-ocr page 1-

uv. i

i

\' ■■

M:

\' / ft\'

vi. \' ■■■

\'.1 \'r " • ■ ■ .

11 \'"X Î , ï j

\'tv

> },

if" ■ - \' ■• ".r,\' ^ Pi

f f-

1 »ix., ".".KU..,•1V\' , •

m

j r "

I / ■ ^.tï"

a : bouwers., .

■i\'-V

-ocr page 2-

r, V ■,

-ocr page 3-

SSjEpfa,

.8.

< M. ■ t : .. . ÏL^ijiti. , , . DÉ,

; "T«

-ocr page 4-

RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0702 9857

-ocr page 5-

OVER HET METEN DER INTENSITEIT
~ VAN RÖNTGENSTRALEN ~

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VER-
KRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE WIS- EN NATUURKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
D
r. H. F. NIERSTRASZ, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT. TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUUR-
KUNDE TE VERDEDIGEN OP MAANDAG
13 OCTOBER 1924. DES NAMIDDAGS TEN
- VIER URE DOOR -

ALBERT BOUWERS,

GEBOREN TE DALEN (Dr.).

□ □ G

ELECTRISCHE DRUKKERIJ J. KOONINQS Jz.. EINDHOVEN - 1024.

-ocr page 6- -ocr page 7-

Bij het voltooien van mijn proefschrift maak ik gaarne
gebruik van de gelegenheid, mij geboden, om te dezer plaatse
mijn dank te betuigen aan U, Hoogleeraren der Universi-
teiten te Amsterdam en te Utrecht, voor het van U genoten
onderwijs en voor de tegemoetkoming, welke Gij mij in
vele gevallen hebt betoond.

In het bijzonder dank ik U, Hooggeleerde OrnsTEIN, Hoog-
geachte Promotor, niet slechts voor uw raad en steun bij
het bewerken van dit proefschrift, maar ook voor de nauwe-
lijks genoeg te waardeeren bewijzen van belangstelling in
mijn werk. Hartelijk dank ik
U voor uw bereidwilligheid,
waarmede Gij steeds weer uw tijd voor mij beschikbaar steldet.

Veel dank ben ik verschuldigd aan U, Zeergeleerde holst,
en het is mij een genoegen deze ook hier uit te spreken.
Uwe vele raadgevingen betreffende tal van kwesties, die zich
in den loop van deze en andere onderzoekingen hebben
voorgedaan zijn voor mij van onschatbare waarde geweest.
Ook ben ik U dankbaar voor de wijze waarop Gij de
regeling van mijn werk zoo hebt willen kiezen, dat het be-
ëindigen van dit proefschrift mij mogelijk was.

Aan de Directie der N.V. PhiLIPS\' GLOEILAMPENFABRIEKEN
betuig ik mede mijn dank, dat zij heeft goedgevonden, deze
onderzoekingen, in hare laboratoria verricht, tot mijn proefschrift
samen te vatten.

Aan U, Geachte Hakkert en Van Vliet, mijn hartelijken
dank voor de mij verleende assistentie.

-ocr page 8-

r S ■

m

■".-ßl
M:.

.iii,., -ft»., «jh»-I

.ÎOtHl /îltJV\'f.r^ •ii\'iV

-geçH \'.i^H\': -miO ^bira^fftijl/»\': .!J Jt Hm^h jji*} r-J

. -swtiiia ^ -»ot^v- jioo\'if&^m. "

.nr\'l-K: rruv , \' b^v/. : : ■

. v^fâgriï^^iifo ifîïïv vu\' ïv^ îs:- \'.\' .-s,^:

■ -jI-).^ ici \'tts^nvflfli^tii-- • -»wl.;\' •

^T-wi-\' -V;\' \'V\'itc- n> S\':\'-;- \' ■ u \'\'

Mi PiO •7,v • \' -^-A-ittHC u Âi

m-- fiSfr "»D \'

-- \' \'.\'li^ - -"îp»«^ Igj^^W!,^

fi ..

m

■ . • \'■\'-\'■.-»•\'-\'y ^

fi..\'..

»

-ocr page 9-

OVER HET METEN DER INTENSITEIT VAN
RÖNTGENSTRALEN.

-ocr page 10-

■\'■.fy ■

\'■i

■J-\'.

m

KJ.

iV-

mtmèi^fkdâ^-:

%

........

Vi-:;-\' jv-

-ocr page 11-

Aan mijne Ouders.
Aan mijne Vrouw.

-ocr page 12-

. ri, ■

Jt
- \' \' -t-

.\'»\'h

V . •.

\'îv,;»

-4

.\'.il

^"IIM \'17.A

-ocr page 13-

INLEIDING.

§ 1. Doel van het onderzoek.

De fotografische plaat is een van de eenvoudigste hulp-
middelen om de intensiteit van Röntgenstralen te bepalen.
Ze vindt dan ook als qualitatief meetmiddel uitgebreide
toepassing. Immers de in de medische praktijk gebruikelijke
methode der Röntgenfotografie berust op het feit, dat de
zwarting van de fotografische plaat afhangt van de intensiteit
van het opvallend Röntgenlicht. Op de fotografische plaat
ontstaan schaduwbeelden van de doorstraalde voorwerpen,
waarin gedeelten met geringe zwarting de voorwerpen met
groote absorptie aanwijzen.

In de praktijk der Röntgendiagnostiek gebruikt men boven-
dien ook de fotografische plaat om intensiteiten van Röntgen-
stralen van bijvoorbeeld twee verschillende Röntgenbuizen
te vergelijken.

Eenige onderzoekers gebruikten ook de fotografische plaat
wel om intensiteitsmetingen van spectraallijnen te verrichten.
Zoo bepaalde bijv.
coster het hafniumgehalte in zirkoon
door middel van vergelijking van de intensiteit der L-stralen
van hafnium met die van tantaai uit bekende preparaten.

Overigens is de fotografische plaat tot nu toe niet een
gebruikelijk middel om quantitatieve intensiteitsmetingen te
verrichten.

/

Integendeel, het ontbreekt in de literatuur niet aan opmer-
kingen, die op de ongeschiktheid van de fotografische methode

1) D. Costcr. Phil. Mag. -16, 956, 1923. \'

-ocr page 14-

als meetmethode wijzen en vrijwel algemeen worden
intensiteiten van Röntgenstralen door middel van de ionisatie-
kamer gemeten.

Toch heeft ook de ionisatiemethode hare bezwaren, waarop
wij in het volgende nog gelegenheid zullen vinden te wijzen.
Deze methode vereischt bovendien een moeilijker met zekerheid
te hanteeren instrumentarium.

Het doel van ons onderzoek is nu. na te gaan. in hoeverre
de fotografische methode voor het nauwkeurig meten van
intensiteiten van Röntgenstralen kan dienen. Daarvoor is in
de eerste plaats noodig te weten, welke betrekking bestaat
tusschen de zwarting van de fotografische plaat, veroorzaakt
door Röntgenstralen, en belichtingstijd, intensiteit en golflengte
dier stralen.

Als toepassing van de methode geven wij een aantal
metingen van intensiteiten van Röntgenstralen in het algemeen
en in \'t bijzonder het onderzoek van de intensiteitsverdeeling
in het continue Röntgenspectrum.

Tenslotte zullen wij nog trachten de absolute intensiteits-
verdeeling in het continue spectrum te bepalen door de
spectrograaf met behulp van een bolometer te ijken.

In de volgende paragrafen geven wij een kort overzicht van
vroegere experimenten op de bovengenoemde gebieden.

§ 2. Fotografische Intcnsiteitsmctingcn.

De afhankelijkheid der zwarting (SchwarzsCHILD), extinctie
(Luther) of dichtheid (Density, Hurtf.R en Driffield) van
de fotografische plaat van belichtingstijd, intensiteit cn golf-
lengte is voor zichtbaar licht uitvoerig bestudeerd

De zwarting Z wordt steeds als volgt gedefinieerd: zij In
de intensiteit van een lichtbundel die op een plaat valt en 1

1) Zie bijv. de plaatsen, die daarvoor in aanmerking komen in Ledoux,
Lebard en Dauvillier. „La Physique des Rayons-X".

2) Zie bijv. Eder. Handbuch der Photografie. pag. 195.

-ocr page 15-

die van het doorgelaten licht, dan is de zwarting

Z = log. \\

Z is dus een maat voor de absorptie a der plaat (I = Iq e"®).
Door
Deumens is aangetoond dat deze definitie der zwarting

Fig. 1.

niet volledig is, daar de zwarting afhankelijk is van de kleur
van den lichtbundel waarmede de zwarting wordt gemeten.
Het resultaat van
DEUMENS, hoe gewichtig ook voor de

1) Verhand. Kon. Ac. v. Wetcnsch. 19, 461. 1920.

-ocr page 16-

Studie der fotografische plaat, is voor de fotografische
fotometrie van minder beteekenis. daar men steeds dezelfde
lichtbron kan gebruiken.

De gepubliceerde zwartingskrommen voor zichtbaar licht,
die de zwarting Z als functie van de logarithme van den be-
lichtingstijd aangeven, hebben ongeveer het verloop van fig. 1.
Men onderscheidt er gewoonlijk drie deelen aan n.1. een
deel OA. waar Z schijnbaar evenredig met den belichtingstijd
is, een deel AB, waar de zwarting schijnbaar lineair met de
log. van den belichtingstijd verloopt en een deel BS. waar
de zwarting minder snel toeneemt en ten slotte (bij solarisatie)
afneemt.

Bij zijn onderzoekingen in het natuurkundig laboratorium
te Utrecht vond
BusÉ dat de zwarting door zichtbaar
licht als functie van den belichtingstijd kon worden voorge-
steld door de betrekking

Z=:Clog. (-^ 1)

waarin C en t constanten zijn.

Inderdaad geeft deze betrekking aan, dat de zwarting
voor kleine t vrijwel evenredig met t toeneemt en bij
grootere t slechts met log. t evenredig stijgt.

De betrekking tusschen de zwarting der fotografische
plaat en den beUchtingstijd is voor Röntgenstralen o.a.
door
Friedrich en KoCH^) en Glocker enTRAUB^) onderzocht»).
Steeds werd gevonden, dat de zwarting evenredig met den
belichtingstijd toeneemt, althans voor kleine zwartingen. Ook
vond men dat de zwarting met groote benadering een functie
is van het product van intensiteit I en belichtingstijd t. De

t) Zie bijv. Edcr. Handbuch der Photografie.

2) Mededeeling Ned. Nat. Ver. Physica 2. 64. 1922.

3) Ann. d. Phys. 45. 309. 1914.

4) Phys. Z.S. 22. 345. 1922.

5) Een gedeelte van dit onderzoek publiceerden wij ook reeds. (Phys.
Z.S. 14. 374. 1923.)

-ocr page 17-

exponent p in de wet, die volgens SCHWARZSCHILD de zwar-
ting voorstelt n.1.

Z = f (ItP),

blijkt dus bij benadering gelijk aan de eenheid te zijn.
GloCKER en Traub (I.e.) onderzochten tevens de afhankelijk-
heid van de golflengte. Zij vonden, dat de curven voor
stralen van verschillende golflengten verkregen b.v. voor
zilver- en seleniumstralen steeds een schaar vormen. \')

Door M. Blau en K. ALTENBURGER is op theoretische
gronden de formule

Z =: a ( 1 — e-"\')

voorgesteld, waarin a en b constanten zijn.

Het komt ons voor, dat deze formule het wezen van het
fotografische proces niet goed omvat daar de verschillende
rol van intensiteit en tijd in de betrekking niet tot haar recht
komt. Daar bovendien de formule van
BuSÉ de experimenten
beter beschrijft, hebben wij ons van deze laatste bediend.

Metingen van intensiteiten in het continue Röntgenspectrum
door middel van de fotografische plaat zijn nog niet gedaan.
Wel zijn een aantal gefotometreerde spectra gepubliceerd,
b.v. door
De BrOOLIE en door WaGNER "•), maar voor
zoover mij bekend is, heeft men nog niet getracht om met
behulp vari zwartingswetten de fotografische plaat te benutten
om de intensiteitsverdeeling in het continue spectrum te
bepalen.
Waqner merkt daaromtrent op, (I.e. pag. 196), dat
„de zwarting de intensiteitsverdeeling niet bij benadering
aangeeft, tengevolge van de „Sensibilisierungsbanden" van
Ag. en Br.". Ook afgezien daarvan mag wegens de
verandering van de absorptie met de golflengte niet zonder

1) Zie fig. 9 cn 10.

2) Z.S. f. Phys. 12. 315. 1923.

3) M. de Brogiie. C. R. 157. 924. 1913.

4) E. Wagner, lahrbuch der Rad. und El. 16. 217, 1919.

-ocr page 18-

meer de fotografische zwartingsverdeeling als ware intcn-
siteitsverdeeling in het spectrum worden opgevat.

§ 3. Intensiteitsmetingen van Röntgenstralen.

Behalve volgens de fotografische methode, die wij in dit
onderzoek nader bestudeeren. kan nog op de volgende
manieren de intensiteit der Röntgenstralen gemeten worden:

In de eerste plaats door meting van de warmteontwikkeling
met behulp van:

a. gasthermometer

b. thermo-element

c. bolometer

d. radiometer.

Verder door meting van

ionisatie,

fluorescentie en

weerstandsverandering van de seleniumcel.

De beide laatste methoden hebben tot nog toe geen
reproduceerbare resultaten opgeleverd. Wellicht is met de
fluorescentiemcthode, zooals die door
GuiLLE.minot is toe-
gepast, een bruikbaar resultaat te bereiken.

Slechts op de methoden, die berusten op warmte- en
ionisatiemeting. gaan we iets nader in. omdat wij er in het
volgende op terug zullen komen.

In bijna alle gevallen wordt de door een vaste stof ge-
absorbeerde Röntgenenergie voor ruim 99 7o in warmte
omgezet. Door deze warmte te meten vindt men dus de
absolute energie in calorieën. Dit is niet het geval, wanneer
het zeer harde stralen en een lichte stof betreft, daar dan
een groot deel der gemeten absorptie niet aan werkelijke
absorptie is toe te schrijven, maar op rekening der ver-
strooiing komt. waarbij de energie weer voor\' een deel
wordt, uitgestraald.

1) C. R. 165. 701. 1917.

-ocr page 19-

Ook wanneer de straling in het gebied van K- of L-
absorptieband van het bestraalde materiaal ligt, gaat een ge-
deelte van de geabsorbeerde energie door fluorescentie
(uitstraling der K- of L- reeks) verloren.

Deze bezwaren gelden voor alle methoden, die berusten op
warmtemeting en ionisatiemeting, doch, zooals wij in het
volgende zullen zien, treffen zij in mindere mate de door ons
toegepaste fotografische methode. Omtrent de metingen met
luchtthermometers en radiometers zij hier slechts vermeld,
dat zij resp. door
DORN en BUMSTEAD toegepast zijn.
De resultaten zijn niet zeer betrouwbaar en wij laten deze
daarom hier achterwege.

Piet thermo-element is door WlEN^) gebruikt; 30 elementjes
Sb Bi met een totaal oppervlak van 1,4 cM^. in verbinding
met een galvanometer, waarvan de gevoeligheid 1.9 10\'^
Amp. (voor 1 mM/M.) was en de weerstand 6 Ohm.
WiEN
paste tevens de bolometer toe.

De bolometer is o.a. ook door Anoerer "\') toegepast.
Anoerer gebruikte platina van 0.03 mM. dikte en een totaal
oppervlak van 250 cM^. terwijl de meting werd verricht door
een galvanometer, waarvan de gevoeligheid 7,2 10\'"^ Amp.
(voor 1 mM/M.) en de weerstand 2.8 Ohm was. Het ver-
warmend effect der Röntgenstralen werd vergeleken met dat
van een pulseerenden gelijkstroom, die dezelfde periode had
als de Röntgenstralen-emissie.

Dc resultaten van alle onderzoekingen betreffende het
rendement, dat is de verhouding van Röntgenstralenenergie
tot de energie der elcctronen. die de straling opwekken,
geven gemiddeld ongeveer 1 è 2 7oo-

Bolometrische metingen aan monochromatische stralen zijn
nog niet verricht.

1) Wied. Ann. 63. 160. 1897.

2) Phll. Mag. 11. 291, 1906.

3) Ann. d. Phys. 18. 991, 1905.

4) Ann. d. Phys 21. 87. 1906.

-ocr page 20-

Bij de gebruikte bolometers bevonden de platina strooken
zich niet in vacuum, wat zeer wenschelijk zou zijn in verband
met de temperatuurwisseling van de omgeving en optredende

warmteafgifte door convectie.

Wel plaatste Weeks \') zijn bolometer. die van lood ver-
vaardigd was, in een vacuumglas en kon zoo althans den
invloed van dc omgeving op de temperatuur tot een minimum
terugbrengen. Hij vindt een rendement voor de productie
der stralen, dat iets grooter is dan men gewoonlijk door
middel van ionisatiemetingen vindt.
WëEKS besluit hieruit,
dat de energie der Röntgenstralen in de ionisatiekamer slechts
voor een deel gemeten wordt. Verder komt hij tot het
merkwaardige resultaat, dat de totale energie der stralen
evenredig is met de derde macht der aangelegde spanning,
van welke onverwachte uitkomst in het volgende wellicht
een verklaring te vinden is. (Hoofdstuk II § 5).

De ionisatiemethode is door tal van onderzoekers toegepast
en wordt op velerlei manier gevarieerd. Wij vermelden hier
allereerst de metingen van
Beatty % die de ionisatiestroom
compenseerde met een bepaalde fractie van den stroom door

de Röntgenbuis zelf.

Beatty vond voor het rendement o van een Röntgenbuis

O = 2.54 10-\'\' A

waarin A het atoomgewicht van het antikathodemateriaal,
v de snelheid der electronen en c de lichtsnelheid beteekenen.
- De moeilijkheid bij ionisatiemetingen is meestal de onvol-
komen absorptie, die gedeeltelijk kan worden ondervangen
door zware gassen als C^HsBr of Xenon ter vulling van
de ionisatiekamer te kiezen.
Dauvillier tracht door middel
van Xenon ook voor de hardste straling de absolute waarde

1) P. Weeks. Phys. Rev. 10. 564. 1917.

2) Proc. Royal Soc. 89. 314. 1914.

3) Revue Générale d\'Electricité 1923.

-ocr page 21-

der energie te meten. De methode komt daarop neer, dat
men aanneemt, dat de ionisatiestroom het aantal gevormde
electronen aangeeft en dit aantal vermenigvuldigt met de energie
noodig om één electron uit het atoom vrij te maken (ionisatie-
spanning). Het product stelt men dan gelijk aan de totale
energie der geabsorbeerde Röntgenstralen Op deze wijze wordt
echter zeker dat gedeelte der energie niet mede gemeten, dat
de electronen bezitten, welke met zekere snelheid op de
positieve electrode van de ionisatiekamer treffen. Deze snelheid
is van de orde van de „ionisatiesnelheid", want de electronen
verliezen hun energie pas dan weer door botsing met een
atoom, wanneer deze snelheid overschreden wordt (zie verder
pag. 7).

§ 4. Intcnsitcitsverdceling in het continue
Röntgenspectrum.

Het zijn W. H. en M. W. BraGO geweest, die na de
ontdekking van
Laue in 1912 het eerst de methodè der
kristalreflectie voor het opnemen van Röntgenspectra heb-
ben uitgewerkt en toegepast. Valt een bundel Röntgenstralen
van de golflengte l op een kristal met tralieconstante d dan
zal reflectie slechts plaats hebben wanneer de betrekking bestaat:

n A = 2 d sin 7\'

waarin 7\' het complement der invalshoek en n een geheel
getal is.

Hiervan uitgaande hebben de BraGGS een apparaat gecon-
strueerd, waarin een kristal en een ionisatiekamer om dezelfde*
as draaibaar zijn opgesteld. Met behulp van nauwkeurige-
aflees-inrichtingen is het mogelijk kristal en kamer zoo te
stellen, dat de gewenschte golflengte gereflecteerd wordt cn
in de spleet van de ionisatiekamer opgevangen. De ionisatie-
stroom wordt door middel van een electrometer gemeten.

Moseley en Darwin \') zijn de eersten geweest, die in 1913

1). Phil. Mag. 26. 210. 1913.

-ocr page 22-

het bestaan van een continu Röntgenspectrum, analoog aan
het zichtbare spectrum met zekerheid geconstateerd hebben.

Fig. 2.

/

^

y\'

\\

/

/

\\

\\

Tl

»1

ar

in

Ti

ac

IT

\\

Kr-
C-

ICL

tn

KU

VL

il

E_

\\

i

0-
»-

IS
AB

/

k

f-

10

*•

1

}

\\

/

\\

V

i

\\

/

i

■>1

/

/

\\

\\

/

f

\\

1

1

/

\\

V

/

\\

\\

i

1

/

■vo.

\\

\\

/

(

\\

\\

(

/

1

/

\\

v

/

/

/

s

V

"V

/

f

s.

/

1

/

s

k.

■ol

■«c

■O»

/

-

i

t

1

/

a

.k ï

■----\'l----:

.T t 10

Spoedig daarna ontdekten DuANE en HUNT \') de quanten-
betrekking. die er bestaat tusschen de minimum golflengte
en het maximum van de aangelegde\'spanning:

eV = hro h -f-

waarin e = lading van het electron.
V = max. spanning,
j\'o = max. frequentie,
h = constante van Planck.
<
 Aq = minimum golflengte.

1) Phys. Rev. 6, 166. 1915.

-ocr page 23-

Hull \') bevestigde de geldigheid van de betrekking eV =:
h J\'o tot op 3 7o tot spanningen van 95 Kilovolt.
Blake en
Duane gebruikten deze relatie om door meting van maximale
spanning en minimum golflengte de constante h tot op drie
decimalen nauwkeurig te bepalen

(h = 6.555. 10-27 erg, sec.).

