-ocr page 1-

DE WAARDE VAN HET
LOGISCH VLEESCHONDERZOEK BIJ
HET KEUREN VAN SLACHTDIEREN

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3627 5190

-ocr page 2-

, : ..V- f"

..... ■

! ■ ■

; y

f ■ \'

^ .

■ f.\'

r: -\'i

. S\'y.\',

\'f.

-ocr page 3-

- Î ■ - \' N

tS\'\'- — . ,, I

\' * 1

m

: it

. ,-j-,-

H

^ \' . ! ,

•>, ; , ^ ■ ar . ■,

1-:\'ïCkHt

-

r

.. \' rjdr-

-ocr page 4-

\'i-SjF

; Y-

■Jfc.-.

\'V. -" --------

. « . , "

.S,. ^^^ ♦
\'■"
A\'tt - ■

. . ■tr^i-^\'.^. y - ■ ____n,\'

■C-Ju

yr-:

\' \'y f . \' ■■ ■

s ■ .J,

. /vfxt- ;

* -v. /- .

A

■ - .. •r^-\'-J

■r-m

.. Vi-

îfvl

-ocr page 5-

DE WAARDE VAN HET BACTERIOLOGISCH VLEESCH-
ONDERZOEK BI) HET KEUREN VAN SLACHTDIEREN

-ocr page 6-

- ^ 4îoescïjv HD8ix\'x>,.ioi5ï3T:>Aa ™ I KAV ans AAW 3a -

^ VÎAV \'A\'mum rm jia .naq^Haano

-ocr page 7-

DE WAARDE VAN HET BACTERIOLOGISCH
VLEESCHONDERZOEK BIJ HET KEUREN VAN
_ SLACHTDIEREN _

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL TE
UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS.
DR. J. E. W. IHLE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL TE VER-
DEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DEN SENAAT
OP DONDERDAG 10 JULI 1924, \'S NAMIDDAGS TE 4 UUR.
DOOR RUTGER VAN SANTEN,

VEEARTS TE NIJMEGEN. GEBOREN TE DE BILT

1924

DRUKKERIJ FIRMA SCHOTANUS & JENS. UTRECHT

-ocr page 8-

-Hl

WaO^HAV

\'jâAaav

Manüyi]

iS^vsT^^_______

^^TAAwae Äaä^HAv

.»uu^

)Aaa]
^HSTKAè:

L Tvïta dT

■,\'ï::

.waiga.,^
^sAaHM-flaa

!TM30iaaa|

■m

wai Ô miKATOHog AMSïi\'q |ifia)ï»ii5iafij

Ml

- fa

-ocr page 9-

Aan mijne vrouw
en

aan mijne ouders.

-ocr page 10-

§
i

m

-ocr page 11-

Bij de aanbieding van dit proefschrift is het mij een aangename
taak mijn grooten dank te betuigen aan U, Professor VAN OIJEN,
Hooggeachte Promotor, voor de bereidwilligheid waarmee Gij hebt
voldaan \'aan mijn verzoek, een onderwerp voor een proefschrift te
willen opgeven en mijn promotor te willen zijn.

Niet licht zal ik de leerzame uren vergeten welke ik bij U mocht
doorbrengen en den grooten steun tvelke ik van U heb mogen
ondervinden.

Mijn dank gaat ook uit naar U, Hooggeschatte Dr. QUADEK-
KER, voor Uwen grooten moreelen steun bestaande in sympathieke
belangstelling voor mijn onderzoek en voor den grooten daad-
werkelijken steun in den vorm van tal van practische wenken en
vriendelijke tegemoetkoming in vele bezwaren.

Ook is het mij een aangename plicht dank te brengen aan U.
Professor IHLE, voor de behartiging mijner belangen bij den Senaat.

Gaarne dank ik ook U. waarde DIEMONT, voor de velerlei
hulp welke ik van U mocht ontvangen.

Verder betuig ik U, Geachte Heer de BUI], voor de foercn-
ding der benoodigde literatuur mijn grooten dank.

Ten slotte betuig ik aan allen, door wier hulp ik het onderzoek
kon organiseeren en verrichten, mijn welgemeende erkentelijkheid.

-ocr page 12-

5mRn-»p.na8 nin I-mI t\\ ïib nm QniWidnBß »b \'^Q.

,V\\a\\\\0 M nßÄ ns^i\'jirti»^ si An^b ns^oonij n\'ym

rrt nîs^iooy qwimbno .îi^Oiisy n(jm nan\'niifv\\)\\cw

naWru -jclomoiq n\\jm n-i n-yj^^jcp n^Ww»
IrttJOJn Vi AJ noH^iwi
M-xm -»«Uisi^^l ^b \\ai iaM

n^viom <4^ U n&ti ngtor/i^ nsb ni noqn\'jt\'i-sfxîb

.n\'>bn\'m3bno

• A\\5D .-id -meA-^^Q^Vl .U irgh Vm Aoo Icbq jlnab
-^VtA^.fv^m^« m nurrtr, naiwom n^locn^ nvull-vow

-bßb\\> n-ilowt) nab noo«j nn n\\m noo»} ^mW-mv^nai^

ns n^îi»« ncM kl nftu mw« n^b m nu-rtt n^^y^-sM»«

.n^B^îjiMi ^j«» m v^nanoAîoom^Qsl \'»^(ù\'ibnwM
^ .U nfef, *nßb Tïman^v^nfati n^ (jm Hrt ^O

nub\'(»4 v»r.\\im ^^m^i\'meAyi -sbnoo^j loefe-s^cn«^

■»Ivib-I -ib now ;TV10VAä\\a -^biRu»» .u Aw Ai ^nivb 3in»ßO

.n\'^Qnaylno U ney A» q\\us\\

-ntj-wi ab wj »b isîVl ,U AI ^lulvi n^bi-îV

.Atiftb n-slrxn^ nym sb#>o<>ni»<^

^ Al ^iwAiVw loob .niUb nui AJ Qiirtixi sVioU nî.T

.ISI\' T.

-ocr page 13-

I

INLEIDING

In de beschikking van den Minister van Arbeid van 15 Juli 1920,
laatstelijk gewijzigd bij beschikking van lOAug. 1922, tot uitvoering
van eenige artikelen van het Koninklijk Besluit van 5 Juni 1920,
Staatsblad 285, kan men lezen, dat de uitslag van de keuring in
tal van gevallen afhankelijk wordt gesteld van het al- of niet
kiemvrij zijn van het vleesch der betrokken slachtdieren.

Bij het bestudeeren dezer beschikking blijkt, dat de gevallen,
waarin van „kiemvrij" wordt gesproken, uitsluitend betreffen die
dieren, die in nood zijn gedood, waarbij dan onder noodslachting
wordt verstaan, hetgeen aangegeven is in Art. 3, sub
b, der Vleesch-
keuringswet (zie Art. 6 van genoemde beschikking).

Nu kan men bij het samenstellen van deze beschikking zijn
uitgegaan van drieërlei veronderstelling, n.1.:

..1". óf men neemt aan, dat vleesch van normale dieren, in casu
slachtdieren, kiemvrij is en laat dus kiemhoudend vleesch van
noodslachtingen afkeuren, omdat de toestand van „kiemhoudend
2\'jn", als ondeugdelijk is aan te merken (zie art. 36 K.B. van 5 Juni 1920):
2°. óf men neemt aan, dat ook in vleesch van normale slacht-
dieren onschadelijke kiemen kunnen voorkomen, hetzij door in-
travitale- of postmortale infectie, waardoor normaal vleesch niet
ondeugdelijk wordt, welke kiemen echter dan ook normaliter in
het vleesch van zieke dieren kunnen\' voorkomen. Men keurt echter
\'n dit geval een noodslachting af, omdat de combinatie van de
factoren „noodslachting" en „kiemen" het vleesch ondeugdelijk
blaakt in den zin van bovengenoemd artikel;

3°. óf (in aansluiting met het voorafgaande), men neemt aan.

-ocr page 14-

dat, evenals in vleesch van normale slachtdieren, ook in het vleesch.
afkomstig van noodslachtingen, voor den consument onschadelijke
kiemen kunnen voorkomen, waarbij men echter het in nood ge-
doode dier in dit geval laat afkeuren, omdat men bij de combinatie
van de factoren „noodslachting" en „kiemhoudend zijn", door uit-
wendige omstandigheden (gebrekkige inrichting van laboratoria,
weinig personeel), niet kan nagaan of de kiemen pathogeen zijn
of niet."

Uit de Toelichting op het Koninklijk Besluit van 5 Juni 1920
(zie Peerbolte en Berger „Vleeschkeuringswet en haar Uitvoering",
blz. 200) blijkt, dat men aanneemt, hetgeen in bovengenoemd 2e punt
is verondersteld, terwijl ook het 3e punt van invloed is geweest.

Het doel van dit onderzoek is, om na te gaan:

„1". of vleesch van normale slachtdieren kiemhoudend is of niet;

2". of vleesch van normale slachtdieren onder gewone omstan-
digheden binnen den gebruikelijken tijd, verloopende tusschen
slachten en nuttigen, kiemhoudend wordt;

3°. zoo ja, of deze factor een belemmering is voor de afkeuring
van kiemhoudend vleesch van noodslachtingen;

4". of vleesch van noodslachtingen voor een grooter percentage
kiemhoudend is, dan dat van gewone slachtdieren;

5". zoo ja, of dit een economische belemmering is voor de af-
keuring van alle uit nood gedoode dieren, die kiemhoudend zijn;

6". of vleesch van noodslachtingen vaker kiemhoudend wordt
in den sub 2 aangeduiden tijd en of hierop bij de uitspraak ge-
rekend moet worden;

7®. of een onderscheid van de gevonden kiemen — in specifieke
en niet specifieke noodzakelijk is, om onnoodige vernietiging
van veel kapitaal te voorkomen."

-ocr page 15-

II

HISTORISCH OVERZICHT

Door de groote hoeveelheid literatuur over het onderwerp in
kwestie, alsmede door de verschillende meeningen erover, is het
in het belang eener goede voorstelling van den huldigen stand
van zaken noodig, dat de verschillende publicaties niet te beknopt
worden weergegeven.

Ter verkrijging van een duidelijk overzicht is eerst gerefereerd
de meening der tegenstanders van de theorie, dat vleesch en
organen van gezonde dieren kiemvrij zijn, daarna die der voor-
standers van deze zienswijze.

Daarna worden nog eenige overzichten gegeven omtrent ver-
schillende onderzoekingen, die bovengenoemde kwestie zeer nauw
raken.

A. Tegenstanders der theorie, dat normaal vleesch kiemvrij is.

. Conradi (11) beschreef in 1909 een nieuwe methode om even-
tueel spaarzaam aanwezige kiemen in vleesch aan te toonen, welke
methode aldus wordt toegepast:

„Direct na den dood wordt met steriele messen een 50—100 gr.
zwaar stuk vleesch uit het dier genomen. Dit stuk vleesch wordt
V„—1 minuut in een oliebad van 200° C. gelegd en daarna 4 uur
lang in een 2 % sublimaatbad op 37° C. Bij verzending legt men
het stuk vleesch uit het oliebad in een 0.2% sublimaatoplossing.
Na het sublimaatbad van 4 uur op 37° C. komt het stuk vleesch
in een groot steriel puntglas, waarvan het overhangende deksel
met hars luchtdicht is afgesloten. Hierin blijft het 12—16 uur op

-ocr page 16-

37° C. Daarna wordt het stuk vleesch gehalveerd met steriele messen en
bacteriologisch onderzocht. Conradi vond, dat van de 162 orgaan-
deelen van gezonde dieren er 72 kiemhoudend zijn, d.w.z. 44.4 %,
nl. 30 maal anaerobe- en 42 maal aerobe bacteriën. Het aantal
bacteriën bleek zóó gering, dat ze alleen na een sterke vermeerdering
konden worden aangetoond. Hij zegt, dat dus ook in normaal vleesch
bacteriën moeten voorkomen en komt tot de conclusie, dat de
aanwezigheid van bacteriën in versch vleesch er niet op behoeft
te wijzen, dat septische processen voorafgingen.

Hij is van meening, dat noodslachtingen alleen dan vrijgegeven
mogen worden, wanneer na toepassing van ophoopingsmethoden het
vleesch steriel blijkt te zijn. De bacteriën voorkomend in normaal
vleesch denkt hij zich afkomstig van een intravitale infectie uit
den darm.

De negatieve resultaten der onderzoekingen van vóór 1909,
schrijft hij toe aan het gebruik van te kleine stukken vleesch bij
het „ophoopen". Hij controleerde zijn uitwendige desinfectie door
op het vleeschstuk bacteriën en sporen te brengen en het vleesch
te laten drogen. Daarna ging het in het oliebad van 200° C. en het
vleesch was uitwendig steriel. Ook spoot hij in het inwendige van
het stuk vleesch paratyphusbacillen, desinfecteerde daarna uitwendig
en kon uit het vleesch weer paratyphusbacillen kweeken.

