-ocr page 1-
-ocr page 2-

.ÜM

- ■

■•t

.V

■•S\'f

■ - •>

ff- • -\'-i

Ipif CT -V\'-.\'»\'

V.

- L-

v\'

M

. ■ ■■ \' ■ "F!- .

• .. , , .....

. -\'Jt, Sf r.

V-

;

/ : ;

-ocr page 3-

■ f^v

■.i

•ft^\'Äs T^f: V-.U-Mr -\'^-\'ViV^^

J

-s\'v^ l ■■■ >•■ \'î-\'-rv\'-
SSiBI.- ■•\'. :■.

1

1 \' \' \' \' .

.; ;

"i\' ,

f. • \'

. f ^ s

V\'

S"\'

■,i it

fe„-,,,. .... ,..............

-ocr page 4-

ij V^V- -V ■ V

mÊ&Mmr

Ki.-,-; .

t:

• i\'.
il:!

-ocr page 5-

ßIJDI?flGE TOT DE KENI^IS DEf? GOflPEJl-
SRT0I?ISC}1E l?RDDl?BBnilG Villi HET OOG

.m

-ocr page 6-

/ vgl

- ■■ \'

■ 1, iv - A;-- ■ ■ ■ • ■ ^

: v; " / - v.. ^

■: ■ \\

S ^

■ i

mi

H IV

\'7.\'

■>t»

V 1 ,

.-Vï-a-ir.\'

-ocr page 7-

^ .t

VI\'\' " \' ■ " \'\'\'

Bijdrage tot de
Kennis der Compensatorische
Raddraaiing van het Oog.

proefschrift ter verkrijging van den
graad van
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE aan
de rijks-universiteit te utrecht, op gezag
van den rector-magnificus, p
ROF. dR. a. j.
p. van den broek, hoogleeraar in de
faculteit der geneeskunde, volgens het
besluit van den senaat der universiteit

tegen de bedenkingen van de faculteit
der geneeskunde te verdedigen op dinsdag

13 mei 1924, des namiddags 4 uur, door
HENRICUS MARCELLUS HOUBEN

ARTS

geboren te woudrichem.

ZUNDERT

ELECTRISCHE DRUKKERIJ WILLEM VORSSELMANS
— 1924 —

-ocr page 8-

• - ■ \' , \' t

r\'-c

- Vl J
• -

- J \'

\'ISï

■S\'^-H:.--

•Pi-\'

- :;S

mm

-

■ù\' .

. \\

XMr: r. 1

1 ■ -v .

\' V

-ocr page 9-

Aan mijne Ouders.
Aan mijn aanstaande Vrouw.

-ocr page 10-

- ff - .Vf .\' I,-. -i " . ><-■\' -

v ,

■ * \\ ■ • ! \'

\' ■ V ,

■ Ii

. -iA.

J

• I

\' )

M

-ocr page 11-

Deze inleiding biedt mij de welkome gelegenheid aan U,
Hoogleeraren der medische en philosophische faculteiten, mijn
welgemeenden dank te betuigen, voor het onderwijs en de leiding,
welke ik van U tijdens mijn studie mocht ontvangen.

U, Hooggeleerde Zwaardemaker, Hooggeachte Promotor,
ben ik ten zeerste erkentelijk, voor de groote bereidvaardigheid,
waarmede U mij ter zijde stond bij de verzameling der ge-
gevens, en bij de critische beschouwing van mijn werk.

Wel mag ik U Zeergeleerde Struijcken dankbaar zijn!
Niet alleen werd ik door U in de gelegenheid gesteld de proeven
tc doen met door U vervaardigde toestellen, maar ook genoot
ik voortdurend gastvrijheid in Uwe kliniek, waar alle hulp-
middelen aanwezig zijn, om dit onderzoek tc verrichten. Uwe
voortdurende belangstelling
ivas me een prikkel om het eenmaal
ondernomen werk te voltooien.

Het verzamelen van litteratuur werd mij bijzonder gemakke-
lijk gemaakt door de bereidvaardigheid, waarmede, U, Hoog-
geleerde
Mulder, mij daarin ter zijde stond.

Het past me, U, Monseigneur Hermus hier te danken voor
de gelegenheid, welke U mij gaaft, om in Uw Instituut tc
St. Michiels-Gestel, het onderzoek op doofstommen tc kunnen
verrichten.

Aan al degcnencn, die mij hielpen bij het nemen der proeven,
zoowel de geduldige Subjecten, als dc werkzame Assistenten,
benevens degenen, die, voor mij dc teekcningcn vervaardigden,
betuig ik hiermede mijne erkentelijkheid.

-ocr page 12-

■ . , ■".IM\'»:® . . , ■•,-,<■-. .i

T\' \'

iv» «

•W-

yr-Jt-\'- ■

■\'r , ■

, %

fr\'.

\'/ : \'

fi-

/ .

.■ ƒ

/

V-"\'. ■ .V.

"WSf-: ■ - i ■ ■ ■ ■

r. • • «ài : . . V* \' .l»\'«-*^

/ :

■ -a : .

r.

•Bsr. ..-^-.t,- ...

^ -J .«JSjeraïjL. «f . S/.. • y ■ j- : I I r T frffiT I TWii ^iwH

-ocr page 13-

Inleiding.

De woorden van Quix : «Chez riiomme une autre diffi-
culté se presente encore, il est très difficile de trouver ou
de marquer un point de repère dans l\'oeil, par le quel on
peut déterminer la position du globe de l\'oeil dans l\'orbite »
cn verder : « Mais une rotation est très difficile h constater »
drukken den wensch uit een nieuw toestel tc bezitten,
een-
voudig van samenstelling cn gemakkelijk in het gebruik,
om
daarmede de raddraaiing van het oog te kunnen bestudeeren.
Enkele optische constructies ter objectieve bepaling van de
raddraaiing, zooais Struycken deze bezigt, en in dit
proefschrift besclireven worden, zijn een poging om dezen
wensch te verwezenlijken.

Photografische opnamen met een eveneens door hem ge-
construeerd toestel controleercn, zoo noodig, de uitkomsten
met de andere toestellen gevonden.

Ik heb mij niet beperkt tot het onderzoek der raddraaiing
van het oog
bij neiging van het hoofd naar rcchis en links
bij normalen, maar ook een onderzoek ingesteld naar de
raddraaiing verkregen door
inspuiting van koud cn warm
water
in den uitwcndiqcn gehoorgang (bij ruststand van
het hoofd) bij personen met
normaal trommelvlies of na
attico-antrcctomic zooals « Karlefors » 2) dit ook deed en bij
galvanisatie.

-ocr page 14-

De galvanisatie van het middenoor, in verband met de rad-
draaing, zal met een eigen korte inleiding, waarin eenige
geschiedkundige bijzonderheden worden vermeld, in een af-
zonderlijk hoofdstuk besproken worden.

Bij personen, bij wie het trommelvlies afwezig was, werd
ook
anaesthesie met cocaine of adrenaline-alypine van het
middenoor toegepast.

Daar bij doofstommen zonder en met prikkelbaar labyrinth
de raddraaiing door anderen reeds onderzocht werd, en mij
de gelegenheid openstond dit ook te verrichten in het
doof-
stommen-instituut
te St. Michiels-Gestel, heb ik de verleiding
niet kunnen weerstaan, dit onderzoek te herhalen. Verder
bepaalde ik de raddraaiing van het oog bij enkele gevallen
uit de pathologie.

Raddraaiing van het oog dan, wordt door Helmholtz^)
als volgt omschreven : «
Drehun\'gen des Augapfels um die
Blicklinie als Achse pflegt man Raddrehungen zu nennen,
weil die Iris sich dabei dreht wie ein Rad».

Hering5) spreekt van Rollungen des Auges», terwijl
Zoth6) in Nagel\'s Handbuch der Physiologie de raddraaiing
aldus omschrijft :

* Raddraaiingen in het algemeen zijn draaiingen van den
Bulbus om dc sagittale as. Er zijn twee sagittale assen, die
slechts in den uitgangssiand samenvallen. Dc eene ligt in de
orbita vast en is de Y-as, van het in het middelpunt van den
bol opgerichte Fick\'sche rechthoekige coordinaten systeem. De
andere is de met den Bulbus bewegelijke, met iedere bliklijn
samenvallende as.

Wanneer in dit proefschrift over draaiing om een as ge-
sproken wordt, is de met den Bulbus bewegelijke, met iedere
bliklijn samenvallende as bedoeld.

-ocr page 15-

f{i5topis(jh Oöepzight.

In het kort volgt hier een overzicht van hetgeen in den loop
der jaren werd geschreven over de methoden ter bepaling
der raddraaiing en over de uitkomsten met die verschillende
methoden verkregen. Verder zullen eenige proefnemingen
worden aangehaald, waaruit blijkt, hoe men het verschijnsel
der
raddraaiing van het oog langzamerhand is gaan be-
schouwen als
labyrinthreflcx en door welke labyrinthprikkcls
men de draaiing van den oogbal heeft kunnen te voorschijn
roepen. Door Joh. Hunter?) in 1786 dan, werd de rad-
draaiing van het oog bij zijwaarts neigen van het hoofd het
,eerst beschreven. Hij beschouwde haar als een volledige
compensatie dier beweging tot een neiging van 28°. Bij verder
neigen van het hoofd zouden de oogspieren verslappen, en
het oog de bewegingsrichting van het hoofd volgen om bij
nog verder neigen weer terug te draaien. Na hem kwam
Joh.
Müller 8) die de conjunctiva bulbi met inkt merkte,
doch deze bij neigen-van het hoofd niet zag bewegen. In
tegenstelling hiermede, zag Hueck 9) aan het bewegen der
conjunctivaalvaten, dat er wel een rotatiebeweging bestond bij
neigen van het hoofd naar rechts en links, mits de neiging
niet grooter was dan 25 tot 28 graden. Ter versterking van
de opvatting van Hueck diende Burow\'s lo) waarneming
van zijn eigen oog in een spiegel, waaruit bleek, dat de Iris

-ocr page 16-

bij zijwaartsneiging als een rad draaide. Toen Ritterich n)
de bewegelijkheid der conjunctivaalvaten op den Bulbus oculi
waarnam, gebruikten de tegenstanders der opvatting van
Hueck dit feit om de vermeende raddraaiing daaraan toe
te schrijven. Ook was volgens hen het contractievermogen der
musculi obliqui te gering om het oog zoover te draaien als
Hueck dit aangaf. Zij teekenden de iris uit, vóór en nä
het neigen en zagen geen verschil in den stand der iris op
de beide teekeningen ten opzichte van de vaste omgeving.
Ook met behulp van nabeelden kan Ruete 12) geen draai-
beweging van het oog bij hoofdneiging bespeuren.

Ook Donders 13) ontkende haar bestaan na proeven met
nabeelden. Laatstgenoemde onderzoeker wees er op, dat door
verandering van blikrichting een schijnbare raddraaiing van
den oogbol kan optreden volgens de Wet van Listing 15)
die zegt : «
Wenn die Blicldinie aus ihrer Primärstellung
übergeführt wird in irgend eine andere Stellung, so ist die
Raddrehung des Augapfels in dieser zweiten^ Stellung eine
solche, als wäre er um eine feste Achse gedreht worden die
zur ersten und zur zweiten Richtung senkrecht steht».

Tourtual, Valentin 16), Krause\'7) en Volkmann\'8),
waren wederom de meening van Hueck toegedaan.

Tourtual zag de draaibeweging duidelijker bij kijken
naar een nabijgelegen voorwerp, dan bij staren in de verte.
Javal 19) zag bij personen met sterk astygmatisme, dat bij
zijwaartsneigen van het hoofd de richting der as van het
cylinderglas een weinig moest worden teruggedraaid om het
voorwerp ook in die houding duidelijk te zien. Een mijn-
ingenieur, die gedurende zijn ondergrondsch werk dikwijls
het hoofd moest neigen, had naar men verhaalt opgemerkt,
dat hij de voorwerpen scherper zag, wanneer hij de glazen
in het montuur van zijn bril een weinig verdraaide. Deze

-ocr page 17-

waarneming klopt met hetgeen Ja val van zijn astigmatisme
vertelt.

Ja val zag slechts een gedeeltelijke compensatie. Helm-
holtz die Ja va I\'s vinding in dezen zin had opgevat, over-
tuigde zich door middel van nabeelden van haar bestaan.

Hierdoor werd Hueck\'s theorie der algeheele teruggebracht
tot die
Qenev gedeeltelijke compensatie. Albrecht v. Graefe .
meende op grond van de bezwaren van Donders, dat er
geen draaiing om de blikrichting als as plaats vond.

Albrecht Nagel 20) en Skrebitzki 21) berichten ter-
zelfdertijd over hunne onderzoekingen aangaande de draai-
beweging van het oog. De astygmaat Nagel, gebruikte bij
zijn onderzoek de stralen figuur en zag bij neigen van het
hoofd een andere straal dan die bij vertikaal gehouden hoofd,
de duidelijkste worden. Nagel merkte hier eveneens bij op,
dat niet alleen neigen van het hoofd, maar neigen van romp
en hoofd, een tegendraaien der oogen tengevolge heeft. Nagel
vond i/c van de hoofdbeweging, Skrebitzki, die met
nabeelden experimenteerde, zag Vio van de hoofdbeweging
door de draaiing der oogen gecompenseerd. Beide onder-
zoekers trachtten door betere fixatie der blikrichting dc bron-
nen van fouten door Donders aangegeven, tc vermijden.

A u b 22) en K n a p p 23), die kort voor het verschijnen van
Nagel\'s publicatie de draaibeweging onderzochten, ontkenden
haar bestaan.

Breucr24) stelde zich in 1874 wederom op het standpunt
van Hu eek n. m. de algeheele compensatie. Op aansporen
van Donders herhaalde Mulder 25), iiierin bijgestaan door
Ktlster, de proeven aangaande de draaibeweging van het
oog bij verschillende standen van het hoofd in de ruimte.
De resultaten van dit onderzoek zijn vastgesteld in een
ocadcmiscli proefschrift door AAulder geschreven. Mulder

-ocr page 18-

heeft getracht de fouten, zooals Donders deze zag, in zijne
eigene methode en in die van Skrebitzki te vermijden.
Bij de methode, die Donders volgde, was het niet wel
mogelijk het hoofd juist stil te houden gedurende den tijd
van instellen en aflezen. Ook de beweging van het hoofd om
een as, die loodrecht staat op het vlak waarop de nabeelden
worden geprojecteerd, was bij Donders methode, zooals
Mulder verhaalt, niet goed mogelijk.

Skrebitzky\'s methode had het dubbele bezwaar dat :
1® het moeilijk was om den wijzer juist op het nabeeld te
stellen, omdat de neiging van het hoofd, onder dat instellen
lichtelijk kleine veranderingen onderging en 2\'= het bepalen
der overhelling van het hoofd te wenschen over liet. Eene
beschrijving der methode van Mulder laat ik hier volgen.