Hull vond geen verschil in intensiteitsverdeeling bij gebruik
van constante spanning of sinusvormige wisselspanning.

Ulrey onderzocht het continue Röntgenspectrum van een
CoOLIDGE-buis voor spanningen tusschen 20 en 50 Kilovolt.

De metingen werden door hem verricht door middel van
een ionisatiekamer van 75 cM. lengte en gevuld met C2 H5 Br.

In fig. 2 zijn de belangrijkste resultaten van dit onderzoek
te zien.

Deze zijn:
Ie. Het product

Aq V = 12.3 (V in Kilovolt)
zooals de quanten-betrekking
eV = h.\'o

eischt.

2e. De golflengte, waarvan de intensiteit maximaal is.

/ max., is evenredig met
3e. De totale straling neemt toe evenredig met V^.
4e. De totale straling neemt evenredig met het atoom-
nummer toe.

Hierbij valt op te merken, dat de absorptie der glaswand
niet in rekening is gebracht, en ook geen correctie voor
onvolkomen absorptie in de ionisatiekamer is aangebracht,
waardoor de onder 2 en 3 genoemde resultaten slechts bij
benadering juist kunnen zijn.

1) Phys. Rcv. 7. 156. 1916.

2) Phys. Rov. 7. 624. 1916.

3) Phys. Rev. 11. 401. 1918.

-ocr page 24-

Dauvillier meet de ionisatie in C H3 I en C2 H5 Br.
en brengt aan de experimenteele curven de volgende cor-
recties aan:

a. voor het feit dat de 2c en 3e orden van het spectrum
op de eerste orde gesuperponeerd zijn cn dus moeten
afgetrokken worden.

Fig. 3.

b. voor de onvolkomen absorptie van de ionisatiekamer.

c. voor de glasabsorptie.

Wij geven hier Dauvillier\'s belangrijkste resultaten.
1. tusschen A„,ax en bestaat een constante verhouding
c.a.
1,35 wanneer constante spanning wordt toegepast.
Bij wisselspanning en inductorspanning is /max ca. 0,05
Angströmeenheden grooter.

1) Dissert. 1920.

-ocr page 25-

2. Het rendement van een gasbuis is (op wisselspanning
en in serie met een kenotron-gelijkrichter) grooter dan
dat van een CoOLIDGE-buis.

Ten slotte vermelden wij nog het werk van KulenkaMPFF \')•

Kulenkampff heeft de gereflecteerde straling met de ioni-
satiekamer gemeten en brengt behalve de correcties voor
onvolkomen absorptie in de ionisatiekamer ook correcties
aan voor absorptie in de antikathoden en voor ongelijkmatige
reflectie van het kristal. Deze laatste is o.a. door
WaGNER
en Kulenkampff afzonderlijk bestudeerd Verder worden
in dit onderzoek de intensiteiten als functie van de frequen-
tie uitgezet en niet als functie van de golflengte. Op deze
wijze blijkt dat de spectraalcurven over het grootste deel van
hun verloop uit rechte lijnen bestaan. In fig. 3 zijn een
aantal spectraalkrommen uit het onderzoek van
Kulenkampff
overgenomen.

Dc krommen toonen duidelijk de kwadratische toename
van de totaal-intensiteit met de spanning. Het is jammer,
dat deze onderzoekingen zich tot spanningen beneden 12
Kilovolt beperken.

Resumeerende, vinden wij voor de voornaamste tot nu
toe bekende eigenschappen van het continue Röntgenspectrum
de volgende:

1. De minimum golflengte /q is met de maximum spanning
V op de buis verbonden door de betrekking

e V =: h )\'o = h

2. De totale intensiteit is evenredig met het kwadraat van
de aangelegde spanning en dus met de vierde macht van de

1) Ann. d. Piiys. 69. 548. 1922.

2) Ann. d. Phys. 68, 369, 1922.

3) Een uitgebreid bericht over onderiockingcn in het continue Rönt-
genspectrum verscheen onlangs van A. March, Fortschritte auf d. Geb. der
Röntgenstrahlen XXXll, 1924, 105.

-ocr page 26-

snelheid der electronen (J. J. THOMSON heeft dit theore-
tisch ook voorspeld).

3. De totale intensiteit neemt ongeveer evenredig met het
atoomnummer der antikathode toe (2 en 3 bleken ook
door metingen aan heterogene stralen, zie de formule
van
Beatty pag. 8).

4. Een invloed van den aard der spanning aan de buis op
de verhouding van Amax tot ;.o (gelijksp.. wisselspanning,
etc.) is vrijwel niet aanwezig volgens
hull en anderen,
terwijl zij duidelijk aanwezig is volgens
Dauvillier.

5. De golflengte der maximale intensiteit /imax verplaatst
zich met de spanning in denzelfden zin als echter
evenredig met
V\' volgens DaUVILLIER en anderen,
evenredig met
V"^ volgens Ulrey.

Over den invloed van het type der buis op de intensi-
teitsverdeeling in het continue spectrum is weinig bekend.

Dauvillier vindt een geringe toename van de intensiteiten
van de korte golven bij gasbuizen vergeleken met
coolidqe-
buizen.

De geciteerde metingen zijn alle geschied met behulp van
de ionisatiemethode. zij bevatten dus alle dezelfde systematische
fouten en het is daarom bijzonder gewenscht, dat een andere
methode er naast wordt uitgewerkt.

De meting van intensiteiten van Röntgenstralen door
middel van de ionisatiekamer blijft na de correctie voor
onvolkomen absorptie, toch altijd eenige twijfelachtige punten
bevatten.

Zoo is bijv. het aantal der electronen, die door ionisatie
gevormd worden nog geen maat voor de geabsorbeerde energie,
daar toch vele der electronen. welke snelheden van de orde
der ionisatiespanning bezitten, op de positieve electrode
belanden.
Ook zal wellicht een gedeelte der energie van de
Röntgenstralen niet gebruikt worden om atomen te ioniseeren,
doch hen slechts in een toestand van grootere energie brengen.

1) Phil. Mag.* 1907.

-ocr page 27-

Inderdaad is bij toepassing de ionisatiemethode de ijking door
middel van een absoluut meetinstrument evenzeer gewenscht
als bij toepassing van de fotografische methode, daar men
bij geen der beide methodes het proces kan overzien. In het
zichtbare spectrum heeft men een dergelijke ijking reeds
toegepast en wel in het Physisch Laboratorium te Utrecht.

Van de groote reeks onderzoekingen, die daar op dit ge-
bied zijn verricht, willen wij nog deze vermelden en wel
omdat wij er in het volgende gebruik van zullen maken.

Het is de methode tot het meten van intensiteiten in het
zichtbare spectrum \') die in beginsel hierop neerkomt.

Door middel van een thermo-element worden de door ver-
zwakking gevarieerde intensiteiten gemeten van een aantal
monochromatische lichtbundels, verdeeld over het spectrum.
Tegelijkertijd wordt nu een bepaald gedeelte van den licht-
bundel door middel van spiegeling op een spectrograaf gericht
cn voor elke golflengte en elke thermo-electrisch gemeten
intensiteit de zwarting gedurende een zekeren tijd bepaald.

Men verkrijgt op deze wijze voor elk der golflengten een
zwartingskromme die de betrekking tusschen intensiteit en
de daardoor veroorzaakte zwarting aanwijst.

Volgens deze methode is het dus mogelijk om een experi-
menteele kromme te verkrijgen, die in staat stelt, om uit de
zwarting op een bepaalde plaat in de spectrograaf verkregen
intensiteiten te berekenen.

In het volgende zullen wij trachten aan te toonen hoe
een dergelijke methode voor Röntgenstralen op eenvoudige
wijze kan worden benut.

Volledigheidshalve noemen wij hier nog de oudere methode
om de spectrale intensiteitsverdeeling tc bepalen, met behulp

1) L. S. Ornstcin. Voordracht Astr. Ge.s. Potsdam 1921. Gepubliceerd
in Scripta Univcrsitatis atque Bibliotheca Hierosoiymitanarum. Eine neue
Methode zur Intcnsitätsmessung im Spectrum.

Vergelijk ook H. B. Dorgelo. The intensities of the components of
multiple spectral lines. Diss. Utrecht 192-1. Chap. I Method Bp, 16.

2) Hoofdstuk 4.

-ocr page 28-

van absorptiemetingen, die. nu wij de absorptie-coëfFiciënten
zooveel beter kennen, wellicht met meer succes zou kunnen
worden toegepast dan vóór de kennis der kristal-reflectie.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK 1.

Onderzoek van de zwarting van de fotografische
plaat door Röntgenstralen,

§ 1. Inrichting van het onderzoek.

Het eerst werd de zwarting, veroorzaakt door heterogene
stralen onderzocht.

Een loodplaat van 5 mM. dikte was in het midden voorzien
van een opening van 5X5 mM. Daaronder was een messing
houder beweeglijk opgesteld. Deze houder, waarin een plaat
van 9X 12 cM. paste, kon onder de loodplaat achtereen-
volgens in 25 standen gefixeerd worden. Op die wijze konden
op de plaat telkens 5 rijen van 5 vierkantjes belicht worden

Om de K-straling van het koper en zink van de plaathouder
onschadelijk te maken, was een plaatje aluminium van Vä mM.
dikte afdoende. Secundaire loodstralen waren niet aanwezig,
hetgeen bleek, doordat de verkregen vakjes aan de randen niet
sterker gezwart waren. Deze afwezigheid kan verklaard wor-
den, doordat de stralen evenwijdig aan de wanden door
de opening vallen.

Om zijdelingsche secundairstralen te weren, was een looden
cylinder van 4 cM. hoogte zoo op de looden plaat bevestigd,
dat de vierkante opening in het midden van den bodem viel.

De fotografische platen werden in zwart papier verpakt. De
loodplaat stak aan weerszijden c.a. 15 cM. over de randen
der plaat uit, wat noodzakelijk bleek ten einde de zijdelingsche
secundaire straling van de voorwerpen onder de plaat uit-
stekend, onschadelijk te maken.

Er volgt nu een reeks opmerkingen met betrekking tot

1) Zie bijv. fig. 8, plaat I.

-ocr page 30-

verschillende punten, waarop bij het onderzoek gelet moet
worden.

Daar de Röntgenstralen steeds door de lucht gingen, moest
worden nagegaan, in hoeverre de absorptie door de lucht
van invloed was. De zachtste stralen waarmee wij ons in
dit onderzoek bezig houden, zijn de Ka stralen van koper
met een golflengte van 1,54
Angströmeenheden. Nu zijn o.a.
door
BaRKLA en COLLIER en OwEN absorptiemetingen
in verschillende gassen gedaan. Wij ontleenen daaraan dat
de
absorptie-coëfficient van lucht bij kamertemperatuur voor
Ka stralen van koper ca.

8,3 X 0.0012 = 0,01

bedraagt. De procentueele absorptie van die stralen in 1 M. lucht
bedraagt dus

1 - e-\' = ca. 63 «/o-

voor koperstraling komt dus de absorptie van de lucht wel

degelijk in aanmerking.

Deze zachte stralen komen overigens slechts bij een enkel
experiment ter sprake. In den regel hebben wij met stralen
te doen. die nog in meetbare intensiteiten door de glaswand
der Röntgenbuizen komen, de zachtste daarbij optredende
stralen hebben, zooals in het volgende nog herhaaldelijk
blijken zal, ongeveer een golflengte van 0.8 Angströmeenhe-
den, waarvoor de absorptie-coëfficient in lucht ca. 0.0014 per
cM. bedraagt, zoodat de absorptie per Meter

1 - e-O\'«^ = ca. 13 7o

bedraagt. De heterogene straling, zooals deze uit dc buis
treedt, ondervindt toch slechts een verzwakking van eenige
procenten per meter, aangezien de maximum intensiteit in de
buurt van 0,3 Angströmeenheden ligt. voor welke golf-
lengte de luchtabsorptie minder dan 2 7o per meter is. \'

1) Phil. Mag. 1912.

2) Proc. Roy. Soc. 1912.

-ocr page 31-

Toch hebben wij, waar het noodig was den invloed van
de luchtabsorptie geheel op te heffen, een filter van aluminium
of koper toegepast, zoodat slechts stralen met golflengten
kleiner dan
0.5a practisch in aanmerking kwamen (zie hoofd-
stuk II). Tenslotte is bovendien steeds de correctie aangebracht
voor de nog overblijvende luchtabsorptie.

Aan het ontwikkelen der platen is veel zorg besteed. We
komen hierop in een volgende paragraaf uitvoeriger terug.
Als ontwikkelaar gebruikten wij in den regel
V20 Agfa
Rodinal.

Wij hebben echter vastgesteld dat de resultaten met glycin
en metol-hydrochynon niet wezenlijk afwijken van die met
Agfa Rodinal verkregen.

De ontwikkeling der platen geschiedde steeds zoo spoedig
mogelijk na de belichting om een eventueele invloed van het
tijdsverloop tusschen opname en ontwikkeling te vermijden.

De platen werden gefotometreerd met de microfotometer
van
Moll \'). De lichtbundel valt daarin door een onge-
zwart deel der plaat resp. door een gezwart deel op
een thcrmozuil. Hierdoor worden uitslagen L,, cn L van een
galvanometer veroorzaakt, die met de intensiteiten der beide
lichtbundels 1« cn I evenredig zijn. Dus geldt voor de zwarting:

Z = log.

Later gebruikten we ook dc microfotometer van FaDKY
cn Buisson waarin een geijkte rookglaswig dc helft ccncr
lichtbundel verzwakt, tot ze even sterk gezien wordt als dc
andere helft die door dc plaat gaat. Voor grootere zwartingen
heeft dit instrument wel iets voor, vooral wanneer homogene
velden gemeten moeten worden. Voor kleinere zwartingen isde
fotometer van
moll te verkiezen. Het was noodig bij het
fotometreeren met dc fotometer van
FaUKY en BuiSSON

1) Kon. Ac. v. Wctcnsch. A\'dam 28. 566. 1919.

2) Journal dc Physique 9. 39. 1919.

-ocr page 32-

steeds het Ucht van de golflengte van de groene kwiklijn te
gebruiken, daar de absorptie der rookglaswig van de golf-
lengte van de Uchtbron afhangt en voor de ijking het groene

kwiklicht gebruikt was.

In het volgende is niet telkens afzonderlijk aangegeven
welke der fotometers gebruikt werd. doch als regel werd de
fotometer van MOLL voor het fotometreeren der spectra
gebruikt.

Van elk gezwart veld werd de zwarting op twee plaatsen
gemeten die ca. 3 mM. van elkaar verwijderd waren en
daarvan het gemiddelde genomen. Daarbij bleek bijna zonder
uitzondering het verschil kleiner dan 3 % ^ zijn.

Een kleine sluiering der platen kan niet geheel vermeden
worden, doch wij hebben getracht de sluier zoo klein mogelijk
te houden. Onmiddellijk naast elk vakje werd de sluier
gemeten. De gesluierde plaat werd als de ongezwarte in

rekening gebracht.

De Röntgenbuizen cn hoogspanningsinrichting zijn op dit
deel van het onderzoek van weinig invloed. We gebruikten
zoowel gas- als gloeikathodebuizen en zoowel hoogspannings-
transformator als inductor. De platen waren bij de eerste
proeven steeds Gevaert Sensima. waarvan vooraf gevonden
was dat zij bij een vrij groote gevoeligheid een geringe
sluier vertoonen. \')

§ 2. De zwarting als functie van den belichtingstijd.

De invloed van ontwikkclingstijd en temperatuur van
den ontwikkelaar.

Om na te gaan of een zooveel mogelijk constant gehouden
Röntgenbuis op een fotografische plaat steeds dezelfde zwarting
veroorzaakt, werden op één plaat alle 25 velden achtereen-
volgens behcht onder gelijke omstandigheden, n.1.:

1) Zie hiervoor § -i Hoofdstuk 11.

-ocr page 33-

Apparaat: transformator met mechanische gelijkrichter;

Röntgenbuis: gasbuis (Philips R. I.)

Afstand focus plaat: 100 cM.

Stroomsterkte: 2 mA.

Hardheid der buis (spanning): ca. 80 K.V. (12 cM. vonklengte).

Behchtingstijd: 10 sec.

De met den fotometer gevonden zwartingen bedroegen
gemiddeld 1,09. De grootste afwijkingen van dit gemiddelde
waren de zwartingen 1,05 en 1,14, terwijl de gemiddelde
afwijking (gemiddelde fout) 0,015 bedroeg, dus 1,5

Men mag dus besluiten, dat een onder constante omstan-
digheden bedreven Röntgenbuis op een bepaalde plaat in
een bepaalden tijd op eenige procenten steeds dezelfde
zwarting veroorzaakt. Dit toont in beginsel aan, dat de
fotografische plaat een goed middel oplevert om intensiteiten
van Röntgenstralen te vergelijken.

Wij hebben in de figuren 5, 6, enz. de zwarting als functie
vón den belichtingstijd uitgezet. In overeenstemming met
hetgeen
Glockmk en Tkaub vonden, blijkt voor kleine
belichtingstijden de zwarting bij benadering evenredig met
den belichtingstijd toe tc nemen. Eveneens ziet men echter,
dat de curven

Z = f(t)

voor grootere waarden van t aanmerkelijk van de rechte lijn
afwijken. Inderdaad is gebleken, dat de zwarting als functie
van den belichtingstijd met zeer groote benadering kan worden
voorgesteld door de betrekking, die door BuSÉ voor het
geval van zichtbaar licht gevonden werd n.1.:

Z = C log. 1)

waarin C en r constanten zijn.

Hierbij zij opgemerkt, dat blijkens de waarnemingen van

1) 1 c.

2) Zie inleiding.

-ocr page 34-

BusÉ de gegeven formule slechts geldig is indien een ont-
wikkelaar zonder broomkali gebruikt werd. Ook wij vinden
bij toepassing van broomkali eenige afwijkingen, ofschoon
deze zeer gering waren voor het geval van de door ons
bestudeerde zwartingen (ca. 0.15 - 2.5) en de zwartings-
formule van
BusÉ vrij goed bleef gelden.

Fig. 4.

f.3

r.2

U

0.0
.tiQe

0,5
0.4
0.3

-

1

1

llii
lifli

i

aijüïi

V

-"u

öM^i-

l

O

Behchlin^slyt/ in sec

Bij het ontwikkelen der platen bleek ons, dat de tempera-
tuur van den ontwikkelaar van zeer groeten invloed is. Bij
een temperatuur van 16" C. cn lager nam de constante C
in de formule sterk af. terwijl dan zelfs bij zeer lang ontwikkelen
ook niet zulke regelmatige curven ontstonden, als die wij ver-
kregen bij 18" C. Deze laatste temperatuur werd later steeds
als temperatuur voor het ontwikkelen gekozen. Voor hoogere
temperatuur neemt de constante C een weinig met dc tem-
peratuur toe.

Wat de ontwikkelingsduur aangaat, vindt men in fig. 4
weergegeven, hoe in een bepaald geval de zwartingen stijgen

-ocr page 35-

met den tijd, gedurende welke ontwikkeld wordt. Hier is
een vrij groote sluierzwarting aanwezig die bij langer ont-
wikkelen tevens sterker wordt. Trekt men van de zwartingen
de sluierzwartingen af, dan blijken krommen te ontstaan (fig. 5),

Fig. 5.

t.o
■5 ae

N

0,6
Q5
0.*
Q3
O,!
OJ

/I 1.

\' i

ffC

\'tecj -

Ji

/I

t

A

t

/

I

1

f

10?

I\'C-

2 4 0 8 /0 I2m/n.

an\'

-

n

T ,

BflicM/njjslyc/ in sec

die alle kunnen worden voorgci^teld door dezelfde betrekking

Z = Clog.(-^ 1)

waarbij slechts C veranderlijk is. C neemt asymptotisch met
den ontwikkcling.stijd toe. Men ziet tevens aan de figuren
4 en 5 hoe bij een ontwikkelingstijd van ca. 12 minuten C
nagenoeg zijn maximum bereikt.

Volgens ShEPPARD cn MEES geldt voor de zwarting als

1) Voor dit bijzonder doel werd dc sluier door vcrgc!l)klng met een blank

gemaakt gedeelte van dc plaat gemeten.

2) S. E. Sheppard - C. E. Mees. Investigations on the theory of the

photografic process (1907 Longmans. Green & Co.) Chap. 111.

-ocr page 36-

functie van den ontwikkeltijd de betrekking:

Zt = Z (1 - e-^^).

oo

dus:

Ct = c (1

oo

Bij benadering vonden we de feiten hiermede in over-
eenstemming.

§ 3. De zwarting als functie van de intensiteit.

Wanneer men een aluminium filter van minstens 4 mM.
gebruikt om die stralen, welke nog aanmerkelijk door de

Fig. 6.

1.0

2 *B

-T

1

1

-[

1

1

Tm lOß

ii?

\' • 156 1 —

j

<

(

0

y

j

j

<0.

/

y

r

1 —

t —

) _/

r tJ^-

J \'

0

JO

X

*o

X

gtl/chhi>jitl)fd K t»c

lucht geabsorbeerd worden, weg te nemen (vergel. pag. 18) kan
men met goede benadering aannemen, dat de intensiteit der
Röntgenstralen, zooals die door een buis als boven genoemd,
worden uitgezonden, omgekeerd evenredig is met het vierkant
van den afstand tot de antikathode. Wij hebben de zwartingen,
veroorzaakt door een radiografiebuis met een aluminium filter

-ocr page 37-

van 2 mM. dikte opgenomen op een plaat, welke achter-
eenvolgens 70 cM.. 99 cM. cn HO cM.
van de antikathode
verwijderd was. Voor elk dezer afstanden bepaalden wij de
zwartingskromme als boven. (Zie fig. 6).