Daarmee bewees hij, dat door de uitwendige desinfectie in het
oliebad van 200° C. wel de oppervlakkige kiemen worden gedood,
doch de in het vleesch aanwezige bacteriën onaangetast worden
gelaten.

Meijer (17) gaat volgens de Conradische methode het kiemge-
halte na van normaal vleesch en vindt, dat in ongeveer de helft
van de gevallen het vleesch, na 3 dagen bewaard te zijn geweest
op een temperatuur van 2-~4° C. met een vochtigheidstoestand
van 75 spaarzaam bacteriën bevat. Hij noemt die kiemen „glaciale
bacteriën" en denkt, dat die deels van buiten af binnendrongen,
deels door bloed- en lymphstroom ook intravitaal in het vleesch
kwamen. Bij nog langer verblijf in het koelhuis, vond hij 18 van
de 28 proeven kiemhoudend. Hij spreekt zich uit vóór „ophooping"
om spaarzaam aanwezige bacteriën aan te toonen en beweert, dat
die enkele kiemen, die intravitaal aanwezig waren, samen met

-ocr page 17-

de toetredende saprophyten, de assimilatie van het dierlijk voedsel
in het menschelijk lichaam vergemakkelijken.

Horn (20) onderzocht het vleesch van 36 gezonde dieren.
Deze werden na het slachten in bouten verdeeld, en deze bouten
werden tot 24 uur na de slachting bewaard op kamertemperatuur.
Daarna werd uit deze bouten het bacteriologisch onderzoek ver-
richt. Hij vond zonder „ophooping" 5.56 % positieve resultaten en
met „ophooping" volgens Conradi 13.89%. Hij onderzocht evenzoo
7 gezonde dieren, waarvan de bouten 1 —3 dagen werden bewaard
op kamertemperatuur en vond zonder „ophooping" van bacteriën
4.65% positief, met „ophooping" 11.63%. Ook onderzocht hij zoo
vleesch, dat aan bouten 3—6 dagen was bewaard op kamertem-
peratuur en nam hierbij 13 proeven, waarbij hij vond zonder „op-
hooping" 15.38 % positief, met „ophooping" 30.77 7o- Ook nam hij
24 proeven met vleesch uit bouten welke 6—21 dagen waren
bewaard op 2°C. en vond zonder „ophooping" 25% positief,
met „ophooping" 54.17% positief.

De gevonden bacteriën waren vooral coccen. Bac. coli en
anaerobe bacteriën. Hij zegt. dat de normale musculatuur wel
bacteriën bevat, maar zóó weinig, dat ze alleen door „ophooping"
aan te toonen zijn. De aanwezige bacteriën zijn afkomstig van een
postmortale infectie van het vleesch.

Hij onderzocht ook zieke dieren, en vond:

„20.9 % kiemhoudend zonder „ophooping". ^

30.65 o/o „ met

Hij heeft nooit zoog. „vleeschvcrgiftigers" gevonden.

Door „ophooping" der bacteriën vond hij bij gezonde dieren
ccn stijging van de positieve uitkomsten met 7% en bij zieke

dieren met 10%.

Hij vergelijkt ook vleesch van noodslachtingen, geslacht op ccn
abattoir, met het vvleesch van noodslachtingen op het platte innd
geslacht en vond bij de laatste categorie ccn 3 maal zoo hoog
percentage positieve resultaten als bij de eerstgenoemde. De oorzaak
zocht hij in het onzindelijke slachten, en hij concludeert, dat dus de
manier van slachten invloed heeft op het kicmgehalte van het vleesch
speciaal bij noodslachtingen.

-ocr page 18-

Bongartz (22) onderzocht tal van normale slachtingen en tal van
noodslachtingen. Hij is van meening, dat men een noodslachting
alleen dan mag vrijgeven, wanneer na „ophooping" het vleesch
steriel is. Hij acht een „ophooping" van 1 dag op 37° in bouillon
b.v. te kort. Bij 47 noodslachtingen vindt hij 20 maal bacteriën.
Bij 42 normale slachtingen vond hij 14 maal bacteriën. Hij is van
meening, dat de Conradische methode voor de practijk te om-
slachtig is.

Langrand (25) vindt de methode van Conradi niet geschikt.
Hij steriliseerde het vleesch aan de oppervlakte met een blaasvlam
en nam daarna met een soort steriele harpoen 8—10 gram uit het
binnenste van het te onderzoeken stuk vleesch en onderzocht dit
bacteriologisch bij 74 dieren, en wel bij 22 gezonde-, 6 hydrae-
mische-, en 6 dieren met koorts, alsmede bij 8 cadavers, of dieren
die in de agonie waren gedood, 27 zieke dieren en 5 overver-
moeide dieren. Hij vond van de normale dieren het vleesch voor
11 7o kiemhoudend en van de andere (zieke) dieren samen vond hij:

„Runderen 81 % positief, kalveren 70% positief, varkens 87%
positief en schapen 78 % positief."

Zijn resultaten zijn echter geflatteerd, daar in den uitslag opge-
nomen zijn de bacteriologische onderzoekingen van de oppervlakte
van het vleesch, waarvan de uitslag voor 100% positief was. Hij
bewaarde het vleesch tot 70 uur en nam van verschillende plaatsen
van het üchaam stukken ter onderzoek.

Bierotte en Machida (23) hebben de proeven van Conradi na-
gedaan en gecontroleerd en waren het met Conradi eens, dat
men voor het bacteriologisch onderzoek groote stukken vleesch
noodig heeft, die in hun geheel moeten verwerkt worden, omdat
men wegens de spaarzame aanwezigheid van kiemen, bij kleine
stukken een foutieven uitslag krijgt. Onder de positieve gevallen,
welke zij vonden waren er 15, die met kleine stukken van dezelfde
dieren negatief waren. Zij vonden ook wel Bac. coli, maar zeggen,
dat het aantoonen ervan erg moeilijk is, omdat Bac. coli zich bij
het eerste onderzoek voordoet als een onbewegelijk staafje, dat
slechts na herhaald overenten bewegelijk wordt.

Van 54 steriel ontnomen proeven waren er 32 = 59.25 % kiem-
houdend, n.1. 26 maal aerobe- en 6 maal anaerobe bacteriën. Zij

-ocr page 19-

stemmen in met den uitslag van Conradi en vinden de methode
theoretisch goed, maar practisch te omslachtig. Het kokende olie-
bad vonden ze een uitstekend desinfectiemiddel.
Hun resultaten waren bij normale dieren:

„Longen en lever ... in 72.7 % van de gevallen kiemhoudend.
Milten......... 9.1 o/o......

Nieren.........31.6%

»♦ tf tf »»

Spieren (uit diepe lagen

van den nek). ...» 63.6% „ „ „

Amako (21) vond met de methode van Conradi de spieren
kiemhoudend tot een percentage van 27.2%, de milten 31.8 7o.
de nieren 59% en de levers 100%.

Hij herhaalde de proeven met 50 konijnen en cavia\'s, die hij
geheel steriel behandelde (dooden, huid afnemen, de buikholte
steriel openen) en vond geen bewijs, dat er een latente infectie
bestaat in den zin van Conradi. Hij acht meer waarschijnlijk het
optreden van een uitwendige infectie door het slachten, waarbij op
het weefsel een druk wordt uitgeoefend, tengevolge waarvan er
weefsèlsap uitvloeit, welk sap na ophouden van den druk geïnfec-
teerd wordt teruggezogen. Deze druk ontstaat al, wanneer men met

een niet te scherp mes snijdt.

Hij kon bij steriel gedoode dieren geen kiemen aantoonen en
hecht daarom zooveel aan de postmortale infectie. De methode
van uitwendige sterilisatie van Conradi met olie van 200° C. vindt
hij niet voldoende, daar in die halve minuut volgens hem milt-
vuursporen of paratyphusbacillen niet gedood worden, wanneer
ze even onder de oppervlakte van het vleesch zitten.

Bttgge cn Kicszig (27) namen uitgebreide proeven volgens de
methode van Conradi cn wel met meerdere proeven uit één stuk
vleesch, alsook met grootere stukken cn namen een tijd van 1 uur
tusschen de afloop der slachting en het begin van het bacteriologisch
onderzoek. Zij vonden op die manier 8.33% positieve resultaten.

Buggc cn Kicszig (34) hebben veel over het kicmgehalte van
normaal vleesch en van organen gewerkt. Zij verwijzen m hun
publicaties naar Amako. Zwick und Weichel cn Grunt.
Zij gingen volgens de methode van Conradi te werk, maar

-ocr page 20-

legden de stukken vleesch in de broedstoof op een draadrooster
om het vocht af te laten loopen. Zij onderzochten vooral voor-
en achterschenkels en daarnaast ook de tong. Van de 244 vleesch-
proeven waren 219 kiemvrij, d.i. 89.75% en 10.25% was kiem-
houdend. Zij onderzochten steeds direct na de slachting. Vroeger
kregen zij als resultaat 85.1% kiemvrij en 14.9 7o kiemhoudend,
maar toen moesten de stukken vleesch eerst vervoerd worden van
het slachthuis naar het laboratorium en werden deze dus eenige
uren later behandeld.

Het afzonderlijk resultaat was:

„Voorschenkel . 95.23 % kiemvrij, 4.77 % kiemhoudend

Achterschenkel . 93.75 % „ 6.25%

Halsspieren. . 76.67% „ 23.33%

Psoasspieren . . 100 % „ O %

Tong .... 88.24% „ 11.76%

De oorzaak van een eventueele postmortale infectie is volgens hen:

„Ie. Dat gedurende de verbloeding door de zuigende werking
der rechterboezem en der Vena cava de bacteriën uit de lucht en
in de omgeving van de wond in de bloedvaten gezogen worden.

2e. Dat door het afnemen van de huid o.m. de huidvaten worden
geopend en zoo het vleesch geinfecteerd wordt.

3e. Dat door druk op de spieren gedurende het slachten een
zuiging ontstaat, waardoor geïnfecteerd sap wordt opgezogen en er
zoodoende een aantal bacteriën diep genoeg in het vleesch komen,
om niet meer door de uitwendige sterilisatie te worden gedood."

Zij concludeeren:

„Ie. Een klein percentage van normaal vleesch is kiemhoudend.

2e. Er zijn minder bacteriën al naarmate er meer fasciën aan-
wezig zijn, dus de uitwendige infectie speelt ook een rol en zij
bevelen daarom aan, om van een noodslachting steeds den schenkel
te onderzoeken.

3c. Het aantal bacteriën stijgt, naarmate de tijd langer is tusschen
het uitnemen van het vleesch uit het slachtdier en het deponeeren
in het oliebad.

4e. Vindt men verschillende kiemen, dan moet men denken aan
een postmortale infectie.

5e. Vindt men in verschillende spieren van één dier dezelfde

-ocr page 21-

bacteriën dan pleit dat voor een intravitale infectie, of dan is dat
een patiënt geweest met een chronische ziekte.

6e. Een intravitale infectie in den zin van Conradi, d.i. een
latente infectie met onschuldige kiemen, kon niet bewezen worden;
voor dit bewijs zijn verschillende factoren noodig, waarbij vooral
het steriel slachten van gezonde dieren behoort.

Ford (43) onderzocht verschillende organen van kleinere dieren,
als honden, katten, cavia\'s, op de aanwezigheid van kiemen en
vond, dat een hoog
percentage kiemhoudend was. Ook kwam hij
tot de conclusie, dat iedere diersoort haar eigen bacteriën herbergt.
Hij controleerde zijn proeven 6—7 dagen achtereen, om langzaam
groeiende bacteriën gelegenheid te geven, zich te ontwikkelen.

Volgens Fraenkel, die het artikel van Ford in de „Hyg. Rund-
schau" refereerde, groeiden de door Ford gevonden bacteriën echter
juist zeer snel en was de techniek van Ford zeer gebrekkig.

Trawinskij (41) werkte met voor- en achterschenkels cn onder-
zocht met de methode van Conradi 42 runderen, waarbij hij echter
de „ophooping" nog sterker maakte. Hij paste n.1. verschillende
vóórbehandelingen toe cn wel:

1. direct na de slachting bacteriologisch onderzoeken.

2. 24 uur „ophooping" op 37° C„ dan steriel gehalveerd,
daarna als 1.

3. 24 uur op gewone temperatuur (kamer), dan als 2, daarna
behandeld als I.

4. direct nn slachten het stuk vleesch op 5—6° C. in het koelhuis
gedurende 2x24 uur, daarna als 2 cn 1.

5. direct na slachting het stuk vleesch op 5-6° C. gedurende
1 X 24 uur, daarna 24 uur op kamertemperatuur cn daarna als 2 cn I.

