-ocr page 1-

OVER DEN OORSPRONG VAN HET
AARTSBISSGHOPPELIJKE KAPITTEL

VAN UTRECHT DER
OUD-BISSCHOPPELIJKE CLEREZIJ

s

■ \'\' >

■m

If

et-

■ f?\'-

Mr. A. J. VAN DE VEN

. V-\' •

• \'j j

\'■•■V^j

\' *

-ocr page 2-

A. qu.
192

-ocr page 3-

" i \' ■

, j

\\ \'\' -

/.

.1 ;

■ . \' . O\' \\ - ■ ■

i

■ \' ■ \\

! .

1. ■

\\ r;

r .

y

^ \'p I

. \\ .

. ■ l\'

f .

• •>

■ v, .

(

-ocr page 4-

/ •

/

/

v..

f.

s

hv

■ .1

j-

• V

r

J >

\' ■ (

-ocr page 5-

OVER DEN OORSPRONG VAN HET AARTS-
BISSCHOPPELIJKE KAPITTEL VAN UTRECHT
DER OUD-BISSCHOPPELIJKE CLEREZIJ

-ocr page 6-

;

k

-ocr page 7-

OVER DEN OORSPRONG VAN HET
AARTSBISSCHOPPELIJKE KAPITTEL

VAN UTRECHT DER
OUD-BISSCHOPPELIJKE CLEREZIJ

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS Mr. J. C. NABER HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERD-
HEID. VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE VERDE-
DIGEN OP DONDERDAG 26 APRIL 1923. DES NAMIDDAGS
TE VIER UUR DOOR

Mr. ADRIANUS JOHANNES VAN DE VEN

GEBOREN TE SCHIEDAM

ELECTRISCHE DRUKKERU L. E. BOSCH G ZOON - UTRECHT

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

Iii li.............

1780 8704

-ocr page 8-

ÏTS\' s

m

m

-ocr page 9-

AAN MIJNE MOEDER EN
AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN MIJN VADER.

-ocr page 10-

Itaque, cum Ecclesiae Trajcctensis jura
solido nitantur fundamento, ad strenuam
eorum defensionem nos accingamus,

J. C. van Erckel, Assertio Juris Ec-
clesiae Metropolitanae Ultrajectinae
Romano-Catholicae, (1703), p. 64—65.

-ocr page 11-

Niet louter nieuwe waarheid is het, wat deze dissertatie
biedt. Slechts weinigen echter zijn met deze kwesties goed be-
kend, en bovendien zal de thans gegeven behandeling voor
die weinigen toch nog, naar ik hoop, hier en daar een nieuw
licht op die oude waarheid werpen.

Ondanks het feit, dat ik mij bij de bewerking der stof dus
niet op een volkomen onbekend terrein bevond, heeft de
samenstelling van dit proefschrift mij toch langer bezig gehou-
den, dan ik aanvankelijk had verwacht. Litteratuur bestond er
over de verschillende onderwerpen genoeg: de noten aan den
voet der bladzijden bewijzen het. Doch juist op kardinale
punten ontbraken vaak de gegevens; veel, wat ik steeds als
axioma had beschouwd, bleek voor betwisting vatbaar, maar
veel bleek ook met nieuwe argumenten te kunnen worden
gestaafd.

Het is een lange weg geweest, voor mijn werk in den thans
geboden vorm gereed ii\'as. Dat ik daarbij Uwe leiding heb
mogen genieten, Hooggeleerde Rengers Hora Sic-
c a m a, beschouw ik als een groot voorrecht. Niet slechts hebt
Gij, toen ik als sinds kort geslaagd doctorandus tot U kwam,
en U dit onderwerp voor eene dissertatie noemde, U terstond
met mijn plan vereenigd, doch Gij hebt daarvoor ook steeds de
grootste belangstelling getoond. Vele uren hebt Gij gewijd aan
de bespreking, van wat ik U telkens voorlegde, en menige
belangrijke opmerking mocht ik daarbij van U vernemen. Ik
ben U voor dit alles zeer dankbaar.

Ook aan U, Hoogleeraren der Rechtsgeleerde Faculteit,
breng ik mijn dank voor het van U genoten onderwijs.

Het onderwerp, in dit proefschrift behandeld, werd mij het
eerst aan de hand gedaan door den ZeerEerwaarden Heer,
pastoor C. Deelder, te Utrecht. Al zou zijne bescheiden-
heid het mij misschien verbieden, toch wil ik ook hem, die de
geschiedenis der Clerezij als geen ander kent, dank zeggen
voor de raadgevingen, die ik van hem mocht ontvangen. Uit

-ocr page 12-

de rijke bibliotheek der parochie van St. Gertrudis kon ik
door zijne bemiddeling verschillende weinig voorkomende
geschriften uit het begin der 18e eeuw ter leen ontvangen.

De aard dezer dissertatie vereischte ook een uitgebreid en
langdurig archiefonderzoek. Het om zijnen rijkdom bekende
archief der Oud-Bisschoppelijke Clerezij is voor eenige jaren
gedeponeerd in het Algemeen Rijksarchief te \'s Gravenhage,
en wordt thans opnieuw geordend door den heer J. B ru g-
ge man, hoofdcommies aan die instelling. Persoonlijk heb ik
in het archief der Clerezij slechts korten tijd kunnen werken,
doch ik mocht toen dan ook ten volle genieten van de vrien-
delijke hulpvaardigheid, waarmede de heer Bruggeman mij ter
zijde stond, ten einde mijn onderzoek zoo vruchtdragend
mogelijk te doen zijn. Reeds lang vóór en ook na dien tijd
evenwel vroeg ik hem nog vele malen schriftelijk om inlich-
tingen, en met erkentelijkheid denk ik aan de welwillendheid,
waarmede de heer Bruggeman mijne talrijke verzoeken om
opheldering in verschillende duistere kwesties beantwoordde

Meer tijd kon ik wijden aan onderzoekingen op het Rijks-
en het Gemeente-archief te Utrecht. Behoef ik nog te zeggen,
dat ik daar, gelijk ook op de Utrechtsche Universiteitsbiblio-
theek de meest mogelijke medewerking mocht vinden? Den
ambtenaren dezer instellingen daarvoor mijn dank!

Uit den aard der zaak heb ik herhaaldelijk op de behulp-
zaamheid van verschillende andere personen een beroep moe-
ten doen. Ten deele zijn hunne namen hierna bij de desbetref-
fende plaatsen vermeld. Hen allen hier te noemen zou niet
wel doenlijk zijn; voor de verleende hulp ben ik hun zeer
erkentelijk.

1) Tot het afdrukken van verschillende archivalia uit het archief
der Clerezij werd mij door pastoor Deelder iocstemming gegeven.

-ocr page 13-

INHOUD.

\'n\'eiding.............Bldz. 1—6

Roomsch-Katholieken van de Oud-Bisschoppelijke Clerezij 1. Het
onderwerp der dissertatie is van juridischen aard \'l. Organisatie der
katholieke kerk in deze landen vóór de Reformatie 3. Verbod van
de Roomsche religie 3. Toch hielden de Katholieken hunne samen-
komsten en hadden een organisatie 4. De vijf kapittelen en het
„Vicariaat" 4. Verkiezing van een „aartsbisschop van Utrecht" in
1723 5. Het Vicariaat oefende de functie van metropoiitaankapittel
uit 5. Eindpunt dezer verhandeling 5. Bij de behandeling wordt het
standpunt van het Nederlandsche recht ingenomen 6.

Hoofdstuk I. De bisschopskeuze te Utrecht vóór de

Reformatie ...........Bldz. 7—35

§ 1. Tot de 14e eeuw ....... Bldz. 7—15

Over de bisschopsverkiezing in het Utrechtsche bisdom voor ± 1300
bestaan weinige gegevens 7. De canonica electio Üe oorsprong der
Utrechtsche kapittelen 8—10. Vijf verkiezingen tusschen de jaren
1196 en 1227 10. Omstreeks 1200 kozen Dom en Oudemunster.
Invloed van anderen op de verkiezing 10—II. Het concordaat van
Worms 11. Te Utrecht canonieke electie in de I2e en 13e eeuw 12.
De bisschop door den keizer met de regaliën beleend 12. Ontstaan
van het generale kapittel 14. Waarom de Middelecuwsche regeling
besproken is 15.

§ 2. De verkiezing volgens de beschrijving in het
Rechtsboek van den Dom......Bldz. 15—27

De woorden van het Rechtsboek 15. Jus commune en consuetudo

16. Naar jus commune heeft alleen het Domkapittel recht om den
bisschop te verkiezen 16. Wat jus commune is 16, en waar te vinden

17. Regeling van het jus commune ten aanzien van de bisschopskeuze
17—18. Het generale kapittel 19. De aartsdiakenen 19—20. Hun
stemrecht bij de bisschopsverkiezing 21—24. Oorspronkelijk was hun
recht op het jus commune gegrond, doch later op de consuetudo 24.
De kapittelen van Oudemunster, St. Pieter, St. Jan en St. Marie 24.
Hun recht steunde op de consuetudo 24. De kanunniken dier kapittelen
stemden individueel 25. Het generale kapittel vervulde de taak van
kathedraalkapittel. Verzet der Domheeren tegen de medewerking der

-ocr page 14-

andere kapittelen 26. De vijf kapittelen gezamenlijk senatus episcopi
27. De regeling van het Rechtsboek blijft tot de Reformatie in
stand 27.

§ 3. De verkiezing in de 15e en 16e eeuw tot de
Reformatie.......... . BIdz. 27—35

De pausen behielden zich sedert de 13e eeuw de vervulling van
de bisschopszetels voor 27. Het concilie van Basel gaf de keuze aan
de kapittels terug 28. Concordata Germaniae. Het Utrechtsche bisdom
hieronder begrepen 28. De overdracht der temporaliteit in 1528 29—30.
Karei V verkreeg een recht van voordracht bij de bisschopskeuze
30—32. De nieuwe kerkelijke indeeling 32—33. Philips II verkreeg
een jus nominandi 33. Frederik Schenck van Tautenburch aarts-
bisschop van Utrecht. Hij werd in 1561 door Philips II genomineerd
en door de kapittelen verkozen 33—34. Het streven naar reformatie
in Calvinistischen zin was in de provincie Utrecht niet zeer
krachtig 35.

Hoofdstuk II. De Reformatie en de kapittelen Bldz. 36—61

§ 1. De maatregelen door de Staten ge-
nomen ............Bldz. 36—40

Memorie om te stellen ordre op de Geestclickheyt ende hare
goederen 36. Bepalingen daarin over de kapittelen 37. Uitvoering
daarvan 38. Commissie om „regardt te nemen opte goederen vande
cloosteren en conventen" 38. Hare taak ten aanzien van de kapitel-
len 39.

§ 2. De kapittelen van 1580—1615 . . Bldz. 40—52

Nieuw te benoemen kanunniken moesten „den Staten aengenaem"
zijn. De Statenresolutie van 22 Februari 1600 veroorloofde, dat
Katholieken tot kanunnik worden benoemd 40. De itatenresolutie van
8 Juni 1615 stelde als vereischte, dat nieuw te benoemen kanunniken
Gereformeerd waren. Deze resolutie 14 Februari 1623 bevestigd 41.
De agreatie was een zuiver politieke maatregel 42. Wijze van
begeving van de prebenden 42—43. Accoord betreffende de pauselijke
maanden 43—44. Mogelijkheid van benoeming van Katholieken tot
kanunnik 44. Hoewel Oudemunster en vooral St. Marie zeer conser-
vatief waren, kwam dit ook in de andere kapittelen voor 45.
Gegevens betreffende katholieke kanunniken te vinden in de archieven
van de aartsbisschoppen Vosmeer en Rovenius 46. Ook na de Refor-
matie zijn verschillende katholieke kanunniken benoemd 47. Lijsten van
katholieke kanunniken, die na de Reformatie zijn benoemd, of eene
praelatuur verkregen hebben 48—52. Kapittel ten Dum 48—4ti.
Kapittel van Oudemunster 49—50. Kapittel van St. Pioter 50 --51.
Kapittel van St. Jan 51—52. Kapittel van St. Marie v52.

-ocr page 15-

§ 3. De kapittelen na 1615 tot de oprich-
ting van het Vicariaat in 1633 . . . . Bldz. 53—61

De ordonnantiën van 1615 en 1623 werden niet getrouw nageleefd
53. Streven der Katholieken, om, ondanks het verbod van de
katholieke religie, de oude organisatie clandestien zooveel mogelijk
in stand te houden 53. Voor de pauselijke maanden droeg de pau5
zijn benoemingsrecht op aan de apostolische vicarissen Vosmeer en
Rovenius 54. Dezen hadden ook voor de kapittelmaanden bevoegdheiü
tot benoeming 55. Benoeming van haeretici tot kerkelijke beneficia
ongeldig naar canoniek recht 55. Dientengevolge waren door Protes-
tanten bezette kannunnikdijen nog vacant naar canoniek recht 56.
Pauselijke constitutiën betreffende de benoeming tot dergelijke bene-
ficiën: het recht daartoe komt aan den paus 56. Hoe Vosmeer en
Rovenius bij hunne benoemingen te werk gingen 57. Voorbeelden
57—58. Er waren thans twee soorten kanunniken, die zich beiden
als de rechtmatige titularissen beschouwden 58. De kanunniken door
de apostolische vicarissen benoemd, hadden niet ccn „eeretitel" 59.
Intendit tegen Rovenius 1640 60. Voor de Katholieken werd de toe-
stand steeds ongunstiger 60.

Hoofdstuk III. De kapittelen, en hunne werk-
zaamheden als katholieke kerkelijke
colleges, na de Reformatie......Bldz. 62—88

De katholieke kanunniken vervulden ook na de Reformatie hunne
kerkelijke functiën, met uitzondering van den eeredienst 62. (De
Quinque iractatus historici van Nicolaus Broedersen 62).

§ 1. Bestuur van het aartsbisdom,

tijdens het ledigstaan van den stoel . . Bldz. 63—76

a. Bruhasius..........Bldz. 63—66

Verkiezing van een vicaris sede vacante 63. Te Utrecht eene
bijzondere regeling 64. In 1580 trad de Domdeken Johannes van
Bruhesen op als vicaris S. V. 65. Ook andere geestelijken traden als
vicaris op. Ausonius van Galama 66.

b. Sasbout Vosmeer........Bldz. 66—76

In 1583 door Bruhesen tot vicaris aangesteld 66. Had moeielijk-

heden met de kapittelen 67. Dezen wilden zelf eenen „vicaris generalis
sede archiepiscopali vacante" aanstellen 67. Berichten uit het jaar 1585
67. Is toen een vicaris benoemd? 68. Afspraak over eene benoeming
bij tourbeurt 68. In 1590 had Vosmeer nog steeds .noeielijkheden met
de kapittelen 69. Hij werd door den nuntius in zijn ambt bevestigd 70.
Verzet der Domheeren 70. Resolutiën van het generale kapittel 70.
Benoeming van een vicaris in 1602 tijdens Vosmeer\'s afwezigheid.
Het desbetreffende statuut 71. Mr. Jan van Kuyk, kanunnik ten Dom,
in 1602, en Folcard van Montzima, deken van Oudomunster in 1603,

-ocr page 16-

vicarissen S. V. 72. Hunne taak 73. Sasbout Vosmeer apostolisch
vicaris 74. Voorbeelden, hoe Vosmeer zijn ambt uitoefende 75—76.

§ 2. Sasbout Vosmeer aartsbisschop

(1602—1614) .........Bldz. 76—80

Nominatie door aartshertog Albertus. Verkiezing.76. Aartsbisschop
van PhiHppi i. p. i. 76. Verandering van dien titel in „aartsbisschop
van Utrecht" 77. Bevel tot gevangenneming door de Staten van
Holland uitgevaardigd in 1602 77. Vosmeer heeft den titel „aarts-
bisschop van Utrecht" gevoerd 78. Werkzaamheden der katholieke
kanunniken. Pastoorsbenoemingen 79—80.

§ 3. Na den dood van Vosmeer (1614)

tot de oprichting van het Vicariaat (1633) Bldz. 80—88

a. Sede vacante.........Bldz. 80—81

Misschien trad na den dood van Vosmeer ais vicaris Mr. Jan
van Kuyk op 80. De opvolger van Vosmeer, Philippus Rovenius, waar-
schijnlijk door de geestelijkheid verkozen 81.

b. 1614—1633........- . Bldz. 81—88

Rovenius tot apostolisch vicaris benoemd 81. Verkreeg de bevoegd-
heid, om beneficen te vergeven 82. Werd in 1620 aartsbisschop van
Philippi i. p. i. 82. De geestelijkheid verzocht in 1626 den Spaanschen
koning, aan Rovenius den titel „aartsbisschop van Utrecht" te ver-
leenen 83. Rovenius „archiepiscopus Philippensis et Ultrajectensis" 83.
„Magna controversia", of de door Rovenius benoemde kanunniken
eenen naar canoniek recht geldigen rechtstitel voor hun ambt hadden
84. De kwestie te Rome behandeld. Geschriften der Jezuieten en van
Rovenius 85—86. Te Rome schijnt de zaak niet te zijn beslist 87.

Hoofdstuk IV. Het Vicariaat......Bldz. 89—115

§1. Oprichting en bevestiging . . , . Pidz- 89_96

Rovenius ging niet voort met de benoeming van katholieke kanun-
niken 89. Oprichting van het Vicariaat in 1633 89. Wie leden waren
90—91. Rovenius ontving Jacobus de la Torre in 1640 als coadjutor

91. De kardinaal-infant Don Ferdinand keurde goed, dat de la Torre
zou opvolgen „in Vicaria Apostolica" en „in dignitate Archiepiscopali"

92. De la Torre in 1646 benoemd tot aartsbisschop van Ephese. Na
Rovenius\' dood trad de la Torre als aartsbisschop van Utrecht op 92.
Beteekenis van de woorden „in dignitate Archiepiscopali" 92—93.
Nieuw-benoemde leden van het Vicariaat 93—94. (De parochiale
indeeling van de stad Utrecht. Het Collegium Pastorum. Het aarts-
priesterschap Utrecht 93—95, noot). De oprichtingsacte van hel
Vicariaat in 1658 door de la Torre bevestigd 94. Aanleiding hiertoe.
De reguliere geestelijken ontkenden, dat de ordo hierarchicus nog
bestond en beklaagden zich in 1655 te Rome 95—96. Zonder voor-

-ocr page 17-

kennis der geestelijkheid Zacharias de Metz in 1656 tot coadjutor van
de la Torre benoemd 96.

§ 2. Inrichting en bevoegdheden. . . Bldz. 96—100

Inhoud der acte van 1633. Reden van de oprichting. Organisatie
96—97. Inhoud der acte van 1658. Bepaling over het voorzitterschap.
Transfix hierover 97—98. Bevoegdheden. De acte van 1633. Het
Vicariaat heeft alleen gezag in het aartsbisdom Utrecht 98. In 1658
werd niets veranderd 99. Het Vicariaat trad in de canoniekrechtelijke
bevoegdheden van het oude metropoiitaankapittel 100.

§ 3. Het Vicariaat voortzetting cler
Utrechtsche kapittelen......Bldz. 101—115

Vond in 1633 werkelijk eene reorganisatie plaatsi\' Dit hangt van
twee feiten af 101. Door welk recht deze feiten tot rechtsfeiten worden
gestempeld 101. De taak der kapittelen berustte op het canonieke
recht 101—102. Bij het Vicariaat bestaat ten aanzien van de taak
identiteit, ten aanzien van de personen continuïteit 103. Staat het
Nederlandsche recht eene dergelijke toepassing van het canonieke
recht toe? 104. Het canonieke recht in de Middeleeuwen; de Reformatie
104—105. In beneficialibus bleef het canonieke recht gelden 106.
Canoniek recht als beschreven aequitas tegenover Romeinsch recht als
jus strictum 107, en als aanvulling van het Romeinsche recht 108—
110. De Katholieken leefden ook na de Reformatie naar het canonieke
recht. Werd dit door het Nederlandsche recht erkend? 111. Voorbeeld,
dat het stellige recht eene toepassing van het canonieke recht ver-
bood 112. Erkende het Nederlandsche recht het Vicariaat als Senatus
Ecclesiae? 113. Continuïteit naar Nederlandsch en naar canoniek
recht 114. Het canonieke recht was na de Reformatie gezindheidsrecht,
zoodat dit voor interne aangelegenheden als maatstaf mag worden
gebruikt 114—115.

Hoofdstuk V. Het Vicariaat als metropoiitaan-
kapittel. De strijd in 1702 en volgende
jaren . •..........Bldz. 116—146

§ 1. Tot 1702 ........Bldz. 116—131

De vrede van Munster en het nominatierecht van den Spaanschen
koning 116. De geestelijkheid behield het recht van verkiezing van
den aartsbisschop. Het werd nu door Rome bedreigd 117. Benoeming
van Zacharias de Metz tot coadjutor van de la Torre buiten voor-
kennis van de geestelijkheid 118. Balduinus Catz en Johannes van
Neercassel 119. De laatste van 1663 af als aartsbisschop van Utrecht
120. Het Vicariaat, thans veelal (metropolitaan)kapittel genoemd,
onder van Neercassel 121—125. Dood van van Neercassel (1686)
Verkiezing van van Heussen 125. Benoeming van vicarissen S. V. 126.
Voordracht van andere geestelijken. Petrus Codde als aartsbisschop

-ocr page 18-

van Utrecht 127. Strijd over de jurisdictie van de kapittelen van
Utrecht en Haarlem, en van den aartsbisschop. Het Jansenisme 128.
Het Breve memoriale etc. 128—129. Codde naar Rome. Benoeming
van provicarissen 129. Codde gesuspendeerd 130—131.

§ 2. 1702—1710 .........Bldz. 131—135

De kapittels en de internuntius 131—132. Na Januari 1703 werden
de kapittels „praetensa" genoemd. Beroep op den beter in te lichten
paus. Het Haarlemsche kapittel geeft den strijd op 133. Potcamp
apostolisch vicaris 134. Dood van Codde 134.

§ 3. 1710—1723. De verkiezing van een
„aartsbisschop van Utrecht" in het jaar
1723 ..........• . Bldz. 135—139

De strijd tusschen het vreemde en het nationale beginsel 135.
Het Utrechtsche kapittel geeft litterae dimissoriales. Priesters in het
buitenland gewijd 136. Beroep op een algemeen concilie 137. Cornelis
Steenoven op 27 April 1723 verkozen tot aartsbisschop van Utrecht
138. Den 15en October 1724 gewijd 139.

§ 4. -De houding der Overheid . . . Bldz. 139—146

Alleen de Staten van Holland en Utrecht hebben zich in den strijd
gemengd 139. Het placaat van 1702 (Holland) 140—141. „Geëligeert
na de ordre in deese Landen gebruyckelijck" 141. Vosmeer en zijne
opvolgers waren formeel apostolisch vicaris, materieel aartsbisschop
van Utrecht 141. Codde moet op bevel der Staten uit Rome terug-
keeren 142. Potcamp. Latere apostolische vicarissen zijn niet door
de geestelijkheid verkozen en krijgen geen admissie 143. Brochure
van Mr. Anthony Slicher 145. Steenoven verkreeg geen uitdrukkelijke
admissie 145—146.

Bijlagen............Bldz. 147—207

-ocr page 19-

INLEIDING.

"loonisch-Katholieken van de Oud-Bisschoppelijke Clerezij:
zoo is de officieele benaming van hen, die bij de spraak-
makende gemeente veelal onder andere namen bekend staan,
als daar zijn: Oud-Roomschen, Jansenisten, en ook, doch dit
pas sinds de Clerezij dezen naam in de laatste halve eeuw
zelf meer is gaan gebruiken, Oud-Katholieken. In den offi-
cieelen naam wordt de lijdensgeschiedenis van de laatste
overblijfselen der oude katholieke kerk van Nederland „in a
nutshell" weergegeven.

Zij heeten nog Roomsch-Katholiek, maar zij leiden een van
Rome onafhankelijk bestaan; desondanks handhaven zij
hunne katholiciteit met den meesten nadruk. Deze kerk heeft
eene zeer merkwaardige geschiedenis; verschillende harer
instellingen zijn oud, en in de 18e eeuv/ had zij al een eigen
„aartsbisschop van Utrecht". Doch het aantal harer getrou-
wen is gering, en „reeds de distributie en het aantal der
kerspelen zelve in verband met het zielental spreekt implicite
van eene lijdensgeschiedenis" "■\').

Hoe deze merkwaardige kerkelijke samenleving is ontstaan,
is slechts weinigen buitenstaanders volkomen bekend. Wie
niet van jongs af in den gedachtengang der Clerezij is opge-
voed, zal — prof. Bolland heeft het terecht opgemerkt =") —
dien niet dan met groote moeite en ten koste van nauwgezette
studie kunnen vatten. Dit is misschien dc reden, waarom in
de nieuwere litteratuur de belangstelling voor dit onderwerp

Een juridische band bestaat niet. Tot het einde der 19e eeuw
heeft de Clerezij gepoogd dezen in stand te houden. Na elke bis-
schopsverkiezing werd n.l. den paus confirmatie van de gedane keuze
verzocht, hetgeen met een banvloek werd beantwoord.

\') Bolland. De kerk van Utrecht. Een hoofdstuk uit de geschiedenis
des vaderlands. Leiden 1900, blz. 12.

A. w. blz. 11—12: ...dat, van eene opvoeding in haren boezem
afgezien, de kracht harer bewijzen alleen door de meer geletterden kan
worden gevoeld.

-ocr page 20-

niet groot is. Voor eene zuiver historisclie dissertatie is de
geschiedenis der Clerezij nooit als onderwerp gekozen, en
slechts twee theologen hebben door eene verhandeling op dit
gebied den doctoralen graad behaald.^)

Op het eerste gezicht lijkt de behandeling van een stuk
kerkgeschiedenis beter toevertrouwd aan een historicus of
theoloog, dan aan een jurist. Wil men echter den aard dér
Oud-Bisschoppelijke Clerezij goed begrijpen, dan zoeke men
den cardo quaestionis niet op het gebied der geschiedenis in
het algemeen, of op dat der theologie, niet dus op een terrein,
waar de onderzoeker, volgens de woorden van Rudolph
SohmO, Juristenaugen nichts zu sehen und mit Juris-
tenhänden nichts zu ergreifen imstande ist". Däär ligt de
cardo quaestionis niet, maar op het gebied van het Recht, en
dit is de reden, waarom eene historisch-juridische dissertatie,
aan de zaak der Clerezij gewijd, geenszins misplaatst is.
Dit neemt niet weg, dat er ook op het terrein van de theologie
een strijd bestaat, waardoor de juridische kwestie vrijwel op
den achtergrond wordt geschoven. Dit dogmatische geschil,
dat natuurlijk geheel buiten het kader van eene juridische dis-
sertatie valt, heeft zich in den loop der jaren uitgebreid, en
treedt (voornamelijk na het Vaticaansche concilie\') van

1) Hoewel slechts in verwijderd verband staande met de geschie-
denis der Oud-Bisschoppelijke Clerezij, mag de volgende dissertatie
niet over het hoofd worden gezien: R. Bcnnink Janssonius, Specimen
de
Romano-Catholicorum, qui vulgo Jansenistae dicuntur, historia
et principiis. Gron. 1841.

De andere in den tekst bedoelde dissertatie geeft uitmuntend de
geschiedenis van de Clerezij, zij het in eenigszins beknopten vorm,
weer:

J. A. Gerth van Wijk Jr., Specimen historico-theologicum exhibens
historiam Ecclesiae Ultrajectinae Romano-Catholicac, male Jansenis-
ticae dictae. Utrecht, 1859.

Kirchenrecht 1, S. X (Binding\'s Syst. Handbuch der Deutschen

Rechtswissenschaft VllI, 1, Leipzig 1892).

3) Het Vaticaansche concilie kondigde de onfeilbaarheid des pausen
en diens „primatus jurisdictionis" (bisschoppelijke opperhoogheid)
als leerstukken af. Zij werden door een deel der katholieken niet aan-
genomen; deze wisten zich later met behulp van de Clerezij een eigen
organisatie te verschaffen.

Tengevolge van deze nieuwe geschilpunten geraakte de oudere
juridische kwestie eenigszins op den achtergrond.

-ocr page 21-

1870) het me€st op den voorgrond. De juridische kwestie is
echter nog steeds dezelfde gebleven als voor tweehonderd
jaren, en er bestaat voor de Clerezij geen enkele aanleiding,
om deze „kwestie van organisatie" niet „een derde eeuw",
ja, desnoods nog langer, „heet te houden."

* , *

De organisatie van de katholieke kerk in deze landen vóór
de Reformatie was eenvoudig. Vrijwel de geheele landstreek
behoorde tot één enkel bisdom met als bisschopszetel de stad
Utrecht. In den loop der 16e eeuw had de Reformatie ook in
deze streken snelle vorderingen gemaakt, en Philips II meen-
de, door de plannen van zijnen vader te volgen, in eene ver-
deeling van het oude bisdom Utrecht een tegenwicht tegen de
nieuwe denkbeelden te hebben gevonden. In 1559 kwam deze
indeeling ook tot stand"), doch veel heeft het niet mogen
baten: de Reformatie won meer en meer veld.

Te Utrecht werd in 1578 voor het eerst van overheidswege
het goed recht der Reformatie erkend\'). Aanvankelijk tracht-
te men door den religievrede van 1579 beide partijen,
Roomsch en Gereformeerd, te vriend te houden, met het voor
de hand liggend gevolg evenwel, dat de Overheid, wier taak
het immers naar de toenmalige opvatting was, de waarheid
te handhaven, het geene van beide partijen naar den zin
maakte. En zoo besloot de Raad der stad Utrecht den 18en
Juni 1580: „Datmen by clockluydinge verbieden sal dexercitie
vande Roomsche religie allen priesters ende geoirde personen
binnen dese Stadt ende Stadtvryheyt, opt verbueren van hore
benefitiën ende offitiën, indien zy enich hebben, andersins
thien gulden ende arbitrale correctie" \'). De Raad, als Chris-
telijke overheid was verplicht de waarheid te handhaven, en
daarom werd de uitoefening van de Roomsche religie, welke

Vgl. (Dr.) G(erard) B(roni) in de Beiaard van Januari 1920,
blz. 403—404.

=) Aartsbisdom Utrecht, met bisdommen van Haarlem, Leeuwarden,
Groningen, Deventer en Middelburg.

Over het rechtskarakter der Utrechtsche Reformatie zie men D.
G. Rengers Hora Siccama, De geestelijke en kerkelijke goederen onder
het Canonieke, het Gereformeerde en het Neutrale recht, I, Ac. prft.,
Utrecht 1905, blz. 206 vlgg.

♦) Hora Siccama, a. w., blz. 252.

-ocr page 22-

men als met de ware christelijke leer in strijd beschouwde,
verboden, gelijk vroeger de Gereformeerde religie verboden
was geweest .

Door dit verbod was evenwel de Roomsche religie niet
verdwenen, en de Katholieken hielden hunne samenkomsten
als voorheen, zij het nu in het verborgene. Alle organisatie
was hun natuurlijk evenzeer verboden, maar ook deze ont-
brak niet. Nadat de verschillende bisschopszetels waren ko-
men te vaceeren, werd het kerkelijke bestuur niettemin uitge-
oefend; de geestelijke, die het voerde, was sedert 1592 tevens
apostolisch vicaris, en had veelal ook de bisschopswijding
verkregen. \'Hoewel het Nederlandsche recht de verkiezing van
eenen opvolger van den aartsbisschop Frederik Schenck van
Tautenburch (f 25 Augustus 1580) verbood, namen toch de
apostolische vicaris Sasbout Vosmeer en evenzoo diens op-
volgers, canoniekrechtelijk de positie van den aartsbisschop
van Utrecht in^. Hierna zal dit meer uitvoerig worden be-
sproken.

De stad Utrecht telde vanouds, behalve het Domkapittel,
nog vier andere kapittelen; gezamenlijk traden deze bij de
bisschopsverkiezing op. De Reformatie had deze lichamen
niet opgeheven, noch de katholieke kanunniken uit hun ambt
ontzet (gelijk hierna nog blijken zal,) maar men paste ten
aanzien van deze laatsten het systeem van uitsterven toe, en
wist op deze wijze langzamerhand de kapittelen geheel te
reformeeren. In 1633 werd daarom door den aartsbisschop
en apostolischen vicaris Philippus Rovenius een collegium
ingesteld, dat voor de katholieken als metropoiitaankapittel
zou fungeeren. Dit lichaam, waaraan door Rovenius de naam
van „Vicariaat" gegeven werd, is tot op den huldigen dag

O Hora Siccama, a. w., blz. 252—253.

J. Schokking, Historisch-juridische schets van de wet van den
lOen September 1853, tot regeling van het toezicht op de onderschei-
dene kerkgenootschappen (Staatsblad No. 102). Ac. prft., Amsterdam
1894, blz. 1 vlgg. Blz. 64, noot 1, zegt deze, de placaten van 1702 en
later besprekende, dat
ook de oudere placaten, die het verbod van
elke samenkomst inhielden, slechts bedoelden: handhaving der pu-
blieke orde en rust. Daaraan dacht men in 1580 nog niet, althans
niet in de eerste plaats!

») Van den kant van Rome is dit later ontkend.

») Het metropoiitaankapittel is het kapittel van den aartsbisschop.

-ocr page 23-

in stand gebleven als het „aartsbisschoppelijke kapittel van
Utrecht" der Oud-Bisschoppelijke Clerezij.

In 1723 heeft het Vicariaat (destijds reeds veelal kapittel
genoemd), toen de strijd over en na de afzetting van den
aartsbisschop en apostolischen vicaris Petrus Codde niet op
te lossen bleek, tegen den wil der Roomsche Curie, een „aarts-
bisschop van Utrecht" gekozen, van wien de functionaris, die
thans bij de Clerezij denzelfden titel voert, de rechtstreeksche
opvolger is.

Het Vicariaat oefende de functie van metropolitaankapittel
uit, en als zoodanig zal het door ons worden gewaardeerd.
Voorloopig kunnen wij volstaan met vast te stellen, dat het
oude metropolitaankapittel formeel voortleefde in de gerefor-
meerde kapittelen, doch materieel in het Vicariaat, hoewel dit
naar den vorm slechts een quasi-kapittel was. In de Protes-
tantsche kapittelen leefde de vorm voort zonder den inhoud,
in het Vicariaat daarentegen de inhoud zonder den vorm.

De kapittelkwestie is „eene zeer eigenaardige kwestie op
zich zelve" genoemd^). Niet ten onrechte! Immers, het Vica-
riaat beroemt zich er op de voortzetting te zijn van de oude
vijf kapittelen, doordat het de canoniekrechtelijke taak dier
kapittelen overnam. Dit nu is door de tegenstanders der
Clerezij altijd ontkend, en zij hebben verschillende data ge-
noemd, waarop naar hunne meening het oude canonieke me-
tropolitaankapittel ten onder zou zijn gegaan. Doch hierna zal
worden aangetoond, dat deze beweringen onjuist zijn, en dat
het oude metropolitaankapittel ook thans nog (in gewijzig-
den vorm) voortbestaat.

Als eindpunt voor deze verhandeling koos ik het jaar 1723,
omdat toen de scheiding voltrokken werd, en de Oud-.Bis-
schoppelijke Clerezijeen zelfstandig bestaan ging leiden.
Eene voortzetting tot op den tegenwoordigen tijd, als ideaal
misschien gewenscht in eene dissertatie van dezen aard zou
te ver hebben gevoerd.

Tenslotte nog een enkel woord over het standpunt, waarop
ik mij bij de behandeling van dit onderwerp heb gesteld. Dit
\') Bolland, a.w., blz. 29.

De geestelijkheid aan de oude bisschoppen getrouw! Heeft deze
naam niet groote historische beteekenis? M.i. is daarom eene naams-
verandenng, gelijk voor eenige jaren is voorgesteld, zeer ongewcnscht.

-ocr page 24-

is het stellig-rechtelijke, het standpunt van den Nederiand-
schen rechter. Steeds heb ik mij de vraag voor oogen gehou-
den: Hoe zou de Nederlandsche rechter, indien hij dit strijd-
punt te beslissen kreeg, vonnis moeten vellen? Beschouwt
men de zaak van dit standpunt, dan is de hier gegeven con-
structie noodzakelijk.

Het jus constituendum blijft dus buiten beschouwing; in
vragen van dezen aard, om een voorbeeld te noemen, over het
al of niet rechtmatige van het optreden der Overheid tijdens
de Reformatie, stel ik mij geen partij. Hier zal slechts reke-
ning worden gehouden met de waarde der feiten naar jus
constitutum.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK I.
De bisschopskeuze te Utrecht vóór de Reformatie.

§ 1. Tot de 14e eeuw.

Omtrent de wijze, waarop voor ± 1300 in het Utrechtsche
bisdom de benoeming van den bisschop geschiedde, staan
ons slechts weinige gegevens ten dienste. In het Rechtsboek
van den Dom (14e eeuw) — waarover in § 2 van dit hoofd-
stuk zal gesproken worden, — vinden wij de verkiezing van
den bisschop voor het eerst nauwkeurig beschreven.

De oudste vorm van benoeming, de canonica electio, heeft
waarschijnlijk ook in deze streken aanvankelijk plaats ge-
vonden^). Onder deze canonieke electie pleegt men te ver-
staan: verkiezing door clerus ac populus. Hierbij valt in het
oog te houden, dat alleen de hoogere geestelijkheid (de ka-
nunniken van het Domkapittel en praelati van andere kapit-
telen), tezamen met den adel en de ministerialen van het bis-
dom, koos, terwijl het volk, tezamen met de lagere geeste-
lijkheid slechts zijn instemming met de gedane keuze had
te betuigen\').

1) Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming. 1,
blz. 298 vlgg.

2) Moll II. 1. blz. 244.

Hinschius, System des katholischen Kirchenrechts, II S. 534: Den
entscheidenden Einfluss hatten die Kanoniker des Donistifts und die
Vasallen desselben, und neben ihnen auch, namentlich bei der Desig-
nation eines Erzbischofes, die Grossen der Provinz, während der An-
teil der niederen Kleriker und des gewöhnlichen Volkes offenbar nur
auf eine Akklamation beschränkt war.

S. 560: Wahl durch Klerus und Volk, d. h. durch das Zusammen-
wirken der Domherren, der Stifts- und Kloster-Geistlichkeit, des Adels,
der Vasallen und der Ministerialen des Bisthums, sowie der Bürger
der Bischofsstadt.

Rudorff, Zur Erklärung des Wormser Konkordats (Zeumer\'s Quel-
len und Studien I, 4, 1906) S. 9:

Die eigentliche electio wird von den Kanonikern der Hauptkirche,
dann von gewissen Aebter und Pröpsten, sowie von den Vasallen und
Ministerialen des Stifts oder der Abtei vollzogen.

-ocr page 26-

De eenigszins nauwkeuriger berichten, welke aangaande
verkiezingen voor het jaar 1300 tot ons gekomen zijn, laten
de keuze reeds door een kapittel geschieden, maar dit, het
Domkapittel, treedt daarbij niet alleen op. Aan eene bespre-
king van die berichten willen wij eene beknopte uiteenzetting
van den oorsprong der Utrechtsche kapittelen laten vooraf-

gaan.

Het kapittel ten Dom was het oudste, terwijl tusschen dit
kapittel en dat van St. Salvator of Oudemunster eene „spe-
cialis fraternitas" bestond O- Omstreeks 600-650 was er
te Utrecht een kerkje, misschien aan St. Thomas gewijd, dat,
na door de Friezen te zijn verwoest, in 690 door Willebrord
werd herbouwd, en toegewijd aan St. Maarten. Dit kerkje lag
in vico, in Oudwijk. Toen Willebrord in 696 bisschop gewor-
den was, bouwde hij binnen den Frankischen burcht (in
Castro) een abdij met een kerk aan St. Salvator gewijd, en
gebruikte deze tevens als kathedraal (bisschopskerk). Wille-
brord was ook abt van de abdij. Bonifacius, die een aantal
jaren na Willebrord\'s dood (739) als bisschop optrad (753),
gebruikte niet den St. Salvator als kathedraal, doch den m
vico gelegen St. Maarten. In dezen tijd bleef de St. Salvator
als abdij voortbestaan^), terwijl aan den St. Maarten een
getal geestelijken verbonden was, die in 858 „canonici" wer-
den genoemd. In dit jaar werden beide kerken door de Noor-
mannen verwoest, en ongeveer een eeuw later vond bisschop
Balderik den toestand nog aldus. Hij begon met den St. Sal-
vator te herstellen, en gebruikte dezen als kathedraal; daar
vestigde hij het Domkapittel (de vroegere „monachi" van den
St. Salvator), dat tijdens den inval der Noormannen naar den
Odilienberg bij Roermond was gevlucht. Later herstelde
Balderik ook den St. Maarten („in vico") en vestigde er een

\'"V^r\' de\'^udste tijden zijn in Nederlandsche bronnen geene gege-
vens te vinden. - De door Hinschiiis beschreven samenstelhng van de
kiezersvergadering vertoont groote gelijkenis met die der diocesane

synode. Vgl. hierna blz. 13 noot 1. ,, ,

i) N B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche oor-
konden der Xe tot Xlle eeuw. Acad. prft. Utrecht 1913, blz. 5-90

over Dom en Oudemunster.

») De oorkonden spreken van „monasterium" en „cenobitalis ordo".
Willebrord werd „episcopus" en „custos monasterii" genoemd. Ten-
haeff, blz. 45—46.

-ocr page 27-

deel van zijn Icathedraalkapittel. Toen waren dus beide ker-
ken van eenen clerus voorzien, die tezamen het kathedraal-
kapittel vormden. Aan de onzekerheid, hierdoor ontstaan,
werd in 948 een einde gemaakt, doordat de kanselarij van ko-
ning Otto I toen den St. Maarten als kathedraal aanwees. Na
948 was het Domkapittel aan den St. Maarten verbonden, ter-
wijl de St. Salvator nu als collegiale kerk bleef voortbestaan.

In 1007 verschenen de Noormannen opnieuw, en beide ker-
ken werden weer verwoest. Alleen de St. Salvator, die im-
mers „in castro" veiliger gelegen was, werd door bisschop
Ansfried hersteld, en daaraan werd thans de geheele geeste-
lijkheid verbonden, die voordien over de beide kerken ver-
deeld was. De St. Maarten „in vico" werd niet weer her-
bouwd, maar door bisschop Adalbold geheel gesloopt. Hij
bouwde (1023) naast den St. Salvator eene nieuwe ecclesia
Sti. Martini, die ook wel „novum monasterium Sti. Martini"
genoemd werd^), en verbond daaraan het Domkapittel. Deze
St. Maarten („in castro") bleef nu definitief de bisschops-
kerk, doch de kapittelheeren ten Dom vormden, zij het ook
als canonici eene voortzetting van de monachi, die oudtijds
de abdij bij den St. Salvator hadden bevolkt. Deze kerk bleef
thans als collegiale kerk voortbestaan, maar de „specialis
fraternitas", die van nu af tusschen de beide kapittelen be-
stond, herinnerde nog aan het feit, dat in vroegere tijden de
St. Salvator wel als kathedraal had gediend«). Het Domka-
pittel was dus veel ouder clan de kerk, waaraan het verbon-

0 Het woord novus is dubbelzinnig. Tenhaeff, blz. 79 vlgg., en 90,
meent waarsciiijnlijk, dat het alleen op den herbouw duidt. Het ligt
echter meer voor de hand, dat eene tegenstelling met Oudemunster
(monasterium vetus) ermede is bedoeld. Daardoor wordt ook de uit-
drukking „novum monasterium Sti. Martini" verklaard. Immers beide
kerken stonden nu in castro.

Over den Dom van bisschop Adalbold kan men een artikel vinden
van Mr. S. Muller Fz. in het Archief voor de geschiedenis van het
aartsbisdom Utrecht, deel 27, blz. 307 vlgg.

In 765 had Chrodegang, bisschop van Metz, een leefregel voor
de geestelijken van zijne kathedraal ontworpen, en deze regel was in
816 te Aken verheven tot regel voor alle collegiale kerken Moll 1 blz
310—314; Hinschius II S. 52—53.

Het Domkapittel telde 40 kanunniken, dat van Oudemunster 20.
Het Domkapittel is het kapittel eener kathedrale kerk. Andere kapit-
telkerken heeten collegiale kerken.

-ocr page 28-

den was; de kerk van St. Salvator was - de naam Oude-
munster wijst er nog op - van ouds een monastenum dod
het kapittel vertoonde hiervan geene sporen en was dus veel

^"^E^eTeven jonge structuur als Oudemunster vertoonden ƒ
drie andere tadskapittelen. Omstreeks het midden der elfde
uw bouwde bisschop Bernulphus de St. P.e erskerk en de
Janskerk en verbond aan beide een kapittel, resp. van 30

en van 20 kanunniken.

Omstreeks het jaar 1086 werd door bisschop Koenraad

daartoe geholpen door keizer Hendrik IV, de kerk van St

Marie getouwd, aan welke hij een kapittel van 30 kanunm-

ken verbond.

Keeren wij thans tot de bisschopskeuze terug.
Er bestaat een kroniekje uit het jaar 1231, dat ons v.jf ver-
kiezingen schetst, die plaats hebben
1 95-1227\'). In het jaar 1196 koos het Domkap.tte dm-
1 lijk bI jkt dit uit de woorden: ecclesia, fratres cap.tulum
in de Sedeelingen omtrent de overige
verk.ezmgen wo dt
H. t!rm- tota ecclesia gebruikt, en het zou dus mogehik z.jn,
dat ook\' an "en dan het Domkapittel daarbij hebben
nedegestemd; meer dan eene mogelijkheid .s het echter n,e .
In
het bijzonder geldt dit voor de verktezmg van 1227 waar-
M verSelijk ook het kapittel van Oudemunster betrokken
wlsTBij deL verkiezingen waren bovendien de graven van
Holland en Gelre tegenwoordig. Dat zij gewapenderhand
verschenen, met de bedoeling tweedracht te zaa.en, was den
kroniekschrijver niet naar den zin, doch aan hunne tegen-
woordigheid op zich zelf nam hij geen aanstoot ).

Wi funnen\'dus zeggen, dat omstreeks >200 de "tree -
sche Lisschop gekozen werd door het Domkap.ttel, en waar

had een

man enz. Dit wijst nog op den ouaeu " kapittel, dat

blz. 86. - Verder vergeluke men ove he^Dev ^^^ ^^^ ^^^^

eveneens uit een klooster was \'^""„^he dc Covordia, et de

Quedam narracio de _ Uitgeg. door

diversis aliis sub divers,s j.scop.s ^ra ctens. Genootschap te

3) Tenhaeff, blz. 155.
«) Tenhaeff, blz. 149.

-ocr page 29-

schijnlijk tevens door het kapittel van Oudemunster, terwijl
door anderen op die verkiezing invloed werd uitgeoefend.

Was dit nu de canonieke electie in den ouden zin, gelijk
deze door het concordaat van Worms (1122) hersteld is? De
aanleiding tot dit concordaat is bekend. Op de canonieke
electie, welke de oudste vorm van verkiezing was, volgde in
de Germanenrijken nog de goedkeuring van den koning i),
doch in den loop der tijden, toen aan den bisschopszetel, be-
halve kerkelijke, ook steeds meer wereldlijke rechten verbon-
den werden, werd het aandeel, dat clerus ac populus in de
benoeming hadden, geleidelijk een doode vorm. Tenslotte
verkreeg in het Frankische rijk, en daarna ook in het Duit-
sche, de koning, resp. de keizer een uitsluitend benoemings-
recht, waarbij de canonieke electie wegviel. Dit was oorzaak
van den investituurstrijd =>), die door het concordaat van
Worms in 1122 beëindigd werd. Bij dit concordaat deed de
keizer afstand van de investituur door ring en staf (per anu-
lum et baculum) en stond toe, dat overal de canonica electio
zou plaats vinden. De paus van zijn kant vergunde, dat de
gekozen bisschop in het bezit van de wereldlijke bevoegd-
heden van zijn ambt zou worden gesteld door overreiking
van den scepter, terwijl bovendien de keuze geschieden zou
in tegenwoordigheid van den keizer»). Ring en staf, voortaan
alleen symbool van de geestelijke bevoegdheden van het
ambt, werden nu door den consecrator bij de bisschopswij-
dmg overgereikt\').

Het concordaat van Worms herstelde dus overal de cano-
nieke electie: de bisschopskeuze vond wederom door clerus

1)HinscIiiiis 11 S. 516.

2) De bisschop werd in het bezit van zijn ambt gesteld door belec-
ning met ring en staf. Dit waren eigenlijk symbolen van het kerke-
lijk ambt.

») Zie den tekst van het concordaat bij Rudorff, Anlage I.

Volgens Schröder, Lehrbuch der dcutschen Rechtsgeschichte 1 (6e
Aufl. 1919) S. 544 mocht de keizer den electus de investituur niet
weigeren. Wel kon hij voor de verkiezing invloed uitoefenen, door het-
zij in persoon, hetzij door eenen vertegenwoordiger zijne Urlangens
kenbaar te maken.

Volgens Rudorff daarentegen (S. 23) mocht de investituur om poli-
tieke redenen worden geweigerd, en kon de keizer dus op deze wijze
op de verkiezing invloed uitoefenen.

*) Vgl. Moll II, I, blz. 260.

-ocr page 30-

ac populus plaats, met dien verstande echter, dat alleen het
Domkapittel koos, terwijl de overigen omstanders (corona)

WHrcn

Te Utrecht nu was in de 12e en de 13e eeuw de canonieke
electie in zwang. Dat deze door het concordaat van Worms
ook te Utrecht hersteld werd, mogen wij aannemen. Immers
ook de Utrechtsche bisschop werd in vroegeren tijd door den
keizer beleend met ring en staf, terwijl bisschop Godebald
het concordaat medeonderteekendeO-

Werd de Utrechtsche bisschop na het concordaat door den
keizer in het bezit gesteld van de wereldlijke bevoegdheden
van zijn ambt? De berichten hieromtrent zijn schaarsch, doch
het is niet waarschijnlijk, dat de bisschop leenman geworden
zou zijn, zonder als zoodanig te zijn aangenomen. MolP) on-
derstelt, dat de nieuwe bisschop aan \'s keizers hof de regalien
moest ontvangen, en hij grondt zijne meening op eene bepa-
ling in het Rechtsboek van den Dom»), vvelke aldus luidt:
„Quando novus eligitur episcopus, vestes ejus sunt marris
ustodis et pallium ejus curiale, quando vemt de cu"a reg .
Of de nieuwgekozen bisschop dan van den keizer de regal.en
ontLgen had, blijkt uit de woorden van het Rechtsboek

"\'t het archief der bisschoppen van Utrecht bevinden zich
drie charters O, waarbij de regaliën van het bisdom aan den

""^^To^^e investituur per anulum et baculum van de Utrechtsche
bisschoppen, zie Moll II, 1, blz. 41.
Over Godebald zie Moll II, 1, blz. 84.

2) A w II, I, blz. 255. Hij spreekt van keizerlijke confirmatie,
a) Can 89\'§\'4, blz. 233. (Vgl. hierna blz. 15 noot O-

Sief der bisschoppen van Utrecht. Charter No. 13 (regest

De^RLm^« Henric verleent aan bisschop Guy de regalia

feoda van het bisdom.

(Guy van Avesnes was bisschop 1301—1317).
Charter No 27 (regest No. 1988) 17 Nov. 141b.
S eeirvan bisfchop Frederic van Blanckenheim do- komng
Sigismund met alle regalia en leenen. die hij van het rijk houdt, onder
bevestiging van alle privilegiën, door de bisschoppen van zijn voor-
vaders verkregen.

(Frederik van Blankenheim was bisschop 1390—
Charter No. 35 (regest No. 4173) 24 Sept. 1473^
Keizer Frederic verklaart, dat bisschop David hem den eed van

-ocr page 31-

bisschop werden overgedragen. Deze stukken dateeren eerst
van lateren tijd.

Wij zagen, dat omstreeks het jaar 1200 de bisschopskeuze
weer door clerus ac populus, geestelijkheid en volk, geschied-
de. De verkiezingshandeling werd hier verricht door de kapit-
telen van Dom en Oudemunster terwijl de overigen de
keuze als omstanders (corona) bijwoonden Nog tot het

trouw heeft gedaan, nadat hij reeds vroeger met de regalia was be-
kleed. (Wanneer dit is geschied, blijkt niet).

(David van Bourgondië was bisschop 1456—1497).

Rijksarchief Utrecht.

Oorspronkelijke stukken zijn verder niet bewaard. Misschien zijn
ni verschillende registers nog afschriften te vinden, gelijk het volgen-
de voorbeeld (Regestenlijst No. 3465) 7 Sept. 1449. Roomsch-koning
Frederik 111 verleent aan bisschop Roedolph de temporaliteit van het
Sticht.

(Rudolf van Diepholt was bisschop 1430—1455).

>) In eene valsche oorkonde (gedrukt in Het oudste Cartularium
van het Sticht Utrecht, uitgeg. door Mr. S. Muller Fz., Werken van
het Hist. Genootschap te Utrecht 3e Serie No. 3, blz. 230 vig.) werd
dit stemrecht der beide kapittelen (Dom en Oudemunster) als eene,
door den paus bevestigde, koninklijke schenking geconstrueerd: „jus
ciigendi et instituendi episcopum, quod ad reges Romanorum et im-
peratores pertinere dinoscitur, et ab antecessoribus nostris regibus
et imperatoribus usque ad nostra tempora est devolutum et deduc-
tum" (Cart. Sticht, biz. 232).

Blijkbaar achtte men het gewenscht, aan het bestaande gebruik
eenen wettelijken grondslag te geven. Mogelijkerwijze heeft de maker
bij het opstellen der oorkonde aan het concordaat van Worms ge-
dacht, toen hij in het stuk de koninklijke schenking vermeldde.

Over de valschheid dezer oorkonde, gedateerd 1145, maar vermoe-
delijk, evenals die, welke 1088 is gedateerd, en waarover hierna blz.
22 nog gesproken wordt, omstreeks het jaar 1250 opgesteld, zie men
Cart. Sticht, Inleiding door Mr. S. Muller Fz., blz. LVIII vlgg.; Ten-
liaeff a. w., blz. 106 vlgg.

Er bestaan over de verkiezing omstreeks het jaar 1200 drie
theorieën:

Von Below (die Entstehung des ausschlieszlichen Wahlrechts der
Domkapitel. Hist. Studien Heft XI, Leipzig 1883) meent, dat de keuze
door het Domkapittel alleen werd verricht.

Oppermann (WestD. Zeitschr. XXVII S. 233—234) ontkent dit
tereclit op grond van de bronnen, en meent, dat de keuze door het
generale kapittel geschiedde.

Tenhaeff, blz. 142, 148—149 meent, dat clerus ac populus voor de
verkiezing in diocesane synode vereenigd waren, en hij houdt het
generale kapittel voor eene jongere formatie.

-ocr page 32-

midden van de 13e eeuw schijnt deze wijze van verkiezing
te hebben voortbestaan. De invloed der leeken is, gelijk over-
al elders, langzamerhand verdwenen, en dat deel der om-
standers, dat in de drie andere stadskapittelen vereenigd was,
slaagde er later in, om ook zelf kiezer te worden. Dan vinden
wij de keuze door het generale kapittel, waarover in de vol-
gende § van dit hoofdstuk gesproken wordt, en die zich tot
de Reformatie heeft gehandhaafd. Wanneer het generale ka-
pittel voor het eerst is opgetreden, is niet bekend O- Uit het
bovenstaande is gebleken, dat nog in de 13e eeuw de cano-
nieke electie te Utrecht in zwang was. Het is dus onjuist, om,
gelijk Moll doet O, den oorsprong van het generale kapittel
onmiddellijk na het concordaat van Worms te stellen. Doch,

Aan de diocesane synode namen volgens Hinschius 111 S. 588 deel
die Mitglieder der Dom- und sonstigen Kapitel, die Aebte und Pries-
ter, sowie auch andere Kleriker der Diocese, ferner aber auch Laien,
insbesondere die in den Sprengel ansässigen Grossen und addiyn
Herren, die bischöflichen Beamten (Advokaten), Vasallen, Mm.ste-

rialen und Bürger der Bischofsstadt". . , ,om h«

De samenstelling van de vergadering, waann omstreeks 1200 de
Utrechtsche bisschop verkozen werd, gelijkt het meest op die van de
Lcesane synode. Tenhaeff\'« theorie valt dus wel als de ]uiste te

doorninschius beschreven samenstelling van de diocesane syno-
de vertoont groote overeenstemming met die van den Utrechtschen
landdag (Vgl Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche
rechtsgeschiedenis, 4e bundel, blz. 172 vlgg). Men vindt in de om-
schrijving der diocesane synode de wereldlijke organisahe terug.

De kiezersvergadering (vgl. boven blz. 7 noot 2) was blijkbaar met
een speciaal kiescollege, maar eene groep van ingezetenen, die reeds
uit anderen hoofde bijeenkwam. De bisschopskeuze was dan een on-
derdeel van andere functiën, en dan werd omstreeks 1200 de bisschop-
landsheer verkozen door een college, dat met hem samenwerkte m

geestelijke en wereldlijke zaken.

Prof. Gosses vermoedt, dat dit is \'V h n^ blz

Handboek tot de staatkundige geschiedenis van Nederland (1920) bb
LXII. Dit vermoeden is, naar mij uit
corresponde^e met Z. H. ü.
bleek, gegrond op het werk van Tenhaeff blz.

=) A w. 11, 1, blz. 313-314. Tenhaeff (blz. 146 en 158 leidt h^
ontstaan van het generale kapittel af uh de in de eerste helft der 13e
eeuw ingevoerde gemeenschappelijke kapittelvergadenngen, „com-
mune capitulum". Dit kan zeer zeker op de verkiezingen van mvloed

^^HercoXune capitulum is geregeld in de synodale statuten van
1233. Cart. Sticht, blz. 172. - Vgl. Tenhaeff, blz. 145.

-ocr page 33-

verder bestaat er weinig zekerheid, en veel meer dan Moll
weten wij er nu nog niet van.

Met het oog op het onderwerp in dit proefschrift behan-
deld, waarbij de bisschopsverkiezing, en de bevoegdheid
daartoe belangrijke punten zijn, scheen het gewenscht, aller-
eerst de bisschopskeuze in de late Middeleeuwen te beschrij-
ven. De in de volgende § behandelde regeling is niet nieuw
mgevoerd, doch berust op, en is een ontwikkeling van de
oude Middeleeuwsche regeling. Beide hangen onverbrekelijk
samen, en slechts wanneer men zich de oudere regeling dui-
delijk voor oogen heeft gesteld, kan men de jongere goed
verstaan.

§ 2. De verkiezing volgens de beschrijving in het Rechtsboek

van den Dom.

Electio episcopi Trajectensis, quamvis de jure com.-
muni ad capitulum ecclesie nostre cathedralis pertineat
et prosecucio eleccionis et omnia pertinencia ad ean-
dem, tamen quia de jure communi archidyaconi assumi
non possint neque debeant nisi de capitulo ecclesie
cathedralis, idcirco archidiaconi civitatis et dyocesis
Trajectensis, quamvis a capitulo nostro assumpti non
existant, propter consuetudinem, que in hoe praevaluit,
eidem eleccioni interesse et vocari consueverunt. Pre-
lati eciam et canonici capitulares ecclesiarum sancti
Salvatoris, sancti Petri, sancti Johannis et sancte Marie,
ut canonici dictarum ecclesiarum capitulares, non ut
capitulum, eidem eleccioni similiter interesse et suffra-
gium prestare consueverunt.

Aldus beschrijft Mr. Hugo Wstinc in zijn bekende Rechts-
boek van den Dom»), onder het opschrift:
Dc vocandis ad
electioiiem episcopi,
welke personen deelnamen aan de verkie-
zing van den Utrechtschen bisschop, zooals die in zijn tijd
(le helft der 14e eeuw) plaats vond. Hetgeen de schrijver
ons in deze weinige woorden mededeelt, schijnt op het eerste
gezicht vrij duidelijk, doch bij nadere beschouwing blijkt de

Uitgegeven door Mr. S. Muller Fz. - Werken der vereeniging
tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht, le reeks
^o. 18. De hier aangehaalde plaats blz. 11 (V, § 13).

-ocr page 34-

hierboven geciteerde plaats tot verschillende vragen aanlei-
ding te kunnen geven.

Voorzeker zal ieders aandacht terstond zich vestigen op de
tegenstelling, door Wstinc met zooveel nadruk gemaakt, tus-
schen jus commune en consuetudo, het algemeen geldende
recht en de daarvan afwijkende Utrechtsche practijk^. De
bevoegdheid der verschillende kiezers steunde niet op den-
zelfden grond, en het kiescollege, dat te Utrecht de bisschops-
keuze uitoefende, blijkt daardoor aanmerkelijk te verschillen
van soortgelijke lichamen, zooals die elders werden ge-
vonden.

Naar jus commune kwam de bisschopskeuze slechts toe aan
het Domkapittel. Te Utrecht namen buitendien nog anderen
aan de verkiezing deel, maar hunne rechten steunden niet op
het jus commune. Zij werden alleen krachtens
consuetudo bij
de gewichtige handeling toegelaten („propter consuetudi-

nem", „consueverunt").

Wat heeft men onder jus commune te verstaan? Dit is de
eerste vraag; bij welke zich onmiddellijk een tweede aansluit:
Welke regeling is in het jus commune met betrekking tot de

bisschopskeuze getroffen?

Onder jus commune heeft men te verstaan: het algemeen
geldende canonieke recht. Een vrij volledige compilatie van
dit recht vindt men In het Corpus Juris Canonici. Een codifica-

») Is dit inderdaad de tegenstelling, door Wstinc bedoeld?

Jus commune tegenover consuetudo! Twee beteekenissen zijn hier
mogelijk: Ie. wettenrecht tegenover gewoonterecht; 2c. algemeen gel-
dend recht tegenover inheemsch (dus i.c. Utrechtsch) recht.

