-ocr page 1-

y

Klinisch-anatomisch onderzoek over
Schildkliervergrooting

(Krop)

in Utrecht en omstreken.

DOOR

C. J. J, HOOGENBOOM

N.V. VAN DE GARDE & CO\'S DRUKKERIJ-ZALT-BOMMEL

-ocr page 2-

A. qu.

192

K f\' .\'

-ocr page 3-

rM

tm

m

-ocr page 4-

mm

-ocr page 5- -ocr page 6-

hï\'

• JV

\'»f-f

WH-

V -

,■<1

M

-ocr page 7-

w

.

KLINISCH-ANATOMISCH ONDERZOEK OVER
SCHILDKLIERVERGROOTING (KROP)
IN UTRECHT EN OMSTREKEN.

-ocr page 8-

. r

■t\'ii;-

\'■ik. ■ \'

"V j .

■ i

&

4

■ ■■ ^ -\' ■ ■ »

/

X ; ^

V

li

-ocr page 9-

Klinisch-anatomisch onderzoek over
Schildkliervergrooting

(Krop)

in Utrecht en omstreken.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN
DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE
UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. A. J. P. VAN DEN BROEK, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT, TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE TE VERDEDIGEN OP DINSDAG, 8 JULI 1924,
DES NAMIDDAGS TE 5 UUR.

DOOR

CORNELIS JOHANNES JACOBUS HOOGENBOOM

ARTS

GEBOREN TE CULEMBORG

N.V. VAN DE GARDE &CO\'S DRUKKERIJ-ZALT-BOMMEL

-ocr page 10-

.jr^-ii^ism-nf

•. I

i.i ■

\' \' \'S lï\'ifi yi-jn^i\' ..

...... ■ . . ■ . -

"\'T. " " ^ . ■ : J fl, ■■ ■

iP-r^.-

; : . ï"

. .\'JJ

k I

« » . \'1

-ocr page 11-

AAN MIJN VROUW
AAN MIJN OUDERS

-ocr page 12-

mm:\' \' ^. -

r* ! i

■ ■..

.y

k

i"- •■\'\'.\'■\'Cr\'

JÇ.

-ocr page 13-

Bij het voltooien van mijn proefschrift neem ik de
gelegenheid gaarne te baat U, Hoogleeraren en oud-
Hoogleeraren der medische en phUosophische facul-
teiten van de Utrechtsche Hoogeschool. te bedanken
voor het onderwijs, dat ik van U mocht ontvangen.

In het bijzonder betuig ik mijn dank aan U, Hoog-
geleerden de Josselin de Jong, Hooggeachten Promotor.
Ik beschouw het als een groot voorrecht, dit onderwerp
onder Uwe leiding te hebben bewerkt. Uwe niet genoeg
te waardeeren hulpvaardigheid, uwe nooit verflauwende
geestdrift, waren mij een grooten steun. De vele
uren, die ik bij de verschillende besprekingen met U
mocht doorbrengen, zullen mij steeds in dankbare her-
innering blijven.

Ook U, Hooggeleerden Laméris ben ik grooten dank
verschuldigd. Niet alleen voor de gelegenheid, die U
mij gaf, de in Uwe kliniek verwijderde strumae te onder-
zoeken, doch nog veel meer voor wat ik van U mocht
leeren als Uw assistent. Uwe opvattingen over de taak
van den arts zullen steeds een richtsnoer bij mijn verder
handelen zijn.

Ten slotte mijn dank aan de assistenten van het Patho-
logisch Instituut voor de hulp bij het maken van pre-
paraten en photographieën en verder aan allen, die me
bij de bewerking van mijn proefschrift met raad en daad
terzijde stonden.

-ocr page 14-

\'\'t

•. /:\'

-.T..:.. -

n\' . •• ■ • ^

I^i;\'-v"I

V,"

•jj^it; ^-•y.,,- ■ i

.,1

-v\' • II;

•tili

. V.J. ,

ÄS.;,-,*"

-ocr page 15-

INHOUD.

Blz.

Inleiding....................................j

Litteratuuroverzicht..........................4

Eigen onderzoek..............................51

Beschouwingen................................164

Slotbeschouwing..............................190

Litteratuuropgave..............206

-ocr page 16-

iTffi^^y^. Ja

\'■■liff\'\'

■Ts

ifr—

-ocr page 17-

INLEIDING

Bij elk onderzoek over krop, staan we al dadelijk voor
de moeilijk te beantwoorden vraag: wat is krop?

Met de eenvoudige omschrijving: ,,krop is een vergroo-
ting der schildklier", mogen we niet tevreden zijn, want
lang niet elke vergrooting van dit orgaan is pathologisch
en wanneer we over krop spreken, bedoelen we daar-
mede toch een pathologische afwijking. Zoo kunnen we
bijv. de vergrooting der schildklier in de zwangerschap
gewoonlijk niet anders dan physiologisch noemen. Bo-
vendien komen er talrijke vergrootingen van de glandula
thyreoidea voor, die we evenmin als krop mogen be-
titelen, bijv. die veroorzaakt worden door boosaardige
gezwellen en ontstekingen van allerlei aard. Een zuivere
definitie van gewone krop is dan ook moeilijk te geven,
steeds zullen er aanmerkingen op te maken zijn. Ik
zou onder ,.krop" willen verstaan: een vergrooting van
de schildklier door hypertrophie resp. hyperplasie van de
elementen der klier, al of niet met vermeerdering van het
klierproduct, en hetzij met diffuse vergrooting van het
geheele orgaan of met een plaatselijke door knobbel-
vorming.

Het kropvraagstuk heeft langzamerhand ook voor
Nederland groote beteekenis gekregen, want hoewel krop
in ons land niet in die mate voorkomt, dat we zooals
bv. in Zwitserland van een endemie kunnen spreken,
toch neemt hij onder de verschillende ziekten een
tamelijk belangrijke plaats in. Echter werd er hier
tot nu toe betrekkelijk weinig aandacht aan geschon-
ken. Zoo weten we over de verbreiding van den
krop in Nederland nog niet veel; behalve het onder-
zoek van Broers in de provincie Utrecht, het onderzoek
van Brand bij militairen en dat van Kappenburg bij

-ocr page 18-

verpleegsters, staan ons . geen gegevens daaromtrent
ten dienste. Experimenteele onderzoekingen, die licht
zouden kunnen verschaffen over de aetiologie, zijn er
behalve door Kappenburg en Ada Potter niet verricht;
ook de physiologisch-chemische zijde van het vraagstuk
is hier te lande weinig bewerkt. Evenmin zijn er veel
publicaties verschenen over pathologisch-anatomisch on-
derzoek van strumae, terwijl een meer uitgebreid patho-
logisch-anatomisch onderzoek in verband met de klini-
sche gegevens, bij mijn weten hier niet is gedaan. En toch
is dit van groot belang, zoo -men een inzicht in de betee-
kenis van den krop voor het menschelijk lichaam wil
verkrijgen. Tot dit laatste onderzoek was ik in staat, daar
ik gelegenheid had een aantal, in de Heelkundige Kliniek
te Utrecht, verwijderde strumae pathologisch-anato-
misch te onderzoeken en ik tevens gegevens omtrent de
met den krop samenhangende verschijnselen kon verkrij-
gen uit de ziektegeschiedenissen van de patienten, van
wie deze strumae afkomstig waren.

Verschillende vragen heb ik door mijn onderzoek
trachten te beantwoorden en wel:

le. In welke streken van Nederland komt krop voor ?

2®. Welke kropsoorten worden hier aangetroffen?

3e. Op welken leeftijd komen de verschillende kropsoor-
ten voor?

4®. Op welken leeftijd ontstaan zij ?

5e. Na hoeveel tijd geven zij aanleiding tot klachten, die
heelkundige behandeling noodzakelijk maken?

6e. Hoe is de mikroskopische bouw van den krop in Ne-
derland?

7®. Zijn er in de schildklieren van lijders aan Morbus
Basedowi veranderingen te vinden, die het waar-
schijnlijk maken, dat de oorzaak van de ziekte van
Basedow in de schildkher moet gezocht worden?

8®. Zijn er verschillen tusschen de kropsoorten in Ne-
derland en die in Zwitserland?

-ocr page 19-

Ik heb me tot de bewerking van dit gedeelte van het
zoo veel omvattende kropvraagstuk moeten beperken,
daar mij als assistent der Heelkundige Kliniek te Utrecht,
de tijd ontbrak nog andere zooals experimenteele of
physiologisch-chemische onderzoekingen te verrichten.
Ook heb ik een beschrijving van de behandeling van krop,
naar aanleiding van de ervaringen in de kliniek opgedaan,
achterwege gelaten, daar het onmogelijk bleek de inzich-
ten daarover in een kort bestek weer te geven. Wel heb
ik in het litteratuuroverzicht getracht zooveel mogelijk
de heerschende meeningen over de verschillende vragen,
die zich bij de behandeling van het kropprobleem voor-
doen, te vermelden.

-ocr page 20-

LITTERATUUR-OVERZICHT

De litteratuur over krop heeft langzamerhand een
zoo grooten omvang gekregen, dat het ondoenlijk is,
alles wat hierover is geschreven, in dit overzicht te
vermelden. Ik zal me dan ook beperken tot de bespre-
king der belangrijkste artikelen, die over de verschil-
lende onderdeelen van het kropvraagstuk verschenen
zijn. Deze groote hoeveelheid litteratuur is wel een
bewijs, dat op vele punten over het wezen en de be-
teekenis van den krop strijd tusschen de verschillende
onderzoekers heeft geheerscht en nog steeds blijft
heerschen. Op vele der vragen, die zich voordoen,
wanneer men over het kropprobleem nadenkt, is tot
nu toe geen afdoend antwoord te geven. Een der be-
langrijkste strijdvragen, mede in verband met de
behandeling, is die over de aetiologie en wel voor-
namelijk van den endemischen krop, waarvoor vrij-
wel alle tot nu toe bekende ziekteoorzaken verant-
woordelijk zijn gesteld. Als voorbeelden hiervan kan
ik vermelden: de weersgesteldheid, licht en lucht,
het jaargetijde, de temperatuur, de uitwendige omstan-
digheden der aangetaste streek, mechanische insulten,
voedingsverhoudingen, den aard der werkzaamheden,
darmflora, enz. In 1876 kon St. Lager reeds 42 theo-
rieën over de aetiologie van den krop opstellen.

Onder invloed van Kocher, Bircher e. a. heeft zich
de tellurische en hydrotellurische theorie der krop-
aetiologie ontwikkeld. H. Bircher (6) heeft gemeend vast
te kunnen stellen, dat de endemische krop tot zeer
bepaalde geologische formaties beperkt zou zijn. In
Zwitserland zou de krop zich slechts op secundairen
en tertiairen bodem bevinden, kropvrij zouden de
op primaire formaties gelegen dorpen zijn.

-ocr page 21-

Door een onderzoek van Theodor Kocher (48) en zijn
leerlingen in de tachtiger jaren werd de theorie van
H. Bircher op menig punt niet bevestigd. Kocher
onderzocht schoolkinderen van 7—15 jaar, zoowel
jongens als meisjes en vond ook krop in de Jura en
de Juraformaties van het Berner Oberland. Kocher
zocht de oorzaak niet in den mineralogischen toestand,
doch in de bijmengingen, de verontreinigingen der ge-
steenten. Ook Schlittenhelm en Weichardt (72) vonden in
Beieren uitgebreide kropstreken op kristallijne en erup-
tieve gesteenten. Dit niet uitkomen der tellurische
theorie wordt door de voorstanders ervan bestreden
door te twijfelen aan de juistheid der geologische onder-
zoekingen, door het aannemen van onderliggende
secundaire bodemformaties en ten slotte door hetS
invoeren van het water als aetiologische factor, dat»
in het geheel niet uit het geologische gebied behoeft
te komen, waarop de door krop aangetaste bevolking
leeft. Dat het water het kropagens zou vervoeren, \'
wordt reeds lang door velen aangenomen (Baillarger (3)
en Krishaber in Frankrijk, Bircher en Theodor Kocher
in Zwitserland). De werking van het water wordt
verschillend voorgesteld. Een groep ziet de oorzaal^
in het abnormale zoutgehalte, waarbij zoowel een té^
weinig als een te veel voor de oorzaak wordt gehou-
den. In \'t bijzonder wordt een gebrek aan jodiumP
zouten er voor verantwoordelijk gesteld (Bourcet,^
Gautier (43), Marchand, Hunziker (41)). Chatin (43)
heeft een gebrek aan jodium in het water en in de
lucht in kropstreken willen aantoonen. Verder heeft
men erop gewezen, dat met toenemende hoogte het
jodiumgehalte der lucht af- en het aantal kropgeval-
len toeneemt. Door de onderzoekingen van H. Hun-
ziker is echter gebleken, dat het aantal kropgevallen
met de hoogte niet toeneemt. Hij vond voor Zwitser-
land, dat de meeste krop voorkomt in een band, die
de gemiddelde hoogte van 600—1000 meter boven den
zeespiegel omvat, waarbij onder de hoogte wordt ver-
staan, de gemiddelde hoogte van berg en dal te zamen

-ocr page 22-

genomen. De uitbreiding van dezen band weerlegt
tevens de tellurische theorie van H. Bircher, daar hij
over verschillende primaire geologische formaties ver-
loopt. Hunziker beschouwt de krop als een arbeids-
I hypertrophie tot dekking van de jodiumbehoefte
van het lichaam bij te geringe toevoer van jodium in
het voedsel. Ook Bayard houdt den krop voor een defi-
ciëntieziekte. Andere onderzoekers geven de schuld
aan een te groot gehalte van het kropwater aan magne-
sium, (Grange(43)), kalk (Bouchardat,Mac Clelland), ijzer-
zouten (St. Lager) enz.

De combinatie van de tellurische en de watertheorie,
de hydrotellurische theorie, heeft een grooten aanhang;
bepaalde geologische formaties zouden het krop veroor-
zakende water leveren. Echter ook onder de verschil-
lende aanhangers dezer leer zijn de meeningen, welke
geologische formaties nu het krop veroorzakend water
zouden geven, weer zeer verdeeld; allerlei formaties
zijn er voor verantwoordelijk gesteld, ook de radio-
activiteit is er bij gehaald(Schiötz en Répin(68)). Een
bijzonderen steun kreeg de hydrotellurische theorie door
het verschijnsel, dat de krop uit een dorp verdween,
nadat het drinkwater uit een z.g. kropvrij e streek
gekregen had. Een bekend voorbeeld hiervan is het
jiorpje Rup
perswil. waar de oorspronkelijke watervoor-
ziening uit het dorp zelf vervangen werd door een
waterleiding uit een kropvrije streek, waarna de krop
vrijwel verdwenen zou zijn volgens de onderzoekingen
van H. Bircher (1885) en later van zijn zoon E. Bir-
cher (1911,7). In 1913/14 echter werd door Dieterle,
Hirschfeld en KHnger (18) aangetoond, dat er nog zeer
veel krop in Rupperswil voorkwam, waarmede een
der bewijsmiddelen der hydrotellurische theorie dus
van alle waarde werd ontdaan. Ook door verschillende
experimenteele onderzoekingen is er aan de hydro-
tellurische en watertheorie zeer veel afbreuk gedaan,
zoo is b.v. uit de onderzoekingen van Hartman, Hirsch-
feld en KHnger (38) gebleken, dat de oorzaak van den
krop onmogelijk in een levend of levensloos agens.

Ü

-ocr page 23-

dat uitsluitend in het water van een bepaald gebied
voorkomt, kan gelegen zijn, daar krop ook onafhan-
kelijk van water tot stand komt. Terwijl bovengenoemde
onderzoekers vonden, dat in een kropstreek de proef-
ratten regelmatig kropvorming vertoonden, waar van-
daan ook het water kwam, waarmee ze gevoerd werden,
kregen de ratten in absoluut krop vrije streken (Bozen"^
in Fricktal) geen krop, ook al werden ze met typisch^
z
.g. strumigeen drinkwater gevoerd. Hiermede in over-^
eenstemming was het feit, dat in kropstreken ook krop^
optrad, als de proefdieren slechts gedestilleerd water
te drinken kregen en wel in niet geringere mate dan
bij de met gewoon plaatselijk kropwater gevoede dieren.
Blauel en Reich (8) namen bij ratten, die met gekookt
water gevoed werden, kropvorming waar. Ook andere
onderzoekers (Grassi en Munaron, Landsteiner, Schla-
genhaufer, Wagner von Jaureggf43)) zijn bij honden en
katten tot ongeveer dezelfde resultaten gekomen. Zij
kregen de overtuiging, dat drinkwater niet den eenigsten
drager van het kropverwekkend agens kan zijn. ^

Hier in Holland heeft Kappenliurg (43) ook met ver-
schillende rattensoorten proefnemingen gedaan en
ook hij kwam tot eenzelfde resultaat. Zijn verrichte
proeven geven gegp steun aan de bewering, dat het
drinkwater te Utrecht een rol speelt bij het tot stand
komen van den krop. Hiertegenover staan proeven
van Wilms, E. Bircher, Répin en Ada Potter(65), waaruit
zou zijn te concludeeren, dat de oorzaak van den ende-
mischen krop in bepaald drinkwater zou liggen. Echter "
bij een critische beschouwing van deze proeven, zoo-
als Kappenburg die geeft, blijkt deze conclusie nie.t
langer te verdedigen. O.a. voert Kappenburg aan,
dat al deze proeven in kropstreken zijn genomen,
waar behalve het drinkwater nog zooveel andere om-
standigheden een rol kunnen spelen, zoodat het niet
poorloofd is aan één factor, die we willekeurig regelen,
het gevolg der proeven toe te schrijven.

E- Bircher, die de hydrotellurische theorie van zijn
vader H. Bircher nog steeds verdedigt, verklaart het

-ocr page 24-

negatieve resultaat bij proefdieren, die in kropvrije
streken met z
.g. strumigeen water gevoerd werden,
door de verandering, die het water door lang staan,
schudden tijdens het vervoer, enz., zou ondergaan.\'
De colloidale oplossing, in welken vorm volgens Bircher
het kropagens zou voorkomen, zou niet tegen deze
bewerking bestand zijn. Echter zegt Kappenburg, dat
colloidale oplossingen volgens chemici hiervan geen
invloed ondervinden, zelfs niet van centrifugeeren.
Aan de hydrotellurische theorie wordt dus zoowel door
waarnemingen bij menschen als bij dieren veel afbreuk
gedaan.

Een andere theorie, die veel aanlokkelijks heeft,
doch waartegen alweer bezwaren zijn in te brengen,
is de infectietheorie. Het infecteerende agens zou
zoowel in het drinkwater als met andere voedingsmid-
delen in het lichaam gebracht kunnen worden. Mc.
Carrison (60) is een der voorstanders hiervan. Hij vond
in Britsch-Indië den krop vooral in moerassige streken,
waar door overstroomingen de grond en het water
verontreinigd waren met organisch materiaal van men-
schelijke of dierlijke afkomst. Het meest kwam krop
voor bij de armere klassen en grondwerkers op het
platteland. Aan een bepaalde rivier zag hij, dat het
aantal kropgevallen stroomafwaarts toenam, met toe-
nemende verontreiniging van het water. Een andere
waarneming deed Mc. Carrison in een bepaald inter-
naat, waar onder de leerlingen veel krop voorkwam.
Hij vond daar een faecale verontreiniging van het
drinkwater, dat toen chemisch werd gedesinfecteerd,
waarna de krop verdween. Ook kon hij, evenals Sazaki^
krop verwekken bij proefdieren door ze drinkwater
vermengd met faeces van kroppatiënten te geven,
terwijl hij verder zag, dat menschen in een kropvrije
streek krop kregen door het gebruik van een Birkefeld
filterrest van kropwater, wat niet geschiedde, nadat
deze rest gekookt was. Ook kon hij kroppatiënten
genezen door ze verschillende vaccins toe te dienen
of door middel van darm-antiseptica (thymol, B naph-

-ocr page 25-

tol, salol, kreosoot, melkzuurbacteriën),, of door be-
handeling van chronische obstipatie. Hij beschouwt
den krop als een gevolg van de aanwezigheid van niet
nader bekende mikro-organismen in het darmkanaal,
waarvan de toxinen in de bloedbaan gekomen, aan
de schildklier hoogere eischen stellen. Het infectieuze
agens zou leven in den bodem van kropplaatsen, vooral
als er veel organische, menschelijke of dierlijke afval
aanwezig is. Het darmkanaal zou o. a. geïnfecteerd
kunnen worden door met afval verontreinigd drink-
water.

Evans, Middleton en Smith (43) zijn van meening, dat
inplaats van in het darmkanaal, de toxinenbron
meer in een infectie van neus en tonsillen gezocht
moet worden. Farrant neemt een tusschenstandpunt
in, zoowel het een als het ander zou de oorzaak kunnen
zijn.

Nog tal van andere waarnemingen zijn er, die een steun
aan de infectietheorie geven, zoo b.v. het optreden van
krop bij ratten in bepaalde kooien, zooals dat bij de
experimenten van Hirschfeld en Klinger in Zürich te
voorschijn trad, waarbij het zelfs mogelijk was door de
dieren in een bepaalde kamer van het instituut te
laten leven, nu eens vlugger dan weer langzamer, krop
bij hen op te wekken. Evenwel bleek tevens, dat door
voeren van faeces van kropratten aan gezonde ratten,
bij deze geen krop verwekt kon worden, terwijl hij even-
min door middel van zijn kropkooien in een kropvrije
streek een kropendemie kon veroorzaken. Marine en
Lenhart (58) in Buffalo vonden krop bij beekforellen, die
m tanks gehouden werden. De krop bij de forellen nam
stroomafwaarts toe, behalve op een plaats, waar een
kanaal het water ververschte, terwijl ze bij in \'t wild
levende forellen nooit krop vonden. Dezelfde waarne-
mingen werden door Gaylord en Millard (43) verricht,
levens konden zij het optreden van krop bestrijden
Qoor sporen arsenicum of een sterk verdunde sublimaat
oplossing of jodium aan het water toe te voegen. Met
het afkrabsel van de binnenkant der tanks en met het

-ocr page 26-

water er uit, ^konden ze bij proefdieren weer krop ver-
wekken. Als steun voor de infectietheorie wordt ook
de mogelijkheid van een epidemisch optreden van den krop
genoemd. Hiervan zijn enkele voorbeelden bekend in
kazernes (Nancy 1783) en gevangenissen. Kutschera (43)
en Tausig zijn voorstanders van de contactinfectie, de
overdraging van mensch op mensch, op grond van
endemologische onderzoekingen in Oostenrijk en Bos-
nië. Hoeveel voorstanders de infectietheorie al of niet
met het drinkwater als overdrager ook heeft, nog nooit
is het aan een der onderzoekers gelukt een bepaalde
bacteriesoort af te zonderen en daarmee krop te ver-
wekken (Kolle, 47). Een vaste basis ervoor ontbreekt dus
nog en over de aetiologie van den krop tasten we nog steeds
in het duister.

Ook de mooie resultaten van de kropprophylaxis in
Amerika en Zwitserland, door jodiumtoevoeging aan het
keukenzout en door het verstrekken van jodiumtabletten
aan schoolkinderen, zijn nog niet bewijzend voor de
opvattmg, dat de krop alleen door te weinig jodium
in het voedsel veroorzaakt zou worden. Dat er nog
andere factoren medewerken, blijkt uit de onderzoekin-
gen van Stiner (76), die door langdurige toediening
van vitamienarm voedsel behalve skorbuut ook krop
verwekken kon.

De sporadische krop komt overal voor, de endemische
meer in bepaalde gebieden, die echter over de geheele
aarde verspreid zijn. Door verschillende schrijvers
wordt opgegeven, dat in Europa endemische krop voor-
komt: vooral in Zwitserland, de Alpen, Stiermarken,.
Tirol, Bosnië, Herzegovina, in de Karpathen, in Duitsch-
land in \'t Schwarzwald, Thuringen, Harz, Rijndal doch
ook in de Duitsche laagvlakte, in ItaHë in Piemont en
Lombardije, in Frankrijk vooral in het Oosten met uit-
loopers naar het Zuiden en Noorden tot in België, in
Spanje in de Pyreneeën en Isturië, in Engeland in enkele
districten (Sussex, Hampshire, Derbyshire) verder in
enkele streken van Noorwegen en Zweden, Finland en
de Oostzeeprovincies van Rusland. In Azië komt krop

-ocr page 27-

voor in de Himalaya, in Siberië, in Japan en op ver-
schillende eilanden van N. O. L In Afrika in Abessinië,
Marokko, Niger gebied, de Azoren, Madagascar, in Ame-
rika in het gebied der groote meren, in Mexico, Brazilië,
Argentinië en de Cordilleras.

Over Nederland wordt meest als een kropvrij land
geschreven; echter weten we, dat krop hier in bepaalde
streken zeker veelvuldig voorkomt, wat uit de onder-
zoekingen van Brand (11) is gebleken. Brand had als mate-
riaal het in 1916gemobiliseerdeleger en de verslagen der
keuringscommissies der militieraden van de landstorm-
jaarklassen 1906—1917 en de militie lichtingen 1913—16.
Alle gemobiliseerden in 1916 werden op schildklierver-
grooting onderzocht, waarbij bleek, dat in de provin-
cies Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland het kropge-
middelde bij de onderzochten, hooger was dan het ge-
middelde over geheel Nederland. De provincies Over-
ijsel, Noord-Brabant en Noord-Holland vertoonden
ongeveer een zelfde gemiddelde als geheel Nederland,
Limburg een iets lager, terwijl Friesland, Groningen,
Drente en Zeeland een veel geringer gemiddelde op-
leverden. Tevens viel het aantal groote plaatsen op,
waar de verhouding tusschen het aantal personen met
schildkliervergrooting en het aantal onderzochten,
hooger was dan het gemiddelde voor Nederland, zooals
Gorkum, Breda, Nijmegen, Utrecht, Rotterdam, Leiden,
Arnhem, Deventer, Hengelo, Helmond, Den Helder,
Zwolle, Enschede, Den Haag, Venlo, Den Bosch,
Amsterdam en Groningen, Dit zou er dus misschien op
wijzen, dat er hier meer krop in de steden dan op het
platteland voor komt. Broers (12) komt bij zijn onder-
zoek in de provincie Utrecht (1907) tot eenzelfde resul-
taat. Bij de buitenlandsche schrijvers vindt men juist
meestal opgegeven, dat de plattelandsbevolking veel
meer door krop is aangetast. Het aantal afkeuringen
voor schildkliervergrooting der landstormklassen 1906
^17 en militielichtingen 1913—16 bleek in de provincies
Utrecht, Gelderland en Overijsel het grootst te zijn*
dan volgden Noord-Brabant, Zuid-Holland en Limburg\'

-ocr page 28-

dan Noord-Holland, terwijl in Friesland, Groningen,
Drente en Zeeland slechts een zeer gering aantal afkeu-
ringen voorkwamen. Er is dus een groote overeen-
komst tusschen de uitkomsten van het onderzoek van
de gemobiliseerden en die van het keuringsmateriaal.
Daardoor wint dit onderzoek aan waarde, doch deze
is nog slechts betrekkelijk, daar het onderzoek weliswaar
over een groot aantal n.1. 46976 personen verricht is,
doch slechts over mannen van 18—35 jaar. Over
het voorkomen van krop bij meisjes en vrouwen is,
behalve het schoolonderzoek van Kappenburg in Utrecht\'
statistisch in ons land nog niets vastgelegd, terwijl
toch juist de ervaring leert, dat hier bij vrouwen veel
vaker struma voorkomt dan bij mannen. Het is te hopen,
dat het oorspronkelijke plan van de strumacommissie
uit den Centralen Gezondheidsraad om over de verbrei-
ding van den krop in ons land zooveel mogelijk gegevens
te verkrijgen, alsnog verder ten uitvoer kan worden
gebracht.

De meeste schrijvers zijn het er wel over eens dat
bij vrouwen krop meer voorkomt dan bij mannen
Baillarger (3) berekende voor Frankrijk 65 % vrouwen
en 35 % niannen, waarbij hij opmerkt, dat hoe ernstiger
de endemie is, de krop ook meer bij mannen voor-
komt, terwijl bij een weinig ernstige endemie het aantal
kropgevallen bij vrouwen veel grooter is dan bij mannen.
Bossart (10) vond bij de bewerking van de operatief verwij-
derde strumae uit de kliniek van H. Bircher in Aarau
68 % vrouwen en 32 % mannen. In andere statistieken
geeft Krönlein (53) een verhouding van 73 % vrouwen en
27 % mannen, Sulzer (78) 72,5 % vrouwen, 27,5 % mannen.
De verklaring hiervoor wordt gezocht in den invloed,
die menstruatie en zwangerschap op de schildkherfunctie
uitoefenen. Hiermede stemt overeen de waarneming
van Kappenburg, die bij de Utrechtsche scholieren tijdens
de kinderjaren vrijwel evenveel krop vond bii ioneens
en meisjes. ^

Over het voorkomen van krop in bepaalde bevol-
kingsklassen zijn de meeningen verdeeld. Mac Carrison

-ocr page 29-

en von Kutschera, Taussig, e.a. vonden den krop het
meest onder de lagere bevolkingsklassen, ook Kappen-
burg vond bij zijn schoolkinderonderzoek meer schild-
kliervergrooting onder de kinderen der minder ge-
goede bevolking. E. Bircher zegt dat onder de hoogere
klassen evenveel krop voorkomt als onder de lagere.

Over den leeftijd waarop krop het meest ontstaat,
zijn de verschillende schrijvers het tamehjk eens;
aangeboren krop wordt als zeldzaam beschreven, terwijl
de krop in de kinderjaren niet bijzonder veel optreedt,
echter het meest zich gaat ontwikkelen omstreeks de
beginnende geslachtsrijpheid, om dan in de latere jaren
weer minder voor te komen. Sommigen echter vinden bij
hun patiënten een belangrijk aantal strumae, die in de
kinderjaren ontstaan zijn, zoo b.v. Bossart, nl.- 644 van
de 1236 dus 52 %, Monnier (62) 42 %, Palla (64) daarentegen
vindt een overwegen tusschen 10 en 20 jaar, nl. in 40 %
van het totaal. Wegelin (81) is van meening, dat in Bern de
meeste neonati reeds een krop hebben nl. in 70—90 %.

Verder schijnt het jaargetijde invloed op de krop-
vorming uit te oefenen. Zoo beschrijft Mc. Garrison, dat
in Engelsch-Indië in de streken, die niet onder invloed
van de moesson staan, nieuwe kropgevallen en groei van de
oude kroppen in het voorjaar en iets minder regelmatig
in den herfst voorkomen, terwijl in de streken, waar de
moesson heerscht, de meeste krop in de regenperiode
ontstaat. Hedinger (32) geeft aan, dat in de bergstreken van
Europa, de maanden van Maart tot Juni voor de krop-
vorming zeer gunstig zijn, zoodat men in menige streek
van acute- of van zomerkrop spreekt.

De pathologische-anatomische indeeHng van den krop
IS oorspronkelijk van Virchow uitgegaan, die in zijn
»Krankhafte Geschwülste" (1863) de woekeringen van
het epitheel als voortzetting van de natuurlijke wijze
van groei, als de oorzaak van den krop opvatte en die
de struma nodosa reeds zeer goed beschreef. In 1883
geeft Wölf Ier (83) een andere indeeling, een histogenetische.
nij onderscheidt twee hoofdvormen, de hypertrophie en
het adenoom, waarbij hij van de onderstelling uitgaat.

-ocr page 30-

dat de eenmaal gevormde follikels niet meer kunnen
prolifereeren. De hypertrophie zou berusten op gezwel-
achtige vergrooting van het gewone normale schild-
kherweefsel, hetzij van solied klierweefsel, hetzij van
follikels met inhoud. Volgens zijn voorbeelden is deze
vorm knobbelig en altijd congenitaal. Het adenoom gaat
daarentegen uit van resten van embryonalen aanleg,
waarvoor Wölfler kleine of grootere soHede celnesten aan-
ziet, die in het stroma tusschen klierbuisjes liggen. Het
adenoom verdeelt hij weer in adenoma gelatinosum
(adenoma interacinosum en cystadenoom), in adenoma
myxomatosum en in adenoma cylindrocellulare. Het
adenoma interacinosum is diffuus, het cystadenoom is
cysteus. Deze indeeling van Wölfler schiep verwarring,
daar hij in \'t geheel geen rekenmg hield met het makros-
kopische beeld, terwijl zijn theorie over het embryonale
weefsel, dat in de schildklier tot in volwassen leeftijd
zou blijven bestaan, volkomen onbewezen bleef. Zoo
kwam hij er toe zeer typische knobbels onder een gewone
hypertrophie te rangschikken.

Gutknecht (28)gaf in 1885 een indeeling, waarvan de
grondslagen ook door latere onderzoekers gebruikt
werden. Hij verdeelt de strumae in twee hoofdvormen:
r. de algemeene gelijkmatige Hyperplasie, die weer
onderverdeeld wordt in den congenitalen en den ver-
kregen vorm.

2®. struma nodosa, die in verschillenden vorm voorkomt
nl.:

a. knobbels met overheerschende ontwikkehng van het
kherweefsel.

h. knobbels met hyaline degeneratie van het stroma en
de vaten m het centrum en zeer verschillende klier-
weefselvormen in de peripheric.

c. knobbels met fibreus centrum en periphere laag van
kherweefsel, dikwijls met verkalking.

d.. vasculairen vorm.

e. cysten.

Hierop zijn alle latere indeelingen gebouwd. Zoo geeft
von Eiselsberg (20) in 1901 de volgende indeeling^

-ocr page 31-

I. Diffuse vormen.

1. adenoide, met vermeerdering
van het follikelaantal.

2. colloide, met vermeerdering
van den follikelinhoud.

h. fibreuse.

c. vasculaire, waarbij of een actieve woekering van
de vaatwand met opvolgende aneurysmatische ver-
wijding optreedt of een passieve verwijding der venae.

II. Circumscripte vormen.

adenomateuze locale hypertrophie van het schild-
kherweefsel.

h. colloide, met verschillende veranderingen, vorming
van schijnbare en echte cysten, verkalking, ver-
beening, fibreuze en hyaline verandering van het
stroma,
c. vasculaire.

1. foetaal adenoom van Wölfler.

2. adenoma tubuläre.

3. cystadenoma papilläre.

Hellwig en Aschoff (33) geven in 1920 de volgende
indeeling:

I. Struma diffusa.

1. mikrofollicularis.

2. makrofollicularis (struma diffusa colloides).

3. basedowiana.

II. Struma nodosa

a. met regressieve processen
in de adenomen (struma no-
dosa simplex).
h. met progressieve processen
in de adenomen (struma no-
dosa colloides).
c. struma nodosa basedowifi-
cata.

a. parenchymateuze

d. adenomen

i- Benigne adenomen

-ocr page 32-

2 Maligne tumoren f carcinoom.

[ 0. sarcoom.

De struma diffusa mikrofollicularis heeft de volgende
pathologisch-anatomische eigenschappen: gelijkmatig
vergroote schildklier met kleine follikels, zonder prolife-
ratie van het epitheel, met ingedikt colloid, gering bloed-
gehalte en veel bindweefsel. KHnisch zou dit struma
hypothyreotische verschijnselen geven.

De struma diffusa makrofollicularis is een gelijkmatig
vergroote schildklier met groot bloedgehalte, groote
follikels met sterke proliferatie van het epitheel, met
dun colloid en weinig bindweefsel, die klinisch aanleiding
geeft tot hyperthyreotische verschijnselen van lichten
graad.

De struma diffusa basedowiana is een gelijkmatig
vergroote schildklier, meestal op den bodem van de
struma diffusa makrofollicularis ontstaan, met zeer
sterke woekering van het epitheel, die de groote follikels
tot „centraal kanaal" vernauwen, met dun niet kleur-
baar of ontbrekend colloid, met zeer sterk bloedgehalte.
Khnisch geeft dit struma hyperthyreotische verschijn-
selen van zwaren graad met of zonder Basedow trias.

De struma nodosa simplex is de gewone dikwijls door
druk atrophische schildklier, die zelden colloidrijk is,
met knobbels, die alle vormen der regressieve veran-
deringen vertoonen (struma parenchymatosa, fibrosa,
calcificans, haemorrhagica, cystica) en die hypothyreo-
tische verschijnselen geeft.

De struma nodosa colloides is of een gewone schild-
klier met knobbels, waarvan de een of andere het beeld
aer struma diffusa makrofollicularis vertoont of het
IS een algemeen vergroote colloidrijke schildklier met
talrijke meest kleine colloidrijke knobbels (struma diffu-
sa et nodosa colloides).

c.vuir\'\'\'\'"\'^ basedowificata is een gewone

It t fl r ^ ^^^ ^^Ike de een of de ander

het beeld der Basedowschildklier vertoont. De schild-

^^^^ ^^^^^^^ ^^

-ocr page 33-

Wegelin heeft in 1921 te zamen mefHedinger de vol-
gende indeeling opgesteld, die veel met die van Hellwig
overeenkomt.

I. Struma diffusa (Hyperplasie)

a. Struma diffusa parënchymatosa (kleinfolliculair).

1. Struma congenita neonati.

Meestal met sterke hyperaemie verbonden, geen
of zeer weinig colloid. Epitheel dikwijls gedesqua-
meerd. Gewicht van 3—40 gram.

2. Struma diffusa tijdens de groeiperiode.

Kleine follikels, dikwijls ook slurfvormig, meest-
al met groote kubische of laagcylindrische epitheel
cellen, in de laatste dikwijls abnormaal groote
kernen. In de follikels eosinophiel colloid, dikwijls
met basophiele gedeelten, tamelijk veel bind-
weefsel.

3. Struma diffusa parënchymatosa der volwassenen.

Komt zelden voor, hetzelfde beeld als 2, alleen
komt dikwijls het basophiele colloid meer voor.
gewicht 30—100 gram.
h. Struma diffusa colloides (grootfolliculair).

Komt voor in de laatste jaren der groeiperiode en
bij volwassenen. Het colloid overweegt, de snee vlakte
in sterk transparant. Middelgroote en groote blaasjes
met veel, tamelijk dik, eosinophiel colloid. Epitheel
kubisch of afgeplat. In rusttoestand gelijkmatig
ronde en ovale follikels, met dikwijls plat epitheel.
In vele gevallen, vooral bij gravidae voortdurende
epitheelwoekeringen in den vorm van uitstulpingen
met cylinderepitheel en afsnoering van kleine blaas-
jes tusschen de grootere. Weinig stroma. Gewicht
30—300 gram.

Struma diffusa basedowiana.

Komt op ouderen kinderleeftijd en bij volwassenen
voor. Sneevlakte meestal weinig doorschijnend. Mi-
kroskopisch kleine ronde of groote polymorphe folli-
kels. Epitheel hoofdzakelijk cylindrisch, dikwijls

-ocr page 34-

meerrijig. Epitheelwoekering in den vorm van uit-
stulpingen en papillen, dikwijls epitheeldesquamatie.
Meestal zeer weinig dun vloeibaar colloïd met zeer
veel vacuolen. Dikwijls lymphocytenophoopingen
in het stroma, eventueel typische lymphfollikels met
kiemcentra.

II. Struma nodosa (Adenoom)

Zelfstandig groeiende, promineerende, tegen het
schildklierweefsel meest scherp begrensde knobbels
van zeer verschillende grootte, meestal in de zijkwab-
ben, minder in de isthmus voorkomend. Zeer dik-
wijls multipel aanwezig, kleur grijsrood of grijs-bruin.

a. Struma nodosa parenchymatosa.

Het parenchym overweegt, geringe of matige door-
schijnendheid van het klierachtige deel van den
knobbel.

1. Struma nodosa trabecularis (trabeculair adenoom).

Overwegend smalle strengen, netvormig verbon-
den, aan den rand van de knobbels dikwijls radiair
gerangschikt. Polyaedrisch epitheel, hier en daar
differentiëering in kleine blaasjes, geen colloid.
Komt dikwijls op de puberteitsleeftijd voor. Over-
gangen tot de woekerende struma van Langhans,
doch meestal goedaardig.

2. Struma nodosa tubularis (tubulair adenoom).

Overwegend lange klierbuizen met kubisch of
cylindrisch epitheel, dikwijls sterk vertakt. Colloid
ontbreekt of is in geringe hoeveelheid aanwezig.

3. Struma nodosa mikrofollicularis (klein folliculair
adenoom).

Overwegend kleine ronde en ovale blaasjes, dik-
wijls nog in ketens samenhangend, epitheel ku-
bisch of laag cylindrisch. Colloid gering, meest
eosinophiel.

b. Struma nodosa colloides.

Het colloid overweegt, sterke doorschijnendheid,
geleiachtige toestand van de knobbels.

-ocr page 35-

1. Struma nodosa makrofollicularis simplex (een-
voudig grootfolliculair adenoom).

Overwegend groote blaasjes, rond of ovaal.
Epitheel kubisch of afgeplat, hier en daar ook cy-
lindrisch op plaatsen van sterkere woekering.
Zeer veel colloid, grootendeels eosinophiel, zelden
basophiel.

2. Struma nodosa makrofollicularis papillifera (pa-
pillair grootfolliculair adenoom).

Zelden. Overwegend groote blaasjes met kubisch
of cylinderepitheel, waarin dikwijls papillen vor-
ming met hoog cylinderepitheel en donkere ker-
nen. In grootere papillen nieuwvorming van
kleine blaasjes. Veel colloid, eosinophiel.

Basedowificatie komt ook bij de struma nodosa
colloides voor.

ni. Combinatie van struma diffusa en struma

nodosa.

Struma diffusa parenchymatosa met:

1. Struma nodosa parenchymatosa, tijdens de groei-
periode tamelijk veel voorkomend.

2. Struma nodosa colloides, minder dikwijls voor-
komend.

h. Struma diffusa colloides met;

1. Struma nodosa parenchymatosa, zelden.

2. Struma nodosa colloides bij volwassenen zeer
frequent, vooral tijdens de zwangerschap. Zeer dik-
wijls een groot aantal kleinere, geleiachtige knob-
bels in een diffuus colloid struma, zoodat vergroote
lapjes dikwijls moeilijk van kleine knobbels zijn
te onderscheiden. Zeer sterke vergrooting der
geheele schildkher bij dezen vorm.

Deze indeeling van Wegelin en Hedinger wordt

volledig gemaakt door een toevoeging van de dege-

neratieve veranderingen, die bij de verschillende

kropvormen kunnen voorkomen.

DIJ de struma diffusa.

-ocr page 36-

1. Bindweefselwoekering (sklerose) op hoogen leef-
tijd en bij chronische ziekten, hoofdzakelijk bij
tuberculose.

2. Amyloide degeneratie, meestal bij algemeene amy-
loidosis, hoofdzakelijk in het intralobulaire stroma.

3. Veranderingen aan de bloedvaten. Elasticaver-
kalking, dikwijls reeds bij kinderen arteriosklerose.

h. bij de struma nodosa.

Een gevolg van de gebrekkige vascularisatie en de

slechte lymphvatverzorging (lymphstuwing).

Peripheer voortgaande groei van het epitheel met

ondergang ervan in het centrum.

1. Fibreuze degeneratie (struma fibrosa), vorming
van een centrale bindweefselkern met naar den
rand uitstralende septa.

2. Hyaline degeneratie, wit, vast homogeen weefsel
in het centrum van den knobbel. Hyaline stof is of
door bindweefselcellen gevormd of perivasculair
afgezet.

3. Slijmige degeneratie, meest slechts mikroskopisch
in de struma nodosa parënchymatosa te zien.

Slijmige degeneratie der epitheelcellen of sHjm-
afzetting in het stroma.

4. Amyloide degeneratie, meestal bij algemeene
amyloidosis. Hoogst zelden een geisoleerde amy-
loidkrop. Het amyloid ligt slechts in het stroma,
meestal perivasculair.

5. Vettige degeneratie. Troebele, witgele sneevlakte.

Vetafzetting in de epitheelcellen, zelden in
hyalinestroma.

6. Verkalking (struma calculosa) Kalkafzettingen
in fibreus en hyahne gedegenereerd stroma, mi-
kroskopisch fijn korrelige of grootere beenharde
concrementen in het fibreuze. centrum of in de
kapsel van de knobbels, zelden verkalking in het
colloid.

7. Verbeening (struma ossea) in aansluiting aan de
verkalking. Beenvorming uit verkalkt hyaline
bindweefsel.

-ocr page 37-

8. Bloedvaatveranderingen. Hyaline degeneratie, ar-
teriosklerose, caverneuze verwijdingen en woe-
kering der capillairen, Thrombosen,

9. Bloedingen, hoofdzakelijk in het centrum van de
knobbels, in aansluiting hieraan dikwijls cyste-
vorming met Cholesterine uitscheiding en ver-
andering der bloeduitstorting in caoutchouc
hyalin. Traumatische en spontane bloedingen,
de laatsten hoofdzakelijk door stuwing of door
ruptuur van sklerotische vaten.

10. Oedeem. Geleiachtig geel oedeem van het los-
mazige fibreuze stroma door lymph- en bloed-
stuwing.

11. Cystevorming (struma cystica). Het ontstaan
der cysten is verschillend.

a. folliculaire of dilatatiecysten ontstaan door
verwijding of samenvloeiing van follikels, ze
hebben een epitheliale bekleeding. Meestal
kleine cysten van c.M, doorsnede. In-

houd colloid.
h. Verweekingscysten zonder epitheelbekleeding.

1. Oedemateuze verweeking door voortschrij-
dende oplossing en vervloeiing van het
stroma. Geel sereuze inhoud.

2. Haemorrhagische verweeking in aansluiting
aan bloedingen. Vorming van een bruinen
vloeibaren of brijigen inhoud, dikwijls met
Cholesterine kristallen, dikwijls secundaire
bloedingen en verkalking in den cystewand.

Tenslotte voegt Wegelin hieraan nog een lijst van de
maligne tumoren der schildklier toe, omdat die volgens
hem meestal op den bodem van een endemischen krop
op middelbaren of hoogen leeftijd.
Hij onderscheidt:

Epitheliale tumoren:

1 • Metastaseerend adenoom (metastaseerend colloid-.
struma van Langhans).

2. Grootcellig meest kleinalveolair adenoom (groot-
cellig kleinalveolair struma van Langhans).

-ocr page 38-

3. Woekerend struma van Langhans.

4. Papilloom.

5. Adenocarcinoom (cylindercellenkanker).

6. Carcinoma solidum simplex.

7. Cancroïd.

8. Parastruma (tumoren der parathyreoidea.).

b. Stromatogene tumoren.

1. Sarcoom.

2. Haemangioendothelioom.

c. Carcinosarcomen.

Verder komen in de schildklier nog menggezwellen
en teratomen voor.

De tot nu toe gegeven indeelingen, behalve die van
Wölf Ier, berusten allen op een morphologische basis,
alleen komt als uitzondering bij de laatste indeelingen
de struma diffusa basedowiana en de struma nodosa
basedowificata voor, als een voorbeeld van een gemengde
classificatie naar morphologische en functioneele eigen-
schappen. Deze gemengde indeeling is nog verder door-
gevoerd door Lanz (55) in 1917, die de toxische verschijn-
selen als grondslag voor de indeeling gebruikte. Hij
geeft het volgende schema:
I. Struma atoxica.

1. diffusa parenchymatosa.

2. diffusa colloides.

3. circumscripta s. nodosa ^^^l^ïdes.

^ [ b. cystica.

II. Struma toxica.

1. diffusa (c.q. vasculosa) thyreotoxica.

2. diffuse Basedowstruma (primair).

circumscripta. | j ßa5g(jQYv^struma (secundair).

Ook Plummer en Wilson (55) in Amerika gebruiken
een zelfde indeeling. Zij onderscheiden:

I. Hyperplastisch toxische.

II. Hyperplastisch atoxische.

III. Niet hyperplastisch atoxische.

-ocr page 39-

IV. Niet hyperplastisch toxische.

Lanz geeft aan zijn indeeling de voorkeur, omdat de
onderscheiding van het diffuse en circumscripte karakter
van een struma veel gemakkelijker is, dan het al of niet
hyperplastische. Voor de praktijk vindt Lanz zijn indee-
ling zeer geschikt, vooral met het oog op de in te stellen
therapie, voor den patholoog-anatoom acht hij haar
minder geschikt.

Wat nu verder de histologie der strumae betreft,
over den groven bouw ervan zijn de verschillende onder-
zoekers het wel eens. Algemeen wordt aangenomen, dat
de struma berust of op een diffuse Hyperplasie van het
normale schildklierweefsel of op een knobbelvorming
of op beiden te zamen. De Hyperplasie gaat uit van een
primaire follikelepitheelwoekering, die aanleiding geeft
tot Het vormen van kleine blaasjes, waarin de secreet
opHooping nog gering is.

De struma congenita der neonati is meestal een dif-
fuus parenchymateuzen vorm, meest met soliede fol-
likels, gewoonlijk zonder of met zeer weinig colloid, dik-
wijls met een sterke hyperaemie en met veel desquamatie
van epitheelcellen. Van Goor (27), die vijf gevallen van
aangeboren krop bij neonati uit Amsterdam onderzocht,
vond hieronder twee gevallen van parenchymateuze
Hyperplasie, waarvan één een mengvorm van paren-
chymateuze Hyperplasie met Hyperplasie der vaten was,
verder een struma met follikels met colloid, een met een
sterke papillaire woekering van epitheel in de follikels
en een overgangsvorm van de parenchymateuze Hyper-
plasie met laatstgenoemden vorm.

Door sommigen wordt aangenomen, dat de sterke
desquamatie der epitheelcellen een postmortaal ver-
schijnsel is (Marchand, L. R. Müller, Sumita). Van Goor
IS het Hiermede niet eens op grond van zijn eigen waar-
^mingen en van waarnemingen van Isenschmid (42)
■Hesselberg (36) en op grond van proeven van Lübke (57)
en de Quervain. De dikwijls voorkomende hyperaemie is
volgens van Goor niet in alle gevallen een eenvoudige
hyperaemie, doch er zijn ook gevallen waar tevens een

-ocr page 40-

vermeerdering van vaten aangenomen moet worden.

Tijdens de kinderjaren domineert in kropstreken
eveneens de struma diffusa parenchymatosa met kleine
follikels; de levendige epitheelwoekering duurt voort,
de hoeveelheid colloid is nog gering.

Bij de oudere kinderen en bij volwassenen treedt de
struma diffusa colloides met groote follikels met veel
colloid meer op den voorgrond, zoodat we mikroskopisch
een zelfde beeld krijgen als bij de normale schildklier
van volwassenen uit kropvrije streken. De epitheel
woekering is opgehouden, een soort rust of evenwichts-
toestand is ingetreden. De schildklier schijnt zich nu aan
de abnormale toestanden, die haar groei in het leven rie-
pen, aangepast te hebben en voldoende te functioneeren.
Echter komen er ook gevallen voor, waar ondanks de
sterke colloidophooping, de epitheelwoekering voort-
duurt; dit zien Wegelin e.a. vooral tijdens de zwanger-
schap en een nog sterkere vergrooting der schildklier is
er het gevolg van. Deze soort strumae, dus met groote
folhkels met veel colloid en tegelijkertijd een sterke
epitheelwoekering, schijnen in lager gelegen streken
(Midden en Zuid-Duitschland, Noorwegen en Noord-
Amerika) veel frequenter voor te komen als in Zwitser-
land. Hellwig die deze strumae ook beschrijft (struma
diffusa makrofollicularis), is van meening dat ze direct
uit het schildkliertype der neonati ontstaan en niet
mt de struma diffusa mikrofollicularis. Hellwig zegt
dat ze hyperthyreotische verschijnselen geven en in
verband staan met de basedowstruma.

In het senium treden ouderdomsverschijnselen op:
epitheel en colloidvermindering en stromavermeerdering

h^U^^^T ^^ hoe we de knob-

adenomen of als een circumscripte hyperplasie De
meeste onderzoekers: Wegelin, Lan^ans^"Ischof^^
Hellwig, Krämer, Kloeppel (44), Michaud (59), HitzW39)

* Wb"\' -ttU-opafsld :

nl.d! ; beschouwde ze als een locale hyper-

plasie, terwijl van Eiselsberg aanneemt dat er zoowef echte

-ocr page 41-

adenomen als locale hyperplasieën voorkomen. H. Hueck
(40) deelt de meening van von Eiselsberg, evenwel wijst
hij erop, dat in den laatsten tijd het onderscheiden van
echte adenomen en locale hyperplasieën misschien beter
nagelaten kan worden met het oog op het experimen-
teeie verwekken van echte metastazeerende gezwellen,
waarbij men van ontsteking over hyperplasie tot gezwel
komt. Hierdoor wordt het waarschijnlijk, dat er geen
principieel onderscheid tusschen circumscripte hyper-
plasie en gezwel bestaat.

Waaruit de knobbels ontstaan, is een vraag over
welks beantwoording nog verschil van meening bestaat.
Tegenwoordig wordt na de onderzoekingen van Hitzig
en Michaud door de meesten aangenomen, dat de knob-
bels door een locale sterke epitheelwoekering van reeds
gevormde follikels ontstaan, terwijl Wölfler, Borst en
Ribbert een ontstaan uit embryonaal weefsel, dat is
blijven liggen, aannemen. Kloeppel beschouwt de knob-
belvorming als „geschwulstartige Wucherung miszbil-
deter Gewebskeime". Wat tenslotte de oorzaak der
knobbelvorming is, blijft zoolang de aetiologie van den
krop nog niet is vastgesteld, een niet te beantwoorden
vraag. Hedinger en Wegelin hebben den indruk gekregen,
in tegensteUing met Kloeppel, dat in vele gevallen,
n.1. bij de parenchymateuze knobbels, degeneratieve
veranderingen van het follikelepitheel aanleiding geven
tot de epitheelwoekering, die tot de knobbelvorming
voert. Bij de colloidknobbels met slechts geringen epi-
theelgroei zou meer een locale sterkere secretieprikkel
werken, waardoor in bepaalde groepen van follikels meer
colloid wordt opgehoopt en deze groepen een zekere
zelfstandigheid tegenover de rest van het weefsel ver-
krijgen. De scherpere afgrenzing tegenover het andere
weefsel volgt dan meestal pas als de omgevende follikels
door den druk van de uitgezette follikels van den groeien-
den knobbel gaan atrophieeeren.

^e struma nodosa komt in de streken met ernstige
endemie veel meer voor dan in de streken met minder
ernstige endemie. Bossart vond bij i 1300 strumae uit

-ocr page 42-

Aarau, 54 % knobbelvorming, terwijl Kloeppel (44) bii
zijn vergelijkend onderzoek van schildklieren uit Frei-
burg, Göttingen en Berlijn respectievelijk bij 55 %, 29 %
en 31 % der gevallen knobbelvorming zag. Met den leef-
tijd neemt ook het aantal strumae nodosae toe; dit ver-
schijnsel doet zich zoowel in de ernstige als in de min-
der ernstige endemiegebieden voor.

Kloeppel vond bij zijn materiaal in de verschillende
leeftijdsklassen de volgende percentages nodeuze schild-
klieren :

Freiburg.

Göttingen

Berlijn

neonati
1-5 j.
6 20 j.
21—50 j.
50—65 j.

0%
1%
43%
56%
81 %

0%
0%
22%
40%
58%

0%
0%
0%
28%
55%

Wegelin geeft voor Bern aan de hand van 696 sectie-
gevallen van 1913 en 1914 de volgende cijfers voor het
percentage strumae nodosae:

1-10 j. 1,9% 31-40 j. 75,2% 61-70 j. 90,3%
2 78,6 0/ 71-80 . 92,5 o^

21-30]. 67,4% 51-60 j. 79,3% 81-90 j. 100.-o^

nodot^^l^"\'\'"\'"\'\'\' ^^ struma

HiSt P^M r ^^^^ overheerschen.

ttdens ^^ nodosa

e ont^llF 1 ^^^^PP^l vond de sterk-

ste ontwikkehng tusschen 20 en 40 jaar.

^^^^^^ijnselen in de adenomen
gevolg^oor het grootste deel een
fn ^^ gebrekkige bloed en lymphcirculatie

en vrorr^\'^\' ^^^ ^^^^^^te deel e^en gev^
^efse % f uitputting der groeikracht van het

scSseJ^^^^^^^ degeneraCrï

cmjnselen bij de parenchymateuze adenomen meer

-ocr page 43-

voor dan bij de colloide, waarvoor hij als oorzaak aan-
neemt den sterken groei aan de peripherie bij de paren-
chymateuze vormen, waardoor de centraal gelegen
epitheelcellen spoediger te gronde gaan.

De functie van de normale schildklier en de functie
van het struma in het menschelijk lichaam, zijn ondanks
tal van onderzoekingen nog tamelijk duistere gebieden.
Wel zijn er verschillende feiten bekend over de functie
die de schildklier in de keten van endocrine klieren
heeft, waarvan ik als voorbeeld den invloed op de stof-
wisseling (meer zuufstofgebruik bij vermeerderde
schildklierwerking, Asher) en op den groei van het
menschelijk individu wil noemen, doch een duidelijk
beeld van de werking der schildkher is tot heden toe
nog niet verkregen. Evenmin is de vraag naar de loca-
lisatie van het werkzame schildkhersecreet opgelost.
Een duidelijk overzicht van den stand van dit vraag-
stuk geeft Wegelin, waaraan , het volgende is ontleend.

Tegenwoordig wordt algemeen wel aangenomen, dat
in het colloid de werkzame bestanddeelen van de schild-
kher gezocht moeten worden, terwijl de opvatting van
Erdheim (23), die het optreden van het colloid als een
soort atavisme, als een overblijfsel van vroegere externe
secretie opvatte, geen aanhangers meer heeft. Wat echter
die werkzame bestanddeelen zijn, daarover heerscht nog
verschil van meening. Oswald (66) is van meening, dat
van het colloid, dat volgens zijn onderzoekingen voor-
namelijk uit jodthyreoglobuline en voor een klein deel
uit nukleoproteiden bestaat, het jodthyreoglobuline het
werkzame bestanddeel is, dat dus het in de follikels ver-
gaarde, als colloid zichtbare eiwit, het voor het organisme
yeeds voor het gebruik gereed hggende schildkliersecreet
IS. Herzfeld en Klinger (35) bestrijden deze opvatting op
grond van het feit, dat dit eiwit niet door intacte cel-
jnembranen kan treden. Deze schrijvers zijn daarom
het inzicht gekomen, dat het in de circulatie over-
gaande schildkhersecreet in de groep van de dialyseer-
^are eiwitafbraakproducten thuis hoort. Deze opvatting
ordt gesteund door de proeven van Alderhalden op

-ocr page 44-

kikvorschlarven met ver afgebroken thyreoglobuline
door de stofwisselingsproeven van Abelin Wt eiwitvriié
en bijna jodmmvnje afbraakproducten, door de prol

. eiwitvrije spoelvloeistof

mt schüdkUe^aten, waarvan hij de Werking der
adrenalinewerking kon aantoonen, welke zelfde verster-
kende werking, zooals bekend is, bij prikkeling der schild-
klierzenuwen tot stand komt. Ten slotte door de prot
ven van Herzfeld en Klinger (35) zelf, die door Ä
van een eiwit en jodiumvrij schildklierpreparaat dat
slechts abiurete peptiden en aminozuren bevattrteruf
gang van rattenstrumae konden bewerkstelligen een
werking, die tot nu toe slechts bekend was van jXm
en meestal eiwit bevattende schildklierpreparat^ en
3 anorganische jodiumverbindingen. Ook bij proeven

\'\'^^«\'Me onderzoikL me?

F vertoonen door voederintr

met schildklierpreparaten versnelde metamorphle ach®

He Toh\'" f" y^Aooging der stofwisLurg
Het jodium wordt door Herzfeld en Klinger evenal,

tTvanTr ^ ^\'een Ä

tor van het werkzame schildkliersecreet; het zou als jodd-
kal. organisch met eiwit en eiwitafbraak-productei vel
bonden zijn en slechts de secretie en de resorpt
^van het
secreet bevorderen. Wat dan ook de werkzame bistan ƒ

dan kan vforsIZ^ ^\'^h

foUikel zekerf sphtóntn \' ^^\'^\'\'^y^eoglobuHne in den
makkehik reLrhf i, ® ondergaat, waardoor de ge-
Hierbl moet nor^\'\'\' ontstafn.

onderioeWen ^^^^^^^ volgens de

verschillennf. kikvorschlareen de

bepaalttn de^^^^^^^ schildklierwerking doo

oofzaakt bepLlde ^ ^\'»«en worden ver-

bovengenÄwSen o^/\'^? ^^r

terwijl er zekere stS L^He \'^\'\'^^"^ehlarven uit,
-\'-n een tegenges^Me "ItgTeTb^t^^^^^^^^^

-ocr page 45-

der larven bevorderen, wat niet verwonderlijk is als
men de ervaringen, die men bij totale wegname der schild-
klier bij mensch en dier gekregen heeft, nagaat.

Wegelin heeft nu met Abelin door middel van proe-
ven op kikvorschlarven, getracht de werking van de
verschillende strumavormen te vergelijken met de
werking van normale schildklieren. Zij vonden dat
de struma diffusa colloides ongeveer dezelfde werking
vertoonde als de normale schildklier, de struma dif-
fusa parenchymatosa een zwakkere werking, terwijl
de struma congenita der neonati, die bijna steeds
jodium en colloidvrij is, bijna altijd onwerkzaam was.
De verschillende vormen der struma nodosa leverden
zeer verschillende resultaten op. De eene werkte even
sterk als de normale schildklier, de andere daaren-
tegen zeer zwak, terwijl de werking niet parallel liep
met het colloidgehalte, waaruit zou zijn te conclu-
deeren dat het colloid biologisch zeer verschillende
waarde kan hebben. Een Basedowschildklier vertoonde
een zeer sterke werking.

Over de functioneele beteekenis, die de verschillende
kropvormen voor den mensch hebben, heerscht nog
grooten strijd. Afgezien van de werking, die de ver-
groote schildklier locaal op haar omgeving kan uit-
oefenen: druk op trachea, oesophagus en de belangrijke
zenuwen, die dicht in de buurt der schildklier verloo-
pen, is het meer de internsecretorische functie der
verschillende kropvormen, die sinds langen tijd de
belangstelling der verschillende onderzoekers heeft.
Deze belangstelling culmineert dan in den strijd over
de aetiologie van den Morbus Basedowi.

De oorsprong van den Morbus Basedowi wordt tegen-
woordig door zeer velen primair in de schildklier ge-
zocht, waarbij zij voor den Morbus Basedowi specifieke
veranderingen in de schildklier aannemen. Anderen
^ijn van meening, dat de oorsprong der ziekte in
^^t centrale en periphere zenuwstelsel is gelegen. De
aanhangers dezer leer loochenen iedere specificiteit
schildklierverandering en zijn geneigd de eventueele

-ocr page 46-

pathologisch-anatomische bevindingen te beschouwen
als secundair te zijn ontstaan op nerveuze basis. Mendel
en vele andere neurologen zoeken den oorsprong van den
Morbus Basedowi in de Medulla oblongata. Zij steunen
op dierproeven van Filehnes, die na doorsnijding van
de corpora restiforma exophthalmus, het symptoom
van Stellwag, versneUing der hartswerking, hyperaemie
der schildkher en verwijding der hartvaten bij zijn
proefdieren waarnam. Ook Buschan neemt met zijn
neurosentheorie een primaire oorzaak in het zenuw-
stelsel aan; hij vindt voor zijn theorie vooral steun in de
constitutioneel storingen, die in de Pathogenese van den
Morbus Basedowi op den voorgrond treden, op welk feit
ook Chvostek (17) gewezen heeft. Hij zegt dat in de
famihe der lijders aan Morbus Basedowi geestesziekten of
neurosen of wel z
.g. nerveuze toestanden aangetroffen
worden en dat dikwijls hartziekten, tuberculose, car-
cinoom, diabetes en andere constitutioneel afwijkingen
m Basedow-famihes voorkomen. Klose (45) een der
voorstanders der thyreogene Basedowoorzaak,\' zegt dat
ieder, die eenige ervaring op Basedowgebied heeft
toe zal geven, dat zeer dikwijls psychische momenten\'
zooals een groote hchamelijke inspanning, dansen\'
geforceerde cohabitaties, aanleiding tot het optreden
van den Morbus Basedowi zijn; echter komt het niet met
de tegenwoordige ervaringen overeen, de degeneratiever-

""" «P d^n voorgrond

n\' van degeneratieverschijn-

selen Oppenheim, Bramwell, Brisaud, Marie Erb

de^wT\' (45) gaan verder dan B^sctn ze hot

heZmel^rr" T ^^^^^^ door

bemiddeling der aldus beïnvloede schildkher de Base-

proces wSd\' ^lultiphkator in het ziekte-

Tt eefgToote^^^^^^^^^^ ^-^dowgevallen,

het struma on I ^en mechanischen druk van

Z rIJiT ^ de venae jugularis voor

de Basedowverschijnselen verantwoordel^k^e ^^

-ocr page 47-

Die druk op de vagus zou de verhoogde polsfrequentie,
hartkloppingen en vaatdilatatie veroorzaken, de exoph-
thalmus en de psychische verschijnselen zouden door
de stuwing in de jugularvenen veroorzaakt worden.
Grosz ontwikkelde deze theorie in 1864. Deze theorie
is echter vrijwel verlaten, omdat we tegenwoordig
weten, dat de schildklier bij Basedow juist meestal van
vrij kleine afmetingen is, terwijl bij zeer groote strumae,
Basedowverschijnselen volkomen kunnen ontbreken!
De mechanische drukwerking kan dus geen invloed
hebben op de ontwikkeling der Basedowsymptomen.

Andere onderzoekers zijn weer aanhangers van de
sympathicustheorie door Köben (45) in 1855 opgesteld,
waaraan Claude Bernard in 1862, door experimenteeie
onderzoekingen, steun trachtte te verleenen. Het ge-
lukte hem door prikkeling van den halssympathicus, een
verwijding der oogspleet, der pupillen en exophthalmus
tot stand te brengen. De verhoogde polsfrequentie, de
hartkloppingen, struma en exophthalmus hield Claude
Bernard voor een gevolg van den irritatietoestand van
en sympathicus. In Frankrijk werd deze theorie voor-
al door Pierry en Grosz (45) gepropageerd, terwijl hij ook
jn Duitschland, vooral onder de internisten, veel aan-
hangers verwierf . Eulenburg (45) nam zoowel prikkeling
als verlammingstoestanden in het gebied van den hals-
sympathicus aan. Friedreich (45) verklaarde de hartver-
schijnselen door een verlamming van de uit den sym-
Pathicus komende motorische halszenuwen. De ver-
jneerderde toevloed tot de hartspier zou een verhoogde
temperatuur en een sterke prikkeling van zijn gang-
jjën tot gevolg hebben, waarop de pulsatie der caroti-
den, verwijding der schildkherarteriën, de exopthalmus
de pupilverwijding zouden berusten. In overeen-
stemming met deze theorie werden vooral uit Frankrijk
ook uit Rusland goede gevolgen van de sympathi-
cusresectie gemeld. Klose zegt, dat men in Duitschland
achter juist op grond van de slechte resultaten dezer
resectie, het geloof aan de theorie heeft verloren, hoewel
toegegeven wordt dat de exophthalmus er dikwijls
gunstig door wordt beïnvloed.

-ocr page 48-

Zooals gezegd is, zeer velen zoeken de oorzaak van den
Morbus Basedowi primair in de schildklier. Zij zijn aan-
hangers der Kochersche uitspraak „Ohne Schilddrüsen-
erkrankung und Vergröszung keine Basedow\'sche Krank-
heit." Als bewijzen hiervoor worden aangehaald, het
gunstige gevolg der chirurgische therapie, waardoor
in 70—80 % der Basedowgevallen genezing is tot
stand te brengen door verkleining van de struma;
verder dat bij een strumarecidief, na de operatie weer
Basedow ontstaat en vooral het feit, dat bij Morbus Ba-
sedowi steeds dezelfde pathologisch-anatomische ver-
anderingen te vinden zijn. Moebius (61) is de grondlegger
dezer thyreogene theorie (1886), waarbij hij echter
geen gebruik maakte van de chirurgische ervaringen
reeds in 1880 en \'81 opgedaan door Rehn en Tillaux,
die met goed gevolg strumectomie bij eenige lijders
aan Morbus Basedowi hadden verricht, doch uitging van
de tegenstelling tusschen het myxoedeem en de Morbus
Basedowi. Th. Kocher heeft in de negentiger jaren door
zijn talrijke met goed gevolg bekroonde operaties
velen tot aanhangers der thyreogene theorie bekeerd.

Echter heerschten er onder de aanhangers der thy-
reogene theorie nog verschillende opvattingen over de
veranderingen, die bij den typischen Basedowkrop gevon-
den werden, zoo beschreef b.v. Rénaut (45) als typisch
voor de Basedowstruma een hypertrophische cirrhose der
schildklier met verdikte bloedvaten, terwijl er tevens
colloid in de bloed- en de lymphvaten aanwezig was.
Als bijverschijnselen konden dan nog veranderingen
aan de epitheelcellen gevonden worden, die nu eens
sohede celnesten zouden vormen, als bij de foetale
schildkher, of wel alveolen, waarin een levendige des-
quameering van epitheelcellen plaats vond. Deze op-
vatting IS tegenwoordig op grond van talrijke patholo-
gisch-anatomische onderzoekingen vrijwel veriaten om
plaats te maken voor de opvatting, dat de karakteris-
tieke veranderingen hoofdzakelijk in die van het epitheel
en het colloid gezocht moeten worden. Greenfield, Lu-
barsch en Marchand (45) deden hierover de eerste mede-

-ocr page 49-

deelingen,\' zij vonden een polymorphie van de follikels
en een buitengewone sterke woekering der follikel-
epitheelcellen. Tevens merkten ze op, dat het colloid in
vele gevallen bijna volkomen, afwezig was, terwijl het
nog aanwezige colloid niet meer homogeen doch draderig
er uit zag, en de mikrochemische en kleurreacties van
slijm gaf. Lubarsch beschouwt op grond van die col-
loidverandering, een dysthyreoidismus als de oorzaak
van den Morbus Basedowi.

