DE INTRAVENEUZE
CHLORALHYDRAAT-NARCOSE
BIJ HET PAARD
EEN EXPERIMENTEEL EN KLINISCH ONDERZOEK NAAR
HARE WAARDE IN DE OPERATIEVE CHIRURGIE
• ■ : ■
a-^-
«»itJHifÎf; ■
-V
v...:?»
-ocr page 4-V V
- ©
-, Va
I \' ■ ..
/ \'-v
r\': \'.-y:
■•f- -
. ... ^\'/t\'- •■
. - .-•r
^ 7 " é \\ . r . \'. - ■ " \' 1 - . ^
-ocr page 5-DE INTRAVENEUZE CHLORALHYDRAAT-NARCOSE
BIJ HET PAARD
een experimenteel en klinisch onderzoek naar hare
waarde in de operatieve chirurgie
: ï. ♦
.......
■ - ». \' / ■ r .. ■ ■■
.S"
y,. t;- ■:
•V•" •\'."\'j.\'ï\'-\'
m\'
: ^T.\'*".\' . \'ÉBÉfei^DI
• Vs ■ •\' . ,-
■ri
■
m f\' ;;
\\ \' \' T \' \' .1
• • ■ \' ■i\'v
■ à \'/ - ^
DE INTRAVENEUZE
CHLORALHYDRAAT-NARCOSE
BIJ HET PAARD
EEN EXPERIMENTEEL EN KLINISCH
ONDERZOEK NAAR HARE WAARDE
IN DE OPERATIEVE CHIRURGIE
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN DE
VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL
TE UTRECHT, NA MACHTIGING VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS Dr. G. KREDIET; VOL-
GENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DEN SENAAT
TE VERDEDIGEN OP DONDERDAG 12 JULI
1923, DES NAMIDDAGS VIER UUR, DOOR
VEEARTS. GEBOREN TE DODEV
sa
irre\'S
-ocr page 8-tm
tv
m
AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 10-«
-ocr page 11-Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een aan-
gename taak U, Hoogleer ar en der Veeartsenij kundige Hooge-
school, mijnen dank te betuigen voor het onderwijs, dat ik
van U mocht ontvangen.
Zeer groote erkentelijkheid hen ik verschuldigd aan U,
Hooggeleerde Hartog. Hooggeachte Promotor, niet alleen voor
de gelegenheid mij gegeven om in Uw Instituut de onder-
zoekingen, noodig voor de bewerking van dit proefschrift, te
verrichten, maar bovenal voor de groote welwillendheid,
waarmede Gij mij steeds met Uwen raad en hulp terzijde
stond. Uw groote ervaring en belangstelling in mijn werk
zijn mij van zeer veel nut geweest. Niet licht zal ik de aan-
gename en leerrijke jaren vergeten, die ik als assistent aan
Uwe kliniek mocht doorbrengen.
De jaren, gedurende welke ik met U, zeer geachte LoR.iN,
op zoo aangename wijze heb samengewerkt en de hulpvaar-
digheid, die ik steeds van U mocht ondervinden, zullen mij
in dankbare herinnering bijblijven.
Nooit heb ik tevergeefs een beroep gedaan op Uwe hulp,
Hooggeachte Beijers; steeds tvaart Gij bereid mij met Uxve
veelzijdige kennis voor te lichten. Gaarne betuig ik U mijn
dank voor hetgeen Gij mij van Uwe ervaring mededeelde cn
voor de medewerking, die ik van U mocht ondervinden.
Ook U, waarde van Rosmalen, zeg ik dank voor de belang-
stelling, die Gij in mijne onderzoekingen hebt getoond.
Ten slotte betuig ik gaarne mijn erkentelijkheid aan hen,
die mij, op xvelkc ivijzc ook, behulpzaam waren bij mijn werk.
I.
INLEIDING EN LITERATUUR-OVERZICHT.
Zeven jaren na de ontdekking van zijne hypnotische wer-
king door Liebreich deed het chloralhydraat zijn intrede
als narcoticum in de veterinaire chirurgie. In 1876/77 n.L
publiceerde Humbert zijne onderzoekingen omtrent de
intraveneuze chloralhydraat-injectie bij het paard, waarbij
hij had gevonden, dat dit middel ongevaarlijk is en een vol-
komen gevoelloosheid verzekert. En daar ook reeds in 1870
door Bouchut het chloralhydraat, per os toegediend, als
een uitmuntend Sedativum bij den mensch was erkend, mag
het geen wonder heeten, dat tal van veterinair-chirurgen
aanleiding vonden eigen onderzoekingen met dit nieuwe mid-
del te verrichten. Het verrijken van de veterinaire heelkunde
met een nieuw anaestheticum werd ook vooral daarom als een
belangrijke aanwinst beschouwd, omdat de chloroform slechts
onvoldoende voldoet aan de eischen, die de praktijk aan een
goed narcoticum voor het paard stelt, terwijl morphine bij dit
dier te onzeker aan de bestemming beantwoordt.
De door Humbekt aangegeven intraveneuze applicatie
van chloralhydraat is niet de eenige wijze van toediening ge-
bleven. De mededeelingen van Cadéac en Malet in 1884,
die aan het chloralhydraat zeker een goed narcotiseerend ver-
mogen toekennen, maar de intraveneuze injectie ervj^n als
gevaarlijk en voor de praktijk ongeschikt achten, hebben
er vooral toe geleid ook de applicatie op andere wijzen te
beproeven.
En zoo zijn naast de intraveneuze injectie tot op heden bij
-ocr page 14-het paard in gebruik de rectale infusie, welke applicatie-
methode in het bijzonder door Fröhner in de veterinaire
chirurgie is ingevoerd en de stomachiale applicatie, die voor-
al door Eberlein en zijn leerling Rehse werd aanbevolen.
De subcutane en de intratracheale toediening hebben geen
praktische.beteekenis kunnen verkrijgen, terwijI ook de van
Fransche zijde met name door Sendrail, Esclauze en
Edmond e.a. aanbevolen intraperitoneale injectie geen
uitgebreide toepassing in de chirurgie van het paard heeft
gevonden.
Omtrent de waarde van de intraveneuze injectie of infusie
van chloralhydraat ten behoeve van het verkrijgen van nar-
cose bij het paard wordt door vele operateurs zeer verschillend
geoordeeld. Dit moge voldoende blijken uit het hieronder te
geven literatuur-overzicht.
Door velen wordt het spoedig intreden van narcose door de
intraveneuze applicatie wel erkend; echter wordt zij vooral
wegens de gevaren, die aan deze wijze van toediening zijn ver-
bonden, voor een praktische toepassing ongeschikt geacht.
En in het bijzonder wordt het gevaar gezien in de locale
werking van de chloralhydraat-oplossing op den vaatwand en
het omringende weefsel.
Volgens de ervaringen, die in de Heelkundige Paardenkli-
niek der Veeartsenijkundige Hoogeschool zijn opgedaan,
wordt het gevaar van een intraveneuze injectie van chloral-
hydraat ten zeerste overschat. Bij herhaling wordt in deze
kliniek voor het verkrijgen van narcose, van een applicatie
in de Vena jugularis gebruik gemaakt en dikwijls met oplos-
singen van hooge concentraties, zonder dat daarvan nadee-
lige gevolgen zijn gezien.
In de zoozeer uiteenloopende beoordeeling van de intra-
veneuze chloralhydraat-injectie heb ik gemeend een aanlei-
ding te hebben gevonden om een proefondervindelijk en kli-
nisch onderzoek in te stellen. Ik heb mij daarbij bezig gehou-
den met een onderzoek naar de locale werking van een chlo-
ralhydraat-oplossing op de roode bloedcellen, den vaatwand
en het omringende weefsel alsmede naar de waarde van de
eigenlijke narcose en de mogelijk schadelijke gevolgen.
Uit de zeer omvangrijke literatuur omtrent de chloralhy-
draat-narcose heb ik in de volgende bladzijden alleen datgene
weergegeven, waarop mijn eigen onderzoekingen betrekking
hebben,
Een eerste mededeeling over het gebruik van chloral-
hydraat als Sedativum bij den mensch is die van Bouchut®)
in 1870. Deze beschouwt het als het beste narcoticum, dat
per os kan worden toegediend, mits het in versch bereiden
toestand wordt verstrekt.
Zooals reeds werd opgemerkt, hebben de publicaties van
Humbert in 1876/77 omtrent zijne onderzoekingen over de
intraveneuze chloralhydraat-injecties bij het paard er toe ge-
leid, dat het chloralhydraat in de bescheiden rij der narcotica
voor het paard een plaats verkreeg. Bij zijne onderzoe-
kingen heeft hij gevonden, dat de intraveneuze applicatie
niet gevaarlijk is en ten opzichte van andere methoden
van toediening de voorkeur verdient. Een dosis van 30
tot 35 gram is voldoende om het dier gemakkelijk te
doen neerwerpen en een absolute gevoelloosheid te verkrij-
gen. Een hoeveelheid van 40 gram brengt het paard in een
slaap van ongeveer i uur; eene van 50 gram echter is gevaar-
lijk en voor enkele dieren zelfs doodelijk. De ademhaling
daalt dan snel tot 5 en 4 p. m., terwijl de pols in dezelfde ver-
houding daalt en onregelmatig wordt. Een dosis hooger dan
50 gram is voor alle dieren gevaarlijk. Omtrent de eigenlijke
injectie zegt hij, dat bij het gebruik van een fijne canule, n. 1.
eene van i niM. dikte, geene bezwaren zijn te vreezen.
In 1884 is van Humbert =«) een tweede uitvoerige publi-
catie venschenen, waarin hij opnieuw de intraveneuze injectie
ten zeerste aanbeveelt. Op grond van een groot aantal proeven
komt hij tot de volgende conclusies:
1°. Een oi)lossing met 35 gram chloralhydraat, ingesjMjten
in eene vena, doet het meerendeel der paarden als een plompe
massa neervallen en een gevoelloosheid en si)icrverslapping
ontstaan, die, afhankelijk van de natuur, de grootte en de bij-
zondere gevoeligheid van het dier, 20 tot 30 minuten duurt;
2°. Een oplossing met 40 tot 45 gram geeft een anaesthesie
gedurende 45 tot 60 minuten of langer; 3". een oplossing met
50 gram wordt voor de meeste paarden gevaarlijk en voor
eenige doodelijk; 4°. een hoeveelheid van 60 tot 70 gram is
voor paarden van gewone grootte, n.1. voor die met een ge-
wicht van 480 ä 500 K .G. toxisch. Omtrent de te gebruiken
oplossing merkt Humbert op, dat deze versch bereid moet
zijn en goed gefiltreerd, tenvijl het niet noodzakelijk is de
injectie te verrichten in de Vena jugularis; een andere aan de
oppervlakte gelegen ader is voor de inspuiting ook geschikt.
Als goede anaestheseerende dosis wordt die van 30 tot 35
gram genoemd; zoo noodig is het beter een injectie te herha-
len dan in den aanvang een groote hoeveelheid in te spuiten.
Volgens de voorschriften van Arloing^) wordt een oplossing
gebruikt, die uit 30 gram chloralhydraat en 150 gram gedes-
tilleerd water is samengesteld. Als instrumentarium wordt
een injectiespuit met een inhoud van 150 ä 200 cäP en een
2 mM. dikke canule aanbevolen.
Hoewel Humbert de mogelijkheid van het optreden van
phlebitis, thrombose, abcesvorming en luchtembolie niet
geheel wil uitsluiten, acht hij deze toch zeer gering. De vraag
of een chloralhydraat-oplossing op den vaatwand en op het
bloed een schadelijken invloed heeft, meent hij op grond
van een 40-tal proefnemingen ontkennend te moeten beant-
woorden .
Naar aanleiding van deze gunstige ervaringen deelt ook
Nocard mede, dat hij nooit eenige nadeelige gevolgen
van de injectie op de plaats der inspuiting, zooals thrombose
of abcesvorming, heeft gezien en dat deze wijze van anaesthe-
sie het door haar eenvoud verdient in de gewone praktijk
veelvuldig te worden gebruikt. Weber heeft dezelfde
goede resultaten bereikt; hij kan de mededeelingen van Hum-
bert en Nocard volkomen onderschrijven.
In hetzelfde jaar, dat Humbert zijn belangrijke mededee-
ling deed, verscheen een artikel van Cadéac et Malet«),
die omtrent de waarde van de intraveneuze chloralhydraat-
narcose een tegengesteld oordeel uitspreken. Hoewel zij
erkennen, dat chloralhydraat goed narcotiseerend werkt,
wanneer het in voldoende hoeveelheid in de ader wordt
ingespoten, meenen zij, dat deze methode voorde praktijk
ongeschikt is. Zij bevelen een gecombineerde morphine-
chloralhydraat-narcose aan, waarbij morphine subcutaan en
chloralhydraat rectaal wordt geappliceerd.
Möller kan de intraveneuze toediening van chloral-
hydraat niet aanbevelen wegens de moeilijkheid van een nauw-
keurige doseering, zoodat de verkregen narcose nu eens onvol-
ledig en dan weer bedenkelijk kan zijn. Daarbij wijst hij op
het gevaar van letsel aan den ader\\vand, dat tot thrombose
kan leiden.
Op grond van ongunstige ervaringen bij lo proefpaarden
moet Négotin de intraveneuze injectie van chloralhy-
draat ontraden. Bij zijne proeven werden hoog geconcentreer-
de oplossingen gebruikt, n.1. die van 1:2, die in hoeveel-
heden van 90-160 gram werden ingespoten. De werking liet
zich onmiddellijk zien. Gedurende de injectie of kort daarna
vielen de dieren. De slaap en de anaesthesie van het geheele
lichaam, met uitzondering van de cornea, traden binnen i
tot 30 minuten in en duurden somtijds 21/2 uur. Volgens de
waarnemingen van Négotin zijn de pols en de ademhalmg
aanvankelijk versneld, later verlangzaamd, tenvijl de pupil
gedurende de narcose vernauwd is om zich bij het ontwaken
weer langzaam te verwijden.
Vooral aan de Vena jugularis zag Négotin zeer ernstige
gevolgen. In elk der gevallen werd een uitgebreide thrombose
waargenomen; bij 2 paarden, die resp. na 6 en 8 dagen gedood
werden, was een hevige phlebitis aanwezig; de ader was door
thrombi en gele etterige massa\'s verstopt, ter%vijl de wand der
vena verdikt en de intima ruw was.
In 1898 is van Vennerholm een uitvoerige verhande-
ling over de chloroform- en chloralhydraat-narcose bij het
paard verschenen. Diens oordeel is, dat, wegens de sterk
werkende contact-eigenschappen van chloralhydraat op ver-
schillende weefsels, de intraveneuze applicatie de beste wijze
van toediening is. Echter kan het ook in zeer verdunden toe-
stand in het rectum worden geinfundeerd. Volgens Venner-
holm is de dosis, die gewoonlijk wordt aangegeven, te klem;
deze geeft slechts een analgesic; wil men een volkomen anaes-
thesie verkrijgen, zoodat een ingrijpende operatie pijnloos kan
worden verricht, dan moet een hoeveelheid van 50 ä 60 gram
intraveneus worden toegediend. Hij zegt: ,,Das Chloral ist
mehr ein Hypnoticum und erst bei Dosen, die an der Grenze
der Intoxication stehen, ist die Sensibilität vollständig ver-
schwunden". Als den besten vorm van narcose noemt hij een
intraveneuze chloralhydraat-injectie, aangevuld met een in-
halatie van chloroform. Dan zijn 35 of 40 gram chloralhy-
draat en 25 tot 50 gram chloroform voldoende. Het voordeel
van deze gecombineerde methode is, dat het excitatie-stadium,
dat bij toediening van chloroform optreedt, wegvalt. Het
chloralhydraat wordt in de drievoudige hoeveelheid water
opgelost en op een temperatuur van ongeveer 37° C. in
de Vena jugularis ingespoten. Bij deze kunstbewerking
moeten de regelen der aseptiek worden in acht genomen, ter-
wijl vooral moet worden vermeden, dat de achterwand van
de ader door de punt der canule wordt beschadigd en dat er
chloralhydraat-oplossing in het perivasculaire bindweefsel
geraakt.
Met eenige voorbeelden toont Vennerholm aan, dat het
verwaarloozen van deze technische bijzonderheden kan leiden
tot het optreden van complicaties, zooals phlebitis, periphle-
bitis en thrombose. Dit zijn weliswaar ernstige toestanden;\'
echter hebben zij zelden den dood tengevolge. Teneinde nu
de laesie van den aderwand en het geraken van vloeistof in
het perivasculaire weefsel te voorkomen, wordt het gebruik
van een injectie-canule van bijzondere constnictie warm aan-
bevolen. Vennerholm noemt de intraveneuze chloralhy-
draat-narcose zeer bruikbaar; zij is vooral op haar plaats daar,
waar geen geschoolde hulp voor een andere narcose aanwezig
IS en in die gevallen, waarbij het dier voorzichtig moet worden
neergelegd of voorkomen moet worden, dat het gekluisterde
paard al te heftige bewegingen maakt.
Kroning beveelt een injectie van een kleine dosischlo-
ralhydraat aan bij boosaardige paarden, teneinde het aan-
brengen van hoefbeslag mogelijk te maken. Aan twee zulke
paarden mjicieerde hij 25 gram chloral, opgelost in
150 c]\\P water. Zonder neer te vallen, kwamen zij gedurende
ongeveer een half uur in een zoodanigen toestand van verdoo-
ving, dat zij gevaarloos konden worden beslagen. Nadeelige
gevolgen zijn niet waargenomen.
Volgens Cadiot et Almy is het gebruik van de intra-
veneuze injectie alleen geoorloofd bij die paarden, die moeten
dienen voor de chirurgische oefeningen; wegens de mogelijk-
heid van het optreden van ernstige ontstekingsprocessen in en
om de ader achten zij deze wijze van applicatie voor de prak-
tijk niet geschikt. Wanneer de inspuiting niet aseptisch ge-
schiedt en ook wanneer de aderwand gedurende de injectie
inscheurt of, door welke oorzaak ook, chloralhydraat zich in
het perivasculaire weefsel uitstort, zullen ernstige gevolgen
zelden uitblijven. Naar hun meening treedt gewoonlijk op
den tweeden tot vierden dag een phlebitis op, die zich ken-
baar maakt door een diffuse zwelling in de jugularis-groeve,
waarbij dikwijls ettering en zelfs necrose worden gezien. In
édn geval hebben zij een doodelijken afloop waargenomen bij
een paard, dat ingespoten was met lo gram op loo K.G.
lichaamsgewicht. 20 minuten na de injectie trad stilstand
van de ademhaling in.
schweickert ") is aan de chirurgisclic kliniek te Giesscn
in de gelegenheid geweest bij 60 paarden onderzoekingen te
verrichten over de complicaties van de intraveneuze chloral-
hydraat-injectie (infusie), alsmede over de werking van deze
stof, dus over de eigenlijke narcose. Voor gewone operaties
beveelt hij als dosis aan 45-50 gram, die in een 5-voudige
hoeveelheid gekookt water opgelost en daarna goed gefil-
treerd moeten worden. Hoogere concenstraties n.1. die van
1:2 of 1:3 acht hij in verband met de ontsteking verwekken-
de contact-eigenschappen van het middel niet geschikt. Hij
ontraadt het oplossen in heet water, aangezien daardoor de
werkzaamheid van het preparaat vermindert.
Omtrent de werking van chloralhydraat zegt Schweickert,
dat deze reeds zeer spoedig wordt gezien, soms tijdens de in-
spuiting of anders onmiddellijk daarna. Nadat het dier is
neergevallen, komt het in slaap, waarbij de spierkracht en de
sensibiliteit in belangrijke mate zijn verminderd. Een vol-
komen anaesthesie wordt met de genoemde dosis niet verkre-
gen. Hij acht echter de gevoelsvermindering en de motorische
zwakte wel zoodanig, dat de verschillende operaties veilig
en nagenoeg pijnloos kunnen worden verricht. De anaesthesie
duurt gemiddeld % uur, de spierzwakte kan i tot 2 uren aan-
houden. Volgens Schweickert werkt chloralhydraat op de
functie van het hart en de longen zóó, dat de pols binnen eeni-
ge minuten na de injectie plotseling tot 60 a70 stijgt, terwijl
het aantal ademhalingen kan dalen tot op 6 in de minuut.
Daarna klimt de ademhalings-frequentie geleidelijk tot
20 ä 30, terwijl de pols langzamerhand tot zijn normale
aantal slagen terugkeert. De lichaamstemperatuur is aan-
vankelijk iets verhoogd om daarna eenige tiende graden
te dalen.
Schweickert geeft als zijn oordeel te kennen, dat de geva-
ren van de contact-werking van chloralhydraat, n.1. throm-
bose, phlebitis, Periphlebitis, abcesvorming en lucht-aspi-
ratie worden overschat. Behoudens thrombose kunnen zij zoo
goed als zeker door een lege artis uitgevoerde infusie met een
door hem aangegeven apparaat worden vermeden. De moge-
lijkheid van thrombose blijft wel bestaan, hetgeen ook door
een aantal door hem verrichte secties werd aangetoond; echter
behoeft deze geene ernstige gevolgen te hebben .Van 60 chloral-
hydraat-injecties is in geen enkel geval een nadeel waargeno-
men. Bij één paard is een periphlebitis opgetreden, welk dier
4 maanden na de injectie is geseceerd. Daarbij konden geene
pathologische veranderingen worden aangetroffen, die op
rekening van het chloral dienden te worden gesteld.
Schweickert komt tot deze conclusies: 1°. dat chloral-
hydraat, intraveneus geappliceerd, de in gebruik zijnde anae-
sthetica zeer goed kan vervangen; 2®. dat het een groot voor-
deel is, dat de applicatie-methode eenvoudig en gemakkelijk
is, in het bijzonder daar, waar geen geschoolde hulp voor
een andere narcose aanwezig is; 3°. dat de intraveneuze chlo-
ralhydraat-injectie met behulp van zijn apparaat voor den
practischen veearts bijzonder geschikt is; 4°. dat de aan de
narcose verbonden gevaren dikwijls worden overschat en bij
een goede techniek vermeden kunnen worden; thrombosen
kunnen weliswaar voorkomen, maar schijnen geen ernstige
gevolgen te hebben.
Aangezien de chloroform- en morphine-narcose hem niet in
alle opzichten voldeed, heeft Fröhner bij tal van opera-
ties aan het paard van chloralhydraat gebruik gemaakt. Zijne
ervaringen daaromtrent geeft hij in 1906 weer in de conclusie,
dat chloralhydraat rectaal in versch bereiden toestand en in
een verdunde slijmerige emulsie aangewend, voor het paard
het beste algemeene narcoticum is, indien slechts een middel-
matige graad van narcose wordt verlangd; voor dit doel ver-
dient het boven morphine en chloroform de voorkeur. Gedu-
rende de jaren 1900-1904 heeft hij bij 600 paarden de
chloralhydraat-narcose gebruikt.
In de laatste uitgave van zijn handboek over geneesmiddel-
leer zegtpRÖHNER, n.1. naar aanleiding van de latere ervaringen
in de Berlijnsche kliniek opgedaan (Eberlein en Rehse) ,
dat de applicatie het best stomachiaal kan geschieden, ter-
wijl ook de rectale applicatie in sterk verdunde slijmerige op-
lossing ongevaarlijk is. De subcutane injectie acht hij verwer-
pelijk (necrose) en de intraveneuze niet ongevaarlijk (throm-
bose) . Tot deze laatste uitspraak komt hij op grond van mede-
deelingen uit de literatuur en door de resultaten van eenige
eigen proeven op anatomiepaarden. In één geval heeft hij een
doodelijke verbloeding zien ontstaan uit de gethroniboseerde
Vena jugularis, waarbij tevens een thrombose van de her-
senvaten aanwezig was en bij een tweede paard zag hij een
uitgebreide thrombose en obliteratie van de halsader.
Omtrent de eigenlijke narcose wijst Fröiiner er op, dat bij de
gebruikelijke dosis (40 50 gram per os; 70 h 125 gram rectaal;
50 d60 gram intraveneus) een volkomen gevoelloosheid maar
zelden worden verkregen. Er is geen overeenstemming tus-
schen de opgetreden motorische zwakte en de gevoelloosheid.
De eerste is sterk overhecrschend. De duur der narcose is
even verschillend als de intensiteit. Gemiddeld duren de
motorische paralyse en de psychische depressie i i\\ 2 uren;
in enkele gevallen 3 i\\ 6 uren. Een volledige anaesthesie
wordt wel verkregen door een gecombineerde chloralhydraat-
chloroformnarcose.
Fröhner heeft bij de chloralhydraat-narcose eenige onaan-
gename gevolgen leeren kennen, n.1. braak- en worgbewegin-
gen. Bij drie paarden traden deze een paar uren na het ont-
waken op.
Jellissejew 29) heeft zich gedurende de jaren 1904-1906
bij alle operaties, waarbij een narcose noodzakelijk was,
steeds van de intraveneuze chloralhydraat-injectie bediend.
Hij meent, dat deze narcose voldoet aan de eischen, die
een dierenarts in de praktijk daaraan moet stellen. Na de in-
jectie van 25 gram chloral, opgelost in 125 gram water, be-
draagt de duur der narcose een half uur, terwijl een volkomen
herstel van de sensibiliteit nog 2 uren op zich laat wachten.
Na gebruik van 35-50 gram chloral worden de bovenbedoelde
tijden resp. i en 4 ä 5 uren. Onmiddellijk na de inspuiting
wordt een verlangzaming waargenomen van de hartfunctie
en van de ademhaling, terwijl de temperatuur eenige tiende
graden daalt. Complicaties werden in geen der gevallen ge-
constateerd .
Peuch et Toussaint onderschrijven geheel het oordeel
van Cadéac et Malet. Wel erkennen zij, dat chloralhydraat
in een vena geinjicieerd zeer werkzaam is bij een hoeveelheid
van ongeveer 10 gram voor 100 K.G. lichaamsgewicht, doch
blijkens hun conclusie, dat ,,malheureusement la méthode
des injections intraveineuses restera toujours un procédé de
laboratoire" achten zij de intraveneuze chloralhydraat-nar-
cose niet voor de praktijk geschikt. Aan een rectale infusie
na een voorafgaande subcutane injectie van morphine wordt
door hen de voorkeur gegeven.
Desoubry geeft in zijn ,,les anesthésiques en chirurgie
vétérinaire" een korte beschouwing omtrent de chemische
eigenschappen van chloralhydraat en over zijn werking op
het hart, de vaten en de ademhaling alsmede over de metho-
den van applicatie ervan.
Volgens zijne waarnemingen is de hartswerking na de toe-
diening van chloral aanvankelijk versterkt; langzamerhand,
naarmate de anaesthesie zich doet gelden, wordt ze zwakker.
Het aantal polsslagen is in het begin merkbaar verminderd,
in de periode van anaesthesie versneld. Op de periphere cir-
culatie heeft het chloral een invloed, die voor den chirurg van
beteekenis is. De bloeddruk daalt, hetgeen aan de dilatatie
van de kleine vaten moet worden toegeschreven. Er ontstaat
hyperaemie van de weefsels; de huid en de slijmvliezen zijn
sterk geinjicieerd. Deze vasodilatatorische werking is een
nadeel van de chloral-anaesthesie, aangezien de wonden sterk
kunnen bloeden, waarbij er weinig neiging tot haemostase is.
De ademhaling is in het begin versneld, daarna gedurende
de anaesthesie verlangzaamd.Wordt de dosis te groot geno-
men, dan ontstaat stilstand van de ademhaling. Onder in-
vloed van het chloral daalt de lichaamstemperatuur, welke
daling in enkele gevallen 2 of 3 graden kan bedragen. Gedu-
rende de anaesthesie is de pupil vernauwd. Verder heeft hij
het merkwaardige feit geconstateerd, dat de gevoelloosheid
van de cornea eerder aanwezig is dan die van de huid.
Omtrent de wijze van applicatie acht Desoubrv de intra-
veneuze injectie de beste methode, hoewel daaraan nadeelige
gevolgen kunnen zijn verbonden. Het is mogelijk, dat op het
oogenblik van de injectie stilstand van de ademhaling
intreedt, terNvijl een tweede gevaar schuilt in het ontstaan
van ontstekingsprocessen, n.1. uitgebreide zwelling in de
jugularis-streek en necrose, wanneer enkele druppels van
de anacsthesecrende vloeistof in het subcutane bindweefsel
geraken.
De conclusie van Desoubry is, dat de chloralhydraat-
anaesthesie wegens hare gemakkelijkheid bij onze dieren aan-
beveling verdient, maar dat, in verband met de eigen-
schappen van de stof, bij de intraveneuze injectie groote
voorzichtiglieid moet worden in acht genomen.
Knell heeft een gecombineerde intraveneuze applica-
tie van hydrochloras morphini en chloralhydraat toegepast
bij paarden, honden en hazen. Hij acht het voordeel van deze
methode gelegen in de omstandigheid, dat een relatief kleine
dosis een werking heeft van grootere intensiteit en längeren
duur. Als dosis geeft hij aan voor het paard: van hydrochlo-
ras morphini 0.001-0.002 gram per K.G. lichaamsgewicht
en van chloralhydraat 0.06-0,07 gram. Het chloralhydraat
wordt geinjicieerd in een oplossing van 10 i\\i2.5 %. Bij alle
dieren geeft chloralhydraat aanleiding tot verlangzaming
van de ademhaling.
In zijn ,,Précis de chirurgie vétérinaire" geeft Cadiot 1°)
aan, dat de intraveneuze injectie van chloralhydraat een
zeer goede anaesthesie veroorzaakt en goed bruikbaar is bij
paarden, die bestemd zijn voor chirurgische oefeningen, maar
dat de methode in de praktijk geen ingang heeft gevonden
wegens de ernstige complicaties, zooals phlebitis en necro-
tische processen in het perivasculaire weefsel. Door algeheele
opheffing van de spierkracht is de onbewegelijkheid ver-
zekerd. De ademhaling en de circulatie zijn slechts korten
tijd afwijkend om spoedig weer tot het normale terug te
keeren. Naargelang van de hoeveelheid chloralhydraat, die
is toegediend, varieert de duur der narcose van i tot 3 uren.
Als gewone dosis noemt hij 8 a 10 gram per 100 K.G. lichaams-
gewicht en als concentratie voor de oplossing wordt 113 a 5
opgegeven. Een sterke dosis van 100 i 150gram in 2 a3 Liter
water geeft een volledige gevoelloosheid. Teneinde een vol-
doende anaesthesie te verkrijgen wordt door Cadiot een ge-
combineerde narcose aanbevolen, (hydrochloras morphini
subcutaan, chloralhydraat rectaal).
Omtrent de intraveneuze injectie zegt Degive dat
een dosis van 10 gram chloralhydraat per 100 K.G. lichaams-
gewicht in een oplossing i :5 in i ü 2 minuten een volledige
anaesthesie doet ontstaan, zonder dat een excitatiestadium
voorafgaat. Hij meent echter, dat de waarde van deze metho-
de in twijfel moet worden getrokken, omdat ze, ondanks een
lege artis uitgevoerde kunstbewerking, complicaties kan
veroorzaken. Welke dat zijn, vermeldt hij niet.
Volgens Hoffmann is chloralhydraat niet goed te
doseeren; bij een hooge dosis, waarvan men een algeheele
narcose mag verwachten, moet voor het optreden van syn-
cope en asphyxie en zelfs voor een doodelijken afloop worden
gevreesd. De applicatie per rectum acht liij niet goed, daar deze
dikwijls aanleiding geeft tot heftig persen cn diarrhee, zelfs
wanneer het chloral in slijmerige middelen wordt toegediend,
terwijl de intraveneuze injectie bij prikkelbare paarden lastig
en niet ongevaarlijk is. Aan een toediening per os alleen of
gecombineerd met een subcutane morphine-injectie wordt
door hem de voorkeur gegeven.
Bernil\\rdini 3) verkiest een intraveneuze applicatie van
een isotonische (4.1 %) chloralhydraat-oplossing boven de
andere methoden. Zij geeft een contante en volledige narcose;
het intreden ervan kenmerkt zich door een nystagmus. Tijdens
de narcose zijn de oogreflexen verdwenen, de lichaamstempe-
ratuur is gedaald, eveneens de frequentie der ademhaling.
Volgens de waarnemingen van B. geeft zijn chloralhy-
draat-narcose geen aanleiding tot abnormale veranderingen
in het bloed of de urine.
In tegenstelling met de intraveneuze inspuiting van een iso-
tonische chloralhydraat-oplossing, die hij wegens haar on-
schadelijkheid voor het paard kan aanbevelen, acht Bernhar-
dini de subcutane, intratracheale en intraperitoneale appli-
catie niet zonder gevaar.
In zijn artikel ,,Sur l\'anesthésie du cheval et du chien par
Ie chloral en injection peritoné ale" merkt Sendrail op,
dat , ,1a chloralisation par injection veineuse est une excellen-
te méthode d\'étude", maar dat zij in de praktijk geen mgang
heeft kunnen verkrijgen; dank zij de aseptiek behoeft naar
zijn meening de intraveneuze injectie niet meer zoo gevreesd
te worden als vroeger. Sendrail echter acht het brengen m
de vaten van een irriteerende vloeistof zooals een hoog gecon-
centreerde chloralhydraat-oplossing of een meer verdunde
solutie in een groote hoeveelheid altijd gevaarlijk. Ihj geeft
de voorkeur aan de peritoneale injectie. Deze wijze van
toediening hebben ook aan Esclauze et Edmond be-
vredigende resultaten opgeleverd.
Frick kan noch de intraveneuze injectie noch de appli-
catie per os van chloralhydraat aanbevelen. Omtrent de eerste
wijze van toediening spreekt hij van demogelijkheid, dat som-
tijds de dosis te groot wordt genomen en het dier niet meer zal
ontwaken, terwijl in andere gevallen de dosis te klein is om
voldoende te werken. Verder merkt hij op, dat, ondanks alle
voorzorgen bij de intraveneuze toediening, onaangename com-
plicaties zijn te vreezen, zooals phlegmonen, thrombophle-
bitis, sepsis e.a. In de laatste uitgave van zijn handboek
(1921) vermeldt Frick dat hij, door de gunstige berich-
ten der laatste jaren daartoe aangespoord, de intraveneuze
chloralhydraat-injectie nogmaals heeft beproefd, maar dat hij
wederom zulke ongunstige ervaringen verkreeg, dat hij deze
vorm van narcose niet voor de gewone land-praktijk kan aan-
bevelen, Daarentegen acht hij de applicatie per anum zeer
waardevol en praktisch.
Hoewel Bayer geen eigen ervaringen beschrijft, meent
hij toch te moeten waarschuwen tegen het intraveneus
gebruik van chloralhydraat op grond van de ernstige ont-
stekingsprocessen, die andere operateurs o.a. Fröhner , Frick ,
Cadiot et Almy aan de ader en in de omgeving daarvan
zagen optreden. Ondanks de verlokkende mededeelingen van
Vennerholm daaromtrent wjl hij zich aan de intraveneuze
chloralhydraat-narcose niet wagen.
Ook Kaufmann ^o) veroordeelt de intraveneuze injectie
wegens de daaraan verbonden gevaren. Voor chirurgische
oefeningen en voor vivisecties acht hij deze applicatie zeer
geschikt, omdat zij een snelle en volledige anaesthesie ver-
zekert, maar in de gewone praktijk kan hij deze methode niet
aanbevelen, aangezien zij gemakkelijk kan leiden tot het ont-
staan van Phlebitis, obliteratie van de ader en abcesvorming
met weefselnecrose. Teneinde een goede narcose bij het
paard te verkrijgen, acht Kaufmann een combinatie van
chloralhydraat en chloroform zeer geschikt, n.1. een stoma-
chiale of rectale applicatie van chloralhydraat, aangevuld
met een inhalatie van chloroform.
Een uitvoerig artikel over het gebruik van de chloralhy-
draat-narcose in de veterinaire chirurgie verscheen in 1910
van de hand van Rehse Aan de Berlijnsche hoogeschool
heeft hij verschillende onderzoekingen verricht, teneinde te
ervaren, welke van de applicatie-methoden als de beste moet
worden beschouwd. Hij heeft zich daarbij beziggehouden met
de drie meest bekende wijzen van toediening, n.1. met de
intraveneuze injectie, de rectale infusie en de stomachialo
applicatie.
Over de intraveneuze injectie van chloralhydraat uit Rehse
zich in zeer ongunstigenzin.Op grond van zijne waarnemingen
bij acht proefpaarden, waarbij hij in vier gevallen een meer
of minder uitgebreide thrombose zag ontstaan, meent hij, dat
de intraveneuze injectie niet langer moet worden gebruikt en
dat zij in het bijzonder daarom te verwerpen is, omdat er
andere methoden zijn, waarmede even goede werking kan
worden verkregen. De oplossingen, die Rehse gebruikte,
waren die van ongeveer i :i5; de hoeveelheden chloralhydraat
varieerden bij zijne proeven van lo tot 45 gram. Ondanks het
in acht nemen van alle voorzorgsmaatregelen kan een injectie
van een chloralhydraat-oplossing in deze verdunning leiden
tot phlebitis en thrombose, welke complicatie volgens Rehse
meer voorkomt dan gewoonlijk wordt aangenomen. De ver-
schillende bijzonderheden aangaande deze complicatie, die
Rehse bij zijne proeven heeft waargenomen, zullen later
worden beschreven.
Als de beste applicatie-methode noemt hij de stomachiale.
Martens heeft bij zijne intraveneuze chloralhydraat-
injecties, die hij bij verschillende operaties toepaste, geen
onaangename verschijnselen zien optreden. Hij bediende zich
van oplossingen in de concentratie van i: 8 en wel zoo, dat
hij de verdere toediening van de stof staakte, indien het paard
ging wankelen (Selbstdosierung).
In zijn artikel: , ,The restraint of animals by aid of chloral
hydrate" geeft Brown \') 00k een beknopte beschrijving om-
trent de intraveneuze applicatie van chloralhydraat, welke
methode bij de oefeningen in operatielcer aan de Kansas
City Veterinary College in gebruik is, teneinde het dier van
3 tot 5 uren in anaesthesie te houden. Zoo noodig wordt als
aanvulling nog chloroform toegediend. Hij een groot aantal
dieren, waarbij chloralhydraat op deze wijze was verstrekt,
heeft hij geen gelegenheid tot nader onderzoek gehad; in
ongeveer 15 gevallen echter wel, waarvan hij zegt, datgoene
schadelijke gevolgen schijnen op te treden, indien een belee-
diging van de intima der vaten of een beschadiging van
het bloed wordt vermeden. Het groote gevaar moet echter
worden gezocht in de mogelijkheid, dat de injectienaald zich
uit de ader terugtrekt, zoodat een deel der oplossing in het
weefsel geraakt. In dit geval kan een abces gepaard met
Phlebitis ontstaan en eventueel den dood van den patiënt
veroorzaken.
Flatten toont zich een groot voorstander van de intra-
veneuze chloralhydraat-narcose, die volgens hem alle bezwa-
ren en gevaren, die aan het kluisteren en neerwerpen van het
paard zijn verbonden, uitschakelt, daar toch de subcutane
morphine-injectie en de rectale infusie van chloralhydraat
te dezen opzichte onvoldoende zijn gebleken. Bij een groot
aantal paarden heeft hij de intraveneuze injectie toegepast,
teneinde ze zonder eenig werptuig gemakkelijk en gevaarloos
te kunnen neerleggen. Hij gebruikte daarvoor een oplossing
van 50 gram chloralhydraat in 250 gram water. De op lichaams-
temperatuur gebrachte vloeistof wordt met een door hem aan-
gegeven apparaat in de halsader geinfundeerd; de infusie
wordt gestaakt, wanneer het blijkt, dat het paard zich niet
langer kan staande houden. Meerdere malen heeft hij groote
hoeveelheden vloeistof, zelfs tot 50 gram, geappliceerd zon-
der eenig schadelijk gevolg. Wel wijst hij er op, dat bij het
terugtrekken der canule ervoor moet worden gezorgd, dat
geen infecteerende vloeistof in de onderhuid geraakt, want
juist daardoor kunnen gemakkelijk abcessen ontstaan.
In de nieuwste uitgaven van Pfeiffer\'s ,,Operationskur-
sus" wordt een afzondelijk hoofdstukje gewijd aan de in-
traveneuze chloralhydraat-injectie, waarin voornamelijk de
technische bijzonderheden van deze kunstbewerking worden
beschreven. De oplossing, die hij aanbeveelt, is er een van
50 gram chloralhydraat in 400 cM® gekookt water; deze wordt
door infusie geappliceerd. Blijkt het, dat het paard reeds begint
te wankelen, alvorens de geheele hoeveellieid vloeistof is toege-
diend, dan wordt de verdere infusie gestaakt (Selbstdosienmg).
In de beschrijving van de techniek wordt ook vooral
gewezen op de voorzorgsmaatregelen, die moeten worden in
acht genomen, teneinde te verhinderen,datchloral-oplossing
plaatselijk in het lumen van de ader blijft stagnceren of dat
het in het onderhuidsche weefsel geraakt.
Grosse beschrijft de ervaringen, die hij gedurende een
14-tal jaren met de intraveneuze chloralhydraat-injecties in de
chirurgische kliniek teGiessen heeft verkregen. Hij heeft hier-
bij vooral zijn aandacht geschonken aan de complicaties, die
aan de contact-eigenschappen van het chloralhydraat moeten
worden toegeschreven, dus aan de veranderingen aan de hals-
ader en het omringende weefsel. De dosis chloralhydraat, die
gebruikt werd, was als regel 40, 45 en 50 gram; in drie geval-
len was deze 17, 20 en 25 gram. Aanvankelijk werd deze hoe-
veelheid opgelost in de 5-voudige hoeveelheid gekookt water,
in latere jaren werden uitsluitend oplossingen in de concen-
tratie van 1:10 ingespoten.
Verder merkt hij op, dat het chloralhydraat in koud water
moet worden opgelost, daar anders de werkzaamheid van het
preparaat belangrijk vermindert, terwijl ook steeds versch
bereide oplossingen moeten worden genomen.
Ik wil hier de conclusie van Grosse woordelijk laten vol-
gen: ,,Die intravenösen Chloralhydratinjektionen werden in
,,der Giessener chirurgischen Veterinärklinik seit 14 Jahren
,,ausgeführt und haben sich sehr gut bewährt. Mit Ausnahme
,,des Todesfalles bei einem jährigen Fohlen und 2 Fällen
,,von Entzündung der Subkutis am Halse im Jahre 1904
,,sind Komplikationen niemals beobachtet worden, obwohl
,,die Fälle genau kontrolliert wurden. Gegenüber mehreren
,,100 vollkommen gelungenen Injektionen ergeben diese
,,seltenen Misserfolge sogar ein sehr günstiges Resultat.
, ,Dass gelegentlich Thromben in der Vena jugularis entstehen,
,,ist bekannt und wird durch meine Beobachtungen wieder
,,cnviesen. Es mag auch sein, dass solche kleinen Thromben
,,sich öfters bilden, als nachgewiesen werden kann, da sie die
,,Venen nicht verlegen und die Blutzirkulation nicht hin-
, ,dern. Bis jetzt ist aber noch nicht nachgewiesen worden, dass
,,die Thromben allmählich bis zum Verschluss des Gefässes
,,wachsen oder mit der Blutbahn entfüiirt werden und Em-
, ,bolie erzeugen. Die Frage der Brauchbarkeit der intravenös-
,,sen Chloralhydratinjection kann jedoch nicht durch einige
,,wenige Versuche entschieden werden, sondern nur durch
,,langjährige Erfahrung. Unter diesen Gesichtspunkten spre-
,,chen die Erfolge der Giessener Klinik durchaus für die
,,Brauchbarkeit der Methode. An Einfachheit,Wirksamkeit
,,und praktischer Zweckmässigkeit ist die intravenöse Chlo-
,,raliniektion allen anderen Methoden der Chloralanwendung
überlegen, Ungefährlichkeit übertrifft sie die übrigen
\'\'allgemeinen Betäubungsarten ganz bedeutend. Kontrain-
, ,diziert ist sie nur bei Fohlen unter 2 Jahren.\'\'
Uit de beknopte beschrijving van Hobday 23) over de
chloralhydraat-narcose is te bemerken, dat deze de intra-
veneuze injectie beschouwt als een applicatie-methode, die
nauwlijks in aanmerking mag komen.