Het toestel bestaat uit een apparaat, waaraan het hoofd
door een mondbeet bevestigd wordt cn uit een cirkelvlak met
graadverdeeling op 6 Meter afstand aangebracht, waarvan de
middellijn, de nabeelden geeft. Het fixatie-apparaat van het
hoofd is zoo ingericht, dat het bewegingen toelaat om ccn
as, die loodrecht staat op het fixaticvlak. Via het kruispunt
van twee draden kijkt de proefpersoon naar het midden van
dc lijn op het cirkelvlak. Aan het fixatie-apparaat kan dc
neiging van het hoofd afgelezen worden, terwijl aan het ronde
vlak dc graadverdeeling langs den rand, dc verplaatsing van
het nabeeld bij hoofdneigingen aangeeft.

Met behulp van dit toestel kwam Mulder tot de kennis
van : 1®. de blijvende tegendraaiing van het oog, bij zij-
waartsneigen van het hoofd of m.a.w.
het oog volgde het
hoofd niet geheel in zijn neiging naar den schouder,
maar
bleef achter; 2«. Werd het hoofd met den romp zijwaarts
bewogen, dan trad eveneens tegendraaiing op; 3®. De tegen-
draaiing van het oog was bij gelijke neiging van het hoofd

-ocr page 19-

niet steeds gelijk; 4®. Bleef de neiging van het hoofd lang
bestaan, dan zagen Mulder en Küster
een kleine vermin-
dering
der tegendraaiing optreden; Naast de blijvende
draaibeweging zagen beide onderzoekers eene voorbijgaande
draaibeweging, die de beweging van het hoofd vergezelt en
na afloop der beweging verdwijnt, meestal binnen 1 h 2
seconden; 6®. De grootte der voorbijgaande draaibeweging
is evenredig aan de snelheid bij het neigen van het hoofd.
Ook objectief overtuigden Mulder en Donders zich van
het bestaan der voorbijgaande draaibeweging, door het bezien
der conjunctiva bulbi, waarvan de bloedvaatjes gedurende
de hoofdneiging onder het ooglid verdwenen en weer te,,
voorschijn kwamen als het hoofd in den uitgangsstand terug-
keerde; 7«. Bij convergentie trad de voorbijgaande draaibe-
weging eveneens op; Gedurende de neiging van het
hoofd werden kleine nystagmoide bewegingen gevonden, die
de richting der hoofdneiging telkens volgden. Met de methode
der nabeelden werden de nystagmoide bewegingen niet ge-
zien. Dit is in overeenstemming met het bekende feit, dat
een ziekelijke nystagmus, de waarneming wel stoort, maar
geen beweging der geziene voorwerpen te weeg brengt. Bij
convergentie der gezichtslijnen zijn de nystagmoide-bewegin-
gen uiterst zwak.

Als volgende in de rij der onderzoekers, die zich met dit
onderwerp bezighielden, komt de Franschman
Delmas 26).
In zijn proefschrift ontkent hij het bestaan der draaibeweging
op grond van de bezwaren eertijds door Donders aange-
geven, n.m. de draaibeweging, die bij verandering van blik-
richting optreedt volgens
de Wet van Listing. Delmas
kwam tot deze conclusie, nadat hij met de
objectieve en
subjectieve methoden van vroegere onderzoekers de proeven
lierhaald had.

-ocr page 20-

Op de eerste plaats langs objectieven weg bij patiënten met
conjunctivitis en coloboma Iridis. Hij zag de vaten en het
coloboma bij zijwaartsneigen van het hoofd niet van plaats
veranderen. Proeven met behulp van den vaatboom van
Purkinje, die het voordeel hadden, dat ze in het donker
geschiedden, waardoor alle spieren in rust waren, gaven het-
zelfde resultaat,
geen tegendraaiing van het oog. Ook langs
subjectieven weg met behulp van nabeelden kon Del m as
geen achterblijven van het oog gewaar worden. Met behulp der
blinde vlek ten laatste, heeft Del m as gepoogd de raddraaing
van het oog aan te toonen. Bij deze proeven nam hij allerlei
maatregelen ter fixatie van de gezichtslijn, opdat deze in
dezelfde richting zou blijven loopen gedurende de hoofd-
. beweging, loodrecht op het vlak met kruis en vlek. Terwijl
het hoofd in verticalen stand werd gebracht, plaatste hij het
vlak zoo, dat het kruis op het vlak onzichtbaar was.

Het hoofd werd naar den schouder bewogen tot een hoek
van b.v. 45°; het vlak werd om denzelfden hoek gedraaid,
het kruis bleef onzichtbaar ten bewijze, dat een verandering
van stand van het oog ten opzichte der oogkas, niet had
plaatsgevonden. De boven reeds aangehaalde conclusie Del-
mas, vinden we na de beschrijving zijner proeven aldus
geformuleerd. «
mouvement de rouc, tel que l\'ont signalé
Hunter, Hueck, Nagel, Skrebitzki, Mulder, Küs-
ter et les autres expérimentateurs, est probablement
du aux causes
d\'erreur, que nous nous efforçons d\'exposer.
D\'après nos expériences nous partageons l\'opinion autrefois
soutenue par
Donders et v. Graefe».

In 1894 publiceerde Del m as 26) de resultaten zijner onder-
zoekingen over oogbewegingen bij hoofdneigen. Hij schrijft\'
het volgende over de resultaten van het onderzoek van
Donders en
W o i n o v 27) : « //s concluent à la non-existence

-ocr page 21-

du mouvement de reue». Deze conclusie van De lm as is
onjuist. We lezen toch bij Donders in het verslag van
hef oogheelkundig congres te Heidelberg, : «ß//
para-
lelle gezichtslijnen onderzocht ik met behulp van nabeelden
den stand van het oog bij neigen van het hoofd en vond, dat
cr een compensatie van IjS der hoofdneiging optrad
» en ook dat
Woinov zijne onderzoekingen besprekende zegt:
^de grootte
der draaibeweging wordt niet beinvloed door de convergentie ».
Hij nam dus een draaibeweging van het oog aan. Bij zichzelf
vond hij 1/9, bij een student 1/6 van de hoofdneiging door
tegendraaiing van het oog gecompenseerd. Donders was
derhalve van inzicht veranderd.

De mededeeling van Delmas, dat met behulp der blinde
vlek geen raddraaiing aantoonbaar was, lokte hevig protest
uit van den kant van
Mulder 28), jie met behulp van een
eenvoudig toestelletje het tegengestelde bewees.
Het toestel
wordt nog bewaard in het physiologisch laboratorium tc Utrecht.
Ziehier een korte beschrijving ervan :

Een plankje draagt aan het eene uiteinde een beet van lak,
waarmede het in den mond van den proefpersoon gefixeerd
wordt; aan de andere zijde er loodrecht op, twee achter elkaar
geplaatste kartonnen schijven, ongelijk van grootte. Het plankje
bestaat uit twee over elkaar schuifbare gedeelten, zoodat dc
kartonnen schijf op een bepaalden afstand van dc beet kan
geschoven worden.

Dc kleine schijf vertoont graadvcrdeelingen cn in het cen-
trum is ccn wijzertje opgehangen, dat de neiging van het
hoofd cn van de schijf aangeeft. Op de tweede schijf, achter
de eerste concentrisch aangebracht, bevindt zich ccn zwart punt
C. dat overeenkomt met dc blinde vlek. Door het dichterbij of
verder afbrengen der schijf, kan ieder voor zich het punt C.
doen verdwijnen. Het hoofd wordt naar den schouder bewogen.

-ocr page 22-

De tweede schijf wordt verplaatst tot het punt C. wederom
verdwijnt, die verplaatsing wordt van de tweede schijf afge-
lezen, dewelke overeenkomt met de grootte van de raddraaiing
van het oog.
Mulder meent dat het verschil in uitkomst
tusschen Delmas en hem, hierin gelegen is, dat Delmas
kruis en vlek bekeek op een vlak, dat niet een geheel met
het hoofd uitmaakt, waardoor verplaatsingen van het hoofd
ten opzichte van genoemd vlak mogelijk waren.

Ook Nagel 29) uitte zijne ontevredenheid over de mede-
deelingen van Delmas aangaande de raddraaiing, welke
deze in samenwerking met Contejean gepubliceerd had.
Hij schrijft zelfs op het einde van zijn historisch overzicht
voorafgaande aan zijne publicatie in het Zeitschrift «Phys.
um Psych, der Sinnesorgane» sprekende over de methoden
door de Fransche onderzoekers gevolgd. «
Ich fand die kom-
pensatorische Raddrehungen zweifellos existierend und konnte
Sie durch verschiedene Methoden nachweisen u.a. auch durch
diejenige, welche die Herren
Contejean und Delmas zu
entgegengesetzten Resultaten geführt hatten. Ja diese Methoden
erlaubten mir sogar die genaueste Messung der Raddrehung
De resultaten van Nagel\'s onderzoekingen waren vrijwel
indentiek met die van de proeven van Mulder. De uitslagen
van Mul der, door middel van nabeelden verkregen, zijn iets
grooter dan die welke door Nagel met de methode van de
blinde vlek werden gevonden.

Onder de feiten van beteekenis in de geschiedenis der
raddraaiing trekt de strijd tusschen DelageSO) en Roswel
Parker AngierSi) over de gelijkheid der tegendraaiing
voor het R. en L. oog bij een beweging van den romp om
een as loopende door het midden tusschen beide oogen, onze
aandacht. De eerste die zijn astygmatisme te hulp roept
staat op het standpunt « ongelijke draaiing voor R. en L. oog

-ocr page 23-

de tweede, die in het astygmatisme van zijn tegenstander een
bron van fouten ziet, verdedigt de opvatting : « Rechter en
linker oog vertoonen evengroote tegendraaiing.

Telkens kwamen er nieuwe methoden, ten bewijze dat de
oudere niet voldeden.

Benjamins bestoof de cornea bij visschen met poeder,
maakte er met de punt van een papiersnippertje een kruis
op, en zag dit kruis in den zin van tegendraaiing bewegén,
bij neigen van het hoofd naar R. of L. De Kleyn en
J.
V. d. Hoeve 32a) teekenden op de cornea met nitras-argenti
een kruis en photographeerden dit bij verschillende standen
van het hoofd.

Struycken plaatste op het gecocainiseerde oog, nadat dit
met den blepharospaat wijd geopend was een kapje, waarop
zich een platina iridium staafje bevond. Loodrecht hierop
was een lange naald bevestigd, die de tegendraaiing van het
oog aangaf.

Barany32b) beschrijft in zijn klinische studiün over de
Physiologie en de pathologie van het vestibulair apparaat een
toestel ter objectieve bepaling der raddraaiing. Zijn toestel
bestaat :
1\'. uit ccn verrekijker waarin ccn dradcnkruis;

uit een mondstel, waarin de proefpersoon ter fixatie van
het hoofd bijt.

Op een streep van dc Iris van het te onderzoeken oog wordt
scherp met behulp van den kijker ingesteld.

Pilocarpine vernauwt dc pupil. Hierdoor worden dc Iris-
strepen zeer duidelijk. Het mondstel cn dc kijker worden bij
neigen van hoofd gelijkelijk bewogen, daar de kijker aan het
mondstel bevestigd is. Dc neiging van het hoofd kan worden
ofgelezcn op een gradenboog, waarlangs zich ccn schietlood
beweegt. Dc gradenboog zit aan een stift vast, die op haar
beurt aan een band bevestigd is. Deze wordt om het hoofd vast-

-ocr page 24-

gemaakt Om den stand van het oog na de hoofdneiging te
bepalen, wordt een der draden van het kruis weder evenwijdig
aan de Irisstreep gesteld, en afgelezen hoeveel graden men het
kruis daartoe moest verdraaien.
Barany zou met dit toestel
de tegendraaiing tot op 1/2" nauwkeurig kunnen bepaald
hebben. Een onderzoek bij 200 personen ingesteld, leerde het
volgende :

«Bij normale personen en bij oorpatiënten zonder duize-
lingen, bedraagt de tegenrolling bij 60° neigen 4°—16°, ge-
middeld 8°. Bij normalen bedraagt dagelijksch verschil in
uitslag maximaal 5°.

Daar ik mij voorstel eenige proeven, zooals die van Kar-
lefors35) beschreven zijn, te herhalen, lijkt het mij nuttig
hier zijne uitkomsten te vermelden. Hij spoot koud water in
den uitwendigen gehoorgang en bekeek steeds het geh\'jknamige
oog. (Dit in verband met zijne bevindingen over de ongelijk-
heid der draaibewegingen der beide oogen). In 50 % van de
22 onderzochte gevallen vond hij een krachtiger tegendraaiing
van het oog aan den kant, waarheen het hoofd geneigd werd,
dan naar den anderen kant, hetgeen in overeenstemming is
met hetgeen Del age reeds eerder vond. Behalve de- nystag-
mus die bij het uitspuiten optrad, zag hij ook een
tegen-
draaiing der oogen naar den kant van het uitgespoten oor.
De
raddraaiing duurde 3 tot 4 minuten en was steeds gericht
naar den kant der langzame nystagmus phase. Ook Quix 39a)
meldt het volgende, wanneer hij proeven met koudwaterin-
spuiting in den gehoorgang uiteenzet : «
Door inspuiten van
koud water worden de oogen naar rechts bewogen cn naar
rechts gedraaid (bovenste pool van den verticalen meridiaan in
den zin tegen dien van den horlogewijzer) ».

Verder werd de raddraaiing als tonische Labyrinthreflex door
veie onderzoekers, die vooral op dieren experimenteerden

-ocr page 25-

beschreven. Hunnerzijds werd uitvoerig ingegaan op de ver-
klaring
der verscliijnselen, terwijl mijnerzijds slechts de grootte
en aard der raddraaiing bij den mensch, zooals deze zich
feitelijk voordoet onder normale omstandigheden, bij kunst-
matige prikkels en bij pathologische afwijkingen, werd onder-
zocht.

Bar an y was de eerste die o.a. op pathologische afwij-
kingen wees.

Patiënten met oorziekten zonder duizeligheid, vertoonden
dezelfde raddraaiing als normale personen. Personen die klagen
over duizeligheid, vertoonen een groot verschil in raddraaiing
bij neigen naar rechts cn links. Bij normalen bedraagt dit
verschil 1° tot 3°. Bij personen met duizelingen daarentegen 10°
^ot 19°, terwijl 5° a 6° verschil bij hen regel is. Ook het
dagelijksch verschil is bij hen voel grooter. Het bedraagt soms
15° ^tegenover 5° bij normalen. Bij doofstommen, waarbij het
vestibulairapparaat normaal prikkelbaar is, vindt Barany
dezelfde waarde voor dc raddraaiing als bij normale personen.
Bij doofstommen bij wien het vestibulair apparaat niet prikkel-
baar is, zijn daarentegen de waarden veel kleiner. Zij bedragen
1° tot hoogstens 8°. Wanneer Barany iemands oog bekijkt,
terwijl het subjectief in rust verkeert, dan ziet hij objectief
slechts nu en dan spontaan een raddraaiing optreden. Deze
bedraagt nooit meer dan 1° k 2°. Bij patlünten met duizelingen
echter zijn door Barany zelfs verschillen van 10° waarge-
nomen.
Veranderingen van den stand der oogen zoo meldt hij,
Saan eveneens met duizeligheid gepaard, terwijl omgekeerd ook
meestal afwijking in de raddraaiing wordt gezien als de patiënt
klaagt over duizeligheid.