Door verschillende onderzoekers, o. a. R. Müller, (63)
Askanazy, Simmonds (73), A. Kocher (49), Klose, Plum-
mer, Wilson, Zander (84) en Hellwig zijn de vondsten der
ZOO even genoemde auteurs bevestigd. R. Müller zegt, dat
het weefsel sterk woekert, de follikels schijnen in een
toestand van sterke secretie te zijn, een vermoeden
dat gerechtvaardigd wordt door de in groote hoeveel-
heid te vinden gevulde lymph vaten. Askanazy (45) vat
de hyperplastische veranderingen in de Basedowschild-
klier als volgt tesamen:

1 e. epitheliale proUferatie met ongedifferentieerde cel-
nesten en papillaire excrescenties.
2e. verandering van de grootte en van den vorm der
epitheelcellen, die een cylindervorm krijgen en
sterke neiging tot desquamatie vertoonen.
3e. vermindering ,vervloeiing, dus verandering van het

colloid.
4e. verwijding der venae.

Simmonds, die 100 Basedowstrumae onderzocht,
komt tot de slotsom, dat in een niet onbelangrijk aan-
tal der gevallen, geen karakteristieke veranderingen
te vinden zijn; echter voegt hij hier direct bij, dat
deze gevallen khnisch ook atypisch waren. A. Kocher
onderzocht 230 Basedowstrumae pathologisch-anato-
misch. Zooals reeds gezegd is, stelt hij voorop, dat
Basedow zonder schildklierverandering en vergrooting
niet voorkomt. Daarbij merkt hij op, dat die vergroo-
^ng bij palpatie dikwijls moeilijk is te vinden, door de
spanning der halsmusculatuur; de vergrooting moet
door biopsie vastgesteld worden. De grootte der schild-

-ocr page 50-

klier behoeft in \'t algemeen niet evenredig met de
zwaarte van de ziekte te zijn, doch de relatieve ver-
grootmg is wel van beteekenis, want de verbetering
der zielrte hangt af van het gedeelte, dat weggenomen
wordt. De consistentie van den Basedowkrop beschrijft
Kocher als vast, niet als elastisch, welke eigenschappen
echter pas te voorschijn komen als het bloed uit de
schildkher is weggedrukt. De sneevlakte heeft een bleeke
gnjzeofgnjsgele kleur, de sneevlakte is droog, er laat
^ch geen sap van afstrijken. Mikroskopisch vindt
TnT^^ ^^^^^^ veranderingen aan de cellen en aan den
tolükehnhoud, nl. een vergrooting en een regelmatige
of onregelmatige celwoekering, die tot papillaire exces-
centies in het follikellumen of tot meerrijig epitheel
voert, waarbij dikwijls desquamatie van epitheelcellen
voorkomt. De desquamatie beschouwt hij als een intra-
vitale gebeurtenis. Het colloid vindt hij in de follikels
steeds verminderd, terwijl het tevens minder gecon-
centreerd, meer vervloeid is. Slechts op enkele plaatsen
vindt hij normaal colloid. Kocher heeft ook het jodium-
en het phosphorgehalte bij zijn Basedowstrumae onder-
zocht en vond of een zeer klein of een zeer groot
gehalte aan jodium, waarin hij een uitdrukking van
de groote labiliteit der Basedowschildklier zag Het
phosphorgehalte was steeds zeer hoog. Lymphocvten-

Simmonds, die ze m 80 der Basedowgevallen vond,
echter ook m normale schildklieren van omstreeks 30
jarigen en in gewone strumae.

zün dfnnf lymphocytenophoopingen

zfat (67) beschouwt

Lanä..?chronische ontsteking,
^dmo^ J f f ^^.^^oekering van embryonaal lymph-
S v^ f\' als eenlymphoideWL-

Ä InL epitheelcellen. Hedinger denkt

sfmr^ «j^tstaan door jodiumbehandeling der strumae

me de^lv^ ^^hüdkliersecreet in analogie

niet,de lymphkherzwelling in de omgeving van de

-ocr page 51-

struma. Kocher ziet er eveneens een reactie in, die
naar gelang van de chemische verandering in de schild-
klier, min of meer tot uitdrukking komt. Von Gierke
beschouwt ze als een deel van de algemeene status
lymphaticus.

De cirrhose der schildklier van Rénaut vindt Kocher
evenmin als Simmonds, de vaatwandverdikking is
niet typisch. Zeer interessant en belangrijk is ook de
vondst van Kocher, dat het effect van de met goeden
uitslag bekroonde chirurgische therapie zijn anatomi-
sche uitdrukking vindt in het verdwijnen van de
karakteristieke Basedowveranderingen: het colloid wordt
meer geconcentreerd, de celvermeerdering en vergroo-
ting komen tot stilstand en gaan terug.

De Amerikanen Plummer en Wilson (45) vonden ook irt
vrijwel alle gevallen van Basedow een parenchymateuze
hypertrophie en Hyperplasie. Zander richtte zijn onder-
zoek vooral op de vraag of de Morbus Basedowi op een
hyper- of een dysthyreoidismus berust. Hoewel hij
begint met te zeggen, dat op grond van zuiver histolo-
gische onderzoekingen deze vraag niet is te beant-
woorden, komt hij tot de conclusie, dat het histologisch
onderzoek het meest voor een hyperthyreoidismus.
pleit. Verder wijst Zander op de z.g. „centraal kanalen",
langgerekte, smallej met epitheelbekleede kanalen, die
hij bij Basedowstrumae als centrum in de groepen der
acini of tubuli ziet en die veel lijken op een zelfde
soort kanalen, die in de kinderlijke schildkher zijn te
vinden. Het epitheel is hooger, de kern donkerder.
Verder maakt Zander nog onderscheid tusschen de
eigenlijke typische Basedowkrop, de diffuse parenchyma-
teuze Hyperplasie en de nodeuze strumae, die pas
secundair Basedowverschijnselen geven.

Klose onderzocht 278 Basedowschildkheren gedeel-
telijk uit Frankfort, verder uit Freiburg, Berlijn, Würz-
^urg, Breslau, Aarau en Homburg en komt tot de
conclusie, dat de morphologische verschijnselen van
aen Morbus Basedowi, zoowel uni- als puriglandulair ge-
vocaliseerd kunnen zijn, waarbij onder de uniglandu-

-ocr page 52-

laire ziekten, die van de schildklier verreweg het meeste
voorkomen ; in de tweede plaats komt dan als Basedow
verwekkend orgaan de thymus, terwijl beide organen
ook gelijktijdig met wisselende intensiteit den Morbus Ba-
sedowi kunnen veroorzaken.

Kbse onderscheidt met Zander den Morbus Basedowi
die door de schildklier veroorzaakt wordt naar gelang
er een diffuse of een nodeuze krop bij aanwezig is!

I. Morbus Basedowi door ziekte van de gewone eerst
normale schildklier, waarbij hij de strumae dan
onderverdeelt in:

a. Struma parenchymatosa Basedowi partialis
TT parenchymatosa Basedowi diffusa \'

11. MorbusBasedowidoorspecifiekeveranderingvanreeds

nodeuze strumae, die hij weer onderverdeelt in-
«.btruma nodosa Basedowificata partialis
b Struma nodosa Basedowificata diffusa
Klose IS van meening dat de veranderingen van den
schildkherbouw bij Morbus Basedowi uitglan vL S
bovengenoemde „centraal kanalen", terwijl dl ver

vanTf" hypertrophic en proliferatie

W \'^n ƒ """ vermindering en verandering

irdi^ftp\' 1 K-- dysthyreoidismus, zoowel bf

neem ^^^^Ifde oorzaak

Sne ir"" Basedowgevallen, die soms bij

t^edfn carcinomen der schildklier op-

de eplJelir^\'\'\'^ ^^^^ ^^^rin dus

de Basedo^ woekering met de colloid-verandering

Morte J komen er gevallen van

entering tXr/ ^^ ontstekingsprocessen (acute

leZ Lc^^^^^^ ^^^ schildkher, waarbij

den^e Cdet beringen behoeven gevon-

Ba^elwtzIS\'Ëo^^^^^^^^ ^^ ^-^us

oorzaakte S a \' ^^ ^oor de schildklier ver-

v«^^ f dikwijls een wein%

schüdkl er en fl. fï ^^^^^ ^^^^ gevallen doen
cmiüklier en thymus beiden tegelijk mede en zijn

-ocr page 53-

specifiek veranderd. In principe zijn er aan den thymus
dezelfde veranderingen als aan de schildklier te zien,
nl. een woekering der elementen van het merg, die
Klose als epithelien beschouwt en van de Hassalsche li-
chaampjes; de eosinophiele cellen zijn dikwijls sterk ver-
meerderd, ze zijn niet alleen in en om de mergzóne, maar
ook in de schors en in de interlobulaire septa te vinden.
Tevens komt er ook dikwijls een sterke vermeerdering
van de lymphoide bestanddeelen van den thymus
bij voor, wat dan meestal gepaard gaat met een zelfde
vondst in de schildklier, waarbij de lymphocyten tegen-
over de follikels een infiltreerend karakter kunnen
aannemen. Deze vormen van Basedow met infiltree-
rende lymphocytose houdt Klose voor zeer zware
gevallen, die dikwijls niet te genezen zijn.

Een enkele maal komt het voor, dat de thymus
alleen de zetel van den Morbus Basedowi is, Klose heeft er
twee gevallen van gezien, Haberer (30) één geval. De ge-
vallen van Klose betroffen 2 meisjes van 17 jaar met
zeer zwaren Basedow. De schildkher vertoonde bij
beide het type van de struma diffusa colloides, terwijl
in den thymus een sterke epithelisatie(sic) van het
nierg werd gevonden. Het geval van Haberer kwam voor
bij een 30-jarigen man, waar de Morbus Basedowi niet
door de herhaalde strumectomie, maar wel door de
daarop volgende thymectomie werd beïnvloed.

Klose acht het waarschijnlijk dat ook nog andere
intern-secerneerende kheren, behalve de schildklieren
de thymus van beteekenis voor het tot stand komen
yan den Morbus Basedo\'vC\'i kunnen zijn, doch anatomisch
IS dit niet vastgesteld. Aan het slot van zijn beschou-
wingen merkt Klose op, dat, vanwege de verscheiden-
heid der anatomische veranderingen, voor het Base-
dowsymptomencomplex „als letzte Grundlage eine ner-
^pse Systemerkrankung musz angenommen werden,
die sich in spezifische Veränderungen bestimmter Drü-
sen, bei der Schild- und Thymusdrüse widerspiegeln,
aber auch primär von diesen herausgelöst werden
kann."

-ocr page 54-

Ook Hildebrand (37) beschouwt de verandering der
schildkher als l^et voornaamste moment in de aetiologie
van den Morbus Basedowi; echter is de vraag hiermede
nog met beantwoord in welke verhouding de schildkher-
verandermg tot den Morbus Basedowi staat. Hij vraagt
zich af of deze de oorzaak der symptomen is of
slechts een uitdrukking der ziekte, dus zelf een symp-
toom, en of zich het secreet der schildklier zoo ver-
anderd heeft, dat we daaraan de schuld van de
ziekteverschijnselen geven moeten. Gewoonlijk wordt
aangenomen, dat een overmatige jodiumtoevoer tot
de schildkher de weefselveranderingen te voorschijn
roept, die dan een verandering van het secreet ver-
oorzaakt met als gevolg de Basedowsymptomen- als
bewijs hiervoor wordt dan het ontstaan van Morbus Base-
dowi door sterke jodiumtoevoer, de Jodbasedow van
Kocher, aangevoerd, waarbij het jodium als een soort
activator van de schildklierwerking moet worden op-
gevat^ Een steun voor de schildkHertheorie zijn ook

hng met hun vroegere resultaten, later konden vast-
stellen dat door schüdklierproducten de prikkelbaar-
heid der sympathische zenuwvezels verhoogd werd
Verder konden zij aantoonen, dat prikkeling der schild-
kherzenuwen dezelfde werking had als de injectie
van schiIdkherextracten. Hierdoor werd dus bewezen
t -™erzenuwen de afgifte v\'n

bW^w"^ de interne secretil aan het

extrLen ^^^^^ «^k in schüdkher-

s^teet ^^^ sympathische

der srildkw; ^^ dat prikkeling

^ de werkzaamheid van het adre

voorlL IS bijzonder rijk van zenuwen

^e zZit Z^^^ en Hildebrand zegt dan ook, dat

-ocr page 55-

prikkels deze sterkere secretie veroorzaken en daarmee
ook den Morbus Basedowi. Neemt men aan dat bij Basedow
geregeld een dikwijls zeer sterk gestegen prikkelbaar-
heid van het zenuwstelsel bestaat, dan kan men zich
voorstellen, dat zich deze prikkelbaarheid van het
zenuwstelsel ook bij de schildklierzenuwen uit door
een verhoogde secretorische werking en dat het aldus
tot een hyperthyreoidismus komt. Hoe nu die sterke
prikkelbaarheid van het zenuwstelsel echter ontstaat
is nog de vraag, moet die in een constitutioneele zwakte
gezocht worden, zooals Oswald dit doet of is ze ook
slechts een Basedowsymptoom.

Verder meent Hildebrand, evenals Klose, dat behalve
de schildkher ook nog andere intern-secerneerende or-
ganen invloed op de ontwikkehng van den Morbus Base-
dowi hebben. Hij wijst op de invloed van den thymus, zoo-
als
o. a. door Klose en Haberer beschreven is. Zelf
zag hij vrijwel nooit een medewerking van den thymus,
doch op grond van theoretische overwegingen komt hij tot
de conclusie, dat de bij nieren wel invloed op de ontwikkehng
van den Morbus Basedowi moeten hebben. Hij voert hiertoe
aan, dat volgens Asher en Flack het schildkliersecreet de
Werkzaamheid van adrenaline verhoogt, en dat bij Morbus
Basedowi volgens Broking en Trendelenburg een 2—4
niaal grootere hoeveelheid adrenaline in het bloed gevon-
den wordt dan bij normale personen; Fraenkel vindt een
8 maal vergroot adrenalinegehalte, zoodat volgens
Hildebrand een deel der Basedowsymptomen wel op re-
kening van het secreet der bijnieren zullen komen.

Lieck (56) zegt, dat men in de laatste jaren op grond van
de wisselende resultaten der zeer verschillende behande-
lingswijzen: interne, psychische, chirurgische van schild-
kher en thymus, röntgenologische van schildkher, thy-
nius en Ovarien en op grond van de wisselende uitkom-
sten van het pathologisch-anatomisch onderzoek van de
Basedowstruma, tot de conclusie moet komen, dat de
Morbus Basedowi geen ziekte der schildkher is, maar een
ziekte van het gezamenlijke endocrine systeem, waar-
onder hij dan ook het centraal zenuwstelsel rekent. Als

-ocr page 56-

S™?!\' beschouwt hij het centraal zenuwstel-

sel, de aekte zou ontstaan op den bodem van 6en
degeneratieve constitutie.

treft Morbus Basedowi be-

treftzyndemeemngennogverdeeldofdeklassiekeMX^

trelr"?.chv symptomen: exophthalmus

tremor tachycardie, struma en de z.g. „fornies frustes"
van Cljarcot ds verschillende gradef C
een ziekte

Moeto fénbt\'r\'T moeten worden

Moebius (61) beschouwt ze als b.j elkaar behoorend, volgens
hem zou men een nj op kunnen steUen, die met K
wone kroplijder zonder een teeken van MorburSasedowi
begmt, terwijl de opeenvolgende trappen steeds
meer veT
schjjnselen gaan vertoonen, tot tendotte het ^elfe
«■■»\'"^B^^edowibereiktwordt. Ooklmo!

voCs Sa t er n To/ H kenmerken op, die

symptoom en onderscheidt de thyreosen zoonSÏ ^ i

&eL wil Basedow tri^ \'

uit ^klWseh: temf MorbusBiedowi

hem is er geen twWd?^^^^^^^ foen verdwijnen; volgens
een veranderde ^rw \' toestanden Lor

worden, waaSii h^fn h!. schildklier veroorzaakt

gen van qSt?<^ien veranderin-

zijn. dan wel van quantitatieven aard

Kothërt\'difTerf ^^

wel IS waar geen pnndpieel onderscheid

-ocr page 57-

tusschen Hyperthyreodismus en Morbus Basedowi als
hoogste graad van deze hypersecretie aanneemt, echter
toch wel een verdeeling noodig acht, op grond van het ver-
schillende beloop. A. Kocher beschrijft den Morbus Base-
dowi als een progrediente ziekte met een bepaald beloop,
terwijl het hyperthyreoidisme een niet progrediente,
slechts periodisch verergerende ziekte is, die echter wel
bij dikwijls zich herhalende en langer inwerkende oorzaak
in den progredienten Morbus Basedowi kan overgaan.

Kraus (50) staat ook niet op het standpunt van Moebius;
hij wijst op de zelfstandigheid van het thyreotoxische
krophart tegenover den Morbus Basedowi. Hij verstaat
onder krophart het cardiovasculaire symptomencomplex,
dat door hyper- of dysfunctie der schildklier door be-
middeling van de nerveuze apparaten van het hart en de
vaten tot stand komt.

Stern (74) scheidt de „formes frustes" volkomen van
Morbus Basedowi af, met het oog op het begin en het beloop
van beide ziekten. Tot de „formes frustes" rekent hij het
krophart en een groep van ziekten, die hij samenvat onder
den naam Basedowid, wat dan een vermenging van het
krophart met een primair degeneratieven neuropati-
schen aanleg zou zijn. Chvostek is van meening, dat in
de „formes frustes" drie groepen van gevallen samenge-
vat worden, die niet bij elkaar behooren:
1 de abortieve §n symptoomarme gevallen van Morbus
Basedowi, die Chvostek nog „formes frustes" noemt,
2®. een groep van gevallen van thyreoidismus, waarbij
meestal slechts een symptoom voorkomt, waartoe hij
het krophart rekent.
3®. een groep van gevallen die met de storing van de
schildklierfunctie niets te maken hebben, nl. van
patienten met krop en met lichamelijke en geeste-
lijke degeneratieverschijnselen. Dat deze gevallen
klinisch dikwijls veel op den Morbus Basedowi lijken,
vindt Chvostek geen bewijs tegen zijn opvatting, om-
dat hij een deel der verschijnselen van Morbus Base-
dowi ook als het gevolg van een abnormale con-
stitutie beschouwt.

-ocr page 58-

het pnmaire kropverwekkend toxin te danken heeft

MU^ LTJ"""\' der schüd-

kiier hoogstens een secundaire rol speelt

Sudeck (77) vat de Morbus Basedowi op als een gevok
van een dysthyreose. terwijl de „formes frustes" het fevo f
van een hyperfunctie der schildklier zouden zifn of
monosymp omatische gevaUen, zooals het krophad:
.ouden m \'t geheel niets met een schildklieraandoening
te maken hebben, doch teekenen van een degeneSve
neuropathische constitutie zijn. laaueve,

Hellwig zegt dat de beantwoording der vraag of Morbus
Basedowi en „formes frustes" bij elkaar behoore^

Shkttn"Hf f n zai zijn. wannÄ

fätotief nf ™ derglandulathyreoïdea, qu-

antitatief of qualitief veranderd schildkliersecreet aan te

zTtot elZ\'f -directe bewi!

zen tot een oplossing van het vraagstuk geleverd worden

s^rumfe bi^stoLgiscf onderlTk van
strumae, bij patienten met hyperthvreose
van Hrht^n
graad weggenomen, de saamhoorVeiC^de
men aan te toonen. Voor hem is dit eigenlek nofwe^;
gedaan. A. Kocher heeft er wel oo eelef h iJ^nlT i®

hchte hyperthyreose hoogstel\'^vf^nde^ f zooat
«n \'ïftypischenSedowt\'

CreactieS^dl T ^^ schildklier uit

kSren terug-

moeSfe thyreotoxische krophart bij alle

nSr fZZ «okBiglerd 1)en

voor het krophart bevre Jgende verklaring

een extra aannemen van

tnyreoidaal gelegen moment, is de verklaring

-ocr page 59-

van de kropcardiopathie niet te geven. Dit moment zou
dan misschien in een primair degeneratief zenuwstelsel,
voornamelijk dan van het hartzenuwensysteem gelegen
zijn.

Hellwig nu, komt na het onderzoek van 60 strumae
tot de slotsom, dat in al die strumae, zoowel in de diffuse
als in de nodeuze vormen, typische histologische ken-
merken te vinden zijn bij de hchte Hyperthyreose, die bij
de strumae van patienten zonder hyperthyreotische ver-
schijnselen ontbreken. Deze kenmerken zijn die, welke
ook bij den klassieken Morbus Basedowi voorkomen, nl.
vervloeiing van het colloid en vermeerdering en ver-
grooting der epitheelcellen, doch bij de lichte Hyper-
thyreose zijn deze veranderingen in veel geringeren graad
aanwezig. Meestal komt de lichte Hyperthyreose voor bij
de struma diffusa makrofoUicularis met epitheel prolife-
ratie, doch ook Het snelgroeiende grootfoUiculaire ade-
noom kan hyperthyreotische verschijnselen geven, zoo-
lang Het nog klein, goed gevoed en nog niet gedegenereerd
IS. Hij gelooft op grond van zijn onderzoek, dat primaire
Basedow weinig voorkomt, doch dat de Morbus Basedowi
zich meestal op den bodem van de diffuse colloidstruma
ontwikkelt. Zijn oordeel is, dat zwaarte der khnische
en histologische verschijnselen parallel gaan en op grond
hiervan rangschikt hij zich onder de aanhangers van Moe-
hius: Morbus Basedowi en „formes frustes" dus als ver-
schillende graden van een ziekte beschouwend.

Hellwig vindt het een zeer gecompliceerd vraagstuk
of aan de lichte en zware vormen een Hyperfunctie in den
zin van Kocher of een dysfunctie in den zin van Klose
ten grondslag ligt. Het kan alleen opgelost worden door
chemische onderzoekingen en niet door histologische of
door de zeer moeilijk te beoordeelen dierproeven. Hij
persoonlijk voelt het meeste voor een hyperfunctie der
schildkher, waarbij Hij de verandering van Het colloid als
gevolg van de snelle productie en de snelle resorptie be-
schouwt, doch de mogelijkheid van een dysfunctie wil
hij niet ontkennen. Hellwig is er zich verder goed van
bewust, dat de Hyperthyreosen ook op den bodem van

-ocr page 60-

een algemeen degeneratieven aanleg kunnen voorkomen;
dikwijls zag hij hyperthyreosen samengaan met zware
psychische verschijnselen, maar hij vatte deze op als een
complicatie, want terwijl de teekenen der hyperthyreose
na strumectomie verdwenen, bleven de psychische symp-
tomen bestaan. Hellwig zou op grond van zijn onderzoek
al de verwarring stichtende namen als „formes frustes",
Basedowid, pseudobasedow, willen laten vervallen en de
ziekte, die op de hypersecretie der schildklier berust, wil-
len onderscheiden, in lichte en zware hyperthyreose.
Tot de lichte wil hij dan o. a. de monosymptomatische
vormen, zooals het krophart rekenen en tot de zware de
progrediente vormen, die hij dan weer onderverdeelt in
vormen met en zonder Basedow\'sche trias.

Uit de litteratuur blijkt dus wel, dat het Basedow-
vraagstuk nog niet is opgelost. Wel staat vast dat de
intern-secerneerende organen en dan wel voornamelijk
de schildklier, een zeer grooten invloed op het ontstaan
van den Morbus Basedowi hebben; echter of de verande-
ring der intern-secerneerende organen primaire oorzaak
is, dan wel of deze in het zenuwstelsel gezocht moet wor-
den, is tot nu toe niet uitgemaakt, hoewel men in den
laatsten tijd meer en meer tot de laatste meening
gaat overhellen. Hierbij dient dan nog opgemerkt te
worden, dat men ook meer en meer neiging vertoont, het
zenuwstelsel en de intern-secerneerende organen, zooal
niet als een geheel, dan toch als innig met elkaar samen-
hangend te beschouwen (Asher, Biedl), daar de endocrine
klieren en het centraal zenuwstelsel over en weer onder
eikaars invloed staan.

Ook over de vraag hoe het kretinisme opgevat moet
worden, heerschen nog verschillende meeningen. Het
endemisch kretinisme komt in streken met sterke krop-
endemie zeer veel voor. Lombroso zei, dat waar de
krop endemisch is, na verloop van tijd ook het kretinisme
verschijnt. E. Bircher (7) beschouwt den endemischen krop
als een onderdeel van kretinische degeneratie, waartoe hij
ook het endemisch kretinisme, de endemische doof-
stomheid en het krophart rekent. Het kretinisme is

-ocr page 61-

volgens hem niet van thyreogenen oorsprong, doch
staat in zoover slechts met de schildkher in verband,
dat het strumaverwekkend toxine ook in staat is, het
kretinisme te veroorzaken. Andere onderzoekers, waar-
van Kocher en Wagner-Jauregg (7) aan de spits staan, zijn
van meening, dat het kretinisme op een verminderde functie
van de thyreoidea berust; ook Bayon en Weygant(7) nemen
hetzelfde standpunt in. Weygant die veel overeenkomst
vindt bij de cachexia thyreopriva, het myxoedeem en
het kretinisme, beschouwt het endemisch kretinisme als
een vroeg optredende thyreogene kachexie. Een bewijs
hiervoor ziet hij in de bestrijding van de hypothyreosus
door middel van toevoer van thyreoidpreparaten,
waardoor het kretinisme gunstig beinvloed kan worden.
Deze thyreoidtherapie schijnt echter volgens verschil-
lende andere onderzoekers lang niet altijd dien gunstigen
invloed te hebben, die Weygant en ook Wagner-Jauregg er-
aan toe schrijven (von Kutschera, Sofer, von Eysselt,
von Klumpely, Scholz. (7)

Langhans (7) en zijn school, hebben schildklieren van
kretins onderzocht. Zoo vond de Coulon bij 5 kretins
in de schildkheren atrophische processen van het epitheel
(wandhyperchromatose, kerndegeneraties), terwijl het
colloid dikwijls ontbrak, althans veranderingen vertoon-
de; normale gedeelten ontbraken geheel. Hanau (7) vond
dezelfde afwijkingen: kleine follikels, atrophisch epitheel,
weinig colloid. Getzowa (25) komt tot dezelfde resultaten,
echter vindt ze dezelfde verschijnselen bij schildklieren
van idioten, v. Werdt(7) vond voor het kretinisme typische
verschijnselen bij 5 schildklieren, zonder dat er echter
hij de patienten khnisch iets van kretinisme was aan te
toonen. Scholz (71) heeft 2 gevallen waarbij rijkelijk goed
functioneerend klierweefsel was te vinden; in een geval
zou de schildklier volgens het histologisch onderzoek zelfs
een hyperfunctie moeten hebben. Scholz staat dan ook op
het standpunt, dat het kretinisme niet als een eenvoudige
hypo-of afunctie der schildklier moet opgevat worden, ook
in verband met de slechte gevolgen, die hij bij toepassing
van de thyreoidtherapie zag. De oorzaak is nog onbekend.

-ocr page 62-

E. Bircher kon bij zijn onderzoek van 53 strumae van
kretins en endemische doofstommen geen specifieke ver-
antomgen vinden. Wel vond hij in sommige gevallen
de door de Coulon, Hanau en v. Getzowa beschreven ver-
anderingen, maar de intensiteit dezer degeneratieve pro-
cessen was zeer wisselend; bij zware kretins vond hij soms
slechts geringe veranderingen, bij lichte kretins daaren-
tegen soms zeer zware degeneratieve processen, terwijl
hij deze degeneraties ook bij gewone schildklieren vond en
er m de schildkheren van de kretins steeds groote gedeelten
van normaal weefsel waren aan te toonen. Op grond van
deze bevindingen bestrijdt E. Bircher dus den hypothv-
reotischen grondslag van het kretinisme en blijft bii zim
oorspronkelijke opvatting, dat het kretinisme veroor-
zaakt wordt door het toxine, dat ook den endemischen
krop verwekt.

Voor ons land heeft het kretinisme gelukkig nog wei-
nig beteekenis, afgezien dan van de enkele sporadische
pvallen, doch mocht het voorkomen van krop ook hier te
lande meer en meer toenemen, dan zou het, wanneer de mee-
ning van Lombroso juist is, wel beteekenis kunnen krijgen •
Wat het myxoedeem, bij kinderen en van volwasse-
nen, en de cachexia strumipriva betreft, hierover is
men het tegenwoordig wel eens, nl. dat deze door een
hypo-respectievelijk athyreosis veroorzaakt worden
hoewel ook de rol, die de andere intern-secerneerendé
klieren hierbij zouden kunnen spelen, niet uit het oo£r
verloren mag worden.

Met een enkel woord over de behandeling van de
struma wil ik dit htteratuur-overzicht besluiten en wel
voornamelijk met het oog op de prophylactische therapie
die tegenwoordig in Zwitserland wordt toegepast in na-
volging van proeven daarmede in Amerika genomen en
waarbij aan schoolkinderen regelmatig kleine doses
jodium gegeven worden, waarmee kropvorming zou zijn
te voorkomen. <

Hedinger meent, dat het jodium in deze kleine doses
zoodanig op de schildkher inwerkt, dat inplaats van
het klemfolliculaire colloidarme schildkliertype van de

-ocr page 63-

kinderen in bergstreken het meer groot-folliculaire type
met minder follikels en met meer en compacter colloid
zou ontstaan, dus meer het type van de rustende aan
zijn normale werk aangepaste schildklier. Deze prophy-
laxis moet toegepast worden in den tijd dat de
schildklier de grootste arbeidsprestaties te leveren heeft,
nl. in de kinderperiode en bij het vrouwelijk geslacht in
het bijzonder dan, wanneer door het vrouwelijke ge-
slachtsapparaat een sterkeren arbeid van de schildklier
gevorderd wordt.

Wegelin meent, dat ook de struma diffusa paren-
chymatosa door de jodiumtherapie veranderd wordt
in een meer colloid type, dat aan de behoeften van het
lichaam kan voldoen, waardoor de epitheelgroei tot
stilstand komt, de krop stationair wordt en langzamer-
hand een normale verhouding tusschen de schildklier
en het verder groeiende lichaam ontstaat. Hij waar-
schuwt hier echter voor te groote doses jodium, daar
deze het epitheel kunnen beschadigen, zoodat het
ten onder gaat en door bindweefsel wordt vervangen,
Waarin niet zelden lymphocyteninfiltraten optreden,
en een hypothyreose het gevolg kan zijn. Bij de struma
diffusa colloides kan de jodiumtherapie in vele gevallen
en bij juiste doseering ook nog een goeden invloed heb-
ben, doordat het een gedeeltelijke atrophie van het
epitheel veroorzaakt. Doch hier bestaat het gevaar,,
dat bij de toch reeds groote colloidhoeveelheid een
vermeerderde resorptie van het secreet tot stand komt
en dat daardoor Basedowverschijnselen optreden; bij
gedisponeerde individuen kan zich dan een typische
Jodbasedow ontwikkelen. Ook kleine adenomen van
i—1 c.M. doorsnede zouden volgens Wegelin nog
gunstig door de jodiumtherapie beïnvloed kunnen
Worden, door gedeeltelijk te gronde gaan van het
epitheel en daaropvolgende bindweefselvorming; groo-
tere adenomen blijven echter onbeïnvloed, ook bij
zeer energische jodiumtherapie. Daar echter de ade-
noomvorming eerst tusschen 10—20 jaar in meerdere
mate begint op te treden, kan door een prophylactische

-ocr page 64-

#

therapie in de eerste schooljaren, het optreden der
adenomen zooveel mogelijk tegengegaan worden door
verhmdermg van overmatigen epitheelgroei. Hiermede
zegt Wegelin, bereiken we tevens, dat we aan de maligne
tumoren der schildklier den bodem onttrekken, daar
hij ervan overtuigd is, dat deze meestal uit de adeno-
men ontstaan; het is dus niet alleen een kropprophy-
laxis, die we hiermede beoefenen, doch ook een carci-
noom-en sarcoomprophylaxis.

Aan de medicamenteuze behandeling, zal dus volgens
deze auteurs, waarbij zich ook chirurgen (o. a. Ender-
len) aansluiten, een belangrijke plaats in de krop-
prophylaxis en kroptherapie ingeruimd moeten worden
hoewel de chirurgische therapie bij groote diffuse strumae
en bij de nodeuze strumae, die aanleiding tot stenose
verschijnselen geven, niet zal gemist kunnen worden

De röntgenologische therapie van de gewone krop
zonder Basedowverschijnselen wordt tegenwoordig zoowel
door chirurgen als door röntgenologen vrijwel algemeen

veroordeeld en dan ook nog slechts sporadisch toegepast

De behandehng van den Morbus Basedowi is in verband
met de verschillende opvattingen over het wezen der ziekte
van zeer verschillenden aard. Zoowel interne, psychi-
sche, chirurgische en röntgenologische therapie worden
toegepast en allen met gemengd resultaat. De beoor-
deeling van die resultaten der verschillende behande-
lingswijzen is lang niet eenvoudig; de statistieken
hierover moeten met de noodige kritiek bekeken
worden. Ten eerste is elke behandeling min of meer ge-
mengd met suggestieve, psychische therapie, vooral
bij de zoo hcht te beïnvloeden Basedowpatienten
wanneer ze daar tenminste niet geheel uit bestaat,\'
en ten tweede zal de eene medicus spoediger over het
resultaat tevreden zijn dan de andere; hij zal zijn
patiënten als geheel genezen of als veel verbeterd beschou-
wen, terwijl de andere onderzoeker, die meening niet zou
deelen. De gemengde interne en psychische therapie
voornamelijk bestaande uit bescherming der patiënten
tegen psychische traumata door ze in een rustig miheu

-ocr page 65-

te verplaatsen en ze veel te laten rusten en het toepas-
sen van een geheel of grootendeels vegetarisch diëet,
heeft in vele gevallen gunstige resultaten opgeleverd;
dikwijls echter was deze behandeling niet in staat de pa-
tiënten van hun lijden te bevrijden, zoodat chirurgische
of röntgenologische therapie moest worden toegepast.
In verband met de toepassing van diëetkuren is het
vermeldenswaard, dat in Duitschland tijdens den wereld-
oorlog, die voor groote lagen der bevolking met onder-
voeding gepaard ging, het aantal Basedowpatiënten en de
zwaarte van den Morbus Basedowi volgens verschillende
klinicibelangrijkafnam,terwijlna de verbetering dervolks-
voeding weer een toename van het aantal gevallen en van
de ernst der ziekte viel te constateeren (Curschmann(16).

Tusschen chirurgen en röntgenologen is een groote
strijd gaande over de vraag welke therapie, de chirur-
gische of de röntgenologische,\' de beste is. Met beide
behandelingswijzen zijn goede resultaten verkregen,
doch het aantal gevallen, waarin de methoden hebben
gefaald, bedraagt toch altijd nog ± 20—25%. Het
aangrijpingspunt van de chirurgen en röntgenologen
IS in verreweg de meeste gevallen de struma, die
door den chirurg tegenwoordig meestal verkleind wordt,
door middel van de dubbelzijdige hoofdarteriënonderbin-
ding met dubbelzijdige resectie (Quervain (67) Enderlen en
Hotz) (22), terwijl vroeger meestal de hemistrumectomie
Volgens Kocher werd verricht. Zooals gezegd is, slechte re-
sultaten bleven met deze methode niet uit, en men ging
bier en daar over tot het verrichten van de gecombi-
neerde strumectomie en thymectomie (Haberer, Garré,
Klose, Capelle en Bayer, 14), of in sommige geval-
len tot thymectomie alleen, doch ook deze manier
gaf teleurstellingen. Volgens de voorstanders van de
neurogene theorie over de aetiologie van den Morbus Base-
dowi moeten deze teleurstellingen verklaard worden door-
dat de operaties aan struma en thymus verricht geen cau-
sale behandeling zijn, het centraal zenuwstelsel wordt er
slechts secundair door beïnvloed, echter in zeer vele ge-
vallen zeer gunstig, vanwege de innige samenhang tusschen

-ocr page 66-

schildklier en centraal zenuwstelsel. Staan evenwel de
psychische stoornissen sterk op den voorgrond, dan is
van operatieve therapie weinig succes te verwachten
1 evens wordt er door vele chirurgen opgewezen. dat ook
na een strumectomie nog langen tijd een juiste nabehan-
deling moet ingesteld worden, bestaande uit de bovenge-
noemde maatregelen van internen en psychischen aard.

Ook de rontgenbestraling van de struma gaf goede
cn sj^hte resultaten; ook de thymus werd bestLld
terwijl men een enkele maal door bestraling der ovariën
gunstig effect verkreeg (Lieck, Mannaber|). Als voor"
deelen boven de chirurgische therapie worden door
de röntgenologen genoemd: de vermijding van de
nadeelen aan elk chirurgisch ingrijpen verbonden de
vermmdenng van de mortaliteit door vermijding \'van
den operatieven shock, die soms bij zwaar zieke patiënten
to den dood voert, terwijl verder beide soorten van
behandeling een even gunstigen invloed zouden hebben
Nadeelen van de rontgenbestraling zijn volgens de
chirurgen: de kans op onaangename Imidver^hijn!
seien dermatitis, atrophie. teleangiectasien. vermeerde-
nng der toxische verschijnselen, zooals dat door ver-
^hillende röntgenologen nog al eens is waargenomen
(Kienböck. Nordentoft. Blume (56). terwijl verder de re-
sultaten der strumectomie van hun zijde over het alge
meen beter worden gevonden dan die van de röntgenolo-
gische behandeling. Hierbij komt nog dat. wanneer na
rontgenbestraling toch nog tot strumectomie moet
worden overgegaan, deze operatie bemoeilijkt zou
worden d^r sterke vergroeiingen (v. Eiselsberg. Habe-
rer, Schloffer 56). Van andere zijde wordt dit laatste feit
echter ontkend. Ter voorkoming van den dood door opera-
tieven shock wordt aangeraden bij zeer sterk geexalteerde
patiènten niet te opereeren. doch een kalmer stadium af
te wacliten cn verder de ojxïratic in narcose uit te voeren
Den laatsten tijd wordt van vele zijden (o. a. Jonnesco)

cxstirpatieder symphaticushalsstrcng weer als therapie bi

Morbus Hitócdowi aanbevolen, doch door vele anderen
(Klose, Heliwig. 46) weer bestreden.

-ocr page 67-

EIGEN ONDERZOEK.

A. Klinisch gedeelte.

De strumae der Heelkundige Kliniek, die ik tot mijn
beschikking had, zijn afkomstig van de jaren 1904—1919,
terwijl ik er tevens nog enkele uit de particuliere ver-
zameling van Prof. de Josselin de Jong kon bewerken.
In het geheel heb ik zoodoende 113 strumae, waarvan
klinische gegevens bekend waren, pathologisch-anato-
misch kunnen onderzoeken. Wel zijn er in de kliniek
Veel meer patiënten met krop geopereerd, waarvan de
strumae bewaard zijn, echter zonder dat het uit te
maken was, van welke patiënten ze afkomstig waren.
Deze strumae konden voor mijn ondezoek dus niet
dienen; de ziektegeschiedenis van die patiënten heb ik
cchter wel kunnen benutten en ook die van patiënten
met krop, die niet werden geopereerd. In het geheel
stonden mij 264 ziektegeschiedenissen ten dienste. On-
der die patiënten waren 208 vrouwen en 56 mannen,
dus 78.8% vrouwen en 21.2% mannen. Hieronder
zijn behalve de patiënten met gewone krop, ook die met
andere afwijkingen der schildklier begrepen, nl. 11 met
kwaadaardige gezwellen der schildklier, waarvan 3
mannen en 8 vrouwen, verder bij de vrouwen nog 1 met
Thyreoiditis acuta en bij de mannen 1 met struma baseos
\'mguae. Rekenen we deze patiënten niet mede, dan
blijven er dus 251 patienten met gewone krop over,
daaronder 199 vrouwen en 52 mannen of 79,3%
vrouwen en 20.7 % mannen. Het aantal vrouwen
Verhoudt zich dus tot het aantal mannen als 4:1.
Onder deze patiënten waren er in totaal 71 of wel
20,3 % die in zwaarderen of lichteren graad verschijn-
selen van de ziekte van Basedow vertoonden, althans

-ocr page 68-

wanneer men de „formes frustes" als een lichten graad
van Morbus Basedowi mag beschouwen; hieronder ziin
66 vrouwen en 5 mannen. Van de vrouwen met krop
vertoonden dus 33.2.% Basedow-verschijnselen, van
de mannen 9,6%. Het volledige beeld van den Morbus
Basedowi kwam onder de vrouwen 29 maal voor (=
14,6 %), de lichtere vormen 37 maal (= 18,6 %) onder
de mannen volledige Morbus Basedowi 2 maal (=3 8 »Z)
en de lichtere vormen 3 maal (= 5,8 %). Onder de
vrouwen was dan nog een patiënte met een kwaadaar-
dig gezwel, die hchte Basedowverschijnselen vertoonde.

Woonplaats.

In de eerste plaats heb ik nagegaan uit welke streek
van het land onze patiënten kwamen; van niet alle
patienten was de woonplaats in de ziektegeschiedenis
terug te vinden doch van het overgroote meerendeel
wel Op de volgende kaartjes heb ik de woonplaats
met het aantal gevallen aangegeven van:
Ie de vrouwen zonder Morbus Basedowi

2e de vrouwen met Morbus Basedowi in zwaarderen
en lichteren graad

3e de mannelijke patiënten met en zonder Morbus
Basedowi m zwaarderen en lichteren graad.

Ik ben er me natuurlijk van bewust, dat deze kaartjes
slechts een zeer betrekkelijke waarde hebben. Uit den
aard der zaak toch zullen de meeste patiënten uit
Utrecht en omgeving komen. De Heelkundige Kliniek
betrok zijn patiënten echter niet alleen uit Utrecht en
omgeving, vooral in vroeger jaren niet, toen de ge-
legenheid tot het verkrijgen van chirurgische hulp
met zoo uitgebreid was als tegenwoordig. Er komen
dan ook veel personen uit andere provincies onder
voor. Ver gaande conclusies zijn uit deze kaartjes dus
met te trekken; ze zijn vooral bedoeld om een over-
zicht te geven van het materiaal, dat toch grooten-
deels de provincie Utrecht en omgeving bestrijkt en
als aansporing voor andere khnieken en eventueel art-
sen, om voor hunne patiënten met krop dergelijke sta-

-ocr page 69-

tistische kaartjes samen te stellen. Uit de bijeenvoeging
van al die gegevens zou dan een krokpaart van Neder-
land kunnen worden verkregen.

Bij grove vergelijking van mijn kaartjes met die
van Brand valt het op, dat onze patiënten bijna allen
uit die streken komen, waarvoor door Brand een hoog
strumagemiddelde wordt aangegeven en daar mijn
patiënten voor ^s gedeelte van het vrouwelijk geslacht
zijn en die van Brand alleen van het mannelijk geslacht,
zou dit een aanwijzing ervoor kunnen zijn, dat de kaart
van Brand misschien ook een vrij juist beeld geeft
over het voorkomen van krop in Nederland, zoo-
wel bij vrouwen als bij mannen. Hiervoor zou ook:
kunnen pleiten, dat onze mannelijke patiënten met
krop bijna altijd uit dezelfde plaatsen komen als onze
vrouwelijke patiënten, wat uit vergelijking der beide
kaartjes I en IH duidelijk blijkt. Een andere aanwijzing
hiervoor is misschien gelegen in de verhouding tusschen
vrouwelijke en mannelijke patiënten uit de stad Utrecht,
waaruit 46 vrouwen en 13 mannen kwamen, de pa-
tiënten met verschijnselen van Morbus Basedowi mee-
gerekend; dus een verhouding van ongeveer 4:1, een
zelfde verhouding als we voor ons geheele materiaal
kregen. Het is misschien niet gewaagd hieruit af te
leiden, dat ook voor de andere plaatsen in Nederland,
deze verhouding zal gelden.

Onze patiënten met verschijnselen van Morbus Base-
dowi komen doorgaans uit dezelfde plaatsen als de pa-
tiënten zonder dit ziekteproces.

Bezien we de kaarten, die door Brand ontworpen zijn,
dan valt het op, dat krop onder de mannelijke personen
Van dienstplichtigen leeftijd in de streken langs de
groote rivieren het meest voorkomt. De grootste uit-
breiding is langs IJsel en Rijn te vinden, terwijl in de
provincies Groningen, Friesland, Drente, Noord-Holland
en Zeeland, krop veel minder wordt gezien. Ook in mijn
kaartjes komt ongeveer hetzelfde tot uiting, althans
Wat betreft het stroomgebied van den Rijn; uit het ge-
bied langs den IJsel kwamen slechts weinig kroplijders.

-ocr page 70-

cn

4S.

-ocr page 71-

cn

-ocr page 72-

• Non Basedovj. « Volledige Basedow. Q Onvolledige Basedow,

Ü1

O

-ocr page 73-

naar de kliniek, wat niet behoeft te verwonderen^
wanneer men bedenkt, dat in die streken veel gelegen-
heid tot het verkrijgen van chirurgische hulp bestaat.

Noch uit de kaartjes van Brand, noch uit de kaartjes
van mij is eenige conclusie te trekken omtrent de aetiolo-
gie van den krop, met name kan hieruit niet zonder meer
worden afgeleid, dat het kropagens in de groote rivieren
te vinden zou zijn. Hiertoe zijn we niet gerechtigd, om-
dat deze kaarten slechts een zeer onvolledig beeld van de
verbreiding van den krop in ons land geven.

Leejtijd van de patiënten en duur van den krop.

Uit de ziektegeschiedenissen kon ik ook gegevens
verkrijgen over den leeftijd, waarop de patiënten bij ons
kwamen en verder over den duur van het lijden. Natuur-
lijk moet dit laatste anamnestische gegeven met de
noodige voorzichtigheid gebruikt worden. De patiënten
kunnen over het algemeen niet precies er van op de
hoogte zijn, wanneer hun krop ontstaan is; veeleer zullen
ze geneigd zijn als het begin van het lijden, het tijdstip
aan te geven, waarop de schildkher reeds een duidelijk
waarneembare afwijking vertoonde. Tevens leert de
ervaring, dat de patiënten in hun aangiften dikwijls
zeer onbetrouwbaar zijn, waarbij nog komt, dat uit-
drukkingen als „vele jaren, langen tijd, enkele jaren",
die dikwijls voor den duur opgegeven worden, moei-
lijkheden bij de beoordeeling van den duur van de
ziekte opleveren. De gegevens heb ik in verschillende
lijsten vastgelegd en wel in een lijst van den leeftijd der
patiënten, in een lijst van den duur van het lijden en
in een lijst van den leeftijd, waarop de krop zich begon
te ontwikkelen. Al deze lijsten zijn afzonderlijk voor
niannen en vrouwen opgesteld, waarbij deze tevens nog"
gescheiden zijn, al naar gelang ze verschijnselen der
ziekte van Basedow in zwaarderen of lichteren graad
vertoonden of niet.

-ocr page 74-

Lijst I.

Leeftijd, waarop de patiënten in behandeling kwamen.


37

O

NON BASEDOW

ONVOLLEDIGE
BASEDOW

VOLLEDIGE
BASEDOW

O

vrouwen

1 mannen

vrouwen

1 mannen

vrouwen

mannen

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

• •

• •

13

• ■ •

14

15

• • •

• ••

16

• ••••

• ■ •

17

• ■ •

• •••

18

• •••

• •••

• ••

19

• •

20

• ••••

• •

21

• • •

■ •

• •

22

• ••—

• ••

23

• ■

• •

#

24

25

26

• ••

• •

• ••

27

28



• ••

• ••

29

• •

30

31

• ••

• •

32

33

• •••

^

34

• ■ • •

35

• •

• •

36

• • •

• •

37

• •

38

• • X

39

40

41

• • X

42

43

X

44

• •••

45

46

47

• X

48

49

• XX

50

51

#

52

53

9

54

-

55

• X

56

• O

57 .

58

59

60

61

X «

X

62

(

» X

63 <

64

65

66

<

t

67

68

69

70

71

72

X

X kwaardaardig gezwel der schildklier.
— thyreoïditis acuta.

• gewone struma.
O struma baseos linguae.

-ocr page 75-

Lijst II.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

ONVOLLEDIGE
BASEDOW

VOL-LEDGIE
BASEDOW

NON BASEDOW

vrouwen mannen

vrouwen mannen

mannen

vrouwen

congenitaal

• •••
• ••••
• ••••
• •••
• •

• •••
• •••

• • •
• •

• ••

x
• ••

• •
• •

x
• •

• ••

• •

-ocr page 76-

Lijst III.

Leeftlid

NON BASEDOW

ONVOLLEDIGE
BASEDOW

vrouwen

mannen

vrouwen

mannen

2 weken

_

3

x

1 maand

2

• •

• •x

3

4

i

jaar

• • • •

x

• •••

i

• •

1

• • • •

u

2

?>

• • • •

• ••••••• •••••

• •••

• •

3

• •

• •• ••••• ••••x x

• • •

3i

• x

4

• •

• •

4i

• • •

5

6

• ••

7

8

• ■ •

x

• •

• • • •

9

• •

• •

10

• •

11

jj

12

jj

13

• •

14

• •

• ■

• • •

15

jj

• •

16

jj

17

• •

18

,j

19

;

20

21

22

i

23

jj

• •

24

jj

25

26

jj

27

jj

!

28

jj

29

j,

30

jj

31

jj

32

jj

t

33

jj

34

j,

35

jj

x

36

jj

!

37

jj

;

38

jj

39

jj

40

41

42

j,

43

jj

44

jj

45

jj

46

jj

47

jj

48

jj

<

49

jj

50

jj

51

52

»

VOLLEDIGE
BASEDOW

vrouwen raanne

• • • •
• •
• •••

• •

-ocr page 77-

Vatten we de lijsten, waarin de leeftijden zijn aange-
geven, waarop de patiënten in behandeling kwamen,
samen, dan krijgen we de volgende tabellen.

Non Basedow

Mannen

Vrouwen

Leeftijd

Aantal in percenten

0—10 jaar

2

1,5%

11 16 „

40

30,1 %

17—22 „

38

28,6 %

23—30 „

11

8,3 %

31—40 „

23

17,3 %

na 40 „

19

14,2%

Basedow

Aantal in percenten

2,1 %
23,4 %
36,2 %
14,9 %

10.7 %

12.8 %

1
11
17
7

5

6

Volledig
Vrouwen Mannen

Aantal in percenten

Aantal

in percenten

0

0 %

0

0 %

8

25,8 %

9

29 %

7

22,6 %

7

22,6 %

n uit

de groep Non

Onvolledig
Vrouwen Mannen

Leeftijd

O %
20 %
40 %
20 %
7,5 %
12,5 %

0-—10 jaar
11-16
17-22
23—30
31—40
na 40

O
8
16
8
3
5

■LJciseaow voor venewcg ncu giv^v/t-ci-v. ^^------

jaar onder behandeling kwamen, het grootste aantal
tusschen 11 en 22 jaar. Ook voor de patiënten met
onvolledigen Morbus Basedowi krijgen we dezelfde uit-
komsten terwijl door de patiënten met volledigen Morbus
Basedowi gewoonlijk pas op lateren leeftijd heelkundige
hulp gezocht wordt, dikwijls pas na het 30ste of 40ste
jaar.

Wat de kwaadaardige gezwellen betreft, zien we, dat
deze pas op lateren leeftijd voorkomen. De jongste

-ocr page 78-

onzer vrouwelijke patiënten met een maligne tumor is 38
jaar. Onder 40 jaar is er bij de vrouwen slechts 1 geval,
tusschen 40 en 50 jaar 5 gevallen en na 50 jaar 2 gevallen;
bij de mannen vóór 60 jaar geen geval, na 60 jaar 3
gevallen.

Gaan we nu na, hoe lang deze patiënten reeds een ver-
grooting van de schildklier bemerkt hadden, dan zien
we, dat bij de vrouwen een korten duur in 2 gevallen,
nl. 3 weken en i jaar, een tamelijk langen duur in 3 ge-
vallen, nl. 2 van 3 jaar en 1 van 3^ jaar, en een langen
duur in 3 gevallen, nl. 1 van 8 jaar, 1 van 20 jaar en 1
van 35 jaar wordt opgegeven. Bij de mannen vinden
we in alle gevallen een korten duur, nl. 1 van 2 maan-
den, 1 van 4 maanden en 1 van i jaar. Voor de geval-
len met korten en tamelijk korten duur is aan te ne-
men, dat we met een primaire tumor van de van te-
voren normale schildklier te doen hebben, hoewel het
natuurlijk niet onmogelijk is dat de patiënten een mis-
schien geringe vergrooting der schildklier over het
hoofd hebben gezien, wanneer bv. het kwaadaardige
gezwel zich uit een klein adenoom der schildklier ont-
wikkeld had. Voor de 3 gevallen met langen duur kun-
nen we echter wel met aan zekerheid grenzende waar-
schijnlijkheid aannemen, dat deze gezwellen zich hier-
bij op den bodem van een reeds bestaand struma ont-
wikkeld hebben. Vijf maal kwam een carcinoom, 4 maal
een sarcoom voor, terwijl in 2 gevallen slechts als diag-
nose struma maligna wordt gegeven. Onze bevindingen
pleiten dus niet tegen de meening van Wegelin, dat de
boosaardige gezwellen der schildkher meestal uit ade-
nomen der schildklier ontstaan; in drie der gevallen
is dit zelfs zeer waarschijnlijk, althans wat betreft
de ontwikkeling op den bodem van een reeds bestaand
struma. , \'

Ook is het niet onmogelijk, dat ook de andere kwaad-
aardige gezwellen uit adenomen van de schildklier zijn
ontstaan, want volgens vele onderzoekers komen er in
de oogenschijnlijk normale schildklier dikwijls kleine
adenomen voor. Prof. de Josselin de Jong heeft ze

-ocr page 79-

buitengewoon dikwijls in overigens normale schild-
klieren waargenomen.

In één geval zien we bij een patiënt met een isthmustumor, een cysta-
denocarcinoma, dat er lichte versehijnselen
van Morbus-Basedowi bestaan
nl. zenuwachtigheid, hartkloppingen en tachycardie. De vraag of hier de
tumor deze verschijnselen te voorschijn riep, is moeilijk te beantwoorden;
de rest der schildklier was eveneens wat vergroot, voornamelijk de rechter
kwab. Een jaar na de exstirpatie trad
een locaal recidief op, datsubcutaan
gelegen was en niet in verbinding stond met de glandula thyreoidea;
patiënt vertoonde toen een lichte protusio bulbi en tachycardie. Het reci-
dief werd verwijderd, uit de ziektegeschiedenis blijkt echter met of de
glandula thyreoidea nog vergroot was. Het verwijderen van het recidief
heeft niet mogen baten, er trad weer recidief op, dat elders werd bestraald,
echter zonder succes; patiënt is tenslotte aan de gevolgen van den malignen
tumor overleden.

Vatten we de lijsten, waarin de leeftijden zijn aange-
geven, waarop de strumae ontstonden, samen, dan krijgen
we de volgende tabellen. .

Non Basedow

Vrouwen

Mannen

i-eeltlja

Aantal

in percenten

Aantal ]

in percenten

0—10 jaar

16

12 %

8

17 %

n—16 „

59

44,4 %

16

34 %

17-22 „

19

14,3 %

13

27,7 %

23—30 „

9

6,8 %

4

8,5 %

31—40 „

18

13,5%

2

4,2 %

na 40 „

12

9 %

4

8,5 %

Basedow

Onvolledig

Volledig

Leeftijd

Vrouwen Mannen

Vrouwen Mannen

Aantal

in percenten

Aantal

in percenten

0—10 jaar

9

22,5 %

0

0 %

11-16 „

16

40 %

3

10 %

17-22 „

5

12,5 %

10

33,3 %

23-30 „

6

15 %

9

30 %

31—40 „

2

5 %

5

16,7 %

na 40 „

2

5 %

3

• 10 %

-ocr page 80-

In het algemeen zien we dus, dat zoowel bij de vrouwen
als bij de mannen zonder Morbus Basedowi verreweg
het grootste deel der strumae voor 30 jaar ontstaat,
terwijl van dit deel weer het grootste gedeelte zich om-
streeks het optreden der puberteit gaat ontwikkelen.
Ook hier blijkt dus, evenals dit in andere landen
waargenomen is, dat de geslachtsklieren een belang-
rijken invloed bij het ontstaan van den krop hebben.
Deze meening wordt gesteund door de aangiften van
gehuwde vrouwen, die we eenige malen in de ziektege-
schiedenissen aantroffen, dat hun krop tijdens de zwan-
gerschap ontstond of grooter werd, terwijl ook dikwijls
aangegeven werd, dat tijdens de menstruatie de krop in
omvang toenam. Hoe we dit feit op te vatten hebben, of we
mogen zeggen dat tijdens het optreden der geslachtsrijp-
heid en de zwangerschap hoogere eischen aan de glandula
thyreoidea gesteld worden en de krop dus als een soort ar-
beidshypertrophie moet worden beschouwd, dan wel of in
die periode de weerstand van bepaalde individuen voor
het kropagens, wat dit dan ook moge zijn, verminderd
is, is moeilijk uit te maken, zoolang we niet wijzer zijn
geworden over de aetiologie van den krop. De eerste
opvatting is wel verleidelijk, vooral wanneer we in aan-
merking nemen, dat bij zwangerschap bijna regelmatig
een physiologische schildklierzwelling optreedt, doch
verreweg het grootste deel der vrouwen hier in Neder-
land krijgt geen krop, hoewel ze toch evengoed den in-
vloed der geslachtskheren ondervinden. Er moet dus
nog iets anders in het spel zijn, doch de vraag welke
die invloed is, kunnen we met onze tegenwoordige
kennis niet beantwoorden; hoogstens kunnen we zeggen,
dat de geslachtsklieren bij het ontstaan van den krop
een secundaire rol spelen. Bij de patiënten met verschijn-
selen der ziekte van Basedow zien we voor de lichte
gevallen al weer een overwegen van het aantal strumae,
dat omstreeks het optreden der puberteit ontstaat,
terwijl ze na het 30ste jaar nog maar zeer zelden optre-
den ; de strumae van de patiënten met volledigen Morbus
Basedowi ontstaan het meest tusschen 17 en 30 jaar, na

-ocr page 81-

het 40ste jaar ook nog eenige malen. Deze ontwikkelen
zich dus meer op volwassen, de strumae van de hchte

gevallen meer op jongeren leeftijd.

Wat de duur der strumae betreft, waaronder dan
verstaan wordt de tijd vanaf het begin der ziekte tot
het tijdstip der operatie en niet de echte duur van
het lijden zonder een of andere medische mgreep, zien
we zoowel bij de vrouwelijke als bij de mannelijke
patienten zonder Basedowverschijnselen zeer groote
verschillen. Bij de vrouwen vinden we opgegeven als
uitersten 1 maand en 26 jaar, bij de mannen 2 weken
en 52 jaar. Die zeer korte duur zal wel op een ver-
gissing van de patiënten berusten; althans, dat een
gewone schildkher in enkele weken zoo zou groeien
dat ze tot bezwaren aanleiding zou geven, is bijna met
denkbaar. Veeleer zullen we hier aan snelle omvang-
toename van een reeds bestaand struma, door bloedmg
of een andere oorzaak moeten denken, hoewel soms wel
eens een bijzonder snelle omvangstoename van de
schildkher schijnt voor te komen, die met door een
bloeding of ontsteking wordt veroorzaakt, doch op een
zeer snelle groei van het parenchym
en daarmee ge-
Paard gaande colloidophooping schijnt te berusten. Bij
de patiënten met Basedow zien we bij de vrouwen met
lichte verschijnselen de duur opgegeven van 4 maanden
tot 22 jaar, met zware verschijnselen van 3 maanden tot
46 jaar, bij de mannen voor de lichte gevallen van 1 tot
6 jaar, voor de zware gevallen ^ jaar. Door samenvatting
van de lijsten van den duur der strumae krijgen we de vol-
gende tabel. (zie blz. 66) .

We zien dus dat een belangrijk aeei "...
2 jaar of korter na het ontstaan van den krop bij ons
in behandeling kwam. Dit geldt zoowel voor de mannen
en vrouwen met volledigen Basedow en zonder Morbus
Basedowi, terwijl de vrouwen met onvoUedigen Base-
dow dikwijls later heelkundige hulp zochten. Opvallend
is verder, dat de patiënten met zware Basedowver-
schijnselen over het algemeen vlug na het ont-
staan van den krop werden behandeld: 40,7 /o van

-ocr page 82-

1 j. en korter

— 2 jaar
2^— 3 jaar

— 4 jaar
41— 6 jaar
7 — 8 jaar
9 —10 jaar

11 —15 jaar
16 —20 jaar
21 j. en langer

Non Basedo-w

Basedow

Vrouwen

Vrouwen

Mannen

Onvolledig

VoUedig

j62.9 %

17 = 14,2
25 = 20,8 %j
20 = 16,6 %|
10 = 8,4 %j
16 = 13,5 %
10 = 8.4 %
8 = 6.7 %
5= 4,2%
4= 7.3%
5= 4.2%
12 = 27,3 %]

35 %
25 %

60%

5 = 11,4%]

7 = 15.9 %]

>20.
2= 4,5 %j

4 - 9 %
2 = 4.5 %
4= 9. %

5 = 11.4%
1 = 2.2 %

.2 = 4.5 %
2 =
6

38.7 %
■20.4 %

59,1%

4 =
2

4 = 10.8 %

5 = 13.5 %
4 = 10.8 %
7 = 18,9 %
1 = 2.7 %
2= 5.4%

= 5.4%!

= 16.2 %j

= 10.8 %1
>16.
= 5.4 o/J

11 = 40.7%^

6 = 22,2 %

2= 7.4%)
i

0= J

■21.6 %
16.2 %

70.3 %

37.8%

7.4 %

3 = 11.1 %

0

1 = 3.7 %
1= 3.7%
2= 7.4%
1 = 3.7 %

O
ON

-ocr page 83-

het totaal reeds na 1 jaar of korter en62,9 % na2]aar,
terwijl deze getallen voor de vrouwen met hchte Base-
dowverschijnselen veel geringer zijn, nl. 5,4 /o en

21,6 %, voor de vrouwen zonder Morbus Basedowi even-
zoo nl. \'l4,2 % en 35%. .

De beoordeeling van deze cijfers is natuurlijk zeer
moeilijk; allerlei factoren spelen hierbij een rol: ten
eerste de omvang en de aard der klachten van de
patiënten, ten tweede het al of niet spoedig bereid zijn
tot het ondergaan van een operatie en ten slotte de
meening van den arts omtrent

heelkundige behandeling. Vooral de laatste factor
is natuurlijk zeer belangrijk, daar de mzichten van de
medici omtrent de heelkundige therapie van den krop
hetzij zonder, hetzij met verschijnselen van Morbu^
Basedowi gepaard gaande, .nogal verschillen De een.
zal spoediger zijn patiënten aanraden zich te laten ope-^
reeren dan de ander, terwijl er velen
zijn die een stru^
mectomie niet bij hun patiënten met Morbus Basedowi
toegepast willen zien.

-ocr page 84-

B. Pathologisch-anatomisch gedeelte.

Zooals gezegd is, kon ik in \'t geheel 113 strumae
pathologisch-anatomisch onderzoeken. Ze werden ge-
scheiden in drie hoofdgroepen, naar gelang ze afkomstig
waren van patiënten zonder en met verschijnselen der
ziekte van Basedow; de laatste weer verdeeld in lijders
\'met volledigen Morbus Basedowi en met geringe ver-
schijnselen dezer ziekte, hierbij uitgaande van de ver-
onderstelhng, dat beide uitingen van één ziekteproces
zijn. Deze scheiding in lijders met en zonder Morbus
Basedowi vooral van die met lichte verschijnselen,
leverde dikwijls moeilijkheden op. Is het soms na
eigen onderzoek der patiënten met struma al moeilijk
om met zekerheid de diagnose op „formes frustes" van
den Morbus Basedowi te stellen, nog moeilijker wordt
dit, wanneer men zijn gegevens alleen uit de ziekte-
geschiedenissen moet halen en ik ben er dan ook van
overtuigd, dat bij deze indeehng wel eens fouten ge-
maakt zullen zijn. In de rubriek van de lijders
aan volledigen Morbus Basedowi werden die patienten
gerangschikt, die de cardinale symptomen: tremor,
exophthalmus, tachycardie vertoonden, al of niet ver-
gezeld van al de andere wisselende verschijnselen,
zooals bijv. het labiele zenuwstelsel, met als uiting daar-
van de zenuwachtigheid, driftigheid, slapeloosheid enz, de
oogsymptomen van Moebius, Graefe, Stellwag, dehyper-
hydrosis, de menstruatiestoornissen, de vermagering,
de spoedige vermoeidheid, de diarrhoe of obstipatie en
de hartafwijkingen. In de rubriek der onvolledige ge-
vallen werden die patiënten ingedeeld, die meerdere der
cardinale- en bijsymptomen misten. Vooral bij de
laatsten met slechts enkele symptomen, was het dik-
wijls moeihjk te beoordeelen of de plaatsing in de rubriek

-ocr page 85-

»onvolledige Morbus Basedowi" wel juist was; deze ge-
vallen zullen dus met de noodige kritiek behandeld
moeten worden. De strumae uit deze drie hoofdgroepen
werden verder verdeeld naar hun makroskopische
uiterlijk en wel ten eerste in diffuse strumae, strumae
die overal een gelijkmatig voorkomen op verschillende
sneevlakten vertoonden; ten tweede in nodeuse strumae,
strumae geheel uit verschillende knobbels bestaande
of uit solitaire knobbels, die door enucleatie uit verder
normale of weinig veranderde schildklieren werden
verkregen en ten derde in diffuus-nodeuse strumae,
strumae die over het algemeen een diffuus karakter
hadden, doch waarin aparte knobbeltjes in meerder
of minder aantal voorkwamen.

In al deze groepen werd een scheiding van de vrouwe-
lijke en mannelijke strumae doorgevoerd, terwijl ze
steeds naar den leeftijd van de patiënten werden gerang-
schikt.

Daar mijn materiaal alleen uit operatief verwijderde
strumae bestond, kon ik natuurlijk slechts over een
gedeelte der vergroote schildklier beschikken. Meestal
bestond dit gedeelte uit een kwab, soms met de isthmus
en een gedeelte der andere kwab, daar in de kliniek
vroeger bij voorkeur hemistrumectomie werd verricht,
terwijl er ook enkele geënuclëerde knobbels al of niet
cysteus, onder voorkwamen, waar bij de enucleatie de
rest der schildklier intact was gelaten. Het is opvallend,
dat in de meeste gevallen alleen de rechter kwab werd
geëxstirpeerd, nl. in 40 % van het totaal, de rechter-
kwab isthmus in 30 % der gevallen, de rechterkwab -f-
isthmus een gedeelte der linkerkwab in 11 %, terwijl
bovendien in 5 % nog een knobbel uit de rechterkwab
Werd geënucleëerd. Het lijkt dus waarschijnlijk, dat
in verreweg het grootste gedeelte der gevallen de
rechterkwab het sterkst aangedaan was, of althans
de oorzaak der verschillende bezwaren voor het grootste
deel in de rechterkwab was gelegen, tenzij het gemak
Van den chirurg in gevallen van gelijkelijke aandoening
Van beide kwabben hierbij ook nog een rol heeft ge-

-ocr page 86-

speeld. Dezelfde ondervindingen heeft men in andere
klinieken opgedaan, zooals dat uit statistieken van Bos-
sart, Monnier en Palla blijkt, waarin ook een sterk
overwegen der rechter boven de linker kwab wordt ver-
meld, terwijl Streiszler juist tegenovergesteld meent,
dat de linker kwab meestal de bezwaren veroorzaakt.

De strumagedeelten die in formaUne bewaard zijn,
werden gewogen, vervolgens op verschillende door-
sneden bekeken, waarna stukjes werden uitgesneden
voor mikroskopisch onderzoek. Soms wanneer de struc-
tuur van de struma makroskopisch zich overal gelijk-
matig voordeed, werd met één stukje voor mikrosko-
pisch onderzoek volstaan; in andere gevallen werden
echter meerdere stukjes van verschillend uitziende ge-
deelten voor het mikroskopisch onderzoek gebruikt.
Deze stukjes werden vervolgens in celloïdine ingesloten;
de coupes werden met haematoxihne en eosine ge-
kleurd.

Het nu volgende overzicht van de verschillende
strumae is op de bovenbeschreven wijze samengesteld.
In de verschillende rubrieken wordt achtereenvolgens
vermeld: het nummer van het preparaat, de naam\'van
den patiënt, de leeftijd, de voornaamste punten uit de
ziektegeschiedenis en de pathologisch-anatomische be-
vindingen.

-ocr page 87-
-ocr page 88-

Klinische gegevens.

HISTOLOGIE.

Prot. 371. 1916.

De duur van de struma is onbekend evenals

duur der klachten.
De eenigste klacht is heeschheid. Vergroot b^
23.Ó.16. De rechterkwab en de isthmus wo
verwijderd.

41

C. J. J.

12 j.

Prot. 349. 1916.

De duur van de struma en van de klachten
onbekend.

Patiënt heeft adembezwaren en is heesch.
14.6.16. De rechterkwab en de isthmus wof^\'\'

verwijderd.
In 1918 trad een recidief op (zie no. 67, blz.

A. V. W.

12 j.

81

J. H.

14 j.

Prot. 504. 1909.

Patiënt heeft de struma, waarschijnlijk vaU\'
•de geboorte.

Sinds een jaar heeft ze adembezwaren.
9.12.09.Derechterkwabwordtverwijderd,eenld«\'\'^
accessorisch struma wordt rechts achtergelat®"\'

Prot. 511. 1919.

De struma bestaat een jaar. Den laatsten tijd he®
patiënt slikbezwaren. Tremor der vingers.

