-ocr page 1-
-ocr page 2-

■îSi,.

-ocr page 3-

. /

-ocr page 4- -ocr page 5-

GEWENNEN EN OEFENEN PHYSIOLOGISCH
BESCHOUWD.

-ocr page 6-

/■: V, Vj -■■i Hi,.\'

- ■■ i-\'i\'

.1

-ocr page 7-

GEWENNEN EN OEFENEN
PHYSIOLOGISCH BESCHOUWD.

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT.
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. A. J. P. VAN DEN BROEK. HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
GENEESKUNDE OP DONDERDAG 10 JULI 1924,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR. DOOR
MARTEN ADRIAAN DE JONGH,
ARTS,
GEBOREN TE BREDA.

DRUKKERIJ ZUIDAM - UTRECHT

-ocr page 8-

- - . - . ,

y -

-ocr page 9-

Door het voltooien van dit proefschrift wordt mij een
welkome gelegenheid geboden, om in dankbare herinnering
terug te denken aan de jaren, waarin ik het voorrecht had
in Utrecht te studeeren, onder leiding van U, HOOG-
LEERAREN der medische en philosophische faculteiten.

HOOGGELEERDE ZWAARDEMAKER. HOOG-
GEACHTE PROMOTOR indien ik U dank verschuldigd
hen. is dit in de eerste plaats voor uwe leiding en voor-
lichting bij mijnen arbeid. Gaarne denk ik tevens terug aan
den tijd. dat ik in uw laboratorium onder uwe dagelijksche
leiding mocht experimenteeren.

HOOGGEACHTE NIEUWENHUYSE en HOOG-
GEACHTE VAN SEVENTER. mijn verblijf als assistent
in het Burg er ziekenhuis te Amsterdam, heeft bij mij de
herinnering achter gelaten van een bijzonderen nuttigen en
aangenamen tijd. Een woord van dank en erkentelijkheid
wil ik U gaarne hier toeroepen.

-ocr page 10-

"u

! ; •■■»V" \' «.< ■• • ■ - • "n ; . \'

jV

ê-
V.

- i. »S4

"vaïl

. \' •\' J\' \' «

-ocr page 11-

INHOUD,

Bi^

HOOFDSTUK I: Inleiding.........1

HOOFDSTUK II: De invloed van gewennen en

oefenen op den arbeid .... 5

HOOFDSTUK III: De invloed van gewennen en
oefenen op de lichamelijke functies
in het algemeen.......23

HOOFDSTUK IV: Iets over de toepassingen der

begrippen gewennen en oefenen . 47

-ocr page 12-

.mms

\'jH^ • r

ilv,

m

^•\' Î^ÎJ^ .

-ocr page 13-

HOOFDSTUK ï.

INLEIDING,

De bekendheid der begrippen gewennen en oefenen, wat
betreft hun toepassingen aan den spierarbeid, zijn natuurlijk
lang niet van den laatsten tijd. Zeer zeker is het al heel
lang een voldongen feit, dat het telkens herhalen van een-
zelfde beweging, of van een groep van bewegingen, tenge^
volge heeft dat deze bewegingen met minder moeite gepaard
gaan en dat men haar beter kan uitvoeren dan voorheen.
De sociale beteekenis der begrippen gewennen en oefenen
is in de laatste tientallen van jaren echter wel sterk toe-
genomen. Het heeft de aandacht getrokken, dat men in de
praktijk door het intensief toepassen van gewennen en oefenen,
dikwijls groote energiebesparingen kan boeken, anderzijds
dat gewennen en oefenen ten gevolge hebben, dat men arbeid
kan uitvoeren op zulk een wijze en in zulk een hoeveelheid,
als waarvan zonder gewennen en oefenen nauwelijks sprake
kan zijn. We denken hierbij aan den arbeid, zooals de
moderne industrie ons toont, met haar zeer uitgesproken
arbeidsverdeeling. Juist door de ver doorgevoerde arbeids-
verdeeling, kunnen de gevolgen van gewennen en oefenen
duidelijk op den voorgrond treden. Een tweede terrein,
waarop gewennen en oefenen hun invloed op sprekende
wijze toonen, is dat van de sport, waar ten gevolge van
een zoo ver mogelijk doorvoeren van oefening, records

1

-ocr page 14-

zooals nimmer te voren, getuigend van zeer hooge arbeids-
prestatie, worden bereikt.

Gewennen en oefenen vormen dus twee begrippen met
\'een voor onzen tijd groote practische beteekenis. Dit zal dan
ook wel een voorname oorzaak zijn van de belangstelhng.
die de studie van deze onderwerpen van meerdere zijden
ten deel is gevallen. In de eerste plaats is in dit verband
te noemen de belangstelling van de zijde der psychologie^
voornamelijk der toegepaste psychologie, die de psycholo-
gische zijde van het vraagstuk met recht zeer naar voren

heeft gebracht.

Deze verhandeling wil zich echter bepalen tot de physio-
logische zijde van het vraagstuk en de overige kanten laten
rusten, in de meening dat ook de physiologische zijde de volle
aandacht verdient, wil men een zoo volledig mogelijk inzicht
in de processen verkrijgen.

Indien men eenzelfden spierarbeid steeds onder zooveel
mogelijk gelijke omstandigheden regelmatig herhaalt, zal dit
tengevolge hebben, dat de processen gewennen en oefenen
optreden.

Onder gewenning te zamen verstaan wij dan dat proces,
waardoor de verschillende lichamelijke functies zooals adem-
haling, hartswerking e.a. zich instellen en aanpassen aan den
arbeid, die gevraagd wordt. Denken wij ons den arbeid
constant, dan zullen de diverse functies niet onmiddellijk op
het gunstigst zijn ingesteld. Bij het zoeken naar de juiste mate,
waarin op elk van haar een beroep moet worden gedaan,
worden zij noodzakelijk aan wisselende intensiteiten onder-

-ocr page 15-

worpen, daarenboven zullen niet altijd dezelfde functies voor
het vervullen van de taak gekozen worden. Dikwijls zal
hiervan het gevolg zijn, dat, indien de intensiteit der functie
of de keuze ervan, of wel beiden niet passen bij den ge-
vraagden arbeid, veel energie onnoodig wordt verspild,
totdat na zekeren tijd de functies in de juiste mate en in
de juiste volgorde zullen werken en een natuurlijke economie
zal worden nagestreefd. Deze functies zoowel als de gepres-
teerde arbeid, zullen dus van dit proces een invloed onder-
vinden.

Als oefenen beschouwen wij een ander proces, dat zich
kenmerkt door een krachtige ontwikkeling van de functies,
die bij den arbeid zijn betrokken.

Jules Amar\') geeft er de volgende beschrijving van :
„Quant à la nature même de l\'entraînement, elle est à la
fois mécanique et physiologique. Mécanique parce que le
travail diminue l\'inertie propre de la fibre musculaire,
physioloque — et c\'est ici la véritable cause des faits observés
^ parce que le travail augmente l\'irritabilité des muscles
et des nerfs, comme l\'inactivité les émousse et les conduit
à l\'atrophie et à la dégénération; — parceque, d\'autre part,
il stimule les phénomènes circulatoires, l\'action du sang et
de la lymphe, au point de donner lieu à ce qu\'on a appelé
l\'hypertrophie fonctionnelle. On voit alors s\'accroître la masse
des muscles, non par addition de nouvelles fibres, mais par
épaisissement des anciennes qui grossissent et mettent en
réserve les matériaux azotés,"

Iules A m a r. Le Moteur Humain, blz. 268.

-ocr page 16-

Door het steeds herhalen van denzelfden arbeid zal bij de
diverse functies het vermogen ontstaan, om deze arbeid op
beter en krachtiger wijze ten uitvoer te brengen, weder-
keerig zullen de diverse functies door deze vermeerderde
arbeidsproductie een invloed ondergaan. Deze laatste invloed
wordt door Joteyko als volgt onder woorden gebracht:
„On sait que la fontion crée l\'organe."

Gelijk werd meegedeeld, treden bij het herhalen van een-
zelfden spierarbeid de processen, gewennen en oefenen, beide
op. Door dit samengaan, is de invloed, die elk hunner,
eendeels op het prestatievermogen, anderdeels op de functies
zeiven uitoefenen, niet steeds van elkaar te scheiden.

Dit zal wel de groote oorzaak zijn van het feit, dat men
veelal in de practijk beide processen samen voegt en met
den naam van „training" aanduidt. Ook bij theoretische
beschouwingen zijn zij niet steeds gescheiden behandeld. Zoo
combineert Staehelin^) deze twee invloeden tot één, terwijl
D u r i g de gewenning beschouwt als een ondersteuning
der oefening.

1) J. Joteyko, La Science du travail et son organisation 1917.

2) Staehelin, lieber den Einfluss der Muskelarbeit auf die Herz-
thätigkeit u.s.w. Deutsch. Arch. f. klin. med. Bd. 59 blz. 95.

Î) A. Durig, Die Ermüdung, blz. 46.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK II.

DE INVLOED VAN GEWENNEN EN OEFENEN
OP DEN ARBEID.

Het arbeidsvermogen ondergaat door gewennen en door
oefenen beide een invloed. In het algemeen zal het proces
van gewennen zich vrij spoedig afspelen en daardoor deze
invloed zich reeds na zeer korten tijd doen gevoelen Het
proces van oefenen daarentegen, zal eerst geleidelijk een
grootere rol gaan spelen; daardoor zal haar invloed op het
arbeidsvermogen in den aanvang slechts gering, eerst na
eenigen tijd zich duidelijk kunnen ontvouwen. Gewennen en
oefenen zullen dus hun invloed op verschillende tijdstippen
het sterkst doen gelden. Dit verschil in tijd van werken, zal
des te grooter worden — door het zich spoediger voltrekken
van het proces van gewennen — naarmate de desbetreffende
arbeid van minder samengestelden aard is.

Deze invloeden zullen we nader beschouwen, mede aan
de hand van eenige reeksen van ergographische oefeningen,
die gedurende meerdere weken onder zoo veel mogelijk
gelijke omstandigheden werden uitgevoerd. De invloeden
die in het begin der reeksen zich openbaren en die voor
een groot deel op rekening van de gewenning kunnen

") Man Weber, Zur Psychophysik der industriellen Arbeit. Archiv
für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik. Bd 27 blz. 757.
A. Dur ig, Die Ermüdung, blz. 40,

-ocr page 18-

worden gesteld, zullen hierbij een afzonderlijke bespreking
ondergaan.

A. Zoo deelt Lombard Warren\') mede, dat hij bij zijn
dagelijkschen ergografischen arbeid in
den aanvang slechts
een geringe vermeerdering van den uitgevoerden arbeid kon
waarnemen.

Gedurendè de eerste 6 dagen was de toename zelfs niet
merkbaar en eerst na den 17den arbeidsdag nam de arbeids-
vermeerdering snel toe.

De gegevens van Sehe ff er 2), die echter niet betrekking
hadden op een dagelijksche reeks van onder gelijke om-
standigheden uitgevoerden arbeid, tusschen arbeidsdagen
met constante arbeidsvoorwaarden, werden dagen gevoegd,
waarop de proefpersoon een bepaald quantum alcohol gebruikte
— en die zich daardoor minder goed leenen voor beschou-
wingen over een gering aantal dagen, toonen in het algemeen,
gedurende de eerste dagen een duidelijke vermindering van den
uitgevoerden arbeid aan, terwijl in alle reeksen op den lO^en
dag de arbeidsprestatie, die van den Isten dag in grootte
overtrof.

Ook bij Palmen^) komt deze vermindering van den
uitgevoerden arbeid in de eerste dagen van zijn proefreeks
duidelijk tot uiting.

1) P. Lombard Warren, Some of the influences, which affect the
power of voluntary muscular contractions Journ. of phys. vol Xlll 1892.

2) Dr. }. C. Th. Scheffer, Studiën über den Einfluss des Alcohols auf
die Muskelarbeit. Arch, f experiment. Path. u. Pharmakol. Bd XLIV blz. 24.

Palmen, lieber die Bedeutung der llebung für die Erholung der
Leistungsfähigheit der Muskeln. Skand. Arch. f. Phys. Bd. 24, blz 169.

-ocr page 19-

Palmen\'s proeven hadden betrekking op ergographisch
werk dat gedurende een reeks van dagen eiken dag onder
zooveel mogelijk gelijke omstandigheden werd uitgevoerd.
De oefeningen bestonden uit het heffen met den arm van
een zeker gewicht, op het sein van een metronoom, totdat
tengevolge van vermoeidheid het gewicht niet meer opgeheven
kon worden. Dan werd een bepaalden tijd gerust en ver-
volgens opnieuw met de oefeningen aangevangen. Aldus
werden eiken dag 20 perioden van oefeningen uitgevoerd.

Door samenvoeging van den uitgevoerden arbeid der 20
perioden werd van eiken dag de totale arbeidsprestatie
berekend en nu bleek dat de dagprestatie gedurende de
eerste vier dagen belangrijk daalde en wel van 1596 op
834 K.G.M. dus tot bijna de helft van de totale prestatie van
den eersten dag. Palmen verklaart deze daling niet als een
teeken van vermindering van het arbeidsvermogen, zij berust
hierop, dat men eenige dagen van oefenen noodig heeft,
voordat men er aan gewend is, de arbeid uit te voeren,
zonder gebruik van accessorische spieren, die bij beginnende
vermoeidheid neiging vertoonen mee te gaan werken. Door-
dat deze hulpspieren geleidelijk uitgeschakeld worden, ver-
mindert eerst de totale arbeidsprestatie, totdat na verloop
van eenige dagen door vermeerderde prestatie der werkzame
spieren, deze aanvankelijke vermindering is ingehaald. Hierbij
komt nog, dat in ongeoefende spieren reeds na geringen
arbeid een pijngewaarwording optreedt, die tot remming der
functie aanleiding geeft, terwijl deze pijngewaarwording na
verkregen oefening achterwege blijft.

De proeven van Palmen zijn, met voor onze beschou-

-ocr page 20-

wingen onbelangrijke wijzigingen door Pcder\') herhaald.
Bij Peder daalde de totale dagarbeid gedurende de eerste
dagen — bij hem drie dagen — belangrijk van 4038 K.G.M.
als prestatie van den eersten dag, tot 2048 K.G.M. als
prestatie van den derden dag. Peder verklaart deze daling
der arbeidsprestatie op gelijke wijze als Palmen en spreekt
van een gewennen van de proefpersoon, om de bij beginnende
vermoeidheid zich aanbiedende hulpspieren uit te schakelen,
(hij heeft in de eerste plaats hierbij de rugspieren op het oog)
en eveneens van een remmenden invloed van de in onge-
oefende spieren zoo spoedig optredende pijngewaarwording,
welke na eenige oefening, achterwege blijft.