De eerste (Romeinschrechtelijke) beteekenis is op het eerste gezicht
waarschijnlijker. In Cap. IV van het Rechtsboek (De consuetudine;
blz. 5) kan consuetudo alleen de beteekenis gewoonte hebben. Bij
nadere beschouwing van Wstihc\'s woorden blijkt de tweede beteekenis
hier een duidelijker oplossing te geven (vgl. de redeneering aangaan-
de de aartsdiakenen op blz. 23—24). Consuetudo heeft dan de betee-
kenis van het latere coutumc, costuym, practijk.

Bovendien, de tegenstelling is niet jus scriptum — consuetudo, doch
jus
commiine-consuctüdo. Deze tegenstelling komt bij de tweede betee-
kenis \\Aeel beter tot haar recht.

Deze consuetudo kon zoowel wettenrecht als gewoonterecht in Ro-
meinschrechtelijken zin zijn. Omtrent de
bron van het recht zegt het
woord consuetudo niets (vgl. de bovengenoemde plaats over de aarts-
diakenen).

-ocr page 35-

tie in den modernen zin is dit werk wel niet, maar dat neemt
niet weg, dat men het jus commune ten tijde van Wstinc groot-
endeels vindt opgeteekend in die deelen van het Corpus
Juris, welke toen reeds bestonden.

Belangrijker is de tweede vraag, welke regeling in het jus
commune ten aanzien van de bisschopskeuze getroffen was.

In het algemeen kan men zeggen, dat in den tijd, toen
Wstinc zijn Rechtsboek samenstelde O, de bisschopskeuze
door de Domkapittels werd uitgeoefend. Dit was het resul-
taat, waarheen de Kerk het langzamerhand had weten te lei-
den O- Uit den 28en canon van het 2e Lateraanconcilie

O 1342. Zie inleiding door Mr. S. Muller Fz., blz. XVI.

") Zie voor deze ontwikkeling Hinschius, II, S. 602—607

») C. 28. Later. II (1139) = c. 35. Dist. LXIII.

Absque religiosorum virorum consilio canonici maioris ecclesiae
episcopum non eligant.

Obeuntibus sane episcopis, quoniam ultra tres menses vacare eccle-
siam sanctorum Patrum prohibent sanctiones, sub anathemate inter-
dicimus, ne canonici de sede episcopali ab electione episcoporum ex-
cludant religiöses viros, sed eorum consilio honestam et idoneam
personam in episcopum eligant. Quod si exclusis religiosis electie
facta fuerit, quod absque eorum consensu ct conniventia factum
fuerit, irritum liabeatur et vacuum.

Zie over het 2e Lateraanconcilie Hefele, Conciliengeschichte Bd.
V, 1863, S. 388—392.

Voor alle kerken, bij welke een collegium bestaat, wordt verkiezing
voorgeschreven in c. 1. (saec. IX?) X. de electione et electi potestate
I. 6. (In dezen titel de elect, wordt vrijheid van keuze als algemeen
geldend aangenomen):

Ecclesiae collegiatac non debet provideri de praelato per collationem
seu provisionem, sed per electionem canonicam fiendam per ipsum
collegium. H. d. Abbas. [h. d. = hoe dicit. — Abbas is Abbas Siculus,
cf. c. 1 X. I. 1.; c. 12. X. 1. 2].

Lucius Papa. Nullus in ecclesia, ubi duo vel tres fratres fuerint in
congregatione, nisi eorum electione canonica presbyter eligatur, et
eisdem convocatis et parochianis, atque in unum consentientibus. Si
vero aliter quis ecclesiam adeptus fuerit, eo, quod per cupiditatem
illam acquisierit, atque contra canonicae regulae disciplinam egerit,
t\'xpellatur.

Deze canon, hoewel op den naam van Lucius Papa staande (Lucius
III was paus 1181—1185), schijnt niet met zekerheid aan hem te kun-
nen worden toegeschreven. Friedberg in zijn editie van het Corpus iuris
canonici (Leipzig 1879—1881), naar welke ik steeds citeer, II, p. XIV
geeft dit met een ? te kennen.

-ocr page 36-

(1139) blijkt, dat verkiezing van den bisschop door de „ca-
nonici de sede episcopali" een bestaande practijk was. In de-
zen canon werd nog als een vereischte gesteld, dat de bis-
schopskeuze „absque virorum religiosorum consilio" met
mocht geschieden. Deze plaats doet ons dus zien, dat de ka-
nunniken het eigenlijke kiescollege vormden, en de vin reh-
giosi d z de reguliere geestelijken, bij de verkiezing alleen
raad\'konden geven. Dit laatste vereischte is geleidelijk in on-
bruik aeraakt, en zoo was tegen het einde van de 13e eeuw
vriiwefoveral bisschopsverkiezing door het Domkapittel regel
geworden. Dat dus een Domkapittel, i.e. het Utrechtsche, den
bisschop verkoos, was eenvoudig een uiting van de alge-
meene practijk, van het jus commune.

Behalve het Domkapittel nu, telde het generale kapittel —
want dit was de naam, waarmede die groote vergadering
werd aangeduid, - nog een aanzienlijk getal andere leden.
Wstinc noemt ze ons, en hij onderscheidt hen in twee catego-

" Een collegiale kerk kon tevens parochiekerk zijn. JV\\oll II, 1, blz.

^^^^tLte wordt ook nog de volgende plaats, hoewel skchts zijde-
lings over verkiezingen handelend, steeds in dit verband genoemd:

c 25 X de iure patronatus III. 38.

Ex constructione ecclesiae, facta de consensu ep.scop, acqu.ntu.
ius patronatus. Hoe primo. Patronus non eligit praelatum in conven-
tüaU e clesia. Hoe secundo. Patrono debetur process.on.s honor et
alimentatur ab ecclesia, si vergat ad inopiam. Hoe tertio. Et ,ste tex-

tus est de principalioribus. . ,. •

Clemens III Nobis fuit... Praeterea quaesivisti a nobis, si aliquis
efficiatur sola ecclesiae constructione patronus, vel si ad electionem
nlebani sit cum clericis admittendus, seu ab ipsa repellendus omn.no,
fametsi de longa consuetudine allegaverit se electioni interesse de-
ir. inquisitioni tuae tale damus responsum. ^

cum assensu dioecesani episcopi

acquirit. Ceterum in conventuali ecclesia non f\'

dae, sed iam factae honestius patroni postulatur ^^^^^^^^^^^

alit;r de sua iurisdictione obtineat, ut P^^»", ^^^^^^^^

electioni tractandae. Secus tamen est in capella in

est instituendus; a patrono quandoque J £ ;;;

habenda bci episcopo praesentatur. rro Tunuauu m m___

In», p™ces.o„>s ,„„.a.oH J^^Zib\':tsli

clesia illi modeste succurritur, sicut m sacris t-bi

Clemens III was paus 1187—1191. i

Vgl. nog Hinschius, II, S. 657 en aldaar n. 5. -- V Schulte Lehr-
buch des kath. und evang. Kirchenrechts, 4e Aufl., 1886, S. 115.

-ocr page 37-

rieën^): 1°. de archidiaconi civitatis et dyocesis Trajectensis,
en 2°. de praelati et canonici capitulares der vier collegiale
kerken van St. Salvator of Oudemunster, St. Pieter, St. Jan en
St. Marie, die alle binnen de stad Utrecht gevestigd waren.
Een aanzienlijke uitbreiding dus, die alleen in het Utrechtsche
recht haar steun vond. Wij willen thans elk van beide groepen
afzonderlijk bespreken.

Nog tot ver in de 12e eeuw was er in het bisdom Utrecht
vermoedelijk slechts één aartsdiaken, n.1. de choriepiscopus =).
Een splitsing van het ambt heeft waarschijnlijk plaats gevon-
den tusschen de jaren 1155 en 1198\'). In het begin der 13e
eeuw blijkt het bisdom in een aantal aartsdiakonaten verdeeld
te zijn. Het ambt was toen verbonden aan dat van kapittel-
proost: behalve de proosten der vijf Utrechtsche stadskapit-
lelen, vervulden ook die van Arnhem, Deventer, Emmerik en
Oldenzaal het ambt van aartsdiaken^).

\') De proosten-aartsdiakenen der vier collegiale kerken te Utrecht
vallen onder de beide genoemde categorieën. Zij brachten slechts
eene stem uit. Zie hierna blz. 20 noot 5.

-) Later was de choriepiscopus steeds Domheer. Reeds Wstinc wist
niet meer te verklaren, waarom men dezen toen reeds verouderden
titel had bewaard. Rechtsboek, blz. 15: Provisio archisubdiaconi, qui
abusive choriepiscopus appellatiir, cum status choriepiscoporum sit
ab universal! ecclesia animotus, etc.

Zie hierover een opstel van (Mr.) J. G. C. J(oosting) in Histo-
rische Avonden, uitgeg. door het Hist. Genootscli. te Groningen, Ile
bundel 1907, blz. 489—491. Of de gevolgtrekkingen van Mr. J. met
betrekking tot eene nog nauwkeuriger dateering van de splitsing juist
zijn, kan ik niet beoordeelen.

Vgl. Erläuterungen zum geschichtlichen Atlas der Rheinprovimz,
Bnd. V, Erste Hälfte. Die Kölnische Kirchenprovinz, von Dr. W. Fa-
bricius, S. 422. Hier wordt „nicht sehr einleuchtend" genoemd de ver-
onderstelling, dat in 1188 nog slechts één aartsdiaken te Utrecht zou
zijn geweest, wanneer dit gezegd wordt op grond van een oor.konde,
welke van archidiaconus spreekt, cn niet van archidiaconus loei. Het-
zelfde geschiedt nl. in gelijktijdige Keulsche oorkonden, terwijl in
Keulen toen reeds lang een verdeeli\'ng in aartsdiakonaten bestond.

,.\'Bij Tenhaeff a.w. blz. 165, n. 1 vindt men nog weer een andere
constructie voor het ontstaan der aartsdiakonaten.

\') Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het
bisdom Utrecht. Uitgeg. door J. G. C. Joosting en S. Muller Hz. Wer-
ken der vereen, tot uitg. d. bronnen v. h. oude vaderl. recht, lle R..
No. 8; deel II door Mr. S. Muller Hz., blz. 51—54. (Ook uitgegevxiu
als tekst bij den Geschiedkundigen atlas van Nederland, 1921, deel I).

-ocr page 38-

Misschien hebben redenen van politieken aard tot de ge-
noemde verdeeling van het bisdom den stoot gegeven O;
mogelijkerwijze zijn eveneens daardoor de kapittelproosten
er in geslaagd, om het ambt van aartsdiaken met het hunne
verbonden te krijgen O- Dit laatste schiep wel een eigenaar-
digen toestand. Immers, oorspronkelijk was de aartsdiaken
de man, die den bisschop bij afwezigheid verving, en in \'t
bijzonder was hem het toezicht opgedragen — „oculus epis-
copi" werd hij daarom wel genoemd — op de geestelijkheid
en het onderhoud der kerken. De aartsdiaken was dus een
bisschoppelijk ambtenaar, en kreeg als zoodanig zijn aanstel-
ling van den bisschop De proosdij daarentegen was een
zuivere kapittelwaardigheid, die, als zoodanig, tot de vrije
beschikking van het kapittel stond. Later werden de proos-
ten tot deze waardigheid door het kapittel gekozen, en de
bisschop „erkende hen daarna wegens het aartsdiakonaat-

schap"^).

De aartsdiakenen nu brachten als zoodanig een stem uit
bij de bisschopsverkiezing^). Had Wstinc zijn mededeeling

Elders vindt men eene soortgelijke ontwikkeling, doch vroeger (10e

en 11e eeuw). Hinschius II, S. 189. . ^ , . ^

De choriepiscopus en de proost van Westfnesland, die ook het
ambt van aartsdiaken vervulden, waren wel Domheer, doch met ka-
pittelproost.

De proost van Westfriesland was eigenlijk geen proost, maar ver-
moedelijk gemakshalve aldus genoemd, doordat men de ambten van
proost en aartsdiaken meestal vereenigd zag.

Het Arnhemsche kapittel was voor 1314 te Tiel gevestigd.

1) S. Muller Hz., a. w., blz. 63—67. ^

2) Joosting, Bijdrage tot de kennis der kerkelijke rechtspraak in t
bisdom Utrecht. Histor. Avonden, II, blz. 115 vlgg., spec. blz. 121-nIM.

3) Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming, li.
1, blz. 320.

*) Moll, t. a. p. . ,

») Of de choriepiscopus en de proost van Westfriesland stemden, als

aartsdiaken, dan wel als Domheer, blijkt met. .

De aartsdiakenen brachten elk slechts ééne stem uit. Wstmc zegt
dan ook aan het einde van de §, welker begin boven is afgedrukt:
Voces omnium sunt aequales collacione numeri, sed non meriti neque
zeii - Vgl. nog de plaats aangehaald hierna blz. 25 noot 3. Wat
collacio numeri, meriti et zcli inhoudt, kan men zien bij Anth. Mat-
thaeus Analecta I, p. 659. - Wstinc zegt (Cap. V. § 8, blz. 9): In
capitulo nostro vox omnium est equalis in numero; sed dignitas per-
sone et status potest zelum et meritum augere.

-ocr page 39-

over hun kiesrecht hiertoe beperkt, wij zouden er mee tevre-
den moeten zijn, maar de oorsprong van hun recht zou vol-
komen in het duister liggen. Evenwel, de geleerde schrijver
van het Rechtsboek wist nog meer over de aartsdiakenen te
vertellen. Als kanunnik ten Dom had hij toegang tot het aan
charters zoo rijke archief van dit kapittel, en daar heeft hij
blijkbaar ook de oorkonde gevonden, waaraan hetgeen ons
hier verder omtrent de aartsdiakenen wordt medegedeeld,
ontegenzeggelijk ontleencl moet zijn^).

...quia (zegt Wstinc) de jure communi archidyaconi as-
sumi non possint neque debeant nisi de capitulo ecclesie ca-
Ihedralis, idcirco archidiaconi..., quamvis a capitulo nostro
assumpti non existant, propter consuetudinem eidem elec-
cioni interesse et vocari consueverunt.

Herinneren wij ons, hoe Wstinc begon met te zeggen, dat
naar jus commune alleen het Domkapittel kiescollege was.
„Maar", gaat hij thans verder, „omdat naar jus commune
alleen leden van het Domkapittel tot aartsdiakenen mogen
worden benoemd"), berust het recht der aartsdiakenen in het
bisdom Utrecht, die bij de keuze medewerken, hoewel ze geen
Domheeren zijn, daarom slechts op het Utrechtsche recht."

Wij zien ons hier dus wederom naar het jus commune ver-
wezen, en het ligt voor de hand ook thans naar het Corpus
Juris Canonici te grijpen, en te trachten daarin eene bepaling
over dit onderwerp te vinden. Tevergeefs! Blijkbaar is dit dus
een voorbeeld van een algemeen geldenden rechtsregel, die
in het Corpus Juris niet was opgenomen\'). Hinschius\') ver-
meldt, dat veelal de aartsdiakenen uit de Domheeren gekozen
werden, en hij beroept zich, wat Utrecht betreft, op een oor-
konde van het jaar 1088. Dit is de oorkonde, boven genoemd,
waaraan Wstinc zijne gegevens ontleend moet hebben. Wij
willen haar dus nu nader gaan bezien.

1) Deze ooriionde bestaat nog slechts in afschrift, en is gedrukt
Cart. Sticht, blz. 227. Zie ook de inleiding blz. LVll.

\') Assumere heeft hier dezelfde beteekenis als op blz. 79 (assuinp-
tus fuit). Vgl. nog de woorden uit het schrijven van Philips II, aange-
haald op blz. 17 noot 2, waar assumere ook in dezen zin voorkomt.

Vgl. hiervoor blz. 16—17. Het Corpus Juris Canonici is geen codifi-
catie in den modernen zin van het woord.

«) System II, S. 191, n. 4.

-ocr page 40-

Algemeen wordt dit stuk thans als valsch beschouwd, doch
dat behoeft geen bezwaar op te leveren, hetgeen nog uit de
feiten blijken zal. Bovendien, wie onwaarheid spreekt, mag,
wil hij geloof vinden, geen onwaarschijnlijkheden vertellen.
Een kern van waarheid moet dus in de woorden van de oor-
konde verscholen liggen. De inhoud van het stuk, dat vermoe-
delijk omstreeks 1250 werd opgesteld O, is als volgt:

In het jaar 1088 werd bisschop Koenraad door het Domka-
pittel uitgenoodigd om inzage te nemen van het archief van
den Dom, een uitnoodiging, waaraan hij gewillig gehoor gaf.
De bisschop vond daar, te midden van allerlei privilegebrieven,
een merkwaardig stuk: een „statutum", vastgesteld door
„sancti patres et veneranda antiquitas" In dit geschrift werd
bepaald, dat aan het Utrechtsche Domkapittel, als zijnde het
oudste, alle kapittelen van stad en diocees ondergeschikt
moesten zijn.

Daar de Domheeren echter wel begrepen, dat een dergelijk
statutum zonder meer hun weinig baatte, en daar bovendien
het kapittel van St. Marie, dat eerst enkele jaren tevoren, n.1.
in 1081 was opgericht, niet in het statuut genoemd was, ver-
zochten zij den bisschop, eene nadere regeling te treffen. Bis-
schop Koenraad bleek terstond bereid te zijn om het statutum
te bevestigen, en hij breidde het daarbij tevens uit over het
door hemzelf gestichte kapittel van St. Marie.

De kapittelen van alle collegiale kerken dus aan het Domka-
pittel ondergeschikt! De theorie was opgesteld; zou zij ook
toepassing vinden? Onze oorkonde waagt eene poging, om de
ondergeschiktheid uit eene daad te doen blijken:
tot proosten
zouden slechts kanunniken ten Dom verkozen kunnen worden.

De woorden der oorkonde zijn: „...cum preposituram earun-
dem (sc. ecclesiarum) vacare contigerit, capitulum, ad quoJ
ejusdem collatio pertinet, unum de canonicis dicte Majoris
ecclesie in prepositum eligat, et nullum aliunde assumat,
cum
archidiaconi esse non debeant, nisi tantummodo in ecclesia
cathedrali".

De oorkonde zegt dus met zooveel woorden, dat alleen

1) Tenhaeff, a. w. blz. 183.

2) Deze uitdrukking klinkt reeds apocrief. Ook het woord statutum
is onduidelijk. Zie Cart. Sticht, inleid, blz. LVII.

3) Cart. Sticht, blz. 228.

-ocr page 41-

kanunniken ten Dom aartsdiaken behoorden te zijn; implicite
wordt medegedeeld, dat het ambt van aartsdiaken een acces-
soir was van de proosdij. Dit laatste stond toen dus ook ge-
v/oonterechtelijk reeds vast. De eisch, door de oorkonde ge-
steld, dat geen proost mocht worden verkozen, tenzij uit de
leden van het Domkapittel, vloeit logisch uit de twee ge-
noemde regels voort.

Ik wees er op, dat de valschheid der oorkonde geen bezwaar
was. Inderdaad kwam de eisch, daarin gesteld, dat proosten
van collegiale kerken, die tevens aartsdiaken waren, steeds
uit de Domheeren gekozen moesten worden, in den tijd, toen
de oorkonde werd opgesteld (± 1250), nog vrijwel met de
werkelijkheid overeen. Het meerendeel althans der elf aarts-
diakenen was in dezen tijd kanunnik ten Dom^), Blijkbaar
wilde dus het Domkapittel aan deze niet-verbindende practijk
(omstreeks 1250 begon men reeds er van af te wijken) een
wettelijk voorschrift ten grondslag leggen, om haar zoo ook
rechtens verbindend te maken.

Zou het Domkapittel door het opstellen van de oorkonde
getracht hebben eene verandering tegen te houden, die het
in de toekomst reeds zag aankomen? In Wstinc\'s tijd werden
de proosten-aartsdiakenen reeds niet meer uit de Domheeren
gekozen. Het is niet bekend, of dit een gevolg is geweest van
pogingen, door de kapittelen der collegiale kerken in het werk
gesteld, om aan de heerschappij van het Domkapittel te ont-
komen, of dat dit laatste uit een zekere sleur zijne rechten heeft
veronachtzaamd. Vermoedelijk heeft de overgang zich geleide-
lijk voltrokken in de eeuw, verloopen tusschen de opstelling
van de oorkonde en de samenstelling van het Rechtsboek.

In de oogen van Wstinc was de oorkonde van veel belang:
het blijkt uit de identiteit der woorden, waarop ik in den aan-
vang wees. Hij zag in het stuk eene toepassing van het jus
commune; naar zijne meening hield het Utrechtsch wetten-
recht in, dat zich bij het jus commune aansloot. Dit verklaart
ons ten slotte de tegenstelling „jus commune-consuetudo",
door Wstinc hier gemaakt. Dat de aartsdiakenen uit de Dom-
heeren werden gekozen, was, gelijk ons reeds gebleken is, ni
overeenstemming met het jus commune. Een wettelijk voor-

0 Zie een lijstje van deze functionarissen bij Tenhaeff, blz. 166,
n. 1.

-ocr page 42-

schrift lag hieraan evenwel niet ten grondslag, en het was dus
slechts consuetudo
in Romeinschrechtelijken zin, maar door
haar algemeene geldigheid tenslotte toch weer jus commune
geworden.
Het Utrechtsche recht, dat naar Wstinc\'s meenmg
wettenrecht was, en het jus commune waren in dit punt iden-
tiek en scherp hiertegenover stond de door
Wstinc genoem-
de consuetudo, de Utrechtsche practijk, die in dit punt ook
gewoonterecht (in Wstinc\'s oogen) was.

Dat de aartsdiakenen, die jure communi slechts uit de
Domheeren gekozen mochten worden, in dat geval jure com-
muni stemrecht hadden, spreekt vanzelf
O- In Wstinc\'s tijd
behoorden de proosten-aartsdiakenen niet meer tot het Dom-
kapittel; niettemin stemden zij bij de bisschopskeuze mede.
Deze. bevoegdheid berustte dus alleen op het Utrechtsche
recht, dat
i.e. gewoonterecht was, aangezien er geen wettelijk
voorschrift bestond.

Behalve de aartsdiakenen, kwamen in het generale kapittel
met de Domheeren ook de vier stadskapittelen van Oude-
munster, St. Pieter, St. Jan en St. Marie bijeen. Ten aan-
zien van hunne bevoegdheid was het onmogelijk op het ]us
commune een beroep te doen. Wstinc grondt haar dan ook
eenvoudig op de consuetudo, het Utrechtsche recht.

Ook hier wist hij evenwel nog iets meer te vertellen, eene
mededeeling, zeer eenvoudig, maar voor welke eene zeer in-
gewikkelde verklaring is gezocht. De vraag, waarop ons
Wstinc hier het antwoord geeft, ligt voor de hand. Immers, hoe
is de gang van zaken? Met het Domkapittel komen vier an-
dere corporaties bijeen, teneinde gezamenlijk tot de bis-
schopskeuze over te gaan. Zou er dan niet alle aanleiding
zijn, om te vragen, hoe in dit geval de regeling van het stem-
recht was? Wstinc zet het ons duidelijk uiteen. Praelaten en
/ kanunniken dezer kapittelen, zegt hij, plegen de keuze bij te
wonen, en hunne stem uit te brengen, „ut canonici dictarum
ecclesiarum capitulares, non ut capitulum". Slechts ééne ver-
klaring is mogelijk: Evenals de
Domheeren, stemden ook zij
individueel, niet kapittelsgewijze. De vier stadskapittelen

Zijn de aartsdiakenen geen Domheer, dan geeft het jus com-
mune hun het stemrecht niet. Ten onrechte zegt Dr. Tenhaeff (blz.
144): De aartsdiakenen
hebben stemrecht, daar zij volgens het jus
commune Domheer
behooren te zijn.

-ocr page 43-

brachten dus niet ellc, als zoodanig, ééne stem uit, maar even-
veel stemmen, als er leden aanwezig waren. Wstinc zelf
werkt dit iets later nog uit, door te vertellen, dat de praela-
ten O stemden volgens rangorde, de kanunniken naar anciën-
niteit. Een onderscheiding naar de kapittelen, waarvan zij lid
waren, werd dus niet gemaakt. In de bedoelde woorden, aldus
opgevat, is dus geenszins een „krasse overbodigheid"-\') te
zien, vooral ook, omdat het stemrecht niet steeds op dezelfde
wijze was geregeld, en somtijds wel degelijk een onderschei-
ding naar de kapittelen gemaakt werd \').

niP l ^ het Rechtsboek

Wt O , b\'^stuurs-

den V j m\'m plaats in het kapittel bekleed-

den. Vgl. Moli, II, 1, blz. 284. — Hinschius, II, S 110

=\') Tenhaeff, a.w. blz. 144.

Dit is niet de eenige plaats, waar Dr. T. conclusies trekt, die te
stout blijken. In een ander verband bespreekt hij (blz. 230), een acte
waarin over \'t bezit van een patronaatrecht gesproken wordt: „posses-
sio juris patronatus vel
guasi-possessio ipsius". Gelijk bekend, is
quasi-possessio eenvoudig de omschrijving van het bezit van een
recht,
(opp. zaaksbezit) en beteekent het dus niet, zooals Dr. T. aannecmti
dat het patronaatsrecht aan bestrijding onderhevig was!!

Dr. T. laat Wstinc zeggen: de vier kapittelen waren „eigenlijk" of
rechtens geen „capitulum", d.w.z. geen „capitulum in keur-technischen
zin . Dit IS willekeurig. Wstinc spreekt alleen van het Domkapittel
en met van een keur-technisch kapittel. Van het Domkapittel waren de
vreemde kanunniken geen lid, en hierop kan capitulum dus niet doelen

ren aanzien van Oudemunster zou Wstinc dan een fout maken,
wan dit was wel „capitulum in keur-technischen zin"
„gcwccst" Dit
doelt op de kathedraalkwestie, welke ten tijde van Wstinc echter "een
kwestie meer was. De kerk van Oudemunster was geen kathedraal
meer, en het daaraan verbonden kapittel kon dus, evenmin als de
andere kapittelen, zijn recht aan het jus commune ontleenen

\') Rechtsboek Cap. 85, § 3, blz. 228:

Cum eleccio cpiscopi imminet facienda, canonici aliarum eccleaia-
rum et omnes archidyaconi conveniunt ad eleccionem. Et tune major
pars computatur numero parsonarum ibidem presencium,
et non res-
pectu ecclesianim, a quibus conveniunt.

Cum vcro aliquod ncgocium toti incumbit dyocesi onlinandum et
propter hoe capitula et prelati aliarum ecclesiarum conveniunt,
major
pars computatur rcspectu ecclesiarum et non personarum,
et \'tantum
valet unus de una ecclesia sicut decem de alia. Et si ipsa \'ecclesia vel
persone sue iiiter se discordent, ipsi inter se computantur respectu
numeri personarum.

-ocr page 44-

De verkiezing van den bisschop, elders de taak van het
Domkapittel, werd te Utrecht door een grooter c^ ege h
boven beschreven generale kapittel uitgeoefend. Wat elders
dus het Domkapittel als kathedraal-kapittel verrichtte werd
hier door het generale kapittel gedaan. Dit geschiedde met
z nder vlrzet van den kant der Domheeren. Nog in het ^gm
der 14e eeuw waren zij weinig geneigd, de andere kapittelen
toe te laten tot werkzaamheden, die tot de competentie van
een
kathedraal-kapittel behoorden. Toen, na den dood van
b sschop Guy van Avesnes in 1317 het Domkapittel de keuze
vL eenen
vicaris-generaal aan zich wilde houden, gaven de
vier andere Utrechtsche kapittelen een protest uit, waarin zij
er op wezen, dat de vijf kapittelen één lichaam vormden, waar-
van alle kanunniken leden waren.

In latere tijden werd de kwestie opnieuw aangeroerd, in
1559 bij de oprichting der nieuwe bisdommen voerde men
tz^de argum\'ent aan^ om de overbrenging van het kapit e
van Oudemunster naar Roermond te beletten In een bi, d,e
gelegenheid uitgegeven verweerschrift\') werd o.a. gezegd
^ iL quod eadem Ecclesia membrum sit, et quidem nota-
bile in cLo Trajectensi, habens cum ceteris quatuor collegus
ind \'s olubilem connexionem et vinculum foederis antiquissjmi.
Item quinque collegia unam constituere cathedralem et Me-

tropolitanam Ecclesiam."

Na de Reformatie huldigde men dezelfde meening. Sasbout
Vosmeer ^ schreef den 5en November 1595 aan zijnen broeder
Tilman: „...cum enim quinque collegia Ultrajecti unum corpus
existant, et omnes in suo ordine pares habeantur."

Gelijk uit de boven besproken mededeeling van Wstinc is
gebleken, vormden de vijf kapittelen, wanneer zij ter verk^-
zing van den bisschop in het generale kapittel b.jeenkwamen
één collegium, en viel alle onderscheid
weg. Kwamen zij voor
andere zaken, het bisdom als zoodanig betreffende, b,)een, dan
bleef het onderscheid bestaan, en bracht, volgens het bericht
van Wstinc, ieder kapittel eene stem uit. Doch zij beraad-

Het stuk is gedrukt bij Ant. Matthacus. De Nobilitate. II p. 691.
Zie ook Moll 11, 1, blz. 131. Broedersen, Tract. Histor. I, p. 87.
i>) Geciteerd door Broedersen, Tract. Hist. I p. 87—88.
3) Vgl. hierna blz. 66.

-ocr page 45-

slaagden blijkbaar gezamenlijk, en gezamenlijk vormden de
vijf kapittelen den senatus episcopi.

Canoniekrechtelijk vormde dus het generale kapittel het
eigenlijke kathedraal-kapittel, en zoo had iedere kanunnik der
vijf Utrechtsche kapittelen deel aan de rechten van het gene-
rale kapittel als zoodanig

* , *
*

De regeling van de bisschopsverkiezing, in deze paragraat
besproken, is in stand gebleven, totdat zij door de Reformatie
buiten werking gesteld werd. Wel zijn in de 15e en 16e eeuw
de rechten der kapittelen beperkt, doch in beginsel bleven
zij het kiescollege voor de bisschopskeuze. Dat deze lichamen
ook na de Reformatie hunne beteekenis voor de katholieke
kerkelijke organisatie niet terstond hebben verloren, doch zelfs
nog tamelijk langen tijd hebben behouden, zal in een later
hoofdstuk blijken.

§ 3. De verkiezing in de 15e en de 16e eeuw tot de Reformatie.

Wij hebben gezien, hoe door het concordaat van Worms de
canonieke electie was hersteld. De strijd tusschen keizer en
paus was met een overwinning van den laatste geëindigd.
Doch nu werd op nieuw de met zooveel moeite verkregen
vrije electie aangetast, en wel van den kant van Rome.

De pausen waren zich sedert de 13e eeuw de vervulling van
verschillende bisschopszetels gaan voorbehouden^), zoodat
ten slotte het recht der kathedraal-kapittels vrijwel vernietigd
was (z.g. reservationes pontificiae). Begrijpelijkerwijze was
dit den kanunniken niet naar den zin, maar ook de vorsten
waren met dien maatregel weinig ingenomen, bevreesd als zij
waren, dat personen, voor hun rijk gevaarlijk, door den paus
op den bisschopszetel zouden worden geplaatst.

Reeds het concilie van Constanz (1414—1418) had verbe-
tering van dezen toestand geëischt, doch dit besluit was nooit
uitgevoerd. Het concilie van Basel (1431—1437) verklaarde
het voorbehoud (generalis reservatio), door Benedictus XII ge-

0 Van Espen. Jus Ecclesiasticum Universum. P(ars) I T(itulus) 13
C(aput) 2. No. 5.

Benedictus XII maakte ten slotte dit voorbehoud algemeen (c. XIII
in Extravag. Comm. III, 2).

-ocr page 46-

maakt, voor ongeldig en gaf de bisschopskeuze aan de kapit-
tels terug. Rome stoorde zich weinig aan dit concilie-besluit,
en toen men zich in het Duitsche Rijk daarover beklaagde,
kwam eene reeks van concordaten tot stand bekend als
Con-
cordaia Germaniae.
Het laatste dezer concordaten is dat van
Aschaffenburg, gesloten tusschen paus Nicolaas V en keizer
Frederik III. O

De paus erkende, dat in het Duitsche Rijk aan de kapittels
het recht toekwam hun eigen bisschop te kiezen:

Item in Ecclesiis metropolitanis et cathedralibus, etiam Apos-
tolica Sedi immediate non subiectis, et in Monasteriis, Apos-
tolicae sedi immediate subiectis, fiant electiones canonicae,
quae ad Sedem Apostolicam deferantur, quas si... canonicae
fuerint.
Papa eas confirmet; nisi ex causa rationabili et evi-
denti,
et de Fratrum consilio de digniori et utiliori persona

duxerit providendum.

Het Utrechtsche bisdom was onder deze concordaten be-
grepen. Dit blijkt uit het feit, dat de bulle Ad Sacram Petri
Sedem, waarbij paus Nicolaas V de concordaten bevestigde =),
te Utrecht werd afgekondigd»), terwijl in het jaar 1472 paus
Sixtus IV bij eene speciale bulle het nog eens uitdrukkelijk

verklaard heeft. *)

Het volgende belangrijke moment in de geschiedenis der vijf
Utrechtsche kapittelen is de overdracht der wereldlijke macht

>) Dit concordaat is afgedrukt bij E. Münch, Vollständige Samm-
lung aller altern und neuern Konkordate. Leipzig 1830, I, S. 88. Het
stuk is hier gedateerd 17 Februari 1448.

5) De bulle Ad Sacram Petri Sehlem bevindt zich onder de charters
van het kapittel ten Dom, le afd., No. 1348 (Rijksarchief Utrecht),
welk stuk gedateerd is 1447, 14 Kal. Aprilis.

De bulle is gedrukt Bullarium Romanum 1, p. 357. waar de datum

luidt 1447 Kal. Aprilis. ^ , ^

Te Rome begon men het jaar 1448 op 25 Maart. Wcidenbach Ca-
lendarium historico-christianum medii et novi aevi, p. 220. De datee-
ring van het Bullarium moet dus foutief zijn.

=«) Over de afkondiging „in Synodo tune generali Trajectcnsi op 1
October 1451 staat eene verklaring in dorso van dezelfde bulle.

Zie ook Broedersen, Tract. Hist. II p. 48-^9.

♦) Ook deze bulle is aanwezig in het Rijksarchief te Utrecht: Char-
ters van het kapittel ten Dom, le afd.. No. 1557. Zij is gedrukt bij
van Erkel, Defensio Ecclesiae Ultrajectinae (1728) Monum. V en XXII,
van welke het tweede zuiverder is.

-ocr page 47-

(.iemporaliteit) aan Karei V in het jaar 1528 door den elect
Hendrik van Beieren. Deze had eenen zwaren oorlog met de
Gelderschen gevoerd, en toen de krijg weinig gunstig voor
hem verliep, was Karei V hem te hulp gekomen. Reeds den
13en Augustus 1528 waren de vijf kapittelen vergaderd, om
te beraadslagen over deze overdracht, want de elect had over-
eenkomstig zijn ambtseed hunne toestemming moeten vragen.
Ook de kapittelen bleken overtuigd te zijn van de noodzake-
lijkheid van den door hem voorgestelden maatregel, en een
besluit in dien zin werd dan ook genomen, i)

Op 20 October 1528 deed Hendrik afstand van de wereld-
lijke macht ten behoeve van Karei V, als hertog van Brabant
en graaf van Holland.Den dag daarop vergaderden de ka-
pittelen, en in die vergadering, waarin ook de vertegenwoor-
diger van den keizer aanwezig was, werd de oorkonde van
de overdracht opgemaakt. =■) Karei V had van zijnen kant be-
loofd bij een acte van 30 September 1528, welke acte den
I2en November d. a. v. werd vernieuwd, alle rechten van de
Utrechtsche kapittelen te zullen in stand houden. Tenslotte
werd de overdracht van de temporaliteit goedgekeurd door
paus Clemens VII bij eene bulle van 20 Augustus 1529.\'\')

Bij dc overdracht der temporaliteit werd aan Karei V, ais
hertog van Brabant en graaf van Holland, en zijn opvolgers

Groot Utrechtsch placaatboek I, blz. 1.

Placaatboek I, blz. 10. De afschriften bij v. Erkel, Defensio Eccle-
siae Ultrajectinae zijn vermoedelijk genomen naar een handschrift
in het archief van het kapittel van St. Jan (inv. No. 405).

») Bat. Sacra I, p. 240. Placaatboek I, blz. 12.

«) Defensio eccl. Ultraj. p. 178 en 283.

De acte van 30 September 1528 bevindt zich bij de charters van
het Domkapittel 2e afd., No. 2156; de acte van 12 November 1528
aldaar 2e afd., No. 2159.

Dc brief van Karei V van 2 December 1528 (gedr. Defensio, p. 258)
is opgenomen in een vidimus van den officiaal van den bisschop.
Charters Domkapittel Ie afd., No. 2556.

Zie ook Ant. Matthaeus, de Nobilitate, p. 788.

Placaatboek I, blz. 26.

De overdracht van het wereldlijk gezag was canoniek-rechtelijk
niet geheel in den haak.

Voor vervreemding van kerkelijke goederen eischte het canonieke
recht eene justa causa, welke kan bestaan in necessitas, charitas, of
evidens ecclesiae utilitas (Zie von Schulte, Lehrbuch, S. 514, waar

-ocr page 48-

door de kapittelen een recht van voordracht geschonken bij
de verkiezing van den bisschop. Dit geschiedde in de verga-
dering van 13 Augustus 1528, doch het wordt voor het eerst
vermeld in de pauselijke bulle van 20 Augustus 1529.^)
De reden voor deze beperking van het kiesrecht was volgens
de bulle gelegen in de oneenigheid, welke herhaaldelijk bij
verkiezingen was voorgekomen.

In hetzelfde temporaliteitsregister, waarin het afschrift van
de bulle is opgenomen, komt ook voor een afschrift van het
besluit der vijf kapittelen, genomen den 13en Augustus
1528.=\') Hierin wordt over het recht van voordracht aldus ge-
sproken.

......Soe ist dat wij aenmerckende tgundt dat voirsz.

es, hebben daerinne») geconsenteert ende consenteeren
mits desen. Ende dairen boven overleggende dije grote
inconvenienten ende varloopen van oorloghe ende andere
die wy dickwils geleden hebben duer die electien van
bisschoppen in tweedracht ende discordie gedaen, die
grote bijstandigcheyt, die de Keyserlyke Majesteit aen*)

ook verschillende plaatsen uit het Corpus juris worden aangehaald).

In een protestrede door Albertus Pigge, Domkanunnik, omstreeks
October 1530 tot paus Clemens VII gericht, werd de nadruk cr op
gelegd, dat deze justa causa voor de overdracht niet aanwezig was.

Dr. \'g. Brom, Een protest tegen de overdracht van het wereldlijk
gebied der Utrechtsche bisschoppen. Bijdr. Vad. Gesch. cn Oudheidk.,
3e reeks, deel X, blz. 125 vlg.

Zie ook Dr. G. Brom, De houding van den H. Stoel bij de sccula-
lisatie van het Sticht, 1528—1532, in dezelfde Bijdragen 4e reeks,
deel VIII, blz. 319 vlg.

1) Deze bulle bestaat niet meer in originali.

Afschriften: Register No. 46 fol. 31 Vso.; 139. Rijksarchief Utrecht.

Regesten bissch. archief No. 5603. Utr. placaatboek I. blz. 26. Brom
(t) en Mensen, Romeinsche bronnen voor den
kerkelijk-staatkundigen
toestand der Nederlanden in de 16c eeuw. Rijks geschiedk. publ. no.
52, blz. 21 vlgg. (no. 28), spec. blz. 24. •

=<) Ook deze acte bestaat niet in originali.

Afschr. Reg. No. 46 fol. 113. Rijksarchief Utrecht.

Regestenlijst bissch archief No. 5590. Placaatboek 5, blz. 2.

Er is geen aanleiding om met Dupac dc Bellegarde, Histoire abré-
gce de réglise métropolitaine d\'Utrccht, p. 30—31 aan eene pauselijke
falsificatie te denken.

3) n.1. de overdracht van de temporaliteit.

\') Aldus in het Placaatboek. In Reg. No. 46 staat: als.

-ocr page 49-

die Stadt Utrecht ende den gestichte bewesen heeft ende
dat die voirsz. assistencie hulp ende bijstand van zijne
majesteit ende zijne majesteit landen ons in toecomenden
tijden altoos nootlijck sal wesen omme te moghen onse
guede gebruycken ende Goedes dienst te continueren, den
selven als hertoge van Brabandt ende grave van Hol-
landt voir hem ende zijn successeurs, heeren ende vrou-
wen, in den voirsz. landen gegundt ende geaccordeert
hebben, ghunnen ende accorderen mits desen voor ons
ende onse nacomelinghen die nominacie vanden persoe-
nen vanden bisscoppen van Uuytrecht tot allen tijden als
dat bisdom vaceren sali. Ende daertoe dat wij ofte onse
naecomelinghen int procederen tot electie vanden dee-
ckenen vande voirsz. vijff Goidtshuysen ende die van
eeniger vande Capittulaers vanden kercken vanden
welcken die dekenijen geraicken zullen te vaceren
nyemandt kyesen noch eligeren en sullen dan die sijn
Ma^ inder qualiteyt als boven ende sijn successeurs, hee-
ren ende vrouwen van Brabandt ende van Hollandt ac-
cept ende bequaem sullen wesen......

Het is twijfelachtig, in hoeverre de kapittelen canoniek-
rechtelijk de bevoegdheid hadden, om hun kiesrecht op eene
dergelijke wijze te beperken. Men heeft wel beweerd, dat deze
handeling van de kapittelen nietig zou zijn wegens onbevoegd-
heid\') en wegens het feit, dat Hendrik van Beieren slechts
elect was, toen deze gebeurtenis plaats greep. Doch hoe dit
ook zij, vast staat, dat Karei V zijn nominatierecht in de
practijk heeft uitgeoefend.

Dit recht, thans door Karei V, als hertog van Brabant en
graaf van Holland verkregen, was een recht, om één of meer
personen aan de kapittelen ter verkiezing voor te dragen.
Hierdoor werd de vrijheid, der keuze beperkt; het was geen
aanbeveling, maar eene voordracht, die gevolgd moest wor-
den door eene verkiezing. Bevatte de voordracht slechts eenen
naam, dan was de verkiezing in zekeren zin eene formaliteit.

\') Dupac, p. 31: lis ne sont que les dépositaires, et non les maîtres
absolus des droits de leur église.
Verder verwijst Dupac naar de Ile Apologie de Monseigneur l\'évê-

que de Babilone (Dominicus Maria Varlet) 1724, p. 180_182, en naar

V. Erkel, Defensio ecclesiae Ultrajectinae, p. 160.

-ocr page 50-

Daar dit in de practijk steeds het geval is geweest, waren de
kapittelen wel naar den vorm het kiescollege, maar was ma-
terieel Karei V eigenlijk degene, die den bisschop aanwees.
Dit verschilde bij slot van rekening weinig van den toestand
vóór het concordaat van Worms.

De kapittelen hebben steeds angstvallig aan hun recht van
verkiezing vastgehouden, hetgeen ook nog blijkt uit de woor-
den van het besluit der vijf kapittelen, dat een nieuwen eed
voor de bisschoppen vaststelde. In dit besluitwerd gezegd,
dat: „...alle toekomende bisschoppen van Utregt, bij der K.
M. als Hertog van Brabant, Graeve van Hollant, ende Heer
der Stadt, Steeden, en Landen van Utregt genomineert,
en bij
den kerken van Utregt gecooren en ontfangen,
allen den Eedt
hier navolgende doen zullen" (volgt de eed).

Of de kapittelen bevoegd waren, wanneer de voordracht
slechts eenen naam bevatte, dezen persoon te weigeren, is niet
bekend. In de practijk is het nooit voorgekomen, doch daarvoor
heeft de maatregel ook te kort gewerkt.

De beide opvolgers van Hendrik van Beieren verkregen,
Willem van Enkevoirt in 1529, en Georgius van Egmond in
1534 hunne waardigheid op voordracht van den keizer, doch
alleen de laatste werd ook door de kapittelen verkozen.»)

In dezen tijd begon reeds de geest der Reformatie in deze
landen door te dringen. Eén der middelen, die Karei V wilde
aanwenden, om de kerk weer meer aanzien te geven, en de
nieuwe beweging tegen te gaan, was een andere kerkelijke in-
deeling. Onder Philips II kwam deze indeeling ook werkelijk
tot stand. Bij een bulle van 12 Mei 1559 werd door paus

i) Men kan de wijze, waarop na 1528 de benoeming van den bis-
schop geschiedde, vergelijken met de benoeming van kanunniken, hier-
na beschreven blz. 42—43. Zie ook blz. 43 noot 1.

\') 18 Juni 1531. Groot Utrechtsch pl\'acaatboek 1, blz. 28. Broeder-
sen, Tract Hist. 11 p. 54.

Willem van Enkevoirt werd door den paus benoemd bij bulle van
1 October 1529. (gedr. Archief van Kist-Royaards IX blz. 219; Brom
en Hensen, a.w., No. 29).

Bij bulle van 1 Januari 1530 (gedr. Archief Kist-Royaards IX blz.
229; Brom en Hensen, a.w., No. 30) bepaalde de paus, dat na den dood
of afstand van Willem van Enkevoirt het nominatierecht (gevolgd
door verkiezing) aan Karei V of zijn opvolgers zou blijven.
Zie ook Brom in aang. Bijdragen 4e r., dl. 8, blz. 332—334.

-ocr page 51-

Paulus IV Utrecht tot een aartsbisschoppelijken zetel verheven,
terwijl te Haarlem, Deventer, Leeuwarden, Groningen en Mid-
delburg bisschoppen, aan Utrecht onderhoorig, zich zouden
vestigen.

In deze bulle werd het recht om den aartsbisschop en de
suffragaanbisschoppen te nomineeren (jus nominandi) toege-
kend aan Philips II en zijn opvolgers als souvereinen over de
Nederlanden. Voor den Utrechtschen zetel wordt dus
van eene verkiezing door de kapittelen geen melding ge-
maakt. Of de paus ook werkelijk de bedoeling had, de be-
staande practijk te breken, staat niet vast. Het is echter waar-
schijnlijk, ondanks de dubbelzinnigheid van het woord nomi-
nare, omdat alle met het jus nominandi strijdige rechten door
deze bulle werden opgeheven. Heeft de paus inderdaad deze
bedoeling gehad, dan is zij toch niet verwezenlijkt.\')

Toen Georgius van Egmond den 26en Sept. 1559 overleed,
was de nieuwe kerkelijke indeeling nog niet tot stand gebracht,
en zoo wordt eerst zijn opvolger als aartsbisschop beschouwd.
Bij schrijven van 20 Sept. 1561 droeg Philips den kapittelen
voor Frederik Schenck van Tautenburch, proost van St. Pie-
ter, opdat de kapittelen hem tot aartsbisschop zouden verkie-
zen. *)

In de kapittelvergadering van 15 October werd als datum
voor de verkiezing de 29ste van diezelfde maand vastgesteld.

O Gedrukt: Batavia Sacra II p. 10 sqq. Havensius, Commeiifarius
de erectione novorum in Belgio episcopatuum (1609), p. 11. Brom en
Hensen, a.w., No. 77.
Over de nieuwe kerkelijke indceling vergelijke men nog:
Hensen en Beekman, De nieuwe bisdommen in de Noordelijke Ne-
derlanden 1559—1561 (tekst bij den Gescliiedk. atlas van Nederland,
\'s-Gravenh. 1922).

») Over het jus instituendi, dat de paus zich voorbehield, wordt
hier niet gesproken, evenmin als over de pauselijke confirmatie van
de vroegere bisschoppen, omdat dit recht nooit tot de taak der kapit-
telen heeft behoord.

Fruin, Verspr. Geschr. VIII, blz. 302, en Geschiedenis der Staats-
instellingen in Nederland, blz. 30, spreekt van benoemingsrecht, doch
zegt i\'n zijn laatstgenoemde werk, t.a.p., dat dit
dus hetzelfde was, als
liet recht, dat Karei V in 1528 voor Utrecht verwierf!

...Cupientes, ut eundem Dominum Fredericum in Archiepisco-
pum, et Ecclesiarum vestrarum omnium totius Dioecesis Praelatum
debitc cligaüs, assumatis ct praeficiatis. Bat. sacr. II, p. 10.

-ocr page 52-

In dien tusschentijd kon men ook de afwezige kanunniken, en
de proosten van Arnhem, Deventer, Emmerik en Oldenzaal
oproepen ^ Den 19en October gaven de kapittelen hiervan
kennis aan de landvoogdes Margaretha, en in hun schrijven
wezen zij er op, hoe bevreesd zij waren, dat men hunne oude
rechten niet zou eerbiedigen. De landvoogdes gaf hun den
27en October een welwillend ant\\voord,en verzekerde, dat
de oprichting van de nieuwe bisdommen geen enkele schen-
ding van de rechten der kapittelen bedoelde.

Daar men het echter van het antwoord der landvoogdes
afhankelijk had gesteld, of men tot de verkiezing zou overgaan
of niet, werd daarvoor als nieuwe datum nu vastgesteld 13
November.») Doch alvorens tot de verkiezing over te gaan,
gaven de kapittelen den 12en November een plechtig protest
uit waarin zij verklaarden, dat zij door die bisschopskeuze
geenszins wilden geacht worden de bullen van Paulus IV en
Pius IVgoed te keuren, voorzoover die hunne rechten zou-
den kunnen benadeelen; dat zij zich wenschten te houden aan
de Concordata Germaniae, en het verdrag in 1528 met Karei

^ E^nTag later kwamen de vijf kapittelen wederom bijeen,
en kozen Frederik Schenck tot aartsbisschop.

Onder het bestuur van Schenck van Tautenburch maakte de
Reformatie grooten voortgang, en op den 18en Juni 1580, nog
kort voor zijn overlijden (25 Augustus 1580), werd de uit-
oefening van de katholieke religie te Utrecht bij klokgelui

verboden.

1) Brief van de Domkanunniken aan hunnen proost, 18 Oct. 1561.

Bat. sacr. II, p. 12-13. Broedersen, Tract. Hist. II, p. 58.

=>) Charters van het kapittel ten Dom, 2e afd.. No. 211. Rijksarchief,

"TS\'t geschiedde in een vergadering op 10 November. Al deze bij-

eenkomsten zijn natuurlijk vergaderingen van \'

«) Recueil van brieven, collectie A. Archief Domkapittel, inv. No. 38.

Rijksarchief Utrecht. , t. ^ , ,«

Het protest is aan Schenck nog denzelfden dag beteekend. De ver-
klaring hiervan bevindt zich in dorso van dezelfde acte. Gedrukt Bat.

Hiermede wordt bedoeld een bulle van 11 Maart 1560/1, waarbij
Pius IV het aartsbisdom van Utrecht had georganiseerd
üedr. Bat. Sacr. II p. 5 sqq. (met verkeerden datum 15 Maart 1565).

Brom en Hensen, a.w., No. 84.

-ocr page 53-

Toch was het streven naar reformatie in Calvinistischen
zin in deze provincie niet zeer krachtig, en dit was mede een
van de redenen, waarom men de kapittelen niet ophief, doch
liet voortbestaan. Een andere oorzaak was gelegen in de
groote macht der kapittelen, die van oudsher het eerste Lid
der Statenvergadering vormden. Wel had Karei V de macht
der Staten zeer beperkt, maar de invloed van het eerste lid
was toch niet gering.

In het volgende hoofdstuk bespreken wij, hoe de Refor-
matie met de kapittelen heeft gehandeld.

-ocr page 54-

HOOFDSTUK IL
De Reformatie en de kapittelen.

§ 1. De maatregelen door de Staten genomen.

Wij zagen reeds dat de vijf kapittelen, in den regel de „vijff
Ecclesiën" genoemd, als eerste Lid van de Staten, een belang-
rijke plaats innamen, in het bestuur van de provincie Utrecht.
Bovendien vi\'as de Gereformeerde strooming er niet zoo sterk
als bijv. in Holland, en het is dus gemakkelijk te verklaren, dat
de Staten op den weg der Reformatie niet al te snel voort-
gingen.

De kapittelen hadden zich bij het verbod van de Roomsche
religie noodgedrongen neergelegd, maar verder wilden zij niet
gaan, en niet dan met de grootste moeite konden zij tot eenigc
positieve reformatie worden gebracht: tot opening hunner ker-
ken voor den Gereformeerden dienst, tot het geven eener bij-
drage in de kosten door de Stad voor predikanten en Hierony-
musschool gemaakt.

Welke waren de maatregelen door de Staten ten aanzien
der vijf kapittelen genomen?

Nadat reeds den 4en Mei 1580 bij meerderheid van stem-
men (Edelen en Steden) een korte „Memorie om te stellen
ordre opde Geestelickheyt ende hare goederen" was vastge-
steld, werd den 28sten Juni een meer omvattend ontwerp, dat
denzelfden naam droeg, wederom bij meerderheid van stem-
men aangenomen. ®)») Deze ordonnantie wilde niet slechts

O Prof. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, De samenhang in
het recht bij den strijd over de Utrechtsche kapittelen. Or. inaiig.
Utrecht 1906, blz. 24.

Rengers Hora Siccama. Geestelijke en kerkelijke goederen enz. Acad.
prft. Utrecht 1905, blz. 394 vlgg.; 457 vlgg.

2) De Memorie van 4 Mei bevatte ten aanzien van de kapittelen
geene bijzondere bepalingen.

a) Zie over dit alles: Hora Siccama, Geestelijke en kerkelijke goe-
deren enz., b!z. 279 vlgg.

-ocr page 55-

orde scheppen, zij bedoelde ook te reformeeren. Het verzet van
het eerste Staten-lid is dan ook gemakkelijk hieruit te ver-
klaren. Ook later zullen wij nog zien, hoe dergelijke bepalin-
gen steeds werden aangenomen bij meerderheid van stemmen,
d. w. z. Ridderschap en Steden voor, Geestelijkheid tegen.

In de ordonnantie van 28 Juni vindt men de volgende, ten
aanzien van de kapittelen belangrijke bepalingen:

3. Item datmen om te verhoeden, dat die preben-
den voorts aen gheen onbequaeme oft suspecte persoo-
nen geconfereert werden, als tot nochtoe (Godt betert)
wel gebuert es, die vijff Capitulen zall interdiceren gheen
prebenden meer te vergeven dan
aen persoonen der Stoe-
ten aengenaem, ende bequaem,
enz.

10. Item dat die Canonicken zullen moegen houwe-
lijcken zonder haer provens te erven ofte op haer kijn-
deren te moegen resigneren, enz.

Met de uitvoering van deze ordonnantie vlotte het slecht:
de kapittelen deden, wat zij konden, om ze te belemmeren
en te beletten.

Nadat de Staten den 29en Juli eerst verschillende besluiten
hadden genomen om de uitvoering van de memorie van 28
Juni te verzekeren, werd denzelfden dag een ordonnantie O
vastgesteld, bij meerderheid van stemmen, waarin met het
oog op „dese periculose tijden" bepaald werd, dat, aange-
zien de kapittelen het .eerste Lid der Staten vormden en zij
derhalve in alle staatsgeheimen ingewijd werden, men aan
bepaalde voorwaarden moest voldoen om een prebende, die
het lidmaatschap van een kapittel meebracht, te verkrijgen:
deze prebenden mochten alleen geconfereerd worden aan per-
sonen, die
den Staten aangenaam waren. Zij zouden het land
moeten dienen hetzij als rechtsgeleerden, hetzij als krijgslie-
den, en moesten den leeftijd van 12 jaren hebben bereikt,
om op hun drie en twintigste het land te gaan dienen.

De kapittelen moesten langzamerhand wel gaan toegeven;
althans zij schenen hun verzet te verminderen, en stelden den
22en Augustus 1580 verschillende besluiten vast betreffende de

1) Registers van resohitiën en acten van de Staten en liunne Gede-
puteerden, betreffende de geestelijke goederen (Reg. No. 59) I, ff.
17 en 18. Inv. Staten-archief Utrecht, No. 356.

Hora Siccaina, a.v/., blz. 289.

-ocr page 56-

naleving van de Orde. Dit stuk deden zij aan de Staten toe-
komen, waarna de Gedeputeerden het in margine van hunne
apostillen voorzagen. Het bleek dat de kapittelen op sommige
punten wilden toegeven, op andere niet. ^ In het bijzonder
aangaande de collatie van prebenden, verklaarden zij, „dat zy
inde clausule „dan opt behaegen vande Staeten" nyet en
connen consenteren vermits tgroot abuys, dat duer tmiddel van
dese clausule tot Bruesel in gelijcke zaeken van placet opde
collatie van eenighe prebenden gebesicht es, ende dat dzelve
in lanckheyt van tijden anders nyet causeren en zoude dan
groote twist ende tweedracht tusschen de voorss. Staeten."

In margine luidt de apostille van de Gedeputeerden van de
Staten: Dat die vijff Ecclesiën sich reguleren achtervolgende die
resolutie vande Staeten op peyne dat die prelatuerschappen
ofte prebenden, beneficiën ofte officiën voor die reyse ver-
vallen zullen zijn ende byde Staeten staetsgewijse geconfe-
reert zullen werden.

Het was het verlangen van de Staten, dat de kapittelen
de Orde zouden uitvoeren, zooals ze was vastgesteld, doch
dat wilden de kapittelen niet; zij hielden de Orde voor van
onwaarde, en gingen ook in het confereeren van prebenden
hun eigen gang.

De zaak kwam wederom ter sprake in de Statenvergade-
ring van 28 Februari 1581, waar in het 14e punt der be-
schrijving onder meer gezegd wordt, „dat nyet jegenstaende
dese voorss. ordonnantie
contrarie bij de vijff Ecclesiën gedaen
wordt."
De Staten (d. w. z. Ridderschap en Steden) verklaar-
den nog eens nadrukkelijk, dat het hun met de Orde ernst
was:

Dye twe Staten bevijnden deze zaecke van zoe grote conse-
quentie, dat zy geheel nodich achten ende oick uuyterlick be-
geeren ende van intentie zijn, dat de ordinantie in dezen ver-
haelt ende andere poincten ten zeiven tijde geresolveert, vol-
togen ende geëffectueert worden.

Den 6en April 1581 werd eene commissie van drie leden
ingesteld (wederom bij besluit van Ridderschap en Steden)
om „regardt te nemen opte guedercn vande cloosteren ende

1) Hora Siccama, a.w., blz. 292.
») Hora Siccama, a.w., blz. 295.

-ocr page 57-

conventen". Als leden van deze commissie waren aangewezen:
door de geestelijkheid Mr. Jan Schade, door de ridderschap
(voorloopig) Claes van Oistrum en vanwege de Stad: Peter
Feyt. Als secretaris fungeerde Mr. Frans Rhodius, secretaris
St. Jans.

De naam van deze commissie is eigenlijk te eng: ook ten
aanzien van de kapittelen werden haar bevoegdheden toege-
kend in de artt. 54—60 der instructie van 29 JuU 1581. Doch
verder dan hunne hier omschreven bevoegdheid mochten de
gecommitteerden niet gaan:

Art. 54. En zullen hen die goeden ende zaeken van de
vijff Godtshuysen nyet moegen onderwijnden voorder
dan hier naer verclaert staet.

In het bijzonder is nog van belang :

Art. 60: Item zoomen verstaet, dat sedert date dat die
Staten haer ordinantie opde Geestelijckheyt ende haere
goeden gearresteert hebben, vele vicariën, beneficiën ende
officiën inde vijff Goidtshuysen ledich geworden zijn, zul-
len hem daerop informeren, ende aen wye dzelve gecon-
fereert zijn, om die Informatie gesien daer inne gedaen
te worden volgende tgheene die Staeten airede daer op
geordonneert hebben ende noch voorts ordonneren zullen.

Nog was het eerste lid van de Staten niet tevreden. De vijf
kapittelen dienden een bezwaarschrift \') tegen de instructie
in, waarin zij onder meer zeiden, dat de beide andere Staten-
leden zich te hunnen opzichte te veel aanmatigden, en dat
de instructie, die hen in hun vrije administratie belemmerde,
verder ging dan de Orde, die slechts conservatie beoogde; de
instructie maakte inbreuk op „die translatie vande tempora-
liteyt, daerby die Geestelijckheyt belooft es by haere vrye
administratie ende onderwijndt van haere goederen, jurisdictie
en gerechticheden te laeten ende gebruycken." Dit laatste was
dus ook een beroep op hun oude rechten.

Op het bezwaarschrift werd door de beide andere Staten-

0 Bij onderzoek op het Rijksarchief te Utrecht bleken van deze
commissie weinig of geen geschriften bewaard te zijn gebleven.

\') Deze instructie, welke later nog eenige malen aangevuld en ge-
wijzigd werd, is afgedrukt bij Hora Siccama, a.w., blz. 297, vlgg.

») Reg. No. 356, dl. 1 ff. 41 sqq. (Reg. No. 59 in oude nummering).
Hora Siccama, blz. 305.

-ocr page 58-

leden een antwoord opgesteld, dat hun standpunt wilde recht-
vaardigen. \'t Voornaamste argument hierin was het cesseeren
van de Roomsche religie, het Roomsche recht en de Roomsche
hierarchie. De Staten wilden niet slechts conservatie, doch

tevens reformatie.

Tenslotte schijnen de vijf kapittelen zich bij de regeling te
hebben
neergelegd, althans geen openlijk verzet meer te heb-
ben gevoerd.

§ 2. De kapittelen van 1580—1615.