Bij de Ie methode was O % kiemhoudend. bij de 2c was 54.76 "/o
kiemhoudend,
bij de 3e was 90.47 % kiemhoudend. bij de 4c 13.33 %,
bij de 5e 56.67 %. Hij vond Bac. coli, gram negatieve staafjes
Proteus,
staphylococcen, Streptococcen, boterzuurbactcricn.

Uit 4 volgt, dat de koeltempcratuur direct na het slachten een
bacterie vrijmakende werking heeft op het vleesch. Hij vindt dat
ßac. coli de
houdbaarheid vermindert. Hij doodde nl. konijnen
steriel en spoot één achterdeel in met Bac. coli cn bewaarde dit
achterdeel gedurende 72 uur op 37° C. Ook bewaarde hij vlecsch

-ocr page 22-

van een normaal konijn onder dezelfde omstandigheden. Beide
dieren hadden vóór den dood 48 uur gevast om het binnendringen
van bacteriën uit den darm in de musculatuur tegen te gaan.

Het vleesch van het geënte deel stonk na 72 uur, was grauw,
rook naar NHg, was week, sterk alkalisch, bevatte veel colibacillen.

Het ongeënte vleesch was normaal, stonk niet, de reactie was
amphoteer, het bevatte geen colibacillen.

Volgens hem kan dus het vleesch ook van binnen naar buiten
bederven, wanneer Bac. coH de oorzaak van het bederf is.

B. Voorstanders der theorie, dat normaal vleesch kiemvrij is.

Broek (1860) beweerde al, dat eiwit, eigeel, bloed, gal en urine
niet bederven, wanneer zij bewaard worden onder afsluiting van
de lucht, ook al bewaart men op 25—30° C.

Rosenbach en Meissner (1880) konden heele nieren, milten,
stukken pancreas, stukken lever, afkomstig van konijnen en katten
na steriel uitsnijden 2—3 jaar bewaren.

Häuser (2) verwees in zijn publicaties naar Rossbach, die van
meening is, dat door een intraveneus-geappliceerd gif, nl. een
papyotineoplossing, de praeexisteerende bacteriën in het lichaam
zich zóó snel vermeerderen, dat na 50 minuten al heel veel
bacteriën in het bloed aantoonbaar zijn en ook in de spieren en
organen.
Hauser echter denkt, dat die z.g. bacteriën afvalproducten
waren van bloedlichaampjes en bijaldien het werkelijk bacteriën
zijn geweest, deze met de papyotineoplossing in het bloed waren
gebracht, maar zich dan toch niet zoo snel kunnen vermeerderen.
Verder verwees Hauser naar
Zweifel, die beweert, dat in het weefsel
van gezonde dieren steeds bacteriën zijn, welke echter anaëroob
leven en dus alleen hun physiologische eigenschappen kunnen
ontplooien, wanneer de zuurstof uit het weefsel wordt gehaald.

Verder memoreert Hauser nog Bécharnp, die gelooft, dat in
iedere cel lagere microörganismen aanwezig zijn, en
Wigand, die
van meening is, dat de eiwitachtige substantie van het weefsel,
bij verval in levende bacteriën verandert.

Hauser zelf is van meening, dat bij alle onderzoekingen over
het kiemgehalte, de luchtinfectie wegvalt tegenover de infectie door
niet steriele instrumenten. Hij steriliseert zijn instrumenten dan ook

-ocr page 23-

droog tot 180° C. en gebruikt voor zijn onderzoek konijnen en
cavia\'s, gedood door nekslag. Na den dood werden ze geschoren
en in water gelegd. De sectieplank en de vloer werden nat ge-
maakt om het stof te weren. Met steriele instrumenten werd de
huid aan de buikzijde verwijderd, waarbij de huid het subcutane
weefsel niet raakte. Daarna werd de buik steriel geopend en de
organen er steriel uitgenomen, alsmede de spieren (psoasgroep).
Hij nam zoo 15 proeven en vond, dat in het algemeen bij geen
enkele proef uit orgaan of vleesch bederf optrad, zelfs nog niet
na 22 dagen, al trad de atmospherische lucht toe.

Hij nam nu opnieuw proeven en conserveerde organen en vleesch
in verschillende gassoorten, nl. in Hj, Oo en in Coo, en vond dat
zelfs na 130 dagen nog geen bacteriegroei optrad.

Verder conserveerde hij nog in water en in voedingsoplossingcn

water -f iets gelatine). De enkele positieve uitkomst die hij krijgt,
schrijft hij toe aan een infectie door luchtkicmen.

Bij de positieve bevindingen waren maar enkele bacteriën, die
een bepaalde vorm van bederf aan het vlecsch en de organen
hadden gegeven.

Hij is van meening, dat er stellig geen anaërobe kiemen latent
\'n het weefsel voorkomen, daar cr in dat geval bij necrotischc
processen waar O3 ontbreekt, wel meer anaërobe bacteriën aan-
toonbaar moesten zijn.

Met verschillende proeven toonde hij aan. dat het product van
een eenvoudig weefselverval (zich b.v. voordoende bij een 22 dagen
oude nier uit zijn proeven) een negatieven uitslag geeft bij injectie
\'n de buikholte van een konijn.

Hij concludeert:

..1. In het levende weefsel cn in de weefselsappcn van gezonde
dieren zijn geen rottingsbacteriën nóch andere bacteriesoorten
aanwezig.

2. Dierlijk weefsel ondergaat bij afwezigheid van kiemen onder
toetreding van steriele atmospherische lucht, in Oj, Hj of Cog, in
^ater of in voedingswater (aqua gelatine) een metamorphose ge-
lijkend op de verandering welke levend weefsel ondergaat, hetwelk
zonder bacteriewerking door voedingsstoornissen in necrose geraakt.

3. De producten die ontstaan bij het proces ad 2 hebben geen
Pathogene eigenschappen."

-ocr page 24-

Beco (3) nam proeven met konijnen en toonde aan, dat na den
dood slechts zeer, zeer langzaam, microben uit den darm in het
bloed worden opgenomen.

Hij stelde nl. cadavers van konijnen, gestorven aan een kunstmatige
irritatie van het darmkanaal bloot aan een temperatuur van 15° C.
en vond, zelfs 9 dagen na den dood geen intestinale microben in
het vleesch dier konijnen, wanneer tenminste niet gedurende het
leven het bloed met deze microben was geïnfecteerd.

Présuhn (4) komt in zijn dissertatie tot de conclusie, dat vleesch
van normale dieren geen bacteriën bevat.

Hij nam o.a. proeven met vleesch, dat eenige dagen in een
slagerswinkel had gelegen en vond, dat na 7 dagen, op een afstand
van 1 c.M. van de oppervlakte nog geen bacteriën te vinden zijn.

Hij concludeert hieruit dat, wanneer men bacteriën in vleesch
kan aantoonen, dit vleesch afkomstig is van abnormale dieren.

Ten opzichte van organen kon hij dit niet zeggen, daar in de
organen normaliter wel bacteriën voorkomen volgens hem, nl. vooral
Bac. coli en Bac. proteus.

Selter (8) is van meening, dat men bij een bacteriologisch onder-
zoek van vleesch er absoluut van overtuigd moet zijn, dat een
infectie door luchtkiemen niet plaats kan hebben. Ook moet men
alle, ook de spaarzame kiemen aan kunnen toonen en daarom
beveelt hij aan, om voor het onderzoek groote stukken te nemen
en beschouwt om die reden de onderzoekingen van vóór 1899
als niet betrouwbaar.

Bij 15 dieren vond hij in de longen 7 maal, in de lever 6 maal,
in de milt 2 maal en in de nieren 6 maal bacteriën. Ook onder-
zocht hij veel lymphklieren.

Hij concludeerde:

„De longen kunnen in het algemeen niet als kiemvrij worden
beschouwd. Het meeste vindt men in de longen sporenvormcnde
bacteriën, soms virulente bacteriën, soms pneumococcen.

Door sterke inspiratie zijn de bacteriën uit de lucht zelfs tot aan
de longperiferie te inhaleeren.

Vanuit de longen komen die bacteriën weer in de bronchiale
lymphklieren.

Lever, milt, nieren, bloed, zijn onder normale verhoudingen kiemvrij.

-ocr page 25-

De macroscopisch intacte darmwand is niet geheel ondoorlaat-
baar voor bacteriën uit den darm.

De bacteriën welke den darmwand doorboren, worden indemesen-
teriale lymphklieren teruggehouden. Ook de intacte huid laat
bacteriën door, welke bacteriën in de onderhuidsche lymphklieren
worden opgenomen.

De kiemvrijheid van organen, van bloed en dus van vleesch,
berust niet zoozeer op de ondoorlaatbaarheid van longen, darmwand
en huid, dan wel op de ondoorlaatbaarheid van de mesenteriale-
en overige lymphklieren."

Grabert en Mergell (28) onderzochten 108 normaal geslachte
dieren, nl. 77 runderen, 18 kalveren en 13 varkens. Het vleesch
werd genomen uit de nekmusculatuur en uit de middenrifspilaren.

Zij vonden van 108 spierproeven er 1 kiemhoudend =±1%
en wel met een gram positieve bacterie.

Zij onderzochten ook organen en vonden in de nieren voor 60 %,
in de lever voor 51%, in de milt voor 5.4% bacteriën, welke
vooral behoorden tot de groep der boterzuurvormende organismen
en alleen op anaerobe bodems groeien wilden.

Voor het onderzoeken van noodslachtingen vonden zij de methode
van Conradi niet geschikt, omdat, inplaats van miltvuurbacillen
te vermeerderen, deze methode juist de miltvuurbacillen in aantal
doet achteruitgaan. Voor het bacteriologisch miltvuuronderzoek
Van vleesch is ze dus ongeschikt.

Zwick en Weichel (29) controleerden de proeven van Conradi.
2ij namen 80—100 gram zware spierstukken, legden die 2—5 minuten
in kokend water en daarna 5 minuten in een Va % sublimaat-
oplossing.

Zij vonden in 63 spierproeven van verschillende plaatsen van
het lichaam slechts 1 maal bacteriën uit de coli-typhusgroep, nl. in de
nekmusculatuur.

19 spierproeven uit de achterhand waren alle negatief.

19 „ „ „ voorhand

Van 10 „ ., nekmusculatuur

8 „ „ „ psoasgroep „ alle

-ocr page 26-

2 spierproeven uit den Musculus longissimus dorsi waren

negatief.

1 spierproef „ „ halsmusculatuur was negatief.
„ hartspier waren
„ lever waren er 5 positief.
„ milt „ „ 4 „
„ nieren „ negatief.
„ tongspier waren negatief,
dus van 63 spierproeven van runderen was er 1 positief, of
± 1.6%; de gevonden bacil behoorde tot de coli-typhusgroep. Zij
zeggen dat het hooge percentage hetwelk Conradi e.a. vonden, zijn
oorzaak vindt in druk op het weefsel, waardoor sap uittreedt, welk
sap bij ophouden van den druk, geïnfecteerd wordt teruggezogen.

Van varkens onderzochten zij 7 maal de achterhand, 1 maal de
nekmusculatuur, 2 maal de milt en 2 maal de nieren. Alle proeven
waren negatief. Van 2 proeven uit de lever was er 1 negatief, de
andere proef toonde Bac. coli aan. Zij onderzochten de vleesch-
stukken met 5 verschillende manieren van uitwendige sterilisatie, nl.:

„1. met olie van 200° C. (Conradi).

2. met gloeiende messen wordt de uitwendige oppervlakte
geschroeid.

3. 37" uur in sublimaat en daarna als 2.

4. als 3, maar na sterilisatie werd het vleesch 18 uur op 37° C.
gebracht.

5. 2—5 minuten in kokend water, daarna 5 uur in een \'/s %
sublimaatoplossing."

De resultaten van die verschillende proeven liepen niet ver uiteen.

Ook gingen zij na de doordringbaarheid van beenweefsel voor
enteritisbacteriën en vonden, dat wanneer zij beenderen ontdeden
van de spieren en van het periost, de enteritis-bacteriën eerst na
2—3 dagen in het beenmerg konden worden aangetoond, wanneer
zij de bacteriën uitstreken op het been of op de gewrichtsvlakte.
Zij vonden de methode van Conradi voor de practijk te omslachtig.
Zij nemen niet aan, dat die ééne door hen gevonden bacterie ge-
durende het leven in het vleesch drong.

Grunt (31) wijst er op, dat de moeilijkheid daarin ligt, om uit
te maken, of de bacteriën intravitaal- of postmortaal in het vleesch

2 spierproeven
van 6 proeven
.. 4
2
2

-ocr page 27-

drongen. Hij ging na, hoe de uitwendige desinfectie op een stuk
vleesch werkt en gebruikt voor desinfectie sublimaat, waarvan hij
zegt, dat het alleen uitwendig steriliseert en de inwendige bacteriën
niet aantast.

