere informatie over de exacte dagindeling en de aan
het symposium verbonden kosten, kunt u vinden in het
aprilnummer van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. U
kunt ook contact opnemen met de SSFG: Stichting
Symposium Feline Geneeskunde, Yalelaan I, 3584 CL
Utrecht,
e-mai\\\\ felinesymposium@hotmail.com

-ocr page 237-

Een slecht begin

Als een vierjarige Basset na het eten
een opgezwollen buik krijgt, kok-
halst en pijn heeft, hoef je waar-
schijnlijk geen dierenarts te zijn om
te vermoeden wat er aan de hand is.
De eigenaar van de hond is ook niet
gek, ze vermoedt een maagtorsie en
is binnen een uur bij de dierenarts.
Deze volgt in beginsel de normale procedure; hij brengt een
slang in en doet een maagpunctie. Volgens de dierenarts is er
geen sprake van de vermoede maagtorsie, maar slechts van
een maagdilatatie. Ter observatie is het verstandig als de
hond een nachtje in de kliniek blijft. De hond wordt in een
hok gezet, maar de eigenaar blijft een beetje ongerust want
de hond heeft nog steeds een opgezwollen buik. Om haar ge-
rust te stellen verzekert de dierenarts haar dat ze om 9 uur \'s
avonds mag bellen om te vragen hoe het gaat. Zo gezegd, zo
gedaan, en om 21 uur gaat het volgens de dierenarts goed
met de hond. Hij spreekt met de eigenaar af dat ze
de volgende ochtend om 9 uur maar weer
moet bellen.

Shocking

Als de eigenaar de volgende
ochtend weer belt, zegt de
dierenarts dat het niet goed
gaat met de hond en dat de
eigenaar maar het beste
met het dier naar de
spoedkliniek in Amster-
dam kan gaan. De eige-
naar rijdt onmiddellijk
naar de praktijk en
schrikt als ze haar hond
ziet. Het dier is ijskoud,
reageert nauwelijks, zit
onder het slijm, heeft wit
tandvlees en nog steeds
een erg opgezwollen maag.
Ze rijdt onmiddellijk naar de
spoedkliniek in Amsterdam,
waar de dienstdoende dieren-
arts de hond onmiddellijk ope-
reert. Hij tref een ernstig gedilateerde
én getordeerde maag aan, die te lang on-
behandeld is gebleven. Het grootste deel van
de maagwand is afgestorven en dat maakt dat de hond
niet meer te redden is.

Onnodig leed

De eigenaar is razend; hoe is het mogelijk dat de dierenarts
die de hond een nachtje wilde observeren het zo ver heeft
kunnen laten komen? Niet alleen heeft hij een onjuiste dia-
gnose gesteld, hij heeft ook verzuimd om de hond te opere-
ren. De hond heeft daardoor onnodig veel geleden en heeft
het hierdoor niet overleefd, terwijl hij best een goede kans
zou hebben gehad als de dierenarts maar op een goede ma-
nier had ingegrepen.

Veterinai
tuchtrech

De dierenarts in kwestie reageert niet op de klacht bij het
Tuchtcollege. Ondanks aanmaningen van het College blijft
een reactie uit, pas op de dag van de zitting verzoekt hij per
fax om uitstel, maar dat wordt niet meer gehonoreerd.

Norm

Het Tuchtcollege is helder over de behandeling van een (mo-
gelijke) maagtorsie of -dilatatie:

Indien sprake is van een hond met een maagtorsie of een
maagdilatatie, dient de dierenarts deze torsie of dilatatie zo
snel mogelijk op te heffen. De maag moet worden geleegd
(eventueel na decompressie door middel van een punctie),
hetzij met een sonde, hetzij met een laparotomie. Ook moeten
ademhaling, pols, temperatuur en CRT te worden gecontro-
leerd in verband met een mogelijk optredende shock. Verder
moet goed worden opgelet dat de maagtorsie zich niet op-
nieuw voordoet. Dat kan door röntgenonderzoek
en/of gastroscopie of door nauwlettende ob-
servatie. Als een dierenarts hier zelf
niet toe in staat is. moet hij de hond
onvervi\'ijld naar een andere die-
renarts verwijzen die de hond
wel kan behandelen.

Het Tuchtcollege vindt dat
de dierenarts die een
maagdilatatie constateert
en de hond een nachtje
in een hok laat liggen,
zich zeer onzorgvuldig
heeft gedragen, waar-
door de hond zeer ern-
stig heeft geleden. Dc
dierenarts krijgt geen
waarschuwing en geen
berisping, maar een geld-
boete van 2500 gulden.
Het opleggen van een boete
is een maatregel die door het
Tuchtcollege zelden wordt toe-
gepast, en als deze wordt toege-
past gaat dat meestal om dierenartsen
die de diergezondheidszorg in het alge-
meen schaden, bijvoorbeeld door het foutief
invullen van verklaringen, sjoemelen met bloedmon-
sters, onzorgvuldig afleveren van diergeneesmiddelen, etce-
tera. Dat een boete wordt opgelegd voor de onzorgvuldige
behandeling van een huisdier is zeer uitzonderlijk en geeft
(opnieuw) aan dat het Tuchtcollege zorgvuldige behandeling
van huisdieren als een serieuze zaak beschouwt. Daartoe
wordt een zeer concrete norm gesteld voor het handelen in
geval van een maagtorsie. Of dat eenjuridische kwestie is, of
een zaak van handelen met gezond verstand laat ik aan uw
eigen oordeel over.

Laat \'m maar een nachtje liggen...

laira Boissevain

-ocr page 238-

PROFIJT VOOR BIC EN
VARKENSHOUDER

Prevan 200

• Effectief en veilig

• Ruime reserve voor optimale groei

• Minder sterfte tot spenen

• Uitstekende prijs-/kwaliteitsverhouding

Diergeneesmiddel REG NL 2286
Samenstelling: 1
ml bevat: ijzer als
ijzer
(lll)-hydroxide-dextraancomplex 200 mg
Kanalisatie: VRIj
Wachttijd: O dagen
Ool< verkrijgbaar: Prevan 200 BI 2
Voor nadere informatie raadpleeg Eurovet
Nederland BV.

\'FreeFarm maakt de keuze gemakkelijk\'

/4nimal Health

Furr^v/at MpHcrlar^rf RV Pn^thii^ 170 SS^O AD RI;.Hpl TpI n4Q7 Rfi «S Fax 0497 «S 00

-ocr page 239-

Beëindiging convenant en nieuwe wetgeving over
\'zelfstandigheid\'

M.C. van Oostrum-Schuurman Hess

In het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van 15 december
2001 werd het al aangekondigd.
Het Convenant Zelfstandigheids-
verklaring tussen verschillende
beroepsorganisaties en het Lande-
lijk Instituut voor de Sociale Ver-
zekeringen (Lisv) zou mogelijk
beëindigd worden in verband met
nieuwe wetgeving. Vlak vóór het Kerstreces van de Eerste
Kamer werd de betreffende wet behandeld en - welis-
waar met een motie - aangenomen. Dat betekent dat het
Convenant tussen onder andere de KNMvD en het Lisv
per 1 januari 2002 niet meer van kracht is. De
Zelfstandigheidsverklaring werd gebruikt door waarne-
mend dierenartsen. Onderstaand artikel is van belang
voor iedere dierenarts die duidelijkheid wil krijgen over
de mogelijkheid al dan niet als zelfstandig ondernemer
beschouwd te worden.

Eind december 2001 heeft de Eerste Kamer namelijk inge-
stemd met een wijziging van de Wet Arbeidsongeschiktheids-
verzekering Zelfstandigen (WAZ). Hiennee wordt beoogd
vooraf duidelijkheid te verschaffen over de aard van de arbeids-
relatie tussen een opdrachtnemer en een opdrachtgever. Dit is
onder andere van belang voor waarnemend dierenartsen en
praktijkhouders die een waarnemer willen inhuren.

Verklaring arbeidsrelatie (VAR)

De opdrachtnemer kan bij de Belastingdienst een Verklaring
arbeidsrelatie
(VAR) aanvragen. De opdrachtnemer kan een
Verklaring arbeidsrelatie aanvragen wanneer hij of zij werk-
zaamheden uitvoert voor één of meer opdrachtgevers. De be-
lastingdienst beoordeelt aan de hand van de door de op-
drachtnemer ingevulde gegevens of er sprake is van:

• winst uit onderneming (Wuo)

• resultaat uit overige werkzaamheden (Row)

• loon uit dienstbetrekking (Loon).

Als er sprake is van winst uit onderneming (Wuo), dan houdt
dat in dat er tevens sprake is van zelfstandigheid voor de Wet
Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen en de
werknemersverzekeringen. Als de Belastingdienst oordeelt
\'resultaat uit overige werkzaamheden\' of \'loon\', dan heeft
dit geen eigen betekenis voor de WAZ of voor de werkne-
mersverzekeringen. De WAZ is een (minimum)verzekering
tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen. De Belas-
tingdienst heft de WAZ-premie door middel van een aanslag.

De opdrachtgever weet met deze verklaring of de Belasting-
dienst de opdrachtnemer als zelfstandig ondernemer be-
schouwt en of hij/zij wel of geen loonheffing moet inhou-
den. Wanneer de belastingdienst een Verklaring arbeids-
relatie verstrekt aan de opdrachtnemer waarin zijn inkom-
sten worden gekwalificeerd als
winst uit onderneming en de
opdrachtnemer
is niet in dienst bij de opdrachtgever (voor
toelichting: zie nadrukkelijk de paragraaf over de echte of
fictieve dienstbetrekking), dan hoeft de opdrachtgever geen
loonheffing in te houden en ook geen premies voor de werk-
nemersverzekeringen af te dragen.

Maatschappi

nieuw

Overgangsregeling

Het Convenant Zelfstandigheidsverklaring voor (para)me-
dici is per 1 januari 2002 opgeheven. Als overgangsmaatre-
gel is echter afgesproken dat lopende zelfstandigheidsver-
klaringen geldig blijven tot het einde van de geldigheidsduur
die op de betreffende zelfstandigheidsverklaring wordt aan-
gegeven (met andere woorden: alle lopende zelfstandig-
heidsverklaringen zullen in het jaar 2002 eindigen). De lo-
pende zelfstandigheidsverklaring kan worden toegepast
onder de voorwaarden zoals gesteld in het convenant (onder
andere: alleen bruikbaar voor het waarnemen van een zelf-
standige praktijkhouder, voor een periode van maximaal vier
maanden).

Brochure en aanvraagformulier

Bij de Belastingdienst kan de brochure \'De verklaring ar-
beidsrelatie met ingang van 2002\' worden aangevraagd,
evenals een aanvraagformulier (downloaden via
www.belas-
tingdienst.nl
of bestellen via de bestellijn, telefoon (0800)
0043). Hierin staat uitgebreide informatie over de verklaring
arbeidsrelatie en de mogelijke toepassing.
Het staat iedere waarnemer vrij om al dan niet een verklaring
arbeidsrelatie aan te vragen. Uiteraard is het mogelijk - veel
waarnemend dierenartsen doen dit al - waarnemingen (ook
kortdurende) in loondienstverband te verrichten.

Let op: echte of fictieve dienstbetrekking

Het UWy Uitvoering Werknemers Verzekeringen, behoudt
zich het recht voor een arbeidsrelatie te toetsen aan de hand
van de criteria voor een
echte of een fictieve dienstbetrek-
king.
Ook in de brochure van de Belastingdienst wordt het
voorbehoud gemaakt:
\'en bent u niet in dienst bij uw op-
drachtgever..\'.
Ondanks een VAR-Wuo is het namelijk mo-
gelijk dat achteraf door het UWV geoordeeld kan worden dat
er sprake is van een echte dienstbetrekking. In tegenstelling
tot hetgeen tot 1 januari 2002 gebruikelijk was, zal een even-
tuele naheffing dan niet in rekening worden gebracht bij de
opdrachtgever, maar bij de opdrachtnemer, i.e. de waarne-
mer, tenzij de opdrachtgever redelijkerwijs had kunnen we-
ten dat er sprake was van een dienstbetrekking. Een echte
dienstbetrekking bestaat wanneer iemand mondeling of
schriftelijk met een werkgever heeft afgesproken tegen loon
persoonlijk arbeid te verrichten in zijn dienst en onder zijn
gezag. Het gaat dan om de kenmerken:

• persoonlijke arbeid;

• loon;

• gezag.

Met dit laatste wordt bedoeld dat de werkgever aanwijzingen

-ocr page 240-

en instructies kan geven, waaraan de werknemer zich moet
houden.

Een fictieve of maatschappelijk gelijkgestelde dienstbetrek-
king bestaat wanneer in de arbeidsrelatie het
gezagskenmerk
ontbreekt (er is geen sprake van een publieksrechtelijke of
privaatrechtelijke dienstbetrekking), maar waarbij wel
ver-
zekeringsplicht
bestaat op grond van andere kenmerken die
in de arbeidsrelatie aanwezig zijn. Het gaat dan om:

• er wordt op doorgaans twee dagen per week gewerkt;

• het inkomen per week bedraagt tenminste veertig procent
van het voor de werknemer geldende minimumloon;

• de arbeidsverhouding is voor onbepaalde tijd of voor een
aaneengesloten periode van tenminste dertig dagen aange-
gaan.

Wanneer de opdrachtnemer echter als zelfstandige is aan te
merken, is er geen sprake van verzekeringsplicht. In con-
creto: wanneer de opdrachtnemer beschikt over een VAR-
Wuo, zal hij of zij bij een fictieve dienstbetrekking niet val-
len onder de verzekeringsplicht.

Samenvatting

Opdrachtgever en opdrachtnemer die in het bezit is van een
VAR-Wuo, moeten vooraf beoordelen of hun arbeidsrelatie te
beschouwen is als een echte dienstbetrekking. Het belangrijk-
ste criterium daarbij is de vraag of er al dan niet sprake is van
een gezagsverhouding tussen opdrachtgever en opdrachtne-
mer. Wanneer er geen sprake is van een gezagsrelatie en men
wenst nadrukkelijk geen arbeidsovereenkomst met elkaar aan
te gaan, kunnen partijen hun afspraken schriftelijk vastleggen
in een Overeenkomst van opdracht. Op het bureau van de
KNMvD is hiertoe voor leden een modelcontract Overeen-
komst van opdracht 2002 beschikbaar.
Wanneer opdrachtgever en opdrachtnemer vooraf absolute ze-
kerheid wensen over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie in
de dierenarts(en)praktijk, kunnen zij met Cadans contact op-
nemen teneinde een oordeel te verkrijgen. Cadans is één van
de uitvoeringsinstellingen van het UWV U kunt desgewenst
contact opnemen met Cadans, telefoon (033) 4216621, en
vragen naar de Afdeling Werkgeversrelaties.

Werkzaamheden als practitioner

Het bovenstaande kan van belang zijn voor dierenartsen die
als practitioner voor de RVV werkzaamheden (gaan) verrich-
ten en die geen praktijkeigenaar (solopracticus of associé) zijn
of die niet in opdracht van een dierenarts(en)praktijk deze
werkzaamheden voor de RVV verrichten (in het laatste geval
stuurt de praktijk de declaratie in naar de RVV). Deze dieren-
artsen kunnen nu alleen werkzaamheden als practitioner ver-
richten middels een uitzendbureau. Wanneer de dierenarts
echter beschikt over een VAR-Wuo en de werkzaamheden als
practitioner kunnen
met absolute zekerheid niet gekwalifi-
ceerd worden als zijnde een echte dienstbetrekking, dan zou
de tussenkomst van een uitzendbureau wellicht niet langer no-
dig zijn. De KNMvD zal hierover overleg voeren met de RVV

Mevrouw drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess is stafmedewerker op het bu-
reau van de KNMvD.

Afdelingsvergadering stemde over standpunt:

*Als dit er niet doorkomt, dan weet ik het niet meer.\'

Cathelijne Cras

Zoals in een vorige aflevering van het Tijdschrift te lezen
viel, heeft de KNMvD zich collectief uitgesproken over
wat aanvankelijk de \'motie Poll\' heette. Deze motie is op 6
oktober 2001 ter stemming gebracht, maar vervolgens
twee keer geamendeerd. Daarmee moesten de motie en de
amendementen weer terug ter stemming worden ge-
bracht in de afdelingen. Het Algemeen Bestuur kon ver-
volgens op basis van de uitslag een besluit nemen \'als ware
het de Algemene Vergadering\'. Dit was het geval op 9 ja-
nuari 2002. Toen is definitief besloten het FVE-standpunt
over te nemen inzake de mond- en klauwzeerbestrijding.
In deze aflevering van het Tijdschrift een sfeerverslag van
één van de belangrijkste afdelingsvergaderingen in de-
zen: Gelderland. Hier had en heeft de MKZ-crisis immers
nog steeds de meeste impact.

De Nederlandse en Ierse delegatie hebben het standpunt in-
zake de bestrijding van MKZ ingebracht en het werd una-
niem door de FVE aangenomen in november 2001. Over het
standpunt hebben 246 leden van de KNMvD gestemd, 240
tijdens de afdelingsvergaderingen cn zes schriftelijke verkla-
ringen. Er waren in totaal 220 leden voor, negentien tegen en
zeven personen brachten een blanco stem uit.

De afdelingsvergadering van Gelderland vond eind vorig jaar
plaats in Doesburg. De aanwezige leden hadden het betref-
fende standpunt reeds per post ontvangen, maar kregen voor de
stemming nog enkele tninuten de tijd om het door te nemen. Er
was inmiddels een stembureau ingesteld en de leden hadden
zich geregistreerd om te kunnen stemmen. Voordat men daad-
werkelijk tot stemming overging, werd een aantal collega\'s de
mogelijkheid geboden om de aanwezigen toe te spreken.

Conferentie Brussel

Voorzitter Ton de Ruijter nam als eerste het woord. \'De motie
zoals die er nu ligt is een afgeleide van de Europese motie\',
begon de voorzitter. Hij sprak over de buitgewoon succes-
volle conferentie in Brussel, begin december Daar vond een
massale kanteling plaats in het denken van de vierhonderd
aanwezige (inter)nationale delegaties. De grootste conclusie

-ocr page 241-

van de conferentie: zo Ican het niet langer, het moet anders. In
dat anders gaat de markertest een belangrijke rol spelen.
Arjan den Hertog (secretaris groep Practici Grote
Huisdieren) volgde nogmaals de weg van de motie. Wat be-
gon als de \'Motie Poll\' op de ALV is, na veel overleg en dis-
cussie, nu verenigd met een aantal andere teksten. Den
Hertog zei zich te kunnen vinden in de Europese tekst. Hij
gaf aan dat hij het een goed initiatief vond van Poll en con-
sorten om aan te geven: er moet over nagedacht worden.
Eén van de aanwezigen sprak zijn zorg uit. De dierenartsen
in \'de driehoek\' waren het niet eens met de motie Poll, omdat
zij vonden dat ze daarmee zichzelf volledig buiten spel zou-
den zetten. Dat deel van de motie is aangepast en is nu niet
meer aan de orde. Punt bleef, vond de dierenarts, dat als er
morgen een uitbraak plaats zou vinden, iedereen weer in het-
zelfde schuitje zou zitten.

\'Saaie\' stemming

Theo Lam (toen voorzitter groep Rund) sprak kort. Hij zei
blij te zijn dat alles op deze manier gelopen was en de \'Motie
Poll\' niet was aangenomen op de ALV, want \'dan had De
Ruijter nooit in deze positie in Brussel gezeten\'. In de zaal
knikten een aantal dierenartsen bevestigend.
Er was daarna alle aandacht voor vragen. De meeste vragen
waren gericht tot de voorzitter en gaan over de conferentie in
Brussel.

Daarna vond de daadwerkelijke stemming plaats. Vastbe-
sloten en zonder twijfel vulden de aanwezigen het stembiljet
in. \'Als dit er niet doorkomt, dan weet ik het niet meer\', ver-
zuchtte één van de aanwezigen. De uitslag van de stemming
mocht niet diezelfde avond bekend worden gemaakt, maar
\'het was een \'saaie\' stemming\', verklapte het stembureau.
En daarmee wist iedereen genoeg...

Rede Peter Poll tijdens Algemene Vergadering 2001

\'Moeten wij de basis van ons werk opzij zetten?\'

Peter Poll, de \'aanjager\' van de motie inzake de bestrij-
ding van mond- en klauwzeer, heeft tijdens de Algemene
Vergadering op 6 oktober 2001 een toelichting gegeven
op deze motie. Aangezien staande de vergadering een
tweetal amendementen werd ingediend, is de betreffende
motie destijds niet in stemming gebracht. Thans is duide-
lijk dat de KNlVIvD zich unaniem schaart achter het sta-
tement van de Federation of Veterinarians in Europe
(FVE) in dezen, zoals ook te lezen valt in het verslag van
de afdelingsvergadering Gelderland, waarin dit state-
ment en de moties werden besproken (alsmede in de vo-
rige aflevering van het Tijdschrift, waarin de uitslag van
de stemming is vermeld). Het weigeren mee te werken
aan de bestrijding van een dergelijke lijst-A-ziekte door
dierenartsen is daarmee van de baan. De redactie wil de
lezer echter de rede van Peter Poll niet onthouden, want
het is wel degelijk een hartenkreet.

\'Mijnheer de voorzitter, dames en heren, wie een actie start
die resulteert in een ingrijpende motie voor de jaarvergade-
ring is de leden verantwoording schuldig. Ik hoop die van-
daag af te leggen.\' Zo begint Peter Poll.

Vooruitziende blik

Toen de mond- en klauwzeer zich in het Verenigd Koninkrijk
manifesteerde heeft de KNMvD, met vooruitziende blik, een
vrijwilligerspool gevormd voor het geval zich ook in
Nederland een uitbraak zou voordoen. Ik heb mij daarvoor

De ondertekenaars van de \'Motie Poll\' zijn: drs. I. van Alten, drs. J. van Heul, drs.
M.Th.C. van der Heul-Thiadens, drs. M.C. Kampert, prof. dr. E. Lagerweij, drs. C.J.
van Nie, dr A. Osinga, drs. W. Schaftenaar en drs. H. Vneselaar
aangemeld, en er actief gewerkt. Na enige tijd begon zich het
spanningsveld tussen \'we moeten nu doen wat noodzakelijk
is\' en \'dit is een verwerpelijk en intrinsiek slecht systeem, in
het licht van bestaande alternatieven\' zich voor mij steeds
duidelijker te manifesteren.

Uiteindelijk kwam de uitbraak onder controle; er waren 26
bewezen gevallen, er waren 260.000 dieren geruimd, er was
gevaccineerd onder de voorwaarde \'gevaccineerd is dood\' en
de ziekte breidde zich niet meer uit, wat in de wandelgangen
\'de driehoek\' is gaan heten was leeggehaald en er kwam ge-
legenheid tot reflectie. Het is overigens opvallend dat de aan-
dacht zich voornamelijk heeft gericht op de Veluwse haard,
en de gevallen in Friesland in de vergetelheid dreigen te ra-
ken. Men inoet zich niet voorstellen wat er gebeurd zou zijn
als daar ook op grote schaal gedood en vernietigd had moe-
ten worden, laat staan dat er in Oost-Brabant (in het recente
verieden al zo hard getroffen door de varkenspest) een uit-
braak was gekomen.

Reflectie dus. Wij hebben in Nederland, door het non-vacci-
natiebeleid, nu een aantal malen een uitbraak van een be-
smettelijke dierziekte achter de rug die met \'stamping-out\' is
bestreden. Vers in het geheugen liggen de varkenspest en
mond- en klauwzeer. Het heeft ons allen geraakt.

Recht van spreken

Wij zijn allen, en gezamenlijk, dierenartsen, diergenees-
kunde is ons vak en ons motto is \'tot heil van mens en dier\'.
Ik ben van mening dat de integriteit van ons vak in het geding
is, dat geeft élke dierenarts recht van, of de plicht tot, spre-
ken.

Ik geef u eerst een aantal overwegingen:
1. Wij weten allen dat op de Veluwe veel mensen wonen met

-ocr page 242-

een diepe religieuze overtuiging. Het is de mijne niet, maar
ik respecteer hem wel. En als ik dan in Genesis lees dat wij
de heersers en de hoeders van het vee zijn, dan vraag ik mij
af\'en dan dwingen wij mensen om dat zo te doen?\'

2. Als die religieuze overweging u niet aanspreekt, dan komt
al snel het argument economie om de hoek kijken. Toen in
1991 non-vaccinatie en stamping-out tot beleid werden
verheven, zijn er berekeningen gemaakt over de te ver-
wachten gevolgen. Aangenomen werd dat in Nederland
een uitbraak ééns in de tien jaar zou optreden, en dat de
kosten (geïndexeerd naar nu) 450 miljoen zouden bedra-
gen. Met het enorm toegenomen verkeer van mensen, goe-
deren, vee en vlees moet voor het tien-jaar interval zéér ge-
vreesd worden, en de reëele kosten zijn, volgens
berekeningen van het CBS, in 2001 2,5 ä 3 miljard ge-
weest. Dat is een factor vijf fout.

3. Als u naar de effectiviteit van dit beleid wil kijken, dan zijn
er (zoals altijd) meerdere visies mogelijk. Vanuit het mi-
nisterie van LNV klinkt het geluid, en ik geef het in mijn
vrije vertaling, \'Nou, het werkt toch?! Het heeft moeite en
ellende en geld gekost, maar we hebben het virus
Nederland uitgekregen!\' En dat is waar. Maar de vervolg-
vragen zijn wél: \'ten koste van wat\'en \'voor hoe lang?!\'.

Over het \'ten koste van wat\' gaf ik u zojuist enige cijfers. En
hoe zullen wij in een dergelijke berekening mee laten wegen
de woede, het verdriet, de psychische schade, de maatschap-
pelijke ontwrichting (ik roep u Kootwijkerbroek in herinne-
ring)? Hoe leggen wij dit absurde wereldbeeld aan onze kin-
deren en kleinkinderen uit?

Op het moment dat ik dit zeg werkt het systeem in Engeland
niet. Daar zijn ze 2030 gevallen en 4,5 miljoen dieren verder,
de kosten voor de Farming Industry zijn nu 1,5 miljard pond,
voor de Tourist Industry 4 miljard pond en het Britse pond is
ongeveer 3,60 gulden waard dus we spreken over ruwweg 20
miljard gulden. En de angst bestaat dat in het winterseizoen
dit nog lang zal doorgaan.

Misschien nog erger: er wordt gesproken van een \'threat to
rural life\'.

Voor hoe lang?

Naast \'ten koste van wat\' stelde ik de vraag \'en voor hoe
lang?\'. Niet, nóg niet, wordt gesproken van de \'threat to con-
tinental Europe\', maar dat zou wel moeten want vanuit de vi-
rushaard daar kan de ziekte zó het Kanaal weer oversteken.
En als het niet uit Groot-Brittannië komt, kunnen wij het
\'fort Europa\' dan verdedigen tegen de dreiging uit Azië,
Afrika of Zuid-Amerika waar deze ziekte enzoötisch heerst?
Met hier een niet-geïmmuniseerde, dus volledig vatbare,
veestapel? Met het gigantische verkeer van mensen, goede-
ren, vee en vlees dat vandaag de dag plaatsvindt? Wij weten
toch zeker dat, als we niets doen, wij er over een aantal jaren,
of misschien morgen, weer staan?

Was dit nu een catastrofe ä laTsjernobyl, met radioactiviteit,
dreigende schade voor de volksgezondheid, en een besmet-
ting waar wij niets tegen kunnen doen, ja dan zijn draconi-
sche maatregelen nodig en gerechtvaardigd. Maar wij weten
uit ervaring dat er een werkzaam alternatief is. Uitgerekend
in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland zijn belangrijke
kennisinstituten inzake dit virus en inzake vaccinproductie:
Pirbright en het toenmalige CDl, nu ID-Lelystad. En
Nederland heeft jarenlange ervaring met de bestrijding van
dit probleem; grote kopstukken uit de veterinaire geschiede-
nis hebben dat mede helpen bewerkstelligen. U hebt daar al-
len in ons Tijdschrift voor Diergeneeskunde over kunnen le-
zen, ook recent nog.

Ik noem u een voorbeeld: in het laatste nutnmer pleit collega
Van Bekkum als volgt \'Wil men bij een volgende gelegen-
heid niet weer overgeleverd zijn aan het toeval, dan moet het
mogelijk zijn vaccin in te zetten zonder dat dit de consequen-
tie heeft dat een belangrijk deel van de veestapel vernietigd
wordt\'. Dat is exact wat wij impliciet bepleiten, en aan die
stellingname verbinden wij consequenties. En toch zijn wij
het kennelijk niet eens, want de auteur sluit af met \'Een mo-
tie, die misschien op korte termijn op emotionele gronden
scoort, maar op langere termijn onze veehouderij geen
dienst zal bewijzen, en dreigt de diergeneeskunde buiten
spel te zetten.\' Alsof emoties in de veehouderij geen rol (mo-
gen) spelen, en de toegevoegde alinea over de opdracht aan
het Hoofdbestuur, verwoord in versie 2, niet verstaan is.

Morele vraag

Dan komt de morele vraag: zijn wij degenen die moeten blij-
ven uitvoeren waar dit beleid toe voert? Ook als we rond en
sinds 1991 gewaarschuwd hebben, nota\'s hebben geschre-
ven, gesmeekt hebben het beleid te heroverwegen, in Brussel
zijn gaan uitleggen wat er kon gebeuren, gedemonstreerd
hebben in den Haag? Kan van professionals, die liefde heb-
ben voor, en trots zijn op hun vak, maar die kennelijk geen
invloed op de beleidsvorming hebben, gevraagd worden dat
zij de basis van hun dagelijks werk opzij zetten? Moeten wij
de invulling van \'bevordering van gezondheid en welzijn\'
zoals zéér velen van ons die zien, opzij zetten en over enige
tijd weer aan het ruimen van varkens, runderen, schapen,
geiten en andere dieren slaan? Waar vele boeren van walgen,
waar wij van walgen en waar het publiek van walgt?
Ons antwoord is nee. En wie, zoals de KNMvD namens haar
leden gedaan heeft, alle mogelijke bovengenoemde middelen
heeft getracht te benutten om een ander beleid gedaan te krij-
gen, die rest nog slechts één middel: het stakingswapen. Het is
een zwaar wapen en men moet zich vele malen bedenken voor
men het inzet, het is onze beroepsgroep volledig vreemd, maar
soms is er niets anders meer. Wij doen het met de grootst mo-
gelijke moeite en op een correct moment (nu er geen gevallen
in Nederland zijn en moge dat lang zo blijven), maar wij wil-
len het krachtigste signaal afgeven dat we kunnen.
Voorzitter, over dat signaal debatteren wij vandaag. Wij zul-
len helder en met respect voor eikaars meningen van gedach-
ten moeten wisselen. Dat kan moeilijk zijn. Op ons congres,
gisteren, is duidelijk geworden hoe verschillend de visies
kunnen zijn: de Commissaris van de Koningin heeft gezegd
hoe hij vanuit zijn positie pas écht zag wat het betekende
toen hij het getroffen gebied bezocht. Uzelf hebt er uitgeba-
lanceerde woorden aan gewijd, collega Wilderbeek heeft ons
voorgehouden hoe wij de afgelopen jaren hebben zitten sla-
pen en dat de spelregels niet in steen gebeiteld zijn, collega
Van Knapen heeft vanuit zijn affiniteit met de RVV een sterk
signaal uitgezonden. Ik voeg daar graag nog de woorden van
ex-minister Winsemius aan toe, die in een radio-interview
zei: \'De landbouw moet zich érnstige zorgen maken over
haar imago.\' En, mutatis mutandis, geldt dat exact zo voor de
diergeneeskunde. Wij gaan de gedachtewisseling in vanuit
de stellingname:

Dierenartsen zijn wij, diergeneeskunde is ons vak, \'tot heil
van mens en dier\'is ons motto en dat schept verplichtingen.
Wij zijn van mening dat, door deze heldere uitspraak, wij die
verplichtingen inhoud geven.

-ocr page 243-

U hebt het in het vorige TvD kunnen lezen: het percen-
tage dierenartsen dat met een e-mailadres in het systeem
van het bureau staat, is sinds december behoorlijk geste-
gen. Inmiddels zijn er ook meer dan driehonderd prak-
tijken met een website. Als dit redelijke indicaties zijn
voor het gebruik van ICT bij uw dagelijkse werk, dan
kunnen we spreken van een mooie trend.

De cijfers

In bijgaande tabel I ziet u hoeveel dierenartsen in diverse ca-
tegorieën met en zonder e-mail in het RBS staan, afkorting
voor het relatiebeheersysteem.

Dit is de eerste keer dat we zo nauwkeurig deze analyse ma-
ken, nadat we dankzij uw uitgebreide respons in januari,
aardig
up to date zijn gekomen. We zullen vanaf nu elk half
jaar zo\'n peiling doen.

Dierenartsen e-mailen...

Jan Klingen

Tabel i. Dierenartsen en hun e-mailadressen per i maart 2002 in het RBS.

totaal

met

eigen

e-mail

zonder

eigen

e-mail

zonder,
in pro-
centen

1

Dierenartsen

6041

3236

2805

46%

KNMvD-leden
(zonder kandi-
daatieden)

4346

2744

1602

37%

Niet-leden

(inclusiefkan-

didaten)

1695

492

1203

71%

Kandidaatleden

372

182

190

51%

Practici

2744

1701

1043

38%

14% wel e-mail
via DAP.
Dus 24% echt
zonder.

Leden, practici

2414

1614

800

33%

12% wel
e-mail via DAR
Dus 21% echt
zonder

Leden, niet
practici

830

618

212

25%

10% wel op
werkplek.
Dus 15% echt
zonder.

Rustende die-
renartsen

891

295

596

67%

waarvan leden

755

235

520

69%

Met dank aan Annelies Kroneman, Jan van Os en Janneke van Velthuizen.

Groepen en Afdelingen

Op de volgende pagina staan de grafieken van het percen-
tage bij ons bekende e-mailadressen per groep en per afde-
ling. Voor de nauwkeurige cijfers en de ontwikkelingen van
de afgelopen en de komende maanden verwijs ik u naar
www.knmvd.nl, achter de knop ICT.

Bent u er bij?

Hoewel het in het gebruik even wennen is en er ook soms wel
kleine hinderlijkheden aan kleven, zullen de meeste e-mai-
lende dierenartsen blij zijn met hun extra communicatiemo-
gelijkheid. In ieder geval is het voor uw relaties, zoals het
KNMvD-bureau, zeer handig!

En als u nog geen e-mail hebt, willen wij u er graag toe bewe-
gen en u er bij helpen. Bijvoorbeeld op de Derde Manifesta-
tie ICT voor dierenartsen, op 13 april 2002 in Utrecht, waar u
de uitnodiging inmiddels voor hebt ontvangen. U praat daar
ongetwijfeld met enthousiaste e-mailgebruikers, en leert
daar ook hoe u het aan moet pakken.

Praktijken met een website

Ook groeit het aantal websites voor praktijken (tabel 2). Op de
Derde Manifestatie ICT voor dierenartsen wordt hier uitge-
breid aandacht aan besteed. De praktijken met een site kunnen
deelnemen aan de website-wedstrijd, en voor beginners en ge-
vorderden is er veel kennis en ervaring beschikbaar, in de
vorm van lezingen en instructies. Bijvoorbeeld ervaringen-
over het effect van een site voor de omzet van een praktijk.

Tabel 2. Praktijken met een website.

Praktijken met een site

300

Eigen site of aangesloten:

- eigen site in beheer

140

- via een organisatie

160

Site van hoofd- en nevenvestiging:

DAP zonder nevenvestiging(en)

230

Sites van nevenvestigingen

70

De KNMvD en het RBS

Sinds vorig jaar heeft het bureau haar nieuwe relatiebeheer-
systeem in gebruik, het RBS. Met het RBS kunnen we niet
alleen zeer efficiënt ons dagelijkse werk doen, maar ook vol-
doen aan incidentele vragen van organisaties over gegevens
van dierenartsen en praktijken. Het systeem is zo opgezet dat
met weinig moeite ook managementgegevens kunnen wor-
den gegenereerd en
up to date gehouden kunnen worden. De
hier gepresenteerde cijfers over e-mailadressen zijn met en-
kele muisklikken op elk gewenst moment te verversen. En
een voorzitter of secretaris van groep of afdeling kan op elk
moment een lijst krijgen van zijn of haar leden en bijvoor-
beeld hun e-mailadressen. Zij mailen naar
info@knmvd.nl en
krijgen snel antwoord.

-ocr page 244-

Betere data

Met het RBS kan dus veel, en op het bureau worden steeds
meer toepassingen ontwikkeld die erop zijn gebaseerd. Des te
belangrijker is het dan ook dat de gegevens in de database com-
pleet en accuraat zijn. Die gegevens kunnen weliswaar redelijk
worden gecontroleerd (bijvoorbeeld op consistentie bij de lids-
oorten, syntax-fouten of de lengte van telefoonnummers),
maar controle en correcties door de dierenarts zeifis natuurlijk
het meest effectief Daarom zijn we blij met de grote respons
op onze online \'opschoonactie\' in verband met het nieuwe
Jaarboekje.

Permanent

Van de 2600 dierenartsen die in januari een persoonlijke e-mail
hebben ontvangen met het verzoek om via internet hun
Jaarboekje-gegevens tc controleren, hebben er 1600 gerea-
geerd. Een verrassend hoge respons! En de tientallen bijge-
voegde commentaren waren duidelijk: veel dierenartsen vin-
den deze manier van werken erg plezierig. Eén van uw collegae
schreef: \'Het is belangrijk om goed in het systeem en in het
Jaarboekje te staan, en het werkt allemaal heel handig en snel.\'
Gestimuleerd door dit succes worden achter de schermen voor-
bereidingen getroffen om het systeem van online inzien en
evenmeel corrigeren door de dierenartsen zelf, permanent op

het web ter beschikking te stellen, gekoppeld aan
www.knmvd.nl.

Het voordeel is een verdere verhoging van de nauwkeurigheid
van de gegevens, en gemak voor de leden als er iets te muteren
valt.

Kortom: dierenartsen e-mailen steeds meer, zoveel is wel dui-
delijk.

Over leden en members...

Zoals u wellicht hebt gezien is bij de online opschoonactie
voor het Jaarboekje weliswaar gebruik gemaakt van inter-
net, maar niet van uw toegang tot de KNMvD-site. U
kreeg toegang tot uw eigen gegevens via een speciale, tij-
delijke pagina.

Wat is nu de relatie tussen uw e-mailadres zoals het in het
RBS staat en uw toegang tot het besloten deel van de web-
site www.knmvd.nl?

Het gaat over twee verschillende databases: die van het
RBS en die van de website.

Uit praktische, maar ook uit veiligheidsoverwegingen
worden die twee databases gescheiden gehouden. Er vindt
natuurlijk wel uitwisseling tussen beide bestanden plaats,
op een goed gecontroleerde manier.

Matching

Eén van die uitwisselingen is bijvoorbeeld de matching
van e-mailadressen. Die matching wordt in maart verbe-
terd. Dat lijkt eenvoudig, maar is het niet. Er zijn nog vele
honderden KNMvD-leden die wel een e-mailadres heb-
ben, maar die zich nog niet hebben aangemeld voor toe-
gang tot de site.

En omgekeerd zijn er zo\'n honderd mensen met toegang
tot de site (die noemen wij voor het gemak
members) die
(nog) geen lid van de KNMvD zijn, zoals studenten dier-
geneeskunde.

Dus: nog niet alle leden met e-mail zijn member van de
site, en daar willen wij ze wel graag toe uitnodigen. Zij
zijn inmiddels per e-mail benaderd.

-ocr page 245-

Uw gegevens onze zorg

Zoals u zich ongetwijfeld realiseert, is al dat werken met
databases en bestanden, met matchen en versturen, steeds
makkelijker geworden. Wij zijn ons ervan bewust, dat uw
gegevens niet alleen voor ons, maar ook voor andere par-
tijen waardevol zijn en kunnen zijn. Vandaar dat wij met
het RBS uiterste zorgvuldigheid betrachten. Voor zover
wij al gegevens verstrekken, gebeurt dat alleen aan ver-
trouwde en niet-commerciële partijen, waarbij de ontvan-
ger tekent voor het doel en de manier van het gebruik.
Bovendien hebben wij een controleinechanisme inge-
bouwd, waardoor eventueel misbruik te traceren en aan te
tonen is.

Ook de scheiding van de website database en die van het
RBS is een voorbeeld van de voorzichtigheid die wij met
uw gegevens betrachten. Als u straks permanent op de
website inzicht hebt in uw gegevens, zoals die in het RBS
staan, is dat uiteraard een courante kopie. Wijzigingen die
u op de site aangeeft zijn mutatievoorstellen, die via een
controleslag door medewerkers met \'wijzig-autorisatie\' in
het RBS worden verwerkt.

Rectificatie Rechtspositieregeling
voor Dierenartsassistenten 2002

In de tekst van de Rechtspositieregeling voor Dieren-
artsassistenten 2002 staat op bladzijde 8 een storende
fout in het genoemde bruto salarisbedrag per maand
voor het achtste dienstjaar. Daar staat vermeld:
€ 1.610,-(ƒ3.546,97).

Het correcte salarisbedrag moet zijn: € 1.613,-
(ƒ3.555,37).

Wanneer uw dierenartsassistent(e) een salaris ontvangt
conform het achtste dienstjaar, heeft zij/hij recht op het
salarisbedrag ad € 1.613,-. Wij verzoeken u vriendelijk
een en ander aan te passen en in de salarisadministratie
te corrigeren. Met excuses voor de hierdoor ontstane
overlast.

Mevrouw drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess, stafmedewerker
KNMvD.

Homeopatisch-werkende beer bevrijd door actiegroep

Dodewaard - Vanmorgen is in
Dodewaard de beer van de
groep Homeopatisch-werkende
dierenartsen losgekomen. Het
dier, van middelbare leeftijd,
had zojuist zijn eten gehad van
de verzorger. Toen deze het hok
wilde sluiten, werd hij echter
overmeesterd door het homeo-
patische beren bevrijdingsfront.
Het front protesteert al jaren tegen het feit dat de beer
geen gelegenheid krijgt zijn mening te uiten.
De verzorger meldde dat men het dier had vrijgelaten
waarop het in de richting Ede was vertrokken. De ac-
tievoerders van het homeopatische beren bevrijdings-
front hadden de verzorger echter vastgehouden totdat
Mare zoals de beer heet, ruimschoots uit het zicht was.
De beer is van een ongevaarlijk ras, wat goed sociali-
seert met mensen en zich soms zelfs verkleed als
mens. De Edenaren hoeven dus niet bevreesd te zijn.
Het is echter de vraag of hij zichzelf kan redden. Er
zijn immers geen snelstromende beken in de omge-
ving Ede om te kunnen vissen. Tot overmaat van ramp
zal de beer in dit jaargetijde ook niet in staat zijn om
honing of bessen te bemachtigen. Normaal gesproken
heeft elke beer in februari nog voldoende vetreserves
om nog enkele maanden te slapen. Beren in gevangen-
schap zijn echter het gehele jaar wakker en moeten dus
ook het gehele jaar eten.

Groepsnieuwj
CHwC

Het bevrijdingsfront meldde desgevraagd dat alle be-
ren uitermate goede vissers zijn, ook in niet snelstro-
mend water. Het maakt een beer niet uit of hij een pa-
ling eet, of een forel, aldus de woordvoerder.
Op de vraag of het een speciale reden had dat de beer
juist nu en niet in de zomer was losgelaten, antwoord-
de men dat de verzorger reeds geruime tijd in de gaten
werd gehouden, maar niet eerder gelegenheid was ge-
weest hem te overmeesteren.

Uit onbevestigde bron wordt inmiddels gemeld dat
Mare is gesignaleerd in \'t Harde, Almere, Lelystad, en
het Friese Scherpenzeel.

Het homeopatische beren bevrijdingsfront heeft een
persbericht uit doen gaan waarin wordt gemeld dat het
25-jarig jubileum van de groep Homeopatisch-wer-
kende dierenartsen zal worden aangegrepen om Mare
te verleiden, terug te komen. Dat 25-jarig jubileum zal
op 1 juni, in het dierenpark te Rhenen worden gevierd.
Het front zal dan voor de beer een spreekgestoelte
neerzetten en het voorzien van honing en bessen.
Nader bericht volgt.

-ocr page 246-

Sluitingsdata voor kopij

Aflevering:

Deadline-)

15-04-2002

woensdag

27-03-2002

01-05-2002

maandag

15-04-2002

15-05-2002

maandag

29-04-2002

01-06-2002

maandag

13-05-2002

") Voor 10.00 uur

\'s morgens.

A ^

REG. NL09867

ENURACnO

VOOR DE HOND
ONDER DE 10
kg

ace Veterinary Products BV - Postbus 1262 - 3890 BB Zeewolde

Congressen &. Symposia
Maart

20 Klinisctie middag voor dierenartsen, Hotel
de Cantharel, Ugchelen (Apeldoorn).
Informatie: Virbac Nederland BV, Mariska
van de Langemeen, tel.: (0342) 427108.
22 Dieren in de zorg. Congres betreffende de

__relatie mens-dier. UU, De Uithof te Utrecht.

Info: mw.dr.N. Endenburg, telefoon (030)
2531565, n.endenburg@vet.uu.nl

April

04 Symposium \'Campylobacteriose in Nederland\' op het RIVM te
Bilthoven. Info: telefoon 030 2742826, arie.havelaar@rivm.nl

04/07 Veterinary congress, Britisch Small Animal Veterinary Association,
locatie: International Congress Center Birmingham, info: m.berri-
man@bsava.com

10 Klinische middag voor dierenartsen, AC restaurant De Meern.
Informatie: Virbac Nederland BV, Mariska van de Langemeen, tel.:
(0342)427108.

17/19 Veterinary Congress, The international forum forTSE and food saf-
ety (TAPS), locatie: Kongresszentrum/ Swissótel Basel,
Switzerland, info: www.tseandfoodsafety.org

19/21 International Symposium on Nonsurgical Contraceptive Methods for
Pet Population Control, Callaway Gardens, Pine Moutain Georgia
(near Atlanta). For additional information about the Symposium, see
the Alliance website at: http://www.vetmed.ve.edu/ACCD/

25-26 PHLO-cursus: Economie van voedselveiligheid. Plaats: Wageningen.
Kosten: 1025 euro. Groepsgrootte: maximaal 25 personen. Inschrij-
vingen en inlichtingen: Bureau PHLO, Postbus 8130 6700 EW
Wageningen. Telefoon: 0317-484093/484092, fax: 0317^26547,
e-mail: info@secr.phlo.wau.nl. De inschrijftennijn eindigt
op 28
maart 2002.

26/27 National member organisation congress, Latvian Association of
Veterinarians, info: lvb@apollo.lv

26-28 Voorjaarsdagen, RAI, Amsterdam. Info: www.voorjaarsdagcn.nl of
Eurocongress, attn. Voorjaarsdagen, PO Box 74713, NL-1070 BS
Amsterdam, fax: 31-20-6737306.

Mei

18/19 Veterinary Congress, Southeastern Veterinary Pathology
Conference, locatie: the Georgia Rural Development Center, info:
kfrazier@tifton.cpcs.peachnet.edu

25/1 juni Week van het Huisdier.

Vergaderingen &. Bijeenkomsten

Maart

19

19

21
21

21

23

Werkvergadering regio zuid Rund III, Molenwijk Boxtel, aanvang:
20.15 uur.

Jaarvergadering Werkgroep Geneeskunde Vleeskalveren, Motel \'Dc
Cantharel\', Ugchelen, 14.00 uur. Aanmelden: uiteriijk 3 dagen van-
tevoren per fax (013) 4676976, of e-mail: thewi@worldonline.nl
Vergadering Afdeling Noord-Holland.

Groepsvergadering Homeopatisch-werkende dierenartsen. Jaar-
beurs, Utrecht.

Vergadering GHwD, te Utrecht Jaarbeurscongrcscentrum in het
Beatrixgebouw van ca 19.30 - 22.30 uur.

Werkvergadering regio zuid Gezelschapsdieren, zalencentrum
\'Poort van Limburg\', Bassin 5 tc Weert, aanvang: 09.30 uur. Opgave
bij W.L.J. Oosse (0475) 593928, fax 077-4622831, e-mail: oosseca-
pelle@trefnl)

Maart

15
15

17-21

18
21
21
21
23

Cursussen

PAO-D cursus 02/129 Restauratieve Tandheelkunde GD.
PUOD (België)-cursus 19: Gebitsverzorging bij het paard.
Seminar Veterinary Critical Care and Emergency Medicine, Fort
Lauderdale, www.thevetinstitute.org, phone (954) 5685534 (voice &
fax). The Institute, 2816 NE, 37\'^ Street, Ft. Lauderdale, FL 33308,
USA.

PAO-D cursus 02/401 O.R. Pluimvee.

PAO-D cursus 02/114 Casuïsriek Maagdarm, GD.

Erkenning Rund ABC. Tevens 26 en 27 februari.

PAO-D cursus 02/220 InsemAn, Rund. Tevens 20 en 27 februari.

PAO-D cursus 02/507 Keuren bij Endurance, Paard.

-ocr page 247-

AI na 3 minuten
^ begint de wericing

Met Cobactan 2,5% worden al enkele minuten na toediening hoge serum-
concentraties bereikt. Met alle voordelen van dien: herstel van voeropname
bij zeugen en biggen en herstel van groei bij vleesvarkens. ^

Cobactan® acute problemen moet je acuut aanpakken

r Mycofarm mwM

OOG VOOR DE PRAKTIJK

eningen en ernstige E.coli mastitis bij rund; E coli sepsis bij kalf en MMA bij varkens. Dosering rund 1 mg/kg LG:

Cobactan 2,5%. Diergeneesmiddel UDA. Cefquinome 25 mg per ml. Ter behandeling van bacte

kalf, varken: 2mg/kg LG. Wachttijd rund: vlees 5 dagen, melk \\ dag; varken: vlees 3 dagen. PVE/IK8 wschtijd vlees: U dagen. Contra-indicaties: overgevoeligheid. Reg,NL 09886. Zie voor volledige informatie de bijsluiter

DIERENKLINIEK HATTEM (zes dierenartsen, met aparte vestigingen voor paarden en gezelschapsdieren) zoekt per direct:

dierenarts m/v

Het zwaartepunt van de werkzaamheden zal liggen op paarden en gezelschapsdieren, daarnaast wordt ook inzetbaarheid in de diensten in de
rundveesector verwacht. Enige ervaring is een vereiste.

Geboden wordt een fulltime functie. Arbeidsvoorwaarden volgens KNMvD-normen.

Sollicitaties binnen veertien dagen naar Dierenkliniek Hattem, Eikenlaan 9, 8051 BD, Hattem, ter attentie van C.J. van Selm.

Dierenarts (m/v) gevraagd

Drukke praktijk in Amsterdam-Noord zoekt dierenarts voor 28 uur, op woensdag, donderdag en vrijdag, liefst wonend in de regio Amsterdam.
Pas afgestudeerden ook welkom. Overname op middellange termijn mogelijk. Geen weekend- en avonddiensten. Info kliniek op wvw.dieren-
artschristenhuis.nl

Sollicitaties, voorzien van cv en toekomstplannen, richten aan; mevrouw E.F. Christenhuis, Oudorperstraat 18,1023 SW Amsterdam.

Wij zijn een DIN en ISO 9001: 2000-gecertificeerde praktijk in het noordwesten van Duitsland, circa 100 km over de grens. Bij ons werken vijftien dierenartsen.
De praktijk beschikt over een laboratorium onder leiding van een gekwalificeerde patholoog-anatoom. Onze werkzaamheden liggen in de bedrijfsbegeleiding van
varkens-en runderbedrijven. Wij zijn op zoek naar een diCrCnartS (m/v)

die ons meehelpt de praktijk verder te ontwikkelen. Uw werkzaamheden gaan voor circa 70% in de bedrijfsbegeleiding van varkensbedrijven (zowel zeugen- als
ook mestvarkenbedrijven) en circa 30% in de begeleiding van roodvlees-kalverbedrijven liggen. Zelfstandig werken is noodzakelijk, jonge collegae worden ook
uitgenodigd te reageren! Zij worden ingewerkt onder deskundige leiding.

Basiskennis van de Duitse taal in woord en geschrift is nodig. Informatie: praktijk Dr. B. Kiene, de heer. G.T. Strijkstra, Am Hövel 12, 49439 Mühlen, Duitsland, tel.
(0049) 5492970100.

-ocr page 248-

Gezonder

hart en nieren

Fortekor helpt honden met hartinsufficiëntie én

katten aaet chronische nierinsufficiëntie

Fortekor is de eerste keus voor de behande-
ling van hartinsufficiëntie bij honden. Dit veilige
en effectieve medicijn heeft als werkzame stof
Benazepril: de meest krachtige ACE-remmer.
Vanaf nu is Fortekor ook geregistreerd voor de
behandeling van chronische nierinsufficiëntie
bij katten. Uitgebreid onderzoek heeft aangetoond dat
Fortekor de progressie van chronische nierinsufficiëntie
aanzienlijk vertraagt. Het verlicht de symptomen
i en verbetert de levensverwachting én de levens-
FORTsms kwaliteit van de kat. Eén dosis Fortekor per dag
is al voldoende voor het gewenste resultaat.
— Met Fortekor bent u in staat om met één
medicijn twee van de meest voorkomende en
levensbedreigende ziektes bij honden en katten op doel-
treffende wijze te behandelen.

FORTEKOR\'

Laat hart en nieren beter functioneren

w 5 be»« per t3t>l« 5 fi^ t)enazetinl hytinxhioride. fortetor 20 bara per labW 20 rr^ benaaptil hydrochltande Indicatie Hond: Voor de d^iikse behandeling, ab a

* of congestie« canJiorTiyopstriie, Oe behandeling kan «en »ertete«^

wapw bi) de behandding mei het dH/relxajm: fwoernide v<

mg gsvenbij honden met mabgu ernstig hartlalen t^: Voor de d^i|kse behande*^ als syTrtplDnuttschebet^ndelir^varictmni^ Doeldier

benazepnl Dosering en wijze van toediening Fonekor ts bestemd voor orale loediening en d«nt éénmaal per dag (e worden (oegediend. Hel Kan met of zorxJer voedsel worden verstrekt. Oe duur van de behandeling s ongdimiteenf. De dosenng voor de hond

Hond, Kat Contra-indicatie: een bekende allergie .... . - -

Is minimaal 0.25 mg benazepril hy^lrochlorkJtfkg lichaamsgewicht per dag. Oe dosering wor de kat rs 0,5 mg benaapril hydrochlorkWkg llchaamsgewichl per dag. De dosering kan. indien klinisch noodzakelijk en op advies van de dierenarts, worden verdubbeld en dient éénmaal daa^ verstrekt le
Bij aanvang van de Itierape kan een sterke btoeddfukdakng optreden. In een zeer enliel geval kan wnoeidheid d sufheid waafgenomen worden. Reduceer, indien noodzakelijk, de dosering van hd diureticum bi| de hor« Fortekor kan de plasma creatinine concentratie doen toenemen bij he( begin
effect is gerelateerd aan de therapeutische werking van hel product weike de bloeddnit doet afnemen en is daaiom geen reden de therap« le stoppen behalve wanneet zich ook andere kknot^ie ^mptomen voordoen. Het wordt aanbevolen

(h N

OVARTl S

WWW, novartis.com

n 10 X 14 tableden Fortekor

de plasma ciBabninespM8elS(tgelmat«len\'wttn. zoals de gevwxxile is in gevallen van r^^ Verpakking Voor beide tabM^Doaes: doosje met Uister strip van Utablenenol doostemet bister stnpsi.

5 n« Reg NL 9772. Forteluy 20 rr« Reg NL 8614 Kanallsatiestatus UOA* Geregistre^ handelsmerk van Ncmn» Animal Health, Bazel, Zwitserland.

-ocr page 249-

In deze aflevering naast tv,>ee artikelen weer veel ingezonden brieven en een behoorlijk gevarieerd
aanbod van onderwerpen, waarbij een duidelijk overzicht van \'Diergeneeskundige richtlijnen in
Nederland vanaf 1 april 2002\'mij opviel.

Termen als Goede Veterinaire Praktijkuitoefening, vakbekwaamheid en kwaliteitsrichtlijnen komen
ons allen bekend voor. Het zal duidelijk zijn dat we dat als beroepsgroep ook graag uitdragen.
Het valt me daarbij op dat de dierenarts daarbij vaak één belangrijk aspect uit het oog verliest. Als
hij of zij wordt gefilmd ofgefotografeerd lijkt het mij vanzelfsprekend om dan zo goed mogelijk, of
zo veterinair mogelijk, voor de dag te komen! Niets is echter minder waar. Al enkele jaren geleden
heb ik de GGG op dit probleem gewezen toen in Elsevier Magazine een foto verscheen van een
collega die met een sigaar in de mond een kat stond te opereren. En neen, het bijbehorende artikel
had géén historisch onderwerp. Onlangs kreeg ik een tijdschrift onder ogen met een foto van een
dierenarts die zichtbaar een knie staat te opereren met alleen een jas en handschoenen aan, terwijl
de assistente gehuld in praktijkkleding de poot vasthield met alleen handschoenen aan. Een

gewrichtsoperatie.....enfm. De bijbehorende tekst, die ongeveer als volgt luidde \'We moeten ons

meer als professional opstellen \'kwam enigszins hilarisch over Verderop in hetzelf de blad een pagi-
nagrote advertentie van een buikoperatie-uitvoerende dierenarts en assistente - of zijn dit acteurs?
- maar zonder mondkapje en hoofdbedekking. Het is geen Goede Veterinaire Praktijk om zo te
werken, maar nog minder om dit te etaleren.

Uit
de

hoofdredactie

In het Tijd.schrift heeft u de laatste tijd misschien een rubriek gemist, namelijk Nieuws uit de
Industrie? Helaas heeft de redactie moeten beslissen hier afscheid van te nemen. De rubriek
bevatte vaak verkapte commerciële informatie met een \'pseudo-wetenschappelijk aura\'. Alhoewel
de redactie nooit verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de inhoud van de artikelen in deze
rubriek, was de perceptie bij de lezer anders. Het simpele feit dat een product in deze rubriek in het
Tijdschrift werd aangeprezen, schiep al bepaalde illusies. Noch de Hoofdredactie, noch de
Bureauredactie kon echter garanderen dat de geboden informatie klopte. Toetsing hiervan door
derden bleek bovendien tot op heden niet haalbaar Alhoewel de dierenartsen op vele manieren ken-
nis kunnen nemen van productinformatie, zullen sommige lezers van het Tijdschrift het verdwijnen
van deze rubriek misschien toch als een gemis ervaren. Wie weet beleeft de rubriek in de toekom.st
wel weer een wedergeboorte, maar dan toch omkleed met de nodige garanties voor de kwaliteit
ervan. We zullen zien...

i

Paul Overgaauw

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 250-

^ i

4 «<

■\'s\'»

De neusenting tegen kennelhoest

ScherirgPlou^SÄjlmal Health

EXPERTISE Ö mm I T M E_N T . . . V A L U E

INTRAC Samenstelling: Per flacon: Lyofilisaat: Bordetella bronchiseptico S-55; Solvens: Aqua purificala ad 1.4 ml. Regislraliehouder: SCHERING-PLOUGH N.V.,
Stollestraot 73, B-I 180 Brussel, België. Registralienummer/Konalisotieslatus: Reg. NL 1603 UDD. Verdere informatie Is op aanvraag beschikbaar.

Schering-Plough Animal Health, Maarssenbroeksediik 4, NL-3606 AN Moarssen, Tel.: 030/241.43.68 ©1998 Schering-Plough B.V. Alle rechten voorbehouden

-ocr page 251-

Cezondheidsverbetering in de varkenshouderij
door toepassing van bedrijfssystemen

Project \'Schone varkensstromen\' 2 i

Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 219-25

j. M. Smits\' en J.W.M Merl<s\'

Oorspronkelijke artikelen

Samenvatting

In het kader van het project \'Schone varkenstromen\' is er
een overzicht gemaakt van de verschillende varkenshoude-
rijsystemen die worden beschreven in de literatuur. Deze
systemen zijn beoordeeld op hun mogelijkheden voor ge-
zondheidsverbetering ten aanzien van de in Nederland van
belang zijnde pathogene varkenskiemen. Op basis van deze
informatie zijn de varkenshouderijsystemen gerangschikt.
De systemen die onder Nederlandse omstandigheden het
meeste kunnen bijdragen aan het beheersen en/of vrij-
waren van varkenspathogenen zijn ingedeeld in twee
groepen (met afnemende volgorde van effect):

I. Vanuit een bestaande populatie dieren vrijwaren. Dit
kan het beste door Embryo Transplantatie (ET),
Specific Pathogen Free (SPF), Piglet Snatching en
Segregated Weaning (SW).

II. Strategisch veterinair- en fokkerijmanagement. Dit
kan het beste door Freeze infection, test and removal.
Test and removal. Vaccinatie, Medicinale eliminatie,
Strategische medicatie en Genetische resistentie.

Uit de analyse blijkt dat bedrijfssystemen veel kunnen
bijdragen aan het verbeteren van de gezondheid van de
dieren op een bedrijf, maar de \'biosecurity\' maatregelen
die op het bedrijf worden toegepast zijn zeker van even
groot belang.

Summary

Improved pig health with farm management systems

A.S pari ofthe project \'Clean pigs\'. an inventory was made ofthe different
pig farm management systems described in the literature. These systems
were evaluatedfor their potential use in improving animal health, focusing
on the pathogens important in the Netherlands.

The most promising systems for the control and/or eradication ofpig patho-
gens in the Netherlands can he divided into two groups (with decreasing ef-
fect):

I. Eradication from an existing positive population. The best systems for
this are Embtyo Transplantation (ET). Specific-Pathogen Free pigs
(SPF), Piglet Snatching and Segregated Weaning (SW).

II. Strategic veterinary and breeding strategies. The best systems for this are
Freeze infection, lest and removal. Test and removal. Vaccination.
Medical elimination. Strategic medication and Genetic resistance.

Farm systems can be a big help when trying to improve animal health, but
the \'biosecurity \'measures on the farm are at least of equal importance.

\' IPG. Institute for Pig Genetics B. V

^ Correspondentie met: Han Smils. IPG. Institute for Pig Genetics B. V. Schoenaker 6.
Postbus 43. 6640AA Benningen. Tel. 024 ~ 6779999. e-mail: Han.Smits@TOPIGS.com

Inleiding

Terwille van een gezonde en rendabele varkenshouderij is er
door de Nederlandse varkensfokkerij-organisaties het initiatief
genomen voor het project \'Schone varkensstromen\', om daar-
mede tevens in te spelen op de veranderende vragen vanuit de
markt (3,4, 24). Met het project wordt beoogd de gezondheid
van de Nederlandse varkensstapel te optimaliseren door het
vergelijken en evalueren van methodes van dierverplaatsing en
bedrijfssystemen in de varkensproductieketen en met name die
van fokvarkens. Dit alles uiteraard met behoud van de goede
genetische eigenschappen van het varken.
Het project is opgedeeld in drie fasen:

I. Inventarisatie. In deze fase is er een uitgebreid onderzoek
gedaan naar het belang van de verschillende varkensziek-
ten binnen de Nederlandse varkenshouderij. Daarnaast
heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de bedrijfs-
systemen die er op de wereld toegepast worden en zijn hun
mogelijkheden bekeken ten aanzien van de verbetering van
de varkensgezondheid. Als laatste is er in deze fase een in-
ventarisatie uitgevoerd naar de risicofactoren voor de in-
sleep en verspreiding van de diverse kiemen op een bedrijf

II. Evaluatie van ingebrachte structuurvarianten. De in fase I
vergaarde informatie is in fase II gecombineerd en enkele
van de voor de Nederlandse varkenshouderijsituatie beste
alternatieve bedrijfssystemen zijn geselecteerd.

III. Toetsing, implementatie en evaluatie. Van de lijst van alter-
natieven uit fase II is de meest perspectiefrijke uitgekozen
en deze is in 2000 en 2001 getoetst.

Het project wordt uitgevoerd door IPG (Institute for Pig
Genetics B.V) in opdracht van de varkensfokkerij-organisaties
TOPIGS en Dumeco Breeding. De financiering komt van het
DiB (Diergezondheid in Beweging; LNV en PVE) en de fok-
kerij-organisaties.

Een groep van deskundigen begeleidt \'Schone varkensstro-
men\'. Deze groep bestaat uit prof dr. ir. E.W. Brascamp
(Leerstoelgroep Fokkerij en Genetica WU), dr. ir. K. Frankena
(Leerstoelengroep Dierhouderij WU), prof dn J.H.M.
Verheijden (Hoofdafdeling Gezondheidszorg Landbouwhuis-
dieren FdD), dr. PC. Vesseur (halverwege project van PV naar
PVE overgegaan), dr. L. Vellenga (halverwege project van
PVE naar PVD overgegaan), drs. J.RH. Oskam (Dumeco
Breeding), drs. G.J. van Groenland (TOPIGS), dr ir. E. Knol
(IPG) en dr. ir. J.W.M. Merks (IPG).

Het onder I genoemde onderzoek naar het belang van de ver-
schillende varkensziekten binnen de Nederlandse varkenshou-
derij werd reeds beschreven (30,32). Thans volgt een beschrij-
ving van de bedrijfssystemen die in de wereld worden
toegepast in de varkenshouderij en welke daarvan voor de
Nederiandse omstandigheden speciaal van belang zijn.

-ocr page 252-

Materiaal en methoden

Voor het verzamelen van de diverse houderij-, fokkerij-, of
gezondheidstechnische bedrijfssystemen en hun eventuele
mogelijkheden voor de gezondheidsverbetering binnen de
varkenshouderij werd er een uitgebreide literatuurstudie ver-
richt (31).

Aan de hand van deze literatuurstudie en na overleg met de
deskundigen uit de begeleidingsgroep zijn 41 systemen met
elkaar vergeleken voor wat betreft hun moment van ingrij-
pen, hun dierziektekundig nut en de mogelijkheden voor
toepassing in Nederland. Voor de belangrijkste varkensziek-
tenyziektekiemen (30, 32) zijn vervolgens de systemen die
voor de Nederlandse varkensfokkerij en -houderij een meer-
waarde hebben geselecteerd.

Resultaten

In de literatuur is een zeer uitgebreid scala te vinden aan var-
kenshouderij-, fokkerij- en gezondheidstechnische bedrijfs-
systemen. Vaak verschillen ze maar op kleine punten en
komen ze in wezen in een aantal gevallen op hetzelfde neer.
Daarnaast kan de definiëring van één en hetzelfde systeem
verschillen in de tijd en blijkt soms afhankelijk te zijn van de
belangen van de auteur of organisatie.
De weergave met een korte beschrijving van 41 van de
meest relevante systemen heeft dan ook niet de pretentie
volledig te zijn, doch de niet vermelde systemen zullen geen
wezenlijke aanvullende bijdrage leveren. Enkele systemen
hebben een meer of mindere overiap; toch zijn deze apart
vermeld en in het kort beschreven, omdat zij in de literatuur
ook als zodanig vermeld worden.

Er heeft een indeling plaatsgevonden in een zestal groepen,
afhankelijk van de basis van het systeem.
Het betreft:

A. Scheiding tussen zeug en big

1. ET (Embryo Transplantatie)

Overzetten van embryo\'s van een donor- naar een recep-
tor-zeug (17).

2. SPF = Specific Pathogen Free ofwel MD = Minimal
Disease

Het opzetten van een varkenspopulatie waarvan de uit-
gangsdieren via een keizersnede geboren zijn (43).

3. Piglet snatching/snatch farrowing (pleegmoedersysteem)
Het direct tijdens de geboorte bij de biologische moeder
weghalen van de biggen en moederloos of bij een hoge
gezondheidszeug opfokken (28).

4. Isolated farrowing = geïsoleerd afbiggen

Zeugen werpen op aparte locatie, verwijderd van de
andere zeugen (40).

5. MEW = Medicated Early Weaning (gemedicineerd
vroeg spenen)

Zeugen werpen op aparte locatie. De biggen worden op
vijf dagen gespeend. Zeugen en biggen staan onder een
paraplu van medicatie (1).

6. MMEW = Modified Medicated Early Weaning
(aangepast en gemedicineerd vroeg spenen)

Zeugen werpen op eigen locatie (on-site). Spenen tussen
tien en 21 dagen. Met minder, gerichte medicatie (11).

7. SEW = Segregated Early Weaning (vroeg spenen met
scheiding)

Spenen vóór 21 dagen met opfok op aparte locatie (9).

8. SW = Segregated Weaning, ook vernoemd als ASR =

Age Segregated Rearing, IW = Isolated Weaning, OW =
off-site weaning of SDC = Segregated Disease Control
(spenen met scheiding)

Spenen na 21 dagen met opfok op aparte locatie (8).

9. ISOWEAN® (sterk vergelijkbaar met MMEW)
Zeugen on-site laten werpen met spenen op maximaal 21
dagen. Opfok op andere locatie gedurende vier weken,
gevolgd door een volgende periode van vier tot zes weken
op andere locatie. Het afmesten of opfok tot inzet vindt
vervolgens op een vierde locatie plaats (19).

10. Conventionele 2-site (on/offsite) (conventionele 2-loca-
tiesysteem)

Dekken/dracht/werpen/opfok tot 25 kg vindt op één
locatie plaats en afmesten of opfok tot inzet in aparte
stal (on-site) of andere locatie (off-site). In de
literatuur wordt on- en off-site door elkaar gebruikt met
herhaaldelijk een andere uitleg. Berust in principe op de
zeer grote Amerikaanse bedrijven, waarbij ook op één
locatie een grote afstand tussen de stallen mogelijk is (18).

11. Conventionele 3-site (on/offsite) (conventionele 3-loca-
tiesysteem)

Dekken/dracht/werpen vindt op één locatie plaats,
spenen en opfok tot 25 kg in andere stal (on-site) of op
andere locatie (off-site). Afmesten van 25 kg tot slacht-
gewicht of opfok tot inzet weer in een andere stal
(on-site) of andere locatie (off-site; 18).

12. Modified 2-site, ook wel modified 2-site ofwel off-site
weaning genoemd (on/off site) (aangepast 2-locatie-
systeem)

Dekken/dracht/werpen/spenen in een aparte stal op één
locatie. Opfok en afmesten tot slachtgewicht of opfok
tot inzet in andere stal (on-site) of andere locatie (off-
site; 18).

13. Multiple site (multiple locaties)

Oorspronkelijk betekende dit all-in all-out per site. Per
fok/vermeerderingsbedrijf meerdere opfoksites met
daaronder meerdere mestsites. Het houdt het scheiden in
per site van de drie verschillende productie fases:

1. fok/vermeerdering tot spenen.

2. opfok van de biggen en

3. afmest of opfok tot inzetbare geit (16, 18,36).
Tegenwoordig wordt daar ook onder verstaan (zie ook
punten 10, 11 en 12):

conventionele 2-site, ook traditionele 2-site genoemd
(off-site)

Dekken/dracht/werpen/opfok tot 25 kg op aparte
locatie/bedrijf Afmesten van 25 kg tot slachtgewicht of
opfok tot inzet op een andere locatie/bedrijf
conventionele 3-site (off-site)

Dek/dracht/werpen vindt plaats op een aparte
locatie/bedrijf Van spenen tot opfok van 25 kg bevinden
de biggen zich op een andere locatie^edrijf Het af-
mesten van 25 kg tot slachtgewicht of opfok tot inzet ge-
beurt op een derde locatie/bedrijf
modified 2-site (off-site)

Dek/dracht/werpen/spenen vindt plaats op een aparte
locatie/bedrijf De opfok en het afmesten tot slachtge-
wicht of opfok tot inzet gebeurt op een andere
locatie/bedrijf

multiple isolated site production (multiple geïsoleerde
locatieproductie)

Vermeerdering en kraamstal bevinden zich op één loca-
de/bedrijf Alle gespeende biggen van één week gaan

-ocr page 253-

naar één aparte locatie/bedrijf eventueel samen met
biggen van dezelfde leeftijd van een andere vermeerde-
raar. Elke week wordt een andere locatie/bedrijf
gebruikt. Biggen na opfok tot 20-25 kg worden naar één
aparte mest locatie/bedrijf verplaatst.

14. P1-pool = Parity-1 pool (geltenpool, gilt pool)

Een aparte eigen opfok van geitjes vanaf spenen op
20-25 kg tot inseminatie of eind dracht; niet samen met
mestvarkens (wat veel in de VS gebeurt). Meestal op
eigen (vermeerderings) bedrijf in verband met betere
adaptatie. Te zien als voorraad van goed aan het bedrijf
geacclimatiseerde productiedieren (14).

B. Gezondheidsmanagement

15. Test and removal (testen en verwijderen)

Dieren testen op een bepaalde ziekte/ziektekiem en
aan de hand van de uitslag al of niet ruimen (2, 16).

16. Freeze infection, test and removal (infectie bevriezen,
testen en verwijderen)

Eerst toepassen van medicatie en/of vaccinatie, gevolgd
door individuele dieren testen en al of niet ruimen (2,16).

17. Medical elimination (medicinale eliminatie)
Specifieke en gerichte medicatie en/of vaccinatie toe-
passen (2, 16).

18. Strategical medication (strategische medicatie)
Specifieke en gerichte chemotherapeutica op een vast-
gesteld tijdstip inzetten (2,16).

19. Vaccinatie

Toediening van antigenen waardoor immuunstelsel
wordt geactiveerd (2, 16).

20. APF = Air Pathogen Free (pathogeenvrije lucht)

Dc aangevoerde lucht wordt kiemvrij gemaakt met
microfilters (21).

C. Fokkerijnianagement

21. Genetische resistentie

Door het toepassen van gerichte fokkerij dieren minder
of ongevoelig maken voor één of meerdere kiemen of de
gevolgen daarvan (6).

22. Rotatiekruising

Aanfokken van hybride gelten vanuit de eigen zeugen-
stapel, door middel van het alternerend inzetten van
verschillende rassen beren. Fokgelten worden dus
betrokken uit het eigen bedrijf (7,22).

23. Kunstmatige Inseminatie (KI, AI)

De zeugen worden doormiddel van kunstmatige insemi-
natie bevrucht, met vers sperma van een Kl-station of
eigen beren (27).

D. (her)Bevolkingstrategie

24. (partiële) Depopulatie/repopulatie (ontvolken en bevol-
ken)

Geheel of gedeeltelijk ruimen van een koppel om door
vervanging met van specifieke kiem(en) vrije dieren of
met doorbreken van de kiemcyclus binnen het bedrijf
(eventueel samen met medicatie en vaccinatie) een bedrijf
vrij krijgen van deze specifieke kiemen(en) (13,42).

25. AI-AO = all-in all-out

Hierbij worden alle dieren tegelijk in de afdeling/ stal/be-
drijf opgelegd en gaan er in principe ook weer
tegelijk uit (20). Als modificatie wordt regelmatig toege-
past (all-in not-all-out): het in fasen verwijderen van de
dieren (bijvoorbeeld mest\\\'arkens in een afdeling/stal).

26. GIBA = Plan 2000/GlBA (geïntegreerde bedrijfs all-in
all-out)

Een zeugenmoederbedrijf levert wekelijks hoog-
drachtige eerste of meerdere worps zeugen aan biggen-
productiebedrijven, waarbij strikte all-in all-out gehan-
teerd wordt. De biggenproductiebedrijven leveren aan
mestbedrijven met bedrijfs all-in all-out of bij grotere
mestbedrijven strikte afdelings all-in all-out (38).

27. Twee-fasen-systeem = two-stage development (isolatie
en adaptatie = quarantaine)

Te zien als gewenning van te introduceren dieren aan het
bedrijf = adaptatie, indicator van aanwezige bedrijfs-
problemen én vergaande voorkoming van insleep van
nog niet aanwezige pathogenen op het bedrijf via dier-
aanvoer = isolatie (12).

28. PSA geltenfokkerijsysteem = Pinsos Sant Antoni group
Een apart bedrijf dat geitjes aanvoert van een fokbedrij f
Op het bedrijf ondergaan de dieren eerst een acclimati-
satieperiode met vaccinaties. De gelten worden gesyn-
chroniseerd en geïnsemineerd en op 85 tot 90 dagen
dracht verplaatst naar een vermeerderingsbedrijf (5).

29. Pl-production herd = Parity 1 production herd (eerste-
worps productiesysteem)

een subfokbedrijf dat geheel werkt met gelten die na het
werpen worden afgevoerd. Er kunnen zowel Fl als F2
geitjes aanwezig zijn. Beertjes worden als ISOWEAN®
biggen verkocht.

of een vermeerderingsbedrijf dat alleen met gelten
werkt en die na het werpen afvoert (15).

E. Varkenswelzijn

30. Västergöt-systeem (Zweeds)

Een sterk op welzijn gericht systeem waarbij de zeugen
individueel afbiggen. Na tien tot vijftien dagen worden
de dieren verplaatst, samen met tien tot twintig andere
zeugen en tomen naar een groepshuisvesting, meestal in
diep strooisel (25).

31. SSF = specific stress free (specifiek stressvrij)

Het huisvesten van varkens in een omgeving waarin ver-
mijdbare specifieke stressoren nagenoeg afwezig zijn of
tot een minimum worden beperkt. De biggen blijven lig-
gen in de hokken waarin ze geboren zijn tot het moment
waarop ze als slachtvarken worden afgeleverd naar de
slachterij (29).

32. Biologische varkenshouderij

Systeem waarbij strikte voorwaarden gesteld worden
aan (ruw)voer, huisvesting en (veterinaire) handelingen
aan en met de varkens (25).

33. Scharrelhouderij

Systeem waarbij strikte voorwaarden gesteld worden
aan (ruw)voer, huisvesting en (veterinaire) handelingen
aan en met de varkens. Verschilt op specifieke punten
van het vorige systeem (41).

F. Bedrijfsmanagement

34. (twee) Drieweeks-systeem

Een systeem dat zo ingericht is dat er elke week een be-
paalde activiteit verricht wordt. De ene week spenen, de
volgende week de zeugen en gelten tegelijk insemineren
en de derde week werpen (eventueel nog verder beïnvloed
door het hormonaal opwekken ervan). De zeugen van het
bedrijf zijn hiervoor in (twee) drieweekse groepen inge-
deeld. Bij het drieweeks-systeem worden dan zeven groe-

-ocr page 254-

pen gemaakt en bij het tweeweeks-systeem tien groepen.
Het geheel vindt plaats in combinatie met all-in all-out,
afdeling week leeg, reinigen en desinfectie. De instroom
van gelten vindt meestal plaats met behulp van hormonale
synchronisatie (23).

35. sowpool = sowring genoemd als het functioneert binnen
een boerencoöperatie (zeugenpool)

Het \'leasen\' van hoogdrachtige zeugen. Deze zeugen
worden op een centraal bedrijf gehouden tot drie weken
vóór het werpen. Daarna worden de dieren verplaatst
naar \'satelliet\' bedrijven, waar ze afbiggen. Na het
spenen worden ze weer teruggeplaatst naar het centrale
bedrijf (25).

36. Specialisatie

Om inzet van grond, kapitaal en arbeid efficiënter te ma-
ken vindt er een specialisatie plaats in één productierich-
ting (bijvoorbeeld fokker/vermeerderaar, op fokker of
mester; vergelijk met het 2-site off-site systeem).

37. 1 -Site system (single-site) = farrow-to-finish (alle fases
op één locatie)

Alles, van insemineren tot afmesten, vindt op één locatie
plaats, in één grote ruimte, verschillende afdelingen of
verschillende stallen (16).

38. Gesloten bedrijf/systeem
In te delen als (16):

gesloten bedrijf = farrow-to-finish:

Gebruikt voor een bedrijf waar zowel de vermeerdering

als het afmesten van de vleesvarkens op één locatie

plaatsvindt. Eventueel wel aanvoer van fokgelten en/of

beren.

bedrijf met een gesloten systeem:
Strikt genomen een bedrijf waar in het geheel géén
dieren worden aangevoerd, dus met eigen aanfok (waar-
bij soms de term GOM-unit, grootoudermoederdieren,
gebruikt wordt. Er vindt alleen afvoer van dieren plaats
(biggen, fokdieren of vleesvarkens).

39. Piramidale één op één koppeling

In een piramidale structuur het strikt hanteren van vaste
contacten (aan- en afleveringen) tussen de bedrijven.
Een basisfokbedrijf levert steeds naar dezelfde opfok- of
subfokbedrijven, die steeds weer aan vaste afnemers
leveren. Van onderaf (aanvoer) gezien steeds één op één
koppeling, maar één bedrijf kan wel meer afvoeradressen
hebben (16).

40. Zuivere één op één koppeling

Eén basisfokbedrijf levert steeds naar één vast opfok- of
subfokbedrijf, die op zijn beurt steeds weer naar één vast
ander bedrijf levert. Veel in Amerika toegepast. De bedrij-
ven worden naar beneden toe steeds groter. Zowel van bo-
venaf als van onderaf gezien één op één koppeling (16).

41. Free range system (extensieve houderij)

Systeem waarbij de varkens op een extensieve manier
volledig buiten gehouden worden en zich terug kunnen
trekken in kleine hokken. Het vergt weinig investeringen
in gebieden waar de grond geen schaars productiemid-
del is (16). Dit systeem wordt nu ook gepromoot van-
wege welzijnsoverwegingen.

Deze systemen zijn per groep en bedrijfssysteem samenge-
vat in tabel 1.

Groep

scheiding tussen zeug en
big (1-14)

gezondheidsmanagement
(15-20)

fokkerijmanagement
(21-23)

(her) bevolkingsstrategie
(24-29)

varkenswelzijn (30-33)

bedrijfsmanagement (34-
41)

Bedrijfssysteem

1. ET = Embryo Transplantatie

2. SPF = Specific Pathogen Free ofwel MD =
Minimal Disease

Piglet snatching / snatch farrowing
Isolated farrowing
MEW = Medicated Early Weaning
MMEW = Modified Medicated Early
Weaning

SEW = Segregated Early Weaning

8. SW = Segregated Weaning

(ook vernoemd als ASR = Age Segregated
Rearing, IW = Isolated Weaning of SDC =
Segregated Disease Control)

9. ISOWEAN® (sterk vergelijkbaar met
MMEW)

10. Conventionele 2-site (on/off site)

11. Conventionele 3-site (on/off site)

12. Modified 2-site (on/off site)

13. Multiple site

- conventionele 2-site (off-site)

- conventionele 3-site (off-site)

- modified 2-site (off-site)

- multiple isolated site production

14. PI-pool = Parity-1 pool
(geiten pool, gilt pool)

15. Test and removal

16. Freeze infection, test and removal

17. Medicinale eliminatie

18. Strategische medicatie

19. Vaccinatie

20. APF = Air Pathogen Free

21. Genetische resistentie

22. Rotatiekruising

23. Kunstmatige Inseminatie (KI, AI)

24. (partiële) Depop./repop.

25. Al-AO = all-in all-out

26. GIBA = Plan 2000 / GIBA (geïntegreerde
bedrijfs all-in all-out)

27. Twee-fasensysteem = two-stage develop-
ment = isolatie en adaptatie = quarantaine

28. PSA geltenfokkerijsysteem = Pinsos Sant
Antoni group

29. P1 -production berd = Parity 1 production
herd = eerste worps productiesysteem

30. Vastergöt systeem (Zweeds)

31. SSF = specific stress free

32. Biologische varkenshouderij

33. Scharrelhouderij

34. (twee) Drieweeks-systeem

35. Zeugenpool = sowpool = sowring genoemd
als het functioneert binnen een boerencoö-
peratie

36. Specialisatie

37. I-Site system (single-site) = farrow-to-
finish

38. Gesloten bedrijf/systeem

39. Piramidale één op één koppeling

40. Zuivere één op één koppeling

41. Free range system

Tabel i. Bedrijfssystemen toegepast in de varkenshouderij met de meest gebruikte
synoniemen.

-ocr page 255-

Discussie

Uit het aantal van de gevonden bedrijfssystemen blijkt wel
dat er veel interesse bestaat en een groot belang gehecht
wordt aan het hebben van systemen, die met redelijke zeker-
heid, mits goed toegepast, een bedrijf of varkensstapel van
een ziekte kunnen vrijwaren danwel kunnen beheersen. Voor
de praktijk betekent dit dat het systeem rendabel, betrouw-
baar en gemakkelijk toe te passen moet zijn.
Bestrijden van ziekten is te onderscheiden in beheersen en
vrijwaren. Bij het beheersen wordt gestreefd naar het onder-
houden van een zo optimaal mogelijke weerstand bij de dieren
en het zo laag mogelijk houden van de infectiedruk. Methodes
die daarbij toegepast worden zijn onder andere een goed hygi-
ëneprotocol, klimaatregulatie, leeftijdsgroepscheiding, vacci-
natie en strategische medicatie. De bestrijding van de meeste
varkensziekten valt in Nederland in deze categorie; met
andere woorden deze ziekten worden getolereerd en er wordt
geprobeerd de gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
Bij het vrijwaren komt heel wat meer om de hoek kijken. Een
essentieel onderdeel van het vrijwaren van ziekten is het
hebben van een inzetbare diagnostische test met een hoge
specificiteit en vooral sensitiviteit. Is deze aanwezig dan kan
vrijwaring op de volgende wijzen plaatsvinden (16,35):

I. \'Ontruimen en herbevolken\': door alle dieren van een be-
drijf te verwijderen (of een nieuw bedrijf op te starten),
het bedrijf te reinigen, te desinfecteren en opnieuw be-
volken met gecertificeerd vrije dieren. Dit is binnen de
varkensfokkerij in Nederland bijvoorbeeld voor
Progressieve Atrofische Rhinitis (PAR) toegepast.

II. Toepassen van de \'test en verwijder methode\': alle dieren
worden getest en positieve dieren worden verwijderd. Dit
is in Nederland bij PAR en Pseudorabies (ziekte van
Aujeszky) uitgevoerd.

III. Het maken van een schaduwpopulatie uit een bestaande
positieve populatie (onder andere ook met PAR toegepast).
Deze methode wordt vaak toegepast samen met vaccinatie-
schema\'s met een markervaccin voor onderscheid van het
veldagens. Daarnaast worden vaak medicijnen ingezet om
dc infectiedruk cn de kans op besmetting te minimaliseren.
Er vindt een scheiding plaats tussen de ouderdieren en de
nakomelingen, vóórdat besmetting kan hebben plaatsge-
vonden. Op zijn vroegst in de ontwikkelingsfase van het
varken kan dit met embryotransplantatie (ET), wat later
door keizersnede (specific pathogen free = SPF), piglet-
snatching (direct tijdens/na geboorte), vroeg spenen
((Modified) Medicated Early Weaning ((M)MEW)) en het
na spenen scheiden van de biggen van de zeugen en over-
brengen naar een andere locatie (Segregated (Eariy)
Weaning (S(E)W), Isowean, multi-site system). De laatst
vermelde mogelijkheden maken gebruik van de maternale
immuniteit die de biggen via de biest van de zeug meekrij-
gen. Bij veel vrijwaringpogingen wordt in deze periode
vaak medicatie aan de zeugen en biggen verstrekt.

Een aantal van de vermelde systemen kan onder Nederiandse
omstandigheden niet toegepast worden vanwege de regel-
geving. Dit betreft SEW, MEW, MMEW en Isowean®
vanwege de wettelijke eis van spenen na de drie weken.
De vroege leeftijdsscheiding is echter wel één van de beste
methoden voor kiemeradicatie (10, 16, 26). Een aantal
andere systemen is vanwege de wettelijk toegestane aantal
aan- en afvoeradressen moeilijk uitvoerbaar, zoals multiple
site, GIBA, PSA, Pl-zeugenpools en zuivere één op één
koppeling. In Nederland is een speciale ontheffing nodig
voor het uitvoeren van SPF en piglet snatching.
Vrijwaring houdt niet alleen vrijmaken in, maar ook vrijhou-
den; wat bij diverse ziekten in Nederland een groter
probleem oplevert dan het vrijmaken. Rondom het bedrijf
moet dan een stringent pakket van biosecurity maatregelen
(maatregelen ter voorkoming van introductie in en versprei-
dingvan pathogenen op het bedrijf) toegepast worden. Daarbij
moeten de factoren waarmee de ziekteverwekkers het meest
waarschijnlijk binnen kunnen komen, afgedekt zijn. Als het
vrijhóuden op voorhand onwaarschijnlijk is moet uiteraard
niet begonnen worden met de poging tot vrijmaken. Dit geldt
in de huidige situatie bijvoorbeeld voor
Mycoplasma hyop-
neumoniae
(enzoötische pneumonie), Porcine Reproductive
and Respiratory Syndrome (PRRS, abortus blauw), influenza
en Streptokokken in varkensdichte gebieden en in een conventi-
onele stal. Deze kiemen kunnen namelijk over grote afstan-
den door de lucht verplaatst worden of heel gemakkelijk via
bezoekers of ongedierte worden binnengebracht.

Ondanks de problemen op de weg naar een hogere gezond-
heid kan het toch de moeite waard zijn. Er zijn een aantal
duidelijke voordelen aan een hogere gezondheid verbonden.
Er is een aanzienlijke productieverhoging mogelijk van meer
dan vijftien procent gecombineerd met een vergelijkbare
verbetering van de voederconversie (26,39), een afname van
het medicijngebruik tot dertig procent (39), een verbetering
van nagenoeg alle productieresultaten, waaronder een uni-
former eindproduct, verminderde mestproductie, minder
kans op residuen en een betere kans op het bestrijden van hu-
maan-pathogene kiemen (zoals bepaalde
Salmonella- en E.
co//-stammen). Als gevolg daarvan kunnen nichemarkten en
bepaalde exportmarkten beter beleverd worden, kan beter
voldaan worden aan de vragen van de consument en zal er
een imagoverbetering optreden. Naast deze lijst van posi-
tieve factoren zijn er een aantal niet te verwaarlozen risico\'s
en negatieve factoren aan een hogere gezondheid verbonden.
Er zullen investeringen gedaan moeten worden om de biose-
curity te verbeteren en zo de hogere gezondheidsstatus te be-
houden. Zo kunnen de gevolgen van herbesmetting groot
zijn en mogelijk kunnen andere kiemen problemen op gaan
leveren die nu als apathogeen beschouwd worden, zoals
Haemophilus parasuis (ziekte van Glässer). Het binnen de
kolom leveren van varkens van een bedrijf met een hogere
gezondheidstatus naar een bedrijf met een lagere status moet
met veel voorzorgen gedaan worden (via adaptatie; een nu
ook al sterk verwaarloosd onderdeel binnen de Nederlandse
varkenshouderij!).

Uiteindelijk zullen bij de keuze van de beste bedrijfssyste-
men en eradicatiemethoden de volgende punten overwogen
moeten worden:

• welke mate van zekerheid is gewenst?

• direct daarmee samenhangend: welke kosten kunnen ge-
maakt worden?

• wat is in de specifieke situatie voor het bedrijf de kans op
herbesmetting?

• is er voor de kiem een goede diagnostiek aanwezig?

• is de eradicatiemethode zelf voldoende getest?

• wat is het verwachte economische nut of voordeel van de
eradicatiemethode?

Vooral een tijdige scheiding van biggen van de zeug c.q.
scheiding van oudere biggen is de meest afdoende manier
voor gezondheidsverbetering. In de literatuur worden vooral

-ocr page 256-

Early Weaning en Segregation als belangrijkste beheersings-
en eradicatiemethode naar voren geschoven en kunnen me-
dicatie en vaccinatie hooguit bij een enkele specifieke kiem
een extra aanvulling bieden (8).

Gelet op de situatie in Nederland voor wat betreft de be-
drijfsvoering en aanwezige ziekten/ziekteverwekkers zijn in
afnemende volgorde van efficiëntie (en voor een deel ook
kosten) voor eradicatie aan te bevelen:

A. Vanuit een bestaande populatie dieren vrijwaren:

• Embryo Transplantatie (ET); vrijwaring is mogelijk
voor nagenoeg alle virale en bacteriële ziekten/ziek-
tekiemen (33, 34 en 37) er wordt onderzoek gedaan
ten aanzien van het Porcine Parvovirus (PPV).

• Specific Pathogen Free (SPF); vrijwaring mogelijk
van zeer veel ziekten/ziektekiemen (37). Risico ten
aanzien van de transplacentaire infecties: PPV,
Klassieke Varkenspest Virus (KVP),
Leptospira spp.,
PRRSV, Eperythrozoönose, Enterovirussen (Talfan,
Teschen), Swine Vesicular Disease (SVD, blaasjes-
ziekte), Stillbirth Mummification Embryonic Death
and Infertility (SMEDI), encefalomyocarditis virus
(EMCV),
Strongyloides ransomi (aaltjesworm).
Toxoplasma gondii en het pseudorabiësvirus. Het
transplacentaire risico is te minimaliseren door de
zeugen te screenen.

• Piglet snatching; van veel ziekten/ziektekiemen af te
komen (28). Er bestaat een risico ten aanzien van
Streptococcus suis, Escherichia coli, Staphylococcus
hyicus
en met de infecties die transplacentair op kun-
nen treden. Dit risico is te minimaliseren door de zeu-
gen te screenen en eventueel onder een paraplu te zet-
ten met vaccinatie en gerichte medicatie.

• Segregated Weaning (SW) volgens de Nederlandse
wetgeving is het op dit moment niet mogelijk te spenen
vóór de drie weken. Een aantal belangrijke ziekten
kunnen juist tussen de één en drie weken overgaan op
de biggen
(Lawsonia intracellularis (Porcine
Intestinal Adenomatosis (PIA)),
Salmonella, PAR
(Pasteurella multocida DNT ), Bordetella bronchi-
septica, Actinobacillus pleuropneumoniae
(eenzij-
dige longontsteking),
Mycoplasma hyopneumoniae,
Erysipelothrix rhusiopathiae
(vlekziekte), Porcine
Respiratory Corona Virus (PRC V)).

Eventueel samen met vaccinatie en strategische me-
dicatie is er af te komen van PIA,
Salmonella, PAR,
Bordetella bronchiseptica, App, Mycoplasma hyo-
pneumoniae
(bij deze laatste blijft er een risico op
herbesmetting door aërogene tranmissie). Er moet
daarbij wel gewerkt worden met SW en een aparte
opfokunit waar dieren gescreend kunnen worden
voor de aanwezigheid van de specifieke kiemen.
De overdracht (vooral van virussen) is mede afhanke-
lijk van een (strategisch) vaccinatieregiem op het be-
drijf en daarmee de mate van maternale immuniteit.
Het hebben van een stabiele immuniteit van de zeu-
gen is evenals bij piglet snatching hierbij van zeer
groot belang.

B. Door gezondheids- en fokkerijmanagement:

• Freeze infection, test and removal

• Test and removal

• Vaccinatie

• Medicinale eliminatie

• Strategische medicatie

• Genetische resistentie

Deze systemen zijn te gebruiken voor het eradiceren
van specifieke kiemen. Per ziekte moet er een proto-
col opgezet en uitgevoerd worden (8,35).

Eradicatie van ziektekiemen binnen de varkenshouderij in
Nederland is zeker mogelijk (4); dit is de afgelopen jaren be-
wezen met PAR, pseudorabiës en schurft. Bij een keuze voor
een geschikt eradicatie-programma moet hierbij vooraf de
pro\'s en de contra\'s naast elkaar gelegd worden. Voor be-
paalde pathogenen kan afhankelijk van de situatie gekozen
worden om een individueel bedrijf te vrijwaren, gezien de re-
latief kleine kans op overdracht via moeilijk te beheersen
wegen zoals bezoekers, luchtoverdracht of ongedierte, bij-
voorbeeld bij App (eenzijdige longontsteking) en specifieke
Sfl/woweZ/a-stammen. Voor andere pathogenen zal alleen
vrijwaring mogelijk zijn met een sectorbrede aanpak, zoals
bijvoorbeeld PRRS en
Mycoplasma hyopneumoniae (die
drie tot vier kilometer door de lucht kunnen overbruggen).
De varkenshouderij in Nederland zal moeten blijven probe-
ren om een duidelijke meerwaarde te bieden met hun pro-
ducten. En dit kan naast welzijn en voedselveiligheid heel
goed door het hebben van een hoge gezondheid. Bij het in-
ventariseren van de mogelijkheden van het inzetten van de
verschillende bedrijfssystemen komt zowel in de literatuur
als in de praktijk duidelijk naar voren dat de \'rand-
voorwaarden\' waarmee ze uitgevoerd worden wel eens be-
langrijker kunnen zijn dan het toegepaste systeem zelf. Met
deze randvoorwaarden worden de biosecurity-maatregelen
van de bedrijven bedoeld en de manier waarop er met de ge-
zondheid van de dieren in de hele kolom wordt omgegaan.
Met andere woorden, de grootste winst zit waarschijnlijk
niet in het toegepaste systeem maar in het goed in beeld heb-
ben en beheersen van de randvoorwaarden.

Literatuur

1. Alexander TJL. Medicated early weaning to obtain pigs free from tlic
patliogens endemic in the herd of origin. Vet Rec 1980; 106: 114-9.

2. Alexander TJL, and Harris DL. Methods of disease control. Leman,
B.E., et al. (editors) \'Diseases of Swine\', Wolfe Publishing Ltd., 7th
edition, Ames, Iowa: Iowa State University Press 1992: 808-36.

3. Anonymus. Streefbeeld varkens. Projectgroep Diergezondheid in
Beweging, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Taakdocument. 1995: 5 pp.

4. Anonymus. Op weg naar vrijwaring van specifieke infectieziekten in
de varkenshouderij. NRLO-rapport nr. 95/4, rapport van de NRLO-
Taakgroep \'Vrijwaring van specifieke ziektekiemen in de
Varkenshouderij\', 1995: 29 pp.

5. Ayllón S, Camprodon A, and Marco B. PSA gilt breeding system.
Proceedings of the 15th IPVS Congress, Birmingham, England, 5-9
July 1998; vol. 11:28.

6. Blancou J, et al. Genetic resistance to animal diseases. Scientific and
Technical review (OIE)l7(1), ISBN 92-9044-466-5, 1998: 392 pp.

7. Broeders FCAM, Vesseur PC, Kanis E en Vonk MC. Rotatiekruising in
de Nederlandse varkenshouderij Deel 1: zeugenhouderij.
Praktijkonderzoek Varkenshouderij, proefverslag P 1.162, 1996: 48 pp.

8. Clark LK, Hill MA, Kniffen TS, VanAlstine W, Stevenson G, Meyer
KB, Wu CC, Scheidt AB, Knox K, and Albregts S. An evaluation ofthe
components of medicated early weaning. Swine Health and
Production 1994;4:5-11.

9. Clark LK. SEW-control or elimination of Mycoplasma hyopneumoniae
and viruses. Swine Diseases Conference for Swine Practitioners,
Ames, Iowa, November 1995: 69-73.

10. Clark LK. New rearing technologies: influence on health, growth and
production economics of swine. Proceedings of the 15th IPVS
Congress, Birmingham. England. 5-9 July 1998; I: 281-8.

-ocr page 257-

11. Connor JF. Modified medicated early weaning. Proceedings of the
American Association of Swine Practitioners 1990: 261 -5.

12. Dcbuse NK. Isolation and acclimation of breeding stock: Is a standard
protocol possible? Proceedings of the American Association of Swine
Practitioners, Des Moines Iowa, 7-10 March 1998: 347-50.

13. Dee SA, Morrison RB, and Joo HS. Eradicating porcine reproductive
and respiratory syndome (PRRS) virus using two-site production and
nursery depopulation. Swine Health and Production 1993; 5: 20-3.

14. Dee SA, Joo HS, and Pijoan C. Controlling the spread of PRRS virus
in the breeding herd through management of the gilt pool. Swine
Health and Production 1995; 2: 64-9.

15. Dee SA. An overview of production systems designed to prepare naïve
replacement gilts for impending PRRSV challenge: A global perspec-
tive. Swine Health and Production 1997; 5 (6): 231-9.

16. Dial GD, Wiseman BS, Davies PR, Marsh WE, MolitorTW, Morrison
RB, and Thawley DG. Strategies employed in the USA for improving
the health of swine. Pig News and Information 1992; 13 (3): 111-23.

17. Hancock JL, and Novell GJR. Egg transfer in the sow. J Reprod Pert
1962; 4: 195-201.

18. Harris DL. Alternative approaches to eliminating endemic diseases
and improving performances of pigs. Vet Ree, 1988; 123:422-3.

19. Harris DL. The use of Isowean 3 site production to upgrade health sta-
tus. Proceedings, 11th Congress International Pig Veterinary Society,
1990:374.

20. Holden K. All-in, all-out. Proceedings Minnesota Swine Herd Health
Programming Conference, 1985: 32-9.

21. Huijben JJH, Loo DJPH van de. Wagenberg AV van, Swinkels J WGM en
Vesseur PC. Technisch functioneren van de Air Pathogen Free (APF)-
stal: luchtbehandeling en hygiënemaatregelen. Praktijkonderzoek
Varkenshouderij, ProelVerslag P 1.209, 1998; 44 pp.

22. Huiskes JH en Binnendijk GP. Rotatiekruising in de Nederlandse var-
kenshouderij. Deel 2: vleesvarkenshouderij. Praktijkonderzoek
Varkenshouderij, Proefvcrslag P 1.163, 1996: 28 pp.

23. Institute Technique du Pore. Mémento de l\'éleveur de pore. Paris, 1988:
67 pp.

24. Julicher CHM, Klink EGM van. Peuter G de, Schumer DL en Versteijken
GHJM. De toekomst van de diergezondheid: wie zal het een zorg zijn.
Projectgroep Diergezondheid in Beweging, Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij. 1993: 29 pp.

25.

26.

27.

28.

29.

30.

31.

32.

33.

34.

35.

36.

37.

38.

39.

40.

Lundeheim, N. Västergöt-systeem en Sowring. Persoonlijke medede-
ling 1998.

Mandrup M, and Madsen KS. Development and results of the Danish
SPF-pig production system. Proceedings of the 6th meeting of the
IPVS Congress, Copenhagen, Denmark, 1980: 364.
Polge C. Artificial Insemination in pigs. Vet Ree, 1956,68; 62-76.
Ross DR, and Cutler RS. Snatch farrowing - A new way of introducing
genes to a pig farm. Proceedings of the Australian Association of Pig
Veterinarians 1992.

Scheepens CJM, Tielen MJM en Wiepkema PR. Nieuwe mogelijkhe-
den tot het verhogen van de gezondheids- en welzijnsstatus van var-
kens door introductie van het \'Specific Stress Free\' (SSF)-systeem.
Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115(18): 837-46.
Smits JM. Belang varkensziekten in Nederiand \'Schone varkensstro-
men\'IPG-verslag 98-9, 1998:40 pp.

Smits JM. Beheersing en vrijwaring van varkensziekten middels be-
drijfssystemen. IPG-verslag 99-3, 1999: 56 pp.
Smits JM en Merks JWM. Het belang van de verschillende varkens-
ziekten in Nederiand. Tijdschr Diergeneeskd 2001; 126: 1; 2-8.
Swinkels JWGM en Vesseur PC. Programmagroep Integrale Structuur
voor Vrijwaring van infectieziekten bij varkens (ISV-varken).
Proefverslag P 1.128, 1995: 36 pp.

Thacker B. Multi-site segregation. Swine health and production 1998;
3 (2): 53-7.

Vesseur PC. G.I.B.A. (geïntegreerd bedrijfs-all-in-all-out).

Persoonlijke mededeling, systeemopzet 1985-1989.

Vrey P de. SPF-dierhouderij. Productveiligheid, kwaliteit en afzet van

roodvlees en pluimveevlees. Verslagen van de contactdag \'Naar den

vleze\'. Dienst Landbouwkundig Onderzoek, Ede, 1990; 5-11.

Waldman O, und Radtke G. Erster Bericht über Erfolge der

Bekämpfung der Ferkelgrippe durch die Riemser Einzelhüttenanlage.

BeriinerTieraerztlicher Wochenschrift, 1937, 53; 241-6.

Welink M. Keurmerken willen elkaar loef afsteken.

Boerderij/Varkens-houderij 1998; 83 (13): 4-7.

Young GA, and Underdahl NR. A diet and technique for starting pigs

without colostrum. Archives Biochemistry Biophysics, 1951,32; 449-

50.

Young GA, Underdahl NR, and Hinz RW. Procurement of baby pigs by
hysterectomy Am J Vet Res, 1955, 16; 123-31.

Eiwitdieet en de reproductie bij runderen

Referaat

Dietary protein and the reproductive performance of
cows.

R.A. Laven, and S.B. Drew. Vet Rec 2000; 145: 687-95.

Het betreft een hteratuurstudie over de gevolgen van het
verstrekken van een rantsoen met een hoog ruw eiwit
percentage (meer dan 18%) op fertiliteitparameters als tus-
senkalftijd, percentage drachtig na eerste KI, het op gang
komen van de oestrische cyclus en andere. De schrijvers
hebben niet alleen gekeken naar de hoeveelheid ruw eiwit
in kwantitatieve zin maar ook naar de samenstelling (meer
of minder verteerbaar en resorbeerbaar).
Veel onderzoekers constateren een negatieve invloed. Koeien
hebben na de partus een negatieve energiebalans en komen

door verhoging van het eiwitgehalte (om een hogere melk-

gift te bereiken) extra onder druk te staan.

Ook is er gedacht aan toxische invloeden van ureum en

ammoniak op de voortplantingsorganen en op de hormonale

huishouding door effecten op het ovarium, de uterus en de

hypofyse.

Bij hoogproductieve runderen is de functie van de lever
als ontgiftingsorgaan minder goed. Bepaalde enzymatische
activiteiten worden minder.

Gesteld wordt dat de meeste experimenten over genoemde
onderwerpen te beperkt van omvang waren. Soms ontbraken
controlegroepen.

Definitieve conclusies kunnen dan ook niet worden getrok-
ken.

J.PW.M. Akkermans

-ocr page 258-

Transgene koeien betekenen doorbraak in de
productie van innovatieve geneesmiddelen

Van melk tot medicijn

Tijdschr Diergeneesl<d 2002; 127; 226-30

M. Salaheddine\\ E.Tholei.^en M, Brink^

samenvatting

De continu groeiende vraag naar biomoleculen, zoals hu-
mane eiwitten, voor medische toepassingen is één van de
belangrijkste drijfveren voor de ontwikkeling van veilige,
grootschalige productiesystemen. Een veelbelovende be-
nadering is het produceren van deze biomoleculen in de
melk van transgene koeien. Door het toepassen van kern-
transplantatie kunnen transgene koeien op een zeer veilige
en efficiënte wijze gegenereerd worden, hetgeen een aan-
zienlijke tijdswinst levert ten opzichte van conventionele
fokmethoden. Dankzij deze technologische doorbraak
biedt het transgene koeienplatform een efficiënte, veilige
en kosteneffectieve methode om grote hoeveelheden bio-
farmaceutica te produceren en is daarmee van groot be-
lang in de ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen.

Summary

From Milk to Medicine

Transgenic cattle constitute a breakthrough in production
of innovative medicine

The continously increasing demand for biomolecules, e.g. human proteins,
for applications in human healthcare, is one of the main driving forces for
the development of safe, large-.scale production systems. One very promi-
sing approach is the production of biomolecules in the milk of transgenic
cattle. By using nuclear transfer technology, tran.sgenic cattle can be gene-
rated in a very safe and efficient manner, thereby offering a significant time
reduction when compared to conventional breeding methods. As a result,
that the transgenic cattle platform offers an efficient, .safe and cost-effective
method for producing large amounts of hiopharmaceuticals, which is essen-
tial to the development of innovative healthcare products.

Inleiding

De vooruitgang in medisch, genetisch en biotechnologisch
onderzoek heeft geleid tot een doorbraak in de behandeling
van uiteenlopende aandoeningen. Door de toenemende me-
dische en genetische kennis worden steeds meer ziektebeel-
den opgehelderd en in verband gebracht met een biochemi-
sche of een genetische oorzaak. Het blijkt dat eiwitten, zoals
antilichamen en enzymen, de mogelijkheid bieden thera-
pieën te ontwikkelen voor ziekten die tot dusver als onbe-
handelbaar geclassificeerd werden. Maar ook voor aandoe-
ningen waarvoor behandeling wel beschikbaar is, lijken deze
biomoleculen duidelijke voordelen te kunnen bieden boven
de meer gangbare chemische geneesmiddelen.
Erfelijke ziekten zijn een goed voorbeeld; aan veel van deze

\' Pharming Technologies B. V

^ Correspondentie: Mw. drs. Esther Thole, chemicus, Pharming Group N. V.. Postbus
451. 2300 AL Leiden. Fax: 31 (0)71 5247181. E-mail: e.thole(^pharming.com

ziekten ligt een genetisch defect ten grondslag waardoor het
lichaam bepaalde functionele eiwitten niet (in voldoende
mate) kan produceren. Een mogelijke oplossing is het toe-
dienen van het ontbrekende eiwit; zogenaamde vervan-
gingstherapie. Voorwaarde voor deze toepassing is dat het
mogelijk moet zijn om dergelijke complexe moleculen op
grote schaal te kunnen produceren. Dit is het punt waar bio-
technologie een rol van betekenis kan spelen. De continu
groeiende vraag naar biomoleculen (of biofarmaceutica) is
één van de belangrijkste drijfveren voor de ontwikkeling van
veilige, grootschalige productiemethoden.
De synthese van een groot aantal biomoleculen is dermate
complex dat lagere organismen, zoals bacteriën of gistcellen,
deze niet uit kunnen voeren. Om deze biofarmaceutica in een
actieve vorm te verkrijgen, werd tot voor kort celkweek in
zoogdiercellen gezien als de beste methode om menselijke
biomoleculen tot expressie te brengen. Grote nadelen van
deze methode zijn echter de hoge kosten en de beperkte pro-
ductievolumes. Juist op dit laatste punt levert het gebruik van
transgene dieren enorme voordelen. De productie van recom-
binante biomoleculen in de melk van transgene dieren, en dan
met name koeien, belooft een veilig en kosteneffectief pro-
ductieplatform zonder volume beperkingen te zijn.

In dit artikel wordt nader ingegaan op de verschillende me-
thoden om transgene dieren te genereren en wordt tevens
aandacht besteed aan de veterinaire aspecten die van belang
zijn bij het management van deze zeer bijzondere en kost-
bare dieren. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de
regulatoire aspecten die essentieel zijn bij de productie van
geneesmiddelen en die een grote impact hebben op het het
management van transgene dieren.

Productie van biomoleculen in melk

Transgenese behelst het veranderen van genetische informa-
tie met als doel het modificeren van een specifieke eigen-
schap van een organisme. Eén van de meest interessante toe-
passingen van transgenese is de genetische modificatie van
dieren voor de productie van (humane) recombinante eiwit-
ten in hun melk. Het productiepotentieel van melkvee is on-
geëvenaard. Terwijl \'klein\' vee als varkens, geiten en scha-
pen al snel tussen de 300 en 900 liter melk per jaar geven,
staat de opbrengst van een enkele koe, al0,000 liter per jaar,
absoluut bovenaan. Het expressieniveau, een maatstaf voor
de hoeveelheid eiwit per liter, van recombinante eiwitten ligt
normaal gesproken boven de 1 gram per liter (8,12,14). Voor
een groeiend aantal therapeutische toepassingen liggen de
geschatte volumes op 100 - 1000 kg eiwit op jaarbasis. Een
snelle rekensom leert dat een beperkt aantal transgene
koeien derhalve in de marktbehoefte kan voorzien.

-ocr page 259-

Met name voor die eiwitten die zeer moeilijk te verkrijgen
zijn kan het gebruik van transgene dieren een enorme door-
braak betekenen. De voorraad humane bloedstollingfacto-
ren, die gebruikt worden bij verschillende bloedaandoenin-
gen (zoals hemofilie) is een goed voorbeeld. Momenteel is
de beschikbare hoeveelheid bloedstollingsfactoren voorna-
melijk afkomstig uit gezuiverd donorbloed en -plasma, een
bron die beperkt beschikbaar is en het risico van virale be-
smetting met zich meebrengt. De productie van recombi-
nante bloedstollingeiwitten in celkweek biedt een veilig al-
ternatief, maar de productiecapaciteit is (te) beperkt.
Bovendien zijn dergelijke celkweeksystemen in het alge-
meen vrij kostbaar (4), wat leidt tot hoge kosten voor de be-
handeling van patiënten, bijvoorbeeld de kosten van behan-
deling met bloedstollingeiwitten voor hemofilie-patiënten
bedraagt rond de honderdduizend euro per patiënt per jaar.
Door deze hoge kosten is de therapie in ontwikkelingslanden
niet of nauwelijks voorhanden. Het productieplatform van
transgene dieren biedt niet alleen de mogelijkheid om vrij-
wel ongelimiteerde hoeveelheden therapeutische producten
te vervaardigen, maar kostenberekeningen tonen aan dat het
tevens een zeer kosteneffectieve methode is (1).

Genereren van transgene dieren

Micro-injectie

Transgene dieren worden gemaakt door een transgen, ofwel
de genetische informatie voor een bepaald humaan eiwit,
aan het erfelijk materiaal van het dier toe te voegen. Een
transgen kan bestaan uit een humaan gen, gekoppeld aan een
zogenaamde \'promoter\'. De promoter is een specifiek stuk
DNA dat ervoor zorgt dat het transgen uitsluitend actief is in
een bepaald weefsel of celtype, in Pharming\'s geval is dit de
lacterende melkklier (6). Aangezien de dieren het humane
eiwit uitsluitend in hun melk uitscheiden, zullen ze hiervan
geen nadelige gevolgen ondervinden.
Tot voor kort werd het transgen aan het dierlijke genoom toege-
voegd door middel van micro-injectie. Hierbij wordt het trans-
gen-DNA geïnjecteerd in de kern van 1-cellige embryo\'s,
waaruit zich, na terugplaatsing in een \'draagmoeder\', gezonde
transgene dieren kunnen ontwikkelen. Met name voor het rund
is dit proces bijzonder inefficiënt; meestal mislukt het integre-
ren van toegevoegd DNA, waardoor het merendeel van de kal-
veren niet transgeen is (2,3,11). Hierdoor zijn zeer grote aantal-
len embryo\'s en draagmoeders nodig, om één enkel transgeen
dier, een zogenaamd \'founderdier\' of\'stamdier\', te kunnen ge-
nereren. Via standaard fokmethoden kunnen vervolgens meer-
dere transgene dieren worden verkregen, aangezien de helft
van alle nakomelingen van het founderdier het transgen zal
overerven. Een productiekudde, bestaande uit meerdere vrou-
welijke nakomelingen van het founderdier, zal uiteindelijk de
melk leveren waarin het gewenste humane eiwit zich bevindt.
Het genereren van een transgene productiekudde via de bo-
venstaande methode is relatief inefficiënt en langdurig, het
gehele proces neemt ongeveer zes jaar in beslag. Recentelijk
is er echter een veel efficiëntere methode ontwikkeld, waar-
mee bovendien de tijdspanne voor het opzetten van een
kudde aanzienlijk verkort wordt. Deze methode is gebaseerd
op het gebruik van kerntransplantatie.

Kerntransplantatie

Kerntransplantatie behelst het inbrengen van een \'donor-
kern\' in een eicel, waarvan de eigen kern reeds is verwijderd
(zie figuur 1). Na kerntransplantatie ontstaat een embryo
waaruit zich, na terugplaatsing in \'draagmoeders\', een nor-
maal dier kan ontwikkelen. Tot voor kort was het succes van
deze methode afhankelijk van de aard van de donorkern die
afkomstig moest zijn van een zeer vroeg (pre-implantatie)
embryo. In dit stadium is de kern namelijk nog volledig on-
gedifferentieerd, dat wil zeggen cellen met dit soort kernen

Retrieve
totipotent
cells

Introduce
transgene

Select
transgenic
cell(s)

t=0 mo

Electro-fusion of cell(s);
i.e. Nuclear transfer(s)

Culture
transgenic
embryo(s)

Establish
pregnancies

t=9 mo

IT lY Iff

Birth transgenic calves
t=15 mo

rflTlT

Induce lactation; ~1L/cow
(1st protein characterization)

(Re)induce lactation; "SL/cow/day
(Increasing to 20L /day at t=33)

Figuur 1. Sclnematisclie weergave van de generatie van transgene runderen via kern-
transplantatie.

Retrieve
oocytes

Remove
nucleus

-ocr page 260-

kunnen nog iedere gespecialiseerde vorm aannemen zoals
bijvoorbeeld spier-, lever of hersencel. Recentelijk is men er
ook in geslaagd andere, reeds gespecialiseerde, cellen als
kerndonor te gebruiken (13). Hieronder bevinden zich ook
cellen die eenvoudig in het laboratorium gekweekt kunnen
worden en waarbij, via standaard technieken (transfectie),
transgen DNA kan worden ingebracht. Cellen waarbij het
transgen DNA succesvol is geïntegreerd zijn relatief eenvou-
dig te selecteren en te vermenigvuldigen tot grote aantallen.
Door deze cellen te gebruiken als kerndonor, kunnen grote
aantallen genetisch identieke transgene embryo\'s - en uitein-
delijk transgene dieren - worden verkregen.

Voordelen en beperkingen van kerntransplantatie

Zowel kerntransplantatie als micro-injectie kunnen gebruikt
worden om transgene embryo\'s en dieren te maken. Het ge-
bruik van kerntransplantatie voor het maken van transgene
dieren en transgene koeien in het bijzonder, biedt echter een
aantal grote voordelen:

- Aangezien uitsluitend kernen van geselecteerde - trans-
gene - cellen gebruikt worden, zijn alle resulterende em-
bryo\'s transgeen. Bij micro-injectie is dit proces veel inef-
ficiënter; één tot vijf procent van de geboren kalveren is
transgeen, doordat het geïnjecteerde DNA meestal niet in-
tegreert in het dierlijke genoom (3,11).

- Bij micro-injectie is er geen garantie dat het transgen uit-
eindelijk actief zal zijn in het gewenste weefsel. De plaats
in het genoom waar het transgen integreert is zeer bepa-
lend voor het expressieniveau ervan in de melk. Komt het
op een verkeerde plaats, dan kan het expressieniveau nihil
zijn. Dit integratieproces verloopt willekeurig en kan niet
gestuurd worden. Bij het gebruik van kerntransplantatie
worden de transgene cellen geanalyseerd om de integratie-
plaats van het transgen te bepalen. Slechts de cellen waar-
bij deze integratie goed heeft plaatsgevonden worden ge-
bruikt voor de productie van embryo\'s. De kans op het
verkrijgen van dieren met een volledig functioneel trans-
gen wordt daarmee sterk verhoogd.

- Indien, in geval van eiwitten die uit meerdere sub-eenhe-
den bestaan, verschillende transgenen tegelijk ingebracht
moeten worden, is micro-injectie door het lage integratie-
percentage van bij het rund nauwelijks bruikbaar. Het aan-
tal drachten dat moet worden gegenereerd is logistiek
gezien veel te kostbaar. Dankzij de bovengenoemde moge-
lijkheid tot selectie van de juiste transgene cellen is dit bij
kerntransplantatie geen probleem; immers alleen de cellen
die alle transgenen hebben opgenomen worden gebruikt.

- Kleine productiekuddes kunnen in relatief korte tijd wor-
den gegenereerd, zonder dat zeer tijdrovende fokprogram-
ma\'s noodzakelijk zijn. Immers, de transgene cellen wor-
den in het laboratorium vermenigvuldigd en elke cel kan
worden gebruikt voor het genereren van een embryo en
uiteindelijk van een transgeen dier. Het ontwikkelingstra-
ject van biofarmaceutische geneesmiddelen kan hierdoor
met twee tot tweeëneenhalf jaar worden verkort.

NB: Voor de meeste producten leveren kleine aantallen
koeien (5-10) ruim voldoende humaan eiwit (10-50
kg/koe/jaar) om de markt te voorzien.

- De meeste eiwitten - ook het humane eiwit in de melk -
worden nog \'nabewerkt\' door allerlei enzymen die in
melkkliercellen aanwezig zijn. De enzymsamenstelling in
deze cellen is onder andere afhankelijk van de genetische
achtergrond van het dier. Kerntransplantatie levert gene-
tisch identieke dieren, daarom mag worden aangenomen
het humane eiwit dat uit de melk gezuiverd wordt, kwalita-
tief consistent is; een eigenschap die zeer belangrijk is
voor medische toepassingen (7).

Naast de besproken voordelen van kerntransplantatie, brengt
deze technologie vooralsnog ook enkele nadelen en onvoor-
ziene factoren met zich mee. Allereerst leidt de onvolmaakt-
heid van de technologie tot een hoog percentage abortussen
(>70%), waarvan het leeuwendeel reeds plaatsvindt in het
eerste trimester (niet gepubliceerde resultaten). Op zich is dit
niet verwonderlijk; het verwijderen van de oorspronkelijke
kern uit een onbevruchte eicel (via een micro-manipulator)
is een manueel proces, waarbij de competentie van de eicel
om zich te ontwikkelen tot een normaal embryo kan worden
aangetast. Ook genetische factoren, aangegeven met \'im-
printing\', kunnen ertoe leiden dat de sequentie waarmee
(embryonale) ontwikkelingsgenen worden aangeschakeld
afwijkt van de normale situatie. Dat laatste kan resulteren in
gezondheidsproblemen van de dieren. Deze problematiek is
zeer waarschijnlijk gerelateerd aan de aard van de cellen die
voor kerntransplantatie worden gebruikt (5). Bij Pharming
wordt in essentie gebruik gemaakt van ongedifferentieerde
embryonale cellen, waarvan verondersteld mag worden dat
\'imprinting\' zeer beperkt afwijkt van de situatie zoals die
zich voordoet in een bevruchte eicel (9). De eerste resultaten
zijn in dit opzicht zeer bemoedigend. De mortaliteit onder de
meer dan vijftig kalveren die wij in samenwerking met een
Amerikaanse partner hebben gegenereerd bedraagt circa
twaalf procent, vergelijkbaar met het sterftepercentage van
kalveren in de traditionele melkveehouderij (10).

regulatoire en veterinaire aspecten van
transgene dieren

De ontwikkeling en productie van geneesmiddelen zijn ge-
bonden aan nauwkeurig omschreven regels en voorschriften.
Alvorens een geneesmiddel op de markt wordt toegelaten,
wordt het uitgebreid beoordeeld door registratiecolleges zo-
als de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en
de Europese Agency for the Evaluation of Medicine
(EMEA). Deze voorschriften hebben betrekking op alle as-
pecten van het ontwikkelingsproces van een nieuw product,
van de voorschriften waaraan een laboratorium moet vol-
doen, de wijze van documenteren en de klinische experi-
menten, tot aan de verpakking van het uiteindelijke genees-

-ocr page 261-

middel. Wat betreft het gebruik van transgene dieren voor de
productie van
een geneesmiddel is het basisprincipe \'dat de
biofarmaceutische producten van transgene dieren even vei-
lig en effectief moeten zijn als producten geproduceerd met
andere methoden\' (7). In Pharming\'s geval heeft dit grote
impact op de manier waarop niet alleen de transgene koeien
gegenereerd worden, maar ook op de huisvesting, het voed-
sel en de medische zorg van deze dieren. Daarnaast krijgen
transgene dieren vanwege hun bijzondere natuur en kost-
baarheid al specifieke veterinaire zorg. Pharming\'s uitgangs-
punt is het minimaliseren van alle risico\'s die gevolgen kun-
nen hebben voor de gezondheid van de dieren.
Enkele van de belangrijkste regulatoire en veterinaire aspec-
ten hebben onder andere betrekking op:

Het genereren van een founderdier

De herkomst van dieren die gameten of stamcellen doneren
en de dieren die als draagmoeder fungeren moet gedetail-
leerd beschreven worden, hierbij zijn soort, land van her-
komst, algehele gezondheid en stamboominformatie essen-
tieel. Daarnaast moet de gezondheid van deze dieren
uitgebreid geëvalueerd worden, onder meer door soort-spe-
cifieke tests uit te voeren. Gebruik van dieren afkomstig uit
landen waar
transmissible spongiform encephalopathies
(TSE) aangetroffen zijn wordt zeer sterk ontraden (7).

Beschikbaarheid van dieren en product

Het is zeer belangrijk om een strategie te ontwikkelen die ga-
randeert dat het gewenste product van een geschikt founder-
dier voor langere tijd beschikbaar is. Eenzelfde strategie
moet beschikbaar zijn met betrekking tot de consistentie van
het product, ook dit moet voor langere tijd gegarandeerd
kunnen worden. Eén methode is het opzetten van een sper-
mabank van het founderdier of het invriezen van embryo\'s.
Met kerntransplantatie dient zich een interessant alternatief
aan, aangezien het invriezen van transgene cellen reeds vol-
doende is om het genereren van nieuwe dieren te garanderen.
De achtergrond van deze nadruk op beschikbaarheid van
product is dat de producent van een geneesmiddel moet kun-
nen garanderen dat er voor patiënten altijd voldoende pro-
duct beschikbaar is.

Selectie van de productiedieren

Voordat een dier wordt toegelaten tot de productiekudde
moet het aan een aantal voorwaarden voldoen. Het moet ui-
teraard gezond zijn en vrij van besmettingen, maar het dier
moet ook in staat zijn voor langere tijd voldoende hoeveel-
heid actief product te produceren. Vooraf moeten de produc-
tieniveaus van ieder dier geanalyseerd worden en er moet
een criterium gesteld worden voor toelating tot de kudde.

r

Gezondheidscontrole

Er moet een gedetailleerde aanpak zijn waarin beschreven
wordt hoe de controle op de gezondheid van de dieren ver-
loopt. Van ieder dier moet gedurende de gehele levensloop
de gezondheidsituatie beschreven worden, inclusief toege-
diende medicijnen en vaccins. Indien haalbaar moet er een
zogenaamd \'sentinel dier\' aan de kudde toegevoegd worden;
een dier dat niet bijdraagt aan de produktie maar die wel op
dezelfde manier als alle andere dieren wordt behandeld en
waarop periodieke gezondheidsonderzoeken uitgevoerd
kunnen worden.

Huisvesting

Om de controle op de dieren zo groot mogelijk te maken en
de kans op ziekten te minimaliseren moet de behuizing van
de dieren aan een groot aantal voorschriften voldoen. De die-
ren moeten in een zo schoon mogelijke omgeving gehouden
worden. Voor koeien blijft het uitgangsprincipe nog altijd
een conventionele stal, echter er zijn bepaalde elementen
waar wel aanzienlijk meer aandacht aan wordt besteed. In
Pharming\'s farmaceutische boerderij in de Verenigde Staten
is er bijvoorbeeld een speciaal luchtcirculatiesysteem geïn-
stalleerd waardoor buitenlucht eerst gefilterd wordt voordat
het de stal in gaat. Alleen geautoriseerd personeel wordt op
de boerderij toegelaten en men moet altijd eerst douchen en
schone kleding aantrekken alvorens met de dieren in contact
te komen. De stal is zodanig opgezet dat deze zeer minutieus
schoongemaakt kan worden. Het stro waarop de dieren lig-
gen wordt uitgebreid onderzocht op de aanwezigheid van
pesticiden, dierlijke bestanddelen etc., voordat het de stal in
mag. Dit zijn slechts een aantal aspecten die van belang zijn
bij de huisvesting van dieren voorgeneesmiddelenproductie.

Voer

Het zal niemand verbazen dat deze dieren geen voer krijgen
dat dierlijke resten bevat en daarmee een risico levert op
TSE-besmetting. De samenstelling van het voer en de mate
van consumptie door ieder dier worden nauwkeurig bijge-
houden. De leveranciers van het voer zijn zorgvuldig gese-
lecteerd, en het voer wordt altijd via een microscopische ana-
lyse gecontroleerd op de aanwezigheid van dierlijke
bestanddelen of andere verontreinigingen, voordat het wordt
vrijgegeven.

Geboorte van de kalveren

Om de geboortes van de transgene kalveren zo gecontro-
leerd mogelijk te laten verlopen worden alle kalveren bij
Pharming via keizersnede geboren. Deze operaties worden
uitgevoerd in een speciaal daarvoor ingerichte vleugel van
de boerderij. Er is een uitgebreid veterinair team aanwezig
om zorg te dragen voor een goed verloop van de operaties en
de algehele gezondheidszorg van de dieren. Direct na de ge-
boorte krijgen de kalveren colostrum dat ingevroren voor-
handen is en wordt geleverd door een specifiek voor dit doel
aangehouden kudde. Periodieke bloedgasanalyse helpt om
vast stellen of de dieren voldoende vocht en voeding tot zich
nemen om een optimale gezondheid te garanderen.

-ocr page 262-

Conclusies

De technologische vooruitgang van de afgelopen jaren heeft
geresulteerd in een efficiënte en veilige manier om transgene
koeien te genereren die menselijke eiwitten in hun melk kun-
nen produceren. Het gebruikt van kerntransplantatie heeft
niet alleen de techniek op zich verbeterd, het heeft tevens ge-
leid tot een enorme tijdswinst in de ontwikkeling en produc-
tie van biofarmaceutische producten. Deze tijdswinst heeft
ertoe geleid dat het transgene koeienplatform naar voren ge-
komen is als een gedegen concurrent voor de meer conventi-
onele fermentatietechnieken. Het gebruik van transgene
koeien als productieplatform biedt een veilige en kosten ef-
fectieve methode om grote hoeveelheden biofarmaceutica te
kunnen produceren, het platform belooft daarom van zeer
groot belang te zijn in de ontwikkeling en productie van in-
novatieve geneesmiddelen voor niet- of slecht behandelbare
ziekten.

Literatuur

1. Bremel RD. Potential role of transgenesis in dairy production and rela-
ted topics. Therionol 1996; 50: 664-8.

2. Brink MF, Bishop MD, and Pieper FR. Developing efficient strategies
for the generation of transgenic cattle which produce hiopharmaceuti-
cals in milk. Therionol 2000; 53:139-48.

3. Chan AWS. Transgenic animals: Current and alternative strategies.
Cloning 1999; 1:25-46.

4. Datar RV, Cartwright T, and Rosen CG. Process economics of animal

10.

11.

12.

13.

14.

cell and bacterial fermentations: a case study analysis of tissue plasmi-
nogen activator. Biotechnol (NY) 1993; 11: 349-57.
Humphrys D, Eggan K, Akutsu H, Hochedlinger K, Rideout WM. 3rd
Biniszkiewicz D, Yanagimachi R, and Jaenisch R. Epigenetic instability
in ES cells and cloned mice. Science 2001 Jul 6; 293 (5527): 95-7.
Krimpenfort P, Rademakers A, Eyestone W, Van der Schans A, Van den
Brock S, Kooiman P, Kootwijk E, Platenburg G, Pieper F, Strijker R, and
De Boer HA. Generation of transgenic dairy cattle using \'in vitro\' em-
bryo production. Biotechnol (NY) 1991; 9: 844-7.
Points to consider in the manufacture and testing of therapeutic products
for human use derived from transgenic animals, 1995, U.S. Food and
Drug Administration, Center for Biologies Evaluation and Research.
Rijnkels M, Kooiman PM, Platenburg GJ, Van Dixhoom M, Nuijens JH,
De Boer HA, Pieper FR. High-level expression of bovine alpha s 1 -casein
in milk oftransgenic mice. Transgenic Res 1998; I: 5-14.
Strelchenko N, Betthauser J, Jurgella G, Forsberg E, Damiani P, Golueke
P, Pace MM, and Bishop MD. Use of somatic cells in cloning.
Proceedings: Genetically engineering and cloning animals. Meeting,
Park City USA, 1998.

USDA/APHIS/VS 1996; Part 1: Reference of 1996 Dairy Management
Practices. National Animal Health Monitoring System.
Wall RJ. Transgenic livestock: Progress and prospects for the fiiture.
Therionol 1996;45:57-68.

Wall RJ, Pursel VG, Shamay A, McKnight RA, Pittius CW, and
Hennighausen L. High-level synthesis of a heterologous milk protein in
the mammary glands of transgenic swine. Proc Nat Acad Sci USA 1991;
88: 1696-1700.

Wilmut 1, Schnieke AE, McWhir J, Kind AJ, and Campbell KH. Viable
offspring derived from fetal and adult mammalian cells. Nature 1997;
385:810-3.

Wright G, Carter A, Cottom D, Reeves D, Scott A, Simons P, Wilmut I,
Gamer I, and Colman A. High level expression of active human alpha-1 -
antitrypsin in the milk of transgenic sheep. Biotechnol (NY) 1991; 9:
830-4.

Van stal gehaald

door RenéZanderink, ISBN 905210428X.

Deze goed verzorgde uitgave heeft
als ondertitel(s): ons levend
erfgoed in woord en beeld, 70
authentieke huisdierrassen - van
paarden tot pluimvee - opnieuw ge-
waardeerd.

Naar diersoort gerubriceerd wordt
een overzicht gegeven van met
name in het verleden gebruikte ras-
sen waarna in de meeste gevallen een overstap gemaakt
wordt naar hedendaagse mogelijkheden.
In de inleiding wordt aangegeven dat het boek \'een represen-
tatie is van het omgaan met én het benutten van onze huisdie-
ren vanaf het laatste decennium vóór de eeuwwisseling\'.
Bij nader inzien blijkt echter een bonte verzameling dieren
de revue te passeren, die soms als ras, soms als regionaal
voorkomende variëteit gedefinieerd wordt, al geruime tijd
geleden uitgestorven is of aan een succesvolle comeback is
begonnen.

De schrijver heeft op veel manieren informatie verzameld, veel
bronnen geraadpleegd, waarna hij vaak met (zijn eigen?)
commentaar een tijdsbeeld schetst.

Boek
besprekin

Door de veelheid van de informatie maar vooral ook door het
verschil in herkomst van deze informatie, heeft het een wat
fragmentarisch, en soms zelfs een anekdotisch karakter.
Dit geldt ook enigszins voor de keuze van de diersoorten c.q.
rassen, waarbij de aandacht voor hun producten varieert tussen
een historische terugblik en een hedendaagse toepassing.
Uiteraard wordt aan al onze landbouwhuisdieren aandacht
besteed, van de verdwenen Overijsselsche koe tot de weer
volop in de belangstelling staande Nederlandse landgeit.
Ook hoenders, watervogels, duiven en honden komen aan
bod. Er wordt zelfs een uitstapje gemaakt naar bloedzuigers,
civetkatten (parfumkat van de Amsterdamse grachtengordel)
witte pauwen en \'de enig echte Zeeuwse oester\'.
Voor de lezer die breed geïnteresseerd is, bevat het boek een
hoeveelheid vaak vermakelijke, en soms zelfs smakelijke
informatie.

Jammer dat de veelheid aan adressen het boek wel snel
gedateerd maakt.

Antoinnette Kooper

-ocr page 263-

Teamwork

in de praktijk

H

Ï5

• • >>

VETERINAIR .MfOISCHE TECHNIFK,

InstruVet is uw partner op het gebied van veterinair medische
techniek. Wij zijn een dochter van de dierenartscoöperatle AtJV,
dit betekent voor u de zekerheid van vertrouwde service, uitste-
kende kwaliteit en natuurlijk het financiële voordeel van het
coöperatief inkopen. U kunt bij ons terecht voor een zeer
omvangrijk totaalpakket aan producten, waaronder apparatuur,
instrumentarium, verbandmiddelen en hechtniateriaal. Uiteraard
kunt u naast deze oroducten ook terecht voor deskundiu advies.

-ocr page 264-

WALTHAM

presenteert...

the shape

of the

future!

®

-IMIII.

.IIIK*
«■Ihi»

- «IIH JII
Maai«
in»"-

D.

lis»-\'"

kUTHAi

m

WALTHAM

Veterinary Diets

Een grote stap voorwaarts in acceptatie
met de nieuwe Portieverpakkingen voor de kat!

• Nu nóg smakelijker, waardoor betere acceptatie en therapletrouw bij zowel kat als eigenaar

• Smaaktest wijst uit: 90% van de katten prefereert Portieverpakking boven blik

• Gemakkelijk In het gebruik

• Innovatief en passend in huidige levensstijl

• Professionele uitstraling met duidelijke kleurcodering

De WALTHAM® Portieverpakkingen voor de kat zijn vanaf februari 2002 verkrijgbaar In plaats van de bllkvoedingen

©

VALTHAM^ i HAM \'^AirHWl" WAM HAM ^aiTIIAM VA LI HAM WAITHAM VU . VI^

©. © . I>. Ö . ©

Voor meer Informatie:
Waltham Veterinaire Service, Veghel • Telefoon 0413 - 38 33 19 • Fax 0413 - 34 02 29

-ocr page 265-

Interview Henk Jan Ormel, kandidaat voor de Tweede Kamer

\'Als dierenarts ben je ook architect....\'

Sophie Deleu

Hij is niet bang om het roer om te
gooien. Henk Jan Ormel, dieren-
3rts in hart en nieren, staat op het
lï^BHff^ff punt zijn activiteiten voor de prak-
tijk te beëindigen, om zijn carrière
^^^^^^^^ voort te zetten als politicus. \'Als de
kiezer dat wil tenminste.\' Een onge-
bruikelijke stap - nog niet zo lang
geleden moest de gemiddelde vete-
rinair niets hebben van \'de politiek\' - maar wel een gewen-
ste. Ormel weet als geen ander hoezeer de politiek de wet-
en regelgeving beïnvloedt. Wil je dus wat te vertellen heb-
ben in de samenleving-\'en dat willen wij als dierenartsen\'
- dan zul je juist daar je inbreng moeten hebben. De redac-
tie had een gesprek met Ormel over zijn beweegredenen en
over wat hij graag wil bereiken.

Henk Jan Ormel (46) is geboren in Utrecht en getogen in
Schiedam, waar zijn vader huisarts was. Na zijn militaire dienst
is hij diergeneeskunde gaan studeren want hij hield van dieren
en van buiten zijn. Hij noemt het zelfde gebruikelijke drijfveer
om voor dit vak te kiezen\'. Hij wist waar hij aan begon, want
vanaf zijn twaalfde heeft hij elke vakantie meegelopen met Paul
van Maanen, dierenarts te Cuijk. En natuurlijk ging hij na het
afstuderen (1983 ) linea recta de praktijk in. Hij kwam terecht
in Tilburg, waar Cor van Pinxteren zijn mentor werd.
Helemaal \'gewoon\' veriiep zijn carrière nu echter ook weer
niet, want hij associeerde inTilburg, maar vertrok na negen jaar
toch naar de praktijk Hengelo (Gelderiand). Waarom? \'Ik
wilde toch het alleriiefste werken in een plattelandspraktijk, ik
had genoeg van de stad.\' Ormel is kennelijk iemand die de daad
bij het woord voegt.

De praktijk Hengelo Gld. breidde van een tweemanspraktijk
uit naar een driemanspraktijk en is in 1999 gefuseerd met
buurtpraktijken tot een grote groepspraktijk: de Graafschap
Dierenartsen (twaalf associés en vijf dierenartsen-medewer-
kers).

En ook het gezin Ormel groeide intussen. Henk Jan en zijn
vrouw Jacqueline hebben samen vier kinderen. \'Ik zeg met na-
druk \'samen\'. We zijn een team en aangezien Jacqueline ook
actief is buiten het gezin, moeten we ons gezamenlijke organi-
satietalent aanspreken om aan alles toe te komen.

Bestuurlijk actief

Waarom nu de keuze voor de politiek? Zat dit er altijd al in?
Ormel geeft aan altijd wel bestuurlijk actief te zijn geweest.
Tijdens mijn middelbare-schooltijd en studie zat ik ook al in
besturen.\' Zo was hij ooit bestuurslid van de Diergenees-
kundige Studenten Kring, een ervaring waar hij nu nog steeds
veel plezier van heeft. \'Ik merkte toen voor het eerst hoe veel je
kunt bereiken als je samenwerkt. Besturen doe je echt niet al-
leen.\'

Thans is hij voorzitter van de dierenartsencoöperatie AUV Ook
hieraan beleeft hij grote voldoening. \'Ik ben er trots op dat wij
als dierenartsen zo\'n goed lopende onderneming hebben opge-
richt en laten groeien. Dat is uniek in de wereld.\' Op de vraag
waarom hij zich niet meer aangetrokken voelt tot de KNMvD
dan tot de AUV, gezien zijn ambities om maatschappelijk actief
te zijn, leunt hij hoofdschuddend achterover: \'Het is niet óf de
AUV óf de KNMvD. Ik ben zeer overtuigd lid van de KNMvD
en ik laat mijn stem daar zeker horen, bijvoorbeeld als alge-
meen bestuurslid van de Groep Practici Grote Huisdieren.
Alleen diende de bestuursfunctie bij de AUV zich eerder aan.
Overigens tot mijn genoegen, ik doe het met zeer veel plezier
De combinatie van \'een club\' en een \'een onderneming\' vind ik
heel effectief\'

Toch kiest niet iedereen die bestuurlijk actief is, voor de poli-
tiek. Wat is zijn drijfveer om zich te mengen in het maatschap-
pelijk debat? De politiek wordt er door professionals vaak van
verdacht \'geen verstand van zaken tc hebben\' en \'emoties te la-
ten prevaleren boven wetenschap\'. Zeker dierenartsen moeten
er vaak niets van hebben. Veterinaire politici zijn op de vingers
van één hand te tellen.

Ormel vertelt dat hij bij de varkenspestcrisis in \'97 tot het in-
zicht kwam dat de invloed van de politiek op het doen en laten

-ocr page 266-

van onder andere praktiserend dierenartsen, maar ook van die-
ren, heel groot is: \'De respectloze manier waarop de politiek
toen omging met de problematiek, heeft mij enorm geprik-
keld. Ik ben toen onmiddellijk lid geworden van het CDA en
heb mij aangemeld voor een aantal commissies.\' In deze com-
missies moest Ormel samen met anderen een standpunt voor-
bereiden, één inzake \'menswaardige medische technologie\'
en één inzake duurzame landbouw (commissie Veerman).
\'Want ik vind dat als je betrokken wilt worden, je ook iets
moet dóen.\'

Over zijn gezinsleven: \'Het vraagt het nodige
organisatietalent om samen aan alles toe te komen.\'

Van het één kwam het ander. \'Het standpunt datje aldus in een
commissie hebt voorbereid kan worden overgenomen als par-
tijstandpunt en zo kun je zelfs items in het verkiezingspro-
gramma krijgen\'. Ormel staat nu voor het CDA op nummer 33
van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer. Onderwerpen in
het programma waar hij warm voor loopt zijn de heroverwe-
ging van het non-vaccinatiebeleid, de bestrijding van dierziek-
ten -\'waarbij ik vind dat er onderscheid moet worden gemaakt
tussen ziekten die een gevaar vormen voor de volksgezondheid
en specifieke dierziekten\'- en I&R bij alle zoogdieren, inclu-
sief gezelschapsdieren.

Ormel: \'Je professionele inbreng wordt gevraagd. Neem het
UDD-beleii waar veel kritiek op is. Heb ik ook, maar ik vind
dat wij ons daar gewoon aan hebben te houden. De overheid
moet hier zelfs meer op toezien. Maar tegelijkertijd kunnen we
uit alle macht proberen om er iets aan te veranderen. Dat kan
via de politiek.\'

Sterk plichtsgevoel

Intrigerend is zijn \'drive\'. Wat verklaart zijn passie om zich
zodanig in te zetten voor de samenleving dat hij zelfs bereid is
zijn geliefde vak te verlaten? \'Allereerst voel ik een sterke
plicht om goed voor onze aarde te zorgen, om die op een nette
manier te kunnen doorgeven aan de volgende generatie\', legt
hij uit. \'Verder hecht ik veel belang aan solidariteit met de
zwakkeren in onze samenleving -denk hierbij aan ouderen en
zieken, maar ook aan dieren- en aan rechtvaardigheid. Zo \\ ind
ik dat het westen solidair moet zijn met de derde wereld. En ik
heb een groot respect voor de natuur en voor mensen die de
natuur voor ons beheren, zoals de boeren.\'
Ormel is dan ook zeer begaan met de landbouw, die naar zijn
smaak niet geliberaliseerd zou moeten worden: \'Ik geloof niet
dat liberalisering ons een vitale, duurzame sector oplevert, eer-
der een zeer monotoon landschap en voedsel dat niet conform
onze normen en waarden tot stand is gekomen.\' Hoe dat zo?
\'Stel dat alleen nog populieren rendabel in Nederiand zouden
kunnen worden verbouwd en het houden van koeien kan alleen
op een verliesgevende wijze, dan houden wij geen weide meer
over Die staan dan vol populieren, als je niet ingrijpt. En dat
ingrijpen moet de politiek doen.\'

Over beleidsvorming: \'Als je betrokken wilt worden in een
besluitvormingsproces, moet je je actief opstellen. Zorg dot
je op de hoogte bent en biedje medewerking aan.\'

Als liberalisering dan niet de weg is, hoe denkt hij het dan wel
aan te pakken? \'Ik vind datje boeren moet belonen voor land-
schapsbeheer. Voedsel is niet het enige product van de land-
bouw in Nederiand, ook landschap en cultuur komen eruit

vc>oK

politiek

-ocr page 267-

voort. En verder vind ik dat er iets tegenover mag staan dat
voedsel dat in Nederland is geproduceerd, tot stand is gekomen
volgens onze eigen normen en waarden. Je kunt niet van onze
boeren verwachten dat ze concurreren tegen landen waar de
productiekosten vele malen lager zijn en dan ook nog eens dure
welzijnsnormen in acht nemen. Dat levert nooit een gezonde
sector op. Zet de landbouw daarom regionaal op. En zorg dat
dierenwelzijn een NTI (non trading issue) wordt bij de WTO-
onderhandelingen.\'

Het verdedigen van dit standpunt is een kwestie van een lange
adem, want de trend is helemaal het liberaliseren van de han-
del, inclusief de landbouw. Ormel: \'Dat weet ik wel, maar er
komt al een tegenbeweging op gang: de anti-globalisering.\' Is
hij dan een anti-globalist? \'Nou... ik ben geen type dat op de
barricades gaat staan, maar sommige beweegredenen van de
anti-globalisten vind ik sympathiek.\'

Over de landbouw: \'Voedsel is niet het enige product dat
door de landbouw wordt voorgebracht. Ook landschap
en cultuur worden door boeren \'gemaakt\', volgens de
normen en waarden van onze samenleving. Dat mag
ook beloond worden.\'

Dierenartsen KNMvD

Als aanstormend politicus heeft hij vast en zeker een mening
over de KNMvD? Tenslotte kan hij er met een zekere distantie
naar kijken, aangezien hij ook vanuit een ander perspectief met
de vereniging van doen heeft.

\'Ik vind dat de huidige voorzitter. Ton de Ruijter, met heel veel
moed en heel voortvarend een aantal heikele punten bespreek-
baar maakt. Hij steekt zijn nek uit en dat is iets waar ik gewel-
dig veel respect voor heb. Sommige van die discussies, bijvoor-
beeld over integriteit, start je immers met onbekende uitkomst.
De kanteling van de vereniging is ook zo\'n punt.\' Verder vindt
hij dat er bij de KNMvD erg veel leden zich gedragen als \'de
beste stuurlui aan wal\'. \'Alhoewel zich tamelijk veel leden
actief opstellen, blijft een nog veel grotere groep akelig inert.
Tot er iets besloten wordt, dan hoor je ineens dat het anders had
gemoeten. Laat dan eerder van je horen, denk ik dan.\'
Verder moet Ormel van het hart dat dierenartsen te veel bezig
zijn met hun onderiinge verschillen. \'Ik vind dat het proces van
differentiatie en specialisatie zeker door moet gaan, want het is
de enige manier om je vak op professioneel niveau te blijven
uitoefenen, maar het onderscheid tussen een landbouwhuisdie-
renarts en een gezelschapsdierenarts is voor de burger niet inte-
ressant. Ook een gezelschapsdierencollega dient aanspreek-
baar te zijn als er een BSE-crisis is, bijvoorbeeld.\' Hij vindt het
derhalve verschrikkelijk belangrijk dat de onderlinge verbon-
denheid in stand wordt gehouden, naar elkaar, maar zeker naar
buiten toe. \'Je hoeft de verschillen niet te ontkennen, je kunt el-
kaars deskundigheid en mening heel goed respecteren, zonder
het met elkaar eens te zijn. Ik vind ook dat we als dierenartsen
te weinig het debat aangaan\', legt Ormel uit. \'Discussie komt
de kwaliteit van je standpunten ten goede.\'
Verder vindt hij dat dierenartsen zich goed moeten realiseren
dat ze gezamenlijk maar één imago hoog te houden hebben.
\'Als één willekeurige dierenarts er een potje van maakt, dan
schaadt hij ook mijn imago. Onze beroepsgroep heeft nog iets
van een gilde, dat betekent dat wij zelf voor onze integriteit
moeten waken. Ik vind het dan ook logisch dat wij zelf onze
praktijken laten certificeren.\'

Maatschappelijke verantwoordelijkheid

Als hij gekozen wordt als volksvertegenwoordiger, is
Ormel drie dagen in de week te vinden in Den Haag en twee
dagen \'in het land\' voor de broodnodige contacten met \'het
veld\'. Praktijk zit er dan niet meer in. Vindt hij dat niet
spijtig? \'Natuurlijk wel, ik ben practicus in hart en nieren.
Maar ook in de politiek voel ik mij op en top dierenarts. Ik
draag het beroep alleen op een andere manier uit. Ik zie dat
als een enorme uitdaging. Overigens vraag ik mijn be-
roepsgenoten om feedback te geven, ik zie mezelf als een
doorgeefluik.\'

Hij is wel blij dat hij tamelijk generalistisch is ingesteld (zo
is hij nog één van die practici die kleine én grote huisdieren
tot zijn takenpakket rekent). In de politiek wordt immers van
je venvacht dat je het algemeen belang dient. Volks-
vertegenwoordigers worden geacht aspecten van allerlei
aard mee te laten wegen in hun standpuntbepaling. Ormel:
\'Ik interesseer me voor meer dan alleen diergeneeskunde,
zoals de ontwikkeling van Europa, ontwikkelingssamenwer-
king, internationale veiligheid, ruimtelijke ordening, crimi-
naliteit, zorg en onderwijs.\'

Over de positie van de dierenarts: \'Je bent als dierenarts
niet verantwoordelijk voor onverantwoorde omgang
met dieren. Ik vind wel dat Je de plicht jegens het dier
hebt, om de samenleving erop te wijzen dat de normen
op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid
worden overschreden.\'

Wel heeft hij een uitgesproken opvatting over zijn beroep:
\'Een dierenarts draagt een grote maatschappelijke verant-
woordelijkheid, dus wij zullen onze activiteiten ook op maat-
schappelijk verantwoorde wijze moeten verrichten.\' Ormel
ziet de dierenarts als advocaat van het dier. \'Dat betekent niet
dat je verantwoordelijk bent als dieren op onverantwoorde
wijze worden gehouden, het betekent in mijn ogen dat je
erop wijst dat de fatsoensnormen worden overtreden, denk
maar aan het huidige non-vaccinatiebeleid. Dat kan heel
goed langs de politieke weg. Vandaar dat ik mij straks als
politicus nog steeds op en top dierenarts zal voelen.\'
Overigens vindt Ormel dat iedere dierenarts dit uit zou moeten
dragen. \'Je krijgt een fantastische, academische opleiding
cadeau. De samenleving mag daar best voor terugveriangen
dat je waarden en normen ten aanzien van de omgang met
dieren uitdraagt, of je nou praktiserend dierenarts, politica
of huisman bent. Dierenarts ben je en blijf je.\'
De uitgangspunten van zijn partij -het CDA- zijn hem op het
lijf geschreven: solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid,
rentmeesterschap en publieke gerechtigheid. Publieke ge-
rechtigheid heeft te maken met een betrouwbare overheid
die duidelijke grenzen stelt en dan ook zorgt dat die worden
gerespecteerd. Ormel: Als dierenarts sta je midden in de
samenleving. De interactie tussen mens en dier is heel
belangrijk. Niet alleen voor een gezonde, duurzame veehou-
derij, maar ook als gezelschap zijn dieren van toenemend
belang. Bijvoorbeeld voorouderen, of voorkinderen. Als wij
een professionele inbreng hebben, hebben we ook maat-
schappelijke impact.\' Hij is er duidelijk trots op dat hij deel
uitmaakt van een volwassen beroepsgroep met een grote
verantwoordelijkheid. \'Je moet zorgen dat je als dierenarts
niet alleen uitvoerder bent, je bent ook architect...\'

-ocr page 268-

Samenvattingen en discussie van geliouden voordracliten tijdens een één-daags wetenschappelijlc symposium ter gelegeniieid van liet afsclieid van dr. J.H.M.
Nieuwenhuijs, Veterinair Inspecteur van de Volksgezondheid, Keuringsdienst van Waren, gehouden op 27 september 2001 bij het Rijksinstimut voor
Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

De volgende voordrachten werden die dag gehouden:

- Microbiologische aspecten van voedselveiligheid in internationaal perspectief. Prof. dr. H.C. Wegener, Deens Zoönosen Centrum, Deens Veterinair
Instituut, Kopenhagen, Denemarken.

- Emerging virale voedselpathogenen en \'early warning\'. Mevrouw dr. M.RG. Koopmans, Laboratorium voor Infectieziekten Onderzoek, RIVM.

- Emerging bacteriële voedselpathogenen (inclusief antibioticumresistentie) en \'early warning\'. Dr. W. van Pelt, Centrum voor Infectieziekten
Epidemiologie, RIVM.

- Direct overdraagbare zoönosen en mogelijke effecten van veranderingen op macroniveau. Prof dr. A.D.M.E. Osterhaus, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Vectorgelieerde zoönosen en mogelijke effecten van urbane en rurale ecologische systemen. Ir. W. Takken, Laboratorium voor Entomologie, Wageningen
Universiteit.

- Parasitaire zoönosen en de mogelijke effecten van veranderingen op mieronivo. Mevrouw dr. J.W.B. van derGiessen, Microbiologisch Laboratorium voor
Gezondheidsbescherming, RIVM, en prof dr. E van Knapen, Hoofdafdeling Voedingsmiddelen van Dieriijke Oorsprong, Faculteit der Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht.

Microbiologische bedreigingen door
voedsel en dieren

Hieronder volgen de samenvattingen van de eerste drie voor-
drachten met discussie. In een volgende aflevering komen de
samenvattingen en discussie van de laatste drie.

Microbiologische aspecten van voedselveiligheid in internatio-
naal perspectief

Infectieziekten zijn met ongeveer dertien miljoen doden per jaar
(één op elke twee doden in ontwikkelingslanden) de belangrijkste
doodsoorzaak onder kinderen. Bovendien, ziekte gepaard gaande
met diarree is de op twee na belangrijkste doodsoorzaak ten ge-
volge van infectieziekten en is verantwoordelijk voor bijna twee
miljoen doden per jaar. Ziekte gepaard gaande met diarree wordt
vaak veroorzaakt door besmet voedsel en water.
De laatste jaren is de wereld verschillende malen getroffen door
explosies van nieuwe of opnieuw opduikende (re-emerging) in-
fectieziekten. De meeste daarvan waren zoönotisch.
De stijging in ontwikkelde landen van infecties bij de mens met
Salmonella en Shiga-toxine producerende Escherichia coli
(STEC) wordt toegeschreven aan de steeds verdergaande verti-
cale en horizontale integratie in de voedselketen. De pandemieën
ten gevolge van
Salmonella Enteritidis faagtype 4 en Salmonella
Typhimurium
DT 104 kunnen het beste worden verklaard door
verspreiding tussen landen van deze micro-organismen via (top-
)fokdieren gevolgd door verdere verspreiding binnen (nationale)
voedselketens. De grote explosies van voedselinfecties veroor-
zaakt door STEC kunnen gedeeltelijk worden toegeschreven aan
de horizontale integratie in de roodvleesindustrie.
Campylobacterjejimi/coli is de belangrijkste via voedsel overge-
dragen pathogeen in de meeste ontwikkelde en ontwikkelingslan-
den. De incidentie van campylobacteriose neemt toe. Er zijn veel
potentiële bronnen voor infectie bij de mens, zoals kip, rood
vlees, melk, water, diercontact. etcetera. Het relatieve belang van
de diverse bronnen is niet bekend, maar het zal waarschijnlijk van
land tot land variëren. De laatste jaren is er sprake van toene-
mende bezorgdheid over de mogelijke consequenties voor de
volksgezondheid van het gebruik van antibiotica als groeibevor-
deraar in de veehouderij. De gevonden relatie tussen het gebruik
van anti-microbiële groeibevorderaars en het ontstaan van re-
sistentie tegen belangrijke antibiotica, die beschouwd worden als
laatste redmiddel voor de behandeling van bepaalde infecties bij
de mens, heeft consumenten en politici vraagtekens doen zetten
bij de principes van onze modeme intensieve veehouderij. Dit
heeft geleid tot een verbod op het gebruik van een aantal groei-
bevorderaars in Europa en de vrijwillige terugtrekking van andere
middelen.

Beheersing van het probleem van de via voedsel overgedragen
zoönosen vereist een integrale aanpak, die de controle in elke
schakel van de voedselketen, van de productie van diervoeder tot
en met de keuken van de consument, zal moeten omvatten. Met
betrekking tot
Salmonella zijn er effectieve specifieke controle-
maatregelen ontwikkeld bij de levende dieren (\'pre-harvest\')
en de fase na het slachten (\'post-harvest\'), die met
bemoedigende resultaten in een aantal Europese landen zijn inge-
zet. Op dit moment zijn er geen specifieke bestrijdingsstrategieën
beschikbaar voor
Campylobacter, maar interventies in de verwer-
kingsfase gericht op reductie van de microbiële besmetting kun-
nen misschien een bijdrage leveren. Er is dringend meer onder-
zoek nodig otn tot beheersing van het probleem van
Campylobacter infecties bij de mens te komen. Algemene
hygiënemaatregelen zoals beschikbaar voor de verwerkingsfase
vormen, bij afwezigheid van specifieke bestrijdingstrategieën bij
de levende dieren, dc gebruikelijke methode voor beheersing van
de meeste andere via voedsel overgedragen pathogenen.
De groeiende internationale handel in dieren en voedsel
(-grondstoffen) vomit een toenemend risico voor de voed
sei veiligheid. Bovendien, de combinatie van toenemende
integratie in sommige sectoren en toenemende diversificatie in
andere sectoren (onder andere biologische landbouw en
veeteelt) kan leiden tot het optreden van tot nu toe onbekende
zoönosen danwel oude problemen met reeds bekende zoönosen
opnieuw doen introduceren.