Nog andere waarnemingen vertoonen hetzelfde verschijnsel,
zoo ook die van v. GerttenDeze bestonden uit waar-
nemingen bij soortgelijke proevenreeksen als die van Peder
en van Palmen, echter was bij hem de arbeid isometrisch
in tegenstelling met de voorafgenoemden, welke isotonisch
waren. Samenvoeging van de totale spanningen der 20 peri-
oden, vormt bij hem dc dagspanning, die dus de maat is
voor de totale arbeidsprestatie. Ook bij v. Gert ten daalt
de totale arbeidsprestatie in de eerste dagen en wel van
50366 K.G. als prestatie van den eersten dag tot 29768 K.G.
als prestatie van den derden dag. v. Gertten vestigt hierop
wel de aandacht, doch geeft van het verschijnsel geen
verklaring.

\') Peder, Neue versuche über die Bedeutung der Übung für die Leistungs-
fähigkett der Muskeln. Skand. Arch. f. Phys. Bd. 27 blz. 323.

\') v. Gertten. Uber die Einwirhung der Übung auf die Leistungsfähigheit
der Muskeln bei isometrischen Arbeit. Skand. Arch. J. Phys. Bd. 28 blz. 13.

-ocr page 21-

Wij zien dus dat verschillende waarnemingen tot geheel
gelijksoortige uitkomsten leiden, uitkomsten, die door ervarin-
gen van het dagelijksche leven worden bevestigd.

Arbeidspreslatie in de eerste da^n van ergografische reeksen

X

/

/

s.

/

/

/

..........

____

\\

\\

\\

s

/

/

—^

.....i-

peder 1-1000 k.g.m.---v.Gertten i\' 10 000 k.g

PaLME.N 1- 1000 K.G.M. X ScHEFFER 1-2mm sem;dd»ldehert.oast«

B. Na bespreking van de veranderingen op het arbeids-
vermogen in het begin der oefenreeksen optredend, zullen
we die veranderingen nader beschouwen, die geleidelijk in
afmeting toenemend, eerst na eenigen tijd hun grootsten
invloed doen gelden.

Als zoodanig noemen wij de uitgesproken vergrooting van
het vermogen tot arbeid, die zelfs na een betrekkelijk korte
tijd van gewennen en oefenen tot uiting kan komen.
Ervaringen van het dagelijksche leven, leveren hiervoor het
bewijs, men denke slechts aan de zeer groote hoeveelheid
arbeid, die door den getrainden sportsman kan worden voort-
gebracht. Zoo vond Sc heffer\') dat na een oefenreeks van

>) Dr. J. C. Th. Scheffer, Studiën über den Einfluss des Alcohols auf
die Muskelarbeit. Arch. f. experiment. [Path. u. Pharmakol. Bd XLIV blz. 24.

-ocr page 22-

twee maanden een vermeerdering van ergographischen arbeid
met 60 Vo was opgetreden, niettegenstaande hij bij den aanvang
van zijn oefeningen reeds een zekere geoefendheid voor de
uit tc voeren arbeid had. Waarnemingen gedaan bij proeven,
die uitgevoerd waren om deze vergrooting nader te bestudeeren,
hebben dit bevestigd. De reeds meer genoemde proeven van
Peder toonen aan, dat de arbeidsprestatie bij regelmatig
oefenen in weinige weken met meer dan 1000 7o kan stijgen.
Hyde, Root en CurP) deelen mee, dat het prestatie-
vermogen van de ongeoefende flexoren van den 2den vinger van
de rechter hand na een maand van dagelijksche oefeningen,
verdriedubbeld was. In overeenstemming hiermee is het resul-
taat dat Adducio^) bereikte, die den arbeid, uitgevoerd
met dc buigspieren van den middelvinger in een maand van
oefenen kon opvoeren van 3.531 K.G.M. tot 8.877 K.G.M.

Een merkwaardigheid omtrent deze arbeidsvermeerdering
wordt door Hellsten^) besproken. Hellsten wijst erop.
dat records van verschillende menschen in verschillende landen
en onder verschillende tijden gemaakt, in het algemeen slechts

zeer weinig van elkaar verschillen. Hij noemt hierbij als
voorbeelden, records van hardrijders op schaatsen en van
wielrenners en komt tot de conclusie, dat het schijnt alsof
men tenminste op sommig gebied een maximaal arbeids-

1) Hyde, Root and Curl. A Comparison of the EfFccts of breakfast,
of no breakfast and of caffeine on work in an athlete and a non-athlete.
Amer. Journ. of Phys. vol. 43, pag. 371.

2) Mos so u. Maggi or a, Ueber die Gesetze der Ermüdung. Arch. f.

Anat. und. Phys. 1890. ..

3) Hellsten. Über die Einwirkung der Übung auf die Leistangstahigkeit
des Muskels bei isometrischen Arbeit. Skand.
Arch. f. Phys. Bd. 19. blz. 218.

-ocr page 23-

vermogen van bepaalde spiergroepen benaderd heeft. Zijn
eigen waarnemingen, die geschied zijn bij proefpersonen, die
onderling wat betreft algemeene lichaamsconstitutie en spier-
ontwikkeling zeer verschillend waren, ondersteunen deze con-
clusie, al moet hier aan toegevoegd worden, dat het aantal
van zijn waarnemingen niet groot is te noemen.

Deze vermeerdering van het vermogen om arbeid voort
te brengen, dient nader beschouwd te worden en hierbij rijst
allereerst de vraag, van welke factoren de vermeerdering
afhankelijk is. Aan de hand van eenige reeksen waarnemingen,
zal deze vraag nader onder het oog worden gezien.

Hiertoe wenden wij ons nader tot die van Palmen.
Palmen voerde dagelijks eenige reeksen van isotonische
oefeningen uit, die bestonden uit het heffen met den arm
van een constanten last van 30 K.G., aan den ergograaf
van Johansson, op, de twee secunden maat van een
metronoom. Deze heffingen werden zoolang voortgezet, totdat
zij tengevolge van vermoeidheid minimaal geworden waren.
Dan werd een rustperiode van drie munuten doorgemaakt
en vervolgens weder opnieuw met de
bewegingen begonnen,
totdat ze andermaal door vermoeidheid eindigden. Aldus
werden dagelijks 20 perioden van oefeningen uitgevoerd.
Palmen deelt mee, bij den aanvang van zijn oefeningen
slechts matige spierontwikkeling te hebben gehad, en vooraf
geen training te hebben ondergaan, verder de oefeningen
onder zooveel mogelijk gelijke omstandigheden {zooals voeding
en beweging) te hebben uitgevoerd.

Na eenige weken werden de oefeningen, wat rythmus en
belasting betreft, op sommige dagen gewijzigd; echter werden

-ocr page 24-

tusschen deze dagen andere ingevoegd, waarop den rythmus
en belasting der bewegingen gelijk waren, aan die bij het begin
der proefreeks.

Gaan wij de uitkomsten der aldus uitgevoerde oefeningen
na, dan treft eene sterke vermeerdering der dagelijksche
prestatie in enkele weken van oefenen. Deze vermeerdering
treedt niet geleidelijk op, in den aanvang is zij zeer groot,
na verloop van eenigen tijd, is zij maar betrekkelijk gering
te noemen.

Ten einde nu de factoren te leeren kennen, die aan deze
vermeerdering ten grondslag liggen, vergelijken wij de grootte
der totale arbeidsprestatie van bepaalde tijdvakken van den
werkdag, waarbij wij den werkdag volgens de voorafgaande
beschrijving indeelen in 20 perioden. Wij vinden hierbij
steeds de prestatie in den aanvang (dus in de fste der 20
perioden) van eenzelfden dag het grootst. In den eersten tijd
der oefenreeks daalt de prestatie later op den dag eerst snel,
totdat zij bij de 6e periode opgevolgd wordt door een tijd-
perk, waarin de prestatie gedurende de rest van den arbeidsdag
konstant blijft. In de latere dagen der oefenreeks vertoonen
de prestaties van dezelfde tijdvakken van den werkdag een
ander beeld. Allereerst is de prestatie in het begin der
werkdag veel grooter dan aanvankelijk in de reeks. Echter
daalt de prestatie verder op den dag nu veel minder snel.
Reeds bij de 2e periode is nu soms het tijdstip bereikt,
waarop de prestatie gedurende het verdere verloop van den
arbeid constant is.

Palmen besluit uit zijne waarnemingen, dat door de
oefening niet alleen de absolute prestatie toeneemt, hetwelk

-ocr page 25-

blijkt uit de toename der prestaties der eerste perioden der
verschillende dagen; echter ook dat door de oefening het
vermogen ontstaat om den
arbeid längeren tijd vol te houden,
hetgeen volgt uit de waarden der tijdvakken later op den
dag, die aan het einde der oefenreeks steeds meer de waarden
der eerste perioden van eenzelfden dag gaan naderen.

De waarnemingen in de proeven van Palmen omtrent
het aantal der contracties in de verschillende perioden, waarin
wij wederom den werkdag verdeelen, leiden tot gelijksoortige
conclusies, gelijk door de volgende korte samenvatting wordt
geïllustreerd.

Het aantal contracties der eerste periode, is weder voor
iederen dag het grootst van alle perioden. In de loop der
dagen stijgt dit aantal contracties der eerste periode, in het

begin snel, later langzaam.

Eveneens stijgt het aantal der contracties de volgende
perioden steeds meer, in vergelijking tot dat der eerste periode
van denzelfden dag, zoodat hoe verder wij in de oefenreeks
komen, hoe meer het aantal contracties der eerste periode

genaderd wordt.

De resultaten der waarnemingen van Palmen zijn door
Peder O aan nieuwe proeven getoetst. Peder richtte daartoe
zijn proeven op gelijksoortige wijze in als Palmen, echter
met een enkele afwijking. Zoo was bij Palmen de last
waarmee gearbeid werd 30 K.G., bij Peder echter kleiner
en wel 25 K.G. Dan werden bij de proeven van Palmen
na den 23sten oefendag de proeven gewijzigd, terwijl Peder

1) Peder, Neue versuche über die Bedeutung der Übung für die Leistungs-
fähigkeit der Muskeln. Skand. Arch. f. Phys. Bd. 27 blz. 323.

-ocr page 26-

steeds, van den aanvang tot het einde van zijn proeven,
dezelfde oefeningen met denzelfden last uitvoerde. Peder
deelt evenals Palmen mede, bij den aanvang van zijn
oefeningen, slechts matige spierontwikkeling te hebben gehad.
De resultaten van Peder wijken in sommige opzichten af,
van die van Palmen. Deze verschillen zullen allereerst onder
het oog worden gezien en worden gevolgd door een be-
spreking der punten, waarop beide proevenreeksen tot gelijk-
soortige conclusies komen.

Bij Peder neemt de totale dagprestatie, dagelijks tot het
einde der proefreeks geleidelijk toe, terwijl bij Palmen
deze prestatie in den aanvang snel later echter maar matige
toename vertoonde. Peder verklaart dit verschil uit de
wijzigingen, die Palmennaden 23sten dag in zijne oefeningen
aanbracht. Veelal werkte hij toen met grootere belastingen,
die wel een grootere krachtsinspanning vcreischten, doch
waarbij de arbeidsproductie in evenredigheid kleiner werd.

Een ander beeld gaven eveneens de verhoudingen der
producties der verschillende perioden van eenzelfden dag.

De verdeeling van den werkdag in 20 perioden is gelijk
aan die bij Palmen.

Bij Palmen was, gelijk werd meegedeeld de productie
der eerste periode steeds de grootste. Na eenige perioden,
waarin de productie daalde, volgden perioden, waarin de
arbeidsperiode vrij konstant was te noemen. Bij Peder
hield dit dalen der prestaties der perioden van eenzelfden
dag echter steeds aan, zoodat er bij zijn proeven geen sprake
kon zijn, om te spreken van een konstante arbeidsprestatie
na een zekere periode. Het vermogen om den arbeid lan-

-ocr page 27-

geren tijd vol te houden, komt bij de waarnemingen van
Peder dus lang niet zoo uitgesproken tot uiting, als bij die
van Palmen.

Echter komt Peder op grond van zijn waarnemingen,
evenals Palmen, tot de eindconclusie, dat tengevolge van
oefening het vermogen om den arbeid längeren tijd vol te
houden, wel degelijk stijgt. Teneinde dit te bewijzen, zocht
Peder van eiken dag de periode op. waarin de minste
arbeid geleverd werd en bepaalde de procentische verhouding
ervan tot de periode, waarin de meeste arbeid, dienzelfden
dag. werd gepresteerd. Terwijl in de eerste dagen van de
proefnemingen, dit percentage zeer klein was. steeg het
percentage in de volgende dagen belangrijk. Zoo was het
minimum op den eersten dag slechts 11 7o van het maximum,
op den tweeden dag 18 Vo. op den derden dag 40 7». tot-
dat na vier weken lang geoefend te hebben, gemiddeld een
percentage van 63 werd bereikt. Hieruit is af te leiden, dat
de vermeerderde arbeid, die bij oefening optreedt, voor een
deel te danken is aan de verworven eigenschap om de
verhoogde arbeidsprestatie längeren tijd vol te houden.

Peder berekende de uitkomsten der proeven van Palmen
op gelijke wijze en kwam tot geheel overeenstemmende
resultaten gelijk onderstaand diagram illustreert.

In overeenstnmming hiermee zijn de waarnemingen van
Scheffer. ViS\'verricht geruimen tijd vóór die van Peder

1) Scheffer. Studien über den Einfluss des Alcohols auf die Muskel-
arbeit. Arch. f. experiment. Pathol. u. Pharmakol. Bd. XLIV. blz. 24.

-ocr page 28-

en Palmen, betrekking hadden op oefeningen uitgevoerd
met den middelvinger der linkerhand. Scheffer liet den
arbeidenden vinger op een tweeseconden maat een last van
5 K.G. 150 maal heffen; na een rust van 5 minuten werden
wederom 150 heffingen met gelijk tempo uitgevoerd en ten-
slotte werd na een tweede rust van 5 minuten een derde
reeks heffingen uitgevoerd, gelijk aan de voorafgaande, echter

ProcenLische varhoudin^ van de Weinsts arbeidsperiode uitgedrukt
in de grootste arbeidsperiode van den .relFden dag

/

/

j\\\\

r

\\

/

h

r

A

1

\'A

L

i

V

V

r \'

J

\\r

p

\\

)

1
1
1

l

1

1

I 5 9 13 17 21 25 29 33 37 41 45 49 53 57\'Da3-
----Palmen - Pe:de.r

met een last van 6 K.G. De proeven werden vrijwel dagelijks
uitgevoerd, op sommige dagen werd echter een bepaald
quantum alcohol bij den aanvang der proeven genuttigd. Bij
onze beschouwingen zullen wij slechts de „alcohol vrije dagen"
nader onder het oog zien en deze „alcohol dagen" laten rusten.

