■f!lii«i
OVEREENKOMSTEN
TOT AFWENTELING VAN DE GEVOLGEN
VAN AANSPRAKELIJKHEID
h
A. E. STOOP
ü
-ocr page 2-f
: . < ■
■ -hmtJii-M
-ocr page 3-•■as-.\'./;"\'
w
Jf,--
■7: ■
vKÛÎÉ
: > . ■ r. ■;■■< ■
-ocr page 4-l\' -v
)
ir^-gv-.___
...a ;
\\ S , ■
i ■
-ocr page 5-overeenkomsten
tot afwenteling van de gevolgen
van aansprakelijkheid
m
tó - i ■
-ocr page 7-Apu^ tl
tot afwenteling van de gevolgen
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG
VAN DEN RECTOR^MAGNIFICUS Dr A. J. P. VAN
DEN BROEK. HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE. VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT. TEGEN DE BEDENKIN-
GEN VAN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 5 OCTOBER 1923. DES
NAMIDDAGS TE DRIE UUR. DOOR ANTON elisa
stoop, GEBOREN TE LEEUWARDEN
p. den boer
senatus veteranorum typographus et librorum editor
utrecht mcmxxiii
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
-ocr page 8-... . v.,-;,-
\'r
■ ■ -,
5«
• • ■
/y\'S
,• • . i / :\'[ : ■
v».- ■
De onderwerpen, in de hoofdstukken van dit proefschrift behandeld,
worden besproken in de werken, voor wier titel het nummer van het be-
trokken hoofdstuk met Romeinsch cijfer is geplaatst.
E beduidt, dat het aangehaalde werk in hoofdzaak handelt ovet
exoneratie.
V beduidt, dat het aangehaalde werk in hoofdzaak handelt over
aansprakelijkheidsverzekering.
Molengraaf f. Leidraad, blz, 644, 884 en elders.
B o u t a u d. Les clauses de non-responsabilité et l\'assu-
rance des fautes. Paris 1896,
Ripert. Droit maritime II & III: Nos. 1685 e. v.
1724—1800, 2232, 2270 e, v., 2326 e. v„ 2476—2530.
2627 e,v., 2162 e.v., 2700.
S u y 1 i n g. Inleiding tot het Burgerlijk Recht II : I :
80, 298.
Bonnecasse. Traité de droit commercial Nos, 435
e.v., 632 e.v,
E 11 LyonCaen et Renault, Traité de droit commer-
cial V: No, 744, VI: No, 323.
^ II Dan jon. Traité de droit maritime II: No, 632,
E II:III Josser and. Les Transports No, 622,
E II : III Thaller. Trailé élémentaire de droit commercial
Nos, 1187 e, V.
V IV 1674 e, v,
I P 1 a n i o I, Traité élémentaire de droit civil. No, 873
883.
E ii Baudry-Lacantinerie-Barde des Obligati-
ons, i No. 360, iii No, 2869,
E ii Colin et Capitant, Cours élémentaire de droit
civil français, ii blz, 12,
Saleilles, Etude sur la théorie générale de l\'Obli-
E i : ii : iii gation d\'après le premier projet de code civil pour l\'em-
pire allemand Nos, 16, 331 e. v,, 340,
E i : ii D e r n b u r g. Das Bürgerliche Recht, ii. i blz, 83, 134,
394, 608,
E I : II 0, G i e r k e, Deutsches Privatrecht III, Schuldrecht
I § 178, III § 212,
V II : III E n d e m a n n. Das deutsche Handelsrecht § 98 155
174,
E I : II : III Oser. Das Obligationenrecht, ad artt, 14, 20, 41 e, v,,
V II 61 e.v., 100, 113, 447, 455, 489,
-ocr page 10-Pollock. Law of Torts. Cap. I,
Pollock, Principl es of Contract, blz, 250
Anson, Law of Contract: Legality of Consideration
bchirr meister. Das bürgerliche Recht Etitflan^c"
blz, 548—575, "gianas,
D. Josephus Jitta, Conventioneele uitsluiting of
beperking van de aansprakelijkheid van den zee-
vervoerder in Themis 1886, blz„ 479,
B, C. L o d e r. Cognossementsclausules in R, M 1886
blz, 474.
Orobio de Castro, Aansprakelijkheid van reede-
rijen en cognossementsclausules. Proefschrift Am-
sterdam 1902,
I P 1 a n i o 1, Pourqoi la charge de la preuve en cas
d\'accident, doit retomber sur l\'ouvrier, malgré la
nature contractuelle de l\'obligation du patron. Revue
critique 1888 pag, 279,
I Bec
q u é. De la responsabilité du fait d\'autrui en
matière contractuelle. Revue trimestrielle 1914
blz, 311.
I:II Escarra, Les clauses de non-responsabilité des com-
pagnies de chemin de fer dans le tarif special com-
mun P, V, No, 129 (wagons réservoirs). Annales de
droit commercial 1913, blz, 1,
n Hugueney, noot onder arrest Bordeaux in Sirey
1921 : II : 1,
II : III B e r t i n. Responsabilité du transporteur de marchan-
dises par chemin de fer avant et après le nouvel
art, 103 C. de Co, Thèse. Paris 1905,
II : III
Anton^Jni, Les clauses d\'îrresponsabiUté dans le
contrat de transport des marchandises. Thèse Aix
1907.
II : III A 11 e m a n d o u. Force probante et opposabilité du
connaissement. Thèse Bordeaux 1921, blz, 93 e, v,
II : III Gautier, Les clauses d\'irresponsabilité en matière
de transport maritime. Thèse Marseille 1910,
II ; III Sauvage, Les clauses de non-responsabilité des
fautes dans le contrat de transport par mer. Thèse
Paris 1910,
J. G. L, Nolst Trenité, Brandverzekering, blz, 54
e,v,, 378 e,v.
VI | ||
E |
I | |
E |
I: |
II |
E |
II | |
E |
II | |
E |
I: |
II |
E |
II |
:III |
E |
II; |
;III |
EV |
II i |
iIII |
V III J. G. L. Nolst Trenité, Zeeverzekering, bl. 412
e. V. en elders.
V II ; III E n d e m a n n. Handbuch des deutschen Handels-, See-
und Wechselrechtes. III : X : Dr. König: die Ver-
sicherungsgeschäfte.
^ m E h r e n b e r g. Handbuch des gesamten Handelsrechtes.
VIII : II Dr. Hagen: die Haftpflichtversicherung.
V II : III Bindings Handbuch der deutschen Rechtswissenschaft
III:IV:1 Ehrenberg: Versicherungsrecht.
V II: III Dernburg-Kohler, Urheber-, Patent-, Zeichen-
recht, Versicherungsrecht und Rechftsver|folgung.
blz. 414, 495.
V II : III Lewis, Lehrbuch des Versicherungsrechts § 229.
V III Hagen, Begriff und Grundlagen der Haftpflichtver-
sicherung, Beiträge zur Erlaütung des deutschen
Rechts 1920, blz. 513,
V III Julius Gierke, Die Haftpflichtversicherung und
ihre Zukunft, Zeitschrift für das gesante Handels-
recht, LX : I en IL
V III : IV B o u t r o 11 e. Assurance de responsabiUté, Thèse Paris
1911.
V III L o u g e. L\'assurance maritime et les risques terrestres.
Thèse Aix-Marseille 1921,
V IV Pa qui er. Nature juridique de l\'indemnité dans les
assurances de dommages. Thèse Lyon 1920,
V II : III C o n r a d t. Das juristische Wesen der Haftpflicht-
versicherung, Diss, Göttingen 1907,
V III Freitag, Haftpflichtversicherung, Diss. Heidelberg
1917,
V III S c h m i d t m ü 11 e r, Besonderheiten der Haftpflicht-
versicherung. Diss. Erlangen 1912,
V III L o h r e r. Das Versicherungsvertragsgesetz und die all-
meinen Unfall- und Haftpflichtbedingungen der Ver-
sicherungsgesellschaften, Diss, Erlangen 1912.
V III P e j o P e c f. Der Versicherungsfall überhaupt und ins-
besondere bei der Haftpflichtversicherung. Diss, Leip-
zig 1914.
I Simons. 0ns burgerlijk delictsrecht, Themis 1902
blz, 6,
I Diephuis, Nederlandsch Burgerlijk Recht IX, § 2,
I 0 p z o o m e r, Het Burgerlijk Wetboek VI : 306—338.
I Schölten, Schadevergoeding buiten overeenkomst en
onrechtmatige daad, Proefschrift Amsterdam 1899,
-ocr page 12-I R u y s. Aansprakelijkheid voor door derden veroor-
zaakte wanpraestatie. Proefschrift, Utrecht 1918.
E I Sainctelette, Garantie et responsabilité,
I Sourdat. Traité général de la responsabilité. I: pag. 1,
416, 605. II,
E I : ii F r o m a g e O t. De la faute comme source de la res-
ponsabilité en droit privé,
i Grandmoulin. Nature délictuelle de la responsabi-
lité pour violation des obligations contractuelles.
Unité des fautes.
V I:III Rowntree Robinson, Common Law Liability for
accidental injury and damage,
I Gow, Employers\' Liability,
V I ; IV Brown, Injuries to workmen and compensation,
V I : III : IV D a V i d s o n. Liability and Accident Assurance,
II Petit, Overeenkomsten in strijd met de goede zeden.
Proefschrift, Leiden 1920,
V II Backer, Schuld des verzekerden,
II Zürcher, Die Grenzen der Vertragsfreiheit, Diss,
Zürich 1902.
V II : III KnodeL Beschränkungen der Vertragsfreiheit durch
das Reichsgesetz über den Versicherungsvertrag, Diss,
Tübingen 1917.
V II : III W e 1 s o n. Public liability insurance,
III Ripert et Teisseire, Essai d\'une théorie de
l\'enrichissement sans cause en droit civil français.
Rev. trim, 1904, blz, 727,
V IV Drucker, Eenige opmerkingen naar aanleiding der
jongste literatuur over het arbeidscontract, R, M,
1887, blz, 87,
V IV J, A, Stoop, De rechten van den arbeider bij col-
lectieve verzekering tegen ongelukken, R, M, 1895,
V IV Labbé, Privilèges sur créances. Revue critique 1876,
pag, 570,
V IV Darras et Tarbouriech, De l\'attribution en cas
de sinistre des indemnités d\'assurance,
V IV T h a 11 e r. De l\'action directe des ouvriers contre l\'as-
sureur dans l\'assurance collective accidents. Annales
de droit commercial 1890, II pag, 113,
V III : IV Boudin, L\'assurance de responsabilité et le droit des
tiers. Thèse Paris 1911,
I S oh m, Institutionen des Römischen Rechts, Delikts-
obligationen,
-ocr page 13-HOOFDSTUK L
Inleiding,
No. 1. In onze ingewikkeld georganiseerde maat-
schappij loopt de mensch voortdurend gevaar met een
verbintenis tot schadevergoeding belast te worden. Zelfs
als hij de grootst mogelijke nauwgezetheid in acht neemt,
kan hij niet steeds vermijden aan zijn medemensch op
eenigerlei wijze nadeel te berokkenen. Dit risico is te
grooter, naarmate de economische noodzaak gebruik te
maken van personeel en werktuigen, zich krachtiger doet
gevoelen.
Dergelijke aansprakelijkheid kan op ons komen te rus-
ten, niet alleen tegenover die derden, tot wie wij in geen
enkel opzicht in betrekking staan, en die desondanks door
ons zelf of de door ons gebezigde middelen in gevaar komen
te verkeeren, ook ten opzichte van hen, wien wij ons woord
hebben gegeven, tot wien wij in contractueele verhouding
staan, zijn wij niet steeds in staat het gegeven woord gestand
te doen. Soms ligt daarvan de oorzaak bij onszelf, dikwijls
echter zijn het van onzen wil onafhankelijke factoren, die de
voldoening aan een aanvaarde verplichting verhinderen: geen
beter bewijs daarvoor dan de economische gebeurtenissen
in het laatste decennium. De oorlog heeft het zakenleven
zoo ontwricht, dat dikwijls datgene, wat wij beloofd had-
den te praesteeren, niet verschaft kon worden, tot groote
schade van onzen medecontractant.
De veroorzaking van schade brengt gewoonlijk aan-
sprakelijkheid mede: gehoudenheid om de schade te ver-
goeden, Deze vergoedingsplicht kan voor den aansprake-
lijke een ondragelijke last zijn, en zelfs zijn economischen
ondergang ten gevolge hebben. En toch bedreigt zij ieder-
een, die, zij het ook op nog zoo bescheiden wijze, aan het
economisch verkeer deelneemt.
Geen wonder dan ook, dat men zich tegen deze, van
alle zijden dreigende gevaren, tracht te dekken, dat men
zich althans aan de economische gevolgen van deze aan-
sprakelijkheid tracht te onttrekken. Dit proefschrift zal
handelen over de overeenkomsten, die met dit doel wor-
den aangegaan,
No. 2. Zooals gezegd is, zullen de overeenkomsten tot
afwenteling van de gevolgen van aansprakelijkheid het
onderwerp van dit proefschrift vormen. Ten einde mis-
verstand uit te sluiten, stellen wij voorop, dat wij hier onder
aansprakelijkheid verstaan den toestand van gehoudenheid
tot schadevergoeding, waarin men door de wet geplaatst
wordt ter zake vari onrechtmatig aan een ander toe-
gebrachte schade (Artt, 1279 en 1401 e, v, B,W,).
In ons spraakgebruik komt het woord „aansprakelijk-
heid" toch nog in ruimere beteekenis voor; men noemt ook
den debiteur aansprakelijk voor de uitvoering van zijn ver-
plichtingen, zonder dat er van onrechtmatigheid sprake is,
vooral in gevallen waar schade vergoed moet worden uit
hoofde vari overeenkomst, b.v, verzekeringscontracten, en
niet van schennis van overeenkomst,
No. 3. Wanneer stelt nu onze wet iemand aansprakelijk?
In de eerste plaats, wanneer hij een onrechtmatige daad
begaat, ten gevolge waarvan hij door zijn schuld aan een
ander schade toebrengt (Art, 1401 B, W,). Schuld beteekent
hier: gebrek aan zorg en reeds de Romeinen leerden, dat
voor de toepassing van deze wetsbepaling, de lex Aquilin,
het begrip zorg zeer ruim moet worden genomen. Culpa
levissima was voldoende om de aansprakelijkheid van den
dader te vestigen.
Onze wetgever heeft aan dit artikel nog een grootere
werkingssfeer gegeven; men staat n,l, niet alleen in voor
de gevolgen van eigen daad, maar ook voor die van onder-
geschikten (art. 1403 3 B. W,), voor schade veroorzaakt door
zaken, welke men onder zijn opzicht heeft, en dieren, waar-
van men zich bedient (artt, 1403 1 en 1404 B, W,), Hier be-
hoeft eigen schuld bij den door de wet aansprakelijk ge-
stelden persoon niet aanwezig te zijn. Zooals hij zijn eigen
daden garandeert, zoo garandeert hij ook de daden van
zijn personeel, de werking van door hem gebezigde zaken
en dieren. Haren rechtsgrond vindt deze wetsbepaling in
den regel: ubi lucrum, ibi periculum esse debet. De wet
legt den plicht op om te waken dat genoemde zaken en per-
sonen een ander niet schaden, zonder dat hiertegen eenig
excuus (behoudens een van buiten aankomend onheil of
eigen schuld van den benadeelde) kan worden aangevoerd,
No. 4, Van gansch anderen aard schijnt de aansprake-
lijkheid, waarover ons B.W. in artt, 1279 e. v, handelt:
wanneer een debiteur niet aan zijn verplichtingen voldoet,
is hij schadevergoeding verschuldigd. Terwijl art, 1401
B, W. twee partijen veronderstelt die elkander in rechte
vreemd zijn, noemt 1279 partijen, reeds door een verbinte-
nis verbonden, van wie dus aan den één een crediteurs-
recht toekomt, op den ander een debiteursplicht rust.
Art, 1280 B, W, bepaalt, dat de debiteur steeds aansprake-
lijk is voor wanpraestatie, tenzij hij zich op overmacht kan
beroepen; derhalve, wanneer hij geen schuld heeft aan de
wanpraestatie, om de woorden van art, 1401 B. W, te ge-
bruiken, Op inbreuk op een crediteursrecht wordt in
art, 1279 B, W, dezelfde sanctie gesteld als art, 1401 B. W.
stelt op inbreuk op een absoluut recht of een door het recht
beschermd belang, zooals leven en gezondheid, In den
grond der zaak behandelt art. 1279 dus slechts een bij-
zonder geval van de door art, 1401 beheerschte onrecht-
matige daad.
In de terminologie van art, 1279 vlg. is schuld aanwezig,
indien de wanpraestatie haar oorzaak vindt in andere fac-
toren dan overmacht. Een overmachtsfeit is een feit, waar-
voor naar verkeersbegrippen de debiteur niet behoeft in
te staan. Daaronder zullen steeds vallen geheel onvoor-
ziene feiten, als watervloeden en aardbevingen, nooit
zullen daaronder vallen schadeoorzaken, die de debiteur
door redelijke zorg had kunnen voorkomen. Binnen deze
grenzen is het naar omstandigheden te beoordeelen, bij
contractsverhoudingen ook naar den inhoud der overeen-
komst, of voor een zeker feit de debiteur zal instaan, of
dat de schade daaruit voortspruitend voor rekening van
den crediteur zal zijn.
No. 5. Niet steeds is de principieele gelijkheid van con-
tractueele en wettelijke aansprakelijkheid erkend; zeer
lang heeft ook hier de uit Frankrijk afkomstige leer van de
dualité des fautes geheerscht. Wij sluiten ons echter aan
bij Planiol en vooral bij Grandmoulin, die in zijn disser-
tatie: „de l\'unité des fautes" een zeer heldere bestrijding
geeft, en naar wien wij bij dezen verwijzen. In zoover de
debiteur in wanpraestatie ter zake van schuld in den zin
van tekortkoming, gebrek aan zorg, tot vergoeding ge-
houden is, ontkennen wij dus dat deze schuld verschilt van
die, waarop de aansprakelijkheid volgens art, 1401 berust.
Dientengevolge zal de behandeling van de afwenteling
der aansprakelijkheid ook niet gesplitst worden, maar zal
steeds de afwenteling betrekking hebben op alle vormen
van aansprakelijkheid, onverschillig of zij uit de wet, dan
wel uit contract voortvloeit, tenzij het tegendeel ver-
meld wordt.
Daarenboven blijkt, dat onrechtmatige daad en wan-
praestatie geheel op één lijn worden gesteld, dat de wan-
praestatie een onrechtmatig karakter draagt. Om de ver-
gelijking tusschen de onrechtmatige daad van art, 1401
B, W, en wanpraestatie zuiver te trekken, moet deze
vergeleken worden met wanpraestatie aan een verbintenis
om niet te doen. De verbintenis om te doen vergelijke men
met het onrechtmatige laten van art, 1402 B, W.,
No, 6. Daar de aansprakelijkheid wegens schending van
een absoluut recht en die wegens het niet voldoen aan een
contractueele verplichting hetzelfde karakter dragen en
dezelfde gevolgen na zich slepen, kan de afwenteling dier
gevolgen steeds voor beide gezamelijk behandeld worden.
Wel echter moeten wij verschil maken tusschen aansprake-
lijkheid wegens eigen schuld en aansprakelijkheid wegens
schending van de verplichting tot garantie onafhankelijk
van eigen schuld.
Schuld beteekent gebrek aan zorg; wanneer de wet voor
aansprakelijkheid schuld eischt, zal er geen aansprakelijk-
heid zijn, indien bewezen wordt dat ter voorkoming van de
schade die zorg in acht is genomen, die van een debiteur
redelijkerwijze gevergd kan worden. Waar echter de wet
dit schuldvereischte niet vermeldt, waar de wet aan-
sprakelijk stelt alleen wegens onrechtmatig toegebrachte
schade, daar zal den aansprakelijke een beroep op nauw-
gezet betoonde zorg niet baten. Een dergelijke garantie-
verplichting vestigt de wet in art. 1403 3 B, W, en in artt.
1403 1 en 1404 B, W,: men staat in voor schade veroor-
zaakt door het gebruik van dieren en zaken, door het te
werk stellen van ondergeschikten. De praktijk neemt het-
zelfde aan\' voor aansprakelijkheid, die op contract berust.
En terecht, want wanneer deze beide soorten aansprake-
lijkheid één in aard, wezen en inhoud zijn, zal men voor
beide ook een gelijke garantieverplichting moeten aan-
vaarden,,
Zoo kan dus de aannemer, wiens knecht een steen heeft
laten vallen in de mand, waarmede een loopjongen van een
fabriek van glaswaren juist voorbij fietste, zich tegen de
actie wegens het onrechtmatig breken van glaswerk niet
verweren met een beroep op het feit, dat hij persoonlijk
zijn uiterste best heeft gedaan om deze schade te voor-
komen, dat hij met zorg zijn personeel heeft gekozen en
een zeer scherp toezicht erop heeft gehouden; en evenmin
kan hij deze verweermiddelen aanvoeren tegen zijn bouw-
heer, wanneer genoemde knecht een historische gevel-
steen laat vallen, die onvervangbaar is.
Deze garantieverplichting kan men wellicht het best zoo
formuleeren, dat naar het moderne recht ieder, die een
bedrijf uitoefent, door de wet verplicht wordt het zóó uit
te oefenen, dat niemand, buitenstaander noch crediteur
door de uitoefening schade ondervindt. Deze verplichting
sanctioneert de wet door den ondernemer aansprakelijk te
stellen voor die schaden. Wanneer derhalve een arbeider
in de uitoefening van zijn functie door een onrechtmatige
daad schade toebrengt aan een derde, dan zal deze, be-
houdens zijn verhaal op den arbeider, ook nog den patroon
deswege kunnen aanspreken. Deze laatste zal wederom
regres hebben op zijn ondergeschikte, zoodat deze per
slot van rekening de schade vergoedt. Uit een praktisch
oogpunt beschouwd zal echter de actie tegen den patroon,
die gewoonlijk tot een kapitaalkrachtiger klasse behoort
dan zijn ondergeschikten, voor den benadeelde de meeste
waarde hebben.
Wij zagen, dat de wet de gevolgen van wanpraestatie
regelt, en dat het systeem der wet ertoe leidt om aan te
nemen, dat zij de grens tusschen schuld en overmacht
evenzoo wenscht getrokken te zien, als zij dat doet bij de
regeling van de verbintenissen uit de wet met \'s menschen
toedoen. Daar echter partijen vrij zijn te contracteeren zoo-
als dat hun belieft, kunnen zij deze grens ook elders leggen
dan waar de wet ze plaatst. Zij kunnen dus feiten tot over-
machtsfeiten verklaren, die het anders niet zouden zijn, en
zoo hun garantieplicht uitsluiten, ook kunnen zij voor
feiten, die zonder nadere bepaling orider overmacht zouden
vallen, een garantieplicht scheppen, zoodat de debiteur
aansprakelijk wordt, als uit dergelijke feiten schade voort-
spruit, De overeenkomsten van de eerste soort nu, die het
gebied van de overmachtsfeiten uitbreiden, behooren tot
het onderwerp van dit proefschrift.
HOOFDSTUK 11.
Is aiwenteling van aansprakelijkheid geoorloofd?
No, 7. De hiervoor vermelde aansprakelijkheid bedreigt
iedereen, op een onverwacht oogenblik overvalt zij den
mensch en dikwijls heeft zij gevolgen, zoo ernstig, dat deze
tot den economischen ondergang van den verantwoordelij-
ken schuldenaar voeren. Geen fietser is zoo voorzichtig, of
in een moment van verstrooidheid kan hij iemand aanrij-
den: groot zal de te betalen schadevergoeding zijn, wanneer
de aangeredene voor zijn leven tot invalide is gemaakt. Nog
veel zwaarder drukt dit risico op hen, die zich in de uitoefe-
nmg van hun bedrijf bedienen van hulpkrachten, hetzij on-
dergeschikten, hetzij machines, voor wier tekortkomingen of
gebreken de wet of de overeenkomst hen aansprakelijk
stelt. Hier is schade haast onvermijdelijk. Geen wonder
dan ook, dat groote ondernemingen met deze schade uit
aansprakelijkheid bij de begrooting der bedrijfsuitgaven
rekening houden. En het ligt daarom ook voor de hand, dat
men getracht heeft zich aan dit risico te onttrekken. Twee
wegen staan daartoe open,
1°, De actie tot schadevergoeding wordt in de kiem ge-
smoord, doordat van te voren met de wederpartij wordt
overeengekomen, dat zij haar eventueel recht uit onrecht-
matige daad, (waaronder wij ook contractschennis begrij-
pen) prijsgeeft,
In den regel zal deze niet dan tegen genot van een con-
tra-prestatie daartoe te bewegen zijn; in een of anderen
vorm zal de eventueel aansprakelijke een vergoeding aan
zijn wederpartij moeten toestaan,
2o, De actie tot schadevergoeding blijft bestaan, maar de
-ocr page 20-debiteur contracteert met een derde, dat deze hem de gel-
delijke nadeelen, die uit de aansprakelijkheid mochten
voortspruiten, zal vergoeden. Dit is een verzekeringscon-
tract, de aansprakelijkheidsverzekering: ook hier zal aan
den verzekeraar een contraprestatie worden toegekend in
den vorm van een, gewoonlijk in vaste termijnen te betalen
premie,
In beide gevallen wordt de aansprakelijke persoon ont-
heven van de gevolgen van zijn aansprakelijkheid. Tenge-
volge van de aanwending der eerste ontheffingsmethode
komen deze te rusten op dengene, aan wien de schade is
toegebracht; door de aanwending van de tweede echter op
een geheel buiten de rechtsverhouding tusschen benadeelde
en aansprakelijke staanden derde. De laatste oplossing is
dus de eenig bruikbare, wanneer men zijn aansprakelijk-
heid tegenover willekeurige derden wil afwentelen. Daar
men dan niet weet, wie de benadeelde zal zijn, kan
men niet tevoren met hen gaan contracteeren. Wanneer
daarentegen een contractant vreest niet aan al zijn verplich-
tingen tegenover zijne wederpartij te kunnen voldoen, en de
gevolgen van zijn wanpraestatie niet zelf wenscht te dragen,
zal hij met zijn medecontractant {als deze daarvoor ten-
minste te vinden is) een overeenkomst sluiten, waarbij deze
laatste de schade op eigen schouders neemt. Ter onder-
scheiding van de aansprakelijkheidsverzekering zullen wij
deze afwentelingsovereenkomst betitelen met den naam
exoneratie. Zij komt daar voor, waar te voorzien is, welke
schade, en ten nadeele van wien deze schade zal worden
aangericht,
No. 8. Wij zagen reeds dat aansprakelijkheid een toe-
stand van gebondenheid is, door de wet geschapen voor
hem, die onrechtmatig handelt. Als belangrijkste vraag doet
zich nu bij de afwentelingsovereenkomst voor, of het geoor-
loofd is de gevolgen van deze aansprakelijkheid, dezen
plicht tot schadevergoeding op te leggen aan een ander dan
dengene, die voor de schade veroorzakende onrechtmatige
daad door de wet verantwoordelijk wordt gesteld.
Aansprakelijkheid kan twee gronden hebben;
lo. eigen schuld van den aansprakelijke, wanneer deze
een gebrek aan zorg heeft betoond;
2o, een garantieplicht, zonder dat van eigen schuld
sprake is, zonder dat dus ook de aansprakelijke tot het be-
wijs mag worden toegelaten, dat hij inderdaad alle redelij-
kerwijze te eischen zorg heeft aangewend. Dit is de aan-
sprakelijkheid voor daden van ondergeschikten, voor zaken,
die men onder zijn opzicht heeft en dieren, waarvan men
zich bedient.
Vooral tegen de afwenteling der aansprakelijkheid, op
den eerstgenoemden grond berustend, is een felle strijd ge-
voerd, Het rechtsbewustzijn verzette zich ertegen, dat een
ander zou lijden wegens een feit, dat de aansprakelijke had
kunnen en moeten voorkomen. Sommigen nemen aan, dat
van de bepalingen van de wet over aansprakelijkheid voor
eigen schuld niet mag worden afgeweken, dat deze zijn van
dwingend recht. Overeenkomsten, daarmee in strijd, zijn
nietig, zegt art, 14, W, A, B,
Een ruimer standpunt nemen zij in, die de nietigheid doen
steunen op het meer algemeene art. 1356 4o B, W,: overeen-
komsten, die een ongeoorloofde oorzaak hebben, zijn nietig.
Hier is geen schending van een speciale wetsbepaling, maar
slechts strijd met de goede zeden het vereischte. De
goede zeden geven het ongeschreven dwingende recht. Hier-
toe brachten de bestrijders van de afwenteling van eigen
schuld de bepaling, dat eigen schuld den plicht oplegt om
zeU de schade te vergoeden. Terwijl volgens art, 14 W.A.B,
slechts de afwenteling van aansprakelijkheid krachtens art.
1401 B, W, ongeoorloofd zou zijn, maakt het beroep op de
goede zeden ook nietig een overeenkomst, waarbij aanspra-
kelijkheid wegens niet voldoening aan een contract door
eigen schuld wordt afgewenteld.
Deze stellingen, dat afwenteling van de aansprakelijkheid
-ocr page 22-bedoeld in art- 1401 B, W,, of afwenteling van alle aanspra-
kelijkheid op grond van eigen schuld, ongeoorloofd zou zijn,
kunnen wij niet aanvaarden. Zeer lichte fouten kunnen soms
geweldige schaden tengevolge hebben, bovendien zijn deze
fouten niet steeds te vermijden, daar niemand onfeilbaar is;
waarom zou nu een voorzichtig mensch niet kunnen over-
eenkomen, dat, mocht hij eventueel aansprakelijk worden,
een ander de gevolgen daarvan zal dragen? Een schipper
kan licht in de navigatie een fout maken; wanneer hij zich
voor de deswege geleden schade verzekert, wanneer hij
met de inladers overeenkomt, dat hij hun geen schadever-
goeding verschuldigd zal zijn, dan gevoelt toch wel niemand
een beleediging van zijn rechtsbewustzijn,
No. 9, Wel is dit het geval, wanneer aansprakelijkheid
voor den allerzwaarsten vorm van plichtsverzuim, voor opzet
is afgewenteld. Zoo min als men in een vergissing een on-
zedelijke daad kan zien, zoo zeker is het, dat opzettelijk en
zonder recht schade toebrengen door de goede zeden veroor-
deeld wordt. De geordende maatschappij neemt dan ook geen
genoegen met overeenkomsten, waarbij deze wijze van schade
toebrengen van haar burgerrechtelijke sanctie zou worden
beroofd. Reeds in de oudste tijden vinden wij het adagium
,,dolus omnia corrumpit": wanneer er opzet in het spel is,
kan men zich niet meer op zijn rechten beroepen. De afwen-
teling van schade, door een opzettelijk gepleegde onrecht-
matige daad veroorzaakt, wordt dan ook door niemand ge-
oorloofd geacht, behalve door Grandmoulin, die zich zoozeer
aan den regel, dat overeenkomsten de partijen als wet bin-
den vastklampt, dat hij ook misbruik van recht rechtmatig
vindt.