Toekomstige mogelijkheden tot bewaking en beheersing van de
voedselveiligheid liggen in het optimaal gebruik maken van de
huidige nieuwe communicatiemiddelen en dataverwerkingsmo-
gelijkheden voor op informatie gerichte surveillance en onder-
zoek vanaf het niveau van het genoom tot op wereldniveau.
Bovendien dienen reeds beschikbare effectieve controleinetho-
den breder ingezet te worden daar waar dit nog niet het geval is.

Emerging virale voedselpathogenen en \'early warning\'

De rol van virussen als oorzaak van voedselinfecties wordt in toe-
nemende mate onderkend. Waarschijnlijk is dit vooral het gevolg
van verbeterde diagnostiek waardoor virale voedselinfecties va-
ker worden gedetecteerd. Daamaast speelt ook de schaalvergro-

-ocr page 269-

ting in de voedselproductie een rol van betekenis. Bij voedselin-
fecties door virussen hebben we primair te maken met humaan-
pathogene virussen die door fecale verontreiniging van mens op
mens worden overgedragen, waarbij voedsel en/of water als vec-
tor dient. Vaak zijn dat gelokaliseerde infecties, maar ook grote,
soms zelfs internationale explosies zijn beschreven waarbij ente-
rale virussen via fecale contaminatie of via besmetting door een
persoon in de producten zijn terechtgekomen. Bekend risico zijn
fecaal verontreinigde schelpdieren (oesters), maar ook voor an-
dere rauw geconsumeerde producten zoals bosvruchten zijn ex-
plosies beschreven. Hoewel verschillende enterale virusinfecties
voorkomen bij de mens, zijn vooral calicivirussen inmiddels be-
kend als oorzaak van voedsel- en/of watergerelateerde infecties.
Calicivirussen zijn kleine (circa 30 nm) RNA-virussen die voor-
komen bij mens en dier De familie
Caliciviridae is taxonomisch
onderverdeeld in vier genera, maar voedsel infecties zijn geasso-
cieerd met de virussen binnen het genus \'Norwalk-like virus\'
(NLV). Deze virussen komen veel voor: in Nederland worden
ruim 500.000 gevallen van gastro-enteritis per jaar veroorzaakt
door NLV en tientallen explosies in instellingen zoals ziekenhui-
zen en verpleeghuizen, die door GGD\'s worden onderzocht.
Explosies van gastro-enteritis waarbij voedsel meteen als
waarschijnlijke bron wordt aangemerkt, worden via de
Keuringsdiensten van Waren onderzocht. Hierbij is meestal geen
diagnose gesteld, omdat er nog onvoldoende geschikte methoden
zijn voor het betrouwbaar aantonen van virussen in voedsel.
In 2000 is door het RIVM een onderzoek gestart om te proberen
de proportie NLV-infecties die via voedsel worden overgebracht
nauwkeuriger te schatten. Daarbij wordt in sterke mate gebruik
gemaakt van moleculaire detectie en typeringen om bronnen van
infectie en transmissieroutes in kaart te brengen. De NLV zijn in-
middels gekarakteriseerd als een zeer heterogene groep virussen,
die op basis van genoomsamenstelling wordt onderverdeeld in
genotypes. Er zijn vijftien genotypes bekend die co-circuleren in
de populatie, maar hun aantal neemt nog steeds toe. Hoewel virus-
sen van verschillende genotypes alle een vergelijkbaar klinisch
beeld veroorzaken, zijn de verschillen groot, met tot zestig pro-
cent verschil in nucleotidc samenstelling van het virale genoom.
Deze eigenschap heeft nadelen voor de diagnostiek, die
gebaseerd is op amplificatie van een deel van het virale genoom
door middel van reverse-transcriptase polymerase kettingreactie
(RT-PCR). Door bij deze techniek gebruik te maken van delen van
het genoom, die essentieel zijn voor het venneerderen van NLV in
een gastheercel en daardoor sterk geconserveerd zijn (weinig
genetische verandering), is het toch gelukt om RT-PCR\'s te
ontwikkelen waarmee de hele groep NLV wordt aangetoond.
Daarmee werd aangetoond dat ook bij runderen en varkens NLV
voorkomen. Tot nu toe zijn de virussen die werden aangetoond bij
varkens en runderen verschillend van die bij de mens, maar
hun verwantschap is dusdanig dat het niet is uitgesloten dat
incidenteel zoönotische transmissie mogelijk is.
De grote diversiteit van NLV biedt het voordeel dat moleculaire
typering kan worden gebruikt voor bronopsporing en transmissie-
onderzoek. Dit wordt gedaan in een Europees samenwerkingsver-
band, gefinancierd door de Europese Unie (EU), waaraan twaalf
laboratoria deelnemen uit negen landen. Na de eerste fase van dit
onderzoeksproject wordt inmiddels op een gestandaardiseerde
manier epidemiologisch en virologisch onderzoek gedaan van ex-
plosies van gastro-enteritis. De informatie (zowel epidemiologi-
sche gegevens als virale sequenties) worden verzameld in een
centrale database bij het RIVM, die voor de partners direct toe-
gankelijk is via een beveiligde internetverbinding. Zodra één van
de deelnemende laboratoria een explosie onderzoekt.

kunnen de gegevens worden opgestuurd naar de
database, die automatisch aangeeft of een identiek virus elders in
Europa is gesignaleerd. Op deze wijze zijn in de winter van
2000/2001 vijf internationale voedsel infecties opgespoord.
Eén daarvan, waarbij via oesters een nieuwe variant werd
verspreid in zeven landen waaronder Nederland, heeft geleid
tot een grote verspreiding van deze varianten: in Nederland werd
de afgelopen winter 25 procent van alle onderzochte
explosies van gastro-enteritis veroorzaakt door deze variant
die nergens ter wereld eerder is gesignaleerd. De mogelijke
herkomst en verklaringen voor het epidemische verspreidingsge-
drag worden nog onderzocht. De oesters voldeden volledig aan de
microbiologische kwaliteitseisen die door de EU wettelijk zijn
vastgesteld.

De resultaten van deze onderzoeken laten zien wat de waarde is
van moleculaire typering in relatie tot bronopsporing en transmis-
sie-onderzoek, als er een systeem bestaat voor snelle gegevensuit-
wisseling. De vijf internationale voedselinfecties die in de winter
van 2000/2001 werden aangetoond zijn waarschijnlijk slechts een
topje van de ijsberg. Het onderzoek naar virussen als oorzaak van
voedselinfecties staat nog in de kinderschoenen en het NLV-werk
kan worden beschouwd als een model: NLV veroorzaken milde,
zelf-limiterende gastro-enteritis, die vrijwel met een schouderop-
halen kan worden afgedaan. Doordat deze virussen echter zeer
besmettelijk zijn en iedere tweede geïnfecteerde persoon klini-
sche verschijnselen ontwikkelt, zijn deze virussen de sentinels
voor problemen met de voedselketen. Wij kunnen daar lering uit
trekken: andere enterale virussen die minder onschuldig zijn (he-
patitis A, hepatitis E, of enterovirussen, veroorzakers van infecties
van het centraal zenuwstelsel met meningitis of encephalitis tot
gevolg), zouden uiteindelijk op eenzelfde manier internationale
explosies kunnen veroorzaken. Surveillance ondersteund door
moleculaire typering is daarbij een onmisbaar opsporingsmiddel.

Emerging bacteriële voedselpathogenen (inclusief antibioti-
cumresistentie) en \'early warning\'

Het volgen bij de mens van trends in het vóórkomen van voedsel
gerelateerde bacteriële infecties die maagdarmklachten kunnen
veroorzaken, vindt op continue basis plaats door laboratoriumsur-
veillance. Vanuit de streeklaboratoria betreft dit
Campylobacter
en Salmonella en vanuit vrijwel alle microbiologische laboratoria
Shiga-toxine producerende
Escherichia coli (STEC). Yersinia
spp. wordt sinds 1996 niet meer gesurveilleerd vanwege de lage,
stabiele, incidentie van de voor de mens pathogene stammen. De
incidentie van STEC is (zeer) laag vergeleken met het buitenland
en lijkt niet toe te nemen. Terwijl andere landen een sterke stijging
zien wordt er in Nederiand geen toename gezien van laboratorium
bevestigde
Campylohacter-\'mfecües. Epidemiologisch onder-
zoek schat dat jaarlijks ongeveer 100.000 mensen een episode
met maagdarmklachten doormaken veroorzaakt door
Campylobacter, tweemaal zo veel als door Salmonella. Van
Campylobacter is in Nederiand uit surveillance vrijwel niets be-
kend over de epidemiologie, dit in tegenstelling tot
Salmonella.
Van Salmonella is van week tot week bekend welke types (er wor-
den er meer dan 1000 onderscheiden in Nederiand) in welke regio
zijn aangetroflFen, hoe oud de patiënten zijn en wat het antibio-
gram is van de betrokken types. Sinds 1984 worden
Salmonella
typeringsresultaten en wat achtergrondinformatie over het isolaat
in een database vastgelegd; niet alleen van types gevonden bij de
mens maar ook van die welke circuleren in (landbouw)(huis)die-
ren, in voedsel en in de omgeving. Historische vergelijking van
het vóórkomen van
Salmonella -types bij de mens en in de dier-
lijke reservoirs maakt het mogelijk om voor de volksgezondheid

-ocr page 270-

bedreigende ontwikiceiingen waar te nemen en een verband te
leggen tussen humane infecties en de waarschijnlijke niet-hu-
mane bron daarvan. Twee voorbeelden van toenemende
Salmonella-types die mogelijk een bedreiging zijn voor de volks-
gezondheid worden besproken.

Humane infecties met multiresistente Salmonella Typhimurium
DT104 zijn in 2001 explosief toegenomen tot het dubbele van
wat gevonden werd in voorafgaande jaren. Dit type houdt
daardoor sinds 1997 weer gelijke tred met de
toename, al enkele jaren eerder, in het vóórkomen in de voor
de mens meest waarschijnlijke dierlijke infectiebronnen, varkens
en runderen. Met lerland is de Nederlandse fractie
Typhimurium DT104 (18% van alle isolaten) daarmee de
hoogste in Europa. Nederlandse gegevens uit de laboratorium-
surveillance van
Salmonella en een vergelijkende epidemiologi-
sche smdie over het klinische beloop van patiënten met een labo-
ratoriumbevestigde
Salmonella-mfeciit dit voorjaar (2001),
ondersteunen de hypothese dat consumptie van voedsel besmet
met
Typhimurium DT104 een grotere kans geeft op infectie en
dat een infectie met
S. Typhimurium DT104 een ernstiger
klinisch beloop heeft. In Denemarken werd zelfs een aanzien-
lijke oversterfte gevonden als gevolg van penta-resistente
Salmonella-mkcÜQS. Aanvullend epidemiologisch onderzoek is
van belang. Daartoe wordt gepland om vanaf april 2002, over een
periode van twaalf maanden, alle patiënten met een
Salmonella-
infectie waarvan een isolaat wordt ontvangen bij het RIVM uit de
streeklaboratoria, en bijbehorende gezonde controles, met een
vragenlijst te benaderen. Naast vragen over het klinisch beloop
zullen vragen worden gesteld over risicofactoren, het mogelijk
verantwoordelijke voedingsonderdeel en andere transmissierou-
tes. Epidemiologisch onderzoek bij rundveehouderijen door
de Gezondheidsdienst voor Dieren toont dat mestversleping in
Nederland een belangrijke factor is in de verspreiding van
S. Typhimurium DT104. De problematiek is extra onder
de aandacht gebracht van het beleid door kamervragen in het
voorjaar van 2001. Nader onderzoek naar de besmetting van
mest en hoe deze risicofactor geminimaliseerd kan worden, is
van belang.

In dc surveillance van pluimveevlees door de Keuringsdienst van
Waren is tussen 1996 en 2000 een aftiamc geconstateerd van het
aandeel
S. Enteritidis van twaalf tot één procent. Tegelijkertijd
nam het aandeel
S. Paratyphi B variatie Java toe van minder dan
twee procent vóór 1996, tot 33 procent in 2000. De ontwikkeling
tussen 1994 en 2000 bij pluimvee(vlees) verloopt volkomen
parallel aan die in Duitsland. Het is gebleken dat Duitsland en
Nederland enig zijn in deze problematiek. Genetische vergelij-
king van isolaten uit diverse landen toont aan dat het sinds 1996
om dezelfde kloon gaat, terwijl de isolaten van voor 1996 gene-
tisch heterogeen zijn. Java is de d-tartraat positieve variant van
Paratyphi B en veroorzaakt gewone gastro-enteritis terwijl het de
d-tartraat negatieve variant is die tyfose-klinische symptomen
veroorzaakt en waarvan vele explosies zijn beschreven. De Java-
variant is ondanks het feit dat hét frequent op pluimveevlees
wordt gevonden in de afgelopen jaren zelden bij de mens aange-
troffen en lijkt derhalve nauwelijks pathogeen. In de literatuur zijn
echter enkele explosies beschreven waarin de variatie Java zich
tyfoos manifesteerde. Tot dusverre is het nog niet gelukt een
geïnfecteerde pluimveehouderij Java-vrij te houden in tegenstel-
ling tot infecties met klassieke pluimvee types als Hadar,
Virchow of Infantis. Het aantal besmette pluimveehouderijen zal
zich dan ook razendsnel kunnen uitbreiden zodra de infectie zich
verplaatst naar de broederijen. Fluoroquinolonen worden met
name in de pluimveehouderij gebruikt in de bestrijding van met

Salmonella besmette koppels; naar schatting dertien procent van
de koppels werd in 2000/2001 met een dergelijk antibioticum
behandeld. De hardnekkigheid van Java blijkt ook uit het feit dat
in 1998 en 1999 in vergelijking tot 2001 de resistentie tegen fluo-
roquinolonen van Java opliep van anderhalf tot 29 procent,
terwijl dit voor de overige types in pluimvee opliep van acht tot
dertien procent. Ondanks het feit dat Java geen acute bedreiging
lijkt voor de volksgezondheid is onderzoek nodig om te bepalen
hoe permanent deze eigenschap is, gezien het hoge aanbod van
dit type aan de mens via pluimveevlees. Waakzaamheid is op zijn
plaats opdat de epidemie zich niet verplaatst naar de broederij
of wordt geëxporteerd naar het buitenland. Indien het gebruik
van fluoroquinolonen in de pluimveehouderij niet drastisch
gereduceerd wordt, bestaat het risico dat door de razendsnelle
ontwikkeling van resistentie tegen dit antibioticum bij Java, deze
eigenschap versneld wordt overgedragen aan andere pluimvee-
types die wel duidelijk pathogeen zijn voor de mens.

Discussie

De voorzitter, dr. ir. A.M. Henken (RIVM), start de discussie met
de vraag welke criteria Wegener hanteert bij zijn bewering dat de
bestrijding van
Salmonella vooral \' pre harvest\' (bij de levende
dieren) zou moeten plaatsvinden en die van
Campylobacter
vooral \'post harvest\' (na het slachten).

Wegener: Bij Salmonella vindt de besmetting reeds bij het ouder-
dier plaats, alhoewel dat niet wil zeggen dat besmetting niet ook in
een latere productiefase zou kunnen plaatsvinden. Voor
Campylobacter treedt infectie met name op het (eind-)bedrijf zelf
op. Het is nog niet duidelijk of het zal lukken om
Campylobacter-
besmettingen de baas te worden. Het is tot op heden alleen in
Zweden gelukt om met stringente hygiënische maatregelen
Campylobacter-\'mfecUes bij kippen te voorkomen. Misschien is
het wel mogelijk om de hoeveelheid bacteriën te beperken, maar
we weten dat stress van de dieren de uitscheiding aanmerkelijk
doet toenemen. Aanvoer van de dieren voor de slacht heeft een
belangrijke invloed op de uitscheiding.

Komijn: Verspreiding van Salmonella Typhimurium DT104 heeft
in Nederland plaatsgevonden van het varken naar andere dier-
soorten, met name naar het rund, via het uitrijden van varkens-
mest. Kan dr. Wegener vertellen hoe de mestverwerking in
Denemarken is geregeld?

Wegener: Dat is niet mijn specialiteit. Sinds de nultolerantie voor
S. Typhimurium DT104 worden extreme kosten gemaakt voor de
bestrijding van dit
Salmonella-type. Het onderzoek gaat door, ook
wat betreft effecten van mestverwerking.
Edel: Dit is een oud probleem. In de tweede helft van de jaren ze-
ventig is reeds aangetoond dat bij opslag van mest in kleine bun-
kers gedurende drie maanden zonder toevoeging van nieuwe
mest, de mest volledig steriel wordt, zelfs voor wat eieren van
parasieten betreft.

Wegener: In Denemarken is veel verzet tegen dergelijke opslag
vanwege de hoge kosten, maar het kan wel noodzakelijk zijn om
het zo te doen.

Havelaar: Even een uitstapje naar de virussen. Marion
Koopmans heeft gesproken over recombinatie van Norwalk like
virussen. Kan zij al iets zeggen over waar die plaatsvinden, bij
mensen of in dierreservoirs? Zijn er aanwijzingen voor infecties
met verschillende typen?

Koopmans: We hebben geen exacte gegevens. Wel weten we dat
het voor recombinatie nodig is dat twee verwante virustypen in
één cel aanwezig zijn. In een onderzoek naar explosies van voed-
selinfecties met name ten gevolge van het eten van oesters, heb-
ben we gezien dat er sprake was van meerdere typen dieriijke

-ocr page 271-

virussen. Bij de mensen die ziek werden konden geen van die vi-
russen in zijn geheel worden teruggevonden. Dit vonden we een
verontrustend scenario en de conclusie was dat er recombinatie
plaatsvond. We hebben geen directe bewijzen voor een dierreser-
voir, maar we hebben dieren geïnfecteerd met een
humaan type en deze dieren kregen diarree. Dat is op zich geen
bewijs, maar de infectieuze humane stam had een genoom dat
nergens anders in de wereld voorkomt.

Edel. Campylobacter wordt door de mens en knaagdieren
binnengebracht en dat kan dus ook \'pre harvest\' zijn. Het
\'coaten\' met cementverf van de vloer en binnenwanden van de
hokken kan bijdragen aan het elimineren van de infectiebron. Dit
werd in de jaren zestig geadviseerd door Terry Heard in de UK
aan varkensboeren.

Wegener. Een enkel commentaar op deze opmerking.
Campylobacter wordt vooral horizontaal verspreid en hygiëni-
sche maatregelen zijn zeer belangrijk totdatje aan een biologische
boer vertelt dat hij zijn dieren binnen moet houden in een afgeslo-
ten ruimte met goede dichte vloeren. Je krijgt dan een discussie
over dierenwelzijn en volksgezondheid en wat het belangrijkste
is. Als de biologische boer elke keer een halve meter grond moet
vervangen voor de aanvang van een nieuwe mestronde, dan is dat
wel veel. Deze nieuwe groene manier van houden van dieren is
goed voor de dieren en ons geweten, maar is die uitvoerbaar?
Goebels: Het stelt me teleur dat u accepteert dat dierenwelzijn be-
langrijker is dan volksgezondheid en ik hoop dat we over dertig
jaren niet hoeven te constateren, op een afscheidssymposium van
één van de opvolgers van Jan Nieuwenhuijs, dat we nu
dezelfde fouten hebben gemaakt als die gemaakt in de zestiger
jaren. In de EU is er geen relatie tussen Directoraat-Generaal
(DG) 6 (voor biologische landbouw) en DG 24 (voor
Volksgezondheid), dus moeten we niet nu reeds aan deze
ontwikkeling richting biologische landbouw een halt toeroepen?
Wegener: We moeten de discussie voeren en een balans vinden
tussen voedselveiligheid en welzijn van dieren. Ik was overigens
zeer ontsteld over de wijze waarop politici over biologische land-
bouw praten, alsof het alleen maar goede dingen zou brengen.
Havelaar: Het RIVM maakt momenteel een rapport over voed-
selveiligheid en voeding (gezonde voeding en veilig voedsel) en
één van de items is biologische landbouw. Dit rapport zal volgend
vooijaar verschijnen.

Bok: Ook binnen het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij is discussie hierover gaande. Er is onlangs een rapport op-
gesteld over wat bekend is over voedselveiligheid in relatie tot
biologische landbouw. Er is veel onbekend. Sommige voordelen
zijn duidelijk, zoals minder gebruik van medicijnen en van be-
strijdingsmiddelen en minder stress vanwege minder dieren per
oppervlakte. In het rapport wordt geconstateerd dat er onvol-
doende aandacht in de discussie wordt gegeven aan mogelijke ri-
sico\'s gerelateerd aan zoönotische agentia.
Wegener: In
Denemarken kan kaas alleen nog worden gemaakt van gepasteu-
riseerde melk. Dat is in dit verband een grote vooruitgang.
Palenstein: Als vriend van Jan Nieuwenhuijs, als consument en
als paradontoloog, een vraag over de risico\'s die we lopen bij het
consumeren van biologisch gehouden kip in relatie tot het welzijn
van dieren. Is het mogelijk om die risico\'s te verminderen in de
toekomst? Je zou kunnen beginnen met een uitgebreide risico-
evaluatie om daarna op kritieke plaatsen in te grijpen.
Wegener: We hebben aangetoond dat biologische kip altijd met
Campylobacter besmet is, maar we weten weinig over de mate
waarin. Het is lastig om daar kwantitatief iets over te zeggen. Er
zijn meer gegevens nodig over de prevalentie en mate van voorko-
men van pathogenen in de producten.

Nieuwenhuijs: Eén van de mogelijkheden om aan deze patstelling
iets te veranderen is het verpakken van besmette kippen met het
opschrift \'besmet met
Campylobacter en/of Salmonella\',
zodat kruiscontaminatie van andere producten in ieder geval
wordt voorkomen. Als de consument in de keuken zich daardoor
bewust wordt van de gevaren en zorgvuldig omgaat met de
producten en contaminatie van andere etenswaren weet te voor-
komen is er veel gewonnen. Een andere mogelijkheid is dat
positieve kippen alleen kunnen worden verwerkt tot verhitte
producten en dat er een norm komt voor de afwezigheid van
Salmonella en Campylobacter in bijvoorbeeld 25 gram. Die
discussie moet in de EU worden gevoerd.
Wegener: Je zou ook kunnen zeggen dat biologische producten
moeten worden bestraald, al ben ik daar niet direct voor omdat de
consument dat niet wil. Bij de discussie over Boviene Spongieuze
Encephalopathie in Denemarken als voorbeeld, is uitgerekend wat
het risico is ten opzichte van fietsen in het verkeer en daaruit bleek
dat het vergelijkbare risico het afleggen van anderhalve kilometer
zou zijn. We moeten aan onze politici duidelijk zien te maken wat
de echte risico\'s zijn, opdat zij daar beter mee om kunnen gaan.
Van Embden: een vraag over een ander onderwerp. Ik werd getrof-
fen door uw opmerking dat de mortaliteit door stammen die
resistent zijn tegen fluoroquinolonen vijf keer hoger was ten
opzichte van gevoelige typen. Is er een relatie tussen mortaliteit en
fe/moneZ/a-infecties?

En een tweede vraag: is er een relatie met de virulentie van
bepaalde stammen of zijn er andere oorzaken waar u niet over hebt
gesproken?

Wegener: Het zijn niet mijn gegevens. Er is zeker een relatie tus-
sen
Salmonella- infecties en mortaliteit in relatie tot resistentie. In
genoemde studie zijn alle mogelijke gegevens verzameld. De
meeste gegevens wijzen in de richting van resistentie als oorzaak,
maar dat wil niet zeggen dat er geen andere oorzaken zijn. We
willen nu een groot onderzoek doen naar de achtergrond van de
infectie bij patiënten. Hopelijk geeft dat ons meer informatie
over de relatie met mortaliteit.

Koopmans: Aanvullend ten aanzien van virale voedselinfecties
hebben we additionele gegevens over mortaliteit onderzocht.
Het probleem bij de verwerking is dat je geen controlegroep
kunt vinden om kwantitatieve uitspraken te kunnen doen.
Obdam: Van Pelt heeft laten zien dat we jaarlijks te maken hebben
met zo\'n 50.000
Salmonella-mt&cüQS. Daarvan kunnen op basis
van typeringsonderzoek ongeveer 10.000 infecties aan kippen-
vlees worden toegeschreven. De consumptie van kip is 20 kilo per
persoon per jaar, dat wil zeggen ongeveer tachtig maaltijden per
jaar. Vermenigvuldig dat nu met 15 miljoen Nederlanders en dan
kom je tot 1,2 biljoen maaltijden per jaar Als je dan het risico be-
rekent dan loopt de consument één keer in de 1500 jaar een kans
op een voedselinfectie met
Salmonella (1,2x10"»/104/80= 1500).
Wordt er niet veel te veel aandacht aan
Salmonella-htsmeti\\n%
van kippen gegeven?

Henken: Dat lijkt me een goede benadering, maar ik weet niet of
de consument deze problematiek ook zo rationeel zal bekijken.
Wie wil reageren?

Wegener: Ik kan daar in dezelfde lijn op reageren. Je moet 20.000
kipmaaltijden gebmiken om een
Salmonella-mï^ciK op te lopen
en datzelfde geldt voor tweeduizend maaltijden met varkensvlees
en voor tweehonderd maaltijden met eieren. Met dit laatste is de
legindustrie niet blij. Je moet niet alleen naar de getallen kijken.
De typering van Salmonella\'s geeft informatie over de mogelijke
reservoirs bij de diverse diersoorten, maar dat zijn geen absolute
getallen. De problemen lijken groter te worden en daar moeten we
wat aan doen!

-ocr page 272-

Reeds voor de negende keer en nog steeds op de eerste
dinsdag van mei gaan de \'rustende\' dierenartsen van
Noord-Brabant met hun ega\'s en de echtgenotes van hen
die overleden zijn puur voor de gezelligheid en voor de
contacten met elkaar op pad. En we kunnen u
verzekeren, dat die doelstellingen meer dan gehaald
worden. De laatste jaren zijn daar ook de collega\'s uit
Limburg bijgekomen. Daarom is Johan Neuteboom uit
Sittard het mee gaan organiseren. We proberen in ons
adressenbestand zo actueel mogelijk te zijn, maar
uiteraard missen we weieens iemand. Mocht u
geen uitnodiging ontvangen en u hoort bij de groep,
bel dan gerust naar Johan Neuteboom (046-4510236)
of naar Jo Claessens (013-5111979).
Dit jaar op dinsdag 7 mei gaan we het Boerenbonds-
museum in Gemert bezoeken en daarna kan er behalve
aan een stevige lunch naar keuze worden deelgenomen
aan koningschieten of aan andere spellen en... bijpraten!

Absyrtus Senior

U krijgt er op tijd een uitnodiging voor, maar reserveer in
ieder geval de datum van
dinsdag 7 mei.

RVV-Colum

J PieterCloo

Beste Dierenarts,

De discussie over de toekomst van de veehouderij en uw rol
daarin krijgt wederom een aantal impulsen:

- keten kwaliteit melk

- richtlijn 97/12

- het epidemiologisch netwerk
van toezicht

- de uitvoering van werkzaamheden voor de
Gezondheidsdienst voor Dieren

- de ontwikkelingen binnen de RVV

- de dierziektebestrijding

- vermindering van de veestapel

- schaalvergroting en internationalisering

De vraag is hoe u zich voorbereidt en inspeelt op deze
onwikkelingen. Een aantal factoren speelt hierbij een rol:

1. uw persoonlijk perspectief

2. de aard van uw praktijk

3. de positie die u wenst in te nemen in de veterinaire markt
over 4/5 jaren

4. uw kennis, vaardigheden en houding

5. uw financiële situatie

In het algemeen geldt dat de complexiteit toeneemt en risi-
cospreiding een vereiste is om de continuïteit van uw onder-
neming op langere termijn te garanderen. Risicospreiding,
evenals de toegenomen complexiteit, betekent dat u moet
investeren in:

1. kennis

2. vaardigheden

3. houding

4. relatienetwerken

Het ligt voor de hand dit te doen in grotere verbanden met
anderen om zo de fluctuaties beter te kunnen opvangen.
Helaas is het al lang niet meer zo, dat met het veterinaire
vakdiploma van de universiteit alle deuren automatisch
openstaan!

Vele organisaties staan gelukkig ten dienste om u bij
bovengenoemde keuze processen te helpen. De KNMVD,
de AUV, de Faculteit der Diergeneeskunde, de Gezond-
heidsdienst voor Dieren en de RVV. Ook is het scala aan
mogelijkheden voor werkrelaties de afgelopen jaren sterk
uitgebreid.

Ik hoop dat u van deze mogelijkheden gebruik maakt en
uw mogelijke schroom ten aanzien van samenwerking en
samenvoeging van praktijken overwint.

Vanuit de RVV kan ik u zeggen, is er een drietal thema\'s
waar u in ieder geval over van gedachten kunt wisselen op
dit moment:

- langduriger contracten, zij het primair in de volksge-
zondheid;

- contracten voor werkzaamheden over langere afstan-
den: met name rond Harderwijk in Kring Oost en in
Kring Zuidwest is behoefte aan een aantal stevige prac-
titioners. Men kan daar contracten krijgen voor één of
meer aaneengesloten dagen met vergoeding voor af-
standen en overnachting;

- de vakontwikkeling: afhankelijk van uw mogelijkhe-
den en kwaliteit, worden veel bijscholingsprogramma\'s
binnen de Kringen uitgevoerd.

Wilt u meer informatie, dan kunt u contact opnemen met
uw Teamleider bij de RVV!

Zo verwachten wij mede een bijdrage te leveren aan het
vak van dierenarts.

Pieter Cloo is directeur van de RW

-ocr page 273-

J.C. van Logtestijn

Dorien van der Velden vroeg
zich in ons Tijdschrift van 15
december 2001 af of het nog wel
zinvol is te discussiëren over het
(non)vaccinatiebeleid, omdat
het beleid toch niet \'door ons\'
bepaald wordt. Haar bekruipt
\'voortdurend\' het gevoel dat het
er \'momenteel\' weinig toe doet
of de Nederlandse dierenartsen wel of niet meewerken
aan het zogenaamde non-vaccinatiebeleid.
Ik heb óók het gevoel dat meewerken aan dit beleid bij
zeer veel Nederlanders leidt tot onbegrip en afkeer van-
wege de nauwelijks maatschappelijk en cultureel verant-
woorde en in ieder geval weerzinwekkende gevolgen. We
zijn als beroepsgroep (overigens net als onze overheid)
gebonden aan in Brussel tot stand gekomen beleid. Maar
willen we een verandering van het internationale beleid,
dan is het \'frapper toujours\' geblazen! Vorig jaar is in dit
Tijdschrift regelmatig aandacht besteed aan de MKZ-
problematiek (zie deel 126, pagina\'s 277, 282, 300, 309,
354, 358, 369, 785 en 797). Dat mag/moet zo doorgaan!
In de openbare discussie komen veel aspecten niet of
nauwelijks aan de orde. Enkele aspecten wil ik hier graag
noemen.

- Eén van de argumenten voor niet vaccineren was
destijds de export naar landen buiten de EU, zoals
Japan en de Verenigde Staten. Maar wat was nu de
winst (dus niet de waarde!) van die export in de afge-
lopen tien jaren afgezet tegenover het verlies gepaard
aan niet vaccineren? Dat wil zeggen:

a) dfrect financieel verlies (enorme kosten door \'rui-
men\' van vee, afzetverlies en dergelijke).

b) indirecte en blijvende verliezen in de afzet van
vlees en dergelijke door schade in het imago van
dierlijke productie en consumentenvertrouwen...

c) indirecte schade door belemmering van export uit
andere agrarische sectoren, maar ook uit bijvoor-
beeld horeca en toerisme

d) morele schade door mens- en dieronwaardige in-
grepen ten gevolge van non-vaccinatie. Uitlatingen
in de media over bijvoorbeeld \'koeienmoord\' en
\'varkens in nood\' zijn ernstige signalen.

Overigens zou ook de export binnen de EU gevaar lopen.
Maar dat zou toch gemakkelijker opgelost kunnen wor-
den?

- In de (politieke) discussie gaat het - lijkt het - voorna-
melijk over de vraag van wél of niet vaccineren. Maar
het dient meer en genuanceerd te gaan over:

"" zo snel mogelijke vervanging van traditionele vac-
cins door markervaccins (inclusief de verschil-
lende toepassingswijzen) en de bijbehorende
onderscheidingstechnieken;

Ingezonde

* de toekomstige strategie voor preventie, passende
aanpak van lokale uitbraken en nazorg. Bijvoor-
beeld:

- uitsluitend regionale, op maat gesneden aanpak

- uitsluitend voorzover noodzakelijk ter preven-
tie of brandhaardbestrijding.

- In de huidige maatschappelijke discussie over de toe-
komst van de dierlijke productie in Nederland verdient
dierziektepreventie en -bestrijding een prominente
plaats. Zo kan worden gediscussieerd over het creëren
van \'brandgangen\' mede in relatie tot plattelands- en
natuurontwikkeling. Duidelijk(er) moet worden of de
intensiteit en regionalisering van de veehouderij op
zichzelf geen risicofactor is ten aanzien van versprei-
ding en uitgroei van ziekterisico of juist een voordeel
kan betekenen. En dat kleinschaliger en méér ge-
spreide productiewijzen juist een extra risico kunnen
inhouden.

- Met Dorien van der Velden ben ik eens dat aan het \'ge-
sleep met dieren\' paal en perk moet worden gesteld.
Zonodig dient een goed alternatief te worden uitge-
werkt. Bijvoorbeeld het creëren van meer toegevoegde
waarde in Nederland zelf Als voorbeeld kan de zuivel-
sector dienen!

Tenslotte

Een omslag in denken en regelgeving vanuit de OIE en
de EU-Brussel lijkt gelukkig op komst. Getuige het zeer
boeiende verslag van Sophie Deleu in het Tijdschrift van
1 februari van de International Conference on Prevention
and Control of Poot and Mouth Disease (complimenten
voor het Nederlandse initiatief!). Zeer bemoedigend
klinken de citaties van de zijde van de OIE, de FAO, het
Europarlement en niet te vergeten onze eigen minister
van Landbouw èn onze eigen KNMvD-voorzitter!
In het Tijdschrift van 1 maart 1999 schreven collega
Sybesma en ik onder de titel \'Het non-vaccinatiebeleid\'
dat Nederland \'zendingswerk\' moest ondernemen om
internationaal een moderne strategie aanvaard te krijgen
om spoedig (ondermeer door toepassing van marker-
vaccinatieprogramma\'s) een (nieuwe) uitbraak van var-
kenspest of (nog erger) mond- en klauwzeer te
voorkómen en bij een onverhoopte uitbraak snel en ver-
antwoord te kunnen optreden. Ik hoop dat alle belang-
hebbende partijen alles op alles zullen zetten om een
spoedige humanisering en beschaving van het dierziek-
tenpreventiebeleid in de Europese Unie te bewerkstelli-
gen. En dat wij ook via dit Tijdschrift (beter) op de
hoogte worden gehouden! Net als in maart 1999 sluit ik
met: \'Varkenspest en mond- en klauwzeer: dat nooit
meer\'.

Discussie vaccinatiebeleid zinvol?

-ocr page 274-

R.S. Schrijver

In reactie op de brief van collega prof dr. van Logtestijn juich
ik een discussie over het vaccinatiebeleid alleen maar toe.
Maar wij als dierenartsen zullen deze discussie moeten voeren
met de andere belanghebbenden. Vanuit de invalshoek van de
dierenarts is het volstrekt helder dat de massale vernietiging
van gezonde dieren indruist tegen alles waar de dierenarts
voor is opgeleid. Echter, we opereren - overdrachtelijk! - in
een nationale, Europese, en zelfs mondiale context. Belangen
van anderen: handel, politiek wegen zeer zwaar mee, en drei-

MKZ-bestrijding

D. Scholma-van der Perk

Wie is die belangstellende lezer, dacht ik, die zich, bijna
een jaar na de MKZ-uitbraak, in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde tot het hoofdbestuur van de KNMvD
richt? (aflevering 4, 15 februari 2002, bladzijde. 129) Na
enig speurwerk kreeg ik in een telefoongesprek het
antwoord: J.H. de Kruif is veehouder en fokker, met akker-
bouw, in Hoogemierde. Het Tijdschrift ligt bij de balie van
zijn dierenartsenpraktijk. Hij maakt zich elke dag opnieuw
zorgen over de immer dreigende mogelijkheid van een
MKZ-uitbraak.

De verslagen in het Landbouwblad over de conferentie in
Brussel op 12-13 december 2001 hebben niets van die be-
zorgdheid weggenomen. HetTijdschriftverslag in het febru-
arinummer heeft het misschien nog wat erger voor hem ge-
maakt. Daar staat immers: \'zowel door OIE als door Brussel
werd erop gewezen dat zowel supressieve als protectieve
vaccinatie is toegestaan.\' - Maar bij niet vernietigen gaan de
grenzen dicht.

Dat het de overtuiging van deze veehouder is dat onze orga-
nisatie in de allereerste plaats een oordeel moet hebben over
wat de juiste bestrijdingsmethode is, gebaseerd op voorna-
melijk veterinaire principes, en dat hij dit in gekuiste taal in
ons blad schrijft vind ik bijzonder en leerzaam. Het heeft mij
ertoe gebracht de nummers vanaf 1 april eens door te blade-
ren, omdat ik de inhoud van het blad ook als een vorm van
naar-buiten-treden beschouw. Conclusie: er is te weinig ge-
publiceerd over de periode 1945-1991, de gelukkige jaren.
Dat gebeurde wél in maart 1955. Toen promoveerde Jacobus
Dijkstra tot doctor in de veeartsenijkunde op \'De mond-
klauwzeerepizoötieën in Friesland\' (zijn proefschrift is te-
vens verschenen als nummer 61.2 in de reeks verslagen van
landbouwkundige onderzoekers). Vele jaren was hij inspec-
teur van de veeartsenijkundige dienst in Friesland. In dit
proefschrift gaat hij de na 1945 verrichte vaccinaties en epi-
zoötieën van jaar tot jaar na. Een aanrader om te lezen of be-
ter nog - verplichte lectuur - voor allen die onze veestapel
weer door enten willen beschermen.

gen het veterinaire geluid te verstommen. Het laten verstom-
men van ons geluid zou echter een diskwalificatie zijn van
onze verantwoordelijkheid jegens mens en dier, en het aan-
zien van onze beroepsgroep schaden. De maatschappelijke
trend van globalisering gaat niet aan de diergeneeskunde
voorbij en wij zullen navenant ernaar moeten handelen. Niet
het kopje laten hangen! We zullen de discussie moeten voe-
ren
met de andere partijen, want niemand heeft meer de wijs-
heid in pacht. Het heeft naar mijn overtuiging dan ook geen
zin te roepen wij doen niet meer mee, wel heeft het zin te pro-
testeren tegen de gang van zaken en tevens actief mee te wer-
ken aan een oplossing, hoe taai de politieke stroop ook moge
zijn. Vanuit Wageningen Universiteit en Research Centrum,
waar ID-Lelystad onderdeel van uitmaakt, is een start ge-
maakt met de zogenaamde Wageningen ateliers.
Dit zijn bijeenkomsten met belanghebbenden, die als doel
hebben een bepaald thema te bespreken. Voor MKZ is een
dergelijke bijeenkomst in voorbereiding. Wij willen hiermee
belanghebbenden zoals LTO, KNMvD, ID-Lelystad en an-
dere onderdelen van Wageningen-UR, LNV en andere orga-
nisaties bij elkaar brengen om te komen tot een verbetering
van de aanpak van dierziektebestrijding. leder kan vanuit zijn
expertise een duit in het zakje doen. De wetenschap kan aan-
geven wat de technische mogelijkheden zijn om tot beper-
king van de verspreiding van bijvoorbeeld MKZ te komen,
gebruikmakend van moderne vaccins, en markertesten, en
kan risicoanalyses aanreiken. De politiek kan aangeven wat
nodig is om bijvoorbeeld de verwaarding van gedode dieren
te kunnen realiseren, en het bedrijfsleven kan de mogelijkhe-
den in het veld inbrengen. Voorwaar niet eenvoudig maar met
de gedachte dat het een volgende keer toch anders moet, kan
een dergelijk atelier een start zijn om tot een maatschappelijk
gedragen aanpak te komen van dierziektebestrijding, want
het lijkt onwaarschijnlijk dat dit de laatste uitbraak van MKZ
is geweest...

Kortom: de schouders eronder!

Dr R.S. Schrijver is Divisiehoofd Infectiezieirten en Ketenl<waliteit, ID-Lelystad.

MKZ-bestrijding

R. Strikwerda

Met grote instemming heh ik in het Tijdschrift van
15 februari het ingezonden schrijven \'MKZ-bestrijding\'
van J.H. de Kruif gelezen.

Niet een collega, naar het me voorkomt, maar wel
iemand met inzicht en kennis van zaken. Helaas schijnen
zijn gevoelens in onze beroepsgroep niet de overhand
te hebben. Anders was er laatstelijk geen laf compromis
gesloten, maar was aan de veterinaire
\'collaboratie \'definitief een eind gemaakt.
Tot heil van veehouder en dier.

Discussie vaccinatiebeleid
toe te juichen

-ocr page 275-

Broodje gekloonde aap

Tjard deCock Buning

Met buitengewoon veel waardering las ik het artikel van
professor Tramper \'Moderne biotechnologie: zegen of
zorg?\'. Hierin vatte hij kort en bondig de historie en de
state of the art van de discussies rond biotechnologie goed
samen. Toch wil ik een broodje aap-verhaal rechtzetten
dat, zoals dit type verhalen betaamt, met onuitroeibare
hardnekkigheid blijft terugkomen. Tramper schreef: \' De
invoering van de dierenwelzijnswet, echter, die kerntrans-
plantatie - de kloneringtechniek die Pharming gebruikt -
verbiedt, heeft dit bedrijf gedwongen naar het buitenland
uit le wijken. Onze wetgever beperkt nu de mogelijkhe-
den.\' Niets is echter minder waar. Als lid van de
Commissie Biotechnologie bij Dieren die de minister van
LNV adviseert in hoeverre het \'nee\' van het \'nee, tenzij-
beleid\' kan worden opgeheven, heb ik dit bewuste besluit
mede vorm gegeven. Het \'nee\' kan alleen worden opgehe-
ven, en Tramper citeert dit vijftien regels lager correct, als
het doel zwaarwegend genoeg is en er geen alternatieven
zijn. Met andere woorden, wij toetsen helemaal geen
techniek. Kloneren is slechts één van de technieken die
\'voorbijgaat aan de natuurlijke barrières\'. Waar de toets
over gaat, is de vraag of het doel dat met een biotechnolo-
gische handeling wordt beoogd wel zwaarwegend genoeg
is. De bewuste aanvraag van Pharming om te gaan klone-
ren is dus ook nooit afgewezen op grond van de klone-
ringstechniek, maar op grond van de doelstelling die zij
daarbij opgaven. Die doelstelling is door ons te licht be-
vonden in verhouding tot de in de literatuur beschreven
ernstige welzijnsproblemen bij de klonen, leder klone-
ringsvoorstel dat een ethisch verdedigbaar doel nastreeft
zal in Nederland een ontheffing van de minister krijgen.
Waarom Pharming naar België en Finland is uitgeweken
heeft eerder met bedrijfsstrategieën te maken dan met het
inperkende karakter van het Nederlandse beleid.

Prof. dr. Tjard de Cock Buning is ethicus op het gebied van proefdiergebruik
(Afdeling Dierproefvraagstukken, Hoofdafdeling Dier & Maatschappij,
Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 17, 3584 CL. Utrecht, telefoon (030)
253 2186, fax (030) 2539227, e-mail CockBuning@VETUU.NL). Hij is lid van de
Commissie Biotechnologie bij Dieren die als eerste in de wereld op projectni-
veau adviseert aan de minister van LNV inzake ethische toelaatbaarheid.

Overzicht PAO-Diergeneeskunde
cursussen april 2002

Gezelschapsdieren

12 april Interpretatie hematologie-laboratoriumuitslagen, cursusnummer 02/127

13 april Echocardografie, cursusnummer 02/117 (deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk)

Rund

9 april

10 april

18 april

24 april

25 april

Koemanagement rondom automatisch melken, cursusnummer 02/212 (deze cursus is volgeboekt, opgave voor
de wachtlijst is mogelijk)

Bedrijfsbegeleiding, \'training on the job\', cursusnummer 02/211 (deze cursus is volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk)

Negatieve energiebalans en fertiliteit van de koe, cursusnummer 02/211
Behandeling lebmaagdislocatie, cursusnummer 02/208
Biologische melkveehouderij, cursusnummer 02/209

Varken

3, 10 en 17 april Voeding Varken, cuxsnsmimmQTOlßQX
Pluimvee

9 april Praktisch gebruik klimaatcomputer voor pluimveedierenartsen, cursusnummer 02/402
(deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk)

Meer informatie betreffende bovengenoemde cursussen kun u vinden op onze internetpagina www.paod.nl

PAO-Diergeneeskunde, telefoon (030) 2517374

-ocr page 276-

Het Tuchtcollege moet zich dik-
wijls uitspreken over concrete si-
tuaties met betrekking tot levende
dieren. Dierenartsen moeten
zorgvuldig handelen, en uit steeds
meer uitspraken blijkt welke nor-
men daarvoor gelden. Ook eutha-
nasie moet zorgvuldig worden
uitgevoerd, zo blijkt uit deze uit-
spraak. \'Logisch\', zult u denken, maar wat doet u, als u
niet de goede middelen bij de hand hebt?

Suiker...

Het is tobben met deze elf jaar oude teef, die na
haar loopsheid veel gaat drinken en plassen.
De eerste behandelend dierenarts denkt
aan een baarmoederontsteking, maar
later blijkt de hond suikerziekte te
hebben. Ze krijgt een aantal we-
ken insuline, in een steeds ho-
gere dosis, maar dat helpt
maar mondjesmaat.
Op een dag krijgt de hond
een zware aanval van hyp-
glycaemie. De dierenarts
komt langs en dient glu-
cose toe, wat even lijkt te
helpen. De volgende dag
stort de hond echter hele-
maal in. Ze ligt futloos op
de grond, reageert nauwe-
lijks en krijgt de ene aanval
na de andere.

Een andere dierenarts, die op
dat moment dienst heeft, advi
seert telefonisch om extra medi
cijnen toe te dienen, maar de eij
naar dringt erop aan dat hij toch maar
langs komt. Misschien kan de dierenarts
nog wat extra\'s doen, en misschien
ter om de hond in te laten slapen, want zo kan het
echt niet langer.

Eenmaal ter plaatse is het de eigenaar duidelijk dat de zieke
hond lijdt en geen kans meer heeft, dus ze vraagt de dieren-
arts om haar te laten inslapen. De dierenarts rommelt in zijn
tas, en constateert dat hij wel T61 bij zich heeft, maar geen
narcose of sedatiemiddelen. Niet handig, als de eigenaar al
door de telefoon had aangekondigd dat het misschien wel op
euthanasie zou uitdraaien.

...zuur

De dierenarts besluit om het dan maar met alleen T61 te pro-
beren. Hij probeert het middel intraveneus in één van de po-
ten te injecteren. Dat is een lijdensweg; de hond is bij be-
wustzijn en stribbelt tegen, er ontstaat oedeemvorming, en
het lijden van de hond wordt er al met al niet minder op.
Uiteindelijk dient de dierenarts het middel (zonder verdo-
ving) intra-cardiaal toe, en dat is wel afdoende.
De eigenaar is boos, want de hond heeft hierdoor langer ge-
leden dan noodzakelijk. De dierenarts verontschuldigt zich
voor de gang van zaken, hij wijt het aan de drukke zaterdag
en wijst er fijntjes op dat de eigenaar heeft ingestemd met de
wijze waarop de euthanasie is verricht.

Onzorgvuldig?

Het Tuchtcollege vindt dat de dierenarts de hond op dierge-
neeskundig onjuiste wijze heeft laten inslapen. Een dieren-
arts moet bij het plegen van euthanasie altijd
zorgvuldig handelen. Zorgvuldig hande-
len wil dan zeggen: een middel, een
dosering en een toediening kiezen
die volgens de behandelend die-
renarts binnen zeer korte tijd
na toediening de dood zullen
veroorzaken, zonder dat
het dier daar pijn, angst of
stress door ondervindt.
Bij gebruik vanTól kan
het inderdaad van be-
lang zijn dat een dier
eerst voldoende wordt
gesedeerd, om een vol-
doende staat van ver-
doving te bereiken.
Deze sedatiemiddelen
had de dierenarts niet bij
zich, en dat leverde pro-
blemen op. De hond heeft
hierdoor onnodig geleden,
en de eigenaar heeft terecht
geklaagd bij het Tuchtcollege.
Het Tuchtcollege vindt een waar-
schuwing (de lichtste maatregel) niet
voldoende, en geeft de dierenarts een beris-
ping.

Wat in de uitspraak helaas ontbreekt, is een aanbeveling wat
de dierenarts dan wel had moeten doen. Moetje altijd zorgen
dat je voldoende sedatiemiddelen bij je hebt? Moet je, als
een eigenaar belt met een hulpvraag voor een oude zieke
hond, per definitie voorbereid zijn op euthanasie? Had de
dierenarts in kwestie terug moeten gaan naar de praktijk om
sedatiemiddelen op te halen? Want dat zou hebben betekend
dat de hond nog langer had geleden.....

Vast staat dat euthanasie zorgvuldig moet worden uitgevoerd
en dat het dier er niet onder mag lijden. Hoe de dierenarts dat
regelt, is aan haar- of hemzelf Een gewaarschuwd (lees: be-
rispt) mens telt voor twee.

-ocr page 277-

Ben Haisma
(1949-2001)

memonam

I september 1966 was onze eerste dag op de Rijles Hogere Landbouwschool te Deventer We kwamen bij
elkaar in de eerste klas van de \'Nederlandse richting\', Ben Haisma en ik en al in de eerste maand ontstond
er een begin van onze vriendschap.

Ben, geboren op 26 juli 1949, was in Grave opgegroeid en had zijn middelbare school in Nijmegen door-
lopen. Zijn ouders, oorspronkelijk afkomstig uit Friesland, waren heiden actief in het ondemijs en er was
een hechte familieband. Met broer Hans Jan kon Ben het goed vinden in samen zeilen, schaatsen en op va-
kantiegaan.

Gedurende onze Deventer-tijd stond voor ons beiden vast dat we diergeneeskunde wilden gaan doen: de
landbouwschool was slechts de route.

En zo gebeurde: We schreven in op de Rijksuniversiteit Utrecht om daar alle voor- en tegenspoed die je zoal
kunt hebben in een studie diergeneeskunde te gaan beleven. Na een wat moeizame start met wel veel aandacht
voor het studentenleven ging het gaandeweg beter. Met een vriendenclub bestaande uit Sjors van Bekkum,
Jan Hofstee, Hans Mulder, Jochem Floor, Jaap Tiemersma en Jan de Ridder brachten we menig gezellig uur
door In Utrecht heeft Ben zijn levenspartner gevonden in Hanneke \'t Hart. Zij werkte op de kliniek voor
Kleine Huisdieren in de OK met anesthesiologie, voorat inhalatieanesthesie, als speciali.mte. Samen met hun
hond Spooky woonden Ben en Hanneke eerst een tijd in de Kalver.straat en later in een flat op Overvecht.
Ben was zeer sportief: tennissen, surfen en wintersport waren allemaal favoriet.

Na het dierenartse.xamen en een geweldig bruiloftsfeest in Het Oude Tolhuis hebben Ben en Hanneke zich
gevestigd in Schermbeck in West-Duitsland. In een samenwerkingsverband met Herr Kollege Dr Bleses had-
den ze een gemengde plattelandspraktijk. De veelal traditionele boerenbedrijven gaven de praktijk een
nostalgische .sfeer: maar ook waren er jonge boeren waar Ben zijn kennis over de modernere Nederlandse
veeteelt aanwendde voor hun bedrijfsontwikkeling. De kleine huisdierenpraktijk, waar de ml van Hanneke
onder andere bleek uil de toen al aanwezige apparatuur voor inhalatieanesthesie, stond zeer goed bekend
in de regio.

Voor de jaarlijkse \'blutprohen und Maul und Klauenseuche impfung \'maakte Ben gebruik van Studenten uit
Nederland. Inge van Soest, Daan Dercksen, Michiel We.sterhof en .km Hofstee hebben er vele voetstappen
staan. In de Duitse praktijk heeft Ben zijn liefde voor paarden ontdekt en veel kennis ontwikkeld op dit ter-
rein. Hanneke heeft zich in die jaren professioneel bekwaamd in de (vooral humane) kinesiologie, natuurge-
neeskunde en homeopathie.

In die jaren heb ik onder andere met Ben het World Veterinary Association congres in Montreal bezocht. We
deden dat via New York en hebben onderweg veehouders en dierenartsen bezocht. Samen stonden we op de
Twin Towers.

In 1989 gaven Ben en Hanneke een grootfee.st voor al hun vrienden uit Nederland en Duitsland. De mee.sten
wisten niet dat het een afscheidsfeest was. maar voor hen stond het besluit vast dat ze een andere levenswijze
tegemoet zouden gaan,

In 1990 heb ik met Ben helgrootste deel van hun huisraad verhuisd naar de zuidkust van Portugal. Ben heeft
het eerste jaar samengewerkt met een daar reeds gevestigde Schotse dierenarts en dreef een nieuwe vesti-
ging van een kleine huisdierenpraktijk. Dit heeft hij maar een jaar gedaan omdat zijn hart toch meer lag bij
de paardengeneeskunde. Zijn benadering van de diergeneeskunde werd meer en meer homeopathisch en
richtte zich ook op gedragsafwijkingen bij paarden. Ben was met zijn keurig ingerichte blauwe Mitsubishi
Pajero een welgeziene dierenarts voor paarden- en hondeneigenaren in de gehele Algarve. Meeren meer
werd hij geraadpleegd voor een second opinion over de echt moeilijke gevallen. Naast zijn liefde voor de
diergeneeskunde heeft Ben zich in Portugal verder toegelegd op een oude hobby: hij trad op als gitarist in
een band. Ben en A nniek (zoals Hanneke door Ben al vaak werd genoemd en wat nu haar roepnaam is) had-
den een mooie woonplek en een rijk sociaal leven in Portugal en voelden zich er prima thuis. Inmiddels had-
den ze ook onderdak geboden aan enkele Portugese oudere hengsten en maakten mooie buitenritten. Echter
aan het eind van de jaren 90 openbaarde zich hij Ben een heel langzaam progressiefverlopende zenuwafwij-
king, waardoor hij steeds meer uitvalsverschijnselen kreeg. Behandelingen hadden niet het gewenste resul-
taat en op 20 december 2001 is Ben bij zonsondergang overleden. We hebben afscheid moeten nemen van
een zeer bijzonder mens. Voor A nniek is het verlies het grootst, we wensen haar veel sterkte en steun. Ze zal in
Portugal blijven en gaat binnenkort met haar paarden wonen op de plek die ze samen met Ben heeft uitge-
zocht. U kimt haar bereiken via een postbus: Apartado 60, 8150 Sao Bras deAlportel, Portugal of via e-mail:
anniek@holistichealth.co. uk

Ab Emmerzaal

-ocr page 278-

Vanaf i april wordt Veterinair Kwaliteits Orgaan onafhankelijke stichting

Certiked uit de kwaliteit in de dierenartsenpraktijk

Tj. Jorna en S. de Groot

Per 1 april 2002 speelt Certiked
niet langer een rol bij het toetsen
van kwaliteitssystemen in de die-
renartsenpraktijk. De toetsingsin-
stantie, die onderdeel uitmaakte
van Wissenraet & Van Spaendonck,
is verkocht aan Cedeo. Er is echter
een goed alternatief gevonden in de
SGS Nederland BV (Societé
Générale de Surveillance Product & Process
Certification Nederland BV). Deze nieuwe, onafhanke-
lijke certificeringsinstantie neemt het register GVP-
IKB-dierenartsen en het kleine register gecertificeerde
dierenartsenpraktijken in nauw overleg en met volle
medewerking van Certiked over.

De laatste tien jaar zijn er in de dierenartsenpraktijk een
aantal kwaliteitsnormen ontwikkeld, met daaraan verbonden
toetsing en certificering of erkenning. Als eerste was dat de
Goede Veterinaire Praktijk (GVP) in het kader van de
Integrale Keten Bewaking (1KB) voor diverse disciplines, te
weten varkens, vleeskalveren, pluimvee en rundvee. Hieruit
is een toetsing voor dierenartsen ontstaan voor de GVP-IKB
varkenshouderij, opgesteld door de Productschappen voor
Vee, Vlees en Eieren (PVE) en de KNMvD.
Voor de toetsing van deze GVP-IKB-code werd Certiked ge-
contracteerd door de Stuurgroep Praktijkcertificering van de
KNMvD. Beoordelaars - veterinair en niet-veterinair - voer-
den de toetsingen uit en de Commissie Kwaliteit Dierenartsen
beoordeelde de toetsing en ging over tot het registreren van de
GVP-IKB varkensdierenarts. Het register wordt door
Certiked beheerd.

Maatschappi

nieuw

Kwaliteitsrichtlijn

De Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsenpraktijken (KRD) is
door de groep Practici Grote Huisdieren geïnitieerd.
De KRD is in een klein aantal dierenartsenpraktijken
door Certiked getoetst en deze praktijken zijn dan ook KRD-
gecertificeerd. De Projectgroep Stimulans KRD heeft de
kwaliteitsrichtlijn eerst tot ISO-KRD 1994 omgevormd.
Later is de 2000-versie door Certiked voor accreditatie aan
de Raad voor Accreditatie voorgelegd.

Diergeneeskundige richtlijnen in Nederland vanaf 1 april 2002

Richtlijn

Betreft

Norm

Status

Toetsing en Register

Standaard

Code voor de
Dierenarts

Leden van de

Koninklijke

Nederlandse

Maatschappij voor

Diergeneeskunde

(KNMvD)

Gedragsregels met inachtne-
ming van:

• wetgeving

• professioneel handelen met res-
pect voor volksgezondheid, die-
renwelzijn en diergezondheid

• attitude en integriteit

Lidmaatschap

Ledenbestand KNMvD

Statuten en huishoudelijk
reglement KNMvD

Goede
Veterinaire
Praktijk-
uitoefening

Dierenartsen in de
praktijk

Code voor de Goede Veterinaire
Praktijkuitoefening
met inacht-
neming van:

• wetgeving

• code voor de dierenarts

• praktijkuitoefening m.b.t. pati-
cntbehandeling en / of bedrijfs-
begeleiding\'

license to practice\'
na registratie in het re-
gister van praktiserende
dierenartsen conform art
10 van de Wet Uitoefening
Diergeneeskunde

Toetsing door SGS
Product & Process
Certification.
Register op
naam be-
heerd door het Veterinair
Kwaliteits- orgaan
(VKO)

Wet Uitoefening
Diergeneeskunde

Reglement

Erkenningen

Dierenartsen

Additionele erken-
ningen voor deel-
gebieden van dc
diergeneeskunde

Vakbekwaamheid met inachtne-
ming van:

• permanente educatie

• contacturen

\'license to participate\' in
deelgebieden van de dier-
geneeskunde en / of keten
garantie systemen

Toetsing door SGS
Product & Process
Certification.
Register op
naam be-
heerd door het VKO

EN 45013

Kwaliteits
Richtlijn voor
Dierenartsen-
praktijken

Dierenartsen in de
praktijk

Kwaliteitsrichtlijn voor
Dierenartsenpraktijken
voor de
borging van:

• GVP en Erkenningen

• management en controle

• transparantie

• garantie

• klant

ISO K.RD certificaat

Toetsing door SGS
Product & Process
Certification.
Register op
naam van
de praktijk
beheerd
door het VKO

ISO 9000

-ocr page 279-

Feitelijke achtergrondinformatie bij het schema:

Het schema biedt inzicht in de verschillende diergeneeskundige richtlij-
nen. De relatie met betrekking tot inhoud en doel van de richtlijn zijn
weergegeven.

De Stichting Veterinair Kwaliteitsorgaan (VKO) is een onafhankelijk or-
gaan dat de diergeneeskundige richtlijnen Goede Veterinaire Praktijk-
uitoefening (GVP), Reglement Erkenningen Dierenartsen en de
Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsen Praktijken en de daaraan gekop-
pelde registers gaat beheren. Momenteel wordt de laatste hand gelegd
aan de statuten. Het oprichtingsbestuur van de stichting zal als volgt
samengesteld worden:

• één vertegenwoordiger vanuit het Hoofdbestuur van de KNMvD

• één vertegenwoordiger namens de Practici Gezelschapsdieren en
Paarden

• één vertegenwoordiger namens de Practici Landbouwhuisdieren

• één vertegenwoordiger namens een organisatie die de belangen van de
houders van Gezelschapsdieren en Paarden behartigt

• één vertegenwoordiger namens LTO Nederland

• één vertegenwoordiger namens de Faculteit der Diergeneeskunde

• één vertegenwoordiger namens de Gezondheidsdienst voor Dieren

• één onafhankelijk voorzitter

Het bestuur behoudt zich de mogelijkheid voor adviseurs te benoemen.
Hierbij wordt gedacht aan adviseurs namens het Ministerie van
Volksgezondheid Welzijn en Sport en het Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij.

De richtlijnen worden getoetst door Société Générale de Surveillance
Product & Process Certification (SGS). SGS Nederland BV maakt deel
uit van de Zwitserse Société Générale de Surveillance S.A. te Genève.
SGS is een onafhankelijke internationale organisatie met ruime ervaring
op het gebied van inspectie, toetsing, certificatie en accreditatie in de
zorgsector en ketenproductie. Bovendien heeft SGS expertise binnen sec-
toren die nauw verwant zijn aan de dierenartsenpraktijken.

Samen met de AUV heeft de K.NMvD deze certificering op-
gepakt, omdat het bedrijfsleven eist dat een GVP-dierenarts
en een erkende dierenarts vanuit een gecertificeerde dieren-
artsenpraktijk werkt.

Erkenningsregeling

De rundveedierenartsen waren de eerste groep die een opzet tot

kennisverbetering door permanente nascholing aanpakten. Het
initiatief ontstond uit een zekere onvrede over het kennisniveau
van de rundveedierenartsen door veehouders. Zij werden ge-
volgd door de varkens-, pluimvee- en paardendierenartsen. De
erkenningsregelingen worden geregeld door het bestuur van
het Coördinatiecentrum Erkende Dierenartsen (CED).
Het bedrijfsleven - LTO en NZO - heeft in zijn kwaliteitspro-
gramma voor de rundveehouder Keten Kwaliteit Melk
(KKM) gekozen voorde erkende rundveedierenarts. Deze is
geautoriseerd om het Periodieke Bedrijfs Bezoek (PBB) uit
te voeren.

Wat gaat er veranderen?

Begin 2002 kwam de bevestiging dat Certiked niet langer
deel zou uitmaken van Wissenraet & Van Spaendonck. Het
niet-veterinaire deel - Certiked voert ook in andere branches
toetsingen uit - is verkocht aan Cedeo. De continuïteit van de
GVP-IKB-beoordelingen zou zijn gewaarborgd tot 1 april
2002.

Het Veterinair Kwaliteits Orgaan (VKO) heeft samen met de
Projectgroep Stimulans KRD gezocht naar een goed alterna-
tief In het VKO zijn alle kwaliteitsaspecten van de dieren-
arts in de dierenartsenpraktijken samengebracht. Vanaf 1
april wordt het VKO een onafhankelijke stichting. Het alter-
natief is gevonden in de onfhankelijke certificeringsorgani-
satie Société Générale de Surveillance Product & Process
Certification Nederland BV (SGS Nederiand BV). SGS
neemt het register GVP-IKB-dierenartsen en het kleine re-
gister gecertificeerde dierenartsenpraktijken in nauw over-
leg en met volle medewerking van Certiked over, onder toe-
ziend oog van de KNMvD. Ook zullen de beoordelaars door
SGS aangetrokken worden om de toetsingen te doen.
Met het in zee gaan met SGS is de continuïteit van de kwali-
teitsbewaking is in de ruimste zin gewaarborgd voor dieren-
arts en dierenartsenpraktijk. Tevens zijn de tarieven voor de
toetsingen op een zo laag mogelijk niveau verkregen, in het
bijgaande schema zijn de zaken nog eens weergegeven.

Het VKO wordt geleid door Koos Voermans en vanuit het
bureau van de KNMvD zal Hugo de Groot ondersteuning
verlenen.

Standpunt CED ten aanzien van de Erkenningsregelingen
voor dierenartsen met een leeftijd van 55

Regelingen als de erkenningsre-
gelingen, maar bijvoorbeeld ook
de Kwaliteitsrichtiijn voor Dieren-
artsenpraktijken, zijn in het leven
geroepen om aan de (georgani-
seerde) afnemers van veterinaire
zorg en diensten helderheid te ver-
schaffen. Helderheid omtrent de
vraag welke dierenartsen zich op
bepaalde onderdelen van de diergeneeskunde hebben toe-
gelegd en wat er van hen in beginsel mag worden verwacht.

Hoewel het CED-bestuur zich bewust is van het feit dat het
hiervoor noodzakelijke hanteren van onderscheidende cri-
teria impliceert dat een aantal dierenartsen er wel respec-
tievelijk niet aan zal kunnen voldoen, is het geenszins de
bedoeling met deze regelingen dierenartsen te ontmoedi-
gen.

Aangezien de helderheid naar de afnemers van groot be-
lang wordt geacht, heeft het CED-bestuur besloten geen
wijzigingen in de opgestelde criteria door te voeren voor
dierenartsen in de leeftijd van 55-
f.

-ocr page 280-

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde hebben de volgende collegae
zich aangemeld:

Hammidian, A; 2002; 3523 JX Utrecht;
Scherpenburglaan 15-1.
Helleman, Mevr. M.N.C.; Gent-2001; 7261
DC Ruurlo; Barchemseweg 14.
Huisman, Mevr. M.J.; 2001; 2381 GL
Zoeterwoude-Dorp; Miening 11.
Kool, Mevr. C.A.; 2001; 8101 ZD Raalte; De
Gaarden 22.

Meeuwen, Mevr. H.E. van; Gent-2001; 5144 SB Waalwijk; Hugo
Verrieststraat 20.

Oosterloo, J.C.; 2001; 6104 BC Koningsbosch; Prinsenbaan 107.
Schaper, W.J.; Gent-2000; 7261 DC Ruurlo; Barchemseweg 14.
Speelman, Mevr. G.H.; 2002; 1127 PW Den lip; Den lip 196.
Veltman-Hof. Mevr. A.J.; 2001; 3551 EJ Utrecht; 2® Daalsedijk 20.
Verkleij, Mevr. L.C.T.; 1995; 3402 HT IJsselstein; Wegahof 29.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Anocic, V; 2001; 3706 ER Zeist; Laan van Vollenhove 1293.
Asselt, Mevr. M. van; 2001; 3513 EX Utrecht; Oudenoord 432.
Bakel, Mevr. J.E.PE van; 2001; 1474 JD Oosthuizen; Kruiswond 14.
Beest, H.J. van; 2001; 3581 EC Utrecht; Mgr. van dc Weteringstraat 61 Bis.
Blömer, Mevr. L.; 2001; 1251 LJ Laren; Nieuweweg 22 A II.
Boerhave, H.G.; 2001; 3997 MJ \'t Goy; Beusichemseweg 34.
Gijtenbeek, E. van; Gent-1988; 1851 NK Heiloo; Kennemerstraatweg
624.

Hermans, Mevr. M.M.; 2001; 6083 AD Nunhem; Kerkstraat 23.

Jan,sen, Mevr. Y.; 2001; Mamburi Mombasa (Kenya); PO Box 10524.

Kessen, Mevr. K.; 2001; 3605 CH Maarssen; Antilopespoor 114.

Last, W.J.; 2001; 3781 TG Voorthuizen; Tromplaan 50.

Levi, Mevr. V; 2001; 3572 SN Utrecht; Bouwstraat 29.

Odijk. Mevr. E.C. van; 2001; 3515 EH Utrecht; Aalbersestraat 811.

Piets, Mevr. K.; 2001; 2312 MD Leiden; Zijlstraat 17.

Prüst. H.G.; 2001; 5527 EG Hapert; Kerkstraat 38.

Roelofsen. Mevr. M.L.; 2001; 3531 AS Utrecht; Krugerstraat 74.

Rosenveldt, Mevr. K.W.; 2001; 2287 VD Rijswijk; Clavecimbellaan 105.

Steenbergen, Mevr. M.; 2001; 3801 Gisborne (Nieuw Zeeland); 46 A

Moana Road Okitu.

Verhoef-Wentzel. Mevr. PC.; 2001; 3527 XG Utrecht; Van Bijnkershoek-
laan255.

Voets-Bols, Mevr. A.C.; 2001; 3607 PG Maarssen; Zwanenkamp 562.
Vuksic, M.; 2001; 5049 GK Tilburg; Puccinistraat 351.
Westdorp, Mevr. S.; 2001; 3207 BB Spijkenisse; Amerstraat 44.
Withaar. Mevr. A.; 2001; 7921 PC Zuidwolde; Hoogevccn.seweg 9.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Avci, Mevr. G.
Gerritsen. Mevr. K.M.
Sars, Mevr. C.L.
Turkenburg, Mevr. C.
Wagter, H.W.
Willems, Mevr. A.J.

Voor het dierenartsenexamen van 31 januari 2002 zijn geslaagd:

Westerman, Mevr. K.J.

Voor het dierenartsenexamen van 28 februari 2002 zijn geslaagd:

Groot, Mevr. N.
Hammidian, A.
Oudwater, N.J.
Postma, Mevr. M.K.
Rietbroek, Mevr. N.J.
Speelman. Mevr. G.H.
Weel. Mevr. C.TG.

Voor het dierenartsenexamen van 1 maart 2002 zijn geslaagd:

Peijnenburg, M.J.

Overlijdensberichten:

Op 20 januari 2002 R. Feddes te Vriezenveen.
Op 22 januari 2002 G.H. Veenhuis te Weesp.
Op 30 januari 2002 J.H.P Verweij te Rozendaal.

Personali

Op 17 februari 2002 J. Hovenier te Bergen NH.
Op 24 februari 2002 A.L.J.M. Heirman te Vlijmen.

Mutaties:

Anocic, V; 2001; 3706 ER Zeist; Laan van Vollenhove 1293; tel. privé:
030-6951465; E-mail privé: vanja_senada@hetnet.nl; d. te Schiphol bij RVV
Kring Noord West.
(toev. als lid)

Asselt, Mevr. M. van; 2001; 3513 EX Utrecht; Oudenoord 432; tel.
privé: 030-2231631; tel. privé mobiel: 06-22516556; E-mail privé: marisva-
nasselt@zonnet.nl; wet. medew. bij U.U., ED.. Hfdafd. Gezondheidszorg
Landbouwhuisdieren; E-mail bur.: m.vanasselt@vet.uu.nl.
(toev. als lid)

Bakel, Mevr. J.E.PE van; 2001; 1474 JD Oosthuizen; Kruiswoud 14;tel.
privé: 0299-601077; tel. privé mobiel: 06-10633533; E-mail privé:
tlohuis@hotmail.com; p., medew. bij L. Pool, J.M. Swinkels en A. Zaal; tel.
prakt.: 0299-401370; fax prakt.: 0299-402222; E-mail prakt, dap.veo®
woridonline.nl.
(toev. als lid)

Beest, H.J. van; 2001 ; 3581 EC Utrecht; Mgr. van de Weteringstraat 61
Bis; tel. privé: 030-2322513; fax privé: 030-2342506; E-mail privé: rookinde-
polder@planet.nl; p., medew. bij K.J. Coppoolse en J.A.Z. Kraai; tel. prakt:
0548-362004; fax prakt.: 0548-362058; E-mail prakt.: dachohen@zonnet.nl
(toev. als lid)

Blömer, Mevr. L.; 2001; 1251 LJ Laren; Nieuweweg 22 A II; tel. privé:
035-5312736; E-mail privé: laurablomer@hotmail.com; p., medew. bij
Spoedkliniek voor Dieren ; tel. prakt.: 020-6944766.
(toev. als lid)

Boerhave, H.G.; 2001; 3997 MJ \'t Goy; Beusichemseweg 34; tel. privé:
030-2676776; E-mail privé: hg_boerhave@hotmail.com; p., medew. bij J.J.
van der Louw. J.H. M. Peeters en G.A.M. Pronk; tel. prakt.: 030-6011238; fax
prakt.: 030-6012546.
(toev. als lid)

Deenik, Mevr. J.W.; 2001; 3582 GT Utrecht; Fransestraat 14; tel. privé:
030-6933776; E-mail privé: josien_deenik@hotmail.com;
p., medew. bij
F.H. Hornstra; tel. prakt.: 026-4421892; E-mail prakt.: info(a dedieren-
arts.nl.

Geeratz, Mevr. D.C.M.; 1999; 4041 CJ Kesteren; Stationsstraat 8; tel.
privé: 0488-484050; tel. privé mobiel: 06-51090043; fax privé: 0488-
484766; K-mail privé: daphne.geeratz(a pfizer.com; tech. Serv. Man.
l.andbouwhuisdiercn ; tel. bur.: 010-4064204; fax bur.: 010-4064293;
E-mail bur.: daphne.geeratz(a pfizercom.

Gijtenbeek, E. van; Gent-1988; 1851 NK Heiloo; Kennemerstraatweg
624; tel. privé: 072-53251 18; E-mail privé: vdokterg@cs.com; p., D.A.P. Van
Gijtenbeek; tel. prakt.: 072-5325118; fax prakt.: 072-5325119.
(toev. als lid)
Groot, Mevr. N.; 2002; 3572 RVV Utrecht; Goedestraat 70; tel. privé:
030-2760756; E-mail privé: n.groot(a studcnts.vet.uu.nl; d.

Haneghem. Mevr M.T; 1998; 5044 NC Tilburg; Hemian
Heyermansweg 14; tel. privé: 013-4691480; E-mail privé: mhaneghcm(i:!;
hotmail.com;
p., medew. bij C.J.H.M. Smarius; tel. prakt.: 013-5700117;
fax prakt.: 0416-361844; E-mail prakt.: smariu$(a wishmail.nl.

Hammidian, A,; 2002; 3523 JX Utrecht; .Scherpenburglaan 151; tel.
privé: 030-2881189; E-mail privé: a.hammidian(a students.vct.uu.nl; d.

Hermans, Mevr M.M.; 2001; 6083 AD Nunhem; Kerkstraat 23; tel.
privé: 0475-593610; E-mail privé: hermans_mieke@Jhotmail.com; p.,
tncdew. bij J.G. Ncutcboom; tel. prakt.: 0475-496262; fax prakt.: 0475-
491889.
(toev.alslid)

Jansen, Mevr. Y.; 2001; Mamburi Mombasa (Kenya); PO Box 10524;
tel. privé: 00254-733641022; p., medew. Dr. Zu Kashmiri (Lenya).
(toev. als
lid)

Kessen. Mevr K.; 2001; 3605 CH Maarssen; Antilopespoor 114; tel.
privé: 0346-579590; E-mail privé: kelly.bas@hetnet.nl; wnd.d.
(toev. als lid)
Last. W.J.; 2001; 3781 TG Voorthuizen; Tromplaan 50; tel. privé: 0342-
476773; tel. privé mobiel: 06-21298088; E-mail privé: willemjanlast@
hotmail.com; p., medew. bij A.E.E. Bunte, A.W. Hamster. R. H.C. Sol en R.
Ykema; tel. prakt.: 0342-471316; fax prakt.: 0342-471188; E-mail prakt.:
dap045@zonnet.nl.
(toev. als lid)

Levi, Mevr. V; 2001; 3572 SN Utrecht; Bouwstraat 29; tel. privé: 030-
2760828; E-mail privé: v.levi@students.vet.uu.nl; p., medew. bij R. van
Coesant; tel. prakt.: 0251-655910.
(toev. als lid)

Odijk, Mevr E.C. van; 2001; 3515 EH Utrecht; Aalbersestraat 811; tel.
privé: 030-2724322; E-mail privé: evaaqua@hotmail.com; p., medew. bij J.
van Nijhuis; tel. prakt.: 015-2850230; fax prakt.: 015-2850238.
(toev. als lid)
Oostveen, Mevr FA.; 2000; 8043 CE Zwolle; Torenmeesterstraat 34;
tel. privé: 038-3760552; E-mail privé: fvanoostveen@yahool.com;
p.,
medew. bij Y.W. Ernst; tel. prakt.: 074-2771315; fax prakt.: 074-2771315.

Oudwater, N.J.; 2002; 3581 LR Utrecht; Lindestraat 37Bis; tel.
privé: 030-2521558; d.

Peijnenburg, M.J.; 2002; 3514 CP Utrecht; Leeruwerikstraat 5Bis;
tel. privé: 030-2715332; E-mail privé: tiespeijenburgC» hotmail.com: d.

Piets, Mevr. K.; 2001; 2312 MD Leiden; Zijlstraat 17; tel. privé: 071-
5219778; tel. privé mobiel: 06-25048552; E-mail privé: kpiets@yahoo.com;

-ocr page 281-

p., medew. bij G.E. Knoop, J.EW. Reitsma, J.A. Schoonhoven en E.
Vorderman; tel. prakt.: 0227-581234; fax prakt.: 0227-581229. (toev.
als lid)

Postma, Mevr. M.K.; 2002; 4133 AK Vianen (ZH); Benedictushof
72; tel. privé: 0347-370838; E-mail privé: doopydoopC« hotmail.com; d.

Prüst, H.G.; 2001; 5527 EG Hapert; Kerkstraat 38; tel. privé: 0497-
369141; E-mail privé: prust@wish.nl; p., medew. bij H.J.M. Cornelis, J.
Floor, J.W.R Heijmans, J.H. ten Hoopen, A.A.R Montfort. RG.M.
Morsinkhof, C.J.M.M. Schellens, J.RM. Schijf, J.J.J.M. Settels, M.M.
Volwerk en J.A.J.M. Widlak; tel. prakt.: 0497-571275; fax prakt.: 0497-
550220; E-mail prakt.: info@dierenkliniekdekempen.nl.
(toev. als lid)

*Rietbroek, Mevr. N.J.; 2002; 3521 GR Utrecht; Balijelaan 4;
tel. privé: 030-2888927; d.

Roelofsen, Mevr. M.L.; 2001; 3531 AS Utrecht; Krugerstraat 74; tel.
privé: 030-2992159; tel. privé mobiel: 06-19908993; E-mail privé:
mroelofsen@hotmail.com; p., medew. bij R.L. Been, H. van Griendt, R.A.M.
Montessori en G.C.J. Wegman
(toev. als lid)

Römer, J.D.; 1983; 1217 CS Hilversum; Wisseloordlaan 1 ; tel. privé:
035-6214648;
E-mail privé: jdromer@worldonline.nl; p., geass. met E.R.
Schurer; tel. prakt.: 035-6210187; fax prakt.: 035-6400470.

Rosenveldt, Mevr. K.W.; 2001; 2287 VD Rijswijk; Clavecimbellaan
105; tel. privé: 070-3360150; E-mail privé: kwrosenveldt@planet.nl; wnd.d.
(toev.
als lid)

Schurer, E.R.; 1991; 3608 TC Maarssen; Bloemstede 170; tel. privé:
0346-564065;
p., geass. met J.D. Römer; tel. prakt.: 035-6210187; fax
prakt.: 035-6400470.

Speelman, Mevr. G.H.; 2002; 3523 GV Utrecht; Looplantsoen 26;
tel. privé: 030-2889273; E-mail privé: gert\\\'speelman(a hotmail.com; d.

Steenbergen, Mevr. M.; 2001; 3801 Gisbome (Nieuw Zeeland); 46 A
Moana Road Okitu; tel. privé: 0064-68678393; p., medew. bij Gisbome
Veterinary Services; tel. prakt.: 0064-68685151; fax prakt.: 0064-68685351
(toev.
als lid)

Thybaut. Mevr. M.RR.; 2001; 9254 EB Hardegarijp; Burg.
Drijberweg 122 ; tel. privé: 0511-473851;
E-mail privé: mprthybaut@
yahoo.com; p., medcw. bij K.B. Boersma en J.R. Vollema; tel. prakt.:
0511-472064; fax prakt.: 0511-476456; E-mail prakt.: dapghv@planet.nl.

Verhoef-Wentzel, Mevr. PC.; 2001; 3527 XG Utrecht; Van
Bijnkershoeklaan 255; tel. privé: 030-2960825; E-mail privé: petra.verhoef
@hemet.nl; p., mcdcw. bij H.A. Imkamp, G.J.W. van der peijl, K.M. Rienks,
J.W.H.M. Strikkers en J.F.G. Vemiond; tel. prakt.: 0183-301708 (toev.
als lid)

Vermeulen. Mevr. D.Y.; 2000; 3734 GV Den Dolder; Hezer Enghweg
114; tel. privé: 0.30-2581997; fax privé: 0.30-2581997; E-mail privé:
dyvcrmculen(a hetnet.nl; d.

Vocts-Bols, Mevr. A.C.; 2001; 3607 PG Maarssen; Zwancnkanip 562;
tel. privé: 0346-590612; E-mail privé: anjabols@hotmail.com; wnd.d.
(toev.
als lid)

Vuksic, M.; 2001 ; 5049 GK Tilburg; Puccinistraat 351 ; tel. privé: 013-
4556691 ; E-mail privé: milanv@planet.nl; wnd.d (toev.
als lid)

*Wccl, Mevr C.T.G.; 2002; 3523 HD Utrecht; Slotlaan 40; tel. privé:
030-2895131; d.

Webers, Mevr. B.H.; 2000; 3561 HE Utrecht; Tannhauserdreef 18; tel.
privé: 030-2735082; E-mail privé: b.webers(^wxs.nl;
p., medew. bij J.D.

Römer cn E.R. Schurer; tel. prakt.: 035-6210187; fax prakt.: 035-
6400470.

Westdorp, Mevr. S.; 2001; 3207 BB Spijkenisse; Amerstraat 44; tel.
privé: 0181-616031; E-mail privé: saswes@hotmail.com; p., medew. bij
J.M.M. Elbertse; tel. prakt.: 0181-690055; fax prakt.: 0181-690057; E-mail
prakt.: dacspijk@vetweb.org
(toev. als lid)

Westerman, Mevr. K.J.; 2002; 7722 VZ Dalfsen; Oosterkampen 20;
E-mail privé: k.j.westerman@students.vct.uu.nl; d.

Withaar, Mevr. A.; 2001; 7921 PC Zuidwolde; Hoogeveenseweg 9; tel.
privé: 0528-3732229; E-mail privé: a.withaar@yahoo.com; wnd.d
(toev. als
lid)

jubilea april 2002

8 april, A.G. de Moor te Houten, afwezig, 50 jaar

12 april. Mevr. Drs. G.M. Hardeman-Kommer te Assen, afwezig, 45 jaar

14 apri 1, J.C. van der Sar te Ruurlo, afwezig, 35 jaar

14 april. Mevr. Drs. A.B. Zwartenkot-Klaasesz te Sleen, afwezig

14 april, W. de Haan te Lies, afwezig, 35 jaar

14 april. Prof Dr. J.E. van Dijk te Hierden, afwezig

14 april, E. Bakema te Velp (GLD). aanwezig, 65 jaar

14 april, J.J.A. Ham te Nieuwerkerk a/d Yssel, aanwezig, 30 jaar

14 april, J.Th. M. van Schie te Wassenaar, afwezig, 30 jaar

14 april, Th.M.H. van Woensel te Lommel{België) afwezig, 30 jaar

17 april. S.J. Henstra te Tyne, aanwezig, 40 jaar

17 april Dr. P. Leeflang te Alpen a/d Rijn, afwezig 40 jaar

19 april, A.E. Burggraaf te Vlissingen, afwezig 55 jaar

19 april, Dr. EG. Davelaar te Putten, afwezig, 30 jaar

21 april, J.H.A.M. Vestjens te Leiden, afwezig, 25 jaar

21 april, A.H. NijhuisteAssen, aanwezig, 25 jaar

21 april, J. Haverkort te Franeker, aanwezig, 25 jaar

21 april, H. de Haan, te Sterksel, aanwezig 25 jaar

21 april. Mevr. Drs. L.N. de Haan-Dijker te Sterksel, afwezig, 25 jaar

21 april. Mevr. Drs. M. Vestjens-Raadsveld te Leiden, afwezig, 25 jaar

21 april, A.J.A. Hartman te Courrensan (Frankrijk), aanwezig, 25 jaar

21 april, Dr. P. van Dijk te Doorn, afwezig, 25 jaar

27 april, A.H.M. Erken te Amsterdam, afwezig, 35 jaar

Voor een gemengde praktijk in Noord-Overijssel zoeken wij op korte termijn een:

Dierenarts (m/v)

De beoogde dierenarts dient te beschikken over een brede interesse, kunde en kennis van met name
de rundveehouderij. Uiteraard dient men ook over voldoende affiniteit van de overige sectoren binnen
de algemene dierenartsenpraktijk te beschikken.

De activiteiten van de praktijk richten zich voornamenlijk op consultatieve praktijkvoering en
limitatieve begeleiding op basis van drachtigheidsonderzoek (scannen). Ten aanzien van nieuwe
regelgeving in de melkveehouderij verwacht men dat het gedeelte begeleiding en controle in de nabije
toekomst binnen de huidige praktijk sterk zal uitbreiden.

De praktijk biedt u een veelzijdige baan aan met een prima honorering, conform de KNvD-normen
en goede secundaire arbeidsvoorwaarden. Het uiteindelijk aangaan van een maatschap behoort tot
de mogelijkheden.

Indien u zich aangesproken voelt, stuur of e-mail per omgaande uw sollicitatie met curriculum vitae
ter attentie van dhr. R. van Oort.

Correspondentie-adres:
Postbus 1135

5200 BD \'s-Hertogenbosch

E-mail: medici@buromerks.nl
Telefoon: 073 - 69 25 777
Telefax: 073 - 69 25 778

Raadgevend buro voor:
MEDISCHE BEROEPEN
PARA-MEDISCHE BEROEPEN

-ocr page 282-

DE TROEVEIM
VAIM COBACTAIM\'

Congressen &, Symposia

April

04 Symposium \'Campyiobacteriose
in Nederland\' op bet RIVM te
Bilthoven. Info: telefoon 030 -
2742826, arie.havelaar@rivm.nl
04/07 Veterinary congress. Britisch
Small Animal Veterinary
Association, locatie: International
Congress Center Birmingham,
info: m.berriman@ bsava.com
10 Klinische middag voor dierenartsen, AC restaurant De Meern.
Informatie: Virbac Nederland BV, Mariska van de Langemeen,
tel.: (0342) 427108.

17/19 Veterinary Congress, The international forum forTSE and food
safety (TAPS), locatie: Kongresszentrum/ Swissótel Basel,
Switzerland, info: www.tseandfoodsafety.org

19/21 International Symposium on Nonsurgical Contraceptive
Methods for Pet Population Control, Callaway Gardens, Pine
Moutain Georgia (near Atlanta). For additional information
about the Symposium, see the Alliance website at: http://www.
vetmed.ve.edu/ACCD/.

25/26 PHLO-cursus: Economie van voedselveiligheid. Plaats:
Wageningen. Kosten: 1025 euro. Groepsgrootte: maximaal 25
personen. Inschrijvingen en inlichtingen: Bureau PHLO,
Postbus 8130 6700 EW Wageningen. Telefoon: 0317-
484093/484092, fax: 0317-426547, e-mail: info@secr.phlo.
wau.nl.

25/26 62. Fachgespräch über Geflügelkrankheiten (DVG Fachgruppe
Geflügel und Deutsche Gruppe der WVPA). Im Parkhotel
Kronsberg, Hannover-Messe statt. Tel. 0511-953-8778/79, fax
0511-953-8580.

26/27 National member organisation congress, Latvian Association
ofVeterinarians, info: lvb@apollo.lv

26/28 Voorjaarsdagen, RAI, Amsterdam. Info: www. voorjaarsda-
gen.nl of Eurocongress, attn. Voorjaarsdagen, PO Box 74713,
NL-1070 BS Amsterdam, fax: 31-20-6737306.

reg.nl 09867

ENURACnO

VOOR DE HOND
ONDER DE 10
kg

ACE Veterinary Products BV - Postbus 1262 - 3890 BB Zeewolde

Cobactan®
werkt
breeed

Amoxicilline
AmoxVCIavulaanzuur
Cefaperazone
Cefquinome
Cloxacilline
CollBtine
Erythromvcine
Neomvctne
Oiytetracycline
Penicilline
TrimiSulfadoxine
Tylotine

Cobactan LC. Diergeneesmiddel UDA. Reg.NL 9468.
Bevat 75 mg Cefquinome per injector.Ter behandeling
van klinische mastitis. Contraindicatie: allergie.
Wachttijd: vlees 4 dagen, melk 5 dagen.

Mycofarm mmm

OOG VOOR DE PRAKTIJK

Cobactan® is dus een ideale
keuze bij mastitis waarbij de
verwekker onbekend is.

Cefquinome:

in vitro gevoeligheid

1997/1998

Niet getest
Niet getest

Niet getest
Niet getest

1

Mycofarm Nederland B.V.
Postbus 8, 3737 AA De Bilt

-ocr page 283-

Voedingsallergie en voedingsintolerantie

Voedingsallergie of voedingsintolerantie Is een probleem dat regelmatig voorkomt bij de hond en de kat.
De aandoening kan zich uiten In dermatologische klachten of spijsverteringsproblemen.

Aan het onderzoekscentrum van Royal Canin Is een revolutionair dieet ontwikkeld ter behandeling van allergische
aandoeningen bij honden en katten: Hypoallergenic Programme. Dit dieet is gebaseerd op gehydrolyseerd (soja)
eiwit als eiwitbron (niet allergene polypeptlden).

De receptoren worden niet geactiveerd
Geen histamine release
Geen symptomen van voedingsallergie

. Geen allergische reactie

II

|2 W
I K

f UI

i.

- lu
i

rf

ROY4LC»kNIN

-ocr page 284-

PROGRAM Plus is het enige
middel dat honden beschermt
tegen maar liefst vijf belangrijke
parasieten: vlooien, spoelwor-
men, haakwormen, zweepwormen en hartwormen. De werkzame
stof lufenuron bestrijdt vlooienplagen effectief door de levenscyclus van
de vlo te doorbreken. Daarnaast bevat PROGRAM Plus milbemycin
oxime dat effectief is in preventie van hartwormen en bij behandeling
van gastro-intestinale nematoden zoals spoelwormen, haakwormen
en zweepwormen. In tegenstelling tot topicale middelen wordt

PROGRAM Pluf oraal toege-
diend tijdens ofdirect na het
eten. Hierdoor tijven er geen
residuen op hetJier of in huis

haakworm spoelworm vlo

achter. PROGRAM Plus mag toegediend worden bij puipies van mini-
maal 2 weken oud of met een gewicht van minimaal Ikg en is daar-
mee de ideale basisbehandeling voor puppies. Met PiOGRAM Plus
biedt u uw klanten een volle maand onafgebroken besneirming tegen
vlooienplagen, gastro-intestinale parasieten, hartwormei en zoonosis.
Makkelijk, veilig en effectief. Adviseer daarom PR05R.AM Plus.

Vlooien en wormen effectief bestrijden met slechts één tablet per naand.

Vlooien-en wormenbestrijding in 1 tablet.

Samenstelling: OmhukJe tabletten in 4 verschillende groottes: 156 bevat 2.3 mg milbemycin/46 mg lufenuron, 390 bevat 5.75 mg milbemycin/115 mg lufenuron, 780 bevat 11.5 mg milbemycin/230 mg lufenuron. 1560 bexf 23 mg milbemycin/460
mg lufenuron. Indicatie: PROGRAM Plus wordt gebruikt voor het voorkomen van vlooien (Ct. felis, Ct. Canis en pre-adulte stadia), voor de gelijktijdige preventie van hartwormen (eliminatie van de L3/L4 stadia van Dirofilaria immitisen/olf voor de behandeling
van gastro-intestinale nematoden zoals rondwormen (Toxocara canis). haakwormen (Ancylostoma caninum) en zweepwormen (Trichuris vulpis). Doeldier: Hond. Dosering en toedieningswijze: 0.5 mg milbemycin oxime e 10 mg lufenuron per kg
lichaamsgewicht. De tabletten worden toegediend gebaseerd op het lichaamsgewicht van de hond, eenmaal per maand, oraal (via de bek). Lees voor het gebruik de bijsluiter. Contra-indicaties: Niet toedienen bij puppies jonger di 2 vweken dan wel lichter
dan 1 kg. Bijwerkingen: In hartworm risicogebieden de hond eerst nakijken op infectie van Dirofilaria immitis voordat men met de behandeling van PROGRAM Plus begint. In het geval van een positieve diagnose moet dezeifectite behandeld worden
alvorens met de toediening van PROGRAM Plus wordt begonnen. Bij sommige honden werden na behandeling bleke slijmvliezen en een toegenomen darmperistiek waargenomen. De behandeling van honden mei een groot aant circculerende microfilaria
kan in een enkel geval de aanleiding zijn voor het voorkomen van matige en voorbijgaande hypersensitieve reacties zoals bleke slijmvliezen, braken, moeilijke ademhaling, of excessief speekselen. Deze reacties worden geassocifld miet het vrijkomen van
eiwitten van dode dan wel stervende microfilaria en zijn geen direct toxisch effect van het product.
Bijzondere voorzorgen: Buiten bereik van kinderen bewaren. Voor diergeneeskundig gebruik. Alleen op diergeneeskundig voGChrrfft verkrijgbaar (UDA).
Verpakking: verpakking met 6 tabletten in blister. Registratienummers: PROGRAM Plus 156 mg: Reg NL 09744; 3011IE17F3. PROGRAM Plus 390 mg; NL 09745; 3011IE18F3.

PROGRAM Plus 780 mg; NL 09746; 30Uiei9F3. PROGRAM Plus 1560 mg; NL 09747; 3011IE20F3. Registratiehouder: Novartis Consumer Health B.V,. Animal Health Sector. >! v m

Korte Hei 1-3, NL-4714 RD Sprundel, Tel. 31 (0)165 380580, 32 (0)2 4632390. ® Geregistreerd handelsmerk van Novartis AG, Bazel. Zwitserland. www.novartiS.com C ) N <

-ocr page 285-

Uit
de

hoofdredactie

5 Kiezen

Wekelijkse opiniepeilingen attenderen ons op de naderende Tweede Kamer verkiezingen. De campag-
neteams van de politieke partijen draaien op volle toeren en de verkiezingen lijken spannender te wor-
den dan ooit. De traditionele politieke kleurverdeling is zoek en een onderbouwd partijprogramma
lijkt nauwelijks van belang. Niet de inhoud van de boodschap, maar de persoon die hem brengt en de
wijze waarop deze gebracht wordt, lijkt bepalend. Er is al gekscherend gesproken over \'televisie-
democratie \'. Hoe dan ook, de rol van de media is in de huidige samenleving van eminent belang.
Ook de veterinaire beroepsgroep heeft dit aan den lijve onder\\\'onden. We staan midden in de samenle-
ving en zijn ons zelden zo bewust geweest van het belang van de politiek en het maatschappelijke
debat. Directe aandacht van de politiek voor onze beroepsgroep kwam vooral tijdens de MKZ-crisis
naar voren, en is sindsdien voortdurend aanwezig. Politiek gevoelige onderwerpen als voedselveilig-
heid en dierwelzijn gaan ons direct aan. De snelle invoering van het Periodieke Bedrijfsbezoek (PBB)
op melkveebedrijven was een gevolg. Het onlangs in het parlement gevoerde debat over riooloverstor-
ten ende gevolgen daarvan voor de gezondheid van vee, is een ander voorbeeld van Haagse aandacht.

De in de komende jaren te voeren discussie over mestbeleid, Europese nitraatrichdijn en de geplande
evaluatie van het Minas-beleid, zullen van grote invloed zijn op de ontwikkeling van agrarisch
Nederland. Ook de ruimtelijke ordening van Nederland staat hoog op de politieke agenda. Een interes-
sante serie artikelen onder de titel \'Parkstad Nederland\' in één van de landelijke dagbladen,
beschrijft de discussie treffend. De krantenkop \'Platteland van voedselschuur naar esthetische
ervaring\', geeft voldoende stof tot nadenken.

Kortom politieke ontwikkelingen zijn het waard om nauwgezet gevolgd te worden en vormen een continue
uitdaging om een juiste keuze te maken. Dit geldt ook voor de beroepsgroep als geheel.

Natuurlijk is het Tijdschrift niet het juiste medium voor politieke beschouwingen. (Al kan ik reeds
verklappen dat in het volgende nummer een interview met minister Brinkhorst zal worden geplaatst.)
Toch is deze aflevering opgebouwd uit onderwerpen die nauw gelieerd zijn aan politiek, wetgeving en
samenleving. Een blik op de inhoudsopgave zegt genoeg. De reeks \'Moderne biotechnologie: zegen of
zorg? \'kent een achtergrond die mede is ingegeven door de maatschappelijke discussie. Dit keer ko-
men erfelijke ziekten bij gezelschapsdieren aan bod. In Actua gaat het onder meer over hamburger-
ziekte en het besluit tot instelling van een Voedsel- en Warenautoriteit. In het KNMvD-gedeelte volgt
nadere uitleg over de \'poortwachterwet\' en roert de Ereraad problemen aan tussen dierenarts als
werkgever en dierenarts als werknemer. Een onderwerp dat ook alles te maken heeft met de verande-
rende samenleving.

Naast dit alles kan de lezer uiteraard vaktechnisch aan zijn trekken komen. Een goed en bondig artikel
over demodicose bij Nederlands melkvee, pre-operatieve desinfectie in de rundveepraktijk en een
beschouwing over antibiotica bij aandoeningen van de digestietractus hij hond en kat, leveren puur
praktische informatie.

Kort en goed, er valt genoeg te kiezen...

J. T. Siebinga

I

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 286-

Wetenschap

Tijdschr Diereneesl<d 2002; t2y: 252-4

Een geval van demodicose bij Nederlands melkvee

D. Döpfer^\'i, W.M.L. HendrikxUnJ. SoP

Oorspronkelijke artikelen

Samenvatting

Het klinisch en histopathologisch beeld van demodicose
voor en na behandeling op een melkveebedrijf wordt be-
schreven. De resultaten van een therapie waren teleur-
stellend.

Demodicose bij het rund is een ziektebeeld dat in de
Nederlandse veterinaire praktijk waarschijnlijk niet
vaak herkend wordt. De rol van
Demodex bovis onder
Nederlandse omstandigheden wordt bediscussieerd.

Summary

A case of demodicosis on a Dutch dairy farm

Demodex bovis is a burrowing mile that lives in the hair follicles of cattle,
resulting in nodules, granulomatous inflammation, and the formation of
scar tissue. Clinical and histopathological changes of a recently diagnosed
case of demodicosis on a Dutch dairy farm are presented before and after
treatment. Treatment results were di.sappointing. The role of demodicosis in
Dutch dairy farming is discussed.

Inleiding

Demodex bovis is een mijt die bij het rund als normale bewo-
ner voorkomt in de haarfollikels en granulomateuze ontste-
kingen in de huid kan veroorzaken. Deze ontstekingen gaan
samen met bultjes in de oppervlakkige huid die littekens
achterlaten. Pruritus, onrust en productiederving bij de
aangetaste dieren ten gevolge van de infectie worden in
landen met gematigd klimaat niet gezien. De infectie wordt
direct overgebracht van dier op dier, meestal van moeder
op kalf gedurende de eerste levensdagen (1,3, 6). In tropi-
sche landen kan demodicose gaan generaliseren en bij uit-
zondering zelfs dodelijk zijn.
Demodex bovis heeft een
lengte van 200-240 m (9). In Afrika komt ook de tweemaal
zo lange
D. ghanensis bij het rund voor. Andere subspecies
worden bij kleine herkauwers, varkens en paarden gezien.
Haarfollikelmijten
{Demodex canis) kunnen grote klinische
problemen bij jonge honden veroorzaken.

Klinisch beeld en Pathogenese

De vrouwelijke mijten dringen de haarfollikels van de huid
binnen, meestal in de huid van nek en schouders, maar ook
extremiteiten, rug, buik en uier kunnen aangetast zijn (7).
Dit primaire stadium wordt meestal niet opgemerkt (6, 10)
(Figuur 1). Hierop volgt de vermenigvuldiging van de mijten

\' Instituut Infectieziekten en Immunologie, Afdeling Parasitologie en Tropische
Diergeneeskunde. Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Postbus
80.165, 3508 TD, Utrecht.
^ Gezondheidsdienst voor Dieren. Postbus 7400 AA Deventer
j Correspondentie: D. Döpfer. tel: 030-2531050. fax: 030-2540784, E-maU:
D. Dopfer@vet. uu.nl

en ontstaat een granulomateuze folliculitis. De gedilateerde
follikel vormt een nodulus van 1 ä 5 mm doorsnede. Een deel
van de mijten verlaat tijdens dit secundaire stadium de folli-
kel via een gat in de huid, dat bedekt wordt door een korst. In
het tertiaire stadium neemt de doorsnede van de bult toe tot
10 mm. De inhoud bevat grote aantallen aan mijten, granulo-
cyten, leucokyten en multinucleaire reuscellen. De bult
wordt door een kapsel omgeven. De inhoud van de bult be-
staat uit pusachtig vast materiaal en is door middel van een
huidincisie te verwijderen. Een bult kan maandenlang geslo-
ten blijven. Een secundaire bacteriële infectie kan leiden tot
ruptuur van de bult. Tijdens het eindstadium treedt herstel
van het weefsel op eindigend in littekenvorming. De bulten
en littekens zijn de oorzaak van leerschade, die pas tijdens de
leerproductie volledig opgemerkt wordt. Hierbij vallen ver-
kleuringen, vergrote huidporiën en cirkelvormige indenta-
ties aan de huiden op (Figuur 2).

Als differentaaldiagnose komen (micro-)traumata, bacteri-
ële folliculitis, dermatofytosis
{Trichophyton verrucosum),
dermatofilosis {Dermatophylus congolensis) en infecties
met luizen
{Damalinea spp., Linognathus spp., Solenopotes
spp. of Haematopinus spp.) in aanmerking (5).

een geval van demodicosis

Op een melkveebedrijf met zestig lacterende koeien werden
veel koeien met bulten en wondjes op de huid van schouders,
nek en uiers waargenomen. Pusachtig secreet en korsten
werden regelmatig bij de huidlaesies opgemerkt. Het pro-
bleem was twee jaren geleden na aankoop van vaarzen met
dezelfde huidproblemen begonnen. De huidveranderingen
namen toe gedurende de zomerperiode bij koeien van alle
leeftijden zonder dat de dieren jeuk of onrust toonden.
Verliezen in de vorm van melkproductiedaling of fertiliteits-
problemen werden niet gesignaleerd.
Bij het algemeen klinisch onderzoek van veertig koeien op
het bedrijf in de maand december, hadden 38 dieren (98%)
secundaire en tertiaire stadia van demodicose in de huid van
nek, schouders en uier. Secundaire stadia met bultjes en kor-
sten kwamen dicht bij elkaar voor, terwijl de bulten van het
tertiaire stadium solitair in de huid lagen (Figuur 3a en 3.bl).
Van vijftien dieren met secundaire stadia werden diepe huid-
afkrabsels genomen. Chirurgisch werden wigbiopten van
een secundair en twee tertiaire stadia verzameld. Na een
huidincisie werd tweemaal de inhoud van een tertiair
stadium genomen (Figuur 3b.2). Alle monsters werden in
zeventig procent alcohol gefixeerd.

Parasitologisch onderzoek van vijftien diepe huidafkrapsels
en één huidbiopt van secundaire stadia leverde geen
Demodex-mijten op. Alleen in de vier monsters van tertiaire
stadia (twee biopten en tweemaal de inhoud van een bultje)
werden grote aantallen van
D. bovis in verschillende stadia
van desintegratie gevonden (Figuur 4c).
Bij het histologisch onderzoek van twee huidbiopten uit ter-
tiaire stadia werd een nodulaire granulomateuze ontsteking
gezien bestaande uit mijten, keratineus materiaal, granulo-

-ocr page 287-

Wetenschap

vrouwelijke mijten dringen de haarfollikel binnen

vermenigvuldiging van de mijten en dilatatie van de haarfollikel
resulteert in een harde verdikking (1 tot 5 mm indoorsnede),
deze barst open waardoor mijten vrijkomen en korsten ontstaan

doorsnede van de verdikking neemt toe (<10 mm),
massa\'s van parasieten en afweercellen zitten in
afgekapselde noduli,

een secundaire bacteriële infectie is mogelijk

reparatie en gi
vorming van huidlittekens

cyten, rnultinucleaire reuscellen, macrofagen en lymfocyten
gevonden. Deze noduli werden omgeven door een kapsel
van bindweefsel (Figuur 4a tot en met d). De mijten waren
korter dan 240 m, wat overeenkomt met de verwachte lengte
voor
D. hovis. Het histologisch beeld van het secundaire sta-
dium werd gekenmerkt door destructie van de haarfollikel en
een granulomateuze ontsteking met eosinofielen, plasmacel-
len, macrofagen en lymfocyten. Mijten werden niet gevon-
den. De onderzochte coupes waren PAS - of - HE gekleurd.

Therapie en preventie

De koeien zijn lokaal met amitraz (Ectodex, Mycofarm
Nederland B.V) behandeld (wachtijd: zeven uur voor melk
en een dag voor vlees). Deze behandeling is zeven dagen
later herhaald en zeven dagen na afloop van de laatste behan-
deling geëvalueerd. Door middel van palpatie van de huid is
vastgesteld dat 27 van 39 (69%) koeien nog secundaire en
tertiaire stadia van demodicose hadden. Gedurende de
winterperiode is het probleem verder verminderd, maar in
de loop van de daarop volgende zomer was de omvang
van het probleem vergelijkbaar met het voorgaande jaar.

Discussie

Demodicose wordt in Nederland bij het rund zelden gediag-
nosticeerd en over de incidentie van deze infectie is niets be-
kend. Regelmatig worden bulten en korsten bij melkvee
gevonden, maar gezien de differentiaaldiagnose kunnen
hiervoor andere ectoparasieten of micro-organismen verant-
woordelijk zijn. Het lijkt waarschijnlijk dat het subklinisch
tot chronische beeld van demodicose ook in Nederland
voorkomt, maar er wordt zelden tegen behandeld. De lokale
behandeling van demodicose bij het rund is weinig effectief
mede omdat in het pusachtig materiaal in de huidlaesies het
acaricide middel slecht doordringt (6, 8). De evaluatie van
een therapie was verder moeilijk omdat minder dan veertien
procent van de huidlaesies palpabel zijn (2). Het duurt vaak
maanden voordat de laesies verdwenen zijn (6).
Amitraz (Ectodex) is effectief tegen demodicose bij de hond.
Op grond hiervan en op grond van een relatief korte wachtijd
voor melk en vlees is in dit geval voor dit middel gekozen.
Een nadeel hiervan is dat de noodzakelijke wassing arbeids-
intensief is. Na de behandeling op het boven beschreven
bedrijf trad wel verbetering maar geen eliminatie van het
probleem op. Het effect van de behandeling had mischien
meer dan zeven dagen nodig om echt duidelijk te worden en
de evaluatie had aan de hand van het acaricide-effect op de
mijten in de huid moeten geschieden. Zes maanden na de
behandeling was het klinische probleem weer even ernstig
als voor de behandeling.

Verlengen van de behandelingsduur samen met een her-
haalde toediening van acaricide middelen zou het behande-
lingseffect kunnen verbeteren, maar de arbeidsintensiteit en

-ocr page 288-

Wetenschap

de wachttijden voor melk en vlees maken deze maatregelen
uit economische overwegingen vaak onmogelijk. De behan-
deling van demodicose blijft een moeilijke en kostbare
onderneming. In de literatuur wordt een effect van closantel
genoemt (8). Wisselende resultaten worden voor de werk-
zaamheid van ivermectine ter behandeling van demodicose
beschreven (4, 11). Beide laatste middelen zijn niet voor de
behandeling van demodicose bij het rund geregistreerd.
Preventiefis de aankoop van dieren van besmette bedrijven
af te raden en een algemeen klinisch onderzoek op huidver-
anderingen bij aankoop noodzakelijk. De scheiding van een
geïnfecteerd moederdier van zijn nakomelingen zo vroeg
mogelijk na de geboorte is aan te raden.
Demodex bovis is
zeer gastheerspecifiek en zal derhalve geen huidaandoenin-
gen bij mensen veroorzaken. Door bulten en wonden op de
huid van het uier kan de melkbaarheid van een koe beïnvloed
worden. De grootste schade van demodicose wordt veroor-
zaakt door huidbeschadiging.

\' f \'K\'\'

f i- , .

■ S-\'\'"

\' •■ ■ A

, vr «y;

Dankbetuiging

De heer R. Schotman wordt bedankt voor zijn hulp en medewerking tijdens
de behandeling van zijn dieren. De praktiserende dierenartsen drs. H.
Verhoeven en F.J. van Egmond van het Diergeneeskundig Centrum Midden
Salland te Raaltc worden bedankt voor dc signalering van dit geval van de-
modicose. Dr T. van den Ingh van de Hoofdafdeling Pathologie van de
Faculteit der Diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht wordt bedankt
voor de uitvoering van het histologisch onderzoek aan de wigbiopten. De
heer B. Blankenstein van het Veterinair Medisch Diagnostisch Centrum aan
dc Universiteit Utrecht wordt bedankt voor het maken van digitale opnames
van de mijten.

Figuur 3. Klinische symptomen ten gevolge van demodicose: (a) secundair stadium,
(b.i) tertiair stadium, (b
.2) inhoud van een bultenclose-upvan een bult {streep is i cm).

Literatuur

1. Bowman DD. Georgi\'s Parasitology for Veterinarians. Philadelphia,
USA, Saunders, 1999.

2. Comely M. Schultz U, et al. Occurrence and severity of ectoparasito-
ses among intensive dairy herds of East Germany. Monatshefte für
Veterinärmedizin 1990; 45 (14): 489-93.

3. Everett AL, Miller RW, et al. Effects of some important ectoparasites
on the grain quality of cattlehide leather Journal of the American
Leather Chemists Association 1977; 72 (1): 6-24.

4. Femandes A. Evaluation of the efficacy of ivermectin against
Demode.x bovis in naturally infected cattle. Revista de salud animal
1989; 10(2): 182-4.

5. Howard JL. Current Veterinary Therapy - Food Animal Practice.
Philadelphia, USA, Saunders, 1986.

6. Matthes HE Pathogenesis and pattern of hide damage in the nodular
form of demodicosis in cattle. Monatshefte für Veterinärmedizin
1989; 44(13): 438-41.

7. Matthes HF Investigations of pathogenesis of cattle demodicosis: sites
of predilection, habitat and dynamics of demodectic nodules.
Veterinary Parasitology 1994; 53: 3-4.

8. Meeus PFM. Treatment of bovine demodecosis with closantel.
Veterinary Record 1998; 143 (16): 451-2.

9. Slingenbergh J, Mohammed AN, et al. Studies on bovine demodecosis
in northern Nigeria. Specification and host parasite relationships.
Veterinary Quart 1980; 2 (2): 90-4.

10. Valentin A, Glaser B, et al. Pathology of hair follicle lesions in the no-
dular form of demodectic mange in cattle. Monatshefte fur
Veterinärmedizin 1991; 46 (3): 82-5.

11. Yakubovskii MV, and Ananchikov MA. Preventing demodectic mange
in cattle. Veterinariya Moskva 1989; 9: 44-6.

-ocr page 289-

i

#

Diarree?

Canikur kauwtabletten zijn de 100%
natuurlijke manier om de darmwer-
king van honden snel te reguleren.
En omdat Canikur zo lekker is, is de
toediening bovendien heel eenvoudig.

LEO Pharma BV, postbus 2268, 4800 CG Breda, tel: 076 - 548 27 09

-ocr page 290-

DNA-diagnostiek van erfelijke ziekten bij gezelschapsdieren
en de rol van de praktiserende dierenarts daarbij

C.J. Ubbink^, F.C. StadesUnJ. Rothuizen^

Samenvatting

De kennis over de invloed van gendefecten op het ontstaan
van ziekte bij gezelschapsdieren neemt snel toe.
Onderscheid kan daarbij worden gemaakt in een initië-
rend gendefect, dat ten grondslag ligt aan ziekte, en een
promoting defect dat de kans op ziekte verhoogt.
Tot nu toe zijn bij hond en kat slechts initiërende defecten
bekend. Het een en ander is van groot belang voor de fok-
kerij, omdat binnen een ras grote verwantschap bestaat en
de genetische diversiteit dus niet groot is met alle nadelige
gevolgen vandien.

Het tijdig identificeren van gendefecten bij potentiële fok-
dieren, opdat deze dieren voor de fokkerij worden uit-
gesloten, is dus van belang ter voorkoming van erfelijke
ziekten. Daarom zal door eigenaren steeds meer een be-
roep worden gedaan op praktiserende dierenartsen mee te
werken aan testprocedures om potentiële fokdieren te
onderzoeken, dan wel vrij te verklaren van gendefecten. De
problematiek van de diagnostische testen, inclusief de
DNA-testen, en hun voorspellende waarden, wordt bespro-
ken.

Summary

DNA-diagnostics of congenital diseases in companion
animals and the role of the veterinary surgeon in this

The knowledge on the impact ofgenedefects on the development of disease in
companion animals is increasing rapidly. The genedefects may he differentia-
ted in an initiating defect, which is the cause of illness, and a promoting defect,
which enhances the chance on illness.

Up till now only initiating defects are known in dogs and cats. All this is of
great importance for breeding purposes, because within a breed there is nar-
row relationship which means the genetic diversity is small, and with all the
disadvantages thereof

The identification in good time of genedefects in breeding animals, .so that
these animals being excluded from breeding, is of utmost importance in pre-
venting congenital diseases. For that reason more and more the owners will
appeal to veterinary surgeons to cooperate in procedures to screen potential
breeding animals, or to declare the animals free from genedefects.
The problems with regard to the diagnostic tests, including the DNA-tests. and
their predictive values are discussed.

Inleiding

Erfelijke ziekten bij gezelschapsdieren zijn van toenemend
veterinair belang: vele gezondheidsproblemen lijken rasge-
bonden te zijn. Het \'doorfokken\' zou de oorzaak zijn. De prac-
ticus wordt als eerste geconfronteerd met dieren die lijden aan
erfelijke ziekten.

Ten aanzien van de diagnostiek aan dit zieke huisdier heeft de
practicus, naast kennis van de gebruikelijke klinische dia-
gnostica ook meer en meer de beschikking over DNA-dia-

\' Dr FC. Stades, specialist Oogheelkunde, en dr 3. Rothuizen, specialist Interne
Geneeskunde der Gezelschapsdieren, Hoofdafdeling Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Postbus
80165, 3508 TD Utrechl.
^ Correspondentie: Dr G.J. Ubbink, praktiserend dierenarts, Weesperzijde 45 huis,
1091 EE Amsterdam. E-mail: Ubbink@ mail.com

Tijdscl^r Diergeneesl(d 2002; t2j. 256-8

gnostica. Echter naast diagnostiek en therapie aan het indivi-
duele dier zal de DNA-diagnostiek ook een grote rol gaan
spelen in de preventie. Met name in de kynologie is er nu al
een grote invloed bij de selectie van fokdieren zichtbaar.

Genen en Erfelijke ziekten

De kennis over de invloed van gendefecten op het ontstaan van
ziekte neemt snel toe. Vanuit een genetisch epidemiologisch
oogpunt bestaat er een werkbare tweedeling in \'initiërende en
promoting\' gendefecten.

Een initiërend gendefect ligt ten grondslag aan ziekte terwijl
een promoting defect de kans op ziekte verhoogt, maar niet
volledig bepaalt. De werkelijke kans op ziekte is in dit geval
mede afhankelijk van andere genetische en milieufactoren. De
tot dusver bekende monogene ziekten bij hond en kat zijn alle
het gevolg van initiërende defecten. Naar alle waarschijnlijk-
heid zal de genetische component van veel \'multifactoriële
ziekten\' het gevolg zijn van één of meer promoting defecten.
Dit zou een goede verklaring zijn voor de raspredisposities die
voor veel ziekten zijn herkend, terwijl een eenduidig verer-
vingsmodel niet zichtbaar is.

Genetische dynamiek in cezelschapdieren-

populaties

Op de vraag welke dieren zullen worden ingezet om het gene-
tisch materiaal te leveren voor de volgende generatie is geen
bevredigend antwoord mogelijk. Per generatie is de fokbasis
niets anders dan een resultante van de individuele keuzes van
de fokkers. Welke dieren zij prefereren is slechts ten dele af-
hankelijk van eenduidige criteria. Andere socio-economische
factoren hebben ook een grote impact. Toch zijn er in de dyna-
miek enkele kenmerken die bij alle onderzochte populaties in
gelijke mate aantoonbaar zijn (7).

2.

1.

Van alle beschikbare potentiële fokdieren wordt minder
dan tien procent daadwerkelijk ingezet als fokdier.
De genetische invloed van deze tien procent zal niet
geheel tot uitdrukking komen omdat ook in de nakome-
lingen-generatie opnieuw sterk geselecteerd wordt.
Werkelijk illustratief voor de enorme selectiedruk is het
gegeven dat de huidige generatie van een ras blijkt af te
stammen van slechts drie tot vijf procent van de beschik-
bare honden die de afgelopen zes generaties (±15-20 jaar)
in Nederland hebben geleefd. Alle dieren zijn dan ook
voortgekomen uit een zeer beperkte groep voorouders. Ze
zijn dus verwant! Het \'doorfokken\' is dus niets anders dan
een afname in genetische diversiteit. Of anders gezegd:
het bestaan van een permanente genetische bottleneck.
Toch bleek uit hetzelfde onderzoek dat de genetische di-
versiteit in de verschillende populaties varieert (7). Niet
zozeer door de aantallen fokdieren, maar als gevolg van
de verwantschap tussen de gekozen fokdieren. De drie tot
vijf procent blijkt ook in de praktijk te variëren van een

-ocr page 291-

\'redelijk representatieve groep\' tot \'één groep van naaste
verwanten\'. In het laatste geval is de diversiteitsafname in
die generatie aanzienlijk groter. Naarmate de verwant-
schap stijgt zal de populatie gaan bestaan uit steeds min-
der en steeds grotere familiegroepen. Een ras of generatie
kan dan ook gekarakteriseerd worden op basis van het
aantal beschikbare families, en hun onderlinge omvangs-
en verwantschapsverschillen. De resterende diversiteit is
slechts zeer ten dele afhankelijk van de numerieke om-
vang van het ras (7).

het verband tussen diversiteit, selectie en
ziekte

Hoe verwanter de dieren, des te groter de verspreiding, en des
te groter de klinische gevolgen van aanwezige initiërende en
promoting defecten. Als we in de preventieve veterinaire ge-
neeskunde een wezenlijke verbetering van gezondheid en wel-
zijn nastreven is dit te bereiken door:

1. Het vergroten en verbreden (= minder verwant) van de
fokbasis per generatie, diversiteitsbehoud waardoor de
impact van aanwezige (bekende en nu nog onbekende)
defecten zal verminderen.

Een genetisch divers ras heeft veel ziekten, maar elk met
een lage incidentie.

2. Zodra een gendefect is geïdentificeerd is gerichte selectie
een optie. Meer vrije dieren in de fokkerij. De effectiviteit
van \'de screening\' is afhankelijk van de reproductieve
voorspelbaarheid van de testmethode. De huidige metho-
den van fenotypische karakterisering zullen meer en meer
vervangen worden door DNA-karakteristieken van het
beoogde fokdier.

De toepassing van vrij-verklaringen is van groot belang in de
bestrijding van bekende defecten. Het heeft echter geen posi-
tief effect op diversiteitsbehoud, en daarmee op de versprei-
ding van andere initiërende en promoting defecten. Het ge-
vaar dreigt dat de \'genetische superioriteit\' van een
vrij-verklaard dier zeer sterk overschat kan worden. De prin-
cipes van diversiteitsbehoud en gerichte selectie, kunnen op
gespannen voet komen te staan. Ook de fokkerij-organisaties
realiseren zich dit langzamerhand. De Raad van Beheer op
Kynologisch Gebied (RvB) heeft in haar voorstellen voor een
centraal fokbeleid duidelijk gemaakt voorstander te zijn van
populatiespecifieke maxima ten aanzien van de aantallen
dekkingen per reu.

DNA-testen, gendefecten en hun voor-
spellende waarde op ziekten

Historisch zijn vele ziekten gedefinieerd op grond van hun kli-
nische en/of pathologische kenmerken. Dit is in feite het feno-
type van de ziekte. Gelijke verschijnselen: dus dezelfde ziekte,
maar is de oorzaak ook dezelfde? Overeenkomstige lesies
kunnen het gevolg zijn van verschillende defecten in hetzelfde
gen, maar ook van defecten in andere genen. Meerdere geneti-
sche oorzaken van één fenotype zijn een realiteit! Voor alle
diagnostische testen geldt dat de ideale test bij voorbaat repro-
duceerbaar, specifiek en sensibel is. Specifiek betekent dat er
geen gezonde dieren onterecht ziek verklaard worden, terwijl
sensibel betekent dat er geen zieke dieren onterecht gemist
kunnen worden. Specificiteit en sensibiliteit zijn altijd tegen-
gestelde belangen. Indien men geen ziek dier wil missen, zal
een hoge gevoeligheid betekenen dat meer gezonde dieren
foutief ziek worden verklaard en vice-versa. In feite gelden
deze eisen ook voor DNA-testen. Hoewel goed, zijn ook deze
testen niet perfect. Er is ook bij dit type testen een aantal kant-
tekeningen te maken. Er zijn twee typen beschikbaar.

1. Een test gebaseerd op de aanwezigheid van het onderlig-
gende defect zelf De sensibiliteit voor dat defect is enorm
hoog. Alleen dieren met exact hetzelfde defect worden
herkend. Helaas worden zelfs andere defecten in het-
zelfde gen NIET herkend. Derhalve is de sensibiliteit voor
de ziekte toch niet in alle gevallen gewaarborgd. Het dier
kan de ziekte best dragen c.q. hebben, als het door een an-
der defect of ander gen veroorzaakt wordt.

2. Het andere type test is de markertest. In dit geval wordt
niet het defect aangetoond, maar een specifieke DNA-va-
riatie die gekoppeld is aan het defect. Als de specifieke
variatie er is gaan we ervan uit het defect er ook is. Het
eerder genoemde bezwaar geldt ook voor dit type test. De
gevoeligheid voor de ziekte zou wel eens tegen kunnen
vallen (als boven). Er is echter nog een gevaar: de cros-
sing-over (het overspringen van genen naar nabij liggende
chromosomen). De marker is waarschijnlijk geïdentifi-
ceerd als een goede voorspeller van het defect in onder-
zoek binnen een verwantengroep met een hoge incidentie
van de klinische ziekte. Het feit dat de marker gekoppeld
is in deze verwantengroep, hoeft niet te betekenen dat
deze koppeling ook aanwezig is in de \'gehele wereld-
populatie\'. Hoe meer divers de populatie, des te groter
deze kans is. Voordat een markertest als screeningsmiddel
wordt ingezet zou deze idealiter op zijn voorspelbaarheid
geëvalueerd moeten worden voor de Nederlandse sub-
populatie.

Alle nu beschikbare testen richten zich op klassieke mono-
gene defecten. Dit zijn allemaal initiërende defecten. Het
moge duidelijk zijn dat de voorspellende waarde van testen op
promoting genen, in zowel hun specificiteit als sensibiliteit te
leiden zullen hebben van het \'slechts promoting\' karakter van
het geteste defect. In de diergeneeskunde zijn deze nog niet
beschikbaar, maar in de humane geneeskunde worden deze al
frequent toegepast (bijvoorbeeld oncogenen). Het veterinair
preventief gebruik van DNA-testen kan geïllustreerd worden
aan de hand van twee voorbeelden. Het eerste gendefect dat bij
de hond werd geïdentificeerd, is het defect dat verschijnselen
van progressive retinal atrophy (PRA) veroorzaakt bij Ierse
Setters. Dit onderzoek werd verricht op basis van een groep
verwanten, voornamelijk levend aan de Amerikaanse oostkust
(5). In Nederland werden alle bekende PRA-lijders, afkomstig
uit de toenmalige W.K. Hirschfeld Stichting-registratie,
onderzocht. Geen van hen bleek dit specifieke defect te bezit-
ten. Hetzelfde bleek in Groot-Brittannië. In een random steek-
proef in de Engelse populatie bleek tevens dat het defect wel
aanwezig was in enkele dieren (als drager), bij de nakomelin-
gen van Amerikaanse importen (2). De test bleek dus (nog)
geen waarde te hebben voor de Europese subpopulatie. Bij het
ras Ierse setter zijn minimaal twee verschillende vormen van
PRA aanwezig. De afwezigheid van de ene sluit dus de andere
zeker niet uit. Van PRA bij de mens, retinitis pigmentosa, zijn
inmiddels minimaal vijf genen met acht verschillende defec-
ten herkend. Bij een groep Bedlington terriërs werd een mar-
ker geïdentificeerd met een perfecte voorspelbaarheid voor

-ocr page 292-

de alom bekende koperstapeling (8). Ook deze test werd
geëvalueerd voor de Nederlandse subpopulatie (3). De voor-
spelbaarheid (zowel specificiteit als sensibiliteit) bleek goed.
Echter recent werd in een publicatie betreffende de Engelse
subpopulatie melding gemaakt van lijders die gemist werden
door de markertest (1). Er werd geopperd dat de koppeling
verloren is gegaan als gevolg van een crossing-over. Als dit het
geval is verliest de test zijn waarde als screeningsmiddel.
Gelukkig kan gemeld worden dat nog recenter (4) in Utrecht
het defect zelf is geïdentificeerd. Een uit het bovenstaand
onderzoek afgeleide test kan de markertest gaan vervangen, en
het ogenschijnlijke verlies aan specificiteit en sensibiliteit
gaan compenseren.

De dierenartsen en erfelijke ziekten

Het gebruik van DNA-testen zal ook langzamerhand in de ve-
terinaire praktijk toenemen. Er is zeker een plaats voor deze
vorm van diagnostiek. Het is wel goed onderscheid te maken
in het veterinair curatief handelen en de preventieve toepas-
singen. In geval van diagnostiek aan het zieke huisdier zal de
DNA-test een aanvulling zijn op de overige criteria (klinisch
beeld, symptomen, radiologische en biochemische test, etce-
tera). Een diagnose kan eenvoudig worden bevestigd. Als het
dier toch een éénduidige diagnose heeft, terwijl de DNA-test
de aanwezigheid van een defect niet bevestigt, is dit niet di-
rect van curatief belang. Het dier verdient gewoon de juiste
therapie. Echter het preventief belang is enorm. Deze waarne-
ming belicht namelijk de voorspellende waarde van de DNA-
test. In de screening zijn de gevolgen hiervan van groot belang,
omdat conclusies meestentijds worden gebaseerd op één dia-
gnostische testprocedure. Twijfel over de voorspellende
waarde is een algemeen rasbelang! Bij de gerichte selectie
wordt algemeen de screening toegepast. Bij het screenen wor-
den potentiële fokdieren onderworpen aan een (eventuele
DNA) test. Bij het fokbeleid (centraal: Raad van Bestuur, de-
centraal: dc rasvereniging) is de uitslag bepalend voor de
reproductiekansen van het individu. Het defecte gen bij een
ziek dier, betekent zondermeer uitsluiting. Dit is op zich
logisch en goed, maar heeft helaas weinig directe impact. De
kans is groot dat het betreffende dier toch al tot de 95 procent
niet-reproducerende honden behoorde. Echter: het niet aan-
tonen van een defect in een ogenschijnlijk gezond dier zal zijn
reproductiekansen sterk verhogen. De vrijverklaring is van
groot praktisch belang. Eventuele misclassificaties kunnen
door de bestaande hoge selectiedruk tot desastreuze gevolgen
leiden en uitmonden in hoge ziekte-incidenties. Een goed
voorbeeld van een bestrijdingsbeleid, is het protocol tegen ko-
pertoxicosis bij de Bedlington terriër. Uit voorgaand onder-
zoek was reeds gebleken dat het ras genetisch weinig divers
was, dat in alle verwantengroepen klinische lijders waren op-
getreden (6) en de DNA-test in onze populatie is gevalideerd
(3). Alle honden zijn dus at-risk voor dragerschap! Algemene
toepassing is redelijkerwijze geïndiceerd. Centraal stond de
wens dat er geen lijders meer geboren mochten worden. Echter
het aantal vrije dieren was dermate laag dat de rasvereniging
werd geadviseerd ook dragers te paren aan vrije honden. Uit
de nakomelingen zouden de (50%) vrije honden deel uit kun-
nen gaan maken van de fokbasis, terwijl de dragers (50%)
goed functioneren binnen de niet-reproducerende meerder-
heid van het ras. Het zich direct concentreren op alleen vrije
honden zou de genetische diversiteit nog meer in gevaar bren-
gen, en het ras meer vatbaar maken voor andere defecten. Na
enige generaties, als er voldoende vrije honden zouden zijn,
zouden de fokkerij-eisen verscherpt moeten worden, omdat
de ontkoppeling als zwaard van Damocles blijft bestaan. Een
goede, redelijke bestrijding vereist samenwerking met de
fokkerij-instanties. Vooral het gemis aan éénduidige prakti-
sche procedures zijn voor de dierenarts van belang. Het fok-
kerij screeningsbeleid is meestentijds gebaseerd op één dia-
gnosticum. De veterinaire professie moet idealiter kunnen
instaan voor reproduceerbaarheid, specificiteit, en sensiti-
viteit. De aanbieder van een test moet zijn voorspellende
waarde kennen. In dit kader is vooral de centrale bewaking
van spontane ziektegevallen die niet worden bevestigd door
DNA-tests van groot belang voor de fokkerij! Melding aan
een landelijke veterinaire meldkamer is een optie. Door eige-
naren zal er steeds meer een beroep gedaan worden op dieren-
artsen, mee te werken aan testprocedures om potentiële fok-
dieren te onderzoeken, dan wel vrij te verklaren. Gezien de
grote betekenis voor de reproductie van een vrijverklaring, is
naast de efficiency van de test, ook van belang dat de gehele
procedure (die zich grotendeels buiten het zicht van de practi-
cus afspeelt) fraudebestendig gemaakt wordt. Vaak wordt de
monstername uitgevoerd door de dierenarts, terwijl de eige-
naar de toelevering van het monster aan het laboratorium af-
wikkelt. Moedwillige verwisseling (en dus misclassificatie)
heeft al plaatsgevonden. Het proces van onderzoek en re-
gistratie moet in de toekomst worden gestroomlijnd! Ook de
gevolgen die de uitslag van een test heeft voor het fokbeleid,
vallen buiten het gezichtsveld van de practicus. Uit het oog-
punt van diversiteitsbehoud is direct uitsluiten niet altijd de
beste optie. De fokkerij-instanties, met name de rasverenigin-
gen, zouden in samenwerking met experts zich op een deug-
delijk beleid moeten richten.De praktiserende dierenarts is in
zijn dagelijks functioneren dus gebaat bij éénduidige, een-
voudige administratieve protocollen ten aanzien van DNA-
screening, en inzicht in de werkelijk voorspellende waarde
van de screeningsdiagnostica. Hij zou op eenvoudige wijze
bij gerezen twijfel over de bestaande protocollen dit centraal
moeten kunnen melden.

Literatuur

1. Haywood S, Fuentealba IC, Kemp SJ, and Trafford J. Copper toxicosis in
the Bedlington terrier: a diagnostic dilemma. J Small Anim Pract 2001;
42: 181-5.

2. Peterson-Jones SM, Clemens PJM, Barnett KC, and Sargan DR.
Incidence of the mutation causal to rod-cone dysplasia type I in the Irish
setters in the UK. J Small Anim Pract 1995; 36: 310-4.

3. Rothuizen J, Ubbink GJ, Van Zon P, Teske E, Van den Ingh TSGAM, and
Yuzbasian-Gurkan V. Diagnostic value of a microsatellite marker for cop-
per toxicosis in West European Bedlington terriers and the incidence of
disease. Anim Genet 1999; 30: 190-4.

4. Sluis B van de. Rothuizen J, Pearson PL, Van Oost BA, and Wijmenga C.
Identification of a new copper metabolism gene by positional cloning in a
purebred dog. Hum Mol Genet 2002; 11: in press.

5. Suber ML, Pittler SJ, Qin N, Wright GC, Holcombe V, Lee RH, Craft CM,
Lolley RN. Bear W, and Hurlitz RL. Irish setter dogs affected with rod-
cone dysplasia contain a nonsense mutation in the CPMG phosphodieste-
rase gene P-subunit gene. Proc Nat. Acad. Sei. US 1993; 90: 3968-72.

6. Ubbink GJ, Van den Ingh TS, Yuzbasiyan-Gurkan V, Teske E, Van de
Broek J, and Rothuizen J. Population dynamics of inherited copper toxi-
cosis in Dutch Bedlington terriers (1977- 1997). J Vet Intern Med 2000;
142: 172-6.

7. Ubbink GJ, Van de Broek J, Hazewinkel HAW, and Rothuizen J. Cluster
analysis of the genetic heterogeneity and disease distributions in purebred
dog populations. Vet. Rec. 1998; 142:209-13.

8. Yuzbasian-Gurkan V, Blanton SH, Ferguson P, Cao Y, Ferguson P, Venta
PJ, and Brewer GJ. Linkage of a satellite marker to the canine copper toxi-
cosis locus in Bedlington terriers. J Vet Res 1997; 58: 23-7.

-ocr page 293-

Als dierenarts maakt u lange dagen en heeft u heel
wat verantwoordelijkheden. Dieren en hun eigenaren vragen
veel van uw tijd. Daarnaast heeft u uw zakelijke en financiële
beslommeringen. Door alle hectiek krijgen die vaak minder
aandacht dan ze verdienen. Gelukkig is er de WAA. Al meer
dan 75 jaar dé complete zakelijke dienstverlener van en voor
dierenartsen. Alle zaken voor u persoonlijk, maar ook voor
uw praktijk geregeld op één vertrouwd adres. Onze adviseurs
weten precies wat er zich afspeelt binnen uw vakgebied. Zij
zijn uitstekend geïnformeerd over alle zaken rondom de
kleine huisdieren/gezelschapsdieren-, gemengde- en land-
bouwhuisdierenpraktijk. En adviseren u bij uw praktijkover-
dracht en associatie, de daarbij behorende goodwillbereke-
ningen, de gevolgen van de schaalvergroting binnen de dier-
geneeskundige praktijk of over de verschillende specialisaties
in de diergeneeskunde. Deze kennis en ervaring vindt u ook
terug in onze producten en diensten. Of het nu gaat om ver-
zekeringen of de opbouw en bescherming van uw vermogen.

Wilt u ook verzekerd zijn van een deskundige begeleiding
afgestemd op uw persoonlijke situatie en wensen? Neemt
u dan contact op met de WAA adviesgroep Dierenartsen
(030) 247 49 49. U zorgt goed voor uw \'patiënten\', wij graag
voor uw zaken.

WAA

WAA VOOR DIERENARTSEN

Atoomweq 100, Postbus 8153, 3503 RD Utrecht, telefoon (ü30) 247 49 11. internet www.vvaa.nl

-ocr page 294-

Samenvatting

Een pre-operatief desinfectiepro-
tocol moet zorgen voor een sterke
reductie van de huidflora. Na pre-
operatieve desinfectie dient idea-
liter geheel bedekkende steriele
operatiekleding te worden aange-
trokken. Het pre-operatieve desin-
fectieprotocol waarborgt dat bij een eventuele handschoen-
punctie de patiënt minimaal wordt gecontamineerd, zodat
dit niet leidt tot het ontstaan van een wondinfectie. In de
rundveepraktijk is het niet ongebruikelijk dat wordt ge-
opereerd zonder geheel afdekkende operatiekleding. Juist
onder deze omstandigheden is een adequate pre-operatieve
desinfectie van groot belang.

De oorspronkelijk ontwikkelde pre-operatieve desinfec-
tieprotocollen steunden vooral op het langdurig en inten-
sief borstelen van de huid met een desinfecterende zeep.
Op basis van de huidige inzichten heeft het voor de run-
derchirurgie voordelen om over te gaan op een protocol
waarbij de nadruk komt te liggen op een desinf^ectie op
basis van een alcohol en minder op het langdurig wassen
met een desinfecterende zeep. Alcoholen hebben van alle
ontsmettingsmiddelen het snelste en grootste bactericide-
effect van zowel de transiënte als de residente huidflora.
Een pre-operatief desinfectieprotocol op basis van een
alcohol neemt minder tijd in beslag, is minstens zo effectief
en betrouwbaar en is veel minder irriterend voor de huid.

Inleiding

De huidflora bestaat uit vele verschillende micro-organis-
men, die zijn onder te verdelen in een transiënte (tijdelijke) en
een residente (blijvende) huidflora. Deze indeling is niet
strikt; sommige micro-organismen uit de transiënte flora
kunnen, bij langdurig contact, overgaan tot de residente flora
(bijvoorbeeld
Staphylococcus aureus). Vooral op de handen
komt, afhankelijk van de werkzaamheden, veel transiënte
flora voor, waaronder vaak pathogene micro-organismen. De
antibacteriële eigenschappen van de huid voorkomen dat de
meeste van deze micro-organismen langer dan een paar uur
overleven, maar binnen deze tijd kunnen ze wel overgedragen
worden aan bijvoorbeeld patiënten of instrumentarium.
De residente flora of normale huidflora is per individu vrij
constant van samenstelling en in het algemeen niet patho-
geen. De residente flora bevindt zich in de diepere lagen van
de huid, in de haarzakjes en talgklieren. Van invloed op de flo-
rasamenstelling, maar vooral op de aantallen, zijn de vochtig-

\' Faculteit der Diergeneeskunde. Hoofdafdeling Gezondheidszorg Land-bouwhuis-
dieren. Postbus 80151. 3508 TD Utrecht.

^ Correspondentie: G.C.H. tVillemse, Hoofdafdeling Gezondheidszorg Land-bouw-
huisdieren. Afdeling Gezondheidszorg Herkauwers. Universiteit Utrecht, Postbus
80151, 3508 TD Utrecht. Yalelaan
7, Telefoon 030 2531040, Fax 030 2521887, E-
mail g.willemse@vet.uu.nl
heid van de huid, de temperatuur, het lichaamsdeel en de alge-
mene gezondheidstoestand. Met name
Staphylococcus epi-
dermis
en Propionibacterium acnes komen in onze natuur-
lijke huidflora veelvuldig voor. Alhoewel Gramnegatieve
bacteriën gewoonlijk niet tot de normale flora worden be-
schouwd, blijken er toch veel de droogte en de antibacteriële
eigenschappen van de huid te kunnen weerstaan. Met name
op de vochtige plaatsen van het lichaam (oksel) kunnen ze in
grote aantallen voorkomen en zo een reservoir vormen voor
infecties. De residente flora verhindert dat andere - mogelijk
pathogene - micro-organismen zich ter plaatse vestigen. De
residente flora verhoogt dus de weerstand tegen infecties,
men noemt deze weerstand de kolonisatieresistentie.
Verstoring in de samenstelling van deze flora, door bijvoor-
beeld veelvuldig de huid te borstelen, kan leiden tot een ver-
hoogde kans op kolonisatie van pathogene kiemen. Het ver-
wijderen van de residente flora is voor de dagelijkse
praktijkhygiëne niet nodig, aangezien ze niet snel overgedra-
gen wordt en weinig pathogeen is. Deze residente flora kan
bij operatieve ingrepen en bij immuungecompromiteerde pa-
tiënten echter wel een infectie veroorzaken (1,6,8,10,11).
In de rundveepraktijk is het niet ongebruikelijk dat wordt ge-
opereerd zonder geheel afdekkende operatiekleding. Juist
onder deze omstandigheden is een adequate pre-operatieve
desinfectie van groot belang. In dit artikel zal een desinfec-
tieprotocol op basis van een alcohol worden gepresenteerd
en beargumenteerd.

Uitei
voord
praktij

Pre-operatieve desinfectie

Dc transiënte flora is relatief gemakkelijk van de huid te ver-
wijderen. Het wassen moet systematisch gebeuren omdat
anders de kans bestaat dat delen niet gewassen worden. De
handen moeten na het wassen goed gedroogd worden omdat
de natte huid veel meer micro-organismen afstaat dan een
droge huid. De micro-organismen zijn dan afkomstig uit de
diepere huidlagen. Het toevoegen van een desinfectans aan
de zeep heeft voor de reductie van de transiënte flora geen
toegevoegde waarde (3,4,7,11).

De residente flora zit dieper in de huid en laat zich door deze
reden niet makkelijk mechanisch verwijderen met behulp
van een zeep. Een sterkere reductie kan wel verkregen wor-
den als een desinfectans aan de zeep wordt toegevoegd, bij-
voorbeeld chloorhexidine of een quaternaire ammonium-
base. Deze desinfecterende zepen zijn ontwikkeld om
chirurgisch een aantal malen per dag te gebruiken. Als deze
middelen te frequent gebruikt worden kan dit bij gevoelige
personen leiden tot (door het borstelen) beschadiging of
(door het desinfectans) sensibilisering van de huid. Op be-
schadigde huid groeien meer en andere bacteriën waardoor
de infectiekans met potentieel pathogenen toeneemt.
Alcoholen leiden in de kortste tijd tot de grootste reductie van
zowel de transiënte als van de residente flora. Voorwaarde is
wel dat de handen zichtbaar schoon en droog zijn.
Ingedroogde organische verontreiniging schermt de micro-

Tijdschr Diergeneeskd 2002; 126: 260-2

Pre-operatieve desinfectie in de rundveepraktijk

C.C.H. Willemse-\'\'^ en M.A. Willemen\'

-ocr page 295-

organismen namelijk af van de alcohol, die zelf geen reini-
gende werking heeft. Verder moeten de handen droog zijn
omdat dan de alcohol maximaal effect heeft (geen verdun-
ning) maar ook minder irriteert. De vetfilm, een belangrijk
onderdeel van de weerstand van de huid, lost op in alcohol
maar blijft op de huid nadat de alcohol verdampt is (3,4,7, II).

Ontsmettingsmiddelen

Er bestaan verschillende ontsmettingsmiddelen die aan een
zeep of alcohol kunnen worden toegevoegd. De preparaten
met alcohol hebben de beste directe werking; een 3 log re-
ductie. Langdurig wassen en borstelen met een desinfecte-
rende zeep resulteert uiteindelijk ook in een 3 log reductie
(8). De tijd nodig om van 1.000.000 kiemen naar 100.000 te
gaan duurt net zolang als die nodig is om van honderd naar
tien kiemen te gaan. De uitgangsbesmetting van de handen
en armen voor aanvang van een desinfectieprotocol is dan
ook bepalend voor het uiteindelijke effect (4).

Alcoholen

Als alcoholen worden isopropanol 70%, n-propanol 60% en
ethanol 70-80% gebruikt of combinaties daarvan. Ze hebben
een zeer snel bactericide-effect. De concentratie van de alco-
hol is bepalend voor het effect. Een allergische reactie is van
deze alcoholen niet te verwachten, wel van bepaalde aroma-
tische alcoholen die soms als hulpstof worden gebruikt (5,8).
Toevoeging van een ontsmettingsmiddel levert geen bijdrage
aan de directe bactericide werking van de alcohol. Het
ontsmettingsmiddel kan wel zorgen voor een persisterende
werking. Dit wil zeggen dat nadat de alcohol verdampt is,
er nog een antimicrobiële werking overblijft. Wassen
met een zeep voor de alcoholdesinfectie geeft geen sterke
verbetering in de reductie van de residente flora (4).
Er worden aan sommige alcoholprcparaten huidverzorgende
middelen, zogenaamde terugvetters, toegevoegd (9).

JodiumpolYvinylpYrroliclon

Jodoforen zijn complexe jodiumverbindingen met als drager-
stof poly vinylpyrrolidon (PVP), die nog steeds op grote schaal
gebruikt worden voor het ontsmetten van de huid. Ze worden
over het algemeen goed door de huid verdragen. De verschillen
in werkzaamheid tussen verschillende handelsoplossingen zijn
terug te voeren naar verschillen in concentraties aan vrij jo-
dium. Bij een kortdurende wassing met een PVP-jodiumzeep
is de reductie van de huidflora 1/100 van die van een alcohol.
Bovendien is de persisterende werking van jodium kortdurend.
Bij längeren veelvuldig gebruik van jodiumpreparaten bestaat
de mogelijkheid op het induceren van een allergie (5,8).

Chloorhexidine

Chloorhexidine is een bactericide middel dat (net als de
meeste ontsmettingsmiddelen) wordt geïnactiveerd door or-
ganisch materiaal. Chloorhexidine toegevoegd aan zepen en
alcoholen heeft een persisterende werking. Bij het eenmalig
kortdurend wassen is de reducerende werking van een
chloorhexidinezeep 1/100 in vergelijking met een alcohol.
Dagelijks gebruik van chloorhexidine geeft een sterkere re-
ductie als gevolg van een cumulatief effect. Dit effect is ten
behoeve van pre-operatieve desinfectie niet zinvol omdat er
ook na het weekeinde of na vakantie bij de eerste operatie di-
rect een goed effect moet bestaan. Chloorhexidine vertoont
zowel algemeen als lokaal een lage toxiciteit (5,8).

Quaternaire ammoniumbasen

Deze stoffen dringen in de huid door, waardoor in de hoorn-
laag een chemische barrière voor de dieper liggende kiemen
wordt aangelegd. Ze hebben daardoor een zeer goede persiste-
rende werking. De residente flora onder deze barrière blijft
gespaard. Bij deze groep stoffen is niet de tijd van aanbrengen
van belang maar wel de absolute hoeveelheid. Bij een te lage
dosering is de werking tegen Gramnegatieve bacteriën
(Pseudomonas spp.) beperkt. Een zeer goede werking is er
tegen Grampositieve bacteriën
{Staphylococcus spp) (5,8).

Pre-operatief desinfectieprotocol

Een goed pre-operatief desinfectieprotocol moet kort van duur
zijn (ongeveer 5 minuten), betrouwbaar effectief zijn tegen de
residente flora, een persisterend effect hebben en goed worden
verdragen door de huid. Een effectieve desinfectie geeft mini-
maal een 3 log reductie in kolonievormende eenheden.
In bijgaand overzicht wordt een alternatief desinfectieproto-
col op basis van een alcohol weergegeven. Goed verzorgde,
onbeschadigde en schone handen, zonder sieraden, vormen
de basis voor de effectiviteit van elk desinfectieprotocol (2).
Het borstelen van de huid leidt tot ruwheid en laesies en kan
worden beperkt tot het gebied van de nagel en de drie vinger-
gewrichten (kootjes en knokkels). Het wassen van de armen
en handen met een desinfecterende zeep dient om dezelfde
reden ook niet te langdurig te zijn. Het afdrogen van de
handen en armen is belangrijk. Dc alcoholdesinfectie zal ef-
fectiever verlopen en minder irriteren. Het afdrogen kan met
papier. Het inwrijven van de alcohol rnet daaraan toegevoegd
een desinfectans is het belangrijkste onderdeel van het
protocol. Alcohol geeft van alle ontsmettingsmiddelen de
grootste reductie van de zowel de transiënte als de residente
flora. Alle delen van de hand en arm moeten bij de alcohol-
desinfectie worden bereikt. Het aan de zeep en alcohol toe-
gevoegde ontsmettingsmiddel zorgt voor de persisterende
kiemreducerende werking (11).

Discussie

In de runderchirurgie is het nog gebruikelijk om te opereren
met blote armen en handen. Een desinfectieprotocol met een
goede kiemreductie en een persisterend effect is dan van groot
belang. Men dient zich te realiseren dat pre-operatieve desin-
fectie nooit tot steriele armen cn handen leidt. De residente

Pre-operatief desinfectieprotocol

0. Goed verzorgde handen met korte nagels. Geen ontstekingen en siera-
den aan de handen.

1. Handen eerst wassen met water en zeep totdat de handen zichtbaar
schoon zijn.

2. Handen gedurende 2 minuten wassen met een zeep met een desinfec-
tans; alleen voor de nagels en knokkels een zachte borstel gebruiken.

3. Handen en armen gedurende 3 minuten wassen zonder borstel.

4. Handen en armen goed afdrogen met papier of een steriele doek.

5. Handen en voor zover mogelijk onderarmen goed inwrijven met alco-
hol met een desinfectans tot de huid droog is.

6. Stap 5 herhalen. Dit beoogt ook de resterende huid van de armen te
desinfecteren.

-ocr page 296-

flora is niet geheel te verwijderen. Om deze reden moet steriele
afdekkende operatiekleding worden aangeraden. Een adequaat
protocol leidt ertoe dat het aantal micro-organismen dat wordt
afgestaan door de huid lager is, waardoor de kans op een wond-
infectie kleiner is. De uitgangssituatie van de handen en armen
is bepalend voor het eindresultaat. Beschadigde handen met
een hoge uitgangsbesmetting op de huid bij aanvang van het
protocol blijven een hogere eindbesmetting houden dan gave
en schone handen. Ook een protocol waarin langdurig gebor-
steld wordt met een desinfecterende zeep voor de alcoholdesin-
fectie geeft dan onvoldoende resultaat.
Het hier gepresenteerde alternatieve protocol biedt ten behoeve
van de runderchirurgie de volgende voordelen ten opzichte van
gangbare \'scrub\' protocollen: de uitvoering van dit desinfectie-
protocol neemt minder tijd in beslag, terwijl deze tijdwinst niet
ten koste gaat van de effectiviteit. Er is voelbaar minder irritatie
van de huid. Dit is vooral het gevolg van het beperken van de
duur van het borstelen, het minder langdurig wassen met een
zeep en van de eventueel aan de alcohol toegevoegde huidver-
zorgende bestanddelen (zogenaamde \'terugvetters\'). Op ter-
mijn leidt dit dan weer tot een verbetering van de uitgangssitua-
tie: de minder beschadigde huid zal schoner zijn en minder
kiemen bevatten, ook in de runderpraktijk.

Literatuur

1. Broek PJ van den, Paardekooper JL, Vandenbroucke-Grauls CMJE en
Wille JC. Ziekenhuisinfecties, Grondbeginselen van preventie. 1®
druk. Utrecht: Wetenschappelijke uitgeverij Bunge, 1997: 15-37.

2. Hoffman PN, and Cooke EM. Microorganisms isolated from skin
under wedding rings worn by hospital staff. British Medical Journal
1985;290:206-7.

3. Kaplan LM. and Mc Guckin M. Increasing hand washing compliance
with more accessible sinks. Infect Control 1986; 7:408-10.

4. Kalmar P, und Stein Hagen RH. Chirurgische Händedesinfektion mit
alkoholischen Einreibepräparaten. Chirurg 1984; 55: 280-7.

5. Manten A en Klingen B. De toepassing van desinfectantia op de huid.
Geneesmiddelen Bulletin 1983; 17:1-6.

6. Mouton RR Consensus preventie ziekenhuisinfecties. Ned Tijdschr
Geneeskd 1990; 134:231-5.

7. Pereira LJ, Lee GM, and Wade KJ. An evaluation of five protocols for
surgical hand washing in relation to skin condition and microbial
counts. J Hosp Infect 1997; 36:49-65.

8. Reybrouck G. Handboek Ziekenhuishygiene. 1® druk Amersfoort:
Uitgeverij Acco, 1992.

9. Sauermann G, Proke 0, Keyhani R, Lenevea M, Pietsch H, and Roh B
de. Skin tolerance of sterilium and hibiscrub: A comparative clinical
trial. Hyg Med 1995; 20: 184-9.

10. Sengers UM, Ouwerkerk YM van en Terpstra S. Hygiëne en infectie-
preventie. 2^ druk. Utrecht: Lemma BV, 1995: 127-42.

11. Schmidts-Winkler. Handdisinfection in health care. druk.
Hamburg: BODE Chemie GmbH, 1998.

De rol van antibiotica bij aandoeningen van de
digestietractus bij hond en kat

Albert E.J ergens

De micro-organismen van de darmflora zijn van belang
voor de gezondheid van de gastheer. Ze beïnvloeden struc-
tuur en functie van het darmslijmvlies en de stofwisseling
van galzouten,
Steroidhormonen, voedingsstoffen en medi-
cijnen en ze voorkomen kolonisatie van pathogene bacte-
riën. Ze kunnen echter ook bijdragen aan het ontstaan van
verschillende aandoeningen van de digestietractus, varië-
rend van infectieuze diarree tot bacteriële overgroei van
de dunne darm. Bacteriën zijn echter zelden de primaire
oorzaak van gastro-intestinale problemen en het uitprobe-
ren van antibiotica voor behandeling van een niet speci-
fieke gastro-enteritis moet derhalve sterk worden ontra-
den, mede omdat dit de normale microflora in het
maag-darmkanaal kan onderdrukken en kolonisatie van
resistente bacteriën kan bevorderen.

De normale gastro-intestinale microflora bestaat uit een ge-
compliceerd eco-systeem van aërobe maar vooral anaërobe
bacteriën en is gedurende het leven na de derde tot vierde

Proceedings 19lh Annual Veterinary Medical Forum of the American College of
Veterinary Interna! Medicine (ACVIM), Denver 2001
Beknopte vertaling: R.J. Slappendel

Aanvullend commentaar: R. van Noort, Specialist Interne geneeskunde.

levensweek betrekkelijk stabiel. Binnen de digestietractus
wisselt de verdeling van de verschillende soorten micro-orga-
nismen sterk en de bacteriedichtheid neemt, mede onder in-
vloed van maagzuur en gal, geleidelijk toe van proximaal naar
ileo-cecaal. De volgende factoren moeten stabiliteit van de
normale maagdarmflora helpen handhaven:

1. De maagzuur (HCl) secretie.

2. Een normale motiliteit van het maagdarmkanaal
(voor afvoer van bacteriën naar distaal).

3. De handhaving van de slijmvliesbarrière (ter preventie
van de aanhechting en het binnendringen van bacteriëii).

4. De wisselwerking tussen de micro-organismen, zodanig
dat groei van de normale microflora wordt bevorderd.

5. Het dieet.

6. De secretie van endogene bacteriegroeiremmers
als galzouten en pancreasenzymen.

Gebruik van antibiotica bij dieren met een gastro-enteritis is
slechts in de volgende klinische situaties te rechtvaardigen:

7. Ernstige j van het darmslijmvlies

Ernstige beschadiging van het darmslijmvlies predisponeert

-ocr page 297-

vooreen bacteriëmie ofsepticemie. Bewijzend vooreen bacte-
riëmie zijn bloedige diarree, te veel leukocyten in de feces, ern-
stige leukopenic, leukocytose met linksverschuiving, positieve
bloedcultures of klinische aanwijzingen voor sepsis, zoals
koorts en/of shock. Ernstige beschadiging van de mucosa doet
zich onder andere voor bij parvovirus-infecties en bij een he-
morrhagische gastro-enteritis (HGE). De behandeling van een
parvovirus-infectie bij hond en kat is in eerste instantie symp-
tomatisch en ondersteunend. Vertoont de patiënt bloedige diar-
ree maar lijkt het onwaarschijnlijk dat er reeds een septicemie
in het spel is, dan vormt trimethoprim-sulfonamide (TMP-S)
een goede eerste keus. Ernstig zieke dieren met een duidelijke
septicemie en/of een leukopenic moeten echter parenteraal
antibiotica toegediend krijgen omdat ze vaak braken (1). Een
combinatie van aminoglycosiden met een beta-lactam antibio-
ticum is dan aan te bevelen (2) maar de fluoroquinolones, bij-
voorbeeld enrofloxacine, bieden tegen gram-negatieve patho-
genen eveneens uitstekende bescherming. Voor honden met
HGE vormt penicilline G ook een goede eerste keus vanwege
de bactericide werking, de geringe verstoring van de darmflora
en de bewezen effectiviteit jegens de meeste koloniserende
anaëroben.

2. Bacteriële enteropathogenen

Indien de afweermechanismen van de gastheer tekort schieten,
bijvoorbeeld doordat de natuurlijke darmflora is verstoord,
kunnen bacteriële enteropathogenen de darmmucosa bescha-
digen of toxinemie veroorzaken en aldus een gastro-enteritis
teweeg brengen. Voor een infectie met Salmonella dient het
gebruik van antibiotica beperkt te blijven tot patiënten met
bloedige diarree of sepsis (eerste keus: fluoroquinolones). De
diagnose moet gebaseerd zijn op een positieve kweek uit de fe-
ces en ecn gevoeligheidstest (3). Bij een milde, met Salmonella
gepaarde enterocolitis is het toedienen van antibiotica af te ra-
den. De aandoening herstelt doorgaans spontaan. Indien uit de
feces van een patiënt met een gastro-enteritis Campilobacter
jejuni worden gekweekt kunnen deze worden bestreden met
crythromycine. Indien de darmflora van een patiënt met diar-
ree veel enterotoxische Clostridia blijkt te bevatten, is een
dieetwijziging en eventueel een antibioticum (4) geïndiceerd.