De uitkomsten van de oefeningen heeft Scheffer in 3
reeksen van getallen samengevat, voor ieder der 3 perioden

-ocr page 29-

een reeks. Elke reeks bevat de gemiddelde hef hoogte der
150 contracties van eiken dag.

Berekening geeft als gemiddelden voor de 3 perioden der
eerste vijf dagen respectievelijk

13.38 12.14 7.18

voor de laatste vijf dagen van de reeks zijn deze gemiddelden

22.03 21.07 16.58
Deze cijfers toonen aan, dat de gemiddelde hefhoogte der
eerste periode steeds voor eiken dag het grootst is. In het
begin der proefreeks is de gemiddelde hefhoogte der 3de
periode 53.3 7o van die der eerste periode, terwijl aan het
einde der proefreeks dit percentage 66.1 "^o bedraagt. In den
loop der oefening ontwikkelt zich hier dus ook het vermogen
om den arbeid längeren tijd vol te houden.

Neemt men in aanmerking, dat de proefreeks niet continu
werd voortgezet, doch dat de „alcohol dagen" in zekeren
zin een onderbreking vormen en dat de cijfers steeds be-
trekking hebben op gemiddelden van 150 heffingen, waardoor
groote verschillen reeds minder tot uiting kunnen komen,
dan zien we het vermogen om de taak längeren tijd vol te
houden, in deze oefenreeks positief toenemen.

In verband met de reeds besproken proeven van P a 1 m e n
en Peder, dienen eveneens die van v. Gertten vermeld
te worden, v. Gertten deed eveneens reeksen van oefeningen,
die echter in tegenstelling met de zoo juist genoemden,
isometrisch waren. Hij voerde de oefening uit, terwijl aan
de ergograaf, in plaats van het gewicht, een zeer krachtige
veer werd aangebracht. De oefeningen bestonden, gelijk werd
opgemerkt, uit het zoo krachtig mogelijk spannen dezer veer. De

-ocr page 30-

afstand, die daarbij werd afgelegd, was zeer gering. Aldus werden
dagelijks reeksen van oefeningen gemaakt, waarvan de indeeling
gelijk was aan die van Palmen en van Peder. v. Gertten
geeft aan, dat deze isometrische oefeningen veel meer krachts-
inspanning vereischten, dan de isotonische oefeningen. Tijdens
zijne oefeningen ontstonden dan ook meermalen rupturen
van de volaire handhuid en eveneens ruptuur in de musculus
pectoralis major. Dit had tengevolge dat de oefeningen veelal
onderbroken en uitgesteld moesten worden, en dat waar dit
niet gebeurde tengevolge van de pijn der ontstane verwon-
dingen, zij een onvolledig inzicht gaven van de invloed der
oefening. De cijfers van v. Gertten waren dan ook lang
niet volledig en gaven daardoor tot geen scherp omlijnde
conclusies aanleiding. Wel kan worden meegedeeld, dat
voorzoover de reeks zich tot meer globale conclusies leende,
deze in overeenstemming bleken, met die van Palmen,
Peder en Scheffer; met name toonde ook de reeks van
V. Gertten tengevolge van oefening een toename van het
vermogen om de verhoogde arbeidsprestatie längeren tijd
vol te houden.

Voorafgaande bladzijden hebben aan de hand van uitkomsten
in de litteratuur vermeld, een beschouwing gegeven, omtrent
de wijzigingen, die tengevolge van oefening ontstonden in
het vermogen om arbeid te produceeren. Na deze vraag
rijst echter een tweede, omtrent de stabiliteit van deze
wijzigingen in de arbeidspsoductie, nadat de oefeningen ge-
staakt worden. Wij kunnen ons namelijk voorstellen, dat deze
verhoogde en veranderde productie längeren tijd nog blijft

-ocr page 31-

voortbestaan en evenzeer dat er een tijd komt, waarop de pro-
ductie wederom het oorspronkelijk niveau zal hebben bereikt,
van den tijd, die aan de gewenning en oefening vooraf ging.
Practisch nut, we denken hierbij aan den arbeid in de moderne
fabrieken, waarbij de geoefendheid tot een bepaalden arbeid,
veelal een belangrijke rol speelt, is zeker aan een beschouwing
dezer vragen verbonden. Experimenteel is de vraag echter
slechts weinig onder de oogen gezien. In dit verband dienen
genoemd te worden de reeds aangehaalde proeven van Peder.
Peder heeft na het eindigen van zijn proefreeks van 52
dagen een quantitatief onderzoek verricht, omtrent de stabi-
liteit der door de oefening verworven wijzigingen in de
arbeidsproductie. Daartoe voerde hij de oefeningen, die hij
tijdens zijn reeks dagelijks had uitgevoerd, na het einde
ervan, gedurende 5 weken 1 X per week uit, dus met een
interval van 7 dagen, daarna gedurende 10 weken 1 X in
de 2 weken, dus met een interval van 14 dagen, tenslotte
nog 1 X met 2 maanden en 2 X met 1 maand interval.

Het bleek nu dat de dagelijksche arbeidsproductie na een
rust van 1 week, een daling onderging van 42.77o. De
volgende weken bleek deze daling echter niet te zijn toe-
genomen. De oefeningen met een interval van 7 dagen waren
dus instaat, om de door de oefenreeks verworven verhoogde
arbeidsproductie, voor ongeveer 50 V» te stabiliseeren.

Werden de oefeningen eenmaal in de 2 weken herhaald,
was het interval dus 2 weken groot, zoo bleek daardoor de
verhoogde arbeidsproductie voor ongeveer 37 "/o gestabiliseerd
en evenzoo was dit percentage 29 "/o indien het interval
1 maand bedroég. Peder concludeert hieruit, dat oefeningen

-ocr page 32-

die met groote intervallen worden uitgevoerd, in staat zijn,
de verworven verhoogde productie, voor een aanzienlijk deel
te stabiliseeren.

Interessante gegevens bevatten de uitkomsten van Peder,
aangaande de factoren, die aan deze stabilisatie ten grondslag
Uggen. Daartoe werden de prestaties der verschillende perioden
afzonderlijk beschouwd. Dit toonde aan, dat de prestaties
der eerste periode van iederen dag dc grootste was, even-
eens dat deze prestatie in vergelijking met de prestatie der
eerste periode van den laatsten dag der oefenreeks (welke
het maximum was van de geheele oefenreeks) laatst ge-
noemde dikwijls belangrijk in grootte overtrof. Aangezien
nu de totale dagprestatie reeds na een rust van 1 week
aanmerkelijk daalde, gelijk werd meegedeeld, terwijl de prestatie
der eerste periode na een even groote rust geen daling
vertoonde, dikwijls zelfs een belangrijke stijging, dient deze
daling der totale dagprestatie zijne oorzaak te hebben, in
een afname van de verworven eigenschap om den arbeid
langen tijd vol te houden. Dit bleek dan ook inderdaad uit
de cijfers der oefeningen van Peder. Bij het einde der
oefenreeks, dus op de 52stcn dag, was de productie der
periode, die den minsten arbeid had verricht, 69 7» van de
productie der periode met den grootsten arbeid. Reeds na een
rust van 1 week was dit percentage gedaald met 20 7o. terwijl bij
de volgende oefeningen het percentage wisselde van 37 tot
16 7o. met een gemiddelde van 24%. Nadat de oefeningen
gestaakt worden, daalt dus zeer spoedig de verhoogde pro-
ductie ; deze daling vindt haar oorzaak in een afname van het
vermogen om de verhoogde prestatie langen tijd vol te houden.

-ocr page 33-

Een andere invloed van gewennen en oefenen dient echter

ook ter sprake te komen, namelijk de invloed op het natuurlijk
rythme der spiercontracties. Wij beschouwen daartoe de waar-
nemingen van HilP) over spiercontracties. Hill beziet de
spiercontractie uit het oogpunt van omzetting van energie.

Bij de spiercontractie wordt een deel van de vrijkomende
potentieele energie omgezet in mechanische energie, terwijl
een ander deel, — die o.a. dient om de inwendige wrijving,
ontstaan tengevolge van de vormverandering van de zich
contraheerende spiermassa, op te heffen, ^ als warmte voor
den dag treedt. Heeft de spiercontractie snel plaats, dan
wordt de spiermassa door de vormverandering sterk beïnvloed.
Er dient nu veel inwendige wrijving overwonnen te worden,
de omzetting van de potentieele energie heeft dus plaats ten
gunste van de warmte-ontwikkeling en in mindere mate voor de
mechanische energie. Indien de spiercontractie echter langzaam
uitgevoerd wordt en slechts geleidelijk een vormverandering
bij de spier teweeg brengt, heeft de omzetting der potentieele
energie meer ten gunste der mechanische energie plaats. Ook
dit heeft echter zijn grenzen, wordt de contractie tc langzaam,
dan treden andere physiologische processen op, welke dienen
om de contractie in stand tc houden en die zelf potentieele
energie voor hun taak benutten.

Hieruit volgt, dat er een zekere contractie-snelheid bestaat,
die in staat is om een
zoo groot mogelijk deel der potentieele
energie in mechanische energie om te zetten. Wordt deze

1) H. V. Hill. The maximum work and mechanical efficiency of human
muscles! and their most economical speed. The journal of Physiologie.
1922. vol. LVI. pag. 19.

-ocr page 34-

snelheid grooter of kleiner dan heeft de spiercontractie met
ontwikkeling van eene geringe hoeveelheid mechanische energie
plaats. Hetzelfde geldt voor een reeks van regelmatige spier-
contracties, en hierbij kunnen we spreken van een zeker
rythme, dat in staat is om de energie-omzetting zoo economisch
mogelijk te doen plaats hebben.

Deze snelheid en dus ook dit rythme, waar het een reeks
van contracties geldt, wordt door gewenning en oefening
gewijzigd. De wijziging berust op een vermindering der
inwendige wrijving in de spiermassa. De potentieele energie,
die bij de spiercontractie vrij komt, wordt daardoor in
mindere mate omgezet in warmte en in meerdere mate in
mechanische energie. Ook nu bestaat er een zekere snelheid
en een zeker rythme, dat het meest economisch is voor de
energie-omzettingen, doch deze zijn grooter dan in de on-
geoefende spier.

-ocr page 35-

HOOFDSTUK IlL

DE INVLOED VAN GEWENNEN EN OEFENEN
OP DE LICHAMELIJKE FUNCTIES
IN HET ALGEMEEN.

Noodwendig verkenen vele lichamelijke functies hunne

medewerking bij het tot stand komen van spierarbeid. Immers.

onze spieren zouden slechts korten tijd tot arbeid in staat
zijn. indien onze ademhaUng en bloedsomloop niet voort-
durend voor den aanvoer van geschikte
stoffen zorg droegen
en indien dezelfde bloedsomloop en onze excretieorganen
niet geregeld de verbruikte stoffen uit het lichaam verwijderden.

Tijdens gewennen en oefenen treden bij den proefpersoon
vele typische verschijnselen op. Voor een deel zal men hierbij
kunnen spreken van het allengs in evenwicht komen van het
organisme met nieuwe ongewone voorwaarden, bevorderend
of belemmerend in de omgeving; voor een deel van wijziging
der functies, met het zeer bepaalde doel, om een vergemakke-
lijking van het tot stand komen der functies of een grooter
uitwerking ervan te verkrijgen. Eenige dezer verschijnselen
zullen achtereenvolgens nader worden beschouwd.

1. Bij het doormaken van regelmatige spieroefeningen treden

veranderingen in de frequentie van den pols op. Deze ver-
anderingen blijken niet slechts tijdens den arbeid
en direct
na het einde ervan zich te openbaren, doch eveneens bij

-ocr page 36-

rust. In alle gevallen is de vermindering der frequentie bij
toenemende oefening het kenmerkende verschijnsel. Zoo deelt
Lindhard\') mede, dat door „oefening of training" een
vermindering van de polsfrequentie tijdens de rust optreedt,
terwijl Dirken^) hetzelfde feit constateert: „Le fait le plus
remarquable dans tout ceci est l\'abaissement de la fréquence
du pois, au repos pendant la période de l\'entraînement".

Na den arbeid herstelt de, door haar verhoogde, frequentie
zich spoediger tot het rustniveau, indien er reeds van oefening
sprake is. All butt drukt dit als volgt uit: „On the
whole the acceleration (of the pulse) is much more moderate
in trained persons, and passes ojff sooner", terwijl Dr. Baelz^^
meedeelt, dat een Japansche koelie een „rickshaw" (= twee-
wielig wagentje) 50 mijlen zonder stoppen kan voorttrekken
en dat onmiddellijk daarna de pols tot zijn normale frequentie
terug komt.

Hoe verder de oefening is gevorderd, hoe meer tijdens
den arbeid een vermindering van de stijging der polsfrequentie
te bespeuren is. Zoo geeft van den Berg®) in zijn dissertatie
een voorbeeld, dat een geroutineerde wielrijder wat betreft

\') J. Lindhard. Pflügers Arch. f. d. ges. Physiol. Bd. 161, pag. 382.

2) M. N. J. Dirken. Arch. Néerlandaises, Tom V, blz. 512. 1921.

3) Allbutt. A. System of Med. by Allbutt and Rolleston. Vol. VI.
blz. 216.

Idem. blz. 218.

Zie verder: Florence Buchanan. The Physiological Significance of
the pulse rale. Trans. Oxford Univ. Scient. Club. No. 34, pag. 351
Casser and Meek. A study of the mechanisme by which muscular excerclse
produces acceleration of the heart. Amer. Journ. of Physiol. Vol 34. pag. 48.

A. H. v. d. Berg. Over den invloed van het wielrijden op de
werking van het hart. Diss. Utrecht. 1906. blz. 101.

I

-ocr page 37-

zijn polsfrequentie zeer weinig invloed ondervindt na een
zeer snellen en langen rit.

Meer vaag is de mededeeling van Christ op grond
van proeven, dat de frequentie van den pols bij vermeerdering
van arbeidsprestatie toeneemt, doch dat de werking van deze
factor niet gelijkmatig is.

Staehelin^) ziet bij zijn proeven in vele gevallen een
meer of minder groote afname van polsfrequentie, doch niet
regelmadg en niet duidelijk genoeg om daarin een hoofd-
werking voor de oefening van het hart te kunnen zien.
Duidelijker ziet hij de invloed der oefening direct na den
arbeid in een spoedige daling der polsfrequentie.