De ordonnantie op de geestelijkheid van 1580 had bepaald,
dat voortaan de openvallende prebenden slechts mochten wor-
den geconfereerd aan personen, „den Staeten aengenaem."
Een rekbaar voorschrift, waaruit blijkt, dat men de reformatie
aanvankelijk niet al te snel doorvoerde. Was het wel de bedoe-
ling, dat de Staten uitsluitend aan Gereformeerden agreatie
zouden verleenen? Men had de uitoefening van de Roomsche
religie verboden, maar daarmede was dan ook vrijwel alles
gezegd. Blijkbaar kwam het naar de meening van de Staten
meer er op aan, of een nieuw te benoemen kanunnik nationaal-
gezind was, dan wel, welken godsdienst hij beleed. Ja, zij
zeiden het zelfs in hunne resolutie van 22 Februari 1600 met
zoovele woorden, dat Spaansch-gezindheid meer nog dan het
belijden van de katholieke religie hun een reden was, om de
agreatie te weigeren. Wel kan men reeds uit deze resolutie
zien, dat de Staten op den duur een anderen weg zouden in-
slaan: immers, dekenen, proosten en thesauriers zouden voort-
aan „professie" moeten „doen van de Christelijke Gerefor-
meerde religie", („mitsgaders den vadcrlande ende de ge-
meene saecke beminnen": ook voor hen is dus nationale ge-
zindheid een vereischte!), maar ten aanzien van de kanunni-
ken wenschten de Staten dezen regel slechts „soo nae mogc-
lick" te „observeren", en bepaalden, „dat een vroom ende tot
den vaderlande geaffectioneert papist nyet gereiecteert en
wordt".

Statenresolutiüii, Rijksarchief Utrecht.

Deze belangrijke resolutie wordt aangehaald in den Tegenw. Staat
van Utrecht, I, blz. 186, en hieraan weer ontleend door Fruin, Verspr.
Geschr., III, blz. 271. Zij is nergens volledig gedrukt, en daarom hier-
na onder de bijlagen (XIII) opgenomen.

-ocr page 59-

Eerst in 1615 werd de toestand anders. In eene resolutie
van 8 Juni^) bepaalden de Staten n.1. het volgende:

Ende hebben voirts eendrachtelijk geresolveert, ge-
ordonneert ende gestatueert, ordonneeren en statueeren
bij desen, dat van nu voortaan niemand, \'t zij man of
vrouwspersonen, tot haren mundigen dag gekomen sijn-
de, met eenig Praelatuurschappe, Beneficie, Officie,
Praebende,... begiftigt ofte voorsien sal mogen worden,
tensij dat sij sijn ende professie doen vande Heylige
Christelijke Gereformeerde Religie,
enz.

Nog was de reformatie niet volkomen: ook deze resolutie
werd niet al te nauwgezet nageleefd, zoodat men een achttal
jaren later het noodig achtte haar nog eens nader te bevesti-
gen (14 Februari 1623).=\')

Toen was de zaak beslist, want van dien tijd af voltrok de
omzetting der kapittelen zich langzaam, maar zeker. Deze
overgang duurde voort tot 1680, in welk jaar Gerhardus van
der Steen, kanunnik van St. Jan, als de laatste Roomschgezinde
kanunnik overleed.

In de agreatie, zooals deze door de Staten\') onder de

Groot Utrechtsch Placaatboek I, blz. 218.

=) Blijkbaar hadden de kapittelen hun verzet opgegeven, want deze
resolutie is niet meer bij meerderheid van stemmen aangenomen. Ook
op 22 Febr. 1600 ging het met algemeene stemmen.

3) Placaatboek I, blz. 219.

Broedersen, Tract. Hist. I, p. 83 noemt als jaartal 1622, en vermoe-
delijk in navolging van hem, Dupac en anderen evenzoo.

«) De agreatie werd nu eens door de Staten, dan weer door Gede-
puteerde Staten verleend. Een algemeene regel schijnt hiervoor niet te
hebben bestaan. Merkwaardig is in dit verband de volgende Staten-
resolutie van 1 Augustus 1583:

Optc requeste van Jonckheer Johan de Merode versoeckende dat die
Staeten zouden willen approberen die resignatie bij Büchel St. Marien
op hem gedaen ende hem alzulcx totte prebende vande zelve Büchel
voor aengenaem kennen, is geappoincteert, Alzoo die gedeputeerden
present zijnde in haerl. macht nyet en es daerop te disponeeren, maer
dat zulcx naer voorgaende beschrijvinge by den Staeten moet gedaen
worden, dat zij dacrom hiervan een poinct inde beschrijvinge zullen
stellen \'ende den suppliant wel ernstelick aende Staeten recomman-
deren.

Of dit ook werkelijk is geschied, heb ik niet kunnen ontdekken.
Op denzelfden len Augustus werd de Merode als kanunnik ge-
installeerd.

-ocr page 60-

vigueur der ordonnantie van 1580 werd verleend, hebben wij,
gelijk uit het bovenstaande blijkt, een zuiver poiitieken maat-
regel te zien, die na en tengevolge van de Reformatie is inge-
voerd. Zij berust dus niet op die bevoegdheden der Staten,
welke men
gezamenlijk als het „jus episcopale" aanduidde, ea
welke de Staten uitoefenden, omdat zij door het aanvaarden
van de souvereiniteit en het wegvallen der hierarchie tenge-
volge van de Reformatie in de rechten van den Bisschop
waren getreden. ^ Door de politieke strekking nu van de
agreatie was het mogelijk, dat zoowel Gereformeerden, als
Katholieken, zoolang de ordonnantie van 1580 gold, lid van
eén der kapittelen konden worden. Dit hangt samen met de
wijze, waarop de prebenden werden begeven. Hoe geschiedde
dit?

Tot de benoeming van nieuwe kanunniken was in principe
slechts het kapittel bevoegd. =) Begrijpelijkerwijze gaf dit,
wanneer een kapittelplaats kwam te vaceeren, tot strijd aan-
leiding, en reeds vroeg werd daarom bepaald, dat elk der
kanunniken, bij tourbeurt, gedurende ééne week, het recht
zou hebben een candidaat voor te dragen voor elke gedurende
die week openvallende kanunnikdij.\') Ook bij deze regeling
bleef de benoeming aan het kapittel voorbehouden, maar dit

i) Vgl. hierover Hora Siccama, a. prft., blz. 540h-541. L. j. van
Apeldoorn, De kerkelijke goederen in Friesland, Ac. prît. Utrecht,
1915, II, blz. 179. Deze agreatie, welke correspondeerde met de vroe-
gere institutie door den Bisschop, kwam o.a. bij vicarieën voor.

Î) Rechtsboek v. d. Dom, Cap. V § 21 (blz. 18): Provisie canonica-
tuum et prebendarum ccclesie nostre pertinet ad decanum nostrum
et capitulum cemmuniter...

») In een statutum van het Domkapittel (1341) werd de begeving
bij tourbeurten ingesteld voor elk openvallend beneficium of officium,
met uitzondering der kanunnikdijen. (Zie dit statuut in het Rechtsboek
blz. 29—33). In lateren tijd werden ook de kanunnikdijen bij tourbcurt
geconfereerd. Deze ontwikkeling vindt men beschreven door Mr. S.
Muller Fz. in: Collatierecht en ambtsbejag (Schetsen uit de Middel-
eeuwen, A\'dam 19(X), blz. 26—41).

Degene, die aan de beurt was, om eenen nieuwen kanunnik voor te
dragen, werd
turnarius genoemd.

De regeling van het Domkapittel werd door de kapittelen van colle-
giale kerken nagevolgd.

-ocr page 61-

was thans er toe verphcht; de benoeming was in zei^eren zin
eene formahteit geworden.

Eene nieuwe regehng kwam in de concordata Germaniae^)
tot stand. Daarin werd bepaald, dat de opengevallen kapittel-
plaatsen in de oneven maanden door den paus zouden worden
begeven, en in de even maanden op de gewone wijze door het
kapittel.») De Reformatie bracht ook hierin verandering.

Den 9en Juni 1579 reeds sloten de drie Staten \'s Lands van
Utrecht een accoord betreffende
de pauselijke maanden.*)
Aanleiding tot dit accoord was een „different", gerezen tus-
schen de geestelijkheid eenerzijds, en de beide andere Staten
andererzijds. Den paus oordeelde men van zijne rechten ver-
vallen, doch nu beweerde de geestelijkheid, dat de collatie
van de in de pauselijke maanden opengevallen prebenden, weer
aan haar moest terugkomen. De beide andere Staten daaren-
tegen waren van oordeel, dat, met het oog op de zware oor-
logskosten, die prebenden door de Staten behoorden te worden
geconfereerd. In het compromis van 1579 werd bepaald, dat
de prebenden, mense pontificio openvallende, bij tourbeurt
zouden worden begeven door het betrokken kapittel, door de

1) Bij het nominatierecht, in 1528 door Karei V verkregen, was een
soortgelijke toestand. Hij was als het ware unicus turnarius bij de
bisschopsverkiezing. Zie hiervoor blz. 32.

=) Zie hiervoor blz. 28.

3) De caeteris dignitatibus ct beneficiis quibuscunquc saecularibus
vacaturis... Sanctissimiis Dominus noster... non impediet, quominus
de illis, cum vacabunt de mensibus Februarii, Aprilis, Junii, Augusti,
Octobris et Decembris libere disponatur per illos, ad quos collatio,
provisio, praesentatio, electio aut alia quaevis dispositio pertinebit...

Quoties vero aliquo vacante bencficio de mensibus JaJiuarii, Martii,
Maii, Julii, Septembris et Novembris, dispositioni Sedis Apostolicae

reservatis\'apparucrit infra tres menses a die notae vacationis,......

quod alicui de illo Apostolica Auctoritate fucrit provisum, ex tune et
non antea, ordinarius vel alius, ad quem illius dispositio pertinebit,
de illo libere disponat.

Münch, 1, S. 92.

Of de Utrechtsche kapittelen zich deze mbreuk op hunne rechten
goedschiks hebben laten welgevallen, heb ik niet kunnen vinden.

*) Placaatboek I, blz. 214.

Staten-charters, No. 472. Rijksarchief Utrecht.

") Niet door het eerste Lid der Staten! De collatie zou geschieden
„bij den Capittcle van deselve Kercke, daar in die (prebende) gele-
gen is, en die gevaceert sal wcsen, hctsij dan capitulariter, oft per

-ocr page 62-

ridderschap en door de stad Utrecht. Voor de, in de andere
maanden openvallende prebenden zou de oude regeling blijven
gelden, terwijl na den dood van den aartsbisschop Schenck
de prebende, die hij in elk der vijf kapittelen bezat, eveneens
aan de beschreven regeling zou onderworpen zijn.*)

Het was nu niet uitgesloten, dat ook katholieken voor open-
gevallen kapittelplaatsen werden voorgedragen: slechts van
de
gezindheid van den turnarius hing het af. Viel eene pre-
bende open in een even maand, of in een oneven maand, ter-
wijl het kapittel moest confereeren, dan kon het, indien de
turnarius nog katholiek was,\') gebeuren, dat deze wederom
eenen katholiek voordroeg ter vervulling van de opengevallen
plaats. ®) In elk der vijf kapittelen is dit inderdaad meermalen
geschied, zij het niet overal in even sterke mate.

Men zou kunnen meenen, dat bijv. in één kapittel de katho-
lieken nog de overhand hadden, en dat daar de zooeven be-
schreven toestand het langst heeft voortgeduurd. Dan ligt het
voor de hand te denken aan Oudemunster of St. Marie, die
beiden als zeer conservatief bekend stonden, het laatste voor-
al. „Nog tot vèr in de zeventiende eeuw bleef St. Marie een
toevlucht voor de Roomschgezinden, een middelpunt van de
reactie tegen de regeering der Staten", *) en het was bekend,

turnos, zoe sij terade vinden sullen". (De woorden: per turnos ont-
breken in het placaatboek).

1) Deze prebenden waren den aartsbisscliop in de bulle van paus
Pius IV (zie boven blz. 34 noot 5) toegewezen. Schenck overleed
25
Augustus 1580, in eene kapittelmaand dus, en zijne prebenden moch-
ten volgens het compromis van 1579 door het kapittel worden ge-
confereerd. Volgens eene verklaring van Sasbout Vosmeer van 31 Oc-
tober 1596 confereerden de kapittelen deze prebenden aan katholieken,
ten einde ze uit de handen der „haeretici" te houden. Toen er geene
hoop meer was, dat er ooit weer een aartsbisschop zou komen, die uit
zijne prebenden weer de inkomsten zou kunnen trekken, ging men tot
collatie aan anderen over. (Zie deze verklaring in bijlage X).

») Men moet hierbij in het oog houden, dat alle voor de lïeformatie
benoemde kanunniken in hun ambt waren gelaten.

=") Vgl. den brief van Sasbout Vosmeer aan Tilman 20 October
1590 (Bijl. IV).

*) Dr. Mr. S. Muller Fz., Schetsen uit de Middeleeuwen, Nieuwe
Bundel, Amsterdam 1914, blz. 339.

Hoe het kapittel van St. Marie in 1621 handelde met de aandeeien
der V/est-Indische Compagnie, die het op last der Staten nemen moesf,

-ocr page 63-

dat nog in 1591 verschillende kanunniken dagelijks op de
canonieke uren in het koor der kerk tezamen kv^amen, om daar
de getijden te lezen. ^ Doch ook in de andere kapittelen kwam
het voor, dat katholieken tot kanunnik werden benoemd. Ver-
schillenden van hen behoorden, hoewel niet
Gereformeerd, toch
niet tot den geestelijken stand. Ook dit kan den Staten eene
aanleiding geweest zijn, om hun de agreatie niet te v/eigeren,
terwijl het kerkelijke gezag zich bij dezen toestand neerlegde,
ten einde de prebenden nog zoo lang mogelijk uit de handen
der „haeretici" te houden. Dit kon te eer, omdat de benoemde
niet zelden minderjarig was, of eene tusschenpersoon in
dc
plaats trad van hem, voor wien de inkomsten eigenlijk bestemd
waren.

Dat de omzetting der Utrechtsche kapittelen zich in den

kan men lezen in het opstel van Mr. S. Muller Fz.: Utrechts Maria-
kerk. Oud-Holland, jg. 20, blz-. 201.

Sasbout Vosmeer aan Tilman 22 Juli 1591:

Sunt quidam de collegio Sanctae Virginis, qui quotidie conveniunt
et horas debito tempore privatim in ecclesia persolvunt.

Archief O. B. Clerezij.

(Horas persolvere = het lezen van de getijden op de canonieke
uren).

\') Over de minderjarigheid der benoemden zie men het schrijven
van Sasbout 20 October 1590 Bijlage IV.

Over de tusschenpersonen schrijft Sasbout aan Tilman 10 Augus-
tus 1591:

Obscrvandum, quod Ultrajecti admodum frequens sit, ut existente
aliquo minorcnni aut alias aliquo modo imparato ad susceptioncin
prebende..., fiat collatio provi\'sionalis in alterum, qui nihil prefer no-
men inde habet, quique meliori data occasione eam libere résignât
ad nutum collatoris vel alterius, cuius nomine eousquc illius tituluni
-essit Sententia mea est utrumque illicitum esse et in utroque pec-
cari nisi neccssitas et pietas excuset, sicut occurrit dum eo modo
a fisco aut invasoribus preservatur. Verum iste modus frequentissimus
hic est ut sine omni scrupulo practificetur, illo, in cuius gratiam eo
modo conservatur, fructibus gaudcnte. Existimo et hic requin d.spen-
sationem, saltern in foro interno, ne cogatur rest.tucre.

Archief O. B. Clerezij. , . ^ , u

Nog in het jaar 1611 verleende Sasbout aan de toen door hem be-
noemde vicarissen de bevoegdheid, om in zake minderjarigheid aan
kanunniken dispensatie tc geven, mits deze „tutores hadden, die hen
lot den geestelijken stand zouden opvoeden. Sasbout overwoog hier-
bij, dat de misbruiken, die bij de collaties voorkwamen, moeielijk kon-
den worden tegengegaan. (Zie bijlage XVIIl).

-ocr page 64-

aanvang niet zeer snel voltrok, is ons uit bovenstaande ietwat
vage beschouwingen wel duidelijk geworden. Wij kunnen deze
beschouwingen echter aanvullen uit de feiten zelve, en op die
wijze ons inzicht in deze kwestie nog verhelderen.

Het is niet mogelijk na te gaan, wie onder de kanunniken,
die reeds voor 1580 zitting hadden, trouw bleven aan het oude
geloof, en wie met de Reformatie medegingen. Uit den aard
der zaak bestaat hiervan geene volledige opgave. Ook de
kapittelresolutiën, zelfs die van St. Marie, bewaren in deze
een begrijpelijk stilzwijgen. Toch missen wij niet ieder con-
trole-middel. Er zijn n.l. gegevens te vinden in de archieven^)
van de aartsbisschoppen Vosmeer en Rovenius, die na de Re-
formatie, resp. van 1583—1614, en van 1614—1651 het ker-
kelijke bestuur over de katholieken dezer landen hebben ge-
voerd.

Onder de papieren van Vosmeer zijn minuten van acten,
welke aan eenen kanunnik dispensatie gaven van simonie\')
(„a symoniae labe") of een ander (canoniek-rechtelijk) gebrek
in de aanstelling corrigeerden.

De aartsbisschop Rovenius, een bij uitstek ijverig en nauw-
gezet man, heeft een Manuale nagelaten, waarin hij alle
ambtshandelingen, door hem verricht, heeft opgeteekend. Ver-
der treft men er in aan eenen
Catalogus sacerdotum in diaecesi
Ultrajectensi laborantium ab anno 1615,
en later nog eenen
Catalogus sacerdotum operantiiini in vinea Donüni in diaecesi
Ultrajectensi anno 1635.

Tenslotte waren nog gegevens te vinden in het Protocollum
van den secretaris van Rovenius, Godefridus van Moeck, welk
boek in 1640 met andere papieren door het gerecht in beslag

1) Deze archieven, voorzoover bewaard, bevinden zich thans in het
archief der Oud-Bissch. Clerczij.

2) Deze bisschoppen bezaten tevens de waardigheid van apostolisch
vicaris en worden meestal hiernaar genoemd.

Over het kerkelijke bestuur der katholieken na de Reformatie wordt
in de volgende hoofdstukken nader gesproken.

») Friedberg, Lehrbuch Kirchenrecht, S. 222: Simonie ist der Er-
werb eines geistlichen üutes oder eines mit solchem verbundenen
weltlichen (merx) gegen ein weltliches (munus) auf Grund eines
onerosen Vertrages.

De naam simonie is ontleend aan Handel. VIII: 18 vlgg.

-ocr page 65-

genomen werd. Ook hierin wordt enkele malen een dispen-
satie van simonie vermeld.

Uit de minuten van Vosmeer, de catalogi sacerdotum (waar-
in achter den naam van eenen priester soms is vermeld, dat
deze tevens kanunnik was) en uit het Protocollum kon ik dus
een lijst samenstellen van katholieke kanunniken, die ten tijde
van Vosmeer en Rovenius nog in functie waren. Vervolgens
heb ik de data van de admissie dezer kanunniken nagegaan,
benevens de data, waarop hun de agreatie door de Staten of
hunne Gedeputeerden werd verleend. Een enkele van de door
Rovenius in zijne lijsten genoemde priesters, was reeds kanun-
nik vóór het jaar 1580, en dus in den tijd van het opmaken
der lijsten waarschijnlijk al op vrij hoogen leeftijd. Doch ver-
reweg de meesten van de door Rovenius vermelde kanunniken
werden tot dit ambt benoemd
na de Reformatie. Ten tijde
hunner benoeming waren dezen nog geen priester. De gewo-
ne gang van zaken was, dat men op vrij jeugdigen leeftijd
het ambt verkreeg, later aan eene katholieke universiteit (Leu-
ven bijv. of Douay) ging studeeren, en na het beëindigen van
deze studiën de priesterwijding ontving.\') Te Utrecht terug-
gekeerd, konden deze geestelijken dan op de gewone wijze
de inkomsten trekken, aan hunne kanunnikdij verbonden. Bij
dezen gang van zaken zullen de Staten ook minder bezwaar
hebben gemaakt de agreatie te verleenen. De katholieke pries-
ters stonden niet bepaald in den reuk van nationale gezind-
heid, doch bij den jeugdigen leeftijd der nieuwbenoemde ka-
nunniken viel daarover natuurlijk nog weinig te oordeelen.

Thans volgt hier eene lijst van kanunniken uit elk der vijf

1) Vóór in het Protocollum treft men het volgende inschrift aan:
Protocollum Magistri Godefridi van Moeck Noviomagi S. T. B. F.
Capellani et Secretarii lllustrissimi ac Reverendissimi domini Archi-
episcopi Philippi Rovcnij, inchoatum A°. Dni millesimo sexcentesimo
vigesimo primo, decima nona Februarij.

Protocol en papieren bevinden zich in het Utrechtsche gemeente-
archief (inv. No. 2223).

\') Van sommigen vermeldt Rovenius in zijn Manuale: „bonus, sed
non in ordinibus" (zonder wijdingen). Hadden zij misschien wel de
tonsuur ontvangen? In de minuut van de acte, door Vosmeer aan
Joannes Radelant gegeven (Bijlage Xll) staat: ...quia hoc calamitoso
tempore ob defectum episcopi hactenus tonsuram clericalem obtinere in
patria non potuit...

-ocr page 66-

kapittelen, van wie mij gebleken is, dat ze katholiek waren.
Achter hunne namen zijn tevens vermeld de data van nomina-
tie, agreatie en admissie, voorzoover deze bekend zijn. Be-
staat er ten name van den betrokken kanunnik een acte van
de kerkelijke overheid, dan is ook hiervan de datum vermeid,
terwijl van de door Vosmeer gegeven acten enkele volledig
zijn afgedrukt.

De hier gegeven lijst wil op volledigheid geen aanspraak
maken; een dergelijke lijst zou alleen in dien tijd zelf kunnen
zijn opgemaakt, doch zoo\'n opgave bestaat niet. En wanneer
men zijne gegevens van zoo verschillende kanten moet ver-
zamelen, is het niet onmogelijk, dat nog iemand op de lijst
vergeten zou zijn. Maar wel meen ik te mogen verzekeren,
dat deze naamlijst juist is, want de door Vosmeer en Rovenius
verstrekte gegevens schenken ons een alleszins betrouwbaar
controlemiddel.

Kapittel ten Dom.

Serapio Sminia, Ie admissie =») 23 Alei 1595; resignavit 29
Juni 1630.

») Niet steeds heb ik den datum van de agreatie in de resolutiën
van Staten of Gedeputeerden kunnen vinden. Zou men wel eens de
aanvrage hebben verzuimd? Uit de voorhanden« gegevens kan ik niet
beoordeelen, of men de ordonnantie van 1583 opzettelijk heeft ont-
doken, of dat deze slecht werd gehandhaafd.

Mogelijk is ook dat de registratie in de resolutiën niet steeds nauw-
keurig was. Zoo vond ik in de resolutiën van Gedeputeerde Staten op
10 December 1606: „Is gebesoigneert op allerley requesten". In zoo\'n
geval is het niet mogelijk omtrent die requesten iets te v/etcn te ko-
men. Het origineele stuk werd n.l. met de beslissing als apostille er op
aangeteekend, aan den suppliant teruggegeven, en blijkbaar behield
deze het dan zelf. In het kapittelarchief werd het niet gedeponeerd,
want ook daarin was niets te vinden.

De data van nominatie en admissie vond ik aldus: Voor de kanun-
niken van St. Marie in eene chronologische lijst, vervaardigd ± 1700
door L. A. de With (inv. No. 19). Voor Dom en Oudemunster in alpha-
betische lijsten, vervaardigd door den heer Ph. van Hinsbergen, com-
mies aan het Utrechtsche Rijksarchief, Deze was zoo welwillend ze
mij ter inzage te verstrekken. Voor St. Pieter en St. Jan in de kapit-
telresolutiën.

Data van eventueele priesterwijdingen waren niet te vinden.

Rovenius schrijft: Sminga.

3) De admissie als canonicus non capitularis noemde ik Ie ad-
missie, die als canonicus capitularis 2e admissie.

-ocr page 67-

Mr. Johannes Cuyckius,le admissie 4 October 1591 ;
2e admissie 25 Juli 1595.

Thomas Taets van Amerongen le admissie 17 Mei 1594;
2e admissie 18 Mei 1598; resignavit 12 Juni 1655; dispensatie
van simonie 19 Januari 1609 (Bijlage XVI).

Diderick Mulert^«): le admissie 30 September 1603; gead-
mitteerd tot supplement 26 Maart 1605; dispensatie van
simonie 5 Juli 1625 (Bijlage XXI).

Gerard van Merode: benoemd 26 Februari 1606.

Bernard van Renesse van Moermont\'): le admissie 24 Sep-
tember 1604; 2e admissie 26 September 1608; deken 22 Sep-
tember 1617.

Kapit it el van Oudemunster (St. Salvator).

Serapio a Montzima: le admissie 14 Juli 1584; agreatie van
Gedep. Staten 10 Juli 1584; studeerde te Douay; deed afstand
ten behoeve van:

Popko a Montzima: benoemd 28 April 1589; studeerde te
Leuven.")

Pompeius a Montzima: benoemd 1 October 1594; thesau-
rarius 5 Februari 1608; f Februari 1637.

Herman Oem, le admissie 13 Januari 1591; 2e admissie
1 October 1596; in 1595 tot subdiaken gewijd door Vosmeer;
t 13 Augustus 1600.

Bartholomeus Bloys van Treslong: le admissie 28 Augustus
1600; 2e admissie 1 October 1604.

Willem van Renesse: le admissie 25 Augustus 1581; 2e

Vgl. Moll, II, 1, blz. 289—291.

Dc canonici capitulares hadden stem in het kapittel („in possessione
vocis capitularis" Rechtsboek, blz. 228); de canonici non-capitulares
niet.

1) Deze trad in 1602 op als vicarius generalis. Hierna blz. 72.
») Rovenius schrijft: Thomas vel Tart v. Amerongen.
3) Rovenius schrijft: Theodorus Mulert, sine ordinibus. (= zonder

wijdingen)

*) Zie over dezen Renesse: Broedersen, 1, p. 438. De daar gedane

mededeeling blijkt juist te zijn.

In eene Relatio van Sasbout Vosmeer van Januari 1614 (Arch.
O. B. Clerezij) wordt van dezen Renesse gezegd:
Qui putatur non subscripsisse juraniento, nec frequentasse eccle-

sias hereticas.

Rovenius schrijft: Montzima sacerdos t Julij 1617.

-ocr page 68-

admissie 1 October 1589; deken 16 Augustus 1608; f 6 Ja-
nuari 1631.

Kapittel van St. Pieter.

Philippus Jolijns: benoemd 1581 dispensatie van simonie
22 Augustus 1591 (Bijlage V).

Johannes Vermey: benoemd 10 Januari 1583.

Johannes de Gouda: genomineerd 23 October 1585; gead-
mitteerd 10 December 1585.

Deze kanunnik werd genomineerd (voorgedragen)
door Wilger van Moerendael: „nominat honestum ado-
lescentem Henricum\'\') de Gouda, suum ex sorore nepo-
tem, clericum Trajectensem."

Een verzoek om agreatie is in de Statenvergadering
ingekomen (beschrijvinge van 16 November 1585), te
zamen met een request van Evert van Cordenoort ten
behoeve van Wilhelmus Crom (genomineerd 30 October
1585), doch den 18en November is de beslissing op deze
requesten uitgesteld. =•) Of later nog eene beslissing ge-
nomen is, heb ik niet kunnen vinden.

1) Over dit jaar ontbreken de kapittelresolutiën.

2) Foutief voor Johannes,

2) Beschrijvinge tegen dynsdach den 16 November 1585.

8. Item te resolveeren op de Requeste van Wilger van Moeren-
dael, canoniek Ste Pieters t\'Utrecht, versouckende, dat alzoo hem
duer afflyvicheyt van Johan Proeys competerende es die collatie van
des voorsz. Proeys prebende, ende dat hij daermede geern verzien
zoude Johan de üouda zijn susters zoon, dat die Staten den voorsz,
Johan de Gouda zouden believen totte voorsz. prebende voor aen-
genaem te kennen.

9. Item te resolveeren opde Requeste van Evert van Cordenoort,
canonick Ste Pieters t\'Utrecht versouckende, dat alzoo hem mits
doode van Dirck vander Waell, canonick derzelver kerckc vervallen
es die collatie van des voorsz. vande Waels prebende, ende dat hij
daermede geern verzien zoude Willem Crom zijnen neeff, dat die Sta-
ten den voorsz. Crom daer toe zouden willen kennen ende houden
voor aengenaem.

In margine:

Den 18en Novembris 85.

Sijn in state gehouden tot dat die Staten die resolutie ende ordon-
nantie opt stuck vande geestelickheyt genomen, gesien ende daerop
heur oppinie ingebracht zullen hebben.

Statenresolutiën, Rijksarchief Utrecht.

-ocr page 69-

Albertus Crom: benoemd 1 Augustus 1586, wegens resigna-
tie van Wilhelmus Crom.

Johannes Jolijns: geadmitteerd tot supplement 11 Augustus

1586.

Jacobus de Gouda: benoemd 19 Juni 1590 wegens resig-
natie van zijnen broeder Johannes de Gouda; agreatie van
Gedep. Staten 17 Juni 1590 („mits dat de suppliant O volgen-
de zijn presentatie gehouden sal zijn den voirnoemden Jacob
de Gouda te houden ad studium Juris").

Misschien behoorde deze Jacob de Gouda later tot de
Jezuïetenorde, doch dit kan ook de bovengenoemde Jo-
hannes de Gouda zijn geweest. ^

Johannes Radelant: benoemd 2 Mei 1594; dispensatie van
het feit, dat hij de tonsuur en wijdingen miste werd hem door
Sasbout Vosmeer verleend 25 Augustus 1599 (Bijlage XII).

Wilger van MoerendaeP) als kanunnik reeds voor 1580
benoemd, werd den 13en Februari 1592 tot deken verkozen,
waarop hij den 16en Februari de agreatie van Gedeputeerde

Staten ontving.

Bitter van Suchtelen: door resignatie van Jhr. Evert van
der Marsche 9 September 1608; door Vosmeer benoemd 4
Maart 1609 (Bijlage XVII).

Kapittel van St. Jan.

Johannes de Castro: genomineerd 16 December 1586; ge-
admitteerd 3 Maart 1592.

1) Wilger van Moerendael.

In het reeds genoemde Protocollum van Godefr. a Moeck ligt een
los blad waarop voorkomt een: Catalogus personarum, quae in Mis-
sione Societatis Jesu per Confoederatas Provincias versantur et proxi-
r vaLnt (eigenhandig geschreven en geteckend door Gu.helmus
ZJk Societ Jesu; ongedateerd). In dezen catalogus wordt gc-

pTatcr) Jacobus de Gouda, Ultrajectinus, annorum 50, Theologus
MoraS Doctor Juris. Canonicus Ultrajecti; ne prebenda ad haere-
Jios Keniat, in missione supra 15 annos fuit magna vitae aedifi-

\'\'ood," Sasbout Vosmeer schreef 20 October 1590. dat Johannes de
rn .H. v^fziiL prebende afstand deed bij zijn toetreden tot de

Societate".") (Z. bijlage IV). Vgl. echter

h. Archief aartsbisdom

Utrecht, deel 24. blz. 168 vlg.

-ocr page 70-

Judocus de Voecht van Rynevelt*): geadmitteerd 12 Octo-
ber 1590; agreatie van Gedep. Staten 9 October 1590; dispen-
satie wegens te jeugdigen leeftijd 2 Juli 1594 (Bijlage VII),

Theodoricus van Esch: geadmitteerd 20 December 1593;
agreatie van Gedep, Staten 17 December 1593.

Mr. Johan van Renesse, als kanunnik reeds voor 1580 be-
noemd, werd 25 Februari 1600 tot deken verkozen; agreatie
van de Staten 22 November 1605; f 27 Juli 1619.

Gerard van der Steen: Ie admissie 4 October 1611 door re-
signatie van Diederik (= Theodoricus) van Esch; 2e admis-
sie 12 November 1613; f 17 October 1680.

Deze was de laatste katholieke kanunnik, die eene
prebende bezeten heeft. =■)

Kapittel van St. Marie.

Gisbertus van Vianen*): benoemd 27 Augustus 1583; f 6
September 1625.

Johannes Haelwech=^): benoemd 14 October 1591; resig-
navit 8 Juli 1659.

Johannes Wachtelaer: benoemd 27 Februari 1593; dispen-
satie van simonie September 1594 (Bijlage IX).

Bruno Foeck: benoemd 27 September 1594.

\') Rovenius schrijft slechts Rinevelt, canonicus. Vgl. Broedersen,
Tract. Ill, p. 16.

Relatio van den aartsbisschop en apostolischen vicaris Jacobus
de la Torre (1656) in archief aartsbisdom Utrecht, deel 10, blz. 77:
...duodecimo nuper defuncto Judoco de Voocht van Rynevelt, sa-
cerdote et natalibus quoque praenobili probissimoque viro.

») Rovenius schrijft: Johannes Renessius Subdiaconus Decanus f ini-
tio Augusti 1619.

Curiositeitshalve noem ik hier nog, hoewel ik verder de vicarieën
niet heb nagegaan: Adrianus van Oirschot, die den 19cn Juni 1584
tot de possessie van een ziel-vicarie toegelaten werd, en van wien in
de kapittelresolutiën nadrukkelijk vermeld stond, dat hij priester was.
Bij zijne toelating werd bepaald: ...et hoe quidem ipsius admissi peri-
culo, ut videlicet, si quid aliter per Ordines dispositum ordinatumve
in posterum reperiatur, quod tam ipse dominus Esch (i. e. Arnoldus
van Esch, kanunnik St. Jans], quam ipsius presentatus antedictus
huiusmodi ordinationi acquiescent, ita ut Capitulum hac ratione in
demne relevetur; quod uterque legitima stipulatione interveniente
ad manus meas Notarii promisit.

*) Rovenius noemt hem subdiaconus, en voegt er aan toe: defecit
ad statum saecularem.

») Rovenius schrijft: bonus, sed non in ordinibus.

-ocr page 71-

§ 3. De kapittelen na 1615 tot de oprichting van het
Vicariaat in 1633.

De ordonnantie van 1615 had voor de Katholieken den toe-
gang tot de Utrechtsche kapittelen gesloten. De herhaling van
deze ordonnantie in het jaar 1623 doet vermoeden, dat met
het verbod nog wel eens de hand is gelicht. Dit is inderdaad
het geval.

Zoo waren bijv. in het kapittel van St. Pieter Hieronymus
en Jacobus van Buren, resp. 9 Juli 1622 en 23 Februari 1623
„ad jura capitularia" geadmitteerd Het Protocollum van
Rovenius\' secretaris vermeldt (d.d. 2 Juni 1628) van hen, dat
zij hunne kanunnikdij „simoniace" verkregen hadden, en dat
aan beiden hiervan dispensatie was verleend: Rehabilitatur de
Buren in possessione, ut sine scrupulo fructibus gaudere pos-
sit.

Toch werden dergelijke gevallen uitzondering en het was
duidelijk, dat binnen afzienbaren tijd de kapittelen geheel zou-
den zijn omgezet. Dat het katholieke kerkelijke gezag dit met
leede oogen aanzag, valt te begrijpen, en men zon dan ook
op maatregelen, om te redden, wat nog te redden viel. Welke
die maatregelen waren, willen wij thans bespreken.

Het was, gelijk in het volgende hoofdstuk nog uitvoeriger
zal worden uiteengezet, het streven der Katholieken, om, nu
de uitoefening van de katholieke religie eenmaal verboden
was, niettemin clandestien de oude organisatie zooveel moge-
lijk in stand te houden. Dit streven vinden wij ook ten aan-
zien van de kapittelen. Daar is het echter op den duur on-
practisch gebleken, en de aartsbisschop Rovenius heeft ten-
slotte, door met krachtige hand in te grijpen, eene doeltreffen-
de regeling tot stand weten te brengen.

Wij hebben gezien, dat reeds in het jaar 1579 de drie
Staten \'s Lands van Utrecht een compromis sloten betreffende

») Het geschiedde ook met de ordonnantie van 1600. Drie dagen
na het besluit van de Staten werd Johan v. Renesse tot deken van
St. Jan verkozen, en nog in 1617 Bernard v. Renesse tot Domdeken.
Beiden waren katholiek.

») Zij waren dus reeds canonici non-capitulares.

Fo. 70 Rto. van het Protocollum. — Voor beiden wordt de ge-
noemde formule gebruikt.

-ocr page 72-

de in eene pauselijke maand openvallende kanunnikdijen.\')
Doch de paus legde zich uit den aard der zaak bij deze rege-
ling niet neder. Hij bleef op zijn benoemingsrecht
aanspraak
maken, en droeg de uitoefening er van op aan de kerkelijke
gezaghebbers in deze streken. =>) In het tijdvak, dat wij thans
bespreken, waren dit achtereenvolgens de aartsbisschoppen
Sasbout Vosmeer en Philippus Rovenius. Als aartsbisschop
ontleenden dezen hunnen titel aan een aartsbisdom in partibus
infidelium, doch in werkelijkheid oefenden zij hun gezag te
Utrecht uit. De paus had hun tevens de bevoegdheden van
apostolisch vicaris verleend.

Den 23en Mei 1590 gaf de Keulsche Nuntius aan Vosmeer
de bevoegdheid (potestas) „beneficia ecclesiastica cum cura
et sine cura conferendi" *); bij deze collatiën hield Vosmeer

1) Hiervoor blz. 43.

2) Naar het schijnt, was de Keulsche Nuntius aanspraak blijven ma-
ken op het recht van benoeming in de pauselijke maanden. De kanun-
niken evenwel achtten het beter zich bij het compromis neer te leg-
gen, en dan eventueel den nuntius bevestiging van eene gedane be-
noeming te verzoeken. Vermoedelijk was de nuntius het hiermede
niet eens.

Sasbout Vosmeer schrijft 23 Juli 1593 aan zijnen broeder Tilman:

Molester iterum questione olim proposita, hac videlicet, utrum sit
in potestate Amici [d. i. de Nuntius] conferre vacantes in mense
pontificio; si sic (uti creditur), cuperent cordatiores, ut ordine tur-
norum pontificiorum ad canonicos devoluto (nam vicissim ordines,
nobilitas et clerus confert vacantes mense pontificio) Amicus ratam
velit habere suam nominationem vel saltem differre collationem ad
aliquod tempus, quo commode turnarius Amico se suamque nomi-
nationem insinuare, et ab Amico confirmationem vel novam collatio-
nem petere possit, nam alioqui turnarius pro presenti privabitur
sua collatione, et alius inutilis et forte noxius capitulo per ordines
intrudetur, ac verus nominatus cxcludetur.

Intellexi quandoque omnes collationes ad canonicos spectasse, qui
papae alteram mensem cesserunt, cumque ille eo frui non possit per
temporum iniuriam, putant quidem ius illud ad priorem suam naturam
redire eoque minus offendere collatores, etc. Attamen reluctante amico
non se audere aiunt conferre.

(Oorspr. geh. eigenh. Archief 0. B. Clerezij).

») Uit de minuut van Vosmeer, d.d. 4 Maart 1600 (Bijlage XVII)
blijkt, dat men de oude onderscheiding van pauselijke en kapittel-
maanden nog wel maakte.

«) Vgl. Broedersen, Tract. I., p. 11, 12, 417, 418. IV. p. 11.

Archief aartsbisdom Utrecht, deel 41, blz. 338.

-ocr page 73-

zich waarschijnlijk aan de instructies van den nuntius. Een
uitgebreider bevoegdheid verkreeg Vosmeer van paus Cle-
mens VIII den 15en Februari 1603, n.l. „conferendi beneficia
omnia etiam cathedralium, quae ullo modo ad cancellariam
Romanam pertinent, in amplissima forma et durante officio
vicariatus."")

Den Hen October 1614 verleende paus Paulus V aan Ro-
venius de macht „(conferendi) quoscumque canonicatus et
praebendas, aliaque inferiora beneficia ecclesiastica, in Ca-
thedralibus et Metropolitanis vel collegiatis aut parochialibus
seu aliis ecclesiis consistentia, dictarum [i. e. belgicarum] di-
tionum".\')

Beiden, zoowel Vosmeer als Rovenius hadden de bevoegd-
heid kanunniken te benoemen, gedurende het geheele jaar,
niet alleen in de pauselijke maanden, maar ook in de kapittel-
maanden. Hoe was dit mogelijk?

Canoniekrechtelijk was de benoeming van eenen „haereti-
cus" tot een kerkelijk benefice ongeldig, *) en dientengevolge

1) Zie bijlage IV.

\') Broedersen, 1, p. 17. De origineele bul bevindt zich in het archief
der O. B. Clerezij. Vgl. Brom, Archivalia in Italië belangrijk voor de
geschiedenis van Nederland (in Rijksgeschiedk. publ. kl. serie) I, No.
718, noot.

3) Broedersen, 1, p. 50. De bul is in afschrift aanwezig in het
archief der O. B. Clerezij.

«) C. 2 § 2 (Alex. IV) in Vlto de haereticis V. 2.

Non valet promotio haereticorum, eis credentium, fautorum, recep-
tatorum, et defensorum eorum, nec filiorum suorum usque ad secun-
dam generationem ad beneficia ecclesiastica vel officia publica. Hoe
dicit Dominicus.

Haeretici autem, credentes, receptatores, defensores et fautores
eorum, ipsorumque filü usque ad secundam generationem, ad nullum
ecclesiasticum beneficium seu officium publicum admittantur. Quod
si secus actum fuerit, decernimus irritum ac inane.

Cf. c. 15 (Bonif. VIII) in Vlto, eod.

In een brief van Tilman Vosmeer aan Sasbout, waarin dus eene
beslissing werd gegeven over een door Sasbout gestelde kwestie,
wordt het volgende opgemerkt (14 October 1589):

Qui a schismatico promotus est, eo ipso inhabitus est ad func-
tionem ex eo eundam, et dispensationem indiget. Quodsi functio socio-
rum pro .schismaticis adiuncta non habeat, de novo collatio fien potes.
ab eo, qui potestatem habet, nam prior collatio nulla fuit. eo quod
scismatici jurisdictione careant. (Arch. O. B. Cler.).

-ocr page 74-

waren dus alle kanunnikdij en in de Utrechtsche kapittelen,
welke door een Protestant waren bezet, naar canoniek recht
nog vacant. In 1567 had paus Pius V de bezetting van alle
wegens ketterij vaceerende beneficiën aan zich voorbehouden,
en paus Gregorius XIII had dit in 1580 nog eens herhaald.^)
Zoo konden Vosmeer en Rovenius, gebruik makende van de
hun door den paus geschonken bevoegdheid, voor al deze,
door „haeretici" bezette, kapittelplaatsen katholieke functio-
narissen benoemen.®) Vooral de laatste heeft dit in ruime
mate gedaan.

Nadat de paus in 1448 bij de Concordata Germaniae den
kapittelen hun benoemingsrecht voor de oneven maanden van
het jaar ontnomen had, deed hij het thans voor de overige

Const. Cum ex apostolatus, 1567. Bullarium Romanum II, p. 227.

Deze constitutie spreekt slechts van „beneficia propter haeresim
vacantia" en sluit zich dus vi^aarschijnlijk aan bij de boven geciteer-
de plaatsen uit het Liber Sextus.

Const. In ecclesiis, 1580. Buil. Rom. II, p. 479. Uit de omschrijving
hier gegeven, blijkt, dat ook deze constitutie zich aansloot bij de oude
regeling:

...eos ab illis (Ecclesiis) repellendos ïn primis contendimus, qui
propter genus aut haeresim, et a fide apostasiam sive proprio, sive
stirpis, sive cognatorum vitio contaminati, per canonicas sanctiones,
aut statuta ab hac Sede firmata aut Apostolica privilégia, praedictis
Ecclesiis prohibentur.

Vgl. over deze pauselijke reservaties Hinschius, III S. 156.

2) In de benoemingsacte van kanunniken wordt gezegd: Cum...
canonicatus et praebenda..., quam illégitime occupât N.N. hacreticus
et simoniacus, de Jure vacet, et eousquc vacaverit, ut illius collatio
et omnimodo dispositio ad Sedem Apostolicam hac vice spectet et
pertineat, etc.

Wat is de beteekenis van de uitdrukking „in amplissima forma"
(bulle van Clemens III ten behoeve van Vosmeer)?

In lateren tijd duidde men met dezen term aan, dat eene hande-
ling van de Overheid (ïn het bijzonder van de Staten) ccne daad van
souvereiniteit was, en, gelijk men plenitudo potestatis (souvereiniteit),
stelde tegenover ordinaria potestas, (rechtmatige rcgceringsdaden),
zoo stelde men ook „in amplissima forma" tegenover „in ordinaria
forma." (Vgl. Nederlands Advys-boek 1, LXXXVI.)

Wanneer men dit in het oog houdt, zal men aan de uitdrukking
„in amplissima forma" in bovenbedoelde pauselijke bulle waarschijn-
lijk de beteekenis moeten toekennen: met onbeperkt gezag. Het ge-
volg zou dan zijn geweest, dat de geldigheid der door Vosmeer ge-
dane benoemingen niet kon worden betwist.

-ocr page 75-

maanden. Het bestaan van de kapittelen werd nog steeds
erkend, maar hun benoemingsrecht hadden zij nu geheel verlo-
ren.

In het volgende hoofdstuk zal blijken, hoe in vele gevallen
de katholieke kanunniken optraden als representant van het
geheele kapittel. De regeling, thans door den paus getroffen,
week dus af van het standpunt, dat overigens ten aanzien van
de kapittelen werd ingenomen. Begrijpelijk is \'s pausen han-
delwijze wel, want de in 1567 en 1580 gemaakte reservatiën
golden algemeen, en het betrof hier niet een speciaal Utrecht-
sche regeling.

Bij hunne benoemingen gingen Vosmeer en Rovenius op de
volgende wijze te werk:

Aanvankelijk legde Vosmeer, door bemiddeling van zijnen
broeder Tilman, die steeds te Keulen als zijn archivaris, kan-
selier en tusschenpersoon bij den Nuntius optrad, de zaken aan
den Nuntius voor, opdat deze óf zelf een acte zou uitvaardigen
öf daartoe aan Sasbout (Vosmeer) volmacht zou verleenen.
Deze schrijft dan ook in een brief aan Tilman^): Puto Ami-
cum \') posse conferre prebendas...

Na 1603 benoemde Vosmeer ook zelf kanunniken, o.a.
deze:

Tilman Vosmeer, Dom, 29 November 1605.

Lambertus Feit, Oudemunster, 19 December 1605.

Sixtus Liaukema, St. Marie, 18 April 1606.

Franciscus Dusseldorp, Oudemunster, 12 Februari 1608.

Als voorbeeld van eene dergelijke benoeming is onder de
bijlagen (XV) opgenomen de benoemingsacte van Tilman
Vosmeer.\')

Een groot aantal kanunniken is later door Rovenius be-
noemd, vooral in 1621 cn volgende jaren. Voor elk der vijf
Utrechtsche kapittelen vindt men eene lijst in het reeds meer
genoemde Protocollum, waarbij dan telkens degene, die door

») Bijlage IV.

») Met dit woord werd door Vosmeer in zijne correspondentie de
Nuntius aangeduid.
\') Broedersen, !. p. 17.

In dorso van deze acte komt eene merkwaardige verklaring voor,
waaruit blijkt, dat de katholieke kanunniken, die nog zitting hadden
in de kapittelen, van deze benoemingen niet onkundig waren.

-ocr page 76-

collatie van het kapittel en agreatie van de Staten tot kanun-
nik was benoemd, onwettig bezitter wordt genoemd.

Enkele voorbeelden ^ hiervan:

Scripsi collationem Canonicatus et Praebendae in S.
Martino pro Reverendo Domino Magistro Runoldo Me-
denblickio Ultrajectensis diecesis Presbytero et S(acrae)
T(heologiae) L(icentiato) pastore Leidensi, quam quon-
dam ibidem obtinuit Alexander Lampsweert, et per in-
fame coniugium post susceptum sacerdotium ab eo ini-
tum vacabat, etc. 3 Martii 1621.

Eodem die pro Magistro Lamberto Feitio scripsi colla-
tionem praebendae, quam illegitimus occupât Adrianus
Ploos coniugatus et hereticus.

Er waren dus thans twee soorten van kanunniken, die bei-
den aanspraak er op maakten, als de rechtmatige titularissen ^te
worden beschouwd. De oorsprong van dit conflict lag in de
tweeërlei regeling van het begeven. Zoowel de apostolische
vicaris als het kapittel begaven beiden
dezelfde kanunnikdijen.
Het waren geen nieuwe ambten, die Vosmeer en Rovenius
schiepen, neen, de
bestaande kapittelplaatsen werden door
hen geconfereerd.
Dezelfde kanunnikdijen werden dus twee-
maal begeven, en elke partij beschouwde de daad van de
andere als onrechtmatig.

Uit de Statenresolutie van 22 Februari 1600 bleek, dat men
tegen het zitting nemen van katholieken in de kapittelen op
zich zelf geene bezwaren had. Doch de benoemingen, door
den apostolischen vicaris gedaan, werden door de Staten niet
erkend, en konden daardoor geen effect sorteeren. Om in het
kapittel zitting te kunnen nemen, en de inkomsten van zijne
prebende te trekken, moest men den gewonen weg volgen
van collatie door het kapittel en agreatie van de Staten. Wie
dezen weg niet volgde, kon geen zitting nemen, want hij

\') Bij Broedersen, 1, p. 57 sqq. vindt men noR meer namen Kenoemd,
die alle aan het Protocollum ontleend zijn.

Onder de bijlagen is opgenomen het model voor dc benoemings-
acte, gelijk dit in het Protocollum staat (no. XIX), terwijl men in bij-
lage XX kan zien, hoe de door Rovenius benoemde kanunniken
werden geïnstalleerd. (Installatie van Henricus Vordcnus als proost
van Oudemunster. De aan de proosdij verbonden inkomsten heeft
deze natuurlijk niet cetrokken).

-ocr page 77-

ontleende zijnen titel aan een in de oogen der Staten niet-
bevoegde autoriteit. Met de door den apostolischen vicaris
benoemde kanunniken v^^as dit juist het geval.

Naar canoniek recht waren de benoemingen, door den
apostolischen vicaris gedaan, volkomen in den haak, en het
is dus verkeerd, om, gelijk prof. Fruin doet,^ hiervan
„eenen blooten eeretitel" te spreken. In de oogen der Katho-
lieken toch was de benoeming veel meer dan een eeretitel,
ja, zij dachten aan eene dergelijke beschouwing niet eens,
want in hun oog geschiedde de benoeming rechtmatig, en
was zij dus een rechtstitel. Slechts werd den rechtmatigen
titularissen door feitelijke omstandigheden de inbezitneming
belet.

Volgens de zienswijze van de Staten echter is de term
„eeretitel" evenzeer verkeerd. Zij beschouwden de benoeming
door den apostolischen vicaris als eene usurpatie, en erkenden

haar in het geheel niet.

Dit blijkt ook uit het Intendit (acte van beschuldiging), m
1640 tegen Rovenius door den Officier van Justitie uitge-
bracht. »)

Aan Rovenius wordt hierin o. a. ten laste gelegd „Dat den
Gedaechde hem heeft onderstaen Praelatuyrschappen ende
Canonisyen in de vijf Ecclesien alhier te vergeven, tot een
groot getal." Het Intendit beroept zich dan op het Protocollum,
(dat bij deze gelegenheid in beslag was genomen) en
verwijt
aan den gedaagde, dat hij „bij \'t vergeven vande selve Cano-

\') Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales 1566—1616, uitgeg.
door R. Fruin (Werken van het Histor. Genootsch. te Utrecht, 3e

serie No. 1). Inleiding, blz. XXVI.

Sasbout Vosmeer aan Tilman 10 Augustus 1591:
üuerebat nuper Amicus (n.l. de Nuntius], utrum, qui Martmo socian-
tur [d i het Domkapittel], beneficia habent. Habent nonnulli, sed
tenuia;
alii tiUdos, sed fruciits eorum iniqui possident.
Archief O B. Clerezij.

3) Intendit bij den Heere OHicier der Stadt Utrecht overghegeven
Jeghens Philippus Rovenius. praetense Bisschop van Utrecht; m.ts-
gader^De Sen entie van den Ed. Gherechte der Stadt Utrecht, jegens
den selven gepronuncieert op den 10. Martii 1640. Utrecht, Amehs

Janssz. van Paddenburch 1640. . , kt i

Over dit proces Dr. W. P. C. Knuttel. De toestand der Nederland-
sche Katholieken ten tijde der Republiek, I, blz. 140-144.

-ocr page 78-

nisyen hem heeft onderstaen de jegenswoordige possesseurs
van dien, uuyt crachte van collatie ende acte van aggreatie
vande Heeren Staten deser Provincie in de voorsz. vijf Eccle-
sien alhier daertoe gerechticht, te sugilleren ende te repu-
teren voor inique ende onwettighe Detentateurs, Occupateurs
ende Possesseurs."

In de benoemingen, door den apostolischen vicaris gedaan,
lag een ontkenning van het recht der Staten en der kapitte-
len, om kanunniken te benoemen. Hetgeen Vosmeer en Rove-
nius deden, was eene daad van ongehoorzaamheid en verzet
tegen de Staten, een ontkenning van hunne souvereiniteit in-
zake de kapittelen. Krachtens hunne souvereiniteit hadden zij
benoemingen gedaan en agreatie verleend, en wat de apos-
tolische vicaris verrichtte, was dus hoogverraad. Dit is dan
ook het misdrijf, waarvan het Intendit bij slot van rekening
Rovenius beschuldigde.

Naar het schijnt, heeft Rovenius aanvankelijk nog vertrouwd,
dat de toestand zich ten gunste van de katholieken zou wijzi-
gen. Zoo was in de reeds genoemde aanstelling van Rumoldus
Medemblick tot kanunnik ten Dom bepaald:

...et quia propter iniuriam temporis in ecclesia Ultra-
jectina residentiam facere non potest, annum vel annos
residentiae, in civitate Leydensi vel in provinciis labo-
rans, absolvet, et
adepta pacifica possessione canonica-
tus
curam pastoralem Leydensem actualiter relinquere
et in manus collatoris resignare debebit.

Doch langzamerhand bleek wel, dat de kapittelen geheel ge-
reformeerd zouden worden. In theorie was dit geen bezwaar,
om, ten einde deze deformatie, gelijk het in Rovenius\' oogen
wel moest zijn, tegen te gaan, steeds katholieke kanunniken
te blijven benoemen. Vermoedelijk echter heeft de houding
door de Staten te dezer zake aangenomen, Rovenius tot an-
dere gedachten gebracht; overwegingen van practischen aard
(o.a. de bezwaren, die aan het houden van groote vergade-
ringen verbonden waren) hebben daarbij waarschijnlijk ook
invloed gehad. In 1633 leidde dit tot de oprichting van het

») Sugillare = hoonen, bcscliimpen.

-ocr page 79-

„Vicariaat". Dit lichaam heeft van zijn oprichting af zich
onder de katholieken bezig gehouden met die geestelijke
functiën, welke vroeger tot de taak van de kapittelen behoor-
den. Hoe deze functiën werden uitgeoefend vóór het jaar
1633, wordt in het volgende hoofdstuk besproken.

Het bestaat in den tegenwoordigen tijd nog als aartsbisschop-
pelijk kapittel van Utrecht bij de Oud-Bisschoppelijke Clerezij.

-ocr page 80-

HOOFDSTUK III.

De kapittelen, en hunne werkzaamheden als katholieke
kerkelijke colleges, na de Reformatie.

De uitoefening van de katholieke religie was te Utrecht op
den 18en Juni 1580 verboden. In het vorige hoofdstuk hebben
wij gezien, hoe eerst langzamerhand een omzetting der kapit-
telen plaats vond, doordat het streven naar eene positieve
reformatie in den aanvang slechts weinig krachtig was.

In de eerste tijden na de Reformatie viel het den katholiek
gebleven kanunniken dus niet moeielijk, om onderling de ka-
tholieke belangen te bespreken, en hunne kerkelijke functiën
(met uitzondering natuurlijk van den eeredienst) te vervullen,
zij het ook, dat dit door de Staten verboden was, en dus
clandestien moest geschieden. In latere jaren werd het ge-
vaarlijker, vooral toen steeds meer kapittelplaatsen door Pro-
testanten werden bezet. Het was dan ook alleszins verklaar-
baar, dat de aartsbisschop en apostolische vicaris Rovenius
in het jaar 1633 een zelfstandig lichaam in het leven riep
tot behartiging en uitvoering van deze taak.

Het is mijne bedoeling, om in dit hoofdstuk een overzicht Ie
geven van de werkzaamheden der kapittelen als katholieke
kerkelijke colleges tot het jaar 1633. In dit jaar werd hun deze
bezwaarlijke en vaak met gevaren gepaarden arbeid uit han-
den genomen. Ik vind hier dus wederom een geschikt rust-
punt. O

>) Voor het in dit hoofdstuk behandelde onderwerp had ik een
uitnemenden leidraad in de (ten onrechte slechts weinig bekende):
Quinque tractatus historici de rebus Metropolitanae Ecclesiae Ultra-
jectinae. Dit werk, geschreven door Nicolaus Broedersen, pastoor te
Delft, en later deken van het metropolitaankapittel der Oud-Bisschop-
pelijke Clerezij, bevat „een schat van oHicieele documenten" (Dr. W. P.
C. Knuttel Toestand der Ned. Katholieken ten tijde der Republ. 11,
blz. 10 noot 2).

Het eerste dezer vijf tractaten (uitgegeven in 1729 te Delft bij
Bernardus van Holzen) behandelt in het bijzonder de kapittelkwestie.
en strekte mij voor dit hoofdstuk tot gids. Ik heb het niet noodig ge-

-ocr page 81-

§ 1. Bestuur van het aartsbisdom, tijdens het ledigstaan
van den stoel. O

a. Bruhesius. -)

In het algemeen werd, wanneer een bisschopszetel ledig
kwam te staan, een vicaris S. V. door het kathedraal-kapittel
gekozen, en volgens de bepalingen van het concilie van
Trente moest dit binnen acht dagen geschieden.

Te Utrecht gold, gelijk uit het Rechtsboek van den Dom

acht het werk volledig met de bronnen te vergelijken, te meer,
omdat zoowel prof. Fruin (De wederopluiking van het katholicisme
in de 17e eeuw, Verspr. Geschr. III, blz. 249—344) als Dr. Knuttel
(a. w.) zich meermalen op Broedersen beroepen, zonder dat iets
blijkt van eene controle hunnerzijds. Slechts hier en daar, op wille-
keurig gekozen plaatsen, heb ik Broedersen\'s mededeelingen gecon-
troleerd, en het resultaat bevestigde volkomen den betrouwbaren in-
druk, dien het boek wekt.

Bij de verschillende voorbeelden vindt men telkens aangegeven, waar
zij bij Broedersen worden behandeld. In de meeste gevallen kan men
daar nog meer gegevens vinden.

Een deel van den tractatus I is polemiek tegen het bekende werk
van Hoynk van Papendrecht: Historia Ecclesiae Ultrajectinae, 1725.
Dit gedeelte had voor mijn doel geen belang. Ik vestig er hier nog
eens de aandacht op, omdat men het boek van Hoynk nog dikwijls
gebruikt, zonder van de tegenargumenten kennis te hebben genomen.

De vier overige tractaten (uitgegeven in 1763 te Utrecht bij Wil-
lem van der Weyde) behandelen de volgende onderwerpen:

Tract. II: dat het metropolitaankapittel het recht heeft eenen bis-
schop te kiezen.

Tract. III: dat hier te lande steeds eigen bisschoppen (ordinarii)
zijn geweest.

Tract. IV: dat de ordo hierarchicus hier te lande altijd is bewaard
gebleven.

Tract. V: wat de Jezuieten en andere reguliere geestelijken hier
tc lande na 1580 hebben gedaan om den ordo hierarchicus omver te
werpen.

Tenslotte mag een woord van waardeering voor den geleerden pas-
toor, die ondanks zijne zwakke gezondheid (praef. Tract. II: diuturnae
corporis aegritudines) een zoo groot werk tot stand wist te brengen,
hier niet ontbreken!

O S(ede) V(acante).

=") Broedersen, I, pp. 1—6.

») Sess. 24, cap. 16, de Reform. De benamingen van vicarius en
officialis worden hier door elkaar gebruikt, hetgeen echter in deze stre-
ken nooit gebruikelijk is geweest. Cf. van Espen. P. I., T. IX, c. III,
no. III.

-ocr page 82-

blijkt, een eenigszins andere regeling. ^ Het was een oude
gewoonte, dat de bisschop zich bij de uitoefening van de
geestelijke rechtspraak door twee ambtenaren liet vervangen,
n.l. den vicaris-generaal en den officiaal. Aan den eerste was
de vrijwillige rechtspraak toevertrouwd, aan den tweede de
jurisdictio contentiosa. O Deze verdeeling strekte nu ook tot
grondslag bij de regeling van het bestuur tijdens het ledig
staan van den stoel. Wat tot de jurisdictie van den officiaal
behoorde, werd dan uitgeoefend door den Domdeken, of sub-
sidiair („ipso absente") door den naar anciënniteit oudsten
kanunnik; wat daartoe niet behoorde placht het Domkapittel

1) Vacante sede Trajectensi capitulum nostrum succedit in jurisdiccio-
ne episcopali in hiis, que expedienda incumbunt de necessitate juris;
in hiis vero, que dependent a voluntate et que relaxacionem juris com-
munis exigunt, collacionibus beneficiorum et alienacionibus rerum,
que servando servari possunt, non potest se intromittere, sed successor
est exspectandus. Et hanc jurisdiccionem, in quantum ad officialem
Trajectensem de jure vel consuetudine pertinet, solus decanus noster,
vel ipso absente senior noster promocione capitularis canonicus sub
tylulo decanatus sui sit decanus ecclesie Trajectensis, sede vacante
officialis Trajectensis; ea vero, que ad officialem non pertinent, capi-
tulum nostrum communiter vel per commissarium expedire consueve-
runt. Bona eciam mense episcopalis capitulum nostrum conservare
sede vacante consuevit; sed ab aliquo tempore capitula quatuor ec-
clesiarum semper nobis obstaculum prestiterunt, ne capitulum nos-
trum premissa libere potuit exercere.

Het Rechtsboek van den Dom, cap. IX, § 1, blz. 44—45.

De zin Et hanc jurisdiccionem etc. loopt niet af, maar omtrent de
beteekenis is geen twijfel mogelijk.

Uit de boven beschreven regeling valt af te leiden, dat bij den
dood van den bisschop officiaal en vicaris hun ambt verloren.