3. Bacteriële overgroei van de dunne darm

Hierbij gaat het om een abnormale toename van de flora in
de proximale dunne darm, hetgeen malabsorptie en diarree
veroorzaakt. Een dergelijke bacteriële overgroei kan het
gevolg zijn van een verstoring van de (eerder genoemde)
factoren, die de stabiliteit van de maag-darmflora moeten
handhaven. De malabsorptie en de diarree worden wel toege-
schreven aan dé-activering van de enzymen uit de borstelzoom
door de bacteriën. Het is echter twijfelachtig of secundaire
bacteriële overgroei daadwerkelijk veel bijdraagt aan de patho-
genese van de diarree. In elk geval is het wegnemen van de
primaire oorzaak van de verstoring van het bacteriële even-
wicht een eerste vereiste bij behandeling (5).

4. Inßammatory bowel disease

\'Inflammatory bowel disease\' (IBD) is een chronische aan-
doening van het darmkanaal waarvan geen oorzaak bekend is.
Een uittreksel van een lezing over de mogelijke pathogenese,
diagnostiek en behandeling van IBD wordt in het volgende
Tijdschrift voor Diergeneeskunde gerefereerd.

Aanvullend commentaar:

ad 1: De reden waarom antibiotica parenteraal moeten wor-
den toegediend aan patiënten die worden verdacht van
een sepsis, is niet in de eerste plaats het braken.
Uiteraard is het onjuist medicijnen oraal toe te dienen
aan dieren die braken, maar in dit geval is de parente-
rale toediening in de eerste plaats geïndiceerd omdat
daarmee wordt beoogd eventueel door het maagdarm-
kanaal doorgelaten bacteriën te neutraliseren; niet om
de microflora in het maagdarmkanaal aan te pakken
(dus het maagdarmkanaal te \'steriliseren\', wat boven-
dien toch niet zou lukken). Bij orale toediening zal de
darmflora sterker (negatief) beïnvloed worden.

ad 2: Aminoglycosiden kunnen renale en vestibulaire
toxiciteit zowel als ototoxiciteit veroorzaken. Bij aan-
tasting van de darmwand kan de absorptie van antibio-
tica sterk toenemen met als gevolg grotere kans
op toxiciteit. Beta-lactam antibiotica als amoxille plus
clavulaanzuur hebben een grote negatieve invloed
op de normale darmflora en predisponeren voor
gram-negatieve overgroei.

ad 3: Probleem met kweken van bacteriën uit de feces is dat
ook bij klinisch gezonde individuen Salmonella,
Clostridium, E. coli, etcetera gekweekt kunnen wor-
den. Dit maakt de interpretatie erg moeilijk, tenzij een
reincultuur wordt gevonden. Toediening van antibio-
tica resulteert hooguit in een tijdelijke daling van het
aantal bacteriën in de dikke darm. De samenstelling
van de darmflora kan echter wel sterk worden beïn-
vloed. Gram-positieve anaëroben ontwikkelen slechts
langzaam resistentie en zullen door antibiotica dus
langdurig worden onderdrukt. Gram-negatieve coli-
forme bacteriën kunnen daarentegen snel resistent
worden en deze resistentie via plasmiden aan andere
groepen bacteriën doorgeven. Doordat de anaërobe
populatie aldus wordt onderdrukt, kunnen coliformen
prolifereren (minder concurrentie) en sepsis veroor-
zaken.

Diarree zelf kan de darmflora ook veranderen.
Bij honden met diarree worden vaak lagere aantallen
Lactobacilli en toegenomen aantallen Bacteroïdes en
Enterobacteriaceae gevonden. Het aantal anaëroben in
het colon is verlaagd omdat deze bacteriën een
zekere mate van fecale stasis (waardoor lagere zuur-
stofspanning) vereisen. Ook kunnen door maldigestie/
malabsorptie gedeconjugeerde galzuren en gehy-
droxyleerde vetzuren ontstaan welke de secretie in het
colon verhogen en de bacteriële flora beïnvloeden. In
deze situaties kunnen pathogene opportunisten gaan
prolifereren.

ad 4: Een makkelijk verteerbaar dieet plus metronidazol.

ad 5: Probleem is dat bacteriële overgroei zeer lastig is aan
te tonen. Bij feceskweek wordt eigenlijk alleen de
samenstelling van de dikke-darmflora onderzocht. In
de dunne darm bevinden zich veel minder bacteriën
dan in de dikke darm (105 ä 107 versus 1012). De
\'Gouden standaard\' is een kweek van de inhoud van
het duodenum (verkregen via endoscopic of proefla-
parotomie), maar dat is tamelijk invasief en technisch
lastig (monsters direct zowel aëroob als anaëroob
bewaren, versturen en kweken). Een technisch minder
invasieve methode is de \'hydrogen breath\' test, maar
deze is in Nederland nog niet beschikbaar. Een aan-

-ocr page 298-

wijzing voor bacteriële overgroei kan worden verkre-
gen door de concentratie foliumzuur en cobalamine in
het serum te bepalen, maar dat is niet bewijzend. Door
de auteur wordt orale toediening van antibiotica zelf
niet genoemd als oorzaak van bacteriële overgroei.
Toch vormen antibiotica, die onterecht zijn toege-
diend om een gastrointestinaal probleem te bestrijden
of al dan niet terecht zijn toegediend in verband met
een ander ziekteproces, de belangrijkste, zo niet de
enige oorzaak waarbij bacteriële overgroei als zoda-
nig serieus genomen en bestreden moet worden en wel
middels langdurige toediening van TMP-S. In alle
andere gevallen dient de prioriteit bij het opsporen en
elimineren van de primaire aandoening te liggen.
Indien dat succesvol verloopt herstelt de darmflora
meestal weer spontaan.

Bactericide-activiteit en effect op de normale darmflora van verschillende antibiotica:

Effect

Bactericide-activiteit

Penicilline G

minimaal

goed

Ampicilline

sterke verstoring

goed

Amoxicilline

sterke verstoring

goed

TMP-S

minimaal

goed

Metronidazol

minimaal tot matig.

7

Hamburgerziekte niet door hamburgers alleen

In de afgelopen jaren hebben
zich in verschillende landen om-
vangrijke uitbraken voorgedaan
van infecties bij mensen, veroor-
zaakt door een bepaalde bacte-
rie; de toxinen producerende
Escherichia coli 0157 (VTEC
0157 of beter STEC 0157). De
infecties bleken dikwijls het ge-
volg van het eten van onvoldoende verhitte hamburgers.
Vandaar de naam van de ziekte. Het vlees waarvan de
hamburgers waren bereid, was besmet met de genoemde
bacterie die van nature voor kan komen in het maag-
darmkanaal van gezonde landbouwhuisdieren. Toch is
de naam van de ziekte misleidend. Deze suggereert dat
alleen (onvoldoende verhit) vlees een risico zou kunnen
vormen voor de consument.

In toenemende mate komen we tot het inzicht dat ook di-
rect contact van mensen met (besmette) mest en dus met
dieren, een belangrijke risicofactor is. Na bezoek aan kin-
derboerderijen maar ook na contact met melkvee, zijn in
ons land inmiddels ziektegevallen bij de mens beschreven.

Welke dieren zijn besmet?

Uit de resultaten van het surveillance-onderzoek bij
landbouwhuisdieren, uitgevoerd door de Keuringsdienst
van Waren in samenwerking met de Gezondheidsdienst
voor Dieren, weten we dat deze bacterie voornamelijk
gevonden wordt bij melkvee, vleeskalveren, schapen en
geiten. Maar ook bij andere dieren komt de bacterie voor.
De bacteriën bevinden zich in het maagdarmkanaal van
de dieren zonder dat deze daar klinisch ziek van zijn en
worden met enige regelmaat uitgescheiden in de mest.
De uitscheiding, en mogelijk ook de infectie bij dieren,
is echter van tijdelijke aard en vindt voornamelijk plaats
in de zomer en de herfst.

Het besmettingspercentage van de koppels melkkoeien en
vleeskalveren is in de loop der jaren geleidelijk gestegen
en bedroeg in 2000, respectievelijk negen procent en ze-
ventien procent (in de zomer en de herfst).

Berichte
e

verslage

Hoe verloopt de overdracht naar mensen?

Mensen kunnen met de E. coli 0157 bacterie worden geïn-
fecteerd door direct contact met dieren of met de mest van
deze dieren. Uiteraard is zoals gezegd een infectie ook mo-
gelijk door het eten van onvoldoende verhit (besmet) vlees
of door het drinken van ongepasteuriseerde melk die tij-
dens het melken besmet is geraakt. Voor volwassenen heeft
de infectie meestal geen ernstige gevolgen anders dan ver-
schijnselen van buikpijn en een milde diarree. Specifieke
groepen lopen echter een groter risico. Hiertoe worden ge-
rekend: jonge kinderen, zwangere vrouwen, ouderen en
mensen met een verminderde afweer. Met name kinderen
onder de tien jaar lopen bij een infectie kans op ernstige
complicaties zoals nierfalen, een ziektebeeld dat met de af-
korting HUS wordt beschreven. Langdurige dialyse en uit-
eindelijk een niertransplantatie kunnen noodzakelijk zijn.
Ook zijn er kinderen die overlijden aan deze ziekte.

Welke maatregelen kunt u nemen?

Mensen kunnen de kans op een infectie via contact met
dieren sterk venninderen door het nemen van hygiënische
maatregelen. Deze maatregelen bestaan uit het wassen van
de handen na contact met dieren en/of de mest van dieren
en het vermijden van eten of drinken tijdens contact met
dieren en/of mest. Het is echter verstandig om in de zomer
en de herfst het contact van zeer jonge kinderen met dieren
en/of mest tot een minitnum te beperken.
Mocht er toch contact zijn dan geldt de genoemde maatre-
gel: handen na contact zorgvuldig wassen en zorgen dat
kleine kinderen geen mestdeeltjes binnen krijgen. Dit is
met name van belang omdat kinderen geneigd zijn om alles
(vingers en voorwerpen) in de mond te stoppen. Wanneer
kinderen bij de dieren in de buurt zijn, houd ze dan in de
gaten.

-ocr page 299-

PROFIJT VOOR BIC EN
VARKENSHOUDER

Prevan 200

• Effectief en veilig

• Ruime reserve voor optimale groei

• Minder sterfte tot spenen

• Uitstekende prijs-Zkwaiiteitsverhouding

Diergeneesmiddel REG NL 2286
Samenstelling;
1 ml bevat: ijzer als
iizer
(lll)-hydroxide-dextraancomplex 200 mg
Kanalisatie: VRIj
Wachttijd:
O dagen
Ook verkrijgbaar: Prevan
200 BI 2
Voor nadere informatie raadpleeg Eurovet
Nederland BV.

\'FreeFarm maakt de keuze gemakkelijk\'

-ocr page 300-

SRGN opgeheven: en nu?

Joke Pijl en Sophie Deleu

Wie kan het beste de verantwoordelijkheid nemen voor
de databank met de gegevens van pakweg 500.000
dieren die voorheen door de Stichting Registratie
Gezelschapsdieren Nederland (SRGN) werden beheerd?
Vertegenwoordigers van verschillende instellingen heb-
ben zich gebogen over de vraag of de Nederlandse
Databank Gezelschapsdieren (NDG) een optie is.
De KNMvD is er in elk geval sterk voorstander van, want
de NDG is onafhankelijk, niet commercieel, neemt de
Wet bescherming persoonsgegevens in acht en is aan-
gesloten bij het European Pet Network. Daarmee is ook
de uniciteitcontrole voldoende gewaarborgd.

Sinds de SRGN per 1 januari 2002 is opgeheven, is de data-
bank met de gegevens van ongeveer 500.000 geregistreerde
dieren niet meer toegankelijk. Het zijn de gegevens van
bedrijfsmatig gehouden dieren, waarvoor identificatie en
registratie bij de SRGN verplicht was, en gegevens van parti-
culier gehouden gezelschapsdieren, waarvan de eigenaar
graag een Nederlands Dierenpaspoort wilde hebben, zoals
de eigenaren van rashonden.

Hereniging tussen huisdier en eigenaar is na het beëindigen
van de activiteiten van de SRGN in sommige gevallen niet
meer mogelijk, met als gevolg een toenemende druk op die-
renasiels, dierenambulances en andere soortgelijke instanties.

Over de SRGN

Oorspronkelijk identificeert en registreert de in 1981 in het
leven geroepen SRGN alleen vanuit bedrijfsmatig oog-
punt, met als voornaamste doel het terugdringen van
misstanden in de handel in honden (krachtens het Honden-
en Kattenbesluit \'81). De stichting is tevens uitgever van
het Nederlands Dierenpaspoort.

Na verloop van tijd gaat de SRGN ook gezelschapsdieren
van particulieren tatoeëren en chippen en registreren. Vanaf
die tijd krijgt de organisatie ook een \'terugzoekfunctie\':
gevonden dieren die zijn ingeschreven bij de databank van
de SRGN kunnen worden herenigd met hun eigenaar.
Sinds 1 maart 2002 is het nieuwe HKB \'99 van kracht. Het
ministerie heeft hierin in het kader van de Gezondheids- en
Welzijnswet voor Dieren (GWWD) een aantal normen
voor diergezondheid en welzijn vastgelegd die verder gaan
dan het HKB\'81.

Deze ontwikkeling heeft onder meer tot gevolg dat de
SRGN haar status als \'zelfstandig bestuursorgaan\' verliest.
Daarom is de stichting met al haar activiteiten gestopt.
De uitvoering van de verplichte registratie van bedrijfsma-
tig gehouden dieren is overgenomen door de Gezond-
heidsdienst voor Dieren te Deventer. De andere activiteiten
zijn echter niet overgenomen, zoals de uitgave van het
Nederlands Dierenpaspoort en het beheer van de reeds
bestaande databank met de gegevens van 500.000 dieren.
De gegevens zijn ondergebracht bij het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en \'bevroren\'. Er
wordt gezocht naar een nieuwe beheerder.

Eén databank?

Een mogelijkheid is om de gegevens van de dieren die zijn
geregistreerd bij de SRGN, in één databank op te slaan zoals
de Nederlandse Databank Gezelschapsdieren (NDG), waar-
van de KNMvD medeoprichter is (samen met de SRGN en
de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied). Hierop be-
staan echter uiteenlopende visies.

Bulle Koster, dierenarts en één van de oprichters van de gratis
databank Petlook staat er niet achter. \'Als de NDG nou een
prima databank was, zou ik voor honderd procent achter
deze keuze staan. Maar er mankeert nogal wat aan. De data-
bank is bijvoorbeeld niet interactief en er worden geen foto\'s
geplaatst.\' Volgens Koster is de databank van de SRGN
slecht onderhouden. \'De situatie in Zweden noem ik ideaal:
de dierenarts chipt de dieren en de regering beheert de data-
bank. Dezelfde werkwijze zou in Nederland moeten worden
toegepast.\'

Dierenarts en voormalig bestuurslid van de SRGN, Ardo
Menges, ziet het liefst een flisie van de reeds bestaande data-
banken in de NDG. \'Versnippering van databanken werkt
niet. Sommige databanken werken erg omslachtig; de eige-
naar wordt niet direct op de hoogte gesteld van het gevonden
dier, maar via een omweg. Dit kost alleen maar tijd en geld.\'
Volgens Menges zorgt één databank met gegevens voor
uniformiteit. \'Dat zie je nu al in de samenwerking met
European Pet Network waarbij de NDG is aangesloten. Deze
overkoepelende organisatie zoekt in een groot gebied en
voert uniciteitcontrole op de ISO-nummers uit. Fabrikanten
weten daardoor precies welke transponders bij welke dieren-
artsen terechtkomen.

Even was er sprake van een mogelijke overdracht van
de SRGN-gegevens aan de Dierenbescherming. Volgens
Maaike Wermer, persvoorlichter van deze instantie, zijn die
plannen definitief van de baan. \'Het maakt niet uit of de
gegevens nu bij de Dierenbescherming of bij een andere
instantie worden opgeslagen. Wij wilden alleen maar dat de
gegevens niet verloren zouden gaan. Het ministerie heeft de
SRGN nu toestemming gegeven om te onderhandelen met
de NDG. Dit lijkt me een goede oplossing\', aldus Wermer.
Net als Menges hoopt ze op een fusie van alle databanken in
de NDG.

Ros Nawijn is dierenarts en secretaris van stichting Bureau
Registratie Identificatiecodes Nederiand (BREfN). De be-
langrijkste doelstelling van de stichting is uniciteitcontrole.
Verschillende databanken geven de codes van dieren door
aan BREIN. Wanneer een bepaalde code meer dan één keer
voorkomt, wordt de organisatie die deze code meldt daarvan
op de hoogte gesteld.

\'Natuurlijk zou één databank mooi zijn, alleen is dit helaas
niet haalbaar. De wettelijke kaders ontbreken en binnen de
verschillende databanken in Nederland bestaat teveel weer-
stand\', aldus Nawijn. Volgens hem waarborgt European Pet
Network de uniciteitcontrole onvoldoende, omdat de num-
mers die fabrikanten uitgeven elkaar kunnen overlappen.
Hans van Herpen, dierenarts en namens de KNMvD
bestuurslid van de NDG: \'Het belangrijkste vind ik dat de

-ocr page 301-

SRGN-gegevens opgeslagen worden bij één databank, of dat
nou bij de NDG is of bij een andere databank. Ik ben er dus
een voorstander van dat alle databanken aan elkaar gekoppeld
zijn. Dit is de gemakkelijkste manier om een gevonden dier
weer bij de eigenaar terug te brengen.\'

Mening KNMvD

Op dit moment bestaat voor gezelschapsdieren de mogelijk-
heid deze dieren bij verschillende databanken te laten te
registreren. Eén nationale databank zou eigenlijk veel beter
zijn, maar dit lijkt voorlopig geen haalbare kaart. Een goede
databank moet in ieder geval voldoen aan een aantal
criteria, aldus de voorzitter van de Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren, Leen den Otter. \'Een databank moet in
onze ogen onafhankelijk zijn, dus niet commercieel, en
voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens.
Bovendien moet een databank voor de terugzoekfunctie
aangesloten zijn bij de overkoepelende Europese databank:
European Pet Network. De NDG voldoet aan deze eisen.\' De
KNMvD is er derhalve sterk voorstander van dat de data-
bank van de SRGN wordt geïntegreerd in de NDG.
De tegenwerping dat de databank van de SRGN nauwelijks
is gedigitaliseerd, snijdt hout. Den Otter: \'Dat is voor ons
ook volstrekt onacceptabel, maar dat probleem moet de
SRGN zelf oplossen.\'

Overigens is het sinds kort ook mogelijk om bij de NDG
tatoeagenummers te laten registreren. De overgang van de
SRGN-gegevens naar de NDG is dus om meer redenen een
goede zaak.

Week van het Huisdier wm\'l^^i

Van 25 mei tot 1 juni 2002 wordt de """"\' HUISDIER
Week van het Huisdier gehouden. Het
thema is \'Identificatie & Registratie (I&R)\'.
Dierenartsen en dierenspeciaalzaakhouders wordt
gevraagd een bijdrage te leveren aan de promotie van
I&R bij het publiek, vanwege het grote belang
hiervan. Nog steeds zijn grote aantallen dieren niet
geregistreerd en kunnen dus niet met hun eigenaar
worden herenigd bij diefstal of zoekraken.Promotie
van I&R kan enerzijds door de organisatie van speci-
ale activiteiten, zoals een open dag of een kleurwed-
strijd, of door mee te werken aan publiciteit hier-
omtrent. Vele dierenartsen verzorgen een column in
een huis-aan-huis-blad of de (lokale of regionale)
radio. Ook zijn er veel dierenartsen die een eigen
nieuwsbrief verspreiden. Het zou heel efficiënt zijn,
als iedereen dit onderwerp in de Week van het
Huisdier zou willen aansnijden. Zowel bij het genereren
van publiciteit als bij het organiseren van activiteiten,
kunnen dierenartsen ondersteuning krijgen van de
organisatie van de Week van het Huisdier. Hierover
meer in een volgende aflevering van het Tijdschrift,
op de Voorjaarsdagen en in een speciale nieuwsbrief
van de Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren.

^bor meer informatie over Identificatie en Registratie
en de Week van het Huisdier: Joost van Herten,
stafmedewerker gezelschapsdieren/paard van de
KNMvD. telefoon (030) 25I0IIl,fax (030) 2511787
of e-mail: j.van.herten(^knmvd.nl.

En wat betreft de uniciteitcontrole: \'De uniciteit wordt nu
grotendeels bewaakt door het gebruik van ISO-transponders,
verdere uniciteitcontrole zou naar onze mening een over-
heidstaak moeten zijn. Uniciteitcontrole door de Stichting
BREIN is ten eerste onnodig duur en ten tweede overbodig.\'
Den Otter vindt dat BREIN net zo goed zou kunnen worden
opgeheven: \'Ik heb uit betrouwbare bron vernomen dat het
ministerie van LNV hierin haar verantwoordelijkheid neemt.
Zoals ze dat trouwens ook met een algehele verplichting van
I&R bij gezelschapsdieren had moeten doen.\'
De KNMvD vindt het betreurenswaardig dat het zolang moet
duren voor er een oplossing voor dit probleem gevonden is.
Deels komt dit door de houding van het ministerie van LNV
waardoor de zaak nodeloos vertraagd werd. Een ander pro-
bleem is dat de (gedeeltelijk papieren) databank van de
SRGN lastig te digitaliseren is. De NDG is weliswaar bereid
mee te werken aan een oplossing van dit probleem, maar een
goede oplossing zal met kosten gepaard gaan.
\'Overigens vervalt met het opheffen van de SRGN ook de
functie van het Nederlands Dierenpaspoort\', merkt den Otter
op. \'De KNMvD is op dit moment druk bezig met het
ontwikkelen van een nieuw, uitgebreider vaccinatieboekje,
dat toch al aan herziening toe was. Dit boekje kan de functie
van het dierenpaspoort ten dele overnemen, alhoewel ver-
plichte algehele identificatie en registratie de problematiek
nog beter zou oplossen. We streven ernaar om het nieuwe
vaccinatieboekje - of beter gezegd het \'gezondheids-
paspoort\' - tijdens de Week van het Huisdier te presenteren.\'

NDG en European Pet Network

De Nederlandse Databank Gezelschapsdieren (NDG) is
aangesloten bij het European Pet Network. Deze databank
is te vinden op het internet:
www.europetnet.com
Inmiddels staan hier ongeveer vier miljoen dieren
ingeschreven (waaronder de dieren die zijn opgenomen in
de NDG). De NDG is 24 uur per dag te bereiken via tele-
foonnummer (0900) 4040456 of via
www.datahankgezel
schapsdieren.nl
De benodigde formulieren voor de
registratie van een huisdier bij de NDG zijn verkrijgbaar
bij de KNMvD (per e-mail
bestellingen(^knmvd.nl, of per
fax 030-2511787). Per NDG-formuIier dat besteld wordt
in de periode van 1 april tot 15 mei 2002 wordt € 0,45 af-
gedragen aan de organisatie van de Week van het Huisdier.

Rectificatie jubileum professor Wagenaar

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15 maart
2002 is op pagina 198 is een boeiend relaas te lezen van
Andries van Foreest, getiteld \'Leermeester Wagenaar\'.
Van Foreest schreef dit \'feuilleton\' naar aanleiding van het
65-jarig jubileum van prof dr. G. Wagenaar in december
De redactie ging ervan uit dat dit jubileum in 2001 was en
heeft deze zin boven het artikel gezet. Het blijkt echter dat
het jubileum van professor Wagenaar nog moet plaatsvin-
den en wel op 17 december 2002! De redactie biedt voor
deze omissie haar excuses aan.

-ocr page 302-

De Commissie Aanprijzing Veterinaire Producten
(CAVP) is een tuchtcommissie ingesteld door de KNMvD
en de FIDIN (Fabrikanten en Importeurs van
Diergeneesmiddelen in Nederland). Deze beide organisa-
ties hebben tegelijkertijd een Code voor de aanprijzing
van veterinaire producten vastgesteld. Overtredingen
van deze Code worden behandeld door de CAVP en de le-
den van de FIDIN zijn gehouden aan de behandeling mee
te werken en de uitspraken na te leven. Buiten de eigen le-
den probeert de FIDIN ook anderen, die zich met aan-
prijzing van veterinaire producten bezig houden, via een
overeenkomst onder de werking van de Code te brengen.

In de Code zijn twee fundamentele normen uitgewerkt om
ervoor te zorgen dat voor veterinaire producten op verant-
woorde wijze reclame wordt gemaakt. Deze twee normen
kunnen als volgt worden samengevat:

• een verbod tot misleiding bij de aanprijzing van veteri-
naire producten;

• een verplichting om ervoor te zorgen dat de aanprijzing
in overeenstemming is met de waarheid en de algemeen
geldende normen van goede smaak en fatsoen.

De CAVP bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende

leden: een jurist als onafhankelijk voorzitter en een dito
plaatsvervanger, een lid aangewezen door de KNMvD (en
diens plaatsvervanger) en een lid aangewezen door de FIDIN
(en diens plaatsvervanger). De CAVP kan een partij veroor-
delen tot het nemen van corrigerende maatregelen en ook
publicatie bevelen van de uitspraak in al of niet geanonimi-
seerde vorm.

Commissie Aanprijzing Veterinaire Producten

Op aanbeveling van de CAVP hebben de besturen van de
KNMvD en de FIDIN besloten om in beginsel alle uitspra-
ken in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde te publiceren.
Zij verwachten dat publicatie van uitspraken een educatieve
waarde heeft en een grotere bekendheid van het werk van de
CAVP oplevert onder de lezers van het Tijdschrift alsook
onder de betrokken overheidsinstellingen.

Iedere belanghebbende kan klachten over aanprijzingen van
veterinaire producten in strijd met de Code indienen bij het
secretariaat van de CAVP: R.A. Norg, Margrietlaan 9, 3851
RS Ermelo, telefoon (0341) 551703, fax (0341) 551881,
e-mail: norgburo(^wxs.nl

Nieuw: Beroepsvereniging voor praktijkmanagement

Op 21 februari 2002 is de heer drs. Rob Veerman be-
noemd tot voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor
Praktijk Management (VPM). Deze vereniging is in
augustus 2001 naar Engels voorbeeld opgericht. De
beroepsvereniging is in het leven geroepen voor eenieder
die zich binnen de praktijk bezig houdt met management.
Het blijkt dat er onder dierenartsen, assistenten en prak-
tijkmanagers een enorme behoefte is aan het uitwisselen
van ervaringen over hoe een praktijk te managen.

Maatschappen worden groter en ook fusies komen steeds re-
gelmatiger voor in veterinair Nederland. Menig dierenarts en
assistent besteedt veel van zijn of haar tijd aan managementta-
ken en niet altijd van harte. Steeds meer dierenartsen kiezen
dan ook voor een full- of parttime praktijkmanager. Dit blijken,
naast dierenartsen en assistenten, mensen te zijn met een HBO-
achtergrond. Er zijn inmiddels een vijftiental praktijken in
Nederland die bewezen hebben dat het aannemen van een ma-
nager efficiency oplevert, en dus geld. En het blijkt dat de prak-
tijk daarvoor niet perse een meermanspraktijk hoeft te zijn.
Met de benoeming van Rob Veerman (organisatieadviseur van
beroep, partner dierenarts) als voorzitter is de vereniging in-
middels geheel onafhankelijk. Dit is mede dankzij sponsoring
van Hill\'s Pet Nutrition cn Dier&Zorg Dierverzekeringcn. De
overige be.stuursleden zijn Gerda Broos, praktijkmanager bij
Dierenkliniek de Visdonk en drs. Diana van Houten. Ook de
KNMvD staat achter de vereniging, welke een initiatiefis van
Veterinair Organisatiebureau Animaux.

Op de website mwhi v-p-m.«/ kunt u meer lezen over de vereni-
ging, haar doel, en de diverse soorten lidmaatschappen. Voor
meer infonnatie kunt u bellen met (035) 6286688.

Ministerraad besluit tot instelling Voedsel-en Warenautoriteit

De ministerraad heeft het formele besluit genomen tot
instelling van een Voedselautoriteit. Hiermee is de
autoriteit nu officieel aangewezen als onderdeel van het
staatstoezicht op de volksgezondheid.
Tevens is de definitieve naam vastgesteld; de Voedsel- en
Warenautoriteit. Met deze naam wordt duidelijk gemaakt
dat de nieuwe autoriteit zich niet alleen richt op voedsel-
veiligheid, maar ook op productveiligheid en het toezicht op
de naleving van de Drank- en Horecawet en de Tabakswet.

Het volledige werkveld van de Keuringsdienst van Waren is
nu ondergebracht bij de Voedsel- en Warenautoriteit. De
wijziging in het staatstoezicht treedt in werking op 1 juli
2002.

-ocr page 303-

De Commissie Aanprijzing Veterinaire Producten (CAVP)
kwam in 2002 vijf maal bijeen voor behandelingen van
klachten en een bespreking met het bestuur van de FIDIN
over wijziging van de code. In februari 2002 werd de evalu-
atiebespreking over 2001 gehouden met aansluitend een
bespreking met vertegenwoordigers van de besturen van
KNMvD en FIDIN.

Behandeling van klachten

In dit verslagjaar werd een viertal klachten ingediend en behan-
deld, waarvan één in kortgeding. Het betrof in alle vier gevallen
een klacht van een FlDIN-lid tegen een ander FIDIN-lid.
De in januari behandelde klacht had betrekking op een
publieksadvertentie ter aanprijzing van een lactatie-injector
voor behandeling van uierontsteking bij rundvee.
De desbetreffende advertentie was herkenbaar bedoeld als een
\'herinneringsadvertentie\', met als gevolg dat de informatie
beperkter kan zijn dan een gewone advertentie.
De klacht behelsde dat het hier niet ging om een \'herinnerings-
advertentie\', omdat de tekst een slogan bevatte die het geadver-
teerde product qua verkoopsucces gunstig positioneerde ten
opzichte van concurrerende producten met daaraan impliciet
verbonden conclusies. Volgens de klacht behoeft een derge-
lijke slogan adequate uitleg, die thuishoort in een normale ad-
vertentie. Daarmee is tevens geboden dat de advertentie de vol-
ledige reeks informatie bevat.

Bevindingen CAVP

De CAVP was van mening dat de advertentie paste in de reeks
van eerdere \'herinneringsadvertenties\'. Terzake van de slogan
concludeerde de CAVP dat het ging om een publicitair aan-
vaardbare uiting die geen wetenschappelijke onderbouwing
behoeft. In deze zin werd de klacht afgewezen.
Ter zitting werd de schriftelijke klacht aangevuld met het ver-
wijt dat een inmiddels gewijzigde producteigenschap, name-
lijk een verienging van de wachttijd, niet werd vermeld in de
advertentie en dat het definitieve registratienummer was toege-
voegd. De CAVP stelde dat een herinneringsadvertentie slechts
mag refereren aan een gevestigd product, met de daaraan in de
markt bekende essentiële producteigenschappen. De vermel-
ding van een registratienummer is geen inhoudelijke informa-
tie over de werking of de toepassing van het product. Dit geldt
niet voor het ontbreken van de informatie over wachttijden. Dit
laatste maakt het gebruik van een \'herinneringsadvertentie\'
misleidend. De klacht was op dit punt gegrond.
Omdat de klacht deels werd toegewezen en deels werd afge-
wezen veroordeelde de CAVP partijen tot betaling van de
kosten van deze procedure in de verdeling van 75 procent
voor de aangeklaagde partij en 25 procent voor de klagende
partij.

In maart 2001 werden bij de CAVP twee klachten ingediend. De
eerste klacht had betrekking op de aanprijzing van een injecteer-
baar antibioticum ter behandeling van respiratoire aandoenin-
gen bij varkens in een publieksadvertentie, in een aan de boer
gerichte brochure en in een aan de dierenarts gerichte mailing.

De klacht behelsde de volgende punten:

1. In de promotionele uitingen wordt onder andere geclaimd
dat kan worden volstaan met één behandeling. Deze claim
zou niet in overeenstemming zijn met de registratiebeschik-
king.

2. Ten onrechte zou een grotere weefselvriendelijkheid van het
product worden geclaimd.

3. In een mailing aan de dierenartsen wordt als unieke product-
eigenschap gesteld dat de wachttijd gelijk is aan de wachttijd
die eveneens geldt voor de PVE/IKB.

Ter zitting wordt het volgende vastgesteld:
De producent heeft inmiddels een nieuwe brochure uitgege-
ven. Daarin blijft de claim dat voor genezing met één behande-
ling kan worden volstaan als motto gehandhaafd. In de toelich-
tende teksten wordt dit echter genuanceerd met toevoegingen
als
\'meestal\', \'veelal\'cn \'in de meeste gevallen\'.
De klager acht deze nuanceringen onvoldoende als correctie en
vraagt rectificatie.

Bevindingen CAVP

De drie hierboven geformuleerde klachten zijn gegrond. De
claim dat kan worden volstaan met één behandeling is inder-
daad niet in overeenstemming met de registratiebeschikking.
Ook na de in de nieuwe brochure aan gebrachte nuanceringen
blijft de boodschap in stand en wordt nog steeds als gepronon-
ceerde uiting gehanteerd. Betreffende de tweede klacht stelt de
CAVP vast dat de claim weliswaar berust op een correct in het
buitenland uitgevoerd vergelijkend en bevestigend onderzoek,
maar het daarbij ingezette product van de aangeklaagde partij
bevatte een aanzienlijk hogere dan de in Nederland toegelaten
dosering. De claim van grotere weefselvriendelijkheid is dus
misleidend.

Ten aanzien van de derde klacht is door de klager terecht ge-
steld dat de gelijkheid van wachttijden in casus niet als een
unieke producteigenschap mag worden gepresenteerd, omdat
dit ook opgaat voor een ander concurrerend product.
De aangeklaagde partij wordt geboden acties ter correctie en
rectificatie te nemen en de klager daarover prompt te informe-
ren en wordt voorts veroordeeld tot het betalen van de kosten
van deze procedure.

Merkinbreuk

De tweede klacht werd ingediend door de fabrikant van een
product waarvan de registratie op een vastgestelde datum in de
toekomst zou vervallen. In een mailing had de fabrikant de af-
nemers van het product hierover geïnformeerd.
Vervolgens had een concurrent twee maanden tevoren in een
publieksadvertentie van dit feit melding gemaakt en het eigen
product geprofileerd als het aangewezen substituut.
De klager beschouwde deze handelswijze als onfatsoenlijk en
een vorm van merkinbreuk.

In het schriftelijk verweer stelde de aangeklaagde concurrent
publicitair uitsluitend te hebben verwezen naar een feit dat de
fabrikant zelf per mailing bekend had gemaakt, namelijk dat
het product uit de markt zou worden genomen. Derhalve zou er
geen sprake zijn van misleiding of vergelijkende reclame.

Jaarverslag Commissie Aanprijzing Veterinaire
Producten 2001

-ocr page 304-

Bevindingen CAVP

Het product dat door het wegvallen van de registratie uit de
markt wordt genomen heeft een aanzienlijk marktaandeel.
Door publicitaire verwijzing naar dit verdwijnende product
met vermelding van de merknaam, probeert de concurrent di-
rect voordeel te trekken uit andermans merkbekendheid. De
CAVP beschouwt dit als oneerlijk en onrechtmatig. (Hierbij
wordt tevens verwezen naar de EG-Richtlijn nr 97/55/EG.).
Bovendien meent de CAVP dat in de branche geldende normen
van goede smaak en fatsoen verbieden dat publiciteit zich, op
afstand van inhoudelijke productvergelijking, expliciet richt op
het verdwijnen van een bekend merk van een concurrent.
De klacht wordt toegewezen en de aangeklaagde partij werd
veroordeeld tot het betalen van de kosten van de procedure.

Claim niet in overeenstemming

In november werd een klacht ingediend met het verzoek deze
in kortgeding te behandelen. De voorzitter honoreerde dit
verzoek.

Het ging in deze zaak om een aanprijzing van een injectabele
niet-steroïde ontstekingsremmer met een Europese registra-
tiebeschikking. Naar de mening van de klager werd ten on-
rechte de claim \'24 uur postoperatieve pijnbestrijding\' ge-
bruikt. Eerder dit jaar werd tot tweemaal toe hierover bij de
Europese registratie-instantie EMEA tegen deze claim gere-
clameerd. In beide gevallen oordeelde de EMEA dat de in het
Engels gestelde claim \'genuine 24-hour pain relief\' niet over-
eenstemde met de indicatie in het ingediende SPC. Ter zitting
legde de aangeklaagde partij twee documenten uit het re-
gistratiedossier oven

Bevindingen CAVP

De voorzitter van de CAVP kwam, nadat hij beide partijen
heeft gehoord, alle stukken heeft bestudeerd en terzake nader
is geadviseerd tot de conclusie dat de ter zitting overgelegde
stukken proeven beschreven die de gewraakte claim bevestigen
en dat deze stukken deel uitmaken van een officieel dossier
dat de EMEA als voldoende grondslag aanvaardde voor de uit-
breiding van de indicatie tot postoperatieve pijnbestrijding.
Ervan uitgaande dat de dierenarts op de hoogte is van het feit
dat zo\'n claim nooit een absolute betekenis kan hebben, ge-
zien de fysieke verschillen tussen de diverse honden, achtte
de voorzitter het niet in strijd met de Code dat de gewraakte
claim gebruikt wordt in een aanprijzing jegens de dierenarts.
Dit oordeel houdt in dat het gebruik van de claim onjuist zou
zijn als deze zou worden gehanteerd in reclame-uitingen rich-
ting de dierhouder.

De voorzitter achtte om bovenstaande redenen de klacht on-
gegrond en veroordeelde bij wijze van voorlopige maatregel,
bij voorraad uitvoerbaar, klager tot betaling van de kosten van
de procedure. Klager is tegen deze uitspraak niet in beroep
gegaan bij de voltallige commissie.

Advies

Het secretariaat heeft driemaal het verzoek gekregen voor
toezending van de Code.

Éénmaal is het secretariaat door een Fidin-lid benaderd over
het wel of niet indienen van een klacht tegen een collega lid,
daarbij is door het secretariaat nogmaals een uitleg gegeven
over de procedure van het indienen van klachten.
Met het bestuur van de FIDIN zijn in de loop van dit verslag-
jaar besprekingen gevoerd over de volgende onderwerpen:

• Wijziging van de Code

• Aanprijzing van antibiotica rechtstreeks aan de dierhouder

• De Code en de Vrijstellingsregeling

De CAVP bestond in zooi uit:

- Mr. K. Klijn, onafhankelijk voorzitter

- Prof dr. A.S.J.RA.M. van Miert, lid, afgevaardigde
KNMvD

- De heer B. Tolud, lid, afgevaardigde FIDIN

- Mr. E.H. Reerink, onafliankelijk plaatsvervangend
voorzitter

- Mevrouw prof dr. J. Fink Gremmels, plaatsvervangend
lid, afgevaardigde KNMvD

- De heer A. Hall ie, plaatsvervangend lid, afgevaardigde
FIDIN

Secretaris: de heer R.A. Norg

Extern juridisch adviseur: mr. F. Schutte,

Bureau Brabers & Partners

Gezocht:

eigenaren van katten met hardnekkige jeuk

In verband met een lopend onderzoeksproject naar
allergische dermatitis bij de kat zoeken wij contact met
eigenaren van katten met hardnekkige huidproblemen
en jeuk (met uitzondering van katten met miliaire
dermatitis). Aangeboden wordt gratis nader onderzoek
(dus niet de kosten samenhangend met het eerste con-
sult) naar de oorzaak van de problemen. Mocht u als
behandelend dierenarts een dergelijk dier onder
behandeling hebben en na overleg met de eigenaar
willen verwijzen, of meer informatie willen hebben,
dan verzoeken wij u contact op te nemen met: dr. M.A.
Wisselink, Universiteitskliniek voor Gezelschaps-
dieren, Postbus 80154, 3508 TD Utrecht, telefoon
(030) 2531483, dinsdag van 15.30-16.30 uur, of fax:
(030)2518126.

Bij voorbaat onze dank voor uw medewerking.

-ocr page 305-

Veterinai
tuchtrech

Ponyzaken...

Drie maanden na haar afstuderen
neemt deze dierenarts waar voor een
andere dierenarts. Tijdens deze dienst wordt ze bij een pony
geroepen die een snijwond in de koothohe heeft opgelopen.
Ze onderzoekt de wond en behandelt deze met een betadine-
oplossing en acedermspray. Ook geeft ze de pony
een injectie met Kanapen en Finadyne en ad-
viseert ze de eigenaar om de wond
tweemaal per dag met koud water
af te spuiten en schoon te maken
met betadine. De volgende
dag controleert ze de pony,
geeft opnieuw Kanapen
en schrijft Tribrissen
oral paste en pijnstil-
lers voor. Een paar
dagen later doet ze
dit opnieuw, maar
schrijft alleen nog
de pijnstillers voor.
Dat had goed kun-
nen gaan, maar
het loopt anders.
Weer een paar da-
gen later is het
been dikker en
komt er pus uit de
wond. De dierenarts
geeft niet op; ze maakt
opnieuw de wond
schoon en schrijft de
pony zes dagen TSO voor
met drie tubes TSO oral doser
van 2500 mg trimethoprim en
12500 mg sulfadiazine. Ook krijgt
het dier pijnstillers en een injectie om
de zwelling tegen te gaan. Het mag niet ba-
ten; een week later is het been nog steeds dik en de
pony kreupel.

...en paardenmiddelen

De dierenarts is eerlijk tegen de eigenaar en geeft toe dat
ze niet weet hoe ze de pony verder moet behandelen. De
dierenarts en de eigenaar overleggen over de mogelijkheid
van een second opinion of een bezoek aan de faculteitskli-
niek van Utrecht, maar de dierenarts weet niet op wie ze
kan terugvallen, dus het blijft bij praten.
De eigenaar besluit dat er iets moet gebeuren en roept de
dag erna een andere dierenarts erbij, die forse kreupelheid
constateert, en ziet dat er synovia uit de wond komt. Er blijkt
een open verbinding met de peesschede te zijn. Deze dieren-
arts geeft antibiotica en verwijst de pony onmiddellijk door
naar Utrecht. Het mag niet meer baten, want in Utrecht blijkt
dat de pony een \'chronische, septische tendovaginitis van de
sesamschede rechtsachter met aantasting van het laterale
sesambeen\' heeft. De prognose is dermate slecht dat de pony
wordt geëuthanaseerd.

Ervaring krijgje alleen door doen, met
het risico dat je fouten maakt. et zal
niet veel voorkomen dat je dan me-
teen voor het Tuchtcollege wordt ge-
sleept..

Net afgestudeerd

laira Boissevain

\'Weet wat je niet weet\'

De eigenaar is achteraf heel boos op de dierenarts en verwijt
haar van alles. Ze heeft de diepte van de wond niet onder-
zocht, ze had foto\'s moeten nemen, ze heeft de wond niet
verbonden, ze heeft onjuiste medicijnen gegeven en
dat dan ook nog in een verkeerde dosering,
ze had een antibioticumkuur voor min-
stens tien dagen moeten voor-
schrijven, en ze heeft de eige-
naar afgescheept toen ze het
zelf ook niet meer wist.
Het Tuchtcollege is het
niet met al deze verwij-
ten eens, maar vindt
wel dat de nieuw-
bakken dierenarts
twee fouten heeft
gemaakt.
Ten eerste heeft
ze de snijwond
veterinair onjuist
behandeld. Ze is
te laat geweest
met het voor-
schrijven van anti-
biotica (zes dagen
na het vaststellen
van de wond), terwijl
het juist noodzakelijk
is dat deze zo snel mo-
gelijk onafgebroken wordt
toegediend. Bovendien moet
het middel TMPS oraal twee
keer per dag worden toegediend,
en niet - zoals door haar voorgeschre-
ven - één keer per dag.

Ten tweede had de dierenarts zich veel actiever
moeten opstellen bij het behandelen van de pony. Het kan
best voorkomen datje iets niet weet, zeker als je zo vers van
de universiteit bent gerold, maar omdat het been van de pony
alsmaar slechter werd had ze veel eerder hulp moeten zoeken
bij een collega of snel moeten doorverwijzen voor verdere
behandeling door een meer deskundige dierenarts. \'Weet
watje niet weet\', zogezegd. Voor een net afgestudeerde die-
renarts is het wellicht nog vervelender dan voor iemand die
al langer werkzaam is, maar het Tuchtcollege vindt de klacht
van de eigenaar gegrond en legt een maatregel op. Die had
zwaarder kunnen zijn, maar omdat deze dierenarts net is af-
gestudeerd volstaat het Tuchtcollege met een waarschuwing.

-ocr page 306-

Het is wat makkelijk een kritische
noot als een negatief betoog van
een gefrustreerde af te doen. Dis-
kwalificeer de boodschapper, dan
blijft de boodschap buiten schot.

Ingezonde

Ik zal de laatste zijn te beweren
dat ik nooit frustraties oploop.

Andreotti, meermalig premier van
Italië, is geciteerd op de woorden: \'Frustraties behoren aan
de machtelozen\'. Ik werk in multi-disciplinaire en tevens
multi-culturele teamverbanden. Ik kom regelmatig dingen
tegen, waarbij ik me afvraag of dat niet anders kan en ik ben
in mijn werk geen alleenheerser, dus ben niet altijd bij
machte dergelijke situaties naar genoegen te veranderen.
Echter het teweeg brengen van die veranderingen behoort
soms wel tot mijn takenpakket. Ik kan daarvoor een bijdrage
leveren door mijn inzichten of meningen te delen in de hoop
een communicatie op gang te brengen die misschien wel tot
gewenste veranderingen kan leiden. In tegenstelling tot Van
Exel, denk ik dat dat positief is, ook als die meningen kri-
tisch zijn. In dit licht heb ik het stuk, waarop Van Exel gerea-
geerd heeft (TvD 126: 23), geschreven en lees ik ook zijn re-
actie (TvD 127: 2). Ik waardeer Van Exel\'s tegenwoord zeer,
maar zet wel een aantal kanttekeningen bij zijn interpretaties
van mijn stuk.

Over Van Exel\'s eerste zes paragrafen ter verdediging van de
diergeneeskundige beroepsgroep en haar ontwikkelingen,
die ik volgens hem zo negatief heb afgeschilderd, wil ik
slechts zeggen dat ik het helemaal niet zo oneens ben met
hem. Ik heb inderdaad geen genuanceerd beeld over de ont-
wikkelingen in de diergeneeskunde geschetst, want het inge-
zonden stuk gaat daar niet over. Ik heb de ontwikkelingen in
de diergeneeskunde slechts aangehaald als voorbeeld voor
mijn argument van morele beslissingen die voortkomen uit
een sociaal contract ter ondersteuning van mijn stelling,
zijnde wijzelf vormen één van de belangrijkste obstakels
voor het doorvoeren van gewenste veranderingen in de dier-
geneeskunde. En zoals een advocaat een casus beargumen-
teerd, heb ik die aspecten belicht die een argument vormen
voor mijn stelling.

De bedoeling van het stuk (TvD 126: 23) is het teweeg bren-
gen van zelfreflectie. Ik heb daarbij een provocerende
schrijfstijl gehanteerd om te prikkelen en gekozen voor een
beschrijving van de studietijd en eerste werkervaringen om
herkenbaarheid te creëren. Van Exel (en met hem wellicht
anderen) heeft zich daar echter niet in herkend. Dat geeft me
te denken of ik mijn betoog wel in de juiste vorm gegoten
heb. Een andere mogelijke reden is dat ik onherkenbare on-
zin heb uitgekraamd. Ik zou dan mogen verwachten dat die
weerlegd zou worden door Van Exel. Een derde mogelijk-
heid is dat de beschrijvingen wel degelijk herkenbaarheid
hebben opgeroepen, maar niet acceptabel zijn omdat ze aan
heilige huisjes raken. Dit lijkt het meest waarschijnlijk, want
zes van de zeven paragrafen worden besteed aan het verdedi-
gen van de heilige huisjes. Ik vind het achtenswaardig dat
Van Exel de inoed en moeite genomen heeft dat te doen en
denk te begrijpen waarom hij dat doet. Wij delen een engage-
ment voor ons vak. Ik denk echter niet dat hij mijn engage-
ment onderkent als zijnde een engagement, want ik verkies
aan die heilige huisjes te tornen. Ik doe dat om precies de-
zelfde reden dat Van Exel ze verdedigt, dus vanuit een enga-
gement, niet vanuit een distantie. Collega Van Exel doet
voorkomen alsof ik me distantieer van de beroepsgroep, de
DSK en de KNMvD, en niet zou weten wat het is om dieren-
arts te zijn. Er wordt in een \'je bent voor of tegen ons\' gere-
deneerd en ons vertegenwoordigt kennelijk degenen die be-
hoeden dat er aan heilige huisjes getornd wordt. Ik heb over
die vorm van conformiteit in mijn vorig schrijven vermeld
dat het een symptoom is van iedere cultuur die niet mee kan
in de vlucht der volkeren. Ik behoor tot de beroepsgroep, was
lid van de DSK, ben lid van de KNMvD en heb ook gewor-
steld met afwegingen van dierwelzijn, klantgerichtheid en
wetsvoorschriften. De spiegel die ik voorhoud, kijkt ook mij
aan. We delen het engagement, maar verschillen kennelijk
van visie over de maakbaarheid van ons vak.

Helemaal niet zo oneens

Marjan Leneman

Ik ben veel optimistischer dan Van Exel over hoeveel ruimte
we gezamenlijk kunnen creëren voor het uitdragen van onze
meningen en het invullen van welke taken we onszelf wel en
niet op willen leggen in plaats van ze opgelegd te krijgen.
Conditie daarvoor is een kennisverbreding, attitudeverande-
ring en principieel leiderschap. Zonder zelfkennis geloof ik
niet dat we aan die conditie kunnen voldoen. Ik denk tevens
dat we serieus zelfonderzoek ondermijnen als we onze sterke
kanten overbelichten en de zwakkere kanten met een mantel
van verzachtende omstandigheden bedekken. We kunnen
mijn inziens meer lering trekken uit het onderkennen van
onze beperkingen en ons falen. Er zijn opnieuw spannende
tijden aangebroken voor de Nederlandse veeteeltsector.
Zoals ze destijds, toen de intensivering zijn opgang deed,
toonaangevend was voor vele delen van Europa en andere
delen van de wereld, zal ze ook nu nieuwe wegen inslaan die
anderen zullen volgen. Er liggen kansen open voor een pro-
minente rol van de Nederlandse dierenarts in het medebepa-
len van de nieuwe veehouderijvormen en regelgeving. Die
kansen zouden we niet onbenut mogen laten. We moeten be-
grijpen waarom die kansen (ons wel of niet gegund, ze waren
er ook toen) de vorige keer onvoldoende benut zijn. We kun-
nen dat niet alléén aan oinstandigheden toeschrijven, zoals
we evenmin onze huidige en toekomstige rol volledig af mo-
gen laten hangen van omstandigheden. We zullen ons strate-
gisch op dienen te stellen en daarbij een aantal waarden en
principes hoog moeten houden.Tevens, door bij machte te
zijn meer inbreng te hebben en het zelf creëren van onze rol
in het vervullen van onze maatschappelijke verantwoorde-
lijkheden kunnen we frustrerende situaties reduceren. Voor
heel wat collega\'s is de MKZ-episode buitengewoon fruste-
rerend geweest en niet voor herhaling vatbaar.
Van Exel geeft in de laatste paragraaf als een soort after

-ocr page 307-

thought aan de nood voor kennisverbreding en meer aan-
dacht voor de attittude van de dierenarts te onderkennen. Dat
is zeer verheugend, want daar gaat wezenlijk mijn hele be-
toog over (van hoe het allemaal zo gekomen is tot waar het
naar toe moet - in mijn visie). Het is me niet duidelijk of Van
Exel mijn visie op deze punten deelt, dus hoe er volgens hem
invulling gegeven zou kunnen worden aan de gewenste ken-
nisverbreding en attitudeverandering. Hoe moeten bijvoor-
beeld volgens hem de faculteit, het Tijdschrift en het PAOD
eruit zien om bij te dragen aan kennisverbreding? Wat is
kwaliteit en hoe kan die het best gewaarborgd worden? Hoe
moet de KNMvD zich opstellen en herstructureren? Kan de
KNMvD een rol spelen in het veranderen van de houding
van dierenartsen? Als hij zijn visie expliciet zou maken, wie
weet worden we het dan nog helemaal eens. We delen al het
engagement en zijn het in grote lijnen zelfs al eens over wat
er zou moeten veranderen. Nu nog hoe. Op een dergelijk ver-
worven eensgezindheid en eenheid kunnen we heel wat gro-
tere huizen bouwen, dan de heilige huisjes die we momenteel
proberen te renoveren.

PBB

C.P.M.A. Kriele

Met stijgende verbazing heb ik de ingezonden brieven ge-
lezen van collega Van der Paauw. Stijgende verbazing, dat
het zo lang heeft moeten duren vooraleer eens een duide-
lijke mening uit de praktijk kwam over de uitvoering van
de PBB door de dierenarts.

Hoe kan in hemelsnaam een keuring correct onpartijdig
gedaan worden door de eigen dierenarts, die al sinds
lengte der dagen bezig is samen met die veehouder om
van elk dubbeltje een kwartje te maken?
Met het verplicht PBB worden alleen euro\'s gemaakt en
niet mis te verstaan alleen op de bankrekening van de die-
renarts, het levert de veehouder niets meer op dan admi-
nistratieve rompslomp, wat niets maar dan ook niets met
kwaliteit te maken heeft.

Als ik naar eer en geweten moet antwoorden met ja of nee
op de gestelde vragen op het rapportageformulier heb ik
veelal een volledig klinisch onderzoek inclusief laborato-
rium nodig en kan ik dat niet eventjes afdoen met een
goedbedoelde redelijk ervaren veterinaire blik op de koe,
met een gemiddelde van een minuut per dier.
Met het in te vullen rapportageformulier in de hand, rijzen
bij mij de nodige vragen namelijk:

Ad vraag i:

Zijn er runderen aanwezig die verschijnselen vertonen
van besmettelijke dierziekten die via de melk op de mens
kunnen worden overgebracht?

is een vluchtige blik voldoende voor een ja of nee?

Ad vraag 2:

Zijn er runderen aanwezig die op melk abnormale orga-
noleptische (geur, smaak, samenstelling) kenmerken kun-
nen overbrengen?

welke veehouder laat zijn koe midden op de dag zo-
maar even aanstralen?

Ad vraag 3:

Zijn er runderen aanwezig die een zichtbare verstoring
van de algemene gezondheidstoestand vertonen?
ja of nee pas mogelijk na gedegen onderzoek

Ad vraag 4

Zijn er runderen aanwezig die met een aandoening aan
het genitaal stelsel (geslachtsapparaat) waarbij afschei-
ding plaatsvindt?

zonder vaginoscopisch onderzoek niet met zeker-
heid vast te stellen

Ad vraag 5:

Zijn er runderen aanwezig met een darmontsteking waar-
bij diarree en koorts optreedt?

is met een natte vinger maar in beperkte mate te con-
stateren

Ad vraag 6:

Zijn er runderen aanwezig met een zichtbare ontsteking of
verwonding van de uierhuid?

de eerste duidelijk te beantwoorden vraag

Ad vraag 7:

Zijn er runderen aanwezig met zichtbare verschijnselen
die het bedrijf verdenken van aanwezigheid van een vee-
ziekte die volgens de Gezondheids- en Welzijnswet voor
Dieren niet op het bedrijf aanwezig mag zijn?
de tweede duidelijk te beantwoorden vraag

Kortom een verklaring die alleen een vluchtig karakter
heeft en daarmee geen enkele waarde.
Waarom werken dierenartsen mee aan een dergelijk on-
zinnig gebeuren? Om een andere reden dan een werkver-
schaffing, de veehouders opgelegd door hun organisatie?
In ieder geval wordt de samenwerking tussen veehouder
en dierenarts niet positief geïnspireerd. Tevens hebben al
de voorschriften en nieuwe formaliteiten meer veehou-
ders doen afhaken dan geactiveerd. Hetgeen weer mede
gevolg heeft voor de omzetdaling bij veterinair
Nederland.

Vakbroeders en -zusters, staat u achter deze opvattingen
of denkt u misschien ook dat er een andere weg is om ons
nationaal zuivelproduct betrouwbaar te maken voor de
consument?

Laten we wel zijn; het is nog altijd beter ten halve gekeerd
dan ten hele gedwaald.

-ocr page 308-

Volgens bovenstaande formule\' be-
palen drie aspecten de effectiviteit
van een advies:

-de vakinhoudelijke kwaliteit van

het advies;
-de mate waarin de betrokkenen

het advies accepteren;
- de kwaliteit van het management
van het adviesproject en van de
advies-implementatie.
Voor een werkelijk waardevol advies is een
excellente inhoud van het advies dus niet
voldoende! U heeft meer nodig dan ve-
terinaire vakkennis, namelijk advies-
vaardigheden.

Speciaal voor dierenartsen die
de kwaliteit van hun advisering wil-
len verbeteren organiseert Vetvice
de trainingscyclus Adviesvaardig-
heden. Tijdens deze praktijkge-
richte training leert u het rende-
ment van uw adviezen te verhogen.
Zodat uw klanten beter tevreden zijn
en u opnieuw uitnodigen voor de vol-
gende adviesopdracht.
Na het doorlopen van deze training bent u
een completer adviseur. Immers, u heeft in-
zicht verworven in de opbouw van het advies-
proces. En u heeft het eigen gedragsrepertoire uitge-
breid, wat u helpt in uiteenlopende situaties de juiste
adviesstrategie te kiezen. De training omvat zes dagdelen,
waarin theorie en praktische inzichten aan bod én waarin
geoefend wordt om de kennis om te zetten in vaardigheden.
Neem ook uw collega\'s mee, voor een optimaal rendement
voor uw praktijk.

Docenten

De docenten tijdens deze cursus zijn drs. Paul Mol en een die-
renarts van veterinair organisatie- en adviesbureau Vetvice.
Drs. Paul Mol is senior-organisatieadviseur en communicatie-
deskundige, gevestigd te Amsterdam. Hij heeft een indrukwek-
kende staat van dienst als inspirerend trainer, effectief
adviseur en slagvaardige interim-manager De
dierenartsen van Vetvice staan borg voor de
veterinaire praktische toepasbaarheid van
de cursusstof

De cursus start op woensdag 26 juni
om 20.00 urn: Het zesde cursusdag-
deel sluiten we af op vrijdagmiddag
om 17.00 uw: De locatie hotel-
restaurant Het Roode Koper in
Leuvenum is centraal gelegen in
het land en ligt sfeervol midden in
de bossen van de Veluwe. Kosten
voor cursus en cursusmateriaal,
overnachting en maaltijden bedragen
1.050 euro exclusief BTW. Aanmelding
via: www.vetvice.com.

De cursus Adviesvaardigheden geeft deelne-
mers recht op 30 nascholingspunten.

E=/(KxAxM)

Is excellente vakkennis voldoende voor effectieve advisering?

Symposium hersenveroudering bij honden

Onderzoeken tonen aan dat vijftig procent van de honden
van acht jaar en ouder één of meer klinische aanwijzingen
van hersenveroudering vertoont. Nu is er ook bewezen in
welke mate voeding kan helpen bij de strijd tegen de symp-
tomen van hersenveroudering bij de hond. Om deze en an-
dere recente ontwikkelingen omtrent de diagnose en be-
handeling van hersenveroudering te bespreken, biedt Hill\'s
u gratis een avondprogramma aan met presentaties, gege-
ven aan de hand van klinische gevallen.

De avond wordt gehouden op dinsdag 28 mei 2002 om
20.00 uur in \'Hotel Vianen\'. Daar zal veterinair ge-
dragstherapeut dr. M.B.H. Schilder een lezing houden met
als onderwerp \'Alzheimer-achtige gedragsafwijkingen bij
de oude hond: diagnostiek en mogelijke behandelingen\'.
Hierna is er een buffet.

Opgave voor dit Hill\'s Symposium kan vóór 17 mei 2002
bij: Hill\'s Pet Nutrition, ter attentie van mevrouw Agnes
Roggemans, Essendonk 3a, 4824 DA Breda, fax: (076j
5421141. Bel gratis voor meer injbrmatie: (0800)
0222466.

-ocr page 309-

Voor dierenartsen in de gezelschaps- en de landbouw-
huisdierenpraktijk liggen in 2002 enkeie workshops over
marketing in het verschiet. De deelnemers leren onder
meer hoe ze hun cliëntèle tevreden kunnen stellen en hoe
men meer inkomen kan genereren of hetzelfde inkomen
in minder tijd. Vragen die daarbij aan bod komen zijn:
Wat is marketing? Hoe goed kent u uw klanten? Vraagt
u ze wel eens wat ze van u en uw praktijk vinden? Wat
zijn de knelpunten in uw praktijk? Andere aspecten die
verbonden zijn aan de workshops; het peilen van de
klantbehoefte, het maken van een persoonlijke SWOT-
analyse van de dierenarts als ondernemer en de praktijk.
Ook de vier p\'s - productdifferentiatie, prijs, positione-
ring en promotie - blijven niet achterwege. Het is de
bedoeling dat de dierenarts inzicht verwerft in de
concrete kansen en mogelijkheden van marketing in de
eigen praktijk.

De workshops zijn interactief van aard. De ervaringen van de
deelnemers staan centraal. Theorie wordt afgewisseld met
voorbeelden uit de praktijk en er is ruimte voor vragen en
discussie. Algemene marketingprincipes worden aan de
praktijk getoetst, waarbij de individuele verwachtingen van
de deelnemers centraal staan.

De trainers van de workshop \'Marketing in de landbouwhuis-
dierenpraktijk\', die op 26 september in Utrecht plaatsvindt,
zijn drs. Jan Hulsen en drs. Joep Driessen, dierenartsen met
nationale en internationale ervaring in diergeneeskunde en
marketing. Hun veterinaire organisatie- en adviesbureau
Vetvice is gespecialiseerd in kennisoverdracht, consultancy
en projectmanagement. Op het gebied van marketing werken
zij voor een aantal farmaceuten, een Kl-instantie en land-
bouwcoöperaties. Naast trainingen is Vetvice ook actief met
het ontwikkelen van nieuwe producten. Deze workshop richt
zich op gezelschapsdierenpractici. Het Coördinatiecentrum
Erkende Dierenartsen kent tien punten toe aan deelnemers.

Voor de workshop \'Marketing in de gezelschapsdierenprak-
tijk\' op 16 mei en 19 september in Utrecht zijn de trainers
wederom drs. Joep Driessen en drs. Pascale Fuchs. Pascale
Fuchs is ruim twaalf jaar werkzaam binnen de veterinaire
branche. Vanuit diverse commerciële functies in het bedrijfs-
leven is zij altijd nauw betrokken geweest bij de
gezelschapsdierenpraktijk. Momenteel is ze directeur van or-
ganisatiebureau Animaux, gespecialiseerd in management-
en public relations-activiteiten en bemiddeling van paravete-
rinair personeel. Deze workshop richt zich op landbouw-
huisdierenpractici. Accreditatie is aangevraagd bij het
Coördinatiecentrum Erkende Dierenartsen.

De workshops duren van 9.30 tot 17.00 uur, de ontvangst is
vanaf 9.00 uur. Er kunnen minimaal tien en maximaal twintig
geïnteresseerden aan deelnemen. De kosten per workshop
bedragen voor VVAA-leden 225,00 euro, niet leden 250,00
euro en studenten 175,00 euro.

Deelnemers worden erop geattendeerd dat de overheid
(na)scholing langs fiscale weg stimuleert. Voor ondernemers
en andere in de onderneming werkende personen zijn in de za-
kelijke sfeer gemaakte scholingskosten meestal aftrekbaar
voor 140 procent (voor veertigplussers is het 180 procent)
Deze verhoogde aftrek (scholingsaftrek) geldt niet voor reis-
en verblijfskosten, die zijn gewoon voor honderd procent af-
trekbaar.

Dierenartsen die willen deelnemen aan een workshop, kun-
nen zich aanmelden hij WAA opleidingen en seminars, tele-
foon (030) 2474328, email; a.hoek(@vvaa.nl, schriftelijk;
WAA opleidingen en seminars. Antwoordnummer 1551,
3500 VP Utrecht

Workshops over praktijkmanagement
voor dierenartsen komen er aan

Symposium \'Het doden van dieren: maatschappelijke en ethische asepcten\'

De Hoofdafdeling Dier en Maatschappij, Faculteit der
Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, organiseert een
interdisciplinair symposium rond het thema \'Het doden
van dieren: maatschappelijke en ethische aspecten\'. Dit
symposium vindt plaats op 18 juni 2002, Bilderberg
Hotel \'t Speulderbos te Garderen.

Tijdens dit interdisciplinaire symposium staat de vraag cen-
traal hoe het doden van dieren moreel wordt gerecht-
vaardigd en wanneer en waarom dit op maatschappelijke
weerstand stuit, \'s Ochtends worden historische, sociologi-
sche, ethische en juridische aspecten belicht, \'s Middags zijn
er vijf workshops, waarin het doden van dieren wordt bedis-
cussieerd vanuit diverse praktijken waarin het doden van
dieren plaatsvindt: veehouderij, gezelschapsdieren en recre-
atiedieren, proefdieren, jacht en natuurbeheer (inclusief de
als schadelijk aangemerkte dieren) en dierentuinen.

Het symposium is primair bedoeld voor iedereen die direct
of indirect betrokken is bij het doden van dieren. Er worden
niet alleen wetenschappers uit de verschillende academi-
sche disciplines verwelkomd, maar ook belangstellenden
van overheidsinstanties, dierenbeschermingsorganisaties,
de vleesindustrie, de proefdiersector, veehouders, dierenart-
sen, de jachtsector, beheerders van dierentuinen en natuur-
gebieden en mensen belast met ongediertebestrijding. Ook
andere belangstellenden zijn van harte welkom.

Meer informatie en aanmeldingen hezoek www.vet.
uu.nl/congres, of neem contact op met het FBU-congres bu-
reau, Universiteit Utrecht, Postbus 80125, 3508 TC Utrecht,
telefoon (030)2532728, fax (030)2535851.

-ocr page 310-

Het internationale congres de \'Voorjaarsdagen\' is al 35
jaar hét congres voor dierenartsen die geïnteresseerd zijn
in de geneeskunde van gezelschapsdieren. Zoals u waar-
schijnlijk weet, zullen deze jubileum Voorjaarsdagen van
26 tot en met 28 april 2002 gehouden worden in het RAI
Congres Centrum te Amsterdam. Wellicht kent u het con-
gres inmiddels al: het wetenschappelijk programma dat
bestaat uit een mix van lezingen, interactieve sessies en
twee practica (oog en fret). DeTID-BITS is een onderdeel
waar in vogelvlucht afwisselende onderwerpen behan-
deld worden. Een nieuw onderdeel is het programma
over het gezelschapsdier paard. Enkele onderwerpen uit
het programma willen we alvast onder uw aandacht
brengen.

Wat kunt u veiwachten van het echografisch onderzoek van de
lever en nierl
Tijdens deze interactieve lezing zullen verschei-
dene lever- en nierpatiënten de revue passeren.
Dr. Steyn (SA) laat u in de tweede sessie zien welke radiologi-
sche technieken te gebruiken zijn bij onderzoek van het maag-
darmkanaal. De indicaties, de onderzoekstechnieken en de
interpretatie van de resultaten zullen worden besproken.
Infecties zijn een van de meest voorkomende complicaties bij
chirurgie. Wilt u daar meer over weten, dan is de lezing van dr.
L\'Eplattenier een uitgelezen kans. U hoort alles over de predis-
ponerende factoren, preventie, diagnose en behandeling.
Endocrinopathieën worden behandeld door dr. Greco. Hypo
en hyperthyreoïdie komt u regelmatig tegen in de praktijk. Wat
is precies de oorzaak van deze aandoeningen? Ook andere en-
docriene aandoeningen komen aan bod, gevolgd door een
interactieve presentatie van verschillende cases.
Atopische patiënten worden in het algemeen in overvloed aan-
geboden in een gezelschapsdierenpraktijk. Ook gevallen die

lastig onder controle te houden zijn. Met een goede aanpak blij-
ken deze cases toch vaak goed oplosbaar.
In de Nederlandstalige sessie van dr. Sinke hoort u meer over
de pathogenese, het klinisch beeld en de nieuwste behandelin-
gen. Alle aspecten komen aan bod, dus mocht u nog dermatolo-
gische vraagtekens hebben...

Het practicum richt zich dit jaar onder andere op de oogheel-
kunde.
De chirurgische technieken waarmee u veelvoorko-
mende ophthalmologische problemen professioneel kunt be-
handelen.

Dit practicum is erop gericht om u tips en ideeën aan de hand te
doen die helpen uw behandelingen in de toekomst succesvol te
maken!

De orthopedie komt ruim aan bod dit jaar: dr. Whitelock
(USA) en dr. Theysse (NL) bespreken respectievelijk de ortho-
pedische problemen bij de oudere hond en bij de jonge hond.
Waar moet u vooral op letten? Is er een verschil in de onder-
zoeksresultaten bij deze twee patiëntengroepen?
Ook zullen de problemen die u tijdens de chirurgische behan-
deling kunt tegenkomen worden besproken.

Wilt u een overzicht van het gehele programma,
vraag dan vrijblijvend het preliminary programme op
bij het congressecretariaat:

Eurocongres Conference Manageinent
Postbus 747 13,1070 BS AMSTERDAM
telefoon (020) 6793411, fax (020) 6737306
E-mail: voorjaarsdagen(^eurocongres.com
of bezoek onze site op internet: www.vooijaarsdagen.org

Tot ziens op de Voorjaarsdagen!
26-28 april 2002

Voorjaarsdagen 2002:35 jaar

Het paardenprogramma: 27 en 28 april 2002

Het Voorjaarsdagencongres is hét gezelschapsdierenevene-
ment van het jaar. Een wetenschappelijk programma met
een fascinerende variatie in onderwerpen. Naast negen si-
multane sessies over gezelschapsdieren, biedt het congres in
dit jubileumjaar een nieuw item: het gezelschapsdier
paard.

In samenwerking met de Groep Geneeskunde van het Paard
is een interessant programma samengesteld. De drie hoofd-
onderwerpen van dit eerste Voorjaarsdagen Companion
Equine programme zijn de dermatologie, de gastroenterolo-
gie en de orthopedie, terwijl zondagmiddag tijdens de free
communications door meerdere sprekers actuele topics kort
belicht zullen worden.

Vanzelfsprekend is dit internationale congres door het
Coördinatie Centrum Erkende Dierenartsen geaccrediteerd
en is iedere deelsessie gewaardeerd met vijf erkenningspun-
ten. Bezoekt u dus het gehele tweedaagse congres dan bent u
twintig punten rijker.

Dermatologie bij het paard zal besproken worden door
dr. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan. Hoe stel je de
diagnose en wat is de behandeling van de verschillende
dermatosen.
Neoplasieën van de huid zullen besproken
worden door dr. Klein. De nieuwste opvattingen over de
pathogenese, de diagnose en de behandeling zullen de revue
passeren.

Dr. Moore bespreekt de endotoxische shock; van klinisch
onderzoek tot de pathofysiologische achtergrond, waarna hij
vervolgt met het onderwerp paard met koliek.
Deze ochtendsessie wordt afgesloten door dr. Rijkenhuizen
die met u de laparoscopische abdominale chirurgische
technieken bespreekt.

Tijdens de orthopediesessies zal onder andere OC(D) aan
bod komen. Wat is (of zijn) de beste diagnostische
techniek(en) en wat is de beste behandeling? Op al deze
vragen krijgt u een antwoord van dr. Mcllwraight,
dr. Wilderjans en dr. Steyn.

-ocr page 311-

Hoe handelt u juist bij beenfracturen hij het veulen\'? De eerste
hulp is van essentieel belang, evenals een juist transport naar
de kliniek. Welk advies geeft u de eigenaar. Dr Back geeft
uitleg tijdens deze praktische lezing.

Vervolgens gaat dr. Auer nog iets verder en bespreekt met u
de prognose en behandeling van
intra-articulaire fracturen.

Apart inschrijven

Voor een gegarandeerde plaats in de zaal van het paardenpro-
gramma dient u zich apart in te schrijven. Daarnaast heeft u
dan wèl gewoon toegang tot het algemene gezelschapsdie-
renprogramma en natuurlijk de gezellige tentoonstellings-
vloer op zaterdag en zondag.

LET OP:

Heeft u enkel het gezelschapsdierenprogramma, dan mag u slechts het paardenprogramma
volgen indien er voldoende zitplaatsen zijn.

Inaugurele Conferentie van de Vereniging Gezondheid en Welzijn Wilde Fauna

Tweede aankondiging en verzoek om bijdragen

Vragen als \'Welke rol spelen ziekten bij de bescherming
van bedreigde diersoorten?\', \'Waaraan stierven ei-
dereenden in de Waddenzee in de afgelopen twee win-
ters?\', \'Heeft klimaatsverandering een effect op de epi-
demiologie van morbillivirus infectie in zeehonden?\' en
\'Hoe kan de samenwerking tussen mathematici en veld-
biologen onze kennis van wildziekten bevorderen?\' zijn
het onderwerp van de Inaugurele Conferentie van de
Vereniging Gezondheid en Welzijn Wilde Fauna, die
gehouden zal worden op zaterdag 8 juni 2002 in het Artis
Conference Center in Amsterdam. Het centrale thema
van de conferentie is de relatie tussen milieufactoren,
wildziekten en de volksgezondheid in Nederland.

Op de conferentie treden de volgende keynote speakers op:
Corrie Brown (College of Veterinary Medicine, University
of Georgia, Athens, USA) houdt een lezing getiteld:
The
global increase of infectious diseases outbreaks in wildlife.
Hans Heesterbeek (Faculteit der Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht) spreekt over
Mathematical modelling
of wildlife disease
en de lezing van Jef Vos (RIVM,
Bilthoven) gaat over
The effect of endocrine disruptors on
wildlife and human health.
Het wetenschappelijke pro-
gramma is globaal per diergroep georganiseerd. Zo is er in
de groep zeezoogdieren een lezing van Thijs Kuiken
(Zeehondencrèche Pieterburen) over
Canine distemper in
Caspian seals.
Op het gebied van vogels zijn er twee lezin-
gen:
Mass mortality of common eiders in the Weidden Sea
due to starvation
door Kees Camphuysen (Nederlands
Instituut van Onderzoek der Zee, Texel) en
Transmission of
virus infections from wild birds to humans
door Ron
Fouchier (Erasmus Universiteit Rotterdam). Voor de dier-
groep vissen zal Olga Haenen (CIDC-Lelystad) een lezing
met als onderwerp
International trade in live fish: risk of
disease transmission between natural fish populations and
aquaculture.
Op het gebied van de herbivoren is er een bij-
drage van Elsbeth Noordhuizen-Stassen (Faculteit der
Diergeneeskunde, Utrecht), getiteld
Ethics of nature man-
agement using large herbivores.
Tenslotte zal Ab Osterhaus
(Erasmus Universiteit Rotterdam) voor de groep
vleeseters/insekteneters/knaagdieren een lezing houden
over
Canine distemper threatens African wild dog conserva-
?/\'o/7.Na de lezingen is er een dinerbuffet en \'s avonds zal de
DSWH haar jaarvergadering houden.

Wetenschappelijke bijdragen zijn welkom

Wetenschappelijke bijdragen zijn welkom over het centrale
thema van de conferentie. Echter, bijdragen die betrekking
hebben op andere geografische gebieden of op andere on-
derwerpen gerelateerd aan wildziekten worden ook op prijs
gesteld. Samenvattingen van bijdragen kunnen tot uiterlijk
15 april 2002 worden ingediend bij dr. Ab Osterhaus,
Institute of Virology, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam, bij
voorkeur als attachment in word via e-mail
osterhaus@viro.fgg.eur.nl, fax (010) 4089485, telefoon
(010) 4088066. Via dr. Osterhaus kunnen ook speciale for-
mulieren voor bijdragen worden aangevraagd. Naast de titel,
naam en functie van de auteurs moeten de bijdragen bestaan
uit een informatieve samenvatting van maximaal tweehon-
derd woorden. Tevens moet de voorkeur worden aangegeven
voor een mondelinge presentatie of een posterpresentatie.
De drie beste bijdragen van studenten zullen worden be-
loond met een prijs van respectievelijk 300, 200 en 100 euro
en gratis toegang tot de conferentie. U dient bij aanmelding
aan te geven of u wilt meedingen aan deze prijs en uw status
als student te documenteren.

Het aantal deelnemers aan de conferentie is beperkt tot
honderd personen. Inschrijving gaat op volgorde van
aanmelding. Aanmelding voor deze conferentie kan
via dr J.T. Lumeij, Afdeling Vogels en Bijzondere Dieren,
Hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
Universiteit van Utrecht, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht, bij
voorkeur via e-mail: J.T.Lumeij@vet.uu.nl (onderwerp:
Conference registration DSWH). De kosten voor inschrijving
(na 1 maart) bedragen 110 euro voor niet-leden, 75 euro
voor leden en 40 euro voor student-leden. De kosten voor het
dinerbuffet zijn apart, namelijk 25 euro per persoon.
Voor updates op het programma, aanmeldingen voor het
congres, doelstellingen van de vereniging, links naar gerela-
teerde sites en aanmelden als lid kunt u ook de nieuwe web-
site raadplegen: http://www.dutchwildlife.nl

-ocr page 312-

Wegens het grote succes van voorgaande jaren, organiseert
de Stichting Symposium Feline Geneeskunde (SSFG) op 25
mei 2002 voor de derde maal haar jaarlijkse symposium ter
bevordering van de kattengeneeskunde. Een vijftal gere-
nommeerde sprekers uit binnen- en buitenland zal een
zestal lezingen verzorgen.

Het symposium start om 9.00 uur met inschrijving van de deel-
nemers. Om 9.30 uur bijt dr M. Peeters het spits af, met een le-
zing over hyperthyreoidie bij de kat. De volgende spreker is dr.
M. Boevé, die een lezing houdt over de kat in de koplampen; een
actueel overzicht van veel voorkomende oogproblemen bij kat-
ten. Na de koffiepauze is er een lezing van K. Sturgess over
Recognition and management of injlammatory bowel disease.
Na de lunch praat K. Sturgess over Case studies of injlamma-
tory bowel disease
en houdt dr. E. Teske een lezing over maligne
lymfoom bij de kat. Tenslotte is het de beurt aan L. Howe, die
een lezing houdt over
Prepubertal gonadectomy in cats.
Om 16.15 uur wordt het symposium afgesloten met een borrel.
Binnenkort wordt besloten of er aan dit symposium PAO-pun-
ten zullen worden toegekend. Nadere informatie hierover volgt
in dit Tijdschrift.

De kosten verbonden aan dit feline symposium bedragen:
€ 35,-inclusief lunch en borrel. Aanmelding kan via de mail:
felinesymposium@hotmail.com, of schriftelijk: Stichting
Symposium Feline Geneeskunde, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht.
De aanmelding wordt als definitief beschouwd na het overmaken
van bovenstaand bedrag op girorekening 6215519 ten name van
Stichting Symposium Feline Geneeskunde, onder vermelding van
naam dierenarts en woonplaats. Zodra de in.schrijving definitief
is ontvangt u van ons het toegangsbewijs en het programma.

um

^ I Stichting Symposium Feline Geneeskunde
organiseert derde Feline Symposi

Zeer recent heeft de selectiecom-
missie de wervingsprocedure voor
de vacante positie Staffunctionaris
Paard/GD van het PAO-D succesvol
afgerond. Inmiddels is collega Erik
Gostelie uit Haaften de gelederen
komen versterken. Hij heeft ruime
praktijkervaring in zowel de gezel-
schapsdieren- als de paardensector
en is daarnaast bestuurlijk actief binnen dc KNMvD en de
daaronder fungerende structuren.

Onderstaand enkele cursussen die wij graag even extra onder
uw aandacht brengen:

Cursus Behandeling Lebmaagdislocatie: (02/208)

Vanaf 1998 wordt de laparoscopische repositie en fixatie van de
naar links gedisloceerde lebmaag bij het rund in de Nederlandse
rundveepraktijk toegepast. Vanaf het voorjaar 2000 heeft
het PAO-Diergeneeskunde in samenwerking met de
Dierenartsenpraktijk \'IJsselland\' uit Doesburg en de Faculteit
der Diergeneeskunde een aantal cursussen georganiseerd om
deze methode te demonstreren. Het is de bedoeling deze cursus
nu voor het laatst te organiseren. Zoals gebruikelijk zal er tij-
dens het PAO uitleg zijn over de operatietechniek en de ge-
bruikte

apparatuur Tevens is het tot nu toe altijd gelukt de operatie \'live\'
te demonstreren aan een patiënt. Tijdens de middag worden ook
de ervaringen van driehonderd laparoscopisch verholpen
lebmaagdislocaties besproken. Als laatste onderdeel komt de
communicatie met uw veehouder over deze techniek aan de
orde. Mocht u geïnteresseerd zijn in deze moderne techniek
aarzel dan niet, schrijf u snel in voor deze laatste cursus en wees
verzekerd van een leerzame middag.

De cursus wordt georganiseerd op woensdag 24 april 2002 van
13.00 tot 17.30 uur in Doesburg. De cursusprijs bedraagt 275
Euro (inclusief videoband). (Maximaal zestien deelnemers.)

Voor de permanente nascholing van de Erkende rundveedieren-
arts levert deze cursus vijf punten op.

Cursus Biologische Melkveehouderij: (02/209)

Op donderdag 25 april 2002 van 12.30 - 17.00 uur organiseert
PAO-Diergeneeskunde op de Proefaccommodatie Tolakker,
FD een cursus biologische melkveehouderij. Naar aanleiding
van vragen uit de praktijk hebben wij deze cursus in ons
programma opgenomen.

Op de proefaccommodatie Tolakker is het melkveebedrijf
omgevormd tot een biologisch melkveebedrijf Aan de orde
komen: de achtergronden, motivatie, economie, veebezettingen
management. Ten aanzien van voeding wordt de variatie en
grasland samenstelling en welke voedings (grond) stoften mo-
gen worden gebruikt behandeld. Veterinair-technisch zijn er
twee specifieke problemen: mastitis en parasietenbestrijding.
Welke geneesmiddelen (ook homeopathische) mogen er wor-
den gebruikt en onder welke voorwaarden?

De prijs van deze cursus bedraagt 255 Euro, het aantal deelne-
mers is maximaal twintig.

Voor de permanente nascholing van de Erkende Rundvee-
dierenarts levert deze cursus vijf punten op.

Extra cursus Epilepsie bij Hond en Kat: (02/136)

Naar aanleiding van de grote belangstelling voor deze cursus
heeft PAO-Diergeneeskunde mevrouw dr Lisette Overduin be-
reid gevonden deze cursus dit voorjaar nog een keer te verzor-
gen.

Op dinsdag 14 mei 2002 van 10.30 tot 16.00 uur zal de cursus in
Zeist georganiseerd worden.Naast de mensen die voor deze cur-
sus op een wachdijst staan en inmiddels zijn aangeschreven,
zijn nog enkele plaatsen beschikbaar.

De cursusprijs bedraagt 160 Euro en het maximum aantal deel-
nemers is 35. In het kader van de vrijwillige Permanente
Educatie Gezelschapsdieren wordt aan deze cursus vijf punten
toegekend.

Opgaaf voor bovenstaande cursussen: PAO-Diergeneeskunde, telefoon (030) 2517374, fax (030) 2516490

-ocr page 313-

Jacob de Boer

memoriam

Jacob de Boer werd op 16 juni 1920 geboren in Schagen als zoon van P. de Boer, die een grote dierenarts-
praktijk had in de kop van Noord-Holland. Na zijn middelbare schoolopleiding in A Ikmaar liet Jaap zich in
1939 inschrijven voor de studie diergeneeskunde in Utrecht. Hij werd bovendien lid van Unitas en van de
Veterinaire Studentenrijvereniging \'De Solleysel\'.

Het studeren verliep voorspoedig, totdat de bezetter het onmogelijk maakte. Jaap verdween ergens in
Noord-Holland.

In 1945 werd de studie voortgezet en in 1947 studeerde hij af. In Utrecht had hij kennis gemaakt met zijn
aanstaande vrouw, Tineke Haanschoten uit Barneveld, medisch analiste. Jaap vestigde zich in 1947 in
Barneveld. Hier werd een dochter geboren, gevolgd door een zoon. Wegens gezondheidsredenen werd later
een andere werkkring gezocht: het slachthids in Amsterdam. Hier werd de nodige kennis opgedaan van de
vleeskeuring.

In 1956 werd het boekje geschreven \'Voortplanting en Veeverloskunde\' ten behoeve van de Lagere Land-
bouwschool. Auteur: J. de Boer

Toen Den Helder vrijkwam met de opdracht: \'De bouw van een nieuw slachthuis \',wist hij die betrekking te
verwerven.

Naast keuringsveearts was Jaap een bekwaam zakenman, had bovendien verstand van bouwen, eigen-
schappen die hem zijn gehele leven van pas kwamen. In Den Helder werden nog twee zonen geboren en
telde het gezin vier kinderen.

Na een aantaljaren was het werk daar, wat hem betrof, voltooid. Hij vertrok naar Nieiiw-Zeeland. Daar be-
stond zijn taak uit het keuren van schapen voor export. Tijdens vakanties verkende de familie dat prachtige
land met zijn geweldige natuur

Omdat één van de zonen een bijzondere operatie moest ondergaan, werd na rijp beraad de terugreis naar
Nederland gemaakt.

In 1968 werd hij Hoofd van de Keuringskring Veenendaal, welke later werd uitgebreid met de gemeenten
Scherpenzeel en Renswoude. In Scherpenzeel was de grote exportslachterij \'de Leurova\'.
De familie ging wonen aan de Utrechtse Heuvelrug in Leersum.

Na enkele jaren ging hij op onderzoek uit in Onderstepoort (Zuid-Afrika) en liet zich uitvoerig informeren
over de mogelijkheden daar Het is niet doorgegaan.

In 1973 ging hij een nieuwe lutdaging aan. Tol verbazing van zijn broer en vrienden kocht hij een totaal
verwaarloosd landgoed \'Dartheide \'in Leersum. Dartheide omvatte gebouwen, zeven hectare bos, een ten-
nisbaan en tuinen. De achterliggende gedachte was: opknappen, verhuren van koetshuis en kamers aan
ruiters. Het hele gezin werkte mee aan de renovatie met als re.sultaat: een prachtig geheel. In plaats van
ruiters kwamen er families en groepen die iets te vieren hadden.
In 1977 overleed een van hun zonen. Een groot en moeilijk te verwerken verlies.

Jaap was ook een sociaal mens: Rotarian, later Passed Rotarian. Hij deed veel vrijwilligerswerk voor het
Vrijzinnig Protestants Kerkje in Amerongen. Onderhoudswerk en het nodige tuinwerk, bloemen voor de
Zondagsdiensten, die zij ook bijwoonden. Daarbij altijd bereid om auto te rijden met minderx\'alide men-
sen. Dat zijn vrouw bij dit alles nog werkte als esthéticienne laat zien dat de familie intens leefde.
Maar er komt een tijd van afscheid nemen. In september 1983 van de Kring Veenendaal. Eén van de op-
merkingen uit de speech van de burgemeester: \'U heeft het gepresteerd een fraaie dienst met een positief
saldo achter te laten \'. In 1991 wordt \'Dartheide \'afgestoten.

Enkele jaren terug krijgt Jaap een hartinfarct en moet dan wat stappen terugdoen. Toen zich vorig jaar een
tweede infarct openbaarde, bleek dat een voorbode van het einde. Thuis werd hij liefdevol verzorgd door
zijn vrouw en kinderen totdat hij op 4 januari 2002 overleed. De uitvaart was drukbezocht, idterst sfeervol,
mede door het optreden van twee kleindochters die op dwarsfluit een geliefd muziekstuk van hem ten ge-
hore brachten.

Tineke en de kinderen verliezen in hem een zeer toegewijde echtgenoot, vader en grootvader. Hij laat een
grote leegte achter, ook bij zijn vrienden.

J.C.Ä. van der Maas

-ocr page 314-

Nieuwe regels bij langdurig ziekteverzuim door
invoering Wet verbetering poortwachter

Door L.A. Broere

Op 1 april 2002 is de Wet verbete-
ring poortwachter in werking
getreden. De bedoeling van de
regelgeving is dat werkgevers en
werknemers met gebruikmaking
van arbodiensten maatregelen
treffen om het ziekteverzuim
terug te dringen. In dit artikel
wordt een korte schets gegeven
van de achtergrond en het traject van de nieuwe wet.

Achtergrond

Ai vele jaren wordt er gediscussieerd over de toestroom van
arbeidsongeschikten in de daarvoor bestemde uitkeringsre-
gelingen.

In 1967 werd de WAO ingevoerd. In de jaren daarna, vooral
vanaf 1990, zijn er vele wettelijke pogingen geweest om
ziekte en arbeidsongeschiktheid middels aanpassingen in de
regelgeving te voorkomen. Voorbeelden zijn de wijziging
van de Arbo-wet, de Wet terugdringing ziekteverzuim, de
Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz),
de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidson-
geschiktheid (Pemba) en de Wet reïntegratie arbeidsgehan-
dicapten (Rea).

De nieuwe Wet verbetering poortwachter is de volgende in
deze reeks. De nieuwe regelgeving beoogt het aantal WAO-
ers, dat hard op weg is naar de 1 miljoen, terug te dringen.
Met de nieuwe wet, die op 1 april 2002 in werking is getre-
den, worden werkgevers en werknemers gestimuleerd actief
aan de slag te gaan met reïntegratie.

De veranderingen hebben vooral betrekking op het eerste
ziektejaar. De werkgever wordt in feite verantwoordelijk
voor het hele traject terug naar werk. Dit betreft preventie,
verzuimbegeleiding en begeleiden van de zieke of arbeids-
ongeschikte werknemer naar betaald werk. De werknemer
moet meewerken aan reïntegratie, anders heeft dat financiële
gevolgen.

Maatschappi

nieuw

Henk Vrieselaar

Nieuwe Uitvoeringsinstantie

Het instituut Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV)
is belast met de uitvoering van de wet. Het UWV is de orga-
nisatie die is ontstaan door het samengaan van de uit-
voeringsinstellingen GAK, Cadans, SFB, GUO en USZO en
het Landelijk Instituut sociale verzekeringen (Lisv).

Snel handelen bij ziekteverzuim

Voorkomen dat werknemers onnodig in de WAO komen is
de gedachte achter de Wet verbetering poortwachter.
Praktisch houdt dit in dat snel na de eerste ziekmelding
acties worden ondernomen door de werkgever, de werknemer
en de arbodienst.

Hoe gaat het in de praktijk?

• Ziekmelding aan de arbodienst door de werkgever uiterlijk
op de vierde verzuimdag.

• Wanneer het ernaar uitziet dat het ziekteverzuim lang zal
duren, adviseert de arbodienst na zes weken ziekte over de
mogelijkheden tot herstel en werkhervatting.

• Op basis van dit advies maakt de werkgever samen met de
werknemer een plan van aanpak voor herstel en reïntegra-
tie. Een door werkgever en werknemer aangestelde case-
manager zorgt voor de begeleiding bij de uitvoering van dit
plan en onderhoudt de onderlinge contacten.

• Er wordt door de werkgever een \'reïntegratiedossier\' aange-
legd, waarin onder meer alle door werkgever en werknemer

c^^\'b\'^-Jè °

0 £

> 7 r,,,/

-ocr page 315-

afgesproken activiteiten gericht op herstel en reïntegratie
zijn vermeld.

• Na dertien weken ziekte wordt het UWV geïnformeerd
over de ziekte.

• In de achtste maand stelt de werkgever samen met de werk-
nemer een reïntegratieverslag op aan de hand van het aange-
legde dossier In dit verslag staan de inspanningen vermeld,
die zijn gepleegd om de werknemer weer aan de slag te laten
gaan. In dit verslag wordt ook het verslag van de arbodienst
opgenomen. Het verslag wordt uiterlijk twee weken voor de
uiterlijke datum van de WAO-aanvraag opgesteld.

• De UWV beoordeelt op basis van het verslag of er door
werkgever en werknemer genoeg gedaan is om de werkne-
mer te reïntegreren op het werk.

• Wanneer de werkgever of de werknemer van elkaar vinden
dat er niet voldoende inspanningen zijn gepleegd kan er een
second opinion worden aangevraagd bij het UWV

• Werkgever en werknemer kunnen het UWV gezamenlijk
verzoeken de wachttijd voor de WAO met maximaal een
jaar te verlengen.

Informatie

De nieuwe regeling brengt een uitbreiding van de dienstver-
lening van de arbodienst met zich mee. De Arbo Unie is de
landelijk werkende arbodienst, waarbij veel dierenartsen-
praktijken zijn aangesloten. De Arbo Unie heeft een advies
doen uitgaan betreffende de dienstverlening, die de Arbo
Unie bij de uitvoering van de nieuwe taken biedt.
De KNMvD heeft in een brief aan de dierenartspraktijken
een toelichting gegeven over de verschillende pakketten die
worden aangeboden.

Uitgebreide informatie treft u aan in de brochure \'nieuwe re-
gels bij ziekteverzuim\', die is te verkrijgen op het postkan-
toor. De brochure kan ook worden besteld bij de afdeling pu-
blieksinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid telefoon (0800) 9051 (gratis).
Ook kunt u
www.szw.nl raadplegen onder \'nieuwe regels bij
ziekteverzuim\'.

Bij het KNMvD-secretariaat kunt u eventueel aanvullende in-
formatie opvragen. Dit kan bij mevrouw A. de Reuver per
e-mail
{a.de.reuver@knmvd.nl) of telefonisch (030 - 2510111)
op maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 16.30 uur.

Mr. L.A. Broere is juridisch medewerker bij de KNMvD.

Uitnodiging eerste bijeenkomst \'Nieuw Fries\'

Netwerk voorjonge dierenartsen in Friesland

Hierbij nodigen wij alle in Friesland werkzame dierenart-
sen die tot ongeveer vijf jaar geleden zijn afgestudeerd,
van harte uit voor de eerste bijeenkomst van \'Nieuw
Fries\'.

Woensdagavond 22 mei 2002 organiseert \'Nieuw Fries\'
haar eerste bijeenkomst in de piramide van
Van Der Valk
te Drachten. Op deze avond zal gastspreker prof. dr. Henk
Vaarkamp de aftrap geven met een inspirerende uiteen-
zetting over de kansen en uitdagingen voor ons vak in de
toekomst. Daarna is er ruimte voor nadere kennismaking
en discussie onder het genot van een hapje en een drankje.

\'Nieuw Fries\' heeft als doelstelling om jonge collegae in
Friesland met elkaar in contact te brengen. Dit alles natuurlijk
door het nuttige met het aangename te verenigen. Daarnaast
wil \'Nieuw Fries\' graag de gezamenlijke betrokkenheid van
jonge dierenartsen bij de beroepsgroep vergroten. Om dit te
verwezenlijken zullen wij ons als netwerk voor jonge dieren-
artsen bij de Afdeling Friesland van de KNMvD aansluiten.

In verhand met de organisatie zouden wij het zeer op prijs
stellen als u uw interesse vrijblijvend kenbaar maakt via
e-mailadres: nieuwfries(a hotmail.com
Of natuurlijk telefonisch via een van onderstaande contact-
personen:

CathvPool, (0517j 342842
Steven Pool, (058) 2991336
Bas Landman, (0511) 471470

Wij rekenen op een overweldigende opkomst!

Dierenartsmedewerkers

De Ereraad behandelt en spreekt
zich uit over klachten van dierenart-
sen over dierenartsen. Dit betreft
over het algemeen klachten van een
practicus over een buurtcollega,
waarbij een handeling of uitlating
van de één de ander in het verkeerde
keelgat was geschoten. Het gaat dan
ook met name om conflicten
tussen
twee (of meer) verschillende praktijken, waarbij de hulp of
het oordeel van de Ereraad wordt gevraagd. Daarnaast wordt
de Ereraad steeds vaker ingeschakeld om arbiters te benoe-
men die geschillen tussen maatschapsleden
binnen een prak-
tijk in goede banen moeten leiden. Merkwaardig is dat een
heel belangrijke groep problemen tussen dierenartsen de
Ereraad eigenlijk nooit onder ogen komt. Bedoeld worden de
verschillen van inzicht die gezien worden tussen practici-
werkgevers en practici-werknemers. Het leek de Ereraad een
goede zaak zich te laten informeren over de omvang en de
aard van deze materie. Mevrouw M. van Oostrum-Schuur-

Van
de
Ereraa

-ocr page 316-

man Hess is binnen de KNMvD het aanspreekpunt voor pro-
blemen tussen practici-werkgevers en practici-werknemers
en wilde de Ereraad graag op de hoogte brengen.
Geconcludeerd mag worden dat dit soort controversen vaak
aan de orde is en in frequentie min of meer constant blijft;
ondanks het feit dat de geboden informatie en hulp alleen
maar zijn toegenomen. Globaal kan er een drietal oorzake-
lijke categorieën benoemd worden waarin deze problemen
ingedeeld kunnen worden.

Verschillen van inzicht

Ten eerste onderscheiden we verschillen van inzicht op za-
kelijk en/ of financieel
gebied: verschillen van inzicht over
de hoogte van het salaris en vergoedingen voor (beschik-
baarheids)diensten, telefonische achterwacht, pensioen-
fonds, autokosten, vakantie en dergelijke. Als achtergrond
voor de verschillende inzichten kan genoemd worden de ver-
slechterde financiële omstandigheden in praktijken. De door
de dierenartsmedewerker geleverde diensten lijken duur ten
opzichte van de soms dalende praktijkinkomsten. Daamaast
blijkt dat steeds meer dierenartsmedewerkers langer (in veel
gevallen de gehele loopbaan) en vaak parttime in loondienst
werken. Van alle 2500 praktiserende dierenartsen werken er
bijna 700 als dierenartsmedewerker in loondienst (bron:
KNMvD). Het wordt daarmee met name voor de werknemer
steeds belangrijker de primaire en secundaire arbeidsvoor-
waarden direct naar tevredenheid te regelen, aangezien (tij-
delijk) onbevredigende vergoedingen in veel gevallen niet
acceptabel worden door het vooruitzicht op een aanstaande
associatie.

Arbeidsinstelling

Hier tegenaan schuurt een tweede herkenbaar aspect: werk-
gevers herkennen in huidige werknemers een heel andere
ar-
beidsinstelling
dan die waar zij zelf mee begonnen waren.
Tegenwoordig zijn werknemers bewuster van hun rechten en
plichten en hebben vaak een levenspartner die werkt en de
eigen baan even serieus neemt. Dientengevolge hebben
werknemers wensen of voorwaarden omtrent de invulling
van hun dagelijkse werkzaamheden en diensten. Bovendien
worden pasafgestudeerde practici steeds gedifferentieerder
afgeleverd en zijn dus moeilijker in te zetten voor het waar-
nemen in de diensten van een gehele gemengde praktijk.

Opleiding en eisen moderne praktijk

Behalve de moderne tijd, waar bovengenoemde aspecten op
stoelen, speelt hier als derde misschien wel de belangrijkste
factor een rol: de
opleiding waarmee pasafgestudeerde prac-
tici de praktijk ingaan en de eisen die de moderne praktijk
aan hen stelt. Misschien altijd al, maar de laatste jaren steeds
meer, blijken de bagage van de pasafgestudeerde practici en
de verwachtingen van de praktijken waar ze aan de slag kun-
nen niet goed op elkaar aan te sluiten. Een pasafgestudeerde
moet ingewerkt en daarmee geschoold worden in de praktijk
van zijn/haar eerste werkgever(s). Als er echter in een prak-
tijk een dierenarts bij moet komen (of vervangen moet wor-
den), gebeurt dat vaak op het moment dat men tot over de
oren in het werk zit en het hard nodig is dat een collega direct
werk uit handen gaat nemen. Bovendien is het voor de
meeste praktijken heel moeilijk om de capaciteiten en eigen-
schappen van een pasafgestudeerde sollicitant te beoorde-
len, want die moeten nog (verder) ontwikkeld worden. Om
narigheid te vermijden, is het voor een praktijk veiliger om
een ervaren dierenarts te zoeken. Deze voorkeur voor erva-
ren medewerkers blijkt ook duidelijk uit de inhoud van de
advertenties in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van de
laatste jaren. Het aannemen van een ervaren dierenarts is
voor een praktijk een adequate omzeiling van problemen,
maar bevordert op zich de opleidings- en carrièrekansen van
pasafgestudeerde practici niet. Daarbij dringt zich de vraag
op: wanneer is de pasafgestudeerde voldoende ingewerkt of
opgeleid? Daar zijn geen richtlijnen voor, dus is deze \'oplei-
ding in de praktijk\' volledig willekeurig qua lengte en diep-
gang. De werkgevende praktijk heeft enerzijds belang bij
een gedegen ingewerkte en geschoolde nieuwe collega, maar
anderzijds bij een zo kort en extensief mogelijke inwerkperi-
ode. Bovendien kunnen we er niet van uitgaan dat alle prak-
tijken even gedegen (protocollair) te werk gaan en vergelijk-
bare kwaliteit leveren en dus pasafgestudeerden een even
goede scholing zullen bieden. De benodigde scholing in de
praktijk kan ook geheel ontbreken, doordat een pasafgestu-
deerde direct na de studie een eenmanspraktijk waarneemt
of overneemt of een vrije vestiging begint. Aan een derge-
lijke \'willekeur\' mogen we de verdere opleiding van pasaf-
gestudeerden niet overlaten. De bestaande situatie valt in
geen enkel opzicht te rijmen met de huidige behoeften aan of
eisen voor de borging van kwaliteit, zowel voor de dierenarts
zelf als voor zijn/haar cliënt.

KNMvD voortouw

Aangezien het hier om problemen gaat van vooral financiële,
arbeidstechnische maar ook sociale aard, moet de KNMvD
het voortouw nemen om de huidige situatie te verbeteren. De
KNMvD doet al heel veel en effectief werk in de preventie en
oplossing van deze problemen, maar het kan natuurlijk altijd
beter. Suggesties in deze zijn:

1. Dierenartsenpraktijken doen er goed aan hun financiële
gezondheid te optimaliseren, onder andere door zich goed
te laten betalen voor hun diensten. Een consequentie daar-
van zou kunnen zijn dat verminderde praktijkinkomsten
dan helaas wel gepaard gaan met verminderde werkgele-
genheid, maar niet met slechtere arbeidsvoorwaarden en
arbeidsomstandigheden voor practici in loondienst.

2. In de ontwikkelingen in het kader van \'de kanteling\' is het
raadzaam om naast de huidig geplande peilers (indivi-
dueel gehouden dieren etcetera) een groep te ontwikkelen
voor practici in loondienst. Dat moet een garantie zijn
voor het opnemen van vertegenwoordigers van deze groep
in alle uitvoerende en adviserende commissies, raden en
besturen.

3. Er dient een belangengroep opgericht te worden met als
taak het initiëren en controleren van de ontwikkeling van
een vervolgopleiding voor pasafgestudeerde practici, ver-
gelijkbaar met de huisartsenopleiding in de humane sector.

Bij problemen tussen dierenartsen-werkgevers en -werkne-
mers roept men terecht vaak de KNMvD te hulp. Op het bu-
reau is zeer veel kennis en ervaring aanwezig om ter zake
kundig advies te geven. Wat tot op dit moment niet gebeurt,
maar wellicht een aanvulling kan zijn, is de mogelijkheid dat
partijen het conflict aanhangig maken bij de Ereraad.
Aangezien het om een conflict tussen collegae gaat, is de
Ereraad het aangewezen orgaan om dergelijke klachten te
behandelen.

-ocr page 317-

De Groep Homoeopathisch-wer-
kende Dierenartsen heeft een
schikking getroffen met de onlangs
losgekomen beer. De beer, bijge-
staan door het homeopatische
beren bevrijdingsfront, heeft toe-
zeggingen gekregen die voor hem
voldoende zijn, om zich weer te la-
ten zien. De eisen van Mare de Bär
zijnde een spreekgestoelte, honing en bessen zullen op za-
terdag 1 juni volledig worden ingewilligd. De voor-
noemde groep viert dan haar 25-jarig bestaan en Mare
Bär zal daar een lezing verzorgen.

De festiviteiten op 1 juni starten om 13.30 uur met ontvangst
van deelnemers en partners met koffie/thee en gebak. Van
14.00 tot 17.30 uur is er een lezing van Mare Bär voor die-
renartsen en voor partners een rondleiding door de dieren-
tuin. Daarna is er een wandeling naar het Jungle Restaurant.
Van 17.45 tot 18.15 uur is er een borrel (halfuurtje voor ie-
dereen met aansluitend een buffet met live muziek. Het pro-
gramma eindigt naar verwachting rond 22.00 uur.

De onderwerpen die Mare Bär zal gaan behandelen zijn:

* Symptoms disappear-patient\'s cure?

* Case horse - case dog

Croepsnieuws
CHwC

De kosten voor het middag- en avondprogramma bedragen
voor dierenartsen, GHwD-leden € 98,50; dierenartsen, niet-
GHwD-leden: € 110,00; studenten, GHwD-kandidaatleden:
€ 75,00; studenten, niet-GHwD-kandidaatleden: € 82,50;
partners (dierentuin en de feestavond): € 57,50.
Aanmelden kan door middel van een E-post bericht voorzien
van volledige naam, adres en woonplaats, lidmaatschapsca-
tegorie en eventuele dieetwensen, gecombineerd met beta-
ling van de vermelde bedragen op bankrekeningnummer
517225700 of postbankrekening 4()56352 ten name van de
GHwD te Woerden. Het hiervoor bestemde E-postadres is:
gtha. menges@hccnet. nl

Het lustrum wordt mogelijk gemaakt door financiële
bijdragen van - in alfabetische volgorde - de volgende
firma\'s: AST farma te Oudewater, AUV
Dierenartsencoöperatie te Cuijk, Dierenverzekering Dier
& Zorg te Alkmaar, Heel Biologische Geneesmiddelen
B.V te Axel, Holland Pharma te Borculo en Puur Natuur
B.V te Weesp.

Zaak met homeopathisch-werkende beer geschikt

Groep homoeopatisch-werkende dierenartsen richt werkgroep Paard op

Op donderdag 18 april 2002 organiseert de Groep
Homoeopathisch-werkende dierenartsen (GHwD) van
de KNMvD de eerste bijeenkomst van de nieuw op te
richten Werkgroep Paard. Alle dierenartsen die interesse
hebben in homeopathie en paarden zijn uitgenodigd. Met
name voor leden van de GHwD en leden van de groep
Paard is dit een uitstekende gelegenheid om elkaar beter
te leren kennen en kennis uit te wisselen. De bijeenkomst
vindt plaats in Motel/Restaurant De Biltsche Hoek in De
Bilt.

De bijeenkomst start om 20.00 uur met een welkomstwoord
door mevrouw E.C. van der Waa, voorzitter GHwD. Na een
korte voorstelronde onder de aanwezigen, komen de doel-
stellingen van de werkgroep op het gebied van paard en
homeopathie aan de orde. Onderwerpen voor lezingen voor
volgende bijeenkomsten zullen worden geïnventariseerd.
Om 21.00 uur komt aan de orde welke klachten bij paarden
geschikt zijn voor een homeopathische behandeling (en
welke niet) en welke middelen hierbij goed inzetbaar zijn.
Vervolgens zal een netwerk van dierenartsen met kennis van
homeopathie en paarden worden opgezet, met als doel:
betere bereikbaarheid voor paardeneigenaar en collega
dierenarts. De sluiting van de bijeenkomst is om 22.00 uur.

Voor meer informatie over deze bijeenkomst: mevrouw E. C.
van der Waa, voorzitter GHwD, telefoon (030) 2203396 of
e-mail: renneking@hccnet.nl

CONCRESSEN Si. SYMPOSIA
April

17/19 Veterinary Congress, The internatio-
nal forum for TSE and food safety
(TaAFS), locatie: Kongresszentrum/
Swissotel Basel, Switzerland, info:
www.tseandfoodsafety.org
19/21 International Symposium on
Nonsurgical Contraceptive Methods
for Pet Population Control, Callaway
Gardens, Pine Moutain Georgia (near Atlanta). For additional infor-
mation about the Symposium, see the Alliance website at:
http://www.vetmed.ve.edu/ACCD/.

25/26 PHLO-cursus: Economie van voedselveiligheid. Plaats:
Wageningen. Kosten: 1025 euro. Groepsgrootte: maximaal 25
personen. Inschrijvingen en inlichtingen: Bureau PHLO, Postbus
8130 6700 EW Wageningen. Telefoon: 0317-484093/484092, fax:
0317-426547, e-mail: info@secrphlo.wau.nl.

25/26 62. Fachgespräch über Geflügelkrankheiten (DVG Fachgruppe
Geflügel und Deutsche Gruppe der WVPA). Im Parkhotel
Kronsberg, Hannover-Messe statt. Tel. 0511-953-8778/79, fax
0511-953-8580.

26/27 National member organisation congress, Latvian Association of
Veterinarians, info: lvb@apollo.lv

26/28 Voorjaarsdagen, RAI, Amsterdam. Info: www.vooijaarsdagen.nl of
Eurocongress, attn. Vooijaarsdagen, PO Box 74713, NL-1070 BS
Amsterdam, fax: -1-31-20-6737306.

-ocr page 318-

> Een afgeronde opleiding Diergeneeskunde

> Enige jaren relevante werkervaring, bijvoorbeeld in een praktijk,
is een pré

\' Bezit de bevoegdheid om dierproeven op te zetten en te leiden
conform de Wet op de Dierproeven (artikel 9) of is bereid deze
bevoegdheid te behalen
• Heeft gevoel voor tijdigheid, kostenbeheersing en kwaliteits-
regimes zoals GLP en GIVIP
\' Persoonskenmerken: nauwgezet, resultaatgericht, empatisch,
goede communicatieve en schriftelijke vaardigheden en teamplayer

Indien u geïnteresseerd bent in bovengenoemde functie verzoeken
wij u contact op te nemen met Jakob Jan Verbraak, telefoon:
0317-468686 (buiten kantooruren 0317-412476), dan wel uw
schriftelijke reactie te e-mailen/sturen naar: info@dupp.nl/Den Uijl
Ploeg & Partners, Gen. Foulkesweg 66, 6703 BV Wageningen

-PROFESSIONELE VETERINAIRE COLLEGA-

Fort Dodge Animai. Health is onderdeel van Wyeth, een van de grootste life science
organisaties teh wereld. met ruim 3.500 medewerkers is fort dodge animal health
wereldwijd actief in het ontwikkelen, produceren en verkopen van vaccins en
farmaceutica voor nuts- en gezelschapsdieren. fort dodge animal health holland
in weesp is een organisatie met circa 1 30 medewerkers, waar flexibiliteit en
besluitvaardigheid centraal staan. voor dleronderzoek biedt het department for
animal investigations (dai) aan alle geïnteresseerde fort dodge vestigingen dier-
experimentele dienstverlening. voor dit onderzoek beschikt het dai over een proef-
boerderij in muiden en een tweetal proefdierfaciliteiten in weesp. vanwege sterke
toename van de werkzaamheden zijn wij op zoek naar een

Bedrufsdierenarts

Weesp-

FUNCTIE

DEN UIJL PLOEG & PARTNERS

- \\A^en/fng — se/ect/e — execut/\\/e search -

Gen. Foulkesweg 66, 6703 BV Wageningen, T: 0317-468686, F: 0317-468680, E: info@dupp.nl Internet: www.dupp.nl

vetlocums.com

On-line veterinary employment agency
Interested in working in the UK?
Our services are free to both vets and practices
LOG-ON with your details

Ter overname aangeboden:

Cezelschapsdierenpraktijk

In het midden/westen van het land, tijdelijke huur van huidige praktijkruimte is mogelijk.
Uw schriftelijke reactie kunt u richten aan: Dix &. Co B.V., Maliesingel 34, 3581 BJ Utrecht, ter attentie van Ton Westland.

Ter overname aangeboden:

Cezelschapsdieren-/Cemengde praktijk in het westen v/h land

Collega biedt ter overname aan zijn gemengde praktijk, welke bestaat uit circa 75% gezelschapsdieren en 25% rundvee (circa 1500 tot 2000),
paarden en schapen. Mogelijk kan deze praktijk ook als gezelschapsdierenpraktijk worden overgenomen, tenzij de strikte wens bij u bestaat
om het in z\'n geheel over te nemen. Praktijkpand kan gehuurd worden. Overname pand (nog) niet mogelijk.
Indien u serieuze belangstelling heeft voor deze praktijk kunt u uw schriftelijke reactie zenden aan:
Dix & Co B.V., Maliesingel 34, 3581 BJ Utrecht, ter attentie van Ton Westland.

-ocr page 319-

CR Delta VRV Holding BV is een Nederlands-
Belgische onderneming op het gebied van de rund-
veeverbetering.
De organisatie bestaat uit vier
regionale divisies, met kantoren in /-leerenveen.
Deventer, Rijen en Oosterzele (B,) en een hoofd-
kantoor in Arnhem. Buiten de thuismarkt wor-
den de producten en diensten van CR Delta
VRV wereldwijd afgezet in meer dan 50 landen.
De aandeelhouders in de holding zijn
Coöperatie Rundveeverbetering Delta
(CR Delta u.a,: in Nederland)
en de
Vereniging Zonder Winstoogmerk Vlaamse
Rundveeteelt Vereniging (VZW VRV: in
België). Naast de regionale divisies kent
CR Delta VRV twee productdivisies:
NRS ontwikkelt en levert hoogwaardige
informatieproducten aan veehouders en
organisaties ter ondersteuning van de
bedrijfsvoering.

Holland Cenetics ontwikkelt en levert
genetisch materiaal en beschikt
daartoe over één van de grootste
fokprogramma\'s ter wereld,
CR Delta VRV Holding heeft in
België en Nederland zo\'n 50 000
leden en/of klanten en ongeveer
1000 medewerkers in dienst. De
organisatie heeft dochteronder-
nemingen in Engeland en Bra-
zilië en heeft verkoopkantoren
in o.a. Duitsland en Spanje.

CR Delta heeft voor haar productdivisie
Holland Genetics nog plaats voor een

Veterinair
manager
(m/v)

De functie

U bent eindverantwoordelijk voor zowel de zaken omtrent dierstromen,
productie van genetisch materiaal en de huisvesting van de dieren, als het
veterinaire beleid. U geeft leiding aan een tweetal dierenartsen die op hun beurt
verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse gang van zaken op de locaties. Tevens
bewaakt u de procedures en de kwaliteit van de producten en werkzaamheden.
U behartigt de commerciële belangen van de organisatie door bij te dragen aan het
voorkomen en opheffen van handelsbarrières. U heeft reeds een (internationaal)
netwerk opgebouwd waardoor u onze belangen kunt behartigen in Den Haag en
Brussel. U past in de cultuur van de coöperatie en heeft aandacht en begrip voor
onze leden op individueel niveau.

ilDelta

\'otie Rundveeverbetering Delta

Het profiel

U heeft een academisch werk- en denkniveau en tevens een afgeronde diergeneeskun-
dige opleiding (grote huisdieren). U heeft kennis van en ervaring met reproduaiefysiolo-
gie én de epidemiologie. U heeft een duidelijke visie, bent initiatiefrijk en creatief
U heeft overzicht, werkt vanuit een helikoptervisie, kunt delegeren, maar schuwt het
contact met de \'werkvloer\' niet. U heeft daarnaast goed ontwikkelde vaardigheden in het
aansturen en coachen van professionals. U bent kostenbewust en streeft efficiencyverbe-
teringen na. Als manager bent u besluitvaardig en heeft u overtuigingskracht. U beheerst de
Engelse taal (Frans is een pre) en bent samenwerkingsgericht. U bent woonachtig in de
regio Arnhem of bereid zich te vestigen binnen één uur rijden van de standplaats.

De standplaats voor deze vacature is Arnhem. Een psychologisch onderzoek kan deel uitma-
ken van de selectieprocedure. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot de heer
Ate Lindeboom, directeur Holland Genetics, telefoon 026 38 98 501.

Uw reactie

Geïnteresseerden wordt verzocht vóór 26 april 2002
een schriftelijke reactie te sturen naar:

CR Delta

t.a.v. mevrouw Syl Ringeling
Postbus 454
6800 AL Arnhem
E-mail: Ringeling.S@CR-Delta.nl

Acquisitie
naar aanleiding
van deze
advertentie
wordt niet op
prijs gesteld.

Sluitingsdata voor

kopij

Aflevering: Deadline-)

0i-06-2002 maandag

13-05-2002

15-06-2002 maandag

27-05-2002

01-07-2002 maandag

10-06-2002

15-07/01-08-2002 maandag

08-07-2002

") Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 320-

Veterinair patholoog v/m

vacaturenummer: AT22

heden en acquisitievermogen, en bent bereid om in wis-
selende teams te werken.

Binnen het cluster Aangifteplichtige ziekten en Pathologie
van de divisie Infectieziekten en Ketenkwaliteit (l&K) is
de groep Pathologie verantwoordelijk voor de uitvoering
van pathologisch-anatomisch en histologisch onderzoek.
Het onderzoek is zowel gericht op pathogenese van
virale en bacteriële infectieziekten, als op pathobiologi-
sche effecten van de omgeving op diergezondheid.

ID-LELYSTAD

Voor meer informatie over Wageningen UR kunt u kijken op
www.wageningen-ur.nl

Wat wij vragen U bent een veterinair patholoog of een
gepromoveerde veterinair met interesse voor de oplei-
ding veterinair patholoog, af te sluiten met de erken-
ning als veterinair patholoog (opleidingsduur 3 tot 5
jaar). U bent sterk onderzoeksminded en heeft goede
kennis van klinische pathologie, pathofysiologie en/of
immunologie bij landbouwhuisdieren. Kennis van immu-
nologische/immuunhistologische en moleculair-biologi-
sche technieken (PCR, in-situ hybridisatie etc.) is een
pre. U beschikt over goede communicatieve vaardig-

Wat wij bieden Een vast dienstverband met een arbeids-
tijd van 36 uur per week voor een periode van 2 jaar
waarbij een vaste aanstelling zeker niet uitgesloten is.
Uw salaris bedraagt maximaal € 4.420,- bruto per maand
bij een volledige werkweek. Uitstekende arbeidsvoor-
waarden (o.a. deelname in het ABP pensioenfonds) en
ontwikkelingsmogelijkheden binnen een grote organisatie.

Informatie Voor meer informatie over de vacature kunt
u contact opnemen met de heer dr. N. Stockhofe
(projectleider), telefoon 0320-238382 of mevrouw dr.
C.J.M. Bruschke (onderzoeksleider), telefoon 0320-
238610.

Sollicitatie Uw brief met c.v. kunt u, o.v.v. het vacature-
nummer, binnen 14 dagen sturen naar ID-Lelystad, t.a.v.
mevrouw A.RM. van den Heuvel, Postbus 65, 8200 AB
Lelystad (e-mail: a.p.m.vandenheuvel@id.wag-ur.nl).

WAG ENINGEN

-ocr page 321-

Wat U ziet is een dier dat zich goed voelt.
Wat u niet ziet is hoe intelligent Baytril® te
werk gaat. Geholpen door fagocyten stevent
Baytril® recht op zijn doel af, recht naar de kern
van het probleem: de infectie. Op de plaats van
infectie bereikt Baytril® de hoogste concentratie.
Baytril® geeft snel verbetering en werkt tegen
een uitgebreid gamma van ziekteverwekkers
zelfs wanneer zij zich intracellulair bevinden.
Meer nog, Baytril® wordt goed verdragen en tast
nauwelijks de intestinale flora aan. Baytril moet
slechts éénmaal per dag worden toegediend en
is ook verkrijgbaar als injectie. Baytril® werd reeds
10 jaar in alle landen grondig gedocumenteerd.

Intelligence at work.

Bavtrii:

The Effective Anti-Infective.

Baytril® tabletten 15 mg: 15 mg Enrofloxacin per tablet. Baytril® tabletten 50 nng: 50 mg Enrofloxacin per tablet. Baytril® tabletten 150 nng: 150 mg Enrofloxacin per tablet. Dosering en wijze
van toediening:
5 mg Enrofloxacin per kg lichaamsgewicht éénmaal per dag. Dit komt overeen met één tablet a 15 mg per 3 kg lichaamsgewicht of één tablet ä 50 mg per 10 kg lichaamsgewicht of
één tablet ä 150 mg per 30 kg lichaamsgewicht. Baytril® tabletten zijn bestemd voor orale toediening, als dusdanig of vermengd met voedsel. BEHANDELINGSDUUR 5 a 10 dagen, naargelang de ergheid
van de aandoening en de evolutie van het genezingsproces.
Baytril® 2,5 % Injectlevloelstof. Samenstelling: 2,5 g enrofloxacin per 100 ml. Dosering en wijze van toediening: 5 mg per kg of 0,2 ml/kg
één keer per dag. Voor subcutane injectie 5 a 10 dagen, naargelang de ergheid van de aandoening en de evolutie van het genezingsproces.
Indicaties: Enrofloxacin mag alleen geïndiceerd op geleide
van een specifiek antibiogram worden toegepast: • infecties met voor enrofloxacin gevoelige bacteriën en mycoplasmata, met name infecties van: het maagdarmkanaal veroorzaakt door Escherichia
coli
en Salmonella spp.; de luchtwegen veroorzaakt door Pasteurella spp., Escherichia coli, Klebsiella spp., Bordetella spp., Staphylococcus spp., Pseudomonas spp., Mycoplasma spp., diverse gram-nega-
tieve bacteriën ; de urinewegen veroorzaakt door Escherichia coli. Staphylococcus spp., Klebsiella spp., Pseudomonas spp., Proteus spp.; de geslachtsorganen veroorzaakt door Escherichia coli,
Staphylococcus spp., Pseudomonas spp., Proteus spp., Brucella canis, Mycoplasma spp.; de huid veroorzaakt door Staphylococcus spp., Escherichia coli, Pseudomonas spp., Proteus spp.; • otitis media
veroorzaakt door Pasteurella spp., Staphylococcus spp. en andere voor enrofloxacin gevoelige bacteriën.
Contra-Indicaties: Behandeling van opgroeiende honden lol de leeftijd van één jaar en bij zeer
grote rassen tot de
leeftijd van 18 maanden is tegenaangewezen, aangezien er beschadiging van het gewrichtskraakbeen kan optreden.Toediening aan andere diersoorten dan deze die geïndiceerd zijn
is tegenaangewezen.
Ongewenste effecten: Geen.

Registratiehouder voor Nederland : Bayer BV, Energieweg n°1 3641 RT ■ Mijdrecht 0297-280666 http:// dier.bayer.nl Baytril 15 mg tabletten Reg NL 7865- Baytril 50 mg tabletten -Reg NL 7866 Baytril
150 mg tabletten Reg NL 7867 Baytril 2,5 % injectie Reg NL 3144

Bayer I

-ocr page 322-

Cj^en^

(m/f)

Regulatory Affairs Manager

Akzo Nobel is a market-
driven organisation based
in Arnhem, the Netherlands.
With a solid basis in
advanced technologies, the
group operates worldwide in
the markets for health care,
paints, coatings and chemical
products. The organisation
employs approximately
68,000 people and has
locations in 75 countries.
Intervet International BV is a
business unit of Akzo Nobel\'s
pharma group. Intervet is
engaged in developing,
producing and selling prepa-
rations used in veterinary
medicine. Throughout the
world there are
54 Intervet
country locations, employing
a total of approximately
5,000 people, of which more
than 800 in Research and
Development (R&D).

The working environment

The Regulatory Affairs Department
is a dynamic, internationally orien-
tated environment in which a team
of dedicated specialists is respon-
sible for the worldwide registration
of the Intervet biologicals range.
The department is a key factor in
the success of Intervet International
and forms the bridge between the
Intervet R&D organisation and the
regulatory authorities in more than
1 20 countries. Its activities include
the compilation of high-quality
scientific dossiers for our products,
co-ordination and support of the
registration procedures and co-
ordination of international field
trials. The department is embedded
in the international R&D organisa-
tion and consists of cross-linked
teams responsible for viral vaccines,
bacterial vaccines, international
clinical trials, registration services
and regulatory policy.

staff you also ensure that all dossiers
are up to standards.

Your profile

The ideal candidate has a university
degree in Veterinary Medicine/
Pharmacy or Biology. Furthermore
you have extensive experience with
the registration or development of
vaccines. You profile yourself as a
flexible and persistent personality
with excellent communication skills.
Besides your specialism on the
above-mentioned subjects you have
additional interest in (interpretation
of) law. It is self-evident that you are
fluent in English. Preferably you have
a thorough command of a second
European language. Intervet strongly
believes in the value of an informal,
non-hierarchical working environment
where initiative is stimulated and
teamwork is valued. If you feel
comfortable to work under such con-
ditions you are invited to respond.

Your position

Within a multidisciplinary environ-
ment your main field of attention is
the establishment and maintenance
of contacts between Intervet and EU
regulatory authorities. You supervise
central and decentral European
registration procedures in order to
maintain our leading position. And
you advise International Marketing,
R&D and Registration on the appli-
cability of regulations. Together
with the scientific editors and R&D

Your reaction

For more information you may con-
tact Mr. Dr. M.M.L. Aerts, Director
Regulatory Affairs Biologicals, at
telephone -^51 485 587 641,
e-mail: rene.aerts@intervet.com

Send your written application within
14 days to: Intervet International,
Personnel Department, Attention:
Mrs. A. Tazelaar, PO. Box 31,
5850 AA Boxmeer, The Netherlands,
e-mail:anita.tazelaar@intervet.com

Creating the right chemistry

AKZO NOBEL

-ocr page 323-

Nieuw. PROGRAM Plus.
De optimale bescherming van puppies,

Vlooien en wormen effectief bestrijden met slechts één tablet per maand.

PROGRAM Plus oraal toege-
diend tijdens of direct na het
eten. Hierdoor blijven er geen

haakworm spoeiworm vlo residuen op het dier of in huis

achter PROGRAM Plus mag toegediend worden bij puppies van mini-
maal 2 weken oud of met een gewicht van minimaal 1 kg en is daar-
mee de ideale basisbehandeling voor puppies. Met PROGRAM Plus
biedt u uw klanten een volle maand onafgebroken bescherming tegen
vlooienplagen, gastro-intestinale parasieten, hartwormen en zoonosis.
Makkelijk, veilig en effectief. Adviseer daarom PROGRAM Plus.

t\'!

PROGRAM Plus is het enige
middel dat honden beschermt
tegen maar liefst vijf belangrijke
parasieten: vlooien, spoelwor-
men, haakwormen, zweepw/ormen en hartwormen. De werkzame
stof lufenuron bestrijdt vlooienplagen effectief door de levenscyclus van
de vlo te doorbreken. Daarnaast bevat PROGRAM Plus milbemycin
oxime dat effectief is in preventie van hartwormen en bij behandeling
van gastro-intestinale nematoden zoals spoelwormen, haakwormen
en zweepwormen. In tegenstelling tot topicale middelen wordt

Vlooien-en wormenbestrijding in 1 tablet.

Samenstelling: Omhulde tabletten in 4 verschillende groottes: 156 bevat 2.3 mg mtlbemycin/46 mg lufenuron. 390 bevat 5.75 mg milbemycin/115 mg lufenuron, 780 bevat 11.5 mg milbemycin/230 mg lufenuron, 1560 bevat 23 mg milbemycin/460
mg lufenuron.
Indicatie: PROGRAM Plus wordt gebruikt voor het voorkomen van vlooien (Ct. felis, Ct. Canis en pre-adulte stadia), voor de gelijktijdige preventie van hartwormen (eliminatie van de L3/L4 stadia van Dirofilaria immitis) en/of voor de behandeling
van gastro-intestinale nematoden zoals rondwormen (Toxocara canis), haakwomien (Ancytostoma caninum) en zweepwormen (Trlchuris vulpis).
Doeldier; Hond. Dosering en toedieningswijze: 0,5 mg milbemycin oxime en 10 mg lufenuron per kg
lichaamsgewicht. De tabletten worden toegediend gebaseerd op het lichaamsgewicht van de hond. eenmaal per maand, oraal (via de bek). Lees voor hel gebruik de bijsluiter
Contra-indicaties: Niet toedienen bij puppies jonger dan 2 weken dan wei lichter
dan 1 kg.
Bijwerkingen: In hartworm risicogebieden de hond eerst naki|ken op infectie van Dirofilaria immitis voordat men met de behandeling van PROGRAM Plus begint. In het geval van een positieve diagnose moet deze infectie behandeld worden
alvorens met de toediening van PROGRAM Plus wordt begonnen. Bij sommige horxlen werden na behandeling bleke slijmvliezen en een toegenomen darmperistiek waargenomen. De behandeling van honden met een groot aantal circulerende microfilaria
kan in een enkel geval de aanleiding zijn voor het voorkomen van matige en voorbijgaande hypersensitieve reacties zoals bleke slijmvliezen, braken, moeilijke ademhaling, of excessief speekselen. Deze reacties worden geassocieerd met het vrijkomen van
eiwitten van dode dan wel stervende microfilaria en zijn geen direct toxisch effect van het product.
Bijzondere voorzorgen: Buiten bereik van kinderen bewaren. Voor diergeneeskundig gebruik. Alleen op diergeneeskundig voorschrift verkrijgbaar (UDA).
Verpakking: verpakking met 6 tabletten in blister. Registratienummers: PR(DGRAM Plus 156 mg: Reg NL 09744; 3011IE17F3. PROGRAM Plus 390 mg; NL 09745; 3011IE18F3,

PROGRAM Plus 780 mg: NL 09746; 30111E19F3, PROGRAM Plus 1560 mg: NL 09747; 3011IE20F3. Registratiehouder: Novartis Consumer Health B.V. Animal Health Sector, >| ^

Korte Hei 1-3, NL-4714 RD Sprundel. Tel, 31 (0)165 380580, 32 (0)2 4632390. ©Geregistreerd handelsmerk van Novartis AG, Bazel, Zwitserland. www.novartiS.com C\'> NOVA RT I S

-ocr page 324-

voeaingsaoororaaK dij ae sirija legen
hersenveroudering bij honden

S4.

J

Introductie van Hill\'s* Prescription Diet* Canine b/d*,
het eerste en enige voedingsproduct waarvan klinisch bewezen is dat het helpt
bij het bestrijden van door ouderdom veroorzaakte gedragsveranderingen.

De exclusieve formule bestrijdt beschadiging
door vrije radicalen en biedt:

• Hoge gehaltes L-carnitine en alfa-lipoïnezuur

• Een unieke combinatie van groente- en fruitingrediënten

• Hoge gehaltes anti-oxidanten

• Verhoogde gehaltes omega-3 vetzuren DHA en EPA*,
ter ondersteuning van essentiële celfuncties

• Uitgebalanceerde voeding met een goede smaak, geschikt voor
het voeden van oudere honden op lange termijn

Kies voor Prescription Diet* Canine b/d* in uw strijd tegen hersenveroudering bij honden.

Voor meer informatie kunt u onze b/d website bezoeken: wvvw.hillsvet.coni/europe_bd

Ook kunt u contact opnemen met uw Hill\'s buitendienstmedewerk(st)er of met de Hill\'s Voedingslijn.
Tel: (NL) 0800-0222466/(BE) 0800-17745. Email: info_blx@hillspet,com

Hiir

Global Leader in Pet Nutrition

\' I Uuuk\'hnu\'rkon in ri^rndoin vj/i / lili\'s l\'ot Nulntitni Inc. <\' JOOJ ilill\'s l\'vl Nulrilion, hu .

• V

-ocr page 325-

Uit
de

hoofdredactie

Jammer dat het voor de gezelschapsdierenarts niet tot een erkenningsregeling is gekomen zoals die
al enige tijd geldt voor de collegae in de sector van de landbouwhuisdieren. Niettemin verdient de
GGG een compliment voor het nu bereikte resultaat, inhoudende de acceptatie van een regeling
voor permanente educatie met daaraan verhonden certificering. Het zal de kwaliteit van de
geneeskunde voor gezelschapsdieren zeker naar een hoger niveau tillen. Nascholing is niet
verplicht en dat is misschien ook wel zo verstandig, gezien de ervaringen met verplichte colleges.
Toch moet het al dan niet gecertificeerd zijn consequenties hebben, anders is zo \'n verklaring
zinloos. Eigenaars van gezelschapsdieren moeten zich er van bewust zijn dat een dergelijke
certificering bestaat en een basis vormt voor beoordeling van de kwaliteit van de praktijkvoering.
Voor de GGG ligt daar nog een belangrijke vervolgtaak.

Dat certificering voor het beoordelen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening overigens slechts
een basis vormt en niet meer dan dat moge ook uit het volgende blijken: In Twente is de eerste
homeopatisch werkende dierenarts met wichelroede gesignaleerd. Van het één komt het ander Ik
heb er enkele jaren geleden al voor gewaarschuwd. Certificering hoeft voor de betreffende collega
geen probleem te zijn en uiteindelijk zijn er ethisch noch wetenschappelijk criteria om de ene
alternatieve geneeswijze wel en de andere niet te accepteren. Het leidt wel tot normvervaging, ook
wat betreft het onderscheid tussen het uitoefenen van diergeneeskunde door veterinairen en
kwakzalverij door leken.

Vandaag (20 april) verscheen in het NRC (bladzijde 51) een paginabrede rapportage over alterna-
tieve diergeneeskunde zoals die wordt uitgeoefend door collega Laarakker in Utrecht.
Homeopathie, acupunctuur, acupressuur, chiropractie, energetische geneeskunde: roept u maar!
Laarakker past het allemaal toe. Mocht de cliënt toch nog iets anders wensen dan is er ook nog
Reikimeesteres Adinda Ritter Alles compleet met kleurenfoto van drukpunt voor behandeling van
kanarie met epilepsie, web-site-adres en telefoonnummers. Geen advertentie! Hoe krijg je het voor
elkaar Het getuigt wel van handelsgeest. De Margriet, de Libelle, Arts en auto, andere \'glossies \'en
nu ook al het NRC, ze staan bol van de propaganda voor de alternatieve genees- en diergenees-
kunde. Moeten de reguliere dierenartsen niet eens wat tegengas geven? Het blijft oorverdovend stil
in die hoek. Ze zullen inmiddels toch niet allemaal ergens een paar punctuurnaaldjes en flesjes
D-zoveel achter in de kast hebben liggen ? Moet er misschien eerst een groep \'regulier werkende die-
renartsen \' worden opgericht om het publiek duidelijk te maken dat de gewone diergeneeskunde het,
in vergelijking met de alternatieve, zo slecht nog niet doet? Of is daar een ander gremium voor?
Recent is collega van Herten bij de KNMvD benoemd tot stafmedewerker gezelschapsdieren/paard
met in zijn portefeuille een aantal prijzenswaardige voornemens en aandachtspunten. Ik ben
echter niet gerust wat betreft zijn intentie contacten te gaan onderhouden met de Groep
Homeopatisch werkende dierenartsen. Wat dat precies inhoudt is niet helemaal duidelijk maar ik
vrees inderdaad dat de beer los is. Weliswaar een beer op geitenwollensokken, maar toch.

I

Dr R.J.Slappendel

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 326-

Wetenschap

Case study van een granulosa-thecaceltumor bij het rund

R.Jorritsma\\ A.F.G. Antonis^, N. Stockhofe^ en T.A.M. Kruipt

I

Samenvatting

Tijdens een bedrijfsbezoek werd een tweejarig niet-
drachtig rund aangetroffen dat een afwijkend gedrag
had en waarbij tijdens rectaal onderzoek een massa werd
gepalpeerd van minstens 12 cm doorsnede. Nadat het
rund verder was onderzocht, werd de waarschijnlijk-
heidsdiagnose ovariumtumor gesteld. Om deze waar-
schijnlijkheidsdiagnose te bevestigen, zijn de concentra-
ties progesteron en oestradiol-17B in plasma bepaald en
nadat de eigenaar tot euthanasie had besloten is cr sectie
verricht. Na afronding van beide onderzoeken werd de
waarschijnlijkheidsdiagnose ovariumtumor bevestigd en
kon de tumor als granulosa-thecaceltumor worden ge-
classificeerd.

Summary

Case report of a granulosa-theca tumour in a cow

A 2 year-old cow with abnormal behaviour was observed during a farm vis-
it. Rectal palpation of the cow revealed the presence of a mass of at least 12
cm in diameter After further examination, it appeared that \'ovarian tumour\'
was the most likely differential diagnosis. In order to confirm this diagnosis,
blood samples were drawn and analysed for plasma progesterone and
plasma oestradiol-1concentrations. Also, the gro.ss pathologv and histo-
logy of the mass were evaluated. The combination of the clinical presenta-
tion of the cow. the hormone concentrations, and the histological appear-
ance of the mass confirmed the diagnosis ovarian tumour The tumour was
classified as granulosa-theca cell tumour

Inleiding

Fertiliteitsproblemen bij het rund kunnen verschillende re-
denen hebben. Naast vele bedrijfsgerelateerde redenen, zijn
er ook individuele redenen aan te wijzen die een afwijkende
fertiliteit tot gevolg hebben. Een voorbeeld van een derge-
lijke individuele reden is de aanwezigheid van een ovarium-
tumor, waarvan dit artikel een case study beschrijft.

Ovariumtumoren komen bij het rund niet vaak voor: de inci-
dentie wordt geschat op maximaal 0,5% (7). Er zijn gevallen
beschreven van runderen waarbij de granulosaceltumor tij-
dens de dracht werd ontdekt (5).

De meerderheid van de ovariumtumoren, die bij het rund
meestal unilateraal voorkomen, worden na histologisch
onderzoek geclassificeerd als granulosa-thecaceltumor (5).
Dat betekent dat de meeste cellen in de tumor als granulosa-
cellen bestempeld worden, terwijl er daarnaast ook thecacel-
len aanwezig zijn. De tumoren kunnen in extreme gevallen
zeer groot (48 * 38 * 19 cm) en zeer zwaar (40 kg) worden

\' Afdeling Gezondheidszorg Herkauwers. Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit

Utrecht. Postbus 80151, 3508 TD Utrecht.
^ Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid, (ID-Lelystad), Lelystad, Postbus 65,
8200A B Lelystad

Uiten voorde prakti

Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127; 286-8.

(5). Het ligt voor de hand dat dergelijke tumoren in een eer-
der stadium opgemerkt worden wanneer de dieren met enige
regelmaat rectaal onderzocht worden zoals dat bij veterinaire
bedrijfsadvisering gebeurt.

Er wordt aangenomen dat de tumoren met name bij oudere
runderen voorkomen, alhoewel er ook gevallen bekend zijn
van vaarzen met granulosa-thecaceltumoren (4,6). In de
meeste gevallen zijn de granulosaceltumoren bij het rund be-
nigne, maar er zijn ook slecht gedifferentieerde, metastase-
rende ovariumtumoren beschreven (6). De waarschijnlijk-
heidsdiagnose ovariumtumor wordt vaak gesteld bij de
combinatie van klinische veranderingen en een grote, vaak
gelobuleerde massa in de buikholte op de plaats van het ova-
rium. Met behulp van echografie kan dit zichtbaar gemaakt
worden. De classificatie van de tumor is alleen mogelijk na
histologisch onderzoek.

Runderen met een ovariumtumor zullen in de meeste geval-
len worden afgevoerd, maar kunnen ook chirurgisch worden
behandeld door een eenzijdige ovariëctomie te verrichten.
Eventueel afwijkende klinische verschijnselen herstellen
zich dan en de dieren kunnen opnieuw tochtig worden, ovu-
leren en drachtig worden (4).

Case

Tijdens een bedrijfsbezoek werd een bijna twee jaar oud
rund aangeboden voor onderzoek. Het was de bedrijfsleider
opgevallen dat het dier wat opuierde, terwijl ze niet drachtig
zou zijn. Bij navraag bleek, dat het dier ook tochtigheidsver-
schijnselen vertoonde: ze besprong regelmatig stalgenoten
en bovendien loeide ze frequent. Bij de algemene indruk viel
op dat het dier een geprononceerd kruis had (Foto 1). De uier
was inderdaad vergroot en bevatte een melkachtige vloei-
stof Bij rectaal onderzoek werd een massa gepalpeerd van
minstens 12 cm doorsnede, die vast leek te zitten aan de ute-
rus. Het rund bleek niet drachtig te zijn. Aan de zijde van de
massa werd geen ovarium gevonden terwijl dat aan de
contralaterale zijde wel het geval was. Met behulp van deze
bevinding en het klinisch onderzoek van het rund, is de waar-
schijnlijkheidsdiagnose ovariumtumor gesteld. Om dit te
onderbouwen, is er gehepariniseerd bloed afgenomen, om de
concentraties oestradiol-17ß en progesteron in plasma te be-
palen. Vanwege de slechte conditie van het rund, is er uitein-
delijk voor gekozen het dier te euthanaseren en aan te bieden
voor sectie. Daarmee stond ook de weg open voor histolo-
gisch onderzoek.

Resultaten onderzoek

De bIoedplasma-oestradiol-17ß-concentratie was 58,5 pg/ml
en de progesteronconcentratie 0,94 ng/ml.
Bij sectie bleek dat er inderdaad sprake was van een ovari-
umtumor. Op een macroscopische doorsnede bleek dat de
massa uit solide en gedeeltelijk grote cysteuze structuren
was opgebouwd. Sommige cysten waren met een bloederige
vloeistof gevuld, terwijl in andere cysten een doorzichtige,
gelei-achtige massa aanwezig was (Foto 2). In de histologi-

-ocr page 327-

sche coupes bleek de massa opgebouwd te zijn uit
strengachtige, solide tumorcelophopingen en folliculair-
cysteuze structuren. De wand van deze structuren leek op de
gewone architectuur van follikels met granulosa-achtige cel-
len aan de binnenkant, gevolgd door een variërende hoeveel-
heid theca-achtige cellen aan de buitenkant. In de granulosa-
achtige cellen waren talrijke mitosen aanwezig (Foto 3).

Discussie

Wetenschap

In de normale situatie van de tochtigheidscyclus bij het rund
wordt er door de thecacellen in de theca interna van de pre-

---

im

Foto 3. Detailopname van de membrana granulosa van een folliculair-cysteuze
structuur De hoge celdelingsactiviteit valt op te maken uit de vele mitosefiguren, de
hoge secretorische activiteit door de vloelstofvacuolen tussen de granulosacellen.

THECACEL

► (progesteron

androsteendion —» testosteron

i

oestron

jL

oestradiol 17B

GRANULOSACEL

Figuur 1. Belangrijkste metabole paden van de productie van progesteron en oestra-
diol-176 bij het rund. De plaats waar de LH-piek in de belangrijkste syntheseweg van
oestrogenen bij het rund aangrijpt, is aangegeven. Op deze plaats wordt de vorming
van dehydro-epiandrosteron en androsteendion geblokkeerd en waardoor gelijktij-
dig de vorming van oestradiol-iyil voorkomen wordt. Ten gevolge van de LH-piek
verandert de follikel van een oestradiol-ijK-producerende stuctuur in een overwe-
gend progesteron-producerend corpus luteum (CL).

ovulatoire follikel uit cholesterol pregnenolone gevormd,
wat verder via dehydro-epiandrosteron gemetaboliseerd
wordt tot androgenen (Figuur 1). Dit proces staat bij het rund
onder controle van LH. Dc granulosacellen zetten onder in-
vloed van FSH de androgenen afkomstig uit de theca interna
om in oestrogenen (aromatase-activiteit). Bij het optreden
van de LH-piek wordt de omzetting van pregnenolone in
dehydroepiandrosteron in de thecacellen geblokkeerd.
Hierdoor wordt de synthese van androsteendion onmogelijk
en daardoor stopt ook de oestradiolproductie in de granulo-
sacellen, die immers gebaseerd is op de aanvoer van de
oestrogeenprecursor androsteendion door de thecacellen. De
steroidsynthese in de follikelcellen (theca- en granulosacel-
len) inoet zich na de LH-piek beperken tot de omzetting van
pregnenolon naar progesteron. Het zogenaamde proces van
luteïnisatie is dan reeds in gang gezet en leidt er vervolgens
toe, dat vanaf dat moment alleen nog maar progesteron
wordt gesynthetiseerd (2). Na de ovulatie, eveneens het ge-
volg van dezelfde LH-piek, zet de luteïnisatie zich voort en
vormen de granulosacellen samen met de oorspronkelijke
thecacellen het corpus luteum (CL), waarin eerst meer voor-
malige granulosacellen maar uiteindelijk meer voormalige
thecacellen voorkomen (3).

In een ovariumtumor zijn in het algemeen, afhankelijk van het
type cellen dat ontaard is, verschillende hormoonproducties
mogelijk die in verschillende gedragingen tot uiting kunnen
komen. Ten eerste is er nymfomaan gedrag mogelijk wanneer
er veel oestrogenen geproduceerd worden. De voormalige
granulosacellen zijn dan ontaard en produceren, samen met de
thecacellen die nog zijn blijven bestaan, veel oestrogenen en
androgenen. Waarschijnlijk neemt de productie van inhibine
in deze granulosacellen niet toe en wordt de afgifte van FSH
door de hypofyse dus niet geremd zodat de aromatisering van
androgenen normaal of zelfs op een hoger niveau wordt voort-
gezet. Ten tweede is er duidelijke masculinisatie mogelijk
wanneer er overwegend androsteendion en testosteron wordt
geproduceerd in de thecacellen. Tenslotte is ook anoestrus
mogelijk, als er door de geluteïniseerde granulosa- en theca-

cholesterol
pregnenolone

dihydro-
epiandrosteron

-ocr page 328-

cellen alleen maar progesteron wordt geproduceerd. In een
aantal gevallen worden geen duidelijke klinische symptomen
waargenomen of komen er combinaties voor van de drie be-
schreven klinische manifestaties (5).

Bij het rund komen rond de ovulatie concentraties oestra-
diol* 1713 in plasma voor tot ongeveer 10 a 15 pg/ml en tijdens
de luteale fase worden plasma-progesteronconcentraties ge-
meten tussen 2 en 6 ng/ml (1). De gemeten oestradiol-17B-
concentratie is dus zeer hoog en de concentratie progesteron
laag. De hoge oestradiol-17B-concentratie waarvan bij het
beschreven dier sprake is, suggereert dat er een granulosa-
thecaceltumor aanwezig is waarvan de theca intact is gebleven.
De overmaat aan granulosacellen past bij de extreem hoge
oestradiol-17B-concentratie in het plasma, en de lage proge-
steronconcentratie is in overeenstemming met afwezigheid
van luteinisatie. De hoeveelheid thecacellen die in de coupe
werd gevonden leek normaal. Over de metabole activiteit
van de thecellen in deze tumor is niets bekend.

Vanwege de combinatie van de extreem hoge oestradiol-
17B-concentratie in het plasma en het histologische beeld,
moet de ovariumtumor uiteindelijk als granulosa-thecacel-
tumor worden geclassificeerd.

Wetenschap

Dankwoord

De auteurs willen dr. S.J. Dieieman bedanicen voor zijn hulp bij het tot stand
komen van het manuscript.

Literatuur

t. Dielman SJ, Bevers MM, Tol HTM van, and Willemse AH. Peripheral
plasma concentrations of oestradiol, progesterone,
Cortisol, LH and
prolactin during the oestrous cycle in the cow, with emphasis on the
peri-oestrous period. Anim Repr Sci 1986; 10 (4): 275-92.

2. Dieieman SJ, Bevers MM, Poortman J, and Tol HT van. Steroid and
pituitary hormone concentrations in the fluid of preovulatory bovine
follicles relative to the peak of LH in the peripheral blood. J Reprod
Fertil 1983; 69 (2): 641-9.

3. Hansel W, Alila HW, Dowd JP, and Milvae RA. Differential origin and
control mechanisms in small and large bovine luteal cells. J Reprod
Fertil Suppl 1991;43:77-89.

4. Leder RR, Lane VM, and Barrett DR Ovariectomy as treatment for
granulosa cell tumor in a heifer. J Am Vet Med Assoc 1988; 192 (9):
1299-1300.

5. McEntee K. Reproductive pathology of Dome.stic Mammals.
Academic Press, 1990.

6. Sartin EA, Herrera GA, Whitley EM, Riddell MG, and Wolfe DE
Malignant ovarian tumors in two heifers. J Vet Diagn Invest 1996; 8
(2): 265-7.

7. Youngquist RS. Current therapy in large animal theriogenology. W.B.
Saunders Company, 1997.

Klinische Diagnostik in der Pferdepraxis

Boekbesprekin

De Duitse professor Grabner, hoogleraar Inwendige
Ziekten paard uit Berlijn heeft het van oorsprong in het
Engels uitgegeven boek, in het Duits vertaald.
Weloverwogen heeft hij daarvoor in het voorkotnende
geval de in Duitsland gangbare terminologie, aangepast.
Het boek heeft 19 hoofdstukken welke allemaal schema-
tisch zijn ingedeeld. Door een zeer duidelijke inhoudsop-
gave en een goed trefwoordenregister is het makkelijk om
een bepaalde passage te vinden.

Hoofdstuk I gaat over het verkrijgen van monstermateri-
aal. Uitgebreid wordt ingegaan op de beoordeling van
bijvoorbeeld de uitslag na een bloedafname. Alle hoofd-
stukken worden afgesloten met een literatuurlijst. Deze
lijsten zijn in veel gevallen wat beknopt en hebben veelal
betrekking op publicaties verschenen in het Engels.
In de volgende hoofdstukken worden de verschillende
orgaansystemen besproken. Begonnen wordt veelal met de
klinische diagnostiek aangevuld met laboratoriumdi-
agnostiek. In een deel van de hoofdstukken worden ook de
verschillende ziektebeelden beschreven zoals in hoofdstuk
3 chronisch gewichtsverlies of in hoofdstuk 5 endocrinolo-
gie. Schematisch worden in die hoofdstukken de verschil-
lende ziektebeelden beschreven.

Naast de basis klinische diagnostiek worden er vaak zij-
sprongen gemaakt naar de meer uitgebreide diagnostische
hulpmiddelen zoals echoscopie, röntgenologie, scindgra-
fie, endoscopic etcetera. Veelal wordt een en ander verdui-
delijkt middels een schematische tekening of een illustratie.
Uitgebreid wordt in hoofdstuk 13 stilgestaan bij de oorza-
ken van kreupelheden. Naast een uitgebreide beschrijving
van het onderzoek wordt de techniek van de verdovingen,
lokaal of intra-articulair behandeld. In sommige gevallen
worden andere onderzoekstechnieken gebruikt dan die
welke de Utrechtse student op \'de school\' leert of heeft ge-
leerd.

In de laatste twee hoofdstukken wordt naast het postmor-
tale onderzoek, de patiënt welke plotseling dood gaat, be-
schreven.

Het hierboven beschreven boek is duidelijk een naslag-
werk. Door de schematische opbouw is een bepaalde pas-
sage snel te vinden. De schrijvers geven aan dat de student
diergeneeskunde en de dierenarts werkzaam in de ge-
mengde praktijk hun doelgroep zijn waarvoor het boek be-
stemd is.

Professor Grabner sluit als volgt af en daar sluit ik me vol-
ledig bij aan: Nicht zuletzt im Interesse der Patienten ist
dem Buch eine weite Verbreitung zu wünschen.

Julius W.E.Peters

-ocr page 329-

Samenvatting

De ethiek moet recht doen aan de vrij beslissende mens
en dient hem de goede vragen voor te leggen die tot een
goede keuze kunnen voeren. Van \'voor God spelen\' kan
geen sprake zijn, want de bijbelse God heeft de schepping
\'onttoverd\' en de mens gegeven om haar te bouwen en te
bewaren. Reeds de zygoot is een mens in wording. Maar
niet aan alle stadia van de menswording komt evenveel
reverentie toe. Het middel wordt door het doel gerecht-
vaardigd. Daarom moet deze groeiende eerbied afgewo-
gen worden tegen het nut en de zin van het modificerend
handelen. Het doel dient humaan te zijn, wil het recht-
vaardigende werking hebben. Een mens wordt niet door
zijn genen gedetermineerd, maar geconditioneerd: ze
zijn plastisch. Prenatale diagnostiek en klonen hoeft niet
en mag niet tot de vorming van een Übermensch leiden.
Het is trouwens technisch nog lang niet mogelijk.
Kiembaan-technologie is niet verwerpelijk mits het veilig
kan gebeuren. Identificatie van misdadigers door het
DNA-profiel is geoorloofd. Als alleen het profiel en niet
ook het DNA bewaard wordt, is te overwegen een profiel-
bank aan te leggen. Het octrooieren van uitvindingen
mag niet verhinderen dat ontwikkelingslanden goedkoop
aan medicijnen (bijvoorbeeld tegen AIDS) kunnen ko-
men. Niet alles wat kan, mag ook. Steeds weer moet de zin
en het nut afgewogen worden tegen de schade en er moet
een humaan overwicht zijn.

Summary

Playing God?

critical consideration on bio-technology

The ethics must do justice to the man who can freely decide and should pose
to him the proper questions that can lead to a good choice. \'Playing God\'is
out ofthe question, because the biblical God has taken the enchantment out
ofthe creation and produced man for him to shape and keep her The zygote
is already a human being in gestation. But not all stages afgestation of man
have the right to the same reverence. The end justifies the means. Reason
why this growing respect should be weighed against the use and meaning of
the modifying action. The goal should be human in order to have a justifia-
ble effect. Man is not determined hy his genes but conditioned by them: they
are pliable. Prenatal diagnostic tests and cloning should not he allowed to
lead to the moulding of an \'Übermensch\'. It is indeed not yet technologi-
cally possible. Germination technology is justifiable provided that it is
safely performed. DNA-profdingfor identification of criminals is allowed.
If only the profile and not the DNA were kept one could consider making a
profile-bank. The patenting of discoveries should not stop developing coun-
tries from getting cheap medicines (e.g. for AIDS). Not everything that is
possible is also allowed. Every time the reason and the benefit should be
weighed against the damage and there must be a humane authority.

^ Prof. dr G.H. ter Schegget. emeritus hoogleraar bij de Universiteit Leiden in de
christelijke ethiek. Zie verder het naschrift bij dit artikel.

Wat is ethiek?

In de Vaticaanse encycliek Veritatis Splendor wordt gesteld
dat \'de opgave van het leerambt niet daarin bestaat het gewe-
ten te vermanen en waarden voor te leggen, opdat de mens
op grond daarvan autonoom tot zijn beslissingen komt, maar
het leerambt heeft de plicht, een moraalleer voor te leggen,
die de problemen van de veelvoudige gebieden van het men-
selijke leven op de grondslag van de Heilige Schrift en de le-
vende apostolische overlevering bindend behandelt\'. Dat is
een opvatting van ethiek, waarin de vrijheid van de mens, die
zijn eigen beslissingen neemt, wordt geminacht en teniet ge-
daan. De in de Verlichting gewonnen autonomie wordt weer
teruggebogen naar de oude, slaafse heteronomie. Die ethiek
wordt vervolgens deductief uit de geboden en wetten van de
bijbel, de overlevering en de natuur afgeleid. Zij houdt in we-
zen geen rekening met de ethische vragen waarvoor de
nieuwe feiten ons stellen, die door de voortgang der weten-
schap en der techniek worden opgeroepen. Deze ethiek
neemt er wel kennis van, maar toetst ze eenvoudig aan de
oude wetten en velt haar oordeel. Dit geeft aan deze ethiek
iets onwrikbaars, waardoor er geen ruimte is de nieuwe erva-
ringen te verwerken.

De ethiek waar we ons voor hebben in te zetten moet een heel
ander karakter hebben. Zij zal allereerst recht moeten doen
aan de autonomie van de mens, die zijn eigen beslissingen
neemt. De moderne mens zal zich deze verworvenheid niet
laten ontnemen. Dat wil overigens niet zeggen dat het vige-
rende concept van de autonomie geen kritiek zou behoeven:
zij is goeddeels verzand in een oeverloos individualisme en
hedonisme. Zij moet, wil zij gehandhaafd blijven, duchtig
gekritiseerd en steviger gefundeerd worden. De ethiek dient
opgevat te worden als een kritiek van de vigerende moraal,
die ons in de ban heeft. Zij moet onderzocht worden op haar
houdbaarheid in oude vragen en op haar toepasbaarheid op
nieuwe vragen. Als de moraal niet meegroeit met de ontwik-
kelingen wordt zij tot een steeds knellender band en verliest
zo allengs haar relevantie. De ethiek dient het proces van
vooruitgang en verandering te begeleiden om de moraal door
vernieuwing te behoeden voor verval. Antwoorden van nor-
matieve aard en voorschriften geeft zij niet, want die moeten
worden overgelaten aan de vrije mens, die zelf beslissingen
neemt en zo normen elaboreert. Zij probeert door het stellen
van de juiste vragen te voorkomen, dat deze beslissingen
willekeurig uitvallen omdat zij te ondoordacht worden geno-
men zodat zij de wederzijdse maatschappelijke en cultuur-
lijke herkenbaarheid en cohesie gaan bedreigen. Daarom
tracht zij juist aan te wijzen welke vragen bij de nieuw zich
voordoende problemen gesteld moeten worden en zij pro-
beert zo de grenzen vast te stellen waarbinnen de ethische af-
wegingen gemaakt kunnen en moeten worden, opdat in de

Voor God spelen?

Kritische beschouwingen over biotechnologie

C.H.terSchegget^

-ocr page 330-

verscheidenheid van antwoorden - de één kiest nu eenmaal
anders dan de ander - toch de gemeenschappelijkheid en de
wederzijdse herkenbaarheid bewaard wordt.

