-ocr page 1-

EEN ONDERZOEK AANGAANDE DEN
AFVOER VAN HUISHOUDELIJK AFVAL-
WATER IN DE GEMEENTE UTRECHT

(BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DEN BEERPUT)

r

N. A. ROOZENDAAL

-ocr page 2-

t

"

Vv^S-

-li.-

• . ■ •<-)

W\':
■ i
.

vv.i^

> \'-^vl - ■ ■
. \'. -
tij 1 \'"1

■t«^\' • ... ,.

: 1.

l:-y:\'y

■S -v X

■ .r • » ^ \' •

-ocr page 3-
-ocr page 4-

.s

Vi

-ocr page 5- -ocr page 6-

\'tóe»

.Mi

-ocr page 7-

EEN ONDERZOEK AANGAANDE DEN
AFVOER VAN HUISHOUDELIJK AFVAL-
WATER IN DE GEMEENTE UTRECHT

(BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DEN BEERPUT)

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1417 7020

-ocr page 9-

XÄJO\'C. ecJ/\\}r.

EEN ONDERZOEK AANGAANDE DEN
AFVOER VAN HUISHOUDELIJK AFVAL.
WATER IN DE GEMEENTE UTRECHT
(BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DEN BEERPUT)

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUUR-
KUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT.
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
D
r H. F. NIERSTRASZ. HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE. VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN
OP MAANDAG 10 NOVEMBER 1924. DES NAMID-
DAGS 4 UUR, DOOR NICOLAAS ADRIANUS
ROOZENDAAL, GEBOREN TE ARNHEM

P. DEN BOER

senatus veteranarum typographus et librorum editor

UTRECHT MCMXXIV

-ocr page 10-

\'S»\'

Tî^iÂDÀri ••

> -V--A-.-.--*- V- \'

-Mm. m^ABnhf. oiacJ^HöHO mB
it^asMcta aa ^luw.

. M

Ém

-ocr page 11-

In de eerste plaats zij het mij vergund U, Excellentie,
Minister van Koloniën, mijn dank te betuigen voor de bereid-
willigheid, waarmee Gij mij in de gelegenheid hebt gesteld,
dit proefschrift te bewerken.

U, Hoogleeraren van de Wis- en Natuurkundige faculteit
der Rijks-Universiteit breng ik mijn welgemeenden dank voor
de wijze, waarop Gij tot mijn vorming hebt bijgedragen.

Een bijzonder woord van dank zij U gewijd, Hooggeleerde
de G r a a f f, Hooggeachte Promotor, voor de leiding en den
steun, die ik, inzonderheid bij de bewerking van mijn\' proef-
schrift, van U mocht ontvangen.

Uw belangstelling, die ik in zoo ruime mate mocht onder-
vinden, zal mij steeds in dankbare herinnering blijven.,

Aan U Hooggeleerde S c h o o r 1 ben ik zeer verplicht voor
alles wat Gij gedurende mijn studietijd tot mijn vorming hebt
bijgedragen en voor de welwillendheid waarmede Gij mij in de
gelegenheid hebt gesteld, gedurende het laatste jaar als assis-
tent onder Uw leiding werkzaam te zijn.

U, Zeergeleerde B ij 1, breng ik mijn dank voor de vriende-
lijke wijze, waarop Gij tot het slagen van dit proefschrift hebt
meegewerkt en de groote hulpvaardigheid mij daarbij betoond.

Tenslotte zij het mij vergund mijn erkentelijkheid te be-
tuigen aan de Gezondheidscommissie, voor de eer mij aan-
gedaan, door mij te verzoeken dit onderzoek ter hand te
willen nemen.

Verder betuig ik allen die tot het welslagen van dit proef-
schrift hebben bijgedragen mijn welgemeenden dank.

-ocr page 12-

/ ;

O.--.

^-J.\' Lïial;«\'.\'^.-?« .^sa (is-\' ^H&lr^ sfafe
^â^wer «»|tvï\' ^
r.-.i\': -^nohA srr.^f nj\'iià^.

; iff^- ; : - - ■^yj.-.; T- , .A

9}; -vA • ;•; /c j. i: a v\'.. v- V\'r\'î\'^-/.. / ;

.hrfi-jl\'jtl fHi^fi;» l\'tSB \'ïï^;- -i^Jy -b f-o\'^!^^«

i r^îm i-;:";! ; w v,.: r-; >

\' /

,, rt. j

■ ! Ä

-ocr page 13-

AAN MIJN OUDERS

EN MIJN AANSTAANDE VROUW

-ocr page 14-

ßi

-ocr page 15-

INHOUD.

Inleiding..................

Bouw der bij het onderzoek betrokken putten .... 5
Iets over het wezen der biologische reinigirig en de
samenstelling van huishoudelijk afvalwater . . .

Chemisch onderzoek............

Bacteriologisch onderzoek..........

Conclusies ................

Samenvatting ................

Stellingen...............

9
19
43

64

65
67

-ocr page 16-

m

H\' ■ . . ..\'■ . . . . rjvstyvàO

. . . . .. . . , - . rtwi^Iûh\'^Hrsîi

i-

-ocr page 17-

INLEIDING.

Voor de reiniging van afvalwater zijn voornamelijk in de
laatste tientallen jaren zeer vele methoden aangegeven. Deze
laten zich alle onderbrengen in twee hoofdgroepen n.1, de
mechanisch-physische en de biologische reiniging.

De eerste kan geschieden met of zonder toevoeging van
chemische middelen. De mechanische reiniging zonder toe-
voeging van chemische middelen berust voornamelijk op be-
zinking der zwevende stoffen. Door het aanbrengen van
roosters of dergelijke apparaten kunnen de zwevende be-
standdeelen worden tegengehouden.

In de gemeente Utrecht is bij gemeenteverordening bepaald,
dat alle beerputten voorzien moeten zijn van een dergelijk
rooster.

De chemische klaringsmethoden zijn in haar wezjen niets
anders dan verbeterde bezinkingsmethoden. Men laat hier
n.1, door toevoeging van bepaalde stoffen een neerslag ont-
staan, waardoor alle zwevende materie wordt meegesleept.

Daar bij bovengenoemde methoden in hoofdzaak alleen de
onopgeloste bestanddeelen uit de vloeistof worden verwijderd
en de opgeloste in de vloeistof blijven, volgt hier uit, dat de
rcmiging op deze wijze nooit volkomen kan zijn.

Bij toevoeging van chemische middelen wordt slechts een
gedeelte der opgeloste stoffen eveneens in onoplosbaren vorm
gebracht, maar dit gedeelte is gering.

Bovenstaande methoden hebben daarbij nog een nadeel n.1.
ae vorming van groote hoeveelheden slib. Het is daarbij ge-
bleken, dat de mestwaarde daarvan, niet aan de verwach-
tingen, daaromtrent gekoesterd, beantwoordt, zoodat uit dit
oogpunt geen voordeden aan deze methoden zijn verbonden.

Tegenover deze groep staat nu de biologische reiniging, die,
zooals de naam reeds aanduidt, wordt bereikt door de levens-

-ocr page 18-

verrichtingen van de microflora, die in het afvalwater zelf
voorkomt of daarin wordt gebracht.

De micro-organismen zijn het, die de verontreinigingen van
het water als energiebron gebruiken, waarbij onopgeloste,
zoowel als opgeloste materie wordt vernietigd.

De biologische methoden zijn nu weer te verdeelen in de
natuurlijke en kimstmatige.

Tot de eerstgenoemde!! moet gerekend worden het z,g.
proces der zelfreiniging, hetgeen plaats vindt, als het afval-
water aan zich zelf wordt overgelaten of op een openbaar
water, liefst grooten stroom of zee, wordt afgevoerd.

De toepassingen van dit proces kunnen zich alleen die
gemeenten veroorloven, welke aan een groote rivier met
genoegzame capaciteit gelegen zijn, of aan kleine rivieren met
veel verval, of nabij een zee of meer.

Een andere methode van natuurlijke, biologische reiniging
is het gebruik van bevloeiingsvelden. Al naar gelang de wijze,
waarop dit geschiedt, onderscheidt men weer verschillende
systemen. Alle hebben echter dit met elkander gemeen, dat
groote grondoppervlakten noodig zijn, waarbij nog tevens de
geschiktheid van den grond een groote rol speelt.
Deze bevloeiingsmethode is evenwel zeer kostbaar.
Tegenover deze natuurlijke, biologische reiniging staat de
kunstmatige. Men tracht hierbij het nadeel van het gebruik
van een groot grondoppervlak te ontgaan. Het tot stand
brengen van een dergelijke, kunstmatige reiniging gaat echter
ook met groote onkosten gepaard daar kostbare inrichtingen
zooals septic-tanks, oxydatiebedden, continufilters en dgl.
daarvoor noodig zijn, welke een voortdurend toezicht en
ervaring en een nauwlettende bediening eischen,

Hoe heeft men in de gemeente Utrecht zich de zuivering
van het afvalwater voorgesteld? Bij het stellen van deze
vraag, heb ik alleen het huishoudelijk afvalwater, bestaande
uit faecaliën, urine etc,, en het menagewater (waschwater,
groentewater enz,) op het oog.

Tot nu toe worden de faecaliën gedeeltelijk op beerputten
zonder overstort afgevoerd, welke putten geregeld moeten

-ocr page 19-

worden gereinigd, terwijl een ander gedeelte geloosd wordt
op putten met overstort op het gemeenteriool.

Tevens komt nog voor het tonnenstelsel en het direct loozen!

Het menagewater mag tot nu toe niet op den put geloosd
worden, maar wordt direkt op het gemeenteriool afgevoerd.
Vanuit het riool komt het afvalwater onmiddellijk,
zonder
eenige verdere reiniging
te hebben ondergaan, op de grachten.

Hoewel des nachts een flinke spuiïng kan plaats vinden, is
toch in de toekomst te verwachten, dat op deze wijze niet aan
een hinderlijke, en uit hygiënisch oogpunt schadelijke veront-
reiniging van de openbare wateren kan worden ontkomen.

Mocht in de toekomst deze verontreiniging een feit zijn
geworden, dan zou de gemeente zich genoodzaakt zien een
deugdelijker wijze van reiniging en afvoer toe te passen zooals:

Ie aanleggen van bevloeiïngsvelden;

2e het toepassen van kunstmatige reiniging;

3c het afvoeren naar de Zuiderzee, hetgeen met het oog op
de drooglegging daarvan, moeilijkheden met zich zou
brengen; misschien in de toekomst onmogelijk zal blijken,

4c het afvoeren naar rivieren met genoegzame capaciteit.

Het kan bezwaarlijk anders, of men zal in Utrecht eens
komen te staan voor de vraag, op welke wijze het rioolvocht
djent te worden afgevoerd, omdat reeds nu hier en daar, voor-
al in buurten, waar geen of weinig stroom in de openbare
wateren (lees open riolen) is, de vervuiling zich doet gelden.

Men zal zich dus reeds thans ernstig hebben af te vragen,

op welke wijze men dit rioleeringsvraagstuk wenscht op te
lossen,

Hiêr iiebben wij ons slechts met de navolgende vragen bezig
te houden, welke geen verband met toekomstplannen houden,
maar reeds thans van belang zijn bij den aanleg der rioleering.

-ocr page 20-

Ie is het mogelijk, om tegelijkertijd met de faecaliën ook
het menagewater op den beerput af te voeren, zonder
dat dit laatste een nadeelige werking uitoefent op de, in
deze putten plaats vindende, gedeeltelijke reiniging?

2e wordt het menagewater in den beerput gemineraliseerd
en wel in voldoende mate?

3c welk putsysteem voldoet het beste?

Ten aanzien van de laatste vraag zij opgemerkt, dat hierbij
tevens gelet dient te worden op de prestaties van het systeem
in vergelijking met de, aan den aanleg daarvan, verbonden
kosten.

In het hierachter volgende heb ik mij tot taak gesteld, deze
vragen tot oplossing te brengen.

-ocr page 21-

BOUW DER BIJ HET ONDERZOEK BETROKKEN

PUTTEN.

Het was in 1860 de Fransche ingenieur Mouras, die het
eerst waarnam, dat een waterdichte bak, waarin voortdurend
faecaliën en spoelwater afgevoerd werden en waaruit geregeld
afloop van de vloeistof plaats vond, zelfs na maanden lang
gebruik niet geledigd behoefde te worden. Tevens constateerde
hij, dat de hoeveelheid onopgeloste organische stof, welke in
den bak aanwezig was, veel geringer was dan de totaal inge-
brachte hoeveelheid. Ze vermeerderde bijna niet, niettegen-
staande de vloeistof, die uit den afloop stroomde, zeer weinig
vaste bestanddeelen bevatte. Tegenjkertijd werd door hem gas-
vorming waargenomen, Mouras stelde dus vast, dat de onop-
geloste stoffen, met een voldoende hoeveelheid water in een
geheel gesloten bak gebracht, veranderden in een weinig
troebele, bruinachtig gekleurde, faecaalriekende vloeistof en
in gassen.

De z.g, „fosse Mouras" vond echter in Frankrijk zeer weinig
waardcering, als middel voor reiniging van afvalwater van
huishoudelijkcn oorsprong.

In 1895, dus ruim 30 jaar nadat Mouras zijn ontdekking
deed, bouwde Camcron, een ingenieur te Exeter in Engeland,
een installatie, die in beginsel veel overeenkwam met de
■Josse Mouras", Dit procédé maakte in Engeland wel opgang.

Door hel betere inzicht, dat omtrent de proeven in rot-
kelders of septic-tanks verkregen werd, zijn veranderingen en
verbeteringen in den bouw van den oorspronkelijken bak aan-
gebracht, die dienden om het meest nuttige effect van de
werkende tank te bereiken.

De beerput heeft zich tot nu toe echter nog niet in de
belangstelling van vele onderzoekers mogen verheugen en aan
zijn werking werd niet veel aandacht geschonken.

-ocr page 22-

Men vergenoegde zich hier meer op theoretische beschou-
wingen en op de analogie met de septic-tanks.

Toch is in den laatsten tijd de populariteit van den beerput
in verschillend landen, o,a, Duitschland, zeer toegenomen,

In dit hoofdstuk worden de bij het onderzoek betrokken
putten aan een nadere beschouwing onderworpen, waarbij het
echter niet in de bedoeling ligt de voor- en nadeelen uit bouw-
kundig oogpvmt bekeken, te behandelen. Daartoe wordt ver-
wezen naar het op dit gebied meest uitgebreide, Nederlandsche
handboek „Rioleering van huis en erf", waarin de voor- en
nadeelen der meest uiteenloopende systemen aan een grondige
bespreking worden onderworpen.

De volgende systemen, in Utrecht als proef in gebruik
gesteld, werden onderzocht:
Ie, systeem Utrecht;
2e, „ Enschede;
3e, „ de Man,

Voor de nadere constructie en uitleg wordt van elk dezer
systemen een teekening bijgevoegd,

Ie, systeem Utrecht.

Dit systeem bestaat uit een cementen cylinder, waarvan de
hoogte = 1,48 M, en de straal van het grondvlak 1,06 M, is.
Het geheel is afgesloten met een cementen deksel.

Bij I" bevindt zich de inlaat, die op gelijke hoogte met het
vloeistofniveau (N") is aangebracht. Bij U" is de uitlaat, welke
zich dus onder het vloeistofniveau bevindt. Bij G" is een
opening aangebracht, waardoor de zich ontwikkelende gassen
kunnen ontwijken.