Behalve stomachiaal en per rectum kan chloralhydraat ook
wel intraveneus worden toegediend, schrijft hij; echter moet
deze methode met uitzondering van de gevallen, waarbij zij
wordt toegepast bij anatomiepaarden en voor demonstratie-
doeleinden, wegens de daaraan verbonden gevaren worden
ontraden. Wanneer n. 1. slechts een kleine hoeveelheid van de
vloeistof in het onderhuidsche weefsel geraakt, zal daarvan
een heftige irritatie, die tot belangrijke zwelling en zelfs tot
necrose kan aanleiding geven, het gevolg zijn. Bovendien
bestaat de mogelijkheid van het binnentreden van lucht in de
aderen. Een gebruikelijke dosis alsmede een concentratie van
de oplossing wordt door Hobday niet aangegeven.
Dollar merkt op, dat chloralhydraat, intraveneus
geinjicieerd in een versch bereide oplossing ter sterkte van
10 a 20:100, een spoedige en volledige anaesthesie verzekert,
doch dat deze kunstbewerking bijzondere voorzorgsmaatrege-
len vereischt. Niet alleen is een strenge desinfectie van de
operatieplaats en van de instrumenten noodzakelijk, maar
vooral moet ervoor worden gewaakt, dat de achterwand van
de ader door de indringende canule niet wordt beleedigd en
dat geen oplossing in het perivasculaire bindweefsel ge-
raakt. Anders ontstaat er gewoonlijk tusschen den tweeden
en den vierden dag een phlebitis, die zich door een om-
schreven of uitgebreide zwelling in de jugularis-groeve
kenbaar maakt, terwijl ook ettering en weefselnecrose licht
volgen. Deze bijzonderheden zijn hoofdzakelijk ontleend aan
Cadiot, terwijl ook overigens in de beschrijving van Dollar
citaten van Humbert, Arloing, Nocard en Möller wor-
den aangetroffen.
Eigen ervaringen worden niet medegedeeld.
-ocr page 31-Evenals Pfeiffer geeft ook Röder in de laatste uit-
gave van zijn ,,Operationstechnik" een afzonderlijke be-
schrijving van de intraveneuze infusie van chloralhydraat-
op lossingen.
Als dosis beveelt hij aan 25 à 50 gram en als oplosmiddel
daarvoor 250-500 cJP gekookt water ; hij gebruikt dus een
oplossing in de concentratie van ongeveer 10 %. Röder
wijst er op, dat in het bijzonder erop gelet moet worden,
dat de canule zich steeds in het lumen van het vat bevindt,
opdat niets van de chloralhydraat-oplossing in het perivas-
culaire bindweefsel terecht komt, terwijl er ook tijdens de
infusie geen stuwing in de ader mag zijn. Wegens het ge-
vaar van thrombophlebitis moeten deze regelen worden
in acht genomen.
Een uitvoerige verhandeling over de narcose, hoofdzakelijk
wat de intraveneuze infusies van chloralhydraat-oplossingen
betreft, is in 1919 van de hand van Caemerer verschenen.
Bij meer dan 500 paarden is deze in de gelegenheid geweest
van de intraveneuze chloralhydraat-narcose gebruik te maken
en van dit aantal zijn er 120 nauwkeurig gecontroleerd, zoo-
wel gedurende als voor en na de narcose. Hij heeft proeven
verricht met doses varieerende van 8 tot 40 gram ; in doorsne-
de echter infundeerde hij 37.9 gram in versch bereide oplos-
singen in een concentratie van 7.5%. Voor de infusie werd
gebruik gemaakt van het apparaat, dat gewoonlijk voor de
toediening van sa 1 varsan wordt gebezigd; daaraan was een
slangstuk van 125 cM. en een canule van 10 cM. lengte en i
mM. wijdte bevestigd. De plaats, waar de infusie moest ge-
schieden, werd zoo weinig mogelijk voorbereid; er werd vol-
staan met een eenvoudig penscelen met i % jodium-benzine.
Caemerer namelijk acht liet scheren en afwrijven van den
locus operandi een groote fout, daar dan het onderhuidsche
Weefsel meer of minder gelaedeerd kan worden, zoodat de
gevolgen ernstig kunnen zijn, wanneer cliloralhydraat-oplos-
sing in dit weefsel terecht moclit komen.
Een voorafgaande doseering geschiedt niet ; de toediening
van de oplossing vindt zoolang plaats, totdat het dier zich
niet meer kan staande houden. In den regel gaf Caemerer bij
het liggende paard nog een infusie van loo àisogram van een
7.5 % oplossing.
Caemerer heeft eenige proeven genomen tenemde de
contact-werking van chloralhydraat in verschillende concen-
traties op de conjunctivae en in het onderhuidsche bindweef-
sel te leeren kennen. Eveneens heeft hij in een groot aantal
gevallen de veranderingen bestudeerd, die tijdens de narcose
in de lichaamstemperatuur en in de frequentie van pols en
ademhaling optreden, terwijl ook de verhouding der verschil-
lende reflexen daarbij is nagegaan. Deze bijzonderheden
zullen later worden gerefereerd.
Aan het slot van zijn artikel komt Caemerer tot de con-
clusie, dat chloralhydraat in een oplossing van 4.5 tot 7.5 %
intraveneus bij het paard geappliceerd, een zeer goed
narcotium is. Bij zijne ongeveer 500 genarcotiseerde paarden
zag hij nooit emboli, phlebitis of periphlebitis optreden,
terwijl hij ook nimmer een doodelijken afloop heeft waar-
genomen .
De ongunstige beoordeeling der intraveneuze chloralhy-
draat-narcose door andere onderzoekers moet hij dan ook toe-
schrijven aan een verkeerde techniek (geen goede voorberei-
ding van de operatieplaats, te korte injectienaald, te sterke
concentratie der oplossing, inspuiten in plaats van infundee-
ren). Hij schrijft dan ook : , ,De methode verdient meer alge-
meen te worden toegepast, daar ze alle andere methoden ver
in de schaduw stelt. \' \'
Ook Moussaron kent aan de intraveneuze applicatie
van chloralhydraat groote voordeden toe ; hij beschrijft de me-
thode als elegant en praktisch en roemt de groote gemakkelijk-
heid, waarmede het te opereeren paard op de matras kan wor-
den neergeworpen, terwijl ongelukken, die bij het neerwerjicn
op andere wijze kunnen voorkomen, onmogelijk zijn. De locale
complicaties zooals die worden beschreven, n. 1. het ontstaan
van phlebitis, abcessen en necrose in het perivasculaire weef-
sel, zijn bij het gebruik maken van een oplossing van 50 d 1000
nauwlijks te vreezen. De dosis, welke in het algemeen ge-
bruikt werd, was die van 50 gram chloralhydraat, opgelost in
i Liter water. Moussaron schrijft aan het slot van zijn arti-
kei: , ,de genoemde methode ter verkrijging van algemeene
anaesthesie is wel niets nieuws, maar misschien toch onvol-
doende bekend en toegepast geworden. De applicatie is een-
voudig, tersvijl daaraan geen gevaar verbonden is; aan alle
practici kan zij groote diensten bewijzen.\'\'
In de Duitsche literatuur der laatste jaren vindt men ook
een verhandeling omtrent het gebruik van de intraveneuze
chloralhydraat-narcose bij het rund van Krenz^^). Deze
heeft bij 12 runderen een intraveneuze infusie in toepassing
gebracht met oplossingen in de concentratie van 5 en 6 %. In
een geval zag hij een geringe periphlebitis optreden, welke
binnen enkele dagen was genezen. Zij was een gevolg van het
geraken van chloralhydraat-oplossing in het om de ader
liggende weefsel. Krenz meent, dat het juist de te hoog
geconcentreerde vloeistoffen zijn, die schadelijk kunnen
werken en beveelt daarom oplossingen aan van 5 of hoog-
stens 6 %. In de temperatuur, den pols en de ademhaling
kon hij tijdens de narcose geen noemenswaardige veranderin-
gen constateeren.
Borchert deed onderzoekingen omtrent den invloed van
een intraveneuze chloralhydraat-injectie op de stolling en het
aantal roode en witte bloedlichaampjes van het bloed; bij
zijne proeven gebruikte hij oplossingen van 1:10. Hij heeft
daarbij ervaren, dat het aantal roode bloedlichaampjes een
groote verandering onderging; bij enkele paarden zag hij een
venneerdering, bij andere een vermindering daarvan optre-
den. Echter meent hij, dat de veranderingen in het aantal
dezer cellen niet moeten worden toegeschreven aan de inwer-
king van het chloralhydraat, daar de groote verschillen, die
dagelijks kunnen worden aangetoond, een physiologisch ver-
schijnsel zijn.
Nog eenige verhandelingen omtrent de veranderingen van
het bloedbeeld onder invloed van chloralhydraat kan men in
de literatuur aantreffen, n.1. die van Nowotny ") en van
Birr<).
De eerstgenoemde stelde een onderzoek in naar de verande-
ring in het aantal roode en witte bloedlichaampjes gedurende
ongeveer 10 uren na de stomachiale applicatie van chloralhy-
draat, waarbij hij opmerkte, dat het aantal erythrocyten on-
der inwerking van deze stof een vermindering ondergaat van
5 a30%. Het maximum dezer vermindering wordt dan waar-
genomen tusschen 4 tot 6 uren na den aanvang der narcose; daar-
na bereikt het aantal zeer spoedig weer het normale. Hij be-
schouwt deze vermindering als een relatieve, die aan vasodi-
latatorischen invloed moet worden toegeschreven, terwijl de
kort durende en geringe vermeerdering der erythrocyten tij-
dens het eerste uur na het opnemen van het chloralhydraat op
een vasoconstrictorische werking berust. Deze moet dan vol-
gens Nowotny waarschijnlijk niet op rekening van het chlo-
ralhydraat worden gesteld, maar op een excitatie berusten, die
door het kluisteren en neerwerpen van den patiënt ontstaat.
Een ondergang van roode bloedcellen werd niet waargeno-
men ; het bloed vertoonde in de chloralhydraat-narcose geen
aantoonbare histologische veranderingen.
Birr publiceerde in 1921 de resultaten van een soortge-
lijk onderzoek. Echter, en dit interesseerde mij in meerdere
mate, heeft hij ook de veranderingen van het bloedbeeld
bestudeerd na een intraveneuze applicatie van de stof. Bij
15 paarden, die op deze wijze in narcose gebracht waren met
hoeveelheden chloralhydraat varieerende van 20 tot 45 gram,
heeft hij gelegenheid gehad gedurende 8 d 12 uren na de toedie-
ning geregeld tellingen van de erythrocyten te verrichten. De
concentratie der gebruikte oplossingen was 1:15. Het onder-
zoek heeft hem aangetoond, dat in geen der gevallen een
verandering in het bloedbeeld ontstond, die van eenige be-
teekenis of van langen duur was.
Volgens Birr ontstaat er reeds vóórdat het chloralhydraat
zijn hypnotische werking uitoefent en de verlamming doet
ontstaan, een vernauwing der vaten, die een gevolg is van de
psychische opwinding (neerwerpen, lichamelijke inspanning).
Daardoor zal er een vermeerdering van erythrocyten jxjr
eenheid zijn, die echter een relatieve is, omdat er door den
musculomotorischen invloed op den vaatwand een uittreden
van bloedplasma uit de vaten zal plaats hebben. De latere
vermindering dezer cellen per eenheid vindt hare verklaring
in de verslapping der arteriewanden, waardoor weefsellymphe
in de bloedvaten vloeit. Deze verandering moet dus eveneens
als een relatieve worden beschouwd. In dit opzicht gaat hij
derhalve met de meening van Nowotny mede .Voorts merkt
hij op, dat er geen vormverandering van de cellige elemen-
ten ontstaat; de roode bloedlichaampjes behouden hun
vorm en laten geen haemoglobine uittreden.
In de ,,Tierärztliche Pharmakotherapie" van Jakob ")
worden de verschillende applicatie-methoden van chloralhy-
draat met hare voor- en nadeelen besproken. Omtrent de in-
traveneuze toediening wordt opgemerkt, dat de irriteerende
werking van een waterige chloralhydraat-oplossing door het
bloedserum wordt gecompenseerd, doch dat, zooaldien bij
een niet lege artis uitgevoerde injectie kleine hoeveelheden
dezer vloeistof in het perivasculaire weefsel geraken, dikwjls
ongewenschte, zelfs met ettering gepaard gaande ontstekingen
optreden. Ten einde nu deze technische fout zooveel mogelijk
te vermijden, wordt een voorzichtige infusie met een Irriga-
tor aanbevolen, terwijl om de toxische en irriteerende werking
uit te sluiten, het gebruik van een versch bereide, goed gefil-
treerde en chemisch zuivere chloraloplossing in een concen-
tratie van niet hooger dan 7.5% wordt aangeraden. Gewoon-
lijk is voor een groot paard 750-800 cM» van deze vloeistof
(ongeveer 60 gram chloralhydraat) voldoende. Bij kleinere
paarden kan men met een geringere hoeveelheid volstaan; als
dosis wordt 40-60 gram opgegeven (in een 51\\7.5% oplossing).
Uit dit beknopte overzicht van de voornaamste literatuur
omtrent de intraveneuze injectie van chloralhydraat blijkt,
dat de waarde van deze applicatie-methode al zeer verschil-
lend wordt beoordeeld. Bijna alle schrijvers maken gewag van
de mogelijkheid van het ontstaan van ontstekingsprocessen
in en om de ader, die aan de sterk werkende contact-eigen-
schappen van chloralhydraat moeten worden toegeschreven.
En in verband daarmede wordt door een groot deel van hen
het gebruik van de zoogenaamde intraveneuze chloralhydraat-
narcose ontraden, veelal op grond van ongunstige ervaringen,
die zij hebben verkregen. Anderen zien in deze narcose een
prachtig hulpmiddel in de operatieve chirurgie van het paard
en meenen het ontstaan van deze ontstekingsprocessen te
kunnen vermijden door gebruik te maken van niet te sterke
oplossingen en de techniek der applicatie, hetzij van een in-
fusie, hetzij van een injectie, zoodanig in te richten, dat een
overbodige beschadiging van den adenvand en het geraken
van chloral-oplossing in het perivasculaire bindweefsel wordt
voorkomen.
Op grond van eigen ervaring, verkregen door herhaalde
waarnemingen van chloralhydraat-narcosen gedurende mijn
werkzaamheid als assistent aan de chirurgische kliniek voor
paarden en mede op grond van de onderzoekingen, waarvan
de resultaten in dit geschrift zijn neergelegd, moet ik mij
scharen aan de zijde van de laatsten.
Hoewel ik moet erkennen, dat aan de chloralhydraat-nar-
cose zeker nadeelen zijn verbonden, waarop ik ook nader zal
wijzen, wil ik toch hier reeds als mijn meening uitspreken, dat
zij, wanneer men zich van de intraveneuze applicatie bedient,
als een voor de praktijk uitstekende narcose kan worden be-
schouwd, terwijl het gevaar, dat men meent aan de intra-
veneuze injectie te moeten toeschrijven, ten zeerste wordt
overschat, zelfs wanneer men bij deze applicatie gebruik
maakt van hoog geconcentreerde oplossingen, n.1. die van
ongeveer 25 % en hooger, van oplossingen dus, die veel
hooger in concentratie zijn dan die, welke door het meeren-
deel der onderzoekers zijn gebezigd.
EIGEN ONDERZOEKINGEN.
i. Onderzoek naar de beschadigende werking van
chloralhydraat-oplossingen op de roode bloedcellen .
Voor dc praktijk der intraveneuze toediening van chloral-
hydraat in oplossing achtte ik het noodzakelijk, dat nagegaan
werd in hoeverre de schadelijke eigenschappen van de stof op
de roode bloedcel te voorschijn treden, wanneer zij in het
stroomcndc bloed wordt geappliceerd.
Het was te verwachten, dat hier, waar zoo geheel andere
verhoudingen zich voordoen, de uitkomsten niet gelijk zou-
den zijn aan die, welke te dezen opzichte in vitro kunnen wor-
den gezien. Door het nemen van een groot aantal proeven heb
ik getracht bij benadering een antwoord te verkrijgen op de
vraag: Tot welke concentratie kan een waterige oplossing van
chloralhydraat met matige snelheid in de Vena jugularis bij het
paard worden geappliceerd zonder dat de destrucerende invloed
op dc roode bloedcel zich ontplooit? Over dergelijke waarne-
mingen bij paarden konden geen gegevens in de voor mij be-
schikbare literatuur worden aangetroffen.
Ten aanzien van deze proeven werd uitgegaan van dc ge-
dachte, dat het bij den langen hals van het paard zeer goed
mogelijk is in het bovenste gedeelte van de Vena jugularis een
zekere hoeveelheid chloralhydraat-oplossing van bepaalde
concentratie te injicieeren en gelijktijdig daarmede ongeveer
30 ü 40 cM. stroomafwaarts door een venaepunctio een quan-
tum bloed ten behoeve van het onderzoek op zijne veranderin-
gen te ontlasten. De beoordeeling van deze veranderingen ge-
schiedde op grond van de al of niet aanwezigheid van haemo-
lyse in het opgevangen bloed en bij het bestaan hiervan naar
den graad van roodkleuring in het afgescheiden serum. Daar
het in mijn voornemen lag een groot aantal van deze proeven
te verrichten, kwam het mij gewenscht voor een schaal van
naar den graad verschillende roode kleuren te bezitten, zoo-
dat het mogelijk zoude zijn op zeer eenvoudige wijze de mate
van roodkleuring in het te onderzoeken serum te bepalen. De
haemoglobine-scala volgens Tallquist en andere soortgelijke
hulpmiddelen, welke overigens door hun eenvoud in het ge-
bruik zeker in aanmerking konden komen, bleken mij voor
het doel niet geschikt te zijn. Daarom zocht ik naar een aan-
tal, op haemolytisch serum gelijkende, roodgekleurde vloei-
stoffen, welke in een gesloten reageerbuisje steeds bij de hand
konden worden gehouden. Ik slaagde er in goede standaard-
kleuren te verkrijgen, n.1. waterige picrokarmijn-oplossingen
van verschillende concentraties. Vijf buisjes werden gereed
gemaakt met een zoodanige oplossing, dat de kleuren ervan
vrij nauwkeurig met die van haemolytisch serum (in sterke
en geringe mate) overeenkwamen. Eenvoudigheidshalve wor-
den de kleuren dezer schaal genoemd: zeer geringe haemo-
lyse (buisje i), geringe haemolyse(buisje 2), duidelijke haemo-
lyse (buisje 3), bijna totale haemolyse (buisje 4) en totale
haemolyse (buisje 5).
Ik meende door de bedoelde proefnemingen een voldoend
inzicht te kunnen verkrijgen in de resistentie van de erythro-
cyten in het stroomende bloed ten opzichte van waterige
chloralhydraat-oplossingen in concentraties van 1:10, 1:8,
^ = 1:3 en i:2V2- ^^^^ oplossingen werd een
proevenreeks van 10 gevallen samengesteld.
De oplossingen, welke gebruikt werden, waren steeds versch
bereid; ze werden gemaakt met gedestilleerd water, daarna
gefiltreerd en vervolgens door koken gedurende een kwartier
gesteriliseerd. Als proefdieren dienden paarden van verschil-
lenden leeftijd, ras en geslacht.
De algemeene opzet der proeven was de volgende.
Met inachtneming van de aseptische voorzorgsmaatregelen
-ocr page 39-werd bij het proefpaard in het onderste derde gedeelte van den
hals een punctie in deVena jugularis gedaan. Daarvoor werd
gebruik gemaakt van een ongeveer i mM. dikke en 5 cM.
lange injectie-canule. Het bloed, dat dan bij een matige com-
pressie van de ader uit deze naald met een gelijkmatigen of
droppelenden straal afvloeide, werd als ,,normaal bloed" in
een dun buisje met een geringe hoeveelheid kaliumoxalaat
opgevangen. Vervolgens werd, eveneens onder aseptische cau-
telen, een tweede soortgelijke injectie-canule in de vena
gestoken op een afstand van 30 a 40 cM. perifeerwaarts
van de plaats, waar de eerste naald zich bevond. Daarna
geschiedde dan de injectie van de chloralhydraat-oplossing
van bepaalde sterkte in een hoeveelheid van ten hoogste 100
cM3. De spuit, die ik bij deze injectie gebruikte had een in-
houd van 100 cM\'.
Tenvijl ik zelf de juiste ligging van de injectie-canule be-
waakte, werd de spuit door een helper met matige snelheid
leeggedrukt. Een derde persoon was erop bedacht gelijktijdig
met deze kunstbewerking het meestal met een dun straaltje
of in groote droppels afvloeiende bloed in een dun buisje op
te vangen. Door deze wijze van handelen meende ik het best
ervan verzekerd te zijn, dat het tempo der inspuitingen zoo
weinig mogelijk onderlinge verschillen zou vertoonen.
De aldus verkregen twee buisjes, elk bevattende een gelijke
hoeveelheid (2 X 10 cM\'.) bloed, werden onmiddellijk na het
opvangen in de centrifuge geplaatst en gecentrifugeerd. Werd
daarna in het afgescheiden serum een roodkleuring waargeno-
men, dan geschiedde de bepaling van den graad daarvan vol-
gens de kleurschaal. Op deze wijze werd de mate van de afbre-
kende werking van de chloralhydraat-oplossing op de roode
bloedcellen beoordeeld.
Bij de beschrijving der proeven wordt herhaaldelijk gebruik
gemaakt van de uitdrukking ,,gemengd bloed". Daarmede
wordt bedoeld het bloed, dat tijdens de inspuiting uit de on-
derste canule werd opgevangen en dus met de chloralhydraat-
oplossing u\'as gemengd.
Hieronder volgen een 5-tal proevenreeksen.
-ocr page 40-Proevenreeks met chloralhydraai-oplossingen in de
concentratie van i : lo.
Proef no, 1. Als proefpaard diende een 6-jarige merrie van ge-
kruist inlandsch ras.
Uit de canule in het onderste gedeelte van den hals werd als , .nor-
maal bloed" 5 cW opgevangen en onmiddellijk gecentrifugeerd.
Door de tweede injectienaald, welke 40 cM. perifeerwaarts van de
eerstgenoemde kon worden ingestoken, werd 100 cM» chloralhydraat-
oplossing in het veneuze bloed geappliceerd. Tijdens de injectie werd
uit de onderste canule 5 cM^ bloed opgevangen en onmiddellijk daar-
na gedurende 5 minuten gecentrifugeerd.
Na het centrifugeeren vertoonden beide buisjes een helder serum
van volmaakt gelijke kleur.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no. 2. Als proefpaard werd een 9-jarige donkerbruine ruin
gebruikt.
Tijdens de injectie van 100 cM^ oplossing bedroeg de afstand tus-
schen de beide canules ongeveer 35 cM.
Van het normale zoowel als van het gemengde bloed werd 5 cM" op-
gevangen en tegenover elkaar gecentrifugeerd.
In beide buisjes was het afgescheiden serum helder en van gelijke
kleur.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no. 3. Een i8-jarigc bruine ruin van groot soort werd als
proefpaard genomen. , , ,
De lange hals van het dier maakte het mogelijk don afstand tusschen
de bovenste en onderste canule 40 cM. te doen bedragen. Als contróle-
bloed werd eerst 5 c^P opgevangen. Tijdens de inspuiting, in dit ge-
val wederom van 100 cM». werd 5 cM» gemengd bloed verzameld. Na
het centrifugecren bleek het serum van dit laatste volkomen gelijk aan
dat van het normale.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no. 4. Het proefpaard was een 11 -jarige zwarte merrie.
Als normaal bloed werd vooraf in een dun buisje een hoeveelheid
van 2 cM=» opgevangen. Tijdens de injectie van de chloralhydraatop-
lossing (IOC cM») werd door de onderste canule drupi>clsgcwijzc 2 cM=»
gemengd bloed ontlast. Na het centrifugecren bleek het afgescheiden
serum in beide buisjes volkomen helder te zijn.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no. 5. Een 20-jarigc schimmelmerrie werd als proefpaard
gebruikt.
Voor de injectie van 100 cM® chloralhydraat-oplossing werd eerst
het normale bloed opgevangen en tijdens de injectie een gelijke hoe-
veelheid gemengd bloed. Daarna kwamen beide buisjes in de centri-
fuge.
Het afgescheiden serum in het contróle-buisje zoowel als in het
buisje met gemengd bloed bleken volkomen helder en van gelijke
kleur te zijn.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no.6. Voor deze proef werd een i8-jarige schimmel-merrie
gebruikt.
Nadat wederom in een dun buisje normaal bloed was opgevangen,
werd door de bovenste canule loo cM\' chloralhydraat-oplossing gein-
j icieerd en gedurende deze bewerking uit de andere canule het gemeng-
de bloed verzameld. Na centrifugeeren der beide gelijke hoeveelheden
bloed bleek, dat in beide buisjes een heldere kolom serum aanwezig
was.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no.7. Als procfpaard werd een 61/2-jarige ruin gebruikt.
Daar het dier zeer nerveus was, werd met dc bedoeling om den duur
der injectie zoo kort mogelijk te doen zijn, de hoeveelheid in te spuiten
oplossing zoo klein mogelijk genomen n.1. 60 cW.
Toch moest door verzet van het dier de inspuitmg nog een keer on-
derbroken worden: dit had tot gevolg, dat een geringe hoeveelheid
bloed in de spuit terecht kwam. die nog gedeeltelijk met dc op-
lossing gevuld was. Daardoor kwam een weinig b oed met ccn
groote h^veclheld chloralhydraat in aanraking. Na het verzamelen
tan het normale en gemengde bloed en centrifugeren der beide buis-
jes bleek, dat het serum van het gemengde bloed m lichte mate rood
gekleurd was. Het serum van het normale bloed vertoonde geene af-
wijkingen.
Resultaat: secr geringe haemolyse.
Proef no. 8. Als proefpaard werd ccn a\'/^-jarige bruine merrie
^\'^BTdit dier werd 60 cM» van dc oplossing ingespoten, nadat v^
te voren normaal bloed in een centrifuge-buisje was opgevangen. lij-
dens <le injectie werd op den gebruikelijken afstand druppel«gc-J^c
het gemengde bloed verzameld en. nadat een voUK^nde hoeveelheid
was verkregen, evenals het normale bloed gecentrifugeerd. Hierdoor
ontstond in beide buisjes een heldere laag serum.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no.9. Voor deze proef werd een ibruine merrie
^\'\'ïvenais bij de vorige proef werd bij dit dier 60 cM» der oplossing
in de vena jugularis geinjicieerd en tijdens deze bewerking het ge-
mengde bloed uit dc onderste canule, op ruim 30 cM van de eerste ver-
wijderd, opgevangen. Na ccntrifugeeren der beide buisjes bleek geen
verschil in kleur van het afgescheiden serum te bestaan.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no, 10. Een 20-jarige bruine merrie diende hier als
proefpaard.
Voor de applicatie van 60 cM® chloralhydraat-oplossing werd eerst
het normale bloed uit een der canules opgevangen en tijdens de inspui-
ting in een tweede buisje het gemengde bloed verzameld. Na het cen-
trifugeeren was in beide buisjes een heldere laag serum boven de neer-
geslagen roode bloedcellen aanwezig.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no. 11. Het proefpaard was een i %-jarig veulen.
Deze proef werd genomen wegens de moeilijkheid van een juiste be-
oordeeling van proef 7. Na het centrifugeeren van de buisjes, elk ge-
vuld met 4 cM® bloed, bleek het serum in beide volkomen helder en
van gelijke kleur te zijn. De hoeveelheid gebruikte chloralhydraat-
oplossing bedroeg 80 cM\'.
Resultaat: geen haemolyse.
In onderstaande tabel is de proevenreeks met de uitkomsten
overzichtelijk weergegeven.
Hoeveelheid
ingespoten
vloeistof
(concentr. 1 :io)
Proef
no.
Gesteldheid van
het normale
bloed.
Gesteldheid van
het gemengde
bloed.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
100 cM^
100 cM®
100 cM\'
100 cM^
100 cM®
100 cM®
60 cM3
60 cM3
60 cM3
60 cM3
80 cM3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
u
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
zeer geringe
haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse,
geen haemolyse.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van 1:8.
Bij deze proeven werd dezelfde techniek toegepast als
bij de vorige proevenreeks. De hoeveelheid chloralhydraat,
die hier gebruikt werd, was in den regel iets kleiner en
varieerde van 40 tot 60 cM^.
Proef no. 1. Een schimmel-merrie van i8 jaar werd voor deze
proef gebruikt.
Nadat op de gebruikelijke wijze bloed voor controle was verkregen,
werd de chloralhydraat-oplossing door de bovenste canule geinjici-
eerd en tijdens deze bewerking het gemengde bloed voor onderzoek
opgevangen.
Een hoeveelheid chloralhydraat van 40 cM\' bleek voldoende. Na
centrifugeeren der beide buisjes vertoonden beide een heldere laag
serum van gelijke kleur.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no.2. Voor deze proef werd een 15-jarige vos-ruin van in-
landsch ras gebruikt.
Na het centrifugeeren der beide buisjes bleek het scrum van het
gemengde bloed een licht roode kleur te hebben, terwijl het serum
van het normale een helder gele kleur vertoonde.
Resultaat: geringe haemolyse.
Proef no. 3. Als proefdier werd een 6-jarige merrie genomen.
Het bloed, dat tijdens de injectie van 60 cM® chloralhydraat-oplos-
sing uit de onderste canule druppelsgewijze verzameld werd, vertoon-
de na centrifugecren een helder serum. Eveneens was dit het geval met
het bloed, dat voor de injectie was verzameld.
Resultaat : geen haemolyse.
Proef no.4 . Een bruine merrie van 8 jaar diende hierbij als proef-
paard. ,, , , ,
Bij dit dier werd, nadat eveneens vooraf het contrôle-bloed was
opgevangen, 60 cM» van de cliloralhydraat-oplossing in de vena jugu-
laris gespoten. Na centrifugecren bleek in het buisje met gemengd
bloed geen neerslag van roode bloedcellen te zijn ontstaan, terwijl ni
het contrôle buisje een heldere laag serum aanwezig was.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 5. Hier werd een 6-jarige zwarte merrie als proefdier
genomen.
Na het centrifugecren van het gemengde bloed, dat tijdens de injec-
tie van .jo cM» was opgevangen, bleek het, dat boven de neergeslagen
roode bloedcellen een licht rood gekleurd scrum was ontstaan. Dit
was in het buisje met contrôle bloed niet het geval.
Resultaat: duidelijke haemolyse.
Proef no. 6. Voor deze proef werd een 6-jarigc bruine merrie als
proefdier gebruikt.
Voor contrôle werd eerst in het daarvoor bestemde buisje normaal
bloed opgevangen cn gecentrifugeerd tegenover het buisje, waarin
later het gemengde bloed was verzameld. Er bleek weer duidelijk een
verschil te bestaan; het buisje met gemengd bloed vertoonde een
licht rood gekleurd serum. Het serum van het contróle-bloed ver-
toonde geene afwijkingen.
Resultaat: duidelijke haemolyse.
Proef no. 7. Een 6-jarige roodschimmel merrie van Belgisch ras
diende hier als proefpaard.
Na centrifugeeren van het normale bloed en van het gemengde, dat
tijdens de injectie van 6o gram chloraloplossing was opgevangen,
bleek, dat het serum van het laatste een zeer licht roode kleur had ver-
kregen, terwijl het serum van het normale bloed helder en licht geel
van kleur was.
Resultaat: geringe haemolyse.
Proef no. 8. Als proefpaard diende een i2-jarige ruin.
Voor de inspuiting bleek 40 cM» der oplossing noodig te zijn. Het
contróle-bloed vertoonde na centrifugeeren een heldere licht geel ge-
kleurde serumlaag; hetzelfde was het geval met dat van het gemengde
bloed.
Resultaat: geen haemolyse.
Proef no. 9. Een ongeveer i6-jarige merrie werd als proefpaard
genomen.
Ook hier was 40 cM\' voldoende. Na het centrifugeeren was in het
normale bloed een heldere scrumkolom afgescheiden; in het gemengde
bloed daarentegen bleek het serum in lichte mate rood gekleurd te
zijn.
Resultaat: zeer geringe haemolyse.
Proef no. 10. Het proefpaard was een i ï^-ja^\'g veulen.
Een inspuiting van 45 cM» chloralhydraat-oplossing was hier vol-
doende om het centrifuge-buisje met scM» gemengd bloed gevuld te
krijgen. Tegenover dit werd een buisje met 5 cM» normaal bloctl gecen-
trifugeerd. Hierdoor werd in het normale bloed een helder scrum af-
gescheiden, terwijl de serumlaag in het gemengde bloed rood was ge-
kleurd overeenkomstig buisje 2 van dc kleurcnscliaal.
Resultaat: geringe haemolyse.
In onderstaande tabel is de proevenreeks met dc uitkomsten
overzichtelijk weergegeven.
Hoeveelheid
ingespoten
vloeistof
(concentr. i :8)
Proef
no.
Gesteldheid van
het normale
bloed.
Gesteldheid van
het gemengde
bloed.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
40 cM®
60 cM3
60 cM3
60 cM\'
40 cM\'
60 cM3
60 cM®
40 cRP
40 cM\'
45 cM\'
1
2
3
4
5
6
7
8
9
lo
geen haemolyse
geringe haemolyse.
geen haemolyse.
totale haemolyse.
duidelijke haemolyse
duidelijke haemolyse
geringe haemolyse.
geen haemolyse.
zeer geringe
haemolyse,
geringe haemolyse.
Procvcnrccks met chloralhydraat-oplossingen in dc
concentratie van 1:5.
Dc techniek bij deze proevenreeks toegepast, was dezelfde
als die bij de vorige proeven. De hoeveelheid chloralhy-
draat-oplossing, die ingespoten werd, bedroeg als regel
50 cM3; in enkele gevallen was iets meer noodig, ten-
einde een voldoend quantum gemengd bloed voor onder-
zoek te verkrijgen.
Proef no. 1. Als proefpaard diende een i8-jarige bruine ruin.
Het tijdens de inspuiting van 50 cM» chloralhydraat-oplossing
druppelsgewijze verzamelde bloed werd met het normale bloed tege-
lijk gecentrifugeerd. Hierbij bleek, dat het serum van het gemengde
bloed ccn licht roode kleur had verkregen. Dat van het normale bloed
vertoonde deze afwijking niet.
Resultaat: geringe haemolyse.
Proef no. 2. Voor deze proef werd een ongeveer 20-jarige zwarte
merrie gebruikt.
Nadat in een der buisjes ccn voldoende hoevcelheiil contrôle-bloed
was opgevangen, werd 50 cM\' chloralhydraat-oplossing in iict veneuze
bloed geinjicieerd. Het tijdens deze injectie verkregen bloed vertoonde
na centrifugeeren ccn licht rood gekleurd serum, terwijl het contrôle
bloed geen verandering vertoonde.
Resultaat: geringe haemolyse.
Proef no. 3. Ken i.|-jarigc bruine ruin werd als proefpaard ge-
nomen.
Op de gebruikelijke wijze werd eerst het normale bloed in een daar-
-ocr page 46-voor bestemd buisje opgevangen en daarna 50 cM» chloralhydraat in
bloed verzameld en tegenover het normale f
rum van het gemengde bloed vertoonde weer een hcht roode k eu .
hetgeen niet het geval was met het voor de injectie opgevangen bloed.
Dit laatste bleek volkomen normaal.
Resultaat: haemolyse.
Proefno.4. Voor deze proef werd een 2y2-jarige bruinemerrie
^^NaT\'injectie van 50 cM» chloralhydraat-oplossing was een vol-
doende hoeveelheid gemengd bloed verkregen om het tegenover -t
Zn te voren opgevangen normale bloed te onderzoeken. Na centn-
Tgeeren vertoonde het gemengde bloed wederom een licht rood ge-
kierd serum, overeenkomstig de kleur van buisje 2 der schaal. Het
serum van het normale bloed was volkomen helder en geel van kleur.
Resultasit: geringe haemolyse.
Proef no. 5. Als proefdier werd een i8-jarige schimmel-merrie
uit de onderste canule het gemengde bloed slechts zeer lang-
zaam druppelde, moest 80 cM» van de chloralhydraat-op ossing inge-
s^ren worden. teneinde een voldoende hoeveelheid bloed voor onder-
zoek te verkrijgen. Na centrifugeeren was van een serumlaag of neer-
slag van roode bloedcellen in het buisje met gemengd bloed mets te
beLrken. In het contrôle buisje was een duidelijk helder scrum af-
gescheiden.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no.6. Als proefpaard diende een ongeveer 20-jarige donker-
bruine merrie. , ,
Het gemengde bloed, dat tijdens de injectie van 50 cM> chloral-
hydraat was opgevangen, werd tegenover het normale bloed gecen-
trifugeerd. Het scrum van het eerste vertoonde een gering rmnlo
verkleuring; dit was niet het geval in het normale bloed.
Resultaat: geringe haemolyse.
Proef no. 7. Een schimmel-merrie van omstreeks 20 jaar werd
als proefpaard genomen.
Het serum van het gemengde bloed, dat tijdens de injectie van 50
cM» chloralhydraat werd opgevangen, was na centrifugecren rood
gekleurd overeenkomstig schaalbuisje 3. terwijl dat van liet normale
bloed geen afwijkingen vertoonde.
Resultaat: duidelijke haemolyse.
Proef no. 8. Als proefdier werd een i »/a-jarige bruine merrie
gebruikt.
Het normale bloed werd gecentrifugeerd tegenover een gelijke hoe-
veelheid gemengd bloed, dat tijdens de injectie van 50 cM® chloral-
hydraat verzameld was.
Het serum in het gemengde bloed vertoonde na deze bewerking
een licht roode kleur. Bij het normale bloed was dit niet het geval.
Resultaat: geringe haemolyse.
Proef no. 9. Een 3-jarige merrie werd hier als proefpaard gebruikt.
In het buisje was het serum van het bloed, dat tijdens de injectie
van 50 cM® chloralhydraat was opgevangen, in lichte mate rood ge-
kleurd ; het serum van het bloed, dat vóór de injectie was verzameld,
bleek normaal.
Resultaat: geringe haemolyse.
Proef no. 10. Als proefpaard diende een 6-jarige ruin.
Teneinde een hoeveelheid van 5 cM\' gemengd bloed te verkrijgen,
was een injectie van 55 cM® chloralhydraat-oplossing noodig. Het
resultaat van het centrifugecren was, dat in het normale bloed een
helder serum was afgescheiden, terwijl dit in het gemengde bloed
een roode kleur had overeenkomende met die van buisje 2 in de kleu-
renschaal.
Resultaat: geringe haemolyse.
Hieronder is dc proevenreeks met de uitkomsten overzichtelijk
weergegeven.
Hoeveelheid
ingespoten
vloeistof
(concentr. i:5)
Proef
no.
Gesteldheid van
het normale
bloed.
Gesteldheid van
het gemengde
bloed.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
50 cM=»
50 cM\'
50 cM»
60 cM\'
80 cM3
50 cM®
50 cM»
50 cM»
50 cM»
55 cM»
y.
10.
geringe haemolyse.
geringe haemolyse.
geringe haemolyse.
geringe haemolyse.
totale haemolyse.
geringe haemolyse.
duidelijke haemolyse
geringe haemolyse.
geringe haemolyse.
geringe haemolyse.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in dc
concentratie van 1:3.
Dc techniek, die bij deze proevenreeks werd toegepast,
was dezelfde als die bij de vorige reeksen. De hoeveelheid
vloeistof, voor de intraveneuze injecties gebruikt, varieerde
van 40 tot 60 cM®.
Proef no. 1. Als proefpaard diende een 6-jarige vos-merrie.
In het buisje bloed, dat tijdens de injectie van 50 cM» chloralhy-
draat-oplossing was opgevangen, bleek na centrifugeeren slechts een
geringe neerslag van roode bloedcellen aanwezig te zijn ; het serum was
sterk rood gekleurd. In het contrôle-buisje was het afgescheiden serum
volkomen helder en licht geel.
Resultaat : fei/na totale haemolyse.
Proef no. 2. Een i8-jarige schimmel-merrie werd als proefdier
^^ï^hS buisje gemengd bloed was na centrifugeeren geen neeslag van
roode bloedcellen aanwezig; het geheel was donker rood gekleurd,
terwijl in het vóór de injectie opgevangen bloed een heldere laag serum
was ontstaan. De hoeveelheid gebruikte chloralhydraat-oplossmg
bedroeg 40 cM®.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 3. Voor deze proef diende een 14-jarige vos-ruin.^
Na centrifugeeren van het gemengde bloed, dat tijdens de inspui-
tine van so cM» chloralhydraat werd opgevangen, bleek de uit-
komst gelijk aan die van proef no. i. In het buisje bevond zich een
geringe neerslag van bloedcellen met daarboven een donker rood ge-
kleurde vloeistof. Het contrôle-buisje vertoonde een kolom helder
serum.
Resultaat: bijna totale haemolyse.
Proef no. 4. Voor deze proef werd een 1 B-jarige vos-merrie ge-
"°Nadat het controle-bloed was afgenomen, werd tijdens de injectie
van 40 gram chloraloplossing 5 cAP gemengd bloed verzameld. Na
het centrifugeeren was in het laatstbedoelde bloed geen neerslag
ontstaan. In het contrôle-bloed was een helder geel serum gevormd.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 5. Het proefdier was een ongeveer 20-jarige merrie.
Nadat het contrôle-bloed verzameld was, werd 50 cM» chlora op-
lossing geinjicieerd; tijdens deze inspuiting werd het gemengde bloed
opgevLgen\' Na centrifugeeren vertoonde het eerste een helder serum.
temijl dat in het gemengde bloed licht rood gekleurd was overeen-
komstig buisje 2 van de kleurenschaal.
Resultaat : geringe haemolyse.
Proef no. 6. Een 18-jarige bruine merrie diende als proefpaard.
Bii dit dier werd 50 cM» chloralhydraat-oplossing in de vena jugu-
laris gespoten. Het gemengde bloed vertoonde na centrifugeeren een
rood gekleurd, het contrôle-bloed een helder serum.
Resultaat: duidelijke haemolyse.
Proef no. 7. Voor deze proef werd een 14-jarige bruine ruin ge-
bruikt.
Tijdens de injectie van 60 cRP chloralhydraat-oplossing werd het
gemengde bloed verzameld en vervolgens gecentrifugeerd. Daarna
bleek het serum rood gekleurd te zijn. Het contrôle-bloed had een
helder serum.
Resultaat: duidelijke haemolyse.
Proef no. 8. Voor deze proef diende een i6-jarige bruine merrie
als proefdier.
Op de gebruikelijke wijze werd bij dit dier 40 cM® van een chloral-
hydraat-oplossing ingespoten en gelijktijdig daarmede 5 cM\' bloed
opgevangen. Na centrifugeeren van de beide bloedmonsters bleek
het serum van het eerste rood gekleurd, overeenkomende met buisje 4
van de schaal. Het serum van het contrôle-bloed was helder.
Resultaat: bijna totale haemolyse.
Proef no. 9. Het proefpaard was een 1 i^-jarige Belgische ruin.
Teneinde 5 cM® gemengd bloed te verkrijgen, bleek het noodig ge-
bruik te maken van 60 cM\' injectie-vloeistof. Na het centrifugeeren
was de inhoud van dit buisje een gelijk donker roode massa, waarvan
de kleur met die van buisje 5 overeenkwam. Het serum van het con-
trôle-bloed vertoonde geene afwijkingen.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 10. Een lo-jarige ruin diende als proefpaard.