Hierbij behoeft geen nystagmus le bestaan. Er schijnt zelfs een
antagonisme te bestaaan tusschen het optreden van nystagmus
en pathologisch veranderde draaibeweging, terwijl omgekeerd

-ocr page 26-

bij pathologische nystagmus geen verandering in raddraaiing
aanwezig is. Op grond van de voorafgaande mededeelingen
is het onderzoek naar de raddraaiing van belang bij patiënten,
die na een ongeval over duizehgheid klagen, teneinde de waarde
hunner klachten te kunnen beoordeelen. Simulatie en ongevals-
neurose zouden van een anatomische afwijking scherp te onder-
scheiden zijn. De verstrekkende beteekenis, die Barany, aan de
grootte der raddraaiing als symptoom toekende bij duizeligheid
kan door Abramowitsch34) er niet aan gegeven worden.
Hij onderzocht met het toestel door Barany aangegeven 100
gevallen, verdeeld in 2 groepen. De eerste groep bestond uit
normaalhoorende en oorlijders, die geen duizelingen hebben,
de tweede uit oorlijders, die duizelig waren of geweest waren.
Van de eerste groep onderzocht hij er 63. Van de tweede
groep 37.

Van de eerste 63 gedroegen zich er 17 in strijd met de
resultaten van Barany, zooals deze aangaf, bij hen, die
over duizeligheid klaagden. Dus groote tegendraaiingen groot
verschil tusschen neigen naar R. en L. A bram o witsch
vond bij hen maximum der tegendraaiing 23 ä 25°. Maximum
0°-5°. Gemiddeld 10°-7.5°. Van de 37 gevallen der tweede
groep vertoonden 16 patiënten normale raddraaiing. Volgens
Barany zijn
alle gevallen van duizeligheid met normale rad-
draaiing zonder nystagmus, neurotisch.
Ambramowitsch
ontkent dit naar aanleiding van zijn onderzoek. Bij de patiënten
met duizelingen vond Abramowitsch de volgende waar-
den : Maximum der tegendraaiing 35°—25°, minimum 0°—5°,
gemiddeld 15°—9°. De conclusie waartoe Ambramowitsch
komt is de volgende. « VV\'fls
die Bedeutung des Phänomen der
Gegenrollung betrifft, so möchte ich kurz zusammenfassend fol-
gendes sagen : obwohl die klinische Bedeutung des Phänomens
nicht in Abrede gestellt werden kan, so glaube ich aus meiner

-ocr page 27-

Untersuchungen schlieszen zu dürfen, das eine so weitgehende

Bedeutung wie sie ihm von mancher Seite zugeschrieben wird,

nicht zukommt Besonders musz betont werden dasz dem Phänomen

in forensischen Fällen keine zwingend beweisende Bedeutung
zukommt >.

-ocr page 28-

Toestellen.

Vooraleer tot de beschrijving der toestellen over te gaan,
moeten eenige voorwaarden worden besproken, waaraan zij
zullen voldoen, willen zooveel mogelijk bronnen van fouten
worden uitgesloten.

De Iris of Sclera, al naar gelang duidelijke vlekken of
strepen in de Iris, of vaatjes in de conjunctiva bulbi bekeken
worden, dient doelmatig
verlicht te zijn. Niet te sterk om
hinderlijke
licht reflexen te vermijden en den patiünt schade
aan zijn oog te besparen, maar sterk genoeg om de punten
van uitgang duidelijk te kunnen waarnemen.

De blikrichting dient gedurende de waarneming vastgelegd
te worden door een voor den onderzochte gemakkelijke fixatie,
die gedurende de opname gecontroleerd kan worden. De
be-
wegingen van het hoofd
moeien gemeten kunnen worden, en
iedere
afwijking uit het gewenschte vlak moet direct in het
oog vallen.

Het toestel moet licht van gewicht zijn en stevig aan het
hoofd van den proefpersoon bevestigd kunnen worden, ten-
einde verplaatsingen ten opzichte van het te onderzoeken oog
te vermijden.

Zoo mogelijk moeten de uitslagen direct al kijkende afgelezen
kunnen worden, zonder dat er ingesteld behoeft te worden,

-ocr page 29-

waartoe manipulatie\'s aan het toestel noodig zijn, die de
mogelijkheid van
verplaatsing mede brengen.

Een kartonnen doosje 6.3 cM. lang. 2.8 cM. breed en
1.9 cM. diep, aan de beide uiteinden afgerond, waarop een
deksel schuift, waarvan het dekkende gedeelte pl.m. 1 ä 2
mM. uitsteekt, biedt aan de ééne zijde plaats voor een
electrisch lampje
a, dat het doosje van binnen geheel ver-
licht, aan de andere zijde een kokertje waarin een bicon-
vexe correctielens
c in een koperen bus gevat kan draaien.

Flg. I.

I a. Voorzijde naar het oog gericht; d. Is de opening, waardoor dc onder-
zochte persoon naar het fixatiepunt kijkt; ƒ.
rI. h. zUn openingen, waar-
door hel licht van \'t electrisch lampje op \'t oog van den proefpersoon kan
vallen;
e. draaipunt van het plaatje, waarin de openingen d. /. gK g2. en h.
zijn uitgespaard; l. handvat om genoemd plantje te bewegen; o. stangetje om\'
net geheele doosje in P (zie fig. op biz. 19) te fineeren.

I b. Achterzijde met graadverdeeling, om de verplaatsing van het plaatje met
behulp van handvat /. tc kunnen aflezen.

I f. ZU aanziclit; m, distaalloupe van Zeiss; /. staafje verschuifbaar in buis k •
O. In dit kokertje, draalt het busje, waarin de leus t. is gevat; a. electrisch
owergiampje
3 volt.

-ocr page 30-

De lens heeft 18 mm. doorsnede en bevindt zich aan
de zijde van het deksel op een afstand van 4 mm. Op het
doosje, dat van buiten zwart is gemaakt en van binnen wit
is gelaten, past een deksel, waarin een cirkel
d is uitgespaard
gebleven, zoodat de te onderzoeken persoon hierlangs door
de lens
c kan kijken. Uit het deksel is vanaf d een stuk
geknipt van 4 cM. lang en 1.2 cM. breed. Dit wordt afge-
sloten met semitransparantpapier. Om het punt
e als middel-
punt draait een metalen plaatje, dat de openingen /, g^ en
g2 vertoont, waardoor licht op het te onderzoeken oog kan
vallen. De opèning
f heeft een oppervlakte van i 2 V2 cM2.
Daarbeneden zijn de openingen g^ en g^ symetrisch aange-
bracht. Tusschen de gaatjes g^ en g^ beginnend, vertoont het
deksel daarboven een spleetvormige opening li lang 4 cM.,
waarvan bij ontstoken licht het virtueel verkleind beeld door de
cornea gevormd, op de Iris gezien wordt als een scherpe licht-
lijn. Het handvatje / kan het metalen plaatje op en neer laten
bewegen om
e als steunpunt. De grootte dezer bewegingen
kan in graden op het plaatje
j worden afgelezen. Om te zien
of de blikrichting door het middelpunt van lens c loopt, is
rond deze lens een smalle ruimte uitgespaard, waardoor een
lichtcirkel op de cornea ontstaat, die concentrisch met den
cirkel door de Irisrand gevormd, moet worden waargenomen.
Het doosje I kan in zijn geheel om het koperen busje,
waarin de lens c zit draaien, door middel van het kokertje
b.
Daardoor kan de lichtstreep h in zijn nulstand (midden der
verdeeling op het plaatje j) over een groot segment der Iris
worden bewogen. Dit is nuttig : l^ om die plaatsen der Iris
te vermijden, waar de tranenvloed licht-reflexen te voorschijn
roept en ten 2^ om die plaatsen der Iris op te zoeken waar
scherp begrensde puntjes of groepjes of vlekjes de oriëntatie
vergemakkelijken. De contactzijde van het lampje steekt door

-ocr page 31-

den bodem van het doosje, zoodat hieraan door middel van
een veerend contact de draad der electrische geleiding kan
worden verbonden. Bij de beschrijving van het photographie-

FJg. II.

toestel zal de in te schakelen weerstand in de geleiding
verder worden besproken. Het lampje is 4 Volt sterk. Het
metalen busje, waarin zich het lensje
c bevindt, steekt 4 mm.

-ocr page 32-

buiten den bodem van het doosje I uit. Aan dezen uit-
steicenden rand is aan de buitenzijde van het doosje een hol
koperen staafje gesoldeerd
(k) waarin het staafje / op en
neer kan geschoven worden. Het staafje
k is 8.80 cM. en
het staafje / 10.20 cM. lang. Aan den binnenkant van het
Staafje / is een distaalloupe
m (Zeiss) aangebracht (vergroo-
ting 4 x) waarmede door op en neerschuiven van / scherp
op de Iris kan worden ingesteld. In h^t midden der bicon-
vexe lens v/d. loup
m is een zwart puntje het fixatie punt n
aangebracht, waarop de proefpersoon fixeert. De lens c voor-
komt hinderlijke accommodatie. Loodrecht op de richting van
Staafje / dat bevestigd is aan een ring van 4 mm. die rond het
metalen kokertje loopt waarin zich lens c bevindt, is een staafje
O gesoldeerd, waarmede het doosje I aan het rechthoekig
aluminium plaatje 11 wordt opgehangen. Het staafje
o glijdt
door een gat in staafje
p en kan door middel van schroef q
worden vastgezet. Het staafje p kan glijden door een gleuf
in het aluminium plaatje en kan ten opzichte hiervan, met
schroef
r worden vastgezet. In het vlak van den aluminium
rechthoek, loodrecht op dat, waarin
p glijdt, bevindt zich
eveneens, een spleetvormige uitsparing, waarmede het past
op pin 5 van de voorhoofdplaat
q. Een moer kan ook deze
zijde fixeeren. Aan pin
t kan een oogklep worden opgehangen
en met een moertje vastgezet. Het buisje u staat verticaal
tegen de hoofdplaat
q vastgesoldeerd. Hierin past een staafje
met loodrecht eraan vastgesoldeerden ring v, waarin de schotel
III past. In de holle zijde daarvan zijn meridianen en para-
lellen op 15° afstand van elkaar geteekend. In het midden
van het doorzichtige deksel van de schotel hangt aan een
dun kettingkje een klein schietlood. Met dit toestel is men
onmiddellijk in staat iedere neiging van het hoofd naar voren
en terzijde af te lezen en zoo noodig te herstellen. De voor-

-ocr page 33-

hoofdsplaat q, waar het verdere toestel is vast gemaakt, is
bevestigd aan een stevigen breeden band
y, waarmede \'het
geheel om het hoofd kan worden aangebracht. Een breede, ge-
makkelijk te hanteeren gesp, zorgt voor een behoorlijke fixatie.

Met het hiervoor beschreven toestel werden opnamen gedaan
bij een 22 tal personen bij neigen van het hoofd naar rechts
en links. Gedurende deze proeven openbaarden zich eenige
bezwaren aan het toestel en wel bij geringe raddraaiing was
de graad van nauwkeurigheid niet bevredigend. Vandaar de
wensch om verder van de gezichtslijn gelegen punten als
points de repère te gebruiken.

De vaatjes der conjunctiva bulbi met hunne kruisingen en
kronkelingen bleken hiervoor zeer goed te voldoen. Ook de
fixatie der blikrichting bleek niet zoo betrouwbaar als aan-
vankelijk werd verwacht. Een verder verwijderd fixatiepunt
en een betere contrôle ook door den patiünt zelf, zouden
meer waarborgen moeten bieden. Om aan deze bezwaren
zooveel mogelijk tegemoet te komen werd pig. iii.
het toestel gewijzigd.

De hoofdband, de bevestiging van het toe-
stel aan het hoofd en de methode om de
beweging van het hoofd te meten, werden
onveranderd overgenomen. Om bewegingen
van den hoofdband met de daarondergelegen
en losse huid ten opzichte der schedelbeen-
deren te verhinderen, wordt aan de voor-
hoofdplaat een tweede scharnierende beugel
(N) bevestigd, waaraan een beet, die in den
mond wordt vastgehouden. De bovenplaat
van deze beet is van zacht metaal (M), de onderzij van kurk
of caoutchouc, (K) waarin de landen min of meer diep indringen
kunnen, zonder dat daardoor verplaatsing in den stam der

-ocr page 34-

bovenplaat, dus ook van de voorhoofdplaat wordt teweeg
gebracht. (Zie figuur No. 111).

Om dan de vaatjes der conjunchia bulbi duidelijk te zien
werd gebruik gemaakt van Toestel (Zie Fig. IV).

y

-ocr page 35-

Door het lensje a ziet de patiënt zijn eigen pupil in het
spiegeltje
s. Door een gaatje in het spiegeltje kan de onder-
zoeker met behulp van het vizierlijntje
v controleeren of de
onderzochte in de goede richting blijft kijken. Bij refractie
afwijkingen van den patiënt, kan een correctieglas worden
aangebracht. Het fixatiepunt ligt nu op een afstand van pl.m.
35 cM. Door een kijker A die een 20 x vergroot omgekeerdt
beeld doet zien, neemt de onderzoeker de bewegingen van
het oog waar. Door op- en neerschuiven in den ring R kunnen
de episclerale of temporale vaatjes scherp ingesteld worden.
In den kijker A is een millimeterverdeeling aaipgebracht, welke
op een afstand van 9 mM. van het midden van het hoornvlies
ligt, wanneer de Iris van den patiënt zich juist voor het
midden der centrale diaphragma opening bevindt, en deze dus
zijn pupil in het midden van het spiegeltje ziet. Iedere milli-
meter verplaatsing naar boven of beneden komt dan overeen
met 6°. In verband met de vergrooting van het kijkertje be-
antwoordt iedere groote deelstreep aan 3°. Was het oog
volkomen in rust, hetgeen nooit het geval is, dan zou een
waarneming tot op 1/20° nauwkeurig mogelijk zijn.

Het electrisch lampje / is ter verlichting van de sclera
onder het kijkertje A beweegbaar bevestigd. Het verwarmt
tevens het objectieflensje om aanslaan te voorkomen. De
draad, welke het lampje verbindt, kan gedurende de opname
aan den hoofdband bevestigd worden, daar anders stooten of
trekken eraan, verplaatsingen van het toestel zouden doen
ontstaan.