Bijzondere regelingen, gelijk de door Wstinc beschrevene, zijn door
het concilie van Trente niet opgeheven. Zie Hinschius, II, S. 246, n. 8.

») Mr. S. Muller Fz., Recht en rechtspraak te Utrecht in de middel-
eeuwen, blz. 92. De vrijwillige rechtspraak omvatte o.a. dispensatiën
en relaxatiën van het gemeene recht, wegneming van huwelijksbelet-
selen wegens bloedverwantschap enz. De contentieuse of eigenlijke
rechtspraak omvatte o.a. geschillen tusschen geestelijken onderling of
tusschen geestelijken en leeken.

Sasbout Vosmeer noteerde op de minuut van 1 October 1611
(hierna onder bijlage XVIII afgedrukt):

Officialis Trajectensis potest de iure omnia, que ad iurisdictionem
pertinent, et ad fidem certam tectam tuendam ct servandain tenetur.

Ad vicarium autem proprie reciperc iura episcopalia, ct cmolumenta
ex beneficiis eorumque institutionibus, permutationibus simplicium.

-ocr page 83-

öf zelf te verrichten óf door eenen daarvoor benoemden com-
missarius. Zoo behoorde de zaak althans naar de meening
van het Domkapittel te zijn geregeld, doch reeds Wstinc ver-
meldt eenigszins spijtig, dat de vier andere stadskapittelen
den Domheeren niet ter wille waren, maar hen in de vrije
uitoefening van deze taak trachtten te belemmeren.^ Het
schijnt later wel te zijn voorgekomen, dat de vicaris-generaal
door de vijf kapittelen verkozen werd -), maar nog vele jaren
later, zelfs nog in 1586, vinden wij de kwestie weer opge-
haald.

Hoe ging het nu, toen den 25en Augustus 1580 de aarts-
bisschop Schenck van Tautenburch overleden was? Naar het
schijnt, zijn er toen geene moeielijkheden geweest; er wordt
althans geene melding van gemaakt. Deken van het Domka-
pittel was in 1580 nog Johannes Bruhesius. Wel had deze
reeds in 1577 de stad verlaten, en zich metterwoon te Keulen
gevestigd, maar het ambt van vicaris heeft hij niettemin be-
kleed en uitgeoefend»).

Het blijkt o.a. hieruit, dat hij in 1583 Sasbout Vosmeer

„Ab aliquo tempore". Vermoedelijk bedoelt Wstinc de oneenig-
heid, die in het jaar 1317 ontstond na den dood van bisschop Guy
van Avesnes, over dezelfde kwestie, aan wie de benoeming van den
vicaris-generaal toelcwam. Zie Moll, II, 1, blz. 131.

2) Moll, II, 1, blz. 281.

3) Den 25en September 1581 werd wegens „die continuele absentie
ende uutlandicheyt" van den Domdeken Jan van Bruhesen door het
Domkapittel een tijdelijke deken gekozen, n.1. Johan van Duvenvoorde,
vice-deken. Hij zou de inkomsten der decanie trekken, doch mocht
Bruhesen terugkeeren, dan zou deze wederom die inkomsten genie-
ten. Mocht Bruhesen sterven, zonder in het land te zijn teruggekeerd,
„dat alsdan die Domdeecken te eligeren zall zijn ende blijven abso-
lutelicken Domdeecken mits oeck gcnyetende alle die vruchten ende

emolumenten daer toe staende."

Den 28en September 1.582 werd Bruhesen\'s prebende wegens con-
fiscatie zijner goederen \'overgedragen aan Jacob Dirc.xs Lonck, door

collatie van den prins van Oranje.

(Resolution van het kapittel ten Dom. Rijksarchief Utrecht).
Deze confisc.itie was naar canoniek recht onrechtmatig en dus
ongeldig. Dientengevolge was Bruhesius naar canoniek recht ook

na het jaar 1582 Domdeken.

Over tijdstip cn route van Bruhesen\'s vlucht zie men A. Ie Cosquino
de Bussy, Het ontstaan der Satisfactie van Utrecht, Acad. prft. Leiden,
1910, blz. 122 noot 2.

-ocr page 84-

machtigde, om in het aartsbisdom als vicaris op te treden O-
Dit beteekent niet, dat Bruhesius van zijn ambt afstand deed.
Nog in 1588 verleende hij eene dispensatie van te nauwe
bloedverwantschap bij een huwelijk, en bij deze gelegenheid
noemde hij zich zelf: Metropolitanae Ecclesiae Ultrajectinae
Decanus, necnon sedis ejusdem modo vacantis officialis, judex

et commissarius^.

Daar Bruhesius zijne residentie te Keulen had, was het
practisch voor hem zeer moeielijk, zijne taak als vicaris naar
behooren te verrichten. Om deze reden waren er in het aarts-
bisdom verschillende geestelijken, die den titel en de bevoegd-
heid van vicaris hadden. Waarschijnlijk doelde Sasbout Vos-
meer hier op, toen hij den 6en Februari 1583 aan zijnen broe-
der Tilman te Keulen schreef: „At nuper.,, cognovi quendam
in loco se pro legitimo vicario gerere"Volgens andere be-
richten heette deze vicaris waarschijnlijk Ausonius van Gala-
ma

b. Sasbout Vosmeer.")

In 1582 stelde Bruhesius tot vicaris aan Sasbout Vosmeer,
die te Leuven zijn opleiding had ontvangen, en in 1572 tot
priester was gewijd. Deze wilde echter, naar hij zelf schrijft,
toen dit ambt niet op zich nemen"). Niettemin verkreeg hij
in Mei 1583 van Bruhesius uitgebreide bevoegdheden, wier
uitoefening weinig van het vicarisschap verschilde.^ Dienten-

1) De acte bij Broedersen, I, p, 230. Zij begint aldus: Nos, Jo-
hannes a Bruhezen Metropolitanae Ecclesiae Trajectensis Decanus, et
quidem sedis modo vacantis vicarius et officialis generalis...

=) Broedersen, I, p. 4.

\') Broedersen, I, p. 7.

\') Broedersen, I, p. 7. Galama was vice-deken ten Dom.

Broedersen, I, p. 7—15.

Eene levensbeschrijving van Vosmeer is opgenomen in het Archief
voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, deel 41, blz. 321
vlg., deel 43, blz. 135 vlg.

Verder is voor dc kennis van dezen tijd belangrijk de bekende
studie van Prof. Fruin, aangehaald blz. 62 noot 1.

«) Vosmeer schrijft: „postcaquam anno 1582 a Decano Majoris
Ecclesiae vacantis constitutus Vicarius et Officialis detrectassem accep-
tare..." Broedersen, 1, p. 8.

7) Deze bevoegdheden waren:

Excipiendi a quibuscunque utriusque sexus ct ordinis promiscui
eidem Dioecesi subiectis personis tam Catholicis quam ad fidem ca-

-ocr page 85-

gevolge beschouvi^t men Vosmeer eveneens als vicaris S. V.,
in welke hoedanigheid hij ook regelmatig is opgetreden.

Hoewel de kapittelen, niettegenstaande de Reformatie, vast-
hielden aan de meening, dat de aartsbisschoppelijke zetel
na het overlijden van Schenck van Tautenburch nog steeds
vacant was, is Vosmeer, naar het schijnt, nooit door hen aFs
vicaris erkend, en in latere jaren heeft hij meermalen moeie-
lijkheden met de kapittelen gehad. Weldra achtten zij het
noodig, om hunnerzijds eenen „vicarius generalis sede archie-
piscopali vacante" aan te stellen. De eerste berichten hier-
over zijn uit het jaar 1585: volgens de resohitiën van Oude-
munster is er in Februari van dat jaar in de kapittelverga-
dering over gesproken. Aanvankelijk waren de beeren van
Oudemunster, naar het schijnt, het meest geneigd den vicaris
door het lot te doen aanwijzen, doch enkele dagen later ver-

tholicam redire ciipientibus, ipsoruni confessiones, et absolvendi
eosdem in casibus sedis nostrae Archiepiscopalis praeeminentiae re-
servatis, necnon administrandi reliqua ritu Catholico Sacramenta omnia
aut publice aut privatim, prout rei qualitas in his deplorandis Belgii
motibus requirere et permittere videbitur, faciendique et exercendi
omnia et singula curae pastoralis officia, eisdemque connexa et appen-
dentia, quae Archiepiscopalis tenore diplomatis super his do\'nati de
jure aut consuetudine facere et exercere possint et soleant, cum po-
testate alias quascumque personas ad eadem, quae pracmissa sunt,
exercenda idoneas et qualificatas, quoties id res ita exegerit, suo
nomine et loco substituendi, praesentibus ad rcvocationem nostram
aut novi admissionem Archipraesulis tantummodo duraturis.

Broedersen, I, p. 230—231.

>) inde saecke van den Vicaris gcnerael.

Then selven daghe (12 I-ebruari 1585) hebben mijn Heeren gere-
tiOlveert, datmen inde saecke van een commissaris generael inde
plaetse van een generael vicaris des Biscops procederen sal bij lo-
tinghe oft andersins, zoe men best mitten Capitulen vanden anderen
Ecclesien sal connen accorderen.

Inde selfde saeke van een vicaris generael.

Opden 16cn Febr. 1585 die Edele Heeren vicedeecken ende Capitule
etc capitule specialiter etc. om the nomineren een commissaris off
vicaris generael etc. hebben de voers. Heeren gepersisteert by haer-
lieder genomineerde in voergaende tijdt, the weten haerlieder Deecken,
dan indien zulcx vermits die diversitheit van stemmen then effecte niet
en quaeme, datmen by die gheJiomineerde tot desen tijdt noch ande-
ren kiesen sal uuyten welcken ten lesten eenen ghedeputeert sal
moghen worden, in manieren men alder bequaemst vinden sal.

(Uit de resohitiën van het kapittel van Oudemunster. Rijksarchief
Utrecht).

-ocr page 86-

klaarden zij „te persisteeren bij haerlieder genomineerde in
voergaende tijdt", n.l. den deken van hun kapittel Willem
Taets van Amerongen. Vermoedelijk waren de kapittelen het
niet eens, want de resolutie zegt verder, dat, indien de geno-
mineerde niet mocht benoemd worden, men nog anderen no-
mineeren zou, opdat uit hen eene benoeming zou kunnen ge-
schieden. O Of dit tenslotte is geschied, valt moeielijk uit
te maken: alleen St. Jan vermeldt de benoeming van eenen
Renesse tot „commissarius generalis in beneficialibus".
Deze had blijkbaar geene bevoegdheden als vicaris in spiri-
tualibus in het algemeen.

De benoeming van den vicaris had vanouds tot veel on-
eenigheid aanleiding gegeven, iets, dat in dezen moeielijken
tijd natuurlijk allerminst gewenscht was. Om hieraan tege-
moet te komen, heeft men reeds in deze jaren er over gespro-
ken, om de benoeming door elk der kapittelen bij tourbeurt
te doen plaats vinden. Vosmeer schrijft zelfs den 22en Novem-
ber 1588, dat een desbetreffend statuut hem is medegedeeld
door Cornelis Drenckwaert, kanunnik van St. AAarie\'),,
waarop hij hem had aangespoord, dat dit statuut zou worden
uitgevoerd. In de kapittelresolutiën heb ik een dergelijk statuut
in deze jaren niet kunnen vinden, doch het is niet onmogelijk,
dat er op dit punt tusschen de kapittelen een afspraak is ge-
maakt. Grond voor dit vermoeden vind ik ook in eene reso-
lutie van het kapittel van St. Jan =•) van 13 AAaart 1601, aldus
luidende:

O Nomineeren, eene vage uitdrukking, heeft hier blijkbaar de be-
teekenis van voordragen, want voor benoemen wordt hier deputeeren
gebruikt. Het woord „men" in de resolutie is onduidelijk.

=>) Commissarius generalis instar vicarii.

Renesse nominatus commissarius generalis in beneficialibus.

(Resolutiën van het kapittel van St. Jan, 16 Februari 1585. Rijks-
archief Utrecht),

Misschien is in deze resolutie bedoeld Mr, Johan van Renesse,
kanunnik van St, Jan. Zie hiervóór in de lijst van katholieke kanun-
niken, blz, 52.

Het woord instar doet vermoeden, dat men een verschil gevoelde
tusschen eenen vicarius en eenen commissarius, al gebruikte men
overigens die begrippen door elkaar. Vervulde Renesse misschien
slechts de werkzaamheden van eenen vicaris?

\') Zie bijlage I.

») Resolutiën van het kapittel van St. Jan. Rijksarchief Utrecht.

-ocr page 87-

Wordt by den capittule (alsoe die vices nu sijn aent
capittule St. Jans) gedeputeert mr. Johan van Renesse,
tanquam Commissarium sive vicarium generalem in
spiritualibus, sede vacante. Actum etc.

Hier wordt gesproken van eene benoeming bij tourbeurt,
«n dus moet overeenkomstig de rangorde der kapittelen in
1600 het kapittel van St. Pieter aan de beurt van benoeming
zijn geweest. Inderdaad was nu volgens een ander bericht
in 1600 Wilger van Moerendael, deken van St. Pieter,, vica-
ris. Hier vinden wij dus eene nieuwe aanwijzing, dat er een
afspraak betreffende de vicarisbenoeming moet hebben be-
staan.

Sasbout Vosmeer had in de jaren omstreeks 1590 nog
steeds moeielijkheden met de Utrechtsche kanunniken, die
ongaarne hun oude rechten prijs gaven, en daarom aan Bru-
hesius de bevoegdheid ontzegden, om zijn vicarisambt geheel
of ten deele aan een ander over te dragen. Een deel der ka-
nunniken was, naar Vosmeer schrijft®), wel geneigd hem als
vicaris te handhaven, en vermoedelijk werkte daarbij de over-
weging mede, dat zij zich tegenover de Staten er op zouden
kunnen beroepen, dat deze vicaris niet tot de hunnen behoor-
de\'). Reeds spoedig verkreeg Vosmeer van den Nuntius te

1) Broedersen, 1, p. 45 en 430 citeert een (thans verloren) hand-
schrift van Gerhardus van der Steen, kanunnik van St. Jan. Hierin
stond vernield:

De vicario in spiritualibus. Cum jam vices Capituli S. Johannis sunt,
députât illud Mr. Johannem van Renesse tamquam Commissarium
sive Vicarium generalem in spiritualibus sede vacante. Actum 13 Mar-
tii 1601.

Antea fuerat Moerendael ex parte Capituli S. Petri.

De kanunnik van der Steen was katholiek (zie hiervóór de lijst
blz. 52) en kan dus van de zaak op de hoogte zijn geweest, hoewel
hij in 1600 nog geen lid van het kapittel was.

=) Broedersen, 1, p. 11 : Oppositioneni nonnullam fecerunt.

\') Zie dit schrijven van 30 November 1588 bijlage 11. Vosmeer
schijnt zelfs in dezen tijd den titel van vicaris-generaal minder te
hebben gebruikt.

*) Sasbout schrijft 29 Januari 1589 aan Tilman:

.....cum, ut ipsi fatentur, praestet a libero homine fieri executionem

[sc. jurisdictionisj, ut caetcri libcri maneant a malis, quibus se facit
obnoxium executor..."

-ocr page 88-

Keulen een aansporing,om het vicarisambt te bh\'jven uit-
oefenen, en ten overvloede is hij later door dezen in dat ambt
bevestigd.

Toch was hiermede de zaak niet afgedaan. Er was nog
steeds een groep kanunniken, in hoofdzaak Domheeren, die
meenden, dat alleen het Domkapittel tot de benoeming van
eenen vicaris bevoegd was, een aanmatiging, waartegen de
andere kapittelen zich ten sterkste verzetten . Zoodoende
bleef in de stad Utrecht de zaak sleepen — in 1589 was nog
geen kanunnik tot vicaris benoemd —, maar aan de mee-
ning, dat de bisschopszetel nog vaceerde, eene meening, die
van het standpunt van de Staten veeleer eene fictie heeten
mocht, hielden de kapittelen vast. En zoo kan men resolutiën
van het generale kapittel ontmoeten („Quinque ecclesiarum"
zegt het resolutieboek van den Dom, waarin ook deze beslui-
ten werden opgeteekend), die het ledig staan van den zetel

Met homo liber bedoelt Sasbout iemand, die niet kanunnik was.
In een brief van 25 Januari 1589 spreekt hij over eenen vicaris, „non
de corpore ipsorum".

Broedersen, I, p. 9.

1) Sasbout schrijft 8 Februari 1589 aan Tilman:

De Vicariatu heb ick nu tamelyck besceyt door U scrijvens van
14 Januarii ende door het autentyck copykc van Octavius [d. i. de Nun-
tius]. Het is mij genoech, dat ick tuta conscientia daer mede door
mach gaen, ende een probabel defensy hebben, daer oeck B(ruhesii)
broeders [d. i. het Domkapittel] wel mede te vreden scynen te sijn
ende ick met haer daer noch breder aff spreken sal, want sij van mijn
dat wel scijnen te nemen, ende ick nu in possessie ben.

Over de bevestiging schrijft Sasbout in 1613 aan Gravius, zijnen
agent te Rome: Per eundem Tricariccnsem 23 Maji 1590 declaratus
vicarius generalis Ultrajectensis in spiritualibus.

[Tricariccnsem, sc. episcopum. Deze Nuntius, in 1590 eigenlijk nog
bisschop van Cajazzo, episcopus Calatinus, was bisschop van Tricarico
sinds 1592.

Zie Brom, Archivalia 1, 2, blz. 750, en Archief aartsbisdom Utrecht
deel 43, blz. 7.]

Merkwaardig is in dezen brief, dat Sasbout eerst geschreven had
constitutus, doch daarna dit woord heeft doorgehaald, en veranderd
in declaratus. Dit is dus een aanwijzing dat Sasbout zelf van oor-
deel was, zijne benoeming niet van den Nuntius te hebben ontvangen.

») Schrijven van Corn. de Gouda aan Sasbout Vosmeer 1589. Bijlage
III.

-ocr page 89-

noemen, alsof er geene Reformatie was geweest, en het verbod
van de Roomsche religie nooit uitgevaardigd.

Deze toestand duurde tot 1602, in welk jaar de kapittelen
van Vosmeer\'s afwezigheid — hij vertoefde te Rome — ge-
bruik maakten, om de kwestie der vicarisbenoeming opnieuw
aan de orde te stellen. Het resolutieboek van den Dom =\') ver-
meldt:

Die martis 23 Febr. 1602. Capitulum quinque eccle-
siarum. Ad resolvendum super electione vicarii per
totum annum, sede episcopali vacante.

Gestatueert, dat die Capittulen per vices sullen be-
dienen t\'officium vicariatus, een gans jaer per vicem,
ende gecommitteert t\' Capittule van den Doem, om een
uuyt haerlieder Capittule de eerste reyse te constitueren,
om als vicarius voor een geheel jaer te dienen, ingaen-
de 1 Martii 1602.

Waarschijnlijk is dit statuut in de verschillende kapittelen

i) 16 Februari 1585; Capitulo, ut moris est, indicto propter defec-
tum vicarii generalis sede archiepiscopali vacante [op een los blad].
21 November 1588: Domini Decani et Capitula quinque Ecclesiarum
Trajectensium, sede archiepiscopali vacante, archiepiscopalem juris-
dictionem administrantes.

7 Juli 1591: die Edele Heeren Deeckenen ende Capittulen vande vijff
kercken binnen Utrecht, sede archiepiscopali vacante, representerende
den Eertsbisscop van Utrecht ende hebbende d\'administratie vant
bisdom.

Den 28en September 1596 wordt Johannes A.xelius, Domheer, ge-
noemd: vicarius sede episcopali vacante. Van eene vroegere benoe-
ming is mij niet gebleken; vermoedelijk was Axelius dus alleen voor
dit bijzondere geval aangewezen.

Verder trad het generale kapittel op, „sede episcopali vacante", 23
Juni 1592, 13 November 1593, en 3 November 1596; „sede archie-
piscopali vacante" 9 September 1597.

Den 7en Maart 1596 benoemde het Domkapittel Walraven van
Gendt tot proost van Eist. De aanhef der acte luidt:

Wy Doemdeecken ende Capittule der kercken ten Dom tUtrecht
doen kondt allen luyden, dat wy als ordinaris collatores der proestie
naebescreven, overmits het bisdom jegenswoerdich doer het overlyden
vanden Hoochwcerdigcn Heeren Frederick Schenck van Toutenborch
vacerende is, enz.

\') Alleen de kladresolutiën (inv. No. 28) zijn bewaard. Rijksarchief,
Utrecht.

-ocr page 90-

besproken, en den 5en Maart werd het in eene vergade-
ring van het generale kapittel „unanimiter" goedgekeurd. Den
8en dier zelfde maand benoemden de Domheeren hunnen me-
debroeder mr. Johan van Kuyk (een katholiek!) tot vicaris
S. V. Het volgende jaar was de tour aan het kapittel van
Oudemunster, dat den Hen Mei 1603 zijnen deken Folcard
van Montzima (eveneens katholiek) tot vicaris S. V. aanstel-
de. De resolutiën der andere kapittelen vermelden in de vol-
gende jaren geene vicarisbenoeming meer, en evenmin Dom
en Oudemunster in 1607 en 1608, toen de tour weer bij hen
moest zijn.

Het was, naar het schijnt, de bedoeling van het sta-
tuut van 1600, dat van Kuyk in de plaats zou treden van
Vosmeer. Er zijn aanwijzingen, dat van Kuyk gevraagd heeft
de bevoegdheden te mogen verkrijgen, welke Vosmeer bezat.
Sasbout\'s broeder Tilman toont zich zelfs zeer geraakt over de
inbreuk op het vicarisschap van Sasbout. „Simiarum ludus:
sic haereticis mos est", roept hij uit: hij schreef het genomen
besluit blijkbaar toe aan den invloed der haeretici onder de
kanunniken, die in de kapittelvergadering bij de beraadsla-
gingen uitteraard waren tegenwoordig geweest\').

Super deputationem vicarii generalis sede archiepiscopali va-
cante.

Eodem tempore (3 Maart 1602) antedicti Reverendus et Venerabiles
Domini Decanus et Capitulum, deliberatione praehabita, intellexcrunt,
vacante sede archiepiscopali Traiectensi, per quinque capitula consti-
tuendum et deputandum fore et esse vicarium generalem ad omnes et
singulas causas episcopales ad cognitionem vicarii de jure seu con-
suetudine spectantes, quodque idem officium vicariatus per vices de-
putatorum praedictorum capitulorum deservietur et administrabitur
per annum continuum, inchoante prima Martii praeterita, quodque
prime vices erunt capituli Sancti Martini, secunde sancti Salvatoris
etc., et sic per ordinem.

(Resolutiën Oudemunster).

Die Veneris 26 F-eb. 1602.

Verhuel verhaelde geweeste te hebben inde vcrgaderinge vanden
Capittule vanden Dom,

Een vicaris vanden bisschop te kiesen die een jaer dienen sail,
den Ie Martii 1602 die vanden Dom ingaende, etc.

(Resolutiën St. Alarie).

»). De verkiezing van van Kuyk geschiedde tijdens afwezigheid van
Sasbout (niet
wegens diens afwezigheid; Broedersen, I, p. 16, schrijft

-ocr page 91-

Nut had de benoeming eigenlijk niet, omdat deze vicaris
waarschijnlijk nooit den steun van den Nuntius zou hebben
verkregen, en evenmin de ruimere bevoegdheden, welke Sas-
bout Vosmeer sedert eenige jaren bezat.

Wat nu de eigenlijke taak van deze vicarissen was, is
niet duidelijk. Volgens de resolutie van Oudemunster van 3
Maart 1602 moest de vicaris kennis nemen van „omnes et
smgulae causae episcopales, ad cognitionem vicarii de jure
seu consuetudine spectantes" een omschrijving, die ons
wemig verder brengt. Het generale kapittel behandelde in de
voorgaande periode meest beneficiale kwesties: overdracht
van een patronaatsrecht, ruil van prebende en vicarie, enz., ter
afwikkeling waarvan telkens een kanunnik werd aangewezen.
Misschien werd thans daarvoor een vicaris benoemd.

„absente Sasboldo"). Het werd hem bericht, toen hij reeds te Rome
aangeliomen was.

Dit geschiedde in een brief van Corn. Hagius, sacellanus curatus
van Haarlem, welke door Tilman Vosmeer in copie (transsumpt zegt
Broedersen, I,
p. 17) aan Sasbout werd verzonden, en Tilman zelf
voegde daar nog eenige opmerkingen bij betreffende de vicaris-kwes-
tie.

De mededeelingen van Hagius en Tilman, die kort genoeg zijn,
om hier tc worden afgedrukt, zijn merkwaardig om hunnen inhoud.

Corn. Hagius aan Sasbout:

Domini Capitulares seu Decani quinque convenerunt, ut in locum
lîevercntiae Tuae juniorem Cuyckium Summi Tcmpli Canonicum Vica-
rium constituèrent, post ipsum ex aliis capitulis per ordinem alium
constituturi singulis annis. Vides amare eos saltum bufonum [bufo =
pad]. Optabat Cuyck sibi omnia comnnmicata, quae sunt potestates
Reverentiae Tuae — ipsam hinc exclusam, ne depravatis eorum mori-
bus molesta sit. Nam arbitratur D. Adrianus [ab Oirschot] Reverentiae
Tuae aliquem addictum praeter Eschium.

(20 April 1602. Arch. O. B. Clerezij).

Tilman Vosmeer schrijft:

Intellexi ex fide dignissimis, quod Ultrajecti quinque Ecclesiae
capitulariter congregatae intra octo abhinc dies Vicarium generalem
crearunt ex collegio Metropolitano Cuyckium juniorem in annum proxi-
mum, anno vero sequenti ex alio collegio alius succedet, usque dum
omnes quinque Ecclesiae vices habucrint. Simiarum ludus: sic haereti-
cis mos est. Non obstante, quod praecipui canonici sciant a longo
tempore sibi de alio vicario provisum.

(26 April 1602; Arch. 0. B. Clerezij).

\') Vgl. blz. 72 iioot 1.

-ocr page 92-

Het geschetste verloop wijst er wel op, dat de reformatie
van de kapittelen geen snellen voortgang maakte, en dat men
in 1602, in het begin dus van de 17e eeuw, klaarblijkelijk
van meening was, dat de oude toestanden nog wel eens kon-
den terugkeeren. Immers van het standpunt van de Staten
was er geen vicaris S. V. meer noodig. Een deel der bis-
schoppelijke rechten was tengevolge van de Reformatie ver-
vallen, een ander deel, n.l. het oppertoezicht over de gees-
telijke goederen (z.g. „jus episcopale") was op de Staten,
als souverein, overgegaan. Het vaceeren van den aartsbis-
schoppelijken zetel was in de oogen der Staten niets dan eene
fictie, maar dit alles was voor de kapittelen geen bezwaar, om
in eene volle vergadering (dus niet eene vergadering van de
katholieke kanunniken, gelijk men verwachten zou) tot de
benoeming van eenen vicaris, sede archiepiscopali vacante,
over te gaan.

Sasbout Vosmeer heeft van het jaar 1592 af ook de waar-
digheid van apostolisch vicaris bezeten. In dit jaar ontving
hij n.l. van den Nuntius zoo uitgebreide bevoegdheden in ker-
kelijke zaken, O dat hij algemeen van dezen tijd af ook als
apostolisch vicaris beschouwd werd, en ook dezen titel voer-
de \').

U1

Onder de bijlagen zijn enkele acten opgenomen, waaruit
blijkt, hoe Sasbout zijn ambt heeft uitgeoefend.

-ocr page 93-

Allereerst een stuk van 28 Augustus 1594, waarin Jkvr.
Susanna van Ratinge bevestigd werd als abdis van het con-
vent Oudwijk^). In deze acte noemt Sasbout zichzelf: Vica-
rius generalis Ecclesiae Metropolitanae Ultrajectensis vacan-
tis. (Bijlage VIII).

De tweede acte is van 29 September 1594, en afkomstig van
den Nuntius. Deze draagt in het stuk aan den „vicarius in spi-
ritualibus Trajectensis" op, om aan Johannes Wachtelaer, ka-
nunnik van St. Marie, dispensatie te verleenen in zake simo-
nie. (Bijlage IX).

Tenslotte volgt nog een acte van 5 Juli 1597, afgegeven ten
behoeve van het kapittel van Oudemunster, welks kerk in
1587, op last der Staten, was afgebroken. In 1595 was aan

-ocr page 94-

het kapittel een deel der St, Paulus-abdij als zetel toegewe-
zen, welke verplaatsing in 1597 door Sasbout werd goedge-
keurd. (Bijlage XI),

§ 2. Sasbout Vosmeer aartsbisschop (1602—1614).

Reeds meer dan twintig jaren stond de Utrechtsche bis-
schopszetel ledig; daaraan kwam thans een einde. De be-
noeming van Vosmeer geschiedde op dezelfde wijze, als die
van den aartsbisschop Schenck van Tautenburch, met dien
verstande, dat de nieuwe aartsbisschop genomineerd werd
door den aartshertog Albertus, die bij zijn huwelijk met Isa-
bella in 1598 door Philips II aan het hoofd der Nederlanden
gesteld was. Of eene verkiezing door de geestelijkheid (de
katholieke kanunniken?) plaats vond, valt niet met zekerheid
te zeggen =>). Den 22en September 1602 werd Vosmeer te
Rome gewijd, onder den titel van aartsbisschop van Philippi
i.p.i. Hij ontving dezen titel wegens de bezwaren,, aan het
voeren van den titel „van Utrecht" verbonden, — „ne haere-
ticos exacerbaret", zeide de paus *) — doch tevens verkreeg

-ocr page 95-

Vosmeer de bevoegdheid, om zijnen titel in dien van „aarts-
bisschop van Utrecht" te veranderen, wanneer de aartshertog
hem dit toestond. Verder werd bepaald, dat de nieuwe
aartsbisschop zijne bisschoppelijke functiën slechts „in insulis
Hollandiae et Zelandiae" zou mogen uitoefenen en niet te
Phihppi

In de oogen der Katholieken was de aartsbisschoppelijke
zetel weder vervuld; van het standpunt van de Staten was
zelfs het vaceeren eene fictie. De vervulling geschiedde buiten
hen om, en zelfs in strijd met hunne wetgeving.

Naar het schijnt, hebben de Staten van Utrecht zich om de
nieuwe functie van Vosmeer niet bekommerd. De Staten van
Holland vaardigden in Mei 1602 een bevel tot gevangenne-
ming tegen hem uit, en beschuldigden hem van majesteits-
schennis, omdat hij van Albertus had „versocht ende geobti-
neert nominatie tottet Aertsbisdom van Uytrecht ende Me-
tropolytaenschap over alle de Vereenichde Nederlanden, in
allen schijn ofte dezelve Eertshertoge geen Viant van dese
Landen en ware"Hier treffen wij dus weer de kwestie van

-ocr page 96-

de souvereiniteit: de Staten beschouw^den zich als souverein,
en feitelijk waren zij het ook, doch tot den vrede van Munster
was de souvereiniteit een voorwerp van strijd. Sasbout met
de zijnen zagen in den Spaanschen koning (thans in den aarts-
hertog) den rechtmatigen souverein, en niet in de Staten.

Vosmeer heeft den titel van aartsbisschop van Utrecht in-
derdaad gevoerd. Den 30en September 1611 benoemde hi]
in kwaliteit van „Archiepiscopus Philippensis et Ultrajecten-
sis, necnon Hollandiae, Zelandiae eisdemque unitarum, atque
reductarum Transisulaniae provinciarum Vicarius Apostoh\'-
cus", tot zijne „ vicarii generales per Universam Metropolim
Ultrajectensem" Wilger van Moerendael, deken van St. Pie-
ter, Johannes Wachtelaer, kanunnik van St. Marie en Jacobus
Bolius

Nu de aartsbisschoppelijke zetel wederom vervuld was,
bleek uiteraard in dit tijdvak weinig naar buiten — afgezien
dan van het werk der electie — van werkzaamheden der
kapittelen op kerkelijk gebied. Waarschijnlijk was er voor het
oogenblik nog een vrij groot getal katholieke kanunniken.
Ook na 1580 werden, zooals wij vroeger hebben gezien, ver-
schillende kanunniken benoemd, die katholiek waren; indien
wij dan overw-egen, dat in de vijf kapittelen van 1592 tot 1602
overleden waren 22 kanunniken, en dat verschillende turnarii
nog katholiek waren, dan is het vermoeden, dat er nog een
vrij groot getal katholieke kanunniken was, wel te recht-

-ocr page 97-

vaardigen. Dit neemt niet weg, dat hunne kansen steeds
slechter werden; het was nu wel duidelijk, dat het Spaansche
régime, waarvan, voorloopig althans, voor hen de meeste
steun te verwachten viel, niet zou worden hersteld. Waar-
schijnlijk was een deel dier kanunniken dan ook niet zeer
ijverig in het vervullen van hunne ambtsplichten, uit vrees,
van hunne prebenden te worden beroofd =). Toch kunnen ook
in dit tijdvak wel voorbeelden van werkzaamheden op kerke-
lijk gebied worden aangewezen.

De katholieke kanunniken van den Dom benoemden om-
streeks het jaar 1608 een pastoor en een hulppastoor van de
Buurkerk, en een pastoor van de Jacobi-kerk.

„Ultrajecti sunt quatuor parochiales Ecclesiae. In
j-iprima, quae est S. Mariae Majoris (Civilis), Capitulum
„Cathedrale est pastor, et constituit duos qui Ecclesiam
„curant, Pastorem primarium et ejus Coadjutorem. Post
„obitum D. Cornelii Goudani in pastorem a Canonicis
„Catholicis assumptus =■) fuit Jacobus Bolius, S. Theol.
„Doctor, anno 1608 confirmatus per Reverendissimum
„D. Sasboldum, sicut et ejus Coadjutor D. Hermannus
„Strickius, S. Theol. Baccalaureus".

„In S. Jacobo pastor est D. Alexander Axelius, simi-
„liter per Canonicos Catholicos assumptus, et a Reve-
„rendissimo Sasboldo confirmatus anno 1610 vel circi-

„ter\').

Al waren in de stad Utrecht door de Reformatie de oude
parochies niet opgeheven, zoo hadden zij toch voor de pas-

-ocr page 98-

toorsbenoeming geene beteekenis meer, daar hier de Gere-
formeerde predikanten geene gereformeerde pastoors waren.
De pastoraten waren dus geen „beneficia propter crimen hae-
resis vacantia" O 5 canoniekrechtelijk waren zij wel vacant,
maar nu er geen haereticus was, die op den titel van pastor
aanspraak maakte, vielen zij niet onder de vroeger genoemde
pauselijke constitutiën.

In het feit, dat alleen de katholieke kanunniken tot de be-
noeming medewerkten, is een bewijs te zien voor de canoniek-
rechtelijke continuïteit,, waarover later nog uitvoerig wordt
gesproken.

§ 3. Na den dood van Vosmeer (1614) tot de oprichting
van het Vicariaat (1633).

a. Sede vacante.

Den 3en Mei 1614 overleed Vosmeer, en daardoor was
de bisschopszetel vacant. V/ie als vicaris S. V. optrad, is niet
met zekerheid te zeggen. Domdeken was in dezen tijd Her-
man van Darll, als zoodanig in December 1613 verkozen.
Nu werd in eenen a° 1614 door Sasbout\'s secretaris vervaar-
digden
„Catalogus Sacerdotum secundum quinque capitula
eorumque qualUates"
de deken van het Domkapittel niet
vermeld, terwijl in deze zelfde lijst met de hand van Ro-
venius later was bijgeschreven, dat Renesse in 1617 tot Dom-
deken verkozen werd. Dat Renesse katholiek was, is be-
kend =»); behoorde van Darll misschien tot de haeretici?

Kwam de Domdeken niet voor het ambt van vicaris in aan-
merking, dan trad de naar anciennlteit oudste kanunnik voor
hem in dc plaats. Waarschijnlijk was dit de reeds meermalen
genoemde Mr, Jan van Kuyk; in den Catalogus sacerdotum
stond deze althans boven aan de lijst. Deze was katholiek, en
had reeds tweemalen als vicaris gefungeerd, als zoodanig in
1602 verkozen door het Domkapittel, en in 1609 benoemd
door Vosmeer.

-ocr page 99-

De opvolger van Vosmeer kw^am door eene verkiezing tot
zijn ambt. Reeds in het jaar 1610 hadden verschillende gees-
telijken aan Sasbout aangeraden, wegens zijnen hoogen
leeftijd en toenemende lichaamszwakte, om eenen coadjutor
naast zich te doen stellen, en tegen het einde van 1612 hadden
de katholieke kanunniken een voordracht van drie geestelij-
ken opgemaakt, opdat Sasbout daaruit een coadjutor zou
kiezen

De Utrechtsche geestelijken wilden in deze belangrijke aan-
gelegenheid ook de Haarlemsche geestelijkheid
kennen,, en
zoo kwamen twee kanunniken van het Haarlemsche kapittel
onderhandelen. Dat duurde evenwel vrij lang, en toen men
te Rome weinig medewerking vond, stierf Sasbout, alvorens
er nog een coadjutor was benoemd.

Ook over den opvolger van Vosmeer werd men het niet
spoedig eens, doch ten slotte is Philippus Rovenius als zoo-
danig gekozen\'). In zijn Manuale schrijft hij aldus: Eodem
anno (sc. 1614) electus est, consentiente omni clero, et con-
firmante Sanctissimo Domino Nostro Domino Paulo Papa Vto
in Vicarium Apostolicum confoederatarum Provinciarum et
reductarum Transisulaniae partium Philippus Rovenius, S. Th.
Licentiatus, Decanus Aldenzaliensis.

b. 1614—1633.

Philippus Rovenius, die 16 Juni 1614 tot opvolger van Vos-
meer was verkozen, werd den 1 len October d. a. v. door paus
Paulus V benoemd tot „Vicarius Apostolicus in partibus Hol-
landiae et Zelandiae"*), en bij een afzonderlijke breve van

1) Broedersen, II, p. 66 sqq. liandelt uitvoerig over de verk-iezing
van den coadjutor.

3) Het Haarlemsche kathedraalkapittel was, anders dan de Utrecht-
sche kapittelen, alleen van katholieke zijde in stand gehouden. Het
kapittel werd niet gereformeerd, doch de goederen werden gecon-
fi\'skeerd, en het kapittel verder aan zijn lot overgelaten (niet formeel
opgeheven). Het heeft daarna zich ook niet zelf gereformeerd, doch
zich steeds aangevuld met katholieke leden.

Vgl. Broedersen, I, p. 162 sqq.

3) Over de oneenigheid tusschen de Utrechtsche en de Haarlem-
sche geestelijkheid Broedersen, II, p. 71—72.

De keuze werd waarschijnlijk achteraf goedgekeurd door den aarts-
hertog Albertus. Broedersen II, p. 72—73. Dupac, p. 115.

*) Batavia Sacra, II, P- 78.

Dc geographische omschrijving is ook hier weer minder juist.

-ocr page 100-

denzelfden dag verkreeg hij in die kvi^aliteit de bevoegdheid,
om kanunnikdijen en prebenden, benevens andere beneficiën
te begeven „in Cathedralibus et Metropolitanis vel collegiatis
aut parochialibus seu aliis Ecclesiis dictarum ditionum"^).
Daar de apostolische vicaris slechts in de Vereenigde Provin-
ciën gezag had,
v/sls de eenige Ecclesia Metropolitana, vk^aar
hij de bevoegdheid had, om kanunniken te benoemen, die,
welke daar bestond, n.1. Utrecht®).

Den 8en November 1620 ontving Rovenius te Voorst bij
Brussel de bisschopswijding met den titel van aartsbisschop
van Philippi i. p. i. Waarschijnlijk werd bij de benoeming
van Rovenius tot aartsbisschop, evenals bij die van zijnen
voorganger, bepaald, dat hij zijne bisschoppelijke functiën
slechts in de Vereenigde Provinciën zou mogen uitoefenen»).
Zoowel bij de benoeming tot apostolisch vicaris, als bij de
bisschopswijding was dus het ambtsgebied op dezelfde wijze
omschreven. Er was echter een verschil: buiten het aartsbis-
dom oefende Rovenius de bisschoppelijke functiën uit als
apostolisch vicaris, die tevens bisschop was, maar uit dit feit
mag men nog niet afleiden, dat hij om deze reden niet aarts-
bisschop van Utrecht kan zijn geweest. Als zoodanig n.1. ver-
richtte hij de bisschoppelijke handelingen binnen het aarts-
bisdom. De titel van „aartsbisschop van Utrecht" werd hem,
evenmin als Vosmeer, terstond verleend, doch het voeren daar-
van werd waarschijnlijk afhankelijk gesteld van het goed-
vinden van den aartshertog. Zoolang het Twaalfjarig Bestand
duurde, wilde deze hem den titel niet toekennen\'). In 1626

O Vgl. boven blz. 55.

») Vgl. hierna blz. 86 noot 1: Capitulum Aletropolitanum Ultrajec-
tense.

Broedersen, III, p. 74, citeert uit cencn brief van Rovenius aain
Wachtelaer (1 September 1641): „Extant literae nostrac Collationis
Episcopatus Philippensis, quibus etiam cura I^liilippcnsium in curam
Partium harum commutatur". Broedersen kon dit stuk niet terugvin-
den.

Vgl. Brom, Archivalia I, nos. 2062 cn 206.3.

Volgens eene mededeeling in het in 1026 ingediend verzoekschrift
(zie de volgende noot) verzocht de geestelijkheid, „ut placeret Sercnis-
simis Principibus concedere jam ordinato et consccrato Episcopo, ti-
tulum archicpiscopatus Ultrajcctensis".

Broedersen, III, p. 76 maakt hierover de juiste opmerking, dat dc

-ocr page 101-

verwees de Infante Isabella, daar zij na den dood van den
aartshertog den gewenschten titel niet op eigen gezag ver-
leenen wilde, de geestelijkheid naar den Spaanschen koning
Philips IV, wiens antwoord op een ingediend verzoekschrift
niet bekend schijnt te zijn. Rovenius voerde echter van dezen
tijd af den titel „archiepiscopus Philippensis et Ultrajecten-
sis"

Van de bevoegdheid om kanunniken te benoemen heeft
Rovenius, gelijk wij in het vorige hoofdstuk hebben gezien,
ruimschoots gebruik gemaakt. In de oogen van de Staten

aartshertog dezen titel niet zou hebben kunnen verleenen, indien het
niet de bedoeling- was geweest, dat Rovenius werkelijk aartsbis-
schop van Utrecht zou zijn, terwijl hem slechts om politieke redenen
die titel nog niet bij zijne bisschopswijding gegeven werd.

Een andere vraag is, of concedere in dit geval wel de juridisch
meest juiste term was. Bij Rovenius\' opvolger (hierna blz. 92) sprak
de aartshertog van: sibi placere, wat meer aan een recht van placet
doet denken.

Het recht, door de aartshertogen thans uitgeoefend, was het oude
nominatierecht niet meer, al vindt het waarschijnlijk daarin wel zijn
oorsprong. Practisch kwam de daad van den aartshertog natuurlijk

wel op een „concedere" neder.

«) Het verzoekschrift, ingediend door „Praelati et totus Clerus Ar-
chiepiscopatus Ultrajectensis, ac Suffraganearum Dioecesnim" is ge-
drukt Batavia Sacra, 11, p. 79-80, en (vertaald) Kerkelijke Historie
en Oudheden der zeven Vereenigde Provinciën (folio), 1, blz. 417—
418.

Hier wordt het verleenen van den titel op tweeërlei wijze uitge-
drukt: „titulo Ultrajectensi confirmare", en „Archiepiscopum Ultra-

jectensem denominare".

2) Broedersen, III, p. 77 noemt als voorbeeld een besluit betreffende
de theologen in het Seminarie te Keulen van 15 September 1627. — Uit
de acte van aanstelling van Joannes Putcamer en Wilhelmus van der
Borgh tot pastoors dc,- St. Nicolaas-parochie tc Utrecht blijkt indi-
rect dat Rovenius zelf van oordeel was, aartsbisschop van Utrecht
te zijn. Hij zegt nl. „authoritate apostolica... et
onlinana nostra".

^^In\'lfet fccd? meer aangehaalde Intendit wordt Rovenius „praetensc
bisschop van Utregt" genoemd, omdat de Staten geen bisschop van

Utrecht meer erkenden. .. , . . . • , i/,„i

In een schrijven van den kardinaal-staatssecretaris aan den Keul-

.schen nuntius Chigi van .30 Juni 1040 (Brom, Archivalia I, no. 2166

wordt betoogd, dat Rovenius zich ten onrechte aartsbisschop van

Utrecht noemt, op grond, dat hij voor Philipp! is Rewijc^ cn niet voor

Utrecht. — Ten onrechte evenwel, gelijk uit den tekst blijkt.

-ocr page 102-

evenwel hadden deze kanunniken geen rechtmatigen titel, en-
daarom konden zij in het kapittel geene zitting nemen1).

De kapittelen werden nog steeds als bestaande erkend, en
de benoeming der kanunniken was door den paus aan Rove-
nius opgedragen. Dat zij de aan hun ambt verbonden inkom-
sten niet konden genieten, was eenvoudig een gevolg van
de omstandigheid, dat de Staten de feitelijke macht bezaten.
Volgens deze redeneering hadden, zooals wij in het vorige
hoofdstuk zagen, de door Rovenius benoemde kanunniken
naar canoniek recht eenen geldigen rechtstitel voor hun ambt.
Onbetwist was dit ook in katholieke kringen niet. Daar
deden in het jaar 1623 de kapittelen eene ,,magna contro-
versia" rijzen,

Rovenius was den 15en September 1622 naar Rome ver-
trokken, tezamen met Jacobus Bolius\'»), en Nicolaus Nomius,
deken van het Haarlemsche kapittel. De aartsbisschop bracht
aan de Congregatio de propaganda fide*) verslag uit over
den toestand der Hollandsche kerk, In dit verslag") had hij
de kapittelen als nog bestaande vermeld®). Kort daarna in
1623 ontstond naar aanleiding hiervan de bovenbedoelde
„magna controversia" tusschen Rovenius met de afgevaar-
digden van de geestelijkheid eenerzijds, en de Jezuieten aan
den anderen kant. Deze laatsten beweerden n,l., dat in dc
Vereenigde Provinciën het bisschoppelijk bestuur (ordo hier-
archicus) met al den aankleve van dien was te niet gegaan;
Rovenius en de zijnen beweerden het tegendeel. De kwestie

1  Commissie van kardinalen tot uitbreiding des geloofs onder hei-
denen en ketters. Brom, Archivalia, II, Inl. blz. LX.

") Descriptio status, in quo nunc est religio Catholica in Confoe-
deratis Belgii Provinciis Anno 1622.

Gedrukt: Archief aartsbisdom Utrecht deel 20, blz. 351 vlgg,; ver-
taald: Bijdragen voor de geschiedenis van de R. K. Kerk in Nederland,
I, (Rotterdam 1888) blz, 108 vlgg.

Vgl. Brom, Archivalia, II, no. 267.

•) In civitate Ultrajectensi quinque sunt collegia canonicorum; ex
his Metropolitana Ecclesia S, Martini solet habere 40 canonicos et
50 vicarios, etc.

-ocr page 103-

werd voor de Congregatio de propaganda fide behandeld, en
na veel geschrijf verkreeg Rovenius de opdracht, eene
„des-
criptio ordinis Hierarchici Cleri Hollandiae"
te vervaardi-
gen O-

Van de zijde der Jezuieten verscheen hierop een geschrift,
getiteld:
Repugnantia, quae notantur in diversis scriptis pri-
mo et secundo datis per Reverendissimum Vicarium et suos
Sacerdotes.
Als antwoord verscheen: Concordantia repugnan-
iium, quae Patres Societatis perperam notant in diversis scrip-
fis anno 1623 primo et secundo datis per Vicarium Aposto-
licum").
De zaak was hiermede niet afgedaan: korten tijd
later verschenen nog twee geschriften. De Jezuieten gaven
uit:
Quae advortenda circa ultinmm scriptam, exhibitum a
Reverendissimo Vicario Apostolico et duobus Sacerdotibus
Hollandiae;
waarop wederom als antwoord verscheen: Res-
ponsio ad animadversiones super scripto ultimo Vicarii Apos-
tolici, per Patres Societatis jesu exlübitas.

Het was geen nieuws, wat de Jezuieten beweerden; zij
meenden, dat ten gevolge van de Reformatie de geheele ordo
hierarchicus was in elkaar gestort, en hierin deelden zij het
standpunt van de Calvinistische Staten. Niet als apostolisch
vicaris, als aartsbisschop van Utrecht bestreden zij dus Ro-
venius *).

Ten aanzien van de kapittelen letten de Jezuieten alleen
op het feit, dat de prebenden in handen der haeretici waren
gekomen, en daarop steunend, ontkenden zij nu het recht-
matig bestaan der kapittelen naar canoniek recht. In hun
tweede geschrift legden zij daarop nog eens den nadruk, door
er op te wijzen, dat men haereticus zijn moest, wilde men

1) Deze descriptio is gedrukt bij Broedersen, I, p. 281—289.
ï) De beide geschriften zijn naast elkaar afgedrukt bij Broedersen,

1, 290—298.
3) Gedrukt Broedersen, I, 299—306.
«) De jezuieten schreven:
Et quia Reverendissimus Dommus Rovenms nititur hrmare suam
jun\'sdictionem in ordine Ecclesiae hierarclnco quem dicit in dict.s
provinciis adliuc permanere, respondetur, titulos, quos ejus Sacer-
dotes sibi mutuo adscripserunt, aliud non esse, quam inania nomma.
ad firmandam eorum jurisdictionem ordinariam, et e.xcludendos reii-

giosos inventa".

Broedersen, I, p. 63.

-ocr page 104-

de vruchten van zijne prebende kunnen genieten. In dit ge-
schrift ook werden voor het eerst de door Vosmeer en Rove-
nius benoemde kanunniken niet als (naar canoniek recht)
rechtmatige functionarissen beschouv/d: zij matigden zich de
titels slechts aan („...nominales illos titulos sibi usurpant").
Vooral in dit laatste valt duidelijk de overeenkomst met het
standpunt der Staten op te merken.

Daarentegen beweerde Rovenius, dat de kapittelen cano-
niekrechtelijk nog wel degelijk bestonden; dat de door hem
benoemde kanunniken in geenen deele indringers waren, en
dat, ook al genoten zij geene inkomsten, zij niettemin toch
kanunniken waren. Verder merkte hij op, dat er verschillende
katholieke kanunniken waren, die nog wel eene prebende be-
zaten. En ten slotte eindigde hij met er op te wijzen, dat
de katholieke kanunniken ook nog eene taak hadden te ver-
vullen op kerkelijk gebied, dat zij n.1. door middel van eenen
vicaris S. V., de administratio in spiritualibus voerden \')

In het eerste geschrift der Jezuïeten (Repugnantia etc.) werd
gezegd:

In supradicta Relatione, exhibita Nuncio Apostolico et Suae Sanc-
titati, sic habent: Bona Ecclesiarum Ultrajectensium adhuc conser-
vantur; sed penes haereticos est administratio, qui fere suis Nobiiibus.
Officiariis, Capitaneis conjugatis de iis provident. Habent satis opimos
proventus. Catholicis nulla deinceps spes praebcndis fruendi, nisi ab-
jurent fidem catholicam. In scripto ultimo dicitur Capitulum Ultrajec-
tense Metropolitanum adhuc exstare; et adhuc duo alia Capitula
Cathedralium Ecclesiarum in Hollandiae provinciis cx)nfocderatis.

Ecce Capitaneos, et conjugates, ac fidem catholicam abjurante.\'^,
quatcnus a Magistratibus haereticis praebendae conferuntur, faciunt ii;
secundo scripto Canonicos Ultrajectcnse.s. Dominationcs vero vc.strae
lllustrissimae judicabunt, an vera ista sint Capitula et Canonici.
Antwoord van Rovenius (Concordia repugnantium etc.):
Nulla hic apparet repugnantia, si attendatur, quod in singulis Ca-
pitulis Ultrajectensibus adhuc inveniantur aliqui Canonici Catholici
antiqui; praeter eos, qui dc novo assinnpti sunt auctoritate apo.stolica;
iiui quidem, quia haeresim nolunt profiteri, de fructibus non partici-
pant. Sed ideo non desinunt esse Canonici: et penes illos Catholicos
Capitula adhuc subsistunt. In Harlcmensi vero et Davcntriensi nulli
sunt Canonici haeretici, sed omnes sunt Catholici.
De Jezuicten zeiden in hun tweede geschrift (Quae advortcnda etc.):
Capitula, quae Ultrajecti numerantur, non sunt orthodoxa Capitula,
sed capitula sunt, quorum Dccani sunt haeretici et conjugati: qui
ab Ordinibus status Hollandiae in mcrccdcm servitii pracstiti Statibu.-i

-ocr page 105-

Heeft de Congregatio de propaganda fide eene beslissing
genomen? of heeft men de zaak als afgedaan beschouwd?
Hoe het ook zij, ook na zijn terugkeer in het vaderland (Janua-
ri 1623) is Rovenius doorgegaan met het benoemen van ka-
nunniken, zooals hij dit reeds vroeger gedaan had. Het ver-
moeden ligt dus voor de hand, dat de Jezuieten niet in het
gelijk zijn gesteld.

Geen der door Rovenius benoemde kanunniken werd als
zoodanig door de Staten erkend, en in 1640 leidde Rovenius\'

Hollandiae illos proventus accipiunt, quibus permixti permittuntur
Presbyteri Catholici, qui jam ante praebendas ibi habuerunt. Qui
autem ibi sunt sacerdotes saeculares inter se nominales illos titulos
ex diversis Capitulis sibi usurpant. Illos excipio, qui vel dexteritate
praebendarum resignationem obtinuerunt, vel ab antique praebendas
illas retinuerunt. Et quidem jam ad Capitula illa Status Ultrajectini
neminem deinceps admittere volunt, qui non faciat professionem hae-

^^An^oord van Rovenius (Responsio ad animadversiones etc.):
Singula Capitula Ultrajectina habent adhuc aliquot Canonicos ortho-
doxos- nec omnes decani sunt conjugati: quia Decanus S. Salvatoris
et S Mariae sunt adhuc catholici et coelibes, habentes justos titulos
sui Decanatus. Metropolitanum Capitulum habet suos Canonicos ca-
tholicos et de fructibus participates, sed major pars defecit in hae-
resim- pro quibus tamen per collationes pontificias ac nonnullas Vicarn
Apostolici suffecti sunt Canonici Catholici; qui quia nolunt jurare
haeresim, prohibentur de fructibus participare. Penes tamen Canonicos
catholicos, habentes suum Vicarium sede vacante, est administratio
in spiritualibus.

Te Haarlem bestond waarschijnlijk coöptatie, en te Deventer ook.
In dit kapittel werd Henricus Vordenus 8 Juli 1G07 door Vosmeer tot
proost benoemd. In welke kwaliteit Vosmeer dit deed, vermeldt de

minuut niet. (Arch. O. B. Cler.). ^

In een brief van 6 April 1607 aan Vos\'meer vond ik het volgende:
r„ni nost desertum capitulum (Daventriense) civitate ab hostibus
occupata quatuor aut quinque ex canonicis exules agerent m his
partibus. aliquoties congregati fuerunt capitulariter, et de prebend.s
Ucmtibus vel per mortem vel rebellionem eorum, qui apud hostes
Z^^L^^sc^^ rebus capitularibus... disposuerunt. (Arch. O. B.

^Dedn van Oudemunster was Willem van Renesse, gekozen 1608; va^rt
St. Marie Johan van der Meer, gekozen 1617. Deze laatste wordt

in de catalogi sacerdotum niet genoemd. .-cv

=») Wat Rovenius met de mcdedeelmg omtrent eenen vicaris S. V.
bedoelde, is niet duidelijk, tenzij het mocht slaan op de benoeming
van 1602.

-ocr page 106-

handelwijze tot het reeds genoemde proces en daarna tot
zijne verbanning. Doch eenige jaren te voren was door een
heilzamen maatregel het voortbestaan van het metropolitaan-
kapittel als katholiek kerkelijk instituut verzekerd. Hierover
in het volgende hoofdstuk.

Dit woord is hier gebruikt als aanduiding voor het generale ka-
pittel en zijne bevoegdheden als zoodanig.

-ocr page 107-

HOOFDSTUK IV.
Het Vicariaat.

§ 1. Oprichting en bevestiging.

Nog waren verscheidene plaatsen in de vijf kapittelen door
katholieken bezet en telt men de door de apostolische vicaris-
sen benoemde kanunniken hierbij, dan was er in het begin van
de 17e eeuw zelfs nog een vrij groot getal van katholieke gees-
telijken, die den titel van kanunnik voerden. Ten gevolge van
de ordonnantiën van 1615 en 1623 mochten de vrijkomende
kanunnikdijen slechts aan Gereformeerden worden vergeven.
Het ware mogelijk geweest, dat de apostolische vicarissen
steeds waren voortgegaan met de benoeming van katholieke
titularissen voor de kapittelplaatsen, welker inkomsten door
gereformeerde kanunniken werden getrokken: zóó immers
Ldden Vosmeer en Rovenius het al deze jaren gedaan. Op
deze wijze zouden er voor elk kapittel op den duur twee col-
leges zijn gekomen, die elk zich zelf als het rechtmatige ka-
pittel zouden hebben beschouwd, een gevolg, gelijk wij zagen,
van het aanleggen van verschillenden maatstaf.

Rovenius vond de oplossing voor deze moeielijkheid langs
een anderen weg. Reeds geruimen tijd kwamen, toen het voor
de katholieken steeds moeielijker werd, hunne kerkelijke be-
langen in de gewone kapittelvergaderingen te bespreken, ver-
schillende katholieke kanunniken („strenuiores" noemt hen
Broedersen ) met elkander en met den aartsbisschop teza-
men, om de kerkelijke zaken te behandelen»). In het jaar 1633

») Zie boven blz. 41.

») I, P- 74. ...

=«) Broedersen I.e. schrijft: Haec per piures annos contigerunt et

aliqua ab illis acta ad nianuin habemus.

Van de vergadering van 1631 bestaan nog eenige notulen; de an-
dere verslagen zijn niet bewaard gebleveji. (Bijdragen voor de geschie-
denis van de R. K. Kerk in Nederland, 1, blz. 147). Van de werk-
zaamheden der katholieke kanunniken blijkt eenigcrmate uit brieven
uit dien tijd, welke zich in groot aantal in het Clerezij-archief bevni-
dcn.

-ocr page 108-

vereenigde hij zeven icathoHeke kanunniken (zij waren „studio-
siores fidei et disciphnae Catholicae Ecclesiae" 0), en vier pas-
toors, van wie hij drie later tot kanunnik benoemde, tot een
collegium, aan welk college hij den naam van „V i c a r i a-
tus" gaf®). Het ligt voor de hand, dezen naam te verklaren
uit het feit, dat Rovenius naast de bevoegdheden van aarts-
bisschop, tevens die van apostolisch vicaris bezat. Ook de be-
geerte om zoo min mogelijk met de Staten in conflict te
komen, deed hem vermoedelijk den naam: kapittel vermijden.

Hij benoemde tot leden van het Vicariaat:

Johannes Wachtelaer, kanunnik van St. Marie»), vicaris-
generaal van den aartsbisschop.

Herman Oem\'), aartspriester van Zuid-Holland^).

O Broedersen 1. c.

De acte van oprichting, d.d. 9 November 1633, geschreven met
de hand van Rovenius\' secretaris Godfried van Moock, en door den
aartsbisschop eigenhandig onderteekend, bevindt zich in het archief
der Oud-Bisschoppelijke Clerezij. Deze acte werd den 29en Juni 165H
door den opvolger van Rovenius, Jacobus de la Torre, bevestigd. Ook
dit stuk (waarin de acte van 1633 woordelijk is opgenomen) bevindt
zich in genoemd archief; het is hierna afgedrukt als bijlage XXlll.

3) Benoemd 27 Februari 1593. Zie de lijst, boven blz. 52.

In 1640 is hij bij rechteriijk vonnis als kanunnik afgezet.

Beschouwt men de door Vosmeer cn Rovenius benoemde kanunni-
ken niet als ware kanunniken (hetgeen canoniekrechtelijk niet juist
was, zooals ik betoogde) dan is er toch tusschen dc vijf kapittelen en
het Vicariaat continuïteit via Wachtelaer. Dit in verband met de boven
besproken omstandigheid, dat het generaal kapittel het eigenlijke ka-
thedraalkapittel was.

\') Broedersen (1, p. 77) onderstelt, dat Oem kanunnik was, op grond
van het feit, dat Sasbout Vosmeer in 1595 eenen zekeren Herman
Oem tot subdiaken heeft gewijd. Deze was „Ultrajecti Canonicus",
doch vermoedelijk is hier bedoeld Herman Oem, kanunnik van Oudc-
munster, die reeds 13 Augustus 1600 overleed.

i\') Vóór de Reformatie hadden de landdekens of aartspriesters, die
door de aartsdiakenen werden aangesteld in het algemeen het toe-
zicht op de geestelijken cn andere autoriteiten van dc parochies onder
hun gebied. Moll, Kerkgeschiedenis II, 1, blz. 323—326.

Over de indccling van het oude bisdom Utrecht in decanaten (ccn
ondervcrdecling van dc aartsdiakonaten) zie men Mr. S. Muller Hz.,
Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak, 11, blz. 6«
vlgR.

Na de Reformatie behielden de katholieken dc instelling, en ver-
moedelijk de oude indceling. Alleen hot aartspriesterschap van Utrecht
is door Rovenius ingesteld.

-ocr page 109-

Lambertus Feit, kanunnik ten Dom O-

Rumoldus Medenblick, kanunnik ten Dorn®)» aartspriester
van Rijnland.

Engelbert Kenniphoven, kanunnik ten Dom")» pastoor en
aartspriester van den Haag (Hagiensis districtus).

Suitbertus Purmerent, kanunnik van St. Pieter\'), aarts-
priester van Delfland.

Petrus Purmerent, kanunnik ten Dom O, aartspriester van
Gouda (districtus Goudani).