Alvorens het water den put verlaat, passeert het bij r" nog
een rooster, waar de eventueele, grove bestanddeelen worden
tegengehouden,

2e, systeem Enschede.

Het onderscheid tusschen dit systeem en bovenstaand is
o, a. dit, dat zoowel in- als uitlaat (1\' en U\') zich een eind
onder het vloeistofniveau (N\') bevinden, terwijl verder een

-ocr page 23-

0\'J5T£Ln LnöCUEDt

0U5T£E./n. ÜTPECUT

<ï>

h

I____.1

I___

______t>

s ooORSnCSL O „S-;- ■,

r|

r==4r

WUAftT

DL /^AAI

-ocr page 24-

ontgassingsbuis G\' is aangebracht. Afmetingen zijn verder
dezelfde als bij het systeem Utrecht,

3e. systeem de Man.

Dit systeem verschilt in vele opzichten van beide eerst-
genoemden. Het bestaat lut een cementen bak, waarvan de
hoogte 1,48 M,, breedte 2,28 M, en diepte 1,67 M,, afgesloten
met een uit drie deelen bestaand cementen deksel.

Zoowel in- als uitlaat (!"\' en U\'") reiken onder het vloei-
stofniveau, Verder zijn drie tusschenschotten S\', S" en S\'"
aangebracht, waardoor het water gedwongen is in een bepaalde
richting te stroomen, waarbij men de zekerheid heeft, dat de
geheele put doorloopen wordt. Voordat het water uitstroomt,
passeert het eerst bij F een filter, waarin als filtermateriaal
stukjes cokes zijn aangebracht.

Nadat het water den uitlaat gepasseerd is, komt het, bij alle
systemen, in de z,g, controle-putten (alleen bij de putten, welke
voor dit onderzoek geconstrueerd waren, aanwezig, om het
nemen van watermonsters te vergemakkelijken), vanwaar het
- verder gebracht wordt op het gemeenteriool. Vanuit het riool
wordt het water op de Vecht afgevoerd.

LITTERATUUR.
Visser, Riolecring van huis en erf.

-ocr page 25-

IETS OVER HET WEZEN DER BIOLOGISCHE REINIGING
EN DE SAMENSTELLING VAN HUISHOUDELIJK
AFVALWATER.

Om een vluchtig beeld te schetsen van het verloop der af-
valwaterzuivering moge hier eenige der voornaamste pro-
cessen worden aangeduid, die in de biologische reiniging een
belangrijke rol spelen.

Deze processen zijn, wanneer men het geheele reinigings-
vraagstuk overziet, in twee afdeelingen onder te brengen n.1.:

I. De anaërobe processen, welke in den rotkelder plaats
grijpen en ons dus voornamelijk interesseeren.

De omzettingen in den beerput n.1. vinden onder anaërobe
omstandigheden plaats. De putten zijn daartoe gesloten, ter-
wijl tevens door de vorming van een z.g, schuimlaag van zeer
vaste consistentie voor afsluiting van zuurstof gezorgd wordt.

Van de anaërobe processen, die plaats vinden, zijn de vol-
gende te noemen:

Ie de methaangisiing.

Dit is het proces, waarbij als meest kenmerkend product
moerasgas (C HJ ontstaat. Het wordt veroorzaakt o.a. door
twee soorten microben n.1. de methaan-sarcine en de methaan-
bacil, welke cellulose, maar ook eiwitten en vetzure zouten
tot meer eenvoudig samengestelde verbindingen doen uiteen-
vallen, terwijl bovendien een ander deel als gas ontwijkt.

2c waterstofgisting.

Hierbij dient als voedsel cellulose, welke door bepaalde
anaërobe bacteriën o.a. den waterstof-bacil wordt omgezet in
kooldioxyde, vetzuren, vooral azijnzuur en boterzuur, en
waterstof.

-ocr page 26-

3e sulfaatreductie.

Deze geschiedt door micro-organismen, die in staat zijn de
zuurstof der zwavelzure zouten over te dragen op organische
stof, onder ontwikkeling van zwavelwaterstof. Het is het Spi-
rillum desulfuricans van Beyerinck, dat hierbij de voornaamste
plaats inneemt.

4e, eiwitrotting.

Hieronder verstaat men de ontleding der eiwitachtige stof-
fen door rottingsbacteriën. Zeer vele soorten zijn hiertoe te
rekenen, welke een aëroob, micro-aëroob of een anaëroob
karakter vertoonen. De meest op den voorgrond tredende en
wellicht de meest specifieke der rottingsorganismen is de an-
aërobe Bacillus putrificus Bienstock, maar ook het Bacterium
Proteus vulgaris is voor eiwitrotting een belangrijke micro-
aërobe bacterie.

Zij breken de zeer gecompliceerde eiwitten af tot lagere
producten zooals: aminozuren, aminen, vetzuren, phenolen,
indol, skatol, mercaptanen, enz.

Een belangrijk deel van de stikstof van het eiwit komt
daarbij vrij als ammoniak. De zwavel ontwijkt grootendeels
als zwavelwaterstof.

5e, boterzure gisting.

Deze geschiedt door bacteriën, die in staat zijn suiker-
achtige stoffen in boterzuur om te zetten, terwijl de oneigen-
lijke boterzuurorganismen uit eiwitten dit zuur doen ontstaan.

6c. denitriUcatie.

Hieronder wordt verstaan het overdragen van de zuurstof
der salpeterzure zouten op organische stof. Het is dus een
proces, waarbij, analoog aan de sulfaatreductie, de organische
stof in tegenwoordigheid van salpeterzure zouten direkt door
bacteriën wordt geoxydeerd.

De stikstof komt daarbij in hoofdzaak als zoodanig vrij..

H. de aërobe processen.

Hoewel deze processen voor een onderzoek, dat zich

-ocr page 27-

slechts bezighoudt met de bestudeering der beteekenis van
de beerputwerking, niet van belang zijn, is het toch wensche-
lijk deze hier zeer terloops te noemen, daar deze omzettingen
zich meer of minder sterk afspelen in de openbare wateren,
waarop het afvalwater geloosd wordt.

Ze zijn te verdeelen in de volgende rubrieken:

Ie, de ureumsplitsing.

Deze geschiedt door obligaat-aërobe micro-organismen; zij
bestaat uit de omzetting van het ureum in ammoniumcar-
bonaat,

2e, nitrificatie.

Waaronder verstaan wordt de oxydatie van ammoniak-
zouten tot salpeterzure zouten. Het is een echt aëroob proces
en geschiedt in twee phasen: allereerst zetten bepaalde mi-
croben de ammoniakzouten om in salpeterigzure zouten,
terwijl andere organismen deze verder in salpeterzure zouten
veranderen.

3c. oxydatie.

Hieronder wordt verstaan het verbruik van organische stof
door oxydeerende bacteriën, die in staat zijn dadelijk de zuur-
stof der lucht op organische stof over te dragen.

Indien nu deze processen alle niaast en achter elkaar ver-
loopen, laat zich het resultaat daarvan gemakkelijk afleiden,
n.1. dat zij gezamenlijk leiden tot de vernietiging van de orga-
nische stof.

Organisch materiaal wordt dan omgezet in anorganisch,
zoodat het geheel der biologische reiniging is samen te vatten
als een mineraliseeren.

Het meegedeelde geeft eenig inzicht in de processen der
zelfreiniging van water en afvalwater, welke in werkelijkheid
echter zeer veel gecompliceerder zijn, daar het aantal micro-
biologische omzettingen veel grooter is, dan hier is geschetst,
terwijl bovendien ook hoogere organismen hierbij nog een
voorname rol blijken te spelen.

Het proces is, zooals reeds werd opgemerkt, een zeer lang-

-ocr page 28-

zaam verloopend^ Wil de reiniging op deze wijze praktisch
plaats vinden, m-a.w. wil men een biologische reiniging be-
reiken, dan dient zij versneld te worden. Daartoe kan men óf
het geheele proces oxydatief d.w.z, aëroob laten verloopen,
óf wel men kari de beide phasen anaëroob en aëroob scheiden,
waarbij beide beter tot haar recht komen.

Het zal nj. aan de werking der microben ten goede komen,
indien deze scheiding tot stand komt.

Dit wordt nu bij het inschakelen van een beerput voor het
afvoeren van het faecaal- en menagewater uit de huishouding
bereikt. Het water komt nJ. in den put, ook wel genaamd
rotkeider of
septic-tank, waar, onder uitsluiting van licht en
I lucht, de anaërobe processen zich ongestoord kunnen afspelen.

Laat men huishoudelijk afvalwater met zijn onopgeloste
stoffen, b.v. faecaliën, keukenafval, plantaardige en dierlijke
vezels enz,, längeren tijd in een dergelijken rotkeider, dan
spelen al de bovengenoemde, anaërobe processen zich af.
Door de hierbij zich ontwikkelende gassen, waterstof,
methaan, stikstof en kooldioxyde, worden de vaste deeltjes
naar de oppervlakte gevoerd, maar zinken, nadat het aan-
hechtende gas losgelaten heeft, weer gedeeltelijk naar den
bodem.

Zoodoende vormen zich langzamerhand drie lagen in den
rotkeider of beerput, waarin de ontleding plaats vindt, n,l.
een onderste,
sliblaag, bestaande uit de specifiek zwaardere
stoffen, een
middellaag, bestaande uit het water met de daarin
kolloidaal en werkelijk opgeloste bestanddeelen, benevens de
zwevende stoffen en een uit specifiek lichtere stoffen samen-
gestelde bovenlaag, de reeds genoemde
schuimlaag.

Even wil ik de aandacht vestigen op die slib- en schuim-
laag, Onderzoekt men n,l, langen tijd dergelijke rotkelders,
dan blijkt, dat de sliblaag niet merkbaar in dikte toeneemt,
terwijl daarentegen de schuimlaag belangrijke afmetingen kan
aannemen.

Welke aannemelijke oorzaken zijn hiervoor aan te voeren?

De organische stoffen van de sliblaag, n,l, de onopgeloste,
gaan door bovengenoemde processen in oplossing, waaruit dus

-ocr page 29-

de afname in dikte kan worden afgeleid. Tevens worden door
de gassen de fijnere slibdeeltjes mede omhoog gevoerd en
blijven daar gedeeltelijk drijven. Deze twee feiten dragen er
dus toe bij, om de sliblaag in dikte te doen afnemen, terwijl
laatstgenoemd feit oorzaak is van de diktetoename der
schuimlaag.

Ook de middellaag verandert door de verschillende om-
zettingen voortdurend van samenstelling, Kolloidaal opgeloste
stoffen worden uitgevlokt. De werkelijk opgeloste stoffen gaan
in ontleding en verlaten gedeeltelijk als gassen de vloeistof.
Zoo ook een gedeelte der kolloidaal opgeloste stoffen. De
hoeveelheid opgeloste stof neemt dus hierdoor af. Hier tegen-
over staat, dat door de processen, die zich in\' het slib afspelen,
onoplosbare materie in oplossing geraakt, hetzij in werkelijke
of kolloidale oplossing, waarbij in het slib stoffen achterblijven,
die tegen verdere ontleding zeer bestand zijn. Door deze
laatstgenoemde processen, die niet te onderschatten zijn,
neemt de hoeveelheid opgeloste stof dus aanmerkelijk toe,
hetgeen ook uit de later volgende analyses zal blijken.

Welke zijn nu in \'t algemeen de waargenomen resultaten
van de septic-tankwerking? Gedurende welken tijd moet het
afvalwater in den rotkeider verblijven, om een genoegzame
reiniging te ondergaan? Ten aanzien van beide vragen kan
eïgenlijk hetzelfde gezegd worden n.1. dat dit geheel afhan-
kelijk is van den aard van het afvalwater. Toch wil ik hier
even de uitspraak van C 1 e m e s h a vermelden, die voor de
tropen een verblijf van drie dagen voldoende acht.

Verschillende onderzoekers hebben zich met het sepUc-tank-
vraagstuk bezig gehouden, waarbij ik echter opmerk, dat zij
steeds de werking van zeer groote septic-tankinrichtingen
hebben bestudeerd. Het zijn vooral de onderzoekingen geweest
van de Royal Commission on Sewage Disposal in Engeland,
^lemesha, de septic-tank commissie in Nederiand, Groene-
^ege, Söhngen, Calmette, Dunbar met zijn medewerkers,
ravre etc,, die zeer veel hebben bijgedragen tot de oplossing
van dit belangrijke en moeilijke vraagstuk.

-ocr page 30-

Ik laat hier enkele uitspraken volgen van onderzoekers,
die aan de hand van zeer vele analyses tot de volgende
conclusies zijn gekomen,

Zahn vermeldt, dat de hoeveelheid gesuspendeerde stof
afneemt met een bedrag van 60 a
10%. Het kalitunpermari-
ganaatverbruik neemt, volgens D u n b a r, af met 30 a 50
In gelijke mate zou het organische stikstofgehalte, volgens
bovengenoemde onderzoekers, afnemen, waarmede gepaard
gaat een toeneming in ongeveer dezelfde mate van het gehalte
aan vrije en saline ammoniak.

Aangaande de samenstelling van huishoudelijk afvalwater
zijn vele gegevens bekend, die echter over \'t algemeen zeer
uiteenloopen, hetgeen ook geen wonder is, waar ieder land
zijn eigen leefwijze heeft en daarmede de samenstelling van
het huishoudelijk afvalwater in de eerste plaats afhankelijk is.

Toch lijkt het mij in verband daarmede niet ongewenscht
enkele dier gegevens te vermelden, waarbij dan tevens die
groote verschillen kunnen worden aangetoond.

De meest betrouwbare gegevens uit Duitschland zijn die
van R e i c h 1 e en T h u m m, die evenals F r ü h 1 i n g hurt
opgaven aan zorgvuldig verzameld materiaal ontleend hebben.
Volgens beide eerstgenoemden nu komt in huishoudelijk
afvalwater, waarbij geen faecalicn worden geloosd 100 gram
en met faecaliën 180 gram vaste stoffen per hoofd en per dag
voor. Uit het laatste gegeven komen zij tot de conclusie, dat
de concentratie van huishoudelijk afvalwater bij een water-
verbruik van 50, 100 resp, 200 L. per dag en per hoofd, is
3600, 1800 resp. 900 mgr. vaste stoffen per L.

Uit de gegevens van F r ü h 1 i n g laten zich onderstaande
tabellen opstellen, welke een beeld vormen van de hoeveel-
heid onopgeloste stof, d, w, z, die materie, welke bij \'t filtreeren
door filtreerpapier teruggehouden wordt. Tevens vermeldt hij
de hoeveelheid opgeloste stof, d. i. de stof, die in het filtraat
aanwezig is, ongeacht de, het filtreerpapier doordringende
suspensies en pseudo-oplossingen, in 1 L. water aanwezig en
welke hoeveelheid van deze stof één persoon jaarlijks levert.

-ocr page 31-

In 1 L. zijn aanwezig in milligrammen

Tabel 1.

ONOPGELOSTE STOF

OPGELOSTE STOF

totaal
713

anorganisch
287

organisch
426

totaal
873.5

anorganisch
619.8

organisch
253.7

Eén inwoner levert jaarlijk

s in K.G.

28.6

11.6

17

47

33.8

13.7

In welke verhoudingen de opgeloste stoffen in afvalwater
van verschillende concentraties aanwezig zijn, daarvan geeft
volgens Thumm de volgende tabel een overzicht. Hierbij
gaat hij uit van een waterverbruik van 50, 100 en 200 L, per
ag en per hoofd, waarbij respectievelijk dun, middelmatig en
geconcentreerd afvalwater behooren.