Het blijkt, dat de belichtingstijden, die noodig zijn wanneer
de afstand 140 cM. is, juist alle 4 maal zoo groot moeten

Fig. 7.

zijn als die voor een afstand van 70 cM. De drie zwartings-
krommen voldoen aan de betrekkingen:

Z= 1.2 log. (^ 1)\')

Z= 1.2 log. (^ 1)

Z= 1.2 log. {j^ 1)
Men ziet, hoe dc energieën, noodig om dezelfde zwarting

1) Dc ontwikkclingstijd was slechts 6 min., waardoor dc constante C
klein is.

-ocr page 38-

te veroorzaken, zich als de kwadraten der afstanden verhouden
702 992

2.8

In hoeverre een n-voudige intensiteit of een n-voudige
belichtingstijd dezelfde zwarting veroorzaken, kan uit fig. 7
worden afgeleid. Door de cirkeltjes is weer een zwarting-tijd
kromme als boven uitgezet. De vierkantjes geven zwartingen
aan ten gevolge van belichtingen bij constante belichtingstijd
en verschillende afstanden. De duur van de belichting be-
droeg daarbij 6 seconden. Uit de afstanden werden de equi-
valente intensiteiten berekend. In de fig. 7 stellen nu de vier-
kantjes weer de zwarting voor als functie van het product
van intensiteit en belichtingstijd. De kromme der vierkantjes
is dus een zwarting-intensiteit kromme.

De beide verkregen curven vallen vrij goed samen. Hieruit
volgt, dat voor de beschouwde intensiteitsvariaties de zwar-
ting een functie van het product (i t) is. met andere woor-
den, dat de exponent p in de betrekking van
SCHWARZSCHILD

Z = f (itP)

welke voor Uchtstralen kleiner dan de eenheid is, hier met
groote benadering gelijk aan 1 genomen mag worden. Dc
constante p is echter ook voor Röntgenstralen niet steeds
gelijk aan de eenheid doch in den regel iets kleiner.

Tabel 1 geeft de waarden van de constante p uit een
zestal platen afgeleid.

TABEL I.

Gemiddelde waarde

van p:

1.00

0.99

0.93

1.03

0.98

I.OO

Gemiddeld:

p = 0.99 ± 0.02.

-ocr page 39-

Wij vermelden hierbij dat intensiteitsvariaties van 1 : 9
maximaal gebruikt zijn. Deze variaties zijn ongeveer van de
orde der intensiteitsverschillen welke met behoorlijk meet-
bare zwartingen op de meeste van onze platen voorkomen.

Een variatie van p met 2 7o ^ou bijv. op de plaat waarvan
fig. 6 de zwartingskrommen voorstelt, de verhoudingen der
zwartingen bij een antikathode-afstand van 70 resp. 140 cM.
slechts met minder dan 2 7o gewijzigd hebben. In verband
met de fouten der plaat die op ca. 3 7o gesteld mogen wor-
den, kan dit nauwelijks met zekerheid geconstateerd worden. De
intensiteitsverhoudingen die wij in den regel zullen ontmoe-
ten, zullen met p slechts een variatie van deze orde ondergaan.

Uit het bovenstaande volgt eenerzijds dat voor het meten
van intensiteiten van Röntgenstralen door middel van de
zwarting der fotografische plaat p benaderd gelijk aan de
eenheid raag worden gesteld, anderzijds echter dat de bepa-
ling van de exponent p uit de bovengenoemde waarnemin-
gen niet zeer scherp is. De groote afwijking van p uit een
der platen afgeleid ( p = 0.93 zie Tabel I ) vereischt dat
deze kwestie nader onderzocht wordt. Wij hebben dan ook
nog een groote reeks opnamen gemaakt met grootere
intensiteitsveranderingen ter scherpere bepaling van p.

Deze waarnemingen\') zijn niet slechts met platen, doch
ook met Röntgenfilms (Agfa- en Kodakfilms) verricht. Dc
luchtabsorptie is steeds in rekening gebracht, daar afstanden van
bijna 2 M. toegepast werden.

Uit de bekende absorptiecocfFiciëntcn^) der door ons gemeten
heterogene Röntgenstralen kon worden afgeleid, dat de
absorptie voor 1 M. lucht na filtreeren met 0.2 mM. Cu ca.
2 7o bedraagt.

Ten einde p te bepalen beschouwt men twee gelijke zwar-
tingen, veroorzaakt respectievelijk door een tijd t, cn intensiteit
11 en door een tijd t a en intensiteit 1 j.

1) Gcpubllcccrd in Z. S. f. Phys. H. 374. 1923.

2) Zie pag. 18.

-ocr page 40-

I, t,P = I2 t:

waaruit volgt:

_log. 12 — log- 11.

^ ~ log. t, — log. t2.

Vooreerst is nu gebleken, dat men voor de door ons
onderzochte platen en films geen noemenswaarde verschillen
van p vindt. Voorts bleek de grootheid p berekend voor
verschillende zwartingen op dezelfde plaat, steeds met zeer
groote benadering dezelfde was, m.a.w., dat de wet van
schwarzschild

Z = f (i tP)

streng geldt.

Voor lichtstralen constateerde KrON \') afwijkingen.

Wat nu de waarde van p betreft, deze bleek evenals in
het geval van de reeds genoemde plaat in meerdere opnamen
aanmerkelijk kleiner te zijn.

Uit twee platen volgt bijv. resp.

p = 0,935 en p = 0,95.

Een andere reeks van platen en films gaf echter een ge-
middelde p van 0,98. De afwijkende waarden van p kunnen
vermoedelijk op de volgende wijze verklaard worden.

In al de gevallen, waarin wij

p = ca. 0.98

p

IS

Nu i

vonden, werden de Röntgenstralen opgewekt met behulp van
een transformator met een mechanische gelijkrichter. Dien-
tengevolge ontstaat er een intermitteerende stroom door de
Röntgenbuis en dus ook een intermitteerende belichting van
de plaat. De stroomstodten waren daarbij van een duur-van

1) e. Kron. Ann. d. Phys. 41. 751, 1913,

-ocr page 41-

ca. sec. gescheiden door tusschenpoozen van dezelfde
orde of grooter.

Fig. 8a (plaat I) geeft een oscillogram \') waarin de stroom-
stooten van dit apparaat duidelijk te zien zijn.

In fig. 8b is daarentegen de ontladingsvorm voorgesteld
voor een buis, die functionneert op een transformator zonder
gelijkrichter en waarbij het gelijkrichten van den stroom
door de buis zelf geschiedt (gloeikathodebuis). De ontladings-
vorm is hier in veel sterker mate continu te noemen. Bij
deze ontladingsvorm traden nu steeds de kleinere waarden
van p op. Zeer waarschijnlijk zal continue belichting met
een door gelijkspanning gevoede Röntgenbuis een nog klei-
nere p opleveren. In fig. 8c is tenslotte nog een typische
stroomcurve van een inductor opgenomen (p gemiddeld 0.96).

Een analoog effect, n.1. het toenemen van p voor het
geval van intermitteerende belichting is voor zichtbaar licht
eveneens bekend.

Verschillende onderzoekers hebben n.1. gevonden, dat
intermitteerende belichting een geringere zwarting veroorzaakt
dan een continue belichting gedurende denzelfden werkelijken
belichtingstijd.

Dc verandering tengevolge van het toenemen van den
exponent p heeft in dezelfde richting plaats, n.1. een hoogere
macht van t veroorzaakt dan dezelfde zwarting als een lagere
macht in het geval van een kleinere p.

WkbEK toonde zelfs aan, dat bij belichting door openingen
van een roteerenden sector, dus intermitteerende belichting.

1) Deze osclllogrammcn zijn als volgt opgenomen: lïen gllmllchtbuls.
bestaande uit een glazen buisje waarin zich twee gcpoli)stc nikkelen elec-
trodes op 1 mM. afstand bevinden cn die met stikstof is gevuld tot een
druk vnn cn. 18 mM. Hg. is in serie met dc Röntgenbuis geschakeld. Het
glimlicht bedekt de negatieve electrode over een lengte, die met de stroom-
sterkte evenredig Is. Dit glimlicht wordt door middel van een lens op dc
spleet afgebeeld van een houten valgoot. waarin een fotografische plant van
bekende hoogte valt.

2) Weber. Ann. d. Phys. -fS. 801, 19H.

-ocr page 42-

de wet van BUNSEN-ROSCOE

Z = f (It)

geldt indien de sector slechts minstens 120 omwenteUngen

per minuut maakt.

Ook Howe\') vindt resultaten, die kunnen doen verwachten,
dat inderdaad p voor gewoon licht eveneens tot de eenheid
nadert, wanneer de belichting intermitteerend geschiedt.

De vereenvoudiging der zwartingswet voor Röntgenstralen
schijnt dus geheel of gedeeltelijk te danken te zijn aan het
feit, dat met de gebruikelijke Röntgenapparaten steeds inter-
mitteerend wordt belicht.

In de door ons gemaakte toepassingen van de zwartings-
krommen hebben we voor de afwijking van p van de eenheid
vaak een correctie aangebracht (zie hoofdstuk II etc.).

Wanneer het kleine intensiteitsverhoudingen betreft is dit
echter in eerste benadering nooit noodig en mag men de
curven zwarting-tijd opvatten als
zwarting-intensiteitskrommen.

Uit het bovenstaande volgt, hoe men de fotografische
plaat kan gebruiken om intensiteiten van heterogene Röntgen-
stralen van dezelfde spectraalverdeehng te vergelijken.

In het derde hoofstuk zal blijken, hoe het bepalen der
constanten uit de zwartingsformule daarbij geenszins volstrekt
noodig is. Bij de intensiteitsmetingen voor licht in het
Utrechtsche Laboratorium is trouwens steeds van een expe-
rimenteele zwartingskromme gebruik gemaakt. Zelfs kan
men vrij nauwkeurig intensiteitsvergeUjkingen maken zonder
de platen te fotometreeren. aangezien twee even groote
zwartingen in twee reeksen velden van toenemende zwarting
vrij goed met het oog direct te vinden zijn.

Het groote voordeel der photograflsche methode ligt
daarin, dat men een resultaat op eenige procenten nauwkeu-
rig steeds in eenige minuten en met eenvoudige hulpmidde-
len kan
verkrijgen. (Vergelijk in het bijzonder § 2 hoofstuk II).

1) Howe. Phys. Rcv. 8. 674, 1916,

-ocr page 43-

De bovenbeschreven waarnemingen hebben slechts be-
trekking op heterogene straling met dezelfde spectrale ener-
gieverdeeling en wij dienen nog na te gaan hoe de zwarting
van de golflengte der straling afhangt.

§ 4. De zwarting als functie van de golflengte.

Wij verkregen homogene Röntgenstralen van drie bekende
golflengten door resp. de stralen van een platina-, molybdeen-
en koper-antikathode met wolfram, zirkoon en nikkel te
filtreeren.

De methode die o.a. door HULL \') voor het geval van
molybdeenstralen reeds is toegepast komt hierop neer, dat
de absorptiegrens van het filter tusschen de Ka en Kfi lijn
van het antikathode metaal ligt. zoodat de K// lijn sterk
geabsorbeerd wordt evenals de hardere stralen en de K\'x lijn
veel zwakker. In tabel II geven we de juiste gegevens.

TABEL 11.

Antikathode

Filter

Golflengte van het
doorgelaten licht

Platina . . .
Molybdeen .
Koper ....

0,4 mM. wolfraampoeder
0,3 niM. zirkoonoxyd
0,02 niM. nikkel

0,18 X 10"" cM-

0,71 X lO " cM.
1,54 X 10" cM.

In het gevnl der koperstralen was het nikkelfilter als ven-
ster in de buis aangebracht.

1) Phys. Rcv. 1917.

2) Een dergelijke koperbuis werd in het natuurkundig Inborntorium der
N.V. Philips\' Gloeilampenfabrieken ook reeds door Dr. H. C. Burger
gebruikt.

-ocr page 44-

De constante C in de formule

Z C log. (f 1)

was voor heterogene stralen steeds van de orde van de
eenheid. Ze varieerde met de plaatscort en nam toe met
den ontwikkeltijd \'), doch een systematische variatie met de
hardheid der stralen bleek niet te constateeren. Daarom kon
men verwachten, dat de constante C niet in sterke mate
van de golflengte afhangt.

Fig. 9.

§1

1

Si/

PT

>

Z 76

y

1

Cu

"iy 13

0 \'

_l_>

I—

1

/

1—

/

f —

1

> —

1

P

— ■ t

3 —

? —

4—

1 \'g

3

>A

IK

<

i

\',0

;

i-

1 1
a*

1

96 1

i

OB ti

Bel/cM/ngtfya m tec

In fig. 9 zijn zwartingskrommen voor koper- cn platina-
stralen op dezelfde plaat opgenomen, geteekend. Beide kun-
nen vrij nauwkeurig door formules worden beschreven, waarin

C = 2

1) Zie fig. 5.

-ocr page 45-

Zpt= 2 log. ( ^ 1 )

Zcu = 2 log. 1 )

(Voor molybdeenstralen op een andere plaat, die met deze
tegelijk ontwikkeld werd, werd C = 2,3 gevonden).

Omtrent de absolute intensiteiten van beide stralingen kan
hieruit niets naders besloten worden.

Het resultaat, dat de constante C niet sterk van de golf-

Fig. 10.

--

•lav

1

1

--

—-

1

1

1 J

y !

i !

!

T

I ■

1

-

r

i

l H

r

1

■ r~

1

--

1

1

r
1

!

--

1—

i

1

i

p

y

BHicMi/i^tltrtf m itc

^5

1.0

as

lengte afhangt, is] ook uit het vermelde onderzoek van
GlOCKER en THAU» af tc leiden. Om tc doen zien hoe ook
de waarnemingen van deze onderzoekers door dc formule
van BuSÉ kunnen worden beschreven, hebben wij dc zwar-

1) Zie hierover Hoofdst. IV.

-ocr page 46-

tingen door Ag- en Sc-stralen veroorzaakt, in fig. 10 als
functie van den belichtingstijd uitgezet (zie het geciteerde
artikel van
GlOCKER en TRAUB tabel 6. blz. 350).

Het samenvallen der zilver- en seleencurven, nadat de
abscissen der laatste in de geschikte verhouding vergroot zijn,
beteekent het constant blijven van C. ,

§ 5. Bespreking der resultaten.

De formule

Z C log. (-f 1 ) resp:

Z = C log. (— 1 ) (voor p = 1)

heeft voor ons geen andere beteekenis dan die van een
zuiver empirische formule die. voor zoover wij kunnen nagaan,
beter dan eenige andere formule de gemeten curven benadert.

In een reeds in de inleiding genoemd artikel van M. BlAU
en K. ALTENBURGER, dat na de gedeeltelijke publicatie van
onze waarnemingen verscheen, werden de zwartingskrommen
beschreven door de formule

Z = a ( 1 — e-"\' ).

Voor kleine waarden van t kunnen de constanten a en b
zoo gekozen worden, dat de aan deze formule beantwoor-
dende curve met de onze samenvalt, zooals door reeksont-

wikkeHng gemakkelijk blijkt.

De curven naderen niet tot een asymptotische waarde,
zooals volgens de
exponentieele formule te verwachten zou
zijn. De logarithmische formule geeft dan ook onze waar-
nemingen voor grootere zwartingen het best weer.

In dit verband wijzen wij op de curven door LUX ge-
publiceerd, die zwartingen als functie van belichtingstijd

1) Z.S. f. Bclcuchtungswesen 1915.

-ocr page 47-

aangeven, veroorzaakt door een kwiklamp onder verschillende
spanningen. De krommen hebben niet alleen volkomen het
karakter van die. welke wij steeds vonden, maar ook de
constante C is van dezelfde orde.

Wij wijzen hier ook nog op proeven van TOY \'). die bij
toenemende korrelgrootte voor gewoon licht zwartingskrom-
men vindt, welke veel op de onze gelijken. Wanneer de
golflengte van het licht van de orde van grootte van de
zilverkorrels wordt, schijnen afwijkingen op te treden. In het
bijzonder hebben vele onderzoekers een minder snel stijgen
der kromme in den aanvang geconstateerd.

Het resultaat, dat de constante C uit de zwartingsformule
niet of weinig van de golflengte afhangt, is in overeenstem-
ming met het feit dat ook BUSÉ voor zichtbaar licht ook
een waarde van C vond van de orde van de eenheid.

Wij wijzen er hier nogmaals op, dat voor de in het vol-
gende hoofstuk toegepaste methode om intensiteiten van
Röntgenstralen te meten door middel van de fotografische
plaat de zwartingsformule geenszins onmisbaar is. De een-
voudigste weg is steeds een onbekende intensiteit door
interpolatie in een experimentcel bepaalde Z-t-curve te
bepalen. Wel kan de formule van BUSÉ een belangrijk
hulpmiddel verschaffen en levert zij in vele gevallen een
goede controle. De experimenteel gevonden curven

Z = C log. ( I 1 )

leveren meestal langs grafischen weg de benoodigde inten-
siteitsverhoudingen voor gevonden zwartingen.

1) Pliil. Mag. -H. 352, 1922. (zie fig. 10 blz. 365).

2) Zie inleiding.

-ocr page 48-

HOOFDSTUK II.

Toepassing van de fotografische methode tot
het meten van intensiteiten van Röntgenstralen.

§ 1. Dc Methode.

Het voorafgaande stelt ons in staat om de intensiteitsver-
houdingen te meten

a. van homogene stralen van dezelfde golflengte;

b. van heterogene stralen van dezelfde spectrale samen-
stelling ;

c. en bij benadering ook van stralen van verschillende
spectrale samenstelling, wanneer men de verschillen in
absorpties door de plaat voor verschillende golflengten
in rekening brengt.

Wij zullen deze gevallen achtereenvolgens bespreken,
a. Om twee intensiteiten van dezelfde golflengte te verge-
lijken kan men een zwarting-tijdschaal van de eerste
der intensiteiten vervaardigen, door met verschillende
tijden een plaat te belichten en daarna een belichting met
de andere intensiteit op de plaat aan te brengen. De zwar-
ting van deze laatste geeft dan via dc kromme van de
eerste gemakkelijk grafisch de intensiteit. Deze vorm der
methode is zoowel door
HARTMAN en KOCH als in het
werk van het Utrechtsche Laboratarium toegepast. Deze
eenvoudige weg is door ons niet steeds gevolgd, doch
wij hebben vaak de betrekking van BUSÉ gebruikt om
grooter nauwkeurigheid te bereiken.

1) Hierbij is dan verondersteld, dat gelijke hoeveelheden, in dc fotografische
plaat geabsorbeerde energieën bij benadering dezelfde zwarting veroorzaken.
(Zie § 5, Hoofdstuk IV).

-ocr page 49-

De plaat wordt achtereenvolgens met verschillende
belichtingstijden door den eersten stralenbundel belicht,
zoodat een zwarting-tijdschaal verkregen wordt; daarna
wordt op dezelfde plaat een dergelijke zwarting-tijdschaal
met den tweeden stralenbundel gemaakt. Fotometreert
men de zoo vervaardigde plaat, dan blijkt, dat de
zwartingskrommen voor de beide stralenbundels dezelfde
constante C hebben, m.a.w. dat zij slechts door de
constante r in de formule van
BUSÊ verschillen. Dit
beteekent, dat de abcissen (tijden) voor elke zwarting
steeds dezelfde verhouding hebben, de verhouding der
constanten r, en
Tj. Deze verhouding ti/t, geeft dan
tevens die der intensiteiten. Het laatste is dus een ge-
volg van het feit, dat de wet van
BUNSEN-ROSCOE
geldt. \')

Ter bepaling van de constanten C en r der zwar-
tingskrommen kan men als volgt te werk gaan.

Voor elk der gemeten punten vindt men een t n en
Z „, die aan de betrekking voldoen:

Z„ = C log. (^ 1 ).

Zoo verkrijgt men n vergelijkingen, waaruit volgens
de methode der kleinste kwadraten dc constanten C en
T kunnen worden bepaald.

In plaats van dezen algemeencn doch gecompliceerden
weg tc volgen kan men echter ook tot een goed resul-

1) Een verder gevolg hiervan is. dat men mag stellen:

Z = C log. ( "Ip -j- 1).
Wordt dus een plaat met straling van verschillende energie gcil)ktl)dlg
of achtereenvolgens belicht, dan geldt voor dc zw.irting als functie van dc
totale belichting:

J I t I ^ I 2t2 ^----. , .

^(I.t, M2t2 f----)-Ciog. (------- 1).

waarbi) 1 i etc. dc Intensiteiten cn t i etc. de belichtingstijden voorstellen.

-ocr page 50-

taat komen, wanneer men twee, niet te dicht bij elkaar
gelegen punten op de gevonden curve kiest en met
behulp van de zoo verkregen twee vergelijkingen C en
r bepaalt,

Z , = C log. ( 1)

Z 2 = C log. ( 1 )
Hieruit volgt door deeling

Z , log. ( V 1 )

Z 2 log. ( 1 )

waaruit r volgt. Vervolgens kan uit een der vorige
vergelijkingen C bepaald worden.

Na eenige beoefening bepaalt men op deze wijze
vlug eerst r en dan C. Met de zoo gevonden constan-
ten wordt een zwarting-tijdkromme geconstrueerd.
Wijkt deze systematisch van de waargenomen kromme
af zoo kan men gemakkelijk door kleine wijziging der
constante C en r de kromme aan de waarnemingen
aanpassen. Het verdient\' daarbij aanbeveUng van een
tevoren geteekende schaar Z-t curven (met C en
t als
parameters) gebruik te maken.

Wij hebben nog een anderen weg gevolgd om de
constanten C en r te bepalen.