Gerard Pelt, kanunnik ten Dom"), pastoor te Utrecht.

Johannes Putkamer, kanunnik van St. Pieter\'), pastoor te
Utrecht.

Hendrik van der Steen, kanunnik van St. Marie®), pastoor
te Utrecht.

Reinier Mercator, pastoor te Leiden»).

«s *

Met het oog op zijne zwakke gezondheid had Rovenius in
1635 den wensch geuit, eenen coadjutor naast zich te zien
gesteld. In eene gecombineerde vergadering van het Utrecht-
.sche Vicariaat en het Haarlemsche kapittel op 6 Mei 1637
werd eene voordracht van zes geestelijken opgemaakt, uit wie
Rovenius zich Jacobus de la Torre tot coadjutor koos"), en
den 24en Augustus 1640 werd deze door paus Urbanus VIII
benoemd ") tot coadjutor „in munere Vicarii Apostolici". De

1) Benoemd 3 Maart 1621.

Deze en volgende kanunniken zijn door Rovenius benoemd, en
hebben dus in het kapittel nooit zitting genomen.

s) Benoemd 3 Maart 1621.

3) Benoemd 3 Maart 1621.

*) Benoemd 3 Maart 1621.

5) Benoemd 18 januari 1633.

•) Benoemd 18 November 1635.

Benoemd 18 November 16.35.

Deze overleed 23 Juni 1671.

reeds 20 Sep.cn.or ,635.

\'"..fB-iCn roo7d:óS.,Td".. K. Kc. Ned., , ...

Broedersen, II, p. 74-78 handelt uitvoerig over de verkiezing cn

benoeming van den coadjutor.

") Deze breve is gedrukt Batavia Sacra, II, p. 458.

-ocr page 110-

kardinaal-infant Don Ferdinand, stadhouder van den Spaan-
schen koning, verklaarde den 7en Mei 1641 „sibi placere ac
gratum fore, quod... R(everendus) D(ominus) Jacobus de
la Torre
assumatur in Coadjutorem... Illustrissimi Domini
Archiepiscopi Philippensis, cum facultate eidem succedendi
tam in Vicaria Apostolica quam in dignitate Archiepiscopa-
li"1).

Den 9en November 1646 w^erd de la Torre door paus Inno-
centius X benoemd tot aartsbisschop van Ephese i. p. i., waar-
na hij 19 Mei 1647 van den bekenden Keulschen nuntius
Fabio Chigi^) te Munster de bisschopswijding ontving; na
den dood van Rovenius op 1 October 1651 werd deze terstond
door de la Torre opgevolgd\').

Wel had de titel van den nieuwen aartsbisschop een aarts-
bisdom in partibus infidelium ten grondslag, maar in werkelijk-
heid was hij aartsbisschop van Utrecht, al heeft hij dezen
titel, anders dan zijne beide ambtsvoorgangers, nooit ge-
voerd\'). Bij zijne benoeming werd, naar het schijnt, omtrent
het gebied zijner werkzaamheid niets bepaald, en in de pau-
selijke breve, welke alleen spreekt van het ambt van aposto-
lisch vicaris, zou men een argument kunnen zien voor de op-
vatting, dat de la Torre alleen apostolisch vicaris zou zijn
geweest.

De kardinaal-infant was echter van een andere meening. Hij
sprak niet alleen van een opvolging „in Vicaria Apostolica",
doch ook van opvolging
„in dignitate Archiepiscopali", Hierbij
kan don Ferdinand slechts aan het aartsbisdom van Utrecht
hebben gedacht, want 1° moest de la Torre Rovenius opvol-

-ocr page 111-

gen, en heeft hij na diens dood nooit den titel aartsbisschop
van Philippi gevoerd; en 2° was Rovenius aartsbisschop bin-
nen het gebied van de Vereenigde Provinciën, waarover de
kardinaal-infant in naam nog landvoogd was, en binnen dat
gebied mocht de la Torre nu ook aartsbisschop worden. Blijk-
baar achtte don Ferdinand den Utrechtschen stoel nog in
wezen, en beschouwde hij den opvolger van Rovenius als
aartsbisschop van Utrecht.

De la Torre werd den Hen Juli 1637 door Rovenius be-
noemd tot kanunnik ten Dom, en maakte van dezen tijd af
deel uit van het Vicariaat

Sedert de oprichting waren overleden Mercator in 1635,
van der Steen in 1638, Oem in 1639, en de aartsbisschop
Rovenius in 1651, van wie niemand een opvolger in het Vica-
riaat heeft gehad. Verder stierven tusschen 1640 en 1650
Feit, Medenblick, Pelt en Kenniphoven, die achtereenvolgens
werden vervangen door:

Ludolphus van Heumen, pastoor te Dordrecht en aarts-
priester van Zuid-Holland.

Theodorus van Schendel, pastoor te Leiden en aartspries-
ter van Rijnland.

Johannes Schade, aartspriester van Utrecht\').

-ocr page 112-

Abraham van Brienen, pastoor te Utrecht (St. Gertrudis).

Sinds dien heeft het Vicariaat steeds uit negen leden be-
staan, onder wie de aartsbisschop.

In het jaar 1658 werd de oprichtingsacte van het Vicariaat
door de la Torre bevestigd, en werden de bevoegdheden van
dit college nauwkeuriger omschreven.

Wat was de aanleiding tot het door den aartsbisschop ge-
nomen besluit?

De reguliere geestelijken, die steeds hadden ontkend, dat
in de Vereenigde Provinciën nog een ordo hierarchicus be-

dens eidem facultatem missiones foris adventantium sacerdotum, tam
saecularium quam regularium examinandi, admittendi vel rejiciendi
prout ipsi in Domino expedire videbitur, necnon potestatem absolvendi
a casibus Episcopo vel etiam Sedi Apostolicae reservatis, et a votis
simplicibus, exceptis votis castitatis et religionis, etiam dispensandi
in jejuniorum et festorum occurrentium observatione, rationabili causa
suadente, cum laicis vel clericis, ut latius patet in Uteris a Vicario
Apostolico ad eundem datis, et sigillo consueto confirmatis.

In 1632 stelde Rovenius tot pastoors van St. Nicolaas aan Joannes
Putcamer en Wilhelmus van der Borgh (Bijlage XXll).

Hij herstelde bij besluit van 7 Augustus 1643 den „ordo pastorum
in de stad Utrecht en benoemde tot pastoors van de Buurkerk: Gode-
fridus Ruvius en Jacobus van Schendel; van St. Jacob: Petrus Pelt;
van St. Nicolaas: Joannes Putkamer; en van St. Gertrudis (St. Geerte):
Abraham van Brienen. Hunne bevoegdheden worden aldus omschre-
ven:

„dans ipsis omnem facultatem ct autoritatem, quae curatis ct paro-
chls dictarum parochiarum de jure vel laudabili consuetudine dcbetur,
concedens praeterea ut iidem simul iuncti communi suffragio, unum
vel plures, si expedire videbitur, approbatos sacerdotcs assumcrc pos-
sint cooperatores; qui non jure ordinario, sed ex dclcgatione pastorum
suorum valcant administrarc pastoralia sacramcnta, etiam in aliorum
parochiis si a paenitcntibus rogentur, cum cxpressa etiam inhibitione,
ne ullus sacerdos extraneus pracsumat sacramcnta administrarc, vel
congrcgationcs instituere in hac civitate, sine cxpressa venia ac
licentia a pastoribus in suis respective parochiis acccpta, vel ab corun-
dcm superioribus legitime obtenta, qua dc re fidcm pastoribus faccre
tcncbuntur".

De genoemde pastoors besloten, „ut singulis ad minus mensibus
collegialiter inter se convenirent, die, loco ct hora collegialiter con-
stituendis".

Den Icn Juni 1645 werd „communi collcgii consensu" besloten tol
eene vcrdccling van de Buur-parochic in twee dcclcn. „Divisio autcm
facta est a porta Aquaria per plateam vulgo dictam dc Saclstraat.
per summum templum, per pontcm S. Martini, versus scholam Hicro-

-ocr page 113-

stond O, wilden zich ook aan het gezag van dezen aartsbis-
schop niet onderwerpen, en vervaardigden een verzoekschrift,
dat zij in 1655 te Rome den kardinalen der Congregatio de
propaganda fide lieten aanbieden-). Daarin beweerden zij,

nimianam, assumente in curam suam partem inferiorem civitatis versus
pastoratum S. Jacobi R. D. Godefrido Ruvio, partem autem superio-
rem versus portam Teionariam R. D. Jacobo Schendelio, et haec
divisio, communi collegii consensu facta, postea confirmata est ab
lllustrissimo Domino Vicario".

Den 31en Juli 1646 werd door Rovenius opgericht het Collegium
Pastorum Ultrajectensium, onder den naam: Presbyterium SS. Willi-
brordi et Bonifacii. Van dit college, dat bestond uit de pastoors der
Utrechtsche parochies, zou de aartspriester deken zijn, terwijl aan het
hoofd van het geheele college de aartsdiaken staan zou. De oprich-
tingsacte werd 29 Juli 1652 door de la Torre bevestigd. (Beide stuk-
ken zijn gedrukt Defensio Ecclesiae Ultrajectinae, p. 459—462).

Het Collegium Pastorum bestaat bij de Clerezij nog op den huldi-
gen dag en wordt gevormd door de drie pastoors van de drie pa-
rochies der stad Utrecht. Het resolutieboek van het collegium werd
mij door den secretaris, pastoor G. P. Giskes, welwillend ter inzage
verstrekt.

Men verwarre het collegium pastorum niet met het Vicariaat, gelijk
Hoynk van Papendrecht doet. Hierover Broedersen, I, p. 491—497.

Het aartspriesterschap van Utrecht telde meer parochies, dan alleen
de zes van de stad Utrecht. In de 18e eeuw althans nog Amersfoort (2),
Culemborch, Hilversum, Vianen en Polsbroek. Drie parochies te
Utrecht zijn opgeheven op het einde der 18e en het begin der 19e
eeuw; éénc te Amersfoort in 183.5, die te Vianen omstreeks 1800,
en die te Polsbroek in 1842.

1) Zie o.a. de beweringen van dc Jezuieten ten tijde van Rovenius,

boven blz. 85.

») Broedersen, I, p. 95. Dupac. p. 155.

In het Clerezij-archief bevinden zich eenige exemplaren. De titel is:

Libellus supplex in causa missionariorum Belgii injuste oppresso-
rum, ad Eminentissimos ac Reverendissimos S. R. E. Cardinalcs, Patres
S. Congregationis de Propaganda Fide Dignissimos, Patronos Colen-
dissimos. (Coloniae Agrippinae 1655).

Aanleiding tot de klachten der regulieren was het herstel van de
parochiale indeeling der stad Utrecht door Rovenius in het jaar 1644.
(Zie boven blz. 93 noot 3). De pastoors, door Rovenius aangesteld,
waren naar de meening der reguliere geestelijken geene pastoors,
daar zij noch eene parochie noch eene parochiekerk hadden. Dit ver-
geleken zij met de mogelijkheid, dat de apostolische vicaris zich bis-
schop of aartsbisschop ("1. van Utrecht) zou noemen.

Eindelijk bestreden zij het Collegium Pastorum: „penes tamen se,
tanquam Collegium Pastorum, Cleri directioncm, quoad missiones,

-ocr page 114-

dat hier de ordo hierarchicus was vernietigd, en zij dus slechts
aan hunne oversten, niet aan den apostolischen vicaris (die
volgens hen immers niet aartsbisschop van Utrecht was) had-
den te gehoorzamen. De la Torre, die een jaar later te Rome
was, gaf zich veel moeite, om opnieuw de onjuistheid van
beweringen als deze, aan te toonen.

Er was echter meer. In 1656 benoemde paus Alexander VII
tot coadjutor van de la Torre, zonder de geestelijkheid hierin
te kennen, Zacharias de Metz*), met den titel: bisschop van
Traliën i.\' p. i. Deze streefde naar de vernietiging van het
Haarlemsche kapittel, en met het Vicariaat had hij waar-
schijnlijk hetzelfde voor.

De leden van het Vicariaat zochten hunne toevlucht bij de
la Torre, en deze heeft in de acte van 29 Juni 1658, welke
door hem en daarna door alle andere leden van het collep
werd onderteekend, en later ook door zijn opvolgers bekrach-
tigd het Vicariaat in zijne rechten bevestigd en deze nader
omschreven. _

§ 2. Inrichting en bevoegdheden»).

Aan de hand van de beide acten van 1633 en 1658 willen
wij in deze paragraaf inrichting en bevoegdheden van het
Vicariaat uiteenzetten.

Eerst de oprichtingsacte O, gegeven door Rovenius, als
„archiepiscopus Philippensis et Ultrajectensis, Vicarius Apos-
tolicus", en gericht aan alle seculiere en reguliere geestelijken
„per Dioecesim Ultrajectensem".

In den aanhef (den considerans als het ware) overwoog
de aartsbisschop, dat het getal katholieken langzamerhand toe-
nam, en dat hem daardoor ook de lasten van het bestuur wer-
den verzwaard. Daarom achtte hij het gewenscht, om eenige

revocationes, regimen et correctionem esse volunt: desuper omneni
superioritatem, etiam respectu Regularinm". De supplianten verzoch-
ten dan den kardinalen, aan hunne klachten tegemoet te komen.

>) Vgl. over deze kwestie Broedersen, II p. 82 sqq. Dupac, p. 158—
162.

\') Zie bijlage XXIII.

Ook de Metz bekrachtigde de acte den 19cn Augustus 1659.

s) Broedersen I, p. 471—491; 497—507.

*) Den tekst kan men vergelijken in bijlage XXIII.

-ocr page 115-

van de voortreffelijkste (praecipui) priesters dezer diocese
(d. i. dus Utrecht, want te Philippi had Rovenius geen gezag)
zich als medewerkers toe te voegen, om zijne zorgen te deelen
en zijne lasten te verlichten, en om, door met hem raad te
houden, den last van het bestuur over deze uitgestrekte diocese
(d. i. Utrecht) aangenamer en veiliger te maken. Daarom
meende hij een „Vicariatus, om het zoo eens uit te drukken"
te moeten oprichten, en daarvan een aantal met name ge-
noemde priesters tot leden te benoemen.

Verder werd in deze acte nog bepaald, dat het college ten
minste twee malen in het jaar vergaderen zou, ten einde de
belangen van deze diocese te bespreken, voor de eerste maal
op eenen geschikten dag na den derden Zondag na Paschen,
en dan op eenen geschikten dag na den feestdag van St.
Bartholomeus (24 Augustus); er zou een secretaris (secre-
tarius vel actuarius) worden benoemd, en ook zou eene ge-
meenschappelijke kas worden opgericht tot bestrijding der
uitgaven. Het beheer (administratio) van deze kas zou be-
rusten bij den aartsbisschop of diens algemeenen vicaris O-

In de acte van 1658, gericht tot alle seculiere en reguliere
geestelijken en tot de leeken „per civitatem et Archidioecesmi
Ultrajectensem", werd die van 1633 bevestigd en uitgebreid.

De la Torre was van oordeel, dat de door zijnen voorgan-
ger\') getroffen maatregel ook voor hem en zijn opvolgers
doeltreffend en onmisbaar zou wezen; en omdat hij genoemd
college wilde doen voortbestaan, bevestigde hij die leden, die
nog over waren van de in 1633 benoemden, benevens hen,
die in de plaats waren gekomen van de in den
tusschentijd
overledenen. Verder bepaalde hij, dat hij en zijne opvolgers
in de
vergaderingen van het Vicariaat het voorzitterschap
zouden bekleeden«), terwijl het college de bevoegdheid kreeg
eenen
Vice-Praeses te verkiezen, die bij afwezigheid van den

\') Vicariatiini quendam...

penes Archiepiscopum vel ejus Vicarium Generalem.

3 Pracdecessor noster. Waarschijnlijk bedoelde de la Torre hier-
mede: als apostolisch vicaris. Zoowel de acte van 29 Juni 1658 (m
den aanhef) als het transfix van 12 September d. a. v. spreken
van: Noster in Vicariatu Apostolico Pracdecessor.

«) Bij staking van stemmen zou den voorzitter eene beslissende

stem toekomen.

-ocr page 116-

apostolischen vicaris („ipso absente") als voorzitter zou op-
treden, Bij een transfix van 12 September 1658^), dat blijk-
baar vooral met het oog op de Metz, de la Torre\'s coadjutor,
M^erd opgemaakt, werd aan de bepaling omtrent het voorzit-
terschap eene beperking toegevoegd: de apostolische vicaris,
die de oprichting of de bevestiging van het Vicariaat niet zou
goedkeuren, zou niet als voorzitter kunnen optreden. In dat
geval zou de plaats van den voorzitter geacht worden te va-
ceeren, terwijl de vice-praeses hem zou vervangen.

De benoeming van nieuwe leden werd thans uitdrukkelijk
geregeld, en opgedragen aan het college zelf. Verder werd
thans de gemeenschappelijke kas opgericht, wat reeds door
Rovenius was bevolen, maar tot nog toe achterwege gebleven.
De la Torre beloofde eindelijk nog uit de leden van het Vica-
riaat de aartsdiakens, de vicarissen en een deel der aarts-
priesters te zullen kiezen, en geene parochiën te zullen geven
aan reguliere geestelijken, indien er steeds een seculiere
geestelijke had gestaan.

Rovenius had het Vicariaat ingesteld als een college van
advies bij het bestuur van het aartsbisdom Utrecht, als raad
van den aartsbisschop dus. Wel zou de naam kunnen doen
denken, dat het, als raad van den apostolischen vicaris, ook
gezag zou hebben in de vijf in 1559 opgerichte suffragaan-
bisdommen\'), in welke Rovenius eveneens als apostolisch
vicaris optrad, doch in de acte werd duidelijk gezegd, dat het
Vicariaat alleen kon vergaderen „ad pertractanda hujus Dioe-
cesis negotia". Bij de uitvoering van deze taak gaf Rovenius
aan het Vicariaat uitgebreide bevoegdheden aan alle geestelij-
ken in het aartsbisdom (Dioecesis Ultrajcctensis), zoowel re-
guliere als seculiere, droeg hij op, om met het nieuwe college
in voorkomende moeielijkheden ruggespraak tc houden, cn dc
voorschriften van dat lichaam na te leven.

Dit laatste gaf aan het Vicariaat uitgebreidere bevoegdhe-
den, dan het zou hebben gehad, indien het alleen raadgevend
lichaam ware geweest. De voorschriften cn verordeningen,
door het Vicariaat opgesteld, cn door den aartsbisschop goed-

\'> Dit stuk wordt liierna onder bijlaRC XXIII voor het eerst in
druk uitgegeven.

») Zie boven blz. 33.

-ocr page 117-

gekeurd, zouden bindende kracht bezitten in het geheele aarts-
bisdom. De aartsbisschop droeg hier aan zijnen senaat een
deel van zijn gezag over, waarschijnlijk, omdat hij als apos-
tolisch vicaris ook over de andere bisdommen het bestuur te
voeren had.

Is in 1658 iets veranderd of vernieuwd in de bevoegdheden
van het Vicariaat?

Bij den eersten aanblik, afgaande op sommige door de la
Torre gebruikte woorden, zou men kunnen meenen, dat het
Vicariaat eerst bij zijne bevestiging tot een „Senatus Ecclesiae
Ultrajectinae" gemaakt is. Inderdaad werd deze term hier voor
het eerst gebruikt, doch, nadat de la Torre te voren had ver-
klaard, het Vicariaat te willen voortzetten en bevestigen. Be-
voegdheden noch ambtsgebied werden uitgebreid: „omnem
curam et omnem potestatem", welke Rovenius het had ver-
leend, verkreeg het in 1658. Op grond van de acte van 1633
werd het karakter van het Vicariaat nader uiteengezet en
nog eens duidelijk geformuleerd.

De acte van 1658 verklaarde het Vicariaat tot „Senatus Ec-
clesiae Ultrajectinae atque concilium Vicariatus nostri [i. e.
de la Torre] ejusdemque Ecclesiae" Hier wordt het college
dus beschouwd als senaat van den apostolischen vicaris, doch
ook weer alleen voor het aartsbisdom Utrecht (ecclesia Ultra-
jectina). De oude onderscheiding naar de verschillende dio-
cesen bleef dus ook hier gehandhaafd.

Verder werd in de acte verklaard, dat de leden van het
Vicariaat beschouwd moesten worden als (adinstar) de „ca-
nonici graduati"\') van een kathedraal-kapittel; dat het Vica-

>) Er staat wel „eriginius", maar aan dit woord moet men Jiiet te
veel waarde hechten, omdat dc la Torre eerst heeft verklaard te stre-
ven naar „Vicariatus stabilimentum, continuatio et amplificatio", en
niet naar een „erectio nova".

\') In de bulle van paus Pius IV van 11 Maart 1560/1 (Vgl. boven
blz. 34 noot 5; Batavia Sacra II, p. 5 sqq.; spec. p. 8), werd be-
paald, dat negen kanunnikdijen in de „Ecclesia Trajectensis" (het
Domkapittel?) moesten worden vergeven aan wetenschappelijk ge-
gradueerden, en dat dc collatie voor de eerste maal door den aarts-
bisschop, en de volgende malen door den aartsbisschop tezamen met
de andeä\' gegradueerde kanunniken zou geschieden. Bij staking van
stemmen had de aartsbisschop eene beslissende stem, anders eene
gewone.

-ocr page 118-

riaat in belangrijke aangelegenheden het gezag als (adinstar)
van een kathedraal-kapittel hebben zou; dat de voorzitter
„Concilium istud eo loco habebit, quo Capitulum Cathedrale
est apud Ordinarium"; eindelijk, dat alle geestelijken, regulie-
ren en seculieren, het Vicariaat moesten erkennen en in eere
houden als „Senatus Ecclesiae Ultrajectinae"

Hiermede is het rechtskarakter van het Vicariaat voldoen-
de
vastgesteld. Het was niet het oude metropolitaankapittel,
want van ouds was het Domkapittel (in belangrijke zaken te-
zamen met de vier andere stadskapittelen) de Senaat van den
(aarts)bisschop van Utrecht. Het Vicariaat was het oude col-
lege in nieuwen vorm, het volgde op het oude metropoli-
taankapittel, en geleek er op en het trad in de canoniekrechte-
lijke bevoegdheden van het oude lichaam \'). In zooverre is het
dus niet uitgesloten, om, gelijk men in latere tijden dan ook
deed, en thans nog doet, en ook wij in de volgende hoofd-
stukken zullen navolgen, aan het Vicariaat den naam van me-
tropolitaankapittel te geven. Hierbij denke men evenwel niet
aan de gereformeerde kapittelen, want naar Nederlandsch, en
speciaal naar Utrechtsch recht, kwam aan hen, in het gene-
raal-kapittel vergaderd, nog steeds de naam van metropo-
litaankapittel toe.

Hoe bij slot van rekening deze twee standpunten toch weer
met elkander te verzoenen zijn, en hoe het Nederlandsche
recht ook voor het Vicariaat den naam van metropolitaan-
kapittel kon en kan erkennen, zal blijken in de volgende para-
graaf van dit hoofdstuk.

-ocr page 119-

§ 3. Het Vicariaat voortzetting der Utrechtsche kapittelen.

In het Vicariaat hebben wij, gelijk ons in de voorgaande
paragraaf bleek, na het jaar 1633 den „Senatus Ecclesiae Ul-
trajectinae" te zien. Voor dien tijd gold nog de voorreforma-
torische regeling, dat in het generale kapittel het Domkapittel
optrad, tezamen met de vier andere stadskapittelen, maar door
de daad van Rovenius kreeg deze Senatus een ander aanzien.
Terloops is er reeds op gewezen, dat door Rovenius\' handel-
wijze geene nieuwe corporatie tot stand kwam, doch dat
slechts door eene reorganisatie van den bestaanden toestand
het oude metropolitaankapittel in eenen nieuwen vorm bleef
voortbestaan. Dit willen wij thans nader onder de oogen zien.

Hebben wij hier inderdaad met eene reorganisatie te doen?
Om dit te kunnen beoordeelen, moeten wij onze aandacht op
de twee volgende punten gevestigd houden:

I. De oprichter van het Vicariaat was de opvolger van den
vroegeren
(aarts)bisschop van Utrecht. Wel voerde hij niet de
vlag, die die lading ondubbelzinnig dekte: immers, hij droeg
niet uitsluitend den titel van aartsbisschop van Utrecht, maar
kerkelijk vervulde hij toch die functie.

II. Het Vicariaat volgde op het oude college en kwam er
voor in de plaats. De taak van het oude metropolitaankapittel
werd in 1633 door het nieuwe college overgenomen.

Deze feiten op zich zelf, als bloote feiten dus, kunnen ons
verder niet inlichten. Immers, de vraag, of er van reorganisatie
en dus van continuïteit gesproken mag worden, is eene rechts-
vraag, en de bovengenoemde feiten kunnen alleen, indien ze
worden getoetst aan een objectief recht, dat hun rechtskarak-
ter bepaalt, de vraag doen beantwoorden.

Naar welk recht moeten wij deze feiten beoordeelen? Niet
naar het door de Staten vastgestelde recht, want de jura
spiritualia, voor wier handhaving en uitoefening de oprichting
van het Vicariaat
geschiedde, bestonden naar dit recht niet.
Zij werden alleen door het canonieke recht erkend, want het
was juist de bedoeling geweest van Rovenius, dat het Vicariaat
de taak zou
voortzetten, die door de gereformeerde (en in zijne
oogen
gedenatureerde) kapittelen niet meer werd uitgeoefend.
Deze taak nu vond haren grondslag uitsluitend in het cano-

-ocr page 120-

nieke recht, en voor de toetsing van bovengenoemde feiten
komt dus alleen het canonieke recht in aanmerking.

Waren de apostolische vicarissen steeds voortgegaan met
de benoeming van katholieke kanunniken voor de door Gere-
formeerden bezette kanunnikdijen, dan zouden op den duur
voor ieder kapittel twee corporaties zijn ontstaan, een Staten-
kapittel en een canoniek kapittel, die beiden aanspraak zouden
hebben gemaakt op erkenning als voortzetting van het oude
kapittel, beiden een verschillend recht daartoe als maatstaf
gebruikend. Dezen weg heeft Rovenius niet willen volgen.

Had Rovenius noch deze mogelijkheid gevolgd, noch ge-
daan, wat hij gedaan heeft, dan zou het canonieke metropo-
iitaankapittel zijn bestaan hebben voortgesleept tot den dood
van den laatsten katholieken kanunnik. Het is nl. eene com-
munis opinio onder de canonisten, dat de rechten van een
kapittel in stand blijven, zelfs wanneer nog slechts één kanun-
nik over is, en alle andere plaatsen, hetzij door overlijden,
hetzij op andere wijze vacant geworden zijn O-

») Barbosa, De canonicis et dignitatibus aliisque beneficariis,
eorumque officiis in choro et capitulo (1640), Cap. 41 no. 15, (geciteerd
bij Broedersen, I, p. 86): Jus collegii in uno solo remanet et conser-
vari potest, aliis mortuis, privatis, suspensis vel excommunicatis.

D. Bouix, Tractatus de Capitulis (1852), p. 601 (§ VI):

Quando non remanent nisi unus vel duo capitulares jus liabcntes
suffragii, eo quod caeteri vel mortui sunt, vel per censuras voce ac-
tiva privati sunt, vel alio modo impcdiuntur, an electio per illum
unum aut per illos paucissimos facta, valeat?

Het antwoord luidt:

„Quin imo, quod magis est, ubi etiam omnia membra putrcscant,
seu pro defectis ac putridis liabenda sint, etiam aliqua membra valida,
quamvis essent duo, imo etiam unum, apta sunt operari, totumque
corpus rcpraesentarc; quia nempe, vacalis de facto pro majori parte
canonicatibus, vel existentibus dc jure canonicis impeditis seu liabitis
pro non cxtantibus (puta per censuras vel alia impedimenta) tunc
totum capitulum consolidatur in non impeditis, etiam in paucis, quin
imo etiam in uno non impcdito".

Aldus kardinaal dc Luca in Annot. ad conc. Trid. diseurs. 31.

Zie nog: Tliomassin, Vetus et nova ccclcsiac disciplina, P. 1. L.
111. c. 10, pag. 372:

Jura et facultates Capituli totius vcl in uno resident mcmbro.

De hier genoemde regel is afkomstig uit het Romeinsche recht.

L. 7 § 2 D. quod cuiusc. univ. (3,4). Ulpianus libro dccimo ad
cdictum:

-ocr page 121-

Lang voor dien tijd heeft Rovenius echter een anderen v^eg
ingeslagen door de oprichting van zijn Vicariaat. Tot den 9cn
November 1633 bestond dus het canonieke metropolitaanka-
pittel in zijn ouden vorm, maar na dien datum moet het geacht
worden te zijn opgeheven^). De
taak van dit lichaam^) was
thans door het Vicariaat overgenomen; hier bestond dus niet
alleen continuïteit, doch zelfs identiteit. De reorganisatie be-
trof alleen de
personen, de „constitutie" (inrichting), maar
de „administratie" (bevoegdheden) bleef ongedeerd. Ten aan-
zien van de personen bestond eveneens continuïteit, want zij,
die bij de oprichting tot leden van het Vicariaat waren be-
noemd, waren tevens kanunnik van een der vijf oude kapitte-
len. Eene ongewijzigde voortzetting van het oude metropoli-
taankapittel was het Vicariaat echter niet; het was eene reor-
ganisatie, aan de tijdsomstandigheden aangepast. Ook wat
Rovenius deed, zou men eene reformatie kunnen noemen, maar
hij reformeerde op zijne wijze. Hij reformeerde de „constitu-
tie", terwijl de Gereformeerden het de „administratie" deden.

Eene dergelijke, naar canoniek recht geldige, reorganisatie
sluit continuïteit in, en men kan het Vicariaat ten aanzien van
de
canoniekrechtelijke jura spiritualia eenigermate beschou-
wen als erfgenaam der vijf kapittelen. Eenigermate! want wel
aanvaardde het Vicariaat te dezen opzichte hunne nalaten-
schap, en bestond er eene continuïteit van rechten en plichten
als bij erfopvolging, maar hier waren de partijen geene ver-
schillende personen; hier liep de rechtspersoonlijkheid zelve
door.

Er was tusschen de vijf kapittelen (als metropolitaankapit-
tel) en het Vicariaat eene continuïteit, welke alleen kon wor-

Sed sUÏni^versitas ad unum rcdit, magis admittitur posse eum con-
venire et conveniri, cum ius omnium in unum recciderit et stet nomen

universitatis. . . ^no d \\u

Hetzelfde principe is te vmden m art 702 B. W.

O Broedersen 1 p. 473, sqq. bespreekt enkele tegenwerpmgen, die
men zou kunnen maken, b.v. waarom niet alle katholieke kanunniken
in «iet Vicariaat werden opgenomen; of de niet-opgenomenen hun in-
stemming met de oprichting hebben betuigd, enz.

») Een voorbeeld van de uitoefening van deze taak, n.1. eene be-
noeming van pastoors te Utrecht is besproken hiervoor blz. 79.

-ocr page 122-

den gewaardeerd naar de regelen van het canonieke recht.
Is deze waardeering echter
naar Nederlandsch recht geoor-
loofd? Indien wij ons op
stellig-rechtelijk standpunt, het stand-
punt van den Nederlandschen rechter, stellen, mogen wij ons-
ook dan bevoegd verklaren, om het canonieke recht als maat-
staf te gebruiken? Wij willen nu trachten voor deze vraag

een antwoord te vinden.

In de Middeleeuwen gold het canonieke recht hier algemeen,
en in de geestelijke gerechten werd het voortdurend toegepast,
naast particulier geestelijk recht als voorschriften van provin-
ciale conciliën, seendrechten, enz.*).

Kwam er met de Reformatie verandering? Beteekende het
verbod van uitoefening van de Roomsche religie ook afschaf-
fing van het canonieke recht? In den eersten tijd na de Re-
formatie werd die meening inderdaad verdedigd. De Staten
van Utrecht spraken zich in dien zin uit: „Alzoo men
verstaet die beschreven geestelijcke of Roomsche rech-
ten in regardt vande beneficiën te cesseren, mits dat het
exercitie vande religie cesseert, zo en can men hem in
dese nae die voorss. rechten nyet reguleren", enz.\'). De Leid-
sche
magistraat verklaarde in Februari 1582, het niet noodig
te achten, dat om de drie jaren eene nationale synode werd
gehouden: „daeruyt ten laetsten der Decreten, daeraen wij
souden gebonden zijn, so veel worden souden, dat wij deses
bants qualick, ende niet dan met grooter moeyten, begin ofte
eynden souden vinden mogen. Ende onse kinderen, of sy niei
genoegh te studeren en hadden, souden weder met een Jus
Canonicum te doen krijgen" »).

«) Prof. Mr. S. J. Fockema Andreae, Kerkelijke rechtspraak in Ne-
derland in de middeleeuwen. Versl. en Akded. der Kon. Ak. v. Weten-
sch., Afd. Letterk. 4e reeks deel V, blz. 121.

J. C. van der Hoop, De necessario Romani Juris, et subinde quoque
canonici Juris, in Hollandia Studio, Diss. inauß.. Leid. 1763, p. OH:
...constat, Jus canonicum, ut in üermania ita et his in reßionibus,
quamdiu Romana religio regnavit, usilatum fuisse, et vim legis obti-
nuisse tum in forma procedendi, tum in dccidendis causis.

») Antwoord van de Staten op een bezwaarschrift van de geeste-
lijkheid tegen de instructie van 1581. Zit Hora Siccama, aang. prft.,
blz. 310.

») Bor, üorsprongk enz. der Nederlandsche oorlogen II (Amster-
dam 1680). Bijvoegsel van auth. stukken, blz. 115 vlgg.: Hemonstran-

-ocr page 123-

Omtrent de meening der Staten van Utrecht zou men nog
kunnen tv^ijfelen, omdat zij slechts over beneficiën spraken.
Ofschoon — waarom moest het canonieke recht wel in bene-
ficiale kwesties zijn kracht verliezen, en niet voor andere
zaken? Te Leiden meende de magistraat blijkbaar, dat het
geheele canonieke recht nu was afgeschaft, en verheugde zich
er over, dat de kinderen zoodoende minder te leeren zouden
krijgen.

Afdoende zijn deze verklaringen niet: het zijn meeningen,
wel van hooggeplaatste personen, maar die al of niet juist kun-
nen zijn, en geene bindende kracht bezitten. De uitspraak der
Staten hield geen afschaffing in; het was slechts een argument,
om eene beslissing in een andere kwestie te rechtvaardigen.

Nog ver in de 17e eeuw huldigden de Gereformeerde theo-
logen dezelfde meening. Omstreeks 1650 verkondigde haar
de bekende Gisbert Voet, terwijl zijn zoon, de jurist Paulus
Voet, in zijn, vermoedelijk onder invloed van den vader ge-
schreven werkje: De usu juris civilis et canonici in Belgio Unito
(1657) zieh op hetzelfde standpunt stelde

In hare algemeenheid zijn dergelijke uitspraken zeker on-
juist, hoewel voor de eerste felle periode der Reformatie psy-
chologisch zeer verklaarbaar. Hoogstens kan men daarom
zeggen, dat het tijdens de Reformatie eene kwestie was, of
het canonieke recht nog gold, eene kwestie, wier oplossing
door de kerkelijke hartstochten zeer bemoeielijkt werd.

De kerkelijke gezaghebbers hadden tengevolge van de Re-
formatie hun gezag verloren, maar door dat feit op zich zelf
was het door hen vastgestelde recht nog niet vervallen. Ge-
steld al, dat het canonieke recht werkelijk bij de Reformatie\'
was afgeschaft, dan zou het toch, krachtens de beginselen

tie in Februari 1582 aan de Staten van Holland ingediend naar aan-
leiding der Middelburgsclie
Synode van 1581. De hier geciteerde

plaats op blz. 118.

Vgl. Hora Siccama, De samenhang in het recht enz. Or. inaug.

1906, blz. 48. ^

1) Certum erit apud Reformatos jura Pontificum, qua talia (neque

enim respiciunt Reformatos, ut Ecclesiae Romanae Apostolicae sub-
jectos) vim et auctoritatem Icgum non obtinere. — p. 125.

Mr. J. M. Barels, Aanmerkingen over het zoogenaamd enkel en
dubbel verband, (1772), blz. 34 noot noemt Paulus Voet „den grooten
tegenkanter der Pauselijke rechten".

-ocr page 124-

van het transitoire recht, ten deele zijne kracht behouden heb-
ben. Er waren vele onderwerpen, waarbij men het canonieke
recht niet missen kon. Kapittelen, vicarieën, collatierechten en
derg. waren in menigte in stand gebleven. Wat was natuurlij-
ker, dan dat men, wanneer moeielijkheden zich voordeden,
zijne toevlucht nam tot het recht, waaronder die instellingen j
waren
ontstaan en waar men ze vond geregeld? In beneficiale]
kwesties beriep men zich dus geregeld op het canonieke recht, |
en zijne bepalingen vonden er geregeld toepassing^). i
Er waren intusschen ook punten, waar het canonieke recht
hetzij door contraire wetgeving, hetzij doordat het al te zeer
met de Gereformeerde opvattingen streed, in onbruik was ge-
raakt\'). Een voorbeeld hiervan vindt men in de bepalingen

1) Cornelius van Eek zegt in de Praefatio van het nog te noemen
werk van Böckelman:

Quid dicam de Decimis, de jure Patronatus in ministeriis Ecclesias-
ticis, de aliis denique sexcentis argumentis, quae ex uno jure cano-
nico hauriri, et, ut inter Pontificios semper, ita inter Christianos Pro-
testantes, quos vocant, plerumque decidi solent?

2) Ant. Matthaeus, Manuductio ad jus canonicum (1696), in Dedica-
tione:

Verbo ut rem absolvam, sic servamus jus Pontificium, ut Romani
olim jus Rhodium, quatenus Ordinum auctoritas et justa ratio id
admittit, nec ulla ei nostrarum legum invenitur contraria. Et si rccte
attendamus rem, multa etiam sunt praeclara, quae in usum si dcdu-
cantur, nec religio, nec ecclesia, nec status publicus aut privatus
quicquam capiet detrimenti. Nec pauca sunt, quae admissa, et quae
etiam apud nos plenissimam obtinent juris vim, ut ex his etiam,
quae commentatus sum, non difficulter constabit.

Van der Hoop I. c. (Vgl. hiervoor blz. 104, noot 1):

Haecce fuit Juris Canonici facies in Provinciis Belgicis, quamdiu
Romana religio principatum tenuit, sed, postquam Septem Provinciac
Regis Hispaniae Philippi II tyrannidi se subtraxerunt et simul jugum
Pontificis excusserunt. Jus Canonicum in Bclgio Focdcrato vim et
auctoritatem legis amisit.

Nihilommus etiam hoe tempore dispositioncm Juris Canonici in qui-
Dusdam articulis sequimur, non ut Jus Pontificium, sed ut jus com-
mune moribus receptum et tacito legislatorum assensu comprobatum,
modo lex adversa posterior, vel constitutum contrarium non inter-
cédât, nec religionis aut formae, vcl alia quacdam .singularis ratio
advcrsetur.

Corn. Neostadius, Utriusque Hollandiae, Zelandiae, Frisiaeque Cu-
riae Dccisiones, (1667),
p. 168:

Canonum Jure (utpotc Principum nostrorum patientia rcccpto i"

-ocr page 125-

omtrent de Hierarchie, die door de Gereformeerden uit den
aard der zaak niet meer werden nageleefd en toegepast.

Behalve in die onderwerpen, waar men het canonieke recht \\
niet missen kon, en waar het ook krachtens de beginselen van
het tr\'ansitoire recht moest blijven gelden, beriep men zich op i
de bepalingen van het jus canonicum ook voor rechtsbetrek- j
kingen, die na de Reformatie waren ontstaan. Zoo beriep men
zich er op in huwelijkszaken, en dit geschiedde blijkbaar nog
al vaak. Het blijkt uit eene waarschuwing van van Bynkers-
hoek, dat men aan het canonieke recht geen al te groote
waarde hechten moest: „Negari nequit, quin etiam ex causis
matrimonialibus aliqua in foro nostro sit Juris Pontificii aucto-
ritas, caveamus modo, ne major sit quam oportet"^).

Men begon in het canonieke recht minder de erfenis te zien
van het geestelijk gezag, dat door de Reformatie was verdwe-
nen, maar ging meer en meer de innerlijke beteekenis er van
beoordeelen. Naar mate de kracht van het tolerantiebeginsel
toenahi, werd — het blijkt uit de werken der rechtsgeleerde
schrijvers — het canonieke recht gaarne beoefend en in toe-
passing gebracht. In dit recht vond men middelen, die de
rechtsbehoeften van dien tijd bevredigden, en daarin meende
men bij uitstek de billijkheid (aequitas) te zien neergelegd.

Beneficiaiibus) quoties Juri Divino bonisve nioribus non répugnât,
utimur.

Deze uitspraak is te eng: het canonieke recht werd niet alleen in
beneficiaiibus, maar ook in andere kwesties toegepast.
p. W. Pestel, Commentarii, de republica Batavia, J|795, I, § 93:
Jus Pontificiuni nulla apud nos lege^abrogatum „est. Excusso Papae
et Êpiscoporum dominatu non quidem inter eos, qui religonem Ro-
mano-Catholicam cohint, sed inter eos tamen, qui ab his dissident,
in illis negotiis valere desiit, quae cum hierarchia, cum quibusdam
institutis ecclesiasticis (e. c. monasteriorum) et cum dogmatibus re-
pudiatis cohaerent (e. c. cum doctrina de sacramento, quod ma-
trimonio incsse creditur). In reliquis causis tantum ahest, ut omnino
exoleverit, ut potius in quibusdam majorem Jure Romano vim habeat.
\') Quaestiones juris privati (1744) 11, p. 10.
Prof. Fockema Andreae, Aanteekeningen op de Groot\'s Inleidinge
(\'B. I D. 2 § 22) leest in het slot van deze uitspraak, „dat in een
algemecnen regel, in onze wetten ontleend aan het canonieke recht,
niet die beperkingen mogen worden ingeschoven, die het latere ca-
nonieke recht kende". — Dit is meer dan er geschreven staat.

-ocr page 126-

Het werd dan wel gesteld tegenover de gestrengheid van het
Romeinsche recht (jus strictum)

Verder werd het canonieke recht gebruikt als aanvulling
van het Romeinsche recht in onderwerpen, die dat recht niet
kende, en ter nadere verklaring er van\'\'). Zoo was zelfs de

1) De Groot, Inleidinge tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid, B.
1. D. 2 § 22:

Ghelijck oock daer nae ghebeurt is dat eenlghe zaken in meerder
billickheid zijnde overleit, by een groot deel der christenheid iet naer-
ders aengenomen, ende zeer oneighentlick bekomen hebbende de naem
van geestelicke ofte pausselicke rechten, oock in deese landen kracht
van wet heeft bekomen.
Simon van Leeuwen, Censura forensis (1678), I. L. 1. Cap. 1, § 20.
Jus civile iterum est aliud civile Romanum, aliud Canonicum, quod
a Pontificibus est constitutum. Quod quidem inter Reformatos usum
suum quoque habet, non quidem ad plene quid probandum, nisi sit
receptum, sed ad instruendum et rectius quid explicandum. Quippe
quod
multa eximia moralia principia, ad justitiam et veram acquitatem
ducentia,
contineat, ut in causis juramentorum, matrimonialium et
similibus, in quibus fere jus Canonicum sequimur, et passim in illis,
quibus juris civilis subinde continet interpretationem.
H. J. Arntzenius, Institutiones Juris Belgici civilis (1783), Prooemium

cap. I, § 11-

In usu tamen fori, forma litium, testibus producendis, libello et
similibus quaedam ex iure Canonico tempore comitum, in leges scrip-
tas sunt translata, praesertim quia illud a subtilitate iuris Romani ex
aequitate videbatur recedere.
Mr. J. M. Barels, t. a. p.

Dat onze hedendaegsche Practijk niets anders is, dan het verschil
tusschen de Roomsche
(d. i. Romcinsdie) en Canonycque rechten kan
men zien, uit de korte verhandelinge van Voet, de differ. Jur. Rom.
et Canon., achter des Hoogleeraers compendium Juris geplaast, en
Böckelman, de different. Juris civilis et canonici, en Matthaei Manud,
ad Jus Canon, zijnde eindelijk, die zaeken, waerin de Canonistcn
van de striktheid van het Roomsche recht zijn afgegaen, en zig meer
na billijkheid dan subtiliteiten geschikt hebben.
\') Simon van Leeuwen, Rooms Hollands regt (1708), I c. 1, § 12.
Benevens het Roomse (d. i.
Romeinsche) regt, is ook ingevoert ge-
weest het Geestelijk Regt, bysonderlyk Kerkelyke saken en luyden be-
treffende, bij de Pau.sen elk in den syne ingestell: hetwelk nis nog
in Vrankrijk, Duytsland, en in de Nederlanden bij den Paus en sijner
Kerkelijke instelling onderhorige, werd onderhouden: maar is in Hol-
land en andere plaatsen, die den Paus en sijh instelling afgevallen
zijn, sedert de herstelde kerk en veranderden Gods-dienst, het selvc
feenemaal verworpen: Als dat somwijlen in enige wcynige saken, bij
den Roomsen (d. i.
Romeinen) onbekent: gelijk als (= evenals) in

-ocr page 127-

regel ontstaan: Quando aliquid est dubium de jure civili, et
clarum de jure canonico, tune standum est juri canonico, etiam
in foro civili

Uyterste-willen, Huwelijksaken, Eedsweren, en diergelijke, na de ma-
nieren van ons Land, voor een wel-levens rigtsnoer, \'t selve gebruykt
en aangenomen werd.

Mr. P. van der Schelling, Hollands Tiendregt, (1727), Dl. I kap.
49, blz. 600 vlgg., zet uiteen, dat bij strijd tusschen het canonieke
en het Romeinsche recht, het canonieke gevolgd moet worden „m
juramento, peccato, aut animae salutem concernentibus, et quae illis
sunt annexa, atque accessoria", en dat boven het jus civile. Doch ver-
der moet men volgen „datgene, hetwelk van de zelve het klaarste,
en het redelijkste is".

J. F. Böckelman. Tractatus postumus de differentiis juris Civilis,
Canonici et Hodierni (1694), Cap. XI. De usu et auctoritate juris Cano-
nici in genere.

Mores nostri magis Canones sequuntur, quam leges civiles m mul-
tis ut patet ex Decisionibus Curiarum Hollandiae, Zelandiae, West-
frisiae etc. Quodnam vero sit praeferendum in locis, ubi utriusque
viget auctoritas, ex Regulis sequentibus manifestum erit.

Regula L Quoties res obscura et dubia est Jure Civil., decsa et de-
fin ta jure Canonico, tam in foro seculari, quam Ecclesiastico obser-
vatur jus Canonicum,... Excipe nisi Statutum aliquod expresse jubeat

judicari secundum Jus Civile. r.nnnim nnn

Regula II. Cum quid jure Civili definitum, et Jure Canomco non

definitum est, tunc judicatur secundum Jus Civile in utroque foro, ms.

specialis differentiae ratio aliud velit.

Regula III Cum lus Civile et Canonicum inter se pugnant, secun-
dum jus Civile judicatur in foro seculari, secundum jus Canonicum

in Ecclesiastico. .

Regula IV. In quaestionibus, ubi vertitur animae penculum, pra».-
fertur Jus Canonicum. Tales autem sunt, quae spectant causas 1 Ma-
rimoniales, ut Divortiorum, Alimentorum etc. 2 Pactorum, 3 Usurarum_
4 To orun Ecclesiasticorum. 5 Decimarum. 6 Piarum causarum. 7
re!tr nT rum. 8 Fideicommissorum et Quartarum ut Trebelliamcae.
q pracscriptionum. 10 Ordinis judiciorum et Appellationum.

R gu a V. Si diversum sit jus Civile a Canonico judex scculans
se vat Jus suum in suo foro, Ecclesiasticus in suo. Si autem alterum
magfs acquum sit, ct rationi magis conveniens, illud in utroque servan-

\'\'"iLuh" VI in dubio non debet statui differentia inter Jus Civile et
Jus Canonicum, sed potius praesumitur alterum cum altero convenirc.
Cf no£T v Leeuwen Censura forensis, 1. c.

Vgl. ook HorTsiccama, De samenhang in het recht enz. Or. maug.

1906, blz. 46, vlgg. nfiufi^ lib II

0 Andr. Gain, Practicarum Observationum Libn II (1686). Lib. li.

-ocr page 128-

Na de Reformatie werd het canonieke recht door de wereld-
lijke gerechten (de geestelijke waren verdwenen) toegepast,
met dien verstande, dat het in het algemeen geen stellig recht
was in den strikten zin van het woord, en het dus niet moest
worden toegepast, onafhankelijk van zijn innerlijke waarde.
Dit was wel het geval bij toepassing ten gevolge van de be-
ginselen van transitoir recht.

Reeds de Groot stond niet meer vijandig tegenover het ca-
nonieke recht. Het blijkt uit zijn Inleidinge, waar hij vertelt,
dat de geestelijke of pauselijke rechten hier te lande „kracht
van wet" hebben bekomen^). Duidelijker nog is de uitspraak
van van Leeuwen in zijn Rooms Hollands Regt, dat men het
canonieke recht (waarin men immers de belichaamde aequi-
tas zag) gaarne tot een „wei-levens rigtsnoer" aannam.

Had het canonieke recht dus op verschillende punten, n.1.
in hoofdzaak daar, waar het met de Gereformeerde opvattin-
gen streed, zijne kracht verloren, voor een deel van de be-
volking der Zeven Provinciën had het zijne waarde ten volle
behouden. Zij, de katholieke onderdanen van de Staten, leef-
den de bepalingen van het canonieke recht na, en voor hen
nam het eene bijzondere plaats in\'). Op zich zelf zegt dit

obs. 121, n. 5. — In Hollandsche Consultatiën IV, blz. 17, wordt
naar dezen regel verwezen.

■") B. I D. 2 § 23. — Prof. Fockcina Andreae in zijn Aanteekening op
deze plaats zegt, dat de bewering van de Groot niet te staven is.
Later (aant. op B. II D. 7 § 3) zegt prof. F. A. nog, dat het canonieke
recht zijn gezag m de gerechten verloor. Dit laatste is zeker onjuist,
en wat het eerste betreft, men moet geene moderne gedachtcji naar
de 17e eeuw overbrengen, en het verleden naar den maatstaf van
het heden beoordeclen.

Bij de Groot beteckent „wet" in den regel: objectief recht, en
„kracht van wet" eenvoudigweg: bindende kracht, en zelfs dit had
niet de enge beteekenis der 19c eeuw, d. w. z. onafhankelijk van zijn
innerlijke waarde.

») Pestel, 1. c.

Van Leeuwen, Rooms Hollands regt, t. a. p.

Böckelman, Tractatus postumus ctc. Praefatio, p. 15.

Licet auteni posteaquam libertate postliminio roversa, et illu-
cescente purioris ac emendatioris pietatis cultu, in solius terrarum
Domini Deique Christi verba sacramentum praestare didicimus, Pon-
tificis Romani potestatem ejuravcrimus; Juris tamen Canonici obscr-
vatio adeo nec contrario usu oblitcrata, nec summae majestatis vo-

-ocr page 129-

feit nog niets: het staat ieder vrij, wanneer hij daarin lust
heeft, zich door bepaalde regels gebonden te achten. Nu
v^ij ons evenwel ten doel gesteld hebben, de in dit geschrift
aangeroerde kwesties van stelligrechtelijk standpunt te be-
schouwen, is het constateeren van het feit, dat de katholieken
ook na de Reformatie de canonieke rechtsregelen naleefden,
op zich zelf niet voldoende. Slechts indien het canonieke
recht ook van Nederlandsch stelligrechtelijk standpunt als
bindend voor de Katholieken beschouwd werd, hebben wij de
vrijheid, om de hier besproken kwesties aan het canonieke
recht te toetsen. Een voorbeeld moge dit verduidelijken.

Wij merkten reeds op, dat in het algemeen gesproken het
canonieke recht voor beneficiale kwesties zijne kracht had
behouden. Men paste het echter niet toe zonder meer, maar
onderzocht wel degelijk, of deze toepassing van stelligrech-
telijk standpunt geoorloofd was; bleek dit niet het geval te

luntate abrogata et e foris ac tribunalibiis eliminata est, ut non niodo
Pontificii, sed et qui puriori religiomi nomen dederunt non ex alio,
quam ex Pontificio jure plurimas juris controversias disceptent et
decidant, certe vix alium agendi modum in tritura forensi observent,
quam qui Canonibus praescriptus et a majoribus receptus, ac mve-
terata consuetudine probatus et coniirmatus est.

Zie ook boven blz. 106 noot 1.

Dat de Katholieken naar het canonieke recht leefden, blijkt het dui-
delijkst uit het werkje zelf van Böckelman. Deze behandelt de rege-
ling van verschillende onderwerpen in het jus civile cn in het jus
canonicum, en geeft dan aan, hoe ten opzichte van die onderwerpen
de „mores hodierni" zijn. Hiervan enkele voorbeelden:

Cap. XVII. De Potestate et Jure Episcopali.

Jure Civili Episcopis, Abbatibus et similibus nulla competebat
Jurisdictio, sed tantum Nuda notio. Jure Canonico et moribus nostris
jus Episcopale ad 4 potissimum capita refertur: (1) In ordine. (2)
In Lege Dioecesana. (3) In Jurisdictione. (4) In statu et dignitate

\'\'\'Mores Haec quidem hodic ita servantur inter Pontifidos, ita tamen
ut multa" ex his non solis Episcopis, sed et multo inferioribus, veluti
Antistibus Praclatis, Clericis apud illos competant. Apud illos vero.

qui Refonnatis sacris addicti sunt.......... Êpiscoporum constitute

neque horum jurium, quae sunt Ordinis exerc.tuim ita observatur, sed
nonnulla de his ut superstitiosa prorsus omittuntur.

Cap. XVIIl De Lege Dioecesana.

Mores Omnia haec jura inter Pontificios hodieque observantur

Zie verder Cap. XXlll De Nuptiis, en Cap. XXIV De ipso Ma-

Irimonio.

-ocr page 130-

zijn, dan primeerde het Nederlandsche recht. Aldus bijv. in de
volgende kwestie :

In 1524 was eene gift van eene roggerente gedaan, onder
den last van mislezen, aan het St. Elisabethsaltaar in de kerk
te Grave. Na de Reformatie werden de missen niet meer gele-
zen. Was thans de collator, nu rector en deken van dat al-
taar -) of hunne opvolgers den last niet nak^vamen, bevoegd
de gift naar een andere plaats en een ander altaar te ver-
plaatsen, opdat daar wel de missen gelezen zouden worden?
In dit geval moest men onderscheiden! Indien in de kerk te
Grave nog de katholieke godsdienst was uitgeoefend, en de
geestelijken kwamen dan den hun opgelegden last niet na,
dan was de collator tot verplaatsing bevoegd. Ten gevolge
van de Reformatie stond de zaak anders: nu „bij revolutie
van tijden, verandering van de regeering ende reformatie in de
religie" het celebreeren van missen niet „orthodox" werd
geacht, maar „als een dwaling ende superstitie verwor-
pen ende afgekeurt" was, en „derhalven alle giften ende
donatiën, tot zulken eynden op eenige altaaren gefundeert,
by de Souverainiteit van deezen staat zijn aangeslagen, om
ten dienste van het Land, sive ad alios pios usus bekeert te
worden", nu mocht overplaatsing niet geschieden. De voor-
waarde, waaronder eene verplaatsing dezer missenfundatle
geoorloofd zou zijn, was niet vervuld. Doordat de geheele
rechtsorde veranderd was, was ten aanzien van dit onder^vcrp
het canonieke recht vervallen, en dus moest de vraag uit het
Nederlandsche recht beantwoord worden. Volgens dit recht
was de fundatie geene missenfundatie meer, maar was haar
door den Nederlandschen wetgever eene nieuwe bestemming
gegeven. Daar dit dwingend recht was, was het gevolg dat de
collator zijn recht van verplaatsing verloren had.

Hoe stelt zich het Nederlandsche recht nu tegenover orizc
kwestie? Hier staat de zaak anders dan bij de genoemde mis-
senfundatie. Aan deze was door den wetgever eene nieuwe
bestemming gegeven, en voor de Katholieken was de fundatie
verloren gegaan. Bij de kapittelen was door den Nederland-
.schen wetgever eene regeling getroffen ten aanzien van het
vermogensrecht. Te dezen opzichte hebben de vijf kapittelen

>) Ontleend aan het Nederlandsch Advysboek I, CLXXXVI.

-) Termen van de consultatie.

-ocr page 131-

der stad Utrecht\') voortbestaan, totdat Napoleon in 1811
hunne opheffing gelastte®). De kerkelijke taak der kapittelen,
d. i. hunne taak als Senatus Ecclesiae, werd door hen niet
meer uitgeoefend, en het door Rovenius opgerichte Vicariaat
was hier in hunne plaats getreden. De vraag is dus slechts,
of het Vicariaat in deze hoedanigheid door het Nederlandsche
recht erkend werd; inderdaad was dit het geval.

Toen, tengevolge van de Reformatie het bisschopsambt ver-
viel, gingen verschillende aan dat ambt verbonden bevoegd-
heden, — met het oog op hunnen oorsprong wel onder den
naam van Jus Episcopale samengevat, — over op de Staten.
Rechtens bestonden toen alleen nog gereformeerde kapitte-
len, pastorieën, vicarieën, parochiën enz. De Roomsch-Katho-
lieke eeredienst was verboden en naar Nederlandsch recht
mocht er geen bisschop meer optreden\').

Langzamerhand evenwel werd het verbod niet streng meer
gehandhaafd. Oogluikend liet men toe, dat de Roomschgezin-
den in stilte vergaderden, en godsdienstoefeningen hielden. De
katholieke godsdienst werd toen van verboden religie tot ge-
tolereerde religie, een ommekeer, die zich na den vrede van

Munster geleidelijk voltrok*)-

De parochiën, waarin de Katholieken zich na de Reformatie
vereenigden, kunnen, hoewel naar canoniek recht veelal eene
voortzetting van de
voor-reformatorische indeeling, naar Ne-
derlandsch recht slechts als eene nieuwe organisatie worden
beschouwd. Immers, naar Nederlandsch recht bestond er
continuïteit tusschen de parochie van voor de Reformatie, en
de gereformeerde parochie. Dc Gereformeerde predikant was
ten platten lande veelal de gereformeerde pastor loei.

De kapittelen bleven evenzeer naar Nederlandsch recht ge-
reformeerd voortbestaan, en als de Roomschgezinde kanunni-

Over de Gereformeerde kapittelen handelt: Corn. van Liesvelt,
De canon catibus Ultrajectinis. Dissert. jur. publ. Belg. Ultraj. 1760.

VdccÏ val, 2, Februari 1811. Fortuyn. Verzameling van wetten en
besluiten van Franschen oorsprong, III, blz 283.

ToTm in iedere periode van overgang, z.jn ook na de Reformatie
snoren te vinden, dat men zich niet terstond aan den nieuwen toestand
S aanp\'s^n: Zoo wat den bisschopszetel betreft, in het verkiezen
van eenen vicaris S.V. nog in Het jaar 1602. Zie boven blz. 71-72.

*) Dr. Knuttel, a. w., 1. blz. 246 vlgg.

-ocr page 132-

ken in de eerste jaren na de Reformatie afzonderlijk vergader-
den, vertegenvifoordigden zij het lichaam als zoodanig niet:
de functies, die zij daar uitoefenden, konden aanvankelijk
slechts als verboden handelingen worden gekwalificeerd.

Door de tolerantie werd ook het Vicariaat geduld en er-
kend; de naleving van het canonieke recht werd, ook voor
zoover het specifiek katholiek was, weer toegelaten. Hieruit
blijkt dus a posteriori, dat, toen de omwentelingsperiode met
haren strijd van Roomsch-Katholiek en Gereformeerd voorbij
was, de Roomsche religie niet meer verboden was, en dat het
canonieke recht
als gezindheidsrecht door het Nederlandsche
recht werd erkend.

Tegenover de Gereformeerde kapittelen kon het Vicariaat
zich op het canonieke recht niet beroepen:
extern ging het Ne-
derlandsche recht voor. Doch in zuiver katholieke zaken kon
het Vicariaat, ook naar Nederlandsch recht, gelden als voort-
zetting der Utrechtsche kapittelen, omdat het canonieke recht
als gezindheidsrecht voor die zaken als maatstaf mocht wor-
den gebruikt.

Dat de katholieke hierarchie in de eerste jaren na de Re-
formatie door de Staten in geen geval als rechtsgeldig erkend
werd, mag worden verwaarloosd, want door de toenemende
tolerantie is dit langzamerhand veranderd. Daardoor gingen
de Katholieken eene getolereerde gezindte vormen, die naar
haar eigen recht leven mocht. De feiten hebben hier een ander
recht doen geboren worden, dan aanvankelijk in de placaten
was neergelegd^); er ontstond een gewoonterecht, waardoor
deze buiten werking werden gesteld. Dit kwam uit in 1702
en volgende jaren, toen de oude placaten stilzwijgend als
niet meer geldend werden beschouwd. De regeling, toen door
de overheid getroffen, liet het begrip van verboden religie
geheel varen. In de placaten van 1702 en 1709 erkenden de
Staten de kracht van het canonieke recht voor de Katholieken,
maar behielden zich een recht van admissie van den Vicaris
voor *).

Afgeschaft is het canonieke recht nooit; ccn punt van strijd
bleef alleen, of het nog gold, voor zoover het niet uitdrukkc-

Jcllinck, Allgemeinc Staatslehre, 2e Aufl. Berlin 1905, S. 329 ff.:
Normative Kraft des F\'aktischen.

\') Zie hierna blzz. 140 en 144.

-ocr page 133-

lijk was buiten werking gesteld, dan wel of het nog slechts in
bepaalde punten gold. Eene stellige oplossing is hiervoor nooit
gevonden.