Tabel II.

In 1 L. zijn aanwezig in mgr.

Gesusp. stof
m.Gr, p. L.

Vcrd. rest

tot 500
tot 1000
daar boven

Chloor

IN HET GEFILTREERDE WATER

tot 100
tot 150
daar boven

Amm. N.

tot 30
tot 50
daar boven

Org. N.

tot 10
tot 30
daar boven

KMn Oi
getal

tot 200
tot 300
daar boven

Vervolgens vermeld ik eenige gegevens uit Engeland en
uitschland, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat het verschil
\'n samenstelling in de verschillende steden ontzettend groot is.

L>e eerste tabel betreft huishoudelijk afvalwater, waarbij
geen faecaliën werden geloosd.

-ocr page 32-

In 1 L. zijn aanwezig in mgr.

1

Droog-

rest

Gloei-

verlies

Organisch

n.

Amm.

n.

Totaal

n.

Cl.

16 Eng. gemeenten

824

^

19.7

44.8

64,5

115

Dortmund.....

965

284

26.2

27.2

1

1 53.4

135

Essen.......

843

230

12.2

38

50.3

234

Brunswijk.....

857

390

-

92.5

213

Halle........

1633

329

21.3

17.8

89.1

209

Hieronder volgen enkele gegevens van huishoudelijk afval-
water, waarop tevens faecaliën werden geloosd.

Tabel IV.

In 1 L. zijn aanwezig in mgr.

Droog-

rest

Gloei

verlies

Organisch

n.

Amm.

n.

Totaal

n.

Cl.

15 Eng. gemeenten

722

^

22.1

77.3

55.2

106

Dantzig......

683

161

11.6

64.8

53.2

70

Berlijn.......

1088

313

-

108.8

-

265

Breslau......

722

242

73.8

91

73.8

183

Halle........

2794

589

89.1 •

148

89.1

715

Frankfort a/M . .

898

517

1

63

1

74

63

30

1

Men ziet dus, dat de samenstelling, wat alle bestanddeelen
betreft, zeer veel uiteenloopt. Het totaal stikstofgehalte vari-
eert echter bij de verschillende afvalwatermoiïsters niet veel
of er faecaliën toegevoerd worden, of dat zulks niet geschiedt.

Tenslotte zij hier nog medegedeeld de uitkomsten van een
onderzoek in Amsterdam door de Staatscommissie tegen ver-

Tabel III.

-ocr page 33-

ontreiniging van openbare wateren verricht van een put,
waarop 2 perceelen waren aangesloten met een toevoer van
37 L. per hoofd en per dag.

Tabel V, In 1 L, zijn aanwezig in mgr.

Droogrest bij 110°C.

Amm. N.

Org. N.

Totaal

Mineraal

Organisch

Totaal

1280

1160

2440

250

10

260

1270

1240

2510

440

60

500

1120

1420

2540

240

50

290

780

1570

2350

210

10

220

Onder de in het afvalwater aanwezige suspensies zijn ook
de vethoudende stoffen te rangschikken, die, al naar gelang
de leefwijze der bevolking, in geringere of grootere mate aan-
wezig kunnen zijn. In verband nu met de langzame vetsplitsing
en met het feit, dat indien veel vet aanwezig is, dit aan de
oppervlakte gaat drijven, is bij vele onderzoekers de gedachte
opgekomen of, indien met de faecaliën menagewater, dat een
hooger vetgehalte heeft, tegelijkertijd wordt geloosd, dit een
nadeehgen invloed op de reiniging zou uitoefenen.

u n b a r en T h u m m o.a. die veel onderzoekingen hebben
verricht op het gebied der afvalwatcrreiniging, raden beiden
aan faecaliën en menagewater afzonderlijk af te voeren, daar
een nadeeligen invloed van het laatste veronderstellen op
de sepiic.tankwerking.

Zij laten het echter bij een veronderstelling, want zij geven
geen gronden aan, waarop deze berust.

V olgens Schreiber komt per hoofd cn per jaar in het
ßerlijnsche afvalwater 6.77 K.G. vet voor.
^ r ü h 1 i n g daarentegen beweert, dat de door Schrei-
er gegeven cijfers te hoog zijn en komt uit zijn waar-
emingen tot de conclusie, dat die hoeveelheid op 2.5—3 K.G.
geschat moet worden.

-ocr page 34-

Wat betreft het aantal bacteriën, dat in huishoudelijk afval-
water voorkomt, zijn niet veel gegevens bekend. De enkele
opgaven, die bekend zijn, loopen daarbij uiteen van 1.5—18
millioen kiemen per c.M®.

Oefent de vloeistof eener septic-tank nog eenigen invloed
uit op pathogene
micro-organismen, die er eventueel in kunnen
geraken?

Op dit terrein zijn nog niet veel betrouwbare onderzoekingen
verricht, maar uit de rapporten aan de Royal Commission on
Sewage disposal blijkt, dat deze van een doodende werking
niets heeft kunnen constateeren. Wel was een afzwakking het
gevolg van een verblijf in de septic-tank.

In dit opzicht zou dus aan de septic-tank uit hygiënisch
oogpvmt eenige beteekenis toekomen.

LITTERATUUR.

1, Biologische reiniging van afvalwater. Beknopt overzicht van het
vraagstuk der ...

De Rijksproefinrichting te Tilburg en de aldaar verkregen resultaten.

2, C a 1 m e 11 e. Recherches sur l\'épuration biologique et chimique de»
eaux d\'egouts 1908,

3, Centrale Gezondheidsraad, Verslagen 1904—1912,

4, C 1 e m e s h a, W. W. Sewage disposal in the tropics. 1910.

5, Dunbar, Leitfaden für die Abwasserreinigungsfrage. 1912,

6, Favre, W. Zur Frage der Schlammverzehrung in der Faulkammer.
Ges. Ing. 50, 1907,

7, G r o e n e w e g e, J, De beteekenis der protoioen voor de biologische
reiniging.

Groenewege, J. Bacteriologische onderzoekingen over biologische
reiniging.

Groenewege, J. Biologische reiniging van afvalstoffen. Alg. Ing.
Congres te Batavia. 1920.

8, Royal Commission on Sewage Disposal, Int, Report
1901, Sec. Report 1902. Fifth rep, 1908.

9, Schreiber. Fettserzetzung durch Organismen. Arch. f. Hyg. 41.
Schreiber. Ueber den Fettreichtum der Abwässer und das Ver-
halten des Fettes in Boden des Rieselfeldes Berlins.

10. Verslag van de Staatscommissie tot voorbereiding van maatregelen
legen verontreiniging van openbare wateren.

-ocr page 35-

CHEMISCH ONDERZOEK.

De chemische analyse van afvalwater brengt bij de uit-
voering zooveel moeilijkheden met zich mede, is boven-
dien van zoo groote beteekenis, dat het zijn nut heeft er
eenige woorden aan te wijden. Daar de gevolgde chemische
methoden bij de verschillende onderzoekers veel uiteen-
loopen, wordt het in de meeste gevallen moeielijk, om de op
deze verschillende wijzen verkregen resultaten met elkaar te
vergelijken.

Zooals bekend verandert de samenstelling van het afval-
water en vooral van dat water, dat van huishoudelijken oor-
sprong is, ieder uur van den dag, zoodat het eerst na tal van
analyses op verschillende tijden gemaakt, mogelijk en ook
aan eerst geoorloofd is, conclusies te trekken.

In verband met de te verwachten, snel plaats grijpende om-
zettmgen, is het zaak steeds onder zooveel mogelijk dezelfde
omstandigheden te werken. om eenigszins vergelijkbare uit-
komsten te verkrijgen.

Rekening houdende met den praktischen kant van het
vraagstuk, heb ik mij dan ook beperkt tot het bepalen van
de hieronder te noemen grootheden. De analyses werden alle
van het gefiltreerde water gemaakt, ook dan, wanneer de
hoeveelheid gesuspendeerde stof zeer gering is. De hoeveel-
heid gesuspendeerde stof werd in het laatste geval niet be-
paald, daar het hier steeds gaat om hoeveelheden beneden
50 milligram.

Vervolgens wordt de gevolgde methode vermeld, echter
»n dier voege, dat ze in het kort wordt medegedeeld, of dat de
litteratuur wordt aangeduid.

eventueele voortzetting van het onderzoek zullen dan,
om vergelijkbare uitkomsten te verkrijgen, dezelfde methoden
«unnen worden gevolgd.

-ocr page 36-

De volgende grootheden werden in het onderzoek be-
trokken:

Ie de reaktie;

2e physische grootheden n.1. kleur, reuk enz,;

3e verdampingsrest bij 110® C.;

4e gloeiverlies;

5e chloridegehalte;

6c gesuspendeerde stof;

7e organische stof, uitgedrukt als K Mn O4 getal d,i, het
aantal milligrammen kaliumpermanganaat verbruikt
per liter water;

8e vrije en saline ammonia, d,w,z, de stikstof aanwezig als
vrije ammoniak en als ammoniakzouten;

9c organische stikstof;

lOe nitriet;

11e nitraat;

12c zwavelwaterstof,

Wat het laatste betreft, deze werd alleen dari bepaald, in-
dien een duidelijke zwavelwaterstofreuk viel waar te nemen,

Reaktie: deze, bepaald t,o,v. lakmoes, is steeds zwak al-
kalisch, De effluenten hebben steeds een iets sterker alka-
lische reaktie dan het ruwe water.

Kleur: deze was onder bijna alle omstandigheden geel tot
bruin. Een enkele keer komt een meer grijze tint bij de efflu-
enten voor.

Reuk: in enkele gevallen is deze sterk naar zwavelwater-
stof riekend, maar over het algemeen bezit het water een
zeer specifieke reuk, die moeielijk nader is aan te duiden.
Alleen in afwijkende gevallen zal dan ook de reuk worden
vermeld^

Verdampingsrest hij 110° C.: Op het waterbad worden in
een platinaschaal 500 cc. water tot droog ingedampt. Ver-

-ocr page 37-

volgens wordt in een droogstoof bij 110° C. gedroogd tot con-
stant gewicht, dat in de meeste gevallen na 4 uur bereikt
is. Daarna laat men bekoelen in een zwavelzuurexsicator;
tenslotte wordt zoo snel mogelijk het gewicht bepaald,

Gloeiuerlies: door bovenstaande verdampingsrest gedurende
i 1 uur in den moffeloven te plaatsen en na bekoeling, zoo-
als boven aangegeven, het gewichtsverlies te bepalen. Dit
gewichtsverlies wordt niet alleen veroorzaakt door de aari-
wezige organische stof, daar ook de ammoniumzouten, car-
bonaten enz, geheel of gedeeltelijk ontwijken.

Zoodoende kunnen we in het gloeiverlies geen absolute
maat zien voor de hoeveelheid organische stof. We zullen
straks gelegenheid hebben aan de hand van een grafiek het
gloeiverlies met het kaliumpermangan\'aatgetal te vergelijken.

Chloride: Dit wordt bepaald volgens M o h r, dus met kalium-
chromaat als indikator, met 0,1 N. zilvernitraat oplossing, In
geval de vloeistof alkalisch is, wordt geneutraliseerd met
eenige druppels verdund salpeterzuur. In het tegenoverge-
stelde geval wordt chloridevrij magnesiumoxyde toegevoegd.

Het water wordt als zoodaniig, of na eerst ingedampt te zijn,
m behandeling genomen, al naar gelang de hoeveelheid chlo-
ride, die aanwezig is.

Het chloridcgehalte wordt bepaald, omdat volgens ver-
schillende onderzoekers een groote hoeveelheid chloride
schadelijk werkt op het biologsche reinigingsproces. Hier-
tegenover zij echter vermeld, dat d e G r a a f f bij zijn onder-
zoekingen van afvalwater uit het slachthuis in Leiden, welk
water zeer groote hoeveelheden chloride bevatte, geen
enkelen nadeeligen invloed van dit bestanddeel op het reini-
gwigsproces heeft kunnen constateeren.

Gesuspendeerde stof: Hiertoe wordt minstens 1 liter water
afgefiltreerd. Het filtraat is nooit absoluut helder, altijd min
of meer opalescent. Dit komt door de zeer fijne suspensies,
die in het water aanwezig zijri, welke niet door het filter-

-ocr page 38-

materiaal worden tegengehouden. Na filtratie wordt gedroogd
bij 102° C, tot constant gewicht en vervolgens na bekoeling
gewogen.

Zooals reeds meegedeeld, geven de effluenten steeds zeer
weinig gesuspendeerde stof te zien, uiteenloopend van 50—80
milligram per liter. In enkele gevallen werd ze slechts
bepaald,

Oxydeerbaarheid: De keus van de methode, welke hier ge-
bruikt moet worden is een moeilijke, daar tal van methoden
beschreven zijn, die echter in de meeste gevallen zeer uit-
eenloopende resultaten geven.

Tenslotte werd de methode Winkler toegepast, na
deze met de methode K u b e 1—T ieman en Schulz e—
Trommsdorff te hebben vergeleken. Onderstaande tabel
geeft de bij deze drie methoden verkregen uitkomsten van
eenige monsters aan.

Tabel VI.

Schulze-Trommsdorff

Winkler

Kubel-Tiemann

284

295

304

289

302

306

289

283

299

283

294

304

287

301

309

283

292

307

Zooals uit de tabel blijkt, geven deze methoden vrij goed
overeenstemmende uitkomsten. De methode W i n k 1 e r werd
gekozen, omdat ze voor een serie-onderzoek het meest ge-
schikt werd bevonden. De oxydatie vond plaats bij kamer-
temperatuur.

Vrije en saline ammoniak: Dit is een der belangrijkste groot-

-ocr page 39-

heden ter beoordeeling van de werking van een septic-tank.
De toeneming nj, van het gehalte aan ammoniakale stikstof
moet noodzakelijkerwijze gepaard gaan met een afneming
van de hoeveelheid organische stikstof. De toeneming wijst
dus op een plaats hebbende of gehad hebbende rotting en is
een zekere maat daarvoor.

De bepaling wordt als volgt uitgevoerd: In een kolf van
600 cc, inhoud, worden 500 cc, afvalwater gedaan, waaraan
toegevoegd worden 10 gram magnesiumoxyde. Vervolgens
wordt na toevoeging van eenig puimsteenpoeder overgedestil-
leerd. Het destillaat wordt opgevangen in een overmaat 0,1
N, zwavelzuuroplossing.

Nadat met behulp van gevoelig lakmoespapier is gecon-
stateerd, dat geen ammonia meer overdestilleert, wordt de
overmaat zuur op dimethylgeel, met behulp van 0,1 N natron-
loogoplossing teruggetitreerd. Uit de verbruikte hoeveelheid
0,1 N, zuur wordt het stikstofgehalte afgeleid en uitgedrukt
als milligrammen stikstof per liter.

De destillatierest wordt gebruikt ter bepaling van de hoe-
veelheid organische stikstof.

Organische stikstof: De destillatierest wordt hiertoe bedeeld
met 100 c,c, van onderstaande oplossing:
8 gram kaliumpermanganaat
200 „ natrium hydroxyde
1000 „ gedestilleerd water
en daarna, als boven aangegeven, verder behandeld,

Nitrieten: deze worden, indien aanwezig, bepaald volgens
de methode G r i e s s - R o m ij n.

Nitraten: hierbij wordt gevolgd de methode Grandval-
L a j O u X met inachtname van de door K o 11 h o f f gegeven

verbeteringen,

Zwavelwaterstof: Hiertoe wordt 0.5 liter water afgedestil-
leerd en het destillaat opgevangen in 0,01 N iodiumoplossing.
Door terugtitratie met 0,01 N. thiosulfaatoplossing wordt het
Ho S berekend.