Hij zegt, dat bacteriën met een enorme snelheid in het vleesch
doorgroeien, vooral onder invloed van druk.

Hij kan niet beamen, dat de methode van Conradi alle post-
mortale infectie uitsluit, nl. de bacteriën kunnen al lang de zóne,
waarin de uitwendige desinfectie nog werkt, hebben overschreden
voordat het vleesch voor het onderzoek wordt gebruikt. Hij
steriliseert daarom nog sterker uitwendig, vooral met sublimaat
en vindt 20.5 % van al zijn proeven positief en constateert dat
de bacteriën niet gelijk in de musculatuur zijn verdeeld.

Lymphklieren vond hij voor 38.7 % kiemhoudend, en hij zegt,
dat men dus te veel moet afkeuren, als men bij een noodslachting
de klieren alleen maar onderzoekt en geen gelegenheid geeft aan
de bacteriën in het vleesch om zich te vermeerderen. Grunt komt
tot de volgende conclusie:

1. „In het vleesch van normaal geslachte, gezonde runderen,
komen geen bacteriën voor.

2. Door een uitwendige infectie is het vlecsch eenigszins kiem-
houdend.

3. Om te bewijzen, dat er bacteriën in het vleesch zitten, moet
men vleesch nemen, waaromheen fasciën en de bacteriën in dit
vleesch gelegenheid geven, zich te vermeerderen.

4. Vaak komt de oppervlakkige sterilisatie te laat.

5. Lymphklieren van normale dieren bevatten wel kiemen, in
tegenstelling met het vleesch."

Buggc en Kicszig (35) hebben ook dit onderzoek uitgevoerd,
en verwezen daarbij naar Amako. Zij doodden de dieren door
een snoer dicht te trekken om den hals, dan was ook de lucht-
toevoer uit neus en keel afgesneden. Na den dood werd de buik-
huid geschoren, gedesinfecteerd, afgebrand en steriel afgenomen.
Vóór het openen der buikholte werden de testikels weggenomen.
Alle organen werden steriel uitgenomen en volgens Conradi
Onderzocht.

Zij controleerden met een konijn geënt met paratyphusbacillen.

-ocr page 28-

of door sublimaat de bacteriën in het inwendige van het vleesch
niet werden gedood. Zij onderzochten van 12 konijnen, 6 honden
en 3 geiten de longen, hart, lever, milt, nieren, hersenen, testikels,
uier, tong, musculatuur van voor- en achterschenkel en beenmerg
van verschillende beenderen.

Het resultaat was, dat de musculatuur voor 3.2 % kiemhoudend
was, maar dat was waarschijnlijk een uitwendige infectie, men vond
nl. verschillende bacteriën. Bij aseptisch werken zijn de spieren
volgens hen steriel.

Longen en lever waren sterk kiemhoudend door de nabijheid
van resp. buitenlucht en darmkanaal. In hartspier, milt, nieren,
hersenen, testikels en beenderen waren geen kiemen aan te toonen,
dus zeker is er geen intravitale infectie (volgens Conradi) uit den
darm via de lymphe en het bloed naar de spieren.

C. Enkele onderzoekingen, die met dit vraagstuk in nauw
verband staan.

Marxcr (6) onderzocht de houdbaarheid van vleesch en het bacterie-
gehalte, alles op kamertemperatuur bewaard. Hij onderzocht ook
de houdbaarheid van het vleesch aan de hand van chemische
reacties, en kwam tot de conclusie, dat bij de beoordeeling van
de houdbaarheid van het vleesch het bacteriologisch onderzoek
toonaangevend moet zijn.

Hij noemde de grenzen op. binnen welke vleesch nog normaal
is, b.v. beweert hij dat wanneer 1 gram vleesch millioenen bacteriën
herbergt, dit eerst op de grens van bederf staat, of wanneer er
veel rottingsbacteriën in het vleesch zitten.

Hij bewaarde vleesch tot 20 dagen en nam op, den vochtigheids-
toestand van de atmospheer, het gewicht en de reactie van het vleesch
en onderzocht op Ho S met loodacetaat, hetwelk als een druppel
tegen een stukje papier op het vleesch werd gelegd en dan bruin
tot zwart werd. Hij vindt dat de reactie amphoteer wordt, als het
vleesch vol bacteriën zit en noemt dit een kritisch punt op den
weg naar het bederf.

Hij zegt dat in normaal vleesch specifieke bacteriën niet voorkomen.

Müller (7) zegt dat door het binnendringen van saprophyten
in de oppervlakte van het vleesch, het z.g. „Reifungsproces" niet

-ocr page 29-

plaats vindt, daar de autolyse van het vleesch juist in de diepte
het sterkst is en aan de oppervlakte slechts zwak.

Bugge (9) onderzocht zonder „ophooping" van de bacteriën, op
de gewone wijze bacteriologisch verschillende noodslachtingen, n.1
totaal 108 en vond hiervan 22 kiemhoudend = 20,3
o/q- Hij vond
bij runderen het kleinste percentage kiemhoudend. bij kalveren
het hoogste.

Müller (12) vindt de Conradische methode bij noodslachtingen
in de practijk onnoodig en niet economisch voor den landbouw,
n.1. het duurt te lang. Hij zegt dat een dier dan pas uit nood
wordt geslacht, wanneer er dreigend levensgevaar is en dat in
zulke gevallen bij septichaemiën van vleeschvergiftigingsbacteriën
geen vermeerdering van kiemen noodig is, daar men de bacteriën
in dat geval gemakkelijk zonder „ophooping" in het vleesch of
in de lymphklicren kan aantoonen door gewoon uit te strijken en
te kleuren. Hij kan de bewering van Conradi, dat de kiemen
2ÓÓ ongelijkmatig in het organisme verspreid zijn, dat een ver-
meerdering noodig is om ze aan te toonen, niet beamen, daar men
bij een gevaarlijke septichaemie vóór den dood eerst een verspreiding
der ziektekiemen in de bloedbaan krijgt en zoo door het heele lichaam.
Wel kunnen er in de eene spier meer kiemen voorkomen dan in
de andere, maar dat is niet het geval bij echte septichaemiën. wel bij
sapraemiën tengevolge van puerpcrale processen, welke bacteriën
echter uit een oogpunt van vleeschkeuring onbelangrijk zijn. Boven-
dien is vleesch, rijk aan zulke bacteriën spoedig bedorven en dus is
fleen ..ophooping" noodig. integendeel, het doet juist meer kwaad
dan goed in dusdanige gevallen, omdat in sommige gevallen zulk
vleesch er te ongunstig door wordt beoordeeld.

Müller (14 cn 19) vindt, dat de Conradische Methode zeer weten-
schappelijk is. maar dat men door deze methode misschien te veel

afkeuren cn wijst dan op de publicatie van Marxer, die vleesch
ccrst op de grens van bederf acht. wanneer het per gram meer
dan 1 millioen bacteriën bevat, cn naar
Altschüler. die gehakt
lïedorven vindt, wanneer 1 gram ervan meer dan 100 millioen
\'kiemen bevat.

Hij zegt dan ook. dat de taak van een hygiënist niet bestaat

-ocr page 30-

in het uitvinden van tal van verbodsbepalingen, maar in het nauw-
keurig vaststellen van de grens tusschen goed en slecht.

Meyer (15) werkte vooral over de uitwendige infectie van vleesch.
Hij verwees in zijn publicaties naar
Basenau, welke 2 cM. onder
de vleeschoppervlakte Bac. morbificans bovis bracht, welke bacterie
na 48—-54 uur tot op 6 cM. diepte was doorgegroeid, iets, wat
volgens Basenau alle vleeschvcrgiftigers kunnen. Meyer verwees
verder naar
Trautman, die een stuk vleesch aan één kant infec-
teerde met de Düsseldorfer vleeschvergiftigingsbacil; na 48 uur
was de bacil ook aan den onderkant van het stuk vleesch aan-
toonbaar. De niet-pathogene kiemen groeien volgens Trautman
wel aan de oppervlakte, maar niet in de diepte. Meyer verwees
verder naar
Marxer, die vleesch bewaarde op een temperatuur
van 6—20° C. en na 5—8 dagen op 1 cM. diepte veel staphylo-
coccen, Bac. coli en Bac. proteus kon aantoonen en die opmerkte,
dat vleesch er van buiten vaak goed uitzag, terwijl het van binnen
wemelde van bacteriën. Na 2—3 weken wemelt (volgens Marxer)
inwendig het vleesch van normale dieren van bacteriën, zelfs bij
gewone bewaring.

Meyer zelf hecht in dit verband veel waarde aan de tempe-
ratuur en de vochtigheidstoestand, want \'s zomers zijn er meer
vleeschvergiftigingen dan \'s winters. Hij werkte met een temperatuur
van 14—18° C., dat is de temperatuur, waarbij in de slagerijen meestal
het vleesch wordt bewaard. Hij nam een stuk vleesch van 1 — I Va K.G.
zwaar en tipte hierop af één platinalusje van een 24 uur-oude
cultuur, op schuine agar gegroeid. Na een twee-daagsche bewaring
op 14—18° C., werd het steriel in horizontale lagen van 1 cM.
dik gesneden en bacteriologisch onderzocht. In 2 dagen, drongen
Bac. coli, Bac. lactis aerogen., Bac. prodigiosus, Bac. fluoresc. liquef.
alle 4—5 cM. in het vleesch door, terwijl de vleeschvcrgiftigers,
nl. Bac. paratyph. en Bac. enterit. Gärtner in 24—48 uur 11 — 15 cM.
diep in het vleesch drongen.

De hoeveelheid bacteriën nam van de oppervlakte naar het centrum
af. Behalve de opgebrachte bacteriën waren nog tal van andere
tegenwoordig. Hoe slechter de voedingstoestand van een dier is,
hoe meer het indringen van bacteriën bevorderd wordt. Evenzoo is
dit het geval bij een vermoeid dier. een oud dier, een vrouwelijk

-ocr page 31-

dier. Typisch is, dat bij een doorwoekering met vleeschvergiftigers
de reuk, de kleur, alsmede de toestand van het vleesch uitstekend
is en lang blijft, zoodat de consument zich tegen de gevolgen van
een uitwendige infectie van het vleesch niet kan beschutten. Meyer
kon ook de proeven doen met
Vioo platinalusje.

Vooral gingen de proeven goed bij spieren zonder fasciën. De
snelheid waarmee de bacteriën zich vermenigvuldigen, vond Meyer
afhankelijk van vochtigheid en temperatuur.

Meyer (13) verdedigt de methode van Conradi, omdat men niet
alle vleeschvergiftigende bacteriën kent en juist deze onbekende
bacteriën misschien heel spaarzaam in het vleesch voorkomen en
dus een „ophooping" behoeven om aantoonbaar te zijn. Verder
beginnen alle septichaemiën met een locaal proces, waarbij maar
weinig bacteriën in het vleesch voorkomen.

Ook zitten bij noodslachtingen door septichaemiën de bacteriën
vaak ongelijk in het vleesch verdeeld. Om deze 3 genoemde redenen
wil hij de methode van Conradi aanbevelen, te meer, daar door
de goede uitwendige sterilisatie een postmortale infectie van het
vleesch is buitengesloten.

Rammeier (16) beweert, dat het vaak lastig is om een endogene-
en exogene infectie van het vleesch van elkaar te scheiden, omdat
postmortale infectie van vleesch, door de frequente aanwezigheid
van paratyphusbacillen en van Bac. ent. Gärtner in de natuur, zeerwel
mogelijk is. Hij kent ook een groote waarde toe aan de postmortale
..ophooping" in welken vorm dan ook, omdat de bacteriën van een
septichaemie zich sterker postmortaal vermeerderen in het vleesch,
dan intravitaal in organen en bloed, daar vóór den dood septichaemie
patiënten heel spaarzaam bacteriën in het vleesch hebben.

Chrctien (26) nam proeven met een bacil van de proteusgroep.
De oppervlakte van het vleesch werd met een 24 uur oude
bouilloncultuur nat gemaakt. Daarna werden van het vleesch coupes

gesneden en deze gekleurd. Na een bewaring van 24 uur op 12° C.

waren de bacteriën 2 n in het vleesch gedrongen bij rund, kalf en
schaap. Bij varkens waren de bacteriën 7 fi doorgedrongen.

Na 48 uur waren deze getallen voor rund-, kalfs- en schapen-
vleesch 5 n en voor varkensvleesch 10 /i. Op enkele plaatsen

-ocr page 32-

waren in het varkensvleesch de bacteriën tot op 0,2 m.M. vanaf de
oppervlakte aantoonbaar.

Op 15° C. was de groei in rund-, kalfs- en varkensvleesch tot
op 5 a 7 vanaf de oppervlakte, na 24 uur bewaren. Bij varkens-
vleesch 7 a 10 yu. soms 20 fi. Na 48 uur bewaren op 15° C. waren
deze getallen voor rund, kalf en schaap 10 fi, soms 30 fi. Voor
varkensvleesch was dit getal 1.5 m.M.