Dat de Katholieken het canonieke recht waren blijven na-
leven, staat vast. Door den loop der geschiedenis is erkend,
dat het canonieke recht voor hen tot gezindheidsrecht was
geworden. Voor geschillen tusschen de Katholieken onderling,
voor katholiek-huishoudelijke zaken dus, mag men het cano-
nieke recht bij de beoordeeling als maatstaf gebruiken.

-ocr page 134-

HOOFDSTUK V.

Het Vicariaat als metropolitaankapittel.

De strijd in 1702 en volgende jaren.

§ 1. Tot 1702.

De aartsbisschop en apostolische vicaris Philippus Rove-
nius overleed den len October 1651, en werd terstond opge-
volgd door zijnen coadjutor Jacobus de la Torre. Eene ver-
kiezing was dus niet noodig, en zoo openbaarden zich eerst
vele jaren later de gevolgen eener gewichtige gebeurtenis,
welke in 1648 plaats greep, n.l. het sluiten van den vrede van
Munster.

Bij dezen vrede had de Spaansche koning Philips IV de
Vereenigde Nederlanden als eenen souvereinen staat erkend
en daardoor dus afstand gedaan van alle rechten, welke hij
als landsheer kon doen gelden. Eén hiervan was het recht,
dat als nominatierecht in 1528 bij de overdracht van de tem-
poraliteit, aan Karei V was toegekend\'). Dit recht, dat onder
de aartshertogen vervormd was, totdat het nog het meest
geleek op een recht van placet, ging ten gevolge van den vrede
van Munster te niet.

Aan het recht van bisschopsverkiezing, dat van oudsher aan
de geestelijkheid toekwam, en dat, zooals wij zagen, nog
steeds, zoo goed en zoo kwaad het in deze tijden geschieden
kon, was uitgeoefend, deed het verlies van de
souvereiniteit
door den Spaanschen koning geen afbreuk, en kon dit ook

O Het tractaat bij L. van Aitzema, Verhael van dc Ncdcriantsche
vreede-handcling, \'sOrav. 1650, blz. 565
vIr.

Art. I. In den eersten verklaert den voorsz. Heer Coninck ende er-
kent, dat de voorsz. Heeren Staten Generael vande Vereenichde Neder-
landen, en de respective Provintien van de selve, met alle haer geas-
socieerde Landtschappen, Steden en aenhoorige Landen sijn vrye
ende Souveraine Staten Provintien en Landen enz.

») Hiervoor blz. 30.

-ocr page 135-

ïiiet doen. Immers, de geestelijkheid had haar recht nooit ver-
loren, en nu de beperking, die voor een aantal jaren er op
was gelegd, weer was opgeheven, bleef het oude recht tot
verkiezing, en thans zonder eenige beperking, bij de geeste-
lijkheid berusten^).

Doch nu herhaalde zich een gang van zaken, die ook eenige
eeuwen vroeger was voorgekomen. Naar aanleiding van de
Concordata Germaniae wees ik er op, hoe, nadat met veel
moeite door het concordaat van Worms de bisschopskeuze
aan den invloed van den keizer was onttrokken, daarna die-
zelfde verkiezing van den kant van Rome werd bedreigd. Zoo
ging het ook hier. Gelijk uit het hierna volgende blijken zal,
werd op het aan de geestelijkheid toekomende recht van ver-
kiezing door de Curie geen acht geslagen, ja, het werd zelfs
zoo veel mogelijk tegengewerkt. Terecht schijft dan ook Broe-
dersen ^^ ...observandum est. Curiam Romanam, post dictam
Dominii abdicationem per Regem Hispaniae, majorem sibi
nrrogasse autoritatem circa Praesulum nostrorum electionem:
ot Clerum nostrum, licet optimo potiretur jure, coactum fuisse,
utpote saecularis Bracchii Catholici protectione circa jura
Ecclesiastica destitutum, nulloque justitiae Tribunal! ipsi
aperto, plures, quantum attinet jura Ecclesiastica, ac sigil-
latim jus electionis Archiepiscoporum suorum, injurias patien-
ter sufferre...

«) Met een beroep op Clement. V de electione 1. 3 is wel beweerd,
dat na 1648 de benoeming van den aartsbisschop aan den paus zou
zijn toegevallen. In deze constitutie wordt gesproken over de bisdom-
men in partibus infidelium. Uit de omschrijving echter van deze bis-
dommen gegeven, nJ. „ecclesia cathedralis, quao clero caret et
subditis Christianis" blijkt reeds voldoende, dat dit voorschrift hier
niet kon worden toegepast. IniTners hier ontbraken noch clerus noch
subditi Christiani, en bovendien werden de Protestanten niet als „in-
fideles", doch slechts als „haeretici" beschouwd.

rn hét hier bedoelde geval kan alleen het slot der constitutie van
toenassinc zijn: Sane... decernimus, quod circa provisionem quaruin-
libct aliarum facultatem superiorum nec coarctare intendimus, nec

ultra iuris communis limites ampliare.

Uitvoeriger over deze kwestie: Casus resolutio sive dissertatio de
misero statu ecclesiae Ultrajectinae mcdiisque quibus illi succurren-
dum est — O a te vinden in het Supplementum der opera omnia van
Van Espen, 1768, pag. 396 (spec. pag. 405).

2) Tract. Hist. II, p. 81-

-ocr page 136-

Na den dood van Rovenius in 1651 was eene verkiezing
niet noodig geweest, doordat de la Torre als coadjutor het
recht van opvolging bezat, doch reeds vijf jaren later werd
het duidelijk, welken weg de Curie voortaan zou bewandelen,
n.1. bij de benoeming van Zacharias de Metz tot bisschop van
Traliën i. p. i., en tevens tot coadjutor (cum jure succedendi)
van de la Torre Reeds vroeger, bij het bespreken van de
door den aartsbisschop in 1658 gegeven bevestigingsacte van
het Vicariaat, is deze gebeurtenis terloops ter sprake geko-
men. Het is hier de plaats, om er nog even bij stil te staan.

De la Torre reisde in het najaar van 1655 naar Rome, en de
paus gaf hem weldra zijn voornemen te kennen, hem eenen
suffragaanbisschop te geven. De aartsbisschop maakte hier-
tegen bezwaren: naar zijne meening zou de geestelijkheid er
niet mede ingenomen zijn om twee redenen, nl. „quod obtru-
detur non electus, et quod consuetudini jam introductae con-
traibitur"Ten slotte moest hij echter toegeven, en diende
hij eene voordracht van acht geestelijken in.

Aanvankelijk wees de paus nu Balduinus Catz, deken van
het Haarlemsche kapittel, tot suffragaanbisschop aan, maar
deze wilde de benoeming niet aanvaarden. Daarop werd dc
Metz benoemd, die als laatste op de lijst stond, en van wie:i
de la Torre had verklaard, dat hij als buitenlander der gees-
telijkheid niet aangenaam zou zijn. Vreemder was, dat hij niet
tot suffragaanbisschop, doch tot coadjutor benoemd werd. Dit
geschiedde zonder medeweten van den aartsbisschop en van
de kapittels van Utrecht en Haarlem.

Bij slot van rekening overleed dc Metz nog vóór dc la
Torre op den I3en Juli 1661, zoodat hij dus niet tot dc aarts-
bisschoppen van Utrecht gerekend wordt.

Het was gewenscht, dat een nieuwe coadjutor in de plaats
van dc Metz werd benoemd, want de la Torre, die reeds sinds
gcruimen tijd in het buitenland moest vertoeven wegens een
verbanningsdecreet van de Staten van Holland, vertoonde in
dezen tijd teekencn van krankzinnigheid*). Candidaat van de

») Hierover: Broedersen, II, p. 82—88. — Diipac, p. 138 sqq. —
Bijdragen voor de gesch. v. d. R. K. Kerk in Nederland I, blz. 204 vlgg.
— Defensio Eccl. Ultr.,
p, 56 sqq.

\') Woorden van de la Torre, Broedersen 1. c., p. 82.

\') Broedersen (II, pag. 102) zegt: Erat oxui Patriae et mentis.

-ocr page 137-

geestelijkheid voor het coadjutorschap was Johannes van
Neercassel\'), en naar het schijnt, heeft deze de pauselijke
confirmatie verkregen.

Inmiddels overleed de aartsbisschop de la Torre op den 16en
September 1661, en de geestelijkheid beschouwde van Neer-
cassel reeds als zijn opvolger. Einde November berichtte de
Brusselsche internuntius aan de geestelijkheid, dat de paus
Balduinus Catz tot apostolisch vicaris benoemd had\'), en
van Neercassel tot zijnen coadjutor. Er zweeft iets raadsel-
achtigs om de benoeming van Catz, gelijk Broedersen uit brie-
ven en met data aantoont\'). Hier echter heeft dit alles geen
belang, en het wordt daarom hier niet besproken. Slechts wil
ik er nog even den nadruk op leggen, dat door de benoeming
van Catz de rechten van de geestelijkheid werden veronacht-
zaamd.

De gang van zaken was aanleiding tot wrijving tusschen
de beide kapittels, en in eene gecombineerde vergadering van
13 November 1661 werd de moeielijkheid in dezen zin opge-
lost dat Catz de zorg voor het Haarlemsche bisdom op zich
zou\'nemen, en van Neercassel voor het aartsbisdom.

Beiden werden den 9en September 1662 te Keulen gewijd,
Catz met den titel van aartsbisschop van Philippi, Neercassel
met dien van bisschop van Castorië. Reeds op den dag van
de wijding vertoonden zich bij Catz teekenen van krankzinnig-
heid, en op den 18en Mei 1663 overleed hij. Thans was dus
alleen aan Neercassel, die immers coadjutor was geweest,
het kerkelijke bestuur over deze landen opgedragen, en ge-

""TTli^^en werd hij als zoodanig verkozen. Het resolutiënboek
vin het Collegium pastorum (geciteerd bij Broedersen l p. 104 ver-
meldt- omnium Capitularium votis electus ad succedendum in locum
Revercndissimi Domini Mets Coadjutoris etc.

Andere berichten schijnen hierover met te bestaan.

mver het collegium pastorum zie men hiervoor blz. 93 noot 3).

£ 1 V nsschL van van Neercassel in de Bijdragen voor de
Pi v d R K kerk in Nederland, 11, Rotterdam 1892.

Catz schreef\'naar aanleiding van zijne benoeming de bekende
woorden: Dum me puto portum tenere, in mare apertum
revolver.

^TrrèoLllofHij betwijfelt zelfs of de benoeming van Catz
wel door den paus is geschied.

-ocr page 138-

durende meer dan vijf en twintig jaren heeft hij de ambten
van aartsbisschop en van apostolisch vicaris bekleed.

Den titel van aartsbisschop van Utrecht heeft ook hij nooit
gevoerd, hoewel deze hem wel door anderen werd gegeven.
Dit blijkt uit het feit, dat hij verschillende malen werd ge-
noemd: „Hollandiae Episcopus", „Episcopus Ultrajectinus",
„Bisschop van Utregt", zelfs wel „Episcopus Castoriensis et
Trajectensis"

Tijdens de Fransche bezetting in 1672 verzochten vijf
Utrechtsche pastoors den paus, dat van Neercassel tot aarts-
bisschop van Utrecht zou verheven worden. Dat de stellers
van deze suppliek slechts bedoelden, dat hem de titel als zoo-
danig zou worden verleend, en dat zij hem inderdaad als bis-
schop van deze diocese beschouwden, blijkt ten duidelijkste
uit de door hen gebruikte woorden \').

«) Broedersen, III, p. 87—96. Defensio Ecclesiae Ultrajectinae p.
63—75.

Aan V. Neercassel werd deze titel o.a. in 1671 Rcgeven door het
kapittel van Emmerik, dat van oudsher tot het aartsbisdom behoorde,
terwijl bij de fundatie van twee studiebeurzen in het colleRc te Leuven
in 1682 bepaald werd, dat het begeven dezer beurzen zou geschieden
door „den Bisschop van Utregt, ofte zynen Vicarius?, als er gecnen
Bisschop is".

De Nuntius te Keulen noemde v. Neercassel in 1677: Ordinarius.
») Zie het stuk gedrukt in de Bijdragen voor de geschiedenis van
het bisdom Haarlem, deel 10, blz. 107 vlgg.
De terminologie der suppliek geeft tot twijfel aanleiding:
In de eer.ste plaats valt er uit af te leiden, dat van Neercassel alleen
apostolisch vicaris was, en niet aartsbisschop van Utrecht. De sup-
plianten spreken in den aanvang van het stuk als volgt:

...sollicitudo, qua angimur, ut cum restituta ecclesia pristinum
quoque florem catholica Fides recipiat. Quod sperare licebit, si Tra-
jectinae ecclesiae nunc detur episcopus, ei idem
illc, qui tilulo Vicarii
apostolici per Unitum lielnium, hactcnus oppressam ecclcsiam gubcr-
navit.

Andererzijds kan men in de suppliek lezen, dat v. Neercassel wel
den Utrechtschen zetel heeft bekleed. In het vervolg n.l. drukken de
vijf pastoors zich aldus uit:

Supplicamus proinde, ut Beatitudinis vestrae beneficio, is sit et
maneat noster episcopus, cui in ordinationc nosira (ordinatio =
(priester)wijdingl
promisimus revereniiam et obedienliam; quem Cal-

-ocr page 139-

Het Vicariaat of metropolitaankapittel, gelijk wij het thans
zullen noemen, heeft ook onder bisschop van Neercassel zijn
bestaan en zijne werkzaamheden voortgezet; ook in dezen

viniana haeresis reveretur; quem Catholici omnes, uti aniistitem pro-
prium
venerantur et amant.

Bij de priesterwijding beloven de geestelijken gehoorzaamheid aan
den bisschop van hunne diocese
(episcopus proprius; ordinarius).
Daardoor ontstaat een „Diözesanverband". v. Schulte, Lehrbuch,

1886, S. 90. ^^ . .

Deze pastoors nu behoorden tot het aartsbisdom van Utrecht, met

het bisdom van Kastorië in partibus infidelium!

Verder wezen de supplianten er op, dat de leeken in v. Neercassel
hun „antistes proprius" zagen. — Men kan dus niet zeggen, dat „die
vijf pastoors Neerkassei niet als den eigenlijken bisschop of aarts-
bisschop van Utrecht beschouwden". (Vgl. Bijdragen t. a. p. blz.
100 en Archief aartsbisdom Utrecht, deel 20, blz. 387).

Daarentegen was v. Neercassel zelf van meening, op den titel van
n-irtsbisschop van Utrecht" geen aanspraak te kunnen maken. Dit
b ik t z7n eigenhandig schrijven aan den kardinaal-prefect der
P
opaganda van 1 September 1673 (gedrukt Archief aartsbisdom
Eft deel 20, blz. 426). Over den titel spreekt hi] daarin aldus:
Ex his [n^ h t voorafgaande] videt vestra Eminentia episcopalem
auctorüatem hic non amphus jacere protritam, sed fere omnibus vene-
rrbilenf ^s\'e factam. Certe Gallorum ducibus illud testimonium d -
beo, quod sacris infulis tantam deferant venerationem, ^"«"tam cx-
primere non possum. Nec dubito, quin curam smt habituri, ut ei quem
episcopum Ultrajectinum existimant, reddatur etiam dos episcopalis.
Ita mihi non semel promissum ab illis, qui hic praefuere aut praesun.
militiae populisque devictis. Cum autem Galli mihi passim attribuai.t
nomen episcopi Ultrajectensis et ipsi haeretici magistratus ita me
quoque soleant compellare, non credidi istos titulos repellendos, prac-
ÏÏim cum haec persuasio aedificandae ecclesiae et instaurando Iner-
Tr ico ó dini quamplurimum contulerit, nec parum juvabit ut cathe-
drae Ultrajectinae sua bona vindicentur. Quare etiam conhdo, quod
f Sn a meam agendi rationem non sit improbatura, praeser-
I-f^uif r it"X Constitutus, ut quidquid dignitatis gero, ad
C V n. Domini nostri vestrumque arbitrium libenter sim deposi-
t\'irr tam S Tuan. antistiti vobis probando, erigere cathedram

\'ttd\'nfv" Neercassel den titel niet, en al kon hij naar zijne
Al had nu i „ ,raak maken, dit neemt met weg, dat hij

meening daarop f " van Utrecht uitoefende, m. a. w.

wel " was, evenals naar het Romein-

practisch aartsb sschop van ^^^^ bonitarius),

den naam dominus, strikt genomen, jure
Quiritium, geen aanspraak maken.

-ocr page 140-

tijd werd het als kapittel erkend, en verrichtte het capitulaire
functies^). In verschillende verslagen, door van Neercassel te
Rome bij de Congregatio de propaganda fide ingediend, wordt
over het Utrechtsche kapittel gesproken. In het verslag van
1662 aldus\'):

In archiepiscopatu Ultrajectensi est Sacer Senatus
octo Sacerdotum,
quorum consilio, opibus et laboribus
Vicarius Apostolicus... in negotiis harum Ecclesiarum
dirigendis praecipue utitur. Hi uti dignitate, ita etiam
meritis caeteros missionarios») antecellunt; nullus in-
ter ipsos, qui non sese praebeat venerabilem eruditione,
multorum annorum experientia, morum integritate.

Belangrijk is hierin het woord „dignitas", want het wijst ons
er op, dat het lidmaatschap van dezen „Sacer Senatus" een
voorrang boven de andere geestelijken medebracht, en dat dus
dit collegium niet maar een gewone vereeniging was, doch een
lichaam, dat in het aartsbisdom hierarchisch eene bijzondere
plaats innam.

Vice-praeses van het Vicariaat was in dezen tijd Johannes
Schade, pastoor te Delft\'). De positie van den vice-praeses
komt overeen met dien van den deken in een eigenlijk kapittel,

Van Neercassul nu bevond zich in eene soortgelijke positie, als d\'-\'
dominus bonitarius. Hij oefende de rechten van aartsbisschop van
Utrecht uit, doch dc titel (tc vergelijken met het dominium cx jure
Quiritium) ontbrak hem. Ten aanzien van zijnen opvolger F^etrus
Codde .staat de zaak hetzelfde.

>) Voor de bespreking van het kapittel strekte de eerste Tractatus
van Broedersen wederom ten leidraad. Daar kan ook, wie belang er
in .stelt, de namen terug vinden van hen, die in deze tijden tot het
kapittel hebben behoord.

\') Broeder.sen, I. p. 105. In Archief aartsbisdom Utrecht deel IS.
blz. 181 vlg. zijn de bewoordingen eenigszins anders; de zin echter
dezelfde.

\') Het woord missio gebruikte men om dc geheclc kerkelijke sa-
menleving in deze landen aan te duiden, en een missionarius is oen
geestelijke, die daarin werkzaam was.

Zie ook hierna blz. 126, noot 2.

\') Over pastoor Schade spreekt het verslag aldus:

Delphis quinque modo sunt sacerdotcs saecularcs, quorum prima-
rius pastor J. Schadacus etiam Delphcnsis est praopositus; ingcnio
pollet perspicacissimo, dum Lovanii professoren! ageret, in tanta ccle-

-ocr page 141-

en zoo werd deze naam dikwijls gebruikt. In 1668 noemde
Ludolphus van Heumen zich Decanus Vicariatus\').

Het bestaan van dezen Sacer Senatus wekte te Rome be-
langstelling: de Brusselsche internuntius kreeg althans last om
op dit punt nadere inlichtingen in Ie winnen. Daarop gaf v.
Neercassel den 3en Augustus 1663 de volgende uiteenzet-

tingO:

Collegium illud ex vi suae erectionis vel amplificatio-
nis illud habet juris in dioecesi Ultrajectensi, ut conci-
lium vel Senatus Ecclesiasticus Vicarii Apostolici pro
dioecesi illa, quomodo Capitulum Cathedrale est conci-
lium Episcopi, quem ex privata authoritate, inconsultis
suis presbyteris regere nee ratio nee Canones permit-
tunt. In reliquis Episcopatibus nihil habet collegium hoe,
sed personae istae adeo habiles mihique obsequiosae
existunt, ut aliquibus earum utar pro directione dioece-
sium Daventriensis et Middelburgensis.

In dit antwoord aan den internuntius sprak v. Neercassel
ook den wensch uit, dat instelling en bevestiging van het
Utrechtsche kapittel door den paus zouden worden bekrach-
tigd. Hij herhaalde dit den 14en December 1663, opnieuw 7
Mei 1664, en nog eens weer op 1 Mei 1665\'). Of deze confir-

ticrrimorum Professorum frequentia nulii fuit secundus; Sacri nosiri
Senatus Vice-praeses,
meritis et patrimonio dives, cui nihil peraeque
cordi, quam fidei propagalio. alumnorum nostrorum proba educatio,
et ad omnes pastorales dotes eHormatio, dignus sane ut ad sublimiores

dignitates extollatur.

Broedersen I. c. Archief aartsbisdom Utrecht t. a. p., blz. 190-191.
Deze Johannes Schade is dezelfde als genoemd blz. 93.

1) Broedersen, 1, p. 106.

Broedersen, 1, p. 106. Archief t. a. p., blz. 209.
IJ BrBroedeisen. 1, p. 107-108, zijn deze stukken, behalve dat

^et Dec. 1663 verklaarde v. Neercassel: (collegium

illud) quod Ecclesiae nostrae palladium spero futurum.
In het stuk van 1 Mei 1665 is de formuleering aldus:
ut a\'sede confirmetur erectio concilii vicariatus, istudque con-
cilium condecoretur privilegio eligendi praesentandive vel ordinarium

vel vicarium apostolicum. _

(Uit eene copie in het archief der O. B. Clerezij).
Dat het Utrechtsche kapittel, als eene reorganisatie van het oude

-ocr page 142-

matie heeft plaats gevonden, is niet zeker. Broedersen geeft
een bericht, dat zij van de Congregatio de propaganda fide zou
verkregen zijn, doch zeker van de zaak blijkt hij niet. Naspo-
ringen in het archief der Oud-Bisschoppelijke Clerezij gaven
geen resultaat.

De acte van den aartsbisschop de la Torre is door v. Neer-
cassel
bekrachtigd op den 17en April 1667\'), en het lijkt mij
niet te gewaagd, om (met Broedersen \')) te concludeeren, dat
men deze bekrachtiging hem van Rome uit niet had ontraden.
Ook in latere verslagen spreekt hij steeds vol lof over het
Utrechtsche kapittel. Zoo in 1668*)-

In hujus dioecesis (i. e. Ultrajectinae) cura sustinen-
da Vicarius sublevatur Apostolicus ab octo virorum col-
legio, quorum prae ceteris Ecclesiasticis, ut major digni-
tas, ita etiam laus longe major est. Habent opes, sed ut
effundant in pauperes; habent authoritatem, sed non do-
minantem in Clero; fulgent scientia, sed magis
ardent
charitate, et licet sint annis et officio archipresbyteri,
attamen obedientia et demissione erga Vicarium Aposto-
licum se pueros exhibent. Horum enim munificentia fit,
ut nihil habens praeter patrimonium, tamen omnia possi-
deat. Hic octoviratus, quasi limites Ultrajectensis Epis-
copatus ipsorum charitati angustiores forent, suis eleë-
mosynis Daventriensis dioecesis clerum, utpote pauperri-
mum, esurientem, nutriunt, si capitur redimunt, nulluni-
que misericordiae opus intermittunt, quo fratrum suorum
miseriam sublevent.

De naam „Kapittel" werd met het verstrijken der jaren
steeds meer gebruikt, en die van Vicariaat geraakte langza-
merhand in onbruik. Men schreef aldus niet slechts in onder-
linge briefwisseling\'\'), doch zelfs gebruikte v.
Neercassel

kiatiTedTaal-kapittel deze rechten al had, en het hier dus zuiver om
eene confirmatie te doen was, valt af te leiden uit wat in de voor-
gaande hoofdstukken is medegedeeld.

\') I, p. 110.

») Zie deze verklaring in bijlage XXIII.

*) I, p. 110—m.

*) Broedersen, I, p. 111, Archief t. a. p. blz. 232—233.

\'-) De door v. Neercassel onderteekende convocatie voor de najaars-
vergadering van 1681 ving aldus aan:

Quandoquidem dies secundum novum stylum decimus Septembris

-ocr page 143-

dezen term tegenover den internuntius te Brussel. Omstreeks
1674 verlangde hij n.1., dat hem een coadjutor zou worden
toegevoegd^), en den 17en April van dit jaar richtte hij tot
den internuntius een schrijven, ten einde eenige geestelijken
als geschikt voor dit ambt aan te bevelen. Een van dezen was
Adriaan van Oudheusden, van wien v. Neercassel in zijnen
brief zeide:

Hic est etiam Provicarius Archidioecesis Ultrajectensis;
cujus dioecesis in eligendo Vicario Apostolico aut Coadjutore
praecipue habenda ratio, quod
Ultrajectense Capitulum, vel
octo Sacerdotum collegium aut sodalitas maxime conférât ad
subsistentiam Vicarii Apostolici.

Bisschop van Neercassel overleed den 6en Juni 1686, en
gelijk te voorzien was, — in aanmerking genomen de gang van
zaken na den dood van den aartsbisschop de la Torre, — ook
ditmaal ondervond de geestelijkheid bij de benoeming van een
opvolger moeielijkheden van den kant der Curie.

Korten tijd voor zijn dood had van Neercassel, in overleg
met de kapittelheeren, het plan gemaakt®), om Hugo van
Heussen tot zijnen coadjutor te doen benoemen; tot uitvoe-
ring van dit plan was het echter niet gekomen.

Er vond nu den 18en Juni 1686 eene gemeenschappelijke
vergadering der beide kapittels van Utrecht en Haarlem
plaats, en eenstemmig verkozen zij Hugo van Heussen tot den
opvolger van van Neercassel"); deze keuze werd bericht
aan den paus en aan de kardinalen van de
Congregatio de

o-HTÏ^Ï^bT^um Capitulum omnibus fratribus opportuuns erit idcirco
. V ne^aS Dom^ ad istum diem Delphis adesse des>d.ro, ut
U-s" atque auxiliis in difficillimo, quod fero, munere me sub-

leves atque sustentes.
.TvgrS\'agL .escl,. dor R. K. i„ Nederland, II, bh.

",)troedersen, 11, p. >04. Volgens Dnpac, p. .96: in ,682; Broedersen

-Xhriift: aliquamdm ante obUnm ^^^^^

J^ sS.\' n -t vers,a„ da. .i van .ine .endln«

heel. opgesteld: ^jy ,„idem

vittrsC:.;: ».e:. prlmnn, .noeroris apernera, d,e,n ...us-

-ocr page 144-

propaganda fide. Verder gaven twee afgevaardigden, n.l.
Codde voor het Utrechtsche en Couseband voor het Haar-
lemsche kapittel van de keuze kennis aan den internuntius te
Brussel. Deze raadde aan, om, behalve van Heussen, nog
andere geestelijken voor te dragen, doch in eene gezamenlijke
vergadering, den lOen Juli 1686 te Gouda gehouden, besloten
de kapittelheeren aan dit verlangen niet te voldoen.

Op dienzelfden dag vergaderde ook nog het Utrechtsche
kapittel alleen, en in deze vergadering werden de kanunniken
Codde en Lindebom tot vicarissen S. V. aangesteld\'), »ad ex
authoritate et potestate Vicariatus Ultrajectini superintenden-
dum missionis\') regimini, in iis locis quae sub Vicariatu sunt
constituta".

De benoeming van een opvolger voor van Neercassel vond
te Rome geen voortgang, en toen het bekend werd, dat de
Regulieren werkzaam waren om een hun welgezinden candi-
daat benoemd te krijgen, kozen de beide kapittels in eene ge-

trissimus ac Reverendissimus Dominus Johannes Neercassel Episcopus
Castoriensis, in universo foederato Belgio Vicarius Apostolicus dig-
nissimus; cum Clerus, de condigno successore sollicitus, mox in urbe
Goudensi congregaretur, unanimique voce ac scripto ab omnibus
utriusque Capituli, Harlemensis scilicet et Ultrajectini, Canonicis seu
sacerdotibus dictis Capitularibus subsignato ac ad summum Ponti-
ficem, necnon sacram congregationem de Propaganda fide dato, pro-
poneret ad Vicariatus apostolici munus obeundum, ac unice postularet
Amplissimum ac admodum Reverendum Dominum Hugonem Francis-
cum van Heussen, ejusdem Capituli Ultrajectini assessorem.

Broedersen I, p. 12.-^—124; II, p. 105.

Archief aartsbisdom Utrecht, deel 12, blz. 227 (met andere inter-
punctie).

1) Broedersen, I, p. 526 .sqq. bestrijdt Hoynck van Papendrecht over
de kwestie, wien de benoeming van den vicaris S. V. toekwam. De
termijn, door het concilie van Trente bepaald (8 dagen), was lang
verstreken, doch Broedersen beroept zich op:

het feit, dat v. Neercassel in Üverijscl, dus ver weg, was over-
leden.

2*. verhindering der kanunniken.

3\'. het feit, dat de ..Dcvolutionsbcrcchtigte" (Hinschius). i. c. de
paus. niet heeft benoemd.

Vgl. Hinschius, II. S. 235. c. 4 X. de supp. negl. prael. I. 10.

») Het woord ..missio" heeft hier geen andere beteekenis dan aan-
duiding van het kerkelijk bestuur.

Zie over missielanden Hinschius, II. S. 349 ff., spec. 352, n. 7.

-ocr page 145-

meenschappelijke vergadering op 29 Juli 1687 nog drie andere
geestelijken, om ook die te Rome voor te dragen. Dit waren
Codde, vicaris van het aartsbisdom, Couseband, provi-
caris van Haarlem, en Schep, kanunnik van Haarlem. Doch
ook dit hielp niet, en daarom besloot het Utrechtsche kapittel
den Hen Mei 1688, om Theodorus de Cock, pastoor te Lei-
den, als afgevaardigde naar Rome te zenden, waar hij steeds
in die kwaliteit is opgetreden en erkend*). Door zijn toe-
doen is ten laatste de zaak afgewikkeld: den 20en September
1688 werd Petrus Codde benoemd tot apostolisch vicaris, en
den 6en Februari 1689 werd hij te Brussel gewijd onder den
titel van aartsbisschop van Sebaste i. p. i.

Den titel van aartsbisschop van Utrecht heeft Codde, gelijk
zijn voorganger, nooit gevoerd, doch evenals deze, heeft hij
wel als zoodanig gezag uitgeoefend, en verschillende malen
werd ook hij genoemd: „Bisschop van Utregt", „Episcopus
Ultrajectinus", „Episcopus Hollandiae", ja zelfs wel „Archie-
piscopus Ultrajectinus"\').

Het Utrechtsche kapittel heeft ook onder het bestuur van
dezen aartsbisschop steeds zijne taak als Senatus Ecclesiae
vervuld. De naam Vicariaat was in deze periode vrijwel ver-
dwenen, om plaats te maken voor dien van kapitteP).

\') Zijn reisverhaal: Relatio ablegationis ad Aulam Romanam, factae
a Clero Ultrajectino in causa postulandi Vicarium Apostolicum pro
Foederato Belgio, ad instantiam praefati Cleri peractae a Theodoro de
Cock, is afgedrukt in Archief aartsbisdom Utrecht, dln. 12 en 13.

ï) Broedersen, 111, p. 96—103, waar ook de breve van paus Inno-
centius XI, bij welke Codde tot aartsbisschop van Sebaste werd be-
noemd, uitvoerig besproken wordt.

Defensio Eccl. Ultraj., p. 89—91.

Er zijn verschillende voorbeelden, dat Codde door leeken bisschop
of aartsbisschop van Utrecht werd genoemd, o.a. in 1688, 1690 en

\'^Airtsbisschops vicaris-generaal, Paulus Roskam, trad op als Vi-
c-irius Episcopi Ultrajectini in 1696, en in 1701 werd deze zelfs
door\'Johannes Westhausius, Superior der Jezuieten te Munster, ge-
noemd: Illustrissimi Domini Archicp.scop. Ultrajectun V.canus m

\'\'ifvoorLlden bij Broedersen, 1, p. 135 sqq. O.a. schreef Codde
den 18en Maart 1689: ...de vergaedermge van ons Cap.ttel die kort
nae Paesschen gehouden zal worden...; en den 4en Juh 1699: . de
Heeren van het Vicariaat ofte Capittel van Utregt... (Broedersen 1. c.
p. 136 en 143).

-ocr page 146-

Thans zijn wij gekomen aan de laatste jaren van het, in
deze paragraaf behandelde, tijdvak. Ik wees er reeds op, hoe,
vooral na het jaar 1648, door Rome werd gepoogd de oude
rechten der seculiere geestelijkheid te vernietigen, hetgeen bij
verschillende gebeurtenissen tot strijd aanleiding gaf. In deze
laatste jaren nu werd de kwestie steeds meer op de spits ge-
dreven, tot zij in 1702 haar hoogtepunt bereikte. Toen werd
n.1. Codde van zijn ambt van apostolisch vicaris op de meest
onregelmatige wijze gesuspendeerd.

Voor een helder inzicht is het van groot belang, hier twee
kwesties uit elkander te houden, die veelal worden verward.
De zaak, waar het eigenlijk om te doen was, was van zuiver
kerkrechtelijken aard, n.1. de jurisdictie van de kapittels en
van den aartsbisschop. Zij werd evenwel vertroebeld en op
den achtergrond geschoven door een
dogmatisch-theologisch

geschil: het Jansenisme.

Het valt geheel buiten het kader van dit juridische geschrift,
van het theologische geschil een uiteenzetting te geven.
Voor eene beknopte schets van de strijdpunten moge ik hier
verwijzen naar het werk van Dr. W. P. C. KnutteP), die,
zonder de kwestie uitvoerig te behandelen, de kern er van
weet te vatten. Zooveel mogelijk blijft dus hier het theologi-
sche geschil buiten beschouwing; zooveel mogelijk, want ge-
heel te negeeren is het niet: daarvoor zijn de beide kwesties

te nauw verbonden.

In het jaar 1697 verscheen een pamflet, dat eene reeks van
zware beschuldigingen inhield tegen de Nederlandsche gees-
telijkheid, en dat haar voorstelde als afgevallen van het ka-
tholieke geloof en besmet met Jansenistische ketterij. Dit ge-
schrift\'), getiteld:
Breve mcmorialc, extracluni ex proUxiorc

-ocr page 147-

de statu et progressu Jansenisnii in Hollandia, werd in het
Fransch vertaald, en terwijl de Latijnsche uitgave naar Rome
werd gezonden, werd de Fransche rondgedeeld aan de katho-
lieke gezanten, „die zich toen ter tijde in \'s Gravenhaege be-
vonden, om de vrede in Europa te helpen herstellen" Codde
beklaagde zich te Rome over dit pamflet, en stelde ook eene
verdediging\') op, doch de vergadering van kardinalen, aan
wie de zorg voor de Hollandsche kerk was opgedragen, be-
sloot reeds den 25en September 1699, dat Codde van zijne
waardigheid zou worden ontheven, en Theodorus de Cock in
zijne plaats tot provicaris zou worden benoemd. Het besluit
werd echter geheim gehouden, want men wilue Codde naar
Rome doen komen, teneinde zich te verantwoorden. Hij werd
ook niet als een beschuldigde voor den rechter gedaagd, maar
de kardinalen noodigden hem ter viering van het jubeljaar
1700 naar de Eeuwige Stad. Inderdaad begaf Codde zich den
25en September van dat jaar op reis, om den Hen December

aan te komen. , , • ,

De internuntius te Brussel, Bussi, had in de maand Mei van

ditzelfde jaar tot de beide kapittels, het Haarlemsche zoowe
als het Utrechtsche, een brief gericht, om hun de reis van
Codde aan te bevelen. De opschriften dezer brieven luidden:
Donünis de Capitulo Ultrajectensi, en Doniims de Capitulo
Harleniensi\'\').

Ook had Bussi aan Codde aangeraden, om de Lock, —
die den 25en September 1699 reeds tot zijn opvolger was be-
stemd — tot provicaris aan te stellen. In dezen strik viel
Codde niet, cn hij benoemde voor zijn vertrek tot Provicaris-
sen Catz, deken, en van Heussen, kanunnik van het Utrech-
sche kapittel, benevens van Groenhout, kanunnik, en de

Swien deken van het Haarlemsche.

Te Rome werd Codde\'s zaak op de lange baan geschoven,

--—---. -t Musiekboek, 1706) wordt op blz. 14 gezegd:

den Boekverkop r n^t M ^^^^^^^ ^^^^^^^ ^^^^^^^^ ^^

D,t Kor dag quam, is met logens en lasterin-

"bezwae^ijk een boosaerdiger Schrift zoude

Itunncn aeiiwijzcn.

.) Vorwccrschrilt, t a. P- ^^^^^^ ^^ ^^^^^^ „jgg. „„^

b -Ss" Cc\'idacana, Antwerpiae 1705,

-ocr page 148-

doch hij zelf werd er in dien tijd met alle mogelijke eerbewij-
zen behandeld. Aanvankelijk was den 18en December 1701
door den paus en de helft van de commissie van tien kardina-
len, belast met de behandeling dezer zaak, besloten, Codde te
handhaven, en hem, zonder meer, naar Holland te laten terug-
keeren, doch op verzoek der vijf andere kardinalen werd deze
beslissing geheim gehouden, en den 7en Mei 1702 werd ze
herroepen\'). Den 13en Mei d. a. v. werd Codde zonder op-
gave van redenen in zijn ambt van apostolisch vicaris ge-
schorst, en tot pauselijk provicaris in zijne plaats Theodorus
de Cock aangesteld\'). In een breve van 7 April 1703 berichtte
de paus dit aan de katholieken dezer landen, en deelde daarin
ook mede, dat de suspensie van Codde om rechtvaardige en

1) De wijze, waarop men te Rome tegen Codde optrad, maakt
eenen zeer ongunstigen indruk.

Knuttel, I, blz. 243—245, en uitvoerig: Dupac, p. 218—224; Dr. R.
Bennink Janssonius, Geschiedenis der Oud-Roomsch-Katholieke kerk
in Nederland, \'sGravenhage 1870, blz. 151—160.

») Over de zaak van Codde wordt hier verder niet gehandeld. De
„Causa Coddaeana" alleen zou reeds stof voor een afzonderlijk werk
vormen.

Over de wijze, waarop men te I^ome tegen Codde optrad, laat
Dupac (p. 225) zich aldus uit:

Selon les vrais principes M. Codde était indubitablement et véri-
tablement archevêque d\'Utrecht, quoique cette qualité très-réelle fût
cachée sous le titre emprunté d\'archevêque de Sébaste; et sous ce
rapport, il ne pouvait être jugé que par un concile de douze évéques de
sa province ou des églises voisines, à son choix. Le vicariat aposto-
lique, réuni à sa qualité d\'archevêque, n\'était qu\'un accessoire et
n\'emportait que les facultés réservées au saint-siège, et qui ne sont
pas communes aux autres évéques. Si Clément XI avait distingué
ces deux choses; si en lassaint M. Codde en plein exercice des fonc-
tions et de l\'autorité archiépiscopales, il n\'eût prétendu lui ôter que
l\'exercice des facultés extraordinaires que ses prédécesseurs lui avai-
ent accordées, son procédé aurait été moins intolérable, quoiqu\'au ju-
gement même d\'Archangelis („le fameux canoniste romain") il n\'eût
pas été exempt d\'inju.stice. Mais quelle qualification donner h la dé-
marche de ce pape, par laquelle il a réellement prétendu interdire M.
Codde de toutes ses fonctions, ct de tout exercice de la juridiction
épiscopale, pour la transférer à un simple prêtre, par un pur bref,
qui ne fait mention ni d\'aucun corps de délit, ni d\'aucune ombre
de procL-dure; qui ne lui a pas même été adre.ssé. ni signifié juri-
diquement. quoiqu\'il fût à Rome; dont il n\'eut connaissance que deux
mois après sa date, par des lettres venues de trois cent lieues, c\'est-

-ocr page 149-

gewichtige redenen („justis gravibusque de causis") had
plaats gevonden*); wat deze redenen waren, staat niet ver-

§ 2. 1702—1710.

In een schrijven van 8 Juni 1702 stelde Bussi, de internun-
tius te Brussel, de kapittels van de pauselijke beslissing in
kennis, en maande hen aan, de Cock te erkennen, „ut indies
magis proficiant Missiones istae,
quarum magna et praeclara
pars est Venerabile istud Caputulum" .

In hun antwoord van den 16en Juni drukten beide kapittels
hunne smart uit over de genomen beslissing, en vroegen den
internuntius verlof, eerst de zaak te Rome te onderzoeken
(„ad ipsam Romam deferre") waarop Bussi hen den
2len dierzelfde maand nogmaals tot onderwerping aanspoor-
de. „Per similem contumaciam indelebilis nota
Vestris tam
praeclaris Capitulis inureretur..." *).

à-dire, de la Hollande; et au sujet duquel il ne put obtenir ni justice
ni éclaircissement pendant plus de onze mois, qu\'il fut oblige
de rester encore à Rome? On ne trouverait pas un seul exemple d\'une
pareille vexation dans toute l\'antiquité. Lorsque la nouvelle en arriva
pour la première fois à Louvain, M. Renardi, docteur régent de la
faculté étroite de théologie, célèbre défenseur de l\'infaiHibilite du
pape, ne put s\'empêcher de s\'écrier en gémissant: „Ce decret sera
l\'opprobre éternel de la cour de Rome, et du pape, qui est aujourd hui

sur le saint-siège!"

De breve van 13 Alei 1702 maakt niet met zoovele woorden melding
van het ambt van aartsbisschop, en houdt dus vast aan de in de
laatste halve eeuw door Rome gevolgde gedragslijn. Misschien had
Codde dit ambt dus kunnen blijven uitoefenen, maar hij heeft zich
daarvan, zij het onder protest, onthouden.

De strafrechtspraak tegen bisschoppen kwam na de 3e eeuw aan
de Metropolitaan- of de Provinciaal-synode. Volgens canon 10 van het
concilie van Carthago (387) is het in gevallen, dat dc synode met
bijeen kan komen, voldoende, wanneer twaalf andere bisschoppen
als rechters fungeeren. Hierop doelt Dupac boven. (Zie c. 2 C. IH

qu. 8; c. 4. C. XV qu. 7).

Vf»! Hinschius, IV, S. 765, en aldaar n. 3.

Df consultatio van H. de Archangehs („ce^ber in Urbe causarum
patronus") vindt men in den bundel Causa Coddaeana.

Tdc breve van 13 Mei 1702 is gedrukt Batavia sacra II p. 523;
Hoynk vail ".p\'clrecht, p. .34-135. De breve van 7 April 1703

bij Hoynk p. 138—140.

\') Broedersen, 1, p. 361.

3) Broedersen, I, p. 362.

♦) Broedersen, I, p. 363.

-ocr page 150-

Verder schreven in dezen tijd beide kapittels, als zoodanig,
verschillende brieven naar Rome, terwijl de Cock zich meer-
malen tot de kapittels richtte, ten einde van hen erkenning te
verkrijgen

Al dit geschrijf had weinig uitwerking: de partijen konden
elkander niet overtuigen. De internuntius gelastte daarop den
Men Januari 1703, in een schrijven aan den deken van het
Haarlemsche kapittel, tevens provicaris, de Swaen, dat de
beide kapittels geene jurisdictie meer zouden uitoefenen. Deze
zond aan het Utrechtsche kapittel een afschrift van den brief
van Bussi, en antwoordde aan dezen laatste, dat het Haar-
lemsche kapittel in de gegeven omstandigheden „juxta viro-
rum in Jure ac in Theologia peritorum, desuper ab ipso con-
sultorum, judicium", juist met de uitoefening zijner jurisdictie
moest blijven doorgaan\').

De brief, den Men Januari 1703 door Bussi aan dc Swaen
gericht, sloot eene periode af, waarin dc kapittels steeds als
zoodanig waren erkend. Een ommekeer volgde. In een
ant-
woord aan de Swaen wendde de internuntius het over een
anderen boeg, en ontkende hij kortweg het bestaan van het
Haarlemsche kapittel\'). Hij sprak thans van
f,praetensiim
capitulum", terwijl hij beide kapittels nog geen jaar tc voren
„eerwaardig" cn „beroemd" („venerabilc" „praeclarum") ge-
noemd had.

Bij het Utrechtsche kapittel was dc gang van zaken eenigs-
zins anders, de opzet niettemin volkomen gelijk1). Nadat dc
Swaen een afschrift van het schrijven van den internuntius
aan de Utrechtsche kapittelheeren had gezonden, beantwoord-
de dc deken van
het Utrechtsche kapittel, Catz, dit op den
22en Januari 1703. Daarin voerde hij o.a. aan, dat dc sus-
pensie van den aartsbisschop Codde ongeldig was, als
zijnde
onrechtvaardig cn formeel niet in orde"). Dit antwoord werd
naar Rome gezonden, cn mishaagde daar zoozeer, dat Bussi
last kreeg, om Catz van alle kerkelijke bedieningen tc
suspcn-
deeren. Eindelijk werd door dc vergadering van kardinalen op

1  Broedersen, I, p. 154.

») Utpote non justa dc causa ncc rite lata(n»).

-ocr page 151-

3 Februari 1703, en door Bussi op 22 Februari ongeldig ver-
klaard, alles, wat uit naam der „praetensa Capitula" was ge-
daan. Als antwoord hierop is door beide kapittels een beroep
ingesteld op den beter in te lichten paus (ad Sanctitatem
vestram melius informandam) op den 6en Maart 1703\').

Wanneer wij nu den gang van zaken beschouwen, dan blijkt
dat tot het begin van het jaar 1703, het Utrechtsche kapittel
(of Vicariaat, gelijk wij het vroeger noemden) en het Haar-
lemsche, zoowel te Rome, als hier te lande, als kapittels zijn
erkend en dat ook de internuntius Bussi tot dien tijd hun
bestaan niet in twijfel waagde te trekken. Deze laatste noemde
voor het eerst op den 25en Januari 1703 het Haarlemsche ka-
pittel een „praetensum capitulum", en daarna weldra ook het
Utrechtsche. Van dien tijd af zijn de kapittels door Rome
steeds praetensa genoemd. Een rechtsgrond bestond hiervoor
niet De reden was uitsluitend gelegen in het
niet-berusten
in de
veroordeeling van Codde, en het verzet tegen de Cock.

De aartsbisschop Codde, die door de breve van 1702
slechts in zijne bediening was geschorst werd bij
een deer et
van 3 Apri 1704=) van alle kerkelijk bestuur m deze Pro-
TciL o^lgen, en hij meende, zij het onder protes^ hierin
te moeten berusten. Den 7en November van hetzelfde jaar
verklaarde hij, de rechten van het Utrechtsche kapittel vol-
komen te erkennen, en deze verklaring slechts „mera incuria
bij zijne ambtsaanvaarding te hebben achterwege gelaten ).

Daar Codde zich nu van alle ambtsbediening onthield, voer-
den de in 1700 voor zijn vertrek aangestelde provicanssen
uit naam van de kapittels het bewind\'). Het Haarlemsche

-Tr-^;;i;irrse,i i, p. 395. Over dit beroep zegt Dupac (P- 236)|

^ , Hnn. Ie cas surtout, où iis se trouvaient, où l\'on prétendait
Appel qui dans e a u to ^^^^^ ^^^^^

les dépouille tn " e eL juridique, était incontestablement sus-
\'na^en dans\\a légitime possession de leurs droits,

Ü puilicecrd 7 Mei 1704^ Dupac p. 44
Gedrukt Hoynk van
Papendrecht, p. 141-142.

De Swc^^^I^cht te vaceeren ..r une fiction dc droit, éta-
blie par tous les canonistes". Dupac p 248

dL fictie kon ik nergens geformuleerd vinden.

-ocr page 152-

kapittel gaf den strijd reeds na korten tijd op; den 29en Ja-
nuari 1705 richtte het een verzoekschrift tot paus Clemens
XI, om als kapittel te worden erkend, doch daarin verklaarde
het tevens, geene daden van kerkelijk bestuur meer te zullen
uitoefenen*). Het Utrechtsche kapittel daarentegen zette den
strijd verder alleen voort, en bleef voorloopig het bestuur
door middel van zijne provicarissen uitoefenen.

Een korten tijd scheen het, alsof de strijd een einde had
gevonden. Met toestemming van Codde, — die uitdrukkelijk
verklaarde, dat hierin geen erkenning van zijn onrechtmatige
afzetting mocht worden gezien, — benoemde de internuntius
Bussi den 14en November 1705 Gerardus Potcamp, pastoor en
aartspriester van Lingen, tot apostolisch vicaris. Deze was
zoowel aan de geestelijkheid als aan de Staten welgevallig,
en men meende, dat thans een tijdperk van vrede was aan-
gebroken. Potcamp overleed echter reeds den Hen December
van hetzelfde jaar. Voor zijnen dood had hij nog gele-
genheid gehad, om in een acte van 24 November 1705 de
rechten van het Utrechtsche kapittel te erkennen*).

De moeielijkheden begonnen nu opnieuw. Van de zijde van
het kapittel werden in eene vergadering van 22 December
1705 Jacob van Catz en Hugo van Heussen aangesteld lot al-
gemeene vicarissen S. V.

Na den dood van Potcamp is er nog twee malen een apos-
tolische vicaris aangesteld. De vroegere internuntius Bussi,
thans Nuntius te Keulen, benoemde den 8en Januari 1707
Adam Damen tot apostolisch vicaris. Deze was evenwel niet
door het kapittel verkozen, en verkreeg van de overheid geen
admissie. Damen vroeg in 1709 ontslag, en toen hem dat te
Rome werd geweigerd, liet hij in 1711 te Keulen eene nota-
rieele acte opmaken, waarbij hij zijne bediening neerlegde.
Eenige jaren later, in 1717, werd Johannes van Bijleveld tot
apostolisch vicaris benoemd, doch deze werd korten tijd na
zijn optreden verbannen.

Den 18en December 1710 overleed de aartsbisschop Codde»
en zoo stond thans de Utrechtsche zetel ledig. Met toestem-
ming van het kapittel gingen de beide in 1705 benoemde vi-

>) Broedersen, I, p. I73. Dupac p. 249.

») Zie bijlage XXIII.

-ocr page 153-

carissen door met het voeren van het bestuur over het ver-
weesde aartsbisdom.

§ 3. 1710—1723.
De verkiezing van een „aartsbisschop van Utrecht"
in het jaar 1723.

In de periode, die wij nu bespreken, n.1. van den dood van
Codde tot de verkiezing van een aartsbisschop van Utrecht
tegen den wil van Rome, vinden wij „den strijd tusschen het
vreemde en het nationale beginsel"op zijn felstDe Nun-
tius Bussi trachtte met vernieuwde heftigheid de aanhangers
van het nationale beginsel ten onder te brengen. De theolo-
gisch-dogmatische kwestie van het Jansenisme was hem daar-
bij een welkom hulpmiddel, dat het mogelijk maakte, de
hoofdkwestie op den achtergrond te schuiven. Zelfs in den
tegenwoordigen tijd werkt dit nog na, doch wie nauwgezet
de geschiedenis heeft bestudeerd, weet hieromtrent beter.

Op welk eene verbitterde wijze, en met hoedanige middelen
de strijd werd gevoerd, kan men nalezen in de werken van
Dupac de Bellegarde, Bennink Janssonius, ^n - alweer be-
knopt, doch helder - bij Dr. Knuttel. H.er ter plaatse d
dat alles niets ter zake: hier geldt slechts de vraag, wat het

kapittel in dezen tijd verrichtte.

Sinds het jaar 1702 had Codde zich van alle ambtshandehn-
gen meenen te moeten onthouden, en dientengevolge waren
van dien tijd af, of waarschijnlijk nog iets vroeger, sedert de
reis van Codde naar Rome, geene priesters meer gewijd. Door
gebrek aan geestelijken werd het voor het kapittel dus steeds
moeieliiker, opengevallen pastoorsplaatsen weder van eenen
functionaris te voorzien. Daarentegen stond de Nun^us, w.en
het natuurlijk niet aan priesters ontbrak, onm.dde hjk gere d,
iemand te zenden, ten einde de opengevallen plaats weder

te bezetten O-

"T^^TVeennink janssonius. Geschiedenis der Oud-Roomsch-Ka-

\'\'""Du\'gaf\'aJnliding tot veel strijd cn ongeregeldheden. Knuttel, H,
blz. 17; 20 vlgg.

-ocr page 154-

Si.-

Het Utrechtsche kapittel maakte thans gebruik van eene
bevoegdheid, die het krachtens algemeen geldend canoniek
recht ongetwijfeld bezat, n.1. om tijdens het ledig staan van
den bisschopszetel, aan v/ijdelingen z.g. litterae dimissoriales
uit te reiken, of door den vicaris te doen uitreiken, opdat de
wijdelingen zich uit kracht van die brieven door eenen bis-
schop van een ander bisdom bepaalde, met name genoemde,
wijdingen kunnen doen toedienen^). Door het concilie van
Trente werd bepaald, dat dergelijke litterae dimissoriales niet
zouden mogen worden uitgereikt binnen een jaar, nadat de
bisschoppelijke zetel is komen te vaceeren\').

Aan verschillende wijdelingen werden nu door de algemeene
vicarissen van het Utrechtsche kapittel litterae dimissoriales
uitgereikt. In 1715 en 1716 werd een twaalftal priesters gewijd
door Luc Fagan, bisschop van Meath, en later aartsbisschop
van Dublin, tenvijl in 1718 en volgende jaren verschillende
priesters in Frankrijk gewijd werden door de bisschoppen van
Senez, Bayeux en Blois\'). De drie Fransche bisschoppen
waren tot dezen dienst waarschijnlijk bewogen door eene Ca-
sus resolutio van 25 Mei 1717, opgesteld door den bekenden
Leuvenschen hoogleeraar van Espen, en door eenige profes-
soren van die Universiteit medeonderteekend
waarin de

c. 3 in VIto de temp. ordin. I 9.:

...(sede vacante) capitulum, seu is ad qucm tune temporis admini-
stratio spiritualium no.scitur pertinere, dare possunt licentiam ordi-
nandi.

») Cone, van Trente, Sess. VII c. 10 de reform:

Non liceat capitulis eccle.siarum sede vacante infra annum a die
vacatioiris ordinandi licentiam aut litcras diniissorias..., alicui...
concedere.

Zie over litterae dimissoriales nog: van Espen. P. II. S. I. T. IX.
Cap. III. — v. Schulte, Lelirbuch, 4e Aufl. (I88G), S. 138. — Min.schius
II. S. 242.

») Dupac p. 290, 298. Recueil de divers témoignages, p. 128—120.

Een exemplaar van deze litterae dimissoriales, en een wijdingsbrief
zijn hierna onder bijlage XXIV afgedrukt.

«) Deze resolutie, gedrukt o.a. in het supplementum op het Jus
ecclesiasticum van v. Espen, in den bundel Causa Ecclesiae Ultra-
jectmae (1724), en in Recueil de divers témoignages, werd ook nog
onderteekend door 10\'^ doctores der theologi.sche faculteit te Parijs,
en later door de geheele juridische faculteit aldaar. Dupac, p. 207—
298.

-ocr page 155-

onderteekenaars tot de conclusie kwamen, dat het kapittel
bevoegd was tot het uitreiken van litterae dimissoriales.

In 1703 hadden de beide kapittels zich op den beter in te
lichten paus (ad pontificem melius informandum) beroepen,
naar aanleiding van de suspensie van den aartsbisschop
Codde. Daarna had het Utrechtsche kapittel alleen, — het
Haarlemsche kapittel gaf den strijd op, — geprotesteerd
tegen de kerkelijke straffen, door den internuntius tegen ver-
schillende geestelijken uitgesproken, en dit protest was ver-
nieuwd in het jaar 1709. Nu ging men nog een stap verder:
den 9en Mei 1719 beriep het Utrechtsche metropolitaankapit-
tel, tezamen met dat deel der Utrechtsche en Haarlemsche
geestelijkheid, dat nog aan de oude organisatie was trouw ge-
bleven, zich op het eerstvolgende algemeene concilie*).

Nog hoopte men, in vreedzaam overleg met Rome, een
eigenl^isschop te verkrijgen. Daartoe schreef het Utrechtsche
kapittel eenige malen aan den nieuwen paus Innocentius Xlll,
die in 1721 Clemens XI opvolgde. Zelfs dacht men er over,
om afgevaardigden naar Rome te zenden, die daar de zaak
zouden bepleiten, doch dit plan is niet uitgevoerd. In 1722
begreep het kapittel, dat langs vreedzamen weg een oplossmg
niet mogelijk was, en zoo werd den 16en November van dat
jaar besloten, over te gaan tot de verkiezing van eenen aarts-
bisschop van Utrecht. De gekozene zou aan de Overheid wel-
gevallig moeten zijn, terwijl den paus om confirmatie van de
keuze zou worden verzocht.

Alvorens nog dezen beslissenden stap te doen, won het

"ï^Het „instrumcntum appcllationis" is gedrukt in 1719 (Delphis.
Apud Henricum
Rlienanum). Hierna is onder bijlage XXV het eigen-
liike appel opgenomen; het geheele stuk is daarvoor te groot.

Behalve de jurisdictiekwestie betrof het appel ook de bulle Unigeni-
tüs
Hierin had paus Clemens XI in 1713, 101 stellingen, getrokken
uit\'het boek- Reflexions morales sur Ie Nouveau Testament van den

r XrZ Le Oallicanisme au XVIlIe siècle.

1 a Fra.Ke et Rome de 1700 a 1715. Paris 1892.
\' Het beroep op een algemeen concilie is herhaaldelijk door de
pausen
veroordeeld, doch deze voorschriften zijn nooit nageleefd.
Voor de
Roomsch-Katholieken is de kwestie beslist door het Vati-

caansche concilie van 1870.

Hinschius. III, S. 420 ff.; 451, n. 6.

-ocr page 156-

kapittel verschillende adviezen in, omtrent zijne handelwijze
te dezer zake. Te dien einde verscheen eene:
Dissertatio de
misero statu Ecclesiae Ultrajectinae, medlisque, quibus illi
succurrendum est^).
Deze verhandeling is verdeeld in vijf
hoofdstukken, waarin achtereenvolgens betoogd wordt, dat
de Utrechtsche kerk (Ecclesia Ultrajectina) een bisschop
moet hebben, zoowel jure divino als jure canonico; dat haar
het recht van verkiezing toekomt; dat men tot bisschopswij-
ding mag overgaan, indien de pauselijke confirmatie zonder
reden geweigerd wordt; dat eene bisschopswijding door
éénen bisschop kan worden verricht; en ten laatste, dat
andere bisschoppen verplicht zijn, de Utrechtsche kerk te
hulp te komen. Het stuk werd den 12en December 1722 ge-
teekend door de Leuvensche hoogleeraren van Espen, Bau-
wens en Verschuren, terwijl daarna een groot aantal theolo-
gen en rechtsgeleerden zich in denzelfden zin uitspraken\').

Toen het kapittel uit Rome, waar zijn agent Levage werk-
zaam was, bericht kreeg, dat de Curie eene volkomen onder-
werping eischte, zoowel in de rechtskwestie, als in de kwestie
van de bulle Unigenitus\'), begreep men tot de verkiezing te
moeten overgaan. Nadat men zich had vergewist, dat de over-
heid de voorgenomen daad niet zou afkeuren, kwam het ka-
pittel op den 27en April 1723 te \'s Gravenhage bijeen. In die
vergadering werd nu verkozen Cornelis Steenoven, pastoor te
Leiden en algemeen vicaris S. V.\')\').

«) Deze dissertatio is gedrukt in het supplemcntum op het werk
van van Espen, cn ook in den bundel Causa Ecclesiae Ultrajectinae.

Wie de schrijver is, is mi] niet bekend. W. Kemp in Kort Historisch
verhael van \'t gene de kerke van Utrecht wedervaren is (Am.sterdam
1725), II, blz. 63, zegt: Die van het kapittel hebben hunne
gevoclcn.s,
en hunne reden om zoo tc gevoelen op het papier gezet mot dit op-
schrift: Redcncering over den cllendigen stact der Utrechtsche kerke,
en over dc middelen, door de welke zij geholpen moet worden.

») Dupac, p. 312.

Zie hiervóór blz. 137 noot I.

•) Hij was 28 Februari 1719 van Heussen als vicaris opgevolgd-
Catz was gestorven 18 Mei 1712 en opgevolgd door Cornclius Stac-
kenburg, cn na diens dood door Gijsbcrtus van Dijck op I September
1722.

") Dc notulen der vergadering van 27 April 1723 zijn hierna afge-
drukt als bijlage XXVI. — De verkiczingsactc is in vertaling gedrukt
bij Kemp, a. w., II, blz. 3.

-ocr page 157-

Kapittel en electus gaven beiden aan den paus bericht van
de plaats gehad hebbende verkiezing, ten einde daarop de
pauselijke confirmatie te vragen. Toen een antwoord uitbleef,
schreef het kapittel nog twee malen\'), doch vergeefs, en toen
paus Innocenitus XIII den 7en Maart 1724 was overleden,
wachtte men zijn antwoord nog.

Intusschen had het kapittel geschreven aan verschillende
bisschoppen en hoogescholen, en het ontving vele aansporin-
gen, om ook zonder pauselijke confirmatie tot de wijding van
Steenover over te gaan. Deze vond eindelijk plaats te Amster-
dam op den 15en October 1724, en werd verricht door Domi-
nicus Maria Variet bisschop van Babylonië i. p. i., daarbij
geassisteerd door den deken van het kapittel van Erckel en
den kanunnik van Dalennoort Steenoven voerde den titel:

aartsbisschop van Utrecht.

Over deze wijding spreken wij hier verder niet; zij was de
kroon op het werk door het kapittel verricht, en wordt daarom
te dezer plaatse slechts volledigheidshalve vermeld.

§ 4. De houding der Overheid.

De Overheid bleef van den strijd, die tusschen hare katho-
lieke onderdanen gevoerd werd, niet onkundig, en, hoewel
zij aanvankelijk zich er buiten wilde houden, op den duur
werd haar dit onmogelijk, te meer, omdat spoedig hare tus-

schenkomst zou worden ingeroepen*).