Tijdens de injectie van 50 cM\' chloralhydraat-oplossing werd
5 cM» bloed opgevangen. Van te voren was een gelijke hoeveelheid
normaal bloed verzameld.
Na gecentrifugeerd te zijn, bleek het, dat de erytrocythen in het
gemengde bloed in belangrijke mate gedestrueerd waren ; het serum
van het contrôle-bloed was normaal.
Resultaat: bijna totale haemolyse.
In onderstaande tabel is de proevenreeks met de uitkomsten
overzichtelijk weergegeven.
Hoeveelheid
ingespoten
vloeistof.
(conccntr. i :3)
Proef
no.
Gesteldheid van
het normale
bloed.
Gesteldheid van
het gemengde
bloed.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse,
geen haemolyse-
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
50 cM®
40 cM3
50 cM®
40 cM3
50 cM^
50 cM»
60 cM3
40 cM®
60 cM3
50 cM®
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
bijna totale haemolyse.
totale haemolyse.
bijna totale haemolyse.
totale haemolyse.
geringe haemolyse.
duidelijke haemolyse.
duidelijke haemolyse.
bijna totale haemolyse.
totale haemolyse.
bijna totale haemolyse.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van i : 2,5.
Om het normale zoowel als het gemengde bloed te ver-
krijgen, werden weer dezelfde kunstbewerkingen toegepast.
Steeds werd met een matige en zooveel mogelijk gelijke snel-
heid ingespoten. Wegens de hooge concentratie van de
oplossing werd de te gebruiken hoeveelheid daarvan zoo
klein mogelijk genomen; zij varieerde van 30 tot 40 cM®.
Bij eenige oude paarden bleek deze kleine hoeveelheid
van de oplossing al voldoende te zijn om een zoodanige
motorische parese te doen ontstaan, dat de dieren met
moeite op de been gehouden konden worden.
Proef no. 1. Het proefdier was een 6-jarige merrie.
Het tijdens de injectie van 30 cM^ chloralhydraat-oplossing opge-
vangen bloed vertoonde na centrifugeeren boven het geringe neer-
slag bloedcellen een rood gekleurd serum. In het contrôle-bloed was
een helder serum afgescheiden.
Resultaat: bijna totale haemolyse.
Proef no. 2. Als proefdier diende een 18-jarige schimmel-merrie.
Na centrifugeeren vertoonde het gemengde bloed geen neerslag van
bloedcellen. De inhoud van het centrifuge-buisje was gelijkmatig
rood gekleurd. Het serum van het contrôle-bloed was helder en
geel van kleur. De hoeveelheid ingespoten chloralhydraat-oplossing
bedroeg 30 cM\'.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 3. Een 14-jan\'gc vos-ruin werd als proefdier gebruikt.
Intraveneus werd bij dit dier 40 cM\' chloralhydraat geappliceerd
en tijdens deze inspuiting het gemengde bloed opgevangen. Na cen-
trifugeeren was weer een gering neerslag van bloedcellen aanwezig
met daarboven een rood gekleurd serum. Het contrôle-bloed vertoon-
de deze afwijking niet.
Resultaat : bijna totale haemolyse.
Proef no. 4. Het proefdier was een 12-jarigc bruine merrie.
Bij dit paard werd 30 cM\' chloralhydraat-oplossing geinjicieerd.
Het tijdens deze injectie opgevangen bloed vertoonde na centrifu-
geeren geen neerslag van bloedcellen ; het geheel was donker rood ge-
kleurd. In het contrôle-bloed was boven de neergeslagen bloedcellen
een helder serum aanwezig.
Resultaat : totale haemolyse.
Proef no. 5. Een ao-jarigo schimmel werd als proefdier gebruikt.
In het gemengde bloed, dat tijdens de injectie van 30 cM\' chloral-
hydraat was opgevangen, bevond zich na centrifugeeren weer een ge-
geringe neerslag bloedcellen met daarboven een rood gekleurd serum.
In het contrôle-bloed was een helder serum ontstaan.
Resultaat: bijna totale haemolyse.
Proef no. 6. Als proefdier diende een iS-jarige bruine merrie.
De hoeveelheid neergeslagen bloedcellen was in het buisje met ge-
mengd bloed ten opzichte van die in het buisje met gelijke hoeveel-
heid normaal bloed zeer gering. Daarbij was het serum in het gemeng-
de bloed rood gekleurd. Voor deze proef was 35 cM=" chloralhydraat-
oplossing gebruikt.
Resultaat : bijna totale haemolyse.
Proef no. 7. Een 15-jarige zwarte merrie diende als proefpaard.
Na centrifugeeren van het bloed, dat tijdens de injectie van 30 cM\'
chloraloplossing was opgevangen, bleek het serum daarvan donker
rood gekleurd, terwijl er geen neerslag van bloedcellen was. In het
contrôle-bloed was een helder serum afgescheiden.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 8. Het proefdier was een 12-jarigc bruine ruin.
Geinjicieerd werd 30 cM» chloralhydraat; het gemengde bloed, dat
tijdens deze inspuiting verkregen was. werd tegenover het van te vo-
ren opgevangen normale bloed gecentrifugeerd. Ook hier was in het
gemengde bloed geen neerslag van bloedcellen te zien. Het normale
bloed bezat een helder serum.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 9. Voor deze proef werd een iV,-jarigc Belgische ruin
gebruikt. . .
In dit geval bleek .jo cM\' chloralhydraat-oplossmg voldoende te
zijn om het centrifuge-buisje met de gewenschte hoeveelheid gevuld
te krijgen. Door het centrifugeeren ontstond in dit gemengde bloed
geen neerslag; de inhoud was gelijkmatig en donkerrood van kleur.
In het van te voren opgevangen normale bloed scheidde zich een
helder serum af.
Resultaat: totale haemolyse.
Proef no. 10. Het proefpaard was een lo-jarige ruin.
Het gemengde bloed werd in een hoevcellicid van 4 cM»opgevangen,
terwijl van te voren een even zoo groot quantum normaal bloed was
verkregen In het eerste ontstond geen neerslag; de gehcele m;issa
was donkerrood overeenkomstig buisjes van de kleurenschaal. In het
contrôle-bloed vertoonde het scrum geenc afwijkingen. Voor deze
proef werd 40 cM\' chloralliydraat-oplossing gebruikt.
Resultaat: totale haemolyse.
Hieronder is de proevenreeks met de verkregen uitkomsten
overzichtelijk weergegeven.
Hoeveelheid
ingespoten
vloeistof.
(concentr. i: 2,5)
Proef
no.
Gesteldheid van
het normale
bloed.
Gesteldheid van
het gemengde
bloed.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
geen haemolyse.
30 cM®
30 cM®
40 cM®
30 cM®
30 cM®
35 cM®
30 cM®
30 cM®
40 cM®
40 cM®
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
bijnatotale haemolyse,
totale haemolyse.
bijna totalehaemolyse.
totale haemolyse.
bijna totalehaemolyse.
bijna totalehaemolyse.
totale haemolyse.
totale haemolyse.
totalehaemolyse.
totalehaemolyse.
2. Subcutane en perivasculaire injecties.
Voor de praktische toepassing van de chloralhydraat-nar-
cose, te verkrijgen door een intraveneuze toediening der opge-
loste stof, achtte ik het van groot belang te onderzoeken,
welke de gevolgen zouden kunnen zijn, wanneer een meer of
minder groote hoeveelheid van de oplossing buiten de ader,
n.1. in het perivasculaire of in het subcutane bindweefsel
geraakte.
Ik heb dit onderzoek daarom van beteekenis geacht, omdat
van verschillende zijden tegen deze technische fout gewaar-
schuwd wordt wegens de ernstige gevolgen, welke daaruit
zouden voortvloeien.
Ten opzichte van deze omstandigheid zegt Venneriiolm
bij de beschrijving van de complicaties der intraveneuze
chloralhydraat-injectie in zijn meergenoemd artikel: nadee-
lige gevolgen, zooals thrombotische processen in verwijderde
vaatgebieden, paralytische processen, hart- en respiratie-
verlammingen zijn niet te vreezen; wel echter blijft in elk
geval de mogelijkheid van een ernstige complicatie bestaan,
n.1. die van het optreden van een phiebitis in de Vena jugu-
laris. Dit gevaar schuilt in de ontsteking verwekkende con-
tacteigenschappen van het chloralhydraat. Er behoeven niet
meer dan eenige druppels van de oplossing in het perivascu-
laire bindweefsel te geraken om daar een heftige periphlebitis
te doen ontstaan, welke in den regel purulent wordt en tot
een thrombophlebitis leidt. Een verschuiving van de canule
tijdens den duur der injectie zal deze complicatie ten gevolge
kunnen hebben.
In zijn artikel beschrijft Vennerholm een zoodanig geval
uitvoerig. Bij een paard werd een paar dagen na de injectie
het optreden van een heftige phlebitis aangekondigd door een
pijnlijke zwelling in de jugularis-groeve. Deze strekte zich
ver naar beneden toe uit en aan de borst, waar de zwelling
zeer omvangrijk was, had deze een oedemateus karakter.
Als gevolg daarvan was de beweging in het linker lidmaat
sleepend.
Na eenige dagen werd een fluctueerende plek, welke in deze
streek was ontstaan, geincideerd, waardoor een groote hoe-
veelheid sereuze etter zich ontlastte. Door sonde-onderzoek
werd vastgesteld, dat een groote holte zich had gevormd in
de richting van en naast de Vena jugularis tot aan de
injectieplaats toe. In deze holte lag de gethromboseerde ader
als een elastische resistente streng, gedeeltelijk geheel vrij,
gedeeltelijk nog adherent.
Het chloralhydraat had hier een phlegmoon in het perivas-
culaire bindweefsel doen ontstaan, welke zich in dit losse
weefsel vrij snel tot aan de borst had uitgebreid, alwaar
zonder operatieve hulp een spontane perforatie naar buiten
zoude zijn tot stand gekomen.
Ten einde het optreden van dergelijke ontstekingsproces-
sen te voorkomen, wordt door Vennerholm groote waarde
toegekend aan het gebruik van een injectie-canule van bijzon-
dere constructie. Het instrument bestaat uit een tweetal
nauwkeurig in elkaar passende canules, zooals ook de stilet
van een trocart nauwkeurig aansluit aan hare huls. De dikste
canule is een gewone puntige, dc binnenste, die een lengte
heeft van 7 A 8 cM, is aan het einde stomp. Deze laatste steekt
I cM buiten de spitse uit.
Ten behoeve der injectie wordt de puntige naald tot in het
lumen der vena gebracht en vervolgens wordt de stompe canu-
le, waaraan het slangstuk van de spuit wordt bevestigd, in de
eerste gestoken. Dan kan de injectie plaats hebben. Door deze
voorzorgsmaatregelen zal het uitglijden van de naald en een
verwonding van den tegenoverliggenden aderwand vanuithet
vaatlumen op eenvoudige wijze kunnen worden voorkomen.
Ook Frick maakt opmerkzaam op het voorkomen van
onaangename complicaties, die moeten worden toegeschreven
aan het contact van het chloralhydraat met het buiten de
ader gelegen weefsel. Volgens dezen behoeven slechts enkele
druppels van de oplossing in de nabijheid van de vena te gera-
ken om daar ter plaatse ernstige etterings-processen, name-
lijk phlegmonen met opvolgende thrombophlebitis, compres-
sie van de trachea, sepsis enz. te doen ontstaan.
Mede wegens deze omstandigheid kan hij de chloralhy-
draat-narcose door middel van een intraveneuze injectie voor
de gewone praktijk niet aanbevelen.
Om het gevaar wordt de intraveneuze injectie van chloral-
hydraat ook door Fröhner verworpen. Bij een tweetal proe-
ven zag hij slechte gevolgen. Volgens de methode van Venner-
holm werd gebruik gemaakt van 50 a 60 gram chloralhydraat.
dat in 150 gram water was opgelost en daarna gefiltreerd en
op bloedwarmte gebracht werd. Een der behandelde paarden
kreeg een doodelijk verloopende verbloeding van de gethrom-
boseerde Vena jugularis en thrombose van de bloedvaten
in de hersenen. Bij het andere trad een uitgebreide throm-
bose en obliteratie van de ader op.
Hoewel hij zelf geene slechte ervaringen mededeelt, kan ook
Bayer de intraveneuze injectie van chloralhydraat niet
aanbevelen. De ernstige plaatselijke complicaties, welke
door Vennerholm, Fröhner e.a. zijn beschreven, geven
hem echter aanleiding tegen de applicatie van deze stof m
de ader te waarschuwen.
MöLLERheeftnade intraveneuze toediening van 45 gram
chloralhydraat bij oude anatomiepaarden den dood zien intre-
den door stilstand van de ademhaling, tcwijl hij zich dikwijls
heeft kunnen overtuigen van het gevaar voor thrombophle-
bitis door verwonding van den aderwand tegenover de injec-
tieplaats.
Met de intraveneuze injectie van chloralhydraat verkreeg
-ocr page 55-Négotin al zeer slechte resultaten. Van 8 dieren, die op den
dag van de narcose ook gedood werden, vertoonden alle een
uitgebreide thrombose van de Vena jugularis op de injectie-
plaats. Bij twee paarden, die respectievelijk nog 6 en 8 dagen
bleven leven, was een heftige phlebitis met koorts gepaard
gaande, opgetreden. In de jugularis-groeve vertoonde zich
een belangrijke zwelling, terwijl tevens een uitgebreid oedeem
vanaf den schouder tot aan het manubrium sterni aanwezig
was. Bij de sectie bleek de vena door thrombi en gele etterige
massa\'s verstopt te zijn. De wand der ader was verdikt en
de intima ruw.
Onder een 8-tal gevallen, door Rehse beschreven, wordt
een uitvoerige mededeeling gedaan omtrent twee paarden,
waarbij als gevolg van een intraveneuze injectie van chloral-
hydraat ernstige complicaties waren opgetreden. In beide ge-
vallen was klinisch een uitgebreide thrombose vast te stellen
van de Vena jugularis zoowel als van de Venae maxillares.
Bij de sectie bleek een phlebitis met thrombose en een peri-
phlebitis aanwezig te zijn.
Volgens Röder moet er ook nauwkeurig voor worden ge-
waakt, dat de injectiecanule zich steeds in het lumen van het
vat bevindt, teneinde te voorkomen, dat de chloralhydraat-
oplossing in het perivasculaire weefsel geraakt. Deze waar-
schuwing wordt gegeven met het oog op het gevaar voor
thrombophlebitis.
Volgens Cadiot en Almy blijven ernstige gevolgen maar
zelden uit, indien door de een of andere oorzaak tijdens de
injectie een weinig chloralhydraat in het subcutane of peri-
vasculaire weefsel terecht komt. Gewoonlijk zagen zij op den
tweeden tot vierden dag een phlebitis optreden.
Wegens het groote gevaar van het optreden van phlebitis,
verstopping van de ader, abcesvorming in het bindweefsel en
necrose van de vaten wordt ook door Kaufmann de intrave-
neuze injectie van chloralhydraat veroordeeld.
Om dezelfde reden wordt ook door Cadéac en Malet voor
de applicatie van chloralhydraat in de Vena jugularis ge-
waarschuwd .
Hobday wenscht het chloralhydraat alleen te gebruiken
-ocr page 56-voor demonstratie-doeleinden en bij anatomie-paarden, m
verband met de gevaren, die aan de intraveneuze appli-
catie zijn verbonden. Volgens hem zal zelfs de kleinste
hoeveelheid van de opgeloste stof in het onderhuidsche
bindweefsel een heftige irritatie tengevolge hebben, waar-
uit een belangrijke zwelling en zelfs necrose kunnen
ontstaan. . ,
Ook Dollar ^vijst er op, dat bijna steeds ernstige gevolgen
zijn te duchten, indien een weinig van het chloralhydraat
in het onderhuidsche bindweefsel terecht komt of indien de
wand der vena wordt beschadigd.
Uit de nieuwste literatuur büjkt, dat subcutane injectie-
proeven verricht zijn doorCAEMERER. In zijn artikel geeft hij
een beschrijving van de verhouding van het onderhuidsche
bindweefsel ten opzichte van i cM» chloralhydraat-oplossing
van verschi llende concentrât ies.
Bij een warmbloed paard werden zeven inspuitingen ver-
richt, respectievelijk in de concentraties van 7.5 %, 375%,
1.875%, 0.9375%, 0.46875%, 0.234375% en 0.1171875%.
Met elk dezer oplossingen werd een subcutaan depot gemaakt
en na verloop van 12 uren het resultaat daarvan beoordeeld.
Dit was zoodanig, dat op de injectieplaats ,,7.5 % \' een
eenigszins gevoelige zwelling was ontstaan ter grootte van
een „Fünfmarkstück". Op de entplaats „3.75%" l^ad zich
een geringe verdikking van de huid gevormd ter grootte van
een Markstück". De overige vijf plaatsen waren zonder
eenige reactie gebleven. Na 24 uren waren de zwellingen in
belangrijke mate geslonken en de pijnlijkheid ervan geheel
verdwenen. De overige depots bleken ook toen nog geen wer-
king te hebben uitgeoefend. Na 36 uren waren alle verschijn-
selen verdwenen.
Ter controle werden bij een koudbloed paard acht depots
aan beide zijden van den hals gemaakt, vier met een oplossing
van4%en vier van 5 %. Na 12 uren waren op alle injectie-
plaatsen bijna een handpalm groote vlakke zwellingen aan-
wezig. Die, welke door de 5% oplossing waren ontstaan,
bleken een weinig grooter te zijn dan die, welke zich hadden
gevormd als reactie op de 4% oplossing. Elk der zwellingen
was een weinig gevoelig. 24 uren na de inspuiting waren de
verschijnselen zoo goed als verdwenen.
Op grond van deze proeven besluit Caemerer, dat eenige
dnippels van een 3-5 a 7-5% chloralhydraat-oplossing niet
voldoende zijn om ernstige complicaties te doen ontstaan.
Teneinde na te gaan, of wellicht door een sterkere belasting
van het onderhuidsche bindweefsel, n .1. met 2\', 3 en 5 cW van
de vloeistof, zich catastrophale complicaties zouden voor-
doen, zijn ook met deze doseeringen proeven genomen. 2, 3
en 4 cW van een 5 % oplossing werden geinjicieerd met het
gevolg, dat na 12 uren slechts kleine, nauwlijks gevoelige
zwellingen waren ontstaan, die niet in abcedeering overgingen.
Bij een vierde paard, waar 2,3,4 en 5 cM^ van een 6% op-
lossing werden ingespoten, bleef het bij het optreden van
weinig beteekenende verhevenheden.
Verder zegt Caemerer: geheel anders wordt het beeld,
wanneer niet op uiterst voorzichtige wijze de injectie-plaats
vóór de infusie wordt behandeld. Dc huid daar ter plaatse
mag noch geschoren noch geplooid worden. Zooals reeds
eerder werd opgemerkt, is door Caemerer voor de intra-
veneuze applicatie van de stof de infusie aanbevolen.
Hij komt tot deze uitspraak door zijne waarnemmgen bij
meerdere proefdieren, bij welke dc huid op zoodanige . on-
oordeelkundige" wijze was voorbereid. Het w-as hem geble-
ken, dat, wanneer de huid niet „m schonender Weise is
voorbereid, het losse perivasculaire bindweefsel een vee
grootere hoeveelheid van de vloeistof opneemt dan m geval
de huid van tevoren niet is geprepareerd. Zal bij een met voor-
bereide huid 4.5 cM\' i" het bindweefsel vloeien bij een mis-
handeld injectiegebied zal die hoeveelheid het 14-tot 15-
voudige zijn. En daarvan zullen de ernstigste gevolgen
niet uitblijven. \' 1 lu 1 . 1
Deze laatste waarnemingen van Caemerer hebben betrek-
king op infusies bij welke dc vloeistofspiegel in het infundeer-
appanlat op een grooten afstand (tot 125 cM ) boven de mjec-
tiVplaats werd geplaatst, terwijl daarbij de vloeistof, zoo-
veel als mogelijk was, in het onderhuidsche bindweefsel
moest vloeien.
-ocr page 58-Men nam waar, dat het weefsel op deze wijze gemakkelijk
57 tot 60 cM^ kon opnemen.
Het is duidelijk, dat een zoo groote dosis van de 7.5 %
oplossing in het subcutane weefsel van een vooraf ,,mis-
handelde" huid een belangrijke reactie tengevolge zal heb-
ben. Immers door de ontstane rekkingen en laesies in de
mazige subcutis, is de verspreiding van de vloeistof daarin
belangrijk vergemakkelijkt.
Ik heb het wenschelijk geacht een 2-tal groepen van proe-
venreeksen na elkander te verrichten. De eerste reeks omvat
de subcutane, de tweede de perivasculaire injecties.
a. Subcutane injecties.
Teneinde inzicht te verkrijgen omtrent de bedoelde ont-
steking-verwekkende eigenschappen van een chloralhydraat-
oplossing in het subcutane weefsel bij het paard en de mate
daarvan heb ik bij paarden van verschillenden leeftijd en ras
met oplossingen van verschillende concentraties een 40-tal
proeven genomen.
Bij elk dier werd aan de zijvlakte van den hals de opgeloste
stof in een bepaalde concentratie subcutaan geappliceerd en
de reactie op deze inspuiting van het oogenblik der injectie
af gedurende 8 ii 10 dagen gevolgd. Om alle nevenwerking te
vermijden, werd steeds er voor gezorgd, dat de te injicieeren
vloeistof steriel was, terwijl ook de geheele kunstbewerking
met inachtneming van de aseptische voorzorgsmaatregelen
plaats vond.
Aan de halsvlakte werden op een huidplek ter grootte van
een hand de haren weggeschoren en de huid met behulp van
jodiumtinctuur zooveel mogelijk steriel gemaakt. De chloral-
hydraat-oplossing werd bereid op de wijze, zooals dat voor
andere doeleinden gebruikelijk is. Een versch gemaakte
oplossing werd gefiltreerd en door koken gesteriliseerd.
Ik gebruikte oplossingen in de concentratie van 1:20, i :io,
1:5,1:3 en 1:2,5. Van elk dezer zijn bij het paard aclit inspui-
tingen verricht. Ik meende daarmede een voldoend aantal te
hebben om het algemeen resultaat juist te kunnen be-
oordeelen. De hoeveelheid vloeistof, welke bij elk der proeven
werd ingespoten, bedroeg 2 of 3 cRP.
Als contrôle werd in tien gevallen een even groote hoe-
veelheid steriel gedestilleerd water ingespoten, n.1. aan
dezelfde halsvlakte, ongeveer 40 cM. van de plaats, waar
de injectie met chloralhydraat-oplossing was verricht. Ook
ten behoeve van deze controle-inspuitingen werden de
aseptische cautelen in acht genomen.
Voor de injectie maakte ik gebruik van een i mM. dikke
canule. De spuit werd langzaam leeggedrukt. Naargelang
van de gesteldheid van het onderhuidsche weefsel ontstond
onmiddellijk na de inspuiting een meer of minder duide-
lijke verhevenheid. Deze werd volkomen met rust gelaten;
een massage van dit depót bleef achterwege.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
in de concentratie van i : 20.
Proef no.1.
Proefpaard: C-jarigc merrie.
Binnen enkele uren na de injectie (2 cM») ontstond een vlakke,
tamelijk begrensde, niet pijnlijke zwelling ter grootte van een gul-
den. In de eerstvolgende uren breidde zij zich nog iets uit, ongeveer
tot het tweevoudige van de genoemde grootte. Daarna werd ze
geleidelijk minder, zoodat 24 uren na de inspuiting nog slechts een
gering infiltraat van de huid aanwezig was. Na 2 x 24 uur waren
alle verschijnselen verdwenen.
Proef no.2.
Proefpaard-. i »/a-jarig Belgisch veulen, merrie.
Na eenige uren was een geringe reactie waarneembaar. Er ont-
stond een zwelling ter grootte van een gulden, die weinig verheven
en niet zeer duidelijk omschreven was. Na 24 uren was nog slechts
een geringe infiltratie van de huid te constateeren; deze verdween
ook binnen 2 X 24 uur. De hoeveelheid ingespoten vloeistof bedroeg
3 cM>.
Proef no.3.
Proefpaard\'. i8-jarigc merrie.
Bij deze proef werd 2cM» ingespoten. Na 6 uren was op de injec-
tieplaats een schijfvormige, weinig verheven zwelling, ongeveer ter
grootte van een gylden ontstaan. Ze was niet pijnlijk. Deze toe-
stand bleef ongeveer lo uren bestaan; daarna nam de zwelling
geleidelijk af. Na 24 uren waren alle verschijnselen zoo goed als
verdwenen.
Proef no.4.
Proefpaard: i i/z-jarig merrie-veulen.
3 uren na de inspuiting van 2 cM» was een tamelijk vast aanvoe-
lende, weinig verheven, niet pijnlijke schijfvormige zwellmg op-
getreden. Deze was na 16 uren nog ongeveer onveranderd. Daarna
werd de consistentie veel slapper, waarmede het verdwijnen der
zwelling begon. Na 2 X 24 uur was de subcutis nog slechts m ge-
ringe mate geïnfiltreerd.
Proef no. 5.
Proefpaard: 6-jarige merrie.
Een tamelijk vast aanvoelende zwelling, die weinig verheven en
niet pijnlijk was,ontstond op de injectieplaats als reactie op de m-
spuiting van 3 cM\'. Na 6 uren had ze ongeveer de grootte van
een gulden bereikt. Spoedig werd de consistentie wat slapper en
verdween de zwelling langzamerhand geheel. Dit geschiedde bm-
nen 2 X 24 uur.
Proef no. 6.
2-jarige merrie.
De zwelling, die na de injectie van 3 cM» optrad, was weinig promi-
neerend- in haar grootste uitbreiding had ze ongeveer de grootte
van een\'halven gulden. Na 8 uren nam de zwelling reeds af en zij
was na 24 uren zoo goed als verdwenen; slechts een zeer germg
infiltraat van de huid was toen nog waarneembaar.
Proef no. 7.
Proefpaard: 6-jarige merrie.
Er ontstond een kleine zwelling, die gedurende de eerste 10 uren
bleef bestaan; daarna werd de consistentie ervan iets wecker, het
oedeem zakte iets af naar de voorhals-vlakte, zoodat ccn langwer-
pige zwelling ontstond van ongeveer 6 X 4 cM. Na 24 uren was dit
infiltraat reeds voor het grootste gedeelte en na 2 X 24 uur geheel
verdwenen. Voor deze proef was 3 cM» injectie-vloeistof gebruikt.
Proef no. 8.
Proefpaard: i-jarige merrie.
Een tamelijk vaste, weinig pijnlijke zwelling was binnen enkele
uren op de injectieplaats ontstaan. Na 6 uren had zc de grootte
van een gulden en promineerde zij i Va cM boven dc omgeving. Dit
duurde ongeveer 8 uren; daarna nam zij geleidelijk af. Na 24 uren
was de zwelling zoo goed als verdwenen; na 2 X 24 uur geheel. De
hoeveelheid geinjiciecrde vloeistof bedroeg bij deze proef 2 cM®.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van i : lo.
Proef no. 1.
Proefpaard: 8-jarige Belgische ruin.
Van de chloralhydraat-oplossing werd met een fijne canule 3 cM»
subcutaan geinjicieerd. Het hoogtepunt der reactie werd ongeveer
10 uren na de injectie waargenomen. Er was een weinig pijnlijke,
vlakke omschreven zwelling van de huid en onderhuid ter grootte
van een gulden ontstaan. 2 X 24 uur na de injectie was het infil-
traat geheel geresorbeerd.
Proef no. 2.
Proefpaard: 20-jarige ruin van klein soort.
De hoeveelheid ingespoten vloeistof bedroeg 2 cM". De reactie
op de inspuiting was zeer gering, zoowel wat zwelling als pijn-
lijkheid betrof. De zwelling was vlak en had 6 uren na de injectie
een omvang van ongeveer 3X2 cM. 24 uren na de inspuiting was
ze geheel verdwenen.
Proefno. 3.
Proefpaard: 6-jarige merrie.
Eenige uren na de injectie van 3 cM» chloralhydraat-oplossmg
ontstond een geringe, niet pijnlijke zwelling, die weinig boven de
omgeving promincerde. Na 10 uren had ze ongeveer de grootte van
een rijksdaalder, zij was duidelijk omschreven en bij drukken niet
pijnlijk. Daarna nam ze geleidelijk af en was zij ongeveer 24 uren na
de injectie verdwenen.
Proef no.4.
Proefpaard: 8-jarige merrie.
I\'r werd 2 cM» chloralliydraat-oplossing ingespoten. De reactie
bestond in een tamelijk circumscripte. schijfvormige zwelling, die
in geringe mate pijnlijk was. Haar grootste uitbreiding w.xs onge-
veer 4 cM In den loop van den volgenden dag nam de zwelling ge-
leidelijk af. mnlat 24 uren na de injectie nog slechts een geringe
infiltratie van huid en subcutis aanwezig was. 2 x 24 uur na de
inspuiting waren alle reactie-verschijnselen gelieel verdwenen.
Proef no. 5.
Proefpaard: i-jarig veulen, hengst. .. „ ,
O uren na de inspuiting van 2 cM» der chloralhydraat-oplossmg
was op de injectie-plaats een weinig verheven, niet pijnlijke zwel-
ling ter grootte van ongeveer een rijksdaalder ontstaan. Spoedig
nam deze in omvang af. zoo<lat reeds na 24 uren alle reactie-ver-
schijnselen venlwencn waren.
Proef no. 6.
Proefpaard: ó-jarige merrie.
Na de injectie van 3 cM® ontstond bij dit dier een nauwlijks
merkbare zwelling. Den volgenden morgen was van een reactie
bijna niets meer te bemerken. Na 24 uur waren alle verschijnselen
verdwenen.
Proef no. 7.
Proefpaard-. 11/2-jarige merrie.
Bij dit dier werd 2 cM® ingespoten, als gevolg waarvan een tame-
lijk omschreven, schijfvormige zwelling optrad, die met pijnlijk
was en na ongeveer 8 uren haar hoogtepunt bereikte. Ze had toen
ongeveer de grootte van een rijksdaalder. In den loop van den vol-
genden dag was de zwelling reeds veel minder. Na 24 uren was nog
slechts een geringe infiltratie van de huid en van de subcutis aan-
wezig. Na 2 X 24 uur was ook dit infiltraat geresorbeerd.
Proef no. 8.
Proeipaard: 2-jarige merrie.
Binnen eenige uren na de injectie der 2
lossing ontstond ook hier een tamelijk omschreven, met pijnlijke
zwelling, die na 8 uren een omvang had van ongeveer 4 cM. m
middelU n. De status localis veranderde in den loop van de eerste
24 uren niet; daarna nam de zwelling langzamerhand af. Na 2 X
24 uren waren alle reactie-verschijnselen zoo goed als verdwenen.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van 1:5.
Proef no. 1.
^^^^Ce bet^!f«d 2 CM® der chloralhydraat-oplossing
subcutaan geappliceerd. Na 2 uren was op de injecticplaats een
duidelijk omsSreven, niet pijnlijke zwelling opgetreden; ze w^
schijfvormig en had ongeveer de grootte van een
grootste uitbreiding bereikte zij na 16 uren, toen zij den omvang
van een kleine handpalm had, echter weimg prommeerend en
niet of bijna niet pijnlijk was. Na dien tijd werd de zwelling ge-
leidelijk vlakker en weeker van consistentie; 3 X 24 uur na ac
inspuiting behoorde de reactie tot het verleden.
Proef no. 2.
Proefpaard: i8-jarigc merrie.
Binnen enkele uren na de injectie van 2 cM® was bij dit dier een
duidelijk omschreven, schijfvormige zwelling opgetreden. Het be-
staan van pijnlijklieid bij druk was twijfelachtig. In den loop van
den dag breidde zij zich nog eenigszms uit. Den dag na de inspui-
ting was reeds een slinken der zwelling waarneembaar. Nog 24 uren
later kon van eenige zwelling nauwlijks meer gesproken worden.
Proef no. 3.
Proefpaard: 11-jarige merrie.
Er werd 2 cM® chloralhydraat-oplossing ingespoten. Deze injec-
tie veroorzaakte een tamelijk omschreven, schijfvormige, niet pijn-
lijke zwelling met een diameter van ongeveer 4 cM. Ze was weinig
verheven. Na 24 uren was het infiltraat reeds voor een groot ge-
deelte verdwenen, het werd allengs minder duidelijk omschreven.
Na 2 X 24 uren kon nog slechts een zeer geringe verhevenheid met
den top van den vinger gevoeld worden.
Proef no. 4.
Proefpaard: i6-jarige merrie.
Na de subcutane injectie van 2 cM* trad een duidelijk omschre-
ven, niet pijnlijke zwelling op, die na 12 uren haar hoogtepunt
bereikte. Zij had toen den omvang van een kleine handpalm, terwijl
ze ongeveer \'/j cM- boven de omgeving prominecrde. Daarna nam
de zwelling geleidelijk af. Na 2 X 24 uren kon het infiltraat als
verdwenen worden beschouwd.
Proef no. 5.
Proefpaard: lO- jarige ruin.
Het gevolg der injectie van 2 cM» chloralhydraat-oplossing was
het ontstaan van een schijfvormige zwelling, die na ongeveer 16
uren de uitgebreidheid van een handpalm bezat. Ze was niet of
althans weinig pijnlijk. Na 24 uren nam het infiltraat geleidelijk
in dikte af, hot werd meer diffuus cn was na drie dagen geheel
gercsorbcerd.
Proef no. 6.
Proefpaard: 14-jarige merrie.
De injectie van 2 cM» chloraloplossing veroorzaakte een zwelling,
die na 8 uren een uitbreiding bezat van 8x3 cM, doch slechts wei-
nig boven de omgeving prominecrde. De pijnlijkheid w:us gering.
Spoedig daarna ging de infiltratie in resorptie over, zoodat ze reeds
na 24 uren tot op ongeveer de helft was gereduceerd. Na 2 x 24 uren
wa,s nog slechts een geringe knobbelige verdikking op de injectie-
plaats voelbaar.
Proef no. 7.
Proefpaard: 14-jarigc Belgische-mcrrie.
Het hoogtepunt der reactie, welke volgde op de inspuiting van
3 cM», werd na 8 uren waargenomen. Zij bestond in een weinig
pijnlijke zwelling ter grootte van een handpalm. Recils na 24 uren
was een belangrijke vermindering v.m het ; ontstekingsproces
waarneembaar. Nog 2 dagen later was de zwellmg verdwenen.
Slechts een klein knobbeltje in de huid duidde nog een paar dagen
het punt aan, waar de injectie had plaats gevonden.
Proef no. 8.
Proefpaard: 12-jarige merrie.
Van 8-12 uren na de injectie (3 cM=») was er een zwellmg aanwe-
zig die den omvang van een rijksdaalder had. Het bestaan van
pijnlijkheid was twijfelachtig. Daarna werd het infiltraat geleide-
lijk kleiner, zoodat 2 dagen na de injectie niet meer van een zwel-
ling gesproken kon worden. Hoogstens was de huid op de plaats der
inspuiting nog eenigszins verdikt.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van 1:3-
Proef no. 1.
Proefpaard: 6-jarige merrie.
Na de injectie van 3 cM» ontstond binnen enkele uren een schijf-
vormige, duidelijke omschreven zwelling, die na ongeveer 10 uren
haar grootste uitgebreidheid bereikte. Ze was weinig pijnlijk en had
de grootte van een handpalm. 24 uren na dc injectie nam de zwel-
ling weer geleidelijk in omvang af, zoodat 12 uren later nog slechts
een geringe infiltratie van de huid en van het onderhuidsche
weefsel aanwezig was. Dit verdween ook langzamerhand. Vier
dagen na de injectie was van de gevolgen niets meer te bemerken.
Proef no. 2.
Proefpaard: i8-jarigc merrie.
Eenige uren na de inspuiting van 2 cM» chloralhydraat ontstond
op de injectie-plaats een duidelijk omschreven, niet pijnlijke zwel-
ling ter grootte van 5 x 4 cM. Ze promineerde weinig boven de om-
geving. In het eerste etmaal nam de zwelling iets toe, daarna nam
ze geleidelijk in omvang af en werd minder duidelijk zichtbaar. Na
36 uren was nog ongeveer ccn zwelling ter grootte van een rijksdaal-
der aanwezig. Nog enkele dagen bleven de huid en de subcutis
eenigszins verdikt; deze verdikking verdween echter spoedig. 5
dagen post operandum was op de injectie-plaats geen afwijking
meer waar te nemen.
Proef no. 3.
Proefpaard: 6-jarige Belgische merrie.
Het gevolg der injectie was het ontstaan van ccn vrij groote.
omsclireven zwelling. Haar grootste uitbreiding bereikte ze na
ongeveer 12 uren; ze had toen ongeveer den omvang van een kleine
hand. De pijnlijkheid was gering. Ongeveer van dat tijdstip af be-
gon de resorptie van het infiltraat, zoodat op den derden dag na de
injectie nog slechts een zeer geringe verdikking van de huid te
voelen was. De hoeveelheid ingespoten vloeistof bedroeg in dit
geval 3 cM^.
Proef no. 4.
Proefpaard: 11 -jarige merrie.
Na de injectie van 3 cM\' ontstond een schijfvormige, weinig pijn-
lijke zwelling met een middellijn van ongeveer 8 cM als grootste
uitbreiding. Dit was 10 uren na de inspuiting. Daarna werd de
zwelling vlakker en meer diffuus. Na 2 x 24 uren was nog slechts
een geringe infiltratie van de huid en van het onderliggende bind-
weefsel aanwezig. Nog 2 dagen later was ook hiervan niets meer
te bemerken.
Proef no. 5.
Proefpaard: 10-jarige merrie.
Bij deze proef werd 2 cM® chloralliydraat ingespoten. Binnen 3
uren na de injectie ontstond een schijfvormige verdikking ter groot-
te van een rijksdaalder: deze was slechts weinig pijnlijk. Daarna
werd de zwelling nog iets grooter, doch 12 uren na de injectie was
ze reeds zichtbaar afgenomen en meer diffuus. Na 2 x 24 uren was
van een zwelling niet veel meer te bespeuren. Toch kon nog eenige
dagen lang bij nauwkeurige palpatie een geringe verdikking van de
huid worden vastgesteld.
Proef no. 6.
Proefpaard: 18-jarigc merrie.
Ook hier ontstond reeds eenige uren na de injectie (2 cM») een
tamelijk omschreven, schijfvormige zwelling ter grootte van een
handpalm. Deze was echter van korten duur. Binnen 24 uren was
zij reeds zichtbaar afgenomen en mmder duidelijk omschreven.
Vier dagen na de injectie was geen afwijking meer waar te nemen.
Proef no. 7.
Proefpaard: i4.jarigc ruin. , „. ,
3 uren na de injectie was een duidelijk omschreven zwelling ter
grutte van een gulden aanwezig. Deze werd allengs nog grooter en
had na 8 uren ongeveer de uitbreiding van 8 X 5 cM. De pijnlijk-
heid was gering. Na 24 uren was de zwelling iets minder duidelijk
omschreven en iets naar het voorhalsgedeelte afgezakt. Na 2 x
24 uren w;is nog slechts een diffuse verdikking in de omgeving der
injectieplaats aanwezig: deze werd geleidelijk minder en was
binnen 4 dagen geheel verdwenen.
Proefno.8.
Proefpaard: i \'/a-jarig Belgisch veulen.
Bij deze proef werd gebruik gemaakt van 3 cM\' injcctievlocistof
-ocr page 66-De inspuiting had tot gevolg het ontstaan van een weinig pijnlijke
zwelling ter grootte van een hand binnen 8 uren na de injectie.
Zij bleef 24 uren stationnair. Daarna begon de resorptie, welke
geleidelijk voortschreed. 3 dagen later was nog slechts een nauwlijks
merkbare verdikking van de huid op de injectieplaats aanwezig.
Proevenreeks met ehloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van i : 2,5.
Proef no. 1.
Proefpaard: 6-jarige ruin.
De injectie geschiedde hier met 2 cM®. 3 uren na de inspuiting
was een scherp begrensde zwelling ter grootte van een handpalm
ontstaan, die niet pijnlijk was. Deze toestand bleef de eerste 24
uren ongeveer dezelfde, daarna werd de zwelling minder duidelijk
omschreven en nam zij geleidelijk in omvang af. 2 X 24 uren na
de inspuiting was ze tot op ongeveer de helft gereduceerd. Nog
eenige dagen bleven de huid en de subcutis een weinig geïnfil-
treerd. Op den vijfden dag na de injectie was de halsstreek weder
normaal.
Proef no. 2.
Proefpaard: 11-jarige merrie.
Ongeveer 3 uren na de applicatie van 3 cM® chloralhydraat-op-
lossing had zich een begrensde,eenigszins pijnlijke zwelling gevormd.
Deze had ongeveer de grootte van een flinke handpalm en promi-
necrde I cM boven de omgeving. De eerste 24 uren veranderde de
status localis niet; daarna kwam geleidelijk de resorptie tot stand.
Wel bleef de huid op de injectieplaats en in de naaste omgeving
nog eenige dagen verdikt. Zes dagen na de injectie was deze verdik-
king geheel verdwenen.
Proefno. 3.
Proefpaard\'. i8-jarige merrie.
Eenige uren na de subcutane injectie van 3 cM® was op de plaats
van inspuiting reeds een duidelijk omschreven zwelling, ongeveer
een handpalm groot. De pijnlijkheid was gering. 10 uren na de in-
jectie prominecrde ze ongeveer i cM boven de omgeving, terwijl ze
toen de grootte van een hand bereikte. Dit bleef ongeveer 2 dagen
zoo; daarna nam de zwelling langzamerhand af. Na 4 X 24 uren
kon men ze als verdwenen beschouwen. Een zeer geringe huid-
verdikking, die nog 2 dagen bleef bestaan, duidde toen nog de
plaats aan, waar de injectie was verricht.
Proef no. 4.
Proefpaard: 6-jarige ruin.
-ocr page 67-De injectie veroorzaakte hier een zwelling, die veel minder groot
was dan bij het voorgaande geval. De grootste uitbreiding, onge-
veer na lo uren, had den omvang van een kleine handpalm, terwijl
pijnlijkheid nauwlijks merkbaar was, Na 24 uren was reeds een be-
langrijke resorptie tot stand gekomen. Na 3 X 24 uur was van de
zwelling zoo goed als niets meer te bespeuren; alleen bij palpatie
bleek de huid op de injectie-plaats nog eenigszins verdikt. Dit
duurde nog 3 dagen. De hoeveelheid ingespoten vloeistof bedroeg
hier 3 cM\'.
Proef no. 5.
Proefpaard: i6-jarige merrie.
Een duidelijk omschreven, schijfvormige zwelling was spoedig
op de injectie-plaats aanwezig. Ze nam geleidelijk in omvang toe
en had ongeveer na 10 uren haar maximale uitbreiding ter grootte
van een kleine hand verkregen. De pijnlijkheid was gering. Gedu-
rende het eerste etmaal bleef deze zwelling ongeveer gelijk; daarna
begon de verdeeling, zoodat ze na 4 dagen als verdwenen kon wor-
den beschouwd. Een kleine knobbelige verdikking bleef echter op
de injectie-plaats nog een paar dagen voelbaar. Bij deze proef werd
eveneens 3 cM® chloralhydraat-oplossing ingespoten.
Proef no. 6.
Proefpaard. i8-jarige merrie.
Het gevolg der injectie was het ontstaan van een zwelling, die
na 12 uren haar grootsten omvang n.1. als die van een hand had.
Van pijnlijkheid was nauwlijks sprake. Na 24 uren was de zwelling
reeds op weg naar resorptie. Na 3 dagen was op de injectie-plaats
alleen nog een klein verhevenheidje te palpeeren. Ook dit was bin-
nen een paar dagen verdwenen. Bij het paard werd 3 cM\' chloralhy-
draat-oplossing ingespoten.
Proef no. 7.
Proefpaard-. i6-jarige merrie.