Kiest men twee zwartingen, die zich als 2 : 1 ver-
houden en waarvan de expositietijden t , cn 12 aan de
betrekking t 1 = 3 12 voldoen dan is

Z , ^ log. ( ^ 1 )

Z 2 log. ( — 1 )

-ocr page 51-

waaruit volgt

Teneinde het punt te vinden waarvoor

Zi = 2Z2en ti = 3t2.

teekent men een curve met de 3-voudige abscissen
en eene met de halve ordinaten, het snijpunt dezer
krommen geeft dan direct de
t. Fig. 11 licht een en
ander toe.

t2

Fig. 11.

t.5

.51

N

0,5

A

1

c

/n

/

/

/

1

/

f

/

f—

Y

/

y

/

-f

4 6 8 to 12
BelichJingsli/d in sec.

14

t6

Teneinde een reeks van intensiteiten met een bekende
intensiteit te vergelijken, moet men de meer eenvoudige
methode volgen, die hier boven is aangeduid, (zie pag. 35).
Men neemt op een plaat een zwartingsschaal op en
belicht daarna een bepaalden tijd met ieder van de te

-ocr page 52-

meten intensiteiten. Elke zwarting van de te meten
intensiteiten levert een bepaalde expositie-tijd van de
bekende straling op. De verhouding van den beUch-
tingstijd der onbekende intensiteiten tot de zoo gevonden
expositie-tijd levert de gezochte intensiteitsverhouding.

b. Voor het geval van heterogene stralen met dezelfde
spectraalverdeehng geldt hetzelfde als voor monochro-
matische straling. De constante C toch hangt niet of
zeer weinig van de golflengte af. Men kan de hetero-
gene strahng gesplitst denken in een som van nagenoeg
homogene stralen, waarvoor het bovenstaande streng geldt.

Wanneer voor elk der golflengtes de verhouding van
de behchtingstijden, noodig om gelijke zwartingen te
verkrijgen k is, dan geldt dit ingevolge de gelijke
intensiteitsverdeeling ook voor het geheele spectrum.

De verhouding der tijden geeft dus weer het omge-
keerde van die der energieën.

c. Wil men ten slotte stralingen van verschillende spectrale
samenstelling vergelijken, dan geldt de genoemde methode
niet meer streng. Dit zou wel het geval zijn indien de
constanten C en a in

Z =Clog.(i;^ l)
a

beide voor de partieele zwartingen, veroorzaakt door
dc verschillende monochromatische componenten der
stralen gelijk waren. Immers dat zou beteekenen, dat
de constante a ook niet van de golflengte afhing,
dus alleen van de totale hoeveelheid opvallende energie.
Nu is echter de absorptie in de plaat of film voor ver-
schillende golflengten zeer verschillend. Voor stralen
met golflengtes, die in de buurt van de K-absorptie-grens
van zilver liggen, verandert dc procentueele absorptie
in een film discontinue van ca. 11 % tot ca. 57o

1) Zie Hoofdstuk III § 4.

-ocr page 53-

■ De zwarting verandert dan ook op die plaats plotseling
(zie bijv. fig. 24) zoodat in geen geval a onafhankelijk van
de golflengte kan zijn.

Anders is het echter, wanneer we niet rekenen met
de opvallende, doch met de inderdaad geabsorbeerde
energie. In dat geval behoeft geen sterke variatie van
a met de golflengte te bestaan Men verkeert hier
in een ander geval dan bij zichtbaar licht, waar de
golflengte van het licht van de orde der korrelgrootte
van de plaat is.

Wil men tot eenigszins betrouwbare resultaten komen,
wanneer men stralen van verschillende hardheid verge-
lijkt, dan is het noodig. dat de procentueele absorptie
in de film bekend is. De volgende methode om de
absorptie van een film te bepalen is streng voor het
geval van homogene stralen en benadèrd voor het geval
van metingen van heterogene stralen.

Men neemt niet één plaat of film doch een laag films
(bijv. 5 of 7) voor de opname, en ziet dan bij het foto-
metreeren, dat de zwartingen van de bovenste naar de
onderste film geleidelijk afnemen.

Heeft men nu met monochromatisch licht tc doen.
dan kan men uit de vermindering der zwarting (op dc
hierboven beschreven manier via de zwartingsschaal)
de intensiteitsvcrniindering per film. dus de absorptie
afleiden. (Zie voor bijzonderheden hoofdstuk III.)

Heeft men tc doen met heterogene stralen, dan geldt
een cn ander minder streng, doch nog steeds bij bena-
dering, (Par, 4 van dit hoofdstuk).

Opgemerkt dient tc worden, dat wel is waar de
geleidelijke afname der zwarting eenigszins gestoord wordt
door dc verstrooide straling cn door de karakteristieke
straling der films, maar deze storing is slechts gering.

l) Uit metingen van Barkla (zie hoofdstuk IV § 5) is zelfs af te lelden
dat die variatie werkelijk klein is.

-ocr page 54-

Vooreerst toch is het rendement voor de secundaire
stralen gering, terwijl tevens de films alle en wel in afne-
mende mate er door getroffen worden.

§ 2. Bepaling van absorptiecoëfficiënten.

Als toepassing van dc methode tot meting van intensiteiten
van homogene stralen ligt de bepaling van absorptiecoëffi-
ciënten van verschillende stofïen voor verschillende golflengtes
voor de hand. Men kan daarbij als volgt te werk gaan. De
monochromatische straling, verkregen door de karakteristieke
stralen van verschillende antikathoden te filtreeren met geschikte
filters (zie § 4. hoofdstuk. IV) valt op de plaat na lagen van
verschillende dikte van de te bestudeeren stof doorloopen te
hebben. Daarbij is de afstand van dc doorstraalde stof tot
de plaat steeds zoo groot tc kiezen, dat de storing door
secundaire stralen vermeden wordt.

Op de plaat worden de zwartingsmerken aangebracht,
waarmede een zwartingskromme geconstrueerd kan worden
welke dan weer dient om de door de verschillende filters
verzwakte intensiteiten te bepalen. Daar wij dc nauwkeu-
righeid zoo hoog mogelijk wenschen op te voeren, zijn van
de zwartingskromme 10 of meer punten bepaald. Boven-
dien is dan later nog de correctie voor de afwijking der
exponent puit debetrekking van
scmwarzschilu aangebracht.
De correctie voor de gevonden absorptie-coëificiënt is even
groot als de afwijking van p van de eenheid, hetgeen op
de volgende wijze blijkt.

Heeft men een bepaalde zwarting, veroorzaakt door de
intensiteit 1 i in den tijd t i cn een even groote zwarting
veroorzaakt door de intensiteit I 2 en in den tijd 13, dan geldt:

log. 1 1 - log. 12 = p (log. 12 - log. t i).
voor p = 1 zou gelden:

log. I 1 - log. I 2 = log 12 - log. t ,

-ocr page 55-

Nu is het verschil der logarithmen van twee intensiteiten
steeds een maat voor een absorptiecoëfficiënt.

Wordt een intensiteit I o door een materiaal dikte d ver-
zwakt tot I, dan is de absorptiecoëfficiënt n gegeven door de
betrekking

log. IO - log. 1 = // d log. e.

Hieruit volgt, dat de absorptiecoëfficiënt /<\' gevonden in
de onderstelling dat p — 1, te groot is en wel

H = p fi\'

De correctie is van de orde van 3 7o-

Tenslotte is voor elke dikte van de te onderzoeken stof
in den regel tweemaal een meting gedaan, eens met steeds
toenemende dikte, vervolgens met afnemende dikte, teneinde
de eventueele verandering van de emissie der Röntgenbuis
te elimineeren. Wij geven in de figuren 12-14 een voorbeeld
van een meting van aluminium- platina- en lood-absorptie
voor de K a -straling van platina aan.

Fig. 12 (plaat I) is een reproductie van de film, waaruit blijkt,
hoe men reeds op het oog volgens deze methode vrij nauwkeu-
rige bepalingen van absorptiecoëfficiënten kan doen. Dc
bovenste twee rijen vakjes zijn veroorzaakt door ongefilterde

stralen met belichtingstijden van 1, 2,----10 seconden.

Deze 10 vakjes vormen dus een zwartingsschaal. Dc volgende
drie rijen van 5 vakjes zijn veroorzaakt door dezelfde straling
gedurende 15 sec. doch gefilterd met 5 verschillende dikten
van aluminium, platina cn lood. Op het oog kan men nu
al zien met welke belichtingstijd volgens de zwartingsschaal
elk der onderste vakjes overeenkomt cn ziet men dus vrij
nauwkeurig de verzwakking door elk der filters. Wanneer
men dc logarithmen der zoo gevonden tijden tegen de dikten
der filters uitzet moet men rechte lijnen verkrijgen. Door de
niet zeer nauwkeurige punten is dan toch wel vrij goed de
beste rechte te trekken.

Men dient echter om nauwkeurige resultaten tc verkrijgen

-ocr page 56-

natuurlijk te fotometreeren. In fig. 13 hebben wij nu de
gefotometreerde zwartingsschaal voorgesteld en in Tabel IV
(kolom 2) de zwartingen van elk der vakjes der gefilterde
straling.

Fig. 13.

0,2

ts

0.7

Q6

0.5

i

N

0.3

01

\'Z82

Z

= f,05 lqg(-j- -hfj

__i

1 y

/

1/

j

1

1

i_

J

/

/

■f

/

/

<

5 10 \'
BeVch}inj]sf]fd in sec.

Met behulp van de laatste zwarting vindt men nu door
middel van de zwartingsschaal (fig. 13) de overeenkomstige
belichtingstijden (kolom 3). Hieruit volgt dan log t (in kolom
4 staat 1 log t) en de logarithmen der tijden zijn in
plaats van «de logarithmen der intensiteiten in fig. 14 als

-ocr page 57-

functie van de materiaaldikte uitgezet. De absorptiecoëfficiënten,
die in de fig. 14 staan aangegeven, moeten nu nog met 4 %
worden verminderd aangezien p voor het gebruikte apparaat
en de gebruikte plaat 0,96 bleek te zijn.

TABEL IV.

FILTERS.

Z bij 15 sec.
expositietijd.

i
1

t.

1 log. t.

0.03 m/M. Pt.
0.06 „
0.09 „
0.12 „
0.18 „

0.71
0.59
0.51
0.43
0.32

11 sec.
8

6.2 „
4.8 „
3.1 „

2.04
1.90
1.79
1.68
1.49

0.09 m/M. Pb.
0.22 ..
0.31 „
0.39

0.48 „

0.62
0.43
0.32
0.27
0.18

8.7 sec.
4.7

3.1 ..
2.3 „
1.5 .,

1.94
1.67
1.49
1.36
1.17°

0.5 m/M. Al.
1.0 „ „
1.5

2.5 „ .,
3.5 .. ..

0.67"^

0.61

0.43

0.27

0.15

10 sec.
8.6 „
4.9 „
2.3 ..
1.1 ..

2.00
1.82
1.69
1.36
1.04

In Tabel V geven we ten slotte de gemiddelden van onze
waarnemingen van de absorptiecoëfficiënten van eenige stof-
fen en tevens eenige bekende resultaten van andere waar-

1) In het begin zijn dc curven nog niet geheel recht, zoodat blijkbaar de
straling nog niet geheel monochromatisch is. Later is de rechtheid volkomen.

-ocr page 58-

nemers voor K a-stralen van koper, molybdeen en platina.
Voor de golflengten hebben wij steeds die van de zachtste

Fig. 14.

ZB

2i

.1

Plalma K-slrslcn

(L

ft—^

N

\\

N

K

1

r

\\

V

43

1

-t

N

1

1

«V

M

V

— V,

1

\\

"N

V-

7 —

,01 ,03,03 ,01,05 % (Pb en PI)

component der Ka-straling ( K a 2 ) aangegeven. Dit bleek
de beste waarde van de door ons door Hltreeren verkregen
monochromatische straling. \')

1) Zie voor dc gegevens betreffende het filtccren cn voor spectromctrisclic
golflengtcbepaUng Hoofdstuic 4.

-ocr page 59-

TABEL V.
/I = lineaire absorptiecoëfficiënt,
u/o = massa-absorptiecoëfficiënt.

Absorbeerende
stof.

Cu Ka 2 = 1.54 Ä

Mo Ka 2 = 0,711 Ä

P t. Ka 2 = 0,190 Ä

11

u/o

1

f\'/\'J

/Ve

/VG

NQ

Al.

134

49.5

47.7 (B)

13.8

5.10

5,24 (R)

0,69

0,25^

0,243 (R)

Cu.

498

56.0

53,0 (B)

450

50,5

52,0 (R)

12,1

1,35

1.37 (R)

Pt.

4290

200

194 (B)

2085

97,0

.—•

69,8

3,26

Pb.

2500

220

_

1145

101

—■

40,8

3,65

3,66 (R)

Loodglas

(..Verre antix")

—.

_

_

240 >)

55

_

6.5

1,5

_

Röntgenbuisglas

(Philips)

125

50

12.5.

5,0

5,58 (W)

0,59

0,24

,—

(1) De beschikbare platen lieten zoo weinig door, dat deze waarde slechts op ca. 10 "/o

nauwkeurig is.
(R) Waarnemingen van RiCHTMÉIER. ^

(B) Waarnemingen van BaRKLA en SaDLER. die echter met de secundaire K-strahng werkten
en dus waarschijnlijk tengevolge van de aanwezige
K[i stralen een te kleine waarde vonden.
(W) Waarneming van
WOOTEN (vermoedelijk eenigszins andere glassoort).

1) Phys. Rev. II. 13. 1921.

2) PhÜ. Mag. 17. 739. 1909.

3) Phys. Rev 13. 71, 1919.

-ocr page 60-

§ 3., Intensiteit der Röntgenstralen als functie van de
stroomsterkte in de buis.

Daar volgens het voorafgaande (§ 1. b) ook de intensiteiten
van heterogene stralen kunnen worden gemeten, zijn wij dus
in staat na te gaan hoe de intensiteit van de Röntgenstralen
met de stroomsterkte door de buis varieert, wanneer de
spanning aan de buis nauwkeurig constant gehouden wordt.
Onder die voorwaarde vergelijken wij stralen van dezelfde
spectrale samenstelling.

De stroomsterkte door de buis wordt gemeten door middel
van een Deprez-d\'Arsonvahnstrument, dat de totale hoeveel-
heid electronen aanwijst, die op de antikathode treffen.

Wij hebben eenige metingen aan gasbuizen, zoowel als
aan gloeikathodebuizen verricht en vinden, dat de energie
der Röntgenstralen inderdaad met den stroom door de Röntgen-
buis vrijwel recht evenredig is. Het is niet eenvoudig de
spanning aan de buis volkomen constant te houden (zie voor
het meten der spanning § 5 van dit hoofdstuk), daar bij een
toename van den stroom de spanning van den transformator
daalt. Dit effect kan inderdaad zeer groot zijn. daar toch
vaak de vorm der stroomkromme zoo is, dat momentane
stroomstooten van de orde van V4 Amp. optreden

Wanneer men hiermede geen rekening houdt vindt men
ook, dat de intensiteit der stralen minder snel dan de stroom
door de Röntgenbuis stijgt.

In fig. 15 vindt men het resultaat van een meting aan een
gasbuis onder zooveel mogelijk constante spanningen met
stroomvariaties van 1 tot 10 m.A. Zelfs voor deze buis geldt
de evenredigheid.

1) Dit laatste geldt slechts voor ..electronenbuizen". waarin dc stroom
inderdaad door deze electronen wordt overgebracht; In gasbuizen dragen
posiUeve ionen ook tot den stroom bij.

2) Zie oscillogrammen fig. 8.

-ocr page 61-

In deze figuur is in de eerste plaats de tijd-zwartingskromme
weergegeven, die als zwartingschaal dienst doet (cirkels).

Fig. 15.

1

1

1

z

J6

-

—1

r

/. Iqg

}

1

\'I

1 —

]

/i

-1

!

/t

1

c
>1

>T

f

1
!

A.

!

*

-

-

li

9

lu

- S

c
1

ù

>

1

-

jy

1

/

-f

9

-

/
i—

1 -

3

rr

1

\\ i * t B n a H Kit

c.

t
1

}

\' 3

~6

f

\' 9

"K

1 H

-

/TCfi

IV ti

wr»

VfW

-

-

C

1 n

r*«

___

De vierkanten geven de zwartingen aan, die door de
stroomsterktcn van 1 — 10 m.A. werden veroorzaakt. Elk
van deze zwartingen komt nu met een bepaalde belichtingstijd
overeen en de zoo gevonden tijden dienen als maat voor de
intensiteit. In de figuur vindt men verder de grafische voor-
stelling van dc gevonden betrekking tusschen de stroomsterkte
en de intensiteit der Röntgenstraling. Dc grootte der exponent
p is op het verloop der kromme van weinig invloed, wanneer
de afwijking slechts enkele procenten bedraagt.

De energie blijkt dus evenredig met het aantal geremde
electronen te zijn, wanneer dc snelheid der electroncn constant
gehouden wordt \').

1) Dit resultaat is in overeenstemming met vroegere metingen, zie bijv.
Lcdoux Lebard en DauvilUer. „La Physique des Rayons X".

-ocr page 62-

§ 4. Vergelijking van fotografische platen cn films.

Teneinde na te gaan in hoeverre de vorm der zwartings-
krommen voor verschillende films en platen analoog is en
tevens de
gevoeligheid van een aantal platen en films te
vergelijken, werden op een 9-tal soorten van platen en films

Fig. 16

•t
Nj

1

1/

1

A

/

/

%

/

--

1 —

1

V

fll*

1

/>

y

f -/

/

r

___

3

iV

i

Belichhngslyd m sec

met dezelfde buis onder dezelfde omstandigheden reeksen van
zwartingen teweeggebracht.

De ontwikkeling geschiedde voor alle opnamen gelijktijdig
en wel met Rodinal V20 van 18" C en gedurende 10 minuten.
De vergelijking der films is dus in een opzicht niet juist.

-ocr page 63-

daar het geenszins is uitgesloten, dat enkele met andere ont-
wikkelaars betere resultaten gegeven zouden hebben. Het is
dan ook minder te doen om materialen van verschillende
fabrikaten te keuren, dan wel om te zien hoe de verschillende
platen op belichting met Röntgenstralen reageeren. Vooreerst
blijkt (fig. 16) dat de zwartingscurven voor alle onderzochte
platen en films analoog zijn. Voorts is de sluiervorming zeer
uiteenloopend. De zwarting der sluier is in de figuur niet
voorgesteld, doch als gewoonlijk van de zwartingen afge-
trokken. In tabel VI geven we echter de sluiers aan en tevens
de constanten van de zwartingskrommen van de verschillende
platen en films.

Wij zien, dat een grootere gevoeligheid tot uiting komt
door een groote C, doch tevens neemt de constante r af.

TABEL VI.

u

MERKEN EN PLATEN
DER FILMS

C

r

a

UJ

5

w

I

Kodak X-Ray-film (super speed)

3.3

2

0.7

II

Agfa Röntgenfilm

2.0

2.1

0.5

III

Illford Röntgenplaat

1.35

3

0.4

IV

Agfa Röntgenplaat

1.05

4.2

0.3

V

Gevaert Sensimaplaat

1.0

5.3

0.1

VI

Gevaert Röntgenplaat (oud)

0.95

6.1

0.4

VII

Gevaert orthochroomplaat

0.70

8.0

0.3

Het spreekt van zelf, dat de platen V—VII geenszins voor
Röntgenstralen bedoeld zijn.

Bovendien dient opgemerkt te worden, dat de waarde van
de films als Röntgenfilms ook afhangt van de gevoeligheid
ten opzichte van het fluorescentie-licht, dat door de thans

1) Dc variatie van r is waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk een gevolg
van absorptieverschilien.

-ocr page 64-

algemeen gebruikte versterkingsschermen wordt uitgezonden.
Deze gevoeligheid is bijv. bij de gebruikte Kodak-film
zeer groot.

§ 5. Intensiteit der Röntgenstralen cn spanning aan de

Röntgenbuis.

Uit metingen van HULL (zie inleiding pag. 11) en anderen,
alsook op grond van theoretische overwegingen kan men
besluiten, dat de maximale spanning aan de Röntgenbuis
vooral van belang is voor de intensiteitsverdeeling en het
rendement van de Röntgenstralenemissie. Het is dan ook
de maximale spanning die wij moeten trachten te meten en
niet de effectieve spanning. De laatste toch heeft voor de
Röntgenstralenemissie geen directe beteekenis en is ook niet
een maat voor de maximale spanning, daar het verloop der
spanning als functie van den tijd niet regelmatig is en dus
de „vormfactor" onzeker.

Teneinde de maximale spanning aan een Röntgenbuis te
meten, kan men verschillende wegen inslaan. Zoo kan men
door middel van een grooten weerstand parallel aan de buis
en een Voltmeter de gemiddelde spanning bepalen en tevens
de spanningsvorm oscillografisch vastleggen (zie fig. 8). Ook
met behulp van een electrostatische voltmeter en een keno-
trongelijkrichter kan men wel de topspanning bepalen.

Wij hebben in dit onderzoek hoofdzakelijk gebruik gemaakt
van een vonkenbaan en wel een „punt-plaatvonkenbaan".
De metingen konden dan in vele gevallen worden gecontro-
leerd door middel van de minimum golflengte der uitgezonden
Röntgenstralen, die spectrografisch bepaald werd. (Zie hoofd-
stuk 111, § 3), Uit de quantenbetrekking, die bestaat tusschen
deze minimum golflengte
Xq en de maximale spanning V„,ax.:

. h c

e Vmax = -j—

(e — lading van het electron, h =■ constante van Planck,
c = lichtsnelheid) volgt, dat het product van de golflengte

-ocr page 65-

in Angströmeenheden en de spanning in Kilovolts = 12,3.