Wat echter moeten we onder „het opzet" bij deze over-
eenkomsten verstaan? Moet dit opzet gericht zijn op het
schade toebrengen, of slechts op het feit, dat de schade
veroorzaakt heeft? Men bedenke, dat hier voortdurend sprake
is van onrechtmatig toegebrachte schade. Niet op het feit,
immers tal van gewilde handelingen veroorzaken schade,
terv,rijl deze schade in het geheel niet in de bedoeling
van den dader lag. Derhalve moet het opzet op de schade
zijn gericht. Handelingen, gepleegd met het doel anderen
onrechtmatig te benadeelen, zijn immoreel; immoreel is ook
de overeenkomst, waarbij de dader van een dergelijke han-
deling zich aan de gevolgen ervan ten koste van een ander
zou onttrekken. Deze regel moet echter eng geïnterpre-
teerd worden, hij zal dus niet gelden voor gevallen van
noodtoestand; soms zal deze tot gevolg hebben, dat het
schuldelement verdwijnt, zoodat er geen aansprakelijkheid
ontstaat, soms echter zal de noodtoestand voor den dader
geen overmacht vormen, men denke b.v, aan een schipper,
die enkele colli\'s moest werpen om verlies van zijn roer te
voorkomen, terwijl dit niet in het gemeenschappelijk be-
lang van schip, vracht en lading geschied is. Wel is hier de
schade opzettelijk toegebracht, maar het doel van de han-
deling was niet de schade. Daarom heeft deze handeling
ook geen onzedelijk karakter, en de afwenteling van de
aansprakelijkheid deswege is geoorloofd. Slechts daar waar
de handeling uitsluitend benadeeling van anderen bedoelt,
hetzij om zelf daaruit voordeel te trekken, hetzij als plagerij
zonder verder gelegen oogmerk, hetzij uit zuivere bal-
dadigheid, is zij onzedelijk en mag de aansprakelijkheid
ervoor niet worden afgewenteld.
Derhalve zal in geen exoneratiecontract mogen worden
opgenomen de clausule, dat de debiteur niet aansprakelijk
zal zijn voor schade, door hem opzettelijk veroorzaakt.
Onze wetgeving bevestigt dat door een speciale bepaling:
art, 1530 B, W, bepaalt, dat, wanneer de verkooper ontslag
van zijn aansprakelijkheid op grond van vrijwaring heeft
bedongen, hij echter blijft instaan voor daden, die hij in
strijd met zijn leveringsplicht verricht, en dat hij zich aan
deze aansprakelijkheid op geene wijze kan onttrekken. De
verkooper, die met opzet zijn leveringsplicht geschonden
heeft, mag zich niet meer op exoneratie van vrijwaring be-
roepen.
Evenzoo staat het met de verzekering. Ook hier bestaat
een speciale wetsbepaling, die, als uiting van het door ons
gestelde groote principe, uitgebreider mag worden geïnter-
preteerd, Art. 640 W, V, K, zegt, dat men zich kan dekken
tegen de schelmerij van den schipper, In het tweede lid
echter wordt vastgelegd, dat dit ongeoorloofd is, wanneer
de schipper tevens verzekerde is; tegen eigen schelmerij,
d,i, opzet, kan men zich niet door verzekering dekken. Dit
geldt ook voor de aansprakelijkheidsverzekering: in alle
polissen is trouwens ten overvloede opgenomen, dat aan-
sprakelijkheid wegens opzettelijk veroorzaakte schade niet
gedekt wordt. Van dezelfde strekking zijn § 276 van het
Duitsche Bürgerliche Gesetzbuch, § 152 Duitsch Versiche-
rungs-Vertrags Gesetz en § 100 van het Zwitsersche Obli-
gationenrecht dat echter verder gaat en ook nietig ver-
klaart exoneratie voor grove schuld.
Ook onze rechterlijke macht heeft zich geheel bij dit
standpunt aangesloten. Zoo gaf het Hof te Amsterdam een
arrest in dezen zin in de volgende zaak:
Een grondeigenaar, die wist, dat op zijn eigendom een
bouwverbod lag, had desondanks zijn terrein als bouwgrond
weten te verkoopen, In het koopcontract deed hij de clau-
sule opnemen: de verkooper is niet aansprakelijk voor
abuizen, speciaal in de opgave----van de omschrijving van
het geveilde.
De bedrogen kooper ving echter een proces aan, en bij
zijn arrest van 26 Nov, 1920 W, 10751 overwoog het Hof:
....dat voorts de bepaling omtrent de niet-aansprake-
lijkheid voor abuizen in de omschrijving van het verkochte
goed niet kan worden ingeroepen, omdat werd gesteld, dat
de verkooper het perceel opzettelijk als bouwterrein zou
hebben verkocht, terwijl hij wist, dat het geen bouwterrein
was, zoodat bij de dagvaarding allerminst van een ver-
gissing of abuis de rede was;
dat trouwens een actie, wegens bedrog of wegens op-
zettelijk veroorzaakte dwaling niet door een bij overeen-
komst gemaakt beding kan worden uitgesloten, omdat zoo-
danig beding, als strijdig met de goede zeden, rechtskracht
zoude missen....
en wees daarop den kooper zijn eisch toe,
No, 10. De aansprakelijkheid wegens den zwaarsten
schuldvorm: opzet, mag derhalve niet worden afgewenteld.
Zoodra dus opzet, waaronder ook het voorwaardelijk op-
zet valt, bewezen is, is de afwenteling niet meer van kracht,
We zullen thans onderzoeken, of ook aan schuld, wanneer
zij bestaat in ongewild gebrek aan zorg, deze vernietigende
werking moet worden toegekend.
Schuld komt voor als grove schuld, een schuldvorm, waar-
bij de schuldige de schade had moeten voorzien, als normale
schuld, waarbij hij de schade had kunnen voorzien, en als
lichte schuld, waarbij hij de schade had kunnen voorzien,
wanneer hij bijzondere vakkennis had bezeten.
Uit de definitie\'s blijkt wel, dat een grenslijn moeilijk te
trekken valt tusschen deze begrippen. Als het er enkel om
gaat te bepalen of iemand aansprakelijk is, bedient men zich
dan ook niet meer van de onderscheiding dezer schuldvor-
men. Waar schuld gegeven is bestaat — hoe men ook ver-
der over de indeeling dezer schuld in een der drie soorten
oordeelen wil — aansprakelijkheid. Maar daarom kunnen
wij, met het oog op ons onderwerp, ons niet onttrekken aan
het onderzoek van de vraag of het geoorloofd is, of men niet
in strijd met de goede zeden geraakt, wanneer bij overeen-
komst wordt bepaald, dat een ander de schade zal lijden,
die door des daders grof verzuim is veroorzaakt,
Eene overeenkomst is onzedelijk, wanneer haar doel, haar
inhoud onzedelijk is. Wat is nu het doel der afwentelings-
overeenkomst? Eenvoudig dit, dat de schadevergoeding,
die de aansprakelijke zal moeten betalen, ten laste van zijn
wederpartij komt. Deze schadevergoeding is verschuldigd
wegens een onrechtmatige daad, wegens het schade aan-
richten zonder daartoe gerechtigd te zijn, echter (dit sloten
wij uit) zonder dat de schade opzettelijk veroorzaakt is.
Slechts in het feit dat de aansprakelijke plichtsverzuim heeft
gepleegd, kan het onzedelijke element schuilen, de over-
dracht van de schadevergoedingsplicht, een zuivere beta-
lingsplicht, kan moeilijk op grond van onzedelijkheid wor-
den aangetast.
Dat nu aan eene exoneratie als hier bedoeld geen zede-
lijkheidssmet kleeft, volgt a contrario uit de reeds geciteerde
artikelen 1530 B, W, en 640 2 W, v. K, Gelukkig echter vin-
den wij ter versterking van dit bewijs, als alle bewijzen a
contrario zeer zwak, nog een enkele bepaling, die aantoont,
dat dit bewijs a contrario niet ondeugdelijk is. Onze wet
bevat nog een bepaling omtrent een afspraak, uit kracht
waarvan de gevolgen van eigen nalatigheid op eens anders
schouders komen te rusten, al is hier het gevolg van de na-
latigheid dan geen aansprakelijkheid, maar een vermogens-
schade, We bedoelen hier art, 294 W, v, K,, dat den brand-
verzekeraar, wil hij zich van zijn plicht tot schadeloosstel-
ling bevrijden, het bewijs van merkelijke schuld van den
verzekerde oplegt. Het bewijs van nalatigheid zonder meer
baat den verzekeraar niet; hij moet een nalatigheid bewijzen
zóó groot, dat zich bij de verzekerde als normaal mensch de
overtuiging had moeten opdringen dat de schade een gevolg
vai: zijn verzuim zou zijn. De wet stelt dus, dat de gevolgen
van een normaal verzuim door een ander dan den schuldige
zullen worden gedragen, zelfs zonder dat daarvoor een uit-
drukkelijke overeenkomst noodig is. Wanneer de schade,
door eigen schuld in eigen goed veroorzaakt, afgewenteld
kan worden, waarom zou dan schade door aansprakelijk-
heid hiervan moeten worden uitgesloten?
Zoo zal dus geoorloofd zijn een overeenkomst, waarbij
men zich exonereert voor zijn aansprakelijkheid voor ver-
gissingen, zal men zich ook tegen de gevolgen daarvan kun-
nen verzekeren. Maakt het nu echter van het standpunt van
de zedelijkheid uit een verschil of deze vergissing een ern-
stig karakter droeg; Moordt daardoor de vergissing een onze-
delijke daad? We gelooven het niet, zoolang het maar een
vergissing blijft, zoolang niet de wil op de schade gericht
was. Men bedenke voorts, dat niet elke afwentelingsover-
eenkomst bedoelt de aansprakelijkheid voor grove schuld
mede af te wentelen. De aansprakelijkheid daarvoor wordt
slechts afgewenteld, als het uitdrukkelijk in de overeen-
komst vermeld staat. Aangezien bovendien zelfs de meest
diligente menschen in onze samenleving zich wel eens aan
een grove fout schuldig maken, zal de afwenteling van de
daaruit voortvloeiende schaden toch wel niet tot de onzede-
lijke overeenkomsten behooren, mits door deze overeenkom-
sten niet het toebrengen van schade wordt aangemoedigd.
Ongetwijfeld hebben zij gelijk, die beweren, dat de af-
wenteling van aansprakelijkheid de kans van schaden ver-
groot, Het is een droevig verschijnsel, dat een persoon
lichtzinniger met andermans lijf en goed omgaat, wanneer
hij weet, dat het voor hem geen finantieel nadeel meebrengt.
Maar de afwentelingsovereenkomsten zijn er daarom nog
niet op aangelegd, dat de van zijn aansprakelijkheid ontlaste
partij nu eens terdege kan te keer gaan tegen al wat een
ander toebehoort; integendeel, deze overeenkomsten dek-
ken slechts schaden, aangericht in den normalen levenswan-
del van de ontlaste partij. Zelfs is er zijn wederpartij veel
aan gelegen, dat de afgewentelde aansprakelijkheid tot een
minimum aantal schaden aanleiding geeft.
Onder grove schuld vallen alle ernstige schuldvormen.
Zoo ook strafbare schuld. Wanneer de strafrechter den
schuldige aan een culpoos misdrijf straf oplegt, dan is dit
een uitvloeisel van de wet, die den menschen de grootste
omzichtigheid met andermans belangen voorschrijft. Daar-
mee is echter nog niet gezegd, dat de daad van den be-
klaagde immoreel is, dat een overeenkomst omtrent de
burgerrechterlijke gevolgen van die daad tot de onzede-
lijke behoort. De verstrooide wielrijder kan zich schuldig
maken aan het misdrijf genoemd in art, 308 W, v. Str. Maar
schuilt daarom iets immoreels in de overeenkomst, die hij
met zijn verzekeraar sloot, om zich aan de gevolgen van
een civiele actie van de beleedigde partij te onttrekken.
Zoolang slechts de immoreele bedoeling om schade aan
te richten buiten de werkingssfeer der overeenkomst blijft,
zal de afwenteling voor de gevolgen van eigen feilbaarheid
niet op grond van onzedelijkheid kunnen worden aangetast.
Zelfs van bewuste schuld is afwenteling mogelijk. Be-
wuste schuld is daar aanwezig, waar de schuldige de moge-
lijkheid van nadeelige gevolgen voorzag, maar toch han-
delde in de hoop, dat ze niet zouden intreden. Een expedi-
teur, die Chineesch porcelein zeer onvoldoende verpakt,
verzendt, kan schade aan zijn lading verwachten. Toch
belet niets de werking van een exoneratieclausule, in het
expeditiecontract opgenomen, waarbij de expediteur zich
exonereert van zijn aansprakelijkheid, zelfs in geval de
schade is veroorzaakt door onvoldoende verpakking. Ook
zou hij zich op zijn verzekeraar kunnen verhalen, wanneer
de polis inhield, dat hij voor eigen schuld gedekt was,
No. 11. Zeer uiteenloopend zijn de gronden, waarop de
hier verdedigde meening, dat afwenteling van aansprake-
lijkheid vrij staat, mits dc schade maar niet opzettelijk is
toegebracht, wordt bestreden-
Reeds bespraken wij de meening, dat het immoreele ele-
ment dezer overeenkomsten zou zijn gelegen in de achte-
loosheid van den aansprakelijke. Een daad, hoe schadelijk
ook, bedreven zonder het opzet om te schaden, is niet on-
zedelijk; afwenteling van de gevolgen hiervan dus evenmin.
Daarnaast staat de theorie, die afwenteling van de in art,
1401 B. W, bedoelde aansprakelijkheid verbiedt. Art, 1401
B. W. is volgens hare aanhangers van openbare orde, over-
eenkomsten in strijd daarmee zijn volgens art, 14 W, A, B,
ongeldig. Afgezien van de vraag of inderdaad art- 1401
B, W, van openbare orde is, dringt zich de vraag op, of
door een afwentelingsovereenkomst aan art, 1401 B, W.
zijn kracht ontnomen wordt. De aansprakelijkheid blijft
bestaan, zooals uit het volgende hoofdstuk zal blijken; deze,
door de wet geschapen toestand is niet te veranderen. De
overeenkomst houdt slechts in dat de aansprakelijke
voor de schade verhaal zal hebben op zijn medecontrac-
tant. De leer echter, dat de aansprakelijkheid uit art. 1401
B, W. niet afgewenteld kan worden, heeft een sterken in-
vloed geoefend speciaal in Frankrijk, en deze liet zich voor-
namelijk gelden op het gebied van de exoneratieclausules.
Dit zijn, zooals wij opmerkten, aan contracten verbonden
bedingen, bepalend, dat de debiteur niet aansprakelijk zal
zijn voor wanpraestatie. Wat is nu het gevolg van deze
leer? Dat de debiteur, krachtens contract aangesproken
wordende, vrij uit gaat. Stelt echter de crediteur, onaf-
hankelijk van het contract feiten, die toewijzing zijner vor-
dering op grond van art. 1401 B, W. mogelijk maken en
slaagt hij in het hem deswege op te leggen bewijs, dan zal
den debiteur zijn exoneratieclausule niet meer baten; af-
wenteling van deze aansprakelijkheid is immers ongeoor-
loofd, In de praktijk kwam zoo de exoneratie neer op een
omkeering van den bewijslast. Terwijl de debiteur in wan-
praestatie in beginsel te zijner bevrijding moet bewijzen,
dat de schuld niet bij hem ligt, dat de schade door over-
macht is veroorzaakt, zal, indien een contract een exone-
ratieclausule inhoudt, de crediteur gedwongen zijn de feiten
te staven, waarop hij de toepasselijkheid van art, 1401 B,W.
grondt, m,a,w, naar de gewone opvatting rust op hem het
bewijs van schuld van den debiteur,
In den laatsten tijd is men echter teruggekomen op deze
leer, daar zij gansch niet in de bedoeling van partijen ligt.
Een vervoerder, die zich exonereert voor eigen schuld, be-
doelt niet van zijn exoneratie afstand te doen, wanneer de
inlader erin slaagt zijn schuld te bewijzen; hij wenscht te
vervoeren zonder risico. Dat is zijn bedoeling, zooals thans
ook door de Fransche gerechten wordt erkend.
Bovendien zou deze theorie in haar strengsten vorm:
van art, 1401 B. W, mag op geen manier worden afgeweken,
ook de aansprakelijkheidsverzekering voorgoed onmogelijk
maken. Deze immers dekt voornamelijk aansprakelijkheid,
die op artt, 1401 e, v, B. W, berust. Wanneer de daarin om-
schreven aansprakelijkheid slechts door den daar aan-
geduiden persoon mag worden gedragen is de werking van
dezen tak van het verzekeringsbedrijf dus beperkt tot con-
tractueele aansprakelijkheid. De verzekering hiertegen
wordt echter in ons land slechts weinig beoefend, en dan
nog gewoonlijk onder het masker van een goederen of een
casco-verzekering,.
Door dwingende kracht aan art, 1401 B. W, toe te ken-
nen zou men dus de aansprakelijkheidsverzekering den kop
indrukken; dat doet men ook, wanneer men art, 276 W, v.
K, tot dwingend recht verklaart. Dit artikel schrijft voor,
dat schade, veroorzaakt door eigen schuld van den ver-
zekerde, niet ten laste van den verzekeraar komt. De ver-
zekerde aansprakelijkheid nu berust bij ons gewoonlijk
juist op schuld der verzekerden, zoodat ook deze theorie
de aansprakelijheidsverzekering tot een ongeoorloofd be-
drijf maakt. Wij zagen echter reeds, dat de wetgever zelf
in art, 294 W, v, K. deze stelling ontkent, en het gezond
verstand en de gevestigde praktijk hebben dan ook ge-
zegevierd over de theoretische bezwaren van hen, die van
verzekering tegen de gevolgen van eigen schuld niet weten
willen,
No. 12. Wij gaan thans over tot de beschouwing van de
afwentelingsovereenkomsten, die betrekking hebben op
aansprakelijkheid zonder dat bij den aansprakelijke een
eigen gebrek aan zorg aanwezig is. Wij zagen reeds, dat
deze aansprakelijkheid zich voordoet bij ondernemers, die
zich van hulpkrachten, menschen, dieren of materiaal, be-
dienen. Hier ontbreekt als onzedelijk element de subjec-
tieve achteloosheid van den aansprakelijke geheel. En toch
IS juist tegen deze soort afwentelingsovereenkomsten, in
het bijzonder tegen de exoneratie van den hier genoemden
garantieplicht de strijd het felst gevoerd, In onze dagen is
de kamp zelfs nog niet geheel uitgestreden. Mag op het
gebied der aansprakelijkheidsverzekering thans wel alge-
meen de geldigheid van de verzekering tegen de lasten uit
deze garantie voortspruitend worden erkend, ten aanzien
van de exoneratie is overeenstemming nog lang niet
bereikt.
De scherpste aanvallen golden wel de in het zeerecht
bekende negligence clause: de vervoerder ontheft zich van
zijn aansprakelijkheid in vele gevallen, o,a, van die voor
schuld en schelmerij van den schipper of andere onder-
geschikten, Deze clausule ontneemt aan den inlader of zijn
assuradeur dus het recht zich op den vervoerder te ver-
halen, zelfs als zij schuld van den schipper weten aan te
toonen. Het onzedelijke element in deze overeenkomsten
schuilt hierin, dat vervoerder en schipper zich niet meer
de zoo noodige zorg voor de veilige overkomst van de
lading zullen getroosten, waardoor lading en passagiers,
evenals trouwens de bemanning zelve aan de gevaren der
zee op zeer ernstige wijze worden blootgesteld. Vooral de
mogelijkheid van het verlies van menschenlevens was voor
velen een groot bezwaar tegen deze overeenkomsten. Laat
ons echter bedenken, dat de bedreigde levens in de eerste
plaats toebehooren aan degenen, wier nalatigheid door de
exoneratieclausules zou worden opgewekt, aan den schip-
per en de schepelingen. Aangezien bovendien deze onacht-
zaamheid niet den inhoud der overenkomst uitmaakt, als
liggende buiten de bedoeling van de partijen en ook daar-
van geen noodzakelijk gevolg is, kan men uit dit gevaar
voor menschen en goederen niet een voldoende krachtig
argument putten om aan de overeenkomst haar geldigheid
op grond van strijd met de goede zeden te ontzeggen. Men
heeft dan ook in Nederland de bindende kracht dezer exo-
neratieovereenkomst in den vorm van de negligence clause
erkend. Zoo het arrest van den Hoogen Raad van 18 Nov.
1887 W, 5501, waarbij de opheffing van de aansprakeUjk-
heid in geval van negligence, default, error in judgment of
any of the servants or employees of the shipowners or
otherwise werd aangemerkt als niet strijdig met de goede
zeden, behoudens het geval van bedrog. Evenzoo Rb.
Rotterdam 14 Juni 1899, W, 7315,
Zeer kort geleden echter werd nog een uitspraak ge-
publiceerd, die met de hier ontwikkelde leer in flagranten
strijd is. Helaas werd de hier behandelde vraag slechts in
het subsidiaire verweer aangevoerd en door de rechtbank
ongemotiveerd beslist. Wij bedoelen hier het vonnis van
de rechtbank te Rotterdam van 10 Jan. 1923 (W, 11074)..
Het voornaamste strijdpunt vormde de clausule: With liber-
ty to forward the goods by lighter from port of shipment
to sailing port at shippers risk but company\'s account (con-
veyance from or to Amsterdam subject to the conditions
of the company, carrying the goods).
Goederen waren in goeden staat te Amsterdam in den
lichter „Batavier" ingeladen, doch nat te Rotterdam aan
boord van gedaagde\'s stoomschip, met bestemming New
York gelost. De rechtbank nam aan, dat de lichter niet in
goeden staat was geweest, en besloot tot aansprakelijkheid
van gedaagde op grond, dat de genoemde clausule haar
niet ontheft van de verplichting het vervoer met een deug-
delijk lichterschip te doen plaats vinden. Tot hiertoe kun-
nen we volkomen met het vonnis instemmen.
Daarnaast echter voerde gedaagde nog verweer op grond
van de clausule: The carrier not to be responsible for any
damage or loss to the goods while awaiting shipment or
delivery during their stay in lighter, warehouse, sheds or
loading quay.
Dit beroep nu verwierp de rechtbank, omdat het hier
gold eigen schuld van den vervoerder per lichter. Deze
motiveering en de daarop steunende verwerping van het
verweer lijken mij onjuist. Eigen schuld van den lichter-
schipper, vormt voor dengene, die het vervoer aan dien
lichterschipper opdraagt een overmachtsfeit. Voor daaruit
voortvloeiende schaden moet hij zonder bijzondere be-
dingen wel instaan, in het onderhavige geval echter is juist
met het oog op dergelijke gevallen een exoneratieclausule
in het contract opgenomen. Helaas geeft de rechtbank geen
gronden op, waarom zij gedaagde\'s verweer verwerpt,
In Frankrijk wordt de strijd tusschen vervoerders en
mladers, die gewoonlijk voor rekening van hun verze-
keraars procedeeren, nog fel voortgezet. Wel heeft
het Cassatie Hof in eenige arresten de geldigheid aan-
genomen, maar nog weren eenige lagere gerechten zich
tegen deze jurisprudentie, die een brandpunt is van juri-
dische discussie. Zoowel op grond van algemeene theorie
als van utiliteitsoverwegingen wordt nog steeds de geldig-
heid der negligence clause bestreden, wij zagen echter
reeds ten onrechte.
Een andere grond voor de bestrijding der negligence
clause vond men hierin, dat wel de aansprakelijkheid voor
schuld, echter niet die voor opzet van ondergeschikten
mag worden afgewenteld. Het opzet om te benadeelen is
van onzedelijken aard, afwenteling daarvan is dus onge-
oorloofd, Deze stelling, reeds hiervoor ontwikkeld, is juist,
mits met deze restrictie, dat de afwenteling alleen aan den
dader zelf niet vrijstaat.
De moraal eischt, dat hij, die opzettelijk schade toe-
brengt, niet vrij uit zal gaan. Dit motief is hier echter niet
van kracht, de aansprakelijke patroon is toch volkomen
onschuldig aan het opzet van zijn personeel. Misschien is
het den patroon nog mogelijk om nalatigheid van zijn onder-
geschikten door scherp uitgeoefend toezicht te voorkomen,
het booze opzet laat zich daardoor niet keeren. Meer nog
dan schuld van ondergeschikten draagt dus hun opzet voor
den patroon het karakter van een niet te keeren schade-
oorzaak, Zo,u het dan onzedelijk zijn, wanneer hij zich voor
de gevolgen van deze schadeoorzaak vrijwaart en de schade.
hetzij door dengene, die door den arbeider benadeeld is,
hetzij door een verzekeraar laat dragen?
Mogelijk is het de vrees voor fraude geweest, dat de
patroon door middel van zijn personeel ongestraft schade
zou kunnen toebrengen, die tot deze leer heeft geleid- Wan-
neer echter het personeel in opdracht handelt, zal de pa-
troon ook uit eigen hoofde en wegens eigen opzet aan-
sprakelijk zijn, en voor deze aansprakelijkheid is afwente-
ling ongeoorloofd, zooals wij in het voorgaande zagen-
Ook ons hoogste rechtscollege heeft in een arrest van
26 Maart 1920 W. 10592 deze leer met stelligheid ver-
worpen, De staat, die zijn aansprakelijkheid voor aange-
teekende brieven zonder aangegeven waarde beperkt heeft
tot ƒ 25,— kan zich op deze exoneratie beroepen, ook
wanneer ten processe komt vast te staan, dat de schade
veroorzaakt is door diefstal van een van de postambte-
naren.
No, 13, Daartegenover verdedigen velen de afwentelings-
overeenkomsten en in het bijzonder de door het hoogste
rechtscollege toegestane exoneratie voor schuld en opzet
van schipper en schepelingen met een beroep op de onmoge-
lijkheid van toezicht door den reeder tijdens de navigatie.
Omdat dus onder geen omstandigheden de reeder tijdens de
navigatie kan ingrijpen, liet men hem toe zich te exoneree-
ren voor daden, door den schipper in dien tusschentijd ver-
richt, Zoodra echter de schipper aan wal lag, en dus meer
als verzorger der lading, dan als bestuurder van het schip
optrad, achtte men den reeder verantwoordelijk, omdat hij
hier wel zou kunnen toezien- Alsof de reeder, die niet zelf
de reis meemaakt, aanwezig zou kunnen zijn bij het inladen
in Rotterdam en bij de lossing ruim een maand later te Soe-
rabaya! Dit systeem van beperkte toelaatbaarheid van exone-
ratie is echter door de Harter Act gevolgd: de schipper als
bestuurder van het vaartuig verbindt door zijn schuld den
reeder niet, in zijn commerciëele functie, als opzichter over
de stuwage en de uitlevering, verbindt hij den reeder wel.
Nauw aan de Harter Act sluiten zich, wat stelsel betreft,
de Hague rules van 1921, Hoewel deze den vervoerder toe-
staan om zich van elke aansprakelijkheid te exonereeren,
leggen zij toch voor de cognossementsclausules een systeem
van afwenteling vast, dat voor een belangrijk gedeelte over-
eenstemt met de Amerikaansche wetgeving van 1903, Ook
hier wordt den vervoerder exoneratie toegestaan voor schuld
en schelmerij van schipper en schepelingen, maar de aan-
sprakelijkheid voor zeewaardigheid, stuwage en zoogenaam-
de commerciëele fouten, blijft in stand. Nauwkeurig sommen
de Hague rules op de bronnen van aansprakelijkheid, waar-
voor in cognossementen exoneratie mag worden verleend.
Houden de vervoerders zich aan deze bepalingen, dan zullen
de cognossementen zeer in waarde winnen. Thans is mei het
verloren gaan der lading een cognossement waardeloos, dan
echter zal er een groote kans bestaan, dat de houder van het
cognossement zich op den vervoerder voor de geleden
schade kan verhalen. De regelen zijn dan ook opgesteld met
de bedoeling om te komen tot een uniform cognossement, dat
door de meerdere vastheid zijner waarde beter verhandel-
baar zal zijn,
No. 14, De meest consequente bestrijders der exone-
ratie zijn zij, die alle exoneratie ongeoorloofd achten, on-
verschillig uit welke bron de aansprakelijkheid voortspruit.
Over de exoneratie in het zeerecht spreekt in dezen geest
Bonnecasse, Volgens hem is het bedrijf één geheel, de taak
des vervoerders is vervoeren met alles wat daarbij behoort,
uilleveren en zorg voor het goed tijdens het vervoer, deze
taak verricht hij, zooals een goed vervoerder dat doet en een
goed vervoerder doet dat, zooals in de wet is omschreven;
hij ontvluchte niet zijn aansprakelijkheid, want deze is de
sanctie op het niet volgens de wet vervoeren. Of nu de
schuld van het niet vervullen van zijn vervoerderstaak ligt
bij den schipper, bij het scheepsvolk, of bij den reeder zelf,
zijn beroepsaansprakelijkheid brengt mee, dat hij de daaruit
voortvloeiende schaden vergoedt. Zich hieraan onttrekken,
is in strijd met zijn „statut professionnel", d, i, de groep ver-
bintenissen, die hij als vervoerder heeft aangenomen te ver-
vullen, Dit alles lijkt heel logisch, slechts één schakel man-
keert in zijn bewijs; dat het een goed vervoerder niet voegt,
zich in zijn contracten van eenige aansprakelijkheid te
exonereeren: dat inderdaad het „statut professionnel" aan-
sprakelijkheid inhoudt in den strengen vorm, dien Bonne-
casse voorschrijft. Daar tegenwoordig bijna geen vervoerder
wordt gevonden, die niet een meer of minder vergaand ge-
bruik van exoneratieclausules maakt, zouden volgens Bon-
necasse er nu ook geen behoorlijke vervoerders meer zijn.
Deze redeneering zou bovendien in geen geval ter bestrij-
ding van de aansprakelijkheidsverzekering kunnen dienen.