1.12.19. De rechterkwab en de isthmus word«
verwijderd.

42

A. E. V.

9j.

^^^yoskopisch Gewicht 67 gr. Klein struma, gelijkmatig hobbelig van oppervlakte.

doorsnede een witgeel parenchymateus aspect als van vast weefsel.
^^^oskopisch. De schildklierstructuur is nauwelijks of niet te herkennen. In plaats
^an de gewone blaasjes met epitheel en colloid, ziet,men een alveolair gebouwd
^eefsel, een stroma met daartusschen epitheel. Dit epitheel is gerangschikt
l^ngs ronde, ovale of meer gestrekte fijne lumina, waar het als een zoom, ring
band omheen ligt, met de meestal ronde goed gekleurde kern aan de basis,
terwijl het protoplasma hoog is. Het follikeltje of klierbuisje of hoe mefi het
Roemen wil, heeft dikwijls een nauwelijks zichtbaar of heelemaal geen lumen,
lï! enkele zit een weinig egale op colloid gelijkende stof. Vele blaasjes herin-
neren aan wat men in de hypophyse ziet. He^ geheel doet denken aan onrijp
^iervveefsel, een weefsel, dat niet tot volle ontwikkeling is gekomen. ^

vergelijking met schildklieren van foetussen van 28—36 c.M. lengte (uit de
particuliere verzameUng van Prof. de Josselin .de Jong) wordt men getroffen
^oor de gelijkheid van bouw. Ook daar ziet men dicht\'tegen elkaar gelegen buisjes
\'^a^n kubisch epitheel zonder colloid, met fraaie ronde goedgekleurde: kernen.

^"■^yoskopisch. Gewicht 160 gr. Matig groot struma, licht hobbeUg van opper-

ylakte. Op doorsnede diffuus colloid aspect met matig groote follikels.
^^^oskopisch. Meest groote follikels met colloid en kubisch éénrijig epitheel en
tusschen deze groote foUikels in, een rijke ontwikkeling van kleine gesloten fol-
jikeltjes met kubisch epitheel en met nog zeer weinig of soms ook nog geen col-
loid. Deze gedeelten met kleine follikels doen zich door hun relatieve kemrijkdom
J\'oor als donkere banden, heuvels of andere grillige\' figuren tusschen de groote
tollikeig liggend of in de lumina der groote follikels uitstekend. Zoodra de folli-
kels een eenigszins duidelijk lumen gevormd hebben, bevatten ze ook colloid. Hier
daar vindt men een aantal vertakte lumina, die bekleed zijn met cylindrisch
^ hoog kubisch epitheel met een donkere kern aan de basis. Deze beelden
kpnien geheel overeen met wat men als centraalkanalen beschreven vindt, ze
zien er geheel uit als de afbeeldingen, die men daarvan bij Klose e. a. ziet. Deze
Vertakte lumina gaan bij gedeelten over in kleine follikeltjes of meer soliede
Parenchymgroepjes en beantwoorden dus aan hetgeen men bij andere schrijvers
Basedowstrumae vermeld vindt. (Zie fig. 9.)

Gewicht 232 gr. Groot struma, op doorsnede diffuus colloid aspect
met groote follikels en tamelijk veel kleine cysten.

\']^^oskopisch. Over het algemeen groote follikels met colloid gevuld en met tame-
lijk laag éénrijig epitheel. Tusschen de groote follikels in, hier en daar groepjes
^ä^n kleine follikeltjes, die kubisch epitheel hebben en colloid bevatten, als er

een lumen is gevormd.
\'^^^oskopisch. Gewicht 115 gr. Vrij klein struma. Op doorsnede diffuus colloid
^aspect met matig groote follikels.
^»"osÄo/jsicÄ. Vrij groote en kleinere follikels, die allen goedgekleurd rose colloid
®vatten en over het algemeen tamelijk laag éénrijig epitheel hebben.

-ocr page 89-

Prot. 371. 1916. \'

De duur van de struma is onbekend evenals ^

duur der klachten.
De eenigste klacht is heeschheid. Vergroot
23.Ó.16. De rechterkwab en de isthmus wor^\'
verwijderd.

42

A. E. V.

9j.

Klinische gegevens.

^\'^kroskopisch Gewicht 67 gr. Klein struma, gelijkmatig hobbelig van oppervlakte.

doorsnede een witgeel parenchymateus aspect als van vast weefsel.
^^^roskopisch. De schildklierstructuur is nauwelijks of niet te herkennen. In plaats
^an de gewone blaasjes met epitheel en colloid, ziet.men een alveolair gebouwd
"Weefsel, een stroma met daartusschen epitheel. Dit epitheel is gerangschikt
^^ngs ronde, ovale of meer gestrekte fijne lumina, waar het als een zoom, ring
band omheen ligt, met de meestal ronde goed gekleurde kern aan de basis,
terwijl het protoplasma hoog is. Het foUikeltje of klierbuisje of hoe mefi het
doemen wil, heeft dikwijls een nauwelijks zichtbaar of heelemaal geen lumen.

enkele zit een weinig egale op colloid gelijkende stof. Vele blaasjes herin-
neren aan wat men in de hypophyse ziet. He;t geheel doet denken aan onrijp
^ierweefsel, een weefsel, dat niet tot volle ontwikkeling is gekomen,
^ij vergelijking met schildklieren van foetussen van 28—36 c.M. lengte (uit de
Particuliere verzameling van Prof. de Josselin de Jong) wordt men getroffen
door de gelijkheid van bouw. Ook daar ziet men dicht: tegen elkaar gelegen buisjes
^an kubisch epitheel zonder colloid, met fraaie ronde goedgekleurde: kernen.

HISTOLOGIE.

Prot. 349. 1916.

De duur van de struma en van de klachten
onbekend.

Patiënt heeft adembezwaren en is heesch.
14.6.16. De rechterkwab en de isthmus wor^^
verwijderd.

In 1918 trad een recidief op (zie no. 67, blz. ^^

A. V. W.

12 j.

81

j. h.

14 j.

Prot. 504. 1909.

Patiënt heeft de struma, waarschijnlijk vaf^
■ de geboorte.

Sinds een jaar heeft ze adembezwaren.

9.12.09. Derechterkwab wordt verwijderd,een Id^
accessorisch struma wordt rechts achtergelat«\'\'

Prot. 511. 1919.

De struma bestaat een jaar. Den laatsten tijd he^
patiënt slikbezwaren. Tremor der vingersi

1.12.19. De rechterkwab en de isthmus word^
verwijderd.

41

c. J. J.

12 j.

^"^kroskopisch. Gewicht 160 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
. ylakte. Op doorsnede diffuus colloid aspect met matig groote follikels i
^^^roskopisch. Meest groote follikels met colloid en kubisch éénrijig epitheel en
tusschen deze groote folhkels in, een rijke ontwikkehng van kleine gesloten fol-
likeltjes met kubisch epitheel en met nog zeer weinig of soms ook nog geen col-
loid. Deze gedeelten met kleine follikels doen zich door hun relatieve kemrijkdom
\'^oor als donkere banden, heuvels of andere grillige figuren tusschen de groote
Follikels liggend of in de lumina der groote follikels uitstekend. Zoodra de folli-
kels een
eenigszins duidelijklumen gevormd hebben, bevatten ze ook colloid. Hier
daar vindt men een aantal vertakte lumina, die bekleed zijn met cylindrisch
hoog kubisch epitheel met een donkere kern aan de basis. Deze beelden
komen geheel overeen met wat men als centraalkanalen beschreven vindt, ze
2ien er geheel uit als de afbeeldingen, die men daarvan bij Klose e. a. ziet. Deze
Vertakte lumina gaan bij gedeelten over in kleine follikeltjes of meer soliede
Parenchymgroepjes en beantwoorden dus aan hetgeen men bij andere schrijvers
^ij Basedowstrumae vermeld vindt. (Zie
fig. 9.)

^"-^^oskopisch. Gewicht 232 gr. Groot struma, op doorsnede diffuus colloid aspect
niet groote follikels en tamelijk veel kleine cysten.

\':^^oskopisch. Over het algemeen groote folhkels met colloid gevuld en met tame-
"jk laag éénrijig epitheel. Tusschen de groote follikels in, hier en daar groepjes
^an kleine follikeltjes, die kubisch epitheel hebben en colloid bevatten, als er
^\'\'eeds een lumen is gevormd.
^"-^^oskopisch. Gewicht 115 gr. Vrij klein struma. Op doorsnede diffuus colloid
^aspect met matig groote follikels.
■\'»«»\'osÄo/>sicA. Vrij groote en kleinere follikels, die allen goedgekleurd rose colloid
bevatten en over het algemeen tamelijk laag éénrijig epitheel hebben.

-ocr page 90-

Prot. 75. 1918.

De struma bestaat drie jaar. De duur der klachteO
is onbekend. Er bestaan adembezwaren eö
neeschheid.

7.2 18. De rechterkwab en een gedeelte der liO\'

kerkwab worden verwijderd.

Prot. 622. 1916.

De struma bestaat drie jaar. Sinds eenige wekeO
Waagt patiënt over heeschheid, zenuwachtig-
heid en hartkloppingen.

12.1.17. De rechterkwab en de isthmus worde»
verwijderd.

65

A. R.

15 j.

Prot. 325. 1918.

De struma bestaat zeven jaar. De duur der klach-
ten is onbekend.

Patiënt heeft adem- en slikbezwaren, is heescbr

spoedig vermoeid. Tachycardie.
6.6.18. De rechterkwab wordt verwijderd.

54

J. H. B.

15 j

12

J. B.

15 j.

Prot. 370. 1917.

De struma bestaat sinds drie jaar. Sinds twee we-
ken heeft patiënt klachten over adem- en slik-
bezwaren.

Tachycardie.

28.7.1917. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Prot. 37. 1913.

De struma bestaat een half jaar. De duur der
heeschheid, als de eenigste klacht van patiënt,
is onbekend.

61

W. C. A. V.

14 j.

47

H. D. B.

15 j.

Klinische gegevens.

^ ^oskopisch. Gewicht 145 gr. Matig groot struma. Op doorsnede diffuus colloid
met tamelijk groote folhkels.

Over het algemeen tamelijk groote folhkels, allen met tamelijk laag
^\'^ijig epitheel, terwijl ze veel rose gekleurd colloid bevatten. Slechts op enkele
P fatsen ziet men kleine foUikeltjes bij elkaar hggen, tusschen de groote in. In
stroma is hier en daar colloid aanwezig.

Gewicht 285 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
^^ORnede diffuus colloid aspect met tamelijk kleine follikels en met enkele ver-
il^jF^^de kleine cysten.
.^koptsch. De follikels wisselen zeer sterk in grootte. Men ziet groote en wat
. ®inere, allen met rose colloid gevuld en met platkubische pitheel. Daartusschen-
^ overal netwerken van kleine gesloten folhkeltjes, die in groote hoeveelheid
orkomen. Zoo ziet men op talrijke plaatsen, op de wanden der groote folli-
ps, uitwassen van deze kleine celrijke follikels, die in allerlei griUige figuren,
® een maaswerk van epitheliën in het lumen der follikels uitspringen. Op som-
^j^Se plaatsen gebeurt dit in den vorm van dichte epitheelvlokjes, elders meer
een guirlandeachtig gebouwd weefsel of in den vorm van verdikkingen der tus-
f^!^?^schotten der groote follikels door een zeer epitheelrijk weefsel. Zoodra de
jj "kels een eenigszins duidelijk lumen gevormd hebben, bevatten ze ook colloid.
gepithehen

ervan zijn platkubisch met zich donker kleurende ronde kernen. Men
, ygt den indruk, dat er een sterke neiging tot groei is en dat deze kleine folli-
ßls jonge nieuwgevormde follikels zijn.

^^^^^^opisch. Gewicht 122 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
lair ^P doorsnede over het algemeen diffuus colloid aspect van groot follicu-
, ype. Op sommige plaatsen meer klein folhculairen bouw. Enkele verspreide
^J\'ne cysten.

»wosÄo^fscÄ. Ook hier weer groote en wat kleinere follikels, met colloid ge-
. ^ en daartusschenin netwerken van kleine folhkeltjes, zooals bij No. 47,
de f komen de kleine follikels hier in iets minder sterke mate voor. Hoe grooter
^Uikels zijn, hoe lichter gekleurd het colloid is.

M^akrn h

^ ^Kopisch. Gewicht 122 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
^ik^ Op doorsnede diffuus aspect met matig groote folhkels.
^Joskopisch. Tamelijk groote folhkels met vrij hoog éénrijige epitheel en met
te^^ gevuld, ook komen er wat kleine folhkels met colloid gevuld voor,

zon.^T^\'-\'\' daartusschenin vrij veel netwerken van kleine folhkeltjes voorkomen
bij No. 65.

HISTOLOGIE.

Gewicht 185 gr. Vrij groot struma, Ucht hobbelig van oppervlakte,
diffuus colloidaspect met matig groote folhkels, in sommige ge-
.^eelten meer kleine folhkels.

^ikr,

(>skopisch. Over het algemeen matig groote folhkels met wat kleinere er tus-

-ocr page 91-

Prot. 75. 1918.

De struma bestaat drie jaar. De duur der klachten
IS onbekend. Er bestaan adembezwaren eO
heeschheid.

7.2 18. De rechterkwab en een gedeelte der liD\'

kerkwab worden verwijderd.

Prot. 622. 1916.

De struma bestaat drie jaar. Sinds eenige wekeO
klaagt patiënt over heeschheid, zenuwachtig-
heid en hartkloppingen.

12.1.17. De rechterkwab en de isthmus worde»
verwijderd.

65

A. R.

15 j.

Prot. 325. 1918.

De struma bestaat zeven jaar. De duur der klach-
ten is onbekend.
Patiënt heeft adem- en slikbezwaren, is heescb,

spoedig vermoeid. Tachycardie.
6.6.18. De rechterkwab wordt verwijderd.

54

J. H. B.

15 j,

12

J. B.

15 j.

Prot. 370. 1917.

De struma bestaat sinds drie jaar. Sinds twee we-
ken heeft patiënt klachten over adem- en slik-
bezwaren.

Tachycardie.

28.7.1917. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Prot. 37. 1913.

De struma bestaat een half jaar. De duur def
heeschheid. als de eenigste klacht van patiënt,
IS onbekend.

61

W. C. A. V.

14 j.

47

H. D. B.

15 j.

Klinische gegevens.

^f\'oskopisch. Gewicht 145 gr. Matig groot struma. Op doorsnede diffuus colloid
met tamelijk groote folhkels.
^^^skopisch. Over het algemeen tamelijk groote follikels, allen met tamelijk laag
epitheel, terwijl ze veel rose gekleurd colloid bevatten. Slechts op enkele
^ fatsen ziet men kleine folhkeltjes bij elkaar hggen, tusschen de groote in. In
stroma is hier en daar colloid aanwezig.

^\'^^o^hopisch. Gewicht 285 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
^orsnede diffuus colloid aspect met tamelijk kleine follikels en met enkele ver-
^Preide kleine cysten.
^°skopisch. De follikels wisselen zeer sterk in grootte. Men ziet groote en wat
.^einere, allen met rose colloid gevuld en met platkubische pitheel. Daartusschen-
overal netwerken van kleine gesloten folhkeltjes, die in groote hoeveelheid
Vorkomen. 7x)0 ziet men op talrijke plaatsen, op de wanden der groote foUi-
uitwassen van deze kleine celrijke follikels, die in allerlei grilhge figuren,
s een maaswerk van epithehën in het lumen der follikels uitspringen. Op som-
^êe plaatsen gebeurt dit in den vorm van dichte epitheelvlokjes, elders meer
sch^^\'^ guirlandeachtig gebouwd weefsel of in den vorm van verdikkingen der tus-
j , ?"®chotten der groote follikels door een zeer epitheelrijk weefsel. Zoodra de
"kels een eenigszins duidelijk lumen gevormd hebben, bevatten ze ook colloid.
j^epithelien ervan zijn platkubisch met zich donker kleurende ronde kernen. Men
ke?^- infiruk, dat er een sterke neiging tot groei is en dat deze kleine folli-
Is jonge nieuwgevormde follikels zijn.

^^^^opisch. Gewicht 122 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
lajp ^kte. Op doorsnede over het algemeen diffuus colloid aspect van groot follicu-
, type. Op sommige plaatsen meer klein folliculairen bouw. Enkele verspreide

Vl Ook hier weer groote en wat kleinere follikels, met colloid ge-

^ ld en daartusschenin netwerken van kleine follikeltjes, zooals bij No. 47,
de T komen de kleine follikels hier in iets minder sterke mate voor. Hoe grooter
^llikels zijn, hoe lichter gekleurd het colloid is.

Makrn h

^f^opisch. Gewicht 122 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
^iC Op doorsnede diffuus aspect met matig groote folhkels.
^joskopisch. Tamelijk groote follikels met vrij hoog éénrijige epitheel en met
^gj^® .polloid gevuld, ook komen er wat kleine follikels met colloid gevuld voor,
zorv...^\'^^ daartusschenin vrij veel netwerken van kleine follikeltjes voorkomen
bij No. 65.

Gewicht 185 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte,
jp ^°orsnede diffuus colloidaspect met matig groote folhkels, in sommige ge-
^iÄy folhkels.

^oskopisch. Over het algemeen matig groote folhkels met wat kleinere er tus-

HISTOLOGIE.

-ocr page 92-

Klinische gegevens.

-O

HISTOLOGIE.

7.1.13. De rechterkwab en de isthmus word®"
verwijderd.

Prot. 267. 1912.

De struma bestaat vier jaar. De duur der ade\'\'\'\'
bezwaren, die de eenigste klachten van pati^\'\'
zijn, is onbekend.

3.6.12. De rechterkwab, de isthmus en een f
deelte der linkerkwab worden verwijderd.

Duur van de struma twee jaar. Geen verschijn^®\'
len van Morbus Basedowi.

Meisje

16 j.

A. St.

68

16 j.

Prot. 390. 1918.

De struma bestaat een half jaar, evenals de klac^\'
ten. Patiënt heeft adembezwaren en is heescP\'
29.7.18. De rechterkwab en de isthmus word®"^

38

H. R.

16 j.

verwijderd.

Prot. 220. 1916.

De struma bestaat vele jaren. De klachten ^^
staan sinds drie maanden. Patiënt heeft adeJ"
en slikbezwaren.

15.4.16. De rechterkwab en de isthmus word®"
verwijderd.

77

H. de Vr.

16 j.

Prot. 372. 1919.

De struma bestaat vier jaar. Patiënt heeft
klachten.

W. H. V.

11

15 j.

d.J.d.J
56
1922

21.8.19. De rechterkwab en de isthmus word®"
verwijderd.

J. W. V.

25

17j.

Prot. 446. 1915.

allen met colloid gevuld en met tamelijk laag eénrijig epithed. Hier en
^ar tuschen groote follikels in, kleine netwerken en kleine uitstulpingen van
k>ibisch epitheel met follikeltjes erin, die met colloid zyn gevuld, als er een dui-
zichtbaar lumen is. Het colloid is donker gekleurd, geen randvacuolen.

^^^^oshopisch. Gewicht 437 gr. Zeer groot struma, Ucht hobbelig van opper-
;^°PPervlakte. Op doorsnede overal diffuus colloid aspect met groote follikels
^\'^^oskopisch. oL het algemeen matig groote follikels met wat kleinere er ^s-
allen met rose colloid gevuld en met tamelijk laag eennjig epitheel. Ook
^ier weer op enkele plaatsen tusschen de groote follikels m, groepjes van zeer
Weine follikeltjes, zooals bij No.
12.

^k^oskopisch. Gewicht 263 gr. Groot struma, ücht hobbelig van oPPefvlakte.
J^P doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels. Op een Pl^^ts ^eding^
^\'^^oskopisch Matig groote foUikels allen met colloid gevuld
en met lage platte
fPitheliën. Op verschillende plaatsen heeft op kleine schaal nieuwvorming van
^eine follikels plaats, met laag epitheel en kleine donkere kerntjes.

^\'\'^^oskopisch. Gewicht 204 gr. Vrij groot struma. Op doorsnede diffuus colloid.

^pect met matig groote follikels. , , , . ,i

^\'^roskopisch. Over het algemeen matig groote follikels met wat kleinere, allen
colloid gevuld en met vrij hoog éénrijig
epitheel. Tusschen de grootere fo li-
in, ziet men op vrij veel plaatsen groepen van kleme follikeltjes, in epitheelrijk
^eefsel gelegen, dat tot allerlei grillige figuren, een soort arkadenbouw, aan-
^eiding geeft.

^^^^oskopisch. Gewicht 320 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
\'^P doo^^snede diffuus colloid aspect met groote follikels. Enkele verspreide kleme

"resten. Op sommige plaatsen bloeding. ,i j

^\'^\'■oskopisch. De follikels zijn over het algemeen groot, bevatten rose gekleurd
^«lloid en hebben vrij hoog éénrijig epitheel. Hier en daar is colloïde degeneratie
^an het stroma te zien en degeneratie van epitheel. terwijl er op de plaatsen van
samenkomst der groote follikels, talrijke kleine jonge follikeltjes zijn te zien.

^\'^^oskopisch. Gewicht 218 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
.-^P doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels.

\'^\'kroskopisch. De follikels zijn over het algemeen groot, ook iets kleinere zyn
aanwezig allen met colloid gevuld en met tamelijk laag éennjig epitheel. Op
J^lrijke plaatsen ziet men weer de netwerken en uitwassen van epithelien, waarin
^eine jonge follikeltjes zijn waar te nemen, met kleine epitheelcellen en zich
donker kleurende ronde kernen, die soms zoo dicht op elkaar liggen, dat ze lijken
®P Infiltraten.

^^^yoskopisch. Gewicht 80 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels.

-ocr page 93-

NON BASEDOW. VROUWB^

.^Ruma diffusa.

HISTOLOGIE.

Klinische gegevens.

7.1.13. De rechterkwab en de isthmus word«"
verwijderd.

Prot. 267. 1912.

De struma bestaat vier jaar. De duur der adeO^\'
bezwaren, die de eenigste klachten van patié»\'
zijn, is onbekend.

3.6.12. De rechterkwab, de isthmus en een g®\'
deelte der linker kwab worden verwijderd..

Duur van de struma twee jaar. Geen verschijns®\'
len van Morbus Basedowi.

68

A. St.

16 j.

Prot. 390. 1918.

De struma bestaat een half jaar, evenals de klacli\'
ten. Patiënt heeft adembezwaren en is heescli\'
29.7.18. De rechterkwab en de isthmus worde\'\'
verwijderd.

38

H. R.

16 j.

Prot. 220. 1916.

De struma bestaat vele jaren. De klachten b®\'
staan sinds drie maanden. Patiënt heeft ade^
en slikbezwaren.

15.4.16. De rechterkwab en de isthmus word«"
verwijderd.

77

H. de Vr.

16 j.

Prot. 372. 1919.

De struma bestaat vier jaar. Patiënt heeft ge«"
klachten.

11

W. H. V.

15 j.

clj.dj.
56
1922

Meisje

16 j.

21.8.19. De rechterkwab en de isthmus worde"
verwijderd.

25

J. W. V.

17 j.

Prot. 446. 1915.

^hen allen met colloid gevuld en met tamelijk laag éénrijig epitheel. Hier en
j^ar tuschen groote folhkels in, kleine netwerken en kleine uitstulpingen van
^bisch epitheel met foUikeltjes erin, die met colloid zijn gevuld, als er een dui-
delijk

zichtbaar lumen is. Het colloid is donker gekleurd, geen rand vacuolen.

^"\'^\'^oskopisch. Gewicht 437 gr. Zeer groot struma, hcht hobbelig van opper-

jj^^Ppervlakte. Op doorsnede overal diffuus colloid aspect met groote follikels.
^\'^\'"oskopisch. Over het algemeen matig groote follikels met wat kleinere er tus-
f\'r^en, allen met rose colloid gevuld en met tamelijk laag éénrijig epitheel. Ook
ler ■weer op enkele plaatsen tusschen de groote follikels in, groepjes van zeer
•kleine folhkeltjes, zooals bij No. 12.

^\'^^\'"oskopisch. Gewicht 263 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte,
doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels. Op een plaats bloeding.
,°^kopisch. Matig groote follikels allen met colloid gevuld en met lage platte
Epitheliën. Op verschillende plaatsen heeft op kleine schaal nieuwvorming van
^exne follikels plaats, met laag epitheel en kleine donkere kerntjes.

^\'^^^oskopisch. Gewicht 204 gr. Vrij groot struma. Op doorsnede diffuus colloid.

^^spect met matig groote follikels.
^^\'^skopisch. Over het algemeen matig groote follikels met wat kleinere, allen
et colloid gevuld en met vrij hoog éénrijig epitheel. Tusschen de grootere folli-
in, ziet men op vrij veel plaatsen groepen van kleine folhkeltjes, in epitheelrijk
eefsel gelegen, dat tot allerlei grillige figuren, een soort arkadenbouw, aan-
\'eiding geeft.

^^^oskopisch. Gewicht 320 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
P doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels. Enkele verspreide kleine

Op sommige plaatsen bloeding.
\'^^oskopisch. De folhkels zijn over het algemeen groot, bevatten rose gekleurd
Uoid en hebben vrij hoog éénrijig epitheel. Hier en daar is colloide degeneratie
het stroma te zien en degeneratie van epitheel, terwijl er op de plaatsen van
amenkomst der groote follikels, talrijke kleine jonge foUikeltjes zijn te zien.

^^^oskopisch. Gewicht 218 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.

^ik diffuus colloid aspect met groote follikels.

^oskopisch. De folhkels zijn over het algemeen groot, ook iets kleinere zijn
^an^ezig, allen met colloid gevuld en met tamelijk laag éénrijig epitheel. Op
^irijke plaatsen ziet men weer de netwerken en uitwassen van epitheliën, waarin
^eine jonge foUikeltjes zijn waar te nemen, met kleine epitheelcellen en zich
onker kleurende ronde kernen, die soms zoo dicht op elkaar liggen, dat ze lijken
^P infiltraten. P SB J

^\'^^oskopisch. Gewicht 80 gr. Klein struma, hcht hobbelig van oppervlakte. Op
oorsnede diffuus colloid aspect met groote folhkels.

-ocr page 94-

Klinische gegevens.

Ti
f

HISTOLOGIE.

De struma bestaat vier jaar. Patiënt heeft g«^
klachten.

27.8.15. De rechterkwab en de isthmus word^
verwijderd.

Prot. 262. 1914.

De struma bestaat anderhalf jaar. Patiënt he«|
sinds drie weken klachten over heeschbei\'\'
zenuwachtigheid en veel zweeten.

1.5.14. De rechterkwab en de isthmus word«*
verwijderd.

Prot. 90. 1914.

De struma bestaat drie jaar. De duur der klac"
ten is onbekend. Patiënt heeft adem- en sÜ^
bezwaren. Verder is er hypertrophie der toDS\'\'
len, de urine reduceert.

9.2.14. De rechterkwab, de isthmus en een f
deelte der linkerkwab worden verwijderd.

Duur van de struma onbekend. Geen verscbij\'\'
selen van Morbus Basedowi.

60

M. A.

18 j.

50

M. v, d. W.

18 j.

Prot. 62 en 102. 1918.

De struma bestaat waarschijnlijk sinds de
boorte, geeft sinds zes weken klachten. Er
staan adem- en slikbezwaren, en
heeschhei\'^
Verder een lijden van de rechter sympathicH^
halsstreng, zich uitende in eiken dag terugk^^
rend symptomencomplex van Horner.

8.2.18. De rechterkwab wordt verwijderd.

23.4.18. Naonderzoek. Patiënt vertoont nu a^
de linkerzijde, eiken dag terugkeerend, b^\'
symptomen complex van Homer.

Prot. 89. 1917.

De struma bestaat drie jaar. De duur der klachte""\'
is onbekend.

Patiënt heeft adembezwaren, heeschheid en onf^
gelmatige menstruatie.
8.2.17. De rechterkwab wordt verwijderd

20

J. V. H.

17j.

17

A. H. de J.

17 j.

d.J.d.J.

202
1921

Meisje W.

18 j.

p Naast gedeelten van groote follikels met colloid en vrij laag éénrijig

Pitheel, ziet men op andere plaatsen zeer fraaie guirlandes vormen door epitheel-
\'Jk Weefsel, met talrijke kleine follikeltjes met laag epitheel en donkere kernen,

colloid bevatten, zoodra er een eenigszins duidelijk lumen is gevormd.
^\'^kroskopisch. Gewicht 84 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
jj^ .?®^snede diffuus colloid aspect met groote follikels en een enkele kleine cyste.
^oskopisch. De follikels zijn wisselend van grootte, allen zijn met colloid gevuld
hebben een gelijkmatig laag kubisch epitheel. Op sommige plaatsen weer vrij
jonge kleine follikeltjes in epitheelrijk weefsel, dat als een grilhg netwerk
"sschen de grootere follikels inhgt.

^^^oskopisck. Gewicht 248 gr. Groot struma, op doorsnede diffuus colloid aspect
jl^^et groote folhkels.

gev De follikels zijn over het algemeen vrij groot, ze zijn met colloid

e epitheel is overal zeer laag, met kleine kernen. Het colloid is donker

o^kleurd, randvacuolen ontbreken. Er zijn slechts matige teekenen van vorming
inn- kleine follikeltjes in de wanden der grootere, terwijl ook de kleinste

°l«keltjes direct colloid bevatten.

^^^oskopisch. Gewicht 200 gr. Vrij groot struma, licht hobbehg van oppervlakte.
il^-^P doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels.

Zoskapisch. De follikels zijn over het algemeen vrij groot en met colloid gevuld,
1 ^.^aag epitheel. Op vele plaatsen weer epitheelrijk weefsel, knopvormig inde
\'ïiina der groote follikels uitstekend of een netwerk tusschen de follikels vor-
met talrijke kleine jonge follikeltjes, die direct neiging tot colloidvofming

^ertoonen.

Gewicht 127 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van oppervlakte,
^°orsnede diffuus colloid aspect met matig groote follikels.
^^oskopisch. De follikels zijn over het algemeen matig groot, allen met colloid
tu^^^*^\' hebben een vrij hoog éénrijig epitheel, terwijl op enkele plaatsen weer
de groote folhkels in, het epitheelrijke weefsel met kleine follikeltjes is

2ien.

^akr,

Gewicht 175 gr. Vrij groot struma, licht hobbehg van oppervlakte.
^ih diffuus colloid aspect met groote follikels en enkele kleine cysten.

^\'^skopisch. Over het algemeen groote folhkels, met laag éénrijig epitheel en
f^f-./^^lloid gevuld. Op talrijke plaatsen weer groepsgewijs gerangschikte kleine
f ..^keltjes, die de grootere follikels dooraderen en overal verdikkingen van de
"keltusschenschotten geven.

-ocr page 95-

De struma bestaat vier jaar. Patiënt heeft ge®"
klachten.

27.8.15. De rechterkwab en de isthmus worde"
verwijderd.

Prot. 262. 1914.

De struma bestaat anderhalf jaar. Patiënt hefj
sinds drie weken klachten over
heeschbeJö\'
zenuwachtigheid en veel zweeten.

1.5.14. De rechterkwab en de isthmus word«\'\'
verwijderd.

Prot. 90. 1914.

De struma bestaat drie jaar. De duur der klac^\'
ten is onbekend. Patiënt heeft adem- en sÜ^\'
bezwaren. Verder is er hypertrophie der toos>\'\'
len, de urine reduceert.

9.2.14. De rechterkwab, de isthmus en een è^
deelte der linker kwab worden verwijderd.

Duur van de struma onbekend. Geen verschijn\'\'
selen van Morbus Basedowi.

Meisje W.

d.J.d.J.

202
1921

18 j.

M. A.

60

18 j.

50

M. V. d. W.

18 j.

Prot. 62 en 102. 1918.

De struma bestaat waarschijnlijk sinds de g®\'
boorte, geeft sinds zes weken klachten. Er b®\'
staan adem- en slikbezwaren, en
heeschheid\'
Verder een lijden van de rechter sympathicii^\'
halsstreng, zich uitende in eiken
dag terugke®\'
rend symptomencomplex van Horner.

8.2.18. De rechterkwab wordt verwijderd.

23.4.18. Naonderzoek. Patiënt vertoont nu a»"
de linkerzijde, eiken dag terugkeerend, be\'
symptomen complex van Homer.

Prot. 89. 1917.

De struma bestaat drie jaar. De duur der klachte\'\'
is onbekend.

Patiënt heeft adembezwaren, heeschheid en onr®\'
gelmatige menstruatie.
8.2.17. De rechterkwab wordt verwijderd.

J. V. H.

17 j.

20

17

A. H. de J.

17 j.

Klinische gegevens.

len de grootere follikels inligt.

\'skopisch. Gewicht 248 gr. Groot struma, op doorsnede diffuus colloid aspect
groote follikels.

\'^^oskopisch. De follikels zijn over het algemeen vrij groot, ze zijn met colloid
^\'^Id. Het epitheel is overal zeer laag, met kleine kernen. Het colloid is donker
gekleurd, randvacuolen ontbreken. Er zijn slechts matige teekenen van vorming
J\'an nieuwe kleine follikeltjes in de wanden der grootere, terwijl ook de kleinste
follikeltjes direct colloid bevatten.

^\'^^oskopisch. Gewicht 200 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Mik diffuus colloid aspect met groote follikels.

^^oskopisch. De follikels zijn over het algemeen vrij groot en met colloid gevuld,
^y laag epitheel. Op vele plaatsen weer epitheelrijk weefsel, knopvormig in de
"mina der groote foUikels uitstekend of een netwerk tusschen de follikels vor-
mend, met talrijke kleine jonge follikeltjes, die direct neiging tot colloidvorming

vertoonen.

^\'^^oskopisch. Gewicht 127 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^ P doorsnede diffuus colloid aspect met matig groote follikels.

De foUikels zijn over het algemeen matig groot, allen met colloid
gevuld. Ze hebben een vrij hoog éénrijig epitheel, terwijl op enkele plaatsen weer
^sschen de groote follikels in, het epitheelrijke weefsel met kleine follikeltjes is
zien.

^\'\'oskopisch. Gewicht 175 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.

^ P doorsnede diffuus colloid aspect met groote foUikels en enkele kleine cysten.
^ *\'oskopisch. Over het algemeen groote foUikels, met laag éénrijig epitheel en
et colloid gevuld. Op talrijke plaatsen weer groepsgewijs gerangschikte kleine
ollikeltjes, die de grootere foUikels dooraderen en overal verdikkingen van de
^ihkeltusschenschotten geven.

^^^oskopisch. Naast gedeelten van groote follikels met colloid en vrij laag éénrijig
epitheel, ziet men op andere plaatsen zeer fraaie guirlandes vormen door epitheel-
^\'Jk Weefsel, met talrijke kleine follikeltjes met laag epitheel en donkere kernen,

colloid bevatten, zoodra er een eenigszins duidelijk lumen is gevormd.
^"•kroskopisch. Gewicht 84 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels en een enkele kleine cyste.
^\'^^oskopisch. De follikels zijn wisselend van grootte, allen zijn met colloid gevuld
hebben een gelijkmatig laag kubisch epitheel. Op sommige plaatsen weer vrij
^eel jonge kleine follikeltjes in epitheelrijk weefsel, dat als een grillig netwerk

Aussehen dp fn-nnfpre fr>llikpls inliVt.

^akro.

, met
^ikro.

HISTOLOGIE.

/L

-ocr page 96-

non basedow. vrouwen «

struma diffusa.

Klinische gegevens.

HISTOLOGIE.

Prot. 63. 1917.

De struma bestaat tien jaar. De duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt is heesch en
vertooo\'
rechts het symptomencomplex van Horner.

12.1.17. De rechterkwab en de isthmus wordef
verwijderd.

Prot. 524. 1917.

De struma bestaat negen jaar en geeft sio^s
eenige jaren klachten. Patiënt heeft ademt\'®\'
zwaren.

30.10.17. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 324. 1913.

De struma bestaat zes jaar en geeft sinds ruii^
vijf jaar aanleiding tot klachten over adeiH\'
bezwaren. Er is een geringe exophthalmus.

•12.6.13. De rechterkwab en de isthmus worde\'\'
verwijderd.

48

M. V. B.

18 j.

59

M. V. W.

19 j\'

14

Ch. A. V.

20 j.

^^oskopisch. Gewicht 480 gr. Zeer groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloidaspect met groote follikels en enkele kleine cysten,
^^^oskopisch. De bouw is vrijwel dezelfde als van No. 50.

^^roskopisch. Gewicht 192 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^P doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels en enkele kleine cysten.

onderpool is sterk doorbloed.
^^f\'oskopisch. De bouw vertoont veel gelijkenis met die van No. 50. alleen komen
^ler op minder plaatsen de groepsgewijs gerangschikte kleine folhkeltjes voor.

^\'^^roskopisch. Gewicht 386 gr. Zeer groot struma, op doorsnede diffuus colloid
aspect met groote follikels en talrijke verspreide kleine cysten.
^^^oskopisch. De follikels zijn over het algemeen zeer groot en bevatten zooveel
^olloid, dat het epitheel als het ware te gronde gaat, tot een kleine smalle epi-
^eel zoom wordt met kleine donkere kernen, er uitziende als een endotheel.

P de plaatsen van samenkomst van deze zoomen, ziet men weer groepjes van
^eine nieuwe folhkeltjes.

non basedow. mannen- diffusa.

Prot. 840. 1916.

De struma bestaat waarschijnlijk vanaf de g®\'
boorte en geeft sinds een jaar klachten,
adembezwaren en heeschheid.

11.11.16. Rechterkwab, de isthmus en een g^
deelte der hnkerkwab worden verwijderd.

105

G. J. H. d. KI.

15 j.

89

j.b.

Pi-

Prot. 391. 1918.

De struma bestaat eenige jaren en geeft sio^®
zes weken aanleiding tot klachten, die besta»\'\'
uit adembezwaren en veel zweeten.

3.5.18. De rechterkwab en een processus pyi\'^\'
midalis worden verwijderd.

Prot. 501. 1919.

De struma bestaat ruim één jaar en geeft sin^®
één jaar klachten nl. adembezwaren.

18.6.09. De rechterkwab wordt verwijderd.

101

J. P. V. E.

14 j.

^\'^^oskopisch. Gewicht 153 gr. Matig groot struma, hobbelig van oppervlakte.
P doorsnede diffuus colloid aspect met vrii groote folhkels en enkele kleine

\'\'\'°skopisch. De follikels zijn over het algemeen vrij groot. Ze zijn allen met
olloid gevuld, het epitheel is zeer laag en éénrijig. Een fijn stroma tusschen de
ollikels in. Op enkele plaatsen ziet men tusschen de groote follikels epitheel-
\'Jk Weefsel, dat als een netwerk er tusschen ligt, of in de lumina der follikels
"puilt en waarin talrijke kleine folhkeltjes zijn waar te nemen, die laag epitheel
ebben en donker gekleurde ronde kerntjes. De folhkeltjes hebben een neiging
colloid vorming zoodra een lumen is te zien.

^^^oshopisch. Gewicht 197 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^ik diffuus colloid aspect met matig groote follikels.

^oskopisch. De folhkels zijn over het algemeen vrij groot evenals bij No. 101
j? de verdere bouw, met op enkele plaatsen het epitheelrijke weefsel met
folhkeltjes, gelijkt zeer veel op die van het vorige preparaat.

Geweiht 153 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
Op doorsnede diffuus colloidaspect met vrij groote folhkels.

De folhkels zijn over het algemeen vrij groot. Ze zijn allen met col-
lu gevuld, het epitheel is laag. Verder ziet men op vrij veel plaatsen, in sterkeren

-ocr page 97-

Prot. 63. 1917.

De struma bestaat tien jaar. De duur der klacb\'
ten is onbekend. Patiënt is heesch en vertooO^^
rechts het symptomencomplex van Horner.

12.1.17. De rechter kwab en de isthmus worded
verwijderd.

Prot. 524. 1917.

De struma bestaat negen jaar en geeft sind^l
eenige jaren klachten. Patiënt heeft ademb^"
zwaren.

30.10.17. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 324. 1913.

De struma bestaat zes jaar en geeft sinds ruii"
vijf jaar aanleiding tot klachten over adeiö\'
bezwaren. Er is een geringe exophthalmus.

■12.6.13. De rechterkwab en de isthmus worde"
verwijderd.

59

M. V. W.

19 j\'

14

Ch. A. V.

20 j.

HISTOLOGIE.

Gewicht 480 gr. Zeer groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.

-1---...... —is.\'w O " ------------. v^^l^WX Vi<XlVLC.

^^P doorsnede diffuus colloidaspect met groote follikels en enkele kleine cysten.
^"f\'oskopisch. De bouw is vrijwel dezelfde als van No. 50.

^^foskopisch. Gewicht 192 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.

^P doorsnede diffuus colloid aspect met groote folhkels en enkele kleine cysten.
, e onderpool is sterk doorbloed.
\'\'^^oskopisch. De bouw vertoont veel gelijkenis met die van No. 50. alleen komen
ler op minder plaatsen de groepsgewijs gerangschikte kleine follikeltjes voor.

^"•^roskopisch. Gewicht 386 gr. Zeer groot struma, op doorsnede diffuus colloid
^^spect met groote follikels en talrijke verspreide kleine cysten.
^^\'\'oskopisch. De follikels zijn over het algemeen zeer groot en bevatten zooveel
^olloid, dat het epitheel als het ware te gronde gaat, tot een kleine smalle epi-
^eel zoom wordt met kleine donkere kernen, er uitziende als een endotheel.
P de plaatsen van samenkomst van deze zoomen, ziet men weer groepjes van
nieuwe follikeltjes.

non BASEDOW. VROUWEN\'diffusa.

non basedow. mannen\' ^\'^^uma diffusa.

Prot. 840. 1916.

De struma bestaat waarschijnlijk vanaf de g®\'
boorte en geeft sinds een jaar klachten,
adembezwaren en heeschheid.

11.11.16. Rechterkwab, de isthmus en een g®\'
deelte der linkerkwab worden verwijderd.

105

G. J. H. d. KI.

15 j.

89

J. B.

Pi-

AS

Prot. 391. 1918.

De struma bestaat eenige jaren en geeft sin-
zes weken aanleiding tot klachten, die besta»^
uit adembezwaren en veel zweeten.

3.5.18. De rechterkwab en een processus pyi^\'
midalis worden verwijderd.

Prot. 501. 1919.

De struma bestaat ruim één jaar en geeft sin^®
één jaar klachten nl. adembezwaren.

18.6.09. De rechterkwab wordt verwijderd.

101

J. P. V. E.

14 j..

^^^oskopisch. Gewicht 153 gr. Matig groot struma, hobbelig van oppervlakte.
P doorsnede diffuus colloid aspect met vrij groote follikels en enkele kleine

^^oskopisck. De follikels zijn over het algemeen vrij groot. Ze zijn allen met
^lloid gevuld, het epitheel is zeer laag en éénrijig. Een fijn stroma tusschen de
oiukeis in. Op enkele plaatsen ziet men tusschen de groote follikels epitheel-
yk Weefsel, dat als een netwerk er tusschen ligt, of in de lumina der follikels
Uitpuilt en waarin talrijke kleine follikeltjes zijn waar te nemen, die laag epitheel
®Dben en donker gekleurde ronde kerntjes. De folUkeltjes hebben een neiging
colloid vorming zoodra een lumen is te zien.

^^^oskopisch. Gewicht 197 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.

Mi^ \'ioorsnede diffuus colloid aspect met matig groote follikels.

^oskopisch. De follikels zijn over het algemeen vrij groot evenals bij No. 101
^ ook de verdere bouw, met op enkele plaatsen het epitheelrijke weeisel met
^ine follikeltjes, gelijkt zeer veel op die van het vorige preparaat.

^^^^^^opisch. Geweiht 153 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-

Mik^ Op doorsnede diffuus colloidaspect met vrij groote follikels.

De follikels zijn over het algemeen vrij ^oot. Ze zijn allen met col-
gevuld, het epitheel is laag. Verder ziet men op vrij veel plaatsen, in sterkeren

-ocr page 98-

HISTOLOGIE.

Klinische

gegevens

in^de ^^^ ^^^ 105, de epitheelrijke banden tusschen en uitpuilingen

lollikellumina met de talrijke kleine folhkeltjes.

Prot. 305. 1916. ^^^^osko-h- i

De struma bestaat een half iaar en geeft sinds, Op door/ : 157 gr. Matig groot struma, tamelijk glad van oppervlakte,

drie maanden aanleiding tot ff parenchymateus aspect als van een vast weefseL

bezwaren en heeschheid. Symptomen van Mor- ^oordaf \' ^^^ algemeen duidelijke folliculairen en alveolairen bouw,

bus Basedowi zijn er niet beLlve een oositie^ stroma in goed zichtbare vertakking een fijn netwerk vormt, dat

\' ■ \' ^ groo j. ^^\'^eolen tusschen zich openlaat, die klein zijn, vrij gelijkmatig van

Sehe bekleed met epitheel. Dit epitheel bestaat uit vrij hooge kubi-

99

C. de B.

18 j.

symptoom van Moebius.
6.4.16. De rechterkwab en de isthmus worden vef\'
wijderd.

^icht \' ^i® dikwijls in een rij liggen en een klein lumen omsluiten, of als meer
vlojjjj^\'^^ iriassa\'s de alveolen geheel of gedeeltelijk opvullen; hier en daar wat
ter v^? ^^ colloid aanwezig, maar slechts in die follikels, die een ietwat groo-
lyijj^ hebben; het is licht gekleurd met vele randvacuolen. Er is geen

le weefsel te zien.

Prot. 643. 1918.

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds eeP^^P dooS h 7/ 1? S^^ot struma licht hobbehg van oppervlakte,

half jaar aanleiding tol klachten nl. adembe-diffuus colloid aspect met groote folhkels.

zwaren. heeschheid en zenuwachtigheid hebÜ 1 ® fo^ikels zijn over net algemeen matig groot, bevatten colloid

Aan de punt en boven de Art. pulmonahsis eeö ^^ gr^^^ éénrijig epitheel. Op enkele plaatsen zijn er tusschen

systohsch geruisch te hooren \'P\'^heei feihkels in, groepsgewijs liggende kleine folhkeltjes te zien met laag

7.8.18. De rechterkwab en de" isthmus wordeU ^^"len gekleurde ronde kerntjes. Ze bevatten colloid, zoodra ze een

verwijderd de "^oben. Ze hggen in epitheelrijk weefsel, dat als een netwerk tusschen

s oote folhkels ligt of in de lumina uitpuilt.

Prot. 1159. 1912.

x-ror. iioy. \'^^osko-h\'

De struma bestaat twee jaar De duur der klacU\' ^P door" Gewicht 161 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van oppervlakte,

ten is onbekend. Patiënt is zenuwachrie zweet keig o^er het algemeen diffuus colloid aspect met tamelijk kleine folli-

veel en heeft adembezwaren . ^«ohK^i^ streken met grootere follikels, terwijl er een enkel klein

^j^j-Q^^^^tje van colloid aspect met kleine follikels is te zien.
We • follikels zijn zeer sterk wisselend in grootte, naa=t zeer groote,
en jjj^ rnatig groote en weer wat kleinere voor, die allen met colloid zijn gevuld
plaats ^^^g éénrijig epitheel hebben. Daartusschendoor zijn er op talrijke

Aveefgp^\'^ groepen van kleine nieuwe folhkeltjes te zien, die in epitheelrijk
foliijjg, biggen, dat zich als breede banden in de tusschenschotten der groote
sprjjj bevindt of dat als knopvormige uitstulpingen in de folhkellumina uit-
^ § • De kleine folhkeltjes bevatten reeds zeer spoedig colloid.

O^wicht 355 gr. Groot struma, hcht hobbehg van oppervlakte,
"^at diffuus colloid aspect met groote folhkels met enkele klein een

cysten.

104

J. G. N.

21 j.

21.6.17. De rechterkwab wordt verwijderd.

23.12.12. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 459. 1917.

De struma bestaat tien jaar. De duur der klachteO
is onbekend. Patiënt is heesch, heeft een ver-
groot hart met systohsch geruisch boven allen^T^^^^ .. ..

ostia. \' t .. • folhkels zijn over het algemeen vrij groot en bevatten veel col-

keig\' I ^\'""^^\'ijl ze een vrij laag epitheel hebben. Overal tusschen de grootere folli-
kleijig"\' ^^^^^ groepen van kleine follikeltjes, of zelfs buitengewoon

steken ^^^ heuveltje in het lumen der folhkels uit-

H ^^^ l^reede rijen van follikeltjes op de septa zitten, zoodat de grootere
door breede banden van deze kleine folhkeltjes gescheiden zijn. In deze

^akr

106

J. V. d. H.

19 j.

J. V. d. L.

92

20 j.

-ocr page 99-

HISTOLOGIE.

in ^p bij No. 101 en 105, de epitheelrijke banden tusschen en uitpuilingen
follikellumina met de talrijke kleine folükeltjes.

Prot. 305. 1916. ^"-^^oskn-h\' ,

De struma bestaat een half jaar en geeft sinds, ^P dooV/n ; Matig groot struma, tamelijk glad van oppervlakte,

drie maanden aanleiding tot ff parenchymateus aspect als van een vast weefsel,

bezwaren en heeschheid Symptomen van Mor ^«ordaf \' l" algemeen duidelijke folliculairen en alveolaren bouw,

bus Basedowi zijn er niet beLlve een nositie^ ^^eraj stroma in goed zichtbare vertakking een fijn netwerk vormt, dat

\' • \' ^ groott tusschen zich openlaat, die klein zijn, vrij gelijkmatig van

Sehe ^i\' bekleed met epitheel. Dit epitheel bestaat uit vrij hooge kubi-

^icht \' dikwijls in een rij liggen en een klein lumen omsluiten, of als meer
vlojjjj^\'^^ naassa\'s de alveolen geheel of gedeeltelijk opvullen; hier en daar wat
ter v^f" colloid aanwezig, maar slechts in die follikels, die een ietwat groo-
lym^, hebben; het is licht gekleurd met vele randvacuolen. Er is geen

Pnoïde weefsel te zien.

Prot. 643. 1918. ,

De st^ma bestaat twee jaar en geeft sinds ee. iltS\'J\'lÄ OPP\'"\'"-«\'-

laag

zoodra ze een
netwerk tusschen

half jalr al^eSi^rtorSacL^^^^^^ -P-t met groote follikels.

zwaren, heeschheid en zenuwachtigheid. ^^ hebben \'V" a gemeen matig

Aan de punt en boven de Art. pulmonalis is eeö ^e eennjig epitheel. Op enkele plaatsen zijn er tusschen

systolisch geruisch te hooren \'P\'theel lolhkels in, groepsgewijs liggende kleine follikeltjes te zien met laag

7.8.18. De rechterkwab en de isthmus worded l^n^en h^t^^\'y ronde kerntjes. Ze bevatten colloid,

de "eoben. Ze hggen in epitheelrijk weefsel, dat als een ne

verwijderd.
Prot. 1159. 1912.

J. V. d. L.

92

20 j.

23.12.12. De rechterkwab wordt verwijderd.

104

J. G. N.

21 j.

Prot. 459. 1917.

De struma bestaat tien jaar. De duur der klachteO
is onbekend. Patiënt is heesch, heeft een ver-

s oote follikels ligt of in de lumina uitpuilt.

Kk:

jrror. iioy. ivi^. "^oskn-h\'

De struma bestaat twee jaar. De duur der klacb\' ^P dooV "" ; "^^^i^ht 161 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van oppervlakte,
ten is onbekend. Patiënt is zenuwachtig zweet ^eig over het algemeen diffuus colloid aspect met tamelijk kleine folli-

veel en heeft adembezwaren. \'^\'lobbeH- ^^ streken met grootere follikels, terwijl er een enkel klein

^^»"os;^ van colloid aspect met kleine follikels is te zien.

\'^optsch. De follikels zijn zeer sterk wisselend in grootte, naa=t zeer groote,
en (jj^ rnatig groote en weer wat kleinere voor, die allen met colloid zijn gevuld
plag^i vrij laag éénrijig epitheel hebben. Daartusschendoor zijn er op talrijke
^eefsei\'^ }^eer groepen van kleine nieuwe follikeltjes te zien, die in epitheelrijk
foliiij^, "ggen, dat zich als breede banden in de tusschenschotten der groote
sprjjj ® bevindt of dat als knopvormige uitstulpingen in de follikellumina uit-
5 • De kleine folhkeltjes bevatten reeds zeer spoedig colloid.

Gewicht 355 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte,
^at diffuus colloid aspect met groote follikels met enkele klein een

cysten.

groot hart met systolisch geruisch boven alle , ■• ^ 1 ■■ . T, ..

ostia. ■ \'oid . De folhkels zijn over het algemeen vrij groot en bevatten veel col-

21.6.17.\' De rechterkwab wordt verwilderd een vrij laag epitheel hebben. Overal tusschen de grootere folli-

\' ^eine \' ■ ® \'^^eer groepen van kleine follikeltjes, of zelfs buitengewoon

®tekejj^P^beelblaasjes, die soms als een heuveltje in het lumen der folhkels uit-
ri ^^^ breede rijen van follikeltjes op de septa zitten, zoodat de grootere
door breede banden van deze kleine follikeltjes gescheiden zijn. In deze

99

C. de B.

18 j.

symptoom van Moebius.
6.4.16. De rechterkwab en de isthmus worden vef
wijderd.

106 J. V. d. H.

19 j.

-ocr page 100-

Klinische gegevens.

Naam.

s

HISTOLOGIE.

kl

^ijkT is weer dadelijk colloid zichtbaar, zoodra een eenigszins duide-

\'^men is gevormd.

Prot. 658. 1907. ^^aiiy ,

De struma bestaat vier jaar en geeft sinds eö\'^ Op , Gewicht 202 gr. Vrij groot struma, licht hobbehg van oppervlakte.,

maanden klachten door den snellen groei, diffuus colloid aspect met matig groote folhkels.

door de kleeding steeds te nauw wordt aao"^ Vrij De folhkels zijn over het algemeen vrij klein, echter komen er ook

hals. Overigens geen klachten. epj^j^ grootere voor. Ze bevatten veel colloid en hebben een vrij laag éénrijig;

11.12.1907. De rechterkwab wordt verwijde^\'\' ^ege ^^^ stroma is tamelijk vaatrijk, terwijl er op enkele plaatsen epitheel-

higj. ^E\'^^tie en colloide degeneratie van het stroma is te zien. In geringe mate»
tere ^^ ^^^^ groepsgewijs gerangschikte kleine folhkeltjes tusschen de groo-

Prot. 855. 1914.

De struma bestaat ruim één jaar en geeft s\'\' vl^u Gewicht 165 gr. Matig groot struma, hcht hobbelig van opper-

één jaar aanleiding tot klachten, nl ade^^ikrosh\' doorsnede diffuus colloid aspect met groote folhkels.
zwaren. Patiënt heeft tremor der hande» coJIq-De follikels zijn over het algemeen vrij groot. Ze bevatten veel
vingers. 8? hebben vrij laag éénrijïg epitheel. In wat sterker graad dan bij No.

19.9.14. De hnkerkwab, de isthmus en eep\' te ^ier weer, tusschen de grootere follikels in, banden van kleine folhkeltjes
deelte der rechterkwab worden
verwijderd\' folijK in epitheelrijk weefsel liggen, dat soms ook als een heuveltje in de

■> ®-e»umina uitspringt.

87

W. H.

24 j.

95

C. V. N.

37 j.

-ocr page 101-

HISTOLOGIE.

^ijkT ^^^\'\'^kßltjes is weer dadelijk colloid zichtbaar, zoodra een eenigszins duide-
\'^«len is gevormd.

Prot. 658. 1907. ^aW ...

De struma bestaat vier jaar en geeft sinds eo^ Gewicht 202 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.,

maanden klachten door den snellen groei, diffuus colloid aspect met matig groote follikels.

door de kleeding steeds te nauw wordt aaO\' Vrji De follikels zijn over het algemeen vrij klein, echter komen er oolc

hals. Overigens geen klachten. ®Pith ^^^ grootere voor. Ze bevatten veel colloid en hebben een vrij laag éénrijig;

11.12.1907. De rechterkwab wordt verwijde^\'\' deg^ ^^^ stroma is tamelijk vaatrijk, terwijl er op enkele plaatsen epitheel-

liigj.\'^^^^tie en colloide degeneratie van het stroma is te zien. In geringe mate«
tere groepsgewijs gerangschikte kleine follikeltjes tusschen de groo-

Prot. 855. 1914. •

De struma bestaat ruim één jaar en geeft s\'\' Vlau Gewicht 165 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-

één jaar aanleiding tot klachten, nl. adei^^^kfosh\' ^P doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels.
zwaren. Patiënt heeft tremor der hande» CoUq-^^^\'^^^- De follikels zijn over het algemeen vrij groot. Ze bevatten veel
vingers. 87 hebben vrij laag éénrijïg epitheel. In wat sterker graad dan bij No.

19.9.14. De linkerkwab, de isthmus en eeö\' te weer, tusschen de grootere follikels in, banden van kleine follikeltjes

deelte der rechterkwab worden verwiider<J\' ^ollikJii\' epitheelrijk weefsel liggen, dat soms ook als een heuveltje in de

^"umina uitspringt.

87

W. H.

24 j,

95

C. V. N.

37 j.

-ocr page 102-

De tot nu toe beschreven strumae zijn dus afkomstig
van vrouwehjke en mannehjke patiënten, die geen ver-
schijnselen van Morbus Basedowi vertoonen, terwijl
ze pathologisch-anatomisch onder de diffuse strumae
moeten gerangschikt worden. Van onze vrouwelijke
patienten zijn er 23 in deze groep vertegenwoordigd,
van onze mannelijke 9, respectievelijk 25.5 % en 39.1 %
van \'t totale aantal vrouwelijke en \'t totale aantal
mannelijke patiënten.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Bij de beschouwing van de leeftijden van de patiënten
dezer groep, valt het op, dat deze over het algemeen laag
zijn, nl. bij de vrouwen wisselend van 14 tot 20 jaar,
bij de mannen van 14 tot 24 jaar, met een uitzondering
van 37 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Ook hiervoor krijgt men lage leeftijden; bij de
vrouwen van de geboorte-af tot 18 jaar, bij de mannen
van de geboorte af tot 20 jaar, met een uitzondering van
36 jaar.

Duur der strumae.

Deze is zeer verschillend, bij de vrouwen van J tot
18 jaar, bij de mannen van J tot 14 jaar.

Klachten van de patiënten.

Deze bestaan voor het grootste deel uit ademhahngs-
stoornissen, slikstoornissen en heeschheid; deze klach-
ten komen zoowel alleen als gecombineerd voor. Ook
zijn er enkele patiënten, die daarnaast een enkel alleen
staand verschijnsel van Morbus Basedowi vertoonen, zoo-
als: zenuwachtigheid, hyperhydrosis, hartkloppingen,
tremor, tachycardie\'^; in verband met de zeer geringe
verschijnselen heb ik gemeend, ze toch in deze groep te
moeten rangschikken. Ook zijn er een paar patiënten

-ocr page 103-

bij, die geen klachten hebben, waarbij dus waarschijn-
lijk op grond van een cosmetische indicatie tot strumec-
tomie werd overgegaan. Objectieve hartafwijkingen
zijn vier maal gevonden, nl. eenmaal een vergroot hart
met systolische geruischen, eenmaal systolische ge-
ruischen zonder hartsvergrooting, tweemaal tachycardie.

Behalve deze symptomen komt nog tweemaal een
Horner\'s symptomen complex voor, bij de eene patiënt
periodiek optredend, bij de andere constant aanwezig.

Gewichten der strumae.

De opgave der gewichten is natuurlijk slechts van
zeer betrekkelijke waarde. Ten eerste werd bijna steeds
een kwab verwijderd, over het gewicht van de geheele
struma weten we dus niets, ten tweede zijn de strumae
jaren lang in formol bewaard, zoodat het gewicht van
het versche preparaat ook niet bekend is.

Bij de vrouwen wisselen de gewichten van 67—480
gram; de meeste strumae wegen echter van 120—300
gram.

Bij de mannen varieeren ze van 153—355 gram; de
meesten wegen van 150—250 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

Bij makroskopische bezichtiging der strumae blijken
deze over het algemeen vrijwel geheel dezelfden bouw
te vertoonen. (zie fig. 1) Ze zijn licht hobbelig van opper-
vlakte, de sneevlakte heeft een gelijkmatig uiterlijk; dade-
lijk valt de groote glanzende colloidrijkdom op, die door
fijne tusschenschotten in meestal goed met het bloote
oog of anders met behulp van een loupe waarneembare
follikels, is verdeeld. Soms zijn er enkele kleine cysten
te zien, van tot 1 c.m. middellijn, doch deze zijn ge-
woonlijk slechts zeer gering in aantal, zoodat ze geen
overwegenden invloed op het algemeene beeld uit-
oefenen. Een enkele maal vertoont het weefsel ook
hier en daar bloedingen, waarvan moeilijk is uit te
maken of deze reeds voor de operatie aanwezig waren

-ocr page 104-

of dat ze tijdens de operatie zijn ontstaan. Verkalkte
plekjes werden in geen enkel geval makrokopisch waar-
genomen.

Mikroskopisch aspect.

Ook de mikroskopische bouw van deze strumae is
over het algemeen dezelfde; ze zijn opgebouwd uit matig
groote folhkels. Deze follikels bestaan uit een ring
van meestal lage platkubische epitheelcellen, met don-
kere kleme kern, die in één rij liggen en die een egaal

goed door eosme gekleurd, rose tot rood colloid om-
sluiten.

Soms is het epitheel zeer laag, zooals bij no 14 (zie fig 5)
waar de groote follikels omzoomd worden door een rij van
smalle epitheelcellen met kleine donkere kernen die
er mt zien als endotheelcellen.

De grootte dezer follikels wisselt in geringe mate
er zijn er die wat grooter zijn, terwijl ook kleinere
voorkomen. De vorm der follikels is rond of ovaal
soms ook wel vier of meerhoekig, en soms ook zeer
grillig tengevolge van het voorkomen van talrijke zeer
kleme folhkeltjes tusschen de grootere in, zooals straks
zal worden beschreven. Tusschen de folhkels ver-
takt zich een meestal zeer fijn bindweefselstroma
waarin hier en daar fijne bloedvaatjes zijn te zien.

Zooals reeds gezegd is, wordt de vorm der grootere
folhkels dikwijls beinvloed door het voorkomen van
talrijke zeer kleine follikels tusschen de grootere in (zie fig
9 en 10). Zoo ziet men bijv. breede tusschenschotten waar-
in een epitheelrijk weefsel is gelegen, gedeeltelijk bestaan-
de uit sohde epitheelnesten, waarin zich groepjes van
epitheelcellen tot nog geen lumen hebbende follikels
rangschikken, waartusschen weer kleine folhkeltjes met
een lumen gelegen zijn. Direct is hierin colloid te zien zoo-
dra een eenigszins duidelijk lumen is gevormd. Deze breede
tusschenschotten met hun verschillende follikeltypen
\' geven het beeld van een guiriandeachtig netwerk, eensoort
arkadenbouw. Op andere plaatsen ziet men van den wand

-ocr page 105-

der follikels uitwassen van dit epitheelrijk weefsel met
een bloemkoolachtigen vorm en gekartelden rand in
het lumen der follikels uitspringen. Deze uitwassen
bevatten ook weer solide epitheelnesten, talrijke kleine
nog geen lumen hebbende foUikeltjes en kleine folh-
keltjes met colloid. De epitheelcellen hiervan zijn
over het algemeen kubisch, ook wel lager en hebben
ronde, zich donker kleurende kernen. Meestal vertakt
zich een uiterst fijn bindweefselstroma met fijne bloed-
vaatjes in dit epitheelrijke weefsel.

Dit weefsel komt in de meeste van deze strumae in
nieerdere of mindere mate voor. Soms ziet men het in \'t ge-
heel niet, in andere gevallen slechts op de plaats van samen-
komst van meerdere groote folhkels; in weer andere ge-
vallen wordt het mikroskopische beeld er door beheerscht,
doordat het zich door zijn relatieve kernrijkdom als don-
kere banden of andere grillige figuren voordoet en scherp
tegen de er tusschen liggende groote folhkels afsteekt.

Afgezien van het feit, dat eenige van deze beelden
door snede-effect veroorzaakt kunnen worden m.a.w.
op bepaalde manier getroffen folhkels doen zich als
epitheelrijke velden of kleine foUikeltjes voor, krijgt
men toch zeer sterk den indruk,dat in dit weefsel vor-
niing van nieuwe folhkels plaats heeft. De kleine folli-
keltjes zouden dus jonge follikeltjes zijn, waarbij dan
Valt op te merken dat er direct colloid in opgehoopt wordt,,
Want zoodra een eenigszins duidelijk lumen is te zien,,
hevat het follikeltje ook colloid.

Is dit zoo, dan moet men aannemen, dat in de ge-
vallen, waarin deze kleine follikeltjes in groote hoe-
veelheid voorkomen, het struma snel gegroeid zou zijn..
Men zou dit af kunnen leiden uit een hoog gewicht
van het struma gepaard gaande met een korten duur.
Hierbij moeten we echter wel bedenken, dat ook door
een groote colloid ophooping in de follikels een hoog
gewicht verkregen kan worden, terwijl de waarde der
gewichten, zooals reeds uiteen is gezet, slechts zeer
betrekkelijk is. Gaan we onze gegevens na, dan is er
geen duidelijk verband aan te toonen tusschen het voor-

-ocr page 106-

komen van deze jonge follikeltjes en de groeicoëfficient,
d.i het gewicht van het struma gedeeld door den duur
wat echter om bovengenoemde redenen niet pleit te^en
de opvatting, dat deze kleine follikeltjes jonge nieuw
gevormde zouden zijn. Een waarneming pleit er voor-
nl. bij no. 41, een struma dat recidiveerde en na 2 jaar
weer moest worden verwijderd (zie no. 67 blz 92) zien
we zeer veel van deze folhkeltjes, terwijl ze ook bii no
67 m bijzonder sterke mate voorkomen. Bij dezen krop
bestond dus zeker een sterke neiging tot groei en ik
meen dan ook dat deze sterke groeineiging zijn uiting
vindt in den grooten rijkdom aan epitheelrijk weefsel

i^ehalve deze verschijnselen van groei valt in enkele
strumae ook een geringen ondergang van weefsel waar te
nemen, een geringe colloide vervloeiing van het stroma
en epitheeldegeneratie. Doch deze verschijnselen ziin
slechts in enkele strumae en dan nog slechts in zeer
geringe mate aanwezig.

Lyniphocytenophoopingen zijn in geen der strumae
te vinden. Van het tot nu toe beschreven beeld wijken
twee strumae sterk af nl. no. 42 (blz. 68) en no. 99 (blz 76)

No. 42 IS een struma afkomstig van een meisje van
9 jaar, dat opgebouwd is uit hooge epitheelcellen
die ringetjes of meer gestrekte banden vormen dié
dikwijls bijna geen of heelemaal geen lumen hebben en
waarin slechts zeer sporadisch een op colloid gelijkende
stof is te zien. Groepen van deze follikeltjes worden
door een alveolair gebouwd stroma omgeven. Op grond
van de groote overeenkomst van bouw met schildklieren
van foetussen van 28-36 cM. lengte is het waarschiin-
lijk, dat we hier te doen hebben met een congenitale
afwijking, waarbij het dus niet tot de ontwikkeling van
behoorlijk colloidvormend schildkherweefsel is ge-
waarbij tijdens den groei van het kind de
doorga ^^ onvolledige ontwikkeling is blijven

No 99 (zie fig. 16)ds een struma van een 18 jarigen jon-
gen, die behalve een positief symptoom van Moebius seen
enkel verschijnsel van Morbus Basedowi vertoonde De al-

-ocr page 107-

veolaire bouw hiervan, met het min of meer vlokkig
in de alveolen uitgroeiende epitheel en het zeer geringe
colloidgehalte, komt geheel overeen met die van de
diffuse parenchymateuze strumae, zooals die bij lijders
aan Morbus Basedowi zoo dikwijls te vinden zijn.
(Hierover nader in de rubriek: volledige Morbus Base-
dowi) ,

-ocr page 108-

Klinische gegevens.

Prot. 378. 1918.

De struma is een recidief van no. 41. Wanneef
het recidief is ontstaan, is onbekend
evenals
klachten. Patiënt is heesch.
10.7.18.
De rechterkwab en een gedeelte der lin-
kerkwab worden verwijderd.

30

C. E.

14 j.

Prot. 567. 1915.

De struma bestaat driekwart jaar, de duur def
klachten is onbekend. Patiënt heeft
adem-
bezwaren.

4.11.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

70

A. V. d. H.

16 j

Prot. 522. 1918.

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds enkele
maanden aanleiding tot klachten, nl. adem-
bezwaren en heeschheid. Verder zweet
patiënt
veel.

2.11.18. De rechterkwab wordt verwijderd.

19

A. V.

17 j,

Prot. 216. 1914.

De struma, die een recidief is van een vroeger
struma, waarvan de datum van de operatieve
verwijdering niet wordt opgegeven, bestaat

thans een half jaar. De duur der klachten is on-
bekend. Patiënt heeft adembezwaren, is heesch,
heeft hartkloppingen en last van veel zweeten-

a

<a

14 j.

HISTOLOGIE.

\'^\'^^oskopisch. Gewicht 317 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
®iiede over het algemeen diffuus colloid type met groote follikels, doch ook streken
^et kleine follikels, terwijl er vrij veel knobbels met colloid aspect van groot-
. olliculair gedeeltelijk ook meer cysteus type aanwezig zijn.
^^^oskopisch. Het beeld lijkt zeer veel op dat van No. 41, alleen komen hier de
^eine folhkeltjes in nog grooter getal voor, terwijl er ook enkele, tegenover de
■ ""^st van het schildkherweefsel, door bindweefsel afgescheiden groepen van matig
Sroote follikels zijn te zien, waarin tusschen de grootere follikels ook weer
rijke ontwikkeling van de kleire folhkeltjes heeft plaats gevonden.