De schijfvormige, scherp begrensde zwelling, die slechts weinig
pijnlijk was. bereikte haar hoogtepunt ongeveer 10 uren na de in-
jectie. Gedurende een dag bleef de toestand stationnair. Daarna
kwam geleidelijk een slinken tot stand, zoodat 5 dagen na de
injectie geen enkele afwijking meer was waar te nemen. Voorde
inspuiting was 2 cM® gebruikt.
Proefno. 8.
Proefpaard-. 14-jarige ruin.
Bij dit paard werd 3 cM® ingespoten. Deze injectie veroorzaakte
een omschreven zwelling, die na 24 uren den vorm en de grootte
had van een schoteltje. Daarna ging het infiltraat zich meer en
meer verdeelen met het gevolg, dat 4 dagen na de operatie nog
slechts een klein knobbeltje in de huid te voelen was. Ook dit was
binnen enkele dagen verdwenen.
Ter contrôle zijn bij een tiental paarden subcutane injectie-
proeven verricht met steriel gedestilleerd water, telkens in
hoeveelheden van 3 cM». Van elk dezer inspuitingen was het
onmiddelHjk gevolg, dat er door het onderhuidsche water-
depót een matige zwelling ontstond. Zooals reeds vooraf
kon worden verwacht, was deze steeds in een tijdsverloop
van minder dan 24 uren verdwenen, zonder dat eenige ver-
andering op de plaats der inspuiting achterbleef.
h. Perivasculaire injecties.
De proeven, welke hieronder zijn beschreven, hadden ten
doel na te gaan, hoe de vaatwand en het onmiddellijk om de
ader liggende weefsel reageeren op infiltraties met chloral-
hydraat-oplossing van verschillende concentraties.
De gedachte, aan deze proeven te gronde liggende, was
deze, dat het bij het paard heel goed mogelijk is met een lange
canule de Vena jugularis dwars te doorboren, zoodanig, dat
de punt van de injectienaald zich bevindt in het achter de
ader gelegen weefsel, waardoor derhalve een gelijkmatige
infiltratie van al het gekliefde weefsel kan plaats vinden. Wat
bij deze proefnemingen geschiedt, komt de fout, die bij de
praktische toepassing, hetzij bij de injectie, hetzij bij de infu-
sie kan voorkomen, het meest nabij.
Bij het proefpaard werd een gedeelte der jugularis-groeve
op de gewone, niet overdreven voorzichtige wijze geschoren
en gedesinfecteerd. Daarna werd een dunne, ongeveer 7 cM.
lange injectie-canule tot in het lumen van de opgelooj)cn
ader gestoken, zoodat een kleine hoeveelheid bloeduit de
naald vloeide. Vervolgens werd de canule nog eenige centi-
meters dieper in het weefsel gedrukt.
Teneinde zeker te zijn, dat de ader getroffen was, achtte
ik een vooraf pungecren van het opgeloopen bloedvat ge-
wenscht. Daarna werd de gevulde spuit op de canule geplaatst
en onder zeer langzaam terugtrekken van canule en spuit
werd deze laatste geleidelijk leeggedrukt. Door deze handel-
wijze kon ik wel zeker zijn, dat een gelijke doordrenking van
het weefsel had plaats gevonden. Dit betrof dus het perivas-
culaire en onderhuidsche weefsel en daarnevens ook den vaat-
wand. Uitteraard zal de infiltratie van den adervvand steeds
zeer gering zijn geweest.
De gebruikte vloeistof was, evenals bij de andere proeven,
op de bekende wijze geprepareerd ; zij was versch bereid, gefil-
treerd en steriel. De hoeveelheid, welke ingespoten werd,
was 6 cM®. De concentraties, die op hare werking werden
onderzocht, waren die van i : lo, 1:5, i : 3 en i : 2,5.
Als controle heb ik bij eenige der proefpaarden op de be-
schreven wijze steriel gedestilleerd water ingespoten, even-
eens in hoeveelheden van 6 cM^. Toen de zekerheid was ver-
kregen, dat op deze controle-injecties een reactieve werking
van het weefsel uitbleef, heb ik deze kunstbewerkingen ver-
der achterwege gelaten.
Gedurende één à twee weken en dikwijls nog langer na de
injectie heb ik het verloop gevolgd. Eenige malen daags wer-
den de veranderingen aan de injectie-plaats onderzocht. Daar
het mij spoedig bleek, dat de status localis van dag tot dag
dikwijls weinig onderling verschil vertoonde, heb ik mij bij
de beschrijving van het verloop der injecties de beperking
moeten opleggen het plaatselijke beeld slechts op enkele tijd-
stippen weer te geven.
Hieronder volgt de beknopte beschrijving der proeven.
Proevenreeks met ehloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van i : 10.
Proef no. 1. Het proefpaard \\va.s ccn iS-jarige merrie.
Na de noodigc voorbereiding werd op de aangegeven wijze 6 cM»
van (ie oplossing in het perivasculaire cn in het subcutane weefsel
gcappliceerd.
2 uren na de injectie werd als reactie ccn geringe zwelling waarge-
nomen, welke bij palpatie een omschreven cn vrij hard infiltraat van
de huid cn van de onderhuid bleek te zijn. De omvang ervan was als
die van een groote boon ; pijnlijkheid was nauwlijks merkbaar.
Door digitaal-compressic in het onderste deel der jugularis-groeve
-ocr page 70-kon men de ader over haar geheele zichtbare lengte goed zien oploo-
pen; er was geen enkele aanwijzing voor een obturatie der vena in het
bereik der injectieplaats.
24 uren na de injectie was het infiltraat reeds grootendeels verdwe-
nen ; alleen bij palpatie kon nog eenige verdikking van de huid worden
waargenomen. Er was geen obturatie inde halsader.
3 X 24 uren na de injectie was de zwelling geheel verdwenen,
terwijl van een vernauwing in de vena jugularis geen sprake was.
Het paard is daarna nog twee weken in observatie gebleven. Gedu-
rende dien tijd is geen verandering meer opgemerkt.
Proef no. 2. Als proefpaard diende een 6-jarige merrie.
Met inachtneming van de aseptische voorzorgsmaatregelen werd
op de aangegeven plaats en wjze met een fijne canule 6 cM» der op-
lossing ingespoten.
1 uur na de injectie was een zeer geringe zwelling merkbaar; de
ader kon goed oploopen.
6 uren na de injectie was de status localis nog vrijwel onveranderd.
16 uren na de injectie was de zwelling geheel verdwenen; van een
verharding van den aderwand of van het omgevende perivasculaire
bindweefsel was niets te bemerken. Het oploopen der vena kon nor-
maal geschieden.
Bij de verdere observatie gedurende een week is ook geen verande-
ring meer waargenomen.
Proef no. 3. Het proefpaard was een i6-jarige ruin,
Par injection continue werd 6 cM» chloralhydraat-oplossing geap-
pliceerd. . . ,
2 uren na de inspuiting was een geringe reactieve zwellmg m de
jugularis-groeve merkbaar; van pijnlijkheid bij druk daarvan kon
nauwlijks worden gesproken.
10 uren na de injectie was de zwelling belangrijk toegenomen; over
een afstand van ongeveer 10 cM strekte zij zich in de groeve uit.
Door palpatie kon worden vastgesteld, dat de infiltratie in hoofd-
zaak het subcutane weefsel betrof. De zwelling was in geringe mate
pijnlijk. Het oploopen der ader ondervond geen zichtbare belemme-
ring. 24 uren na de injectie was het beeld nog onveranderd,
2 X 24 uren na de inspuiting bleek de zwelling reeds grootendeels
verdwenen te zijn,
3 X 24 uren na de injectie was het infiltraat geheel geresorbeerd. De
ader kon goed oploopen; van eenige verharding in de diepere deelen
der jugularis-groeve was niets te bemerken, Gedurende de verdere ob-
servatie (14 dagen) is geen verandering in het bereik der injectie-
plaats waargenomen,
Proef no. 4. Het proefpaard was een 4-jarige merrie.
Onder langzaam terugtrekken der canule werd 6 cM» der chloralhy-
-ocr page 71-draat-oplossing in het perivasculaire en in het subcutane bindweefsel
geappliceerd.
3 uren na de injectie was een geringe zwelling op de plaats van in-
spuiting merkbaar ; deze bereikte na ongeveer 12 uren haar hoogte-
punt en nam daarna geleidelijk af.
Na ongeveer 2 x 24 uur kon alle reactie als verdwenen worden be-
schouwd. Het oploopen der ader kon zeer goed geschieden. Het dier
werd daarna nog geruimen tijd geobserveerd, doch van eenige indura-
tie van het perivasculaire weefsel of van verharding van den ader-
wand was niets te bespeuren.
Proef no. 5. Het proefpaard was een merrie van 16 jaar.
Bij dit dier werd op de aangegeven wijze 6 cM® ingespoten.
2 uren na de inspuiting was op de injectie-plaats ter grootte van
ongeveer een gulden een schijfvormige, niet pijnlijke zwelling ont-
staan. Bij compressie in het onderste deel der jugularis-groeve liep
de vena goed op. In de volgende uren nam de zwelling weinig of niet
toe; ze bleef ongeveer 24 uren stationnair; daarna werd ze geleidelijk
geresorbeerd.
Na 3 X 24 uren was alle zwelling verdwenen; een verharding of ver-
dikking van de ader kon niet worden gevoeld, terwijl het oploopen
van het bloed zonder bezwaar kon geschieden.
14 dagen na de injectie werd het dier gedood, waarna de ader op
hare veranderingen en op hare verhouding ten opzichte van de omge-
ving nader kon worden onderzocht. Het bleek, dat het vat op de in-
jectie-plaats en in het naaste bereik daarvan wat vaster dan normaal
met dc omgeving wa.s vergroeid; het perivasculaire bindweefsel was
daar ter jilaatse rigide. Na overlangs openknippen van de ader ver-
toonde de intima aan den achterwand van het vat een geringe streep-
vormige woekering van 5 cM. lengte en «/a cM. breedte, die slechts wei-
nig in het lumen van de vena premineerde. Zij was bruinrood van
kleur en glad aan hare oppervlakte. Het overige deel der intima was
volkomen glad cn glanzend.
De plaats en de vorm van de woekering deed het vermoeden ont-
staan, ilat bij het insteken van de canule de punt daarvan de intima
kon hebben gekrast of opengereten, ten gevolge waarvan de chloral-
hydraat-oplossing met het verwonde weefsel van den vaatwand in
onmiddellijk contact kon komen.
Proefno.6. Het proefpaard was een ruin van 18 jaar.
Na de injectie van 6 cM» ontstond een tamelijk omschreven, schijf-
vormige zwelling. Deze was niet pijnlijk en had de uitgebreidheid
van een halven gulden. De eer.ste 24 uren bleef de status localis onge-
veer dezelfde ; daarna nam de infiltratie geleidelijk af, ze werd minder
duidelijk omschreven, zoodat na 2 x 24 uren nog slechts een geringe
infiltratie van de huid en van de subcutis aanwezig was.
Na 3 X 24 uren waren bij palpatie geene veranderingen meer te be-
merken. Het bleek, dat de ader gedurende deze drie dagen.zonder
eenige zichtbare afwijking kon oploopen.
8 dagen post operandum werd het dier door verbloedmg gedood. Bij
sectie bleek, dat de aderwand niet verdikt was, terwijl ook de mtima
niet de minste verandering vertoonde; deze was volkomen gaaf, glad
en glanzend. De eenige afwijking, welke kon worden opgemerkt, w^,
dat het perivasculaire bindweefsel in het bereik van de plaats der
inspuiting eenigszins vaster was dan normaal. In dit gebied was de
ader minder gemakkelijk van de omgeving los te prepareeren dan
meer perifeer- of centraalwaarts.
Proef no. 7. Het proefpaard was een 12-jarige merrie.
3 uren na de injectie was in de jugularis-groeve een duidelijk te
palpeeren, omschreven zwelling aanwezig, ongeveer ter grootte van
een gulden. Deze was niet pijnlijk. Van eenige obstructie in het lumen
van de ader was niets te bemerken; het vat kon goed oploopen.
Na 24 uren was het beeld in zooverre gewijzigd, dat de zwelling
meer diffuus was geworden. In het regelmatig oploopen van de ader
was geen verandering gekomen.
Na 3 X 24 uren was van eenige zwelling niet veel meer te bemerken;
alleen was in dc huid ter plaatse van de injectie bij nauwkeurige pal-
patie nog een klein knobbeltje te voelen.
Het dier is twee weken later gedood. Bij dc sectie was toen slechts
een geringe rigiditeit te bemerken van het perivasculaire bindweefsel.
De vaatwand was normaal; de intima bleek volkomen glad te zijn.
Proef no.8. Het proefpaard was een i6-jarige ruin.
Op de gebruikelijke wijze werd 6 cM» chloralhydraat-oplossing ge-
appliceerd. De reactie daarop bleef bij dit dier zeer gering. Een lichte,
nauwlijks zichtbare zwelling in de jugularis-groeve, die binnen 12
uren na dc injectie optrad, ging geleidelijk terug, zoodat reeds na 2
dagen een restitutio ad integrum was tot stand gekomen. Van eenige
belemmering in het oploopen der ader werd niets bemerkt.
Bij de sectie, die twee weken later plaats vond, was de eenige waar-
neembare verandering ccn ietwat vaster zijn van het onmiddellijk
om het vat gelegen bindweefsel in de omgeving van de pkiuts der
inspuiting.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van 1:5.
Proef no. 1. Het proefpaard was een 16-jarige merrie.
Op de aangegeven wijze werd 6 cM* der oplossing in het bovenste
derde gedeelte van den hals pcrivasculair en subcutaan ingespoten.
3 uren na de inspuiting was een geringe, reactieve zwelling merk-
baar; de ader echter liep bij het comprimeeren over haar geheele
zichtbare lengte duidelijk op.
16 uren na de injectie was de zwelling ietwat toegenomen en in
geringe mate pijnlijk bij druk. Bij palpatie bleek het subcutane en
dieper liggende bindweefsel sterk geïnfiltreerd te zijn; het voelde hier
wat harder aan dan in het overige deel, waardoor het oploopen der
vena in de omgeving der injectieplaats niet duidelijk kon worden waar-
genomen. Deze zwelling bleef ongeveer tot 36 uren na haar eerste op-
treden bestaan; daarna nam ze geleidelijk af, terwijl ook de pijnlijk-
heid minder werd. Over haar geheele zichtbare lengte bleef de ader
goed oploopen. Na 3 X 24 uur was nog een geringe verdikking merk-
baar, die hard aanvoelde en weinig pijnlijk was. Het oploopen van het
vat kon goed plaats hebben.
Om bijzondere redenen moest het paard op dit tijdstip worden ge-
dood. zoodat de gelegenheid bestond de opgetreden veranderingen
in en om de ader nauwkeurig te onderzoeken.
Bij het losprcpareeren van de huid bleek, dat deze in het bereik der
injectie-plaats met het onderliggende weefsel vast verbonden was. De
adcrwand was daar ter plaatse eveneens minder gemakkelijk vrij te
preparceren; van het anders zoo losse perivasculaire bindweefsel was
weinig te bemerken.
Bij het overlangs openknippen der vena was aan den achterbmncn-
wand tegenover de insteekopcning een rood gekleurd strcepvormig.
fibrineus beslag aanwezig, dat daar aan de intima adherent bleek te
zijn. Na het wegvegen van dit dunne fibnne-laagje bleek de mtnna
eenigszins ontstoken; dc glans en gladheid waren verloren. Ovengens
was de vaatwand normaal. De bedoelde streepvwm.ge verandermg
had een uitgebreidheid van niet meer dan 4CM. lengte ensniM.
^\'ook\'in dit geval lag het vermoeden voor de hand clat de punt van
de injectie-canule de binnenbekleeding van het vat door krassen of
insnijding had beledigd, waardoor de totstandkonung van de zoo
zeer gelocaliscerde ontsteking was bevorderd.
Proef no.2. Het proefpaard waseen 4-jarige merrie.
3 uren na de inspuiting w:vs op de inject.e-plaate een genüge reac-
tieve zwelling merkbaar, die slechts wein.g pynhjk w.is. I let oploopen
<ler ader kon zonder zichtbare bclemuKTing geschieden.
Na 12 uren was do zwelling iets grooter geworden; de pijnlijkheid
bleef gelijk, l-cn stoornis in het oploopen der ader kon «iet worden
\'\'T(>Trr\'haar optreden was de zwelling weer voor een groot ge-
deelte verdwenen; het bleek, dat de subcutis alleen nog iets geinfil-
treerd was; het oploopen van de ader was regelmatig.
Na 3 X 24 uren was van ccn zwelling weinig meer te bespeuren.
-ocr page 74-Gedurende de vier weken, dat het dier daarna nog in observatie
bleef, is geen enkele plaatselijke verandering meer opgetreden.
Proef no. 3. Als proefpaard werd een ii-jarige merrie gebruikt.
De perivasculair en subcutaan geappliceerde chloralhydraat-oplos-
sing veroorzaakte bij dit dier een geringe reactie, die zich na 6 uren
als een weinig verheven, diffuse zwelling deed kennen. lo uren later
\' was reeds een teruggang merkbaar.
2 dagen na de injectie kon van eenige reactie nauwlijks meer gespro-
ken worden; alleen bij palpatie kon nog een geringe verhardmg m het
subcutane en wellicht ook in het perivasculaire bindweefsel worden
waargenomen. Een stoornis in het oploopen van de ader werd bij dit
dier niet opgemerkt, ook niet in het verder verloop gedurende de 2
weken, dat het nog in observatie bleef.
Proef no. 4. Het proefpaard was een i6-jarige merrie.
Bij dit dier werd eveneens 6 cM» ingespoten, met het gevolg, dat
2 uren na de injectie een eenigzins diffuse vlakke zwelling in de ju-
gularis-groeve ontstond, die zich in ongeveer i6 uren in de nchtmg
van deze groeve uitbreidde tot een lengte van 15 cM. Ze voelde met
hard aan en was weinig of niet pijnlijk. Bij comprimeeren liep de vena
over haar geheele zichtbare lengte goed op. Deze toestand duurde on-
geveer 24 uren; daarna nam de zwelling af, totdat ze ongeveer na
3 X 24 uur zoo goed als verdwenen was. Gedurende 10 dagen daarna
werd het dier dagelijks onderzocht, doch eenige verandering kon
niet worden geconstateerd.
Proef no. 5. Als proefpaard diende een 12-jarige ruin.
De fijne droge hals van dit paard leende zich voor deze proef bij
uitstek. Op de gewone plaats en wijze werd 6 cM\' vloeistof ge-
l\'^\'üren\'^na de injectie had zich een naar buiten duidelijk zichtbare
zwelling gevormd ter grootte van een rijksdaalder; deze kon gemakke-
lijk naar de diepte toe worden gevolgd. De pijnlijkheid was matig.. In
het verder verloop werd de zwelling meer diffuus; zij breidde zich in
de richting van de jugularis-groeve meer naar beneden toe uit.
Na 4 X 24 uur was geen verandering meer zichtbaar; door palpatie
echter kon nog wel eenige verdikking in het om de ader liggende bind-
weefsel worden waargenomen. Het oploopen van de vena had steeds
goed kunnen plaats hebben. .
Nog 8 dagen later was er gelegenheid sectie te verrichten. Hierbij
bleek, zooals in andere gevallen ook meermalen is opgemerkt, dat de
aderwand en het onmiddellijk daarom liggend weefsel, n.1. in de
nabijheid van de injectie-plaats, door infiltratie eenigszins verdikt
was, tengevolge waarvan het vat zich wat minder gemakkelijk dan
normaal van zijne omgeving liet losmaken. De intima van de ader
vertoonde niet de minste afwijking.
-ocr page 75-Proef no. 6. Het proefpaard was een ongeveer 14-jarige merrie.
Op de gebruikelijke wijze werd de injectie verricht. De reactie
hierop bleef gering; 12 uren na de inspuiting kon van een zicht-
bare zwelling nauwlijks gesproken worden; door palpatie evenwel
kon het bestaan van een infiltratie van het subcutane bindweefsel
worden vastgesteld. Het oploopen van de ader kon, ook in het ge-
infiltreerde gebied, goed worden waargenomen.
Na 2 X 24 uren was klinisch geen verandering in de jugularis-groeve
meer te constateeren. Ook in het verder verloop, gedurende de 10 da-
gen, dat het paard nog in observatie bleef, is de normale toestand be-
houden gebleven.
Proef no. 7. Als proefpaard werd een 20-jarige merrie gebruikt.
Reeds 2 uren na de injectie was de zwelling vrij belangrijk; op dit
tijdstip had deze ongeveer de grootte van een rijksdaalder. De pijn-
lijkheid was gering. Eenige belemmering in het oploopen van de ader
was er niet. Deze status lócalis veranderde in de twee verdere dagen
niet; daarna werd de zwelling geleidelijk kleiner in omvang, zoodat
weer twee dagen later de reactie als verdwenen kon worden be-
schouwd .
3 weken na de injectie werd het paard gedood. De sectie leerde, dat
er nog eenige rigiditeit bestond in het bindweefsel om de ader in de
omgeving van de injectieplaats, terwijl dc wand der vena, n.1. dc
adventitia op doorsnede eenigszins verdikt was. De intima was met
veranderd.
Proef no. 8. Het proefpaard was een merrie van 18 jaar.
Dit paard werd ongeveer op denzelfden tijd ingespoten als dat van
proef 7 cn steeds werden beide paarden gelijktijdig op de ingetreden
veranderingen onderzocht. Daarbij werden slechts weinig verschil-
len aangetroffen. Ook in dit geval behoorde de reactieve zwelling
4 dagen na de injectie tot het verleden. Gedurende nog 10 dagen is
liet p.uvrd dagelijks geobserveerd. In dien tijd is geen klinisch waar-
neembare verandering opgetreden. Daarna is het dier gedood. Bij
de sectie werd ongeveer eenzelfde beeld gevonden als bij proef 7, n.1.
eenige verdikking van de adventitia en van het onmiddellijk omge-
vende bindweefsel, terwijl dc intima normaal was.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van i : 3-
Proef no. 1. Ilet proefpaard was een 4-jarigc merrie.
Dit dier was enkele weken tevoren ingespoten voor de gelijksoor-
tige proef met dc chloralhydraat-oplossing i : 5- .....
Evenals toen was ook nu dc reactie gering, terwijl zij ook in haar
-ocr page 76-verloop weinig van de voorgaande verschilde. Na 2 x 24 uren was van
een zwelling weinig meer te bemerken; alleen bestond er nog een ge-
ringe infiltratie van het subcutane weefsel. De vena bleef bij compres-
sie steeds goed oploopen en voelde ook nergens verhard of verdikt aan.
Na deze tweede proef is het dier nog 2 weken in observatie gebleven,
doch gedurende dien tijd is geen enkele plaatselijke verandering inge-
treden .
Proef no. 2. Voor deze proef werd een 11-jarige merrie genomen.
De perivasculaire injectie van 6 cM® der chloralhydraat-oplossing
had het optreden van een tamelijk diffuse zwelling ten gevolge. Ze
strekte zich in hoofdzaak uit in de richting der jugularis-groeve, ze
was weinig of niet pijnlijk en oedemateus bij palpatie. In lengterich-
ting strekte ze zich ongeveer over een afstand van 10 cM uit. Deze
zwelling nam na 24 uren geleidelijk af en was 3 dagen na haar optre-
den zoo goed als verdwenen. Het oploopen der vena kon steeds zonder
stoornis geschieden. Na dien tijd is het paard nog 2 weken in obser-
vatie gebleven. Een verharding van het subcutane en van het peri-
vasculaire bindweefsel kon toen door palpatie niet meer worden
vastgesteld.
Proef no. 3. Het proefpaard was een 16-jarige merrie.
De injectie van 6 cM» der oplossing had bij dit dier na 4 uren een
geringe, reactieve zwelling doen ontstaan, voornamelijk van het
subcutane weefsel. Deze was weinig of niet pijnlijk. Na 16 uren
had zij zich iets uitgebreid in de richting der jugularis-groeve over
een afstand van pl.m. 10 cM. De consistentie was vast oedemateus.
Hij compressie op het onderste halsgedeelte van de ader liep deze over
haar geheele zichtbare lengte goed op. Ongeveer 24 uren na haar op-
treden nam de zwelling geleidelijk af en zij was 3 X 24 »»r \'»«lar ont-
staan zoo goed als verdwenen; alleen de subcutis was nog iets gcinfil-
trcerd. Het oploopen der ader kon ook nu nog zonder eenig bezwaar
geschieden. Gedurende den verderen tijd, dat het dier geobserveerd
werd (10 dagen), zijn ook geen veranderingen meer ingetreden.
Proef no.4. Als proefpaard diende ccn i8-jarigc merrie.
Ongeveer 4 uren na de inspuiting trad in de omgeving der injectie-
plaats ccn tamelijk omsclircvcn zwelling in. Na i6uren bleek deze veel
grooter tezijngewordcn; zc was toen vrij diffuus en vulde de jugularis-
groeve over ccn afstand vaix 15-20 cM. op. De zwelling was slechts
weinig pijnlijk en voelde oedemateus aan, liij comprimccren liep
de ader goed op. Na 36 uren was de zwelling verder afgezakt naar
het voorhalsgedeelte; overigens was cr nog weinig verandering.
Voor zoover dit na compressie kon worden gezien, bleef do vena goed
passable.
Na 3 X 24 uren waren de ontstekingsvcrschijnselcn sterk afgenomen.
Nog 2 dagen later was geen zichtbare afwijking meer aanwezig; alleen
kon men bij betasting in de diepere deelen der jugularis-groeve nog
eenige verdikking voelen.
9 dagen later is het paard gedood. Bij de sectie werd een geringe
verdikking van den aderwand en een vastere verbinding daarvan met
het omgevende weefsel waargenomen. De intima was volkomen glad
en glanzend.
Proef no. 5. Het proefdier was een lo-jarige merrie.
6 uren na de injectie was de reactie gering; dit was ook nog het
geval na 12 uren. Eerst den volgenden dag had zich een zichtbare
zwelling in de jugularis-groeve gevormd, die week oedemateus was en
niet of althans in zeer geringe mate pijnlijk bleek te zijn. Spoedig
ging zij in verdeeling over, zoodat ze reeds na 3 dagen geheel verdwe-
nen was. Van eenige moeilijkheid in het oploopen der ader is niets
bemerkt, ook niet gedurende de 14 dagen, dat het dier nog in obser-
vatie bleef.
Proef no. 6. Het proefpaard was een i8-jarige ruin.
Ook in dit geval kon slechts een matige reactie worden waargeno-
men. Op den dag volgende op dien van de inspuiting had de zwelling,
die tamelijk circumscript was, slechts den omvang van een gulden,
terwijl het bestaan van pijnlijkheid twijfelachtig was. Nog 2 dagen
later was geen zichtbare verdikking meer te bemerken; bij palpatie
echter kon nog wel in de diepere deelen der jugularis-groeve eenige
verharding worden gevoeld. Een stagnatie in het oploopen der ader
is niet waargenomen.
10 dagen later is het paard gedood. De sectie-bevindingen waren
gelijk aan die van proef 4.
Proefno.7. Voor deze proef werd een 14-jarige merrie gebruikt.
Reeds 3 uren na de injectie was de zwelling vrij belangrijk. Ze had
toen ongeveer de grootte van een kleine handpalm. De pijnlijkheid
was matig; liet oploopen der .ider kon goed geschieden. Deze toestand
bleef in de twee volgende dagen vrijwel onveranderd. Daarna kwam
er geleidelijk verdeeling; de zwelling werd allengs kleiner, zoodat ze
na 4 dagen nauwelijks meer zichtbaar was. Nog 2 dagen later was er
geen afwijking meer te zien.
Ken week later kon sectie worden verricht. Evenals in zoo vele an-
dere gevallen werd ook hier eenige verdikking van den aderwand on
wat infiltratie en verharding van het omgevende bindweefsel in het
onmiddellijk bereik van de plaats der inspuiting gevonden.
Proef no. 8. Het proefpaard was een 20-jarigc ruin.
Bijinen omstreeks 3 uren na de injectie trad ter grotHte van onge-
veer een gulden een tamelijk circumscripte zwelling in, die weinig
boven de omgeving promincerde. In het verlooj) van den volgenden
tlag werd de zwelling meer diffuus, ze voelde oedemateus aan en was
niet pijnUik. Het oploopen der vena kon goed geschieden. 4 dagen
mmms^s.
\' aropTnknippen der vena vertoonde de wand .ich eenigszins ver-
diS dfo^èrvlakte der Intima echter was volkomen glad en glan-
zend.
Proef no. 9. Het proefpaard was een 15-iarige ruin
O^de ^gegeven wijze werd bij dit dier 6 cM» der chloralhydraat-
opSsing inspoten. Na 4 uren was op de plaats van mspuitmg een
gfj "reactie merkbaar. Na 16 uren was de zwelling toegenomen
L taLlijk omschreven vorm ongeveer ter grootte van een kippenev
Te voddi oedemateus aan en was weinig pijnlijk. B, co\'npnmee en
Hep de ader goed op. De volgende dagen nam deze zwel mg geleide-
H^\'in omvang af. totdat ze na 5 dagen zoo goed als verdwenen was.
alleen was nog een gering infiltraat van de subcutis te voe en
Op den i2den dag werd het dier gedood. Bij de sectie bleek, da
het subcutane bindweefsel nog eenigermate geïnfiltreerd was d t
ol het geval met het perivasculaire. De aderwand was verdikt
deintil vertoonde over een afstand van ongeveer 6 cM een bniinrood
bIsTag in den vorm van een streep ter breedte van 1/, cM. Dit laagje
liet zU niet afstrijken. Overigens was de intima normaal.
Ook in dit geval deed de vorm van de verandering vermoeden, dat
een voorafgaande oppervlakkige verwonding door de canule-punt een
dlLte contact-werking van het chloralhydraat met het gelaedeerde
weefsel mogelijk had gemaakt, waardoor destructie van eenige cellcn-
lacen had plaats gehad. Daardoor is de vorming van een wandstandi-
digcn thrombus ingelei.l. die zich op dit tijdstip in een gevorder.l sta-
dium van organisatie bevond.
Proef no. 10. Als proefpaard diende een 20-jarigc ruin.
Op de plaats van injectie was na 4 uren een geringe, niet pijnlijke
zwelling ingetreden. Den volgenden dag had deze zich naar de voor-
halsvlakte toe uitgebreid. Toen had ze de grootte van een kleine
hand. De pijnlijkheid was gering. Bij comprimeeren liep dc vena over
haar geheele zichtbare lengte goed op. Na drie dagen was nog een ge-
ringe infiltratie aanwezig. de ader bleef goed oploopen.
II dagen later waren de huid en de onderhuid op de plaats der in-
jectie nog iets verdikt cn voelden zij wat hard aan; de vena liep echter
goed op. Dienzelfden dag werd het dier gedoo<l. Bij het oppreapa-
reeren van het bloedvat bleek allereerst, dat de huid in de streek der
inspuiting met haar onderliggende deelen vast verbonden was, het
bindweefsel was rigide. Eenzelfde waarneming werd gedaan bij het
perivasculaire bindweefsel. De aderwand was verdikt. De opper-
vlakte van de intima vertoonde geen afwijking.
Proevenreeks met chloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van i: 2,5.
Proef no. 1. Het proefpaard was een 4-jarige merrie.
Aan de linker halszijde werd 6 cRP der chloralhydraat-oplossing
onder langzaam teruggtrekken der canule perivasculair en subcutaan
geappliceerd. Na eenige uren ontstond als reactie hierop een zwelling,
die in den loop van den dag en vooral gedurende den volgenden veel
grooter werd. De pijnlijkheid was gering. Het oploopen der ader kon
over haar zichtbare lengte goed geschieden. Na 3 x 24 uur was de zwel-
ling zoo goed als verdwenen; een diep gelegen infiltraat kon alleen nog
door palpatie worden vastgesteld. Ook dit werd daarna allengs min-
der . Het paard werd daarna nog geruimcn tijd geobserveerd, gedurende
welken tijd een klinisch waarneembare verandering van de vena niet
is ingetreden.
Proef no. 2. Als proefdier werd een lo-jarige merrie genomen.
Na de injectie trad bij dit dier in het verloop der jugularis-groeve
een ongeveer 10 cM. lange en eenige cM. breede zwelling op, die
weinig boven de omgeving prominecrdc cn bij betasten niet of weinig
pijnlijk was. liij comprimeeren liep de vena steeds goed op. Na onge-
veer 3 x 24 uren waren ook hier de verschijnselen zoo goed als
verdwenen. Na een week kon in de diepere deelen nog een zeer geringe
verdikking worden gevoeld. Het oploopen van het bloed kon, ook op
<leze plaats, zonder zichtbare belemmering geschieden. Het paard is
daarna nog 3 weken geobserveerd. In dezen tijd heeft zich de integri-
teit hersteld.
Proef no.3. Een i6-jarigc merrie werd als proefdier gebruikt.
Eenige uren na dc injectie was in dc naaste omgeving der injectic-
plaats een zwelling merkbaar, die zich vooral in den loop van den
volgenden dag uitbreidde in de richting der jugularis-groeve over
een afstand van ongeveer 15 cM. Ze voelde oedemateus aan en was
in geringe mate pijnlijk. De vena kon goed in opgeloopen toestand
worden gebracht.
Naß X 24 uren nam de zwelling geleidelijk af, zootlat ze 4 dagen
later niet meer zichtbaar was. Op dezen dag (7 dagen na de injectie)
werd het dier gedood. Bij dc sectie werd een geringe verdikking van
den aderwand en eenige infiltratie van het perivasculaire bindweef-
sel aangetroffen. De intima was glad cn glanzend.
Proef no. 4. Het proefdier was een i6-jarige merrie.
Binnen eenige uren na de injectie was een tamelijk circumscnpte
zwelling ontstaan, die zich in den loop van den volgenden dag be-
langrijk uitbreidde, voornamelijk in de richting van de jugulans-
groeve zoodat deze over een afstand van ongeveer 15 cM. geheel ver-
dwenen was. DepijnUjkheid was gering. Na 2 X 24 uren begon de zwel-
lin- geleidelijk af te nemen; na 5 dagen was ze zoo goed als verdwenen,
alleen was nog een geringe infiltratie van de huid en van de subcutis
te voelen. Het oploopen der vena kon steeds zonder eenig bezwaar
geschieden. Een thrombose van de ader is niet opgetreden, ook niet
gedurende de 2 weken, dat het dier nog in observatie bleef.
Proef no. 5. Het proefdier was een 18-jarige merrie.
Het dier kreeg op de aangegeven wijze een perivasculaire en sub-
cutane injectie van 6 cÄP der oplossing.
6 uren na de inspuiting was er een duidelijk omschreven, weinig
promineerende zwelling ter grootte van een gulden ontstaan. Na 24
uren was deze nog iets grooter geworden, echter was ze niet meer
zoo duidelijk omschreven. Bij comprimcercn liep de ader goed op.
Na 2 X 24 uren bleek de zwelling zich meer uitgebreid tc hebben in
de richting der jugularis-groeve. Daarna nam zij geleidelijk af en was
zij na 7 dagen niet meer zichtbaar. De vena kon steeds goed oploopen.
Op dezen dag werd het dier gedood en was cr gelegenheid om sectie
te verrichten. Men nam hierbij hetzelfde waar als bij proef 3. Dc
binnenbekleeding van het vat vertoonde niet de minste verandering;
overigens was de vaatwand een weinig verdikt, terwijl ook het
omringende bindweefsel eenigermate geinfiltreerd was.
Proef no. 6. Als proefdier diende een 14-jarige ruin.
Bij dit dier ontstond ook binnen eenige uren na de injectie een reac-
tieve zwelling, die op den volgenden dag haar hoogtepunt bereikte.
Na vier dagen was ze zoo goed als verdwenen. alleen bleef een geringe
infiltratie van de huid iets langer bc.staan. Ook deze verdikking werd
geleidelijk minder, zoodat na 14 dagen noch aan de oppervlakkige,
noch in de diepere deelen van de jugularis-groeve klinisch eenige
verandering kon worden opgemerkt.
Proef no.7. Het proefdier was ccn merrie van 18 jaar.
Reeds 3 uren na de injectie was de zwelling vrij belangrijk.
Ze had toen ongeveer de grootte van een handpalm. De pijnlijkheid
was gering, het oplooi>en van de ader kon goed geschieden. Deze toe-
stand bleef tot op den derden dag vrijwel onveranderd. Daarna kwam
cr geleidelijk verdeeling; de zwelling werd allengs kleiner, totdat ze
na ccn week niet meer zichtbaar was. Bij palpatie was echter nog
wel eenige verdikking te bemerken.
Nog een week later kon sectie worden verricht. Daarbij werd geen
verandering aan de intima van het vat aangetroffen; wel was de ader-
wand eenigszins verdikt, terwijl ook het omringende bindweefsel
nog een weinig geïnfiltreerd en verhard bleek te zijn.
Proef no. 8. Het proefpaard was een i6-jarige merrie.
Bij dit dier liet de reactie lang op zich wachten. 12 uren na de
inspuiting was de zwelling nog nauwlijks zichtbaar. Echter nam ze
geleidelijk in grootte toe, zoodat ze na 3 x 24 uren den omvang van
een kippenei had; ook was ze scherp omschreven. Ze was pijnlijk
en had een vaste consistentie. Bij comprimeeren in het onderste deel
der jugularis-groeve was onmiddellijk boven en onder de zwelling
een oploopen der ader merkbaar.
Nog 2 dagen later was de zwelling in de richting van de genoemde
groeve grooter geworden, de pijnlijkheid en de consistentie waren on-
veranderd. Het maakte wel den indruk, dat de ader boven de verdik-
king wat meer gevuld bleef, op grond waarvan een phlebitis met een
meer of minder omvangrijke thrombose werd vermoed.
14 dagen na de injectie was de zwelling minder zichtbaar geworden;
door palpatie kon echter nog duidelijk een verharding in de vena jugu-
laris en omgeving worden waargenomen. Boven deze zwelling was de
ader gevuld. Een verder oploopen in dit gedeelte was niet te verkrij-
gen . Daarom was de aanwezigheid van een totaal obtureerende throm-
bus vrij zeker.
4 weken na de behandeling was de status localis nog dezelfde wat
betreft den omvang van de diepgelegen zwelling en de consistentie
ervan; het bestaan van pijnlijkheid was twijfelachtig, terwijl ook nu
weer eenige passage van bloed door de ader mogelijk bleek.
1 let dier is daarna nog 4 maanden in leven gebleven; de harde zwel-
ling kon in dien tijd nog steeds, vrijwel onveranderd, worden gevoeld;
op het laatst was het ook niet meer mogelijk door drukking op het
onderste deel der ader een oploopen ervan te verkrijgen, zoodat een
organisatie van den thrombus met een totale obturatie van het
lumen werd verwacht.
Bij de sectie werd deze verwachting bevestigd bevonden.
Het bloedvat w;vs in de streek, waar de injectie had plaats gevon-
den, over een afstand van 12 cM. in een vaste bindweefsel-streng ver-
anderd. die van de omgeving niet scherp was afgescheiden. Van een
lumen xvas niets meer terug te vinden. Verschillende dwarse coupes
toonden aan. dat er geen enkele spleet was blijven bestaan, die do
passage van het bloed had mogelijk gemaakt. Boven het geoblitereerd
gedeelte was do aderwand normaal en genmkkelijk los te prepareeren;
eronder was dit eveneens het geval.
Proef no. 9. Het proefpaard wa.s een 20-jarige merrie.
Op de bekende wijze werd 6 cM» chloralhydraat-oplossing ingesjx)-
-ocr page 82-ten met het gevolg, dat reeds enkele uren daarna een zwelling ont-
stond, die in den loop van den dag nog in uitgebreidheid toenam.
De pijnlijkheid was gering. Bij comprimeeren liep de vena goed op.
Den tweeden en den derden dag was de status localis slechts weinig
veranderd. Daarna begon er verdeeling in te treden met het gevolg,
dat de zwelling 5 dagen na de injectie niet meer zichtbaar was; wel
voelde toen het weefsel in de diepere deelen der jugularis-groeve nog
iets te hard aan.
Twee dagen later kon er sectie worden verricht. Bij het losprcpa-
reeren bleek ook nu weer, dat de ader op de plaats van de injectie en
naaste omgeving stevig met het omringende bindweefsel verbonden
was, terwijl het bij openknippen ervan bleek, dat de intima over een
afstand van 6 cM. en een breedte van ongeveer ^U cM. bedekt was met
een adherent, mat roodgekleurd beslag. Het is duidelijk, dat een
gelocaliseerde endophlebitis tot deze adhaesie-thrombose heeft
geleid.
Proef no.10. Als proefpaard werd een 22-jarige merrie gebruikt.
Bijna onmiddellijk na de inspuiting ontstond op de injectieplaats
ter grootte van een klein kippenei een fluctueerende zwelling onder
de huid. Dit haematoom was het gevolg van een toevallige punctie
in de art. carotis. Ongeveer 8 uren later was deze zwelling reeds iets
afgenomen. Bij compressie van de ader liep deze goed op.
Den volgenden dag was het bloed-extravasaat voor het grootste
gedeelte verdwenen; de vena liep goed op, de zwelling was weinig of
niet pijnlijk,
Na 2 x 24 uren was van een zwelling weinig meer te zien; bij pal-
patie bleken de huid en dc onderhuid nog wel iets verhard te zijn.
14 dagen na dc inspuiting was een nauwkeurig onderzoek noo<lig om
in de diepte nog eenige verdikking vast te stellen; klinische verschijn-
selen van het bestaan van een phlebitis waren er niet. Op dezen dag
werd het paard gedocKl.
De eenige afwijking, die bij de sectic werd aangetroffen, was, dat
het perivasculaire bindweefsel in de omgeving der injccticplaats over
een afstand van ongeveer 10 cM. een weinig verdikt cn verhard was,
zoodat de ader in dit gebied minder gemakkelijk dan normaal kon
worden losgepreparccrd.
3. Het gedurende eenigen tijd opgehoopt laten
van een chloralhydraat-oplossing
in de vena jugularis.
De ervaringen uit de praktijk der intraveneuze injecties cn
infusies van groote hoeveelheden kleurlooze vloeistof hebben
de mogelijkheid doen zien, dat de geappliceerde vloeistof
niet direct met het bloed wordt weggevoerd, maar nabij de
injectie-plaats een korten tijd blijft stagneeren. Na voltooiing
van de injectie ziet men dan het verschijnsel, dat, wanneer na
verwijdering van de spuit de vena even gecomprimeerd wordt,
teneinde nog een weinig bloed door de canule te doen stroomen,
aanvankelijk een heldere vloeistof uit de canule stroomt en
dat eerst later het bloed verschijnt. Van dit gebeuren moet
een tijdelijke stuwing in de ader, ontstaan door een gespannen
houding van hals en hoofd, als oorzaak worden beschouwd.
En waar ik dit verschijnsel bij de injecties van een chloralhy-
draat-oplossingjmeerderemalen heb waargenomen, meende ik,
dat het wenschelijk was experimenteel te onderzoeken öf, en
in hoeverre, een schadelijke werking van een zoodanige op-
hooping der vloeistof in het lumen van het vat moet worden
gevreesd.
In de literatuur worden omtrent een paar gevallen beschrij-
vingen aangetroffen, waaruit blijkt, dat het contact van een
hoog geconcentreerde chloralhydraat-oplossing met de intima
van het vat niet altijd onschadelijk moet worden geacht.
Vennerholm beschrijft een geval van een paard, dat ten
behoeve van een operatie (branden) in chloralhydraat-nar-
cose werd gebracht. Na voltooiing der injectie van een
oplossing in dc concentratie 1:3 bleek het, dat een heldere
vloeistof uit de canule terugstroomde, op grond waarvan de
logische gevolgtrekking werd gemaakt, dat de sterke chloral-
hydraat-oplossing langer dan noodig was met dc intima van
dc vona in aanraking was geweest. De gevolgen bleven niet
uit. Reeds den volgenden dag was een spoelvormige, pijnlijke
zwelling juist boven het manubrium sterni ontstaan, zoodat
het moeilijk was uit te maken, tot welke zijde zij eigenlijk be-
hoorde. Tot op den vierden dag post operandum bleef het
beeld vrijwel onveranderd .Toen bleek het, dat de ader in het
onderste derde deel van den hals moeilijk te palpeeren was
cn in het middelste deel zeer slecht opliep.