De vonkenbaan, waarmede men de topspanning wil meten
dient vooraf geijkt te worden, te meer waar deze zooals in
ons geval van bijzondere constructie is. Door het American
Institute of Electrical Engineers (A.I.E.E.) zijn vonkenbanen
geijkt, die bestaan uit bolvormige electroden volgens bepaalde
voorschriften, betreffende opstelling en isolatie vervaardigd
Door interpolatie konden wij hieruit afleiden de vonklengte
voor verschillende spanningen voor een vonkenbaan met als
electroden bollen van 15 cM. diameter, welk ter beschikking
was en volgens bovengenoemd voorschrift geconstrueerd.
Deze vonkenbaan kon door ons niet steeds direct worden
aangewend, n.l. niet wanneer een zelfgelijkrichtende Röntgen-
buis (gloeikathodebuis) werd gebruikt. Dan n.l. is steeds de
spanning in de niet benutte phase — tegenspanning — hooger
dan de positieve spanning, die de minimum golflengte der
Röntgenstralen bepaalt. Een vonkenbaan met gelijkvormige
electroden zou dus een foutieve te hooge waarde aanwijzen.
De punt-plaatvonkenbaan met de punt als positieve electrode
kan steeds gebruikt worden, daar de vonk van af de
puntvormige electrode als zij positief is aanmerkelijk veel
gemakkelijker overspringt dan wanneer de plaat positief is.
De te meten spanning veroorzaakt dus een vonk, terwijl de
hoogere spanning in tegengestelde richting nog geen vonk
doet overslaan.

Dc ijking van onze vonkenbaan kon echter met behulp
van de genoemde bollcn-vonkenbaan geschieden. Daartoe
werden beide vonkenbanen parallel opgesteld, ieder in serie
met een grooten weerstand van c.a. 500.000 Ohm om de
vorming van een boog in de lucht te verhinderen. Dc positieve
pool van onze vonkenbaan was een messing staafje van
4 mM. diameter, over een lengte van 15 mM. geleidelijk
tot een dikte van c.a. \'/s mM. afgedraaid, dan rond gevijld
cn daarna geschuurd. De negatieve pool was een vlakke

1) Zie Stand. Rules of the A.I.E.E. 1915 p. 81.

-ocr page 66-

plaat van 11 mM. diameter met rondgeschuurde randen. Beide
waren bevestigd op ebonieten staven van 52 cM. lengte.
Door de vonkenbanen zoo te stellen, dat ze beurtelings het
eerst
oversloegen, kon de invloed van de eene vonkenbaan
op de andere geelimineerd worden.

Fig. 17.

Een tweede ijking geschiedde met behulp van een trans-

formator met bekende windingsverhouding 614.

nz

-ocr page 67-

De primaire voltmeter werd daarbij afgelezen op het moment
dat de vonk juist begon over te slaan, zoodat de secundaire
effectieve spanning gelijk aan het product van de primaire
spanning en de windingsverhouding was.

In fig. 17 zijn de cirkels gemiddelden van een reeks metingen
volgens de eerste, de stippen van een reeks volgens de tweede
methode. Beide metingen zijn gecorrigeerd voor barometerdruk
en temperatuur en gelden voor 20 " C en 76 cM. barometer-
druk.

Voor afwijkende druk en temperatuur geldt de correctie

0,392 b
273 t

waarin b de druk in cM. en t de temperatuur in graden
Celcius is.

Uit de figuur blijkt, dat de beide resultaten vrij goed door
een gemeenschappelijke curve kunnen worden voorgesteld.
Het resultaat is in overeenstemming met de opmerking van
KaYE dat bij de punt-plaat vonkenbaan de vonklengte bij
50 K V ongeveer 50 % langec dan de puntenvonk is en bij
100 KV ca. 15 7o langer dan deze.

Met behulp van een aldus geijkte vonkenbaan, hebben wij in
dit gedeelte van het onderzoek de spanningen gemeten. In
hoofdstuk III geven wij aan hoe de gevonden betrekkingen
met behulp van bepaling der minimum golflengte der Röntgen-
stralen getoetst zijn.

Om nu de intensiteit der Röntgenstralen als functie van dc
spanning aan de buis na tc gaan, is het niet meer voldoende,
om. zooals in voorgaande gevallen, door middel van de
zwartingsschaal de tijden af te lezen, want dc verschillende
stralen worden bijv. in zeer verschillende mate geabsorbeerd.
Wij plaatsen nu een reeks films achter elkaar cn fotometreeren
niet alleen de eerste, maar ook dc volgende films, waarvan

1) G. W. C. Kayc. Practical Applications of X-Rays. Chapman &
Hall Ltd. Londen 1922.

-ocr page 68-

de onderste het minst gezwart is. De zwarting der op een-
volgende films stelt in staat met behulp van een zwartings-
schaal de procentueele absorptie per film te vinden. Wanneer
de eerste film te weinig absorbeert om een nauwkeurige
meting toe te laten, dan zullen toch 4 of meer films in ieder

Fig. 18.

geval een voldoende fractie absorbeeren om tot een zuivere
meting aanleiding te kunnen geven.

Elke film levert in de eerste plaats via de zwartingsschaal
de intensiteiten, die overeenkomen met de verschillende

-ocr page 69-

spanningen. In fig. 18 zijn door I en V de intensiteiten
voorgesteld, die op de eerste en vijfde film de gevonden
zwartingen hebben veroorzaakt. De abscissen zijn de kwadraten
der bij de zwartingen behoorende spanningen. Uit de vermin-
dering der intensiteiten is nu verder.de procentueele absorptie
in de eerste film voor 6 verschillende spanningen afgeleid
(curve A).

Fig. 19.

Zoo is bij een spanning van 70 K.V. de absorptie in de
eerste film ca. 11.6 7,, cn bij 50 K.V. 17 7«.

We teekenen nu de curve (C) die overeen zou komen
met 10 7o absorptie in de film en die dus dc relatieve intensiteit als

-ocr page 70-

functie van de kwadraten der aangelegde spanning voorstelt.

Deze figuur 18 heeft betrekking op stralen, die uitgezonden
worden door de antikathode in een buis met een dun aluminium
venster van slechts 30 micron, zoodat geen absorptie door de
glazen ballon plaats had.-

We hebben in fig. 19 naast deze curve C voorgesteld
de intensiteiten der stralen van een dergelijke buis onder
dezelfde omstandigheden doch nu gefilterd door den glaswand

Fig. 20.

\'.O

0,95 mM. dik is en waarvan de absorptie
Al. overeenkomt (curve D).
curve E voorgesteld de intensiteiten van
buis weer onder dezelfde omstandigheden,
met 5 mM. aluminium,
de luchtabsorptie in rekening, dan kunnen
die in geval C nog plaats gehad heeft

der buis, welke ca.
met ca. 0.9 mM.

Ook zijn door
stralen en dezelfde
echter na filtering
Brengen wij nu
wij de absorptie

1) Zie noot pag. 36.

1.5

■s

0.5

0,2
0.1
0.0
-OJ

1
1

i

i

K

i

\\

A

—H

v

\\

s

\\

\\

11

\\

V

s

s

N

i —

\\

**

w

\\

1

1,

?

5

il

-ocr page 71-

equivalent noemen met die van 0,1 mM. aluminium en
hebben in de curven C, D en E nu de intensiteiten als
functie van de quadraten der aangelegde spanningen, aange-
geven. Het geldt hier steeds stralen van dezelfde buis onder
zooveel mogelijk gelijke omstandigheden, doch met filters, over-
eenkomende met resp. 0.1 mM., 1 mM. en 6 mM. aluminium.

In fig. 20 zijn nu door extrapolatie de punten benaderd,
die zouden gevonden zijn, wanneer in \'t geheel geen filter
aanwezig was geweest.

Curve B (fig. 19) is vrijwel een rechte door den oorsprong.
Op deze wijze blijkt, dat de intensiteit toeneemt met het
kwadraat van de aangelegde spanning, of met de
4e macht
der electronensnelheid.

De intensiteit stijgt een weinig steiler, dan het kwadraat
der spanning, wat wellicht mede te danken is aan de suc-
cessievelijk optredende L- en K-lijnen. De invloed van de
laatste is bij de gefilterde stralen duidelijk bemerkbaar, want
juist daar waar de spanning hoog genoeg is om de K-reeks
van wolfram op te wekken (ca. 68 K.V.) stijgt de energie
steiler. Dat dc rechte niet geheel door den oorsprong gaat,
kan mede te danken zijn aan de nog aanwezige absorptie
in de antikathode. \')

Uit een groot aantal opnamen, in den geest van de hier
beschrevene, hebben we dc gemiddelde absorptie per film
(eerste film) bepaald voor een aantal verschillende spanningen
en wel (fig. 21):
I. voor stralen, slecht door 0,1 mM. nl. gefilterd.

II. voor stralen die enkel door den glaswand der buis gaan.
III. voor stralen, die bovendien nog door een filter van
5 mM. Al. getreden zijn, dus door 6 mM. Al. totaal.

Duidelijk is de invloed der zilverabsorptie op het verloop
der curven merkbaar. Deze invloed begint vanaf ca. 20 K.V.
merkbaar tc worden, dus wanneer de min. golflengte ca.

1) Zie noot pag. 48.

2) Zie Wagner en Kulenkampff I.e.

-ocr page 72-

0.6 Angströmeenheden bedraagt en de straUng al voor een
aanmerkelijk gedeelte uit stralen van kortere golflengte dan
die van de zilverabsorptieband bestaat. De curven gelden
voor Kodak-Röntgenfilms met emulsie aan beide zijden.

In het voorafgaande is de vraag, in hoeverre inderdaad

Fig. 21.

1

\\

/ 76

i

i

1 sJraJ/ftj door vensier van 0.02 "\'lm al.
U sïralinj door bulswand
m slralin^ door glaswand i-0,2 "\'lm Cu

V-
1

\\

\\

-t
1

i

\\

-V

\\

) —

<

<

TT

N

S;

41

s

k

\'v

7 —

-

JJJ

••

gelijke geabsorbeerde energie-hoeveelheden ook dezelfde
zwarting veroorzaken, nog niet beantwoord. In Hoofdstuk IV
is dit punt afzonderlijk onderzocht. Het spreekt vanzelf, dat
de resultaten van dit hoofdstuk nog op het verloop der
energiecurven van deze paragraaf van invloed moeten zijn.

-ocr page 73-

HOOFDSTUK IIL

Intensiteitsmeting in het continue Röntgen-
spectrum volgens de fotografische methode.

§ 1. De Spectrograaf.

Wij zullen allereerst de door ons gebruikte spectrograaf
beschrijven.

Door Seea\\ANN is een methode aangegeven, welke door
hem „lochcameramethode" genoemd is, waarbij een uitgebreide
bundel van invallende Röntgenstralen wordt gebruikt en toch
een nauwe bundel van gereflecteerde stralen ontstaat. Het

Fig. 22.

beginsel der methode is, dat de spleet niet (zooals bij Braqo)
tusschen de antikathode en het kristal wordt geplaatst, doch
tusschen het kristal en de fotografische plaat.

De spectograaf van Selmann kan niet alleen op de aan-
gegeven wijze ingesteld worden, doch ook volgens de z.g.
„Schneidenmethode", eveneens door
Seemann aangegeven.

1) Zie bijv H. Seemann. Phys. Z.S. 18, 242. 1917. Phys Z.S. 20.
51, 1919. Friedrich cn Seemann. Phys. Z.S. 20. 55, 1919.

-ocr page 74-

Bij deze laatste methode wordt geen spleet gebruikt, doch
wordt een loodscherm op geringen afstand van het kristal
geplaatst gelijk dit voor de wig W in fig. 22 is aangegeven.

De figuur laat schematisch een stand van den spectrograaf
zien, waarbij men zoowel van lochcameramethode als van
schneidenmethode zou kunnen spreken: K is het refiecteerende
kristal. De opening s van de spleet en de afstand a tusschen
de spleet s en het looden blok L bepalen de breedte van
den gereflecteerden stralenbundel, onafhankelijk van de uit-
gebreidheid van den opvallenden bundel. De geheele spec-
trograaf is draaibaar om een verticale as door de spleet s.
De draaiing geschiedt door middel van een uurwerk. Een
hartvormig drijfwiel en een windvleugel zorgen, dat de be-
weging zoo eenparig mogelijk is. Al naar de instelling van
den spectrograaf kunnen drie gebieden heen en terugwaarts
doorloopen worden, n.1. gebieden van 10®. 6® en 4".

De antikathode beweegt zich ten opzichte van het kristalvlak
zoo. dat de hoek het complement der invalshoek, van
O" tot 10» (resp. 0—6" of O—4«) varieert. Er heeft telkens
reflectie plaats van dat gedeelte der invallende stralenbundel,
\' waarvoor de golflengte A voldoet aan de betrekking

n / = 2d sin 7\'.

In deze formule is. zooals gebruikelijk, d de trahe-constante van
het kristal en n een geheel getal. De gereflecteerde stralen-
bundel s D veroorzaakt op de fotografische plaat P een
zwarting. Deze hangt af van den tijd gedurende welken de
spectrograaf zich in den stand ip bevindt en van de intensiteit
van den gereflecteerden stralenbundel.

Voor eiken stand van den spectrograaf ontstaat op de
fotografische plaat een lijn van eindige breedte, die bepaald
is door de afstanden s en a. Bij het draaien van den spectro-
graaf grijpt nu in het continue spectrum dc zwarting van de
eene golflengte over die der andere golflengte heen. zoodat
de totale zwarting, welke op de fotografische plaat ontstaat,
ook van \'de instelUng der spleet afhangt. Hetzelfde geldt

-ocr page 75-

uiteraard niet voor de zwarting van spectraallijnen, die van
de breedte der gereflecteerde bundel onafhankelijk is. Wel
worden de lijnen bij wijdere spleet breeder. Hieruit volgt,
dat de verhouding der zwarting, welke veroorzaakt wordt
door het continue Röntgenspectrum, en die, veroorzaakt door
het lijnenspectrum, van de instelling van den spectrograaf
afhankelijk is.

Ten einde reproduceerbare resultaten te verkrijgen, dient
men steeds met dezelfde spleetinstelling te werken. De instelling,
die in niet al te langen tijd een behoorlijk meetbare zwarting
voor het continue spectrum oplevert, terwijl tevens de breedte
der lijnen niet al te groot wordt, verkrijgt men door eenige
opnamen te maken, die in staat stellen om empirisch de goede
standen van de spleet s en den afstand a te verkrijgen.

Teneinde de goede instelling mogelijk te maken, is bij de
Seemann-spectrograaf de spleet op meetbare wijze verplaats-
baar, terwijl door middel van bijgeleverde looden inzetstukken
de afstand a kan worden gewijzigd.

Wij hebben steeds de spleetinstelling zoo gekozen, dat de
lijnen nog vrij scherp waren en steeds dezelfde instelling
behouden. Hierbij was s = 0,2 m.M. en a = 4 m.M.

Daar wij den spectrograaf geijkt hebben voor intensiteiten
van Röntgenstalen van verschillende golflengten (zie § 3
Hoofdstuk IV) behoeven we ons niet om den invloed van
de verandering van de grootte der reflectie-coëflicient met
de golflengte noch om die van de afwijking van eenparige
beweging van den spectrograaf bij de draaiing te bekommeren.
Van belang is slechts dat de omstandigheden niet veranderen,
zoodat het eene spectrum met het andere vergeleken mag
worden.

Waar het ons om een zoo groot mogelijk golflengte-gebied
te doen was, werd dit onderzoek steeds op de draaiing over
den grootsten hoek ingesteld.

De Seemann-spectrograaf is speciaal voor hardere stralen
geschikt, zooals reeds uit dc bovengenoemde draaiinsggebieden
blijkt. Wanneer we n.1. het meest geschikte kristal toepassen.

-ocr page 76-

n.1. steenzout met d = 2.81 A. dan vinden wij voor de
golflengte, die bij 10° hoort

A = 5,62 sin 10° = 0.98 A.

De belichtingstijden voor kalkspaat. wat ook in aanmerking
komt, zijn ongeveer 5 maal zoo lang als voor steenzout.

Voor het onderzoek van stralen, als uitgezonden door
gebruikelijke Röntgenbuizen is
dit gebied voldoende, daar
stralen van de golflengte van 1 A vrijwel geheel door de
wanden der Röntgenbuizen worden geabsorbeerd \'). Voor
ons onderzoek, waarin wij ook stralen van grootere golflengte
gaarne hadden betrokken, was een meer uitgebreid gebied
wel aangenaam geweest Het gebied is niet alleen door
de draaiïng. doch ook door den bouw van den spectrograaf
beperkt; wijziging is niet eenvoudig mogelijk.

Wanneer men zich tot stralen van kortere golflengte dan
0,9 A inderdaad beperken wil. dan functionneert het toestel
uitstekend. Het kristal van steenzout, in dit onderzoek ge-
bruikt, was een exemplaar van Prof.
SeemaNN afkomstig en
8 X 12
X 75 mM. groot. Telkens na gebruik werd het in
een exsiccator bewaard, het bleef volkomen gaaf. zoodat
spectra, meer dan een jaar na elkaar onder dezelfde omstandig-
heden genomen, met groote benadering aan elkaar gelijk
bleken te zijn.

§ 2. De demonteerbare Röntgenbuis.

Hoewel wij ook de stralen van technische Röntgenbuizen
onderzochten, in \'t bijzonder van de gebruikelijke Coolidge-
buizen. gasbuizen en de Philips\' metalen Röntgenbuizen
hebben we voor onderzoekingsdoeleinden een speciale, ge-

1) Voor de absorptiecoëfBcient van „Röntgcnfllas" zie tabel V. pag. 47.

2) Bij latere uitvoeringen van den Seemann-spectrograaf, die tegenwoordig
wel door Röntgenologen gebruikt wordt, is een grooter golflengtegebied

toegankelijk.

3) Zie Wjv. Physica 4, 173, 1924.

-ocr page 77-

65

makkelijk uit elkaar te nemen
buis geconstrueerd, die uitstekende
diensten bewezen heeft. Een
schematische teekening van de
buis geeft fig. 23.

De kathode en de antikathode
van de buis, die steeds in ver-
binding met een pomp gebruikt
werd. waren beide uitneembaar
en konden in eenige minuten
worden verwisseld, zonder dat
van lak of slijpstukken gebruik
gemaakt behoefde te worden.

Uit de figuur blijkt de wijze
waarop dit kon geschieden.

De buis bestaat uit drie metalen
cylinders A. B en C, die door
glas zijn verbonden. Het metaal
js een chroomijzerlegeering, die
thans bij de N.V. Philips\' Gloei-
lampenfabrieken te Eindhoven een
uitgebreide toepassing vindt in
Röntgenbuizen. zendlampen, enz.
De antikathode en de kathode
zijn vast aangesmolten aan glazen
„voetjes" (V, en Vj), die tusschen
rubberringen R|, R,, R3 en R^
worden vastgeklemd. De rubber-
ringen worden daarbij van een
weinig olie voorzien. De buis is
op deze wijze volkomen dicht.

In de cylinder B kan een dun
venster F bevestigd worden, zooals
de figuur aangeeft, eveneens
tusschen rubberringen cn door
middel van schroefdraad en moer.

-Vi

c

-ocr page 78-

Men is dus in staat om in enkele minuten een ander venster,
een andere kathode of een andere antikathode aan te brengen.

De in hoofdstuk IV te beschrijven bolometer is zoo uit-
gevoerd. dat deze direct op de Röntgenbuis kan worden
vastgeschroefd om zoodoende de minimum afstand tot de
antikathode alsook een minimum dikte van filter te kunnen
benutten. Het middengedeelte der buis (B) wordt aan aarde
verbonden, terwijl dus de antikathode positief en de kathode
negatief ten opzichte van aarde zijn.

Dit brengt tevens voordeelen mede betreffende isolatie bij
toepassing van hooge spanningen. Spanningen tot 150.000
Volt (max.) werden door ons toegepast.

De doorsnede van de cylindrische buis was bij ons onder-
zoek 6 cM... zoodat het venster van 2 cM. diameter ruim
3 5 cM van de antikathode verwijderd was. Er is echter
geen bezwaar om den diameter tot b.v. 3 cM. te reduceeren
om zoodoende het focus tot op ca. 1.5 cM. te kunnen
naderen. De koperen antikathode was voorzien van een
cylindervormig gat met schroefdraad van 20 mM diameter,
waarin verschillende koperen cylinders geschroefd konden
worden Op het voorvlak dezer cylinders was dan de ge-
wenschte antikathodepastille aangebracht.\') Voor wolfram
en molybdeen werden aparte antikathoden vervaardigd. De
antikathode werd met water gekoeld op de gebruikelijke
manier.

§ 3. Het opnemen der spectra.

De spectrograaf werd steeds zoo ingesteld, dat in den nul-
stand het reflecteerend vlak van het kristal bij verlenging
juist een grens van den brandvlek der antikathode trof. Daarbi)
werd geen gebruik gemaakt van de visierinrichtingen. doch
werd steeds in de plaathouder een fluoresceerend schermpje
met
platina-bariumcyanuur geplaatst. Op dit scherm bracht

1) Een dergelijke antikathode gebruikt ook oa Dauvillier. (Zie bv.
„La Physique des Rayons X").

-ocr page 79-

de niet gereflecteerde bundel een lijnvormige fluorescentiestreep
teweeg. Door den spectrograaf nu te verstellen met behulp
van een daarvoor aangebrachte schroefinrichting kon bereikt
worden, dat deze lijn gelijkmatig en zeer smal werd.

Op het oogenblik, dat de lijn bij een bepaalde bewegings-
richting van den spectrograaf bijna verdween, was de spectro-
graaf juist ingesteld.