Na een bewaring van 3—4 dagen op 15° C. was de groei tot
40 n vanaf de oppervlakte gevorderd, soms tot 0.47 m.M., soms
tot 1.2 m.M. De volgende dagen toonde het vleesch alleen maar
wat bederf aan de oppervlakte, maar absoluut geen verdere door-
dringing van bacteriën naar de diepte.

Schapenvleesch, 7 dagen bewaard op 15° C. toonde een dikke
laag van bacteriën tot op 60 fi vanaf de oppervlakte, een dunne
laag van bacteriën tot 80 fi en enkele afzonderlijke bacteriën tot
op 0.5 m.M. vanaf de oppervlakte.

Bij kalfsvleesch waren die getallen 30 n en 70 n, en onder die
laag was geen enkele bacterie meer aan te toonen. Hij zegt, dat
de oppervlakkige laag van bederf een uitstekend filter is, om diep
doordringen van bacteriën te voorkomen.

Op een temp. van 20° C. is de verhouding als op 15° C.

........30° C. is de groei iets dieper.

Deze getallen golden allen voor de verhoudingen in een droog
milieu.

In een vochtig milieu werden de proeven herhaald en was de
zóne waarin zich nog bacteriën bevonden dikker dan in een droog
milieu.

De schrijver nam proeven met „viande fiévreux" en met vleesch
van hydraemische dieren, welke twee vleeschsoorten hij als analoog
beschouwt, voor zoover betreft doordringbaarheid voor bacteriën en
kwam tot de conclusie, dat in deze soorten vleesch de bacterielaag aan
de oppervlakte dikker is dan bij normaal vleesch. Hij nam nog proeven
met een #» muscle fatigué" en zag, dat het resultaat overeenkwam
met dat vsn f» viande fiévreux". Op 38® C. was de invasie van
microben zeer snel in dit soort vleesch. Ook onderzocht hij nog
levers en nieren en kwam tot de conclusie, dat de invasie van
bacteriën zeer beïnvloed wordt door vochtigheid en temperatuur.

-ocr page 33-

De spiervezels spelen volgens hem de rol van een filter, en de
doordringing van bacteriën in organen en spieren is nul. Deze
doorgroeiing met bacteriën wordt bevorderd door verweeking van het
vleesch en door veranderingen in de osmose.

Conradi (18) hecht aan de uitwendige infectie van het vleesch
ook veel waarde en schrijft sommige worstvergiftigingen door
enteritisbacillen toe aan personeel van worstfabrieken, welke menschen
dan aan enteritis zouden lijden, of bacillendragers zouden zijn. Hij
wil de uitwendige infectie tegengaan, door droge, koude bewaring
in een koelhuis, en vindt zulks, naast zindelijkheid in slagerswinkels
een groote factor om vleeschvergiftigingen te voorkomen.

Schornagel (32) zegt, dat de kunst van het keuren van vleesch
niet bestaat in het afkeuren, doch wel in het goedkeuren, Hij stelt
de hygiënische factor voorop, wil echter daarnaast aan de economische
zijde ook groote waarde toekennen en daarom een noodslachting alleen
dan afkeuren, als het vleesch ervan voor de gezondheid schadelijk
is, m.a.w. een eventueel positief resultaat van een bacteriologisch
vleeschonderzoek wil hij in bepaalde gevallen determiheeren. Hij
kan instemmen met Amako, die zegt, dat het groote aantal positieve
gevallen van Conradi zijn oorzaak vindt in het feit. dat bij het
uitsnijden van het stuk te onderzoeken vleesch er weefselsap wordt
uitgedrukt, hetwelk onmiddellijk daarna geïnfecteerd wordt terug-
gezogen cn welke infectie door de sterilisatie met het oliebad van
200° C. niet meer is te achterhalen.\' Schornagel kiest stukken van
dikke spieren voor bacteriologisch onderzoek cn kon soms bacteriën
kweeken uit de Musculi anconei. quadriceps, semimembranosus,
terwijl de pezige buigers en strekkers steriel bleven.

Hom (36) onderzocht 67 noodslachtingen van paarden. Daarbij
^varen er 43 wegens koliek. Van die 67 waren er 63 negatief = 94
6 % was positief, nl. vooral coccen en daarnaast Bac. coli. Geen
enkele maal vond hij een „vleeschvergiftiger".

-ocr page 34-

III

OPMERKINGEN NAAR AANLEIDING
VAN HET HISTORISCH OVERZICHT

Uit het voorafgaande overzicht der voornaamste literatuur, dit
gedeelte der vleeschkeuring betreffende, blijkt, dat er over de
principieele kwestie inzake de aanwezigheid van kiemen in normaal
vleesch een groot verschil van meening heerscht.

De vraag dringt zich dan vanzelf aan ons op, wat of misschien
de oorzaak hiervan kan zijn, daar het onderzoek in kwestie op
zichzelf toch niet zoo moeilijk is. Een bestudeering der literatuur
overtuigt ons, dat de oorzaak van het meeningsverschil berust op
de tal van verschillende wijzen van onderzoek, welke bijna evenzoo
vele verschillende meeningen hebben doen geboren worden.

Te verwonderen is dit niet, daar men bezwaarlijk een onder-
werp zal kunnen bedenken, waarbij zooveel factoren invloed op
het eindresultaat kunnen hebben, als juist bij dit onderzoek.

Voor het bespreken der verschillende publicaties in verband
met deze factoren is het noodzakelijk, uit te gaan van het stand-
punt dat de onderzoekers de bekende factoren zooveel mogelijk
in handen hadden, dus dat b.v. instrumenten en bodems op steriliteit
zijn onderzocht, enz.

De voornaamste factoren welke hun invloed hebben kunnen
doen gelden en welke uit de publicaties dan ook aan het licht
komen, zijn:

„Ie. de „ophooping" op zichzelf.

2e. de methode van „ophooping".

3e. de tijd welke verloopt tusschen slachten en onderzoek.

4e. het materiaal hetwelk voor onderzoek werd gebruikt.

-ocr page 35-

5e. de wijze van slachten."

6e. de wijze van het bacteriologisch onderzoek in engeren zin."

De 1ste factor (de „ophooping" op zichzelf) heeft den strijd over
de groote kwestie in 2 tijdvakken verdeeld.

Men kan a.h.w. in dit verband spreken van een prae- en post
Conradisch tijdvak.

Vóórdat de methode van Conradi bekend was, heerschte er
vrijwel overeenstemming tusschen de verschillende onderzoekers
over het feit dat normaal vleesch kiemvrij is. In dien geest schreven
Broek, Rosenbach, Hauser, Beco, Présuhn, Selter, enz.

In 1909 komt Conradi met zijn nieuwe methode van onderzoek,
waarbij hij gebruikt een stuk vleesch van ± 50 gram, hetwelk, na
door uitwendige sterilisatie te zijn bevrijd van oppervlakkige kiemen,
in zijn geheel op 37° C. wordt gebracht, teneinde eventueel spaar-
zaam aanwezige bacteriën te vermeerderen. Het resultaat was. dat
nu ineens 35 % van het vleesch van normale dieren kiemhoudend
wordt bevonden. Dat dit nogal opzien baarde, bewijzen de talrijke
onderzoekingen, waarbij dc proeven van Conradi gecontroleerd
werden en waarbij men dezelfde methode om dc bacteriën zich
te laten „ophoopen" toepaste. Zoo vond Meyer, 18 van dc
35 proeven van normaal vleesch kiemhoudend, d.i. ± 53 %. Bongartz
vond van 42 proeven normaal vleesch er 14 kiemhoudend ± 33%.
Bierotte en Machida vonden evenzoo 59.25% kiemhoudend en
Amako 27.2%. De factor „ophooping" speelt dus een groote rol
bij de verschillende resultaten.

Dc 2c factor is de methode van „ophooping."

Uit 2 voorbeelden der beschreven literatuur blijkt, dat deze
factor van grooten invloed is.

Ie. Horn onderzocht normaal vleesch dat 1—3 dagen op kamer-
temperatuur was bewaard en vond bij gewoon bactcriologi.sch
vleeschonderzoek 4.65 % positief. Paste hij bij dat bacteriologisch
vleeschonderzock „ophooping" toe in den zin van Conradi (door
het stuk vleesch van 50 gram eerst aan alle kanten te roosteren
en het daarna 16 uur op 37° C. te brengen), dan was 11,63 % van

2ijn proeven positief.

Na 3—6 dagen bewaren op kamertemperatuur vond hij bij ge-
woon onderzoek 15.38% positief, met „ophooping" 30.77% positief.

-ocr page 36-

Na bewaren van 6—21 dagen op kamertemperatuur, vond hij
zonder „ophooping" 25 % positief, met „ophooping" 54.17 %
positief. Hoe langer het vleesch bewaard was, hoe hooger het
percentage positieve resultaten werd.

2e. Trawinsky paste bij zijn onderzoek nog een sterkere „op-
hooping" van bacteriën toe dan Conradi. Eerstgenoemde bewaarde
n.1. eerst een stuk vleesch 24 uur op kamertemperatuur, daarna
werd het behandeld als bij Conradi (olie van 200° C. enz.) en
daarna werd het nog 24 uur bewaard op 37° C. Met deze methode
vond hij dat 90.47 % van zijn onderzoekingen positief was. Plaatste
hij direct na slachting het met kokende olie uitwendig gesteriliseerde
vleesch 24 uur op 37° C., dan was 54.76 % positief. De bewaring
van 24 uur op kamertemperatuur heeft dus het percentage positieve
resultaten met ± 36 vermeerderd.

Uit genoemde 2 voorbeelden^volgt, dat de methode van ,,op-
hooping" ook invloed heeft op de resultaten.

De 3e factor is de tijd welke verloopt tusschen slachten en den
aanvang van het bacteriologisch onderzoek.

Bugge en Kieszig kregen met de methode van Conradi tot
14.9% positieve gevallen, als zij l\'/a uur lieten verloopen tusschen
het slachten en het begin van het onderzoek. Werd het vleesch
direct na slachten onderzocht, dan kregen zij met dezelfde methode
10.25% positieve gevallen.

Trawinsky vond dat het 24 uur bewaren op kamertemperatuur
na het slachten een vermeerdering gaf van 36 % positieve resultaten
(zie boven bij 2e factor), Grunt vindt dit een heel belangrijke factor,
n.1. hij zegt, dat de bacteriën zóó snel in het vleesch dringen, dat
uitwendige sterilisatie volgens Conradi ze niet meer achterhaalt.
Hij steriliseert nog sterker uitwendig en constateert dat normaal
vleesch voor 0% positieve resultaten geeft.

Dus ook deze factor oefent veel invloed uit.

De 4e factor betreft de keuze van het materiaal.

Bugge en Kieszig onderzochten verschillende vleeschsoorten en
vonden:

-ocr page 37-

Voorschenkel 4,77 % positief
Achterschenkel 6,25 7o

Halsspieren. . 23.83 7o » } alles volgens methode „Conradi",
Psoasspieren. 0. % „
Tong.....11.76% „

Dat ook deze factor dus invloed heeft behoeft geen betoog.

De 5e factor is de wijze van slachten.

Hom vond het percentage positieve gevallen bij noodslachtingen,
geslacht op het platteland, 3 X zoo hoog als bij de op het abattoir
geslachte noodslachtingen. Bugge en Kieszig slachtten o.a. konijnen
steriel en vonden O % positief. Amako deed hetzelfde en vond ook
07o positief. Bij de gewone slachting schijnt volgens veel onder-
zoekers door druk eerst het weefselsap naar de oppervlakte te
worden gedreven, om, na ophouden dier druk geïnfecteerd te
worden teruggezogen. De wijze van slachten oefent dus heel veel
invloed op het resultaat uit.

De 6e factor is het eigenlijke bacteriologische gedeelte van het
onderzoek, dus welke bodems men heeft gebruikt, hoeveel van
ieder, hoe men heeft geënt, hoeveel en welke bodems er bij ieder
onderzoek positief waren en vooral hoe men de procenten heeft
berekend.

Na het bestudeeren der literatuur moet men tot de conclusie
komen, dat over het algemeen dit gedeelte van de verrichte onder-
zoekingen zeer stiefmoederlijk is bedeeld, wat betreft publicatie
van nadere bijzonderheden.

Hierdoor is het onmogelijk geworden, om te onderzoeken, hoe
het komt, dat b.v. bij 2 onderzoekers de resultaten zoo sterk ver-
schillen. terwijl de reeds behandelde 4 factoren toch overeenkomen
(methode van ..ophooping", de tijd. vcrloopende tusschen slachten
en aanvang van het onderzoek, het vleeschmateriaal hetwelk voor
onderzoek werd gebruikt en de wijze van slachten). Het is dan
ook in het algemeen moeilijk om zich uit te spreken over de be-
trouwbaarheid der gedane onderzoekingen.