-ocr page 40-

Alvorens over te gaan tot de vermelding der resultaten
bij de analyses verkregen, dienen eerst nog enkele andere
zaken besproken te worden, waartoe o.a. de invloed van de
temperatuur der buitenlucht op die van den putinhoud en
daarmede op het reinigingsproces. Daartoe zijn in de maan-
den October 1923 tot en met Juli 1924 vrij geregeld de ge-
middelde weektemperaturen verzameld van het putwater en
in dezelfde weken de buitenluchttemperaturen.

Onderstaande tabel geeft hiervan een overzicht, terwijl bij-
gaande grafiek een duidelijk beeld van dien temperatuur-
invloed geeft. Gecontroleerd werden één systeem met en één
zonder menagewater, aangeduid door resp. • en
O. Tw =
temperatuur van het water. Tb = temperatuur van de
buitenlucht..

Tabel VII.

MAAND

Tw

Tb

Tw

Tb

O

O

Octobcr.....

16

15.5

11.4

Februari ....

16.5

14

0.6

15.5

15.1

10.5

15.5

14.5

4.3

M.6

15

9.4

15

15

-0.2

H.7

15.3

8.6

15.3

15

-2.7

November. . . ,

15,5

14.4

4.5

14

14

-0.8

15.6

14

4.8

14.5

14

1

15.7

14.3

2

17

14.6

0.1

H.6

14

-0.2

Mei.......

15.3

14.6

8.9

December ....

H.7

14.5

0.6

16

15.4

14

14.5

15

2

16.1

14.3

15.2

14

14.8

3.7

16.4

14.5

1 12.5

14.3

15.3

-0.5

Juni.......

17.6

14.8

14.1

Januari. .\'....

14.2

15.7

-1.6

16.8

14.7

16.2

14.5

-3.2

17

15

16.5

16.2

14.5

0.9

16.4

14.4

17.7

17

14.4

3.2

Juli.......

16

14.6

18.3

17

14.8

i 17.7

16.2

1

14.5

i "

-ocr page 41-

Uit het medegedeelde blijkt dus, dat er geen direkten in-
vloed van de buitenluchttemperatuur op die van den inhoud
van den beerput kan worden geconstateerd. Dit is ook niet
te verwonderen, want de putten liggen 10—15 cM, onder den
grond, zijn afgedekt met een behoorlijk dik cementen deksel,
terwijl tevens een dikke schuimlaag den inhoud tegen de
invloeden van buiten beschermt.

Grafiek I.

VA

18
1?
Ibl
15
14
13
11
n
10

5
3

a
1
O
-1
-2

-3

-ocr page 42-

systemen met menagewater komen enkele stijgingen voor,
maar vermoedelijk is dit te danken aan het loozen van
grootere hoeveelheden water van hoogere temperatuur, zoo-
als b,v, waschwater. Tenslotte zouden nog de temperaturen
van de effluenten kunnen worden meegedeeld, maar er wordt
volstaan met te vermelden, dat die temperaturen over het
algemeen gedurende den winter iets beneden die van de put-
vloeistof liggen en in meerdere mate aan den invloed van de
buitenluchttemperatuur onderhevig zijn [gemiddelde buiten-
luchttemperatuur gedurende 1—8 Mei = 8.°9 C. waarbij de
temperatuur aan het effluent 14° C.; 1—8 Juli is Tb = 18,°3
C., terwijl de temp, van het effluent = 16.°3 C,],

De conclusie uit het meegedeelde te trekken is deze, dat
noch \'s winters, wanneer er een lage buitenluchttemperatuur
heerscht, noch \'s zomers wanneer die temperatuur hoog is,
een nadeelige resp, voordeelige invloed op het reinigings-
proces is te verwachten, omdat de temperatuur van het water
vrijwel constant is.

Het volgende tabelletje geeft een overzicht van de per-
ceelen, die in onderzoek genomen zijn, benevens van het aan-
tal bewoners. De systemen worden in de laatste kolom
vermeld. Bij het aantal bewoners is onderscheid gemaakt
tusschen personen boven en beneden den leeftijd van
vier

Tabel Vni.

Straat en
Huisnummer

AANTAL BEWONERS

SYSTEEM

boven

beneden

# = met - O =

zonder

1 olaai

4 jaar

4 Jaar

menagewater

Ondiep 138-140

14

10

4

Utrecht......

••

Kastanjestraat 28—30

14

12

2

• O

Mahoniestraat 13—15

17

15

2

Cypresstraat 2—4

9

6

3

• O

Kastanjestraat 40—42

12

9

3

De Man......

..O

Mahoniestraat 23—25

15

12

3

......

Kastanjestraat 36—38

12

8

4

Utrecht......

-ocr page 43-

jaar, daar laatstgenoemden zeer zeker niet zooveel afval-
stoffen in den put zullen brengen als eerstgenoemden. De leef-
tijdsgrens van vier jaar is natuurlijk min of meer willekeurig.
Van elk systeem werd dus één perceel in onderzoek ge-
nomen, uitgezonderd van het systeem Utrecht met menage-
water, waarvan bij perceel Ondiep 138—140 bleek, dat de put
niet, door een of andere oorzaak, behoorlijk werkte. Bij het
openen van den put was dan ook de schuimlaag absoluut ver-
dwenen, misschien nooit aanwezig geweest. Ook uit de ana-
lyses van het effluent blijkt, dat met dezen put iets niet in
orde is, zoodat ze voor het verder onderzoek buiten beschou-
wing moest blijven. Wel worden enkele analyses vermeld,
Waaruit de abnormale werking kan blijken.

Met een anderen put van dit systeem werden echter de
navolgende proeven herhaald.

Vervolgens was het gewenscht vast te stellen, gedurende
welken tijd het water in de putten verblijft. Hiertoe werd de
volgende weg ingeslagen. Uit de analyses is gebleken, dat
onder normale omstandigheden nitraten noch nitrietcn in het
ingaande, ruwe water en evenmin in het effluent voorkomen,
^aarom werden oplossingen van kaliumnitraat onder den
inhoud van den put gemengd en thans werd nagegaan, hoeveel
tijd verliep, totdat geen nitriet, door omzetting uit nitraat
ontslaan, meer aantoonbaar was. Experimenteel werd vast-
gesteld, dat nitriet in het afvalwater gebracht slechts zeer
langzaam verder ontleed werd, waarom ik dus meende op
deze wijze het verblijf in den put te mogen bepalen.

Dit alles werd vier maal herhaald en uit de daarbij gevon-
den tijden een gemiddelde afgeleid. Uil deze gemiddelden
Werd in verband met den inhoud der putten de hoeveelheid
water berekend, die per dag afgevoerd wordt. Hieruit liet
zich de hoeveelheid water, die per hoofd en per dag afgevoerd
Wordt, bepalen, waarbij het totaal aantal inwoners in aanmer-
king is genomen.

Uit de gegevens in nevenstaand overzicht vermeld, zijn de
ïn de daaropvolgende tabel genoteerde uitkomsten afgeleid,
waaruit bovenstaande hoeveelheid blijkt.

-ocr page 44-

Straat en
Huisnummer

Aantal

bewoners

sys"1eem

Inhoud

Door-

stroomingstijd

Kastanjestr. 36—38

i

12

Utrecht #

3.5 M3

5 ■

2)

8 1

) 7 dagen

3)

6 1

9 ;

Kastanjestr, 28—30

14

Utrecht Q

3.5 M3

\')

7 \'

2)

9 1

> 8

8 1

*)

8 ;

Mahonlcstr. 13—15

17

Enschede #

3.7 M3

6 ^

4 1

> 4 ..

3 1

3 y

Cyprcsstr. 2—4

9

Enschede Q

3.7 M3

\')

10 ^

14 1

> 12 ..

3)

11 1

13 ;

Mahonlcstr. 23—25

15

de Man ^

35 M3

5 >

4

i

5 „

H

1

5 ;

1

Kastanjestr. 40—42

12

de Man Q

3.5 M3

11 \'

10

10 ..

<

12

9

i

-ocr page 45-

Straat en
Huisnummer

Inwoners

Systeem

Hoeveelh. water
p. h. en p. d.

Kastanjcstr. 36—38

12

Utrecht #

42 Liter

Mahonicstr. 13—15

17

Enschede #

54 „

23-25

15

de Man %

46.5 ..

Kastanjcstr. 21—30

14

Utrecht Q

30 ..

Cyprcsstr. 2—4

9

Enschede Q

35 ..

Kastanjcstr. 40—42

12

de Man Q

29 „

Thans mogen de uitkomsten van het chemisch onderzoek
Worden vermeld. Een moeilijkheid is hier de monsterneming
van het ruwe water. Daartoe werd aan den inlaat een bak
cvestigd, waar het water in kon stroomen. Door nu op ver-
schillende tijden van den dag uit dien bak monsters van 2.5
Iter te nemen en van deze een mengmonster samen te stellen
Werd eenigszins aan de bezwaren tegemoet gekomen. Door
nemaal per week een dergelijk mengmonster in onderzoek
te nemen, werden gemiddelden verkregen, die wel is waar
geen aanspraak kunnen maken een absoluut juist beeld te
ëeven van het ingaande water, maar waarvan toch gezegd kan
Worden, dat ze eenigszins beantwoorden aan de eischen aan
een dergelijk gemiddelde gesteld.

Het chemisch, zoowel als het bacteriologisch onderzoek,
Werd direkt na monsterneming uitgevoerd en in de meeste
ßevallen denzelfden dag beëindigd. Daar per dag meerdere
analyses gemaakt moesten worden, kwam het een enkele maal
voor, dat een monster een nacht moest overstaan. Dan werden
eenige druppels chloroform als conserveermiddel toegevoegd,
aclat eerst die grootheden, waarop de chloroform invloed kon
uitoefenen, bepaald waren.

De uitkomsten zijn gemiddelden van 3 week-analyses, dus
eigenlijk gemiddelden van 9 mengmonsters. Dit is n.1. het geval

-ocr page 46-

bij de analyses van het ruwe water. Het effluent, dat vrij
constant van samenstelling is, werd 3 keer per week, telkens
op verschillende tijden geanalyseerd, waartoe aan de controle-
putten monsters werden genomen. Het water stroomt hier vrij
geregeld door; slechts een enkele maal was er geen water-
toevoer.

Monsters van het ruwe water werden onderzocht in Februari,
Maart, Juli en Augustus 1924.

Hierbij werden de volgende resultaten verkregen (zie
Tabel XI), welke worden vermeld in mgr. p. L. water aan-

Grafiek II.

-ocr page 47-

KJ
l

sr

r

ET

0

s>

C/s

s

<

B

a

G)

O

8

c

8

»T.

a

fT

^

f?

KJ

00

KJ
UJ

OJ

k

ö

UJ

1

l

i

\\

^

UI

UJ
00

to
Ul

UI

F i r

§

UI

Z
c

s
s

Cd
»

óT 2

sr
c

■f

s-

g §

ï
KJ

00

1

UJ
o

I

è
i

to

i

k>
1

KJ ■—

U> W

l l

K Cn

0

1

1

o)
o

\\

2 w c

2 pi c

2 PI c

O O O

2 m c

O O O

2 w c

O O O

2 w c

Systeem

Aantal

Bewoners

«o

KJ VO

Water p. hoofd

en

p. DAG in Liters

►U Ui ►u

(Tl ^ K>
UI

u>
o

N) 0>
VO UI

o

ui

o\\
In

oi

n

fi)
5?

n
p}

5?

n

7?

N
«

b)

5?

Reaktie

IQ

a

er

s
ff

tr

m

c
5"

Kleur

\' l \'

s

w w

a:

KI

w

5 33 1

w w

Reuk

l l "
\' \'
tn

K)

w

m

J». UI W
O O
-Vj Ui

Kti

-O ^
00 KJ to

u> ^
00 u>
UI to

UI
KJ

Verd. rest

s

•>4

1- to to

00 NI KJ
O OJ

>— KJ KJ
VO ^ —
UI UI —

KJ •— —
O — VO
•»j

ö
VO

§

to W K>
O O UI
1— VO

Gloeiverlies

to

^ o\\

U> 00

UI VO

00

Chloride

«o

VO

00
00

00
to

ov
UJ

u>

VO

00

00
VO

a\\

00

to
to

to

o

00
Vvl

Ul

Ov

-vl

to

•O

-vl

Ul

^ 00
W O VO
KJ UI

ov
vyi

UI

UI
VO
00

ctv
w

00 vO vO
■—
u> k>

to — O

ON Ui o\\
^ 0\\ Uï
UI -vl O

Gesusp. stof

to

UJ

oo

to Ul
^ ov

00 VO

U)

s

KJ — W
VO OV >—

VO -vl

w

o

UJ ^ OJ
O VO O
>— OJ M

L>J (>> U>

SOV UI
^ KI

KMn04 getal

to
to

s

Vrijeensal.amm,

VO

vO 00

VO — to

00 00

VO

00

KJ UJ

VO 00

— UI

Org. N.
Nitriet
Nitraat
H2S

UJ UJ

>— to

U
VO

oj
VO

OJ

to

to —

^ vo

_V^

1 1 1

J_1_

1 l

\\ \\ \\
\\ \\ 1
l \\ s

1 1 1
I \\ I
1 :: i

1 1 1
i i r

I 1 I
1 1 1
V) VO l

1 1 1
l 1 1

to
to

i

-ocr page 48-

De effluenten werden aan een onderzoek onderworpen
gedurende October, November, gedeelte van December, Janu-
ari, Maart, Juni en Juli.

Hieronder volgen de bij dit onderzoek verkregen resultaten
(zie Tabel XH en XHI).

Gaan wij thans over tot de bespreking der resultaten aan
de hand van bijgaande grafieken, waarin de voornaamste groot-
heden n,l, verdampingsrest, gloeiverlies, kaliumpermanganaat-
getal, vrije en saline ammonia (als mgr. N p. L.) benevens de
organische stikstof zijn uitgezet.

De grafieken geven de gemiddelden aan van alle analyses,
hierboven vermeld.

Afzonderlijk wil ik nog even vermelden de resultaten van
de analyses gedurende Maart en Juli, toen zoowel van het
ruwe, als van het gereinigde water analyses zijn gemaakt, In
het volgende tabelletje zijn deze uitkomsten naast elkaar ge-
plaatst- Hieruit valt het volgende af te leiden (zie Tabel XIV),

Bij bijna alle systemen een toeneming van verdampingsrest
(uitgez, E • en E
O), afneming van gloeiverlies (uitgez, U O
en M waarbij het gloeiverlies\'ongeveer gelijk blijft), ver-
mindering van KMn04 getal (uitgez, U
C) en tevens overal
een toeneming van het vrije en sal, ammoniagehalte en vermin-
dering van het organisch stikstofgehalte.
Uit de grafieken blijkt nog het volgende:
De
verdampingsrest (graf, II) is bij de effluenten in alle
gevallen grooter dan bij het ruwe water, uitgezonderd het
systeem Enschede met menagewater, waar een geringe af-
neming te constateeren valt. Vermoedelijk zullen in dit geval
veel vluchtige verbindingen bij rotting zijn ontstaan, terwijl
tevens de uitvlokking van kolloidaal opgeloste stoffen mogelijk
grooter zal zijn geweest. Ook is hier de invloed van een moge-
lijk minder juiste monsterneming niet te onderschatten.