/

■•.\'ïj

\'■■,■■ / \'-.Z\'f

it;-\'-

.w-r

■■-.-t

-ocr page 36-

Oeploop Oan het Ondepzoel^.

Het onderzoek met het eerste toestel verloopt als volgt :

De band X, waarin II en III, wordt om het hoofd ge-
bracht en stevig aangehaald. Het doosje I wordt door het
gaatje in P geschoven en zóó ingesteld, dat het beeld van
den lichtring om a, in het midden van het hoornvlies valt en
ongeveer grenst aan den binnenrand van de Iris. De breedte
van den lichtring moet overal gelijk zijn en de grootte der
doorsnede kan geregeld worden door het doosje meer of
minder tot het oog te doen naderen.

Patiënt wordt nu verzocht door lens C naar het fixatie-
punt (N) te kijken, terwijl de waarnemer door verschuiven
van M de Iris scherp instelt en dan tevens het beeld van de
lichtlijn h scherp zal zien. Vervolgens wordt het doosje zoo
noodig gedraaid om het kokertje, dat lens C bevat, totdat
de lichtlijn een gemakkelijk te herkennen punt in de Iris aan-
wijst. Ondertusschen heeft een helper het schietlood in de
schotelvormige graadmeter, door beweging van den schotel
doelmatig ingesteld. Alle schroeven van het toestel worden nog-
maals vastaangedraaid. Patiënt wordt daarna verzocht het punt
(N) te fixeeren, en het hoofd op den schouder te leggen. Men
stelt nu de lichtlijn weer op de oorspronkelijke plaats in en
leest dan de plaatsverandering van dit punt in graden af.

-ocr page 37-

Hetzelfde geschiedt, wanneer het hoofd naar R. en L. neigt.
Tijdens de hoofdbeweging wordt onder meer tevens gelet, op
de voorbijgaande draaibeweging der oogen, op de nystagmoide
instel-bewegingen, of de tegendraaiing kleiner wordt wanneer
het hoofd gedurende längeren tijd geneigd blijft, en of de
grootte der voorbijgaande draaibeweging evenredig is met de
neigingssnelheid van het hoofd.

Bij het onderzoek met behulp van het tweede toestelletje
wordt de proefpersoon gevraagd door het kijkertje K. zijn
eigen pupil, die in het spiegeltje S. zichtbaar is, te fixeeren.
Door een gunstige verplaatsing van het heele toestelletje in
de beweegbare verbinding met den hoofdband, kan de proef-*
persoon steeds zijn pupil in het midden van het spiegeltje
te zien krijgen. Dc onderzoeker stelt dan met het kijkertje
A. een der deelstrepen duidelijk op de conjunctiva-vaten in.
Nu laat hij het hoofd naar rechts en links neigen, leest dan
weer den stand af in millimeters, houdt er rekening mede,
dat hij alles in het omgekeerde beeld ziet. Iedere millimeter
verplaatsing komt overeen met ± 3®. Dezelfde werkwijze wordt
ook gevolgd, wanneer men de ooren uitspuit met koud of
warm water, of andere proeven doet om te zien, wanneer
raddraaiing optreedt.

-ocr page 38-

PhotogpQphie.

Het photografeeren leverde meer moeilijkheden op. Het zij
mij vergund ze hier in het kort te vermelden.

Pogingen om de Iris bij momentopname te photografeeren,
gelukten alleen bij grijze en groenblauwe Irissen niet bij
donkerbruine.

Momentopname was noodig, om samentrekking der Iris
en daardoor vervloeiing van het beeld te voorkomen: Ook
mag het licht niet te sterk zijn, wil het oog hiervan geen
schade ondervinden. Zelfs bij goedgelukte opnamen bleek
de Iristeekening te weinig scherp om nauwkeurige meting
mogelijk te maken, en werd daarom besloten de conjunctivaal-
vaten aan den rand der cornea photografisch vast te leggen.
De door Struyckcn aangegeven bevestiging aan het hoofd, ge-
bruikt bij het photografeeren van den nystagmus bestaat hierin,
dat de voorhoofdsplaats en band door elastieke ieugcls, met een
stang, waarop dc mondplaat geschoven is, worden verbonden.
Deze mondplaat bestaat uit een ringvormige plaat, gevuld met
Stensmassa, waarin de tanden der bovenkaak door inbijten stevig
worden afgedrukt. De uiteinden der stang zijn draaibaar met
een aluminiumraam verbonden, dat weer instelbaar aan dc voor-
hoofdplaat is bevestigd. Aan dit raam is de Camera verschuif-
baar verbonden.

Het phototoestel bestaat uit een zeer lichte wisselcamera voor
3 opnamen, met planar (2 cM. focus van Zeiss) en instelloape.

-ocr page 39-

Hei gaf beelden op 2 x de natuurlijke grootte. Terzijde van
den planar werd een electrisch dwerglampje aangebracht, dat
zijn licht met behulp eener lens in de oogspleet op de sclera
werpt. Dit lampje is verbonden, met den rheostaat, waaruit drie
stroomsterkten ontnomen kunnen worden. Ten eerste a) even
^od gloeihitte, ten tweede b) voldoende lichtsterkte voor de
waarneming, ten derde c) een stroomsterkte, waarbij het lampje
sterk wordt overbelast en daardoor hoofdzakelijk chemisch wer-
kende stralen uitzendt. Tijdens het instellen is b) steeds inge-
schakeld.
Wil men photografeeren dan wordt in de slechts met
rood licht beschenen werkkamer a) ingeschakeld en dan door
druk op een schelcontakt momenteel c).

a) zendt geen stralen uit die eenigen indruk op de foto-
grapische plaat geven, doch de sprong van roodgloeihitte
op actinisch licht gaat zoo snel, dat momentopname moge-
lijk is. Wilde men van den stroomvrijen draad in een-
maal actinisch licht hebben dan duurt dit V2—I secunde.
Een en ander kan met behulp van een lijnkiezer gemak-
kelijk cn snel geschieden. Het blijkt, dat zoowel bij
het photografeeren der Iris, mits niet donker bruin, als van
de bloedvaatjes in de sclera, de kortste momentsluiting bij
"latige diaphragmeering der lens, nog voldoende was. De
•ampjes (Osram 3 Volt) kunnen, mits alles goed is afgesteld,
\'neerdere malen gebruikt worden, alvorens door te slaan. De
meeste opnamen zijn vrij scherp en laten het verloop ook der
kleinste bloedvaten goed zien, zoodat gemakkelijk ook de
kleinste vaatlissen kunnen herkend en teruggevonden worden.
De afstand van de vaatlis tot het midden van het hoornvlies,
werd vooraf door middel eener loupe bepaald. De negatieve
Photografiöen zijn rechthoekig begrensd, zoodat hierop de
ordinaten van een bepaalden vaatlis in de drie standen konden
worden afgelezen, met behulp van een zwak vergrootend

-ocr page 40-

microscoop en beweegbare voorwerpstafel. De afstand der
vaatiis tot het centrum der cornea bekend zijnde, evenals de
vergrooting, is het gemakkelijk de verplaatsing in graden uit
te drukken.
Bij het photografeeren kon geen fixatiepunt in de
camera zelf benut worden, daarom werd aan de voorhoofdsplaat
een aluminiumstaajje van 30 cM. lengte verbonden aan welks
uiteinde een plaatje met fixatiepunt.
Door de te onderzoeken
persoon kan dit punt kijkende langs de cameralens nog
worden waargenomen. Tijdens het photografeeren geschiedt
de verlichting van het fixatiepunt met rood licht, wat het
groote voordeel heeft, dat een zeer lichte en eenvoudige
wisselcamera kon worden benut.

Daar steeds bij rood licht gephotografeerd werd, heb ik later
een zoo goed als geheel open camera gebruikt, waarbij het
lichtgevoelig papier bij iedere opname, door het eenvoudig te
verschuiven voor de opening der lens wordt gebracht.

-ocr page 41-

Eigen onderzoek naaf de l^addfaaiing.

1. — Bij normalen.

Bij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van het eerst
beschreven toestel. Er werden 22 personen onderzocht, die
geen afwijkingen vertoonden met toestel No. 1 en 10 met
toestel No. II.

Bijzondere aandacht werd besteed aan het oog, het gehoor
en het labyrinth, en het centraal zenuwstelsel. Steeds werd
het R. oog onderzocht, terwijl het L. met een klep werd
afgesloten.

De neiging van het hoofd naar R. en L. bedroeg steeds
35°. Elke waarneming werd drie maal gedaan. Het gemid-
delde van deze drie opnamen werd als uitkomst aangeteekend.

LIJST MET UITSLAGEN.

Onderzochte
personen.

Neiging naar
R.

Tegendraallng.

Neiging naar
L.

Tegendraallng.

No. 1

\'35°

40

35°

No. 2.

»

»

4.20°

No. 3"

»

3.16°

»

40

No. 4

»

»

40

No. 5

»

2.50°

»

1.50°

No. 6

»

;2°

»

No. 7

»

3.50°

»

2.25°

j No. 8

»

3.8°

»

3.16°

No. 9

»

»

4.3°

No. 10

»

4.66°

»

4.16°

-ocr page 42-

Onderzochte
personen.

Neiging naar
R.

Tegendraaiing.

Neiging naar
L.

Tegendraaiing.

No. 11

35°

2.75°

35°

3.5°

No. 12

»

2.50°

»

3.5°

No. 13

»

2.2°

»

2.5°

No. 14

y>

4.5°

»

No. 15

»

»

No. 16

»

No. 17

»

»

No. 18

»

5.2°

3.66°

No. 19

»

No. 20

r>

1.66°

»

1.33°

No. 21\'

»

0.66°

No. 22

»

2.5°

»

2.5°

Bij een tiental normalen werden ook opnamen gedaan met
het tweede toestel, dus instellen op conjunctivaalvaten om
na te gaan of de gemiddelde der uitkomsten met beide toe-
stelletjes verkregen, zoowat gelijk waren.

Onderzochte
personen.

Neiging naar
R.

Tegendraaiing.

Neiging naar
L.

Tegendraaiing.

No. 1

35°

35°

No. 2

» \'

3.9°

»

3.9°

No. 3

»

2.6°

»

2.6°

No. 4

»

3.3°

2.5°

No. 5

»

4.3°

No. 6

»

3.5°

»

No. 7

5.4°

»

No. 8

»

»

No. 9

»

»

No. 10

»

»

-ocr page 43-

De volgende verschijnselen deden zich gedurende het onder-
zoek met beide toestellen voor.
Op de eerste plaats dient ver-
meld, dat het oog nooit geheel in rust ivcs, hoe goed ook gefixeerd
werd. Dan zag men weer eens kleine rotatoire nystagmoide
bewegingen, dan weer horizontale of verticale nystagmoide trek-
kingen. De z.g. spontane raddraaiing bedroeg nooit meer dan lo.
Bij het neigen van het hoofd naar R. & L. volgde het oog in den
beginne de neigingsbeweging meestal, om gewoonlijk bij 10 ä 15o
achter te blijven.

Gedurende de neiging van het hoofd, draaide het oog met
schokjes terug, om bij stilstand van het hoofd, binnen 2 ä 3 Sec.
ook in den définitieven stand te geraken. De grootste tegen-
draaiing, de voorbijgaande, ging telkens snel terug, en de
blijvende, die aanmerkelijk kleiner was, bleef gedurende langen
tijd zichtbaar.

Zelfs wanneer het hoofd gedurende 15 of 20 minuten geneigd
bleef, liep het oog bij enkele personen nimmer geheel tot den
ruststand terug. Bij enkele onderzochten, draaide het oog bij de
geringste neiging reeds sterk terug, om dan bij verder neigen in
denzelfden stand te blijven. Het totstandkomen der tegendraaiing
IS bij de verschillende onderzochte personen zeer uiteenloopend.
^ij den een waren de nystagmoide bewegingen van het oog
vooraleer het tot rust kwam, uitermate groot, bij den ander
nauwelijks waarneembaar. Bij sommigen traden zij zooals reeds
werd vermeld in het begin der hoofdneiging op, bij anderen op
het einde.

Ook bij dezelfde persoon op verschillende tijdstippen onder-
zocht, waren zoowel de instelbewegingen als de grootte der voor-
bijgaande en blijvende tegendraaiing, niet steeds gelijk. Daarom
^ijkt het mij gewenscht om bij iemand van een normale tegen-
draaiing te spreken, wanneer dc grootte dier tegendraaiing blijft
binnen de grenzen der grootste en kleinste tegendraaiing, bij een

-ocr page 44-

groot aantal normalen gevonden. De cijfers welke ik vond bij
onderzoek met toestel I zijn de volgende :

Gemiddelde tegendraaiing van het R. oog bij neigen naar
rechts 3.43°, bij neigen naar links 3.34°. De kleinste tegen-
draaiing bij neigen naar R. was 0.66°, de grootste 6°; bij
neigen naar L. 1° en 5°. Het gemiddeld verschil in tegen-
draaiing bij neigen naar R. & L. bedroeg 0.09° tengunste van
R. Het grootste verschil was 4°, het kleinste 0°. De dagver-
schillen bij onderzoek van dezelfde personen bedroegen soms
3 ä 4 graden.

De cijfers verkregen bij opnamen met toestel II luiden als
volgt :

Gemiddelde tegendraaiing van het R. oog bij neigen naar
rechts 4.2° bij neigen naar L. 3.9°; de kleinste tegendraaiing
bij neigen naar R. was 2.6°, de grootste 6°, bij neigen naar
L. 2.5° en 7°. Het gemiddelde verschil in tegendraaiing bij
neigen naar R. & L. bedroeg 0.3° tengunste van R. Het
grootste verschil was 2°, het kleinste 0°. De dagverschillen
bij onderzoek van dezelfde personen bedroegen soms 4°.

2. — Bij doofstommen.

Het onderzoek geschiedde met toestel No. I. Er werden
9 kinderen onderzocht zonder gehoorresten en zonder prikkel-
baar labyrinth; 3 kinderen met prikkelbaar labyrinth, even-
eens zonder gehoorresten werden ook aan een onderzoek
onderworpen.

Onderstaande lijst geeft de cijfers van het tweede onder-
zoek aan :

-ocr page 45-

Naam

Qehoorresten.
Met. Zonder.

Prikkelbaar
Labyrinth.
Met. Zonder.

Neigen.
R. L.

Tegendraallng.
R. L.