De zwelling aan de voorborst was inmiddels grooter ge-
worden en had de consistentie verkregen van een vast oedeem.
Nog eenige dagen later was hier een fluctuatie merkbaar. Na
incisie op deze plaats ontlastte zich een groote hoeveelheid
typische etter. Bij nader onderzoek bleek, dat het onderste
deel van de ader van den aanvang af in het etterings-proces
betrokken was, terwijl zij boven de etterholte over een groot
stuk vast gethromboseerd was. Door etterig verval van het
perivasculaire weefsel lag de gethromboseerde ader als een
grootendeels geïsoleerde elastische streng in het wondkanaal.
De behandeling van het proces duurde lang. Na verloop van 3
maanden was nog geen genezing verkregen. Toen bestond ook
nog het gevaar, dat een uitbreiding der thrombose naar de
hersenvaten zou tot stand komen.
Teneinde het intreden van een zoodanig ernstig gevolg te
ontgaan, raadt Vennerholm aan een niet te wijde injectie-
naald te gebruiken. Door een dikke canule wordt te heftig
geinjicieerd en het lumen der ader te veel gevuld; een irritatie
van de intima van het vat is hiervan het gevolg, hetgeen een
thrombophlebitis kan veroorzaken.
Rehse beschrijft in zijn artikel een tweetal proeven, welke
dienden om na te gaan, of een langer verblijf van de chloralhy-
draat-oplossing in de Vena jugularis een endophlebitis met
thrombose en een periphlebitis ten gevolge zou kunnen hebben.
Daarvoor werden twee anatomiepaarden gebezigd. De techniek
was deze, dat de vena een handbreedte onder de canule gecom-
primeerd werd, nadat eerst een weinig van de vloeistof op de
gewone wjze was afgevloeid. Het gevolg daarvan was een
langer contact van de chloralhydraat-oplossing met de
intima van het vat.
Den volgenden dag was bij beide dieren in het bovenste
halsgedeelte een pijnlijke en diffuse zwelling in het verloop
der vena te constateeren. Op den derden dag waren deze ver-
schijnselen veel duidelijker. De beide paarden werden op dien
dag gedood. De sectie leerde, dat bij het eene cadaver een
infiltratie van het perivasculaire bindweefsel was ont-
staan, welke zich tot in de onderste halsstrcek uitstrekte,
ïn het lumen van het vat bevond zich een donkerrood bloed-
coagulum, terwijl de wand der vena over een groote uitge-
strektheid bedekt was met een weeke grauwwitte massa, die
zich met den vinger gemakkelijk liet verwijderen. Bij het an-
dere cadaver vond men eveneens een sterke infiltratie van het
om de vena gelegen bindweefsel, terwijl intra vasculair de
aanwezigheid van twee helderroode, strengvormige thrombi
het meest opvallend was; een hiervan bevond zich in het
bovenste deel der Vena jugularis, de andere inde Vena maxil-
laris externa. Deze waarnemingen hebben Rehse geleid tot
de conclusie, dat in beide gevallen een phlebitis en een begin-
nende thrombose waren ontstaan en dat de uitgebreide peri-
phlebitis langs den weg der continuïteit zich van de ont-
steking der intima uit heeft ontwikkeld. In het artikel van
Rehse zoekt men te vergeefs naar de concentratie van de
chloralhydraat-oplossing en van de hoeveelheid daarvan, wel-
ke bij deze proeven is gebruikt. Het behoeft wel geen betoog,
dat deze beide factoren ten opzichte van de beoordeeling van
de gevolgen der injectie toch van groote beteekenis zijn. Waar
Rehse bij andere injectie-proeven gebruik heeft gemaakt van
oplossingen van i8%, is het waarschijnlijk, dat hij bij het
bedoelde tweetal proeven zich ook van deze concentraties
heeft bediend.
Uit de proevenreeks, die door Schweickekt is verricht,
blijkt, dat ook door dezen bij twee paarden, bij welke tijdens
de injectie de ader werd gecomprimeerd, veranderingen in het
lumen dor vena werden waargenomen. Deconcentratie der ge-
bniikteoplossingenwasictsminderdan20%. Do chloralhydraat
word in een vijfvoudige hoeveelheid gekookt water opgelost.
Omtrent de patliologisch-anatomische bevinding van beide
gevallen wordt opgemerkt, dat de vena door een 20 cl\\l. lange
thrombus geobluroerd was. Hoeveel tijd na de injectie deze
waarneming is gedaan, wordt niet vermeld.
In verband met de mogelijkheid van ernstige gevolgen
waarschuwt ook Pfeiffer voor het gevaar, dat aan een tijde-
lijke ophooping van chloralhydraat in liet lumen van de ader
is verbonden. Bij een infusie moet nauwkeurig er voor worden
gezorgd, dat de bloedstroom niet tijdelijk wordt onderbroken.
Daar het paard, wanneer het is gepraamd, gaarne het hoofd
bijbrengt, waardoor een rogelmatige strooming in de Vena
jugularis wordt belemmerd, is het niet gewenscht bij deze
ojxiratie van die dwangmaatregel gebruik te maken. De wer-
king van de halsmusculatuur kan ook worden voorkomen
door het hoofd naar voren of naar beneden te trekken. Verder
verdient het aanbeveling den bloedstroom te bevorderen door
het paard kauwbewegingen te laten maken. Dit alles acht
Pfeiffer van belang om een ontsteking van de Vena jugularis
te voorkomen.
Ook Röder wijst op het gevaar van stuwing in den bloed-
stroom tijdens de infusie van een chloralhydraat-oplossing.
Teneinde dat te verhinderen, beveelt hij aan bij deze kunst-
bewerking het hoofd van het paard door een helper naar voren
en naar boven te doen houden.
Bij de proeven, welke ik heb gedaan om de schadelijke
werking van chloralhydraat-oplossing op de intima van het
vat te kunnen nagaan, heb ik gebruik gemaakt van de concen-
traties 1:3 en 1:21/2- Ik meende, dat proefnemingen met
oplossingen van geringer sterkte dan deze overbodig waren,
daar mij al spoedig eenige malen was gebleken, dat de
contact-werking van een oplossing 1:5 nihil was. De ge-
bruikte vloeistoffen waren op de bekende wijze (oplossen,
filtreeren, koken) bereid.
De algemeene opzet van de proeven was de volgende.
Bij het proefpaard werd op de grens van het bovenste en
middelste derde gedeelte van den hals een deel der jugularis-
groeve op de gewone wijze voorbereid. Vervolgens werd een
I mM. wijde canule gestoken tot in het lumen van de ader,
welke vooraf door compressie, een handbreedte onder dc in-
jectie-plaats, in opgeloopen toestand was gebracht. Daarna
werd, onder bestendiging van de compressie, dc vloeistof
geinjicieerd. Na ontlediging van de spuit werd het dicht-
drukken van de ader nog gedurende 20 {\\40 seconden volge-
houden. De hoeveelheid der oplossing, welke voor elk der
proeven is genomen, werd afhankelijk gesteld van de grootte
van het proefpaard en van de wijdte der betreffende vena
Zij varieerde van 20 tot 40 cM^.
Het onmiddellijk resultaat van de inspuiting was dit, dat
een sterke chloralhydraat- of chloralhydraat-bloedoplossing
zich als een kolom op een bepaalde plaats in de ader ophoopte
en aldaar gedurende minstens 20 seconden met de intima van
het vat in innige aanraking bleef. Na de injectie werd het
verloop gedurende één a twee weken en niet zelden nog langer
gevolgd.
Dagelijks onderzocht ik de gesteldheid van de ader en van
de naaste omgeving. Waar een groot deel der gebruikte proef-
paarden bestemd waren voor het onderwijs in praktische
operatieleer aan de Heelkundige kliniek, was ik bovendien
dikwijls in de gelegenheid bij het cadaver de Vena jugularis
te excideeren en haar nader op hare veranderingen te onder-
zoeken .
De proeven zijn hieronder weergegeven.
Proevenreeks mei chloralhydraat-oplossingen in dc
concentratie van 1:3.
Proef no 1. Als proefpaard diende een sVi-Jarige ruin van groot
\'°Mct inachtneming van de aseptische voorzorgsmaatregelen werd
.»O cM» chloralhydraat-oplossing in de vena geappliceerd. Daarna
werd deze vloeistof op dc aangegeven wijze gedurende 20 seconden
met dc intima van het vat in innig contact gelaten.
Na deze behandeling is het paard nog 8 dagen m observatie geble-
ven. Dagelijks werd een onderzoek naar cventucelc afwijkingen in dc
streek der injecticplaats ingesteld. Echter is met de minste klinisch
waarneembare verandering opgetreden.
Proef no.2. Als proefpaard werd een veulen van 5 maanden ge-
bruikt. , .
In dc vena werd 20 cM\' chloralhydraat-oplossing gespoten cn ge-
durende 20 seconden daarin opgehoopt gelaten. Tot op den zcvenclcn
dag werden dc jugularis-groeve en de ader dagelijks ccnigc malen
onderzocht. Een plaatselijke reactie is niet opgctretlen.
Bij do sectie is noch aan dc ader noch aan hare omgeving ccnige
verandering opgemerkt.
Proef no.3. l-en i «/j-jarigc merrie diende als proefdier.
Dc intraveneuze injectie geschiedde met 20 cM» chloralhydraat-
oplossing. Gedurende dc inspuiting cn verder nog 20 seconden na Iict
ledigen der spuit werd het vat een handbreedte onder dc injectic-
plaats dicht gedrukt gehouden.
Teneinde te ervaren, of zich misschien klinische verschijnselen
van phlebitis zouden voordoen, is het veulen nog 8 dagen onder dage-
lijksch toezicht gebleven. Daarna is het gedood en werd er sectie ver-
richt . Er werden hierbij geene veranderingen aan de ader aangetroffen.
Proef no.4. Als proefpaard diende een i8-jarige ruin.
De hoeveelheid vloeistof, die hier gebruikt werd, bedroeg 20 cM\'.
Deze werd op de bekende wijze gedurende 30 seconden met de intima
van de ader in contact gelaten. Een plaatselijke reactie is in dit geval
niet waargenomen. Gedurende de 8 dagen, dat dit dier dagelijks
werd onderzocht, deden zich geene klinisch waarneembare verande-
ringen voor.
Proef no.5. Als proefpaard werd een i6-jarige merrie gebruikt.
In dit geval werd 40 cM® chloralhydraat-oplossing ingespoten. De
duur der compressie was 20 seconden.
Tot 3 X 24 uur na de injectie was noch bij inspectie noch bij palpa-
tie eenige verandering aan de vena en hare omgeving te bemerken.
Op den 7den dag werd het dier gedood en kon er sectie worden
verricht. Deze leerde, dat er geene veranderingen aanwezig waren.
De aderwand en in het bijzonder de intima waren normaal.
Proef no. 6. Het proefpaard was een 22-jarige ruin.
De duur der compressie, gerekend van het oogenblik van ontlcdi-
ging der injectiespuit af, was in dit geval 30 seconden. Dc hoeveel-
heid chloralhydraat-oplossing bedroeg 20 cM».
Gedurende 11 dagen werd het paard dagelijks eenige malen onder-
zocht op eventueel ingetreden, reactieve verschijnselen. Deze zijn
echter niet waargenomen.
Bij de sectie bleek, dat geene veranderingen aanwezig waren noch
aan den aderwand noch in de onmiddellijke omgeving van het bloc<l-
vat.
Proef no. 7. Het proefpaard was een 20-jarige ruin.
Intraveneus ontving dit dier 20 cM» chloralhydraat, terwijl dc vena
jugularis ccn handbreedte onder de injectie-plaats gecomprimeerd
werd; dit werd tot 30 seconden na het beëindigen der injectie volge-
houden. Daarna is het dier nog 14 dagen geobserveerd, gedurende
welken tijd geene verschijnselen zijn waargenomen, die op de aanwe-
zigheid van een endo- of periphlebitis zouden kunnen wijzen.
Daarna is het dier gedood. Bij de sectie bleek, dat dc intima vol-
komen gaaf was. Het overige deel van den vaatwand en zijn naaste
omgeving vertoonde ook geen verandering.
Proef no.8. Een 15-jarige ruin werd als proefpaard gebnükt.
Bij dit dier werd 20 cM® vloeistof ingespoten; deze hoeveelheid
werd na het ontledigen der spuit 30 seconden in het lumen van dc ader
opgehoopt gelaten. Een plaatselijke reactie hierop werd niet waarge-
nomen; gedurende de 7 dagen, dat het dier nog in leven bleef, werd
geen zwelling in de jugularis-groeve geconstateerd, terwijl het oploo-
pen van de ader steeds zonder eenige stoornis kon geschieden.
Bij de sectie werden geene veranderingen aangetroffen.
Proef no. 9. Het proefpaard was een i6-jarige merrie.
De compressie der vena werd na het ledigen der spuit nog 40 secon-
den volgehouden. De hoeveelheid ingespoten vloeistof bedroeg 30 cM®.
Gedurende 14 dagen werd het dier in observatie gehouden. In dien tijd
werd aan de vena en naaste omgeving geen verandering waargenomen.
Het oploopen kon steeds zonder bezwaar geschieden. Den i4den dag
na de operatie werd het dier gedood en geseceerd. Bij de opengeknipte
ader was aan de intima niet de minste verandering waarneembaar.
Overigens was de vaatwand ook niet verdikt.
Proef no. 10. Het proefpaard was een i8-jarige rum.
De hoeveelheid chloralhydraat-oplossing. die voor deze proef noo-
dig bleek, bedroeg 40 cM®; de duur der digitaal-comprcssie na het be-
ëindigen der injectie was 40 seconden.
Tot op den Ssten dag na de inspuiting werden klinisch geene reac-
tieve verschijnselen waargenomen.
Ook bij dc sectie was niet de minste verandering waar de nemen;
de intima was glad en glanzend.
Proevenreeks met ehloralhydraat-oplossingen in de
concentratie van i: 2,5.
Proef no. 1. Als proefpaard diende een 3y2-jarige merrie.
Nadat 40 cM» van (Ie chloralhydraat-oplossing was gcappliceerd,
bleef de vena tot 20 secontlen na de injectie gecomprimeerd.
Gedurende 8 dagen werd dit dier dagelijks geobserveerd; in dien
tijd werd klinisch geen enkele afwijking waargenomen. De vena liep
bij comprimecren steeds over haar geheele zichtbare lengte op. Ook
op de injectie-plaats was geen verandering ingetre<lcn.
Proef no. 2. Voor deze proef werd ccn veulen van 5 maanden ge-
bruikt. , .
Het dier ontving 20 cM» chloralhydraat-oplossmg, terwijl dc
comprc.ssic der vena tot 20 seconden na afloop der injectie werd vol-
gelioudcn.
Tijdens (Ic 8 dagen, dat het dier dagelijks werd geobserveerd, wer-
den a;in dc ader niet dc geringste afwijkingen waivrgenomcn.
Proef no. 3. Het proefpaard was ccn ruin van 18 jaar.
Aan het dier werd 40 cM» der vloeistof toegediend; dc compressie
-ocr page 90-der vena werd volgehouden tot 20 seconden na afloop der injectie.
Het paard bleef na de inspuiting nog 10 dagen in leven, gedurende
welken tijd het dagelijks onderzocht werd. Er zijn geene verschijn-
selen van phlebitis waargenomen.
Ook bij de sectie werd de ader in normalen toestand aangetroffen.
Proef no.4. Het proefdier was een i6-jarige merrie.
Bij dit paard werd 30 cM\' chloralhydraat-oplossing intraveneus
ingespoten, terwijl de ader onder de inspuitings-plaats tot 30 secon-
den na afloop der injectie gecomprimeerd werd.
Een dageüjksche controle, die hier 2 weken werd verricht, leverde
geene positieve bevindingen. In de jugularis-groeve is geen zicht- of
tastbare verandering ontstaan, terwijl de ader goed bleef oploopen.
Proef no. 5. Als proefdier werd een i8-jarige ruin gebruikt.
In de rechter vena jugularis werd 20 cM^ chloralhydraat-oplossing
ingespoten. De duur der compressie was 30 seconden.
Tot op 2 X 24 uren na de inspuiting was noch bij inspectie noch bij
palpatie eenige verandering waar te nemen. Op den derden dag was
de vena nog goed passable en had zich ook geen uitwendig zichtbare
zwelling gevormd ; echter was er in de diepte een ongeveer 10 cM
groot stuk van de ader, dat iets stugger aanvoelde dan het overige
gedeelte.
Deze toestand was drie dagen later nog eenigszins verergerd, zoo-
dat aan de mogelijkheid van een thrombose werd gedacht. Daar echter
de ader boven en onder deze plaats goed kon loopen, was een totaal
obtureerendetluombus zeker niet aanwezig.
Het paard bleef daarna nog 3 weken in leven. Gedurende dien tijd
veranderde de toestand in zooverre, dat de verharding van de ader
iets minder werd.
Bij de sectie werd de klinische waarneming bevestigd. Er bleek
een geringe verdikking van den aderwand aanwezig te zijn met een
vastere vergroeiing daarvan aan de omgeving, terwijl de intima in den
vorm van een streep van 6 cM lengte een gladde bleek-roode littec-
kenachtige verhevenheid vertoonde,waaromheen zicli eenige plooitjes
in de intima hadden gevormd.
Het was duidelijk, dat hier moest worden gedacht aan de organi-
satie van een wellicht platte wandstandigc thrombus in verband met
een beschadiging van het epitheel en een gelocaliseerde endophle-
bitis.
Proef no. 6. Het proefpaard was een i8-jarige ruin.
De hoeveelheid vloeistof, die ingespoten werd, bedroeg 20 cM\';
•de duur der compressie was 30 seconden.
Na de behandeling bleef het dier nog 8 dagen in observatie. Gedu-
-ocr page 91-rende dien tijd is in de injectiestreek geen enkele klinisch waarneem-
bare verandering opgetreden.
Proef no. 7. Als proefpaard werd een 20-jarige merrie gebruikt.
Op dezelfde wijze als bij de voorgaande proeven werd bij dit dier
20 cM® ingespoten. De compressie der vena werd hier tot 30 seconden
na afloop der injectie volgehouden.
Een dagelijksche observatie van het dier had geregeld plaats. Noch
bij inspectie noch bij palpatie is gedurende de 7 dagen, dat het paard
nog in leven bleef, eenige verandering waargenomen.
Bij de sectie bleken de aderwand, in het bijzonder de intima, als-
mede het perivasculaire weefsel normaal te zijn.
Proef no.8. Een 22-jarige merrie werd als proefpaard genomen.
Aan dit paard werd 30 cM® chloralhydraat-oplossing toegediend. Na
beëindiging der injectie werd de ader nog 30 seconden gecomprimeerd
gehouden.
Het dier werd gedurende 2 weken na de inspuiting dagelijks onder-
zocht. Een zichtbare afwijking is niet ingetreden; wol voelde de ader
van dén derden dag af cenigermate verdikt en verhard aan. Een stoor-
nis in het oploopen van het bloedvat is niet waargenomen. Ook in dit
geval werd een geringe phiebitis met wellicht een wandstandige
thrombus aanwezig geacht.
Bij dc sectie bleek dit vermoeden juist te zijn. De aderwand was een
weinig verdikt. Op dc intima werd een langgcstrekte woekering van
vlecschroode kleur aangetroffen; dc lengte daarvan was ongeveer 5
cn dc breedte >/, cM. Dc oppervlakte was glad; zij prom meerde
slechts weinig in het lumen van dc ader. Slechts door flink wrijven
kon zij van liaar onderlaag worden losgemaakt. Deze laatste ver-
toonde zich daarna eenigszins vlokkig.
Het vinden van deze adhaesieve thrombus van zoo eigenaardigcn
vorm deed dc vraag oprijzen of niet een krassen met .Ie punt van de
injectie-canulc in dc cndothccl-bcklecding dc tot standkoming van
het proces heeft veroorzaakt.
Proef no.9. Een i i-jarigc merrie diende als proefdier.
Dc intraveneuze injectie gcschicddc met 30 cM» chloralhydraat-
oplossing. Tijdens dc inspuiting en verder nog 30 seconden na lict
ledigen der spuit, werd het vat een handbreedte onder de injectic-
plaats dichlgcdrukt gehouden. , .
Gedurende 2 weken na deze behandeling is het dier onder dage-
lijksch toezicht gebleven. Verschijnselen van phiebitis hebben zich
niet voorgedaan.
Bij dc .sectie is nocli aan den aderwand noch aan zijne omgeving
eenige verandering opgemerkt.
-ocr page 92-Proef no. 10. Als proefpaard werd een i6-jarige ruin gebruikt.
In dit geval werd 40 cM» ingespoten. De duur der compressie was
^o seconden. , ,
Na deze behandeling werd het paard nog 10 dagen geobserveerd.
In dien tijd is in de jugularis-groeve geen verandering ingetreden,
die door inspectie of palpatie was waar te nemen . De ader kon steeds
zonder eenige stoornis oploopen.
Bij de sectie werd als eenige afwijking een geringe mfiItratie en
verdikking van het perivasculaire weefsel in een zeer beperkt gebied
aangetroffen. . , ,
Aangezien het paard zich tijdens de injectie eenige malen verzet
had was het zeker, dat deze afwijking een gevolg was van het buiten
de ader geraken van een geringe hoeveelheid chloralhydraat.
4. Conclusies uit de vier proevenreeksen .
Als resultaat van de hieronder beschreven proeven blijkt,
dat een chloralhydraat-oplossing in de concentratie van i: 10,
wanneer zij met matige snelheid in het stroomende bloed
wordt geappliceerd, als regel geen aanleiding geeft tot
haemolyse, dus geen afbraak van roode bloedcellen tengevolge
heeft In de tabel van proevenreeks i is aangegeven, dat van
ii proeven slechts in één geval een zeer geringe haemolyse
is waargenomen.
Uit de proevenreeks 2 is af te leiden, dat een eenigszins
hooger geconcentreerde oplossing n.1. eene van i: 8 als regel
een haemolyse, zij het ook veelal in geringe mate, veroor-
zaakt Van de 10 proeven is in zeven gevallen een haemo-
lyse ingetreden. Overziet men de tabellen van de proevenreek-
sen 3 4 en 5, bij welke proeven resp. gebruik is gemaakt van
de concentraties i: 5, i: 3 en i: 2,5, dan blijkt, dat in de
30 gevallen steeds een haemolyse is waargenomen, als regel
te sterker, naarmate een hooger geconcentreerde chloralhy-
draat-oplossing werd gebruikt.
Ten opzichte van de praktische toepassing der intraveneuze
chloralhydraat-narcose meen ik uit de gegevens, die deze
proeven hebben verschaft, te mogen komen tot de gevolg-
trekking, dat de totstandkoming van haemolyse kan worden
vermeden, wanneer dc chloralhydraat-oplossing een concen-
tratie heeft van ten hoogste i: 10.
Deze concentratie kan echter niet als een vaststaande limiet
worden beschouwd; immers de mogelijkheid bestaat, dat bij
de applicatie van de oplossing factoren medewerken, die de
totstandkoming van haemolyse bevorderen of tegenwerken.
Zoo is het mogelijk, dat een krachtige en vlugge applicatie
van de stof in een oplossing i: lo een haemolyse doet ontstaan,
welke verandering niet is waar te nemen, wanneer dezelfde
oplossing in langzaam tempo wordt geinjicieerd. Evenzoo
kan het zijn, dat een tijdelijke onderbreking in den bloed-
stroom, n.1. een geringe stuwing in de ader, tot haemolyse
leidt, hetgeen bij een regelmatige strooming in het bloedvat
niet zal plaats hebben.
Ik ben mij dan ook wel ervan bewust, dat deze fouten bij
de wijze van proefneming, zooals die door mij is toegepast,
kunnen zijn gemaakt. Echter is, zooals reeds is beschreven,
de techniek zoodanig geweest, dat zij zooveel mogelijk zijn
vermeden. Steeds werd de vloeistof met inaiigc snelheid inge-
spoten, ter^vijl van een lichte compressie in de jugularis-
groeve slechts dan werd gebruik gemaakt, wanneer zonder
deze een voldoende hoeveelheid bloed uit de onderste canule
niet kon worden verkregen.
Op bladz 25 is een vraag gesteld, waarop bij benadering
een antwoord werd verlangd. Ik meen, dat dit kan luiden:
Een waterige chloralhydraat-oplossing kan in de concentra-
tie van ten hoogste 1:10 met matige snelheid in de Vena jugularis
bij het paard worden geappliceerd, zonder dat de afbrekende
werking op de roode bloedcel zich ontplooit.
Blijkens mededeelingen in de literatuur wordt in den Kaat-
sten tijd ten behoeve van de intraveneuze chloralhydraat-
narcose het gebruik van oplossingen in concentraties van
5 tot 10 % aanbevolen (Jakoh, Chami-ki-k, Pi-eiffer, Roder,
Grosse, Moussaron.) M mogen deze zwakkere concentra-
ties hoofdzakelijk zijn gekozen, teneinde het ontstaan van
onaangename complicaties aan den vaatwand en in het
IXTivasculaire weefsel te voorkomen, deze keuze heeft toch
ook het voordeel, dat daardoor de totstandkoming van
haemolyse wordt vermeden.
Op de bladzijden 46 tot 56 zijn de subcutane injectie-
-ocr page 94-proeven beschreven. Uit de eerste proevenreeks bhjkt,
dat de reactie, welke na de applicatie van 2 a 3 cM» chloral-
hydraat-oplossing inde concentratie van i: 20 optreedt al
zeer gering is. Als regel was de zwelling, die binnen enkele
uren na de injectie was ontstaan, slechts klein van omvang en
na een tijdsverloop van i a 2 dagen verdwenen.
De waarnemingen, die werden gedaan bij de acht proeven
van de tweede proevenreeks, leeren, dat ook de reactie, die
volgt op de subcutane injectie van 2 a 3 cW chloralhydraat-
oplossing van i: 10 in het algemeen gering en van korten
duur is. . .
Ook de zwelling, die na de inspuiting van een oplossing m
de concentratie van i: 5 ontstond, was slechts matig en even-
eens van korten duur. Als regel konden de reactieve verschijn-
selen na 3 X 24 uren als verdwenen worden beschouwd.
Slechts in enkele gevallen was aan het einde van dit tijdsver-
loop nog een geringe knobbelige huidverdikking, juist op de
plaats der injectie, te voelen.
De resultaten van de injecties met de concentraties van i: 3
en met die van 1:2.5 vertoonden slechts weinig onderlinge
verschillen. Hoewel de intensiteit van de reacties in het al-
gemeen belangrijker was dan die van de injecties met de zwak-
Lre concentraties, kon zij toch niet als ernstig worden be-
schouwd. Als regel was de zwelling in een tijdsverloop van 3
tot 5 dagen verdwenen, terxvijl in een deel der gevallen daar-
na nog een klein knobbeltje kon worden waargenomen.
Zooals reeds werd opgemerkt, heeft Caemerer subcutane
injectie-proeven verricht met oplossingen van ten hoogste
6% in hoeveelheden van 5 cM". Daarbij is gebleken, dat de
reactie slechts beperkt bleef tot het optreden van weinig be-
teekenende verhevenheden in het injectiegebied, die na kor-
ten tijd waren verdwenen. Deze bevinding is in overeenstem-
ming met eigen waarnemingen. Immers, bij mijne proeven
was dp intensiteit en de duur der reactie op de zwakste con-
centratie, die ik gebruikte n.1. die van ongeveer 10 % (i: 10),
al zeer gering. .
Uit de 36 proeven, die ik gemakshalve dc perivasculaire
injecties heb genoemd en die in 4 reeksen zijn gerangschikt
-ocr page 95-(bldz. 56 tot 70), is mij gebleken, dat een injectie van
een chloralhydraat-oplossing in de concentratie van i :io als
regel geen klinisch waarneembare verandering achterlaat.
De zwelling, die gewoonlijk binnen enkele uren op de injectie-
plaats was opgetreden, bleek na 2 a 3 dagen geheel of bijna
geheel verdwenen te zijn. In een paar gevallen kon nog eenige
dagen lang door palpatie een geringe verdikking worden vast-
gesteld.
In vier van de acht gevallen was er gelegenheid door sectie
een onderzoek naar de veranderingen in te stellen, hetgeen
geschiedde 8 ä 14 dagen post injectionem. De bevindingen
hadden alle dit gemeen, dat op de plaats der inspuiting het
perivasculaire bindweefsel rigide was geworden, zoodat de
aderwand slechts met moeite van zijn omgeving kon worden
losgemaakt. Van drie der venae vertoonde de intima geene
pathologische veranderingen; in één geval werd aan de bin-
nenbekleeding een geringe streepvormige woekering waarge-
nomen, die door de plaats gehad hebbende regeneratie van
het epithelium aan hare oppervlakte volkomen glad was.
Ik meende deze veranderingen te mogen beschouwen als
een litteeken, dat na de resorptie van een geringe wandstan-
dige thrombus was ontstaan.
De resultaten van de injecties van chloralhydraat-oplossin-
gen 1:5 waren ongeveer gelijk aan de hierboven genoemde. Na
2^4 dagen was de zwelling, die op de plaats der inspuiting
was ingetreden zoover geresorbeerd, dat ze niet of nauw-
lijks meer zichtbaar was, terwijl later ook geeneklinisch waar-
neembare veranderingen in het genoemde gebied zijn ingetre-
den bij die dieren, die nog langen tijd werden geobserveerd.
Ook hier werd in 4 gevallen sectie verricht (3, 12, 21, en 14
dagen post inj.), waarbij bleek, dat er een meer of minder
sterke rigiditeit van het perivasculaire bindweefsel bestond;
bij 3 secties was er niet de minste afwijking aan de intima van
het vat te constateeren. In één geval, namelijk in dat, waarbij
het proefpaard reeds drie dagen na de injectie werd gedood,
was een zeer geringe, streepvormige, wandstandige thrombose
te bemerken. Rekening houdende met de waarneming van de
sectie bij proef 5 van de vorige proevenreeks achtte ik het niet
te gewaagd te veronderstellen, dat, indien de sectie 14 dagen
late^as geschied, ook hier een litteeken zou zyn aan-
\'"êven van reeks 3, waarbij gebruik is gemaakt van een
chloralhydraat-oplossing in de sterkte van 1:3, toonen aan
dat de reactie, al is de intensiteit daarvan m het algemeen be-
langrijker dari die, bevonden na de injectie van een zwakkere
concentratie, ook niet als ernstig kan worden beschouwd.
Behoudens één enkele uitzondering was na 3 ^ 5 dagen geen
zichtbare zwelling meer aanwezig. En gedurende den tijd na
de inspuiting, dat de paarden nog in observatie bleven (/ tot
14 dagen), zijn klinisch geene verschijnselen van thrombo-
phlebitis waargenomen. In elk der gevallen was het steeds
mogelijk de ader goed te laten oploopen; bij enkele kon door
nauwkeurige palpatie nog wel eenige verharding in de diepere
deelen der jugularis-groeve worden opgemerkt.
Bii zes paarden werd er sectie verricht. In al deze gevallen
kon eenige verdikking van den aderwand en een meer o min-
der sterke infiltratie en verharding van het bindweefsel m de
omgeving van de plaats der inspuiting worden aangetoond,
terw\'iil met ééne uitzondering aan de intima geene verande-
ringen werden aangetroffen. Deze uitzondering betrof de ge-
ringe wandstandige thrombose van proef no. 9. Op het tijd-
stip der sectie (12 dagen post injectionem) bevond deze
zich in een gevorderd stadium van organisatie, zoodat ook
hier vermoed werd, dat zich een litteeken zou vormen.
Bij de 10 proeven, waarbij ik chloralhydraat-oplossingen
in de concentratie van i: 2,5 gebruikte, was de reactieve zwel-
ling in de jugularis-groeve ook gewoonlijk na 3 tot 5 dagen
niet meer zichtbaar; in enkele gevallen kon dan bij nauvv-
keurige palpatie nog wel eenige verdikking worden gevoeld.
Met uitzondering van het paard van proef 8 werden ook
daarna in een tijdsverloop van i tot 3 weken geene klinische
verschijnselen van thrombophlebitis waargenomen.
In 6 van de 10 gevallen werd er sectie verricht (2 paarden
I week, 3 paarden 2 weken en i paard 4 maanden post injec-
tionem). Zooals dat bij elk der voorgaande secties was geble-
ken, was ook hier de eerste bevinding, dat het perivasculaire
bindweefsel geïnfiltreerd was, zoodat de anders zoo gemak-
kelijk te isoleeren vena moeilijk uit hare omgeving kon wor-
den losgeprepareerd. Bij vier paarden werden geene verande-
ringen aan de inwendige bekleeding van de Vena jugularis
gevonden; bij de twee andere was er bij het eerste een streep-
vormige adhaesieve thrombus (i week na de injectie), ter^vijl
er bij het tweede een volkomen georganiseerde thrombus ob-
turans aanwezig bleek; hier was het bloedvat over een afstand
van 12 cM. ineen vaste bindweefsel-streng veranderd. Deze
sectie werd 4 maanden na de injectie verricht.
In het geheel zijn 36 zoogenaamde perivasculaire injecties
bij paarden verricht, die, tenzij zij bij sectie werden onderzocht,
als regel 2^3 weken na de kunstbewerking in observatie ble-
ven. Gedurende dien tijd was het slechts mogelijk in één geval
met zekerheid de aanwezigheid van een thrombophlebitis kli-
nisch te constateeren. In 20 van deze 36 gevallen is er sectie ver-
richt, waarbij als eerste bevinding steeds een meer of minder be-
langrijke perivasculaire infiltratie werd aangetroffen. Vijf maal
werden ook veranderingen aan de intima van den vaatwand ge-
vonden,die 4 keer bleken te bestaan uit een geringe vlakke,
streepvórmige, wandstandige thrombose, die aan twee venae
reeds had geleid tot een lijnvormig litteeken, terwijl het te ver-
wachten was, dat deze litteekenvorming ook zou zijn waarge-
nomen bij de twee andere paarden, indien de sectie een twee-
tal weken later was geschied. Bij een van de 20 secties kon een
volkomen organisatie van een totaal obtureerende thrombus
worden opgemerkt; het betreffende vaatgedeelte was in een
handvormige bindweefselstreng veranderd.
Bij 16 paarden was er geen gelegenheid sectie te verrichten.
En hoewel bij deze dieren klinisch geene verschijnselen van
thrombophlebitis konden worden geconstateerd, wil ik aan-
nemen , dat er overeenkomstig het percentage van de gevallen,
waarbij wel sectie is geschied, bij vier der venae intravascu-
laire veranderingen zijn ontstaan. Op grond van de klinische
waarnemingen echter konden dit in geen geval totale obtu-
raties zijn, doch hoogstens wandstandige thrombi, die
voor een passage van den bloedstroom niet hinderlijk waren.
Bij 20 injecties zijn in 5 gevallen intravasculaire verande-
-ocr page 98-ringen ontstaan, die voor het meerendeel vlakke, streepvor-
mige thrombi waren aan de mediale zijde van het vat. Deze
waarneming vestigde bij mij de overtuiging, dat de totstand-
koming van de thrombose wordt terweeggehraeht door een laesie
van de intima der ader ten gevolge van een krassen of insnijden
met de funi van de injectiecanule.
Bij elke intraveneuze applicatie, waarbij van een canule
wordt gebruik gemaakt, behoort een zoodanig letsel van den
vaatwand tot de mogelijkheden en hoewel ook door het ge-
bruik van de door Vennerholm aangegeven injectiecanule
beleedigingen niet geheel kunnen worden vermeden, heeft dit
instrument toch onget%vijfeld het voordeel, dat zij tot een
minimum worden beperkt.
Mijne proeven hebben ook geleerd, dat thrombose van de
Vena jugularis als gevolg van een intraveneuze injectie van
ehloralhydraat-oplossingen in concentraties van ongeveer lo
tot 40 %, meer zal voorkomen dan op grond van een klinisch
onderzoek wordt vermoed. De kleine wandstandige thrombi,
die een geregelde strooming in het bloed niet belemmeren,
blijven bij palpatie onopgemerkt.
Zij hebben ook aangetoond, dat de thrombi gewoonlijk niet
aangroeien tot een zoodanigen omvang, dat ze het lumen van
het vat geheel of nagenoeg geheel verstoppen, maar dat ze
veelal tot resorptie komen en een vaatlitteeken achterlaten.
Dit verloop is geheel in overeenstemming met dat van de trau-
matische thrombi, die men zoo vele malen na aderlating, in
het bijzonder na venaesectio, ziet ontstaan. Immers, zeer vele
proefpaarden, waarbij herhaaldelijk venaesectie aan dezelfde
halsader is verricht,vertoonen dikwijls niet de minste obstruc-
tie in de strooming van het bloed. Ik moet dus de mcening van
Grosse onderschrijven, waar deze zegt: ,,Dass gelegentlich
,,Thromben in der Vena jugularis entstehen, ist bekannt und
,,wird durch meine Beobachtungen wieder erwiesen. Es mag
,,auch sein, dass solche kleinen Thromben sich öfters bilden
,,als nachgewiesen werden kann, da siedie Venen nicht verle-
,,gen und die Blutzirkulation nicht hindern".
Mijne proeven hebben bewezen, hoe het mogelijke gevaar
dat een kleine hoeveelheid van een sterke chloralhydraat-
oplossing in het perivasculaire weefsel geraakt, waarop door
vele schrijvers wordt gewezen, zeer wordt overschat. Noch
bij mijne subcutane noch bij mijne perivasculaire injecties
heb ik ernstige gevolgen gezien. In den regel was de reactieve
zwelling, die op een injectie van 3 en 6 cM» van oplossingen
inde concentratie van ongeveer 10 tot 40% volgde, slechts
matig en van korten duur. Wel echter blijkt een infiltratie
van het perivasculaire bindweefsel te leiden tot een asep-
tische periphlebitis met als gevolg daarvan een langdurige en
wellicht blijvende verharding en verdichting van dat weefsel.
Zooals uit de aan de proevenreeksen voorafgaande beschou-
wing blijkt, schuilt volgens de mededeelingen van verschil-
lende schrijvers het bovenbedoelde gevaar vooral in de moge-
lijkheid van het optreden van etteringsprocessen, die tot
uitgebreid weefselverval en etterige thrombophlebitis kunnen
leiden. (Vennerholm, Négotin, Desoubry, Kaufmann
e.a.) De waarechuwing van Flatten, dat, teneinde het ont-
staan van abcessen te voorkomen, geen infecteerende (!)
vloeistof in het subcutane weefsel moet komen, laat ik hier
buiten beschouwing.
Naar aanleiding daarvan is de vraag gerezen: Behoort chlo-
ralhydraat tot de reeks van chemische stoffen van niet bac-
terieele natuur, die door injectie in het weefsel gebracht, in
staat zijn daarin een etterige ontsteking, een aseptische ette-
ring, te verwekken. Hn kan het dan als zoodanig naast ter-
ixmtijnolic, zilvernitraat enz. worden genoemd? Het groote
aantal proeven, die ik verrichtte, zoowel de subcutane als dc
perivasculaire injecties, geeft mij voldoende gegevens om deze
vraag ontkennend te beantwoorden. In geen enkel geval is
het optreden van een ctteringsproces door mij waargenomen.
En hoewel ik bij de volgende uitspraak eenige reserve moet
in acht nemen, aangezien door het eventueel ontstaan van
een thrombose een voor infectie ontvankelijke toestand is ge-
schapen, onverschillig langs welken weg de micro-organismen
den locus affectus bereiken, meen ik hiertoch opgrond van ei-
gen waarnemingen het volgende te mogen neerschrijven: Dc
grootcvrccs voor het ontstaan van ettcring is ongegrond, imnneer
bijeen intraveneuze injectie van een chloralhydraat-oplossing
de aseptische voorzorgsmaatregelen worden in acht genomen.
Op de bladzijden 75 tot 80 zijn de proeven beschreven
die ten doel hadden na te gaan, in hoeverre de schadeHjke
werking van een chloralhydraat-oplossing op de intima van
den vaatwand te voorschijn treedt, wanneer deze vloeistof
gedurende eenigen tijd met dit weefsel in contact blijft.
Bij 10 proeven werd gebruik gemaakt van oplossingen 1:3,
die in de vena plaatselijk ,,opgehoopt" werden gelaten ge-
durende tijden varieerende van 20 tot 40 seconden. In geen
der tien gevallen is in den observatie-tijd, die wisselde van
7 tot 14 dagen, eenige klinisch waarneembare verandering in de
jugularis-groeve opgemerkt, terwijl ook bij de acht paarden,
waarbij ik de gelegenheid had post mortem de ader nauwkeu-
rig te onderzoeken, geen intravasculairc afwijkingen zijn ge-
vonden.
Tot de tweede proevenreeks behooren de 10 proeven waarbij
ik oplossingen in de concentraties van 1:2,5 gebruikte. Zoo-
wel wat het klinische als het pathologisch-annatomische
beeld betrof, waren hier in 2 gevallen de bevindingen anders
dan bij de overige. Bij een der paarden kon op den derden
dag post injectionem het klinische beeld van een phlebitis
worden waargenomen, echter zoodanig, dat van een totale
obturatie van dc ader geen sprake was. Bijna 3 weken later
werd dit dier gedood. De sectie bevestigde de klinische waar-
neming. Aan de inwendige bekleeding van het vat was een
glad, bleekrood litteeken aanwezig met eenige verdikking
van den aderwand. Het was streepvormig en had een lengte
van ongeveer 6 cM.
Bij het tweede geval werd een soortgelijke waarneming ge-
daan . De sectie, die twee weken na de injectie plaats vond, be-
vestigde ook hier het vermoeden van de aanwezigheid van een
wandstandige, adhaesieve thrombus, die zich, eveneens in
den vorm van een streep, ter lengte van 5 cM. vertoonde.
Bij de overige 8 paarden is gedurende een observatie van
8 tot 14 dagen geen klinisch waarneembare verandering in de
jugularis-groeve ingetreden, terwijl in 5 gevallen bij sectie
geene afwijkingen in het lumen van de vena zijn aangetroffen.
De bijzondere vorm van de thrombus en het litteeken heb-
-ocr page 101-ben mij de overtuiging gegeven, dat ook hier een beschadiging
van de intima door de punt van de canule de gelegenheid voor
de totstandkoming van de thrombose heeft geboden. Op grond
van mijne waarnemingen bij 20 proeven meen ik te mogen
komen tot deze conclusie: Een schadelijke contact-werking
vaneen ongeveer 30 ^40% chloralhydraat-oplossing op de on-
beschadigde intima van de Vena jugularis bij het paard behoeft
niet te worden gevreesd, indien bij een intraveneuze injectie of
infusie een plaatselijke stagnatie van die vloeistof gedurende
40 seconden of minder in het bloedvat wordt waargenomen.
5. 20 gevallen van narcose.
De praktische zijde van de intraveneuze chloralhydraat-
narcose bij het paard wordt in hoofdzaak bepaald door de
vragen:
1. voldoet de techniek der toepassing aan praktische,
eischen;
2. is de verkregen narcose bruikbaar;
3. zijn de gevolgen schadelijk voor den patiënt ?
Voor een groot gedeelte is het antwoord op de derde vraag
reeds gegeven door de resultaten van de proeven, die in de
voorgaande bladzijden zijn beschreven, n.1. voor zoover het
betreft de locale werking van een chloralliydraat-oplossing
op de roode bloedcellen, op het subcutane en perivasculaire
weefsel en op den vaatwand alsmede op de intima van de ader.