-ocr page 49-

§ 1 r

n p^

01 ^ D)

^ I
1

(o

l IS
l

" 3

o
1

I I

? r

u>
w os

i

s>
Ln v/i

2 PI c

O O O

to vo

KJ M

tO UI

os
UI

^ 1>1 Ul

UI O

^ Oo

~ >— k>
m

OO K) VO

00
m

u)

l \\

Oo

NJ W

ON Ul
VO U> Ui

2 w c

Ul O..
k)

S-
5?

cfi

to ^ lO
U> to

vo (>>

l 1 l

to Ul
vo O

O

O

s

s

a-

m

■o

bT

D

•g

I
s

p>

cr
g

c

5

8

a

U)

^

ET

fT

cr
n
n

oo

to

*

è

I

KJ

00

K

w

o\\

I

I

\\

I

O


K)

KJ
Ut

Ul

OJ

oo

2 W c

O O O

ui

Ov to

u.

oj
o

k.
x*

(Q _ (fl
2

= £: S • ■ ^

to

■ ■ ■ 1

3=

w

i 1 \' \'

Ul j-
•»1 -v] ^ O oo Q
UJ 00 O vo to O

Jk UJ

a ^

w KJ to to ^
O H- H- O vo
^ to vo Ul to to

s s

vO 00 vO 00

Ul ^ 0\\ 00 OS
to 00 Ul KJ Ul

vO ^ OS ^
oo 00 -vj VO

to

vo

Ov
to

KJ (» KJ

J- O Oo

UJ vo

KJ

\\o

Ul

l l

l l

o

<o

o
k>

vo

KJ vo O»

KJ OJ

vo m
o

SMC

H

ÖJ

cr

ro

><!

f r

s.

§

cn
Z

c
s
s

w

73

sr

o

8 g-

rr

u>

l l 1

to -«a

1

to

OJ

UJ

Ul

OS

I

I

O

KJ

UJ

Ul

Ul

00

C 2 w c
• • • •

Systeem

lu Ul to

Aantal

Bewoners

, J.. Ul
\\ OS to

Water p. hoofd

en

p. dag in Liters

. , .. I

Reaktie

Kleur

Reuk

Verd. rest

Gloeiverlies

Chloride

Gesusp, stop

KMn04 getal

Vrije en sal. Amm

— o
KJ KJ

vo —

OO >— KJ

::: è

vo

o» k>

>— to >—
O to VO

Org. N.
Nitriet
Nitraat

TibS

KI K)
^ OO to

oj
KJ

to

UI vo

1 1 \\
1 1 1
\\ \\ l

1 1 1
1 1 \\
l l l

\\ \\ \\

\\_l_j_

l 1 l

j_\\ \\

1 1 \\
l l l

vo

sill
1111
I I I

-ocr page 50-

Tabel XIII,

34

Straat
en

Huisnummer

z

O

hj k]
<

s «

0 Ë
g Ê

1 1

u

P
«

Oi
1

us
3

ö
«

fe
ë

d

06
>

co

s
s

s
1

p]
Q

s
S

x

u

g

w
a

i
Ü

i

6
a

S

S
<

<

w
2
u
tl]

1

Z

6
06
O

1
Z

1
z

1

Januari

Kastanjcstr. 36—38

urn

12

42

2w. alk.

grijs-
achtig

___

454

200

73

300

141

17

Mahonicstr. 13—15

17

54

•>

gcclbr.

-

501

218

55

301

140

20

23-25

M#

15

46.5

402

184

79

219

109

13

-

-

Maart

Kastanjcstr. 36—38

urn

12

42

zw. alk.

gcclbr.

437

194

69

294

140

15

.—

Mahonicstr. 13—15

17

54

-

488

203

74

290

134

22

23-25

15

46.5

409

197

79

223

101

17

__

Kastanjcstr. 28—30

uo

14

30

-

483

209

75

307

143

20

Cyprcsstr. 2—4

EO

9

35

355

131

43

143

94

19

Kastanjcstr. 40—42

MO

12

29

-

465

203

68

249

90

12

Juni

Kastanjcstr. 28—30

UO

14

30

2w. alk.

gcclbr.

468

207

70

304

139

18

)

Cyprcsstr. 2—4

EO

9

35

grijs-
achtig

329

122

55

139

87

21

_

Kastanjcstr. 40—42

MO

12

29

473

209

82

254

92

15

-

-

Juli

Kastanjcstr. 36—38

UO

12

42

2w. alk.

bruin

448

201

62

300

143

17

r-\'

Mahonicstr. 13—15

EO

17

54

»

502

214

74

312

128

23

_

23-25

MO

15

46.5

»

394

194

69

215

110

14

Kastanjcstr. 28—30

um

14

30

479

193

73

309

139

21

Cyprcsstr. 2—4

9

35

362

125

50

152

96

15

Kastanjcstr. 40—42

M#

12

29

••

-

490

209

68

262

82

14

-

-

-

-ocr page 51-

MAART 1924

a

Q
g

>

4

II

z S
w 2

Z

É
O

u #

1 ruw

374

211

302

98

30.5

. gereinigd

437

194

294

140

15

E •

ruw

503

275

373

119

38

gereinigd

488

203

290

134

22

M # 1

1 ruw ,

407

195

304

84

29

\' gereinigd

409

197

223

101

17

JULI 1924

u o|

1 ruw

432

191

303

110

39

gereinigd

479

193

309

139

21

E o|

ruw

385

158

193

84

22

gereinigd

362

125

152

96

15

M o|

ruw

470

239

301

67

21

gereinigd

490

209

262

82

14

-ocr page 52-

Het gloeiverlies (graf. Hl) neemt in vier van de zes gevallen
af. De hoeveelheid organische stof neemt dus af, waartegen-
over echter een toeneming van vluchtige stikstofverbindingen
staat, o.a. ammoniumzouten. Bij de systemen de Man met- en
Utrecht zonder menagewater valt eenige toeneming van het
gloeiverlies te constateeren.

Grafiek Hl.

fl^.
zbo

Z50
IkQ
Z3ö
llü
110
100
IDO

no
ito
15D

m

HD
120

L.

Hiertegenover staat een vermindering van het kalium-
permanganaat-getal
bij alle systemen, geen enkele uitgezon-
derd, Vergelijkt men de grafiek van kaliumpermanganaat-getal
(graf. IV) en die van het gloeiverlies, dan blijkt, dat het eerste
wel eenig verband houdt met het laatste, daar beide curven
parallel loopen, d.w.z, met een stijging van K Mn O4 getal
gaat een stijging van het gloeiverlies gepaard. De stijging is
echter niet evenredig d,w.z, bij een bepaalde toeneming van
het gloeiverlies met een zeker bedrag, geen toeneming van

-ocr page 53-

K Mn O4 getal met hetzelfde bedrag, m, a. w. er bestaat geen
rechte evenredigheid tusschen deze beide grootheden. Het zou
dan ook verkeerd zijn in één van beide een maat voor de

Grafiek IV.

000

LxJ Sq

LJ

370
3bD
350
3t{D
530
320
310
500
200
ifiO
Z70
Zoo
150

130

m
ÏID
200

t
170

15D

-ocr page 54-

hoeveelheid organische stof te willen zien, In de combinatie
van beide heeft men echter twee gegevens, die beter dan één
op zichzelf een inzicht geven in die hoeveelheid.

De hoeveelheid organische stikstof (graf. V) neemt af in alle
gevallen, uitgezonderd het systeem Enschede zonder menage-
water. Hierbij valt een geringe stijging waar te nemen, ver-

r.1.

ZID
30

zo
10
O

Grafiek V.

ORGANISCHE N

li|0
130
UD
UD
100
OD
80

r

bO

moedelijk hieraan te danken, dat een gedeelte van het stikstof-
rijke slib in oplossing gaat, waarbij lagere, organische stikstof-
verbindingen ontstaan, die in kolloidale oplossing gebracht
worden.

De hoeveelheid vrije en saline ammonia neemt bij alle sy-
stemen toe (graf, V),

Hoewel niet direkt behoorend bij het quantitatief chemisch
onderzoek van het afvalwater, wil ik hier toch de resultaten

-ocr page 55-

meedeelen van het onderzoek, ingesteld naar de dikte van de
schuimlaag en de toeneming dier dikte gedurende het onder-
zoek- Dit lijkt mij van belang, omdat hieruit misschien eenig
verschil is te constateeren tusschen de systemen, waar
menagewater op geloosd wordt en die, waarbij dit niet het
geval is.

Bij den aanvang van het onderzoek van het ruwe water
werd daartoe de dikte gemeten, terwijl op het eind, dus in
Augustus zulks weer geschiedde.

Onderstaande tabel geeft hiervan een overzicht.

Tabel XV.

Straat en
Huisnummer

Systeem

Aantal

bewoners

Dikte der

loog

Februari

Dikte der

loog
Augustus

Kastanjcstr. 36—38

Utrecht •

12

27

32

Mahonicstr. 13—15

Enschede #

17

32

39

23-25

de Man #

15

29

33

Kastanjcstr. 28—30

Utrecht O

14

19

21

Cyprcsstr. 2—4

Enschede O

9

21

22.5

Kastanjcstr. 40—42

de Man Q

12

22

24

De toeneming is dus bij de systemen met menagewater wel
iets grooter dan bij die zonder, maar dit kan\' evengoed door
toevallige omstandigheden veroorzaakt worden. Het aantal
inwoners is bijv. bij die systemen ook juist het grootst.

Daar met het menagewater meer vetten in den put komen
dan zonder dit, en de vetsplitsing zeer langzaam plaats vindt,
zal dit misschien een nadeeligen invloed op de biologische
werking kunnen uitoefenen, doordat het vet ook andere or-
ganische stoffen insluiten kan, die dan tegen de werking van
de micro-organismen beschermd zullen worden.

Het vet zal zich vanwege zijn laag S. G. het meest aan den
bovenkant der put verzamelen, dus in de schuimlaag.

-ocr page 56-

De organische stoffen zouden daardoor misschien niet
verder in rotting kunnen overgaan.

Om dezen invloed te leeren kennen werd het volgende
nagegaan:

Ie het vetgehalte van de schuimlaag;

2e het gehalte aan organische stikstof van de schuimlaag;

3e gloeiverlies;

4e watergehalte.

Het vetgehalte werd op de volgende wijze bepaald. Een be-
paalde hoeveelheid slib wordt met ontwaterd natriumsulfaat
gemengd en gedroogd. Daarna wordt met
petroleum-aether
geëxtraheerd. Het extract zal met uitsluitend bestaan uit vet,
maar tevens uit andere organische stoffen, In het vervolg zal
dan ook niet verder gesproken worden over het vetgehalte,
maar over het P, Ae, extract.

De gevonden cijfers zijn gemiddelden van 3 analyses
van monsters, die op verschillende plaatsen in de laag ge-
nomen zijn.

Tabel XVI.

Straat en
Huisnummer

Systeem

w
n

< 1

2
u

os

O

P

> o

Kastanjestr. 36—38

Utrecht

12

2.7 °/o

1.8 °/o

37%

82%

Mahoniestr. 13—15

Enschede

17

3.2 °/o

2.4 °/o

34 °/o

73%

23-25

de Man

15

2.9 °/o

1.7 °/o

39°/o

79%

Kastanjestr. 28—30

Utrecht

O

14

1.7 °/o

1.9 °/o

40%

78%

Cyprcsstr. 2—4

Enschede

O

9

0.9 o/o

1.7 »/o

36 »/o

80%

Kastanjestr. 40—42

de Man

O

12

1.4 °/o

2. °/o

33%

80 "/o

Hieruit blijkt dus, dat het P. Ae. extract bij de verschillende
systemen uiteenloopt, al naar gelang er menagewater, of geen

-ocr page 57-

menagewater wordt opgeloosd. Dat dit echter op de rotting
in de schuimlaag eenigen invloed heeft, blijkt nergens uit.
Gloeiverlies en organische stikstof ontloopen elkaar niet op
in het oogvallende wijze,

Hoe is het met de quantitatieve samenstelling van het zich
bij de rotting ontwikkelende gas bij de verschillende sy-
stemen? Is er nog verschil te zien bij, en zonder toevoeging
van menagewater?

Hiertoe werd het tankwater met het slib in een gashouder
van 3 Liter gedaan, deze geheel gevuld, zoodat geen zuurstof
kon toetreden en het zich ria verloop van 14 dagen ontwik-
kelde gas, quantitatief geanalyseerd. Het gas bleek te bestaan
uit C Oj, C H4, N2 en Hg, Ook kwamen sporen Hg S voor, maar
die zijn te verwaarloozen.

De gasanalyses gaven de volgende resultaten:

Tabel XVII,

Straat en
Huisnummer

Systeem

Samenstelling in "/o
CO2 H2 CH4

N2

Kastanjcstr. 36—38

Utrecht •

4

35

32

29

Mahonicstr. 13—15

Enschede ^

3

31

29

37

23-25

de Man #

7

34

30

29

Kastanjcstr. 28—30

Utrecht Q

2

29

35

34

Cyprcsstr. 2—4

Enschede O

7

33

25

35

Kastanjcstr. 40—42

de Man Q

5

39

30

26

Het gas is dus zeer wisselend van samenstelling, maar bij
de systemen onderling en bij die met en zonder menagewater
is geen in het oogloopend verschil in samenstelling te consta-
teeren. Geen der bestanddeelen is op den voorgrond tredend.
De gasontwikkeling, dus ook het rottingsproces staat schijn-
baar niet onder invloed van het toegevoegde menagewater.

-ocr page 58-

Aan het einde van het overzicht der uitkomsten van het
chemisch onderzoek gekomen zijnde, ga ik over tot de be-
spreking van de uit dit onderzoek te trekken conclusies, om
aan het einde van het volgende hoofdstuk, handelend over
het quantitatief bacteriologisch onderzoek, de eindconclusies
vast te stellen,

Uit het voorgaande dan blijkt:

Ie invloed van het menagewater op de samenstelling van
het effluent is niet te constateeren.

2e de reinigende werking wordt door de aanwezigheid van
het menagewater niet geschaad,

3e de systemen werken alle op dezelfde wijze en in ge-
lijke mate.

LITTERATUUR.

Codex Alimentarius, Afd, „Water",

B a u c h e r, F, L\'Epuration biologique des eaux résiduaires,
Farnsteiner, Buttenberg u, Korn, Leitfaden für die chemische

Untersuchung von Abwässer,
K o 11 h o f f, I. M, Iets over het onderzoek van drinkwater.

-ocr page 59-

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

In de eerste plaats is van het water bepaald het aantal bac-
teriën, dat in staat is op bouillon-gelatine en bouillon-agar
koloniën te vormen bij het kweeken onder aërobe omstandig-
heden bij een temperatuur van 15° C, en van 35° C.

Ofschoon het aantal micro-organismen, dat op deze wijze
zijn aanwezigheid verraadt, slechts een gedeelte der werkelijk
aanwezige bacteriën is, heeft de ervaring geleerd, dat men
hierbij uitkomsten verkrijgt, die voor de beoordeeling van den
graad van zelfreiniging eenige beteekenis hebben. Een zich
krachtig ontwikkelende bacterieflora zal n.1. een gunstigen
invloed op de reiniging uitoefenen.