No. 1

35°

35°

3.3°

3.6°

No. 2

»

3.6°

No. 3

»

2.5°

No. 4

»

»

No. 5

»

»

2.5°

2.5°

No. 6

»

»

No. 7

»

»

No. 8

»

»

No. 9

»

»

2.7°

2.5°

No. 1

-1-

»

»

12°

12°

No. 2

»

»

No. 3

-1-

»

»

Voor liet onderzoek een aanvang nam, moesten de doof-
stommen eerst flink onderricht worden over hetgeen hun
gedurende het onderzoek te doen stond. Zoo dit niet ge-
beurde, kwam er bij hen nog minder dan bij niet ontwikkel-
den van de fixatie terecht. De kinderen waren voor het
meerendeel zeer onrustig. Het neigen naar rechts en links
\'noest apart ingeoefend worden, anders werden de bewegingen
zoo onoordeelkundig uitgevoerd, dat van een juiste opname
geen sprake kon zijn. Een dergelijk onderzoek, zonder hulp
van den doofstommen-onderwijzer is gebrekkig. De prikkel-
baarheid van het labyrinth der kinderen, werd voorheen door
Dr. Weve uit Rotterdam onderzocht. Hij prikkelde het labyrinth
"iet koud en warm water, en plaatste hen op den draaistoel.
Bij de kinderen zonder prikkelbaar labyrinth en zonder ge-
hoorresten, werd tweemaal op verschillende dagen de tegen-

-ocr page 46-

draaiing bepaald. Bij de kinderen met prikkelbaar labyrinth
gebeurde het slechts éénmaal.

Gemiddeld bedroeg de tegendraaiing bij 9 kinderen van de
eerste groep bij het eerste onderzoek 2.4° en 2.85° respectieve-
lijk bij neigen naar R. & L. tot een hoek van 35°.

Het tweede onderzoek, eenige weken later als gemiddelde
bij de eerste groep 2.3° bij neigen naar R.; en 2.6° bij
neigen naar L.

De kleinste tegendraaiing bedroeg bij het eerste onderzoek
0°, de grootste 7°. Bij het tweede onderzoek 1° en 6°.

Het kind dat (groep 1) bij het eerste onderzoek geen tegen-
draaiing vertoonde, had bij een opname eenige dagen later
een tegendraaing van 2° en 2° (gemiddelde van 4 waar-
nemingen).

De kleine groep van 3 kinderen met prikkelbaar labyrinth
zonder gehoorresten, deed bij neigen van het hoofd naar R.
een tegendraaiing van gemiddeld 7.3° zien, en bij neigen
naar L. een tegendraaiing van 9°. Dit zijn hooge cijfers,
waaraan in verband met het gering aantal opnamen, geen
groote waarde kan toegekend worden.

Een der kinderen *), zonder prikkelbaar labyrinth werd nog
onderzocht met het tweede toestel en vertoonde een tegen-
draaiing van 2.3° en 1.6° bij neigen naar R. en L. Bij
onderzoek met het eerste toestel 3.3° en 3.6°.

3. Photographische contrôle.

Er werden photo\'s gemaakt bij normalen, aangeduid op de
lijst op blz. 29 en 30 als Nr. 2, Nr. 3, Nr. 13 en Nr. 14.

\') Niet In de lijst vermeld, daar dit kind eenigen tijd later afzonderlijk
onderzocht werd.

-ocr page 47-

De meting geschiedde ais vólgt : Bij de eerste serie photo-
grafiën werd aan het oog de lijn gemeten, middelpunt cornea,
tot aan het te photografeeren bloedvat. Deze afstand bedraagt
bij geval Nr. 2 10.5 mm. De vergrooting is een 21/2
malige.

Uit deze gegevens blijkt, dat 1 m.M. verschuiving in den
zin van draaiing, overeenkomt met 2.3°.

Fig. v.

A B r

"/VU

m

Uit de photografiën kon met behulp van een microscoop
met zwakke vergrooting en draaibare tafel de afstand tot de
lijn A-B afgelezen worden, terwijl ook de afstand van het
bloedvat tot de lijn A-C steeds gecontroleerd werd, om te
zien of er zijdelingsche verschuiving was opgetreden. Dit
laatste trad bij geval Nr. 2 niet op.

De verplaatsing van het bloedvat bedroeg bij de tweede
photo (0,2) 2 m.M. naar boven (dit is bij neigen naar R.)
bij de derde photo (pl.m. 21
/2) 2 >/2 m.M. naar beneden
(dit is bij neigen naar L.)

Deze waarden omgezet in graden bedragen 4.6° en 5°.

Een tweede en een derde photo vertoonden de volgende
tegendraaiing : 4.6° en 4.8^ en 4.6° cn 4.6°.

Tweemaal werd een photografie gemaakt bij persoon Nr. 3.
De afstand middelpunt cornea tot het bloedvat was van dien
aard, dat 1 m.M. tegendraaiing overeenkwam met 4/50^ ^e
draaiing bedroeg bij de eerste opname bij neigen naar R. 3,6°,
bij neigen naar L. 4°. Dc tweede opname vertoonde een

-ocr page 48-

draaiing van resoectievelijk 3.1/2° en 6°. Bij Nr. 13 van de
lijst werden 4 opnamen gedaan, waarvan de volgende cijfers
het resultaat weergeven :

■ 1® opname : 4.3° tegendraaiing bij neigen naar R. en L.

» 4° » » » » R. en L.

3e 5> 50 » » » 3> R.

30 » » » » L.

4e » 3° » » » » R.

» » » » L.

De laatste waarbij goedgeslaagde opnamen zijn gedaan was
Nr. 14.

De tegendraaiing bedroeg1) 4.4/5° zoowel bij nelgen naar
R. als naar L.

Om het overtuigende bewijs te geven, dat de photo\'s werkelijk
een draaiing van het oog aangaven, werden de opnamen zoo
gedaan, dat zoowel de temporale als nasale bloedvaten op de
photo zichtbaar waren..

Het oog werd hiertoe belicht met 2 lampjes, waardoor zoo-
wel de temporale als nasale bloedvaten duidelijk zichtbaar
werden.

Op de photo\'s kon een verplaatsing in den zin van tegen-
draaiing voor de temporale en nasale bloedvaten worden
afgelezen. De waarden waren ongeveer gelijk en bedroegen
5.5° en 6°. Het temporale bloedvat lag op een afstand van
2.2 m.M. en het nasale op een afstand van 1 m.M. van
den cornearand. Hierdoor kan wellicht het verschil in waarde
van V2° worden verklaard.

Alle opnamen geschiedden bij het R. oog.

1  Kleine verschuivingen in de richting A-C ol B-D kwamen voor. Ds grootsie
bij geval Nr. 14 we!kc 1 m.M. bedroeg.

-ocr page 49-

4. — Frlgorlsche en Calorische prikkeling
van het ralddenoor.

Bij de studie der tegendraaiing van het oog na inspuiting
met koud en warm water, werd in hoofdzaak nog gebruik
gemaakt van toestel Nr. 2. Steeds werd het R. oog bekeken.
De personen welke voor het onderzoek dienden, misten het
trommelvlies en hadden bijna allen voor het onderzoek een
attico-antrectomie ondergaan.

Bij de meesten was het middenoor nog niet of zeer weinig
geepidermiseerd. Indien er aanduidingen werden gevonden van
afgeloopen Labyrinthitis, dan wordt dit afzonderlijk vermeld.
De hoeveelheid en de temperatuur van het water werd aan-
vankelijk, niet altijd, even nauwkeurig bepaald, wel was het
koud water nooit, boven de 20° celsius en het warme steeds
omtrent 45°. Dc "inspuiting duurde natuurlijk niet altijd even
\'ang, daar de benoodigde hoeveelheden water sterk wisselden.
Bij de een was 5 c. c. water voldoende om een rotatie van
Pl.m; 60 te voorschijn te roepen, bij den ander kon 100 c. c.
slechts 20 raddraaiing verwekken. Ook bij hetzelfde individu
waren onder
overigens geheel gelijke omstandigheden wisse-
lende hoeveelheden noodig.

Het totstandkomen der raddraaiing geschiedde niet zooals bij
hoofdneiging Daar zag men eerst kleine schokjes, daarna een
voorbijgaande grootere raddraaiin?, die werd gevolgd door de
blijvende, welke eenige graden kleiner was. Hier daarentegen
^^ani het oog vrij geleidelijk in haar eindstand wat betreft dc
rotatie. Deze ging ook weer zonder sterk rotatoir nystagmoide
bewegingen terug, totdat dc nulstand weer bereikt
iws. Wel
werd de waarneming bij sterke rotatie bemoeilijkt, doordat
3\'s dan ook nystagmus optrad met tegengestelde snelle com-
Ponente. De middenstand van den uitslag werd dan geschat.

-ocr page 50-

Er bleek geen algemeene regel bij thermische prikkeling om-
trent het vóór gaan van nystagmus of rotatie.
Na enkele
nystagmoide bewegingen trad meestal geleidelijk de raddraaiing
op, spoedig gevolgd door meer regelmatige nystagmus van
veranderlijke richting. Nu eens zag men de nystagmus, dan
weer de tegendraaiing het eerst optreden.
Ook werd bij eenige
patiënten waarbij nog geen epidermisatie v/h. middenoor was
opgetreden beproefd, welke invloed anaesthesie van het mid-
denoor op de oogverschijnselen na koud en warm waterin-
spuiting hebben zou.

De richting der tegendraaiing was bij koud-water-inspuiting
van het gelijknamige oor tegen de wijzers van het uurwerk in,
bij spuiten in het ongelijknamige oor met de wijzers van het
uurwerk mede.

Werd daarentegen warmwater ingespoten, dan was de richting
der tegendraaiing omgekeerd aan die bij koudwaterinspuiting.
Cocainisatie veranderde niets aan de richting van den nystag-
mus. De tijd binnen welke de tegendraaiing optrad, varieerde
bij verschillende personen tusschen 5 en 150 sec. zoowel bij
koud als bij warmwater. Ook bij denzelfden persoon was het
tijdstip van aanvang eveneens zeer uitloopend. Bij een der
onderzochte personen trad de tegendraaiing na koudwater-
injectie nu eens op na 5, dan weer eens na 25 sec. Bij den-
zelfden persoon deed de warmwaterinspuiting eenmaal de
rotatie van het oog zichtbaar worden na 20 sec., ccn ander
maal na 90 sec. Gemiddelde cijfers kunnen moeilijk gegeven
worden, daar de omstandigheden, die van invloed kunnen
zijn bij iedere proef, niet hetzelfde waren. Onder deze om-
standigheden noem ik de temp. van het gebruikte water, de
snelheid waarmede en de richting waarin ingespoten werd,
de anatomische verhoudingen, die bij geen der proefpersonen
dezelfde konden zijn. (Bij de een lag het otolithen apparaat

-ocr page 51-

meer bloot, bij de ander de halfcirkelvormige kanalen.) Ook
de toestand waarin zich de patiënt bevond, bleek van invloed
te zijn, hoe nauwkeurig ook overigens de temperatuur en de
snelheid van spuiten werden geregeld. Angst en gejaagdheid
voor wat komen ging, deed de prikkelbaarheid toenemen.

Al deze overwegingen leiden er toe, uit de gegevens over
het algemeen slechts qualitatieve gevolgtrekkingen te maken.
Daar het echter nuttig kan zijn een indruk te krijgen van de
waarden, die gewoonlijk gevonden werden, en van de hoeveel-
heid, en de temperatuur van het water, heb ik een lijst inge-
lascht, waarop de gegevens zooals ze bij een aantal der onder-
zochte gevallen gevonden werden, vermeld zijn. (Zie blz. 40).

De grootte van de maximale draaiing was bij denzelfden
persoon tamelijk constant. Zoo was de rotatie bij den boven-
genoemden proefpersoon, na inspuiting met koud water, steeds
circa 6 gr. maximaal. Wel is koud water in het algemeen
een sterker prikkel dan warm water, hetgeen niet te verwon-
deren is, wijl hel temperatuursverschil met het lichaam sterker
uiteenloopt. Aan dc eene zijde 17°, aan de andere slechts
Pl.m. 8°. Dc duur der tegendraaiing wisselde tusschen 2 en
5 minuten. Zoodra evenwel dc nystagmus begon, werd on-
middellijk het spuiten beëindigd, doch niettegenstaande dat,
nam de nystagmus dan nog in sterkte toe cn wijzigde zich

nog dikwerf de richting.

Duizeligheid werd maar een enkele maal aangegeven alvorens
rotatie en nystagmus duidelijk uitgesproken waren, dikwerf
ontbrak ze geheel, zelfs als reeds vrij duidelijk nystagmus
was opgetreden. ..

Was het oog weer «»tot rust gekomen en oe
teruggegaan, dan trad na enkele minuten niet zelden eene

^^ypcrcompensatie op van 1 ü 2°.

Werd tijdens de afwijking door dc thermische prikkel ont-

-ocr page 52-

FRIGO-
RISCH.

Hoeveelheid en
Temp. v.h. water.

20 C. C.
15°

8 C. C.
45°

IOC C.

15\'

O
TT

40 C. C.
45°

60 C. C.
20°

45 C. C.

45°

19 C. C.
42°

Hypercompensatie
van Vit\'.

Het duurde aanzienlijk
langereer de eindstand
van 31/20 bereikt was.

bloedvaten bewegen naar beneden,
bloedvaten bewegen naar boven.

R.O.o- = rechter cog.
R.O
.R- == rechter oor.

30 C. C.
15°

100 C.C.

45°

ct;
Q

y 5 ou

Z J
< <

o
o
u

CALO-
RISCH.

NYSTAGMUS.

Z
(U
O
z

R.O.R

OF

L.O.»

S

D
<

a

NAAM.

R.O.o.

BEMERKINGEN.

ISg
§

Mej. A.
Idem.
Idem.
Idem.
Heer B.
Idem.
Idem.
Heer C.

14/11 \'23
21/11 \'23
23/11 \'23
30/11 \'23
14/11 \'23
21/11 \'23
28/11 \'23
17/11 \'23
10/11 \'23






-I-

R.O.R

R.O.R-

L. 0."-

L.O.R

R.O.R

R.O.R

R.O.R

R.O.R

R.O.R

Radierai
operatie.

50 sec.

15 sec.

5 sec.

25 sec.

60 sec.

65 sec.

20 sec.

40 sec.

150 sec.
mporale
/\' = temporale

Id

m.

Het duurde eenige
seconden langer eer
eindstand van 6°-8°
bereikt was.

Idem.

Duizelig na 2 min.

Duizelig na 75 sec.

ROTATIE.

Cocaine
c. adr.

Cocaine
c. adr.

Cocaine
c. adr.

Na sec.
en duur.

Ä ti
Ô =

li

25 sec.
180 sec.

3»-6°
/

25 sec.
200 sec.

3°-6°
/

20 sec.
180 sec.

6°-8°
ƒ

20 sec.
90 sec.


/

30 sec.
180 sec.


I

90 sec.
150 sec.


/

10 sec.
95 sec.


/

15 sec.
?


/

25 sec.
215 sec.

3\'/t"
/

/ = 1

Na sec.