Ook Peder heeft bij zijn reeds meer aangehaalde isoto-
nische proeven eveneens gegevens omtrent het beloop der
polsfrequentie verzameld. Hij bepaalde daartoe de pols-
frequentie eiken dag bij het begin van zijn proeven en verder
bij het einde van elke der 20 perioden. Het bleek dat de
frequentie van het begin tot de 3e periode snel toenam, dan
verder als regel vrij constant bleef en slechts een enkele
maal, bij de laatste perioden een geringe daling vertoonde.
In de eerste dagen van de proefreeks, toen de gepresteerde
arbeid nog gering was, was de toename der polsfrequentie
tijdens de oefening maar matig, zoo de 4e dag 11 slagen
per minuut. Gedurende de vijf volgende dagen stijgt dit
getal tot een maximum van 31 slagen per minuut om dan
in het verdere verloop van de oefenreeks vrij constant

H. Christ. Über den Einfluss der Muskelarbeit auf die Herzthätig-
keit. ]. D. Basel. 1894.

Staehelin. Deutsch. Arch. f. Klin. Med. Bd. 59 blz. 95 en blz. 96.

-ocr page 38-

gedurende de dagelijksche oefening van 20 tot 30 slagen
per minuut te stijgen. Bij de oefeningen, die Peder op zijn
oefenreeks van 52 dagen liet volgen, teneinde de stabiliteit
der veranderingen in de arbeidsproductie na te gaan, die
werden uitgevoerd met groote intervallen, van 1 week
tot 2 maanden, deed Peder eveneens bepalingen van de
polsfrequentie en het bleek dat bij deze oefeningen de pols-
frequentie, tijdens den arbeid belangrijk meer toenam. Was
bij de regelmatige proefreeks het maximum der stijging 31
slagen per minuut geweest, nu was dit getal tot 52 gestegen.

Peder concludeert uit deze waarnemingen, dat door
dagelijks oefenen steeds grootere hoeveelheden arbeid
kunnen verricht worden, terwijl de polsfrequentie betrekkelijk
geringe stijging vertoont, doch dat na het achterwege blijven
van deze oefeningen de stijging grooter wordt en dus het
vermogen om de polsfrequentie op laag peil te houden,
spoedig verloren gaat.

Ook V. Gertten heeft bij zijne reeds genoemde proef-
reeks, bepalingen van de polsfrequentie uitgevoerd. Gememo-
reerd dient te worden, dat zijne isometrische proeven veel
meer krachtsinspanning vereischten, dan de isotonische proeven
van Peder. v. Gertten bepaalde de polsfrequentie voor
en na elke arbeidsperiode en kreeg daardoor voor eiken
dag twee series van cijfers, een die de frequentie aangaf bij
het begin van elke periode en een die de frequentie aangaf
na het einde ervan. Het bleek nu dat beide series van cijfers,
waarvan de tweede ten opzichte van de eerste op een hooger
niveau stond, in de loop der dagelijksche oefeningen daalden.
Deze daling was in de eerste dagen der oefenreeks grooter

-ocr page 39-

dan in dc latere dagen. Verder bleek, dat de cijfers, die de
frequentie voor en na de eerste periode aangaven, in de
loop der oefenreeks, eveneens een daling ondergingen. Daar-
door kwamen dus de beide series van de latere dagen, "in
hun geheel op een lager niveau te staan, dan die der
eerste dagen.

V. Gertten spreekt zijn conclusie, die in overeenstemming
blijkt te zijn met die van Peder aldus uit: ^.Wir haben
hier eine, wie mir scheint, sehr deutliche Illustration zu der
Tatsache, dasz infolge der Übung die Zunahme der Puls-
frequenz bei der Arbeit immer kleiner wird, und zwar findet
dies nicht allein dann, wenn die Übung eine längere Reihe
von Tagen gedauert hat, sondern auch bei einem einzelnen
Versuch in dessen späteren Perioden statt. Trotz der immer
wieder fortgesetzten Arbeit schlägt das Herz langsamer,
und findet dadurch die Möglichkeit, den Anforderungen des
arbeitenden Körpers länger als es ihm sonst möglich wäre, zu
genügen."

Hedvall komt op grond van eigen isotonische proeven
tot soortgelijke uitkomsten als v. Gertten en vindt dat een
bepaalde belasting een groote of kleine polsversnelling veroor-
zaakt, alnaar mate de betrokken spieren geoefend zijn of niet en
ook Tigerstedt^) ondersteunt bovengenoemde uitspraken
met de volgende woorden: „Bei fortschreitender Übung sinkt die
Pulsfrequenz nach dem während der Arbeit erreichtem Maximum
immer schneller auf ein verhältnismäszig niedriges Niveau herab\'\'.

\') Hedvall, Zur Kenntnis der Ermüdung und der Bedeutung der
Übung für die Leistungsfähigkeit der Muskeln (Acad. Abhandlung).
Tiger st edt. Die Physiologie des Kreislaufes Bd II blz. 456.

-ocr page 40-

2e. Omtrent de invloed van regelmatige spieroefeningen
op het verhouden van de arterieele bloedsdruk zijn de ge-
gevens zeer verschillend. Sommige auteurs zien bij hun
experimenten geen invloed, anderen daarentegen gewagen
van een duidelijk merkbare verandering. Als voorbeeld van
de eerste, geven wij de volgende uitspraak van Dirken:
„On n observe rien d\'une influence de l\'entraïnement sur la

pression du sang,"

Wat de uitkomsten betreft van hen, die wel een invloed
vinden, zoo zijn deze niet allen van gelijken aard. Enkele
hiervan zullen nader worden besproken.

Peder bepaalde bij zijn reeds aangehaalde proefreeks de
arterieele bloedsdruk (met behulp van de manometer van
Riva-Rocci en van Recklings-hausen met breede manchet) voor
en na den arbeid en vond daarbij de nevenstaande getallen.

De eerste 10 dagen der reeks, dus de eerste 5 waar-
nemingen in de tabel, gaven een gemiddelde daling van den
bloedsdruk van voor tot na den arbeid van 8.2 m.m. kwik.

De laatste 10 dagen der dagelijksche oefenreeks, in de
tabel de waarnemingen van 31 XII tot en met 9 I, gaven
een gemiddelde daling van den bloedsdruk, van voor tot na
den arbeid van 2.6. m.m. kwik, terwijl de gemiddelde daling,
van voor tot na den arbeid, bij de oefeningen met groot
interval, die uitgevoerd waren om de stabiliteit der resultaten
der oefening te onderzoeken, 8 m.m. kwik bedroeg.

Peder voegt aan zijn tabel slechts toe, dat op een enkele
uitzondering na, de arterieele bloedsdruk voor den arbeid,

1) M. N. J. Dirken, Les Echanges Gazeux dans Ie canotage, Arch.
Neerlandaises Tome V 1921 blz. 511.

-ocr page 41-

hooger is dan na den arbeid. De berekening van boven-
genoemden gemiddelden, schijnt er op te wijzen, dat bij het
voortschrijden der oefeningen deze daling neiging heeft om
kleiner te worden, benevens dat na het beëindigen der

Bloedsdruk
voor en na arbeid

Bloedsdruk
voor en na arbeid

Datum

Datum

112
116
123
118

117
120
108
114
120

118
122

121

119
126
128
122
124
116
116

120
121
122

21 XII

22 „
24 „
26 ..
28 ..
29 „
31

2 I

5 „

7 „

9 ..

114
108
108
116
112
109
108
106
112
112
111
116
116
108
112
114
112

124
116
118
122
119
118
124
118
118
121
118
126
134
114
128
126
123

19 XI
21

23 „

24 „
26 „
28 „
30 „

1
3
5
7
10
12

14

15
17
19

XII

114
117

115
115
110
110

128
120
122
128
120
117

17
24
31
7
16
31

regelmatige oefeningen, deze daling gedurende den arbeid
spoedig weder tot het oorspronkelijke peil terugkeert.

Ook v. Gert ten heeft bij zijne isometrische proeven
(die, gelijk werd meegedeeld meer krachtsinspanning ver-
eischten dan isotonische proeven), met behulp van den mano-
meter van Riva - Rocci en van Rechlingshausen, de arterieele
bloedsdruk voor en na den arbeid bepaald. Zijn cijfers, die

-ocr page 42-

echter geUjk hij meedeelt te weinig omvangrijk waren, om
positieve gegevens uit te putten, toonden aan dat in het
begin der proefreeks de arterieele bloedsdruk constant lager
was na den arbeid, dan voor den arbeid, terwijl in de latere
arbeidsdagen, de arterieele bloedsdruk voor en na den arbeid
van gelijke grootte was.

HedvalP) komt door zijn waarnemingen uitgevoerd bij
isotonische proeven, tot resultaten die van die van Peder
verschillen. Hij gebruikte eveneens de manometer van Riva -
Rocci en v. Rechhngshausen en vond in afwijking met de
uitkomsten van Peder, dat de arterieele bloedsdruk na den
arbeid als regel hooger was, dan voor den arbeid; slechts
op de eerste dagen daalde de bloedsdruk tijdens den arbeid
een weinig. Zoo gaf het gemiddelde van het verschil van
voor en na den arbeid der eerste 10 dagen een stijging van
1,8 m.m. kwik; het gemiddelde der laatste 10 dagen een
stijging van 8 m.m. kwik. De oefeningen, die Hedvall
uitvoerde, vertoonden echter groote verschillen met die van
Peder, verschillen, die welde oorzaak kunnen vormen, voor
het ongelijk verloop der arterieele bloedsdruk gedurende
den arbeid. De belasting bij de proeven van Hedvall, was
belangrijk grooter dan die van Peder, daarbij werd bij
Hedvall gedurende de reeks, deze belasting aan wijzigingen
onderworpen. Dan voerde Peder zijn arbeid steeds met
denzelfden arm uit, terwijl Hedvall om beurten met zijn
linker en rechter been de oefeningen verrichtte. Zeker kunnen
deze verschillen van beteekenis zijn, bij het opsporen van

1) Hedvall. Zur Kenntnis der Ermüdung und der Bedeutung der Übung
für die Leistungsfähigkeit der Muskeln. (Acad. Abhandlung.)

-ocr page 43-

de oorzaken, die tot het verschillend verloop van den bloeds-
druk aanleiding gaven en lijkt het niet noodig daartoe een
verschillend reageeren der proefpersonen aan te nemen. Als
mogelijke oorzaak voor het verschillend verhouden der
bloedsdruk verdient de aandacht, het feit dat Peder zijne
oefeningen uitvoerde met den arm, waarvan aan te nemen is,
dat de natuurlijke geoefendheid voor spierarbeid gering zal
zijn, terwijl Hedvall met beide beenen zijn arbeid ver-
richtte. dus met spieren die door hun dagelijksche functie,
van nature reeds een belangrijke mate van geoefendheid
voor spierarbeid zullen bezitten.

Het is interessant dat waarnemingen bij geheel ander soort
van oefeningen verricht, tot gelijkluidende uitkomsten aan-
leiding gaven. Als zoodanig zijn de mededeelingen van
Pembrey en Todd^) nadere beschouwing waard. Deze
lieten twee personen, waarvan de eene in
getrainde conditie
was en de andere in ongetrainde, gedurende een halve minuut
zoo snel mogelijk een trap op en af loopen. Bij beiden
ontstond een uitgesproken hyperpnoea. Nu werd bij de twee
proefpersonen o.a. de bloedsdruk bepaald en wel voor het
begin van de manoeuvre, direct na het einde ervan en ten
slotte nog na verloop van vijf minuten.

De resultaten werden door de waarnemers aldus onder
woorden gebracht:
„The blood-pressure showed in the former

(= the well trained man) a smaller rise and a more rapid

1) Pembrey and Todd. The influence of Excercise upon the pulse
and blood pressure. Proc. Phys^Soc. in J. of Phys. vol. 37 pag. LXVI.

Zie ook: Martin, Gruber and Lanman. The body temperature
and pulse-rate in man after muscular exercise. Amer. Journ. of Phys. vol
35, pag. 211.

-ocr page 44-

recovery than in the case of the untrained man, whose
blood-pressure often fell below the normal after five
minutes rest."

3e. De veranderingen van het hart volumen bij gewennen
en oefenen schijnen over het algemeen genomen niet zeer
belangrijk te zijn. Men krijgt den indruk, dat het hart aan de
gewijzigde voorwaarden aanpassing zoekt, niet zoozeer door
een vermeerdering van het volumen, als wel door veranderingen
in de functie. Enkele gegevens wijzen er echter op, dat
volumen veranderingen niet geheel afwezig zijn. Zoo neemt
men over het algemeen aan, dat dieren, die veel bewegingen
maken, relatief grootere harten
bezitten dan dieren die weinig
bewegingen uitvoeren. Volgens Nicolae en Zuntz
\')is
het een bekend feit, dat in het normale geval, het volumen
van het hart in een zekere verhouding staat tot dat van de
skelet musculatuur.

Peder heeft bij zijn oefenreeks de volumen veranderingen
nagegaan aan de hand van röntgenphoto\'s. Het bleek dat
de grootte van het hart na een oefentijd van 3 weken een
weinig was toegenomen. In het verdere verloop der oefen-
reeks vermindert echter het volumen, zoodat bij het einde
ervan, het hart zelfs kleiner is, dan bij den aanvang der reeks.

4e. In aansluiting met de juist besproken functies van het
circulatie apparaat, dient ook het slagvolumen van het hart

1) Nicolae und Zuntz. Berl. klin. Wochenschrift 1914 blz. 821.

Zie ook: Hirsch, Ueber, die Beziehungen zwischen der Herzmuskel
und Körpermusculatur. Deutsch Arch. f. klin. Med. vol 64, pag. 597.

-ocr page 45-

genoemd te worden. Ook dit ondergaat tengevolge vaii
training een wijziging in dien zin, dat bij het verrichten van
een gelijken hoeveelheid arbeid, het slagvolumen van den
getrainden grooter is dan van den ongetrainden. Indien wij
echter het minutenvolumen evenzoo vergelijken, vinden wij
dat niet tegenstaande het groote slagvolumen, het minuten-
volumen bij den getrainden kleiner. Na training stelt een
zekere hoeveelheid arbeid dus aan het circulatie apparaat
minder groote eischen, dan voor dien tijd.

5e. Ook in het bloed treden tijdens gewennen en oefenen
veranderingen op, gelijk door Schneider en Havens 2)
wordt aangegeven. Zij bepaalden het haemoglobine gehalte
en het aantal roode bloedlichaampjes per kubieke millimeter
bij proefpersonen, die zich regelmatig trainden voor een
wedstrijd van 2 mijl in het hardloopen. Voor de bepaling
van het haemoglobine gehalte gebruikten zü de haemoglobino-
meter van Gower-Haldane, terwijl de bloedlichaampjes werden

geteld met behulp van de haemocytometer van Thoma-Zeiss
na verdunning met Hayem\'s vloeistof. Bij drie proefpersonen
konden waarnemingen worden verricht, bij een van hen kon
voor en tijdens de periode van arbeid regelmatig de ver-
anderingen in het bloed worden gevolgd, terwijl de beide

1) Krogh and Lindhard. Measurements of the blood-flow through
the lungs of man. Skand. Arch. f. Physiol, vol. 27.

j. Lindhard. Pflügers Arch. f. d. ges. Physiol. Bd. 161, pag. 382.