Door zich tegen zijne aansprakelijkheid door assurantie te
dekken, verandert de vervoerder toch niets aan zijn verhou-
ding tegenover de inladers, die door het ,,statut profession-
nel" zou zijn geregeld; slechts schept hij een verbintenis,
geheel buiten zijn rechten en verplichtingen als vervoerder
om, Bonnecasse richt zich dan ook niet tegen de aansprake-
lijkheidsverzekering,
No, 15. Op één plaats verbiedt de wet strikt elke exone-
ratie, in art- 1638 x B, W, De patroon blijft tegenover zijn
arbeiders aansprakelijk, wanneer deze schade mochten
lijden door een gebrek aan de lokalen, werktuigen of ge-
reedschappen, en door de wijze waarop de patroon den
arbeid laat verrichten. De Ongevallenwet wentelt echter dit
risico af op de Rijksverzekeringbank, die haar regres heeft
op den patroon, in de gevallen door die wet gesteld- (Art-
93 e. V-)
In Frankrijk heeft men in 1905 een dergelijke bepaling
gekregen voor den vervoerder. Aan art, 103 C, de Co,,
waarin de aansprakelijkheid des vervoerders werd omschre-
ven, is toen door de z,g, loi Rabier een derde lid toege-
voegd, waarbij de inhoud van de beide eerste leden tot
dwingend recht is verklaard. Hier is dus aan des vervoerders
contractsvrijheid getornd, hem wordt verboden zich tegen-
over zijn wederpartij van zijn aansprakelijkheid te ontdoen.
Voor het vervoer ter zee gelden echter nog de bepalingen,
in hel tweede boek van den C, de Co, vermeld, zoodat daar-
voor art. 103 3 C, de Co. niet toepasselijk is. Zoo is het
slechts het landvervoer, en in het bijzonder het spoorweg-
vervoer, dat door deze wetsbepaling belemmering onder-
vindt. De spoorwegmaatschappijen hebben zich echter we-
ten te behelpen en haar aansprakelijkheid beperkt op andere
wijzen dan door derogatie aan art. 103 3 C, de Co.
Volgens de loi Rabier is dus de vervoerder aansprakelijk
zooals C. de Co, dit voorschrijft; noch voor speciale schade-
oorzaken, noch voor bijzondere personen of bedrijven is af-
wijking toegelaten. Slechts het bewijs, dat hij door over-
macht was verhinderd zijn praestatie naar behooren uit te
voeren, zal dus den vervoerder van den plicht tot schade-
vergoeding kunnen ontslaan. Niets staat hem echter in den
weg, deze aansprakelijkheid door verzekering te dekken,
No, 16. Tot nu toe bespraken wij slechts de onzedelijk-
heid der exoneratie op grond van de schuld, die de aan-
sprakelijke of zijn hulpkrachten aan de schade hadden. De
onzedelijkheid kan echter ook het gevolg zijn van den aard
der gevolgen, die afgewenteld worden. Dit is het geval,
wanneer de gevolgen der onrechtmatige daad in een van
staatswege opgelegde straf bestaan. Deze bedoelt den
dader zelf te treffen en is niet zoozeer een reactie op de
aangebrachte schade, evenmin afhankelijk van de grootte
daarvan, maar op zijn gebleken onmaatschappelijke ge-
dragingen, Wel staat nergens in de wet geschreven dat de
afwenteling van straf ongeoorloofd is, het karakter der
strafwet brengt dit echter mee. Zoodoende kan men niet
bedingen, dat de benadeelde of een ander de boete zal be-
talen, ter zake van een strafbaar feit beloopen, In zijn
algemeenheid zal deze regel zeker toegepast kunnen wor-
den, de overeenkomsten, die de strafrechtelijke sancties
haar gewenschte werking ontnemen, zijn onzedelijk. Eén
uitzondering doet zich echter voor; is het onzedelijk zich
tegen de geldboete te verzekeren, die de strafrechter op-
legt ondanks afwezigheid van eenige schuld, waar der-
halve de strafrechter straft voor overtreding door een
ander begaan? Dit komt voor in het fiscaal strafrecht: de
Zegelwet 1917 stelt in art, 82b den firmant mede aansprake-
lijk voor de boete, aan zijn compagnon opgelegd. Zou hier-
van afwenteling onzedelijk zijn? Minder sterk spreken
andere belastingweten: de Tabakswet, die den handelaar
in tabak in een boete van ƒ 50,— tot ƒ 300,— laat ver-
vallen, wanneer de uit zijn pakhuis vervoerde tabak niet
van de voorgeschreven verpakking en zegels is voorzien,
zelfs al blijkt, dat het vervoer tegen de order van den han-
delaar is geschied. Eveneens moet hem de rechter tot
dergelijke bedragen veroordeelen, wanneer de tabak, door
anderen dan zijn eigen knechts aangevoerd, afgeladen wordt
op een plaats, die daartoe niet in zijn vergunning is ver-
meld, Zou tegen deze risico\'s de handelaar zich niet mogen
verzekeren en zou hij deswege zonder economisch verweer
tegen deze bijna onvermijdelijk dreigende gevaren zijn?
Daar echter deze, gelukkig exeptioneele maatregelen van
den wetgever juist door het ontbreken vari het schuld-
element, meer een administratieven trek krijgen, zullen
we hiervoor ook niet den strengen maatregel van nietig-
verklaring op de afwenteling mogen toepassen. De staat
als fiscus handelt niet als bewaarder der openbare orde,
maar als crediteur, zij het dan ook een crediteur, die met
geweldige machtsmiddelen is toegerust, en die, daar hij in
andere functie onze hoogste goederen, vrijheid en recht
beschermt, ook op deze middelen aanspraak mag maken.
Daardoor echter wordt nog niet de geheel scjiuldvrije
overtreding van een zijner voorschriften, door hem als
crediteur gegeven, onzedelijk.
Menige polis houdt in, dat de aansprakelijkheidsverzeke-
raar de verdediging, in een eventueel strafproces, van zijn
verzekerden op zich zal nemen, althans bekostigen, wan-
neer het strafbare feit, waarvan de verzekerde beschul-
digd wordt, ook aansprakelijkheid na zich zou kunnen slepen.
Wanneer de strafrechter den beklaagde schuldig ver-
klaard heeft en straf heeft opgelegd, zal in een eventueel
daaropvolgend civiel proces het feit, waarvoor straf is
opgelegd, voor bewezen gelden, tenzij de verzekerde in het
tegenbewijs mocht slagen. Spreekt de strafrechter echter
vrij, dan rust op den benadeelde in de civiele procedure
de bewijslast.
Voor den aansprakelijkheidsverzekeraar is het dus van
groot belang, om te zorgen, dat een veroordeeling niet
plaats vindt, vandaar dat den gedaagde dan ook meestal
op des verzekeraars kosten een advocaat wordt toege-
voegd, De bedoeling hiervan is te voorkomen, dat het
feitenmateriaal op voor den gedaagde bezwarende wijze
wordt uitgelegd en daarna als bewezen door den bena-
deelde, tegen den verzekerde ten koste van den verzeke-
raar kan worden aangewend. Met afwenteling van de
gevolgen van aansprakelijkheid is dit optreden van den
assuradeur niet te indentificeeren, bovendien zijn de ver-
zekeraars niet tot deze rechtshulp in strafzaken verplicht,
maar zijn zij enkel gerechtigd om te dezer zake naar
eigen inzicht al of niet in te grijpen. En ongeoorloofd kan
het zeker niet genoemd worden, dat een verzekeraar zijn
verzekerde rechtshulp in strafzaken biedt, daar deze rechts-
hulp immers gericht behoort te zijn op het verkrijgen van
recht, niet van een ongerechtvaardigde vrijspraak,
No. 17. Nog een derde grond bestaat er, waarop een
afwentelingsovereenkomst nietig zou kunnen worden ver-
klaard wegens strijd met de goede zeden. Immoreel dient
zij toch ook te heeten, wanneer zij een toestand zou schep-
pen, waarbij de partij, die zich exonereert, in het geheel niet
meer gebonden zou zijn, op geen wijze rechtens tot zijn
praestatie zou kunnen worden verplicht.
Voorzoover de aansprakelijkheidsverzekering betreft, kan
een dergelijke situatie nooit voorkomen. De praestatie van
den verzekerde is hier de betaling der premie, deze zal wel
nimmer facultatief zijn. Bij de exoneratie echter kan zich
het geval voordoen, dat de overeenkomst, die den grondslag
voor de afgewentelde aansprakelijkheid vormt, door een
volledige afwenteling geheel illusoir wordt. Wanneer een
vervoerder bedingt, dat hij niet aansprakelijk zal zijn wan-
neer het vervoer niet tot stand komt of de goederen verlo-
ren gaan, zelfs door zijn eigen grove schuld, dan zou hij
rustig de goederen kunnen laten, waar zij waren, den vracht-
prijs opstrijken en zijn aandacht uitsluitend wijden aan het
zoeken van een nieuwen inlader, die op deze voorwaarden
geneigd zou zijn, zijn goederen ten vervoer aan te bieden.
Aan den argeloozen inlader zou elke grond tot een vorde-
ring zijn ontnomen, hij is rechteloos en geheel overgeleverd
aan de willekeur van den vervoerder. Zijn eenig recht be-
staat daarin, dat hij de goederen, wanneer ze nog bestaan,
zelf mag gaan halen en ze aan een anderen vervoerder op
beter conditiën toevertrouwen.
Dit geval is in onze wet voorzien in art. 1292 B, W,: Alle
verbintenissen zijn nietig, indien derzelver vervulling alleen-
lijk afhangt van den wil van dengenen, die verbonden is.
De wetgever wilde hiermee verbieden facultatieve voor-
waarden, verbintenissen, waarvan niet in rechte de uitvoe-
ring kan worden geëischt. Zoodra echter een overeenkomst
met exoneratieclausule den crediteuren nog toelaat om na-
koming te vorderen, en bij niet nakoming schadevergoeding,
is de overeenkomst geldig. Hieruit volgt, dat afwenteling
van grove schuld, hoezeer geoorloofd, wanneer het een en-
kele speciale schadeoorzaak betreft, nooit de geheele con-
tractsvervulling kan omvatten, daar dan de debiteur in deze
clausule tegen elke aanspraak een verweer zou vinden cn de
crediteur dus geheel rechteloos zou zijn. Het bewijs, dat
de debiteur opzettelijk de praestatie naliet, kan feitelijk niet
geleverd worden.
No, 18. We komen dus tot deze conclusien, dat afwen-
telingsovereenkomsten op grond van onzedelijkheid van den
inhoud niet nietig kunnen worden verklaard tenzij:
lo. de afwenteling bedongen is voor aansprakelijkheid
tengevolge van opzettelijk veroorzaakte schade;
2o, de afwenteling bedongen is van publiekrechtelijke
straffen, behoudens de hiervoor genoemde uitzonderingen;
3o, de afwentelingsovereenkomst zou strekken om een
andere overeenkomst, waarvoor de aansprakelijkheid wordt
afgewenteld, illusoir te maken, beide overeenkomsten zijn
dan nietig.
Voorts zal ook nog nietigheid kunnen worden uitgespro-
ken wanneer de overeenkomst naar haar inhoud een woe-
kerovereenkomst blijkt te zijn. Dit is echter te beslissen naar
de daarvoor geldende algemeene regelen.
Nog bleven onbeantwoord de vragen, waarom indertijd
wel de exoneratie, niet de aansprakelijkheidsverzekering
zoo hevig werd aangetast, en waarom die strijd thans zoo
veel minder krachtig gevoerd wordt, ja, hier te lande zelfs
vrijwel rust.
Hel antwoord op de eerste vraag is te vinden in onder-
scheiden oorzaken, In de eerste plaats schijnt het, alsof de
exoneratie de aansprakelijkheid geheel vernietigt. Dit ne-
men wij niet aan, zooals in ons volgend hoofdstuk zal blij-
ken, De aansprakelijkheidsverzekering geeft vervolgens
naast een erkenning van de aansprakelijkheid den benadeel-
de nog het voordeel, dat de mogelijkheid van verhaal ver-
ruimd wordt. Zoodoende komt het beklagenswaardige
slachtoffer van de onrechtmatige daad door de afwenteling
op een derde nog in een gunstiger positie. Bij de felle be-
strijding der exoneratie echter vergat men, dat de crediteur
ook een belooning voor het aannemen van de afwentelings-
clausule in zijn contract heeft genoten, al moge deze dan
meestal hebben bestaan in een vermindering van de door
hem te leveren praestatie. Wanneer een inlader steeds onder
exoneratie van den vervoerder heeft verscheept, en hij
wenscht plotseling zijn waren te doen vervoeren, geheel
overeenkomstig de bepalingen van het W^, v, K,, dan kan
men er verzekerd van zijn, dat hij voor een dergelijke wijzi-
ging in de cognossementsclausules een duchtigen toeslag op
zijn normale vracht zal moeten betalen. Deze toeslag vormt
voor den vervoerder de dekking van de hoogere risico\'s, die
het vervoeren zonder exoneratieclausules voor hem mee-
brengt.
Daartegenover had de inlader in plaats van dezen toeslag
aan den vervoerder te betalen, voor dit geld ook een verze-
kering kunnen sluiten om zich te vrijwaren tegen de risico\'s,
die de exoneratie te zijnen laste brengt, zooals ook een voor-
zichtig vervoerder, die gedwongen is zonder exoneratieclau-
sule het vervoer te doen plaats vinden, zich tegen zijn aan-
sprakelijkheid in zijn functie als vervoerder kan verzekeren.
De premie voor deze verzekering moet hij trachten te ver-
dienen door voor het vervoeren onder zijn volle aansprake-
lijkheid een naar rato hoogere vracht te bedingen.
Juist in het feit, dat men tegenwoordig bijna elk risico
door verzekering kan dekken, ligt dan ook de reden, dat de
strijd geëindigd is. De crediteur, die door de exoneratie
zoovele rechten tegen zijn debiteur moest laten glippen,
heeft daardoor een finantieel voordeel genoten, dat hem in
staat stelt de risico\'s door verzekering te dekken. De inlader
zal in zijn goederenpolis doen opnemen, dat onder exone-
ratie vervoerd wordt: hiervoor zal hij meer premie moeten
betalen; of de verzekeraar zal met een kleinere winstmarge
genoegen moeten nemen: het risico echter wordt weder ge-
dekt, Zoo heeft de groote vlucht der verzekering ook dezen
strijd beëindigd: zij laat de verliezen, die een enkeling lijdt,
door alle verzekerden gezamenlijk dragen en stelt zoo ieder
in staat, de groote risico\'s van het tegenwoordige verkeers-
leven te loopen.
HOOFDSTUK III,
Inhoud der afwentelingsovereenkomsten.
No, 19, De inhoud eener overeenkomst wordt uitge-
drukt in het doel, dat de contracteerende partijen zich
stellen. Bij overeenkomsten tot afwenteling van de ge-
volgen van aansprakelijkheid is dit de overdracht van de
schade geleden door aansprakelijkheid. Meer omvatten de
afwentelingsovereenkomsten ook niet: de aansprakelijk-
heid blijft bestaan, het onrechtmatig karakter van de
schadeveroorzakende daad wordt niet weggenomen,
slechts wordt overeengekomen dat de gevolgen van deze
aansprakelijkheid door den medecontractant zullen wor-
den gedragen. Deze definitie stelt ons in staat de grenslijn
met aanverwante overeenkomsten scherp te trekken. Zoo
loont zich de exoneratie overeenkomst, waarbij de debi-
teur zijn ;aansprakelijkheid afwentelt op den crediteur,
nauw verwant aan de groote groep overeenkomsten, waarbij
de contractant aan zijn wederpartij toestaat inbreuk op
zijn recht te maken: het groote onderscheid met de exone-
ratie ligt hierin, dat de daden, die in de overeenkomst
worden genoemd, geen onrechtmatig karakter meer dragen.
Geheel verschillend toch is de inhoud van een overeen-
komst, waarbij een jager van zijn buurman bedingt, dat
deze geen actie tot schadevergoeding tegen hem zal in-
stellen. wanneer de jachthonden in het vuur van de jacht
een haas over des buurmans erf najagend, daarbij zijn
groentenkweekerij beschadigen, en eene, waarbij ge-
noemde jager zich het recht verwerft om op zijns buur-
mans landen te jagen, en dus die schade aan te richten, die
een redelijke uitoefening van het jachtrecht meebrengt, In
de eerste overeenkomst blijft de onrechtmatigheid van de
schade. Derhalve kan de buurman ook alle voorzorgen
nemen om te zorgen, dat de schade niet voorvalt, hij kan
zijn land afrasteren en den toegang voor honden afsluiten,
hij mag de honden verjagen, wanneer hij ze op zijn erf ziet.
Dat is niet geoorloofd aan hem, die een jager het jacht-
recht op zijn terrein heeft afgestaan, de jager oefent bij het
plattreden der landerijen een eigen, contractueel recht uit
en mag daarin niet worden gestoord,
No. 20, Zooals men exoneratieovereenkomsten scheiden
moet van de overeenkomsten, waarbij een partij aan de
ander het recht geeft schade toe te brengen, zoo moet men
er zich voor wachten de aansprakelijkheidsverzekering te
verwarren met borgtocht, met overeenkomsten bij vertegen-
woordiging afgesloten, met overeenkomsten ten bate van
een derde en met de herverzekering,
lo. Van den borgtocht onderscheidt zich de aansprake-
lijkheidsverzekering, hierdoor, dat de eerstgenoemde wordt
aangegaan ten bate van den crediteur, „ten behoeve van
den schuldeischer" zegt art, 1857 B, W.
Ter illustratie van deze uitspraak nemen we hier het
geval, dat een debiteur zijn contractueeele aansprakelijk-
heid verzekert; de aansprakelijkheidsverzekering voor
ongevallen biedt toch bijna geen aanknoopingspunten voor
een vergelijking met borgtocht.
Een borgtocht garandeert den crediteur, dat hij de toe-
gezegde praestatie van den oorspronkelijken debiteur zal
ontvangen; de aansprakelijkheidsverzekering vrijwaart den
debiteur voor schade in geval hij niet tot de praestatie in
staat mocht blijken. Borgtocht beoogt dus uitvoering van
de overeenkomst, de aansprakelijkheidsverzekeraar is
slechts tot betaling verplicht, wanneer de debiteur in ge-
breke is gebleven, de crediteur deswege schade heeft ge-
leden en deze schade op den debiteur heeft verhaald,
2o. Hoezeer ook van verwanten aard, toch zijn borg-
tocht en aansprakelijkheidsverzekering voor zoover mij be-
kend nimmer verw^ard. Wel is dit het geval geweest tus-
schen aansprakelijkheidsverzekering en assurantieovereen-
komsten, door een contractant als vertegenwoordiger van
den eventueelen benadeelden afgesloten.
Indien de aansprakelijkheidsverzekering inderdaad door
den debiteur als vertegenwoordiger vari den benadeelden
crediteur werd gesloten, zou deze recht hebben op de ver-
zekeringspenningen, immers te zijnen bate zou de ver-
zekering aangegaan zijn. Dan echter zou het contract geen
aansprakelijkheidsverzekering inhouden, dan zou de ver-
zekeraar niet de schade dekken voortvloeiende uit aan-
sprakelijkheid, maar zou het om een gewone schade-
verzekering gaan: verzekerde ware hij die de schade lijdt,
verzekerd ware de schade, die de verzekeringnemer aan
den verzekerde mocht toebrengen. Men heeft aan de aan-
sprakelijkheidsverzekering dit karakter willen toekennen
om zoodoende aan den benadeelde een eigen vorderings-
recht op den assuradeur te geven. Evenwel ten onrechte.
Een dergelijke vertegenwoordiging, die als zaakwaarneming
zou moeten betiteld worden, vindt naar ons recht niet
plaats, wanneer niet de zaakwaarnemer bezield is met de
gedachte eens anders belang te behartigen. Deze animus
rei gerendae ontbreekt echter bij dengene die een aan-
sprakelijkheidsverzekering sluit. Hij sluit deze niet in het
belang van den benadeelde, opdat deze zich voor de aan-
gebrachte schade op den verzekeraar zal ktmnen verhalen,
maar opdat hijzelf geen materieele schade zal lijden, wan-
neer hij tot schadevergoeding wordt aangesproken,
3o, Om dezelfde reden kunnen we ook niet van een
overeenkomst ten behoeve van een derde spreken. Ook hier
zou bij den verzekeringnemer de bedoeling moeten voor-
zitten, om ten bate van den benadeelde de overeenkomst te
sluiten, en zou deze benadeelde door tot de overeenkomst
toe te treden, zich een eigen recht tegen den assuradeur ver-
werven, Dit nu, wij toonden het reeds aan, is niet dc be-
doeling van den verzekeringnemer,
4o, De sterkste gelijkenis met aansprakelijkheidsver-
zekering toont wel de herverzekering. Waar wij echter
aansprakelijkheid slechts opvatten als gehoudenheid
tot schadevergoeding wegens onrechtmatig veroorzaakte
schade, daar zal de verplichting van den eersten ver-
zekeraar, tevens herverzekerde, niet onder aansprakelijk-
heid kunnen worden gebracht, (Zie No, 2), De schade, die
de oorspronkelijke verzekeraar vergoedt, vergoedt hij niet,
omdat hij aansprakelijk is wegens eenige onrechtmatige
daad, maar omdat hij voldoet aan zijn contractueele ver-
plichting om een schade te dekken, en dus wentelt hij niet
de gevolgen van aansprakelijkheid wegens wanpraestatie
zijner overeenkomst, maar juist het tegendeel, de praestatie
zelve af op den herverzekeraar. Wel is hier een betalings-
plicht van den eersten verzekeraar de materieele inhoud van
de overeenkomst, maar deze heeft een anderen oorsprong
dan de verplichting tot schadevergoeding van hem, die door
een onrechtmatige handeling het recht van een derde schond
en daarbij schade aanrichtte,
No, 21. De afwentelingsovereenkomsten passen niet in
de contractstypen, hierboven vermeld, zij zullen zelf een
soort vormen, met als inhoud de in den naam vermelde
afwenteling van aansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid
omvat niet alle gevolgen van de onrechtmatige daad: zeer
dikwijls treedt ook nog de Staat op, wanneer er onrecht-
matig gehandeld is en laat zijn straffende hand drukken op
den overtreder van zijn strafrechtelijke bepalingen. Reeds
merkten wij op, dat deze gevolgen van de onrechtmatigheid
door den dader zelf moeten worden gedragen en niet op
anderen mogen worden afgewenteld. Naar onze definitie
komen zij dan ook niet bij afwenteling van aansprakelijkheid
in aanmerking. Zoo zal dus de automobilist, die zijn aan-
sprakelifkheid op een ander heeft afgewenteld, door dezen
slechts de toegebrachte schade kunnen doen dragen, niet
echter de boete, die de rechter hem oplegt wegens over-
treding van de bepalingen der motor- en rijwielwet en
plaatselijke verordeningen.
Ook geve men er zich nauwkeurig rekenschap van, dat
afv/entelingsovereenkomsten alleen op de gevolgen van
aansprakelijkheid zien,
Wanneer exoneratie, d, i, afwenteling op den aan-
sprakelijke plaats vindt, zal een twistpunt naar aanleiding
hiervan zich niet licht voordoen.
Hierbij toch bewerkt de overeenkomst, dat de actie, die
den benadeelde volgens de wet ten dienste staat, hetzij deze
op onrechtmatige daad, hetzij op wanpraestatie wordt ge-
grond, belast wordt met de exceptie, dat de gevolgen der
onrechtmatige daad door den insteller der actie zullen
worden gedragen. En daar de insteller eener vordering den
grondslag ervan moet aangeven, kan de aangesprokene on-
middellijk zien of hij zijn exceptie tegen de aanspraak kan
laten gelden.
De exoneratie vatten wij dus als een afwenteling van de
gevolgen van de aansprakelijkheid op. Vaak echter heeft
men daarin willen zien een vernietiging der aansprakelijk-
heid, Naar onze meening richt de overeenkomst zich echter
tegen de actie uit aansprakelijkheid voortvloeiende, niet
tegen de aansprakelijkheid zelve. Deze toch is een toestand
door de wet in het leven geroepen als gevolg van de on-
rechtmatigheid, de partijen kunnen de gevolgen daarvan
wijzigen, niet het intreden van dezen toestand verhinderen,
wanneer zij de onrechtmatigheid wenschen te handhaven.
En wij zagen reeds, dat de exoneratie principieel verschilt
van overeenkomsten, die schade aanrichtende daden recht-
matig verklaren. Zoodoende blijft ondanks de exoneratie
de aansprakelijkheid intact.
De hier verdedigde opvatting voert niet tot praktische
verschillen met de theorie, die de aansprakelijkheid door
exoneratie laat opheffen; zij heeft echter het voordeel, dat
duidelijk aan het licht treedt de verwantschap met de aan-
sprakelijkheidsverzekering en het verschil met overeen-
komsten, waarbij omtrent rechtmatiglijk schade-aanrichten
wordt gecontracteerd.
Van groot belang is het echter bij de aansprakelijkheids-
verzekering, om scherp in het oog te houden, dat alleen
gevolgen van aansprakelijkheid worden afgewenteld. Dat
moge het onderstaand voorbeeld leeren.
Een scheepvaartmaatschappij had zich tegen hare wette-
lijke aansprakelijkheid voor schade uit aanvaring gedekt.
Een harer schepen komt in aanvaring met een ander en
richt schade aan. Echter blijkt het aangevaren schip aan
dezelfde maatschappij toe te behooren. Toch spreekt zij
haren aansprakelijkheidsverzekeraar aan, immers, voor
dezen is het irrelevant aan welk schip de schade is toe-
gebracht, als de schade maar door een van verzekerde\'s
schepen is veroorzaakt. Zoo luidde de motiveering van den
eischer. Volkomen terecht voerde de verzekeraar hier-
tegen aan, dat hij alleen verplicht was te vergoeden de
schade ontstaan uit aansprakelijkheid, in dit geval was
echter geen aansprakelijkheid aanwezig, omdat voor aan-
sprakelijkheid noodig is iemand, die aanspreekt tot schade-
vergoeding, en een ander die daarvoor aangesproken wordt.
Nam men de door de scheepvaartmaatschappij verdedigde
stelling aan, dan zou bijna iedere schade die de verzekerde
door eigen daad lijden mocht, ten laste van den verzekeraar
van aansprakelijkheid komen. Dientengevolge zou de aan-
sprakelijkheidsverzekering werken als een goederenver-
zekering, Het risico voor schade aan eigen goed wordt ech-
ter veelal door een gewone goederenverzekering gedekt.
Daarbij is dekking van schade aan eigen goed door eigen
schuld, behoudens in de brandassurantie, verre van ge-
bruikelijk.
Zoo zal de aandeelhouder in een naamlooze vennoot-
schap, tegen welke hij onrechtmatig is opgetreden, de aan
deze te vergoeden schade wel kunnen verhalen op zijn
aansprakelijkheidsverzekeraar; niet echter kan de firmant
de geheele schade, tengevolge van zijn daad door de ven-
nootschap onder firma geleden, van zijn verzekeraar
terugvorderen, maar slechts dat deel, dat voor hem aan-
sprakelijkheid meebrengt, dat is dus de schade aan het
deel der andere firmanten toegebracht. Opdat aan een over-
eenkomst van verzekering als hierbedoeld een aanspraak
kan worden ontleend, is vereischt, dat door den verzekerde
aan een ander persoon schade is toegebracht.
Schade door den verzekerde in een afgescheiden ver-
mogensbestanddeel geleden, doet den verzekerde niet aan-
sprakelijk worden; de reeder, die zijn schecpsvermogen
schaadt, heeft daarvoor evenmin regres op zijn aansprake-
lijkheidsverzekeraar als de erfgenaam, die den beneficiair
aanvaarden boedel benadeelt,
No. 22. Omvat nu de afwentelingsovereenkomst de ge-
volgen van alle aansprakelijkheid? Neen, dat zeker niet.
Wij zagen immers reeds in het vorige hoofdstuk, dat af-
wenteling van aansprakelijkheid wegens opzettelijk ver-
oorzaakte schade ongeoorloofd is. Deze is dus in ieder
geval niet in de overeenkomst opgenomen. Van de lichtere
vormen van schuld, zelfs van grove nalatigheid bleek ons
toen, dat de afwenteling wel toegelaten was. Dat brengt
evenwel nog niet mee, dat nu elke afwentelingsovereen-
komst afwenteling van de ernstige schuldvormen inhoudt.
Wanneer een debiteur zich ten koste van zijn crediteur
ontlast van zijn aansprakelijkheid, dan is daarmee niet toe-
gestaan door den crediteur, dat de debiteur zich aan groote
achteloosheid mag schuldig maken zonder met een actie
tot schadevergoeding besprongen te kunnen worden, En
wanneer een verzekeraar op zich neemt om een onder-
nemer van bouwwerken te vrijwaren tegen de gevolgen
van zijn aansprakelijkheid, in de uitoefening van die functie
beloopen, dan staat het dien aannemer nog niet vrij om zijn
steigers van morse palen te bouwen, waarvan hij kon weten,
dat ze voor hunne bestemming ongeschikt waren. Althans
zal hij te vergeefs zich op zijn verzekeraar voor deswege
ontstane schaden trachten te verhalen.
Een algemeene regel is voor de werkingssfeer van de
afwentelingsovereenkomsten niet te geven. Zij is afhanke-
lijk van de bedoeling van partijen: hebben deze grove
schuld willen insluiten, dan zullen zij dit wel vermeld heb-
ben, Evenzoo dient men voor de andere schuldvormen te
beslissen. Wanneer de contracten echter hunne bedoeling
niet nauwgezet hebben omschreven, zal de contractsinhoud
door interpretatie moeten worden gevonden,
No. 23. Een groote groep van afwentelingsovereen-
komsten valt buiten dit vraagpunt, n,l, die, waar de ge-
volgen van aansprakelijkheid, die op andere gronden dan
eigen schuld van den aansprakelijke berust, worden over-
gedragen: hier kan men alleen van graden van schuld
spreken, wanneer ingestaan moet worden voor schuld van
een ander, dus de aansprakelijkheid van\' art, 1403 3 B, W,,
Schuld van dieren of van zaken is een in ons recht on-
bekend begrip. En wanneer afgewenteld is de aansprake-
lijkheid voor schuld van ondergeschikten, dan zal daarmee
wel elke schuldvorm zijn bedoeld, opzet incluis. De schuld
van de ondergeschikten van den debiteur vormt voor hem
in zooverre overmacht, dat zij niet is te keeren. Het is niet
in te zien, waarom een patroon, die zich voor schuld van
zijn knechts exonereert, daarmede iets anders zou be-
doelen, dan dat de garantieplicht, dien de wet hem oplegt,
voor hem geen schade zal veroorzaken. Of nu de daad of
het verzuim van den knecht lichte schuld, dan wel boos
opzet vormt, is partijen onverschillig. Gewoonlijk wordt
dan ook afwenteling voor deze aansprakelijkheid aldus ge-
formuleerd, dat niet vermeld wordt de schuld, maar slechts
de daden vari ondergeschikten, waaronder zonder eenigen
twijfel ook daden vallen, waarbij door het personeel op-
zettelijk schade is veroorzaakt.
Deze uitleg is van zeer veel belang, Tallooze groote
-ocr page 51-ondernemingen worden heden ten dage door ondergeschik-
ten gedreven: de directeur eener naamlooze vennoot-
schap is haar ondergeschikte, hoewel aan hem het bestuur
der vennootschap is toevertrouwd, (Anders H, R, 24 Dec.