Dc Staten der verschillende provinciën hebben zich, met uit-
zondering van die van Holland en van Utrecht, in den strijd
onder de Katholieken niet gemengd»). Dit is waarschijnlijk
"T)\'aT^ brieven zijn Bedrui<t in den bundel Causa Ecclesiae Ul-

^"fDeTbisschop had in 1719 op zijne doorreis van Frankrijk naar
Per^ië te Amsterdam het Vormsel bediend, en werd daarom door den
paTs gesuspendeerd. Toen hij in Perzië gekomen was. kreeg h.j hier-

^hfrich en keerde naar Holland terug. - Ook hij beriep zicn
oTcen ÏLeen concilie. Ie et He Apologie de M. 1\'évêque de Baby-
lone. Amsterdam 1724 et 1727.

Vgl. Bennink Janssonius. blz. 201 vlgg.

3>> De wiidingsacte is hierna afgedrukt als bijlage XXVII.

. Loc ; mededeelingen in het tweede hoofdstuk van het tweede
deel van Dr. Knuttel\'s werk. waaraan het hier volgende grootendeels

\'".rorvtbanning van de Regulieren vond veel navolging.

-ocr page 158-

hieraan toe te schrijven, dat tioofdzakeiijk in de twee ge-
noemde provinciën aanhangers van de beide partijen gevonden
werden.^). De Staten van Holland en Westfriesland hebben,
meer nog dan die van Utrecht, getracht door maatregelen
hunnerzijds aan de oneenigheden een einde te maken. Dit is
hun evenwel niet mogen gelukken, en zij eindigden met tegen-
over beide partijen eene vrijwel onzijdige houding in acht te
nemen").

Het was voor de Overheid een moeielijk geval. Officieel
golden nog altijd de oude placaten, waarbij de uitoefening van
den katholieken godsdienst verboden was. Reeds lang echter
werden deze placaten niet letterlijk meer uitgevoerd, en thans
werd de Calvinistische Overheid geroepen zich te mengen in
een katholiek kerkrechtelijk geschil in den boezem van eene
bloot-getolereerde gezindheid. Dat er reeds langen tijd on-
eenigheden bestonden tusschen de reguliere en de seculiere
geestelijkheid, was natuurlijk bekend. De eersten waren groo-
tendeels vreemdelingen cn als zoodanig waren zij der Over-
heid verdacht. Het was dientengevolge te verwachten, dat hare
sympathieën zouden uitgaan in de richting der seculieren, die
immers Nederlanders waren. Bovendien werden van den aan-
vang af de Jezuieten als aanstokers der oneenigheden ge-
noemd, terwijl volgens ingekomen berichten de
Brusselsche
internuntius van meening was, dat de Staten zich wel buiten
de kwestie zouden houden. Doch miskenning van hun gezag
konden de Staten niet dulden, cn het was hun een aanleiding,
om terstond krachtige maatregelen te nemen*).

Den 17en Augustus 1702 werd door de Staten van Holland
bepaald: „Dat niemandt voor Vicaris*) sal moogen worden
erkent, als die geene, die na de ordre van deese Landen ge-
bruyckelijck, bchoorlijcker wijze sal weescn geëligccrt, en bij

O Tc Leeuwarden bestond eene parochie van de Clerezij tot liet
einde der I8e eeuw. Zie hierover: Dr. M. van Staveren, Van
Haafteii
ver.sus Enperna. Eene bijdrage tot de ge.schiedenis van het ontstaan
der Üud-Catholieke Kemeenlc van de Bisschoppelijke Klerezei te
Leeuwarden. De vrije I-ries, XV, blz. 81 vlpR.

») Knuttel, II, blz. 43.

») Knuttel, il, blz. 41—42.

•) Het placaat sloeg zoowel op den apostolischen vicaris als op den
vicaris S. V. Vgl. hierna blz. 143, noot 2.

-ocr page 159-

de Heeren haar Edele Groot Mog. Gecommitteerde Raaden
sal
Weesen geadmitteert." Verder werd aan de Cock, die m
plaats van Codde door den paus als provicaris was aange-
steld, verboden dat ambt uit te oefenen, en aan anderen, om
hem in die waardigheid te gehoorzamen*)- ^^

„Geëligeert na de ordre in deese Landen gebruyckelijck .
wat was het gebruik, dat de Staten inzake de vicarisbenoe-
ming thans sanctioneerden? . .

Men houde hierbij de twee functies wel m het oog, die
Sasbout Vosmeer en zijne opvolgers in zich vereenigden Zij
hadden de bevoegdheden van apostolisch vicaris, en ontleen-
den hunnen titel aan een bisdom in partibus infidelium ),
maar zij oefenden ook het gezag uit van aartsbisschop van
Utrecht Een kiesrecht hadden de kapittelen en later het Vi-
cariaat ten aanzien van den apostolischen vicaris als zoo-
danig niet: deze werd door den paus benoemd. Doordat even-
wel Le functionaris tevens het gezag van aartsbisschop van
U !echt uitoefende, en practisch dus -rtsbissd^p vaii U^e
1,0.1 hpf Vanittel daardoor weer een recht op de üenoe
He, pi .e aanspraak op Ce aanste.Ung we-

g \'dl inho\'ud van he, an.bt, de pans "aa- egen ^
degens den vorm er van deze benoem,ng aan \'\'li londen.
zoo vinden wij een soortgelijke tegenstellmg als b,j de kap -
teikwestie. Daar zagen wij het n,etropoli,aankap,ttel form e
voortbestaan in de gereformeerde kapittelen, doch mater, el
in het Vicariaat. Hier zien wij - en vooral treft ons d,t bij
de laatste twee apostolische vicarissen van Neercassel en
Codde — iets dergelijks. Formeel waren zij apostohsch vica-
ris materieel waren zij aartsbisschop van Utrecht.

belijk wij zagen, konden de kapittelen en later het V,car,aat
vóór het jaar 1648 hnnne rechten zoo goed en zoo kwaad,
r het g ng, nitoefenen, ,naar na dat jaar werd daarmede
door RoL teeds n.inder rekening gebonden. Aanvankehjk
Ifen et Utrechtsche kapittel („Vicar aaf) vereentgd m
a?" n Haarlem ^ijne rechten nog nit door eene voordracht
n te dieln waardoor dns eene tegemoetkomende pract.jk
:as onlS; na 1702 echter werden deze rechten kortweg

Tr ^Srl\' Jo^n^k the, van arCle-

piscopus Ultrajectensis.

-ocr page 160-

ontkend. De strijd toen ontstaan vond zijn oorzaak in den
episcopalen inhoud van het ambt der apostoh\'sche vicarissen
en den papalen vorm er van.

Werd een vicaris S. V. aangesteld, dan behoorde dit uit-
sluitend tot de bevoegdheden van het kapittel.

De tot nog toe gevolgde gedragslijn werd in 1702 bindend
verklaard, terwijl de Staten zich een recht van admissie voor-
behielden. Reeds spoedig zou blijken, in welk een wespennest
zij zich gestoken hadden. Het placaat van 1702 trachtte den
strijd te beslissen, door met beide partijen rekening te houden.
De eisch van verkiezing duidde op den inhoud van het ambt,
en erkende de rechten van het kapittel; het woord „vicaris"
duidde op den vorm, en dus op de benoeming door den paus
Het was te voorzien, dat door dit placaat de moeielijkheden
niet uit den weg waren geruimd. Misschien heeft men gedacht,
dat de Curie wel zou toegeven, maar dit geschiedde niet, en
de latere maatregelen waren de consequentie van de eerste1).

Voorloopig echter dacht men nog niet aan de verkiezing van
eenen nieuwen apostolischen vicaris, tevens aartsbisschop. De
Staten wilden, dat Codde in zijne waardigheid zou worden her-
steld. Deze was intusschen nog steeds te Rome, en in Hol-
land gingen omtrent hem allerlei geruchten, dat hij aan de
Inquisitie zou worden overgeleverd, zou worden onthoofd of
verbrand\'). Codde\'s bloedverwanten riepen hierop de tus-
schenkomst der Staten in, en bij eene resolutie van 24 Februari
1703 werd aan Gecommitteerde Raden last gegeven, oni
Codde\'s zAvager Frederik Bloemcrt, en zijne echtgcnoote
Maria Codde voor zich te ontbieden. Zij kregen opdracht om
aan den aartsbisschop mede tc deden, dat hij binnen drie
maanden naar zijn vaderland terug moest kecren. Tevens kre-
gen dc officieren last tc onderzoeken, of cr sedert het placaat
van 17 Augustus 1702 reguliere geestelijken in hunne distric-
ten waren gekomen, cn, zoo ja, deze tc doen vertrekken *).

De Staten van Utrecht volgden ccn zelfde handelwijze: ook
zij verboden aan dc Cock de uitoefening van zijn ambt, gin-

-ocr page 161-

gen het binnenkomen van reguheren tegen, en verboden ook
de afkondiging van pauseHjke builend-

De benoeming van Potcamp tot apostolisch vicaris in het
jaar 1705 gaf verandering. Hij was voorgeslagen door de
Clerezij, terwijl ook de internuntius zich met de persoon van
den voorgedragene kon vereenigen; hij voldeed dus aan de
vereischen, door het placaat van 1702 gesteld. De Gecommit-
teerde Raden besloten den 26en November 1705, Pot-
camp admissie te verleenen, en de pensionaris Akersloot moest
hem hiervan mondeling in kennis stellen Thans scheen er
dus een einde aan de moeielijkheden gekomen te zijn, doch
tengevolge van Potcamp\'s ontijdigen dood was de vrede we-
derom verstoord.

Gelijk in de vorige paragraaf reeds is medegedeeld, be-
noemde het Utrechtsche kapittel nu twee vicarissen, en deze
ontvingen, op hunne desbetreffende vragen, van Gecommitteer-
de Raden bericht, dat zij het bestuur zouden kunnen uitoefe-
nen, zonder met het placaat van 1702 in strijd te komen O-
Het lag evenwel in de bedoeling van Gecommitteerde Raden,
dat zoo spoedig mogelijk een nieuwe apostolische vicaris zou
worden aangesteld. Na eene vergeefsche poging
om eenen
candidaat van het kapittel benoemd te
krijgen werd door
Bussi, thans Nuntius te Keulen, Damen tot apostolisch vicaris

-ocr page 162-

benoemd. Daar deze niet door het kapittel verkozen was, ver-
kreeg hij van Gecommitteerde Raden geene admissie. Niette-
min oefende Damen zijn ambt uit, en wijl dientengevolge de
rust steeds meer werd verstoord, besloten de Staten van Hol-
land den 18en Februari 1708, om alle Jezuieten in deze pro-
vincie met uitzetting te bedreigen, tenzij de rust binnen drie
maanden was hersteld. Na eene verlenging van den termijn
kregen de officieren den 19en Juli 1708 last, om tot uitzetting
van de Jezuieten over te gaan^).

Aan Damen werd den 26en April 1709 de uitoefening van
het vicarisschap verboden, en daarbij opnieuw bepaald, dat
niemand als vicaris mocht optreden, die niet was verkozen en
geadmitteerd

Nog eenmaal werd een apostolische vicaris aangesteld: van
Bijleveld, en hoewel deze kans schijnt te hebben gehad, om
admissie te verkrijgen, werd hij kort na zijn optreden verban-
nen, mede ten gevolge van een proces, waarin hij
gewikkeld
werd»).

De seculiere geestelijkheid werd door de overheid beter
vertrouwd dan de reguliere, die grootcndeels uit
vreemdelin-
gen bestond. In deze jaren was de buitenlandsche invloed ster-
ker dan ooit aan het werk, en terwijl zij, die Rome blindelings
gehoorzaamden, steeds in aantal toenamen, minderden de

-ocr page 163-

aanhangers der Clerezij sterk. Ook onder de Protestanten
gfng
m^n op middelen innen, hoe aan dien buitenlandschen

invloed een einde kon worden gemaakt.

In 1719 verscheen over dit onderwerp eene (anoniem ge-
schreven) brochure^) van de hand van Mr. Anthony S icher,
raadsheer in het Hof van Holland. In deze brochure zette h.j
de aanleiding der geschillen uiteen, en trachtte een middel aan
de hand te doen, waardoor aan den slechten toestand een
einde kon worden gemaakt. Volgens den
schrijver was het
eenige middel daartoe: „dat de Cleregie van een Bisschop
worde voorsien". Deze bisschop moest worden gekozen door
het kapittel, confirmatie verkrijgen van den paus, en zijnen
titel ontleenen aan den Utrechtschen bisschopszetel. Het voor-
deel van eenen dergelijken functionaris zag Slicher vooral hier-
in dat daarmede de buitenlandsche invloed zou worden ge-
weerd, terwijl de Staten daardoor \'s Lands veiligheid bevor-

a^"; vlugschriften verschenen in dezen ^^ zoo-
wel van den kant der Clerezij als van de tegenpartij. Voorloo-

partij. Er schijnt aanvankelijk kans geweest te ^\'jn. dat een
freesteliike van der Steen genaamd, die m Decembe 1723
cfoor d-Internuntius te Brussel, Spinelli, tot apostolisch vica-

en ilïanrvan de Statenleden, die eene voorname plaats be-

---r- rH. Wiarschouwing over het dulden der Roomsgezinde

vere Nederlanden, mitsgaders hetgene in aan-

kerkdiensten in d«- V^^ verschillen, die tusschen de priesters van
nierking komt, " ^^ zijnde, nu voor eenige weinige jaren

die kerk o^de I,c onderling zijn uitgebarsten, door

tot groote l\'^^^v-ghcd^ oi de ^^^^^^^^^^^^ __ ^^^^^^jc Druk. op

een liefhebber des \' ; waarschouwing van meerdere

nieuw nagezien, cn ^^ j^^jam 1726.

uitbreidingc vermeerderd. Amstcraa

Knuttel, II, blz. 111-119.

-ocr page 164-

kleedden in de leiding der zaken, om aan beide partijen een
bisschop of vicaris toe te staan. Daarbij zou dan waarschijn-
lijk als voorwaarde gesteld zijn, dat ieder zich uitsluitend
met zijn eigen partij zou bemoeien*). Dit plan, dat tenslotte
niet is uitgevoerd, zou vermoedelijk geene van beide partijen
hebben tevreden gesteld. Tijdens de Republiek is een aposto-
lische vicaris niet meer benoemd.

Aan den aartsbisschop Steenoven is door de Staten van
Holland admissie als zoodanig niet verleend; de placaten van
1702 en 1709 lieten dit trouwens niet toe, want „vicaris" was
Steenoven niet. Het ligt het meest voor de hand\'), dat een
wenk is gegeven, dat de wijding niet euvel zou worden ge-
duid; wat de gevolgen betreft, kwam dit practisch op admis-
sie neer. Wellicht gaven de Staten geene uitdrukkelijke admis-
sie, met het oog op het Protestantsche deel hunner onderda-
nen, dat door het optreden van eenen officieel erkenden bis-
schop waarschijnlijk zeer geërgerd zou zijn.

De Staten van Utrecht hebben aan Steenoven waarschijn-
lijk geen admissie verleend, omdat bij hen van Bijlevelt zeer
in de gunst stond. Dat aan Steenoven verboden zou zijn,
eenige bisschoppelijke bediening uit te oefenen\'), is mij bij
onderzoek op Rijks- en Gemeentearchief te Utrecht niet ge-
bleken •).

») Knuttel, II, blz. 111—112.

») Knuttel, II. blz. 121. ^

») Aldus Knuttel, II, blz. 121 in navolging van Vregt in Bijdragen

bisdom Haarlem V, blz. 205.

«) In het opstel van den heer Vregt komen meer beweringen
voor, die bij archief-onderzoek geen steun blijken te vinden. Vgl
Knuttel, II, blz. 124, noot 3.

-ocr page 165-

BIJLAGEN.

-ocr page 166-

l\'i.ir

-IfV

Véê

\'k/ï,

-ocr page 167-

bijlage i.

1588 November 22.

Over de benoeming van eenen vicaris sede vacante voor het
aartsbisdom Utrecht door de Utrechtsche kapittelen.

Scripsi nuper, rata ne sint aut haberi possint, que per eos
decernuntur, quos Br(uhesius) domi reliquit, nam de illo,
quem subinde tibi
insinuavi, cum fama maior quam res sit,
accrescat. Videntur illi nonnihil de re solliciti subinde mqui-
rere circumstantias, cumque elapsis diebus unus ex eorum
numero, frater scilicet eius, que literas nostras submde dis-
ponitO, michi adesset, et oblique de huiusmodi ageret, neque
annui, neque abnui omnino, sed exhibui responsa Calatmi-)
postrema, addens similia, michi quandoque specialiter com-
municata atque iniuncta, et praeterea dispensationes per eos
factas correcta et renovata per superiores. Monebam eun-
dem postquam aperuisset ab antiquo, sede vacante, non B(ru-
hesii) sed quinque familias simul representare parentem

rntur, ipsls^ue .nethoclus ab iis^" P™^
invH uuam iieRlecta
vel errata hactonus emendarentur, et
C;raua ...elius possen,. Quic, ^.

.„Plicebat consUiun, me„n, relator,; a„ , —

:,\':;icub! habet,, ad c,ue,n In dublls confuglant. Hec ob„er,
ne omnino reruni
nos,rarnm sis ignarus.

Uit ccn schrijven v.u S.-.sbo„t Vosmeer
zij,\'en broeder Tilman 22 November

1588.

Archief O. B. Clerezij. •

n Mni^Drenckwaert (zi] woonde te Dordrecht). Haar broeder was
•) Alaria uruitiv . ^„„..r,:!, van St. Marie.

Cornelis Drenckwaert, ka -nn^k v^n ^^

») Calatinus, sc. episcopus. uit wa^

3 Bruhesii familia is het Don^np^tel.
Quinque fainiliae: de vi f K\'-\'P\'««^ . ^
.) Pa^rens: de aartsbisschop van Utrecht.

-ocr page 168-

BIJLAGE II.

1588 November 30.

Over de benoeming van eenen vicaris S. V. door de Utrecht-
sche kapittelen.

Ego, quantum possum, supprimo nomen generalis vicarii,
tum quia nolim pro tali gerere, tum quia complures existimant
non esse in potestate B(ruhesii) nec ipsum esse, quod com-
mittit, sed totam eius familiam \') equalem ad hoe ius habere,
ut propterea, ne irritari ullo modo aliqui possint, maluerim
a Nuncio cum nomine onus impositum subiudicare, et hinc est,
quod, uti memini, aliquando scripsi optare, postquam ita fieri
necesse est, idem ab Avo\') comprobetur per oportunitatem.
Significavi postremis Uteris une familiae\') suggessisse, ut
communi iure tutorem statuant, quem curent etiam ab aliis,
qui istic sunt confirmari, at puto tardiores fore, nisi ego ipsos
urgeam. Certe multum me levât predicta quaestio, dum adesse
videantur, qui velint et possint, idque titulo apparentiori, nec
desunt tamen, qui meo illo sublevari minime asserunt eo,
quod potiorem et magis legittimum putent; faciam tamen pro
ut tempus videbitur requirere, interim, si michi constaret pre-
cipuum aut totum onus michi impositum, aliter prorsus me
gererem, et me totum illi impenderem, quod quidem a multo
tempore studui facere, sed detentus fui quotidie
accrescentibus
curis familiarioribus et vicinioribus.

Uit een schrijven van Sasbout Vosmeer
aan zijnen broeder Tilman 30 November
1588.

Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 169-

bijlage 111.

1589 (zonder maand en dag).

Cornelius de Gouda, „Eeclesiae Civicae ^ UUrajectensis
exulans pastor" schrijft aan Sasbout Vosmeer over de benoe-
ming vaneenen vicaris S. V. door de Utrechtsche kapittelen.

Quinque collegia nondum conveniunt eligere vicarium epis-
copi sede vacante, nec, puto, facile convenient, eo quod maio-
ris ecclesiae capitulum hoe sibi arrogare praetendit, caeteris
reclamantibus et contradicentibus; celebraverunt tamen ali-
quos actus per vices et secundum ordinem collegiorum. Praes-
taret ut unus praeesset propter servandam unitatem; agimus
Deo gratias, qui aperuit nobis aditum ad Tuam Reverentiam.
Vale ad muitos annos; salutare dignaberis plurimum aman-
tissimum tuum patrem et sororem; salutant te quodquod sunt
dLestici fratres. Tuus ut suus obedientrss.mus et parat.ss.-

„nisservus Chrisopolitanus

1589 Ecclesiae Civicae Ultrajectensis exulans

pastor.

Oorspr.; geh. eigenb.
Arch. O. B. Clerezij.

1) Buurkerk.
») Chrisopolis = Gouda.

-ocr page 170-

bijlage iv.

1590 October 20.

Over de benoeming van kanunniken in de Utrechtsche ka-
pittelen.

Puto Amicum posse conferre prebendas etc. que in ista
patria in mense papali vacare contingit idque de iure communi.
Scripsi aliquando, quod ordines non ferant, ut admittantur ad
prebendam clerici, et propterea minorennes a canonicis fre-
quenter nominari, quos in catolica religione enutriant. Sunt,
qui petant, ut ratificetur collatio, utrum fieri possit vigore com-
missionis de 23 May\'). Mavult tamen, ut ab Amico fiat; de
beneficiis multa vult, que requirunt correctionem, cum gratia,
maxime isto tempore. Quod si Amici facultas se extendat ad
symoniacos, confiderem multorum animos occupari eo remedio
posse. Quibus commissionem nieam exhibui, eam cum ma-
gna congratulatione susceperunt et habita deliberatione sponte
obedientiam, fidelitatem, minislerium et auxilium obtulerunt.

Uit een schrijven van Sasbout Vosmeer
aan zijnen broeder Tilman 20 October 1590.

Bijlage bij dezen brief.

Anno Domini 1581, die 14 mensis Martii obyt Magister
Petrus Camp, canonicus sancti Petri Ultrajectensis, yn mense
pontificio, sed cum intra tres menses ab obitu dicti magistn
Petri nemo compareret de prebenda et canonicatu, ab
Aposto-
lico provisus, capitulum pro consuetudine et juxta concordata
Germanie admisit Turnarium ad eiusdem prebendac
collatio-
nem, nominavitque quendam canonicum Sancti Joannis, qm
cum in utraque ecclesia simul residere non poterat resignavit
eandem (ad petitionem, ut apparet, Turnarii) a quo eaiulem
acceperat, ad cuius presentationem capitulum admisit in ean-
dem prebendam magistrum N»), facta prius conventione inter
N et turnarium de certe pecunie summa sive honorario aut pen-
sione etc.

») Amicus = de Nuntius te Keulen.

\') 1590.

») In marfiine staat aanRctcekend: Philippi Jolyns. Deze is """

hier bedoeld.

-ocr page 171-

Iste N. nunc possessor prebende commendatur de conver-
satione et multum penitens supplicat humillime, ut de novo
sibi prebenda et canonicatus conferantur sive ratificentur, ab-
solvaturque a censuris et penis necnon irregularitate, si quas
incurrit, aut quovis modo ob predicta detinetur etc. Hactenus
valde parum recepit, tum propter hec tempora, tum propter
annos gratie etc., ita ut multo amplius solverit per modum
pensionis quam etc.

18 Juny 1590 stilo antiquo resignavit Dominus Joannes de
Gouda ad manus capituli Sancti Petri Trajectensis prebendam
et canonicatum suos, quos in predicta ecclesia obtinebat, et
eodem die provisus est Jacobus de Gouda per capitulum pre-
dictum de iisdem, qui cum sit 12 tantum annorum petit dis-
pensationem; est tonsuratus clericus factus.

Frater, ingrediens Societatem, fratri resignavit per tutores

procuratorio nomine.
Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 172-

bijlage v.

1591 Augustus 22.

Dc Keulsche Nuntius draagt aan Sasbout Vosmeer, vicarius
Ultrajectensis, op, aan Philippus Jolyns, die simoniace een ka-
nunnikdij in het kapittel van St. Pieter verkregen heeft, op
diens verzoek te dezer zake dispensatie te verleenen.

Octavius, Dei et Apostolicae Sedis gratia episcopus Cala-
tinus, Sanctissimi Domini Nostri üregorii XIV
eiusdemque
sanctae sedis in inferioris Germaniae et Belgarum provinciis,
civitatibus et locis omnibus Nuncius cum potestate legati de
latere Reverendo nobis dilecto Sasboldo Vosmero Sanctae
Theologiae licentiato, vicario Ultrajectensi salutem in Domino
sempiternam.

Exponi nobis fecit Philippus Jolyns, presbyter et vicarius
Ecclesiae Sancti Jacobi civitatis Ultrajectensis, quod, cum
anno 1581 quidam Petrus Camp, canonicus collegiatac eccle-
siae Sancti Petri etiam Ultrajectensis, obiisset, nullusque intra
tres menses ab ipsius obitu compararet, qui ab
Apostolica
Sede (ad quam huiusmodi canonicatus et prebendae collatio
spectabat) provisus esset, capitulum eiusdem ecclesiae, nolens
ut canonicatus ct praebenda diutius vacarct, secundum con-
cordata Germanicae nationis admisit, ut turnarius eiusdem
ecclesiae ad praedictam praebcndam aliquem nominarct et
praesentarct, cumque Joannes Preys eiusdem ecclesiae
cano-
nicus, ad quem tunc ordo turn! pcrvolutus erat, per modum
provisionis ad vacantem canonicatum et prebendam
Nicolaum
Berck, canonicum collegiatiae ecclesiae Sancti Joannis eius-
dem civitatis Ultrajectensis praesentasset, idem Nicolaus tam
ratione huius nominationis, quam provisionis dominorum dc
capitulo, jure devolulo, ad vacantem canonicatum ct praebcn-
dam fuit admissus, et bona fide invcstitus.

Postmodum vero pracdictus Nicolaus ad petitioncm dicti
Joannis Preys, et forsitan ex nuituo pacto eandem praebcndam
pro Philippo Jolyns, facta primum convcniionc inter ipsum

-ocr page 173-

et dictum Joannem Preys de septingentorum florenorum Bra-
banticorum summa, quam illi honorarii nomine seu gratitu-
dinis daturus esset, resignavit. Is itaque ad praebendam prae-
dictam a Joanne Preys nominatus et praesentatus praedicto
anno 1581 ad eandem praebendam admissus, et in realem et
actualem possessionem institutus fuit, eandemque hactenus
pacifice possedit. Cum autem, sicut eadem petitio subiun-
gebat, conscierttil motuâ statim testari coepit praedictam
paecuniae promissionem et eiusdem donationem a simoniaca
labe non fuisse immunem, et cum de praedictis omnibus sem-
per doluerit, et iam in praesenti doleat, ut suae animae sa-
luti consuleret, ex quo summa ducentorum et triginta novem
florenorum Brabanticorum et octodecim stupherorum indebite
recepit, supplicari nobis fecit, quatenus sibi super his de abso-
lutionis et dispensationis beneficio, ac alias misericorditer pro-

videre dignaremur.

Nos igitur, attendentes Sedis apostolicae clementiam, quae
nemini, ad eam recurrenti post excessum, gremium suae p.eta-
tis claudere solet, huiusmodi supplicationibus inchnat,, d.s-
cretioni tuae auctoritate- apostolica, nobis concessa et qua
fungimur in hac parte, committimus, quatenus praed.ctum ora-
torem, a quibusvis excommunicationis, suspensionis et mter-
dicti aliisque ecclesiasticis sententiis, censuris et paenis a jure
vel a\'b homine quavis occasione vel causa latis, si quibus quo-
modolibet innodatus existit, iniuncta inde illi, prout tib. et suae
ipsius sahiti expedire videbitur paenitentia salutari, absolvas
cmnque in pristinum, et in quo antea erat statu restituas e
Zas, secumque super irregularitate ex pactis quomodo bet
on "acta, quock^ue ilia et aliis non obstantibus, m su,s ordm.-
Ts tiam in altaris ministerio ministrare, pred.ctumque ca-
nicatum retinere libere et licite valeat, m.sencord.ter d,s-
IZZ fructus vero praedictos, quos hactenus .ndeb.te perce-
p t i\'cui pio loco in partibus illis. vel onmes, vel ipsorum
p tem iux a tuam conscientiam crogandos cures, non ob-
ta i us premissis ac apostolicis et in provntcahbus ac s -
Pflitis ceneralibus et speciahbus constitu-

-ocr page 174-

Datum Coioniae 22 Augusti 1591 Pontificatus Sanctissimi
Domini Nostri Gregorii XIV anno primo.

Octavius Episcopus Calatinus, Nuntius
apostolicus.

Praedictas litteras ego Leonardus,
secularis feci, quod approbo hoc manu
mea scriptum.
Leonardus
Pagca secretarius.

Oorspr.; eigenh. get.
Arch. 0. B. Clerezij.

-ocr page 175-

BIJLAGE VI.

1594 lull 2.

De Keulsche Nuntius schrijft aan Tilman Vosmeer over de
benoeming van diens broeder Sasbout tot wijbisschop en over
andere onderwerpen, die de katholieke kerk in de Republiek
betreffen.

Keverende Domine, amice nobis dilecte,

Redditae sunt nobis, quas Dominatio vestra XVIIl prae-
cedentis dedit, ex quibus liistoriam Hollandicam, licet in-
faustam satis, hoc nomine turn libenter cognovimus, quod eam
Dossimus eo loco referre, ubi ea fuerit necessaria scitu. Do-
lendum sane est, florentem illam nationem ita perire sed
tae sunt vicissitudines mortalium. Praepositurae Sanct, Jo-
Tannis expeditionem iam ursimus Romae, rogamusque Deum.

ean> voL salutarem esse concéda,. Pergat P«™ "-\'" ^
, inatio illa inquirere, quae ad emolumentu,n a „da pa ™
qualicumque modo prodesse possunt, \\f ®

in postcrum etian, de iis certiores. Nos, s, q,nd nat,on. U p
sen^us etian, sanguinis nostri effusione exinbere consol ,om ,
< voro essemus praes,are para
,issimi. Inierea sea,, u dun,

c aéerCur, de ecclesias Hollandicas episcop.s prov.dendo,
S iber" n ,.it, de «tularibus tantun, episcopis surrogand.s,
m,
do ■ ecclesias,icorum suffraganci omnes, qu, pon-

■ \' I .ni a e iuven, ibi fideliun, animas, eccles.asbcumque
tiiicia digni,a,e ,uvei „nlliolico pontificalibus ill,s

ordinem fo-ant, ne dun a R g ^^ c non presen.entur,
ecclesiis
praef,cendae P" ™ ecclesias icae oecono-

Pontincali i "pCcogitatum fui, de per-

sona fratris «s „ cum delraha,, s„ ,llam

„i,as tantun, elanculun, in ordine sacer-

pro Dei glona P^--«^»^^^ p„,„„verc stude,, in epis-

-ocr page 176-

ergo Revere\'ntia vestra sibi referri, et vivat faeliciter, nostri
apud Deum in orationibus et sanctis suis sacrificiis memor. •

Datum Ratisbonae 2» Julij 1594.

Reverentiae vestrae amantissimus uti
frater

Octavius episcopus Tricaricensis,
nuntius apostolicus.

Oorspr.; eigenh. get.
Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 177-

BIJLAGE VIL

1594 ]uli 2.

Sasbout Vosmeer, „metropolitane ecclesie Ultrajectensis va-
cantis necnon vicinarum provinciarum vicarius apostolicus
delegatus" verleent aan Yodocus de Voecht van Rinevelt, be-
noemd tot kanunnik van St. Jan, dispensatie in zake te jeug-
digen leeftijd.

Dispensatio in etate ad beneficium iam acceptatum.

Sasboldus Vosmer, Sanctae theologie Hcentiatus et metro-
pohtane ecclesie Ultrajectensis vacantis necnon vicinarum
provinciarum vicarius apostolicus delegatus, omnibus hasce
visuris, salutem in Domino sempiternam.

Requisiti ex parte nobis in Christo dilecti Yodoci de Voecht
. Rinevelt notum facimus per présentes, quod nos, iustis et
efficacibus rationibus permoti, et maxime, quia fide dignorum
testimonio comperimus, eundem Yudocum, Cathohcis paren-
tibTDrocreatum, et in hac temporum maht.a, ab ijsdem p.e
enliturTon obscura probitatis pietatisque de se exempla
OS e derT unde magna spes sit ipsum eccles.e De. perutilem
futu uHliquando esse. Nominationem institut.onemque ems
n
preben am et canonicatum ecclesie Sancti Yoanms, per

ort m domini Nicolai de Castro tunc vacantem, quanttnn
rl^s est ratificamus et confirmamus utque fructus mde
ZL itaue nercipiendos libere et licite retinere possit,
rZ ores\', um concedimus; non obstante minorennitate,
;; c^Tannuin etatis sue decimum tertium in sua admis-

-sis. anno Domini millesimo
quingcntesimo nonagesimo quarto.

Minuut; geli. cigenii.
Arch. O. B. CIcrczij.

-ocr page 178-

BIJLAGE VIII.

1594 Augustus 28.

Sasbout Vosmeer, „vicarius generalis ecclesie metropolitane
Ultrajectensis vacantis necnon vicinarum provinciarum Apos-
tolicus delegatus" bevestigt Jkvr. Susanna van Ratinge, die
gekozen is tot abdis van het convent Oudwijk te Utrecht, in
haar ambt.

Abbatissa.

S(asboldus) V(osmerus) vicarius generalis ecclesie metro-
politane Ultrajectensis vacantis necnon vicinarum provincia-
rum apostolicus delegatus omnibus, ad quos présentes perve-
nerint, salutem in Domino sempiternam.

Exponi nobis fecit dilecta nobis in Christo domicella
Sus(anna) de Rat(inge), ordinis sancti Benedicti in Outwijck
extra et prope \'muros civitatis Trajectensis monialis professa,
quemadmodum vacante pridem dicta Abbatia per mortem
quondam bone memorie domine N. »), novissime eiusdem mo-
nasterii abbatisse, ipsa unanimi sororum omnium consensu
abbatissa electa et, pro ut cogunt tempora, per Ordines Ul-
trajectinos confirmata sit, exhibons nobis desuper certa docu-
menta et petens a nobis et per nos, si qua in parte delictuJîi
sit, reconciliari et ad debitam institutionem se promoverl.

Nos dismissis diligenter omnibus, que ad hec pertinent,
postquam comperissemus eandem domicellam N.*) magna
cum utilitate praeficiendam, ipsam a quibusvis excommunica-
tionis, suspensionis et interdicti aliisque ecclesiasticis senten-
tiis, censuris et penis, a iure vel ab homine quavis occasionc
vel causa latis, si quibus quomodolibet innodata existit, ad
effectum presentium absolventes et absolutam fore consentes,
eidem domine N. *) de dicta Abbatia et monasterio sanctimo-
nialium in Outwijk de persona dicte N.\') providimus et
tenore presentium providemus, necnon regimen eiusdem mo-
nasterii atque admlnlstrationem onuiium Iwnorum tempora-
h\'um et spirituallum el committimus, omnibus via, Iure, causa,
modo et forma, qua melius possumus ct debemus,
rcceptis

\')Anna van Ooslrum. VrI. blz. 75, noot I.
») Sus. de Ratingc.

-ocr page 179-

prius a nobis, et ab ipsa praestitis fidei professione et iuramen-
to Pfl S Dei evangelia cum ceremoniis requisitis.

Actum sub sigillo officii nostri die 28 Augusti anno Domm.

S(asboldus) V(osmerus) vicarius apostolicus.

Idem qui supra testatum facio dominationem suam abba-
r .^ in Outvvijck annuentibus nobis taxam qumquagmta co-
Srum? que consecratori debentur. ad pios usus et paupe-
rum subsidia expendisse.

Datum ut supra 28 Aug. 1594.

S(asboldus) V(osmerus).

Minuut»); geh. eigenh.
Archief O. B. Clerezij.

---- O ii.>„orHp teekende op deze minuut aan:

dS Sf« — „."abesse e.e, e. ce.a dep.s ,a

révolution.

-ocr page 180-

BIJLAGE IX.

1594 September 29.

De Keulsche Nuntius beveelt den „vicarius in spiritualibus
Trajectensis", aan Johannes Wachtelaer, kanunnik van St. Ma-
rie, die zijne prebende simoniace verkregen heeft, te dezer zake
dispensatie te verleenen.

Octavius, Dei et Apostolice sedis gratia episcopus Tricari-
censis, Sanctissimi Domini nostri dementis VIII, eiusdemque
Sanctae sedis in tractu Rhenano inferiorisque Germaniae et
Belgarum provinciis, civitatibus et locis omnibus Nuntius cum
potestate legati de latere Reverendo nobis dilecto vicario in
spiritualibus Traiectensi salutem in Domino sempiternam.

Exponi nobis fecit Johannes Wachtelaer, clericus dioecesis
Traiectensis, quod alias ab Henrico Buth, canonico collegiatae
ecclesiae Beatae Mariae civitatis Traiectensis, tanquam Tur-
nario, nominatus sit ad prebendam primam in eadem ecclesia
in mense ordinarii vacaturam; quae vacatio accidit per obituni
domini Wikersloet de Anno Domini 1592 ac eodem tempore
collationem et possessionem huiusmodi obtinuit. Verum post-
modum ad notitiam exponentis devenit quod illius parentes si-
moniace praebendam hanc illi procuraverint. Cum autem, sicut
eadem expositio subiungcbat dictus Johannes dc pracmissis
plurimum dolcat, idcoquc nobis humilitcr supplicari fccit sibi
super his de oppcrtuno rcmcdio per sedem Apostolicam pro-
videri ct per provisionem huiusmodi purificarc.

Nos igitur attendentes sedis Apostolicae clementiam, qnat^
nemini ad cam rccurrcnti post cxcessum gremium suae pietatis
claudcrc soict, huiusmodi supplicationibus inclinati,
aucloritatc
Apostolica, qua per littcras dictae sedis, ad quarum inscrtio-
nem non tcncmur, fungimur in hac parte, discrctioni tuae, d«-\'
tjua in his specialem in Domino fiduciam obtincmus, per pré-
sentes committimus et mandamus, quatenus, si ita est, dictum
exponcntcm (si id a te humilitcr pctierit,) ab
cxconununicatio-
nis, suspensionis et intcrdicti, aliisque cccicsiasticis sententiis,
censuris ct paenis, si quas praemissorum occasione quomodo-
libct incurrerit, simoniac labe ex excessibus huiusmodi pi-\'\'\'
cum forte incursa in utroquc foro absolvas hac vice in
forma
Ecclesiae consucta. Iniimcta Inde ei pro modo culpac paeni-

-ocr page 181-

tentia salutari et aliis quae de iure fuerint iniungenda, se-
cumque super irregularitate huiusmodi, per eum ex praemis-
rquomodolibet forte contracta, ut ea non obstante d,c os
clnonicatum et prebendam (dummodo aliud non obst.tent ca-
nonic m impedimentum) retinere ac alia sibi in futurum con-
renda beneficia in vice tamen compatibilia recpere s,m,ht
e
reHnere iibere et Ijcite possit e, valeat, eaden, auctor.ta e
■ Z sibiaue fructus hactenus indebite perceptos, parte
Sa So ^piis usibus in illis partibus applicanda si ha
ahqua ipsorn F misericorditer condones. Non obstant.-

htlemiLÏs \'ac -stitntionibus et ordinationibus Aposto-
i.vk
caeterisque contrariis quibuscumque.

Da m ciniae 29 Septembris anno 1594 Pontificatus vero
eiusc^r Sanctissimi Domini Nostri Clement,s d.vma prov,-
dentia papae VIII anno eius tertio.

Octavius, episcopus Tricaricensis,
Nuntius Apostolicus.

;„ rf. .olsen^c .crains ^^^ -

Vosmeer: . ^d nominatus sit ad

In adiuncta dispensauu ^^ Ouod si turnario

prebendan, in ,nense or

hec collatio hue consueto et aPI , censendnm per

sumpto et ab , \' hic eins collationen, appro-

Copie door Tilman Vo.smeer.
Arciiief O. B. Clerezij.

-ocr page 182-

BIJLAGE X.

1596 October 30.

Verklaring van Sasbout Vosmeer aan zijnen broeder Tilman
betreffende de prebenden, die de overleden aartsbisschop
Schenck van Tautenburch in elk der vijf kapittelen bezeten had.

In bulla Piana O fuerunt archiepiscopo Trajectensi assignate
pro augmento dotis quinque prebende, videlicet in singulis
collegiis canonicorum ibidem una. Cum autem in longum pro-
traherentur vacationes harum prebendarum, postea tamen
vacantibus, egit archiepiscopus cum dictis collegiis, ut pro
singulis prebendis reciperet annue certam pecuniarum
summam vita sua durante, et cum archiepiscopus more-
retur in augusto anno 1580, mense ordinario, quinque
collegia, seviente admodum tune temporis furore heretico-
rum, et ne ipsi intruderentur, contulerunt has quinque preben-
das ad turnariorum suorum presentationes, hac cogitatione, ut
ecclesiae pace reddita, alias quinque prebendas
archiepiscopo
suo conferrent. Ceterum durantibus longius his infaustis tem-
poribus accidit, ut he quinque prebende iterum per mortem
suis possessoribus destituerentur, ita ut nccessum fucrit tur-
narios ad easdem rursus presentare, ne, illis cessantibus, liere-
ticis per alios de iisdem provideretur.

Cum autem una ex quinque predictis prebendis vacarct in
ecclesia Sancti Joannis per obitum Godefridi Scijff in
octobri
1593, Arnoldus Esch, canonicus ct turnarius eiusdem cccicsie,
consilio bonorum dominorum, ct ne hec prebenda occuparctur
ab aliquo lieretico, presentavit capitulo suo Tlicodoricum Esch,
cognatum suum, cui etiam 10 novcmbris 1593 capitulum hanc
prebendam contulit, ca inlcntionc, ut archiepiscopo
vcnicnte
ad pacificam possessionem suam, alia prebenda a capitulo
eidem conferretur, quare ut dictus Theodorus quicta
conscicn-
tia suam prebendam possit possidcrc, rogat humilitcr, ut am-
plissima Revcrentia vestra eo modo ct forma fulciatur, quo
securius pro futuris temporibus fieri potcrit ctc.

Cum donu\'no archiepiscopo non prebende, scd certa pcciniic
summa iuxta conventiones a capitulis debcantur et hec, uti
audio, fide iubcant dc satisfacicndo archiepiscopo pro posse,

«) Vgl. boven blz. 34, noot 5.

-ocr page 183-

ubi illud tempus advenerit, preterea meliorem modum archie-
piscopo parandi, suaque bona tuendi non viderint, ita ut pia
intentione ad hoe moneri videantur, hec non existimo aut pre-
sentatorem aut possessorem talis prebende conscientüs inde

caravan.

•O

Ita sentio

S. Vosmer Vicarius apostolicus —
1596 ultimo octobris.

Oorspr.; geh. eigenh.
Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 184-

BIJLAGE XL

1597 Juli 5.

Sasbout Vosmeer, „Sanctissimi D. N. D. Clementis Pape
Vin Sede archiepiscopali Trajectensi vacante per eius dioce-
sim et vicinas provincias vicarius generalis" keurt de verplaat-
sing van den zetel van het kapittel van Oudemunster naar de
St. Paulusabdij goed, en treft eene regeling voor de kosten.

Nos Sasboldus Vosmerius sacre Theologie Licentiatus nec-
non Sanctissimi Domini Nostri Domini Clementis Pape VIIl
Sede Archiepiscopali Trajectensi vacante per eius diocesim et
vicinas provincias vicarius generalis

Notum facimus, quod post eversum per Magistratum Ultra-
jectensem anno Domini M V«= et octuagesimo septimo Tem-
plum cum Capellis et Cameris Sancti Salvatoris Ultrajectensis,
deinde anno millesimo quingentesimo nonagesimo quinto
ordines Trajectenses Abbatiam Sancti Pauli ibidem in curiam
suam provincialem commutare aggressi eversis nonnullis aedi-
ficiis, aliquot perruptis, ac in aliam formam redactis templum
cum capellis et cameris aliquot Decano et Capitulo Sancti Sal-
vatoris loco demolitae Ecclesiae suae ad sepulturam suorum
suppositorum suaque negotia pertractanda obtulerunt eosque
minus voluntarios minis et muictis compulerunt Templum cum
capellis et cameris in suam tutelam et custodiam accipere et
collapsa et ruinosa suis sumptibus reparare, restituere atque
deinceps sarta tecta conservare designato eis loco in donunn
capitularem coaptando.

Quapropter predict! Domini Decanus et Capitulum multi-
plici necessitate constrict!, !mp!ctat!s ne invaderent aliéna et
damni ut evaderent penam, et preterea ne ipsa edificia colla-
berentur necnon si predicti Domini Ordinibus obsequerentur
hec non sine maximis suis sumptibus fier! possc previdentes,
Nos desuper convenire voluerunt. Qui cum certam noticiam
predictoriun haberemus, et pro conservatione prenominatorum
Templl aedificiorumque ei annexorum (ut par est) solliciti,
ne omnino ad secuiares et prophanos usus deputarentur, aut
plane considèrent, predictos Dominos Decanum et Capitulum
ab omni scrupulo liberos facinuis, et ut in suam tutelam et
usuni acciperent lubenter annuimus, et tanquani opus pi»\'"

-ocr page 185-

laudavimus atque ut alacriores ad faciendos sumptus, et ad
telir™ locaque prediCa sar,a tecta deinceps conservanda
toent necnon ad precavenda futura incommoda et damna,
Ô^e resmuta Ecclesiis pace (si forte tunc inde eos em.grare
»ort" ) iudicavimus, ut sicut etiam nunc judicamus et per
: es decernimus. quod expensae ab eis faCae e adh c

flnendae iDsis refundendae erunt ab illis, quorum us.bus ex
^ urcaeteraque aedificia caedent, ac servient, Quod

„rsuopel ect lia et mobilia omnia, que a Capitulo illata
"Xta oCientur absque omni molestia et alicuius con-
7- !• » in,ie
adsDortare, et auferre permittentur.

,„d.cfone mde adspor ^^ ^^^^^

hal"irrp;ôp:"e manus\' nostre subsignatione sigiilique

sac°o In^\' oomL millesimo quingentesimo nonages,mo
septimo.

Minuut; geh. eigenh.
Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 186-

BIJLAGE XII. J

1599 Augustus 25.

Sasbout Vosmeer, „ecclesiae Ultrajectensis vacantis vica^^^^^
oeneralis apostolicus" verklaart, dat Joannes Radelant, kanun-
hik van
St. Pieter, zijne prebende niet door simonie verkre-
aen heeft verleent hem toestemming, de inkomsten daarvan
te trekken, ook zonder dat hij de tonsuur heeft verkregen,
en ontslaat hem van kerkelijke straffen.

Sasboldus Vosmer, ecclesiae Ultrajectensis vacantis vicarius
generalis apostolicus, omnibus, ad quos hae deferentur, salu-
tem in Domino sempiternam.

Ad praecavenda incommoda, quae futuris temporibus ex
bellorum, quae etiamnum sustinemus, malis oritura timentur,
requisiti, ut testimonium daremus veritati, praesentibus hisce
Uteris testatum facimus, dilectum nobis in Christo Joannem
Radelant, Juris Utriusque Licentiatum atque D. Petri in civita-
te Ultrajectensi canonicum eodem suo canonicatu pure ac
libera resignatione sine ullo pacto aut stipulationc previis
donatum atque ad eiusdem possessionem admissum introduc-
tumque fuisse. Et quia hoc calamitoso tempore ob defectum
episcopi hactenus tonsuram clericalem obtinere in patria non
potuit, dispensationem obtinuisse, ut, hoc non obstante, dicto
canonicatu eiusque fructibus gaudere ct frui licite possit, ac ad
corundem restitutionem non tcncri; similiter ad jura capitu-
laria postea admisso, non obstante tonsurae pracdictac et
ordinis subdiaconatus dcfectu, ut ct his gaudere possit, ips«
concessum atquc permissum, salvo quod quamprimum facul-
tas aderit, tonsuram et ordinem pracdictos susciperc
conabitur.
Denique quia praesenti hoc loco et tempore, inter tot tantaquc
undecunquc cmanantia pericula difficile cavere est, nc in ec-
clesiae censuras incurratur, proindc eundem canonicum p«^^
nos, juxta facultates nobis a sancta Sede concessas ab om-
nibus cxcommunicationibus ct censuris, quas, quotjuG modo
incurrisse potucrat, absolutum rcstitutumquc esse ac
proincle
.»d omnia officia iam rcccnsita qualificatinii.

In quorum fidcm has litcras manu propria subsignavimus

-ocr page 187-

UltraieCi anno Domini millesimo qningentesimo nonagesimo
none, mensis Augusti die vigesimo quinto.

Sasboldus Vosraer, viearius apostolicus.

Minuut; geh. eigenh.
Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 188-

BIJLAGE XlIL

1600 Februari 22.

StatenresoUitie 22 Februari 1600.

Over de benoeming van prelaten en kanunniken m de ka-
pittelen.

ODde Requeste van beeren Deecken ende Capittule van

lohans kercke binnen Utrecht es geappointeert:
D^ie StLeretc. op beschrijvinge vergadert zijnde ^ gelet
hebbende opden inhoud deser Requeste, verclaren, dat^e
Remonstranten dese maell gheen tijdt loopen en sail omme
vande electie van een deecken in plaetse van Jonckheer
Adriaen van Zuylen zaliger geexcludeert te worden, alsoe-
langh als bijde Staten ofte derselver ordinaris Gedeputeerden
nvel gedecideert en sali wesen het different in desen geroert,
mits
dai zij de uuytinge vandien in aller diligentie yervolpn
tot d\'uuytspraecke ofte sententie incluys, ende als dan tot de
voorsz. vacerende decanye eligeren\') een persoon, daertoe
gequalificeert, den Staeten aengenaem, professie doende van
L Christeiyke Gereformeerde religie, "^tsgadcrs den vad -
lande ende de gemeene saecke beminnende, alles conform
de ordonnantie ende goede intentie van dc Staten, ende b.) gc-
breecken van dien verstacn die Staten noopendc die voorsz.
decanye selffs tc voorsien.

Es voirts geresolveert ende gcordonnccrt dsclve qualltcytcn
voort aen geobservcert tc worden ten respectc van alle proos-
ten, dceckcns, thesauriers, ende andere dicrgclijckc prelaten ).

Ende ten respectc vande Canonicken sallmen dsclvc ob-
serveren. soo nae mogclick, cndc sulcx. dat ccn vroom enüc
tot den vaderlandc gcaffcctionccrt papist nyct
gcrcicctccrt cn
wordt. Ende den ordinaris Gedeputeerden gelast haer striKtc-
lick dacrnae te reguleren.

Statcnrcsolutii:n.
Rijksarchief Utrecht.

>) In marline staat: Caplc St. Jnns.

») In marKine: Statuyt opt cliRcrcn vande Dccckcn«.

*) In marline: Prooslen Thesauriers.
«) In margine: Canonicken.

-ocr page 189-

BIJLAGE XIV,

1601 November 9.

,60, November 9.

Aam Mtertns
bom Vosmeer, bij diens bezoek aan Rome.

Beatissime pater, humilliraa pedum oscula,
Sas.otius,ex„,a„aa.oSa„ct,-tatisVes-
rius, Romam proHciscitur, li.m q„ae ad eam

tum ut declaret et rerum reng«""\'- ^ ^t Sanc-

fovendam et augendam pertm

ea statuat, quae usui
titas vestra pro summa sua proden ^^^^^^^ ^^ ^^^
esse posse videbuntur sit, singularis
zei.

testimonio notum ex.stimo, gummo vitae per.-

ac pietatis, qui istic muitos ja.n a nos cu^. ^^^^
culo Catholicis opcram navav.t, iig
m ^^^^^^ ^^^^^ ,„eque
titati Vestrae püsque
omn.bus s gum-

hu,nilime Sanctitati Vestrae ^\'^^clesL ac omnibus

mum obsecro, Sanctitatem Vestram

diutissime servet incolume.n. MQvembris 1601.

" ......

Archivio Vaticano,
Borghese III Vol. lOSabc f lO^\'-
(Oorspr.; eigenh. get.).
Brom, Archivalia. 1. No. 24H.1.

nrom, /\\rtiuvcui«, .. ■ - ^ ^^^^

woord van wclgcmccnden cianK

-ocr page 190-

BIJLAGE XV.

1605 November 29.

Sasbout Vosmeer, „Dei et Apostolicae Sedis gratia Archie-
piscopus Philippensis ac in Belgicis Provinciis, ab haereticis
occupatis vicarius apostolicus", benoemt Tilman Vosmeer tot
kanunnik ten Dom.

Sasboldus, Dei et apostolicae Sedis gratia Archiepiscopus
philippensis ac in Belgicis Provinciis, ab haereticis occupatis,
vicarius apostolicus Reverendo nobis in Christo dilecto Til-
manno Vosmero presbytero ac Preposito Sancti Joannis Ul-
trajectensis salutem in Domino sempiternam.

Vitae ac morum honestas aliaque laudabilia probitatis ac
virtutum merita, super quibus apud nos fide digno
commen-
daris testimonio nos inducunt, ut tibi reddamur ad gratiani
liberales. Cum itaque, sicut accepimus Canonicatus et Prac-
benda Metropolitanae Ecclesiae Ultrajectensis, quos quon-
dam Otto a Malsen, dum viveret, obtinebat per obitum enis-
dem Ottonis extra Romanam Curiam de present! mense No-
vembris defuncti vacaverint et vacent ad presens illorumque
collatio et omnimodo dispositio ad nos hac vice spectent et
pertineant, Nos sufficienti ad hoc per literas dictae Sedis sub

>) Tilman Vosmeer werd 12 April 1597 door Philips II tot proost
van St. Jan benoemd, doch zittinR nam hij als zoodaniR niet, wan
in
1590 was door dc Staten als proost aanRcwezcn Johan van Renes.
van der Aa.

Drakenborch, AanhauRScI kerkelijke oudheden, blz. 20b.

Sasbout schrijft aan Tilman 3 Juli 1596:

lisdem (Uteris) continebatur. quod 16 juny stilo antique novus
ecclesia S. Joannis prepositus ab ordinibus sit introductus. ct
tulo ad possessionem admissus. dictus a Rcncs, qui praeter labf
haeresis etc. ante biennium homicidi«n> fecit.

En 14 November 1598: . .

Si domi essem, possem indicare tibi dc ccrtis aRtis in Clivia t
Geldria, ex quibus credo raptorcm 600 annuc caperc. at modo o
helium nihil haberi potcrit.

Archief 0. B. Clerezij.

-ocr page 191-

xAnriII expeditas, facul-
Annulo Pisca.oris die XV ^^^ [f ^.\'^„^shuram Coiiegiate Ec-
late muniti, Tibi, qui, u "sser P^P „3, .edd.tus et
clesiae Sancti joannis UHrajec ejs ™ ^^^ „
proventus XXIIII Ducatorura aun de „btme^
Lnem extimationem valorem annu m ^
premissorum meritorum r™Uxcoran,unicationis, suspen-
facere volentes, Teque a qu.o-v- , c,
sionis et interdicti alüsque f vel causa la ,
penis a iure vel ab xistis, ad effectum pr«

si quibus quomodolibet 3erie absolventes et ab

tium dumtaxat consequend m, " „„y^ concessa t

solutum fore censentes, «adem aud ^^ P\'^^endan. P ae-
qua fungintur in ^c ^a"™ „ ,,„ctus, redd.f^s e

Ltos, quorun. et iUms an^ secundum ex

proventus viginti /""^ura, ut etiam assens.

«mationem eandem va O\' • a \' .„.^ annex.

excedunt, premisso modo vacan p , „ nh

plenitudinc Juris Ca"«"\' \' „„.erimus et de d

suis. Apostolica tibi a"C\'- adhuc in -v^a *^

providemus, Cumque ob pe du ^^ posses

iectensi haereticorum re cU.nem ^^ J procu^on

dictorum Canonicatus el ^ presentnim m corpo ^^

tutus non

patcat accessus Canon. - •

rcalem ct actualcm PO^scss\'O .ti„cntiaruin praec c

Prebendae ct

annexorun, i""""\'"j^.\'.n, amoto exin e c^u^
torum inducintus et choro et\'oc-^^

libct illicito detentore. sWW canomc, as k ^^

dictae ecclesiae cum pien. " .„„ventibus. |ur --

de eorunden, ponden.es; necnon 0

ventionibus univers,s t, n r ^ , e c

,ua con,modi,a,e, "t ° ° ,„„„,cn, res,de, ^^^

icclensi fieri soli.e P ,,en,iun, con-P « f

possis ct valcas, \' „racniissis ac cui , jj^e et
gcmus, non obstnn^ ^
 pracd.ctae c ^

ordinationibus apostol\'C«s^;;^„^,etudinibus caetcr.squ
jurium
confirmatis sta u s Sanc-

trariis quibuscunqucv ,005 Pont.f.catus

Datum Coloniac . y .^nno primo,

.iccîmi nnmini Nostri Pa"l\'

-ocr page 192-

Praesens copia auscultata cum suo
originali cum eodem de verbo ad ver-
bum concordat per me Arnoldum Rho-
dium, Notarium publicum in Archivio
Romanae Curiae et Amplissimi senatus
Coloniensis, descriptum ad hoc requi-
situm.

Afschr.

In dorso de volgende verklaring:

Presentes literas collationis tradidi legendas Reverendis
dominis ac magistris Arnoldo Esch, Theodoro Esch canoni-
cis Sancti Joannis, Wilgero et Johanni a Cuyck, canonicis
maioris Ecclesie Trajectensis, qui omnes legerunt praedictas
literas, preter magistrum Theodorum Esch, qui tantum audi-
vit patruum suum eas legentem. Actum anno 1605 die vero
28 Novembris

Ita attestor

Adrianus ab Oirschot.

Archief O. B. Clerezij.

») Oude stijl; 8 December nieuwe stijl. Keulen volgde den nieuwen,
Utrecht den ouden stijl.

-ocr page 193-

BIJLAGE XVI.

1609 Januari 19.

Sasbout Vosmeer benoemt Thomas Taeths van Ameron-
oen die eene l<anunnikdij in het kapittel ten Dom simoniace
verkregen had, en deze in handen van hem (Sasbout) had
geresigneerd, opnieuw tot kanunnik.

Sasboldus omnibus has visuris salutem in Domino sempi-
ternam.

Requisiti ex parte nobilis ac pii adolescentis Thome Taeths
ab Amerongen, diocesis Ultrajectensis, petitio contmebat,
quod cum ipse Thomas in minori etate adhuc constitutus extra
patriam degeret, sibi absenti per amicos fuisse provisum de
prebenda et canonicatu ecclesiae Sancti Martini Ultrajectensis,
ubi exclusa ecclesiastica jurisdictione secularis potestas pre-
valebat, idque certa pecuniarum summa collatori turnario
promissa. Cuius possessionem postea adeptus ab eisdem ami-
cis suis inductus et compulsus fuit, adhuc minorennis et qmd
ageretur, non intelligens, pacto et contractu! subscnbere. Ubi
vero intellexit pacta hec iniqua esse, recusavit ca tenere ac
nisus retractare, diu ac nniltum laboravit, illa rescmdere atque
prebendam cum canonicatu dimittere, obnitentibus predictis
amicis, ne simul et patrimonio et prebenda se spoharet. In qua
quidem concertatione cum non proficeret, tandem cum pus et
doctis viris consilio inito animum ad vitam ecclesiasticam com-
posuit et delicti veniam necnon novam a Sede Apostolica pro-
visionem impetrare conatus, Nobis humiliter supplicari fecit,
ut ipsius miserti de oppertuno remedio ad ipsius anime salu-
tem providere dignaremur, se ac sua ipsosque prebendam et
canonicatum ad manus nostras libere resignans.

Nos itaque, quibus pii adolescentis studia a multo tempore
cocnita fuerunt, habita nova informatione de premissis omni-
bus quod veritate nitantur, et quod S.S. Canonum executio
illis\'locis non permittitur libere fieri, considérantes, ac prestito
per eum iuramento, quod talia amplius non committet, ut ip-
sius saluti prospiciamus, eius supplicationibus inclinati, auc-
toritate nobis a Sede apostolica concessa, dictum Thomam
Taets a censuris et penis ecclesiasticis predictorum occasione
quomodolibet incursis absolvimus et per présentés absolutum

-ocr page 194-

esse declaramus, necnon hactenus indebite perceptos fructus,
solutis per eum in pios usus mille florenis brabanticis, con-
donavimus omnemque inhabilitatis et infamie maculam sive
notam premissorum occasione contractam aboiemus ac ilium
in pristinum et eum, in quo ante premissa quomodolibet erat
statum restituimus, reponimus et plenarie redintegramus et
qualiter opus est prebendam et canonicatum de novo ei con-
ferimus ipsique de eisdem providemus.

In quorum fidem et testimonium premissorum présentés
signatione et sigilli nostri impressione communiri fecimus.

Actum Coloniae anno 1609, 19 Januarii, pontificatus Sanc-
tissimi Domini Nostri Pauli V, anno eius quarto.

Minuut; geh. eigenh.

Archief 0. B. Clerezij.

-ocr page 195-

BIJLAGE XVII.

1609 Maart 4.

Sasboldus, „doer Goeds genaden Aertsbischop van Philip-
pen mitsgaders van Utrecht, Holland, Zeiand ende met haer
geunierde provinciën als mede van over isel vicarius van sijn
heylicheyf\', keurt goed den afstand van eene „prebende ende
canonicaet" in het kapittel van St. Pieter, gedaan door Everf
vander Marsche, ten behoeve van Bitter van Suchtelen
(Suchar).

Sasboldus, doer Goeds genaden Aertsbischop van Philip-
pen mitsgaders van Utrecht, Holland, Zeiand ende met haer
geunierde provinciën alsmede van over isel vicarius van sijn
heylicheyt, alle degenen desen sullen aengaen saluyt.