Nog andere gevolgen vragen evenwel de aandacht. Immers
waar, zooals uit een groot aantal proeven is gebleken, de
intraveneuze injectie van een chloralhydraat-oplossing in de
concentratie van ongeveer 30 A 40 % aanleiding geeft tot een
belangrijke afbraak van roode bloedcellen, doen zich onmid-
dellijk deze vragen voor: a. hoe langen tijd na de applicatie
van de chloralhydraat-oplossing kan de haemolyse worden
aangetoond? b. hoe groot is bij benadering het verlies van
roode bloedcellen? c. ontstaat er en zoo ja, in welke mate een
vermeerdering van galkleurstoffen in het serum en treden zij
in de urine op en hoe langen tijd kan deze verandering nog
Worden aangetoond ?
Ik heb gemeend aan deze drie vragen aandacht te moeten
schenken. Nergens in de literatuur heb ik daaromtrent eenige
gegevens kunnen vinden.
Bij 20 paarden, die ik met chloralhydraat in narcose heb
gebracht, zijn behalve zoovele andere, ook de punten a-c
nauwkeurig onderzocht. Hieronder zal van elk dezer narcosen
het geheele verloop worden beschreven van het oogenblik der
applicatie af, met inbegrip van de veranderingen van bloed
en urine gedurende een tijdsverloop van 2 tot 3 dagen post
narcosim of langer.
Bij de studie van het verloop der narcose heb ik mijne aan-
dacht geschonken aan de oogreflexen (conjunctiva-, cornea-
en pupilreflex), aan de veranderingen in lichaamstempera-
tuur en aan die van de respiratie en van den pols, terwijl de
beoordeeling van de vermindering of van het totaal verlies
van sensibiliteit behalve door de waarneming bij de operatie,
geschiedde door de mate van reactie op speldcprikken aan de
bovenlip, op het neusslijmvlies en op de huid aan de onder-
vlakte van den staart alsmede op die van de hoefkroon.
De genoemde oogreflexen zijn te verdeelen in reacties op
licht en op aanraking. De reactie op licht is de pupilreflex,
de contractie van den sphincter pupillae bij het in het oog
vallend licht; die op aanraking de cornea- en conjunctivaal-
reflex, een knippen, soms een knijpen met de oogleden als
doelmatige afweerbeweging ter bescherming van den oogbol.
Bloed-onderzoek. Ten behoeve van het onderzoek van het
bloed, wat betreft de verhouding van het aantal roode
bloedlichaampjes vóór de narcose tot dat daarna, heb ik
vele tellingen verricht, waarvoor gebruik gemaakt is van
het telapparaat van Zeiss-Thoma .
Als verdunningsvloeistof gebruikte ik de bekende vloeistof
van Hayem.
Als het aantal roode bloedlichaampjes vóór dc operatic
(narcose) werd aangenomen het gemiddelde van drie tel-
lingen op verschillende tijdstippen. In den regel geschiedde
dit tweemaal op den dag vóór dc operatie en éénmaal
korten tijd vóór de narcose. Na de operatie werden geduren-
de het eerste etmaal geregeld tellingen verricht, telkens om
de 4 a 5 uren; de eerste gewoonlijk na 2 a 3 uren. Het ge-
middelde van deze uitkomsten werd beschouwd als het aan-
tal roode bloedlichaampjes na de narcose, dat dan met het
eerstgenoemde aantal vóór de operatie werd vergeleken.
Het was mij gebleken, dat het aantal roode bloedlichaamp-
jes, dat na 24 uren geteld werd, gewoonlijk ongeveer gelijk
was aan dat vóór de narcose.
Het onderzoek naar den duur der haemolyse in het cir-
culeerende bloed geschiedde door op geregelde tijdstippen
een weinig bloed af te tappen en bij dit monster het al of
niet rood gekleurd zijn van het plasma te bepalen. Het te
onderzoeken bloed werd met een grove injectie-canule uit de
Vena jugularis genomen en tot een hoeveelheid van 10 cl\\P
in een centrifugeerbuisje met een korreltje natriumoxalaat
verzameld. Na centrifugeeren werd de afwijking in de kleur
van het bovenstaande plasma beoordeeld.
Daar de intraveneuze injectie van een sterke chloralhy-
draat-oplossing aanleiding geeft tot haemolyse, was het te
ver\\vachten, dat een vermeerdering van galkleurstoffen
in het bloed zou worden aangetroffen. Er moet hier gespro-
ken worden van een ,,vermeerdering", aangezien het se-
rum van paarden steeds galkleurstoffen bevat. Deze ver-
wachting was logisch, omdat een vermeerderde haemolyse
(normaliter tocii heeft steeds een voortdurende afbraak van
roode bloedcellen i)laats) een vermeerderden aanmaak van
bilirubine tengevolge heeft. In afwijking van de vroegere mee-
ning, dat uitsluitend de lever het orgaan is, waarin de
vorming van galkleurstoffen Plaats heeft, weet men thans,
dat ook op andere plaatsen bilinibine uit bloedkleurstof kan
ontstaan, b. v. in een haematoom.
Echter is ook nog aan een andere mogelijkheid omtrent dc
oorzaak van de vermeerdering van galkleurstoffen gedacht.
Immers, het is mogelijk, dat chloralhydraat evenals chlo-
roform een levergift is en als zoodanig aanleiding geeft tot
degeneratie van dat orgaan. Van een langdurige chloro-
fonn-narcose zijn de gevolgen, icterus en urobilinurie,
zeer goed bekend. Urobiline wordt in den darm uit de bili-
nibine van de gal gevormd; voor een deel wordt het met de
faeces ontlast, voor een ander deel wordt het naar de lever
gevoerd. Is dit orgaan sufficiënt, dan wordt de urobiline
tegengehouden en komt er niets in den grooten kringloop;
is het echter insufficiënt, dan zal een gedeelte de lever pas-
seeren en komt het wel in den grooten bloedsomloop. In de
nieren zal het dan worden uitgescheiden (urobilinurie).
Op grond van deze overweging heb ik bij mijne proeven
nagegaan, of er na de injectie van chloralhydraat urobili-
nurie kon worden aangetoond. Ware dat het geval, dan zou
deze bevinding op het bestaan van een lever-degeneratie
wijzen, die dan als de oorzaak of als een der oorzaken van de
vermeerdering van galkleurstoffen kon worden beschouwd.
Mijn onderzoek heeft aangetoond, dat urobilinurie niet
aanwezig was, op grond waarvan een leverdegeneratie kon
worden uitgesloten. Derhalve moest de vermeerdering van
galkleurstoffen aan de bloed-dissolutie (haemolyse) worden
toegeschreven.
Het onderzoek op de aanwezigheid van urobiline in dc
urine geschiedde volgens de methode van Schlesinger.
10 cM3 der te onderzoeken urine werd goed vermengd met
een gelijke hoeveelheid van een alcoholische zinkacetaat-
oplossing en daarna gefiltreerd; vervolgens werd een drup-
pel tinctura jodii toegevoegd. Zooals bekend is, wordt
de reactie als positief beschouwd, wanneer bij sterk opval-
lend licht (zonlicht of booglicht) dc vloeistof duidelijk fluo-
resceert .
In de gevallen, dat de urine galkleurstoffen bevatte, ge-
schiedde de reactie met het filtraat, dat verkregen werd
door de behandeling der urine volgens Huppert-Salkowsky,
dus na de behandeling met natriumcarbonaat en calciumchlo-
ride. (zie bl. 94). Immers kunnen zelfs kleine hoeveelheden
galkleurstoffen op de reactie van Schlesinger storend
werken.
Voor de bepaling van de vermeerdering van galkleur-
stoffen in het serum heb ik de methode gevolgd, die door
Hijmans van den Berg is aangegeven.
Deze maakt voor dc colometrische bepaling gebruik van
de EHRLiCH\'schereactie, welke hierin bestaat, dat aan een
bilirubine bevattende vloeistof een oplossing van een
diazoverbinding wordt toegevoegd. Er vormt zich dan het
z. g. azobilirubine, een stof, die in zuur milieu met een
roodviolette kleur oplost en die vergeleken wordt met een
aetherische oplossing van rhodaanijzer.
De bedoelde diazoverbinding wordt verkregen door 25
cW der oplossing A (sulfanieIzuur i gr., zoutzuur 15 gr.,
water tot 1000 gr.) te vermengen met cM^ der oplossing
B (V2 % natriumnitriet).
Het serum, dat ik op galkleurstoffen had te onderzoeken,
werd gemengd met 2 deelen alcohol. Hierdoor precipiteerde
het eiwit, terwijl na centrifugeeren het bilirubine in de bo-
venstaande heldere alcohol was opgelost. Deze alcoholische
oplossing werd dan met het bovengenoemd EHRLiCH\'sche
reagens vermengd en de ontstane azobilirubine-oplossing
vergeleken met de standaard-oplossing van ferrirhodanide
in een colorimeter.
In de meeste gevallen werd in het serum reeds spoedig
na de intraveneuze injectie van chloralhydraat een vermeer-
dering van galkleurstoffen aangetoond, hetgeen er op wijst,
dat de vorming van bilirubine snel kan plaats hebben. In
het algemeen vond ik een rechte evenredigheid tusschen de
mate van haemolyse en de vermeerdering van galkleurstof-
fen in het bloed. Hoe sterker de haemolyse was, des te meer
galkleurstoffen konden worden aangetoond. Deze bevin-
ding kan ook als bewijs ervoor dienen, dat de haemolyse als
de oorzaak van de vermeerdering van galkleurstoffen moet
worden aangenomen.
Urinc-ondcrzock. Het onderzoek van de unnc op de aanwe-
zigheid van eiwit, gal-en bloedkleurstoffen geschiedde inde
eerste plaats kort vóór de narcose, terwijl na de operatic
gedurende 2 4 X 24 uren de urine dagelijks verzameld
werd teneinde het op de genoemde stoffen te onderzoeken.
Voor het onderzoek op eiwit (bij afwezigheid van bloed-
kleurstof) werd meestal van twee methoden gebruik ge-
maakt. namelijk van de kookproef en van de welbekende
reactie van Hkller.
Het onderzoek op galkleurstoffen geschiedde steeds vol-
-ocr page 106-gens de methode van Huppert-Salkowsky. Omdat men
hierbij geen last heeft van op de reactie storend inwerkende
kleurstoffen, waaraan paardenurine zoo rijk is, werd deze
boven de andere aangegeven methoden verkozen.
Bij een hoeveelheid van lo cM^ te onderzoeken urine
werden lo druppels van een 20 % natriumcarbonaat- en 20
druppels van een 10 % calciumchloride-oplossing gevoegd,
welk mengsel daarna geschud en gecentrifugeerd werd. Het
op deze wijze verkregen sediment werd vervolgens eenige
keeren met water geschud en telkenmale opnieuw gecentri-
fugeerd. Dit uitwasschen van het neerslag geschiedde zoo
lang, totdat de bovenstaande vloeistof in het centrifugeer-
buisje volkomen helder was geworden. Ten slotte werd het
zuivere sediment in een voldoende hoeveelheid zoutzure
alcohol opgelost en daarna gekookt. Bij het uitblijven van
een groene kleur in deze oplossing werd de afwezigheid van
galkleurstoffen aangenomen.
Reeds hier zij opgemerkt, dat in de urine, die ik heb on-
derzocht, in het algemeen geen galkleurstoffen werden aange-
troffen.
De aanwezigheid van bloedkleur stof kon in vele gevallen
reeds zoo op het oog worden vastgesteld. Echter heb ik
steeds de guajac-reactie toegepast. Aan een met alcohol van
96 % versch bereide guajachars-oplossing, die hoogstens
lichtgeel gekleurd was, werd een weinig waterstofsuper-
oxyde (3 %) of geozonizeerde terpentijn toegevoegd cn daar-
na een kleine hoeveelheid urine. Zooals bekend is, wijst
dan het ontstaan van een mooi blauwe kleur in het mengsel
op de aanwezigheid van bloedkleurstof.
Met uitzondering van die van Caemerer worden in dc
literatuur slechts eenige sobere medcdeclingen aangetroffen
omtrent de veranderingen, die tijdens dc narcose in de re-
flexen, alsmede in den pols, de ademhaling cn de lichaams-
temperatuur kunnen worden waargenomen, terwij 1 omtrent
de verandering in het bloedbeeld, n.1. in de verhouding
van het aantal roode bloedlichaampjes vóór, tijdens cn na
de narcose, de medcdeclingen van Birr het meest belang-
rijk zijn. Hieronder wil ik de resultaten der weinige onder-
zoekingen citeeren.
Négotin , die bij zijne proeven gebruik maakte van hoe-
veelheden chloral van 45 tot 80 gram in oplossingen i : 2
erkent, dat de werking onmiddellijk zichtbaar is en een
anaesthesie van het geheele lichaam met uitzondering van
de comea binnen i tot 30 minuten intreedt. Volgens zijne
waarnemingen zijn de pols en de ademhaling aanvankelijk
versneld en later verlangzaamd, terwijl de pupil gedurende
de narcose vernauwd is om zich bij het ontwaken weer lang-
zaam te ver\\vijden.
Volgens schweickert wordt de functie van het hart en
van de longen zoodanig be in vloed, dat de polsfrequentie
binnen eenige minuten na de injectie plotseling tot 60
cn 70 stijgt, terwijl het aantal ademhalingen tot op 6 in de
minuut kan dalen. Daarna klimt de ademhalingsfrequentie
geleidelijk op tot 20 30, terwijl de pols langzamerhand
tot zijn normale aantal slagen terugkeert. De lichaams-
temperatuur is aanvankelijk iets verhoogd om daarna eenige
tiende graden te dalen.
Jellissejew heeft waargenomen, dat de frequentie van
dc ademhaling zoowel als die van den pols geringer wordt
en de lichaamstemperatuur eenige fracties van een graad
daalt. . ,
Volgens de waarnemingen van Desoubry is het aantal
polsslagen in het begin der narcose merkbaar verminderd en
in de periode van anaesthesie versneld. In verband met de
dilatatie van de kleine vaten (vasodilatatorische wcrkmg van
het chloral) daalt de bloeddruk. Hij nam waar, dat de adem-
haling in het begin versneld en gedurende de anaesthesie
verlangzaamd is. terwijl dc lichaamstemperatuur soms zeer
belangrijk daalt. Tijdens dc anaesthesie zag hij dc pupil ver-
nauwd Verder heeft hij het merkwaardige feit geconstateerd,
dat gevoelloosheid van de cornea eerder aanwezig is dan die
van de huid. ...... ,
Bernhardini deelt omtrent het bloedbeeld slechts mede,
dat hierin onder den invloed van chloral geene veranderingen
ontstaan, terwijl dit met dc urine evenmin het geval is. Hij
-ocr page 108-nam verder waar, dat tijdens de narcose de oogreflexen ver-
dwenen zijn en de lichaamstemperatuur gedaald is.
De onderzoekingen van Borchert omtrent den invloed
van een intraveneuze chloralhydraat-injectie op de stolling
en het aantal roode en witte bloedlichaampjes hebben hem
doen zien, dat het aantal roode bloedlichaampjes een groote
verandering ondergaat. Hij meent echter, dat deze niet
aan de inwerking van het chloralhydraat moeten worden
toegeschreven.
Birr heeft bij soortgelijke onderzoekingen eveneens veran-
deringen in het aantal roode bloedlichaampjes zien ontstaan.
In tegenstelling met Borchert echter meent hij, dat deze
veranderingen niet als een physiologisch verschijnsel moeten
worden beschouwd, maar dat de schommelingen n.1. de
aanvankelijke vermeerdering en de latere vermindering der
erythrocyten per eenheid resp. aan een vasoconstrictorische
en een vasodilatatorische werking moeten worden toege-
schreven . Hij experimenteerde met vrij sterke oplossingen;
de hoeveelheid chloral, die hij gebruikte varieerde van 25
tot 45 gram, de concentratie was die van 1:5.
Caemerer heeft in een groot aantal gevallen veranderingen
van de temperatuur, van den pols en van de ademhaling tij-
dens de narcose bestudeerd. Omtrent de verhouding van de
lichaamstemperatuur is uit zijn beschrijving op te merken, dat
als regel een daling daarvan is waargenomen, welke des tc
meer bedraagt, naarmate de narcose dieper is. Bij een chlo-
ral-roes daalde de temperatuur gemiddeld 0,4° C. (van 9 ge-
vallen) ; bij een oppervlakkige en middelmatig diepe narcose
0,5° C. (van 35 gevallen) en bij een diepe narcose 0,8® C.
(van 5 gevallen). Slechts in een paar gevallen is een lichte
verhooging waargenomen.
Volgens de onderzoekingen van C. vermindert dc adem-
halingsfrcquentie gedurende de narcose in het meerendeel der
gevallen, wanneer deze een middelmatigen graad niet over-
schrijdt, terwijl een verhooging der frequentie slechts weinig
zal worden waargenomen. De verlaging bedroeg gemiddeld
3 4 6 , de verhooging 2 ü 6 ademhalingen p.m. Bij een die|Xi
narcose zag C. in 5 gevallen slechts éénmaal een verminde-
ring der frequentie met 13 en viermaal een verhooging met
gemiddeld 8 per minuut.
Ook in de polsfrequentie werd in bijna alle gevallen een
verandering waargenomen; als regel een verhooging. Bij 14
paarden, die in een lichten slaap waren gekomen, was 8-
maal de pols verhoogd met 3 tot 24 en 4-maal verminderd
met 4 tot 18 slagen, terwijl deze 2-maal onveranderd was.
In een lichte narcose nam hij in 27 gevallen 19-maal een ver-
hooging met gemiddeld 15 en 7-maal een verlaging met 6
slagen waar, terwijl in een middelmatige en een diepe narcose
steeds een verhooging der polsfrequentie kon worden gecon-
stateerd. Deze verhooging bedroeg gemiddeld 23 en 24 slagen
(waarneming van resp. 6 en 5 gevallen).
Omtrent de veranderingen in de verschillende refle.xen
wijst C. erop, dat de cornea- en de conjunctivaal-reflex aan
de narcotische werking van het chloralhydraat den meesten
weerstand bieden. Eerst wanneer een middelmatige graad
van narcose is verkregen, zal een vermindering van de re-
flexprikkelbaarheid worden waargenomen, zelden een geheele
opheffing daarvan. In de meeste gevallen van diepe narcose
zijn deze reflexen afwezig, in vele gevallen echter blijft het
slechts bij een belangrijke vermindering. De reflexprikkel-
baariieid van cornea en conjunctivae zal volkomen verdwenen
zijn, wanneer de narcose zeer diep is. De veriiouding van de
conjunctiva- en de comeareflex mag niet worden beschouwd
als een maatstaf voor de diepte der narcose. Volgens Caemü:-
KF.R verminderen of verdwijnen de reflexen aan het hoofd in
een bepaalde volgorde n.1. bovenlip, slijmvlies van de boven-
lip, onderlip, slijmvlies van de onderlip, neusslijmvlies,
cornea en conjunctiva.
Voorts merkt deze schrijver op, dat nystagmus steeds
als een contant verschijnsel zal worden waargenomen.
Zoowel bij een roes als bij een zeer diepe narcose wordt
een rollen van den oogbol gezien. Voor de diepte van
den narcotischen toestand is dit geenszins karakteristiek.
Een regelmatige nystagmus is het niet; alleen in den
aanvang is ze in de meeste gevallen symetrisch. De beide
bulbi rollen dan gelijktijdig naar den nasalen ooghoek. In
7
-ocr page 110-het verder verloop der narcose houdt deze regelmatigheid op.
Over de veranderingen, die als gevolg van een intraveneuze
injectie van een chloralhydraat-oplossing in een meer of min-
der sterke concentratie in het serum kunnen ontstaan, alsmede
over die, welke eventueel in de urine kunnen worden aange-
toond, heb ik in de literatuur geen gegevens kunnen vinden.
Injectie-methode.
Voor de applicatie van de chloralhydraat-oplossing in de
ader zijn verschillende apparaten aangegeven.
Het blijkt, dat het meerendeel der operateurs de methode
der infusie boven de injectie verkiest. Volgens mijn erva-
ring heeft de infusie echter het nadeel, dat ze dikwijls te lang
duurt, terwijl een injectie in het algemeen spoedig voltooid
is, in het bijzonder wanneer men zich bedient van een spuit,
die de geheele te appliceeren hoeveelheid vloeistof kan bevat-
ten, n.1. eene met een inhoud van 150 of 250 cW. Wanneer
men gebruik maakt van hooge concentraties, zooals ik dat
bij mijn proeven deed, behoeft de totale hoeveelheid oplos-
sing 250 cM^ niet te overtreffen.
Ik gebruikte steeds deze groote (, ,Record ") spuit, waaraan
een25cM. lang slangstuk met metalen conus was bevestigd,
die op de gewone injectie-canule past. Deze laatste had een
lumen van i mM. en een lengte van 4I4 of 6 cM. De lange
naald gebruikte ik bij paarden met een dikken groven hals.
De steriliteit van de spuit met slangstuk werd verkregen
dooreen langdurig liggen in een 3% carbol-oplossing. Voor
het gebruik behoefde ik dan het instrument slechts even met
steriele physiologische zoutoplossing door te spoelen.
De injectie geschiedde bij het st;uindc dier in de Vena jugu-
laris ongeveer op de grens van het bovenste cn het middelste
derde gedeelte van den hals en wel aan de zijde tegenoverlig-
gend aan die, waarop het dier moest komen te liggen. Deze
plaats werd eerst van haar ontdaan en daarna met jodium-
tinctuur zoo goed mogelijk gedesinfecteerd.
Teneinde het goed oploopen der ader te bevorderen, werden
liet hoofd en de hals van het paard eenigszins gestrekt gehou-
den, terwijl om dezelfde reden slechts in de gevallen, waarin
het zeer noodig was, van een praam gebruik werd gemaakt.
Omdat bij een sterk opgeloopen ader het gevaar voor be-
leediging van den tegenoverliggenden vaatwand minder groot
is. Werd in het bijzonder er op gelet, dat door de digitaal-
compressie een goede stuwing in het bloedvat was verkregen,
alvorens de injectie-canule werd ingestoken.
Wanneer het lumen der ader was getroffen, hetgeen zich
natuurlijk kenbaar maakte door het uitvloeien van een dun
straaltje bloed, werd de infectienaald met de linkerhand goed
op haar plaats gefixeerd, terwijl dan met de rechterhand de
conus van de slang in de canule werd geplaatst. Daarna druk-
te een helper de spuit langzaam ledig, hetgeen meestal in 30
ä 40 seconden kon geschieden. Na het ledigen der spuit werd
deze venvijderd; onmiddelijk daarna werd dc vena onder de
injectieplaats nog even licht gecomprimeerd, zoodat weder
een dun straaltje bloed uit de canule vloeide. Door deze maat-
regel werd het hmiender canule met bloed gespoeld en daar-
door het indringen van chloralhydraat-oplossing in het |x^ri-
vasculaire bindweefsel, hetgeen anders bij het terugtrekken
der naald zou kunnen geschieden, vermeden.
Als regel werd de kleine steekwond in de jugularis-groeve
met een weinig collodium afgesloten.
Het aanbrengen van het werptuig (kluisters en ketting)
gcschicddc in vele gevallen vóór de injectie. Echter werd het
dier ook dikwijls neergeworpen, zonder dat van een werptuig
werd gebruik gemaakt. Het werd dan eenvoudig door 2 per-
sonen (één aan het iioofd en één aan den staart) omgetrokken.
Dosis.
Zooals uit het literatuur-overzicht blijkt, wordt de hoe-
veelheid chloralhydraat, die noodig is voor het verkrijgen
cener narcose, al zeer verschillend opgegeven.
Tenvijl n.1. Humijekt een hoeveelheid van 35 gram vol-
doende acht en een dosis van 50 gram voor de meeste paarden
gevaarlijk en een van 60 70 gram doodelijk, is volgens Ven-
nerholm een dosis van 50 a 60 gram chloralhydraat noodza-
kelijk, wanneer men van een volkomen anaesthesie verze-
kerd wil zijn. En zoo worden door tal van andere schrijvers
hoeveelheden genoemd, die tusschen deze uitersten liggen.
In vele gevallen wordt echter als dosis logram op loo K.G.
lichaamsgewicht opgegeven, zoodat bij een paard van mid-
delmatige grootte een hoeveelheid van ongeveer 50 gram
noodig zal zijn.
De moeilijkheid van een juiste doseering ligt in het groote
individueele verschil in gevoeligheid, dat bij het paard ten
opzichte van chloralhydraat wordt aangetroffen. Dit feit
heb ik dikwijls in de kliniek hunnen opmerken, terwijl het
ook bij verschillende proeven is gebleken. Het is dan ook
om deze reden, dat verschil lengde operateurs gebruik maken
van de z.g. „Selbstdosierung", o.a. Pfeiffer, Röder, Cae-
merer, e.a. Wanneer het blijkt, dat na de infusie (injectie)
van een onbepaalde hoeveelheid chloral in oplossing het
paard begint te wankelen en dreigt te vallen, wordt de verdere
toediening gestaakt.
In de Heelkundige Paardenkliniek wordt naargelang van
de grootte van het dier, voor het verkrijgen van een zoo goed
mogelijke narcose veelal gebruik gemaakt van een dosis vari-
eerende van 35 tot 60 gram; in enkele gevallen wordt een
kleinere of grootere hoeveelheid gekozen. Het is een dosis,
die overeenkomt met ongeveer 12 gram per 100 K.G. lichaams-
gewicht. De resultaten van deze doseer ing waren in den regel
zeer bevredigend. Ik heb dan ook gemeend mij bij mijne proe-
ven van deze gebruikelijke hoeveelheden te moeten bedienen.
Oplossing.
Voor het verkrijgen van de injectie-vloeistof werd het
chloralhydraat opgelost in een 2,5 tot 3-maal zoo groote
hoeveelheid gedestilleerd water; daarna werd deze oplossing
in een glazen kolf gefiltreerd en gedurende 10 minuten ge-
kookt . Zij werd vervolgens afgekoeld tot bloedtemperatuur
en daarna geinjicieerd.
Blijkens de desbetreffende literatuur zijn dc concentraties
der oplossingen, die door verschillende operateurs werden
gebruikt en ook thans nog worden aanbevolen, zeer uiteen-
loopend. Zoo gebruikt o.a. Humbert en Schweickert een
oplossing ter sterkte van 1:5, Négotin eene in een concen-
tratievani :2 en Vennerholm inj icieert het chloralhydraat
opgelost in een 3-voudige hoeveelheid water. In den laatsten
tijd echter worden veelal oplossingen van geringer concentratie
aanbevolen, n.1. die van i : 8 door Pfeiffer, i : 10 door
Röder, ter^vijl door Caemerer en Jakob het gebruik van
een oplossing van ten hoogste 7.5 % wordt aangeraden.
Door verschillende onderzoekers wordt erop gewezen, dat
chloralhydraat zelfs niet in warm water mag worden opge-
lost, aangezien daardoor de werkzaamheid van het prepa-
raat belangrijk vermindert en door omzetting zich schade-
lijke stoffen kunnen vormen (Fröhner, Schvveickert, Gros-
se e.a.) Fröhner vooral waarschuwt voor het bewaren
van een chloralhydraat-oplossing in licht en zonnewarmte,
onder invloed waarvan zich zoutzuur, trichloorazijnzuur en
dichloraldehyde zouden vormen.
De ervaring in de kliniek, waar de chloral-oplossingen dik-
wijls op een temperatuur van boven 100® werden gesteri-
liseerd, heeft geleerd, dat dc op deze wijze voorbehande 1de
oplossing steeds goed werkzaam waren, terwijl geen enkele
waarneming is gedaan omtrent een schadelijke werking, die
aan een afsplitsings-product kon worden toegeschreven. En
uit de onderzoekingen van de Jong2«) is ook gebleken, dat
ehloralhydraat-oplossingen gedurende 1/2 tot i uur bij 100° tot
120°gesteriliseerd kunnen worden, maar dat het gewenscht is
deze, zoowel als niet gesteriliseerde oplossingen, tegen den
invloed van het licht te beschutten. Bij bewaring in het licht
zal deze oplossing onder vorming van zoutzuur worden ont-
leed, terwijl, wanneer zij verhit is geweest, naast zoutzuur
ook nog een spoor van een ander zuur gevormd schijnt te
worden (trichloorazijnzuur of mierenzuur?) Voorts merkt
de Jong op, dat sterkere oplossingen door licht gemakke-
lijker worden ontleed dan meer verdunde.
Zooals hierboven is opgemerkt, gebruikte ik voor mijne
proeven hoog geconcentreerde oplossingen, n.1. die van de
sterkten i •" 5 cn i : 3. Het voordeel van deze sterke op-
lossingen is vooral gelegen in de omstandigheid, dat de totale
hoeveelheid te injiciceren vloeistof slechts gering en daar-
door met een spuit gemakkelijk te appliceeren is; deze behoeft
250 cM3 niet te overschrijden. Nadeelen zag ik daarvan bij de
praktische toepassing in de kliniek nooit. Of hierdoor echter
een schadeüjke werking op bloed, lever en nieren zou worden
uitgeoefend van zoodanigen aard en duur, dat het gebruik
van een sterke chloralhydraat-oplossing moet worden ont-
raden, trachtte ik door mijne onderzoekingen aan te toonen.
Hieronder zijn de chloralhydraat-narcosen, welke door
mij nauwkeurig zijn gevolgd, beknopt weergegeven.
GEVAL 1.
Paard. 9 jarige ruin, lichaamsgewicht 420 K.G.
Operatie. Neurectomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 10.000.000; lichaams-
temperatuur 37°.8, pols 48 p. m.; ademhaling 10 p. m.; pupil
middelmatig; conjunctiva-corneareflex duidelijk aanwezig; urine
normaal; geen vermeerdering van galkleurstoffen in het serum.
Dosis chloralhydraat. 50 gram. (concentratie i : 2,5).
Bijna onmiddellijk na het voltooien der injectie vertoonde het
dier een zoodanige motorische zwakte, dat 2 menschen in staat
waren het op de gewenschte plaats op de matras neer te trekken,
Van een werptuig is geen gebruik gemaakt.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. Na 5 minuten zeer veel ver-
minderd; bij aanraken van do cornea slechts een matig knippen
met de oogleden . Tot na ongeveer 20 minuten bleef deze ver-
minderde reflex-prikkelbaarheid bestaan. Daarna geleidelijke
terugkeer tot den normalen toestand.
b. Pupil. Na 5 minuten geringe mydriasis, lichtreactie duide-
lijk aanwezig. Deze toestand veranderde gedurende een uur niet.
c. Andere reflexen. Na 5 minuten geen reactie bij prikken in de
bovenlip, de hoefkroon en den staart; in zeer geringe mate reactie
bij prikken in het neusslijmvlies. Na ongeveer 25 minuten gelei-
delijke terugkeer van gevoeligheid in deze deelen.
Temperatuur. Gedurende een uur is deze viermaal opgenomen.
Achtereenvolgens wees de thermometer aan: 39° ,9, 38°, 38° ,3
en 38°,2 C.
Pols. Op dezelfde tijdstippen werd de pols gecontroleerd; er wer-
den achtereenvolgens geteld 46, 42, 38 en 36 slagen.
Ademhaling. Om de lo ä 15 minuten werden geteld: lo, 12, ii en
II ademhalingen.
Bevinding bij de operatie. 7 minuten na de applicatie van het chlo-
ralhydraat werd een aanvang gemaakt met de operatie.
Bij de huidsnede werd een zwakke afweerbeweging waargeno-
men en bij het doorsnijden der zenuw geen belangrijke, doch wel
duidelijke reactie.
De huidhechting kon geheel gevoelloos worden uitgevoerd.
Ongeveer eenzelfde waarneming werd gedaan bij de neurectomie
aan de andere zijde van het lidmaat. (12 ä 14 minuten na de
applicatie).
Na 40 minuten werden verschillende willekeurige bewegingen
en pogingen tot opstaan waargenomen. Dit laatste werd verhin-
derd. 20 minuten later kon het paard met behulp van 2 personen
op de been worden gebracht. Wegens de sterke motorische zwak-
te ging het loopen nog moeilijk. 2 uren na de narcose waren geene
verschijnselen van iwrcsc meer aanwezig.
Na dc narcose.
Gedurende de 10 dagen, dat het paard nog is geobserveerd,
zijn geene verschijnselen van onwel bevinden opgemerkt.
Op den avond van den dag der operatic was dc eetlust goed,
cvcnzoo op dc daarop volgende dagen. Temperatuur, pols cn
ademhaling waren steeds binnen dc grenzen van het normale.
Locaio veranderingen in dc jugularis-groeve, die op het bestaan
van een peri- of cndophlcbitis zouden kunnen wijzen, zijn met
waargenomen.
Duur der haemolyse. Ongeveer n «ren na dc narcose.
Aantal roode bloedlichaampjes, ij.soo.ooo.
Galkleurstoffen in het scrum. Dc hoeveelheid galkleurstoffen was
na 24 uren ongeveer het dubbele als voor de narcose Na 2 X 24
uren kon geen vermeerdering meer worden vastgesteld.
Urine 6 tot 18 uren na dc narcose kon 111 steeds mindere mate
bloalkleurstoffcn worden aangetoond. Na 24 uren werden geene
afwijkingen meer waargenomen.
Paard. 6-jarige merrie, lichaamsgewicht 450 K .G.
Operatie. Neurcctomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlidu-uunpjcs C .080.000; lichaams-
temperatuur 37M : pols 36: ndcmluiling 7 p. m.; pupil middel-
matig- conjunctiva- cn corncarcflex duidelijk aanwezig: urine
normaal; in het serum geen vermeerdering van galkleurstoffen.
Dosis chloralhydraat. 50 gram (concentratie i : 2,5).
Zeer spoedig na de injectie begon het dier te wankelen en kon
het zonder werptuig gemakkelijk op de matras worden geduwd.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. Deze was 5 minuten na de
injectie duidelijk verminderd en bleef dit ongeveer gedurende 20
minuten; daarna werd ze weer geleidelijk sterker,
b. Pupil. Deze werd geleidelijk wijder tot ongeveer kogelrond;
een geringe lichtreactie bleef aanwezig. Na ongeveer 35 minuten
keerde de pupil weer tot haar normalen vorm terug.
0. Andere reflexen. Na5 minuten werd geen reactie meer waarge-
nomen bij prikken in bovenlip, neusslijmvlies, binnenkant neus-
vleugel, hoefkroon en ondervlakte staartwortel. Na ongeveer 20
minuten keerden deze reflexen langzamerhand weer terug; nog
10 minuten later waren zij weer duidelijk aanwezig.
Temperatuur. De thermometer wees achtereenvolgens aan: 36°,9
en 37° C. Na 15 minuten was een verlamming van den sphincter
ani ontstaan, zoodat een betrouwbare opname niet meer kon wor-
den gedaan. Na 45 minuten was de temperatuur weer 36^,7 C.
Pols. Met gelijke tusschenpoozen werd de pols opgenomen en
achtereenvolgens46, 36, 36 en 34 slagen geteld.
Ademhaling. Telkens om de 10 ä 15 minuten werd deze geteld.
De getallen waren 7, 7, 8 en 8 p. m.
Bevinding bij de operatie. 10 minuten na de applicatie van het
chloralhydraat werd met de operatie begonnen. Noch bij het
maken der huidsnedcn noch bij het doorsnijden der zenuwen
werd een reactie waargenomen.
Na 35 minuten maakte het dier enkele willekeurige, n.1.
zwemmende bewegingen der ledematen en werden de verschil-
lende refle.xen duidelijker. Na een uur kon het met ccn weinig
hulp opstaan en door 2 personen naar stal worden gebracht.
Na de narcose.
Duur der haemolyse. Tot 6 uren na de narcose kon in het serum
haelomyse worden aangetoond.
Aantal roode bloedlichaampjes. 5.820.000.
Galkleurstoffen in het serum. Geleidelijk nam het aantal galkleur-
stoffen toe; het was 5 uren na de narcose ongeveer het dubbele
van dat voor de injectie. Daarna nam het weer af en was na 3X24
uren weer normaal.
Urine. In de urine, die 4 uren na de narcose werd afgenomen.
-ocr page 117-konden eiwit en galkleurstoffen worden aangetoond. Geen
haemoglobine. 24 uren na de narcose werden deze afwijkingen
niet meer waargenomen.
Het paard is nog geruimen tijd in de kliniek verpleegd en
geobserveerd. Locale veranderingen inde jugularis-groeve of
verschijnselen van onwel bevinden, die op een nadeeligen in-
vloed der chloralhydraat-narcose zouden kunnen wijzen, zijn
niet waargenomen.
geval 3.
Paard. 9-jarigeruin, lichaamsgewicht 420 K.G.
Operatie. Neurectomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 9.680.000; lichaams-
temperatuur 37®,5; pols 28 p. m.; ademhaling 8 p. m.; pupil
normaal en goed reageerend op licht; conjunctiva- en cornea-
reflex duidelijk aanwezig; urine normaal; in het serum geen
vermeerdering van galkleurstoffen.
Dosis chloralhydraat. 60 gram. (concentratie r : 2.5).
Bijna direct na de injectie begon het dier te wankelen en kon het
zonder werptuig op de matras worden geduwd, waar het rustig
bleef liggen.
Tijdens de narcose.
lieflcxen. a. Conjuuctiva-cornearcflex. Na 5 minuten was deze sterk
verminderd. Deze toestand bleef gedurende bijna ccn uur onver-
anderd.
b. Put>il. Na 5 minuten reageerde ze nog goed op ccn sterke licht-
bron ; er was geen mydriasis aanwezig. Deze is ook met opgctre-
den.
c. Andere reflexen. Na 5 minuten waren kroon-, st;iart- cn anaal-
reflex geheel opgeheven cn werd cr bij prikken in de bovenlip en
in het ncu.^lijmvlic3 geen reactie waargenomen Na ongeveer 45
mmulen waren deze verschillende reflexen we<lcr normaal aan-
wezig In het stadium van ontwaken traden gedurende eenige
minuten lichte convuisies op aan de achterste extremiteiten.
Temperatuur. Deze wa^ op verschillende tijdstippen gedurende
ccnuur37\'.8. 37°.8. 37\'\'-9. 37\'\'-6.
Pols. De pols, op dezelfde tijdstippen gecontroleerd, was 38, 32-
"li cn
■ De ademhaling bedroeg telkens na 10 minuten 9. 8,
tiev^ndinl\'bij dc operatie. 10 minuten na de hijectie werd een begijn
gemaakt met de neurectomie van .Ie nervi volares. B.j do huid-
snede en het losprepareeren der zenuw vertoonde het dier niet de
minste reactie. Bij een lichte tractie van de zenuw en een inknip-
pen erin (proefneming) werd een zacht terugtrekken van het lid-
maat waargenomen. Na een uur waren de verschillende reflexen
teruggekeerd.
Het duurde nog een uur, alvorens het dier m staat was op te
staan; de motorische zwakte bleef hier ongeveer 2 uren aan-
houden .
Na de narcose.
3 uren na de narcose kreeg het dier voedsel, dat met graagte
werd genuttigd. Op den dag der narcose en ook nog twee weken
daarna werd het nauwkeurig geobserveerd. Verschijnselen
van onwel bevinden zijn gedurende dien tijd niet waargenomen.
Temperatuur, pols en ademhaling waren steeds normaal. In de
jugularis-groeve zijn in de streek der injectie ook geene klinisch
waarneembare veranderingen opgetreden.
Duur der haemolyse. Het serum bleef gering haemolytisch tot 8
uren na de inspu iting.
Aantal roode bloedlichaampjes. 8.240.000.
Galkleurstoffen in het serum. Op den dag der narcose nam het aan-
tal galkleurstoffen regelmatig toe. Na 24 uren was er geen ver-
meerdering meer aan te toonen.
Urine. De urine, die 5 uren na de injectie met de catheter was af-
genomen, was donkerrood van kleur. Bij onderzoek werden bloed-
kleurstoffen aangetoond. Door de roode kleur der urine kon do
aanwezigheid van galkleurstoffen niet met zekerheid worden vast
gesteld. 24 uren na de narcose bleek de urine weder normaal te
zijn. Geen eiwit, geen galkleurstoffen.
GEVAL 4.
Paard. 6-jarige merrie, lichaamsgewicht 450 K.G.
Operatie. Neurectomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roo<lc bloedlichaampjes 6.070.000; lichaams-
temperatuur 37®; pols 28 p. m.; ademhaling 7 p. m.; pupil mid-
delmatig; conjunctiva-corneareflex duidelijk aanwezig; urine
normaal; geen vermeerdering van galkleurstoffen in het serum.
Dosis chloralhydraat. 60 gram. (concentratie i : 2,5).
Bijna onmiddellijk na voltooiing der injectie begon het dier
te wankelen en kon het gemakkelijk zonder gebruikmaking van
kluisters op de matras worden geworpen.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunciiva-corneareflex. Deze was 5 minuten na de
injectie zeer veel verminderd en nog 5 minuten later geheel opge-
heven. Die toestand bleef ongeveer 25 minuten bestaan; daarna
geleidelijke terugkeer tot het normale.
b. Pupil. 10 minuten na de injectie was de pupil iets kleiner en
bleef dit ongeveer een half uur. In dien tijd reageerde ze zoo goed
als niet op een sterke lichtbron.
c. Andere reflexen. Reeds enkele minuten na de injectie werd
geen reactie meer waargenomen bij prikken in bovenlip, neus-
slijmvlics, hoefkroon en staart. Deze sensibiliteits-stoomis duur-
de ongeveer 35 minuten.
Temperatuur. Door de totale parese van alle lichaamsspieren cn
het openstaan van den anus kon geen betrouwbare opmeting ge-
daan worden. De hoogste temperatuur, die in het eerste uur tij-
dens de narcose werd opgenomen, was 36°.6 C. (vaginaal
gemeten).
Pols. Gedurende een uur werd de pols 4-maal gecontroleerd; er
werden achtereenvolgens geteld: 52, 48. 4» cn 35 slagen.
Ademhaling. De ademhaling was op die tijdstippen 8, 8, 8 cn 8.
Zij was diep en regelmatig.
Bevinding bij de operatie. 5 minuten na dc injectie werd noch bij de
huidsnede noch bij knijpen in en doorsnijden van de zenuw reac-
tie waargenomen. Aan dc andere zijde van het lidmaat kon het
i.solccrcn der zenuw cn het doorsnijden ervan eveneens zonder
ccnigc reactie geschieden.
20 minuten later werd bij een heftige irritatie der zenuw stomp
(proef) slechts een zeer geringe reactie waargenomen. Het paard
was dus gedurende 25 minuten in een diepe narcose Na 35
minuten keerde dc verschillende reflexen langzamerhand terug en
mxikte het dier enkele willekeurige bewcgmgcn. Na i ^ uur kon
het met een weinig hulp opstaan cn naar stal gebracht worden.
Na de narcose.
Gedurende den dag der oi>cratic cn ook geruimen tijd daarna
konden geene teekenen van ziek zijn aan het dier worden ^ar-
genomen. I-nkele uren na <Ie narcose was dc eetlust normaal. \\ er-
schijnselen van phiebitis zijn geclurcnde 10 dagen met opgemerkt
Duur der haemolyse. I Iet serum bleef in gcrmgc mate hacmolyt.sch
tot 5 uren na dc injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. .
Galkleurstoffen in het scrum. 5 ">en na de msp«.tu^ß kon ccn ge-
ringe 4rmeerdcring van galkleurstoffen worden aangetoond.
eveneens nog na 12 uren. Een halven dag later kon geen vermeer-
dering meer worden vastgesteld.
Urine. De urine, die 5 uren na de narcose-uit de catheter werd ver-
kregen, bevatte een zeer geringe hoeveelheid bloedkleurstoffen.
De urine, die na 16 en 24 uren werd afgetapt, was normaal.
GEVAL 5.
Paard 15-jarige merrie, lichaamsgewicht 520 K.G.
Operatie. Resectie van een gedeelte van de nekband (nekfistel).
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 6.160.000. lichaams-
temperatuur 37°.6; pols 34; ademhaling 11; pupil middelmatig;
conjunctiva-corneareflexen duidelijk aanwezig; urine normaal;
in het serum geen vermeerdering van galkleurstoffen.
Dosis chloralhydraat. 60 gram (concentratie i : 2,5).