-ocr page 53-

staan, het hoofd op een der schouders geneigd, dan trad alsnog
een tegendraaiing op, die zelfs sneller tot ruststand kwam en
een of meer graden grooter was dan onder normale omstan-
digheden bij denzelfden persoon. Het maakte den indruk alsof
het perifere orgaan
overgevoelig was geworden. Werd door
aandrukken gedurende 10 minuten van een 20 % cocaine
(resp. alypine) tamponnetje, op het niet door epidermis be-
schutte labyrinth getracht dit ook in de diepere lagen onge-
voelig te maken, dan bleken thermisch alle reacties even goed
en tot gelijke sterkte op te wekken, doch bleek wel
remming
aanwezig, daar de hoeveelheid water gemiddeld wat grooter
moest genomen worden.
Uitschakeling van rotatie dan wel
nystagmus of duizeligheid of wijziging in de volgorde, kon
niet worden verkregen.

-ocr page 54-

I^oddpaoiing gn golOonisotie.

I. — Inleiding.

Bij het doorbladeren der litteratuur over het labyrinth-
onderzoek \'door middel van galvanisatie, vestigde ik mijn
aandacht voornamelijk op de resultaten verkregen door

Brünings«), Blau^i), Marx 42), Uffenorde«), en

M 01 i n i é 44).

Brünings schrijft de oogverschijnselen, nystagmus, deviatie,
toe, aan de
kataphordischc werking van den galvanischen
stroom (ionenstroom van kathode naar anode), waardoor een
beweging der cupulae tot stand komt, tengevolge waarvan de
zenuwcellen geprikkeld worden cn de oogverschijnselen ont-
staan. Bij vernietiging dier cupulae zijn dus volgens Brünings
geen oogverschijnselen door galvanisatie mogelijk. Marx daar-
entegen zag zelfs bij totaal verwoest labyrinth, na prikkeling
van de vrije zenuwuiteinden, de oogverschijnselen te voorschijn
komen. Hieruit besluit Marx, dat uit het verloop van de
galvanische prikkeling van het labyrinth geen gevolgtrekkingen
over den toestand ervan kunnen gemaakt worden, de differen-
tieel diagnose tusschen ziekte van het eindorgaan of ziekte
van de zenuw, kan door middel van galvanisatie
nid gesteld
worden. Ook Uffenorde bestrijdt de opvatting van Brü-
nings. Hun werkwijze bij het galvanisch onderzoek is niet

-ocr page 55-

alleen belangwekkend uit historisch oogmerk, maar ook noodig
bij de beoordeeling van hun en mijn resultaten.

Uffenorde onderzocht behalve een serie apen, eenige
menschen. Hij onderzocht deze laatsten
steeds in narcose.
De proefpersoon lag op de geopereerde zijde.
De galvanische prikkeling geschiedde steeds unipolair met
een speciaal vervaardigde knopelectrode. De andere electrode

werd op den buik geplaatst.

Hij prikkelde de projectieplaatsen der verschillende boog-
gangen.

De gewoonlijk door hem waargenomen, verschijnselen zijn
naast de bewegingen van het hoofd,
twmolaterale deviatie en
contralateraal gerichte nystagmus.

Slechts in een der onderzoekingsprotocollen bij menschen,
werd van een contralateraal
roteeren gesproken. Dit was de
eenige plaats waar over een
blijvende draaibeweging gesproken
werd, gedurende het doorleiden van den stroom. Eenmaal
zag hij, dat bij microscopisch volkomen intact labyrinth geen

oogverschijnselen te verwekken waren.
De proeven
van Marx en Blau, welke op dieren werden

genomen, zal ik niet volledig bespreken.
Het belangrijkste uit hun onderzoek wil ik echter vermelden.

1. Zij prikkelden steeds het blootgelegde labyrinth.

2. Faradisatie had geen enkel oogverschijnsel tengevo ge

3. Bij een der proefdieren van Blau werd een spontane

nystagmus, door galvanisccrcn geremd.

4. Marx zag bij caviae bij 0.2-0.4 M. Amp. draaung
van het oog naar de anode toe. Bij 0.5-1 M. Amp. kwam

hier nystagmus bij.

5. Marx zag somtijds bij 3-4 M. Amp. geen reacut
optreden, bij >/io M. A. meer, ontstond zij plotseling m naar
vollen omvang.

-ocr page 56-

MoIinié44), spreekt bij zijn onderzoek, dat eveneens met
een in het middenoor gebrachte electrode geschiedde over een
rotatoire nystagmus, vooral wanneer de electrode in het oor
kathode is. Over een echte draaiing van den oogbol spreekt
hij niet.

2. — Beschrijving van het toestel.

Werden de gevolgen der statische en thermische prikkels
meest nog gemeten met toestel 1 of 2, bij de galvanisatie
werd voor een groot deel ook gebruik gemaakt van een later
ontworpen kijkertje, dat automatisch de op- en neergaande
beweging van het toestel tenopzichte van het oog of omgekeerd
(wat steeds een mogelijke bron van fouten was), geheel uit-
schakelde.

Het bestaat uit een kijkertje van GuUstrand (teesloupe van
Zeiss, sterk verkort Hollandsch kijkertje) waarmee door een
kleine wijziging een viervoudige vergrooting kon worden bereikt.

Op ongeveer 5 cM. afstand voor het objectief wordt draaibaar
aangebracht, een stel van twee prisma\'s van 30" met de toplijnen
nauwkeurig aanéénsluitend, loodrecht voor het midden.
(Zie fig.).

Fig. VI.
_g)

Terzijde van de prismabasis wordt rechts en links een 3.5 Volt
lampje aangebracht, welke de temporale en nasale vaten in de
conjunctiva sclerae f>oed verlichten, terwijl het direkte licht naar
de prisma\'s en naar het oog van den waargenomene wordt onder-
schept.

Men kan de afstand van oog, prisma\'s en kijker onderling
nu zoo regelen, dat in het waargenomen beeld, de Iris geheel

-ocr page 57-

wegvalt en in het midden van het gezichtsveld de temporale
vaten met een scherpe vertikale lijn aan de nasale bloedvaten
grenzen. (Zie fig. VII).

Fig. VII.

A. Hel oog gezien mei bet kijlcertje (Fig. VI) bü onvoldoende kruising
der beelden. De Iris Is nog tendeele zichtbaar.

B. en C. hier worden de temporale cn nasale bloedvaatjes tol de verticale UJn
bij elkander gebracht, en is zichtbaar dat zij In de figuren B. en C. tenopzichte
van elkaar een anderen stand Innemen.

over elkaar vallend beeld waarbij van de iris nog een
Meine sikkel is ie zien.
ß. waarbij de iris geheel is verdwenen, door de kijker met
prisma\'s iets verder van \'t oog in te stellen.
C. waarbij de nasale helft omlaag, de temp. helft naar boven

^^ Segaan, dus raddraaiing.

Een bezwaar hierbij is, dat de blikfixatie nu niet met het
waargenomen oog kan geschieden, tenzij in sterk boven- of
onderwaartsche richting.
Men laat evenwel met het andere oog
op 6 M. afstand wisselende letterproeven aflezen, waardoor als
\'(\'sei het bedekte oog in rust blijft.
In enkele gevallen wijkt dit
evenwel af, vooral bij patlünten, die vroeger aan strabismus
geleden hebben.

Wanneer het oog nu naar boven\'of beneden de blikrichting
"iet zou behouden of wel het toestel zelve iets verschuiven,
^an zien wij geen verschuiving in stand van het linker ge-
zichtsveld ten opzichte van het rechter; alleen verschuift zich

-ocr page 58-

het geheele beeld iets. Anders evenwel, wanneer het oog draai-
om de sagittale as; er treedt dan onmiddellijk een verschuit
ving in de mediaanlijn op, de temporale vaatjes gaan naar
boven, de nasale naar beneden en omgekeerd.
Dc grootte der
verschuiving kan gemeten worden terstond in graden, door het
prismastel terug te draaien tot de oude stand is bereilct.

Zeer opvallend zijn met dit toestelletje te zien de eigen-
aardig
dansende (rollende) beweging, die de beide helften van
het gezichtsveld ten opzichte van elkaar maken, wanneer het
hoofd ter zijde wordt geneigd, alvorens het oog tot een rust-
stand met blijvende afwijking is gekomen.

De vergrooting is wel is waar niet sterk, maar doordat
de zoover, mogelijk temporaal en nasaalwaarts gelegen bloed-
vaatjes worden samengebracht en de beweging tegengesteld
is, wordt daardoor reeds de complitude 4 tot 6 x grooter,
dan wanneer wij een punt in de Iris beschouwen.

Een sterker vergrooting volgens nevengaande con-
structie (zie fig. VI blz. 44) zou evenwel nog overweging
verdienen.

A

A een 10 lol 20 x vcrgroolcnd kUkertJc voor welks oblccllcf gekit zijn twee
prisma\'s pi cn dic de stralen van N en T (nasale cn temporale bloedvaten)
tweemaal totaal terugkaatsen, alvorens In de oblecllellens le treden. In lict
gezichtsveld ziet men weer naast elkaar, doch sterker vergroot dan met het
andere kijkertje (olschoon In bet omgekeerde beeld) dc bloedvaatjes der nasale
en temp. sclera.

-ocr page 59-

3. — Resultaten van het Onderzoek.

Bij de mstc reeks proeven werd de kathode op het eene
oor geplaatst en de anode op het andere. In hoofdzaak werd
aandacht gewijd aan de raddraaiing van het oog. Steeds werd
het rechteroog bekeken. Meestal nam ik de temporale scleraal-
vaten als punten van uitgang, soms ook de temporale en
daarna eveneens de nasale, teneinde te controleeren of er
werkelijk draaiing van het oog optrad en geen beweging van
den geheelen oogbol naar boven of beneden. Wanneer de
nystagmus duidelijk optrad, werd de waarneming geeindigd,
daar aanzienlijke nystagmus de waarneming v/d. rotatie be-
lemmerde.

Een persoon bekeek door het kijkertje dc bewegingen der
bloedvaten en deelde luid zijne waarnemingen mede, één,
bediende den weerstand en las het aantal M. A. af, terwijl
Nr. 3 al hetgeen de waarnemer mededeelde, opschreef.
Bij de
eerste reeks proeven, zag men het oog steeds draaien in ricliting
uurwerkwijzers, indien de kathode op het R. oor werd ge-
Plaatst: indien de anode op het R. oor werd gebracht, draaide
het oog tegen de wijzers in.

Bij alle proeven werd de draaiing van den oogbol gemeten.
2ij bedroeg maximaal 4«, minimaal 1°, gemiddeld pl.m.
2
\'/2° A 30. Iedere graad draaiing van het oog kwam overeen
\'"et 1 1/2 M. A. Bij deze proefreeksen was het ampèrage
nooit hooger dan 5 M. A., meestal
2 i 3 M. A. (36 Volt).
Bii dit onderzoek bleek, dat eerst nA één twee seconden,
eenige beweging viel waar tc nemen.

^c katliode op Iict gelijknamige oor bleek in het algemeen
\'^n sterker prikkel te zijn dan de anode.
Bij anodcprikkehng
»^wam 10 draaiing ongeveer overeen met 2 M. A. Werd de
galvanische prikkeling verricht, terwijl aan het hoofd een
andere stand was gegeven, dan kwam geen
vermeerdering

-ocr page 60-

of vermindering der oogdraaiing in een of andere richting, te
voorschijn.

De nystagmus werd meestal pas na het optreden van de
rotatie zichtbaar.
Nu en dan traden zij gelijktijdig op en dan
was het merkwaardig te zien, hoe de draaiing regelmatig tot
stand kwam, telkens gestoord door de nystagmoide trekkingen,
waarvan de snelle component aanvankelijk steeds tegengesteld
aan de draaibeweging van het oog gericht was. Aanvankelijk
zeg ik, want de richting van den Nystagmus, veranderde niet
zelden van richting bij toename der stroomsterkte.

Bij een tweede reeks proeven werd de eene pool op het

«-iw/ \\

oor of in den gehoorgang, de andere in den nek of om den
gelijknamigen arm aangebracht. Hierbij bleek, dat de stroom
sterker moest zijn dan bij transcerebrale doorvoering. Verder
weken de uitslagen dezer proefreeks in geenendeele van die
der vorige proefreeks af.

Bij de derde en voornaamsle serie proeven werd eene speciaal
voor dat doel vervaardigde pool In de door voorafgegane attico-
anlrectomie opengelegde trommelholte op verschillende plaatsen
daarvan aangebracht, en wel tegen de projectieplaats van de
sacculus, d.w.z. vóór de uitmondingsplaats de tuba, of tegen
de projectieplaats van de horizontale (laterale) booggang.
Het

-ocr page 61-

plaatje op blz. 48 toont de toestand hoe deze is, wanneer
de electrode zich bevindt tegen de projectieplaats van den
sacculus.

V. voorhoofdsplaat, waaraan het kijkertje enz. verbonden
zijn. Hierop is ter weerszijden boven de oorschelp een metalen
plaatje
m bevestigd, waarvan een dun geïsoleerd spiraal-
draadje
dr uitgaat naar het stifjes o in de gehoorgang, terwijl
daarop tevens een klemschroefje aanwezig is ter verbinding
met het batterijkabeltje
ka. Het stiftje o is een buigzaam metaal-
draadje, aan welks uiteinde een hol dopje van 1.5 m.M.
doorsnede. In dit dopje kan een allerkleinst watten propje, met
zout water, gedrenkt, worden aangebracht. Stiftje en draadje
zijn geisoleerd. Alleen het wattenpropje w voruit dus een
geleidend contact en kan op het na
attico-antrectomie bloot
liggende labyrinth achter, ter hoogte van den horizontalen
booggang, op het tuber ampullare, \'of, nog meer naar voren,
ter hoogte van het slakkenhuis worden geplaatst. Het stiftje
^ordt alsdan met droge wattenpropjes in den gehoorgang
gefixeerd en zal dan ook bij standsverandering van het hoofd
rustig ter plaatse blijven, door de zeer lichte meegevende ver-
blinding
dr.

^ = utriculus. S = sacculus. C = cochlea.

V voorhoofdsband. K = kathode. M.A. = milli-ampère.

andere pool werd in den nek geplaatst, of, hetgeen ge-
"\'ofckeiyker is. met een veerend armbandje om den gelijknamlgen

arm bevestigd.

De bedoeling van deze manier van proefneming was de

volgende :

te zien of prikkeling van verschillende plaatsen, rotatie dan
nystagmus, meer op den voorgrond deed komen. B.j het
aanbrengen der knopvormige electrode moet er op worden

-ocr page 62-

gelet, dat deze niet te hard wórdt aangedrukt, omdat daardoor,
wanneer de horizontale booggang zeer oppervlakkig ligt, deze
wordt geprikkeld, waardoor een hinderlijke nystagmus ontstaat.