Beter ware het, te kweeken op water-agar en water-gela-
tine, zooals de Waal dit aangeeft, waarbij men dus het
water, dat men onderzoekt, tegelijkertijd als voedingsbodem
invoert, waaraan het voordeel is verbonden, dat de micro-orga-
nismen min of meer blijven in de omgeving, waarin zij oorspron-
kelijk leefden en zoodoende in de voor velen van hen meest
gunstige voorwaarden. Het aantal koloniën, dat op deze
wijze gevormd wordt, is voor betrekkelijk zuivere watermon-
sters het grootst. Voor de
praktijk is een dergelijke werkwijze
echter te tijdroovend en tevens zonder groot belang, daar de
micro-organismen, die op deze wijze hun aanwezigheid ver-
raden, meest tot de gemeene waterbacteriën behooren.

Wel drage men er zorg voor, steeds den voedingsbodem op
dezelfde wijze te bereiden en ze steeds een zelfde waterstof-
ionenconcentratie te geven. Alleen op deze wijze kan men
onderling vergelijkbare resultaten verwachten.

Vele van de aanwezige bacteriën vinden in het aan organi-
sche stof zoo rijke afvalwater een goede voedingsbodem,
waardoor haar aantal zeer snel toeneemt.

Daarom is het zaak, zoo snel mogelijk na monsterneming de
quantitatieve onderzoekingen te beginnen. Tegenover deze
toeneming staat een voortdurend verdwijnen van die organis-

-ocr page 60-

men, welke in het te onderzoeken water niet de vereischte
levensvoorwaarden vinden en in den strijd om het bestaan ten
ondergaan. Meegesleept door zinkende bestanddeelen, zakken
zij naar den bodem, waar zij weer, nadat zij in ontleding zijn
overgegaan, tot voedsel voor beter bij de samenstelling van
het water passende soorten dienen.

Een andere oorzaak van vermindering van het bacterie-
gehalte is de volgende: de bacteriën worden door een aantal
lagere, dierlijke organismen, zooals protozoën, die in zeer
grooten getale en in velerlei soorten in het water voorkomen,
als voedsel gebruikt. Bij nader onderzoek bleek, dat protozoën
in groote hoeveelheid en in vele soorten aanwezig waren. Het
optreden van deze bacterievernietiging is echter gebonden aan
een bepaalden reinigingsgraad, waarbij het optreden van
bovengenoemde organismen eerst mogelijk is, In den put
schijnt deze nog niet bereikt te worden, daar zooals blijkt
uit de hiernavolgende uitkomsten het bacteriegehalte van de
effluenten hooger is, dan dat van het ruwe water.

Toch dient hier bovengenoemde bacterievernietiging be-
sproken te worden.

Löw en Pettenkofer zagen in de algen de bacterie-
reinigers van het water, H i 1 s u m, die een uitgebreide studie
maakte van de zelfreiniging in een zwembad te Amsterdam,
zag in de afneming van het aantal bacteriën een strijd om het
bestaan dier soorten onderling.

Deze theorieën bevredigen echter geenszins, daar zij de
snelle bacterievermindering niet kunnen verklaren,

Emmerich en Gmund nu vestigden er de aandacht op,
dat protozoën in het algemeen en flagellaten in het bijzonder,
in korten tijd een groot aantal bacteriën kunnen verslinden.

Na hen zijn het Huntemülle r, Stokvis en Swellen-
g r e b e 1 geweest, die overtuigend bewezen, dat die snelle
afneming van het aantal bacteriën te verklaren is, door de
vraatlust der protozoën,

Huntemüller zag, door een bepaalde kleurmethode
toe te passen, onder het microscoop, dat bacteriën in grooten
getale door flagellaten werden opgenomen.

-ocr page 61-

Naar aanleiding van deze en nog vele andere proeven be-
sluit hij:

„Durch diese Versuche und microscopische Befunde ist es
wohl über allen Zweifel festgestellt, dass die Vernichtung der
Bakterien im Wasser nicht durch das Überwuchern imd die
Konkurrenz sonder hauptsächlich auf die Tätigkeit der Pro-
tozoën zurück zu führen ist,"

Door de gecombineerde werking van bacteriën en dierlijke
organismen en door de bezinking, komt het reinigingsproces
voor een zeer groot deel tot stand.

De kweektemperatuur was voor agarplaten 37° C,, voor
gelatineplaten 15°—20° C. Verschillende, in het water voor-
komende bacteriën groeien alleen bij 15°—^20° C, goed, terwijl
de micro-organismen afkomstig uit den darm van mensch en
warmbloedige dieren bij 37° C, hun beste levensvoorwaarden
vinden.

Uit de onderzoekingen van Prescott en Winslow is
gebleken, dat bij zuiver water, de verhouding tusschen het aan-
tal bacteriën, groeiende op gelatine en op agar, ongeveer is als
10 ; 1. Bij sterk verontreinigd water, dus in dit geval, zal die
verhouding ten voordeele van de agar veranderen. Bij dit
onderzoek zal die verhouding t, o. v. agar nog iets gunstiger
worden, omdat hier natuurlijk zeer vele bacteriën uit den
darm van den mensch te verwachten zijn en op agar bij 37° C.
goed worden gekweekt.

Naast het aantal aëroob groeiende organismen, wordt het
aantal anaëroob groeiende bepaald. Daar de werking in den
put onder anaërobe omstandigheden plaats vindt, zal een
groot aantal anaëroob groeiende bacteriën wijzen op een
goede werking van den beerput.

De kweektemperatuur is dezelfde als onder aërobe om-
standigheden, Het kweeken geschiedt in een ruimte gesloten
met een driewegkraan, In de ruimte wordt een bakje met
pyrogallol geplaatst, waarna de platen erin gebracht worden.
Vervolgens wordt hoog geëvacueerd en daarna door middel
van een trechtervormige verwijding, op den kraan aange-

-ocr page 62-

bracht, loog toegevoegd, zonder dat de lucht kan toetreden,

Tenslotte wordt de ruimte geheel met waterstof gevuld,
zoodat men de zekerheid heeft onder anaërobe omstandig-
heden te werken.

Deze bepalingen, onder aërobe en anaërobe omstandig-
heden gedaan, geven het quantitatief bacteriologisch onder-
zoek weer.

Er is bij dit onderzoek niet gelet op het aantal soorten, dat
aanwezig is, daar dit een onderwerp van bespreking op zich
zelf zou kunnen uitmaken, en bovendien zeer veel tijd zou
vereischen, \'k Heb me dan ook bepaald tot het controleeren
van het uiterlijk der koloniën op gelatine, zoowel als op agar
en daaruit meen ik te mogen afleiden, dat het aantal soorten
van micro-organismen van het effluent veel kleiner is, dan van
het ruwe water.

Dit is trouwens niet te verwonderen, wanneer men be-
denkt, dat alleen die micro-organismen, welke zeer bepaalde
omzettingen kunnen bewerkstelligen, in het afvalwater zich
een behoorlijk bestaan verzekerd vinden, terwijl die soorten,
welke deze functies niet bezitten, gedurende het rottings-
proces ten gronde gaan of althans merkbaar op den achter-
grond zullen geraken.

De uitkomsten hier meegedeeld, zijn de gemiddelden van
10 platen, elk van 2 series van 5 platen, op twee achtereen-
volgende dagen en zijn opgegeven als het aantal micro-orga-
nismen per cM^\', oorspronkelijk water aanwezig 1).

Het aantal gelatinevervloeiende micro-organismen wordt
afzonderlijk vermeld, daar dit, bij het vermogen van het water
om eiwitten te splitsen, van belang is.

Tevens is het aantal schimmels onder aërobe omstandig-
heden groeiend genoteerd, Deze bleken in de meeste gevallen
te bestaan uit Penicillium glaucum.

Hieronder volgen de uitkomsten gedurende November,
Januari
en Mei van de effluenten der verschillende systemen
verkregen.

1) Het tellen geschiedt voor gelatincplaten na 2 X 24 uren, voor agar-
platen na 3 X 24 uur.

-ocr page 63-

Tabel XVIIL
Straat

en

Huisnummer

s a
tu O

S 9
||

11

Gelatine

Agar

ii
< %

< m
CQ

Systeem

Anaëroob

Aëroob

Aëroob

Anaëroob

November.
Kastanjestraat 36-38

Mahoniestraatl3-15

23-25

Kastanjestraat 28-30
Cypresstraat 2-4
Ka5tanjcstraat.40-42

12
17
15
14
9
12

3.400.000
6.500.000
5.300.000
3.000.000
2.000.000
3.000.000

2.500.000
4.250.000
6.000.000
2.900.000
2.250.000
3.500.000

500.000
3.000.000
2.000.000
110.000
500.000
800.000

Utrecht #
Enschede ^
de Man 0
Utrecht O
Enschede O
de Man O
7.250.000
12.200.000
8.000.000
4.300.000
5.500.000
6.300.000
13.700.000
15.000.000
11.000.000
5.300.000
9.250.000
5.000.000

Januari.
Kastanjestraat 36-38

^iahoniestraat 13-15

23-25

Cypresstraat 2-4

Kastanjestraat 40-42

Kastanjestraat 28-30

12
17
15
9
12
14

4.200.000
5.400.000
3.500.000
2.200.000
1.800.000
2.750.000

3.800.000
3.800.000
2.750.000
2.000.000
3.000.000
3.000.000

300.000
1.500.000
1.000.000
400.000
750.000
90.000

Utrecht #
Enschede #
de Man %
Enschede O
de Man Q
Utrecht Q
9.000.000
10.000.000
8.000.000
6.250.000
5.800.000
5.300.000
11.700.000
11.200.000
9.000.000
8.000.000
2.300.000
6.400.000

Mei.

Kastanjestraat 36-38
Mahoniestraat 13-15
23-25

Kastanjestraat 28-30
\'^ypresstraat 2-4
KastanJcstraat40-42

12
17
15
14
9
12

5.000.000
7.000.000
4.500.000
3.000.000
5.000.000
5.000.000

6.500.000
9.000.000
5.500.000
4.500.000
7.800.000
6.000.000

1.100.000
900.000
1.200.000
120.000
230.000
300.000

Utrecht #
Enschede #
de Man %
Enschede Q
de Man Q
Utrecht Q
9.000.000
17.000.000
11.000.000
6.500.000
7.500.000
7.000.000
15.000.000
22.000.000
13.000.000
11.000.000
12.000.000
10.000.000

In de volgende tabel zijn opgenomen de resultaten van het
quantitatief bacteriologisch onderzoek van het ruwe water

-ocr page 64-

gedurende de maanden Maart, Juni en Juli. waarbij hetzelfde
geldt als bij de voorgaande tabel in meegedeeld.

Tabel XIX.

Straat

en

75
iJ CS

< s

z 9

Sysihem

Gelatine

Agar

C/3

OS pa
Dfl
o

1 °

J BJ
> <

a z
1
<

2
1

Huiisnummer

< §
cq

Aëroob

Anaëroob

Aëroob

Anaëroob

s

co

Maart.
Kastanjestraat 36-38

12

Utrecht #

3.500.000

6.500.000

2.000.000

3.400.000

200.000

3

Mahonicstraat 13-15

17

Enschede %

7.000.000

9.500.000

4.500.000

6.000.000

1.300.000

12

23-25

15

de Man 0

4.200.000

7.000.000

3.000.000

5.000.000

700.000

17

Kastanjestraat 28-30

14

Utrecht Q

3.000.000

4.000.000

1.750.000

2.500.000

50.000

-

Cypresstraat 2-4

9

Enschede Q

2.200.000

4.000.000

1.500.000

2.700.000

110.000

-

Kastanjestraat 40-42

12

de Man Q

4.200.000

4.900.000

2.000.000

3.500.000

110.000

--

Juni.

Kastanjestraat 36-38

12

Utrecht #

4.200.000

7.000.000

2.200.000

3.200.000

220.000

Mahoniestraat 13-15

17

Enschede #

9.000.000

10.000.000

5.300.000

7.000.000

900.000

-

23-25

15

de Man %

5.000.000

6.500.000

3.400.000

4.000,000

300.000

-

Kastanjestraat 28-30

14

Utrecht Q

3.250.000

3.000.000

900.000

1.300.000

70.000

16

Cypresstraat 2-4

9

Enschede Q

4.200.000

7.000.000

1.900.000

2.300.000

190.000

-

Kastanjestraat 40-42

12

de Man Q

5.500.000

7.200.000

2.200.000

3.200.000

40.000

14

Juli.

Kastanjestraat 36-38

12

Utrecht #

5.000.000

8.500.000

2.500.000

3.500.000

220.000

Mahonicstraat 13-15

17

Enschede %

11.000.000

14.000.000

4.000.000

7.000.000

1.400.000

-

23-25

15

de Man %

6.000.000

7.000.000

3.000.000

5.000.000

80.000

-

Kastanjestraat 28-30

14

Utrecht Q

4.000.000

6.000.000

2.000.000

4.000.000

75.000

-

Cypresstraat 2-4

9

Enschede O

5.000.000

7.000.000

3.500.000

4.000.000

110.000

-

Kastanjestraat 40-42

12

de Man Q

6.000.000

11.000.000

4.000.000

5.500.000

400.000

-ocr page 65-

Uit deze uitkomsten blijkt dus het volgende:

Onder anaërobe omstandigheden wordt over het algemeen
het grootst aantal bacteriën gevonden, hetgeen ook niet te
verwonderen is, daar het geheele reinigingsproces onder an-
aërobe omstandigheden plaats vindt, en zich zoodoende dus
een anaërobe micro-flora ontwikkelen zal.

Tevens blijkt, dat bij de systemen, waarop menagewater
geloosd wordt, steeds het hoogste aantal bacteriën gevonden
wordt. Komt dit nu, omdat het toegevoegde menagewater
rijker aan bacteriën is, of wordt de vloeistof door die toe-
voeging een geschikter voedingsbodem, waardoor een snelle
vermeerdering plaats vindt?

Het aantal bacteriën van het ruwe water is steeds kleiner,
dan dat van het effluent, hetgeen van zelfsprekend is, daar
de bacteriën in de tank eerst onder de voor hen meest gun-
stige omstandigheden komen, waarvan het gevolg is, dat een
snelle vermeerdering plaats vindt.

Ook het aantal gelatine-vervloeiende, dus eiwitsplitsende
micro-organismen, die dus bij de zelfreiniging van belang zijn,
vraagt de aandacht. Het blijkt, dat bij toevoeging van menage-
water dit aantal belangrijk grooter is dan zonder die toe-
voeging , zoodat ook in dit geval een
gunstige werking van
het menagewater te verwachten is.

Men dient hierbij echter niet uit het oog te verliezen, dat
ook toevallige omstandigheden hier een rol kunnen spelen,
en dat het voorkomen van een groot aantal eiwitsplitsende
micro-organismen in menagewater niet ten alle tijde en bij
alle soorten menagewater een vaststaand feit behoeft te zijn.

Ofschoon niet onmiddellijk behoorend bij het eigenlijke
quantitatief bacteriologisch onderzoek moge in dit hoofdstuk
tevens behandeld worden de z.g.
incubâtie-proel, d, i, een
proef, die aangeeft of een effluent nog voor rotting vatbaar
is, en dus een praktische beoordeeling van het reinigingsproces
toelaat.

De proef, welke bestaat uit de ontkleuring van een
waterige methyleenblauwoplossing van bepaalde sterkte onder
anaërobe omstandigheden, zou berusten op de vorming van

4

-ocr page 66-

zwavelwaterstof, maar in niet mindere mate is het een proef,
die afhankelijk is van het aantal en de soort bacteriën, die
zich in het water bevinden en in staat zijn reductieve om-
zettingen in het leven te roepen door afscheiding van fer-
menten, Daarom lijkt het mij hier de meest geschikte plaats
deze proef te behandelen,^

Tevens werden gedurende enkele maanden nog de volgende
proeven ingezet:

Ie de reductie t, o, v. een kalivunnitraatoplossing wordt
bepaald;

2e de hoeveelheid zuurstof, die het water in staat is op te
nemen wordt bepaald.