Bijna onmiddellijk na de injectie begon het dier te wankelen
en kon zonder werptuig gemakkelijk op de matras worden gelegd.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. 5 minuten na de injectie
was deze reflex wel veel verminderd, doch niet geheel opgeheven;
bij het aanraken der cornea knipte het dier nog een weinig met de
oogleden. Deze toestand duurde ongeveer 40 minuten. Daarna
geleidelijke terugkeer en sterker worden der refle.xen.
b. Pupil. Aanvankelijk bleef de pupil haar oorspronkelijke groot-
te en vorm behouden tot ongeveer 15 minuten na do injectie;
daarna was ze gedurende een kwartier iets venauwd. Toen her-
kreeg zij haar vorige grootte.
c. Andere reflexen. Binnen 10 minuten waren de reflexen van lip,
neusslijmvlies, hoefkroon. staart en anus volkomen opgeheven,
welke toestand ongeveer 40 minuten bestendigd bleef; daarna
kwamen zij geleidelijk terug. Alleen de knxm-reflex bleef nog
eenigen tijd afwezig.
Temperatuur. Deze bedroeg telkens na 15 minuten 37°.y, 37°
37°.2 en37\'\',i.
Pols. Op dezelfde tijden werden geteld 62. 52. 52 en 52 pols
slagen.
Ademhaling. Deze was steeds diep en rustig en bedroeg 9. 12. 12
en 12 ademhalingen p. m.
Bevinding bij de operatie. Bij de tamelijk ingrijpende operatie,
waarvoor een ongeveer 20 cM. lange huidsnede moest worden ge-
maakt, vertoonde het dier niet de minste reactie. Evenmin werd
reactie waargenomen bij het verwijderen van een groot stuk
nekbandweefsel. Alleen tijdens het laatste gedeelte der operatie
(ongeveer 40 minuten na de injectie) was bij het maken van een
drainage-opening een gering verzet merkbaar. Bij het hechten
en bij de tamponnade van de wond geen verzet of uiting van pijn.
Het dier was dus ongeveer 40 minuten in een diepe narcose. Daar-
na verschillende willekeurige bewegingen van hoofd en extremi-
teiten en pogingen tot opstaan . Echter bleef de motorische zwak-
te nog geruimen tijd bestaan, misschien ook in verband met het
bloedverlies. Het duurde tot 1^2 uur na de injectie, alvorens
het dier met eenige hulp op de been kon worden gebracht.
Na de narcose.
Na de operatic werd het dier nog verscheidene weken in de kli-
niek verpleegd. Op den dag der narcose en op de volgende dagen
vertoonde de merrie geene verschijnselen, die op rekening van het
chloralhydraat konden worden gesteld. De geringe febriele tem-
peratuur gedurende de eerste 2 dagen werd toegeschreven aan
wondinfectie. Veranderingen in de jugularis-groeve zijn in het
verder verloop niet opgemerkt.
Duur der haemolyse. Tot 4 uren na de narcose.
Galkleursioffen in het serum. Een noemenswaardige vermeerdering
van galkleurstoffen kon niet worden aangetoond.
Aantal roode bloedlichaampjes. Op den dag der narcose was het
gemiddelde aantal 5.400.000; gedurende eenige dagen bleef dit
ongeveer constant (groot bloedverlies bij de operatie).
Urine. De urine, die 5 uren na de injectie was afgenomen, bevatte
geen bloed- of galkleurstoffen ; de reactie op eiwit was negatief.
Ook de drie volgende dagen normaal.
GEVAL 6.
Paard. 4-jarige merrie, lichaamsgewicht 522 K.G.
operatie. Exstirpatic van een omvangrijk keloid aan het achterbeen.
Vooronderzoek. Aantal roode blocdlichaampj^ 5.390.000; lichaams-
tcm,>cratuur 38».4; pols 40 P-"\'-: ademhaling 12 p.m.;pupil
Smrg: conjLtiJ^ z\'g;
urine normaal; geen vermeerdering van galkleurstoffen m het
serum. .
Doiii chloralhydraat. 60 gram (concentratie i : 2.5).
Bijna onmiddellijk na de injectie werd het dier paretisch en
kon het zonder moeite op de matras worden geworpen.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. Reeds binnen 5 minuten
was deze aanzienlijk verminderd, hoewel niet geheel opgeheven.
Deze vermindering van reflex-prikkelbaarheid bleef ongeveer een
half uur bestaan.
b. Pupil. Direct na de inspuiting was de pupil iets wijder ge-
worden , doch spoedig daarop werd ze nauwer en bleef dit de eerste
20 minuten van de narcose; reactie op licht aanwezig.
c. Andere reflexen. De verschillende reflexen van lip, neusslijm-
vlies, kroon, staart en anus waren ook binnen 5 minuten geheel
opgeheven en bleven dit gedurende een half uur; daarna geleide-
lijke terugkeer der gevoeligheid in deze deelen.
Temperatuur. Deze werd het eerste uur der narcose elk kwartier
gemeten. Zij bedroeg 38°.6, 38°.7, 38°.8 en 38°.5.
Pols. Op dezelfde tijden werden geteld: 46, 50, 46 en 40 slagen.
Ademhaling. Om de 15 minuten werden geteld: 18. 14, 14 en 14
ademhalingen.
Bevinding bij de operatie. De zeer pijnlijke operatie, waarbij ook
een gedeelte van de vleeschkroon moest worden weggenomen,
kon zonder reactie geschieden. Het bloedverlies was gering.
(Esmarch \'sehe bloedledigheid)
Het dier bleek ruim een half uur in een diepe narcose te
zijn. 45 minuten na dc injectie werden dc eerste willekeurige be-
wegingen waargenomen; het duurde echter nog tot 11/2 uur na de
injectie, voordat het dier in staat was op de been te komen.
Na de narcose.
Het dier werd nog drie weken in de kliniek verpleegd. Nadee-
lige gevolgen, die aan de narcose konden worden toegeschreven,
zijn niet waargenomen. PoLs, temperatuur cn ademhaling bleven
steeds normaal, eveneens de eetlust. Klinische verschijnselen
van phlebitis zijn niet opgemerkt.
Duur der haemolyse. Het scrum bleef weinig haemolytisch tot 12 uren
na do narcose.
Aantal roode bloedlichaampjes. 5.900.000.
Galkleurstoffen in het serum. Geleidelijk nam het aantal galkleur-
stoffen de eerste 24 uren na de narcose iets toe, daarna daalde het
weer en was 2 X 24 uren na de injectie weer als bij het vooron-
derzoek .
Urine. In de urine konden ge<luren(le 3 dagen na de narcose noch
bloed- of galkleurstoffen noch eiwit worden aangetoond. Ze was
lichgeel van kleur evenals dc urine voor de injectie.
III
GEVAL 7.
Paard. 2-jarige merrie, lichaamsgewicht 380 K.G.
Operatie. Radicale breukoperatie (hernia umbilicalis).
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 7.680.000; lichaams-
temperatuur 38°; pols 44; ademhaling 12; pupil middelmatig;
conjunctiva-corneareflex duidelijk aanwezig; urine normaal; in
het serum geen vermeerdering van galkleurstoffen.
Dosis chloralhydraat. 40 gram (concentratie i : 2.5).
Enkele minuten na de inspuiting begon het dier te wankelen
en kon het op de matras geduwd en gekluisterd worden.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. 5 minuten na de injectie was
deze zeer verminderd, hoewel niet geheel opgeheven. Deze toe-
stand bleef ongeveer 30 minuten bestaan; daarna geleidelijke
terugkeer der normale prikkelbaarheid.
b Pupil Bijna direct na de injectie was deze een wemig ver-
wijd ; spoedig daarna herkreeg ze haar vorige wijdte,
c. Andere reflexen. Na 5 minuien vertoonde het dier zoo goed als
geen reactie bij prikken in bovenlip, ncusslijmvlies, hoefkroon
cn staart; deze anaesthesie bleef ruim 30 minuten bestaan, waar-
na weer geleidelijke terugkeer tot den oorspronkehjken toestand.
Temperatuur Gedurende ccn uur was deze achtereenvolgens: 38 .4
Po/s^^Opl°zel!;rc1ijdcu werd de pols gecontroleerd; er werden
geteld ()0, 60, 46 cn 44 slagen.
Ademhaling. De ademhaling bedroeg op die tijdstippen 14. 16, 16
iSeviZul\'bij de operatie. ,0 minuten na dc injectie werd met de
operatie begonnen. Bij dc huidsnede werd een ^\'lën
iinf Uolccrcn van den breukzak, het hechten
mi „tc, na .lo ins,,mti..g wcrdea ,1« «erste w.llckcur.ge bcwc-
».„ucena „aar ..a, worde„
gcbradit.
Na de narcose.
I Iet n-uird werd nog gedurende 2 weken in dc kliniek verpleegd ;
liet paar iwera nofe b ...„„icn niet opgemerkt. Khnisch
verschijnselen van ziek zijn werucn lu^i ib
waarneembare veranderingen in de jugularis-groeve, die op een
phlebitis zouden kunnen wijzen zijn niet waargenomen.
Dmir der haemolyse. Het serum bleef in geringe mate haemoly-
tisch tot lo uren na de injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. 7.250.000.
Galkleurstoffen in het serum. Geleidelijk steeg hét aantal galkleur-
stoffen in het serum gedurende de eerste 24 uren, zelfs tot het
drievoudige van het oorspronkelijke; daarna nam het regelmatig
af, doch het duurde nog 5 dagen, alvorens de hoeveelheid van vóór
de injectie weer werd waargenomen.
Urine. In de urine, die 5 uren na de injectie was verkregen, was
geen bloed- of galkleurstof en ook geen eiwit aan te toonen. Een-
zelfde negatieve bevinding leverde het onderzoek der volgende
3 dagen op.
GEVAL 8.
Paard. 2V2-jarige ruin, lichaamsgewicht 482 K.G.
Operatic. Uitstempelen van een kies in de onderkaak.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 0.500.000; lichaams-
temperatuur 37\'\'.5; pols 30; ademhaling 9 p.m.; pupil middel-
matig; conjunctiva-corneareflex duidelijk aanwezig; urine nor-
maal; aantal galkleurstoffen in het serum niet verhoogd.
Dosis chloralhydraat. 60 gram (concentratie i -.2.5)
Bijna onmiddellijk na de injectie kon het dier zonder verzet
op de matras geduwd en gekluisterd worden.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. Reeds binnen enkele minu-
ten was deze zeer veel verminderd; niet geheel opgeheven.
b. Pupil. Spoedig na de injectie werd de pupil iets wijder; deze
geringe mydriasis bleef ongeveer een lialf uur bestaan. Daarna
werd ze weer als vóór de narcose.
c. Andere reflexen. De kroon- en de staartreflex waren spoedig
geheel opgeheven; bij prikken in de liphuid en in het neusslijm-
vlies werd nog een geringe reactie gezien. Deze mindere gevoelig-
heid bleef ongeveer ccn uur bestaan. Daarna geleidelijke terug-
keer tot den normalen toestand.
Temperatuur. Gedurende het eerste uur was de licljaamstemperatuur
om het kwartier gemeten 38®.!, 37®.9. 37°«S-
Pols. De pols, op dezelfde tijdstipjwn gecontroleerd, beilroeg 40, 36,
30 en 30.
Ademhaling. Deze was achtereenvolgens 10, 16, 14 en 12 p. m.
-ocr page 125-Bevinding hij de operatie. Na 15 minuten werd een aanvang ge-
maakt met de operatie. Noch bij de huidsnede noch bij het trepa-
neeren en uitbeitelen van een gedeelte der onderkaak verzette het
dier zich of toonde het pijn; ook niet bij het uitstempelen der kies.
Het dier was ruim een uur in een tamehjk diepe narcose. Aan het
einde daarvan traden enkele lichte convulsies van hals en extre-
miteiten op. Eerst een half uur later werden willekeurige bewe-
gingen van hoofd en ledematen waargenomen, i»/^ uur na de in-
jectie kon het dier uit eigen beweging opstaan en met eenige hulp
naar stal gebracht worden. De gang was toen nog een weinig wan-
kelend.
Na de narcose.
Het dier is nog geruimen tijd in de kliniek verpleegd. Ziekte-
verscliijnselen zijn niet waargenomen; ook geen verandering in de
jugularis-groeve.
Duur der haemolyse. Het serum bleef ietwat haemolytisch tot 11
uren na de injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. 5.C30.000.
Galkleurstoffen in het serum. Het aantal galkleurstoffen in het se-
rum was 18 uren na de injectie ongeveer het dubbele van het oor-
spronkelijke; daarna nam het geleidelijk af. 2 dagen later was het
aantal weer gelijk aan dat van vóór de ojMiratie.
Uriiw. In de urine is ge<lurcnde 3 dagc". het dagelijks werd on-
derzocht, geen gal-of bloedkleurstof aangetroffen; ook geen eiwit.
GEVAL 9.
Paard. 2-jarigc merrie; lichaamsgewicht 468 K.G.
Operatie. Radicale operatie van hernia umbilicalis.
Vooro^uler:oek. Aantal rtxxle bloedlichaampjes 8.850.000; lichaams-
temperatuur 38» .2; ix)ls 36: ademhaling 10 p. m.; pupil middel-
matig; conjunctiva-corncarcflex duklclijk aanwezig; urine nor-
maal; in het serum geen vermeerdering van galkleurstoffen.
Dosis chloralhydraat. 50 gram (a)nccntratie i : 2,5).
Bijna onmiddellijk na dc toediening begon het dier te wanke-
len en het wor.1 zonder tegenstand te bieden op dc matras geduwd
cn in nigligging gebracht.
Tijdens de narcose.
Jieftexcn. a. ConjuiKtiva-comeareflex. Deze was getlurcnde de nar-
cose weinig o( niet verminderd. .. . ,
b. Pupil. Ze bleef haar oorspronkelijke wijdte behouden cn rea-
gecnle goe<l op liclit. g
c Andere reflexen. De verschillende reflexen bij prikken in neus-
sliimvlies. bovenlip, hoefkroon en staart waren veel vermmderd.
doch niet opgeheven. Na ongeveer 25 minuten geleidelijke terug-
keer tot den normalen toestand.
Temperatuur. De thermometer wees gedurende het eerste uur achter-
eenvolgens aan: 38°.!, 38°. i. 37°-9 en 37°-9.
Pols. Op dezelfde tijdstippen bedroeg het aantal polsslagen: 42,
42, 40 en 40.
Ademhaling. Deze was op die tijden: 16. 16, 14 en 16 p. m
Bevi^uiing bij de operatie. 10 minuten na de injectie werd een aan-
vang gemaakt met de operatie. Bij de huidsnede werd geen reac-
tie waargenomen, wel bij het lospraepareeren van den breuk^k
maar de voortgang der operatie werd daardoor niet belet. Het
dier was ongeveer een half uur in een matig diepe narcose.
Ongeveer 35 minuten na de injectie werden weer willekeurige
bewegingen waargenomen van hoofd, hals en ledematen. Na i Z,
uur kon het dier zonder hulp opstaan en naar stal gebracht wor-
den.
Na de narcose.
Het paard is nog 2 weken in observatie gebleven. Verschijnsc-
sclen van onwel bevinden zijn niet opgemerkt. Pols en tempera-
tuur waren steeds binnen de grenzen van het normale. In cn om
de vena jugularis zijn geene klinisch waarneembare veranderingen
geconstateerd.
Duur der haemolyse. Het serum bleef eenigszins rood gekleurd tot
9 uren na de injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. 8.290.000.
Urine. De urine, die 6 uren na de injectie met de catheter werd
afgetapt, was donkerbruin van kleur cn troebel; het onderzoek
toonde de aanwezigheid van bloedkleurstof aan. De urine van
24 cn 48 uren na de narcose vertoonde deze afwijking niet meer.
Onderzoek op eiwit negatief.
Galkleurstoffen in het serum. In het serum was het aantal ga -
kleurstoffen 6 tot 12 uren na de narcose met ongeveer ccn derde
vermeerderd. Na 24 uren kon geen vermeerdering meer worden
aangetoond.
GEVAL 10.
Paard. 4-jarige merrie; licliaamsgcwicht 574 K.G.
Operatie. Uitstempelen van ccn 5de kies in dc onderkaak.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 7.500.000; licliaams-
tempcratuur 38°.4; pols 34; ailemhaling 14 p.m.; pupil middel
matig, goed reageerend op licht; urine normaal; geen vermeer-
dering van galkleurstoffen m het serum.
Dosis chloralhydraat. 75 gram (concentratie i : 2,5).
Eerst werd het dier ingespoten met 55 gram chloralhydraat • daar
de werking echter niet spoedig intrad, werdende kluisters aange-
legd en het dier daarmede neergetrokken. Het bleek echter spoedig
dat er geen voldoende narcose was ontstaan, om welke reden bij
het liggende dier nog 20 gram chloralhydraaat in de concentratie
1 : 2.5 werd geinjicieerd. Spoedig daarna trad een voldoende ge-
voelloosheid op. zoodat met de operatie kon worden aangevangen.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-comcareflex. Deze was veel verminderd
niet geheel opgeheven.
b. Pupil, Hieraan zijn geene veranderingen waargenomen.
c. Andere reflexen. Bij prikken in neusslijmvlies, bovenlip
kroon en staart vertoonde het dier zoo goed als geen reactie; deze
toestand bleef ongeveer een half uur bestaan.
Temperatuur. 39°, 38° .8. 38° .9, 38° -8 •
Pols. 42, 34. 34 en 34 slagen p. m.
Ademhaling. Er werden geteld 12. 12, 12 en 12 ademhalingen.
Bevinding bij de operatie. Bij de huid- en periostsnede geen reac-
tie; ook niet bij het trepanecren en wcgbeitelen van een galeelte
der onderkaak. Ongeveer ccn half uur was het dier in een tame-
lijk diepe narcose. Daarna werden de eerste willekeurige bewe-
gingen opgemerkt. Nog ccn half uur later kon het paard met ee-
nige hulp op de l)ccn gebracht en nog een weinig wankelend naar
stal gevoerd worden.
Na dc narcose.
Het paard werd nog geruimcn tijd in de kliniek bcliandeid.
Bijzondere ziekteverschijnselen, die aan het chloralhydraat kon-
den worden toegeschreven, zijn niet waargenomen. Veranderin-
Rcn in of om de Iml.sader evenmin.
^^\'tur der haemolyse. In geringe mate bleef het serum tot 9 uren
na de injectie nog haemolyse vertoonen.
^iantal roode bloedlichaampjes. 5.240.000.
^^Ikleurstof jen in het serum. 6 uren na dc injectie was liet aantal
galkleurstoffen met ongeveer ccn dcrtle vermeerderd; daarna trad
c«n geleidelijke daling in en na 42 uren was weer de oorspronke-
lijke hoeveelheid aanwezig.
^rinc. Noch in de urine, die 5 urai na de narcose door catheteri-
sceren verzameld was noch in later opgevangen urine kon eenige
«"ifwijking worden aangetoond.
geval 11.
Paard. Twee-jarig veulen; lichaamsgewicht 390 K.G.
Operatie. Radicale operatie van hernia umbilicalis.
vooronderzoek. Aantal roode bloedUchaampjes 7.610^:
Xen waren duideUjk aanwezig; urine normaal; geen vermeer-
dering van galkleurstoffen in het serum.
Dosis chloralhydraat: 40 gram (concentratie 1:3)-
Daar de werking van het chloralhydraat niet zeer spoedig
intrad werden het dier de kluisters aangelegd, waarmede het
werd neergetrokken.
Tijdens de narcose.
Reflexen a. Conjunctiva-corfieareflex. 10 minuten na de injectie
was deze nog duidelijk aanwezig; ook in het verder verloop,
b Pupil Ongeveer 10 minuten na de toediening was ccn gerin-
ge mydriasis aanwezig. Zij was slechts kort van duur; sj^ .g
herkreeg dc pupil liaar oorspronkclijken vorm cn grootte. Duide-
liikc lichtreactie.
c Andere reflexen. Binnen hetzelfde tijdsverkxjp was dc rcactic
bij speldeprikken in de verschillende deelen van het lichaam wel
veel verminderd, doch niet geheel opgeheven.
Temperatuur. Met tusschcnruimten van 15 minuten was do tempe-
ratuur na dc injectie: 38°. 38°. 38° cn 38\'.
Pols. Op diezelfde tijdstippen was de pols achtereenvolgens. 4».
54.50 en 50 P-m.
Ademhaling. Deze bctlrocg 30. 3o.\'35 en 40. ,.. , . ..„nn-t-
Beviy^ding bij dc operatie. Bij <le huidsne<le cn bij losp^
reeren van den breukzak verzette het dier zich m tamelijk heftige
mate. Met dc operatie was 25 minuten na dc injectie ccn ^n
gemaakt. Daar spoedig bleek, dat er geen voldoende gevoel log-
heid was verkregen, werd aan het dier nog 40 gram chloroform
toege<liend. Ondertusschen kon dc operatic worden voortgezet.
Na voltooiing daarvan bleef het veulen nog ongeveer 15 minuien
in narcose.
Ongeveer 11/2 uur na de injectie kon het dier zonder hulp op-
staan en naar stal gebracht worden. De gang was normaal; van
een wankelen was geen sprake; het paard was voor chloral-
hydraat weinig gevoelig.
Na de narcose.
Het veulen bleef nog 2 weken in de kliniek. Ziekteverschijn-
selen, die op rekening van het chloralhydraat konden worden ge-
steld, zijn niet waargenomen. De temperatuur bleef normaal,
evenzoo de pols. Gedurende 14 dagen geen klinisch waarneem-
bare verandering in de jugularis-groeve.
Duur der haemolyse. Het serum bleef haemolytisch tot 6 uren na de
injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. 7.300.000.
Galkleurstoffen in het serum. 6 uren na de narcose was het aantal
galkleurstoffen ruim het drievoudige van vóór de mjectie. Deze
toestand bleef gedurende het verder deel van den dag vnjwel on-
veranderd Daarna werd een geleidehjke teruggang waargenomen.
Het duurde echter nog 5 X 24 "ren, voordat weer het oorspron-
kelijke aantal galkleurstoffen in het serum aanwezig was.
Un1^e. De urine, die 6 uren na de injectie werd afgenomen was
iets donkerder van kleur, «j bevatte echter geene bloedkleur-
stoffen, ook geen eiwit; wel was een spoor van galkleur^toffen-
aan te toonen. Na 24 cn 2 X 24 «ren was de urme normaal.
Paard. ó-jarige merrie; lichaamsgewicht 590 K-G.
operatic. Operatief verwijderen van een ingedrongen vreemd voor-
werp (houtsplinter) uit de diepere deelen van de kootholtc.
Aantal roode
temperatuur 38» .3; pols 40 p.m.; ademhaluig 20; pupil middel-
rt^B-l Lgc^rï^cle op licht; urine normaal; geen vermeer-
dering van galkleurstoffen in het .serum.
Dosis chloralhydraat. fx) gram. (concaitratie i : 3)-
Bijna onmiddellijk na de injectie begon het dier te wankelen
en rh\'Tn\'oo^linige mate p.xretisch, dat het door 2 pei^onen
op de matras kon worden geduwd.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conju,Ktiva-cor.uareflex. Binnen 5 müniten was deze
rwas onmiddeHÜ. na de injectie eenigszins^
wijd Xedifi daarop normaal en vervolgens weer wijder. Deze
wijti, spoeciig cuuuu, en bestaan. Er wjvs steeds een
mydriasis bleef ongeveer 20 minuten ucsluui.
-«.on ».en
c. A ndcre reflexen „in„tcn kon alleen nog een zeer ge-
zeer veel verminderd. Na 20 miuui^»
-ocr page 130-ringe reactie op prikken in het neusslijmvlies worden waargeno-
men. Deze verminderde reflexprikkelbaarheid bleef ongeveer
een half uur bestaan. Daarna geleidelijke terugkeer tot den
normalen toestand:
Temperatuur. Gedurende een uur werd deze 4-maal opgenomen;
zij was 38°.4, 38°-3. 38°-4 en 38^.4.
Pols. Op dezelfde tijden werd de pols gecontroleerd; er werden ge-
teld : 42,40,34 en 36 slagen.
Ademhaling. 12, 10, 12 en 12 p. m.
Bevinding bij de operatie. 15 minuten na de injectie werd de fistelope-
ning in de kootholte gespleten en het vreemde voorwerp vrij ge-
maakt. Bij deze kunstbewerking werd slechts éénmaal een geringe
reactie waargenomen.
Ongeveer een half uur na de inspuiting gaf het dier teekenen
van een naderend ontwaken; de eerste willekeurige bewegingen
werden waargenomen. Nog een half uur later kon het met eenige
hulp opstaan en naar stal gebracht worden.
Na de narcose.
Nadeelige gevolgen van de narcose zijn bij dit dier, dat nog
een drietal weken in de kliniek werd verpleegd, niet waar-
genomen. Ook geene verschijnselen van phlebitis.
Dtiur der haemolyse. Tot 14 uren na de narcose kon haemolyse
worden aangetoond.
Galkleurstoffen in het scrum. 24 uren na de injectie was het aantal
galkleurstoffen i ï4-maal zoo groot als vóór de injectie; daarna
had een geleidelijke daling plaats. Na 2 X 24 uren kon weer dc
oorspronkelijke hoeveelheid worden vastgesteld.
Aantal roode bloedlichaampjes. 5.550.000.
Urine. In de urine, die tot 4 dagen na de narcose dagelijks werd ge-
controleerd , werden geen afwijkingen waargenomen.
GEVAL 13.
Paard. 14-jarigemerrie; lichaamsgewicht 466 K.G.
Operatie. Neurectomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 7.200.000; lichaams-
temperatuur 37^,5; ademhaling 10 p.m.; pols 32 p.m.: pupil
middelmatig en goetl reageerend op licht; conjunctiva-cornca-
reflex duidelijk aanwezig; urine met geringe hoeveelheid
galkleurstoffen en urobiline, geen eiwit; geringe vermeerdering
van galkleurstoffen in het scrum.
Dosis chloralhydraat. 50 gram. (concentratie i -.3).
-ocr page 131-Bijna direct na voltooiing der injectie kon het dier zonder
gekluisterd te zijn op de matras geduwd worden, waar het rustig
bleef liggen en binnen enkele minuten in een diepen slaap was.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. Gedurende 30 minuten
was deze in zeer sterke mate verminderd; bij het aanraken van
den lidrand of cornea was slechts een gering knippen te bemerken.
Geleidelijk kwam de normale toestand terug.
b. Pupil. Binnen enkele minuten na de inspuiting was deze
verwijd; spoedig daarop werd ze weer nauwer en was ze een half
uur na de injectie nog spleetvormig. Dit bleef zoo tot ongeveer
50 minuten na de injectie. Daarna weer de oorspronkelijke
wijdte.
c. Andere reflexen. 5 minuten na de injectie waren de bekende
reflexen zoo goed als opgeheven, welke anaesthesie ongeveer drie
kwartier duurde; daarna geleidelijke terugkeer der gevoeligheid.
Temperatuur. Gedurende een uur werd deze met gelijke tussdien-
poozen 4-maal opgenomen; zij bedroeg: 38°.5. 38°-3. 38°.4 en
38».3.
Pols. De pols was op dezelfde tijdstippen: 44. 32. 32 en 34.
Ademhaling. Er werden geteld 10. 10. 10 en 14 ademhahngen;
deze waren diep en regelmatig. ,, , ■,
Bevinding bij de operatie. 15 minuten na de injectie wen de huid-
snede gemaakt en de nervus volaris vrij gepraepareerd. waarbij
het dier niet de minste reactie vertoonde; bij het doorsnijden der
zenuw een nauwlijks merkbare reflectorische bcwegmg. Ongeveer
na een uur werden de eerste willekeurige bcwegmgcn bij het <^ier
waargenomen en kwam het in het stadium van «"kwaken Het
duurSe echter nog geruimcn tijd (ruim "ren) v^rdat Ie
motorische zwakte zoover verclwenen was. dat het die kon op-
staan en naar stal gebracht worden. Met een gram
wenl dus een tamelijk die,>e narcose verkregen, met een duur van
ongeveer 50 minuten.
Na dc narcose.
Op den dag van de operatie en den daarop volgende dag weiger-
van „hlcbiti, «iin niet waarßcnomcn. (obscn^alio van M dagen).
-um bW lacmolyliso tot .o nrcn na
de injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. 6.880.000.
Galkleurstoffen in het serum. lo uren na de injectie was het aantal
galkleurstoffen ii/g-maal het oorspronkelijke; daarna had een
geleideüjke teruggang plaats en was de hoeveelheid in 2 X 24
uren veer als aanvankehjk.
Urine. In de urine, die 3 uren na de injectie was afgenomen. kon-
den gal- en bloedkleurstoffen worden aangetoond; ze was
bruin van kleur. In die van 24 uren later kon geen bloedkleurstof
worden gevonden, ook geen eiwit. Galkleurstoffen en urobilme
in germge hoeveelheid. 4 dagen na de narcose bleek de urme nor-
maal te zijn.
GEVAL 14.
Paard. i8-jarige ruin, lichaamsgewicht 314 K.G.
Operatie. Neurectomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 7.050.000; lichaams-
temperatuur 37°.6; pols 46 p. m.; ademhaling 10 p.m.; pupil
middelmatig met duidelijke licht-reactie; conjunctiva-cornea-
reflex duidelijk aanwezig; urine normaal; in het scrum geen
vermeerdering van galkleurstoffen.
Dosis chloralhydraat. 35 gram (concentratie 1:3).
Bijna direct na de inspuiting begon het dier te wankelen cn
kon het zonder moeite op de matras worden geduwd.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjutictiva-conuarcflex. Enkele minuten na dc in-
jectie was deze wel veel verminderd, doch niet geheel opgeheven.
Deze toestand duurde ongeveer 25 minuten.
b. Pupil. Zeer spoedig na dc injectie trad ccn geringe verwij-
ding van de pupil in, wclko eveneens gedurende ongeveer 25
minuten bleef bestaan.
c. Andere reflexen. 5 minuten na dc injectie waren dc verschil-
lende reflexen (lip, ncusslijmvlies, hoefkroon) veel verminderd,
doch niet geheel opgeheven. Deze verminderde rcflexprikkcl-
baarhcid duurde ongeveer ccn half uur.
Temperatuur. Gedurende het eerste uur was deze achtereenvolgens:
38°.2, 38°.2, 37°.8 cn 38°.
Pols, Op dezelfde tijden werd dc pols gecontroleerd cn werden
58, 50, 50 en 50 slagen geteld.
Ademhaling. Dc ademhaling bedroeg op die tijden: 14, 14, I2cn 12.
Bevinding bij de operatie. 7 minuten na de injectie werd met dc
operatie begonnen. Bij dc huidsnede cn bij het isolccrendcr zenuw
vertoonde het dier een geringe reactie ; eveneens bij het doorsnij-
den ervan.
Bij dezelfde kunstbewerking van de zenuw aan de andere zijde
van het lidmaat, die 15 minuten na de inspuiting plaats vond,
was de reactie veel minder duidelijk dan bij de eerste. Daaruit
bleek, dat de narcose in dit geval na 15 minuten dieper was dan
7 minuten na de injectie. Een half uur na de inspuiting vertoonde
het dier de eerste willekeurige bewegingen; de verschillende re-
flexen waren inmiddels teruggekeerd. Een uur na de injectie kon
het paard met een weinig hulp opstaan en naar stal geleid worden.
Na de narcose.
Het dier is nog geruimen tijd in de kliniek geobserveerd. Ver-
schijnselen van ziek zijn of klinisch waarneeembare veranderingen
in de jugularfs-groeve zijn niet opgemerkt.
Duur der haemolyse. Het serum bleef m germge mate haemoly-
tisch tot 8 uren na dc inspuiting.
Aantal roode bloedlichaampjes. 5.800.000.
GalkUurstoffen in het serum. Geleidelijk steeg het aan al ga kleur-
stoffen in het scrum: na 9 "ren was het .c s mmder dan i \'/,-maal
het oorspronkelijke; daarna was een
baar. 24 uren na de inspuiting kon weder de b.j het vooronder-
zoek vastgestelde hoeveelheid worden aangetoond
i/rüt.. in de urine, die de eerste 3 dagen na de mjec e dag hjk
wcr<l onderzocht, kon geen aanwezigheid van eiwit, gal- of
blocdkleurstoffcn worden aangetoond.
geval 15.
Paard. 2-jarigc merrie; lichaamsgewicht 47«^
operatie. Radicale operatie van hernia umbilicalis.
Vooronderzoek. Aantal roo<lc \'"\'n?-T;!!
temperatuur 38»: pols 42: ademhaling 20 p. m . pupil middel-
den Ld ragcereml op licht; conjunctiva-corneareflex
Ä ^"wezig; urine normaal; geen vcrmcerdermg van
galkleurstoffen in het serum.
Dosis chloralhydraat. 50 P«"«"^ (concentratie 1:3).
Slechts enkele oogenblikken na voltooiing
het dier te wankelen cn was het zoodanig verslapt, dat he ,
omiriegensuml te bieden, op de matras kon worden geduwd.
te brengen.
-ocr page 134-Tijdens de narcose.
Reflexen: a. Conjunctiva-corneareflex. Tijdens de narcose was de-
ze in zeer sterke mate verminderd gedurende ruim een half uur.
b. Pupil. 5 minuten na de inj eet ie was deze iets wij der gewor-
den. terwijl de reactie op licht ook zeer veel was verzwakt. Deze
toestand bleef ongeveer een half uur voortduren.
c. Andere reflexen. Reeds na 5 minuten werd geen reactie meer
waargenomen bij prikken in bovenlip, neusslijmvlies en staart.
Deze sensibiliteits-stoomis duurde ongeveer een half uur.
Temperatuur. Gedurende het eerste uur was deze: 37°.5, 38". 38°
en 38°.
Pols. Het aantal polsslagen bedroeg op die tijdstippen: 60, 44. 40
en 34-
Ademhaling. Er werden geteld 20, 20, 20 en 22 ademhalmgen.
Bevinding bij de operatie. 8 minuten na de inspuiting werd een
begin gemaakt met de operatie. Noch bij het maken der huidsnede
noch bij het lospraepareeren van den breukzak werd eenige reactie
waargenomen; ook niet bij het hechten der breukpoort en der
huid. Het dier was ruim een half uur in een diepe narcose. Pas
een klein uur na de injectie vertoonde het de eerste willekeurige
bewegingen. Nog een half uur later kon het met een weinig hulp
opstaan en, hoewel nog eenigszins wankelend, naar stal worden
gebracht.
Na de narcose.
Het dier werd nog 14 dagen na de operatie in de kliniek ver-
pleegd en geobserveerd. Verschijnselen van onwel bevinden zijn
niet opgemerkt, evenmin kon eenige klinisch waarneembare ver-
andering in of om de vena jugularis worden geconstateerd.
Duur der haemolyse. Het serum bleef haemolyse vertoonen tot 8
uren na de injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. 7.37°
Galkleurstoffen in het serum. Er werd een stijging van het aantal
galkleurstoffen geconstateerd. 8 uren na de injectie was ruim
het dubbele aantal aanwezig. Daarna had een geleidelijke terug-
gang plaats. Toch duurde het nog 3 X24 uren, alvorens weerde
oorspronkelijke hoeveelheid van vóór de narcose aanwezig was.
Urine. In de urine werden gedurende 3 dagen geene afwijkingen
gevonden.
GEVAL 16.
Paard. 21/2-jarige ruin; lichaamsgewicht 350 K.G.
Operatie. Neurectomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlicliaampjes 7.800.000; lichaams-
-ocr page 135-temperatuur 38°; pols 54; ademhaling 8 p. m,; pupil middelma-
tig, goed reageerend op licht; urine normaal; geen vermeerdering
van galkleurstoffen in het serum.
Dosis chloralhydraat. 45 gram (concentratie i : 2,5).
Onmiddellijk na beëindiging van de inspuiting kwam het dier
in een zoodanigen paretischen toestand, dat het zonder moeite
op de matras kon worden geduwd.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. 5 minuten na de applicatie
van het chloralhydraat was deze reflex reeds zeer verminderd,
hoewel niet geheel opgeheven. Dit duurde ongeveer 20 minuten.
b. Pupil. Na een kort durende, geringe verwijding was deze
5 minuten na de injectie iets vernauwd met een verzwakte reactie
op licht. Na 15 minuten was van een lichtreactie niets meer
te bemerken; de pupil was toen nog steeds iets nauwer, welke toe-
stand nog een half uur bleef voortduren.
c. Andere reflexen. Binnen enkele minuten na de injectie kon
bij prikken in bovenlip, neusslijmvlies en hoefkroon geen reactie
worden waargenomen. Deze anaesthesie duurde ongeveer een
half uur.
Temperatuur. Wegens de niet onbelangrijke parese van den sphinc-
ter ani was deze niet betrouwbaar. De thermometer wees gedu-
rende het eerste uur na de injectie aan: 37®.5, 37°. 37° en 37®.!.
Pols. Op dezelfde tijden werden 54, H- 42 cn 42 polsslagen ge-
teld .
Ademhaling. Deze bedroeg 8, 8, 8 en 8; zc was regelmatig cn
diep.
Bevinding Inj de operatic. 10 minuten na dc injectie werd met dc
operatie begonnen. Noch bij het maken der huidsnede noch bij
het losprepareeren cn doorsnijden der zenuw werd eenige reactie
waargenomen. Ook aan dc andere zijde van het lidmaat kon dc
kunstbewerking volkomen gevoelloos geschieden. Het dier ver-
keerde in een diepe narcose. Kerst na 40 minuten gaf het paard
de eerste teckencn van ontwaking. Nog ccn half uur later kon het
opstaan cn na;ir stal worden gebracht.
Na dc narcose.
Het paard werd nog geruimcn tijd in de kliniek geobserveerd:
nadeelige gevolgen van de narcose zijn niet opgemerkt. Tempera-
tuur, pols en ademhaling bleven steeds binnen de grenzen van
het normale. In de jugularis-groeve zijn geene klinisch waarneem-
bare veranderingen opgetreden.
Duur der haemolyse. Het scrum bleef in geringe mate haemolyse
vertoonen tot 6 uren na de inspuiting.
Aantal roode bloedlichaampjes. 7.900 -ooo.
Galkleurstoffen in het serum. 6 uren na de injectie was het aantal
galkleurstoffen tot ruim het dubbele gestegen; daarna trad een
geleidelijke daling op in die mate, dat na 36 uren het oorspron-
kelijke aantal weer aanwezig was.
Urine. De urine, die drie uren na de injectie werd opgevangen,
was donkerbrum van kleur, troebel en bevatte bloedkleurstoffen.
Na 12 uren was de hoeveelheid daarvan reeds veel verminderd.
Acht uren later kon geen bloedkleurstof meer worden aange-
toond; wel een spoor eiwit. Op den tweeden dag was de urine
weder normaal; ook op den vierden dag.
geval 17.
Paard, 2-jarige hengst, lichaamsgewicht 420 K.G.
Operatie, Uitstempelen der 3de kies in de linker bovenkaak.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes g .770.000; lichaams-
temperatuur 36°.9; pols 42; ademhaling 18; pupil middelmatig
en goed reageerend op licht; urine normaal; geen vermeerdering
van galkleurstoffen in het scrum.
Dosis chloralhydraat. 50 gram (concentratie 1:3)-
Bijna direct na dc inspuiting begon het dier tc wankelen cn
kon het met weinig moeite, zonder gekluisterd te zijn, op dc
matras worden neergelegd.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. 5 minuten na de inspui-
ting was deze reflex zeer veel verminderd; deze toestand bleef
ongeveer ccn half uur aanhouden.
b. Pupil. Reeds zeer spoedig na dc injectie werd dc pupil iets
wijder, welke toestand bijna een half uur onveranderd bleef. Zc
reageerde in dien tijd in zeer geringe mate op ccn sterke licht-
bron.
c. Andere reflexen. 5 minuten na dc injectie waren deze behalve
die van het ncusslijmvlies, opgeheven. Si>ocdig echter verdween
ook deze laatste.
Temperatuur. Gedurende het eerste uur der narcose was dc tem-
peratuur: 36°.0, 36°.5, 30®.6 cn 36°.7.
Pols. Deze bedroeg: 42, 42, 42 cn 42.
Ademhaling. Op dezelfde tijdstippen werden geteld 20, 20, 18 cn
18 ademhalingen.
Bevinding bij de operatie. Bij de huid- cn bij dc pcriostsncdc, die
-ocr page 137-lo minuten na de injectie werden gemaakt, vertoonde het dier
een zeer geringe reactie; bij de trepanatie en bij het uitstempelen
der kies werd een nauwelijks merkbare reactie waargenomen. Het
dier was gedurende ongeveer 40 minuten in een tamelijk diepe
narcose, daarna werden enkele willekeurige bewegingen waarge-
nomen. Een uur na de injectie kon het uit eigen beweging op-
staan en naar stal worden gebracht.
Na de narcose.
Het paard werd nog drie weken in de kliniek verpleegd en
geobserveerd. Klinisch konden echter geene waarneembare ver-
anderingen aan de vena jugularis en hare omgeving worden op-
gemerkt. Verschijnselen van ziek zijn of onwel bevinden zijn ook
niet waargenomen. , .. u
Duur der haemolyse. Het serum was m sterke mate haemolytisch
en bleef dit geruimen tijd. Eerst na 24 uren was het serum weer
normaal van kleur.
Aantal roode bloedlichaampjes. 8.520.000. „■
Galkleurstoffen in het serum. Geleidelijk steeg het ^ntal ga k cur-
stoffen in het serum; het was 10 uren na de injectie ongeveer ^
dubbele van het oorspronkelijke. Daarna had een geleidelyke
claHng plaats, zoodat na 2 dagen geen vcrmcerdermg meer kon
ürirt^lZtt na de injectie werd opgevangen ^s don-
oo<l 1 kleur en troebel. Makroscopisch was duidelijk bloed-
kllstof aanwezig, «ok chemisch werd dit aange^
kleurstoffen waren niet aanwezig. 24 uren « ^
de urine weer helder van kleur zonder eenige afwijking.
geval 18.
Paard. 2o.jarigc merrie, lichaamsgewicht 265 K .G.
operatie. Neurectomie van dc nervi volares.
Aantal roode bloedlichaampje
temperatuur 3Ü^7: PolsM;
vlakkig: pupil ; geen vcrmcerxlering van
duidelijk aanwezig; urine norm.wi., b
galkleurstoffen in het scrum.
Dos^^s chloralhydraat. 35 gram (concentratici . 2.5).
. • .„„ifinL\' becon het dier te wankelen en
Hijna direct na de \'"j-P" \' „ ^e matras geduwd.
werd het, zonder eerst gek lu isterd te zijn, oj
Tijdens dc narcose.
liinncn s minuten was deze
Reflexen, a. Conjwutiva-conifareflex. Mmncn 5
geheel verdwenen voor den duur van ongeveer een half uur. Daar-
na keerde de oorspronkelijke toestand weer geleidelijk terug.
b. Pupil. Zeer spoedig na de injectie trad een geringe vernau-
wing van de pupil op, die ongeveer 20 minuten aanhield. Er was
in dien tijd nog een verzwakte lichtreactie merkbaar.
c. Andere reflexen. 5 minuten na de injectie waren de bekende
reflexen opgeheven. Na een half uur was weer duidelijk een reac-
tie op speldeprikken merkbaar.
Temperatuur. Gedurende een uur wees de thermometer achtereen-
volgens aan: 36°.4, 36°, 36°, 36°. Daar de anus iets verslapt was,
kon de temperatuur echter niet volkomen betrouwbaar worden
gecontroleerd.
Pols. Op diezelfde tijdstippen werden 42, 42, 42 en 40 polsslagen
geteld.
Ademhaling. Deze bedroeg 8, 8, 10 en 12 ademhalingen. Ze waren
diep en regelmatig.
Bevinding bij de operatie. 10 minuten na de injectie werd met
de neurectomie van de nervi volares een begin gemaakt. Noch
bij de huidsneden noch bij het lospraepareeren en doorsnijden
der zenuwen werd eenige reactie waargenomen.