Bijbelse scheppingsleer

Deze opvatting van het vak ethiek brengt mee, dat we inzake
de bio- en gentechnologie geen oordelen a priori geven en zo
een morele angststemming kweken, zoals ethici doen die het
oordeel uitspreken: \'Gentechnologie is spelen voor God\'.
Op deze wijze wordt er een religieus taboe op de zaak
gelegd, waardoor ieder gesprek van tevoren onmogelijk ge-
maakt wordt. Als dit waar zou zijn, is de hele wetenschappe-
lijke en technische ontwikkeling op dit gebied een hybri-
disch ondernemen, dat we niet voor onze rekening mogen
nemen. Zo\'n ethiek keert zijn rug naar de ons opgegeven
problemen, die juist heel nodig onder ogen gezien moeten
worden. Het is dan ook, bijbels gesproken, een totaal loze
kreet, dat wij in Gods plaats zouden (kunnen) treden. De bij-
belse scheppingslegende beschrijft niet het ontstaan van
wereld, dier en mens. Daarvan heeft de evolutietheorie een
betere en nauwkeuriger voorstelling. Zij polemiseert op poë-
tische wijze met religieuze opvattingen, bijvoorbeeld dat
zon, maan en sterren goden zouden zijn, die aanbeden zou-
den moeten worden. Volgens dit verhaal zijn het eenvoudig
lichten voor dag en nacht. Niets van de schepping, niets van
wat bestaat mag getaboeïseerd worden, niets is heilig of god-
delijk: alles staat de mens ter beschikking. De materie
waardoor we omgeven zijn is in die zin goed, dat het geschikt
is om in verbond met elkaar en met deze mensvriendelijke
God samen te wonen. Alle dingen worden door deze legende
\'onttoverd\' (Max Weber). Wat we biotechnologisch doen is
sleutelen aan de evolutie en ook daar is volgens deze legende
niets tegen, ook al nemen we zo ons eigen genoom in beheer.
We hebben als mens van het begin af ingegrepen in de
natuur. We hebben ons nooit zonder meer aan de natuur aan-
gepast. De scheppingslegende gaat er zelfs vanuit dat er
onmiddellijk veeteelt en landbouw was. Dat betekent dat het
groot- en kleinvee reeds gedomesticeerd was en iets van een
monocultuur was ingevoerd. De mens mag de gegeven
natuur \'bouwen en bewaren\', staat er geschreven in dezelfde
legende (Gen.2:15). Dat wil zeggen dat de aarde zo bewerkt
moet worden dat het kwade (het onkruid) bestreden moet
worden en het goede bewaard. Onze macht dat te doen is
hedentendage ongetwijfeld groter geworden maar niet eens
zoveel in vergelijking met wat er theoretisch te bereiken zou
zijn. Van voor God spelen kan geen sprake zijn. Hij heeft ons
juist die ruimte gegund. Er is geen enkele reden dit taboe op
de bio-technologie te leggen en op deze wijze te trachten
haar zaak te blokkeren.

Eerbied voor het leven

Het menselijk leven begint, volgens de katholieke leer met
het binnenkomen van een zaadcel in het plasma van de eicel
(vorming van de zygoot). De ontwikkeling vindt dan plaats
via het stadium van pre-embryo (niet erkend door de katho-
lieke leer), embryo, foetus, neonatus. Omdat de zygoot een
potentie heeft die gericht is op menswording, dient reeds de
zygoot volgens de katholieke zedeleer als een persoon te
worden beschouwd. Vanuit deze visie wordt alle technologie
waardoor (pre)embryo\'s gemanipuleerd worden als ethisch
verwerpelijk gezien. Ik zou niet willen ontkennen dat reeds
van de zygoot, van het embryo en zeker van het foetus kan
gezegd worden, dat het, hoewel zeker geen persoon, in prin-
cipe menselijk is, zeker nadat het in de baarmoeder natuur-
lijk of kunstmatig is geïmplanteerd. Reeds de zygoot is een
mens in wording. Het heeft geen zin een twist te voeren over
de vraag wanneer de ziel eigenlijk in de mens komt, want een
ziel, als zij bestaat, is altijd aan het lichaam gebonden.
Psyche is het Griekse woord voor vlinder, symbool van het
leven en leven is er van het begin af. Maar dat wil niet zeggen
dat aan al deze stadia van de wordende mens evenveel reve-
rentie toekomt. Naarmate het kind groeit en zijn geboorte
nadert verdient het meer eerbied. Het heeft wel degelijk zin
de wording van de eerste negen maanden in te delen in sta-
dia: zygoot, pre-embryo, embryo en foetus. Tegenover de
eerbied die je voor elk van deze ontwikkelingsfasen hebt,
moet het \'nut\' afgewogen worden dat een modificerend han-
delen opleveren kan. En dat nagestreefde nut moet groter
zijn naarmate de mens in de moederschoot toeneemt en naar
de geboorte groeit. De eerbied voor de mens is overigens in-
niger dan de eerbied voor het dier, ook in zijn wording, om-
dat we als mensen niet alleen kwantitatief maar ook kwalita-
tief van de dieren verschillen. De evolutie heeft in de sprong
naar de mens van de \'push\' der aanpassende ontwikkeling
een \'pull\' van bewust veranderend streven en van ingrijpen
gemaakt, ook in de eigen gen-structuur. De mens zet de na-
tuur naar zijn hand en past zich alleen maar aan voorzover dit
onvermijdelijk is. Hij verlegt echter ook voortdurend de
grenzen. Wat het dier betreft werken we niet zonder eerbied
en moet er ook een afweging van nut tegen schade plaatsvin-
den, maar de eerbied weegt daarbij minder zwaar.

Het zesde gebod

Met het gebod \'Gij zult niet doodslaan\' wordt in de Tien
Woorden bedoeld: Gij zult (moogt) niet moorden, niet opzet-
telijk doodslaan, met de connotatie dat wij dat in de toe-
komst ook niet meer zullen doen. Moorden is opzettelijk
iemand doden om hem (haar) die je belang in de weg staat te
elimineren, om daar zelf voordeel mee te behalen of de lust
mee te bevredigen. Om het gebruikmaken van de mogelijk-
heden van (pre)embryo\'s hiermee gelijk te stellen gaat veel
te ver. Zelfs het doden van een volwassen, zich gewelddadig
gedragende mens is ter bescherming van zijn beoogde
slachtoffer geoorloofd. Des te meer mag een arts (overtollige
of niet overtollige) embryo\'s gebruiken om ziekten te bestrij-
den of defecten weg te nemen, mits hij het nut afweegt tegen
de schade die hij aanricht. Zonder eerbied voor de vrucht
mag deze handeling, ook al is zij routine, niet zijn.

Het doel heiligt de middelen

Men maakt de biotechnologie ook wel verdacht door te stel-
len, dat in deze technologie geldt: \'Het doel heiligt de midde-
len\'. Dit algemene verdict moeten we afwijzen, omdat het
ten diepste een verdachtmaking is. Met het woord \'heiligen\'
(een religieus woord) wordt gesuggereerd dat bij voorbaat
alle middelen tot welk doel dan ook geoorloofd zijn. Dat zou
voor de biotechnologie gelden. Uiteraard kan alleen het doel
een middel rechtvaardigen. Een doel dat kans maakt een
rechtvaardiging van een middel te leveren, zal een ethisch
hoogstaand, een goed doel moeten zijn. Het voorkomen en
genezen van ziekten, het uitselecteren van kwade medische
kansen zijn ongetwijfeld goede, \'humane\' doelen die een

-ocr page 331-

middel kunnen rechtvaardigen. Middelen hebben echter al-
tijd bijwerkingen, niet beoogde maar wel optredende effec-
ten. Voorzover bijwerkingen voorspelbaar zijn kunnen zij af-
gewogen worden tegen de voordelen. Als de afweging van
schade en nut de weegschaal naar de inzet van het middel
doet doorslaan, mag men het gebruiken. Men mag daar zelfs
fouten bij maken, maar men mag niet lichtvaardig zijn. De
verplichting zoveel mogelijk de schade te beperken blijft be-
staan. En ook de plicht te zoeken naar minder schadelijke
middelen. De kwaliteit van het goede doel heeft geen alge-
mene, altijd geldige rechtvaardiging. De afweging moet
steeds opnieuw worden gemaakt. Evenmin zijn alle bijwer-
kingen altijd allemaal te voorspellen: zij kunnen verrassend
optreden. Al met al is er geen enkele reden met het verwerpe-
lijke adagium \'het doel heiligt de middelen\', de hele techno-
logie af te wijzen. Zij, die dit verdict hanteren, hebben
meestal de waarde van het wordende menselijke leven tot
een absolute categorie verheven, die geïmmuniseerd is tegen
elke afweging of overweging. Zo\'n oordeel a priori maakt
het noodzakelijke gesprek van tevoren kapot.

determinatie door de genen.^

Is het genoom van de mens determinerend voor de invulling
die hij zal geven aan zijn leven? Dat kan in veel opzichten zo
lijken. Want dat het genoom in elk geval zeer grote, mis-
schien soms beslissende invloed zal hebben, staat buiten kijf
Men heeft gezegd dat het kleinere \'boek des levens\' (30.000
genen in plaats van de door sommigen verwachte 100.000)
weer meer invloed van de omgeving toelaat. Dat is echter
zeer de vraag: waarom zou de invloed van de omgeving
(\'nurture\') op de ingewikkelde schakelingen en kanalen tus-
sen de genen van meer invloed zijn dan op de genen zelf.\' Het
is aanvaardbaarder de door de genen bepaalde menselijke ei-
genschappen, talenten en gaven - de aanleg -, maar ook de
slechte en zelfs criminele neigingen niet te verabsoluteren en
tot determinanten te maken. Er zijn drie dingen die dit ook
onmogelijk maken. Ten eerste staat dc aanleg mede onder de
druk van de omstandigheden waarin de mens verkeert. Een
sterke genetische neiging zal het toegeven aan die druk zeker
bevorderen, maar onweerstaanbaar is zij niet. Het is zelfs zo
dat de evolutietheorie terecht ervan uitgaat, dat het genenpa-
troon zich door mutaties - die meestal negatief uitpakken,
maar sotns ook positief - aan de selectieve druk van buiten
aanpast en dus mede door de omstandigheden gevormd
wordt. Of dat uiterst langzame, miljoenenjaren durende pro-
ces van mutatie en aanpassing der genen ooit zal kunnen
worden beschreven is de vraag. Maar het heeft plaats gehad.
In zoverre zijn evolutietheoretisch de omstandigheden onge-
twijfeld van invloed. Ten tweede: wij gaan er in onze cultuur
vanuit dat de mens de vrijheid (de autonomie) heeft tegen
zijn gegeven eigenschappen ja of nee te zeggen en ze te ont-
wikkelen of te onderdrul^en. En we veronderstellen dus ook
dat die eigenschappen plastisch zijn. Deze vrijheid is niet be-
wijsbaar, maar geldt toch als een redelijke vooronderstelling
die niet in strijd is met de feiten: een postulaat. Ten derde, de
aanleg die in de genen van de mens is gegeven is meestal zo
rijk, dat het onmogelijk is die in een mensenleven helemaal
tot ontwikkeling te brengen. Je kiest in het leven voor een ui-
terst klein deel van de je gegeven talenten. En dat kun je
straffeloos doen zonder zelfs maar rekening te houden met
die vele andere mogelijkheden. Niemand maakt mij wijs, dat
je bijvoorbeeld voor gentechnoloog in de wieg bent gelegd!

Er is dus zonder meer een keuze mogelijk uit de kansen die
het genoom biedt. Het genoom is niet determinerend, al moet
er ook terdege mee rekening gehouden worden.

Selectie

Prenatale diagnostiek maakt het mogelijk om lichamelijke
anomalieën, chromosomendefecten, stofwisselingsdefecten
en ernstige erfelijke ziekten in een heel vroeg stadium te
constateren. Tot zulk een onderzoek mag de vrouw uiteraard
nooit gedwongen worden, het staat haar vrij te kiezen voor
de \'bliss of ignorance\'. Als zij er echter in vrijheid toe be-
sluit, dan houdt deze keuze meestal tegelijkertijd in dat zij de
vrucht zal laten afdrijven, als deze ernstig door ziekte be-
dreigd en deze niet in de moederschoot behandelbaar is. De
afweging die zij moet maken is die tussen de ernst van de af-
wijking en haar eerbied, haar ontluikende liefde voor de
vrucht. Zij zal dat als er een vader of familielid of vriend(in)
is natuurlijk niet alleen doen, maar in overleg. Als de ernst
van de ziekte zo zwaar weegt dat zij vindt dat het kind een
leven krijgt dat niet waard is geleefd te worden, zal zij voor
abortus kiezen. Dat is haar onvervreemdbare recht. Hierover
zullen verschillende moeders verschillend oordelen, ook
omdat wat een niet waardig leven genoemd moet worden,
voor discussie vatbaar is en de lijdensbereidheid en de lots-
aanvaarding van mensen niet overeenkomen. Die vrijheid
van keuze zal door de medicus worden gerespecteerd. Hem
is opgelegd naar vermogen duidelijke informatie te ver-
schaflen over wat er waarschijnlijk te wachten staat.

Er wordt nogal eens gezegd dat zo\'n \'selectie\' zou eindigen in
het telen van een \'Übermensch\'. Dat snijdt geen hout, want
een positieve selectie is geen optie van de heersende weten-
schap. Het \'boek des levens\' is bekend, maar het is in een
veelszins nog vreemde taal geschreven, die nog bij lange na
niet ontcijferd is. De technologie die noodzakelijk is om een
\'ideale\' mens te maken zal nog lang op zich laten wachten, ook
al zou men ernaar streven, wat tot op heden zeker niet het
geval is. Natuurlijk kan het een \'hellend vlak\' zijn waarop men
zich begeven heeft, zoals wel gezegd wordt. Dat vereist echter
waakzaamheid en voorzichtigheid om te voorkomen dat men
afglijdt, maar wil niet zeggen, dat het onderzoek geen voort-
gang zou moeten vinden. Wie bepaalt wat een Übermensch is:
een heroïsche militair, ccn gehoorzame ambtenaar, een grijp-
grage consument, een handige zakenman? De maatstaf van
het hogere menszijn is niet vast te stellen. De vigerende mach-
ten en krachten zullen er waarschijnlijk doorslaggevende
invloed op hebben, want democratisch kun je het over deze
dingen gelukkig nooit echt eens worden. We zijn nog niet
zover en deze wetenschappelijke optie heeft bepaald niet de
voorkeur. De medicus moet in ieder geval arts blijven: hij
hoeft zich uitsluitend in te zetten om ziekten die de tnens be-
dreigen te bestrijden. Hij moet vertrouwen hebben dat alleen
het bestrijden van het kwaad tot het goede kan lijden. Ethisch
geldt altijd: we weten niet wat recht is, maar het kwaad kunnen
we tegen gaan. Daarom mag de arts zich nooit aan het realise-
ren van een utopie of een utopische blauwdruk wagen. Deze
instelling van de arts wordt van hem verwacht en is ook in
overeenstemming met de eed (belofte) die hij heeft afgelegd.

Dat de minister de kraamkliniek waar jongens of meisjes
werden geselecteerd heeft verboden, niet alleen omdat het
een \'onhoudbare\' belofte was die tnen deed, maar ook omdat

-ocr page 332-

het niet passend is, heeft de instemming van de meeste me-
dici gevonden. (Men is in Azië, helaas, deze weg wel op ge-
gaan). De natuur zorgt immers zelf voor een redelijk even-
wicht tussen beide geslachten.

Klonen

Op 27 februari 1997 werd in het tijdschrift Nature gemeld
dat men een lam uit een schaap had gekloond en doen gebo-
ren worden. Dat bericht sloeg in als een bom, omdat men het
op dit niveau nog niet verwacht had. Er waren wel heel veel
mislukkingen aan voorafgegaan, maar het was toch eindelijk
gelukt. Het lam is in die zin een \'kloon\' dat het voornamelijk
de eigenschappen van het schaap heeft waarvan de uiercel-
len zijn afgenomen, waarmee de eicel \'bevrucht\' is. Meteen
begon de speculatie en vroeg men zich af of men nu mensen
zou gaan klonen en zo aan streven naar onsterfelijkheid of
aan rasverbetering gaan doen. Het is een geruststelling dat
onder medici zelfs de gedachte aan klonen als omzeilen van
de onvruchtbaarheid slecht scoort. Het is ook niet wenselijk
dat een individu zich kan herhalen en zich zo een schijnbare
onsterfelijkheid aanmeet. Technisch is men in ieder geval
nog niet zover, dat men mensen kan klonen; er is nog tijd om
er maatschappelijk over te debatteren, welke mogelijkheden
hier gerealiseerd moeten worden en welke mogelijkheden
men beter kan laten liggen. Het is, dunkt mij, verstandig dat
er voorlopig een moratorium ligt op het klonen van mensen.
In 1998 ondertekende minister Borst het Europees verbod
tot zulk klonen. Het lijkt een overbodig en misschien over-
moedig ondernemen de normale bevruchting (al is het die in
een reageerbuis) te ontlopen. Dat de moeder, die haar doch-
ter na een auto-ongeluk ten dode zag opgeschreven, om een
kloon van dat geliefde kind vroeg, is begrijpelijk. Dit is wel
een discussie waard, ook al vermoed ik, dat het ethisch ten-
slotte moet worden afgewezen. De moeder krijgt door het
(alsnog onmogelijke) klonen van haar stervende dochter
deze dochter niet terug, wel een precies gelijkende, maar niet
dezelfde dochter. Of het voor die dochter in de toekomst ver-
draaglijk is een vervangster van haar gestorven zuster te zijn
en helemaal geen biologische vader te hebben zijn vragen
die van belang zijn. De vraag of een onvruchtbare vader
langs de weg van het klonen zijn vrouw een kind mag schen-
ken, zoals nu in Italië wordt overwogen, is een discussie
waard. Vooralsnog lijkt het utopisch, gezien het aantal mis-
lukkingen dat aan klonen voorafgaat. Bij het schaap Dolly
waren dat er 277!

In de veeteelt biedt de methode van klonen misschien per-
spectieven, omdat het zo mogelijk wordt vee te produceren
dat meer nut afwerpt, meer melk geeft of beter vlees. Men
kweekt echter zo wel veel gen-identieke dieren, die alle ge-
lijk gevoelig kunnen zijn voor bepaalde ziekten. Bovendien
is het gezien de overproductie van vlees niet nodig, tenzij
men tegelijkertijd de veestapel inkrimpt. In 1998 heeft Van
Aartsen als minister van landbouw het klonen van dieren
verboden. De minister van landbouw zal dit moratorium,
naar het zich laat aanzien, in de toekomst waarschijnlijk
moeten opheffen of, onder voorwaarden, versoepelen.
Een belangrijk perspectief van het klonen ligt in de moge-
lijkheid bepaalde ziekten te bestrijden door het gebruik van
gekloonde embryo\'s om medicijnen te maken tegen bijvoor-
beeld de ziekte van Parkinson, diabetes en multiple sclerose.
Door aan de gekloonde vrucht stamcellen te ontnemen, die
uitgroeien kunnen tot willekeurig welk orgaan, zal men ook
kunnen beschikken over lichaamseigen, genoom-identieke
organen, die niet zullen worden afgestoten omdat ze ontno-
men zijn van de toekomstige drager. Dit lijkt een betere mo-
gelijkheid dan het gebruikmaken van donororganen en zeker
ook dan van xenotransplantatie met alle onvoorziene infec-
tierisicio\'s van dien.

Als de medicus arts blijft en zich inzet voor de bestrijding
van kwalen en ziekten en klonen daartoe een bijdrage levert
is het een goede zaak. Ook aan een gekloonde vrucht komt
reverentie toe, maar of die gelijk is aan de eerbied voor een
natuurlijke of (in mindere mate) voor een
in vitro fertilisatie
(IVF of reageerbuis bevruchting) embryo is voor discussie
vatbaar. De Gezondheidsraad heeft in november 1997 mi-
nister Borst geadviseerd onderzoek aan menselijke embryo\'s
onder ruimere voorwaarden toe te staan dan voorheen.
Gedacht is daarbij aan zogenaamd \'overtollige\' IVF-embryo\'s
en het lijkt mij dat dit a fortiori geldt voor gekloonde embryo\'s.
Voorlopig heeft minister Borst de mogelijkheid stamcellen
door klonen te kweken wettelijk geblokkeerd. Het grote be-
lang dat gemoeid is met de mogelijkheden van het gebruik
van stamcellen lijkt mij een verruiming van de mogelijkhe-
den zeker te rechtvaardigen. Het uitwijken naar stamcellen
van volwassen mensen, omdat daarmee de manipulatie van
embryo\'s kan vervallen (waarvoor sommige rooms-katho-
lieke ethici pleiten), is geen werkelijke mogelijkheid omdat
deze stamcellen moeilijk te traceren, slecht te isoleren en
moeilijk voort te kweken zijn. Wel moet worden opgemerkt,
dat als geaborteerde embryo\'s worden gebruikt, dit in het
algemeen alleen mag met uitdrukkelijke toestemming van de
moeder (en vader) . Er moet altijd een goede informatie en
communicatie zijn en een uitdrukkelijke, in volledige vrij-
heid gegeven toestemming. Het is terecht in de wet geregeld,
dat een vrouw pas gevraagd mag worden een foetus af te staan,
als het besluit tot abortus reeds is gevallen. Niet eerder, omdat
dan het belang van het onderzoek de beslissing van de vrouw
gaat beïnvloeden, waardoor haar de vrijheid dreigt te worden
ontnomen.

Kiembaan-technologie

De kiembaan-therapie gaat verder dan de reparatie van een
defect bij een bepaalde patiënt, maar grijpt in in zaad- of ei-
cel, waardoor het defect ook in het nageslacht niet langer zal
optreden. Deze therapie is nog zeer omstreden en wordt door
velen afgewezen. Het is echter nog een theoretisch debat,
omdat de techniek nog niet zover is voortgeschreden dat
deze therapie mogelijk is. Ook hier is in ieder geval het spre-
ken van \'voor-God-spelen\' niet op zijn plaats. Het lijkt er
vooralsnog op dat we het niet oneens hoeven te zijn over het
uitbannen van erfelijke ziekten, ook in het nageslacht, mits
de methode voldoende veilig is. De ingreep immers geldt
voor lange, misschien onafzienbare tijd en er zijn zeker niet-
bedoelde gevolgen (bijwerkingen). Het sleutelen via dit
middel aan de persoonlijkheden van het nageslacht om tot
een betere mensensoort te komen, komt ons niet acceptabel
voor. Immers ook hier geldt dat er geen goede maatstaf te ge-
ven is voor wat \'beter\' is. De techniek zal in zijn werking aan
de waan van de dag, aan de \'culturele\' mode zijn uitgeleverd.
Ook op dit punt heeft de medicus arts te blijven en zich te
houden aan bestrijding van, in dit geval erfelijke, kwalen.
Mits dit volkomen veilig kan, mag men het op voorhand niet

-ocr page 333-

afwijzen. De kritische vragen echter dienen nauwkeurig te
worden gesteld, opdat alle risico\'s (bijvoorbeeld van infectie)
zo goed mogelijk worden vermeden en de grenzen naar men-
sen rasverbetering niet worden overschreden.

Identificatie met het dna-profiel

Uit het DNA-profiel is niets meer dan identificatie van de
\'donor\' af te leiden. Dat maakt dat het aanvaardbaar is, dat in
ieder geval het DNA-profiel van criminelen, die reeds zijn
gearresteerd en veroordeeld, wordt opgenomen en bewaard.
Het DNA zelf zal echter (gegarandeerd) vernietigd moeten
worden, omdat daaruit wel van alles is af te lezen. Een gron-
dig debat of deze moderne vingerafdruk niet van alle burgers
kan worden opgenomen en bewaard, is nodig. Een argument
ertegen dat lijkt gelding te hebben is, dat het in verkeerde
handen kan vallen, maar dat is een argument dat voor bijna
alles wat we doen geldt. Een schending van de privacy lijkt
het nauwelijks te zijn, indien het profiel afdoende be-
schermd is. Dat het DNA-profiel ter identificatie gebruikt
kan worden betekent dat het ook voor slachtoffers van
moordaanslagen, die onherkenbaar worden aangetroffen,
van belang is. Bovendien zullen vele verdachten door deze
mogelijkheid van identificatie van tevoren reeds van verden-
king kunnen worden uitgesloten, zodat deze ellende hun be-
spaard blijft. De profielen worden niet direct door de politie
beheerd, maar door een onafhankelijke, beschermde en be-
schermende instantie, die waarborgt dat er geen misbruik
van gemaakt wordt en dat de DNA zelf wordt vernietigd. De
vergelijkingen en de identificatie vinden in het instituut
plaats. Een wettelijke procedure is nodig, of en zo ja wanneer
dit DNA aan de politie beschikbaar kan gesteld worden.

Solidariteit bij verzekeringen

Het lijkt verstandig het solidariteitsprincipe dat bij ziekte- en
levensverzekeringen geldt niet te ondermijnen door verzeke-
ringen inzage te geven in de genetische risico\'s die mensen
lopen. Dit is ook bij wet vastgelegd. Deze gegevens zijn me-
dische geheimen, die aan de patiënt alleen zelf kunnen wor-
den prijsgegeven. Het moet verzekeringen verboden zijn ge-
netisch onderzoek van hun toekomstige cliënten te vragen.
Deze mogelijkheid is in de wet waarschijnlijk onvoldoende
duidelijk afgewezen; er zitten, volgens deskundigen, nog
mazen in de wet. Er is een regeling hoever de verzekeringen
in hun voorafgaand medisch onderzoek mogen gaan om toe-
gang tot de verzekering te geven. Dit alles dient om de soli-
dariteit in het verzekeringswezen te garanderen.

Octrooieren

Het octrooieren (patenteren) van biotechnologische uitvin-
dingen is een vraagstuk dat discussie verdient, voorop-
gesteld zij, dat het de openbaarheid van wetenschap niet
bedreigt. Zolang het octrooi nog niet is aangevraagd is de in-
houd ervan onvermijdelijk geheim. Maar na de aanvaarding
van de aanvraag en derhalve reeds voor de toekenning wordt
de inhoud van het octrooi aan de openbaarheid prijsgegeven.
Ontdekkingen kunnen niet geoctrooieerd worden, want
daardoor is alleen maar gevonden en benoemd wat altijd al
bestond. Een deel van het menselijk lichaam (een ontdekt
gen) of iets uit de natuur (taxol), kan niet worden gepaten-
teerd. Daarvoor is nodig dat er een uitvinding is gedaan en
dat wil zeggen: een effectieve techniek is ontwikkeld die een
modificatie tot stand kan brengen. Of patenten patiënten hel-
pen is de vraag, maar bij een goed beleid hoeven zij hen ook
niet te schaden. Wat echter is goed beleid? Het is verwerpe-
lijk dat de westerse geneesmiddelenfabrikanten aan ontwik-
kelingslanden goedkopere, remmende middelen tegen AIDS
willen onthouden als zij zich daarbij beroepen op hun patent-
rechten. De afspraken die hieromtrent gemaakt zijn op de
Wereld Handelsconferentie zijn helaas vaag, maar moeten in
het voordeel van de ontwikkelingslanden worden uitgelegd,
zodat zij middelen tegen AIDS tegen lage prijzen kunnen be-
trekken. Er zijn westerse regeringen die de geneesmiddelen-
industrie hiervoor geheel of gedeeltelijk schadeloos willen
stellen. Hoewel uiteindelijk alleen vaccinatie het probleem
kan oplossen (maar zover is het nog niet), mag in ieder geval
deze mogelijkheid aan de ontwikkelingslanden niet worden
onthouden.

Ethisch gesproken mogen mensen die dodelijk ziek zijn
recht op een uitgevonden medicijn laten gelden, ook al is dit
nog onvoldoende getest. Ondernemingen mogen dit in ieder
geval niet weigeren om economische of patenttechnische
redenen. Misschien echter mogen zij dit wel om onderzoek-
technische redenen, want het \'double blind\' onderzoek wordt
in principe doorbroken, indien er een uitzondering wordt ge-
maakt.

Dat ondernemingen met economische belangen zowel de
wetenschap subsidiëren als eisen stellen aan het onderzoek
in verband met hun winstoogmerk is een probleem, dat de
voortdurende aandacht verdient. Een weg terug zal er wel
niet zijn, omdat er met het onderzoek te veel geld is gemoeid
dan dat de overheid het geheel kan bekostigen. We mogen
van onze universiteitsonderzoekers verwachten en eisen dat
zij de vrijheid en de opties van onderzoek behoeden en
bewaren. liier moeten strenge regels gehanteerd worden, die
de terecht hooggeroemde, uiterst importante vrijheid van
wetenschap garanderen. Wetenschappers die in een B.V.
besluiten te participeren dienen op te passen dat zij hun
vrijheid niet verspelen.

mag alles wat kan?

Moet alles mogen wat we kunnen? Op die vraag moet een-
voudig en duidelijk met neen worden geantwoord. Een één-
dimensionele voortgang van wetenschap en techniek, zonder
dat hij ethisch, politiek, sociaal en juridisch wordt gekriti-
seerd en beoordeeld is niet alleen ongewenst, maar zelfs ver-
werpelijk en soms ronduit misdadig. Er moet altijd over de
gevolgen van de technische handelingen, van ingrijpen van
modificeren en manipuleren, worden nagedacht en gespro-
ken. Er moet scherp worden gelet op de mogelijke bijwerkin-
gen die niet bedoeld zijn maar altijd optreden. Het edele doel
moet bewaakt worden en afgewogen tegen de negatieve kan-
ten van de ingreep. Maar vooral ook zal de optie van de voor-
uitgang der wetenschap en der techniek moeten worden be-
waakt. We moeten ervoor zorgen dat het gesprek van de,
(politieke) ethiek niet achter de feiten blijft aan hollen, maar
zeggenschap krijgt ook bij de keuze en vaststelling van de
doelen van onderzoek. Aangezien geld een schaars goed is,
zal de verdeling van het budget onze aandacht moeten heb-
ben. Dat betekent dat er prioriteiten worden vastgesteld. De
vragen of een streven naar (nog) ouder worden op zijn plaats

-ocr page 334-

is, of de aandacht voor en verzorging van onze ouderen opti-
maal is, of er geen mensen om zo te zeggen \'over hun dood\'
worden heengetild, waardoor de vraag naar euthanasie toe-
neemt en - misschien als alternatief - naar palliatieve zorg,
vereisen aandacht. De beantwoording van deze vragen staat
niet los van de vraag naar de budgettering van de voortgang
en de richting van de biotechnologie.

Dat vereist wel dat de ethiek de heteronomie afleert en de ge-
borneerdheid en het apriorisch oordelen achterwege laat. In
het verleden hebben sommige ethici zich gekeerd tegen het
narcotiseren van operatiepatiënten. Dat zijn emotionele reac-
ties, die de voortgang onnodig remmen. Een open, een afwe-
gende ethiek is nodig, die de vereiste vragen formuleert die
beantwoord moeten worden door de verantwoordelijke men-
sen. Daarbij moet bedacht worden dat de vragen door ver-
schillende mensen verschillend kunnen worden beantwoord.
De in een gemeenschap noodzakelijke herkenbaarheid en
\'tussenmenselijke bewoonbaarheid\' (Ernst Bloch) wordt niet
door een uniform gedrag gediend, maar rust in het begrip
voor eikaars afwegingen en in de wederzijdse erkenning van
de daardoor geëlaboreerde directieven van ons doen en laten.

Geraadpleegde Literatuur

1. Altner Günter Menschenwürde und bioetischer Fortschritt.
EvangehscheTheologie, München 2001; 60. (Prot).

2. Anonymus. DNA. De maakbare mens. Trouw Dossier, Rainbow
Pocketboeken 2000.

3. Graf Roland. Ethik in der medizinischen Forschung rund um den
Beginn des menschlichen Lebens. Darmstadt 1999. (RK).

4. Raeymakers Peter. Genen en Gezondheid. Wetenschappelijke
Bibhotheek, Natuur cn Techniek. Veen Magazine Amsterdam 2001.

Naschrift

Prof. dr. G. H. (Bert) ter Schegget, auteur van boven-
staand artikel is helaas, na een ogenschijnlijk
beperkt hartinfarct op 9 november 2001 aan een
complicatie overleden.

Ter Schegget had een vol studieus, menslievend en
getuigend leven achter de rug, maar was nog volop
bezig met de zaken van Kerk en Wereld.
Hij stond bekend als \'partijganger der armen\', een
profeet getuigend tegen onrecht en onrechtvaardi-
gen. Op Curagao en in Berlijn, op het instituut Kerk
en Wereld en aan de Universiteit Leiden heeft hij
zich vooral met maatschappelijk-ethische vragen
beziggehouden. Nog kort geleden verschenen van
zijn hand twee indrukwekkende geschriften:\'De
menslievendheid van God\' en \'Een hart onder de
riem\' (over de Bergrede).
Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

Prof. dr. W. Misdorp

Endometritis behandelingen

Referaten

Effect of three programmes for the treatment of endometri-
tis on the reproductive performance of a dairy herd.

W. Heuwieser, B.A. Tenhagen, M. Tischer, J. Lühr, and H.
Blum. The Vet Rec 2000; 146:338-41

De meeste fertiliteitsstoornissen zijn het gevolg van een chro-
nische endometritis opgelopen bij een voorgaande partus.
De klassieke behandeling is een infuus met antibiotica. Het
resultaat hiervan wordt door verschillende onderzoekers ter
discussie gesteld, temeer omdat de melk niet geleverd kan
worden.

Een groep van 542 runderen werd at random ingedeeld in
drie groepen. Hierna werd met behulp van een vaginaspecu-
lum nagegaan of er een endometritis bestond. Het aantal
hiervan was in de drie groepen ongeveer even groot. Groep 1
kreeg een 100 ml infuus intrauterien van een 2% cresolzwa-
velzuur-formaldehyde-oplossing een groep 2 intrauterien
125 ml van een mengsel met onder andere. 20% eucalyptus.
Groep 3 werd om de 14 dagen vanaf de 43 dag na de partus
intramusculair ingespoten met ene Prostaglandine F2 a ana-
loog totdat de inseminatie plaats had.
In groep 3 kwamen de dieren sneller en duidelijker in oestrus
dan in de beide andere groepen en werden de koeien ook eer-
der drachtig. Het percentage guste dieren was ook iets lager
Geconcludeerd wordt dat het gebruik van Prostaglandines
een goed alternatiefis bij het behandelen van endometriden.

J. RW .M. Akkermans

-ocr page 335-

Raszui verend

laira Boissevain

Verboden

Op grond van de RAD is het verboden om honden van dit
Pitbullterriër-type te houden en te fokken. Dat leverde in 1993
een probleem op met de aanwezige Pitbulls, want redelijker-
wijs wilde de Minister niet van al die eigenaren verlangen dat
ze hun hond onmiddellijk lieten afmaken. De bezitters van een
Pitbull konden binnen bepaalde tijd een registratiecertificaat
voor hun hond aanvragen. Dit certificaat werd alleen verstrekt
als de hond geïdentificeerd (in die tijd door tatoeage) was, en
onvruchtbaar gemaakt. De eigenaar met hond en certificaat
was bovendien verplicht om de hond altijd aangelijnd en ge-
muilkorfd uit te laten. Deze overgangsregeling voor de be-
staande Pitbulls was tijdelijk; alle honden die na die tijd wer-
den geboren of waarvan de eigenaar niet op de hoogte was,
mochten na het aflopen van de overgangsregeling niet
meer worden gehouden.

Veterinai
tuchtrech

...en toch bastaard

Een nestje Amstaffs raak je ook zonder stam-
boom wel kwijt. Wat is dan het probleem? Sinds
1993 kennen we in Nederland de Regeling Agressieve
Dieren (RAD). Deze regeling valt onder de Gezondheids- en
Welzijnswet voor Dieren en geeft de Minister van Landbouw
de mogelijkheid om bepaalde dieren die een gevaar kunnen
opleveren voor mens en dier, te verbieden. Tot nu toe is er
één dier aangewezen dat mogelijk gevaar voor mens en dier
oplevert, en om die reden is verboden: de hond van het
Pitbullterriër-type.

Voor de niet-kynologen onder u: de Pitbull is in Nederland
geen erkend ras. Dat betekent dat een hond met een stam-
boom van de Raad van Beheer per definitie nooit een Pitbull
kan zijn. Een Amstaff met stamboom is geen Pitbull, maar
hoe zit dat met een Amstaff zonder stamboom?
In de RAD staat vrij nauwkeurig omschreven welke honden
moeten worden beschouwd als honden van het Pitbullterriër-
type. Met die omschrijving in de hand moet een Amstaff
zonder stamboom vrijwel zeker als Pitbull worden gezien.

Weinig clementie

Het houdverbod was nog niet goed en
wel in werking, of de eerste rechts-
zaken barstten los. Pitbulls zonder
registratiecertificaat werden zon-
der pardon in beslag genomen en
gedood, agressief of niet. Op
grond van dc RAD is de ge-
meente hier inderdaad toe ge-
rechtigd en rechters bleken wei-
nig mededogen te kennen met
de honden en hun eigenaren. Of
het nu ging om een Pitbull die
mensen aanviel, kleine hondjes
doodbeet, voetballen versnipperde
of alleen op schoot zat, keer op keer
Henk Vrieselaar trok dc eigenaar van de in beslag geno-

men Pitbull aan het kortste eind. Het heb-
ben en houden van een Pitbull is verboden,

__punt uit. Hoe lief de hond is doet daarbij niet ter

zake. Voor de eigenaren van het ongeplande nestje Amstaffs
was het aanvragen van een stamboom noodzakelijk geweest
om te zorgen dat de hondjes niet van de ene op de andere dag
in beslag zouden kunnen worden genomen.

Toekomstplannen

Al in 1993 werd in de toelichting bij de RAD vermeld dat het
verbod waarschijnlijk niet bij de Pitbull zou blijven. De
Amstaff, de Dogo Argentino en de Fila Brasileiro werden toen
al als mogelijke kandidaten genoemd voor een uitbreiding van
het verbod, en op grond van bijtincidenten staan ook de
Mastino Napoletano en de Rottweiler op het lijstje. De
Minister heeft wel aangegeven deze rassen te willen verbie-
den, maar vooralsnog is niet duidelijk of dit voornemen zal
worden uitgevoerd. Voor de Pitbull blijft het verbod zeker ge-
handhaafd en dat is misschien aardig om te weten bij een
nestje dat op de wereld wordt gezet....

Een echtpaar komt bij de dierenarts
met de mededeling dat ze in blijde
verwachting zijn. Nee, ze zijn niet in
de verkeerde spreekkamer, het be-
treft hun beide Amstaffs (American
Staffordshire Terriërs), broer en
zus, die het samen gezellig hebben
gehad. Kleine Amstaffjes zijn
onderweg en het echtpaar vraagt
advies aan de dierenarts, die optimistisch zegt \'geeft niet,
laat dat nest maar komen \'.

Rasecht...

Negen weken later liggen de pups in de huiskamer. Of de
hondjes gezond (zullen) zijn is nog niet duidelijk,
maar daar gaat het ook niet om. Behalve de
overduidelijke inteelt, rijst hier een heel an-
der probleem. Vader en moeder hebben
beide als zuivere Amstaff een stam-
boom van de Raad van Beheer, maar
omdat het een oiigeluksnestje was
vonden de eigenaren het niet no-
dig om voor de pups ook een
stamboom te regelen. Het is
zo\'n administratieve romp-
slomp; je moet allerlei formu-
lieren aanvragen, invullen en
terugsturen. Daarnaast moet je
een behoorlijk bedrag betalen
en komt er controle aan huis. Is
dat nu echt nodig? Dc eigenaren
hebben er geen zin in en ook hun
dierenarts raadt het niet sterk aan.

-ocr page 336-

Het politieke klimaat is veranderd, daar is ook Brinkhorst
zich terdege van bewust. \'Ik ben eigenlijk heel blij, zonder
op de borst klopperig te willen zijn, maar ik heb het gevoel
dat we vanuit Nederland daar zeker ook een belangrijke bij-
drage aan hebben geleverd\', begint de minister. Hij herinnert
zich een bijeenkomst tijdens het Zweedse voorzittersschap
in april vorig jaar, vóór de MKZ-uitbraak. \'Toen werd er van-
uit de Nederlandse pers, en dat was niet voor het eerst, scep-
tisch gedaan over de plannen. Tijdens de conferentie zijn er
vier- ä vijfhonderd mensen die geleidelijk aan zeggen \'we
moeten een andere richting op\'. Brinkhorst had de omslag
enigszins aan zien komen, omdat er bij de Europese
Commissie in de maanden tussen maart en december \'een
opschuiven van denken heeft plaatsgevonden\'.

De reactie van politiek Den Haag was \'heel positief natuur-
lijk\' op de resultaten van de conferentie. \'Want men had
gedacht, denk ik, dat we daar alleen zouden staan. Je hebt te
maken met een politiek handwerk. Je wil met zoveel mo-
gelijk mensen aan een richting werken die geloofwaardig is\',
aldus de politicus. Hij benadrukt dat \'zijn eigen CVO\' Frits
Pluimers daarin heel goed werk heeft geleverd.

Gematigd optimisme

David Byrne, de EU-Commissaris Volksgezondheid en
Consumentenbescherming, pleitte in december voor een
gedegen onderzoek naar de Markertest. De Markertest wordt
onderzocht in Turkije en in Uruguay. \'Waarschijnlijk zullen
de resultaten van deze onderzoeken begin volgend jaar be-
kend zijn. Dat zou betekenen datje het één of twee jaar later
operationeel kunt hebben, denk ik\', berekent de minister.
Het punt is echter dat ook de \'performance-eisen\' die worden
gesteld aan de testen en de vaccins, nog niet in Europees ver-
band zijn geformuleerd. Daardoor is ook de standaard nog
niet gedefinieerd en beschikbaar gemaakt. Zolang dit nog
niet gebeurd is, kan er nog niets in wetten worden vast-
gelegd. Brinkhorst: \'een onderzoek als dat naar de
Markertest is natuurlijk een heel belangrijk element om zo\'n
standaard te definiëren. Als begin 2003 de resultaten van de
onderzoeken er zijn dan zou er toch eigenlijk eind 2003 een
definitie van die standaard moeten zijn. Daarna kan het pas
in wetgeving worden vastgelegd\'.

Het aankondigen van een nieuwe internationale regelgeving
inzake het bestrijden van dierziekten was een ander item
op de conferentie. Deze aankondiging werd gedaan
door Bernard Vallat, directeur-generaal van de Office
International des Epizootics (OIE). In deze nieuwe codex
zou meer ruimte komen voor vaccinatie. \'Ik denk dat we daar
met een gematigd optimisme tegen aan kunnen kijken. De
conceptvoorstellen zijn er nu en daar staat het ook uitdrukke-
lijk in\', geeft de minister aan, \'Met name ook meer
mogelijkheden voor het internationaal vermarkten van de
producten van gevaccineerde dieren\'. Brinkhorst herhaalt
nog eens dat dit de kern van het probleem was: \'iedereen
mocht wel vaccineren, maar dan moetje de producten zeifin
eigen land opeten. Met de Nederlandse omvang in export
kan dat dus niet\'.

In de conceptvoorstellen is de periode van geen distributie
(tussen de laatste uitbraak en het verkrijgen van \'status vrij\'
zonder vaccinatie) teruggebracht van twaalf naar zes maan-
den. \'Dat maakt een groot verschil\', benadrukt Brinkhorst.
Daarnaast wordt in de conceptvoorstellen gesproken over de
mogelijkheid tot een gevaccineerde zone in een vrij land
waarin de dierentuinen worden genoemd.
De Europese Unie heeft gezegd dat ze de voorstellen van de

Op de baanbrekende MKZ-conferentie
in december vorig jaar zijn een aantal
hoopgevende voornemens uitgesproken met
betrekking tot het bestrijden van dierziekten
en het non-vaccinatiebeleid. Een beleid
waarover iedereen het inmiddels eens is: het is
niet meer van deze tijd. De MKZ-crisis zoals
Nederland die bijna een jaar geleden door-
maakte was \'eens maar nooit weer\'. Hoe staat
het nu met alle goede voornemens, waar wordt
aan gewerkt? Een gesprek met de persoon die
het dichtst bij het vuur zit: de demissionair
minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij, Laurens Jan Brinkhorst.

Demissionair minister Laurens Jan Bri\\

\'Voor een totaal prevent!
vaccinatiebeleid is geen

Cathelijne Cras

-ocr page 337-

OIE steunt. \'Maar\', waarschuwt Brinkhorst, \'en dat is even
de domper die ik op het gematigde optimisme zet, je moet er
rekening mee houden dat er honderdvijftig landen zijn. En al
die honderdvijftig landen moeten allemaal instemming
geven en dat is altijd wat ingewikkelder\'. Toch onderstreept
de minister nogmaals het optimisme: \'Ik zou eerlijk gezegd
vorig jaar om deze tijd, aan de vooravond van de MKZ-uit-
braak, niet hebben durven hopen dat we een jaar later volop
open besprekingen zouden houden\'.

Bereidheid consument

Brinkhorst denkt dat het standpunt van het Europese
parlement (kortweg: tegen preventief vaccineren, vóór
andere vormen van bestrijding, tegen vernietigen van
gezonde dieren en voor een globale aanpak) in grote lijnen
overeenkomt met het standpunt van Nederland. \'Ik denk
namelijk dat voor een totaal preventief vaccinatiebeleid geen
meerderheid in Europa te krijgen zal zijn, evenmin als in de
rest van de wereld. We moeten het hebben van het tegengaan
van de nadelige gevolgen van het vaccineren in crisissitu-
aties\', legt Brinkhorst uit, \'en over de andere vormen van
bestrijding moetje spreken. Dat is dan inderdaad om zo snel
mogelijk te zorgen voor een ringvaccinatie, die leidt tot het
stoppen van de uitbraak. Wat betreft het vernietigen van
gezonde dieren, ja dat hangt af van de consument. Is de
consument bereid het vlees te eten?\'.

Die twijfel rond de consument is volgens Brinkhorst ook één
van de redenen dat de Britse afgevaardigden op de conferen-
tie zich op de vlakte hielden. Zij kwamen niet met harde uit-
spraken om aan te geven dat \'dit nooit meer mag gebeuren\'.
Volgens Brinkhorst is dit ingegeven door de aarzelingen die
bij de boeren bestaan over de vraag of de consument bereid is
MKZ-vlees te eten. Hij geeft aan dat het belangrijk is hier
met een consumentenplatform over te gaan praten. \'Dat is
één van de eerste dingen om uit te zoeken: hoe kun je
de consument duidelijk maken dat dit vlees even gezond
is als vlees van dieren zonder MKZ?\', vraagt de
minister zich af Dat is volgens hem de kern van het verhaal.
\'Zodra dat veranderd is, zal het niet zo zijn dat de Britse
minister kritischer is\', verwacht Brinkhorst. Ook haalt hij de
onderzoeken naar de Markertest nogmaals aan: \'de uit-
komsten zijn er nog niet. Degene die hoopt dat dit heel snel
gebeurt, heeft een groter optimisme dan anderen. Op het
moment dat onomstotelijk vaststaat dat de Markertest prima
is, denk ik dat de Engelsen geen problemen leveren\'.

Geen optie

Het optreden van Jacques Diouf (directeur-generaal Food
and Agricultural Organisation) op de conferentie heeft in-
druk gemaakt op de minister. Hij heeft vorig jaar november
een conferentie gehad met een honderdtal mensen over het
wereldvoedselprobleem. \'Het is toch heel opvallend dat het
voor alle ontwikkelingslanden die daar waren, vaststond dat
het non-vaccinatiebeleid voor hen geen optie is. Want het
verbranden van duizenden tonnen gezond vlees is in landen
van Afrika niet aanvaardbaar, het is gewoon geen optie\',
vertelt Brinkhorst. Dit is volgens hem ook een element wat
duidelijk maakt dat, naarmate de globalisering voortgaat, het
non-vaccinatiebeleid steeds meer een luxebeleid is.

Voor wat betreft de voorstellen die de Europese Commissie
op korte termijn zou opstellen ter implementatie van de
conclusies van de conferentie heeft de minister nog niets
vernomen. \'Maar het Spaanse voorzittersschap heeft er een
prioriteit van gemaakt. Ik hoop toch nog dit voorjaar
voorstellen van de Commissie te ontvangen\', aldus
Brinkhorst. In de komende weken zal zijn aandacht vooral
uitgaan naar de evaluatie van de MKZ-uitbraak en de manier
waarop Nederland dit heeft aangepakt.

Door het oog van de naald

Op 15 maart 2002 is de evaluatie van de MKZ-crisis,
opgesteld door de B«&A Groep, naar de Tweede Kamer
gestuurd. B&A Groep concludeert dat de MKZ-bestrij-
ding effectief was, maar plaatst ook kanttekeningen.
Er zijn fouten in de uitvoering gemaakt en er is zoveel
weerstand ontstaan dat ook een maatschappelijke crisis
ontstond.

De conclusies in het kort:

• De maatregelen van LNV (het ministerie van Landhouw,
Natuurbeheer en Visserij) zijn effectief geweest.

• De uitvoering is niet altijd zorgvuldig genoeg geweest,
mede vanwege onvoldoende voorbereiding.

• De tekortkomingen zijn voor een groot deel gecompen-
seerd door inzet, inventiviteit en ervaring van betrokke-
nen. Tekortkomingen die niet werden gecompenseerd,
hebben maatschappelijke weerstand en boosheid veroor-
zaakt.

• De weerstand tegen het bestrijdingsbeleid - vooral bij
agrariërs, mede-overheden en maatschappelijke organisa-
ties - is gaandeweg toegenomen. LNV had hier onvol-
doende oog voor.

Door het oog van de naald

De vraag is of een grotere MKZ-crisis wel zo effectief te be-
strijden was geweest. Nederland is in een aantal opzichten
door het oog van de naald gegaan, met veel geluk. Verder was
de wissel op de inzet van het medebestuur en maatschappe-
lijke organisaties op sommige momenten nauwelijks
acceptabel. Nu al is er door velen gesproken van een maat-
schappelijke crisis. Een grotere uitbraak zou het openbare
leven in grotere delen van Nederiand hebben stilgelegd en er
zouden meer dieren moeten worden gedood. De vraag is of
dat maatschappelijk geaccepteerd zou zijn.

Aanbevelingen

De eerste aanbeveling is dat LNV zich rekenschap geeft van
het feit dat een dierziektecrisis meer is dan een veterinair
probleem. Naast LNV moeten ook andere organisaties bij-
dragen kunnen leveren. LNV zal dus moeten nagaan hoe in
de toekomst crises aangepakt moeten worden, nu veel steun
verloren is gegaan (tweede aanbeveling). De derde aanbeve-
ling is dat LNV zich beter voorbereidt.

Zie voor meer informatie website www.minlnv.nl bij \'informatie voor het parlement\'.
Minister Brinkhorst geeft in een Kamerbrief antwoord op de Kamervragen hierover.

-ocr page 338-

Interview Frits Pluimers

Actua

mkz-bestrijding:
initiatieven in aantocht\'

Pakweg een jaar na de uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) in 2001 vraagt
diergeneeskundig Nederland zich af hoe het nu staat met de MKZ-bestrijding. De KNMvD
heeft zich unaniem achter de FVE geschaard inzake vaccinatie, de internationale
MKZ-conferentie in Brussel eind vorig jaar geeft hoop op herziening van dit beleid. In dit
tijdschrift de weerslag van een gesprek met Chief Veterinary Officer (CVO) Frits Pluimers
over de lessen die kunnen worden getrokken uit de vorige MKZ-uitbraak: gaat het een
volgende keer weer zo? Of zijn we toch wijzer geworden?

Sophie Deleu

Frits Pluimers stelt allereerst dat er vooralsnog weinig is
veranderd in de regelgeving: \'De hoop dat we het bij een
volgende uitbraak helemaal anders kunnen gaan doen, wil ik
niet geven.\' Nederland is gehouden aan EU-regelgeving en
die wordt nu eenmaal bepaald in Brussel (door de Europese
Commissie) en in Parijs (door de OIE, het Office
Internationale des Epizoöties). De CVO is overigens wel
optimistisch met betrekking tot de herziening van het non-
vaccinatiebeleid. Net als demissionair minister Brinkhorst
proeft hij een bijgestelde mening hierover in \'het Brusselse\'.
\'Ik vermoed dat het op termijn zal lukken om een aantal be-
langrijke lidstaten op onze lijn te krijgen, maar het moet nu
eenmaal via de weg der geleidelijkheid.\'
Toch hoeven we \'in afwachting van\' niet precies dezelfde
aanpak te kiezen als de vorige keer. Pluimers: \'Onze ervarin-
gen met noodvaccinaties, het beleid ten aanzien van vervoer
van dieren over lange afstanden en het verzamelen van
dieren en quarantaine op het bedrijf van aanvoer zijn van
onschatbare waarde gebleken. We hebben dus binnen de hui-
dige grenzen van de regelgeving de nodige aanpassingen
gerealiseerd.\' Het pakket aan nieuwe maatregelen is enkele
weken geleden gepresenteerd aan de Tweede Kamer.

Vaccinatie?

Kortweg komen de nieuwe maatregelen inzake vaccinatie
neer op het volgende. In de toekomst zal er strakker onder-
scheid worden gemaakt tussen een uitbraak in een gebied
met een hoge veedichtheid en een gebied met een lage vee-
dichtheid. \'Als dichtbevolkt zijn in elk geval Oost-Brabant
en de Gelderse Vallei aangemerkt. Friesland, Groningen,
Noord- en Zuid-Holland en Zeeland zijn zeker dunbevolkt.
Waar de precieze grens ligt, hangt af van de omstandighe-
den,\' legt de CVO uit. In dunbevolkte gebieden zal gepro-
beerd worden de uitbraak met preventief ruimen te couperen,
in dichtbevolkte gebieden zal veel sneller naar de noodvacci-
natie worden gegrepen dan de vorige keer. \'Dit met het oog
op de destructiecapaciteit. De ervaring leert ons dat je in
zo\'n geval met alléén ruimen, altijd achter de feiten aan blijft
lopen.\' Een noodvaccinatie heeft echter alleen zin, wanneer
je de uitbraak niet binnen vier dagen met ruimen onder de

-ocr page 339-

knie kunt krijgen: \'Eerder is er nauwelijks sprake van immu-
niteit.\' Overigens worden dieren met klinische verschijnselen
altijd meteen geruimd, dus als er veel bedrijven zijn met
klinische MKZ, wordt er meer geruimd en zal er ook gevac-
cineerd moeten worden in een schil daaromheen vanwege de
benodigde destructiecapaciteit.

Toekomst van gevaccineerde dieren

Een pijnlijke vraag blijft wat er gebeurt met de dieren die
zijn gevaccineerd. \'Hoe graag we die ook in leven zouden
willen laten, vooralsnog is dit niet aan de orde,\' aldus
Pluimers. \'De regelgeving is immers niet veranderd, dus de
economische en sociale consequenties van het laten leven
van die dieren zijn nog altijd te groot. Dieren die gevacci-
neerd zijn, zijn eenvoudig weg niets waard, integendeel. Ze
vormen een schadepost voor Nederland omdat de export stil
komt te liggen.\'

Is er dan geen solidariteit op gang te brengen? Er is in feite
niets mis met vlees van gevaccineerde dieren... Mag het
vlees van deze dieren dan niet in het binnenland worden
geconsuineerd? Pluimers schudt het hoofd: \'In theorie is het
mogelijk, maar zo lang de regels niet zijn veranderd, zijn de
economische consequenties onoverkomelijk.\'

Vlees van gevaccineerde dieren

Dan rijst de vraag of de angst voor een uitbraak van MKZ bij
de afnemer van vlees van gevaccineerde dieren wel terecht
is? Is het waar datje met vlees van gevaccineerde dieren het
virus kunt binnenhalen in je land en zo de populatie kunt
besmetten? Pluimers beaamt dat dit risico aanwezig is bij
schapen- en varkensvlees. \'In rundvlees daalt de pH onder de
6 en dan wordt het virus geïnactiveerd. Uitgebeend rundvlees,
bijvoorbeeld uit Argentinië, kun je risicoloos importeren.\'
Natuurlijk blijft de vraag staan of je dit wilt. Afnemers heb-
ben het voor het zeggen en iedere handelsbeperking heeft nu
eenmaal een prijstechnisch nadeel.\'

Verder is het ook een kwestie van \'markt\'. \'Wij mogen best
anatomische delen zonder been van gevaccineerde runderen
binnen de EU verhandelen, maar dat doen we niet. Wij
exporteren van runderen eigenlijk alleen vierendelen,\' legt
de CVO uit. En ten tijde van een uitbraak is het helemaal
ondoenlijk om een toch al ongebruikelijk afzetkanaal te
vinden, dat kost meer geld dan dat het oplevert. En wat
betreft de binnenlandse markt: die is voor rundvlees toch
al oververzadigd. Met \'vlees met een verhaal\' kun je hoe-
genaamd niets beginnen.

Toch heeft de import van bijvoorbeeld Argentijns rundvlees
van gevaccineerde dieren, zelfs meteen na de uitbraak, veel
kwaad bloed gezet... Pluimers: \'Ja, dat blijft moeilijk uit te
leggen, er komen ook geregeld kamervragen over. Maar
Argentinië houdt zich aan de regels van de International
Animal Health Code van de OIE. En we hebben het over een
totaal andere kwaliteit rundvlees dan wij produceren met
bijbehorende afzetstructuren. Nogmaals, dat Nederland
geen vlees van gevaccineerde dieren exporteert is geen on-
wil, maar onmacht. Zelfs voor ontbeend kalfsvlees - het
neusje van de zalm zou je zeggen - hebben wij maar een be-
perkte reguliere afzet.\'

Groot aantal initiatieven

Welke nieuwe maatregelen zitten er in de pijplijn? Pluimers
heeft het over \'een groot aantal initiatieven\' die in aantocht
zouden zijn. \'We hopen van Brussel in elk geval dat de
bufferzone van tien kilometer rond een vaccinatiegebied
onder een ander regime komt te vallen,\' begint hij hoopvol.
\'Als de regels in dit gebied ietsje minder strak zijn, dan kunnen
we onze strategie in die gebieden wijzigen. We pleiten
ervoor om dieren in die gebieden gewoon te laten slachten
voor binnenlandse consumptie. Die hoeven dan niet te
worden gedestrueerd, zodat we meer destructiecapaciteit
overhouden voor de bestrijding.\'

En natuurlijk pleit Nederland voor de verdere ontwikkeling
van de discriminerende test. \'We kunnen daarmee de garan-
tie geven dat het niet om een besmetting gaat, maar om een
vaccinatie. Bovendien kunnen we daarmee inzicht verkrij-
gen in de situatie op bedrijfsniveau. Met andere woorden:
daar waar het wél om veldvirus gaat, het hele bedrijf ruimen
en waar geen besmetting is gevonden, de dieren in leven la-
ten,\' pleit Pluimers. Overigens is er nog een lange weg te
gaan voordat de test is gevalideerd, iedereen overtuigd is van
de zekerheid ervan en de OIE-regels zijn aangepast. \'Maar
we zijn gelukkig niet de enigen die het nut ervan inzien, ook
Uruquay bijvoorbeeld pleit voor de erkenning en het gebruik
van een discriminerende test. Anderzijds zijn Amerika,
Canada, Nieuw-Zeeland en Australië mordicus tégen, maar
ja, dat zijn dan ook vrije landen die financieel gewin behalen
bij (onnodig) strenge regels.\'

Andere maatregelen

Zijn er nog meer wijzigingen in het beleid ten aanzien van de
bestrijding van MKZ? In de brief aan de Tweede Kamer
wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van andere comparti-
mentering en van een soepelere bezoekersregeling? \'Ja, wc
hebben het beleid ook op de korte termijn bijgesteld.
Inderdaad delen we Nederland een beetje anders in bij een
uitbraak. En we zullen duidelijker over het voetlicht brengen
dat we bedrijf en woonhuis niet als één geheel zien. Voor het
bedrijf gelden vanzelfsprekend zeer strenge regels met
betrekking tot bezoek, voor bezoek aan het woonhuis zijn we
milder.\'

Maar er zijn nog meer veranderingen doorgevoerd; sommige
maatregelen zijn juist strenger: \'We willen het fokverbod in
de beschermings- en toezichtsgebieden als standaardmaatre-
gel nemen bij een uitbraak. We voeren het meteen in, en hef-
fen het zo snel als mogelijk weer op. Dat lijkt ons beter dan
het fokverbod uitstellen tot het eigenlijk niet meer nodig is,
zoals de afgelopen keer, met alle weerstand van dien. Het ligt
in de bedoeling otn boeren hiervoor te compenseren.\'
En het doden van jonge biggen? Dat interesseert de dieren-
arts natuurlijk in het bijzonder... \'Dat kan ik mij voorstellen.
Wij denken dat het toch in een aantal gevallen nodig zal zijn,
maar vanzelfsprekend alleen als noodmaatregel om wel-
zijnsproblemen het hoofd te bieden. Bovendien willen we
het koppelen aan opkoop (dus alleen opkoop op bedrijven
waar de jonge biggen zijn geëuthanaseerd).\' Het aborteren
van zeugen wordt echter afgeschaft volgens Pluimers: \'Dat
geeft eigenlijk alleen maar ellende.\'

Tevens komen er aanpassingen voor het vervoer van
paarden, bijvoorbeeld vervoer naar een kliniek in noodge-
vallen, alhoewel de nodige voorzichtigheid geboden blijft:
\'De bestrijding van MKZ is toch wel moeilijker dan de
bestrijding van bijvoorbeeld klassieke varkenspest. Vervoer
van dieren is funest. MKZ is veel besmettel ijker en die stand
still heb je echt nodig.\' Het ministerie is dan ook vast
van plan om buffercapaciteit op bedrijven op alle mogelijke
manieren te gaan stimuleren.

-ocr page 340-

Grootste winst

De conclusie is dat de resultaten van de MKZ-conferentie
weliswaar bemoedigend zijn, maar een lange adem vragen.
De grootste winst is volgens de CVO dat duidelijk is gewor-
den dat de bestrijding van een ziekte zoals MKZ niet louter
een technisch probleem vormt. \'Pure stamping out is maat-
schappelijk onaanvaardbaar geworden, dat is wel duidelijk.\'
Bovendien heeft de EU zich met het non-vaccinatiebeleid
heel kwetsbaar gemaakt: een forse uitbraak kan lidstaten to-
taal ontwrichten. Dit schept bijvoorbeeld grote mogelijkhe-
den voor terrorisme. Gecombineerd met levendig vervoer
van dieren over grote afstanden is het non-vaccinatiebeleid
dus een tijdbom.

In de conferentie werd de toetreding van meer lidstaten tot de
EU ook als risico genoemd, maar daar is Pluimers niet zo van
onder de indruk: \'Met betrekking tot de Lijst A-ziekten is de
gezondheidsstatus van de landen die in de wachtrij staan,
over het algemeen niet slechter dan in de landen die reeds lid
zijn. Wat wel gevaarlijk is, is dat het slecht gesteld is met de
hygiëne en de bouwtechnische voorzieningen in de slachte-
rijen in deze landen. Daarmee is het risico op residuen en
contaminaties veel groter dan bij ons. Daar mogen we wel
onze vraagtekens bij zetten, maar het risico op MKZ is hier
net zo groot als daar...\'

Inflammatory Bowel Disease (IBD):

Ontwikkelingen op het gebied van de diagnose
en de behandeling

Albert E. Jergens

\'Inflammatory bowel disease\' (IBD)
is een chronische aandoening van
het darmkanaal waarvan geen oor-
zaak bekend is. De pathogenese van
IBD berust vermoedelijk op een
abnormale reactie van het immuun-
apparaat, bijvoorbeeld door vermin-
derde afweercapaciteit of juist door
overgevoeligheid als gevolg van
verhoogde permeabiliteit van de darm. Het zou echter ook
een gevolg kunnen zijn van een adequate respons op een
antigeen in voeding of normale darmflora. Er zijn aanwij-
zingen dat de normale darmflora een rol speelt in de etiopa-
thogenese van IBD (1). De klinische verschijnselen van IBD
zijn uiteindelijk een gevolg van het binnendringen van
ontstekingscellen en -mediatoren (complement, leukotrië-
nes, cytokines, etcetera) in de darmmucosa.
De diagnose IBD mag slechts worden gesteld nadat alle
andere oorzaken van een darmontsteking, zoals infectie-
ziekten, voedselintolerantie of overgevoeligheid voor
voedsel, parasitaire infecties en maligne lymfoom zijn uit-
gesloten. Daartoe moeten de juiste diagnostische methoden
zijn toegepast, eventueel inclusief trials met anthelmintica of
hypoallergene diëten in geval van een entero-colitis (2).
Bovendien moet absoluut zijn vastgesteld dat de klinische
verschijnselen ook histologisch overeenstemmen met het
beeld van een (gastro-) enteritis. De interpretatie van darm-
biopsieën is echter notoir subjectief en wordt bovendien
bemoeilijkt door de geringe monstergrootte en door artefac-
ten, die ontstaan tijdens de verwerking van de biopten.
Auteur en medewerkers stellen een histologisch gradatie-
systeem voor, dat berust op de mate waarin de architectuur
van de darmmucosa is verstoord en het epitheel veranderd.
Het aantal ontstekingscellen in de lamina propria wordt
daarbij buiten beschouwing gelaten (3). Bij \'milde IBD\' is
de structuur van de mucosa nog niet aangetast en wordt geen

Proceedings I9lh Annual Veterinary Medical Forum of the American College of
Veterinary Internal Medicine (ACVIM), Denver 2001.
Beknopte vertaling: R. J. Slappendel.

Aanvullend commentaar: R. van Noort. Specialist Interne geneeskunde.

necrose van de glandulae noch onrijpheid of fibrose van
de lamina propria waargenomen. \'Ernstige IBD\' wordt daar-
entegen gekenmerkt door destructie van de architectuur door
uitgebreide ulceratie, necrose, vlokatrofie, verlies/hyperpla-
sie van de glandulae of fibrose van de lamina propria. Vooral
bij milde IBD vormt cytologisch onderzoek van endosco-
pisch verkregen materiaal een waardevolle aanvulling van
de histologie.

Het klinisch verloop van IBD wordt doorgaans gekenmerkt
door spontane opflikkeringen en terugval, waardoor het
moeilijk is de ernst van de ziekte in te schatten. Ernst van de
aandoening alsmede de mate waarin het proces actiefis, zijn
echter wel van belang voor keuze en monitoring van de
therapie. Auteur en medewerkers hebben een protocol
ontwikkeld waarmee de verschillende stadia van IBD
geclassificeerd kunnen worden. Deze \'IBD-disease activity
index\' bleek reproduceerbaar, ook bij gebruik door verschil-
lende clinici en correleerde zowel met histologische als
laboratorium parameters voor de gradatie van een enteritis.
Bovendien had de index prognostische waarde bij het instellen
van een behandeling.

De therapie van IBD bestaat in de eerste plaats uit het
verstrekken van een goed gecontroleerd (hypoallergeen)
dieet, samengesteld uit ingrediënten (a) waar de patiënt nog
niet eerder mee in aanraking is geweest, bijvoorbeeld nieuwe
eiwitbronnen als wildbraad, konijn, lamsvlees, geit, witte vis
of kalkoen en (b) waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze een
allergische reactie uitlokken, bijvoorbeeld aardappelen (4).
De patiënt dient het dieet meestal zes tot acht
weken strikt te volgen alvorens het effect kan worden vast-
gesteld (5).

Het ontstekingsproces kan mogelijk afgeremd worden door
in het voedsel de samenstelling van de meervoudig onver-
zadigde vetzuren te wijzigen. Deze vetzuren worden inge-
bouwd in biologische membranen waarin dan, met name uit
omega-6 vetzuren, ontsteking bevorderende afbraakproducten
ontstaan (bijvoorbeeld leukotriëne B4, Prostaglandines en
interleukine-1). De concentratie van deze metabolieten kan
worden verlaagd door in de voeding de omega-6 vetzuren
verhoudingsgewijs te verminderen ten gunste van de omega-
3 meervoudig onverzadigde vetzuren.

-ocr page 341-

Farmacotherapie

Dieetmaatregelen alleen zijn zelden voldoende voor de
behandeling van IBD; meestal moet de therapie met medi-
camenten worden ondersteund.

Corticosteroïden: de behandeling van IBD kan goed ingeleid
worden met predniso(Io)n. Een gunstig effect wordt meestal
gezien bij een dosering van 1 ä 2 mg/kg/dag, in combinatie
met dieet. Afhankelijk van de ernst van de ziekteverschijnselen
en de histologische schade wordt dit aanbevolen als aan-
vangsdosis gedurende twee tot vier weken. Voor onder-
houdstherapie kan de dosering worden verlaagd door te com-
bineren met metronidazol, azathioprine of sulfasalazine.
Sedert kort worden bij humane patiënten met IBD
andersoortige glucocorticoïd-preparaten met sterke locaal
ontstekingremmende werking toegepast. Deze zijn onafhan-
kelijk van de stofwisseling in de lever en werden ontwikkeld
om een maximaal therapeutisch effect met minimaal schade-
lijke bijwerking mogelijk te maken. Ze worden rectaal
(tixcortal pivilaat, beclomethason dipropionaat) of oraal
(budesonide) toegediend. Bij de hond en de kat moet hun
effectiviteit (en toxiciteit) nog worden vastgesteld.
Casuistieken suggereren dat butesonide effectief is bij
sommige honden met een lymfocytaire-plasmacellulaire
colitis.

Sulfasalazine\', sulfasalazine vormt voor veel clinici de eerste
keus bij honden inet colitis (6). De aanbevolen dosering vari-
eert van 20 - 50 mg/kg met een maximum van Ig/ acht uur
voor hardnekkige gevallen en patiënten met ernstige vormen
van IBD. De auteur gebruikt een aanvangsdosis van 12.5
mg/kg/acht uur. Deze dosering moet minstens vier weken
worden volgehouden. Wanneer de klinische verschijnselen
verdwijnen wordt de dosis vervolgens geleidelijk elke twee
weken met 25% afgebouwd en uiteindelijk gestaakt met
handhaving van het dieet. In verband met de grote gevoelig-
heid van katten voor salicylaten is bij deze species voorzich-
tigheid geboden.

Nieuwere J-ASA preparaten\', topicale en orale 5-ASA prepa-
raten worden momenteel toegepast voor de behandeling van
IBD bij de mens. Twee krachtige orale preparaten voor de
hond zijn olsalazine en mesalamine. Olsalazine (dipentum)
bestaat uit twee via stikstof verbonden moleculen mesala-
mine. Uit gecoate mesalaminepreparaten komt de actieve
stof pas vrij in het distale deel van de dunne darm (pentasa)
of in het colon (asacol). Deze gecoate preparaten zouden ook
bij hond en kat effectief zijn, maar zijn bij deze species nog
niet kritisch geëvalueerd. De dosering zou ongeveer de helft
zijn van de gebruikelijke dosering van sulfasalazine (7).
Metronidazol. van het gebruik van metronidazol (3dd 10 - 20
mg/kg) bij honden en katten met IBD zijn positieve resulta-
ten gemeld, maar ook deze toepassing is nog niet weten-
schappelijk onderzocht. De werking zou kunnen berusten op
antiprotozoaire activiteit, onderdrukking van de cellulaire
afweer en/of op de bactericide werking jegens anaëroben
(met name
Bacteroïdes spp.). Bij patiënten met matig-tot-
ernstige klinische verschijnselen of histologisch letsel wordt
het meestal gecombineerd met cortico\'s of sulfasalazine.
Azathioprine\'. dit is een krachtig cytotoxisch medicijn, dat
bij ernstige en hardnekkige IBD incidenteel wordt toegepast
in aanvulling op andere medicamenten. Azathioprine wordt
in het lichaam afgebroken tot een actieve metaboliet, het 6-
mercaptopurine (6-MP). Deze remt de activering van lymfo-
cyten. Over effectiviteit en veiligheid van azathioprine zijn
de meningen verdeeld, ook met betrekking tot IBD bij de
mens. De aanbevolen dosis is 2 mg/kg/24 uur voor honden
en 0.3 mg/kg/48 uur voor katten. Het duurt drie tot vijf
weken alvorens klinisch effect mag worden verwacht.

Aanvullend commentaar:

ad i: Bij de mens kunnen genetische, ischaemische en
psychosomatische factoren een rol spelen alsmede
overgevoeligheids reacties op medicijnen,
ad
2\'. Wegens het intermitterende karakter van de uitschei-
ding van sommige parasieten is fecesonderzoek van
drie tot vier achtereenvolgende dagen gewenst.
Giardia kan het best middels de zinkflottatie techniek
worden aangetoond (de humane ELISA geeft geen
duidelijk betere resultaten) maar wordt soms pas via
endoscopic vastgesteld,
ad 3: Dit onderstreept het belang van goede biopten.
Wanneer slechts oppervlakkige biopten (voorname-
lijk villi) worden genomen, kan weinig over de struc-
tuur worden vermeld en hooguit de celrijkdom wor-
den onderzocht. Goede darmbiopten moeten ook een
laagje muscularis mucosae bevatten. Dan kunnen bij-
voorbeeld de villus/crypt ratio, de aanwezigheid van
lymfangiectasieen, etcetera, worden bepaald,
ad 4: Aardappelen, mais, tapioca en rijst zijn geschikte
koolhydraatbronnen omdat hun prolamine (eiwit-
onderdeel van gluten) voor de meeste individuen niet
allergieverwekkend is, in tegenstelling tot prolamine
van de meeste andere granen. Rijst heeft bovendien de
voorkeur omdat dit het volledigst wordt verteerd,
ad 5: Probleem is dat een aantal commerciële zogenaamde
\'rijst en lam diëten\' weliswaar rijst en lam bevatten
maar ook andere eiwitten en dus vaak niet hypoaller-
geen zijn.

ad 6: Aangezien sulfasalazine hoofdzakelijk in het colon
werkt (de Aso-binding wordt door de bacteriën in het
colon gesplitst), heeft het geen zin dit voor te schrij-
ven bij dunne darm problemen,
ad 7: Het voordeel van deze duurdere preparaten is vooral
het ontbreken van sulfa en daardoor geen bijwerkin-
gen als keratitis sicca en arthritis.

Banden TvD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde 2000 voorradig. De
prijs bedraagt 13,61 Euro (inclusief 19% BTW en ver-
zendkosten). Onderstaand treft u een overzicht aan van de
banden die eveneens nog voorradig zijn, met daarbij be-
horend kostenoverzicht.

Voorradig: Banden 1999, 1998, 1997,1995,1994, 1993,

1992: 13,61 Euro (inclusief 19% BTW).

Niet meer voorradig: Banden 1996, 1990 en 1989.

U kunt de banden schriftelijk, per fax of per e-mail bestel-
len onder vermelding van \'Banden\' en de jaargang. Met
uw bestelling krijgt u een nota met acceptgiro thuisge-
stuurd. Stuur uw bestelling naar: KNMvD, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht, of fax uw bestelling: 030 -
2511787. E-mail: bestellingen@knmvd.nl

-ocr page 342-

Kennis en overleg

Onder deze titel werd u in het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van september 1996 geïnformeerd over de rege-
lingen voorde verwerking van diergeneesmiddelen (premixen)
in gemedicineerde voeders. Destijds werd in overleg met de
overheid, de industrie en het Productschap voor Veevoeder
(PVV) afgesproken de verschillende achterbannen zo goed
mogelijk te informeren. De Diergeneesmiddelen Advies
Commissie heeft het initiatief genomen u opnieuw over de hui-
dige stand van zaken te informeren.

Registratie bepalend

In diervoeders kunnen antimicrobiële additieven of bepaalde
(andere) stoffen verwerkt zijn. Deze additieven worden ver-
deeld in categorie A-, D- en J-additieven. A-, D-, en J\'s zijn
antibiotica (A), coccidiostatica en andere geneeskrachtige stof-
fen (D) en groeibevorderende stoffen (J).
Verwerken van dier-
geneesmiddelen in dier>oeder in combinatie met
A, D, en
J\'s is alleen mogelijk, indien dit volgens de registratiebe-
schikking is toegestaan.
De registratie van het diergeneesmid-
del is bepalend. Dierenartsen die diergeneesmiddelen voor-
schrijven voor verwerking in gemedicineerde voeders, worden
verzocht bij de keuze voor het diergeneesmiddel rekening te
houden met de registratiebeschikking van de premix.

Overzicht

Het overzicht beschrijft alle geregistreerde diergeneesmidde-
len (premixen) voor verwerking in gemedicineerde voeders.
Aangegeven is of deze middelen wel of niet vermengd mogen
worden met A, D, en J\'s of bepaalde (andere) stoffen.
Bovendien is weergegeven of de middelen wel of niet geperst
mogen worden. Ook voor deze toepassing is de registratiebe-

Diergeneesmiddelen Advies Commissie:

Gemedicineerde voeders met of zonder A-, D-en J-additieven

Schematische weergave van toegelaten diergeneesmiddelen voor verwerking in gemedicineerd voeder voor wat betreft: wel / niet persen; wel / niet toegestaan met
A, D, J additieven in verband met interacties; peildatum 13 maart 2002

Middelnaam

Registratie Nr.

Registratiehouder

Werkzame stof(fen)

Concentratie

FEEDMIXTRIM/SUL 80/420

REG NL 1808

Aesculaap BV

trimetoprim en sulfadiazine

16 en 84 gr/kg

FEEDMIXOXY10%

REG NL 2004

Dopharma BV

Oxytetracycline

100 gr/kg

AMPROL MIX 25% PROD.NR. 9585

REG NL 2051

Menai BV

amprolium

250 gr/kg

FEEDMIXV4

REG NL 2158

Dopharma BV

Oxytetracycline

80 gr/kg

VUALINPLUS-33V11

REG NL 2295

Eurovet BV

lincomycine en spectinomycine

6,6 en 6,6 gr/kg

TVLAN20PREMIX2%

REG NL 2489

Elanco Animal Health

tylosine

20 gr/kg

IPEEDMIXDOXY-B

REG NL 2588

Dopharma BV

doxycycline

20 gr/kg

:BIOSOL70%

REGNL 2646

Pharmacia BV

neomycine

490 gr/kg

:LINCOMIX220 PREMIX

REG NL 3008

Pharmacia BV

lincomycine

44 gr/kg

FLUBENOL5%

REGNL 3106

Janssen-Cilag BV

flubendazol

50 gr/kg

FLUBENOL 50%

REGNL 3160

Janssen-Cilag BV

flubendazol

500 gr/kg

TYLAN 100 PREMIX 10%

REGNL39I7

Elanco Animal Health

tylosine

100 gr/kg

\'OXOMID 50 PREMIX

REG NL 5004

Virbac Nederland BV

oxolinezuur

500 gr/kg

bxOMlD 5 PREMIX

REGNL 5016

Virbac Nederland BV

oxolinezuur

50 gr/kg

FEEDM1XV2

REGNL 5066

Dopharma BV

lincomycine

8,8 gr/kg j

:FEEDM1XV11

REGNL 5068

Dopharma BV

lincomycine en spectinomycine

6,6 cn 6,6 gr/kg ]

FEEDMIXVl

REG NL 5070

Dopharma BV

lincomycine

22 gr/kg ]

FLUBENOL 7,5%

REGNL 5261

Jansscn-Cilag BV

flubendazol

75 gr/kg

FLUBENOL 0,6%

REGNL 5335

Janssen-Cilag BV

flubendazol

6 gr/kg

FLUTELMIUM 7,5%

REGNL 6010

Janssen-Cilag BV

flubendazol

75 gr/kg

FLUTELMIUM0,6%

REGNL 6082

Janssen-Cilag BV

flubendazol

6 gr/kg

OTC-400

REGNL 7254

Franklin Pharmaceuticals Ltd

Oxytetracycline

80 gr/kg

OXY-400V4

REG NL 7277

Eurovet BV

Oxytetracycline

80 gr/kg

■VUALIN-llOVl

REGNL 7516

Eurovet BV

lincomycine

22 gr/kg

VUAL1N^V2

REG NL7517

Eurovet BV

lincomycine

8,8 gr/kg

APRALANG 100 PREMIX

REGNL 7568

Elanco Animal Health

apramycine

100 gr/kg

TRIMETHOSULF PREMIX

REGNL 7589

Eurovet BV

trimetoprim en sulfadiazine

12,5 en 62,5 gr/kg

LINCOMIX 110

REGNL 7957

Pharmacia BV

lincomycine

110 gr/ton

LINCO-SPECTIN PREMIX

REGNL 8007

Pharmacia BV

lincomycine en spectinomycine

22 en 22 gr/kg

TIAMUTIN 10% PREMIX

REGNL 8015

Eurovet BV

tiamuline

100 gr/kg

TIAMUTIN 2% PREMIX

REGNL 8016

Eurovet BV

tiamuline

20 gr/kg

TUCOPRIM PREMIX

REGNL 8448

Pharmacia BV

trimetoprim en sulfadiazine

25 en 125 gr/kg

FEEDMIX SULFATRIM

REGNL 8541

Dopharma BV

trimetoprim en sulfadiazine

12 en 60 gr/kg \'

SURAMOX 5% PREMIX

REGNL 8543

Virbac Nederland BV

amoxicilline

50 gr/kg .

NEOSOL70%

REGNL 8609

Pharmacia BV

neomycine

490 gr/kg

FEEDMIX TS

REGNL 8674

Dopharma BV

trimetoprim en Sulfamethoxazol

10 en 50 gr/kg ■

IVOMEC PREMIX

REG NL8731

Merial BV

ivermectme

6 gr/kg

PULMOTIL G40 PREMIX

REGNL9166

Elanco Animal Health

tilmicosine

40 gr/kg j

PULMOTIL GlOO PREMIX

REGNL 9167

Elanco Animal Health

tilmicosine

100 gr/kg

PULMOTIL G200 PREMIX

REGNL 9168

Elanco Animal Health

tilmicosine

200 gr/kg

TYLAN G 250 PREMIX 25%

REGNL 9441

Elanco Animal Health

tylosine

250 gr/kg

FEEDMIX FLUBENDAZOLE

REG NL 9674

Dopharma BV

flubendazol

6 gr/kg

PULMODOX 5% PREMIX

REGNL 9826

Virbac Nederland BV

doxycycline

50 gr/kg

-ocr page 343-

schikking bepalend.

Het overzicht is een service aan de betrokkenen en is gebaseerd
op de gegevens zoals die op 13 maart 2002 bekend waren.
Het werken met een peildatum houdt in dat de actuele stand
van zaken hiervan afkan wijken. Na het verschijnen van dit ar-
tikel zal het overzicht op de KNMvD-site worden geplaatst.

Afwijken

Het wil niet zeggen dat alleen middelen die wel verenigbaar
zijn met A-, D-, en J\'s voorgeschreven mogen worden. Indien,
gelet op de keuze van het te vermengen diergeneesmiddel, een
voeder gemaakt moet worden zonder A-, D-, en J\'s, dient dit in
overleg met de mengvoederbereider gefabriceerd te worden.

Attest

Rekening houdend met de regelgeving dient het attest na de
gestelde
diagnose juist en volledig ingevuld te worden. Gelet
op ervaringen in het veld is het gewenst een aantal zaken extra
aandacht te geven:

• het voorschrijven van een voeder dient te geschieden met
inachtneming van de bij de registratie van het te verwerken
middel gegeven voorschriften;

Bering in voer

Persen

Toegestane additieven en andere stdÈn

Dierscxirt

Wachttermijn in dagen

g/tori

neen

geen A en J

varken

15

kg/ton

a

alle

varken

14

^ton

a

geen A,D,J, bentoniet, lignine en cholinechloride

niet-eileggende kip en kalkoen

7 resp. 10 j

^ton

a

alle

varken

14 !

1

i/ton

a

alle, niet spiramycine en tylosine

varken

28 1

50-55 kg/ton. V:2,5-10 kg/ton

a

alle

niet-eileggend kip en varken

1 !

ng/kg LG per dag

a

alle

varken

28

) gr/ton

a

alle

kalf,varken en niet-eileggende kip

21,21 resp. 7

5 kg/ton

a

alle, niet spiramycine en tylosine

varken

7

,6 kg/ton, Kip: 0,6 kg/ton, Fazant: 1,2 kg/ton

a

alle

varken, kip en fazant

10,7 (ook ei) resp. 28

,06 kg/ton. Kip: 0,06 kg/ton. Fazant: 0,12 kg/ton

a

alle

varken, niet-eileggende kip, fazant

10,7 resp. 28

-2 kg/ton. Kip: 8-11 kg/ton

a

alle

varken, niet-eileggende kip

1

ng/kg LG

neen

geen A.D en J

varken, kip

vlees:5,ei:8 |

mg/kg LG

neen

geenA.Den J

varken, kip

vlees:5,ei:8

^lon

neen

geen A cn J

varken

7

ï/lon

neen

geen A en J

varken

28

j/ton

ja

alle, niet spiramycine en tylosine

varken

7

kg/ton

ja

alle

varken

10

5/ton

ja

alle

varken, kip

10 resp. 7 (ook ei) }

kg/ton

ja

alle

varken

10

j/ton

ja

alle

varken, kip

10 resp. 7 (ook ei)

mgOTC/kgLG

ja

alle

varken

3

2,5 kg/ton

ja

alle

varken

5

-2 kg/ton

ja

alle, niet spiramycine en tylosine

varken

7

kg/ton

ja

alle, niet spiramycine en tylosine

varken

7

5/ton

ja

alle

varken

0

■5 mg T met 12,5-25 mg S per kg LG

ja

alle

varken

5

-11 mg lincomycine per kg LG

ja

alle, niet spiramycine en tylosine

varken

7

kg/ton

neen

alle, niet spiramycine en tylosine

varken

28

3-0.4 kg/ton

a

geen A,D en J

varken

3

•2 kg/ton

a

alle, geen salinomycine

varken

3

mg T met 20-25 mg S per kg LG

a

alle

varken

5

0 kg/ton

a

alle

varken

4

kg/ton

a

alle

varken

6

gr/ton

a

alle

kalf, varken, slacbtkip, kalkoen

21,21,7 resp. 7

kg/ton

a

alle

varken,slachtkip

3,8

microgram ivermectine per kg LG

a

alle

varken

7

0 kg/ton

ja

geen A en J en bentoniet

varken

14

kg/ton

a

geen A en J en bentoniet

varken

14

Jkg/ton

a

geen A en J en bentoniet

varken

14

0,4-0,8 kg/ton PLV:3,2^,4 kg/ton

a

alle

varken, niet-eileggende kip

1

^ton

ja

alle

varken,kip

10,7 (ook ei)

5 mg D per kg LG

a

alle

varken

7

• het is noodzakelijk dat onderzocht wordt wat normaal door
het voer verwerkt wordt, er mag immers geen voeder worden
voorgeschreven dat als werkzame stof hetzelfde antibioti-
cum of coccidiostaticum bevat dat is verwerkt in het voer dat
de dierhouder vervoedert;

• er dient een juiste toegestane dosering, hoeveelheid en be-
handelingsduur en ook de juiste wachttermijn te worden
voorgeschreven;

• er dient een identificatie van de dieren aangegeven te worden
naar aantal, diersoort en locatie;

• de diagnose dient ingevuld te worden op het groene exem-
plaar! !

Het juist invullen van het attest is in het kader van wettelijke
regelgeving als onderdeel van de Goede Veterinaire
Praktijkuitoefening van groot belang.

Toezicht

Het toezicht op de juiste toepassing en administratie wordt
door verschillende instanties uitgevoerd. Zowel zelfcontrole
systemen als officieel toezicht spelen hierbij een rol. Het is de
verantwoordelijkheid van de voorschrijvende dierenarts om
correct met deze bevoegdheid om te gaan.

-ocr page 344-

Op 20 maart 2002 is in de Staatscourant (nr 56) door de mi-
nister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wijziging
van de Regeling, DGVgz/VVP/V-94203 van 3 oktober 1994,
houdende vaststelling formulier speciale noodslachtingen,
aangekondigd. Artikel 1 van de Regeling is als volgt gewij-
zigd: dieren die ingevolge artikel 5, vierde lid, van het
Besluit productie en handel vers vlees bij een speciale nood-
slachting buiten het slachthuis zijn gedood, dienen tijdens
het vervoer en bij de keuring te worden vergezeld van een
volledig ingevulde verklaring van de eigenaar of houder van
het dier en van de dierenarts overeenkomstig bijlage 1
(Verklaring voor speciale noodslachting).

Aanleiding

Het formulier speciale noodslachtingen omvat een betere
verantwoordelijkheidsverdeling tussen eigenaar en dieren-
arts. De eigenaar of houder van het dier heeft de primaire
verantwoordelijkheid met betrekking tot volksgezondheid
en aangifteplichtige ziekten en verklaart deze verantwoorde-
lijkheid op het aangepaste formulier. De wijziging is mede
tot stand gekomen op aandringen van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Verklaring eigenaar

De eigenaar of houder verklaart waarom hij de dierenarts ge-
vraagd heeft het dier in nood te doden. Bovendien verklaart
hij dat er geen reden is om aan te nemen dat het dier onge-
schikt is voor menselijke consumptie. Het is de eigenaar of
houder die behoort te weten of er door of namens hem dier-
geneesmiddelen aan zijn dieren zijn toegediend. Hij ver-
klaart dat er ten tijde van het doden in nood nog een wacht-
termijn gold. Hij verklaart dit op basis van zijn verplichting

Regelgeving paarden-KI

Sinds de invoering van de \'Regeling paardenspcrma\'
(Staatscourant 29 juni 2001) is de regelgeving rondom de
paarden-KI ingrijpend veranderd en vereenvoudigd en is
tevens de nog bestaande oude nationale regelgeving komen
te vervallen. De huidige situatie is als volgt:

Nederlandse markt

Alle Nederiandse spermawinstations die sperma produceren
voor de binnenlandse markt moeten voldoen aan de
\'Regeling paardensperma\'. Deze regeling stelt, in navolging
van de Europese regelgeving, eisen aan de inrichting van het
station, de dekadministratie en het vrij zijn van equine virus-
arteritis (EVA), equine infectieuze anemie (EIA) en conta-
gieuze equine metritis (CEM). Aan de spermakwaliteit wor-
den geen eisen gesteld.

Er bestaat een vrijstellingsregeling: een spermawinstation
krijgt vrijstelling voor de eisen ten aanzien van EVA en EIA
wanneer het voldoet aan de voorwaarden van de
Certificering Hengstenhouderij, zoals die door de Product-
schappen voor Vee, Vlees en Eieren (PVE) zijn vastgesteld.

op het bijhouden van een logboek voor de toediening van
diergeneesmiddelen. Ten aanzien van aangifteplichtige
ziekte is het de eigenaar of houder die over de informatie be-
schikt of het dier uit een gebied of beslag afkomstig is
waarop dierziektebeperkingen van toepassing zijn.

Verklaring dierenarts

De dierenarts verklaart slechts wat hij of zij tijdens het mo-
ment van zijn onderzoek vaststelt. Hiertoe zijn een aantal
specificaties opgenomen voor het nemen van een juiste
keuringsbeslissing door de Rijksdienst voor de keuring van
Vee en Vlees (RVV). Deze specificaties omvatten:
•de noodzaak en de omstandigheden voor het doden in
nood;

• het vermelden van de (vermoedelijke) diagnose, op basis
van klinisch onderzoek;

• het al dan niet toedienen van diergeneesmiddelen door de
dierenarts waarvoor ten tijde van het doden in nood nog een
wachttermijn gold;

• het dier ten tijde van het onderzoek niet verdacht was van
een aangifteplichtige ziekte.

Op deze wijze verklaart de dierenarts of er geen bezwaren
zijn tegen het in keuring nemen en mogelijk goedkeuren
voor menselijke consumptie.

1 augustus 2002

Door publicatie in de Staatscourant is het formulier defini-
tief vastgesteld. In goed overleg met de RVV is de invoerda-
tum van het formulier vastgesteld op 1 augustus 2002. Dit
biedt de verschillende partijen de gelegenheid om de com-
municatie te verzorgen. U kunt de aangepaste formulieren
op de gebruikelijke wijze bij de KNMvD bestellen.

Binnen de Certificering Hengstenhouderij worden, naast de
eisen vanuit de \'Regeling paardensperma\', strenge eisen ge-
steld aan de spermakwaliteit.

De controle op de uitvoering van de \'Regeling paarden-
sperma\' van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij (LNV) valt bij niet-gecertificeerde hengstenhouders
onder de verantwoordelijkheid van de Rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees (RVV). De controles op de gecerti-
ficeerde hengstenhouderijen blijven uitgevoerd worden door
inspecteurs van het Controle Bureau Dierlijke Sector (CBD)
in opdracht van de PVE.

Buitenlandse markt

Voor Nederiandse spermawinstations die sperma produce-
ren voor de buitenlandse markt (EU-stations) is de situatie
op het gebied van de exportwaardigheid onveranderd geble-
ven. Zij moeten, naast de \'Regeling paardensperma\', vol-
doen aan de Europese regelgeving (met name Richtlijn
92/65). Binnen de EU-regelgeving bestaat er geen vrijstel-
lingsregeling.

Regeling vaststelling formulier speciale noodslachtingen

-ocr page 345-

De RVV is verantwoordelijk voor de EU-erkenning en ver-
zorgt tevens de keuringen en gezondheidscertificaten voor
de export van sperma vanuit Nederland naar buitenlandse
bestemmingen.

Verdere informatie

Voor de meest recente en gedetailleerde informatie over de
regelgeving binnen de paarden-Kl verwijzen wij graag naar

de volgende internet-sites:

http://www.pve.nl/indexpve.htm (Certificering hengsten-
houderij; Regeling Paardensperma)
http://europa.eu.int/eur-lex/nl/(Europese regelgeving)

drs. Björn Rambags
(Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard)
ing. Rolinka van Markus
{Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren)

Verbod op vier hondenrassen lijkt definitief

De demissionair minister van LNV, mr. L.J. Brinkhorst, lijkt
op de valreep toch nog zijn voornemen met betrekking tot een
fok- en houdverbod van agressieve honden, door te drukken.
Met de verkiezingen in zicht, heeft hij op 2 april jongstleden in
een brief aan de kamer geschreven dat hij niet afwijkt van de
eerder aangekondigde maatregelen. Dit betekent concreet dat,
wanneer de kamer de minister niet op zeer korte termijn ter
verantwoording roept, het voorgestelde beleid zal worden in-
gevoerd.

De aanpak van het ministerie van LNV

De vier rassen die aldus onder de Regeling Agressieve
Dieren (RAD) van de Gezondheids- en Welzijnswet voor
Dieren (!) zouden gaan vallen zijn: de American
Staffordshire Terriër, de Fila Brasileiro. de Dogo Argentino
en de Mastino Napolitano. Het voorstel houdt in dat de
bestaande populatie geïdentificeerd en geregistreerd, on-
vruchtbaar gemaakt, kort aangelijnd en gemuilkorfd wordt.
Zoals dat eerder met de Pit-bull Terriër ook het geval was.
Voor de Rottweiler \'staat het licht op oranje\', wat inhoudt dat
de sector gemaand is tot een fokbeleid te komen dat gericht
is op het verhogen van de bijtdrempel.
De minister zegt dat een aantal recente bijtincidenten de aan-
leiding zijn geweest om het beleid door te zetten. Zijn doel
is om zo op korte termijn de meest ernstige bijtincidenten te-
gen te gaan en de veiligheid van de burger te bevorderen. De
honden van bovenstaande rassen zouden door hun lichaams-
bouw en karakter, wat dit betreft een potentieel gevaar zijn.
Vooruitlopend op een verschuiving in populariteit naar an-
dere als gevaarlijk te betitelen rassen, kondigt hij aan dat hij
indien nodig de RAD wederom zal aanpassen.

Het Platform Preventie Hondenbeten

In 1999 is op initiatief van het ministerie van LNV het
Platform Preventie Hondenbeten (PPH) opgericht. Reeds in
dat jaar kondigde de minister zijn maatregelen aan. Naar
aanleiding van de reactie van de sector op deze plannen werd
het platform gevormd.

De deelnemende partijen hierin zijn: de Dierenbescherming,
de Dibevo, de Raad van Beheer op kynologisch gebied, de
Bond tot Bescherming van de Hond, het Platform Verant-
woord Huisdierbezit, de Federatie Hondensport Nederland
en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde.

Door dit platform is in 1999 al een uitgebreid rapport aan de
minister en de kamer aangeboden. In deze nota \'sociale hon-
den bijten niet\' wordt gepleit voor een, mede door de over-
heid gedragen, preventief beleid. Speerpunten van dat beleid
zijn: onderzoek, voorlichting en fokbeleid.

Speerpunten: onderzoek, voorlichting en fokbeleid

Onderzoek

De door de overheid te nemen maatregelen ten aanzien van
agressieve honden moeten allereerst gebaseerd zijn op gede-
gen wetenschappelijk onderzoek naar de feiten omtrent
agressie bij honden. Hierbij is bijvoorbeeld een nulmeting
van de incidentie onontbeerlijk, maar ook onderzoek naar de
ontstaansfactoren van bijtincidenten en de betrokkenheid
van de verschillende rassen.

Voorlichting

Daarnaast is voorlichting zeer belangrijk. Voorlichting over
socialisatie en opvoeding via educatie van de verschillende
doelgroepen, zoals fokkers, hondeneigenaren en vooral kin-
deren.

Fokbeleid

Tevens moet het fokbeleid erop gericht zijn de erfelijke aan-
leg voor agressie te elimineren.

Bovendien is het voor de uitvoering van een dergelijk beleid
van groot belang dat er een algehele en verplichte identifica-
tie en registratie komt.

Het PPH is van mening dat dit plan van aanpak uiteindelijk
veel effectiever zal blijken dan de door de minister voorge-
stelde maatregelen. Het afrekenen met een heel hondenras
op basis van het gedrag van enkele individuele honden is zin-
loos en zal het maatschappelijke probleem niet oplossen.

Frappant is het dat de minister in de brief aan de kamer wel
zijn waardering uitspreekt over de plannen van het PPH en
zegt hierover verdere afspraken te willen maken. Echter met
het standpunt dat hij nu heeft ingenomen legt de minister on-
der dit overleg nu al een bom.

De laatste gelegenheid om het initiatief nog tegen te houden,
is het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer waar de mi-
nister door de vaste kamercommissie voor is opgeroepen. Dit
overleg zal plaatsvinden na de verkiezingen van 15 mei. Dan
zal de demissionaire minister Brinkhorst zich nog één keer
moeten verdedigen tegen een vers geïnstalleerde Tweede
Kamer, met daarin wellicht voor het eerst een dierenaits.

-ocr page 346-

Weet u het nog, twee jaar geleden: het Maartpakket en de
eerste Manifestatie ICT voor dierenartsen, met zo\'n
driehonderd bezoekers? Nu, bij deze Derde Manifesta-
tie, weer in Utrecht en weer samen met de AUV georgani-
seerd, hebben de ruim honderdvijftig bezoekers genoten
van een ruim aanbod aan kennis en ervaring. De conclu-
sie: we zijn na twee jaar in veterinair Nederland een stuk
verder met ICT in de praktijk.

Beter met ICT

Het thema \'de praktijk van ICT in uw praktijk\' was uitge-
werkt in vier onderwerpen: \'uw zaak, uw spullen, uw kennis
en uw communicatie\'. Zestien sprekers, waaronder negen
dierenartsen, maakten het de bezoekers soms lastig om te
kiezen.

In zijn korte toespraak gaf KNMvD-voorzitter Ton de
Ruijter aan hoe we voortgang maken met ICT voor de be-
roepsgroep.

Driehonderd praktijken met een site, drieduizend dierenart-
sen met e-mail, de KNMvD-website met tienduizend bezoe-
kers per maand, een steeds beter gebruik van Discus, en het
inschakelen van de website voor interactie met de leden.
De ICT-beleidslijn van het hoofdbestuur is en blijft voorlo-
pig het stimuleren van het gebruik van Windows- en webge-
baseerde toepassingen en het ondersteunen van projecten die
standaardisatie beogen. Op deze Manifestatie bleek zowel in
de lezingen als op de beurs dat dat een verstandige keus is, en
dat er inderdaad steeds meer aanbod komt aan goed inte-
greerbare programma\'s en hardware.

ICT als middel

Alle zestien lezingen bleken het wederom te bevestigen; ICT
is een geweldig, en inmiddels onvermijdbaar middel bij
allerlei activiteiten van de practicus. Daar was uw collega
Bert van Toor over het gebruik van een digitale camera in de
communicatie met de klanten, Robin Holle over het volledig
geïntegreerd zijn van ICT in de dagelijkse activiteiten van de
praktijk en de pittige ICT-investeringen in DAP Horst, Jan
van Os over het vergaren van echte veterinaire kennis via het
web, (en zijn niet aflatend pleidooi voor de inzet van
Discus), Bulle Koster over e-learning voor de drukke practi-
cus, en Geert Moorman over makkelijk te vergaren marke-
tingkengetallen uit de dagelijkse registraties.
Er was een verhaal over het beheer van de onvermijdelijke
infrastructuur, en Anton Beijer maakte zeer helder dat een
website voor een praktijk zeer kan bijdragen om cliënten te
krijgen en te binden.

En daarnaast veel lezingen over nieuwe producten en voor-
uitgang in het gebruiksgemak van bestaande toepassingen.

Over het goed en slim
traceren van genees-
middelen, over software
voor advisering over
uiergezondheid, over de
uitgebreide mogelijk-
heden van nieuwe
Windows- pakketten. En
op de beurs met zeven
exposanten ook veel
mooie nieuwe spullen
toepassingen.

De winnaars

Dat zo\'n website dan wel goed moet zijn, attractief èn infor-
matief, en dat Anton daar zelf succesvol in is, werd duidelijk
bij de prijsuitreiking van de Beste website van 2002.
Uw collega Marieke Buijnink, werkzaam als docente aan het
Groenland College in Barneveld was als juryvoorzitter hel-
der in haar toelichting bij de uitslag: de groep van 12 juryle-
den (studenten èn docenten van het College) hadden op wel
tien aspecten de vijfentwintig deelnemende sites be-
schouwd. Een monnikenwerk, maar wel resulterend in een
gedegen oordeel, en dus met een terechte uitslag:
Eerste prijs: dierenkliniek De Toren uit Drachten
{www.dierenkliniek-de-toren.nl/)

Tweede prijs: dierenkliniek Duurstede uit Wijk bij
Duurstede(M\'H\'m
dieren klin iekdu urstede. n l)
Derde prijs: de praktijk van mw Renée Wagenaar te
Noordwijkerhout
www.dierenartsabc.nl

Instructies

Voor de aangeboden instructies over Word, Excel en
Outlook was wat minder belangstelling. Het lijkt er op dat
daar op de praktijk inmiddels wel voldoende ervaring mee is.
Goed om te weten voor volgend jaar.
Nog wel veel belangstelling trokken de instructies van Peter
Witjes over het bouwen van een website. Ongetwijfeld zijn
er volgend jaar weer meer websites van DAPs, al dan niet ge-
bouwd dankzij deze Derde Manifestatie.

Dank

Voor een dag als deze zijn toch al gauw zo\'n veertig mensen
in de weer. Hoofdbestuurslid prof Henk Vaarkamp van de
dierenartsencoöperatie AUV, bedankte hen na afloop dan
ook voor de inzet en feliciteerden hen met het succes. Een
leerzame dag, tevreden bezoekers en weer wat meer kennis
over IT in de veterinaire wereld.

Jan Klingen

Derde Manifestatie ICT voor dierenartsen geslaagd!

Het is een tweeling

Er is in Utrecht ook nog gelachen! In het pauzeprogramma bleek de initiator van deze Manifestaties, Jan Klingen, met veel
succes zijn tweelingbroer in te schakelen om ons de beginselen van databases en PowerPoint uiteen te zetten.
De boodschappen van deze onmogelijke sessie, weg met de kaartenbakken, een dierenarts mag best wat weten over databases,
laat bij communicatie de vorm het niet winnen van de inhoud en o ja, PowerPoint is echt heel simpel, dat alles was verpakt in
een hilarisch half uur, waar de bomvolle zaal zeer van genoot.

Sophie Deleu

-ocr page 347-

Het jaar 2001 is een goed jaar geweest voor EDI-DAP
melkvee. Deze belangrijke standaard is uitgebreid met
enkele welkome aanvullingen voor de dierenartsen die
melkveebedrijven begeleiden.

EDI-DAP melkvee is de huidige standaard voor elektroni-
sche gegevensuitwisseling tussen managementprogramma\'s
voor de melkveehouderij en de dierenartsenpraktijk.
EDI-Cow is de vereniging die de standaarden voor EDI-
berichten voor melkveebedrijven onderhoudt. Leden van
deze vereniging zijn onder andere CR-delta, FHRS, de
Gezondheidsdienst, de zuivelindustrie, de diverse bedrijven
die software maken voor inelkveehouders, mengvoerbedrij-
ven en dierenartsen. De KNMvD is sinds kort lid geworden
van EDI-Cow en wordt daarin vertegenwoordigd door
J. Klingen, ICT- adviseur van de KNMvD en M.L. Beiboer,
praktiserend dierenarts en ontwikkelaar van veterinaire
software, waaronder InsemAn.

De behoefte aan een nieuwe standaard werd mede ingegeven
door de innovatie bij de software voor de melkveehouders:
daar zijn nagenoeg alle pakketten inmiddels omgezet naar
een Windows versie.

De nieuwe versie heet EDI-DAP 2.0 en is vanaf april 2002
geldig. Deze omvat nu alle gegevens die noodzakelijk
zijn voor de berekening van de nieuwe Standaard ken-
getallen-overzichten (STO versie 2000) en de nieuwe
Gezondheidsplanner.

Lactatiewaarde, individuele BSK, netto-opbrengst per
proefmelking, alsmede conditiescore en klauwscore zijn de
belangrijkste aanvullingen.

Daarnaast zijn er verschillende zaken aangepast, zoals melk-
levering, en verschillende zaken scherper gedefinieerd,
zoals drachtcontrole.

De oude versie 1.4 blijft nog één jaar geldig. Dit betekent dat
alle managementprogramma\'s, zoals Uniform-Agri, Comru,
Agis, Ruma en Nedap in de loop van dit jaar het EDI-DAP
2.0 onderdeel zullen maken van hun softwarepakket. Daarbij
hebben Uniform-Agri en Agis aangegeven dat het EDI-DAP
standaard in het pakket aanwezig zal zijn.
Vanzelfsprekend zal EDI-DAP 2.0 binnenkort ook aanwezig
zijn in InsemAn, de uiergezondheidsmodule (UGM) en
Ramsys, waardoor er een grote vooruitgang is gekomen in
de analysemogelijkheden voor de dierenarts bij de begelei-
ding van melkveebedrijven.

Voor meer inlichtingen: info(gbeiboer.org ofj.klingen
@knmvd.nl

Ontwikkelingen in EDI-DAP

Circovirus type 2 wijd verspreid in Nederlandse Varkenshouderij

Tussen de 94 en honderd procent van de varkensfok-
en vermeerderingsbedrijven in Nederland zijn besmet
met het porcine circovirus type 2 (PCV-2). Dat zijn de
resultaten van een onderzoek uitgevoerd door de
Gezondheidsdienst voor Dieren en de Faculteit der
Diergeneeskunde in opdracht van het Productschap van
Vee en Vlees en Eieren (PVE).

Drie jaar geleden werd in Nederland het eerste geval van
PMWS (Post-weaning Multi-systemic Wasting Syndrome)
vastgesteld. Dit kwam niet onverwacht, want eerder konden
onder andere Spanje, Frankrijk en Engeland al kennis maken
met deze nieuwe ziekte.

Als belangrijkste oorzaak van PMWS wordt het porcine cir-
covirus type 2 (PCV-2) beschouwd. Onderzoek naar de ver-
spreiding van het PCV-2 werd lange tijd bemoeilijkt door on-
betrouwbare testen. In een aantal landen zijn inmiddels
testen beschikbaar die betrouwbaar geacht worden.

Steekproef

Een steekproef van monsters die werden verzameld in het
kader van de monitoring van blaasjesziekte op varkensbe-
drijven, zijn in de afgelopen maanden ook onderzocht op af-
weerstoffen tegen PCV-2. Van in totaal honderd fok- en hon-
derd vermeerderingsbedrijven, die willekeurig waren gese-
lecteerd uit het varkensbedrij venbestand van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren (GD), werden monsters onderzocht.
Op basis van de steekproef kan met 95 procent betrouwbaar-
heid worden gesteld dat tussen de 94 en honderd procent van
de varkensfokbedrijven in Nederland besmet zijn met PCV-
2, en dat tussen 95 en 100 procent van de varkensvermeerde-
ringsbedrijven in Nederland besmet zijn met PCV-2.

Verder zijn op een aantal bedrijven met PMWS-problemen
biggen gevolgd vanaf geboorte tot 21 weken leeftijd. Daaruit
kwam naar voren dat afweerstoffen die de biggen met de
biest hebben gekregen, meestal verdwijnen op een leeftijd
van drie tot vijf weken. Op sommige bedrijven beginnen de
infecties vervolgens al vanaf een leeftijd van vijf ä zeven we-
ken, op andere bedrijven pas veel later. Hoe eerder de infec-
tie begint, des te groter vaak de problemen.

Wijd verspreid

Zowel in Nederland als in de ons omringende landen blijkt
nu dat PCV-2 wijd verspreid is onder de varkens. Toch leiden
deze besmettingen maar in een beperkt deel van de gevallen
tot PMWS-problemen. Het is duidelijk dat PCV-2 alleen niet
in staat is om voor ernstige problemen te zorgen. In diverse
landen kwam dit virus al geruime tijd voor, zonder dat dit tot
problemen leidde. Waarom er nu dan op sommige bedrijven
plotseling wel problemen optreden, is onbekend.
Nieuw onderzoek van de GD in samenwerking met ID-
Lelystad, dat medio 2001 gestart is, is erop gericht om te
onderzoeken welke factoren (in combinatie met PCV-2 be-
smetting) een rol spelen bij het optreden van PMWS-proble-
men. Daarbij moet worden gedacht aan een gelijktijdige be-
smetting met andere virussen, en aan management-factoren,
huisvesting en klimaat.

-ocr page 348-

Op zaterdag 25 en zondag 26 mei
wordt door de Stichting de
Ezelsociëteit in samen werking met
het Paccombe Training Centre van
The Donkey Sanctuary uit Engeland
en Archaeopteryx de cursus \'Basic
Donkey Care\' gegeven. De zaterdag
is bedoeld voor dierenartsen en dier-
geneeskunde studenten en de zon-
dag voor ezelhouders en overige geïnteresseerden. De voer-
taal van de cursus is Engels.

Het is een unieke gelegenheid om door middel van de erva-
ren dierenarts en trainers van The Donkey Sanctuary kennis
op te doen over de specifieke problemen bij en de verzorging
van ezels.

Plaats: Universiteit Utrecht, Faculteit der Diergeneeskunde,
Yalelaan 14 (Collegezaal Heelkunde), 3584 CL Utrecht. Er
is voldoende gratis parkeergelegenheid.

Tijd: Vanaf 9.30 uur ontvangst met koffie.
Aanvang 10.00 uur.
Einde ±17.00 uur.

Congressen

cursussen

Aanmelden: overmaken van genoemd bedrag op rekening-
nummer: 6792491 van de Postbank of 311255426 van de
Rabobank ten name van Stichting de Ezelsociëteit te Zeist
onder vermelding van "Basic Donkey Care", de gewenste
dag en uw adresgegevens. Dit bedrag dient
uiterlijk 15 mei
2002 op onze rekening te zijn bijgeschreven.

Voor inlichtingen kunt u contact opnemen met Stichting de
Ezelsociëteit: 0343-491371.

De ezel, géén paard met lange oren I

Kosten: €25,- voor dierenartsen en € 15,- voor studenten
en overige geïnteresseerden. De kosten zijn inclusief koffie/
thee en lunch.

Voor de permanente nascholing van de Erkende
Paardendierenarts levert deze nascholing 10 punten op.

Reünie dierenartsen

KNMvD

2002

1957

Beste collegae, afgestudeerd in of omstreeks 1957,

Er zijn inmiddels 45 jaar verstreken sinds ons afstuderen. Dus na Leersum (2x), Burgers Bush, Amerongen en
Haarzuilens, tijd om weer een reünie te organiseren. Deze zal plaatsvinden op
woensdag 19 juni 2002 te Deventer

Inmiddels hebben wij de betrokken collegae reeds benaderd. Mocht deze uitnodiging voor de reünie u om een of andere
reden niet hebben bereikt, en voelt u zich toch aangesproken, neem dan contact op met één van ondergetekenden.

Engbert Oldenkamp, Jan van Os en Jan Willem Zantinga.

-ocr page 349-

Steeds meer dierenartsen in de lappenmand

Persoonlijke aandacht bij arbeidsongeschiktheid is cruciaal

Al een aantal jaren neemt de arbeidsongeschiktheid
onder dierenartsen toe. Moest in 1998 nog één op de tien
dierenartsen de praktijk (tijdelijk) neerleggen, vandaag
de dag ligt dit cijfer op één op de zes. Ongeveer zestien
procent van de dierenartsen is langer dan drie maanden
uit de running. Een deel van de oorzaken ligt aan
de fysieke zwaarte van het beroep, maar psychische
klachten zoals burn out beginnen meer en meer hun tol te
eisen. Voor Movir, de belangrijkste arbeidsongeschikt-
heidsverzekeraar voor dierenartsen, aanleiding nog
alerter te zijn om klachten in een vroegtijdig stadium te
onderkennen en de dierenarts actief bij te staan.
Dit preventietraject wordt in samenwerking met de
KNMvD verder ingevuld.

Bijna de helft van de arbeidsongeschiktheid onder dierenart-
sen wordt veroorzaakt door klachten aan het bewegingsappa-
raat, zoals rug-, schouder- en nekproblemen. Maar daarnaast
is er een sterke stijging van psychische klachten, vooral burn
out. Er wordt verondersteld dat burn out het gevolg kan zijn
van langdurige spanningen, met als gevolg emotionele uit-
putting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke be-
kwaamheid.

Niet alleen het aantal gevallen van arbeidsongeschiktheid
neemt toe volgens Adriaan Frijters, directievoorzitter van
Movir. Ook de duur dat dierenartsen arbeidsongeschikt zijn,
neemt toe. \'Dat is het gevolg van arbeidsongeschiktheid die
ontstaat door psychische klachten en burn out. Bij uitval
door psychische klachten blijkt veertig procent na een jaar
nog steeds niet in staat de praktijk te hervatten. Bij alle ove-
rige redenen van arbeidsongeschiktheid is ongeveer negen-
tig procent binnen een jaar weer aan het werk.\'

\'Dit zijn geen incidenten\', constateert Frijters. \'Het bedrag
dat we aan arbeidsongeschikte dierenartsen uitkeren is hoger
dan we aan premies ontvangen. Wanneer dat in één jaar het
geval is, kan dat toeval zijn, maar uit onze cijfers blijkt dat
deze ontwikkeling al een aantal jaren aan de gang is.\'
(Zie gra fiek op pagina 310)

Toenemende regelgeving

Voor medisch adviseur Ad Schilder zijn de woorden van
Frijters aanleiding om in de bres te springen voor \'zijn die-
renartsen\'. \'De wereld waarin de dierenartsen moeten opere-
ren, is de laatste jaren aanzienlijk veranderd. Aan de ene kant
zie je een toenemende regelgeving van de overheid, met als
gevolg dat de tijd die aan de daadwerkelijke behandeling kan
worden besteed steeds minder wordt. Aan de andere kant
wordt een politiek van krimpende veestapels gevoerd. Met
andere woorden: er is een toenemend aantal niet-declarabele
uren terwijl het \'klantenbestand\' slinkt. De concurrentie
neemt dan ook toe en er is een fusietrend waarneembaar.
Daaroverheen komen nog de dierziekten die zeer ingrijpend
zijn, zoals varkenspest, BSE en MKZ. En dat gaatje niet in
de koude kleren zitten, want dierenartsen kennen de veesta-
pel en de veehouder. Die veehouder kent vaak maar één uit-
laatklep, die gaat naar de dierenarts.\'

Het zijn deze ontwikkelingen die voor Movir aanleiding zijn
om haar dienstverlening nog verder toe te snijden op de spe-
cifieke doelgroep. Frijters: \'Onze verzekerden kunnen op
kosten van Movir een beroep doen op ICAS, een onafhanke-
lijk counseling bureau, voor deskundige adviezen op zake-
lijk, juridisch en relationeel terrein en bij gezondheidspro-
blemen. Vorig jaar tijdens de MKZ-crisis zag je dat twee keer
zo vaak is gebeld met ICAS. We hebben tijdens de crisis in
de beruchte driehoek van Oene een avond mede mogelijk ge-
maakt waar dierenartsen allerlei vragen konden stellen, over
persoonlijke, maar ook financiële en juridische zaken. Door
gevoel en begrip te hebben voor specifieke onderwerpen
voor dierenartsen, kunnen we als verzekeraar veel sneller en
dus gerichter optreden bij arbeidsongeschiktheid\'.

Maar Movir gaat volgens Frijters nog verder. \'Het is een cli-
ché, maar ook voor dierenartsen geldt dat voorkomen veel
beter is dan genezen. In onze voorlichting richting dierenart-
sen proberen we nadrukkelijk bewustzijn te creëren ten aan-
zien van de werkomstandigheden en werkhouding. Bij de ar-
beidsongeschiktheidsverzekering gaat het niet alleen om
geld. We richten ons er ook op dat de dierenarts zijn beroep
op een prettige manier uit kan blijven oefenen. En mocht een
dierenarts onverhoopt toch arbeidsongeschikt raken, dan
helpen we hem of haar met gerichte begeleiding, reïntegra-
tieprogramma\'s en vanzelfsprekend een goede uitkering\'.

Meedenken is voorkomen

Gericht meedenken met de dierenarts is volgens medisch ad-
viseur Schilder de sleutel voor het terugdringen van de ar-
beidsongeschiktheid. \'Uitval bij dierenartsen is vaak het ge-
volg van overbelasting van het bewegingsapparaat. Toch is
daar wat aan te doen. Movir heeft het initiatief genomen tot
het Atlas-project voor dierenartsen. Dit project is ontwikkeld
door Bureau Terzet in samenwerking met de Faculteit der
Diergeneeskunde en de KNMvD. Aan dit grootschalige pro-
ject hebben veel dierenartsen meegedaan. Onderdeel van het
project vormen praktijkgerichte workshops. Tijdens deze
workshops hebben de dierenartsen aan den lijve ondervon-
den dat het beter kan.\' Schilder stelt dat de bewustwording
van de niet direct voor de hand liggende risico\'s tijdens het
werk en van de werkhouding hét grote gewin van dit soort
trainingen is.

Psychische klachten

Anders ligt het bij psychische klachten. Lange tijd heeft de
ongrijpbaarheid van psychische klachten namelijk deze
vorm van arbeidsongeschiktheid parten gespeeld. Nu er
meer bekend én geschreven wordt over bijvoorbeeld burn

-ocr page 350-

out, wordt eerder geaccepteerd dat klachten meer oorzaken
kunnen hebben dan alleen somatische. De rol van arbeids-
deskundige en de medische adviseur is dan ook belangrijk,
legt Frijters uit. \'Zij beoordelen welke factoren er zouden
kunnen spelen. De medisch adviseur is eigenlijk een soort
bedrijfsarts voor de dierenarts. Hij staat open voor de vragen
en problemen van de verzekerden, ook als er nog geen sprake
is van uitval\'. Ad Schilder vult Frijters aan. \'Bij burn out zie
je een aantal patronen steeds weer terugkomen. Het zijn de
perfectionisten die vastlopen, de mensen die geen grenzen
kunnen stellen en blijven hollen tot zij erbij neervallen. Of
iemand moeilijk nee kan zeggen, is ook één van de vragen op
kaartjes die wij tijdens workshops uitdelen. Met die kaartjes
roepen we de deelnemers op om zich bewust te worden van
het eigen gedrag. Zo kan echte uitval worden voorkomen.\'

Uitstel vaak afstel

Het streven van Movir is erop gericht om al in de eerste
weken na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid een
arbeidsdeskundige in te schakelen. Frijters: \'Al in de tweede
of derde week van de arbeidsongeschiktheid willen wij een
beeld hebben van de omstandigheden en de oorzaken. Is het
alleen een fysiek probleem of zijn er ook andere oorzaken?
Daarna wordt met de verzekerde een reïntegratietraject
afgesproken. Ons streven is om uiterlijk in de achtste week
te starten met de reïntegratie. Zo bieden wij bij een burn out
probleem de verzekerde begeleiding en coaching aan door
ervaren psychologen. De verzekerde wordt stap voor stap
terug de praktijk in begeleid. Ik wil dierenartsen daarom
oproepen om bij tekenen van afnemende arbeidsvreugde,
door klachten of minder lekker in het vel steken, in een vroeg
stadium contact op te nemen met ICAS of de medisch advi-
seur van Movir. En niet te wachten tot het kalf verdronken is.\'

Gezamenlijke aanpak

Het overgrote deel van de vrijgevestigde dierenartsen in
Nederiand is bij Movir verzekerd tegen arbeidsongeschikt-
heid. De statistische gegevens van Movir geven dan ook een
goed en betrouwbaar beeld van de ontwikkeling van arbeids-
ongeschiktheid onder dierenartsen. Movir heeft in een ge-
sprek met de KNMvD de huidige ontwikkeling van arbeids-
ongeschiktheid uitgebreid toegelicht. Op basis van de
geconstateerde, zorgelijke ontwikkeling hebben de KNMvD
en Movir de conclusie getrokken dat actieve samenwerking
om de arbeidsongeschiktheid onder dierenartsen terug te
dringen noodzakelijk is. In het gezamenlijk te ontwikkelen
traject zal nadrukkelijk aandacht zijn voor preventie van en
communicatie over het voorkomen van arbeidsongeschikt-
heid.

Movir, Nieuwegein, april 2002

Schade uitgedrukt in de jaarlijks ontvangen premie

2000

2001

1997

1998

1999

-ocr page 351-

Buitengewone Algemene Vergadering \'Kanteling\'

op 25 mei 2002

De Buitengewone Algemene Vergadering inzake de aan-
passing van de bestuurlijke structuur van de KNMvD-
kortweg de Kanteling - zal worden gehouden op 25 mei
2002 in Hotel-Restaurant Oud London,Woudenbergse-
weg 52 te Zeist. Leden en buitengewone leden van de
KNMvD zijn hiervoor van harte uitgenodigd en hebben
de agenda en de beschrijvingsbrief onlangs in hun brie-
venbus gevonden.

Leden die niet in de gelegenheid zijn de Buitengewone
Algemene Vergadering bij te wonen, kunnen de bespre-
king van de agenda op de Afdelingsvergaderingen in mei
bijwonen (ook de leden van de KNMvD die geen lid zijn
van de Afdeling, zijn uitgenodigd voor deze Afdelings-
vergaderingen). Data en locaties van de Afdelingsver-
gaderingen zijn voor zover bekend, opgenomen in de
Doorlopende Agenda.

Nieuwe structuur

Volgens de nieuwe Statuten zal de KNMvD bestuurd wor-
den door een Bestuur en een Raad van Toezicht (RvT).
Deze komen dus in de plaats van het Hoofdbestuur (HB) en
het Algemeen Bestuur (AB).

Het Bestuur bestaat hierbij uit zes vertegenwoordigers uit

drie verschillende disciplinaire \'hoeken\' - genaamd de
Clusters - en een voorzitten
De drie Clusters zijn:

1. Koppelgehouden dieren.

2. Individueel gehouden dieren.

3. Volksgezondheid en bedrijfsleven.

De zes bestuursleden en de voorzitter worden via een
schriftelijke verkiezing per post door alle leden gekozen.
De RvT bestaat uit dertien vertegenwoordigers vanuit vier
verschillende regio\'s. Ook deze dertien personen worden
via een schriftelijke verkiezing door alle leden gekozen. De
leden van de RvT kiezen uit hun midden een voorzitter en
een secretaris.

Duidelijkheid

Deze nieuwe naamgeving geeft veel meer duidelijkheid
over de structuur en de taakverdeling. Het Bestuur is belast
met de beleidsvorming en besturing op hoofdlijnen. De ta-
ken van de RvT zijn initiërend en controlerend: goedkeu-
ring van de begroting, bevoegdheid tot het uitbrengen van
een motie van wantrouwen tegen het bestuur of één of meer
leden van het bestuur. Het Bestuur en de RvT hebben een
aparte voorzitter, vooral vanwege de toezichthoudende
functie van de RvT.

Meningitis na contact met een paard met droes

Referaten

Downar james, Willey Barbara M, Sutherland Jeffrey W,
Mathew Kelly, and Low Donald E. Streptococcal meningi-
tis resulting from contact with an infected horse.

J Clin Microb 2001; 39; 2358-g.

De auteurs beschrijven de opname in het ziekenhuis van een
49-jarige vrouw met een snel verergerende hoofdpijn, mis-
selijkheid, koorts en nekstijfheid. Ze had een verminderd be-
wustzijn, cervicale lymphadenopathie en een sterke links-
verschuiving van het witte bloedbeeld.
In de liquor werden veel neutrofiele leucocyten gezien doch
geen bacteriën. Echter, zowel uit bloed als uit liquor werd
Str.equi subsp. Zooepidemicus geïsoleerd. Behandeling ge-
schiedde aanvankelijk met cetriaxon maar werd na de
kweekuitslag gewijzigd in penicilline intraveneus.

Keelkweken van man en twee kinderen leverden geen posi-
tieve uitslag ten aanzien van de genoemde bacterie op, doch
twee van de acht paarden, die ze in bezit had, waren wel posi-
tief als ook een ezel.

Eén van de twee paarden had alle symptomen van droes: de
patiënte had dit dier intensief verzorgd. Dit dier had haar tij-
dens de verzorging ook een keer met de knie in het gezicht
geslagen, mogelijk resulterend in een trauma van slijmvlies
in de neus of keelholte.

In totaal zijn in de literatuur nu veertien gevallen van menin-
gitis bij volwassenen beschreven door groep C-Strepto-
coccen, waarvan Str.equi subsp. zooepidemicus de belang-
rijkste vertegenwoordiger is.

Zowel eigenaars als dierenartsen dienen derhalve te voorko-
men, dat zij met mucus van paarden met oropharyngeale in-
fecties (te nauw) in contact komen.

Dr. J. Goudswaard

-ocr page 352-

Ton Wouters

memona

Op 22 november 2001 is collega Ton Wouters op 46-jarige leeftijd geheel onverwacht overleden.
Ton werd geboren op 25 februari 1955 als derde kind in het gezin en hij had één broer en twee zussen.
Zijn vader werkte als onderhoudsmonteur bij Philips-Eindhoven en zijn moeder runde een kruide-
nierszaak aan de Eindhovenseweg vlakbij het Wilhelminakanaal in Best. Een winkeltje dat hem veel
herinneringen aan zijn jeugd heeft bezorgd en waar hij af en toe met plezier aan terugdacht. Zijn
jeugd maakte hij door in Best. Op vierjarige leeftijd stond voor Ton al vast dat hij later graag dieren-
arts wilde worden. In de wijk Wilhelminadorp ging hij naar de Pius X-school, een lagere school
uitsluitend voor jongens. Ton genoot een roomskatholieke opvoeding en leefde daarnaar Hij was een
gelovig mens zonder vroom te zijn.

Zijn middelbare schooltijd doorliep hij in Boxtel, op het Jacob-Roelands lyceum, waar hij vriend-
schappen sloot voor het leven. Ten gevolge van zijn uitloting voor diergeneeskunde had hij als
vervolgopleiding gekozen voor de landbouwhogeschool te Wageningen, maar na één jaar lootte hij
toch in en kon hij naar Utrecht om diergeneeskunde te gaan studeren. In het najaar van 1974 is hij
daar daadwerkelijk met zijn studie begonnen en in 1983 behaalde hij zijn dierenarts-examen.
Ton was geen student als vele anderen: hij studeerde in Utrecht en beleefde zijn studentenleven met
vrienden, ondertussen ook studenten, in zijn geboortedorp Best en Eindhoven. Hij liep colleges en
woonde op de I.B.B.-laan. Thuis had hij zijn sociale leven en zijn sportclub. Korfbal en later basketbal
genoten zijn voorkeur

Tijdens zijn studie kreeg Ton verkering met dorpsgenote Angela van Leeuwen, met wie hij later
trouwde. Ze kregen .samen vier kinderen, Rianne, Ilse, Sjaak en Hester. echter hun tweede kindje over-
leed een dag na de geboorte aan een hij de verlossing opgelopen hersenbeschadiging. Dit was een
uitermate traumatiserende gebeurtenis voor beiden en bijpraatte er nog vaak over
Ton kwam in het najaar van 1983 ten tijde van de varkenspest-periode bij ons in dienst als een wat
schuchtere en bescheiden, pas afgestudeerde dierenarts en vemierf zich al snel een plekje in ons
team. Nooit ziek, altijd opgewekt en met veel gevoel voor realiteit stond hij ook in drukke tijden zijn
mannetje.

In de varkenssector tussen de hoeren voelde hij zich het beste thuis. De regelgeving van de laatste
jaren benauwde hem echter steeds meer Zijn bewogenheid met de mensen in deze sector was zeer
groot en resulteerde in veel langdurige gesprekken en veel kojfie. Trefwoorden waren voor Ton:
discreet, onopvallend, trouw en consciëntieus.

Onbekend maakt onbemind. Ton hield van vertrouwde zaken, de echte dingen in het leven, de echte
mensen, eerlijk zoals ze waren. Hij hechtte geen waarde aan uiterlijke dingen; het was de binnenkant
die telde. Hij hield van zijn gezin, z \'n huis, het sporten met vrienden, vakanties in het bintenland, wat
aankeuvelen hij lokale bevolking, hij de mensen echt zoals ze waren en rondtrekken met de fiets door
de natuur Ton had een brede interesse, in cultuur, cabaret, klassieke muziek, koken, in mensen, in ge-
zelligheid en lachen. \'Buurten \'was voor hem een cruciaal begrip. Buurten met familie, met boeren of
met collega \'s aan de balie.

Bij veel zaken was voorbereiding, bekendheid met de aard der dingen voor hem van belang. Hij begon
nergens zomaar aan. Als er iets gedaan ging worden was het terdege voorbereid en kon het eigenlijk
niet misgaan. Toch zou blijken dat je niet alles in het leven kunt voorbereiden en soms gaat er wel eens
iets heel erg mis.

Enkele weken van tevoren kreeg Ton tijdens het sporten en het werk enkele signalen van benauwdheid.
Het functie-onderzoek op de fiets hij de cardioloog werd hem fataal en leidde tot z\'n onverwachte en
noodlottig einde.

Als een mokerslag kv, am dit bericht aan bij zijn gezin, z \'n familie, vrienden en bekenden, z \'n collega \'s
en zijn boeren. Dit kon niet waar zijn, maar.. het was wel waar We wensen zijn gezin en familie vee!
sterkte bij de verwerking van dit verlies.

Wij missen zijn aanstekelijke lach, zijn gebuurt, zijn opgewekte aanwezigheid en zijn 18 jaar collegia-
liteit nog lang en elke dag een beetje meer

Medewerkers van Dierenkliniek Den Heuvel

A. van Dorsser

-ocr page 353-

CGC: Permanente educatie wordt een groot succes\'

Sophie Deleu

Erkenning van de dierenarts voor
gezelschapsdieren vormt al jaren
een discussiepunt in de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren
(GGG). Aan het nut van zo\'n re-
geling wordt niet getwijfeld, maar
de Ronde door Nederland die de
GGG het afgelopen jaar heeft ge-
houden, heeft aan het licht ge-
bracht dat er nog niet veel enthousiasme bestaat voor de
invoering van een erkenningsregeling zoals nu voor de
collegae in de landbouwhuisdieren geldt. Wel loopt men
unaniem warm voor het belangrijkste onderdeel van er-
kenningsregelingen: permanente educatie.

In het beleidsplan van de GGG dat is opgesteld naar aanlei-
ding van de Ronde door Nederland is dus een hoofdstuk
\'Permanente Educatie\' opgenomen. Het doel is helder en
wordt door iedereen onderschreven: het op peil houden en
bevorderen van de kwaliteit van de uitoefening van de dier-
geneeskunde van het gezelschapsdier. Daarnaast biedt per-
manente educatie gezelschapsdierenartsen de mogelijkheid
om zich aantoonbaar te onderscheiden van collegae die een
andere differentiatierichting hebben gekozen of die zich ge-
durende hun carrière minder zijn blijven bekwamen.
Investering in nascholing wordt op die manier zichtbaar ge-
maakt.

Nascholing verplicht?

De vraag of deze permanente nascholing een verplicht ka-
rakter zou moeten hebben, heeft de gemoederen vanzelf-
sprekend hevig beziggehouden. Enerzijds roept een ver-
plichting de nodige weerstand op vanwege de betuttelende
werking die ervan uitgaat. Anderzijds voelt iedereen wel aan
dat een regeling zonder enige verplichting weinig meer-
waarde biedt.

De GGG stelt zich op het standpunt dat een verplichting niet
noodzakelijk zou moeten zijn en gaat ervan uit dat perma-
nente nascholing een succes wordt in Nederland. De gezel-
schapsdierenartsen volgen immers reeds enthousiast en in
grote getale post-academisch onderwijs.
Ook in omringende landen heeft men niet gekozen voor een
verplichting, wel spreekt men van een
moral obligation, een
devies dat van harte onderschreven wordt door de GGG.
Alhoewel dus niet verplicht, is het wel de bedoeling dat per-
manente nascholing de gezelschapsdierenarts in staat stelt
zich te profileren ten opzichte van collega\'s met een andere
differentiatie of zonder actuele kennis van zaken. Met andere
woorden: de gezelschapsdierenarts die zich aantoonbaar op
de hoogte stelt van de laatste stand van wetenschap en tech-
niek, moet wel worden beloond ten opzichte van de dierenarts
die dat niet doet. Daarom stelt de GGG een puntensysteem
voor, waarmee transparant kan worden aangetoond welke
dierenarts zich kwalitatief onderscheidt van zijn of haar col-
lega.

Puntensysteem

De GGG stelt voor dat er per jaar
minimaal 50 nascholingspunten
worden behaald (eventueel 100
punten in twee jaar). Voor part-
timers geldt hetzelfde aantal punten.
Een parttime werkende collega kan
immers niet toe met een deel van de kennis. Tijdens de
Ronde van Nederland was men het hierover aardig eens.
Om aan te tonen dat de gezelschapsdierenarts voldoende na-
scholing heeft gevolgd, dient hij of zij een \'kennisonder-
houdsarchief\' bij te houden. Dit archief bevat een lijst met
gevolgde, geaccrediteerde cursussen en bijbehorende deel-
nemerscertificaten.

Een gezelschapsdierenarts die het kennisarchief op orde
heeft en in een jaar voldoende nascholingspunten heeft be-
haald, komt in aanmerking voor het certificaat.

Vaststellen aantal punten

Voor het vaststellen van het aantal punten dat met het volgen
van een cursus kan worden behaald, is een Technische
Commissie Gezelschapsdieren (TCG) in het leven geroepen.
De organiserende instantie dient tijdig de cursus ter accredi-
tatie aan te bieden. Er is er een indeling gemaakt in twee ca-
tegorieën:

Categorie I (minimaal 25 punten)
goedgekeurde onderwijsprogramma\'s van:

- PAO-D en/of andere soortgelijke instellingen.

- Faculteit der Diergeneeskunde.

- Buitenlandse cursussen die in het betreffende land ook
geaccrediteerd zijn (punten worden omgerekend naar de
Nederlandse situatie).

- Wetenschappelijke bijeenkomsten van de Groep Genees-
kunde Gezelschapsdieren.

Categorie 2 (maximaal 25punten):
goedgekeurde onderwijsprogramma\'s van:

- Erkende congressen, nationaal of internationaal (de TCG
bepaalt welke van de aangeboden congressen worden aan-
gemerkt als categorie 2 onderwijs).

- Individueel onderwijs, nationaal of internationaal (door de
TCG aangemerkt als categorie 2 onderwijs).

Educatie aangeboden door bedrijven en onderwijsinstel-
lingen anders dan onder categorie 1 genoemd.

- Intervisiegroepen.
Opmerkingen

Cursussen met medisch-veterinaire onderwerpen dienen
vanzelfsprekend op gezelschapsdieren gericht te zijn om in
aanmerking te komen voor accreditatie. Cursussen met een
niet-medisch onderwerp (zoals management en ICT) kun-
nen maximaal 15 nascholingspunten per jaar opleveren. Niet
omdat deze cursussen minder belangrijk zouden zijn, maar
vanwege het onderscheidend vermogen: ook dierenartsen,
werkzaam in de landbouwhuisdierensector volgen deze cur-
sussen en het is juist belangrijk dat duidelijk kan worden
aangetoond dat men zich daarvan onderscheidt.

-ocr page 354-

Ingangsdatum

Het systeem van permanente educatie gaat in met terugwer-
kende kracht vanaf I januari 2002. Het verdient derhalve
aanbeveling voor gezelschapsdierenartsen om het \'kennis-
onderhoudsarchief\' vanaf die datum te gaan bijhouden.

Voor meer informatie: Joost van Herten, stafmedewerker ge-
zelschapsdieren/paard (tel. (030) 2510111 of e-mail
j.van.herten@knmvd.nl) of Martin Hovius, secretaris GGG
en coördinator Permanente Educatie Gezelschapsdieren
(tel. (0573) 257348 of e-mail mhovius@vetweb.org).
Cursussen kunnen ter accreditatie worden aangeboden aan
de Technische Commissie Gezelschapsdieren (Postbus 87,
7240AB Lochem).

(D

TS

(/)

I

<U

eo
>

<D
<D

Q)

Q)
>

O
^

O

WEEK J^^^l

""""IHUISOIER

In het kader van de Week van het Huisdier heeft
de Nederlandse Databank Gezelschapsdieren
(NDG) besloten een extra actie op touw te zetten.
Dit initiatief houdt in dat de NDG tijdelijk voor
elk registratieformulier een bedrag van 0,45 € af-
draagt aan de organisatie van de Week. De actie
loopt van I april tot 15 mei 2002. Wanneer u in
deze periode de registratieformulieren van de
NDG bij de KNMvD bestelt, draagt u als practi-
cus ook uw steentje bij aan het succes van de
Week!

Nu de internetsite www.weekvanhethuisdier.nl
definitief in de lucht is, heeft u ook op deze ma-
nier de mogelijkheid om op de hoogte te blijven
van het laatste nieuws. Zo staat op de site bijvoor-
beeld informatie over de registratieloterij voor
diereigenaren en tevens kunt u zich er aanmelden
als actieve deelnemer. Dan krijgt u vervolgens
extra tips voor bijvoorbeeld het benaderen van de
regionale pers en suggesties voor het organiseren
van een open dag.

Wanneer u naar de Voorjaarsdagen 2002 gaat,
kom dan zeker langs bij onze stand, waar onder
andere de officiële flyer van de Week van het
Huisdier gepresenteerd wordt. Deze folder is be-
doeld voor de diereigenaar en bevat zeer duide-
lijke informatie over het identificeren en registre-
ren van huisdieren. Door middel van een
antwoordkaart kan die ook nog eens meedingen
naar de mooie prijzen van de grote registratielote-
rij ! Binnenkort zal een standaardpakket met deze
folders op uw praktijk bezorgd worden.

Jubilea mei 2002

mei onbekend, G.D. Teunissen te Baarn, afwezig, 25 jaar

3 mei, Dr. J.H.M. Richter te Boxmeer, aanwezig, 55 jaar

5 mei. Mevr. Drs. T.L. van Bunte-van Hof te Voorthuizen, afwezig, 30 jaar

5 mei, F.G. van Zijderveld te Lelystad, afwezig, 30 jaar

5 mei, G. Ph. te Winkel te Oeffeit, afwezig, 30 jaar

8 mei, D.J.M. Staring te Vlaardingen, afwezig, 25 jaar

8 mei, N.P. Saathof tc Meppel, afwezig, 50 jaar

19mei, H.G. FelgrumteAlmen,afwezig,35jaar

19 mei, L. Starkenburg te Zutphen, afwezig, 35 jaar

19 mei. P.J. Goedhart te Haarlem, afwezig, 35 jaar

19 mei, Prof Dr. K.J. Dik te Baarn, aanwezig, 35 jaar

19 mei, M.1. van den Dikkenberg te Eibergen, aanwezig 35 jaar

19 mei Dr. Tj. Jorna te Drachten, afwezig, 35 jaar

20 mei, H.J. Nederhorst te Haarlem, afwezig, 35 jaar

20 mei. Mevr. Drs. E.G. van Bruinessen-Kapsenberg tc Aardenburg,

afwezig, 25 jaar

21 mei, H.J.J.M. Hamers te Lichtenvoorde, afwezig, 40 jaar

22 mei, J.P.C. Kruijne te \'s-Gravenhage, afwezig, 45 jaar

23 mei, Tj. Sinnema te Hardenberg, afwezig, 55 jaar
23 mei, A.R. de Vries te Schagen, afwezig, 55 jaar
26 mei, K. Hoving te IJsselmuiden. aanwezig, 25 jaar

26 mei, J.P.H. Oskam te \'s-Hertogenbosch, aanwezig, 25 jaar

26 mei. Mevr. Drs. A.C. Dekker-Lukassen tc Zandvoort, afwezig, 25 jaar

26 mei, R.J. Hessels te Langeveen, afwezig, 25 jaar

26 mei, Mevr. Drs. A.J. Steenbergen-van der Bilt te Loppersum,

afwezig, 25 jaar

27 mei. Mevr. Drs. H.H. Moraal te Capelle a/d Ussel, afwezig, 25 jaar

28 mei, W.H. Krcmerte Venray, afwezig, 50 jaar

28 mei, Dr. S.R. Mulder te Laag-Soeren, afwezig, 70 jaar

31 mei, Chr. C. Grunwald le Calvia, Marjorca, (Spanje), afwezig, 50 jaar

31 mei, Dr. J.H.G. Reerink te Baarn. afwezig, 50 jaar

31 mei, J. A. Westerbeek te Someren, afwezig, 30 jaar

Personal!

Focker, A.P.
Gianni, F.E.L.
Groenveld, Mevr. A.
Hagedoorn, Mevr. L.M.
Hinskens, R.H.J.
Kampstra, Mevr. S.A.
Koek, M.T.
Luijkx, R.E.

Sluitingsdata voor kopij

Aflevering

Deadline*)

01-06-2002

maandag

13-05-2002

15-06-2002

maandag

27-05-2002

01-07-2002

maandag

10-06-2002

15-07/01-08-2002

maandag

08-07-2002

") Voor 10.00 uur \'s morgens

april

Voor het dierenartsenexamen van j
2002 zijn geslaagd:

Baren, P.A. van
Bekkema, Mevr. M.E.
Braclit, P.G.E.
Brons, N.J.

Bruggen, Mevr. L.W.L. van
Buitelaar, Mevr. M.J.
Ebbens, E.J.
Elzinga, Mevr. C.
Feijter, Mevr. A.P. de

Rosario Suarez del. Mevr. M.P.
Ruijter, E.C. de
Swarte. Mevr. D.M.
Veen, Mevr. VM.
Vos, K.

Wijnen, Mevr. M.C.P.
Willems, M.T.M.

-ocr page 355-

Overlijdensberichten:

Op 14 maart 2002, drs. J.E. Hage te Heiloo.

Op 22 maart 2002, drs. D. Grootenhuis-Wolting te Naarden.

Mutaties: i mei 2002

Alen-Davids, Mevr EJ.; 2000; 7812 EB Emmen; Hesselterbrink 88;
tel.privé: 0591-616386; E-mail privé: j.alen@hccnet.nl; p., geass. met
E.T. Steerenberg; tel.prakt.: 0591-686666; fax prakt.: 0591-686668.

Baltink. H.J.G.; 1981; 7482 XS Haaksbergen; Dr van der Sluisstraat
2; tel. privé: 053-57278803; E-mail privé: hjgbaltink@wxs.nl; p., geass.
met F.D. Groot Nibbelink. L.J.P. Hoornick, A.Th.L. Tankink; tel. prakt.:
053-5721500; fax prakt. : 053-5722109.

Baren, P.A. van; 2002; 4131 EE Vianen; Vijfheerenlanden 97; tel.
privé: 0347-373188; E-mail privé: peter_van_baren(a;hotmail.com.;
wnd.d.

Beekman, Mevr. A.D.B.; 2002; 3771 XD Barneveld; Hackfortlaan 36;
tel.privé: 0342-414981; E-mail privé: daniellebeekman@planet.nl; wnd.d.

Bekkema, Mevr. M.E; 2002; 9163 JZ Nes (Ameland); Fostaland
24; E-mail privé: m_e_bekkema^ hotmail.com.

»Blaauw, J.A. de; 2001 ; 1424 PE De Kwakel; Hoofdweg 149; tel. mo-
biel privé: 06-55761301; E-mail privé: sanderdeblaauw@hotmail.com.
;p., medew. bij L.J. Hofland; tel. prakt.: 0172-613798; fax prakt.: 0172-
618619; E-mail prakt. : dapbodegra@cistron.nl.

Boonstra, Mevr A.C.C.; 1998; 1381 BW Weesp; Klaas
Listinghsteeg 42; tel. mobiel privé: 06-53533460; E-mail privé : annet-
teboonstra@hotmail.com; medew. bij J.A. Terwee; tel. praktijk: 0294-
419214; fax prakt.: 0294-271325; E-mail prakt.: terwee@capitolo
nline.nl.

»Bracht, P.G.E.; 2002; 3582 DD Utrecht; Waterhoenhof 15; tel.
privé: 030-2947545; E-niail privé: pbracht@hotmail.com.

Brink, M.T.J. van den; 1997; 2281 GH Rijswijk; Oranjelaan 72; tel.
privé: 070-4150605; fax privé: 070-4150177;
E-mail privé:
m.van.dcn.brink@hccnet.nl; p., geass. met S.M. Engmann; tel. prakt.:
070-3900800; fax prakt.: 070-3906693; E-mail prakt.:
m.van.den.brink@hccnct.nl.

*Brons, N.J.; 2002; 3572 TK Utrecht; Oude Kerkstraat 42 bis; tel.
privé: 030-2719382.

Bruggen, Mevr. L.W.L. van; 2002; 3582 VS Utrecht; I.B.
Bakkerlaan 61; tel. privé: 030-2510305; E-mail privé: mooienel@
yahoo.com.

»Buitelaar, Mevr. M.J.; 2002; 2407 AJ Alphen a/d Rijn;
Kortsteekkerweg 39; teL privé: 0172-479738.

Davids, Mevr. F.J., zie Alen-Davids, Mevr F.J.

Dieleman, Mevr E.F.; 1984; Maputo; Mozambique; E-mail privé :
ef_diclcman@yahoo.co.uk;
p., medew. bij Family Sedor Livestock
Development Programme;
tel. bur.: 00-258-1475171; fax bur: 00-258-
1475172.

Dijkstra, P; 1973; 9283 TC Surhuizum; Doarpsstrjitte 1; tel. privé:
0512-352146;
fax privé: 0512-351066; E-mail privé: pierdijkstra@
yahoo.com;
p., geass. met B. Roerink; tel. prakt.: 0512-365005; fax prakt.:
0512-361085.

Dorst, J.C.H. van; 1988; 2801 CC Gouda; Kattensingel 55; tel. privé:
0182-510958;
E-mail privé: cows@trefnl; p., geass. met A.H.M. Hermans;
tel. prakt. 0182-510958; fax prakt.: 0182-686419.

Ebbens, E.J.; 2002; 8256 RV Biddinghui/.en; Olsterweg 32; tel.
privé: 0321-331348.

Elias, Mevr. F.W.; 2002; C04 5AE Colchester Essex UK; 74
Bergholt Road; tel. privé: 00-44-1206-8443)7; E-mail privé:
eliasfw@yahoo.com.; p., medew. bij Bergholt Road Veterinary Clinic;
tel. prakt. 00-44-1206-851338.

*Elzinga, Mevr. C.; 2002; 9366 TG Jonkersvaart; Jonkersvaart
88; tel. privé: 0511-452183; tel. privé mobiel: 06-25338003; E-mail
privé: chantalelzinga@hotmail.com.

Engmann, Mevr S.M.; 1998; 2281 GH Rijswijk; Oranjclaan 72; tel.
privé: 070-4150605; fax privé: 070-4150177;
E-mail privé:
m.van.den.brink@hccnet.nl; p., geass. met M.T.J. van den Brink; tel.
prakt.: 070-3900800; fax prakt.: 070-3906693; E-mail prakt.:
m.van.den.brink@hccnet.nl.

Feijter, Mevr. A.P. de;2002; 3512 XJ Utrecht; Doelenstraat 3 E; tel.
privé: 030-2304295; E-mail privé: annedefeijterCa hotmail.com.

*Focker,A.P.; 2002; 3512 XJ Utrecht; Doelenstraat 3 E; tel. privé:
030-2304295.

Gasteren, Mevr E.M. van; 1999; 2907 RK Capelle a/d IJssel;
Vuurdans 96; tel. privé: 010-4426490; E-mail privé: evangasteren@hi.nl;
p., medew. bij G.A. van Eijden, A.A. Kranendonk. M.J. Snoek; tel. prakt.:
0341-353451; fax prakt.: 0341-360741; E-mail prakt.:
dapputten@planet.nl.

♦Gerritsen, Mevr 1; 2001; 1013 MS Amsterdam; Houtmankade 81 11;
tel. privé: 020-6382880;
p., medew. bij H.W.Poen, E.M. Maarsen; tel.
prakt.: 023-5635311

*Geurts, C.PH.; 2002 ; 5252 AA Vlijmen ; Thorbeckeplein 23 ; tel.
privé: 06-29533440;
E-mail privé: n_geurts(a hotmail.com; p., medew.
bij
J.W.M. Miltenburg, P.J.A.M. Pulskens, D.A.H. Brus, C.J.H.
Schouten, J.A.C. van Vuren; tel.prakt.: 0413-211350; fax prakt.: 0413-
211495; E-mail prakt.: dierenarts.erp@worldonline.nl.

*Gianni, F.E.L.; 2002; 1076 LM Amsterdam; Amazonestraat 60 I;
tel. privé: 020-6763230.

Groenveld, Mevr. A.; 2002; 9025 BR Beers ; Bearsterdijk 12 A; tel.
privé: 058-2519100.

*Hagedoorn, Mevr. L.M.; 2002; 3523 AX Utrecht; Topaaslaan 15;
tel. privé: 030-2516977; E-mail privé: lindahagedoorn@hotmail.com.

*Hinskens, R.H.J.; 2002; 3521 TN Utrecht; J. de Deckerstraat 6;
tel. privé: 030-2962886.

Hoekemeijer, Mevr RE.; 1998; 1403 PD Bussum; Lange Heul 686;
tel. privé:
035-6936982; tel. privé mobiel: 06-50821987; p., medew. bij
B.H. Liem, M.E. Pesman, T. van der Wende, F.J. van der Wende-Kuijper; tel.
prakt.: 035-5253200; fax prakt.: 020-8824649.

Hoeve, PR. van; 1989; 6596 BR Milsbeek; Langstraat 72; tel.
privé: 0485-542588; E-mail privé: vanhoeve@woridonline.nl;
tel. prakt.:
024-3441544; fax prakt.: 024-3660577; E-mail prakt.: dieren.arts@
tiscali.nl. d.

Hollander, E.J. de; 2001; 3255 TP Oude-Tonge; Neptunuslaan 29;
tel. privé: 0187-643762;
E-mail privé: egbertdehollander@hotmail.com;
p., medew. bij P.R.S.M. Schilder; tel. prakt.: 0187-642441; fax prakt.
0187-641282.

Jansen, Mevr S.D.R,; 1994; 4727 SG Moerstraten; Luienhockweg 6;
tel. privé: 0165-304223; E-mail privé: sabjansen@hetnet.nl; p., geass. met
R. de Theije, F Seuren, J. Flameling; tel. prakt.: 0167-565945; fax prakt.:
0167-567735..

*Kampstra, Mevr. S.A.; 2002; 4131 EE Vianen; Vijfheerenlanden
97; tel. privé: 0347-373188; fax privé: 0347-373188; E-mail privé:
simone_kampstra(a hotmail.com. wnd.d.

Karsemeijer, Mevr M.A.; 2000; 9561 HCTer Apel; Peregrinusstraat
29; tel. privé: 0599-584568; E-mail privé: mirandakarsemeijer@hetnet.nl;
p., medew. bij Gruppenpraxis Meijer-Block; tel. prakt.: 0049-594295140;
fax prakt: 0049-594295142.

Kaya, Mevr F; 2001 ; 3402 JD IJsselstein; Uranus 14; tel. privé: 030-
2285563;
fax privé : 030-2288540 ; E-mail privé : fulya.kaya@euronet.nl.
wnd. d.

*Kock, M.T.; 2002; 7038 EK Zeddam; Broekzijde 3 A; tel. privé:
0314-664996; E-mail prive: maarten@kuckie.nl.

*Kok. Mevr M,; 2002; Leamington Spa, Warwickshire CV 32 4PE,
UK; 52 Clarendonstrcet; tel. privé: 00440-1926624421; E-mail privé:
marleenkok@hotmail.com; p., medew. bij J.V. Murphy, Vet.Surgeons;
tel. prakt.: 0044-19263.30179.

Kreike, G.J.J.; 1999; 4707 WN Roosendaal; Susannadonk 13; tel.
privé: 0165-530137; E-mail privé: jerrykreike@hetnet.nl; p..
medew. bij
A.J.C. Bakx, B.J.A.M. Boschker, A.J.M. Meesters, J.P.J. Segers, J.M.
Verbocht, M.A. van Zuylcn; tel. prakt.: 0165-583750; fax prakt.: 0165-
583755.

*Luijkx, R.E.; 2002; 3512 TG Utrecht; Pauwstraat 15; tel. privé:
030-2334425; E-mail privé: luijkx@tiscali.nl.

♦Maltha, Mevr J.H.J.; 2002; 7271 NC Borculo; Geerdinksdijk 5; tel.
privé: 0545-276816; E-mail privé: jettymaltha@hotmail.com.

Moors, Mevr I.M.M.; 2000; 4571 XE Axel; Verdistraat 2; tel. privé:
0115-566119;
E-mail privé : irene_moors@hotmail.com; p.. medew. bij
A.E. de Bruvn, I. de Bruvn-den Hartog; tel.prakt.: 0114-312701; fax
prakt.: 0114-319698.

♦Pinckers, Mevr I.E.M.A.; 2001; 3532 VN Utrecht; Potgieterstraat 13;
tel. privé: 030-2369247; E-mail privé: ipinckers@hotmail.com.; wnd.d.

Ploeg, Mevr D.D. van der; 1995; 9001 BL Grouw; le Oosterveldstraat
10; tel. privé: 0566-620669;
E-mail privé: ddvdploeg@cs.com; p., medew.
bij M. Feenstra; tel. prakt.: 058-2884919; fax prakt.: 058-2801234.

Pluimers, A.; 1966; 7131 SZ Lichtenvoorde; Klaasbos 24; tel. privé:
0544-379065; E-mail privé: araold.pluimers@ 12move.nl; rd.

Pot, Mevr. C.J.; 2001 ; 2015 BJ Haarlem; Zijlweg I50A; tel. privé: 023-
5347632; E-mail privé: jessica_pot@yahoo.com; p., medew. bij M.M. Bron,
G.M. Bron-Dietz; 1814 GK Alkmaar; tel. prakt. 072-5112133; fax prakt: 072-
5156616.

*Rosario Suarez, Mevr. M.F. del; 2002; 1013 MB Amsterdam;
Tweede Breeuwerstraat 12; tel. privé: 020-4278870.

»Ruijter, E.C, de; 2002; 3572 CJ Utrecht; Kapelstraat 31; tel. privé:
030-2721260; wnd.d.

Sauter, Mevr P ; 2001; 9801 CV Zuidhorn ; Molenstraat 8 ; tel. mobiel

-ocr page 356-

privé: 06-21208221; E-mail privé: piasauter@hotmail.com; p., medew. bij
G.J. Bosma, F.R. van der Kolk, J. het Lam, J.H. Roorda; tel. prakt.: 0594-
502005; fax prakt.: 0594-503963; E-mail prakt.: dapzuidhornfa tref.nl.

Schouten, Mr. Drs. G.J.; 1968; 2401 LB Alphen a/d Rijn;
Oudshoornseweg 58, tel. privé: 0172-491358; p., geass. met E.J.M.
Auwerda; tel. prakt. 070-3458327; fax prakt.: 070-3639678; E-mail prakt.:

g.j.schouten@wanadoo.nl; Jur Adv Bestuursrecht, Bestemmingsplannen en
Milieuvergunningen.

Schuttert, A.; 1999; 7161 AR Neede; Moeshof 57; tel. privé: 0545-
221711; fax privé: 0545-221706;
E-mail privé: aijan.schuttert(a:wanadoo.nl;
p., geass. met J. de Boer, M.J.W. Bussink, L. de Haan, L. Karens, S.A.A.
van Kessel, H.J.B.J. Nalcs, E. de With; tel. prakt.: 0545^81666; fax prakt.:
0545-481976.

Slot, H.R van \'t; 1999; 3145 RH Maassluis; Burgemeester Zaneveldstraat
66; tel. privé: 010-5918067; fax privé: 010-5918067; E-mail privé:

h.p.don@rw.agro.nl; k.d. R.VV, distr. Rotterdam Haven.