1914 W, 9818, die in bepaalde ondergeschikten eener
naamlooze vennootschap organen der vennootschap ziet,
wier handelingen moeten worden beoordeeld alsof de
vennootschap ze zelf had verricht, zoodat schuld en opzet
van zulk een ondergeschikte ook als schuld en opzet van
de vennootschap zelve gelden). En ook daar, waar nog
een natuurlijk persoon eigenaar is eener groote onder-
neming, heeft toch de uitvoering van de door dezen ge-
nomen besluiten door ondergeschikten plaats en zal de chef
zelf slechts betrekkelijk zelden de onderneming, dus zich-
zelf, tot schadevergoeding verplichten door een eigen daad
of verzuim.
Niet iedereen neemt echter voetstoots aan, dat de
afv/entelingsovereenkomsten voor schuld of daden van
ondergeschikten ook op hun grove schuld en opzet zien,
In de eerste plaats komen hiertegen op de juristen, die af-
wenteling van grove schuld en opzet in \'t algemeen
ongeoorloofd achten. Voor hen omvat dan de afwenteling
van de aansprakelijkheid voor daden van ondergeschikten
slechts die daden, die niet door zware schuld zijn veroor-
zaakt, waarbij dan de onderscheiding tusschen wettelijke
en contractueele schuld wederom op den voorgrond wordt
geschoven. Anderen wenschen wel de afwenteling voor
zware schuld toe te staan, maar opzet gaat hen wel wat
ver, dat moet de patroon zelf dragen. Alsof de patroon
juist tegen opzet van ondergeschikten waken kon! Grove
schuld, gewoonlijk bestaande in een verzuim, kan dikwijls
door scherpe controle worden voorkomen; boos opzet kan
geen patroon, hoe zorgvuldig hij ook zijn patroonsplichten
waarneemt, keeren. Dit besliste ook de H, R, bij arrest van
26 Maart 1920: is aansprakelijkheid voor onrechtmatige
daden van ondergeschikten afgewenteld, dan omvat deze
afwenteling zoowel de onrechtmatige daden, die door schuld
zijn begaan als die, waarbij boos opzet aanwezig is.
Deze interpretatie, voor een exoneratieclausule gegeven,
zal ook gelden voor de aansprakelijkheidsverzekering,
tenzij uit de woorden der overeenkomst duidelijk het tegen-
deel mocht blijken, daar ook hierbij de schuld van onder-
geschikten zich openbaart onafhankelijk van den wil van
partijen en dus een zuivere vorm van overmacht (in den zin
van onweerstaanbaar schadebrengend element) is.
Zeer veel komt deze afwentelingsovereenkomst voor als
exoneratieclausule in het zeerecht. Bijna alle cognosse-
menten houden een clausule in, dat de vervoerder niet in-
staat voor schuld of schelmerij van den schipper of het
scheepvolk, dat hij niet aansprakelijk zal zijn voor baratry
of master and crew. . .. accidents of navigation even when
occasioned by negligence, default or error in judgment of
any of the servants or employees of the shipowners or
otherwise. En juist voor het zeerecht is deze vorm van exo-
neratie, vervat in de „negligence clause", het felst be-
streden, In het vorige hoofdstuk concludeerden wij reeds
tot de geldigheid van deze overeenkomsten, zelfs als zij
opzet vermeldden; hierboven zagen wij, dat exoneratie voor
daden van oridergeschikten ook hun opzet insluit. Reden
om voor de negligence clause een andere meening aan te
nemen is er niet, integendeel, het woord schelmerij doet
duidelijk zien, dat ook het opzet van het personeel in de
clausule bedoeld is. Zoodra het woord baratry in de clau-
sule voorkomt, is twijfel ook uitgesloten. Slechts de Ameri-
kaansche cognossementen, geredigeerd in overeenstemming
met de Harter Act gaan veel minder ver in deze richting
en kennen slechts exoneratie voor fouten in de navigatie.
Ook de afwenteling van aansprakelijkheid voor daden
van ondergeschikten op derden, dus de verzekering daar-
van omvat zoowel opzet als schuld. Hier is slechts zelden
aan getwijfeld: degene die een dergelijke aansprakelijk-
heidsverzekering sluit, wil zich dekken tegen de kwade
kans, dat zijn ondergeschikten door hun eigen initiatief of
uit gebrek aan inzicht aansprakelijkheid voor den patroon
veroorzaken: zij doen dit door opzet of schuld, zoodat deze
beide sehadeoorzaken door partijen zijn bedoeld en dan
ook gewooiilijk in hun contracten vermeld worden, In het
ook ten deze een bijzondere positie innemende zeerecht
wordt voor verzekering van aansprakelijkheid wegens
schelmerij echter een bijzondere stipulatie vereischt.
Omvat de afwenteling van aansprakelijkheid door den
patroon voor daden van zijn ondergeschikten ook de af-
wenteling vari de aansprakelijkheid, die op den onder-
geschikte zelf rust? Wanneer inderdaad een plicht tot
schadevergoeding van den ondergeschikte tegenover den
benadeelde is ontstaan, wordt deze wettelijke verplichting,
van de zijde van den benadeelde een wettelijk recht, door
de overeenkomst tusschen benadeelde en patroon niet
aangetast; soms echter zal een ondergeschikte door zijn
verzuim niet tegenover den benadeelde worden gebonden.
Wanneer een metselaar in strijd met zijn opdracht bij ver-
gissing eenige fraaie stukken zandsteen, die bestemd waren
voor de omlijsting vari een deur, als raamomlijsting ge-
bruikt, zal de patroon misschien wegens wanpraestatie
aansprakelijk zijn, omdat hij het huis niet in den bedongen
staat aflevert. Echter zal de achtelooze metselaar wegens
zijn vergissing niet aansprakelijk zijn, hij schond toch geen
den benadeelde toekomend recht,
In het algemeen zal de ondergeschikte niet aansprakelijk
zijn, wanneer door zijn daad de patroon in zijn contractsver-
vulling wordt verhinderd, zonder dat de ondergeschikte een
absoluut recht van den benadeelde schendt.
Evenmin als de benadeelde zijn recht tegen den onder-
geschikte verliest door een exoneratieovereenkomst met
den patroon, zoomin heeft ook de aansprakelijkheidsver-
zekering invloed op dit recht. En ook kan de ondergeschikte
zich niet wegens eigen aansprakelijkheid op den verzekeraar
verhalen, tenzij hij aantoont, dat de bedoeling der door den
patroon gesloten overeenkomst mede erop gericht was, dat
het personeel vrij uit zou gaan ingeval van aansprakelijk-
heid v/egens daden, begaan in de uitoefening van het bedrijf
van den werkgever. Veelal zal deze bedoeling moeten
worden aangenomen, wanneer een bedrijf een aansprakelijk-
heidsverzekering sluit; dan is hiermee niet de ondernemer
van het bedrijf alleen, maar ook zijn de ondergeschikten
gedekt tegen hunne aansprakelijkheid. Het Duitsche Ver-
sicherungsvertragsgesetz legt dit zelfs wettelijk vast, zooals
trouwens in de praktijk reeds usance was geworden, een
usance, die ook op het gebied van de exoneratieclausules
geldt, en wel haar grond zal vinden in het feit, dat men
veelal tevergeefs zijn verhaal bij ondergeschikten zoekt,
No. 24. Tot nu toe lieten we nog buiten onze beschou-
wing de mogelijkheid, dat de aansprakelijkheid wegens
eigen schuld was afgewenteld. Hier blijkt reeds dadelijk,
dat afwenteling van aansprakelijkheid voor eigen daden
niet opzet omvat, daar wij in het vorige hoofdstuk zagen, dat
afwenteling van aansprakelijkheid wegens eigen opzet on-
geoorloofd is. Dit is dus ongetwijfeld niet in de overeen-
komst begrepen.
Opzettelijke daden noemden wij die daden, die verricht
zijn met het oogmerk om schade aan te richten.
Zoo valt onder opzet dus zoowel baldadigheid, waarbij het
den dader onverschillig is, wie de schade lijdt, als op-
zettelijke benadeeling, strekkend om een bepaald persoon
te schaden. Bij de beoordeeling of een feit opzettelijk is
gepleegd, zal men niet den voor het burgerlijk recht zoo
gebruikelijken objectieven maatstaf mogen aanleggen; het
gaat hier om het oogmerk, de subjectieve bedoeling van een
persoon. Wel dringt zich de vraag op, of door psychische
invloeden dit opzet in schuld of overmacht kan overgaan,
vooral ingeval van dronkenschap. Als iemand wel de schade
heeft voorzien, maar zich niet heeft gerealiseerd, dat hij
daarmee anderen benadeelde, zal het opzettelijk karakter
van zijn daad niet verloren gaan; wanneer hij echter zich
niet meer realiseerde, dat hij schade ging aanrichten, zal er
van opzet geen sprake meer zijn, maar van grove schuld. En
wanneer de psychische afwijking geheel buiten toedoen van
de dader is ontstaan, zal ook nog het element schuld, in den
zin van gebrek aan zorg ontbreken, hoewel daarmee niet
gezegd is, dat zijn aansprakelijkheid nu ook is buiten-
gesloten, Volgens deze beschouwing is dus de in ernstige
dronkenschap begane onrechtmatige daad een uitvloeisel
van grove schuld, zoodra bij den beschonkene de wil om
schade toe te brengen, afwezig is.
Met betrekking tot schuld zagen we, dat zelfs de
grofste soort afgewenteld kon worden. Daarmede is
echter niet gezegd, dat een overeenkomst tot afwenteling
van schuld nu ook dezen ernstigen schuldvorm omvat. Ook
hier is het een kwestie van interpretatie, welke aan-
sprakelijkheid veroorzakende daden vallen onder de over-
eenkomst, welke niet.
Het meeste stof voor gedachtenwisseling gaf in deze de
exoneratieclausule: wanneer deze inhield, dat de contrac-
tant niet aansprakelijk zou zijn voor eigen schuld, staat dan
aan zijn tegenpartij nog buiten het beroep op opzet
eenige vordering open op grond van de ernstige verzuimen,
waaraan de geëxonereerde zich heeft schuldig gemaakt?
Eene overeenkomst moet te goeder trouw worden uit-
gevoerd, zegt art, 1374 3 B, W, Verzuim in de uitvoering
wordt met aansprakelijkheid gestraft. Deze regels gelden
onverzwakt voor de exoneratieovereenkomst, ook deze moet
te goeder trouw worden uitgevoerd; d.w.z, van den kant van
den debiteur moet al het mogelijke in het werk worden ge-
steld om te zorgen, dat schade vermeden wordt. Wel
is door de exoneratieclausule de crediteur verhinderd den
debiteur voor de voeten te werpen, dat hij gebrek aan zorg
in de uitvoering van zijn oorspronkelijke verbintenis, waar-
aan de exoneratieclausule is vastgeknoopt, heeft betoond,
maar, wanneer hij weet aan te toonen, dat inderdaad het
verzuim van den debiteur van dien aard is, dat een nor-
maal mensch of bedrijfsondernemer het in geen geval zou
hebben kunnen laten passeeren, dan zal de debiteur zich
niet achter zijn exoneratieclausule kunnen verschuilen om
zich aan zijn schadevergoedingsplicht te onttrekken. De be-
doeling der exoneratieclausule is niet, dat de debiteur nu
maar ten koste van zijn crediteur zijn verplichtingen kan
verwaarloozen; de overeenkomst ontheft alleen van de aan-
sprakelijkheid, die de debiteur loopen zou, wanneer het
bedrijf op denzelfden voet als tevoren zou worden ge-
dreven, Ware het anders, de exoneratie zou terecht, als
onzedelijk van inhoud, ongeldig kunnen worden verklaard.
De grove schuld, die dus niet door de exoneratieclausule
wordt bestreden, onderscheidt zich van de lichtere schuld-
vormen daardoor, dat zij bestaat in een gebrek aan zorg,
dat een normaal uitoefenaar van het bedrijf, waarvoor de
exoneratieovereenkomst is gesloten, had moeten voorzien,
en dus had moeten voorkomen.
Men versta ons goed; wanneer de aansprakelijke zich
contractueel voor eigen grove schuld heeft geëxonereerd, is
deze overeenkomst volkomen geldig en van kracht. Slechts
dit verdedigen wij, dat in de overeenkomst, waarbij de
debiteur van aansprakelijkheid voor eigen schuld ontheven
wordt, onder schuld slechts die schuldvorm mag worden ver-
staan, dien men bij een normaal mensch in des debiteurs
positie vinden kan, en niet een zeer ernstige mate van on-
achtzaamheid.
Zoo zal een expediteur, die zich voor zijn schuld ge-
ëxonereerd heeft, zich hierop niet kunnen beroepen,wanneer
hij goederen, waarvan opgegeven staat dat ze uit kostbaar
glaswerk bestaan, zonder speciale verpakking op een
wagen zonder veeren Iaat vervoeren, zoodat de geheele
voorraad in gebroken toestand aankomt. Dergelijke zorge-
loosheid strijdt met de behoorlijke uitoefening van het
beroep van expediteur, Is echter de schade toegebracht,
doordat hij vergeten heeft aan den vervoerder mede te
deelen, dat de inhoud der te vervoeren colli van zeer breek-
baren aard is, dan kan daaruit omtrent de zorg voor uit-
oefening van zijn functie nog geen ongunstige conclusie
worden getrokken: men heeft met een simpele vergissing te
maken en de afzender zal van een eisch wegens aan-
sprakelijkheid moeten afzien.
Misschien heeft de expediteur evenwel voorzien, dat hij
in de onmogelijkheid zou kunnen verkeeren de breekbare
waar naar behooren te verzenden, en heeft hij daarom in
de exoneratieclausule opgenomen, dat deze ook zou wer-
ken, indien het vervoer niet naar de regelen der kunst
geschieden zou, of indien hij niet behoorlijk verpakt heeft
Nu zal de exoneratieclausule ook voor dit geval werken.
Van grove schuld kunnen we hier echter nauwelijks
spreken, daar dit ernstig gebrek aan zorg reeds contrac-
tueel is voorzien en geregeld.
Of grove schuld aanwezig is, zal objectief moeten worden
beoordeeld, de persoonlijke omstandigheden van den debi-
teur treden hierbij op den achtergrond: de debiteur, wien
grove schuld voor de voeten wordt geworpen, kan zich
daartegen niet verweren met de mededeeling, dat hij, toen
het grove verzuim plaats vond, door hevige hoofdpijn werd
gekweld, tenzij het een musicus betreft, voor wien hoofd-
pijn een overmachtsfactor kan vormen in de uitvoering van
zijn toegezegde praestatiën. Gewoonlijk echter zal de phy-
sieke of psychische constitutie van den geëxonereerde voor
den benadeelde zonder belang zijn: is er een feit gepleegd,
dat grove schuld verraadt, dan zal hij ondanks de exone-
ratieclausule van zijn medecontractant schadevergoeding
kunnen eischen.
Een nog ernstiger schuldvorm dan de grove schuld, is de
bewuste schuld; zij bestaat, als de debiteur niet alleen de
schade had behooren te voorzien, maar ook inderdaad
voorzien heeft. Bewuste schuld is een onderdeel van de
grove schuld. Daden en verzuimen in bewuste schuld be-
gaan dragen echter een subjectief karakter; doordat de
debiteur op de hoogte was van een gering gebrek aan zorg,
dat onder lichte schuld thuis zou behooren, zal dit als
zware schuld, immers de debiteur is er zich van bewust,
worden aangerekend, wanneer kan worden aangetoond,
dat de debiteur, na bekend geworden te zijrt met zijne te-
kortkoming, de daaruit te verwachten schade nog had kun-
nen keeren. De grove schuld ligt dan hierin, dat hij ver-
zuimd heeft zijn lichte schuld te herstellen,. Ook in dit
geval zal de debiteur zich dus vruchteloos op zijn exone-
ratieclausule beroepen, tenzij uitdrukkelijk ook deze ern-
stige schuldvorm daarin is opgenomen.
Niet altijd echter heeft men deze werking der exone-
ratieclausule aldus opgevat; het is vooral op dit gebied, dat
de leer van de tweesoortigheid der aansprakelijkheid, con-
tractueele en delictueele of wettelijke, zich scherp deed
gevoelen.
Als logisch gevolg van de stelling, dat afwenteling van
wettelijke aansprakelijkheid ongeoorloofd was, heeft men
ook aan de exoneratie de werking van afwenteling van
wettelijke aansprakelijkheid ontzegd. Grensbepaling tus-
schen de begrippen wettelijke en contractueele aansprake-
lijkheid is niet wel gelukt, het resultaat was, dat slechts
dan het beroep op de exoneratie niet opging, wanneer de
tegenpartij schuld van den debiteur aantoonde, een resul-
taat, dat heel dicht nadert tot het resultaat, dat voortspruit
uit de door ons gegeven oplossing, zooals zal blijken, wan-
neer wij het bewijs van de schadeoorzaken zullen be-
spreken.
Eveneens blijkt de theorie, die afwenteling van strafbare
schuld ongeoorloofd verklaart, tot bijna gelijke resultaten
le leiden als de door ons verdedigde, omtrent den inhoud
van een gewone exoneratieclausule. Strafbare schuld is
bijna steeds zware schuld, hoewel het omgekeerde niet
steeds opgaat, vooral niet voor \'t contractenrecht.
Omvat exoneratie voor aansprakelijkheid uit eigen daden
nu ook de aansprakelijkheid voor daden van ondergeschik-
ten? Ook dit is een kwestie van interpretatie, die echter
voor exoneratie niet van bijzonder belang is. Deze vorm
van afwentelingsovereenkomst komt voornamelijk voor bij
contractueele verhoudingen. Hierbij is de patroon steeds
garant voor de contractsuitvoering; de feiten, die overmacht
vormen, zijn zeer beperkt in aantal; steeds is ook de pa-
troon uit eigen overeenkomst aansprakelijk; hij heeft te
zorgen voor goede uitvoering; is de uitvoering niet goed,
dan blijkt daaruit zijn verzuim. De grens tusschen zijn
garantieplicht en zijn verplichting om te zorgen, dat de uit-
voering niet door zijn eigen schuld wordt verhinderd, is dan
ook zeer moeilijk te trekken. Over \'t algemeen zal dan ook
exoneratie voor eigen schuld tevens die voor schuld van
ondergeschikten inhouden, tenzij uit de overeenkomst het
tegendeel blijkt. Uitzondering op dezen regel vormen exo-
neratieovereenkomsten, waarbij niet-contractueele aan-
sprakelijkheid wordt afgewenteld. Wij herhalen hier ons
voorbeeld van den jager, die zich exonereert van de schade,
die hij bij de jacht eventueel op zijns buurmans terrein
aanricht. Dat deze overeenkomst hem niet ontslaat van zijn
aansprakelijkheid voor schade, aangericht door een helper,
die des buurmans land als jachtterrein gaat gebruiken, ligt
wel in deze overeenkomst opgesloten. Deze soort exone-
ratieovereenkomsten is echter tamelijk zeldzaam, en zal
bovendien dikwijls de stilzwijgende exoneratie voor daden
van ondergeschikten in zich dragen, wanneer niet een in
persoon uit te oefenen vak als dat des jagers, maar een
gewoonlijk door ondergeschikten gedreven bedrijf in de
overeenkomst genoemd is,
Is de aansprakelijkheid bij wijze van verzekering afge-
wenteld, dan doet zich dezelfde vraag voor; ook hier moet
de interpretatie der overeenkomst beslissen of de gevolgen
van alle schuldvormen op den verzekeraar zijn overgegaan,
We zagen reeds, dat eigen opzet is buitengesloten, voor
schuld echter afwenteling geoorloofd is, zelfs als deze als
grove schuld moet worden gequalificeerd. Moet echter een
verzekeraar, die op zich genomen heeft den verzekerde te
dekken tegen de gevolgen van zijn aansprakelijkheid ook
geacht worden de gevolgen van de grove schuld van zijn
verzekerde te hebben overgenomen?
Dit hangt af van den aard der overeenkomst. Wat tegen-
woordig onder den naam van wettelijke aansprakelijkheids-
verzekering wordt uitgeoefend is een dekking van de
aansprakelijkheid opgekomen tengevolge van ongelukken.
Zeer dikwijls worden ongelukken begaan door de meer of
minder zware schuld van dengene, die ze veroorzaakte; de
bedoeling van den verzekeringnemer is dan ook geweest
zich hiertegen te dekken. Zoodoende zal verzekeraar ook
tot uitkeering verplicht zijn, wanneer het ongeluk, waaruit
de aansprakelijkheid is voortgevloeid, te wijten was aan een
zeer ernstig verzuim van den verzekerde. De polissen van
aansprakelijkheidsverzekering houden dan ook alleen in de
uitsluiting van aansprakelijkheid voor opzettelijk toege-
brachte schaden.
Desniettegenstaande zal toch van één schuldvorm nog
moeten worden aangenomen, dat zij den verzekeraar van
zijn plicht tot schadeloosstelling ontheft: de bewuste schuld.
De bedoeling van den verzekerde om zich tegen zijn eigen
feilbaarheid te dekken, omvat niet meer de dekking tegen
bewuste schuld. Wanneer iemand in de wetenschap dat
schade het gevolg zal zijn, desondanks met een defect
hijschwerktuig een schip laat lossen, dan zal hij zich te-
vergeefs voor de aangerichte schade op den verzekeraar
trachten te verhalen, hij handelde in strijd met de goede
trouw door, in de zekere verwachting van schade, door te
werken, terwijl deze redelijkerwijze kon worden voorkomen.
Op deze wijze is den verzekeraar ook eenige bescherming
gegeven, die de crediteur eveneens geniet tegenover zijn
debiteur, dien hij van zijn aansprakelijkheid heeft ontlast.
Aansprakelijkheidsverzekeraar en crediteur kunnen name-
lijk, wanneer hun eenig verzuim bekend is, waaruit schade
zou kunnen voortspruiten, den verzekerde (debiteur) daar-
op opmerkzaam maken. Laat ondanks deze aanmaning de
laatstgenoemde na de noodige voorzieningen tot afwering
van de schade te treffen, dan zal de verzekeraar (crediteur)
zich kunnen verzetten tegen de afwenteling der aansprake-
lijkheid, daar bij den verzekerde (debiteur) aanwezig is
bewuste schuld. Tenzij ten processe mocht komen vast te
staan, dat de schade niet meer door den verzekerde (debi-
teur) had kunnen voorkomen worden, zal deze zich niet
op zijn afwentelingsovereenkomst kunnen beroepen.
Niet steeds echter komt de aansprakelijkheidsverzeke-
ring voor als verzekering tegen de aansprakelijkheid voor
ongevallen; ook bewaarnemers plegen zich tegen hun aan-
sprakelijkheid te verzekeren. In Duitschland plegen nota-
rissen en advocaten vrij algemeen zich te verzekeren\' tegen
de gevolgen van de aansprakelijkheid, die hen in de uit-
oefening van hun beroep treft. En in Frankrijk vinden we
de verzekering van de aansprakelijkheid van huurders.
Eveneens dekt de beurscascopolis % van de aansprake-
lijkheid voor aanvaringsschade. Behoudens de verzeke-
ring van advocaten en notarissen, de „Vermögensschadi-
gung-Haftpflichtversicherung", hebben al deze verzeke-
ringsovereenkomsten gemeen, dat zij dekken tegen een
aansprakelijkheidsvorm, die onafhankelijk is van het bewijs
van schuld; de aansprakelijkheid bestaat, tenzij de aan-
sprakelijke aantoont, dat de schuld niet bij hem ligt, tenzij
hij dus aantoont, hetzij een overmachtsfeit, hetzij schuld
van een ander, wat voor hem ook een overmachtsfeit vormt.
De verzekering dekt hier tegen de kwade kans, dat het
bewijs niet zal slagen, dat men onschuldig is. Mocht echter
inderdaad blijken dat de aansprakelijke ook schuld heeft,
dan zal in vele gevallen door de werking van art. 276
W. v, K, de verzekeraar van zijn plicht om de verzekering-
penningen te betalen worden ontheven. Of hij zich op
art. 276 W, v, K, kan beroepen, hangt daarvan af, of de
verzekeraar in zijn polis iets anders bedoelde te dekken
dan van buiten aankomende gevaren. Dit is niet het geval
bij de verzekering van bewaarnemers. Deze verzekering
kleedt men gaarne in het gewaad van een goederenverzeke-
ring, daarmee duidelijk te kennen gevende, dat voor reke-
ning van den verzekeraar zijn dezelfde gevaren als bij de
normale goederenverzekering. Tot de daarbij gedekte ge-
varen behoort zeer zeker niet de eigen schuld van den
verzekerde, zoodat we deze ook niet door de verzekering
van den bewaarnemer mogen gedekt achten. Wel kan
natuurlijk de bewaarnemer zich bij afzonderlijke clausule
ook hiertegen assureeren,. Evenzoo staat het met de casco-
verzekering. De vergoeding, die hier in geval van aanvaring
wordt uitgekeerd, zal niet verschuldigd zijn, wanneer de
verzekerde eigen schuld heeft. Daar echter tegenwoordig
de meeste schepen niet door den eigenaar, maar door een
door dezen aangestelden schipper of ander personeel wor-
den bestuurd, zal zich dit geval zelden voordoen.
Omvat de aansprakelijkheidsverzekering ook de dekking
van aansprakelijkheid wegens schuld van ondergeschik-
ten? Een algemeene regel is niet te geven. Wederom is de
contractsinhoud beslissend. Zoo zal in het algemeen bij de
verzekering van aansprakelijkheid, die op overeenkomst
berust, de schuld van ondergeschikten mede door den ver-
zekeraar gedekt zijn. Niet echter, wanneer de aansprake-
lijkheid voor het veroorzaken van ongevallen gedekt wordt.
Deze verzekering wordt door den verzekeraar gesloten
voor een groot deel op grond van des verzekerden per-
soonlijke eigenschappen. Vele verzekeraars zullen geen
bezwaar maken om een als voorzichtig bekend staand
mensch te verzekeren tegen zijn aansprakelijkheid als
automobilist. Wanneer deze echter een onbesuisden chauf-
feur in dienst neemt, kan de verzekeraar niet geacht wor-
den ook in te staan voor de door dezen veroorzaakte on-
gevallen. Echter kennen sommige automobiel-polissen aan
den verzekerde het recht toe een ander tot het besturen van
zijn motorrijtuig te machtigen, die dan tevens door de
polis is gedekt-
Wanneer echter een bedrijfsleider zich verzekert tegen
ongevallen, waardoor hij aansprakelijk wordt, zal de be-
doeling wezen, dat de verzekering dekt de aansprakelijk-
heid uit bedrijfsongevallen, die den bedrijfsleider treft, on-
verschillig hoe en door wiens schuld de ongevallen plaats
grijpen, zelfs dekt de polis hier dikwijls mede de aansprake-
lijkheid van de ondergeschikten zelve, zooals trouwens het
Duitsche Versicherungs-Vertragsgesetz in § 151, dat wij
hierna zullen bespreken, voorschrijft,
No. 25. Tot hiertoe hielden wij ons bezig met de gron-
den der aansprakelijkheid in verband met de afwenteling,
thans zullen wij overgaan tot een onderzoek, welke ge-
volgen van de aansprakelijkheid onder de afwenteling
vallen, en zoo komen wij dus tot den materieelen inhoud
der overeenkomst, tot het bedrag door den debiteur krach-
tens de afwentelingsovereenkomst te betalen.
Aansprakelijkheid brengt den plicht tot schadevergoeding
mee, dat is derhalve om den benadeelde te herstellen in
de positie, die hij zou hebben ingenomen, indien het schade
veroorzakende feit niet had plaats gehad. Wanneer de
gevolgen van aansprakelijkheid worden afgewenteld, wordt
dus de partij, op wie afgewenteld wordt, verplicht om de
financieele gevolgen, die voor den aansprakelijke ontstaan,
over te nemen.
De inhoud van deze verplichting is zeer licht te ontdek-
ken bij de exoneratieovereenkomsten. Hier is toch degeen,
die den eisch uit aansprakelijkheid kan instellen, dezelfde
persoon als hij, op wien de gevolgen van deze aansprake-
lijkheid zijn afgewenteld. Zoodoende compenseeren beide
vorderingen elkaar hier geheel, elke schadevergoeding, die
de crediteur wenscht te vorderen, verplicht hem tevens
den betalingsplicht van den debiteur over te nemen; het
practische resultaat is, dat de aansprakelijkheid ten onder
gaat. Men bedenke echter, dat wel de aansprakelijkheid
ten opzichte van den debiteur verdwijnt, niet echter de
aansprakelijkheid veroorzakende daad al hare gevolgen zal
missen. Wellicht is er een ander mede aansprakelijk, b.v.
een firmant van den debiteur, die zich alleen persoonlijk
exoneratie heeft bedongen; deze aansprakelijkheid wordt
door de exoneratieovereenkomst met den anderen firmant
niet geraakt. Wel echter zal de benadeelde van den aan-
sprakelijken firmant niet meer dan zijn deel in de schade-
vergoeding mogen vergen, en niet van de hoofdelijkheid
van zijn vorderingsrecht mogen gebruik maken. Deed hij
dit desondanks, dan zou de firmant, die zich geëxonereerd
heeft, van den benadeelde het deel der schadevergoeding,
dat hij aan zijn medefirmant gerestitueerd heeft, terug
mogen vorderen, waarschijnlijk vermeerderd met een fik-
sche dosis proceskosten, die ook ten laste van den be-
nadeelde zouden komen als gevolgen van de aansprake-
lijkheid.
Ook de aansprakelijkheid van den ondergeschikte blijft
bestaan, al heeft ook de patroon zelf zich aan zijn garantie-
plicht door een exoneratieovereenkomst onttrokken. Wel
zij ook hier de benadeelde voorzichtig. Wanneer de onder-
geschikte op last van den patroon handelde, zal de patroon
zelf aansprakelijk zijn, en zal de ondergeschikte zich op
den patroon kunnen verhalen. De patroon ondervindt dan
echter gevolgen van zijn aansprakelijkheid. Deze heeft hij
op zijn crediteur afgewenteld, zoodat de crediteur hem de
gemaakte kosten moet vergoeden; dit zal juist zijn, wat de
crediteur als schadevergoeding van den ondergeschikte
heeft ontvangen.
Is de afwikkeling van de regeling van rechten en ver-
plichtingen bij de exoneratieclausule nogal eenvoudig, om-
dat door compensatie, die steeds plaats vindt, de exorie-
rantieovereenkomst werkt als aansprakelijkheidvernieti-
gend, moeilijkheden geeft in deze de aansprakelijkheids-
verzekering- Wat kan de verzekerde van den verzekeraar
vorderen?