^\'^roskopisch. Gewicht 112 gr. Matig groot struma, hobbelig van oppervlakte.
^P doorsnede over het algemeen diffuus colloid aspect met groote folhkels, doch
zijn talrijke kleine Imobbels, deels met groote follikels, deels meer cysteus
^Jn uiterlijk.

\'^^oskopisch. Het beeld is zeer wisselend. Vooreerst ziet men velden van matig
S^oote folhkels met colloid gevuld en met vrij laag éénrijig epitheel. Verder zijn er
eiikele door bindweefsel omgeven groepen van kleine en grootere folhkels
met colloid en laag éénrijig epitheel, met op sommige plaatsen epitheel-
egeneratie en colloid in het stroma en teekenen van bloeding. Tevens zijn er enkele
Zeer groote follikels te zien, die met colloid zijn gevuld en slechts door een zeer
laagje epitheel omzoomd zijn. Ten slotte komen er hier en daar talrijke
poepsgewijs gerangschikte Ideine folhkeltjes voor, die tusschen de grootere
follikels hgcen.

^^^oskopisch. Gewicht 225 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^P doorsnede over het algemeen diffuus colloid aspect met groote folhkels, doch
^et veel kleine knobbels, die eveneens een colloid aspect hebben, deels met groote
^ oUikels, deels meer cysteus van uiterlijk.
^\'^^oskopisch. Er zijn eenige zeer groote folhkels met colloid gevuld en met zeer
^-^g éénrijig epitheel. Daaromheen liggen matig groote folhkels, eveneens met
Colloid en vrij laag epitheel, waartusschenin weer een epitheelrijk weefsel ligt
talrijke kleine jonge folhkeltjes, dat zich hetzij als verdikking van de septa
Voordoet, hetzij in den vorm van knopvormige uitstulpingen in de folhkellumina.
Ook zijn er eenige door bindweefsel omsloten groepen van matig groote en kleinere
.ollikels te zien, die colloid bevatten en een vrij laag epitheel hebben. Verder
j® Op enkele plaatsen een geringe epitheeldegeneratie en colloide vervloeiing van
stroma met bloeding te zien.

^"■^^oskopisch. Gewicht 193 gr. Vrij groot struma. De sneevlakte wordt door-
sneden door breede bindweefselsepta, die diffuus colloid weefsel met groote folli-
kels omsluiten. Er zijn enkele twijfelachtige diffuus colloide knobbeltjes te zien
inet groote follikels.

l\'^^oskopisch. Over het algemeen vrij groote follikels met colloid gevuld en met
^ag éénrijig epitheel. Daartusschenin weer netwerken van epitheelrijk weefsel
^et kleine folhkeltjes, die zich als verdikking van septa voordoen of als

-ocr page 109-

Klinische gegevens.

Prot. 378. 1918.

De struma is een recidief van no. 41 Wanneer
het recidief is ontstaan, is onbekend, evenals
m 7 , klachten. Patiënt is heesch.

10.7.18. De rechterkwab en een gedeelte der lin-
kerkwab worden verwijderd.

30

C. E.

14 j.

Prot. 567. 1915.

De struma bestaat driekwart jaar, de duur def
klachten is onbekend. Patiënt heeft adem-
bezwaren.

4.11.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

70

A. v. d. H.

16 j.

Prot. 522. 1918.

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds enkele
maanden aanleiding tot klachten, nl adem-
bezwaren en heeschheid. Verder zweet patiënt
veel.

2.11.18. De rechterkwab wordt verwijderd.

19

A. V.

17j.

Prot. 216. 1914.

De struma, die een recidief is van een vroegef \'
struma, waarvan de datum van de operatieve
verwijdering niet wordt opgegeven, bestaat ,

thans een half jaar. De duur der klachten is on-
bekend. Patiënt heeft adembezwaren, is heesch,
heeft hartkloppingen en last van veel zweeten- |

(U

14 j.

HISTOLOGIE.

\'^\'^^oskopisch. Gewicht 317 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
®iiede over het algemeen diffuus colloid type met groote follikels, doch ook streken
^et kleine follikels, terwijl er vrij veel knobbels met colloid aspect van groot-
> olliculair gedeeltelijk ook meer cysteus type aanwezig zijn.
^^^oskopisch. Het beeld lijkt zeer veel op dat van No. 41, alleen komen hier de
^eine follikeltjes in nog grooter getal voor, terwijl er ook enkele, tegenover de
rest van het schildklierweefsel, door bindweefsel afgescheiden groepen van matig
groote follikels zijn te zien, waarin tusschen de grootere follikels ook weer
rijke ontwikkeling van de kleire follikeltjes heeft plaats gevonden.

^^roskopisch. Gewicht 112 gr. Matig groot struma, hobbelig van oppervlakte.
^P doorsnede over het algemeen diffuus colloid aspect met groote follikels, doch
zijn talrijke kleine loiobbels, deels met groote follikels, deels meer cysteus
uiterlijk.

Het beeld is zeer wisselend. Vooreerst ziet men velden van matig
Sroote follikels met colloid gevuld en met vrij laag éénrijig epitheel. Verder zijn er
^\'ikele door bindweefsel omgeven groepen van kleine en grootere follikels
met colloid en laag éénrijig epitheel, met op sommige plaatsen epitheel-
®generatie en colloid in het stroma en teekenen van bloeding. Tevens zijn er enkele
Zeer groote follikels te zien, die met colloid zijn gevuld en slechts door een zeer
laagje epitheel omzoomd zijn. Ten slotte komen er hier en daar talrijke
poepsge-vvijs gerangschikte kleine follikeltjes voor, die tusschen de grootere
follikels ligeen.

^«kroskopisck.

Gewicht 225 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^P doorsnede over het algemeen diffuus colloid aspect met groote follikels, doch
^et veel kleine knobbels, die eveneens een colloid aspect hebben, deels met groote
. ollikels, deels meer cysteus van uiterlijk.
^^^oskopisch. Er zijn eenige zeer groote follikels met colloid gevuld en met zeer
éénrijig epitheel. Daaromheen liggen matig groote follikels, eveneens met
colloid en vrij laag epitheel, waartusschenin weer een epitheelrijk weefsel ligt
talrijke kleine jonge follikeltjes, dat zich hetzij als verdikking van de septa
^oordoet, hetzij in den vorm van knopvormige uitstulpingen in de follikellumina.

zijn er eenige door bindweefsel omsloten groepen van matig groote en kleinere
follikels te zien, die colloid bevatten en een vrij laag epitheel hebben. Verder
I® Op enkele plaatsen een geringe epitheeldegeneratie en colloide vervloeiing van
stroma met bloeding te zien.

Gewicht 193 gr. Vrij groot struma. De sneevlakte wordt door-
gleden door breede bindweefselsepta, die diffuus colloid weefsel met groote folli-
•^els omsluiten. Er zijn enkele twijfelachtige diffuus colloide knobbeltjes te zien
^"^et groote folhkels.
^\'^^oskopisch. Over het algemeen vrij groote follikels met colloid gevuld en met
^^g éénrijig epitheel. Daartusschenin weer netwerken van epitheelrijk weefsel
kleine follikeltjes, die zich als verdikking van septa voordoen of als

-ocr page 110-

it> CS

I 2

i a

I s

Klinische

HISTOLOGIE

gegevens.

<u

(D

generatie en colloide stromavervloeiïng met bloeding te zien. .

uit het operatieverslag niet duidelijk.

Prot. 155. 1917. ______________________^ ^_____________ ________________^ _____

De struma bestaat vier jaar en geeft sinds eeP l^iiobb doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels en enkele kleine

jaar klachten, nl. adem- en slikbezwaren e\'\' ^^^rosko^. diffuus colloid aspect met kleine folhkels en wat grootere.

heeschheid. éénrüj" Over het algemeen matig groote follikels met colloid en vrij laag

44

A. V. d. B.

18 j.

Prot. 542. 1916.

en heeschheid. Er is een exophthalmus.
27.10.16. De rechterkwab, de isthmus en eeü
gedeelte der linker kwab worden verwijderd.

23.3.17. De rechterkwab wordt verwijderd.

ölet t^ fPitheel met in de septa op vrij veel plaatsen weer epitheelrijk weefsel
Sei Om kleine follikeltjes. In dit diffuse gedeelte zijn enkele door bindweef-
^olloid^^-^^ g^°epen van kleine en wat grootere folhkels te zien, die ook met
Op ^ ^ijn gevuld en die kubisch epitheel hebben, terwijl in deze knobbeltjes
plaatsen ook weer veel kleine jonge follikeltjes zijn waar te nemen.

^ , . . . Pp

door"^^\' 197 gr. Vrij groot struma, licht hobbehg van oppervlakte.

Ue struma bestaat zes jaar en geeft sinds eeU «nobh diffuus colloid aspect met groote follikels, doch er zijn veel kleine\'

week aanleiding tot klachten, nl. slikbezwareö ^«\'^»-os/^o^i® colloid uiterlijk met groote folhkels.

etVfif^\'" Vooreerst gedeelten van vrij groote follikels met colloid en vrij
^®iner f ^^ liggen door bindweefsel omsloten groepen van groote en

^■^obbe^ \'°llikels, ook met colloid gevuld en met hooger epitheel. Zoowel in de
^^ diffuse gedeelte zijn op de plaats van samenkomst der grootere
^aar ^\'^ke epitheelnesten te zien, waarin weer talrijke kleine follikeltjes zijn
"emen, die colloid bevatten, zoodra een eenigszins duidelijk lumen is te zien.

he

6.4.14. Recidief verwijderd, welk gedeelte wordt thp^!^^^®® de lumina der folhkels uitspringen. Op enkele plaatsen is er epi-

Ilit llf>  ---j. -J i-., ^\'legenpro J^____-J.____________j. UI--__

51

B..S1.

18 j.

128 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
knobh 1 ^ doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels en enkele kl \'

ikrnoj. ®

Van diffuus colloid aspect met kleine follikels en wat grootere.
Over het alsemeen matig eroote follikels met colloid en vrü
1

Prot. 160. 1917. sjie^jg P^sch. Gewicht 300 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte Op door-

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds eeö daar jd ^^^ algemeen diffuus colloid. matig groot folliculair aspect met hier en
jaar aanleiding tot klachten, nl.
adembezw»\' Pooi zit^\'"^ knobbeltjes van matig groot folliculair colloid uiterlijk In de onder-
ren en heeschheid. Verder is patiënt
zenuwacb\' \' öiuitip, groote knobbel (6 c.M. lang, 3 c.M. breed), die samengesteld is uit
tigen vertoont tremor van de vingers. \'^osW\' knobbels van grootfolliculair colloid aspect.

23.3.17. De rechterkwab wordt verwijderd. loid ^jj Vooreerst diffuse gedeelten met vrij groote folhkels die met col-

■^eijijp , en een vrij laag éénrijig epitheel hebben, terwijl er slechts zeer

^\'ögeve jonge follikeltjes voorkomen. De knobbeltjes zijn door bindweefsel

^Ooggj. fe zijn uit kleine follikels samengesteld, die colloid bevatten en een wat
liier en ^P^^heel hebben. Het epitheel is op enkele plaatsen gedegenereerd en
^ aar is in de knobbels ook wat colloide stromavervloeiïng te zien.

Prot. 435. 1915. ^^orsnTl"^^\' 202 gr. Vrij groot struma, hobbehg van oppervlakte. Op\'

De struma bestaat zeven jaar. De duur dei . gedegj^ over het algemeen diffuus colloid aspect, doch met talrijke knobbels,

klachten is onbekend. Patiënt heeft adembe- colloid groot folliculair, gedeeltelijk meer cysteus van uiterlijk.

„„ Behalve diffuse gedeelten met vrij groote follikels, die met colloid

, en die vrij laag epitheel hebben, ziet men verschillende door bind-

Coli groepen van vrij groote, kleinere en kleine follikels, die ook

\' is t ■ gevuld en vrij laag epitheel hebben en waar tevens veel degenera-

op

^eer « ^^^ epitheel en colloide stromavervloeiïng met bloedingen. Slechts
\'e overh^ plaatsen worden kleine nieuwe fohikeltjes gevormd. De degenera-
"eerschtver de nieuwvorming.

52

M. A.

19 j.

24

J. M. K. d. H.

28 j.

zwaren en is zenuwachtig.
20.8.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

-ocr page 111-

HISTOLOGIE

6.4.14. Recidief verwijderd, welk gedeelte wordt thg^^^^®® in de lumina der follikels uitspringen. Op enkele plaatsen is er epi-
uit het operatieverslag niet duidelijk. ^generatie en colloide stromavervloeiïng met bloeding te zien. .

Prot. 155. 1917. Gewicht 128 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-

De struma bestaat vier jaar en geeft sinds eeO knobK doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels en enkele kleine
jaar klachten, nl. adem- en slikbezwaren eö diffuus colloid aspect met kleine follikels en wat grootere.

heeschheid. Over het algemeen matig groote follikels met colloid en vrij laag

23.3.17. De rechterkwab wordt verwijderd. lUet tl f.P^theel met in de septa op vrij veel plaatsen weer epitheelrijk weefsel

Sei Om kleine follikeltjes. In dit diffuse gedeelte zijn enkele door bindweef-
coliojjj^^X®\'^ groepen van kleine en wat grootere follikels te zien, die ook met
Op zyii gevuld en die kubisch epitheel hebben, terwijl in deze knobbeltjes
^ plaatsen ook weer veel kleine jonge follikeltjes zijn waar te nemen.

Prot. 542. 1916. Q^^^^opisch. Géwicht 197 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.

De struma bestaat zes jaar en geeft sinds eeO knobb^f^*^®^® diffuus colloid aspect met groote follikels, doch er zijn veel kleine
week aanleiding tot klachten, nl. slikbezwaren ^^hosko^- colloid uiterlijk met groote follikels.

en heeschheid. Er is een exophthalmus. laag Vooreerst _ gedeelten van vrij groote follikels met colloid en vrij

27.10.16. De rechterkwab, de isthmus en eeU kleij^^P^heel. Daarin liggen door bindweefsel omsloten groepen van groote en

^iiobbe^ Follikels, ook met colloid gevuld en met hooger epitheel. Zoowel in de
foliiijgj^® als ^et diffuse gedeelte zijn op de plaats van samenkomst der grootere
^aar ^\'\'^ke epitheelnesten te zien, waarin weer talrijke kleine follikeltjes zijn
^ nemen, die colloid bevatten, zoodra een eenigszins duidelijk lumen is te zien.

Gewicht 300 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte Op door-
^aar iji algemeen diffuus colloid. matig groot folliculair aspect met hier en

Pooi knobbeltjes van matig groot folliculair colloid uiterlijk In de onder-

^t^ groote knobbel (6 c.M. lang, 3 c.M. breed), die samengesteld is uit
\'^»\'o.ïis.^i. k|®inere knobbels van grootfolliculair colloid aspect.

24

J. M. K. d. H.

28 j.

Prot. 435. 1915.

De struma bestaat zeven jaar. De duur deï
klachten is onbekend. Patiënt heeft adembe-
zwaren en is zenuwachtig.
20.8.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

loid Vooreerst^ diffuse gedeelten met vrij groote follikels die met col-

en een vrij laag éénrijig epitheel hebben, terwijl er slechts zeer
^\'^geve Jonge follikeltjes voorkomen. De knobbeltjes zijn door bindweefsel

hoogej. \' ^^ "it kleine follikels samengesteld, die colloid bevatten en een wat
liier ejj ^P^theel hebben. Het epitheel is op enkele plaatsen gedegenereerd en
aar is in de knobbels ook wat colloide stromavervloeiïng te zien.

Gewicht 202

gr. Vrij groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op.

Jfsnerip " " -- -JT

l^gedeeij. het algemeen diffuus colloid aspect, doch met talrijke knobbels,

groot foUiculair, gedeeltelijk meer cysteus van uiterlijk,
^\'jn Behalve diffuse gedeelten met vrij groote follikels, die met colloid

, en die vrij laag epitheel hebben, ziet men verschillende door bind-

^^tcoii^?®^.?^®"^ groepen van vrij groote, kleinere en kleine follikels, die ook
\' is t • gevuld en vrij laag epitheel hebben en waar tevens veel degenera-

op

^eer e ^^^ epitheel en colloide stromavervloeiïng met bloedingen. Slechts
tie plaatsen worden kleine nieuwe follikeltjes gevormd. De degenera-

"eerschtver de nieuwvorming.

51

B. SI.

18 j.

44

A. V. d. B.

18 j.

------------^^ ioi.iiiij.ua cii

gedeelte der linkerkwab worden verwijderd.

52

M. A.

19 j.

Prot. 160. 1917.

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds eeü
jaar aanleiding tot klachten, nl. adembezwa-
ren en heeschheid. Verder is patiënt zenuwach-
tig en vertoont tremor va,nde vingers.

23.3.17. De rechterkwab wordt verwijderd.

-ocr page 112-

Klinische gegevens.

3

HISTOLOGIE.

Prot. 224. 1916. \' ^aho j, ■ —

De struma bestaat drie jaar. De duur der Sne/ Gewicht 247 gr. Groot struma, hobbehg van oppervlakte. Op door-

tf»n IQ —j • , , ^ tf colloid aspect, doch doorzaaid met talrijke kleine knobbels van

^ikro 1 . grootfolliculairen of meer cysteuzen bouw.
lïiet Buiten de spaarzame diffuse gedeelten met groote folhkels, die

zijn gevuld en vrij laag epitheel hebben, ziet men verschillende door
zgjj^ eefsel omsloten groepen van follikels met zeer wisselende grootte. In een-
zeer groote, kleinere en kleine follikels, terwijl er ook talrijke

vatt folhkeltjes, tusschen de grootere in, te zien zijn. Al deze follikels be-

gevo^*^ kolloid, ook de zeer kleine, zoodra er een eenigszins duidelijk lumen is
is n epitheel is wat hooger dan in de diffuse gedeelten. Degeneratie

•e\'^gens te zien.

non basedow. mann^\'st^xjma

103

H. J. V. H.

15 j.

Prot. 81. 1917.

93

K. A. V. D.

23 j.

is bang voor afkeuring.
24.7.13. De rechterkwab wordt verwijderd

diffusa nodosa.

De struma bestaat drie jaar en geeft ooi« door! Gewicht 97 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op

drie jaar aanleiding tot klachten nl. \' Qleest^^^^ diffuus colloid aspect met kleine folhkels, doch met vrij veel knobbels,
bezwaren. Verder bestaat er tachycar<^\'^ kleinf ii cysteuzen aard, een enkele knobbel van meer parenchymateus of
hyperhydrosis. , ^i^j-os^ uiterlijk.

26.1.1917. De rechterkwab wordt verwijd®\'\'^ folli^ ^et beeld is zeer wisselend. Vooreerst ziet men eenige zeer groote

Haast^u colloid gevuld en met een zeer smalle lage epitheelzoom. Daar-

^•^ssch kleinere folhkels voor, die ook met colloid gevuld zijn. en daar-

Van g ®^door overal zeer epitheelrijk weefsel, dat soms geheel den indruk maakt
epitheelnesten, zoo dicht liggen de epithehën bij elkaar. Bij sterkere
Vor^^\'^^^\'^g ziet men echter, dat groepjes dezer cellen uiterst kleine folhkeltjes
er ■»r^^\' door een zeer fijn bindweefselnetwerk omsponnen zijn. Ook komen
^uid Srootere folhkeltjes in voor, die colloid bevatten, zoodra een eenigszins
Schg^ \'Jk lumen is gevormd. Dit epitheelrijk weefsel ligt als breede banden tus-
stek grootere follikels of vormt heuveltjes, die in de lumina der folhkels uit-
öieer\'^\' ^^^^^^ °P sommige plaatsen dit weefsel het beeld weer overheerscht,
®en zelfstandig karakter tegenover de rest van het weefsel gaat aannemen.

Prot. 655. 1913. j kaky^ j,

De struma bestaat dertien jaar. Duur der Op ^ Gewicht 488 gr. Zeer groot struma, hobbehg van oppervlakte,

ten onbekend. Patiënt heeft adembezw^r^\'\' er over het algemeen diffuus colloidaspect met groote folhkels, doch

grof^i"^ \'^eie plaatsen aparte knobbels, meest van cysteuzen aard, enkele met

keis Ook hier een wisselend beeld, naast eenige zeer groote folliv

®Pith kleinere voor, allen met colloid gevuld en met vrij laag éénrijig

\'^ioed\'^ terwijl er op enkele plaatsen colloide vervloeiing van het stroma met
ring Op andere plaatsen zijn weer teekenen van follikelvermeerde-

®Poed-^ vorm van dichte epitheelnesten met kleine folhkeltjes erin. die al
gaan bevatten. Deze epitheelnesten hggen tusschen de grootere
in, doch komen niet in zoo groote getale voor als bij No. 103.

39

C. A. L.

50 j.

ten is onbekend. Patiënt is heesch eo ^
ongeregelde menstruatie.
20.4.16. De rechterkwab en de isthmus vfo\'\'
verwijderd.

-ocr page 113-

HISTOLOGIE.

■■■\'oskopisch Gewicht 247 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
^\'^e\'ie diffuus colloid aspect, doch doorzaaid met talrijke kleine knobbels van
grootfolliculairen of meer cysteuzen bouw. . „., ,

^\'^\'oskopisch. Buiten de spaarzame diffuse gedeelten met groote folhkels, die
colloid zijn gevuld en vrij laag epitheel hebben, ziet men verschillende door
bindweefsel omsloten groepen van follikels met zeer wisselende grootte In een-
^^fde groep ziet men groote, kleinere en kleine follikels terwijl er ook talrijke
kleine folhkeltjes, tusschen de grootere in, te zien zijn. Al deze folhkels be-
^^tten colloid, ook de zeer kleine, zoodra er een eenigszms duidelijk lumen is
f^^ormd. Het epitheel is wat hooger dan in de diffuse gedeelten. Degeneratie
j ® ^e-gens te zien.

NON BASEDOW. MANN^ ^Thxjma DIFFUSA NODOSA.

^\'^^^oskopisch Gewicht 97 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
^^orsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels, doch met vrij veel knobbels,
g®?stal van cysteuzen aard, een enkele knobbel van meer parenchymateus of
^^einfolliculair uiterlijk.
"^\'\'oskopisch Het beeld is zeer wisselend. Vooreerst ziet men eenige zeer groote
^^"ikels met veel colloid gevuld en met een zeer smalle lage epitheelzoom. Daar-
^^^st komen veel kleinere follikels voor, die ook met colloid gevuld zijn. en daar-
^\'\'sschendoor overal zeer epitheelrijk weefsel, dat soms geheel den indruk maakt
^^^ soliede epitheelnesten, zoo dicht liggen de epitheliën bij elkaar. Bij sterkere
^^^grooting ziet men echter, dat groepjes dezer cellen uiterst kleme folhkeltjes
^•"\'"len, die door een zeer fijn bindweefselnetwerk omsponnen zijn. Ook komen
grootere follikeltjes in voor, die colloid bevatten,
zoodra een eenigszins
t^^^^ielijk lumen is gevormd. Dit epitheelrijk weefsel ligt als breede banden tus-
de grootere follikels of vormt heuveltjes, die in de lumma der folhkels mt-
terwijl op sommige plaatsen dit weefsel het beeld weer overheerscht,
een zelfstandig karakter tegenover de rest van het weefsel gaat aannemen.

ä i
a O.

O.

Klinische gegevens.

50 j.

39

Prot. 224. 1916.

De struma bestaat drie jaar. De duur der i^i
ten is onbekend. Patiënt is heesch en \'\'
ongeregelde menstruatie.

20.4.16. De rechterkwab en de isthmus
verwijderd.

C. A. L.

Prot. 81. 1917. jfl

De struma bestaat drie jaar en geeft ook ® /
drie jaar aanleiding tot klachten nl. ^ (
bezwaren. Verder bestaat er tachycaro\'
hyperhydrosis. i

26.1.1917. De rechterkwab wordt verwijd®^

103

H. J. V. H.

15 j.

Prot. 655. 1913.
De struma bestaat dertien jaar. Duur der
^ I
ten onbekend. Patiënt heeft adembezw»\'\'®
is bang voor afkeuring.
24.7.13. De rechterkwab wordt
verwijderd-
^akr,

"^\'oskopisch. Gewicht 488 gr. Zeer groot struma, hobbehg van oppervlakte
doorsnede over het algemeen diffuus colloidaspect met groote folhkels, doch
z op vele plaatsen aparte knobbels, meest van cysteuzen aard, enkele met
follikels.

Tl ^

^ikr

7 — «.c loiiikels. , ,,,

\'^\\o^kopisch. Ook hier een wisselend beeld, naast eenige zeer groote folliv
komen veel kleinere voor, allen met colloid gevuld en met vnj laag éénrijig
?ftheel. terwijl er op enkele plaatsen colloide vervloeiing van het stroma met
is te zien. Op andere plaatsen zijn weer teekenen van follikelvermeerde-
, in den vorm van dichte epitheelnesten met kleine follikeltjes enn, die al
colloid gaan bevatten. Deze epitheelnesten liggen tusschen de grootere
\'^^likels in, doch komen niet in zoo groote getale voor als bij No. 103.

93

K. A. V. D.

23 j.

-ocr page 114-

De in deze groep beschreven strumae zijn weer
afkomstig van mannehjke en vrouwehjke patiënten zon-
der verschijnselen van Morbus Basedowi. Patholo-
gisch-anatomisch dragen ze over het algemeen een
diffuus karakter, echter komen er aparte knobbels in
voor, waardoor ze zich van de zuiver diffuse strumae
onderscheiden, terwijl ze ook niet tot den nodeuzen vorm
zijn te rekenen. In sommige gevallen is de grens
moeilijk te trekken, daar er soms zooveel knobbels zijn,
dat het diffuse karakter nog slechts in geringe mate
is bewaard gebleven.

Tot deze groep behooren 9 strumae afkomstig van
vrouwelijke en 2 afkomstig van mannelijke patiënten
dus respectievelijk 10 % van het totale aantal vrouwe-
lijke en 8.5 % van het totale aantal mannelijke.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: van 14 tot 28 jaar met een uitzondering
van 50 jaar.

Voor mannen: van 15 tot 23 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Voor vrouwen: van 12 tot 21 jaar met een uitzondering
van 47 jaar.

Voor mannen: van 10 tot 12 jaar.

Duur der strumae.

Voor vrouwen: van \\ tot 7 jaar.

Voor mannen: van 3 tot 13 jaar.

Klachten van de patiënten.

Deze bestaan grootendeels weer uit stoornissen bij
de ademhaling en het slikken, en uit heeschheid. Deze
klachten komen zoowel alleenstaand als gecombineerd
voor. Ook hebben enkele patiënten weer een enkel
alleenstaand symptoom van Morbus Basedowi. Een
objectieve hartafwijking is slechts éénmaal gevonden,
nl. tachycardie.

Gewichten der strumae.

Bij de vrouwen: van 112 tot 317 gram.

Bij de mannen: van 97 tot 488 gram.

-ocr page 115-

Makroskopisch uiterlijk.

Men treft in deze groep matig groote, groote en zeer
groote strumae aan, die licht of grof hobbehg van
oppervlakte zijn. De sneevlakte heeft een zeer wisselend
uiterlijk, sommige der strumae zien er uit als die in de
vorige groep beschreven zijn, met dit verschil, dat er
hier en daar enkele kleine knobbeltjes aanwezig zijn
van ± 1—2 cM. middellijn. In andere gevaUen zijn
veel meer van deze knobbeltjes te zien en er komen
ook grootere voor. Deze knobbels kunnen in een en de-
zelfde struma een verschillend karakter hebben; in de
meeste gevallen hebben ze een colloid type en zijn ze
weer opgebouwd uit met het bloote oog waarneembare
groote en kleinere folhkels, doch ook komt het voor,
dat in plaats van een folhculairen, meer een cysteuzen
bouw overheerscht.

Mikroskopisch beeld.

Dit is zeer wisselend; vooreerst ziet men in de diffuse
gedeelten de beelden, zooals die bij het meerendeel
der zuivere diffuse strumae zijn beschreven, nl.: de
met coUoid gevulde foUikels met laag éénrijig epitheel,
waartusschen het epitheelrijk weefsel met de kleine fol-
likeltjes zich in geringen of sterkeren graad in grillige
figuren doorheen slingert. Dit epitheelrijke weefsel is
in enkele gevallen niet aanwezig. Daarnaast zijn de
knobbels meestal duidelijk van het diffuse gedeelte
afgescheiden door een meer of minder sterk uitgespro-
ken bindweefselkapsel. Ze zijn meestal opgebouwd
uit colloid bevattende kleine en grootere folhkels met
laag epitheel, met er tusschen ook in vrij veel gevallen
de netwerken en uitstulpingen van het epitheelrijk
weefsel met talrijke kleine folhkeltjes, echter ook in
veel gevallen met sterke degeneratie-verschijnselen,
colloide vervloeiing van het stroma met ondergang van
epitheel, bloedingen en cystevorming.
Lymphocytenophoopingen zijn in geen der gevallen
te zien.

-ocr page 116-

Klinische gegevens.

83

2! j.

M. W. C. L.

Prot. 550. 1919.

De struma bestaat negen jaar. De duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt is zenuwachtig-
Hyperhydrosis.
22.12.19. Enucleatie van een cyste.

80

E. v. L.

21 j.

Prot. 451. 1919.

De struma bestaat vier jaar, de duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren-
17.10.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

J. v.D.

22 j.

62

Prot. 115. 1918.

De struma bestaat twee jaar en geeft geen aan-
leiding tot klachten.
15.2.18. Cyste uit rechterkwab verwijderd.

J. C. Sch.

24 j.

Prot. 302. 1904.

De struma bestaat anderhalf jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft slikbe-
zwaren en een parese van den linkerstemband.
11.12.04. Cyste uit linkerkwab verwijderd.

N
66
1921

Meisje

24 j.

De duur van de struma en de klachten zijn onbe-
kend. Patiënt heeft slik- en adembezwaren.
Geen verschijnselen van Morbus Basedowi.

HISTOLOGIE.

^(^ki\'oskopisch. Gewicht 77 gr. Gladwandige bolvormige cyste, op doorsnede met
vast colloid gevuld, terwijl een der polen uit een grijs parenchymateus weefsel
bestaat, welk weefsel nog een smalle uitlooper in het colloid heeft.

^^kroskopisch. Cyste, waarin aan de peripherie tahijke kleine folhkeltjes, strengetjes
en kleine buisjes van hoog epitheel te zien zijn. De folhkeltjes hebben soms wel.

geen colloiden inhoud. Meer naar het centrum toe treedt degeneratie op, col-
loïde en hyaline degeneratie met bloedingen, zoodat daar mets meer
van epitheel is te zien. Adenomateuze knobbel, die in het centrum is gedegene-
reerd.

^^kroskopisch. Gewicht 75 gr. Klein struma, glad van oppervlakte. Op doorsnede
een knobbel van diffuus colloid aspect met kleine follikels en veel bindweefsel.

Mikroskopisch. Meest kleine follikels en enkele grootere, die colloid bevatten en
kubisch éénrijig epitheel hebben, waarvan de kern in het centrum ligt. Door het
geheele preparaat is sterke colloidevervloeiïng van het stroma te zien met hier
en daar ook degeneratie van het epitheel.

Makroskopisch. Gewicht 135 gr. Vrij groote gladwandige cyste met deels, vloeibaar,
deels vast colloid, een enkele knobbel van parenchymateus weefsel aan de bnnen-
zijde der cyste.

^^kroskopisch. Bindweefselkapsel, waarbinnen aan de peripheric talrijke kleme
follikeltjes liggen met of zonder colloid en met hoog epitheel. Op enkele plaatsen
is er follikelverkalking te zien, terwijl op andere plaatsen een zeer sterke epitheel-
^voekering valt waar te nemen, die tot vorming van soliede epitheelmassa\'« aan-
leiding geeft. Het lijkt wel of het \'adenoom daar bezig is maligne te worden,
^eer naar het centrum toe. is er sterke epitheeldegeneratie met totalen onder-
gang, colloidevervloeiïng en bloeding.

Makroskopisch. Gewicht 90 gr. Groote. gladde, tamelijk dikwandige cyste, waar-
binnenin zich nog veel vezelig parenchymateus weefsel bevindt.

Mikroskopisch. Adenoom, waarin groepen van zeer kleine folhkeltjes met colloid
en kubisch epitheel verspreid in een colloidmassa hggen. Er is een sterke ondergang
van epitheel te zien, veel colloide vervloeiing, vrij veel verkalking. Naar het
centrum neemt de ondergang meer en meer toe.

Makroskopisch. Gewicht 120 gr. Matig groot struma, sterk hobbelig van opper-
vlakte. Op doorsnede verschillende vrij groote knobbels, die een vast paren-
chymateus aspect hebben, met nog aan een der polen verdrongen colloid schild-
klierweefsel.

Mikroskopisch. Deels gewoon schildklierweefsel met matig groote follikels. verder
buitengewoon celrijke adenomen, met hoog epitheel, met vrij groote kernen.
Het epitheel ligt gedeeltelijk dicht op elkaar, in andere gedeelten vormt het
buisjes en strengetjes met neiging tot luminavorming. Colloid is slechts zeer spora-
disch aanwezig. (Wellicht neiging tot mahgniteit.)

-ocr page 117-

Prot. 550. 1919.

De struma bestaat negen jaar. De duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt is zenuwachtig-
Hyperhydrosis.
22.12.19. Enucleatie van een cyste.

E. V. L.

80

21 j.

Prot. 451. 1919.

De struma bestaat vier jaar, de duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren-
17.10.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

J. v.D.

62

22 j.

Prot. 115. 1918.

De struma bestaat twee jaar en geeft geen aan-
leiding tot klachten.
15.2.18. Cyste uit rechterkwab verwijderd.

J. C. Sch.

24 j.

Prot. 302. 1904.

De struma bestaat anderhalf jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft slikbe-
zwaren en een parese van den linkerstemband.
11.12.04. Cyste uit linkerkwab verwijderd.

N
66
1921

Meisje

24 j.

De duur van de struma en de klachten zijn onbe-
kend. Patiënt heeft slik- en adembezwaren.
Geen verschijnselen van Morbus Basedowi.

—"■"JSRoptsch. Gewicht 77 gr. Lriaawanaige uuivuiuiigc v.^ in^i,

vast colloid gevuld, terwijl een der polen uit een grijs parenchymateus weefsel
bestaat, welk weefsel nog een smaUe uitlooper in het colloid heeft.

^^kroskopisch. Cyste, waarin aan de peripherie talrijke kleine folhkeltjes, strengetjes
en kleine buisjes van hoog epitheel te zien zijn. De folhkeltjes hebben soms wel,
geen colloiden inhoud. Meer naar het centrum toe treedt degeneratie op. col-
loïde en hyaline degeneratie met bloedingen, zoodat daar mets meer
"^an epitheel is te zien. Adenomateuze knobbel, die in het centrum is gedegene-
reerd.

^^kroskopisch. Gewicht 75 gr. Klein struma, glad van oppervlakte. Op doorsnede
een knobbel van diffuus colloid aspect met kleine folhkels en veel bindweefsel.

Mikroskopisch. Meest kleine folhkels en enkele grootere, die colloid bevatten en
kubisch éénrijig epitheel hebben, waarvan de kern in het centrum ligt. Door het
geheele preparaat is sterke colloidevervloeiïng van het stroma te zien met hier
en daar ook degeneratie van het epitheel.

Makroskopisch. Gewicht 135 gr. Vrij groote gladwandige cyste met deels, vloeibaar,
deels vast colloid, een enkele knobbel van parenchymateus weefsel aan de bnnen-
zijde der cyste. . ,, •

^\'^kroskopisch. Bindweefselkapsel, waarbinnen aan de peripheric talrijke kleine
follikeltjes liggen met of zonder colloid en met hoog epitheel. Op enkele plaatsen
is er follikelverkalking te zien, terwijl op andere plaatsen een zeer sterke epitheel-
^voekering valt waar te nemen, die tot vorming van soliede epitheelmassa\'« aan-
leiding geeft. Het lijkt wel of het adenoom daar bezig is maligne te worden,
^eer naar het centrum toe, is er sterke epitheeldegeneratie met totalen onder-
gang, colloidevervloeiïng en bloeding.

Makroskopisch. Gewicht 90 gr. Groote, gladde, tamelijk dikwandige cyste, waar-
binnenin zich nog veel vezelig parenchymateus weefsel bevindt.

Mikroskopisch. Adenoom, waarin groepen van zeer kleine folhkeltjes met colloid
en kubisch epitheel
verspreid in een colloidmassa liggen. Er is een sterke ondergang
van epitheel te zien, veel colloide vervloeiing, vrij veel verkalking. Naar het
centrum neemt de ondergang meer en meer toe.

Makroskopisch. Gewicht 120 gr. Matig groot struma, sterk hobbelig van opper-
vlakte. Op doorsnede verschillende vrij groote knobbels, die een vast paren-
chymateus aspect hebben, met nog aan een der polen verdrongen colloid schild-
klierweefsel.

Mikroskopisch. Deels gewoon schild kherweefsel met matig groote follikels, verder
buitengewoon cehijke adenomen, met hoog epitheel, met vrij groote kernen.
Het epitheel ligt gedeeltelijk dicht op elkaar, in andere gedeelten vormt het
buisjes en strengetjes met neiging tot luminavorming. Colloid is slechts zeer spora-
disch aanwezig. (Wellicht neiging tot mahgniteit.)

struma nodosa

HISTOLOGIE.

^\'^^roskopisch. Gewicht 77 gr. Gladwandige bolvormige cyste, op doorsnede met

-ocr page 118-

Klinische gegevens.

Prot. 452. 1915.

De struma bestaat vijf jaar. De duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adem- en sUk\'
bezwaren.

1.9.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

H. V. V. d. H.

29 j.

W. E. N. V.

84

31 j.

71

31 j.

A. V. T.-R.

Prot. 312. 1908.

De struma bestaat vier en een half jaar. De duuf
der klachten is onbekend. Patiënt heeft adeiü\'
en slikbezwaren, is zenuwachtig, spoedig ver-
moeid en heeft last van hartkloppingen.

De struma is tijdens de 2de graviditeit ontstaaü\'

6.10.18. De linkerkwab wordt verwijderd.

Prot. 552. 1919.

De struma, die een recidief is van een voor veer-
tien jaar geexstirpeerd struma,
bestaat acht
maanden en geeft sinds twee maanden aan-
leiding tot klachten, nl. adem-en slikbezwaren■
Verder is patiënt zenuwachtig, terwijl de men-
struatie onregelmatig is.

27.12.19. Het rechtszijdige recidief wordt ver-
wijderd.

Prot. 105. 1919.

De struma bestaat anderhalf jaar en geeft sinds
een week aanleiding tot klachten, nl. adembe-
zwaren, slikbezwaren en heeschheid.

14.2.19. Een cyste in de hnkerkwab wordt ver-
wijderd.

49

31 j.

A. O.-v. d. W.

Prot. 75. 1917.

De duur van de struma is tien jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft adem-
bezwaren.

26.1.17. Er worden drie knobbels uit beide
kwabben verwijderd.

29.1.17. Exitus.

31.1.17. Obductie. Doodsoorzaak: acute sepsis-

lU

26 j.

HISTOLOGIE.

^"-kroskopisch. Gewicht 84 gr. Gladwandige cyste met gedeeltelijk dunne, gedeelte-
lijk 1 c.M. dikke wand. In het dikke wandgedeelte multiple kleine cysten.

Mikroskopisch. Breede bindweefselkapsel, waarin zich enkele langgerekte groepen
van kleine folhkeltjes bevinden, die soms wel soms geen colloid bevatten en
die meestal laag, atropisch, gedegeneerd epitheel hebben. Aan de bmnenzijde
der kapsel ook nog hier en daar wat kleine folhkeltjes, die in een colloidmassa
biggen, waarin veel bloeding heeft plaats gevonden. Op enkele plaatsen afzet-
ting van cnolesterine kristallen.

Makroskopisch. Gewicht 150 gr. Gladwandige kindervuistgroote knobbel. Op
doorsnede colloid aspect, gedeeltelijk sterk doorbloed.

Mikroskopisch. Groepen van kleine follikels, met kubisch epitheel, die soms geen
soms wel colloid bevatten en waarvan het epitheel dikwijls atrophisch is. Deze
groepen hggen ten deele in oedemateus stroma, meer naar het centrum toe zwem-
nien ze hier en daar in het colloid, daar is sterke degeneratie. Colloid cysteus-
adenoom met sterke degeneratie.

Makroskopisch. Gewicht 112 gr. Matig groot struma, hobbehg van oppervlakte.
Op doorsnede samengesteld uit multiple kleine knobbels meest van colloid, klem
folhculair, enkelen van cysteus type. In enkele knobbels is verkalking te zien.

Mikroskopisch. Groepen van meest kleine en zeer kleine follikels met colloid gevuld
en met hoog eenrijig epitheel, die door bindweefsel omsloten zijn. Ook komen er
groepen voor van grootere folhkels, waartusschen epitheelrijk weefsel ge-
legen is, in groepjes bij elkaar liggend, zeer kleine folhkeltjes vormend, die of
als heuvels in het lumen der groote follikels uitsteken of tot een verdikking der
folhkelsepta aanleiding geven.

Makroskopisch. Gewicht 87 gr. Gladde, dunwandige cyste met deels vloeibaar,
deels vast colloid. Op sommige plaatsen aan de binnenzijde van den wand uitstul-
pingen deels van colloid, deels van parenchymateus aspect.

Mikroskopisch. Bindweefselkapsel, waarin op sommige plaatsen groote follikels
liggen met colloid gevuld en met zeer laag éénrijig epitheel. De follikels hggen
in sterk colloide vervloeid stroma. Op andere plaatsen ziet men groepen van zeer
kleine folhkels met colloid en kubisch epitheel, dat van de folhkels, die meer
naar het centrum toeliggen, sterk gaat degenereeren; ten slotte ziet men alleen
nog maar colloidmassa\'s. Sommige gedeelten zijn sterk doorbloed.

Makroskopisch. Gewicht 242 gr. Drie knobbels, hobbelig van oppervlakte, die opge-
bouwd zijn uit multiple kleine en grootere knobbels, die op doorsnede een deels
colloid klein tot grootfolliculair of cysteus aspect hebben, deels een meer paren-
chymateus uiterlijk. Op sommige plaatsen zijn de knobbels sterk doorbloed.

Mikroskopisch. Groepen van grootere en veel kleine follikels met colloid gevuld en
laag éénrijig epitheel, die door bindweefsel zijn omgeven. In dit bindweefsel veel
bloedvaten. In de knobbels dikwijls veel colloide vervloeiing. Op andere plaatsen
knobbels van overwegend zeer kleine follikels met kubisch epitheel, dikwijls zon-

-ocr page 119-

^ .M

SJ «

X)

S 2
Ö rt
3 O.

Naam.

m

Klinische gegevens.

^ a

a,

m

C. V. K.

26 j.

H. V. V. d. H.

Prot. 312. 1908.

De struma bestaat vier en een half jaar. De duu^
der klachten is onbekend. Patiënt heeft adeiü\'
en slikbezwaren, is zenuwachtig, spoedig ver-
moeid en heeft last van hartkloppingen.

De struma is tijdens de 2de graviditeit ontstaan-

6.10.18. De linkerkwab wordt verwijderd.

Prot. 552. 1919.

De struma, die een recidief is van een voor veer-
tien jaar geexstirpeerd struma,
bestaat acht
maanden en geeft sinds twee maanden aan-
leiding tot klachten, nl. adem-en slikbezwaren-
Verder is patiënt zenuwachtig, terwijl de men-
struatie onregelmatig is.

27.12.19. Het rechtszijdige recidief wordt ver-
wijderd.

Prot. 105. 1919.

De struma bestaat anderhalf jaar en geeft sinds
een week aanleiding tot klachten, nl. adembe-
zwaren, slikbezwaren en heeschheid.

14.2.19. Een cyste in de linkerkwab wordt ver-
wijderd.

49

31 j.

A. O.-v. d. W.

Prot. 75. 1917.

De duur van de struma is tien jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft adem-
bezwaren.

26.1.17. Er worden drie knobbels uit beide
kwabben verwijderd.

29.1.17. Exitus.

31.1.17. Obductie. Doodsoorzaak: acute sepsis-

26

Prot. 452. 1915.

De struma bestaat vijf jaar. De duur der klacli-
ten is onbekend. Patiënt heeft adem- en slik\'
bezwaren.

1.9.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

29 j.

W. E. N. V.

84

31 j.

71

31 j.

A. V. T.-R.

HISTOLOGIE.

^^kfoskopisch. Gewicht 84 gr. Gladwandige cyste met gedeeltelijk dunne, gedeelte-
lijk 1 c.M. dikke wand. In het dikke wandgedeelte multiple kleine cysten.

^\'^kroshopisch. Breede bindweefselkapsel, waarin zich enkele langgerekte groepen
\'^an kleine follikeltjes bevinden, die soms wel soms geen colloid bevatten en
die
meestal laag, atropisch, gedegeneerd epitheel hebben. Aan de binnenzijde
der kapsel ook nog hier en daar wat kleine folhkeltjes, die in een colloidmassa
liggen, waarin veel bloeding heeft plaats gevonden. Op enkele plaatsen afzet-
ting van cnolesterine kristallen.

Makroskopisch. Gewicht 150 gr. Gladwandige kindervuistgroote knobbel. Op
doorsnede colloid aspect, gedeeltelijk sterk doorbloed.

Mikroskopisch. Groepen van kleine follikels, met kubisch epitheel, die soms geen
soms wel colloid bevatten en waarvan het epitheel dikwijls atrophisch is. Deze
groepen liggen ten deele in oedemateus stroma, meer naar het centrum toe zwem-
men ze hier en daar in het colloid, daar is sterke degeneratie. Colloid cysteus-
adenoom met sterke degeneratie.

Makroskopisch. Gewicht 112 gr. Matig groot struma, hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede samengesteld uit multiple kleine knobbels meest van colloid, klein
folliculair, enkelen van cysteus type. In enkele knobbels is verkalking te zien.

Mikroskopisch. Groepen van meest kleine en zeer kleine follikels met colloid gevuld
en met hoog eenrijig epitheel, die door bindweefsel omsloten zijn. Ook komen er
groepen voor van grootere follikels, waartusschen epitheelrijk weefsel ge-
legen is, in groepjes bij elkaar liggend, zeer kleine follikeltjes vormend, die of
als heuvels in het lumen der groote follikels uitsteken of tot een verdikking der
follikelsepta aanleiding geven.

Makroskopisch. Gewicht 87 gr. Gladde, dunwandige cyste met deels vloeibaar,
deels vast colloid. Op sommige plaatsen aan de binnenzijde van den wand uitstul-
pingen deels van colloid. deels van parenchymateus aspect.

Mikroskopisch. Bindweefselkapsel, waarin op sommige plaatsen groote follikels
liggen met colloid gevuld en met zeer laag éénrijig epitheel. De follikels hggen
in sterk colloide vervloeid stroma. Op andere plaatsen ziet men groepen van zeer
kleine follikels met colloid en kubisch epitheel, dat van de follikels, die meer
naar het centrum toeliggen, sterk gaat degenereeren; ten slotte ziet men alleen
nog maar colloidmassa\'s. Sommige gedeelten zijn sterk doorbloed.

Makroskopisch. Gewicht 242 gr. Drie knobbels, hobbelig van oppervlakte, die opge-
bouwd zijn uit multiple kleine en grootere knobbels, die op doorsnede een deels
colloid klein tot grootfolliculair of cysteus aspect hebben, deels een meer paren-
chymateus uiterlijk. Op sommige plaatsen zijn de knobbels sterk doorbloed.

Mikroskopisch. Groepen van grootere en veel kleine follikels met colloid gevuld en
laag éénrijig epitheel, die door bindweefsel zijn omgeven. In dit bindweefsel veel
bloedvaten. In de knobbels dikwijls veel colloide vervloeiing. Op andere plaatsen
knobbels van overwegend zeer kleine follikels met kubisch epitheel, dikwijls zon-

-ocr page 120-

Klinische gegevens.

%

Kleine bloedingen subpleuraal, subpericardiaal
en in het operatieterrein.

Bronchopneumonische haardjes in rechterlong\'
Milt zeer week, lever troebel gezwollen evenals
nieren. In de schildldier komen bloedingen eU
kalkhaardjes voor.

Prot. 118. 1918.

De struma bestaat één jaar, de duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren-

22.3.18. Uit de rechterkwab wordt een cyste
verwijderd.

110 L. C. L.-v. B.

36 j.

Prot. 342. 1922.

De struma bestaat acht jaar, de duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren
en hartkloppingen.

H. d. Br.-v. Sch.

69

37 j.

Prot. 496. 1918.

De struma bestaat zeventien jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt is heesch en
zenuwachtig.

J

T. Kn.

63

33 j,

14.10.18. Uit de linkerkwab wordt een knobbel
verwijderd.

d.J.d.J.

201
22

Vrouw

40 j.

82 M. V. d. B.-v. d. B.

43 j.

Duur van de struma en duur der klachten
onbekend. Geen verschijnselen van Morbus
Basedowi Cyste enucleatie.

Prot. 538. 1919.

HISTOLOGIE.

<ier colloid. Ook in deze knobbels is hier en daar degeneratie te zien, colloide ver-
vloeiing en bloeding.

Makroskopisch. Gewicht 55 gr. Kleine, gladwandige cyste met vloeibaren inhoud.

Mikroskopisch. Cyste, colloidmassa en bloed bevattend, waarin meest kleine folhkels
hggen met colloid gevuld. Verder is er woekering van adenomateus epitheelweef-
sel, dat buisjes en strengetjes vormt, die meestal geen colloid bevatten. Omschre-
ven adenoom met centrale degeneratie.

Makroskopisch, Gewicht 145 gr. Twee strumagedeelten, opgebouwd uit multiple
kleine en grootere knobbels, die een colloid aspect hebben, deels klein-, deels
grootfolliculair of cysteus van aard. Zeer veel bindweefsel, hier en daar verkalking.

Mikroskopisch, Er komen groepen van groote en kleinere follikels voor, die door
bindweefsel\'zijn omgeven. Tusschen de grootere follikels komen op tal van
plaatsen kleinere nieuwgevormde follikels voor, terwijl op andere plaatsen woe-
kering van parenchym in den vorm van dikke, vaak zeer kleine follikeltjes be-
vattende epitheelmassa\'s, die op de septa der groote follikels zitten, te zien is.
^e grootere follikels bevatten colloid, de kleine meestal ook, zoodra er een eenigs-
zins duidelijk lumen is te zien. In het stroma is hier en daar wat colloidever-
vloeiïng te zien, doch veel degeneratie is er niet.

Makroskopisch. Gewicht 112 gr. Vrij groote knobbel, opgebouwd uit eenige klei-
nere knobbels, die op doorsnede een colloid aspect hebben, deels klein- deels
grootfolliculair of cysteus van type.

Mikroskopisch. De knobbels hebben meest matig groote follikels met colloid en
tamelijk laag epitheel. Tusschen deze grootere follikels loopen op vele plaatsen
bundels van kleine follikels door, waardoor een eigenaardig geaderd beeld ont-
staat. Op andere plaatsen zijn weer groepen van kleine follikels te zien. Het
stroma is tamelijk vaatrijk, Op enkele plaatsen is het weefsel doorbloed en het
stroma in geringe mate colloide vervloeid.

Makroskopisch. Gewicht 120 gr. Tamelijk groote cyste met nog veel diffuus colloid
grootfolliculair weefsel aan de binnenzijde van den wand.

Mikroskopisch. Bindweefselkapsel, waartegen aan de binnenzijde matig groote
follikels gelegen zijn met colloid en vrij laag epitheel. Daartusschen op talrijke
plaatsen kleine follikeltjes, in epitheelrijk weefsel liggend, die adenoomachtige
eigenschappen hebben nl. groepen vormen, die zich tegenover het omgevende
Weefsel vrij scherp afteekenen, doordat ze omgeven zijn door gedeeltelijk sterk
colloide vervloeid stroma. Hier en daar is ook epitheeldegeneratie te zien. Col-
loid cysteus gedeeltelijk vervloeid adenoom.

Makroskopisch. Gewicht 232 gr. Twee kindervuistgroote knobbels. Een ervan ver-

-ocr page 121-

Klinische gegevens.

r

V

J

HISTOLOGIE.

Meine bloedingen subpleuraal, subpericardiaal
en in het operatieterrein.
Bronchopneumonische haardjes in rechterlong\'
Milt zeer week, lever troebel gezwollen
evenals
nieren. In de schildldier komen bloedingen eO
kalkhaardjes voor. i

Prot. 118. 1918. \\

De struma bestaat één jaar, de duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren-\'
22.3.18. Uit de rechterkwab wordt een
cyste
verwijderd.

Prot. 342. 1922.

T. Kn.

63

33 j,

L. C. L.-v. B.

110

36 j.

De struma bestaat acht jaar, de duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren
en hartkloppingen.

H. d. Br.-v. Sch.

69

37 j.

Prot. 496. 1918.

De struma bestaat zeventien jaar. De duur der.
klachten is onbekend. Patiënt is heesch en
zenuwachtig.
14.10.18. Uit de linkerkwab wordt een
knobbel
verwijderd.

I

d.J.d.J.

201
22

Vrouw

40 j.

82 I M. V. d. B.-v. d. B.

43 j. Prot. 538. 1919.

Duur van de struma en duur der klachten -
onbekend. Geen verschijnselen van Morbus;
Basedowi Cyste enucleatie.

<ier colloid. Ook in deze knobbels is hier en daar degeneratie te zien, colloide ver-
vloeiing en bloeding.

Makroskopisch. Gewicht 55 gr. Kleine, gladwandige cyste met vloeibaren inhoud.

Mikroskopisch, Cyste, colloidmassa en bloed bevattend, waarin meest kleine foUikels
liggen met colloid gevuld. Verder is er woekering van adenomateus epitheelweef-
sel, dat buisjes en strengetjes vormt, die meestal geen colloid bevatten. Omschre-
ven adenoom met centrale degeneratie.

Makroskopisch, Gewicht 145 gr. Twee strumagedeelten, opgebouwd uit multiple
kleine en grootere knobbels, die een colloid aspect hebben, deels klein-, deels
grootfolliculair of cysteus van aard. Zeer veel bindweefsel, hier en daar verkalking.

Mikroskopisch, Er komen groepen van groote en kleinere follikels voor, die door
bindweefsel\'zijn omgeven. Tusschen de grootere follikels komen op tal van
plaatsen kleinere nieuwgevormde follikels voor, terwijl op andere plaatsen woe-
kering van parenchym in den vorm van dikke, vaak zeer kleine follikeltjes be-
vattende epitheelmassa\'s, die op de septa der groote foUikels zitten, te zien is.
^e grootere folhkels bevatten colloid, de kleine meestal ook, zoodra er een eenigs-
zins duidelijk lumen is te zien. In het stroma is hier en daar wat colloide ver-
vloeiing te zien, doch veel degeneratie is er niet.

Makroskopisch. Gewicht 112 gr. Vrij groote knobbel, opgebouwd uit eenige klei-
nere knobbels, die op doorsnede een colloid aspect hebben, deels klein- deels
grootfolliculair of cysteus van type.

Mikroskopisch. De knobbels hebben meest matig groote foUikels met colloid en
tamelijk laag epitheel. Tusschen deze grootere follikels loopen op vele plaatsen
bundels van kleine follikels door, waardoor een eigenaardig geaderd beeld ont-
staat. Op andere plaatsen zijn weer groepen van kleine follikels te zien. Het
stroma is tamelijk vaatrijk, Op enkele plaatsen is het weefsel doorbloed en het
stroma in geringe mate colloide vervloeid.

Makroskopisch. Gewicht 120 gr. Tamelijk groote cyste met nog veel diffuus colloid
grootfolliculair weefsel aan de binnenzijde van den wand.

Mikroskopisch. Bindweefselkapsel, waartegen aan de binnenzijde matig groote
follikels gelegen zijn met colloid en vrij laag epitheel. Daartusschen op talrijke
plaatsen kleine follikeltjes, in epitheelrijk weefsel liggend, die adenoomachtige
eigenschappen hebben nl. groepen vormen, die zich tegenover het omgevende
"Weefsel vrij scherp afteekenen, doordat ze omgeven zijn door gedeeltelijk sterk
colloide vervloeid stroma. Hier en daar is ook epitheeldegeneratie te zien. Col-

loid cysteus gedeeltelijk vervloeid adenoom.

Makroskopisch. Gewicht 232 gr. Twee kindervuistgroote knobbels. Een ervan ver-

-ocr page 122-

De struma bestaat zes jaar. De duur der klachteO
is onbekend. Patiënt is heesch en heeft adem-
bezwaren.

12.12.19. De rechterkwab en de isthmus worde»
verwijderd.

57

C. U.-v. D.

44 j.

Prot. 412. 1917.

De struma bestaat dertien jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft adem- e»
slikbezwaren, is heesch en zenuwachtig. Ta-
chycardie.

23.8.17. De linkerkwab, deisthmus en een gedeelte
der rechterkwab worden verwijderd.

Ill

T. Kw.-G.

44 j.

Prot. 483. 1922.

De struma bestaat een paar jaar en geeft den
laatsten tijd aanleiding tot klachten over be-
nauwdheid en lichte slikbezwaren.
Uit de linkerkwab wordt een cyste
verwijderd.

H. V. D.-V.

45 j.

Prot. 136. 1912..

De struma bestaat drie jaar. De duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren-
14.3.12. De rechterkwab wordt verwijderd.

29

J. O.-v. B.

46 j.

Prot. 563. 1915.

De struma bestaat zes jaar en geeft ruim een
jaar aanleiding tot klachten, nl. adem
bezwaren-
Verder is patiënt zenuwachtig en spoedig
vermoeid.

^ont op doorsnede een egaal zeer kleinfolliculair meer parenchymateus aspect.

andere is opgebouwd uit multiple kleine en grootere knobbels, deels van
Klein-, deels van grootfolhculair colloid of cysteus aspect. Deze knobbel bevat
■^eel bindweefsel en vertoont resten van oude bloedingen.

^^\'\'■kroshopisch. De eerste knobbel is een sterk prolifereerend adenoom met zeer
Jdeine folhkeltjes, met hoog epitheel en met zeer weinig colloid. De andere knob-
bels hebben grootere folhkels met colloid en vrij laag epitheel. Tusschen deze

folhkels in heeft een sterke nieuwvorming van foUikeltjes plaats, in sommige ge-
deelten adenoomachtige woekeringen, die hier en daar weefselmassa\'s geven,
die in de follikels uitpuilen en waarin ook weer talrijke kleine foUikeltjes zijn
te zien.

Makroskopisch. Gewicnt 159 gr. Matig groot struma, sterk hobbelig van opper-
■^lakte en opgebouwd uit eenige groote en multiple kleine knobbels, die op door-
snede een colloid grootfolliculair of cysteus aspect hebben. Hier en daar bloeding.

Mikroskopisch. Enkele zeer groote follikels met colloid en zeer laag éénrijig epitheel.
I^aamaast matig groote follikels met colloid en laag epitheel en daartusschen
door banden met kleine foUikeltjes, die op sommige plaatsen in zoo groote
getale bijeen liggen, en zoo ten opzichte van het omgevende weefsel zijn ge-
differentieerd, dat ze er adenoomachtig uit zien. Op enkele plaatsen is een vrij
sterke colloide vervloeiing van het stroma te zien, hier en daar zijn ook bloedingen.

Makroskopisch. Gedeeltelijk vervloeide knobbel.

Mikroshopisch. Een zeer sterk prolifereerend adenoom met soliede epitheelnesten
zeer kleine, coUoid bevattende follikels. Daarnaast velden met grootere folli-
kels met colloid en epitheel, dat vrij laag is en daartusschen in banden van
kleine foUikeltjes. Op andere plaatsen in sterk vervloeid stroma liggende groepen
\'^an follikels, waarvan het epitheel degenereert;- naar het centrum der knobbel
neemt de degeneratie meer en nieer toe. Er is ook bloeding.

Makroskopisch. Gewicht 149 gr. Groote knobbel van grootfolliculairen en cysteuzen
bouw met bloeding en verkalldng. Op dezen knobbel zit een helm van diffuus
colloidi schildklerweefsel.

Mikroskopisch. sterk colloide vervloeid stroma, waarin matig groote en kleinere
follikels, met coUoid en vrij laag epitheel, in groepen bij elkaar hggen. Opsom-
niige plaatsen zijn deze follikels gescheiden door septa, waarin talrijke kleine
foUikeltjes te zien zijn, terwijl er ook sohede epitheelwoekeringen aanwezig
2ijn, die met een gegolfde of gekartelde lijn in de coUoid bevattende folhkellumina
uitsteken. Op enkele plaatsen bloeding en verkalking.

Makroskopisch. Gewicht 140 gr. Groote knobbel, uit multiple kleine knobbels
opgebouwd, die deels een cysteuzen of Idein- en grootfolliculairen colloiden
bouw vertoonen of een meer parenchymateus aspect hebben.

Mikroskopisch. Gedeeltelijk zeer sterk prolifereerend adenoom met zeer kleine folli-
kels met coUoid en hoog epitheel, dat in sommige gedeelten colloide is vervloeid.

HISTOLOGIE.

-ocr page 123-

De struma bestaat zes jaar. De duur der klachte»
is onbekend. Patiënt is heesch en heeft adeiO\'
bezwaren.

12.12.19. De rechterkwab en de isthmus wordeO
verwijderd.

57

C. U.-v. D.

44 j.

Prot. 412. 1917.

De struma bestaat dertien jaar. De duur def
klachten is onbekend. Patiënt heeft adem- e»
slikbezwaren, is heesch en zenuwachtig. Ta-
chycardie.

23.8.17. De linkerkwab, de isthmus en een gedeelte
der rechterkwab worden verwijderd.

111

T. Kw.-G.

44 j.

Prot. 483. 1922.

De struma bestaat een paar jaar en geeft den
laatsten tijd aanleiding tot klachten over be-
nauwdheid en lichte slikbezwaren.
Uit de linkerkwab wordt een cyste verwijderd-

H. V. D.-V.

45 j.

Prot. 136. 1912.

De struma bestaat drie jaar. De duur der klach-
ten is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren-
14.3.12. De rechterkwab wordt verwijderd.

29

J. O.-v. 3.

46 j.

Prot. 563. 1915.

De struma bestaat zes jaar en geeft ruim een
jaar aanleiding tot klachten, nl. adem bezwaren-
Verder is patiënt zenuwachtig en spoedig
vermoeid.

Klinische gegevens.

^ont op doorsnede een egaal zeer kleinfolliculair meer parenchymateus aspect.

andere is opgebouwd uit multiple kleine en grootere knobbels, deels van
klein-, deels van grootfolliculair colloid of cysteus aspect. Deze knobbel bevat

- "^eel bindweefsel en vertoont resten van oude bloedingen.

^^^kroskopisch. De eerste knobbel is een sterk prolifereerend adenoom met zeer
^eine follikeltjes, met hoog epitheel en met zeer weinig colloid. De andere knob-
bels hebben grootere follikels met colloid en vrij laag epitheel. Tusschen deze

follikels in heeft een sterke nieuwvorming van follikeltjes plaats, in sommige ge-
deelten adenoomachtige woekeringen, die hier en daar weefselmassa\'s geven,
die in de follikels uitpuilen en waarin ook weer talrijke kleine folhkeltjes zijn
te zien.

Mahroskopisch. Gewicht 159 gr. Matig groot struma, sterk hobbelig van opper-
vlakte en opgebouwd uit eenige groote en multiple kleine knobbels, die op door-
snede een colloid grootfolliculair of cysteus aspect hebben. Hier en daar bloeding.

Mihroskopisch. Enkele zeer groote follikels met colloid en zeer laag éénrijig epitheel.
I^aamaast matig groote follikels met colloid en laag epitheel en daartusschen
door banden met kleine follikeltjes, die op sommige plaatsen in zoo groote
getale bijeen liggen, en zoo ten opzichte van het omgevende weefsel zijn ge-
differentieerd, dat ze er adenoomachtig uit zien. Op enkele plaatsen is een vrij
sterke colloide vervloeiing van het stroma te zien, hier en daar zijn ook bloedingen.

Mahfoskopisch. Gedeeltelijk vervloeide knobbel.

Mikroshopisch. Een zeer sterk prolifereerend adenoom met soliede epitheelnesten
en zeer kleine, colloid bevattende folhkels. Daarnaast velden met grootere folli-
kels met colloid en epitheel, dat vrij laag is en daartusschen in banden van
kleine follikeltjes. Op andere plaatsen in sterk vervloeid stroma Hggende groepen
"^an follikels, waarvan het epitheel degenereert;- naar het centrum der knobbel
neemt de degeneratie meer en nieer toe. Er is ook bloeding.

Makroskopisch. Gewicht 149 gr. Groote knobbel van grootfolliculairen en cysteuzen
bouw met bloeding en verkalldng. Op dezen knobbel zit een helm van diffuus
colloidi schildklerweefsel.

Mikroskopisch. Sterk colloide vervloeid stroma, waarin matig groote en kleinere
follikels, met colloid en vrij laag epitheel, in groepen bij elkaar liggen. Op som-
niige plaatsen zijn deze follikels gescheiden door septa, waarin talrijke kleine
follikeltjes te zien zijn, terwijl er ook sohede epitheelwoekeringen aanwezig
zijn, die met een gegolfde of gekartelde lijn in de colloid bevattende foUikellumina
uitsteken. Op enkele plaatsen bloeding en verkalking.

Makroskopisch. Gewicht 140 gr. Groote knobbel, uit multiple kleine knobbels
opgebouwd, die deels een cysteuzen of Idein- en grootfolliculairen colloiden
bouw vertoonen of een meer parenchymateus aspect hebben.

Mikroskopisch. Gedeeltelijk zeer sterk prolifereerend adenoom met zeer kleine folli-
kels met colloid en hoog epitheel, dat in sommige gedeelten colloide is vervloeid.

HISTOLOGIE.

-ocr page 124-

Prot. 163. 1916.

De strama en de klachten bestaan vele jaren-
Patiënt heeft adem- en slikbezwaren, is heescb-
De laatste week is de struma snel grooter g«\'
worden.

18.3.16. Knobbel uit isthmus verwijderd.

13

S. P.-d. J.

57 j.

Prot. 77. 1913.

De duur van de struma en van de klachten zijn

34

H. R.-K.

52 j.

onbekend. Patiënt is heesch.
4.2.13. Cyste in linker kwab gepuncteerd.
8.2.13. Cyste met gedeelte der hnkerlrwab ver-
wijderd.

d.J.d.J.
64
1921

Vrouw

63 j.

Duur van de struma en van de klachten onbe-
kend. Geen verschijnselen van Morbus Base-
dowi.

HISTOLOGIE.

Andere knobbels vertoonen meer een colloiden bouw met grootere follikels, ook
in deze gedeelten komt sterke degeneratie voor met bloedmg.

Makroskopisch. Gewicht 158 gr. Kindervuistgroote knobbel, die uit multiple col-

loide grootfolliculaire of cysteuze knobbels bestaat en die door een helm van

strumaweefsel

, waarin ook weer kleine knobbeltjes voorkomen, half omsloten wordt.

^^^kroskopisch. De meeste knobbels hebben matig groote follikels met colloid en
J\'^ij laag platkubisch éénrijig epitheel, waartuschenin banden van kleinere
follikeltjes liggen waardoor een arkaden bouw ontstaat. Op andere plaatsen
ziet men groote follikels met colloid en zeer laag epitneel, zonder kleme folli-
kels, doch met geringe epitheeldegeneratie, stromavervloeiïng en bloeding.

Makroskopisch Mansvuistgroote knobbel. Gewicht 170 gr. De knobbel is voor
de helft cysteus, voor de andere helft opgebouwd uit multiple kleine meest cys-
teuze doorbloed\'e knobbels, soms meer colloid grootfolliculair van aspect.

Mikroskopisch. Breede bindweefselmassa, deels sterk colloide vervloeid, waarin
eenige groepen van kleine follikels met colloid en laag platkubisch epitheel voor-
komen. Het epitheel is hier en daar sterk gedegenereerd. Ctok zijn er streken
^et groote follikels, met veel colloide degeneratie en bloeding.

Makroskopisch. Geen preparaat.

\'^^\'^kroskopisch. Gladomschreven, klierrijk parenchymateus colloidstruma met
bloeding, necrose, verkalking en holtevorming.

Prot. 428. 1914.
De struma bestaat veertien jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft tremor van
de vingers.

18.4.14. De rechterkwab wordt verwijderd.

F. L.

96

31 j.

Prot. 998. 1914.

De struma bestaat vijf jaar. Klachten onbekend.
6.11.14. Cyste uit rechterkwab verwijderd.

94 T. T.

24 j.

Makroskopisch. Gewicht 78 gr. Vrij kleine struma, tamelijk ronde knobbel, licht
hobbelig van oppervlakte. Op doorsnede, doorzaaid met aan elkaar grenzende

knobbels van |__3 c.M. middellijn, deels van een cysteus, deels van een klein

en grootfolliculair colloid aspect.
\'^■\'^kroskopisch. Door tamelijk dikke bindweefselkapsels omgeven groepen van folh-
kels, die meestal klein, soms grooter zijn, allen met colloid gevuld en met vrij
^aag éénrijig epitheel. Op enkele plaatsen een geringe bloeding in stroma en folli-
kels en wat colloide vervloeiing van het stroma en epitheel degeneratie. Op een
enkele plaats is een geringe nieuwvorming van kleine follikeltjes waar te nemen.

Makroskopisch Gewicht 46 gr. Gladde dunwandige cyste, met op één plaats een

dikker wandgedeelte, waarin wat colloid te zien is.
^^^kroskopisch. Breede bindweefselkapsel, waarbuiten op een schil van platge-
drukte follikels met colloid te zien is. In de kapsel liggen langgerekte folhkeltjes
^et colloid en laag atrophisch epitheel, ook is er verkalking, bloeding en afzet-
ting van cholesterinekristallen zichtbaar. In net lumen der cyste colloidmassa
en bloed.

non basedow. mannen- struma nodosa.