Snoek, M.J.; 1989; 3881 ZG Putten; Cannenburgh 3; tel. privé: 0341-
355353; E-mail privé: snoek.mj@wolmail.nl; p., geass. met A.A.
Kranendonk, G. van Eijden, M.M.H. Janssen;
tel. prakt.: 0341-351235; fax
prakt.: 0341-360741.

Sprock, Mevr. M.E.; 1999; 8471 ZDWolvega; Heirweg 12; tel. privé:
0561-610032;
p., medew. bij J.A.M. Baerveldt, B. Brummelman, A.R
Clotscher, WA. Haijtema, J.H. Leusink, M.H. Pelleboer, A. Pronk; tel. prakt.:
0561-612282; fax prakt.: 0561-614734; E-mail prakt.: dierenkliniekwol-
vega@planet.nl.

*Swartc, Mevr. D.M.; 2002; 3532 SG Utrecht; Spinozaweg 44;tel.
privé: 030-941898.

»Terlouw. Mevr. 1.; 1996; 7213 ES Gorssel; Kozakkenweg 17; tel.
privé: 0575-491198;
docent Groenhorst College te Barneveld.

*Toom, Mevr. L.J. van; 1997; 3033 ED Rotterdam; Provenierssingel
15c; tel. mobiel privé: 06-52167460; E-mail privé:
vantoorn(a bigfoot.com; wnd. d.

Unen, H., van; 1995; 8325 EA Vollenhove; \'t Engelse Bos 7; tel. privé:
0527-241587;
tel. privé mobiel 06-25058214; E-mail privé:
h.vanunen@hccnet.nl; wnd. d.

Vastenburg, MevrM.H.A.C.; 1999; 4102 BR Culemborg; Bachlaan 6;
tel. privé: 0345-514880;
E-mail privé: m.vastenburg(â)vet.uu.nl; S.LO;
UU.FD. hfdafd. Geneesk. van Gezelsch.diercn; tel. bur.: 030-2539411; fax
bur.: 030-2518126.

*Veen, Mevr. V.M.; 2002; 3581 KV Utrecht; Burg. Reigerstraat 62
bis; tel. privé: 030-2513638; E-mail privé: vlastavanderveen(fl
hotmail.com.

Veltman-Hof, Mevr A.J.; 2001 ; 3551 EJ Utrecht; 2e Daalsedijk 20; tel.
privé: 030-2422286;
E-mail privé: onno-lies(a)zonnet.nl; p., medew. bij
J.C.H. van Dorst, A.H.M. Hermans; tel. prakt.; 0182-510958; fax
prakt.: 0182-686419.

»Vencbcrg, Mevr R.E.; 2002; 3584 ZC Utrecht; Enny Vredclaan 113;
tel. privé: 030-2129041; E-mail privé: Iveneberg@hotmail.com; p.,
medew. bij J.O.B. Weebcr,
C.R. Burger; tel. prakt.: 030-6038700; fax
prakt.: 030-6014889.

Vesseur, RC.; 1982; 2343 RE Oegstgeest; Vincent van Goghlaan 3; tel.
privé: 071-5726078;
E-mail privé: p.vesseur@hetnet.nl; Specialist
Varkensgezondheid; p., vet. bel. medew. bij Productschappen voor Vee,
Vlees en Eieren (PVE);
tel. bur.: 079-3687545; fax bun: 079-3687588; E-
mail bur: p.c.vesseur@pve.agro.nl.

*Vos, K.; 2002; 2253 AD Voorschoten; Leidseweg 197; tel. privé:
071-55615974; E-mail privé: reinacrd.vos(&)hccnet.nl.

Vries, A.R.L.; 1987; 5091 SI Oostelbeers; Westelbeersedijk 63; tel.
privé: 016-5141141; E-mail privé: a.dvries@hasdb.nl; Agr Hogeschool
HAS, Den Bosch; tel. bur.; 073-6923600; tel. werkplek: 073-69237656.

»Vries, Mevr. A. de; 2001; 8161 BH Epe; Kortenkampweg 1; tel.
privé: 0578-627593; E-mail privé: adevriesmarieke@hotmail.com; wnd. d.

Vrijhoef, Mevr. C.E.M.; 2001 ; tel. mobiel privé: 06-52094210; E-mail
privé: chantallevrijhoef@hotmail.com; p., medew. bij J.P.M. Hopmans,
E.A.M. Wientjes ; tel. prakt. 050-5015500; fax prakt.: 050-5015505; E-mail
prakt.: postbus@dierenkliniekdemon .nl.

♦Vulperhorst, Mevr. A.J.; 2002; 7812 MN Emmen; Orvelterbrink 83;
tel. privé: 0591-641532; tel. mobiel privé: 06-23777754; E-mail privé:
anoukvulperhorst@hotmail.com;
wnd. d.

Wasmann, R.P.M.; 1997; 6105 CA Maria-Hoop; Diergaarderstraat
Zuid 25 B; tel. privé: 0475-302100; tel. privé mobiel: 06-53622379;
E-mail
privé: ruudCa wasmann.hmfweb.iil;
p., geass. met S. Bonestroo, RT.M.
Lankveld, Mevr. J.B.M.M. Winkelmolen, J.J.Wolswinkel; tel. prakt.: 0475-
485151 ; fax prakt.: 0475-488240.

♦Weel, Mevr. C.T.G.; 2002; 3523 HD Utrecht; Slotlaan 40; tel. mobiel
privé: 06-23364891; E-mail privé: te\\elaar@hotmail.com.; d.

Wentzel, Mevr. Dr. E.H.R; 1992; 9451 EB Rolde; Weerbel 9; tel. privé:
0592-242550; p., geass. met A.H. Nijhuis, H.R. Suichies; tel. prakt.: 0592-
353160; fax prakt.: 0592-354931; E-mail prakt.:
info@dierenartsenassen.nl.

Westerman, Mevr. K.J.; 2002; 7846 AG Noord-Sleen; Markeweg
1; E-mail privé: karlawesterman@hotmail.com.; p., medew. bij V.
Schevers, G. Hegen; tel. prakt.: 0591-361368; fax prakt.: 0591-361671;
E-mail prakt.: dap.zuidenveld@worldonline.nl.

*Wijncn, Mevr. M.C.P.; 2002; 3523 GX Utrecht; Looplantsoen
138; tel. privé: 030-2892540; E-mail privé: \\v.marieke(a hotmail.com.

Willems, M.T.M.; 2002; 3531 TD Utrecht; Padangstraat 80 bis; tel.
privé: 030-2945441.

Woltman-van Asselt, Mevr. J.; 2000; 8608 CM Sneek; Piekezijlstraat
19;
tel. privé: 0515-417860; fax privé: 0842-202431; E-mail privé:
dierenarts(a hotmail.com; p., geass. met P.P.M.Groenestein; tel. prakt.:
0515-412427; fax privé: 0515-421867; E-mail prakt.: jacqueline(a
dewaterpoort.nl.

Wijnbergen, Mevr. A.; 1986; 6741 HN Luntercn; tel. privé: 0318-
486247; fax privé: 0318-486247; E-mail privé: olfk@bos.nl; tel. prakt.:
033-4807819;
p.,

*Zeijl, Mevr. C.M.E. van ; 1999 ; 2718 .VB Zoetermeer; Tweede
Stationsstraat 291; tel. privé: 079-3600504; p., medew. bij J. Krijnen,
A.A.P.Groenewcgen; tel. prakt.: 079-3610707; fax prakt.: 079-3615101;
E-mail prakt.: info(a\'dapzoc.nl.

CONCRESSEN &, SYMPOSIA
Mei

9/12 International trade fair for pet supplies.
Location: Exhibition Centre Nuremberg. The
Interzoo press team: NiimbergMesse GmbH,
Guido Welk and Anja Müller, Messezentrum.
D-90471 Nürnberg. Tel: 49 (0) 9 11. 86 06-86
97, -86 46, fax: 49 (0) 9 11. 86 06-86 40, e-
mail: a.mueller@nuembergmesse.de
13/15 Alltech\'s I8th Annual Symposium,
Lexington, Kentucky, USA, E-mail: cjohnson@aIltech.com
Veterinary Congress, Southeastern Veterinary Pathology
Conference, locatie: the Georgia Rural Development Center, info: kfra-
zier@tifton.cpes.peachnet.edu

Doorlopend
agends

18/19

Mei

07

08

Vergaderingen Bijeenkomsten

Uitje Absyrtus Senior, afdelingen Noord-Brabant en Limburg.
Veterinair golfkampioenschap 2002. Golfclub \'de Oude Maas\' te Rhoon.
Verdere via http://communities.msn.nl/vetgolf</DIV

14 Vergadering afdeling Noord-Brabant om 20.15 uur in Restaurant
Molenwijk, Molenwijk 2 te Boxtel.

14 Vergadering afdeling Zeeland om 20.00 uur. Spanjaardstraat 53 tc
Middelburg.

16 Vergadering afdeling Noord-Holland om 20.30 uur in Hotel-Restaurant
Purmcrend, Purmerenderweg 232, Zuid-Oost Beemster.

18 Dag van het Aangespannen Paard, terrein Faculteit der Diergeneeskunde
te Utrecht. Zie ook www.dap.site.nl, of e-mail dap@vet.uu.nl voor infor-
matie.

21 Vergadering afdeling Utrecht om 20.15 uur in N.J.H.C. Herberg
Rhijnauwen, Rhijnauwenselaan 14 te Bunnik.

21 Vergadering afdeling Groningen/Drenthe om 20.00 uur in Golden Tulip
Hotel Drenthe, Schipborgerweg 8 te Zeegse.

21 Vergadering afdeling Overijssel/Flevoland om 20.00 uur in Hotel
Hellendoom, Joh. Van Burenstraat 9 te Hellendoom.

21 Vergadering afdeling Limburg om 20.15 uur in Dierenartspraktijk Horst,
Americaanseweg 33 te Horst.

21 Vergadering afdeling Zuid-Holland om 20.30 uur in Hotel Rotterdam
Airport, Vliegveldweg 59-61 te Rotterdam.

23 Vergadering afdeling Friesland om 20.00 uur in Restaurant De
Koningshof, Prinsenweg 1 te Heerenveen.

25 Buitengewone Algemene Vergadering van de KNMvD,

Hotel-Restaurant Oud London, Woudenbergseweg 52 te Zeist. Aanvang:
10.00 uur.

-ocr page 357-

Dynamisch wachsende tierärztliche Praxis für
Schweine
und Geflügel in Nordwest-Deutschland sucht
einen einsatzfreudigen
Spezialisten zur tierärztlichen
Betreuung von Schweinebeständen in Zucht und Mast.

Ihr Profil:

- fundierte Erfahrungen insbesondere in der
tierärztlichen Betreuung von Ferkelerzeuger-
Beständen

- teamfahig

- gute deutsche Sprachkenntnisse in Wort und Schrift

- abgeschlossene Berufsausbildung zum Tierarzt.

Geboten wird:

• eine längerfristige Zusammenarbeit

• überdurchschnittliche Bezahlung

• geregelter Wochenenddienst und

• ausgezeichnete Fortbildungsmöglichkeiten.

Angestrebt wird nach gründlicher Einarbeitung eine
umfassende Beratung und Betreuung in den Beständen
- nicht geballte Massentätigkeit.

Eine diskrete Behandlung Ihrer aussagekräftigen
Bewerbungsunterlagen wird zugesagt.

Tierärztl. Praxis Am Bergweg
z. Hd. Herrn Harms
Bergweg 20
D-49393 Lohne
Tel.-H49-4442-9220-221, Fax 49-4442-9220-280.

ieder z\'n vak!

Het raadplegen van adviseurs is goed...
Maar voor de financiële zaken van uw
(toekomstige) praktijk heeft u een
specialist nodig!

Dix&Co is deskundig op financieel,
fiscaal en juridisch gebied m.b.t. praktijk-
financiering, associaties, verzekeringen,
hypotheken en pensioenen.

Landelijke dienstverlening bij praktijk-
overdracht, bij associatie en assistentie.
Belt u even voor een afspraak of een
brochure.

Maliesingel 54
3581 BJ Utrecht
Tel. (030) 244 87 74
Fax (030) 241 66 33
E-mail: info@dixenco.nl
vvww.dixencG.nl

Dix €o

Dierenkliniek de Waard is een gemengde praktijk
bestaande uit voornamelijk gezelschapsdieren en
rundvee in Alblasserwaard met een team van drie die-
renartsen en vijf assistentes. Wegens vertrek van een
collega zijn wij op zoek naar een

vetlocums.com

On-line veterinary employment agency
Interested in working in the UK?
Our services are free to both vets and practices
LOG-ON with your details

Dierenarts (M/V)

Onze voorkeur gaat uit naar een enthousiaste collega
met een eigen inbreng, die zowel zelfstandig als in
teamverband kan werken, breed inzetbaar is, met spe-
ciale belangstelling voor rundvee. Wij bieden onze
nieuwe collega een prettige werksfeer met salariëring
en secundaire arbeidsvoorwaarden volgens KNMvD-
norm.

Uw sollicitatie graag binnen veertien dagen richten
aan: Dierenkliniek de Waard, Staringstraat 19, 2951 XV
Alblasserdam.

Ter overname aangeboden

Eenmanspraktijk Gezelschapsdieren

In het westen van het land. Goede dienstregeling.

Schriftelijk reactie richten aan: Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht onder nummer 2002/03.

-ocr page 358-

ACfC

Bij moeilijke stoelgang
van gezelschapsdieren

Bevat Macrogol

O
L

O

IFWS

HBO-opleiding
ACUPUNCTUUR

De Nederlandse Artsen Acupunctuur Stichting
(N.A.A.S.) organiseert wederom haar
succesvolle Acupunctuuropleiding voor
artsen, tandartsen, dierenartsen, medische
doctorandi en fysiotherapeuten.

Deze 3-jarige basisopleiding bestaat uit elk
6 weekenden per jaar en begint op zaterdag
5 oktober 2002.

De lessen worden gegeven op zaterdagen en
zondagen van 10 tot 17 uur in hetVan derValk
motel te Eindhoven.

Voor meer informatie:
N.A.A.S., Postbus 177,
1200 AD Hilversum
(035)6232753 of (035)6230779
(tussen 9.00 en 1700 uur).

ACE Veterinary Products BV - Postbus 1262 - 3890 BB Zeewolde

Dutch Farm Veterinary Pharmaceuticals B.V. is een
producent van generieke diergeneesmiddelen.
Vanuit het moderne productie-laboratorium te
Barneveld worden de producten naar bijna 35
landen gedistribueerd. Dutch Farm heeft ongeveer
25 medewerkers.

.......

DutchParm

ïfterinarv phjrmKCUttcili

Dierenartsenpraktijk Erp is een ge-
mengde achtmanspraktijk in Noord-
brabant. Wij werken vanuit een
modern en goed geoutilleerd praktijk-
gebouw. Daarbij is sprake van een
verregaande differentiatie naar diersoorten met het zwaartepunt
op de varkenssector. Wegens het vertrek van één van onze colle-
ga\'s zoeken wij een:

Mm

Wegens de gestage groei van onze
onderneming zijn wij op zoek naar
een

medewerker

registraties/
export-
medewerker

voor het samenstellen (na literatuur-
onderzoek) en het onderhouden van
dossiers voor product-registraties in
onze export-markten in Azië, Africa,
Zuid- en Centraal America en Oost-
Europa.

In voorkomende gevallen zal een
neven-taak van onze nieuwe
medewerker zijn de ondersteuning
van product-introducties in buiten-
landse markten, bijv. via lezingen,
seminars etc.

Na een termijn van ongeveer twee jaar,
en na gebleken geschiktheid, zal er ook
een commercieel beroep op de mede-
werker gedaan worden ten behoeve
van de regio Africa/MIdden Oosten.

Voor deze functie zoeken wij een
veterinair specialist, die:

■ de opleiding diergeneeskunde
heeft afgerond

■ interesse heeft in en affiniteit
heeft met het uitvoeren van
literatuur-onderzoek

■ affiniteit heeft met de regio
Africa/Midden Oosten

■ goede kennis heeft van de Engelse
taal

Geïnteresseerden, die zichzelf kunnen
plaatsen binnen het kader van
bovenstaande functie-eisen, roepen
wij op schriftelijk te solliciteren:

Dutch Farm Veterinary
Pharmaceuticals B.V.
t.a.v. de heer M.A.M. Breed,
directeur

Postbus 360 ■ 3770 AJ Barneveld

voor meer informatie:
T:0342-490350
I: www.dutchfarm.nl

Dierenarts Landbouwhuisdieren
(M/V)

Wij vragen:
Teamgeest
Differentiatie groot
Ervaring/interesse in de varkenssector
Goede communicatieve eigenschappen
Deelname in dienstenregeling landbouwhuisdieren.

Wij bieden:

Fulltime baan
Prettige werksfeer

Salariëring tenminste volgens KNMvD-norm
Bij gebleken geschiktheid een vast aanstelling
Goede ontplooiingsmogelijkheden.

Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen bij de heer J.W.M. Miltenburg,
telefoon (0413) 211350. Schriftelijke sollicitaties voorzien van cv
binnen veertien dagen richten aan: Dierenartsenpraktijk Erp,
Heesakker 17, 5469 AV Erp.

-ocr page 359-

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeuw
uitgegroeid tot de meest complete universiteit van
Nederland: een rijkgeschakeerde, internationaal
georiënteerde instelling van ivetenschappelijk
onderwijs en onderzoek. De 14 faculteiten,
21 onderzoekscholen en
5 5 opleidingen bieden
studenten en medewerkers boeiende mogelijk-
heden zich verder te ontplooien. De rijkdom
aan disciplines en de nadruk op kwaliteit
bepalen de aantrekkingskracht van Utrecht.
Wetenschappelijke traditie, moderne technie-
ken en op de toekomst gerichte programma\'s
dragen daaraan verder bij. Met ongeveer
22.000 studenten, ruim 6.Soo personeels-
leden en een budget van ruim een half
miljard euro vormt de universiteit de spil
in Utrecht kennisregio. Vanuit deze positie
in Midden-Nederland onderhoudt zij een
gevarieerd contactenpatroon met univer-
siteiten en gespecialiseerde onderzoek-
instituten over de gehele wereld.

De Universiteit op Internet:
www.uu.nl

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, rictlten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in deeltijd
bespreekbaar Er is een regeling voor flexibel zwanger-
schaps- en ouderschapsverlof; er is een subsidieregeling
ten behoeve van kinderopvang.

Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet
op prijs gesteld.

Faculteit der Diergeneeskunde
De faculteit der Diergeneeskunde is de enige
in Nederland. De faculteit neemt in Europa
een toppositie in op het gebied van onderwijs,
onderzoek en patiëntenzorg en is geaccrediteerd
door de American & Canadian Veterinary Medical
Associations.

Bij de hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard
van de faculteit zijn wij op zoek naar een

Dierenarts/
junior docent i^m

om het team van drie dierenartsen van de
Ambulante Kliniek te versterken.

U gaat werken bij de hoofdafdeling Gezond-
heidszorg Paard. Deze bundelt het merendeel
van de specifieke expertise die er binnen de
faculteit bestaat op het gebied van de genees-
kunde van het paard. Binnen de hoofdafdeling
wordt de geneeskunde van het paard in een
aantal disciplines, zoals inwendige ziekten,
voortplanting, orthopedie, chirurgie en anesthe-
siologie beoefend. Dit wordt gedaan zowel ten
dienste van het onderwijs aan toekomstige
dierenartsen als ten behoeve van fundamenteel
en toegepast onderzoek. De hoofdafdeling
verzorgt een essentieel deel van met name het
onderwijs in de laatste fase van de studie.
Daarnaast kunnen afgestudeerde dierenartsen
een opleiding volgen tot specialist in de disciplines
inwendige ziekten, chirurgie, voortplanting of
anesthesiologie. Het wetenschappelijke onder-
zoek van de hoofdafdeling staat nationaal en
internationaal zeer hoog aangeschreven.
Samenwerkingsverbanden binnen en buiten de
faculteit spelen hierin een belangrijke rol.
Uw taken bestaan voor 70% uit klinische
(eerstelijns)werkzaamheden binnen het praktijk-
gebied van de Ambulante Kliniek, inclusief het
daarmee verbonden onderwijs aan co-assistenten.
U onderhoudt goede contacten met de collegae
uit de diverse disciplines binnen de hoofdafde-
ling. Voor 30% participeert u in de intramurale
klinische werkzaamheden binnen de discipline
heelkunde, inwendige ziekten of voortplanting,
waarbij het verrichten van patiëntgebonden
onderzoek zal worden gestimuleerd. Na een
inwerkperiode zult u worden opgenomen in
het team van dierenartsen dat de avond-, nacht-
en weekenddiensten verzorgt van de Ambulante
Kliniek voor Paarden.

Wij vragen iemand met een voltooide opleiding
tot dierenarts met speciale belangstelling voor
de geneeskunde van het paard. Het geven van
onderwijs aan co-assistenten betekent voor u
een uitdaging. U bent uitstekend in staat om in
teamverband te werken, beschikt over goede
communicatieve vaardigheden en bezit een
klantgerichte houding.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst
voor de periode van twee jaar. Verlenging van
het dienstverband behoort tot de reële mogelijk-
heden. De omvang van de functie is 100%.
Het salaris bedraagt maximaal € 3 260,-
(schaal 10, CAO Nederlandse Universiteiten)
bruto per maand.

Hebt u belangstelling? Dan kunt u voor
nadere inlichtingen contact opnemen met prof.
dr. A. Barneveld, telefoon 030-253 1350 of met
de chef de clinique van de Ambulante Kliniek,
dr. P.W.Th,
stolk, telefoon 030-253 1323.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u richten
aan de afdeling Personeel & Organisatie
van de faculteit der Diergeneeskunde,
t.a.v. de heer A.H. Bloemers, Yalelaan 1,
3584 CL Utrecht.
Vacaturenummer 702018.

In onze kliniek voor gezelschapsdieren komt een plaats
vrij voor een vierde

Dierenarts M/V, parttime
(3/5 weektaak)

Relevante ervaring (minimaal i jaar), goede contactuele eigenschap-
pen en een positieve instelling worden op prijs gesteld. Sollicitaties
kunt u richten binnen veertien dagen na verschijning van dit blad
aan: Dierenkliniek Vrieze b.v, ter attentie van J.D. Vrieze en mw. P.F.
Tulner, Berkelstraat 61 ,1316 SL Almere

Voor een gezelschapsdierenpraktijk in Westervoort
(gelegen in de hoek tussen Rijn en Ijssel)

wordt gevraagd

dierenarts (M/V) voor één a twee
dagen per week plus vakantie

in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Reactie graag naar J.P. Woud, Klapstraat 172, 6931 CN Westervoort.

-ocr page 360-

Cobactan 2,5%
is effectief tegen
de beiangrijicste bacteriën

Resultaten van recente MlC-studies bevestigen de gevoeligheid van
porcine pathogenen ten opzichte van cefquinome. De grafiek toont aan
dat nagenoeg alle onderzochte stammen gevoelig zijn voofTëfquinome.

f,

énm
ff

é

c

Tylosin»
SuHadoiine/TMP
Spsctinonrtycine
P«nietlline
OxYtatracydine
Neomycin«

■ E. coli 25

fl P. multocida 11

■ Staph, hyicus 6

1 Strep, suis ZS

1

p

■■■

r-

1

mm

ki

Cobactan®: acute problemen moet je acuut aanpakken

^Mycofarm m

OOG VOOR DE PRAK

Cobactan 2,5%. Diergeneesmiddel UDA. Cefquinome 25 mg per ml. Ter behandeling van bacteriële respiratoire infecties bij rund en varken, klauwaandoeningen en ernstige E.coli mastitis bij rund; E coli sepsis bij kalf en MMA bij varicens. Dosering rund Img/kg
kalf. varken: 2mg/kg LG. Wachttijd rund: vlees 5 dagen, melk 1 dag; varken: vlees 3 dagen. PVE/IKB wachtijd vlees: U dagen. Contra-indicaties: overgevoeligheid. Reg.NL 09886. Zie voor volledige informatie de bijsluiler.

mg/kg y

Medici zoals dierenartsen, tandartsen,medisch specialisten en
andere vrije beroepers kunnen al 25 jaar lang rekenen op
deskundig advies van Raadgevers Medische Beroepen.
De Raadgevers begeleiden u onder andere bij overdracht van

de praktijk en bij associaties.

Ook de afhandeling van de bijbehorende contracten wordt u
uit handen genomen. Raadgevers Medische Beroepen is een
adviesbureau met uitgebreide expertise op het gebied van
financieel advies aan beoefenaars van (para)medische
beroepen. De breedte van die expertise is uniek en beslaat
advies ten aanzien van alle financiële aspecten die zich
van start tot pensionering in uw medische carrière

kunnen voordoen.

U weet zich bij de Raadgevers verzekerd van advies op maat op
het gebied van financiële planning, verzekeringen, financieringen,
hypotheken en pensioenen. Ook de keuzes en mogelijke
problemen rondom het einde van uw studie hebben de speciale

aandacht van de Raadgevers.

Raadgevers
Medische Beroepen

Dorpsstraat 118
3732 HL De Bilt
Postbus 36
3730 AA De Bilt

Tel 030 220 41 14
Fax 030 220 27 95
E-mail: raadgevers@atriserv.nl

De Raadgevers volgen u in de verschillende fasen van uw loop-
baan en bieden begeleiding en advies op de lange termijn.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met
adviseurs Philip Jaspers, Wouter van der Meer en/of Robert E. Meijer

-ocr page 361-

Uit
de

hoofdredactie

We leven in een vrij en democratisch land. Op 15 mei hebben we onze stem weer mogen uitbrengen,
waarbij het deze keer mogelijk was rechtstreeks voor een dierenarts, collega Ormel, te stemmen. Er
zijn tijden geweest dat we onze stem móesten uitbrengen, aangezien dit wettelijk verplicht was. Dat
werd toen ook terdege gecontroleerd. En er wordt in dit land wat gecontroleerd: of het nu een kleine
lintworm betreft. Genetisch Gemodificeerde Organismen, het gedrag van honden of een stuk vlees.
Zoals u in deze aflevering kunt lezen, is in al deze gevallen sprake van monitoring, traceerbaar-
heid, het checken op het al of niet vertonen van agressief gedrag en tracking en tracing. Monitoring
(vaak letterlijk) is heden ten dage ook op onszelf van toepassing. Als ik ga tanken, mijn dagelijkse
boodschappen doe of uitga in centra van bepaalde steden: met allerlei technische hulpmiddelen
worden mijn gangen gevolgd en vaak ook voor korte tijd vastgelegd. In kledingzaken en grote wa-
renhuizen word ik vorsend aangekeken door een geüniformeerde beveiligingsbeambte. Mijn con-
sumentengedrag wordt in kaart gebracht. Via mijn gsm is te achterhalen waar ik ben geweest en
wanneer ik met wie gecommuniceerd heb en ook bij het surfen op internet laat ik een traceerbaar
spoor na. Een vrij land, jawel, maar big brother is watching you!

Ook beroepsmatig vindt steeds meer monitoring plaats. Uiteraard van overheidswege (bijvoor-
beeld via het Veterinair Netwerk van Toezicht). In de bijdrage van het Veterinair Historisch
Genootschap kunt u onder andere lezen dat overheidsbemoeienis met veterinaire aangelegenhe-
den zeker niet alleen van deze tijd is. Van afnemerszijde worden allerlei monitoring-, c.q. kwali-
teitssystemen opgezet (bijv. 1KB, KKM) maar ook vanuit de beroep.sgroep. Zowel in breed
KNMvD-verband committeren wij ons zelf aan dergelijke systemen (zoals KRD/ISO certificering.
Reglement Erkenningen Dierenartsen) als ook in een kleiner verband (permanente educatie Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren).

Wij streven er allemaal naar ons werk zo goed mogelijk te doen en ook nog met plezier
Tegenwoordig moet de geleverde kwaliteit niet alleen op een tramparante en traceerbare wijze ge-
leverd worden maar ook worden gecontroleerd. Het is een conditio sine qua non dat een controle
van je werkzaamheden niet door jezelf uitgevoerd kan worden. Dit is terecht voorbehouden aan een
onafhankelijke "big brother" (Veterinair Kwaliteitsorgaan, SGS P&PC). Deze waakhond wordt
op zijn beurt ook weer erkend op grond van regelmatige toetsing door de Raad voor Accreditatie.
Het plezier kan daarbij wel eens in het gedrang komen (opgelegd keurslijf administratieve romp-
slomp, geconfronteerd worden met tekortkomingen). Laten we hierbij echter niet vergeten dat con-
trole op de kwaliteit van ons werk niet alleen betekent het kritisch bekijken en beoordelen van onze
werkzaamheden door anderen, maar dat dit ons ook de mogelijkheid biedt om eventuele "minpun-
tjes " op het spoor te komen en te verbeteren!

Het thema van ons jaarcongres luidt: "De waarde van het dier ". Het dier (en zijn eigenaar) is het
waard om ons beste beentje voor te zetten tot heil van mens (ook onszelf) en dier!

Bovenstaande tekst werd geschreven vlak voor 6 mei. Door de moordaanslag op Pim Eortuvn, de
lijsttrekker van één van onze politieke partijen, om ca. 18.15 uur die dag, hebben de begrippen
"vrij " en "democratisch " een andere klank gekregen. Die dag en op dat tijdstip werd aan een mens
in dit vrije en democratische land het recht ontzegd en ontnomen om zijn stem uit te brengen en zijn
gedachtengoed verder uit te dragen.

I

Jan Vos

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 362-

Wetenschap

Tijdschr Diereneeskd 127; 318-21

Echinococcus multilocularis: De kleine lintworm van
de vos met mogelijk grote gevolgen voor de mens

J. W. B. van der dessen\'\' en F. H. M. Borgsteede^

Oorspronkelijke artikelen

Samenvatting

In dit artikel wordt het vóórkomen van de kleine vossen-
lintworm
(Echinococcus multilocularis) in de vos (eind-
gastheer) en de muskusrat (één van de mogelijke tussen-
gastheren) in Nederland en Europa besproken. Bij een
inventariserend onderzoek naar het vóórkomen van de
vossenlintworm in Nederland, uitgevoerd van 1996 tot
1998 werd de parasiet gevonden bij enkele vossen in
Groningen en Zuid-Limburg. In Groningen werd bij
9,4% van de onderzochte vossen en bij 0,2% van de
onderzochte muskusratten uit hetzelfde gebied de lint-
worm aangetroffen. In Zuid-Limburg waar ook enkele
besmette vossen werden aangetroffen, maar nog geen
prevalentie-onderzoek is uitgevoerd, werden geen posi-
tieve muskusratten gevonden. Mogelijke manieren
waarop de mens zich kan infecteren worden aangegeven
tezamen met de daarbij behorende voorzorgsmaatrege-
len. De conclusie luidt dat op dit moment het risico voor
de mens om met
E. multilocularis geïnfecteerd te raken in
Nederland gering is, maar waakzaamheid en monitoring
van vos en muskusrat blijft gewenst.

Summary

Echinococcus multilocularis: The prevalence of the fox
tapeworm with possible large consequences for humans.

The prevalence of the fox tapeworm in foxes (final host) and muskrats (one
of the intermediate hosts) in the Netherlands and Europe has heen discus-
sed. The tapeworm was found in 9.4% of the investigated foxes from the pro-
vince ofGnmingen and in 0.2% ofthe muskrats from the .same region. Also
in the province of Limhurg positive foxes were found, hut no positive musk-
rats. Po.ssible ways of infection for humans are described together with
methods for prevention. It is concluded that at this moment risks for humans
to become infected are minimal, hut vigilance and monitoring of foxes and
muskrats remains needed.

Inleiding

De kleine vossenlintworm {Echinococcus multilocularis) is
de oorzaak van een ernstige parasitaire zoönose en het hjkt
erop dat deze parasiet zich de laatste tien jaar in Europa ver-
der heeft verspreid. In 1998 is de lintworm voor het eerst in
Nederland waargenomen bij vossen uit het grensgebied met
Duitsland en België (17). Deze recente vondst van de para-

IMicrobiologisch Laboratorium voor Gezondheidsbescherming (MGB). Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en het Milieu. Anionie van Leeuwenhoeklaan 9, 3720 BA.
Bilthoven.

\'Laboratorium voor Parasitaire Ziekten, ID-Lelystad, Postbus 65, 8200 AB Lelystad.

siet in Nederland baart zorgen voor de toekomst. Allereerst
voor mogelijke verdere verspreiding in vossen in Nederland,
maar ook mogelijke besmetting van hond of kat en zelfs van
de mens. Dit artikel beschrijft de verspreiding van
E. multi-
locularis
bij mens en dier in Europa. Ook worden de meest
recente resultaten van het onderzoek in Nederland bespro-
ken, alsmede de mogelijke infectieroutes voor de mens en
tenslotte de mogelijkheden voor preventie en controle.

De parasieten de cyclus

E. multilocularis is een kleine lintworm van 4-6 mm lengte,
die in het volwassen stadium in de dunne darm van de vos
leeft (Figuur 1). Eventueel kunnen ook de hond en de kat als
eindgastheer fungeren. De eieren worden met de ontlasting
uitgescheiden. Knaagdieren dienen als tussengastheer, maar

f

Figuur 1. Echinococcus multilocularis, volwassen worm in dunne darm van de vos
(bron RIVM).

ook mensen kunnen in een biotoop waar besmette vossen
voorkoinen geïnfecteerd worden. Zowel bij de natuurlijke
tussengastheren als bij de mens, kan na orale opname van de
eieren penetratie van de darmwand door de larve plaats-
vinden. De larve komt in de lever terecht en ontwikkelt zich
daar tot een primaire metacestode (blaas). Van hieruit
kunnen ook andere organen (milt, nier) worden aangetast
(Figuur 2). De leverbeschadigingen kunnen zeer uitgebreid
zijn en worden gekarakteriseerd door een alveolaire
structuur, die ontstaat door de doorwoekerende cyste en de
formatie van dochtercysten. De ziekte bij de mens heet
daarom ook alveolaire echinococcose en lijkt in gedrag sterk
op leverkanker. Klachten worden soms pas vijf-vijftien jaar
na infectie manifest. Radicale chirurgie is dan vaak al niet
meer mogelijk door de doorgroei in bijvoorbeeld omlig-
gende weefsels en bloedvaten. Vanwege de hiermee gepaard
gaande hoge mortaliteit wordt de lintworm als een gevaar-
lijke parasitaire zoönose gezien.

-ocr page 363-

i\'t. proglottis
* with eggs

/

egg

11

rodent with nietacestcode

human

Figuur 2. Eieren bevinden zich in het laatste lintworm segment (proglottide) en deze
worden met de faeces uitgescheiden naar het buitenmilieu. De eieren zijn zeer re-
sistent en kunnen in een koude (van -looC tot 15°C) en vochtige omgeving enkele
maanden tot een jaar infectieus blijven. Knaagdieren en eventueel de mens kunnen
door orale opname van de eieren besmet raken, waarna het larvale blaaswormsta-
dium (metacestode) zich in de lever ontwikkelt. Bij knaagdieren ontwikkelt de blaas-
worm zich binnen enkele maanden en zieke dieren zijn weer een makkelijke prooi
voor vossen, zodat de cyclus zich kan sluiten (5)

De verspreiding van E. multilucolaris in

europa

Van oudsher komt E. multilocularis in Centraal Europa voor.
Een zeer oude melding uit Zuid-Duitsland stamt uit 1855
(19). De lintworm is ook endemisch in Zwitserland,
Oostenrijk en het oostelijk deel van Frankrijk (5). Humane
gevallen van alveolaire echinococcose zijn in Frankrijk al
bekend vanaf 1889. De meeste van deze gevallen werden
in het oosten en bij het Massif Central gevonden, slechts
een enkel geval daarbuiten. Sinds 1855 zijn er ook in
Zwitserland humane gevallen van alveolaire echinococcose
waargenomen. In de periode 1970 tot 1983 bevond 75% van
de 136 geïnfecteerde mensen zich in kantons waarin de
prevalentie bij vossen hoger lag dan 20%. Bij een onderzoek
in Duitsland in 1982 bleek de geografische verspreiding van
deze parasiet voornamelijk beperkt tot Baden Württemberg.
Naast Centraal Europa is een endemisch gebied bekend in
Turkije en Iran (4).

Alhoewel alveolaire echinococcose een zeer ernstige ziekte
is, geldt er geen aangifteplicht. Dat maakt het zeer moeilijk
een indruk te krijgen hoeveel patiënten met alveolaire echi-
nococcose er in Europa zijn. Dit is één van de redenen voor
het opzetten van een Europees netwerk voor de gezamenlijke
surveillance van alveolaire echinococcose. Tot nu toe is er
informatie beschikbaar van 579 humane patiënten in
Europa, inclusief Turkije. De meeste patiënten vallen in de
leeftijdsgroep van 50-70 jaar, maar in Duitsland lijkt een ten-
dens te bestaan naar het voorkomen op jongere leeftijd (<40
jaar). Zeventig procent van de patiënten had ook daadwerke-
lijk ernstige klachten, maar 25% niet. Meer dan 12% van de
patiënten had op het tijdstip dat de diagnose werd gesteld al
gemetastaseerde echinococcose (8).

Artic Fox

Wetenschap

Onderzoek bi] eind- en tussengastheren

in nederland

Naast het hierboven beschreven endemische voorkomen van
E. multilocularis in Centraal Europa zijn er sinds het eind
van de tachtiger jaren ook vermeldingen van het voorkomen
van
E. multilocularis bij vossen in landen buiten Centraal
Europa waaronder België, Tsjechië, Polen, Luxemburg en
Liechtenstein. In Centraal Europa neemt de prevalentie van
E. multilocularis bij vossen gedurende de laatste tien tot vijf-
tienjaar gestaag toe (5,6,7,9,11).

In Nederland stamt het laatste uitgebreide onderzoek naar
endoparasitaire infecties bij vossen uit 1984 (2). Deze vos-
sen waren voornamelijk afkomstig uit de grensgebieden met
Duitsland. Toentertijd werden geen met
E. multilocularis
besmette vossen gevonden.

Naar aanleiding van de berichten over een toenemende pre-
valentie in Duitsland (9) is in 1996 in Nederland door het
RIVM een gericht onderzoek (3) verricht naar het voorko-
men van
E. multilocularis bij vossen in Nederland. In eerste
instantie zijn vossen uit het grensgebied met Duitsland en
België onderzocht, omdat de inschatting was dat hier de
grootste kans op het vinden van besmette dieren zou zijn. Bij
vijf van de 272 onderzochte vossen werd een infectie met
E.
multilocularis
vastgesteld (16). De positieve vossen waren
afkomstig uit twee gebieden. Eén gebied was gelegen rond
Midwolda in Groningen, het tweede rond Gulpen in
Limburg (Figuur 3). De bevinding van meerdere besmette
dieren in twee ruimtelijk gescheiden gebieden maakt het
minder waarschijnlijk dat de besmette dieren toevallige
grenspassanten zijn en wijst erop dat de kans groot is dat
de levenscyclus van deze parasiet ook in ons land rond kan
komen (13, 15). In endemische gebieden zoals in Centraal
Europa kunnen honden en katten besmet raken door het eten

Echinococcus nnultilocularis infoxes

-ocr page 364-

van geïnfecteerde muizen maar de prevalenties zijn hier vrij
laag (7). In Nederland zal net als in andere gebieden in
Europa waar
E. multilocularis sporadisch bij vossen wordt
aangetroffen, hond en kat geen rol spelen in de cyclus.
Baumeister
et al. (1997) vonden in Nedersaksen dat 4,1%
van de 991 onderzochte muskusratten positief was voor
E. multilocularis. De muskusrat wordt gezien als een goede
tussengastheer-indicator, omdat het dier vrij gevoelig is voor
de infectie.

In ons land werden in 1998 en 1999 muskusratten onder-
zocht die gevangen waren in de gebieden waar positieve
vossen waren gevonden, dus rond Midwolda in Groningen
en rond Gulpen in Limburg. In 1998 werden 614 muskusrat-
ten uit Groningen en 313 uit Limburg onderzocht. In 1999
waren deze aantallen 586 voor Groningen en 213 voor
Limburg. Van al deze 1726 ratten werd slechts in één dier
(Groningen, 1999) een zeer jonge infectie met£.
multilocu-
laris
in de lever aangetroffen. Deze bevinding van slechts
één besmette muskusrat van de 1200 onderzochte ratten in
Groningen heeft meer zekerheid gegeven dat de parasiet zich
werkelijk hier heeft genesteld.

Om de mogelijkheid van verdere verspreiding van de
volwassen parasiet in Nederland te onderzoeken, zijn vossen
afkomstig van de Veluwe en de Hollandse duingebieden
onderzocht. Bij géén van deze dieren werd een besmetting
met
E. multilocularis geconstateerd (17). Hieruit kan men
concluderen dat een verdere verspreiding van
E. multilocu-
laris
in Nederland niet is aangetoond en dat het risico op be-
smetting voor de mens in dit voor recreatieve doeleinden
zeer belangrijke deel van Nederland als zeer gering mag
worden beschouwd.

Wetenschap

Om een eventuele verdere verspreiding van E. multilocularis
in de toekomst te kunnen volgen is een prevalentie-onderzoek
bij vossen in Groningen uitgevoerd. Dit onderzoek is begin
2001 afgerond. Van de 106 onderzochte vossen zijn er tien
positief bevonden (Figuur 4). De base line prevalentie bij vos-
sen in Groningen is 9,4% (95% betrouwbaarheidsinterval:

Echinococcus multilocularis in foxes 1998-2000

in the province of Groningen, the Netherlands

(P-liVffïïll

positive
ne^tive

Figuur 4.Geografische verspreiding van
E.
multilocularis in vossen in de provincie
Groningen (1998-2000).

5.2-16.5%) (18). Ook in Zuid-Limburg wordt een uit-
gebreider prevalentie-onderzoek uitgevoerd om ook hier
trends in de tijd en een eventuele toename van de prevalentie
van
E. multilocularis bij vossen te kunnen volgen.
In Nederland is tot nu toe één patiënt beschreven, die de in-
fectie zeer waarschijnlijk in het geboorteland Zwitserland
heeft opgelopen (10). Wel dient bedacht te worden dat een
mogelijk recente introductie van deze parasiet in Nederland
gevoegd bij de lange periode voordat zich klachten voor-
doen, ertoe zal leiden dat bij de mens zich pas over vijf tot
tien jaar de eerste autochtone gevallen zouden kunnen aan-
dienen. In vergelijking met endemische gebieden in Centraal
Europa is de prevalentie in Groningen relatief laag, terwijl
het gebied ook geen populair recreatiegebied is waar veel
mensen komen. Hoewel nog vrij weinig bekend is over het
infectierisico voor de mens, wordt op dit moment aangeno-
men dat dit risico voor de mens in Groningen klein zal zijn.
Echter meer inzicht naar een mogelijke relatie tussen de pre-
valentie bij vossen en de infectierisico\'s bij de mens is zeer
gewenst. Gezien de ernst van de aandoening bij de mens is
een periodieke monitoring onder vossen in Nederland nood-
zakelijk om verdere verspreiding te signaleren en om een be-
trouwbare risico-inschatting te kunnen geven. Ook zou het
muskusrattenonderzoek gecontinueerd dienen te worden,
omdat dit met relatief weinig arbeid en dus lage kosten infor-
matie verschaft over het rondkomen van de cyclus ter plekke.

Hoe worden mensen besmet met e. multi-
locularis
en welke voorzorgsmaatrege-
len zijn nodig?

Mensen worden geïnfecteerd met de parasiet door orale in-
fectie van lintwormeieren afkomstig van geïnfecteerde vos-
sen of eventueel van geïnfecteerde honden of katten. Er zijn
sterke aanwijzingen, dat niet iedereen die geïnfecteerd is ook
daadwerkelijk alveolaire echinococcose ontwikkelt. Ook
over de immuniteitsopbouw is onvoldoende bekend (6, 7).
De volgende infectieroutes worden als mogelijk veronder-
steld, maar het moet beklemtoond worden dat nog nooit aan-
getoond is dat de besmetting ook op deze wijze verloopt (7,
11):

1.

de consumptie van wilde bosvruchten (bramen, frambo-
zen, bosbessen, etcetera), zelf geplukte paddestoelen en
valfruit. Niet alleen laag groeiende bosvruchten vormen
een mogelijke besmettingsbron. De lintwormeieren die
met vossenontlasting in het inilieu worden uitgeschei-
den, kunnen met regen of wind ook op hoger groeiende
bosvruchten terechtkomen;

opname van eieren die zich bevinden in vochtige grond,
die bij het tuinieren aan de handen blijven kleven; of via
ongewassen groenten van deze tuintjes;
contact met de vacht en faeces van geïnfecteerde vossen;
contact met (jacht)honden en eventueel katten, die met
deze lintworm zijn geïnfecteerd.

2.

3.

4.

De voorzorgsmaatregelen die worden gehanteerd ter preven-
tie van een infectie zijn gebaseerd op het vermijden van de
bovenstaande mogelijk geachte infectieroutes. Met name in
de gebieden in Nederland waar geïnfecteerde vossen zijn ge-
vonden worden dezelfde voorzorgsmaatregelen geadviseerd,
die ook voor andere endemische gebieden in Europa worden
geadviseerd (5,6):

• Bosvruchten (zoals bramen, frambozen, bosbessen, etce-

-ocr page 365-

tera), zelfgeplukte paddestoelen en valfruit eerst grondig
wassen en zo mogelijk koken voor consumptie;

• Na tuinieren en andere grondwerkzaamheden de handen
goed wassen, groenten eveneens goed wassen;

• Vossen (geschoten of dode) alleen met handschoenen
aan beetpakken. Het vervoer van dergelijke vossen moet
plaatsvinden in goed afgesloten plastic zakken;

• Jachthonden, na de jacht afdouchen en liefst elke vier
weken ontwormen met een praziquantel-bevattend ont-
wormingsmiddel;

• Honden en katten, die op vakantie worden meegenomen
naar endemische gebieden in Europa en de mogelijkheid
hebben gehad om aldaar muizen te eten, ontwormen met
een praziquantel-bevattend ontwormingsmiddel.

Diagnostiek bij de mens

Wanneer een patiënt wordt verdacht van alveolaire echino-
coccose dan wordt de diagnose gesteld door de combinatie
van anamnese, serologisch onderzoek en beeldvorming
(echografie, CT-scan, MRI-scan).

Om vast te stellen of gezonde mensen in aanraking zijn ge-
weest met de parasiet, zijn in hoog endemische gebieden in
Europa screeningsprogramma\'s beschreven waarbij een
combinatie van echografie en serologie werd gebruikt.
Resultaten van deze onderzoeken leverden slechts een en-
kele positieve patiënt op (12). In Nederland wordt een popu-
latieonderzoek om die reden nu niet zinvol geacht.

Conclusie

Alveolaire echinococcose is een ernstige parasitaire zoö-
nose, die al meer dan honderd jaar endemisch is in Centraal
Europa. In de afgelopen decennia is de prevalentie van de
parasiet binnen het endemische gebied en ook daarbuiten
toegenomen. Dit kan kotnen door een verdere verspreiding
cn grotere dichtheid van de vos (en dus meer kansen voor de
parasiet in Europa) of doordat meer onderzoek wordt ver-
richt in vergelijking met een aantal jaren geleden (13, 14).
Door de invoering van de Flora- en Faunawet in 2002 in
Nederland, is het vanaf die tijd alleen mogelijk om vossen te
schieten met een ontheffingsverklaring van de desbetref-
fende provincie. Het effect van deze maatregel op de vossen-
populatie, de prevalentie van de vossenlintworm en de daar-
uit mogelijk voortvloeiende risico\'s voor de volks-
gezondheid zijn nog niet bekend.

Tot nu toe worden humane gevallen van alveolaire echino-
coccose met name gevonden in het bekende endemische ge-
bied in Europa, maar door de lange incubatietijd kan het ja-
ren duren voordat een besmetting die is opgelopen buiten het
endemische gebied wordt opgemerkt (7). Een regelmatige
surveillance van wildlife in Europees verband zal duidelijk-
heid moeten geven of de prevalentie van deze parasiet toe-
neemt (II).

Daarnaast is het van belang dat humane gevallen worden ge-
registreerd om een beter inzicht te krijgen in de omvang van
het probleem en de mogelijke risico\'s voor mensen beter te
kunnen bepalen.

Dankwoord

Het onderzoek bij vossen in Nederland wordt sinds 1996 uitgevoerd door
het RIVM in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid. Welzijn en

Wetenschap

Sport (Veterinaire Hoofdinspectie thans Keuringsdienst van Waren). Het
onderzoek aan de muskusratten werd uitgevoerd door ID-Lelystad in op-
dracht van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Bijzondere dank gaat uit naar Margriet Montizaan van de KNJV en
Bernard Arends van de toenmalige Veterinaire Inspectie Noord Nederland
voor de coördinatie van de vosseninzamellng en Arie Swaan (PWN) en
Jaap Mulder (DZH) voor het verkrijgen van vossenmateriaal uit de duin-
gebieden. Verder is dank verschuldigd aan Kirsten Tackman van het
Bundesgesündheitsamt in Wurslenhausen en Thomas Romig van de
Universiteit Hohenheim in Stuttgart, allen voor hun bijdrage bij het onder-
zoek bij vossen.

Voor het verkrijgen van de muskusratten was de enthousiaste en deskun-
dige hulp van de muskusrattenbestrijdingsdienst in Groningen en Limburg
onontbeerlijk.

Literatuur

1. Baumeister S, Pohimeyer K, Kushfeidt S, und Stoye M. Zur Prävalenz
von
Echinococcus multilocularis und andere Metazestoden des
Bisams (Ondatra zibethicus Linie 1795) in Niedersachsen. Dtsch tier-
ärztl Wschr 1997; 104: 448-52.

2. Borgsteede FHM. Helminth parasites of wild foxes (Vulpes vulpes) in
the Netherlands. Z Parasitenkd 1984; 70: 281-5.

3. Desplazes P, and Eckert J. Diagnosis of the Echinococcus multilocula-
ris
infection in final hosts. Appl Parasitol 1996; 37: 245-52.

4. Eckert J. Prevalence and geographical distribution of Echinococcus
muhilocularis
infection in humans and animals in Europe. WHO in-
formal Consultation on alveolar echinococcosis, 14-16 August 1989.
Hohenheim. (WHO/VPH/ECHIN.RES./WP/89.4).

5. Eckert J. The dangerous fox tapeworm (Echinococcus muhilocularis)
and human alveolar echinococcosis in Central Europe. Berl Münch
tierärztl Wschr 1996; 109: 202-10.

6. Eckert J, and Deplazes P Alveolar echinococcosis in humans: the cur-
rent situation in central Europe and the need for countermeasures.
Parasitol Today 1999; 15:315-9.

7. Eckert J, Conraths JF, and Tackman K. Echinococcosis: an emerging
or re-emerging zoonosis? Int. J. Parasitol. 2000; 30: 1283-94.

8. EurEchinoReg: European Network for concerted Surveillance of
Alveolar Echinococcosis SOC 97 20239805F01, Final report.

9. Lucius R, and Bilger B. Echinococcus muhilocularis in Germany: in-
creased awareness or spreading of a Parasite? Parasitol Today 1995;
11:430-3.

10. Raasvcld MHM. Ponsioen CY, Den Boer S, Schipper HG, Kager PA. A
patient with alveolar echinococcosis
Echinococcus multilocularis in-
fection). Ned Tijdschr Geneesk 1997; 141: 1007-10.

11. Romig T, Bilger B, Dinkel A. Merli M, and Mackenstedt U.
Echinococcus muhilocularis in animal hosts: new data from western
Europe. Helminthologia 1999a; 36: 185-91.

12. RomigT, Kratzer W, Kimmig P. Frosch M, and Gaus W. An epidemio-
logic survey of human alveolar echinococcosis in southwestern
Germany. Am JTrop Med Hyg 1999b; 6: 566-73.

13. Tackman K, Löschner U, Mix H, Staubach C, Thulke HH, and
Conraths FJ. Spatial distribution patterns of
Echinococcus muhilocu-
laris
(Lcuckart 1863) (Cestoda: Cyclophyllidea: Taeniidae) among red
foxes in an cndemic focus in Brandenburg, Germany. Epidemiol Infect
1998; 120: 101-9.

14. Tackman K, and Conraths FJ. Bekämpfung des kleinen Fuchsband-
wurmes
Echinococcus multilocidaris in Mitteleuropa- Möglichkeiten
und Grenzen. Berl Münch tierärztl Wschr 2000; 113: 139-43.

15. Tackman K, Staubach C, Ziller M, and Conraths FJ. Spatial analysis of
Echinococcus multilocularis infection in foxes. Proc Dutch Soc for Vet
Epidemiol and Econ (VEEC), 13 December 2000, Utrecht. 2000; 13-
21.

16. Van der Glessen J WB, Rombout YB, Franchimont JH. Limper LP, and
Homan WL. Detection
of Echinococcus multilocularis in foxes in The
Netherlands. Vet Parasitol 1999; 82: 49-57.

17. Van der Glessen JWB, Rombout YB, Limper LP, van der Veen A,
Moolenbeek C, Franchimont JH, and Homan WL. The presence of
Echinococcus muhilocularis in the red fox (Vulpes vulpes) in the
Netherlands. RIVM report 258725 001. 1998.

18. Van der Glessen JWB. Rombout Y, Evers EG, Arends B, und Van der
Veen A. The prevalence of
Echinococcus muhilocularis in Groningen
1998-2000. RIVM report 258725 003, 2001.

19. Virchow R. Die multiloculäre. ulcierende Echinokokkengewulst der
Leber. Verhandl der Physiol-Med Gesellschaft Würzburg 1855; 6:
428-9.

-ocr page 366-

Samenvatting

De wetgeving rond de biotechnologie en genetische modi-
ficatie (GM) is binnen de Europese Unie (EU) en de
lidstaten volop in ontwikkeling. Nieuwe regelgeving is
kort geleden afgekondigd (\'Introductie Genetische
Gemodificeerde Organismen (GGO\'s) in het milieu\') en
voorstellen (\'GGO\'s in levensmiddelen en diervoeders\'
en \'Traceerbaarheid en etikettering ten aanzien van
GGO\'s\') gingen eind 2001 het proces van politieke be-
sluitvorming in. De oprichting van de Europese
Voedselautoriteit speelt eveneens hierbij een rol. De re-
gelgeving ten aanzien van GGO\'s is complex mede door
de eisen die gesteld worden aan de dossiers die bij een
aanvraag moeten worden ingediend terwijl procedures
voor toelating transparanter worden. In dit artikel wordt
de wet- en regelgeving op alle gebieden betreffende GIVl
behandeld met uitzondering van het toepassen van GM
in de gezondheidszorg.

Uit onvrede met de oude wetgeving werden de afgelopen
jaren geen nieuwe goedkeuringen tot introductie in het
milieu of voor nieuwe GM-voedingsmiddelen afgegeven
door de Europese Commissie; er is eigenlijk sprake van
een moratorium; de nieuwe regelgeving moet hieraan een
einde maken.

Controle op het gebruik van GM in levensmiddelen door
de Keuringsdienst van Waren komt uitgebreid aan de
orde. In de regelgeving wordt uitgegaan van een toegestane
onvoorziene en niet te vermijden verontreiniging van de
grondstoffen met GGO\'s tot maximaal één procent.
De controle hierop is nog niet waterdicht; analytische
methodieken hiervoor zijn nog volop in ontwikkeling.

Summary

Biotechnology, especially genetic modification,
and the legislation

Biotechnology and genetic modification (GM) related legislation is not yet
fully developed in the European Union (EU). New legislation has heen re-
cently issued (\'Introduction of GMO\'s in the environment\') and recently
proposals from the European Commission (\'GMO\'s in food and feed\' and
\' Traceability and labelling of GMO\'s\') entered the decision-making process
in the end of 20t)I. The proposals for the establishment of the European
Food Authority play a rote in this respect. GMO legislation is complex not in
the least because of the demands for the dossiers, to be submitted with an
application, white these procedures for admission must become more trans-
parent. In this paper the relevant legislation will he discussed with the ex-
ception of that related to human health.

Because of dissatisfaction with the present legislation, the European
Commission in the past years granted no new approvals for introductions on
the market of GMO\'s and for GM novel foods. New legislation should sus-
pend the present de-facto moratorium.

\' Inspecteur Levensmiddelen respectievelijk Hoofdinspecteur Levensmiddelen,

Keuringsdienst van Waren.
^ Correspondentie: Drs, H. de Sitter. Keuringsdienst van Waren, Postbus 16108. 2500
BC Den Haag.

Biotechnologie, met name genetische modificatie, en de
wetgeving

H. de Sitter\\^en P.W.J.Peters\'

The tasks and position of the Inspectorate for the Health Protection and
Veterinary Public Health is discussed. A provision has been made in the
legislation with respect to adventUious or technically unavoidable contami-
nation of raw materials with GMO\'s up to a maximum of 1%. of which the
enforcement is not yet watertight. The analyticaf methods are being still
developed.

Inleiding

Genetische modificatie (GM) staat sterk in de belangstel-
ling. De mogelijkheden die aan GM worden toegeschreven
zijn bijna onuitputtelijk. Zo was enige jaren geleden de gene-
tisch gemodificeerde stier Herman bijna dagelijks in het
nieuws en zijn op dit moment de genetisch gemodificeerde
voedingsmiddelen een publiek discussie-onderwerp. Minder
bekend is dat er al jaren wetgeving bestaat voor de toepas-
sing van deze biotechnologie en GM. Biotechnologische
mogelijkheden en consequenties zijn niet allemaal voorspel-
baar en dat verklaart dat de wetgeving nooit helemaal com-
pleet is, nog afgezien van veranderingen in de publieke opi-
nie. Wetgeving en beleidsontwikkeling zijn een afspiegeling
van de stand der wetenschap gecombineerd met invloeden
van het publieke debat ten aanzien van het onderwerp. In de
eerste fase van beleidsontwikkeling en het tot stand komen
van wetgeving worden vooral deskundigen en betrokkenen
geraadpleegd. Dit resulteert in een rationele afweging, die
vastgelegd wordt. Pas later komt de publieke en politieke
discussie over zo\'n onderwerp op gang en dc dan geformu-
leerde, meestal emotionele, standpunten zijn nauwelijks in
wetgeving terug te vinden. Vanuit de publieke discussie kun-
nen bovendien nieuwe inzichten naar voren komen die ver-
dere aanpassing van de wetgeving noodzakelijk maken.
Deze procesgang wordt nog meer gecompliceerd als er
sprake is van cummunitaire wetgeving in EU-verband. Dit
artikel geeft de huidige wetgeving op het gebied van de GM
weer met enkele opmerkingen over toekomstige ontwikke-
lingen. Tevens wordt ingegaan op de controle op de naleving
van de wettelijke voorschriften door de Keuringsdienst van
Waren (KvW) ten aanzien van deze nieuwe voedingsmidde-
len

De term genetisch gemodificeerd organisme (GGG) wordt
in dit artikel veelvuldig gebruikt. De afkorting GGO wordt
ook vrij algemeen in de publieke discussie gebezigd. In vele
publicaties over dit onderwerp wordt GGO echter als \'gene-
tisch gemanipuleerd organisme\' uitgelegd.

Wetgeving voor sectoren van de biotech-
nologie

Ten aanzien van de biotechnologie en de daaruit voort-
komende producten zijn de volgende terreinen van wet-
geving te onderkennen:

- Bescherming van mens en milieu (ministerie van Volks-
huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM)).

Tijdschr Diergeneesl<d 202; 727; 322-30

-ocr page 367-

- Werknemersbescherming (ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SOZAWE)).

- Medische producten voor humaan en dierlijk gebruik
(ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS), en ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij (LNV)).

- Zaaizaad en plantgoed (LNV).

- Bestrijdingsmiddelen (VWS en LNV).

- Diervoeders (LNV).

- Waren (VWS).

- Welzijns- en ethische aspecten van genetische modifica-
tie bij dieren (LNV en VWS).

- Voedsel en nieuwe voedingsmiddelen (VWS en LNV).
Vier ministeries zijn betrokken bij de regelgeving en hand-
having van deze regelgeving op de bovenstaande gebieden:
VROM, SOZAWE, LNV en VWS. Daarnaast spelen de mi-
nisteries van Economische Zaken (EZ), en Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen (OC&W) nog een rol bij het
onderzoek op dit gebied. Vooral EZ tracht door een stimule-
ringsbeleid ook in Nederland het biotechnologisch onder-
zoek te ontwikkelen en ons land een vooraanstaande positie
te laten verwerven op dit terrein. Dit betekent dat aan de ene
kant allerlei biotechnologische ontwikkelingen door de
overheid gestimuleerd worden, terwijl aan de andere kant de
mogelijkheden van ontwikkelingen ingeperkt worden door
een restrictief overheidsbeleid. Het Kabinet heeft in septem-
ber 2000 op verzoek van de Tweede Kamer de Integrale Nota
Biotechnologie (8) aan de Kamer gestuurd, waarin deze
tegenstelling naar voren komt. Kern van het kabinetsbeleid
is de ontwikkeling van de biotechnologie op verantwoorde
wijze te stimuleren. Hieraan ligt de constatering ten grond-
slag dat biotechnologische ontwikkelingen niet zijn tegen te
houden, omdat zij plaatsvinden in een mondiaal kader.

Als uitvloeisel van de Integrale Nota Biotechnologie (8) is een
\'tijdelijke Commissie biotechnologie en voedsel\' ingesteld on-
der leiding van dr. J.C.Terlouw. Deze coinmissie heeft de op-
dracht een publiek debat te organiseren over de ethische en
maatschappelijke aspecten van biotechnologie en voedsel. De
activiteiten van dit debat onderdo naam \'eten en genen\' vonden
in het najaar 2001 plaats. Deze commissie heeft begin januari
2002 gerapporteerd (12) over de uitkomsten van het debat.
De belangrijkste aanbevelingen zijn:

- Een onafhankelijke Nationale of Europese Voedsel
Autoriteit, gefinancierd door de overheid moet de toela-
ting van voedingsmiddelen onder zijn verantwoordelijk-
heid krijgen.

- Het publiek wil objectieve, evenwichtige en begrijpelijke
informatie en de overheid dient dat te organiseren opdat
het publiek de dialoog, bijvoorbeeld de nut- en nood-
zaakdiscussie, beter kan voeren (creëren van draagvlak).

- De keuzevrijheid van de consument moet optimaal
worden gegarandeerd, door toegankelijke, gedetailleerde
productinformatie.

- Teelt van genetisch veranderde gewassen is in Nederland
in veel gevallen onmogelijk.

Het Kabinet ziet in de uitkomsten van deze discussie een
ondersteuning van haar beleid: Verantwoord vooruit.
De Tweede Kamer heeft een \'tijdelijke Kamercommissie
Biotechnologie\' onder voorzitterschap van mevrouw
E.G.Terpstra in het leven geroepen en is eind januari 2002
zeer uitgebreid in discussie gegaan met het Kabinet. In zijn
algemeenheid kan gesteld worden dat de Kamer het kabi-
netsbeleid steunt.

323

Bescherming van mens en milieu

Twee Europese richtlijnen vormen de basis voor de regel-
geving op dit gebied:

• Richtlijn 90/219/EEG\' \'inzake het ingeperkt gebruik van
genetisch gemodificeerde micro-organismen\' (I).
Gewijzigd per Richtlijn 98/81/EG2.

• Richtlijn 90/220/EEG \'inzake doelbewuste introductie
van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu\'.
Deze Richtlijn is vervangen door Richtlijn 2001/18/EG
(3). Deze wijziging is onmiddellijk van kracht en moet
voor 17 oktober 2002 in de Nederlandse wetgeving ge-
implementeerd zijn.

Deze richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd door:

- de \'Wet milieubeheer\' en het \'Inrichtingen en vergunnin-
genbesluit milieubeheer\';

- het \'Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet-
milieugevaarlijke stoffen\' (Besluit GGO);

- de \'Regeling ingeperkt gebruik genetisch gemodifi-
ceerde organismen\'.

Bij deze regelgeving is sprake van een onderscheid op drie
niveaus betreffende de invloed van het GGO\'s op het milieu.

1. Het eerste niveau is de Richtlijn 90/219/EEG (1), die het
ingeperkt gebruik regelt van GGO\'s. Hierin is het kader
vastgelegd voor proeven met GGO\'s in onder andere la-
boratoria. Door eisen te stellen aan de laboratoria en der-
gelijke wordt ervan uitgegaan dat de GGO\'s niet buiten
het laboratorium kunnen komen. Dit is de kern van de re-
gelgeving en de daarop gebaseerde handhaving. Bij het
aanvragen van een toestemming voor activiteiten op dit
gebied dient een risico-analyse te worden gemaakt door
de aanvrager en te worden overgelegd ter beoordeling.
Het oorspronkelijk organisme en de toegepaste modifi-
catie zijn bepalend voor de veiligheidsklasse en de
daarop tc baseren maatregelen die de ondernemer moet
toepassen om alle geïdentificeerde risico\'s voor het mi-
lieu te beheersen. Er wordt daarbij gesproken van een
kennisgeving aan het ininisterie van VROM. Het mi-
nisterie geeft op grond van deze kennisgeving toestem-
ming voor het toepassen onder de gestelde voorwaarden.

Het tweede en derde niveau vallen onder de Richtlijn
2001/18/EG (3): doelbewuste introductie van GGO\'s in het
milieu.

2. Niveau twee is het niveau van veldproeven of zoals het
officieel heet \'andere doeleinden dan het in de handel
brengen in de Europese Unie\' en

3. Het derde niveau is de vrijgave voor het in de handel
brengen binnen de EU. De procedure heet ook hier een
kennisgeving aan het ministerie van VROM, maar is in
feite een verzoek om toelating. In deze kwestie is de
Commissie Genetische Modificatie (COGEM) het we-

Ti)DSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 127, MEI, AFLEVERING lO, 2002

^ De EG kent drie vormen van wetgeving:
Verordening: deze heeft directe werking in de lidstaten, alleen de strafbaarstelling
ten aanzien van het handelen in strijd met de verordening dient in de nationale wet-
geving vastgelegd te worden.

Richtlijn: de wettelijke bepalingen uit een richtlijn moeten worden opgenomen in de
nationale wetgeving, het zogenaamde implementeren. De lidstaten zijn er vrij in hoe
dat te doen.

\' Beschikking: Regels ten aanzien van een specifiek onderwerp.
Alleen van de meest belangrijke wetgeving, die genoemd is in dit artikel is een refe-
rentie weergegeven in de literatuurlijst. Geïnteresseerden kunnen de overige wetge-
ving nalezen op Internet. Voor de Nederlandse wetgeving: www.overheid.nl/wetten/
Voor Europese wetgeving: http://europa.eu. int/eur-lex/nl/

-ocr page 368-

tenschappelijk advies orgaan voor de overheid. Deze
commissie wordt ondersteund door het Bureau GGO dat
gevestigd is in het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) te Bilthovcn. Een kennisgeving dient
vergezeld te worden van een uitgebreid veiligheidsdos-
sier, opgesteld door of in opdracht van de kennisgever
waarin alle mogelijke gevolgen voor mens en milieu be-
schreven en beoordeeld worden. Het veiligheidsdossier
wordt op deugdelijkheid beoordeeld door de Commissie
Genetische Modificatie (COGEM), die adviseert ten
aanzien van de toelating aan de Minister

Belangrijk is dat Richtlijn 2001/18/EG (3) bepaalt wanneer
er sprake is van genetische modificatietechnieken die ver-
gunningsplichtig zijn (letterlijke tekst van de richtlijn):

\'De bedoelde genetische modificatietechnieken zijn on-
der andere:

1. recombinant-nucleïnezmirtechnieken waarbij nieuwe
combinaties van genetisch materiaal worden gevormd
door de invoeging van ongeacht op welke wijze buiten
een organisme vervaardigde nucleïnezuurmoleculen
in een virus, bacterieel plasmide of ander vector-
systeem en de opneming daarvan in een gastheerorga-
nisme waarin ze van nature niet voorkomen maar
waarin ze blijvend vermenigvuldigd kunnen worden;

2. technieken met rechtstreekse inbrenging in een orga-
nisme van erfelijk materiaal dat buiten het organisme
vervaardigd is, waaronder micro-injectie, macro-
injectie en micro-inkapseling;

3. celfusie (met inbegrip van protoplastfusie) ofhybridi-
satietechnieken waarbij levende cellen met nieuwe
combinaties van erfelijk genetisch materiaal worden
gevormd door de fusie van twee of meer cellen met ge-
bruikmaking van methoden die van nature niet voorko-
men.

De bedoelde technieken die niet worden geacht tot gene-
tische modificatie te leiden, mits daarbij geen recombi-
nant-nucleïnezuurmoleculen of genetisch gemodifi-
ceerde organismen worden gebruikt die zijn vervaardigd
met behulp van andere technieken/methoden dan in bij-
lage IB^ worden uitgesloten:

1. \'m-Vwxo fertilisatie (IVF);

2. natuurlijke processen als conjugatie, transductie of-
transformatie;

3. polyploïdie-inductie.\'

De bovenstaande indeling werkt door naar de regelgeving
ten aanzien van voedsel en voedselingrediënten.
In de recente wijziging is het voorzorgsbeginseH prominent
aanwezig. De Richtlijn is in overeenstemming gebracht met
het Protocol van Cartagena (11) inzake bioveiligheid, dat de
internationale handel met betrekking tot levende GGO\'s re-
gelt. Het principe van de traceerbaarheid in de keten is vast-
gelegd. Belangrijk is tevens dat de vergunninghouder de ge-

Bijlage IB: Mutagenese en celfusie inclusief proloplaslfusie.
^ Verordening (EG) Nr 178/2002 van hel Europees Parlenienl en de Raad van 28janu-
ari 2002 lol hel vaslslellen van de algemene beginselen van de levensmid-
delenwelgeving. lol oprichling van een Europese Voedselaulorileil en tot vaststelling
van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden. artikel 7 eerste lid: In spe-
cifieke situaties waarin na beoordeling van de beschikbare informalie de mogelijk-
heid van .schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd, maar er nog vvf-
lenschappelijke onzekerheid heerst, kunnen, in afwachting van nadere
wetenschappelijke gegevens len behoeve van een vollediger risicobeoordeling, voor-
lopige maatregelen voor risicomanagement worden vastgesteld om het in de
Gemeenschap gekozen hoge niveau van gezondheidsbescherming te waarborgen.

volgen van de introductie moet monitoren. De aanvrager zal
tevens meer informatie moeten verschaffen over het gencon-
struct zelf, niet alleen over de ingebrachte sequenties maar
ook over de zogenaamde overgangssequenties. Hij wordt
ook verplicht referentiemateriaal te leveren. In de goedkeu-
ringsprocedure kan een hiertoe in het leven geroepen ethi-
sche commissie ingeschakeld worden. De openbaarheid van
gegevens voor het publiek is tevens beter gewaarborgd in de
nieuwe Richtlijn. Een laatste nieuw punt is dat de toestem-
ming in principe gegeven wordt voor een periode van tien
jaar. Lopende toestemmingen moeten binnen vier jaar op-
nieuw bekeken worden.

Ten aanzien van het gebruik van een antibioticum-resisten-
tiemarker voert de Nederlandse overheid het beleid dat
grootschalige marktintroducties geen toestemming meer
krijgen als het construct een antibioticum-resistentiemarker
bevat. Voor veldproeven is het gebruik nog wel toegestaan zij
het beperkt tot twee specifieke genen
(nptll & hpt) die code-
ren voor de resistentie tegen antibiotica die niet meer van be-
lang zouden zijn voor de humane of dierlijke gezondheids-
zorg. Ook in de nieuwe Richtlijn wordt hierin voorzien: Na
2004 worden geen toelatingen meer gegeven voor introduc-
ties die antibiotica-resistentiemarkers bevatten en na 2008
ook geen toelatingen meer voor veldproeven.
Een toestemming voor veldproeven wordt aangemeld bij de
Europese Commissie en de andere lidstaten. Vóór marktin-
troductie is instemming van de andere lidstaten noodzake-
lijk.

Het bovenstaande maakt ondubbelzinnig duidelijk dat de
wetgeving is geconstrueerd vanuit de zorg voor het milieu.
Het volk.sgezondheidsaspect is hierbij een afgeleide factor.
De website van VROM vermeldt de lijsten van alle toe-
latingen onder de kop bioveiligheid in Nederland,
http://www.minvrom.nl. De Inspectie van de volksgezond-
heid belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu,
onderdeel van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid
maar vallend onder het ministerie van VROM, is aangewe-
zen als toezichthouder op deze regelgeving.
Doordat een aantal lidstaten, die tezamen een blokkerende
minderheid vormen, tegen iedere nieuwe toelating zal stem-
men en daarmee elke nieuwe toelating tegenhouden, is er de
laatstejaren sprake van een de-facto moratorium in de EU op
nieuwe introducties. Het is de verwachting van de Europese
Commissie dat met de nieuwe Richtlijn dit moratorium op-
geheven zal worden, aangezien de nu ingediende aanvragen
beoordeeld zullen worden aan de hand van de eisen van deze
nieuwe Richtlijn.

Werknemersbescherming

De Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde
Arbeidsomstandighedenbesluit uit 1997 regelen de bloot-
stelling van werknemers aan biologische agentia, al dan niet
genetisch gemodificeerd.

Medische producten voor humaan en

dierlijkgebruik

Medische producten zijn aan een streng toelatingsregime ge-
bonden. Dit regime geldt ook voor producten die met GGO\'s
gemaakt zijn of deze bevatten, al dan niet in levende staat.
Bij Verordening (EG) Nr. 2309/93 betreffende geneesmidde-

-ocr page 369-

Ien voor humane en veterinaire toepassing is bepaald dat
voor geneesmiddelen die zijn ontwikkeld met behulp van
biotechnologische technieken (recombinant-DNA-techno-
logie, expressie van genen en monoklonale antilichamen) re-
gistratie alleen nog via het Agentschap van de EU voor de
Beoordeling van Geneesmiddelen (European Agency for the
Evaluation of Medical products, EMEA) in Londen mag
lopen. Een milieurisico beoordeling dient onderdeel uit te
maken van deze procedure, gelijkwaardig aan die beschre-
ven in Richtlijn 2001/18/EG (3), indien het geneesmiddel
een levende GGO bevat.

Zaaigoed en plantgoed

De Zaaizaad- en plantgoedwet regelt de toelating van plan-
tenrassen tot het handelsverkeer en de kwaliteit van het uit-
gangsmateriaal van plantenrassen. Daarin is vereist dat de
voorgestelde rassen ook een veiligheidstoets hebben onder-
gaan op basis van de Richtlijn 2001/18/EG (3) en indien van
toepassing de Verordening Nieuwe Voedingsmiddelen (EG)
Nr. 258/97 (2). Op dit moment worden op Europees niveau
wettelijke regelingen voorbereid ten aanzien van de veront-
reiniging van zaaigoed met GGO\'s (nog geen officieel docu-
ment ter beschikking). Er wordt gesproken van toegestane
niveaus van 0,3, 0,5 en 0,7 procenten, afhankelijk van het
type plant.

Bestrijdingmiddelen

De Bestrijdingsmiddelenwet regelt de toelating van alle gewas-
beschermingsmiddelen en niet-landbouwbestrijdingsmidde-
len. Voor levende GGO\'s die als microbiologisch bestrijdings-
middel worden gebruikt is toelating vereist op grond van:

1. het Besluit GGO (Richtlijn 2001/18/EG (3))

2. de Bestrijdingsmiddelenwet.

Door de introductie van genen die bepaalde planten onge-
voelig maken voor een bestrijdingsmiddel, moet het toepas-
singsgebied van zulke bestrijdingsmiddelen worden aange-
past. Dat houdt een nieuwe beoordeling in, waarbij voor de
plant geëigende nieuwe residuetoleranties worden vastge-
steld. Dit is zeer relevant, aangezien het inbouwen van een
herbicide-resistentie één van de meest toegepaste genetische
modificaties is. In de bekende GGO-soja van de firma
Monsanto is resistentie ingebouwd tegen het herbicide
Roundup® (glyphosate). Dit is gerealiseerd door de speci-
fieke DNA-sequentie, die codeert voor het enzym 5-enolpy-
ruvyI-3-phosphoshikimic acid synthase (EPSPS) afkomstig
van de bodembacterie
Agrobacterium stam CP4, in het plan-
tengenoom in te bouwen. Dit bacterie-enzym, dat nu als
extra enzym in de plant functioneel aanwezig is, is in tegen-
stelling tot het plant-eigen EPSPS ongevoelig voor glypho-
sate; de plant is daarmee ongevoelig geworden voor dit her-
bicide. Het beoogde effect van deze GM is dat het totaal
gebruik van herbiciden door de boer lager moet worden. De
boer kan nu een breedwerkend middel spuiten en hoeft
daardoor in theorie minder te spuiten met specifieke midde-
len. Over dit effect lopen de meningen uiteen. Een recente
reportage (5) meldt verschillende cijfers die lopen van een
nauwelijks significante reductie tot maximaal 10 % reductie.
Toepassing van deze herbicideresistente soja moet ook lei-
den tot minder bodemerosie doordat de boer minder mecha-
nische onkruidbestrijding hoeft toe te passen. De firma
Monsanto heeft dit genconstruct ook ingebouwd in andere
gewassen, zoals maïs, suikerbiet, katoen en raapzaad. Een
tweede veel toegepaste herbicide resistentie is die voor het
gebruik van de herbiciden Basta® van Aventis en Liberty®
van AgreVo (beide glufosinate). Hierbij is het
pat-gen uit de
bodembacterie
Streptomyces viridochromogenes of het bar-
gen
uit de Streptomyces hygroscopicus in de plant inge-
bracht. Het
pat-gen codeert voor een enzym dat zorgt voor
een snelle acetylering van het glufosinate in een niet-herbi-
cide actief N-acetyl-glufosinate. Deze resistentie wordt toe-
gepast bij maïs, raapzaad, groen/rode lof, suikerbiet, rijst
zonnebloem, tomaat en tarwe.

Diervoeders

Zodra sprake is van levensvatbare GGO\'s voor diervoeders
vallen deze onder de Richtlijn 2001/18/EG (3). Als er sprake
is van afval of bijproducten van gewassen zoals bijvoorbeeld
maïsglutenvoermeel of sojaschroot, die niet meer levensvat-
baar zijn, is er op dit moment geen regelgeving over het ge-
bruik van GGO\'s in diervoeder. Om te voorkomen dat er de-
len of producten van gewassen worden gebruikt als
diervoeder die niet in de EU zijn toegelaten is er een afspraak
tussen de Nederlandse overheid en marktpartijen gemaakt
dat op vrijwillige basis dossiers van GGO\'s die in diervoe-
ders worden gebruikt bij het Rijks Kwaliteits Instituut voor
Land- en Tuinbouwproducten (RIKILT) een diervoe-
derveiligheidsbeoordeling ondergaan. Het Productschap
Diervoeder ziet er op toe dat de afspraken nageleefd worden
en adviseert de markt omtrent de te gebruiken plantenrassen.
In de ter discussie staande nieuwe EG-verordening voor
GGO\'s in levensmiddelen en diervoeders (voorstel
COM(2001) 425 definitief, zie hieronder) zullen ook de
diervoeders analoog aan levensmiddelen worden geregeld,
inclusief toelating en etikettering (4).

Waren

Voor waren, niet zijnde eet- en drinkwaren, bestaat alleen
wetgeving ten aanzien van het gebruik van GGO\'s bij de pro-
ductie van deze waren vanwege de belasting voor het milieu.
Ook nu zijn de EG Richtlijnen 90/219/EEG (ingeperkt ge-
bruik) (1) en Richtlijn 2001/18/EG (introductie in het milieu)
(3) van toepassing. Voorbeelden van GGO-producten zijn en-
zymen in wasmiddelen, die via ingeperkt gebruik reeds in
Europa gemaakt worden. GGO-katoen wordt reeds op grote
schaal in de VS toegepast. Voor de teelt in Europa is nog geen
toelating aangevraagd in het kader van Richtlijn 2001 /18/EG.
Juist bij de katoenproductie rapporteren gebruikers (National
Cotton Council of America) dat de nieuwe GGO succesvol is
bij het terugdringen van het gebruik van herbiciden en pesti-
ciden. Reducties met 45% worden hierbij gemeld.
Resistentie tegen insecten is een ander veel gebruikte GM.
Indien traditionele Ä^bespuiting tegen bepaalde insecten
wordt toegepast op cultuurgewassen bestaat dit uit een
mengsel van
Bacillus thuringiensis (Bt) sporen en de als in-
secticide werkende
Bt of Cry eiwitten of toxines. Uit de ver-
schillende Sr-stammen kunnen vele toxines geïsoleerd wor-
den. Ze werken op epitheelcellen van de darm van insecten.
Door introductie van het
cry-gen dat codeert voor deze toxi-
nes uit een van deze stammen in de plant gaat de plant zijn ei-
gen insecticide maken. Een van de bekendste toepassingen is
tegen de Europese maïsboorder, zoals in de EU toegelaten
maïsvariëteit Bt 176. Maar ook tegen andere insecten zijn

-ocr page 370-

specifieke cry-genen ingebouwd. Of de insecten ook een re-
sistentie kunnen ontwikkelen tegen deze Cry-toxines is nog
niet duidelijk. Het toenemend gebruik zal de kans daarop
vergroten.

De KvW houdt er rekening mee dat de vezel van de GGO ka-
toen en de producten die ermee gemaakt zijn reeds op de
Europese markt zijn. Ook kunnen GGO-producten in bij-
voorbeeld cosmetica verwerkt zijn bijvoorbeeld via soja- of
maïsolie en maïszetmeel. Gezien de discussie over de her-
komstetikettering zullen ook dit soort producten in de toe-
komst mogelijk geëtiketteerd moeten worden (12). De dis-
cussie hierover is nog niet gestart.

Welzijns- en ethische aspecten van geneti-
sche modificatie bij dieren

De bescherming van het milieu en de gezondheid van de
mens bij het uitvoeren van genetische modificatie is gere-
geld via de reeds eerder genoemde Richtlijnen 90/219/EEG
en 2001/18/EG (1,3). De corresponderende Nederlandse
wetgeving is ook van toepassing op GM bij dieren.
Voor proeven met dieren dient dus in het kader van deze wet-
geving bij VROM toelating te worden aangevraagd. Voor
alle laboratoriumexperimenten met of ter verkrijging van ge-
netisch gemodificeerde dieren is dus een toelating vereist
volgens Richtlijn 90/219/EEG. Introductie in het milieu van
genetische gemodificeerde dieren (toelating volgens
Richtlijn 2001/18/EG) is slechts incidenteel aangevraagd. Al
die gevallen hadden betrekking op de stier Herman en be-
troffen de aanvraag tot toelating van een aantal bijzondere
handelingen (voor andere doeleinden dan het in de handel
brengen) in het geval van calamiteiten, zoals transport naar
een dierenkliniek, waarbij het dier de normale ruimte waar-
voor de toelating voor ingeperkt gebruik is afgegeven, zou
moeten verlaten.

Aangezien het verrichten van biotechnologische handelin-
gen bij dieren wordt beschouwd als een dierproef, wordt op
de regelgeving ten aanzien van verrichten van dierproeven
hier nader ingegaan.

Het dierproevenbeleid van de overheid
De Nederlandse overheid is van mening dat voor bepaalde
doeleinden het verrichten van dierproeven is toegestaan. Het
aantal dierproeven moet zo gering mogelijk zijn en waarbij
de dieren zo weinig mogelijk ongerief ondergaan.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel wijziging van
de Wet op de dierproeven (WOD) heeft de toenmalige staats-
secretaris van VWS, mevrouw E.G.Terpstra, uitvoerig stil-
gestaan bij de bekende drie Vs:
vervanging en verfijning
van en vermindering van het aantal dierproeven, die in-
middels expliciet in de WOD zijn geïmplementeerd.
Bij die gelegenheid heeft zij nadrukkelijk gewezen op de V
van
verantwoord gebruik van proefdieren welke op gespan-
nen voet kan komen te staan met de V van
vermindering.
Immers, als een dierproef wordt verricht met te weinig die-
ren is er sprake van onverantwoord gebruik van dieren als op
grond van de resultaten van de proef geen antwoord kan wor-
den gegeven op de gestelde vraag. Daarnaast is de WOD ge-
richt op de bescherming van het individuele dier. Op grond
van dit uitgangspunt kan het zijn dat ter voorkoming van
ern-
stig
ongerief bij een of enkele dieren, meer dieren ingezet
dienen te worden.

Na een lange periode van voorbereiding is op 12 januari
1977 de Wet op de dierproeven van kracht geworden.
In 1986 is de Europese Richtlijn 86/609/EEG voor de be-
scherming van proefdieren vastgesteld. Op 5 februari 1997
werd de gewijzigde Wet op de dierproeven van kracht waar-
mee de bepalingen van de Richtlijn 86/609/EEG in de natio-
nale wetgeving zijn geïmplementeerd.

Ethische toets door de Dierexperimentencommissie (DEC)
(VWS)

In de WOD 1996 is ook uitdrukkelijk vastgelegd dat de ver-
gunninghouder over een voorgenomen dierproef advies
moet vragen aan een erkende Dierexperimentencommissie
(DEC). Een DEC wordt erkend door de minister van VWS
op basis van het reglement. Op dit moment zijn er 29 erkende
DEC\'s. In de wet is de samenstelling van de DEC vastgelegd.

De DEC gaat na of het belang in verhouding staat tot het on-
gerief dat het dier wordt berokkend. De DEC toetst op het ni-
veau van de dierproef en brengt advies uit over een voorge-
nomen dierproef aan de vergunninghouder. Een negatief
advies wordt uitgebracht over een dierproef die niet aan-
vaardbaar is, als het belang niet opweegt tegen het ongerief
dat aan het proefdier wordt berokkend.

Commissie Biotechnologie bij Dieren (CBD); LNV
Centraal bij de ethische toets door de CBD staat de vraag of
het onderzoek geen onaanvaardbare gevolgen voor de ge-
zondheid en welzijn van de dieren heeft en of er tegen de
handelingen geen ethische bezwaren bestaan. Hierbij wordt
gekeken naar de doelstelling, de aanwezigheid van alterna-
tieven, en de mate van aantasting van de integriteit van de
dieren. De CBD toetst op projectniveau.

Het zoeken naar alternatieven

De vraag of een onderzoeker heeft gezocht naar een alterna-
tief komt
expliciet aan de orde in het verzoek aan de minister
van LNV om een vergunning voor het verrichten van bio-
technologische handelingen.

Ingevolge de WOD is het verboden een dierproef te verrich-
ten als het doel ook zonder een dierproef kan worden bereikt.
Bij het opstellen van het advies aan de vergunninghouder
dient de DEC deze vraag te beantwoorden. Indien hierover
onduidelijkheid bestaat wordt de onderzoeker tijdens de ver-
gadering uitgenodigd de DEC te informeren over zijn in-
spanningen ter zake.

Sinds vorig jaar is de coördinatie van het onderzoek naar al-
ternatieven een taak van de organisatie Zorg Onderzoek
Nederland (ZON), die tevens de opdracht heeft om resulta-
ten van onderzoek en projecten op grote schaal te versprei-
den en te bevorderen dat deze in de praktijk worden inge-
voerd en gebruikt. Juist hierom is ZON bij uitstek de
organisatie aan wie de coördinatie van het onderzoek naar al-
ternatieven is toevertrouwd.

Naleving voorschriften verbonden aan een vergunning van
LNV en welzijnsbewaking

De KvW is belast met het toezicht op de naleving van de
WOD en de regelgeving op basis van artikel 66 van de
Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD).

-ocr page 371-

In het kader van de evaluatie van het besluit biotechnologie
bij dieren hebben medewerkers van de K.vW een onderzoek
ingesteld naar de naleving van de voorschriften.
Tijdens deze inspectiebezoeken is gebleken dat ernstig on-
gerief bij dieren als gevolg van biotechnologische handelin-
gen waarbij dieren moesten worden gedood, zich niet heeft
voorgedaan.

Gedurende de afgelopen jaren is echter gebleken dat gege-
vens over het beloop van de gezondheid en het welzijn van
de betrokken dieren niet structureel werden bijgehouden.
Van de zijde van de onderzoekers werd betoogd dat het lastig
is aan deze eis te voldoen en dat daarom informatie moet
worden verstrekt over de wijze waarop het welzijn bewaakt
dient te worden.

Eind negentiger jaren heeft de KvW ten behoeve van wel-
zijnsbewaking van alle proefdieren de
Code of practice wel-
zijnsbewaking
uitgebracht (9).

Inmiddels is de Code op ruime schaal verspreid. Met nadruk
wordt gesteld dat de Code beoogt invulling te geven aan de
reeds bestaande wettelijke verplichting en voorts waarbor-
gen te scheppen dat allen die betrokken zijn bij de opzet,
toetsing en uitvoering van dierproeven over de juiste infor-
matie beschikken. Dit gebeurt vanuit de veronderstelling dat
de bewaking van het dierenwelzijn in de praktijk reeds ge-
meengoed is, maar dat de structuur van de informatievoor-
ziening en de vastlegging daarvan nog ruimte voor verbete-
ring biedt.

Inmiddels wordt in de voorwaarden van een vergunning voor
het verrichten van biotechnologische handelingen verwezen
naar deze code.

Ter bevordering van de afstemming van de toezichthoudende
activiteiten van VROM, LNV en VWS is een Interdepar-
tementale Werkgroep Biotechnologie in het leven geroepen
met vertegenwoordigers van de betrokken ministeries.
Belangrijkste punt van overleg is het toezicht op de naleving
van de voorwaarden en beperkingen verbonden aan de ver-
gunningen.

Voedsel en nieuwe voedingsmiddelen

Dc Nederlandse overheid heeft reeds in 1993 via de
Warenwetregeling Nieuwe Voedingsmiddelen (17 juli 1993)
een toelating verplicht gesteld voor \'nieuwe\' levensmidde-
len waaronder ook de producten vallen afkomstig of ge-
maakt van GGO\'s. Tot 1997 zijn onder deze regeling zestien
producten toegelaten. Het merendeel van deze producten be-
trof enzymen geproduceerd door GGO\'s of \'non-GGO\'s\'
nieuwe voedingsmiddelen. De beoordeling van de veilig-
heidsdossiers van deze producten is door een Voorlopige
Commissie Veiligheid Nieuwe Voedingsmiddelen gedaan. In
1997 is de discussie over het gebruik van GGO\'s in levens-
middelen echt losgebarsten naar aanleiding van de toelating
van de Roundup Ready soja van de Amerikaanse firma
Monsanto. De producten van deze GGO zijn in 1996 ook in
Nederland toegelaten als voedingsmiddel of voedselingredi-
ënt. In dat jaar werd deze soja voor het eerst commercieel
verbouwd in de VS. De producten van deze sojavariëteit be-
reikten eind 1996 de Europese rnarkt. Soja wordt nauwelijks
in Europa zelf geteeld en de Europese markt is bijna geheel
afhankelijk van de import. De kwestie van etikettering van
de afgeleide producten werd opgelost door de vrijwillige af-
spraak gemaakt in het \'Breed Overleg Biotechnologie\' dat,
indien het expressieproduct van de genetische modificatie
(een eiwit) aantoonbaar was dit ingrediënt geëtiketteerd zal
worden met de zinsnede: \'bevat soja-eiwit vervaardigd op
basis van moderne biotechnologie\'.

Huidige wetgeving

In 1997 is de Verordening (EG) Nr. 258/97 \'betreffende
nieuwe voedingsmiddelen en voedselingrediënten\' van
kracht geworden (2). Hierin is op Europees niveau geregeld
dat nieuwe voedingsmiddelen en voedselingrediënten, waar-
onder ook GGO\'s worden gerekend, een toelating moeten
krijgen voordat deze in de handel mogen worden gebracht.
De eigen Nederlandse regeling is hiermee komen te verval-
len. Alle producten die voor 15 mei 1997 reeds in significante
mate voor menselijke voeding in de ELJ worden gebruikt val-
len buiten deze verordening. De verordening bevat naast de
procedure tot toelating de tnogelijkheid om extra eisen te stel-
len aan de etikettering van de toegelaten producten. De proce-
dure voor de toelating start in één van de lidstaten met een
eerste beoordeling. In Nederland gebeurt deze eerste beoor-
deling door de hiertoe in het leven geroepen commissie
Veiligheidsbeoordeling Nieuwe Voedingsmiddelen van de
Gezondheidsraad. De tweede stap is de review van dit eerste
oordeel door de betrokken commissies van de andere lidsta-
ten. Bij bezwaren van één van de andere lidstaten kan het
Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding van de
Europese Commissie (Directoraat Sanco) ook nog gevraagd
worden om een oordeel. Bij geen bezwaar volgt een besluit
tot toelating van de Europese Commissie.
Naast de eerdergenoemde Roundup Ready soja viel ook de
GGO-maïs Btl76 van de firma Novartis buiten de verplich-
tingen van deze verordening. Beide waren reeds voor de in-
werkingtreding van de Verordening (EG) Nr. 258/97 (2) op
de gezamenlijke markt. Via een aparte verordening (eerst
(EG) Nr. 1813/97, later vervangen door (EG) Nr. 1139/98)
zijn alsnog etiketteringseisen gesteld aan deze twee produc-
ten.

Dc inmiddels iets gewijzigde verordening (EG) Nr. 1139/98
bevat nu de eis tot etikettering als er GGO-DNA of GGO-ei-
wit in het product of in de grondstoffen aantoonbaar is. Het
etiket van het consuinentenproduct moet dan de volgende
zinsnede bevatten:
\'geproduceerd met genetisch gemodifi-
ceerde soja of maïs\'
al naar gelang wat van toepassing is. Er
zijn echter twee uitzonderingen op deze etiketteringsregel.
Ten eerste is een
onvoorziene verontreiniging van maximaal
één procent toegestaan als de producent kan aantonen het ge-
bruik van de GGO als uitgangsmateriaal te hebben verme-
den. Ten tweede is een aantal ingrediënten uitgesloten als
deze onder normale omstandigheden geen GGO-DNA of
-eiwit bevatten. De lijst van dit soort ingrediënten is nog niet
officieel vastgesteld. Bij een goede productiewijze van dit
soort ingrediënten, zoals olie uit soja en glucosestropen uit
maïs is deze uitzonderingspositie ook niet nodig, omdat het
GGO dan niet aantoonbaar is.

Nederland heeft evenals Duitsland nog een aparte regelge-
ving voor de declaratie van
\'Bereid zonder Gentechniek\'.
Deze regeling gaat ver: GGO\'s als diervoerder en een dierge-
neesmiddel uit GGO\'s veroorzaken dat een dergelijke claim
niet gebruikt mag worden op de uiteindelijke producten. Als
er voor het diergeneesmiddel geen GGO-vrij alternatief voor
handen is mag de declaratie weer wel gebruikt worden.
Ook additieven en aroma\'s moeten, indien deze afkomstig

-ocr page 372-

zijn van GGO\'s, op identieke wijze geëtiketteerd worden.
Verder is in Rielitlijn 1804/99/EG, waarbij de Richtlijn
2091/91/EEG inzake biologische productie methode wordt
gewijzigd, vastgesteld dat de biologische productie, her-
kenbaar aan het EKO keurmerk, vrij dient te zijn van
GGO\'s.

Toelatingen

Naast de twee eerdergenoemde producten Roundup Ready
soja en Maïs Btl76 zijn als levensmiddel toegelaten de vol-
gende producten:

Bewerkte olie uit GMO raapzaad (canola) TOPAS 19/2

Bewerkte olie uit GMO raapzaad afgeleid uit: I: MSlBn(B91-4),2: RF2Bn
(B94-2),3:MS1XRF2

Bewerkte olie uit GMO raapzaad afgeleid uit: 1: MSI Bn(B91-4). 2: RFlBn
(B93-101),3:MS1XRF1

Geraffineerde olie uit glyfosate tolerante raapzaad line GT73

Alle bewerkte producten van GMO Maïs lijn MON 810 (niet de korrel)

Alle bewerkte producten van GMO Mars eventT 25 (ammoniumglufosinaat to-
lerant) (niet de korrel)

Alle bewerkte producten van de verdere inkruisingen van GMO Maïs Btl 1 (niet
de korrel)

Alle bewerkte producten van GMO Maïs lijn MON 809 (niet de korrel)

Bewerkte olie uit GMO raapzaad afgeleid van Falcon GS 40/90

Bewerkte olie uit GMO raapzaad afgeleid van Liberartor L62

Bewerkte olie uit GMO raapzaad afgeleid van MS8 (DBN 230-0028), RF
(DBN212-0005) en MS8 x RF3

Deze toelatingen zijn gebaseerd op de notificatieprocedure
van de Verordening. Als producten wezenlijk gelijkwaardig
zijn aan bestaande producten en dit voldoende degelijk
onderbouwd kan worden mag volstaan worden met een noti-
ficatie aan de Europese Commissie. De huidige praktijk is
dat er geen notificaties geaccepteerd zullen worden die af-
komstig zijn van GGO\'s.

Voor tien andere GGO-producten loopt er nog een aanvraag.
De voortgang van deze dossiers heeft veel vertraging opge-
lopen door onzekerheid over de uitkomst van de discussie
over de Richtlijn 2001/18/EG (3). Besluitvorming van de
Europese Commissie heeft de instemming nodig van het
Permanent Levensmiddelen Comité van de Europese
Commissie, waar tot op heden geen gekwalificeerde meer-
derheid valt te verkrijgen voor nieuwe toelatingen.

Nieuwe wetgeving

Eind juli 2001 heeft de Europese Commissie een voorstel in-
gediend voor een nieuwe verordening inzake genetisch ge-
modificeerde levensmiddelen en diervoeders. (COM(2001)
425 definitief) (4). Daarmee zal, na goedkeuring door het
Europees Parleinent en de Raad, de bestaande wetgeving
worden aangepast aan Richtlijn 2001/18/EG (3). Daarnaast
worden de etiketteringsbepalingen geharmoniseerd en het
beleid ten aanzien van GGO-additieven wordt geïntegreerd.
De toelatingsprocedure wordt dan transparanter en de notifi-
catieprocedure voor GGO zal verdwijnen. Dit voorstel be-
treft dus ook de diervoeders. Procedures voor levensmidde-
len en diervoeders zijn vrijwel identiek^.
Andere belangrijke punten in deze nieuwe verordening zijn:
De toelating zal verlopen via een gecentraliseerde procedure
bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAvV)
die recent is opgericht (6). Wat wel en niet een GGO is, blijft
hetzelfde als in de huidige wetgeving. De Europese
Commissie stelt zich op het standpunt dat bij het gebruik van
proceshulpstoffen van GGO oorsprong het eindproduct dan
niet onder de etiketteringsverplichting komt te vallen. GGO
diervoeders mogen na toelating gebruikt worden zonder dat
de producten van die dieren dan geëtiketteerd dienen te wor-
den als GGO. Dit heeft dus betrekking op het subtiele onder-
scheid tussen
\'geproduceerd met een GGO\' en \'geprodu-
ceerd met behulp van een GGO\'.
Deze laatste categorie
valt dus niet onder de verordening, zoals ook al bij de hui-
dige wetgeving het geval is.

Op basis van deze Commissievoorstellen wordt de etikette-
ringsverplichting uitgebreid naar alle producten afkomstig
van GGO\'s, dus ook als deze niet meer aantoonbaar zijn.
Ook bij onverpakte levensmiddelen zal de GGO-oorsprong
bij het verkooppunt moeten worden aangebracht! Producten
met een onvoorziene verontreiniging met GGO\'s van maxi-
maal één procent worden geacht niet onder deze verordening
te vallen. Over deze onvoorziene verontreiniging zal nog
veel gediscussieerd moeten worden. Onvoorziene verontrei-
niging met in de EU toegelaten GGO is geen probleem, maar
het probleem speelt voor een belangrijk deel bij de verontrei-
niging met niet toegelaten levensvatbare GGO\'s in import
van bulkgranen uit bijvoorbeeld de VS. In de verordening
zelf staat dat deze verontreiniging geen risico voor de men-
selijk gezondheid of het milieu mag vormen en dat dit beoor-
deeld moet zijn door een bevoegd wetenschappelijk comité
of de EAvV De Europese Commissie meldt in de overwegin-
gen dat zij dat juridisch wil regelen door een wijziging op
Richtlijn 2001/18/EG, want deze richtlijn staat zulke veront-
reinigingen op dit moment niet toe. In de verordening wordt
voorgesteld een toelating te beperken tot een periode van
tien jaar.

Tegelijkertijd met het hierboven besproken voorstel heeft de
Europese Commissie een voorstel voor een verordening in-
gediend betreffende de traceerbaarheid en etikettering van
GGO\'s en de daarvan afgeleide producten (COM(2001)182
definitief 2001/0180 (COD)) (5). De Europese Commissie
stelt voor ten behoeve van iedere toegelaten GGO een unieke
code te ontwikkelen die in de gehele keten aan het product en
de daarvan afgeleide producten verbonden moet blijven. Dit
is een essentiële uitbreiding van het eerder genoemde voor-
stel inzake de etiketteringsverplichting van het eindproduct.
Zonder verplichte traceerbaarheid door de productieketen
heen is deze etikeHeringsverplichting niet af te dwingen. De
KvW voorziet echter wel problemen bij importproducten
waarin het GGO niet meer is aan te tonen. Hoe kunnen ex-
porteurs gedwongen worden de unieke code ook toe te pas-
sen? Het protocol van Cartagena (11) beperkt zich tot een
identificatie van levende GGO\'s. Uitbreiding van dit proto-
col of introductie van traceerbaarheid in andere internatio-
nale overeenkomsten, opdat ook niet levende organismen en
verder afgeleide producten geëtiketteerd moeten worden, zal
op sterke tegenstand kunnen rekenen van met name de
Verenigde Staten.

De discussie over deze voorstellen binnen de EU zal niet ge-
makkelijk zijn.

^ De huidige wetgeving blijft dan nog wel van kracht voor nieuwe voedings-
middelen die niet afkomstig zijn van GGO \'s. Ook in die wetgeving zullen
een aantal zaken moeten worden aangepast.

-ocr page 373-

Controle door de KvW op de wetgeving
ten aanzien van voedsel

De Keuringsdienst van Waren (KvW) is aangewezen als in-
stantie die het naleven van de Warenwet controleert. De veror-
dening inzake nieuwe voedingsmiddelen is strafbaar gesteld
ingevolge het Warenwetbesluit Nieuwe Voedingsmiddelen.
De KvW is een zelfstandig agentschap van het Staatstoezicht
op de Volksgezondheid. Als onderdeel van het Staatstoezicht
heeft de dienst naast de taak van handhaving van de Warenwet
en een aantal andere wetten een signalerende taak richting de
minister van VWS. De KvW kan daartoe gevraagd en onge-
vraagd de minister van VWS van advies dienen. Zowel de
naam van de dienst als de organisatie zijn de laatste jaren enige
malen veranderd. De van oorsprong gemeentelijke en provin-
ciale keuringsdiensten zijn een rijksdienst geworden en eerst
gefuseerd met de Inspectie van de Volksgezondheid belast met
het toezicht op levensmiddelen en de keuring van waren /
Inspectie voor de drankwetgeving, en later ook met de
Veterinaire Inspectie van de Volksgezondheid. Begin 2002 is
vast komen te staan dat de KvW een zelfstandig onderdeel zal
uitmaken van de Voedsel en Waren Autoriteit, die half 2001 is
opgericht. Het doel van deze nieuwe organisatie is het vertrou-
wen van de consument in de voedselvoorziening te versterken.
De eerste stap daartoe is onderzoek, keuring/toezicht en com-
municatie ten aanzien van voedsel en waren in één organisatie
onder te brengen.

Organisatie van de KvW

Naast een Algemene Directie van de Dienst in de gebouwen
van het ministerie van VWS in Den Haag heeft de KvW vijf
regionale vestigingen: Noord in Groningen, Oost in
Zutphen, Zuid in Den Bosch (in 2003 naar Eindhoven),
Zuid-West in Rotterdam (eind 2002 naar Zwijndrecht)
Noord-West in Amsterdam.

Vanuit deze locaties werken de teams met controleurs. Er
zijn drie type teams: Food teams voor de inspectie bij de am-
bachtelijke bedrijven en horeca, Non-Food teams voor de in-
spectie van alle Non-Food aangelegenheden, zoals desinfec-
tiemiddelen, kinderbedjes, attractietoestellen, cosmetica
etcetera, en de Veterinair/Technologische teams die gericht
zijn op systeemtoezicht in de veterinaire hoek en de grote be-
drijven (meer systeemtoezicht). Voor het onderzoek van
monsters bezit iedere regio enkele chemische teams en een
microbiologisch team. De regio Zuid-West heeft nog een
speciaal Import team.

Naast een afdeling voor de handhaving heeft iedere regio een
signaleringsafdeling: Noord: non-food verbruik zoals desin-
fectiemiddelen, Oost: Veterinaire producten. Zuid: Samen-
gestelde producten, Zuid-West: non-food gebruik zoals
kinderbedjes, Noord-West: Primaire land- en tuinbouwpro-
ducten. Deze vijf afdelingen zijn verantwoordelijk voor de
signaleringstaken van de organisatie.

Biotechnologie binnen de KvW

Het Expertisecentrum \'Biotechnologie\' van de KvW is gesi-
tueerd bij de afdeling Primaire land- en tuinbouwproducten
van de regio Noord-West te Amsterdam. Deze keuze bete-
kent niet dat de expertise zich alleen ontwikkelt voor de ge-
noemde producten. De KvW houdt wel degelijk rekening
met de veterinaire problematiek op dit terrein, met name in
verband met de toepassing van GGO-micro-organismen in
zuivelproductie. Een derde speler in het KvW-veld is de sig-
naleringsafdeling Samengestelde producten te Den Bosch.
Daar vindt de coördinatie plaats van het systeemtoezicht^ op
de grote bedrijven. De controle op bijvoorbeeld het vermij-
den van het gebruik van GGO\'s als grondstof, zal in deze toe-
zichtsvorm geïntegreerd moeten worden.

Taken van de KvW

De KvW onderscheidt duidelijk twee taken op het gebied
van de biotechnologie. De dienst ziet er allereerst op toe dat
alleen GGO\'s die toegelaten zijn in levensmiddelen verwerkt
worden. Ten tweede ziet de dienst toe op de correcte etikette-
ring van die levensmiddelen waarin GGO\'s verwerkt zijn.

Controle op niet-toegelaten GGO\'s

In principe kan er alleen iets gecontroleerd worden als be-
kend is waarnaar gezocht moet worden. Op dit moment is
slechts een beperkt aantal GGO\'s toegelaten in Europa. Van
de misschien wel 40-50 andere GGO\'s (10) mogen de pro-
ducten dus niet in levensmiddelen op de Europese markt
voorkomen. Van een aantal van deze is via de toelatingspro-
cedure in derde landen wel informatie beschikbaar over de
modificatie en dus kunnen opsporingsdiensten er naar zoe-
ken. Als er weinig of niets bekend is doordat het om een ner-
gens toegelaten GGO gaat, wordt het problematischer. Dan
zal de aanwezigheid van een GGO bepaald moeten worden
via de regulatiegenen (bijvoorbeeld de promotor of termina-
tor) die tegelijkertijd ingebracht zijn. Op dit moment is er
slechts een beperkt aantal in gebruik. Als promotor wordt
meestal de 35 S CAMV promotor gebruikt uit het bloem-
koolmozaïek virus. Als terminator wordt vaak de NOS-ter-
minator uit de
Agrobacterium tumefaciens gebruikt.
Screening op deze twee genen en mogelijk andere gebruike-
lijke regulatorgenen levert de informatie dat er in ieder geval
een GGO in zit. Door uitsluiting van toegelaten GGO\'s kan
men dan aantonen dat er een niet toegelaten GGO gebruikt
is. Helaas is deze weg omslachtig.

Controle van de etikettering

Op dit moment is er nog een etiketteringsverplichting voor
alleen verpakte levensmiddelen, gekoppeld aan de aantoon-
baarheid van het GGO. Als er DNA of eiwit afkomstig van
een GGO aantoonbaar is in het eindproduct of ook reeds in
een van de afzonderlijke grondstoffen, moet een dergelijk
product worden geëtiketteerd met de zinsnede:
\'geprodu-
ceerd met genetisch gemodificeerde soja of maïs\',
al naar
gelang wat van toepassing is. Als het GGO niet aantoonbaar
is hoeft het consumentenproduct niet geëtiketteerd te wor-
den. Producten als sojaolie of glucosestropen van maïs hoe-
ven dus niet geëtiketteerd te worden als geproduceerd inet
genetisch gemodificeerde soja of maïs aangezien bij de ver-
werking van deze stoffen eiwitten en DNA volledig verdwij-
nen. Voor een strikte handhaving is er helaas een complice-
rende factor dat onbedoelde verontreinigingen tot één
procent toegestaan zijn als de ondernemer kan aantonen het
gebruik van de GGO als uitgangsmateriaal vermeden te heb-
ben. De KvW interpreteert de wetgeving dat hiermee be-
doeld wordt één procent op gewichtsbasis, dit staat helaas

\' Sinds enige jaren dienen ievensmiddeienbedrijven een systeem ter beheersing van de
voedselveiligheid te hebben en te onderhouden (HACCP). De KvW ziet daarop toe
met behulp van gespecialiseerde controleurs.

-ocr page 374-

niet duidelijk in de tekst. Dit maakt het noodzakelijk ook
kwantitatieve analyses uit te voeren om een maatregel te
kunnen opleggen via het openbaar ministerie of het systeem
van bestuurlijke boetes.

Zoals opgemerkt in de paragraaf over de regelgeving wordt
het aantoonbaarheidscriterium binnenkort verlaten. Ieder
product afkomstig van een GGO zal dan geëtiketteerd moe-
ten worden. De controle zal dan afhankelijk worden van een
goed systeem van traceerbaarheid binnen de keten. De infor-
matie over de herkomst en de samenstelling van het uitgangs-
materiaal zal dan gegarandeerd door de hele keten heen be-
waard moeten blijven. Of dat realiseerbaar is, en tegen welke
kosten, wordt op dit moment in opdracht van de ministeries
van LNV en VWS onderzocht door een extern bureau.

Analysetechnieken

Voor het aantonen van GGO\'s kan men zich baseren op het
aantonen van de DNA-sequentie van het ingebrachte stuk
DNA of op het aantonen van het expressieproduct, dat een
eiwit is. Bij sommige modificaties is er geen sprake van een
expressieproduct en kan men alleen te werk gaan met de ana-
lyse van het DNA. Voor de analyse op het nieuwe eiwit staan
allerlei immuno-biologische technieken ter beschikking. De
gevoeligheid is over het algemeen rond de 0,1 procent maar
het grote nadeel is dat deze eiwitten gedurende de processing
met warmte zodanig denatureren dat ze niet meer aantoon-
baar zijn. Deze techniek, ook verkrijgbaar als dip-stick, is
dus alleen toepasbaar op grondstoffen.
DNA is wat stabieler onder invloed van warmte en met be-
hulp van de zogenaamde polymerase chain reaction (PCR)
kan tot op zeer lage niveaus (0,01 %) de aanwezigheid van de
gezochte sequentie worden aangetoond. In principe is de
PCR-methode kwalitatief en gebaseerd op de specifieke ver-
meerdering van in het monster aanwezig GGO-DNA. Met
enig kunst- en vliegwerk is er ook een kwantitatieve indicatie
uit te krijgen, maar echt kwantitatief zal deze methode nooit
worden. De resultaten die worden gegenereerd zijn procen-
ten op DNA-basis. Een omrekening naar gewichtprocenten,
die in de wetgeving zijn genoemd is niet mogelijk. Het labo-
ratorium heeft methodes beschikbaar voor de PCR-analyse
op de in de EU toegelaten GGO\'s van maïs en soja. Vanuit de
Europese Unie worden steeds meer activiteiten ondernomen
om de ontwikkeling van deze technieken voor een steeds
groter aantal verschillende GGO\'s te stimuleren.
Er wordt nationaal en internationaal naarstig gezocht naar
snellere en betere kwantitatieve methodes. Dc DNA-chip
technologie biedt in dit verband misschien kansen.
Aangezien de etiketteringskwestie nauwelijks speelt in de
Verenigde Staten en Canada wordt het researchpotentieel
van deze landen helaas maar beperkt ingezet voor deze
kwestie. Het voorstel voor traceerbaarheid bevat een artikel
dat stelt dat de eisen van traceerbaarheid en etikettering
slechts worden toegepast als de Commissie technische richt-
snoeren heeft opgesteld inzake bemonstering en beproeving.

Dankbetuiging:

De heer drs P.C.M. de Greeve, Voormalig Veterinair Inspecteur belast met
de dierproeven, voor zijn bijdrage over de Welzijns- en ethische aspecten
van genetische modificatie bij dieren.

Literatuur:

In dit artikel staat veel wetgeving genoemd. Deze wetgeving is na te zoeken
op internet. Voor de Nederlandse wetgeving met de naam bij www.over-
heid.nl/wetten/ en voor Europese wetgeving met nummer op
http://europa.eu.int/eur-lex/nl/

1. Anonymus. Richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 in-
zake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-orga-
nismen. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 8 mei 1990;
L 117: 1-15.

2. Anonymus. Verordening (EG) Nr. 258/97 van het Europees Parlement
en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen
en nieuwe voedselingrediënten. Publicatieblad van de Europese
Gemeenschappen van 14 februari 1997; L 43:1-7.

3. Anonymus. Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van geneti-
sche gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van
Richtlijn 90/220/EEG van de Raad. Publicatieblad van de Europese
Gemeenschappen 17 april 2001; L 106: 1-39.

4. Anonymus. Voorstel voor een Verordening van het Europees Pariement
en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en dier-
voeders: COM(2001) 425 definitief 2001/0173(COD). Publicatieblad
van de Europese Gemeenschappen 30 oktober 2001; C304 E: 221 -240.

5. Anonymus. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement
en de Raad betreffende dc tracccrbaarheid van genetisch gemodifi-
ceerde organismen cn de etikettering van met genetisch gemodifi-
ceerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en
tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG: COM(20Ü1) 182 definitief
2001/0180 (COD). Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen
30 oktober 20Ü1;C304E: 327-30.

6. Anonymus. Verordening (EG) Nr. 178/2002 van het Europees
Parlement en dc Raad van 28 januari 2002 tot het vaststellen van de al-
gemene beginselen van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting
van een Europese Voedselautoriteit en tot vaststelling van procedures
voor voedselveiligheidsaangclegenhcdcn. Publicatieblad van dc
Europese Gemeenschappen 1 februari 2002; L 31: 1-24.

7. Centrum voor Landbouw en Milieu: Agronomic and environmental
impacts of commercial cultivation of glyphosate tolerant soybean in the
USA. June 2001 CLM496.

8. Integrale Nota Biotechnologie: Kamerstukken 11,2000-2001 27428, nr.
1.

9. Keuringsdienst van Waren: Code of practice welzijnsbewaking
http://prex.las.vct.uu.nl/nca/Dutch/honie-NL.htm

10. RIKILT: New Developments in erop biotechnology and thcir possible
implications for food product safety, March 2000 Report 2000.004.

11. Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid: http://\\vww.biodiv.org/
biosafety/

12. Tijdelijke commissie Biotechnologie cn Voedsel. Eten en Genen; Een
publiek debat over biotechnologie cn Voedsel: http://www.etenenge-
nen.nl. Bijlage bij kamerstukken II 2001-2002 27428 Nr. 9.

-ocr page 375-

@ Snelle werking

Intramusculaire en desgewenst intraveneuze toediening

© Krachtig

Bactericide antibioticum tegen acute infecties

© Korte wachttijd

Vlees 5 dagen, melk 2 dagen

© Breed toepasslnjsgebied

Diverse indicaties\' voor paarden en runderen

Uw partner voor de toekomst

Dosering:

3 g ampicilline natrium per 100 kg lichaams-
gewicht, verdeeld over 2è 3 toedieningen per dag
gedurende maximaal 3 dagen.

Zie de bijsluiter voor volledige informatie

VETE

DOPHARmn

AIRE F i R M A C A

* Ampi-Oiy 5000 is geïndiceerd bij runderen er paarden in de acute (ase van infecties waarbij behoefte is aan een bacterici-
de antibioficum, zoals kan voorkomen bij lucblweginfecties, infecties van het maag-darmkanaal, urogenitale infecties,
buidinfecfies, secundaire bacteriële infecties bij virale aandoeningen, mastitis, (poly-jartfiribs, septicaemie, omphalitis en
meningits veroorzaakt door een onbekende verwekker Ampi-Diy 5000 kan tevens gebruikt worden als profylaxe bij operaties.

Postbus 205, 4940 AE Raamsdonksveer
E-mail: pr@dopharma.com
Homepage: www.dopharma.com

-ocr page 376-

Voorgangers: dierenartsen uit [vroeger tijd (4y)

James Beart Simonds
(1810-1904)

Bij de bestudering van de diverse bronnen over Simonds blijkt de informatie niet eensluidend te zijn.
Aan de ene kant staat het positieve beeld dat PaUison schetst in zijn aan Simonds gewijde biografie, en
aan de andere kant het op menig punt zeer kritische oordeel van Frederick Smith. Het is vaker opge-
merkt dat de laatste, overigens zeer verdienstelijke bibliograaf en geschiedschrijver van de Britse dier-
geneeskunde, partijdig kon zijn en de neiging had om voorgangers te beoordelen vanuit de stand van
de kennis van zijn tijd, waarbij hij minder oog had voor de inzichten en de mogelijkheden tijdens het
leven van de mensen die hij beschreef. Pattison heeft zijn boek onder andere geschreven vanuit verzet
tegen de vijandige en zijn inziens onjuiste behandeling door Smith, die student was toen Simonds aan
het hoofd stond van het Royal Veterinary College.

Simonds kan hoe dan ook gerekend worden tot één van de mensen die van eminent belang zijn ge-
weest voor de ontwikkeling van de diergeneeskunde in het Engeland van de 19e eeuw.
James Beart Simonds werd in 1810 geboren in Lowestoft (Suffolk) in een boerengezin. Hij groeide op bij zijn grootvader in Bungay. Op zijn acht-
tiende ging hij naar Londen om aan het Veterinary College diergeneeskunde te studeren. Deze keuze was waarschijnlijk beïnvloed door het feit, dat
twee van zijn ooms als dierenarts praktiseerden. In 1828 stond het College onder de directie van de medicus Coleman. Er werd uitsluitend onderwijs
gegeven betreffende het paard. Simonds bezocht daarom tevens de particuliere school van William Youatt (1776-1847) om kennis op te doen over de
behandeling van diersoorten waarover in het Veterinary College niet gesproken werd. Verder volgde hij nog extra lessen humane anatomie, scheil
kunde en geneesmiddelleer. Toen hij na veertien maanden (!) het diploina kreeg, vestigde hij zich als practicus in zijn geboorteplaats, waar hij de
praktijk van één van zijn ooms overnam. In 1836 kreeg hij een erfenis, die hem in staat stelde naar Twickenham, vlakbij Londen, te verhuizen om er
een eigen kliniek te bouwen. Hierdoor kon hij weer contact opnemen met Youatt en ook deelnemen aan de bijeenkomsten van de in datzelfde jaar op-
gerichte
Veterinary Medical Association. Hij kwam er vaak aan het woord en vervulde verschillende functies in het bestuur en als redacteur van de
Transactions. Hij deed zich kennen als iemand die in alle aspecten van het vak geïnteresseerd was, steeds op zoek naar verklaringen voor ziektever-
schijnselen en naar betere geneeswijzen door vergelijking van oude en nieuwere methoden. Van zeker zo groot belang werd zijn lidmaatschap van de
Agricultural Society, opgericht in 1838 en na verkrijging van een Royal Charter genoemd Royal Agricultural Society of England (RASE).
Medeoprichter Youatt had als één van de doelstellingen aanvaard weten tc krijgen dat deze vereniging zich mede zou toeleggen op de bevordering
van dc geneeskunde van rund, schaap en varken. De
Agricultural Societ)\' zou jaarlijks £ 200 ter beschikking stellen om het onderwijs hierin door het
Veterinary College te laten verzorgen. (Gedurende de gehele 19e eeuw werd het College uit private middelen en leerlingengeld gefinancierd.)
William Sewell, die kort nadat deze overeenkomst tot stand gekomen was. Coleman zou opvolgen, werd met dit onderwijs belast, hoewel hij uitslui-
tend ervaring inct paarden had. Bij een uitbraak van MKZ in 1839, over ontstaan en overdracht waarvan nog veel onduidelijkheid heerste, deed
Simonds zich kennen als een goed experimentator; hij toonde dc grote inate van besmettelijkheid vast, zowel door direct contact tussen een besmet
cn een gezond dier als door overdracht middels hooi of melk. niet allen voor het rund maar ook voor het varken. In de geest van Jenners succesvolle
vaccinaties werden proeven gedaan om runderen onbevattelijk te maken en de resultaten waren hoopvol. De voorschriften voor behandeling daaren-
tegen die Sewell aan de
Agricultural Society adviseerde en die in een circulaire aan dc leden werden bekend gemaakt, hadden een fatale uitwerking
doordat zij alleen maar aan een nog snellere verbreiding bijdroegen. RASE overwoog de subsidie te beeindigen. waarop Sewell toegaf niet de geëi-
gende docent te zijn en aan het bestuur van het College voorstelde een nieuw professoraat in te stellen. Drie weken later, in juni 1842, werd Siinonds
als zodanig benoemd. Tevens werd hij de veterinaire adviseur van de RASE. Dit was allerminst een sinecure. Niet alleen werd hij geacht door lezin-
gen veterinaire kennis onder de leden verbreiden maar ook moest hij dc leden bij opkomende problemen van advies dienen. I let contact met de vee-
houders ging hem als boerenzoon gemakkelijk af, en de consultancypraktijk, die hem door het vele reizen dat deze met zich meebracht ongeveer de
helft van zijn werktijd kostte, kwam zijn onderwijs zeer ten goede. Mettertijd ontwikkelde hij zich tot een uitstekend clinicus. Hij werd met name bij
alle heersende besmettelijke ziekten, zoals de longziekte, schaapspokken, schapenschurft, ongans (\'sheep rot\'), anthrax en varkenspest te hulp ge-
roepen. Dc studie van sommige van deze ziekten leidden tot vaak uitvoerige publicaties. Ook parasitaire ziekten hadden zijn aandacht. Hij mag zich
ontdekker van twee parasieten noemen, waarvan een zijn naam draagt,
Siinondsiaparado.xa. Over de gebitsontwikkeling bij rund, schaap en varken
schreef hij een goed geïllustreerde monografie, gebaseerd op waarnemingen aan 2000 dieren waarvan de leeftijd nauwkeurig bekend was.
In 1844 heeft hij op verzoek van de
RASE een studiereis naar België gemaakt om het etfect van inentingen tegen longziekte volgens de methode
van Willems te bestuderen. In zijn rapport toonde hij zich sceptisch; hij stelde nadere experimenten voor en de uitkomsten ervan bevestigden
zijn negatieve gevoelens. Datzelfde jaar bracht echter een positieve uitkomst op een geheel ander vlak. Na vier jaar van onderhandelingen
waarin Simonds een groot aandeel had, werd de handtekening van de koningin verkregen (de
Royal Charter) waarmee de Royal College oJ
Veterinary Surgeons (RCVS)
tot stand kwam, de beroepsorganisatie die als enige gemachtigd zou zijn diploma\'s te verlenen die het recht geven
tot uitoefening van de diergeneeskunde. Vooral ten gevolge van het verzet vanuit de school in Edinburgh, waarvan de diploma\'s erkend werden
door de
Highland and Agricultural Society of Scotland, heeft het echter tot 1881 geduurd voordat dit recht door de aanname van de Velerinaiy
Surgeons Act
door het parlement ten volle geëffectueerd kon worden.

Nadat in 1846 ten behoeve van een vrije handel alle invoerbeperkingen vanaf het continent werden opgeheven, nam het gevaar voor insleep van
besmettelijke ziekten toe. Zo werd Engeland in 1847 geconfronteerd met schapenpokken, een ziekte die vaak dodelijk verliep. Simonds advi-
seerde de overheid om besmette bedrijven te isoleren en ontoegankelijk te maken en om het vervoer vanaf besmette bedrijven te blokkeren.
Tevens moest worden overgegaan tot het afinaken van besmette dieren en de vernietiging van strooisel en voer Dankzij het inzicht van Simonds
werd de ziekte in driejaar uitgeroeid.

Veterinai
verledet

-ocr page 377-

In 1849 werd hij benoemd tot erelid van de Royal Agricultural Society. Zijn ster steeg en hij werd beschouwd als dè auto-
riteit op het gebied van de infectieziekten onder het vee.

In 1854 werd hij samen met een collega-eigenaar/uitgever en redacteur van The Veterinarian, het tijdschrift dat Percival en
Youatt in 1828 hadden opgericht en dat tot het einde van de 19e eeuw het leidinggevende veterinaire tijdschrift in Engeland
was. Hij zou er 40 jaar aan verbonden blijven.

Er dreigden nieuwe gevaren. Vanuit Rusland rukte de runderpest op. Aanvankelijk kon de ziekte dankzij alleriei maatregelen
worden tegengehouden aan de oostgrens van Europa. Maar regelmatig breidde de ziekte zich toch uit naar het westen en
daardoor konden dieren besmet worden die als slachtvee voor Engeland bestemd waren. De Engelse overheid was echter niet
doordrongen van dit gevaar. Zij hechtte grotere waarde aan het beginsel van de \'vrije handel\'. Het waren de landbouworganisa-
ties van Engeland, Wales en Schotland, die de risico\'s van een economische ramp inzagen. Deze organisaties besloten in 1857 om
Simonds op te dragen poolshoogte te gaan nemen van de runderpestsituatie op het continent. In gezelschap van een collega,
William Emes die goed zijn talen sprak, bereisde hij gedurende zeven weken grote delen van Europa. Zij stelden zich op de
hoogte van de bestrijdingswijzen en de preventieve maatregelen in de verschillende landen. In Galicië, waar de runderpest heer-
ste, waren zij in staat waarnemingen te doen. Bij terugkomst rapporteerde hij dat er op grond van de goede voorbehoedende
maatregelen in de landen van West-Europa, waar vandaan vee-import naar Engeland plaatsvond, geen angst behoefde te zijn dat
de gevreesde ziekte Engeland zou bereiken. Deze optimistische kijk werd niet gedeeld door zijn collega John Gamgee, leraar aan
het Veeartsenijkundig College te Edinburgh. De overheid had geen gehoor gegeven aan Gamgee\'s voortdurende indringende
waarschuwingen. Helaas gaf de geschiedenis Gamgee gelijk, toen in 1865 vee, overgebracht vanuit de haven van Reval (nu
i Talin, Estland, toen Russisch) via Huil op een Londens melkveebedrijf terecht kwam. Het was voor het eerst dat vee rechtstreeks
. ^ \' uit Rusland was aangevoerd zonder de Europese barrières gepasseerd te zijn. Simonds stelde onmiddellijk vast dat men met run-

derpest te maken had. De maatregelen die hij op verzoek van de Privy Council voorstelde en die door RASE aan de veehouders
werden bekend gemaakt, stuitten allerwege op weerstand. Door ontbreken van enige wettelijke voorzieningen waarmee afinaken of welke preven-
tieve maatregel dan ook afgedwongen kon worden en door afwezigheid van enige compensatieregeling, konden de maatregelen waarmee op het
vasteland van Europa volop goede ervaring waren opgedaan, niet worden toegepast. Boeren, pers en publiek eisten therapieën. Men wilde zelfs \'sa-
natoria\' inrichten waar behandeling kon plaatsvinden! Vooral medici stelden allerlei behandelingen in, waarvan alleen hun eigen beurs beter werd.
De gevolgen waren desastreus; de ziekte breidde zich als een olievlek uit. Toen bleek dat ook schapen konden worden aangetast, wat experimenteel
door Simonds bevestigd werd, stelde de overheid eindelijk een
Commis.sion on Cattle Plague in, die in het najaar van 1865 hearings organiseerde.
Gedurende drie weken werden 44 verhoren afgenomen. Simonds verscheen op de eerste zittingsdag om bijna 400 vragen te beantwoorden. Door
tegenstrijdigheden in de getuigenissen (waarbij de vraag of de ziekte ook spontaan zou kunnen zijn ontstaan cruciaal was) leidde het commissierap-
port echter niet tot eensluidende conclusies. Pas nadat men allerwege ervan overtuigd was geraakt dat dokteren het leed alleen maar verergerde, werd
een wet voorbereid die
stamping-out en geldelijke compensatie voor de afgemaakte dieren mogelijk maakten. Dankzij deze maatregelen werd de
ziekte in september 1867 bedwongen.

Een kleine ad hoe gevormde afdeling binnen het kantoor van de Privy Council was belast met de voorbereiding, de begeleiding van de uitvoerings-
maatregelen en de rapportage erover. Simonds stond aan het hoofd van enige tientallen tijdelijke inspecteurs. Men zal waarschijnlijk niet beseft
hebben dat daarmee de grondslag werd gelegd voor de
Anima! Health Service binnen het latere Landbouwministerie. Het begin van officiële over-
heidsbemoeienis met veterinaire aangelegenheden in Engeland vertoont in zijn aanleiding en uitwerking en ook qua tijdstip dus een sterke analo-
gie met de ontwikkeling in ons land. De
goodwill voor de veterinaire zaak werd door de succesvolle bestrijding van de veepest sterk bevorderd.
Simonds onderwijstaken zijn gedurende anderhalfjaar door collegae van het Veterinary College waargenomen. De verkregen contacten in de kring
van de overheid zouden voor het College echter niet onvoordelig zijn. In 1871 werd Simonds directeur van het Veterinary College en het is aan hem
te danken dat dit onderwijsinstituut tot bloei kwam en aanzien verwierf Er werden strengere eisen gesteld aan de vooropleiding van de studenten
en een toelatingsexamen werd verplicht. De duur van de opleiding werd verlengd; nieuwe vakken werden geïntroduceerd zoals scheikunde, plant-
kunde en praktische lessen in chirurgie, waarvoor bekwame docenten werden aangetrokken. Gratis behandeling van runderen, schapen en kleine
huisdieren ging een overvloed aan praktisch materiaal opleveren. Ook de restauratie en uitbreiding van de gebouwen werden krachtig aangepakt.
Stal- en overig personeel werd aangesteld en de administratie werd op orde gebracht. De bekroning was de verwerving van een
Royal Charter in
1875, waarmee dc school, behalve een langere naam:
RVC, een wettelijk statuut kreeg waardoor naast vemiogensrechtelijke bevoegdheden het
recht werd verkregen om eerbewijzen aan verdienstelijke studenten of afgestudeerden toe te kennen. Het heeft door moeilijkheden die gemaakt
werden door het voor concurrentie beduchte RCVS wel ruim twee jaar van onderhandelen en corresponderen gekost eer het zover was.
In verband met een slechter wordende gezondheid ging Simonds op 71 jarige leeftijd in 1881 met pensioen. Zeelucht zou heilzaam voor hem zijn
en daarom verhuisde hij naar het eiland Wight, waar hij vrederechter werd en zich aan de geschiedschrijving heeft gewijd; dit resulteerde in een
uitvoerige autobiografie en in biografieën van de belangrijkste veterinairen waarmee hij in aanraking was geweest. Hij is 94 jaar geworden en is
in 1904 overleden. Hij is tweemaal gehuwd geweest; zijn eerste echtgenote, met wie hij twee dochters en een zoon had, overieed in 1851 en zijn
tweede echtgenote in 1879. Van hem werd gezegd dat hij een evenwichtig karakter had, nederig was en vol dienstbetoon, maar zelden lachte.
Simonds heeft veel betekend voor de ontwikkeling van de diergeneeskunde, zowel op het terrein van de strijd tegen besmettelijke ziekten als
voor de ontwikkeling van het onderwijs. Hij is bij zijn afscheid geëerd en heeft eervolle onderscheidingen ontvangen.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap.

A. Mat hijsen, E.R Oldenkamp
Geraadpleegde literatuur:

CXarkeE. Dictionary of national biography 1901-1911. Vol. 3. London, 1912: 318-9.
Dunlop RH & Williams DJ.
Veterinary Medicine, An Illustrated Hi.story. St. Louis, 1996: 647-8.
Leclainche E.
Histoire de la Médecine Vétérinaire. Toulouse, 1936: 397,401.

Oldenkamp ER Voorgangers: dierenartsen uit vroeger tijd (25). William Youatt (1776-1847). Tijdschr Diergeneeskd 1998; 123: 12-3.
Oldenkamp ER Voorgangers: dierenartsen uit vroeger tijd (39). John Gamgee (1831 -1894).
Tijdschr Diergeneeskd 2000; 125: 388-390.
Pattisonl.^ Crea/gn7ii7i
Veterinarian Forgotten: James Beart Simonds 1810-1904. London, 1990. 168 p.
Smith F.
The histoty of veterinary literature and its British development. Repr. London, 1976. vol.4: 83-103

-ocr page 378-

Nee, we hebben het niet over de
swingende knullen uit Liverpool,
hoewel er daarvan ook al twee uit-
gestorven zijn. Het vorige artikel
over de Pitbull was nog niet goed en
j wel gedrukt, of Minister Brinkhorst
\' van het Ministerie van Landbouw,
\' Natuurbeheer en Visserij kondigde
aan dat hij serieus voornemens blijft
om vier hondenrassen van de Nederlandse bodem te vagen.
Daarom in een note(n)dop de achtergrond van het verbod en
de feiten.

Geschiedenis

Het begon inderdaad met de Pitbull, hoewel.....toch niet hele-
maal. De Pitbull kwam beginjaren negentig een aantal keren
negatief in het nieuws. Toevalligerwijze kwam ook op
dat moment de Gezondheids- en Welzijnswet voor
Dieren (GWWD) tot stand, en deze wet bood
de minister de mogelijkheid om \'gevaar-
lijke dieren\' te verbieden op grond van
een bijbehorende regeling, de Regeling
Agressieve Dieren (RAD). Zoals u vo-
rige week hebt kunnen lezen was het
eerste dier dat aan het verbod werd
onderworpen de Pitbull, in 1993. De
toenmalige minister van LNV kon-
digde aan dat hij best welwillend was
om ook andere rassen te verbieden,
vooral als die rassen waren gefokt op
agressie, vechten en doden. Als voor-
beeld werden de American Staffordshire
Terriër, de Dogo Argentino en de Fila
Brasileiro genoemd. Blijkbaar had er op het
ministerie iemand door de hondenencyclopcdie
gebladerd en was opgehouden bij de F.

Dodelijk bijtincident

Ministers van Landbouw worden nogal eens vervangen, en
met alle perikelen rond mestbeleid, besmettelijke ziekten,
antibiotica, groeihormonen, jacht, natuurbescherming, vis-
serij en ga zo maar door, speelden honden geen grote rol in
het leven van deze ministers. Totdat in 1998 de aandacht van
de gekke koeien werd afgeleid door een dolle Mastino in
Amsterdam die door het lint ging en een vijfjarig meisje
doodbeet. Op dat moment trok de toenmalige minister
Apotheker het dossier RAD uit de kast, en riep voortvarend
dat de Mastino verboden zou worden. De drie rassen die nog
\'in de kast\' lagen werden er meteen bij gezet op deze lijst.

Moord en brand

ledereen die ook maar iets met honden te maken had,
schreeuwde hard en harder om duidelijk te maken dat dit echt
niet kon. Weliswaar was het incident in Amsterdam afschuwe-
lijk maar statistisch beten deze rassen helemaal niet meer dan
andere honden, zo bleek uit een rapport van Stichting
Consument en Veiligheid, dat toevallig net was verschenen.
\'Geen probleem\' vond de minister. \'Welke hond bijt er dan
wel het meest?\'. Dat was de Rottweiler, en hoewel minister

De Fab Four

Veterinai
tuchtrech

Apotheker inmiddels was vervangen door L.J. Brinkhorst,
trad ook laatstgenoemde voortvarend op, en voegde de
Rottweiler zonder omhaal aan het lijstje toe.

Politiek pratende platforms en andere protesten

Rassen verbieden vond iedereen zinloos. Een goed fokbe-
leid, verplichte Identificatie en Registratie, gedragstesten,
meer gegevens over hondenbeten en meer voorlichting aan
eigenaren waren nodig, zo vonden alle deskundigen. Er werd
zelfs een speciaal Platform Preventie Hondenbeten opge-
richt (waarin overigens ook de KNMvD zitting heeft). Dit
Platform zond een rapport naar de minister, waarin bovenge-
noemde maatregelen werden aanbevolen en toegelicht.
De minister was enigszins vatbaar voor de argumenten, en
leek wel te voelen voor een verplichte agressietest, maar dat
schoot de hondeneigenaren weer in het verkeerde keelgat.
De test zou traumatiserend voor de hond zijn, omdat de be-
lasting te zwaar was en de begeleiding te slecht. \'Dan niet\',
moet Brinkhorst gedacht hebben, toen hij vorig jaar liet we-
ten dat hij afzag van agressietesten en andere dure, ingewik-
kelde maatregelen. Vier rassen werden verboden, de
Rottweiler kreeg \'oranje licht\' om te bewijzen
dat er bij dit ras helemaal geen sprake is van
agressie.

Circus of cirkeltje?

Vele vergaderingen, protesten, brie-
ven cn emails verder is de minister
nu opnieuw met een standpunt naar
buiten gekomen. In een brief aan de
Tweede Kamer heeft hij laten weten
dat hij de plannen van het Platform
prachtig vindt. Fokbeleid en voor-
lichting zijn echter niet voldoende.
Het gaat hem niet (alleen) om het
terugdringen van het aantal bijtinciden-
ten, maar om het beschermen van de
samenleving tegen honden die in staat zijn
een mens te doden. Of dat statistisch verant-
woord is, interesseert hem niet. De kans dat je op
straat met een Uzi wordt doodgeschoten is uiterst gering maar
het ding is toch verboden.

Einde in zicht

Mag de minister dit verbod zomaar afkondigen? Ja, dat mag.
Het betreft het uitwerken van een al bestaande Regeling en in
principe is dit mogelijk zonder dat hiervoor toestemming
van de Tweede Kamer nodig is. Zou de Kamer al protesteren,
dan kan de minister rustig doorzetten en is een motie van
wantrouwen nodig om dat terug te draaien.
Zoals het er nu naar uitziet zullen de Amstaffs, Dogo\'s, Fila\'s
en Mastini die al in Nederiand rondlopen, hun leven aange-
lijnd en gemuilkorfd moeten doorbrengen vanaf het moment
dat het verbod in werking treedt (en dat is op dit moment nog
niet bekend). Ook mag er uiteraard niet mee worden gefokt,
en evenmin mogen deze honden worden geïmporteerd. Een
dergelijke regeling heet een sterfhuisconstructie. Of het bij
deze vier rassen blijft is natuurlijk zeer de vraag; als zich bij
de Rottweiler nog één ernstig bijtincident voordoet, is het
ook met dit ras afgelopen. Een blik in een grote stad of op
een hondententoonstelling leert bovendien dat de aandacht
van de liefhebbers zich verlegt naar andere rassen van gelijk
kaliber. Wat daar de gevolgen van zijn moet de tijd leren.

-ocr page 379-

Barneveld - Niet alle aandacht ging
zaterdag 2 februari 2002 uit naar
het huwelijk van Maxima en
Willem-Alexander. Tientallen die-
renartsassistenten uit Nederland
togen naar Barneveld om daar de
door Vedias georganiseerde
\'Gezelschapsdierendag\' bij te wo-
nen. Ze lieten zich onder meer
voorlichten over anorexie bij de kat en Toxocarabesmetting
bij mens en dier.

.1. Gewald, Product specialist Röntgen Imaging bij Konica, bijt
het spits af met een technische uiteenzetting over radiologie.
Hij bespreekt de meest voorkomende fouten in de dierenart-
senpraktijk met betrekking tot beeldkwaliteit. \'Problemen heb-
ben vrijwel altijd te maken met de ontwikkeltechniek en de
combinatie van film met versterkingsschermen\'. Gewald legt
uit dat versterkingsschermen ervoor zorgen dat de röntgenfilm
in kortere tijd een latent beeld vormt dan door alleen röntgen-
stralen. \'Zonder de schermen moet er zestien tot twintig maal
langer belicht worden.\'

Bij het maken van versterkingsschermen voor conventionele
radiografie spelen twee soorten fosforen, calcium wolframaat
cn barium loodsulfaat, die blauw en UV-licht uitzenden, een
hoofdrol. Toevoeging van nieuwere fosforen als gadolinium en
lanthanium maakt dat versterkingsschermen, naast blauw licht,
ook groen licht uitzenden. \'Dezelfde lichtopbrengst wordt ge-
realiseerd met aanzienlijk minder röntgenstralen. Maar alleen
een juiste combinatie van röntgenfilms en versterkingsscher-
men zorgt voor een optimale beeldkwaliteit. Dit houdt in dat
een zogenaamde groene film ook met een groen emitterend
versterkingsscherm gepaard moet gaan. De combinatie blauw-
groen is niet bevorderlijk voor de kwaliteit. De foto wordt een
stuk onscherper en heeft veel ininder contrast\'.
Gewald gaat nog wat dieper in op het gebruik van de cassette,
een stevige houder waarin twee schermen worden gesloten. De
film wordt tussen de schermen aangebracht zodat de emulsie
aan beide zijden van de film in goed contact is met het actieve
oppervlak van het scherm. Slecht filmschermcontact verlaagt
vooral de scherpte. \'Een slecht sluitende cassette en grote tem-
peratuur- en vochtigheidsverschillen zijn enkele oorzaken van
slecht filmschermcontact\'.

Voor de veterinaire praktijken die cassettes en versterkings-
schermen van \'humane\' ziekenhuizen kopen zegt Gewald: \'Let
er in dat geval op of de materialen niet onderhevig zijn aan ver-
oudering. Schermen die ouder zijn dan twaalf jaar en er aan de
randen bruin uitzien, zijn vrijwel onbruikbaar\'.

Strooistralenbundel

Gewald waarschuwt het publiek voor de strooistralenbron; de
straling die van de röntgenapparatuur afkomt. \'Personen die
met röntgenapparatuur werken, moeten de strooistralenbundel
zoveel mogelijk vermijden, want straling is nu eenmaal onge-
zond. Het dragen van een loodjas en loodhandschoenen is
noodzakelijk.\' Verder dient de dierenarts of -assistente ervoor
te zorgen dat de strooistralenbron zo klein mogelijk is. \'Men is
vaak geneigd om een zo groot mogelijk gedeelte van het zieke
lichaamsdeel te fotograferen. Veiliger is het om de straal te dia-
fragmeren op alleen het vermoedelijk zieke lichaamsdeel.\'

Berichte

verslage

DoorJoke Pijl

Het \'praktisch half uurtje\' wordt ingevuld door J. Luijckx van
Janssen-Cilag. Preventief ontwormen bij honden- en katten-
spoelworm oftewel Toxocara, staat tijdens zijn lezing centraal.
Ongeveer negentig procent van de hondenpups wordt besmet
met deze ziekte. Van de volwassen honden scheidt twintig tot
dertig procent wormeieren uit met de ontlasting. Bij katten va-
rieert de besmettingsgraad van tien tot zestig procent. Door een
overlast van wonnen in de twaalfvingerige darm, braken hon-
den en katten. Als er wormen in het braaksel zichtbaar zijn,
wijst dat op een zware besmetting. Volwassen honden en katten
hebben meestal geen last van de infectie.
Kinderen hebben de grootste kans om met Toxocara besmet te
raken. In meer dan de helft van alle zandbakken in Nederland
treft men namelijk de ontlasting van honden en katten aan.
Luijckx: \'Het verplicht stellen van opruimen van ontlasting
door de huisdiereigenaren zou geen gek idee zijn. Katten en
honden doen op de meeste plaatsen ongehinderd hun behoefte.
Mensen vergeten dat op die manier ook de wormeieren van
Toxocara, vaak geëmbryoneerd en dus infectieus, in het milieu
terechtkomen.\'Volgens Luijckx zijn de wormeieren erg taai en
kunnen ze wel zeven jaar besmettelijk blijven. \'Als mensen be-
smet raken met eieren van Toxocara komen de L-2 larven in het
maagdarmkanaal uit de geëmbryoneerde eieren vrij. Ze migre-
ren via de poortader naar de lever en de longen en nestelen zich
van daaruit in bepaalde inwendige organen. Het menselijk
weefsel is niet bijzonder geschikt voor verdere ontwikkeling
van de larven. Ze kapselen zich in en stimuleren de vorming
van esinofiele granulomen en sterven vervolgens pas na twee
jaar geleidelijk aan af Het menselijk afweersysteem vormt
specifieke antistoffen die vervolgens levenslang alert blijven.
Op het moment dat iemand een allergische reactie vertoont op
een willekeurige stof, verweren de natuurlijke afweerstoffen
zich daar tegen. Het probleem is dat ook de afweerstoffen van
de Toxocara gaan meedoen, met als gevolg een te heftige reac-
tie op de allergie. Het immuunsysteem wordt als het ware \'dol-
gedraaid\'.

Te hygiënisch

Een tijdje geleden publiceerde het Astmafonds dat een kwart
van de Nederlandse bevolking gevoelig is voor huismijtstof-
fen. De stijging van het aantal allergieën is volgens Luijckx
een gevolg van de sterk gestegen trend van de laatste decen-
nia om alles te willen ontsmetten en superschoon te maken.

Dierenartsassistenten prefereren
Gezelschapsdierendag boven Huwelijk op 2 februari

\'Ook een kat kan uitgegeten raken op voedsel\'

-ocr page 380-

Op sommige gebieden is men veel te hygiënisch, vindt hij.
\'Huizen kunnen ook té schoon zijn. Dagelijks de planten af-
stoffen is helemaal niet nodig. Mensen worden daardoor
juist vatbaar voor allerlei allergieën. Ze komen amper met
vuil in aanraking en ontwikkelen dus geen goede immu-
niteit. Het is geen pretje als daar nog eens Toxocara bij komt.
Eenmaal besmet kom je nooit meer van die Toxocara-anti-
stoffen af\'

Het preventief ontwormen bij honden en katten is volgens
Luijckx van het grootste belang, want het betekent dat er
minder Toxocara-wormeieren in het milieu terechtkomen.
\'Gelukkig verandert gaandeweg de visie op ontwormen.
Vroeger kregen pups alleen in hun eerste halfjaar een kuur.
Tegenwoordig wordt steeds vaker aangeraden om een hond
gedurende zijn hele leven te ontwormen en dan twee keer per
jaar. Ik ben er zelfs een voorstander van om een hond vier
keer per jaar te ontwormen\', zegt Luijckx. \'Het middel
Flubenol is hiervoor bijvoorbeeld geschikt. Uit onderzoek
blijkt dat honden over het algemeen ook nog genieten van de
kuur, omdat er een \'lekker smaakje\' aan de pillen zit.\'

Smaak

Over het belang van smaak kan C. Fontijn, diëtist bij Waltham
Veterinaire Services meepraten. In haar voordracht staan de
verschillende aspecten van smaak bij katten centraal. In het
Waltham onderzoekscentrum in Engeland wonen honderden
katten die verschillende smaaktesten ondergaan. \'Een kat
vindt, net als de mens, eten wel of niet lekker. Veel factoren
zoals omgeving, ervaring en geur van het eten zijn op de
smaak van invloed\', zegt Fontijn. Heel belangrijk bij de ont-
wikkeling van kattenvoer is volgens haar dat er voldoende
voedingsstoffen in het eten aanwezig zijn.\'Daarnaast moeten
dieren het eten natuurlijk wel lekker vinden, anders laten ze
het staan.\'

Onderzoek wijst uit dat smaak en geur onlosmakelijk met el-
kaar verbonden zijn. \'Katten kunnen goed misleid worden\',
onthult ze. \'Tijdens een test kregen ze smakeloze voeding
voorgeschoteld en lieten dat staan. Een geurtje van gebraden
kip er overheen deed wonderen; hetzelfde eten werd met smaak
opgegeten.\'

De mate van trek bij een kat hangt ook erg af van de vorm van
het voedsel. \'Katten die alleen gewend zijn aan blikvoer (brok-
jes en nat voer) herkennen voedsel in een andere vorm niet
meer als zodanig. Toen we een aantal van hen een gebraden kip
voorzetten, herkenden ze de geur wel, maar wisten ze niet pre-
cies wat ze ermee aan moesten. De kip was voor hen niet als
voedsel herkenbaar en bleef onaangeraakt staan.\'
Eén van de gebruikte methoden om smakelijkheid te meten
is het wegen van de hoeveelheid ingenomen voedsel. Daarbij
wordt rekening gehouden met verschillende factoren die in-
vloed kunnen hebben op de smaak. \'We letten op de mate
van enthousiasme bij de kat en kijken daarbij ook naar de ge-
dragingen van het dier na het eten. Als het dier steeds om je
heen drentelt is dat bijvoorbeeld een teken dat het goed ge-
smaakt heeft\'. De onderzoekers houden er verder rekening
mee dat het voedingsgedrag in een onderzoekssituatie an-
ders is dan in een thuissituatie. \'Katten eten over het alge-
meen naar energiebehoefte. Ze stoppen wanneer ze genoeg
hebben gehad. Zodra ze echter wildvreemd voer voorge-
schoteld krijgen, kunnen ze de caloriewaarde moeilijk in-
schatten en weten ze even niet meer hoeveel ze op kunnen.
Niet perse door de smakelijkheid maar door verwarring kun-
nen ze meer of minder gaan eten.\'

Uitgegeten

Fontijn raadt alle huisdierenbezitters aan om een kat vanaf het
begin verschillende dingen te leren eten. \'Een kat kan, net als
een mens, uitgegeten raken op bepaald voedsel, ook wel het
monotonie-effect genoemd. Als je het dier bijvoorbeeld iedere
dag gebraden kip voorzet, bouwt het daartegen op den duur een
weerstand op.\'

Te sterk variëren is volgens haar ook weer niet gezond. \'Een te
snelle omschakeling van droog naar nat voedsel kan leiden tot
maag- en darmstoomissen.\'

Volgens Fontijn kan een gebrek aan eetlust, oftewel anorexie,
verschillende oorzaken hebben zoals ziekte in het maagdarm-
kanaal of de lever. Ook pijn in de mondholte, misselijkheid en
medicatie als antibiotica kan weerstand tegen eten veroorza-
ken. \'Het is belangrijk om in zo\'n periode een rustige omge-
ving te creëren, want stress heeft een groot effect op de eetlust
van een kat. Dwangvoeding kan ook stress opleveren, dus ver-
mijdt dat zoveel mogelijk. Probeer eerst eens wat eten op de
poot of bek te smeren. De eetlust kan daardoor terugkomen.
Smaakmakers als vlees- en visbouillon, een beetje slagroom of
jus willen nog wel eens helpen.\' Tenslotte is de toediening van
vocht en elektrolyten belangrijk, aldus Fontijn.

De middag werd besloten door C. Piek, docent/onderzoe-
ker/dierenarts bij de Universiteit van Utrecht. Zij wijdde uit
over hematologisch laboratoriumonderzoek en ging onder
meer in op de afwijkingen aan witte bloedcellen en stollings-
afwijkingen.

\'De meest voorkomende afwijking aan de witte bloedcellen
noemen we leukocytose. In dat geval is het aantal witte
bloedcellen toegenomen en is er meestal sprake van een ont-
stekingsreactie,\' zegt Piek. Zowel bij hond als kat bestaat het
grootste aantal witte bloedcellen normaliter uit neutrofiele
granulocyten. Ze leven ongeveer zeven uur in de bloedbaan.
Hun belangrijkste functie is het opeten van ziekteverwek-
kers, oftewel fagocyteren. Als ze uit de bloedbaan treden om
de ziekteverwekkers aan te pakken, gaan ze daarbij zelf ten
gronde.

Piek toont een afbeelding van een kat die een ferme haal in
het gezicht heeft gekregen van een soortgenoot. Een Hink
abces op de wang is zichtbaar. \'Het beenmerg heeft een
voorraadkamer met rijpe neutrofielen, de zogenaamde \'rij-
pingspool,\' legt ze uit. \'Bij een ontsteking, in dit geval in het
gezicht, neemt de vraag van de weefsels naar granulocyten
sterk toe. Er vindt een uitstoot van de rijpe cellen vanuit het
beenmerg plaats. Meestal is de aanmaak van leucocyten bij
ontstekingen zo groot dat er in het bloed meer van te vinden
zijn\'. De docent legt uit dat tegelijkertijd productie van neu-
trofielen wordt verhoogd en daarmee de rijpingspool aange-
vuld. \'Ook als het abces door de dierenarts is weggehaald zie
je dat de productie van jonge neutrofielen in het beenmerg
nog even doorgaat. Totdat de balans tussen vraag en aanbod
van neutrofielen weer in evenwicht is, worden deze uitgesto-
ten alvorens geheel gerijpt te zijn.\'

Rattengif

Piek gaat in op de oorzaken van stollingsstoomissen. Als voor-
beeld neemt ze Tommie, een éénjarige reu die vreselijk be-
nauwd en stijf binnenkwam. Zijn slijmvliezen waren erg bleek.
De eigenaar vermoedde dat de hond een week daarvoor een
dode muis had gegeten die vol zat met rattengif Hij had direct
een dierenarts geraadpleegd, die het dier liet braken. Roze kor-
rels in het braaksel maakten duidelijk dat het vermoeden van

-ocr page 381-

Tommie\'s eigenaar juist was. \'Ondanks dat de hond had ge-
braakt, verslechterde zijn toestand na ongeveer vijf dagen en
werd hij zeer benauwd en kortademig bij ons gebracht.\' Piek
toont het gezelschap een röntgenfoto van Tommie\'s longen die
toen werd gemaakt. Bijna de hele longinhoud is wit van kleur.
\'Dit duidt op vocht, in dit geval is het bloed.\'
Piek vermoedt dat rattengif misschien wel de meest voorko-
mende oorzaak voor een stollingsstoornis bij de hond is. \'Het
type rattengif in dit voorbeeld bestaat uit een stof die de acti-
viteit van vitamine K remt. Bij vleeseters als de hond en de kat
wordt vitamine K met de voeding opgenomen. Bij een vergif-
tiging met rattengif ontstaat een bloedingneiging doordat de
activiteit van vitamine K geremd wordt. En die is nodig om
een aantal van de in het bloed aanwezige stollingsfactoren ac-
tief te houden. \'De hond werd onmiddellijk voorzien van vita-
mine K. Gelukkig heeft hij het overleefd.\' Piek vindt het van
groot belang dat een dierenartsassistente er bij een dergelijk
geval alert op is dat een vergiftiging met rattengif pas na vijf
dagen tot uiting komt. \'Dat komt doordat er tijdens de eerste
dagen na vergiftiging nog genoeg vitamine K in het lijf aanwe-
zig is. Een eventuele bloeding treedt op de vijfde, zesde of ze-
vende dag op, want dan heeft de hond geen voorraad vitamine
K meer. Het dier moet op die dagen extra in de gaten worden
gehouden.

Na twee weken is het rattengif bij de meeste honden uitge-
werkt,\' weet Piek. \'Vierentwintig uur na de laatste toediening
van vitamine K moet de stolling gecontroleerd worden. Als de
stolling dan goed is, betekent dat datje veilig kunt stoppen.\'

De BSE-crisis leidde er in september 2000 toe dat er een
Europese etiketteringsrichtlijn voor rund- en kalfsvlees
van kracht ging. Op elk etiket staat het land van slacht en
uitbenen van het dier en sinds januari 2002 eveneens het
land van herkomst en het land waar het dier is gemest.
Op deze manier is het traceerbaar waar het stuk vlees
vandaan komt. Een vorm van zekerheid voor iedereen,
maar vooral voor de consument.

De besluitvorming en de introductie van de etiketteringver-
plichting van rund- en kalfsvlees verliepen enigszins chao-
tisch. Zo was het onduidelijk wat er precies onder de defini-
tie \'vers rundvlees\' moest worden verstaan. Maar de
etikettering heeft de tracking en tracing van vlees versneld
en de consument wordt meer inzicht geboden in de herkomst
van het vlees.

Inmiddels is er ook een verplichting voor het etiket van
pluimveevlees: indien de producent niet kan garanderen dat
het infectievrij is, moet er een waarschuwing op het etiket
staan dat het vlees infectieziekten als salmonella kan bevat-
ten. Na de MKZ-crisis is er gesproken over de mogelijkheid
om vlees te voorzien van een etiket met daarop vermeld of
het vlees van geënte dieren afkomstig is.

Voorstander

Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) was in
2000 een groot voorstander van het etiketteren van
Rundvlees. Het CBL vertegenwoordigt de supermarkten in
Nederland. Het is een vrijwillig lidmaatschap maar honderd
procent van de branche is lid. Voor het CBL is het een must
om transparant te zijn naar de klant toe. Wel acht zij het van
groot belang op welke manier dat gebeurt. \'De informatie
moet niet verwarrend overkomen. Bijvoorbeeld de waar-
schuwing voor salmonella bij pluimveevlees: je wilt dat de
consument bewust wordt en zorgvuldig is bij de bereiding,
maar er moet wel voorkomen worden dat er een onnodige
angst wordt gecreëerd\', legt Winny de Jong uit. Hoofd
Consument en Kwaliteit.

Ook het Voorlichtingsbureau Vlees vindt het etiketteren van
vlees een goede zaak, evenals de Consumentenbond. Het
Voorlichtingsbureau Vlees is een stichting die voorlichting
geeft over vlees aan hoofdzakelijk consumenten. Het bureau
doet haar best om een zo duidelijk mogelijk beeld te schep-
pen bij een eventuele crisis. Het Voorlichtingsbureau Vlees
vindt dat het etiketteren op een zo helder mogelijke manier
moet gebeuren. Het liefst ziet zij dat er een uniforme aandui-
ding is op de beste plaats van een verpakking.
De Consumentenbond maakt zich sterk voor haar 640.000
leden en behartigt maatschappelijke belangen op diverse
aandachtsgebieden. \'De consument geeft aan in onderzoe-
ken dat zij voedselveiligheid en etiketteren belangrijk vin-
den maar in de winkels komt dat nog niet naar voren uit vra-
gen of opmerkingen,\' weet de woordvoerster van de
Consumentenbond Cécile Nijkamp.