2) Schneider and Havens. Changes in the blood after muscular
activity and during training, Amer. journ. of Physiol, vol 36 blz. 239.

Zie ook: V. Willebrand. Ueber Blutveränderungen durch Muskel-
arbeit. Skand. Arch, f., Physiol, vol H, pag. 176.

-ocr page 46-

andere proefpersonen zich slechts tot een paar waarnemingen
in beide perioden leenden.

De resultaten van het onderzoek, toonden dat gedurende
de oefenperiode bij twee van de proefpersonen een ver-
meerdering van het haemoglobine gehalte en van het aantal
roode bloedlichaampjes optraden, terwijl bij den derden
proefpersoon èn haemoglobinegehalte èn hoeveelheid bloed-
lichaampjes ongewijzigd bleven.

Zoo was bij den proefpersoon die regelmatig geobserveerd
kon worden het gemiddelde haemoglobinegehalte gedurende
de rustperiode, die aan de training vooraf ging 111,9, op
het hoogtepunt der training echter 115,8, zoodat een toename
had plaats gevonden van 3.6 het aantal roode bloed-
lichaampjes was in beide perioden respectievelijk 6 200 000
6 500 000 per kub. mill., zoodat hun aantal was toegenomen
met 4.8 %. Bij den tweeden proefpersoon waren deze percenten
van toename van haemoglobinegehalte en roode bloed-
lichaampjes achtereenvolgens 9.4 en 18. Bij beide proefpersonen
werden geen veranderingen gevonden in het aantal witte
bloedlichaampjes en bloedplaatjes. De hier aangehaalde waar-
nemingen zijn te weinig in aantal en niet voldoende gelijk
in uitkomst, om aanleiding te kunnen geven tot veel con-
clusies, doch wijzen zij op de waarschijnlijkheid, dat het
regelmatig oefenen veranderingen in de samenstelling van
het bloed tengevolge heeft.

Gelijksoortige uitkomsten kregen Boothby en Berry^).

1) Boothby and Berry. The effect of work on the percentage of
haemoglobin and number of red corpuscles in the blood. Amer. Journ. of
Phys. vol. 37. pag. 378.

-ocr page 47-

Ook zij vonden datèn haemoglobinegehalte èn aantal roode
bloedlichaampjes na eenige dagen van oefenen aan een
stationair rijwiel beduidend waren toegenomen.

Deze waarnemingen doen hen tot een vermeldingswaardige
opmerking aanleiding geven: „On account of the rise in
the haemoglobin percentage, the oxygen carrying capacity
per unit volume of blood is proportionately increased. It
is another interesüng example of the intercompensatory
mechanism of the human body; it is evident that, in the
main, the object of perspiration is to keep the body tempe-
rature down under conditions of work, yet its formation and
elimination, by increasing the proportion of haemoglobin,
increases the carrying capacity of a unit volume of blood
thereby throwing less strain on the circulatory system".

Zuntz en Schumberg^) kwamen blijkens het volgende
citaat tot een andere uitkomst: ..Noch ein Punkt scheint
der Erörterung werth. ob nämlich durch die längere Zeit
fortgezetzte. körperliche Arbeit nicht eine dauernde Erhöhung
im specifischen Gewicht oder in der Blutkörperchenzahl eintritt.
Es hegt dies anzunehmen deshalb nicht gar so fern, als auch
andere Gewebe, wie die Muskeln, die Haut, eine Besserung
ihres Ernährungszustandes erfahren haben. Indess ist das
beim Blut nicht der
Fall: Das spedfische Gewicht und ebenso
die Zahl der rothen Blutkörperchen ist bei allen Herren bei

>) Zuntz und Schumberg, Studiën zu einer Physiologie des Marsches

blz. 106. ,

Zie ook: Johann son. Ueber die Einwirkung der Muskelthätigkeit aut
die Athmung und die Herzthätigkeit. Skand.
Arch. f. Physiol, vol 5. pag. 20.

Katzenstein, Ueber die Einwirkung der Muskelthätigheit auf den
Stoffverbrauch, Pflüger\'s Arch. f. Physiol, vol 49. pag. 379.

-ocr page 48-

Beginn des 28 Marsches genau dasselbe wie beim ernsten Marsch".

Benjamins\') daarentegen acht het weer waarschijnlijk,
dat langdurig oefenen, (in zijn geval zwemmen) veranderingen
in het aantal bloedhchaampjes teweeg brengt.

6e. Omtrent de wijzigingen in de ademhaling bij training
zijn eenige gegevens mee te deelen. We kunnen daarbij de
frequentie der ademhaling en de hoeveelheid der gebruikte
gassen nader beschouwen. Eerstgenoemde schijnt bij arbeid
door oefening vrij regelmatig een vermindering te ondergaan,
gelijk het volgende citaat illustreert: „After severe exertion
in an untrained man the rate (van de ademhaling) may keep
up between 30 and 40 for half an hour. In a trained man it
should not be more than 30, and in a quarter of an hour
should be down to about 20."

De meeste waarnemingen evenwel hebben betrekking op
de hoeveelheden der gewisselde gassen.

Volgens Speck^) gebruiken menschen met sterker spier-
ontwikkeling meer zuurstof en geven meer koolzuur af dan
menschen met geringe spierontwikkeling, onder gelijke om-
standigheden.

Wat betreft de wijzigingen veroorzaakt door training, zoo
deelt Durig\'^) mede dat het energieverbruik, gemeten door

Benjamins en Duvergé. Zwemmen. Handleiding voor zwemmers
en voor zwemonderwijs, blz. 26.

2) Allbutt. A. System of Medicine by Allbutt and Rolleston, vol VI.
blz. 218.

3) C. Speck. Physiologie des menschlichen Athmens. Leipzig 1892.
pag. 224.

Durig. Beitrage zur Physiologie des Menschen im Hochgebirge.
II Arch. f. d. ges. Physiol. Bd. 113. blz. 251.

-ocr page 49-

de gaswisseling. bij het voortbewegen van 1 K.G. over een
horizontalen weg van 1 M. geringer is, indien de proef-
persoon geoefend is.

Grub er\') heeft in Bern waargenomen, dat de gas-
wisseUng bij ademhaling niet alleen afhankelijk is van de
hoeveelheid van den gepresteerden arbeid, doch dat zij door
training kan worden verminderd.

Zuntz^) heeft korten tijd na Grub er soortgelijke waar-
nemingen gepubliceerd, terwijl Schnijder^) op grond van
experimenten, verricht bij arbeiders en bij reconvalescenten,
o.a, tot de
volgende conclusie kwam: „Der durch CO2-
Ausscheidung gemessene StofFumsatz wird während der Arbeit
vermehrt, aber dieser
Zuwachs wird durch Uebung vermindert".
Ook Bürgi^) vond dat arbeid die groote inspanning vereischte
de CO2 uitscheiding deed vermeerderen en dat deze ver-
meerdering door oefening geringer werd.

Ook volgens Hellstens) treden in de CO2 ontwikkeling
tijdens spierarbeid tengevolge van regelmatig oefenen, ver-
anderingen op. Hellsten heeft deze veranderingen nader
bestudeerd.

Hij bepaalde daartoe de C02-ontwikkeling met behulp van
het
Sonden-Tigerstedt\'sche respiratie apparaat bij spicr-

V Gruber. Zeitschrift für Biologie 1892. S. 466-491.

2) Zuntz. Verhandlungen der physiologischen Gesellschaft zu Berlin.

Arch. Anat. u. Phys. 1890. Phys. Abt.

3) Sohnijder. Litschrift für Biologie 1896. Bd. XXXIII. N, F. Bd. XV.

S 32

Bürgt. Der respiratorische Gaswechsel bei Ruhe und Arbeid auf
Bergen. Arch. f. Anat. u. Phys. 1900. Abt. Phys blz. 509.

Hellsten. Der Einflusz des Trainierens auf die CO^Abgabe bei
isometrischer Arbeid. Skand. Arch. f. Phys. Bd. 22. blz. 1.

-ocr page 50-

oefeningen, die uitgevoerd werden aan den ergograaf van
Johansson, die voor isometrischen arbeid was ingericht. Zijn
proefpersonen waren leden van een studentenroeivereeniging
die ten tijde van de waarnemingen in training waren voor
een wedstrijd en als zoodanig maakten zij dagelijks zeer
constante en krachtige spieroefeningen door. Daardoor vormden
zij ook zeer geschikte proefpersonen om de COj-ontwikkeling
tijdens de training te onderzoeken. Zijn proefpersonen liet
hij daartoe met eenige dagen tusschenpoozen gedurende 20
minuten isometrische arbeid verrichten, zij hadden daarbij
de opdracht gedurende deze 20 minuten de oefeningen zoo
krachtig mogelijk uit te voeren. Aan de oefeningen ging
steeds een rustperiode van 30 minuten vooraf, die in liggende
houding werd doorgebracht en evenzoo volgde op de oefe-
ningen een rustperiode, nu van 60 minuten. Bepaald werd
nu de COz-ontwikkeling tijdens de rustperiode, die aan den
arbeid vooraf ging, daarna de COa-ontwikkeling gedurende
de arbeidsperiode en vervolgens de COj-ontwikkeling van
de eerste en tweede helft der rustperiode die op den arbeid
volgde. Van elke proef werd verder aangegeven het aantal
minuten, dat de arbeid werd uitgevoerd, benevens de arbeid
van elke minuut en van de geheele oefening, uitgedrukt in
kilogrammen-spanning. Teneinde nu te komen tot de bepaling
van de toename der COa-ontwikkeling tengevolge van den
arbeid werd aldus gehandeld: Allereerst werd bepaald de
COa-ontwikkeling per minuut bij normalen rusttoestand, daartoe
werd het gemiddelde berekend van de eerste rustperioden
van alle dagen en dit gemiddelde door het aantal minuten
der rustperiode gedeeld. De C02-ontwikkeling gedurende de

-ocr page 51-

eerste 30 minuten der rustperiode, die onmiddellijk op den
arbeid volgde, was veel hooger, dan die der rustperiode die
aan den arbeid vooraf ging. Blijkbaar was zij door den

arbeid beïnvloed.

De COa-ontwikkeling gedurende de tweede helft der rust-
periode, die op den arbeid volgde, was daarentegen, slechts
met een enkele uitzondering, lager dan die der rustperiode
die aan den arbeid voorafging. Hellsten beschouwt dit
als een teeken van uitputting, die op den zwaren arbeid
volgde. Berekend werd nu. het verschil tusschen de CO2-
ontwikkeling per minuut, van de eerste 30 minuten der
rustperiode die op den arbeid volgde en van het gemiddelde
der rustperioden die aan den arbeid voorafgingen. Dit ver-
schil werd gevoegd bij de COrontwikkeling per minuut
tijdens den arbeid zelf en tenslotte werd van deze laatste
som de gemiddelde C02-ontwikkeling per minuut der eerste
rustperiode afgetrokken. Deze laatste-rest werd beschouwd
als de COa-ontwikkeling. die door den spierarbeid veroor-
zaakt werd.

Teneinde de uitkomsten der verschillende dagen te kunnen
vergelijken, werd naast deze berekening der COa-ontwik-
keling per minuut arbeid, eveneens berekend de COj-ont-
wikkeling per 1000 K.G. spanning. Daartoe werd de gemid-
delde spanning per minuut, van den geheelen dagarbeid
bepaald, het bedrag der COa-ontwikkeling hiermee gedeeld
en het quotiënt met 1000 vermenigvuldigd.

De aldus door Hellsten uitgevoerde proeven en bereke-
ningen zijn niet zeer talrijk. De resultaten zijn niet allen
even sprekend, doch toonen aan, dat in het algemeen, de

-ocr page 52-

COa-ontwikkeling bij spierarbeid lager is, indien de betrokken
spieren voor die arbeid geoefend zijn, dan indien zij dit niet
zijn en dit zoowel "per minuut arbeid f= in absolutie zin)
als voor de spanning van 1000 K.G. arbeid per minuut.
Twee van zijn meest sprekende tabellen illustreeren dit.

Proefpersoon E.

C. toename per minuut arbeid.

Absoluut
C. (in grammen)

1906
Datum

Bij een spanning van 1000 K.G.
C. (in grammen)

0.237
0.196 I
0.223
0.211
0.190
0.225

0.700
0.523
0.590
0.627
0.529
0.774

13 Juni
(17 „

20
24
27
2) {30

C. toename per minuut arbeid.

1906

Absoluut

Bij een spanning van 1000 K.G.

Datum

C. (in grammen)

C. (in grammen)

3) { 18 Juni

0.652

0.261 )

23 „

0.618

0.266

26 „

0.637

0.241

29 „

0.643

0.233

{ 1 Juli

0.793

0.267 }

De lage waarden van de proef op 17 Juni en de hooge waarden van
de proef op 30 Juni waren veroorzaakt door storingen aan de metronoom.

3) De lage waarden van de proef op 18 Juni waren veroorzaakt door een
storing aan de metronoom.

De hooge waarden van de proef van 1 Juli waren veroorzaakt, doordat
de proefpersoon gedurende de voorafgaande dagen een lichte ongesteldheid,
met koorts vergezeld, had doorgemaakt.

Proefpersoon S.

-ocr page 53-

Interessante uitkomsten geven de volgende tabel.

Het betreft hier waarnemingen, gelijk aan de voorafgaande,
doch waarbij de proefpersoon gedurende eenige dagen, van
18 tot 21 Juli, gedwongen was van het vastgestelde regime
van rust, dieet enz. af te wijken. De waarnemingen volgende
op deze onderbreking geven een vermeerdering van de
C02-ontwikkeling aan.

Proefpersoon H. C. toename per minuut arbeid.

1907

Absoluut

Bij een spanning van 1000 K.G.

Datum

C. (in grammen)

C. (in grammen)

5 Juli

0.888

0.328

12 „

0.751

0.300

15 „

• 0.671

0.268

17 „

0.621

0.232

20

0.450

0.182

23 „

0.782

0.298

24 „

0.808

0.302

28 „

0.725

0.257

Met deze waarnemingen in overeenstemming is het vol-
gende citaat van Zuntz\'): „Die
Grosse des Verbrauchs
(van CO2) für die einzelnen Leistungen der Muskulatur wird
durch Uebung sehr erheblich herabgesetzt; die Uebung für
eine bestimmte Arbeit bedingt aber keine Ersparniss bei
andern nicht speciell geübten Arbeiten; mit der grösseren
Uebung der Musculatur geht eine Steigerung des Ruhe-
stofFwechsels einher, ebensowie mit überschüssiger Eiweiszer-
nährung."