In de camera werd nu een 5-tal of meer films geplaatst,
gesneden uit de gebruikelijke Röntgenfilms en wel alle uit
eenzelfde exemplaar.

Wij gebruikten om de groote gevoeligheid de „super-
speedfilm" van Kodak Ltd. Bij belichting ontstond nu op elk
dezer films een spectrum, waarvan fig. 24 (Plaat II) een vijftal
voorbeelden geeft.

Fig. 24 a is een spectrum van een platina-antikathode bij
een max.. spanning van 85.000 Volt. De Ka en Kfi stralen
van platina zijn in eerste orde duidelijk zichtbaar.

b is een spectrum van een Wo-antikathode bij een span-
ning van 69.000 Volt, zoodat juist de K-reeks van wolfram
nog niet wordt opgewekt (de daartoe bcnoodigde spanning
is ca. 70.000 Volt).

c\' is het spectrum van een antimoon-antikathode bij een
spanning van 50.000 Volt en d dat van een zilver-antikathode
bij een spanning van 45.000 Volt. Ten slotte is e het spec-
trum van een molybdeen-antikathode bij een spanning van
40.000 Volt.

Dc K-straling treedt in de laatste spectra veel meer op
den voorgrond vergeleken met het continue spectrum dan
in het platina spectrum van fig. 24a, doordat dc critische
spanning van b.v. molybdeenstralen (20.000 Volt) veel ver-
der overschreden is.

Tijdens een belichting of onmiddellijk daarna werd op een
apart stuk film, uit dezelfde film gesneden, een zwarting-tijdschaal
aangebracht volgens de in hoofdstuk I beschreven methode.

1) Zie pag. 50. hoofstuk II.

-ocr page 80-

Er werd dus niet voor elke golflengte afzonderlijk een
zwartingsschaal gemaakt. Daar n.1. de constante C in de
zwartingsformule niet van de golflengte afhangt (zie pag. 31)
zullen zwartingsschalen door elk der golflengten veroorzaakt,
volgens de in hoofdstuk II uitvoerig beschreven methode
dezelfde intensiteitsverhoudingen opleveren.

Het stuk film met de zwartingsschaal werd tegelijk met
de spectraalfilms ontwikkeld en diende weer om na het foto-
metreeren de gevonden zwartingen tot intensiteiten te her-
leiden. Bij elke opname werden een aantal gegevens genoteerd
volgens een vastgesteld schema, dat wij hier laten volgen
en dat is ingevuld voor het wolframspectrum in fig. 24b
gereproduceerd.

1. No.: 110.

2. Buistype: Proefbuis (pag. 65).

3. Antikathode: Wo

4. Venster: Aluminium ca. 0,05 mM. dikte.

5. Filter: zonder filter.

6. Spanning (max.): 70.000 Volt.

7. Stroomsterkte: 5 - m A.

8. Belichtingstijd: 35 min.

9. Draaiïngsgebied: 10».

10. Kristal: steenzout.

11. Spleet s: 0.20 mM.

12. Ruimte a: 4 mM.

13. Afstand spleet-antikathode: 20 cM.

14. Aantal films: 5.

Als voorbeeld laten wij tevens het resultaat der fotometrie
van een spectrum volgen en ook de zwartingsschaal (de abs-
cissen leveren daarbij de relatieve intensiteiten). In fig. 25
stelt 1 de zwarting der 1« film. V de zwarting der 5»= film voor.

Verder geeft fig. 26 de intensiteiten, die uit de gevonden
zwartingen (curven I en V) zijn afgeleid.

Uit de zoo gevonden intensiteitsverdeelingen is voor elke
golflengte de procentueele absorptie per film af te leiden.

Nemen\' wij bijv. de golflengte 0,5 A- De eerste vier films

-ocr page 81-

hebben de intensiteit blijkbaar zooveel verzwakt, dat die,
welke de 5e film trof nog slechts 0,76 van de intensiteit
bedroeg, welke op de film viel. Nemen we uit dit getal
de 4e machtswortel, dan vinden we de verzwakking, welke
door een film werd teweeggebracht,

6,5 7o daar )\' 0,76 = 0,935.

Hieruit volgt dus. dat de procentueele absorptie in de
Ie film 6,5 7o bedroeg voor die stralen, waarvoor de golf-
lengte 0.5 A was.

Op deze wijze is nu voor een aantal der golflengten de
procentueele absorptie per film bepaald. De gevonden waarden
volgen in Tabel VI.

TABEL VI.

Golflengte in
Angstr. eenh.

Procentueele absorptie
in de Ie film.

0,2
0,25
0,30
0.40
0,45
0,50
0,60
0,70
0,80
0,90

2 7o

3 7o
-i.s 7o
8.5 7o
10,5 7o
6.5 7o

9 7o
12.5 7o
17 7o
20 7o

Met behulp van deze waarde kon nu tevens in fig. 26
de intensiteitsverdeeling. zooals curve I die aangeeft, gecor-
rigeerd worden voor verschillende absorpties der stralen van
verschillende golflengten in de film. Zoo is curve R ontstaan
als volgt: Indien de absorptie in de 1 ^ film voor alle golf-
lengten 10 7o bedragen had, dan zouden wij bijv. de intensiteit
van de golflengte 0,5
A grooter gevonden hebben en wel in

-ocr page 82-

de verhouding 6.5 : 16 vergroot. Zoo zou echter voor de
golflengte 0.45 A de intensiteit iets kleiner gevonden zijn.
nl. verkleind in de verhouding 10.5 : 10. Op deze wijze is
van elke golflengte de intensiteit bepaald, die met een
absorptie van 10 »/o zouden overeenkomen.

Fig. 25.

De grootste systematische fouten van de fotografische plaat,
die te danken zijn aan het groote verschil in absorptie der
verschillende golflengten, zijn nu gecorrigeerd.

-ocr page 83-

Wij hebben voor dit voorbeeld een spectrum genomen
van een wolframantikathode bij een spanning, die juist niet
hoog genoeg was om de K-stralen van wolfram op te wek-

Fig. 26.

ken, zoodat alleen het continue spectrum optreedt en geen
lijnen (van de L-rccks worden in den spectrograaf hoogstens
enkele lijnen opgenomen).

-ocr page 84-

Verder geldt het voorbeeld, zooals uit het schema blijkt,
voor stralen, die niet den glaswand eener Röntgenbuis. doch
slechts een aluminiumvenster van ca. 0.05 mM. gepasseerd zijn.

De kromme R van fig. 26 geeft nu al veel beter de
werkelijke intensiteitsverdeeling in het spectrum weer dan
de krommen 1 en 5 van fig. 25. Men kan op deze wijze
de intensiteitsverdeeling in het continue Röntgenspectrum
metend, zeer goed relatieve veranderingen ten gevolge van
een andere aangelegde spanning enz. bepalen.

Zelfs kunnen we nog iets verder gaan. Het gevonden
resultaat mag, afgezien dan van een iets geringere nauw-
keurigheid, gelijkwaardig genoemd worden aan de resultaten,
die men met dc ionisatiemethode verkrijgt. Bij de ionisatie-
methode blijft het ook nog de vraag, in hoeverre de geab-
sorbeerde energie door den ionisatiestroom gemeten wordt.

Dit geldt natuurlijk in versterkte mate voor die metingen
met de ionisatiemethode, waarbij geen correctie voor onvol-
ledige absorptie in de ionisatiekamer werd aangebracht. Deze
correctie toch brachten wij wel aan door meerdere films toe
te passen.

De overeenkomst, die er bestaat tusschen de gewoonlijk
met de ionisatiemethode gevonden krommen en de onze is
evenwel (zie fig. 3) treffend.

Wij geven verder in deze paragraaf geen discussie der
resultaten, omdat nog een belangrijke correctie (zie hoofdstuk
IV) ontbreekt, die neerkomt op het ijken van. den spectro-
graaf en in § 4.\' hoofdstuk IV. zal worden beschreven, maar
een tweetal feiten kunnen wij nu toch reeds constateeren.

Vooreerst hebben wij voor elke opname de spanning aan
de buis (maximaal-spanning: Vn,ax.) vermenigvuldigd met de
minimum golflengte De bepaling van deze kortste golf-
lengte kon slechts tot op ca. 3 7o nauwkeurig geschieden
in verband met de betrekkelijk breede spleet, die wij in dit

, onderzoek noodig hadden.

De gevonden grens-golflengte hangt bovendien eenigszins
van de belichtingstijd af. zooals o.a. in het onderzoek van

-ocr page 85-

Zecher bleek. Daarom zou men om scherpe bepalingen
van de minimum golflengte te doen steeds dezelfde, voldoende
lange, belichtingstijd moeten kiezen.

Toch waren onze metingen voldoende nauwkeurig om te
kunnen constateeren. dat geen systematische wijziging van
de minimum golflengtemet het „azimuth"«, ditis de hoek tusschen
de richting der kathodestralen en der Röntgenstralen, bestaat.
Dit laatste resultaat is in tegenstelling met de conclusie van
Zecher ( zie boven), die vond. dat er wel verandering van
/„ met a zou bestaan (ca. 11 7o voor een richtingsverandering
van
90"—150"). Inmiddels hebben ook reeds WagNER en
anderen de onafhankelijkheid van ^ van de richting der
Röntgenstralen geconstateerd.

In het bijzonder konden wij constateeren, dat ook voor
het maximale azimuth van 180". waaronder de stralen der
Philips metalen Röntgenbuis uittreden, het product /l^ Vma*.
niet grooter was dan bij een azimuth van 90", zooals bij
de tot nog toe gebruikelijke buizen. Voor elk der gevallen
vonden we;

V,„.„. = 12.6 voor n = 180".

/\'O V,„„x. = 12.7 voor u = 90".

(Volgens de quantcntheorie moet het product = 12.3 zijn.)

Een tweede opmerking, die wij nu reeds kunnen maken,
geldt de verhouding der golflengte met maximale energie
(^iiax.) tot de minimum golflengte (/
q). Deze verhouding hangt
zeer weinig van de toegepaste spanningsvorm af. Zij bedraagt
steeds ongeveer 1.8 bij spanningen van ca. 70.000 Volt.
Deze waarde geeft nog wel niet de werkelijke verhouding,
daar nog een belangrijke correctie (hoofdstuk IV) moet worden
aangebracht, maar de overeenkomst in dit opzicht van de

1) "G. Zcchcr. Ann. d. Pliys. 63, 28. 1920.

2) Zie boven.

-ocr page 86-

spectra bij geheel verschillende spanningen en spannings-
vormen is opmerkelijk.

De spectra hadden betrekking op de volgende drie spannings-
vormen, te weten: inductorspanning, transformator zonder
gelijkrichter (gloeikathodebuizen) en transformator met gelijk-
richter (zie de oscillogrammen van fig. 8),

Hieruit is af te leiden, dat een groote verandering van de

verhouding ^ ook bij gebruik van gelijkspanning niet zal

\'\'\'O

optreden. Het laatste is met de waarnemingen van HULL in
overeenstemming.

§ 4. De absorptie in dc film voor stralen van
verschillende golflengten.

Wanneer eens vooral voor een bepaalde filmsoort de
absorptie als functie van de golflengte bekend is, kan men
in plaats van de methode der vorige paragraaf te volgen,
d.w.z, een aantal films te fotometreeren en hieruit telkens de
verzwakking per film af te leiden, ook met één film volstaan.
Nadat dan door middel van de zwartingsschaal de intensi-
teitscurve uit de zwartingscurve is afgeleid, kan men voor
elke golflengte de bekende correctie aanbrengen. Door ons
is steeds de in § 3 beschreven methode gevolgd, omdat
daardoor grooter nauwkeurigheid verkregen wordt. Bovendien
wordt de absorptie onzeker, wanneer niet met juistheid de
intensiteit der 2e en 3e orden bekend zijn. Daardoor vindt
men een kleinere absorptie dan wanneer men slechts met
de eerste orde alleen te doen had. Zoo valt bijv. de straling
met een golflengte 0,8 A samen met de tweede orde van de
golflengte 0.4 A, die in geringer mate geabsorbeerd wordt.
Toch hebben wij uit de gevonden.waarden voorde absorptie
per film in procenten als functie van de golflengten van af
0,2 tot 0.9 Angströmeenheden de gemiddelden bepaald en
deze in fig, 27 (Curve M) vereenigd.

Deze absorpties hebben alle betrekking op metingen aan

-ocr page 87-

spectra, waarin geen superpositie der 2e orde kon optreden.

Ten einde na te gaan ip hoeverre de gevonden waarden
voor de absorptie in de film overeenstemmen met de waarden
voor de in de literatuur bekende absorptiecoëfficiënten van

Fig. 27.

de bestanddeelen van de film, hebben wij eenige films chemisch
geanalyseerd en wel in het bijzonder de hoeveelheid zilver
per cM^ film bepaald. Daaruit kan men de absorptie der film,
voor zoover deze aan het zilver te danken is, bepalen. Wij

-ocr page 88-

hebben bij de berekening gebruik gemaakt van de formules,
door
GloCKER uit een groote hoeveelheid in de literatuur
verspreid materiaal afgeleid. Voor golflengten, grooter dan
die van de absorptiegrens van de absorbeerende stof. geldt
volgens
GlOCKER:

/Zat = 22.8 10-6 2 4.28 ; 2,8

hierin is /^at dan de absorptie per atoom per cM^ en Z het
atoomnummer der absorbeerende stof.

Voor golflengten, kleiner dan de golflengte van de ab-
sorptiegrens geldt:

Uat- 1120 10-^

Om hieruit de massa-absorptiecoëfficiënt /Vö te vinden,
moet met het getal van Avogadro (= 6.0 1023) morden
vermenigvuldigd en door het atoomgewicht gedeeld (//at is
dan vermenigvuldigd met het aantal atomen per gram).

Dc gemiddelde hoeveelheid zilver in dc film bleek te zijn:

1.52 mg. per cM^

Hieruit volgt voor de absorptie in de film. voor zoover
deze aan het zilver tc danken is. de absorptiecurve (Ag.)
van fig. 27.

Het aantal Br-atomen uit de film is even groot als dat
der Ag-atomen. waaruit voor de absorptie der Br-atomen
volgt de curve (Br) van fig. 27.

In de figuur is nu tevens nog de absorptie tengevolge
van de celluloidfilm en de gelatine voorgesteld (F). Ook de
absorptie door strooiïng van de 0,2 mM. dikke film komt
in aanmerking (ofschoon de verstrooide straling weer gedeeltelijk
in de laag films geabsorbeerd wordt) en is door curve S
voorgesteld. Voor de strooiïngsabsorptiecoëfficiënt hebben
wij voor de golflengte 0,2
A 0.12 (volgens HULL en RiCE),
voor de golflengte 0.9 A de theoretische waarde 0.2 ge-

1) Phys. Z.S. 19. 66, 1918.

-ocr page 89-

nomen en daartusschen een rechte getrokken. Deze benadert
volgens bekende metingen de juiste waarde vrij goed. De
som dezer partieele absorpties is nu de absorptie per film en
is voorgesteld door kromme T van fig. 27.

Zooals reeds werd opgemerkt, vindt men bij spectra met
een kortste golflengte van bijv. 0,20 Angströmeenheden een
kleinere absorptie in de film voor golflengten van af 0,4 A,
daar van af die golflengte de straling der 2e orde optreedt,
die een grooter doordringingsvermogen heeft.

Wanneer men bedenkt, dat voor de analyse een betrek-
kelijk klein stuk film (2 platen van 9 X 12 cM.) gebruikt
werd. terwijl de metingen van de absorpties betrekking
hadden op een groot aantal films, dan mag men de over-
eenstemming tusschen de krommen N en T behoorlijk noemen.

-ocr page 90-

HOOFDSTUK IV.

Absolute intensiteitsmetingen met den Bolometer.
IJking van den Spectrograaf.

§ 1. De Bolometer.

In de inleiding is reeds opgemerkt, dat de intensiteit van
Röntgenstralen tot nog toe niet met den bolometer in vacuum
gemeten.werd. De vacuum-bolometer heeft twee belangrijke

Fig. 28.

voordeelen. In de eerste plaats worden de uitslagen van den
galvanometer bij gebruik van een vacuum-bolometer grooter.
daar er dan geen warmteafgifte aan de lucht plaats kan
hebben.
WARBURG. LeithëuSER en JOHANSEN hebben het

1) Ann. d. Phys. 24, 25. 1907.

-ocr page 91-

verschil van de uitslagen voor vacuum-bolometer en lucht-
bolometer bestudeerd voor zeer smalle bandjes. Het verschil
in uitslag dat wij verkregen voor breedere bandjes is in
overeenstemming met hetgeen volgens het genoemde onderzoek
te verwachten was. Het tweede voordeel is, dat geen
storende invloeden tengevolge van luchtstroomingen kunnen
optreden.

Fig. 29.

In het volgende geven wij een korte beschrijving van de
door ons gebruikte vacuum-bolometer, aan de hand van het
schema (fig. 28).

Wij hebben de brug van WheATSTONE a b c d e, waarin
B| de bestraalde bolometerweerstand is en Bj een volkomen
gelijk gebouwde weerstand. De bolometerv^\'eerstandcn B,
en Bj bestaan uit platina weerstanden, op raampjes van
glas vastgesmolten, en wel platinaband, geknipt volgens fig. 29.

De bandjes zijn 4 mM. breed, terwijl de dikte van het
platina 0,03 mM. bedraagt. Figuur 29 doet zien hoe door

-ocr page 92-

middel van dunne reepjes platina de geheele weerstand aan
\'t glazen raampje is vastgesmolten (punten 1. 2, 3 enz.). De
bevestiging geschiedt zonder moeite in de vlam, daar het
platina reeds bij betrekkelijk lage temperatuur aan het glas
vasthecht. Het voordeel boven wikkelen op een raampje van
mica, glas. enz. is, dat de warmteafgifte van het platina
geringer is en men bovendien zeker is. dat geen verandering
in de warmteafgifte optreedt tengevolge van wijziging van
contact tusschen platina en glasraampje. De weerstanden B,
en Bz zijn zelf in glazen ballons ingesmolten, die luchtledig
gepompt werden. B^ werd op hooge temperatuur gepompt
en daarna dichtgesmolten. B, was voorzien van een glazen
buis. zoodat de pompleiding bij het meten kan worden aan-
gesloten. De ballon die de bestraalde weerstand B, bevat,
is bovendien voorzien van een chroomijzeren ring. waarin
door middel van rubberringen en schroefdraad, zooals in fig.
23 is aangegeven een aluminiumvenster bevestigd kan worden.
Het laatste is gewenscht. teneinde de absorptie van den
glaswand van den bolometer te vermijden. De schroefdraad
van dit venster en die van de in het vorige hoofstu\'; be-
schreven Röntgenbuis (fig. 23) stemmen met elkaar overeen,
zoodat de bolometer onmiddellijk op de Röntgenbuis kan

bevestigd worden.

Daarbij moet dan echter nog een dun aluminiumvenster
aangebracht worden, dat verhindert dat electronen en warm-
testraling van de antikathode afkomstig den bolometer tref-
fen. Slechts voor het geval van Röntgenstralen van groote
golflengte is het noodig de bolometer aan de buis te schroe-
ven, daar in andere gevallen de absorptie in een halve centimeter
lucht en circa 0.02 mM. aluminium verwaarloosd kan worden.

Keeren wij thans terug tot het schema van fig. 28.

De stroom wordt ingevoerd bij b en e. Daar de bolome-
terweerstanden B, en B, nagenoeg gelijk zijn. moeten dus
ook R, en Rj gelijk zijn. Op de kleine weerstand d c (koperdraad
van 1 mM. doorsnede), is het
contact g verschuif baar, ten einde
de insteUing van den galvanometer G op nul nauwkeurig te

-ocr page 93-

kunnen verrichten. Om nu uit te maken hoe groot de weer-
standen R, en R2 moeten zijn, opdat de gevoeligheid van
den bolometer zoo groot mogelijk zij, dient men na te gaan,
hoe groot de galvanometeruitslag wordt tengevolge van een
kleine weerstandsverandering dB van den bolometerweer-
stand B,, Daarbij dienen wij dan nog op te merken, dat de
stroom i door den bolometer bij de meting constant dient
gehouden te worden, daar ook een verandering van den stroom
den galvanometer doet uitslaan.

Stelt men de weerstanden Ri en R2 = R, de weerstanden
der bolometers B2 = B en Bi = B -f- d B en den galva-
nometerweerstand = G, dan leert een eenvoudige berekening,
dat de stroom ig door den galvanometer aan de volgende

betrekking voldoet;

• —

"" 2G • V , ~B~ , B

^ G R

Om een groote galvanometeruitslag te verkrijgen, moet
men dus de weerstanden Ri en R2 R) groot kiezen.
Uit bovenstaande formule is bovendien af te leiden, dat B
groot en G klein moet zijn, wat ook a priori wel te zeggen
was. Dc galvanometeruitslag is met den bolometerstroom i
evenredig. De stroom i kan men echter niet zoo groot kie-
zen als men wil, daar het nulpunt van den galvanometer
bij sterke stroomen niet meer constant is, o.a. ten gevolge
van de thermokrachten die in den keten optreden.

Bij ons onderzoek was het echter mogelijk belangrijk ster-
ker stroom te gebruiken dan door vroegere onderzoekers
b.v.
Weeks en AnQERER geschiedde (zie inleiding). Behalve
aan het gebruik van den vacuumbolometer was dit wellicht
mede te danken aan het feit. dat wij thermoelectrische
krachten zooveel mogelijk vermeden hebben.