Barcode

Bij de rundvleesetikettering heeft het CBL geen overhaaste
regelingen getroffen. \'Op het moment dat duidelijk was dat
de wet er zou komen, hebben we gekeken op welke manier
we dat het beste konden aanpakken. Als het dan moet, dan
doen we het zo dat we er ook jaren verder mee kunnen\', legt
De Jong uit. Er is uiteindelijk een systeem ontwikkeld waar-
mee de noodzakelijke informatie die de wet vereist, kan wor-
den omgezet in de zogenaamde EAN-code (een barcode).
Na veel overleg is deze code wereldwijd uniform. Er zit nog
wat extra rek in die codes om bijvoorbeeld aan te kunnen ge-
ven of het vlees van gevaccineerde dieren betreft. Cruciaal is
echter dat er op het abattoir batches worden samengesteld,
waardoor het vlees overal traceerbaar is. Er is een uniek
identificatienummer per batch en op die manier is het vlees
terug te herleiden naar de groep dieren die ten hoogste één
dagverwerking van één slachterij mag betreffen. \'Al het
vlees dat op één dag uit het abattoir komt, kan dus dezelfde
batch hebben. Geënte en niet-geënte dieren zouden dus al in
verschillende batches moeten worden verwerkt.
Bij de Consumentenbond zijn nog zeer weinig vragen

-ocr page 382-

binnengekomen over liet etiketteren van vlees. Toch verwacht
de Consumentenbond niet dat de consument veel over het
onderwerp weet. Als er in de media veel aandacht is voor de
voedselveiligheid dan komen er vanzelfsprekend wat meer
vragen binnen, maar deze zijn dan vaker algemeen. Ook het
CBL en het Voorlichtingsbureau Vlees hebben slechts enkele
vragen ontvangen over vleesetikettering. Het is slechts een
kleine groep mensen die er echt in geïnteresseerd is en zeer
bewust zijn of haar vlees koopt. Het belangrijkste vinden de
partijen dat de consument die informatie wil, deze krijgt en
op verantwoorde wijze een keuze moet kunnen maken.

Informatierecht

Nijkamp (Consumentenbond) spreekt over het creëren van
het bewustzijn van de consument.: \'Alleen met goede verge-
lijkingsinformatie kan de consument een verantwoorde
keuze maken\'. Zij pleit dan ook bij de producenten en bij de
overheid voor meer informatie over de totstandkoming van
het product. \'De consument heeft informatierecht. Zo zou de
geïnteresseerde consument veel meer informatie moeten
kunnen opvragen over een bepaald product\', pleit de woord-
voerster. Omdat het etiket daarvoor te klein is, moet de infor-
matie op een andere manier bereikbaar zijn. Dit zou volgens
haar kunnen gebeuren in de vorm van informatiezuilen in de
winkels. De retailers zouden daar volgens Nijkamp een grote
rol in moeten spelen.

Het CBL is het daarmee eens, maar vindt dat de kosten van
zo\'n zuil niet door de retailers moet worden gedekt. \'Zij zou-
den bijvoorbeeld een ruimte in de winkel beschikbaar kun-
nen stellen, maar de producenten zouden voor dc zuil moe-
ten zorgen. Zij leveren het product, de retailer verkoopt dit
product alleen door aan de consument\', redeneert De Jong.
Bij de informatiezuil zou de barcode kunnen worden ge-
scand, waarna dc consument een kijkje kan nemen in het
productdossier. De Jong geeft aan dat een dergelijke vorm
van informatieverstrekking op zich interessant is, maar zou
dan eerst graag een pilot willen om te zien hoeveel procent
van de consumenten daar daadwerkelijk behoefte aan heeft.
Minister Brinkhorst van Landbouw, Natuurbeheer van
Visserij geeft toe dat dit een belangrijk punt is: \'Je kunt maar
een bepaalde hoeveelheid informatie opnemen als consu-
ment\'. Hij geeft, zoals hij het zelf zegt een \'merkwaardig
voorbeeld\': de aanwezigheid van insecticide in het drinkwa-
ter. \'Dat zijn heel lage normen. Als ik iemand de keus laat
tussen dit glas water met insecticide, en ik garandeer daarbij
dat het geen kwaad kan en dat de persoon er niet ziek van
wordt, en dat glas water zonder insecticide, dan kiest de per-
soon voor het laatste glas. Dat is de keuze van de emotie, die
kun je niet uitsluiten\', legt de minister uit.

Niet aan toe

Tijdens de MKZ-conferentie in Brussel eind vorig jaar is er
gesproken over het labelen van vlees afkomstig van gevacci-
neerde dieren. Er waren tijdens die conferentie nog veel twij-
fels over deze kwestie. Minister Brinkhorst: \'Ik denk dat we
daar nu nog niet aan toe zijn, helemaal omdat we zo sterk van
de externe markt afhankelijk zijn\'. Dat is het grote knelpunt.
\'Als je rood vlees gaat identificeren met een blauwe strik er-
over, dan eet de consument dat vlees pas als er geen ander
vlees te krijgen is\', meent Brinkhorst. De voorzitter van de
Britse consumentenbond vroeg zich op de MKZ-conferentie
af waarom het vlees van dieren gevaccineerd tegen MKZ een
uitzondering zou moeten zijn. Zij doelde hierbij op het feit
dat dieren tegenwoordig worden gevaccineerd tegen zo\'n
vijfentwintig dierziekten, waarvan niets is terug te vinden op
het etiket. En in tegenstelling tot een waarschuwing voor een
mogelijke besmetting met salmonella, heeft de informatie
dat het dier gevaccineerd is tegen een pure dierziekte, niets
met volksgezondheid en voedselveiligheid te maken.
Brinkhorst zou graag eerst nog even goed alle argumenten
op een rijtje moeten zien: \'Ik heb er nu eerlijk gezegd nog
geen eindoordeel over. Ik denk voorlopig dat het labelen van
vlees van gevaccineerde dieren alleen maar leidt tot extra op-
slagkosten\'.

Bestrijd ing van mond-en klauwzeer
\'Stamping ouf of gebruik maken van wetenschappelijk onderzoek?

Dr. P.H.A. Poll

Onder de titel \'Stamping out\' of gebruik maken van weten-
schappelijk onderzoek? heeft de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen eind januari 2002 een noti-
tie doen verschijnen over de bestrijding van mond- en
klauwzeer (MKZ). Dit artikel bevat de kernpunten van het
rapport.

Onder de kop \'doel van de notitie\' wordt een verantwoording
van de opzet gegeven. De Advies Commissie Wetenschap en
Ethiek van de KNAW heeft zich gebogen over de wetenschap-
pelijke en wetenschapsethische aspecten van de bestrijding van
MKZ. Als doelen worden geformuleerd:

* het aangeven van het gebruik dat bij beleidsvorming is ge-
maakt van wetenschappelijk onderzoek en

* het inventariseren van mogelijkheden voor onderzoek dat
kan bijdragen aan het voorkomen van nieuwe epidemische
ziekten in de (Nederiandse) veestapel.

Achtergrond

Als achtergrond wordt uitgegaan van de uitbraak van MKZ in
het voorjaar 2001. Aangegeven wordt dat het afgrendelen van
gebieden, het op grote schaal doden van dieren en het vernieti-
gen van kadavers de ethiek van de moderne veeteelt op de
proef heeft gesteld. Bovendien heeft men zich afgevraagd of

-ocr page 383-

het massaal vernietigen van vee onder de gegeven omstandig-
heden wel de beste remedie tegen de verspreiding van de
ziekte is geweest. Was het bijvoorbeeld noodzakelijk om zelfs
preventief gevaccineerde dieren in de besmette gebieden te
doden? Hebben wetenschapsethische overwegingen een rol
gespeeld?

Na de inleiding, waaruit bovenstaande citaten zijn overgeno-
men, geeft de notitie een overzicht van de \'Beleidsmatige ont-
wikkelingen in Nederland vanaf 1950\'. De grote lijnen zullen
de lezers van ons Tijdschrift bekend zijn. Tot in de jaren \'50
kwam MKZ regelmatig voor in Nederland. Dankzij jaarlijkse
preventieve vaccinatie van de gehele rundveestapel was de
ziekte in de jaren \'70 en \'80 praktisch uitgeroeid. In maart
1988 stelt de toenmalige Veterinaire Dienst van het Ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor om de preven-
tieve vaccinatie te beëindigen, vooruitlopend op een EU-vac-
cinatieverbod.

Pleidooi vóór vaccinatie

Van de zijde van diergeneeskundigen wordt gepleit vóór vac-
cinatie. Zij betogen dat vaccinatie een betrekkelijk goedkope
verzekering inhoudt tegen uitbraken van MKZ. Maar: het anti-
vaccinatiebeleid van de overheid was geïnspireerd door han-
delsbelangen, nationaal en voor de status op de door het
Office International des Epizooties (OIE) vastgestelde lijst.
Een MKZ-vrije status van een land dat niet vaccineert, stelt
dat land in staat de import van vlees uit landen, die niet aan
deze criteria voldoen, aan banden te leggen met als resultaat
een hogere marktprijs voor het eigen product. De psychosoci-
ale consequenties en de gevolgen voor bedreigde diersoorten
en het toerisme werden niet in de overwegingen betrokken.
In het volgende hoofdstuk \'Beleidsmatige ontwikkelingen op
Europees niveau\' wordt aangegeven hoe de vaccinatiediscus-
sie werd beïnvloed door het tot de EG toetreden van Ierland,
het Verenigd Koninkrijk en Denemarken in 1973. In de EG
werd destijds in een groot aantal landen gevaccineerd, in deze
drie landen niet. In de EU werd naar uniform beleid gestreefd,
en onder druk van genoemde landen werd uitgegaan van non-
vaccinatie. In 1991 heeft de EU, op instigatie van het
Permanent Veterinair Comité, eerdere maatregelen aange-
scherpt tot een verbod op MKZ-vaccinatie.

Wetenschappelijke inbreng

Vervolgens wordt \'De rol van wetenschappelijk onderzoek bij
beleidsvorming\' belicht. De EU heeft van 1993 tot 1996
onderzoek gesteund dat ten doel had diagnostische methoden
tc vinden om onderscheid te kunnen maken tussen dieren die
zijn gevaccineerd en die met vrij voorkomend virus zijn be-
smet. Nadat dit onderzoek in 1997 was afgerond is weinig tot
geen onderzoek gedaan om de ontwikkelde testen te valideren
en gebruiksklaar te maken. Het is onduidelijk of destijds argu-
menten vóór de algehele vaccinatie voldoende zijn verwoord
en of wetenschappelijke onderzoekers voldoende aandacht
hebben gevraagd voor uitkomsten van onderzoek die een plei-
dooi voor vaccinatie ondersteunen.

Achteraf moet worden geconcludeerd dat bij de vaststelling
van het beleid en van onderzoeksagenda\'s belangrijke aspec-
ten van (grote) MKZ-uitbraken weinig aandacht hebben ge-
kregen. Het gaat hierbij om drie dimensies:

1.de psychosociale en (dier)ethische kwesties (deze hebben
geen rol gespeeld);

2. epidemiologische en populatiebiologische aspecten (hier-
over zijn nauwelijks notities te vinden in de argumentaties);

3. afgeleide effecten van een uitbraak (geheel niet in beschou-
wing genomen bij de totstandkoming van beleid).
De notitie concludeert dat de doelmatigheid van beleid bij uit-
stek een meerwaarde krijgt met behulp van multidisciplinair
onderzoek.

Verontrust

Op grond van de, door de Advies Commissie Wetenschap en
Ethiek van de KNAW uitgevoerde, analyse komt de notitie in
het laatste hoofdstuk tot \'Conclusies en aanbevelingen voor
onderzoek\'. De handelwijze tijdens de uitbraak 2001 heeft
brede lagen van de maatschappij verontrust. Politici hebben
onvoldoende geanticipeerd op de grote gevolgen van een
eventuele uitbraak, noch op de ingrijpende wijze van bestrij-
den ervan en de daaraan gepaard gaande commotie. Het
imago van de landbouw (en van de diergeneeskunde; ref) is
hierdoor aangetast. Recente initiatieven van het ministerie van
LNV verdienen steun. Zij doen een beroep op een bijdrage van
wetenschappelijk onderzoek. De notitie pleit derhalve voor
onderzoek dat gericht is op:

- nieuw opkomende ziekten en nieuwe agentia;

- detectiemethoden ter onderscheiding van gevaccineerde en
geïnfecteerde dieren en ontwikkeling van markervaccins;

- virale variabiliteit en (selectieve) vaccins;

- verspreidingswijzen van infectieziekten;

- ontwikkeling van strategieën ter reductie van schade aan
wild, dierentuindieren en zeldzame huisdierrassen;

- gedragswetenschappelijk onderzoek van consumenten en
burgers, met aandacht voor de invloed van massamedia op
de publieke opinie en

- de ontwikkeling van economische en besliskundige model-
len om sociale, ethische en psychologische factoren af te
wegen tegen bedrijfskundige en financiële grootheden.

Interviews

Bij het tot stand komen van de notitie zijn de volgende perso-
nen geïnterviewd:

- prof dr. ir. R.B.M. Huime, Agrarische bedrijfseconomie
WUR

- prof dr. ir. M.C.M. de Jong, Onderzoeksleider kwantita-
tieve veterinaire epidemiologie ID-DLO

- dr. M. Nielen, Agrarische bedrijfseconomie WUR

- dr. R.S. Schrijver, Divisiehoofd infectieziekten en keten-
kwaliteit ID-DLO

- dr. C. Terpstra, oud-hoofd afdeling zoogdierenvirologie ID-
DLO

- prof dr. C.J.G. Wensing, oud-directeur ID-DLO.
Commentaar is geleverd door:

- prof dr. H.PJ. Bloemers, Biochemie KUN

- prof dr. N.J.M. Nelissen, Bestuurskunde KUN

- prof dr. ir. A.J. Oskam, Algemeen agrarische economie en
landbouwpolitiek WUR.

Een bijlage \'Wat is mond- en klauwzeer?\' en een lijst van ge-
raadpleegde literatuur completeren de notitie.

Bijsturing

Nu de uitbraak 2001 een jaar achter ons ligt is de bijdrage van
een prestigieus lichaam als de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen een zeer welkome. Enerzijds
omdat analyse en bijsturing van het beleid langs aangegeven
wegen verwacht mag worden. Maar ook vooral omdat het risico
dat de ramp in de vergetelheid zou geraken en wij allen over
zouden gaan tot de orde van de dag, erdoor venninderd wordt.

-ocr page 384-

Op 19 en 20 maart 2002 organiseerde de Vakgroep
Parasitologie en Parasitaire Ziekten van de DVG (Deutsche
Veterinärmedizinische Gesellschaft), in samenwerking met
het Instituut voor Parasitologie van de Faculteit Dier-
geneeskunde in Hannover, een symposium in Travemünde
over de bestrijding en epidemiologie van diverse parasi-
taire aandoeningen bij gezelschapsdieren, herkauwers,
varken, paard en pluimvee,
in 58, voornamelijk korte, le-
zingen werd aandacht besteed aan een groot aantal onder-
werpen, waarbij opviel dat vooral de praktische aspecten
goed aan bod kwamen. De sprekers waren afkomstig van
diverse universiteiten in Duitsland en Zwitserland, van ge-
zondheidsdiensten en andere overheidsinstellingen, maar
ook uit de diergeneeskundige praktijk. Hieronder volgt
samengevat een kleine selectie van enkele van de onderwer-
pen die werden gepresenteerd over zoönosen en parasitaire
aandoeningen bij gezelschapsdieren.

Zoönosen

Diverse Cryptosporidium-sooTten zijn bekend als veroorza-
kers van diarree bij mens en dier, waarbij besmettingen veelal
via oppervlaktewater tot stand komen. Zo werden bij een uit-
braak in Milwaukee (USA) in 1993 ruim 400.000 mensen ziek.
Humane genotypes (bijvoorbeeld
Cryptosporidium parvum
genotype I) kunnen echter, met name bij Aids-patiënten, ook
respiratoire verschijnselen veroorzaken. Bij onderzoek van 68
monsters uit oppervlaktewater in de regio\'s van München en
Zürich konden in 23 gevallen Cryptosporidiën worden geïso-
leerd (Deplazes
et al.). Daarbij ging het in tien gevallen om de
uit zoönose-oogpunt belangrijke C.
parvum: vier keer geno-
type 1 en zes keer het ook voor herkauwers pathogene genotype
11. Bij onderzoek van 13 aan Cryptosporidiose lijdende Aids-
patiënten in Zürich, kon in elf gevallen een potentiëel zoöno-
tisch genotype worden geïsoleerd. Tenslotte werd ook een
onderzoek uit Zürich gepresenteerd naar 274 kinderen met
diarree. Bij negen van deze kinderen werd C.
parvum aange-
toond, waarvan echter slechts één keer het zoönotische geno-
type II.

Giardia is een wereldwijd voorkomende intestinale parasiet,
en een potentiële zoönose. In de jaren 1998 - 2001 werd in
Duitsland bij 8128 uit particuliere huishoudens afkomstige
honden van alle leeftijdscategorieën onderzoek gedaan naar
het voorkomen van
Giardia (Barutzki et al.). Hiertoe werd fe-
ces van drie opeenvolgende dagen onderzocht door middel
van de MIFC-techniek; enkelvoudige fecesmonsters werden
onderzocht met een commercieel verkrijgbare ELISA-test. In
totaal bleek gedurende de gehele onderzoeksperiode 17,5%
van de honden geïnfesteerd met
Giardia. Honden in de leef-
tijdscategorie tot één jaar vormden ruim 70% van deze groep.
In een veldonderzoek bij 38 honden met een natuurlijk verkre-
gen
Giardia-\'mkcUQ is daarnaast gekeken naar de effectiviteit
van twee achtereenvolgende dagelijkse doseringen van een
pyrantelemboaat, febantel en praziquantel bevattend combi-
natiemiddel als alternatief voor de meestal gebruikte 5-nitroi-
midazol-verbindingen, zoals metronidazol. Drie dagen na de
laatste dosering kon bij 35 van de 38 honden geen
Giardia
meer worden aangetoond, maar de honden zijn helaas niet
over een langere periode gecontroleerd. Diverse lezingen had-
den als onderwerp de belangrijke zoönose Echinococcose.
Larven van de zogenaamde vossenlintworm,
Echinococcus
multilocularis,
kunnen bij de mens (maar ook bij kleine
knaagdieren die de belangrijkste tussengastheer vormen) le-
vensbedreigende alveolaire cysten vormen in met name de le-
ver. De vos wordt gezien als belangrijkste eindgastheer en ver-
spreider van de infectie, hoewel soms ook melding wordt
gemaakt van de hond als eindgastheer. Om het mogelijke ri-
sico voor de mens te controleren wordt in Duitsland regelma-
tig onderzoek gedaan naar de prevalentie van
E. multilocularis
bij vossen. Daarbij blijken zich grote regionale verschillen
voor te doen: de prevalentiecijfers lopen uiteen van minder
dan 1% tot ruim 40%. De hoogste gemiddelde cijfers worden
gevonden in de deelstaten Baden-Württemberg en Beieren,
hoewel onderlinge vergelijking van de onderzoeken niet altijd
even gemakkelijk is, omdat er meerdere detectiemethoden
worden gehanteerd. In het algemeen lijkt er de afgelopen jaren
een trend van toenemende prevalentie te zijn, hoewel over de
daadwerkelijke implicaties hiervan voor de volksgezondheid
nog de nodige discussie bestaat. In totaal zijn in heel Europa
tot en met het jaar 2000 554 meldingen gedocumenteerd van
Echinococcose bij de mens, waarvan 126 in Duitsland. In het
verlengde van deze prevalentiestudies wordt ook steeds meer
onderzoek gedaan naar de leefwijze van de vos, met name in
situaties waar stedelijke gebieden ook deel zijn gaan uitmaken
van zijn habitat. Met name de vossenpopulatie in en rond
Zürich is uitgebreid in kaart gebracht (Deplazes
et al.) waarbij
niet alleen gekeken is naar leefwijze, gedrag en territoriumop-
bouw, maar ook naar de hoeveelheid besmette fecesmonsters
en de invloed daarop van het verspreiden van met anthelmin-
tica gemengde stukjes aas. Het percentage besmette vossen
bleek in de meer centraal gelegen delen van de stad beduidend
lager dan in de periferie. Mogelijk houdt dit verband met het
feit dat één van de belangrijkste groepen tussengasthcren, de
Arvicolidae (woelmuizen) daar minder als prooidier voor de
vos beschikbaar is, zoals ook kon worden aangetoond bij
onderzoek van de inhoud van een groot aantal vosscnmagen.

Gezelschapsdieren

De resultaten van een uitgebreide studie naar de prevalentie
van Helminthen bij ruim 5000 honden en katten van alle leeftij-
den in Duitsland en Frankrijk werden op het symposium gepre-
senteerd (Hellman
et al.). De onderzochte fecesmonsters wa-
ren afkomstig uit circa 50 dierenartspraktijken en uit het
Instituut voor Parasitologie in Hannover. In totaal bleek 7,5%
van de honden positief, waarbij het percentage in Frankrijk
(19,1%) beduidend hoger lag dan in Duitsland (6,0%). Van de
katten bleek 12,0% positief, met eveneens een hogere preva-
lentie in Frankrijk (19,5%) dan in Duitsland (10,8%). Veruit de
meest voorkomende darmparasiet bij de kat bleek
Toxocara
cati:
circa 90% van de positieve monsters. Ook bij de hond ko-
men spoelwormen het meeste voor: ruim 40% van de positieve
monsters bevatte
Toxocara canis. Er werden 17 honden gevon-
den met een menginfectie; in de meeste gevallen betrof dat
Toxocara canis en Trichuris vulpis. Bij katten met een mengin-
fectie (circa 5% van het totaal) betrof het meestal een combina-
tie van
Toxocara cati en Toxascaris leonina.

Symposium bestrijdingen epidemiologie van parasitaire
aandoeningen Travemünde, maart 2002

-ocr page 385-

In het Instituut voor Parasitologie in Berlijn werden de afge-
lopenjaren bij katten enkele malen wat meer \'exotische\' para-
sitaire infecties aangetoond (Schuster
et al.). Bij vier katten
werd een infectie vastgesteld met de lintworm
Joyewciella pas-
qualei.
Twee van deze katten waren meegenomen uit het bui-
tenland (Italië respectievelijk Pakistan); bij één kat was de
anamnese onduidelijk, maar de vierde kat was echter in Berlijn
geboren en had nooit de stad verlaten. Bijzonder was de vast-
stelling van een infectie met de leverbot Pseudamphistomum
truncatum bij een vierjarige kat met symptomen van ernstig le-
verfalen. Tijdens de sectie bleek de worm ook aanwezig in de
pancreas, hetgeen vrij uitzonderiijk is. Typisch in de anamnese
was dat deze kat zeer regelmatig door hengelaars in een plaat-
selijk kanaal werd gevoerd met verse vis. Zoetwatervis en
-slakken zijn tussengastheer voor deze parasiet.

Aan de Universiteit in München wordt vrij veel onderzoek ge-
daan naar de behandeling van parasitaire infecties bij bijzon-
dere dieren (Beek
et al.). Enkele van hun bevindingen worden
hierna besproken.

* Voor de behandeling van cavia\'s met schurft {Trixacarm
caviae)
werden onder andere de volgende mogelijkheden
aangegeven:

- ivermectine: 0,3 mg/kg per injectie, twee maal herhalen
met steeds een week tussenpoos

- fipronil: het gehele lichaam behandelen met de spray en na
tien dagen herhalen

- selamectine: eenmalige behandeling, topicaal in de nek in
een dosering van minimaal 18 mg/kg (dus hoger dan de
dosering voor hond en kat,
ref.)

Voor de behandeling van fretten met oormijt (Otodectes cy-
notis)
werden onder andere de volgende mogelijkheden aan-
gegeven:

- fipronil: een druppel van de vloeistof in elk oor na gron-
dige reiniging.

- selamectine: eenmalig topicaal toedienen in een dosering
van 6-12 mg/kg, eveneens na voorafgaande reiniging.

Reptielen met mijtinfecties kunnen worden ingewreven
met fipronilspray. Ivermectine is bij een aantal reptielen-
soorten gecontraïndiceerd, en met selamectine is nog on-
voldoende ervaring. Voorlopige resultaten wijzen er echter
op dat topicale toepassing bij deze diersoorten niet leidt tot
voldoende hoge weefselconcentraties.
De genoemde moderne antiparasitica zijn bij vele andere
diersoorten in het algemeen goed en veilig toepasbaar, hoe-
wel door de spreker wel werd gewezen op mogelijke risico\'s
die verbonden zijn aan het gebruik van fipronil bij egels,
eekhoorns, konijnen en hoenders.

Bij parkieten en duiven met ectoparasitaire infecties zijn
goede ervaringen opgedaan met fipronilspray; onderzoek
naar de mogelijkheden van selamectine is recent gestart.

Bart de Leeuw, dierenarts
Pfizer Animal Health hv

Brinkhorst positief over Nederlandse dierenarts

Minister Brinkhorst vindt dat de Nederlandse dierenartsen
zich integer hebben opgesteld ten tijde van de MKZ-crisis vo-
rig jaar. Dit vertelde de minister in een interview met het
Tijdschrift enkele weken geleden. Brinkhorst kijkt positiever
aan tegen de beroepsgroep dan anderhalfjaar geleden toen hij
te gast was bij het jaarcongres in Noordwijkerhout. Hij
maakte toen een punt van de integriteit van de dierenarts.

De minister meende toen dat de dierenartsen te eenzijdig de
belangen van de veehouders dienden en meer eigen verant-
woordelijkheid moesten nemen. \'Ik kijk nu eerlijk gezegd
positiever aan tegen de dierenarts, want ik was natuuriijk ook
beïnvloed door wat er toen in de sector gebeurde,\' herinnert
Brinkhorst zich. Brinkhorst ziet het als een vooruitgang wan-
neer de dierenartsen zich zakelijker opstellen tegenover de
boeren. \'Als de boer een meer maatschappelijke opstelling
heeft, aanvaardt hij vanzelf de waarde van waaruit de dieren-
arts opereert. Naarmate de boer meer ondernemer wordt,
wordt hij ook meer cliënt van de dierenarts die uiteindelijk
toch handelt vanwege economisch gewin\', meent Brink-
horst. Hij vindt dit een zeer belangrijk gegeven voor de
emancipatie (een onafhankelijker en zakelijker opstelling ten
opzichte van de andere partij) van de boer én van de dieren-
arts.

Diabetes mellitus bij de cavia

De redactie vond n.j. Schoemaker
(specialist Vogelgeneeskunde, Af-
deling Bijzondere dieren, Hoofd-
afdeling Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren) bereid om onder-
staande, uit de praktijk ontvangen
vraagstelling voor de lezers te be-
antwoorden.

Vraag

Komt diabetes mellitus voor bij de cavia? Zo ja, wat zijn de
symptomen, hoe verloopt de diagnostiek en wat is de behan-
deling?

Vraa

antwoor

Antwoord

Diabetes mellitus wordt bij cavia\'s, andere knaagdieren (zo-
als de hamster, degoe en chinchilla) en konijnen ge-
diagnosticeerd (2). Lang en Munger hebben zelfs voorge-
steld om de cavia te gebruiken als proefdier voor het
onderzoek naar juvenile diabetes mellitus bij de mens (3).
De cavia\'s die ze voor dit onderzoek wilden gebruiken ble-
ken mogelijk geïnfecteerd te zijn met een virus (4).
Cavia\'s met diabetes mellitus hebben net als de meeste an-
dere dieren klachten van polyurie en polydipsie. Gewichts-
verlies ondanks goede eetlust en cataract worden ook ge-
noemd als mogelijke symptomen (2). Zeker bij de degoe,
waar diabetes mellitus een erfelijke aandoening is, is cata-
ract een veel geziene complicatie.

-ocr page 386-

Bloedplasme-glucose-concentratie

Bij de diagnostiek van diabetes mellitus moet met een aantal
zaken rekening gehouden worden. Bij diabetes mellitus heeft
de cavia glucosurie. Een ketoacidose wordt weinig gevonden
(2). Daar glucoseconcentraties in de urine afhankelijk zijn
van vele factoren (waaronder vitamine C-gift (3)), is het me-
ten van de bloed/plasma-glucoseconcentratie betrouw-
baarder. Er zijn vele betrouwbare apparaten op de markt voor
diabetici waarbij één druppel bloed voldoende is voor het me-
ten van de bloedglucoseconcentratie. Een prikje in een voet-
zool of hiel is veelal geschikt om een druppel bloed te krij-
gen. Lang en Munger geven aan dat zij een cavia verdenken
van diabetes mellitus bij een plasma-glucoseconcentratie van
meer dan 5.5 mmol/L (3). Deze concentratie valt echter nog
binnen de referentiewaarden die aangehouden worden door
Hillyer en Quesenberry (namelijk 3,3 - 6,9 mmol/L) (1), Een
glucose-tolerantietest wordt ook wel geadviseerd voor het
stellen van de diagnose waarbij aangehouden wordt dat de ca-
via achttien uur gevast moet hebben (2,3). Er wordt daarna
1,75 gram/kg LG aan glucose oraal aangeboden. Bloed wordt
afgenomen op 3 tijdstippen; t = O vlak voor de glucosegift en
daarna op t = I en 4 uur. Bij een gezonde cavia hoort de glu-
coseconcentratie na vier uur gedaald te zijn tot maximaal an-
derhalf maal de uitgangsconcentratie terwijl een cavia met
diabetes mellitus nog glucoseconcentraties heeft van meer
dan twee maal de uitgangsconcentratie (2). Bij de interpreta-
tie moet echter wel rekening gehouden worden dat een cavia
nooit helemaal nuchter is waardoor vals negatieven kunnen
optreden (3). Bij cavia\'s met spontane diabetes mellitus werd
tevens gevonden dat hun serum-triglyceride-gehalte signifi-
cant hoger was dan bij controle-dieren (respectievelijk 0,74 ±
0,34 en 0,34 ±0,16 mmol/L) (3).

Aanpassing dieet

Voor de behandeling van diabetes mellitus bij de cavia is
over het algemeen het gebruik van insuline niet noodzake-
lijk. Vele cavia\'s verdragen relatief hoge concentratiesglu-
cose goed. Bij vele dieren verdwijnen de symptomen van
diabetes mellitus na aanpassing van het dieet. Hierbij moet
gedacht worden aan het aanbieden van veel groenvoer en
hooi. Het krachtvoer moet beperkt worden tot maximaal 20
gram/kg LG. Soms is het nodig om het krachtvoer compleet
uit het menu te verwijderen. Mocht de cavia ernstige proble-
men hebben dan kan in eerste instantie met lage concentra-
ties insuline getracht worden de glucoseconcentratie te ver-
lagen.

Concluderend kan gesteld worden dat diabetes mellitus
voorkomt bij konijnen en diverse knaagdieren waaronder de
cavia. De diagnostiek verloopt in grote lijnen in analogie met
de hond en kat. Ter behandeling is de dieet aanpassing be-
langrijker dan het gebruik van medicijnen.

slechts sporadisch voorkomt. De Apotheek van de Faculteit
der Diergeneeskunde distribueert een aantal niet-gere-
gistreerde middelen. Het betreft middelen die niet in de han-
del zijn en niet magistraal te bereiden zijn door dierenarts of

Distributie van Orphan-Drugs door de Apotheek van de
Faculteit der Diergeneeskunde

Registratie van een diergeneesmiddel kost geld. Voor een
aantal middelen is registratie in Nederland niet haalbaar,
omdat tevoren vaststaat dat de omzet gering zal blijven. Dit
kan bijvoorbeeld gebeuren als de betreffende indicatie

Overzicht diergeneesmiddelen van de Apotheek Faculteit der Diergeneeskunde (mei 2002)

Geneesmiddel

Indicatie

Diersoort

Acetylcysteine oogdruppels 10%, lOml

Adjuvante behandeling van KCS

Hond

Ciclosporine oogdruppels 2%, 5ml

Behandeling van KCS als geregistreerd product niet werkzaam is

Hond

Desoxycortonacetaat (DOCA) inj. 1 mg/ml, 5ml

Behandeling van bijnierschorsinsufficicntie als orale medicatie onmogelijk is

Hond

Edrofonium inj. 2mg/ml, 5ml

Diagnostiek myasthenia gravis

Hond

Gabbrovet-70®( poeder, Ikg

Behandeling van cryptosporidiasis

Geit (niet melkgevend)

Hypnorm® inj. lOml

Anesthesie van proefdieren

Konijn, rat, muis etcetera

Imidocarb inj. 85 mg/ml, 5ml

Preventie en behandeling van anaplasmosis, babesiosis en ehrichiosis

Hond

lomeprol 200 ingl/ml. 5ml

Röntgencontrast

Hond

Ivermectine 0,02%, 2ml

Schurftbehandeling

Cavia, konijn en hamster

Meglumine antimonaat inj. 30% (Glucantime®), 5ml

Behandeling van leishmaniasis

Hond

Neotriam oorzalf injector, 7,5ml

Otitis media waarbij bestaande preparaten niet werkzaam zijn

Hond

Telebrix-350®, 50ml

Röntgencontrastraiddel

Hond

Trilostane® caps. 60mg

Cushing-disease

Hond

Zinkgluconaat caps. 70mg

Behandeling van zinkafhankelijke dermatosen en chronische koperstapeling

Hond

Literatuur:

1. Hillyer EV, Quesenberry KE, and Donnelly TM. Biology, Husbandry,
and Clinical Techniques. In: Hillyer EV, Quesenberry KE, eds. Ferrets,
Rabbits, and Rodents. Clinical medicine and surgery. Philadelphia,
WB Saunders 1996:243-59.

2. Johnson-Delaney CA. Small mammal endocrinology. Proc Assoc
Avian Vet, Small Mammal and Reptile Programs, Saint Paul,
Minnesota, 1998:99-111.

3. Lang CM, and Munger BL. Diabetes mellitus in the guinea pig.
Diabetes 1976;25:434-43.

4. Lee KJ, Lang CM, and Munger BL. Isolation of virus-like particles
from the urine of guinea pigs (Cavia porccllus) with spontaneous dia-
betes mellitus. Vet Pathol 1978; 15:663-6.

-ocr page 387-

openbare apotheek. Dit zijn met name middelen waarvan de
grondstof niet te verkrijgen is of die bereidingstechnisch
gecompliceerd zijn. Zodra een veterinair alternatief op de
markt komt, stopt de apotheek met distributie van het be-
treffende middel.

De middelen worden verstrekt aan praktiserende dierenartsen,
uitsluitend op recept en voor individuele patiënten (patiënt-
naam vermelden op het recept). Informatie kunt u krijgen bij de
Apotheek op telefoonnummer 030 - 2531598, fax 030 -
2532065 of op apotheek@vet.uu.nl.

Vaccinatie of collaboratie?

Dr A. Osinga.

In een bijdrage aan de discussies
omtrent MKZ-bestrijding raadt
mevrouw Scholma-van der Perk
aan het proefschrift \'De Mond- en
Klauwzeerepizoötieën in Fries-
land\' van wijlen dr. J.M. Dijkstra
te lezen. De eerste van de bij dit in
1955 verschenen proefschrift be-
horende stellingen luidt: \'In
Nederland is de bestrijding van het mond- en klauwzeer
door toepassing van het afmaaksysteem zonder daarbij ge-
bruik te maken van een effectieve enting tot miskl ukken ge-
doemd\'. Hoewel de in het voorjaar van 2001 in Nederiand
toegepaste bestrijding deze stelling lijkt te bevestigen, blijkt
uit het proefschrift dat daarin werd uitgegaan van het afma-
ken van dieren op besinette bedrijven. Ongetwijfeld zal de
auteur het niet voor mogelijk hebben gehouden dat ooit

Ingezonde

geënte gezonde veebeslagen zouden worden geruimd. Er is
dan ook in de tussengelegen periode veel in de veehouderij
veranderd. Hoe langer hoe meer is de veehouder manager
geworden van een bedrijf met bio-productie-eenheden,
waarbij economische factoren het beleid bepalen. De
samenleving is verzakelijkt. In dat klimaat past het non-vac-
cinatiebeleid. In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde blijkt
uit een verslag van de MKZ-conferentie die op 12 en 13 de-
cember 2001 in Brussel werd gehouden, dat in het denken
over MKZ-bestrijding zich een historische omslag zou heb-
ben voltrokken, maar daarmee is nog geen beleidswijziging
gerealiseerd. In de huidige situatie mogen wij niet berusten.
Een nieuwe uitbraak zou wel eens kunnen uitwijzen dat de
leuzen \'Dat nooit meer\' en \'Wij kunnen er niet mee leven\'
retoriek blijken te zijn zonder verdere consequenties. Met
name voor veterinair Nederiand ligt hier een taak tot heil
van dier en mens.

De 14e Lustrumcommissie der
DSK is inmiddels al een jaar bezig
met de voorbereidingen van een
driedaags festijn ter ere van de 70e
verjaardag van de DSK met als
thema \'Stichtse Beesten\'. Het pro-
gramma van deze drie dagen kent een aantal vertrouwde
lustrumingrediënten en een aantal activiteiten dat in een
nieuw jasje is gestoken. Wederom hopen wij dit jaar tijdens
het lustrum naast studenten ook vele (oud)dierenartsen te
mogen begroeten.

De officiële opening en receptie voor genodigden zal plaats-
vinden op donderdag 26 september. Tevens zal op deze dag
het Monsterbaanfeest worden gehouden op de faculteit.
De vrijdag zal dit jaar iets anders van opzet zijn dan u ge-
wend bent. Op het programma staan onder andere een bij-
zonder symposium waarin de discussie centraal staat en \'s
avonds het reünistendiner voor oud-veterinair studenten en
een zangborrel.

Op zaterdag wordt de Maliebaan wederom omgetoverd tot
een waar paradijs voor Stichtse Beesten, met kortebaandra-
verijen en tal van activiteiten voor jong en oud, veterinair en
niet-veterinair. Het lustrum wordt die avond afgesloten met
een spetterend lustrumgala voor studenten en afgestudeer-
den. We hebben ons best gedaan voor ieder wat wils in het
programma op te nemen en hopen u dan ook op één of meer-
dere van de lustrumactiviteiten te mogen begroeten!
Nadere informatie over de activiteiten en inschrijving zullen
wij u binnenkort doen toekomen. Wellicht heeft u al een mai-
ling van onze kant ontvangen waarbij een acceptgiro is ge-
voegd. We hopen dat we net als bij het vorig lustrum een
mooi bedrag aan donaties van uw kant mogen ontvangen zo-
dat we allen kunnen genieten van een \'beestachtig\' lustrum
en onze faculteit op een positieve wijze kunnen presenteren.

U hoort van ons....

14® Lustrum der DSK: 26,27 en 28 september 2002

Met vriendelijke veterinaire groet, de 14® Lustrum-
commissie der DSK,

Praeses

Ab-actis

Fiscus

Vice Praeses
Vice Ab-actis
Assessor

Annemiek Willems
Wolter Roorda
Maaike van den Berg
Derk Oorburg
Leon Oerlemans
Geneviève Huizeling

-ocr page 388-

Achtste uitreiking van
de Intervet Prijs

Boxmeer, 12 april 2002 - Op 10 april jl. werd voor de
achtste keer de Intervet Prijs uitgereikt aan een stu-
dent van de Faculteit der Diergeneeskunde,
Universiteit van Utrecht. De winnaar, René van den
Brom, heeft in het afgelopen studiejaar intensief bijge-
dragen aan de integratie op de Faculteit. De prijs be-
staat uit een reis van een maand naar één van de landen
waar Intervet een vestiging heeft.

Met de jaarlijkse prijs wil Intervet de betrokkenheid van een-
ieder bij de faculteit ondersteunen. Deze betrokkenheid om-
vat onder meer de integratie van studenten onderling of van
studenten en docenten, bestuurlijke activiteiten, vertegen-
woordigingen en ontwikkeling van studieprogramma\'s.

René van den Brom heeft zich, evenals de vijf andere kandi-
daten, in de afgelopen jaren duidelijk ingezet voor de inte-
gratie op de faculteit. Hij heeft de toekenning van de prijs
met name te danken aan de organisatie van de eerste
Veterinaire Praktijkbeurs en enkele evenementen voor eer-
stejaars. \'Deze voor de veterinaire student eervolle prijs is
een mooie bekroning op het werk dat ik verricht heb,\' aldus
de witmaan \'Maar alles wat ik gedaan heb, heb ik in eerste
instantie natuurlijk met veel plezier gedaan.\' Na de afsluiting
van zijn doctoraal dit jaar zal hij van de reis gaan genieten.

De prijs werd toegekend door een jury bestaande uit de de-
caan van de Faculteit, het hoofd Studentenzaken, de be-
drijfsleider Veterinaire Algemene Dienst, de praeses van
de Diergeneeskundige Studentenkring en een vertegen-
woordiger van Intervet International bv.

Banden TvD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde 2000 voorradig. De
prijs bedraagt 13,61 Euro (inclusief 19% BTW en ver-
zendkosten). Onderstaand treft u een overzicht aan van de
banden die eveneens nog voorradig zijn, met daarbij beho-
rend kostenoverzicht.

Voorradig:

Banden 1999, 1998, 1997, 1995,
Euro (inclusief 19% BTW).
Niet meer voorradig:
Banden 1996,1990 en 1989.

994, 1993, 1992: 13,61

U kunt de banden schriftelijk, per fax of per e-mail bestel-
len onder vermelding van \'Banden\' en de jaargang.

Met uw bestelling krijgt u een nota met acceptgiro thuisge-
stuurd. Stuur uw bestelling naar: KNMvD, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, of fax uw bestelling: 030 - 2511787. E-
mail: bestellingen@kiunvd.nl

Alexander
Numan-herdenking

Het bestuur van het Veterinair Historisch Genootschap
is voornemens aandacht te schenken aan het feit dat het
in september 2002 honderdvijftig jaar geleden zal zijn
dat Alexander Numan, hoogleraar en directeur van \'s
Rijksveeartsenijschool, is overleden.
Numan (1780-1852) heeft meer dan wie dan ook in de
eerste helft van de 19e eeuw vorm en leiding gegeven
aan het veterinair onderwijs in Nederland. Hij was de
voornaamste raadgever van de regering inzake proble-
men op het gebied van de diergeneeskunde en de vee-
teelt. Door zijn deelname aan het wetenschappelijk
verenigingsleven heeft hij in grote kring belangstelling
weten te wekken voor veterinaire vraagstukken. Zijn
onderzoekingen lagen op uiteenlopende gebieden. Zijn
talrijke wetenschappelijke publicaties, die door verta-
lingen ook hun weg naar het buitenland vonden, geven
mede blijk van een grote belezenheid; andere, die voor-
lichtend van aard zijn, tonen zijn wil om maatschappe-
lijk nuttig te zijn. De didactische bedoelingen van
Numan komen vooral naar voren in de commentaren
bij en aanvullingen op de artikelen die door zijn oud-
leeriingen-practici werden ingezonden voor plaatsing
in het Veeartsenijkundig Magazijn. Deze lijken een
voortzetting van zijn mondeling gegeven lessen, waar-
van we in dc handgeschreven dictaten nog zoveel getui-
genissen bezitten.

Alexander Numan werd op 5 september 1852 op de be-
graafplaats \'Soestbergcn\' aan de Gansstraat te Utrecht
bijgezet in het familiegraf dat zich bevindt in de zoge-
naamde Rotonde van Zocher
Het ligt in de bedoeling om een herdenkingsbijeen-
komst te houden in de aula van de Tweede Algemene
Begraafj^laats, gelegen op \'Kovelswade\' aan de
Koningsweg, op vrijdag 27 september a.s. te 11 uur, ge-
volgd door een kranslegging bij het graf op de nabijge-
legen Eerste Algemene Begraafplaats. Deze datum is
zo gekozen omdat de Diergeneeskundige Studenten
Kring die dag een reünistenbijeenkomst houdt ter gele-
genheid van haar 70-jarig bestaan. Het VHG-bestuur
hoopt dat vele dierenartsen en diergeneeskundige stu-
denten, al dan niet met hun partners, in de gelegenheid
zullen zijn deze herdenking bij te wonen. Een nadere
aankondiging zal volgen.

Als aandenken zal een facsimile verschijnen van
Numans
\'Redevoering over de Veeartsenijkunde en de
inrigting van derzelver onderwijs, overeenkomstig met
het belang der Maatschappij\'.
Deze wordt aangevuld
met een levensbericht en een schets over het leven en
karakter van Numan.

Het bestuur van het VHG

-ocr page 389-

Wegens het grote succes van voor-
gaande j aren, organiseert de Stichting
Symposium Feline Geneeskunde
(SSFG) op 25 mei 2002 voor de derde
maal haar jaarlijkse symposium ter
bevordering van de kattengenees-
kunde. Een vijftal gerenommeerde
sprekers uit binnen- en buitenland zal
een zestal lezingen verzorgen.

Het symposium start om 9.00 uur met inschrijving van de deel-
nemers. Om 9.30 uur bijt dr. M. Peeters het spits af, met een le-
zing over
Hyperthyreoidie bij de kat. De volgende spreker is dr.
M. Boevé, die een lezing houdt over
De kat in de koplampen;
een actueel overzicht van veel voorkomende oogproblemen bij
katten.
Na de koffiepauze is er een lezing van K. Sturgess over
Recognition and management of inflammatory bowel disease.
Na de lunch praat K. Sturgess over Case studies of inflamma-
tory bowel disease
en houdt dr. E. Teske een lezing over Maligne
lymfoom bij de kat.
Tenslotte is het de beurt aan L. Howe, die een
lezing houdt over
Prepubertal gonadectomy in cats.
Om 16.15 uur wordt het symposium afgesloten met een borrel.
Binnenkort wordt besloten of er aan dit symposium PAO-pun-
ten zullen worden toegekend. Nadere informatie hierover volgt
in dit Tijdschrift.

De kosten verbonden aan dit feline symposium bedragen:
€ 35.- inclusief lunch en borrel. Aanmelding kan via de mail:
felinesymposium@hotmail.com, of schriftelijk: Stichting Sym-
posium Feline Geneeskunde, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht. De
aanmelding wordt als definitief beschouwd na het overmaken
van bovenstaand bedrag op girorekening 6215519 ten name
van Stichting Symposium Feline Geneeskunde, onder vermel-
ding van naam dierenarts en woonplaats. Zodra de inschrij-
ving definitiefis ontvangt u van ons het toegangsbewijs en het
programma.

Stichting Symposium Feline Geneeskunde
organiseert derde Feline Symposium

Reeds 25 jaar zijn de Homoeopathisch-werkende
Dierenartsen binnen de KNMvD verenigd als \'GHwD\'.
De groep wil dat vieren op 1 juni aanstaande. Geheel in
lijn met de doelstelling van de groep zal gepoogd wor-
den het kennisniveau van de aanwezigen op nog hoger
peil te brengen dan het al is. Hiertoe zal Mare Bär een le-
zing verzorgen. Er is echter ook een partnerprogramma
met in plaats van de lezing, een rondleiding met gids
door het Ouwehands dierenpark.
Mare Bär is reeds vele jaren actief in de veterinaire
homeopathie en door zijn successen in heel Europa be-
kend geworden. Daarnaast is hij een begenadigd spreker.
Het complete programma zal er als volgt uitzien:
13.30 - 14.00 uur: ontvangst deelnemers en partners

met koffie/thee en gebak.
14.00 - 17.30 uur: lezing van Mare Bär voor dieren-
artsen en voor partners een rond-
leiding door de dierentuin.
17.30- 17.45 uur: wandeling naar het Jungle Res-
taurant.

17.45 -18.15 uur: een borrel (half)uurtje voor ie-
dereen met aansluitend een buf-
fet met live muziek, verwacht
einde rond 22.00 uur.
Helaas is de GHwD wel genoodzaakt kosten te bereke-
nen. Deze bedragen:

Dierenartsen, GHwD-leden: 98,50;

Dierenartsen, niet-GHwD-leden: 110,00;

Studenten, GHwD-kandidaatleden: 75,00;

Studenten, niet-GHwD-kandidaatleden: 82,50;

Partners (dierentuin en de feestavond): 57,50.

Aanmelden kan tot uiterlijk 22 mei doormiddel van een
E-postbericht voorzien van volledige naam, adres en
woonplaats, lidmaatschapscategorie en eventuele dieet-
wensen, gecombineerd met betaling van de vermelde be-
dragen op bankrekeningnummer 51.72.25.700 of post-
bankrekening 40.56.352 ten name van de GHwD te
Woerden.

Het hiervoor bestemde E-postadres is gtha.menges@
hccnet.nl.

Het lustrum wordt mogelijk gemaakt door financiële
bijdragen van - in alfabetische volgorde - de volgende
firma\'s: AST farma B.V. te Oudewater, AUV
Dierenartsencoöperatie te Cuijk, Biohorma B.V. te
Elburg, Dierenverzekering Dier & Zorg te Alkmaar,
Heel Biologische Geneesmiddelen B.V. te Axel,
Holland Pharma te Borculo en Puur Natuur B.V. te
Weesp.

-ocr page 390-

Bent u al aan het denken gezet?
Nu de eerste problemen van de
euro-omschakeling achter de rug
zijn, en al een aantal voorbeelden
aan u gepresenteerd zijn over
de
waarde van het dier,
realiseert u
zich dus dat waarde niet altijd in eu-
ro\'s valt uit te drukken.
Bovendien is het -aan de andere
kant van de zomer- maar zo vier oktober, en wordt het hoog
tijd een paar tipjes van de sluier op te lichten.
Het jaarcongres van 2002 zal een congres zijn van oude en
nieuwe waardes.

Het denken van u over de waarde van het dier zal ruimte krij-
gen en benut worden!!

Maar eerst natuurlijk op drie oktober de sportdag. In een
samenspel tussen Kampong en Mereveld zullen bijna alle
sporters aan hun trekken kunnen komen. Slechts de golfspe-
lers zullen zich iets verder van het veterinaire centrum van
ons land moeten verwijderen. En zijn er (ook met onwaar-
schijnlijke scenario\'s wordt rekening gehouden) sporters die

Maatschappi

nieuw

JAARCONGRES 2002: DE WAARDE VAN HET DIER

zich overdag onvoldoende uitgeleefd hebben: \'s avonds een
feest waarbij u dat dan goed kunt maken.
Vrijdag, dierendag en congresdag, wordt
de waarde van het
dier
centraal gesteld. En dat niet alleen passief, door een
aantal aansprekende inleiders, maar ook actief In een aantal
-laten we het voorlopig maar zo noemen- workshops. Hier
kunt u, variërend van praktisch en zakelijk tot filosofisch en
creatief, uw eigen ideeën over de
waarde van het dier toet-
sen en gestalte geven. Dit alles in de inspirerende omgeving
van Oud Londen, in de nabijheid van de Pyramide van
Austerlitz, waar Napoleon volgens de overlevering al na-
dacht over de waarde van zijn paarden (en, de eerlijkheid ge-
biedt dat, van zijn maitresse).
\'s Avonds na het diner een feest dat on-
getwijfeld ook historisch zal zijn!
Zaterdag zal de waarde van het dier,
waar wij immers allemaal voor
staan, ons inspireren bij de
Algemene Vergadering.
Kortom, onvermijdelijk,
u moeter zijn!!

Ondernemersklankbord: Ondernemers voor ondernemers
Gratis deskundig advies over praktijkmanagement

Stichting Ondernemersklankbord is een laagdrempelige ad-
viesorganisatie van ervaren ondernemers, die hun collega\'s
in het midden- en kleinbedrijf belangeloos bijstaan.
De directeur van de stichting, de heer drs. A. Vrind RA, heeft
onlangs zijn organisatie aan de Raad voor het Vrije Beroep
gepresenteerd. De leden van de Raad voor het Vrije Beroep
(waaronder de KNMvD) zijn enthousiast over de toege-
voegde waarde van de stichting voor de ondernemers in het
vrije beroep.

Snel en praktisch advies

Ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf staan er bij be-
langrijke beslissingen vaak alleen voor. Ditzelfde geldt vaak
ook voor vrije beroep-uitoefenaren.

Liggen de vragen buiten het werkterrein van bank en ac-
countant dan kunnen de consulenten van het Ondernemers-
klankbord uitkomst bieden. Zij richten zich op terreinen
waarop zij bij uitstek deskundig zijn: bedrijfsstrategie en da-
gelijkse bedrijfsvoering.

Deze ondersteuning kan betrekking hebben op commerciële,
administratieve, organisatorische of bedrijfseconomische
vraagstukken als wel op problemen bij opvolging, verplaat-
sing, fusie of bedrijfsbeëindiging. Daarnaast geeft het
Ondernemersklankbord adviezen voor mogelijke verbete-
ringen en het omgaan met groei in het bedrijf

Landelijk netwerk

De 225 consulenten, verenigd in een landelijk netwerk
middels 25 regionale teains, stellen hun ervaring en kennis
kosteloos ter beschikking. Deze mannen en vrouwen hebben
zelf jarenlang gewerkt als ondernemer, directeur of manager
in het bedrijf^sleven. Daardoor herkennen zij situaties in be-
drijven en kunnen zij direct en praktisch adviseren.
In 2001 hebben ruim 2.000 ondernemers kosteloos advies
gekregen van de consulenten van het Ondernemers-
klankbord, een toename van circa 5% vergeleken met het
voorafgaande jaar.

Steun Nederlandse bedrijfsleven

Het advies van het Ondernemersklankbord is kosteloos. Dit
is mogelijk omdat het Nederlandse bedrijfsleven via sponso-
ring een groot deel van de apparaatskosten voor haar reke-
ning neemt.

Meer informatie?

Wilt u meer informatie of een jaarverslag ontvangen of een
klankbordgesprek met een consulent? Bel het secretariaat
van het Ondernemersklankbord, telefoon 070-3490600.
E-mail info@ondernemersklankbord.nl, www.ondernemers
klankbord.nl.

-ocr page 391-

Voor het dierenartsenexamen van 3 mei
2002 zijn geslaagd:

Dieten, Mevr. S. van
Doze, Mevr. J.G.
Engel, S.
Gorter, E

Klaveren, Mevr. N.J. van
Kroes, J.J.
Mijnster, J.F.

Nan, D.C.

Pronk. Mevr. M.

Verschueren, RA.M.

Mutaties: 15 mei 2002

Bruin, Mevr. €.; 2001; 6534 VG Nijmegen; Barnsteenstraat 21; tel.
privé: 024-3505170; E-mail privé: chantaloeb(a)hotmail.com;
p.,
medew. bij J.M.M. Cornelissen; tel. prakt.: 024-3225331.

* Dieten, Mevr. S. van; 2002; 3583 BM Utrecht; Frans Halsstraat
45; tel. privé: 030-2512549; E-mail privé: sanne_van_dieten@
hotmail.com; d.

* Doze, Mevr. J.G.; 2002; 6665 LP Driel; Drielse Rijndijk 31; tel.
privé: 026-3514287; E-mail privé: j.g.dozeio students.vct.uu.nl; d.

* Engel, S.; 2002; 3583 BM Utrecht; Frans Halsstraat 45; tel.
privé: 030-2512549; d.

* Gorter, F.; 2002; 3584 DC Utrecht; Cambridgelaan 415; tel.
privé: 030-2523261; d.

*Groot, Mevr. Drs. Ing. N.; 2002; 3572 RW Utrecht; Goedestraat 70;
tel. privé: 030-2760756; E-mail privé: n.groot@students.vet.uu.nl;
p.,
medew. bij J.J. Jellesma en J. Stoel; tel. prakt.: 0514-541229; medew. bij
M.L. Limburg en A.D. de Vries; tel. prakt.: 0515-2521888; fax prakt.;
0514-522565.

Janssen, Mevr. M.M.H.; 1997; 3882 CL Putten; Folckerusstraat 14;
tel. privé; 0341-355509; E-mail privé: margotjanssen@yahoo.com;
p., ge-
ass. met G.A. van Eijden, A.A. Kranendonk en M.B. Snoek; tel. prakt.:
0341-351235; fax prakt.: 0341-360741; E-mail prakt.: dapputten@
planct.nl.

* Klaveren, Mevr. N.J. van; 2002; 1424 PE De Kwakel; Hoofdweg
149; tel. privé mobiel: 06-24637213; E-mail privé: n.j.vanklaveren@
students.vet.uu.nl.; d.

* Kroes, J.J.; 2002; 3981 HE Bunnik; Marsdijk 3a; tel. privé: 030-
6372385; d.

Personali

*Lohuis,T.H.G.; 2001; 1474 JD Oosthuizen; Kruiswoud 14; tel. privé:
0299-601077; E-mail privé: tlohuis@hotmail.com;
p., medew. bij J.C.
Anema; tel. prakt.: 0228-561216; fax prakt.: 0228-563375.

* Mijnster, J.R; 2002; 3061 LT Rotterdam; Sophiastraat 36 b; tel.
privé: 010-429125; d.

* Nan, D.C.; 2002; 1688 CJ Nibbixwoud; Dorpsstraat 100; tel.
privé: 0229-572546; d.

*Oudwater, Mevr. N.J.; 2002; 7815 XC Emmen; Meerstraat 147; tel.
privé mobiel: 06-47316055; E-mail privé: njoudwater@hotmail.com;
p., medew. bij H.J.E. de Boer, R.K. de Boer, G.J. Bouwhuis, H.J.
Haverkate, A.R. van Ittersum, F.W. Oostra, H.B.A. Scholten en J. van
der Zee; tek prakt.: 0591-513151; fax prakt.: 0591-512889; E-mail
prakt.: info@oost-drenthe.nl.

*Peijnenburg, M.J.; 2002; 7815 XC Emmen; Meerstraat 147; tel.
privé mobiel: 06-22408748; p., medew. bij H.J.E. de Boer, R.K. de Boer,
G.J. Bouwhuis, H.J. Haverkate, A.R. van Ittersum, F.W. Oostra, H.B.A.
Scholten en J. van der Zee; tel. prakt.: 0591-513151; fax prakt.: 0591-
512889; E-mail prakt.: info@oost-drenthe.nl.

Pool, Mevr. L.; 1992; 1135 GK Edam; Groot Westerbuiten 70; tel.
privé: 0299-622508; E-mail privé: lydia.pool@hetnet.nl;
p., geass. met J.
Swinkels en A. Zaal; tel. prakt.: 0299-366709; fax prakt.: 0299-322088;
E-mail prakt, dapveo@worldonline.nl.

* Pronk, Mevr. M.J.H.; 2002; 3572 ZA Utrecht; Van Ginnekenlaan
24; tel. privé: 030-2730775; tel. privé mobiel: 06-203848; E-mail privé:
maartsterl@hotmail.com: d.

Speelman, Mevr. G.H.; 2002; 1127 PW Den Ilp; Den Ilp 196; tel.
privé: 0299-417187; E-mail privé: gertyspeelman@hotmail.com; p.,
medew. bij P Bleeker, M.H.J. Kreutzelman en F H. Prud\'homme van Reine;
tel. prakt.: 0299-421000; fax prakt.: 0299-607303.

*Stapper-Buitelaar, Mevr. M.J.; 2002; 2407 AJ Alphen a/d Rijn;
Kortsteekterweg 39; tel. privé: 0172-479738; E-mail privé: jaap-
marja(â tiscali.nl; p., medew. bij G. Roest en K.H. van Wiggen; tel.
prakt.: 071-5220513; fax prakt.: 071-5232291; E-mail prakt.: daplei-
den@cistron.nl.

* Verschueren, P.A.M.; 2002; 3532 HT Utrecht; Vleutenseweg 320;
tel. privé: 030-2945820; d.

* Willems, E.M.O.; 2000; 3281 XM Numansdorp; Torenstraat 1;
tel. privé: 0186-680692; p., medew. bij A. Fennema, en M. M.
Ravenshorst, M.1..I. Hutjes en S.J. van de Sar; tel. prakt.: 0186-612066;
fax prakt.: 0186-612258; E-mail prakt.: dapstroo@xs4all.nl.

Vergaderingen

BijEENKOMSTEN

Mei

16 Vergadering afdeling Noord-Holland om
20.30 uur in Hotel-Restaurant Purmcrend.

Purmerenderweg 232, Zuid-Oost Beemster.

18 Dag van het Aangespannen Paard, terrein Faculteit der Diergenees-
kunde te Utrecht. Zie ook www.dap.site.nl, of e-mail dap@vet.uu.nl
voor informatie.

21 Vergadering afdeling Utrecht om 20.15 uur in N.J.H.C. Herberg
Rhijnauwen. Rhijnauwenselaan 14 te Bunnik.

21 Vergadering afdeling Groningen/Drenthe om 20.00 uur in Golden
Tulip Hotel Drenthe, Schipborgerweg 8 te Zeegse.

21 Vergadering afdeling Overijssel/Flevoland om 20.00 uur in Hotel
Hellendoom, Joh. Van Burenstraat 9 te Hellendoom.

21 Vergadering afdeling Limburg om 20.15 uur in Dierenart.spraktijk
Horst, Americaanseweg 33 te Horst.

21 Vergadering afdeling Zuid-Holland om 20.30 uur in Hotel Rotterdam
Airport, Vliegveldweg 59-61 te Rotterdam.

23 Vergadering afdeling Friesland om 20.00 uur in Restaurant De
Koningshof, Prinsenweg 1 te Heerenveen.

23 Vergadering afdeling Gelderland. Aanvang: 20.15 uur. Lokatie: IPC-
Barneveld, Wesselseweg 32A te Barneveld.

25 Buitengewone Algemene Vergadering van de KNMvD, Hotel-Restau-
rant Oud London, Woudenbergseweg 52 te Zeist. Aanvang: 10.00 uur.

juni

1 Ledenvergadering SNVA (samenwerkende Veterinaire Acupuncturis-
ten) te Amersfoort, aanvang: 10.00 uur. Gevolgd door nascholingsdag
LUNA.

Lustrumviering GHwD. Ouwehands Dierenpark te Rhenen. (nadere
mededelingen volgen)

Ledenvergadering Dierenartscoöperatie AUV, Faculteit der Dierge-
neeskunde te Utrecht, aanvang: 16.00 uur.
Ledenvergadering CJroep Pluimveewetenschappen.

Vergadering GHwD, te Utrecht Jaarbeurscongrescentrum in het
Beatrixgebouw van ca 19.30-22.30 uur.

September

12 Vergadering GHwD, te Utrecht Jaarbeurscongrescentrum in het
Beatrixgebouw van ca 19.30 - 22.30 uur.

Oktober

6 Ledenvergadering SNVA (samenwerkende Veterinaire
Acupuncturisten) te Malden, gevolgd door twee dagen symposium
van SNVA: tong en polsdiagnostiek, met als spreker Steve Marsden
(Canadese dierenarts).

November

28 Vergadering GHwD, te Utrecht Jaarbeurscongrescentrum in het
Beatrixgebouw van ca 19.30 - 22.30 uur.

Cursussen

Mei

15 PAO-D cursus 02/106. Röntgen Abdomen GD.
15 PAO-D cursus 02/206, Voeding Rund Module 1. Tevens op 22 mei en 5
juni.

1
7
20

juli

4

-ocr page 392-

16 Opening tentoonstelling Voedselveiligheid in Nederland, Museum
voor Veeteelt en KI.

16 Workshop Marketing in de gezelschapsdierenpraktijk. Utrecht.
Deelname: VVAA opleidingen en seminars. Antwoordnummer 1551,
3500 VP Utrecht, tel.: (030) 2474328, e-mail: a.hoek@vvaa.nl

16 PUOD (België)-cursus 32: Oncologie - stomatologic: tumoren en an-
dere proliferaties in de mondholte.

16 PAO-D cursus 02/128 Keel, Neus, Trachea GD.

17 One day Advanced Course on Avian Endoscopy at Utrecht University,
the Netherlands. Information and registration: J.T.Lumeij@vet.uu.nI

27 PAO-D cursus 02/121, Dermatologie kat.

28 PAO-D cursus 02/218 Echoscopie en Voortplanting Rund.

28 PAO-D cursus 02/306 Gebruik Klimaatcomputer Varken.

29 PAO-D cursus 02/110, De rol van Voeding GD. Tevens 13 juni.

30/31 PHLO-cursus \'Biologische landbouw: naar een sluitende kringloop\'.
Plaats: Wageningen. Cursusleiding: Prof. dr. ir. A. van Bruggen
(Wageningen UR), Groepsgrootte: maximaal 30 personen. Kosten: €
900,-. Inschrijftermijn en inlichtingen: de inschrijftermijn
eindigt op
3 mei 2002. Folder met intekenformulier kunnen worden verkregen
bij Bureau PHLO, Postbus 226, 6700 AE Wageningen, tel.: 0317-
484093, fax: 0317-426547, e-mail: info@secr.phIo.wau.nI

30/1 Seminar: Topics in Laboratory Animal Medicine, College of
Veterinary Medicine, North Caroline State University, Raleigh, NC,
USA. The Charles Louis Davis Foundation, 6245 Formoor, Lane,
Gurnee, IL 60031-4757, USA. Tel.: 1-847-367-4359, fax: 1-847-
247-1869.

30 PAO-D cursus 02/113 Casuistiek Cardiologie GD.

PAO-D cursus 02/118, Echocardiografie GD.
PAO-D cursus 02/132, Tumoren in de mondholte GD.
PAO-D cursus 02/115 Casuistiek Neurologie GD.
1st International meeting of wildlife and zoo virology. Artis
Zoological Gardens Amsterdam. Preliminary programme with re-
gistration and abstract form will be available in November 2001.
Infonnation: tel. 0152842661. Email: wildlife@bprc.nl.
Seminar Veterinary Critical Care and Emergency Medicine, Fort
Lauderdale, www.thevetinstitute.org, phone (954) 5685534 (voice &
fax). The Institute, 2816 NE, 37^^ Street, Ft. Lauderdale, FL 33308,
USA.

Sluitingsdata voor kopij

Aflevering: Deadline-)

01-06-2002 maandag 13-05-2002

15-06-2002 maandag 27-05-2002

01-07-2002 maandag 10-06-2002

15-07/01-08-2002 maandag 08-07-2002

") Voor 10.00 uur\'s morgens.

Juni

1

4
6

9/11

9/13

Dierenartsenpraktijk Vaassen en omstreken zoekt op korte termijn een

(erkende)
paardendierenarts (m/v)

met affiniteit voor de gezelschapsdierensector.

Dierenartsenpraktijk Vaassen is een gemengde praktijk waar mo-
menteel vijf dierenartsen en vier assistentes werkzaam zijn. We wer-
ken vanuit een nieuw modern, goed geoutilleerd praktijkpand.

Schriftelijke reacties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit tijd-
schrift sturen naar:
Dierenartsenpraktijk Vaassen e.o.
t.a.v. T. Grasdijk
Laan van Fasna 18
8171 KH Vaassen

UJSk

Onze vooruitstrevende kliniek zoekt een teamgerichte

Dierenarts m/v

Wij denken aan iemand met liefst enige ervaring, goede sociale eigen-
schappen, en een open instelling.

Wij kunnen een zeer afwisselende parttime baan (minimaal 60%) in een
goedlopende gezelschapsdierenpraktijk aanbieden. Goede werktijden
en dienstregeling.

Onze kliniek met vier dierenartsen en zes paraveterinairen heeft vestigin-
gen in Oosterbeek en Arnhem.

Geschreven sollicitaties gaarne binnen 1 week richten aan: F. SchaefFer,
Dierenkliniek Pietersberg, Pietersbergseweg 14, 6862 BV Oosterbeek.

Dierenartsenpraktijk Cuijk-Grave-Oeffelt is een gemengde
praktijk in het noordoosten van NoordBrabant, waar zes die-
renartsen werkzaam zijn. Er is sprake van een ver doorge-
voerde diersoortdifferentiatie op het gebied van rund, varken,
gezelschapsdieren en pluimvee. Wij zijn op zoek naar een

vooruitstrevende
dierenarts m/v

met speciale interesse in pluimvee.

Uw reacties kunt U richten aan dhr. J.T. Nijland.
Tel 0485-312800 of per email; dapcuijk(g)hetnet.nl

Dierenartsenpraktijk Enschede is een d)\'namische drie-
manspraktijk voor uitsluitend landbouwhuisdieren met
ruimte voor eigen initiatief. De praktijk bestaat voor 65%
uit rundvee, 25% varkens (voornamelijk vermeerdering) en
voor 10% uit paarden en schapen. Wegens vertrek van een
collega zoeken wij een

enthousiaste
dierenarts m/v

voor een baan van 80 tot 90% (inclusief lease-auto).
Reacties binnen veertien dagen richten aan: Dierenartsen-
praktijk Enschede, Brinkstraat 234, 7541 AV Enschede,
tel: 06-51189470.

-ocr page 393-

ACfC

Bij moeilijke stoelgang
van gezelschapsdieren

Bevat Macrogol

O

O

PRAKTIJ KPLAI

VVAA

Adviesgroep dierenartsen
telefoon (030) 247 49 49, internet www.vvaa.nl

Dierenkliniek Pennekamp-Steenbergen te Groningen
zoekt op korte termijn uitbreiding van ons team met een

Gezelschapsdierenpracticus m/v

Het team bestaat uit drie dierenartsen en vier assisten-
tes en wij werken in een nieuw opgezette, volledig geou-
tilleerde kliniek (gedeeltelijk tweedelijns).

Onze voorkeur gaat uit naar een jonge collega:

" met werkervaring (één è twee jaar);

* met een zelfstandige instelling en die zich verder wil
ontwikkelen op meerdere deelgebieden, onder an-
dere echografie;

" met interesse in praktijkmanagement en met com-
merciële vaardigheden.

Het dienstverband zal minimaal twee dagen omvatten
met mogelijkheden voor een fulltime baan op korte ter-
mijn.

Een goede PAO en dienstregeling Is aanwezig.
Salariëring volgens KNMvD-normen.

Schriftelijke reacties richten aan: Drs. B.W. Pennekamp,
Vechtstraat 74, 9725 CW Groningen.

Gevraagd:
interesse in de fertiliteit
en radiologie
" erkenning paard of rund

is een pré
" deelname in de diensten
" flexibele instelling.

Diergeneeskundig Centrum
"De Creidhoei<e" Bolsward

De Greidhoeke is een rundvee- en paardenpraktijk in
Friesland. Wij werken vanuit een praktijkgebouw met
een inseminatiestation, ruime opnamemogelijkheden
en een nieuwe röntgenafdeling. Wij willen in de toe-
komst vooral de kliniekwerkzaamheden verder uitbrei-
den. Om dit te kunnen realiseren zoeken wij een

Dierenarts m/v

Uw reactie voorzien van c.v. kunt u binnen veertien da-
gen sturen naar: S. Swierstra, Schwartzenbergweg 25,
8743 KX Hichtum.

Geboden:
" fulltime baan
salaris volgens
KNMvD- normen
" op termijn mogelijkheid
tot associatie.

-ocr page 394-

De koe. Je kent haar wel. Staat vaak in
een weiland te grazen. En als je haar
daar niet ziet, staat ze op stal. Die ene
koe staat symbool voor een wereld aan
boeiende uitdasingen die je bij het
ministerie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij (LNV) aantreft. Hier wordt
gewerkt aan voedsel en groen van
internationale klasse en aan oplossingen
voor maatschappelijke vraagstukken
die de hele samenleving aangaan.
Vanwege het gevarieerde beleidsterrein
is er bij het ministerie van LNV plaats
voor mensen met uiteenlopende capaci-
teiten en achtergronden. Op dit moment
zoekt de Rijksdienst voor de keuring
van Vee en Vlees (RVV) keuringsdieren-
artsen (m/v) voor de kringen Noordwest
(Amsterdam) en Zuidwest (Rotterdam)
die willen instappen in een dynamische
praktijk die loopt van Pieterburen tot
Maastricht

Binnen het ministerie van LNV is de
Rijksdienst voor de keuring van Vee en
Vlees (RVV) verantwoordelijk voor het
keuren van dieren en dierlijke producten
voor de binnenlandse markt en de
export. De gezondheid van mens en
dier en het welzijn van dieren staan
hierbij voorop. De RVV houdt verder

toezictit op de naleving van voorschriften
en verleent erkenningen. Als keurings-
dierenarts bij de RW zet je je in voor de
gezondheid van mens en dier en het
welzijn van dieren. Zo keur je bijvoor-
beeld vee, vlees- en visproducten. Dat
doe je in slachthuizen, uitsnijderijen,
visafslagen en aan de grens. Je infor-
meert bedrijven over wet- en regelge-
ving, hygiëne- en inrichtingseisen, doet
audits en verteent erkenningen en ver-
gunningen. Het is juist die afwisseling
van werkzaamheden die je werk als
keuringsdierenarts zo boeiend maakt.

Gebaseerd op een 36-urige werkweek,
bedraagt het salaris maximaal
€ 3.820,83 bruto per maand. Bovenop
dit salaris kun je nog rekenen op
vakantiegeld en een eindejaarsuitkering

Keuringsdierenarts

en kun je gebruik maken van een
spaarloon- en premiespaarregeling.
Het ministerie van LNV hecht sterk
aan persoonlijke groei en (loopbaan-)
ontwikkeling en biedt daarvoor tal
van mogelijkheden. Tot de secundaire
arbeidsvoorwaarden behoren: 75% be-
taald ouderschapsverlof, een bijdrage-
regeling voor kinderopvang, ruime
studiefaciliteiten, een gunstige pc-
regeling, collectieve verzekeringen,
een vergoeding van woon-werkverkeer
en de optie van meer of minder vrije
tijd en uitruil van arbeidsvoorwaarden.

Heb je je universitaire studie
Diergeneeskunde afgerond en volg je
vaktechnische ontwikkelingen en
(internationale) regelgeving op de
voet? Ben je daarnaast teamspeler,
heb je discipline t.a.v. administratie
en is oplossen je tweede natuur, stuur
dan binnen 14 dagen je sollicitatie-
brief met cv naar RVV kring Zuidwest,
t.a.v. de heer drs. C.A.H. van de Waal,
postbus 8693, 3009 AR Rotterdam
of naar RVV kring Noordwest, t.a.v.
de heer ir. J.M.M. Tetteroo, postbus
59017, 1040 KA Amsterdam. Voor meer
informatie over de functie kun je bellen
met Kitty Nahon, (010) 266 00 17 of
met Freek Brouwer, (020) 584 04 04.
Een bezoek aan een keuringsdierenarts
op locatie behoort ook tot de
mogelijkheden.

Kijk voor meer informatie over de RVV
op www.minlnv.nl

Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

-ocr page 395-

Intelligence at work.

Wat U ziet is een dier dat zicii goed voelt.
Wat u niet ziet is hoe intelligent Baytril® te
werk gaat. Geholpen door fagocyten stevent
Baytril® recht op zijn doel af, recht naar de kern
van het probleem: de infectie. Op de plaats van
infectie bereikt Baytril® de hoogste concentratie.
Baytril® geeft snel verbetering en werkt tegen
een uitgebreid gamma van ziekteverwekkers
zelfs wanneer zij zich intracellulair bevinden.
Meer nog, Baytril® wordt goed verdragen en tast
nauwelijks de intestinale flora aan. Baytril moet
slechts éénmaal per dag worden toegediend en
is ook verkrijgbaar als injectie. Baytril® werd reeds
10 jaar in alle landen grondig gedocumenteerd.

Baytril:

\'he Effective Anti-Infective.

Baytril® tabletten 15 mg: 15 mg Enrofloxacin per tablet. Baytril® tabletten 50 mg: 50 mg Enrofloxacin per tablet. Baytril® tabletten 150 mg: 150 mg Enrofloxacin per tablet. Dosering en wijze
van toediening:
5 mg Enrofloxacin per kg lichaamsgewicht éénmaal per dag. Dit komt overeen met één tablet è 15 mg per 3 kg lichaamsgewicht of één tablet ä 50 mg per 10 kg lichaamsgewicht of
één tablet è 150 mg per 30 kg lichaamsgewicht. Baytril® tabletten zijn bestemd voor orale toediening, als dusdanig of vermengd met voedsel. BEHANDELINGSDUUR 5 a 10 dagen, naargelang de ergheid
van de aandoening en de evolutie van het genezingsproces.
Baytril® 2,5 % iniectievloeistof. Samenstelling: 2,5 g enrofloxacin per 100 ml. Dosering en wijze van toediening: 5 mg per kg of 0,2 ml/kg
één keer per dag. Voor subcutane injectie 5 è 10 dagen, naargelang de ergheid van de aandoening en de evolutie van het genezingsproces.
Indicaties; Enrofloxacin mag alleen geïndiceerd op geleide
van een specifiek antibiogram worden toegepast; • infecties met voor enrofloxacin gevoelige bacteriën en mycoplasmata, met name infecties van: het maagdarmkanaal veroorzaakt door Escherichia coli
en Salmonella spp.; de luchtwegen veroorzaakt door Pasteurella spp., Escherichia coli, Klebsiella spp., Bordetella spp., Staphylococcus spp., Pseudomonas spp., Mycoplasma spp., diverse gram-nega-
tieve bacteriën ; de urinewegen veroorzaakt door Escherichia coli, Staphylococcus spp., Klebsiella spp., Pseudomonas spp., Proteus spp.; de geslachtsorganen veroorzaakt door Escherichia coli,
Staphylococcus spp., Pseudomonas spp., Proteus spp., Brucella canis, Mycoplasma spp.; de huid veroorzaakt door Staphylococcus spp., Escherichia coli, Pseudomonas spp., Proteus spp.; • otitis media
veroorzaakt door Pasteurella spp., Staphylococcus spp. en andere voor enrofloxacin gevoelige bacteriën.
Contra-indicaties: Behandeling van opgroeiende honden tot de leeftijd van één jaar en bi] zeer
grote rassen tot de leeftijd van 18 maanden is tegenaangewezen, aangezien er beschadiging van het gewrichtskraakbeen kan optreden.Toediening aan andere diersoorten dan deze die geïndiceerd zijn
is tegenaangewezen.
Ongewenste effecten: Geen.

Registratiehouder voor Nederland : Bayer BV, Energieweg n°1 3641 RT ■ Mijdrecht 0297-280666 http:// dier.bayer.nl Baytril 15 mg tabletten Reg NL 7865- Baytril 50 mg tabletten -Reg NL 7866 Baytril
150 mg tabletten Reg NL 7867 Baytril 2,5 % injectie Reg NL 3144

Bayer (

-ocr page 396-

PROFIJT VOOR BIC EN
VARKENSHOUDER

Prevan 200

• Effectief en veilig

• Ruime reserve voor optimale groei

• Minder sterfte tot spenen

• Uitstekende prijs-Zkwaliteitsverhouding

Diergeneesmiddel REG NL 2286
Samenstelling:
1 ml bevat: ijzer als
ijzer(lll)-hydroxide-dextraancomplex 200 mg
Kanalisatie: VRIJ
Wachttijd: O dagen
Ook verkrijgbaar: Prevan 200 B12
Voor nadere informatie raadpleeg Eurovet
Nederland BV.

\'FreeFarm maakt de keuze gemakkelijk\'

-eyriDÄ^

/Inima! Health

Eurovet Nederland BV, Postbus 179, 5530 AD Bladel, Tel 0497 38 86 88, Fax 0497 38 85 00

-ocr page 397-

Uit
de

hoofdredactie

De inkt van mijn vorige editorial in het Tijdschrift van 15 januari jl. was nauwelijks opge-
droogd of de Voedselautoriteit kreeg het echte startschot. Inmiddels is besloten dat de
dienst onder het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal vallen. De naam is
veranderd in \'Voedsel en Waren Autoriteit\'en de organisatie wordt verder ingevuld. Twee
werkmaatschappijen zullen er deel van uitmaken: de Keuringsdienst van Waren en de
Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees; zij blijven voorlopig onder deze namen be-
kend. Er wordt gefluisterd dat de Voedselautoriteit een prestigeproject was van de beide
D66-ministers van de ministeries LNV en VWS. Het lijkt erop dat deze slag inderdaad op
tijd geslagen is, want op het moment dat u dit leest zal de politieke samenstelling van het
toekomstige kabinet nog wel een verrassing zijn. Spannend is het dit jaar al zeker wel.

De serie \'Moderne biotechnologie: zegen of zorg?\' wordt in dit nummer afgesloten met
een beschouwing over de artikelen die sinds 1 december gepubliceerd zijn. Het artikel
\'Biotechnologie: tot heil van mens en dier \'eindigt niet met het vraagteken dat bij aanvang
van de reeks nog gepland stond. Kennelijk wordt geconcludeerd dat de vraagstelling in
positieve zin is beantM\'oord. Hopelijk heeft de serie er toe bijgedragen dat u uw mening
verder kon vormen. Zowel de gastredacteuren als de auteurs verdienen lof voor het resul-
taat waarmee deze materie voor de dierenarts uiteengezet is. In dit slotartikel wordt de
diergeneeskundige professie aangesproken, zoals dal ook door de heren Foreest gebeurt
in hun bijdrage over verwijzing voor en behandeling van tandheelkundige problemen bij
dieren.

Ethische aspecten van de diergeneeskunde komen ook aan bod op het symposium over het
doden van dieren dat op 18Juni gehouden wordt. Wiel van den Ekker brengt als aanstaand
beroepsgenoot naar aanleiding van persoonlijke ervaringen hel ontbreken van aandacht
voor dierenwelzijn onder de aandacht.

Verder biedt dit nummer van het Tijdschrift ook bijdragen aan de diergeneeskunde in en-
gere zin. Zo vindt u onder de rubriek Wetenschap een bijdrage over succesvolle behande-
ling van equine sarcoïden en komt in de rubriek Vraag en antwoord de behandeling van
leishmaniasis bij honden aan de orde.

De differentiaaldiagnostiek van BSE wordt nader toegelicht in de bijdrage onder de titel
dat niet elke rare koe ook een gekke koe is.

A l met al ligt er weer een nummer met gevarieerde inhoud voor u met daarin weer genoeg
stof die aanzet tot nadenken.

Ed ter Laak

I

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 398-

De behandeling van equine sarcoïden met cisplatine in
arachide-olie: een bruikbaar alternatief?

T.J.PSpoormakers\\^, W.R. Klein\'\' en P.R. van Weeren\'\'

Oorspronkelijk artikel

Samenvatting

In de periode 2000-2001 is aan de Hoofdafdeling
Gezondheidszorg Paard van de Universiteit Utrecht een
studie verricht waarin veertien paarden met 23 sarcoïden
zijn behandeld met het cytostaticum cisplatine. Bij 78%
van de tumoren werd volledige regressie gezien. Geen
systemische toxiciteit werd waargenomen. Praktisch was
de therapie goed toepasbaar, gezien de aard van het ge-
bruikte middel moet hierbij echter het ALARA (As Low
As Reasonably Achievable)-principe in acht worden geno-
men.

Summary

Treatment of equine sarcoids with cisplatin in arachid
oil: a useable alternative?

Al the Department of Equine Sciences at Utrecht University a study was
performed on the treatment of sarcoids with the cytostatic drug cisplatin.
Fourteen horses with 23 sarcoids were treated in the period 2000-2001.
Complete regression was seen in 78% of the tumours. No systemic side-ef
fects were encountered. Although treatment was easy to perform, the
ALARA (As Low As Reasonably Achievable) principle should be followed
when using cytostatics.

Introductie

Equine sarcoïd vormt 20% van alle tumoren bij het paard en
is daarmee de meeste voorkomende tumor bij het paard (5).
Sarcoïden zijn ook beschreven bij ezels, muilezels en muil-
dieren (6, 17,24).

Er lijkt met name in Amerika een raspredispositie te zijn.
Quarter horses, Appaloosa\'s en Arabieren vertonen vaker
sarcoïden dan volbloeden, terwijl bij dravers de aandoening
zelden gezien wordt (11). Ook kan er binnen een ras sprake
zijn van familiaire predispositie (14).
Sarcoïden kunnen zich op verschillende manieren presente-
ren. Op basis van hun aspect worden ze verdeeld in vijf cate-
gorieën: vlak/atypisch, occult, fibroblastisch, verruceus, no-
dulair en een mengvorm (21). Ze kunnen overal op het
lichaam voorkomen, en metastaseren niet. Sarcoïden zijn
geen maligne tumoren, maar kunnen door hun lokalisatie
het functioneren van de patiënt ernstig negatief beïnvloeden.
Mede hierdoor kan een sarcoïd de economische waarde van
een patiënt sterk verminderen.

De exacte etiologie van sarcoïden blijft onduidelijk. Van

\' T.XP. Spoormakers. DVM. W.R. Klein. DVM. PhD. Diplomate ECVS. P.R. van
Weeren. DVM. PhD. Diplomate ECVS. Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard, dis-
cipline Heelkunde. Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht. Yalelaan
12, Postbus 80153, 3508 TD Utrecht
^ Correspondentie: Tijn J.P Spoormakers. Telefoon: 030-2531323, Fax: 030-2537970,
E-mail:T.J. P.Spoormakers@vet.uu.nl

Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127:350-4

oudsher werden het bovine papilloma virus en retrovirussen
geassocieerd met sarcoid, maar de retro-virussen zijn in de
vergetelheid geraakt (4). Het bovine papilloma virus daaren-
tegen, dat al sinds 1951 in de belangstelling staat (18), is nog
steeds onderwerp van onderzoek (1,13, 16,23). De pathoge-
nese levert ook nog vraagtekens op; vooralsnog gaat men uit
van directe overdracht van runderen of indirecte transmissie
via vliegen die wonden kunnen infecteren (6, 22).
Transmissie tussen paarden onderling bleek in een studie
van Voss (26) ook mogelijk. In de praktijk lijkt deze trans-
missievorm echter een ondergeschikte rol te spelen (12). Wel
is het verstandig om uit preventief oogpunt intensief contact
tussen runderen en paarden te vermijden (19).
Er zijn verschillende behandelingen mogelijk, die geen van
alle voor 100% succesvol zijn. Legio factoren bepalen de
keuze van therapie. Grootte, lokalisatie en aspect van de tu-
mor kunnen een rol spelen (3, 14). De keuze wordt mede be-
paald door de kans op complicaties en kosten- of risicover-
hogende factoren als algehele anaesthesie, die noodzakelijk
is voor sommige behandelingen, of het verschil in verblijfs-

-ocr page 399-

duur op de kliniek. De behandelend dierenarts kan en zal in
de keuze sturen, mede omdat in de praktijk doorgaans niet
het gehele scala aan therapieën beschikbaar is.
De prognose voor volledig herstel is in het algemeen gere-
serveerd, het recidief percentage wisselt. Wanneer twee of
meer behandelingen niet succesvol zijn geweest wordt de
prognose significant slechter (3). Een veelvoorkomende
complicatie is een recidief van een agressievere tumor, al
dan niet gepaard gaande met locale regressie van de oor-
spronkelijke tumor (8).

Het gegeven dat geen van de tot nu toe bestaande therapieën
in alle gevallen succesvol is, en het feit dat het aantal thera-
pieën waarbij geen algehele anaesthesie noodzakelijk is, dan
wel het gebruik van kostbare apparatuur beperkt is, nopen tot
het verder exploreren van bij het staande dier toepasbare
voor de praktijk bruikbare alternatieven. In dit kader is aan
de Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard een studie ver-
richt waarin 14 paarden met in totaal 23 tumoren behandeld
werden met het cytostaticum cisplatine, in enkele gevallen
gecombineerd met chirurgische excisie van het sarcoïd.

Materiaal en methoden

Paarden

In een periode van twee jaar (2000-2001) werden aan de
Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard te Utrecht veertien
paarden met in totaal 23 sarcoïden geselecteerd. Paarden
kwamen in aanmerking wanneer het sarcoïd histologisch be-
vestigd was én de eigenaar met de therapie instemde.
De gemiddelde leeftijd van de paarden was 6,4 jaar (2-13
jaar). De groep bestond uit drie merries, twee hengsten en
negen ruinen. Acht paarden behoorden tot het KWPN stam-
boek, verder bestond de groep uit 1 Quarter Horse, 1 Ierse
Hunter, I Hannoveraan, I Fries, I NRPS-rijpaard en 1
Engels Volbloed.

Tumoren

Negen paarden hadden één tumor. De vijf overige hadden
meerdere tumoren (maximaal vier). Zeven patiënten waren
reeds eerder behandeld op de kliniek of in de praktijk door
middel van chirurgische resectie, cryochirurgie, of een com-
binatie van immuno- en chemotherapie. De tumoren zijn op
basis van klinisch en histologisch aspect ingedeeld in de eer-
der genoemde vijf categorieën (tabel 1). De lokalisatie van
de tumoren was variabel (tabel 2). De grootte werd berekend
uit de in twee richtingen gemeten basis van de tumor. Het ge-
middelde oppervlak was 7,7 cm^. Het kleinste gemeten op-
pervlak was 1 cm^ , het grootste 37,4 cm^.

Behandeling

De cisplatine\' emulsie werd aseptisch bereid in een down-
flow LAF (Laminar Air Flow) kast in de Apotheek van de
Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht. Cisplatine werd
opgelost in NaCI, mannitol en arachide olie (2mg/ ml).
Voor het injecteren werd het paard gesedeerd met detomi-
dine HCP. De regio rond de tumor werd geschoren en gedes-
infecteerd. Na het aanbrengen van een praam werd de tumor
intra- en peritumoraal geïnjecteerd met de cisplatine emulsie
(Img/ cm^). Afhankelijk van de vorm en locatie van de tu-
mor werd de
zogenaamde field-hlock technique of parallel-
row technique
toegepast (25). Tijdens het injecteren van
cisplatine werden handschoenen, monddoekje, mutsje, be-
schermende kleding (lange mouwen) en een veiligheidsbril
gedragen (Figuur 1).

Bij vijf patiënten, werd onder algehele anaesthesie, het sar-
coïd zo uitgebreid mogelijk gereseceerd. Eén patiënt had een
fibroblastisch sarcoïd aan het rechter-oor, de tweede had op
dezelfde plaats een verruceus sarcoïd. Bij de derde patiënt
hing een gesteeld fibroblastisch sarcoïd (7,4 x 9,4 x 4,3 cm)
tussen de voorbenen en bij de vierde zat het fibroblastisch
sarcoid aan de rechter mandibula (6,0 x 3,8 x 3,4 cm). Bij de
vijfde patiënt bevond zich een fibroblastisch sarcoïd net voor
hetpraeputium(5,0x 5,0 x 5,0 cm). Bij deze laatste drie pa-
tiënten werd, nadat de tumor verwijderd was, de subcutis en
huid gesloten. Aansluitend werd bij alle vijf de patiënten het
restant tumor, intratumoraal, en het aangrenzende weefsel,
peri-tumoraal, ingespoten met cisplatine. Hierbij werden de-
zelfde beschermingsmaatregelen in acht genomen.

\' Platinol®. Bristol- Myers. Squibb, Woerden. Nederland.
^ Domosedan®, Pfizer Animal Health BV, Capelle a/d IJssel, Nederland.

-ocr page 400-

Nabehandeling

Om contaminatie met cytostaticum te voorkomen werden na
het injecteren de patiënten gedurende drie dagen op een kale
vloer gestald. De mest en urine werden opgevangen en ver-
werkt als ziekenhuisafval. De box werd gedurende deze peri-
ode zo min mogelijk betreden en alleen met inachtneming
van de eerdergenoemde maatregelen. Na drie dagen werden
deze maatregelen opgeheven en werd de patiënt afgestapt.
De patiënt ging na vier a vijf dagen naar huis en op dag 12
werden eventueel aangebrachte huidhechtingen verwijderd.
Aanvankelijk werd voor vier injecties met cisplatine geko-
zen met steeds drie weken tussentijd. Ging de tumor eerder
in regressie dan werd voortijdig gestopt. Duurde het langer
dan vier behandelingen dan werd na overleg met eigenaar
besloten om óf door te gaan wanneer bijvoorbeeld regressie
aanwezig was óf gekozen voor een andere behandeling (ta-
bel 3). Alle tweede en verdere behandelingen werden bij de
staande, gesedeerde patiënt uitgevoerd.

Resultaten

De patiënten werden gemiddeld 3,5 maal behandeld, met een
variatie van één tot zeven behandelingen (tabel 3). In het laat-
ste geval werd de tumor na de vierde behandeling vlak afge-
sneden en vervolgens nog driemaal met cisplatine behandeld.
Complete regressie werd gezien bij 78,3% van de tumoren
(figuur 2), partiële regressie bij 4,3% van de gevallen en bij
17,4% van de tumoren veranderde de omvang niet of nauwe-
lijks (tabel 3). De follow-up was minimaal één jaar. Bij vijf
patiënten waarbij de tumor eerder behandeld was en steeds
recidiveerde, ging deze compleet in regressie (tabel 3).
Bijwerkingen van de injecties waren minimaal en presenteer-
den zich als peri- en intra-tumorale zwelling na het injecteren.
De meeste zwelling was na drie dagen weer verdwenen. Het
na resectie sluiten van de wonden verliep niet zonder proble-
men. Bij twee van de drie patiënten sprong de wond open. Bij
één patiënt gebeurde dit tijdens een erg onrustige recovery.
De vervolgens bij het staande dier opnieuw gesloten wond is
uiteindelijk toch weer opengesprongen. Bij de tweede patiënt
sprong de gehechte wond vier dagen post-operationem open.

Tabel i. Categorieën sarcoïd in een groep van 14 paarden met 23 sarcoïden.

Type

Aantal

Vlak/atypisch

1

Fibroblastisch

13

Verruceus

6

Nodulair

2

Mengvorm

1

Totaal

23

Tabel 2. Lokalisatie van het sarcoïd in een groep van 14 paarden met 23 sarcoïden.

Lokalisatie

Aantal

Singel, ventraal abdomen en genitaalregio

6

Pectoraalregio/hals

3

Proximale ledematen (inclusief oksel)

5

Distale ledematen (onder carpus/tarsus)

-

Hoofd

9

Rug

-

Totaal

23

D

-ocr page 401-

Tabel 3. Veertien patiënten met 23 sarcoïden behandeld met cisplatin in arachide-olle.

No.

Lftd(jr)

Geslacht (#)

Ras

Eerdere behandelingen

Oppervlak (cm\')

Resultaat (*)

Behandelingen

1

5

R

KWPN

excisie

1,8

CR

7 (vlakgesneden bij 4e sessie)

2

5

M

Quarter

immuno/chemo

1,8

CR

4 ( resectie)

3

5

R

Hunter

immuno/chemo

19,8

CR

2 (-F resectie)

4

5

R

NRPS

excisie (2)

12,0

CR

4

5

5

M

KWPN

cryo(2)

37,4

CR

1 (-1- resectie)

6

10

R

Hannoveraan

excisie, cryo immuno

12,1; 3,0; 4,0; 9,0

CR CR PR SD

4 ( resectie)

7

7

R

KWPN

-

1,0

CR

2

8

5

R

KWPN

-

4,8; 2,8; 1,4

CR CR CR

4

9

2

H

Fries

-

7,7

SD

4

10

7

M

KWPN

-

8,8; 1,1

CR SD

4

11

13

R

KWPN

-

5,9; 1,4

CR CR

6

12

4

H

KWPN

-

3,9

CR

2

13

7

R

KWPN

cryo (2)

9,3; 1,5; 1,0

CR CR SD

4

14

10

R

EngVolb

-

25,0

CR

1 ( resectie)

(#): R: ruin, M: merrie, H: hengst.

C): CR: complete regressie (geen tumor zichtbaar), PR: partiële regressie (<50% van het origineel), SD: stable disease (50% -150% van het origineel), TC: tumor growth (>150
% van het origineel).

De wonden zijn uiteindelijk per secundam genezen en in alle
gevallen was er sprake van complete regressie (figuur 3).

Discussie

Er zijn verschillende therapieën voor de behandeling van
sarcoïden beschreven. Geen enkele therapie is universeel
succesvol gebleken voor de behandeling van alle sarcoïden,
onafhankelijk van type, grootte of locatie op het lichaam.
Verder zijn de resultaten van verschillende studies ook moei-
lijk te vergelijken. Een \'succesvolle behandeling\' heeft niet
voor iedere auteur dezelfde betekenis. Sommige auteurs vin-
den een verkleining van de tumor al een succes, anderen
spreken pas van succes wanneer de gehele patiënt tumorvrij
is. De duur van de follow-up varieert ook per studie.
In deze studie is 78 % van de sarcoïden compleet in regressie
gegaan. Dit is een relatief hoog succespercentage, zeker in
deze gemiddelde patiëntengroep. Het slagingspercentage
vanThéon
et al. (25) bij een vergelijkbare therapie was 87%.
Het verschil is, gezien de patiënten aantallen, marginaal en
wordt mogelijk beïnvloed door de grote hoeveelheid verru-
ceuze sarcoïden (26%) in de patiëntengroep in deze studie.
Verruceuze sarcoïden reageren immers minder goed op che-
motherapie dan fibroblastische en mengvormen (2, 25).
Verder waren in de patiëntengroep in deze studie de sarcoï-
den verspreid gelokaliseerd over het lichaam. Andere au-
teurs berichten over hogere succespercentages bij andere
therapieën. Murphy
et al. {\\5) en Lavach et al. (10) bericht-
ten een succespercentage van 100% met immunotherapie,
maar daarbij ging het alleen om peri-oculaire tumoren.
Bekend is dat sarcoïden op het hoofd beter reageren op im-
munotherapie dan Uimoren elders op het lichaam (7).
Chemotherapie is ook toegepast als topicale behandeling
door middel van zalf. Dit leidde tot 80% regressie. Wanneer
echter de tumor eerder zonder succes behandeld was, daalde
dit tot 40 a 50% (9). De behandelingsfrequentie bleek bij de
cisplatinebehandeling beperkt te blijven en de bijwerkingen
waren minimaal. De behandeling bestond uit gemiddeld vier
injecties met een tussentijd van twee weken. Lokale reacties
bleven beperkt tot oedeemvorming en er werd geen signifi-
cant negatieve invloed op de wondheling vastgesteld. Er
werden geen systemisch toxische nevenwerkingen van de lo-
kale behandeling gezien.

Concluderend kan gesteld worden dat de behandeling van
sarcoïden met cisplatine in arachide-olie in een groot aantal
gevallen succesvol is gebleken. Opvallend was het grote suc-
cespercentage in die gevallen waar eerdere behandeling ge-
faald had. Het is bekend dat de prognose verslechtert wan-
neer het sarcoid eerder, zonder succes, is behandeld (9).
Desondanks zijn tien van de twaalf tumoren, die eerder be-
handeld waren, in regressie gegaan. Ook voor de praktijk
lijkt de behandeling goede perspectieven te bieden.
Voordelen zijn, naast de zojuist genoemde effectiviteit, dat
de therapie eenvoudig toegepast kan worden bij het staande
paard en dat geen kostbare apparatuur noodzakelijk is.
Alvorens cytostatica te gebruiken is het noodzakelijk zich
grondig te informeren (20). Hét uitgangspunt bij beroepsma-
tige omgang met cytostatica is het zogenaamde ALARA-
principe (As Low As Reasonably Achievable). Daartoe die-
nen voorzorgsmaatregelen, zowel bij de bereiding, de toedie-
ning en gedurende de nazorg in acht genomen te worden
(20). De patiënt-eigenaar dient op de hoogte te worden ge-
steld van de risico\'s. Te allen tijde moet contact met het cyto-
staticum en de plaats van inspuiten worden vermeden.

Dankbetuiging

De auteurs willen de medewerkers van de Apotheek van de Faculteit der
Diergeneeskunde bedanken voor het bereiden van de cisplatine en met
name de heer C.H.P. Pellicaan voor kritisch doorlezen van het artikel.

Literatuur

1. Bloch N, Breen M, and Spradbrow PB. Genomic sequences of bovine
papillomaviruses in formalin fixed sarcoids from Australian horses re-
vealed by polymerase chain reaction. Vet Microbiology 1994; 41: 163-
72.

2. Boure L, Krawiecki JM, and Thoulon F. Essai de traitement des sarcoï-

-ocr page 402-

des du cheval par injections intratumorales de bléomycine (DCl).
Point Vétérinaire 1999; 23: 199-204.

Carstanjen B, und Lepage OM. Equine Sarkoid (Teil 11):
Therapiemöglichkeiten und Prognosen. Der praktische Tierarzt 1998;
79: 730-42.

Cheevers WP, Fatemi-Nainie S, and Anderson LW. Spontaneous ex-
pression of an endogenous retrovirus by the equine sarcoid-derived
MC-1 cell line. Am J of Vet Res 1986; 57: 50-2.
Goodrich L, Gerber H, Marti E, and Antczak DF Equine sarcoids In:
Neoplasia. Vet Clin ofN Am: Equine Pract 1998; 14: 607-23.
Jackson C. The incidence and pathology of tumours of domesticated
animals in South Africa Onderstepoort. J. Vet Science and Animal
Industry 1936; 6: 1.

Klein WR, Bras GE, Misdorp W, Steerenberg PA, de Jong WH,
Tiesjema RH, Kersjes AW, and Ruitenberg EJ. Equine sarcoid: BCG
immunotherapy compared to cryosurgery in a prospective randomised
clinical trail. Cancer Immunology Immunotherapy 1986; 21: 133-40.
Knottenbelt DC, Edwards S, and Daniel E. Diagnosis and treatment of
equine sarcoids. In Practice 1995; 17: 123-9.

Knottenbelt DC, and Walker JA. Topical treatment of the equine sar-
coid. Equine Vet Educ 1994; 6: 72-5.

Lavach JD, Sullins KE, Roberts SM, Severin GA, Wheeler C, and
Lueker DC. BCG treatment of periocular sarcoid. Equine Vet J 1985;
17:445-8.

Lazary S, Gerber H, Glatt PA, and Straub R. Equine leucocyte antigens

in sarcoid-afïected horses. Equine Vet J 1985; 17: 283-6.

Martens A, and De Moor A. Sarcoïden bij het paard. Deel 1: klinische

vormen, voorkomen, epidemiologie, etiologie en pathogenese.

Vlaams Diergeneeskd Tijdschr 1996; 65: 10-7.

Martens A. Diagnosis and treatment of equine sarcoids. Proefschrift

2000; Rijks Universiteit Gent.

10.

11.

12.

13.

14. Marti E, Lazary S, Antczak DF, and Gerber H. Report of the first inter-
national workshop on equine sarcoids. Equine Vet J 1993; 25: 397-407.

15. Murphy JM, Severin GA, Lavach JD, Hepler DA, and Lueker DC.
Immunotherapy in ocular equine sarcoids. J Am Vet Med Assoc 1979;
174:269-72.

16. Nasir L, and Reid SWJ. Bovine papillomaviral gene expression in
equine sarcoids. Virus Research 1999; 61 (2): 171-5.

17. Olson C. Equine sarcoid, a cutaneous neoplasm. Am J Vet Res 1948;9;
333.

18. Olson C, and Cook RH. Cutaneous sarcoma-like lesions of the horse
caused by an agent of bovine papilloma. Proceedings of the Society for
Experimental Biology and Medicine 1951; 77: 281 -4.

19. Otten N, von Tscharner C, Lazary S, Antczak DF, and Gerber H. DNA
of bovine papillomavirus type 1 and 2 in equine sarcoids: PCR detec-
tion and direct sequencing. Arch Virol 1993; 132: 121-31.

20. Pellicaan CHP, andTeske E. Risico\'s van het gebruik van cytostatica in
de dierenartsenpraktijk. Tijdschr Diergeneeskd 1999; 124: 210-5.

21. Pascoe RR, and Knottenbelt DC. Keoplastic conditions. In: Mannual
of equine dermatology. Eds. RR Pascoe, DC Knottenbelt, Saunder,
London 1991:244-52.

22. Ragland WL, Keown GH, and Spencer GR. Equine sarcoid. Equine
VetJ1970;2:2-ll.

23. Reid SWJ, Smith KT, and Jarret WFH. Detection, cloning and charac-
terisation of papillomaviral DNA present in sarcoid tumours
oiEquus
fl«>i«,s-.VetRect 1994; 135:430-2.

24. Sundberg JR Burnstein T, Page EH, Kirkha WW, and Robinson FR.
Neoplasms ofequidae.J Am Vet Med Assoc 1997;2: 150-2.

25. Théon AP, Pacsoe JR, Carlson GP, and Krag DN. Intratumoral chemo-
therapy with cisplatin in oily emulsion in horses. J Am Vet Med Assoc
1993;2:261-7.

26. Voss JT Transmission of equine sarcoid. Am J Vet Res 1969; 30: 183-91.

Lexikon der Veterinärmedizin

E. Wiesner und R. Ribbeck. Enkeim HippokratesverlagGmbH, Stuttgart 2000.
ISBN 3-7773-1459-5. Prijs EUR 66,60.

Dit bock is de vierde druk van wat
tot en rnet de derde druk \'Wörter-
buch der Veterinärmedizin\' werd
genoemd. De eerste drie drukken
zijn verschenen in 1978, 1983 en
I 1991. Er is terecht gekozen voor de
? term \'Lexikon\' in plaats van
\'Wörterbuch\', omdat de beschrij-
vingen van de termen en de erbij
gegeven toelichtingen meestal aanmerkelijk uitgebreider
zijn dan bij woordenboeken in het algemeen het geval is.
Veel termen zijn dermate goed beschreven dat het heel moei-
lijk zal zijn om in handboeken dezelfde informatie over de
betreffende termen sneller te vinden!
Inclusief de beide editors hebben 78 auteurs bijgedragen aan
dit 1630 (!) pagina\'s bevattende boekwerk. De auteurs zijn
werkzaam in Duitstalige gebieden. De meesten van hen zijn
verbonden aan veterinaire faculteiten en instituten. Bij elke
term is aangegeven wie van de 78 auteurs voor de beschrij-
ving van de betreffende term verantwoordelijk is.
Deze vierde druk is voor een groot deel opnieuw bewerkt.
Het aantal vaak zeer uitgebreid beschreven en toegelichte
trefwoorden bedraagt 58,400. Van slechts 33% zijn de be-
schrijvingen onveranderd overgenomen uit de derde druk.
Het percentage opnieuw bewerkte termen bedraagt 37, ter-
wijl 30% van de termen nieuw zijn.

Buitengewoon plezierig is, dat bij veel termen één of meer

Boe
besprekin

synoniemen worden vermeld. Die synoniemen worden niet
alleen bij de beschrijving van de termen vermeld, maar ze
zijn ook opgenotTien als \'zie-termen\', hetgeen de gebruiks-
vriendelijkheid van het boek zeer ten goede komt. De in de
beschrijvingen van de termen gebruikte woorden of begrip-
pen die zelf als ingangstermen (trefwoorden) in het boek zijn
opgenomen, zijn gemarkeerd! Ook dat kenmerk draagt sterk
bij aan de gebruiksvriendelijkheid van het boek.
Van een woordenboek kan nooit volledigheid worden geëist.
Bij steekproeven bleek, dat ook bij dit Lexikon wel enkele
termen ontbreken. Het is natuurlijk niet mogelijk precies aan
te geven hoe volledig het Lexikon is. Wel kan vastgesteld
worden dat het zeer ruim opgezet is. Naast termen die men
zou kunnen aanduiden met \'veterinaire termen in engere zin\'
zijn ook talrijke termen uit randgebieden van de diergenees-
kunde opgenomen.

Het boek is niet alleen indrukwekkend wat betreft de inhoud,
maar het vertoont tevens een zeer goed verzorgde lay-out,
waardoor het heel prettig leest.

De prijs (EUR 66,60) van dit zeer omvangrijke boek met een
indrukwerkende inhoud en een fraaie lay-out is zeker niet
hoog te noemen.

Het boek is zonder meer aan te bevelen voor iedereen die in
diergeneeskundige termen is geïnteresseerd.

Th.A.M. Elsinghorst

-ocr page 403-

Bij keratoconjunctivitis sicca

(KCS)

Optlmmune®-canis

Benaming: OPTIMMUNE\'-CANIS Samenstelling: Ciclosporinum A 2 mg - Vaselin. officinal.

- Oleum maydls (demargarinat.) - Amerchol CAB (Petrolat. et Alcoholes adipis lanae) ad
1 g.
Indicaties: Optimmune*-Canls Is geïndiceercJ voor de betiandeling van ctironische idi-
opathische keratoconjunctivitis sicca en chronische oppervlakkige keratitis bij honden.
Contra-indicaties: Geen. Bijwerkingen: Een lichte lokale irritatie (het knipperen van de
oogleden) werd waargenomen, die bij verdere behandeling meestal afneemt. Als deze irrita-
tie evenwel na 7 dagen behandeling nog blijft bestaan, moet een overgevoeligheid voor dit
middel worden vermoed en moet de therapeutische houding worden herzien. Bij honden
met een chronische oppervlakkige keratitis, kan de frequentie van traanafscheiding verho-
gen ten gevolge van een behandeling met Optimmune*-Canis, er wordt echter over het
algemeen een vermindering waargenomen van het volume aan conjunctivale afscheidingen.
Posologie en toedieningswijze: Verwijder met behulp van een adequate, niet-irrlteren-
de oplossing alle matenaal uit het oog (bijv. haren, stof of andere bestanddelen). Breng om
de 12 uur 1 cm van de zalf In het aangetaste oog aan. De klinische ervaring wijst uit dat meer
dan 90% van de honden een levenslange behandeling vereisen. Voor de beste resultaten bij
de behandeling van keratoconjunctivitis sicca moet cyclosponne A vroegtijdig in de loop van
de aandoening worden toegediend, vóór onomkeerbare letsels en een fibrose van het
traankllerweefsel zijn ontstaan. Een verbetering van de traantest van Schirmer gaat gepaard
met een goede prognose als de behandeling wordt verdergezet. De duur van de behandeling
zal afhangen van de ernst van de Infectie en van de verkregen respons. De behandeling van
de chronische oppervlakkige keratitis moet ook vroegtijdig in de loop van de aandoening
gestart worden. De ervaring in verband met de behandeling van chronische oppervlakkige
keratitis suggereert dat gedurende bepaalde periodes van het jaar (herfst-winter), de
toedieningsfrequentie van Optimmune\'-Canis gereduceerd kan worden onder toezicht van
een arts.
Registratiehouder: Schenng-Plough N.V./S.A., Stallestraat 73,1180 Brussel België

- Maarssenbroeksedljk 4, 3542 DN Utrecht Nederland. (Reg NL 8631-UDA) Verdere infonma-
tle is op aanvraag beschikbaar bij de betreffende onderneming. Website: www.spah.com
Alle rechten voorbehouden.

OplinnRIIne* - canis

Oog;alf - Onguent ophtalmique - Augensalbt

CKipSWW>WW*2«»-| ___

Schering-Plough Anirr"-\'

Optïmmune®-canis

(Cyclosporine 0,2% oogzalf)

De voordelen zijn
duidelijk zichtbaar

I

-ocr page 404-

Biotechnologie: tot heil van mens en dier

E. N. Noordhuizen-Stassen^ en F. W.A. Brom\'\'

Samenvatting

In de artikelenreeks rondom het thema \'Moderne bio-
technologie: zegen of zorg?\'
vallen twee zaken op. Het is
moeilijk over \'de biotechnologie\' te spreken door de di-
versiteit aan technieken en het valt op dat biotechnologi-
sche technieken voor heel verschillende doeleinden inge-
zet worden. In dit artikel worden de dierethische en
beroepsethische aspecten van onderzoek en de toepas-
sing van biotechnologie in het diergeneeskundig veld be-
schouwd. Een dier heeft naast zijn gebruikswaarde voor
de mens, ook een eigen waarde als levend wezen waarmee
we als mens rekening moeten houden. In relatie tot ont-
wikkelingen in de biotechnologie worden gezondheid,
welzijn en integriteit als relevante dierethische aspecten
besproken. De dierethische argumenten laten zien dat
biotechnologie lang niet altijd goed is voor dieren.
Daarmee wordt biotechnologie niet a priori afgewezen,
maar is het wel essentieel dat het doel waarvoor dieren
gebruikt worden gerechtvaardigd is. De dierenarts heeft
in dit verband een aparte taak als hoeder van mens en
dier. De diergeneeskundige professie in al haar diversiteit
neemt deel aan de ontwikkeling van biotechnologische
technieken of zal op enigerlei wijze in de toekomst be-
trokken zijn bij de toepassing. Door veranderingen in de
samenleving en de beroepsgroep ontstaan er problemen
in de sturing van de ontwikkeling van biotechnologische
technieken en de toepassing daarvan. Om als beroeps-
groep een rol te kunnen blijven spelen in de maatschap-
pelijke discussie van biotechnologische ontwikkelingen
en toepassingen is een gestructureerde ethische reflectie
rond dit thema nodig.

Summary

Biotechnology: hail to man and animal

There are two basic remarks that must be made about this series of articles
on the theme \'Modern biotechnology: a blessing or concern?\'. Firstly, it is
difficult to define what \'biotechnology\' is due to the diversity of techniques
employed. Secondly, it is striking how biotechnological techniques may be
employedfor such a wide variety ofgoals. In this article, the ethics of using
biotechnology within veterinary .icience and research will be discussed.
Aside from its usefulness to humankind, an animal has its own value as a
living creature; a fact that we should always take into account. Ethical is-
sues such as the health, welfare and integrity of animals are discussed here
in relation to developments in biotechnology. These ethical arguments re-
veal that biotechnology does not always have a positive impact on animals.
This does not necessarily mean that biotechnology should be rejected out of
hand, but that it is essential that the purpose for which the animals are being
used be adequately justified. In this regard, the veterinarian may play a uni-
que role as the guardian of both animal and human health. The veterinary
profession, in all its diversity, is a participant in the development and (fu-

\' Dr. F.W.A. Brom, docent/onderzoeker ethiek. Centrum voor Bioethiek en Gezond-
heidsrecht en Faculteit Theologie, Universiteit Utrecht.

^ Correspondentie: Mw. prof. dr E. N. Noordhuizen-Stassen. bijzonder hoogleraar
\'relatie mens - dier\'. Hoofdafdeling Dier en Maatschappij, Faculteit der Dier-
geneeskunde, Universiteit Utrecht, Postbus 80165, 3508 TD Utrecht.

Iure) practical application of biotechnological techniques. Changes in the
broader society and within the veterinary profession may continue to play a
role in the societal discourse on biotechnology and its practical application,
it must actively consider the ethical aspects and consequences of these
.scientific developments.

Inleiding

In het kader van het thema \'Moderne biotechnologie; zegen
of zorg?\',
waarvoor prof dr.W. Misdorp en dr. W. Edel als
gastredacteuren optreden, is een reeks artikelen gepubli-
ceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. In een aantal
artikelen worden de verschillende technieken van genetische
modificatie besproken. De eerste stappen in dit relatief
nieuwe onderzoeksveld werden gezet door het genetisch mo-
dificeren van bacteriën. Een volgende stap was het door
middel van transgenese slechten van de evolutionaire beper-
king van de soortgrens. Veel onderzoek richt zich op de ont-
wikkeling van stamcellen en de techniek van het kloneren
(10,12). In een aantal artikelen worden de verschillende toe-
passingsmogelijkheden van diverse genetische modificatie
technieken besproken. Onderzoek naar de mogelijkheden
van gentherapie bij de mens is een ander belangrijk veld
(12,24). Vooral voor patiënten met een erfelijke ziekte ver-
oorzaakt door een enkelvoudig genetisch defect lijken de
ontwikkelingen veelbelovend.

Dieren worden veelvuldig ingezet in het onderzoek, als
proefdiermodel of als leveranciers van eiwitten en medicij-
nen ten behoeve van bepaalde ziekten bij de mens (15,17).
Daarnaast kent de genetische modificatie een breed scala
aan toepassingsmogelijkheden in de veehouderij en de dier-
geneeskunde. Een efficiëntere en effectievere producde van
dierlijke producten, resistentie tegen bepaalde ziekten en
verdere ontwikkeling van vaccins kunnen gebruikmakend
van genetische modificatie behaald worden (11,14,17).
Ubbink
et al. gaven de toepassing in de preventieve dierge-
neeskunde aan. Zij besteden daarbij terecht aandacht aan de
positie die de praktiserende dierenarts in deze nieuwe ont-
wikkelingen heeft (23). Naast de veterinair-technische as-
pecten dient er veel aandacht besteed te worden aan de totale
procesbewaking. De ontwikkelingen in het onderzoek en
toepassing van genetische modificatie gaan razendsnel. In
verband met risico\'s voor mens, dier en milieu is er in de ne-
gentiger jaren wetgeving ontwikkeld. De Nederlandse wet-
geving staat bekend als streng maar ook als één van de beste
(17,19,22^

In verschillende van de technisch georiënteerde artikelen
over genetische modificatie worden door de auteurs de ont-
wikkelingen ook beschouwd. Zo geven Vulto en Pluim aan
dat de technieken op zich niet ingewikkeld zijn, maar dat er
in het lichaam vele barrières overwonnen moeten worden.
Het probleem is niet zozeer dat de ontwikkelingen langzaam
gaan maar dat de verwachtingen te hoog gespannen zijn.
Hun visie is echter wel dat \'achter de heuvels wel degelijk
gras groeit\'. Daarbij merken zij op dat gentherapie een voor-
bijgaand therapeutisch principe is en dat de volgende ont-

-ocr page 405-

wikkeling alweer op tafel ligt (24). In het artikel van Goewie
worden de mogelijkheden van genetische modificatie in de
reguliere landbouw en de mogelijkheden van biologische
landbouw om de wereldbevolking te voeden gespiegeld. Hij
geeft voornamelijk risico\'s en problemen bij de introductie
van genetisch gemodificeerd voedsel aan (8). In het artikel
van Ter Schegget, \'Voor God spelen?\', wordt er vanuit een
theologische invalshoek aangegeven hoe de ethische discus-
sie rondom genetische modificatie verloopt en waar er zich
op voorhand problemen voordoen: er wordt a priori door
mensen en groeperingen een standpunt ingenomen. Zo
wordt door tegenstanders gesteld, dat in deze technologie
geldt: \'het doel heiligt de middelen\'. Terwijl vooreen inhou-
delijke discussie aangegeven moet kunnen worden dat \'het
doel de middelen rechtvaardigt\'. Zijn stelling is dat ethisch
geldt: \'we weten niet wat recht is maar het kwaad kunnen we
tegengaan\'. Verder merkt hij op dat \'de medicus in ieder ge-
val arts moet blijven: hij heeft zich uitsluitend in te zetten om
ziekten die de mens bedreigen te bestrijden\' (16).
Uit deze artikelenreeks vallen twee zaken op: ten eerste dat
het heel moeilijk is over \'de biotechnologie\' te spreken door
de diversiteit aan technieken, en ten tweede valt het op dat
biotechnologische technieken ingezet worden voor heel ver-
schillende doelen. Deze pluraliteit maakt het moeilijk over
de rol van de dierenarts met betrekking tot biotechnologie te
spreken. Toch willen wij in dit artikel de dierethische en be-
roepsethische aspecten van onderzoek en de toepassing van
biotechnologie en in het bijzonder genetische modificatie in
het diergeneeskundige veld beschouwen.

Dierethische aspecten biotechnologie

Omdat het doel van biotechnologie bij dieren zich vaak buiten
de zorg voor het dier bevindt, zal een evenwichtige beoorde-
ling van de biotechnologie zowel vanuit de humane-ethiek als
de dierethiek dienen plaats te vinden (3). De dierethiek vraagt
zich af waarom en op welke wijze dieren beschermwaardig
zijn. Daarom vinden we in de dierethiek maar de helft van de
argumentatie, namelijk de helft die kritisch staat tegenover het
gebruik van dieren. Wij menen echter dat die kritische helft
een belangrijk onderdeel vormt van de beoordeling van de
vragen over biotechnologie. Niet om biotechnologie moreel te
verwerpen maar om enkele kritische vragen naar voren te
brengen die in een discussie over biotechnologie bij dieren aan
de orde moeten worden gesteld. Om die reden zullen wij de
dierethiek apart aan de orde stellen (21).
In artikelen en discussies over biotechnologie bij dieren
wordt vaak als eerste het dierethische principe van de \'intrin-
sieke waarde van dieren\' naar voren gebracht. Hoewel veel
auteurs de intrinsieke waarde op verschillende manieren ge-
bruiken, is er één hoofdbetekenis die steeds terugkomt: een
dier heeft naast zijn gebruikswaarde voor de mens, ook nog
een eigen waarde als levend wezen waarmee we rekening
moeten houden (7). Door \'intrinsieke waarde\' in relatie tot
dieren te gebruiken wordt aangegeven dat dieren moreel van
belang zijn. Met \'intrinsieke waarde\' geven auteurs uiting
aan de overtuiging dat dieren gepast object van morele aan-
dacht zijn (6,9). Er wordt mee uitgedrukt dat we de dieren
omwille van zichzelf serieus moeten nemen. Dit roept dan
ook meteen de volgende vraag op: op welke wijze moeten we
dieren serieus nemen. Bij de beantwoording van die vragen
komen begrippen als gezondheid, welzijn en integriteit naar
voren. Daarnaast wordt ook het begrip natuurlijkheid vaak
gebruikt. Ook aan dat begrip willen we enige aandacht beste-
den. Ons uitgangspunt daarbij is, dat het niet verstandig is
om van de \'rechten\' van dieren uit te gaan, maar dat wij de
menselijke verantwoordelijkheid centraal stellen (6). Het
toekennen van rechten aan dieren zet ons inziens de discus-
sie op het verkeerde been, omdat \'rechten\' een veel te rigou-
reuze categorie is om de discussie over de zorg voor dieren
goed te voeren.

Dieren moreel serieus nemen, betekent in ieder geval hun ge-
zondheid
serieus nemen. In de diergeneeskunde heeft ge-
zondheid als eerste betekenis dat een dier functioneert zoals
de eigenaar dat verwacht. Als een dier niet meer aan die ver-
wachting voldoet, bijvoorbeeld een prestatie levert onder het
bedrijfsgemiddelde, dan wordt het als \'afgeschreven\' afge-
voerd. Het is deze betekenis van gezondheid die De Boer op
het oog had toen hij schreef: "Een commercieel ondernemer
is in het algemeen niet geïnteresseerd in dieren die vanwege
hun nieuwe gen niet in goede gezondheid verkeren, ziekelijk
zijn of niet in staat zich te kunnen voortplanten" (2). Hier zit
echter een addertje onder het gras. Ten eerste wordt de bio-
technologie niet alleen ingezet bij de ontwikkeling van ge-
zonde productiedieren, maar ook bij het ontwikkelen van
modellen. Dat kan, bijvoorbeeld bij ziektemodellen, tot
zieke dieren leiden. Daarnaast wordt van sommige produc-
tiedieren een functioneren verwacht, dat vanuit het dier zelf
gezien ongezond is. Bijvoorbeeld transgene productiedieren
die eiwitten in hun bloed moeten produceren, die hun eigen
afweersysteem aantasten. Het is daarom belangrijk om een
tweede betekenis van \'gezondheid\' te onderscheiden: ge-
zondheid vanuit het dier zelf

Gezondheid vanuit het dier zelf hangt samen met het welzijn
van het dier. Het gebruik van welzijnsargumenten komt
voort uit weerstand tegen de intensieve veehouderij. In de in-
tensieve veehouderij wordt door middel van fokkerij, huis-
vesting en andere managementmaatregelen getracht een
maximale dieriijke productie te verwezenlijken. Dieren wor-
den hierdoor ondergeschikt gemaakt aan het systeem. Het
vermogen van de dieren om zich aan te passen aan de omge-
ving wordt overschreden. Hierdoor zijn situaties ontstaan
waarbij het duidelijk is dat dieren ernstig lijden; zoals bij
kistkalveren, kippen in legbatterijen. Niet alleen in de inten-
sieve veehouderij hebben ontwikkelingen geleid tot situaties
waarin de gezondheid en het welzijn van dieren worden aan-
getast. Ten gevolge van het eenzijdig fokken op bepaalde ras-
kenmerken bij honden en katten kan ook bij deze dieren de
gezondheid en het welzijn worden aangetast. Bezwaren te-
gen deze vormen van dierhouderijen zijn onder woorden ge-
bracht met behulp van
welzijn. Dieren lijden niet alleen als
hen direct pijn wordt toegebracht, maar ook als zij bepaald
essentieel gedrag niet meer kunnen vertonen omdat het huis-
vestingssysteem dat niet toestaat. Dieren kunnen dan stereo-
type gedrag gaan vertonen. Maar ook als dieren ten gevolge
van de fokkerij fysiologisch uit balans geraken.
Biotechnologie kan het welzijn van dieren op verschillende
wijze bedoeld en onbedoeld aantasten. Denk bijvoorbeeld
aan de arthritis van Dolly of aan de welzijnsproblemen van
\'ziektemodellen\'. Het gaat daarbij niet alleen om het welzijn
van de direct betrokken dieren, maar het kan ook gaan om
welzijnsaantastingen van nakomelingen. Voor de beoorde-
ling van de biotechnologie roept dit twee vragen op.
Allereerst is het belangrijk om goed en wetenschappelijk
vast te stellen waaruit de welzijnsaantasting bestaat.
Onderzoek moet leiden tot hardere gegevens dan onze intuï-

-ocr page 406-

tieve inschattingen. En vervolgens komt de vraag op of deze
welzijnsaantastingen wel gerechtvaardigd kunnen worden.
Kunnen we het verdedigen om de dieren voor dit onderzoek
op deze wijze in hun welzijn aan te tasten.
Naast gezondheid en welzijn speelt ook het begrip
integriteit
een belangrijke rol. Integriteit is geen louter beschrijvende
term maar een moreel relationele term. Integriteit is een mo-
rele term omdat het uitgaat van een toestand waarvan de aan-
tasting moreel problematisch is (heelheid). Integriteits-
aantasting is moreel negatief en dient gerechtvaardigd te
worden. Men kan een bepaalde ingreep pas integriteitsaan-
tasting noemen, als deze begrepen kan worden als een
kwaad. De aantasting behoeft dan een rechtvaardiging.
Integriteit is ook een relationele term omdat de term verwijst
naar het handelen van de mens (onaangetastheid). \'Integri-
teit\' heeft in een morele discussie alleen betekenis als er
menselijke handelingen in het spel zijn. Integriteit wijst
rechtstreeks naar de menselijke verantwoordelijkheid voor
het object waarvan de integriteit kan worden aangetast.
Integriteit van het dier wordt in de discussie gebruikt om aan
te geven dat er in een dier iets is dat respect verdient en dat
tekort gedaan wordt als in de omgang van het dier alleen met
het vermogen om te lijden rekening gehouden wordt (4).
Integriteit wijst allereerst op het feit dat een dier geen ding is
en derhalve ook niet als zodanig behandeld zou mogen wor-
den. Daarnaast wijst het op de gedachte dat we een dier ook
niet zouden mogen veranderen in een ding. Daarbij ligt de
nadruk niet op het concrete dier dat veranderd wordt maar
om verandering van de soort. Biotechnologie onderscheidt
zich van gewone dierproeven omdat het vaak om ingrepen
gaat die ook in toekomstige generaties relevant zijn (5). Je
kunt daarbij denken aan het gebruik van biotechnologie bij
het streven naar effectievere en efficiëntere productie. Dc
aantasting van de integriteit kan er dan in bestaan dat uit oog-
punt van efficiëntie (lastige) typisch dierlijke eigenschappen
(zoals scharrclbehoefte) worden weggernodificeerd. Het
dier wordt dan vergeten en wordt slechts behandeld als een
productiemiddel.

In de discussie over biotechnologie horen we ook het argu-
ment van natuurlijkheid. Natuurlijkheid komt in morele ar-
gumentatie naar voren op het moment dat met behulp van
technologische (of maatschappelijke) ontwikkelingen grote
veranderingen op stapel lijken te staan. Natuurlijkheid duikt
op in verzet tegen de oprukkende \'maakbaarheid\' van de
wereld om ons heen. Soms wordt geprobeerd op basis van
natuurlijkheid grenzen aan dat \'maken\' te formuleren. Wij
menen dat dit niet goed kan lukken omdat \'natuurlijke gren-
zen\' een natuurlijke ordening veronderstellen waar de mens
zich gehoorzaam in moet voegen. Een dergelijke ordening is
niet voorhanden. Maar betekent dit dat we in de discussies
over biotechnologie het woord natuurlijk maar moeten ver-
bannen? Waarschijnlijk niet, omdat met \'natuur\' iets onder
woorden gebracht wordt, dat het doordenken waard is. Met
\'natuur\' wordt het onbehagen naar voren gebracht dat men-
sen hebben, bij de gedachte dat alles \'maakbaar\' is. De be-
langrijkste rol van het natuurlijkheid-argument is om morele
problemen op te sporen. Als biotechnologie onnatuurlijk
wordt genoemd dan wordt daarmee de angst voor een te ver
doorgeschoten maakbaarheid van mens en dier onder woor-
den gebracht. Het antwoord op het argument is niet het ener-
zijds te negeren of anderzijds af te zien van biotechnologie,
maar te laten zien dat met deze technologie gerechtvaardigde
doelen op een fatsoenlijke wijze worden nagestreefd.

358

Professionele en publieke domein bio-
technologische innovaties

De maatschappelijke acceptatie van biotechnologie, in het
bijzonder genetische modificatie, zal zich op enigerlei wijze
steeds verder ontwikkelen. In deze paragraaf zullen de ver-
schillende rollen die de beroepsgroep daarbinnen vervult en
kan vervullen bediscussieerd worden. De diergeneeskundige
professie bestrijkt een breed scala aan beroepen zoals prac-
tici, onderzoekers, onderwijzers, overheidsmedewerkers en
anderen die direct dan wel indirect betrokken zijn bij de ont-
wikkeling van innoverende biotechnologische technieken
danwel op termijn gebruik willen maken van deze technie-
ken.

Voor de beroepsethiek zijn twee aspecten van belang: ten
eerste dat de samenleving specifieke verantwoordelijkheden
en taken bij de beroepsgroep heeft neergelegd, en ten tweede
dat als we antwoorden op vragen rondom biotechnologische
ontwikkelingen willen formuleren dat nooit het individuele
antwoord van een individuele dierenarts kan zijn. In de be-
roepsethiek moet het gaan om die normen en waarden die
enerzijds ruimte laten voor het individu en anderzijds ge-
meenschappelijk verantwoord gedragen worden.
De moderne westerse samenleving biedt ruimte voor de ont-
wikkeling van individuen en daarmee voor de ontwikkeling
en toepassing van biotechnologische technieken. Door deze
ruimte ontstaan er verschillende problemen hoe deze bio-
technologische ontwikkelingen te sturen. Problemen bij de
sturing van biotechnologische ontwikkelingen en toepassin-
gen in de samenleving kunnen zich voordoen in de zich ver-
anderende beroepsgroep, de wetenschap en de organisatie
van onze samenleving.

De beroepsgroep heeft zich geprofessionaliseerd. Er is een
grote differentiatie van allerlei taken en functies ontstaan.
Met onder andere de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde, de code van de dierenarts en erkennings-
regelingen wordt beoogd de verantwoordelijkheid voor deze
taken en functies waar te maken. Daarnaast heeft de weten-
schap zich met name in de diepte ontwikkeld. Individuele
wetenschappers weten dus steeds meer van minder. Hierdoor
is het voor de wetenschappers steeds moeilijker om de effec-
ten van toepassingen van onderzoeksresultaten voor andere
systemen te kunnen inschatten (18). De verdergaande speci-
alisatie kent uiteraard ook dezelfde effecten voor practici en
andere beroepsuitoefenaars.

De wetenschap is in toenemende mate financieel afhankelijk
van de derde geldstroom (industrie). Deze wijze van financie-
ren kent voor- en nadelen. Zonder hier nu diep op in te gaan,
heeft dit financieringssysteem voordelen omdat er sneller en
directer ingespeeld kan worden op bepaalde vraagstukken.
Aan de andere kant kent dit systeem het nadeel dat onderzoe-
kers hun wetenschappelijke onafhankelijkheid aan bepaalde
industrieën verliezen, hierdoor kunnen resultaten eenzijdig en
gekleurd worden gepresenteerd. De veiligheid van de toepas-
sing van technieken, organismen en middelen wordt in de we-
tenschap geborgd gebruikmakend van het \'step-by-step\' prin-
cipe. Hierbij wordt stapsgewijs van laboratorium naar
toepassingsgebied de veiligheid protocollair getoetst. Een van
de laatste stappen in dat proces kan de veldproef zijn. Het pro-
ces van toetsing voldoet echter niet altijd. Een positief resul-
taat in een veldproef zegt veel meer over het feit dat de veld-
proef veilig is uitgevoerd dan dat de techniek, het organisme
of het middel in het toepassingsgebied op korte en lange ter-

TliDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 127, JUNI, AFLEVERING 11, 2002

-ocr page 407-

mijn veilig is toe te passen (13). Mummery (12) doet terecht
een oproep voor extra financiële ondersteuning uit de 1 ® (uni-
versitaire) en 2* (onder andere Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)) middelen voor speci-
fieke strategische biotechnologische onderzoekingen.
Daarmee hoogwaardig onafhankelijk onderzoek waarbor-
gend, zodat we als samenleving niet op termijn geconfron-
teerd worden met vindingen die in een bepaalde wetenschap-
pelijke cultuur zijn ontwikkeld en dan vervolgens problemen
opleveren bij de maatschappelijke acceptatie.

Sinds 1993 wordt in de USA het gebruik van recombinant bo-
vine somatotropine (rBST) ten behoeve van de productiever-
hoging van melkkoeien toegestaan. De FDA (Food and Drug
Association) stelt eisen ten aanzien van onder andere toxico-
logische-, milieu- en voedselveiligheidsaspecten alvorens
toepassing van het middel toe te laten. In de EU bestaat er
een moratorium ten aanzien van de toepassing van dit pro-
duct. De Raad van Europa heeft aan de wetenschappelijke
commissie \'diergezondheid en dierenwelzijn \'gevraagd om de
effecten en de risico \'s van het gebruik van rBST voor de ge-
zondheid en het welzijn van melkkoeien onder praktijkom-
standigheden te beoordelen. Na meta-analyse, van de voor
handen zijnde studies, bleek dat rBST de melkproductie ver-
hoogt maar dat de diergezondheid en het welzijn verslechtert
door toename in het voorkomen van mastitis, been- en klauw-
problemen. reproductiestoornissen en andere aan productie
gerelateerde dierziekten. Uit oogpunt van dierwelzijn en
diergezondheid werd geadviseerd rBST voor toepassing bij
melkkoeien niet toe te laten. Tijdens de analyse bleek de ver-
strengeling van onderzoekers met de industrie. Na toelating
bleken klachten van veehouders, ten aanzien van ongewenste
neveneffecten van de toepassing van rBST, afgewenteld te
worden op onvoldoende managementcapaciteiten van de be-
treffende veehouders (13).

Niet alleen de verschillende beroepsgroepen maar de hele
samenleving splitst zich steeds verder op in verschillende
systemen. Naast de wetenschap heeft de economie, de poli-
tiek en het recht zich verzelfstandigd (18).
Deze hierboven beschreven ontwikkelingen in de westerse
samenleving maken dat de gevolgen van de toepassing van
wetenschappelijke vindingen niet meer te traceren zijn naar
bepaalde individuen of beroepsgroepen maar ook niet meer
in te schatten naar ongewenste neveneffecten of oneigenlijke
toepassingen (1). Op dit moment bezien individuen hun ver-
antwoordelijkheid ten aanzien van mens en dier dan ook in
toenemende mate vanuit een strikte rol-verantwoordelijks-
heidsethiek.

De frustratie van de beroepsgroep (onderzoekers en practici)
over de implementatie van hun kennis in beleidsstandpunten
en -maatregelen is niet uniek voor de diergeneeskundige pro-
fessie. De oorzaak is voor een groot deel gelegen in de hier-
boven beschreven ontwikkelingen waardoor de politiek,
maar ook de media, ondanks de toegenomen kennis heel ver-
schillende informatie aangereikt krijgen. De verscheiden-
heid aan informatie wordt dan vervolgens afgewogen tegen
verschillende signalen van diverse groeperingen uit de
samenleving. Biotechnologische ontwikkelingen blijken dan
\'ethisch problematisch\' te zijn. Ethisch problematisch wil
niet zeggen dat biotechnologische ontwikkelingen a priori
moreel onaanvaardbaar zijn, maar geeft aan waar een analyse
moet geschieden en waar nieuwe oplossingen liggen (6).

Biotechnologie: tot heil van mens en dier

De vraag kan gesteld worden of de hierboven beschreven
dierethische argumenten nu betekenen dat biotechnologie
een Kwaad is dat we moeten tegengaan. Geenszins. Ze bete-
kenen wel dat biotechnologie soms voor dieren niet goed is
en dat in die gevallen onderzocht moet worden, of en zo ja
waarom we dieren in hun gezondheid, welzijn of integriteit
zouden mogen aantasten. De dierenarts heeft in dit verband
een aparte taak, als hoeder van mens en dier (\'tot heil van
mens en dier\') is zij/hij geroepen om in deze verdediging
niet alleen het perspectief van de mens, maar ook dat van het
dier in te brengen. Daarom is het van belang ook specifiek
bij de dierethische aspecten stil te staan.
Het diergeneeskundige beroep, in al zijn facetten, wordt
steeds ingewikkelder door de toename van kennis en tech-
niek en de veranderende verhoudingen in onze samenleving.
Om als beroepsgroep een rol te kunnen blijven spelen in de
maatschappelijke discussie van biotechnologische ontwik-
kelingen en toepassingen is een gestructureerde ethische re-
flectie rond dit thema nodig. Op basis van feiten en argumen-
ten zullen dan ethische theorieën ontwikkeld worden die 1)
bestaande praktijken en houdingen kunnen beoordelen, 2)
individuen en specialisten uit de beroepsgroep hun plaats in
de samenleving te midden van andere individuen en groepe-
ringen kunnen geven. Voor de practici wordt hier al gedeelte-
lijk invulling aan gegeven door het formuleren van collec-
tieve standpunten over ethisch problematische aspecten van
de praktijkuitoefening. Deze standpunten zullen in de tijd
aangepast moeten worden onder invloed van voortschrij-
dend wetenschappelijk inzicht en veranderende normen en
waarden in onze samenleving. Daarnaast is het goed dat een
reflectie naar de specifieke toepassing van bepaalde technie-
ken in eerste instantie in een specialisme zelf aan de orde
wordt gesteld.

Door de zich stiel voortschrijdende wetenschap komen er
steeds meer technieken voorhanden, die gebruikt kimnen
worden in de praktijk. Een reflectie kan ook in het specia-
lisme zelf plaatsvinden. Ubbink et al. (23) laten de toepas-
singsmogelijkheid zien van een DNA-test ten behoeve van de
opsporing van retina degeneratie bij de hond. Een interes-
sante techniek in het kader van de preventieve diergenees-
kunde. Ook andere DNA-technieken komen ter beschikking,
die curatief in de praktijk kunnen worden ingezet. Uit het ar-
tikel wordt duidelijk dat naast de steeds verdergaande speci-
alisatie er ook steeds meer gedifferentieerde kennis nodig is
om tot een verantwoord gebruik van deze technieken te kun-
nen overgaan. De dierenarts zal ook een gedegen kennis van
bijvoorbeeld de sensitiviteit en de specificiteit van de betref-
fende testen moeten hebben om de gevolgen van het uitvoe-
ren van een dergelijke test te kunnen overzien. Immers van
de beroepsgroep wordt verwacht dat naast het goed veteri-
nair-technisch handelen ook veterinair-wetenschappelijk en
veterinair-ethisch verantwoord gehandeld wordt (code van
de dierenarts). De auteurs geven reeds aan hoe dit proces
geborgd kan worden door middel van onderzoek en registra-
tie, een SOP en melding bij een landelijke veterinaire meld-
kamer

Eenzelfde ontwikkeling zou voor de wetenschappers zeer
wenselijk zijn om de belangrijke rol in het maatschappelijk
debat in te kunnen nemen. Het is belangrijk om met het stel-

-ocr page 408-

len van ethische vragen niet te wachten op de toepassing van
wetenschappelijke kennis. Het soort van vragen datje bij de
toepassing kunt stellen, is in hoge mate gestructureerd in de
ontwerpfase (20). Het is daarom belangrijk om de ethische
discussie ook te voeren tijdens het proces van kennisverwer-
ving, omdat belangrijke keuzes daar al gemaakt worden. En
door het voeren van die ethische discussie worden ten eerste
die keuzen duidelijk en ten tweede kunnen ze beter door-
dacht en daarmee beter gerechtvaardigd worden. Met de ont-
wikkeling van de biotechnologie worden wetenschappelijke
en ethische onzekerheden duidelijk. Ethische onzekerheden
ontstaan door de ontwikkeling van de biotechnologie waar-
door er een onzekere status ontstaat van levende wezens en
door de tegenstelling tussen theorieën en intuïties. Voor oor-
deelsvorming zijn niet alleen de wetenschappelijke feiten
van belang, maar ook de argumenten waarom een toepassing
al dan niet wenselijk zou kunnen zijn. Verschillende discipli-
nes dienen daarvoor samengebracht te worden. Simpel en al-
leen het feit dat een stoplicht op rood staat is voor de wegge-
bruiker geen voldoende argument om te gehoorzamen, als
daarmee niet duidelijk gemaakt wordt dat met de verkeers-
lichten het verkeer op het drukke kruispunt verantwoord
wordt gereguleerd.

Voor de beroepsgroep is het van belang en noodzakelijk om
als reactie op de tekortkomingen van de huidige rol-verant-
woordelijkheidsethiek te komen tot een collectieve mede-
verantwoordelijkheidsethiek, die ondersteunend kan zijn in
het functioneren als dierenarts om zijn/haar positie als hoe-
der van mens en dier te kunnen verwezenlijken.

Literatuur

1. Beek U. De wereld als risicomaatschappij. Uitgeverij de Balie,
Amsterdam. 1997.

2. Boer HA de. Transgenese; toepassingen, welzijn en ethiek. Tijdschr
Diergeneeskd 1990; 115: 570-4.

3. Boer UM de. Brom FWA and Vorstenbosch JMG. An ethical evalua-
tion of animal biotechnology; the case of using clones in dairy cattle
breeding. Anim Science 1995; 61: 453-64.

4. Bovenkerk B. Brom FWA. and Van den Bergh BJ. Brave new birds: the

use of \'animal integrity\' in animal ethics. Hastings Center Reports
2002; January-February: 16-22.

5. Brascamp EW. Plaats van transgene dieren in fokprogramma\'s niet on-
besproken. Veeteelt 1990; 7 : 414-5.

6. Brom FWA. Onherstelbaar verbeterd. Biotechnologie bij dieren als
een moreel probleem. Proefschrift Utrecht 1997: 305 pp.

7. ESF. Use of animals in research. European Science Foundation Policy
Briefing 2001; 15: 1.

8. Goewie EA. Kan gentechnologie in de landbouw honger in de wereld
bestrijden? Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 157-60.

9. Heeger R. De eigen waarde van dieren en onze morele verantwoorde-
lijkheid. Ned Theologisch Tijdschr 1994; 48: 205-15.

10. Lenstra JA. DNA: wat doet het, wat doen wij ermee? Tijdschr
Diergeneeskd 2001; 126: 751-5.

11. Moormann RJM. Vaccinatie tegen Mond- en Klauwzeer: Een biotech-
nologische aanpak? Tijdschr Diergeneeskd 2001; 126: 785-7.

12. Mummery CL. Humane embryonal satmcellen: toekomstmogelijkhe-
den voor celtransplantatie therapie. Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127:
189-91.

13. Noordhuizen-Stassen EN, en Fink-Gremmels J. rBST - Toelating: op-
nieuw overwogen. Tijdschr Diergeneeskd 1999; 124: 785-7.

14. Oirschot JT van. Biotechnologie ten behoeve van vaccinatie tegen vi-
rusziekten: een overzicht. Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 7-16.

15. Salaheddine M, Thole E, en Brink M. Van melk tot medicijn.
Transgene koeien betekenen doorbraak in de productie van innova-
tieve geneesmiddelen. Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 226-30.

16. Schegget GH ter 2002. Voor God spelen? Kritische beschouwingen
over biotechnologie. Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 289-94.

17. Schellekens H. Genetische modificatie van dieren. Tijdschr
Diergeneeskd 2002; 127: 78-81.

18. Schömberg R von. Omstreden biotechnologische innovatie. Van pu-
bliek domein naar langetermijnbeleid. Preadvies uitgebracht ten be-
hoeve van de jaarvergadering van de Nederlandse Vereniging voor
Bio-ethiek. ISBN 90-802-594 1998: 4-6.

19. Sitter H de, en Peters PWJ. Biotechnologie, met name genetische mo-
dificatie, en de wetgeving. Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 322-30.

20. Smits R. Innovation Studies in the 21st Century: Questions from a
user\'s perspective. Technol Forecasting and Soc Change 2002; in press.

21. Stranzinger GF. Problems of genetic engencering in animal breeding.
In: W. Arber
el al. (eds). Genetic manipulation: impact on man and so-
ciety. Cambidge: Cambridge University Press 1984: 235-8.

22. Tramper J. Moderne biotechnologie: een nieuwe doos van Pandora?
Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 116-9.

23. Ubbink GJ, Stades FC, en Rothuizen J. DNA-diagnostiek van erfelijke
ziekten bij gezelschapsdieren en de rol van de praktiserende dierenarts
daarbij. Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 256-8.

24. Vulto AG, en Pluim MAL. Klinische gentherapie: genen op recept?
Tijdschr Diergeneeskd 2002; 127: 52-6.

Hond met leishmaniasis

De redactie vond dr. R.J. Slappendel,
Hoofdafdeling Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, bereid om on-
derstaande, uit de praktijk ontvan-
gen vraagstelling, te beantwoorden.

antwoor

Vraag

Hoe kun je het beste een hond met leishmaniasis behande-
len, hoe lang en hoe vaak bloedonderzoek, controles, etce-
tera.

Vraa

Antwoord

Er worden in de literatuur momenteel nogal wat medicamenten
genoemd die geschikt zouden zijn voor de behandeling van
leishmaniasis bij de hond. Er zijn echter weinig goed onder-
bouwde, wetenschappelijk onderzochte therapieën. Het meest
gangbaar en ook het best gedocumenteerd zijn het gebruik van
antimoonstibogluconaat (Glucantime®, Mérieux) en van allo-
purinol. Glucantime® is een vijfwaardige antimoonverbinding,
die voor de parasiet meer toxisch is dan voor de gastheer, mits
deze geen ernstig gestoorde nier-, lever-, of hartfiinctie heeft.
Allopurinol wordt door de parasiet, niet door de gastheer, om-
gezet in een adenosine-analoog. Dit wordt, in plaats van adeno-
sine, ingebouwd in het RNA, waardoor de parasiet niet meer bij
machte is zich te vermenigvuldigen. Allopurinol is minder

-ocr page 409-

toxisch dan Glucantime®, heeft minder bijwerkingen, is goed-
icoper, makkelijker verkrijgbaar en makkelijker toe te dienen.
Met dit medicament zijn zeer goede resultaten geboekt, zowel
in de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren in Utrecht
(UKG) als door Vercammen
et al. (1995) in België (ook daar
geen zandvliegjes, dus geen kans op herbesmetting). De aanbe-
volen dosering is 20 mg/kg lichaamsgewicht verdeeld over
twee of driemaal daags. De ervaring is dat bijna alle honden
binnen zes weken sterk verbeteren en meestal probleemvrij
worden, maar dat de parasiet nooit helemaal uit het lichaam ver-
dwijnt. Na het staken van de therapie recidiveren de symptomen
na verloop van tijd vrijwel altijd. In de UKG lieten we het medi-
cijn gedurende een halfjaar dagelijks toedienen en herhaalden
dat indien de verschijnselen terugkwamen. Overwogen kan
worden de medicatie nog langer dagelijks te continueren. Of dat
op den duur betere resultaten geeft is onzeker. De medicatie
moet in elk geval worden voortgezet zolang nog parasieten in
beenmerg- of lymfeklierpunctaat aantoonbaar zijn. Ook ane-
mie, hypoalbuminemie en gammaglobulinemie zijn indicaties
dat de parasiet niet is verdwenen. Uit een prospectief onderzoek
in de UKG bleek de levensverwachting voor honden met leish-
maniasis, die met allopurinol waren behandeld, een kans van
75% op overleving na zes jaar. Honden waarbij het plasma-kre-
atinine meer dan 25% hoger was dan normaal (dat wil zeggen
125% x [60 ug/ml 1,2 x lichaamsgewicht]) waren van dit
onderzoek tevoren uitgesloten. Indien de patiënt niet (meer) op
allopurinol reageert kan worden overwogen gedurende drie ä
vier weken dagelijks een subcutane injectie met Glucantime®
(100 mg/kg lichaamsgewicht) te geven. Eventueel kan deze in-
jectie daarna langdurig twee keer per week als onderhoudsthe-
rapie worden herhaald. Glucantime® is in Nederland alleen via
de Apotheek Diergeneeskunde verkrijgbaar. Het veroorzaakt
nogal eens pijnlijke lokale ontstekingen, soms zelfs abcessen.
In dat geval kan ook intraveneuze toediening worden overwo-
gen. Intramusculaire injectie, door de fabrikant aanbevolen, is
te ontraden omdat dit soms tot irreversibele spieratrofie kan lei-
den. Ginel
et al. (1998) behandelden vijftien honden met leish-
maniasis gelijktijdig met allopurinol (30 mg/kg/dag) en
Glucantime® (20 mg/kg/dag) en stelde vervolgens, na remis-
sie, een onderhoudstherapie in met allopurinol (20 mg/kg/dag)
gedurende één week per maand. In een follow-up van tien tot
maximaal 44 maanden werd bij deze honden geen recidief
waargenomen maar wel (in een retrospectief onderzoek) bij
dertien van de vijftien honden die geen onderhoudstherapie
kregen. In Zuid-Europa wordt momenteel gepropageerd gelijk-
tijdig behandeling met allopurinol en Glucantime® te starten.
Dit zou betere resultaten geven dan één van beide medicijnen
alleen en bovendien zou allopurinol alleen niet werkzaam meer
zijn. Wij hebben die ervaring nog niet. Daarom, en vanwege de
voordelen en goede resultaten van de toediening van allopuri-
nol alleen, lijkt het vooralsnog verstandig Glucantime® achter
de hand te houden voor het geval allopurinol niet meer werkt.
Behalve voor evaluatie van de therapie, is regelmatige con-
trole van belang om de eigenaar \'bij de les\' te houden.
Daarmee wordt onregelmatige toediening en voortijdig sta-
ken van de therapie voorkomen. Bloedonderzoek (zie boven)
kan eens per één è twee maanden worden herhaald, afhanke-
lijk van eerdere bevindingen en de algehele toestand van de
patiënt. Het is in elk geval van belang ureum en kreatinine
vóór de start van de therapie te bepalen. Bij verhoogde
waarden dient het onderzoek binnen een week na de start van
de behandeling te worden herhaald en regelmatig te worden
gecontroleerd. Aan patiënten, waarbij het kreatinine meer
dan 25% is verhoogd moet ook een lagere dosering worden
gegeven, zeker wat Glucantime® betreft.

Literatuur:

1. Ginel PJ, Lucena R, Lopez R, and Molleda JM. Use of allopurinol for
maintenance of remission in dogs with leishmaniasis. J small Anim
Pract 1998;39:271-4.

2. Slappendel RJ, and Ferrer L. Leishmaniasis. Chap. X In Greene,CE
(ed.) Infectious diseases of the dog and cat, 2nd ed., 1998,
Philadelphia.

3. Slappendel RJ, and Teske E. The effect of intravenous or subcutaneous
administration of meglumine antimonate (GlucantimeR) in dogs with
leishmaniasis. A randomized clinical trial. Vet Quart 1997; 19:9-13.

4. Vercammen F, De Deken R. and Kageruka P: First evaluation of the
use of allopurinol as a single drug for the treatment of canine leishma-
niosis. Vlaams DiergenceskTijdschr 1995; 64: 208-14.

Symposium *Het doden van dieren:
maatschappelijke en ethische aspecten\'

De Hoofdafdeling Dier en Maat-
schappij, Faculteit der Diergenees-
^^^^^^^^^ kunde, Universiteit Utrecht, organi-
Bffi^
BHSff seert een interdisciplinair symposium
rond het thema \'Het doden van die-
ren: maatschappelijke en ethische as-
HlllHIkHiji\' pecten\'. Dit symposium vindt plaats

--op 18 juni 2002, Bilderberg Hotel \'t

Speulderbos te Garderen.

Tijdens dit interdisciplinaire symposium staat de vraag cen-
traal hoe het doden van dieren moreel wordt gerechtvaardigd
en wanneer en waarom dit op maatschappelijke weerstand
stuit.

Het symposium is primair bedoeld voor iedereen die direct
of indirect betrokken is bij het doden van dieren. Er worden
niet alleen wetenschappers uit de verschillende academische
diciplines verwelkomd, maar ook belangstellenden van over-
heidsinstanties, dierenbeschermingsorganisaties, de vleesin-
dustrie, de proefdiersector, veehouders, dierenartsen, de
jachtsector, beheerders van dierentuinen en natuurgebieden
en mensen belast met ongediertebestrijding. Ook andere be-
langstellenden zijn van harte welkom.

Meer informatie en aanmeldingen bezoek www.vet.uu.nl/
congres, of neem contact op met het FBU-congresbureau,
Universiteit Utrecht, Postbus 80125, 3508 TC Utrecht, tel:
030-2532728, fax: 030-2535851.

-ocr page 410-

veterinaire tandheelkunde 20

Tandheelkundige behandeling van dieren

Dieren naar de dierenarts, mensen naar de tandarts

Andries van Foreesf enJorden van Foreest^

Samenvatting

De Nederlandse wetten, regelingen
en besluiten geven aan dat
het uitsluitend aan dierenartsen is
toegestaan tandheelkundige be-
handelingen bij dieren uit te voe-
ren. Het is aan anderen waaronder
paraveterinairen en paardenge-
bitsverzorgers niet toegestaan \'levend weefsel te verbreken\'
of sedatieve middelen toe te dienen. Ook het voeren van de
titels dierenarts en tandarts kennen een wettelijke bescher-
ming. Er is een toenemende vraag naar tandheelkundige
behandelingen bij dieren die kennis en kunde van de die-
renarts vraagt. Om die tandheelkundige zorg optimaal te
kunnen verlenen, mag van de behandelend dierenarts ver-
wacht worden dat hij openstaat voor samenwerking met
meer deskundigen. Het gebruik maken van adviezen, het
bespreken van technische behandelmogelijkheden en het
ondersteunen bij tandheelkundige behandelingen door een
tandarts, is een natuurlijke gang van zaken. Het is duidelijk
dat de behandelkamer van de tandarts uit volksgezond-
heidsoogpunt ongewenst terrein is voor diergeneeskundige
patiënten.

Summary

Dental treatment for animals: animals go to the veterina-
rian, humans to the dentist

The Dutch law and other regulations provide that only registered veterinar-
ians can treat animals. Moreover, by law only registered individuals may
use the title veterinarian or dentist. The veterinary professional should be
open to advice, help, and technical assistance from other professionals
working with human or animals patients. The dental treatment ofanimal pa-
tients must not be carried out in a dental surgery or ho.spital used by human
patients.

Inleiding

Met enige regelmaat wordt er discussie gevoerd over de rol
van tandartsen en dierenartsen bij de tandheelkundige be-
handeling van dieren. Steeds weer blijkt sprake van onduide-
lijkheid, van misverstanden en van onbekendheid met wetge-
ving. Daarnaast blijkt liefhebberij bij tandartsen nogal eens
in botsing te komen met een gebrek aan kennis en kunde van

\' Jhr. A.W. van Foreesl. dierenarts, werkzaam als tandheelkundig dierenarts hij

Veterinair Specialistisch Centrum De Wagenrenk (Wageningen).
\' Jhr J.D. van Foreesl, tandarts, werkzaam als inspecteur tandheelkundige gezond-
heidszorg bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (Hoofdinspectie, Den Haag).

Tandheelkunde

dierenartsen op dit specifieke gebied van de diergenees-
kunde. Hoewel van broodnijd eigenlijk nooit sprake lijkt te
zijn, moet toch rekening gehouden worden met commerciële
overwegingen op de (verre) achtergrond.

Wet - regelgeving

De Wet Uitoefening Diergeneeskunde (WUD) geeft in artikel
1 aan dat de uitoefening van de diergeneeskunde het als be-
roep verrichten van een aantal specifieke handelingen be-
helst. Tot de uitoefening van de diergeneeskunde in volle
omvang zijn slechts dierenartsen toegelaten. Een aantal per-
sonen zijn toegelaten tot een beperkte vorm van uitoefening
van de diergeneeskunde (WUD, artikel 4, 5 en 6). In artikel
1, lid 4 van de WUD worden ook nog een aantal handelingen
genoemd die niet als uitoefening van de diergeneeskunde
worden aangemerkt. Behandelingen aan het gebit worden
daarbij niet genoemd.

In het Besluit Paraveterinairen worden de bevoegdheden
van de paraveterinairen beschreven. Relevant in dit besluit
zijn de handelingen die door een paraveterinair mogen wor-
den uitgevoerd: het onderzoeken van een dier en het uitvoe-
ren van een beperkt aantal behandelingen, die ook door die-
renartsen worden toegepast. Het doen van een operatie (het
verbreken van levend weefsel waaronder het prepareren of
het extraheren van gebitselementen) is niet toegestaan. In dit
besluit worden geen (be)handelingen aan het gebit van die-
ren genoemd die aan niet-dierenartsen zijn toegelaten.