N. Zuntz. Pflügers Arch. f. d. ges. Phys. Bd. 95, blz. 208.

-ocr page 54-

7e. Wijzigingen in de stofwisseling bij oefening zijn door
verschillende onderzoekers nagegaan.

Het hierboven meegedeelde toont de vermindering van
CO2 uitscheiding aan. Krogh en Lindhard\') meenen
dat tengevolge van training de zuurstof van het bloed meer
economisch wordt verbruikt: d.w.z. in vollediger mate door
de weefsels wordt opgenomen. („Athletic training appears
to influence the circulation during work in the direction of
a better utilization of the oxygen and consequently a less
rapid flow of blood and a more economical working of the
heart") Deze eigenschap wordt door hen en anderen in
cijfers uitgedrukt, men spreekt dan van een utilisatie-coëfïîcicnt.

Een ander citaat wijst eveneens op een verminderde
stijging der stofwisseling bij arbeid, indien de proefpersoon
geoefend is.

Evenzoo heeft men gevonden dat bij krachtigen spierarbeid
de hoeveelheid kreatinine en urinezuur in de urine aan-
merkelijk toenam en dat deze toename verminderde, indien
de proefpersoon, die de oefeningen uitvoerde getraind was.

Het volgende citaat van Lagrange toont dit voor
urinezuur aan: „Pour un litre de liquide urinaire la quantité
d\' acide urique éliminé a été 1.43 gr. Chez le même sujet,
ayant, exécuté le même travail après entraînement préalable,
et donc l\'urine n\'a formé aucun dépôt la quantité d\'acide

urique éliminé pour un litre de liquide a été 0.60 gr.. chiffre

ï

\') Krogh and Lindhard. Measurements of the Blood flow through the
lungs of man. Skand. Arch. f. Phys. Bd. 27, blz. 125.

2) J. Lindhard. Pflügers Arch. f. d. ges. Physiol. Bd. 161, pag. 382.

3) Lagrange, Physiologie desexcercisesdu corps 1905, 9eedit., pag. 116.

-ocr page 55-

qui ne \'s écarte pas de la normale. On voit donc que pour
l\'exécution du même travail musculaire, l\'homme non entraîné
élimine un peu plus que le double de la dose normale,
d\'acide urique, tandis que chez l\'homme entraîné ce produit
n\'augmente pas.

Joteyko komt op grond van deze vermindering in
uitscheiding van kreatinine en urinezuur tot de volgende
conclusie : „Le chimisme musculaire est par conséquent modifié
dans l\'entraînement ; il y a oxidation plus complète des tissus,
qui a pour effet non seulement un dégagement plus consi-
dérable d\'energie, mais aussi la destruction de déchets véri-
tables poissons, qui naissent pendant le travail et qui ont
besoin d\'oxygène pour être détruits."

Deze opvatting van Joteyko, dat de vergrooting van
het productievermogen van spieren tengevolge van regel-
matige oefening in een gewijzigd spierchemisme haar oorzaak
zou hebben, wordt echter niet algemeen gedeeld, anderen
zooals O h r w a 1P) wijzen op de mogelijkheid, dat de proef-
persoon dezelfde nuttige arbeid door beter geördenden maar
in quantiteit minderen spierarbeid kan hebben verkregen en
dat de verminderde urinezuur afscheiding daardoor verklaard
kan worden. Volgens deze opvattmg zou het spierchemisme
door oefening dus geen wijzigingen ondergaan.

Er is nog een andere maatstaf om de stofwisselingsprocessen
in het hchaam te bepalen, deze vinden wij in de hoeveelheid
der afgegeven warmte.

\') Joteyho. Entraînement et fatigue, blz. 52.

Öhrwall. Über den Einflusz der Müdigkeit auf den Übungswert der

Arbeit. Skand. Arch. f. Phys. Bd. 19, blz. 262,

-ocr page 56-

Benedict en Cathcart\') wijzen in hunne publicatie
op het belang van vergelijking van deze gegevens bij athleten
en bij niet athleten, terwijl Benedict en Smith2) tot
een omlijnde uitspraak komen: „From the general picture
of the comparison, however, the conclusion may be fairly
drawn, that athletes have a somewhat higher metabolism
(gemeten door middel van warmte ontwikkeling), both per
kgm. of bodyweight and per square meter of body surface,
than do the non-athletes with whom we have compared them."

8. Het is een bekend feit, dat tengevolge van regelmatig
oefenen het volumen der betrokken spieren toeneemt. Geheel
algemeen is deze volumen-toename echter niet. Worden de
spieren getraind voor hchten arbeid (die dan meestal snel
wordt uitgevoerd), dan- is deze volumen-toename veel minder
uitgesproken dan indien de training plaats heeft voor zwaren
spierarbeid.

Als voorbeeld van het eerste zijn de Arabieren te noemen,
die niettegenstaande hunne bijzondere groote marschvaardigheid
over het algemeen zeer licht van bouw zijn. De veranderingen
in het volumen der spiersubstantie zijn niet eenvoudig te
constateeren. De omtrek van een lichaamsdeel is daartoe
slechts eene onvolledige maatstaf, verschillende factoren kunnen
op die maat invloed hebben. Als zoodanig zijn te noemen

\'•) F. G. Benedict and E. P. Cat heart. Muscular Work. Carnegie
Institution of Washington. Publ. No. 187, pag. 25.

2) F. G. Benedict and H. M. Smith. The Metabolism of Athletes as
compared with normal individuals of similar height and weight. The Journal
of Biol. Chemistry Vol. XX. pag. 251.

-ocr page 57-

de wisselende hoeveelheid van het doorstroomende bloed en
de mede aan veranderingen blootstaande hoeveelheid onder-
huidsvetweefsel. Echter ontbreekt een betere maatstaf.

Palmen en Hedvall bedienen er zich ook van bij een
bepaling van het
volumen-toename van het spierweefsel bij
hun proefreeksen:

Tabel van Palmen

voor de oefening

geoefend

rechts

links

rechts

links

Dikste plaats van den bovenarm

(gecontraheerd)......

Bovenarm 9 c.M. boven epicondylus
med. (niet gecontraheerd). . .
Dikste plaats van den onderarm,
5 c.M. beneden epicondylus med.
Omtrek van het handgewricht. .

31 c.M.

27 „

27 „
17.5 „

30 c.M.

26.5 „

26.5..
17 ..

34 c.M.

29 „

28.5.,
18 „

32.5 c.M.

27.5 „

28 „
18 „

Tabel van Hedvall

voor de oefening

na de oefening

rechts

links

rechts

links

Omtrek voetgewricht . . .

„ kuit......

dijbeen (boven de knie)

23 c.M.
36 ..
36.5 „

22.5 c.M.
36

36 ..

24 c.M.

37 „
37 „

23.75 C.M,
37.5 „
37

Palmen voegt aan zijn tabel toe. dat men rekening dient
te houden met
de vermagering, die tengevolge van vetverlies
bij de levendige stofwisseling optreedt en die dus een deel
der toename van de spiersubstantie zal verbergen. Hij verklaart
de toename van de omtrek van het polsgewicht als een
gevolg van een meerdere ontwikkeling der peezen en deelt
verder mede. dat de armen na het einde der oefenreeks
zeer hard waren geworden.

-ocr page 58-

Hiermede zijn wij aan het einde gekomen van onze be-
schouwing van de veranderingen der hchamelijke functies,
zooals die bij gewennen en oofenen optreden. Het zijn er
reeds velen die besproken zijn, het leidt geen twijfel, dat
nadere studie nog meerderen naar voren kunnen brengen,
aangezien practisch gesproken alle lichamelijke functies hun
invloed van beide processen zullen ondervinden.

Omtrent het effect van deze veranderingen deelt Bain-
brigde\') het volgende mede: „The greater strength and
efficiency of the body, brought about by regular physical
training, are the product of two processes which normally
go hand in hand. One is the development of the muscular
system as a whole, and more especially of the muscles
employed in the form of exercise carried out; the other is
an increase in the range and delicacy of the adjustments of
the circulatory and respiratory systems whereby the supply of
oxygen to the body is assured".

Het is wel zeker, dat we al deze veranderingen in dit
hcht kunnen bezien, door het samenvoegen van het effect
van eiken afzonderlijken invloed, vinden we als resultante
een belangrijke vergrooting van het prestatievermogen.

F. A. Bainbrigde. The Physiology of Muscular exercisc, blz. 139.

-ocr page 59-

HOOFDSTUK IV.

IETS OVER DE TOEPASSINGEN DER BEGRIPPEN
GEWENNEN EN OEFENEN.

Gelijk in de „Inleiding" werd meegedeeld, hebben de
begrippen gewennen en oefenen groote practische beteeke-
nis en hierbij vestigen wij de aandacht op twee terreinen,
namelijk op dat der moderne industrie en op dat der sport.

Het laatstgenoemde terrein, al zal het ongetwijfeld belang-
wekkend kunnen zijn, zullen wij laten rusten, teneinde ons
te bepalen tot het eerstgenoemde en dit, de moderne industrie,
in zijn verband met de beide begrippen nader beschouwen.

Teneinde dit verband goed voor den dag te doen treden,
is het gewenscht een belangrijk begrip, dat op de moderne
industrie grooten invloed heeft uitgeoefend en nog uitoefent,
nader onder het oog te zien. Wij bedoelen hier het Taylor-
stelsel zooals dit in de laatste tientallen van jaren zich heeft
ontwikkeld en zullen na een korte beschouwing ervan, de
plaats aangeven, die onze beide physiologische begrippen
hierbij dienen in te nemen. De plaats, die aan het Taylor-
stelsel in den tegenwoordigen tijd toekomt en de veelzijdige
studie, die het tengevolge heeft gehad, wettigen een groote
opmerkzaamheid voor dit onderwerp. Wij kunnen dan in
^et Taylorstelsel een samenvoeging van zeer verschillende
maatregelen zien, die gezamelijk ten doel hebben de mensche-
lijke energie, zooals die zich in onze samenleving uit, speciaal

-ocr page 60-

in de industrie, zoo nutig mogelijk te gebruiken. Dit streven
is, merkwaardig genoeg, slechts van betrekkelijk recenten
datum. Het volgende citaat geeft vrij juist de toestand weer,
zooals die in de industrie in den tijd vóór Taylor algemeen
bestond en toont duidelijk het arbeidsveld van het Taylor-
systeem in korte woorden\'): „It is of vital importance to the
contractor, tó the railroad constructor, and to other large
employers of labor, that their human machinery as well as
their mechanical appliances work to the highest degree of
perfection. They spend large sums of money in designing,
repairing and altering the most complicated machinery, but
until recently no attempt has been made to increase the
efficiency of the large number of workmen that they must
necessarily employ." Ook Gilbreth^) beschrijft met duide-
lijke woorden het groote verlies aan energie in den arbeid:
„There is no waste of any kind in the world that equals
the waste from needless ill directed and ineffective motions."

Taylor (1856-1915) de grondlegger van dit systeem,
kwam derhalve tot de overtuiging, dat van de menschelijke
energie een buitengewoon groot deel niet het nut afwierp,
dat het zou kunnen doen. Hij toonde aan, dat dit zeer

1) Benedict and Cathcart. Muscular work, blz. 4. Carnegie Institution
of Washington. Publ. 187.

2) Gilbreth. Motion Study, blz. 2.

3) Als voornaamste werken van Taylor zijn te noemen:

Notes on Belting, 1893.

A Piece Rate system, 1895.

A Piece Rate system in the adjustment of wages to efficiency, 1896.

Shop management, 1903.

On the art of cutting metals, 1906.

A comparaison of university and industrial description and methodes,
1906.

-ocr page 61-

vaak het gevolg was van ondoelmatig beheer en voerde
een nieuw beheersysteem
in, dat er in slaagde om veel van
die energie, die vroeger voor de samenleving waardeloos
verloren ging, te redden en productief te maken. Aldus
ontstond zijn systeem, de
wetenschappelijke bedrijfsleiding,
dat zeer gecompliceerd is en mechanismen omvat van zeer
verschillenden aard. De waarde, die hij aan een fabrieks-
organisatie toekent, waarbij de wetenschappelijke bedrijfs-
leiding is ingevoerd, is dan ook zeer groot, getuige de
volgende, door Taylor geciteerde uitspraak, van een der
grootste Amerikaansche fabrikanten\'): If I had to choose now
between abandoning my present organization and burning
down all of my plants which have cost me millions, I should
choose the latter, my plants could be rebuilt in
a short
while with borrowed money, but I could hardly replace
my organization in a generation\'\'.

De naam, waaronder men de mechanismen van het Taylor-
stelsel meestal samenvat, de wetenschappelijke bedrijfsleiding,
heeft nogal tot critiek aanleiding gegeven. Zoo vindt Wal-
lichs2)de letterlijke vertahng niet de meest wenschelijke en
spreekt hever van „durchdachte Leitung". Münsterberg3)
acht deze vertaling echter onjuist, want de leiding was vóór
den tijd van Taylor ook „durchdacht", al was er niet zoo\'n

Principles of scientific management, 1911.

Changes from ordinary to scientific management, 1912.

Taylor, Shop Management, 1919, pag. 63.

Wallichs, Moderne amerikanische Fabrikorganisation, Technik und
Wirtschaft, 1912, Heft 1.

Hugo Münsterberg, Psychologie U.Wirtschaftsleben, 1919, noot 10
op blz. 188.

-ocr page 62-

speciale aandacht aan besteed. Hij voelt dan ook meer voor
de letterlijke vertaling, al vindt hij den naam ,, scientific
management" wel een „etwas volltönende Titel". Vooral
onder Duitsche schrijvers wordt veel gesproken over het
rationaliseeren van den arbeid, terwijl het dan tenslotte slechts
een uitbreiding van een onderdeel van het Taylorstelsel
betreft. Gilbreth\') spreekt in zijn Motion Study van
„Intensive management", terwijl Taylorzelf in zijn Shop
management de uitdrukking „modern management" voor zijn
stelsel gebruikt.

Zooals gezegd, beoogt het Taylorstelsel, het tot groote
productiviteit opvoeren van de menschelijke energie en dit
bereikt het op zeer verschillende wijzen.

Om slechts enkele grepen te doen, wij vinden in het
stelsel een zeer ver doorgevoerde arbeidsverdeeling.

Dan is de taak van den arbeider nog op andere wijze
meer begrensd geworden, want de wijze, waarop hij zijn
taak dient uit te voeren, de methode volgens welke hij moet
arbeiden, wordt hem tot in de kleinste bijzonderheden op-
gegeven. Het is de fabrieksleiding, die hiervoor zorg draagt,
die alles vooruit regelt en die tevens met een uitgebreid
personeel den arbeid controleert, waarbij o.a. op de vereischte
snelheid van den arbeid en op de hoedanigheid van het
arbeidsproduct wordt gelet. We laten ter verduidelijking een
enkel citaat van Taylor volgen: „Management will be studied
as an art and will rest upon well recognised, clearly defined.