-ocr page 125-

non basedow. vrouwen^ struma

nodosa.

HISTOLOGIE.

Klinische gegevens.

3.11.15. Knobbel uit rechterkwab verwijderd.
Prot. 163. 1916.

De struma en de klachten bestaan vele jaren-
Patiënt heeft adem- en slikbezwaren, is heescb-
De laatste week is de struma snel grooter ge-
worden.

18.3.16. Knobbel uit isthmus verwijderd.

S. P.-d. J.

13

57 j.

Prot. 77. 1913.

De duur van de struma en van de klachten zijn

onbekend. Patiënt is heesch.
4.2.13. Cyste in linkerkwab gepuncteerd.
8.2.13. Cyste met gedeelte der hnkerlrwab ver-
wijderd.

34

H. R.-K.

52 j.

Andere knobbels vertoonen meer een colloiden bouw met grootere follikels, ook
in deze gedeelten komt sterke degeneratie voor met bloedmg.

Makroskopisch. Gewicht 158 gr. Kindervuistgroote knobbel, die uit multiple col-
loïde grootfoUiculaire of cysteuze knobbels bestaat en die door een helm van
struttiaweefsel waarin ook weer kleme knobbeltjes voorkomen, half omsloten wordt.

M^kroskopisch De meeste knobbels hebben matig groote folhkels met colloid en
laag platkubisch éénrijig epitheel, waartuschenin banden van kleinere
follikeltjes liggen waardoor een arkaden bouw ontstaat. Op andere plaatsen
fiet men groote foUikels met colloid en zeer laag epitneel, zonder kleine folh-
doch met geringe epitheeldegeneratie, stromavervloenng en bloeding.

Makroskopisch. Mansvuistgroote knobbel. Gewicht 170 gr. De knobbel is voor
helft cysteus voor de andere helft opgebouwd uit multiple kleme meest cys-
teuze doorbloede knobbels, soms meer coUoid grootfolliculair van aspect.

Mikroskopisch. Breede bindweefselmassa, deels sterk colloide vervloeid, waarin
eenige groepen van kleine foUikels met coUoid en laag platkubisch epitheel voor-
komen. Het epitheel is hier en daar sterk gedegenereerd. Ook zijn er streken
niet groote foUikels, met veel colloide degeneratie en bloeding.

Duur van de struma en van de klachten onbe-
kend. Geen verschijnselen van Morbus Base-
dowi.

non basedow. mannen-

Prot. 428. 1914.

De struma bestaat veertien jaar. De duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft tremor van
de vingers.

18.4.14. De rechterkwab wordt verwijderd.

F. L.

96

31 j.

Prot. 998. 1914.

De struma bestaat vijf jaar. Klachten onbekend.
6.11.14. Cyste uit rechterkwab venvijderd.

d.J.d.J.
64
1921

Vrouw

63 j.

94 T. T.

24 j.

^\'\':kyoskopisch. Geen preparaat.

^^^ikroskopisch. Gladomschreven, kherrijk parenchymateus
bloeding, necrose, verkalking en holtevorming.

struma nodosa.

Makroskopisch. Gewicht 78 gr. Vrij kleine struma, tamelijk ronde knobbel, hcht
hobbelig van oppervlakte. Op doorsnede, doorzaaid met aan elkaar grenzende

knobbels van \\__3 c.M. middellijn, deels van een cysteus, deels van een klein

en grootfoUiculair coUoid aspect.

^^■^^kroskopisch. Door tamelijk dikke bindweefselkapsels omgeven groepen van folh-
kels, die meestal klein, soms grooter zijn, aUen met coUoid gevuld en met vrij
laag ééniijig epitheel. Op enkele plaatsen een geringe bloeding in stroma en folli-
l^els en wat colloide vervloeiing van het stroma en epitheel degeneratie. Op een
enkele plaats is een geringe nieuwvorming van kleine fohikeltjes waar te nemen.

Makroskopisch. Gewicht 46 gr. Gladde dunwandige cyste, met op één plaats een
dikker wandgedeelte, waarin wat colloid te zien is.

^^^kroskopisch. Breede bindweefselkapsel, waarbuiten op een schU van platge-
drukte follikels met coUoid te zien is. In de kapsel liggen langgerekte folhkeltjes
i^et colloid en laag atrophisch epitheel. ook is er verkalking, bloeding en afzet-
ting van cholesterinekristallen zichtbaar, In net lumen der cyste colloidmassa
en bloed.

colloidstruma met

-ocr page 126-

De struma bestaat vijf en twintig jaar. De klach-
ten zijn onbekend. Cyste met omgevend strü\'
maweefsel verwijderd.

Prot. 194. 1919.

De struma bestaat twee en vijftig jaar en geeft
sinds twee maanden door snelle groei aanlei-
ding tot klachten.
28.2.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

d.J.dJ.

22
1923

Man

66 j.

De struma bestaat zeer veel jaren en geeft sinds
lang aanleiding tot adem-en slikbezwaren-
Er bestaat een chronische nephritis en
rIvco-
surie.

1.23. De rechterkwab wordt verwijderd.
Zelfden dag exitus. Geen obductie.

108

j.o.

62 j.

HISTOLOGIE.

Gewicht 181 gr. Groote dikwandige cyste met hier en daar aan de
Va \'^^"^yde brokkelig parenchymateus weefsel. Om de cyste heen zit een schil
mS Platgedrukt schildkherweefsel.

oskopisch. Aan de buitenzijde van de breede bindweefselkapsel, kleine lang-
gerekte folhkels met colloid en atrophisch epitheel. In de kapsel langgerekte groe-
de\'^V^^ kleine follikels soms met, soms zonder colloid en met laag epitheel. Aan
, ^nnenzijde der kapsel colloidmassa met bloed, verkalking hier en daar,
;i^^J°lEsterinekristallen.

Gewicht 263 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
ede doorzaaid met talrijke kleine en grootere knobbels van deels colloid, deels
Mik^^ parenchymateus aspect. Op enkele plaatsen verkalking.
^ ^oskopisch. Wisselend beeld. Er komen groote follikels voor, met colloid en
^fij laag epitheel en op vele plaatsen kleine knobbelvormige verhevenheden,
^n lumina der groote follikels uitspringen, bestaande uit dochterfollikels

do geen colloid bevattende epitheelbuisjes. Ook komen er enkele

j^^or bindweefsel omsloten groepen van kleine foUikeltjes met colloid en wat
°ger epitheel voor, met geringe epitheeldegeneratie in het centrum.

\'^^oskopisch. Gewicht 1 K.G. Buitengewoon groot struma. Op doorsnede opge-
Ero^f uit talrijke kleine, groote en zeer groote knobbels, meest van colloid
il^^^°°tfolliculair en cysteus aspect.
^^skopisch. Er komen kleine knobbels voor met matig groote folhkels met veel
bel\'"^^^ en zeer kleine er tusschen, die allen colloid bevatten. De groote knob-
ook ten deele groote follikels met veel colloid en laag epitheel, terwijl er

„ , "nisjes met een spoortje of geen coUoid te zien zijn. Het stroma is sterk
in ^^\'^^^^eerd, verkalking, bloeding, hyaline degeneratie. Ook follikelondergang
bi ®f*^®g®neeid stroma. Het coUoid heeft zeer verschUlende kleuren; fraai rood
j^j. rose, zeer bleek en paars. Ook komt er tusschen de knobbels gewoon schild-
lerweefsel voor met veel colloid bevattende groote en kleine follikels en over
® algemeen laag epitheel. Geen lymphoid weefsel. Geen arkadenfiguren.

-ocr page 127-

Klinische gegevens.

Prot. 686. 1908.

De struma bestaat vijf en twintig jaar. De klacb\'
ten zijn onbekend. Cyste met omgevend
strü-
maweefsel verwijderd.

108

j.o.

62 j.

Prot. 194. 1919.

De struma bestaat twee en vijftig jaar en geeft
sinds twee maanden door snelle groei aanlei-
ding tot klachten.
28.2.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

d.J.dJ.

22
1923

Man

66 j.

De struma bestaat zeer veel jaren en geeft sinds
lang aanleiding tot adem-en slikbezwaren-
Er bestaat een chronische nephritis en
elvco-
surie. ^

1.23. De rechterkwab wordt verwijderd.
Zelfden dag exitus. Geen obductie.

HISTOLOGIE.

Gewicht 181 gr. Groote dikwandige cyste met hier en daar aan de
nnenzijde brokkelig parenchymateus weefsel. Om de cyste heen zit een schil
Mikr P\'^^S^drukt schildklierweefsel.

^oskopisch. Aan de buitenzijde van de breede bindweefselkapsel, kleine lang-
gerekte follikels met colloid en atrophisch epitheel. In de kapsel langgerekte groe-
de\'^V^\'^ kleine follikels soms met, soms zonder colloid en met laag epitheel. Aan
, ^nnenzijde der kapsel colloidmassa met bloed, verkalking hier en daar

jl^^J^l^sterinekristallen.

Gewicht 263 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
ede doorzaaid met talrijke kleine en grootere knobbels van deels colloid, deels
^ik^^ parenchymateus aspect. Op enkele plaatsen verkalking.
^oskopisch. Wisselend beeld. Er komen groote follikels voor, met colloid en
laag epitheel en op vele plaatsen kleine knobbelvormige verhevenheden,
en^ de lumina der groote follikels uitspringen, bestaande uit dochterfollikels
do geen colloid bevattende epitheelbuisjes. Ook komen er enkele

j^^or bindweefsel omsloten groepen van kleine follikeltjes met colloid en wat
o&er epitheel voor, met geringe epitheeldegeneratie in het centrum.

Gewicht 1 K.G. Buitengewoon groot struma. Op doorsnede opge-
ero^f uit talrijke kleine, groote en zeer groote knobbels, meest van colloid

°«olliculair en cysteus aspect.
^oskopisch. Er komen kleine knobbels voor met matig groote folhkels met veel
beT^h^^ en zeer kleine er tusschen, die allen colloid bevatten. De groote knob-
oot l^^^ben ten deele groote follikels met veel colloid en laag epitheel, terwijl er
p , buisjes met een spoortje of geen colloid te zien zijn. Het stroma is sterk
in verkalking, bloeding, hyaline degeneratie. Ook follikelondergang

gedegeneeid stroma. Het colloid heeft zeer verschillende kleuren; fraai rood
j^^eek rose, zeer bleek en paars. Ook komt er tusschen de knobbels gewoon schild-
jjJ®\'~^eefsel voor met veel colloid bevattende groote en kleine folhkels en over
algemeen laag epitheel. Geen lymphoid weefsel. Geen arkadenfiguren.

-ocr page 128-

De nu beschreven groep omvat de strumae van
mannelijke en vrouwelijke patiënten zonder verschijn-
selen van M.-Basedowi, die pathologisch-anatomisch
tot de knobbelige, nodeuze strumae zijn te rekenen.
Hieronder vallen 22 vrouwelijke of 24.4% van het
totale aantal vrouwelijke strumae en 5 mannelijke of
17.4 % van het totale aantal mannelijke strumae.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: van 21 tot 63 jaar.

Voor mannen: van 24 tot 66 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Voor vrouwen: van 12 tot 44 jaar.

Voor mannen: van 6 tot 56 jaar.

Duur van de strumae.

Voor vrouwen: van ^U tot 17 jaar.

Voor mannen: van 5 tot 52 jaar.

Klachten van de patiënten.

Deze bestaan voornamelijk uit stoornissen bij de
ademhahng en het slikken en uit heeschheid, terwijl
een enkele maal daarnaast een alleenstaand symptoom
yan Morbus Basedowi voorkomt. In sommige gevallen
is de strumectomie blijkbaar weer op cosmetische indi-
catie verricht, daar geen bijzondere klachten worden
opgegeven. Tachycardie is in één der gevallen aanwezig,
hartafwijkingen komen verder niet voor.

Gewichten.

Bij de vrouwen: van 55 tot 242 gram.

Bij de mannen: van 46 tot 263 gram, met een uit-
zondering van 1000 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

Dit is zeer wisselend. Vooreerst vindt men eenige
bolvormige cysten of colloidknobbels, die uit de schild-

-ocr page 129-

klier zijn geënucleëerd en die over het algemeen een gering
gewicht, meestal onder 100 gram hebben.
De cysten
blijken op doorsnede meestal uit een slechts dunnen wand
te bestaan, en een soms vasten, soms vloeibaren inhoud
te hebben, terwijl er soms nog wat strumaweefsel aan
de
binnenzijde van den wand is te zien, dat nog niet in
vervloeiing is overgaan en dat nu eens een folhculairen
bouw vertoont, of er meer als een vast parenchymateus
weefsel uitziet.

De niet cysteuze knobbels zijn meestal opgebouwd
uit verschillende aan elkaar grenzende kleinere knob-
beltjes, die op doorsnede een folliculair of meer cyteus
uiterlijk hebben, soms ook een meer parenchymateus
vast aspect. (Zie fig. 3.)

Ook zijn er groote enkelvoudige knobbels onder, die
of een egaal colloid folhculairen of een meer parenchy-
mateuzen bouw hebben en die in het centrum dikwijls
in vervloeiing zijn overgegaan, terwijl er soms nog een
schil van platgedrukt schildklierweefsel om den knobbel
\'heen is gelegen.

Verder treffen we geheele schildklierkwabben aan,
die bestaan uit verschillende kleine en groote knobbels,
die ook weer op doorsnede een zeer verschillend aspect
hebben, nl. een parenchymateuzen, folhculairen of cysteu-
zen bouw vertoonen. (Zie fig. 2.) Dikwijls zijn er ook
verkalkte plekjes en resten van oude bloedingen in waar
te nemen. Ook is er in sommige knobbels een zeer sterke
bindweefselvorming op te merken.

Mikroskopisch heeld.

De cysten worden omgeven door een breede bind-
weefselkapsel, waarin dikwijls nog kleine langgerekte
folhkeltjes zijn te zien, die atrophisch epitheel hebben en
meestal geen colloid bevatten. Binnen de kapsel ziet men
meestal in meerdere of mindere mate, afhangende van
den graad der vervloeiing, een epitheelrijk weefsel, dat
buisjes en strengetjes vormt van hooge epitheelcellen,
met of zonder lumen, al of niet colloid bevattend. Al
spoedig echter treedt epitheeldegeneratie op, men ziet

8

-ocr page 130-

groote colloidvelden, waarin hier en daar nog enkele
verspreide groepjes van atrophische folhkeltjes hggen.
Dikwijls is het weefsel sterk doorbloed, men treft ver-
kalkte plekken aan, ook afzettingen van cholesterine-
kristallen. Soms wordt bijna de geheele cyste door deze
colloidmassa ingenomen, er is dan van het oorspronke-
lijke weefsel vrijwel niets meer te zien. We hebben hier
dus blijkbaar te doen met oorspronkelijk prohfereerende
adenomen, die in het centrum zijn gaan degenereeren,
colloide zijn vervloeid en waarin, terwijl de groei aan dé
peripherie nog voortduurde, in het centrum al meer
en meer degeneratie optrad, die zich ook naar de peri-
pherie uitbreidde, zoodat er tenslotte van het oorspron-
kelijk weefsel niet veel meer overbleef.

Verschillende dezer overgangsstadia zijn te zien in
andere knobbels uit deze groep: kleine knobbels met
prolifereerend epitheel, dat buisjes en strengetjes vormt,
soms ook in enkele gevallen zoo uitgebreide sohde
epitheelvelden voorbrengt, dat men aan mahgniteit zou
gaan denken, ware het niet, dat het epitheel zoo regel-
matig van bouw was en zoo goed afgegrensd tegenover
de omgeving. Deze knobbeltjes zijn dikwijls nog vrij
van de degeneratieverschijnselen, echter al spoedig
treedt in het centrum colloide vervloeiing van het
stroma op, waarbij ook follikelepitheel te gronde gaat.
In, andere gevallen is deze degeneratie verder voortge-
schreden, we zien bloedingen in het weefsel, verkalkte
gedeelten en afzettingen van cholesterinekristallen.

Andere knobbels vertoonen meer een bouw, dien we
bij de diffuse colloidstrumae zagen: matig groote fol-
hkels met colloid en laag eenrijig epitheel, waartusschenin
weer in vele gevallen het epitheelrijke weefsel is gele-
gen, waarin kleine solide epitheelbuisjes en zeer kleine
met colloid gevulde folhkeltjes zich bevinden. (Zie fig.
6 en 7.) Hierbij is dus blijkbaar een sterkere neiging tot
colloid ophooping en minder neiging tot prohfereerenden
epitheelgroei, dan bij de uit zeer vele kleine sterk proh-
fereerende follikeltjes bestaande knobbels met.weinig
colloidophooping. Ook in deze knobbels treft men

-ocr page 131-

dikwijls degeneratieverschijnselen aan, zooals die reeds
zijn beschreven, doch niet in die sterke mate, als dat
bij de cystevorming het geval is.

Al deze verschillende beelden kunnen naast elkaar
in een en dezelfde struma, die uit verschillende knob-
bels is opgebouwd, voorkomen. Een scherpe onderschei-
ding van de verschillende nodeuze strumae in bijv.
degenereerende en prolifereerde vormen is dus onmo-
gelijk door te voeren.

Lymphocytenophoopingen zijn in geen der prepa-
raten te vinden.

-ocr page 132-

Prot. 64. 1915.

De struma bestaat drie maanden, sinds drie ma^\'
den heeft patiënt klachten, nl. zenuwachtig^® i
hartkloppingen, spoedige vermoeidheid,
zweeten. Er is exophthalmus, tremor en tacW
cardie.

16.1.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

J.L.

43

20 j.

36

L. C. L.

22 j.

Prot. 386. 191b.

De duur van de struma en van de klachten \'\'
onbekend.

Er is exophthalmus, tremor, tachycardie.
bius . Graefe . Systolisch geruisch boV«"^
A. pulmonalis.

30.6.16. De rechterkwab en de isthmus word^"^
verwijderd.

Revisie 16.5.23. Patiënt is nog steeds wat zen«^*
achtig, af en toe last van vrij hevige
hartkl"?
pingen en hoofdpijn. Defaecatie en menstrua^\'\'
normaal. Ze is magerder geworden, geen hyp®\'
hydrosis, ze kan haar werk goed doen. Nogê^
ringe exophthalmus, tachycardie, geen

trf

mor. Moebius — Graefe — Stellwag —.
licht vergroot naar links, systolisch geruis\'\'\'
boven alle ostia.

Lidteeken lineair, rechts geen schild klierweefs^
te voelen, hnkerkwab even te voelen, op
plaats der isthmus duidelijk diffuus vergro"\'
schildklier weefsel te voelen.

Prot. 185. 1916.

De struma en de klachten \'bestaan twee ja^\'
Patiënt heeft adembezwaren en slikbezware*\'
is sterk vermagerd, is zenuwachtig, heeft laf\'
van hartkloppingen, spoedige vermoeidhe»\'
slapeloosheid, hyperhydrosis, onregelmatig
menstruatie. Er is exophthalmus, tachycardia
tremor Moebius , Graefe , Stellwag

HISTOLOGIE.

Q Gewicht 65 gr. Klein struma, zeer licht hobbelig van oppervlakte,

om \'"Snede diffuus parenchymateus aspect, opgebouwd uit door fijne septa
colP^^" kwabjes, die een witgele kleur hebben. Hier en daar is nog een weinig
Mikvh ^^ loupevergrooting).

algemeen duidelijken alveolairen bouw, doordat het stroma
^ indweefsel met vrij veel fijne bloedvaatjes) in goed zichtbare vertakking een
^erk vormt, dat overal alveolen tusschen zich openlaat, die vrij gelijkmatig
de^f overal bekleed zijn met hoog epitheel, dat in vlokken papillair in

jg follikels uitgroeit. Er is een groote rijkdom aan kernen, slechts hier en daar
cvf^" \'^\'einig colloid te zien, dat zich met eosine zeer bleek kleurt. Enkele lympho-
ytenophoogingen in het stroma op vertakkingsplaatsen. In sommige der vlokken
^Orden kleine follikeltjes gevormd, of solide epitheelbuisjes, ander vlokken
rmen geen follikeltjes, doch bestaan geheel uit solide epitheelnesten, waarin
J groote vergrooting zeer fijne bloedvaatjes zijn te zien. De meeste vlokken
"^len de folhkels niet geheel op.

^^^skopisch. Gewicht 45 gr. Zeer klein struma, licht hobbelig van oppervlakte.
ilfj.P doorsnede diffuus witgeel parenchymateus aspect.
^\'\'°^opisch. Eenzelfde beeld als bij No. 21, alleen is hier de vlokkige papillaire
^oekering van het epitheel nog sterker, zoodat de alveolen bijna allen geheel
or de zeer dicht naast elkaar liggende epitheelcellen zijn opgevuld. Follikellu-
na zijn bijna niet te zien. Colloid is nog slechts op zeer enkele plaatsen, bleek-
® gekleurd, te zien. Talrijke verspreide lymphocytenophoopingen in de septa.

^ ^oskopisch. Gewicht 78 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op

\'^\'■snede diffuus witgeel parenchymateus aspect.
^^oskopisch. Zelfde beeld als No. 43, alleen is de vlokkige papillaire woekering
te ^^^ epitheel nog sterker, zoodat van de follikellumina vrijwel niets meer
Q^^^n is. Colloid is vrijwel nergens meer te ontdekken. Er zijn ook Ijmiphocyten-
Pnoopingen in de septa te zien, doch niet in zoo talrijke mate als bij No. 43.

-ocr page 133-

Prot. 64. 1915.

De struma bestaat drie maanden, sinds drie naaa"
den heeft patiënt Machten, nl. zenuwachtigb®\' i
hartkloppingen, spoedige vermoeidheid,
zweeten. Er is exophthalmus, tremor en tacW"
cardie.

16.1.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

j.l.

43

20 j,

36

L. C. L.

22 j.

Prot. 386. 191b.

De duur van de struma en van de klachten \'\'
onbekend.

Er is exophthalmus, tremor, tachycardie.
bius . Graefe . Systohsch geruisch boV«\'
A. pulmonalis.

30.6.16. De rechterkwab en de isthmus word«\'
verwijderd.

Revisie 16.5.23. Patiënt is nog steeds wat zen»^*\'
achtig, af en toe last van vrij hevige
hartkl"?
pingen en hoofdpijn. Defaecatie en menstruat\'\'
normaal. Ze is magerder geworden, geen hyp®^
hydrosis, ze kan haar werk goed doen. Nogé^
ringe exophthalmus, tachycardie, geen trf

mor. Moebius — Graefe — Stellwag_. H^^

licht vergroot naar links, systohsch geruis\'\'
boven alle ostia.

Lidteeken lineair, rechts geen schild klierweefs^
te voelen, hnkerkwab even te voelen, op
, plaats der isthmus duidelijk diffuus
vergro"\'
schildklier weefsel te voelen.

Prot. 185. 1916.

De struma en de klachten \'bestaan twee
Patiënt heeft adembezwaren en shkhezware^
is sterk vermagerd, is zenuwachtig, heeft la®\'
van hartkloppingen, spoedige vermoeidhe\'\'
slapeloosheid, hyperhydrosis, onregelmatig
menstruatie. Er is exophthalmus, tachycardia
tremor Moebius , GraefeStellwag\'t\'

21

HISTOLOGIE.

Q \'^^^kopisch. Gewicht 65 gr. Klein struma, zeer hcht hobbelig van oppervlakte,
om ®nede diffuus parenchymateus aspect, opgebouwd uit door fijne septa
cojf^^^^ kwabjes, die een witgele kleur hebben. Hier en daar is nog een weinig

Mikvh te zien (met loupevergrooting).

°^liopisch. Over het algemeen duidelijken alveolairen bouw, doordat het stroma
^ ïndweefsel met vrij veel fijne bloedvaatjes) in goed zichtbare vertakking een
^ Werk vormt, dat overal alveolen tusschen zich openlaat, die vrij gelijkmatig
de"f overal bekleed zijn met hoog epitheel, dat in vlokken papillair in

jg follikels uitgroeit. Er is een groote rijkdom aan kernen, slechts hier en daar
cvt^\'^ ^\'einig colloid te zien, dat zich met eosine zeer bleek kleurt. Enkele Ijonpho-
^ytenophoogingen in het stroma op vertakkingsplaatsen. In sommige der vlokken
^°rden kleine folhkeltjes gevormd, of solide epitheelbuisjes, ander vlokken
j^prmen geen folhkeltjes, doch bestaan geheel uit sohde epitheelnesten, waarin
y groote vergrooting zeer fijne bloedvaatjes zijn te zien. De meeste vlokken
"lien de follikels niet geheel op.

Makm h

oskopisch. Gewicht 45 gr. Zeer klein struma, licht hobbehg van oppervlakte.

Mik diffuus witgeel parenchymateus aspect.

Eenzelfde beeld als bij No. 21, alleen is hier de vlokkige papillaire
^oekering van het epitheel nog sterker, zoodat de alveolen bijna allen geheel
^ or de zeer dicht naast elkaar liggende epitheelcellen zijn opgevuld. Follikellu-
^^»la zijn bijna niet te zien. Colloid is nog slechts op zeer enkele plaatsen, bleek-
®e gekleurd, te zien. Talrijke verspreide lymphocytenophoopingen in de septa.

^oskopisch. Gewicht 78 gr. Klein struma, hcht hobbelig van oppervlakte. Op
il^^^\'^\'^snede diffuus witgeel parenchymateus aspect.
^ ^oskopisch. Zelfde beeld als No. 43, alleen is de vlokkige papillaire woekering
te^^^ epitheel nog sterker, zoodat van de folhkellumina vrijwel niets meer
O is vrijwel nergens meer te ontdekken. Er zijn ook lymphocyten-

Pnoopingen in de septa te zien, doch niet in zoo talrijke mate als bij No. 43.

-ocr page 134-

Het hart is vergroot, systolisch geruisch bove\'\'
alle ostia. De struma wordt grooter, wanne®\'
de menstruatie eenigen tijd te laat komt.

3.4.16. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 181. 1916.

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds »l\'
derhalf jaar aanleiding tot klachten. Patiënt\'®
zenuwachtig, spoedig vermoeid, heeft haf*\'
kloppingen, hyperhydrosis, heeft last van sl^\'
peloosheid en onregelmatige menstruatie
Exophthalmus, tremor, tachycardie, Moehi\'\'\'
. Graefe ■ Stellwag . Het hart is vef\'
groot, systolisch geruisch boven
hartpunt
aorta.

20.1.16. De rechterkwab wordt verwijderd.

35

M. J. F.-F.

27 j.

Klinische gegevens.

"^^^oskopisch. Gewicht 75 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
oorsnede gedeeltelijk witgeel parenchymateus aspect met streken, die meer
een diffuus colloid kleinfolliculair uiterlijk hebben.

\'^^oskopisch. Over het algemeen kleine follikels met kubisch epitheel en donker-
rood gekleurd colloid gevuld, waartusschenin zeer epitheelrijke gedeelten voor-
^omen met solide celnesten en zeer kleine follikeltjes, gesloten epitheelbuisjes
ot follikeltjes met colloid. In die velden is hier en daar een meer alveolaire struc-
^^ur te zien, het stroma omsluit met goed zichtbare vertakkingen gedeelten van
oeze epitheekijke velden. Er zijn tahijke lymphocytenophoopingen te zien met
Vorming van echte lymphfollikels met een kiemcentrum. Het colloid vertoont
jn vele follikeltjes randvacuolen en is zeer verschillend intensief gekleurd. In
^e follikels met randvacuolen is het colloid het bleekst. Op een plaats is een
groepje van drie kleine bindweefseltuberkeltjes te zien, opgebouwd uit epitheloïde-
^ellen en daarbij een achttal Langhans\'sche reuzencellen.

HISTOLOGIE.

Prot. 400. 1919.

De struma bestaat vijf jaar en geeft sinds vij\'
jaar klachten. Patiënt is vermagerd, heeft laS*
van hartkloppingen en onregelmatige menstn»\'
atie. Exophthalmus, tremor, tachycardie.
Stellwag , Graefe , Het hart is
vergroot\'
systolisch geruisch boven alle ostia.

24.9.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

d.J.d.J.
11

1923

Vrouw

35 j.

37

W, R.

39 j.

Duur van de struma en van de klachten onbS\'
kend. Patiënt heeft Morbus Basedowi.

Prot. 186. 1916.

De struma bestaat negen maanden en geeft sind^
een half jaar aanleiding tot klachten nl. adeO\'
bezwaren en heeschheid. Exophthalmus, tre\'
mor, tachycardie, Moebius -f, Graefe , Steil\'\'
wag . Het hart is vergroot, systolisch ge\'
\'^k^oskopisch. Gewicht 122 gr. Matig groot struma, licht hobbehg van opper-
vlakte. Op doorsnede gemengd parenchymateus en diffuus colloid kleinfolliculair
j^T-jfP^ot met enkele kleine cysten.
^^^oskopisch. Het stroma vormt een netwerkmet veel fijne bloedvaten, dat overal vel-
den van kleine follikels met hoog epitheel omsluit, de follikels bevatten rose gekleurd
colloid, ook komen er hier en daar grootere follikels met colloid voor, terwijl er ook tal-
^ijke gesloten epitheelbuisjes of strengetjes zonder colloid zijn te zien. Er is een
djiidelijken alveolairen bouw met vorming van kleine follikeltjes met colloid, zonder
Vlokkige woekering van het epitheel. Hier en daar lymphocytenophoopingen.

79

P. M.-T.

29 j.

^^kroskopisch. Gewicht 96 gr. Vrij klein struma. Op doorsnede diffuus witgeel

Parenchymateus aspect.

"^oskopisch. Over het algemeen duidelijken alveolairen bouw. Het stroma, dat
Veel fijne bloedvaatjes bevat, vormt een netwerk door goed zichtbare vertakkin-
gen, die alveolen tusschen zich openlaten, die vrij gelijkmatig van grootte, overal
oekleed zijn met hoog epitheel, dat in dikke vlokken papillair in de follikels uit-
S^oeit. Colloid is slechts zelden, bleek-rose gekleurd, te zien. Geringe epitheel-
desquamatie in enkele follikels. Veel lymphocytenophoopingen op plaatsen,
^aar het stroma zich ve-takt.

^"kroskopisch. Gewicht 108 gr. Klein struma, op doorsnede diffuus wit-geel paren-
chymateus aspect.

^kroskopisch. Vrijwel hetzelfde beeld als No. 21. Ook weer een alveolairen bouw
^et vlokkige woekering van het epitheel, dat de alveolen bekleedt. Zeer weinig
eolloid, enkele lymphocytenophoopingen in de stromavertakkingsplaatsen.

-ocr page 135-

Het hart is vergroot, systohsch geruisch bove\'
alle ostia. De struma wordt grooter, wanne^\'
de menstruatie eenigen tijd te Iaat komt.

3.4.16. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 181. 1916.

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds
derhalf jaar aanleiding tot klachten. Patiënt\'\'
zenuwachtig, spoedig vermoeid, heeft ha^^\'
kloppingen, hyperhydrosis, heeft last van sl^\'
peloosheid en onregelmatige menstrua^\'
Exophthalmus, tremor, tachycardie, Moebi"\'
. Graefe . Stellwag . Het hart is vef\'
groot, systolisch geruisch boven hartpunt ^^
aorta.

20.1.16. De rechterkwab wordt verwijderd.

79

P. M.-T.

29 j.

Prot. 400. 1919.

De struma bestaat vijf jaar en geeft sinds vij\'
jaar klachten. Patiënt is vermagerd, heeft las\'
van hartkloppingen en onregelmatige menstr^\'
atie. Exophthalmus, tremor, tachycardie.
Stellwag , Graefe , Het hart is
vergroot-
systohsch geruisch boven alle ostia.

24.9.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

d.J.d.J.
11

1923

Vrouw

35 j.

37

W. R.

39 j.

Duur van de struma en van de klachten onb«\'
kend. Patiënt heeft Morbus Basedowi.

Prot. 186. 1916.

De struma bestaat negen riiaanden en geeft sind®
een half jaar aanleiding tot klachten nl. adefli\'
bezwaren en heeschheid. Exophthalmus, tre\'
mor, tachycardie, Moebius , Graefe , Steil\'\'
wag . Het hart is vergroot, systolisch ge\'
"kroskoptsch. Gewicht 75 gr. Klein struma, hcht hobbelig van oppervlakte. Op
doorsnede gedeeltelijk witgeel parenchymateus aspect met streken, die meer
een diffuus colloid kleinfoUiculair uiterlijk hebben.

35

M. J. F.-F.

27 j.

^\'^^oskopisch. Over het algemeen kleine follikels met kubisch epitheel en donker-
rood gekleurd colloid gevuld, waartusschenin zeer epitheelrijke gedeelten voor-
komen met sohde celnesten en zeer kleine folhkeltjes, gesloten epitheelbuisjes
Of follikeltjes met colloid. In die velden is hier en daar een meer alveolaire struc-
J^nr te zien, het stroma omsluit met goed zichtbare vertakkingen gedeelten van
aeze epitheehijke velden. Er zijn talrijke lymphocytenophoopingen te zien met
yorming van echte lymphfollikels met een kiemcentrum. Het colloid vertoont
vele follikeltjes randvacuolen en is zeer verschihend intensief gekleurd. In
de follikels met randvacuolen is het colloid het bleekst. Op een plaats is een
groepje van drie kleine bindweefseltuberkeltjes te zien, opgebouwd uit epitheloïde-
eellen en daarbij een achttal Langhans\'sche reuzencellen.

^""kroskopisch. Gewicht 122 gr. Matig groot struma, licht hobbehg van opper-
"^lakte. Op doorsnede gemengd parenchymateus en diffuus colloid kleinfolliculair
.aspect met enkele kleine cysten.
^kfoskopisch. Het stroma vormt een netwerkmet veel fijne bloedvaten, dat overal vel-
den van kleine folhkels met hoog epitheel omsluit, de foUikels bevatten rose gekleurd
*^olloid, ook komen er hier en daar grootere foUikels met colloid voor, terwijl er ook tal-
rijke gesloten epitheelbuisjes of strengetjes zonder colloid zijn te zien. Er is een
duidelijken alveolairen bouw met vorming van kleine foUikeltjes met colloid, zonder
Vlokkige woekering van het epitheel. Hier en daar lymphocytenophoopingen.

^""kroskopisch. Gewicht 96 gr. Vrij klein struma. Op doorsnede diffuus witgeel
.Parenchymateus aspect.

^kroskopisch. Over het algemeen duidelijken alveolairen bouw. Het stroma, dat
^eel fijne bloedvaatjes bevat, vormt een netwerk door goed zichtbare vertakkin-
gen, die alveolen tusschen zich openlaten, die vrij gelijkmatig van grootte, overal
bekleed zijn met hoog epitheel, dat in dikke vlokken papillair in de foUikels uit-
gi"oeit. Colloid is slechts zelden, bleek-rose gekleurd, te zien. Geringe epitheel-
^esquamatie in enkele foUikels. Veel lymphocytenophoopingen op plaatsen,
^aar het stroma zich ve\'-takt.

^^kroskopisch. Gewicht 108 gr. Klein struma, op doorsnede diffuus wit-geel paren-
chymateus aspect.

\'\'\'kroskopisch. Vrijwel hetzelfde beeld als No. 21. Ook weer een alveolairen bouw
niet vlokkige woekering van het epitheel, dat de alveolen bekleedt. Zeer weinig
Colloid, enkele lymphocytenophoopingen in de stromavertakkingsplaatsen.

HISTOLOGIE.

-ocr page 136-

Klinische gegevens.

histologie.

a>
t-J

ruisch boven aorta en A. pulmonalis.

30.3.16. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 393. 1919.

De Struma bestaat ruim twee jaar en geeft sin
twee jaar aanleiding tot klachten nl. slikb«\'
zwaren en heeschheid. Patiënt is
vermager^\'
heeft last van hartkloppingen, spoedige vef\'
moeidheid, afwisselend obstipatie en dia^\'
rhœ, hyperhydrosis.

Exophthalmus, tremor, tachycardie. Stellwag ■\'r\'
Graefe
-f • Het hart is vergroot. Systolisch g«\'
ruisch boven alle ostia.

9.9.19. De rechterkwab en de isthmus worde"
verwijderd.

Revisie Juni \'23. Tot een jaar na de operat\'^
voelde patiënt zich nog steeds ziek. De ha\'^
bleef links nog dik, ze was erg
zenuwachtig\'
huilde veel om niets, de oogen bleven uitp«\'\'
len, veel hartkloppingen. Sterk zweeten.
dat jaar is ze langzamerhand beter
gewordef\'
de hals werd dunner, ze nam in gewicht to®\'!
alle klachten verdwenen en op het
oogenbli\'\'\'
voelt ze zich goed in orde. Er is nog een gering^i
exophthalmus. Moebius ; Stellwag\'—; Graß\'\'
fe—; Nog lichte tremor van de vingers. Geen ta\'^
chycardie. Hart naar links vergroot, geen g^\'j
mischen. Linkerkwab van schildklier even, ge\'
ring diffuus vergroot, te voelen. Rechts
en of
de plaats der isthmus geen schildklierweefse\'
te voelen. Hals vorm een weinig asymmetriscli\'
Prot. 263. 1917.
De struma bestaat een jaar. Sinds een jaa^
klaagt patiënt over vermagering, zenuwacb\'
tigheid, spoedige vermoeidheid en diarrhc®\'
Exophthalmus, tremor, tachycardie. MoebiüS
; Graefe ; Stellwag .
24.5.17. De rechterkwab wordt verwijderd.
Revisie. Mei \'23. Tot een jaar na de operatie de-
zelfde klachten, de hals bleef links dik. Z«
heeft toen in 1918 op aanraden van haar doktef
al haar kiezen en tanden laten trekken, vaO\'
wege haar slecht gebit. Daarna is de hals dun-
ner geworden en zijn haar klachten grooten-
deels verdwenen. Ze is dikker geworden, geen
tremor meer, wel is ze nog wat zenuwachtig/.

78

H. G.-S.

41 j.

idä

53

M. V.-S.

42 j.

Gewicht 120 gr. Vrij klein struma, licnt hobbelig van oppervlakte.

Mih ^°°^snede diffuus witgeel parenchymateus aspect.

De \'itruma bestaat uit een conglomeraat van kleine weefselknob-
met een zeer bijzonderen bouw, nl. een klein mazig netwerk van bmdweefsel-
^^oma, waarvan de holten of mazen opgevuld zijn met hooge epitheliale cellen
kleine kernen, die solide strengen of kwabjes vormen met slechts uiterst
zeden een spoor helderen inhoud (colloid?). Op sommige plaatsen ziet men dit
^opoid zoodanig door een zoompje van epitheel omgeven, dat men den indruk
^ygt van reuzencellen doch men heeft te maken met een min of meer gesloten
^^ug van platte cellen,\'die een egale rose gekleurden inhoud omgeven. Indetus-
®ehenschotten der kwabjes, zoowel als tusschen de groepjes epitheel, vindt men
°veral ophoopingen van lymphoïde elementen, hetzij dat het tot werkelijke
^ymphfollikels gekomen is met een mooi kiemcentrum, of dat het meer een dif-
fuse doorgroeiïng is met lymphoid weefsel, dat zich overal tusschen de epitheel-
buisjes vertakt. Op sommige plaatsen komt dit zoo sterk tot uiting, dat men
mengsel krijgt van epitheelstrengetjes en het vertakte kernrijke lymphoid
^eefsel. Het aspect van dit struma wijkt en door het bijzonder type der cellen
igroote bleeke cellen met kleine ronde kernen) en door de groepeering ervan
door de buitengewoon sterke vermenging met lymphoïdweefsel en door de
eigenaardige colloidophooping, die beelden geeft, welke op reuzencellen gelijken,
®terk af van de tot nu toe beschreven diffuse strumae die bij Morbus Basedowi.

voorkomen.

^\'^kroskopisch. Gewicht 30 gr. Zeer klein struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^Op doorsnede diffuus witgeel parenchymateus aspect.

^^kroskopisch. Men ziet velden die veel lijken op de bij No. 78 beschrevene, klein-
^azig netwerk van bindweefselstroma, waarvan de mazen opgevuld zijn met
l^ooge, solide strengen of kwabjes vormende epitheliale cellen met kleine don-
kere ronde kernen, die slechts zelden een egale rose gekleurden inhoud hebben.
Ook vindt men in de tusschenschotten der kwabjes, zoowel als tusschen de groep-
jes epitheel, veel ophoopingen van lymphoïdweefsel, zoodat het soms tot een
sterke vermenging met het epitheliale weefsel komt. In andere gedeelten vormt
bet epitheel meer kleine follikeltjes met een duidelijk Inmen, die dikwijls rose
gekleurd colloid bevatten, soms geen zichtbaren inhoud hebben. Deze gedeelten
^yn ook weer omgeven door alveolen vormend bindweefsel stroma. Ook ziet
"len beide beschreven gedeelten langzamerhand in elkaar overgaan.

-ocr page 137-

Klinische gegevens.

HISTOLOGIE.

•3

a>

3

15

ruisch boven aorta en A. pulmonalis.

30.3.16. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 393. 1919.

De struma bestaat ruim twee jaar en geeft sin\'\'\'
twee jaar aanleiding tot klachten nl. slikb«"
zwaren en heeschheid. Patiënt is
vermager^\'
heeft last van hartkloppingen, spoedige vef\'
moeidheid, afwisselend obstipatie en ói^\'
rhoe, hyperhydrosis.

Exophthalmus, tremor, tachycardie. Stellwag
Graefe . Het hart is vergroot. Systohsch g®\'
ruisch boven alle ostia.

9.9.19. De rechterkwab en de isthmus worde\'\'
verwijderd.

Revisie Juni \'23. Tot een jaar na de operat\'^
voelde patiënt zich nog steeds ziek. De ha\'^
bleef hnks nog dik, ze was erg zenuwachtio\'
huilde veel om niets, de oogen bleven uitp«\'\'
len, veel hartkloppingen. Sterk zweeten.
dat jaar is ze langzamerhand beter gewordef\'
de hals werd dunner, ze nam in gewicht toe\'i
alle klachten verdwenen en op het
oogenbli\'»\';
voelt ze zich goed in orde. Er is nog een gering^j

exophthalmus. Moebius ; Stellwag\'_; Gra^\'\'

fe—; Nog lichte tremor van de vingers. Geen
chycardie. Hart naar links vergroot, geen ge\'j
ruischen. Linker kwab van schildkher even, g®\'
ring diffuus vergroot, te voelen. Rechts
en of
de plaats der isthmus geen schildklierweefse\'
te voelen. Hals vorm een weinig asymmetriscl\'\'
Prot. 263. 1917.
De struma bestaat een jaar. Sinds een jaa^
klaagt patiënt over vermagering, zenuwacb\'
tigheid, spoedige vermoeidheid en diarrhc®\'
Exophthalmus, tremor, tachycardie.
MoebifS
-f ; Graefe ; Stellwag .
24.5.17. De rechterkwab wordt verwijderd.
Revisie. Mei \'23. Tot een jaar na de operatie de-
zelfde klachten, de hals bleef links dik. 2®
heeft toen in 1918 op aanraden van haar doktef
al haar kiezen en tanden laten trekken, van-
wege haar slecht gebit. Daarna is de hals dun-
ner geworden en zijn haar klachten grooten-
deels verdwenen. Ze is dikker geworden, geeU
tremor meer, wel is ze nog wat zenuwachtig-
^\'\'oskopisch. Gewicht 120 gr. Vrij klein struma, licnt hobbelig van oppervlakte.

78

H. G.-S.

41 j.

53

M. V.-S.

42 j.

^ P doorsnede diffuus witgeel parenchymateus aspect.
^^^oskopisch. De «truma bestaat uit een conglomeraat van kleine weefselknob-
"Jls met een zeer bijzonderen bouw, nl. een klein mazig netwerk van bmdweefsel-
®troma, waarvan de holten of mazen opgevuld zijn met hooge epitheliale cellen
kleine kernen, die solide strengen of kwabjes vormen met slechts uiterst
zeden een spoor helderen inhoud (colloid?). Op sommige plaatsen ziet men dit
^poid zoodanig door een zoompje van epitheel omgeven, dat men den indruk
van reuzencellen, doch men heeft te maken met een min of meer gesloten
^^ng van platte cellen,\'die een egale rose gekleurden inhoud omgeven. Indetus-
®ehenschotten der kwabjes, zoowel als tusschen de groepjes epitheel, vindt men
overal ophoopingen van lymphoïde elementen, hetzij dat het tot werkelijke
lymphfollikels gekomen is met een mooi kiemcentrum, of dat het meer een dif-
fuse doorgroeiïng is met lymphoid weefsel, dat zich overal tusschen de epitheel-
■^uisjes vertakt. Op sommige plaatsen komt dit zoo sterk tot uiting, dat men
mengsel krijgt van epitheelstrengetjes en het vertakte kernrijke lymphoid
^eefsel. Het aspect van dit struma wijkt en door het bijzonder type der cellen
igroote bleeke cellen met kleine ronde kernen) en door de groepeering ervan
door de buitengewoon sterke vermenging met lymphoïdweefsel en door de
^\'genaardige colloidophooping, die beelden geeft, welke op reuzencellen gelijken,
®terk af van de tot nu toe beschreven diffuse strumae die bij Morbus Basedowi

voorkomen.

^\'^kroskopisch. Gewicht 30 gr. Zeer klein struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^Op doorsnede diffuus witgeel parenchymateus aspect.

^\'^kyoskopisch. Men ziet velden die veel lijken op de bij No. 78 beschrevene, klein-
^azig netwerk van bindweefselstroma, waarvan de mazen opgevuld zijn met
J^ooge, solide strengen of kwabjes vormende epitheliale cellen met kleine don-
kere ronde kernen, die slechts zelden een egale rose gekleurden inhoud hebben,
yok vindt men in de tusschenschotten der kwabjes, zoowel als tusschen de groep-
l^s epitheel, veel ophoopingen van lymphoïdweefsel, zoodat het soms tot een
sterke vermenging met het epitheliale weefsel komt. In andere gedeelten vormt
l^et epitheel meer kleine folhkeltjes met een duidelijk lamen, die dikwijls rose
gekleurd colloid bevatten, soms geen zichtbaren inhoud hebben. Deze gedeelten
Z\'jn ook weer omgeven door alveolen vormend bindweefsel stroma. Ook ziet
^en beide beschreven gedeelten langzamerhand in elkaar overgaan.

-ocr page 138-

volledige basedow. vrouwe^^^^^i^^ diffusa.

Klinische gegevens.

doch ze kan haar werk in een drukke zaak go«^
verrichten, de ontlasting is nu steeds goed.

De vrouw maakt een rüstigen indruk, is vrij
ger, nog duidelijke exophthalmus, Moebius
Graefe —, Stellwag —. Geen tachycardie, ge^^
tremor. Geen hartafwijkingen. Symmetriscbeö
halsvorm. Rechts niets van schildkherweefse\'
te voelen, de linker kwab is even te palpeere»\'

histologie.

Prot. 734. 1916.

De struma bestaat een half jaar en geeft aanlei\'
ding tot slikbezwaren en adembezwaren. Sinds
twee jaar heeft patiënt klachten over
zenuw-
achtigheid, vermagering, hartkloppingen, spoe-
dige vermoeidheid, slapeloosheid en veel
zweeten. Exophthalmus, tremor, tachycardie-
Moebius ; Graefe ; Stellwag . Patiënt
heeft neuspoliepen en vergroote tonsillen.

9.10.16. De rechterkwab wordt verwijderd

Prot. 945. 1912.

De duur van de struma is onbekend. Sinds veer-
tien weken heeft patiënt klachten over sterke
vermagering, spoedige vermoeidheid, sterke
zenuwachtigheid, hartkloppingen, obstipatie
en hyperhydrosis. Er is geen exophtnahnus.
wel tachycardie. Het hart is vergroot, systo-
hsch geruisch boven alle ostia.

31.10.12. De rechterkwab wordt verwijderd

3.11.12. Exitus.

Obductie. Het hart weegt 350 gram, is vrij goed
gecontraheerd, aan kleppen geen afwijkingen,
hartspier niet broos of vlekkig, niet bleek. In
beide onderkwabben der longen bronchioÜ\'
tische en peribronchiale haardjes. De rest vaö
de \'struma is op doorsnede slap vleeschachtig-
Geen thymus te vinden. Andere organen geef ij
afwijkingen.

volledige basedow. mannen

100 A. J. G.

21 j.

91

D. K.

52 j.

struma diffusa.

^\'\'kfoskopisch. Gewicht 132 gr. Matig groot struma. Op doorsnede diffuus witgeel

^parenchymateus aspect.

l^^oskopisch. Over het algemeen duidelijken alveolairen bouw. Het stroma vormt
goed zichtbare vertakkingen een netwerk, dat overal alveolen tusschen zich
Openlaat, die vrij gelijkmatig van grootte, overal bekleed zijn met epitheel dat
in vlokken papillair in de folhkels uitgroeit. Er is een groote rijkdom aan kernen,
slechts hier en daar is in de nog vrij goed zichtbare folhkellumina wat colloid
fe zien, dat zich met eosine zeer bleek rose kleurt. Lymphoidweefsel is niet te zien.

^^\'\'oskopisch. Gewicht 40 gr. Zeer klein struma, licht hobbelig van oppervlakte,
^P doorsnede diffuus witgeel parenchymateus aspect met streken waar niet
^"^eel, doch wel duidelijk colloid in kleine folhkels zichtbaar is.
^kroskopisch. Vooreerst streken met een bouw als bij No. 100 beschreven is.
Alveolairen bouw, met vlokkige papillaire uitgroeiïngen van het epitheel, dat
^e alveolen bekleedt, met slechts weinig bleek gekleurd colloid hier en daar.
Op andere plaatsen ziet men matig groote follikels met colloid en laag epitheel,
\'Usschen welke follikels een epitheelrijk weefsel voorkomt, dat zich hetzij als
^erdikkingen van de septa voordoet, of als heuvels in de lumina der groote folli-
kels uitsteekt. In dit epitheelrijk weefsel zijn talrijke kleine follikeltjes met col-
foid te zien, zoodra een eenigszins duidelijk lumen is gevormd en ook soliede
epitheelbuisjes zonder lumen, terwijl een fijn bindweefselstroma met uiterst
fijne vaatjes zich in dit epitheelrijke weefsel vertakt. Geen lymphoidweefsel.

-ocr page 139-

volledige basedow. diffusa.

Klinische gegevens.

histologie.

doch ze kan haar werk in een drukke zaak goe^
verrichten, de ontlasting is nu steeds goed.

De vrouw maakt een rüstigen indruk, is vrij
ger, nog duidelijke exophthalmus, Moebius
Graefe —, Stellwag —. Geen tachycardie, ge^ö
tremor. Geen hartafwijkingen. Symmetrische^J
halsvorm. Rechts niets van schildkherweefse\'
te voelen, de linker kwab is even te palpeereP-

Prot. 734. 1916.

De struma bestaat een half jaar en geeft aanlei-
ding tot slikbezwaren en adembezwaren. Sind®
twee jaar heeft patiënt klachten over
zenuw-
achtigheid, vermagering, hartkloppingen, spoe\'
dige vermoeidheid, slapeloosheid en veel
zweeten. Exophthalmus, tremor, tachycardie-
Moebius ; Graefe ; Stellwag .
Patiënt
heeft neuspoliepen en vergroote tonsillen.

9.10.16. De rechterkwab wordt verwijderd.

Prot. 945. 1912.

De duur van de struma is onbekend. Sinds veer-
tien weken heeft patiënt klachten over sterke
vermagering, spoedige vermoeidheid, sterke
zenuwachtigheid, hartkloppingen, obstipatie
en hyperhydrosis. Er is geen exophtnahnus,
wel tachycardie. Het hart is vergroot, systo-
lisch geruisch boven alle ostia.

31.10.12. De rechterkwab wordt verwijderd

3.11.12. Exitus.

Obductie. Het hart weegt 350 gram, is vrij goed
gecontraheerd, aan kleppen geen afwijkingen,
hartspier niet broos of vlekkig, niet bleek,
beide onderkwabben der longen bronchioli-
tische en peribronchiale haardjes. De rest va»
de struma is op doorsnede slap vleeschachtig-
Geen thymus te vinden. Andere organen geei> ^
afwijkingen. j

volledige basedow. mannen

100 A. J. G.

21 j.

91

D. K.

52 j.

struma diffusa.

^"kroskopisch. Gewicht 132 gr. Matig groot struma. Op doorsnede diffuus witgeel

.parenchymateus aspect.

l^^oskopisch. Over het algemeen duidelijken alveolairen bouw. Het stroma vormt
^^ goed zichtbare vertakkingen een netwerk, dat overal alveolen tusschen zich
PPenlaat, die vrij gelijkmatig van grootte, overal bekleed zijn met epitheel dat
vlokken papillair in de folhkels uitgroeit. Er is een groote rijkdom aan kernen,
slechts hier en daar is in de nog vrij goed zichtbare follikellumina wat colloid
te zien, dat zich met eosine zeer bleek rose kleurt. Lymphoidweefsel is niet te zien.

^^^oskopisch. Gewicht 40 gr. Zeer klein struma, licht hobbelig van oppervlakte,
^P doorsnede diffuus witgeel parenchymateus aspect met streken waar niet
^"^eel, doch wel duidelijk colloid in kleine follikels zichtbaar is.
^kroskopisch. Vooreerst streken met een bouw als bij No. 100 beschreven is.
^Iveolairen bouw, met vlokkige papillaire uitgroeiingen van het epitheel, dat
de alveolen bekleedt, met slechts weinig bleek gekleurd colloid hier en daar.
Qp andere plaatsen ziet men matig groote follikels met colloid en laag epitheel,
tusschen welke follikels een epitheelrijk weefsel voorkomt, dat zich hetzij als
^erdikkingen van de septa voordoet, of als heuvels in de lumina der groote folli-
kels uitsteekt. In dit epitheelrijk weefsel zijn talrijke kleine follikeltjes met col-
foid te zien, zoodra een eenigszins duidelijk lumen is gevormd en ook soliede
epitheelbuisjes zonder lumen, terwijl een fijn bindweefselstroma met uiterst
fijne vaatjes zich in dit epitheelrijke weefsel vertakt. Geen lymphoidweefsel.

-ocr page 140-

De strumae van de hiervoor beschreven groep ziin
afkomstig van vrouwelijke en mannelijke patiënten met
volledigen Morbus Basedowi, terwijl ze pathologisch-
anatomisch onder de diffuse strumae zijn te rangschik-
ken. Hieronder vallen 9 vrouwelijke of 10 % van het
totale aantal vrouwelijke strumae en 2 mannelijke of
0,5 /o van het totale aantal mannelijke strumae.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: van 18 tot 42 jaar.

Voor;mannen: van 21 tot 52 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Voor vrouwen: van 18 tot 41 jaar.

Voor mannen: 20 jaar.

Duur van de strumae.

Voor vrouwen: van | tot 5 jaar.

Voor mannen: ^ jaar.

Klachten van de patiënten.

Behalve de klassieke symptomen: exophthalmus
trenior, tachycardie, vertoonen de meeste patiënten nog
talrijke andere, zooals: zenuwachtigheid, vermagering,
hyperhydrosis, onregelmatige menstruatie, defaecatie
stoornissen, spoedige vermoeidheid, slapeloosheid, ang-
stige droomen, hartkloppingen en de oogsymptomen
van Moebius, Graefe en Stellwag. Enkele malen ontbre-
ken wel eens eenige der symptomen, doch de diagnose
Morbus Basedowi is toch in geen der gevallen twijfelach-
tig. Afgezien van de tachycardie komen hartafwijkingen
m 9 van de 11 gevallen voor, nl. 8 maal hartsvergrooting
gepaard gaande met systolische geruischen en éénmaal
systohsche geruischen zonder hartsvergrooting. Enkele
malen zijn er ook klachten over stoornissen bij de adem-
hahng, bij het slikken en over heeschheid.

-ocr page 141-

Gewichten van de strumae.

Bij de vrouwen: van 30 tot 122 gram.

Bij de mannen: van 40 tot 132 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

Deze strumae zijn over het algemeen klein, tamelijk
glad of zeer licht hobbelig van oppervlakte. Op door-
snede vertoont het meerendeel (no. 21; 43; 36; d. J. d. J.
11. 1923; 37; 78; 53; 100) een witgeel vast parenchyma-
teus aspect, de struma is uit kleine kwabjes opgebouwd,
die door fijne septa zijn gescheiden. Colloid is met het
bloote oog niet waarneembaar (zie fig. 4). In drie der ge-
vallen (35; 79; 91) ziet men behalve deze zuiver parenchy-
mateuzen bouw, ook streken in de sneevlakte, waarin
met het bloote oog of anders met de loupe, duidelijk
kleine colloid bevattende follikels zijn te zien.

Mikroskopisch heeld.

Bij de meeste strumae (zes van de elf gevallen: No.
21; 43; 36; de J. d. J. 11. 1923; 37; 100) is de structuur
vrijwel gelijk. Ze hebben een alveolairen bouw, die ver-
oorzaakt wordt door een netwerk van fijn bindweefsel-
stroma, waarin fijne dunwandige bloedvaatjes verloopen,
en dat zich goed zichtbaar vertakt. De vertakkingen
laten overal folhkels tusschen zich open, die vrij gelijk-
matig van grootte zijn en die zijn bekleed met hoog epi-
theel met donker gekleurde ronde kern aan de basis.
Dit epitheel woekert dikvlokkig papillair in de folh-
kels uit, zoodat bij zeer sterke woekering, de folhkels
geheel of bijna geheel worden opgevuld (zie fig. 13 en 14).
Deze epitheelvlokken bestaan uit solide epitheelnesten,
waarin meestal geen neiging tot foUikelvorming is waar te
nemen; een enkele maal worden er wel eens kleine solide
epitheelbuisjesof kleine follikeltjes in aangetroffen. In de
vlokken komen zeer fijne bloedvaatjes voor. Slechts zeer
sporadisch ziet men hier en daar in de foUikels wat col-
loid, dat door eosine slechts zeer bleek gekleurd is, terwijl
randvacuolen dikwijls worden aangetroffen. Soms ziet

-ocr page 142-

men ook gedesquameerd epitheel in de folhkellumina hg-
gen. Lymphocytenophoopingen komen in vijf van de zes
strumae, die op de nu beschreven wijze gebouwd zijn, in
mm of meer sterke mate voor (nl. bij no. 21; 43; 36;\'d.
J. d. J. 11. 1923; 37), ze zijn meestal gelegen op de ver-
takkmgsplaatsen van het stroma, soms zijn het echte
lymphfollikels met kiemcentra.

In een ander geval (no. 91) zien we een bouw, die ge-
deeltelijk overeenkomt met de tot nu toe beschrevene,
doch waarnaast ook velden voorkomen van matig groote
follikels met laag epitheel en die met goed gekleurd rose
colloid gevuld zijn. Tusschen deze folhkels bevindt zich
m groote hoeveelheid het epitheelrijke weefsel, waarin
zeer kleine foUikeltjes en sohde epitheelbuisjes zijn
waar te nemen, en dat zich, hetzij als verdikkingen van
de septa voordoet of als bloemkoolachtige grillige uit-
wassen, die in de folhkellumina uitpuilen. Deze zeer
kleme folhkeltjes vormen spoedig colloid, zoodra een
eenigszins duidelijk lumen is te zien.

In een derde soort van gevallen (no. 35; 79; 78;, 53)
wijkt de bouw sterk af van de tot nu toe beschrevene,
men ziet daar niet de vlokkige woekering van hét epi-
theel in de alveolen, doch het stroma vormt een fijn
mazig netwerk, dat overal kwabjes van zeer kleine folhkels
omsluit (zie fig. 15). Deze folhkels hebben een hoog epi-
theel en bevatten rose met eosine gekleurd colloid. Ook
komen er wat grootere folhkels met colloid in voor en even-
eens veel gesloten epitheelbuisjes of strengetjes zonder lu-
men, terwijl op de vertakkingsplaatsen van het stroma
weer lymphoid weefsel is te zien. In enkele dezer gevallen
(no. 78; 53) worden de colloidhoudende kleine folhkeltjes
slechts in zeer gering aantal aangetroffen, daar wordt het
beeld beheerscht door de solide kwabjes en strengetjes
vormende hooge epitheelcellen met kleine donkere ker-
nen; slechts zelden ziet men wat colloid, dat met de om-
gevende epitheelcellen soms beelden geeft, die op reuzen-
cellen gelijken, zooals dat bij no. 78 is beschreven. Tevens
is het opmerkelijk, dat in deze strumae een buitengewoon
sterke ontwikkeling van lymphoide weefsel is te zien,

-ocr page 143-

dat zich niet alleen op de vertakkingsplaatsen van het
stroma bevindt, doch op vele plaatsen zich ook vertakt
tusschen de epitheelbuisjes in, zoodat men soms een
sterke vermenging van de epitheelstrengetjes en dit
lymphoide weefsel krijgt.

We zien dus, dat het parenchym in de strumae op ver-
schillende wijze kan woekeren en zoodoende tot zeer
verschillende beelden aanleiding geeft. Ten eerste komt
bij de diffuse colloidstrumae tusschen de grootere folli-
kels in, het reeds meermalen beschreven epitheelrijke
weefsel voor, dat in de septa der groote foUikels is gele-
gen en dan tot verdikkingen van die septa aanleiding
geeft, of zich als knopvormige of bloemkoolachtige ver-
hevenheden op die septa, in de lumina der foUikels uit-
puilende, voordoet. Dit weeféel is te beschouwen als de
moederbodem van nieuwe follikels, want duidelijk is er
de vorming van solide epitheelbuisjes, die nog geen col-
loid bevatten en van zeer kleine folhkeltjes met een col-
loiden inhoud, in waar te nemen.

Van een geheel ander karakter is de epitheelwoekering
bij de boven beschreven zes gevallen van diffuse paren-
chymateuze strumae bij Morbus Basedowi. Daar woekert
het epitheel zeer onregelmatig dikvlokkig in de lumina
der foUikels uit, terwijl er geen of slechts zeer geringe
neiging tot folUkelnieuwvorming is te zien.

-ocr page 144-

128 129
volledige basedow. vrouwe^ïï^^a diffusa nodosa.

Klinische gegevens.

HISTOLOGIE.

gegroeid.

25.9.13. De rechterkwab en de isthmus word®\'

verwijderd. Zelfden dag exitus.
Obductie. Zeer groote thymus. Tuberculeuze
doening der mesenteriaalklieren. Cadaver \'\'
ver in ontbinding voor verdere obductie.

Prot. 587. 1913. Gewicht 296 gr. Groot struma, hobbehg van oppervlakte. Op door

De struma bestaat tien jaar en geeft sinds , ® diffuus colloid kleinfolliculair en meer parenchymateus aspect, met vrij

vier jaar aanleiding tot klachten. Patiënt\' y^^y^ten en breede bindweefselbanden, die op enkele plaatsen verkalkte plekjes
heesch, heeft klachten over vermagering, fi^^iky die velden van het diffuse weefsel omgeven.

nuwachtigheid, hartkloppingen, slapeloosh«"^. con Takijke zeer kleine follikels met hoog epitheel en meestal zonder

hyp^erhydrosis. Exophthalmus, tremor, tacW en solide epitheelbuisjes en strengetjes, die door een netwerk van stroma

\'\'de c^^®\'^ ^^^ sterke colloide en hyaline degeneratie vertoont. Verderop in
trg neemt die colloide en hyahne degeneratie meer en meer toe, bloeding

cardie. Het hart is vergroot, systolisch f
ruisch boven hartpunt en A. puhnonalis. f"
berculeuze aandoening rechter longtop.

26.11.13. De rechterkwab wordt verwijderd.

Revisie Mei \'23. Patiënt is zich na de opera^l\'
langzamerhand veel beter gaan voelen. Z^I!
zwaarder geworden, is nog wel een wei"\'\'\'
zenuwachtig en heeft af en toe nog last
hartkloppingen, als ze hard moet werken;\'\'
slaapt goed, geen hyperhydrosis meer.

Er is nog een geringe exophthalmus; Stellwag
geringe tremor vande vingers, geen tachycard«\'
Het hart is naar links en rechts vergroot, sf
tolisch geruisch boven hartpunt. Topcatar\'\'
genezen. De hnkerkwab van de schildld\'^
is nog een weinig diffuus vergroot te voel«""
evenzoo de isthmus, rechts is geen schildkli^\'
weefsel te palpeeren.

^ op, de foUikelepitheliën gaan degeneeren, men ziet verkalkte plekjes met
hg. ^kbeenvorming en groote velden colloid zonder follikels. Ook hier weer treft
lïiat beeld. Vooreerst zijn er slechts weinig follikeltjes, van eeniger-

en h ^®^®®kenenden omvang. Veel meer ziet men kleine folhkels of strengen
ov "deltjes van epitheliën, dikwijls in rijen evenwijdig naast elkaar loopend,
doo K elkaar gescheiden door bindweefsel in onregelmatige verdeehng, waar-
Jqj,.^beelden gegeven worden, die doen denken aan een fibroadenoom. De grootere
ig .^keltjes bevatten colloid, dat soms donker gekleurd en zonder randvacuolen
(.Qjj^.de meeste bleek gekleurd en dan vaak met vacuolen. De kleinere bevatten bleek
^ of geen colloid. Op andere kleinere gedeelten ziet men sterke parenchym-
^^ekering zonder colloid, vooral aan den rand, daartusschenin figuren, die
zoo^ denken aan de zg. centraalkanalen, weer elders gedeelten, waar het weefsel
zi^ als geheel ten onder gegaan is en men een bloedige structuurlooze massa

15

C. H.

18 j

Prot. 467. 1913. <^ewicht 160 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds t^*\' Op doorsnede diffuus colloid kleinfolliculair aspect met enkele kleine

jaar klachten, nl. adem-, slikbezwaren die een diffuus colloid kleinfolliculair of cysteus uiterlijk hebben.

heeschheid. Patiënt heeft last van zenuW»*^ foir^ ^^t diffuse gedeelte bestaat uit tamelijk kleine en wat grootere

tigheid, diarrhoe, hyperhydrosis, en onreg^ T^els, die met colloid zijn gevuld en een vrij laag epitheel hebben. Tusschen

matige menstruatie. Exophthalmus, ^ geeft °P plaatsen een epitheelrijk weefsel, dat aanleiding

tremor, tachycardie. Het hart is vergroot, s)\' te dikke septa tusschen de follikels, waardoor een soort arkadenbouw

tohsch geruisch boven alle ostia. De strum^\' komt, of dat als kleine heuvels in de lumina der follikels uitsteekt.

grooter bij emoties en is den laatsten tijd s"\' j^. "it epitheelrijke weefsel zijn talrijke kleine follikeltjes, reeds spoedig met col-

orpoTr,f.;H gevuld, en gesloten epitheelringetjes zonder lumen te zien. De knobbels

s^j. °onen ten deele een zelfden bouw, doch er is ook colloide vervloeiing van het

oma, epitheeldegeneratie, bloeding en afzetting van cholesterinekristallen in
^ Zien r.,^__1. , , , ^ . " _ _____:________:

the^^f" Op enkele plaatsen^ Ook zijn er eenige kleine knobbeltjes met zeer epi-
,, , jk weefsel met vorming van uiterst kleine follikeltjes, die meestal geen
bevatten, waar te nemen. Geen Ijnnphoid weefsel.

16

A. V.-V.

36 j.

-ocr page 145-

128 129
volledige basedow. diffusa nodosa.

Klinische gegevens.

histologie,

Makro

vlaS Gewicht 160 gr. Matig groot struma, hcht hobbehg van opper-

bioKK* doorsnede diffuus colloid kleinfolliculair aspect met enkele kleine
jaar klachten, nl. adem-,
slikbezwaren ^ ii/j-^ bbels, die een diffuus colloid kleinfolliculair of cysteus uiterlijk hebben.

matige menstruatie. Exophthalmus,
tremor, tachycardie. Het hart is vergroot, s):
tohsch geruisch boven alle ostia. De strum»\'
grooter bij emoties en is den laatsten tijd s"\'
gegroeid.

25.9.13. De rechterkwab en de isthmus wof^\'\'
verwyderd. Zelfden dag exitus.

Obductie. Zeer groote thymus. Tuberculeuze a^J
doening der mesenteriaalklieren. Cadaver \'\'
ver in ontbinding voor verdere obductie.

heeschheid. Patiënt heeft last van zenmva<^ folrt ^^t diffuse gedeelte bestaat uit tamelijk kleine en wat grootere

tigheid, diarrhoe, hyperhydrosis, en onreg^ die met colloid zijn gevuld en een vrij laag epitheel hebben. Tusschen

gg ziet men op vele plaatsen een epitheelrijk weefsel, dat aanleiding

^^ ït tot dikke septa tusschen de follikels, waardoor een soort arkadenbouw
ÏQ komt, of dat als kleine heuvels in de lumina der folhkels uitsteekt,

loid epitheelrijke weefsel zijn talrijke kleine folhkeltjes, reeds spoedig met col-
vert en gesloten epitheelringetjes zonder lumen te zien. De knobbels

oonen ten deele een zelfden bouw, doch er is ook colloide vervloeiing van het
te epitheeldegeneratie, bloeding en afzetting van cholesterinekristallen in
the^^i^- Op enkele plaatsen^ Ook zijn er eenige kleine knobbeltjes met zeer epi-
CQii^^jk weefsel met vorming van uiterst kleine folhkeltjes, die meestal geen
oid bevatten, waar te nemen. Geen IjTnphoid weefsel.

15

C. H.

18 j

Prot. 467. 1913.