Deze wetten, regelingen en besluiten laten aan duidelijkheid
niets te wensen over: het is slechts aan dierenartsen toege-
staan tandheelkundige behandelingen bij dieren uit te voe-
ren. Gebitsverzorging kan echter wel worden uitgevoerd
door niet-dierenartsen. Dit betekent in concreto dat het
paardengebit verzorgd mag worden door paardengebitsver-
zorgers, die zich helaas soms ten onrechte \'paardentandart-
sen\' noemen. Zij kunnen zonder de wet te overtreden het
paardengebit verzorgen (raspen). Het is echter aan deze ver-
zorgers niet toegestaan sedatieve middelen toe te dienen en
tandheelkundige ingrepen te verrichten. Ook dierenarts-as-

\'Wetten moeten niet zijn als lijmstokken, die alles
vangen wat hen aanraakt, doch veeleer als vuurtorens,
die onwetende passagiers voor schipbreuken behouden\'

Sir Philip Sidney, 1554-1586

-ocr page 411-

sistenten mogen, in opdracht van een dierenarts, gebitsreini-
gingen bij gezelschapsdieren uitvoeren. Hier zijn deze werk-
zaamheden gelimiteerd tot het verwijderen van tandsteen en
tandplak met handinstrumentarium en ultrasone trillingsap-
paratuur.

De Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
(Wet BIG)
richt zich vanzelfsprekend en uitsluitend op de hu-
mane gezondheidszorg. Het verlenen van gezondheidszorg
aan dieren komt hierbij niet aan de orde. Van zorgverleners
wordt verwacht dat zij \'verantwoorde zorg\' verlenen en de
daarvoor noodzakelijke voorwaarden scheppen. Onder ver-
antwoorde zorg wordt verstaan zorg van goed niveau, die in
ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt
verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de pa-
tiënt. Veiligheid en adequate infectiepreventie zijn criteria
die vanzelfsprekend ook onder dit begrip zijn te vatten. Het
behandelen van dieren in ruimten die bestemd zijn voor het
behandelen van (zieke) mensen, zoals de behandelkamer van
een tandarts, is alleen daarom al zeer ongewenst.

Titelbescherming

De titel dierenarts is wettelijk beschermd en geregeld in de
Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunde (WUD
1990, artikel 1). Niet iedereen mag zich zomaar dierenarts
noemen. Het voeren van de titel dierenarts is alleen toege-
staan wanneer aan bij wet geregelde opleidingseisen is vol-
daan (dierenartsopleiding).

Een beperkte deel van de diergeneeskunde mag worden uit-
geoefend door de
paraveterinair (WUD, artikel 4), de dier-
verloskimdige
(WUD, artikel 5) en de castreur (WUD, arti-
kel 6).

Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunde (WUD)
Artikels

1. Het is aan anderen dan dierenartsen verboden in het
openbaar aan te kondigen, dat zij de diergeneeskunde uit-
oefenen, of de titel te voeren van dierenarts danwel een
andere titel, aanduiding of vermelding te bezigen die bij
het publiek redelijkerwijs de indruk kan vestigen dat zij
de hoedanigheid van dierenarts bezitten.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is het de-
genen die ingevolge de artikelen 4, 5 of 6 zijn toegelaten,
toegestaan in het openbaar aan te kondigen dat zij de
werkzaamheden uitoefenen waarvoor zij zijn toegelaten.

De titel tandarts is wettelijk beschermd en geregeld in de
Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
(Wet BIG). Niet iedereen mag zich zomaar tandarts noemen.
Het voeren van de titel tandarts is alleen toegestaan wanneer
aan bij wet geregelde opleidingseisen is voldaan (tandarts-
opleiding) waarvan diergeneeskundige zorg geen onderdeel
uitmaakt. Het recht tot het voeren van de titel van tandarts
leidt ook tot plichten. Een tandarts behoort zich te beperken
tot het deskundigheidsgebied dat voortvloeit uit de oplei-
dingseisen. Tandartsen zijn onderhevig aan wettelijk tucht-
recht. Tot op heden hebben zich geen tuchtzaken voorgedaan
waarbij diergeneeskundig handelen van een tandarts tucht-
rechtelijk is beoordeeld.

-ocr page 412-

Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

(BIG)

Artikel 20

Om in het desbetreffende register als tandarts te kunnen
worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een
getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de
daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde op-
leidingseisen.
Artikel 21

Tot het gebied van deskundigheid van de tandarts wordt
gerekend het verrichten van handelingen op het gebied van
de tandheelkunst.

364

Ook de titel van mondhygiënist is wettelijk beschermd.
Een mondhygiënist heeft eveneens een beperkt deskun-
digheidsgebied en mag alleen op verwijzing van een tandarts
een aantal tandheelkundige behandelingen uitvoeren.
Tandheelkunde bij dieren is geen onderdeel van dit deskun-
digheidsgebied en er kan geen sprake zijn van een verwij-
zing door een dierenarts.

In de praktijk worden de niet expliciet wettelijk beschermde
titels
dierentandarts en tandarts voor dieren nogal gemakke-
lijk gebruikt. Een belangrijk criterium voor het gebruik van
titels is duidelijkheid voor patiënten en cliënten. Omdat
tandartsen niet zelfstandig diergeneeskundige behandelin-
gen mogen uitvoeren, is het in elk geval ongewenst dat
tandartsen zich dierentandarts noemen. Omdat dierenartsen
wel tandheelkundige behandelingen bij dieren mogen uit-
voeren, is het gebruik van de titel dierentandarts door
(gespecialiseerde) dierenartsen acceptabel. De aanduiding
\'tandarts voor dieren\' door een dierenarts is daarentegen
ongewenst omdat daarmee het accent teveel op het begrip
\'tandarts\' wordt gelegd terwijl een dierenarts geen tandarts
is. De aanduiding \'tandarts voor dieren\' door een tandarts
is verboden omdat een tandarts zelfstandig geen dieren mag
behandelen. Een tandarts hoort zich derhalve nooit als
zodanig rechtstreeks aan het publiek te presenteren.
Titels als paardentandarts of konijnendokter zijn alleen
acceptabel als het om een dierenarts gaat.
Paardengebitsverzorgers, die géén dierenarts zijn en die zich
paardentandarts noemen, wekken bij het publiek ten
onrechte de indruk dat zij dierenarts zijn.

\'Wie niet bijten kan, moet zijn tanden niet laten zien\'.
john Ray

TijDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL I27, JUNI, AFLEVERING 11, 2002

Samenwerking

Op basis van wettelijke regelingen kunnen voor- en tegen-
standers elkaar, soms tot op de vierkante millimeter, bestrij-
den. Men kan zich echter ook, binnen de wet- en regelge-
ving, primair richten op een algemeen doel: het
optimaliseren van de kwaliteit van de diergeneeskundige
zorgverlening. Maximale inzet van kennis en kunde is daar-
bij vanzelfsprekend, al moeten daarvoor soms anderen wor-
den ingeschakeld of moet naar anderen worden verwezen. In
zijn algemeenheid geldt dat een dierenarts of een tandarts
die wéét dat hij niet de optimale zorg kan verlenen, de plicht
heeft meer deskundigen op een of andere wijze in te schake-
len. De nog steeds prille ontwikkeling van tandheelkunde bij
dieren in Nederland zal dierenartsen nog vaak met dit di-
lemma confronteren. Verwijzen naar een dierenarts met
meer kennis en kunde op dit gebied ligt voor de hand, maar
de mogelijkheden daartoe zijn nu eenmaal zeer beperkt. Het
inschakelen van een tandarts - voor algemeen advies, het be-
spreken van (technische) behandelmogelijkheden en het
(technisch) ondersteunen bij behandelingen - kan zeer
waardevol zijn. Zeker wanneer dat een structureel karakter
heeft en er goede afspraken zijn gemaakt over taakverdeling

-ocr page 413-

en verantwoordelijkheden. De dierenarts blijft de eerst- en
eindverantwoordelijke en houdt ten alle tijde de regie. De
tandarts is zelf verantwoordelijk voor zijn samenwerking
met een dierenarts.

Een zichzelf respecterende tandarts zal zeker begrip hebben
voor de wettelijke regelingen. Het is dierenartsen immers
ook niet toegestaan bij mensen geneeskundige en tandheel-
kundige handelingen uit te voeren. Als tandartsen laten we-
ten - bijvoorbeeld in krantenartikelen - dat zij op eigen
houtje tandheelkundige handelingen bij dieren uitvoeren
omdat het zo leuk is of als afwisseling in zijn dagelijkse
werkzaamheden, is dat niet alleen onverstandig, ongewenst
maar dus ook wettelijk verboden!

Conclusies

• Het onderzoeken van een dier, het toepassen van al-
gemene of plaatselijke verdoving bij een dier, het
voorschrijven of toepassen van behandelingen of opera-
ties (dus ook tandheelkundige behandeling van dieren)
zijn uitsluitend aan dierenartsen voorbehouden (WUD,
artikel 1).

Het is tandartsen verboden om zelfstandig diergenees-
kundige behandelingen, waaronder tandheelkundige
behandelingen, uit te voeren.

Van dierenartsen mag worden verwacht dat zij over
voldoende kennis en kunde beschikken om verantwoorde
algemene tandheelkundige zorg aan dieren te verlenen.

• Van dierenartsen mag worden verwacht dat zij samen-
werking zoeken met meer deskundigen wanneer zij niet

over voldoende kennis en kunde beschikken om verant-
woorde tandheelkundige zorg aan dieren te verlenen.

• Inschakeling van tandartsen door dierenartsen bij ge-
compliceerde tandheelkundige problemen kan de kwa-
liteit van de zorg bevorderen. Hierbij kan worden gedacht
aan algemene advies, het bespreken van tandheelkundige
behandelmogelijkheden en aan het technische ondersteu-
nen bij tandheelkundige behandelingen.

• Het voeren van de titel \'dierentandarts\' of \'paardentand-
arts\' door tandartsen is verboden.

• Het voeren van de titel \'dierentandarts\' of \'paardentand-
arts\' door dierenartsen is acceptabel.

• Het voeren van titels als \'dierentandarts\' of \'paarden-
tandarts\' door anderen dan dierenartsen is ongewenst.

• In het belang van de volksgezondheid is het ongewenst
dieren in praktijkruimten te behandelen die bestemd zijn
voor behandeling van mensen.

Geraadpleegde Literatuur

1. Vetlink 123 via Internet (vetlink@wanadoo.nl), 2001.

2. Foreest AW van. Tandheelkunde bij gezelschapsdieren Elsevier,
Maarssen, 1999.

3. Foreest AW van. Inleiding tot en overzicht van de tandheelkunde bij
gezelschapsdieren, Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116 (11): 551 -7.

4. Leemans HAC. Wat is de bevoegdheid van een \'paardenarts\'? tn:
Tandheelkunde bij het paard: taak van veterinair of verzorger\'.\'
Symposium van de Groep Geneeskunde van het Paard en De
Vlaamsche Paardenpraktici 1998, Arnhem (Proceedings verzorgd
door PAOD, Utrecht.

5. Nijhuis J. Professionele gebitsreiniging bij honden en katten. Scriptie
Hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit der
Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, april 2000: 15.

In het artikel van collega
Schrijver wordt opgeroepen tot
een discussie over het vaccinatie-
beleid met andere belanghebben-
den.

Het lijkt me beter dat eerst een
discussie plaatsvindt door de die-
renartsen onderling om daar het
gemeenschappelijke standpunt
van de KNMvD te bepalen alvorens met anderen in discus-
sie te gaan.

Vanuit de invalshoek van de dierenarts is het volstrekt hel-
der dat de massale vernietiging van gezonde dieren in-
druist tegen alles waar de dierenarts voor is opgeleid, al-
dus collega Schrijver.

Hij stelt dat het veterinaire geluid door anderen verstomd
is. Graag zal ik vernemen wanneer dat veterinaire geluid
is uitgebracht toen tien jaar geleden het non-vaccinatie
besluit is genomen.

Geachte redactie

Ingezonde

We zullen de discussie met anderen moeten voeren, want
niemand heeft meer de wijsheid in pacht.
Bij een discussie dient uitgegaan te worden van het eigen
standpunt dat vervolgens al dan niet door anderen be-
vestigd of ontkend wordt.

Uitgegaan dient te worden van de eigen expertise. De we-
tenschap kan aangeven wat de technische mogelijkheden
zijn om tot beperking van de verspreiding van bijvoor-
beeld MKZ te komen, gebruikmakend van moderne vac-
cins en markertesten en kan risico-analyses aanreiken .
Dat een dergelijke discussie nodig is, is verder vanzelf-
sprekend volgens de collega omdat het onwaarschijnlijk
is dat dit de laatste uitbraak van MKZ is geweest.

Het lijkt me inderdaad goed dat er een open discussie
komt, nadat het eigen standpunt is vastgesteld, over dit
onderwerp. Kan dat via het tijdschrift voor diergenees-
kunde en wie mogen aan die open discussie deelnemen.?

Met vriendelijke groet.

L. Tholhuijsen

-ocr page 414-

Samenvatting

Sedert 1999 werden achttien
koeien met het klinisch beeld \'pe-
riodieke spasticiteit\' onderzocht
door rundveespecialisten van de
Gezondheidsdienst voor Dieren
(GD). Meestal betrof het dieren
waar door de practicus op grond
van het klinische beeld aan \'gekke koeien\'
(BSE) werd
gedacht en die waren gemeld aan de Rijksdienst voor
Vee en Vlees (RVV). Het ziektebeeld en het klinisch
onderscheid met
BSE worden besproken.

Summary

Since 1999 18 cows with \'crampiness\' were presented for clinical in.spec-
tion. Most animals were called upon because of clinically \'suspected BSE\'
hy the local veterinary practitioner The clinical picture of the disease and
the differences with BSE are discussed.

Inleiding

16 juli 2001, veehouder Kruit staat op het visitelijstje voor
een 5,5 jaar oude koe met mogelijk een lebmaagdislocatie.
Tijdens het bezoek blijkt dat de vierde kalfs koe veertien da-
gen geleden heeft gekalfd, onregelmatig eet en af en toe diar-
ree vertoond. Ze heeft inderdaad een lebmaagdislocatie naar
links. Als ik de koe rectaal opvoel, gaat ze zeer raar met
beide achterbenen naar achteren staan, trilt en vertoont dek-
bewegingen. Ik sta er verbaast naar te kijken. Als ik aan de
veehouder vraag of ze ook gedragsveranderingen vertoont
en schrikachtig is, weet hij meteen waar ik aan denk: BSE.
Veehouder Kruit geeft aan nog twee dieren met dit krampe-
rige beeld op stal te hebben: een 6,5 jaar oude koe en een 2,5
jaar oude vaars. De oudere koeien vertonen het beeld al ze-
ker twee jaar, de vaars in zeer lichte mate pas twee maanden.
Bij onderzoek van de drie dieren blijkt dat ze zich gewoon
rustig gedragen. Als ze liggen, zijn er geen afwijkingen te
zien. Ze reageren niet overmatig op aanraken of geluid. Ze
lopen normaal: geen ataxie. Als de oudere koeien het beeld
bovendien al twee jaar vertonen, zonder zover achteruit te
gaan dat ze niet meer overeind kunnen, is BSE uit te sluiten.
Nasporing van het klinisch beeld samen met de Gezond-
heidsdienst voor Dieren levert de diagnose \'periodieke
spasticiteit\' op. Vooral de laatste maanden blijken meer die-
ren met deze symptomen aangeboden aan de RVV in ver-
band met een klinische verdenking van BSE.

\' Gezondheidsdienst voor Dieren, Postbus 9. 7400 AA Deventer Corresponderend au-
teur E-mail: l.v.wuyckhuise@gdvdieren.nl
\' Dierenkliniek Oost-Drenthe. Hoofdweg 26A. 7871 TCKliJndijk.
^ CR-Delta. Postbus 5073. 6802 EB Arnhem.
< RVK Postbus 526. 7000AMDoetinchem.

Materiaal en methoden

Bij de RVV moeten koeien worden gemeld waar de practicus
op grond van de klinische verschijnselen de ziekte BSE niet
kan uitsluiten. Deze dieren worden volgens een vast protocol
klinisch onderzocht door een specialistenteam (een dierziek-
tespecialist van de RVV, een rundveespecialist van de GD en
de practicus van de veehouder). Dertien van de koeien, die in
dit artikel worden beschreven, zijn om deze reden op het her-
komstbedrijf klinisch onderzocht door een specialistenteam
en de bevindingen vastgelegd in een protocollaire rappor-
tage.

Drie koeien zijn afkomstig van één melkveebedrijf in
Drenthe (35 melkkoeien) en zijn alleen klinisch onderzocht.
Twee koeien zijn bekeken in het werkgebied van de dieren-
artsenpraktijk Klarenbeek en omgeving.
Op basis van de levensnummers zijn de afstammingsgege-
vens van de dieren achterhaald door CR-Delta en is onder-
zocht of het familiaire lijnen betreft.

Resultaten

Aan de RVV aangeboden dieren: Negen van de dertien
koeien werden overgenomen door de RVV en voor onder-
zoek op BSE aangeboden aan het ID-Lelystad. Op het labo-
ratorium van ID-Lelystad wordt van deze koeien alleen im-
muno-histologisch onderzoek van de hersenstam gedaan. De
negen koeien die in het kader van dit verhaal aan ID-
Lelystad werden aangeboden voor onderzoek hadden geen
BSE. Indien een dier geen BSE heeft, wordt geen andere dia-
gnose gesteld, tenzij de histologische beelden in de hersenen
typisch zijn (bijvoorbeeld listeria, bloedingen, abcessen of
tumoren).

Het ziektebeeld \'periodieke spasticiteit\' was tot nu toe in
Nederland bij melkkoeien niet vastgesteld. Op grond van de
genoteerde bevindingen bij het protocolaire onderzoek (zie
tabel 2) kan echter worden gesteld dat bovenstaande dertien
dieren het klinisch beeld \'periodieke spasticiteit\' vertoon-
den. Op de GD zijn tussen maart 1997 en juli 2001 185
onderzoeksrapporten van klinische BSE-verdenkingen op-
gemaakt. Achteraf blijkt het zich in zeven procent van de
gevallen om het ziektebeeld \'periodieke spasticiteit\' te
doen.

Klinische symptomen op het bedrijf Kruit: Wanneer de die-
ren opstaan gaat dit moeizaam, doordat de achterpoten te ver
naar achteren worden geplaatst/gestrekt. De achterhand lijkt
op dat moment in kramp en er zijn spiertrillingen te zien. De
romp lijkt naar voren te hangen op de voorhand. Na enkele
seconden (vaars) tot 15-30 seconden bij de koeien is het dier
in staat de achterpoten onder het lichaam te brengen en kun-
nen ze normaal lopen. Als met een vloerwisser druk wordt
uitgeoefend in de kootholte, is het beeld ook op te wekken.
Bij de twee koeien waar het beeld al lang aanwezig is, is het

Ze doet wel raar, maar is geen \'gekke koe\' (BSE)

L. van Wuijckhuise\'\', R.K. de Boer^, J.E.D. Vandehoeki en RJ. Terbijhe\'*

-ocr page 415-

beeld in de tijd niet altijd hetzelfde. Als de dieren goed in
conditie zijn en niet hoogdrachtig, worden de aanvallen min-
der frequent en korter van duur. Als ze hoogdrachtig zijn of
hoog produceren, is het beeld goed zichtbaar en in de loop
van de jaren erger geworden. Hoewel de dieren iets minder
melk geven dan eerder, zijn ze verder goed in de koppel te
handhaven. Het bedrijf heeft een grupstal en dertig melk-
koeien. De jaarproductie is bovengemiddeld (9700 L) en de
beide koeien zijn hoogproductief (meer dan 10.000 L in 305
dagen). Hoewel de dieren niet dezelfde moeders of moeders
moeder hebben, blijkt de vader twee keer dezelfde en de va-
der respectievelijk vaders vader van de moeder twee keer de-
zelfde.

Bij het in beeld brengen van de afstammingsgegevens van de
zeventien dieren blijkt dat FH, HF (zwart en roodbont) en
MRY-vaders voorkomen (tabel 1). Hoewel twee stieren vaker
voorkomen, zijn deze twee dieren in vijf generaties geen fa-
milie van elkaar. Bovendien zijn het stieren met dusdanig
grote aantallen nakomelingen in Nederland, dat deze bevin-
ding op toeval kan berusten. Een erfelijke component kan
daarom niet worden vastgesteld.

Ziektebeeld

De aandoening \'periodieke spasticiteit\' is in de literatuur on-
der verschillende namen bekend: Krampfigkeit, Stall-
krampf, crampiness, stretches, spastic syndrome, inherited
periodic spasticity, progressive posterior paralysis, strek,
paramyoclonia posterior.

In een vroeg stadium van de aandoening treedt deze vooral
op bij het opstaan: de achterbenen worden naar achteren ge-
strekt en er worden spiertrillingen gezien. De dieren kunnen
dekbewegingen vertonen. De dieren zijn tijdens een kramp
aanval normaal bij bewustzijn. Na enkele seconden ver-
dwijnt het beeld, worden de achterbenen onder het lichaam
gezet en kunnen de dieren normaal bewegen (5). Bij onder-
zoek zijn sommige dieren gevoelig in het lendewervel- en/of
staartbeengebied. Palpatie op die plekken kan een aanval uit-
lokken (5). Als de dieren liggen, zijn er geen afwijkingen
waarneembaar (5).

In een voortgeschreden stadium van de ziekte duren de aan-
vallen langer (tot 30 minuten (5)) en kunnen de krampen ook
in andere delen van het lichaam voorkomen: rugspieren,
voorbenen, hals en oren. De dieren kunnen dan een zaagbok-
stand aannemen (5). Aanvallen kunnen kort na elkaar optre-

den, maar ook met uren tot soms maanden tussentijd (5).
Soms kan een aanval tijdens het lopen optreden (5). Het dier
komt dan plotseling trillend en schokkend in de zaagbok-
houding tot stilstand of gaat met kleine verkorte wijdbeense
pasjes voorwaarts. Rosenberger (5) vermeldt dat de aandoe-
ning vooral in de winter en het vroege voorjaar wordt gezien.
Rosenberger (5) geeft aan dat een vergelijkbaar klinisch
beeld ook kan worden gezien bij dieren met beiderzijds ern-
stige zoolzweren. Na behandeling van de kreupelheid ver-
dwijnt het beeld dan echter. Bij dieren met \'periodieke
spasticiteit\' ontstaan nogal eens zoolzweren in verloop van
het ziektebeeld.

De etiologie van de ziekte is niet opgehelderd. Histologisch
zijn aan het ruggemerg geen afwijkingen aangetroffen (5).
Benige veranderingen in het lendewervel en/of staartbeen-
gebied worden soms aangetroffen, maar onderscheiden zich
niet van veranderingen aangetroffen bij dieren zonder de
symptomen.

Sponenberg (6) geeft aan dat de aandoening familiair voor-
komt en de wijze van overerven wijst op een enkele reces-
sieve factor met incomplete penetrantie.
Als therapie wordt vermeld dat gebruik kan worden gemaakt
van de onderdrukker van het ruggemerg Mephenesin (3-4
g/100 kg lichaamsgewicht oraal verdeeld over drie doserin-
gen per dag gedurende twee tot drie dagen) (2). Deze behan-
deling zou enkele weken effect kunnen geven.

Differentiaal diagnose

Het ziektebeeld \'periodieke spasticiteit\' was de GD-rund-
veespecialisten tot 2000 niet bekend. Sedert november 2000
werden in vier maanden tijd tien dieren met deze verschijn-
selen aan de RVV aangeboden omdat door de practicus dif-
ferentiaal diagnostisch BSE niet was uit te sluiten. De klini-
sche symptomen bekijkend (tabel 2), moet worden beaamd
dat een aantal van de symptomen van \'periodieke spasti-
citeit\' overeenkomst vertonen met de 22 Nederlandse BSE-
gevallen (leeftijd van het dier, duur van de klachten, onrustig
gedrag, afwijkende gang, ataxie, spiertrillingen en slecht
overeind komen). Een duidelijk onderscheid ontstaat door-
dat de dieren als ze liggen normaal zijn, bij een aanval een
gestrekte stand met beide benen naar achteren aannemen,
eventueel dekbewegingen laten zien en de klachten tussen de
aanvallen door verdwijnen.

Differentiaal diagnostisch moet verder worden gedacht aan
beiderzijds pijnlijke aandoeningen van de achterklauwen,
patella fixatie (meestal één poot) en spastische parese (deze
aandoening is permanent aanwezig, vanaf jonge leeftijd en
meestal slechts aan één poot).

Discussie

De aandoening is beschreven bij Holsteins en Guernsey\'s
(2,3,4,5), echter ook bij mestvee (5). De Nederlandse dieren
hadden allemaal (deels) Holsteinbloed, waren echter zowel
zwart- als roodbont.

De klinische symptomen treden op als de dieren volwassen
zijn. Volgens Rosenberger (5) vanaf de leeftijd van vier jaar.
Bij de Nederlandse gevallen werden symptomen soms al
eerder opgemerkt; vanaf twee jaar en drie maanden.
De klinische symptomen zijn vooral beschreven bij stieren
op Kl-stations, doch kunnen ook voorkomen bij koeien
(1,2,3,4,5). In Nederland is de aandoening bij de fokorgani-

-ocr page 416-

saties bekend, er waren echter geen klinische beelden bij
koeien bekend (Vandehoek, persoonlijke mededeling). Het
is mogelijk dat deze koeien niet door de veehouder voor
onderzoek worden aangeboden aan een dierenarts. De aan-
doening wordt in de praktijk af en toe door dierenartsen ge-
zien (persoonlijke mededeling van Wuijckhuise). De rund-
veespecialisten van de GD was het ziektebeeld tot 2000 niet
bekend.

De tijdsduur van symptomen varieert van seconden tot 30
minuten en aanvallen kunnen met minuten tot maanden tus-
sentijd optreden (1,3,4,5,6). Bij de Nederlandse dieren was
geen tijdsduur van de symptomen in de standaardrapportage
genoteerd. Navraag bij de leden van de specialistenteams le-
vert op dat de symptomen enkele minuten tot een kwartier

368

Tabel 2. Klinische verschijnselen bij achttien koeien met \'periodieke spastlciteit\'.

geval

leeftijd bij
onderzoel^
in mnd

tijdsduur
symptomen
in dagen

maanden
rondom
afkalven

afw. Gedrag
onrust/
attent

overgev.
Aanraken
kop cn/
ofhals

ovcrgcv.
Geluid

\' af«.
Gang

ataxie

spier
trillingen

zaag-bok
stand

dek
bewegingen

overig

1

75,5

60

0

!

-

-

i

-

achtcrbcncnlrillcn

2

99

8

-0,5

-

-

-

-

-

-f

speekselen, slecht opstaan,
dikke voorknie

3

63

60

0

-

-

-

-

t

t

eerder hanctrcd.

4

72

1

7

-

-

-

kop hoog bij aanvallen
schrikkerig, hangoor

5

61

7

3

-f

-

-

-1-

voor afkalven ook gehad

6

58,5

7

-^0

-f

t

-

-

-

f

slecht opstaan strakke oren

7

54

3

-1

-

-

-

f

slecht opstaan gedaalde productie

8

49,5

14

0

-

4-

-1-

tremor oren

9

46

30

7

-

1

hals spasmen

10

44

3

1

-

-

i

-

-

n

41

14

-0

-t-

-

-1-

4-

12

33

-

0

0-

-i-

-1-

13

27

60

1

-

-

-

-

slecht opstaan

14

83

>730

?

-1

aanvallen bij opstaan; nu 8
maanden in lactatie goed in
conditie, symptomen minder

15

66

>730

1

-i-

-1-

4-

bij huidige droogstand na
afkalveren zeer duidelijke
symptomen bij opstaan;
lebmaagdislocatie links

16

31,5

?

3

-

-

-

-f-

-

aanval bij opstaan

17

72

275

0

-

-

-

4-

-

aanval bij opstaan

18

161

>730

0

-

-

aanval bij opstaan, rond afkalven
niet te handhaven in ligboxstal

TijDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 127, JUNI, AFLEVERING 11, 2002

Tabel i. Algemene en afstamminggegevens van achttien koeien met \'periodieke
spasticitelt\'

geval

geboren

onderzoeksdatum

BSE-onderzoek

1

2-12-1992

17-02-1999

negatief

2

2-11-1993

01-02-2001

negatief

3

18-12-94

12-03-2000

niet onderzocht

4

12-2-1995

22-02-2001

negatief

5

10-1-96

12-02-2001

leeft nog

6

2-9-1995

20-11-2000

negatief

7

4-9-1996

02-03-2001

negatief

8

17-1-1997

02-03-2001

negatief

9

14-3-1997

10-01-2001

negatief

10

16-3-1997

15-11-2000

niet onderzocht

11

23-7-1997

20-12-2000

negatief

12

27-5-1998

20-02-2001

snelle test negatief

13

28-11-1998

26-02-2001

negatief

14

5-8-1994

19-07-2001

leeft nog

15

19-1-1996

19-07-2001

leeft nog

16

6-12-1998

19-07-2001

leeft nog

17

25-5-1995

05-09-2001

leeft nog

18

30-3-1988

05-09-2001

leeft nog

duurden en vaak meerdere keren na elkaar optraden (per-
soonlijke mededeling van Wuijckhuise).
Rosenberger (5) vermeldt dat de aandoening vooral in de
winter en het vroege vooijaar wordt gezien. Ook bij de
Nederlandse dieren valt op dat de aandoening vooral in het
stalseizoen werd opgemerkt. Omdat in het stal seizoen vee-
houders meer tijd tussen de koeien doorbrengen, is het moge-
lijk dat dit de verklaring is voor het jaargetijde waarin de aan-
doening wordt waargenomen. Veehouder Kruit merkt als
enige de symptomen ook tijdens het weideseizoen op, maar
hij heeft een grupstal en de dieren in de zomer \'s nachts op
stal. Het zicht op de dieren is dus intenser dan in een loopstal.
Het tijdstip van onderzoek lag meestal dichtbij de afkalfda-
tum van de dieren. Dat bij de meeste koeien de aandoening
voor het eerst wordt gezien rondom afkalven is niet eerder in
de literatuur vermeld. Mogelijk heeft dit te maken met
druk/trek op de wervels van het lendengebied of stress.
Het tijdstip waarop de dieren na het opmerken van de symp-
tomen werden aangeboden voor onderzoek varieerde sterk
(één dag tot meer dan twee jaar). De drie koeien, die de
symptomen reeds meer dan twee jaar vertoonden, deden dit
in wisselende mate. De symptomen worden langzaam steeds
erger en de aanvallen langduriger. De dieren waren echter
nog goed te handhaven in de koppel. De melkproductie van
de dieren lag boven het bedrijfsgemiddelde. Ze vertoonden
het beeld vooral als ze droogstonden of hoogproductief wa-
ren. De dieren vermagerden niet door de aandoening.
Klauwaandoeningen: bij de Nederlandse koeien die wegens
een BSE-verdenking werden aangeboden voor onderzoek,
zijn geen poten bekapt. Bij de drie koeien op het bedrijf in
Drenthe zijn bij het koppelbekappen geen zoolzweren vast-
ge.steld. Ook de koeien uit het werkgebied van dierenartsen-
praktijk Klarenbeek e.o. hadden geen klauwaandoeningen.
Een erfelijke component, zoals in de literatuur vermeld, was

-ocr page 417-

bij de zeventien dieren niet vast te stellen. Gezien het feit dat
de symptomen zo laat na de geboorte optreden, zal door vee-
houders en dierenartsen niet snel aan een mogelijk erfelijke
aandoening worden gedacht en de aandoening daarom niet
aan de fokorganisaties worden gemeld.

Dankbetuiging

Met dank aan de veetiouders Kruit te Nieuw Buinen, Lankhorst te Voorst en
van Schaik te Klarenbeek voor hun opmerkingsgave en medewerking.
En dank aan collega Ria Huijben: collegiale colleges tijdens de koffiepau-
zes zijn beslist ergens goed voor!

Bouckaert J. Oyaert W en Sierens R. Het zogenaamde \'strek\' bij het
rund. Vlaams Diergeneesk Tijdschr 1958,27, 173-6.
Radostits OM, Blood DC, and Gay CC. Veterinary Medicine. Bailiere
Tindall, London 1994; 1645.

Roberts SJ. A spastic disease of cattle. Cornell Vet 1953; 43: 380-8.
Roberts SJ. Hereditary spastic diseases affecting cattle in New York
state. Cornell Vet 1965; 55: 637-44.

Rosenberger G. Krankheiten des Rindes. Verlag Paul Parey, Berlin
1970; 500-2.

Sponenberg DP, Vanvleck LD, and McEntee K. The genetics of the-
spastic syndrome in dairy bulls. Vet Med 1985: 80; 92-4.

Literatuur

Vergelijking van lange termijn effecten van ovariëctomie
versus ovariohysterectomie bij de teef

A.c. Okkens^, H.S. Kooistra^en R.F. NickeP.

Samenvatting

Hoewel ovariëctomie minder inva-
sief en tijdrovend is dan ovario-
hysterectomie, wordt door de
meeste chirurgische naslagwerken
ovariohysterectomie aangeraden
voor de routinematige neutralisatie
van teven. Dit advies is waarschijn-
lijk gebaseerd op de bezorgdheid over het ontwikkelen van
uterusafwijkingen na ovariëctomie. Er is echter geen be-
wijs dat een aandoening als cysteuze endometrium hyper-
plasie (CEH)-endometritis zich ontwikkelt in de geovariëc-
tomeerde teef, tenzij er progestagenen zijn toegediend. Het
doel van dit onderzoek was het vergelijken van de lange ter-
mijn effecten van ovariëctomie versus ovariohysterectomie,
inclusief de incidentie van urine-incontinentie. Vragen-
lijsten werden verzonden naar 264 eigenaren van teven,
waarbij acht tot elf jaar tevoren ovariëctomie (126) of ova-
riohysterectomie (138) was uitgevoerd voor sterilisatiedoel-
einden. Volledige data waren beschikbaar van 69 teven uit
de ovariëctomie-groep en van 66 teven uit de ovariohyste-
rectomie-groep. Er waren geen indicaties dat endometritis
zich ontwikkelde in de teven van de ovariëctomie-groep.
Geen enkele teef was sexueel attractief voor reuen na de
neutralisatie. Het optreden van een heldere tot witte vagi-
nale uitvloeiing werd opgemerkt bij twee teven van iedere
groep, maar van deze vier teven was geen enkel dier ziek ge-
durende de periode dat de vaginale uitvloeiing optrad. Met
uitzondering van urine-incontinentie werden verder geen
problemen gemeld, die gerelateerd konden worden aan de
chirurgische ingreep. Zes van de geovariëctomeerde teven
en negen van de teven waarbij ovariohysterectomie was uit-
gevoerd, ontwikkelden uiteindelijk urine-incontinentie.

Uite
voord
rakti"

l

\' Gebaseerd op het artikel: Comparison of long-term effects of ovariectomy versus
ovariohysterectomy in hitches. Met toestemming overgenomen uit de Journal of
Reproduction and Fertility Supplement 51. 1997, 227-231. Vertaling Bovien Brocks.
^ Hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Postbus 80154. 3508 TD
Utrecht, e-mailadres: a.c.schaefers-okkens@vet.uu.nl

Van deze vijftien teven (11%) wogen er twaalf meer dan
20 kg. Teven van het ras Bouvier hadden een groter risico
op het ontwikkelen van urine-incontinentie dan honden
van andere rassen. De mogelijkheid dat de urine-inconti-
nentie geheel of tenminste gedeeltelijk het gevolg was van
andere oorzaken moet overwogen worden, aangezien acht
teven negen jaar of ouder waren voordat urine-inconti-
nentie optrad, terwijl zeven teven die incontinent waren
ook polyurie/polydipsie hadden. Er was geen significant
verschil in de incidentie van urogenitale problemen zoals
hierboven vermeld tussen de teven van de ovariëctomie-
en de ovariohysterectomie-groep. De hypothese is dat een
aandoening van de uterus zoals CEH-endometritis niet
kan ontwikkelen na complete ovariëctomie, tenzij proge-
stagenen worden toegediend. De resultaten van deze stu-
die laten zien dat ovariëctomie het risico op CEH-endo-
metritis of andere complicaties niet doet toenemen
vergeleken met ovariohysterectomie. Als conclusie kan
worden gesteld dat er geen indicatie is voor het verwijde-
ren van de uterus bij een routinematige neutralisatie van
gezonde teven en dat ovariëctomie hiervoor de voorkeurs-
behandeling is.

Inleiding

Ovariëctomie is minder invasief dan ovariohysterectomie,
maar ovariohysterectomie wordt gewoonlijk aanbevolen
voor de chirurgische neutralisatie van teven (4, 14). Dit is
mogelijk vanwege de bezorgdheid dat uteriene afwijkingen
zoals cysteuze endometrium hyperplasie (CEH)-endometri-
tis zich in de teef kunnen ontwikkelen wanneer de uterus in
situ blijft. Er is echter geen bewijs dat CEH-endometritis
zich zal ontwikkelen na ovariëctomie tenzij progestagenen
worden toegediend (3, 15).

Het doel van dit onderzoek was de lange termijn effecten te
vergelijken van ovariëctomie versus ovariohysterectomie bij
de teef Aanvullend werd tevens de incidentie van urine
incontinentie na zowel ovariëctomie als ovariohysterectomie
onderzocht.

-ocr page 418-

Dieren en methoden

Honden

Vragenlijsten werden verzonden naar 264 eigenaren van
teven, waarbij acht tot elf jaar eerder ovariëctomie (126) of
ovariohysterectomie (138) was uitgevoerd voor sterilisatie-
doeleinden. De teven waren at random geselecteerd voor
zowel ovariëctomie als ovariohysterectomie. Volledige gege-
vens werden verkregen van 69 teven uit de ovariëctomie-
groep en van 66 teven uit de ovariohysterectomie-groep.
Rassen, vertegenwoordigd met meer dan zes teven waren de
Duitse Herder (11), de Bouvier (11) en de Dobermann (8). De
leeftijd van de teven op het moment van de ingreep
varieerde van 0.8 tot 9.0 (mediaan 1.5) jaar in de ovariëcto-
mie-groep, en van 1.0 tot 12.0 (mediaan 2.5) jaar in de ovario-
hysterectomie-groep. Alle teven ondergingen tenminste één
oestrus voor de ingreep. Het lichaamsgewicht varieerde ten
tijde van de ingreep tussen 1.6 en 37.5 (mediaan 22.0) kg in
de ovariëctomie-groep en tussen 5.0 en 37.5 (mediaan 20.5)
kg in de ovariohysterectomie-groep.

Chirurgie

Alle chirurgische ingrepen werden uitgevoerd onder al-
gehele anaesthesie. Na een premedicatie van 1 mg methadon
HCl (Symoron®, Gist-Brocades, Delft) kg-1 lichaamsgewicht
S.C., 0.25 mg droperidol (Dehydrobenzperidol®, Janssen
Pharmaceutica, Beerse) kg-1 lichaamsgewicht s.c. en 0.1 mg
atropine kg-1 lichaamsgewicht s.c. werd de anaesthesie geïn-
duceerd met thiopental sodium (Nesdonal®, Specia, Parijs).
Na endotracheale intubatie werd de anaesthesie onderhouden
met halothaan, lachgas en zuurstof via een gesloten systeem.
Gedurende de operatie kregen de teven intraveneus een
elektrolietenoplossing en werden bewaakt met een capnograaf
en ECG. De teven werden in rugligging gebracht en het abdo-
men werd geopend via de mediaanlijn. Bij beide groepen wer-
den de Aa. en Vv. ovarica geligeerd inet synthetisch resorbeer-
baar materiaal (Dexon S® O of 2-0, Davis en Geck, Haarietn).
Bij de ovariohysterectoinie werden, nadat een Péanse tang was
geplaatst op de craniale uterushoornpunt, de mesovaria door-
geknipt tussen de ligaturen en de ovaria. De lig. teres uteri en
de lig. lata werden doorgescheurd met of zonder ligering van
de bloedvaten in de lig. lata, afhankelijk van de grootte van de
vaten. Vervolgens werd een ligatuur, Dexon S®, O tot 2-0, ge-
plaatst rond de cervix en de Aa. en Vv. uterina, waarna de cer-
vix, na het plaatsen van een Péanse tang op het corpus uteri,
proximaal van de ligatuur werd gekliefd. Hierna werden de
uterus en ovaria verwijderd.

Bij de ovariëctomie was de incisie in de mediaanlijn over het
algemeen korter dan de incisie voor de ovariohysterectoinie
en bleven de uterus, de lig. teres uteri en lig. lata in situ.
Zoals gebruikelijk bij de ovariohysterectomie werden de Aa.
en Vv. ovarica in het mesovarium geligeerd. Hierna werden
echter de Aa. en Vv. uterina op de craniale uterushoornpunt
geligeerd, waarna de ovaria werden verwijderd door de
mesovaria en de lig. ovarii propria door te knippen, zodat het
endometrium van de uterus gesloten bleef.
Het abdomen werd gesloten op overeenkomstige, routine-
matige wijze bij de teven van de ovariohysterectomie- en
ovariëctomie-groep (16).

Vragenlijsten

De vragenlijsten waren gericht op het optreden van proble-
men, die mogelijk verband hielden inet abnormaliteiten van
abdominale organen, zoals buikpijn, en in het bijzonder op
afwijkingen van het urogenitaal apparaat, zoals vaginale uit-
vloeiing, aantrekkelijkheid voor reuen en urine-incontinentie
(7, 10, II, 14). Wanneer een eigenaar een positief antwoord
gaf op een of meer vragen, werd telefonisch gedetailleerd
doorgevraagd om informatie te verkrijgen over de verschijn-
selen van het probleem, de duur, het tijdstip van optreden en
eventuele behandelingen.

Statistische gegevens

De Fisher\'s exact test werd gebruikt om de incidentie van va-
ginale uitvloeiing en urine-incontinentie in beide groepen te
vergelijken. Waarden werden significant verschillend geacht
als p < 0,05 was. De relatie tussen ras en urine-incontinentie
werd bepaald door het gebruik van de odds-ratio (i|/) met een
95%-betrouwbaarheidsinterval (c.i.) (8).

Klinische bevindingen

Volgend op de chirurgische ingreep was geen van de eigenaren
abdominale problemen opgevallen. Het optreden van vaginale
uitvloeiing werd opgemerkt bij twee teven in iedere groep. De
uitvloeiing startte zes en tien jaar na de ingreep bij de teven van
de ovariëctomie-groep, en een kwart en tien jaar na de ingreep
bij de teven van de ovariohysterectomie-groep. De uitvloeiing
werd met regelmaat gezien, maar was in alle vier gevallen niet
cyclisch. De uitvloeiing was helder in de twee teven van de ova-
riëctomie-groep en witachtig in de twee teven van de ovario-
hysterectomie-groep. De laatste twee teven hadden tevens
urine-incontinentie. De uitvloeiing was niet ernstig en werd
niet vergezeld van enig ziekteverschijnsel. Slechts één van
deze vier teven (ovariohysterectomie-groep) werd aan een die-
renarts gepresenteerd in verband met dit probleem.
Geen van de teven was sexueel attractief voor de reuen na de
neutralisatie.

Zes teven van de ovariëctomie-groep en negen van de ovario-
hysterectomie-groep ontwikkelden uiteindelijk urine-inconti-
nentie (Tabel 1). De urine-incontinentie werd bij al deze teven
waargenomen in de vorm van lekken van urine bij het lig-
gende of slapende dier. Alle teven urineerden daarentegen als
ze wakker waren normaal. Van de vijftien incontinente teven
in beide groepen (11 %) wogen er twaalf meer dan 20 kg.
Teven van het ras Bouvier hadden een hoger risico (li» 5,9; c.i.
1,07-27,25) om urine-incontinentie te ontwikkelen en Dober-
mann-teven hadden de tendens (»|i 5,8; c.i. 0,8-33,36) om een
hoger risico dan andere rassen te hebben. De urine-inconti-
nentie begon binnen zes maanden na de ingreep bij vier teven,
na een half tot acht jaar bij vijf teven, en na negen tot tien jaar
bij zes teven. Acht teven, één van de ovariëctomie-groep en ze-
ven van de ovariohysterectomie-groep, waren negen jaar of
ouder vóór het begin van de urine-incontinentie. Zeven van de
incontinente teven, waarvan bij zes een ovariohysterectomie
was uitgevoerd, vertoonden ook polyurie en polydipsie. Vier
van deze dieren ontwikkelden urine-incontinentie negen tot
tien jaar na de ingreep (Tabel 1).

Er waren geen significante verschillen tussen de ovariëcto-
mie- en de ovariohysterectomie-groep in het optreden van
urogenitale problemen zoals hierboven gemeld gedurende
de follow-up periode van acht tot elf jaar.

Discussie

Ovariëctomie is minder invasief en neemt minder operatietijd

-ocr page 419-

in beslag dan ovariohysterectomie. Hierdoor zal de duur van
de operatie en de anaesthesie korter zijn. De incisie in de abdo-
minale wand is korter, er wordt minder trauma in het abdomen
veroorzaakt, terwijl ook de lig. lata niet worden verscheurd.
Bovendien is het risico op postoperatieve complicaties zoals
bloedingen en urologische complicaties verminderd, omdat de
meeste van deze problemen gerelateerd zijn aan de cer-
vixstomp (11, 14). Daarom lijkt ovariëctomie de te prefereren
procedure te zijn voor het neutraliseren van teven.
Deze bevinding doet de vraag rijzen of ovariëctomie nadelen
heeft vergeleken met ovariohysterectomie, met name ten aan-
zien van de ontwikkeling van CEH-endometritis. CEH-endo-
metritis/pyometra wordt, tenzij de teef bijvoorbeeld behandeld
is met progestagenen, uitsluitend waargenomen in de luteale
fase van de oestrische cyclus (3). Experimenteel kan CEH of
CEH-endometritis worden geïnduceerd door progesteron toe
te dienen, zelfs in geovariëctomeerde teven (3). Onthouding
van behandeling met progesteron zorgt voor regressie van de
experimenteel opgewekte endometritis. Hiermee overeenkom-
stig leidt ovariëctomie tot regressie van de natuurlijk optre-
dende ziekte (3). Blootstelling aan progestagenen lijkt dus
noodzakelijk voor de ontwikkeling van CEH-endometritis.
Deze bevinding wordt ondersteund door de resultaten van het
onderzoek in 54 teven, waarbij ovariohysterectomie was uitge-
voerd, met gynaecologische complicaties zoals vaginale uit-
vloeiing, tekenen van endometritis, sexuele aantrekkelijkheid
voor reuen en oestrische periodes. In 47 van deze teven werden
bij laparotomie restanten van ovarieel weefsel, vaak in combi-
natie met CEH-endometritis in het resterende uterusweefsel,
gevonden. In de overige zeven teven, die slechts een geringe
vaginale uitvloeiing vertoonden, werd geen ovarieel weefsel
gevonden, maar bevatte de uterusstomp een niet-geresor-
beerde ligatuur en was deze ontstoken zonder CEH (10).
De bevindingen in de huidige en voorafgaande (10) onderzoe-
ken bevestigen de conclusie dat ovariëctomie vergeleken met
ovariohysterectomie het risico op CEH-endometritis of andere
complicaties niet doet toenemen. Na ovariëctomie is het risico
op CEH-endometritis alleen aanwezig wanneer ovarieel weef-
sel in situ blijft of wanneer progestagenen worden toegediend.
In dit opzicht is het zeer twijfelachtig of toediening van proge-
stagenen voor andere dan reproductiedoeleinden in intacte
teven, zoals dermatologische problemen, te rechtvaardigen
valt (9). De werkzaamheid van de voor deze indicatie gegeven
progestagenen is waarschijnlijk een gevolg van hun intrinsieke
glucocorticoïde werking (13).

Onze bevindingen zijn in overeenstemming met de bevindin-
gen van Janssens en Janssens (6), die ovariëctomie uitvoerden
in 72 teven via een bilaterale flankbenadering. In de vervolg-
periode van zes tot tien jaar werden geen gevallen van pyome-
tra geconstateerd.

De aanwezigheid van een milde vaginale uitvloeiing in een
aantal teven van de huidige studie kan een niet onderkende
urine-incontinentie of een neveneffect van urine-incontinentie
zijn geweest. Het optreden van urine-incontinentie ten gevolge
van een insufficiëntie van de urethrale sfincter is een bekende
bijwerking van ovariëctomie en ovariohysterectomie en werd
ook opgemerkt in vijftien dieren van deze studie. Er is bewijs
dat met name middelgrote en grote rassen een risico lopen
urine-incontinentie te ontwikkelen (2, 5, 12). Deze bevinding
werd bevestigd door onze observatie dat twaalf van de vijftien
incontinente teven meer dan 20 kg wogen. De Bouvier-teven
hadden een groter risico en de Dobermann-teven hadden de
tendens tot een groter risico op het ontwikkelen van urine-in-
continentie dan andere rassen. In Nederland zijn (waren) deze
rassen gewoonlijk aan de staart gecoupeerd, wat mischien bij-
draagt aan de ontwikkeling van insufficiëntie van het urethrale
sfinctermechanisme in volwassen teven (5). Het ontbreken
van een verschil tussen de ovariëctomie- en ovariohysterecto-
mie-groep in het optreden van urine-incontinentie werd even-
eens vermeld door Ruckstuhl (12) en Arnold
et al. (2), alhoe-
wel de incidentie van urine-incontinentie in vijftien teven
(11%) in deze studie lager lijkt te zijn dan vermeld door ande-
ren (20%) (1). Het moment van optreden (zes van de teven ont-
wikkelden urine-incontinentie negen tot tien jaar na de in-
greep) doet de vraag rijzen of er in alle gevallen een directe
relatie is tussen de ovariëctomie of ovariohysterectomie en de
urine-incontinentie. Bovendien waren acht van de teven negen
jaar of ouder bij het eerste optreden van urine-incontinentie en
zeven van de incontinente teven vertoonden tevens polyurie en
polydipsie bij de start van de incontinentie. Daarom moet de

Tabel i. Gegevens van vijftien honden met urine-incontinentie na ovariëctomie (ovx) of ovariohysterectomie (ovhx).

Type

Ras

Lichaams-

Leeftijd op moment van

Leeftijd op moment van eerste

Polyurie/

chirurgie

gewicht (kg)

chirurgie (jr)

optreden urine incontinentie (jr)

Polydipsie

ovx

Bouvier

36

4

4,5

-

ovx

Boxer

21

1,5

1,6

-

ovx

Dobermann

26

1

1,2

-

ovx

Rottweiler

37,5

2

7

-

ovx

Bouvier

34

1

6

-1-

ovx

Airedale

22

2

9

-

terrier

ovhx

Herder

36

2,5

6,5

ovhx

Yorkshire terrier

5

1,5

11,5

Kruising

28

2,5

12,5

-

ovhx

Keeshond

16

10

12

-

ovhx

Bouvier

28

2

11

ovxh

Dobermann

24

4

14

ovxh

Bouvier

29

1,3

10

-

ovxh

Dobermann

34

4

4,5

ovxh

Kruising

16

2

12

= aanwezig; - = afwezig

-ocr page 420-

mogelijkheid overwogen worden dat de urine-incontinentie
tenminste gedeeltehjk het gevolg was van andere ziektes ge-
paard gaand met polyurie en polydipsie. Als conclusie kan
worden gesteld dat er geen indicatie is voor het verwijderen
van de uterus bij een routinematige neutralisatie van gezonde
teven en dat ovariëctomie hiervoor dus de voorkeurs-
behandeling is.

Literatuur

1. Arnold S. Relationship of incontinence to neutering. In: Kirk\'s
Current Veterinary Therapy. Philadelphia: Saunders, 1992: 875-7.

2. Arnold S, Arnold P, Hubler M, Casal M. Rüsch P. Incontinentia urinae
bei der kastrierten Hündin: Häufigkeit und Rassedisposition. Schw
Archiv fürTierheilk 1989; 131: 259-63.

3. Dow C. The cystic hyperplasia-pyometra complex in the bitch. Vet Rec
1958; 70: 1102-10.

4. Fingland RB. Ovariohysterectomy. In: Bojrab MJ ed. Current
Techniques in Small Animal Surgery. Philadelphia: Lea & Febiger,
1990: 398-404.

5. Holt PE, Thrusfield MV Association in bitches between breed, size,
neutering and docking, and acquired incompetence of the urethral
sphincter mechanism. Vet Rec 1993; 133: 177-80.

6. Janssens LAA, Janssens GHRR. Bilateral flank ovariectomy in the
dog - surgical technique and sequelae in 72 animals. J Small Anim
Pract 1991: 32; 249-52.

7. Johnson CA. Cystic endometral hyperplasia, pyometra, and infertility.
In: Ettinger SJ, Feldman EC eds. Textbook of Veterinary Internal
Medicine. Philadelphia: Saunders, 1995: 1636-42.

8. Kahn AH, Sempos CT. Statistical Methods in Epidemiology. Oxford:
Oxford University Press, 1989.

9. Muller, Kirk. Dermatologie therapy In: Scott DW, Miller WH,
Griffin CE eds. Small Animal Dermatology. Philadelphia: Saunders,
1995: 174-279.

10. Okkens AC, Dieleman SJ, Van der Gaag 1. Gynaecologische
complicaties na ovariohysterectomie bij de hond ten gevolge van:
1. Het incompleet verwijderen van de ovaria. 2. Een ontsteking van de
uterus-cervix stomp. Tijdschr Diergeneeskd 1981; 106: 1142-58.

11. Okkens AC, Van der Gaag I, Biewenga WJ, Rothuizen J, Voorhout
G. Urologische complicaties na ovariohysterectomie bij de hond.
Tijdschr Diergeneesk 1981; 106: 1189-98.

12. Ruckstuhl B. Die incontinentia urinae bei der Hündin als Spätfolge
der Kastration. Schw Archiv für Tierheilk 1978: 120: 143-8,

13. Selman PJ, Wolfswinkel J, Mol JA. Binding specificity of medroxy-
progesterone acetate and proligestone for the progesterone and gluco-
corticoid receptor in de the dog. Steroids 1996: 61:133-7.

14. Stone EA, Cantrell CG, Sharp NJH. Ovary and uterus. In: Slatter
DH ed. Textbook of Small Animal Surgery. Philadelphia: Saunders,
1993:1293-308.

15. Teunissen GHB. The development of endometritis in the dog and
the effect of oestradiol and progesterone on the uterus. Acta Endocrin
1952;9:407-20.

16. Van Sluijs FJ. Abdomen. In: Van Sluijs FJ ed. Atlas of Small Animal
Surgery. Utrecht: Bungc, 1992: 36-8.

De opfriscursus op 28 maart in
Breda was een enorm succes.

Niet alleen qua aanmeldingen,
maar zeker ook qua waardering van de aanwezige die-
renartsen. Daarom hebben we besloten nog zo\'n avond
te organiseren!

Mammatumoren komen in de praktijk veel voor. Nieuwe
inzichten op chirurgisch en non-chirurgisch gebied heb-
ben de wereld van de mamma tumoren echter op zijn kop
gezet. Op de cursusavond, die CEVA Santé Animale voor
u heeft georganiseerd en gesponsord, kunt u vernemen wat
deze nieuwe inzichten zijn en wat deze kunnen betekenen
voor uw praktijk.

Twee sprekers zullen ieder vanuit hun eigen discipline de
nieuwste inzichten aan u duidelijk maken.

We hebben de internationaal befaamde en zeer druk be-
zette
Prof. J.P.L. Verstegen bereid gevonden om u te ver-
tellen over de moderne beïnvloeding van mammatumoren,
schijnzwangerschap en oestrusinductie. John Verstegen is
Hoogleraar Reproductie van Gezelschapsdieren in Luik
en president van de \'European Veterinary Society for
Small Animal Reproduction\'.

Zijn presentaties (in het Engels) zijn altijd van buitenge-
woon hoog niveau, pakkend en wereldwijd zeer geappre-
cieerd!

Dr. J. Kirpensteijn zal de nieuwste inzichten op chirur-
gisch gebied aan u duidelijk maken.
Zoals u ongetwijfeld weet is Jolle Kirpensteijn Assistent
Hoogleraar Chirurgie en Oncologie van Gezelschapsdieren
aan de Universiteit Utrecht, en tevens \'Diplomate of
American and European college of Veterinary Surgeons\'.
Hij volgde zijn fellowship in chirurgische oncologie aan
de Colorado State University Comparative Oncology Unit
en promoveerde in 1999 op Osteosacomen bij de bond.
Zijn presentaties zijn steeds boeiend, confronterend en
praktijk gericht.

Het belooft wederom een interessante avond te worden,
die u niet mag missen!

Deze opfriscursus zal gegeven worden op 20 juni, om
19.30 uur in het ac Restaurant De Meern direct bij af-
slag De Meern aan de A12 tussen Utrecht en Gouda. Om
zeker te zijn van een plaats meldt u zich vandaag nog aan.
U kunt bellen 0174 643930, faxen 0174 643 924 of e-mai-
len : cevanl@ceva.com

Opfriscursus: Mammatumoren, schijnzwangerschap
en oestrusinductie wegens succes geprolongeerd!

-ocr page 421-

Een veel voorkomend probleem is de
gebitsreiniging van oudere hondjes.
De narcose is soms aanleiding voor
een eeuwig dutje van de hond, en net
als klachten over de behandeling
van een maagtorsie, lijkt het alsof
juist eigenaren van een hond die de
gebitssanering niet overleeft, rela-
tiefmakkelijk geneigd zijn tot het in-
dienen van een klacht bij het Tuchtcollege.

Mond open....

In dit geval betreft het een veertien jaar oude poedel waarbij
het één en ander uit het bekje moet worden verwijderd. Het
dier krijgt medicijnen voor rugproblemen dus de
eigenaar vraagt de dierenarts naar de risico\'s
van de ingreep. De dierenarts onder-
zoekt de hond en stelt vast dat de
hartslag normaal is. Dat betekent
- volgens deze dierenarts - dat
de ingreep zonder problemen
kan worden verricht.
Je zou bijna zeggen dat
die constatering een re-
gelrecht verzoek aan de
goden is. De hond komt
wel bij uit de narcose
maar wordt in de dagen
daarna behoorlijk ziek.
Na twee dagen stelt
een andere dierenarts
vast dat de hond onder-
koeld is, en de volgende
twee dagen met inftisen,
medicijnen en warmte-
lampen hebben geen resul-
taat. De hond knapt niet op
en de eigenaar Iaat het dier in-
slapen.

...en klagen

Ergens in de gesprekken met de dierenarts
die de hond heeft behandeld, hoort de eigenaar
dat niet de dierenarts de hond heeft behandeld, maar zijn
echtgenote. Dat roept verontwaardiging op bij de eigenaar
van de poedel. Hij had toch zeker een afspraak met de die-
renarts? Dan mag hij er toch vanuit gaan dat de dierenarts
zelf de ingreep verricht?

Daarnaast volgt het rijtje \'gebruikelijke\' klachten: er is on-
voldoende nazorg verleend, onvoldoende pre-anaesthetish
onderzoek verricht en er is teveel narcose toegediend. Ook
heeft de dierenarts niet adequaat gereageerd op de telefoon-
tjes van de eigenaar. En natuurlijk had de dierenarts niet te-
gen de eigenaar mogen zeggen dat er aan de ingreep geen ri-
sico\'s waren verbonden, want dat hele pre-anaesthetisch
onderzoek duurde maar dertig seconden en wat weetje dan
helemaal? De dierenarts had bloed- en urineonderzoek moe-
ten doen.

Veterinai
tuclitrech

Ivoren wachters

Het Tuchtcollege gaat niet mee met deze stellingname. Zelfs
al zou het waar zijn dat het pre-anaesthetisch onderzoek
maar dertig seconden heeft geduurd dan blijkt uit de stukken
nergens dat dat onvoldoende is geweest. De hond at en dronk
goed en zijn hartfunctie was normaal, dus er was geen reden
om te veronderstellen dat de ingreep extra riskant was. Naar
de nu geldende veterinaire maatstaven, hoeft bij een normale
hond geen extra bloed- en/of urineonderzoek te worden ver-
richt voor een gebitssanering.

Of de hond teveel narcose heeft gekregen blijkt evenmin er-
gens uit, dus ook dat wordt terzijde geschoven.

Echt genot?

Hoe zit het met de gebitssanering die door een echtgenote
- wordt uitgevoerd? Het staat in de procedure niet

helemaal vast dat de echtgenote van de
dierenarts de behandeling heeft uit-
gevoerd, maar omdat het door de
dierenarts niet wordt weerspro-
ken, neemt het Tuchtcollege
voor waar aan.
Toch wordt de dierenarts
daarmee geen verwijt
gemaakt. Het verwij-
deren van tandsteen en
loszittende gebitsele-
menten bij een dier
zijn als zodanig geen
handelingen die vol-
gens de Wet op de
Uitoefening van de
Diergeneeskunde al-
leen door dierenartsen
mogen worden ver-
richt. Ook een assistente
mag deze behandeling
uitvoeren, en aangezien de
echtgenote van de dierenarts
blijkbaar in die hoedanigheid
functioneerde, is daar geen be-
zwaar tegen op te werpen.

Nazorg

Wie de hond ook heeft behandeld, de eigenaar blijft van me-
ning dat de nazorg onvoldoende is geweest. Het Tuchtcollege
heeft daar een eenvoudige mening over: in de twee dagen na
de operatie waarin de dierenarts verantwoordelijk was voor
de hond, heeft hij de hond naar behoren onderzocht en be-
handeld. Na die twee dagen is de eigenaar naar een andere
dierenarts gegaan. Daardoor is de hond aan de zorg van de
eerste dierenarts onttrokken. Terecht of niet, een gebrek aan
nazorg kan hem dan niet worden verweten.

Al met al wordt de klacht op alle fronten ongegrond ver-
klaard maar wellicht ten overvloede is het toch af te raden
om vrienden, partners en andere geliefden aan het kiezen
trekken te zetten.....

-ocr page 422-

Dierenartsen, landbouwkundigen
en studenten geïnteresseerd in die-
rentuindierenvoeding wacht een
nieuwe uitdaging. Het in begin ja-
nuari opgestarte European Zoo
Nutrition Centre (EZNC) geeft de
Europese dierentuinen voorlich-
ting over de voeding van hun die-
ren, met de hulp van deze mensen.

\'Vanzelfsprekend moeten ze een bepaalde mate van kennis
over de materie in huis hebben\', meldt ing. J. Nijboer, voe-
dingskundige van Diergaarde Blijdorp en één van de initia-
tiefnemers van het voorlichtingsbureau. De andere initiatief-
nemer is dr. ir. W. L. Jansen, directeur van Jagran en voor één
dag per week werkzaam op de afdeling Voeding van de
Faculteit der Diergeneeskunde. De heren zetelen met zijn
tweeën op het European Association of Zoos and Aquaria
(EAZA)-kantoor in Artis in Amsterdam. Ze werken momen-
teel allebei één dag in de week in het Centre. Verder zijn er
momenteel continu studenten van het Van Hall Instituut uit
Leeuwarden aanwezig.

Behoefte aan informatie

De eerste concrete gedachten over Europese coördinatie be-
treffende dierentuindierenvoeding is ontstaan in 1999. Door
Diergaarde Blijdorp werd toen namelijk de First European
Zoo Nutrition Conference georganiseerd. Het enthousiasme
tijdens deze conferentie was mede aanleiding om de plannen
verder uit te werken.

De plannen voor het EZNC werden verder vormgegeven tij-
dens het meest recente congres van de EAZA in september
2001 in Praag. Daar werd toen tot het oprichten van het
European Zoo Nutrition Centre besloten.
De meeste dierentuinen hebben laten weten regelmatig be-
hoefte te hebben aan informatie over de voeding van hun die-
ren. Op 11 januari jongstleden was het dan zover; Nijboer en
Jansen kregen van EAZA en Marwei 1 Preservation Trust de
financiële ondersteuning voor de oprichting van het
European Zoo Nutrition Centre (EZNC). Deze onafhanke-
lijke stichting heeft tot taak om dierentuindierenvoeding in
de breedste zin van het woord te coördineren en voorlichting
te geven aan Europese dierentuinen. Het EZNC wordt door
een twaalftal deskundigen van verschillende Europese die-
rentuinen en universiteiten, geadviseerd. Deze deskundigen
zijn verenigd in de European Zoo Nutrition Research Group
en adviseren eveneens de Research Committee van de
EAZA.

Om de doelstellingen van het EZNC te bereiken wordt zo veel
mogelijk relevante voedingsliteratuur centraal in Amsterdam
verzameld. Informatie wordt aan de dierentuinen aangeboden
via telefoon (020-5200750), e-mail (EZNC(gnvdzoos.nl), een
nog te ontwikkelen internetsite, software en aanvullingen in
handboeken.

Berichten

verslage

Joke Pijl

Taken

De taak die momenteel het meeste aandacht vergt is het vin-
den van financiële bronnen om dit werk te kunnen voortzet-
ten. Het EZNC hoopt zijn financiering te krijgen uit diverse
bronnen zoals EAZA-leden, overheidsorganisaties, bedrij-
ven, organisaties en sponsoren.

Als eerste heeft het Centre een voedingsrichtlijn opgesteld
waarmee voedingsdeskundigen zelf op gestandaardiseerde
wijze diëten kunnen formuleren.

Zoals reeds vermeld is een eigen website met informatie
over de voeding van dierentuindieren in de maak. Deze zal
binnen enkele maanden operationeel zijn (www.EZNC.org).
Een ander speerpunt van het EZNC is educatie. In samen-
werking met Sparsholt College en het Van Hall Instituut is
een start gemaakt met de ontwikkeling van internationale op
dierentuindieren gerichte voedingscursussen. Het EZNC
biedt ondersteuning op computervoedingsprogramma\'s spe-
cifiek gericht op dierentuindieren.

\'Je moet denken aan bijvoorbeeld een groep dieren waarbij
veelvuldig glucose-intolerantie voorkomt. Op die momenten
willen we niet met de handen in het haar staan. Of men kan
denken aan het toepassen van takken en bladeren in diëten van
browsers. Hoeveel en welke soorten takken en bladeren komen
hiervoor in aanmerking. Wij zetten dan een onderzoeksproject
op, zoeken de financiers erbij en de juiste specialisten voor de
uitvoering. Op deze wijze zijn we met een klein team in staat
een groot aantal projecten op te starten. Aan de hand daarvan
komen we meer te weten over ziekten waarvan voedsel waar-
schijnlijk de oorzaak is,\' aldus Nijboer. Een goede communi-
catie tussen de verschillende participanten en het onderhouden
van relaties die als bronnen voor informatie ftingeren zal een
belangrijke rol spelen in het Centre. Om de communicatie te
bevorderen is ook de emailgroep (EZNRG Forum) opgezet,
bedoeld voor geïnteresseerden in dierentuindierenvoeding.
Men kan bij het forum ideeën en theorieën kwijt over onder-
zoek naar voeding en er is ruimte voor discussie.

Noodzaak

Nijboer wijst op de noodzaak van het bureau. \'Dertig jaar
geleden ging er nog zo\'n 25 procent van de dierentuindieren
dood aan voedingsstoornissen. Vijftien jaar geleden was dit
aantal gedaald naar tien procent. Maar dat is nog steeds te
veel. Met een goed functionerend voedingsvooriichtingsbu-
reau hopen we dit aantal nog meer naar beneden te halen\'.
Voor bijna eenderde van de dieren die behoren tot het EEP
(European Endangered Species Programme) is geen of on-
voldoende wetenschappelijk voedingsonderzoek gedaan.
\'Ook door mijn contacten met Amerikaanse dierentuinen
werd het voor mij duidelijker dat we toch nog een hele hoop
kennis missen op het gebied van voeding\'.
\'De opstartfase verloopt tot nu toe soepel\', zegt Nijboer. \'Er
zijn reeds vele contacten gelegd en diverse vragen beant-
woord. Meerdere vragen zullen ongetwijfeld volgen. We
kunnen zeker hulp kunnen gebruiken om alle vragen goed te
kunnen beantwoorden.\'

Het European Zoo Nutrition Centre

-ocr page 423-

J.R. Wenz et al. Bacteremia associ-
ated with naturally occuring acute
coliform mastitis in dairy cows.
Journal of the American Veterinary
Medical Association Vol 219 (7):
Oct. 1; 2001.

Referaa

De auteurs van dit artikel conclude-
ren dat bacteremie optreedt in een
substantieel deel van de koeien met acute coliforme mastitis,
ACM. Classificatie van de ernst van de klinische verschijn-
selen is van belang voor het instellen van effectieve behande-
lingsprotocollen. Parenterale antimicrobiële therapie kan
geïndiceerd zijn bij koeien met ACM.
Het onderzoek had ten doel om:

- vaststellen van de incidentie van bacteremie bij natuurlijk
optredende ACM in melkvee;

- bepalen of het geïnfecteerde kwartier de bron van de bac-
teremie was;

- identificatie van factoren die helpen het optreden van bac-
teremie in koeien met ACM te voorspellen.

Dc studie vond plaats in 1997 en 1998 op zes melkveebedrij-
ven in de staat Colorado met ongeveer 4.000 melkkoeien.
Alle bedrijven hadden een tankcelgetal <300.000 gedurende
de periode en werkten volgens overwogen mastitisbeheer-
singprogramma\'s. Het melkvee was gevaccineerd met een
£.fo//-vaccin.

Medewerkers van de bedrijven identificeerden koeien met
mogelijk ACM, op basis van aangereikte criteria. Het eerste
klinische onderzoek en monstername werd vervolgens ver-
richt door één van de auteurs, meestal binnen één uur na mel-
ding door de bedrijven. Bij dit onderzoek werd de ernst van
de ACM geclassificeerd, op basis van klinische kenmerken.
Ook werd een bloedmonster genomen, voor bacteriologisch
onderzoek (b.o.) en klinisch chemisch onderzoek. Een ge-
zonde koppelgenoot met dezelfde leeftijd en lactatiestadium
diende als controle. Na 24 of 48 uur inspecteerden de onder-
zoekers de koe opnieuw en werd opnieuw een bloed- en
melkmonster genomen.

De bedrijfsmedewerkers behandelden volgens bedrijfsbe-
handelprotocollen. De antibacteriële therapie varieerde in de
keuze van de gebruikte middelen en de toedieningsroute (iv,
im, imm). 178 koeien met ACM werden bemonsterd, bij 144
koeien werd uit het melkmonster coliforme kiemen geïso-
leerd. Deze dieren werden in de proef opgenomen. De mon-
sters bevatten:
E.coli (n=122), K.pneumoniae (n=19) en in
drie gevallen zowel
E.coli als K.pneumoniae. Koeien werden
uit de proef genoemen als een 0-hour melk-b.o. geen groei te
zien gaf (n=13, of gecontamineerd bleek (n=2), of als een
niet-coliforme kiem werd geïsoleerd (n=15). Vier koeien
werden geëxcludeerd omdat gegevens ter classificering van
de ernst van de ziekte ontbraken. Uit bloedmonsters van 46
van de 144 koeien (32%) werden bacteriën geïsoleerd, tegen
11 van de 156 dieren (7,1%) in de controlegroep. De auteurs
onderscheiden groep 1-bacteriën
(E. coli, P. multocida, M.
haemolytica, K. pneumoniae, E. agglormerans en S. typhi-
murium),
groep 2-kiemen {omgevingsstreptokokken, coagu-
lase-neg. stafylokokken en Acinetobacter
spp.) en Bacillus
spp. Genotypering van de gekweekte E.coli en Klebsiella
spp. indiceerde dat de isolaten in het bloed dezelfde waren
als die in het uier van het betreffende dier.
Het aantal bloed-isolaten bleek significant hoger in de
koeien met ACM dan in de controlegroep, voor wat betreft
de groep 1-kiemen en
Brucella spp. Er was geen significant
verschil in aantallen groep 2-isolaten.
Op basis van de ernst van de klinische verschijnselen ver-
deelden de auteurs de patiënten in groepen. Een significant
groter aantal koeien in de \'meest ernstige\' groep had een
bacteremie met groep 1-kiemen (42%), vergeleken tot de
\'redelijk ernstig \'-groep (9,1 %) en de \'milde \'-groep (4,3%).
Een significant groter percentage (35%) van de koeien met
een groep 1-isolaat stierf, vergeleken met koeien met een ne-
gatieve bloedkweek of een niet-groep 1-isolaat.

J.H.J.L. Hulsen

Bacteremie in associatie met spontaan optredende acute
coliforme mastitis bij melkrunderen

Goede Veterinaire Praktijkvoering
in de vleeskalver- en paardensec-
tor ten aanzien van multire-
sistente Salmonella typhimurium
vergeleken met het management
bij MRSA-infecties in Neder-
landseziekenhuizen.
C. Vrijhoef; SR n34\\2ooi: 52 pp.

Studente
referate

In deze scriptie worden problemen aan de orde gesteld die
het gevolg zouden kunnen zijn van het onoordeelkundig
gebruik van antibiotica en chemotherapeutica in de vlees-
kalverindustrie en de paardensector.

Gesteld wordt dat het profylactisch of therapeutisch ge-
bruik van deze middelen het ontstaan van dragers niet kan
voorkomen. Gewezen wordt op een aantal preventieve
maatregelen waarbij wordt opgemerkt dat in de praktijk
van alle dag deze vaak niet adequaat kunnen worden toe-
gepast zoals het all-in all-out systeem op bedrijfsniveau
bij vleeskalveren en hygiënische voorschriften in mane-
ges.

Besproken wordt de MRSA (meticilline resistente Stap-
hylococcus aureus)problematiek in ziekenhuizen en ver-
pleeginrichtingen zoals de frequentie van voorkomen, de
toegepaste preventieve maatregelen en de desinfectie na
de opname van besmette personen.

-ocr page 424-

S. Keileren K.C. Nelissen; SR ii22\\200i: 31 pp.

Er wordt verslag gedaan van een onderzoek naar vaginale uit-
vloeiing in het puerperium bij honderd zeugen. Dit omvatte
klinische inspectie van de zeug en van de uitvloeiing en bac-
teriologisch en bacterioscopisch onderzoek van het secre-
tum.

De volgende opmerkingen werden gemaakt.
De meeste zeugen vertoonden na de partus geen ziektever-
schijnselen zoals verhoging van de lichaamstemperatuur,
apathie, niet eten en andere. De meeste dieren hadden een

Vaginale uitvloeiing bij zeugen gedurende het puerperium

niet stinkende dradentrekkende uitvloeiing enigszins crème
van kleur afkomstig uit het craniale deel van de vagina. Bij
bacteriologisch onderzoek was er in het merendeel van de ge-
vallen sprake van een mengcultuur van
E. coli, niet haemoly-
tische
Streptokokken en niet haemolytische Staphylokokken.
In uitstrijkjes konden plavei-epitheelcellen, polymorphker-
nige leucocyten, lymfocyten, en bacteriën worden waargeno-
men en een enkele maal rode bloedcellen.
Gezien het geringe aantal zieke zeugen was het niet mogelijk
een onderscheid te maken tussen pathologische en physiolo-
gische uitvloeiing.

Orale Prednisolon toediening bij het paard

C. de Bruin en A.M.T. Tolkamp; SR ii33\\200i; 23 pp.

De scriptie is opgebouwd uit drie delen:

* Een literatuurstudie over glucocorticoïden waarbij ter
sprake komt de werking, de farmacokinetiek in het alge-
meen en die van Prednisolon in het bijzonder.

* Een retrospectief onderzoek bij 214 paarden die in de pe-
riode januari 1998 tot september 2000
Prednisolon per
os hebben gekregen ongeveer in een hoeveelheid van 1
mg per kg
lichaamsgewicht. Uiteindelijk waren gege-
vens van 84 paarden met respiratoire aandoeningen en
van 21 patiënten met dermatologische afwijkingen ge-
schikt
voor evaluatie. Het blijkt dat Prednisolon per os
gegeven in genoemde hoeveelheid een veilig middel is
en weinig aanleiding geeft tot
bijwerkingen. Het resul-
taat van de behandeling is vaak moeilijk te beoordelen
gezien de voorgeschiedenis van de paarden, het geven
van andere farmaca en het treffen van maatregelen op het
gebied van voeding en huisvesting. De indruk bestaat
echter wel dat de werking van het toedienen van Predni-
solon bij genoemde aandoeningen als gunstig moet wor-
den beoordeeld.

Een proefplan voor een experimenteel onderzoek dat
nog moet worden uitgevoerd bij zes paarden. In het eer-
ste deel van het experiment zal gekeken worden naar de
prednisolonconcentratie in het bloed na intraveneuze
toediening ervan. Het tweede deel zal bestaan uit het be-
palen van de farmacokinetische werking van
Predniso-
lon na orale toediening en de invloed hiervan op het dag-
en nachtritme van cortisol in het bloed.

Invloed van de koperstatus op de immuunfunctie bij runderen

E.J. de Hollander; SR m9\\200i: 38 pp.

De doelstelling van de scriptie was om door middel van een
literatuuronderzoek inzicht te krijgen in de relatie tussen
koper en functies van het immuunsysteem bij runderen.
Tevens werd de distributie nagegaan van koper in de ver-
schillende weefsels en organen, de fysiologische functie
van koper en de gevolgen van een tekort of van een over-
maat en hoe dit is aan te tonen (onderzoek van leverbiopten,
van bloed en van enzymen met in het molecuul koperio-
nen).

Het blijkt dat referentiewaarden van koper nogal uiteen-
lopen in de literatuur. Gewezen wordt op interacties tussen
molybdeen, zink, ijzer en koper. De specifieke immuniteit
lijkt door een deficiëntie in geringe mate te worden aange-
tast. Wel lijken de T-lymfocyten gevoeliger dan de B-lymfo-
cyten. De niet-specifieke immuniteit bij runderen deficiënt
aan koper is verminderd, hetgeen kon worden vastgesteld
door een minder fagocyterend en dodend vermogen van de
neutrofielen en van de monocyten. Ook de productie van
cytokinen zou worden onderdrukt. De resultaten van de
onderzoekingen zijn soms met elkaar in tegenspraak ver-
moedelijk omdat er onduidelijkheid bestaat over de nor-
maalwaarden.

Gesteld wordt dat op probleembedrijven (mastitis, endome-
tritis) het wenselijk is de koperstatus te controleren.

-ocr page 425-

Als bijna afgestudeerd student zat ik
vol met idealen en dacht ik dat ik
alle dieren beter kon maken. Deze
idealen kregen een flinke deuk door
een gebeurtenis die op mij een grote
indruk heeft gemaakt. Ik had net
mijn co-schap verloskunde achter
de rug toen ik gevraagd werd om
een transport van koeien te begelei-
den. Het ging om 600 vaarzen die met een schip vanuit
Breskens naar Marokko vervoerd zouden gaan worden. Ik
voelde me natuurlijk zeer vereerd dat ik als nog niet afgestu-
deerd dierenarts voor deze taak gevraagd werd, dus ik accep-
teerde de opdracht graag. Samen met de medewerkers van
verloskunde hebben we spullen verzameld die ik onderweg
nodig zou kunnen hebben.

Op de dag van vertrek meldde ik me in Breskens op het schip.
Het was die dag 20°C onder nul! De kapitein (een man met
ervaring) wilde graag weten wat ik meegenomen had aan ma-
teriaal. Hij vond dat ik te weinig antibiotica bij me had en in
overleg met de exporteur zijn we naar een lokale dierenarts-
praktijk gegaan en heb ik nog twaalf flesjes bijgehaald.
De eerste dag was het nog mooi weer, maar toen begon het.
Windkracht 10 tot 12 onderweg, stormen, huizenhoge gol-
ven en natuurlijk veel problemen met het vee. De lading op
het dek (hooi en stro) was al na twee dagen naar één kant ge-
schoven, waardoor het schip constant naar één kant helde.
De vloeren bleken veel te glad te zijn waardoor de dieren alle
kanten opgleden hetgeen verscheidene gebroken benen tot
gevolg had. Deze dieren werden gedood en overboord gezet.
Er zijn die week twintig verlossingen geweest (co-schap ver-
loskunde kwam dus goed van pas) en ook zijn we een halve
nacht bezig geweest met een prolapsus uteri, maar door het
slechte weer was er geen beginnen aan. Bijna alle medicijnen
die ik meegenomen had zijn verbruikt.

Maatschappi

nieuw

De matrozen van het schip waren tevens de dierverzorgers,
maar hadden geen verstand van koeien en ze hadden geen
tijd voor de koeien; vanwege het slechte weer waren ze al
druk genoeg met het schip. Normaal werd elke dag de mest
eruit gehaald en in zee gegooid, maar dat ging gewoonweg
niet. Het was al heel gevaarlijk om op het dek te komen.
De reis zou vijf dagen duren, maar we hebben er bijna acht
dagen over gedaan. In de golf van Biskaje (die in de scheep-
vaart toch al een beruchte naam heeft) hebben we nog een
dag gewacht, omdat het door de harde wind niet verantwoord
was om verder te varen.

Toen we echter op de Middellandse Zee kwamen sloeg het
weer om en in Marokko aangekomen was het helder weer en
20°C boven nul.

Van de 600 vaarzen waren er meer dan twintig onderweg ge-
dood en overboord gezet. Ik had de hele week twee a drie uur
(licht) geslapen en was behoorlijk vermoeid.

Bij thuiskomst heb ik voor de exporteur een uitgebreid rap-
port gemaakt over mijn werkzaamheden en over de zaken die
in mijn ogen helemaal niet goed waren (gladde vloeren, wei-
nig verzorging, verkeerde hokafrastering). Dit rapport heb ik
persoonlijk naar de exporteur gebracht om evenbieel nog het
een en ander uit te kunnen leggen. Deze wilde echter alleen
weten welke dieren dood gegaan waren en waar ze overboord
waren gezet, want \'de rest regelde hij wel met de verzeke-
ring\'. Hij vond wel dat er teveel dieren dood gegaan waren,
want normaal lag het percentage tussen de 1 en 2%. Hij had
verder geen belangstelling voor mijn uitgebreide beschrij-
ving van de gebeurtenissen.

Ik heb tijdens deze reis veel geleerd, maar het was ook mijn
eerste les (er zouden er nog vele volgen) dat de waarde van
koeien vaak alleen maar uitgedrukt wordt in guldens.

Mei van den Ekker

De waarde van het dier

Koninklijke Onderscheiding voor secretaris GHwD

Op woensdag 27 maart jongstleden werd onze secretaris de
heer G.Th.A.(Ardo) Menges benoemd tot Officier in de Orde
van Oranje-Nassau. Op dezelfde bijeenkomst werd mevrouw
E. Lindenhovius-Zijderveld benoemd tot Ridder in de Orde
van Oranje-Nassau.

Beide dierenartsen hebben, respectievelijk als secretaris en
als penningmeester, deel uitgemaakt van het bestuur van de
Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland (SRGN).
Nu de SRGN sinds kort is opgehouden te bestaan leek het de
heer B. Engbers, voorzitter van de SRGN, een goed idee om
de heer Menges en mevrouw Lindenhovius-Zijderveld voor
te dragen voor een koninklijke onderscheiding. Als beloning
voor al hun inzet. Zij zijn beiden namelijk enorm gedreven
dierenartsen, die zich op meerdere terreinen inzetten voor
allerlei organisaties: veterinaire en algemeen maatschappe-
lijke. De lijst met functies die beide dierenartsen bekleden of
bekleed hebben was dan ook indrukwekkend.

De lintjes werden uitgereikt door de Burgemeester van
Woerden, Mw. B.F A. van der Kluit-de Groot. Zij kende beide
dierenartsen niet persoonlijk, maar was er trots op dat zij hen
namens de Koningin mocht belonen voor hun bijzondere
maatschappelijke verdiensten.

Namens alle dierenartsen van de Groep Homoeopathisch-
werkende Dierenartsen willen wij beiden van harte felicite-
ren met hun onderscheiding.

Evelien van der Waa, voorzitter GHwD

-ocr page 426-

dr. H. .Over

memoriam

Vanaf het begin van de weienschappeiijice ontwikkeling van Hans Over heeft de leverbot en het slakje in het
centrum van zijn onderzoek gestaan. Reeds als student biologie aan de Rijksuniversiteit van Utrecht was hij
werkzaam voor de werkgroep Leverhotonderzoek van de Afdeling Diergeneeskunde van de Nationale Raad
voor Landbouwkundig Onderzoek TNO.

Na zijn afstuderen in 1959 werd, in nauwe samenwerking met andere .specialisten, het onderzoek naar epide-
miologische factoren bij de leverbotziekte .sterk uitgebreid. In 1967 promoveerde Hans bij Prof. dr Chr R
Raven op \'Ecological biogeography of Lymnaea tnmcatula in the Netheriands\', resultaat van consciëntieus
veld- en laboratoriumwerk. Het was tevens de eerste stap naar de beheersing van de leverbotziekte, die in die
jaren aan de dieren en aan de Nederlandse veehouderij grote schade toebracht.

De jaarlijkse Leverhotprognose, van betekenis voor een efficiënte bestrijding, is een belangrijke toepassing
van het onderzoek van Hans Over.

In 1968 trad Over toe tot de Afdeling Parasitologie van het Centraal Diergeneeskundig Instituut, de afdeling
die in 1970 als eerste werd verplaatst naar Oostelijk Flevoland.

Leverbot blijft het hoofdthema, nu ook met immunologisch onderzoek en larvale overlevingsexperimenten in
simulatie-onderzoek. Vele publicaties volgden, talloze lezingen in hinnen- en buitenland en de begeleiding van
een aantalptxmovendi vroeg zijn volle aandacht.

Door het intensieve biologische veldwerk ontstond bij Hans al vroeg een grote betrokkenheid bij de natuurbe-
scherming en hij de milieuproblematiek. Hij raakte nauw betrokken bij het botulismusonderzoek van het insti-
tuut, was meer dan tn\'intigjaar lid van de Stuurgroep van het Seminar Milieukunde en leidde gedurende enkele
jaren de cursus van het po.st-academiale Seminar Milieukunde, dat door het Instituut voor Preventieve
Geneeskunde in Leiden werd georganiseerd.

Door zijn groot enthou.sia.sme en zijn deskimdig oordeel werden steeds weer nieuwe initiatieven tmtplooid,
werden mensen en oiganisaties bijeengebracht en werden onderzoekers gestimuleerd. Al in 1961 had hij, teza-
men met Pivf dr PH. van Thiel en dr J. Jansen de Nederlandse Vereniging voor Parasitologie opgericht.
En in 1975 werkte hij actief mee aan de oprichting van de werkgroep \' Vogelsterfte\', één van de sporen van zijn
grote belangstelling voor de vogelwereld. Hij was daar de drijvende en vooral ook inspirerende kracht, omdat
hij zijn ornithologi.sche kermis ktm combineren met zijn kennis van hel (mderzoeksveld. Deze werkgtvep bracht
al snel niet alleen veel onbekende doodsoorzaken van vogelsterfte aan het licht, maar ook allerlei misstanden.
Loodvergiftiging, illegaal gebruik van gifeieren en wopogelvervolging door vergiftiging werden in kaart ge-
bracht en er werd aandacht van de verantwoordelijke politici gevraagd.

Ook heeft Hans jarenlang voorzittersfuncties hekleed bij zowel Vogelbescherming Nederland als het
S.O. V.O.N., een vogelstudie-oiganisatie. Ook hieruit bleek weer zijn interesse voor zowel de beleidsbeïnvloe-
ding als voor het onderzoek.

Er was méér Als voorzitter van de Parochieraad van de Pax Christi-parochie in Lelystad en als lid van de
Dekenale Raad. dweg Hans bij aan de geloo fsgemeenschap, waartoe hij op latere leeftijd was toegetreden.
En de muziek, uitvoerend in huiselijke kring ofals voorzitter van het Flevolands Symphonie Orkest gedurende
vele jaren. En de fotografie, eerst observerend in het veld en daarna, teruggetrokken in zijn donkere kamer
Maar in de tachtiger jaren keerde het tij. Lichamelijke problemen verminderden zijn vitaliteit. De opheffing in
1990 van de Afdeling Parasitologie van het CDI, waarvan hij sinds 1982 de leiding had, betekende voor Hans
een zware slag. Nog enkele jaren werkte hij daarna in deeltijd, de directie ondersteunend. Als erkenning voor
het belangrijke en sterk gevarieerde werk dat hij had verricht, werd hij in 1991 benoemd tot Officier in de Orde
van Oranje Nassau.

Maar zijn krachten namen af en in 1995 kwam een einde aan zijn lange en vruchtbare wetenschappelijke loop-
baan.

Na een ziekteproces dat hij moedig heeft gedragen, overleed Hans, 68 jaar oud, op 7 november 2001.
Velen waren aanwezig bij de indrukwekkende kerkdienst en begrafenis, een afscheid van een zorgzaam en
warm mens.

Tiny Over-Offermans
Nico de Haan
Jeroen Bool

-ocr page 427-

Jubilea juni 2002

1 juni, G.M. Straver te Schoonhoven, aanwezig, 25 jaar

9 juni, ER. de Boer te Velserbroek, afwezig, 30 jaar

9 juni, B. Bruins te Zutphen, afwezig, 30 jaar

9 juni, M.J. Wieland te Hendrik-ldo-Ambacht, afwezig, 30 jaar

12 juni, P.A. Akkermans te Veldhoven, afwezig, 45 jaar

16 juni, R. Back te Lochem, afwezig 35 jaar

16 juni, A.W. van Foreest te Arnhem, afwezig, 35 jaar

25 juni, B. Gruss te Alkmaar, aanwezig, 25 jaar

27 juni, S.H. van Roekei te Meerkerk, afwezig, 25 jaar

29 juni, A.K. van Hateren te Gramsbergen, aanwezig, 25 jaar

30 juni. Mevr. E. Honig te Heyen, afwezig, 25 jaar

30 juni, J.EG. Maathuis te Sprundel, aanwezig, 25 jaar
30 juni, F. Planting te Oost-Souburg, aanwezig, 25 jaar
30 juni, RJ.A.M. Pulskens te Boekei, afwezig, 25 jaar

4/7

CONCRESSEN &, SYMPOSIA
)unl

3/7 11 Annual Descriptive Veterinary
Pathology, Armed Forces Institute
of Pathology, Washington DC. For
further information please contact-
course coordinator: Ricky Giles,
Department of Medical Education,
Armed Forces Instituteof Patho-
logy, Washington, DC 20306-6000.
Office Tel: (202) 782-2637 Fax: (202) 782-5020. International
Fax: -K)01 (877) 891-3482. E-mail: came@afip.osd.mil, DSN:
662-2637. Alternate contact: williamsb@afip.osd.mil or (202)
782-2392. Online registration at http://www.afip.org/Depart
ments/edu
/coursehtiTi/02descvpfs.htm

Fourth International Symposium on Hormone and Veterinary
Drug Residue Analysis, County Hall of Antwerp (Provincie-
huis), Antwerp, Belgium. Info: Prof C. Van Peteghem, tel.: -1-32-
(0)9-2648134, fax: -i-32-(0)9-2648199, e-mail: carlos.van pe-
teghem@rug.ac.be, website: www.allserv.rug.ac.be/~cvpetegh
Inaugural Conference of the Dutch Society for Wildlife Health,
Artis Conference Center, Amsterdam. Abstracts should be sub-
mitted by April 15, 2002, to dr. Ab Osterhaus, Institute of
Virology, RO. Box 1738, 3000 DR Rotterdam, the Netherlands,
e-mail; osterhaus@ viro.fgg.eur.nl, fax: -1-31(0)10 4089485;
Phone -1-31(0)10 4088066. Registration: Dr. J.T. Lumeij,
Division of Avian, Exotic Animal and Wildlife Medicine,
Department of Clinical Sciences of Companion Animals,
Utrecht University, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht, The
Netheriands, preferably by e-mail: JT.Lumeij@vet.uu.nl
(Subject; Conference registration DSWH)

Dix&Co

voor een deskundige diagnose

Vindt u financieringen en verzekeringen
ondoorzichtig? Neemt u dan eens contact
op met Dix&Co voor een deskundige
diagnose die uitmondt in heldere adviezen.

Ries een adviseur die uw totale financiële
bescherming verzorgt en die daardoor
uw persoonlijke situatie op belangrijke
momenten scherp in beeld brengt.

Landelijke dienstverlening bij praktijk-
overdracht, bij associatie en assistentie.
Belt u even voor een afspraak of een
brochure.

Maliesingel 34
3581 BJ Utrecht
Tel. (030) 244 87 74
Fax (030) 241 66 33
E-mail: info@dixenco.nl
wvm.dixenco.nl

Dix €o

Sluitingsdata voor

kopij

Aflevering:

Deadline-)

15-06-2002

maandag

27-05-2002

01-07-2002

maandag

10-06-2002

15-07/01-08-2002

maandag

08-07-2002

15-08-2002

maandag

29-07-2002

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

DIERENKLINIEK COEREEOVERFLAKKEE-Total Pet Care (DCO-TPC)

Gezelschapsdierenpraktijk met drie dierenartsen en vier paraveterinairen op
Goeree Overflakkee zoekt op korte termijn

Collega parttime/fulltime (M/V)

Ter overname aangeboden

Praktijk Gezelschapsdieren

De kliniek heeft een regio-functie met betrekking tot de orthopedie-chirurgie
en tandheelkunde.

Gezocht wordt een enthousiaste collega die graag in teamverband werkt en
een deelgebied voor zijn/haar rekening wil nemen. Cliënt minded en onder-
nemersgeest zijn voor de collega geen vreemde begrippen.

Voor meer informatie, danwel een serieuze reactie, kunt u contact opnemen
met de office manager M.H. Pijls-Tandia, telefoon: 0187-486643/489409. E-
mail: info@dgo-tpc.nl

voor één of twee dierenartsen

in Den Haag

goede dienstregeling.

Indien u serieuze belangstelling heeft voor deze praktijk kunt u uw
schriftelijke reactie zenden aan: Dix&Co B.V., Maliesingel 34, 3581 BJ
Utrecht, ter attentie van Gérard Put.

-ocr page 428-

docent/dierenarts v/m

Junior

bij de hoofdafdeling Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren,
afdeling gezondheidszorg herkauwers

De faculteit der Diergeneeskunde Is de enige In Nederland. De faculteit neemt In Europa een
toppositie In op het gebied van onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg en is geaccrediteerd
door de American & Canadian Veterinary Medical Associations.

Uw taken bestaan uit het verzorgen van onder-
wijs en patiëntenzorg op het gebied van de
herkauwers in de Buitenpraktijk van de hoofd-
afdeling Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren.
Hierbij participeert u in de avond- en weekend-
diensten van de afdeling.

Wij vragen een enthousiaste collega met een
goede teamgeest. U bent erkend rundveedieren-
arts of hebt de bereidheid deze erkenning op
korte termijn te behalen en u hebt een aantoon-
bare interesse in de herkauwersgezondheidszorg.
Verder hebt u affiniteit met onderwijs en bent u
direct inzetbaar voor eerstelijnswerkzaamheden,
inclusief bedrijfsadvisering. Wij stellen het op prijs
indien u op korte termijn beschikbaar bent.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst
voor de duur van een jaar, waarna een verlenging
van de aanstelling tot de mogelijkheden hoort.
De omvang van de functie is 100%. Uw salaris
bedraagt, afhankelijk van uw relevante ervaring,
maximaal € 3 260,- bruto per maand (schaal 10,
CAO Nederlandse Universiteiten) bij een fulltime
aanstelling. Daarnaast bieden wij goede secun-
daire arbeidsvoorwaarden, waaronder een
tegemoetkoming in de ziektekostenpremie,
spaarloonregeling, ADV en goede mogelijk-
heden voor nascholing.

Universiteit Utrecht

Hebt u belangstelling?

De Universiteit Utrecht
is in drieënhalve eeuw
uitgegroeid tot de meest complete
universiteit van Nederland: een
internationaal georiënteerde instelling
van wetenschappelijk onderwijs
en onderzoek. De »niversiteit telt
22.000 studenten, 6. SOO personeelsleden en
heeft een budget van ruim een haij\'miljard euro.
De universiteit op internet: wunv.uu.nl.

Dan kunt u voor nadere inlichtingen contact opnemen met dr W.D.J. Kremer, telefoon
030 - 253 1235/1248. Uw schriftelijke sollicitatie kunt u, vergezeld van een curriculum
vitae, o.v.v. vacaturenummer 702037 binnen 14 dagen richten aan de afdeling
Personeel & Organisatie van de faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht,
t.a.v. de heer A.H. Bloemers, personeelsconsulent, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht.

Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

Ter overname aangeboden:
Goedlopende gezelschapsdierenpraktijk

Dierenartsenpraktijk Monnickendam-Volendam is een gemengde
praktijk.

Op korte termijn zoeken wij een:

Dierenarts M/V

In het zuid-oosten van het land.

Praktijkruimte te huur. Assistentie aanwezig. Overdracht volgens nor-
men KNMvD.

Reacties graag binnen veertien dagen na het verschijnen van deze
advertentie richten aan Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031, 3508 SB Utecht, onder vermelding van nummer: 2002/04.

De werkzaamheden zullen voornamelijk bestaan uit de behandeling
van gezelschapsdieren. Tevens participatie in dienstregeling
gemengde praktijk.

Uw reactie kunt u sturen naar:
DAP Monnickendam-Volendam
Jan Nieuwenhuyzenlaan 12 A
1141 HV Monnickendam

-ocr page 429-

Uit
de

Hoofdredactie

Haasten, rennen, vliegen, draven .... doen we dat niet veel te veel? De ontwikkelingen op ons vakge-
bied gaan razendsnel: in de laatste drie ä vier jaar hebben de erkenningen van runder-, varkens-,
pluimvee- en paardendierenartsen in hoog tempo plaatsgevonden. Ontwikkelingen die, op een iets
andere wijze, ook door de gezelschapsdierenartsen en de dierenartsen werkzaam in de volksgezond-
heid op een of andere manier worden gevolgd. De veterinaire specialisatie, waarin Nederland altijd
een voortrekkersrol heeft gespeeld, is niet alleen in Nederland maar ook in Europees verband, snel
tot bloei gekomen. Ook (oer)oude specialismen worden na veel voorwerk in een nieuw jasje gesto-
ken. Zo erkende de European Board of Veterinary Specialisation (EB VS) recent het European
College of Equine Internal Medicine (ECEIM). Dit is het eerste Europese Specialisten College dat
én discipline- én diersoortgericht is.

Ook onze KNMvD gaat mee in de vaart der volken: in een \'gekantelde vorm \'zullen we allemaal
mogelijk toch wat anders tegen onze wereld (moeten) aankijken.

Voor veel van de dierenartsen is het momenteel de drukke tijd van het jaar en blijft er weinig tijd
over voor allerlei bespiegelingen. Soms wordje echter onverwacht met je neus op de échte realiteit
gedrukt: door een dochtertje dat heel rustig en wijs zegt
\'Mama, dat kun je morgen toch ook wei
doen\',
of door een kans die je onverwacht in de schoot wordt geworpen. Zo kreeg ik, als spreker op
een congres over de \'Kaufuntersuchung beim Pferd\' in Berlijn, de kans om het klassieke ballet
Dornröschen te aanschouwen in de Staatsoper \'Unter den Linden\'. Na 3\'/: uur genieten van de mu-
ziek van Tschaikowsky en de elegantie van het Ballet van de Staatsoper in een prachtig gerestau-
reerd gebouw ziet de wereld er toch iets anders uit!

Rustig de tijd voor iets nemen, hoe druk je ook bent, blijft belangrijk... tijd ook voor ons Tijdschrift
voor Diergeneeskunde. Dat ons TvD iedere twee weken automatisch op de deurmat valt, spreekt
voor u van zelf Toch gaat dat niet altijd zo \'van zelf\'. Door zwangerschapsverlof en het vertrek van
medewerkers is er momenteel veel werkdruk op een kleine bureauredactie. Als voorzitter van het
TvD waardeer ik het enorm dat de bureauredactie er toch in slaagt steeds weer op tijd een volgende
uitgave gereed te hebben.

Verder blijft het de Wetenschappelijke Redactie de nodige moeite kosten om de rubriek
\' Wetenschap\' voldoende gevuld te houden. Ik wil dan ook vanaf deze plaats graag een oproep doen
aan eenieder om zelf geschikte manuscripten voor publicatie aan te bieden c.q. mensen in hun om-
geving te stimuleren om dat te doen.

Deze uitgave biedt, naast diverse lezenswaardige artikelen, de nodige reacties van collega \'s op
eerder gepubliceerde zaken. Dat geeft aan dat ons Tijdschrift leeft: het wordt gelezen en er wordt
gereageerd. We nemen er dus toch wel de tijd voor... gelukkig maar!

I

Dr Marianne Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan

Tijdschrift
Diergeneeskunde

-ocr page 430-

De haematogene (verdacht-) septische ontsteking van synoviale holten
bij het volwassen paard: zeldzaam maar verraderlijk (drie casussen)

R. van den Boom\'\',^ en A.B.M. Rijkenhuizen\'\'

Overige artikelen

Samenvatting

(Verdacht-) septische ontstekingen van synoviale holten
bij het paard zijn ernstige aandoeningen die tot blijvende
onbruikbaarheid kunnen leiden. De synovitis kan ont-
staan op basis van perforerend trauma, per continuita-
tem of via de bloedbaan (haematogeen). De laatste weg is
zeldzaam bij het volwassen paard.
Er worden drie gevallen van haematogene (verdacht-)
septische synovitis beschreven bij volwassen paarden
(ouder dan één jaar). In twee gevallen trad, na tijdige en
adequate behandeling, aanvankelijk herstel op dat ech-
ter later gevolgd werd door fatale recidives. In één van
deze gevallen werd een persisterende primaire infectie
als oorzaak gevonden, in het andere geval kon geen sectie
gedaan worden. De derde casus werd, op basis van een
slecht behandelbaar primair proces, zonder instelling
van een behandeling geëuthanaseerd.
Geconcludeerd wordt dat men bij haematogene (ver-
dacht-) septische ontstekingen van synoviale holten bij
volwassen paarden, aandacht dient te schenken aan de
behandeling van het primaire proces. In deze gevallen is
adequate behandeling van de synovitis alleen niet vol-
doende.

Summary

Septic haematogenous inflammation of the synovial fossa
in the adult horse: rare but deceptive

Septic inflammation ofthe synovial fossa in the horse is a .severe disorder
that can lead to permanent invalidity. The synovitis can occur as a result of a
perforating trauma, or via the blood (haematogenous). The latter route is
rare in the adult horse. Three cases of .suspected haematogenous septic
synovitis are described in adult horses (older than I year). In two horses,
timely and adequate treatment resulted in recovery, but this was followed by
fatal recurrence. In one of these horses a persistent primary infection was
found as cause: the other horse was not available for autopsy. The third
horse was euthanized without treatment because the primary process wo.v
difficult to treat. It can be concluded that, in horses with suspected haema-
togenous septic inflammation of the synovial fossa, attention should be paid
to the primary process - it is not enough to treat the synovitis alone.

Inleiding

Septische of verdacht-septische ontstekingen van synoviale
holten (gewricht, peesschede of slijmbeurs) komen vrij fre-
quent voor bij hef paard en zijn ernstige aandoeningen die snel
kunnen leiden tot irreversibele veranderingen in de betreffende

\' Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard. Faculteit der Diergeneeskunde. Universiteit

Utrecht. Po.\'Hbus 80153. 3508 TD Utrecht.
\' Correspondentie: R. van den Boom, Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard,
Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Yalelaan 12, 3584 CM Utrecht,
tel: 030-253l350.fax: 030-2537970. e-maU: R.vandenBoom@vet.uu.nl

holte en daardoor tot blijvende kreupelheid (1,5,6,8). Een sep-
tische of verdacht-septische ontsteking van een synoviale holte
wordt klinisch gekarakteriseerd door een ernstige zwelling en
pijnlijkheid van de betrokken structuur, meestal resulterend in
een forse kreupelheid. Bij onderzoek van de synoviale vloei-
stof blijkt het leucocytengehalte sterk verhoogd te zijn (>30
G/1) en is het percentage polymorfkemigen (PMK\'s) sterk toe-
genomen (>95%). Men spreekt van een septische ontsteking
wanneer een verwekker is geïsoleerd. De aandoening wordt als
verdacht septisch beschouwd wanneer de patiënt dezelfde kli-
nische symptomen vertoont, maar er geen verwekker is te iso-
leren uit de synovia (1). De ontsteking kan op verschillende
manieren tot stand komen: na perforerend trauma (accidenteel
of iatrogeen), per continuitatem vanuit een nabij gelokaliseerd
proces of haematogeen (9). Als de porte d\'entrée niet duidelijk
aanwijsbaar is, wordt er in het algemeen van uitgegaan dat de
ontsteking langs haematogene weg ontstaan is.

Voor het volwassen paard geldt dat een septische ontsteking
van een synoviale holte meestal ontstaat na perforerend
trauma (10,12). Bij tijdig instellen van een adequate therapie
is de prognose redelijk tot goed (10). De haematogene poly-
arthritis wordt vaak beschreven voor het veulen (4,7,9,12),
waarbij een omphalitis de meest gebruikelijke bron van de
ontsteking is. De prognose voor deze gevallen is gereser-
veerd maar dat ligt voornamelijk aan de vaak onvoldoende
weerstand van het veulen (10). Haematogene synovitis bij
het volwassen paard is relatief zeldzaam (5,12,13) en over de
prognose is weinig bekend.

In dit artikel worden drie gevallen van een (verdacht-) septi-
sche haematogene ontsteking van drie verschillende synovi-
ale holten (gewricht, peesschede, bursa) bij het volwassen
paard beschreven.

Casusi

De eerste casus betrof een negenjarige Friese merrie die
plotseling linksvoor ernstig kreupel werd. Bij onderzoek in
de praktijk werd met behulp van geleidings-anaesthesieën
een distaal gelokaliseerde oorzaak uitgesloten. Ook werden
röntgenfoto\'s van de schouderregio gemaakt waarop geen
bijzonderheden te zien waren. Tien dagen na het ontstaan
van de kreupelheid werd het paard aangeboden bij de
Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard. Hier werd een ern-
stige (4/5) bewegingskreupelheid linksvoor geconstateerd.
Een stevige, pijnlijke, licht fluctuerende zwelling was aan-
wezig craniaal van het schoudergewricht. Protractie zowel
als retractie van het been leidde tot een heftige pijnreactie.
Bij echografisch onderzoek bleek de bursa intertubercularis
fors overvuld met vloeistof met daarin echorijke deeltjes en
synoviale woekeringen. De pees van de M. biceps brachii
had een onregelmatige structuur. Punctie leverde veel troe-
bele, niet dradentrekkende synovia op (leucocyten: 48,7 G/1,
97% PMK\'s). Op basis van het klinisch, echografisch en sy-

-ocr page 431-

novia-onderzoek werd de diagnose (verdacht-) septische
bursitis intertubercularis gesteld. Direct werd een therapie
met procaïne-penicilline\' (na twee weken vervangen door
pivampicilline\') en vedaprofen\' ingesteld en werd de bursa
gespoeld volgens de \'through-and-through\' methode, zoals
beschreven door Meijer
et al. (10). Deze spoeling werd om
de dag herhaald en voorafgaand aan iedere spoeling werd sy-
novia verzameld voor leucocytentelling en bacteriologisch
onderzoek. Na vijf maal spoelen was het aantal leucocyten in
de synovia gedaald tot 14,4 G/1, waarna 8 mg dexamethason-
natrium-fosfaaf in de bursa werd geïnjecteerd. Het paard
liep op dat moment niet meer kreupel. Het resultaat van het
bacteriologisch onderzoek was telkens negatief Twintig da-
gen na de laatste spoeling recidiveerde de kreupelheid. De
synovia die verkregen werd na punctie van de bursa was
okergeel, tc waterig en troebel, met een leucocytentelling
van 141 G/1 (99% PMK\'s). Geconcludeerd werd dat de bursi-
tis gerecidiveerd was en de prognose werd in ongunstige zin
bijgesteld. De eigenaar besloot hierop tot euthanasie en gaf
helaas geen toestemming voor sectie.

Casus 2

Een jaarling hengst had in de wei een oppervlakkige wond
opgelopen aan de kogel rechtsachter. Omdat het paard niet te
pakken was, werd het paard gesedeerd met behulp van een
verdovingsspuit, afgeschoten met een geweer, waarbij de
spuit diep doordrong in de dijmusculatuur van het linker
achterbeen. Een poging om de spuit chirurgisch te verwijde-
ren mislukte en het paard werd doorgestuurd naar de Hoofd-
afdeling Gezondheidszorg Paard.

Bij aanbieden was het paard linksachter ernstig (4/5) kreupel
cn was een forse wondzwelling aanwezig ter hoogte van de lin-
ker dij. De temperatuur was 39,5°C. Gezien de aanwezige ont-
steking is éénmalig procaïne-penicilline\' toegediend en is het
paard vervolgens met trimethoprim-sulfadiazine\' en phenylbu-
tazon\' behandeld. Twee pogingen werden ondernomen om het
projectiel operatief te verwijderen. Ondanks het gebruik van
echografisch onderzoek en een metaaldetector lukte het niet

I Depocilline®. Mycofarm. De Bilt. 20.000 lE/kgi.m.
^ Apotheek. Faculteit der Diergeneeskunde. 25 mg/kg 2 dd p.o.

^ Quadrisol®, Intervet. Bo.xmeer aanvangdosis 2 mg/kg ge\\\'olgd door 1 mg/kg 2 ddp. o.
* Dexadreson®. Intervet. Boxmeer

s Eguitrim®. Eurovet. Bladel 30 mg/kg 2 dd p.o.

^ Prodynam®, Leo Pharmaceuticals. Weesp, 4 mg/kg I dd p.o.
\' Excenel®. Pharmacia & Upjohn, Woerden. 2,2 mg/kg 2 ddi,m.
^ Finadyne®, Schering-Plough, Maarssen. I mg/kg i.v.

om de spuit te lokaliseren en resteerde een fistel in de dijmus-
culatuur Deze werd behandeld door middel van dagelijkse
spoelingen met een verdunde 1:50 povidone-jodiumoplossing.
De kreupelheid linksachter verdween geleidelijk maar twee
maanden na het initiële trauma werd het paard plotseling
rechtsachter ernstig (4/5) kreupel. Een overvulling van het talo-
cruraalgewricht werd geconstateerd. De synovia bleek licht
troebel met een leucocytentelling van 24,5 G/1 (98% PMK\'s).
De diagnose \'verdacht-septische arthritis\' werd gesteld en be-
sloten werd het gewricht om de dag te spoelen (figuur 1), aan-
gevuld met een medicatie met trimethoprim-sulfa^ en vedapro-
fen\'. Na vijf keer spoelen was het leucocytenaantal van de
synovia gedaald tot 16 G/1 en werd 10 mg dexamethason-na-
trium-fosfaat\' intra-articulair geïnjecteerd. Bij bacteriologisch
onderzoek van de synovia, die voorafgaand aan iedere spoeling
werd verzameld, werd
Stafylococcus aureus gekweekt die
slechts intermediair gevoelig was voor trimethoprim sulfa. De
behandeling werd voortgezet met ceftiofiir\', waar de kiem wel
gevoelig voor was. Deze antibioticatoediening werd geconti-
nueerd tot drie weken na de laatste gewrichtsspoeling. Tijdens
de vierde spoeling lukte het alsnog om de verdovingsspuit te
verwijderen. Deze bleek loodrecht op het huidoppervlak te zijn
gelokaliseerd met de pluim naar buiten gericht (figuur 2). Het
paard is 2,5 maand na binnenkomst naar huis gegaan met het
advies om na één maand box-rust weidegang te geven. Op dat
moment was de oorspronkelijke fistel nog niet dicht.
Een halfjaar na het ontstaan van het oorspronkelijke wondje
recidiveerde de arthritis in het talocruraalgewricht. Punctie le-
verde zeer troebele synovia op met fibrine-vlokken en een leu-
cocytentelling van 114 G/1 (96 % PMK\'s). Omdat het paard
sterk vermagerd was en langdurig met antibiotica behandeld
moest worden, is gekozen voor een oraal toepasbaar middel.
Een behandeling met trimethoprim-sulfadoxine\' en vedapro-
fen\' is gestart en het gewricht is zes keer gespoeld.
Bacteriologisch onderzoek toonde aan dat
weer Stafylococcus
aureus
aanwezig was met hetzelfde gevoeligheidspatroon,
waarna van antibiotica gewisseld werd naar ceftioflir\'. De leu-
cocytentelling van de synovia daalde aanvankelijk tot 48 G/1
maar steeg weer tot 122 G/1 (93% PMK\'s). Vanwege de klini-
sche verslechtering is besloten tot euthanasie. Het fistelkanaal
in de linker dij draineerde op dat moment nog steeds en bij
sectie bleek dat in de diepte nog een deel van de pluim van de
verdovingsspuit aanwezig was. In het talocruraalgewricht wa-
ren duidelijke tekenen van een septische arthritis aanwezig
met hypertrofie van de synoviaalmembraan, maar zonder
macroscopisch zichtbare kraakbeenschade.

Casus 3

Dit geval betrof een vierjarige tuigpaard ruin die aangeboden
werd met als belangrijkste klachten koorts, beiderzijds ach-
ter dikke benen, kreupel, vermageren en een hartprobleem.
Het paard werd sinds twee weken behandeld met antibiotica
en NSAID\'s in verband met de verdenking op een lymfangi-
tis beiderzijds achter.

Bij aanbieden bij de Hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard
was de temperatuur 38,2\'\'C. Bloedonderzoek toonde een wat
lage haematocriet (0,28 1/1) en een leucocytose (15,9 G/1,
81% PMK\'s, 17% lymfocyten en 2% eosinofielen). Bij aus-
cultatie van het hart was een zeer luide, holodiastolische
souffle hoorbaar op alle kleppen met het punctum maximum
ter hoogte van de aortaklep. Een fremitus was voelbaar links
op de thorax. Echografisch onderzoek van het hart toonde

-ocr page 432-

een geringe dilatatie van de linker ventrikel en een ernstige
insufficiëntie van de aorta-kleppen aan. Het paard was te-
vens beiderzijds achter ernstig kreupel (4/5), trad nauwelijks
door in de kogels en stond voortdurend te trippelen. De se-
samschede was beiderzijds achter sterk overvuld en beide
benen waren diffuus, oedemateus gezwollen van de kroon-
rand tot aan het spronggewricht. De oppervlakkige buigpe-
zen waren duidelijk verdikt en pijnlijk, vanaf de kogel tot on-
geveer halverwege de pijp. Besloten werd het paard
intraveneus te behandelen met trimethoprim-sulfadoxine\' en
flunixine-meglumine\', op basis van de verdenking van een
septische tendovaginitis. Tevens werden beiderzijds achter
natte pijp-kogel-verbanden aangebracht. De volgende dag
was de temperatuur gedaald tot 37,8 "C, de diffuse zwelling
van de onderbenen was afgenomen en het paard was iets
minder ernstig kreupel. De behandeling werd voortgezet met
trimethoprim-sulfadiazine^ en vedaprofen\' oraal. Er werd
een punctie uitgevoerd van de sesamschede linksachter en
onderzoek van de synovia leverde een leucocytenaantal op
van 53 G/1 (96 % PMK\'s). Gezien het klinische beeld en het
cytologisch onderzoek van de synovia werd de diagnose ver-
dacht-septische tendovaginitis van de sesamschede links-
achter gesteld, met bovendien een sterke verdenking op een
vergelijkbaar proces rechtsachter.Vanwege de ernst van zo-
wel de tendovaginitis als de aorta-insufficiëntic en de hoge
(te verwachten) behandelingskosten heeft de eigenaar beslo-
ten het paard te laten euthanaseren, twee dagen na het aan-
bieden aan de kliniek. Bij sectie bleken de sesamschcdes van
beide achterbenen ontstoken met veel bloederige, troebele
synovia. Het aantal leucocyten in de synovia van de sesam-
schede rechtsachter bedroeg 31,9 G/l (97% PMK\'s); het re-
sultaat van het bacteriologisch onderzoek van de synovia van
beide sesamschedes was negatief De oppervlakkige buigpe-
zen van beide achterbenen waren verdikt over een lengte van
ongeveer 10 cm, van net proximaal van de sesamschede tot
de kogel, met op het snijvlak bloedingen en purulente ontste-
kings-haardjes. Verder werd een aneurysma van de oor-
sprong van de aorta gevonden met een groot thrombus ter
plaatse, alsmede een insufficiënte aortaklep.

Discussie

In alle drie de besproken gevallen was sprake van een (ver-
dacht-) septische ontsteking van een synoviale holte zonder
duidelijke porte d\'entrée. Een haematogene oorsprong voor
de infectie is in al deze gevallen het meest waarschijnlijk. De
koorts, leucocytose en rechts-verschuiving van het bloed-
beeld bij de derde patiënt zijn aanwijzingen voor een chro-
nisch ontstekingsproces van waaruit mogelijk de tendovagi-
nitis is ontstaan (2). Bij de tweede patiënt ligt het voor de
hand dat de verdovingsspuit de infectiebron was. Deze casus
toont aan dat haematogene verspreiding ook na vrij lange tijd
nog mogelijk is. Bij de derde patiënt zou de thrombus in de
aorta de bron van de ontsteking geweest kunnen zijn. Een ge-
val van septische tendovaginitis bij het volwassen paard, ont-
staan vanuit een septische endocarditis is recent beschreven
door Ramzan (11). Bij de eerste casus is klinisch geen (pri-
mair) ontstekingsproces gevonden, maar wellicht zou dat
wel geconstateerd zijn als het paard ter sectie aangeboden
zou zijn. Mogelijk was primair sprake van een ontsteking
van de pees en/of de bursa, op basis van direct trauma of op
basis van een val waarbij de schouder en elleboog worden
gestrekt en de pees en de bursa verrekt (14). De laesie zou la-
ter, ten gevolge van de lokaal verminderde weerstand, geïn-
fecteerd kunnen zijn. Daarbij blijft echter de vraag wat de
bron van de infectie geweest is.

Alleen bij het tweede geval zijn bacteriën uit de synovia ge-
kweekt en is er dus sprake van een septische arthritis. Op basis
van de klinische symptomen en het cytologisch onderzoek van
de synovia was er in de andere twee gevallen zeer waarschijn-
lijk ook sprake van een septische ontsteking. Een verdere aan-
wijzing voor het septische karakter van de bursitis intertuber-
cularis is het feit dat zelden echorijk materiaal in een steriele
bursa intertubercularis wordt aangetroffen (3). Mogelijke ver-
klaringen voor het negatieve resultaat van het bacteriologisch
onderzoek zijn sequestratie van bacteriën in de synoviaalmem-
braan of in leucocyten, de intrinsieke bactericide werking van
synovia, of de reeds ingestelde antibioticum-therapie
(5,7,9,12). Deze laatste verklaring is de meest waarschijnlijke
in het derde geval. Voor de therapie is het onderscheid tussen
een septische en verdacht-septische synovitis niet van wezen-
lijk belang omdat deze in beide gevallen hetzelfde is. Nadat de
diagnose septische synovitis is gesteld dient zo spoedig moge-
lijk een adequate therapie, bestaande uit spoelen, antibiotica,
ontstekingsremmers cn box-rust, ingesteld te worden, vóórdat
irreversibele veranderingen optreden (5,10). In dc twee geval-
len die behandeld zijn, is deze aanpak gerealiseerd en leek aan-
vankelijk genezing op te treden. Echter bij de behandeling van
een septische arthritis op basis van een haematogene infectie is
een aanpak van het primaire probleem essentieel. In de tweede
casus is het aannemelijk dat dit de verdovingspijl was. De ver-
dovingspijl bleek loodrecht op het huidoppervlak gelokali-
seerd te zijn met de pluim naar buiten gericht. Hierdoor was het
corpus alienum moeilijk te lokaliseren met behulp van echo-
grafie en chirurgie. De pluim is vermoedelijk verward met
spierweefsel. Men kan zich afvragen of het persisteren van de
fistel niet eerder tot meer drastische chirurgie had moeten lei-
den, Indien in de derde casus tot behandeling over was gegaan,
zou de kans op recidief waarschijnlijk zeer groot geweest zijn,
gezien het moeilijk behandelbaar zijn van het primaire proces
(vermoedelijk het aneurysma van de aorta).
Geconcludeerd kan worden dat als van een (verdacht-) septi-
sche ontsteking van een synoviale holte de oorzaak niet dui-
delijk is, ook moet worden gedacht aan een haematogene pa-
thogenese. In deze gevallen is het niet voldoende de
aangetaste synoviale holte snel en adequaat, volgens de
gangbare protocollen, te behandelen, maar dient nauwkeurig
gezocht te worden naar een mogelijke primaire oorzaak.
Wanneer deze gevonden wordt dient deze ook behandeld te
worden omdat anders de septische arthritis onderhouden kan
worden of een recidief kan optreden.

-ocr page 433-

Literatuur

1. Bertonc AL. Infectious tenosynovitis. Vet Clin North Am Equine Pract
1995; 11(2): 163-76.

2. Clegg PD. Idiopathic infective arthritis of the coxofemoral joint in a ma-
ture horse. Vet Rec 1995; 137:460-4.

3. Dyson S, and Dik K. Miscellaneous conditions of tendons, tendon
sheaths and ligaments. Vet Clin North Am Equine Pract 1995; 11:315-38.

4. Firth EC. Current concepts of infectious polyarthritis in foals. Equine Vet
J 1983; 15(1): 5-9.

5. Honnas CM, Schumacher J, Cohen ND, Watkins JP, andTaylorTS. Septic
tenosynovitis in horses: 25 cases (1983-1989). J Am Vet Med Assoc
1991; 199(11): 1616-22.

6. Honnas CM, Jackman BR, Schumacher J, et al. Diagnosis and treatment
of septic tenosynovitis in horses. Compend Contin Educ Pract Vet 1991;
13:301-11.

7. Martens RJ, Auer JA. and Carter K. Equine pediatrics : Septic arthritis
and osteomyelitis. J Am Vet Med Assoc 1986; 188 (6): 582-5.

8. Mcllwraith CW. Diseases of joints, tendons, ligaments and related struc-
tures. In: Stashak TS, ed: Adams\' Lameness in Horses, 4*^ ed.
Philadelphia: Lea & Febiger, 1987:477-8.

9. Mcllwraith CW. Treatment of Infectious Arthritis. Vet Clin North Am
1983;5:363-79.

10. Meijer MC, Van Weeren PR, and Rijkenhuizen ABM. Clinical ex-
periences of treating septic arthritis in the equine by repeated joint
lavage: a series of 39 cases. J Vet Med A 2000; 47: 351 -65.

11. Ramzan PHL. Vegetative bacterial endocarditis associated with septic te-
nosynovitis of the digital sheath in a Thoroughbred racehorse. Equine Vet
Educ 2000; 12(3): 120-3.

12. Schneider RK, Bramlage LR, Moore RM, Mecklenburg LM, Kohn CW,
and Gabel AA. A retrospective study of 192 horses affected with septic
arthritis/tenosynovitis. Equine Vet J 1992; 24 (6): 436-42.

13. Schneider RK, Bramlage LR, Mecklenburg LM, Moore RM, and Gabel
AA. Open drainage, intra-articular and systemic antibiotics in the treat-
ment of septic arthritis/ tenosynovitis in horses. Equine Vet J 1992; 24 (6):
443-9.

14. Stashak TS. Lameness. In: Stashak TS, ed: Adams\' Lameness in Horses,
4\'h ed. Philadelphia: Lea & Febiger, 1987:679-80.

Objectiviteit in het gedrang bij onderzoek Gleptosil - Dextraan

Brieven aan de redactie

In het blad Tijdschrift voor Diergeneeskunde onder \'WETEN-
SCHAP\', is onlangs een vergelijkende proef gepubliceerd,
over de werkzaamheid van twee verschillende ijzersupplemen-
ten voor anaemie-preventie in biggen, te weten Dextraan en
Gleptosil*. Deze proef is opgezet door Eurovet, leverancier
van Dextraan en Dierenarts X van Veterinair Centrum Aaldal te
Heeswijk-Dinther. Eurovet levert alleen aan dierenartsen en
deze verkopen geen Gleptosil. De fabrikant van Gleptosil,
Alstoe Ltd., en de importeur van Nederland, Schippers Bladel
BV, zijn niet bij deze proef betrokken, waardoor dit onderzoek
een beetje de indruk geeft van preken voor eigen parochie. De
eenzijdigheid van dit onderzoek is daarom ons inziens een ge-
miste kans, het was beter en eerlijker geweest indien ook de fa-
brikant en importeur van Gleptosil deel hadden genomen aan
dit vergelijk. De opzet van deze test is daarom dubieus: er wor-
den slechts 102 dieren gebruikt, dit aantal is te weinig om signi-
ficante verschillen tussen producten aan te kunnen tonen.
Ondanks het feit dat er inderdaad geen significant verschil is
gevonden tussen de werking van de beide ijzersupplementen, is
er toch duidelijk te zien dat de Gleptosil-groep telkens de beste
groeipresaties leverde.

De proef was daarom veel waardevoller geweest indien alle
partijen hierbij betrokken waren, en de proef uitgevoerd zou
zijn door een volstrekt objectieve instantie, zoals bijvoorbeeld
een onderzoekscentrum.

Arianne Sölner,
Schippers Bladel B. V

* Het artikel waar dit stukje over gaat heeft in het nummer van
15 februari 2002 gestaan (Pagina\'s 110-114).

Reactie op ingezonden brief van Arianne Sölner van
Schippers Bladel B.V.

Het is gebruikelijk in geneeskundig vergelijkend onderzoek
om een product te vergelijken met \'een controle-product\' dat al
op de markt is. Daarbij hoeft de medewerking van de producent
van het \'controle product\' niet gezocht te worden indien be-
langrijke elementen van het onderzoek wordt weggelegd bij
een objectieve instantie, zoals in dit geval de Gezond-
heidsdienst voor Dieren.

Dat de opzet van het onderzoek als dubieus wordt betiteld is
weinig gelukkig gekozen: juist de opzet van het onderzoek is
zeer transparant cn uitvoerig statistisch onderbouwd waaraan
de studie zou moeten voldoen. De studie is blind uitgevoerd.
De opmerking dat er slechts 102 dieren zijn gebruikt, en dat dit
te weinig is om significante verschillen tussen producten aan te
kunnen tonen, wordt statisch onderbouwd gelogenstraft in de
studie-opzet.

Volgens de statistische berekeningen vooraf waren zelfs bedui-
dend minder dieren nodig dan in het experiment uiteindelijk
zijn gebruikt voor het toetsen van de expliciete onderzoeks-
hypothese. Er zijn meer dieren ingezet om nog veiliger conclu-
sies te kunnen trekken omtrent mogelijke verschillen in werk-
zaamheid van de twee ijzersupplementen, zoals reeds in het
artikel staat vermeld.

De primaire opzet van het onderzoek was om de werkzaamheid
van de twee ijzersupplementen - het hemoglobine (Hb)-gehalte
in bloed van biggen op voldoende hoog niveau houden - te toet-
sen. Als secundaire parameter is het effect van de groeisupple-
menten op de groei meegenomen en daarbij is via gepaarde op-
zet van biggen met hetzelfde begingewicht gezorgd voor een
objectieve vergelijking van de ijzersupplementen met betrek-
king tot het effect op groei. Gezien het zeer duidelijke gebrek
aan statistisch significante verschillen (hoge P-waarden) in
groei tussen de twee ijzersupplementen, getuigt de door
Schippers Bladel B.V vermelde \'beste groeiprestaties geleverd
door de Gleptosil-groep\' van een gebrek aan objectiviteit.
De resultaten van dit onderzoek geven onomstotelijk aan dat
er geen noemenswaardige verschillen zijn in het Hb-gehalte
en de groei van de biggen uit de proef die worden geïndu-
ceerd door ijzerdextraan of gleptoferron.

Dk Ik Armin R. W. Eibers,
Gezondheidsdienst voor Dieren
Drs. Annelies Vermeer,
Eurovet Animal Health B. V.

-ocr page 434-

Inleiding

Iedereen kent verdovingsgeweren.
Waarschijnlijk niet vanuit de
praktijk maar in elk geval van de
televisie. Iedereen weet ook dat
dierenartsen deze wapens mogen
hanteren. Maar hoe zit het nou
precies met vergunningen? Mag
een politieman een verdovingsgeweer gebruiken? Een ja-
ger? Is er een speciale opleiding voor het gebruik van ver-
dovingsgeweren? Hoe werken die precies? Wat voor stof-
fen worden gebruikt voor het onder anesthesie brengen
van dieren? Hoe kom je daar aan? Zijn verdovingsgewe-
ren in Nederland te koop? Waar? Wat kosten ze? Een he-
leboel vragen waarop de antwoorden niet al te moeilijk
leken. Dat bleek maar ten dele waar!

Uitei
voord
praktij

Verdovingswapens

M.Th.M. Tulp\'

reikwijdte en is niet echt geschikt voor zware verdovingspa-
tronen; althans de conventionele modellen niet. Want naast
blaaspijpen die worden gebruikt door er letterlijk door te bla-
zen, zijn er ook \'blaaspijpen\' die door CO2 worden aangedre-
ven. Het zijn met name deze laatsten die veel in dierentuinen
worden gebruikt. Ook
pijl en boog en kruisboog worden als
verdovingswapens gebruikt. Ze zijn eveneens zo goed als ge-
luidloos en met deze wapens kunnen ook zware verdovings-
patronen worden verschoten. In de praktijk worden ze in
Nederland echter maar zelden gebruikt. Anders ligt dat met
op druk van koolzuurgas (CO2) werkende
pistolen en gewe-
ren,
en met vergelijkbare wapens aangedreven door een ex-
plosieve lading, vrijwel altijd een kaliber .22 patroon met een
kruitlading. Van dit soort verdovingswapens bestaan ver-
schillende merken. Twee daarvan zijn in Nederland verkrijg-
baar: de Franse \'Bergeron-Jet\' en de Amerikaanse \'CAP-
CHUR\'.

Er zijn situaties waarin het nodig is om dieren onder narcose
te brengen. Bijvoorbeeld ter voorbereiding van medische in-
grepen of transport, bij wetenschappelijk onderzoek, of in
plotselinge noodsituaties. In veel gevallen, zeker bij huisdie-
ren, kan men een dier zonder al te veel problemen met de
hand een injectie toedienen. Bij in het wild levende dieren,
of bij gevaarlijke dieren die in gevangenschap worden ge-
houden, is dat lang niet altijd mogelijk. Dan moet het dus van
een veilige afstand gebeuren. Daarvoor zijn hulpmiddelen
nodig. Die lijken zonder uitzondering op wapens. Vandaar
dan ook het woord \'verdovingsgeweer\'. In feite zijn dit dus
geen wapens. Bovendien worden ze niet alleen gebruikt voor
het verdoven van dieren, maar ook voor het toedienen van
geneesmiddelen, met name vaccins. Daarom wordt steeds
vaker gesproken van \'injectie-wapens\', specifieker: van
\'(afstand) injectiegeweer\' of\'injectiepistool\'.

Soorten verdovingswapens

Het meest eenvoudige verdovingswapen is de speer. Net als
de doorhaalstok van een geweer, bestaande uit een aantal in
elkaar schroefbare stukken waarmee de lengte gevarieerd kan
worden. Op het uiteinde kan een verdovingsspuit bevestigd
worden. Deze ledigt zich op het moment waarop het dier ge-
raakt wordt. Een handig instrument voor het verdoven van
dieren door tralies of een hekwerk. Niet door ermee te gooien,
maar door ermee te steken. Dit kan met een grote nauwkeu-
righeid, maar uiteraard slechts op beperkte afstand. Een
blaaspijp is ook een heel eenvoudig wapen. Vaak wordt deze
gebruikt in dierentuinen bij het verdoven van dieren. Het is
een groot voordeel dat het geluidloos is en daarom nauwelijks
verstoring van bijvoorbeeld andere dieren in een groep ver-
oorzaakt. Een blaaspijp heeft echter ook maar een beperkte

\' Werkzaam bij Solvay Pharmaceuiicals als farmacoloog/farmacochemicus. Het arti-
kel is geschreven naar aanleiding van vragen over dit onderwerp. Niet vanuit het be-
roep maar vanuit zijn passie voor de jacht schrijft de auteur al sinds 1971 voor het
blad De Nederlandse Jager

Berceron-jet en CAP-CHUR

De Bergeron-Jet is een gladloops kaliber .32 (14 mm) knik-
loopgeweer. De aandrijving van de injectiespuit gebeurt ech-
ter door een kaliber .22 \'blanc\' die in een speciale adapter
wordt geplaatst. Die adapter is een uniek precisie-instrument
waarmee de gasdruk van de .22 patroon in acht stappen zeer
nauwkeurig kan worden geregeld. Bovendien zijn er patro-
nen voor korte (< 15 m), middelmatige (15 - 35 m) en lange
afstand (35-60 m).

De combinatie van de verschillende patronen en de gasdruk-
regelaar maakt de Bergeron-Jet tot het meest nauwkeurig in-
stelbare verdovingswapen dat er bestaat. Behalve het basis-
model zijn er een tweetal varianten: een superposée-geweer
waarmee dus direct twee schoten gelost kunnen worden, en
een superposée-geweer waarvan de onderste loop een 7 x 65
kogelloop is. Voor het geval dat! Verder heeft Bergeron ook
een injectiepistool waarvoor de aandrijvende lading bestaat
uit slaghoedjes van verschillende sterkte. Met dit wapen (dat
speciaal is ontworpen voor het korte afstandswerk) worden
bijzondere spuiten verschoten die door veerkracht gespan-
nen worden. Zonder twijfel het meest subtiele verdovings-
wapen dat verkrijgbaar is.

De door Palmer Chemical & Equipment Company gepaten-
teerde \'CAP-CHUR\' verdovingswapens lijken uiteraard op
de bovengenoemde. Een door CO2 aangedreven injectie-
pistool en een knikloopgeweerdat dooreen .22 \'blanc\'wordt
aangedreven. Voor die laatste zijn er vier verschillende pa-
tronen, geschikt voor afstanden van ongeveer 10 tot 80 me-
ter. Daarnaast heeft \'CAP-CHUR\' ook een C02-geweer met
regelbare gasdruk, geschikt voor afstanden tot maximaal 30
meter.

De Bergeron-Jet en CAP-CHUR-wapens verschillen in de-
tail. Datzelfde geldt voor hun injectiepatronen. Maar in
grote lijnen zijn ze uiteraard hetzelfde. Beide hebben een

-ocr page 435-

extracteur rétractable
retactable extractor
uitschuKbare uitstoter

charge propulsive
propulsive charge
aandrijflading

grote variatie aan naaiden en spuiten voor verschillende hoe-
veelheden narcosemiddelen. Voor de Bergeron-Jet zijn dat 5,
7, 10 en 15 ml, voor CAP-CHUR 1,2, 3,4, 5,7, 10 en 15 ml.
Om de spuit te ledigen is ook een explosieve lading nodig.
Bergeron-Jet heeft daarvoor twee verschillende en CAP-
CHUR drie. Een detailverschil wordt duidelijk uit de door-
snee-tekeningen van beide spuiten. Bij de Bergeron-Jet moet
de aandrijtlading in een zuiger worden gebracht en door een
slagpin worden ontstoken. CAP-CHUR heeft speciale patro-
nen met een ingebouwde slagpin. Dat laatste maakt het laden
van een CHAP-CHUR-patroon eenvoudiger dan het laden
van een Bergeron-patroon.

Een opvallend verschil tussen beide patronen is voorts dat de
Bergeronspuit stabilisatieveren heeft en die van CAP-CHUR
een haarpluim. De eerste lijkt dus uiterlijk op een dartpijl, de
tweede meer op een \'pluimpje\' zoals we dat van windbuksen
kennen. De Bergeron-constructie oogt eleganter, maar qua
ballistische eigenschappen zijn beide principes in essentie
gelijk.

Welk wapen is het beste? Daarover kan ik geen uitspraak
doen. De Bergeron-Jet is in mijn ogen een buitengewoon
weldoordacht en solide wapen dat tal van mogelijkheden
biedt. Maar de CAP-CHUR doet daar in essentie niet voor
onderen is in de praktijk eenvoudiger in gebruik. Beide mer-
ken wapens kunnen bogen op een betrouwbare geschiedenis
waarin ze met succes gebruikt zijn voor het verdoven van re-
latief eenvoudig kleine doelen als apen in een dierentuin, via
agressieve loslopende honden, tot in het wild levende olifan-
ten! In essentie is er dus maar één toverwoord: oefening!
Want alleen dat zal het mogelijk maken om op een goede ma-
nier met deze wapens om te gaan!

Bovenstaande informatie is uiteraard niet meer dan een ui-
terst summiere samenvatting van hetgeen er beschikbaar is.
Voor meer details verwijs ik u naar de importeurs. Voor de
Bergeron-Jet is dat de Handelsonderneming J. Mikx b.v.
(Postbus 2, 9700 AA Groningen, telefoon: 050 - 3180948,
FAX: 050 - 3143820, E-mail: mikx@hetnet.nl), voor de
CAP-CHUR is het Dorhout Mees (Strandgaperweg 30,8256
PZ Biddinghuizen, telefoon: 0321 - 331138, E-mail: info(g
dorhoutmees.nl).

Kosten? Voor details daarover verwijs ik u opnieuw naar de
importeurs. Natuurlijk ben ik u wel een ruwe indicatie schul-
dig: reken voor de eenvoudigste verdovingswapens op een
bedrag van rond de 700 Euro en voor een redelijke hoeveel-
heid spuiten, naalden, .22 patronen, aandrijfladingen etce-
tera op nog eens ongeveer 300 Euro. Kortom een basisuit-
rusting zal op een bedrag van rond de 1000 Euro uitkomen.
Zeker een flink bedrag, maar weet u wat het verschil in
waarde is tussen een levende fokstier en het kadaver?
Andere verdovingswapens? Zoals gezegd, van bovenge-
noemde twee merken weet ik zeker dat ze zonder enig pro-
bleem in Nederland leverbaar zijn. Het is niet onmogelijk dat
dat ook geldt voor andere merken maar daarover heb ik geen
informatie. Dat die bestaan is wel zeker. Een korte (en zeker
géén absoluut complete) zoektocht op het Internet leerde in
elk geval van het bestaan van \'Dan-inject\' en \'Pneu-Dart\'
verdovingswapens. Zie voor verdere details www.dan-
inject.com en www.pneudart.com. Het brede scala aan ver-
dovingswapens (inclusief de speren en blaasroeren) van
\'ACES\' (Animal Care Equipment & Services Inc.) kunt u
vinden op www.animal-care.com. Dezelfde zoekactie le-
verde ook de website van CAP-CHUR: www.cap-chur.com.
Over de Bergeron-Jet kon ik op het net geen informatie vin-
den.

Verdovende middelen

Er zijn in de loop van de historie van de ontwikkeling van ge-
neesmiddelen verschillende stoffen ontdekt die uitstekend
toepasbaar bleken om dieren te kalmeren en zelfs onder vol-
ledige anesthesie te brengen. Eén van de bekendste is xyla-
zine, een stof die een deel van de werking van het natuurlijke
stresshormoon adrenaline heeft. Bekend onder de naam
Rompun®. Tot de stoffen met eenzelfde werking (de zoge-
naamde specifieke a2-adrenerge agonisten) behoort onder
andere ook het eveneens veelgebruikte medetomidine. Met
stoffen uit deze klasse is veel praktische ervaring en er be-
staan ook heel specifieke tegengiffen (\'antagonisten\') voor.
De bekendste daarvan is atipamezole (\'antisedan®\').
Een tweede belangrijke groep stoffen is die der synthetische
analoga van morfine. Sommigen daarvan zijn vele duizen-

-ocr page 436-

den malen sterker dan morfine zelf en met niet meer dan 10
milligram van bijvoorbeeld etorphine (\'Immobilon®\') of
carfentanil is het mogelijk om een volwassen olifantsstier
van 6000 kg geruime tijd volledig te sederen. Met name door
hun enorme potentie is het gebruik van deze opiaten echter
aanzienlijk gevaarlijker dan dat van xylazine. Maar in nood-
situaties worden ze veel gebruikt en dankzij de beschikbaar-
heid van buitengewoon efficiënte tegengiffen als naltrexone
en naloxone vormt het gebruik van de opiaten door ervaren
dierenartsen dan ook zeker geen onaanvaardbaar risico.
Andere stoffen die voor het immobiliseren van dieren wor-
den gebruikt zijn bijvoorbeeld droperidol en acetylproma-
zine, zogenaamde \'major tranquillizers\', stoffen die bij men-
sen worden gebruikt ter behandeling van schizofrenie. Voor
stoffen uit deze categorie is amfetamine (\'speed\') een effec-
tief tegengif Ook stoffen uit de bekende groep der \'minor
tranquillizers\' worden gebruikt. Diazepam en chloordiaze-
poxide bijvoorbeeld, zijn in hogere doseringen spierverslap-
pend en slaapverwekkend en kunnen zonder meer een volle-
dige anesthesie teweeg brengen. De specifieke \'ben-
zodiazepine-antagonist\' flumazenil is een spectaculair wer-
kend tegengif Een dier dat compleet van de wereld is onder
de invloed van benzodiazepines kan door een injectie van
deze stof weer tot leven komen eer de naald van de spuit is
teruggetrokken!

Voor alle bovengenoemde stoffen bestaan er dus efficiënte
stoffen die de werking ervan kunnen tegengaan en daardoor
het risico op - voor de dieren - dodelijke ongelukken mini-
maal maken. De enige voor immobilsatie gebruikte stoffen
waarvoor (nog) géén specifieke tegengiffen bestaan zijn ke-
tamine en phencyclidine (onder de wat oudere junkies heel
populair onder de naam \'angel dust\'). Desondanks zijn dat
echter heel efficiënte stoffen die vaak worden toegepast.
Het gevaar van overdosering is bij deze stoffen minder hoog
dan bij de notoir gevaarlijke opiaten en gezien het feit dat
deze stoffen bij mensen de meest geweldige hallucinaties
teweeg kunnen brengen zullen verdoofde dieren daar ook
waarschijnlijk niet al te veel slechte herinneringen aan over
houden.

Heiwerken met verdovingswapens

Net als vrijwel alles in het leven is het op afstand verdoven
van dieren
in grote lijnen heel eenvoudig: vul een verdo-
vingspatroon met een sedativum, laadt de patroon in het wa-
pen en schiet die in het dier. Maar met de grote lijnen houdt
de eenvoud op.

In iets meer detail gaat het om de volgende stappen: het iden-
tificeren van het dier dat verdoofd moet worden, het vaststel-
len van het gewicht en de fysieke toestand van het dier, de
keuze van het anestheticum, het vaststellen van de juiste do-
sering, het vullen van de patroon met die dosering én met de
correcte explosieve lading, het laden van de verdovingspa-
troon, het vaststellen van de afstand waarop zal worden ge-
schoten, het daarop aanpassen van de voortstuwende lading
van het wapen, het op de juiste plek raken van het dier, en tot
slot een parate kennis van wat er daana kan gebeuren.
Laten we als voorbeeld kiezen voor een losgebroken fokstier
die als gevolg daarvan een gevaar oplevert voor zichzelf en
voor de omgeving. Daarmee is dus vastgesteld om wat voor
soort dier het gaat. Dat is belangrijk omdat de dosering van
een bepaald anestheticum (uitgedrukt in milligram per kilo-
gram) voor verschillende dieren zéér verschillend kan zijn.
Voor een rund bijvoorbeeld is een dosis van 0,5 mg/kg rom-
pun® nodig, maar een damhert heeft 5 mg/kg nodig en een
everzwijn zelfs 10 mg/kg! Het is dus ook van groot belang te
weten hoe zwaar het dier is: daarop moet immers de dosering
worden aangepast. Te weinig van het sedativum zal niet het
beoogde resultaat hebben, teveel kan de dood veroorzaken.
Voor sommige middelen geldt bovendien dat de juiste dose-
ring afhankelijk is van de staat waarin het dier verkeert. In
dit voorbeeld is het dus een dier dat ongetwijfeld zeer opge-

canule è collier
needie with collar
naald met kraag

corps de la seringue
aluminium cylinder
aluminium cylinder

charge irafanie ou fumigène
flare or smoking charge
lichtspoor of rook capsule

A

JE

0 2.5

iD:

H

\\

0 3.3

empennage godet traceur

stabilizer flare holder

stabilisatie veertjes lichtspoor capsule houder

\\

capsuled injection
infection cap
injecteer slaghoedje

piston en caoutchouc
rubber piston
rubber zuiger

event
vent hole

ontluchtingsgaatie

Afbeelding 4: Verdovingspatroon van Bergeron.

-ocr page 437-

O-Ring 5eal

Nose Plug and Needle

Afbeelding 5: Verdovingspatroon van CAP-CHUR.

Syringe Barrel

Tail Fiece

Cap-Chur Charge

R.ul?l?er Fbnger

wonden is. Op grond van deze gegevens wordt nu een iceuze
gemaaict voor liet meest geschilcte
Sedativum en wordt de
correcte dosering beretcend met behulp van het (meestal ge-
schatte) lichaamsgewicht. Met die dosering wordt de spuit
gevuld. Om de spuit zich met de juiste snelheid te laten ledi-
gen moet de juiste aandrijflading worden gekozen. Die is af-
hankelijk van het volume (het gewicht) van de injectievloei-
stof Als de spuit te zwak wordt geladen zal de spuit zich niet
volledig, of niet snel genoeg, ledigen en als er te veel druk
achter zit kan de injectie in een ernstige of zelfs fatale ver-
wonding resulteren. Vervolgens wordt de spuit in het wapen
geladen. Ook dat vereist zorgvuldigheid: de loop moet
schoon zijn, en bovendien worden gesmeerd om een soepele
beweging van de spuit door de loop mogelijk te maken.
Daarna moet besloten worden hoe zwaar de aandrijvende la-
ding inoet zijn (C02-druk of kruitlading). Natuurlijk is die
niet alleen afhankelijk van het gewicht van de spuit met in-
houd (inmiddels nauwkeurig bekend), maar ook van de af-
stand van waaraf geschoten gaat worden. Dat laatste is in dit
voorbeeld dus een zo goed mogelijke schatting. Als daarvoor
eenmaal is gekozen, dan kan men daarvan niet al teveel meer
afwijken. Een voor de afstand te zwakke lading zal de spuit
het dier doen missen en een te zware lading
zal de spuit
dwars door de huid blazen en daarmee op zijn minst een
(zeer ernstige) verwonding veroorzaken. Het is dus van
groot belang te beschikken over een wapen waarmee de gas-
druk zo nauwkeurig mogelijk kan worden afgesteld en na-
tuurlijk ook over de praktische kennis om die mogelijkheid
te benutten. In theorie moet een injectiespuit net voldoende
snelheid hebben om de naald door de huid te brengen. In de
praktijk zal dat lang niet altijd het geval zijn en zal alle extra
snelheid worden omgezet in weefselbeschadiging. Net zoals
dat voor kogels (en elk ander bewegend voorwerp) geldt,
moeten ook injectiespuiten zich houden aan de wet van be-
houd van energie: hun kinetische energie (E = 1/2.m.V^)
wordt bij het treffen acuut afgegeven. Die energie is zowel
afhankelijk van het gewicht van de gevulde spuit (\'m\' in de
formule), als ook van de snelheid (\'V\'). Die laatste zelfs in
het kwadraat! Om deze reden is het dus zaak er voor te zor-
gen dat de snelheid bij het treffen zo laag mogelijk is. En ui-
teraard leveren zware spuiten een groter risico dan lichtere.

389

Op grond van deze overwegingen geven sommigen de voor-
keur aan \'koudgas\' wapens (C02-wapens met regelbare gas-
druk) boven \'warmgas\' wapens (met kruit als voortdrijvende
lading). Ik vraag mij af of dat terecht is. Enerzijds kan de
gasdruk van die laatsten wel degelijk zeer nauwkeurig gere-
geld worden (zie boven), en anderzijds is de druk die door
C02-patronen wordt gegenereerd sterk afhankelijk van de
buitentemperatuur! De mogelijkheid van ernstige verwon-
dingen is ook te verkleinen door gebruik te maken van zo
klein mogelijke spuiten. En dus van zo geconcentreerd mo-
gelijke oplossingen van zo krachtig mogelijke middelen. Het
gebruik daarvan levert echter weer grotere risico\'s op een fa-
tale overdosering op.

Tegen de \'wet van behoud van ellende\' is slechts verweer
mogelijk in de vorm van kennis en ervaring!
Als alles in theorie goed is, dan rest het rääk schieten, en wel
op de goede plek: een dikke spierbundel, bij voorkeur de bil.
Theoretisch ook heel simpel, maar het afschieten van een
verdovingsspuit is heel iets anders dan het afschieten van een
kogel. Vergeleken met een kogel gaat een spuit tergend lang-
zaam, en heeft een zeer sterk gekromde baan. En dat alles is
dus weer afhankelijk van zowel het gewicht van de spuit, de
aandrijvende lading alsook van de afstand. Raak schieten
vereist oefenening en ervaring, niet alleen in het schieten
zelf, maar ook in het inschatten van het gedrag van een dier.
Het is van belang het moment van het schot zó te kiezen dat
het dier dan niet nét besluit een stap opzij te doen!

En als alles goed is gegaan en de spuit in de bil hangt, dan is
het nodig te weten wat er daarna kan gebeuren. Hoe lang gaat
het duren eer de stier door zijn hoeven zakt? Wanneer en hoe
moetje ingrijpen als dat onverhoopt niet gebeurt? Hoe zie je
of een dier wellicht heel snel weer bij zal komen, of misschien
toch een te hoge dosering heeft gehad? Moetje anestheticum
met de hand bijspuiten, of juist een tegengif toedienen?
Kortom: het op afstand verdoven van een dier moge in prin-
cipe simpel lijken: het is beslist niet alléén van papier te leren!
Het vereist niet alleen een stuk specifieke kennis zoals alleen
dierenartsen die tijdens hun studie eigen maken, maar ook de
specifieke kennis van een anesthesist, de kennis van het ge-
drag van de betreffende diersoorten die meer tot de expertise
van boeren of jagers behoort, en tot slot de praktische kennis
van de ballistiek van een geoefend schutter Omdat er maar
weing mensen zijn die beschouwd kunnen worden als een ge-
slaagde kruising tussen dokter Vlimmen, professor Smalhout,
boer Koekoek, Teun de Jager en Eric Swinkels, zou het te
overwegen zijn om een speciale opleiding voor het anesthese-
ren van dieren in het leven te roepen. Zolang die er echter niet
is, blijft het geheel een tamelijk pragmatisch gebeuren.

TijDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 127, JUNI, AFLEVERING 12, 2002

-ocr page 438-

Wie gebruiken verdovingswapens?

Dierenartsen van dierentuinen voldoen zonder twijfel het
meest aan het ideale beeld. Omdat zij vrijwel dagelijks met ver-
dovingswapens werken hebben ze daar een ervaring mee die
weinig anderen ooit zullen krijgen. Om die reden doen colle-
ga\'s met normale dierenartsenpraktijken dan ook vaak een be-
roep op hen. Maar er zijn ook dierenartsen met een normale
praktijk die zelf over verdovingswapens beschikken en daar-
mee heel goed hebben leren omgaan. Datzelfde geldt voor en-
kele mensen die bij dierenambulances werken. En ook de poli-
tie maakt gebruik van verdovingswapens. Meestal zijn dat
mensen van speciale diensten zoals bijvoorbeeld de hondenge-
leiders. Daarnaast zijn er ook nog eigenaren van bijvoorbeeld
hertenparken die in voorkomende gevallen van verdovingswa-
pens gebruik maken. Er zijn dus verschillende groepen mensen
die met verdovingswapens werken, suggererend dat er duide-
lijke eisen moeten zijn waaraan men moet voldoen om daar een
vergunning voor te krijgen. Het blijkt echter dat de werkelijk-
heid niet helemaal in overeenstemming is met hetgeen er in de
wet over is vastgelegd. Hoe zit dit dan precies?

Verdovingswapens en de wet

De meeste verdovings\'wapens\' zijn géén vuurwapens en val-
len in categorie IV van de Wet Wapens en Munitie (WWM).
ledereen die ouder is dan 18 jaar mag ze in zijn bezit hebben.
Let wel, dit geldt voor de verdovingswapens beschreven in dit
artikel. Niet in zijn algemeenheid. Want sommige luchtdruk,
CO2- of veerdrukwapens vertonen een zodanige gelijkenis
met een vuurwapen dat ze voor bedreiging gebruikt zouden
kunnen worden. Dergelijke wapens vallen onder categorie I
van de WWM en zijn verboden. Maar nogmaals, dit geldt niet
voor de in dit artikel beschreven C02-wapens. Het bezit daar-
van is vrij. Echter, het dragen ervan op openbare plaatsen is
verboden. Om dat te mogen is een zogenaamd \'draagverlof\'
nodig. Zo\'n verlof kan worden afgegeven door de korpschef
van de politie. Die hanteert daarvoor dezelfde criteria die ook
gelden voor de machtiging die noodzakelijk is voor de verdo-
vingsgeweren die met een kruitlading werken en daarom val-
len onder de categorie 111 van de WWM. De eisen zijn:
I .er moet sprake zijn van een redelijk belang;

2. het voorhanden hebben mag niet leiden tot gevaar voor de
aanvrager zelf, de openbare orde of de veiligheid;

3. de aanvrager moet boven de 18 jaar zijn.

Dus iedereen die de plaatstelijke korpschef ervan kan overtui-
gen dat hij een redelijk belang heeft bij het bezit van een verdo-
vingsgeweer krijgt daarvoor een vergunning en/of een draag-
verlof en mag daar dan mee werken,
althans volgens de WWM.
Maar het onder anesthesie brengen van dieren is een medische
handeling die volgens de Wet Uitoefening Diergeneeskunde
(WUD) expliciet is voorbehouden aan dierenartsen. In die-
zelfde wet staat echter ook dat bepaalde eenvoudige medische
handelingen verricht mogen worden door \'paraveterinairen\'
of eigenaren van dieren. Dit geldt onder andere voor het
\'sub-
cutaan of intramusculair toedienen van Sedativa met het oog
op het handelbaar maken van onhandelbare runderen, var-
kens, honden, katten, herten en dierentuindieren \'.
Deze han-
delingen vallen niet onder het begrip uitoefening van de dier-
geneeskunde, en mogen door anderen dan dierenartsen
beroepsmatig worden uitgevoerd. Hiermee wordt een en ander
weer wat vaag: op grond van deze uitzondering zouden dus
ook bijvoorbeeld politiemensen, paraveterinairen van een die-
renambulance en eigenaren van hertenkampen verdovingswa-
pens mogen gebruiken, althans voor het \'handelbaar maken\'
van dieren, niet voor volledige anesthesie. Maar...
De Diergeneesmiddelenwet (DGW) bepaalt dat
\'diergenees-
middelen met een (algeheel) verdovende, spierverslappende
danwel narcotiserende werking\'
uitsluitend door dierenartsen
mogen worden gebruikt. Die mogen ze dus niet aan anderen
doorgeven, ook niet aan \'paraveterinairen\', de politie of eige-
naren van hertenparken. Duidelijk? Formeel dus wel, maar er
bestaat ook nog een Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren
(GWWD). Die bepaalt ondermeer dat het verboden is om een
dier zonder redelijk doel pijn of letsel te veroorzaken of om de
gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. En ook dat
iedereen verplicht is om hulpbehoevende dieren de nodige
zorg te verlenen, in de geest van deze wet is het dus zeker ver-
dedigbaar om in noodsituaties op te treden als er geen dieren-
arts ter plekke is. En als er in dergelijke situaties de mogelijk-
heid bestaat om een verdovingswapen te gebruiken dan
verdient dat uiteraard de voorkeur boven het enige realistische
alternatief: de kogel. Voor die laatste noodmaatregel: het doden
van dieren met de kogel bestaan wel degelijk goede voorschrif-
ten. Maar in de praktijk blijkt dat lang niet altijd zo eenvoudig.
Politiemensen zijn uiteraard wel in staat om goed te schieten,
maar zij worden niet opgeleid in het schieten van dieren. Los
daarvan maken jachtwapens maar zelden deel uit van de wa-
pens waarover de politie onmiddellijk kan beschikken.

Samenvattend: in principe is de zaak duidelijk: het verdoven
van dieren mag uitsluitend door dierenartsen gebeuren. Dat er
desondanks ook anderen van deze wapens gebruik maken is in
strijd met de letter van de ene wet, maar in sommige situaties
wel degelijk in harmonie met de geest van een andere wet.
Kortom, een toch wat schemerig geheel dat vatbaar is voor
nogal wat persoonlijke interpretaties. Dat is dan ook de reden
waarom een aantal instanties zich over deze materie hebben
gebogen en daarover aan de overheid een gedegen rapport heb-
ben uitgebracht. \'Incidenten met dieren: advies met betrekking
tot verantwoordelijkheden, bevoegdheden, opleidingen en aan
te wenden middelen bij incidenten met dieren\' werd in maart
1999 uitgebracht na een gemeenschappelijke inspanning van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde, het Korps Landelijke Politiediensten, de Landelijke
Inspectiedienst Dierenbescherming en de Ministeries van
Landbouw en Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties.
Tot nu toe heeft de regering naar aanleiding van dit rapport ech-
ter geen concrete acties ondernomen. En gezien het feit dat er
hierbij tenminste drie verschillende ministeries zijn betrokken
is dat ook niet snel te verwachten. Gelukkig maar dat echte
noodsituaties met dieren in ons land zelden voorkomen.

Dankbetuiging

Mijn oprechte dank aan Frans Mikx en Menno Arents van Handels-
onderneming J. Mikx b.v voor de informatie over de \'Bergeron-Jet\', en de
demonstratie van het werken daarmee. Aan de firma Dorhout Mees voor de
informatie over de verdovingswapens van \'CAP-CHUR\'. Aan de dieren-
arts Paul van Gorkum. Aan de heer Van der Zande van het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties voor zijn toestemming inzicht
te krijgen in de voor dit artikel relevante passages van het rapport
\'Incidenten met dieren\'. Aan de heer Hartgers van het Korps Landelijke
Politiediensten, de heer De Kruif van de afdeling vaktechnische informatie
van de Bereden Politie en de heer Parent van het ministerie van Justitie:
voor de informatie die het mogelijk maakte om een juist beeld van de situa-
tie te krijgen.