Ook deze beide proeven hangen ten nauwste samen met de
bacteriologische gesteldheid van het water en verdienen in
dit hoofdstuk vermelding,

A, Incubatieproef.

Deze wordt als volgt uitgevoerd:

Ie zonder toetreding van lucht, waartoe een fleschje van
200 cc, geheel met het te onderzoeken water wordt ge-
vuld en met een caoutchouc kurkje, dat een doorboring
heeft, wordt afgesloten. Aan dit monster wordt toege-
voegd 1 cc. methyleenblauwoplossing, die 1 gram methy-
leenblauw per L. bevat, en het geheel, door een glazen
staafje afgesloten, bij 37° C. in de broedstoof geplaatst.
Nagegaan wordt na welken tijd ontkleuring plaats
vindt.

2e dezelfde proef wordt uitgevoerd bij aanwezigheid van
5% lucht, omdat bovenstaande proef, waarbij de lucht
absoluut uitgesloten wordt, hooger eischen stelt, dan
waaraan een effluent in werkelijkheid behoeft te vol-
doen, omdat het nooit geheel buiten aanraking met de
lucht blijft.

In de volgende tabellen zijn de uitkomsten genoteerd waar-
aan de effluenten voldeden gedurende
November, Januari,
Mei, Juli
en een gedeelte van Augustus, waarbij opgemerkt
dient te worden, dat het ruwe water steeds
binnen 2 X 24 uur
ontkleuring geeft.

-ocr page 67-

Tabel XX, Ie zonder toetreding van lucht:

Tijd na welke Ontkleuring

Aantal
Bewoners

Straat en
Huisnummer

Systeem

III

November
Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28-30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

12
17
15
14
9
12

O
O
O

2 X 24 uur

3

3 „
3

3 „
3 ..

3 X 24 uur
2 „

4 ..
4

4 ..
4 ..

/A

3 X 25 uur

3

4
4
4
4

Januari
Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28-30
Cyprcsstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

12
17
15
14
9
12

O
O
O

3 x 24 uur
2 ..
3 ..

3 ..

4 ..
3

3 X 24 uur
2 ..

4

2 ..

5 ..
4 ..

2 X 24 uur
2 „

3 ..
2 ..
5

4 ..

Mei

Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42
3 X 24 uur
2

12
17
15
14
9
12

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

O
O
O

2 ..
3 ..
2 ..

3

2 X 24 uur

3 ..
2

3 ..
3 ..
3 ..

4 X 24 uur
3 ..
2 ..
3 ..
2 ..
3

Juli

Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13-15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

12
17
15
14
9
12

O
O
O

4 X 24 uur

3 ..
3

3 ..

3 ..

4 ..

4 X 24 uur
4
3
2

3

4

3 X 24 uur

4
2

3

4
2

Augustus
Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

12
17
15
14
9
12

O
O
O

3 x 24 uur

3 ..

4 ..
4 ..
4 ..
2

4 X 24 uur
3 »
3 ..
3 „

3 ..

4

-ocr page 68-

2e met 5% lucht:

Tijd na welke Ontkleuring

Aantal
Bewoners

Straat en
Huisnummer

Systeem

I

II

III

November
Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

12
17
15
14
9
12

Utrecht #

Enschede 9

de Man %

Utrecht O

Enschede Q

de Man Q

5 X 24 uur

6 ..
4 „
4 ..
6 „
4 ..

4 X 24 uur
6 ..

4 ..
6 ..
4 ..

4 X 24 uur
6

5
4

6
4

Januari
Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

12
17
15
14
9
12

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

O
O
O

5 X 24 uur

4 ..

5

4 ..

4 ..

4 ..

4 X 24 uur
4 .,

4 ..

4 ..

5 „
5

X 24 uur
3

5

3
5

4

Mei

Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

12
17
15
14
9
12

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

O
O
O

X 24 uur

5 „

4 ..
3

5 ..
5 ..

5 X 24 uur

5 ..

4 ..

5 .,

4 ..

5 ..

5 x 24 uur
5

5 „
5 ,.

4 ..

5

Juli

Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

12
17
15
14
9
12

Utrecht
Edschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

O
O
O

6 X 24 uur
4 .,
4 ..

4

5 ..
4 ..

5 X 24 uur

4

5 ..

5 ..

6

5 ..

x 24 uur

6

5
4

6
4

Augustus
Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15
23-25
Kastanjestr. 28—30
Cypresstr. 2—4
Kastanjestr. 40—42

12
17
15
14
9
12

Utrecht
Enschede
de Man
Utrecht
Enschede
de Man

O
O
O

6 X 24 uur
6
5

4

5
5
6
X 24 uur

4 ..

5 ..

4 ..

5 ,.
4

4 X 24 uur

-ocr page 69-

Daar in \'t algemeen aangenomen wordt, dat een effluent
niet meer voor rotting vatbaar is, wanneer binnen 6
X 24 uur
geen ontkleuring plaats vindt 1), blijken de effluenten der
verschillende systemen op een enkele uitzondering na niet
aan dien eisch te voldoen.

Hoe is het gesteld met de hoeveelheid zuurstof, die het
water in bepaalde tijden in staat is op te nemen en loopt die
hoeveelheid bij het ruwe water en het effluent uiteen?

Bij de tot nu toe gevolgde werkwijze zijn nog geen in het
oog loopende verschillen tusschen de systemen onderling te
ontdekken; mogelijk, dat dit onderzoek daartoe leidt.

Teneinde dit te kimnen nagaan worden in stopfleschjes van
100 cc. inhoud gemengd, 10 cc, afvalwater met 90 cc. met
zuurstof verzadigd gedestilleerd water. Na de fleschjes, die
geheel gevuld en goed zijn afgesloten, zoodat geen lucht kan
toetreden, bij 15°—20° C, te hebben geplaatst, wordt na 1, 2, 3
etc, uren het zuurstofgehalte, volgens den Codex Alimentarius,
bepaald, waarnaast een blanco-proef van dezelfde hoeveelheid
met zuurstof verzadigd gedestilleerd water wordt ingezet.

De resultaten worden hier genoteerd als het aantal cc.
0,01 N. thiosulfaat, die teruggetitreerd worden.

Tabel XXI.

Straat en

huisnummer

be-
woners

Systeem

1 uur

2 uur

3 uur

5 uur

7 uur

16

uur

Blanco

Effluent

J ■

Kastanjestr. 36—38

12

Utrecht #

31.5

30.3

29.4

27.8

j 27.3

27.2

32.7j

«edurende

luni

Mahonlestr. 13—15

17

Enschede #

30.7

28.9

27.3

25

i 24.2

23.6

} uui

23-25

15

de Man 0

28.8

25.7

24.7

23.6

1

1 ^

22.2

>•

Kastanjestr. 28—20

14

Utrecht Q

27.3

25.4

24.3

23.6

23.1

22.9

29.3

Cypresstraat 2—4

9

Enschede Q

28

26.9

26

25

24.9

24.9

29.3

Kastanjestr. •40-42

12

dc Man Q

25.7

23.6

22.1

21

20.5

19.3

29.3

Ruw

Kastanjestr. 36—38

12

Utrecht #

31.7

30.9

29.8

28.2

27.9

27.9

32.3

Water

Ocdllr^nrtA

Mahonlestr. 13—15

17

Enschede 9

31.2

29.3

27.8

25.3

24.6

24.5

Juni

23-25

15

de Man %

29.2

25.9

25.1

23.9

23.6

22.9

Kastanjestr. 28—30

14

Utrecht Q

30.8

28.8

27.7

27.1

26.6

26.5

Cypresstraat 2—4

9

Enschede Q

31.5

30.3

29.6

28.4

27.4

27.1

Kastanjestr. 40—42

12

de Man Q

29.3

27.2

25.7

24.5

23.9

23.4

1) Dit is empirisch vastgesteld.

-ocr page 70-

Gedurende de maand Juli werden de volgende uitkomsten
verkregen:

Tabel XXIL

Aantal

be-
woners

Straat en

huisnummer

16
uur

Systeem

1 uur

2 uur 3 uur

5 uur

7 UUR

Blanco

Kastanjcstr. 36—38
Mahonicstr. 13—15
23-25
Kastanjcstr. 28—30
Cyprcsstraat 2—4
Kastanjcstr. 40—42

Kastanjcstr. 36—38
Mahonicstr. 13—15
23-25
Kastanjcstr. 28—30
Cyprcsstraat 2—4
Kastanjcstr. 40—42

12
17
15

14
9
12

12
17

15
14
9
12

Utrecht #
Enschede #
de Man 0
Utrecht Q
Snschedc Q
de Man Q

Utrecht #
Enschede %
de Man 0
Utrecht Q
Enschede Q
de Man Q

30.9
29.9
27.3
26
26.3
24.8

31

30.2
27.5
26.5
26.7

25.3

29.6
28

23.8
24.1
24.6
22.3

30.9

28.3
23.9

24.4

24.8

22.9

28.7
26.2
22.7
23

23.3
21

29.2

26.4
22.9

23.5
23.7
21.4

27
24

22.1

22.5
20.2

27.4
24

22.4

22.6
22.9

20.5

26.4

23.1
21.9

21.2
21.9
19.2

26 9
23.2
21.8
21.6
21.7
i 19.4

25.9
22.8
21.2

21

18.5

26.1

22.6
21.1

20.9
18.3

32.9

32.4

Uit bovenstaande gegevens blijkt, dat het zuurstof op-
nemend vermogen van de effluenten in \'t algemeen grooter is,
dan dat van het ruwe water, waaruit blijkt, dat de zich iri het
effluent bevindende bestanddeelen gemakkelijk oxydabel zijn.
Daar, waar menagewater op de putten geloosd wordt, is over
het algemeen de hoeveelheid zuurstof, die opgenomen wordt
iets grooter dan daar, waar dit niet het geval is; maar dit ver-
schil is zoo gering, dat het van weinig beteekenis is.

Verder blijkt uit deze gegevens nergens, dat het eene sy-
steem boven het ander de voorkeur zou verdienen.

Opgemerkt dient te worden, dat gecontroleerd werd, of in

-ocr page 71-

het effluent en ruw water zuurstof aanwezig was, doch steeds
met negatief resultaat.

Ook is van dezelfde effluenten en van dezelfde monsters
ruw water het reduceerend vermogen t. o. v, een kalium-
nitraatoplossing bepaald. Hiertoe werden 25 cc. water gemengd
met 75 cc, kaliumnitraatoplossing, die per Liter 180 mgr.
N O3\' bevat en in geheel gevulde en goed gesloten fleschjes
bij 15—20° C, geplaatst. Het gebruikte kaliumnitraat is nitriet
vrij, wat met het reagens van Griess-Romijn geconsta-
teerd werd.

Na 2, 4, 6, etc. uur wordt nagegaan hoeveel N O2\' er ge-
vormd is, waartoe de nitrietbepaling uit den Codex Alimen-
tarius gevolgd is. De uitkomsten worden hier uitgedrukt in
milligrammen N O2\' gevormd door 10 L, water.

Achterstaande grafieken geven een beeld van deze nitraat-
reductie.

Het blijkt, dat het ruwe water kleinere nitraat-reductie
vertoont dan het effluent, hetgeen van zelfsprekend is, als men
bedenkt, dat de microflora van het effluent geheel op derge-
lijke, reductieve processen is ingericht, terwijl deze bij het
ruwe water zich nog ontwikkelen moet. Dat dit echter vrij
snel geschiedt, blijkt uit het verloop der curve, die binnen
24 uur in de meeste gevallen bij het ruwe water zich boven
die van het effluent begint te verheffen.

In de toeneming van het reductievermogen t, o, v. kalium-
nitraat kan men een gunstigen invloed op het zelfreinigings-
vermogen zien. Immers de zich ontwikkelende micro-organis-
men vertoonen de eigenschap, met vrij groote snelheid nitraten
te reduceeren, een eigenschap, die bij het zelfreinigingsproces
van het grootste belang is. De micro-organismen blijken hier-
door n,l. in staat te zijn groote hoeveelheden zuurstof, die zij
uit de salpeterzure zouten vrij maken over te dragen op or-
ganische materie, m, a. w. de organische materie wordt in
groote mate vernietigd,

Is er onderscheid te zien tusschen de systemen, waarop
menagewater wordt geloosd en die waar dit niet het geval is?

-ocr page 72- -ocr page 73-

Tabel XXIII.

Straat en
Huisnummer

Systeem

o

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

24
uur

EfiBuent
gedurende
Juni

Kastanjestr. 36—38
Mahoniestr. 13—15

Utrecht #
Enschede %

12
17

8
12

16
23

27
37

40

53

68
95

82

90

96
100

100

116

23-25

de Man #

15

17

36

72

90

-

103

109

Kastanjestr. 28—30

Utrecht O

14

9

20

39

56

66

71

75

78

80

80

89

Cyprcsstr. 2—4

Enschede O

9

4

10

17

25

37

51

70

74

Kastanjestr. 40—42

de Man O

12

12

27

54

74

87

96

102

117

Ruw
•water
Qcdurende
Juni

Kastaajestr. 36—38

Utrecht #

12

6

13

22

34

95

100

Mahonicstr. 13—15

Enschede #

17

10

20

33

52

-

-

101

104

107

23-25

de Man %

15

17

34

53

78

-

-

108

111

114

Kastanjcstr. 28—30

Utrecht Q

14

7

15

28

43

58

-

83

90

-

104

Cyprcsstr. 2—4

Enschede Q

9

4

7

14

21

28

38

-

-

-

70

80

Kastanjcstr. 40—42

de Man O

12

11

21

1

34

56

105

110

115

Effluent
gedurende
Juli

Kastanjestr. 36—26
Mahonicstr. 13—15

Utrecht #
Enschede #

12
17

11

9

18
21

32
35

46
48

-

103
107

104
112

106
117

109
119

23-25

de Man #

15

19

36

68

84 1

-

101

110

Kastanjcstr. 28—30

Utrecht O

14

12

23

47

62

-

--

90

93

100

Cyprcsstr. 2—4

Enschede Q

9

7

13

22

29

-

-

73

78

92

Kastanjcstr. 40—42

de Man O

12

14

34

64

92

-

-

104

112

120

Ruw
water
gedurende
Juli

Kastanjestr. 36—38

Utrecht #

12

9

15

29

41

-

95

102

108

112

Mahoniestr. 13—15
23-25

Enschede #
de Man #

17
15

6
17

17
31

31

59

46
75

__

106
104

115
107

120
114

121
119

Kastanjestr. 28-20

Utrecht O

14

9

19

41

59

-

-

93

97

-

108

Cyprcsstr. 2—4

Enschede O

9

4

9

18

27

-

-

71

74

-

90

Kastanjestr. 40—42

de Man Q

12

12

31

59

87

110

125

-ocr page 74-

Over \'t algemeen kan niet gezegd worden, dat er groote
verschillen te zien zijn. De systemen met menagewater ver-
toonen een iets grootere reductie maar dit verschil is van
weinig belang.

Ook hier is dus geen sprake van een nadeeligen invloed van
het menagewater op het reinigingsproces, noch van eenig ver-
schil tusschen de drie systemen onderling, zooals tot nu toe
bij geen enkele proef eenig verschil merkbaar is geweest,.

Daar de tijd te beperkt was en er geen gelegenheid voor het
aanleggen van een proefinstallatie meer bestond, wil ik hier
in het kort de ondervindingen van Schut meedeelen, die een
onderzoek inistelde naar den invloed van de vloeistof eener
proef-septic tank op pathogene darmbacteriën.