De struma bestaat twee jaar en geeft sinds tv*\'

Prot. 587. 1913. Gewicht 296 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door

De struma bestaat tien jaar en geeft sinds rU\'\'; ® diffuus colloid kleinfolliculair en meer parenchymateus aspect, met vrij

vier jaar aanleiding tot klachten. Patiënt\' ^^ cysten en breede bindweefselbanden, die op enkele plaatsen verkalkte plekjes
heesch, heeft klachten over vermagering, ^ ■^iiiyoT\'^®"\' ^i® velden van het diffuse weefsel omgeven.

nuwachtigheid, hartkloppingen, slapelooshe"^, coli • Talrijke zeer kleine follikels met hoog epitheel en meestal zonder
hyperhydrosis. Exophthalmus, tremor, tacM ouj®^*^ en sohde epitheelbuisjes en strengetjes, die door een netwerk van stroma
cardie. Het hart is vergroot, systohsch de dat sterke colloide en hyahne degeneratie vertoont. Verderop in
ruisch boven hartpunt en A. pulmonalis. ï" treenT^® neemt die colloide en hyaline degeneratie meer en meer toe, bloeding
berculeuze aandoening rechter longtop. kra A follikelepithehën gaan degeneeren, men ziet verkalkte plekjes met
26.11.13. De rechterkwab wordt verwijderd. , het h ^^ groote velden colloid zonder folhkels. Ook hier weer treft
Revisie Mei \'23. Patiënt is zich na de opera^ mat ^^^ ^^^^ beeld. Vooreerst zijn er slechts weinig folhkeltjes, van eeniger-
langzamerhand veel beter gaan voelen. Z^i en u ^^^eekenenden omvang. Veel meer ziet men kleine folhkels of strengen
zwaarder geworden, is nog wel een wef"- b^mdeltjes van epitheliën, dikwijls in rijen evenwijdig naast elkaar loopend,
zenuwachtig en heeft af en toe nog last do^^K elkaar gescheiden door bindweefsel in onregelmatige verdeehng, waar-
hartkloppingen, als ze hard moet werken," fon-K gegeven worden, die doen denken aan een fibroadenoom. De grootere
slaapt goed, geen hyperhydrosis meer. jg .^^^Itjes bevatten colloid, dat soms donker gekleurd en zonder randvacuolen
Er is nog een geringe exophthalmus; Stellwag -f cóii"-\'^® meeste bleek gekleurd en dan vaak met vacuolen. De kleinere bevatten bleek
geringe tremor vande vingers, geen tachycard\'\' ^^ of geen colloid. Op andere kleinere gedeelten ziet men sterke parenchym-
Het hart is naar links en rechts vergroot, sy: ^kering zonder colloid, vooral aan den rand, daartusschenin figuren, die
tohsch geruisch boven hartpunt. Topcataf^] ^oo^ denken aan de zg. centraalkanalen, weer elders gedeelten, waar het weefsel
genezen. De linkerkwab van de schildld\'^ ^ipf geheel ten onder gegaan is en men een bloedige structuurlooze massa
is nog een weinig diffuus vergroot te voel^\'\'
evenzoo de isthmus, rechts is geen schildkli^\'
weefsel te palpeeren.

16

A. V.-V.

36 j.

-ocr page 146-

De beide hiervoor beschreven gevallen, afkomstig van
patienten met volledigen
Morbus Basedowi, behooren pa-
thologisch-anatomisch tot den gemengden diffuus nodeu-
zenvorm. Ze zijn beide afkomstig van vrouwen verte-
genwoordigen dus 2.2 % van het totale aantal vrouweliike
patiënten.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: 18 en 36 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Vóór vrouwen: 16 en 26 jaar.

Duur van de strumae.

Voor vrouwen: 2 en 10 jaar.

Klachten van de patiënten.

Deze zijn geheel gelijk aan die der vorige groep. In
beide gevaUen bestaat hartsvergrooting, gepaard gaande
met systolische geruischen, terwijl er in het 2de geval
een tuberculeuze aandoening van den rechter longtop
bestaat. ^ ^

Gewichten.

Bij de vrouwen: 160 en 296 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

Zie beschrijving in de tabellen.

Mikroskopisch heeld.

De eerste struma vertoont in het diffuse gedeelte
geheel het beeld van de diffuse colloidstruma, die bij de
patienten zonder Morbus Basedowi voorkomen: matig
groote en kleinere follikels met colloid en laag epitheel
en daartusschen door op vele plaatsen het epitheelrijke
weefsel met de sohde epitheel buisjes en de kleine folh-
keltjes met colloid, terwijl de knobbels ten deele een

-ocr page 147-

zelfden bouw hebben, echter met degeneratieverschijnse-
len. Ook zijn er enkele knobbeltjes, waarin een sterke
proHferatie van folUkelepitheel aanleiding geeft tot de
vorming van uitsluitend zeer kleine follikeltjes met slechts
zeer geringe neiging tot colloidvorming.

De andere struma is meer opgebouwd uit zeer kleine
folhkels met weinig colloidopHooping en uit solide
epitheelbuisjes en strengetjes, terwijl er zeer sterke dege-
neratie van het stroma en van follikelepithehën is te
zien. Men ziet colloide en hyahne degeneratie, bloeding,
verkalking en kraakbeenvorming.

Lymphoid weefsel is in deze strumae niet te zien.

-ocr page 148-

Klinische gegevens

HISTOLOGIE.

Prot. 163. 1919.

De struma bestaat vijf jaar en geeft sinds ruim
vier jaar aanleiding tot klachten, nl. adem- en
slikbezwaren.

Patiënt is vermagerd, zenuwachtig, heeft last van
hartkloppingen, spoedige vermoeidheid, slape-
loosheid onregelmatige menstruatie.
Exoph-
thalmus, tremor, tachycardie.

Uit de rechterkwab wordt een knobbel geënucle-
ëerd.

Revisie Mei \'23. Sinds twee jaar, nadat patiënt
gehuwd is, voelt ze zich veel beter; tusschen de
operatie en het huwelijk behield ze haar
oude
klachten, alleen nam ze na een rustkuur van
een jaar in gewicht toe en voelde ze zich ster-
ker worden. Na haar trouwen verbeterden oo^
haar andere klachten, alleen is ze nog wel ^vat
zenuwachtig, terwijl ze dagelijks nog een paar
uur rusten moet, anders krijgt ze weer last vaO
hartkloppingen en slecht slapen. Tijdens de
menstruatie, die overigens geregeld is,
heeft
ze last van benauwdheid, hoewel de hals daar-
bij niet dikker wordt, wat ook tijdens de
zwan-
gerschap niet het geval was. Patiënt is opge-
wekt, maakt een wat opgewonden
indruk.
Geen exophthalmus, geen tremor, geen tachy-
cardie. Moebius—; Graefe—; Stellwag^\'
symmetrischen halsvorm, linker en rechter-
lavab der schildkher niet te voelen, isthmn®
even te voelen.

Prot. 543. 1915.

De struma bestaat vijftien jaar. Sinds twaalf
jaar klachten, die sinds een half jaar erger zijn
geworden. Adembezwaren, slikbezwaren,
heeschheid. Vermagering, zenuwachtigheid
hartkloppingen, slapeloosheid, diarrhoe. Exopb
. thalmus, tachycardie. De struma wordt bij
emoties grooter.

26.10.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

72

H. S.

24 j.

28

W. M. V. d. S.

53 j.

Revisie 13.12.15. Weer zenuwachtig, last van
benauwdheden, slapeloosheid. De linkerkwat\'^
is sterk gezwollen.

H.\'

I

t

Makroskopisch. Gewicht 30 gr. Kleine knobbel, op doorsnede opgelDouwd uit ver-
schillende kleine knobbeltjes, deels kleinfolliculair of cysteus colloid aspect of
meer van parenchymateus uiterlijk.

Mikroskopisch. Door breede bindweefselstrengen omgeven knobbeltjes, die een
verschillend aspect hebben. Vooreerst ziet men knobbels met talrijke vrij Ideine
en enkele grootere follikels, die met colloid zijn gevuld en een vrij laag epitheel
hebben. Tusschen deze follikels in dikwijls een epitheelrijk weefsel, zoodat breede
septa tusschen de follikels gevormd worden of heuvels met gekartelden rand,
die in de lumina der foUikels uitsteken. Dit epitheelrijke weefsel bevat weer tal-
rijke kleine follikeltjes en solide epitheelnesten met fijn stroma er tusschen
door. Ook komen er van deze knobbeltjes voor, waarin veel minder van dit
epitheelrijke we\'efsel is te zien. Op andere plaatsen is colloide vervloeiing van het
stroma en degeneratie der foUikelepithehën waar te nemen. Andere gedeelten
zijn weer zeer epitheelrijk met vorming van talrijke zeer kleine follikeltjes, die
of geen zichtbaren inhoud hebben of slechts met bleek rose gekleurd colloid zijn
gevuld. Lymphoidweefsel is nergens te zien. Colloid wisselend gekleurd. Het
donkere colloid heeft geen randvacuolen, in het bleeke kan men ze nog al eens
aantreffen. Er zijn hier en daar figuren, die herinneren aan de zg. centraalkanalen.

Makroskopisch. Gewicht 85 gr. Klein struma. Op doorsnede opgebouwd uit ver-
schillende kleine knobbeltjes, deels van kleinfoUiculair, deels van grootfollicu-
M^h^ cysteus aspect, rondom een groote cyste gelegen.
1\'kroskopisch. Over het algemeen zeer sterke degeneratie. Hier en daar velden
van kleine en grootere met zeer fraai rood gekleurd colloid gevulde foUikels,
uie m sterk vervloeid stroma liggen en daar als het ware in drijven, terwijl ver-
derop in de coupe steeds meer degeneratie van epitheel optreedt en ook de col-
oide vervloeiing van het stroma toeneemt, verder bloeding hier en daar. Op
eemge plaatsen ziet men tusschen de foUikels zeer kleine met colloid gevulde
lolhkeltjes. Ook ziet men, maar slechts in zeer geringe mate, kleine gedeelten,
■waar het epitheel in eenigszins grootere hoeveelheid in den wand van de folllikels
aanwezig is. Er zijn arkadenfiguren, geen spoor van lymphoidweefsel, daaren-
tegen imponeert overal de sterke degeneratie. In de celrijke gedeelten is het
epitheel ook hooger dan in de colloidrijke. Het colloid is wat wisselend gekleurd,
over het algemeen zijn er geen of slechts zeer weinig randvacuolen.

-ocr page 149-

Klinische gegevens

Prot. 163. 1919.

De struma bestaat vijf jaar en geeft sinds ruim
vier jaar aanleiding tot klachten, nl. adem- en
slikbezwaren.

Patiënt is vermagerd, zenuwachtig, heeft last va»
hartkloppingen, spoedige vermoeidheid, slap®\'
loosheid onregelmatige menstruatie. Exoph\'
thalmus, tremor, tachycardie.

Uit de rechterkwab wordt een knobbel geënucle-
ëerd.

Revisie Mei \'23. Sinds twee jaar, nadat patiënt
gehuwd is, voelt ze zich veel beter; tusschen de
operatie en het huwelijk behield ze haar oude
klachten, alleen nam ze na een rustkuur van
een jaar in gewicht toe en voelde ze zich ster-
ker worden, Na haar trouwen verbeterden ook
haar andere klachten, alleen is ze nog wel ^vat
zenuwachtig, terwijl ze dagelijks nog een
uur rusten moet, anders krijgt ze weer last van
hartkloppingen en slecht slapen. Tijdens de
menstruatie, die overigens geregeld is,
heeft
ze last van benauwdheid, hoewel de hals daar-
bij niet dikker wordt, wat ook tijdens de
zwan-
gerschap niet het geval was. Patiënt is opge-
wekt, maakt een wat opgewonden
indruk.
Geen exophthalmus, geen tremor, geen tachy-
cardie. Moebius—; Graefe—; Stellwag--!
symmetrischen halsvorm, linker en rechter-
kwab der schildklier niet te voelen, isthmus
even te voelen.

Prot. 543. 1915.

De struma bestaat vijftien jaar. Sinds twaalf
jaar klachten, die sinds een half jaar erger zijn
geworden. Adembezwaren, slikbezwaren,
heeschheid. Vermagering, zenuwachtigheid
hartkloppingen, slapeloosheid, diarrhoe. Exoph
thalmus, tachycardie. De struma wordt bij
emoties grooter.

26.10.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

Revisie 13.12.15. Weer zenuwachtig, last van
benauwdheden, slapeloosheid. De hnkerkwab
is sterk gezwollen.

72

24 j.

H. S.

28

W. M. V. d. S.

53 j.

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 30 gr. Kleine knobbel, op doorsnede opgebouwd uit ver-
schillende kleine knobbeltjes, deels kleinfolliculair of cysteus colloid aspect of
meer van parenchymateus uiterlijk.

Mikroskopisch. Door breede bindweefselstrengen omgeven knobbeltjes, die een
verschillend aspect hebben. Vooreerst ziet men knobbels met talrijke vrij kleine
en enkele grootere follikels, die met colloid zijn gevuld en een vrij laag epitheel
hebben. Tusschen deze follikels in dikwijls een epitheelrijk weefsel, zoodat breede
septa tusschen de folhkels gevormd worden of heuvels met gekartelden rand,
die in de lumina der folhkels uitsteken. Dit epitheelrijke weefsel bevat weer tal-
rijke kleine folhkeltjes en solide epitheelnesten met fijn stroma er tusschen
door. Ook komen er van deze knobbeltjes voor, waarin veel minder van dit
epitheelrijke we\'efsel is te zien. Op andere plaatsen is colloide vervloeiing van het
stroma en degeneratie der follikelepitheliën waar te nemen. Andere gedeelten
zijn weer zeer epitheelrijk met vorming van talrijke zeer kleine folhkeltjes, die
of geen zichtbaren inhoud hebben of slechts met bleek rose gekleurd colloid zijn
gevuld. Lymphoïdweefsel is nergens te zien. Colloid wisselend gekleurd. Het
donkere colloid heeft geen randvacuolen, in het bleeke kan men ze nog al eens
aantreffen. Er zijn hier en daar figuren, die herinneren aan de zg. centraalkanalen.

Makroskopisch. Gewicht 85 gr. Klein struma. Op doorsnede opgebouwd uit ver-
schillende kleine knobbeltjes, deels van kleinfolliculair, deels van grootfollicu-
A\'f \'cysteus aspect, rondom een groote cyste gelegen.

Mikroskopisch. Over het algemeen zeer sterke degeneratie. Hier en daar velden
van kleine en grootere met zeer fraai rood gekleurd colloid gevulde follikels,
le in sterk vervloeid stroma liggen en daar als het ware in drijven, terwijl ver-
derop in de coupe steeds meer degeneratie van epitheel optreedt en ook de col-
oide vervloeiing van het stroma toeneemt, verder bloeding hier en daar. Op
eenige plaatsen ziet men tusschen de folhkels zeer kleine met colloid gevulde
lolhkeltjes. Ook ziet men, maar slechts in zeer geringe mate, kleine gedeelten,
■waar het epitheel in eenigszins grootere hoeveelheid in den wand van de folllikels
aanwezig is. Er zijn arkadenfiguren, geen spoor van lymphoïdweefsel, daaren-
tegen imponeert overal de sterke degeneratie. In de celrijke gedeelten is het
epitheel ook hooger dan in de colloidrijke. Het coUoid is wat wisselend gekleurd,
over het algemeen zijn er geen of slechts zeer weinig randvacuolen.

-ocr page 150-

Klinische gegevens.

Prot. 265. 1919.

De struma bestaat zes en veertig jaar en geeft
sinds een jaar aanleiding tot klachten, nl. slik-
bezwaren, heeschheid. Lichte exophthalmus,
tremor, tachycardie. Het hart is vergroot.

26.5.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

Mei \'23. Bericht huisdokter. Na operatie steeds
bedlegerig gebleven door hartlijden met sterk
vergroot hart en decompensatieverschijnselen-
Geen verschijnselen van Mor bus Basedowi meer,
geen tracheaalklachten.

0) ci

i 2
g ö
s ft

58 j.

75

r-

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 17 gr. Zeer klein struma, opgebouwd uit enkele kleine
knobbeltjes, op doorsnede deels van colloid kleinfolliculair of grootfolliculair
tot cysteus van aspect.

Mikroskopisch. Het weefsel heeft iets zeer onregelmatigs. Er zijn zoowel woekerings-
als degeneratieprocessen; degeneratieprocessen in den vorm van geskleroseerd
bindweefsel, bloedingen in de folhkels, wat verkalking en follikels met onduide-
lijke struktuur, nl. verteekende folhkels met slecht herkenbaar epitheel. Daar-
tegenover vindt men op andere plaatsen zeer veel follikels, die meestal klein zijn,
in groepjes tot kleine noduli gerangschikt zijn en soms polypachtig in de grootere
folhkels uitpuilen. Het colloid is in deze streken vrij donker gekleurd en ver-
toont geen randvacuolen. Elders krijgen we weer een ander aspect, nl. folhkeltjes
van allerlei grootte dooreen gemengd, de grootere met wat bleek colloid en wei-
nig randvacuolen, de kleinere met bijna geen colloid, dat uiterst bleek gekleurd
is en duidelijk vacuolair, terwijl er op sommige plaatsen papillaire woekering van
hoog epitheel in de follikellumina is te zien. In het stroma is ook hier en daar
colloide vervloeiing. Alles te samen vinden we dus: woekering, degeneratie,
colloidophooping en colloidvervloeiïng.

-ocr page 151-

Prot. 265. 1919.

De struma bestaat zes en veertig jaar en geeft
sinds een jaar aanleiding tot klachten, nl. slik-
bezwaren, heeschheid. Lichte exophthalmus,
tremor, tachycardie. Het hart is vergroot.

26.5.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

Mei \'23. Bericht huisdokter. Na operatie steeds
bedlegerig gebleven door hartlijden met sterk
vergroot hart en decompensatieverschijnselen-
Geen verschijnselen van Morbus Basedowi
meer,
geen tracheaalklachten.

58 j.

75

M. O.

Klinische gegevens.

Makroskopisch. Gewicht 17 gr. Zeer klein struma, opgebouwd uit enkele kleine
knobbeltjes, op doorsnede deels van colloid kleinfolliculair of grootfoUiculair
tot cysteus van aspect.

Mikroskopisch. Het weefsel heeft iets zeer onregelmatigs. Er zijn zoowel woekerings-
als degeneratieprocessen; degeneratieprocessen in den vorm van geskleroseerd
bindweefsel, bloedingen in de foUikels, wat verkalking en foUikels met onduide-
lijke struktuur, nl. verteekende foUikels met slecht herkenbaar epitheel. Daar-
tegenover vindt men op andere plaatsen zeer veel foUikels, die meestal klein zijn,
in groepjes tot kleine noduli gerangschikt zijn en soms polypachtig in de grootere
folhkels uitpuilen. Het coUoid is in deze streken vrij donker gekleurd en ver-
toont geen randvacuolen. Elders krijgen we weer een ander aspect, nl. folhkeltjes
van aUerlei grootte dooreen gemengd, de grootere met wat bleek coUoid en wei-
nig randvacuolen, de kleinere met bijna geen coUoid, dat uiterst bleek gekleurd
is en duidelijk vacuolair, terwijl er op sommige plaatsen papillaire woekering van
hoog epitheel in de folhkellumina is te zien. In het stroma is ook hier en daar
colloide vervloeiing. AUes te samen vinden we dus: woekering, degeneratie,
colloidophooping en colloidvervloeiïng.

HISTOLOGIE.

-ocr page 152-

Deze drie strumae zijn afkomstig van vrouwelijke pa-
tiënten met Morbus Basedowi, terwijl ze pathologisch-
anatomisch tot den knobbehgen nodeuzen vorm behooren.
Onder onze mannelijke patiënten komt dezen vorm niet
voor. Deze drie strumae vertegenwoordigen 3,3 % van
het totale aantal vrouwelijke gevallen.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: van 24 tot 58 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Voor .vrouwen: van 12 tot 38 jaar.

Duur van de strumae.

Voor vrouwen: van 5 tot 46 jaar.

Klachten van de patiënten.

Deze zijn weer dezelfde als in de beide vorige groepen,
alleen in het laatste geval bestaat een hartsvergrooting.

Gewichten der strumae.

Bij de vrouwen: van 17 tot 85 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

Zie beschrijving in de tabellen.

Mikroskopisch beeld.

De knobbeltjes waaruit de strumae zijn opgebouwd,
vertoonen een verschillend beeld. Vooreerst ziet men
knobbels met vrij kleine en grootere folhkels met laag
epitheel en met colloid gevuld, waartusschenin op vele
plaatsen het reeds meermalen beschreven epitheelrijk
weefsel met de solide epitheelbuisjes en kleine folli-
keltjes, is gelegen (zie fig. 12). Meestal is er tevens een ster-
ke degeneratie in de knobbels op te merken: colloide ver-
vloeiing, hyaline degeneratie, bloeding. Andere knobbel-
tjes zijn meer opgebouwd uit kleine follikeltjes, die dicht
naast elkaar gelegen zijn en waarnaast ook solide epitheel-
buisjes voorkomen, terwijl er slechts hier en daar wat

-ocr page 153-

met eosine bleek rose gekleurd colloid is te zien in de
kleine follikels, dikwijls met randvacuolen.

In de laatste struma zijn in enkele gedeelten papil-
laire woekeringen van hoog epitheel in de onregelmatige
folhkellumina waar te nemen.

Lymphoid weefsel is in geen der drie strumae te zien.

-ocr page 154-

Klinische gegevens.

Prot. 224. 1907.

De struma bestaat waarschijnlijk van de ge-
boorte af, geeft den laatsten tijd
aanleiding
tot klachten. De laatste twee weken is het
struma snel gegroeid. Patiënt heeft
sterke
adembezwaren, is zenuwachtig, heeft tremor
van de vingers, tachycardie. Stellwag .

21.9.07 Spoedoperatie voor toenemende dyspnoe,
de rechterkwab en een gedeelte der
linkerkwab
worden verwijderd. Tracheotomie, vanwege
het samenvallen der trachea.

25.10.07. Plotselinge exitus na verwijdering der
tracheaal canule.

Obductie. De thymus bestaat uit twee kwabben,
weegt 20 gr. Andere organen geen afwijkingen.
Stikkingsdood door compressie van trachea
na tracheotomie.

Prot. 399. 1917.

De struma bestaat waarschijnlijk vanaf de geboor-
te. Patiënt heeft den laatsten tijd klachten ge-
kregen over hartkloppingen, spoedige vermoeid-
heid, veel zweeten. Tachycardie.

16.8.17. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Mei \'23. Bericht huisdokter. De eerste jaren na
de operatie waren de verschijnselen van M.
Basedowi vrijwel verdwenen. Na dien tijd pa-
tiënt niet meer gezien.

Prot. 248. 1918.

De struma bestaat vele jaren en is de laatste drie
jaar vrij snel gegroeid. Sinds een half jaar heeft
patiënt klachten over heeschheid, spoedige ver-
moeidheid. Er is een geringe exophthalmus, ge-
ringe tremor van devingers, geringe tachycardie.

2.5.18. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Mei \'23. Bericht familie. Patiënt is nog wat zwak,
ze heeft last van bloedarmoede en pijn in de
armen, overigens zoo goed als normaal.

Prot. 164. 1909. .

De struma bestaat vier jaar en geeft sinds twee
jaar aanleiding tot klachten, nl. adem- en shk-
bezwaren. Verder heeft patiënt last van zenuw-
achtigheid, slapeloosheid, onregelmatige men-
struatie. Er bestaat een tremor vande vingers.

56

A. J. S.

14 j.

64

M. J. A.

16 j.

G.D.

16 j.

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 338 gr. Zeer groot struma, hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels en enkele verspreide
kleine cysten.

Mikroskopisch. Over het algemeen kleine folhkels met colloid en laag epitheel.
Ook plaatsen met colloide en hyahne degeneratie van het stroma en met groo-
tere folhkels, met veel colloid, en buitengewoon laag epitheel met een uiterst dun
laagje protoplasma en kleine kernen. Verder hier en daar grootere folhkels met
donkerrood colloid, met op talrijke plaatsen celrijke verhevenheden in de follikel-
lumina uitstekend. In deze verhevenheden zijn weer zeer kleine folhkeltjes met
colloid of solide gesloten epitheelbuisjes. Ook hggen er groepjes van deze kleine
follikeltjes in de septa der groote folhkels, waardoor dikke septa hier en daar
het beeld dooraderen, tot arkadenfiguren aanleiding gevend. Lymphoïdweefsel
is niet te zien. Ziet er uit als een Basedow struma in ontwikkehng, vooral door de tal-
rijke in dichte groepjes bij elkaar liggende epitheelproliferaties.

Makroskopisch. Gewicht 99 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte. Op
doorsnede diffuus colloid aspect met vrij kleine follikels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Meerendeels kleine follikels, gevuld met colloid, dat zich met eosine
sterk rood kleurt en waar op zeer veel plaatsen van de wanden der follikels uit.
kleine en grootere verhevenheden ontspringen, die uit zeer kleine follikeltjes
bestaan en uit celnesten, waaruit zich nieuwe follikeltjes gaan vormen. Deze
zeer kleine follikeltjes bevatten colloid, zoodra er een eenigszins duidelijk lumen
is gevormd. Ook ziet men tusschen de grootere follikels breede septa, opgevuld
met deze solide epitheelnesten en kleine follikeltjes. In deze verhevenheden
en breede septa ziet men talrijke kleine bloedvaatjes. Geen lymphoïdweefsel.

Makroskopisch. Gewicht 142 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
vlakte. Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine folhkels en enkele kleine
cysten.

Mikroskopisch. Meest kleine en grootere follikels met veel colloid en kubisch
epitheel met donkeren kern. Op sommige plaatsen ziet men celrijke verheven-
heden, als heuvels in de follikellumina uitsteken. Deze verhevenheden bevatten
talrijke kleine follikeltjes die al gauw, bij een eenigszins duidelijk lumen, colloid
bevatten. Ook zijn hier en daar breede septa tusschen de follikels te zien, die
ook weer deze kleine follikeltjes en solide celnesten met veel fijne bloedvaatjes
er tusschen, bevatten. Geen lymphoïdweefsel.

Makroskopisch. Gewicht 103 gr. Klein struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met groote folhkels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Matig groote en kleinere folhkels met zeer laag epitheel, bijna als
endotheel er uitziende en met veel donker rood colloid gevuld. Zeer gelijk-
matigen bouw. Vrijwel nergens vorming van kleine folhkeltjes tusschen de groo-
tere in. Geen lymphoïdweefsel.

-ocr page 155-

Prot. 224. 1907.

De struma bestaat waarschijnlijk van de ge-
boorte af, geeft den laatsten tijd
aanleiding
tot klachten. De laatste twee weken is bet
struma snel gegroeid. Patiënt heeft
sterke
adembezwaren, is zenuwachtig, heeft tremor
van de vingers, tachycardie. Stellwag .

21.9.07 Spoedoperatie voor toenemende dyspnoe,
de rechterkwab en een gedeelte der
linkerkwab
worden verwijderd. Tracheotomie, vanwege
het samenvallen der trachea.

25.10.07. Plotselinge exitus na verwijdering der
tracheaal canule.

Obductie. De thymus bestaat uit twee kwabben,
weegt 20 gr. Andere organen geen afwijkingen.
Stikkingsdood door compressie van trachea
na tracheotomie.

Prot. 399. 1917.

De struma bestaat waarschijnlijkvanaf de geboor-
te. Patiënt heeft den laatsten tijd klachten ge-
kregen over hartkloppingen, spoedige vermoeid-
heid, veel zweeten. Tachycardie.

16.8.17. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Mei \'23. Bericht huisdokter. De eerste jaren na
de operatie waren de verschijnselen van M.
Basedowi vrijwel verdwenen. Na dien tijd pa-
tiënt niet meer gezien.

Prot. 248. 1918.

De struma bestaat vele jaren en is de laatste drie
jaar vrij snel gegroeid. Sinds een half jaar heeft
patiënt klachten over heeschheid, spoedige ver-
moeidheid. Er is een geringe exophthalmus, ge-
ringe tremor van devingers, geringe tachycardie.

2.5.18. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Mei \'23. Bericht famihe. Patiënt is nog wat zwak,
ze heeft last van bloedarmoede en pijn in de
armen, overigens zoo goed ^als normaal.

Prot. 164. 1909.

De struma bestaat vier jaar en geeft sinds twee
jaar aanleiding tot klachten, nl. adem- en slik-
bezwaren. Verder heeft patiënt last van zenuw-
achtigheid, slapeloosheid, onregelmatige men-
struatie. Er bestaat een tremor van de vingers.

B. V. d. S.

13 j.

56

A. J. S.

14 j.

64

M. J. A.

16 j.

G.D.

16 j.

Klinische gegevens.

Makroskopisch. Gewicht 338 gr. Zeer groot struma, hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine foUikels en enkele verspreide
kleine cysten.

Mikroskopisch. Over het algemeen kleine folhkels met coUoid en laag epitheel.
Ook plaatsen met colloide en hyaline degeneratie van het stroma en met groo-
tere folhkels, met veel coUoid, en buitengewoon laag epitheel met een uiterst dun
laagje protoplasma en kleine kernen. Verder hier en daar grootere foUikels met
donkerrood colloid, met op talrijke plaatsen celrijke verhevenheden in de folhkel-
lumina uitstekend. In deze verhevenheden zijn weer zeer kleine foUikeltjes met
colloid of solide gesloten epitheelbuisjes. Ook hggen er groepjes van deze kleine
foUikeltjes in de septa der groote foUikels, waardoor dikke septa hier en daar
het beeld dooraderen, tot arkadenfiguren aanleiding gevend. Lymphoidweefsel
is niet te zien. Ziet er uit als een Basedow struma in ontwikkehng, vooral door de tal-
rijke in dichte groepjes bij elkaar liggende epitheelproliferaties.

Makroskopisch. Gewicht 99 gr. Klein struma, licht hobbehg van oppervlakte. Op
doorsnede diffuus coUoid aspect met vrij kleine foUikels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Meerendeels kleine follikels, gevuld met coUoid, dat zich met eosine
sterk rood kleurt en waar op zeer veel plaatsen van de wanden der foUikels uit.
kleine en grootere verhevenheden ontspringen, die uit zeer kleine foUikeltjes
bestaan en uit celnesten, waaruit zich nieuwe folhkeltjes gaan vormen. Deze
zeer kleine foUikeltjes bevatten colloid, zoodra er een eenigszins duidelijk lumen

• is gevormd. Ook ziet men tusschen de grootere foUikels breede septa, opgevuld
met deze sohde epitheelnesten en kleine foUikeltjes. In deze verhevenheden
en breede septa ziet men talrijke kleine bloedvaatjes. Geen lymphoidweefsel.

Makroskopisch. Gewicht 142 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
vlakte. Op doorsnede diffuus coUoid aspect met kleine foUikels en enkele kleine
cysten.

Mikroskopisch. Meest kleine en grootere follikels met veel colloid en kubisch
epitheel met donkeren kern. Op sommige plaatsen ziet men celrijke verheven-
heden, als heuvels in de folhkellumina uitsteken. Deze verhevenheden bevatten
talrijke kleine follikeltjes die al gauw, bij een eenigszins duidelijk lumen, colloid
bevatten. Ook zijn hier en daar breede septa tusschen de foUikels te zien, die
ook weer deze kleine follikeltjes en sohde celnesten met veel fijne bloedvaatjes
er tusschen, bevatten. Geen lymphoidweefsel.

Makroskopisch. Gewicht 103 gr. Klein struma, licht hobbehg van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus coUoid aspect met groote folhkels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Matig groote en kleinere foUikels met zeer laag epitheel, bijna als
endotheel er uitziende en met veel donker rood coUoid gevuld. Zeer gelijk-
matigen bouw. Vrijwel nergens vorming van kleine folhkeltjes tusschen de groo-
tere in. Geen lymphoidweefsel.

HISTOLOGIE.

-ocr page 156-

Klinische gegevens.

Id

\'S

a>

HISTOLOGIE,

Het struma is af en toe grooter, zonder dat
daarvoor een oorzaak kan worden opgegeven.
8.11.09. De rechterkwab wordt verwijderd.
17 j. Prot. 491. 1915.

De struma bestaat vier en een half jaar en geeft
sinds twee jaar aanleiding tot klachten, nl,
adembezwaren. Ook heeft patiënt last van
hartkloppingen, spoedige vermoeidheid. Er is
exophthalmus. Het hart
is vergroot, systohsch
geruisch boven alle ostia.
28.9.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

M. J.

18 j. Prot. 289. 1911.

De struma bestaat twee jaar en geeft den laat-
sten tijd klachten .Adembezwaren. Patiënt
heeft verder last van zenuwachtigheid, hyper-
hydrosis. Exophthalmus. Tremor, Moebius -f;
Stellwag .
6.6.11. De rechterkwab wordt verwijderd.

97 Th. K.

onvolledige basedow. mannen.

17 j. Prot. 1028 en 1034. 1914.

De struma bestaat anderhalf jaar, de duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft adem-
bezwaren, tremor van de vingers, is zenuwachtig.
Het hart is vergroot, systohsch geruisch boven A.
pulmonalis.

21.11.14. De rechterkwab wordt verwijderd.
Revisie Mei 1923. Patiënt voelt zich na de opera-
tie veel verbeterd. Adembezwaren heeft hij
niet meer, noch last van zenuwachtigheid.
Nog lichte tremor van de vingers, geen oogsymp-
tomen, geentachycardie.

Hart naar links verboot, systohsch geruisch
boven alle ostia. De linkerkwab der schildkher
is een weinig diffuus gezwollen, de isthmus is
duidelijk te voelen, rechts naast de trachea bij
de isthmusstomp een stuiter groot knobbeltje
voelbaar, trachea iets naar rechts verplaatst.
Asymmetrischen halsvorm. Geen stridor.

27

T. B.

Makroskopisch. Gewicht 137 gr. Vrij klein struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine folhkels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Over het algemeen matig groote follikels met goed rood gekleurd
colloid gevuld en met laag epitheel. Op tamelijk veel plaatsen is epitheelrijk
weefsel met zeer kleine folhkeltjes met colloid en kleine gesloten sohde epitheel-
buisjes en veel kleine bloedvaatjes tusschen de grootere follikels, te zien. Dit weef-
sel geeft aanleiding tot arkadenfiguren, doordat het de breede septa opvult of
als heuvelachtige verhevenheden met gekartelden rand in de folhkellumina
uitsteekt. Geen lymphoïdweefsel.

Makroskopisch. Gewicht 297 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Meerendeels matig groote follikels met colloid en laag epitheel.
Op enkele plaatsen weer dikke septa en bloemkoolachtige verhevenheden in de
folhkellumina uitstekend, die uit epitheelrijk weefsel bestaan met talrijke solide
epitheelbuisjes en zeer kleine folhkeltjes met colloid, met veel kleine bloedvaatjes
er tusschen in. Op sommige plaatsen geringe colloide en hyaline degeneratie van
het stroma.

struma diffusa.

Makroskopisch. Gewicht 182 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
vlakte. Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels.

Mikroskopisch. Over het algemeen matig groote folhkels met een sterke ontwikke-
ling var epitheelrijk weefsel tusschen de grootere follikels in, die veel colloid
bevatten en laag epitheel hebben. Dit epitheelrijk weefsel geeft M\'eer aanleiding
tot de reeds zoo dikwijls beschreven arkadenfiguren en uitstulpingen in de iolli-
kellumina. Het is hier bijzonder rijk vertegenwoordigd. Geen lymphoïdweefsel.

Makroskopisch. Gewicht \'94 gr. Matig groote struma, licht hobbelig van opper-

G. C. v. d. P.

109

19 j.

Prot, 201. 1919.

-ocr page 157-

Klinische gegevens.

B

a

3

HISTOLOGIE,

t

Het struma is af en toe grooter, zonder dat
daarvoor een oorzaak kan worden opgegeven.
8.11.09. De rechterkwab wordt verwijderd.
17 j. Prot. 491. 1915.

De struma bestaat vier en een half jaar en geeft
sinds twee jaar aanleiding tot klachten, nl,
adembezwaren. Ook heeft patiënt last van
hartkloppingen, spoedige vermoeidheid. Er is
exophthalmus. Het hart is vergroot, systolisch
geruisch boven alle ostia.
28.9.15. De rechterkwab wordt verwijderd.

M. J.

18 j. Prot. 289. 1911.

De struma bestaat twee jaar en geeft den laat-
sten tijd klachten .Adembezwaren. Patiënt
heeft verder last van zenuwachtigheid, hyper-
hydrosis. Exophthalmus. Tremor, Moebius -f-;
Stellwag -f.
6.6.11. De rechterkwab wordt verwijderd.

onvolledige basedow. mannen.

97 Th. K.

17 j.

"i

G. C. v.d.P.

109

19 j.

Prot. 1028 en 1034. 1914.

De struma bestaat anderhalf jaar, de duur der
klachten is onbekend. Patiënt heeft adem-
bezwaren, tremor van de vingers, is zenuwachtig.

Het hart is vergroot, systolisch geruisch boven A.

pulmonalis.

21.11.14. De rechterlcwab wordt verwijderd.

Revisie Mei 1923. Patiënt voelt zich na de opera-
tie veel verbeterd. Adembezwaren heeft hij
niet meer, noch last van zenuwachtigheid.
Nog lichte tremor van de vingers, geen oogsymp-
tomen, geentachycardie.
Hart naar links vergroot, systolisch geruisch
boven alle ostia. De linkerkwab der schildklier
is een weinig diffuus gezwollen, de isthmus is
duidelijk te voelen, rechts naast de trachea bij
de isthmusstomp een stuiter groot knobbeltje
voelbaar, trachea iets naar rechts verplaatst.
Asymmetrischen halsvorm. Geen stridor.

Prot. 201. 1919.

27

T. B.

Makroskopisch. Gewicht 137 gr. Vrij klein struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Over het algemeen matig groote follikels met goed rood gekleurd
colloid gevuld en met laag epitheel. Op tamelijk veel plaatsen is epitheelrijk
weefsel met zeer kleine follikeltjes met colloid en kleine gesloten solide epitheel-
buisjes en veel kleine bloedvaatjes tusschen de grootere folhkels, te zien. Dit weef-
sel geeft aanleiding tot arkadenfiguren, doordat het de breede septa opvult of
als heuvelachtige verhevenheden met gekartelden rand in de follikellumina
uitsteekt. Geen lymphoidweefsel.

Makroskopisch. Gewicht 297 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels en enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Meerendeels matig groote follikels met colloid en laag epitheel.
Op enkele plaatsen weer dikke septa en bloemkoolachtige verhevenheden in de
follikellumina uitstekend, die uit epitheelrijk weefsel bestaan met talrijke solide
epitheelbuisjes en zeer kleine folhkeltjes met colloid, met veel kleine bloedvaatjes
er tusschen in. Op sommige plaatsen geringe colloide en hyaline degeneratie van
het stroma.

struma diffusa.

Makroskopisch. Gewicht 182 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
vlakte. Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine foUikels.

Mikroskopisch. Over het algemeen matig groote foUikels met een sterke ontwikke-
ling var epitheelrijk weefsel tusschen de grootere foUikels in, die veel colloid
bevatten en laag epitheel hebben. Dit epitheelrijk weefsel geeft weer aanleiding
tot de reeds zoo dikwijls beschreven arkadenfiguren en uitstulpingen in de ioUi-
kellumina. Het is hier bijzonder rijk vertegenwoordigd. Geen lymphoidweefsel.

Makroskopisch. Gewicht \'94 gr. Matig groote struma, licht hobbelig van opper-

-ocr page 158-

Klinische gegevens.

•ö

histologie.

vlakte. Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels.
Mikroskopisch. Het beeld komt vrijwel overeen met dat van No. 97, alleen is het
epitheelrijke weefsel in de septa tusschen de grootere folhkels, niet in zoo sterke:
mate aanwezig. Geen lymphoïdweefsel.

De struma bestaat zes jaar en geeft ook sinds zes
jaar aanleiding tot klachten, nl. adembezwaren
en shkbezwaren. Patiënt heeft last van spoedige
vermoeidheid, slapeloosheid, hyperhydrosis.
Het struma is af en toe kleiner zonder
bekende
oorzaak. Er is tremor van de vingers. Hart niet
vergroot, harttonen onzuiver.

3.3.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

-ocr page 159-

Klinische gegevens.

histologie.

De struma bestaat zes jaar en geeft ook sinds zes
jaar aanleiding tot klachten, nl. adembezwaren
en shkbezwaren. Patiënt heeft last van
spoedige
vermoeidheid, slapeloosheid, hyperhydrosis.
Het struma is af en toe kleiner zonder bekende
oorzaak. Er is tremor van de vingers. Hart niet
vergroot, harttonen onzuiver.

3.3.19. De rechterkwab wordt verwijderd.

vlakte. Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine folhkels.
Mikroskopisch. Het beeld komt vrijwel overeen met dat van No. 97, alleen is het
epitheelrijke weefsel in de septa tusschen de grootere folhkels, niet in zoo sterke
mate aanwezig. Geen lymphoidweefsel.

-ocr page 160-

Deze groep omvat de strumae afkomstig van patiënten,
die meerdere symptomen van Morbus Basedowi vertoo-
nen, zonder dat een uitgesproken Morbus Basedowi aan-
wezig is, terwijl ze pathologisch-anatomisch tot de dif-
fuse strumae behooren.

Hieronder vallen 6 strumae van vrouwen of 6.6 % van
het totale aantal vrouwelijke en 2 strumae van mannen of
8.5 % van het totale aantal mannelijke patiënten.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: van 13 tot 18 jaar.

Voor mannen: 17 en 19 jaar.

/

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Voor vrouwen: vanaf de geboorte tot op 16 jaar.

Voor mannen: van 13 tot 15 jaar.

Duur van de strumae.

Voor vrouwen: van 2 tot 14 jaar.

Voor mannen: van tot 6 jaar.

Klachten van de patiënten.

Behalve de symptomen van Morbus Basedowi komen
ook dikwijls klachten voor over stoornissen bij de adem-
haling, bij het slikken en over heeschheid. In één geval
moest zelfs een spoedoperatie verricht worden, strumec-
tomie en tracheotomie voor toenemende dyspnoe. Afge-
zien van tachycardie komen twee maal hartafwijkingen
voor, nl. hartsvergrooting met systolische geruischen.

Gewichten van de strumae.

Bij de vrouwen: van 99 tot 338 gram.

Bij de mannen: van 182 tot 194 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

De grootte van deze strumae wisselt sterk, tamelijk
kleine zijn er onder, doch ook grootere. De oppervlakte is
meestaUicht hobbelig, terwijl de sneevlakte over het alge-
meen hetzelfde beeld vertoont, nl. een diffuus colloid aspect

-ocr page 161-

met tamelijk kleine en ook wel grootere follikels; soms zijn
er hier en daar enkele kleine cysten waar te nemen.

Mikroskopisch heeld.

Men ziet over het algemeen matig groote en kleinere
foUikels, terwijl in sommige strumae ook groote foUikels
voorkomen. De foUikels bevatten gewoonlijk goed door
eosine gekleurd colloid en hebben meestal laag epitheel,
dat in een rij om het colloid heen hgt. Soms is dit epi-
theel zeer laag, wordt tot een smallen zoom om de groote
foUikels heen, er uit ziende als endotheel. In de meeste
van de strumae valt een rijke ontwikkeling van het epi-
theelrijke weefsel op te merken, tusschen de grootere fol-
hkels in liggend en aldus breede septa vormend of als
heuvels of griUige bloemkoolachtige verhevenheden in
de follikellumina uitstekend (zie fig. 11). Dit epitheelrijke
weefsel bevat deels sohde celnesten en bestaat verder uit
kleine solide epitheelbuisjes en zeer kleine follikeltjes, die
colloid bevatten, zoodra een eenigszins duidelijk lumen is
gevormd. Een fijn bindweefselstroma met fijne bloed-
vaatjes vertakt zich in dit epitheelrijke weefsel. In enkele
gevallen is dit epitheelrijke weefsel slechts in zeer geringe
mate of in het geheel niet aanwezig. In sommige strumae
zijn geringe degeneratieverschijnselen te zien, colloide
stroma vervloeiing, waarbij ook foUikels te gronde gaan.
Lymphoid weefsel is in geen der gevallen te zien.

-ocr page 162-

Prot. 382. 1918.

De struma bestaat drie jaar, de duur der klachten
is onbekend. Patiënt heeft adem- en slikbe-
zwaren, is heesch en spoedig vermoeid. Er is
een geringe exophthalmus, geringe tremor, ge-
ringe tachycardie. Het hart is vergroot, sys-
tohsch geruisch boven hartpunt en aorta.

14.7.18. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

1.12.22. Weer opgenomen. Nog snel vermoeid,
hchte exophthalmus polsfrequentie ± lOO,
geen tremor. Linkerkwab der schildklier vrij
sterk gezwollen, ook op de plaats der
isthmus
knobbel voelbaar.

4.12.22. Resectie uit linkerkwab. Pathologisch
anatomische diagnose: Struma diffusa
colloides
nodosa parenchymatosa, colloidstruma met
adenoom, dat zeer celrijk is.

Prot. 307. 1919.

De struma bestaat twee jaar, geeft sinds een jaar
klachten. Adembezwaren, slikbezwaren, heesch-
heid, zenuwachtigheid, hartkloppingen, snelle
vermoeidheid, onregelmatige menstruatie, hy-
perhydrosis, tremor.

19.6.19. De rechterkwab en een gedeelte der hn-
kerkwab worden verwijderd.

22

A. C. K.

18 j.

Prot. 156. 1915.

De struma bestaat vier ä vijf jaar. De duur der
klachten is onbekend. Er is een geringe exoph-
thalmus. tremor en tachycardie. Moebius
19.2.15. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Revisie. Mei 1923. Na de operatie is patiënt veel
beter; ze is nu gehuwd, heeft twee kinderen, die
, goedgezond zijn. Geen exophthalmus, geen tre-
mor, geen tachycardie Moebius . De isthmus-
stomp is uitgegroeid tot een pruimgroote vaste
knobbel, de linkerkwab is even te voelen, rechts
geen schildkherweefsel. Asymmetrischen hals-
vorm. De knobbel is langzamerhand ontstaan,
is de laatste jaren niet grooter geworden. Tijdens
de zwangerschappen werd de hals niet dikker.

onvolledige basedow. vrouwen

76

G. V. S.

17 j,

struma diffusa nodosa

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 138 gr. Matig groot struma. Op doorsnede diffuus col-
loid aspect met kleine follikels. Enkele kleine parenchymateuse knobbeltjes.

Mikroskopisch. Over het algemeen follikels van wisselende grootte met colloid en
vrij laag epitheel, daartusschendoor weer veel epitheelrijk weefsel in de septa
of als heuvels in de folhkellumina uitpuilend, met kleine folhkeltjes en sohde
epitheelbuisjes. Hier en daar bloedingen. Geen lymphoïdweefsel. In de knob-
bels talrijke kleine met colloid gevulde fohikels en veel zeer kleine folhkeltjes
in zeer epitheelrijke gedeelten, met slechts hier en daar zichtbaar colloid.

Mc^roskopisch. Gewicht 218 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels. Enkele kleine gele paren-
chymateuse knobbeltjes.

Mikroskopisch. Tamelijk kleine follikels met enkele grootere en kleinere, allen met
colloid gevuld en met tamehjk laag epitheel. Hier en daar op enkele plaatsen
tusschen de grootere follikels epitheelrijk weefsel met kleine folhkeltjes
en solide epitheelbuisjes. Arkadenfiguren en papillaire verhevenheden in de
lollikellumina. In de knobbeltjes zeer sterke epitheelwoekering, groote velden
met epitheel met hier en daar follikels met colloid gevuld; in het centrum col-
loïde vervloeiing van het stroma en follikelondergang.

M(^roskopisch. Gewicht 280 gr. Groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
^P doorsnede diffuus colloid aspect met groote folhkels en veel kleine cysten,
terwijl er enkele knobbels van colloid grootfolhculair tot cysteus aspect te zien

Mikroskopisch. Vooreerst gedeelten, waarin talrijke colloidhoudende grootere en
leinere follikels met laag epitheel te zien zijn en daartusschendoor arkaden-
ouw en onregelmatige verhevenheden in de lumina der follikels. door het reeds
"^kwijls beschreven epitheelrijke weefsel met zeer klein folhkeltjes en sohde
epitheelnesten en kleine bloedvaatjes. Op andere plaatsen door bindweefsel
omgeven knobbeltjes, die epitheelrijk zijn met veel kleine folhkeltjes met col-
oid en wat hooger epitheel. Deze knobbeltjes zijn vrij vaatrijk.

-ocr page 163-

Prot. 382. 1918.

De struma bestaat drie jaar, de duur der klachten
is onbekend. Patiënt heeft adem- en slikbe-
zwaren, is heesch en spoedig vermoeid. Er is
een geringe exophthalmus, geringe tremor, ge-
ringe tachycardie. Het hart is vergroot, sys-
tolisch geruisch boven hartpunt en aorta.

14.7.18. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

1.12.22. Weer opgenomen. Nog snel vermoeid,
hchte exophthalmus polsfrequentie ± lOO,
geen tremor. Linkerkwab der schildkher vrij
sterk gezwollen, ook op de plaats der
isthmus
knobbel voelbaar.

4.12.22. Resectie uit linkerkwab. Pathologisch
anatomische diagnose: Struma diffusa
colloides
nodosa parenchymatosa, colloidstruma met
adenoom, dat zeer celrijk is.

Prot. 307. 1919.

De struma bestaat twee jaar, geeft sinds een jaaf
klachten. Adembezwaren, slikbezwaren, heesch-
heid, zenuwachtigheid, hartkloppingen, snelle
vermoeidheid, onregelmatige menstruatie, hy-
perhydrosis, tremor.

19.6.19. De rechterkwab en een gedeelte der hn-
kerkwab worden verwijderd.

22

A. C. K.

18 j.

Prot. 156. 1915.

De struma bestaat vier è, vijf jaar. De duur der
klachten is onbekend. Er is een geringe exoph-
thalmus, tremor en tachycardie. Moebius •
19.2.15. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Revisie. Mei 1923. Na de operatie is patiënt veel
beter; ze is nu gehuwd, heeft twee kinderen, die
, goedgezond zijn. Geen exophthalmus, geen tre-
mor, geen tachycardie Moebius
-f-. De isthmus-
stomp is uitgegroeid tot een pruimgroote vaste
knobbel, de linkerkwab is even te voelen, rechts
geen schildklierweefsel. Asymmetrischen hals-
vorm. De knobbel is langzamerhand ontstaan,
is de laatste jaren niet grooter geworden. Tijdens
de zwangerschappen werd de hals niet dikker.

onvolledige basedow. vrouwen

76

G. V. S.

17 j,

struma diffusa nodosa

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 138 gr. Matig groot struma. Op doorsnede diffuus col-
loid aspect met kleine follikels. Enkele kleine parenchymateuse knobbeltjes.

Mikroskopisch. Over het algemeen follikels van wisselende grootte met colloid en
vrij laag epitheel, daartusschendoor weer veel epitheelrijk weefsel in de septa
of als heuvels in de follikellumina uitpuilend, met kleine follikeltjes en solide
epitheelbuisjes. Hier en daar bloedingen. Geen lymphoïdweefsel. In de knob-
bels talrijke kleine met colloid gevulde follikels en veel zeer kleine follikeltjes
rn zeer epitheelrijke gedeelten, met slechts hier en daar zichtbaar colloid.

Mc^roskopisch. Gewicht 218 gr. Vrij groot struma, licht hobbelig van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met kleine follikels. Enkele kleine gele paren-
chymateuse knobbeltjes.

Mikroskopisch. Tamelijk kleine follikels met enkele grootere en kleinere, allen met
colloid gevuld en met tamelijk laag epitheel. Hier en daar op enkele plaatsen
tusschen de grootere follikels epitheelrijk weefsel met kleine follikeltjes
en solide epitheelbuisjes. Arkadenfiguren en papillaire verhevenheden in de
lollikellumina. In de knobbeltjes zeer sterke epitheelwoekering, groote velden
nipt epitheel met hier en daar folhkels met colloid gevuld; in het centrum col-
loïde vervloeiing van het stroma en follikelondergang.

Makroskopisch. Gewicht 280 gr. Groot struma, licht hobbehg van oppervlakte.
Op doorsnede diffuus colloid aspect met groote follikels en veel kleine cysten,
^erwijl er enkele knobbels van colloid grootfolliculair tot cysteus aspect te zien

Mikroskopisch. Vooreerst gedeelten, waarin talrijke colloidhoudende grootere en
lemere folhkels met laag epitheel te zien zijn en daartusschendoor arkaden-
ouw en onregelmatige verhevenheden in de lumina der follikels, door het reeds
dikwijls beschreven epitheelrijke weefsel met zeer klein folhkeltjes en solide
epitheelnesten en kleine bloedvaatjes. Op andere plaatsen door bindweefsel
orngeven knobbeltjes, die epitheelrijk zijn met veel kleine follikeltjes met col-
oid en wat hooger epitheel. Deze knobbeltjes zijn vrij vaatrijk.

-ocr page 164-

Prot. 549. 1916.

De struma bestaat zeven jaar en geeft sinds drie

" maanden klachten, nl. adembezwaren eO
heeschheid. Verder is patiënt
zenuwachtig,
heelt last van hartkloppingen, spoedige ver-
moeidheid en veel zweeten.

1.11.16. De rechterkwab, de isthmus en een ge\'
deelte der linkerkwab worden verwijderd.

Revisie. Mei 1923. Kort na de operatie voelde
patiënt zich veel beter, doch al spoedig kwamen
de zenuwachtigheid, de hartkloppingen, het
vele zweeten, de vermoeidheid en de
benauwd-
heden weer terug. De hals is na de operatie
niet dikker geworden. Patiënt maakt een
zenuwachtigen indruk, de stem is soms helder,
dan weer aphonisch, geen stridor. Geen
exoph-
thalmus. Moebius . Geen tremor. Polsfre-
quentie 112. Hart verder geen afwijkingen-
Symmetrischen halsvorm. Schildkher
weefsel
nergens te voelen.

Prot. 298. 1916.

De struma bestaat zeventien jaar. De duur def
klachten is onbekend. Patiënt heeft
adembe-
zwaren en shkbezwaren, is heesch en heeft last
van hartkloppingen, spoedige vermoeidheid,
onregelmatige menstruatie, en veel zweeten-
Er is exophthalmus en tremor. Stellwag >
Graefe . De struma neemt tijdens de men-
struatie in omvang toe.

18.5.16. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Prot. 413. 1917.

De struma bestaat veertien jaar, geeft sinds drie
maanden klachten. Patiënt heeft adembezwa-
ren, slikbezwaren, is heesch en heeft last van
zenuwachtigheid, spoedige vermoeidheid, hart-
kloppingen en onregelmatige menstruatie.

28.8.17. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Prot. 220. 1912.

De struma bestaat elf jaar, geeft sinds tien jaaf ï
klachten. Voor vier jaar tijdens 1ste gravidi\'
teit is de struma grooter geworden,
gedurende i
twee volgende niet. Patiënt heeft adembe\'!

21 j.

M. J. O.

40

A. M. D.

21 j,

58

j! Bl.-P.

29 j.

10

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 312 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
snede diffuus colloid aspect met groote follikels en talrijke kleine en grootere
cysten en enkele kleine knobbeltjes van diffuus colloid kleinfolliculair aspect.

Mikroskopisch. Vooreerst gedeelten met vrij groote en kleinere follikels met col-
loid en vrij laag epitheel, met soms wat colloide vervloeid stroma. Op andere
plaatsen sterke hyaline en colloide degeneratie, groote colloidvelden, waarin
hier en daar groepen van kleine folhkeltjes gelegen zijn, dikwijls zonder colloid,
en met veelal gedegenereerd epitheel. Sterke bloedingen op vele plaatsen.

MaGewicht 177 gr. Vrij groot struma. Op doorsnede diffuus colloid
aspect met kleme folhkels, enkele kleine cysten en enkele kleine knobbeltjes
van colloid kleinfoUiculair tot cysteus aspect.

Mikroskopisch. Meest kleine folhkels met colloid en laag éénrijig epitheel, met
daartusschendoor ook grootere folhkels en een epitheelrijk weefsel in de breede
septa en papiUaire verhevenheden op de septa, in de ^ foUikellumina uitstekende,
waann talrijke kleine follikeltjes met coUoid en soliede epitheelnesten met fijne
bloedvaatjes ertusschen. Ook is er een knobbel met vele kleine colloidhoudende
tolhkeltjes met wat hooger epitheel en met zeer kleine foUikeltjes.

Mc^r^kopisch. Gewicht 143 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
iakte Op doorsnede diffuus colloid aspect met groote folhkels en een klein
parenchymateus geel knobbeltje.
^^kro^opisch. Matig groote en kleinere follikels met colloid gevuld en vrij laag
pitheel. Hier en daar vrij veel arkadenfiguren (dikke septa met epitheelrijk weef-
in df kleine foUikeltjes bevat) en onregelmatige papillaire verhevenheden
. ® foUikellumina, ook met vorming van zeer kleine follikeltjes. Het knobbeltje
IS een prolifereerend adenoom met vele kleine colloidhoudende folhkeltjes.

M(^roskopisch. Gewicht 275 gr. Groot struma. Op doorsnede diffuus coUoid aspect
met groote follikels en één groote en veel kleine cysten. Zeer veel bindweefsel
Veel bloeding.

Mikroskopisch. Kleine en grootere foUikels met coUoid gevuld en met laag epitheel,
aie verstrooid in breede bindweefselbanden liggen, waarin zeer veel colloide en.

-ocr page 165-

Klinische gegevens.

Prot. 549. 1916.

De struma bestaat zeven jaar en geeft sinds drie

" maanden klachten, nl. adembezwaren en
heeschheid. Verder is patiënt
zenuwachtig,
heeft last van hartkloppingen, spoedige ver-
moeidheid en veel zweeten.

1.11.16. De rechterkwab, de isthmus en een ge-
deelte der linkerkwab worden verwijderd.

Revisie. Mei 1923. Kort na de operatie voelde
patiënt zich veel beter, doch al spoedig kwameo
de zenuwachtigheid, de hartkloppingen, het
vele zweeten, de vermoeidheid en de
benauwd-
heden weer terug. De hals is na de operatie
niet dikker geworden. Patiënt maakt een
zenuwachtigen indruk, de stem is soms helder,
dan weer aphonisch, geen stridor. Geen
exoph-
thalmus. Moebius Geen tremor. Polsfre-
quentie 112. Hart verder geen afwijkingen-
Symmetrischen halsvorm. Schildkher
weefsel
nergens te voelen.

Prot. 298. 1916.

De struma bestaat zeventien jaar. De duur def
klachten is onbekend. Patiënt heeft
adembe-
zwaren en slikbezwaren, is heesch en heeft last
van hartkloppingen, spoedige
vermoeidheid,
onregelmatige menstruatie, en veel zweeten-
Er is exophthalmus en tremor. Stellwag 1
Graefe . De struma neemt tijdens de men-
struatie in omvang toe.

18.5.16. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Prot. 413. 1917.

De struma bestaat veertien jaar, geeft sinds drie
maanden klachten. Patiënt heeft adembezwa-
ren, slikbezwaren, is heesch en heeft last van
zenuwachtigheid, spoedige vermoeidheid, hart-
kloppingen en onregelmatige menstruatie.

28.8.17. De rechterkwab en de isthmus worden
verwijderd.

Prot. 220. 1912.

De struma bestaat elf jaar, geeft sinds tien jaaf
klachten. Voor vier jaar tijdens 1ste gravidi\'
teit is de struma grooter geworden, gedurende
twee volgende niet. Patiënt heeft adembe-

si
12,
^ I

o<

\'S

<u
>-l

20 j.

46

21 j.

M. J. O.

40

A. M. D.

58

21 j.

j: Bi.-p.

29 j.

10

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 312 gr. Groot struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
snede diffuus colloid aspect met groote follikels en "talrijke kleine en grootere
cysten en enkele kleine knobbeltjes van diffuus colloid kleinfolliculair aspect.

Mikroskopisch. Vooreerst gedeelten met vrij groote en kleinere folhkels met col-
loid en vrij laag epitheel, met soms wat colloide vervloeid stroma. Op andere
plaatsen sterke hyaline en colloide degeneratie, groote colloid velden, waarin
hier en daar groepen van kleine follikeltjes gelegen zijn, dikwijls zonder colloid,
en met veelal gedegenereerd epitheel. Sterke bloedingen op vele plaatsen.

Gewicht 177 gr. Vrij groot struma. Op doorsnede diffuus colloid
aspect met kleme folhkels, enkele kleine cysten en enkele kleine knobbeltjes
van colloid kleinfolliculair tot cysteus aspect.

Mikroskopisch. Meest kleine follikels met colloid en laag éénrijig epitheel, met
daartusschendoor ook grootere follikels en een epitheelrijk weefsel in de breede
septa en papillaire verhevenheden op de septa, in de! folhkellumina uitstekende,
waarin talrijke kleine folhkeltjes met colloid en soliede epitheelnesten met fijne
bloedvaatjes ertusschen. Ook is er een knobbel met vele kleine colloidhoudende
lolhkeltjes met wat hooger epitheel en met zeer kleine follikeltjes.

Ma^r^kopisch. Gewicht 143 gr. Matig groot struma, licht hobbelig van opper-
iakte Op doorsnede diffuus colloid aspect met groote folhkels en een klein
parenchymateus geel knobbeltje.
^^kro^opisch. Matig groote en kleinere follikels met colloid gevuld en vrij laag
spi H arkadenfiguren (dikke septa met epitheelrijk weef-

in rtfii^"^^® follikeltjes bevat) en onregelmatige papillaire verhevenheden
m ae tolhkellumina, ook met vorming van zeer kleine follikeltjes. Het knobbeltje
IS een prolifereerend adenoom met vele kleine colloidhoudende folhkeltjes.

M^roskopisch. Gewicht 275 gr. Groot struma. Op doorsnede diffuus colloid aspect
met groote foUikels en één groote en veel kleine cysten. Zeer veel bindweefsel
Veel bloeding.

Mikroskopisch. Kleine en grootere foUikels met colloid gevuld en met laag epitheel,
aie verstrooid in breede bindweefselbanden liggen, waarin zeer veel colloide en

-ocr page 166-

zwaren en is heesch. Ze heeft last van zenuw-
achtigheid, hartkloppingen, onregelmatige
menstruatie, spoedige vermoeidheid.
Tremor.
Tachycardie.

11.5.12, De rechterkwab wordt verwijderd.

Revisie Juni \'23. Ze heeft nog een half jaar rust
genomen na de operatie en sindsdien is ze veel
verbeterd. Ze is niet meer zenuwachtig, hart-
kloppingen heeft ze nog veel, af en toe nog last
van vermoeidheid. Menstruatie geregeld. Geen
adembezwaren, geen heeschheid meer. Geen
oogsymptomen, geen tremor. Tachycardie is
aanwezig. Geringe asymmetrischen halsvorm
door de een weinig diffuus vergroote linker
schildklierkwab, rechts geen schildkherweefsel
te voelen. Hart geen afwijkingen.

De struma bestaat tien jaar, geeft af en toe klach-
ten over benauwdheden. Lichte verschijnselen
van Morbus Basedowi.

Vrouw

112

35 j.

HISTOLOGIE.

^yaline degeneratie is te zien, ook is er hier en daar ondergang van folhkels. Col-
loid zeer donker gekleurd.

Makroskopisch. Gewicht 97 gr. IClein struma, hobbelig van oppervlakte. Op door-
snede diffuus colloid aspect met groote foUikels en kleine cysteuze knobbels.

Mikroskopisch. Vrij kleine colloidhoudende follikels met hier en daar epitheehrijk
Weefsel tusschen de folhkels, met kleine folhkeltjes er in en kleine solide epitheel-
buisjes en fijne bloedvaatjes. Dit epitheelrijk weefsel ligt weer in de verdikte
septa of doet zich voor als papiUaire verhevenheden, die in de folhkellumina
Uitsteken. Op enkele plaatsen is een geringe colloide vervloeiing van het stroma
te zien.

-ocr page 167-

Klinische gegevens.

T

HISTOLOGIE.

zwaren en is heesch. Ze heeft last van zenuw-
achtigheid, hartkloppingen, onregelmatige
menstruatie, spoedige vermoeidheid. Tremor.
Tachycardie.

11.5.12, De rechterkwab wordt verwijderd.

Revisie Juni \'23. Ze heeft nog een half jaar rust
genomen na de operatie en sindsdien is ze veel
verbeterd. Ze is niet meer zenuwachtig, hart-
kloppingen heeft ze nog veel, af en toe nog
last
van vermoeidheid. Menstruatie geregeld. Geen
adembezwaren, geen heeschheid meer. Geen
oogsymptomen, geen tremor. Tachycardie is
aanwezig. Geringe asymmetrischen halsvorm
door de een weinig diffuus vergroote linker
schildklierkwab, rechts geen schildklierweefsel
te voelen. Hart geen afwijkingen.

De struma bestaat tien jaar, geeft af en toe klach-
ten over benauwdheden. Lichte verschijnselen
van Morbus Basedowi.

Vrouw

112

35 j.

hyaline degeneratie is te zien, ook is er hier en daar ondergang van follikels. Col-
loid zeer donker gekleurd.

Makroskopisch. Gewicht 97 gr. Klein struma, hobbehg van oppervlakte. Op door-
snede diffuus colloid aspect met groote follikels en kleine cysteuze knobbels.
Mikroskopisch. Vrij kleine colloidhoudende follikels met hier en daar epitheelrijk
Weefsel tusschen de follikels, met kleine folhkeltjes er in en kleine solide epitheel-
ouisjes en fijne bloedvaatjes. Dit epitheelrijk weefsel ligt weer in de verdikte
septa of doet zich voor als papillaire verhevenheden, die in de follikellumina
Uitsteken. Op enkele plaatsen is een geringe colloide vervloeiing van het stroma
te zien.

-ocr page 168-

De strumae uit deze groep zijn afkomstig van patiënten
met meerdere symptomen van Morbus Basedowi, zonder
dat een uitgesproken Morbus Basedowi aanwezig is,
terwijl ze pathologisch-anatomisch tot de gemengde
diffuus nodeuze vormen behooren. Ze komen met een
aantal van 8, uitsluitend onder de vrouwelijke pa-
tiënten voor, dus in 8,9 % van het totale aantal vrou-
welijke patiënten.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: van 17 tot 35 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Voor vrouwen: van 4 tot 25 jaar.

Duur van de strumae.

Voor vrouwen: van 2 tot 17 jaar.

Klachten de van patiënten.

Deze komen overeen met die der vorige groep. Afge-
zien van tachycardie komt éénmaal een hartafwijking
voor, nl. hartsvergrooting met systohsche geruischen.

Gewichten van de strumae.

Bij de vrouwen: van 97 tot 312 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

De grootte wisselt sterk, naast tamelijk kleine strumae
komen ook groote voor. De oppervlakte is meestal licht
of wat grover hobbelig. De sneevlakte vertoont over het
algemeen een diffuus colloid aspect met matig groote
foUikels, terwijl er tevens enkele of meerdere kleine
knobbeltjes in te zien zijn, die of een vast parenchyma-
teus uiterlijk hebben of meereen colloid aspect met kleine
en grootere foUikels, soms ook zien ze er cysteus uit.

-ocr page 169-

Mikroskopisch heeld.

De diffuse gedeelten zijn ongeveer op dezelfde manier
samengesteld, als het meerendeel der diffuse strumae
uit de vorige groep. Ze hebben matig groote en kleinere
follikels met colloid en tamelijk laag epitheel, met ertus-
schendoor op vele plaatsen het epitheelrijke weefsel uit
de solide epitheelbuisjes en de kleine follikeltjes met
colloid bestaande. Soms ontbreekt dit epitheelrijke weef-
sel; ook is er wel eens degeneratie van stroma en follikel-
epitheel in de diffuse gedeelten te zien.

De knobbeltjes hebben een verschillenden bouw, som-
mige hebben sterk prolifereerend epitheel, dat solide
epitheel velden vormt, waarin kleine follikeltjes, al of niet
met colloid gevuld, voorkomen (zie fig. 8). Andere bestaan
meer geheel uit kleine folhkeltjes met hoog epitheel, die
colloid bevatten, terwijl er ook voorkomen, waarin dege-
neratie de overhand heeft; men ziet colloide stromaver-
vloeiïng met ondergang van follikels, bloedingen en
cystevorming Lymphoid weefsel is in geen van de stru-
mae te zien.

-ocr page 170-

154 155

onvolledige basedstruma nodosa

Prot. 644. 1916.

De struma bestaat twee en een half jaar. De duuf
der Machten is onbekend. De struma is af
en toe grooter, zonder bekende oorzaak.
Patient
heeft adembezwaren, is heesch. Ze heeft last
van zenuwachtigheid, spoedige vermoeidheid,
profuse menstruatie en hyperhydrosis. Moe-
bius ; Horner rechts .

18.10.16. Uit de rechterkwab wordt een cyste
verwijderd.

Mei 1923. Bericht huisdokter: patiënt is vertrok-
ken naar Amerika; is volgens familie volkomen
goed gezond.

Prot. 645. 1914.

In 1911 werd de rechterkwab verwijderd van een
drie jaar bestaande struma; het preparaat hier-
van is niet aanwezig. Ze heeft nu links een
struma, die twee jaar bestaat en sinds één jaar
klachten geeft. Ze heeft adembezwaren, ze
heeft last van zenuwachtigheid, hartkloppin-
gen, slapeloosheid, hyperhydrosis, diarrhoe,
onregelmatige menstruatie. Beiderzijds be-
staat een congenitale nystagmus.

24.12.14. De linkerkwab en een gedeelte der
isthmus worden verwijderd.

Revisie Juni 1923. De zenuwachtigheid is nog
even erg als voor de operatie, ook nog last
van slapeloosheid, af en toe obstipatie, men-
struatie geregeld. Geen last meer van benauwd-
heden, geen hartkloppingen, geen hyperhydro-
sis. Geen oo\'gsymptomen behalve bdz. conge-
nitale nystagmus, geen tremor, geen tachycar-
die, hart geen afwijkingen. Rechterkwab en
isthmus der schildklier niet te voelen, hnks
naast de trachea een kleine rest van schild-
Jdierweefsel te palpeeren.