-ocr page 439-

e Maori!

NIEUW: Het WALTHAM® Mobility Support\'" GLM Diet voor de hond

Nieuw Zeeland is tiet land van de Maori en de Groenlipmossel (GLM). Maori hebben zelden last van gewrichts-
aandoeningen door hun hoge consumptie van GLM. Onderzoel< heeft aangetoond dat GLM de gezondheid van
de gewrichten bevordert bij mens en hond.

• Verrijkt met natuurlijke Groenlipmossel (GLIVI] voor gezonde gewrichten

• Bereid volgens een uniek, gepatenteerd proces voor optimale effectiviteit

• Helpt honden soepel en actief te blijven

• Verkrijgbaar in zakken van 3 en 7,5 kg

Voor meer informatie: Waltham Veterinaire Service, Veghel • Telefoon 0413 - 38 33 19 • Fax 0413 - 34 02 29

-ocr page 440-

Hysterectohysterie

laira Boissevain

De gemiddelde eigenaar zou blij zijn
met snel ingrijpen, en je waarschijnlijk
voor het Tuchtcollege slepen als je te
lang wacht met behandelen. In dit ge-
val gebeurt het precies andersom,
maar de eigenaar is dan ook geen ge-
middelde eigenaar maar een honden-
fokker......

Fokker of dier?

Als er een handboek zou bestaan met tips om een tuchtproce-
dure te vermijden, zou één van de adviezen ongetwij-
feld luiden: hoed u voor hondenfokkers. Maar
ja, het is weinig politiek correct om dat op
een tegeltje aan de muur van de prak-
tijk te hangen. Hondenfokkers zijn
zeer begaan met hun dieren, en
bovendien goede klanten. Met al
hun oplettendheid en speci-
fieke wensen kunnen ze je het
leven echter ook behoorlijk
lastig maken. Sommige die-
renartsen zijn sowieso niet
gediend van mondige cli-
ënten die over hun schou-
der staan mee te neuzen en
over ieder simpel antibioti-
cum in discussie gaan.
Anderen vinden het prima en
zelfs leuk, maar blijven erbij
dat het dier voorop staat.

Zo ook deze dierenarts, die wordt
bezocht door een Rottweilerfokker
met een hoogdrachtige teef van zes jaar
oud. De teef staat op springen en de fokker
zegt dat hij haar al heeft zien persen, maar in
plaats van kleine hondjes scheidt de hond alleen stin-
kende donkergroene uitvloeiing af De fokker vraagt de dieren-
arts om een pitonspuit en een antibioticakuur

Dwarsligger

Op grond van het verhaal van de fokker lijkt het erop dat de
hond al twee dagen in partus is. De dierenarts onderzoekt de
hond en denkt dat er een pup dwarsligt, waardoor de bevalling
stagneert. Of er nog (levende) pups in de baarmoeder zitten
durft de dierenarts niet met zekerheid te zeggen. Hij denkt van
wel en meent dat het beter is om de hond direct te opereren en
een keizersnede uit te voeren. Met deze ernstige ontsteking kan
de baarmoeder dan direct worden verwijderd. Zo gezegd, zo
gedaan.

Als de dierenarts de hond opereert, blijkt de baarmoeder wel
vergroot, en er zijn minstens vijf placentaplaatsen aanwezig.
Van de pups is geen spoor te bekennen, die zijn blijkbaar toch al
geboren. Met de aanwezige baarmoederontsteking lijkt het
hem beter om deze maar te verwijderen.

Veterinai
tuchtrech

Spreken is zilver.....

Heel eeriijk zegt de dierenarts tegen de fokker dat hij de hond
niet zou hebben geopereerd als hij middels een röntgenfoto
had vastgesteld dat er geen pups meer in de baarmoeder aan-
wezig waren. Een behandeling met medicijnen was dan vol-
doende geweest, maar ja, dat is wijsheid achteraf Dat schiet
de fokker in het verkeerde keelgat. Die dierenarts had ge-
woon een röntgenfoto moeten maken! Hij had de dierenarts
toch zelf al gesuggereerd dat de teef misschien al haar pups
zou hebben opgegeten? Daar heeft de dierenarts niet naar ge-
luisterd, en nu is zijn hond ten onrechte haar baarmoeder
kwijt. Door zijn toedoen is de hond nu \'niet meer
de oude\', aldus de fokker. Hij dient een
klacht in bij het Tuchtcollege.

Het lijkt de dierenarts onwaar-
schijnlijk dat een ervaren fokteef
zomaar zonder een spoor na te
laten al haar pups opeet, dus
met die mogelijkheid heeft
hij inderdaad niet uitgebreid
rekening gehouden. Boven-
dien is het bij een niet
vorderende partus niet ge-
bruikelijk om eerst rönt-
genfoto\'s te maken, er moet
dan snel worden gehan-
deld. De fokker heeft zelf
ook geen pups gezien, ter-
wijl hij zei dat hij de hond
goed in de gaten had gehouden.
Waarom zou hij als dierenarts
dan moeten aannemen dat er wel
pups waren geboren? Er is nooit slui-
tend bewijs voor een negatieve diagnose
totdat de hond onder het mes is. Pas op dat
moment stond vast dat er geen pups meer waren
maar dat er wel sprake was van een baarmoederontste-
king. Met het oog daarop heeft hij de baannoeder weggehaald.

Pus of puppy\'s?

Hoewel het Tuchtcollege in veel gevallen streng is tegen die-
renartsen die geen of te weinig pre-operatief onderzoek ver-
richten, is daar nu geen sprake van. Het College vindt dat het de
dierenarts niet kan worden verweten dat hij geen röntgenfoto\'s
of een echografie heeft gemaakt. Gelet op de anamnese, én op
het feit dat de eigenaar een ervaren fokker was, en dat ook die
geen pups had gezien, mocht de dierenarts best aannemen dat
de kans dat de hond al haar pups had opgegeten, heel klein was.
Ook het verwijderen van de baarmoeder bij een dergelijke ont-
steking is veterinair niet onjuist.

Kortom: een waarschijnlijkheidsdiagnose van aanwezige pups
is voldoende voor direct ingrijpen bij een stagnerende beval-
ling. Een baarmoeder verwijderen is misschien jammer voor
de fokker, maar het belang van het dier staat voorop.

-ocr page 441-

Samenvatting

Bij een sheltie reu met verschijn-
selen van bloedplassen werd een
infectie met
Capillaria plica vast-
gesteld. In eerste instantie werd in
de urine een groot aantal leukocy-
ten, erytrocyten, eiwit en sperma-
cellen aangetroffen en werd de
hond met antibiotica behandeld. Tijdens een controle
urineonderzoek tien dagen later werden naast ontste-
kingscellen nu ook wormeieren waargenomen. De infec-
tie werd bestreden met fenbendazol (50 mg/kg/dag) ge-
durende tien dagen.

Summary

Capillaria plica infection of the bladder of a Shetland sheepdog.

In a male dog with symptoms of haematuria an infection with C. plica was
established. During the first urine examination large numbers of erythro-
cytes and leucocytes were seen. The dog was treated with antibiotics. After
10 days a second urine examination revealed several eggs of C. plica, ac-
companied by leucocytes and erythrocytes. The infection was eliminated
with fenbendazole treatment (50 mg/kg/day. for 10 days).

Bloedverlies uit de urogenitaal-tractus is een regelmatig
voorkomend probleem in de gezelschapsdierenpraktijk.
Afwijkingen aan de blaas, nier, prostaat, penis/preputium,
vagina/vuiva en uterus kunnen tijdens of onafhankelijk van
de mictie bloedverlies geven. De anamnese kan vaak al een
idee geven om welke van de genoemde organen het gaat,
alhoewel dat in de praktijk niet altijd duidelijk is. Wat tijdens

de volgende casuïstiek wel duidelijk werd, is dat een onder-
zoek van het urinesediment onmisbaar is voor een juiste dia-
gnosestelling.

Casuïstiek

Een vijftien jaar oude sheltie reu werd met verschijnselen
van \'bloedplassen\' aangeboden op de kliniek. Volgens de ei-
genaar plaste de hond sinds één dag alleen nog maar drup-
pels bloed.

Bij klinisch onderzoek werden geen afwijkingen gevonden
die direct met dit probleem verband konden houden.
Aangezien de hond op dat moment niet wilde plassen werd
de hond opgenomen om later die dag urine via een blaas-
punctie te verzamelen. De urine werd onderzocht met de
Comburtest® (Roche) en werd afgedraaid voor sediment-
onderzoek. Er werden naast veel erytrocyten ook leucocy-
ten, eiwit en spermacellen aangetoond. Omdat de Combur-
test® positief was voor nitriet, werd er een BO ingezet en
werd de hond in afwachting van de uitslag met trimetho-
prim/sulfadiazine (Aescotrim®, Aesculaap, Boxtel), 5-25
mg/kg; 2dd, behandeld. De uitslag van het BO was positief
voor Staphylococcus aureus. Er werd besloten de antibioti-
cumkuur van tien dagen af te maken en daarna het urine-
onderzoek te herhalen.

Tien dagen later was de hond volgens de eigenaar klachten
vrij maar in de urine werden nog steeds veel leucocyten, ery-
trocyten en eiwit aangetoond en daarnaast waren nu meer-
dere wormeieren te zien met twee poolproppen. Dit wees op
een infectie met
Capillaria plica.

De hond is vervolgens met fenbendazol (Panacur®,
Mycofarm, De Bilt), 50 mg/kg/dag gedurende tien dagen,
behandeld, waarna de urine negatief was voor wormeieren
en slechts nog een gering aantal erytrocyten en leucocyten
werd aangetoond.

Discussie

Capillaria plica is een voor Nederland zeldzame parasiet
van de blaas (2,4). Het is een haarworm die gedeeltelijk in
de blaaswand leeft en voorkomt bij honden en vossen met de
regenworm als tussengastheer. De ziekte verloopt meestal
asymptomatisch, hoewel hematurie, dysurie en secundaire
bacteriële infecties wel beschreven zijn (11). Volwassen
exemplaren van C.
plica (13-60 mm lang) bevinden zich in
de submucosa van de blaaswand waar zij een ontstekingsre-
actie induceren (11).

Een vraag blijft echter waarom de eieren de eerste keer tij-
dens het urineonderzoek niet zijn waargenomen. Waar-
schijnlijk hebben de larven en de jong volwassen stadia, tij-
dens de invasie van de submucosa de problemen veroorzaakt
terwijl er nog geen eieren werden geproduceerd. Het kan
twee maanden na infectie duren voordat de eerste eieren in
de urine verschijnen (7).

Blaasinfectie met Capillaria Plica bij een sheltie reu

L van Veen\'\'

-ocr page 442-

Over de prevalentie van C. plica bij honden in Nederland is
niets bekend. De parasiet wordt in Amerika gevonden bij
wasbeertjes (3,8) en in Duitsland bij katten in catteries en bij
wilde katten (9,10). In een Nederlands onderzoek uit 1984
werd C.
plica bij 23% van de onderzochte wilde vossen aan-
getoond (1). Een soortgelijke parasiet, de
C. felis cati wordt
wereldwijd bij de kat gevonden. Er wordt ook wel veronder-
steld dat deze dezelfde is als de C.
plica.
Naast fenbendazol zou ivermectine (0.2 mg/kg s.c.) ook een
uitstekend therapeuticum zijn in geval van C.
plica infecties
(5). Echter aangezien we hier met een collie-achtige te ma-
ken hebben werd het risico om hiermee te behandelen niet
genomen (6).

Dankbetuiging

De auteur is drs. J.H. Boersema dank verschuldigd voor het kritisch doorle-
zen van het manuscript.

Literatuur

1. Borgsteede FHM. Helminth parasites of wild foxes (Vulpes vulpes
L.)
in The Netherlands. Z Parasitenkd. 1984; 70 (3); 281-5.

2.

3.

4.

6.

10.

Brown SA, and Barsanti JA. Diseases of the bladder and urethra. In:

Ettinger SJ. Textbook of veterinary Internal medicine, 3\'\'\'\' ed.

Philadelphia: W.B. Saunders company, 1989: 2108-41.

Cole RA, and Sjoop WL. Helminths of the raccoon (Procyon lotor)

in western Kentucky. J Parasitol 1987; 73 (4): 762-8.

Dorny P. Carnivoren. In: Janssens PG, Vercruysse J, en Jansen J.

Wormen en wormziekten bij mens cn huisdier, 1 ed. Alphen aan den

Rijn: Samson Stafleu, 1989: 290-329.

Kirkpatric CE, and Nelson GR. Ivermectin treatment of urinary ca-
pillariasis in a dog. J Am Vet Med Assoc. 1987 15; 191 (6): 701-2.
Nap AMP, Geuke GHM, Kooistra HS, en Slappendel RJ.
Ivermectine intoxicatie bij een hond. Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:38-40.

Quin PJ, Donnnely WJC, Carter ME, Markey BKJ, Torgerson PR,
and Breathnach RMS. Urinary Capillariosis. In: Microbial and para-
sitic diseases of the dog and cat. WB Saunders Company. 1997: 223.
Richardson DJ. Owen WB, and Snyder DE. Helminth parasites of the
raccoon (Procyon lotor) from north-central Arkansas. J Parasitol
1992; 78(1): 163-6.

Schuster R, Kaufmann A, and Herig S. Investigations on the endopa-
rasitic fauna of domestic cats in eastern Brandenburg. Berl Munch
Tierarzt! Wochenschr 1997; 110 (2): 48-50.

chuster R. Heidecke D, Schierhorn K. Contributions to the parasite
fauna of local hosts. 10. On the endoparasitic fauna of Felis sil-
vestris.Appl Parasitol. 1993; 34(2): 113-20.

Senior DF el al. Capillaria plica infection in dogs. J Am Vet Med
Assoc. 1980/ 1; 176(9): 901-5.

Wetenschappelijk symposium ter gelegenheid
van het afscheid van dr. J.H.M. Nieuwenhuijs

Samenvattingen en discussie van
gehouden voordrachten tijdens een
^^^^^^^^ één-daags wetenschappelijk sym-
lïfifyffniHr poslum ter gelegenheid van het af-
scheid van dr. J.H.M. Nieuwen-
^^^^^^^^ huijs, Veterinair Inspecteur van de
^^n^T^^ff Volksgezondheid, Keuringsdienst
van Waren, gehouden op 27 sep-
tember 2001 bij het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

De volgende voordrachten werden die dag gehouden:

• Microbiologische aspecten van voedselveiligheid in inter-
nationaal perspectief.
Prof. dr. H.C. Wegener, Deens
Zoönosen Centrum, Deens Veterinair Instituut,
Kopenhagen, Denemarken.

• Emerging virale voedselpathogenen en \'early warning\'.
Mevrouw dr. M.RG. Koopmans, Laboratorium voor
Infectieziekten Onderzoek, RIVM.

• Emerging bacteriële voedselpathogenen (inclusief antibio-
ticumresistentie) en \'early warning\'.
Dr. W. van Pelt,
Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie, RIVM.

• Direct overdraagbare zoönosen en mogelijke effecten van
veranderingen op macroniveau.
Prof dr. A.D.M.E.
Osterhaus, Erasmus Universiteit Rotterdam.

• Vectorgelieerde zoönosen en mogelijke effecten van urbane
en rurale ecologische systemen.
Ir. W. Takken, Labora-
torium voor Entomologie, Wageningen Universiteit.

• Parasitaire zoönosen en de mogelijke effecten van verande-
ringen op microniveau.
Mevrouw dr. J.W.B. van der
Giessen, Microbiologisch Laboratorium voor Gezond-
heidsbescherming, RIVM, en Prof dr. E van Knapen,
Hoofdafdeling
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oor-
sprong, Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit
Utrecht.

Microbiologische bedreigingen door voedsel en dieren

Op de volgende bladzijden volgen de samenvattingen van de
laatste drie voordrachten met discussie. In het TvD, aflever-
ing 7 van 1 april 2002, blz. 236-9 zijn de samenvattingen en
discussie van de eerste drie gepubliceerd.

-ocr page 443-

Het meest uitgesproken succes van de moderne geneeskunde is
de wereldwijde uitroeiing van de pokken geweest eindjaren ze-
ventig. Het was het resultaat van een nog niet eerder vertoonde
internationale samenwerking die door de WHO gecoördineerd
werd. Ook met de wereldwijde uitroeiing van poliomyelitis zijn
grote vorderingen gemaakt. Verder is er een start gemaakt met
de uitroeiing van mazelen, welke ziekte nu bijna zo goed als ze-
ker verdwenen is van het Amerikaanse continent. Af en toe
wordt het virus echter opnieuw geïntroduceerd in geïndustria-
liseerde landen, zoals recent in Nederiand. Het lijkt tegenstrij-
dig dat we in een tijd waarin we enerzijds bepaalde ernstige vi-
rusinfecties uitroeien, we anderzijds geconfronteerd worden
met verschillende nieuwe of opnieuw de kop opstekende infec-
ties van mens en dier. De influenza en aids pandemieën van de
voorbije eeuw zijn waarschijnlijk de meest in het oog sprin-
gende voorbeelden, maar vooral de laatste tien jaar lijken meer
nieuwe virusinfecties de kop op te steken. De voor de hand lig-
gende vraag is of er echt van een toename sprake is of dat het
slechts gaat om een toegenomen aandacht in de wetenschappe-
lijke en populaire pers. De belangrijkste factoren, die mogelijk
hebben bijgedragen aan deze werkelijke of schijnbare toename
hebben te maken met veranderingen in menselijk gedrag, met
de toegenomen mobiliteit, met demografische veranderingen,
met de exploitatie door de mens van het milieu, met de vermin-
derde aandacht voor infectieziektenonderzoek en -bestrijding
en met het vermogen van bepaalde virussen om zich snel aan te
passen aan een veranderende omgeving.
In feite hebben al deze factoren in de afgelopen twintig jaar een
belangrijke rol gespeeld bij de wereldwijde verspreiding van
hiv-1 en hiv-2: veranderende gewoonten en gebruiken, intrave-
neus druggebruik, reizen, oorlogen, toegenomen populatie-
dichtheid en verstedelijking, contact met in het wild levende
primaten, afbraak van de infrastructuur van de volksgezond-
heid met verlies van expertise en de extreme variabiliteit van
deze virussen. De toename van contact tussen mensen en wild
ten gevolge van onder andere verandering van leefgebieden en
klimaatsomstandigheden kunnen direct of indirect leiden tot
het ontstaan van nieuwe virusinfecties bij de mens. De relatief
nauwe verwantschap tussen mensen en apen geven vele virus-
sen de mogelijkheid de barrière tussen deze twee soorten te
overbruggen.

Contact tussen mensen en in het wild levende knaagdierpopu-
laties kunnen ook leiden tot ernstige explosies van virusinfec-
ties, zoals de recente Hantavirusinfecties met hoge sterfte op
het Amerikaanse continent.

De toegenomen verspreiding van geleedpotigen zoals Aedes
aegypti
heeft geleid tot uitgebreide explosies van dengue virus-
infecties met hoge mortaliteit ten gevolge van dengue haemor-
rhagische koorts en dengue shock syndroom in Midden-
Amerika en Zuidoost Azië.

Recent werd een ander door muskieten overdraagbaar flavivi-
rus, namelijk het West Nile virus, geïntroduceerd in Noord
Amerika, waar het explosies van encefalitis onder de bewoners
van New York en New Yersey veroorzaakte. Het virus was een
jaar eerder overgebracht op een populatie vogels die vervol-
gens als reservoir fiingeerde.

Vogels spelen ook een belangrijke rol in de epidemiologie van
influenza bij mensen. In de afgelopen eeuw waren er drie grote
influenza pandemieën die vele miljoenen mensen het leven
hebben gekost.

Een influenza-A-virus uit een vogelreservoir moet vermoede-
lijk, om een echt pandemisch virus te worden, eerst genetisch
materiaal uitwisselen met een bestaand dierlijk influenza-A-
virus. Bij de zogenaamde kippenvirus (H5N1) explosie in
Hong Kong, waarbij zes mensen stierven, werd duidelijk dat
een dergelijke uitwisseling ook in de mens zelf kan plaatsvin-
den. Ongetwijfeld zullen er ook in deze eeuw influenza pande-
mieën optreden. Wanneer dat zal gebeuren en welk influenza-
A-virus daarbij betrokken zal zijn, is niet te voorspellen.
Onlangs is aangetoond dat influenza-B-virus niet alleen men-
sen besmet, maar ook in zeehonden kan worden aangetoond.
Emerging virusinfecties kunnen ook een belangrijke invloed
hebben op onze huisdieren en in het wild levende dieren. De
belangrijkste bron voor gevaarlijke virussen is ook in dit geval
introductie vanuit andere dieren als reservoir. Onlangs werd
een hele reeks van niet eerder ontdekte morbillivirussen geï-
dentificeerd als de primaire oorzaak van massale sterfte bij
zeedieren, zoals zeehonden en dolfijnen.
Recent is een nieuwe groep van paramyxovirussen ontdekt die
persisterende infecties in fruit etende vleermuizen veroorzaakt
en tot sterfte leidt bij paarden en varkens. Deze virussen wer-
den gevonden in Australië (Hendra-virus) en Maleisië (Nipah-
virus) en veroorzaakten fatale infecties bij mensen die contact
hadden met paarden of varkens. Invoering van intensieve var-
kenshouderij in gebieden waar deze vleermuizen voorkomen
was vermoedelijk de oorzaak van introductie van het Nipah-vi-
rus. Veranderingen in agrarische productiemethoden lagen ook
aan de basis van het ontstaan van een nieuwe variant van
Creutzfeldt Jakob disease (vCJD), waaraan tot nu toe in het
Verenigd Koninkrijk meer dan negentig mensen zijn overle-
den. Het oorzakelijk agens bleek niet te onderscheiden van dat
van \'bovine spongiforme encephalopathy\' (BSE), waarmee
bijna één miljoen koeien in Engeland gedurende de laatste
twintig jaar besmet bleken. Gegeven de lange incubatietijd van
de ziekte bij de mens, de onzekerheden ten aanzien van de
wijze en mate van blootstelling en de onzekerheden over de ef-
fectiviteit van genomen preventieve maatregelen, is het moei-
lijk te voorspellen hoeveel meer gevallen van vCJD kunnen
worden verwacht in Engeland en de rest van Europa.
Tenslotte moet gerealiseerd worden dat ook nieuwe medische
technieken zoals betreffende bloedtransfusies, vaccinaties,
transplantatie van organen en weefsels tussen mensen (allo-
transplantatie) of tussen dieren en mensen (xenotransplantatie)
een bijdrage leveren aan het ontstaan van virusinfecties bij
mensen en dieren, als ze niet in-/uitgevoerd worden zonder de
nodige voorzorgsmaatregelen.

Als conclusie kan worden gesteld dat gedurende de laatste de-
cennia een complexe mix van sociale, technologische, ecologi-
sche en virale veranderingen geleid heeft tot het ontstaan of op-
nieuw optreden van virusinfecties bij mens en dier. Het tot
stand brengen van goed gecoördineerde nationale en interna-
tionale surveillance netwerken, alsmede het ontwikkelen van
nieuwe vaccins en antivirale strategieën moeten zorgen voor
inperking van de gevolgen.

Direct overdraagbare zoönosen en mogelijke
effecten van veranderingen op macroniveau

-ocr page 444-

De wereld wordt de laatstejaren opgeschrikt door berichten
over explosies van nieuwe of onbekende ziekten, zoals aids,
Ebola, cholera, ehrlichiose, de builenpest. West Nile, ziekte
van Lyme, tick-borne encephalitis, Bartonella en dergelijke.
Met uitzondering van aids, Ebola en cholera, worden deze
ziekten door arthropoden overgebracht. Deze laatste funge-
ren als vectoren van de ene vertebraat gastheer naar de andere
en om die reden worden deze ziekten aangeduid als \'vector-
ziekten\'. Als het pathogene agens alleen mssen mensen circu-
leert, spreekt men van een antroponose en indien dieren erbij
betrokken zijn betreft het een zöonose. De bekendste antro-
ponose is malaria, en een beruchte zöonose is gele koorts. De
laatste ziekte circuleert van nature tussen apen waarbij steek-
muggen als vector optreden. Er zijn ook vectorziekten die uit-
sluitend bij dieren worden aangetroffen. Bekende voorbeel-
den hiervan zijn het blue-tongue virus bij schapen, het equine
encephalitis virus bij paarden en varkensslaapziekte veroor-
zaakt door
Trypanosoma simiae. In deze bijdrage worden de
ziekte van Lyme, humane ehrlichiosis, het West Nile virus, en
tertiaire malaria behandeld. De eerste drie betreffen zöono-
sen, de laatste een antroponose.

De ontdekking van de ziekte van Lyme, veroorzaakt door de
spirochaet
Borrelia burgdorferi, rond 1980 veroorzaakte veel
opwinding. In het Amerikaanse plaatsje Lyme in Connecticut
werden patiënten gevonden met ziekteverschijnselen waar-
van
Borrelia burgdorferi het aetiologische agens was. Het
was voor het eerst sinds het begin van de 19e eeuw dat een
\'nieuwe\' humane ziekte ontdekt werd in een gematigd kli-
maat en in een land met een hoogconjunctuur. De ontdekking
van aids zou drie jaar later volgen. De öorre//a-bacterie
wordt door teken overgebracht,
Ixodes scapularis in de VS en
Ixodes ricinus in Europa. Het blijkt geen nieuwe ziekte te
zijn, want de symptomen ervan werden in Zweden reeds vele
jaren eerder beschreven maar niet in verband gebracht met de
bacterie en nog minder met een teek. Het natuuriijke reservoir
in Europa bestaat uit een groot aantal knaagdieren en vogels.
Inmiddels zijn verschillende varianten van
Borrelia ontdekt,
die verschillende symptomen veroorzaken. Ze worden ge-
groepeerd onder de algemene noemer \'Lyme\'.
Borrelia spp.
zijn inmiddels overal op het Noordelijk halfrond gevonden,
maar de incidentie van Lyme in de VS en West Europa neemt
snel toe. Het is niet duidelijk of dit veroorzaakt wordt door
een verhoogde virulentie van de bacterie, een toename van
het aantal teken geassocieerd met natuurontwikkeling of een
vorm van beide. Lyme wordt onder de \'emerging infectious
diseases\' (EID) gerekend. In een vroeg stadium is Lyme goed
te behandelen met antibiotica.

Humane granulocytaire ehrlichiose (HGE) is een ziekte die,
net als de ziekte van Lyme, door teken overgebracht wordt.
Hoewel ehrlichiose een bekende ziekte is bij dieren, is HGE
pas in de jaren 90 van de vorige eeuw als humane ziekte door-
gebroken. Zij komt vaak voor in associatie met de ziekte van
Lyme en wordt meestal ontdekt als patiënten negatief reage-
ren op Lyme-serologie. HGE wordt door dezelfde teken als
Lyme overgebracht en deelt vermoedelijk ook hetzelfde na-
tuurlijke reservoir. Het kan behandeld worden met antibio-
tica. Om die reden wordt een ehriichiose vaak succesvol be-
handeld als een valse-Lyme-positief

Het West Nile virus behoort tot de arthropod-borne (= arbo)
virussen. Het virus is niet onbekend in Europa maar heeft als
natuuriijk verspreidingsgebied Noord- en Oost-Afrika. Het
natuuriijke reservoir van West Nile zijn vermoedelijk apen,
maar daar is weinig over bekend. De ziekte duikt regelmatig
op in diverse (Zuid) Europese landen. Zo hebben zowel
Tunesië, Roemenië en Israël een explosie doorgemaakt in de
afgelopen tien jaar. De ziekte bereikt Europa vanuit Afrika
via trekvogels. Besmettingen in inheemse vogelsoorten zoals
kraaien en eksters kunnen tot hoge sterftecijfers leiden onder
deze vogels. In 1999 werd West Nile voor het eerst aangetrof-
fen in de VS, met een explosie in de stad New York. Inmiddels
heeft het virus zich langs de hele oostkust van de VS ver-
spreid. De belangrijkste vector is de steekmug
Culexpipiens,
maar ook andere muggensoorten kunnen als vector optreden.
Om in Nederland op te kunnen treden moeten de zomertem-
peraturen hier een aantal dagen hoog zijn, en moet er op dat
moment een geïnfecteerde vogelpopulatie zijn die als infec-
tiehaard kan fungeren.

Plasmodium vivax was tot de jaren 1960 endemisch in West
Europa. De belangrijkste vectoren waren
Anopheles atropar-
vus. An. messeae
en An. sacharovi. De Europese P. vivax werd
gekenmerkt door een lange incubatietijd van acht tot tien
maanden, en werd om die reden ook wel
Plasmodium vivax
\'hibemans\' genoemd. Het humane reservoir van deze vorm
van malaria kon in stand blijven omdat de ziekte soms weinig
symptomen vertoonde en gedurende lange tijd in de lever kon
blijven zitten. Alleen bij hoge koorts werd de medische
wereld geconsulteerd. Door de ontdekking van chloroquine
en van het insecticide DDT is de ziekte in West Europa met
succes uitgeroeid. Inmiddels hebben de muggenpopulaties
zich hersteld, heeft Turkije jaarlijks zo\'n 50.000 gevallen van
P. vivax en begint de ziekte terug te komen in de Kaukasus.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat
P. vivax zich op-
nieuw in Europa kan vestigen. Er is echter voldoende bewijs
dat dit niet zal gebeuren, omdat het aantal onbehandelde pati-
ënten (mensen die geïnfecteerd terugkeren uit de tropen) en
de interactie tussen mens en mug te gering zijn om een infec-
tie te kunnen handhaven. Sporadisch zal een transmissie kun-
nen plaatsvinden via een lokale
Anopheles mug die geïnfec-
teerd raakt door incidenteel contact met een parasietendrager.
Zo\'n situatie deed zich voor in Italië en Duitsland in 1997,
maar werd onmiddelijk onderkend door de lokale medische
autoriteiten.

Het is de verwachting dat andere zöonosen zich in de ko-
mendejaren kunnen manifesteren in West-Europa. De veran-
deringen in natuurbeheer, de klimaatsverandering en het in-
tensieve internationale verkeer tussen de continenten bieden
goede mogelijkheden voor de vestiging van diverse \'alloch-
tone\' organismen in milieus waar deze voorheen niet voor-
kwamen. Voorbeelden hiervan zijn de invasie van
Aedes alb-
opictus,
de vector van Dengue, in Italië en de Balkan, en de
uitbreiding van tick-borne encephalitis vanuit centraal
Europa naar het noorden.

Vectorgelieerde zöonosen en mogelijke effecten
van urbane en rurale ecologische systemen

-ocr page 445-

Varkenspest, mond- en klauwzeer en de BSE-crisis hebben
recentelijk de kwetsbaarheid van de huidige veehouderij la-
ten zien. Mede hierdoor zijn maatschappelijke weerstanden
tegen de intensieve wijze van de veehouderij ontstaan. In de
toekomst zal de veehouderij zich nog meer moeten realise-
ren dat het een integraal onderdeel is van de voedselketen.
Hierbij wordt dierenwelzijn en gezond voedsel in één adem
genoemd. Er is echter een dilemma tussen diervriendelijke,
grondgebonden veehouderij en gezond voedsel. Bij gezond
voedsel moet men hier denken aan microbiologisch veilig
voedsel. Een veehouderij waarbij de interactie met het bui-
tenmilieu van toenemend belang wordt, zal kunnen leiden tot
de introductie van \'oude\' infectieziekten of mogelijke
nieuwe bedreigingen. Parasitaire infecties en met name die
infecties, die ook een bedreiging voor de mens vormen spe-
len hierbij een belangrijke rol. Hier wordt ingegaan op para-
sitaire zoönosen, die een risico kunnen vormen en de beteke-
nis hiervan voor de volksgezondheid.
Met betrekking tot oude parasitaire infectieziekten kunnen
toxoplasmose en trichinellose een toenemend probleem
gaan geven. Het blijkt dat in Europa de belangrijkste trans-
missieweg voor toxoplasma infecties voor de mens nog
steeds het eten van besmet niet goed verhit vlees is.
Daarnaast, maar in mindere mate, contact met grond en rei-
zen naar derde landen. In Nederland is de afgelopen vijftien
jaar een afname gezien van infecties bij de mens, hetgeen
zichtbaar wordt bij een sero-prevalentie-onderzoek in de be-
volking doordat de jeugd (<20 jaar) niet meer seroconver-
teert. De consequentie daarvan is dat over enkele jaren het
overgrote deel van de zwangere vrouwen in Nederland geen
immuniteit meer heeft tegen
Toxoplasma. De oorzaak van
deze verandering wordt voornamelijk toegeschreven aan het
verdwijnen van
Toxoplasma uit het Nederlandse varkens-
vlees. Indien te verwachten is dat door toenemende interac-
tie van varkens met het buitenmilieu deze infectie terugkeert
in vlees, terwijl tegelijkertijd de immuniteit bij de (jonge)
mens afwezig is, zal het aantal infecties bij zwangeren, en
dus het risico voor aangeboren toxoplasmose, toenemen.
Door de intensieve varkenshouderij komt trichinellose bij
varkens en ook endemische trichinellose bij de mens al tien-
tallen jaren niet meer voor in Nederiand. Is hierdoor de para-
siet niet meer aanwezig in Nederiand? Uit recent onderzoek
bij vossen en wilde varkens blijkt dat sylvatische trichinel-
lose wel degelijk nog voorkomt en zelfs meer dan twintig
jaar geleden in wild populaties. Dit betekent, dat een grotere
interactie van varkens met het buitenmilieu een reële kans op
een nieuwe introductie van deze oude parasiet in Nederland
kan geven.

Spoelwormen zoals Ascaris suum kunnen hierbij ook ge-
noemd worden waarbij de eieren van deze parasiet zeer re-
sistent zijn in het buitenmilieu en ook een bron van infectie
voor de mens. Net als de spoelworm van de hond en de kat
kan dit leiden tot een larva migrans bij de mens, waarbij met
name de tnogelijke associatie met allergische en astmatische
aandoeningen een belangrijk volksgezondheidsprobleem in
de westerse wereld kunnen vormen.

Naast deze oude infecties zijn ook nog minder bekende para-
sieten te noemen, die mogelijk een grotere rol kunnen gaan
spelen.
Ctyptosporidiumparvum en Giardia lamblia zijn be-
langrijke veroorzakers van diarree bij zowel mens als dier.
Uit het bevolkingsonderzoek van 1999 (Sensor) blijkt dat per
jaar 90.000 humane gevallen van
Cryptosporidium-\'mfQciiQS
voorkomen. Dit is gelijk aan het aantal Campylobacter-in-
fecties en twee keer zoveel als het aantal Salmonella-\'mkc-
ties als oorzaak van diarree. De overdracht van dieren is hier-
bij een mogelijke infectieroute voorde mens.
Als laatste een parasiet, die met name een rol speelt bij een
veranderende natuur en wildbeheerbeleving. Een bron van
grote zorg voor de komende jaren in heel Europa is de ver-
dere verspreiding van
Echinococcus multilocularis of wel de
vossenlintworm. Dit is een voorbeeld van een nieuwe parasi-
taire infectie in Nederland met een ernstig beloop bij de
mens. Het onderzoeken van wild-populaties op het voorko-
men van oude en nieuwe bedreigingen voor de mens zal een
toenemende rol van betekenis gaan spelen.
Nieuwe en oude infecties kunnen in een veranderende vee-
houderij een rol van betekenis gaan spelen. Parasitaire infec-
ties zijn hierbij zeker van belang, waarbij het zaak is om de
expertise op dit terrein te vergroten. Het is een uitdaging om
met behulp van innovatieve beheersmaatregelen in een ver-
anderende wereld van productiesystemen veilig voedsel te
produceren. Daarbij is goede publieksvoorlichting van groot
belang.

Discussie

Snijders: Mevrouw Van der Giessen constateert een duide-
lijke tocnaine van
Ascaris sius bij varkens, hetgeen ook wij
hebben gezien in het kader van IKB-onderzoek. In 1976 was
het infectiepercentage 50%. Dit percentage nam af tot 1990
maar daarna steeg het weer. Mw. Van der Giessen veronder-
stelde dat deze laatste stijging berust op een toename van re-
sistentie, maar ik denk dat er een economische factor aan de
toename ten grondslag ligt. Ik veronderstel namelijk dat het
ontwormingsschema is aangepast, omdat de ontwormings-
middelen duurder zijn geworden.

Vart der Giessen: Ik doelde op het feit dat indien de dieren
naar buiten gaan, de hoeveelheid eieren zal toenemen. Deze
eieren zijn zeer resistent en overieven dus lang in het milieu.
Mensen kunnen dan gemakkelijk geïnfecteerd raken. Het
meer voorkomen van worminfecties bij varkens zal dan een
sein kunnen zijn om meer te gaan ontwormen. Vleesvarkens
worden bijna nooit ontwormd, alleen als het percentage afge-
keurde levers te groot wordt. Hoe in de biologische land-
bouw met dit probleem omgegaan zal worden weet ik niet,
omdat het een verhoging van het medicijngebruik zou bete-
kenen.

Van der Poel: De heer Takken schat het risico van West Nile
virus klein in, oindat de vector in Nederland bijna niet voor-
komt. Het punt bij Tick Borne Encephalitis virus (TBE) is
dat de vector wel veel voorkomt, terwijl we toch geen TBE
hebben. De theorie zegt dat het seizoen waarin de nimfen
van de teek
Ixodes ricinus voorkomen daarbij een rol speelt.

Parasitaire zoönosen en de mogelijke
effecten van veranderingen op microniveau

-ocr page 446-

Takken: TBE komt niet voor in Zwitserland, Oostenrijk,
oostelijk Duitsland, Polen en een klein stukje in het zuiden
van Finland en Zweden. Uit onderzoek door Duitse en
Engelse onderzoekers is gebleken dat het vooral met de opti-
male habitats voor de larvale stadia van de teek te maken
heeft. Vergeleken met genoemde gebieden is het hier in de
zomer veel natter. Door een verhoogd verzadigingsdeficiet
in West Europa, komt het TBE-virus kennelijk niet tot ont-
wikkeling in dit deel van Europa. We kunnen niet uitsluiten
dat TBE toch in ons land zou voorkomen, maar de model-
voorspellingen tonen dat niet aan.

Osterhaus: Incidenteel komen we humane TBE-infecties te-
gen. Als je je realiseert dat klimatologische omstandigheden
een rol spelen dan kun je je voorstellen dat één of twee gra-
den temperatuurstijging in vijftig jaar een belangrijke rol
kan spelen bij de verspreiding van TBE. West Nile zou van-
wege de klimatologische omstandigheden hier niet kunnen
voorkomen, maar in New York kan de mug overleven in de
metro en daardoor toch als vector optreden. Iets dergelijks
zagen we ook bij Hantaan-virusinfecties: nadat door klima-
tologische veranderingen een explosieve toename van een
bepaalde muizensoort plaatsvond was er een toename zicht-
baar van hantaan-virusinfecties bij de mens. Het is een ver-
dienste van Jan Nieuwenhuijs, die dit soort inventariserend
onderzoek belangrijk vindt, dat we bepaalde gevaarlijke
ziekten blijven monitoren. In de EU is het verdraaid moeilijk
om dat voor elkaar te krijgen.

Komijn: Eerst een aanvulling op het verhaal van mw Van der
Giessen over
Trichinelia bij varkens. De RVV heeft vorig
jaar meer dan achthonderd geschoten wilde varkens onder-
zocht die alle negatief waren. Datzelfde geldt voor de schar-
relvarkens en de biologisch gehouden varkens. Het valt dus
wel mee met de
Trichinella-pmhXtmdXKk. Ik heb wel een
vraag over
Giardia. Hoe vaak komt het voor dat
Nederlanders elders een infectie oplopen. Vanuit Midden
Amerika komen rugzaktoeristen niet zonder een
Giardia-\\n-
fectie terug, waaronder mijn dochter.

Kortbeek: Het is een tropische infectie en we dachten dat het
in Nederland niet voorkwam, maar het is ook hier ende-
misch. Het heeft alles te maken met hygiënische omstandig-
heden. Nepal is een berucht gebied, maar dat geldt ook voor
Tanzania en andere tropische gebieden.
Jansen: Mijn vraag aan Osterhaus gaat over het gastheer
specifieke karakter van virussen. Er zijn aanwijzingen dat de
barrière tussen gastheerspecies gaat bezwijken en als dat zo
is, wat zijn de oorzaken daarvan?

Osterhaus: We weten dat bepaalde virussen bij vele dier-
soorten kunnen voorkomen, denk aan rabiës maar dat herpes
virussen zeer soort specifiek zijn met wat uitzonderingen. Ik
heb als voorbeeld het influenza-B-virus bij zeehonden gege-
ven. Het fenomeen van weerstand tegen bepaalde virussen
komt door het ontbreken van een bepaalde receptor op de
cel, waardoor het virus niet binnen kan komen. Verder kun-
nen er bij de replicatie in de cel allerlei dingen mis gaan.
Soms zien we dat virussen evolueren, ook ontstaan er nieuwe
virussen door recombinatie, zoals dat bij influenza-virus op-
treedt, waardoor zij een breder gastheer-spectrum krijgen. In
feite is daar nog veel te weinig van bekend en eigenlijk is al-
les mogelijk.

Goebbels: Ik heb een vraag voor Osterhaus. Aangegeven
werd dat bloed beschouwd wordt als transmissie medium
van Creutzfeldt-Jakob, welke consequentie heeft dat voor
melk van koeien, dat nog steeds als veilig wordt beschouwd.

Osterhaus: Recent zijn data bekend geworden dat bij scha-
pen in een bepaald stadium van de ziekte het bloed infectieus
kan zijn. Er zijn ook gegevens over de nieuwe variant van
prion eiwit PrP, een niet-infectieuze vorm, die in bloed kan
worden aangetoond. Melk zou een gevaar kunnen zijn, maar
die kans is op basis van onderzoeksgegevens bij het rund ui-
terst klein. Bij het rund is nooit aangetoond dat bloed infec-
tieus is. Ook is nog nooit BSE geconstateerd bij kalveren die
met melk werden gevoerd. De discussie ontstond naar aan-
leiding van het feit dat bij bloedtransfusies mogelijk de
nieuwe variant kon worden overgedragen omdat deze bij pa-
tiënten ook in lymphoïde weefsels was aangetoond. Het ge-
vaar van overdracht via het drinken van melk is te verwaarlo-
zen omdat het rund het gevoeligste dier is voor het agens en
dat bij die diersoort nooit overdracht heeft plaatsgevonden.
Nieuwenhuijs: Eerst een opmerking naar aanleiding van het
commentaar van Komijn over de waarde van de negatieve
uitslagen van het digestieonderzoek rnet betrekking tot
Trichinelia. Er bestaat een verschil in gevoeligheid ten aan-
zien van de gebruikte methoden. Een negatieve uitslag met
de digestiemethode betekent alleen maar dat men niet ziek
zal worden bij het eten van dat vlees, maar het bewijst geen
afwezigheid. We zien met een honderd keer zo gevoelige test
dat het aantal serologisch positieve wilde zwijnen toeneemt.
Ik wil verder wijzen op het belang van het parasitaire onder-
zoek, onder andere omdat de gevaren voor parasitaire infec-
ties zullen toenemen bij het biologisch houden van dieren. Ik
verwacht overigens geen spectaculaire nieuwe parasitaire in-
fectieziekten van dierlijke oorsprong. Wel is het zaak om het
parasitaire onderzoek op het RIVM op voldoende sterkte te
houden, omdat verder overal het parasitologisch onderzoek
sterk is gereduceerd. Ik vind verder het onderzoek aan-
gaande teken erg belangrijk, omdat teken veel meer ziekten
blijken over te brengen dan alleen de ziekte van Lyme. De
grootste bedreigingen zie ik echter komen van virussen, om-
dat we daar nog aan het begin staan van nieuwe ontdekkin-
gen. In elke inzending van materiaal van zieke dieren aan
Osterhaus wordt bij wijze van spreken een nog onbekend vi-
rus aangetoond, hoewel niet altijd zoönotisch van aard.
Osterhaus: We zijn bezig met het opzetten van een onder-
zoeksgroep waaraan het ID-Lelystad, de Faculteit der
Diergeneeskunde en het RIVM deelnemen, om te komen tot
een centrale opslag van monsters. Dit zijn bijvoorbeeld
bloed- en serum-monsters van ons vogel onderzoek om in de
toekomst vragen als \'komt West Nile voor in Nederland?\'
snel te kunnen beantwoorden.

Klaver: Als voormalig dierenarts van Artis een vraag over de
pathogeniciteit van
Giardia lamblia. We vonden deze para-
siet ook bij apen en van de GGD hoorden we datje daar niets
aan hoeft te doen en dat het vanzelf over gaat.
Van der Giessen: Uit het bevolkingsonderzoek naar gastro-
enteritis is gebleken dat
Giardia-infecties ook bij gezonde
mensen voorkomen, maar ook dat het wel degelijk een ver-
oorzaker is van diarree. Bij dieren veroorzaakt deze parasiet
ook diarree. Hoe het mechanisme werkt is niet volledig be-
kend. Een verschil in virulentie tussen verschillende stam-
men zou hiermee te maken kunnen hebben.
Kerckhaert: In het verhaal van mw Van der Giessen miste ik
bij de klassieke zoönose toxoplasmose de rol van de katten-
bak en de jonge kat. Verder, als zich op de polikliniek een se-
ronegatieve zwangere meldt, hoe vaak dient deze protocolair
vervolgd te worden? En een vraag voor Osterhaus: hoe
zwaar is de percentuele belasting ten aanzien van de virolo-

-ocr page 447-

gische klinische diagnostiek van virussen uit het buitenland,
is daar veel vraag naar?

Van der Giessen: Ik heb in mijn verhaal de overdracht via
vlees als mogelijk gevolg van de biologische landbouw be-
nadrukt. In een Europese studie was het aandeel van het eten
van vlees 30-60% terwijl de besmetting via oöcysten slechts
17% was. We weten in Nederland niet precies hoe groot het
aandeel van de kat in de overdracht is, via de kattenbak of het
werken in de tuin. Hoe vaak een seronegatieve zwangere
vrouw gevolgd moet worden? In Nederland wordt niet proto-
colair vervolgd. Soms wordt bij driemaandelijkse bloedcon-
trole naast LUES en rubella ook op
Toxoplasma-anühcha-
men getest. Bij seronegativiteit is dan juist informatie over
het voorkómen van een besmetting belangrijk.
Osterhaus: We zijn referentiecentrum van de WHO voor ha-
emorhagische koortsen en Arbo-virussen in Rotterdam. Er
werken twee a drie personen aan deze diagnostiek op een to-
taal van dertig medewerkers, dus dat is ongeveer 10%.
Vanuit Nederlandse laboratoria krijgen we ongeveer een
kwart van de aanvragen binnen, dus dan zitten we op 2-3%.
Dat lijkt misschien weinig, maar de ernst van de aandoenin-
gen is vaak zeer dramatisch, zoals bij ernstige gevallen van
dengue. Fatale gevolgen zijn gelukkig sporadisch. Daarnaast
hebben we een bewakingsfunctie om bijvoorbeeld mensen
verdacht van een Ebola-infectie, die op Schiphol zijn aange-
komen, te onderzoeken, omdat bij een werkelijke infectie
allerlei maatregelen getroffen moeten worden. Ten aanzien
van tropische ziekten is het zaak om eerst malaria uit te slui-
ten en dan ons systeem in werking te stellen. Als je dat niet
doet, loopje het risico dat de patiënt aan een malaria-infectie
overlijdt, zoals onlangs in Antwerpen. Verder bekijken we
alle niet begrepen encephalitiden en hepatitische infecties na
op TBE, West Nile en dergelijke, maar dat doen we in een
apart programma wat ook door de KvW wordt ondersteund.
Lumeij: Een vraag over de rol van migrerende vogels bij het
risico voor de verspreiding van West Nile. Onlangs werd in
Israël West Nile aangetoond bij ooievaars en die hebben we
ook in Nederland. En dan nog een vraag over
Echinococcus
multilocularis-.
onlangs werd in een studie in Midden-
Europa aangetoond dat ondanks een toegenomen prevalentie
bij vossen, er geen toename van het aantal infecties bij de
mens werd waargenomen.

Osterhaus: Sommige dieren/vogels gaan aan West Nile
dood, andere hebben een persisterende infectie. Hoe dat bij
ooievaars zit weet ik niet. De epidemiologie zit vrij complex
in elkaar. Het is best mogelijk dat incidenteel een besmette
vogel binnenkomt, maar dat dat geen gevolgen heeft. We we-
ten van TBE dat het incidenteel via mensen en dieren
binnenkomt, maar dat hoeft niet te leiden tot een introductie
van het virus in Nederland. Als er veranderingen plaatsvin-
den waardoor de muggenpopulatie toeneemt, wordt de kans
op introductie wel groter.

Takken: Maar die muggenpopulatie moet dan wel aanzien-
lijk toenemen om de kringloop aan de gang te krijgen.
Lumeij: Zou het niet zo kunnen zijn dat door het maken van

nieuwe natuur dit soort processen een duw in de verkeerde
kant op krijgt? Moet daar niet veel meer aandacht aan wor-
den geschonken?

Takken: Dat noemde ik al in mijn verhaal ten aanzien van si-
tuaties van honderd jaar geleden, die we al vergeten zijn,
maar die weer terug kunnen komen.

Van der Giessen: In de studie van Bruno Gottstein, die je
waarschijnlijk bedoelt, werd er geen verband gevonden tus-
sen de toename van de prevalentie in vossen en de infecties
bij de mens. Mijn kritiek op dit onderzoek is dat een tijds-
duur van vijf jaar erg kort is gezien de informatie nodig is
voor dit soort uitspraken. Ook kun je je afvragen of de onder-
zochte groep van bloeddonoren wel de juiste onderzoeks-
groep is.

Wagenaar: Bij onderzoek van zoönosen is het prettig als het
onderzoek betreft aan een ziekte waar of veel mensen ziek
van worden of waarvan weinig mensen zeer ernstig ziek wor-
den. In het geval van echinococcose is er slechts één patiënt.
Maar hoeveel mis je er?

Van der Giessen: Door de lange incubatietijd duurt het tus-
sen de vijf en vijftien jaar voor het zich openbaart bij patiën-
ten. De vraag is dan indien de infectie zich recent in
Nederland heeft gevestigd, wat het risico is voor de mens en
of we geen bevolkingsonderzoek moeten doen in de be-
smette gebieden. De diagnostiek is vrij lastig in het kader
van screeningsonderzoeken. Indirect onderzoek naar anti-
stoffen is beperkt omdat de response pas laat, soms na jaren,
meetbaar is en het altijd ondersteund zal moet worden door
beeldvorming (bijvoorbeeld via echografie) bij een posi-
tieve testuitslag. Dit is belastend onderzoek dat zelfs in hoog
endemische gebieden zeer weinig oplevert. Daarom is beslo-
ten om in Nederland, waarbij slechts sprake is van een lage
prevalentie bij vossen, dit niet te doen.
De Voorzitter (Dr.ir. A.M. Henken, RIVM) sluit het sympo-
sium onder dankzegging aan Jan Nieuwenhuijs voor wat hij
betekend heeft voor het werk in Nederland op het gebied van
de veterinaire volksgezondheid. Hierbij wordt Jan getypeerd
als iemand die steeds expliciet datgene naar voren bracht
waarvan hij vond dat dat moest gebeuren, fungeerde als ie-
mand die daar ook iets van zei als het te langzaam gebeurde
naar zijn zin, als iemand die door zijn enthousiasme voor het
onderzoek naar zoönosen zaken voor elkaar kreeg ook al
stonden ze niet gepland.

Vervolgens wordt aan Jan het eerste exemplaar van de
Engelstalige uitgave van het rapport over zoönosen in
Nederland \'Surveillance of zoonoses and zoonotic agents in
humans, food, animals and feed 2001\' aangeboden door de
Veterinair Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid drs. H.
Verburg. In zijn toespraak geeft Verburg aan dat zoönosen
voor de KvW een belangrijk aandachtsgebied zijn en zullen
blijven. Dat blijkt onder andere uit het feit dat Jan\'s opvolger.
Rob van Oosterom, al een halfjaar eerder is benoemd om het
netwerk dat Jan opgebouwd heeft te kunnen continueren.
Daarna volgde een druk bezochte receptie. Kortom een dag
welke de familie Nieuwenhuijs niet snel zal vergeten!

-ocr page 448-

Op dit moment lijkt er verwarring te bestaan met betrek-
king tot de nieuwe naamgeving van de ß-haemolytische
Streptokokken van het paard. Zo ook in het referaat
\'Meningitis na contact met een paard met droes\' in het
mei-nummer van het TvD 127 (9) op pagina 311. Reden
om het één en ander nog eens even op een rijtje te zetten.

Bij het paard zijn drie soorten ß-haemolytische Strepto-
kokken van belang; zij behoren alle tot Lancefield groep
C:

- Streptococcus equi subsp. equi (voorheen Streptococcus
equi)

- Streptococcus equi subsp. zoöepidemicus (voorheen
Streptococcus zoöepidemicus)

- Streptococcus dysgalactiae subsp. equisimilis (voor-
heen
Streptococcus equisimilis).

Streptococcus equi subsp. equi is de verwekker van
droes. Deze bacterie is strikt diersoortspecifiek. Droes is
een klassieke infectieziekte en komt alleen voor bij equi-
dae, dus paarden, ezels en muildieren. Het is derhalve
geen zoönose en contact met paarden met droes vormt dus
geen risico voor de mens, dit in tegenstelling tot de sug-
gestie die gewekt wordt in bovengenoemd referaat.

Streptococcus equi subsp. zoöepidemicus is een bacterie
die normaal voorkomt op de slijmvliezen van de voorste
luchtwegen, de vagina en op de huid van paarden. Deze
bacterie veroorzaakt opportunistische infecties zoals
bronchopneumonie, mastitis, wondinfecties, abcessen,
arthritis, en endometritis. Voor het \'aanslaan\' van infecties
zijn predisponerende factoren nodig (bijvoorbeeld won-
den, voorafgaande virusinfecties, aan de nageboorte staan
etcetera).
Streptococcus equi subsp. zoöepidemicus is niet
diersoortspecifiek en kan ook infecties bij andere dier-
soorten en de mens veroorzaken. Infecties bij de mens zijn
echter uiterst zeldzaam en komen meestal voor bij mensen
met een verminderde afweer. Aangezien
Streptococcus
equi
subsp. zoöepidemicus veel bij gezonde paarden voor-
komt, en het risico op ziekte bij de mens vrijwel nihil is,
lijkt het absoluut niet zinnig om te adviseren contact met
(zieke) paarden te vermijden. Bovendien,
Streptococcus
equi
subsp. zoöepidemicus komt ook bij andere diersoor-
ten voor. Hoewel
Streptococcus equi subsp. zoöepidemi-
cus
luchtweginfecties kan veroorzaken, is het niet de ver-
wekker van droes! Wel is het zo dat open abcessen van
paarden met droes vaak
secundair gekoloniseerd worden
met
Streptococcus equi subsp. zoöepidemicus. Voor de
diagnose \'droes\' is het daarom van belang om gesloten ab-
cessen te puncteren. Men vindt dan bij paarden met droes
een reincultuur van
Streptococcus equi subsp. equi.
Mocht het abces al doorgebroken zijn dan kan er over-
groei met
Streptococcus equi subsp. zoöepidemicus optre-
den. Bij de interpretatie van de kweek moet hiermee reke-
ning gehouden worden aangezien anders de diagnose
droes wordt gemist.

Droes is geen zoönose!

Streptococcus dysgalactiae subsp. equisimilis komt nor-
maal voor op de huid en in de vagina van het paard en ver-
oorzaakt voornamelijk endometritis, mastitis en absces-
sen maar duidelijk minder vaak dan
Streptococcus equi
subsp. zoöepidemicus.

Dr Engeline van Duijkeren
Veterinair Microbiologisch
Diagnostisch Centrum (VMDC)
Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

Klinische keuring voor de tentoonstellingen (stamboek-
keuringen e.d.) van runderen, schapen en geiten

Hugo de Groot

Tot groot genoegen van de liefhebbers van tentoonstellingen
en stamboekkeuringen van runderen, schapen en geiten is
het mogelijk gemaakt weer dieren bijeen te brengen. Aan de
organisatie van dergelijke evenementen zijn na de MKZ-uit-
braak in 2001 strikte voorwaarden gesteld. Zo dient de orga-
nisatie twee maanden voorafgaande aan de tentoonstelling
een vergunning aan te vragen (brief van de minister van
LNV aan de Kamer (d.d. 25/6/2001 kenmerk VVM
01.2246/RH) bij de directeur RVV. Voor deze tijdelijke rege-
ling is geen officiële verklaring voor de klinische keuring
van de tentoon te stellen dieren vastgesteld. Dit kan aanlei-
ding geven tot onduidelijkheid over de inhoud van de verkla-
ring die door de organisatie wordt opgesteld. Het is te ver-
wachten dat de tijdelijke regeling voor het verlenen van een
vergunning omgezet zal worden in een meldingsplicht.
Onderdeel van de meldingsplicht zal een officiële verklaring
voor de klinische keuring van de tentoon te stellen dieren
worden.

In de huidige regeling worden zowel aan de organisatie als
aan de inzenders van runderen, schapen en geiten voor-
waarden gesteld. Eén van de voorwaarden waarvoor de dien-
sten van de praktiserend dierenarts ingeroepen kunnen wor-
den hebben betrekking op het klinisch onderzoek bij de ten

-ocr page 449-

toon te stellen dieren. De voorwaarde luidt: \'Uiterlijk vijf da-
gen voorafgaand aan het vertrek naar een tentoonstelling
worden met name de tentoon te stellen dieren nauwkeurig
klinisch onderzocht door de bedrijfsdierenarts. De bedrijfs-
dierenarts bevestigt schriftelijk dat op het bedrijf geen klini-
sche verschijnselen zijn waargenomen van besmettelijke
dierziekten en dat de tentoon te stellen dieren nauwkeurig en
individueel klinisch zijn onderzocht en dat daarbij geen af-
wijkingen zijn gevonden\'. Kortom, er wordt gevraagd een
uitspraak te doen over de dieren die naar de tentoonstelling
gaan en over de koppelgenoten.

Om tot een goede onderbouwing van de verklaring te ko-
men, is een juiste verantwoordelijkheidsverdeling tussen ei-
genaar of houder en de dierenarts van belang. Het is in alle
gevallen aan te raden de verklaring door de eigenaar mede te
laten ondertekenen. Hier zijn een aantal redenen voor:

• Het is de eigenaar die beschikt over de informatie tot welk
veebeslag de tentoon te stellen dieren behoren.

• De eigenaar weet wanneer de tentoonstelling wordt gehou-
den

• Het is de eigenaar die beschikt over de informatie of de
dieren uit een gebied of beslag afkomstig zijn waarop dier-
ziektebeperkingen van toepassing zijn.

• De eigenaar of houder dient u de informatie te geven of de
dieren de afgelopen tijd verschijnselen van aangifteplich-
tige ziekten vertoonde, omdat hij de dieren dagelijks onder
zijn hoede heeft.

• De dierenarts kan slechts verklaren wat hij tijdens het mo-
ment van zijn onderzoek vaststelt.

Het verdient aanbeveling u te beperken tot de volgende gege-
vens en verklaringen (zie kader).

dierenarts:

naam

adres

postcode en plaats
dap nummer

houder:

naam

adres

postcode en plaats
ubn nummer

Ondergetekenden, houder en de praktiserend dierenarts, van het bedrijf
met bovengenoemd UBN nummer, verklaren dat op:

datum

starttijd inspectie uur / min

eindtijd inspectie uur/min

door de dierenarts een algemeen klinisch onderzoek is uitgevoerd van:

diersoort

volledige identificatienummer

rund / schaap / geit

die de eigenaar of liouder van de dieren, naar zijn verklaring, wil aanbie-
den voor een tentoonstelling d.d.:

Bij de inspectie zijn:

□ op het moment van het algemeen onderzoek bij de op het formulier
aangeven dieren geen klinische verschijnselen vastgesteld die kunnen
wijzen op de aanwezigheid van een besmettelijke dierziekte.

□ naar verklaring van de houder bij overige dieren uit de koppel geen ver-
schijnselen vastgesteld die kunnen wijzen op aangifteplichtige dier-
ziekten

□ tijdens het bezoek bij de, aan de dierenarts getoonde, koppelgenoten op
het oog geen verschijnselen vastgesteld van aangifteplichtige dierziek-
ten

Naam en handtekening dierenarts Naam en handtekening houder

________________________________j

Het is wenselijk een uniforme aanpak na te streven. De mo-
gelijkheid daartoe is het vaststellen van een meldingsplicht.
Voor de tijdelijke regeling kunt u gebruik maken van weer-
gegeven gegevens. Over het definitief vaststellen van de
meldingsplicht wordt u nader geïnformeerd.

Waltham Award voor evaluatie laparoscopische
ovariëctomie bij de teef

Veghel, april 2002 - De Waltham Award 2002 is tijdens de
Voorjaarsdagen uitgereikt aan drs. Karin Rosenveldt voor
haar afstudeerscriptie over laparoscopische ovariëctomie bij
de teef Drs. Paul Verschueren won de tweede prijs voor zijn
onderzoek naar diagnostische scintigrafie bij LPC. Een stu-
die over adrenalectomie bij honden met de ziekte van
Gushing door Cindy Dierikx en Lisa Veneberg won de derde
prijs.

Veilige, effectieve operatietechniek

Laparoscopische ovariëctomie is een veilige en effectieve
operatietechniek voor castratie bij de teef, die sinds enkele
jaren bij de UKG wordt toegepast. Deze minimaal invasieve
operatie kan met behulp van monopolaire en bipolaire
elektro-coagulatie worden uitgevoerd. In de winnende studie
zijn de beide chirurgische technieken vergeleken via een
retrospectief onderzoek onder 103 teven. Bipolaire coagula-
tie, de nieuwere methode, blijkt de beste optie omdat bij deze
techniek minder weefselbeschadiging optreedt tijdens de co-
agulatie en de totale chirurgietijd met 29 % wordt verkort.

Het onderzoek omvatte tevens een korte en lange termijn
evaluatie van het peri-operatieve proces en het optreden van
mogelijke complicaties bij de laparoscopische methode. De
tevredenheid bij de eigenaar over de ingreep, het postopera-
tieve herstel en het cosmetisch effect is groot. Complicaties
zoals incontinentie, karakterverandering en wondinfectie
treden niet vaker op dan bij ovariëctomie per laparotomie.

Nieuwe aanpak

Het onderzoek van Karin Rosenveldt werd, vanwege de rele-
vantie van de conclusies en de professionele uitvoering, door

-ocr page 450-

de jury unaniem beloond met de eerste prijs van de Waltham
Awards 2002. De resultaten hebben meer inzicht gegeven in
de lange termijn effecten van de laparoscopische methode en
ertoe geleid dat de UKG de nieuwe, bipolaire techniek nu
standaard toepast.

Tweede prijs voor scintigrafische diagnostiek

Drs. Paul Verschueren won de tweede prijs voor zijn onder-
zoek naar de toepassing van scintigrafie bij de diagnostiek
van elleboogproblemen bij de hond. Hierbij werden de resul-
taten van scintigrafie van de elleboog geëvalueerd bij 25
honden met voorpootkreupelheid zonder duidelijke klini-
sche of röntgenologische oorzaak. De gemiddelde leeftijd
van de honden was driejaar. Alle honden vertoonden een po-
sitieve botscan van het ellebooggewricht. Van de onder-
zochte honden werden zestien dieren chirurgisch en negen
dieren conservatief behandeld. Bij 100% van de geopereerde
dieren werd een los processus coronoideus aangetroffen.
Scintigrafie heeft derhalve een grote sensitiviteit bij honden
met LPG zonder röntgenologische afwijkingen.

Uit het onderzoek bleek tevens dat de chirurgische behandeling
van LPG bij oudere honden niet effectiever is dan de conserva-
tieve therapie en dus zorgvuldig overwogen dient te worden.

Retrospectief onderzoek naar adrenalectomie krijgt derde
prijs

Cindy Dierikx en Lisa Veneberg vergeleken via een retro-
spectief onderzoek onder 43 honden de paracostale en ven-
trale benadering bij adrenalectomie vanwege door bijniertu-
moren veroorzaakt syndroom van Cushing. Beide technieken
bleken vergelijkbare resultaten te geven. Verder lijkt de prog-
nose voor honden met een adrenocorticale tumor met vaatin-
groei na operatie slechter dan die van honden zonder vaatin-
groei. De auteurs bevelen een vervolgstudie aan om deze
bevinding statistisch te bevestigen.

De Waltham Award

De Waltham Award is een initiatief van de Hoofdafdeling
Geneeskunde van Gezelschapsdieren van de Universiteit
Utrecht en Waltham Nederland. De prijs wordt jaarlijks tij-
dens de Voorjaarsdagen uitgereikt aan de studenten dierge-
neeskunde, die de beste afstudeerscriptie of onderzoekssta-
geverslag over gezelschapsdieren schreven.

De Waltham Awards worden in meerdere landen door des-
kundige jury\'s toegekend. Nederland was negentien jaar ge-
leden één van de initiatiefnemers en sindsdien is de Award
uitgegroeid tot een begrip in de veterinaire wereld. De
Nederlandse jury bestond dit jaar uit prof dr. H.A.W.
Hazewinkel en drs. C.J. Piek, beiden verbonden aan de
Hoofdafdeling Gezelschapsdieren van de Faculteit der Dier-
geneeskunde, en drs. M.H.M. Bos, dierenarts van de
Waltham Veterinaire Service. Dc hoofdprijs bestaat uit een
geldbedrag en deelname aan het Waltham International
Veterinary Event in Engeland.

M. Bos

SCOPIC OVARIECTOMY IN DOGS

.—.eldt, B E B J van Gocthem & J Kirpensteijn

itui:

I l i sti

-ocr page 451-

Europees congres over de veroudering van de hersenen van de hond

Dinsdag 12 maart 2002 organiseerde
Hill\'s in Barcelona (Spanje) vooreen
^^^^^^^ groep van Europese neurologen en
gedragsdeskundigen een Europees
congres over de veroudering van de
^^^^^^^^ hersenen van de hond. Dit congres
werd georganiseerd ter introductie
van Hill\'s nieuwste voer: Hill\'s
Prescription Diet Canine b/d.

Dat het verouderingsproces van onze hersenen en die van
onze huisgenoten een zeer actueel onderwerp is, mag voor
zich spreken. De ziekte van Alzheimer is de meest voorko-
mende oorzaak van dementie en komt voor bij 12% van de
mensen ouder dan 75 jaar en bij 50% van de mensen ouder
dan 85 jaar (Cotman). Bij de mens komen diverse vormen van
dementie in diverse stadia voor. Op cellulair niveau kan ver-
oudering bij de mens verlopen als 1) normale veroudering, 2)
met klinisch milde cognitieve afwijkingen (patiënt kan nor-
maal functioneren maar vergeet bijvoorbeeld wel eens wat)
en 3) ernstige cognitieve veranderingen (normaal functione-
ren is niet meer mogelijk). Waarschijnlijk komt bij onze huis-
dieren niet een met de mens vergelijkbare dementie voor. De
beschikbare literatuur beperkt zich eigenlijk tot honden en/of
katten met een ernstige cerebrale pathologie (Mandigers,
2000). Het type veroudering gaat bij de hond niet verder dan
type 2. Dementie zoals dit bij de mens voorkomt, komt dus
niet bij de hond voor. Echter, gedragsstoornissen vergelijk-
baar met milde cognitieve afwijkingen zoals bij de mens, zien
we wel bij de hond en kat. Niet zelden zal een eigenaar van
een geriatrische hond of kat het gedrag echter classificeren
onder de rubriek \'hij wordt een dagje ouder\'.

Hill\'s had voor dit congres een groot aantal interessante spre-
kers uitgenodigd. De eerste spreker was Prof Cotman
(USA), een vermaard onderzoeker op het gebied van hu-
mane geriatrie. Cotman gaf helder en overzichtelijk weer wat
de huidige inzichten zijn in het ontstaan zijn van dementie.
De hersenen zijn de grootste zuurstofverbruikers, hebben la-
gere anti-oxidatieve bescherming en neuronen kunnen zich
niet delen. Het huidige idee is dat onder meer oxidatieve
schade, het aanwezig zijn van vrije zuurstof radicalen, een
belangrijke stap in de cascade is. Cotman maar ook de vol-
gende spreekster, dr. Lynn (UK), gingen vervolgens in op de
effecten van vitamine E, vitamine C en andere anti-oxidan-
ten suppletie. Diverse studies bij muis, rat maar ook de mens
laten veelbelovende resultaten zien.

Prof Van Bree (België) gaf vervolgens een overzicht van de
diagnostische mogelijkheden (ondermeer CT en MRl) bij
cerebrale pathologieën. Dr. Frank (Canada) gaf goed weer
waarom er eigenlijk geen literatuur bestaat over gedrags-
stoornissen bij de verouderende hond. Daar waar bij de mens
diverse testen mogelijk zijn, ontbreken deze bij de hond en
kat. Immers, hoe testje het abstract denken van een hond of
kat? Eerder heeft de schrijver van dit artikel hierover gespro-
ken op de najaarsdag van 2000. Van grote interesse was Prof
Milgram\'s (Canada) presentatie. Milgram heeft, als model
voor de veroudering bij de mens, een test bij honden ontwor-
pen om de effecten van een anti-oxidant dieet, te onderzoe-
ken. De studie die overigens nog steeds loopt, onderwerpt di-
verse leeftijdsgroepen Beagles die in een dubbel blinde
placebo-gecontroleerde opzet aan diverse cognitieve testen.
Milgram heeft een valide test kunnen ontwikkelen die zeer
bruikbaar is in dit type onderzoek. De eerste resultaten zijn
opmerkelijk. Oudere Beagles die Hills Prescription Diet
Canine b/d aten scoorden aanzienlijk minder vaak fout ten
opzichte van leeftijdsgenoten die dit voer niet kregen. De re-
sultaten bij de jongere Beagles waren minder spectaculair
maar vertoonden een vergelijkbare trent.
De eindconclusie van dit congres lijkt te zijn dat Hill\'s met
het ontwikkelen van dit voer een belangrijke stap gezet heeft
voor de geriatrische patiënt.

Paul Mandigers

Dierenarts-specialist Interne Geneeskunde - Europees
Specialist Veterinaire Neurologie.

Verwijzing:

Mandigers P.J.J. (2000) Dementia in Companion Animals - diagnosis and
treatment. "Najaarsdag NACAM - strong old" 11 November 2000 - Ede,
The Netherlands, p 6 - 15.

Betreft: Geschiedenis van de Diergeneeskunde

H.Bosch

De redactie van het tijdschrift Geschiedenis der Geneeskunde
speelde al geruime tijd met de gedachte een themanummer
van het tijdschrift te wijden aan de
Geschiedenis van de
Diergeneeskunde.
Dankzij de deskundige en enthousiaste in-
zet van dr. J.F. Frik, emeritus hoogleraar in de Veterinaire
Bacteriologie, gesecundeerd door dr. P. Leeflang, oud-in-
specteur van de Veterinaire Dienst en de Veterinaire Inspectie
van de Volksgezondheid, en drs. A.H.H.M. Mathijsen, voor-
malig bibliothecaris van de Faculteit der Diergeneeskunde en
oud-voorzitter van de World Association for the History of
Veterinary Medicine, bleek een groot aantal dierenartsen be-
reid mee te werken aan de beschrijving van de geschiedenis
van hun beroep. Er waren zelfs voldoende auteurs om een
tweede themanummer samen te stellen en daarnaast nog een
aantal artikelen over dit onderwerp in afzonderlijke edities
van het tijdschrift te plaatsen.

-ocr page 452-

Het totale aantal van meer dan twintig artikelen bestrijkt een
grote diversiteit aan onderwerpen, waarbij zowel de (zeer)
oude geschiedenis als de jongste geschiedenis van de dierge-
neeskunde aan bod komt. Het zeer gevarieerde aantal onder-
werpen loopt uiteen van \'Ontstaan en ontwikkelingen van de
veeartsenijscholen in Nederland\' via de \'Geschiedenis van de
bestrijding der rundertuberculose\', naar \'Antivivisecrie en
proefdierkunde\', \'De relatie tussen mens en dier in historisch
perspectief\' of \'Beoefening van de geschiedenis der dierge-
neeskunde\', om maar een greep te doen. Zeker een grootse
prestatie van alle medewerkenden en vooral ook van de gastre-
dactie! Beide themanummers zijn, mede door de rijkdom aan
illustraties, de moeite waard om gelezen én bewaard te worden.

Wilt u de gecompileerde Geschiedenis van de Diergenees-
kunde
in uw bezit krijgen, dan kunt u de mei-editie en de ja-
nuari-editie (2003) gezamenlijk bestellen bij onderstaand
adres (€ 18 inclusief verzending). Indien u een abonnement
wenst op Geschiedenis der Geneeskunde (GdG), ingaande
met het eerste themanummer in mei, kan dat natuurlijk ook
(€ 49 per jaar voor zes nummers, studenten € 39). Laat dit
dan weten aan:

Garant-uitgevers, abonnementen GdG,
Tiensesteenweg 91, B-3010 K.essel-Lo/Leuven, België
fax 00 32-16 251 314, e-mail:
adm.gdg@.garant.be
(U krijgt beide nummers tegelijkertijd met één acceptgiro
toegezonden.)

Cystitis en cysto-uretero-
pyelonefritis bij het rund

T. van der Vlerk; SR iojy/oo; 23 pp.

In de urine van runderen kunnen
drie species van het geslacht
Corynehacterium voorkomen te
weten: C.
renale, C. cystitidis en
C.
pilosum. De eerstgenoemde
twee worden in verband gebracht
met het ontstaan van een cysto-
uretero-pyelonefritis. Laatstgenoemde zou alleen een blaas-
ontsteking kunnen veroorzaken.

Op basis van literatuuronderzoek is het aannemelijk dat er
sprake is van een ascenderende infectie vanuit de vagina.
Aandacht wordt geschonken aan de behandeling waarbij
ook de pH van de urine gereguleerd moet worden (zuur).

Studente
referate

The role of milk fat in the
pathogenesis of bovine
5. aureus mastitis

F.H. Timmermans; SR ioy6/oo: 14 pp.

Het onderzoek werd uitgevoerd te Zimbabwe op een be-
drijf van 300 melkrunderen.

Ingegaan wordt op de eigenschappen van aureus en op
de pathogenese van deze infectie in de uier.
Het aantal
S. aureM^-kolonies werd geteld dat groeide uit
de eerste melkstralen en uit de zogenaamde restmelk.
Deze laatste werd verkregen na het injiceren van
Oxyto-
cine. Het had een hoger vetpercentage.
Geconcludeerd werd dat vet niet van invloed was op het
aantal gegroeide kolonies en evenmin op de pathogenese
en de therapie van subklinische mastitis.

Naar aanleiding van vragen van
practici op het gebied van de oog-
heelkunde, die zijn binnengeko-
men bij Leo Pharma BV, was prof.
dr. M.H. Boevé bereid voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

Vraag:

Hoe stel je de diagnose en wat is de behandeling van diepere
ooginfecties?

Antwoord:

Intraoculaire infecties komen bij gezelschapsdieren in onze
regio niet zo vaak voor en dan nog meestal als gevolg van
perforerend trauma. Wel zijn er systemische infecties die tot
intraoculaire ontstekingsreacties (uveitis) kunnen leiden.
Deze ontstekingsreacties kunnen worden onderscheiden in
een anterior-vorm: ir(idocycl)itis, en een posterior-vorm:
chorioiditis. Een ernstiger ontstekingstoestand (endophthal-
mitis) is die waarbij ook het glasvocht en de voorste oogka-
mer betrokken zijn. Bij panophthalmitis (nog een stap ernsti-
ger) zijn alle structuren en weefsels van de oogbol betrok-
ken. De laatstgenoemde toestand kan ook tot orbitale ziekte-
verschijnselen leiden.

Wat de infectieuze oorzaken betreft worden in deze tekst al-
leen infecties met een vermeende relevantie voor de
Nederlandse praktijk vermeld. Bij de hond moet hierbij
vooral worden gedacht aan een infectie met het canine ade-
novirus 1 (CAV-1), het zogenaamde \'HCC-oog\'. Voorts spe-
len infectieziekten als Brucellose, Borreliose, Leptospirose,
(niet gespecificeerde) septicaemieën, Leismaniasis, Toxo-
plasmose en Toxocariasis een rol. Bij de kat zijn vooral fe-
line infectieuze peritonitis (FIP), feline leukemie/lymfoom
(FeLV), infectie met het feline immuundeficiëntie virus
(FIV) en Toxocara-infectie van belang. Voor uitgebreidere
informatie over dit onderwerp verwijs ik gaarne naar de rele-
vante passages in recente literatuur (1,2). Ooginfecties door
schimmels, gisten, algen en sommige parasitaire infecties,
zoals Dirofilaria immitis maar ook Leishmania, zijn in
Nederland bijna in alle gevallen slechts van belang als ge-
volg van import waarbij alleen de laatstgenoemde regelma-
tig in ons land wordt gezien.

Bij het vóórkomen van deze (en andere) infecties kan er oog-
heelkundig spraken zijn van een direct of indirect optre-
dende uveitis. Behalve door infectieuze oorzaken kan een

-ocr page 453-

uveïtis echter ook ontstaan als gevolg van (endo- of exogene)
toxinen, trauma, corneaperforatie, ontstekingen (zoals scle-
ritis), geneesmiddelen (miotica), neoplastische en paraneo-
plastische aandoeningen, alsook door metabole en immuno-
gene oorzaken. De etiopathogenese van uveïtis is complex
en bij een poging tot een beknopte beschrijving bestaat het
risico van oversimplificatie. Belangrijke trefwoorden bij de
etiopathogenese van uveïtis zijn: weefselschade, verstoring
van de \'bloed-kamerwater barrière\' en het vrijkomen van
mediatoren in het oog na weefselbeschadiging. De pathoge-
nese van een (beginnende) uveïtis bevat de typische elemen-
ten die tot een vicieuze cirkel leiden.

De bloed-kamerwater barrière bestaat vooral uit tight junc-
tions tussen de ongepigmenteerde epitheelcellen van het cor-
pus ciliare en het vasculaire endotheel van de iris.
Evolutionair zijn hier verschillen, waaraan verschillen in de
stabiliteit van de bloed-kamerwater barrière worden toege-
schreven. Primaten hebben een stabiele, konijnen een zeer la-
biele bloed-kamerwater barrière, hetgeen met de uveïtisge-
voeligheid van deze diersoorten correleert. In het algemeen
geldt ook de hond als een uveïtisgevoelige diersoort. Katten
zijn in het algemeen beduidend minder uveïtisgevoelig.
Uveïtis anterior is een diagnose die op grond van de klini-
sche symptomen kan worden gesteld. Symptomen kunnen
zijn: conjunctivale hyperaemie, cornea oedeem, precipitaten
tegen het cornea-endotheel, diffuse (\'aqueous flare\') en/of
gelokaliseerde (fibrine coagulum) troebeling van de voorste
oogkamer, hypopion, hyphaema, verlaagde intraoculaire
druk, visusvermindering, verkleuring van de iris, iriszwel-
ling, miosis en pijn (blepharospasme, frequent knipperen,
tranen, fotofobie). Bij diersoorten als hond en paard wordt
veelal een uitgesproken heftig uveïtisbeeld gezien, terwijl
het verloop bij katten meestal minder heftig en meer chro-
nisch van aard is.

Zoals vermeld wordt de diagnose gesteld op basis van de kli-
nische (oogheelkundige) symptomen. Na het vaststellen van
een uveïtis dient aanvullend een algemeen klinisch onder-
zoek plaats te vinden. Mede vanwege de veelheid aan oorza-
ken is het zeer wel mogelijk dat \'de\' oorzaak van een uveïtis
bij de individuele patiënt niet te achterhalen valt. Een uitge-
breide anamnese en een algemeen klinisch onderzoek zijn in
alle gevallen noodzakelijk. Bij het vermoeden van een
achterliggende systemische ziekte zijn een uitgebreid scree-
nend bloedonderzoek, urine-onderzoek en eventueel rönt-
genopnames van de thorax geïndiceerd (1). Bij katten zon-
der \'buitenlandanamnese\' dient ten minste bloedonderzoek
op FeLV, FIV en FIP te worden verricht. Dieren die in het
buitenland zijn geweest (of uit het buitenland afkomstig zijn)
dienen op specifieke agentia te worden onderzocht. Bij uit-
zondering kan cytologisch en/of microbiologisch onderzoek
van kamervocht, verkregen door middel van paracentese
(onder algehele anesthesie), nuttig zijn.
Gevolgen van uveïtis kunnen zijn: cataract, irisatrofie, len-
sluxatie, phtisis bulbi, vormverandering en/of vergroeiingen
van de pupilrand (dyscorie/occlusie), secundair glaucoom,
troebelingen van het glasvocht en ablatio retinae. Hieruit
volgt dat uveïtiden als orgaanbedreigend moeten worden be-
schouwd.

Behandeling

Indien een achterliggende oorzaak wordt vastgesteld dient
deze in elk geval te worden bestreden. De oogheelkundige
therapie van uveïtis anterior bestaat uit de locale toediening
van
corticosteroiden, ook bij patiënten met een (vermoede)
systemische infectie. Wel is het verstandig monsters voor la-
boratoriumdiagnostiek af te nemen vóór het begin van de
medicatie. Dexamethason acetaat 0.1% en prednisolonace-
taat 0.1% penetreren de cornea het best, en gelden beide als
potente corticosteroïden. De toedieningsfrequentie van de
locale therapie is aanvankelijk vier- tot zesmaal daags bij ge-
bruik van druppels; bij zalven volstaat drie- tot viermaal
daags. Lokaal toegediende oogdruppels of -zalven bereiken
echter alleen het voorste oogsegment. Daarom dienen ge-
neesmiddelen voor een uveïtis posterior systemisch te wor-
den toegediend. Hiervoor kunnen corticosteroïden of
niet-
steroïde ontstekingsremmers (NSAID\'s)
worden gebruikt.
Bij orale prednisontoediening wordt aanvankelijk gestart
met 1-2 mg/kg/dag, waarna de dosering geleidelijke in drie
tot zes weken wordt gereduceerd. Na een aanvankelijk dage-
lijkse dosering (± 4 dagen) wordt alternerend (om de dag)
toegediend en \'afgebouwd\'. Een systemische behandeling
met corticosteroïden kan echter gecontraïndiceerd zijn, in
het bijzonder bij bacteriaemie en systemische mycosen. In
dat geval dienen kansen en risico\'s zorgvuldig te worden ge-
wogen. In ernstige gevallen kan aanvullend subconjunctivaal
een antiphlogisticum (triamcinolon actetaat, methylpredni-
solonacetaat, bethamethason of dexamethason) worden ge-
geven, maar ook subconjunctivale toediening heeft systemi-
sche effecten.

Het gelijktijdig systemisch gebruiken van NSAID\'s en corti-
costeroïden is in het algemeen af te raden. Wel zou locale toe-
diening van een NSAID, bijvoorbeeld keterolactromethamine

0.5. (Acular®; niet als diergeneesmiddel geregistreerd), met
een systemische corticosteroïdtherapie kunnen worden ge-
combineerd. NSAID\'s worden vooral ingezet voor preventie
en bestrijding van uveïtis bij intraoculaire chirurgie.

Vooral bij immuungemedieerde uveïtiden, zoals bijvoorbeeld
bij het uveodermatologische syndroom, kan het immuunsup-
pressivum azathioprine (Immuran®; niet als diergeneesmid-
del geregistreerd) worden gebruikt.

Bij een uveïtis anterior is medicatie onder meer gericht op het
verkrijgen van mydriasis, hetgeen het best wordt bereikt door
locale toediening van een parasympathicolyticum, bijvoor-
beeld atropine. Dit vermindert de kans op vergroeiingen van
de iris met de lens (synechia posterior) omdat het contact tus-
sen de iris en de lens perifeer minder is dan centraal. Tevens
bewerkt deze therapie relaxatie van de ciliaire musculatuur en
vermindert daarmee de pijnsensatie (cycloplegie), die ont-
staat door spasme van deze spiervezels. Tenslotte hebben
parasympathicolytica een aspecifiek anti-inflammatoir effect
doordat ze de bloed-oog barrière stabiliseren, hetgeen de uve-
ïtis remt. De locale toediening van atropine dient aanvanke-
lijk twee- tot driemaal daags te gebeuren, later in het verioop
van de therapie is eenmaal daags of alternerend voldoende.
Bij (kans op) een verhoogde intraoculaire druk is het locale
gebruik van parasympathicolytica bij gezelschapsdieren ge-
contraïndiceerd.

Aanbevolen literatuur

1. Gelatt KN (Ed) (1999). Veterinary Ophthalmology 3\'\'\'\' Edition.

Lippincott, Williams & Wilkins (Philadelphia).

2. Stiles J (Ed). (2000) Infectious Diseases and the Eye. The Veterinary

Clinics of North America. Saunders (Pennsylvania).

-ocr page 454-

Juriaan Hovenier

&

Op 17 februari 2002 overleed te Bergen (NH) Juriaan \'Juuk\' Hovenier op de gezegende leeftijd van 97 jaar
In vrede met zichzelf en met het leven mocht hij rustig inslapen. Zijn echtgenote, Maartje Hovenier-de
Goede, was hem reeds in 1994 ontvallen.

Juuk Hovenier werd op 5 september 1904 als boerenzoon in de Purmer geboren. Na de lagere school ging
hij naar de \'Franse school\' in Edam, als voorbereiding op de HBS. In het tweede jaar gaf hij daar de brui
aan en ging hij bij zijn vader op de boerderij werken. Maar dit leven en werken tussen en met de koeien bleek
ook niet alles en hij wilde weer naar school. Hovenier was zeventien toen hij naar de HBS in Purmerend
ging; in 1926 haalde hij daar zijn eindexamen. Daarna wilde hij diergeneeskunde gaan studeren. Die om-
mezwaai was een hele gebeurtenis in de familie: vader verloor een goede werkkracht en opvolger Hovenier
studeerde in 1931 af: hij was toen 27 jaar oud. Tijdens zijn studie was hij lid van Unitas en volgde ook colle-
ges wijsbegeerte, een onderwerp dat zijn hele leven zijn interesse zou behouden en waarover hij tijdens de
Jaarvergadering van de KNMvD in 1951 een voordracht zou houden met de titel \'Morele Vorming\'.
Na zijn afstuderen begon Hovenier met waarnemen en vestigde zich vervolgens \'vrij\' op Wieringen. De
plaatselijke boeren waren blij met hun eerste eigen veearts maar hij kon niet leven van 1.400 runderen. Hij
hoopte in de drooggelegde Wieringermeerpolder aan de slag te kunnen, maar het polderbestuur en de buur-
collega \'s in Schagen hielden dat tegen. Binnen één jaar was Hovenier uit Wieringen vertrokken en associ-
eerde hij zich met K. Schuytemaker te Hauwert, West-Friesland. Hier was werk genoeg. Na enkele jaren
werd de associatie ontbtmden: Hovenier kreeg het overgrote deel van de praktijk, terwijl Schuytemaker een
klein deel voor zichzelf hield, naast zijn ambtelijke functie in de vleeskeuring.

In september 1939 moest Hovenier in dienst als reserve eerste luitenant paardenarts. In juni 1940 werd hij
afgelost en kon hij terug naar Hauwert. Zijn goede vriend en buurcollega, S. Makkinga te Westwoud, had in
die periode zijn praktijk waargenomen.

Tot 1970 bleef Hovenier werkzaam in de praktijk in Hauwert; hij noemde het \'een prachtige tijd in een heel
mooi gebied\'. In de wintermaanden had hij studenten om hem te helpen bij de massabestrijding; daar was
ondergetekende er één van. Hij was zeer geliefd onder de boeren. De persoonlijke hand met zijn klanten was
groot: naast vakmanschap maakte hij ook tijd voor een vriendelijk of opbeurend woord. Verloskunde vond
hij het mooiste onderdeel van zijn vak.

memoria

Naast de drukke praktijk was er ook nog tijd voor andere activiteiten: zijn blijvende intere.sse in de wijsbe-
geerte als tegenwicht van de praktijkuitoefening; zijn voorzitterschap van het \'Witte Kruis\'; de plaatselijke
Rederijkerskamer, waarvan Hovenier regisseur en later erelid was; de schoolreisjes van de leerlingen van
de dorpsschool, waar hij altijd bij was; de Rotaryclub in Hoorn waarvan hij chartermember, vijftig jaar lid
en daarna erelid was. Hij schreef gedachten en gebeurtenissen op die hij verwerkte in zijn wijsgerige voor-
drachten, vooral tijdens de Rotary-bijeenkomsten. In 1953 stond een interview met Hovenier in \'De Spiegel\'
met als titel: \'AIs uw zoon dierenarts wil worden\'. Dat ook meisjes voor deze studie zouden kiezen, was toen
nog een uitzondering. Het artikel eindigde met de zinnen: \'De praktijk op het platteland heeft nu eenmaal
een zekere eenzijdigheid. De kans op afglijden of verruwing bestaat in dil beroep, terwijl juist op het platte-
land iets van je verwacht wordt en de dierenarts de vertrouwensman is van de boer\'!
Op 66-jarige leeftijd verliet Hovenier de praktijk maar was er nog niet aan toe om stil te zitten. Hij werd uit-
genodigd voor de functie van pluimveekeuringsdierenarts in de slachterij van \'Vlees Dubois\' te Blokker
Tien jaar lang heeft hij, enkele uren per dag, deze taak binnen de Veterinaire Dienst vervuld.
Uiteindelijk besloot het echtpaar Hovenier naar een appartement in hun geliefde Bergen te verhuizen. De
laatste jaren verbleef hij in Verpleeghuis Oudtburgh waar hij nog een gelukkige tijd had en liefdevol werd
verzorgd. Langzamerhand liep zijn gezichtsvermogen terug; dat was verschrikkelijk voor hem. Niet meer te
kunnen lezen, geen televisie meer te kunnen kijken. Gelukkig was er dochter Marjanne, met wie hij zestig
jaar een hele bijzondere en unieke vader-dochter-relatie heeft onderhouden, om hem op te beuren. Zij en
schoonzoon Kees waren bij hem toen hij vredig insliep. In besloten kring brachten we op 21 februari 2002
Juuk Hovenier naar zijn laatste rustplaats in zijn geliefde Edam. Een welbesteed leven lag achter hem.

Paul Leeflang

-ocr page 455-

Het Discussieplatform Arbeidsvoorwaarden: wat
is dat nu precies?

Binnen de KNMvD functioneert
het Discussieplatform Arbeids-
voorwaarden. Een hele mond vol,
maar wat doet dat platform nu ei-
genlijk? Het Discussieplatform
Arbeidsvoorwaarden bestaat uit
vertegenwoordigers van dieren-
artsen-werkgevers en dierenart-
sen-medewerkers in loondienst in
de praktijk en waarnemers. Het Discussieplatform advi-
seert het Hoofdbestuur over zaken die te maken hebben
met het dienstverband in de ruimste zin van het woord,
dat wil zeggen: arbeidsvoorwaarden, salarisadviezen en
de model arbeidsovereenkomst van de KNMvD. Het
Discussieplatform is in 1993 door het Hoofdbestuur inge-
steld.

Samenstelling

Het Discussieplatform bestaat uit twee vertegenwoordigers
namens de dierenartsen-werkgevers, drie vertegenwoordi-
gers namens de dierenartsen-medewerkers/waarnemers, één
lid van het Hoofdbestuur en een stafmedewerker van het bu-
reau. Op dit moment zijn dat:

• Mariëtte van Aubel-Laugeman voor de dierenartsen-werk-
gevers, sector gezelschapsdieren;

• Gerwin Bouwhuis voor de dierenartsen-werkgevers, sec-
tor landbouwhuisdieren/gemengd;

• Saartje Beelen voor de dierenartsen-medewerkers/waar-
nemers;

• Laurens Hoedemaker voor de dierenartsen-medewer-
kers/waarnemers;

• Wim Peet voor de dierenartsen-medewerkers/waarne-
mers;

• Liesbeth Harwig-Dings, lid van het Hoofdbestuur en voor-
zitter van het Platform;

• Marij van Oostrum-Schuurman Hess, stafmedewerker.
Het secretariaat wordt op het bureau gevoerd door Annie de
Reuver-van Zijl.

Activiteiten

Zowel dierenartsen-medewerkers en waarnemers als dieren-
artsen-werkgevers kunnen het Discussieplatform vragen aan-
dacht te besteden aan punten die in het kader van afspraken
tussen werkgever en werknemer van belang zijn, zoals bij-
voorbeeld ontwikkelingen in de praktijk en daarmee samen-
hangende effecten op het gebied van bijvoorbeeld werkbe-
lasting en vergoeding. Het Discussieplatform heeft zich
allereerst gebogen over de salarisadviezen voor dierenartsen-
medewerkers, wat heeft geresulteerd in de adviezen zoals die
nu gegeven worden. Daarbij heeft het Discussieplatform een
principiële keuze gemaakt het salaris voor een dierenarts-
medewerker te baseren op verschillende componenten: een
basissalaris voor de 40-urige werkweek, een vergoeding voor
avond-Znachtdiensten en een vergoeding voor weekend-
diensten. Die componenten bij elkaar vormen het bruto
maandsalaris. Voorheen was er namelijk sprake van een all-in

Jaatschappij
nieuws

advies salaris: één bedrag voor de uren gedurende de werk-
week (gangbaar voor een fulltime medewerker) en het mee-
draaien van de diensten volgens het rooster in de betreffende
praktijk. In de huidige salarisadviezen is er dus sprake van
een aparte vergoeding voor diensten, waarbij de hoogte van
de vergoeding afhankelijk is van de grootte - en daarmee de
drukte tijdens de dienst - van de praktijk. In 2001 heeft het
Discussieplatform het Hoofdbestuur geadviseerd de arbeids-
voorwaarden uit te breiden met een verhuiskostenregeling,
een tegemoetkoming bij particuliere ziektekostenverzekering
en om een artikel op te nemen in de model arbeidsovereen-
komst over nascholing (PAO-D) voor de dierenarts-medewer-
ker. Het Hoofdbestuur heeft van harte ingestemd met deze
adviezen en de model arbeidsovereenkomst is op die punten
uitgebreid.

Letterlijk discussie

Het Discussieplatform doet écht wat de naam aangeeft: dis-
cussiëren over alle zaken die te maken hebben met het dienst-
verband. Dat betekent ook dat het Discussieplatform luistert
naar signalen - noem het maar \'discussies\' - binnen de be-
roepsgroep over onderwerpen die daarinee te maken hebben.
Eén van die onderwerpen mag zich immer in de belangstel-
ling van veel dierenartsen - zowel werkgevers als werkne-
mers - verheugen: de adviezen voor salariëring en de vergoe-
ding voor de diensten. Daarover vindt veel discussie plaats:
op de website van de KNMvD, tussen collega\'s onderiing,
maar ook binnen de besturen van de KNMvD. Er zijn kriti-
sche geluiden hoorbaar over de hoogte van de salarisadviezen
voor medewerkers in de praktijk en de vergoedingen van de
weekend- en avond-Znachtdiensten. Het Discussieplatform
heeft uitvoerig stilgestaan bij die geluiden en heeft in overleg
met het Hoofdbestuur een actieplan opgesteld.
Het Discussieplatform wil de volgende activiteiten ter hand
nemen:

-ocr page 456-

• Het inventariseren van knelpunten in de praktijk betref-
fende de huidige adviezen voor salariëring en vergoedin-
gen. Het Discussieplatform denkt hierbij aan een relatief
eenvoudige inventarisatie, door middel van een enquête in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en op de KNMvD-
website.

• Het opstellen van een drietal functieprofielen voor een
dierenarts-medewerker, te weten een functieprofiel voor
een pas afgestudeerde dierenarts-medewerker, voor een
dierenarts-medewerker met enkele jaren (plm. drie jaar)
ervaring en een senior dierenarts, die naast veterinair-tech-
nische ook . algemene of managementtaken verricht.

• Op basis van deze profielen zullen nadere salarisadviezen
worden opgesteld. Het Discussieplatform wil hierbij ge-
bruik maken van objectieve functiewaarderingssystema-
tieken.

• Adviezen omtrent dienstenvergoeding tegen het licht hou-
den en mogelijkheid van consignatieregeling onderzoe-
ken.

Ambitieuze plannen: medewerking beroepsgroep gevraagd!

Het Discussieplatform verneemt dat de huidige salarisadvie-
zen in de praktijk als \'knellend\' en \'te laag\' worden ervaren.

De vergoeding voor diensten zou op een andere leest ge-
schoeid moeten worden, waarbij een vergoeding wordt be-
taald voor het zich beschikbaar houden en daar bovenop voor
de feitelijk gewerkte uren. Daarnaast is er de wens van een
gemakkelijk toepasbaar en inzichtelijke salarissystematiek.
Werkgevers en werknemers missen een goede functiebe-
schrijving, waaraan zij hun wederzijdse verwachtingen en
inspanningen in de praktijk kunnen toetsen.
Natuurlijk kan het Discussieplatform deze ambitieuze plan-
nen niet \'vanachter de discussietafel\' vormgeven. De leden
van het Discussieplatform vragen nadrukkelijk aan de die-
renartsen-werkgevers en dierenartsen-medewerkers om mee
te denken en hun ervaringen met het Discussieplatform te de-
len. Maakt u al gebruik van een functiebeschrijving voor een
dierenarts-medewerker in de praktijk? Aarzel niet en neem
contact op met het Discussieplatfonn. Binnenkort zal het
Discussieplatform een beknopte inventarisatie gaan houden:
welke knelpunten zijn er in de praktijk als het gaat om de tot
nu toe gehanteerde salarisadviezen en de vergoedingen voor
de diensten? Uiteraard hoopt het Discussieplatform op veel
reacties vanuit de beroepsgroep. Het Discussieplatform zal
ook contact zoeken met de Sociaal Economische Commissie
(SEC) van de KNMvD en over eventuele aanpassingen in de
salarisadviezen overleg voeren met de SEC.

Mevr. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess, stafmedewerker

Met net een jonge kat in huis, gewenst en zeer bewust in
huis gehaald, vraag ik mij af wat voor mij de waarde van het
dier is. Die kat is er voor het leuke van het samenleven met
een huisdier, omdat hij steeds zo graag bij je wil zijn (het is
een Siamees), om het leuke van het speelse gedrag, omdat
ik een huis zonder huisdieren leeg vindt. Deze per-
soonlijke belangen bepalen mede de waarde van
dat dier in mijn huis.

Maar de waarde van al die andere dieren dan,
die ik niet ken en nooit van mijn leven zal
zien. De waarde van al die dieren is er alleen
al omdat zij ook \'leven\' zijn, net als ik.
Niet dat we gelijk zijn; door ons zelfbewust-
zijn zal een mensenleven altijd een andere
waarde hebben dan dat van een dier. Wij weten
dat we leven en wij weten van de dood. Ik ga er
vanuit dat het dier dat besef niet heeft. Voorzover dat
de waarde van het dier niet beïnvloedt, zal toch het belang
van \'het zijn\' daardoor op een ander niveau liggen.

Maar er is ook weer heel veel hetzelfde aan \'het zijn\' van
mens en dier. Als \'het zijn\' waarde heeft, dan heeft ook het
dier een eigen waarde.

In de code voor de dierenarts staat omschreven dat de die-
renarts zich in zijn handelen laat leiden door (onder andere)
de bevordering van de gezondheid en het welzijn van het
dier met inachtneming van de erkenning van de eigen
waarde van het dier.

Respect voor die waarde bepaalt de grenzen van ons hande-
len; weten waar die grens dan ligt is echter veel moeilijker
dan het hebben van een mening. Dierenarts en eigenaar
zullen het er eigenlijk altijd over eens zijn dat euthanasie
van een ziek huisdier moet kunnen maar pas daarna
komt de moeilijkste vraag: wanneer is het juiste
moment.

Die jonge kat in ons huis zal een leven lang
zijn waarde gerespecteerd weten, waarschijn-
lijk meer gerespecteerd dan dat varken ergens
in een stal. Maar beiden, kat en varken, zijn
zich daar niet van bewust.
Ik erken de eigen waarde van dat varken, maar
ook de economische waarde en ik eet zonder ge-
wetensbezwaren varkensvlees. Bij een gemakkelijke
keuze tussen scharrelvlees en niet-scharrelvlees kies ik
voor het eerste; is die keuze er niet dan doe ik niet speciaal
moeite om toch een diervriendelijker product te krijgen.

Soms denk ik wel eens dat ik de waarde van het dier minder
hoog acht dan ik vind dat ik zou moeten doen. Maar ik ben
ook maar een mens.

Hennie Haddehngh

-ocr page 457-

Onder zeer mooie weersomstandigiieden en op de zeer
interessante golfbaan \'de Oude Maas\'is 8 mei jongstleden
om het veterinair golfkampioensehap gestreden.

Veterinair golfkampioen 2002 is geworden :
B.J. Scholten
tweede: M.J. Hoffman
derde : L.M. Otto

De 9-hole\'s greensome is gewonnen door de collegae E.

Prust en J. van Dijck

tweede : H. den Daas en B.J. Scholten

derde : W. de Vocht en N.Simoncelli

De neary is gewonnen door A. Aarts en de longest drive da-
mes door C. Westermann de longest drive heren door W.L.
Keers

Veterinair Colfkampioenschap 2002

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben de volgende collegae zich aangemeld:

Baren, P.A. van; 2002; 4131 EE Vianen; Vijf-
heerenlanden 97.

Bekkema, Mevr. M.E.; 2002; 9163 JZ Nes Ame-
land; Fostaland 24.

Caminada. Mevr B.C.M.; 2002; 3532 VJ
Utrecht; Bilderdijkstraat 62.
Dieten, Mevr S. van; 2002; 7227 NP Toldijk;
Wuusweg3.

Elzinga, Mevr C.; 2002; 9366 TG Jonkersvaart; Jonkersvaartweg 88.
Engel, S.; 2002; 7227 NPToldijk; Wuusweg 3.
Eppinga, Mevr M.A.; 2001; 3561 KJ Utrecht; Dorbeendreef 106.
Gerritsen, Mevr 1.; 2002; 1013 MS Amsterdam; Houtmankade 81-11.
Groenveld Mevr A.; 2002; 9025 BR Bears; Bearsterdijk 12 A.
Groot. Mevr N.; 2002; 3572 RW Utrecht; Goedestraat 70.
Hiemstra, Mevr M.; 2002; 4191 BN Geldermalsen; Lingeweg 6.
Kampstra, Mevr S.A.; 2002; 4131 EE Vianen; Vijfheerenlanden 97.
Müller. A.E.; 1998; 1704 WK Heerhugowaard; Mikadofazam 14.
Primowces, Mevr J.C.; 2001; 6093 PA Heythuysen; Heide 7 A.
Rijpkcma, Mevr C.G.; 2001; 8091 PN Wezep;\'ljsselvliedtlaan 5 A.
Smit, Mevr. C.T; 2002; 4817 AA Breda; Vlielandstraat 41.
Toorn, Mevr L.J. van; 1997; 3033 ED Rotterdam; Provenierssingel 15 C.
Tuinen, J. van; 1992; 83120 Sainte Maxime (Frankrijk); Res. Palais de ia
Mer, Bat. A1,16 Ave. Gen. Leclerc.

Weelink, Mevr R.; 2001; 7524 PX Enschede ; Wiefkerweg 10 B.
Willems, M.TM.; 2002; 3532 HT Utrecht; Vleutenseweg 320.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde heefl het Hoofdbestuur aangenomen:

Aerts, Y.L.P; 4561 KA Hulst; Dullaert.straat43.
Barneveld, Prof DrA.; 1974; 3585 LB Utrecht; Koningsweg 161.
Berkers. Mevr W.C.J.J.; 5715 RB Lierop; Vaarsehoefweg 34.
Blankestijn - Oostermeijer, Mevr R.; 2001; 3811 HS Amersfoort;
Stadsring 258.

Bleekrode, Mevr W.G.; 2001; 2841 BC Moordrecht; Uiterwaard 85.
Boer, Mevr A. de; 2001; 6836 CR Arnhem; Dr Willem Dreessingel 117.
Boerboom, Mevr S.M.; 2001; 7822 JA Emmen; Zweelerbrink 19.
Boskamp, Mevr S.M.; 2001; 3524 BJ Utrecht; Fivelingo 101.
Bosma. R.G.G.; 2001; NG 17 2 AX Sutton in Ashfield; Verenigd
Koninkrijk; 12 Carsic Lane.

Boumans, T.J.; 2001; 3334 ST Zwijndrecht; Leeuwerikplein 74.
Braam. Mevr I.A.C.; 2001; 3532 XG Utrecht; M.P. Lindestraat 25 bis.
Breunissen, Mevr H.W.; 2001; 3959 BG Overberg; Spooriaan 13.
Brinke, J.W. ten; 2001; 7447 JA Hellendoom; Wemekampstraat 21.
Brouwer, Mevr W.H.; 2001; 3532 TS Utrecht; Jacob Geelstraat 26 bis.
Dijck, W.J.G. van; 2001; Dubai: Verenigde Arabische Emiraten; PO. Box
9373.

Dinter, Mevr N. van; 2001; 2585 EG Den Haag; Bankastraat 43.
Freriks, Mevr C.M.H.; 2001; 3521 VT Utrecht; Da Costakade 2 bis.
Geerts, R.L.; 2002; 3522 EK Utrecht; Berkelstraat 31.
Gout - van Houten, Mevr A.; 2001; 4655 TN De Heen; Notendaalsedijk 39.
Graan, M. de; 2001; 2132 CC Hoofddorp; Kruisweg 925.

Personaii

Haan, K.C.M. de. 3437 JH Nieuwegein; Colijnpark 95.

Hofstra, Mevr J.D.C.; 2001; 3582 XZ Utrecht; Ina Boudier Bakkerstraat 151.

Hollander, E.J. de; 2001; 3255 TP Oude Tonge; Neptunuslaan 29.

Kaya. Mevr F; 2001; 3402 JD Ijsselstein; Uranus 14.

Keller, Mevr S.; PE 1 2TR Peterborough, Cambridgeshire: Verenigd

Koninkrijk; Parkroad 89 A.

Kok, Mevr J.M.B.; 2001; 4231 VD Meerkerk; Broekseweg 57.

Kwakernaak, E.A.P; 2002; 9101 BE Dokkum; p/a Rondweg 98.

Leeuw, PE. de; 2001; 4261 BT Wijk en Aalburg; Polstraat 44.

Lier, J.D.H. van, 2001; 5761 RT Bakel; Roessel 6.

Ling, J.J.A. van; 2001; 3823 BR Amersfoort; Bastion 59.

Meertens, Mevr S.C.; 2001; 3723 EL Bilthovcn; p/a Vermeerplein 7.

Meesters, Mevr S.; 2001; 7811 AZ Emmen; Vreding 6.

Meijer, Mevr H.W.H.; 2001; 7031 ZK Wehl; Van Barneveldlaan43.

Meijer, J.H.; 2001; 7548 PV Boekelo; Beckumerstraat448.

Nelissen, Mevr K.C.; 2002; 3981 ZM Bunnik; Vletweide 64.

Plasschaert. RM.C.W.; 1976; 5111 CW Baarie Nassau; Nieuwstraat 10.

Pos, Mevr N.M.; 2000; 4007 TCTiel; Akelei 11.

Pot, Mevr C.J.; 2001; 2015 BJ Haarlem; Zijlweg 150 A.

Reurings, R.J.; 2001; 7051 GN Varsseveld; Postmaat 140.

Riedl, Mevr E.M.; Wenen 1998; 2156 LA Weteringbrug; Lisserweg 3.

Roeleveld, Mevr A.J.; 2001; 2636 AN Schipluiden; Groeneveldseweg 3.

Sauter, Mevr drs. ing. P ; 2001; 9801 CV Zuidhorn; Molenstraat 8.

Savelkoul. Mevr J.M.; 2001; 3453 RB Dc Meern; Van Lawick van

Pabstlaan 18.

Schram. Mevr H.A.; 2001; 3755 TL Eemnes; Akkerpad 7.

Straten. G. van; 2001; 3641 NC Mijdrecht; Dubloen 32.

Smeets, Mevr D.M.P; 6333 AV Schimmert, Groot Haasdal 19.

Stclma. Mevr C.W,; 2001; Miranores, Lima: Peru; Grimalde de Solar 463.

Thuring-Wiersman, Mevr M.; 2000; 7622 LM Borne; Oude Deldensestraat

31.

Thybaut. Mevr M.PR.; 2001; 9254 EB Hardegarijp ; Burg. Drijberwcg 122.

Tolboom, Mevr C.J.; 2001; 8251 TP Dronten; Thomsonstraat 10.

Uilenreef. J.J.; 2001; 3552 AG Utrecht; Petemoederslaan 5 bis.

Valk - van der Linden. Mevr I.B.; 2001; 8532 BT Lemmer; Santplaet 10.

Voorneveld, Mevr C.; 2001; 3572 VG Utrecht; Klaverstraat 56.

Vrancken, Mevr H.; Gent 1991; B 3290 Diest, België; Vroentestraat 6.

Vrijhoef, Mevr C.E.M.; 2001; 3532 HS Utrecht: Vleutenseweg 286.

Weemaes, M.W.A.; 2001; 5301 NW Zaltbommel; Mezenlaan 6.

Wiele, Mevr A.M. van der; 2001; 5256 ED Heusden; Breestraat 5.

Zijll - Langhout, Mevr M.H.; 2001; 3584 ZE Utrecht; Enny Vredelaan 177.

Zwart, Mevr FR. de; 2001; 3512TC Utrecht; LoefTBerchmakerstraat 23.

Overlijdensberichten:

Op 4 januari 2002, 1947, J.P de Boer te Leersum.
Op 5 mei 2002, 1954, J.G. Crone te Uden.

Benoemingen: Koninklijke Onderscheiding:

Drs. H.J. van de Kamp te Maasland, Lid in de Orde van Oranje Nassau.
Mevr drs. E. Lindenhovius-Zijderveld te Rolde, Ridder in de Orde van
Oranje Nassau.

Mr drs. G.Th.A. Menges te Woerden, Officier in de Orde van Oranje
Nassau.

Drs. J.H. Mulder te Schelluinen, Lid in de Orde van Oranje Nassau.

-ocr page 458-

Mutaties:

Aerts, Y.L.P.; 4561 KA Hulst; Dullaertstraat 43; tel. privé: 0114-
310572; fax privé : 0114-319562 ; E-mail privé: yveslp@zeelandnet.nl; p.,
geass. met Mevr. M.M.J. Aerts-Boseh; tel. prakt.: 0114-314015; fax prakt.:
0114-319562
(toev.als lid)

Barneveld, Prof Dr A.; 1974; 3585 LB Utrecht; Koningsweg 161; tel.
privé: 030-2519885; fax privé: 030-2519886; medew. bij UU. FD. hfdafd.
Gezondheidszorg Paard; tel. werkpl. 030-2531350
(toev.als lid)

Berkers, Mevr. W.C.J.J.; 5715 RB Lierop; Vaarsehoefweg 34; tel. privé:
0492-331237; E-mail privé: rene.maas@hetnet.nl; p., medew. bij F.M.G.
Spiertz; tel. prakt.: 046-4745985; fax prakt.: 046-4743837.
(toev.als lid)

Blankestijn - Oostermeijer, Mevr. R.; 2001; 3811 HS Amersfoort;
Stadsring 258; tel. privé: 033-4626014; E-mail privé: renskeblankestijn@hot
mail.com; p., medew. bij J.D. Vrieze; tel. prakt.: 036-5330441; fax prakt.:
036-5347745
(toev.alslid)

Bleekrode, Mevr. W.G.; 2001; 2841 BC Moordrecht; Uiterwaard 85;
tel. privé: 0182-379975; E-mail privé: wgb@renmark.nl; wnd.d.
(toev.als
lid)

Boer, Mevr. A. de; 2001; 6836 CR Arnhem; Dr. Willem Dreessingel
117; tel. privé: 026-3273725; E-mail privé: aleiddeboer@hotmail.com.
wnd.d.
(toev.als lid)

Boerboom. Mevr. S.M.; 2001; 7822 JA Emmen; Zweelerbrink 19; tel.
privé: 0519-611480; tel. privé mobiel: 06-18522624; E-mail privé: sasboer
boom@hotmail.com; p., medew. bij H.FJ. Bulthuis, J. Hilvering, W.B.J.
Costing, A.H.G. Piebes, PA.J.M. Stoop en U.R. de Vries; tel. prakt.: 0524-
513694; fax prakt.: 0524-512903; E-mail prakt.: info@zod.nl
(toev. als lid)
Boskamp, Mevr. S.M.; 2001; 3524 BJ Utrecht; Fivelingo 101; tel.
privé: 030-2889365; E-mail privé: fdevooys@wanadoo.nl. wnd.d.
(toev.als
lid)

Bosma, R.G.G.; 2001; NGI7 2AX Sutton in Ashfield; Verenigd
Koninkrijk; 12 Carsic Lane; tel. privé: 00-44-1623-441611; E-mail privé:
bosma_remco@hotmail.com; p., medew. bij Thompsons Veterinary
Surgery; tel. prakt.: 00-44-1623-555460; fax prakt.: 00-44-1623-555460
(toev.als lid)

Boumans, T.J.; 2001; 3334 ST Zwijndrecht; Leeuwerikplein 74; tel.
privé: 078-6106058; E-mail privé: tombo@freemail.nl; p., medew. bij J.F.J.
van den Broek, R. Cassenaar, A.W. Kramer en Mevr. K. van der Weijde; tel.
prakt.: 010-4191491; fax prakt: 010-4191955; E-mail prakL: jaapbroek@
hotmail.com.
(toev. als lid)

Braam, Mevr. I.A.C.; 2001; 3532 XG Utrecht; M.P Lindo.straat 25 bis;
tel. privé: 030-2368440; E-mail privé: i_braam@hotmail.com; p., medew.
bij A.G. Schuur; tel. prakt.: 0299-435674
(toev.als lid)

Breunissen, Mevr. H.W.; 2001; 3959 BG Ovcrberg; Spooriaan 13; tel.
privé mobiel: 06-13165069; E-mail privé: helmab@hotmail.com; p.,
medew. bij M. Duifhuizen, H.A.M. van Eist, J.J. Helder, R.J.H. Hoebink,
PT. van \'t Veld en W.Th.G. Vullings; tel. prakt.: 0318-519167; fax prakt.:
0318-542708; E-mail prakt.: dapveenendaal@freelernl (toev.als
lid)

Brinke, J.W. ten; 2001; 7447 JA Hellendoorn; Wemekampstraat 21;
tel. privé: 0548-519278; E-mail privé: jwtenbrink@hotmail.com; p.,
medew. bij J.C. de Jager, J.PM. Kamp, H. ten Kate, A.M. Pijs en R. Renting;
tel. prakt.: 0548-655065; fax prakt.: 0548-654650; E-mail prakt.: dieren
arts@dierenkliniekhellendoorn.nl.
(toev.als lid)

Brouwer, Mevr. W.H.; 2001 ; 3532 TS Utrecht; Jacob Geelstraat 26 bis;
tel. privé: 030-2962551; E-mail privé: wietskeb@hotmail.com; p., medew.
bij K. Koornwinder en Mevr. l.M.A. Stärcke; tel. prakt.: 0346-563845; fax
prakt.: 0346-556349
(toev.als lid)

Dijck, W.J.G. van; 2001; Dubai: Verenigde Arabische Emiraten; PO.
Box 9373; tel. privé: 00971-43366666; tel. privé mobiel: 00971-
506583774; fax privé: 00971-43359575; E-mail privé: wjgvdijck@hot
mail.com; p., medew. bij Dubai Equine Hospital.
(toev.als lid)

Dinter, Mevr. N. van; 2001; 2585 EG Den Haag; Bankastraat 43; tel.
privé: 070-3501994; E-mail privé: nellemieke@hotmail.com
wnd.d.
(toev.als lid)

»Engel, S. ; 2002 ; 7227 NP Toldijk ; Wuusweg 3 ; tel. privé mobiel:
06-55817521;
E-mail privé: bas74engel@hotmail.nl; p., medew. bij H.
Eggens, A.J.G. den Hertog; A.R.J. van Ingen, T.J.G.M. Lam, A.J.G.
Lautenschutz, A.J. Noordkamp, H.J. Ormel, G. Postma, H.G.
Salomons, H.J. Stoelhorst, S. Tichelman, C. Warringa-Hendriks, W.
Wieringa ; tel. prakt. : 0575-551566 ; fax prakt. : 0575-554099.

Freriks, Mevr. C.M.H,; 2001; 3521 VT Utrecht; Da Costakade 2 bis;
tel. privé: 030-2934035; fax privé: 010-2526731 ; E-mail privé: claartje75@
hotmail.com; p., medew. bij J.F. Alberdingk Thijm; tel. prakt.: 010-
4502916; fax prakt. : 010-2026731
(toev. als lid)

Geerts, R.L.; 2002; 3522 EK Utrecht; Berkelstraat 31; tel. privé: 030-
2896051 ; E-mail privé: remegeerts@hotmail.com; p., medew. bij H.A. Schep,
H.J.M. Schutte, A.J.M. van Vliet en J.P Vonck; tel. prakt.: 0487-512326; fax
prakt.: 0487-513622; E-mail prakt.: info@dgcmaasenwaal.nl
(toev.als lid)

Gianni, EE.L.; 2002; 1076 LM Am.sterdam; Amazonestraat 60 1; tel.
privé: 020-7762648; E-mail privé: nutsjel@chello.nl; p., medew. bij
C.
Battjcs-Schievink en H. Stelling; tel. prakt.: 020-6738798; fax prakt.:
020-6723621; E-mail prakt.: stadiondicrenkliniekra:xs4all.nl.

Gout - van Houten, Mevr. A.; 2001; 4655 TN De Heen;
Notendaalsedijk 39; tel. privé: 0167-502248; E-mail privé: anitavanleen
goed@hotmail.com; p., medew. bij C.PL.G. van Leengoed; tel. prakt.:
0164-685875; fax prakt.: 0164-684788
(toev.als lid)

Graan, M. de; 2001; 2132 CC Hoofddorp; Kruisweg 925; tel. privé:
023-5622978; fax privé: 023-5622978; E-mail privé: mdegraan@quick
net.nl; p., medew. bij L.R van Gorkum; tel. prakt.: 0294-417776; fax prakt.:
0294-413237; E-mail prakt.: dkg@knoware.nl.
(toev.als lid)

Haan, K.C.M. de, 3437 JH Nieuwegein; Colijnpark 95; tel. privé: 030-
6044145; fax privé: 030-6044145; E-mail privé: taborrap@cs.com; p,.
medew. bij A.C. Stolp; tel. prakt.: 010-5921978; fax prakt.: 010-5929129.
(toev. als lid)

Hofstra, Mevr. J.D.C.; 2001; 3582 XZ Utrecht; Ina Boudier
Bakkerstraat 151; tel. privé: 030-6560144; E-mail privé: daniellehof
stra@hotmail.com; wnd.d
(tocv.als lid)

Hollander, E.J. de; 2001; 3255 TP OudeTonge; Neptunuslaan 29; tel.
privé: 0187-643762; E-mail privé: egbertdehollander@hotmail.com;
medew. bij PR.J.M. Schilder; tel. prakt.: 0187-642441; fax prakt.: 0187-
641282; E-mail prakt.: schilder@flakkee.net
(toev.als lid)

Kaiser, Mevr. O. ; 1998 ; 5301 VK Zaltbommel ; Van Beethovenstraat
13 ; tel. privé: 0418-511505; fax privé: 0418-511322; Teamleider Team Son
RVV Kring Zuid;
tel. bureau: 0499-476117; fax bureau: 0499-476055; E-
mail bureau: o.kaiser(S rvv.agro.nl.

Kaya, Mevr. F.; 2001; 3402 JD IJsselstein; Uranus 14; tel. privé: 030-
2285563; fax privé : 030-2288540 ; E-mail privé :
ailya.kaya@euronet.nl.
wnd.d.
(toev.als lid)

Keiler, Mevr. S.; PE 1 2TR Peterborough, Cambridgeshire: Verenigd
Koninkrijk; Parkroad 89 A; tel. privé: 00-44-1733-890324; E-mail privé:
sylvia_keller@hotmail.com; p., medew. bij Pengelly & Mizen vet.
Surgeons; tel. prakt.: 00-44-441733-554953
(toev.als lid)

Kok, Mevr. J.M.B.; 2001; 4231 VD Meerkerk; Broekseweg 57; tel.
privé: 0183-352070; E-mail privé: jeannettekok@hotmail,com; p., wnd.d.
(toev.als lid)

Kwakernaak, E.A.P; 2002; 9101 BE Dokkum; p/a Rondweg 98; tel.
privé: 0513-463919; tel. privé mobiel: 06-13416466; E-mail privé: pkwaker
naak@hotmail.com; p., medew. bij A. Baks, F.M.J.M. Flipsen, B.A. van
Hees en G.A.M. Lcenders; E-mail prakt.: dap.heusden.altena@planet.nl
(toev.als lid)

Leeuw. RE. de; 2001; 4261 BT Wijk en Aalburg; Polstraat 44; tel.
privé: 0416-693863; E-mail privé: peteredeleeuw@filternet.nl; p., medew.
bij RA. Hermans; tel.prakt.: 0184-652546; fax prakt.: 0184-659660
(toev.als lid)

Lier, J.D.H. van, 2001; 5761 RT Bakel; Roessel 6; tel. privé mobiel:
06-29523354; E-mail privé: josvanlier@hotmail.com; p., medew. bij G.J. dc
Groot, J.H.S.H.M. van Gulick, J.C.H. van Noort, C.P Schaap, PP Slotboom
en A. van der Steen; tel. prakt.: 0493-352424; fax prakt.: 0493-352420; E-
mail prakt.: dpdeume@xs4all.nl.
(toev.als lid)

Ling, J.J.A. van; 2001 ; 3823 BR Amersfoort; Bastion 59; tel. privé: 033-
4567963; E-mail privé: jvling@hotmail.com; p., medew. bij Mevr. J.H.
Kaasenbrood; tel. prakt.: 033-4611202; fax prakt.: 033-4625546(toevals lid)

Meertens, Mevr. S.C.; 2001; 3723 EL Bilthoven; p/a Vermeerplein 7;
tel. privé mobiel: 06-22596829; E-mail privé: simoncmeertens@yahoo.com;
wnd.d.
(toev.als lid)

Meesters, Mevr S.; 2001; 7811 AZ Emmen; Vreding 6; tel. privé:
0591-686660; tel. privé mobiel: 06-15125510; E-mail privé: suzannc-
meesters@dierenarts.nl; p., medew. bij Mevr. F.J. Alen-Davids en E.T.
Steerenberg; tel. prakt.: 0591-686666; fax prakt.: 0591-686668
(toev.als lid)
Meijer, Mevr. H.W.H.; 2001; 7031 ZK Wehl; Van Bameveldlaan 43;
tel. privé: 0591-512451; E-mail privé: hwh_meijer@hotmail.com; p.,
medew. bij H.J.E. de Boer, R.K. de Boer, G.J. Bouwhuis, H.J. Haverkate,
A.R. van Ittersum, F.W. Oostra, H.B.A. Scholten en J. van Zee; tel. prakt.:
0591-513151; fax prakt.: 0591-512889; E-mail prakt.: info@oost
drenthe.nl
(toev.als lid)

Meijer. J.H.; 2001; 7548 PV Boekelo; Beckumerstraat 448; tel. privé:
0534-305993; tel. privé mobiel: 06-52047025; E-mail privé: janhcndrik-
meijer@hotmail.com; p., medew. bij J.H.M. Put, A.J.H.M. Roelofs, C.B. van
der Sluijs, A. Timmerman en H.J.P Verkerk.; tel. prakt.:0547-292827; fax
prakt.: 0547-292562; E-mail prakt.: dap.hagmolen@worldonline.nl.
(toev.als lid)

Nek, A. van; 1994; 2492 WK \'s-Gravenhage; Roeibaan 28; E-mail
privé: antal.vn@12move.nl; p., medew. bij Holland College Maasland; tel.
bur.: 010-5910499; fax bur.: 010-5929029.

Nelissen, Mevr. K.C.; 2002; 3981 ZM Bunnik; Vletweide 64; tel.

-ocr page 459-

privé: 030-6573885; E-mail privé: karinnelissen@hotmail.com; p., wnd.d.
(toev.als lid)

Oomen, Mevr. M.; 2001; 7651 NP Tubbergen; Kloosteresweg 3 A;
tel. privé: 0546-624934;
E-mail privé: marinette-oomen@hotmail.com; p.,
medew. bij: Mevr. B.A.M. Austie en P.J.S.M. Bollen; tel. prakt.: 0546-
621489; fax prakt.: 0546-623557; E-mail prakt.: dbollen(a xs4all.nl

Plasschaert, RM.C.W.; 1976; 5111 CW Baarie Nassau; Nieuwstraat
10; tel. privé: 013-5078846; fax privé: 0161-456400; p., medew. bij
A.C.L.M. Aarts, J.RC. Caron, RM.M. Dirven en E. Vettorato; tel. prakt.:
0161-451350; fax prakt.: 0161-456400; E-mail prakt.: vcleydal@globe.nl
(toev.als lid)

Pos, Mevr N.M.; 2000; 4007 TC Tiel; Akelei 11; tel. privé: 0344-
623520; E-mail privé: nynkepas@hotmail.com; p., wnd.d.
(toev.als lid)

Pot, Mevr C.J.; 2001; 2015 BJ Haariem; Zijiweg 150 A; tel. privé:
023-5347632; E-mail privé: jessica_pot@yahoo.com; p., medew. bij M.M.
Bron en Mevr. G.M. Bron-Dietz; tel. prakt.: 072-5112133; fax prakt.: 072-
5156616; E-mail prakt.: bron.dap@wxs.nl
(toev.als lid)

Reurings, R.J.; 2001; 7051 GN Varsseveld; Postmaal 140; tel. privé:
0313-474131; tel. privé mobiel: 06-18464918; E-mail privé: rutgerreurings
@holmail.com; p., medew. bij H.A. Luien ; lel. prakt.: 026-3647260; fax
prakt.: 026-3629890: E-mail prakt.: lulenha@worldonline.nl
(toev.als lid)

Riedl, Mevr. E.M.; Wenen 1998; 2156 LA Weleringbrug; Lisserweg 3;
tel. privé: 071-3314959; lel. privé mobiel: 06-12420516; E-mail privé:
eriedl@hotmail.com. wnd.d.
(toev.als lid)

Roeleveld, Mevr. A.J.; 2001 ; 2636 AN Schipluiden; Groeneveldseweg
3; tel. privé: 015-3805310; E-mail privé: marakesh98@hotmail.com; p.,
medew. bij J.E.G. Lutz en Mevr. M.E. Lulz-Vogelenzang; lel.prakl.: 076-
5415030; fax prakt. : 076-5424141
(toev.als lid)

Sauter, Mevr. drs. ing. P ; 2001 ; 9801 CV Zuidhom; Molenstraat 8; lel.
privé mobiel: 06-21208221; p., medew. bij G.J. Bosma, ER. van der Kolk, J.
hel Lam en J.H. Roorda; tel. prakt.: 0594-502005; fax prakt.: 0594-503963;
E-mail prakt.: dapzuidhorn@trefnl
(toev.als lid)

Savelkoul. Mevr. J.M.; 2001; 3453 RB De Meern; Van Lawick van
Pabsllaan 18; tel. privé: 0346-6621736; tel. privé mobiel: 06-14637032;
wnd.d.
(toev.als lid)

Schram, Mevr. H.A.; 2001; 3755 TL Eemnes; Akkerpad 7; tel. privé:
035-531240; E-mail privé: heidinoortje@cs.com; wnd.d.
(toev.als lid)

Schumm. Mevr. C.; 1999; 8226 AX Lelystad; Zeelaan 115; lel. privé:
0320-258702; p., medew. bij: A. Binksma; lel. prakt.: 0320-282833; fax
prakt.: 0320-248896.

Smeels, Mevr. D.M.P; 6333 AV Schimmen, Groot Haasdal 19; tel.
privé mobiel: 06-24544824; E-mail privé: daarwouw@holmail.com;
wnd.d.
(toev.als lid)

Stelma, Mevr. C.W. 2001; Miranores, Lima: Peru: Grimalde de Solar
463; E-mail privé: lienslelma@yahoo.com
(toev.als lid)

Stralen, G. van; 2001; 3641 NC Mijdrecht; Dubloen 32; tel. privé:
0297-288881 ; E-mail privé: giora_vanstralen@holmail.com; p., medew. bij
1. Hillel; tel. prakt.: 0297-241146; fax prakt.: 0297-241502
(toev.als lid)

Thurin);-Wiersman, Mevr M.; 2000; 7622 LM Borne; Oude
Deldenseslraat 31; tel. privé: 074-2667924; p., geass. met N.C.M. Brocks;
tel. prakt.: 074-2663252; fax prakt.: 074-2670599
(toev.als lid)

Thybaut, Mevr M.RR.; 2001; 9254 EB Hardegarijp ; Burg.

Drijberweg 122; lel. privé: 0511-473851; E-mail privé: mprthybaut@ya-
hoo.com; p., medew. bij K.S. Broersma en J.R. Vollema; tel. prakt.: 0511-
472064; fax prakt.: 0511-476456; E-mail prakt.: dapghv@planet.nl.
(toev.als lid)

Tolboom, Mevr. C.J.; 2001; 8251 TP Dronten; Thomsonstraal 10; lel.
privé: 0321 -316679; E-mail privé: karinlolboom@holmail.com; medew. bij
Chr. Agr. Hogeschool Dronten; lel. bur: 0321-386182; fax bur: 0321-
313040; E-mail bureau: llk@cah.nl
(toev.als lid)

Uilenreef J.J.; 2001; 3552 AG Utrechl; Pelemoederslaan 5 bis; tel.
privé: 030-6043510; E-mail privé: j.j.uilenreef@vel.uu.nl; p., medew. bij
Hoofdafd. Geneeskunde Gezelschapsdieren; lel. bureau: 030-2537563
(toev.als lid)

Valk-van der Linden, Mevr. I.B.; 2001; 8532 BT Lemmer; Sanlplael
10; lel. privé: 0514-534522; E-mail privé: ibvdl@hotmail.com; wnd d.
(toev.als lid)

Visser, Mevr. H. ; 1999 ; 3142 EC .Maassluis ; Noorddijk 79 ; tel.
privé: 010-4779341; E-mail privé: k.w@wxs.nl;
p., medew. bij H.M.J.
Lateur-Rouwel; tel. prakt.: 010-4661553.

Voorneveld, Mevr. C.; 2001; 3572 VG Utrechl; Klaverstraat 56; lel.
privé: 030-2732269; E-mail privé: cvoorneveld@yahoo.com; p., medew.
bij D. Bouwman en G.C. Knibbe; lel. prakt.: 020-4821854; fax prakt.: 020-
4822508; E-mail prakt.: daplandsmeer@planet.nl.
(toev.als lid)

Vrancken, Mevr. H.; Gent 1991; B 3290 Diest, België; Vroentestraal
6; lel. privé: 0032(13) 322939; E-mail privé: vrancken_hilde@lilly.com; p.,
medew. bij Elanco Animal Health ; tel. bureau: 0032(13) 25488603
(toev.als lid)

Vries, H. de; 1995; 7038 CN Zeddam; Eltemastraat 5; tel. privé: 0314-
653242; E-mail privé: di.vrisy@tiscali.nl; wnd.d.

Vrijhoef, Mevr. C.E.M.; 2001; 3532 HS Utrecht; Vleutenseweg 286;
lel. privé: 030-2963066; lel. privé mobiel: 06-52094210; E-mail privé:
chantallevrijhoef@hotmail.com; p.. medew. bij J.RM. Hopmans en E.A.M.

Wientjes; tel. prakt.: 050-5015500; fax prakt.: 050-5015505; E-mail
prakt.: postbus@dierenkliniek.demon.nl
(toev.als lid)

Weemaes, M.W.A.; 2001; 5301 NW Zallbommel; Mezenlaan 6; tel.
privé mobiel: 06-19628675; E-mail privé: weemaes@hotmail.com; p.,
medew. bij J. Breen, D.vd.Meij, J.T. Nijland, C. Willenborg en PH.E. v.
Zweeden; tel. prakt.: 0485-312800; fax prakt.: 0485-322020
(toev.als lid)

Wiele, Mevr A.M. van der; 2001; 5256 ED Heusden; Breeslraal 5; tel.
privé: 0416-664281; E-mail privé: arnica.vander.wiele@hccnet.nl; p.,
medew. bij A. Baks, EM.J.M. Flipsen, B.A. van Hees en G.A.M. Leenders:
lel. prakt.: 0416-665059; fax prakt.: 0416-665081; E-mail prakt.: dap.heus
den.altena@planet.nl
(toev.als lid)

Wenlink. G.H.; 1969; 5301 NL Zaltbommel; Bomela 18; tel. privé:
0418-540645; fax privé: 0418-540645; E-mail privé : wentinkh@dds.nl; p.,
hfd. Proefstation Veehouderij; tel. bur.: 0320-293211; E-mail bur.:
g.h.wentink(a, pv.agro.nl.

Zijll - Langhout, Mevr. M.H.; 2001; 3584 ZE Utrecht; Enny
Vredelaan 177; tel. privé: 030-2599798; tel. privé mobiel: 06-24726715; E-
mail privé: marlinenl@hotmail.com; wnd.d.
(toev. als lid)

Zwart, Mevr. ER. de; 2001 ; 3512 TC Utrecht; Loeff Berchmakerstraat
23; lel. privé: 030-2317276; E-mail privé: fokjerennie@hotmail.com;
wnd.d.
(toev.als lid)

Congressen &. Symposia

juni

10/15

Doorlopend
azend

18

Juli

5/7

Seminar \'New Developments in Feed
Evaluation\' te Wageningen. Inlich-
tingen: bureau PHLO, e-mail info@
secr.phlo.wau.nl;
hllp://www. wau.nl/phlo
\'Hel doden van dieren: maatschappe-
lijke en ethische aspecten\'. Info
www.vel.uu.nl/congres, FBU-con-
gresbureau, telefoon 030 2532728.

11th Annual Scientific Meeting of the ECVS (European College of
Veterinary Surgeons), University of Veterinary Medicine, Vienna,
Austria. Information: ECVS, Winterthurerstrasse 260, CH-8057
Zurich, e-mail: mgaovet@vetchirunizh.ch, www.ecvs.org.

Augustus

10/14 International Symposium on Rehabilitation and Physical Therapy in
Veterinary Medicine, Knoxville, Tennessee, USA. Informatie:
hltp://www.ulc.edu/~velpl/
18/22 22e Buialrics-congres, Hannover
21/25 Joint Nutrition Symposium, Anlwerpen, Belgium.
hltp://www.jns.be e-mail: nutrition@rug.ac.be.

September

7/11 ESAVS course "Neurology 11", Bern/Switzeriand. Info: ESAVS
Office, Schadtengasse 2. D-55765 Birkenfeld, tel.: -1-49 6782-2329,
fax: 49 6782-4314, e-mail: esavs.bir@l-online.de
9/13 ESAVS Training Program "Behavioural Medicine I", Luxembourg,

info: esavs.bir@t-online.de
9/20 ESAVS course "Ophthalmology 1", London/UK, info; esavs.bir@t-
online.de

10/14 National member organisation congress, Danish Veterinary
Association, info: BS@ddd.dk

-ocr page 460-

11/14 Veterinary Congress, British Equine Veterinary Association, locatie:

Glasgow, info: Susanna@beva.org.uk
16/21 ESAVS Course: Reproduction in Companion, Exotic and

Laboratory Animals in Nantes/France, info: esavs.bir@t-online.de
17/18 European Division Pathology Symposium, Grugliasco, Turin, Italy.
Conference Organiser: Dr. Alun Williams, Dept of Veterinary
Pathology, University of Glasgow, 464 Bearsden Road, Bearsden,
Glasgow G61 IQH, Scotland. Tel: 44 (0)141 330 5783 (or 5773).
Fax: 44 (0)141 330 5602. E-mail: a.williams@vet.gla.ac.uk
19/20 National member organisation congress, Gesellschaft Schweizerischer
Tierartze, locatie: University Zurich-lrchel, info: Saskia.Habich@
gstsvs.ch

18/20 International Conference on Communication in Healthcare 2002,
University of Warwick, UK. http://www.each2002.com or enqui-
ries.oxconf@pop3.hiway.co.uk
25/29 27th World Veterinary Congress (Worldvet Tunisia 2002). More in-
formation and details are on the web site: (www.worldvetuni-
sia2002.com)

26/28 Annual ESVD-ECVD Congress of Veterinary Dermatology, Nice,
Frankrijk. Informatie: congres@matheztravel.com Information re-
garding membership and goals of the ISVD can be obtained at the
website http://isvd.myfsb.com. Meeting registration information
can be obtained from Joanne Mansell, at jmansell@cvm.tamyedu.

Oktober

3/6 Veterinary Congress, World Small Animal Veterinary Association/
Federation of European Companion Animal Veterinary
Associations/ AVEPA, locatie: Congress Grenada Spain, info:
s.orr@ralfflea.demon.co.uk
3/6 National member organisation congress, British Veterinary
Association, locatie: Stratford-upon-Avon, Warwickshire, info:
helenac@bva.co.uk
6/7 Congres SNVA (Samenwerkende veterinaire acupuncturisten) te
Malden: tong en polsdiagnostiek, met als spreker Steve Marsden
(Canadese dierenarts).
10/12 National member organisation congress, SPCV, Sindicato Nacional
dos Médicos Veterinarios/ Ordem dos Médicos Veterinarios, locatie:
Tagus Park, Oeiras, Portugal, info: supervet@net.sapo.pt
24/27 National member organisation congress. Ordre des Vétérinaires/
Syndicat National des Vétérinaires de l\'Administration, locatie: Pans,
info: er_snvel@club-intemet.fr.

November

7/8 National member organisation congress, Svcriges Veterinârforbund,

locatie: Uppsala, info: Christina.arosenius@svf se
7/10 Veterinay congress, Bundesverband Praktischer Tierartze, locatie:

Nuremberg, info: bpt.hebling(gtieraerzteverband.de
26/28 Groep Groot Dagen

27/29 National member organisation congress, Finlands Veterinârforbund,
locatie: Helsinki, info: Paula.Junnilainen@islh.intermin.fi.

December

6/7 Maastricht International Congress on Equine Medicine. Internet:

www.welcome.to/micem, e-mail : micem@hotmail.com
6/8 Veterinary Congress, Association Vétérinaire Equine Française,
Locatie: LeTouquet, Normandy, lnfoavef@wanadoo.fr.

2003
April

03/06 Veterinary congress, British Small Animal Veterinary Association,
locatie: International Congress Center, info: Susanna@beva.org.uk.

Mei

22/25 Veterinary congress. Federation of European Companion Animal
Veterinary Associatons/ APMVEAC, locatie: Congress Estoril,
Portugal, info: s.orr@rlafflea.demon.co.uk.

September

10/13 Veterinary congress, British Equine Veterinary Association, locatie:
Birmingham, info: Susanna@beva.org.uk.

Vergaderingen & Bi|eenkomsten
juni

20 Ledenvergadering Groep Pluimveewetenschappen.

juli

Vergadering GHwD, te U&echt Jaarbeurscongrescentrum in het
Beatrixgebouw van circa 19.30 - 22.30 uur.

September

12 Vergadering GHwD, te Utrecht Jaarbeurscongrescentrum in het
Beatrixgebouw van circa 19.30 - 22.30 uur

Oktober

6 Ledenvergadering SNVA (samenwerkende Veterinaire AcupuncUiristen)
te Malden, gevolgd door twee dagen symposium van SNVA: tong en
polsdiagnostiek, met als spreker Steve Marsden (Canadese dierenarts).

November

28 Vergadering GHwD, te Utrecht Jaarbeurscongrescentrum in het
Beatrixgebouw van circa 19.30 - 22.30 uur.

Cursussen

juni

15 PAO-D cursus 02/116, Vogelgeneeskunde II.

18 PAO-D cursus 02/130, Wortelkanaalbehandcling GD.

19 PAO-D cursus 02/119, Konijn in de GD-praktijk.

21 PAO-D cursus 02/131, Extractietechnieken GD.

25 PAO-D cursus 02/124, (Sub)cutane tumoren GD.

26 Trainingscyclus Adviesvaardigheden. Locatie: Het Roode Koper in
Leuvenum. Organisatie: Vetvice. Aanmelding: www.vetvice.com

27 PAO-D cursus 02/505, Voeding Paard.

17
17
18/20

19

24

25/26

26

26

September

PAO-D cursus 02/111, Chirurgie Kat.
PAO-D cursus 02/307, Gebruik Klimaatcomputer Varken.
WAA-cursus \'van loondienst naar eigen praktijk\', voor jonge dieren-
artsen die nu nog medewerker zijn. Plaats: Dcldcn. Informatie: mw. A.
Hoek, telefoon (030) 2474328.

Workshop Marketing in de gezelschapsdierenpraktijk. Utrecht.
Deelname: VVAA opleidingen en seminars. Antwoordnummer 1551,
3500 VP Utrecht, tel.: (030) 2474328. e-mail: a.hoek@vvaa.nl
PAO-D cursus 02/108, Röntgen Abdomen GD.
PHLO-cursus: Vruchtbaarheid en voortplanting van het varken door
ProfDr.Ir. B. Kemp en Drir. N.M. Soede, Wageningen. Inlichtingen
via Bureau PHLO per e-mail: info@secr.phlo.wau.nl of telefoon: 0317
-484 093.

Workshop Marketing in de landbouwhuisdierenpraktijk. Utrecht.
Deelname: WAA opleidingen en seminars. Antwoordnummer 1551,
3500 VP Utrecht, tel.: (030) 2474328, e-mail: a.hoek@waa.nl
PAO-D cursus 02/901 Onderhandelen.

-ocr page 461-

Per 1 mei 2002 heeft
zich zelfstandig gevestigd:

Mr. A.W. Gaerfner

Federatie Belastingadviseur
Federatie Financieel Planner

Gespecialiseerd in
de medische- en
paramedische
beroepsgroepen

Eikenpark 18
6642 CH Beuningen
Tel. nr.: 024- 675 13 05
Fax nr.: 024- 675 13 07
Mob. Nr. 06-510 33 892

Dierenartsenpraktijk Nijkerk-Wellensiek is een ge-
mengde praktijk waar door tien dierenartsen diersoort-
gericht wordt gewerkt. Ter versterking van de land-
bouwhuisdierensector, met name voor rundvee, zijn wij
opzoek naar een:

Dierenarts m/v

Na een inwerkperiode zal naast de algemene praktijk
deelname aan avond- en weekenddiensten tot het ta-
kenpakket gaan behoren.

Wij bieden onze collega een baan met voldoende ont-
plooiingsmogelijkheden en salariëring volgens
KNMvD-normen.

In een persoonlijk gesprek kunnen toekomstperspectie-
ven uitvoerig aan de orde komen.

Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met
mevr. C. Wessel, tel. 033-2460305.
Schriftelijke sollicitaties met c.v. graag binnen 14 dagen
richten aan: Dierenartsenpraktijk Nijkerk-Wellensiek,
ter attentie van mevr C. Wessel, Holkerweg 52, 3861 PB
Nijkerk.

Banden TvD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
2000 voorradig. De prijs bedraagt 13,61 Euro (in-
clusief
19% BTW en verzendkosten). Onderstaand treft u een overzicht
aan van de banden die eveneens nog voorradig zijn, met daarbij behorend
kostenoverzicht.
Voorradig:

Banden 1999, 1998, 1997, 1995, 1994, 1993, 1992: 13,61 Euro (inclusief

19% BTW).

Niet meer voorradig:

Banden 1996,1990 en 1989.

U kunt de banden schriftelijk, per fax of per e-mail bestellen onder vermel-
ding van \'Banden\' en de jaargang. Met uw bestelling krijgt u een nota met
acceptgiro thuisgestuurd. Stuur uw bestelling naar: KNMvD, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht, of fax uw bestelling: 030 - 2511787. E-mail: bestel-
lingen@knmvd.nl

In mijn praktijk voor gezelschapsdieren in Rotterdam-Zuid Is
plek voor een

Enthousiaste collega m/v

Voor ongeveenS uur per week.

Wij vinden het belangrijk dat de nieuwe collega goed kan
communiceren. Enige ervaring en zelfstandig kunnen werken
is gewenst. Bovendien hebben wij graag iemand, die open-
staat voor andere geneeswijzen, zoals bijvoorbeeld acupunc-
tuur en homeopathie.

Inlichtingen: mevrouw K. van der Weijde, telefoon: 010-
4190684. Schriftelijke reacties graag binnen veertien dagen
richten aan: Mevrouw K. van der Weijde, Randweg 92a, 3074
BS Rotterdam.

DIERGENEESKUNDIG CENTRUM
WINTERSWIJK
Binnen onze goed geoutilleerde achtmanspraktijk bestaat een vacature voor een

dierenarts (m/v)

• werkzaamheden 80% landbouwdieren en 20% gezelschapsdieren

• deelname in de dienstregeling

• salariëring volgens richtlijnen KNMvD

• ervaring strekt tot aanbeveling.

Schriftelijke reactie voorzien van c.v. gaarne binnen 14 dagen richten aan:
Diergeneeskundig Centrum Winterswijk, Ter attentie van: Dhr A. ter Keurs of
Mw. S. Rijpert, Postbus 500, 7100 AM Winterswijk, Telefoon: 0543-512385.

DIERENARTSENPRAKTIJK OOST-GRONINCEN te Winschoten is een
gemengde praktijk met een goed geoutilleerde kliniek. Wij zoeken op
korte termijn een

Fulltime Dierenarts (m/v)

die zich volledig wil inzetten voor een gemengde praktijk met de na-
druk op gezelschapsdieren.

* ervaring strekt tot aanbeveling;

* participatie in dienstregeling is vereiste;

" na gebleken geschiktheid bestaat er de mogelijkheid tot
associatie.

Reacties binnen tien dagen richten aan: Dierenartsenpraktijk Oost-
Croningen, Postbus
293, 9670 AC Winschoten.

-ocr page 462-

ACfC

Bij moeilijke stoelgang
van gezelschapsdieren

Bevat Macrogol

O

O

Adviesgroep dierenartsen
telefoon (030) 247 49 49, internet www.vvaa.nl

Nieuwe maatstaven in de

ALLERGIE DIAGNOSTIEK

F-rezeptor-test

VOOR HONDEN EN KATTEN

FcE-rezeptor-test Monoklonale antistoffen

NEI llliuiaiiuy VDII llflENtlMti

MledJjbl*

Institut für klinische Prüfung
Ludwigsburg GmbH
Diergeneeskundig Laboratorium
Postfach 1110 -0-71611 Ludwigsburg

Door dierenartsen geleide afdelingen, buitendiensten
door dierenartsen verzorgd, koerierdiensten beschikbaar
in een groot deel van het land en faire prijzen zijn maar
een klein deel van het service aanbod dat U bij ons kunt
verwachten...

Voor meer informatie kunt U contact...

Dierenartsenpraktijk Nistelrode is een gemengde
praktijk, bestaande uit drie dierenartsen en twee as-
sistenten. De werkzaamheden bestaan uit: 60%
varkens, 20% rundvee, io% pluimvee en io%
kleine huisdieren.

Wij zoeken op korte termijn een

Fulltime dierenarts (m/v)

Wij vragen:

" flexibele instelling;
" goede contactuele eigenschappen;
" gedeeltelijke participatie in de gezelschapsdieren;
" erkenning varken een pré.

Wij bieden

\'\' salariëring volgens KNMvD;
" mogelijkheid tot associatie.

Uw schriftelijke sollicitatie, voorzien van een c.v.,
binnen veertien dagen na het verschijnen van deze
advertentie richten aan: DAP Nistelrode, de Oude
Ros 3, 5388 PM Nistelrode (Noord-Brabant). Info:
de heer J.B. Huizing, telefoon: -1-31 412 - 6i 17 86.

... opnemen met Drs. Henriette Jansma ■ Regio Manager Nederland
Tel. 036\' 537 51 33 \' Fax 036 - 537 62 45\' www.vetmedlabor.dehiansma@planet.nl

-ocr page 463-

DUTCH COMMITTEE FOR AFGHANISTAN

^ Lr... iLjJ/^l^ juJLA ^ ,-..>5

VACANCY ANNOUNCEMENTS AFGHANISTAN

The Dutch Committee for Afghanistan (DCA-VET), a foundation with its headquarters in Lelystad, The Netherlands, is specialised in
veterinary programmes in Afghanistan. Under its responsibility a veterinary training and support programme is being implemented,
initially in Peshawar, Pakistan, later in Kabul and Herat, both in Afghanistan. Since its inception, more than 10 years ago, the project
has trained over five hundred paravets who are deployed in different field programmes within Afghanistan. The project is also invol-
ved in technical and logistical backstopping of field staff and extension work. Funds for the programme are secured, usually on an an-
nual base, from various donors, more recently mainly from the European Community. In view of the expansion of its programme, the
Foundation is seeking suitable candidates for the following posts:

For the overall co-ordination of the programme, the Board of the Foundation is looking for a:

programme manager /
project director

with demonstrable managerial qualities

(background in veterinary medicine or livestock produc-
tion is highly appreciated, but candidates with other techni-
cal backgrounds are also invited to reflect)

Duties: The Programme Manager will be in charge of supervi-
sing and monitoring the various components of the programme,
in close collaboration with Afghan counterpart staff. He will be
also responsible for the external contacts of the organisation in
Pakistan and Afghanistan.

Qualifications required: Good managerial qualifications are
essential, and considered even more important than experience
in development work. Some seniority is welcome. Fluency in
English, both written and verbal, and computer experience are
considered as necessary qualifications.

To assist in the co-ordination of the programme, the Board of
the Foundation is also looking for a:

project manager /
deputy project director

with managerial qualities

(background in veterinary medicine or livestock produc-
tion is highly appreciated, but candidates with other techni-
cal backgrounds are also invited to reflect)

Dierenartsenpraktijk Drechtstreek te Dordrecht en omstreken,
is een praktijk waarin acht dierenartsen en vijftien assistentes
werkzaam zijn op zeven locaties. De praktijk omvat de eerste- en
tweedelijns diergeneeskunde voor gezelschapsdieren en de eer-
stelijns diergeneeskunde voor het paard. Gevraagd wordt een

Enthousiaste collega (m/v)

met bij voorkeur ervaring in de eerstelijns diergeneeskunde
voor het gezelschapsdier. Het functioneren in avond- en
weekenddiensten is een vereiste. Reacties kunnen worden
gestuurd naar: DAP-Drechtstreek, Dubbeldamseweg Noord
14, 3311 LX te Dordrecht.

Duties: The Project Manager will be in charge of supervising
and monitoring part of the programme, in close collaboration
with Afghan counterpart staff and with the Project
Manager/Project Director.

Qualifications required: Some managerial qualifications are
welcome, as is experience in development work. Fluency in
English, both written and verbal, and computer experience are
considered as necessary qualifications.

Offered for both posts is a challenging position in a pro-
gramme that has demonstrated its value for improving the live-
lihood of the local population. Duty station will be initially in
Peshawar, Pakistan, with frequent travel to project areas in
Afghanistan.

Offered is a contract for one year, with possibility for extension
with at least another year. Envisaged starting date: July 2002.
Salaries are in line with Public Service remuneration
within
The Netherlands.

Applications containing full CV can be submitted within 4
weeks of this publication to:

Stichting Dutch Committee for Afghanistan (DCA-VET) att.
B.E.C. Schreuder, RO. Box 65, 8200 AB Lelystad, The
Netherlands

Further information may be obtained from:
- Bram Schreuder, Chairman: tel: -31-320-238385/248636 (e-

mail: b.e.c.schreuder@,id.wag-ur.nl
-Gert-Jan Duives, Secretary, tel: -31-40-22 65 699 e-mail:
gjduives@,wxs.nl

Sluitingsdata

voor kopij

Aflevering: Deadline*)

01-07-2002 maandag

10-06-2002

15-07/01-08-2002 maandag

08-07-2002

15-08-2002 maandag

29-07-2002

01-09-2002 maandag

12-08-2002

*) Voor 10.00 uur \'s morgens.

-ocr page 464-

in opleiding v/m

Twee specialisten

Chirurgie van het Paard

De faculteit der Diergeneeskunde is de enige in Nederland. De faculteit neemt in Europa een toppositie in op het gebied van
onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg en is geaccrediteerd door de American & Canadian Veterinary Medical Associations.

De hoofdafdeling Gezondheidszorg Paard bundelt het merendeel
van de specifieke expertise die er binnen de faculteit bestaat op
het gebied van de geneeskunde van het paard. In de tot de
hoofdafdeling behorende Kliniek Paard wordt de geneeskunde
van het paard in een aantal disciplines, zoals Inwendige ziekten,
voortplanting, orthopedie, chirurgie en anesthesiologie beoefend.
Dit wordt gedaan zowel ten dienste van het onderwijs aan toe-
komstige dierenartsen als ten behoeve van fundamenteel en
toegepast onderzoek. De hoofdafdeling verzorgt een essentieel
deel van met name het onderwijs in de laatste fase van de studie.
Daarnaast kunnen afgestudeerde dierenartsen een opleiding
volgen tot specialist in de disciplines inwendige ziekten, chirurgie
of voortplanting. Het wetenschappelijk onderzoek van de
hoofdafdeling staat nationaal en internationaal zeer hoog aan-
geschreven. Samenwerkingsverbanden binnen en buiten de
eigen faculteit en universiteit en in binnen- en buitenland spelen
hierin een belangrijke rol. Naast onderwijs en onderzoek hebben
de ca. 150 medewerkers van de hoofdafdeling Gezondheidszorg
Paard ook functies op het gebied van de maatschappelijke
dienstverlening. In deze dynamische werkomgeving is plaats
voor twee specialisten in opleiding Chirurgie van het Paard.

U gaat werken bij de discipline Heelkunde van de hoofdafdeling
Gezondheidszorg Paard.

Uw opleiding bestaat uit een eerste deel van anderhalfjaar,
waarin brede scholing plaatsvindt op het gebied van algemene
paardengeneeskunde en een tweede deel van tweeënhalf jaar,
waarin specialistische kennis en vaardigheden worden ver-
worven op het gebied van de heelkunde van het paard.

Uw taken bestaan uit het in toenemende mate zelfstandig bij-
dragen aan patiëntenzorg voor de discipline Heelkunde, onder-
wijs aan co-assistenten en in mindere mate uit patiëntgericht
onderzoek. Er wordt verwacht dat u vier publicaties schrijft.
Na een inwerkperiode zult u opgenomen worden in het team
dat de avond-, nacht- en weekenddiensten verzorgt. De oplei-
ding moet leiden tot erkenning specialist chirurgie paard.

Wij vragen twee afgestudeerde dierenartsen, bij voorkeur met
enige ervaring met de betrokken diersoort. Zij moeten in staat
zijn hun werkzaamheden zelfstandig en efficiënt te organi-
seren. Daarnaast dienen zij te beschikken over een kritische
houding ten aanzien van de eigen persoonlijke kwaliteit,
doorzettingsvermogen en goede sociale vaardigheden.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor een
periode van vier jaar Het salaris bedraagt in het eerste
jaar € 2 056,- en loopt op tot € 2 376,- bruto per maand
in het vierdejaar De omvang van de functie is 100%.

Universiteit Utrecht

Hebt u belangstelling?

De Universileit Utrecht
is in drieënhalve eeutv
uitgegroeid tot de meest complete
unii\'ersiteit van Nederland: een
internationaal georiënteerde instelling
van wetenschappelijk ondenmjs
ett onderzoek. De universiteit telt
22.000 studenten, 6.800 personeelsleden en
heeft een budget van ruim een half miljard euro.
De Hniversiteit op internet: www.uu.nl.

Dan kunt u voor meer inlichtingen contact opnemen met prof. dr A. Barneveld, telefoon 030 - 253 1350
of mevrouw dr A.B.M. Rijkenhuizen, telefoon 030 - 253 1342. Uw schriftelijke sollicitatie kunt u o.v.v.
vacaturenummer 702039 tot 30 juni 2002 richten aan de afdeling Personeel & Organisatie van de
faculteit der Diergeneeskunde, t.a.v. de heer A.H. Bloemers, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht.

Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

In onze kliniek voor gezelschapsdieren is een plaats vrijgeko-
men voor een

Dierenarts M/V, fulltime

Ervaring is geen vereiste; willen functioneren in een groot team,
collegialiteit en enthousiasme wel. Sollicitaties kunnen binnen
veertien dagen na verschijnen van deze advertentie gericht wor-
den aan: Dierenkliniek Zuiderkaag, Kaagwegg, 1741 LC Schagen,
ter attentie van mw. P.F.M. Hendriks.

Dierenartsenpraktijk Oude Tonge is een gemengde driemans-
praktijk. Wij zoeken op korte termijn een

Enthousiaste collega m/v

Wij bieden een fulltime baan. Bij gebleken geschiktheid moge-
lijkheid tot associatie. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij P.
Schilder, telefoon: 0187-642441. Schriftelijke sollicitaties voor-
zien van cv binnen veertien dagen te richten aan: Dierenartsen-
praktijk Oude Tonge, Langeweg 6, 3255 Lj Oude Tonge.