Bij alle onderzochten met een enkele uitzondering, waarop
ik hierna terug kom,
iïSi^. draaiing van den oogbol op. De
richting der draaiing was gelijk aan die bij de andere proef-
reeksen. En ook bij prikkeling van verschillende punten in het
middenoor, trad
geen verschil in draairichting op.

Bij deze proeven konden stroomen van veel geringer stroom-
sterkte gebruikt worden. Bij 0.2 M.A. tot 0.5 M.A. van 3 tot
12 Volt spanning, werden gewoonlijk draaiingen van den
bulbus verkregen tot een grootte van 4° ä 5°. Bij omkeeren
van den stroom veranderde ook de
richting der raddraaiing.

Uit het voorafgaande blijkt, dat er stroomen van veel ge-
ringere sterkte noodig waren, om bij direkte prikkeling der
projectieplaatsen van sacculusstreek en booggang, dezelfde uit-
slagen der raddraaiing te krijgen, dan bij het plaatsen van de
electrode op den buitenkant van het oor.

In het algemeen kan gezegd worden, dat bij prikkeling van
de sacculusstreek, dc draaiing van het oog meer op den voor
grond kwam, bij prikkeling van de projcctieplaats van de hori-
zontale booggang dc nystagmus,
welke snelle componente steeds
tegengesteld gericht bleek aan de raddraaiing.

Soms duurde het meerdere secunden alvorens de oogbe-
weging te voorschijn kwam. Met een
schok kwam dan de
raddraaiing tot stand, en tegelijk daarmede werd dan de nystag-
mus zichtbaar. Bij een ander geval zagen we, wanneer de
stroom rustig doorging, het oog nu en dan in den uitgangs-
stand
terugspringen, om later weer raddraaiing te vertoonen.
Wanneer duizeligheid optrad werden de proeven gestaakt.

Bij het openen van den stroom, keerde het oog wel en
regelmatig voor wat betreft de raddraaiing tot zijn uitgangs-

-ocr page 63-

stand terug, terwijl de nystagmus bijna onmiddellijlc verdween.

Eenmaal viel het op, dat bij een der onderzochten, een
door de aanraking en druk der electrode opgewekte
spontane
nystagmus,
door de galvanische prikkeling op beide boven-
vermelde plaatsen
ophield, en de raddraaiing zooals gewoon tot
stand kwam. Bij één ander geval, werd de spontane rotatoire
nystagmus geremd.

Bij het achtereen dikwerf herhalen der galvanisatie van het
labyrinth, blijkt niet zelden, dat nä enkele malen de grootte
der maximale raddraaiing
afneemt, of deze zelfs geheel achter-
wege blijft, terwijl de nystagmus veel constanter optreedt.

Ook in gevallen waar vroeger een sereuse labyrintitis het
gehoor sterk had doen afnemen, bleek de raddraaiing, doch
niet de nystagmus achterwege te blijven, terwijl bij enkele
centrale vormen van doofheid, een grooter gevoeligheid kon
worden aangetoond en sterke raddraaiing met duizeligheid
reeds bij zwakke stroomen optrad.

Wellicht is in deze richting een diagnostisch belangrijk
verschil tusschen labyrinth-doofheid, neuritis acustica en
kernaandoening
te vinden.

Cocaine c. adr. had weinig of geen invloed. Enkele malen
"leende ik hier evenals bij den thermische prikkel een lichte

\'\'cnming te mogen aannemen. , u* u

een geval waarbij attieo-antreclomie was verricht doen
normaal gehoor voor beengeleiding aanwezig was. trad zelfs öij
\'troomen van 5 M. Amp. kath. op het labyrinth noch rotatie noch
nystagmus op, terwijl 10 c. c. water van 20 gr. reeds in 5 sec.
^^erke raddraaiing met nystagmus deden ontstaan.

^ct pcrifeere zintuigsorgaan in het labyrinth, het^velk op
f\'^ermisclw en statische prikkels reageert, moet dus nog onaer-
scheiden worden van dat hetwelk door den galvanischen stroom
^o\'-ät getrogen.

-ocr page 64-

Verband tusschen het instellen van de waterpas
en de prikkels, die raddraaiing van het oog
te voorschijn roepen.

Vele onderzoekers waren en zijn nog de meening toegedaan,
dat het labyrinth (in casu sacculus en utriculus) ons omtrent
den stand van ons hoofd in de ruimte onderricht; het verst
ging daarin wel Cyon.

Onzerzijds werd daarom nogmaals nagegaan of het ver-
mogen tot waterpas instellen van een lichtlijn in het duister,
verband hield met de raddraaiing van het oog. Hiertoe werd
een metalen buis van 60 cM. lengte en 4 cM. doorsnede
genomen, die over hare geheele lengte van een smalle spleet van
1 mM. breedte was voorzien. Beide uiteinden waren afgesloten,
doch in het eene uiteinde was een elektrisch lampje met lensje
aangebracht, dat een evenwijdige lichtbundel wierp door de
geheele lengte van de buis. In de buis was een papierstrook
scheef in de lengte opgesteld, dusdanig dat het licht in de
richting van de spleet werd teruggeworpen.

Door de strook nabij het lampje donkerder te tinten cn
geleidelijk naar het andere uiteinde in wit te doen overgaan,
kon een fijne lichtlijn van
gelijkmatige lichtsterkte worden
verkregen. De buis hing met behulp van een snoer in oogjes
aan de beide uiteinden der buis over een niet te kleine katrol
en moest nu in het volkomen duister waterpas worden ingesteld.

-ocr page 65-

Werd het hoofd rechtgehouden, dan werden als regel
hoogstens fouten van
1 ä 2 graden gemaakt. Anders evenwel
wanneer het hoofd op den een of anderen schouder geneigd
Was. Na eenige oefeningen gingen de gemaakte fouten van
5 ä 6 graden wel is waar terug, doch eenige meerdere
onzekerheid bleef bestaan, alhoewel niet kon worden vast-
gesteld, dat dit samenhing met de sterkte der tegendraaiing.
Doofstommen met onprikkelbaar labyrinth stelden zoowel in
normale houding, als bij hoofdneiging (zooals ook door
Barany
\'s aangegeven) de waterpas juist in en maakten eerder kleiner
dan grooter fouten als normaal hoorenden.
Ook met gesloten
oogen werden niet veel grootere fouten gemaakt.

Na thermische prikkeling werden in alle houdingen grover
bouten gemaakt, doch ook hier geen direkt verband in richting
en grootte der fout met de raddraaiing.

Tijdens de galvanisatie eischt het instellen van den persoon
"^eer wilskracht, doch ook dan kon de waterpaslijn vrij
nauwkeurig worden ingesteld.

-ocr page 66-

Oepsgbilpanten.

Bij het nagaan der cijfers eertijds door Mulder en Küster
gevonden bij neigen van het hoofd naar R. en L. blijkt, dat
deze eenigszins verschillen van die, welke ik verkreeg bij
mijn onderzoek.

Zij geven op als gemiddelden bij een hoofdneiging van
35° 07\', naar R., een tegendraaiing van 5° 07\', en bij neigen
naar L. tot een hoek van 34° 07\', een terugdraaien van het
oog van 4° 72\'.

Mijn cijfers zijn bij neigen naar R. 3.43° en bij neigen
naar L. 3.34°. De neiging van het hoofd bedroeg ongeveer 35°.

De waarden welke Küster opgeeft zijn nog hooger dan
die van Mulder en wel 8° 06, bij een neiging van 38° 06
naar R. en 7° 23 bij neiging van 37® 24 naar L. Hieruit
blijkt, dat, niettegenstaande er met dezelfde methode geëx-
perimenteerd werd en de proeven genomen werden door 2
personen, die zonder twijfel vaak samenwerkten, zij nog ver-
schillen kregen van 2°
ä 3°. Hierdoor komt het verschil
tusschen hun cijfers en de mijne, die trouwens met een geheel
andere methode gevonden werden in een ander daglicht te
staan. Bij de door mij genomen proeven werd het oog 4 x
vergroot. De uitslagen werden daardoor stellig duidelijk dan
bij de proeven van Mulder en Küster, die met nabeelden
werkten.

-ocr page 67-

Skrebitzki 21a) vond bij 35° neigen, een tegendraaiing
van 4.2°, hetgeen een verschil van 0.77° met mijne uitkom-
sten beteekent.

De waarden van Nagel stemmen zoowat overeen met die
van Mulder. Bij een neiging van 34° 6\' naar R., vindt hij
een tegendraaiing van het oog ter grootte van 5.4°.

Deze proeven werden gedaan met behulp van de blinde
vlek.

De uitkomsten van Barany met zijn toestel ter objectieve
bepaling, waren bij neiging van 35° gemiddeld 4° 55. Dit
getal is berekend naar een gemiddelde tegendraaiing van 8°
bij een hoofdneiging van 60°, in de veronderstelling dat er
een gelijkmatige toename der tegendraaiing met het grooter
worden der hoofdneiging bestaat. Het kleine verschil van P
tusschen Barany\'s cijfers en de mijne, weet ik niet te
verklaren dan door verschillen in de toestellen gelegen. Daar
hij meerdere personen onderzocht kreeg hij hoogere maximum-
eijfers. Zijn maximum was 9° tol 10°, het mijne 6°.

Deze cijfers gelden voor proeven genomen met toestel No. I.
I^e gemiddelden die gevonden werden bij toestel No. II, zijn
een weinig hooger cn wel 4.2° bij neigen van het hoofd

"aar R. en 3.9° bij neigen naar L.

Het verschil van 0.77° bij neigen van het hoofd naar R.
en van
0.44« bij neigen naar L. kan mogelijk gelegen zijn
het feit, dal bij toestel II de verder van het centruni
Belegen bloedvaten tot punt van uitgang werden genomen. Ook
hel verder verwijderd fixatiepunt een betere vastlegging
^er blikrichting waarborgen. De betere vastlegging van den
hoofdband om den schedel kan misschien mede in aanmerking
genomen worden bij het verklaren der verschillende waarden
bii toestel 1 en II. ,

ï^e vergelijking der resultaten van mijn proeven bij üo

-ocr page 68-

stommen bij neigen van het hoofd naar R. en L. en die door
Barany gevonden, levert weinig verschilpunten op. Alleen
geeft hij geen gemiddelden aan, maar wel de grenswaarden
van 1° tot 8°. Deze bedroegen bij mij van 0° tot 7° bij het
eerste en van 1° tot 6° bij het tweede onderzoek.

Barany vindt bij doofstommen met prikkelbaar labyrinth
dezelfde waarden als bij normalen.

Bij mijn onderzoek was het gemiddelde 7.3° bij neigen
naar R. en 9° bij neigen naar L., dus aanzienlijk hooger dan
bij de normale onderzochte. Deze groep is echter te klein
(3 personen) om aan deze cijfers veel waarde toe te kennen.

Een vergelijking der proeven met koudwater-uitspuiting
zooals Karlefors dit deed en zooals door mij werd toe-
gepast, is niet in alle opzichten mogelijk, alleen wel, wat
betreft de richting der raddraaiing van het oog en de grootte
ervan. Hij toch spoot koud water in den uitwendigen gehoor-
gang en bepaalde dan bij verschillende standen van het hoofd
de raddraaiing van het oog, terwijl ik steeds gedurende de
proefneming het hoofd den verticalen stand deed behouden.
Nog dient bij de beoordeeling der verschillen bemerkt, dat
Karlefors koud water spoot in den uitwendigen gehoor-
gang, bij personen met normaal trommelvlies, terwijl ik voor
de inspuiting personen gebruikte, die een attico-antrectomie
hadden ondergaan, waarbij dus het niiddenoor direct voor
het koude of warme water toegankelijk is. Dit onderscheid
tusschen de proefpersoon verklaart reeds dadelijk het veel
sneller optreden der oogverschijnselen bij mijn proeven. Bij
zijn proeven traden de oogverschijnselen op na 1 tot 7 minuten,
bij de mijne reeds na 5 sec. tot 2\'/2 minuut.

Verder wat de richting der raddraaiing betreft was deze
dezelfde als bij de proeven van Karlefors. De inspuiting
van warm water gaf draaiing van het oog in tegengestelde

-ocr page 69-

richting ais inspuiting met Icoud water. Warmwaterinspuiting
werd door Karlefors niet toegepast. De grootte der draaiing
van het oog, zooals hij deze vond, staat ook onder invloed
van den stand van het hoofd, zooals die bij zijn proeven
voordurend gewijzigd staat aangegeven. Daarom is vergelijking
met de grootte der draaiing van het oog zooals ik haar vond
bij verticalen stand van het hoofd, niet juist. Toch zijn deze
waarden bij zijn proeven, al zijn ze dan ook bij verschil-
lende hoofdstanden gevonden, onderling niet sterk verschil-
lend en eveneens weinig verschillend van de mijne. Bij zijn
opnamen bewoog zich de raddraaiing tusschen waarden van
^ tot 10°, bij de mijne tusschen O® en 8°.

De hoeveelheden water heb ik bij mijn resultaten niet
steeds vermeld, evenmin de tijd gedurende welke ingespoten
werd. Daar ik direkt in het middenoor spoot zijn beide
Waarden bij mijne onderzoekingen natuurlijk lager. Somtijds
•^on 5 c. c. koud water reeds na 5 seconde, de draaiing van
het oog te voorschijn roepen. Meestal dUufde het langer
20—90 sec. en was de hoeveelheid benoodigd water grooter
tot zelfs 90 c. c. toe. Over hypercompensatie in den stand
van het oog na afloop der proef, vond ik bij Karlefors
toeschrijving niets vermeld, evenmin de sensibilisatie van het
labyrinth na de uitspuiting aangegeven. Ook anaesthesie van
het middenoor paste hij niet toe.

De vergelijking tusschen de proeven van Uffenorde,
^arx, Blau, Brtlnings cn dc mijne, stuit op de ongelijk-
in het onderzocht materiaal cn de voorwaarden onder
Welke gewerkt werd. Zij galvaniseerden meest dieren, een
®"kele maal menschen, ik alleen menschen. Zij onderzochten
steeds in narcose, ik nooit. Onder hun resultaten wordt als
voornaamste de verschuiving van het oog en dc nystagmus
S^ooemd en slechts een enkel maal gesproken over raddraaiing.

-ocr page 70-

terwijl bij mijn proeven steeds een raddraaiing van het oog
zichtbaar werd.

Zij geven slechts kwalitatieve uitkomsten wat betreft nysta-
gmus en raddraaiing, terwijl ik ook de grootte van de raddraaiing
van den bulbus heb aangegeven. Als verschil in uitkomst bij
prikkeling van de sacculusstreek eenerzijds en prikkeling van
den horizontalen booggang anderzijds, kan ik slechts melden,
dat in het eerste geval de raddraaiing van het oog, in het
tweede de nystagmus meer op den voorgrond trad.

Verder onderzoek met galvanisatie van verschillende plaatsen
in het middenoor bij den mensch, zal meer vastheid geven
bij de waardeering van sacculus, enz. en booggang voor wat
betreft hun aandeel bij het totstandkomen van raddraaiing,
nystagmus en verschuiving van den oogbol.