Het dier was in een diepe narcose en het duurde ongeveer een
uur, alvorens de eerste willekeurige bewegingen werden waar-
genomen .
De motorische zwakte bleef bij dit paard zeer langen tijd be-
staan . Niet eerder dan twee uren na het ontwaken was het in
staat om op te staan en naar stal te loopen.
Na de narcose.
5 uren na de narcose kreeg het dier voedsel, dat met graagte
werd genuttigd. Het paard werd na de narcose nog twee weken
nauwkeurig geobserveerd. Nadeelige gevolgen, die op rekening
van het chloralhydraat konden worden gesteld, zijn niet waar-
genomen .
Duur der haemolyse. Het serum bleef haemolytisch tot 7 uren na
de injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes, 6.510.000.
Galkleurstoffen in het serum. De eerste uren na de narcose steeg
het aantal galkleurstoffen geleidelijk, zoodat na 7 uren 2 i/^-maal
het oorspronkelijke aantal aanwezig was. Daarna trad een daling
in; eerst op den derden dag werd de normale hoeveelheid weder
waargenomen.
Urine. De urine, die 5 uren na de inspuiting was afgenomen, was
donkerbruin van kleur. Ze bevatte bloedkleurstof; galkleur-
stoffen waren niet aanwezig.
Den volgenden dag waren geene afwijkingen meer aan te
toonen.
geval 19.
Paard. i8-jarige merrie; lichaamsgewicht 290 K.G.
Operatie. Neurectomie van de nervi volares.
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 5.430.000; lichaams-
temperatuur 37°.2; pols 36 p. m.; ademhaling 14 p. m.; pupil
iets wijder dan normaal het geval is en goed reageerend op licht;
conjunctiva-corneareflex duidehjk aanwezig; urine normaal;
geen vermeerdering van galkleurstoffen in het serum.
Dosis chloralhydraat. 35 gram (concentratie 1:3).
Enkele minuten na de inspuiting begon het dier te wankelen
cn kon het gemakkelijk op de matras worden neergelegd.
Tijdens de narcose.
Reflexen, a. Conjunctiva-corneareflex. Spoedig was deze zeer veel
verminderd, doch niet geheel opgeheven; deze verminderde re-
flexprikkelbaarheid duurde ongeveer 30 minuten.
b. Pupil. Enkele minuten na de inspuiting werd de pupil
iets wijder en reageerde in geringe mate en zeer traag op licht.
Spoedig daarop werd de pupil weer iets nauwer en keerde zij tot
haar oorspronkelijken omvang terug.
c. Andere reflexen. Deze waren alle geheel opgeheven; zij bleven
dit gedurende een half uur.
Temperatuur. Deze was gedurende het eerste uur, bij gelijke tus-
schen poozen opgenomen: 36°-5. 36°.7. 36° .5 cn 36° .6.
Pols. Het aantal polsslagen bedroeg op die tijden: 40. 33. 34 cn 36.
Ademhaling. Het aantal ademhalingen was toen: 8, 10, 10, 10;
ze waren diep en regelmatig.
Bevinding bij de operatic. Met do operatie werd 10 minuten na de
injectie een aanvang gemaakt. Bij de huidsnede vertoonde het
dier geen enkele reactie, ook niet bij het vrij praepareeren en door-
snijden der zenuw. De neurectomie aan de mediale zijde kon
eveneens volkomen gevoelloos worden verricht. Het dier was
ongeveer een half uur in een diepe narcose. Daarna keerden de
verschillende reflexen langzamerhand terug cn werden wille-
keurige bewegingen waargenomen. Het duurde echter tot twee
uren na de inspuiting, alvorens het dier kon opstaan.
Na dc narcose.
Het paard werd nog twee weken in de kliniek geobserveerd.
-ocr page 140-Verschijnselen van ziek zijn of klinisch waarneembare verande-
ringen in de jugularis-groeve zijn niet opgemerkt.
Duur Ir haemolyse. Het serum bleef haemolytisch tot lo uren na
de inspuiting.
Aantal roode bloedlichaampjes. 4.470.000.
Galkleurstoffen in het serum. Na de narcose nam het aantal gal-
kleurstoffen geleidelijk toe; het was na 8 uren het dubbele van
vóór de injectie. Daarna had een teruggang plaats, zoodat na
twee dagen het oorspronkelijke aantal weer aanwezig was.
Urine De urine, die 5 uur na de inspuiting werd afgenomen, was
donkerbruin van kleur; ze bevatte bloedkleurstoffen, geen gal-
kleurstof. Den volgenden dag kon deze afwijking niet meer
worden aangetoond. Gedurende nog drie dagen werd de urme
dagelijks onderzocht. Zij werd steeds normaal bevonden.
GEVAL 20.
Paard. 2-jarige ruin; lichaamsgewicht 470 K.G.
Operatic. Operatie van hernia scrotalis. (epiplocele).
Vooronderzoek. Aantal roode bloedlichaampjes 9.200.000; lichaams-
temperatuur 38°.!; pols 42; ademhaling 18 p. m.; pupil middel-
matig en goed reageerend op licht; conjunctiva-corneareflex
duidelijk aanwezig; urine normaal; geen vermeerdering van
galkleurstoffen in het serum.
Dosis chloralhydraat. 50 gram (concentratie 1:3)-
Bijna onmiddellijk na voltooiing der injectie begon hot dier
te wankelen cn kon dus gemakkelijk op de matras worden neer-
getrokken .
Tijdens dc narcose.
Reflexen, a. Conjunciiva-corneareflex.T\\]iXcns iXa narcose was deze
gedurende ongeveer een half uur belangrijk verminderd.
b. Pupil. 5 minuten na dc inspuiting was deze iets wijder ge-
worden, terwijl de rcactic op licht ook was verzwakt. Deze toe-
stand bleef zoo gedurende ongeveer 20 minuten; daarna terug-
keer naar de oorspronkelijke grootte.
c. Andere reflexen. Reeds na 5 minuten werd geen rcactic meer
waargenomen bij prikken in de huid van lip, kroon cn staart;
wel in geringe mate bij ccn prik in het ncusslijmvlies. Deze scn-
sibilitcitsstoornis duurde ongeveer Vi uur.
Temperatuur. Gedurende het eerste uur was deze: 38®.2, 38°.3,
38».3 en 38^.3.
Pols. Op die tijdstippen bedroeg dc pols: 52, 54, 48 cn 48.
-ocr page 141-Ademhaling. Deze was met intervallen van een kwartier 20, 18, ig
en 19.
Bevinding bij de operatie. 12 minuten na de inspuiting werd een aan-
vang gemaakt met de operatie. Behoudens een nauwlijks merk-
bare beweging bij het maken der huidsnede en bij het aanbrengen
der afbind-ligatuur kon de kunstbewerking zonder reactie worden
voltooid. Het dier was gedurende een half uur in een tamelijk
diepe narcose. Drie kwartier na de injectie werden de eerste wil-
lekeurige bewegingen opgemerkt. Nog 20 minuten later kon het
paard met een weinig hulp opstaan en eenigszins wankelend naar
stal worden gebracht.
Na de narcose.
Het paard bleef nog 14 dagen na de operatie in de kliniek.
Verschijnselen van ziek zijn of onwel bevinden werden gedurende
dien tijd niet waargenomen; Ln de jugularis-groeve zijn ook geeno
veranderingen ingetreden, die op het bestaan van een phlebitis
zouden kunnen wijzen.
Duur der haemolyse. Het serum bleef haemolyse vertoonen tot 8
uren na de injectie.
Aantal roode bloedlichaampjes. 8.300.000.
Galkleurstoffen in het serum. Er werd een stijging van het aantal
galkleurstoffen waargenomen; 8 uren na de injectie was het dub-
bele van de oorspronkelijke hoeveelheid aanwezig. Daarna hatl
weer een geleidelijke teruggang plaats. Toch duurde het nog 3
dagen, alvorens do hoeveelheid van voor de operatic was bereikt.
Uri)te. In de urine zijn gedurende 4 dagen geene afwijkingen ge-
vonden.
6. KORTK SAMENVATTING EN CONCLUSIES.
Tot het verkrijgen der narcose is gebruik gemaakt van een
lioeveellieid chloralhydraat, varieerende van 35 tot 60 gram;
éénmaal werd een dosis van 75 gram verstrekt. Ten opzichte
van het lichaamsgewicht van de betreffende paarden werden
doses genomen overeenkomende met 10 A 13 gram per 100
K.G. levend gewicht (met venvaarloozing van onderdeelen
van I gram), In één geval was de hoeveelheid 14 gram
chloral op 100 K.G. lichaamsgewicht. In de gevallen, waarin
de dosis werd gesteld op 12 cn 13 gram per 100 K.G. kon de
operatie steeds zonder reactie worden voltooid, terwijl bij dc
9
-ocr page 142-operaties, waarbij van een dosis van lo a ii gram per
100 K.G. werd gebruik gemaakt, in een deel der gevallen
geen volkomen anaesthesie werd verkregen. Behoudens die
van narcose no. ii was hier de gevoelloosheid toch wel zoo-
danig, dat de operatie gemakkelijk kon worden verricht en
de noodzakelijkheid van de applicatie van een aanvullende
dosis chloral of chloroform niet is gebleken.
Mijne onderzoekingen hadden niet in de eerste plaats ten
doel om na te gaan, hoe groote dosis chloralhydraat bij het
paard in de halsader moet worden gcappliceerd, teneinde een
volkomen anaesthesie te verkrijgen. Daarvoor is het aantal
van 20 gevallen te klein. Toch hebben mijne proeven datgene
bevestigd, wat reeds de kliniek heeft doen ervaren, n. 1. dat
in vele gevallen de dosis te klein is en daardoor geen voHedige
gevoelloosheid werd verkregen. De dosis van 35 gram die door
Humbert voldoende wordt geacht, is voor het meerendeel
der paarden zeker niet groot genoeg om een narcose te doen
ontstaan, terwijl ook zijn meening, dat een hoeveelheid van
50 gram voor de meeste paarden gevaarlijk is, niet juist kan
worden genoemd. Mijne proeven hebben wel de juistheid van
de door Vennerholm en Jakob aangegeven dosis van gemid-
deld 40 tot 60 gram bevestigd. Volgens Vennerholm toch
is de dosis, die gewoonlijk wordt aangegeven te klein cn
slechts in staat een analgesic te doen ontstaan. Ter verkrij-
ging van ccn volkomen anaesthesie, die den operateur in
staat stelt een ingrijpende operatic pijnloos te verrichten,
acht Vennerholm de hierboven aangegeven dosis noodzake-
lijk. En deze hoeveelheid zal in de meeste gevallen meer be-
dragen dan 10 gram chloral op 100 K.G. lichaamsgewicht.
Ook dc zoogenaamde ,,Selbstdosierung", waaronder men
verstaat het zoolang infundeercn van het chloralhydraat in
een bepaalde concentratie, totdat blijkt, dat het dier gaat
wankelen en dreigt tc vallen, kan niet als ccn juiste dosecring
worden aanvaard. Immers, het is wel bekend, dat na een
injectie van een chloralhydraat-oplossing de motorische
zwakte ten opzichte van de sensiblc paralyse zeer ovcrhcer-
schend is. Het kan dan bij het eenmaal liggende dier blijken,
dat geen voldoende anaesthesie is verkregen en dus een groo-
tere hoeveelheid chloralhydraat had moeten zijn verstrekt.
Hoewel ik moet erkennen, dat een dosis chloralhydraat,
berekend naar lo gram op loo K.G. lichaamsgewicht, in vele
gevallen wel een zoodanige mate van gevoelloosheid zal doen
ontstaan, dat zij voor verschillende operaties als bevredigend
kan worden beschouwd, meen ik op grond van mijne waar-
nemingen, dal eerst een dosis van 12 gram per 100 K.G.
lichaamsgewicht als regel ccn volkomen anaesthesie verzekert.
De concentraties der oplossingen, die gebruikt werden,
waren 12-maal die van i 12,5 en 8-maal die van 1:3.
De mogehjkheid, dat bij een of meer van de 20 injecties
de binnenbekleeding van de ader door de punt van de
canule werd gelaedeerd, is geenszins uitgesloten. Het is zelfs
zeer waarschijnlijk, dat een zoodanige beschadiging eenige
malen heeft plaats gevonden, zoodat een sterke chloralop-
lossing met het verwonde weefsel in contact kon komen.
En rekening houdende met mijne vroegere waarnemingen
mocht ik ver^vachten, dat hiervan een wandstandige throm-
bus het gevolg zou zijn. Echter is klinisch in geen der geval-
len eenige verandering in de jugularis-groeve waargenomen,
die op een zoodanige thrombose kon wijzen, terwijl de
dieren na de operatie nog minstens 14 dagen in observatie
bleven.
Als ik de bevindingen bij de operaties kort samenvat,
blijkt het, dat met uitzondering van geval 11, steeds een zoo-
danige mate van anaesthesie was verkregen, dat de operatieve
kunstbewerking gemakkelijk kon geschieden, voor het dier
geheel of nagenoeg pijnloos, terwijl het den oi>erateur door de
rust van het object mogelijk was zijn werk met zorgvuldigheid
tc verrichten. Deze waarnemingen brachten mij dan ook tot
de hierboven genoemde uitspraak. Met opzet heb ik vele
pijnlijke, n.1. zenuw-oixiraties gekozen.
In overeenstemming met de waarneming van Cai-mhrkk
is het mij gebleken, dat de cornea-on dc conjunctivaal-rcfle.x
aan de narcotische werking grooten weerstand bicden. Slechts
in twee van de twintig gevallen waren deze refle.xen bij een
diei)e narcose niet meer aanwezig; in de 18 andere kon een
meer of minder sterke vermindering der reflcxprikkelbaar-
heid worden waargenomen, terwijl toch de operatie gevoel-
loos of bijna gevoelloos kon worden verricht.
De verandering van de cornea-en eonjunctivaalreflex is geen
maatstaf voor de diepte der narcose.
Het onderzoek naar de vermindering der sensibiliteit van
de huid aan bovenlip, hoefkroon en staartwortel en van het
slijmvlies der neusopening, waarvan de beoordeeling ge-
schiedde naar een al of niet aanwezige reactie op spelde-
prikken, heeft het volgende doen zien.
In tien der gevallen bleek, dat na een meer of minder langen
tijd een volkomen anaesthesie van de genoemde deelen was
verkregen; in de overige lo gevallen was het resultaat een
vermindering der sensibiliteit, ter\\vijl ook wel de waarneming
werd gedaan, dat alleen het slijmvlies van de neusopening
zijn sensibiliteit geheel of gedeeltelijk had behouden en de
overige reflexen waren verdwenen. Het is mij gebleken, dat
de z. g. neusslijmvliesreflex het laatst verdwijnt en dat het
niet zeker is, dat de operatie geheel gevoelloos kan worden
verricht, indien nog een reactie op speldeprikken in het
ncusslijmvlies kan worden waargenomen, terwijl, wanneer
deze reactie uitblijft, men gedurende dien tijd van een vol-
komen anaesthesie verzekerd kan zijn. Mijn onderzoek heeft
mij dus geleerd, dat door het verlies der sensibiliteit van
het ncusslijmvlies aan het voorste gedeelte een volledige
anaesthesie gewaarborgd is.
Omtrent dc verandering der pupil is op te merken, dat in
het mcerendeel der gevallen een mydriasis van korten of
langen duur voorkwam. Deze was gewoonlijk spoedig na dc
injectie aanwezig en meer of minder duidelijk. In twee geval-
len werd na een kort durende verwijding een opvolgende ver-
nauwing waargenomen, terwijl bij nog 2 andere paarden geen
verwijding, doch alleen een vernauwing der pupil is opge-
merkt . Bij nog twee paarden was er geen verandering in dc
grootte der pupil.
Ten opzichte van dc bevindingen bij dc operatic is mij ge-
bleken, dat een verwijding der pupil met een volledige
anaesthesie bij de operatie, kan samengaan, terwijl in twee
gevallen, dat er uitsluitend een vernauwing was, de ojicra-
tieve kunstbewerking ook geheel gevoelloos is verricht.
Ook in de enkele gevallen, waarbij een vernauwing na
een kort durende mydriasis is ingetreden, was de z.g. neus-
slijmvliesreflex opgeheven en kon de operatie zonder reac-
tie worden verricht.
De waarnemingen van Négotin en Desoubry, n. 1. dat de
pupil gedurende de narcose vernauwd is om zich bij het
ontwaken weer langzaam te verwijden, is door mijne onder-
zoekingen niet bevestigd. De verandering van de pupilwijdte
gedurende de narcose is inconstant; de stand daarvan levert
geen maatstaf op voor de diepte der narcose.
Met uitzondering van één geval was een meer of minder
verzwakte pupil-reactie op licht steeds aanwezig.
In de verhouding der lichaamstemperatuur is ook geen
constant aanwezige verandering aangetroffen. In i8 gevallen
(2 opnamen waren onbetrouwbaar) werd lo-maal een ver^
hooging waargenomen; in den regel bedroeg de grootste
verhooging slechts eenige tiende graden, i-maal echter
I graad. 7-maal werd een verlaging van eenige fracties van
een graad geconstateerd, terwijl ik i-maal een verhooging
van eenige fracties opmerkte, die spoedig door een verlaging
tot beneden de voortemperatuur werd gevolgd.
De waarneming van Caemerer, dat de lichaamstempera-
tuur in den regel met gemiddeld o°.5 tot o°.8 daalt en slechts
zelden een verhooging aanwijst, is dus niet in overeenstem-
ming met de mijne en evenmin kunnen mijne onderzoekmgen
omtrent de verandering van dc lichaamstemperatuur gedu-
rende de narcose die van Schweickert en Desoubry beves-
tigen. Ik meen te mogen komen tot de conclusie: Dc verande-
ringen in dc lichaamstemperatuur, die door dc chloralhydraat-
injectie cn tijdens de daardoor verkregen narcose ontstaan, zijn
niet constant.
Met onderzoek naar de veranderingen in de polsfrequentie
leerde, dat in 15 van de 20 gevallen steeds een verhoogmg
ten opzichte van de frequentie van vóór de mjectie optrad,
n.1. gedurende het eerste uur na de inspuiting. Met een twee-
tal uitzonderingen werd de belangrijkste verhooging gecon-
stateerd tijdens het eerste kwartier; daarna kon weer een.
geleidelijke daling worden opgemerkt, zoodat de laatste tel-
ling meestal een aantal slagen aantoonde, dat gelijk was aan
het aantal van voor de injectie of slechts eenige slagen daar-
boven. De bedoelde toename in frequentie bedroeg 2 tot 28
slagen. In twee gevallen, n.1. narcose i en 16, werd een gere-
gelde teruggang in frequentie waargenomen, terwijl in de
overige 3 gevallen de verandering bestond in een aanvanke-
lijke verhooging, gevolgd door een geleidelijke daling tot be-
neden de frequentie van vóór de inspuiting.
Deze waarnemingen bevestigen dus die van Caemerer, die
betreffende de veranderingen van den pols in een groot aantal
gevallen een verhooging der frequentie heeft waargenomen en
bij een klein gedeelte der narcosen een verlaging. Eveneens
zijn zij in overeenstemming met die van Schweickert, vol-
gens wien de pols binnen enkele minuten plotseling stijgt om
daarna langzamerhand tot zijn normale rhythmc terug te
keeren. En ook de waarneming van Négotin, die aanvanke-
lijk een versnelling en daarna een geleidelijke verlangzaming
der polsfrequentie heeft waargenomen, wordt door mijn on-
derzoek bevestigd.
Ik ben mij wel ervan bewust, dat het onderzoek naar de
polsverhoudingen evenals dat naar de veranderingen in dc
lichaamstemperatuur niet geheel volledig kan worden ge-
noemd. Immers, de opnamen daarvan geschiedden telkens
ongeveer om liet kwartier. Het is dus mogelijk, dat tijdens
deze intervallen meer of minder belangrijke afwijkingen kon-
den zijn waargenomen.
Waar echter in de veranderingen, die dc pols vertoonde een
zoo groote mate van overeenstemming bleek tc bestaan,meen
ik wel te mogen komen tot de conclusie, dat als regel tijdens
den duur der narcose de polsjrequentie aanvankelijk verhoogd
is om daarna geleidelijk tot het normale rhythme terug tc keeren.
Wat betreft de veranderingen, die tijdens dc narcose in de
ademhalingsfrequcntic werden aangetroffen, zijn mijne
waarnemingen ongeveer gelijk aan die van Caemerer. In
14 van de 20 narcosen werd een verhooging dier frequentie
gezien met 2 a 10 ademtochten en in 5 gevallen kon ccn ver-
mindering met 2 aio ademhalingen worden waargenomen.
tenvijl in narcose i6 de ademhaling ongewjzigd bleef. Van
een zekere regelmaat in de toe- of afneming dezer frequentie
kan niet worden gesproken. De afwijking in de ademhaling,
die SCHWEICKERT bcschrijft, n. 1. dat het aantal respiraties
aanvankelijk tot 6 kan dalen en daarna geleidelijk tot 20 a 30
kan stijgen, zag ik nooit. Met uitzondering van één geval
(i-jarig veulen; narcose 11) was de hoogste frequentie, die
ik waarnam, 20 en de laagste 7 ademtochten per minuut. De
waarnemingen van Desoubry, dat de ademhaling in het
begin versneld en gedurende dc anaesthesie verlangzaamd is,
zijn niet in overeenstemming met de mijne.
Ook dc veranderingen in de frequentie der ademhaling, dtc aan
dc werking van het chloralhydraat moeten worden toegeschreven,
zijn niet constant.
Bij het onderzoek naar de verhouding van het aantal roode
bloedlichaampjes vóór de narcose tot dat daarna, isgebleken,
dat in 18 van de 20 gevallen het aantal erythrocyten gedurende
het eerste etmaal na de narcose verminderd was; bij 9 tellm-
gen zelfs met i tot 2 millioen, bij de overige 9 met 150 dui-
zend tot 1 millioen. In 2 van de 20 narcosen werd een ver-
meerdering vastgesteld met de kleine bedragen van resp. 300
en 100 duizend. Bij benadering bedroeg de i8-maa waar-
genomen daling 4-28 % cn de vermeerdering in de 2 ge-
vallen 9 en i .3 %.
Volgens Birr en Nowotnv moeten de door hen waarge-
nomen schommelingen in het aantal roode bloedcellen tijdens
en na dc narcose, n. 1. de aanvankelijke vermecrdermg en de
latere verm indering per eenheid resp. aan vasoconstnc orische
cn vasodilatatorische werking worden toegeschreven. Dc eerst-
genoemde verkreeg de narcose door intraveneuze applicatie
van chloralhydraat in een oi)lossing van i : 5, ^e laatste door
een stomachiale toediening.
Op grond van mijne onderzoekingen meen ik echter de
belangrijke vermindering niet alleen aan ccn meer of mmder
lang durende vaatverNvijdendc werking te moeten toeschrijven.
Steeds zag ik een haemolyse ontstaan, in enkele gevallen
van zoodanigen omvang, dat zelfs na 10 uren nog een duide-
lijke roodkleuring van het senim kon worden aangetoond.
Het is mij gebleken, dat de haemolyse van 4 tot 14 uren
duurde; in één geval 24 uren.
Dit verschijnsel toch moge er op wijzen, dat onder den in-
vloed van het chloralhydraat in de concentratie, zooals die
door mij werd gebruikt (i : 3 en i : 2,5), een zeer groot aantal
roode bloedcellen ten gronde gaan. En deze factor mag toch
zeker ten opzichte van de vermindering in het aantal roode
bloedcellen, die gedurende een etmaal na de narcose wordt
waargenomen, niet buiten beschouwing blijven. Naar mijn
meening is de beoordeeling van BiRR dan ook niet volkomen
juist. Immers deze deed zijne experimenten met chloralhy-
draat-oplossingen in de concentratie van 1:5, waarvan men
kon verwachten, dat daardoor een groot aantal roode bloed-
cellen zouden worden beschadigd. De door hem waargenomen
vermindering had dus voor een deel op rekening van de sterke
chloral-oplossing moeten zijn gesteld.
Daar mijne vroegere onderzoekingen mij hebben aange-
toond, dat een chloralhydraat-oplossing in een concentratie
van I : 5 en sterker steeds een haemolyse doet ontstaan en de
20 narcosen mij hebben geleerd, dat een oplossing ter sterkte
van I : 3 en I : 2,5 in belangrijke mate erythrocyten bescha-
digt , meen ik tot de conclusie te mogen komen: Door het
injicieeren in de ader van een chloralhydraat-oplossing in dc
concentratie van 1:5 of sterker zal een aantal roode bloed-
cellen worden vernietigd, hetgeen cr toe zal bijdragen, dat
gedurende een etmaal na de narcose ccn meer of minder be-
langrijke vermindering van het aantal dezer cellen kan worden
aangetoond.
Het onderzoek van het serum heeft aangetoond, dat in alle
gevallen een vermeerdering van de hoeveelheid galkleurstof-
fen aanwezig was; bij een groot aantal paarden was dc hoe-
veelheid binnen één dag tot het 2- en 3- voudige van de oor-
spronkelijke veriioogd. Deze venneerdering kon gedurende
een meer of minder langen tijd worden vastgesteld. Als regel
duurde het 2^3 dagen, alvorens ik weder het oorspronkelijke
aantal kon aantreffen; in een paar gevallen bleek het semm
binnen 24 uren weder nonnaal te zijn en bij de 2 paarden, waar
de verhooging het 3-voudige had bereikt (geval 7 en 11), kon
eerst na 5 dagen worden vastgesteld, dat geen vermeerdering
van galkleurstoffen meer aanwezig was.
De verwachting, dat een intraveneuze injectie van een
sterke chloralhydraat-oplossing aanleiding zou geven tot een
vermeerdering van galkleurstoffen in het bloed, is door mijn
onderzoek bevestigd. Dat deze aan een belangrijke afbraak
van roode bloedcellen en niet aan een leverdegeneratie moet
worden toegeschreven, is gebleken uit de omstandigheid, dat
bij de 20 paarden slechts in één geval urobilinurie kon worden
vastgesteld. Dit geval betrof echter een paard, waarbij ook
vóór de narcose urobiline in de urine werd gevonden.
De chloralhydraat-narcose, verkregen door een intraveneuze
injectie van dc opgeloste stof in een concentratie van 1:50/
sterker, heeft het optreden van een tijdelijke vermeerdering van
galkleurstoffen in het bloed tengevolge.
In elf gevallen zijn in de urine, die na de narcose werd on-
derzocht, veranderingen aangetroffen; 9-maal werd zij ge-
durende eenige dagen onderzocht en steeds normaal bevonden.
Veelal, n.1. in bijna 50 % van de gevallen, bestonden de be-
doelde veranderingen in de aanwezigheid van bloedkleur-
stoffen in de urine; verder konden in drie gevallen galkleur-
stoffen worden gevonden en tweemaal, bij afwezigheid van
bloedkleurstoffen, eiwit.
De bloedkleurstoffen waren meer of minder rijkelijk aan-
wezig en meestal konden zij reeds binnen 4 A 6 uren na de in-
jectie worden aangetoond. Echter bleek de haemoglobinune
steeds van korten duur te zijn; in elk der gevallen was zij
binnen 24 uren verdwenen, éénmaal was de urine reeds na 8
"ren haemoglobine-vrij.
Wanneer ik dc bevinding van geval 13, waar reeds bij
het vóórondcrzoek galkleurstoffen in dc urine aanwezig
waren buiten beschouwing Iaat, zijn 2-maal galkleurstoffen
aangetoond. En ook daarvan bleek de aanwezigheid van kor-
ten duur te zijn. Op den tweeden dag viel de reactie op gal-
kleurstoffen .steeds negatief uit.
Het onderzoek van de urine op eiwit, bij afwezigheid van
bloedkleurstof, heeft 2-maal een positieve bevinding opge-
leverd (geval 2 en 16). In het eerste geval kon deze stof
reeds 4 uren na de injectie worden aangetoond; 20 uren
later echter niet meer. In het tweede geval werd een spoor
van eiwit gevonden in de urine, die 20 uren na de narcose
was verzameld. Den volgenden dag was de eiwit-reactie
negatief.
Het is dus gebleken, dat een injectie van een chloralhy-
draat-oplossing in een zóó hooge concentratie, dat daarvan
een haemolyse het onvermijdeüjke gevolg is, in een groot
aantal gevallen heeft geleid tot het optreden van bloedkleur-
stoffen in de urine en in slechts enkele gevallen tot het ver-
schijnen van galkleurstoffen, terwijl eiwit 2-maal is gevonden.
Meestal was ik in staat om bij benadering een rechte even-
redigheid aan te toonen tusschen de mate van haemolyse van
het serum en de hoeveelheid blocdkleurstoffcn in de urine.
Dat de functie der nieren door de werking van chloralhy-
draat een lang durende of blijvende stoornis ondergaat, moet
ik op grond van mijn onderzoek ontkennen. Steeds werd op
den dag, volgende op dien der narcose, de urine normaal
bevonden en evenzoo was dit op dc twee tot vier daarop
volgende dagen het geval. Op grond daarvan meen ik het
volgende te mogen concludeeren: Door een injectie in het
aderlijk bloed van 35 d 75 gram chloralhydraat in een oplossing
van I : 2,5 of J 3 wordt de functie der nieren niet blijvctui
benadeeld.
Teneinde tc ervaren of zich bij het dier verschijnselen van
,,ziek zijn" zouden voordoen, die op rekening van dc wer-
king van het chloralhydraat dienden tc worden gesteld of dat
cr veranderingen in de jugularis-groeve zouden optreden, die
aan de contact-eigenschappen van de sterke oplossing moesten
worden toegeschreven, is elk der 20 paarden nog geregeld,
minstens 2 weken jx)st narcosim, geobserveerd.
Daarbij is gebleken, dat met uitzondering van één geval
geene verschijnselen van , ,zich ziek gevoelen\'\' zijn waarge-
nomen. Ook de temperatuur, de pols cn de ademhaling bicven
steeds binnen de grenzen van het normale. Daarbij laat ik de
febriele temperatuur, die ik bij één paard gedurende de eerste
dagen waarnam, buiten beschouwing; deze meende ik aan
een wondinfectie te moeten toeschrijven.
Of het paard van narcose 13 zich gedurende een tweetal
dagen ziek gevoelde door de werking van het chloralhydraat,
durf ik niet beslissen; het betreft het paard, dat zooals het
vóóronderzoek had aangetoond, urobilinurie vertoonde, ter-
wijl ook de urine in geringe mate galkleurstoffen bevatte.
Bij geen der paarden is een klinisch waarneembere veran-
dering, die op het bestaan van een phlebitis, thrombose of
periphlebitis zou kunnen wijzen, aangetroffen. Echter wil ik
hiermede geenszins het bestaan van een geringe thrombose
uitsluiten. Immers, verschillende onderzoekingen hadden
mij reeds aangetoond, dat een thrombose van de ader als ge-
volg van een injectie van een chloralhydraat-oplossing meer
voorkomt dan men op grond van een klinisch onderzoek zou
ver\\vachten.
Op bladz. 89 zijn een drietal vragen gesteld, ten op-
zichte waarvan mijne onderzoekingen zoodanige gegevens
hebben verschaft, dat mij de beantwoording daarvan thans
mogelijk is geworden. Deze zijn in de hieronder volgende slot-
conclusies neergelegd.
SLOT-CONCLUSIES.
I. De zoogenaamde intraveneuze chloralhydraat-narcose
mag in de operatieve chirurgie van het paard als een zeer
bruikbare narcose worden beschouwd. Deze bruikbaarheid
ligt vooral in de omstandigheid, dat de techniek der toepas-
sing, n.1. de intraveneuze applicatie, bij uitstek praktisch
is: door haren eenvoud en door de zekerheid, dat de vooraf
bepaalde dosis ook in haar geheel wordt opgenomen, ver-
dient zij boven de rectale en boven de stomachiale toediening
de voorkeur, terwijl zij ook in dit opzicht de dikwijls zoo
moeilijke applicatie van chloroform overtreft. Voorts wordt
de bruikbaarheid ook bepaald door de gemakkelijkheid, waar-
mede het te opereeren object kan worden neergeworpen.
De bruikbaarheid wordt door tweerlei invloeden meer of
minder geschaad: a. door de mogelijkheid, dat in enkele ge-
vallen geen voldoende anaesthesie wordt verkregen, hetzij
door het verstrekken van een te geringe dosis, hetzij door ccn
mindere gevoeligheid van het betreffende dier voor chloral;
6. door de langdurige motorische zwakte, die den operateur
verhindert het dier spoedig na het voltooien der operatic tc
doen opstaan. In dit opzicht staat zij bij de chloroform-nar-
cose ten achter.
2. De dosis chloralhydraat, die bij het paard als regel
een volkomen anaesthesie verzekert, bedraagt 12 gram per
100 K.G. lichaamsgewicht. Als oplossingen kunnen gebruikt
worden die in deconcentraties van i : 10 tot i: 3 i\\ 2,5. Het
voordeel van de sterke oplossingen ligt in dc omstandigheid,
dat zij met behulp van een injectiespuit kunnen worden gcap-
pliceerd; het nadeel, dat velen aan het gebruik van een zoo-
danige sterke vloeistof verbonden achten, is van niet zoo
emstigen aard. Hoewel de contact-werking van een chloral-
oplossing van zwakke concentratie gering is en zeker minder
schadelijk dan van een sterke oplossing, worden toch de ge-
varen, die in dat opzicht aan deze laatste worden toegekend,
ten zeerste overschat.
3. Het voorkomen van thrombose in de halsader is meer
frequent dan door hen, die in dit opzicht de onschadelijkheid
van een chloralhydraat-oplossing betoogen, wordt vermoed.
Bij een oordeelkundige injectie beperkt deze verandering
zich in den regel tot een wandstandige thrombose, die in vele
gevallen klinisch niet zal worden opgemerkt. Aangezien deze
thrombose gewoonlijk niet leidt tot een verstopping van
het lumen der ader, doch slechts een gering vaatlitteeken
zal achterlaten, behoeft een stoornis in de circulatie meestal
niet te worden gevreesd.
Een thrombose van de halsader in de omgeving van de
plaats der inspuiting wordt in den regel veroorzaakt dooreen
beschadiging van den achtcnvand dier ader door dc punt van
de injectie-canule. Derhalve behoort de inspuiting met zorg-
vuldigheid te geschieden, teneinde ccn zoodanig letsel zoo
veel mogelijk tc voorkomen.
4. Dc gevaren, die velen vreczen als cr een geringe hoe-
veelheid chloralhydraat-oplossing in het perivasculaire bind-
weefsel geraakt, worden zeer overschat. Wanneer bij de m-
spuiting de aseptische voorzorgsmaatregelen worden in acht
Kcnomen, behoeft het optreden van etterige ontstekings-pro-
cesscn om cn in de ader niet te worden gevreesd.
5. De narcose heeft voor het i)aard geene algemeene
schadelijke gevolgen van blij venden aard. Ook de tijdelijke
gevolgen van een injectie met ccn chloralhydraat-oplossing
van hooge concentratie kunnen niet als ernstig worden bc-
. scliouwd.
-ocr page 154-t
1. Arloing. Recherches expérimentales comperatives sur l\'ac-
tion du chloral. du chloroforme et de l\'éther. Paris 1879.
2. Bayer-Fröhner, Ticrârztl. Chirurgie und Geburtshilfe; Band
I, Operationslehre, vierte Auflage 1910.
3. Bernhardini. Ref. volgens Ellcnberger und Schütz, Jahres-
bericht 1908, S. 232. „i.fii
4. Birr. Untersuchungen Ober die Veränderung des Blutbildes
durch Chloralhydrat nach stomachikaler, rektaler und intra-
venöser l\'inverleibung beim Pferde. Monatshefte für Prak-
tische Tierheilkunde, Band 32, 1921.
5. Borchekt. Die Intravenösen Chloralhydrat-Injektionen und
Ihr Einfluss auf die Gerinnung sowie die Zahl der roten und
weissen Blutkörperchen des Blutes. Inaug. Diss. Hannover
Bouchut. Des effets physiologiques et thérapeutiques de 1 hy-
drate dc chloral. Recueil de mWecine vétérinaire, 1870.
7. Brown. The restraint of animals bij aid of chloral hydrate.
American Veterinary Review. Vol. 33-
8. CAoéAC et Malet. De 1 \'anesthesie par le chloral seul ou asso-
cié à la morphine. Revue vétérinaire 1884, pag. 279.
9. Cadiot. lî.xcrcices de chirurgie hippique, Paris 1895.
ïo. Cadiot. Précis dc chirurgie vétérinaire. Paris 1903 et I9i7-
ï«. Cadiot et Almv. Traité de thérapeutique chirurgicale des
animaux domestiques, Paris 1895. ,, , ,,
Caemerer . Die Narkose. Zeitschrift für Vctcrinarkunde, Jahr-
12.
13. dSe.\' \' l\'Ss de métlccine opératoire vétérinaire, Bruxelles
et Paris 1908. , • • « •
M. Desouurv . Les ancsthcsiques cn chirurgie vétérinaire, 1 ans
»896. .
»5. Dollar. Regional veterinary surgery and operative tcclmique.
London 1920.
-ocr page 156-16. Esclauze et Edmond. Emploi du chloral en injections intra-
peritoneales. Revue vétérinaire 1907-
17. Flatten. Mitteilungen aus der Praxis. Berliner Tierärztliche
Wochenschrift 1905.
18. Frick. Tierärztliche Operationslehre. Berlin 1906.
19. Frick. Tierärztliche Operationslehre. 4te Aufl. Berlin 1921.
20. Fröhner. Artzneimittellehre für Tierärzte, 7te Auflage, Stutt-
gart 1906 und I2te Auflage 1921.
21. Fröhner. Die Chloralhydratnarkose beim Pferde. Monats-
hefte für Praktische Tierheilkunde, Band 12,1901.
22. Grosse. Ueber die intravenöse Injektion von Chloralhydrat
beim Pferde. Inaug. Diss. Glessen 1919-
23. Hobday. Veterinary anaesthetics. Anaesthesia and narcosis
of animals and birds. London 1915.
24. Hoffmann. Atlas der Tierärztliche Operationslehre, 1908.
25. Humbert. Note sur 1 \'hydrate de chloral. Journal de médecine
vétérinaire militaire 1876-1877.
26. Humbert. Du chloral en injection intraveineuze. Bulletin et
mémoires de la société centrale de médecine vétérinaire, 1884.
27. Jakob. Tierärztliche Pharmacotherapie. Berlin 1922.
a8. deJong. Steriliseeren van chloralhydraat oplossingen. Phar-
maceutisch weekblad. No. 40, 1921.
29. Jellissejew. Uber intravenöse Injektion von Chloralhydrat
behufs Erzeugung algemeincr Narkose. Ref. v. Ellenbergcr
und Schütz, 1906, S. 248.
30. Kaufmann. Traité dc thérapeutique vétérinaire. Paris 1910.
31. Knell. Ueber die Kombinationswirkung von Morphinum mu-
riaticum und Chloralhydrat bei gleichzeitiger intravenöser
Application. Inaug. Diss. Glessen 1907.
32. Krenz. Ueber die Verwendbarkeit der intravenösen Chloral-
hydratnarkose beim Rind. Monatshefte für Praktische Tier-
heilkunde. Band 32, 1921.
33. Kroning. Chloralhydrat beim Bcschlagen bösartiger Pferde,
Zeitschrift für Vcterinärkundc 1898.
34. Liebreich. Das Chloralhydrat. 3tc Aufl. Berlin 1871.
35. Martens. Intravenöse Injektionen von Chloralhydrat (Sclbst-
dosicrung) zu Oj>crationszweckcn. Zeitschrift für Vcterinär-
kundc. 1915.
36. Möller. Die Narkose bei Pferden. Monatshefte für Prakti.schc
Tierheilkunde, Band i. 1890.
37. Moussaron. Au sujet dc l\'anesthésie générale par injection
intraveineuse do l\'hydrate de chloral chez le cheval. Journal
de médecine vétérinaire et dc zoötcclmie, Tome 67, •
38. Moussaron. Au sujet dc l\'anesthésie générale par injection
intraveineuse de l\'hydrate de chloral chez le cheval. Revue
vétérinaire. Tome 73, 1921.
39. NéGOTiN. Ueber die Anwendbarkeit der Anästhetica bei un-
seren Hausthieren. Monatshefte für Praktische Tierheilkunde.
Band 6, 1895.
40. Nocard. Bulletin et mémoires de la société centrale de méde-
cine vétérinaire, 1884.
41. Nowotny. Ueber die Veränderungen des Blutes bei Pferden
während der Chloralhydratnarkose. Inaug. Diss. Berlin 1913.
42. Peuch et Toussaint. Précis de chirurgie vétérinaire, 1887.
43. Pfeiffer. Operationskursus 7te Aufl. 1918 und 8te Aufl. 1921.
44. Rehse. Ueber die Verwendbarkeit der Chloralhydratnarkose
in der Veterinärchirurgie. Monatshefte für Praktische Tier-
heilkunde. Band 21, 1910.
4.5. Röder. Chirurgische Operationstechnik für Ticrärtze und
Studierende, 2te Aufl. Berlin 1922.
46. Schweickert. Beiträge zur intravenösen Injektion von Chlo-
ralhydrat beim Pferde. Inaug. Diss. Glessen 1906.
47. Sendrail. Sur l\'ancsthésie du cheval et du chien par le chloral
en Injektion peritoneale. Revue vétérinaire, 1907.
48. Steensma. Methoden der chemische en microscopische diag-
nostiek. Amsterdam 1915«
49. Vennerholm. Beiträge zur Frage der Chloroform- und Chlo-
ralhydratnarkose beim Pferde. Zeitschrift für Tiermedizin,
Band 2,1898. , , ,,
50. Weuer. Bulletin et mémoires de la société centrale de méde-
cine vétérinaire, 1884.
-ocr page 158- -ocr page 159-I. INLEIDING EN LITERATUUR-OVERZICHT .
II. EIGEN ONDERZOEKINGEN........
1. Onderzoek naar de beschadigende werking van
chloralhydraat-oplossingen op de roode bloed-
cellen ..................
2. Subcutane en perivasculaire injecties . . . .
a. subcutane injecties..........
b. perivasculaire injecties.........
3. Het gedurende cenigen tijd opgehoopt laten
van een chloralhydniat-oplossing in de Vena
jugularis............
4. Conclusies uit de vier proevenreeksen
5. 20 gevallen van narcose.....
6. Korte samenvatting en conclusies .
r
25
25
40
46
56
70
80
89
129
140
143
... ^
: i
ï;\' | |
■«\'TV\'«- | |
L
De door Pfeiffer aangegeven operatie-techniek bij de
cryptorchismus abdominalis incompleta van het paard zal
in den regel falen.
II.
De groote pijpomvang van het paard heeft niet die
waarde, die er tegenwoordig bij de beoordeeling aan wordt
gehecht.
III.
Bij den keuringsdienst in een uitgestrekte gemeente
zonder centrale keuring wegen de daarbij verkregen voor-
deden met het oog op de keuringsuitspraak niet op tegen
de moeite, die aan het verrichten van de levende keuring
verbonden is.
IV.
Voor een meer radicale bestrijding der echinococcose
ware het gewenscht levers van eenhoevige dieren met anders
dan gesteriliseerd in de consumptie toe te laten.
V.
De manuale verwijding van de cervix uteri bij het rund
voert in den regel niet tot het gewenschte resultaat.
VI.
Het door Möller gegeven symptomenbeeld van de
ruptura flexoris digitorum sumblimis bij het paard is niet
juist. _
\'rjy-r-\'- .
.r,
... .
-ocr page 163-< /
■ ■. \'y .f - -
vif\' A
k\'-
. i.\'ï»^«.;
■i \' * -
\'\'v,.«». J \'. <1 fc\'
■ v ^ V, ■ , . •
miiiii i ii i .........iii» ^
-ocr page 164-bibliotheek
diergeneeskunde
ptrecht
\' /
m
( ■
-ocr page 166-s
f^él