De schade, die hij geleden heeft wegens het feit, dat hij
-ocr page 65-aansprakelijk was, Daaronder valt dus in ieder geval de
schadevergoeding, die hij aan den benadeelde verschuldigd
was en betaald heeft.
Reeds dit punt is zeer betwist. Moet de verzekerde be-
taald hebben, alvorens van zijn verzekeraar de assurantie-
penningen te kunnen vorderen, of is het feit, dat de schade-
loosstelling verschuldigd is, voldoende om tegen den assu-
radeur te kunnen ageeeren?
In Duitschland hangt men vrij algemeen de laatst-
genoemde theorie aan, die van den Rechtschutz, De verzeke-
raar is daar niet verplicht om den verzekerde de schade te
vergoeden, die deze lijdt ter zake van aansprakelijkheid,
maar hij moet zorgen, dat de verzekerde geen schade lijdt,
dat de aansprakelijkheid als \'t ware buiten dezen om gaat.
Het kan voor menigen verzekerde een zware last zijn eerst
de schadevergoeding te moeten betalen, die hij pas daarna
van zijn verzekeraars terug kan eischen, veel grooter be-
scherming geeft de Duitsche Rechtschutz-theorie, die den
verzekerde het recht verleent om zich op den verzekeraar
te verhalen op grond, dat hij aansprakelijk is.
Bij ons echter wordt de aansprakelijkheidsverzekering uit-
geoefend als een zuivere schadeverzekering, de verzekeraar
vergoedt eerst op vertoon van de quitantie, dat de verzekerde
den benadeelde heeft voldaan, In zoover echter de aan-
sprakelijkheidsverzekering plaats vindt in den vorm van een
goederenverzekering wordt gemeenlijk vergoed na het ver-
lies der goederen, zonder dat naar schade ter zake van aan-
sprakelijkheid wordt gevraagd, slechts moet de verzekerde
zijn belang bij de goederen aantoonen. Ons verzekerings-
recht kent geen verzekering tegen dreigende schaden,
slechts geleden schaden worden vergoed, verzekering dient
volgens de wet niet om schaden te vermijden, maar om
geleden schaden te vergoeden.
Dit karakter draagt niet de aansprakelijkheidsverzekering
volgens de Duitsche theorie, die ook wel als „Befreiungs-
theoric" wordt betiteld: deze vergoedt geen geleden schade.
maar te lijden schaden, de verzekerde wordt gansch van
den druk eener bedreiging met een actie uit aansprakelijk-
heid bevrijd. Een argument voor dit stelsel vinden de
Duitsche juristen en ook het Reichsgericht (Bd 70 : 257) in
dc woorden van het Versicherungs-Vertrags-Gesetz § 149,
maar vooral in § 150,
Deze laatste § bepaalt, dat de gerechtelijke en buiten-
gerechtelijke kosten, door den verzekerde gemaakt om den
eisch wegens aansprakelijkheid af te wijzen, voor rekening
van den verzekeraar komen, In de Duitsche theorie past
deze bepaling volkomen. De verzekerde moet behoed
worden tegen de rechtsvordering van den benadeelde, daar-
toe treedt de verzekeraar op, zoodra de eisch is ingediend.
Naar ons recht echter dekt de verzekeraar alleen de schade,
die de verzekerde lijdt door aansprakelijkheid, proceskosten
echter kunnen niet het rechtstreeksch gevolg van aan-
sprakelijkheid genoemd worden. Toch vergoeden ver-
zekeraars steeds de gerechtskosten, en nemen ook in al
hunne polissen de verplichting daartoe op zich. Het karakter
van die vergoeding is echter gansch anders, dan in de
Duitsche theorie. Terwijl het in Duitschland een zeer bij-
zondere uitkeering is, verbonden aan het speciale karakter
der aansprakelijkheidsverzekering, vinden wij in ons
W, v, K, in art, 283, 2e lid een algemeene bepaling, die voor
alle soorten van schadeverzekering geldigheid bezit. Dit
artikel brengt ten laste van den verzekeraar alle onkosten,
door den verzekerde gemaakt teneinde de schade te voor-
komen of te verminderen. De verzekerde, die, besprongen
met een actie tot schadevergoeding op grond van aan-
sprakelijkheid, zich daartegen in een proces verweert, doet
dit om de schadevergoeding verminderd te krijgen, misschien
zelfs oin ze te omzeilen door afwijzing der actie; dit is het
eenige middel, dat hem ten dienste staat tegen een onwilligen
benadeelde, om „de schade te verminderen of te voor-
komen," Maar juist voor het geval de eisch werd afgewezen,
voelden de Duitsche juristen zich onbevredigd; ten processe
is gebleken, dat er geen aansprakelijkheid geweest is, de
„Versicherungsfall" heeft zich niet voorgedaan, hoe kan nu
de verzekeraar nog tot schadevergoeding verplicht zijn? Zij
vergaten echter, dat het gevaar, waartegen verzekerd is.
gedreigd heeft; de aansprakelijkheid zou rechtens hebben
vast gestaan wanneer de verzekerde zich bij verstek had
laten veroordeelen. Dan zou ook de verzekeraar, die toe-
gestaan had, dat de verzekerde verstek liet gaan, tot uit-
betaling der assurentiepenningen verplicht zijn. Het gevaar
is door den verzekerde onder opoffering van proceskosten
afgeweerd. Daardoor heeft hij het intreden van de gevolgen
der aansprakelijkheid verijdeld, en zoo ook den assuradeur
van zijn verplichtingen ontheven; ongetwijfeld is het billijk,
dat deze de ten zijnen bate gemaakte kosten vergoedt. De
wet heeft dan ook in art. 283 2 W, v, K. deze vergoeding
voorgeschreven.
Naar den huidigen stand van de aansprakelijkheids-
verzekering heeft echter deze kwestie veel van haar belang
ingeboet. Tegenwoordig wordt terzake van aansprakelijk-
heid geen proces gevoerd, of de verzekeraar is ervan op de
hoogte, In de meeste polissen behoudt deze zich het recht
voor, om, zoodra hij van een vordering wegens aansprakelijk-
heid kennis krijgt (en de verzekerde moet deze onmiddellijk
na de indiening ter kennis van den verzekeraar brengen) het
daaruit voortvloeiend proces door een door hem aan te wijzen
raadsman op zijn kosten, maar ten name van den verzekerde
te doen voeren. De verzekeraar, die aldus het risico van de
procedure loopt, is daardoor echter tevens in staat de ver-
dediging tegen den eisch zóó krachtig te voeren, als de om-
standigheden mogelijk maken. Menigeen zal om een proces-
voering, die zijn middelen te boven gaat, te vermijden, toe-
stemmen in een eisch, die hem niet geheel gerechtvaardigd
voorkomt; de assurantiemaatschappijen kennen slechts
weinig processen, die haar middelen te boven gaan. Zorgen
zij dus in deze voor een betere rechtsbedeeling, daartegen-
over staat, dat nu de last van een kostbare procedure
wordt opgelegd aan den benadeelde, die daartoe dikwijls
niet in staat is en zoo somtijds van zijn gerechtvaardigden
eisch iets moet laten vallen,
No, 26, De afwentelingsovereenkomsten dienen dus om
den afwentelaar te vergoeden de schade, die hij lijdt
wegens zijn aansprakelijkheid. Maar ook niet meer dan
die schade; de afwentelaar mag uit de overeenkomst geen
voordeel plukken. Kan men als zoodanig beschouwen het
voordeel, genoten door hetzelfde feit, dat de aansprakelijk-
heid verwekte?
In de eerste plaats beschouwen wij de exoneratie. Bij
het zeetransport heeft zich op twee manieren een derge-
lijke voordeeltrekking voorgedaan: lo de schipper, onder-
geschikte van den vervoerder, die zich geëxonereerd heeft,
laadde zonder toestemming goederen op den overloop van
het schip en dus genoot de vervoerder daarvoor de volle
vracht, terwijl voor deklast een lager vrachttarief geldt,
en 2o de schipper laadde meer waren in, dan het schip kon
dragen, waardoor de vervoerder meer vracht ontving dan
hij bij behoorlijke uitoefening van het bedrijf door den
schipper had mogen ontvangen. Het verschil tusschen beide
gevallen ligt hierin, dat in het eerste geval bekend is, welke
inlader teveel betaalde, in het tweede geval de gezamenlijke
inladers te veel betaalden. Welk recht heeft nu de
eigenaar van den deklast, die tengevolge van deze wijze
van lading is beschadigd? Ondanks de exoneratieclausule
van den vervoerder, stelt de Fransche doctrine dezen voor
de geheele schade aansprakelijk, Alzoo compenseert zij de
ééne onbillijkheid, dat de vervoerder ten nadeele van den
inlader voordeel zou trekken, met een andere, daar zij den
vervoerder versteekt van zijn beroep op exoneratie, waar-
voor hij wel in den vorm van vrachtreductie zal hebben
betaald. Billijk is slechts die oplossing, die den vervoerder
verplicht tot terugbetaling van de teveel genoten vracht,
dat is dus het verschil van de betaalde vracht, met de
vracht, die verschuldigd zou zijn, wanneer de lading als
deklast was geaccepteerd. Vindt deze oplossing echter
ook steun in de woorden der overeenkomst of in de wet?
De overeenkomst stelt alleen, dat de vervoerder niet aan-
sprakelijk is voor daden van ondergeschikten en zwijgt
over de hier behandelde vraag. De wet echter geeft een
aanwijzing; zij kent in art. 1396 B, W, de actie wegens
ongerechtvaardigde verrijking; wie iets ontvangen heeft,
dat hem niet verschuldigd was, is tot teruggave verplicht,.
Eigenlijk ziet deze bepaling alleen op hetgeen zonder oor-
zaak genoten is, de bedoeling des wetgevers om ongerecht-
vaardigde verrijking tot grond van een restitutieplicht te
maken, treedt hier echter duidelijk naar voren.
Op dezen grond zou dan ook de inlader, wiens goederen
door de plaatsing op den overloop schade hebben geleden,
de door hem te veel betaalde vracht kunnen terugvorderen,
echter komt hem dan dit recht ook toe onafhankelijk van
het feit, dat schade is geleden.
De Fransche doctrine geeft echter den inlader het recht
op grond van genoten voordeel de exoneratieclausule ter-
zijde te schuiven; zij ziet in de actie wegens ongerecht-
vaardigde verrijking een species van de actie uit onrecht-
matige daad, met derhalve als gevolg een plicht tot
schadevergoeding; deze is dus niet uithoofde van de aan-
sprakelijkheid, maar van ongerechtvaardigde verrijking ver-
schuldigd, en voor dit laatste vond geen afwenteling plaats.
Een dergelijke oplossing geve men ook voor het geval
van overbelasting van het schip. De vervoerder heeft
meer vracht geïnd dan gerechtvaardigd was, dan hij met
zijn schip behoorde te verdienen op de reis. Het teveel iri-
laden is de oorzaak der schade geworden. Het voordeel,
dat daaruit voor den inlader is gesproten komt dus toe
aan degenen, van wie het ontvangen is, aan de inladers
gezamelijk. Ieder van hen zal dus een evenredige ver-
mindering van zijn vrachtprijs kunnen vragen. De exone-
ratie echter is hiervan onafhankelijk en wordt er niet door
beïnvloed, slechts de afrekening wordt door de op over-
belading steunende restitutie-aanspraak (een geheel op
zichzelf staande rechtsverhouding) veranderd.
Evenzoo staat het met de aansprakelijkheidsverzekering.
Heeft hier de verzekerde voordeel getrokken uit de daad,
die hem tevens aansprakelijk maakte, dan zal hij terzake
van deze verrijking tot restitutie gehouden zijn. Wanneer
echter de tot terugvordering gerechtigde van zijn recht
geen gebruik maakt, zal het genoten voordeel bij de actie
tegen den verzekeraar in mindering moeten worden ge-
bracht op de schadevergoeding, daar de schade voort-
spruitend uit de aansprakelijkheid verwekkende daad dan
ook zooveel minder is.
Gelijk wij zagen, bedoelt de afwenteling niet meer dan
de schade ten laste van dengene, op wien afgewenteld
wordt, te brengen. Bij de exoneratie zal ook niet licht de
benadeelde meer te dragen krijgen dan de schade, die hij
niet op den aansprakelijke kan verhalen. Voor den aan-
sprakelijkheidsverzekeraar bestaat echter niet steeds de
zekerheid, dat de schade, die hij zijn verzekerde vergoedt,
ook inderdaad geleden is, dat deze de schade niet dubbel
heeft afgewenteld, hetzij op een tweede aansprakelijk-
heidsverzekeraar, hetzij door middel van een exoneratie-
clausule. Wat moet bij samenloop van meerdere afwente-
lingsovereenkomsten geschieden?
Dubbele afwenteling door middel van exoneratie is niet
denkbaar, Exoneratie geeft een exceptie tegen een eisch
uit aansprakelijkheid, geeft echter geen recht iets te vor-
deren.. Een dubbel gebruik is hiervan dus niet te maken.
Dubbele verzekering komt echter voor. De wet geeft
zelfs regels daarvoor, artt, 252, 277, 278 W. v. K. Art. 278
W. v, K, zal niet licht toepasselijk zijn; het voorwerp der
verzekering, des verzekerden vermogen, is zoowel aan de
actieve als aan de passieve zijde voor onbegrensde uit-
breiding vatbaar, de verzekering wordt dan ook uitge-
oefend als premier risque verzekering, zooals art. 253 3
W, v, K, beschrijft, Oververzekering op één polis kan dan
slechts voorkomen, wanneer meer dan twee verzekeraars
op zich nemen, om b,v, elk de helft van de schade te ver-
goeden, Voor een dergelijke op een schrijffout berustende
vergissing is echter art, 278 W, v, K, niet geschreven.
Wel kan voorkomen het geval, dat art, 277 W. v. K. be-
doelt, en waarvoor art. 252 W. v, K. reeds de sanctie geeft.
Het kan gebeuren, dat te goeder trouw een verzekerde
zich dubbel tegen zijn aansprakelijkheid heeft gedekt, Uit-
keering op beide polissen kan hij niet krijgen, immers, heeft
de eene verzekeraar de schade vergoed, dan is deze ge-
delgd en kan de verzekerde tegen den ander niet meer
aanvoeren, dat hij schade heeft geleden. De wet schrijft
dan ook voor, dat de eerste verzekeraar tot schadeloos-
stelling verplicht is; is het volle bedrag eenmaal verzekerd,
dan zijn de verzekeraars, die daarna nog verzekeringen
sluiten, ontslagen. Deze bepaling bevredigt de billijkheid
volledig, immers, liet men dubbele verzekering toe, dan zou
voor den verzekerde voordeel uit zijn eigen onrechtmatige
daad spruiten. Daarenboven is deze oplossing geheel in
overeenstemming met het karakter van aansprakelijkheids-
verzekering als een zuivere schadeverzekering.
Dikwijls laten de verzekeraars den verzekerde een deel
van het risico loopen, met beding, dat hij dat deel niet
door verzekering mag dekken op straffe van verval van de
geheele verzekering. Dat doet b,v, de Fransche casco polis,
die den verzekerde z.g, eigen assuradeur laat voor Vio der
geëischte schadevergoeding in die paragrafen, waar zij de
aansprakelijkheid van den scheepseigenaar dekt. Hierdoor
is dus in plaats van de bepalingen van de wet over dubbele
verzekering het verzekeringscontract getreden, dat overi-
gens ten deze niets aan duidelijkheid te wenschen overlaat.
Ook is nog mogelijk concursus van exoneratieclausule en
aansprakelijkheidsverzekering. Moet daarop art, 277 W,
V. K. analoog worden toegepast en de laatst gesloten over-
eenkomst ongeldig verklaard worden?
Neen! hier treedt het verschil in werking van exoneratie
en aansprakelijkheidsverzekering naar voren. De exone-
ratie werkt preventief, zij legt niet op den benadeelde den
plicht den geëxonereerde de schade wegens aansprakelijk-
heid te vergoeden, maar verhindert, dat de geëxonereerde
schade lijdt. Zoodoende is er voor de repressief wer-
kende aansprakelijkheidsverzekering geen plaats meer,
deze immers vergoedt geleden schade, maar in het onder-
havige geval lijdt de verzekerde geen schade. Natuurlijk
kan de exoneratie ook in den vorm van aansprakelijkheids-
verzekering zijn gekleed, wanneer echter de woorden der
overeenkomst dat niet uitdrukkelijk stipuleeren, zullen wij
aan de exoneratie preventieve werking moeten toekennen,
zoodat door exoneratie alle vroeger of later gesloten aan-
sprakelijkheidsverzekeringen buiten werking worden ge-
steld, zoodra zij op eenzelfde aansprakelijkheids-vordering
zouden slaan.
No. 27. Ten slotte nog deze vraag naar aanleiding van
de gevolgen van de aansprakelijkheid. Is hij, op wien af-
gewenteld is, ook gebonden door overeenkomsten, door
den afwentelaar, te voren met den benadeelde over de
schadevergoeding gemaakt? Bij exoneratie zonder twijfel.
Hier kan althans in beginsel geen twijfel rijzen, daar de
eenige, met wien dergelijke overeenkomsten zouden kun-
nen worden gemaakt, de benadeelde, tevens degene is, op
wien wordt afgewenteld. Maar daartegenover staat, dat
het voor den benadeelde geen zin heeft, met den auteur
der schade afspraken te treffen omtrent het bedrag van de
schade, ten aanzien waarvan hij zijn aanspraken tegen
dezen prijs geeft.
Daarentegen kunnen dergelijke overeenkomsten zeer
wel voorkomen, als de aansprakelijke persoon een assu-
rantie heeft gesloten. Bij zoon overeenkomst nu heeft de
aansprakelijkheidsverzekeraar belang. Mag toch, zoo kan
men vragen, een debiteur, door een strafbeding of een vast-
stelling van de schadevergoeding volgens art, 1285 B, W,.,
zijn aansprakelijkheid verzwaren, verminderen of vast-
leggen? Wanneer dit geschied is vóór het sluiten der ver-
zekering, zal de verzekeraar er ongetwijfeld mee in kennis
moeten worden gesteld, daar het risico door een dergelijke
overeenkomst bepaald wordt; is dit niet geschied, dan zal
de verzekeraar zich op art. 251 W. v. K, kunnen beroepen
en uitkeering weigeren, wanneer daartoe gronden zijn,
Is de overeenkomst tot verzwaring of vaststelling der
aansprakelijkheid na de verzekering gesloten, dan zal de
verzekeraar er zijn goedkeuring aan hebben te hechten,
alvorens hij erdoor gebonden is. Is die goedkeuring niet
verleend, dan is de verzekeraar slechts aansprakelijk tot
het bedrag van de schade, die de verzekerde lijdt, maar
in geen geval tot meer, dan de schadevergoeding zou hebben
bedragen, wanneer de overeenkomst niet gesloten was. De
schade op bovengenoemde wijzen te verminderen staat
natuurlijk den debiteur steeds vrij, daar dit mede in het
belang van zijn verzekeraar is,
No. 28. Tot nu toe behandelden wij de afwentelings-
overeenkomsten steeds, alsof daarmee de crediteur uit
deze overeenkomsten, die dus debiteur van de vordering
wegens aansprakelijkheid is, zich van alle aansprakelijkheid
ontdeed. In de praktijk komt dit echter niet voor: de afwen-
telingsovereenkomsten werken steeds op een beperkt
gebied.
Op tallooze wijzen vindt die beperking plaats: beperking
in de oorzaken der aansprakelijkheid, waarvan de gevolgen
worden afgewenteld, wat weer op verschillende manieren
kan geschieden, naast beperking van het bedrag dat afge-
wenteld mag worden, zoowel met een limiet naar boven
als naar beneden.
De beperking in de oorzaken der aansprakelijkheid kan
geschieden door een beperking der oorzaken van de aan-
gerichte schade, zooals b,v, uitsluiting van ernstige schuld-
vormen, of uitsluiting van schade, die niet in een bepaalde
functie, of als uitvloeisel van de uitoefening van een bepaald
bedrijf is veroorzaakt, of door beperking in den aard der
schade, die vergoed moet worden.
Deze soort beperking komt voor beide soorten van afwen-
telingsovereenkomsten voor. Voor de exoneratie kent men
in de eerste plaats beperking in de mate van schuld. Wij
zagen reeds, dat niet alle exoneratieovereenkomsten aan-
sprakelijkheid wegens schuld omvatten; zeer vele sluiten
b.v, eigen schuld van den debiteur uit. Wanneer dit het
geval is, bespraken wij reeds in het voorgaande: wij vonden,
dat het hier om een questie van interpretatie gaat. Van
weinig belang is hier ook de uitsluiting van schade, die in
een bepaalde functie of als uitvloeisel van de uitoefening
van een bepaald bedrijf is veroorzaakt. Wij zagen immers,
dat de exoneratie gewoonlijk voorkomt in een clausule, vast-
gekoppeld aan een of ander contract. Contracten nu plegen
van scherp afgepaalden inhoud te zijn, ook slechts in een
bepaalde functie te worden gesloten, hetzij deze functie
die van bedrijfsleider of wel van rustend burger moge zijn,
de afwenteling van de uit wanpraestatie van den schulde-
naar voortvloeiende aansprakelijkheid zal dus ook tot dit
gebied beperkt blijven.
Van zooveel te meer belang is deze vorm van uitsluiting
voor de aansprakelijkheidsverzekering. Ook hiervan be-
spraken wij reeds de uitsluiting van schuldvormen. Zeer
algemeen is hier echter de beperking van de verplichtingen
des verzekeraars tot die eischen van schadevergoeding, die
ingesteld worden op grond van schade door den verzekerde
in een bepaalde functie aangericht of voor aansprakelijk-
heid, die hem treft als ondernemer van een bepaald bedrijf.
Vele automobilisten verzekeren hun aansprakelijkheid als
zoodanig, de gecombineerde automobielverzekering, be-
staande uit verzekering wegens schade aan den wagen zelf
en aansprakelijkheidsverzekering voor schaden met den
wagen aangericht, neemt steeds hooger vlucht. Wanneer
moet nu een schade geacht worden in de functie van auto-
mobilist te zijn aangericht? Een algemeen richtsnoer voor
een antwoord is mogelijk: wanneer de schade niet zou zijn
voorgevallen, wanneer de verzekerde geen automobilist was.
Ik erken echter gaarne, dat de algemeenheid dezer oplossing
haar fout is, en dat van de feitelijke omstandigheden zal
afhangen, of inderdaad een schade in die functie is aan-
gericht, Zoo zal het wel denkbaar zijn, dat bij brand een
benzinebus springt en schade aanricht. Toch zal dat niet
een schade zijn, door den automobielverzekeraar te deldcen,
al zou ook de verzekerde, als hij niet automobilist ware,
zeker niet over bussen benzine beschikken.
Veelal wordt ook door ondernemers hun bedrijfsrisico ver-
zekerd; aan den eenen kant beteekent dit een beperking
der aansprakelijkheidsverzekering, daar slechts ongevallen,
die met de uitoefening van het bedrijf in verband staan,
worden gedekt. Aan de andere zijde echter toonen deze
overeenkomsten neiging de dekking uit te breiden: niet
alleen de verzekeringnemer wordt erdoor beschermd, maar
ook vele zijner ondergeschikten, niet meer de persoon van
den leider wordt beschermd, het geheele bedrijf deelt in de
voordeelen van de aansprakelijkheidsverzekering, We wezen
reeds op § 151 van het Duitsche Versicherungsvertragsgesetz,
dat deze ontwikkeling sanctionneert,
No. 29. De beperking in den aard der schade, die ver-
goed moet worden komt voornamelijk voor bij de exoneratie.
De contractueele aansprakelijkheid, die hierbij wordt afge-
wenteld, wordt beperkt door te bepalen, dat slechts aan-
sprakelijkheid voor schade, die een gevolg is van zekere
oorzaken b.v, van roesten, smelten enz,, op den crediteur
zal zijn afgewenteld. Omgekeerd kan het ook voorkomen,
dat alle aansprakelijkheid voor alle schade op den crediteur
komt te rusten met uitzondering van schade tengevolge van
roesten, smelten enz. Deze soort beperking der exoneratie
door aanduiding van bepaalde schadeoorzaken, wordt zeer
algemeen aangetroffen, vooral in het zeerecht- Tallooze cog-
nossementen, ook de Hague rules houden in een opsomming
van de schaden, waarvoor de vervoerder geen aansprakelijk-
heid op zich neemt- Gewoonlijk blijft er dan van zijn aan-
sprakelijkheid niet veel meer over, want naast de opsomming
van al deze sehadeoorzaken, komt nog een algemeene uit-
sluiting van aansprakelijkheid voor schuld van onder-
geschikten in de negligence clause- De Hague rules brengen
wel eenige verbetering, de vervoerder op cognossement blijft
althans eenig risico dragen, b-v- dat voor de zeewaardigheid
van zijn schip-
De afwenteling van aansprakelijkheid vormt een af-
v.\'ijking van het gewone recht, als zoodanig moeten de
desbetreffende clausules eng worden geïnterpreteerd-
Vooral wanneer de schaden zijn opgesomd, waarvoor de
debiteur niet aansprakelijk zal zijn, dient zorgvuldig te
worden nagegaan of de plaats gehad hebbende schade wel
onder de omschrijving van het contract valt- Scherp voelde
dit ook onze rechterlijke macht en eenige malen gaf zij
hieraan uiting. Zoo b.v- het Hof te Amsterdam bij arrest
van 8 Nov, 1918 W, 10389:
De Stoomvaart-Maatschappij Nederland had in een af-
gegeven cognossement een wijziging aangebracht; het
onder den kapitein berustend exemplaar was echter on-
veranderd gelaten- Aangekomen leverde de kapitein de
lading uit aan dengene, die op zijn cognossement en tevens
in het manifest vermeld stond, zonder van dezen de over-
gave van een cognossement te vragen-
Door den houder van het verbeterde cognossement tot
schadevergoeding aangesproken verdedigde de maatschap-
pij zich o-a, met een beroep op § 8 van hare Voorwaarden
van Goederenvervoer: „In geval de gezagvoerder of de
Maatschappij voor schade door verlies of eenige andere
oorzaak aansprakelijk zijn, zullen zij alleen vergoeden de
marktwaarde der lading...." enz-
Het Hof las in deze voorwaarde, dat de aansprakelijk-
-ocr page 77-heid beperkt is alleen in geval van verlies of beschadiging,
niet voor gevallen als deze, waar aan de goederen geen
schade is overkomen, maar het verlies te wijten is aan een
fout in de administratie. Het Hof weigerde aan de geci-
teerde § een breederen uitleg te geven en wees den eischer
zijn vordering toe.
Evenzoo interpreteerde de Rotterdamsche Rechtbank in
hare vonnissen van 30 Mei 1900 W. 7507 en 18 Dec, 1901
W, 7783 de clausule, dat exoneratie voor decay, putrefac-
tion, sweat, change of character geen aansprakelijkheid
opheft als de schadeoorzaak broei (heating) is. Hoewel
deze schadeoorzaak veel op de vorige gelijkt, vond de
Rechtbank geen termen de woorden der cognossementen
ruim uit te leggen: Wie van de wet wil afwijken, moet dit
duidelijk te kennen geven, zoo niet, dan binden hem de
wetsbepalingen.
Van een beperking van dezen aard, door de soort der
schade aan te geven, waarvoor de aansprakelijkheid wordt
afgewenteld, is mij op het gebied der aansprakelijkheids-
verzekering geen voorbeeld bekend.
No. 30. De aansprakelijkheid kan zeer verschillende
bedragen beloopen, nu eens zal dit bedrag zeer gering zijn,
in andere gevallen echter kan dit tot zeer belangrijke som-
men stijgen. Geen wonder dus dat de partijen bij een over-
eenkomst tot afwenteling van aansprakelijkheid erop be-
dacht zijn geweest hun rechten en plichten aari bepaalde
grenzen te binden, hetzij door vaststelling van boven- en
beneden grenzen van het bedrag der af te wentelen aan-
sprakelijkheid, hetzij door de bepaling dat slechts een even-
redig deel van dat bedrag wordt afgewenteld.
Bij de exoneratie vinden we deze grensbepaling gewoon-
lijk in den vorm, dat de debiteur niet verder aansprakelijk
zal zijn dan tot een genoemd bedrag. Afwenteling vindt
dus plaats van de aansprakelijkheid, voor zoover ze meer
dan deze som bedraagt.
Men verwarre deze beperkte afwentelingsovereenkomst
niet met de overeenkomst bedoeld in art, 1285 B, W. Hier-
bij wordt vastgesteld, dat de schade veroorzaakt door wan-
praestatie een bepaalde som bedraagt. Deze overeenkomst
geldt, onverschillig hoe de schade is toegebracht: zij is
slechts een bindende waardeering van de schade, vooraf
opgemaakt en werkt ook onverschillig of de werkelijke
schade wegens wanpraestatie groot of klein is. Daaren-
tegen ligt in de exoneratie met beperkte aansprakelijkheid
slechts de vaststelling van een maximum der schade-
vergoeding, Is de schade minder, dan zal ook de debiteur
met een kleinere vergoeding kunnen volstaan. Zoo zal ook
de exoneratieovereenkomst niet werken in gevallen van
eigen grove schuld van den debiteur; de vaststelling der
schadevergoeding is echter een geheel onafhankelijke over-
eenkomst, zij bedoelt niet te regelen, of en in hoeverre de
gevolgen der aansprakelijkheid zullen intreden, maar be-
paalt alleen, hoe groot het belang der gelaedeerde partij
is, dat door de wanpraestatie wordt getroffen; het bestaan
der aansprakelijkheid wordt geheel buiten beschouwing
gelaten,.
Niet altijd is duidelijk^ of partijen bedoeld hebben een
afwentelingsovereenkomst aan te gaan, dan wel een voor-
afgaande vaststelling der schade wenschen. Wanneer
echter een bedrag als schadevergoeding wordt genoemd,
dat gering is in vergelijking met mogelijke schaden, dan
zal men gewoonlijk een afwentelingsovereenkomst moeten
aannemen, ten minste indien daartoe de woorden der over-
eenkomst ruimte laten. De vaststelling der schadever-
goeding volgens art, 1285 B, W, schept een zoo onbuigzame
rechtsbetrekking, dat deze slechts zelden in de bedoeling
van partijen zal liggen. Waar een contract van beperking
van aansprakelijkheid spreekt, zal wel steeds afwenteling
van de gevolgen van aansprakelijkheid zijn bedoeld.