-ocr page 71-

I^optg SamenOotting.

Wanneer ik na meer uitvoerige mededeeling der resultaten
van mijn onderzoek deze in \'t kort mag vastleggen, kom ik
tot de volgende stellingen.

1. Met het toestel I, II en III zooals dit door Struycken
is samengesteld, kan de raddraaiing van het oog met vol-
doende nauwkeurigheid worden waargenomen. Met toestel II
geschiedt dit het nauwkeurigst, met III op de meest gemak-
kelijke manier.

De photographie van het draaiende oog bevestigt de resul-
taten met de genoemde toestellen verkregen.

2. Raddraaiing van het oog treedt op bij neigen van het
hoofd naar
R. cn L.

De raddraaiing van het R. cn L. oog is niet evengroot.

3. De raddraaiing van een oog is bij dezelfde neigingshoek
van het hoofd op verschillende tijdstippen gemeten, ongelijk.

Dc wijze waarop de raddraaiing bij neigen van het
hoofd tot stand komt, was bij alle onderzochte personen, niet
steeds dezelfde.

Bij verreweg het meerendeel trad eerst de grootere voor-
bijgaande raddraaiing op, daarna pas dc kleinere blijvende.

Men kan van een normale tegendraaiing van het oog
b\'j neigen van het hoofd spreken, wanneer de grootte dier
^^gcndraaiing ligt, tusschen het minimum en het maximum bij
groot aantal personen gevonden.

-ocr page 72-

7. Bij doofstommen dient het onderzoek met bijzondere
zorg en rust, en in bijzijn van hunne onderwijzers te ge-
schieden.

8. De tegendraaiing van het oog bij neigen naar R. en L.
is bij doofstommen zonder thermisch en rotatorisch prikkel-
baar labyrinth geringer, dan bij doofstommen met prikkelbaar
labyrinth.

9. Voor de eerste groep blijft de waarde aanzienlijk be-
neden die, welke voor normalen gevonden wordt.

10. Bij inspuiten van koud en warm water in den uit-
wendigen gehoorgang (hetgeen door mij steeds gedaan werd
bij personen, die voorheen een attico-antrectomie hadden
ondergaan) trad raddraaiing der oogen op.

11. De raddraaiing kwam meer geleidelijk tot stand dan
bij de hoofdneiging, en niet door rotatoir-nystagmoide be-
wegingen.

12. Meestal trad de raddraaiing op vóór den nystagmus,
ofschoon nu en dan eerst de nystagmus zichtbaar werd.

13. De richting der draaibeweging van het oog bij koud-
waterinspuiting van het gelijknamige oor was tegen de wijzers
van het uurwerk in, bij inspuiting in het ongelijknamige oor
met de wijzers mede. Warmwaterinspuiting gaf omgekeerde
waarden.

14. De tijd, waarna de oogbewegingen optraden en de
hoeveelheid en de temperatuur van het daartoe benoodigde
water, liepen bij de verschillende personen sterk uiteen, als-
mede bij dezelfde personen op verschillende tijdstippen onder-
zocht.

15. Koudwater is een sterker prikkel dan warmwater (ten-
minste zooals ik het gebruikte), hetgeen zijn verklaring vindt
in het grootere verschil tusschen de lichaamstemperatuur, en
koud- en warmwater.

-ocr page 73-

16. Na teruggaan der raddraaiing trad vaak hypercom-
pensatie op. Bij neigen van het hoofd naar R. en L. na een
wateruitspuiting, bleken de waarden der tegendraaiing grooter te
zijn dan gewoonlijk bij dezelfde personen werden gevonden, ten
bewijze der aanwezigheid eener sensibilisatie van het labyrinth.

17. Na anaesthesie van het middenoor en opvolgende
calorische prikkeling duurde het alleen, langer eer de
raddraaiing volledig zichtbaar werd. Men zou van remming
kunnen spreken.

18. Bij galvanisatie van het labyrinth treedt een raddraai-
beweging der oogen op.

19. De samenstelling van toestel No. III met behulp van
prisma\'s doet zoowel de temporale als nasale scleraalvaten
zien, zoodat het mogelijk wordt, uit een beweging dier vaatjes
«n tegengestelde richting, tot een raddraaiing van het oog te
besluiten en een verschuiving van het oog uit te schakelen.

20. Bij galvanisatie van het R. oor vertoonde het gelijk-
namige oog een beweging in richting gelijk aan die der
uurwerkwijzers, indien genoemde pool de kathode, een
\'■addraaibeweging in omgekeerden zin, indien genoemde pool
anode was.

21. Werd de pool op het uitwendige oor gehouden, dan
l^wam iedere graad raddraaiing overeen met 1 «/z M. A.

22. De kathode bleek in het algemeen een sterker prikkel

zijn dan de anode.

23. Bij de direkte prikkeling van het labyrinth, vertoonde
het oog bij galvanisatie van de projcctieplaats van den
sacculus een sterkere draaibeweging, bij galvanisatie van

projcctieplaats van den horizontalen booggang sterkere

nystagmus.

24. Bij de direkte prikkeling van het middenoor niet afge-
^otcn door een trommelvlies, was een stroomsterkte van

-ocr page 74-

0.2 M. A. tot 0.5 M. A. van 3—12 Volt gewoonlijk vol-
doende, om een raddraaiing van den bulbus ter grootte van
4\'a 5 graden te voorschijn te roepen.

25. Één geval bewijst, dat de reactie van het labyrinth op
thermische en statische prikkels
niet de noodzakelijkheid
inhoudt eener reactie op electrische prikkels.

26. Systematisch onderzoek naar het resultaat der galvani-
satie van verschillende deelen van het inwendige oor, kan op
physiologisch en diagnostisch gebied waarschijnlijk waardevolle
gegevens verschaffen.

27. Het instellen van den horizontaal kan onafhankelijk
van het labyrinth geschieden.

-ocr page 75-

LîttepQtûûpsOôepziçht.

Quix. X\' Congres Inlerrallonal D\'OloIogle, Paris 19-22, Juillet 1922.
2. Karlefors. Extrait Acta-Oto Laryngologica, Vol. V, Fasc. 3.

4. Helmboltz. Handbuch der Physiologischen Optik. 2 Aufl.

5. Herniq. Lehre von blnoculalren Sehen 1868. 5. 72.

6- ZoTH. W. Nagel, Handbuch der Physiologie des menschen, pag. 283. Band III.
JoH.
Hunter. Observations on certain parts of the annual Œconomy. 1786,
J. Müller. Zur. vergleichende Physiologie des gesichtssinnes.

9. Hüeck. Die achsendrehung des Auges. 1838. ^

10. Burow. Beitrage zur Physiologie und Physick des menschlichen auges. Königs-

berg. 1841. 8. 8.
rrrxeriat. Das schielen und seine heilung.
2.
Rubth. Lehrbuch der Ophthalmologie 1846. S. 14.
Donders. Nederlandsche lancet. 1846. 7 Aug. pag. III.

Holländische beitrage zu den Anat. und Phys. Unterterchungswelse. ;

TsERNrNo. Thèse pour le doctorat cn medecinc. Paris.
v. ORAEFB-SAEMisai Handbuch der gesamten Augenheilkunde XV^* band.

1 aid. blz. 72. V. J. Hirschberg.
Valentin. Lehrbuch der Phyilologic. II. S. 332.
Krause. Handbuch der Anatomic. 1843. S. 550.
J8. VoLKMANN. Artikel « Sehen. » Wagner\'s handwörterbuch d. Physiologic. S. 273.
Javal. Traité théorique des maladies des ycux. 1868.
Naoel. Ucbcr das vorkommen von Wahren roliungcn des Augcs urn die
Rcslchtsllnie. Archiv, t. Ophth. B. XVII. pag. 237.

• SKREntTZKi. Eine bellr.igc zur Lehre von den Augenbewegungen.
22 Ebenda 17(1)107. 1871.

• Aud. Finden, raddrehungen bei seitwärts nelgungcn des kopics statt?

• Knapp. Archiv, f. Augen und Ohrenheilkunde. B. 1. 2.

• Breuer. Uber die function der Bogengänge des Ohrenabyrlnthes. S. 232.

Medicinlschc Jahrb. 1. Heft. 1874.
2Q JJ""\'»\'- Over parallelle rolbewcglngcn der oogen. (Proefschrift).

Thèse pour le doctorat en medicine. Pari» 1894. ,

WoiNov. Beitrage zur Lehre von den Augenbewegungen.

Arch. f. Ophthaim. B. XVIII. abt. 2. pag. 233. >

KUn. Monatsbiaiter. I87I. pag. 387. \'

J

-ocr page 76-

28. Mulder. Archives d\'OphthalmoIogie Août. 1897.

De Ia rotation compensatrice de l\'oeil.

29. Naqel. Zeltschrilt f. phys. und psych, der Sinnesorganen.

30. Delaoe. Le mouvement de torsion d\'oeil.

Arch. Zoologique. Expert et Qener. 1903.

31. Roswell Parker Angier. Vergleichende messung der compensatorlsche Rol-

lungen beider Augen.

Zeitschrift I. Psychologie und Phys. der Slnne^rgane. B.D. 37.

32. Dr. Robert Barany. Physiologie und Pathologie des Bogengangapparates.

beim menschen, klinische studiën « Die gegenrollung der Augen und ihre
practische bedentung.
32a. J.
v. d. Hoeve. Oogheelkundig Jaarboek. 1923. 3\'^* Jaargang.

Relations between Eye and Ear. (Including the vestibular organ).
32Ô. Struijcten. Abderhalden. Handbuch der biologischen Arbeltsmethoden. Teil 6.

33. Karlefors. Acta Oto Laryngologlca. Vol. V. läse. 3. blz. 310.

34. Abramowttsch, Inaugerale dissertation zur Erlangung der Doctorwürde In den

gesamten medicin. München. 1914.

35. Prof. Kompanejetz. Gegenrollung der Augen nach Oranatexploslonen.

36. Handboek Tioerstedt. Galvanisch Physiologisch onderzoek I

37. Zentraiblatt f. Hals Nasen en Ohrenheilkunde. Band IV. Heft. 1. blz. 12

en verder.

38. Preechtel. Zentral bld. blz. 15.

39. Qmx. Nederl. T(Jdschr. v. Gen. 64 Jaarg. Tweede hellt. N® 23. blz. 2471.

40. Brünings. Zeltschrift (. Ohrenheilkunde und für die krankhciten der Luftwege.

63. Band. blz. 20.

41. Blau Dr. Alb. Zeltschrllt f. Ohrenh. u. f. Krankhciten der Lultwcgcn. 78.

Band. blz. 40.

42. Dr. H. Marx. Zeltschrllt f. Ohrenheilkunde und I. die krankhciten der Luit-

wege. 63-64. blz. 201.

43. Uffenorde. Beitrage zur Anatomie, Physiologie, Pathologie und Therapie.

Band V. blz. 332. ,

44. MoLiNié. Rev. de laryngol, d\'otol et de rhinol. Jg. 44. N\' 15. S. 629-631. 1023.

-ocr page 77-

Stellingen,

I.

De keuze tusschen de open of gesloten behandeling van het
^^H^e pleura empyecm, zal men\' vooral laten afhangen van
h®\' stadium der ziekte, zooals men dit aantreft, op het tijdstip
men een behandeling wil instellen.

II.

Mydriasis, welke bij een of dubbèlzijdlge uitspuiling
^^^ den uitwendigen gehoorgang met koud water optreedt,
voor een zeer gering gedeelte op tc vatten als psycho of
®®nsibele reflex, ten deele als akustischc reflex, verder als\'
^^ntactreactie bij aanraking van den uitwendigen gehoorgang
\'sch), en ten laatste als nog niet nader bekende reflex,

® ^^ in nauw verband staat met den locstand van het
^byrintlu

-ocr page 78-

III.

De sereuze holten van het Peritoneum en de Pleura staan
in open verbinding met het lymphvaatsysteem. Dit is niet het
geval met de sereuze holten der gewrichten, peesscheeden,
en slijmbuidels.

IV.

De opvatting der Arbeidsinspectie inzake de oorzaak der
oogafwijkingen in de fabriek «De H(ollandsche) K(unstzijde)
I(ndustrie)» te Breda behoeft herziening.

V.

De meeste gevallen van Asthma bronchiale berusten op een
overgevoeligheid der fijnste luchtpijpvertakkingen, die onder
den invloed eener ontsteking ontstaan is.

VI.

De plotselinge dood van exzeem kinderen kan in vele ge-
vallen verklaard worden door Myocarditis.

VII.

De intravcneusc injectie\'s van hypertonische N.A.cI. op-
lossingen kunnen gedurende korten tijd voornamelijk bij
acuut inflammatoir glaucoom den druk in den oogbol
verlagen.

VIII.

Bij normaal menstrueerende vrouwen treden in dc Tuba
Faloppii Cyclische veranderingen op, welke
voornamelijk
gelocaliseerd zijn in het Ampullaire gedeelte.

-ocr page 79-

Inhoad.

Bladzijde.

I.

II.

. . 3

III.

Toestellen...........

. . 16

IV.

Verloop van het onderzoek.....

, . 24

/V.

Photographic..........

. . 26

VI.

Eigen onderzoek naar de Raddraaiing

. . 29

1. Bij normalen........

. . 29

2. Bij Doofstommen......

32

3. Photographische contrôle ....

. . 34

4. Frlgorlsche en Calorische prikkeling

van

het middenoor.......

. . 37

VII.

Raddraaiing en Galvanisatie.....

42

1. Inleiding..........\'

. . 42

2. Beschrijving van het toestel . . .

. . 44

3. Resultaten van het onderzoek . .

. . 47

Verband tusschen instellen der waterpaslijn cn de
prikkels, die raddraaiing van hel oog tc voor

schijn roepen...........

Verschilpunten...........

Korte samenvatting.........

Litteratuur-Overzicht.........

Stellingen............

VIII.

52
54
57
63
65

IX.

X.

XI.

XII.

-ocr page 80-

ERRATA.

j

Op bladzijde 11 : Struycken, lees : Struycken 32b.
Op bladzijde II : Barany 32b, lees : Barany 32.
Op bladzijde 40, kolom : Alpine, lees : Alypine.

-ocr page 81-
-ocr page 82-

. ■■ îf ■

y.^i.;.

i

■ ,v

\' Ui

■ ^f-/. »

IC-"..."

• flf.

fjs*:-

i . s .

r \'y\'^m-iy :

.■..»■S":\'.::,". ..

\' ^ ■ -.À \'

m

-ocr page 83-

• Si-\'S",\', -.1 , ,,

A j : v ;

■ v

\'•y-:-ytf\'

\' V. . ,

. .

.3. -.J.^-;; \' ; , > . M^r-A-.- ■ •.:■_____

-ocr page 84-