Prot. 267. 1915.

De struma bestaat veertien jaar en geeft ook
sinds veertien jaar klachten. Patiënt heeft
adem- en shkbezwaren. Ze heeft last van ze-
nuwachtigheid, hartkloppingen, spoedige ver-
moeidheid, slapeloosheid, onregelmatige men-
struatie. Tremor. Moebius -f.

T. VI.

27 j,

23

G. d. D.

30 j.

HISTOLOGIE.

a-kroskopisch. Gewicht 97 gr. Gladwandige cyste met deels vaste, deels vloeibaren
colloïden inhoud. De cystewand is op sommige plaatsen verdikt, in het lumen
jeken talrijke vlokken uit.

ikroskopisch. Cyste totaal op weg van ondergang dOor bloeding. Wat er aan
schildklierweefsel is te zien, zijn door bindweefsel omgeven platgelegde bundels,
met solide celnesten, waar het colloid uit verdwenen is en met kleine colloid-
houdende follikels. sterke degeneratie, gedeeltelijk door drukeffect, resten van
bloedingen, colloide vervloeiing van stroma en ondergang van fohikels.

Mc^roskopisch. Gewicht 441 gr. Zeer groot struma, hobbelig van oppervlakte.
<Jp doorsnede opgebouwd uit een kindervuist grootè knobbel van groot folh-
culair aspect, waaromheen diffuus colloid strumaweefsel is te zien, waann ook
yeer tahijke kleine colloide grootfoUiculaire tot cysteuze knobbels liggeri.
^iskroskopisch. De verschiUende knobbels zijn opgebouwd uit groote colloidhou-
dende folhkels met laag epitheel, waartusschendoor op vrij veel plaatsen epitheel-
rijk weefsel met solide celnesten en zeer kleine foUikeltjes ligt, waardoor arkaden-
liguren en papiUaire verhevenheden tusschen de folhkels en in de foUikeUumina
ontstaan. Verder is er een sterke vervloeiing van het stroma, waarin ook foUikels
te gronde gaan, en zijn er bloedingen in de verschiUende knobbels te zién. Het
diffuse weefsel heeft ook groote foUikels met coUoid en laag epitheel met ;hier en
daar zeer kleine foUikeltjes en sohde epitheelnesten tusschen de folhkeltjes in.

kroskopisch. Gewicht 45 gr. Zeer klein struma, hobbelig van oppervlakte. Op
knobbel opgebouwd uit verschillende kleine knobbeltjes, deels van
^^ouoid grootfolliculair, deels van cysteus aspect.

^m/eo^zscÄ.Groepen van vrij groote en kleinere follikels met coUoid en laag epitheel.
eif plaatsen epitheelrijk weefsel in de septa met talrijke kleine folhkeltjes

uit t ^ epitheelnesten of papillaire verhevenheden, die in de folhkellumina
steken. In sommige gedeelten degeneratie van stroma en ondergang van follikels.

-ocr page 171-

Klinische gegevens.

Prot. 544. 1916.

De struma bestaat twee en een half jaar. De duuf
der klachten is onbekend. De struma is af
en toe grooter, zonder bekende oorzaak.
Patient
heeft adembezwaren, is heesch. Ze heeft last
van zenuwachtigheid, spoedige
vermoeidheid,
profuse menstruatie en hyperhydrosis. Moe-
bius ; Horner rechts .

18.10.16. Uit de rechterkwab wordt een cyste
verwijderd.

Mei 1923. Bericht huisdokter: patiënt is vertrok-
ken naar Amerika; is volgens familie volkomen
goed gezond.

Prot. 645. 1914.

In 1911 werd de rechterkwab verwijderd van een
drie jaar bestaande struma; het preparaat hier-
van is niet aanwezig. Ze heeft nu links een
struma, die twee jaar bestaat en sinds één jaar
klachten geeft. Ze heeft adembezwaren, ze
heeft last van zenuwachtigheid, hartkloppin-
gen, slapeloosheid, hyperhydrosis, diarrhoe,
onregelmatige menstruatie. Beiderzijds be-
staat een congenitale nystagmus.

24.12.14. De hnkerkwab en een gedeelte der
isthmus worden verwijderd.

Revisie Juni 1923. De zenuwachtigheid is nog
even erg als voor de operatie, ook nog last
van slapeloosheid, af en toe obstipatie, men-
struatie geregeld. Geen last meer van benauwd-
heden, geen hartkloppingen, geen hyperhydro-
sis. Geen oogsymptomen behalve bdz. conge-
nitale nystagmus, geen tremor, geen tachycar-
die, hart geen afwijkingen. Rechterkwab en \'
isthmus der schildkher niet te voelen, links
naast de trachea een kleine rest van schild-
Jdierweefsel te palpeeren.

Prot. 267. 1915.

De struma bestaat veertien jaar en geeft ook
sinds veertien jaar klachten. Patiënt heeft
adem- en slikbezwaren. Ze heeft last van ze-
nuwachtigheid, hartkloppingen, spoedige ver-
moeidheid, slapeloosheid, onregelmatige men-
struatie. Tremor. Moebius -[-.

T. VI.

27 j.

23

G. d. D.

30 j.

154 155

onvolledige basedow struma nodosa

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 97 gr. Gladwandige cyste met deels vaste, deels vloeibaren
cojioicjejj inhoud. De cystewand is op sommige plaatsen verdikt, in het lumen
^eken talrijke vlokken uit.

T\'kroskopisch. Cyste totaal op weg van ondergang door bloeding. Wat er aan
schildkherweefsel is te zien, zijn door bindweefsel omgeven platgelegde bundels,
met solide celnesten, waar het colloid uit verdwenen is en met kleine colloid-
houdende follikels. Sterke degeneratie, gedeeltelijk door drukeffect, resten van
bloedingen, colloide vervloeiing van stroma en ondergang van follikels.

\'^roskopisch. Gewicht 441 gr. Zeer groot struma, hobbehg van oppervlakte.
Op doorsnede opgebouwd uit een kindervuist: grootè knobbel van gróót foUi-
culair aspect, waaromheen diffuus colloid strumaweefsel is te zien, waarin ook
Weer tahijke kleine colloide grootfolliculaire tot cysteuze knobbels liggen\'.
^iskroskopisch. De verschillende knobbels zijn opgebouwd uit groote colloidhou-
dende folhkels met laag epitheel, waartusschendoor op vrij veel plaatsen epitheel-
rijk weefsel met solide celnesten en zeer kleine folhkeltjes ligt, waardoor arkaden-
figuren en papillaire verhevenheden tusschen de folhkels en in de folhkellumina
ontstaan. Verder is er een sterke vervloeiing van het stroma, waarin ook follikels
te gronde gaan, en zijn er bloedingen in de verschillende knobbels te zién. Het
diffuse weefsel heeft ook groote folhkels met colloid en laag epitheel met ,hier en
daar zeer kleine folhkeltjes en solide epitheelnesten tusschen de folhkeltjes in.

^roskopisch. Gewicht 45 gr. Zeer klein struma, hobbelig van oppervlakte. Op
oorsnede, knobbel opgebouwd uit verschillende kleine knobbeltjes, deels van
^couoid grootfolhculair, deels van cysteus aspect.

Groepen van vrij groote en kleinere foUikels met colloid en laag epitheel.
en^ enkele plaatsen epitheelrijk weefsel in de septa met talrijke kleine foUikeltjes
uitst V epitheelnesten of papiUaire verhevenheden, die in de folhkellumina
steken. In sommige gedeelten degeneratie van stroma en ondergang van foUikels.

-ocr page 172-

30.4.15. De linkerkwab wordt verwijderd.

Mei \'23. Bencht huisdokter: patiënt is nog wat-
zenuwachtig, nog wel eens hartkloppingen,
weinig slapeloosneid, geregelde menses, geeH\'
tremor, polsfrequentie 80—100. Het stuk
schildkher, dat bij de operatie is blijven staan,
is uitgegroeid tot een vuistgroote elastische
tumor (cyste?), die geen hinder
veroorzaakt
Patiënt gebruikt nog steeds melk van een
schildklierlooze geit. Na het gebruik van die
melk zou ze zich veel beter voelen.

Prot. 516. 1922.

De struma bestaat negen jaar, groeide sterk tij-
dens een zwangerschap en den eersten tijd erna.
De duur der klachten is onbekend. Patiënt
heeft last van benauwdheid, zenuwachtigheid,
hyperhydrosis. Geringe exophthalmus, geringe
tremor. Moebius .

20.12.22. De rechterkwab en een gedeelte der
linkerkwab worden verwijderd.

Revisie Juni \'23. Geen benauwdheid meer, nog
wel last van gejaagdheid, hartkloppingen; het
zweeten is veel minder. Lichte exophthalmus,
geringe tremor, geen tachycardie. Geen verdere
oogsymptomen.

Prot. 158. 1914.

De struma bestaat acht jaar en geeft sinds vijf

jaar klachten. Patiënt heeft adembezwaren. Tre-
mor, tachycardie. Vergroot hart, geen gerui- i
sehen boven ostia.

9.3.14. Twee knobbels weggenomen. Tracheotomie ,

Mei 1923. Bericht huisdokter. Patiënt is in 1917
aan een apoplexie gestorven, van haar struma
heeft ze geen last meer gehad.

Prot. 394. 1917.

De struma bestaat twee en twintig jaar, de duur
der klachten is onbekend. Patiënt heeft adem-
bezwaren, is heesch. Ze heeft last van zenuw-
achtigheid, hyperhydrosis. Onregelmatige
hartswerking, tachycardie.

14.8.17. De hnkerkwab, de isthmus en een ge-
deelte der rechter kwab worden verwijderd.

113

C. W.-K.

34 j

18

C. Sch.-v. D.

48 j.

55

A. Br.-H.

51 j.

Makroskopisch. Gewicht 140 gr. Hobbelig struma, opgebouwd uit verschillende
kleine knobbels van parenchymateus of colloid aspect.

Mikroskopisch. Talrijke kleine en zeer kleine folhkels met colloid en laag epitheel,
meestal in colloide vervloeid stroma liggend. Aan de peripherie op enkele plaat-
sen epitheelrijke velden tusschen de kleine follikeltjes in, met vorming van vele
zeer kleine follikeltjes, die al gauw colloid gaan bevatten, wanneer er een eenigs-
zins duidelijk lumen gevormd is. Ook streken met colloide vervloeiing en folhkel-
ondergang.

Makroskopisch. Gewicht 178 gr. Twee kindervuist groote knobbels, beide opge-
bouwd uit kleine en grootere knobbels, colloid grootfolhculair of cysteus van
aspect. Veel bindweefsel. Verkalldng op enkele plaatsen.

Mikroskopisch. Adenomen van kleine follikels en laag epitheel, liggende tusschen
bindweefselstrengen of in colloide vervloeid stroma. Ook veel follikelondergang.
Bloeding en verkalking in sommige gedeelten.

Makroskopisch. Gewicht 198 gr. Matig groot struma, opgebouwd uit verschillende
kleine en enkele grootere knobbels, meest van colloid grootfolliculair of cysteus
aspect, een enkele heeft een meer kleinfolliculair uiterlijk.

Mikroskopisch. Vooreerst gedeelten met groote colloidhoudende follikels met laag
epitheel, met daar tusschen dikke septa met epitheelrijk weefsel (zeer kleine
follikeltjes en solide celnesten) en papillaire verhevenheden in de follikels. Daar-
naast enkele door bindweefsel omgeven epitheelrijke adenomen met kleine col-
loidhoudende follikels. Ook streken met groote en kleine, dikwijls gedegene-

HISTOLOGIE.

-ocr page 173-

Klinische gegevens,

a

3 a

HISTOLOGIE.

MH

i

30.4.15. De linkerkwab wordt verwijderd.

Mei \'23. Bericht huisdokter: patiënt is nog wat !
zenuwachtig, nog wel eens hartkloppingen, j
weinig slapeloosneid, geregelde menses, geeü\',
tremor, polsfrequentie 80—100. Het stuk
schildkher, dat bij de operatie is blijven staan,
is uitgegroeid tot een vuistgroote elastische
tumor (cyste?), die geen hinder
veroorzaakt
Patiënt gebruikt nog steeds melk van een \'
schildklierlooze geit. Na het gebruik van die
melk zou ze zich veel beter voelen.

Prot. 516. 1922.

De struma bestaat negen jaar, groeide sterk tij-
dens een zwangerschap en den eersten tijd
ema.
De duur der klachten is onbekend. Patiënt
heeft last van benauwdheid, zenuwachtigheid,
hyperhydrosis. Geringe exophthalmus, geringe
tremor. Moebius -f.

20.12.22. De rechterkwab en een gedeelte der
linkerkwab worden verwijderd.

Revisie Juni \'23. Geen benauwdheid meer, nog
wel last van gejaagdheid, hartkloppingen; het
zweeten is veel minder. Lichte exophthalmus,
geringe tremor, geen tachycardie. Geen
verdere
oogsymptomen.

Prot. 158. 1914.

De struma bestaat acht jaar en geeft sinds vijf

jaar klachten. Patiënt heeft adembezwaren. Tre-
mor, tachycardie. Vergroot hart, geen gerui-
schen boven ostia.

9.3.14. Twee knobbels weggenomen. Tracheotomie

Mei 1923. Bericht huisdokter. Patiënt is in 1917
aan een apoplexie gestorven, van haar strum»
heeft ze geen last meer gehad. J

Prot. 394. 1917.

De struma bestaat twee en twintig jaar, de duur
der klachten is onbekend. Patiënt heeft adem-
bezwaren, is heesch. Ze heeft last van zenuw-
achtigheid, hyperhydrosis. Onregelmatige
hartswerking, tachycardie.

14.8.17. De hnkerkwab, de isthmus en een ge-
deelte der rechter kwab worden verwijderd.

113

C. W.-K.

34 j.

18

C. Sch.-v. D.

48 j.

55 A. Br.-H.

51 j.

Makroskopisch. Gewicht 140 gr. Hobbelig struma, opgebouwd uit verschillende
kleine knobbels van parenchymateus of colloid aspect.

Mikroskopisch. Talrijke kleine en zeer kleine folhkels met colloid en laag epitheel,
meestal in colloide vervloeid stroma liggend. Aan de peripherie op enkele plaat-
sen epitheelrijke velden tusschen de kleine follikeltjes in, met vorming van vele
zeer kleine folhkeltjes, die al gauw colloid gaan bevatten, wanneer er een eenigs-
zins duidelijk lumen gevormd is. Ook streken met colloide vervloeiing en folhkel-
ondergang.

Makroskopisch. Gewicht 178 gr. Twee kindervuist groote knobbels, beide opge-
bouwd uit kleine en grootere knobbels, colloid grootfolliculair of cysteus van
^pect. Veel bindweefsel. Verkalldng op enkele plaatsen.

Mikroskopisch. Adenomen van kleine follikels en laag epitheel, liggende tusschen
bindweefselstrengen of in colloide vervloeid stroma. Ook veel follikelondergang.
Bloeding en verkalking in sommige gedeelten.

Makroskopisch. Gewicht 198 gr. Matig groot struma, opgebouwd uit verschillende
kleine en enkele grootere knobbels, meest van colloid grootfolliculair of cysteus
aspect, een enkele heeft een meer kleinfolliculair uiterlijk.

Mikroskopisch. Vooreerst gedeelten met groote colloidhoudende follikels met laag
epitheel, met daar tusschen dikke septa met epitheelrijk weefsel (zeer kleine
follikeltjes en solide celnesten) en papillaire verhevenheden in de follikels. Daar-
naast enkele door bindweefsel omgeven epitheelrijke adenomen met kleine col-
loidhoudende follikels. Ook streken met groote en kleine, dikwijls gedegene-

-ocr page 174-

Mei \'23. De patient is voor ± drie jaar overleden-
Doodsoorzaak is onbekend.

Prot. 703. 1918.

De struma bestaat een jaar, de duur der klachten
is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren,
heeft last van zenuwacntigheid.

Exophthalmus, tachycardie, systolisch geruisch
boven alle ostia.

11.9.18. Rechterkwab wordt verwijderd.

Mei 1923. Bericht familie. De zenuwachtigheid is
veel verbeterd, üeeftin Indië een drukken werk-
kring, die veel van zijn zenuwen vordert. In
1922 is patiënt in Indië weer voor struma geo-
pereerd, nu linkszijdig wegens vrij acute dys-
pnoe. Daarna heeft bij geen bezwaren meer
gehad.

107

A. W. V. R.

25 j.

histologie.

reerde folhkels, in groepen in colloide vervloeid stroma bijeenliggend. Ook eenige
groote cysten.

Makroskopisch. Gewicht 118 gr. Er is een vuistgroote parenchymateuze knobbel,
oie het normale schild kherweefsel heeft verdrongen, dat als een dunne schil
op een der polen van den knobbel zichtbaar is.

Mikroskopisch. Meest kleine en zeer kleine follikels met hoog epitheel, dat of de
lumina omzoomt of zich als dichte solide epitheelmassa\'s, begrensd door heele
fyne bindweefselstrookjes, voordoet. Het epitheel bestaat uit groote cehen met
meestal ronde groote kernen. De kernen zien er soms uit als lymphocytenkemen,
terwijl andere weer meer blazig en gedifferentiëerd zijn. Het protoplasma is bleek
gekleurd, wazig en vormt dikwijls een weinig samenhangende massa, als vacuo-
lair schuim imponeerend. Er is een sterke epitheelwoekering, hier en daar dik-
vlokkig, met zeer veel kernen. Men zou vanwege de sterke woekering aan een
boosaardige tumor kunnen denken, wanneer de regelmatige bouw geen ander
inzicht gaf. Op andere plaatsen ligt het epitheel in één rij van wisselende hoogte,
overal valt de groote rijkdom aan kernen op. In het bindweefsel hier en daar
wat lymphoïd weefsel en enkele uitgezette, dunwandige bloedvaten. In som-
mige gedeelten hier en daar een aanduiding van een spoortje colloid, echter zoo
"wemig, dat men geneigd is om het geheel over het hoofd te zien. Op talrijke
plaatsen zijn beelden, die herinneren aan de zoogenaamde centraalkanalen,
d. ^^^ z. hoog kubische epithehën met donkere kernen, welke lumina omsluiten
en dikwijls zelf weer op epitheel rusten. Maar verreweg overheerschend is de
sohde aaneengesloten trabekulaire bouw, afgewisseld door kleine tubulaire
pdeelten. Een uiterst fijn vertakt bindweefselnet met capillairen geeft
het duidelijk herkenbare beeld van het alveolair karakter van den bouw. Het
geheel draagt een uitgesproken tumorkarakter.

-ocr page 175-

158 \'59

onvolledige b a «fnowl^nen. struma nodosa

Klinische gegevens.

S? rt

I 2

H «

3 û.

^ a

HISTOLOGIE.

«

Mei \'23. De patient is voor ± drie jaar overleden-
Doodsoorzaak is onbekend.

Prot. 703. 1918.

De struma bestaat een jaar, de duur der klachten
is onbekend. Patiënt heeft adembezwaren,

heeft last van zenuwacntigheid.

Exophthalmus, tachycardie, systohsch geruisch
boven alle ostia.

11.9.18. Rechterkwab wordt verwijderd.

Mei 1923. Bericht familie. De zenuwachtigheid is
veel verbeterd, neeft in Indië een drukken werk-
kring, die veel van zijn zenuwen vordert. In
1922 is patiënt in Indië weer voor struma geo-
pereerd, nu linkszijdig wegens vrij acute dys-
pnoe. Daarna heeft bij geen bezwaren meer
gehad.

107

A. W. V. R.

25 j

reerde follikels, in groepen in colloide vervloeid stroma bijeenliggend. Ook eenige
groote cysten.

Makroskopisch. Gewicht 118 gr. Er is een vuistgroote parenchymateuze knobbel,
die het normale schildklierweefsel heeft verdrongen, dat als een dunne schii
op een der polen van den knobbel zichtbaar is.

Mikroskopisch. Meest kleine en zeer kleine folhkels met hoog epitheel, dat of de
lumina omzoomt of zich als dichte solide epitheelmassa\'s, begrensd door heele
fijne bindweefselstrookjes, voordoet. Het epitheel bestaat uit groote cellen met
meestal ronde groote kernen. De kernen zien er soms uit als lymphocytenkemen,
terwijl andere weer meer blazig en gedifferentieerd zijn. Het protoplasma is bleek
gekleurd, wazig en vormt dikwijls een weinig samenhangende massa, als vacuo-
lair schuim imponeerend. Er is een sterke epitheelwoekering. hier en daar dik-
vlokkig, met zeer veel kernen. Men zou vanwege de sterke woekering aan een
boosaardige tumor kunnen denken, wanneer de regelmatige bouw geen ander
inzicht gaf. Op andere plaatsen ligt het epitheel in één rij van wisselende hoogte,
overal valt de groote rijkdom aan kernen op. In het bindweefsel hier en daar
"Wat lymphoïd weefsel en enkele uitgezette, dunwandige bloedvaten. In som-
mige gedeelten hier en daar een aanduiding van een spoortje colloid. echter zoo
Weinig, dat men geneigd is om het geheel over het hoofd te zien. Op talrijke
plaatsen zijn beelden, die herinneren aan de zoogenaamde centraalkanalen,
d. w. z. hoog kubische epithehën met donkere kernen, welke lumina omsluiten
en dikwijls zelf weer op epitheel rusten. Maar verreweg overheerschend is de
sohde aaneengesloten trabekulaire bouw, afgewisseld door kleine tubulaire
pdeelten. Een uiterst fijn vertakt bindweefselnet met capillairen geeft
het duidelijk herkenbare beeld van het alveolair karakter van den bouw. Het
geheel draagt een uitgesproken tumorkarakter.

-ocr page 176-

De strumae uit deze groep zijn weer afkomstig van
patiënten met meerdere symptomen van Morbus Base-
dowi, zonder dat een uitgesproken Morbus Basedowi aan
wezig is, terwijl ze pathologisch-anatomisch tot de knob-
behge, nodeuze strumae behooren. Hieronder vallen 6
strumae van vrouwen of 6,6 % van het totale aantal
vrouwelijke en 1 struma van een man of 4, 3 % van het
totale aantal mannelijke patiënten.

Leeftijd van operatieve behandeling.

Voor vrouwen: van 17 tot 51 jaar.

Voor Mannen: 25 jaar.

Leeftijd, waarop de strumae zijn ontstaan.

Voor vrouwen: van 14 tot 40 jaar.

Voor mannen: 24 jaar.

Duur van de strumae.

Voor vrouwen: van 2^ tot 22 jaar.

Voor mannen: 1 jaar.

Klachten van de patienten.

Deze komen overeen met de klachten van de patienten
uit de beide vorige groepen; hartafwijkingen komen afge-
zien van de tachycardie in 2 gevallen voor, nl. éénmaal
hartsvergrooting zonder geruischen en éénmaal systoli-
sche geruischen boven de ostia, zonder aantoonbare
hartsvergrooting. Bovendien is er in één geval \'een Hor-
ner\'s symptomencomplex eenzijdig aanwezig, terwijl in
een ander geval een congenitale nystagmus van beide
oogen is gevonden.

Gewichten van de strumae.

Bij de vrouwen: van 97 tot 198 gram met een uitzon-
dering van 441 gram.

Bij de mannen: 118 gram.

Makroskopisch uiterlijk.

Onder deze strumae komen verschillende soorten voor;
vooreerst weer een geënucleëerde cyste, met een gladden

-ocr page 177-

dunnen wand en een deels vasten, deels vloeibaren collo-
iden inhoud, terwijl in het lumen talrijke weefselvlokken
uitsteken. Tevens zijn er geënucleëerde knobbels onder,
die uit kleinere en grootere knobbels zijn opgebouwd, die
op doorsnede een cysteus of een colloid folliculair aspect
hebben, terwijl er op sommige plaatsen verkalking is te
zien.

Ook zijn er geheele schildklierkwabben, die bestaan uit
kleinere en grootere knobbels en in één geval, no. 107,
een vuistgroote knobbel met een schil van platgedrukt
schildklierweefsel er om heen. Deze knobbels vertoonen
op doorsnede weer een verschillend aspect, er zijn er,
die er vast parenchymateus uit zien, zooals de solitaire
groote knobbel van no. 107; andere hebben meer een
folliculairen colloiden of cysteuzen bouw.

Mikroskopisch heeld.

In de cyste overheerscht de degeneratie. Aan de peri-
pherie ziet men nog platgelegde bundels van epitheel
van sohde celnesten en kleine colloidhoudende folhkels,
terwijl naar het centrum colloide stromavervloenng met
follikelondergang en bloeding optreedt. De parenchyma-
teuze knobbel van no. 107 is in de tabel uitvoerig be-
schreven, het is een knobbel met sterk prolifereerend
epitheel, dat dichte sohde epitheelmassa\'s vormt, met
slechts op enkele plaatsen een aanduiding van colloidvor-
ming en zonder degeneratie verschijnselen, terwijl er hier en
daar wat lymphoïdweefsel in het stroma is te zien. Andere
knobbels zijn opgebouwd uit kleine colloidhoudende fol-
hkels met laag epitheel, waarin dikwijls degeneratie: col-
loide vervloeiing van het stroma met ondergang van fol-
likels is te zien. Ook komen er knobbels voor met matig
groote en grootere follikels met colloid en laag epitheel,
waartusschenin zich weer het epitheelrijke weefsel be-
vindt met de solide celnesten en zeer kleine colloidhou-
dende follikeltjes, zooals dat reeds in verschillende groe-
pen is beschreven. Lymphoid weefsel komt behalve bij
no. 107 in deze strumae niet voor.

t

-ocr page 178-

bijzondere vormen

Mannen

Prot. 451. 1912.

De struma bestaat drie jaar en geeft sinds drie da-
gen klachten over adembezwaren,
slikbezwaren
en Heeschheid, Patiënt heeft pijn aan den hals-
Sinds drie dagen is de struma snel
grooter ge-
worden. Er bestaat een pharyngitis.
Gedurende
twaalf dagen temperatuursverhooging en ver-
hooging der polsfrequentie.

14.6.12. Rechterkwab gedeelte isthums ver-
wijderd.

Prot. 649. 1905.

Sinds tien jaar heeft patiënt klachten over stem-
verandering, slik- en adembezwaren door een
gezwel in de keel, dat bij onderzoek een strum^
baseoslinguae blijkt te zijn.

16.12.1905. Enucleatie der tumor uit de tongbasis-

bijzondere vormbn

Prot. 573. 1915.

De struma bestaat J jaar en geeft aanleiding tot
ademhalingsstoomissen. Verder is patiënt
zenuwachtig en heeft last van hartkloppingen-
Tachycardie. De duur der klachten is
onbekend-

4.11.15. Tumor uit isthmus verwijderd.

Na een jaar trad een recidief op, dat in 1917 werd
verwijderd. Patiënt had toen een geringe
exophthalmus en tachycardie, het recidief was
subcutaan gelegen. Of de glandula thyreoidea
verder vergroot was, blijkt niet uit de
ziektege-
schiedenis. Na; deze operatie trad weer een
recidief op, dat in Rotterdam werd
bestraald
met Röntgenlicht. Dit had geen succes, want
patiënt is tenslotte aan haar lijden gesuccom-
beerd. De datum van net overlijden is onbekend

Prot. 475. 1909.

De struma bestaat 3 è, 4 jaar. Sinds vijf jaar heeft
ze klachten over pijn links in\'den hals, verder
heeft ze adembezwaren en last van zenuwach-
tigheid.

29.11.1909. De linkerkwab en een accessorische
struma onder de rechter clavicula worden
verwijderd.

c. w.

85

A. S.

56 j.

43 j,

J.B.

32

H. V.-V.

49 j.

HISTOLOGIE.

Makroskopisch. Gewicht 152 gr. Matig groot struma, op doorsnede diffuus colloid
Uiterlijk met enkele kleine cysten. In de bovenpool is een door veel bindweefsel
omgeven knobbel te zien, die uit een parenchymateus brokkelig weefsel bestaat.

Mikroskopisch. Vooreerst zien we schildklierweefsel met matig groote folhkels,
die met colloid zijn gevuld en lage epitheelcellen hebben, terwijl er een lichte
chronische bindweefselwoekering is te zien. Op andere plaatsen ziet met sklerose
van de schildklier, sterke bindweefselvorming; het bindweefsel omvat kwabjes
van follikels. In het bindweefsel zijn lymphocytenophoogingen waar te nemen.
Acute ontsteking op den bodem van een oude chronische sklerose. Verder zijn er
ook gedeelten te zien met kleine epitheelnesten, die tusschen sterk acuut ont-
stoken stroma met zeer veel polynucleaire leucocyten zijn gelegen.

Makroskopisch. Gewicht 135 gr. Groote knobbel, op doorsnede colloid aspect met
enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Onregelmatig gebouwd weefsel met talrijke groote follikels, die
colloid bevatten en kleine follikels, meestal zonder colloid. Deze follikels liggen,
in groepen bijeen in groote colloidmassa\'s.

vrouwen

Makroskopisch. Gewicht 31 gr. Kleine knobbel, op doorsnede witgeel parenchyma-
teus aspect. O r j

Mikroskopisch. We hebben hier te doen met een uiterst celrijk, woekerend papillair
gebouwd adenoom, waarvan het epitheel hoog is; het stroma is fijn vertakt met
veel bloedvaten, hier en daar bloeding. Op enkele plaatsen is in de epitheelmassa\'s
een door eosine rose gekleurde stof te zien, terwijl er duidelijk streken zijn, waar
het epitheel met sohde nesten en strengen in het omgevende weefsel groeit,
zoodat we daar het karakter van een adenocarcinoom krijgen.

Makroskopisch. Gewicht 127 gr. Vrij klein struma, waarschijnlijk de hnkerkwab,
preparaat accessorisch struma niet aanwezig. Op doorsnede stopverfkleur paren-
chymateus uiterlijk. \' ^
Mikroskopisch. Fibro-epitheliale tumor met een fijn bindweefselstroma en dikke
^itheelvlokken, die in sohde bundels en strengen verloopen of nesten vormen.
De tumor herinnert door zijn soliden strengvormigen bouw als het ware aan wat
men vindt bij een cervixcarcinoom. Op vele plaatsen vindt men een rangschik-
king van het epitheel, die tot de vorming van kleine lumina voert, die geen zicht-
baren inhoud hebben. Er is vrij veel kemdeehng. De tumor heeft door zijn rijkdom
aan epitheliale cehen en de veelvormigheid dezer cellen een boosaardig karakter.

-ocr page 179-

bijzondere vormen

Mannen

E

e

Klinische gegevens.

HISTOLOGIE.

O)
O)
1-1

Prot. 451. 1912.

De struma bestaat drie jaar en geeft sinds drie da-
gen klachten over adembezwaren, slikbezwaren
en neeschheid. Patiënt heeft pijn aan den hals-
Sinds drie dagen is de struma snel grooter ge-
worden. Er bestaat een pharyngitis.
Gedurende
twaalf dagen temperatuursverhooging en ver-
hooging der polsfrequentie.

14.6.12. Rechterkwab gedeelte isthums ver-
wijderd.

Prot. 649. 1905.

Sinds tien jaar heeft patiënt klachten over stem*
verandering, slik- en adembezwaren door een
gezwel in de keel, dat bij onderzoek een
struma
baseoslinguae blijkt te zijn.

16.12.1905. Enucleatie der tumor uit de tongbasis-

bijzondere vormb^

Prot. 573. 1915.

De struma bestaat J jaar en geeft aanleiding tot
ademhalingsstoomissen. Verder is patiënt
zenuwachtig en heeft last van hartkloppingen-
Tachycardie. De duur der klachten is
onbekend-

4.11.15. Tumor uit isthmus verwijderd.

Na een jaar trad een recidief op, dat in 1917 werd
verwijderd. Patiënt had toen een geringe
exophthalmus en tachycardie, het recidief waS
subcutaan gelegen. Of de glandula thyreoidea
verder vergroot was, blijkt niet uit de
ziektege-
schiedenis. Na deze operatie trad weer een
recidief op, dat in Rotterdam werd bestraald
met Röntgenlicht. Dit had geen succes, want
patiënt is tenslotte aan haar lijden gesucconi\'
beerd. De datum van net overlijden is
onbekend

Prot. 475. 1909.

De struma bestaat 3 è, 4 jaar. Sinds vijf jaar heeft
ze klachten over pijn hnks in\'den hals, verdef
heeft ze adembezwaren en last van zenuwach-
tigheid.

29.11.1909. De linkerkwab en een accessorische
struma onder de rechter clavicula
worden
verwijderd.

90

c. w.

22 j.

85

A. S.

56 j.

J.B.

43 j,

32

H. V.-V.

49 j.

Makroskopisch. Gewicht 152 gr. Matig groot struma, op doorsnede diffuus colloid
Uiterlijk met enkele kleine cysten. In de bovenpool is een door veel bindweefsel
omgeven knobbel te zien, die uit een parenchymateus brokkelig weefsel bestaat.

Mikroskopisch. Vooreerst zien we schildklierweefsel met matig groote follikels,
die met colloid zijn gevuld en lage epitheelcellen hebben, terwijl er een lichte
chronische bindweefselwoekering is te zien. Op andere plaatsen ziet met sklerose
van de schildklier, sterke bindweefselvorming; het bindweefsel omvat kwabjes
van follikels. In het bindweefsel zijn lymphocytenophoogingen waar te nemen.
Acute ontsteking op den bodem van een oude chronische sklerose. Verder zijn er
ook gedeelten te zien met kleine epitheelnesten, die tusschen sterk acuut ont-
stoken stroma met zeer veel polynucleaire leucocyten zijn gelegen.

Makroskopisch. Gewicht 135 gr. Groote knobbel, op doorsnede colloid aspect met
enkele kleine cysten.

Mikroskopisch. Onregelmatig gebouwd weefsel met talrijke groote follikels, die
colloid bevatten en kleine follikels, meestal zonder colloid. Deze follikels liggen
in groepen bijeen in groote colloidmassa\'s.

vrouwen

Makroskopisch. Gewicht 31 gr. Kleine knobbel, op doorsnede witgeel parenchyma-
teus aspect. D r j

Mikroskopisch. We hebben hier te doen met een uiterst celrijk, woekerend papillair
gebouwd adenoom, waarvan het epitheel hoog is; het stroma is fijn vertakt met
veel bloedvaten, hier en daar bloeding. Op enkele plaatsen is in de epitheelmassa\'s
een door eosine rose gekleurde stof te zien, terwijl er duidelijk streken zijn, waar
het epitheel met solide nesten en strengen in het omgevende weefsel groeit,
zoodat we daar het karakter van een adenocarcinoom krijgen.

Makroskopisch. Gewicht 127 gr. Vrij klein struma, waarschijnlijk de linkerkwab,
preparaat accessorisch struma niet aanwezig. Op doorsnede stopverfkleur paren-^
chymateus uiterlijk. \'

Mikroskopisch. Fibro-epithehale tumor met een fijn bindweefselstroma en dikke
^itheelvlokken, die in solide bundels en strengen verloopen of nesten vormen.
De tumor herinnert door zijn soliden strengvormigen bouw als het ware aan wat
men vindt bij een cervixcarcinoom. Op vele plaatsen vindt men een rangschik-
«mg van het epitheel, die tot de vorming van kleine lumina voert, die geen zicht-
baren inhoud hebben. Er is vrij veel kemdeehng. De tumor heeft door zijn rijkdom
aan epitheliale cellen en de veelvormigheid dezer cellen een boosaardig karakter.

-ocr page 180-

Gaan we nu na welke strumavormen in onze ver-
zameling voorkomen, dan kunnen we de hier volgende
indeehng opstellen.

Deze indeeling is uitsluitend op de histologische
verschijnselen gebaseerd. Vele auteurs hebben een ge-
mengde indeeling ingevoerd, men spreekt van hyper-
plastisch atoxische, hyperplastisch toxische strumae,
van struma diffusa basedowiana, van struma nodosa
basedowificata enz. Ik meen, dat deze indeelingen slechts
aanleiding tot verwarring geven en men beter doet
zich aan een zuiver morphologische indeeling te houden,
zonder daarbij een aanduiding van de functie van den
krop te geven. Zou men misschien bij een diffuus struma
kunnen wagen uit den histologischen bouw een oordeel
over de functie ervan uit te spreken, bij de dikwijls
zoo samengestelde nodeuze strumae is dit zeer zeker
onmogelijk en ook bij de diffuse strumae is niet met
zekerheid te zeggen, welke werking ze op het mensche-
lijk lichaam uitoefenen, zooals later zal blijken.

I. Struma diffusa.

Deze moeten we verdeelen in verschillende soorten.

a. Struma diffusa colloides. Dat zijn dus de diffuse
strumae, die een groote colloidrijkdom hebben, welk
colloid opgesloten ligt in de folhkels, van wisselende groot-
te Er komen matig groote, kleinere en grootere in voor.
(zie fig. 1,5,9,10,11). Een verder doorgevoerde indeehng
van de struma diffusa colloides naar de grootte der
follikels, is in ons materiaal niet goed mogelijk. Tevens
moeten we bedenken, dat er zich door snede-effect
nog belangrijke verschillen in folhkelgrootte kunnen
voordoen, die in werkelijkheid niet bestaan. Een onder-
scheiding van deze kropsoort in makro-, mikro- en normo-
folliculaire vormen komt me dan ook niet wenschelijk
voor. \'

In deze diffuse colloidstrumae treffen we dikwijls,
tusschen de grootere folhkels in, het epitheelrijke weef-

-ocr page 181-

sel met solide epitheelbuisjes en kleine folhkeltjes aan.

b. Struma diffusa parenchymatosa (zie fig. 4). Hiertoe be-
hooren de strumae, waarin slechts zeer weinig colloid is te
zien, doch waarin het mikroskopisch beeld beheerscht
wordt door den grooten epitheelrijkdom. Een nadere
indeeling van de diffuse parenchymateuze strumae is
gewenscht, daar we er nog verschillende soorten in
kunnen onderscheiden:

1. Struma diffusa parenchymatosa tubularis resp. tra-
becularis
(zie fig. 16). Dit zijn de strumae, opgebouwd uit
solide epitheelbuisjes en strengetjes en zeer kleine folhkel-
tjes, omgeven door een fijnmazig netwerk van bindweefsel
stroma en waarin slechts hier en daar sporadisch wat
colloid voorkomt.

2. Struma diffusa parenchymatosa follicularis papilli-
fera
(zie fig. 13 en 14). Hieronder behooren de strumae die
een alveolairen bouw vertoonen, waarvan de follikels
zijn bekleed met epitheel, dat in vlokken papillair in de
folhkellumina woekert.

De colloide en parenchymateuze vormen kunnen ook
gemengd voorkomen, zoodat we krijgen:

Struma diffusa colloides parenchymatosa tubularis resp.
trabecularis;
(zie fig. 15)

Struma diffusa colloides parenchymatosa tubularis pa-
pillifera

In de diffuse strumae kan degeneratie voorkomen,
colloide en hyaline degeneratie, bloeding en ondergang
van folhkelepitheel, waardoor soms kleine cysten wor-
den gevormd. i

II. Struma nodosa.

Deze bestaan uit solitaire knobbels, die in overigens
normaal schildkherweefsel voorkomen of uit verschil-
lende knobbels, die het normale schildkherweefsel geheel
hebben verdrongen, zoodat een schildklierkwab geheel
uit deze knobbels lijkt te zijn opgebouwd. De knob-
bels zijn verschillend van aard. We kunnen onder-
scheiden :

a. Struma nodosa colloides (zie fig. 2,6 en 7), knobbels die

-ocr page 182-

mikroskopisch hetzelfde aspect vertoonen als de diffuse
colloid strumae.

b. Struma nodosa parenchymatosa (zie fig. 3), dit zijn
knobbels met veel epitheel en weinig colloid, die zeer
sterk ten opzichte van het omgevende weefsel verschillen
door hun aparten bouw en door een omgevende
kapsel, zoodat we ze dus wel als echte adenomen mogen
beschouwen.

Ze doen zich meestal voor in den vorm van:

1. Struma nodosa parenchymatosa tubular is, waar het
epitheel dus regelmatig zeer kleine follikels en solide
epitheelbuisjes en strengetjes vormt.

Een enkele maal komt de andere vorm voor.

2. Struma nodosa parenchymatosa follicularis pa-
pillifera,
waar het epitheel meer dikvlokkig in de
follikellumina woekert.

De colloide en parenchymateuze vorm kunnen naast
elkaar in eenzelfde struma aanwezig zijn. In de nodeuze
strumae komt zeer dikwijls sterke degeneratie voor:
colloide en hyahne degeneratie van het stroma, bloe-
ding, afzetting van Cholesterine kristallen, verkalking,
bindweefsel en kraakbeenvorming.

Bij zeer sterke degeneratie kan het komen tot de
vorming van de
Struma nodosa cystica.

De struma diffusa en de struma nodosa kunnen
gecombineerd voorkomen, zoodat we een mengvorm
krijgen de:

III. Struma diffusa nodosa.

I

Hierbij moet opgemerkt worden, dat van de strumae
uit ons materiaal, die in deze groep thuis behooren,
de diffuse gedeelten uitsluitend het karakter hebben
van de struma diffusa colloides, terwijl de nodeuze
gedeelten, zoowel een colloid als parenchymateus aspect
hebben. . >

Ze zijn dus te verdeelen in:

a. Struma\' diffusa colloides nodosa colloides,

b. Struma diffusa colloides nodosa parenchymatosa. (zie
(fig. 8). ^

-ocr page 183-

Ook in deze groep zijn degeneratie verschijnselen te
vinden, zoodat we kunnen krijgen de
Struma diffusa
colloides nodosa cystica.

Eenige verschijnselen van den fijneren bouw van de
strumae verdienen nog een nadere bespreking. Aller-
eerst moeten we ons afvragen, wat de beteekenis is
van het epitheelrijke weefsel, dat zoo veelvuldig bij de
diffuse colloidstruma tusschen de follikels voorkomt
en waarin zooveel kleine folhkeltjes met colloid zijn te
zien. Ik heb dit weefsel al eens besproken na de be-
schrijving van de diffuse colloidstrumae, afkomstig
van patiënten zonder Morbus Basedowi, doch zal er
nu nog eens op terug komen. We treffen het niet in
alle colloidstrumae aan, echter komt het zoowel bij
de patiënten zonder Morbus Basedowi als bij patiënten
met geringe verschijnselen van deze ziekte voor (zie
later pag. 174). Dus een bepaalde beteekenis voor het
ontstaan van den Morbus Basedowi mogen we er niet
aan toekennen. Zooals reeds gezegd is, krijgt men veel
meer den indruk, dat we hier te doen hebben met den
moederbodem van jonge folhkeltjes, m. a. w. dat in
dit epitheelrijk weefsel nieuwe folhkeltjes worden ge-
vormd. Men ziet namelijk naast de zeer kleine folh-
keltjes met colloid, ook gesloten epitheelringetjes zonder
lumen, daarnaast gedeelten, waar de epitheelcellen
dicht bij elkaar liggen, zonder dat een duidelijken regel-
matigen opbouw tot folhkels of gesloten epitheelbuisjes
is waar te nemen. In de gevallen, waarin dit weefsel
in sterken graad voorkomt, moeten we dus aannemen
dat een levendige vorming van jonge folhkeltjes plaats
heeft en we zouden dus een snellen groei van het struma
mogen verwachten. Den algemeenen indruk, dien men
krijgt van de groeisnelheid bij de vergelijking van de
gewichten en den duur van die strumae, beantwoordt
wel aan deze verwachting. Wanneer men echter tracht
dezen algemeenen indruk objectief te maken, door ver-
gelijking van wat ik genoemd heb, de groeicoëfficiënten,
d. w. z. de gewichten gedeeld door den duur van deze.

-ocr page 184-

strumae, dan wordt deze indruk niet door de getallen
bevestigd. Ik heb echter al eens uiteengezet, dat beide
factoren, zoowel de gewichten äls de duur van de
strumae slechts een zeer betrekkelijke waarde hebben,
zoodat bovenstaande uitkomst niet pleit tegen de
opvatting, dat in dit epitheelrijke weefsel nieuwe folli-
keltjes worden gevormd. Meer waarde moeten we
hechten aan enkele gevallen, waarin een snelle groei
buiten twijfel is en waarin dit weefsel in sterke mate
voorkomt. Deze gevallen komen eenige malen voor en
pleiten wel sterk voor onze opvatting over de be-
teekenis van dit epitheelrijke weefsel.

Een ander punt, dat even besproken moet worden,
is de vraag, hoe we de knobbels moeten beschouwen,\'
als adenomen of niet?

Wanneer, we als eisch aan een adenoom stellen, dat
er een progrediente woekering van epitheel in den
vorm van buisjes, strengetjes of kolfjes in voorkomt,
die als een groep onafhankelijk van de omgeving groeien
en het omgevende weefsel verdringen, dan treffen we
er onder de knobbels verscheidene aan, die aan dezen
eisch beantwoorden. In vele gevallen zijn deze eigen-
schappen echter niet duidelijk, en het lijkt me dan ook,
dat er ook knobbels zijn, die het praedicaat van echte
adenomen niet verdienen. Hierbij moet opgemerkt
worden, dat de differentiëeldiagnose tusschen gewone
hypertrophie en adenoom dikwijls groote moeilijk-
heden oplevert. Als voorbeeld hiervan kan ik aanhalen
de knobbelvormige hypertrophie in de lever, het fibro-
adenoom in de mamma en de adenomen in de prostaat.
Overgangen tusschen gewone hypertrophie en adeno-
men komen zeker voor.

Ook het voorkomen van lymphoïdweefsel in de
strumae, is een verschijnsel dat de aandacht trekt.
Alleen bij 9 van de 11 parenchymateuze diffuse strumae
uit de groep van de patiënten met volledigen Morbus Base-
dowi werd ^dit lymphoide weefsel in mijn materiaal
gevonden en éénmaal bij een parenchymateus nodeus
struma van een patiënt met onvoUedigen Morbus Base-

-ocr page 185-

dowi. Welke beteekenis moet aan dit lymphoide weefsel
worden toegekend? Het is wel merkwaardig, dat het
alleen bij Morbus Basedowi wordt aangetroffen en dan
nog alleen bij de parenchymateuze strumae. Andere
onderzoekers hebben het echter ook bij strumae van
patiënten zonder Morbus Basedowi gevonden, dus een
specifieke eigenschap van de Basedowstrumae schijnt
het niet te zijn. Hoe dit lymphoide weefsel, dat er soms
als echte lymphfolhkels met kiemcentra uitziet, in
die strumae komt, is me niet duidelijk geworden. Of
het opgevat moet worden als een uiting van een chro-
nische ontsteking of als een reactie op een veranderde
schildklierwerking, zou ik niet durven zeggen. Evenmin,
dat het een uitdrukking is van een algemeene status
thymicolymphaticus. Zooals bekend is, zoeken velen
een verband tusschen Morbus Basedowi en Status
thymicolymphaticus.

Bij de patiënten met volledigen Morbus Basedowi,
die in aansluiting aan de operatie overleden, werd in
geval No. 91 een man van 52 jaar in de struma diffusa
parenchymatosa follicularis papillifera colloides geen
lymphoïdweefsel gezien, terwijl bij de obductie geen
thymus was te vinden. Daarentegen werd bij de obductie
van een 18-jarig meisje (No. 15) met een struma diffusa
colloides nodosa colloides et parenchymatosa, waarin
ook geen lymphoid weefsel werd aangetroffen, een zeer
grooten thymus gevonden. Een duidelijk verband tus-
schen het aanwezig zijn van lymphoïdweefsel in strumae
en de status thymicolymphaticus is uit deze twee ge-
vallen dus niet af te leiden.

Wanneer we nagaan, welke strumavormen in de drie
patiëntengroepen gevonden worden, dan krijgen we
de volgende tabel:

-ocr page 186-

Non
Basedow

Onvolledige
Basedow

Volledige
Basedow

Totaal

Struma diffusa

?

ê

?

3

?

6

colloides.........

22

8

6

2

0

0

38

colloides parënchymatosa tu-

bularis .........

0

0

0

0

2

0

2

colloides parënchymatosa fol-

licularis papillifera ....

0

0

0

0

0

1

1

parënchymatosa tubularis .

1(?)1

0

0

2

0

4

parënchymatosa follicularis

papillifera........

0

0

0

0

5

1

6

Struma nodosa

colloides.........

7

3

3

0

0

0

13

parënchymatosa (adenomen)

1

0

0

1

0

0

2

colloides et parënchymatosa .

3

0

2

0

2

0

7

cystica (adenomen met dege-

neratie) .........

11

2

1

0

1

0

15

Struma diffusa nodosa

diffusa colloides nodosa col-

loides ..........

8

0

2

0

0

0

10

diffusa colloides nodosa cys-

tica ..........

1

2

3

0

1

0

7

diffusa colloides nodosa col-

loides et parënchymatosa .

0

0

3

0

1

0

4

Het materiaal bestaat dus uit:

Struma diffusa colloides........38 =

Struma diffusa parënchymatosa . . . 13 =

Struma nodosa...........37 =

Struma diffusa nodosa........21 =

Wanneer we de verhouding van de vrouwelijke
nelijke patiënten afzonderlijk, bezien, krijgen we
gende getallen: ? ^

Struma diffusa colloides 28=31,8% 10=

Struma diffusa parënchymatosa 10= 11,4 % 3=
Struma nodosa 31=35,2% 6=

Struma diffusa nodosa 19=21,6% 2=

34,8 %
12 %
34 %
19,2%
en man
de vol-

47,6 %
14,3%
28,6 %
9,5 %

-ocr page 187-

De struma diffusa vormt dus de grootste groep in
mijn verzameling, dan volgt de struma nodosa en
daarna de mengvorm, de struma diffusa nodosa. Van
de struma diffusa komt de struma diffusa colloides
meer voor dan de struma diffusa parenchymatosa;
onder de struma nodosa heeft de struma nodosa paren-
chymatosa de overhand over de struma nodosa colloi-
des, althans wanneer we de gedegenereerde adenomen
tot de parenchymateuze vormen rekenen. Deze ver-
deeling wordt zoowel bij de mannelijke als bij de vrouwe-
lijke patiënten aangetroffen.

Bij de beschouwing van de tabel, waarin de ver-
schillende strumavormen vermeld zijn, die in de drie
patiëntengroepen worden gevonden, vallen enkele sterk
sprekende bijzonderheden op:

Struma dijjusa.

De struma diffusa colloides ontbreekt geheel bij de
lijders aan volledigen Morbus Basedowi, doch komt
uitsluitend voor bij de groepen Non Basedow en on-
volledige Basedow.

De struma diffusa parenchymatosa daarentegen is
bijna uitsluitend in de groep van de patiënten met vol-
ledigen Basedow te vinden. Slechts in twee gevallen
zien we haar in de groep Non Basedow, waarvan dan
nog een geval (No. 42) als een in zijn onvolledige ont-
wikkeling doorgroeiende schildkher moet worden be-
schouwd en in zijn fijnere struktuur duidelijke afwijkin-
gen met de parenchymateuze strumae van de Basedow-
patiënten vertoont. Het andere geval (No. 99 zie fig. 16),
komt echter, op enkele bijkomstige bijzonderheden na,
geheel overeen met de andere parenchymateuze strumae.

De gemengde struma diffusa colloides parenchyma-
tosa treffen we alleen bij de patiënten met volledigen
Morbus Basedowi aan.

Struma nodosa.

De struma nodosa colloides komt alleen bij de groe-
pen Non Basedow en Onvolledige Basedow voor.

De echte nog niet gedegenereerde adenomen treffen

-ocr page 188-

we al of niet gemengd met colloide knobbels, dus de
strumae nodosae parenchymatosae en de strumae no-
dosae colloides et parenchymatosae, in de drie patiënten-
groepen in ongeveer gelijke mate aan.

De adenomen met sterke degeneratie, de strumae
nodosae cysticae zien we bijna uitsluitend in de groep
Non Basedow, slechts éénmaal in de groep onvolledige
Basedow en éénmaal in de groep volledige Basedow.

Struma diffusa nodosa.

De struma diffusa colloides nodosa colloides is alleen
bij de patiënten zonder Basedow verschijnselen en met
onvolledigen Basedow te vinden.

De\'struma diffusa colloides nodosa parenchymatosa
al of niet gemengd met colloideknobbels komt alleen voor
bij de groepen onvolledige en volledige Basedow.

De struma diffusa colloides nodosa cystica wordt in
alle drie patiëntengroepen aangetroffen, in de groep
volledige Basedow slechts éénmaal, meerdere malen
in de groepen Non Basedow en onvolledige Basedow.

Vatten we de gevonden resultaten nog eens in een
percentagetabel samen, dan krijgen we:

Onvolle-
dige
Basedow

Non
Basedow

Volledige
Basedow

Zuiver colloide vormen.....

(Struma diffusa colloides; nodosa
colloides; diffusa colloides nodosa
colloides).
Parenchymateuze en gemengde col-
loid parenchymateuze vormen
(Struma diffusa parenchymatosa;
diffusa\' colloides parenchymato-
sa; nodosa parenchymatosa; no-
dosa colloides et parenchymato-
sa; diffusa colloides nodosa col-
loides et parenchymatosa).
Gedegenereerde knobbels ....
(Struma nodosa cystica; diffusa
colloides nodosa cystica).

68,6 %

56,7 0/0.

0%

8,6 %

26 %

87,5 0/,

22,8 %

17,30/0

12,50/0

-ocr page 189-

Hieruit blijkt dus bijzonder duidelijk, dat de patiën-
ten met volledigen Morbus Basedowi nooit een zuiver
colloid struma hebben, dat meestal bij de strumae van
deze patiënten een overwegen van het parenchym
wordt gevonden; voor de diffuse strumae gaat dit on-
voorwaardelijk op. Echter zien we, dat enkele malen
strumae van overwegend parenchymateuzen bouw bij pa-
tiënten zonder Basedowverschijnselen worden aan-
getroffen, terwijl in enkele gevallen ook gedegenereer-
de knobbels bij patiënten met volledigen Basedow voor-
komen.

Bij de patiënten met onvolledigen Basedow vinden
we in een groot percentage der gevallen zuiver colloide
strumae, doch ook gedeeltelijk parenchymateuze en
cysteuze strumae komen er bij voor.

Het is uit de beschrijving der mikroskopische prepara-
ten gebleken, dat in de colloide strumae het epitheel nog
een zeer verschillend karakter kan hebben. In sommige
zagen we een zeer laag éénrijig epitheel, dat groote follikels
als een smallen zoom omkleedde, zonder dat er tee-
kenen van een woekering waren te vinden. In andere
echter was een levendige groei zichtbaar, te herken-
nen aan de dikke epitheelnesten met kleine foUikeltjes
met hoog epitheel, die of als breede banden tusschen
de folhkels in lagen of als griUige verhevenheden van
den follikelwand in de lumina promineerden. We kunnen
ons nu afvragen of deze epitheelgroei als het histologische
substraat voor de lichte Basedowverschijnselen mag
worden beschouwd. Hellwig heeft die vraag zooals
bekend is, in bevestigenden zin beantwoord. Gaan we
nu na in welke gevaUen we die epitheelgroei vinden, dan
kunnen we de volgende tabel opstellen.

-ocr page 190-

Struma diffusa colloides . . .
Struma nodosa colloides . . .
Str. nod. parenchymatosa . .
Str. nod. coll. et parenchyma-
tosa............

Struma nodosa cystica. . . .
Str. diff. coll. nodosa colloides.
Str. diffusa coll. nod. cystica .
Str. diffusa coll. nod. paren-
chymatosa ........

— = geen epitheelgroei.
= geringe epitheelgroei.

= sterke epitheelgroei.

In deze tabel is te zien, dat sterke epitheelgroei zeer
dikwijls bij allerlei soorten van strumae gevonden wordt,
behoorende tot de groepen Non Basedow en onvol-
ledige Basedow, dat bovendien eenige malen bij ver-
schillende strumae behoorende tot den onvoUedigen Base-
dow geen epitheelgroei wordt waargenomen, terwijl dit
bij de strumae der Non Basedowgroep in meerdere
mate het geval is.

De geringe epitheelgroei wordt zoowel bij de strumae
der Non Basedow als van de onvolledige Basedowgroep
in tamelijk veel gevallen aangetroffen.

Een duidelijke aanwijzing om deze epitheelgroei als
het histologische substraat der lichte Basedowverschijn-
selen te beschouwen, is in deze tabel dus niet te vinden.
De meening van Hellwig kan ik dan ook niet deelen,
op grond van het feit, dat eensdeels de epitheelgroei
in sterke mate in tamelijk veel gevallen aangetroffen
wordt bij strumae van patiënten zonder eenig Basedow-
verschijnsel,\'terwijl aan den anderen kant in sommige stru-
mae van patiënten met onvoUedigen Basedow, epitheel-
groei in \'t geheel niet of in slechts geringe mate te vinden is.

10
O
O

11
7
1

4
1

O

3
1
1

1
1

O

0

1

O
2

1

2
2
1

2
5
5
1

1

O

0

1

1

O
2
O

0 0 0

0 0 3

Non
Basedow

Onvolledige
Basedow

-ocr page 191-

Lijst IV

Leeftijd, waarop de patiënten in behandeling kwamen.

Non Basedow

Onvoll.

Basedow

Volled.

Basedow

vrouwen

mannen

vrouwen

mannen

vrouwen

mannen

1

2

3

4

5

6

7

O

O

9

[£l

10

11

12

□ □

13

14

ünriia

15

□ □□□□

□ H

16

aaaaisi

□ □

17

nnaa

aam

18

Ël

arsi

ma

19

na

20

□ \'

a

El

21

■ ■

a a

0,

22

Is}

23

a

%

24

■ ■

am

25

26

B

27

28

a

29

m

a

30

m

31

mmm

m m

32

33

m

34

m

35

a

B

36

a

37

O

38

39

@

40

41

m

42

43

44

■ ■

45

46

47

48

m

49

50

üi

51

52

m

[£]

53

54

55

56

57

a

58

59

60

61

62

63

64

65

66

Struma diffusa colloides □. Struma diffusa parenchymatosa 0. Struma diffusa
nodosa H. Struma nodosa ■.

-ocr page 192-

We kunnen aan de hand der klinische gegevens nog
verschillende andere eigenschappen der onderscheidene
kropvormen vinden.

Gaan we bijv. na op welken leeftijd de patiënten
onder chirurgische behandeling kwamen, en welke krop-
vormen bij hen werden gevonden. Lijst IV geeft hier-
van een overzicht.

Hieruit blijkt in de eerste plaats, dat de struma
diffusa colloides op jeugdigen leeftijd voorkomt, immers
bij de vrouwen treffen we dezen vorm na het 20ste jaar
in \'t geheel niet meer aan en bij de mannen nog slechts
sporadisch, nl. in een geval op 24-jarigen en in nog
een geval op 37-jarigen leeftijd. Dit geldt zoowel voor
groep Non Basedow als voor den onvolledigen Basedow.
Hoe moeten we dit feit verklaren?

Er zijn verschillende mogelijkheden:

r. De struma diffusa colloides komt na het 20ste
jaar niet meer in aanmerking voor operatieve behan-
deling. Het zou bijv. mogelijk zijn, dat patiënten mel^,
een matig groot struma diffusa colloides, dat geen^
aanleiding tot zulke bezwaren had gegeven, dat heel-
kundige hulp noodzakelijk was, na hun 20e jaar minder
bezwaren in plaats van meerdere kregen, m. a. w. dat
het struma ophield zich te vergrooten of zelfs kleiner
werd. We zouden dan kunnen spreken van een aan-
passing van de schildklier aan den abnormalen toestand
van het lichaam, die zijn vergrooting in het leven riep.
Er heeft geen nieuwe vorming van follikels met col-
loidophooping meer plaats, de vergroote schildklier
levert voldoende hoeveelheid secreet.

Voor een gedeelte kan deze verklaring van het niet
meer voorkomen van de struma diffusa coUoides na
\'t 20ste jaar zeker bevredigen. Het is toch een be-
kend ervaringsfeit, dat talrijke aan een matige ver-
grooting van de schildklier lijdende jonge meisjes,
waarbij we inogen aannemen, dat we met een struma
diffusa colloides te doen hebben, op lateren leeftijd geen
last meer van hun struma ondervinden, doordat of

-ocr page 193-

het struma? stationair blijft of kleiner wordt. Er is
evenwel nog een andere mogelijkheid nl.:

2°. het struma diffusa colloides zet zijn bestaan na
het 20ste jaar voort in een anderen vorm nl. als struma
diffusa colloides nodosa, of als struma nodosa, waarbij
de knobbels een colloid of een parenchymateus type
kunnen hebben. Dit zal ongetwijfeld in de praktijk wel
voorkomen. We behoeven hiervoor niet eens aan te
nemen, dat in de struma diffusa zich op lat eren leeftijd
pas knobbels gaan vormen, daar het zeer wel mogelijk
is, dat in de struma diffusa colloides reeds op jeugdigen
leeftijd de allereerste stadia van de knobbels aanwezig
zijn, zonder dat hierdoor aanleiding bestaat de struma
nodeus te noemen, terwijl pas later deze knobbels zich
tot grootere knobbels gaan ontwikkelen. Bevinden zich
op multiple plaatsen deze knobbels in aanleg, dan is
het te begrijpen, dat we ten slotte, bij sterk uitgroeien,
de nodeuze strumae krijgen, zooals ik die in eenige
gevallen gevonden heb, waarbij de krop op doorsnede
doorzaaid is met talrijke aan elkaar grenzende knobbels
van 1—2 c.M. middellijn, waartusschen nog slechts hier
en daar resten van het oorspronkelijke diffuse struma-
weefsel zijn terug te vinden. Een steun voor deze tweede
mogelijkheid vinden we in den leeftijd van de patiënten
met diffuus nodeuze en\' nodeuze strumae.

De diffuus nodeuze komen voor het meerendeel
tusschen 10 en 20 jaar voor, doch ook nog al eens op
lateren leeftijd, terwijl de nodeuze strumae zich eerst
pas recht na het 20ste jaar gaan vertoonen. Dit ver-
schijnsel zien we in alle drie patiëntengroepen optreden.

De struma diffusa parenchymatosa, die bijna uit-
sluitend in de groep volledige Basedow voorkomt,
treffen we voornamelijk tusschen 18 en 40 jaar aan,
na dien tijd slechts zelden.

Uit de lijst, die hier is bijgevoegd met het per-
centage, waarin de verschillende kropsoorten in de
opeenvolgende decenniën voonrkomen, en bovendien
uit de daaruit afgeleide grafische voorstelhng, blijkt wel
bijzonder duidelijk, dat met het toenemen van den leeftijd

12

-ocr page 194-

de struma nodosa meer en meer de andere vormen gaat
overheerschen. Tevens zijn de reeds genoemde eigen-
schappen van de andere vormen duidehjk er uit af te lezen.

Procentisch voorkomen van de verschilende struma-
vormen in de opeenvolgende decenniën:

Struma
nodosa

struma diffusa
nodosa

struma diffusa
colloides

Str. diff. parën-
chymatosa.

1-10 jaar
11-20 „
21-30
31-40 „
41-50 „
51-60 „
61-70 „

aantal in perc.

0-0 o/o

1= 1,9%
12=52,3%
10=66,7%
6=66,7%
5=83,3%
3=100 %

aantal in perc.
0= 0 %
13=25 %
5=21,4%
2=13,3%
1 = 11,1%
0= 0 %
0= 0 %

aantal in pero.
0= 0 %
35=67,4%
2= 8,8%
1= 6,7%
0= 0 %
0= 0 %
0= 0 %

aantal in perc.
1 = 100 %
3= 5,7%
4= 17,5%
2= 13,3%
2= 22,2%
1= 16,7%
0= 0 %

-

y

1

-

/

/

\\

y

/

\\

--

y

/

1

/

\\

• j

/

/

\\ /

—i-

\\ /

_/o-j

• M

• /

• t

:

\'—§—t-

A

/

v

/

/ •

/

-

X

X

\\

* /
• / ^

1 ^

x

//

n

■■ x—

Struma nodosa ———

Struma diffusa nodosa----

^truina diffusa colloicles — • —• _.
Struma diffusa parënchymatosa -f- -)-

-ocr page 195-

Lijst V

Leeftijd, waarop de struma zijn ontstaan.

Volled. Basedow

Onvoll. Basedow

Non Basedow

vrouwen mannen

vrouwen mannen

congenitaal
1
2

3

4

5

6
7

□ □

□ □

9
10
11
12

13

14

15

16

17

18

19

20
21.
22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47

48

49

50

51

52

53

54

55

56

□ Str. diff. colloides. 0 Str. diff. parenchymatosa. H Str. diff. nodosa.
nodosa.

□ □
□ □
□ □

□ □□r^iSB
üDma

annaran

□ □□

na

□ □s

mrii

□ ■

□ □

[H]

Str.

-ocr page 196-

Bezien we lijst V, waarop de leeftijden zijn aan-
gegeven, waarop de verschillende strumasoorten zijn
ontstaan, dan valt direct voor de strumae diffusae
colloides op, dat deze zich voornamelijk op jeugdigen
leeftijd voor het 16e jaar beginnen te ontwikkelen;
het grootste gedeelte wordt het eerst door de patiënten
opgemerkt omstreeks het optreden der puberteit. Dit
komt vooral tot uiting bij de vrouwelijke patiënten.
Ook schijnen vrij veel van deze strumae reeds bij de
geboorte aanwezig te zijn geweest, terwijl enkele ervan
reeds voor het 10e jaar zijn ontstaan.

De strumae diffusae parenchymatosae blijken later
dan de diffuus colloide strumae, voor het eerst door de
patiënten te worden opgemerkt. Zij ontwikkelen zich
tusschen 18 en 41 jaar.

De strumae nodosae gaan zich gewoonlijk pas na
het 20ste jaar vormen, hoewel een optreden voor dien
tijd nog al enkele malen te zien is, vooral bij de mannen
zonder Morbus Basedowi.

De diffuus nodeuze strumae schijnen meestal op ta-
melijk jongen leeftijd, onder het 20ste jaar, te ont-
staan. Het is natuurlijk de vraag of de knobbels zich
gelijktijdig met de diffuse vergrooting van het orgaan
gingen ontwikkelen. Zooals reeds is opgemerkt, is het
niet onmogelijk, dat de knobbelontwikkeling pas plaats
vond in een reeds eenigen tijd bestaande diffuse struma.

We kunnen dus zeggen, dat de diffuse strumae
althans de colloide vormen, zich beginnen te ontwikke-
len bij jonge groeiende individuen, terwijl de nodeuze
strumae dit pas bij oudere volwassen menschen gaan
doen. Dit strookt met de opvatting die knobbels als
adenomen resp. fibroadenomen te beschouwen.

-ocr page 197-

Lijst VI

Tijd verloopende tusschen het ontstaan van de
strumae en het oogenbhk der behandeling.

Volled. Basedow

Non Basedow

Onvoll. Basedow

vrouwen mannen

vrouwen mannen

i jaar

1

H
2

l*

H

4

H

5

6

7

8
9

10
11
12

13

14

15

16

17

18

19

20
21
22

23

24

25

26

27

28
28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47

48

49

50

51

52

nodosa

□ □Q
am

arariu
nnuTiu

□ sra

□a

a

Str. diff. colloides. B Str. diff. parenchymatosa. H Str. diff. nodosa

□ □Sil

□a
■ ■


m-
\\sl

ID
□ □

□ □

□a

m

Is]

[ËIElIöir»

Str.

Ell

-ocr page 198-

Wat betreft de duur van het lijden of beter gezegd,
de tijd verloopende tusschen het vermoedelijk ont-
staan van de strumae en het oogenblik der behande-
ling, kan voor de verschillende strumavormen geen
groot onderscheid aangetoond worden, alleen komen
de diffuus parenchymateuze strumae van den volledigen
Basedow allen tamelijk vlug na het begin tot operatie.
Op een uitzondering van vijf jaar na, zijn alle na twee
jaar geëxstirpeerd, terwijl de meeste andere vormen:
struma diffusa colloides, struma nodosa, struma diffusa
nodosa, pas 3 jaar of langer na hun ontstaan heel-
kundige behandeling wenschelijk maken. Enkele stru-
mae nodosae kwamen pas zeer laat tot operatie, trouwens
over het algemeen werd voor de diffuus colloide stru-
mae wel wat eerder operatieve hulp gezocht dan voor
de nodeuze strumae; de onderstaande tabel doet dit
duidelijk uitkomen.

tot

langer

4 jaar

dan 4 jaar

Struma diffusa colloides......

61 %

39 %

Struma nodosa..........

36 %

64 %

Struma diffusa parenchymatosa . . .

87,5 0/,

12,5%

Struma diffusa nodosa.......

53 %

47 %

We mogen dus aannemen, dat de nodeuze strumae
over het algemeen niet zoo vlug verschijnselen geven,
die tot operatieve behandeling noodzaken, dan de dif-
fuus colloide strumae.

-ocr page 199-

Lijst VII

GEWICHTEN DER STRUMAE.

Gewichten

Nummer
Geslacht

Krop-
vorm

Gewichten

Nummer
Geslacht

Krop-
vorm

17

gram

9 No.

75

x

157 gram

<J No.

99

30

9 No.

72

x

158 „

9 No.

34


a x

30

9 No.

53

l£]

x

159 „

9 No.

57

40

J No.

91

x

160 „

9 No.

15

• 45

9 No.

43

El

x

160 „

9 No.

41

45

9 No.

23

161 „

cJ No.

92

46

S No.

96

165 „

<? No.

95

55

9 No.

63

170 „

9 No.

13

65

9 No.

21

x

175 „

9 No.

50

67

9 No.

42

[h

177 „

9 No.

40

h

75

9 No.

35

x

178 „

9 No.

18

75

9 No.

80

181 „

<J No.

88

77

9 No.

83

182 „

3 No.

97

78

9 No.

36

[ö]

x

185

9 No.

12

78

3 No.

94

192 „

9 No.

59

80

9 No.

25

193 „

9 No.

19

ra

84

[[

9 No.

20

194 „

<? No.