Schut stelt zich de vraag: blijven pathogene darmbac-
teriën in de vloeistof eener septic-tank, waarop alleen fae-
caliën worden geloosd in leven, of sterven zij af?

Hij gaat eerst alle litteratuur na, die op dit gebied ver-
schenen is en gaat tenslotte over tot zijn proefnemingen.

Over de proefnemingen van de andere onderzoekers zegt
Schut:

Ie Er bestaat geen overeenstemming over den levensduur
van pathogene darmbacteriën in septic-tanks of in de
vloeistof afkomstig uit rotkelders;

2e voorzoover de onderzoekers uit hunne proeven meenen
te moeten aannemen, dat pathogene darmbacteriën in
rottende vloeistof ten gronde gaan, is door hem in dit
verband geen nader onderzoek ingesteld naar de fac-
toren, welke de doodende werking uitoefenen.

Slechts K l i g 1 e r toont door zijn waarnemingen aan,
dat de waterstof-ionen-concentratie van de vloeistof een
belangrijke factor voor het afsterven kan zijn.

Schut komt tenslotte tot de volgende conclusies uit zijn
persoonlijke waarnemingen afgeleid:

Ie de scheikundige samenstelling der vloeistof van een goed
werkende septic-tank, die uitsluitend ingericht is voor

-ocr page 75-

den afbraak van faeces, heeft geen doodende werking
op typhus-bacillen, dysenterie-bacillen en cholera-
vibrionen.

De stofwisselingsproducten der rottingsorganismen
hebben dit evenmin,

2c De waterstof-ionen-concentratie kan schadelijk op pa-
thogene darmbacteriën werken, mits zij hooger is dan
P H 7. 7,

3e Het effluent van septic-tanks moet als gevaarlijk worden
beschouwd. Het dient, voor dat het op een openbaar
water wordt toegelaten, hetzij aan een biologische, het-
zij aan een chemische bewerking te worden onder-
worpen, die ten doel heeft het effluent onschadelijk te
maken.

Uit dit oogpunt zou dus een septic-tank absoluut zonder
eenige werking op ziektekiemen zijn, daar uit de proeven van
Schut blijkt, dat de waterstof-ionen-concentratie van een
normaal werkende septic-tank niet hooger wordt dan P H 7. 7.
en deze slechts een nadeelige werking uitoefent op den levens-
duur van de pathogene micro-organismen,
niet ze doet af-
sterven.

Aan het einde gekomen van het bacteriologisch en daar-
mede samenhangend onderzoek, wil ik nog even enkele proe-
ven vermelden, betrekking hebbende op de micro-biologische
eigenschappen van het afvalwater. Hoewel ik niet wil be-
weren met onderstaande proeven de septic-tankwerking na
te bootsen, lijkt het mij toch van belang, om eenigszins een
inzicht te krijgen in de micro-biologische gesteldheid van het
water en de srtelheid, waarmede de verschillende omzettingen
plaats vinden.

Ten einde nu bovengenoemde eigenschappen te kunnen
nagaan, werden aan het water verschillende stoffen toege-
voegd zooals nitraten, nitrieten, eiwit, zetmeel etc. en na 1,
2, etc. dagen nagegaan, of deze stoffen nog als zoodanig aan-
wezig waren.

De proeven werden zooveel mogelijk anaëroob uitgevoerd

-ocr page 76-

door de kolfjes in een klok te plaatsen, de lucht te verwijde-
ren en daarvoor in de plaats waterstofgas in te leiden.

Vervolgens werd alles bij 15°—20° C. in het donker ge-
plaatst.

De volgende oplossingen werden bereid:

Ie amy/um-oplossing, bevattende 2 % aardappel-zetmeel,
25 cc, van deze oplossing werden met 25 cc. afvalwater
bedeeld, zoodat de amylum-concentratie 1% was,

2e eiwit-oplossing, welke 0,5% eiwit bevatte (bepaald
volgens E s b a c h). Ook hieraan werd een gelijk volume
water toegevoegd en nagegaan wanneer het coaguleer-
baar eiwit verdwenen was (volgens Bang).

3e sulfaat-oplossing, bevattende per 25 cc. 50 mgr. S O4",
dat als ferro-sulfaat werd toegevoegd. Nagegaan werd
na hoeveel tijd geen sulfaatreaktie met bariumchloride
en zoutzuur meer optrad.

4e ni7raa/-oplossing, bevattende 1 % kaliumnitraat (nitriet-
vrij). Met de brucine reaktie werd het kaliumnitraat
aangetoond.

5e nitriet-oplossing, bevattende 0,5 % kaliumnitriet. Met de
Bismarckbruinreaktie werd nagegaan, wanrieer alle ni-
triet was verdwenen,

6e cellulose.

Hiertoe werd de door O m e 1 i a n s k i aangegeven
voedingsbodem gebruikt:

gedestilleerd water 1000 gr.
kaliumphosphaat 1,—

magnesiumsulfaat 0,5

ammoniumsulfaat 1,—

natriumchloride spoor,

waaraan cellulose werd toegevoegd in den vorm van
zeer fijn verdeeld filtreerpapier.

Nagegaan werd hoeveel gas zich ontwikkelde na 14
dagen..

-ocr page 77-

7e yeZ-oplossing. Hiervoor werd de voedingsbodem, door
Söhn gen aangeraden, samengesteld:

leidingwater 100

fijn verdeeld vet 0,5

calciumcarbonaat 0,5

kaliumphosphaat 0,5

magnesium ammonium phosphaat 0,1
Het
vet bestond hier uit botervet, dat in zeer fijne
suspensie werd gebracht.

In het volgende tabelletje zijn de resultaten opgenomen.
Tabel XXIV.

Straat en

huisnummer

IS
w

ü

^ É
u ^

t/3

S

3

1
<

1

(d
</}

i
u

13
i

i
u
d
Ui

Kastan)cstraat

36-38

Utrecht

Na
4 dagen

geen
coagulcer-
baar
eiwit

Na
2
dagen

alles
omgezet

Na drie
weken
eenig vet
gesplitst

Na vier
weken
weinig
gasont\'
wikkeling

Na drie
dagen
alles
omgezet

tot
nitriet

Zeer lang-
zaam na
15 dagen
slechts
enkele
milli-
grammen

Na
5 dagen

alles
omgezet

Mahoniestraat
13-15

Enschede

3 dagen

24 uur

drie
weken
als boven

als boven

2 dagen

als boven

4 dagen

Mahonicstraat
23-25

de Man

4 dagen

2X24 uur

als boven

als boven

2 dagen

als boven

3 dagen

Kastanjestraat

28-30

Utrecht

O

6 dagen

3 dagen

als boven

5 dagen

als boven

4 dagen

Cypresstraat

2-4

Enschede

O

7 dagen

2 dagen

als boven

als boven

4 dagen

als boven

3 dagen

Kastanjestraat

40-42

dc Man

O

7 dagen

3 dagen

als boven

als boven

3 dagen

als boven

3 dagen

-ocr page 78-

Deze proeven werden slechts enkele malen verricht, daar zij
voor het eigenlijke onderzoek van weinig beteekenis zijn.

Telkens werden gelijke volumina afvalwater en voedings-
bodem gebruikt.

Zooals dus hieruit blijkt, zijn in het water der verschillende
systemen dezelfde micro-biologische krachten werkzaam.

De eiwitsplitsing gaat vrij snel. Een tamelijk geconcen-
treerde eiwitoplossing wordt binnen enkele dagen totaal om-
gezet, d,w,z, in een vorm, die niet coaguleerbaar is.

Wel gaat het bij de systemen met menagewater iets sneller
dan bij die zonder, wat, ook met het oog op de uit het quanti-
tatief bacteriologisch onderzoek gevonden uitkomsten n.1. veel
eiwitsplitsende micro-organismen, niet te verwonderen is.

Zetmeel wordt bijzonder snel omgezet. Amylum-splitsende
enzymen schijnen dus evenals eiwitsplitsende rijkelijk aan-
wezig te zijn.

De nitraatreductie gaat eveneens snel; echter niet de re-
ductie van nitriet. Na 15 dagen was slechts een zeer geringe
afneming van het nitriet-gehalte te zien.

De vetsplitsing gaat uiterst langzaam; vetsplitsende enzy-
men worden klaarblijkelijk in zeer geringe mate afgescheiden,
zooals trouwens de meeste onderzoekers hebben gevonden.

Eveneens de cellulose-vergisting, die zooals blijkt uit de
tabel slechts langzaam ingezet wordt, Is eenmaal de splitsing
begonnen, dan ziet men allengs meer en sneller zich gas ont-
wikkelen.

Evenals nitraten worden sulfaten snel omgezet.

Ook werden nog eenige proeven ingezet met sulfieten en
thiosulfaten. De eerste werden bijna in\' \'t geheel niet, de laat-
ste eenigszins ontleed.

Bij de sulfaatreductie zij terloops opgemerkt, dat hierbij de
hoeveelheid zwavelwaterstof, die ontstond veel geringer was,
dan uit de hoeveelheid weggenomen sulfaat zou volgen.

Bij de effluenten der verschillende putten is mij eveneens
gebleken, dat H2 S bijna geregeld afwezig was (aangetoond
met loodacetaalpapier).

-ocr page 79-

Uit het medegedeelde blijkt, dat de micro-biologische ge-
steldheid van het afvalwater, met uitzondering van de eiwit-
splitsende flora, bij alle systemen, met of zonder menagewater
dezelfde is.

Het menagewater schijnt daarop geen anderen invloed uit
te oefenen.

LITTERATUUR,

B a u c h e r, F, L\'Epuration biologique des eaux résiduaires,
Emmerich, R, Ueber die Beurteilung des Wassers vom bacteriologischen

Standpunkt. Zeitschr, f, Unt, d, Nahr, u. Genusz, mittel, 1904.
Gorter en de Graaf f. Klinische diagnostiek. Leiden 1923.
H i 1 s u m. Bacteriologisch onderzoek van een zwembad in verband met

zelfreiniging. Acad. proefschr, Amsterdam 1900,
H u n t e m ü 11 e r, O, Vernichtung der Bakterien im Wasser durch Proto-
zoen, Archiv für Hyg, Bnd. 54, 1905,
Low, O, Zur Frage der Selbstreinigung der Flüsze, Arch, für Hyg, Bnd.
64, 1909.

Müller. Ueber die Rolle der Protozoen bei der Selbstreinigung stehenden

Wassers. Arch, für Hyg. Bnd. 75, 1912.
Pettenkofcr, M. von. Zur Selbstreinigung der Flüsse. Arch. f. Hyg.
Bnd. 12, 1891.

Schut J,. A. F. De invloed van de vloeistof eener proef-septic-tank op

pathogene darmbacteriën, Amsterdam 1924.
Stokvis, C, S. Protozoen u. Selbstreinigung. Arch. f. Hyg. Bnd. 71, 1909.
Stokvis en Swellengrebcl, Purification of water by Infusoria.
Journ. of Hyg. vol. 11. No. 4, 1912,

-ocr page 80-

CONCLUSIES.

Uit het in dit hoofdstuk meegedeelde zijn de volgende con-
clusies te trekken:

Ie Uit bacteriologisch oogpunt is geen reiniging waarneem-
baar, d.w.z. het aantal bacteriën neemt in den put
niet af.

Uit de proeven van Schut is dit eveneens gebleken
ten aanzien van pathogene micro-organismen waar
te zijn.

Weliswaar zal een groot gedeelte van de aanwezige
micro-organismen, die bijna alle tot de anaëroben be-
hooren, bij afvoer op de openbare wateren spoedig ver-
dwijnen.

Wat betreft echter de pathogene kiemen is het ge-
vaarlijk te noemen, het water zonder eenige verdere
reiniging op openbare wateren af te voeren, vooral in
geval dit openbare water een gracht of ander stilstaand
water is,

2e Toevoeging van menagewater verhoogt het aantal bac-
teriën. Vooral het aantal gelatirievervloeiende micro-
organismen is grooter. Een snellere eiwitafbraak en
daarmede een
gunstige werking op de reiniging is hier-
van het gevolg.

3e Geen enkel typisch onderscheid tusschen de drie onder-
zochte systemen is uit dit onderzoek gebleken.

-ocr page 81-

SAMENVATTING.

Gaan wij bij het beëindigen van het onderzoek na, welke
resultaten daarmede bereikt zijn, dan kan het volgende gezegd
worden:

Ie, Er is gebleken, dat men aan den beerput een zekere
reinigende werking moet toeschrijven, die weliswaar niet geheel
beantwoordt aan de te verwachten resultaten, maar welke
toch ook niet te onderschatten is. In verband met de ligging
der gemeente Utrecht en met het feit, dat men in\' deze ge-
meente slechts over stilstaand of zeer langzaam stroomend
water beschikt, zal het zijn voordeelen hebben in deze ge-
meente den beerput met overstort op het gemeenteriool alge-
meen in te voeren

2c. Indien deze putten ingevoerd worden en verplicht ge-
steld, dan kan
zonder eenig bezwaar het menagewater tevens
op den beerput afgevoerd worden. De reinigende werking
wordt
niet door het menagewater belemmerd en dit water
wordt zelf ook in dezelfde mate gemineraliseerd als de
faecaliën.

3c. Het is niet gebleken, dat van de onderzochte typen van
beerputten het eene systeem de voorkeur verdient boven het
andere, dus zou het aan te bevelen zijn, het systeem, dat de
minste kosten met zich brengt, in te voeren.

-ocr page 82-

>1

, \'is

- V •

i

-ocr page 83-

STELLINGEN.

I

Het is gewenscht, bij gemeenteverordening, het aanleggen
van beerputten met overstort, in de gemeente Utrecht ver-
plicht te stellen.

II

De toevoer van menagewater op den beerput oefent op de
werking daarvan geen nadeeligen invloed uit.

III

Voor de bepaling van het cacaodoppengehalte in cacao-
poeder is de microscopische methode van Ezendam aan te
bevelen.

IV

Het is gewenscht in de nieuwe Pharmacopee bij Flores
Cinae een waardebepaling op te nemen. Hiertoe is de meest
geschikte methode, die van Kariyone en Kimura.

V

Dc toevoeging van glycerine als bederfwerend middel heeft
geen zin.

VI

De meening van Nooyen, dat in urson geen hydroxylgroep
voorkomt, is onjuist.

VII

De opvatting van Smit aangaande het bacteriologisch water-
onderzoek, is voor de praktijk niet van belang.

-ocr page 84-

VIII

De meening van Cotton en Wallis, dat de narcotische werking
van aether zou berusten op de daarin aanwezige verontreini-
gingen, is onjuist.

IX

De formule van Balling voor de bepaling van het extract-
gehalte van den stamwort van bier, is cian bedenkingen
onderhevig,

X

Met het oog op de chemische strijdmiddelen in den oorlog,
behoort het aantal militaire apothekers uitgebreid te worden,

XI

De toevoeging van conserveermiddelen aan voedings- en
genotmiddelen, mits in beperkte mate, is niet steeds afkeurings-
waardig.

-ocr page 85-

mmmm^r ^-y t

WT

;

-ocr page 86-

Vy^\'V-vv-:,--

•k.-. -T

Vr\'.. ■ • \' l\' . ï» .

4 vvy^j-n- ■ :

-ocr page 87-

..... " \' ïV V - \'V . .",

. ■ s.

-■\'■m;.........

■ irÄ^\'".\'

■ ■■ 1

-ocr page 88-

«