») Gilbreth, Motion Study, blz. 110.
Taylor. Shop Management, blz. 68.

-ocr page 63-

and fixed principles, instead of depending upon more or less
hazy ideas received from a limited observation of the few
organizations with which the individual my have come in
contact.\')

Voor de uitvoering van een goed beheer geeft hij vier
principes aan:

a. A large daily task. — Each man in the estabUshment,
high or low, should daily have a clearly defined task laid
out before him. This task should not in the least degree be
vague nor indefinite, but should be circumscribed carefully
and completely, and should not be easy to accomphsh,

b. Standard conditions — Each man\'s task should call
for a full day\'s work, and at the same time the workman
should be given such standardized conditions and appliances
as will enable him to accomplish his task with certainy.

c. High pay for success — He should be sure of large
pay when he accomplishes his task.

d. Loss in case of failure — when he fails he should be
sure that sooner or later he will be the loser by it.

When an establishment has reached an advanced state of
organization, in many cases a fifth element should be added,
namely: the task should be made so difficult that it can
only be accomplished by a first-class man 2).

Dit begrip „first-class man" wordt door T a y 1 o r duidelijk
omschreven: „It must be distincly understood that in referring
to the possibilities of a first-class man, the writer does not
mean what he can do when on a spurt or when he is

Taylor, Shop management, pag, 63.
Taylor, Shop management, pag. 63-64.

-ocr page 64-

over exerting himself, but what a good man can keep up
for a long term of years without injury to his health. It is
a pace under which men become happier and thrive". VJ

Het Taylorstelsel heeft zijn weg gevonden in de nieuwe
en in de oude wereld, dank zij de belangrijke voordeelen
waar het op kon wijzen. Eenerzijds heeft men getracht steeds
meer terrein te vinden om het in toepassing te kunnen brengen,

Taylor, Shop management, blz. 25.
Voor literatuur over het Taylorstelsel zie o.a.:
Arnold and Taurote. Ford methods and the Fordshops, New-York

1915.

Clark and Wyatt. Making both ends meet. New-York, 1911.
A. H. Colijn, Het Taylorstelsel, Acad. Proefschrift, Amsterdam, 1919.
Morris L. Cook, The sporit and social significance of scientific
management, The Journ. of Political Economy, 1913.
F. B. Copley, Fred. W. Taylor a Revolutionist.
John P. Frey, The relationship of scientific management to labor, The
Journal of Political Economy, 1913.

Gantt, Industrial Leadership, New-Haven Yale Univ. Press, London.

Gantt. Work, Wages and Profits, New-York, 1913.

Gilbreth, Motion study, 1911.

Gilbreth, Fatigue study, 1911.

Gilbreth, Primer of Scientific management, 1912.

Gilbreth, Applied motion study, 1918.

J. A. Hobs on, Scientific management, Sociological review, 1913.
R. F. Hoxie, Scientific Management and Labor, New-York and London,

1916.

H. P. Ke ndall, Systematized and Scientific management. The Journal
of Political economy, 1913.

Wilhelm Ostwald, Der Energetische Imperativ, Leipzig, 1912.
Max. Packer, Handleiding bij de invoering van het Taylorsysteem.
Deventer, 1916.

J. F. Quanj er, Wetenschappelijke arbeidsregeling, Zaandam, 1913.
A.W. Sanders, Het Taylorstelsel en de arbeiders, Deventer, 1919.
Rudolf Seubert, Aus der Praxis des Taylorsystems, Berlin, 1918.
C. B. Thompson, Scientific man, Cambrigde, 19H.
C. B. Thompson, The Taylorsystem of scientific man, Chicago 1916.

-ocr page 65-

anderzijds is men er op bedacht geweest, de principes van
Taylor uit te werken, aan te vullen, te verbeteren en zoo-
doende pasklaar te maken voor zeer verschillend gebied.

Allereerst vindt steeds een standariseering van den arbeid
plaats. Vaak moet daarbij een analyse van de bewegingen
aan voorafgaan. Daartoe zijn allereerst in America, later ook
in Europa onder den naam van rationaliseering van den
arbeid, tal van onderzoekingen gedaan. Vooreerst komt het
er op aan, de tijdsverdeeling voor afzonderlijke bewegingen
en opeenvolging vast te leggen, van de eenvoudige toe-
passing van de stopwatch tot de ingewikkelde kinemato-
graphie toe, vindt men de grootste verscheidenheid van
methoden (vergelijk hierover Gilbreth) aangewend. Om bij
de standariseering tot vereenvoudiging van de bewegingen
tc komen, heeft men veelal cyclogrammen opgenomen, d.w.z.
den afgelegden weg photographisch door de baan van een
electrisch lampje laten opteekcnen. Op deze wijze kan menig"
maal een ingewikkelde baan tot een meer eenvoudige worden
teruggebracht.

Dat de beteekenis van het stelsel door zeer velen hoog
wordt geschat, mogen de volgende uitspraken illustreercn.
Zoo acht Colin Ross\') het Taylorstelsel voor het econo-
misch herstel van Duitschland van groote waarde, terwijl
men in dc Vereenigde Staten van Noord-Amcrica in het
Taylorstelsel het wapen ziet om de buitcnlandschc concurrentie
het hoofd te bicden.

0 Dr. Colin Ross. Das A.B.C. der wissenschaftliche Betriebsführung,
Berlin, 1917.

Shop management. Hierin hct „Foreword" van Henry R. Torone,

-ocr page 66-

Naast zijn vurige vereerders heeft het Taylorstelsel echter
ook zijn verwoedde tegenstanders. Vooral van de zijde der
arbeiders zijn zij heftig tot uiting gekomen, waarbij als voor-
naamste grief geldt, dat Taylor de menschelijke natuur in
den arbeider niet in acht nam en den arbeider op geraffi-
neerde wijze uitzoog, slechts ten voordeele van het kapitaal.

Zoo vindt Van der Waerden\') dat het stelsel zelfs
,, weerzin wekkende kanten" heeft. Ook Van Ginn eken
veroordeelt het stelsel op scherpe wijze en meent dat het
den mensch verlaagt tot een machine en meedoogenloos elke
hoogere levensuiting in hem doet verstikken. Ook Lederer^)
ziet in het stelsel een verlaging van den arbeider, evenzeer
als Kochmann\'^), terwijl Heisz^) meent dat de enkele
voordeelen van het stelsel niet opwegen tegen de veel grootere
nadeelen.

Ook van physiologische zijde heeft het Taylorstelsel aan
veel critiek blootgestaan^). Zoo acht Le Chateller\'^) dat

Zie ook: Wintermeyer. Die erhöhte Bedeutung des Taylorsystems für
die Zeit nach dem Kriege, Technische Rundschau, 1919.

») Th. van der Waerden, Het Taylorstelsel, blz. 17.

j) Jac. van Ginneken, Zielkundige verwikkelingen I: „Zielkunde en
het Taylorstelsel".

3) E. Lederer, Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik. 1914,
blz. 769.

W.K och mann. Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik, 1914.

5) Clemens Heisz, Schmollers Jahrbuch, 1914, pag. 222.

ö) Voor critiek in \'t algemeen op het Taylorstelsel zie o.a.:

Samuel Gompers, The miracles of efficiency. Amer. Federationist, 1911.

W. Kent, Industr. Eng., Vol. XIV.

Report on the Committee on Labor of the House of Representatives, 1912.

G. C. Volmer, Het Taylorsysteem, Tijdschr. der Mij. v. Nijv., Jan. 1916.

Wirz, Taylor\'s Betriebsystem.

Le Chatelier, Revue de Metallurgie, avril 1915.

-ocr page 67-

het stelsel veel te weinig aandacht aan de physiologie heeft
geschonken, een meening die ook door A m a r wordt
gehuldigd. Taylor heeft volgens A m ar geen middelen om
den graad van vermoeidheid van den arbeider te apprecieeren.
Hij poogt niet te kennen de snelheid, den rythmus en de
kracht, die voor een maximum van arbeid het kleinste
energie-gebruik vraagt. En toch, zoo zegt Am ar, is de
„kunst van het werken" op wetenschappelijke basis samen-
gesteld en opgebouwd.

Ook Joteykoheeft soortgelijke grieven over het Taylor-
stelsel. Zij geeft aan, dat T a y 1 o r onkundig was van talrijke
wetenschappelijke werken van Europeesche physiologen. Veel
resultaten van Taylor, verkregen door persoonlijk zoeken,
zijn een bevestiging van wat reeds vroeger was gevonden.
Ook zij vreest, dat het stelsel, dat geen studie maakt betref-
fende de vermoeidheid, niet in staat zal zijn, den arbeider
voor schadelijke invloeden te behoeden en bepleit de vorming
van een internationaal comité, gevormd door physiologen,
ingenieurs en sociologen, dat zou moeten onderzoeken in
hoeverre de arbeiders in fabrieken, waar het Taylorstelsel
is ingevoerd, door te groote vermoeidheid schade lijden.

De volgende woorden van Lahy^J wijzen eveneens op
het gemis aan physiologischen grondslag bij het stelsel;

„En exposant les principes généraux du système Taylor,
nous n\'avons pas eu à faire une mention spéciale des données

0 Jules Amar Le moteur humain.
Josefa Joteyko, La science dutravailet son organisation. 1917,blz.95.
J. M. Lahy. Le système Taylor et la physiologie du travail profes-
sionnel, pag. H9.

-ocr page 68-

physiologiques sur lesquelles l\'auteur fonde ses théories. C\'est
que la valeur et la portée en sont très réduites et ne peuvent
servir à caractériser l\'oeuvre de l\'ingénieur américain"\').

\') Zle verder voor de physiologische zijde van het Taylor-stelsel o.a. :

Bainbrigde. The physiology of muscular excercise, 1919.

E. Bogard us. The relaUon of fatigue to industrial accidents, American
Journ. of sociology, 1912, vol. 17.

Br oca und Rich et, Arbeit ohne Ermüdugn, Arch, de physiol. norm,
et pathol. 1898.

D. Br OCX, Polytechnisch weekblad, 28-2-19 en 7-3-19.

Karl Bücher, Arbeit und Rhytmus, Leipzig. 1919.

A. Dur ig. Das Taylorsystem und die Medizin, Wien und Leipzig, 1922.
Zeitschrift für sozial Wissenschaft, 1917.

Adolf Ger son. Die physiologischen Grundlagen der Arbeitsleitung,

Jac. van Ginneken, Handb. der Ned. Taal, 3e boek, 7e hoofdstuk.

Josefine Goldmark, Fatigue and Efficiency, New-York, 1917.

James Hartness, The human factor in works management.

A. I m ber t. Mode dc fonctionnement économique de l\'organisme. Collec-
tion scienta, 1902.

J. Joteyko, Les Defenses psychiques, L La douleur, II. La fatiguel
Revue philosophique, février 1913.

Standley Kent, An Investigation of industrial fatigue by physiologica,
methods.

M a re y, Travail de l\'homme dans les professions manuelles, Revue de la
sodété scientifique d\'hygiene alimentaire, 1904, pag. 198.

A. Mo SSO, La fatigue Intellectuelle et physique, Paris, 1894.

Hugo Münsterberg. Psychologie und Wirtschaftsleben, Leipzig, 1916.

Oseretzkowsky-Kraepelin, Über die Beeinflussung der Muskelleis-
tung durch verschiedene Arbeitsbedingungen. Psychol. Arb. 3, 1901.

Specht, Reactionstypen u. Rhythmisierung, Arch. f.d. Ges. Psychol. Ill, 1904.

Trêves, Le travail, la fatigue et l\'effort. L\'année psychol. XII, 1906.

E. Weber, Arbeit und Ermüdung nach neuen Untersuchungen, Concordia,
Zeitschrift der Zentralstelle für Volkswohlfahrt, 1912.

Max. Weber, Zur Psychophysik der industriellen Arbeit, Archiv für
Sozialwissenschaft und Sozialpolitik, 1908 vol. 27, 1909 vol. 28.

W. Weichhart, Ueber Ermüdungstoxine und antitoxine, Münchener
Med. Wochenschrift, Bd. 51, 1904,

-ocr page 69-

Hetgeen bij deze beschouwingen over het Taylorstelse
aan het licht treedt, kan voor een groot deel van toepassing
worden gebracht op de organisatie van den industrieelen
arbeid in het algemeen, namelijk, dat slechts in zeer onvol-
doende mate rekening is gehouden, met de gegevens der
physiologie.

Dit treedt dan ook op duidelijke wijze naar voren, waar
het de begrippen gewennen en oefenen geldt. Wel wordt
bij de toepassing van het Taylorstelsel, de werkman dikwijls
in geen geringe mate geoefend, doch van een welbewuste
studie van gewennen en oefenen is er in de werken van
Taylor noch van Gilbreth ergens sprake.

Zeer zeker heeft de studie van gewennen en oefenen in
lansluiting aan de physiologische studie van den arbeid
practische beteekenis. Indien wij tot besluit een plan willen
aingeven, volgens hetwelk zulk een studie uitgevoerd kan
worden, zou dit als volgt luiden. Wij gaan daarbij dan uit
vai de steUing. dat er voor elke spier een bepaalde arbeids-
fumtie bestaat, die zij steeds zal kunnen uitvoeren, zonder
dat ir in de spier physiologische kenteekenen van vermoeidheid
optrtden. Physiologische functies als hartswerking en adem-
haling vormen de prototypen van zulk een arbeid, die door
behoorlijke regeling van last en tempo onafgebroken kunnen
worden voortgezet.

Phyiiologische toestellen van het type van den ergograaf

We iler-Orszulock, Untersuchung über die Muskelarbeit des menschen,
Psychol. Arb. 5 en 6, 1910.

W. Wiight. Some effects of incentives on work and fatigue, The
Psychologital Review, vol. 13, 1906.

-ocr page 70-

veroorloven bovendien, den invloed van rustpauzen op het
bereiken van een maximalen arbeid in een bepaalden tijd
na te gaan.

Wanneer men deze proeven ging uitbreiden, waartoe een
algemeen arts met zijn versnipperden tijd helaas geen gelegen-
heid heeft, zou men kunnen vaststellen, hoe gewicht, tempo,
ingeschakelde rustpauzen geregeld moeten worden om een
arbeid te kunnen uitvoeren zonder vermoeienis, d.w.z. zonder
vermindering van rendement in de latere korte werkperioden,
die door de korte rusttijden gescheiden worden. Dit gevonden,
zal men kunnen opsporen, hoe zeer wel, het opgeheven ge-
wicht kan worden verzwaard, het tempo, waarin gewerkt
wordt, versneld of de ingeschakelde rustpauzen kunnen worder
verkort, zonder dat een decrement. d.w.z. vermoeienis optreedt

Eindelijk zal men kunnen vaststellen tot hoever het bovei-
staande kan gaan. indien het werk gelijkmatig gedurende 4
uur (de tijd tusschen twee schaften) moet worden volgehoudin.