De bolometer is verder als volgt gebouwd: de beide
glazen ballons, waarin de bolometerweerstanden B| en B2 zijn
ingesmolten, passen in ronde gaten van een pertinax

-ocr page 94-

plaat. 20 mM. dik. Zij zijn daarin zoo opgesteld, dat de
tweede weerstand B2 niet door de Röntgenstralen getroffen
kan worden. Aan de
platina-invoerdraden der bolometer-
weerstanden zijn koperdraden van 2 mM. doorsnede gesol-
deerd. die leiden naar de zware koperblokken. welke de
contacten a. b en c (fig. 28) vormen. De weerstanden R, en
R2 bestaan elk uit circa 6 M. manganindraad. ongeveer 0.5 mM.
dik. op karton gewikkeld. De thermoelectrische kracht van
manganin ten opzichte van koper is gering, terwijl ook de
temperatuurcoëfficiënt van den weerstand zeer gering is. De
bolometerweerstanden benevens de weerstanden Ri en R.,
bevinden zich te zamen in een plaatijzeren kastje, 10 X 15 X 20
cM. groot. In het plaatijzer van 3 mM. dikte zijn gaten uitgespaard
voor de toeleidingen der galvanometeraansluitingen, voor de
toevoer der spanning en ook voor de glazen buis aan den

ballon van bolomoter Bi.

Bovendien is in een der ijzeren zijwanden een gleuf van
eenige m.M. wijd. die het mogelijk maakt, het contact g
langs den koperdraad c d te verplaatsen.

De toevoerleidingen loopen door metalen buizen, die met
aarde verbonden zijn en in de nabijheid van den bolo-
meter bestaan uit buigbare ijzeren slang, zoodat de bolometer
verplaatst kan worden, hetgeen noodig is om den spectrograaf
te kunnen opstellen.
De galvanometer bevindt zich in den
meest verwijderden hoek van het vertrek.

De weerstanden der verschillende takken van den bolometer

bedragen:

B| = 0,566 ohm
R, = 6,10 ohm "
B2 = 0,590 ohm
R2 = 6,36 ohm.

Ten behoeve van het ijken van den bolometer (zie vol-
gende §) is de weerstand B, in twee gelijke stukken ver-
deeld en een derde uitvoerdraad aan het punt f gesoldeerd.
De gebruikte galvanometer is een instrument volgens

-ocr page 95-

DEPREZ-D ArsONVAL van LeeDS en NORTHRUP. met een
gevoeligheid van 1 mM. uitslag op 1 M. afstand voor 6 X 10"^
Ampère. De weerstand bedroeg 119 ohm. zoodat 1 mM.
uitslag op 1 M. afstand (4.5 mM. op de door ons gebruikte
schaalverdeeling op 4,5 M. afstand) wordt veroorzaakt door
een spanning van 7,1.10\'^ Volt.

De periode van den galvanometer bedraagt 10 sec.; de
verplaatsing van het nulpunt blijft beneden 1 mM. op de
schaal, wanneer de bolometer niet bestraald wordt.

De Röntgenbuis en de bolometer werden met dezelfde
pompinstallatie gepompt. De pompinstallatie bestond uit een
LANGMUlR-difFusiepomp in serie met een combinatie van
difFusiepomp en kwikstraalpomp. De bolometer werd door
middel van een slang aangesloten aan een punt van de lei-
ding tusschen beide genoemde pompen: dientengevolge werd
het vacuum van de Röntgenbuis niet door dat van den
bolometer beïnvloed.

Wij maken ten slotte hier nog een opmerking betreffende
de dikte van de platinabandjes van den bolometer. Het is
duidelijk, dat, om een grooten weerstand te verkrijgen, de
dikte klein moet zijn. Aan den anderen kant echter wordt
in een geringe dikte een gering percentage der Röntgen-
stralen geabsorbeerd.\' Dit laatste bezwaar is nu door de
meeste onderzoekers op de volgende wijze verholpen. In
plaats van een enkel bandje te nemen, werden eenige band-
jes na elkaar door de Röntgenstralen doorloopen, zoodat
ten slotte bijna alle straling geabsorbeerd werd. Deze methode
heeft volgens onze meening twee bezwaren. Wanneer n.1.
eenige lagen platinaband de Röntgenstralen geheel absor-
beeren, zal reeds de eerste laag een groote fractie, de laatste
zeer weinig absorbeeren. Dc verschillende deelen van den
bolometerweerstand worden dus heel ongelijk verwarmd .zoo-
dat de ijking door middel van een stroom niet betrouwbaar
is, daar hierbij de verwarming gelijkmatig geschiedt. Boven-
dien echter is het nuttig effect van de onderste lagen zeer
gering.

-ocr page 96-

Wanneer verder een laag platina van een gegeven dikte de
stralen van een golflengte A geheel absorbeert, dan zal de
straling van de golflengte = 3 A reeds gehee geabsor-
beerd worden door een laag van ongeveer 4 /o van die
dikte. Bij het vergelijken van stralen van verschillende golt-
lengten\'gelden genoemde bezwaren in versterkte mate.

Wij hebben de dikte van de bolometerbandjes zoo ge-
kozen. dat van de hardste stralen, die in ons onderzoek
gebruikt zijn. reeds een behoorlijk meetbare fractie wordt
geabsorbeerd (ca. 20 «/o voor platina K-stralen). Verder heb-
ben wij met één laag platina volstaan. Wanneer het metingen
van
monochromatische stralen betreft, kan men het geab-
sorbeerde percentage met behulp van de bekende absorptie-
coëfficiënten voldoende nauwkeurig berekenen. Ook echter,
wanneer het metingen van heterogene straling geldt, is een
goede benaderde meting mogelijk met behulp van filters
van het materiaal, waaruit de bolometerweerstand bestaat

(zie § 3).

§ 2. IJking van den bolometer.

Bij de beschouwing van het schema van fig. 28 is nog
niet van de weerstanden R3 en R, melding gemaakt. Dit
zijn weerstanden van ca. 300 ohm. die dienen om met de
twee helften f a en f b van den bolometerweerstand B, een
brug van Wheatstone te vormen, waarin de stroom bij f
en g wordt ingevoerd. De galvanometer wordt dus op O
ingesteld, wanneer

R3 . Rib = R4 • Rfa.

De weerstanden R3 en R, moesten groot gekozen worden
ten opzichte van den weerstand B, om de gevoeligheid van
den bolometer niet te beinvloeden. Hieronder volgen de
juiste waarden der gemeten weerstanden :

-ocr page 97-

R, = 0,301 ohm. 1)
fa

R^^ = 0,301 ohm.
R^ = 299 ohm.

R^ = 299 ohm.
4

Nu wordt de weerstand van den tak a b bepaald door
dien van Bi, terwijl de weerstanden R3 en R4 daarop slechts
een invloed van circa 1 7oo uitoefenen; de gevoeligheid van
den bolometer is dus dezelfde na het aansluiten der weer-
standen Ri en R3.

Dit geschiedde dan ook alleen bij de ijking. Tijdens het
meten van de intensiteit der Röntgenstralen werden de weer-
standen weggenomen.

De ijking geschiedde nu als volgt: vooraf werd gedurende
geruimen tijd de bolometerstroom gesloten die geleverd werd
door een batterij van 24 volt met een weerstand in serie.
Een stroom van circa 0,5 A. kon gemakkelijk toegelaten
worden, zonder dat het galvanometerbeeld zich verplaatste.
Daarna werd dc bolometerstroom uitgeschakeld cn de stroom
door f. a. g cn f, b, g gezonden, welke stroom wij in \'t vervolg
den ijkstroom iy zullen noemen. Nu werd door middel van
een kleine verandering van R^ (schuifwecrstand) de galvano-
meter op nul gesteld. Bovendien werd daarna deze stroom
door middel van een commutator omgekeerd om er zeker
van tc zijn dat de stroom iy geen invloed op den stand van
den galvanometer had. Eventueel optredende thermokrachten
zouden op deze wijze moeten blijken.

De bolometerstroom werd vervolgens weer gesloten terwijl
dc stroom iy verbroken was. Na dc instelling op nul werd
dan achtereenvolgens in beide richtingen dc ijkstroom gesloten
en de uitslagen, daardoor teweeg gebracht, afgelezen.

I) Vergelijking met Bi = 0,566 ohm toont aan. dat de weerstand der
Pt
-lnvGcrdradcn 0.018 ohm bedroeg.

-ocr page 98-

Te voren waren al eenige voorloopige metingen met
Röntgenstralen gedaan om zoo de orde van grootte van de
optredende galvanometeruitslagen te bepalen. Deze bleken
van de orde van 100 schaaldeelen (mM.) te zijn.

In tabel VII volgen nu de gemiddelde uitslagen tengevolge
van verschillende ijkstroomen van 40 - 160 mA. De bolo-
meterstroom i bedroeg bij deze metingen 0,40 A.

TABEL VIL

m

Gem. uitslag

mA.

V. d. galv. in

schaaldeelen.

uitslag.

In de tabel hebben wij tevens doen zien hoe naar behooren

de uitslagen met iy == evenredig zijn. Een geringe toename

van de verhouding van iy ^ tot den galvanometeruitslag is
waarneembaar. Dit zou kunnen wijzen op een eenigszins
snellere afkoeling van den bolometer bij hoogere temperatuur.

Met behulp van de gemeten weerstanden en deze uitslagen
is nu de hoeveelheid energie, die een uitslag van 100 schaal-
deelen doet ontstaan, te berekenen voor een bolometerstroom
van 0.40 A.

De benoodigde stroom voor 100 schaaldeelen uitslag be-
draagt blijkens tabel 7:

67.3 m.A.

-ocr page 99-

De weerstand van elk der deelen van den bolometerband
volgt uit de opgegeven weerstanden en bedraagt 0,265 ohm.

De energie, per seconde noodig om een uitslag van 100
schaaldeelen tc veroorzaken, bedraagt dus

i2 R — 67,32. 0,265. 10-6 Joules.

Noemen we deze energie Ejoo, dan is

E,oo = 1.19.10-3 Joules.

Voor de weerstandsverhooging in de toevoerdraden moet
nog een correctie aangebracht worden. Om deze te bepalen
werden twee toevoerdraden, geheel gelijk aan die van den
bolometer, afzonderlijk in een glazen ballon ingesmolten. Uit
de weerstandsvermeerdering en de stroomsterkte was de
gezochte correctie te berekenen. Na het aanbrengen dezer
correctie vonden wij ten slotte voor de energie per seconde:

Eioo = 1,24.10-3 Joules.

Wij hebben met het oog op de metingen van Röntgen-
stralen voor gevallen, waarbij de buis niet voldoende lang
kon bedreven worden om den stationnairen uitslag te be-
reiken, ook de uitslag van den galvanometer als functie van
den tijd bepaald.

In fig. 30 is een typische kromme afgebeeld, die den uit-
slag als functie van den tijd weergeeft. De curve gelijkt op
die welke
Angerer \') en Weeks publiceerden, echter
met dit verschil, dat bij ons geen verschuiven van het gal-
vanometerbeeld optreedt, waardoor onze metingen nauwkeu-
riger kunnen zijn. Uit den uitslag na 30 of 40 sec. kon de
stationnaire uitslag worden berekend.

Daartoe moet men de terugvalkromme kennen om daar
dan op de volgende wijze gebruik van te maken.

De vermeerdering in uitslag dy van den galvanometer
tengevolge van de bestraling gedurende den tijd dt is even-

1) I. c.

-ocr page 100-

redig met den tijd, het terugloopen evenredig met den uitslag,
dus men mag stellen:

dy = at — bydt

I "v = a

Door integratie:

3/1 -l^\' 1

daar voor t = o y = o gesteld is.

De constante b kan uit de terugloopcurve als volgt bepaald
worden. Zijn de uitslagen op een tijdstip t|, en op een tijd-
stip t2 resp. : yi en y2, dan is

Ys =

b(t2

Op deze wijze blijkt b gemiddeld 0.042 te zijn. Met be-
hulp hiervan kan de uitslag y» in den eindtoestand worden
berekend. Men vindt hiervoor:

0,042 ■

Men moet echter minstens 20 sec. lang belichten om a
te kunnen bepalen, daar anders dc traagheid van den gal-
vanometer nog een rol speelt (zie fig. 30).

Wij hebben bij het meten van Röntgenstralen een be-
lichtingstijd van minstens 30 sec. gekozen (zie § 3).
De einduitslag bedraagt dan:

1 _ , ^
Ys = yao--------— 1.4 Y
m\'

1 - e \' \'

waarin y^^ de uitslag na 30 sec. voorstelt.

-ocr page 101-

§ 3. Meting van de intensiteit van Röntgenstralen met
den bolometer.
Het rendement der Röntgenbuizen.

Met den bolometer, die, zooals in § 2 beschreven werd,
geijkt is, werden nu eerst eenige reeksen van metingen aan

^ Uihlaa.

?0

to

Fig. 30.

T—I—i—I—r

gaJy in _3Chaa

40

30

\\

BeJichh\'njslyd

40iec.

10 20 30 40 50 60 70 80 90 Sfc

heterogene stralen verricht. De eerste reeks metingen geschiedde
aan stralen, uitgezonden door een wolfram-antikathodc, bij

-ocr page 102-

verschillende spanningen aan de buis en dezelfde stroomsterkte.
De uitslagen van den galvanometer na 10, 20 en 30 sec.
belichtingstijd werden genoteerd, en uit de laatste, op de
wijze als hierboven (zie pag. 88) aangegeven, de stationnaire

uitslag berekend.

De hchaamshoek, die de grootte van den stralenkegel
bepaalt, kan nauwkeurig gemeten worden door een fotogra-
fische plaat achter den bolometer te plaatsen, zoodat het
schaduwbeeld van den bolometerweerstand op de plaat
ontstaat. De oppervlakte van dit beeld, gedeeld door den
afstand tusschen antikathode en fotografische plaat, leverde
nauwkeurig den gezochten Hchaamshoek op.

Daar de bolometerweerstand niet geheel de straling bij
alle toegepaste spanningen absorbeerde, moet de correctie
voor deze onvolledige absorptie worden aangebracht.

Dit geschiedt als volgt: Nadat de uitslag (hiermede is in
\'t vervolg de staüonnaire uitslag van den galvanometer be-
doeld). veroorzaakt door ongefilterde straling bepaald was,
werd tusschen de buis en den bolometer een filter geplaatst
van dezelfde dikte als de bolometer. Deze gefilterde straling
had dus dezelfde intensiteit als die welke door den bolometer
werd doorgelaten in het geval van ongefilterde straling.

De uitslag, door deze straling veroorzaakt, werd nu even-
eens bepaald. Zoo ook de uitslag, veroorzaakt door straling,
met platina van de dubbele bolometerdikte gefilterd, die dus
weer de intensiteit aangaf van dat gedeelte der straling,
hetwelk ook nog door den bolometer in het tweede geval
werd doorgelaten. Ten slotte werd voor hardere stralen nog
een derde filter van de dikte van den bolometer toegepast,
zoodat ook nog bepaald werd. welk gedeelte der straling
door platina van de 3-voudige dikte van den bolometer
werd doorgelaten. Door de uitslagen tegen de dikte van het
doorloopen filter uit te zetten, kan men nauwkeurig bepalen
welke uitslag bij totale absorptie in den bolometer verkregen

zou zijn. , I Cl •

Bij metingen aan zachte stralen was de uitslag na hltermg

-ocr page 103-

door de enkele bolometerdikte reeds zoo gering, dat het geen
zin had, nog een tweede filter toe te passen.

Daar wij nu in staat zijn, de energie der Röntgenstralen
in absolute waarde te bepalen, behoeven wij slechts de

Fig, 31.

energie te kennen, welke aan de Röntgenbuis wordt toege-
gevoegd, om het rendement
q van de Röntgenbuis te kennen.
Deze energie vindt men niet nauwkeurig, wanneer men de
stroom vermenigvuldigt met de spanning. Men weet nl. niet.

-ocr page 104-

welke spanning men daarvoor zou moeten kiezen, daar. zooals
reeds vroeger werd opgemerkt, de vormfactor niet bekend
is In plaats van deze door middel van oscillogrammen te
bepalen, hebben wij een eenvoudiger middel toegepast Daar
nl de energie aan de buis toegevoegd tot op een gedeelte van
een procent wordt verbruikt tot
warmte-ontwikkehng m de
antikathode, is het voldoende deze warmte-ontwikkehng

te meten.

Daartoe is slechts noodig de hoeveelheid water te meten,
die vanaf een tijdstip, waarop de temp. der antikathode
stationnair geworden is. in een bepaald aantal minuten verdampt.

Wij hebben de intensiteit gemeten van een wolfram-
antikathode. een antimoon-, een zilver- en een molybdeen-
antikathode. In tabel VIII zijn de resultaten vereenigd, terwijl
in fig. 31 tevens de intensiteit als functie van de kwadraten
der
aangelegde spanningen is uitgezet.

TABEL VIII.

Anti-
kathode.

--------

Uitslag galvanometer

Rendement q
bij C4 K.V.

30 K.V.

45 K,V.

M K.V.

90 K.V.

106 K.V. 1

WQ.

40

130

322

795

1120

0.265

\' LI

Sb.

23

76

232

540

--

0,18\' 7o

Ag.

20

74

223

519

--

0,17^ 7o

Mo.

20

70

214

496

■—\' —\'

0.16^ o/o

bolometerstroom: 0,40 Amp.

buisstroom: 5 milliampère.

lichaamshoek. waaronder de stralen worden

opgevangen = 0,0080.
In de laatste kolom staan de rendementen voor elk der
antikathoden. Zooals ook in fig. 31 door den verticaal is

l; Dit gèldt niet voor gasbuizen, doch de hier Inschreven metingen
hadden plaats aan dc in het vorige beschreven gloeikathodebu.s.

-ocr page 105-

aangegeven, neemt het rendement bij benadering evenredig
met het atoomnummer toe. Deze evenredigheid kan slechts
benaderd gelden, daar de eigenstraling der antikathode op
het continue spectrum gesuperponeerd is. Dit laatste is ook
bij de metingen van
Kaye \') en Beatty het geval, bij
wier metingen eveneens de eigen straling der antikathode
een rol speelt.

Wij kunnen voor het rendement q bij benadering schrijven :

O = 5,6 lO-\'o NV.

waarin N het atoomnummer en V de spanning in volts
voorstellen.

Kramers vond op theoretische gronden voor het ren-
dement de uitdrukking

O = 2.34 lO-" N (—)
c

In geval van lage spanningen klein ten opzichte van 1)
mag men hiervoor schrijven:

Q = 9,2 lO-\'O NV.

Bedenkt men dat wij geen correctie voor absorptie in ca.
0,09 mM. aluminium cn voor absorptie in de antikathode
aanbrachten, dan is de overeenstemming van ons resultaat
met dat van
Kkamers vrij goed.

§ 4. IJking van den spectrograaf met behulp van den

bolometer.

Dc in hoofdstuk 3 verkregen curven geven de juiste inten-
siteitsverdeeling van de Röntgenstralen niet. zooals deze op
den spectrograaf vallen. Dc belangrijkste systematische afwij-

1) Phil. Trans. 1908.

2) Zie inleiding.

3) Phil. Mag. 46. 871. 1923.

-ocr page 106-

kingen van de ware verdeeling ontstaan door de volgende

oorzaken: i i j

1 De voorloopige onderstelling, dat gelijke geabsorbeerde
energieën van verschillende golflengten dezelfde zwartingen
zouden veroorzaken, is waarschijnlijk niet juist.

2. De intensiteit der kristalreflectie is afhankelijk van den
invalshoek, dus van de golflengte.

3. De stralen van verschillende golflengten worden in
verschillende mate door de lucht geabsorbeerd.

4. De draaiing van den spectrograaf geschiedt niet met
volkomen eenparige snelheid.

5. Er ontstaan spectra van de 2«^ en van de 3«= orden, die
op het spectrum van de orde gesuperponeerd zijn.
Men meet dus een te groote intensiteit in het gebied

der groote golflengten.
Men zou voor elk dezer fouten de vereischte correctie
kunnen benaderen en de gevonden correcties achtereenvolgens
aanbrengen. Deze methode is voor de analoge fouten, welke
bij de
ionisatie-methode optreden, door DaUVILLIF.R gevolgd.

Wij hebben een andere methode gekozen en wel een
methode waarvan het beginsel door
OrnSTEIN (zie inleiding)
voor zichtbaar licht is aangegeven. Met bekende intensiteiten
van verschillende golflengten is de spectrograaf geijkt en

wel als volgt: ., , j

Door middel van een 5-tal geschikt gekozen antikathodes

met daarbij passende filters, waren wij in staat, monochro-

matische Röntgenstralen van vijf verschillende golflengten te

verkrijgen met voldoende intensiteit, om direct met den

bolometer gemeten te worden. , , u

Voor eenige dezer golflengten is reeds de methode be-
schreven in hoofdstuk 1, pag. 31. Waar het
er hier op aankwam
werkelijk zoo goed mogelijk monochromatische straling te
verkrijgen, hebben wij de filters dikker
genomen dan m
hoofdstuk I is aangegeven. In den regel kozen wij de filter-

1) Zie o.a. „La physique des Rayons-X".

-ocr page 107-

dikte zoo, dat van de gewenschte K-stralen minder dan 20 7o
overbleef; bij geschikt gekozen spanningen aan de buis,
verdween dan het continue spectrum benevens de K/?-lijnen
tot op een fractie van een procent.

TABEL IX.

ANTI-
KATHODE

FILTER

A (K u

in A

ABSORPTIE-
GRENS
V|H. FILTER IN A

KRITISCHE
SPANNING
IN K. V.

Pt.

Wo

0.190

0.178

79

Wo

HfO., ( ZrO.)

0.214

0.190 (Hf)

70

Sb

CdS

0.474

0.462 (Cd)

31

Ag

Pd

0,562

0.510

26

Mo

Zr

0,711

0,686

20

In tabel IX geven wij de verschillende antikathoden welke
wij toepasten, benevens de golflengten van de K-stralen dezer
antikathoden, verder de toegepaste filters en de daarbij be-
hoorende absorptiegrenzen. Ook hebben wij de kritische
spanningen aangegeven, beneden welke de gewenschte
Ka-stralen niet optreden.