Na dien ons te voor gecomen is. hoe voor enijge iaren die
heren Staten van Uuijtrecht tot haer dispositie aengenomen
hebben, soedanijge recht, actie off collatie, als ons Heyijge
Vader den paus van Romen uijt cracht ^o"Cordatarum Ger-
manie sych heeft gereserveert, tot de beneficen va—
sekere niaenden des yaers, ende over sulx anno lOJ
prebende ende canonicaet vaeerende i" S. Paters Ijor^e ^n-
nen Uuytrecht, doer de doet gen(adigen) Heer Alphe Conm
Besturven den 6 January 1598 versien hebben den edelen
Ever. vandcr M^sCe, die „uij. c-clV»""; ^^
nominatie van l,e. eapi.tel S. pe.ers

de voorgescrevenen prebende ende canonicaet nu en.jge laren
beseten, ten lesten onderrecht synde vande ondoechgede col-
latie raet ende hulp heeft versocht,

S^ ist, dal wij om reden ons moverende gracoeslyken .net

hem handelende, hebben hem belast in plaeds van rest,tu ,e
Thij soude betalen to, reparatie ende andere bed,enen n
totle kerckediensten, eens de som van 3 ) cnue

dt betaelt sijnde oeck afstand Ie doen van z„n prebende, de
dLosili^ van dien tot ons netuende uuyt cracht van pans-
Se b evZ gedateert in Roem den 15 Feb. 1603, hebben
\'aele v r\'si\'en den zeer goedsvrtichlygen Bit.ero Zuchar,
sluden. ende clerk tot Deventer. Dan soe "

noemde heren Staten niemant m possess.one aldaer kan ge-

») Een woord opengelaten.

-ocr page 196-

stelt off behouden werden ende onse collatie is daeromme, dat
wij hebben geconsenteert ende consenteren mids desen dat
daer bij soude mogen comen het overgeven ende resignatie
vande voorgenoemde Evert, eertijds possessoer, op sijn neve
Bitter voorseyt, als die van ons nu daermede is begift ende
versien, om hem daer mede in pacifica possessione te bren-
gen als gesciet is ende wij den selven Bitter daer als posses-
soer verclaeren.

Actum binnen Colen desen 4 martii 16Ö9.

Minuut; geh. eigenh.

Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 197-

BIJLAGE XVIIL

1611 October 1.

Sasbout Vosmeer geeft aan de op 30 September 1611 door
hem benoemde vicarissen een nadere uiteenzetting hunner be-
voegdheden^).

Interpretatio commissionis ad evitanda pericula.

Reverendi et multum in Christo dilecti,

Quia presentium temporum calamitas nos longa experien-
tia facit prudentiores cogitque attendere, ne, que dantur
in favorem, cédant in penam et quid pro consolatione
animarum proximi ordinatur, in vexationem vergat pro-
priam corporum, hinc consultum videtur vobis concedere,
ut si quando ex commissione a nobis habita gravia pericula
vobis impendere contigerit, apud vos dicte commissioni renun-

ciare liceat. . . .

Preterea damus vobis facultatem, ut iuxta commissionis no-
bis a sede apostolica date tenorem a casibus etiam sedi apos-
tolice reservatis penitentes absolvere et aliis idoneis, cum né-
cessitas et utilitas exigit eandem committere valeatis, vota
quevis, castitatis et religionis exceptis, in alia pietatis opera
commutandi.

Item dispensandi in matrimoniis contractis m 4, 3 et 4 et
3° pari gradibus, ut post peractam penitentiam coram sacer-
dote et testibus de novo contraliere, et in sic contracto libere
remanere possint, proies exinde natas vel nascendas legittimas
deccrnendo, quod si commode ad formam concilii Tndentim
fieri nequeat solo mutuo inter ipsos consensu matrimonium
ratificarc possint, quod idem de spirituali affinitate intelligi-

mus.

is. . . , .

Et quia in civitate et dioccsi Ultrajectensi circa beneficio-

rum collationes sepius peccatur nec facile ob temporum iniu-
riam commode obsisti potest, damus quoque facultatem dis-
pensandi in
minorennibus septennio maioribus, ut ad tonsuram
clcricalem ct ecclesiastica beneficia admitti possint, modo
tales liabeant tutores, qui cos ad statum ecclesiasticum diri-
(Tcre et erudire velint ac spondcant.

(\' VrI. blz. 64 noot 2.

-ocr page 198-

Quoad lectiones horarum canonicarum et onera beneficiis
annexa, de consilio prudentis confessarii studeant pro posse
iisdem satisfacere, quantum per se aut alios fieri poterit.

Preterea si ab iis vel aliis in huiusmodi delinqui contigerit
et restitutio sine scandalo vel alio gravi incommodo fieri nequi-
bit, possitis cum talibus gratiose agere condonando vel in toto
vel in parte et que ex tali restitutione solvi contingat in pios:
usus pro vestro arbitratu impendatur.

De bonis autem mobilibus et immobilibus, que ecclesiis a
penitentibus pro tempore restitui contigerit, ut in pios usus
ea impendatis, ita tamen quod huiusmodi bona venditionis, per-
mutationis aut alio quovis titulo, nullo pacto alienentur, nisi
de evidenti utilitate seu necessitate ecclesie constiterit et alie-
nationis causa a vobis approbata fuerit et dummodo dispo-
sitio ista sic fiat, ut si aliquando contingat, ut cupimus, ca-
tholicam fidem ibi restitui, bona predicta ecclesiis seu locis
piis, ad que pertinebant, restitui debeant, liceatque interim
catholicos quibuscunque bona, que ad ecclesias aliquando per-
tinebant, conducere pactumque in locatione pretium locator!
quamquam iniusto possessor! sive catholico sive heretico pres-
tare, nec iusto domino ullatenus de restitutione teneri, atque
lucrum, quod inde forsan perceperint salva conscientia habere
et retinere.

Datum Embrice prima Octobris 1611.

Minuut; geh. eigenh.

Archief 0. B. Clerezij.

-ocr page 199-

BIJLAGE XIX.

± 1622.

Formulier voor de benoeming van kanunniken door Rove-
jüus.

Collatio Canonicatus et Praebendae.

Philippus etc. Reverendo et niultum nobis in Christo dilecto
domino Johanni N. dioecesis N. Presbytero S. T. B. ^ salutem
in Domino,

Vitae ac morum honestas aliaque laudabilia probitatis ac
virtutum merita de quibus apud Nos fide digno commendaris
testimonio Nos inducunt, ut tibi ad gratiam reddamur libera-
les. Cum itaque sicut accepimus, Canonicatus et Praebenda
in collegiata Ecclesia S(ancti) P(etri) in oppido N., quam
illegitime occupât N.N. haereticus et simoniacus, de Jure
vacet, et eousque vacaverit, ut illius collatio et omnimodo dis-
positio ad Sedem Apostolicam hac vice spectet ac pertineat.
Nos sufficienti ad infrascripta per litteras dictae Sedis Romae
sub Annulo Piscatoris die XI Octobris anni 1614 exped,tas
facultate munit! praemissorum meritorum tuorum mtmtu spe-
cialem tibi gratiam facere volentes, teque a qu.busv.s excom-
municationis, suspensionis alijsque ecclesiasticis censur.s ac
poenis quomodolibet a te fortassis incursis ad effectum prae-
sentium duntaxat consequendum absolventes et absolutum fore
censentes, praedictos canonicatum et praebendam, cum et
illis annexorum fructuum, reddituum et proventuum (qui vi-
<rinti quatuor ducatorum auri de Camera secundum conimu-
nem
aestimationem valorem annuum, ut asseris, non excedimt)
„raemisso modo vacantes, cum annexis huiusmodi, ac ommbus

uribus ac pertinentiis Apostolica tibi authoritate confermius
nc dc iis in Dei nomine tibi providemus. Et te vigore prae-
sentium in corporalem, realem et actualem possessionem d.c-
iorum Canonicatus et praebendae annexorumque Junum et
pertincntiarum inducimus et defcndimus inductum, amotoexm-

de quolibet illicito detentore. , , „ ...

Mandamus proinde Authoritate Apostohca Reverendis et
Magnificis dominis Decano et Cap.tulo d.ctae Colleg.atae Ec
clesiae aliisque
presbyteris vel clenc.s d.ctae Ecclesiae

Ö^söTcTiTe) T(IieolOKiac) B(accalaurco).

-ocr page 200-

coniunctim vel divisim, quatenus tibi vel procurator! tua
legitimo omnem assistentiam et auxilium praebeant re-
quisiti, Teque vel procuratorem tuum inducant et de-
fendant inductum, stallum in choro, locumque in capitulo assi-
gnando ac de fructibus, juribus, redditibus et obventionibus
universis, quantum in ipsis est, integre respondendo, amoto
inde quolibet illegitimo detentore, quem et nos amovemus, con-
tradictores authoritate nostra praefata, appellatione omni post-
posita compescendo, non obstantibus constitutionibus et ordi-
nationibus apostolicis ac particularibus dictae collegiatae Ec-
clesiae, aliarumve Ecclesiarum consuetudinibus vel statutis
aliisque contrariis quibuscunque. In fidem praemissorum hasce
literas sigillo nostro munitas etiam propria manus subscrip-
tione confirmavimus.

Actum Aldensaliae die mensis Anno

millesimo sexcentesimo vigesimo secundo.

Protocollum Godefridi a Moeck f 155 rt^^v».

Gemeentearchief Utrecht No. 2223.

-ocr page 201-

bijlage xx.

1622 September 15.

Philippus Rovenius, „archiepiscopus Philippcnsis ei Ultra-
■Zensis nec non Hollandiae. Zelandiae et umtarum Prov.n-
\'c^Z vicarius apostolicus" installeert Henricus Voräenus als

proost van Oudemunster.

Die decima quinta Septerabris 1622, quo die Reverendissi-
ni r, ex Foresto profectus est in Italiam; requ.s.t.s
T\' Tc^ati ad 1
,00 ReveLdissimo ac Illustrissimo Dorarno
Philip
Cent, Irchiepiscopo Philippensi et Ultraiectensr,
„„ Hollandiae Zelandiae et unitarum Provmciarum v ca-
""aoösto O Pra Posito Aldenzaliensi, ad Sanctam Marram

;,u.lc^onico et Thesaurario, item eximiis et Reverend.s
Ultrarectr canomco ^^ ^^^^^^^^ Martinum,

"re possessionem chiepiscopus.

Bene meraoratus R^verendrssrmus Dom . us A P

Foresto prope Bruxellas, qi a impositionem,

vatoris Ultraicctens. — posait

et in flijnn .n chc^^^a c, a _ ^^^^^^^^ ^^ ^^^^^^^ ^^

et UKlnx.t. Et de ruct. ^^

a ^Do O Anthonio Bruins et Johanne a
praesent.bus b.den Do ^^ ^^ ^^

Bacrnien,tcst.busadpraem.ssa^
van Waernicnhuysen Coggenian, iNora i
Brabantiae adniisso.
Protocollum Godcfridi a Moeck reSv-.
Gemeentearchief Utrecht No.
2223.
Broedersen, I, p.

-ocr page 202-

BIJLAGE XXI.

1625 Juli 5.

Philippus Rovenius verleent aan Diderick Mulert, kanunnik
ten Dom, dispensatie ter zake van simonie, en confereert hem
zijne prebende opnieuw.

Die quinta Julij 1625 scripsi ^ üteras patentes pro Nobili
viro Gerardo Mulert, Metropolitanae Ecclesiae Ultrajecten-
sis canonico, quibus deciaratur in conscientia et in foro exter-
no absolutus a labe simoniae, quam aliquando contraxit, per
hoe quod denominatione Juris Turnarii numerato aliquo
pretio in se transtulerit (absolutus etiam fuit a Reve-
rendissimo Domino Sasboldo piae memoriae) absolvitur
ab omni obligatione ulterioris restitutionis ratione fruc-
tuuni hactenus perceptorum, iniuncta tamen aliqua satis-
factione seu eleemosyna sacris usibus impendenda acceptaque
promissione, quod deinceps Catholicae religionis exercitia dili-
genter frequentabit, eademque promovere studebit pro modulo
suo, resignata prius prebenda ad manus nostras, quam ei Auc-
toritate Apostolica de novo contuUmus et rehabilitavimus ad
omnia officia et munia ratione prebendae ipsi incumbentia, et
ut fructus eiusdem secura conscientia percipere possit et gau-
dere de eisdem plene revaleat in Dei nomine concessiums et
indulsimus.

Protocollum Godefridi a Mocck f\'SSv»«.

Gemeentearchief Utrecht No. 2223.

\') God. a iMoeck.

») Vermoedelijk foutief voor Diderick. In St. Marie was wel een
Gerard Mulert, doch deze stierf 24 Aug. 1603.

-ocr page 203-

BIJLAGE XXIL

J632 December 28.

Philippus Rovenius, „Dei et Apostolicae Sedis gratia Ar-
chiepiscopus Philippensis, et per dioecesin Ultrajectensem,
Hollandiam, Zelandiam caeterasque eis confoederatas Belgii
provincias Vicarius apostolicus" stelt Johannes Putkamer en
Wilhelnms van der Borgh aan tot pastoors van de Klaaspa-
rochie te Utrecht, en omschrijft hunne bevoegdheden.

Philippus, Dei et Apostolicae Sedis gratia Archiepisco-
nus
Philippensis, et per dioecesin Ultrajectensem Hol-
Ldiam Zelandiam caeterasque eis confoederatas Belgn
nrovincias Vicarius apostolicus, Praepositus Aldenzaliens.s,
Reverendis ac multum nobis in Christo dilectis Magistro Joan-
rputcamero, S. Theologiae Licentiato et Magistro Wilhehno
vinder Borgh S. Theologiae Licentiato Ultrajectensis d.oece-

officü praestare tenemur.
Inter caetera,
quae ra i^j^ubus Ecclesiis tales

niud praecipue

prae iciamus, q ofhc o _ ^ ultrajectensi anti-

satisfacere p st n ^C fuerint erectae, iisque etiam turbu-
quitus quatuor pa^ ^^^^ praedecessorem

lentis hisce ° philippensem Vicarium

nostrum Sasbo d ni Arc P^^ eiadiutores designati et prae-
Apostohcum, ^ \' j^7p,,edecessoris nostri vestigiis insisten-

fecti, NOS quoque d ch^ ^^^^^

tes, eundem eoadiutores substituentes; sed

defunctorum alios P^^^ ^cs ^^^^^^^^ ^^

,uia iabcntibus P uribu s^c^^^^^^^^^^^ ^^^^

vita decedere, alios m eorim

cavimus. ,,„iitioiie fide, pietate ac in rebus agen-

ne vestra f "^o ino\'confisi^ Vos Magistrum

dis industria Pl"^\'""\'"V Vheolopiae Licentiatum, et Magis-
Joannem Putcamerum, \' & Theologiae Licentiatum,
trum Wilhelnuim vander org , • ^^^^^^^^ ^^

authoritate Ec

naria nostra Pf^ picnariam et omnimodo potes-

desiae S. Nicolai. D^t ^ ab

tatem, qualis pastoribus et rcL

-ocr page 204-

antiquo de jure et consuetudine competit, vel competere di-
gnoscitur.

Porro propter amplitudinem districtus in subsidianos vobis
designamus Reverendos Dominos Magistrum Cornelium van-
der Hout, Magistrum Tilmannum Henrici, Magistrum Petrum
Peltium, ut sic toti parochiae, quam optime providere possitis.
Licebit quoque vobis manente hoc rerum statu aliis per totam
civitatem operam vestram postulantibus eandem impendere, in
verbi Dei praedicatione, et Sacramentorum administratione
sine praeiudicio tamen eorum, qui aliis parochiis ejusdem civi-
tatis sunt praefecti, qui similiter poterunt vobiscum onera fa-
miliariter et amice partiri, prout pro ratione personarum, tem-
poris et loci videritis in Domino expedire.

Mandamus proinde sub poena inobedientiae omnibus
et singulis dictae parochiae membris et incolis, ut Vos
sic a Nobis constitutos pro legitimis pastoribus et coope-
ratoribus agnoscant, recipiant et revereantur, et quantum
in ipsis est, recipi et agnosci curent, ac juribus omnibus,
obventionibus et attinentiis quibuscunque dictorum pastora-
tuum gaudere ac frui permittant, amotis inde quibusvis ilh-
citis invasoribus vel detentoribus, quos et Nos amovemus, vi-
gore presentium vos instituentes et in realem et actualem pos-
sessionem, quantum in nobis est, mittentes. Non obstantibus
privilegiis, constitutionibus et ordinationibus in contrarium fa-
cientibus quibuscunque, quibus hac in parte derogamus.

Ad maiorem fidem praesentes literas expedivimus, et manu
propria, ac sigillo consueto subsignavimr.s.

Actum in loco residentiae nostrae die 28 Decembris Anno
Domini 1632, Pontificatus Sanctissimi Domini Nostri Domini
Urbani Papae octavi anno decimo.

Philippus, Archiepiscopus Philippen-
sis, Vicarius Apostolicus.

Ex mandato Illustrissimi ac Reveren-
dissimi Domini,

God. à Moock, Secretarius.

Oorspr. eigenh. geteek.; zegel verloren.

Gemeentearchief Utrecht No. 2223.

-ocr page 205-

bijlage xxiil

1633 November 9; 1658 Juni 29.

Acte van bevestiging van het Utrechtsciie metropolitaanka-
pittel („Vicariaat"), waarin de oprichtingsacte is opgenomen.

lacobus Dei et Apostolicae Sedis gratia Archiepiscopus
Eptst:: Sanctissimi\'in Christo Patris ac Do-nostr, ^o
mini Alexandri divina providentia ejus nommis Papae septimi
^aela u^domesticus et assistens, ejusdemque ac praefatae
Wtae Sedir per Confoederatas Belgii Provinces Vicanus
A . r.„f ptc Omnibus ac Singulis de Clero et Populo sae-
rra^c^Je^^^^^ P- Civitatem et Archidioeces.m

Dudum a „^olico praedecessore nostro, ema-

lippensi, in Vicariatu Apostontu i

„arun. palentes „.ia Archiepiscopus

Philippus, Dei et Apostohcae se. B zelandiae

PhilippL\'sis et tovtc,;,«,,, atque

caeterarumque confoederatarun. Be gu

Transisulaniae partiun, V\'canus Ap*^^ ^^^^^
clensaliensis; Universis et ^^s
in diredione

nariis, aliisque Presbyteris e, «^»P" ^ , Di„ecesim
animarun, tan. Saecularibus quam «B\' \'
Ultraiectense,.., saluten. i" >;\'-XrcTt on":r,.m numero,
Crescenie pa..lat,.u P"\'em augeri: ideoque
videmus eliani laborcs ..ostros c ^ , |„fcs ctia.n

„.crito ad hoc \'^oi^^ Coöpe-\'c- in

ex praeclpuis h..i..s .„wevamen assu.nere.nus,

parten, sollicitudin.s et .n \'abor in ^^^^^^ ^^giminis amplac
qui cmmunicatis nobiscn. c« s - ^rgo

hujus dioecesis suavius "\'"deru ultrajectensi erigen-

finen. Vicariatum quendam pro ^^^ praesentes. In

dun, ce,.suim..s, et h. De. 1" \' "^^h^uamur, in Coöperato-
quo ne Nos ,.i..,ia
."»\'«."\'^\'\'\'o„„psi,„„s, admodum Re-
res ,auq.,an. r^^\'j ^r wrch.elaer, S. Th. L • •

verendos Dommos M. ) JO" ^„ibcrtum Feitium, nnilto-
vicarium nostrum generalem, M. Lam

\') M(aBistrum). (iceiitiatum)-

\') S(acrae) T(lieoiogiac) 14\'cu

-ocr page 206-

rum annorum labore et experientia in Pastoralibus exercitiis
probatum Theologum, M. Henricum Stenium, J. U. L.^, M.
Gerardum Peltium et M. Joannem Putcamerium, S. T. L.,
qui utpote in Oppido Ultrajectensi residentes facilius conve-
nire et Nobis ad manum esse poterunt. Adjungimus nihilomi-
nus illis, et ad Vicariatum nostrum pertinere volumus, Reve-
rendos Dominos Archipresbyteros hujus Dioecesis, scilicet M.
Engelbertum Kenniphoven, S. T. L., Pastorem et Archipresby-
terum Hagiensis Districtus, M. Rumoldum Medenblykium, S.
T. L., Archipresbyterum Rynlandiae, M. Suitbertum Henrici, S.
T. L., Archipresbyterum Delphensis districtus, item M. Her-
mannum Oenium, J. U. D., Archipresbyterum Zuit-Hollandiae
et M. Petrum Henrici S. T. L., Archipresbyterum a Nobis nu-
per designati, et M, Reinerum Mercatorem, S. T. B. F.,\') Pas-
torem Leydensem; qui annis singulis ad minimum bis conve-
nient nobiscum ad pertractanda Dioecesis negotia, scilicet
semel die opportuno post Dominicam tertiam post Pascha, et
iterum die convenient! post festum S. Bartholomaei; aut si
notabile impedimentum occurat, aliis diebus per Nos vel Vi-
carium nostrum Generalem designandis, indicato pariter loco
in quo conventus videbitur celebrandus.

Pro majori autem stabilimento et continuatione dicti Vica-
riatus commune aerarium ad incumbentes sumptus pro bono
publico facicndos et occurrentia onera sublevanda erigetur,
cujus administratio penes Archiepiscopum, vel ejus Vicarium
Generalem erit. Statuetur quoque Secretarius aliquis vel ac-
tuarius, qui acta in singulis Conventibus et notabiliora quac-
que, quae scriptis mandanda videbuntur, accurate
annotabit,
ct in Congregationibus praeleget, quae praelegenda videbun-
tur. AAandamus itaque ct sub poena inobedientiae praecipi-
mus omnibus ct singulis Dioecesis Ultrajectensis
Pastoribus,
aliisque
Sacerdotibus et cooperatoribus tam saccularibus quani
Regularibus, ut ad hunc Vicariatum a nobis praedicto modo
erectum, in difficultatibus cxurgentibus rccursum
habcant,
ejusque directioni, Statutis ct Constitutionibus, per Nos appro-
batis vel approbandis efficacitcr obediant, singulique in suo
ordine pro salute ct profectu Ecclesiae Dei in hac
Diocccsi

«) J(uris) U(triusquc) L(icentiatum).

») S(acrae) Tdieologiae) n(accalaiireum) F(ormatutn).

•) 24 Augustus.

-ocr page 207-

alacriter laborare studeant, ut ita Dei honor et salus anima-
^rcun. bona correspondentia et concord.a —
ordine procuretur. In pleniorem fidem ^^^^ ^

stitutionem nostram et instrumentum erect.om V cana on_

scribi fecimus. et nominis ^^^^^^ D.

impressione confirmavimus. Actum d e 9 in
1633 Pontificatus S. D. N. Domm. U ban. P^P^^ ^ .
11
. Erat subscriptum Philippus Archiep.scopus, V\' anu^P
tolicus et infime, ex
mandato 111. ac Rev. Dom. God.

\'^Sm autem quae ad felicius regimen ^i^t^^™
jectinae, et ad subleva..e,. sui «
decessor etiam
nob s \' ~

necessaria e^e tre

ad ejusdem D.oeces.s reg.men ^^^ intenden-

nos pro Officii "ostri de > o ^ et

tes, et ante "om.nat. V.ca .atu^ s et con-

amplificationi studentes, n ^e ^^^ ^^ ^^^^

firmamus omnes ct singulos, qu super t
Praedecessor noster ad Vic— ^ubstituti

assumpsit, et illos quoque ^^ ^ mis omnem

postea ab ipso vel a nob.s \' , jdem Prae-

curam et communicantes illis .nanda-

decessor noster in prae.nsert.s htter.s

vit et co.nmunicavit. vïrnri-itum majori honore con-

Praeterea volentes d.ctum ^\'ca at >.n

decorare, erigi.m.s ilhun i" P^\'-P^^,^ „,3tn, ejusde.nque
trajectinae atque ^
^^^^^^^^^^ Ec-

Ecclesiae, et adi.istar Canonicoru.n ^^^ ^ ^^^ ^^^ ^^
clesia Cathcdrali haberi volu"\'"^ ^ ^^^^^ per-

pro tempore futuri ;^^^°flbentes in eodem vocem

petui et capita ejusdem Q^um facultatem alterutr.

primam, el praeterea in P;\'"^;;»\'; ,,iri,nendi.
parti accedendi. atq^^.e ^.^ilius congregari posse,

Cpicntes etia.n Cond. "" vicario Apost.

damus eidem facultatem ^ nrachabita et proposita)

vel saltern absentis voce .n scr.pto i

_ — zccel is verloren.

.) üorspr. oificnU. go.. Hel o,«edr>,klc zeg

Archiel ü. B. Clccczij.

-ocr page 208-

vice-Praesidem, qui Vicario absente valeat convocare concilium
atque in eodem praesidere, quique teneatur de conventu ha-
bendo praemonere vicarium apost. eidemque acta Concilii pos-
tea referre, atque in casu paritatis votorum ab eodem petere
decisionem.

Quod si vero contingat ipsum vice-Praesidem interesse non
posse
congregationi: senior Concilii locum illius supplebit in
omnibus. Optantes quoque maxima unanimitate colligatum
semper manere idem Concilium, transferimus in illud jus atque
potestatem alias idoneas personas in locum decedentium ad
hoe Concilium eligendi et assumendi (Praesidente Vicario
Apost. vel saltem, uti supra). Facultatem etiam concedimus
condendi sibi leges et statuta in hisce electionibus et reliquis
consultationibus perpetuo servanda. Similiter quoque deside-
rantes, ut omnes qui in hujus Dioecesis regimine sub nobis
sunt constituti in aliquo sibi associentur collegio, volentesque
efficere, ut sicuti modo omnes Archipresbyteri, Archidiaconi et
Provicarii nostri hujus Dioecesis (exceptis Officialibus et dig-
nitatibus Ducatus Cliviensis) sunt de hoe Concilio, ita quoque
maneant imposterum, damus hoe jus et privilegium eidem
Concilio, quod deinceps illi soli ad Archidiaconi vel Provicarii,
vel Vicarii Apostolici Officium vei dignitatem (extra Ducatum
Cliviensem) poterunt promoveri in hac Dioecesi, qui de illo
Concilio sunt, et quod eorundem talis ratio habebitur in Ar-
chipresbyterorum creationibus, ut semper major pars Archi-
presbyterorum sit de hoe Concilio.

Praeterea cupientes zelum fidei propagandae et amplificandi
Cleri in hac Dioecesi fovere in viris hujus Concilii, spondemus
et fidem damus iisdem, eorumque successoribus, quod nequa-
quam concedemus Regulari Personae uilam Parochiam, locum
vcl congregationem intra hanc Dioecesim, quae nunc a solo
aliquo Presbytero saeculari vel solis saecularibus
cxcolitur
vel imposterum cxcoli incipiet. Atque de hoe sccuros faccre vo-
lentes viros hujus Concilii (quatcnus ca spe diligcntius
curcnt
Parochias ct loca deserta cxcoli a Clero saccular! eadenuiuc
de mediis temporalibus provider!) obligamus Nos, officü nostri
Vicariatus Apostolici nomine, quod deccdentibus in hac Dioe-
cesi saecularibus, non alios quam saecularcs substitucmus in
iisdem Parochiis, locis ct congregationibus, in habitaculis
quoque, fundis, bonorumque provcntibus, quae in bencficiinn,

-ocr page 209-

manutentionem vel usum ejusraodi Paroch.arum, locorura vel
Tommunitatum jam olim data, vel ab ultimo Presbytero sae-
TaH defuncto relicta fuerunt; ita ut bona talra neque ,n
Ltum neque pro parte valeant ad Missionarios Replares,

O^umque Conventui ullo titulo vel jure transferri Declaramus

;r e intentionem nostram esse, quod hoe Conc ,u,u m con-
Irvandis juribus quibuscunque Dioecesrs hu,us et rel js
causis majoribus auctoritatem habebit admstar Cap tul,
OthedraTis Denique cordi habentes erectionem aeraru a
Sl deSsore quWem nostro provide ordinatam, atque m
p aeinser s litte\'ris isti Vicariatui demandatam, sed hactenus
nrssam) et eandem ad effectum omni prompt.or, modo de-
du e\'tagentes; acceptandan, judicavimus et in De, nomm
nër oraesenles acceptamus fundationem seu erectionem d,ct,
C afi ad quam nobis viri hujus Vicariatus offerunt sun,n,^,

l^^oCs^a^^lt^ginta millil ,,. idque

dé luo Vicario Apostolico, qui Cone,hum ,s ud eo lo
habebit, quo Capitulun. Cathedrale est apud Ord,nar,u , a,n
jure tali, quod ex illo corpore, et non aliunc^e assuniet suo
Archidiaconos, Provicarios ct n,ajorem Ardupresbyterorun,
nartcn hujus Dioecesis extra Ducatun, Cliviensem; quodque

Ue assensu ejusden, Conc........ conferet ulli Regular, lo-

cnn Con"reBationem vel Parochiam ejusve proventus ct cino-
I^nta v,ae ab aliquo saccrdote saeculari solo hactcnus
unret c eservita fuerunt. Ita quiden,, ut si quisquan, quov.s
orlê cxtu tentaverit per censuras et fuln,ina Eccles,ast,ca d,c-
C Conc iun, vicaJiatus a pracfata cs.odia, Bubernat,one
d2 tratione dicti aerarii amovere, ipsu,nque ext.nguere
et a""" , • per libera,n novorum electionem

leTr "ar uHl«,: private, tunc ipso .acto disso-

ut™ .an ,totum sit l,oc publicum aerar,u,„, , a ut cu.qu
Ub ün ^t repetere quae intulit, et quae a praedefunct.s vel
"s 1 mfticrunt, inter superstites dividere et rest,tuere
to quibus id defunclus tali causa legaver,t ad d.sponendu ,
e l is privata sua auctoritate, perinde ac s, n, aerarrum pu-

-ocr page 210-

blicum illata numquam fuissent. Ut verö de hisce omni-
bus hi Fundatores securiores sint, declaramus nos tali modo
acceptare omnia et singula, et sic illis postulata quaeque con-
cedere, ut nullam et irritam velimus esse donationem seu fun-
dationem hanc, si praefatae conditiones violatae a quoquam
fuerint, et propterea ex nunc pro tune revocamus et annul-
lamus omnem nostram acceptationem dictae donationis et
fundationis in casu talis violationis.

Mandamus itaque et sub poena inobedientiae praecipimus
omnibus et singulis Dioecesis Ultrajectinae Pastoribus et Mis-
sionariis Presbyteris et Clericis, Saecularibus et Regularibus,
ut hoe Concilium Vicariatus, tamquam Senatum Ecclesiae Ul-
trajectinae recognoscant et inonore habeant. In quorum om-
nium et singulorum pleniorem fidem et robur hanc Constitu-
tionem conscribi, et hoe instrumentum approbationis et ele-
vationis Concilii Vicariatus fieri mandavimus, atque nominis
nostri subsignatione confirmavimus, ac sigilli nostri majoris
subimpressione corroborari jussimus, Antverpiae hoe solem-
ni die festo SS. Apost. Petri et Pauli, stilo Ultrajectensi Anno
Domini M.D.C.LVIII Sanctissimi vero Domini nostri prae-
dicti Pontificatus quarto.

Jacobus, Archiepiscopus Ephesinus,
Vic. Apost.

De mandato III. ac Rev. Domini, D. mei praef.

Ferd. de la Crcssonière, Secret.

Oorspr. eigenh. get.

Met uithangend zegel in roode was.

De volgende verklaring bevindt zich in dorso van dc acte.

Nos retro-scripti per Sccretarium nostrum praelcgi fccimus
retro-scriptas Htteras patentes Revcrendis idmodum Dominis
de Concilio Vicariatus hujus, qui easdem summa revcrentia
audiverunt, laudaverunt et acceptarunt; nobisque (professio-
ne ndei ac fidelitatis juramcnto praemissis) addixcrunt et pro-
miserunt diligentiam ad collaborandum (juxta datam sibi auc-
toritatem) honori S. Sedis Apostolicae, propagationi fidei, ct
stabilimento Cleri in dicta Archidioccesi; ideoque ct hic nobis-
cum sua nomina et cognomina subscripscrunt; praesentibus R.
D. Laurentio van Meeuwen, hujus civitatis Antverpiensis Pa-

-ocr page 211-

rochialis Ecclesiae et Georgii Martyris Pastore; et Domino
Thoma a Wykersloot, J. U. D. ad praemissa vocatis ac rogatis.
Actum eadem in Civitate Antverpiensi die et anno quibus retro.

Jacobus, Archiepiscopus Ephesimus, Vicar. Apost.

Joannes Schade, Joannes van Neercassel.
Ludolphus van Heumen, Johannes Putkamerus.
Abrahamus Brienen, Henricus van der Graft.
Anthonius van der Plaet 1658.
L v. Meeuwen, Past. in S. Georg, ut testis.
Thomas van Wykersloot, ut testis.

De Mandato 111. ac Rev. Domini mei praef.
Ferd. de la Cressoniere, Secret.

Ego infrascriptus tempore renovationis Vicariatus ob se-
nh.m absens vidi, legi instrumentum hoc desuper erectum a
TnLtdbuTsubscripfum, eadem intentione subscribo hac 26.

Aug. Anno 1658. p Purmerent.

jacobus Dei et Apostolicae Sedis ^^ ^^^^
Ephesinus, Sanctissimi in Christo Patris ac Dom.n.
Nos r, Do
mini Alexandri divina
Providentia ejus nominis P^P^^ sePÜ
mi Praelatus domesticus et assistens ejusdemque ac praedictae
Sanctae Sedis per Unitas Belgii Provincias Vicarius Aposto-
udretc. Omnibus has visuris salutem in Domino
sempiter-

"^Ex iustis gravissimisque causis confirmavimus nuper Vi-
carltum Ultrajectense,n a Nostro in Vicariatu Apostolico
Prae ë ssorc Phillppo Archiepiscopo Philippensi erectum,
Praedecessur y nrivileciis et juribus decoravimus per

eumdcmquo a,n i on s p wUe n^ P»\'"

patentes nostras ue me i ordinaviraus,

""\'f nr\'No\'L .0 etLsores nostri i„ Vicariatu
quod po^\' p„,3ijes dieti Concilii Vica-

Apostolico "" ^„^ , „sque variis in Convocationes,

ConTuit^irr C aEenda\'ejusden. Concilii. Postmo-
"o v" dic Concilii (attentius expensis dictarum paten-

-ocr page 212-

tium verbis) arbitrati sunt, praedictam Concilii sub Vicariatu
Apostolico Subordinationen! facile posse detorqueri contra sen-
sum a Nobis intentum in ejusdem Concilii subversionem pe-
tieruntque a Nobis clariorem mentis nostrae interpretationem.

Nos igitur periculo isti occurrere parati declaramus et in-
terpretamur per présentes, intentionem nostram in praedictis
Patentibus non fuisse, quod Vicarius Apostolicus pro tempore
futurus, qui non approbaverit vel improbaverit erectionem vel
confirmationem dicti Concilii Vicariatus, foret nihilominus
ejusdem Caput et Praeses, sed quod ille dumtaxat Praeses ha-
bendus esset, qui expresse declaraverit se approbare et con-
firmare dictas nostras Patentes, sicut et Nos Patentes Prae-
decessoris Nostri Nos confirmasse declaravimus. Ita quidem
ut vacare censeatur locus Praesidis, eumque in omnibus ob-
tineat Vice-Praeses, vel Senior, donec Vicarius Apostolicus
dictam approbationem notam fecerit Concilio isti. Ut vero
haec nostra declaratio et interpretatio plus roboris habeat,
revocamus et cassamus omnem contrarium sensum vel inten-
tionem, quam praedictae nostrae Patentes prae se ferre vide-
antur, volumusque ea, quae mentem nostram declarando ac
interpretando ordinavimus, perpetuo usu observari ideoque
praesentes ante dictis inseri vel transfigi nostroque sigillo
et manus subscriptione muniri et roborari cupimus, ac mu-
nimus et roboramus. Antverpiae die XII mensis Septembris
MDCLVIII, praedictl vero Sanctissimi Domini nostri Pon-
tificatus anno quarto.

Jacobus Archiepiscopus Ephesimus,
Vicarius Apostolicus.

Transfix; eigenh. get.

De volgende verklaring is eveneens in dorso der acte van
29 Juni 1658 geschreven:

Zacharias, Dei et Apostolicae Sedis gratia Episcopus Tral-
lensis, et per Unitas Belgll Provincias Vicariatus Apostolici
Coadjutor perpetuus etc.

Notum facimus quod R. R. D. D. Joannes de Neercassel,
Joannes Schade, Joannes Putkamer et Abrahamus Brienen,
nobis exhibuerint erectionem, confirmationem et amplificatlo-
nem Concilii Vicariatus Ultrajectensis ab altera parte hujus

-ocr page 213-

folii autentice descriptam, atque a nobis per manus nostrae
subscriptionem approbari vel confirmari instanter petierint.
Quodque nos inclinati ad ea roboranda, quae praedecessores
nostri pro bono Ecclesiarum sapienter ordinarunt, judicavimus
petitioni praefatae annuendum, adeoque per praesentem manus
nostrae subscriptionem approbamus omnia et singula in al-
tera parte hujus folii contenta; atque Dominis de Vicariatu isto
spondemus inviolata servare cuncta privilegia, gratias et fa-
cultates, ibidem expressas. Actum 19 Aug. Ultrajecti, Anno
post millesimum sexcentesimo quinquagesimo nono.

Geh. eigenh.

Zacharias.

Episcopus Trallensis.

Deze verklaring bevindt zich in dorso van het transfix van 12
September 1658.

Cum institutio Concilii Vicariatus Ultrajectensis, a me sem-
per existimata sit tamquam columen Ecclesiae Catholicae mi-
litantis in Foederato Belgio, hinc factus modo Vicarius Apos-
tolicus, non possum non illud approbare et confirmare, optans
ut successores mei in officio Vic. Apost. istud Concilium aes-
timent, tamquam fidei conservandae et propagandae semi-
narium, et opera istorum virorum utantur semper eorumque

consilium audiant.

In quorum fidem hocce scriptum Ultrajecti 17 April Anno

1667 expedivi.

Geh. eigenh.

Joannes, Episcopus Castoriensis,
Vic. Apost.

De beide volgende verklaringen bestaan als afzonderlijke
acten.

Petrus, Dei et Apostolicae Sedis gratia Archiepiscopus Se-
baslenus, etc. omnibus hasce visuris salutem in Domino.

\' Decessores nostri sollicite Catholicae in Foederato Belgio
Ecclesiae
incolumitati, atque Cleri Batavi conservationi curam
intcndentes, Collegium Presbyterorum sub nomine Vicariatus,
sive ut vulgo loquimur, Capituli Ultrajectini erigendum ac fo-
vendum esse
duxerunt. ld testati sunt lllustrissimus Dominus
Philippus Rovenius Archiep. Philippensis, atque lllustrissimus

-ocr page 214-

Dominus Jacobus de la Torre, Archiep. Ephesinus, litteris pa-
tentibus eum in finem solemniter datis. Hisce litteris Illustris-
simus Dominus Zacharias de Mez, Episcopus Trallensis, uti
etiam Illustrissimus Dominus Episcopus Castoriensis, plene
subscripserunt. Ego quidem suscepta hujus Ecclesiae adminis-
tratione, iis nomen meum non apposui, sed id merä incuriä,
nullo autem erga memoratum Collegium affectus aut existi-
mationis defectu accidit. Proinde me ejusdem cum Decessori-
bus meis hac super re mentis et animi esse, atque semper
fuisse, vigore praesentium declaro. Actum Ultrajecti die 7
Nov. Anno a nativitate Domini 1704.

Petrus Archiep. Sebastenus.

De mandato III. D. praefati,

Theodorus Doncker S. T. D.

Oorspr.: eigenh. get.

Infrascriptus declaro, me jura et legitimas pra^ogativas Ca-
pituli Ultrajectini secundum quod Praedecessores mei pro-
miserunt pro viribus illibata servafurum; et quidquid ab iis-
dem Praedecessoribus meis Capitularibus praedictis et Clero
promissum est, ego iis sincere promitto. In quorum fidem hisce
subscribo. Actum Hagae Comitum 24 Novemb. Ann. 1705.

Gerardus Potcamp, Vic. Apost. per unitum Belgium.

Oorspr.; geh. eigenh.

Archief O. B. Clerezij.

-ocr page 215-

bijlage xxiv.

± 1715.

Wijdingsbrief en litterae dimissoriales.

Nos Lucas Fagan, Dei et Sanctae Sedis Apostolicae gra-
tia, Episcopus MiddensisO in Regno Hiberniae, fidem facmus
et attestamur dilectum Dominum ac Magistrum Joannem Li-
bon Archidiaecesis Ultrajectensis, a Domino Hugone Francis-
co van Heussen, Capituli Romano-Catholici praedictae Archi-
diaecesis, sede vacante, Vicario generali, rite dimissum Lit-
teris ab eo expeditis Lugduni Batavorum 25 Martii 1715, ac
praemissis caeteris de jure praemittendis, juxta facultatem
nobis concessam ordinandi extra tempora et non servatis m-
terstitiis, fuisse anno 1715 Dominica tertiâ post Pascha Resur-
rectionis ad Presbiteratum a nobis rite et canonice promotum

\'SnTuorum iidem praesentes Litteras, manu sigilloque mu-
nitas necnon Chirographo Secretarii nostri subscnptas dedi-
mus. In loco refugii nostri die 25 Maji anno Dommi 1715.

Lucas Middensis.

De Mandato Illustrissimi Domini mei
Paulus Kenny.

Recueil de divers tômoignages (1763), p. 128.

Hugo Franciscus van Heussen S. T. L. et Cornelius Staeken-
burg Juris Canonici Lie., Ecclesiae Ultrajectinae Metropo i-
tanaè Canonici et Capituli, sede vacante, vicarii generales

Ludovico Aubert salutem in Domino.

Ut a quovis Episcopo Catholico, cum Sede Apostohca com-
„mnionem habente Tonsuram clericalem, et ordines tum mi-

ore tum majores ipsumque ordinem Sacerdo ij, etiam extra
irpus et non servatis Interstitijs, titulo Missionis, suscipere
possis. Tibi ex legitimo thoro nato, ci^^u huius Diaecesis es e
cuius probos mores et eruditionem documentis sufficientibus

1) Meatli.

-ocr page 216-

perspectos habemus, facultatem impartimur: Episcopi Conse-
cratoris conscientiam exonerantes, nostram vero onerantes.

In quorum fidem has Litteras subscriptione ac sigillis nos-
tris censuimus muniendas.

Actum Ultrajecti VIII Calendas Septembris Anni MDCCXVII.

Hugo fr. van Heussen, Cornelius Staekenburg,

ut supra. ut supra.

Oorspr.; geh. eigenh.
Archief O. B. Clerezij.
Recueil, p. 129.

-ocr page 217-

bijlage xxv.

J719 Mei 9.

Appel van het Utrechtsche kapittel op een algemeen con-
cilie.

Itaque Nos. Decanus et Canonici Ecclesiae Metropolitanae
Ultrajectensis, numero octo. tum pro nobis turn pro Parochis,
aliisque de Clero Presbyteris non paucis, invocato De. nomme
appellamus ad Concilium generale legitime congregandum ad
quod liber patebit accessus, a Constitutione Sanct.ss.m. Pa .s
Clementis
XI, quae a vocula prima vulgo dicitur Unigemtas
et anno 1713, 8 Sept. publicata fuit. Appellamus quoque ab
omnibus Decretis, Epistolis, Excommunication.bus, ac Cen-
suris ad causam praememoratae constitutioms promo-
vend\'am editis; ac nominatim ab Epistola, quam San -
ZLns Pater 8 Sept. 1718 ad omnes quaquaversum fideles
diT x^t erquae a verbis
Pastoralis officii exordium duet: qua

c, Boloniensis\'), pracdpuc vero E,ninen„ss,m. Arch.ep^cop.
Urbis in Oailia Regiae\'), qui caeteris \'audat.ss.mo exempjo
nraeiverunt; neenon Appellationi aliorum Episeoporum, Urn
Satum, Facultatum, et tun, Canonicorum tum
Rel.g.osoru,n

raotuum eadem vestigia secutorum.

App" als praetLa ab Epistolis et Mandat.s qu.bu -
nnihns Inec Ecclesia, ut in ruinam collapsa, et an-
S prae oga iv" extda, t\'ractatur: et Capitulis nos,ris
r nqu V cariis, licet ordine iudiciali nunquam aud.t.s, o,une
r innl exercitium interdicitur. Speciatim autem appella-
!::,:tb Epistola 11,ustrissimi, nunc Eminentissimi Domini, Joh.

.) Pierre dc la Brouc, bisschop van Mirepoix.
Pierre du l-anglo, bisscliop v.nn Bonlosne.

rN:i,":"ar\'ai„aa,-aar,s.sscHop v.., Parijs.

-ocr page 218-

Bapt. Bussii, quam 22 Sept. 1703, dum apud Bruxellenses In-
ternuncium agebat, scripsit ad Amplissimum virum Martinum
Swaenium, Collegii Canonicorum, quod Harlemi est, tum tem-
poris Decanum: qua quidem Epistola, ex Sanctissimi Patris,
ut ait, mandato omnem Collegiis nostris jurisdictionem obju-
dicat; et quidquid ea auctoritate, post delegatum a S. Sede
Theod. Cockium gestum fuerat irritum cassumque pronuntiat;
item ab ejusdem argumenti epistola, quam Emin. Cardinalis
Paulutius jussu Pontificio 12 Oct. ejusdem anni 1703 dedit ad
Archiepiscopum Sebastenum; qua expresse declarat nemini,
praeter Delegatos ab Apostolica Sede,
jus ullum aut Jurisdic-
tionem spiritualem in has provincias, seu Missionarios,
ut lo-
quitur,
competere. Contra has Epistolas, aliasque consimilis
argumenti, Ecclesiae nostratis statum funditus evertentes,
Appellationis legitimae remedium adhibendum esse censuimus.

Et nosmet ipsos, cunctosque tum Sacerdotes tum reliquos
hujus Archidioecesis Catholicos commendamus protection!
omnipotentis Dei, Ecclesiae Universalis, et Concilii generalis
proxime futuri: pro cassis et irritis habituri omnes processus
ac sententias, si quibus ex aemulorum suggestione ob hanc
appellationem impetemur aut gravabimur. Hanc autem appel-
lationem modo, quam possumus optimo publicamus, petentes
litteras, quas vulgo
Apostolos vocant, et eandem ordine legi-
timo prosecuturi, et eum in finem alias litteras et instrumenta
necessaria, ut juris est, postulaturi.

Actum Rotterodami 9 Mali 1719.

Het geheele stuk is gedrukt te Delft bij
Hendrik van Rhijn (Apud Henricum Rhena-
num) in 1719.

-ocr page 219-

BIJLAGE XXVI.

1723 April 27.

Acta van de vergadering van het Utrechtsche kapittel op
27 April 1723.

Decreta in Comitiis habitis Hagae-Comitis in aedibus Am-
plissimi Domini Guillelmi van Dalennoort, ex convocatione
Amplissimi Domini Decani, ubi comparuerunt omnes Amplis-
simi Domini Canonici: Joh. Christ. Erckelius, Decanus, Cor-
nelius Steenoven, Guillelmus van Dalennoort, Matthias Ooster-
ling, Gijsbertus van Dijk, Theod. vander Kroon, Willibrordus
Kemp et Nicolaus Broederzen.

1. Congregatio haec specialitim ad eligendum Archiepis-
copum indicia est ab Amplissimo Domino Decano per Litteras
ad hoc datas.

Elegimus autem ad hunc actum in Secretarium sapientis-
simum Dominum Jacobum Krijs, J. U. D., in Scrutatores vero
Amplissimos Dominos Matthiam Oosterling, Theodorum van-
der Kroon, et Nicolaum Broederzen, Capituli nostri assessores,
in testes autem Reverendos Dominos Hyacinthum de Haan, et
Hendricum de Haan, Sacerdotes, qui omnes munus illud in se
susceperunt.

Hoc facto processimus ad Electionem Archiepiscopi, atque
per majorem et saniorem partem electus est Amplissimus Do-
minus Cornelius Steenoven, sedis vacantis vicarius generalis,
ut patet ex electionis processu, hic adjuncto.

Anno Domini Millesimo Septingentesimo vigesimo tertio, die
vigesima septima mensis Aprilis, pontificatus autem Sanctis-
simi Domini nostri Innocentii,
divina Providentia papae XIII
anno secundo: cum post diuturnam Ecclesiae Ultrajectinae
ab obitu Illustrissimi et Reverendissimi Domini Petri Cod-
daei, sub adscito nomine Sebasteni, Archiepiscopi Ultra-
jectini, vacationem, incommodis gravissimis inde exor-
tis, et indies ingravescentibus, pro numere nostro occur-
rere statuissemus, ad
novi Antistitis electionem proceden-
dum tandem censuimus. Processimus autem hac ratione: in-
dicta electionis hodierna die a Domino Decano ad comitia ca-
pitularia
evocati specialiter ad istam electionem peragendam,

-ocr page 220-

înfrascripti Ecclesiae Ultrajectinae Canonici in unum conveni-
mus numero octo, qui Capitulum Ultrajectinum constituimus,
omnes sacerdotio insigniti, videlicet Joannes Christianus van
Erckel, Decanus, Cornelius Staekenburg, vicarius generalis,
Guillelmus van Dalennoort, Matthias Oosterling, Gijsbertus
van Dijk, vicarius generalis, Theodorus vander Kroon, Willi-
brordus Kemp, et Nicolaus Broederzen. Congregatis post mis-
sam de Spiritu Sancto, celebratam per Dominum Decanum,
idem Decanus sermone ad nos habito, ostendit huius rei sum-
mum momentum, nec alium scopum prae oculis esse haben-
dum, praeterquam Dei honorem et Ecclesiae memoratae utili-
tatem, et obligationem Electoribus incumbere, ut eum singuli
eligant, quem eorum quisque, expensis circumstantiis omni-
bus, isti fini assequendo maxime idoneum judicaverit, ambitu,
largitione, promissis, minis nullatenus intervenientibus. Eden-
dum quoque ab omnibus juramentum, quod istius modi moti-
vis illegitimis non ducantur, sed solummodo Dei honorem, et
Ecclesiae commoda prae oculis sint habituri. Quo juramento
a Decano et reliquis omnibus praestito, proposuit Decanus
triplicem electionis modum, nimirum per inspirationem, per
compromissum vel per scrutinium. Quumque posterior modus
omnibus placuisset, in Notarii ac Secretarii nostri atque tes-
tium ad hoc vocatorum et rogatorum praesentia ad scrutatores
designandos processimus, et designati sunt Domini Matthias
Oosterling, Theodorus vander Kroon, et Nicolaus Broederzen,
omnes Capituli nostri Canonici, qui et Juramentum praestite-
runt se cum débita sinceritate et omni fraude remota, et cum
secreti observatione officio suo functuros. His promissis scru-
tatores cum Jacobo Krijs Capituli nostri secretario et proto-
notario apostolico, adhibitis testibus duobus Magistris Joanne
de Haan et Hendrico de Haan, sacerdotibus, ad aliud conclave
se receperunt, et primum sua ipsorum suffragia scrutati sunt,
ac postea rcliquorum aliorum, qui singulatim ad illos acccsse-
runt, et suffragia scripto expressa tulcrunt. Scrutatoribus dein
cum Notario nostro ct testibus ad locum Capituli reversis,
petiit eorum unus, Matthias Oosterling, an Dominis Decano
et Canonicis placeret scrutinii publicatio? atquc illis annuen-
tibus, vota in scriptis redacta in communi protulit, claraquc et

-ocr page 221-

intellegibili voce publicavit, ac facta votorum collatione, in
Cornelium Steenoven, vicarium generalem, majorem et sa-
niorem Capituli partem consensisse oompertum fuit, adeoque
Eum in Archiepiscopum Ultrajectinum canonice electum esse
ab eodem Domino Matthia Oosterling Capituli nomine pro-
nuntiatum est. Ad haec Capitulares Dominum Electum roga-
verunt, ut dignaretur Electionem acceptare, at ille tantae Dig-
nitatis sacro terrore perculsus, alium potius eligendum urgebat;
quumque id obtinere non posset, tempus aliquod ad deliberan-
dum petiit, seseque in Oratorium Deum precaturus recepit.
Et post fusas ad Deum preces ad Capitulares congregatos
reversus, dixit, quod, tametsi tantae Dignitatis onus non igno-
raret, necnon et virium suarum infirmitatem, atque ex intimo
corde optasset aptiorem ac fortiorem promoveri, quia tamen
Dominis Capitularibus, quibus de jure competit Archiepisco-
pum eligere, aliud fuit visum, non audere se huic vocation!
in tanta Ecclesiae necessitate pertinaciter resistere, sed de
gratia, ope et auxilio Dei confidentem, atque assistentia fre-
Tum Dominorum Canonicorum sese humeros oneri subdere,
factamque Electionem admittere. Qua declaratione audita, Ca-
nonici omnes gratulationibus persolutis, una cum Neo-electo
ad Oratorium perrexerunt, hymnumque te Deum etc. ad gra-
tias Deo agendas simul recitarunt, et peractam Electionem
coram iis, qui in Oratorio aderant, eo modo publicarunt, quem
hujus Reipublicae constitutio patitur.

DecrevimusO deinde nos supra nominati eligentes con-
junctis precibus apud Sanctissimum Patrem Romanum Ponti-
ficem Innocentium Papam XIII seu Sanctam Sedem Apostoli-
cani, instare pro hujus Electionis confirmatione obtinenda.

in quorum et singulorum fidem praesentes processus et De-
creti Electionis litteras confici ac per Secretarium et Notarium
nostrum Juratum infra-scriptum ac per testes supra nomina-
tos rogatos ct adhibitos, qui onnies in Electione scrutatorum,
et in scrutinio, atque abinde secutis interfuerunt, subscribi,
sigillique nostri capitularis consueti et ordinarii jussimus et

«) Vanaf Decrevinius tot het einde der acte van verkiezing is dit
deel in de acta capituli doorgeslagen. In de origineele acte van ver-
kiezing staat het wel.

-ocr page 222-

fecimus subimpressione muniri. Acta fuere haec respective
in locis supra scriptis anno, mense et die supra dictis.
Joannes H. de Haen testis. Henricus de Haen, testis O-

2.
3.

Resumta et approbata in Comitiis
capitularibus habitis Ultrajecti 31 Aug.
1723, unde et capituli jussu subscripsi

Matthias Oosterling, secret.

Archief O. B. Clerezij.

De origineele acte is ook onderteekend door Jacobus Krijs.

-ocr page 223-

bijlage xxvu.

1724 October 15.

Acte van de wijding van Cornelius Steenoven tot aarts-
bisschop van Utrecht.

Anno Domini millesimo septingentesimo vigesimo quarto,
die decima quinta mensis Octobris, quae est Dominica déci-
ma nona post Pentecosten Illustrissimus ac Reverendissimus
Dominus Dominicus Maria Varlet, Episcopus Babiloniensis,
Amstelodami in sacello suo domestico inter Missarum solem-
nia in
Archi-episcopum et Pastorem ordinarium Ecclesiae Me-
tropolitanae Ultrajectensis Catholicae consecravit lllustrissi-
mum ac Reverendissimum Dominum Cornelium Steenoven,
Pastorem emeritum et dictae Ecclesiae simul et Harlemensis,
sede vacante, Vicarium generalem, juxta ritum omnem in
Pontificali Romano praescriptum.

Ad hanc consecratlonejii peragendam dictus Illustrissimus
Episcopus Babiloniensis per supplices litteras, ab Amplissimo
Decano et omnibus Capituli Ultrajectini canonicis subsigna-
tas et sigillo munitas humillime simul ac instantissime fuerat
supplicatus, et requisltus, ipsique Dignissimo Praesuli elec-
tionis praedicti Domini Steenoven instrumentum ab Amplissi-
mo Decano porrectum, publice, intelligenter et distincte in
dicto sacello praelectum est; deinde eidem
praesuli exposi-
tum, quod, ut Ipsum non latebat, Capitulum Ultrajectense ter-
nis et amplius vicibus a defuncto summo Pontifice Innocentio
XIII per annum ferme
integrum, nec non et a moderno ipsius
successore Sanctissimo Domino Benedicto Xlll humillime,
enixissime et canonice expostulasset electionis dicti Illustrissi-
mi Domini Cornelii Steenoven confirmationem, sed absque
ullo prorsus responso; denique quod débité et convenienter
a Venerabill Decano et Capitulo, quinque ex vicinioribus
Episcopis Atrebatensis\') scilicet, Audomarensis »), Antver-
piensis,
Namurcensis et Ruremundensis fuissent Invitati et
rogati ut huic consecrationi manum admoverent, sed frustra

«) Arras,
a) Saint Omer.

-ocr page 224-

expectati, unde Gratiam suam lilustrissimam ardenter et
suppliciter deprecarentur, ut Episcoporum defectu Amplissi-
mos Dominos, in dignitate Ecclesiastica constitutos Joannem
Christianum van Erckel, dicti Ultrajectensis Capituli Deca-
num, Guilielmum Fredericum Dalenoort ejusdem Capituli
Canonicum et Dioecesis Ultrajectinae officialem, pro assis-
tentibus sibi associare dignaretur: quod et praestitit, et cum
omnibus solemnitatibus, orationibus, benedictionibus, unc-
tionibus et ceremoniis consuetis, ac in Pontificali Romano
praescriptis, nec non juramento, quod in eodem Pontificali
habetur;, per eundem consecrandum juxta formam consuetam
prius praestito, fideique facta professione, juxta articulos ibi-
dem praescriptos, idem dignissimus Praesul dictum Illustris-
simum Dominum Cornelium Steenoven in Archi-Episcopum
Ultrajectinum, et Ordinarium hujus Ecclesiae Pastorem con-
secravit et ordinavit, praesentibus infra scriptis testibus, in
quorum omnium fidem subscripsimus, die et anno ut supra.

Dominicus Maria, Episcopus Babiloniensis.

Cornelius, Archi-Episcopus Ultrajectensis.

Joannes Christianus Erckelius, Capituli Metropolitani De-
canus.

Guilielmus Fredericus van Dalennoort, Capituli Ultrajectini
Canonicus et Officialis, Archipresbiter Delflandiae, Pastor
Hagae.

Theodorus Doncker, S. Th. B., Protonot. Apost., Archi-
presbiter et pastor Amstelodamensis.

Lucas Ahuys, Pastor senior Amstelodamensis, librorum
censor, et Protonotarius Apostolicus.

Jacobus Krijs, J. U. D., Pastor Amstelodamensis, officialis
Harlemensis, Protonotarius Apostolicus.

Anthonius Meyers, pastor Amstelodamensis.

D. Theodoricus de Viaixnes, Religiosus Benedictinus, Pres-
biter, Congregationis Sancti Vitonis in Gallia.

Fredericus Mauritius Foinard, Presbiter, pridem Pastor et
Decanus Caictensis in Gallia.

Nicolaus dc Wolff, Presbiter, et Capellanus Lcidae.

Adrianus Wittert, juris utriusque Doctor.

Jacobus Locq, juris utriusque doctor.

Joannes Wittert.

-ocr page 225-

Arnoldus Josephus de Brigode Du bois.
Matthias Oosteriing, CapituH Ultrajectini Canonicus et
Secretarius, Pastor Delphis, Theologiae Doctor et Protonota-
rius Apostolicus.

Oorspr.

Arch. O. B. Clerezij.

(Gedrukt Bijdr. bisd. Haarlem. V, blz.
268—269, doch vermoedelijk naar een on-
zuivere copie).

-ocr page 226-
-ocr page 227-

STELLINGEN.

1.

De oprichting van het „V i c a r i a a t" in 1633 was eene
„aar canoniek en naar Nederlandsch recht geldige reorgani-
satie van het oude Utrechtsche metropolitaankapittel.

11.

Vosmeer, Rovenius, de la Torre, van Neercassel, en Codde
oefenden in het aartsbisdom Utrecht eene „ordinar.a potes-
tas" uit.

111.

De bewering van Noyon (conclusie voorafgaande aan het
arrest van den H. R. van 2 Februari 1922 W. 10892) dat
de verbintenis om iets niet te doen uit haren aard ondeel-
baar is, is in hare algemeenheid onjuist.

IV.

Art. 249 W. v. K- geldt niet ten aanzien van brandver-
zekering.

V.

Ook nadat de hoofdvordering is ingesteld, blijft het leggen
van conservatoir beslag geoorloofd.

VI.

Art. 198 W. V. S. gekit ook voor beslagen van strafrechte-
lijken aard.

VII.

Na nietigverklaring van zijne dagvaarding kan een be-
klaagde in hooger
beroep gaan.

-ocr page 228-

vin.

Wijzigingen in de Grondwet moeten worden geacht te
zijn afgekondigd, door plaatsing in het Staatsblad van de
wetten, waarbij die wijzigingen zijn aangenomen.

IX.

Invoering van staatsmonopolies, met de bedoeling de
staatsmiddelen te versterken, verdient geen aanbeveling.

X.

Ten onrechte zegt Rudolph Sohm, Kirchenrecht, Band 1,
S. 700: Das Wesen der Kirche ist geistlich, das Wesen des
Rechtes ist weltlich. Das Wesen des Kirchenrechtes steht
mit dem Wesen der Kirche in Widerspruch.

-ocr page 229-

mt

Sii

M\'

-ocr page 230-

^ ii - .y-\'T:, - • , • ■ . - f -\';

>i

1

I

Ï5P-

Vi:.

Mi

Si,

> .

-ocr page 231-

\' \\ • \\

w : :

Y ;■ ; ".-.v Y
.. ■ ^■ T ■ V -.. r \':"

■i • >,

" > . -

V

>

)3

\\ :

j . ^

Y \'

. r

.\'x / ; -/
1 . \' ■

ji*.

ri.:-

; ; - A /

-ocr page 232-

/ \\

A

- - >• \'

r . -

K

Al

{ i

. V -.

l f. . ^

\\ \' " " .

\\

/

■ /-"--t. )
■ I • ■■

i \'V

■; V

■ ■ Vj

) ■

f» - \' , I

. • \\ \\

s

w

: 1 f

\\

i V

I \'

mr- \'\'

- > ^ . /

ï A ■ .

X ■

• w

, !

-ocr page 233-

• - r-V

>

. .. ■ ■ -S-

V . l ■

) :

• ■. -i

■ V •

: r".

1 \'

/

« V, ■ \'

f -

^

i " ■ * \' \'

> A . " ■■ \'

,7,

\' {

: . ^ : . ■ \\
■ r , \'

-ocr page 234-

vrf\' \'i

ii|i

\'t

if.

PS