In dit verband zij genoemd het verschil in resultaat tusschen
Conradi met 35 % positieve gevallen cn Grabcrt cn Mergell met
1 % positieve gevallen, terwijl de methode van onderzoek dezelfde

-ocr page 38-

was. Mag men dit groote verschil toeschrijven aan hun misschien ver-
schillende wijze van bacteriologisch werken (verschillende voedings-
bodems, procentenberekening, sterilisatie van instrumenten en bodems,
definitie van een positief geval enz.)? Het is m.i. wat ver gezocht.

Bij al deze onderzoekingen deed zich de vraag voor of de
gevonden bacteriën intravitaal, dan wel postmortaal in het vleesch
waren gedrongen.

Talrijke onderzoekingen waren daar weer het gevolg van (zie
afdeeling C van het historisch overzicht) en men verschilt thans
nog van meening hierover. Wel wordt aan de postmortale infectie
van het vleesch den laatsten tijd grootere waarde toegekend dan
vroeger, daar bij verschillende, binnen engeren kring plaats gehad
hebbende kleine vleeschvergiftfgingen bleek, dat het van buitenaf
binnendringen der vergiftigende bacterie de oorzaak was.

Door de methode van Conradi zijn de onderzoekingen over de
aanwezigheid van kiemen in vleesch hetwelk, eenigen tijd op
kamertemperatuur is bewaard, weer op den achtergrond geschoven.

Toch hebben deze onderzoekingen hun bijzondere waarde en
wel
die onderzoekingen, die met een zoo volledig mogelijke methode,
waarbij ook de „ophooping" van bacteriën is toegepast, de aan-
wezige kiemen trachten aan te toonen. In ons land wordt alle vleesch,
afkomstig van noodslachtingen, welke vallen onder art. 3, sub
b, der
Vleeschkeuringswet, afgekeurd, wanneer het vlecsch kiemhoudend
blijkt te zijn.

Nu is volgens Conradi in 35 % van de gevallen het vlecsch
van normale slachtdieren kiemhoudend, wanneer men het direct
na slachting volgens zijn methode bacteriologisch onderzoekt.

Trawinsky vond na bewaring van 24 uur op kamertemperatuur
en daarna bacteriologisch onderzoek volgens Conradi 90.47 % van
het normale vleesch kiemhoudend.

Horn vond na bewaring van 3—6 dagen op kamertemperatuur
cn daarna onderzoek volgens Conradi 30.777o positieve resultaten bij
normaal vleesch. In hoofdstuk IV staat de methode van bacteriologisch
onderzoek beschreven, die voor de bewerking van dit proefschrift
is toegepast, welke methode voor de practijk heel geschikt is, cn
waarbij in ongeveer dezelfde mate de „ophooping" van Conradi
is toegepast. Men moet dus met deze methode dezelfde hooge
percentages krijgen als Conradi, Trawinsky en Horn vonden, in-

-ocr page 39-

dien hun onderzoekingen juist zijn. Dit is echter een open vraag,
gezien het resultaat van Grabert en Mergell (nl. 1 % positieve resultaten
met dezelfde wijze van onderzoek als Conradi) en het groote ver-
schil in resultaat tusschen Horn en Trawinsky (resp, 11.63 "/o en
90.47%) met dezelfde methode van onderzoek.

Indien deze hooge percentages voor normaal vleesch echter juist
zijn, dan zullen ze zeer zeker een belemmering zijn voor het af-
keuren van alle noodslachtingen wier vleesch kiemhoudend wordt
bevonden. Nu hebben de onderzoekingen van vleesch hetwelk
gedurende eenige dagen bewaard is op kamertemperatuur, voorde be-
oordeeling van het dier alleen theoretische waarde, aangezien den
uitersten tijd welke men kan laten verloopen tusschen het einde der
slachting en den aanvang van het bacteriologisch vleeschonderzoek
hoogstens 24 uur zal kunnen zijn. Op veel plaatsen zal dit zelfs
nog een bezwaar zijn, vooral \'s zomers.

Practisch heeft zulk een onderzoek echter toch wel beteekenis,
omdat de toestand van het eenige dagen lang bewaarde stuk vleesch
overeenkomt met den toestand van het vleesch in slagerswinkels waar
nog een ijskast ontbreekt. Het komt dus overeen met consumptie-
vlcesch in het algemeen.

Na deze beschouwingen kan dus nog iets duidelijker dan in de
inleiding het algemeene doel van het onderzoek voor dit proef-
schrift worden geformuleerd, nl. na te gaan of werkelijk zulk een
hoog percentage van het vleesch van normale slachtdieren kiem-
houdend is, of wordt, wanneer het eenige dagen bewaard wordt
Op kamertemperatuur (methode Horn).

Verder hetzelfde na te gaan ten opzichte van zieke dieren, uit
^velk onderzoek dan, met inachtneming der punten, in de inleiding
genoemd, blijken zal. of men uit een economisch oogpunt het recht
heeft alle noodslachtingen met kiemhoudend vleesch te vernietigen,
dan wel of de bacteriologische scheiding van een specifieke- en
niet specifieke vleeschinfectie daarvoor in de plaats moet treden.

-ocr page 40-

IV

WIJZE VAN ONDERZOEK

Voor het onderzoek werd gebruikt vleesch van:

„50 normale runderen

50 „ paarden

25 „ varkens

80 „zieke" dieren".

De benaming „zieke dieren" werd gebruikt, om onder dat begrip
niet alleen noodslachtingen te kunnen brengen, doch ook dieren,
welke niet in nood werden geslacht, doch die lijdende waren aan
verschillende ziekten, waardoor het vleesch van sterk inferieure
kwaliteit werd en de omstandigheden voor een postmortale infectie
zoo gunstig mogelijk waren.

Wat deze laatste alinea betreft, werden onder deze rubriek b.v.
saamgevat:

„een mager rund met traumatische pericarditis.
»1 II II II een groot absces i/d lever door trauma.
II II paard met sclerostomiasis,
II II varken met pleuritis en pneumonie.
II 11 oud rund met erg stijve gang".

Dus het betrof vaak dieren, waarvan het vleesch verkocht werd
in het klein onder toezicht en gestempeld met V.G.T.

Er werd een methode van bacteriologisch vleeschonderzoek toege-
past, waarbij men zekerheid heeft, dat vrijwel alle bacteriën, anaëroob
zoowel als aëroob, aangetoond zouden kunnen worden en waarbij
ook een sterke „bacterieophooping" plaats vond, echter in een

-ocr page 41-

anderen vorm dan bij de methode van Conradi. (Zie voor bijzonder-
heden blz. 43.)

Direct na slachting der te onderzoeken dieren werd de onderarm in
het ellebooggewricht afgesneden en naar het laboratorium gebracht.
Bij normale slachtingen werd het vleesch onmiddellijk bacteriologisch
onderzocht, behalve in enkele gevallen, waarbij zulks eerst na eenigen
tijd kon plaats vinden, in verband met den abattoirdienst.

De „zieke dieren" welke op het abattoir werden geslacht, werden
evenzoo behandeld. De noodslachtingen, welke reeds uitgebloed
van elders kwamen en op het abattoir werden afgeslacht, werden
onderzocht direct na aankomst op het abattoir, dus meestal eenige
uren na den dood.

Het stuk vleesch, hetwelk voor bacteriologisch onderzoek werd
gebruikt, bestond uit radius en ulna met omgevende spieren. De
reden waarom de keus op deze spiergroep viel, was. dat deze
spieren door fasciën zijn omgeven. Het optreden eener uitwendige
infectie werd hierdoor sterk tegengegaan.

Voor de tibia en fibula met omgevende spieren geldt zulks even-
eens. Hierbij kwam echter een practisch bezwaar, omdat bij het
gebruik maken van een achterschenkel, het dier direct na het slachten
in bouten moest worden verdeeld, hetgeen voor den eigenaar
schadelijk was.

Toch zijn van de 50 normale runderen er 25 onderzocht op bacterie-
gehalte in de achterhand. (waarvoor tibia en fibula met spieren dienst
deden), teneinde een eventueel verschil te kunnen constateeren
met de voorhand; welk verschil dan een gevolg zou kunnen zijn
van het min of meer ver verwijderd zijn van het darmkanaal,
waaruit de latent aanwezige bacteriën in het vleesch afkomstig
zouden zijn.

Om het resultaat tusschen voor- en achterschenkels te kunnen
vergelijken, moest ook de temperatuur waarop ze bewaard werden on-
Qeveer gelijk zijn.
De voorschenkels werden in den zomer onderzocht.
Gedurende de ..hittegolf" werd daarom ook nu en dan een achter-
schenkel onderzocht. In den winter werden de achterschenkels,
«»n de
kamertemperatuur ongeveer gelijk te maken aan die der
voorschenkels welke in voor- en najaar werden onderzocht, op
^enigen afstand van de kachel bewaard. Van 9 ..zieke dieren
berden de vóór- en achterschenkel tegelijk onderzocht, om aan cén-

-ocr page 42-

zelfde dier het eventueel verschil te kunnen constateeren tusschen
vóór- en achterhand (zie tabellen).

Genoemd stuk vleesch werd gedurende 5 dagen in het labora-
torium op kamertemperatuur bewaard en het bleef gedurende dien
tijd geborgen in een groote, vlakke, geglazuurde steenen schaal,
welke op den grond was geplaatst.

Het ophangen der schenkels aan haken zou misschien ook een
doelmatige bewaring zijn geweest; een nadeel hierbij waren de
gaten, welke men in het vleesch kreeg, waardoor misschien bacteriën
in het vleesch geimpregneerd konden worden. Het ophangen aan
touwen was practisch een bezwaar. Bovendien schakelt men door
ophangen een onbekende factor in, in verband met de vertikale
stand, waardoor het vocht zich misschien in het laagste gedeelte
van den schenkel zou hebben opgehoopt. ^

Er werden geen bijzondere maatregelen genomen om een uitwen-
dige infectie absoluut te weren; de groote van de schaal was echter
zoodanig, dat de vieeschstukken geheel vrij van elkaar konden liggen.

De kamertemperatuur is steeds iederen dag opgenomen, alsmede
de temperatuur van het inwendige van het vleesch, welke tempe-
raturen mede in de tabellen staan vermeld, om een overzicht te
kunnen krijgen van de vraag, of de kamertemperatuur invloed uit-
oefent op de aanwezigheid van kiemen in het vleesch in verband
met verschillende „ophooping".

Het laatste gedeelte van het bacteriologisch onderzoek gold het
merg van het been waaromheen de verschillende spieren lagen, welke
gedurende -4 X 24 uur 5 maal bacteriologisch werden onderzocht.
2 X 24 uur na dit laatste onderzoek werd de uitslag nagegaan, zoodat
dus eventueele kiemen gelegenheid hadden zich te vermeerderen
gedurende 5 dagen op kamertemperatuur en 2 dagen in de broed-
stoof op 37° C. De uitslag van dit bacteriologisch mergonderzoek
is wel van belang, daar het merg uitstekend voor een uitwendige
infectie is gevrijwaard. Wanneer het echter waar is, dat de darm-
bacteriën door middel van lymphe- en bloedbanen ook bij normale
dieren in het vleesch kunnen geraken, dan zullen ze zeer zeker door
dezelfde transportmiddelen ook komen in het beenmerg.

Een eventueele aanwezigheid van kiemen in het merg zou dus
wel eenigszins pleiten voor een latente aanwezigheid van bac-
teriën in het vleesch.

-ocr page 43-

De bedoeling van het bewaren van het vleesch op kamer-
temperatuur was, om een natuurlijke „ophooping" van de eventueel
spaarzaam aanwezige bacteriën te bewerkstelligen, zooals dat bij
consumptievleesch het geval is.

lederen dag werd het stuk vleesch, hetwelk in zijn geheel werd
gelaten, met een benzineblaasvlam plaatselijk afgebrand en daar
bacteriologisch onderzocht, terwijl na 2 X 24 uur het resultaat der
culturen werd nagegaan.

Den laatsten dag van het onderzoek, dus 5X24 uur na de
slachting, werd het been doorgezaagd met een niet steriele zaag en
dadelijk daarop het beenmerg afgebrand en bacteriologisch onderzocht.

Bij het bacteriologisch onderzoek werden de volgende proeven
ingesteld :

„2 agar platen aëroob;

1 agarplaat anaëroob (volgens de methode Warrwckc, waarbij
het stukje vleesch met agar werd overgoten);

1 proef volgens Müller op kamertemperatuur;

1 proef volgens Müller op 37° C.;

2 bouillon buisjes;

2 buisjes schuine agar aëroob;

1 buisje schuine agar anaëroob;

1 buisje met druivensuikerbouillon („hoog" aangelegd)."