Voor de aangelegde spanning is een onderste en een
bovenste grens aan te geven. De bovenste grens is ongeveer
het dubbele van de kritische spanning in de tabel vermeld,
want als men deze overschrijdt, begint het filter de hardste
stralen weer aanmerkelijk door te laten.

Men zie b.v. de absorptie-kromme voor zilver van fig, 27.
pag, 75,

Aan den anderen kant moet de spanning de in dc tabel
genoemde kritische spanning liefst met minstens 50 7n te
boven gaan, indien men de intensiteit van de K-stralen aan-
merkelijk sterker wenscht dan die van de continue straling
van ongeveer dezelfde golflengte.

n De 2c en 3e absorptiegrens zijn van hafnium resp. van cadmium.

-ocr page 108-

De intensiteiten van elk der vijf golflengten werden zoo
gekozen, dat ze blijkens meting met den bolometer. met al
te veel verschilden. Daarbij werd met de verschillende absorptie
van elk der golflengten in den bolometer rekening gehouden.
De meting der intensiteiten met den bolometer geschiedde

qeheel. zooals in § 3 beschreven is.

Nadat met behulp van den bolometer de intensiteit van
een der golflengten bepaald was. werd de spectrograaf belicht,
die steeds geheel op dezelfde wijze werd ingesteld als voor
het opnemen der volledige spectra en weer gesteld op een
draai-ihgsgebied van 10«. Twee of soms drie achtereenvolgende
golflengten, werden op eenzelfde film opgenomen of wel op
twee films, uit hetzelfde stuk gesneden en dan tegelijk ont-
wikkeld. (Fig. 32. Plaat II. geeft een drietal voorbeelden van

op deze wijze opgenomen spectra.)

Dadelijk na de opname met den spectrograaf werden een
aantal belichtingen met dezelfde stralen gemaakt op een
aparte film. eveneens uit hetzelfde stuk gesneden. Deze film
werd nu tegelijk met de spectrumfilm ontwikkeld en diende

als zwartingsschaal. In hoeverre de emissie constant gehouden

kon worden blijkt uit de proef vermeld op pag. 20.

Allereerst kan nu uitgemaakt worden, hoe groot de correctie
moet
Zijn voor de superpositie van de 2e en 3^ orden. U.
de zwartingen, veroorzaakt door de eerste en tweede orde
der platina K-lijn. kan men via de zwartingsschaal direct de
intensiteitsverhouding afleiden op de in het bovenstaande

TABEL X.

Golflengte.

2« orde. j

. 3® orde.

0.19 A

15 7o

6 è 7 7ü,

3,2^ A

16 7o

5 è 6 "/„

0.47 A

14 7o

______________

-ocr page 109-

uitvoerig beschreven wijze. Verdere correcties voor absorptie
enz., zijn niet noodig, daar hier stralen van dezelfde golflengte
vergeleken worden.

In tabel X geven wij de gemiddelde intensiteiten, voor de
2® en 3® orden in procenten van de intensiteit der F orde.

Wij hebben bij de correctie voor de 2® orde 15 7o cn
voor de 3*^ orde 6 7o van de intensiteit der I® orde berekend.

Wij merken hier nog op, dat deze resultaten niet zonder
meer vergeleken mogen worden met die, welke
BkagG
vond, (19,9 7o voor de intensiteit der 2® orde), daar bij onze
metingen de eigenschappen van den spectrograaf een rol spelen,

TABEL XI.

Anli-
kathodc.

A

bolom.
uitslagen
in mM.

lichaams-
hoek

\'bol.

Belicht.
In m.A. initi.

"fM

film

\'film

\'f
\'b

Pt.

0,19

19,5

7,510-3

103

160

122

76

Ó.74

Ag.

0,56

28

8,210-3

25.5

250\'

94

37.5

1.48

Mo.

0,71

27

8,010-3

25

150

85

57

2.3

TABEL XII.

Anli-
katliodc.

>1 in X

bolom.
uitslagen
In niAl. j

Ilchaams-
lioek

\'liol.

I Bclicht.
In m.A. min.

"film

\'film

\'f
\'b

Wo

0,22

70

7,610-3

175

120

140

117

0.67

(2) Ag

0,56

28

8,210-3

26

250

95

38

1.46

(3) Sb

0,47

55

7,610-3

55

150

76

51

0.93

De tabellen XI en XII geven een overzicht van de wijze,
waarop de ijking van den spectrograaf verder geschiedde.
Aan de hand van tabel XI gaan wij een reeks van waar-
nemingen nauwkeuriger na.

1) Phil. Mag, 12. 309, 1921.

-ocr page 110-

Wij bestraalden eerst den bolometer met de golflengten
in de kolom vermeld. In de kolom zijn de uitslagen
aangegeven (stationnaire uitslagen), welke bij 10 m.A. verkre-
gen werden. Daarbij is zoo noodig de correctie aangebracht
voor afwijkingen van den bolometerstroom. van den stroom
door dc Röntgenbuis of van den belichtingstijd.

In dc 4e kolom staat de lichaamshoek onder welken de
bolometer bestraald werd. Met
Iboi zijn de intensiteiten bedoeld,
zooals die door den bolometer bepaald werden, n.l. door
voor de uitslagen in de 3e kolom de correcties voor ongelijke
absorptie in den bolometer en voor verschillende lichaamshoe-
ken (zie kolom 4) aan te brengen. De getallen
Iboi. zijn dus
relatieve intensiteiten, welke echter met behulp van de bekende
bolometer-gevoehgheid gemakkelijk tot absolute intensiteiten

te herleiden zouden zijn.

In de volgende 3 kolommen, kolom 6, 7 en 8 staan de
gegevens, die betrekking hebben op de opnamen van de
spectra Vooreerst de belichtingen in miUiampère-minuten.
Vervolgens zijn de producten It voor elk der golflengten
vermeld, zooals die uit de zwartingen bepaald werden op de
wijze als in hoofdstuk III beschreven. Daar de belichtingstijd
weinig gevarieerd is, mag men de afwijking van de wet van
BunSEN-RoscOE met goede benadering verwaarloozen. Kolom
VIII geeft de intensiteit, zooals die tenslotte uit de gefoto-
metreerde film is afgeleid. ^

Eindelijk zijn in de laatste kolom de verhoudingen

aangegeven, welke dus bepalen de verhoudingen der gezochte

coëfficiënten s voor elk der drie golflengten, welke het
getal aangeven, waardoor men de volgens de methode van
hoofdstuk III voor elk der golflengten gevonden intensiteU moet
deelen om de juiste intensiteitsverdeeling te vinden. In tabel Xll
zijn op dezelfde wijze de verhoudingen van drie coëfflc.cnten
s van drie andere golflengten en wel
van die der golflengten
van de K«-kralen van Wo. Sb en Ag bepaald.

Kiezen wij de grootte van de coëfficiënt s zoo. dat zij

-ocr page 111-

voor de Ka-stralen van platina 1.0 bedraagt, dan kunnen
wij uit de waarnemingen van de tabellen XI en XII de
volgende coëfficiënten s voor de vijf toegepaste golflengten
afleiden:

TABEL XIII.

ANTIKATHODE

Pt.

Wo

Sb

Ag

Mo

Golflengte ....
Coëfficiënt . . . •

0,19
1,0

0,22
0,94

0.47
1.28

0.56
2.0

0.71
3.11

Uit een zevental reeksen van waarnemingen werden voor
deze golflengten voor s de gemiddelde waarden: 1.0; 1,0;

1.4: 1,95; 3.0 gevonden.

De waarden der coëfficiënten s. die het resultaat der ijking
van den spectrograaf voorstellen, zijn grafisch uitgezet, ten
einde door middel van een kromme ook dc interpolatie voor
andere golflengten dan de bestudeerde mogelijk te maken.
In fig. 33 zijn tenslotte de twee correcties aangebracht aan
de curve van fig. 26 hoofdstuk III.

In de figuur stelt A de intensiteitsverdecling voor. zooals
die in hoofdstuk III gevonden werd. Curve B geeft het
resultaat aan van de correcties voor dc superpositie van de
2" en 3" orden. Ten slotte geeft curve C de intensiteitsver-
deeling. zooals die volgens onze bepalingen het best wordt
benaderd. De curve C is uit curve B ontstaan, door de
ordinaten van elk der golflengten tc deelen door den coëf-
ficiënt s. waarvan de waarde in de kromme S is af te lezen.
Bij het beoordeelen der curve C dient men er op te letten,
dat geen correctie is aangebracht voor de absorptie in
0.05 mM. aluminium en voor de absorptie in de antikathode.

De intensiteit der grootere golflengten is dus iets grooter.

dan uit de curve C volgt.

Hoewel het in onze bedoeling ligt. in een afzonderlijk
onderzoek den invloed der verschillende spanningsvormen

-ocr page 112-

__lu—l, ^ nl ns os q/ Ofi 0.9

oolflenate en der maximum spanning steeds in overeenstem-
^ n tlt de theorie der quanta, constant is. onafhankelijk
Tdr htk welken de^Röntgenstralen met de richting

der kathodestralen maken.

-ocr page 113-

Verder bedraagt de verhouding der golflengte waarvoor
de energie maximaal is An,ax. tot de minimum golflengte steeds
ongeveer 1,65, Op deze verhouding zijn de door ons toege-
paste spanningsvormen niet van invloed. Wel blijkt een
kleine afname dezer verhouding bij lagere spanning te be-
staan, doch bij een spanning van 40 K.V. maximaal bedraagt
zij nog meer dan
1,5.

§ 5. Zwarting en absolute intensiteit.

In het voorgaande zjjn we eenige malen op de vraag
gestuit in hoeverre bepaalde door de plaat geabsorbeerde
hoeveelheid Röntgenenergie van verschillende golflengten
dezelfde zwarting veroorzaakt. Voor zichtbaar licht, waarvoor
de exponent p in de wet van
SCHWARZSCHILD

Z — f (ItP)

aanmerkelijk van de eenheid verschilt, heeft een analoge
vraag geen zin. Bovendien is voor zichtbaar licht de selectieve
gevoeligheid voor verschillende kleuren zeer groot, terwijl
andere kleuren op de fotografische plaat vrij wel geen invloed
hebben.

Door Barkla en MarTYN is reeds in 1913 de vraag,
welke wij hierboven noemden op eenigszins andere wijze
gesteld en beantwoord.
BaRKLA cn MartYN gingen na hoe,
bij dezelfde zwarting van de fotografische plaat, de belich-
tingstijden varieerden van stralen van verschillende golflengte,
van welke was vastgesteld, dat zij in een ionisatiekamer het-
zelfde effect veroorzaakten.

Het resultaat van deze onderzoekers was, dat de belich-
tingstijden voor stralen van verschillende golflengten welke
gelijke ionisatie veroorzaakten, slechts varieerden voor golf-
lengten welke aan weerszijden der absorptiegrenzen van het
zilver en het broom der fotografische plaat lagen. Overigens

J) Phil. Mag. 25. 296, 1913.

-ocr page 114-

vonden zij. dat elk der golflengten, die dezelfde lonisatie
veroorzaakten, eveneens gelijke belichtingstijden noodig hadden
Wanneer men bedenkt, dat de ionisatiekamer met lucht
gevuld was en 8 cM. lang. dan valt uit dit resultaat af te
leiden, dat. bij gelijke absorptie in de fotografische plaat, de
belichtingstijden voor groote golflengten een weinig klemer
kunnen zijn. dan voor kortere golflengten.

Het ..fotografisch effect" van stralen van verschillende
golflengte, zooals dit uit de metingen van
Barkla en Martyn
l af te leiden, bedraagt voor de golflengte 0.35: 0.47; 0.56;
0 70
Angströmeenheden resp. 5; 5; 8; 9. De absolute waarde
dezer getallen is zooals vanzelf spreekt willekeurig gekozen.

Uit de zwartingen veroorzaakt op films, welke bij het
onderzoek in de vorige § vermeld als zwartingsschaal dienden,
en de daarbij met den bolometer gemeten
energieën, konden wi)
bepalen hoe de belichtingen zich verhielden, van stralen der
verschillende door ons toegepaste golflengten bij dezelfde ver-
oorzaakte zwarting. Aangezien tevens de absorptie in de film voor

TABEL XIV.

golfflengte fotografisch effect

1

1.1
1.1
1.3

0.19 A
0.22 A
0.47 A

O

0.56 A

0.71 A 1

elk der golflengten bekend is. konden wij uit die belichtin-
gen het fotografisch effect berekenen. De resultaten van deze
reeks metingen geven wij in tabel XIV. De nauwkeurigheid
gaat niet verder dan tot op ca. 10 % aangezien de zwar-
tingen weliswaar op films met hetzelfde emulsie-nummer
werden aangebracht, doch de films afzonderlijk, zij het dan

-ocr page 115-

ook onder zooveel mogelijk gelijke omstandigheden, ontwikkeld.
Toch mogen wij wel de volgende conclusie trekken, die
tevens uit de geciteerde metingen van
Barkla en Martyn volgt.

Wanneer van twee stralenbundels van verschillende golf-
lengte gelijke energiehoeveelheden door de fotografische plaat
worden geabsorbeerd, dan is de veroorzaakte zwarting bij
benadering ook dezelfde, onder voorbehoud, dat de zwarting,
veroorzaakt door de stralen van de grootere golflengte een
weinig grooter is. dan die der kleinere golflengte. Het ver-
schil is echter niet zoo groot, dat de belichtingen, noodig
voor dezelfde zwarting, omgekeerd evenredig met de golf-
lengte kunnen zijn, d.w.z. gelijke zwarting wordt niet door
evenveel quanta van verschillende stralingen veroorzaakt,
althans bij de zwartingen waarop onze metingen betrekking
hebben.

Wij zijn nu ook in staat, de orde van grootte aan te geven
van de hoeveelheid geabsorbeerde Röntgenenergie. die een
bepaalde zwarting van de door ons toegepaste films veroor-
zaakt. De hoeveelheid energie, die geabsorbeerd moet worden,
om een duidelijk waarneembare zwarting te weeg te brengen
is van de orde van 1 erg per cM^

-ocr page 116-

SAMENVATTING.

Onderzocht is, in hoeverre het mogelijk is, met behulp
van de fotografische plaat quantitatieve metingen te verrichten
van de intensiteit van Röntgenstralen.

Gebleken is. dat onder bepaalde voorwaarden de foto-
grafische plaat voor velerlei metingen met succes kan worden
toegepast.

De zwartingswetten voor Röntgenstralen werden eerst
afzonderlijk bestudeerd. De experimenteele formule, door
BusÉ opgesteld, om de zwarting als functie van den belich-
tingstijd voor zichtbaar Hebt weer te geven, bleek voor
Röntgenstralen met groote benadering te gelden. De exponent
p in de betrekking van
schwarzschild

Z = f (ItP)

bleek bij benadering gelijk aan de eenheid te zijn, doch
steeds iets kleiner dan de eenheid uit te vallen.

Het vermoeden, dat het feit. dat de exponent p voor
Röntgenstralen bij benadering gelijk aan de eenheid is, aan
de intermitteerende belichting te danken is, die in het geval
van Röntgenstralen meestal wordt toegepast, werd gemotiveerd.

De methode tot het meten der intensiteit van Röntgen-
stralen is nader gediscussieerd en toegepast op de afleiding
van eenige wetten en het bepalen van absorptie-coëfflciënten.

De mogelijkheid is aangetoond, om door middel van een
enkele opname met den spectrograaf met goede benadering
de intensiteitsverdeeling in het continue Röntgenspectrum te
bepalen. Daarbij is gebruik gemaakt van een aantal achter
elkaar geplaatste films in den spectrograaf. Op deze wijze
kon de absorptie voor elke golflengte in de film en daarmede
de belangrijkste correctie bepaald worden.

-ocr page 117-

Een Röntgenbuis met uitschroefbare onderdeden zonder
kitmiddelen of slijpstukken is beschreven.

Een vacuum-bolometer is beschreven, waarmede de inten-
siteit der Röntgenstralen in absolute waarde kan bepaald
worden. Met behulp van dezen bolometer werd het rendement
der Röntgenbuizen bepaald en de spectrograaf energetisch
geijkt. Hierbij werd gebruik gemaakt van een vijftal mono-
chromatische stralenbundels, verkregen door middel van vijf
verschillende antikathoden met daarbij geschikt gekozen filters.
De kromme, die de werkelijke intensiteitsverdeeling in het
continue Röntgenspectrum voorstelt, werd bepaald.

Ten slotte is onderzocht, in hoeverre gelijke, door de plaat
geabsorbeerde hoeveelheden Röntgenenergie gelijke zwartingen
veroorzaken en de orde van grootte der hoeveelheid Röntgen-
energie bepaald, welke door een fotografische plaat geabsorbeerd
moet worden, om een bepaalde zwarting te verkrijgen.

-ocr page 118-

INHOUD.

----Pag

INLEIDING.

§ 1. Doel van het onderzoek........ 1

§ 2. Fotografische intensiteitsraetingen......2

§ 3. Intensiteitsmetingen van Röntgenstralen ... 6
§ 4. Intensiteitsverdecling in het continue Röntgen-

9

spectrum......... ....

HOOFDSTUK 1.
Onderzoek van de zwarting van de fotografische
plaat door Röntgenstralen.

§ 1. Inrichting van het onderzoek.......17

§ 2. De zwarting als functie van den belichtingstijd.
De invloed van ontwikkclingstijd en temperatuur

van den ontwikkelaar.........20

§ 3. De zwarting als functie van de intensiteit . . 24
§ 4. De zwarting als functie van de golflengte . . 31
§ 5, Bespreking der resultaten........34

HOOFDSTUK II.
Toepassing van de fotografische methode tot het
meten van intensiteiten van Röntgenstralen.

§ 1. De methode............36

§ 2. BepaUng van absorptiecoëfficiënten.....42

§ 3. Intensiteit der Röntgenstralen als functie van

de stroomsterkte in de buis.......48

§ 4. Vergelijking van fotografische platen en films 50
§ 5. Intensiteit der Röntgenstralen en spanning aan

de Röntgenbuis ...........52

-ocr page 119-

Pag.

HOOFDSTUK III.
Intensiteitsmeting in het continue Röntgenspec-
trum volgens de fotografische methode.

§ 1. De spectrograaf...........61

§ 2. De demonteerbare Röntgenbuis......64

§ 3. Het opnemen der spectra........66

§ 4. De absorptie in de film voor stralen van ver-
schillende golflengten . :.......74

HOOFDSTUK IV.
Absolute intensiteitsmetingen met den Bolometer.
IJking van den spectrograaf.

§ 1. De bolometer............78

§ 2. IJking van den bolometer........84

§ 3. Meting van de intensiteit van Röntgenstralen
met den bolometer.

Het rendement der Röntgenbuizen.....89

§ 4. IJking van den spectrograaf met behulp van

den bolometer............93

§ 5. Zwarting cn absolute intensiteit.....101

•SAMENVATTING..........104

-ocr page 120-

• I

\'»■-I

• ■■ \'I

_ ... . .

»

-ocr page 121-

STELLINGEN.

-ocr page 122-

Stellingen.

1.

De onderstelling van KnippinG. dat ontladingen in
verdunde gassen zijn toe te schrijven aan de aanwezigheid

van waterstof kernen, is onjuist.

(Die Naturwissenschaften, 36. 756, 1923).

II.

De contrastfotometer van LummeR en Brodhun is in
principe foutief.

III.

Bij het aangeven der grootte van het rendement der
Röntgenbuizen is het niet juist, deze als een functie van de

electronensnelheid te schrijven.

(BeaTTY, Proc. Roy. Soc. 84, 314, 1913).
(kramers. Phil. Mag. 46.
871, 1923).

IV.

De positieve ionen, die noodig zijn voor het in stand
houden der ontlading in gashoudende Röntgenbuizen, worden
in hoofdzaak gevormd door secundaire electronen en niet
door de kathodestralenbundel.

V.

De bewijzen, die Gonggrijp geelt voor dc stelling dat
elke
hoogerc-machtvergelijking minstens één wortel heeft,
zijn niet in orde.

(GONOÓRIJP. Nieuwe methoden op het gebied der algebraïsche en
transcendente vergelijkingen).

-ocr page 123-

De bewering van CzUBER, dat de strictielijn van een
eenbladige hyperboloïde de keelellips is, is niet juist. Wanneer
de strictielijn een vlakke kromme is, kan dit slechts een
cirkel zijn.

(CzUBER, Vorlesungen über Diff. und Integr. Rcchn. I, 3e Aufl. s. 504).

VII.

Het begrip waarschijnlijkheid heeft slechts dan zin, wanneer
men zich op het standpunt van de volstrekte gedetermineerd-
heid der verschijnselen stelt.

(Bohr. Kramers & Slater, Phil. Mag. 47. 785. 1924).

VIII.

Indien op de zon Röntgenstralen ontstaan, is het toch
uitgesloten, deze op de aarde te constateeren.

-ocr page 124-

ÎV/

r

• :

i
i

■ >, ■ •
.•f<

wg^m.

\' *

ät

-ocr page 125-
-ocr page 126-

c.

Fig. 12.

a.

-ocr page 127-

Pt

PLAAT IL

Fig. 24.

Sb

Ag

Fig. 32.

-ocr page 128-

Vf-"\'- - ., ■■ ■ ■ ^ ■ \' -

\' !

. I

• I

I

j

m:

..■v-V^\'i - ■

I.

- \'

-ocr page 129-
-ocr page 130-
-ocr page 131-
-ocr page 132-

¥

im»

i^.i

ÏTi

5s

V. . \' -- \'f

! w \'

y w

- fT--

■r^iiij\'v

ISÏ;\'

mm

■ / \' >s -

^^^ r-

— \' i