Eenzelfde grensbepaling voor af te wentelen aansprake-
lijkheid komt voor bij de aansprakelijkheidsverzekering^
ook hierbij wordt soms slechts die schade afgewenteld, die
een bepaald bedrag te boven gaat. De bepaling der af-
wenteling, gewoonlijk vervat in de clausule, dat de ver-
zekerde van elke schade een zekere som zelf draagt, ver-
schilt in haar aard van de franchise: de beperking van de
verplichtingen des verzekeraars, door kleine schaden in
haar geheel uit te sluiten, de groote echter in haar geheel
te dekken. Slechts bij de aansprakelijkheidsverzekering in
den vorm van assurantie van goederen kan men zich een
franchische van enkele procenten denken, daar hier het
verzekerd belang een bepaalde waarde heeft. Deze fran-
chise werkt echter gansch anders, dan de beperkte exone-
ratie, omdat, wanneer onder franchise verzekerd is, de
groote schaden in haar geheel worden vergoed, en de assu-
radeur dus niet kan volstaan met betaling van de schade
verminderd met een zekere som. Daar deze franchise bij de
aansprakelijkheidsverzekering echter gewoonlijk zeer laag
wordt gesteld of ook veelal niet eens genoemd wordt, is
deze van niet veel gewicht.
Van veel meer belang is de bovengrens der afwenteling,
die bij de exoneratie praktisch niet voorkomt, echter in
bijna geen aansprakelijkheidspolis ontbreekt. De schade,
die iemand door zijn aansprakelijkheid kan lijden, kan zeer
groot zijn; de automobilist, die een omnibus aanrijdt en
eenige inzittenden doodt, de andere zwaar verwondt, de
fabrikant, in wiens fabriek een ketelontploffing plaats vindt,
zullen tot zeer belangrijke schadevergoedingen verplicht
zijn. Het lag echter geenszins in de bedoeling van hun aan-
sprakelijkheidsassuradeuren, om tot dergelijke belangrijke
bedragen gebonden te zijn, daarom namen zij in hun polis-
sen op, dat zij verzekerden tot een bepaald maximum;
daarboven loopt de verzekerde eigen risico. Dat excedent
kan hij dus elders dekken zonder in dubbele verzekering
te vervallen. Onder den druk der concurrentie zijn echter
thans reeds aansprakelijkheidsverzekeraars ertoe overge-
gaan dekking van automobiel- en bedrijfsschaden tot een
onbepaald bedrag op zich te nemen.
Bij de exoneratie komt partiëele afwenteling van aan-
sprakelijkheid niet voor. Zooveel te meer echter bij de
aansprakelijkheidsverzekering, en daarbij werkt zij ook
gunstig. Zooals wij zagen is een van de voornaamste be-
zwaren, tegen de aansprakelijkheidsverzekering aange-
voerd, dat zij den verzekerde, die zijn finantieel belang bij
onvoorzichtig handelen verliest, ertoe verleidt zich al te
nonchalant ten opzichte van andermans lijf en goed te ge-
dragen, Heeft hij echter slechts een deel van zijn aan-
sprakelijkheid afgewenteld, dan is zijn interesse aan eigen
voorzichtigheid, hoezeer ook verminderd, blijven bestaan.
Reeds vermeldden wij de Fransche casco-polis, waarbij de
aansprakelijkheid van den scheepseigenaar wordt gedekt
voor onder beding, dat de verzekerde voor het laatste
^/lo zelf het risico zal behouden. Ook voor zaakbeschadiging
wordt een dergelijk beding vaak gemaakt; bij het nadeel
toebrengen aan personen schijnt de bedreiging van de straf-
wet afdoende te worden geacht.
No, 31. Wanneer partijen in een afwentelingsovereen-
komst omtrent de afwikkeling van zaken niet tot een goed
einde kunnen komen, begeven zij zich naar een rechter die
uiteraard naar het bewijs van tegengesproken stellingen zal
vragen. Hierbij doen zich de volgende vragen voor: wat,
door wie, en hoe moet bewezen worden. Als algemeen be-
ginsel stellen we: bewezen moeten worden de aansprakelijk-
heid-verwekkende feiten en de overeenkomst waarbij de
gevolgen daarvan worden afgewenteld; dit geschiedt naar
de algemeene regelen van burgerlijk recht. Een bespreking
hiervan valt buiten het kader van dit proefschrift.
Wie echter moet bij deze overeenkomsten bewijzen? We
bespreken eerst de exoneratie. Hierbij moet degene, die
wegens aansprakelijkheid eischt, natuurlijk zijns tegenstan-
ders aansprakelijkheid aannemelijk maken. Op den tegen-
stander rust dan het bewijs, dat hij tegen die aansprakelijk-
heid door een exoneratieclausule wordt beschermd. Daar
deze echter meestal in het contract, waarop zijn aansprake-
lijkheid berust, voorkomt, en dit door zijn tegenpartij
reeds ter tafel is gebracht, is de geëxonereerde de facto wel
dikwijls ontheven van dit bewijs. Niet echter, wanneer de
overeenkomst zich ten opzichte van de exoneratie niet zeer
duidelijk uitlaat; wij wezen er reeds op, dat dan aan een
enge interpretatie gewoonlijk de voorkeur zal moeten wor-
den gegeven,
Hoe echter staat het met de verdeeling van den bewijs-
last, wanneer de exoneratie niet geheel, maar gedeeltelijk
is geschied. Moet dan de debiteur, die zich geëxonereerd
heeft, bewijzen dat de aansprakelijkheid in kwestie onder
hel afgewentelde deel valt, of moet de crediteur het bewijs
leveren, dat de aansprakelijkheid voor hel feit, dat hij tot
grondslag van zijn eisch heeft gemaakt, niet afgewenteld is?
Men onderscheide. Wanneer de overeenkomst met name
noemt de gronden der aansprakelijkheid, waarvan de ge-
volgen zijn afgewenteld, dan zal op den debiteur, die in
gebreke is, het bewijs rusten, dat de eisch inderdaad op
een van deze gronden berust. Is daarentegen afgewenteld
voor alle aansprakelijkheid, uitgezonderd voor die, welke
een gevolg van eigen schuld van den geëxonereerde is, dan
zal de eischende crediteur moeten bewijzen, dat inderdaad
eigen schuld aanwezig is. Van den debiteur kan men toch
niet, nadat hij zijn exoneratieclausule bewezen heeft, het
negatieve bewijs vergen, dat de schade niet aan zijn eigen
schuld is te wijten, evenmin als in het voorgaande geval
van den crediteur het bewijs kon worden gevergd, dat de
schadeoorzaak niet ressorteerde onder de in het contract
genoemde exonereerende feiten. In overeenstemming hier-
mee kan ook de conclusie getrokken worden, dat, wanneer
een exoneratieclausule niet bedoeld heeft te ontlasten voor
grove schuld, de bewijslast van de grove schuld rust op de
schouders van den eischenden crediteur, zoodra de debiteur
zijn exoneratie voor schuld heeft aangetoond: dat de exone-
ratie voor zware schuld niet werkt is een uitzondering, op
den bewezen regel, dat voor schuld geëxonereerd wordt,
deze uitzondering wordt bewezen, door hem, die haar stelt.
Evenzoo moet ook de crediteur, die exoneratie verleend
heeft, zelfs voor grove schuld, het opzet van den debiteur
bewijzen, wanneer hij zich te zijner bevrijding van de exone-
ratie daarop beroept.
Zoo besliste dan ook de Rechtbank te Rotterdam bij
vonnis van 9 Mei 1894 W, 6593, dat de schipper, die ver-
voerde onder een cognossement, dat zijn aansprakelijkheid
beperkte tot schade uit verkeerde stuwage, garneering of het
ontbreken van de usantieele ventileering, als schade tijdens
de uitlevering blijkt, van den inlader het bewijs mag vergen,
dat deze schade juist aan een dezer genoemde oorzaken is
te wijten.
Twee jaar later besliste deze zelfde Rechtbank (vonnis
van 21 Oct. 1896 W, 6880), dat de schipper, die vervoerde
onder een cognossement, dat naar de Harter-Act ver-
wees, het bewijs rust, dat de schade voorspruit uit een
der oorzaken, waarvoor gemelde Carriers Act hem
exoneratie verleent. Zij overwoog, dat de strekking van ge-
melde Carriers Act, voor zoover daarin bepalingen voor-
komen omtrent de aansprakelijkheid des schippers en der
reeders, geene andere is, dan om ertegen te waken, dat ver-
antwoordelijkheid voor schaden, ontstaan door oorzaken,
waarvoor zij volgens algemeene rechts- en billijkheidsbegin-
selen behooren aansprakelijk te blijven, uitgeschakeld zou
worden. De Harter Act noemt dan ook in art, 3 verschil-
lende oorzaken van schade, waarvoor de schipper geen ver-
antwoordelijkheid zal dragen; dat de schade inderdaad aan
deze oorzaken is te wijten, zal door den schipper moeten
worden bewezen-
Evenzoo staat het met de cognossementsclausules: vrij
van bederf, lekken, roesten, brand, enz- H- R, 30 Dec- 1898
W, 7224,
Aan de Rechtbank te Rotterdam (5 April 1905 W, 8417)
werd voorgelegd een cognosseement met de volgende clau-
sules: the ship to be in no way liable for any consequences
of the act of God, perils of the sea----any latent defects in
machinery or hull, even when occasioned by the negligence,
default or error in judgment of the pilot, master, mariners
and other servants. De Rechtbank nam niet aan, dat hier
exoneratie voor schuld bij de inlading was gecontracteerd,
zij zag in de bovengemelde cognossementsclausule een op-
somming van de schadeoorzaken, die niet voor rekening van
den schipper kwamen en legde hem den bewijslast op, dat de
schade haar oorzaak vond in één van de genoemde oorzaken.
Toen echter een inlader zich op een uitzondering op de
exoneratie beriep, legde het Hof te \'s Gravenhage aan dien
inlader het bewijs op (20 Mei 1891 W, 6064), Tabak was
vervoerd op cognossement inhoudend: vrij van bederf. Wel
echter was \'s schippers aansprakelijkheid voor verkeerde
stuwaadje en behandeling in stand gelaten. Ten processe
kwam vast te staan, dat de tabak bedorven was aangeko-
men. De schipper behoefde nu niet te bewijzen, dat hem dit
bederf niet kon worden toegerekend, wel kon de inlader tot
het bewijs worden toegelaten, dat verkeerde stuwaadje en
behandeling had plaats gevonden.
Dit resultaat, dat de billijkheid voorschrijft, en de juris-
prudentie accepteert, is reeds zeer lang geleden gevonden.
Echter steunde men toen op andere theoretische gronden,
vooral in Frankrijk, Daar achtte men ongeoorloofd de af-
wenteling van delictueele schuld. Wanneer een crediteur
zich echter op dezen schuldvorm beriep, moest hij schuldbe-
wijzen bij den debiteur, en wel een zoodanigen schuldvorm,
dat deze wegens een onrechtmatige daad kon veroordeeld
worden. Wat hiervoor bewezen moet worden, zal meestal
een grove schuldvorm zijn, beschouwd van uit contractueel
oogpunt. Zal men van een onrechtmatige daad kunnen
spreken, dan dient de auteur der schade toch niet enkel de
verplichting van een debiteur, maar die van een normaal,
aan het verkeersleven deelnemend mensch te hebben ver-
zaakt. Wel gaf deze oude theorie ook soms oplossingen, die
met het hier voorgestane stelsel in strijd zouden zijn, meestal
echter kwam men tot eenzelfde resultaat. De oude theorie
leidde tot de stelling, die tot een axioma werd: een exone-
ratieclausule geeft als eenig resultaat omkeering van be-
wijslast: terwijl zonder exoneratie de debiteur moest be-
wijzen dat de schade buiten zijn schuld w^as aangericht,
moet nu de crediteur om zijn eisch te kunnen handhaven,
de schuld van den debiteur bewijzen. De hier verdedigde
opvatting komt tot de slotsom, dat de crediteur, die exo-
neratie verleend heeft, tot het bewijs mag worden toe-
gelaten, dat de debiteur zich aan een grof plichtsverzuim
heeft schuldig gemaakt, echter wordt het gewicht van zijn
schuld naar de overeenkomst afgemeten, Practisch zullen
de resultaten van beide theorieën slechts weinig verschil-
len; wanneer inderdaad schuld kan worden aangetoond,
zal grove schuld veelal aanwezig zijn. Toch wordt in de
laatste theorie aan de exoneratie een ruimere werking toe-
gekend dan in de eerste, omdat volgens onze opvatting in
beginsel ook ontlasting van aansprakelijkheid wegens schuld
toegelaten is.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen bij de exoneratie
heerscht geheele vrijheid, mits men zich houdt aan de wet.
Vrijwel dezelfde oplossing, als hier voor de exoneratie
is gegeven, geldt voor de aansprakelijkheidsverzekering
omtrent den bewijslast. Ook hier zal de verzekerde moeten
bewijzen, dat de gevolgen van het door hemzelf gestelde,
aansprakelijkheid verwekkende feit zijn afgewenteld. Maar
daarenboven rust op den verzekerde nog de bewijslast,
van het feit, dat hij inderdaad aansprakelijk is, en dat hij
de gevolgen daarvan heeft ondergaan, de schade deswege
heeft geleden. Terwijl de crediteur, die exoneratie heeft
verleend, zelf de aansprakelijkheid en de schade zal moeten
bewijzen, is de aarisprakelijkheidsverzekeraar in een zuiver
afwerende positie geplaatst, op den verzekerde rust de
geheele bewijslast; slechts wanneer afwenteld is alle aan-
sprakelijkheid behoudens een enkele uitzondering en de
verzekeraar zich op een dier exceptiën beroept, zal hij het
bewijs daarvan hebben te leveren.
De verzekerde moet derhalve aantoonen, zoodra de af-
wentelingsovereenkomst ten processe is komen vast te
staan:
lo dat hij aansprakelijk is.
2o dat hij door die aansprakelijkheid schade heeft ge-
leden.
Dat hij aansprakelijk is, dat tusschen hem en den be-
nadeelde een rechtsband is ontstaan tengevolge van een
door hem gepleegd onrechtmatige daad, zal wel op te
maken zijn uit hetgeen tusschen hem en den benadeelde
is verhandeld, de verzekeraar kan het bewijs vergen van
de feiten, die deze aansprakelijkheid veroorzaakten, Hoe
moet de verzekerde nu bewijzen, dat het bedrag waartoe
hij aansprakelijk was, inderdaad hetzelfde is, als wat hij
betaald heeft en van zijn verzekeraar terugvordert? Kan
hij zich hierbij beroepen op een tusschen hem en den be-
nadeelde gewezen vonnis? Vonnissen hebben alleen rechts-
kracht tusschen partijen, de verzekeraar stond buiten het
proces, dus zal het vonnis tegenover hem ook geen ver-
plicht bewijs leveren. En terecht, de onvoorzichtige auto-
mobilist, die een kip heeft overreden en zich tegen een
eisch tot schadevergoeding van ƒ 1000.— niet verweerd
heeft, zal toch niet kunnen volhouden tegenover zijn ver-
zekeraar, dat de overreden kip, door haar overlijden, den
boer een schade van ƒ 1000,— heeft berokkend, waarvoor
hij als dader aansprakelijk zou zijn.
Tegenover den verzekeraar zal op hem het bewijs rusten,
hetwelk hij naliet van den boer te vragen, dat het overre-
den pluimdier zulk een zeldzaam prachtexemplaar was, dat
de aangerichte schade werkelijk op zoon hoog bedrag
moet worden geschat. Evenmin zijn op tegenspraak gewe-
zen vonnissen in staat de materiëele waarheid omtrent het
schadebedrag aan het licht te brengen: bij ons is immers
voor het gerecht geen der partijen verplicht de waarheid
te spreken, een toegegeven onwaarheid, of een leugen,
waartegen het tegenbewijs mislukt is, gelden als waarheid
tusschen de partijen. Daarmee echter behoeft een derde, in
casu de verzekeraar nog geen genoegen te nemen. Hem
staat het vrij nogmaals het bewijs der schade te vergen,
nogmaals een poging te wagen tegenbewijs tegen een niet
afdoende weerlegde onwaarheid te leveren. Wel zal dit
dikwijls bezwaar opleveren voor den verzekeraar, de voor-
naamste getuige toch, dien hij kan oproepen tegen het
bewijs door vermoedens van de kant des verzekerden zal
wel de benadeelde zijn, die zelf belang heeft bij een hooge
waardeering der schadevergoeding. Bovendien geeft een op
tegenspraak gewezen vonnis omtrent het schadebedrag een
zeer ernstig vermoeden omtrent dit bedrag, wanneer dit in
ander verband moet worden vastgesteld.
Daarentegen levert een veroordeelend strafvonnis, dat in
kracht van gewijsde is gegaan, enkel bewijs van het feit,
waarvoor de straf is opgelegd, behoudens tegenbewijs, (Art,,
1955 B. W,), Wanneer dus een verzekerde wegens een feit
straf is opgelegd, zal hij, wanneer hij zich voor zijn burger-
rechtelijke aansprakelijkheid op zijn verzekeraar wil ver-
halen, niet meer ten bewijze van de feitelijke verhoudingen
behoeven aan te voeren dan het gewezen vonnis, voor-
zoover het althans feiten betreft, waarvoor straf is opge-
legd, Daarom houden de aansprakelijkheidspolissen ook
bijna steeds in, dat de verzekeraar gerechtigd is den ver-
zekerde in het strafproces door een door den verzekeraar
te benoemen raadsman te doen bijstaan. Het is toch voor
den verzekeraar van het grootste belang, dat de verzekerde
niet veroordeeld wordt: op het veroordeelend strafvonnis
toch kan niet alleen de verzekerde tegenover den verzeke-
raar een beroep doen, maar daarmee kan ook de bena-
deelde de aansprakelijkheid van den verzekerde bewijzen,
en een daartegen ondernomen tegenbewijs zal slechts zeer
zelden kans van slagen hebben.
Ditzelfde belang heeft er ook toe geleid, dat eveneens in
de civiele procedures de meeste aansprakelijkheidsver-
zekeraars zelf de teugels van de procesvoering in handen
hebben genomen en op den verzekerde de verplichting heb-
ben gelegd elk proces, waarbij zijn verzekerde aansprake-
lijkheid voor den rechter komt, aan den verzekeraar over
te dragen. Deze voert dan het proces ten name van den ver-
zekerde, maar op eigen kosten. Sommigen zien hierin een
maatschappelijke schaduvk^zijde der verzekering, in de
plaats van den toegeeflijken, berouwvollen dader komt
nu gewoonlijk een machtige, kapitaalkrachtige verzeke-
ring-maatschappij, door zeer deskundige juridische raads-
lieden bijgestaan, die de procesvoering tot het bitter einde
zal voortzetten.
Daartegenover staat, dat vele benadeelden van hun
positie tegenover den weinig strijdlustigen, een langdurig
en kostbaar proces vreezenden dader misbruik trachten
te maken en een te hoogen eisch instellen, waarin dan vaak
uit angst voor een proces door den aansprakelijke berust
wordt.
Een aldus door den verzekeraar overgenomen proces
zal den verzekeraar binden wat het bedrag en de aanspra-
kelijkheid betreft. Niet echter geeft het uitsluitsel omtrent
de schade, die de verzekerde geleden heeft, want die
bestaat in het bedrag, door hem aan den benadeelde ter
zake van zijn aansprakelijkheid uitgekeerd. Ook hiervan
zal het bewijs slechts door vermoedens kunnen worden
geleverd, gewoonlijk zijn de verzekeraars tevreden, wan-
neer een kwitantie van den benadeelde wordt overgelegd.
Vooral wanneer de verzekeraars zelf het proces hebben ge-
voerd, levert deze methode voor hen niet het geringste
bezwaar op, daar in het door hen gevoerde proces is komen
vast te staan, hoeveel de schade bedraagt en hoeveel dus
de benadeelde van den verzekerde kan vergen.
De verzekeraar, die het proces niet zelf in handen heeft
genomen, loopt daarentegen de kans bedrogen te worden.
Omdat het proces geheel buiten hem om is gevoerd, kan
hij niet controleeren, of de verzekerde zich tegen den eisch
wel energiek genoeg heeft verweerd of mogelijk met den
benadeelde een accoord heeft aangegaan tot beider voor-
deel ten koste van den aansprakelijkheidsverzekeraar.
Volledigheidshalve vermelden we nog dat om de aan-
sprakelijkheidsverzekering te bewijzen schrift door de wet
geëischt wordt volgens art, 255 W, v, K,, voor de exone-
ratie is een dergelijk voorschrift niet gegeven,
No. 32. Nu we de materieele werking der overeenkomst
hebben beschouwd, zullen we ons thans bezig gaan houden
met den tijdsduur, waarover zich de overeenkomst uit-
strekt, De exoneratieclausule biedt op dit punt geen moei-
lijkheden: er wordt geëxonereerd voor de aansprakelijk-
heid, die ter zake van een genoemde contractueele verhou-
ding mocht ontstaan. Zoolang de contractueele verhouding
aansprakelijkheid in het leven kan roepen, staat den
debiteur het beroep op zijn exonieratieclausule vrij. Met
het principale contract staat en valt de daaraan verbon-
den exoneratie clausule. De aansprakelijkheid kan ontstaan,
zoolang het contract werkt; de daarin opgenomen exone-
ratie echter vernietigt de gevolgen der aansprakelijkheid
op het moment van hun ontstaan.
Daarentegen is voor de aansprakelijkheidsverzekering
deze kwestie een brandpunt van juridische beschouwingen
geworden, vooral in Duitschland, Gesteld, dat een aanspra-
kelijkheidsverzekeraar zijn verzekerde gedekt heeft van
1 Jan, 1922—1 Jan, 1923, welke schaden kan dan de ver-
zekerde ten zijnen laste brengen? Kan hij in rekening
brengen een schade, door hem op 2 Jan, 1922 betaald, en
vastgesteld in 1921 en dus voortgesproten uit een feit, dat
lang vóór het sluiten der verzekering plaats greep? Of wan-
neer het feit in 1921 geschiedde en de regeling en betaling
der schade in 1922 viel? En hoe, wanneer de schade wel in
1922 werd geleden door den benadeelde, maar deze zijn
eisch deswege eerst in 1923 instelde? Met andere woor-
den: dekt de verzekering de gevolgen van aansprakelijk-
heid voor feiten, tijdens den duur der verzekering voor-
gevallen, of dekt zij tegen aanspraken, gedurende den loop
der verzekering geldig gemaakt, en welk tijdstip moet voor
het geldend maken eener aanspraak beslissend zijn?
De groote vraag is hier: wanneer grijpt het onzekere voor-
val, waaruit de schade voortvloeit, plaats? Zonder twijfel
op het moment van de aansprakelijkheid veroorzakende
daad. Wel behoeft dan nog niet onmiddellijk de aansprake-
lijke de beurs te trekken, maar op dat moment is zijn ver-
mogen bezwaard met een passief, waarvan de vaststelling
en afdoening nog moet plaats vinden.
En gesteld, dat de benadeelde uit lakschheid nalaat een
schadevergoeding te vorderen, dan blijft ondanks die vrij-
gevige houding van den benadeelde nog steeds het vermogen
van den aansprakelijke belast, totdat de vordering door
verjaring of kwijtschelding definitief vernietigd is. De ge-
volgen der aansprakelijkheid blijken dan achteraf niet te
zijn ingetreden en dus is de verzekeraar dan niet tot uit-
keering verplicht.
Dit alles strookt ook met de bedoeling der partijen. Wan-
neer een automobilist zijn aansprakelijkheid verzekert, en
hij zegt de verzekering op op het moment, dat hij zijn wagen
van de hand doet, dan bedoelt hij niet, dat hij zich nu van
alle vorderingen wegens automobielongelukken ontslagen
acht en ook den verzekeraar van zijne verplichtingen ontheft;
hij wenscht alleen de premiebetaling te staken, omdat hij in
de toekomst niet meer aansprakelijk kan worden. Voor de
gevolgen van zijn wandaden als automobielrijder meent hij
nog steeds gedekt te zijn. Nog sterker komt dit uit bij aan-
sprakelijkheidsverzekeringen, opgenomen in andere schade-
verzekeringen, Hier is de verzekeraar tot uitkeering ver-
plicht, wanneer het schade veroorzakende feit valt tijdens
den duur der verzekering, onverschillig of het de gewone
schadeverzekering dan wel de assurantie tegen aansprake-
lijkheid geldt. Als voorbeelden hiervan gaven we reeds de
verzekering tegen aansprakelijkheid wegens aanvaring bij
de casco-polis, en de verzekering van „risque locatif" en
„recours des voisins" in de Fransche brandpolisseri. Er is
geen reden om voor de aansprakelijkheidsverzekering tegen
ongelukken, zooals deze in Nederland wordt uitgeoefend,
een anderen maatstaf te zoeken,
In Duitschland echter heeft men langen tijd gemeend, dat
de gebondenheid van den verzekeraar afhing van het feit,
of de vordering tot schadevergoeding door den benadeelde
tijdens de verzekering was ingesteld. Daar te lande geldt
nog steeds de reeds vermelde Rechtschutz-theorie, en wordt
de verzekering beschouwd als een bescherming tegen aan-
spraken in rechte. Geen wonder dat naar deze beschou-
wingswijze de verzekeraar niet kan worden aangesproken,
tenzij er tijdens den duur der verzekering in rechte een
eisch is ingediend. Voor sommige in Duitschland beoefende
branches der aansprakelijkheidsverzekering bracht dit ech-
ter bezwaren mee, zoo wanneer advocaten en notarissen hun
aansprakelijkheid verzekerd hadden. Deze dekten zich te-
gen fouten in hun praktijk begaan, maar het kan jaren
duren, eer een door hen, vooral eer een door een notaris
gemaakte fout aan het licht treedt: een vergissing in een
testament zal niet eerder gevolgen dragen dan na de
opening van het testament. Volgens Duitsche theoretici zal
vari den verzekeraar geen schadeloosstelling voor de
schade uit aansprakelijkheid deswege kunnen worden ge-
vorderd, wanneer de opening van het testament en de daar-
op volgende eisch tegen den notaris na afloop van de ver-
zekering plaats grijpt. Dit zal wel niet de bedoeling van den
notaris geweest zijn. Om de betrokkenen te helpen, heeft
men met de geldende practijk niet gebroken, maar deze
aan de behoeften van de verzekerden aangepast. De ver-
zekering dekt alle risico\'s, die tijdens den duur der ver-
zekering den verzekerde treffen, maar schaden, later dan
een jaar na afloop der polis aangegeven, worden niet meer
vergoed, tenzij een extra premie wordt betaald,
In ons land, waar de verzekering door advocaten en
notarissen niet bekend is en de aansprakelijkheidsverzeke-
ring in hoofzaak als dekking van aansprakelijkheid bij on-
gevallen voorkomt, is dit vraagpunt nooit scherp gesteld:
de verzekeraars dekten steeds de aansprakelijkheid voor
ongevallen, die tijdens de geldigheidsduur van de polis
voorvielen. Daar de vordering uit zoo\'n ongeluk meestal
zeer spoedig ingesteld wordt, heeft men hierdoor ook niet
de bezwaren ondervonden, die in Duitschland bij de lang
uitgestelde schaden tot moeilijkheden aanleiding gaven.
Op den verzekerde rust natuurlijk het bewijs, dat de
schade veroorzakende gebeurtenis tijdens den looptijd der
polis plaats vond.
Deze regeling werkt ook veel billijker dan de door de
Duitsche theoretici voorgestane. Behoudens dat daarbij licht
een verzekerde bedrog kan plegen door de actie zoolang te
doen uitstellen, tot hij zijn verzekering afgesloten heeft, kan
de benadeelde den aansprakelijke zeer ernstig kwellen, door
zijn actie zoolang uit te stellen, tot de verzekering beëindigd
is. Dat dan de verzekerde de schade niet meer kan dekken,
is duidelijk, geen assuradeur sluit een verzekering, waarvan
hij weet, dat ze terstond een groote schadepost zal blijken
te zijn. Datgene, waartegen verzekerd is, is een ongeval, een
onzekere gebeurtenis. Op het tijdstip, waarop de eisch aan-
hangig wordt gemaakt, kan echter de verzekerde, door het
rekken oi afbreken van deswege gevoerde onderhandelingen
een zeer grooten invloed uitoefenen, zoodat het ongewenscht
is van dit tijdstip te laten afhangen, of de verzekeraar al dan
niet tot schadevergoeding gehouden zal zijn.
De tijd waarop de verzekerde zijn finantieele verplich-
tingen tegenover den verzekeraar moet nakomen, is aan het
goedvinden der partijen overgelaten. Gewoonlijk wordt
vooruitbetaling der premie, meestal per jaar te voldoen,
bedongen.
Veel strijd is er geweest over het moment, waarop de
verzekeraar tot schadeloosstelling kon worden gedwongen.
Wij vermeldden reeds de Duitsche Befreiungstheorie; vol-
gens deze moet de verzekeraar betalen, voordat de verzeker-
de den benadeelde de schade heeft vergoed. Ten onzent ech-
ter houden vele aansprakelijkheidspolissen de bepaling in,
dat de verzekeraar slechts uitkeert op vertoon van de kwi-
tantie, door den benadeelde aan den verzekerde afgegeven.
Hier moet dus de verzekerde eerst betaald hebben, voordat
hij den verzekeraar kan aanspreken, In het hoofdstuk over
de rechten van derden, speciaal van den benadeelde, op de
verzekeringspenningen, komen wij hierop terug,
No. 33. Het kan voorkomen, dat den aansprakelijke,
terzake van het feit, dat hem aansprakelijk maakte, een
recht opkomt om de schade, door zijn aansprakelijkheid
geleden, geheel of gedeeltelijk op een ander te verhalen.
Wanneer de patroon wegens een onrechtmatige handeling
van een zijner ondergeschikten tot schadevergoeding is
gehouden, zal hem dikwijls een recht toekomen tegen den
nalatigen werkman, die zijn plichten als ondergeschikte niet
behoorlijk is nagekomen.
Wanneer echter de patroon zijn aansprakelijkheid heeft
afgewenteld, zal hij dit regresrecht hebben verloren. Dit
recht berust toch op de schade, die de patroon lijdt door
des werkmans schuld; is deze nu afgewenteld, dan zal er
van verhaal van schade geen sprake meer zijn. Moet dan
de nalatige werkman vrij uit gaan? Integendeel, het zou
i-trijden met elk rechtsbegrip, dat de eigenlijke dader van
een onrechtmatige daad door een buiten hem om gaanden
samenloop van omstandigheden, in casu de afwentelings-
overeenkomst, van zijn verplichting tot schadevergoeding
bevrijd zou raken. Dit is dan ook niet het geval.