Bij het onderzoek werd een rund aangeduid met R, een paard
met P, een varken met V en een ziek dier, al dan niet nood-
slachting, met een N, welke letters op dc verschillende Petri-schalcn
cn buisjes werden aangebracht. De proeven werden ingesteld op
de volgende manier:

„Allereerst werden de benoodigde instrumenten in water gezet
in een aluminium kroes en dit water werd direct aan het koken
gebracht. Boven een lage vlam bleef dit koken.

In een andere kroes werden de noodige agarbuizen in water
gezet, hetwelk eveneens aan den kook werd gebracht cn de agar

vloeibaar maakte.

Gedurende dien tijd werden de andere benoodigde buizen met
bouillon, druivensuikerbouillon en schuine agar uit den stoof van
37° C. gehaald, waarin zij stonden ter controleering op steriliteit
(île verder) en in het buizenrekje gezet.

-ocr page 44-

De Petri-schalen en buizen werden gemerkt met letter (zie boven),
de dikke glazen cylinders, waarin de gezamenlijke buizen later in
de stoof werden gezet, werden gedagteekend, de anaerobe kweeking
werd klaargezet (methode zie later).

Nu werden de instrumenten uit het kokende water in de alcohol
van 96% gebracht.

De benzine-blaasvlam werd ontstoken, zoodat, wanneer kon
worden aangevangen met schroeien, de instrumenten ongeveer
15—20 minuten in kokend water hadden gestaan en daarna eenigen
tijd in alkohol van 96 % waren geweest. De agar was dan vloei-
baar en werd ter afkoeling in het rekje gezet, zoodat, wanneer
de stukjes vleesch steriel waren ontnomen, de agar juist voldoende
was afgekoeld om in de Petri-schalen te worden overgegoten."

Op deze manier ging dus weinig tijd verloren.

Met de benzine-blaasvlam werd daarna de oppervlakte van
het vleesch flink geschroeid, totdat er een korst ontstond. Daarna
werden met steriele instrumenten twee elkaar kruisende sneden
gemaakt en uit die ontstane opening. werden eerst genomen dc
stukken benoodigd voor de houdbaarheidsproef van Müller, te
weten twee stukken van een inhoud Vt}n ±8—12 cM.\'\\ welke
ieder in een steriele Petri-schaal werden gelegd. Daarna werden
3 kleinere stukken uitgenomen, die ieder weer in een Petri-schaal
werden gedeponeerd en dienen moesten voor de 2 agarplaten
aëroob en de agarplaat anaëroob. (Warnecke.)

Daarna waren nog noodig 6 stukjes vleesch voor de resteerende
proeven met de buisjes. Deze stukjes vleesch werden met een steriele
schaar uitgeknipt, en ter grootte van ± 1 cM.\'\', samen gelegd in een
steriele Petri-schaal, van waaruit ze later in de diverse buisjes
kwamen. Hoewel er maar 6 stukjes noodig waren, werden er 8
uitgenomen, daar er soms een stukje vleesch van de entnaald viel,
wanneer die niet warm genoeg meer was. De stukjes vleesch
werden nl. uit de Petri-schalen genomen met een platina naald
welke zóó warm was, dat ze met water een sissend geluid maakte.
Het stukje vleesch bleef er dan aan hangen en liet in de bouillon
weer los. Was de naald te veel afgekoeld, dan viel het stukje
vleesch eraf. Men moet dus voor reserve steeds 1 of 2 stukjes
meer nemen.

De grootte van I cM." voor deze stukjes was juist voldoende

-ocr page 45-

om een infectie door de randen der buisjes tot een minimum te
reduceeren.

De stukjes voor de 3 agarplaten waren ieder ongeveer 4—6 cM."
van inhoud.

Voor het mergonderzoek ging deze methode practisch niet geheel
op. Bij onderzoek van het rundermerg werden de genoemde 8
kleine stukjes genomen uit één groot stuk hetwelk in een Petri-
schaal was gedeponeerd, en hieruit werden alle buisjes van een
stukje rundermerg voorzien, hetgeen theoretisch op hetzelfde neerkomt.

Bij het onderzoek van het merg van paarden moesten alle stukken
kleiner zijn, daar dit merg in de warmere maanden steeds erg
slijmig was en minder in hoeveelheid dan bij runderen, waarvan
het merg steeds mooi vast bleef. In de koudere maanden was
ook het paardenmerg vast. Voor varkensmerg geldt hetzelfde als
gezegd is voor paardenmerg. Het was niet zoo slijmig, echter de
hoeveelheid was gering en het werd spoedig vloeibaar, door de
relatief diep doordringende hitte van de blaasvlam.

Nadat al het bcnoodigde materiaal was ontnomen, werd verder
gewerkt, nl. eerst werd de vloeibare, tot op ± 45° C. afgekoelde
agar langs de twee stukjes vleesch gegoten bcnoodigd voor de
2 aerobe agar platen.

Daarna werd de agar voor de anaerobe agar proef van Warnecke
oyer het stukje vleesch gegoten.

Voor deze proef werd een iets diepere Pctri-schaal genomen
en meer agar, waardoor het stukje vleesch geheel met agar was
overgoten.

De kleinere stukken werden daarna naar hun diverse afdeelingen
gedirigeerd, nl. op de twee schuin gestolde agarbuisjes voor aerobe
groei werd een stukje vleesch afgestreken, op het anaerobe agar-
buisjc eveneens. Dit schuine agar buisje voor anaerobe groei werd
gezet in een Buchnersche buis, dat is een ± 4 cM. wijde buis
Van dik glas. voorzien van een gummistop. In die buis komt een
oplossing bestaande uit 1 gram Acid. pyrogallicum. 5 cM.-^ aqua.
\' cM.» van een geconcentreerde KOH-oplossing. Eerst werd de
Acid. pyrog. erin gedaan met aqua, daarna de geënte buis met
schuine agar welke op een klein statief kwam te rusten. Daarna
^erd met een pipet de KOH er bij gedaan cn onmiddellijk daarna
werd de Buchnersche buts met een gummistop. waaromheen vloei-

-ocr page 46-

bare paraffine werd gegoten, luchtdicht gesloten. De afwezigheid
van zuurstof werd nu en dan gecontroleerd met een boutvuur-

stam. (Zie verder blz. 49).

In de beide bouillonbuisjes werd eveneens een stukje vleesch
geënt. Dit enten in de buisjes geschiedde aldus: „De watteprop
werd erafgenomen en de rand van hét buisje eenige keeren door
de vlam gehaald: daarna werd geënt, waarna de rand van de
buis op nieuw werd afgebrand. Daarna werd ook het gedeelte
van de watteprop, dat in de buis kwam tot zwart afgebrand en dan
pas op de buis gedaan. Gedurende dien tijd werd de buis schuin
gehouden om invallen van luchtkiemen te voorkomen.

Voor de druivensuikerbouillon-proef werd den
eersten tijd gebruik gemaakt van een gewoon gist-
buisje, waarin, als zooeven beschreven, het stukje
vlecsch werd geënt.

Er ontstonden echter veel verontreinigingen, (mis-
schien door de nauwe opening, tengevolge waarvan
infectie ontstond door den rand) en daarom werd
de druivensuikerbouillon in een gewone
reageerbuis gedaan, waarin zich een
omgekeerd klein dun glazen buisje be-
vond, gevuld met druivensuikerbouillon.
Dit complex werd in zijn geheel ge-
steriliseerd. Het aantal verontreinigingen minderde
toen merkbaar bij deze proef. Deze druivensuiker-
bouillon-bodem werd gebruikt om een scherp diagnos-
ticum te hebben op kiemen in het algemeen. Door
bovengenoemde oorzaken, nl. het slijmige karakter
van paardemerg en de geringe hoeveelheid varkens-
merg, konden bij het onderzoek van het merg van
paard en varken enkele keeren geen
stukjes merg in
de verschillende agar platen en buisjes worden ge-
bracht, maar moest het materiaal ot;er de gestolte
agar worden gestreken en met een naald een weinig
ervan in de buisjes worden geënt.

Door het deponeeren der verschillende vlcesch-
stukjes in de diverse bodems en in de 3 agar platen,
welke methode
Warnecke beschreef in het Tijdschrift voor Dier-

m
m

W
i

/
fe

a tlukjc vImkIi
b = glai(i) bultle

-ocr page 47-

geneeskunde 1922, Deel 49, aflev. 10, wordt in zekeren zin „de
methode van bacterieophooping van
Conradi" nagebootst, nl, terwijl
Conradi één stuk vleesch nam van ± 50 gram, en dit voor uit-
wendige sterilisatie in een oliebad legt van 200 °C., worden hier
totaal 11 stukjes uitgenomen, tot een gezamenlijk gewicht van onge-
veer 40 gram,
nadat uitwendige sterilisatie heeft plaats gevonden.
Voor het bacteriologisch onderzoek van varkensvleesch gaat echter
deze redeneering
niet op, daar de vleeschstukjes voor alle platen,
ook voor de 2 Müllersche proeven aanmerkelijk kleiner moesten
zijn dan voor het onderzoek van runderen en paarden.

De oorzaak hiervan was de geringere grootte van een varkens-
onderarm, hoewel deze werd genomen van de zwaarste varkens
en voor het doel zoo economisch mogelijk, nl. vèr boven het elle-
boogsgewricht werd afgezaagd, terwijl de onderarm van runderen
en paarden
in het elleboogsgewricht werd geëxarticuleerd.

Het totale „op te hoopen" netto gewicht zal dus niet veel ver-
schillen met dat van Conradi. Bevindt zich nu in dat stuk vleesch
van bv. 60 gr., hetwelk Conradi onderzocht, maar 1 bacterie,
(hetgeen wel niet zul voorkomen), dan zal Conradi na 24 uur „op-
hooping" van dit heele stuk op 37° C. een positief resultaat vinden
van het geheele bacteriologisch onderzoek, wanneer de nakomelingen
van die ééne bacterie in dien tijd het vlceschstuk geheel doorgroeid
hebben. Bij de methode welke voor dit proefschrift is toegepast,
zal die ééne bacterie b.v. terechtkomen in het stukje vleesch voor
de druivensuikerbouillonbuis, zal zich in het kleine stuk vleesch
vermeerderen en zoo een
positieve druivensuikerbouillonbuis geven,
terwijl de andere bodems en dus het geheele bacteriologisch onder-
zoek een
negatief hM geeft. Zijn er nu b.v. 11 bacteriën in dat
stuk vleesch van 60 gram. dan zal Conradi na „ophooping een
positief resultaat van het geheele onderzoek vinden, maar ook de
voor dit proefschrift toegepaste methode zal dan een positief beeld
geven, daar dan in ieder stukje vleesch I bacterie aanwezig kan
Zijn. welke gezamenlijke bacteriën dan alle proeven of de meeste
positief maken en dus het geheele bacteriologisch onderzoek

positief doen zijn. , t i u

Voor het geval dat er dus maar 1 of 2 bacteriën in het stuk vleesch

van 60 gram waren, bereikt Conradi met zijn methode meer maar
dot lijkt niet erg waarschijnlijk, al zeggen veel schrijvers dat de

-ocr page 48-

bacteriën „spaarzaam" in normaal vleesch aanwezig zijn. Hoeveel er
zich wel in een stuk vleesch van bepaald gewicht bevinden, weet
men voorloopig nog niet. Men kan dus gerust de in Hoofdstuk IV
beschreven practische methode toepassen en de genoemde kleine
nadeelige onbekende factor als feit aanvaarden. Doet men dit, dan
staat, wat de „ophooping" betreft, de gepubliceerde methode op
dezelfde lijn als de methode van Conradi, met het groote voor-
deel dat Conradi\'s methode niet kan aanbieden, n.1. de practische
toepassing.

Na afloop van dit gedeelte van het onderzoek werd alles (be-
halve de proef van Müller voor kamertemperatuur) gedurende
2
X 24 uur op 37° C. bewaard, waardoor in al die kleine vleeschstukjes
een flinke „ophooping" (groei) van eventueel spaarzaam aanwezige
kiemen plaats kon vinden en daarna werd de uitslag gecontroleerd
op de volgende manier. „Na 24 uur te zijn geweest in de broedstoof
op 37° C., werd de bouillon even gecontroleerd om te zien of ze
in die 24 uur troebel was geworden. In dit geval zou ze na 2 X 24 uur
wel weer helder hebben kunnen zijn. Werd dan na 2x24 uur
de uitslag nagegaan, dan zou de betrouwbaarheid te lijden hebben
gehad.

Na 2x24 uur werden de stukjes vleesch, die gediend hadden
voor de 3 agarplaten met een steriele schaar doorgeknipt, uit-
gestreken op een voorwerpglaasje en gekleurd met een waterige
oplossing van methyleenblauw. De groei
rondom het vleesch was
macroscopisch steeds zichtbaar. De 2 Müllersche proeven werden
steeds op kiemen onderzocht. De overige proeven werden door
uitstrijken onderzocht, wanneer er macroscopisch goed zichtbare groei
te bespeuren was."