Al deze proeven zullen enkel scherpe uitkomsten kumen
opleveren, wanneer een tijdperk van gewennen en oefmen
is voorafgegaan. Voor mannen en vrouwen, voor jeugdige
en oudere personen zullen deze uitkomsten verschillend zijn.
Er zal kunnen worden vastgesteld of men een reekï van
tijdvakken van 3 of 4 uur (tijd tusschen twee schaften) aan
elkaar zal kunnen schakelen: of men dit dagelijks bn vol-
houden. dan wel wekelijks of om de tien dagen een voledigen
rustdag moet worden ingeschoven. Al deze socöal zoo
gewichtige vraagstukken zullen in lange proefreecsen tot
exacte oplossing gebracht kunnen worden.

Voor anderen arbeid dan ergograafarbeid zal het weer

-ocr page 71-

Illustratie van de methode volgens Zoth ontleend
aan Sc heffer (uit het lab. archief).

-ocr page 72-

verschillend zijn. Daarom is het noodig verscheidenheid in
de toestellen voor zulk een onderzoek te brengen.

Het Physiologisch Laboratorium te Utrecht bezit tot dit doel
enkele apparaten en bewaart in zijn archief ook Scheffer\'s
proefbladen.

Bij de proeven die Zoth\') indertijd deed met den ergo-
graaf van Mosso, had eerst een primaire vermoeienis plaats,
door het uitvoeren van een groot aantal (70) heffingen.
Daarna werden pauzen ingeschoven, de eerste pauze van
20 sec. de tweede van 30 sec. daarna een van 40, 50 en
van 60 sec. Tusschen de pauzen werd telkens een gelijk
aantal (20) heffingen uitgevoerd. Op deze manier werd bereikt,
dat het rendement in de latere korte arbeidsperioden niet meer
daalde, zelfs geldt dit voor den volslagen ongeoefende. Wanneer
nu allengs oefening verkregen wordt, neemt het rendement
in de latere tijdperken zeer merkbaar toe. Men zou natuur-
lijk ook de latere pauzen zoodanig hebben kunnen verkorten,
dat het rendement gelijk bleef. Zoth voerde echter, voor
zoover bekend, dit soort van proeven niet uit. (Zie figuur).

Tabel weergevend het rendement in de verschillende arbeids-
perioden van eenzeifen dag volgens de indeeling van Zoth
(naar Scheffer).

Datum

le
periode

2e
periode

3e
periode

4e
periode

5e
periode

6c
periode

26/2

172.5

22

24

22

27

27

4/3

248.5

40

43.5

45

49.5

50

12/3

250

50

47

55

59

57

16/3

206

47

44

54

53

60

1) Zoth, Pflüger\'s Arch., Bd. 52.

-ocr page 73-

Deze methode kan nu ook in andere gevallen als leidraad
genomen worden, allereerst in het geval van den pianoergograaf.

a. De registratiepiano bestaat uit 13 toetsen, m.a.w. één
accoord met den eersten toets van het volgende accoord.
De toetsen zijn geconstrueerd evenals van
een gewone piano,
alleen met dit
verschil, dat het lange been van den hefboom
(het gedeelte, dat bij bespelen omhoog gaat), niet dient om
den slaghamer in beweging te brengen, maar om. ^ doordat een
koperen plaatje, op den hefboom bevestigd, tegen een koperen
staaf aanslaat electrisch contact teweeg te brengen. Door
middel van een electrisch bewogen schrijfstift kan dus iedere
aanslag van een toets op de beroete trommel worden vast-
gelegd. Om aan den eisch. dat het „opgeheven gewicht kan
worden verzwaard", te voldoen, zijn de lange zijden van de

hefboomender zwarte toetsenverzwaardmetkoperen gewichten.

die langs een staaf meer of minder ver van het steunpunt
kunnen worden verwijderd. (Op de afbeelding zijn de ge-
wichten op ongelijken afstand van het steunpunt geplaatst).

De proeven kunnen nu genomen worden met geoefende en
ongeoefende personen, in vast of maximaal tempo en met
wisselende belasting. Doordat op de
beroette trommel tevens
de tijd wordt geregistreerd, is het eenvoudig, in verband met
het bekende geheven gewicht, door tellen van het aantal
aangeslagen toetsen per tijdseenheid, het rendement te be-
rekenen. Om onze proeven volgens het
ergograafschema van
Zoth in te richten, werd eerst een primaire vermoeienis
bereikt door in maximaal snel tempo een chromatische toon-
ladder. heen en weer gaande, gedurende 8 minuten op de 13
toetsen, te spelen. Er treedt dan zeer duidelijk, vermoeienis

-ocr page 74- -ocr page 75- -ocr page 76-

op, die zich uit in een zeer merkbare verlangzaming van het
tempo en bovendien, als uiting van psychische vermoeienis,
in het maken van fouten. Deze bestonden in het overslaan
van een toets of het plaatsen van den verkeerden vinger op
een bepaalden toets. Dit verried zich in de registratie uit-
sluitend door onregelmatigheden, daar in ons geval alle toetsen
éénzelfde Pfeilsignaal in beweging brachten.Vervolgens werden
pauzen ingeschoven, gescheiden door een bespelen der toetsen
in maximaal tempo, telkens gedurende 1 min 20 sec. Oor-
spronkelijk werden de pauzen gelijk gehouden (1 min.) Toen
dit te kort bleek om vermoeienis te voorkomen, vermoeienis,
zich uitend in een allengs afnemend rendement, werden de
pauzen langer genomen, nml. 1, 2 en 3 min. Op deze wijze
kon bij een ongeoefende, afname van het rendement worden
voorkomen.

Bij een geoefende bleek het rendement in gelijke perioden
zeer veel grooter dan bij een ongeoefende. Tevens bleek, dat
nu een rust van 1 min., ingeschoven tusschen de korte werk-
tijden (1 min. 20 sec.) in maximaal tempo, voldoende was om
een afname van het rendement te voorkomen.

b. Nog in een ander geval kan in het Laboratorium de
invloed van oefening op de vermoeienis worden nagegaan.
Hiertoe werd gekozen het werk, dat de stratenmaker verricht
bij het leggen van een klinkerweg, Het is van algemeene
bekendheid, dat dit werk buitengewoon vermoeiend is en een
zeer langdurige oefening vereischt. De bewegingen van den
werkman bestaan, in het kort beschreven, uit de volgende
manoeuvres. Hij neemt een steen in de linkerhand, beklopt hem
ter keuring met den hamer. Daarna wordt met den achterkant

-ocr page 77-

van den hamer het zand ter plaatse, waar de steen moet
komen, weggekrabd, de steen neergelegd en nu door eenige
stooten met den hamer vastgedrukt. De bewegingen worden
uitgevoerd voornamelijk met de schouderspieren, terwijl de
armgewrichten onbewegelijk blijven en ook de hamersteelin
de hand niet beweegt. Om het mogelijk te maken deze vrij
ingewikkelde bewegingen te registreeren, werd gebruik gemaakt
van de volgende opstelling :

Een bak. 40 X 30 X 20 c.M., gevuld met droog rivierzand,
rust op
4 gummiblokken. Tusschen de gummiblokken bevindt
zich onder den bodem van de kist. een caoutchouc cylinder-
vormig zakje volgens Wiersma. dat juist even tusschen den
bodem van de kist en de onderlaag wordt gedrukt. Iedere
stoot, door het neerleggen van den steen en door het kloppen
met den hamer veroorzaakt, kan nu door middel van lucht-
transport en een tambour worden geregistreerd. Het weg-
krabben van het zand met den hamer verraadt zich eveneens
door flauwere heffingen en aldus komt de afwisseling in de
opeenvolgende stadia van het werk zonder meer tot uitdrukking.

De proef wordt nu als volgt uitgevoerd: Een 5 tal
steenen worden voor de hand gereed gelegd. De eerste
acte is het weghalen van het zand met den achterkant van
den hamer. Dit wordt geregistreerd door de flauwe heffingen.
De tweede acte is het plaatsen van den steen in het gemaakte
kuiltje. De derde acte is het bekloppen van den steen. Het
aantal stooten en het tempo daarvan wordt op de trommel
vastgelegd. (Een tijdlijn wordt tevens geregistreerd.)

Minder eenvoudig dan bij den ergograaf, is hier de bere-
kening van den hoeveelheid verrichte arbeid. Immers de

-ocr page 78-

beweging bestaat niet zuiver in het opheffen en laten vallen
van den hamer, in welk geval de berekening eenvoudig
zou zijn (arbeid = m.g.h.), maar de arbeider, in casu de
proefpersoon, houdt den val van den hamer tegen met de
spieren van arm en schouder, met de bedoehng om den
slag niet te krachtig te doen zijn, immers de steen zou dan
splijten. De energie die door den hamer aan den steen wordt
overgedragen, kan hier dus alleen langs empirischen weg
worden bepaald. Onze methode biedt hiertoe gelukkiger
wijze de gelegenheid, want zij registreert de kinetische
energie, die aan de kist wordt overgedragen. Deze laatste
vindt haar uitdrukking in de registratiefiguur, welke dan nog,
zooals begrijpelijk is, geijkt moet worden. Dit geschiedt
onder verwaarloozing van fouten, die door de zeer onvol-
komen elasticiteit van de onderlaag (zand) en de gebrekkigheid
van luchttransport en wrijving van den hefboom in het roet,
worden teweeggebracht, door een gewicht van 5 K,G. van
bekende hoogte op een in het zand liggende steen te laten vallen
en in die scherp gedefinieerde proef, de registratie-uitkomst
vast te stellen. De kinetische energie, die aan de kist wordt
medegedeeld is in de ijkproeven onmiddellijk berekenbaar,
altijd onder verwaarloozing van het verlies aan energie
door den overgang in warmte, tengevolge van de hoogst
onvolkomen elasticiteit van het zand en verdere fouten. De
berekening, nadat gevonden is, van welke hoogte het gewicht
moet vallen om een uitslag in de roetcurve teweeg te
brengen van dezelfde hoogte als tijdens het bekloppen,
geschiedt dan volgens dezelfde formule: m.g.h. waarbij m.g.
nu = 5 K.G. is, en h. de gevonden valhoogte voorstelt.

-ocr page 79-

Bij een eenigzins geoefenden arbeider, die behoorlijke rust-
pauzen houdt en weinig slagen geeft (alles op de curve
onmiddellijk zichtbaar) is van vermoeienis niets te merken.
Bij ongeoefenden daarentegen, vooral wanneer zij zich korte
pauzen geven en veel tikken uitvoeren (waartoe ze onwille-
keurig geneigd zijn), verraadt zich de vermoeienis zeer duidelijk
door allengs langer worden van de gekozen rustperioden,
het minder krachtig worden der slagen en door onregel-
matigheid van den geheelen cyclus van bewegingen.

Tijdens de uitvoering van zulke proeven doet zich ook
een geestelijke factor gelden. Niet door den geestelijken
inhoud van den arbeid bepaald, want in het algemeen zal
zich noch typist noch wegwerker met den inhoud van den
arbeid bemoeien, maar met de psychische afmatting, die een
lang volgehouden, gelijkmatigen arbeid teweegbrengt. Daarom
zullen op gezette tijden psychische tests moeten worden
tusschen gevoegd.

De hier geschetste proefnemingen hebben alleen beteekenis
voor bedrijfsvormen, waarin de soort van het werk onver-
anderd blijft. Het Taylorstelsel, dat een voorafgaande doel-
matige standariseering van den arbeid vooropstelt, bemoeit
zich voorloopig alleen met zulk een gelijkmatigen arbeid,
die op maximum uitwerking is toegespitst. Wanneer men
ook afwisselenden arbeid in den gezichtskring brengt, door
afwisseling vermoeienis wil voorkomen, wordt het vraagstuk
geheel anders. Dan wordt het gewennen en oefenen voor
een deel prijs gegeven. Niet geheel echter, want de afwis-
seling wordt zoo gehouden, dat de oefening niet geheel is
verloren gegaan, wanneer men opnieuw begint. Zoo komt

-ocr page 80-

men op het terrein der ambachten en der vrije beroepen.
Bij deze wordt een compromis gesloten tusschen gewennen
en oefenen eenerzijds en afwisseling van werk anderzijds,
zoodat weer het beste rendement voor dit soort werk ver-
kregen wordt. Nog meer ingewikkeld worden dan de physio-
logische methoden, die voor de wetenschappelijke studie van
deze vraagstukken moeten worden toegepast, doch binnen
het bereik van onderzoek liggen zij allen en het is begrijpelijk,
dat groote industriëelen zooals Solvay en Nobel de be-
teekenis van de physiologie als middel tot oplossing van vele
sociaal industriëele vraagstukken hebben ingezien. Voor
Solvay was het aanleiding zijn Institut de Physiologie te
Brussel te stichten.

De arbeid is lang en de toegepaste physiologie van deze
strekking vervreemt zich meer en meer van de physiologie
der medische faculteiten, totdat zij in de industriëele hygiëne
en in de ongevallen-geneeskunde een nieuw ontmoetingspunt
zal hebben gevonden.

-ocr page 81-

,. f. ■ \' : \' •

■^■5 Î

, v\' \'

.r

-ocr page 82-

STELLINGEN.

I. Bij achterhoofdsligging, vormt een verkeerde spildtaaing
geen indicatie voor het aanleggen van een forceps.

II. Voor bloed onderzoek op malaria-parasieten, verdient
voor de praktijk het uitstrijkpraeparaat de voorkeur,
boven de „dikke-druppel methode".

III. Bij bloedtransfusie is de directe methode te verkiezen
boven de citraat-methode.

IV. Voor de verklaring van ontstekingsverschijnselen, geeft
de moleculaire pathologie een betere verklaring dan
de cellulaire pathologie.

V. Dat het erythema nodosum steeds van tuberculeuzen
aard zou zijn, valt te betwijfelen.

VI. Het is wenschelijk, om bij oogziekten waaraan circulatie
stoornissen ten grondslag kunnen hggen, naast de ge-
wone bloedsdruk-meting, tevens de druk in de retinaal-
vaten te bepalen.

VII. Bij multiple sclerose beproeve men een behandeling met
salvarsan-praeparaten.

-ocr page 83-

i „.

v., .

îr-i:\' -::/ ^ i.\'^j-^vrtr.-i,\':; y ■ ■

I

■■•ar\'-

fc\'v -

r

■fell/.-
r & :

-ocr page 84-

.....i"\'- /-îî

-ocr page 85- -ocr page 86- -ocr page 87-