Bescliouwen wij eerst de exoneratieovereenkomst. Schade
-ocr page 93-is aangericht door een ondergeschikte van den debiteur,
zoodat contractsvervulling achterwege bleef. De patroon zal
echter zijn verhaal op den ondergeschikte missen, wanneer
hij zelf zich door een exoneratieclausule voor schade
gevrijwaard heeft. Gewoonlijk echter zal ook de schade
aanbrengende gebeurtenis wel het karakter van een
(nrechtmatige daad dragen, gepleegd door den onder-
geschikte tegenover den crediteur: het verhaal vindt dan
plaats onmiddellijk door den crediteur tegen den arbeider,
de patroon heeft zich door zijn exoneratie daarbuiten weten
te stellen. Misschien echter vormt het verzuim van den
werkman geen onrechtmatige daad tegenover den credi-
teur, Dat is b.v. het geval, wanneer een metselaar bij ver-
gissing een fraaien steen in den zijgevel in plaats van in de
fa^ade inmetselt. Daarin is geen onrechtmatige daad van
den metselaar tegenover den bouwheer gelegen. Toch is
de aannemer in gebreke, wanneer het bestek aanduidde,
dat de steen in den voorgevel zou prijken. Onder deze om-
standigheden zal door de exoneratie elke schadever-
goedingsactie vervallen. Wel zou naar billijkheid de aan-
nemer den bouwheer in zijn rechten tegen den metselaar
moeten subrogeeren, maar de woorden van art, 1437 B, W,.
laten daartoe de ruimte niet. En een gewone cessie van de
vordering kan in dezen niet plaats vinden, omdat de aan-
nemer geen vordering heeft, die hij zou kunnen overdragen.
Gelukkig bevat de wet wel een bepaling, uit kracht
waarvan deze subrogatie in het geval van aansprakelijk-
heidsverzekering mogelijk wordt, n.1, in art, 284 W. v, K.:
zoodra een verzekeraar de schade aan een verzekerd voor-
werp betaald heeft, treedt hij in alle rechten, die de ver-
zekerde, ter zake van die schade, tegen derden mocht heb-
ben. Vermoedelijk hebben de samenstellers der wet er in
het minst niet aan gedacht, dat het verzekerd voorwerp
ook in het geheele vermogen van den verzekerde kon be-
staan; zij hebben een lichamelijke zaak voor oogen gehad,
toen zij dit artikel neerschreven. Dat verhindert echter
niet, dat de veranderde omstandigheden eene ruimere inter-
pretatie van het wetsartikel wenschelijk maken. Vooral
wanneer men er voor zorg draagt, dat men niet met de
woorden, noch met den geest der wet in strijd komt, zal de
nieuwe interpretatie, berustende op verhoudingen, die den
ouden samenstellers gansch onbekend zijn geweest, zoodat
zij er onmogelijk rekening mee hadden kunnen houden,
voor het verkeer zegenrijke vruchten afwerpen.
Wanneer dus de verzekeraar zijn schadevergoeding be-
taald heeft, treedt hij in de rechten, die de aansprakelijke
ter zake van de schade zou hebben bezeten, wanneer hij
niet door den verzekeraar was schadeloos gesteld- In het
door ons zoo juist gegeven voorbeeld zal dus de verzeke-
raar den metselaar wegens wanpraestatie in de uitvoering
van zijn arbeidsovereenkomst kunnen aanspreken tot ver-
goeding der betaalde schade. Zoo zal ook de casco-ver-
zekeraar, die den schipper zijn aansprakelijkheid wegens
aanvaring heeft vergoed, tegen eventueele andere schul-
digen aan de ramp zijn regres kunnen nemen-
In de praktijk treedt dit regresrecht tegen ondergeschik-
ten zelden naar voren- De meeste verzekeraars dekken den
patroon, maar de facto tevens zijn arbeiders, zoowel op
grond van de concurrentie, die een coulante houding voor-
schrijft, als wel om het feit, dat de waarde van het regres-
recht meestal zeer gering is, daar de meeste ondergeschik-
ten niet zeer kapitaalkrachtig plegen te zijn- Zoo\'n actie
tegen de ondergeschikten van den verzekerde zou ook den
verzekerde zelf nog treffen, daar vele patroons hun recht
op schadevergoeding niet tegen hun arbeiders uitoefenen
om hun personeel te sparen. Zij zullen het dus zeker on-
gewenscht vinden, wanneer een verzekeraar dit recht, dat
ze zelf zouden laten rusten, wilde doen gelden. Wij wezen
reeds op § 151 van het Duitsche Versicherungs-Vertrags-
gesetz, dat de verzekering mede ten voordeele van som-
mige ondergeschikten doet strekken, wanneer een onder-
nemer van een bedrijf zich verzekert.
Wel echter is dit recht van subrogatie van groot belang,
wanneer de aansprakelijkheid berust op een garantieplicht
en de schuld aan het voorgevallen ongeval te zoeken is bij
een ander dan eigen personeel van den verzekerde. Zoo
zal de ondernemer van verhuizingen, die schade toebracht,
doordat een touw is gebroken en een zware kist op het
hoofd van een argeloos voorbijganger is gevallen, aan zijn
aansprakelijkheidsverzekeraar zijn actie tot schadever-
goeding tegen den leverancier van het touw zien overgaan
en de verzekeraar zal ook niet nalaten deze actie vruchten
te doen dragen.
No. 34. Vele rechtsbetrekkingen zijn voor overdracht
vatbaar. Zoo kan een vorderingsrecht tot een zekere som
gelds bijna steeds worden overgedragen, dus ook de vorde-
ringsrechten, die een verzekerde tegen zijn aansprakelijk-
heidsassuradeur heeft. Zoodra echter de rechtsbetrekking
ook een passieve kant vertoont, en dus méér omvat dan een
recht op levering van geld of een andere zaak gericht,
zal de verbintenis een persoonlijk karakter krijgen en over-
dracht daarvan zonder toestemming van de wederpartij niet
mogelijk zijn. Zoo is dan ook overdracht van een exone-
ratie contract niet geldig, meestal zelfs niet denkbaar,
zonder overdracht van de daarmee verbonden overeen-
komst, die al evenmin voor overdracht in aanmerking komt,
zonder toestemming van de wederpartij.
Voor de aansprakelijkheidsverzekering geldt hetzelfde.
Ook hiervan kar. niet een derde profijt trekken op grond,
dat hem de rechten en plichten door den verzekerde zijn
overgedragen. Wanneer de verzekeraar echter toegestemd
heeft, zal de verzekering haar kracht niet verliezen. Deze
toestemming kan ook bij het sluiten der overeenkomst door
den verzekeraar van te voren worden verleend, voor het
geval de verzekerde zijn gansche verzekering vroeger of
later zou willen overdragen.
Het Duitsche Versicherungs-Vertragsgesetz geeft zelfs
-ocr page 96-in § 151 aan, dat deze toestemming bij stilzwijgen van de
contractanten geacht wordt opgenomen te zijn, wanneer
iemand zich in zijn functie als bedrijfseigenaar verzekert en
hij later het bedrijf in zijn geheel mocht overdragen,
No, 35, Naast de overdracht staat de overgang van de
geheele rechtsbetrekking. Deze heeft plaats, vk^anneer uit
kracht der wet een ander in de plaats van een der con-
tracteerende partijen treedt. Zoo bij overlijden: de erf-
genamen volgen geheel op in de positie van hun erflater.
Behoort tot de nalatenschap een verbintenis, waarin hij zich-
zelf geëxonereerd heeft, dan zal deze verbintenis, wanneer
zij op de erven overgaat, overgaan met de exoneratie-
clausule, En de erven van den erflater, die zich vrijdom
van aansprakelijkheid had bedongen voor het geval om-
gewaaide boomen op zijns buurmans erf eenige schade zou-
den aanrichten, zullen zich ook met succes tegen een eisch
op gron\'d van aansprakelijkheid wegens schade door die
boomen, na des erflaters overlijden aangericht, kunnen
verweren.
Niet zoo licht zal dit het geval zijn bij de aansprakelijk-
heidsverzekering, Ongetwijfeld zal ook deze op de erven
overgaan, v^anneer zij geen zeer persoonlijk karakter
draagt. Zoo zal de zoon, die zijn vader opvolgt als be-
stuurder van zijris vaders fabriek, zich gerust op zijns vaders
bedrijfs-aansprakelijkheidspolis kunnen beroepen, hier is de
verzekering verbonden aan het onpersoonlijke bedrijf.
Veelal echter dekt een aansprakelijkheidsverzekering
tegen eigen schuld. Wanneer dit het geval is, zal de over-
eenkomst een dusdanig persoonlijk karakter dragen, dat
de daaruit voortvloeiende verbintenis door den dood van
den verzekerde te niet gaat. De verzekeraar, die een zeer
voorzichtig automobilist verzekerd heeft, kan toch niet ge-
acht worden erin toe te stemmen, dat hij ook de aansprake-
lijkheid van den zeer woest rijdenden zoon van den ver-
zekerde zal dekken, wanneer diens vader komt te over-
lijden. Gesteld al, dat de verzekeraar op een verzekering
van den zoon in zou gaan, dan zou nog zeer zeker een heel
wat hooger premie bedongen moeten worden. Evenzoo zal
ook een exoneratieovereenkomst, die niet aan een contract
verbonden is en de aansprakelijkheid voor eigen schuld
van een der partijen afwentelt, als regel niet op erven en
rechtverkrijgenden overgaan wegens het zeer persoonlijke
karakter, dat de overeenkomst in dit geval meestal bezit.
HOOFDSTUK IV.
No. 36. Art, 1376 B. W, bepaalt, dat overeenkomsten
alleen van kracht zijn tusschen de handelende partijen. Toch
kan ook de werking der overeenkomst van grooten invloed
zijn op de rechten van derden. Van den debiteur, die een
aansprakelijkheidsverzekering heeft gesloten zal de even-
tueel benadeelde vermoedelijk eerder betaling kunnen be-
komen, dan van den persoon, die schade aanricht zonder
zich tegen de gevolgen daarvan te dekken. En de crediteur,
die zijn verhaalsrecht prijs geeft door een exoneratieclausule
in zijn contracten op te nemen, zal aan zijnen verzekeraar,
die hem de aangebrachte schade moet vergoeden, het regres-
recht, waarin de verzekeraar anders gesubrogeerd zou wor-
den, niet kunnen overdragen.
Daarenboven oefent de derde benadeelde bij de aan-
sprakelijkheidsverzekering nog onmiddellijken invloed uit,
daar de verplichtingen van den verzekeraar afhankelijk zijn
van het feit, of de benadeelde al dan niet zijn vorderings-
recht doet gelden, dit is voorwaarde voor den betalings-
plicht van den verzekeraar, daar anders de verzekerde uit
hoofde van zijn aansprakelijkheid geen schade lijdt.
Deze schade is een vereischte om den verzekeraar te
kunnen dwingen de verzekeringspenningen af te dragen.
Betaalt de verzekeraar echter vrijwillig, dan kan hij op de
volgende wijzen te werk gaan,
lo, hij kan aan den verzekerde de middelen verschaffen
om zijn verbintenis tot schadevergoeding te voldoen: hier
keert dus de verzekeraar uit, voordat de verzekerde den
benadeelden derde heeft schadeloos gesteld,
2o, hij kan wachten, tot de verzekerde den benadeelde
-ocr page 99-heeft betaald en daarna deze schade aan den verzekerde
vergoeden,
3o, hij kan den derde benadeelde als het ware zijn vorde-
ringsrecht op den verzekerde afkoopen, door hem zijn vor-
dering tiit onrechtmatige daad te voldoen,
No, 37. Hoewel de verzekeraar, althans naar ons recht,
geheel vrij is om te kiezen, welke van de drie betalings-
methoden hij wenscht, maakt het toch voor den benadeelde
een groot verschil, of de verzekeringspenningen door de
handen van den verzekerde gaan of niet, en dit voorname-
lijk, wanneer de verzekerde in staat van insolventie verkeert.
Gesteld een verzekerde richt een schade aan van ƒ 1000,-—,
verzekering dekt hem, derhalve zal de benadeelde zijn
schadevergoeding van den verzekerde ontvangen, de ver-
zekeraar zal dezen wederom schadeloos stellen. Tegen den
verzekerde, die in staat van faillissement verkeert, zal de
benadeelde echter op geen andere wijze zijn vordering tot
schadevergoeding kunnen geldend maken, dan door deze bij
den curator ter verificatie aan te bieden. De curator zal hem
voor ƒ 1000,— onder de concurrente schuldeischers op-
nemen en hem uitkeeren het aantal percenten, dat aan de
concurrente schuldeischers toekomt, laat ons aannemen
5 De rechten van den verzekeraar zijn echter door het
faillissement niet aangetast, dezen staat het dus nog vrij om
op een der drie wijzen als bovengenoemd zich van zijn
verplichtingen te kwijten. Verkiest hij de eerste wijze, dan
zal hij aan den verzekerde, of zijn curator, naar gelang het
faillissement al dan nog niet is uitgesproken, betalen een
som tot het bedrag, waartoe schade is aangericht, in casu
ƒ 1000,—. Deze som wordt opgenomen in den faillieten
boedel en dient tot betaling van alle schuldeischers
te zamen, in de eerste plaats de crediteuren met een alge-
meene preferentie. De benadeelde krijgt slechts zijn 5 ^o,
dus ƒ50,—, de andere ƒ950,— komt ten goede aan de
andere crediteuren.
Volgt de verzekeraar de tweede genoemde methode, dan
zal hij dus rustig afwachten, totdat de benadeelde zijn uit-
keering ad 5 % heeft ontvangen, de curator zal zijn schuld
als voorwaardelijk opnemen en pas na de betaling kunnen
verzilveren voor het bedrag, waartoe hij den benadeelde
schadeloos stelde. Het uitgekeerde percentage zal in dit
geval nog lager zijn, dan in het vorige, daar nu een boedel
verdeeld wordt, waarin de verzekeringspenningen slechts
voor het uitgedeelde aantal percenten, niet tot het volle
bedrag der ten koste van den derde aangerichte schade
voorkomen. Gaf men aan den verzekerde het recht om, onge-
acht het door hem aan den benadeelde betaalde bedrag, van
den verzekerde terug te eischen de som, waartoe de bena-
deelde zijn vordering had kunnen instellen, dan zou de aan-
sprakelijkheidsverzekering haar karakter van schadever-
zekering verliezen en overgaan in een sommen-verzekering.
Deze ligt echter buiten de bedoeling van partijen. Daar in
gevallen van aansprakelijkheid, in tegenstelling met onge-
vallen, die den verzekerde zelf overkomen, steeds nauw-
keurig kan worden vastgesteld, hoe groot de schade is, die
de aansprakelijke lijdt, deze is immers gelijk aan het door
hem den benadeelde uitgekeerde bedrag, is er geen reden
om aan te nemen, dat hier een zoozeer op spel en wedden-
schap gelijkende sommenverzekering is afgesloten, daar
immers in de polis niet eens een verzekerde som, slechts
een maximum grens voor des verzekeraars verplichting ge-
noemd wordt,
Is het inderdaad een schadeverzekering, dan zal de ver-
zekerde van de betaling door den verzekeraar geen voordeel
mogen hebben. Echter ook zijn rechtsopvolgers onder alge-
meenen titel, zijn faillissements-crediteuren zullen zich niet
door het feit dat de failliet aansprakelijk is voor eenige
schade, mogen verrijken. Dit zou wel het geval zijn, wanneer
de verzekeraar tot volledige betaling was verplicht, de
curator echter maar 5 % uitkeerde, 95 % zou dan door den
boedel niet gerechtvaardigd zijn genoten. Een recht, dat
den failliet niet toekomt, is ook aan den boedel ontzegd.
De derde methode is voor den benadeelde de voordee-
ligste. Zelfs al zou hij tegenover een chicaneusen assuradeur
nog een gedeelte van zijn vordering tot schadevergoeding
moeten laten vallen, voor het resteerende krijgt hij ten-
minste volledige uitkeering, hij behoeft nu niet met percenten
genoegen te nemen, terwijl de boedel van het vorderings-
recht van den benadeelde niets bemerkt, noch als actie uit-
geoefend ten koste van het actief des boedels, noch als
bron van een aanspraak tegen den verzekeraar,
No. 38. Aan den verzekeraar komt echter, zooals wij
reeds schreven, het recht op de keuze van zijn betalings-
methode toe; de derde kan hierop rechtens geen invloed
uitoefenen. Dat echter de benadeelde aldus eenigszins aan
de willekeur van den verzekeraar is overgelaten, vindt in
veler oogen geen goedkeuring, en men is gaan zoeken naar
middelen om den benadeelde, die zijn schadevergoeding
moet ontvangen van iemand, die zich tegen zijn wettelijke
aansprakelijkheid heeft verzekerd, een volledige schadeloos-
stelling te waarborgen. Hiertoe staan twee wegen open:
lo, wij zagen dat de benadeelde in geval van faillissement
van den verzekerde de meest volledige uitkeering krijgt,
wanneer de verzekeraar, zich voor den verzekerde in de
plaats stellend, direct met hen onderhandelt. Wanneer de
wet de andere methoden van betaling door den verzekeraar
verbiedt, is den benadeelde een goede waarborg voor vol-
ledige schadeloosstelling geschonken,
2o, men kan echter ook aan den verzekerde, die uitkeering
van den verzekeraar heeft ontvangen verbieden de assu-
rantiepenningen voor een ander doel aan te wenden, ze der-
halve met een voorrecht belasten ten bate van den bena-
deelde of een pandrecht op de vordering op den verzekeraar
ten bate van den benadeelde vestigen.
Van deze eerste methode vinden we reeds een voorbeeld
in de Ongevallenwet, het vraagstuk dat daarbij is opgelost,
dat van de collectieve arbeidersverzekering, liep geheel
parallel met het hier gestelde. Ook daar stootte men zich
aan het feit, dat de verzekeraar om een schade te vergoeden
aan den patroon een som uitkeerde, dat echter de verzeke-
ringspenningen bij faillissement van den patroon niet meer
aan hun bestemming geraakten, maar ten bate van de ge-
zamenlijke crediteuren werden aangewend, zoodat de ver-
zekering niet meer eenige schade dekte, maar aan den ver-
zekerde, althans diens rechtsopvolgers, de faillissements-
crediteuren, voordeel opbracht. De regeling van de Onge-
vallenwet maakt een inbreuk op ons burgerlijk recht, maar,
omdat de ongevallenverzekering van den arbeider daarbij
publiekrechtelijk en dwingend werd voorgeschreven, be-
hoefde onze wetgever zich ook niet door privaatrechtelijke
overwegingen te laten weerhouden. Zoodra hij voor eenigen
tak van bedrijf de aansprakelijkheidsverzekering dwingend
gaat voorschrijven, zal hij dan ook aan den benadeelde het
recht van direct verhaal op den verzekeraar kunnen toe-
staan, Voor het vrije bedrijf is een dergelijke voorziening
minder gemakkelijk te treffen, omdat de benadeelde niet
weet, of en waar er verzekerd is, de verzekeraar niet weet,
wanneer er benadeeld is en wie het slachtoffer is.
Naar ons geldend recht echter heeft de benadeelde deze
directe actie zeker niet. Men heeft wel eens gepoogd den
verzekerde als vertegenwoordiger, zaakwaarnemer van den
benadeelde voor te stellen, maar wij zagen reeds in No, 20
dat deze poging faalt, omdat het vereischte voor zaakwaar-
neming, de animus rei gerendae, de wil om andermans zaken
te behartigen, bij den verzekerde ontbreekt. Een onmiddel-
lijk vorderingsrecht heeft de derde slechts, wanneer de ver-
zekeraar daarin heeft toegestemd, en zoodoende den ver-
zekerde geheel buiten de regeling van de schade heeft ge-
laten, zoodat deze onmiddellijk aan den benadeelde moet
worden voldaan,
No. 39. In andere landen vond toepassing de idee om
-ocr page 103-de assurantiepenningen bij een aansprakelijkheidsverzeke-
ring aan haar doel te laten beantwoorden door ze aan de
beschikking van den verzekerde eenigermate te onttrekken.
Vooral in Frankrijk heeft de mogelijkheid van deze handel-
wijze in de doctrine veel stof opgejaagd, totdat in 1889 de
wetgever aan al deze scherpzinnige denkbeelden een wette-
lijke basis gaf, althans voor een gedeelte. De regeling van
den Code civil omtrent den waarborg voor niet preferente
schulden en de voorrechten is vrijwel gelijk aan die van het
Burgerlijk Wetboek, dat geen voorrechten kent buiten de
opsomming in" onze wet (art. 1180 B, W,). Toch hebben ge-
leerde Fransche schrijvers getracht om voor de aansprake-
lijkheidsverzekering uit de algemeene beginselen van het
recht een voorrecht van den benadeelde op de opbrengst
der assurantie te distilleeren. Hunne redeneering is als
volgt: de eenige grond van de actie van den verzekerde
tegen den verzekeraar is het feit, dat de verzekerde aan
den benadeelde moet betalen, In het faillissement van den
verzekerde wordt de mogelijkheid om volledig te betalen
geschokt, zonder verzekering zal de benadeelde met per-
centen genoegen moeten nemen, echter, dan wordt ook de
grond voor de actie tegen den verzekeraar weggenomen.
Tot zoover is de redeneering volkomen juist. Daarna echter
\\olgt het betoog, dat deze twee rechtsbetrekkingen, die
tusschen benadeelde en verzekerde en tusschen verzekerde
en verzekeraar zoo nauw met elkaar in verband staan, dat
de eerste tenminste in gelijke mate tot afwikkeling moet
worden gebracht als de tweede, m,a,w, dat de opbrengst
van de tweede uitsluitend moet worden bestemd tot be-
taling van de eerste, en wat is dit anders dan een voor-
recht op de assurantiepenningen? Het resultaat van deze
redeneering is, dat althans de boedel geen voordeel trekt
uit de aansprakelijkheidsverzekering en dat de benadeelde,
de partij, aan wie onrecht is toegevoegd en die dus het
voorrecht van algemeen medelijden heeft, een zeer be-
langrijke zekerheid krijgt. Bovendien is het logisch heel
wel te verdedigen, dat, zooals Labbé zegt, een regresrecht,
dat ontstaat door een persoonlijk vorderingsrecht, door
ons geldend gemaakt, bij uitsluiting aan ons ten goede moet
komen.
Echter ons art, 1180 B,. W, (art, 2095 C,c,) ontneemt aan
al deze schoone theorieën haar wettelijken grondslag. Wij
kennen geen voorrecht, dat de wet niet heeft toegekend,
We kunnen nu wel de afwezigheid van de niet in de wet
genoemde voorrechten betreuren, erkennen kunnen wij
deze voorrechten niet. Het assurantierecht heeft wel vaker
de verzuchting naar meer voorrechten doen slaken, maar
ook daar heeft men niet aangedurfd art. 1180 B, W, ter
zijde te schuiven en zich bij de wet neergelegd. Lex dura,
sed lex.
De Fransche jurisprudentie heeft dan ook geweigerd de
zoojuist medegedeelde leer in praktijk te brengen, zij liet
de assurantiepenningen in den boedel vallen tot voordeel
van de concurrente crediteuren. Wijziging van het aan-
vaarde stelsel kon alleen van den wetgever komen en deze
kwam dan ook in den vorm van een wet op het laridbouw-
crediet van 19 Februari 1889, waarin een enkele bepaling
staat, die geheel buiten het landbouwcrediet om den ver-
zekeraar van risque locatif en recours des voisins toestaat
de vordering van den verzekerde af te wijzen, zoolang niet
de benadeelde, of degene, die subrogatie in zijne rechten
heeft bekomen, volledig schadeloos is gesteld (art. 3 § 2),
De benadeelde is hierdoor in een betere positie geraakt.
Hij zal den verzekeraar moeten bewegen niet uit te keeren,
en zal daarna van den verzekerde volledige uitbetaling er-
langen, wanneer de verzekerde althans van zijn rechten
tegen den assuradeur gebruik wil maken. De verzekerde
zal hem dan ten volle moeten voldoen, omdat hij anders
geen regres op zijn verzekeraar kan nemen. Ook het belang
van zijn crediteuren brengt nu betaling mee, immers de
vordering van den benadeelde bestaat ondanks de ver-
zekering, de vordering op den verzekeraar bestaat eerst na
algeheele voldoening van den benadeelde. Volledige be-
scherming echter geeft dit artikel nog niet, bovendien be-
weegt het zich op het zeer beperkte terrein van de aan-
sprakelijkheid des huurders bij brand en zal buiten deze
enge grenzen geen toepassing mogen vinden: niets verraadt
een algemeen karakter aan deze bepaling. Sinds de wet
van 28 Mei 1913 echter heeft de benadeelde bij ongevallen-
aansprakelijkheidsverzekering tegen den verzekeraar een
directe actie, in die wet als privilege gequalificeerd,
In Duitschland en Zwitserland werden in 1908 wetten
op de verzekeringsovereenkomst afgekondigd. Ook deze
hielden zich bezig met de positie van den derde benadeel-
den, Het Duitsche V, V, G, geeft in § 157 aan den be-
nadeelde het recht van preferentie op de assurantiepen-
ningen, maar alleen, wanneer de verzekerde in staat van
faillissement is verklaard, een regeling dus, die eenigszins
is te vergelijken met die van art, 318 W, v, K, Daarentegen
verleent § 60 van de Zwitsersche wet den benadeelde pand-
recht op de vordering van den verzekerde op den ver-
zekeraar, Ook hierdoor verkrijgt de benadeelde een sterk
bevoorrechte positie boven de concurrente crediteuren,.
In ons land is van een strijdvraag op dit punt geen sprake,
zelfs naar verandering in de wetgeving wordt niet gevraagd,
evenals trouwens in Frankrijk, waar na de wetten van 1889
en 1913 weinig meer omtrent dc questie wordt geschreven.
Dat in de Duitsche doctrine overeenstemming nog niet is be-
reikt, vindt zijn verklaring in de omstandigheid, dat sommige
Duitsche juristen omtrent het begrip aansprakelijkheids-
verzekering een andere opvatting huldigen dan onze prak-
tijk, In Duitschland ziet men hierin een Rechtschutz ver-
versicherung, een standpunt, dat wij in ons derde hoofd-
stuk uitvoeriger mededeelden en dat daarop neerkomt, dat
de verzekeraar gehouden is den verzekerde te beschermen
tegen aanspraken, niet zoozeer om hem de schade wegens
aansprakelijkheid te vergoeden. Daarom moet de verzeke-
raar in Duitschland den verzekerde de middelen verschaffen
om aan zijn aansprakelijkheid te kunnen voldoen: de ver-
zekeraar moet dus aan den verzekerde betalen vóór deze
den benadeelde de schade heeft vergoed. De curator van
een faillieten verzekerde kan dus de assurantiepenningen
reeds gaan invorderen. Dat dientengevolge de benadeelde
geen schade lijdt, daarvoor zorgt de wet van 1908, die hem
een voorrecht toekent, In ons land echter, en eveneens in
Frankrijk en Engeland wordt de aansprakelijkheidsverzeke-
ring uitgeoefend als een zuivere schadeverzekering van het
vermogen. Zoodra het vermogen schade heeft geleden,
wordt deze vergoed, niet eerder. Daarom kan hier te
lande ook geen sprake zijn van\' een voorrecht. De pen-
ningen vallen eerst in den boedel, nadat de schade is be-
taald, De benadeelde komt dus voor de door hem geleden
schade als concurrent schuldeischer op, krijgt betaling:
volledig wanneer de debiteur solvent is, onvolledig wan-
neer deze in deconfiture is; de verzekeraar vergoedt den
verzekerde het bedrag dat deze betaald heeft. Wanneer
echter de verzekeraar, wat hem vrij staat, betaald heeft
voordat de derde voldaan is, en daarna blijkt, dat de ver-
zekerde in staat van insolventie verkeert, dan zal de ver-
zekeraar te veel hebben betaald en zal hij met een actie
uit onverschuldigde betaling he.t teveel gestorte kunnen
terugvorderen: hij was gehouden tot schadevergoeding, de
schade blijkt minder te hebben bedragen dan de gestorte
som. Voor het meerdere was geen vergoeding verschuldigd.
Voor zoover hij te veel betaalde, kan hij opkomen in het
faillissement van zijn verzekerde. Als hij nu nadeel lijdt,
heeft hij dit aan eigen schuld te wijten, niets verplichtte
hem prematuur te betalen,
Men wachte er zich voor ditzelfde aan te nemen voor de
herverzekering.. Hoewel die ook een vermogensverzekering
is, bedoelt zij niet zoozeer om de vermogensschade aan den
eersten verzekeraar te vergoeden als wel om den zwaren
last der groote risico\'s te verdeelen en zoodoende den oor-
spronkelijken verzekeraar in staat te stellen groote schaden
te kunnen betalen. De herverzekeringscontracten houden
dan ook gemeenlijk in, dat de herverzekeraar tot betaling
is verplicht, zoodra de oorspronkelijke verzekerde de
schade heeft geleden en de betalingsplicht van den eersten
verzekeraar is komen vast te staan. Er w^ordt niet geëischt,
dat de eerste verzekeraar reeds de assurantiepennningen
heeft afgedragen. De herverzekeraar heeft dus de ver-
plichting den verzekeraar te vergoeden datgene, wat deze
laatste aan den verzekerde moet betalen, niet wat deze
betaald heeft; dus is de herverzekering geen zuivere
schadevergoeding meer. De verplichting van den her-
verzekeraar is niet afhankelijk van de schaden, die de her-
verzekerde lijdt, maar van de schade, die de oorspronke-
lijke verzekerde ondervindt. Wij zagen ook reeds, dat de
herverzekering niet als aansprakelijkheidsverzekering mag
worden betiteld, in de door ons gebruikte terminologie. Het
hier gezegde omtrent de herverzekering geldt intusschen
alleen voor de doorloopende herverzekeringsovereen-
komsten, de afzonderlijke herverzekering geschiedt meestal
op de voorwaarde, dat de herverzekeraar zal betalen op
vertoon der kwijting afgegeven door den oorspronkelijken
verzekerde,
Nc. 40. Op grond der wettelijke bepalingen verwierpen
wij derhalve zoowel een directe actie van den benadeelde,
als ook een privilege van dezen op de assurantiepenningen.