109

84

9 No.

26

197 „

9 No.

44

r-A

85

9 No.

28

x

197 „

tJ No.

105

87

9 No.

71

198 „

9 No.

55

90

9 No.

1

96

9dJdJ 11.1923

x

200 „

9 djdj 202. 1921

97

9 No.

45

202 „

<J No.

87

97

9 No.

112

Jii

202

9 No.

24

Z\'l

97

S No.

103

204 „

9 No.

68

99

9 No.

56

218 „

9 No.

77

218

9 No.

76

a

Z\'A

103

No.

4

225

9 No.

70

108

9 No.

37

lËI

x

232 „

9 No.

82

112

9 No.

84

232 „

9 No.

26

112

9 No.

69

242 „

9 No.

49

112

9 No.

30

ti

245 „

(J No.

106

115

9 No.

81

247 „

9 No.

39

Z-Ä

118

rf No.

107

248 „

9 No.

17

120

9 No.

78

l£]

x

263 „

3 No.

108

120

9 N. 66. 1921

263 „

9dJdJ

56. 1922

120

9dJdJ 201. 1922

275 „

9 No.

10

h

122

9 No.

79

[=1

x

280 „

9 No.

22

q

122

9 No.

65

285

9 No.

47

122

9 No.

59

296 „

9 No.

16

rA x

127

9 No.

60

297 „

9 No.

7

128

9 No.

51

ti

132

cj No.

100

x

300 „

9 No.

52

k

135

9 No.

62

312 „

9 No.

46

ra 4-
X\'l

137

9 No.

27

317 „

9 No.

67

138

9 No.

66

320

9 No.

38

140

9 No.

113

338 „

9 No.

2

140

9 No.

110

355 „

3 No.

104


142

9 No.

64

386 „

9 No.

14

143

9 No.

58

145

9 No.

110

437 „

9 No.

11

145

9 No.

61

441 „

9 No.

8

149

9 No.

9

480 „

9 No.

48

150

9 No.

3

488 „

3 No.

93

153

3 No.

89

153

<J No.

101

1000 „

^djdj

22. 1923

Struma
nodosa

diffusa colloides □. Struma diffusa parenchymatosa 0. Struma diffusa
i. Struma nodosa Onvolledige Basedow Volledige Basedow X

-ocr page 200-

Bij de beschouwing van de gewichten komen eenige
duidelijke verschillen te voorschijn (lijst No. VII). We
zien namelijk bij de lage gewichten bijna uitsluitend
twee strumavormen en wel de struma diffusa parën-
chymatosa der volledige Basedowgroep en de struma
nodosa van alle drie patiëntengroepen. Slechts zeer
enkele strumae diffusae colloides komen onder de lage
gewichten voor, terwijl slechts bij hooge uitzondering
een struma diffusa parënchymatosa meer dan 120
gr. weegt.

Gaan we de lijst verder na, dan blijkt dat de struma
diffusa colloides, de struma nodosa en de struma dif-
fusa nodosa van alle patiëntengroepen ongeveer gelijk
verdeeld zijn in de hoogere gewichten, althans sterk
sprekende verschillen zijn niet te vinden. Hieruit
is tevens te zien, dat de nodeuze strumae een zeer
hoog gewicht kunnen bereiken. Het zwaarste struma
van 1 K.G. was een struma nodosa colloides.

De struma diffusa colloides behoort dus meestal
tot de zwaardere strumae, evenals de struma diffusa
nodosa; de struma diffusa parënchymatosa is een klein
struma met gering gewicht; de struma nodosa kan zoo-
wel een zeer gering als een zeer hoog gewicht hebben.
De strumae nodosae met gering gewicht zijn meestal
geënucleëerde knobbels of cysten uit verder normale
schildklieren.

-ocr page 201-

KLACHTEN VAN DE PATIËNTEN.

Wanneer we nagaan, welke verschijnselen krop bij
onze patiënten teweegbracht, dan komen voor de
onderscheidene kropsoorten geen groote verschillen voor
den dag, afgezien van de verschijnselen van het ziekte-
complex van Basedow. De klachten zijn over het alge-
meen dezelfde. De struma diffusa colloides, de struma
nodosa met zijn verschillende soorten, de struma diffusa
nodosa, en soms ook de struma diffusa parenchymatosa,
allen geven vroeger of later bij voortdurenden groei
aanleiding tot stoornissen bij de ademhaling, bij het
shkken en bij het spreken. In het begin van hun ont-
wikkehng geven ze gewoonlijk slechts weinig klachten;
het gevoel van een dikken hals kan onaangenaam zijn,
ook uit cosmetische overwegingen. De kropdrager kan
gaan klagen over het voortdurend te nauw worden van
zijn boord; kropdraagsters zullen geneigd zijn den dik-
ken hals door een of ander vernuftig aangebrachte
kleedij te verbergen, doch van veel beteekenis zijn de
klachten dan gewoonlijk toch nog niet. Soms worden
periodiek verergeringen waargenomen. Zoo komt het
bij vrouwen tijdens de menstruatie of zwangerschap
dikwijls tot een tijdelijke grootere zwelling van den krop,
zoodat er meer bezwaren ontstaan, die weer verdwijnen,
zoodra de omvang der schildkher minder wordt. Ook
door emoties kan een plotselinge weer voorbijgaande ver-
grooting van den krop optreden, met alle klachten die
daarvan het gevolg zijn. Anders wordt dit, wanneer
door plaatselijken druk van de struma op trachea, oeso-
phagus en N. recurrens, moeilijkheden bij de ademhahng,
het slikken en spreken ontstaan. Deze verschijnselen
kunnen afzonderlijk of gezamenlijk voorkomen en het

-ocr page 202-

zal dan gewoonlijk van de plaats, die de krop inneemt,
afhangen, welke symptomen het meest op den voorgrond
treden. Zoo zal bijv. een grootendeels voor in den hals
gelegen struma het meest haar druk op de trachea uit-
oefenen. Een struma diffusa, waarbij beide kwabben in
gelijke mate aangedaan zijn, zal het lumen van de tra-
chea aan twee zijden vernauwen, zoodat deze tenslotte
een z.g. sabelscheedevorm zal aannemen. Is één kwab
meer vergroot dan de andere, zooals dit bij de struma
nodosa dikwijls het geval is, doch ook wel bij de struma
diffusa, dan kan de trachea belangrijk naar een richting
worden verplaatst. Het behoeft geen betoog, dat hier-
door moeilijkheden bij de ademhaling in den zin van be-
nauwdheid, kortademigheid enz. zullen worden veroor-
zaakt. Ook de retrosternale krop, gewoonlijk een struma
nodosa, zal als voornaamste verschijnsel de ademhalings-
bezwaren met zich meebrengen, en dat meestal in hevigen
graad. Soms treedt een acute dyspnoe op, bijv. tengevolge
van de gevreesde tracheomalacie, waarbij door den voort-
durenden druk een gedeeltelijk verdwijnen van het
kraakbeenig skelet van de trachea tot stand komt, met
als gevolg een samenvallen van de trachea bij de inspi-
ratie. Een voorbeeld hiervan vinden we in geval No. 2
Acute dyspnoe kan ook nog door een bloeding in een
struma nodosa degenerativa veroorzaakt worden.

Heeft de krop zijn grootste uitbreiding in de richting
van den oesophagus, dan is het begrijpelijk, dat de slik-
stoornissen op den voorgrond treden. Bij het uitvoeren
van een strumectomie staat men soms verwonderd,
hoe ver een oogenschijnlijk vrij klein struma, zich nog
naar achter uit kan strekken en daardoor veel grooter
is, dan men bij ondei^zoek zou denken. De stoornissen
bij het shkken zijn meestal niet van ernstigen aard,
evenmin het verschijnsel van druk op den N. recurrens.
Soms komt ook als uiting van lijden van de sympathi-
cushalsstreng een positief symptoom v^n Horner te
voorschijn. Bij onze patiënten werd dit driemaal waar-
genomen, nl. tweemaal bij patiënten met een struma
diffusa colloides. (No. 60 en No. 45) en éénmaal met

-ocr page 203-

een struma nodosa (No. 45). In één geval (No. 60) trad
dit
symptomencomplex periodiek op, in de beide andere
gevallen was het voortdurend aanwezig. Glycosurie werd
in twee gevahen aangetroffen: bij No. 17 met een stru-
ma diffusa colloides en bij No. d.J.d.J. 22. 1923 met een
struma nodosa colloides.

Bovendien kan een struma met grooten omvang nog
een plaatselijken druk op de groote venae aan den hals
uitoefenen, met stuwingsverschijnselen in het periphere
gebied als gevolg daarvan.

Het is verder uit mijn onderzoek gebleken, dat de
struma nodosa over het algemeen pas later dan de struma
diffusa colloides klachten geeft, die heelkundige behan-
deling noodzakelijk maken.

De verschijnselen, die Basedowpatiënten vertoonen
zijn uit den aard der zaak geheel anders dan de tot nu toe
beschrevene. Evenwel komen in sommige gevallen ook
hierbij symptomen voor door plaatselijken druk van de
struma op de halsorganen. Zooals bekend is, kan de
Morbus Basedowi onderscheiden worden in een primai-
ren en een secundairen vorm. Wanneer schildklierver-
grooting en Basedowverschijnselen tegelijkertijd optre-
den, spreekt men van primairen, wanneer de struma
reeds langen tijd bestaat en pas later met Morbus Base-
dowi samengaat, van secundairen Basedow.

Onder onze 16 patiënten met volledigen Basedow komt
de secundaire vorm weinig voor, slechts bij drie pa-
tiënten met nodeuze strumae kan van een secundairen
Basedow gesproken worden. Bij de patiënten, die een
struma diffusa parënchymatosa of een struma diffusa
colloides parënchymatosa hadden, kan met vrij groote
zekerheid uit de anamnese worden afgeleid, dat struma
en Basedowverschijnselen ongeveer tegelijkertijd zijn
opgetreden. Ook het verdere beloop der ziekte is in deze
gevallen vrijwel dezelfde. De klachten ontstaan soms
zonder duidelijke oorzaak, doch dikwijls wordt een of an-
dere sterke gemoedsaandoening als het begin van het
lijden aangegeven. De patiënten gaan klagen over ge-
jaagdheid, angstigheid. De slaap wordt onrustig door

-ocr page 204-

angstige droomen en hartkloppingen, bij buien zijn ze
zeer verdrietig, zenuwachtig, spoedig in conflict met hun
omgeving. Ze vermageren, zijn spoedig vermoeid, kunnen
hun werk niet meer verrichten. Zij krijgen last van be-
vende vingers, hun oogen gaan uitpuilen, de hals wordt
dikker; ze zweeten sterk; diarrhoe treedt op, eveneens
haaruitval; bij vrouwen komen menstruatiestoornissen
voor. Het verdere beloop kan verschillend zijn, soms is
dit stormachtig; onder voortdurende sterke opgewon-
denheid, hartkloppingen, heftige diarrhoe, braken en
steeds toenemende vermagering en uitputting gaat de
patiënt snel te gronde. In andere gevallen treden tij-
delijke verbeteringen op, soms kunnen de verschijnselen
door een juiste behandeling geheel verdwijnen. In weer
andere gevallen strekt het beloop zich over jaren uit met
tijdelijke verbeteringen en inzinkingen. Behalve de bo-
vengenoemde klachten vinden we bij onderzoek nog
talrijke andere symptomen: ten eerste de struma diffusa
parenchymatosa. Deze heeft gewoonlijk geen grooten
omvang, vertoont dikwijls pulsatie met vaatgeruischen.
De consistentie is vaster dan normaal, soms ook ta-
melijk week, wanneer er een groot bloedgehalte is. Bij
samendrukken van de struma komt dan de vastere
consistentie te voorschijn. Verder vinden we: tremor;
hartverschijnselen in den vorm van hartsvergrooting
met geruischen boven de ostia en tachycardie; exoph-
thalmus, de zeldzame hdslag, de convergentiezwakte,
het slecht volgen van het bovenooghd bij zien naar
beneden; hyperhydrosis; huidpigmentatie. Enkele van
deze symptomen kunnen wel eens ontbreken; zoo be-
hoeft de exophthalmus bijv. niet altijd aanwezig te
zijn.

Bij de secundaire Basedowgevallen bestaat de struma
langen tijd. Dan beginnen, gewoonlijk tegelijkertijd met
een meerdere vergrooting van de schildklier, langzamer-
hand Basedowsymptomen op te treden, zooals die hier-
voor beschreven zijn. Het verdere ziektebeloop is dikwijls
wat anders dan bij den primairen Basedow. De ziekte
ontwikkelt zich gewoonlijk minder snel, is niet zoo pro-

-ocr page 205-

grediënt. Glycosurie werd in geen enkel geval van vol-
ledigen Morbus Basedowi gevonden.

Als merkwaardigheid kan ik nog vermelden, dat een
der Basedowpatiënten (No. 16) met een struma diffusa
colloides nodosa parenchymatosa een tuberculeuze aan
doening van den rechter longtop had.

Ook de onvolledige Basedow is te verdeelen in een pri-
mairen en een secundairen vorm. Onder onze 23 patiën-
ten met onvolledigen Basedow, wordt de secundaire
vorm 10 maal aangetroffen, en wel 6 maal samengaande
met een struma diffusa colloides, en 4 maal met strumae
nodosae en diffusae nodosae. De verschijnselen, die zich bij
de patiënten openbaren, zijn ongeveer dezelfde als die bij
den volledigen Basedow, alleen ontbreken vele sympto-
men, terwijl de afwijkingen veel geringer en niet zoo pro-
grediënt zijn. Gewoonlijk beperken ze zich tot zenuwach-
tigheid, een zekere mate van opgewondenheid, van hy-
perhydrosis, tremor. Hartsverschijnselen: vergroot hart
en hchte tachycardie, hartkloppingen zijn dikwijls aan-
wezig. Ook de oogsymptomen en al de andere Basedowver-
schijnselen kunnen er in wisselende mate bij voorkomen.
Het symptoom van Horner werd bij één patiënt met on-
volledigen Basedow gevonden (No. 45), glycosurie in
geen enkel geval. Zooals we gezien hebben, zijn
de strumae van deze patiënten van verschillend type; de
struma diffusa colloides, de verschillende soorten van de
struma nodosa en diffusa nodosa worden zoowel bij de
primaire als bij de secundaire vormen gevonden.

-ocr page 206-

SLOTBESCHOUWING.

Wanneer we nu al deze gegevens overzien, dan kunnen
we over de struma in Nederland het volgende zeggen.

Krop komt hier, hoewel lang niet in die mate, als dat in
sommige gebieden van de wereld het geval is, toch tame-
lijk veelvuldig voor. Dit blijkt o. a. duidelijk uit het ver-
slag van de commissie tot het instellen van een experi-
menteel en statistisch onderzoek naar de oorzaak en de
middelen ter bestrijding van de schildkliervergrooting te
Utrecht, dat ik nog juist voor het verschijnen van mijn
proefschrift kon inzien. Bij de schooljeugd van Utrecht
en Breda hebben de leden van deze commissie bijzonder
dikwijls schildkhervergrooting gevonden, vooral bij meis-
jes tusschen 13 en 18 jaar, doch ook bij jongens van dien
leeftijd, hoewel niet in die mate als bij de meisjes. Bij de
schooljeugd van Leeuwarden en Middelburg werd daar-
entegen slechts in een gering aantal gevallen schildklier-
vergrooting gezien. De volgende tabel, waarin het aan-
tal schildkliervergrootingen bij jongens en meisjes in
percenten is weergegeven, geeft hiervan een overzicht.

Jongens. Meisjes.

Utrecht....... 59 73 o/^

Breda........ 75 % 94 %

Leeuwarden..... 21 % 49 %

Middelburg..... 120/^ 22%

Zoowel in de steden, als op het platteland zijn krop-
dragers te vinden. In groote steden schijnt krop meer
voor te komen, dan op het platteland, terwijl de afwij-
king m de Noordelijke provinciën en in Zeeland het
minst wordt aangetroffen. Mijn kaartjes geven een te
onvohedig beeld omtrent de verbreiding van krop in ons

-ocr page 207-

land, doch men krijgt toch, mede door vergelijking met
de kaarten van Brand, den indruk, dat de krop het
meest verbreid is langs de groote rivieren.

Bij vrouwen wordt schildkherzwelling meer aangetrof-
fen dan bij mannen, in een verhouding van ongeveer 4
op 1.

De verschillende kropsoorten, die in streken waar de
krop endemisch heerscht, worden gevonden, heb ik ook
in mijn verzameling aangetroffen, zoodat de indeeling,
die ik naar aanleiding van mijn onderzoek, kon opstel-
len, grootendeels overeenkomt met die van buitenland-
sche schrijvers. De onderscheiding in twee hoofdvor-
men : struma diffusa en struma nodosa, met als meng-
vorm de struma diffusa nodosa en ook de verschillende
onderverdeelingen al naar het overwegen van het colloid
of het parenchym, bleken voor den krop in Nederland
doeltreffend te zijn.

Beschouwen we de struma diffusa colloides nog eens
nader, dan zien we deze strumavorm dus alleen voor-
komen bij kropdragers zonder eenig verschijnsel van
Morbus Basedowi en bij lijders aan onvolledigen Morbus
Basedowi. Slechts bij jonge groeiende individuen treffen
we deze struma aan; ze ontstaat meestal voor het 16e
jaar, omstreeks het optreden der puberteit; ze bereikt
meestal een vrij grooten omvang en een tamelijk hoog
gewicht voor heelkundige hulp gezocht wordt. De ken-
merkende histologische eigenschap van dezen kropvorm
is de groote hoeveelheid colloid, opgesloten in groote folli-
kels met meestal kubisch éénrijig epitheel. Dit epitheel ver-
keert gewoonlij k in een rusttoestand; soms ziet het eruit
als endotheel, platgedrukt door de groote colloidophoo-
ping in de follikels; soms ook zien we een tamelijk leven-
digen epitheelgroei, die tot de vorming van kleine nieuwe
follikels voert. Het colloid is meestal fraai rose gekleurd
door eosine, ook neemt het wel eens een meer donkere tint
aan, zelfs een blauwe kleur werd een enkele maal opge-
merkt. De verschillende kleur van het colloid geeft aanwij-
zingen over de meer of minder levendige resorptie van het
schildkliersecreet. Vinden we een licht gekleurd colloid

-ocr page 208-

met vele randvacuolen, dan mogen we in het algemeen zeg-
gen, dat het colloid dun vloeibaar is en dus wellicht ge-
makkelijker geresorbeerd kan worden, terwijl een donker
gekleurd colloid op een waterarm dik colloid, dat opge-
hoopt
IS, wijst. Uit de struma diffusa coUoides zal dus
waarschijnlijk in het algemeen een matige resorptie van
schildkhersecreet plaats hebben.

De beoordeeling van de functie van een struma uit de
kleur van het colloid is natuurlijk maar zeer gebrekkig ;
slechts uit groote verschillen mogen we tot een ver-
schillende resorptie besluiten. Ik heb me echter met deze
gebrekkige hulpmiddelen moeten behelpen, daar het
verrichten van colloid-chemische, experimenteele en
stofwissehngsproeven uitgesloten was. Ten eerste waren
de strumae voor chemisch onderzoek niet meer geschikt,
doordat ze alle in formol bewaard waren en ten tweede
heb ik de meeste van de patiënten, van wie de onder-
zochte strumae afkomstig waren, zelf niet gezien, doch
moest ik mijn gegevens uit de ziektegeschiedenissen ver-
krijgen.

De struma nodosa komt in aUe drie patiëntengroepen
voor, doch het meest bij de kroplijders zonder verschijn-
selen van Morbus Basedowi. Ze treedt pas op volwassen
leeftijd op, terwijl ze over het algemeen pas na längeren
tijd dan de struma diffusa colloides verschijnselen geeft,
die tot operatie nopen. De grootte en het gewicht zijn zeer
verschillend, naarmate we met geënucleëerde knobbels
of met uit multiple knobbels opgebouwde, geheele schild-
klierkwabben te doen hebben. De eersten hebben een
laag gewicht, de laatsten kunnen een zeer hoog gewicht
bereiken. Ook de histologische bouw vertoont groote
verschillen. We treffen er knobbels onder aan met een
bouw, geheel gelijkend op die van de diffuse colloidstru-
ma, daarnaast echter knobbels met een overwegend pa-
renchymateuzen bouw. Bovendien komt in vele geval-
len een sterke degeneratie voor, die tot cystevorming aan-
leiding geeft. Ook de colloïdophooping en het karakter
van het colloid vertoonen groote variaties, zoodat de
functie, die een struma nodosa in het organisme uit-

-ocr page 209-

oefent, wel zeer moeilijk te beoordeelen is; te meer daar
het histologische beeld van de knobbels, die een struma
nodosa samenstellen, zoo verschillend kan zijn. Naast
parenchymateuze knobbels kunnen we colloide en sterk-
gedegeneerde aantreffen in een zelfde struma, zoodat
het ondoenlijk genoemd mag worden een oordeel over de
werking van deze kropvormen te vellen.

De mengvorm, de struma diffusa nodosa, in mijn ver-
zamehng steeds een struma diffusa colloides met colloide
of parenchymateuze knobbels, heeft ongeveer de eigen-
schappen, die ik voor de struma diffusa colloides be-
schreef, met dit onderscheid, dat de struma diffusa col-
loides nodosa parënchymatosa ook bij de patiënten met
volledigen Morbus Basedowi aangetroffen wordt.

De struma diffusa parënchymatosa wordt bijna uit-
sluitend bij lijders aan volledigen Morbus Basedowi ge-
vonden, zij ontstaat pas na het optreden der puberteit bij
bijna volgroeide of volwassen personen.

In den regel krijgt deze krop geen grooten omvang,
terwijl het gewicht gewoonlijk laag is. Ze is of opgebouwd
uit talrijke zeer kleine met hoog epitheel bekleedde fol-
hkels met slechts zeer weinig colloid, of ze heeft een meer
alveolairen bouw met zeer sterke woekering van het epi-
theel in de folhkellumina. Het colloidgehalte is zeer
gering en het colloid, dat nog te zien is, is door eosine
slechts zeer bleek gekleurd, terwijl randvacuolen er dik-
wijls in zijn waar te nemen. We mogen dus wel zeggen,
dat uit deze strumae een zeer levendige resorptie van
secreet plaats heeft, terwijl het waarschijnlijk is, dat er
ook een quahtatief verschil tusschen dit en het normale
schildkliersecreet zal bestaan.

Ofschoon mijn onderzoek geen licht heeft kunnen wer-
pen op de aetiologie van den krop hier te lande en dit ook
niet in de bedoeling noch in den aard van het onderzoek
gelegen heeft, die zijde van het vraagstuk te bewerken,
wil ik toch niet nalaten daar nog een enkel woord over
te zeggen. Voorzoover uit de litteratuur op te maken
valt, is de hydrotellurische theorie niet meer geschikt om
een bevredigende verklaring van het ontstaan van den

13*

-ocr page 210-

krop te geven (zie het verslag van de Utrechtsche krop-
commissie, waarin men op grond van de statistische en
experimenteele onderzoekingen tot de conclusie komt
dat een plaatselijke factor van onbekenden aard van
grooteren invloed is bij het ontstaan van vergrooting der
schildkher dan de gebruikte watersoort). Ook met de an-
dere theoneën, die een exogene oorzaak aannemen, zooals
de infectie- en de deficiëntietheorie is dit het geval. In
den laatsten tijd wordt er weer meer opgewezen, dat ook
endogene oorzaken in het spel kunnen zijn; de algemeene
constitutie, een veranderde werking van andere intern
secerneerende organen, het centraal zenuwstelsel zullen
zeker een rol kunnen vervullen in de aetiologie van den
krop. Het zoo veelvuldig voorkomen van familiairen
krop wijst wel eenigzins in die richting, evenwel de aetio-
logie van de struma is nog een duister gebied, waarover
het laatste woord nog lang niet gesproken is. Hetzelfde
kan feitelijk gezegd worden van het Basedowvraagstuk
Wanneer we nagaan, wat mijn onderzoek voor positiefs
omtrent het verband tusschen krop en Morbus Basedowi
opgeleverd heeft, dan kan worden vastgesteld, dat over
het algemeen de krop bij Basedow nooit een zuiver col-
loid type vertoont, maar dat in verreweg de meeste ge-
vallen en voor de diffuse strumae gaat dit onvoorwaar-
delijk op, een overwegen van het parenchym, samengaand
met een geringe colloidophooping wordt gevonden.

Nogmaals wil ik hier bij opmerken, dat er een onder-
scheid is tusschen de parenchymwoekering bij de struma
diffusa colloides en bij de struma diffusa parenchyma-
tosa. De parenchymwoekering bij de struma diffusa col-
loides voert tot de vorming van kleine foUikels, waarin
dadelijk weer colloid wordt opgehoopt, terwijl bij de stru-
ma diffusa parenchymatosa geen nieuwe folhkels in de
papUlaire epitheelproliferaties worden gevormd. Ook in de
struma nodosa en de struma diffusa nodosa vinden we
steeds een min of meer overwegen van het parenchym bij
de volledige Basedowgevallen. Voor alle strumasoorten
geldt dus de regel: bij patiënten met volledigen Morbus
Basedowi wordt nooit een zuiver colloidstruma gevon-

-ocr page 211-

den, doch steeds heeft de struma daarbij een min of
meer parenchymateus karakter. Dit wil nog niet zeggen,
dat een overwegen van parenchym noodzakelijk tot Ba-
sedowverschijnselen aanleiding behoeft te geven, want
in mijn verzameling komen onder de strumae, afkom-
stig van patiënten zonder Morbus Basedowi ook eenige
parenchymateuze strumae voor, en wel één struma dif-
fusa parenchymatosa (No. 99) en vier strumae nodosae
parenchymatosae. (No. 49, 82, 29, N°. 66. 1921).

De struma diffusa parenchymatosa (No. 99. fig. 16)
komt in bouw over het algemeen overeen, met wat we bij
het meerendeel der strumae diffusae parenchymatosae van
Basedowpatienten gevonden hebben. In twee opzichten
wijkt ze er wat van af. In de eerste plaats ontbreekt ten
eenemale alle lymphoide weefsel en in de tweede plaats
is de bouw regelmatiger, terwijl de papil of vlokvorming
slechts betrekkelijk weinig aanwezig is, doch overigens
is de groote rijkdom aan parenchym, het geringe gehalte
aan colloid, de hchte kleur hiervan en de aanwezigheid
van randvacuolen geheel in overeenstemming met de
z.g. genuïne Basedowschildklier. Er zijn dan ook vele
plekjes te vinden, waar men bij mikroskopisch onder-
zoek zou meenen een Basedowschildklier voor zich te
hebben. Deze krop is echter wel wat grooter dan andere
Basedowstrumae, het gewicht bedraagt 157 gr. Boven-
dien wil ik er op wijzen, dat deze schildkher gevonden is
bij een jongeman van 18 jaar; uit de ziektegeschiedenis
blijkt, dat de struma slechts zeer korten tijd bestond
(i jaar), terwijl de klachten pas 3 maanden bestonden.
Deze klachten waren van zuiver mechanischen aard, als
gevolg van druk op de trachea. De patiënt vertoonde
niet het ziektebeeld van Morbus Basedowi; als eenig ver-
schijnsel, dat er op zou kunnen wijzen, vind ik vermeld,
dat het oogverschijnsel van Moebius bij hem gevonden is.
Het is niet gelukt nadere gegevens over den patiënt na de
operatie te verkrijgen en het is dus moeilijk een duidelijk
geformuleerd oordeel over dit geval te geven. Dat er een
toestand van parenchymwoekering met snelle afvoer
van het secretieproduct geweest is, kan veilig uit het pre-
is

-ocr page 212-

paraat worden afgeleid. In hoeverre deze jongeman in
staat IS geweest deze hyperrhoe op eenigerlei wijze te
neutrahseeren of dat hier toch een Morbus Basedowi in
de allereerste stadiën van zijn ontwikkehng aanwezig was,
of m hoeverre het geleverde product normaal schildklier
colloid was en dus bij ietwat snellere resorptie toch geen
stoornissen behoefde te geven, daaromtrent is het niet
mogehjk op grond van het histologisch onderzoek en de
weinige khnische gegevens een goed gefundeerd oordeel
te vormen. In de rij der strumae diffusae parenchyma-
tosae, zoowel als in de reeks patiënten met struma zonder
Basedowverschijnselen neemt dit geval een afzonderiijke
plaats in. Ik heb het daarom, wat uitvoeriger besproken
en zou aan dit eene ^eval geen verstrekkende conclusies
willen vastknoopen. Indien dit inderdaad een voorbeeld
IS van een patiënt met diffuus parenchymateus struma
zonder eenige neiging tot het ontwikkelen van het ziekte-
complex van Basedow, dan zou men er voorioopig hoog-
stens dit uit kunnen besluiten: bij lijders aan primairen
Morbus Basedowi vinden we steeds een sterke parenchym
woekering met weinig colloid, maar niet iedere parenchy-
mateuze woekering met weinig colloidophooping hoeft
noodzakelijk gepaard te gaan met ziekteverschijnselen
van Morbus Basedowi. Ook het voorkomen van vier
nodeuze parenchymateuze strumae bij patiënten zonder
Morbus Basedowi bevestigt deze meening. Toevallig
konden wij het mikroskopisch preparaat zien van een
struma, behoorende tot een verzameling mikroskopische
preparaten, welke Prof. Eiselberg meebracht voor zijn
voordracht over krop (Maart
1924 Amsterdam). Hij had
deze struma betiteld als struma adolescentium. Het is
ook een duidelijk diffuus parenchymateus struma zonder
colloid, met talrijke zoogenaamde centraalkanalen. Of-
schoon deze schildklier door de totale afwezigheid van
colloid wat afwijkt van het geval No.
99, is er toch overi-
gens voldoende overeenkomst om te denken aan de moge-
lijkheid, dat we in No.
99 een bijzonder geval van adoles-
centenstruma voor ons hebben. Intusschen wijkt dit dan
toch zeer af van hetgeen uit het Utrechtsche materiaal

-ocr page 213-

omtrent de adolescentenstruma gevonden is; bij geen
enkele is een dergelijk beeld, als we in het preparaat van
Prof. Eiselsberg zagen, waargenomen; wij troffen als
regel op dezen leeftijd een diffuus colloid struma aan en
kunnen dan ook zulk een struma diffusa colloides als het
type van een adolescentenstruma beschouwen. Dit alles
verandert dan ook niets aan het bovengezegde, dat een
diffuus parenchymateus struma met weinig of geen col-
loid mogelijk is zonder eenig verschijnsel van Morbus
Basedowi. We zouden ons af kunnen vragen, wanneer we
in de schildklier de primaire oorzaak van Morbus Base-
dowi willen zoeken, of de functie van deze parenchymateu
ze strumae van niet Basedowlijders misschien een andere
zou kunnen zijn dan van de lijders aan deze ziekte. Het
antwoord hierop is door het histologisch onderzoek alleen
niet te geven. Oogenschijnlijk is het geringe gehalte aan
dun vloeibaar colloid dezelfde, doch de mogelijkheid van
een verschillende functie is niet uit te sluiten, daar we niet
over colloid-chemische of proefondervindelijke onder-
zoekingen kunnen beschikken. Bovendien is de be-
oordeeling van de werking, die een adenoom uitoefent
op zich zelf al buitengewoon moeilijk, met het oog op den
wisselenden histologischen bouw en de onzekere gelegen-
heid tot afvoer van het secreet. Verder bestaat de moge-
lijkheid, dat de functie van de parenchymateuze schild-
klieren dezelfde is, terwijl toch het lichaam in zijn geheel
er in enkele gevallen den nadeeligen invloed niet van onder-
vindt. In die gevallen zou de lichamelijke constitutie aan
bijzondere voorwaarden moeten voldoen, die bijv. ge-
zocht zouden kunnen worden in een zekeren weerstand
van het lichaam tegen de vermeerderde of veranderde
schildklierfunctie. Deze weerstand zou bijv. het gevolg
kunnen zijn van een veranderde werkzaamheid van een
der kheren met interne secretie, die een antagonistische
functie vervult.

Ook zou het niet onmogelijk zijn, dat de parenchyma-
teuze strumae hun funesten invloed slechts op bepaalde
daarvoor bijzonder geschikte persoonlijkheden zouden
kunnen uitoefenen m. a. w., dat een gezond persoon

-ocr page 214-

geen nadeeligen invloed van de parenchymateuze stru-
mae zou ondervinden, terwijl bepaalde ziekelijke consti-
tuties die wel zouden ondergaan. We worden hier als van-
zelf er toe gebracht aan den invloed van de constitutie op
de ontwikkehng van Morbus Basedowi te denken. Door
velen is hier op gewezen; ik herinner maar aan het stand-
punt van C. Hart, die zelfs zoover gaat de status thymi-
colymphaticus op te vatten als den bodem, waarop zich
een Morbus Basedowi ontwikkelt. Het familiaire voor-
komen, het dikwijls vinden van vele degeneratiever-
schijnselen in de famihe van Basedowpatienten, de
sterke ontwikkehng van lymphoid weefsel ook in de
schildkher zelf, het sterk overwegen van het vrouwelijk
geslacht, het overwegen van Basedow bij vrouwen tus-
schen 18 en 40 jaar, m. a. w. het voornamelijk voorkomen
in een bepaalde leef tijdszone, dit alles geeft voorzeker
veel steun aan de opvatting, dat voor de ontwikkeling
van Morbus Basedowi de constitutie een bijzonder groote
rol speelt.

Uit dit alles blijkt wel, dat door het histologisch onder-
zoek alleen niet het bewijs is te leveren, dat de primaire
oorzaak van den Morbus Basedowi uitsluitend in de
schildkher is gelegen; integendeel, men komt er toe aan
te nemen, dat erkennende den grooten invloed, die de
schildklier bij de ontwikkehng van de ziekte van Base-
dow heeft, er toch nog iets anders bij moet komen, om de
Morbus Basedowi te doen ontstaan. Afgezien van ieder
histologisch onderzoek is men hiertoe ook reeds gekomen
door observaties aan het ziekbed, door het slechte re-
sultaat van de strumectomie in een zeker percentage der
gevallen en door de soms verrassende uitwerking ten
goede, die een of andere weinig ingrijpende, oogenschijn-
lijk weinig beteekenende therapie kan hebben.

Ook de afhankelijkheid van den onvolledigen Morbus
Basedowi van de schildkherverandering is door het his-
tologisch onderzoek evenmin te bewijzen. De verschil-
lende strumasoorten, die bij deze patiënten gevonden
worden, komen vrijwel overeen met de strumae van pa-
tiënten zonder eenig Basedowsymptoom, terwijl ook

-ocr page 215-

de fijnere histologische bouw niet zulke afwijkingen ver-
toont, dat van het aanwezig zijn van een anatomisch
substraat voor de geringe Basedowverschijnselen ge-
sproken mag worden.

Welke organen zouden dan nog meer een rol bij het
ontstaan van Morbus Basedowi kunnen spelen? Zooals
in het litteratuuroverzicht is vermeld, komen hiervoor
verschillende in aanmerking. In de eerste plaats het
centraal zenuwstelsel, de symphaticus en verder de an-
dere internsecerneerende organen, waarvan dan door
sommige onderzoekers in het bijzonder de thymus als
het voor de Morbus Basedowi verantwoordelijke orgaan
wordt aangezien. Het feit, dat Morbus Basedowi meer-
malen acuut of zelfs peracuut ontstaan kan na een hef-
tige emotie, gelijk men o. a. vermeld vindt bij H. v.
Sattler, bij Kocher, Mackenzie, Lloyd en anderen, wijst
er op, dat het zenuwstelsel bij het eerste begin van de
ontwikkeling van grooten invloed is en dat dus, al moet
een groot deel van de verschijnselen aan de gestoorde
schildklierfunctie worden toegeschreven, de stoot, die
dit proces in gang zet, hetzij uit het zenuwstelsel, of
weUicht uit andere gebieden, kan gegeven worden. Dit
kan ons ertoe brengen in de verschillende wijze, waarop
die stoot tot de
Basedowontwikkeling gegeven wordt,
een verklaring te zoeken voor de verschillen in ontwikke-
ling en beloop van het ziekteproces, gelijk ook andere
chronische aandoeningen door meerdere oorzaken kun-
nen worden opgewekt, en daardoor ook een verschillend
ontwikkelingstype en beloop kunnen hebben (bijv. chro-
nisch nierlijden, levercirrhose,
e. d., zelfs carcinoom).
Zoo kan ook, al blijven we een gestoorde schildkherfunc-
tie ten slotte als de blijvende werkzame factor beschou-
wen, het verschil der impulsen, dat daartoe aanleiding
geeft, ook het verschil in beloop van de Morbus Basedowi
verklaren. De acuut nerveuze Basedow, de thymogene
Basedow, de Basedow door wellicht andere endo- of
exogene oorzaken, zij kunnen een verschil in ontwikkeling
en beloop hebben en toch tenslotte aan een dysfunctie
der schildkher te danken zijn. In zooverre kan ook het

-ocr page 216-

verschil in histologische struktuur bij de verschillende
schildkheren van lijders aan Morbus Basedow er op
wijzen, dat het niet wenschelijk is aUe Basedows in een
hokje te willen dwingen. Wat ik zou kunnen noemen,
de genuine Basedow, waaronder dus hooren de gevallen
No. 78, 53, 21, 43, 36, 37, 35 en 79 en waarschijnlijk ook
nog No. 100, 91 en d.J.d.J. 11. 1923, vormt wel een
goed te begrenzen klasse. Zij ontstaan spontaan, men
ymdt er de genoemde diffuse schildklierveranderingen
in, zonder een voorafgaande schildkhervergrooting.

De schildkheren bereiken geen hoog gewicht, de patiën-
ten zijn verreweg meestal vrouwen. Ontwikkeling en
ziektebeloop stemmen zeer overeen, dit alles is dus een
aanwijzing deze groep als de vertegenwoordiger van een
vrij scherp begrensd ziekteproces te beschouwen. Daar-
naast vinden we de lijders met onvolledig ontwikkelden
Basedow of met duidelijk uitgesproken Morbus Basedowi
met een struma van geheel andere samenstelling, met
veel colloid, met haarden van parenchymwoekering,
adenomateuze knobbels. Bovendien gaat daar meermalen
een strumeuze vergrooting van de schildklier vooraf
zonder dat er Basedow verschijnselen aanwezig zijn, doch
ook hiervoor bestaat geen vaste regel. Zoo vindén we
bijv. in dé htteratuur verschillende opvattingen naar-
mate het land, waar de waarnemingen zijn gedaan.
Wegelin uit Zwitserland zegt uitdrukkelijk: „Basedowi-
fication kommt namentlich bei der Struma nodosa col-
loides vor"; terwijl Hellwig (Frankfurt) daarentegen
juist op het gevaar van basedowificatie bij de struma
diffusa colloides wijst. Wij hebben hier te lande maar
in een klein aantal gevallen zulke secundaire basedowi-
ficatie gezien (zie de gevallen No. 75, 28 en 16 van de
volledige Basedowgroep en No. 2, 56, 64, 4, 27, 7, 8, 46,
76 en 58 van de groep patiënten met onvolledigen Morbus
Basedowi) en dus is blijkbaar in Nederland de wijze,
waarop een Morbus Basedowi zich ontwikkelt meestal
een andere, dan in landen, waar de krop zoo veelvuldig,
zelfs endemisch voorkomt. Zeker wijst dit alles eropi
dat de struktuur van de schildkher zelf een groote rol

-ocr page 217-

speelt bij de ontwikkeling van een secundairen Basedow,
maar aan den anderen kant is het wenschelijk de betee-
kenis van den stoot gevenden faktor niet geheel uit het
oog te verliezen, ook al kennen we deze faktoren op het
oogenbhk nog niet of slechts ten deele. Zeker mag uit
dit alles wel besloten worden, dat de verschillende vormen
van Morbus Basedowi op verschillende wijze tot stand
kunnen komen en onder meer in een verschillende
schildkherstruktuur hun anatomische uitdrukking kun-
nen vinden. Dat dit voor de therapie van belang kan zijn
bewijzen o. a. de gevallen van Morbus Basedowi, waarin
na exstirpatie van een enkele soms vrij groote parenchy-
mateuze knobbel, het ziektebeeld van Basedow geheel
verdween.

-ocr page 218-

VERSCHILLEN TUSSCHEN KROP IN NEDERLAND
EN IN BERGSTREKEN.

Bij de meest bevoegde schrijvers uit de bergstreken
van Zwitserland en Duitschland vinden we vermeld,
dat bij mensch en dier in berglanden schildklier zoowel
als struma over het algemeen in de groeiperiode meer
kleinfolhculair zijn, dan die in de lage landen en inder-
daad zijn in het algemeen de strumae van mijn verza-
meUng van een folhculair type, dat grooter is, dan het-
geen ik bij de genoemde onderzoekers beschreven vond.
Overigens vallen nog de volgende bijzonderheden over de
berglandstrumae en de lage landenstrumae uit mijn
onderzoek af te leiden.

Ten aanzien van het voorkomen van de verschillende
kropsoorten op verschillende leeftijden vind ik voor de
bergstreken en hier vrijwel hetzelfde: de diffuus col-
loide strumae ontstaan meestal op jeugdigen-, de nodeuze
strumae meer op volwassen leeftijd. Wegehn meent, dat
in bergstreken de meeste neonati reeds een krop hebben.
Voor Nederland gaat dit zeker niet op. Het is trouwens
de vraag of deze opvatting van Wegelin juist is te noe-
men. Moeten we een eenigszins vergroote schildkher in
endemische kropstreken eigenlijk wel een krop noemen,
is het niet waarschijnlijk, dat deze schildkher als de nor-
male voor die streken opgevat moet worden ? Kan het
niet zijn, dat de grootere schildklier in het algemeen
eigen is aan het menschenras, dat in hoogere stre-
ken onder geheel andere invloeden van khmaat, bodem,
voedsel en talrijke andere ons onbekende faktoren leeft,
waardoor bepaalde organen, o. a. in casu de schildkher,
lichte veranderingen ondergaan in aanpassing aan ver-
meerderde of verminderde functie? Ik denk hierbij bijv.

-ocr page 219-

aan de gepigmenteerde huid bij zuidehjke volken, aan den
kleineren lichaamsbouw van de menschen in zuidelijke
streken, tegenover de langere in Middel- en Noord Euro-
pa en allerlei andere bijzonderheden van verschillende
organen.

Wat betreft de verhouding der verschillende kropsoor-
ten kan opgemerkt worden, dat in bergstreken de nodeuze
krop overweegt, terwijl in mijn verzameling de diffuse
strumae de meerderheid vormen. Wel ziet men ook hier
te lande, dat de nodeuze krop op hoogeren leeftijd meer
en meer de overhand over de diffuse krijgt.

Zooals ik reeds zeide, blijkt uit mijn onderzoek, dat
de mikrofoUiculaire vorm van de struma diffusa hier
buitengewoon zeldzaam voorkomt. Een geval, dat we
misschien zoo mogen noemen, nl. de reeds meermalen
besproken struma No. 42 van het meisje van 9 jaar, die
ik op grond van de \'groote overeenkomst in bouw met
foetale schildklieren als een groeistoornis van de schild-
kher meen te moeten opvatten, staat eigenlijk een weinig
buiten het gewone materiaal van de onderzochte schild-
klieren. Bij alle andere diffuus colloide strumae uit de
groeiperiode vind ik in 90 % der gevallen een overwegend
makrofoUiculairen bouw, terwijl de overblijvende 10 %
een gemengd normo- en makrofolhculair karakter dragen.

Ten aanzien van de gewichten van de strumae zijn
eigenlijk weinig verschillen op te merken, alleen blijkt
de meening van Kloeppel, die zegt, dat de nodeuze
strumae in het laagland nooit groot worden, onjuist te
zijn. Onder de nodeuze strumae in mijn verzamehng zijn
er talrijke met een hoog gewicht, zelfs is het grootste
struma een nodeuzen krop.

De resultaten van het onderzoek bij de Basedowstru-
mae geven een vrij groote overeenkomst te zien met het-
geen bij den genuinen Basedow hier te lande en in
bergstreken
gevonden wordt. Ook in Nederland is hierbij
de reeds meermalen beschreven diffuus parenchymateuze
krop gevonden met zijn eigenaardig vast grijsgeel aspect
op de doorsnede en slechts in een geval vond ik een
diffuus parenchymateus struma bij een patiënt zonder

-ocr page 220-

Morbus Basedowi. Dit eene geval kan echter de alge-
meene regel, dat een struma diffusa parënchymatosa bij

den genumen Basedowgevondenwordt niet ontwrichten

maar het maant ons tot voorzichtigheid, om niet zooals
sommigen doen, te zeggen: ieder parenchymateus
struma gaat noodzakelijk met Morbus Basedowi tesamen
Anders staat de zaak met de secundaire vormen van
Morbus Basedowi, deze zijn hier te lande betrekkelijk
zeldzaam: onder de 16 patiënten met volledigen Base-
dow treffen we er 3 aan, die met eenig recht als lijdende
aan secundairen Basedow zijn te beschouwen en onder de
23 patiënten met onvolledigen Basedow slechts 10.
Hellwig zegt juist dat de secundaire vorm meer voorkomt
■dan de primaire.

In verband hiermede kunnen we ons afvragen bij wel-
ke kropvormAi de zoogenaamde basedowificatie, dus het
optreden van Morbus Basedowi bij reeds langen tijd be-
staand struma, het meest voorkomt. Ik heb vroeger reeds
gezegd, dat Hellwig meent, dat het gevaar der basedowi-
ficatie het grootst is bij de struma diffusa colloides, ter-
wijl Wegehn er op wijst, dat juist bij de struma nodosa
colloides de basedowificeering het meest gevonden wordt.
Secundaire vormen bij volledigen Basedow vind ik bij
drie nodeuze strumae, alle van min of meer parenchyma-
teuzen aard, nooit bij de struma diffusa colloides of
bij de struma nodosa colloides. Bij den onvolledigen Base-
dow trof ik secundaire vormen 6 maal bij de struma dif-
fusa colloides aan, 4 maal onder de strumae diffusa
nodosae. Een groot verschil tusschen beide soorten is
dus met te vinden, voorzoover het gevaar van base-
dowificeering betreft. Ik wil hiermede volstrekt niet
zeggen, dat dit geldt voor Nederland in zijn geheel.
Daarvoor is het materiaal te beperkt en bovendien nog
alleen uit Utrecht en omstreken afkomstig.

Tenslotte wil ik er nog op wijzen, dat terwijl in de
bergstreken de endemische krop in een vrij groot per-
centage gepaard gaat met kretinisme, zelfs in die mate,
dat van staatswege een wären veldtocht tegen den krop
ondernomen is, hier in Nederland het samengaan van

-ocr page 221-

krop en kretinisme gelukkig tot de zeldzaamheden be-
hoort, terwijl ook hypothyreoidisme hier slechts weinig
bij kropdragers schijnt voor te komen. Ik heb deze af-
wijkingen althans in geen enkel geval aangetroffen.

Wil men in een kort overzichtelijk lijstje de verschil-
len tusschen de strumae in bergland en wel voornamelijk
in Zwitserland en in Nederland neerschrijven, voorzoover
die uit mijn onderzoek blijken, dan kan dat op de vol-
gende manier gedaan worden.

Zwitserland. Nederland.

Neonati.

Schooljeugd.

Lateren leeftijd.

Frequentie der ver-
schillende kropsoor-
ten.

Grootte van de folli-
kels.

Voorkomen van se-
cu ndairen Morbus Ba-
sedowi.

Kretinisme en hypo-
thyreoidisme.

Meestal vergroote
schildklier.

Buitengewoon veel
krop

Buitengewoon veel
krop.

De nodeuze krop over-
weegt.

In de groeiperiode zijn
de diffuse strumae
meestal mikrofollicu-
lair.

Secundaire Basedow
komt meer voor dan
de primaire vorm.

Zeer frequent met
krop samengaand.

Vergroote schildklier
zeer zeldzaam.

Weinig krop.

Weinig krop.

Diffuse krop minstens
zooveel als nodeuze.

In de groeiperiode zijn
de diffuse strumae
meestal makrofollicu-
lair.

Primaire vorm komt
meer voor dan de se-
cundaire.

Zeer zeldzaam voor-
komend.

Uit het verslag van de Utrechtsche kropcommissie blijkt, dat in
Breda en Utrecht zeer veel krop onder de schooljeugd wordt gevonden, in
Leeuwarden en Middelburg echter niet, zoodat al maken enkele plaatsen
er een uitzondering op, toch als algemeene regel voor geheel Nederland
wel mag worden aangenomen, dat onder de schooljeugd weinig krop voor-
komt.

-ocr page 222-

LITTERATUUROPGAVE.

1. Asher :Wnzipielle Fragen zur Lehre von der Inneren Sekretion.
Klinische Wochenschrift, 1922, No. 3.

2. Asher und Flack. Die innere Sekretion der Schilddrüse und die Bil-

l\' Sekrets unter den Einflusz von Nervenreizung

Zeitschrift fur Biologie 1911. Bd. 55. ^

-3. Baillarger. Enquête sur le goitre et le cretinisme. Paris 1873

4. Biedl. Innere Sekretion 1916. 3e Aufl. \'

5. Bigler, Uber Herzstörungen bei endemischen Kropf. Bruns Bei-
träge zur klinischen Chkurgie. Bd. 89.

6. Bircher. H.. Der Endemische Kropf und seine Beziehungen zur
iaubstummheit und zum Kretinismus. Basel, 1883

7. Birch^. E.. Zur experimentellen Erzeugung der Struma, zugleich

rirgie."l9lo ^Bd\'^^foS ^^^"tsche Zeitschrift für Chi-

Das Kropfproblem. Bruns Beiträge zur klinischen Chirurgie.

8. Blauel u. Reich, Versuche über künstliche Kropferzeugung.
Bruns Beitrage zur klinischen Chirurgie. Bd. 83

9. Borst. Die Lehre der Geschwülste. 1902.
Bossart. Über 1400 Strumaoperationen der Krankenanstalt

Aarau. Bruns Beiträge zur klinischen Chirurgie. Bd 89

11. Brand. Vergrooting der schildklier in Nederland. Rapport van

den Centralen Gezondheidsraad. Utrecht. 1918.

12. Broers, Het voorkomen van vergrooting der schildklier in de
^ provincie Utrecht. Nederlandsch Tijdschrift voor
Geneeskunde.

1907, I, blz. 1267, \'

13. Burgi. Organotherapie. Jahreskurse für ärtzliche Fortbildune-

1914. Augustusheft. \' ®

14. Capelle u. Bayer, Thymektomie bij Morbus-Basedowi. Bruns

Beitrage zur klinischen Chirurgie. Bd. 72.

15. Charcot. Des formes frustes de la maladie de Basedow. Gazette

des Hôpitaux, 1885. No. 13; 15.

16. Curschmann. Über die Einwirkung der Kriegskost auf die Base-

dow\'sche Krankheit. Khnische Wochenschrift. 1922. No 26

17. Chvostek, Morbus Basedowi und die Hyperthyreosen. Berlin,

18. Dieterle. Hirschfeld u. Klinger, Epidemiologische Unter-

gichungen über den endemischen Kropf. Archiv für Hygiene.

19. Ehrlich, Klinische und anatomische Beiträge zur Kenntnis der

Morbus Basedow. Bruns Beiträge zur klinischen Chirurgie. Bd. 28.

10

-ocr page 223-

v. Eiselsberg. Die Krankheiten der Schilddrüse. Deutsche Chi-
rurgie. Bd. 38.

21. Enderlen, Über den Kropf. Klinische Wochenschrift, 1922. No. 10.

22. Enderlen\' u. Hotz. Zur Technik der Kropfoperation. Zentrall-

blatt für Chirurgie. 1920. S. 1365.

23. Erdheim Zur normalen und pathologischen Histologie der Glan-

dula thyreoidea, parathyreoidea und Hypophysis. Ziegler\'s Bei-
träge. Bd. 33. Vol. 33.
24
Ewald Die Erkrankungen der Schilddrüse, Myxoedem und Kreti-
nismus. Spezielle Pathologie und Therapie. Nothnagel. Bd. 22.

25. Getzowa, Über die Thyreoidea von Kretinen und Idioten. Vir-

chow\'s Archiv. Bd. 180. . » •

26. v. Gierke, Drüsen mit inneren Sekretion. Pathologische-Anatomie.

Aschoff.\'II Auflage. Bd. 2. . ^

27. van Goor, Over aangeboren kropgezwellen. Dissertatie 1921. Am-

stcrdäin

28. Gutknecht, Die Histologie der Struma. Virchow\'s Archiv. Bd. 99.
29 Hart
Über Thymus persistens und apoplektiformen Thymustod,

neb\'st Bemerkungen über die Beziehungen der Thymushyper-
plasie zur
Basedow\'schen Krankheit. Munchener medizinische
Wochenschrift, 1908. No. 13, 14.

_ Die Bedeutung der Thymus für Entstehung und Verlauf des

Morbus Basedowi. Archiv für klinische Chirurgie. Bd. 104.

30. Haberer, Thymusreduktion und ihre Erfolge. Mitteilungen a. d.

Grenzgebiete der Medizin u. Chirurgie. Bd. 27.

31. Haudek u. Kriser, Über die Röntgenbehandelung der Basedow\'-

schen Krankheit. Klinische Wochenschrift, 1922. No. 6.

32. Hedinger, Über das Kropfproblem. Verhandlungen der Schweize-

rischen Naturforschenden Gesellschaft. Neuenburg, 1920.

33. Hellwig, Die diffuse Colloidstruma. Mitteilungen a. d. Grenzge-

biete der Medizin u. Chirurgie. Bd. 32.
_ Die
Hyperthyreosen leichteren Grades. Bruns Beiträge zur

klinischen Chirurgie. Bd. 125. ^ , ..

34. Hellwig u. Neuschlosz, Zur funktionellen Schilddrusendiagnostik.

Klinische Wochenschrift, 1922. No. 40.

35. Herzfeld u. Klinger, Chemische Studien zur Physiologie und

Pathologie. Zur Funktion der Schilddrüse. Munchener Medizi-
nische Wochenschrift, 1918. No. 24.

36. Hesselberg, Die menschliche Schilddrüse in der fötalen Periode

und in den ersten 6 Lebensmonaten. Frankfurter Zeitschrift für

Pathologie. Bd. 5. , ^ , , ,

37. Hildebrand, Erfahrungen und Studien über die Basedow\'sche

Erkrankung und ihre Behandlung. Archiv für klinische Chirurgie.

38 HirschVeld u Klinger, Experimentelle Untersuchungen über

den endemischen Kropf. Archiv für Hygiene, Bd. 85.
39.
Hitzig, Beiträge zur Histologie und Histogenese der Schilddrüse.

Archiv für klinische Chirurgie. Bd. 47.
40
Hueck Ein Beitrag zur Beurteilung der Knoten in der Schild-
drüse. Deutsche Zeitschrift für Chirurgie. Bd. 174.
^ 41.
Hunziker, Der Kropf ein Anpassung an Jodarme Nahrung. Bern,
1915.

-ocr page 224-

42. Isenschmid, Zur Kenntnis der menschlichen Schilddrüse im Kinder-

Frankfurter Zeitschrift für Pathologie. Bd 5

43. Kappenburg, Krop en drinkwater. Dissertatie, 1919 Utrecht
~ Struma en depressie. Nederlandsch Tijdschrift voor Genees-

^ kunde, 1916, II, blz. 1187.

Over het voorkomen van Struma. Nederlandsch Tiidschrift
voör Geneeskunde, 1916, II, blz 2079

44. Kloeppel, Vergleichende Untersuchungen über Gebirgsland und

lieflandschilddrüsen. Ziegler\'s Beiträge. Bd. 49.

45. Klose, Die pathologische-anatomischen Grundlagen der Base-

dow sehen Krankheit. Bruns Beiträge zur klinischen Chirurgie.

46. Klose u^ Hellwig, Die Struma maligna. Klinische Wochenschrift,

ly22. No. 34. <

Über Kropfrezidive. Klinische Wochenschrift 1922 No 38
—— Ist die Resektion des Cervical sympathicus eine zielbewuszte
Basedowoperation? Klinische Wochenschrift. 1923 No 14

47. Kolle, Über Ziele, Wege und Probleme der Erforschung des ende-
mischen Kropfes. Corr. Blatt für Schweizer Aertze. 1909

48. Kocher, Th., Vorkommen und Verteilung des Kropfes in Kantou

Bern. Bern, 1889.

"^rSe\'cïirrgie^S^^^^^ Kropfexcisionen. Archiv

\'Vlil^\'Z ärurgS^B^T\' Archiv für

49. Kocher, A Die histologischen und chemischen Veränderungen

der Schilddrüse bei Morbus Basedowi und ihre Beziehungen
zur Funktion der Drüse. Virchow\'s Archiv. Bd. 208.

- Über Jod Basedow. Archiv für klinische Chirurgie Bd 92

-— Neuere Untersuchungen der Schilddrüse bei Basedow \' und
Hyperthyreoidimus. Archiv für klinische Chirurgie. Bd 95

50. Kraus, Über Kropfherz Deutsche medizinische Wochenschrift,

51. Krecke, Über die Häufigkeit und die Diagnose der durch Hyper-

sekretion der Schilddrüse bedingten Störungen. Munchencr
medizinische Wochenschrift, 1911.

52. Krehl, Jodbasedow. Munchener medizinische Wochenschrift 1910

53. Kronlein, Klinische Untersuchungen über Kropf, Kropfoperation

und Kropftod. Bruns Beiträge zur klinischen Chirurgie. Bd 9

54. Langhans, Über die epithelialen Formen der malignen Struma\'

Virchow\'s Archiv. Bd. 189.

—- Weitere Mitteilungen über die epitheliale Struma. Virchow\'s
Archiv. Bd. 206. ircnow s

Iets over de classificatie van kropgezwellen. Nederiandsch
lijdschnft voor Geneeskunde, 1917, I, blz. 533.

56. Lieck, -Operation oder Röntgenbehandlung beim Morbus Base-

dow? Deutsche Zeitschrift für Chirurgie. Bd. 166.

57. Lubke, Beiträge zur Kenntnis der Schilddrüse. Virchow\'s Archiv.

Bd. 167.

58. Marine u Lenhart, Further observations and experiments on the

so-called thyreoidcarcinoma of the brooktrout. Journal of exoe-
nmental medicin. Bd. 13. 1911. ^

-ocr page 225-

59. Michaud, Die Histogenese der Struma nodosa. Virchow\'s Archiv.
Bd. 186.

_\'Beiträge zur Lehre intrathyreoidal gelegener Zellhaufen der

Thyreoidea. Virchow\'s Archiv. Bd. 191.
^60. MacCarrsion, The .etiology of endemjc goitre. London, 1^.

61. Möbius, Die Ö^ä^w\'sche Krankheit. Spezielle Pathologie und

Therapie. Nothnagel. Bd. 22.

62. Monnier, Klinische Studie über die Strumektomie an der Hand

von 670 Kropf Operationen. Bruns Beiträge zur klinischen Chi-
rurgie. Bd. 54.

63. Müller, Histologie der normalen und der erkrankten Schilddrüse.

Ziegler\'s Beiträge. Bd. 19.

64. Palla, Über die operative Behandlung gutartiger Kröpfe. Bruns

Beiträge zur klinischen Chirurgie. Bd. 67.
Potter, Psychiatrische en Neurologische Bladen. Winkler Feest-
bundel, 1918.

66. Oswald, Die Schilddrüse. Leipzig, 1916.

67. de Quervain, Die akute, nicht eiterige Thyreoiditis und die Be-

teiligung der Schilddrüse an akuten Intoxikationen und Infek-
tionen. Mitteilungen a. d. Grenzgebiete d. Medizin u. Chirurgie,

1904. II. Suppl. Bd.
_ 2ur Technik der Kropfoperation. Deutsche Zeitschrift für

Chrirugie. Bd. 116.

68. répin, Goitre experimental. Comptes Rendu de la Société de Bio-

logie. 1911. Bd. 71.

69. Ribbert, Die Basedowstruma. Virchow\'s Archiv. Bd. 219.

_ Das Adenom der Schilddrüse. Frankfurter Zeitschrift für

Pathologie. Bd. 2.

70. Romeis, Quantitative Untersuchungen über die Wirkung von

Thyroxin, Dyotyrosin, Jodothyrin und Jodthyreoglobulin. Kli-
nische Wochenschrift, 1922. No. 25.

71. Scholz, Klinische und anatomische Untersuchungen über den

Kretinismus. Berlin, 1906.
_ Über das Kropfherz. Berliner Klinische Wochenschrift, 1909.

No. 9.

72. schlitteniielm u. Weichardt, Der endemische Krop fin Bayern.

Berlin, 1912.

73. Simmonds, Über lymphatische Herde in der Schilddrüse. Virchow\'s

Archiv.\'Bd. 211.
_ Über die anatomische Befunde bei Morbus Basedowi. Deut-
sche medizinische Wochenschrift, 1911. No. 47.

74. Stern Differentialdiagnose und Verlauf des Morbus Basedowi

und seiner unvollkommenen Formen. Jahrb. f. Psychiatrie und
Neurologie, 29. 1909.

75. Starck, Klinik der Formes frustes der Morbus Basedowi /Thyreo-

toxikosen). Deutsche medizinische Wochenschrift, 1911. No. 47.

76. Stiner, Die Verbreitung des endemischen Kropfes in der Schweiz

nach\' neueren Ergebnissen der Rekrutenuntersuchungen. Schwei-
zerische
Kropfkommission Sitzung 22 Sept. 1923. Bern, ^ei-
lage 4.

77. Sudeck, Zur pathologischen Anatomie und Klinik der Morbus.

Basedowi. Bruns Beiträge zur Klinischen Chirurgie. Bd. 92.

-ocr page 226-

78. Sulzer, Bericht über 200 Kropf Operationen. Deutsche Zeitschrift

für Chhrurgie. Bd. 36.

79. Verslag van de commissie tot het instellen van een experimenteel
yj en statistisch onderzoek naar de oorzaak en de middelen van

^ bestrijdmg van de schildkliervergrooting te Utrecht. Utrecht
1924.

80. Vogel, Beiträge zur pathologischen Histologie der Schilddrüse.

Virchow\'s Archiv. Bd. 217.

81. Wegelin, Die Einteilung der Kröpfe. Referat gehalten an der Sit-

zung der Schweizerischen Kropfkommission vom 21. Jan. 1922.
Bern.

^ - Die experimentelle Kropfforschung. Mitteilungen der Natur-
forschenden Gesellschaft in Bern, 1917.

- Zur Histogenese des endemischen Kropfes. Corr. Blatt für

Schweizer Aerzte. 1912. No. 9.

82. v. Werdt, Über LymphfoUikelbildung in Strumen. Frankfurter

Zeitschrift für Pathologie. Bd. 8.

83. Wölfler, Über die Entwicklung und den Bau des Kropfes. Archiv

für Klinischen Chirurgie. Bd. 29.

84. Zander, Zur Histologie der Basedow Struma. Mitteilungen a. d.

Grenzgebiete d. Medizin u. Chirurgie. Bd. 25.

-ocr page 227-

sa -\'i

-/••-\'M ;

r - " Sii\'riiiç\'-fi»^ - , - ^ <

-

..........

® , . . " ^ \' • > îv.. Ji\'t «S»

\' "is ... - ■ ■

" m

-ocr page 228-

I

--1

s

«e • .

r

. > . ■ . ■ ■

i .p-

T -VJ! * ^

s V

•V ■

- 11

■ < \' \'

-ocr page 229-

STELLINGEN

Bij de beslissing over de operabiliteit van boosaardige
gezwellen mag het oordeel van den chirurg niet voorna-
melijk
afhangen van het al of niet anatomisch uitvoerbaar
zijn van de operatie.

II

Strumarecidief is door geen enkele wijze van opereeren
te voorkomen.

III

De behandehng van klinisch éénzijdige longtuberculose
met cavernen behoort te bestaan uit phrenicoëxaeresis
en extrapleurale thoracoplastiek.

IV

Wanneer in de latere maanden van de graviditeit de-
compensatie van een bestaand hartgebrek optreedt, wekke
men geen vroeggeboorte op.

V

De Rijksverzekeringsbank onthoude derenteuitkeering
aan een getroffene met traumatische neurose.

VI

Toepassing van een algemeene kropbestrijding bij de
schoberen van Utrecht door jodiumverstrekking in een of
anderen vorm, is niet wenschelijk.

-ocr page 230-

■ \'-\'jpsi-jii\'/ù ;: ni:.- :}: !i>i-\'-.\'iO !<)Li ■ n\'>i : •

.iool» -^ÏR^nhx ^lob i-y i;\',v .■jfl/J).

■■■ \'ilîv ■ ■ . ■

; . \'■ vv\' \' \' X .. \'tlilui; nis\'/ \'f

- • . • V

I .L

-ocr page 231-

No. 17. blz. 78. Struma diffusa colloides. $ 17 j. Non Basedow. Hct or-
gaan bestaat uit dicht opeengelegen meestal even groote, colloidhou-
^ dende folhkeltjes.

Fig. 2.

No 8 blz 154. Struma nodosa colloides. ? 27 j. Onvolledige Basedow.
Het
orgaan is opgebouwd uit knobbels, die op hun beurt samengesteld zijn
uit kleine en grootere colloidhoudende knobbels.

-ocr page 232-

No. 29. blz. 106. Struma nodosa parenchymatosa, ? 46 j. Non
Basedow. Geënucluëerde knobbel, waarixi knobbels, die opge-
bouwd zijn uit gewoekerd parenchym zonder colloidvorming.

Fig. 4.

\' \\

v

No. 100. blz. 122. Struma diffusa parenchymatosa $ 2\\ j. Struma
van een patient met volledigen Basedow; het orgaan bestaat uit vast pa-
renchymateus weefsel, grijsgeel van kleur, zonder colloid.

-ocr page 233-

No 14 blz 80. SticumajliffvLsa_mlloi^-? 20 j. Noil Basedow.
Vrij groote follikels met zeer laag epitheel en veel colloid.

No 9 blz 106. Struma nodosa colloides. ? 45 3. Non Basedow. Grootere en

Seinere foil kels met colloid en laag kubisch epitheel; talrijke kleme fol-
kleinere loiUKe jj^ spoedig colloid vormen.

-ocr page 234-

No. 34. blz. 108. Struma nodosa colloides. $ 52 j. Non Basedow. Kleine
knobbels van colloidhoudende follikels. Daartusschen schildklierweefsel met
kleine follikeltjes, enkele met, andci^e zonder colloid.

No. 40. blz. 148. Struma diffusa colloid_es^nodosa colloides et parënchymatosa.

$ 21 j. Onvolledige Basedow. Klein colloidhoudend adenoom, dat scherp om-
schreven is en naast ietwat grootere colloidhoudende follikels vele kleinere bevat
waarin weinig of nog geen colloid opgehoopt is.

II

5

-ocr page 235-

No 41 blz 72 Struma diffusa colloides. ? 12 j. Non Basedow. Zoo-
genaamde \' Centraal kanalen" in het strumaweefsel; grillige buis-
vormige lumina, bekleed met hoog kubisch epitheel met donkere
kernen aan de basis.

Fig. 10.

No 54 blz 74. Struma diffusa colloides. ? 15 j Non Basedow. Colloid-
houdende follikels; in den wand vanjcle ziet men duidelijke arkaden-

-ocr page 236-

No. 27. blz. 140. Struma diffusa colloides. ? 17 j. Onvolledige Basedow.
Temidden der colloidhoudende follikels ziet men vele plaatsen, waar het
klierweefsel dichter gebouwd is, de follikels kleiner zijn en de epitheelcellen
dichter bij elkaar liggen.

III

No. 72. blz. 132. Struma nodosa colloides et parenchymatosa. $ 24j. Vol-
ledige Basedow. Onregelmatig gebouwd struma met zeer wisselend gekleurd
colloid. Epitheel hier en daar wat gewoekerd, elders meer gedegenereerd.

-ocr page 237-

No. 36. blz. 116. Struma diffusa parenchymatosa. ? 22 j. Volledige Bascdaiy.
Zeer duidelijke diffuse vlokvonnigc woekering van het epitheel, zonder eenige
ophooping van colloid. Dit is de bouw, die men aantreft in de strumae, die
er uitzien, zooals fig. 4 weergeeft.

0

No. 43. blz. 116. Struma diffusa parenchymatosa. ? 20 j. Volledige
Basedow. Sterke woekering van het parenchym, dat overal onregel-
matig in het lumen der follikels uitsteekt. Zeer weinig colloid, dat
bovendien zeer bleek gekleurd is.

-ocr page 238-

Nn 35 blz 118 struma diffusa parënchymatosa. ? 27 j. Volledige Basedow.
Hetlparend\'iyni is zeer gewoekerd, maar men kan toch nog vele chudehjke
follUeltjes zien, waarin wat bleek gekleurd colloid is. De donkere plekken zijn
OPl oopiWen van lymphoïd weefsel; in een paar er v.yi ziet men zelfs kiem-
^ ^ centra, (bovenaan iets naar rechts).

Fig. 16.

KTo 99. blz. 82. Struma diffusa parendiym^osa. ^ 18 j. Non Basedojs. Eigen-
aardig gebouwd parcnchymateusstruma; veel epitheel,^dat hoog is; slechts in
een gedeelte der follikeltjes wat colloid en hierin veel randvacuolen. Ondanks
deze parenchymwoekering en dit dun vloeibare colloid toch geen Basedow-
verschijnselen. Vergelijk dit struma met fig. 13, 14 en 15.

-ocr page 239-

miy

- • E f - - Ä.

\'Vi. \'

.. SÛ\'^îff\'îS\'I^-l \'.•■ri ...... ■■

■\'\'•".Vf: -Vr-VK,

\'t. \' •\' \'
te-

^••lît

hV \'

^ h ■

NX

I\' l\' k-l-.i^\'^\' • - ; ; ■

7 ^

tj

-ocr page 240-

mm

Vo."

\'■f

f jr Itji , . \' ■

-ocr page 241-

immm

«w