Daarm.ede is evenwel niet gezegd, dat het den verzekeraar
verboden is aan den benadeelde zonder tusschenkomst van
den verzekerde te betalen. Iedereen kan voor een ander
voldoen, bepaalt art, 1498 B, W., de crediteur moet daarmee
genoegen nemen tenzij het een persoonlijke praestatie be-
treft: De betaling van een geldsom tot schadevergoeding
kan niet voor een persoonlijke praestatie doorgaan. Wan-
neer dus de verzekeraar maar ten name van den verzekerde
betaalt, is deze laatste geldig gekweten, lijdt hij derhalve
geen schade aan zijn vermogen, daar de betaling niet uit
zijn vermogen voortkomt, en mist hij dus iederen grond
voor een actie tegen zijn verzekeraar. De verzekeraar zal
echter in dat geval zijn verzekerde moeten waarschuwen,
want deze, onbekend met de betaling, zou mogelijk in een
door den benadeelde tegen hem ingestelden eisch toestem-
men, in de meening, dat hij bij zijn assuradeur verhaal
zou vinden,
No. 41. De huidige ontwikkeling der techniek van de
aansprakelijkheidsverzekering, die den verzekerde verplicht,
om alvorens in een eisch toe te stemmen, daarvoor de goed-
keuring van den verzekeraar in te winnen, maakt dit gevaar
geheel illusoir,
In Duitschland heeft het V, V, G, in § 156 dit recht ten
overvloede bevestigd, daarenboven vermelden de voorwaar-
den van verzekering van bijna alle aansprakelijkheidspolis-
sen zoodanige verplichting,
In Frankrijk plachten vóór de wet van 1889 de polissen,
die risque locatif en recours des voisins verzekerden, een
clausule te bevatten, waarbij de verzekeraar niet alleen het
recht kreeg om aan den benadeelde onmiddellijk te betalen,
maar dit hem tevens tot een plicht werd gemaakt, zoodat
de verzekerde geheel buiten de aansprakelijkheid bleef. Op
deze wijze werd natuurlijk aan den derde volledige schade-
vergoeding gewaarborgd, daar de uitkeering door den assu-
radeur niet via den verzekerde den benadeelde bereikte,
maar aldus werd ook aan het karakter van de verzekering
als vermogensschadeverzekering getornd. Hier toont zich de
verzekering geheel als Rechtschutzversicherung, de ver-
zekerde blijft van alle aansprakelijkheid vrij. Daarbij kan
men van een verzekering met deze clausule ook licht be-
weren, dat zij in het belang van den benadeelde is aange-
gaan; het gevolg is toch, dat de benadeelde niet, als bij de
normale aansprakelijkheidsverzekering slechts in zooverre is
gebaat, dat des verzekerden vermogen door zijn actie niet
geschaad wordt en dus een grooter onderpand biedt, maar
............ , , -
dat hem naast den debiteur uit onrechtmatige daad nog
een tweede debiteur wordt toegevoegd, waarop hij zich in
de eerste plaats kan verhalen,
No, 42, Naar ons recht derhalve is de aansprakelijk-
heidsverzekeraar slechts verplicht te betalen, wat de ver-
zekerde betaald heeft. Keert de verzekerde slechts per-
centen van zijn schuld uit, dan is ook de verzekeraar slechts
tot die percenten verplicht. Zoo zou dus de verzekeraar
voordeel hebben van de insolventie van zijn verzekerde,
Hoe men ook over deze regeling moge denken, de wet
schrijft haar voor. Is echter de aansprakelijkheid geheel
gedekt, dan zal de curator zonder den boedel te schaden
de geheele geëischte schadevergoeding kunnen uitkeeren,
en dit ook doen, daar zoodoende na de uitdeeling althans
één post geheel gedelgd is. Wanneer echter slechts een
evenredig deel gedekt is, zal de curator den benadeelde
niet meer percenten mogen uitkeeren dan aan de andere
crediteuren, daar anders de boedel zou verminderen, zonder
dat er iets voor in de plaats kwam. De verzekeraar vergoedt
toch van de geleden schade een zeker, evenredig deel, het
niet gedekte gedeelte wordt uit den boedel uitgekeerd; hoe
grooter dit laatste is, hoe minder verhaal de andere credi-
teuren zullen hebben. Hier zal dus het verhaal op den ver-
zekeraar tot de uitgekeerde percenten beperkt zijn en is
de verzekeraar voor het niet uitgekeerde deel der schade-
vergoeding bevoordeeld.
No, 43. Maar niet alleen de derde benadeelde is be-
trokken bij de afwentelingsovereenkomsten. Althans bij
exoneratie gevoelen behalve de contracteerende partijen,
d,z, de auteur der schade en de benadeelde, ook nog
anderen daarvan de werking. Zoo de assuradeur, die de
schade verzekert aan goederen, vervoerd onder de clau-
sule, dat de vervoerder en zijn ondergeschikten niet aan-
sprakelijk zijn voor schuld. Lijden die goederen schade, dan
zal de verzekeraar deze vergoeden, maar gesubrogeerd
worden in de rechten, die den verzekerde ter zake van de
schade opkomen,. Zal nu echter de verzekeraar ook in dit
geval den vervoerder kunnen aanspreken, wanneer de
schade aan diens schuld is te wijten? Ex art, 284 W, v, K.
zeker niet: dit artikel schrijft subrogatie in rechten voor,
dus opvolging in de positie van den schadeloos gestelden
verzekerde: deze had van zijn recht om den schipper des-
wege aan te spreken afstand gedaan en heeft dus dit recht
verspeeld. Blijkt de vervoerder zoo ernstig in gebreke te
zijn gebleven, dat zijn afwentelingsovereenkomst hem niet
meer baat, dan is ook de verzekeraar in des inladers rech-
ten gesubrogeerd. Wel krijgt dan de verzekeraar te kam-
pen met het bezwaar, dat op hem de bewijslast rust, dat
de uitvoering der overeenkomst niet in overeenstemming
met de goede trouw is geschied; maar er zal althans eenig
recht overschieten. Meer kon de verzekerde niet over-
dragen, daar hij zelf slechts dit beperkte recht bezat. Ge-
heel ontbreekt dit recht, als de schipper zich niet al te
zeer misdragen heeft en dus de exoneratie van kracht is.
Moet nu de verzekeraar maar berusten in het lot, dat hem
treft, of staat het hem vrij, nog op andere wijze verhaal
te zoeken?
Men heeft hem aan de hand gedaan om een actie uit
onrechtmatige daad tegen den schipper in te stellen, im-
mers door het verzuim van den schipper leed hij schade,
werd voor hem een betalingsplicht ten gunste van den
belanghebbende bij de goederen geschapen. Daar echter
deze schade niet als onmiddellijk en voorzienbaar gevolg
van het schadeaanbrengende feit mag worden beschouwd,
zal op dezen grond geen verhaal op den schipper kunnen
worden uitgeoefend, de oorzaak van de schade, die de
verzekeraar lijdt is de verzekeringsovereenkomst.
Staat den verzekeraar echter ten deze het veel straffere
middel van weigering van de schadeloosstelling aan den
verzekerde ten dienste, op grond dat de verzekering ex
art, 251 W. v, K, nietig is, omdat verzwegen is op te geven,
dat de goederen onder een cognossement met exoneratie-
clausule werden vervoerd? Zeer zeker, mits hij slechts be-
wijze, dat lo den verzekerde deze omstandigheid bekend
was en hij ze desondanks verzwegen heeft, 2o en dat de
overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden
zoude zijn gesloten als hij met de exoneratieclausule be-
kend ware geweest. De meeningen of dit laatste het geval
is loopen uiteen, maar nergens zijn de assuradeuren erin
geslaagd de premiën op te voeren boven het normale peil,
wanneer in de cognossementen de exoneratieclausule
voorkomt, zoodat het bewijs onder 2« den assuradeuren niet
licht zal gelukken. Voor de zeeverzekering hebben de
beursconditiën de kwestie opgelost en bepaald, dat het
hoogere risico, dat door de cognossementen op de inladers
wordt gelegd, ten laste van de assuradeuren zal zijn.
Voor andere bedrijfstakken dan het vervoer heeft zich
deze questie nooit voorgedaan, maar vooral bij huurcon-
tracten zou zij nog wel van eenig gewicht kunnen zijn, be-
paaldelijk voor den assuradeur, die den huiseigenaar tegen
brandschade heeft verzekerd, wanneer de huurder zich voor
schade door schuld had geexonereerd. Zoolang de verhuur-
ders de zeer sterke positie behouden, die zij op \'t oogenblik
nog bij \'t sluiten der overeenkomst innemen, is een derge-
lijke clausule niet spoedig te verwachten.
Wel zou men op theoretische gronden kunnen verdedigen,
dat de verzekerde, door in de exoneratieclausule toe te
stemmen, de gevolgen der aansprakelijkheid op zich heeft
genomen, en dus ook de gehoudenheid krachtens het regres-
recht, dat de assuradeur op den auteur van de schade had
kunnen uitoefenen. Echter men bedenke, dat de verzekering
gesloten is om den verzekerde tegen schade zooveel mogelijk
te vrijwaren, dat daarom aan den verzekerde wordt vergoed
de schade, die deze lijdt, onverschillig hoe deze is ontstaan,
mils gedekt door de polis en niet door eigen schuld of eigen
gebrek van het goed. Men mag dus aannemen, dat de ver-
zekerde tegenover den assuradeur geen schade op zich wil
nemen. Theoretisch zou nu wel een afwikkeling, waarbij de
verzekeraar van de verzekeringspenningen de waarde van
het regresrecht op den schipper afhield, zijn te verdedigen,
irt de praktijk echter zou dit tot vele moeilijkheden
leiden. Men heeft deze theorie dan ook verworpen. De ver-
zekeraar dekt zonder een dergelijke reserve de schade die
de verzekerde lijdt. Zoo ook de jurisprudentie, b.v, Rb.
Amsterdam 22 Febr, 1889 W, 5824,
No. 44. Nog een geval heeft zich in het zeerecht voor-
gedaan, waarbij de exoneratieclausule in de cognossementen
invloed uitoefende op de rechtspositie van derden.
Goederen werden vervoerd onder exoneratie voor schuld
van schipper en schepelingen. Tijdens de vaart geraakt het
schip in zulke moeilijke omstandigheden door de bewijs-
bare schuld van den schipper, dat hij ertoe overgaat den
deklast te werpen om schip, vracht en lading te redden.
Terwijl zonder de uitdrukkelijke overeenkomsten in het
cognossement de schipper voor de geheele schade aan-
sprakelijk zou zijn (art, 699 W, v, K,) is thans de vraag of
de benadeelde inlader of ook de reeder, wanneer het schip
de schade leed, averij grosse omslag over de andere in-
laders kan vragen, In Frankrijk heeft men de vraag toe-
stemmend beantwoord: de schuld van den schipper is tot
overmachtsfeit geworden, om uit de daaruit ontstane moei-
lijkheden te geraken is de schade veroorzaakt ten gemeenen
bate, dus mag de averijgrosse omslag niet worden geweigerd.
Mijns inziens echter ten onrechte. Wat is tusschen partijen
overeengekomen? Dat de gevolgen van de aansprakelijkheid
van den schipper door den inlader of zijn rechtsopvolgers
zullen worden gedragen. Wel is daarmee tusschen partijen
de invloed van schuld van den schipper met overmacht
gelijk gesteld, maar deze contractueele uitbreiding van over-
macht geldt niet voor derden, voor de andere inladers,
onverschillig of zij op een gelijkluidend of een anders-
luidend cognossement hebben vervoerd.
De regeling, die de wet als zeer groote bijzonderheid in het
zeerecht geeft ter voldoening aan eischen van billijkheid in
de praktijk, kan niet uitgebreid worden dan door een over-
eenkomst tusschen alle betrokken partijen, die uitdrukkelijk
een dergelijke afwijking van het gemeene recht moet in-
houden, Bij de exoneratieclausule in een cognossement
echter neemt de inlader eenige aansprakelijkheid voor eigen
risico, maar daarin ligt niet opgesloten, dat nu dit risico
gezamenlijk door de andere inladers en hemzelf zal worden
gedragen. De wettelijke regeling omtrent de averij-grosse
wordt door de exoneratieclausule niet aangetast, noch uit-
gebreid, voor zoover daarin derden zijn betrokken, want
overeenkomsten werken alleen tusschen partijen,
No. 45. Niet anders staat het daar, waar men in een
overeenkomst de z,g. wettelijke aansprakelijkheid heeft uit-
gesloten, Als voorbeeld rtoemen wij den aannemer, die met
den bouwheer is overeengekomen, dat de aannemer niet
aansprakelijk zal zijn voor schade, door zijn schuld ver-
oorzaakt, Kan de aannemer deze clausule aanvoeren ter
bevrijding in een proces hem aangedaan door den kooper
van het huis, die door het losraken van slechtgemetselde
steenen is getroffen en daarvoor schadevergoeding eischt?
Neen, hier is een onrechtmatige daad, althans een ver-
zuim door den aannemer gepleegd; de aansprakelijkheid
deswege is alleen te ontwijken door een overeenkomst met
den benadeelde. Deze steunt zijn recht niet op den koop
van den eersten eigenaar, die met den aannemer gecon-
tracteerd heeft, maar alleen op het onrechtmatige ver-
zuim en de wet. De kooper zal dus zijn eisch tegen den
aannemer toegewezen krijgen.
Kan echter nu de aannemer een regresrecht uitoefenen
op den eersten eigenaar, die hem voor zijn schuld exone-
ratie heeft verleend? Dit zal afhangen van de interpretatie
van de tusschen aannemer en bouwheer gesloten overeen-
komst. Is hiermee bedoeld, dat de aannemer zich vrij-
waarde voor elke aansprakelijkheid in verband met den
bouw van het hier bedoelde huis, dan zal ook de bouw-
heer bij eventueelen verkoop moeten zorgen, dat de aan-
nemer niet aangesproken kan worden, laat hij dit na, dan
kan de aannemer zijn geleden schade wederom verhalen
op den bouwheer, die zijn overeenkomst niet naar be-
hooren heeft uitgevoerd. Misschien ging echter de be-
doeling der partijen niet verder dan dat de bouwheer zelf
alleen zijn persoonlijken aanspraak prijs geeft. Dit zal wel
meestal het geval zijn. Onder die omstandigheden zal door
den verkoop van het huis de exoneratie-overeenkomst voor
de toekomst zijn vervallen en derhalve zal dan de aan-
nemer geen regres meer kunnen nemen op den bouwheer,
maar de schade zelf moeten dragen. De aannemer echter
vmdt in geen van de beide gevallen in zijn exoneratie-
overeenkomst met den bouwheer een verweer tegen den
kooper, die hem op grond van wettelijke aansprakelijkheid
volgens de artt, 1401 e.v, B, W. aanspreekt.
Wij zagen in het voorgaande, dat de afwentelingsover-
eenkomsten hier te lande onder de huidige wetgeving een
groote vlucht hebben genomen, en dat de wetgeving,
behoudens een enkele, reeds genoemde uitzonderir^g
(art. 1638x B. W.) aan haar ontwikkeling niets in den weg
legt. Wel wordt soms nog een woord ten ongunste der
exoneratieclausules vernomen, en wordt zelfs in het nieuwe
ontwerp voor ons zeerecht de bevoegdheid van den ver-
voerder om zijn aansprakelijkheid uit te sluiten in belang-
rijke mate beperkt, maar desondanks heerscht in ons land
ten deze de contractsvrijheid. Waar deze een enkele maal,
zooals b,v.<door den vervoerder mocht zijn misbruikt, daar
geeft het economisch leven automatisch het vereischte
tegenwicht; ook de reactie tegen het genoemde misbruik
van overheerschende machtpositic door de reederijen vond
reeds hare bestrijding, b.v, in de Hague Rules,
Evenmin vraagt de aansprakelijkheidsverzekering om
wettelijke regeling, het vrije verkeer voorziet aan de hand
van de bestaande wetgeving met de daarin\' vastgelegde al-
gemeene regelen van verbintenissenrecht en in het bij-
zonder van verzekeringsrecht, in de economische behoefte.
Misschien doet zij dat zelfs beter, dan een wettelijke rege-
ling, die steeds het bezwaar heeft spoedig te verstarren,
dat zou kunnen.
Aan het vrije handelsverkeer, aan de concurrentie en
de werking van de wet van vraag en aanbod late men de
regeling van den inhoud der speciale contracten over, dc
wet geve slechts algemeene lijnen aan voor groote groepen
en verder vertrouwe men het aan de prudentie des rechters
toe om ervoor te waken, dat de in het vrije verkeer vast-
gestelde contracten niet in strijd komen met het Recht, of
inbreuk maken op de goede zeden en openbare orde,
FINIS,,
-ocr page 116-Ter toelichting laten wij hier volgen een polis van de
verzekeringmaatschappij „Albingia",
AANSPRAKELIJKHEIDS-VERZEKERING
POLIS No.........
De „Albingia", verzekert hierbij overeenkomstig het aan haar in-
geleverde verzekeringsvoorstel, gedateerd;.......... den..........
aan........ in---- hoedanigheid van........
TEGEN DE WETTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID,
di, zij neemt op zich, aan de(n) verzekerde(n) te vergoeden de finan-
cieele gevolgen, voortspruitende uit alle aanspraken, die een derde op
grond van de tegenwoordig of in de toekomst in Nederland van kracht
zijnde wetsbepalingen te dien opzichte, ter zake van lichamelijke be-
leediging of het veroorzaken van den dood van menschen tegen de(n)
verzekerde(n) in........ bovengenoemde hoedanigheid of betrekking
civielrechterlijk zou kunnen doen gelden, cn dat wel tot een bedrag
van ten hoogste: ........
De verzekering geschiedt op de hierachter vermelde algemeene en
bijzondere voorwaarden van verzekering voor den tijd van ........
jaren, ingaande den ........ en eindigende den ........ beide des
middags te 12 uur. De premie bedraagt voor den geheelen verzekerings-
duur van ........ jaren ........ en moet overeenkomstig het ver-
zekerings-voorstel ........ vooruit worden betaald.
(Desgewenscht wordt op de voorzijde nog de volgende
clausule opgenomen.)
BESCHADIGING VAN VOORWERPEN OF DOODEN VAN DIEREN,
De verzekering strekt zich ook uit tot aanspraken op schadeloos-
stelling tegen de(n) vcrzekerde(n) ingesteld op grond van wettelijke be-
palingen, ingeval van beschadiging van een aan een derde toebehoorend
voorwerp of van het dooden van een aan een derde toebehoorend dier,
door de schuld van de(n) verzekerde(n) of door de schuld van per-
sonen, voor wier handelingen of nalatigheid ,,. aansprakelijk,,. Van
de verzekering is uitgesloten dc schade aan voorwerpen of dieren van
de(n) verzekerde(n) zelf en aan voorwerpen of dieren welke ,., in huur
of ten gebruike, in pand of in bewaring, ter verzending, bewerking of
herstelling,..; verder de schade toegebracht met een vaartuig, door
wild of vee of door vuur, rook, roet, damp, uit- of afstroomen van water,
tenslotte de beschadiging van door verzekerde verkochte, doch nog
niet afgeleverde goederen,
ALGEMEENE VOORWAARDEN VAN VERZEKERING.
§ L De „Albingia", verbindt zich om aan den verzekerde te ver-
goeden de schade, tot het bedrag in de polis aangegeven, voortvloeiende
uit alle aanspraken, die op grond van de tegenwoordig of in de toe-
komst in Nederland van kracht zijnde wetsbepalingen tegen den ver-
zekerde in zijne in de polis omschreven hoedanigheid of betrekking
kunnen geldende gemaakt worden wegens ongelukken, waardoor derden
tijdens den duur der verzekering zijn gedood of verwond.
De verzekering geldt niet voor die aanspraken tot schadevergoeding,
welke voortvloeien uit ongelukken die opzettelijk door den verzekerde
zijn veroorzaakt,
§ 2, Uitsluitend het door den verzekeringsnemer onderteekende ver-
zekerings-voorstel cn de door de Maatschappij dienovereenkomstig
uitgereikte polis benevens daarbij behoorende aanhangsels bepalen den
aard en den omvang van de rechten en verplichtingen van partijen.
Supplementaire verklaringen van den verzekeringsnemer welke eene
verandering van het verzekerings-contract beoogen zijn alleen dan
rechtsgeldig, wanneer zij door de Maatschappij door middel van aan-
hangsels of door eene aanteekening op de polis bekrachtigd zijn,
Dc verzekeringsnemer is verantwoordelijk voor de juistheid en vol-
ledigheid der opgave in het verzekerings-voorstel en in de supplemen-
taire verklaringen, ook dan wanneer deze door derden geschreven en
door hem slechts onderteekend zijn,
§ 3, Handelt over premiebetaling,
§ 4, Wanneer er tijdens den duur der verzekering veranderingen
plaats hebben, waardoor de in het voorstel van verzekering gedane op-
gaven niet meer overeenkomen met dc werkelijkheid, dan moet de Maat-
schappij hiermede binnen vier weken na het intreden van dergelijke
veranderingen in kennis worden gesteld, en heeft zij het recht het ver-
zekerings-contract op tc heffen of eene overeenkomstig het meerdere
risico verhoogde premie te vorderen.
Tot na betaling der hoogere premie geldt de verzekering alleen in
den bij de polis omschreven omvang. In geval van opheffing der ver-
zekering, wordt de vooruitbetaalde premie over den loopenden ver-
zekeringstermijn, na aftrek van 30% voor administratiekosten, terug-
betaald.
§ 5. Indien de verzekeringnemer voor eenige schade aansprakelijk
wordt gesteld, dan moet hij de Maatschappij daarmede binnen 8 dagen
in kennis stellen, onder nadere omschrijving van het ongeluk, alsmede
van de oorzaken en gevolgen er van. De verzekeringsnemer is verplicht
alle op het ongeluk betrekking hebbende bescheiden, dagvaardingen,
enz. die hem geworden, onmiddellijk aan de Maatschappij of hare
Directie voor Nederland op te zenden. Alle onderhandelingen of over-
eenkomsten, zonder dat de Maatschappij hare goedkeuring daaraan
heeft verleend, blijven voor rekening en verantwoording van den ver-
zekerde.
Voor schaden, welke later dan een jaar na beëindiging der overeen-
komst van verzekering door den verzekeringsnemer ter kennis van de
Maatschappij gebracht worden, is deze slechts tot vergoeding verplicht
indien dit risico, blijkens de bijzondere voorwaarden van verzekering
mede gedekt is tegen betaling van eene extra premie.
Bij geschillen neemt de Maatschappij het voeren van het proces op
naam van den verzekeringsnemer over, en deze laatste is verplicht, den
advocaat der Maatschappij volmacht te geven, alle door hem ontvangen
bescheiden, die op het ongeluk betrekking hebben, zonder verwijl aan de
Maatschappij te zenden, en overigens alle gewenschte inlichtingen te
verstrekken. De Maatschappij zal altijd trachten eene minnelijke schik-
king tusschen den verzekeringsnemer en hen, die aanspraken doen
gelden tot stand te brengen.
Het niet nakomen van vorenstaande bepalingen of het bevorderen
(door den verzekeringsnemer) van de eischen van hen, die aanspraken
doen gelden, geven aan de Maatschappij het recht, elke vordering tot
schadevergoeding af te wijzen.
§ 6. De verzekerde sommen, in de polis vermeld, zijn de maximum-
bedragen, welke door de Maatschappij in één en hetzelfde geval van
schade worden vergoed. Eventueele proceskosten met inbegrip van het
honorarium van den advocaat worden door de Maatschappij gedragen
en worden niet in mindering van het verzekerde maximum-bedrag
gebracht.
Wordt den verzekeringnemer de verplichting tot uitkeering eener
rente opgelegd,^ dan zal de contante waarde dezer rente worden vast-
gesteld volgens de rente-tabel, die aan het slot dezer voorwaarden ver-
meld staat. Gaat de contante waarde der rente het verzekerde maximum-
bedrag te boven, dan wordt de rente, die den verzekeringsnemer door
de Maatschappij wordt vergoed naar evenredigheid verminderd.
§ 7, Wanneer de verplichting der Maatschappij tot schadevergoeding
erkend is en het bedrag der le betalen vergoeding door minnelijke
schikking of door eene gerechtelijke uitspraak vastgesteld is, dan ge-
schiedt de uitbetaling door de Maatschappij binnen 8 dagen tegen be-
hoorlijke kwitantie. Bij renteuiikeeringen moet — indien de Maat-
schappij zulks verlangt — vóór betaling der rente eene attestatie de
vita worden overgelegd.
§ 8. Aanspraken op schadevergoeding, welke de verzekeringnemer
tegen derden kan doen gelden, gaan tot een bedrag, gelijk aan de uit-
gekeerde of uit te keeren schadevergoeding op de Maatschappij over.
Eveneens gaat op de Maatschappij over het recht van den verzeke-
ringnemer, om eene vermindering of de algeheele staking der rente-
uitkeering te vorderen, indien er in den toestand van den rentetrekker
veranderingen plaats hebben.
§ 9. Opzegging.
§ 10. Geschillen en vervaltermijn voor aanspraken.
§ 11. Stilzwijgende continuatie.
Volgt rentetabel.
-ocr page 120-■■ !
m
îpy- . , i
■-.■MP
^ ■ 7 ■ ■
. ^ ■ f
EERSTE HOOFDSTUK. Inleiding..........
No 1, Aansprakelijkheid is niet te ontwijken . . .
„ 2. Wat onder aansprakelijkheid is te verstaan , . .
„ 3. Gronden van aansprakelijkheid, art. 1401 B. W. e, v
„ 4. Vervolg, art. 1279 B. W, e, v. Er is geen verschi
tusschen contractueele en delictueele aansprake
lijkheid ...............
„ 5, Leer van de dualité des fautes........
„ 6. Gebrek aan zorg tegenover garantieverplichtingen
TWEEDE HOOFDSTUK. Geoorloofdheid van de afwentclings
overeenkomsten...............
No. 7. Afwenteling kan op twee wijzen geschieden .
„ 8. Afwenteling van aansprakelijkheid, berustend op
eigen schuld is niet onzedelijk .
,, 9, Dit geldt niet voor opzet. Wat onder opzet is t
verstaan...............
„ 10, Ook afwenteling voor grove schuld is geoorloofd
onderscheiding der schuldvormen......
„ 11. Andere theorieën. Leer van de tweesoortigheid va
de aansprakelijkheid , . . .
„ 12. Afwenteling van de gevolgen der garantieverplich
tingen. Deze omvat ook het opzet van onder
geschikten ..............
„ 13, De negligence-clause. Harter Act, Hague rules
„ 14, Leer van Bonnecasse.....
15, Verbod van exoneratie, 1638x B. W
16, Afwenteling van straf ....
17, Algeheele exoneratie 1292 B, W,
ISi. Conclusie.........
Loi Rabier
DERDE HOOFDSTUK, Inhoud der afwentelingsovcrecnkomsten
No, 19, Doel van de overeenkomst. Grenslijn met andere over
eenkomsten. exoneratie tegenover andere , .
„ 20, 20 aansprakelijkheidsverzekering tegenover andere
Blz,
1
1
2
2
7
7
8
10
13
16
18
22
23
24
25
27
29
31
31
32
Blz,
No. 21. Inhoud is afwenteling van de burgerrechterlijke ge-
volgen van aansprakelijkheid.........34
„ 22. Echter niet van alle ansprakelijkheid, naar gelang
van de overeenkomst. Opzet is steeds uitgesloten . 37
„ 23. Aansprakelijkheidsverzekering dekt ook vaak grove
schuld. Dit wordt echter betwist. Omvat de afwen-
teling ook de aansprakelijkheid van den onder-
geschikte zeiven?.............3S
„ 24, Afwenteling voor eigen opzet. Eigen grove schuld is
meestal niet afgewenteld. 1° exoneratie, dekking
van schuld van ondergeschikten. 20 aansprakelijk-
heidsverzekering. Dekt niet bewuste schuld. Hier-
door verkrijgt de partij die afwenteling verleent
een waarschuwingsrecht. 276 K, is van toepassing
buiten de verzekering van aansprakelijkheid voor
ongevallen. Ook ondergeschikte gedekt, Duitsch
recht .................42
,, 25. Materieele inhoud: wat moet betaald worden? Exo-
neratie geeft een compensatie. Leer van de gerechts-
kosten. „Rechtschutztheorie", art. 283 W. v. K, en
Duitsche wet..............51
„ 26. Afwenteling mag niet tot voordeel strekken, derhalve
geen dubbele verzekering, geen concursus van exo-
noratie en aansprakelijkheidsverzekering , . . . 56
„ 27. Strafbeding en beding volgens art. 1285 B. W. , . . 60
„ 28, Beperkte afwenteling. 1» tot een bepaalde functie 61
„ 29. 20 tot bepaalde schadeoorzaken........63
„ 31, Bewijs. Wie moet bewijzen in exoneratie en in aan-
sprakelijkheidsverzekering ..........68
„ 32, Tijdsduur, lo exoneratie, 2o verzekering. Duitsche
„ 33. Subrogatie, 10 exoneratie, 20 verzekering .... 80
„ 34. Overdracht................83
.„ 35, Overgang\'................84
VIERDE HOOFDSTUK. Werking tegenover derden......86
No, 36. Art. 1376 B. W. De derde oefent ook invloed op de
werking der afwentelingsovereenkomst.....86
„ 37, Drie wijzen, waarop de verzekeraar zich kan kwijten 87
-ocr page 123-No, 38, Verbetering van positie van den derde benadeelde,
10 toekenning van eigen recht aan den derde tegen
over den assuradeur..........
39. 20 toekenning van preferentie op de assurantiepen
ningen, Buitenlandsche regelingen......
40. De verzekeraar betaalt onmiddellijk aan den be
nadeelde ...............
41. Dit rechtstreeksche contact bevorderd door de rege
ling van de provesvoering, Fransche clausule ,
43. Exoneratie. Positie van een verzekeraar van onder
exoneratie vervoerde goederen.......
44. Averijgrosse omslagj...........
45. Hetzelfde geldt als andere dan contractueele aan
sprakelijkheid is afgewenteld. Slot.....
Model van een polis van aansprakelijkheidsverzekering , , ,
Blz.
89
90
95
96
97
100
101
104
\'V -v
..■.fl
vu- V V ■
VV.H;
V
...■-Ï-\'K-\'
-ocr page 125-De eischer in een actie, op grond van art, 1401 B, W.
ingesteld, behoeft geen schuld (in den zin van gebrek aan
zorg) van den dader te bedrijzen,
Het vruchtgebruik, aan een der echtgenooten op-
komende, valt in de huwelijksgemeenschap,
In geval van\' faillissement kan een debiteur-crediteur
zich niet op compensatie beroepen, wanneer hij zijn vor-
dering op den boedel verkregen heeft tijdens eene sur-
seance van betaling, onmiddellijk aan het faillissement
voorafgaande.
IV
Een gemeenteverordening, waarbij de Raad aan Bur-
gemeester en Wethouders een deel harer bevoegdheden
overdraagt, maar van de op grond van die verordening
door B, en W, genomen besluiten beroep op den Raad
toelaat, is niet vernietigbaar op grond van verboden dele-
gatie.
V
Voorwaardelijke veroordeeling mag niet worden uit-
gesproken op grond van clementie.
Hij, die na een bevel van den Burgemeester, ingevolge
art, 61 der Veerv^ret uitgevaardigd, zijn hond zonder muil-
korf op den openbaren weg laat rondloopen, is strafbaar,
VII
Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is niet in het be-
lang der consumenten.
WS.
TTHirtMir -j ..V .-\'-«sûiâ . ■ J.-.. \' v;.-
;v, ..O» . • - - -. .
\'t.\'"\' ■
..\'■f\'/Ä.
/
m-:
\' ƒ
•f-
C\' ■■
V
Ml;\'- \' M
:
■I
■■fj-ï!\'
1 .
fmm-
-ocr page 129-
; ■ ■ |
* Vj,
>
v.v
f. \'
.w \' ...... L.*» > ^ .-t\'■ \' ■ t ..i«! lifiJT\'-\',\'
^r- V ■