Een bacteriologische diagnose in uitgebreiden zin werd niet ge-
steld. Wel werden de bacteriën naar hun vorm onderscheiden en
in de tabellen als zoodanig genoemd: b.v. coccen, staphylococcen,
Streptococcen, sarcinen, diplococcen, bacillen. Welk staafje en welke
coccus gevonden was in een bepaald geval, werd dus
niet nage-
gaan. daar zulks een veel te uitgebreid onderzoek zou zijn geweest.
Er moge hieraan herinnerd worden, dat het onderzoek gaat over
het al of niet kiemvrij zijn van het vleesch en niet over de soort
der te vinden kiemen.

Teneinde eens na te gaan, of na die 5 dagen lange bewaring op

-ocr page 49-

kamertemperatuur de bacteriën, die aan de oppervlakte aanwezig
waren, zóó diep in het vleesch waren doorgedrongen dat ze met
uitwendige sterilisatie door schroeien niet meer te achterhalen
waren, werd de volgende proef genomen:

„Den laatsten dag van het onderzoek, dus als het merg werd
onderzocht, werd de opening van waaruit direct na slachting het
eerste bacteriologisch onderzoek was verricht, nog eens afgebrand
tot oppervlakkige korstvorming. Daarna werden uit die opening
2 stukjes genomen, ieder van ± 2 cM.®, waarvan het eene werd
geënt in bouillon en waarvan het andere gebruikt werd voor de
aerobe agarplaat."

Deze proef is in de tabellen aangegeven als „Laatste Proef".
Daar het onderzoek in zijn geheel ook op de waarde van de Mül-
lersche houdbaarheidsproeven een licht zal werpen, is tegelijkertijd
van een 50-tal cadavers van verschillende diersoorten op de reeds
beschreven wijze éénmaal bacteriologisch vleeschonderzoek verricht,
om het verband onder de oogen te zien tusschen een positieve
proef van Müller cn de aanwezigheid van bacteriën in het vleesch.
Cadavers leenen zich daar bij uitstek voor, daar het vleesch hiervan
de meeste kans geeft op een positieve houdbaarheidsproef.

Bereidingswijze der verschillende voedingsbodems

Bouillon. 10 gram vast Liebigs vleeschextract worden in 1 L. water
opgelost. Na oplossing wordt toegevoegd 1 % pepton (10 gram)
en \'/3% Na Cl (5 gram). Daarna wordt alles 1 uur op 110° C.
gesteriliseerd in een kolf, geplaatst in de stoomsterilisator. Na
\'ifioop hiervan wordt met gedestilleerd water tot de oorspronkelijke
hoeveelheid bijgevuld en de massa alkalisch gemaakt tot het phenolph-
taleïnepunt. Dit alkalisch maken geschiedt aldus:

..In een klein kolfje doet men 20 c.c. bouillon en eenige
druppels van een alkoholische phenolphtaleïne-oplossing (1 gram
Phenolpht. op 100 gr. 70% alkohol.

Men titreert met \'Ao N. Na OH. totdat de bouillon in het kolfje
bhjvend iets rood is en leest de gebruikte hoeveelheid NaOH af.
Doordat de totale hoeveelheid bouillon bekend is. weet men dus
de toe te voegen hoeveelheid Na OH."

-ocr page 50-

De alkalische bouillon wordt door papier gefiltreerd en daarna
weer dezelfde hoeveelheid aqua dest. toegevoegd als boven (preven-
tief tegen vermindering door sterilisatie). Daarna doet men in ieder
reageerbuisje ongeveer 8 c.c. en steriliseert dan Va uur op 110°C.

Agar. Men neemt steriele alkalische bouillon en voegt erbij 2 %
fijn geknipte agar-agar. De nog warme bouillon roert men met de
agar goed dooreen. Dan steriliseert men 1 uur op 110° C. en vult
met aqua dest. bij, waarna men filtreert door een flanellen lap,
welke vóór het gebruik 1 uur in kokend water heeft gelegen. Dit
filtreeren geschiedt in een waterbad van 100° C. om het filtreeren
van agar wat gemakkelijker te maken. Preventief tegen verkoken
voegt men dan aqua dest. bij en verdeelt dan de agar-bouillon in
buisjes voor platen- en streepcultuur en steriliseert Va uur op 110° C.

Voor levetagar, zie verder.

Druivensuikerbouillon. Men voegt bij alkalische steriele bouillon
1 % glucose, waarna men dc oplossing verdeelt in
buisjes en Vs uur steriliseert op 110° C., nadat men
i^^j! preventief tegen verkoken met aqua dest. heeft bijge-

vuld. In die buisjes worden vóór het steriliseeren de
kleine (gesteriliseerde) buisjes gedaan, waarin zich het
gas eventueel moet vormen en welke omgekeerd in
de grootere buisjes worden geplaatst.

."Kjl

fn\'"

Contrólc-procvcn
^^ De aard van het onderzoek bracht mee, dat de controle-

proeven beperkt waren tot de controleering op steriliteit
van dc te gebruiken voedingsbodems en instrumenten
en van de Oj-afwezigheid in de Buchnersche buis.

Om van de steriliteit der bodems overtuigd te zijn,
werd 24 uur vóórdat ieder onderzoek plaats vond het
^^ benoodigde bodemmateriaal in de stoof van 37° gezet.

Dit ging heel gemakkelijk, nl. men zette 2 complexen
in de stoof, waarvan het ééne was geënt, het andere niet. Voor de
agarplaten ging dit niet, daar het stukje vleesch hierop niet werd
afgestreken, maar de agar langs het stukje vleesch werd gegoten,
waardoor de agar dus in buizen bewaard werd. Dc agar voor de
platen werd dus nu en dan uitgegoten en op steriliteit onderzocht.

-ocr page 51-

De Petri-schalen werden nu en dan op steriliteit onderzocht
door een buisje steriele schuine agar uit de stoof te smelten en in
de Petri-schaal te gieten.

De bouillon, druivensuikerbouillon, schuine agar en later de
leveragar konden echter steeds 24 uur vóór het gebruik in de stoof
worden gezet ter controleering.

Teneinde bij plotselinge noodslachtingen of voorkomende ge-
vallen toch met gecontroleerd bodemmateriaal te kunnen werken,
werd steeds een complex voor één bacteriologisch onderzoek in
de stoof bewaard, wat nu en dan werd vernieuwd.

Bij de anaerobe kweeking werd de Oo-afwezigheid in de Buch-
nersche buis door den zuurstof indicator (zie verder) aangewezen.

Ter controleering of men in dit Oo-vrij milieu ook anaëroob
kan kweeken, werd nu en dan van een boutvuurstam gebruik
gemaakt.

De steriliteit der instrumenten was voldoende gewaarborgd
door het uitkoken in een aluminium kroes gedurende minstens
15 minuten (meestal langer), het daarna brengen in alkohol van
96 % cn het onmiddellijk vóór het gebruik afbranden van de al-
kohol van de instrumenten.

Nu en dan werden uit de gezamenlijke aldus gesteriliseerde
instrumenten eenige uitgenomen, waarmee dan eenige bouillon-
buisjes werden geënt.

Nooit is hierbij groei geconstateerd, welke te wijten was aan

Onvoldoende sterilisatie.

Al deze eventueel storende factoren kunnen dus bij het beoor-
deelen van het resultaat buiten beschouwing blijven.

Nadat het onderzoek voor ongeveer de helft was verricht, en
de anaerobe kweeking
steeds was geschied met Buchnersche buizen
waarin een statiefje. een schuin gestolde agarbuis en een pyrogallol-
kali mengsel (zie vroeger), kwam
mij in het ..Centralblatt für Bacte-
riologie" een artikel onder de oogen van de hand van Van
Riemsdijk,
in welk artikel eenige verbeteringen zijn beschreven van
de methode voor anaerobe kweeking met de Buchnersche buizen.

Ie. Terwijl vroeger in de Buchnersche buis eerst werd gebracht
Acid. pyrogallicum cn daarna KOH. brengt zij eerst KOH erin en

-ocr page 52-

daarna Acid. pyrog. Dit schijnt door onbekende oorzaak een vluggere
resorbtie te geven van de zuurstof; schrijfster vermoedt door de betere
vermenging dier 2 stoffen, nl. het mengsel wordt langzamer bruin.

2e. Zij sluit de agarbuisjes af met glaswolproppen en niet met
watteproppen. Glaswolproppen houden nl. evengoed de uitwendige
infectie tegen en geven een X vluggere resorbtie van O, uit het
agarbuisje dan bij gebruik van watteproppen. Schrijfster vond dat
zonder prop de Oo in 1 uur uit de agarbuis verdwijnt, met een
glaswolprop erop ook in 1 uur, maar met een watteprop erop na
5 kwartier.

Glaswolproppen komen dus de anaerobe verhoudingen beter ten
goede dan watteproppen.

3e. Schrijfster kweekt de anaerobe bacteriën niet op een buisje
schuin gestolde gewone agar, maar op leveragar. Dit is een
bodem met een zeer sterk reduceerend vermogen.

Hij bestaat uit:

250 gram
5

2.5 ..

500
10
500

gesteriliseerd op 120° C.) in overmaat.

„Runderlever .

Pepton „Witte"

NaCl. . . .

Water . . .

Agar ....

2% glucoseagar

Carb. calcicus (3 X 1 uut

NaOH V.. N.

Phenolphtaleïne, nl. 1 gram phenolpht. op 100 gr. 70 "/o alkohol.

Deze laatste 2 stoffen dienen voor de alkaliseering van den bodem.

Bereiding: Rauwe runderlever wordt door de fijnste vleesch-
molen gemalen, daarna wordt met 500 gram water onder voort-
durend roeren \'/s uur gekookt. Men laat bezinken, giet de vloeistof
af. wrijft de leverbrei over een metalen zeef goed af en voegt de
brei weer bij de vloeistof. Men voegt toe pepton-NaCl en 10 gr.
agar en steriliseert daarna 1 uur bij 110° C., waarna men met
7io N. NaOH tot het phenolphtaleïnepunt alkalisch maakt. Daarna
voegt men 10 gr. glucose toe. roert goed om en voegt erbij de
500 gram
2% gesmolten glucose-agar en steriel krijt in over-
maat. (± 5 lepels).

Men tapt in steriele buisjes af, steriliseert 1 uur bij 100° C. en

-ocr page 53-

laat daarna vlug schuin stollen, bv. onder een waterstraal, om de
leverdeeltjes aan de oppervlakte te houden.

Het leverweefsel maakt den bodem spontaan zuur, welk zuur
door het krijt wordt gebonden.

Op dezen bodem kon de schrijfster na 6 uur reeds groei van
Bac. butyricus krijgen.

4e. Zij heeft een eenvoudige zuurstofindicator gevonden, be-
staande uit:
„4.2 c.c. lOO/o glucose.

Vio c.c. N. NaOH (in bruin fleschje te bewaren)".
Vio c.c. methyleenblauw (Höchst) nl. 50 mgr. mcth. blauw op
30 gr. aqua dest."
Een stukje hydrophyl-gaas, gedrenkt in deze solutie werd met
het agarbuisje, doch niet daarin, in de Buchnersche buis gedaan.
Na 20 min. op 37° C. te hebben gestaan, was de Oo geresorbeerd
door het pyrogallol-kali mengsel en het gaasje werd kleurloos.

Komt de Oo terug door het wegnemen der gummistop, dan wordt
het gaasje weer blauw.

Om de 10% glucose-oplossing langen tijd goed te houden, be-
reidde zij deze aldus:

„In de juiste verhouding werd het mengsel niet te hoog ver-
warmd, dan gefiltreerd, in een steriel kolfje overgegoten en korten
tijd flink gekookt. Daarna werd het kolfje met parafine gesloten.
De vloeistof moet volkomen helder zijn."

Met leidingwater wordt de oplossing geel en daarom moet men
aqua dest. gebruiken.

Om 100 c.c. volume O» vrij te maken gebruikte de schrijfster:

..27, c.c. KOH 20%. ^ ^ ^

3 c.c. Acid. pyrogall. 11 % = ± Va gram Ac. pyrog. (vast), of. om

Qeheel zeker te zijn dat het milieu Os vrij is:

..3 c.c. KOH 20% cn \'/s gram vaste Ac. pyrogall.
Onmiddellijk na bijvoeging van Ac. pyrogall. wordt het agar-
buisje erin gebracht en dadelijk daarop wordt de Buchnersche
buis met gummistop cn parafine luchtdicht gesloten.

Deze bovenbeschreven techniek voor anaërobe kweeking heb ik
bij mijn verder onderzoek toegepast.

-ocr page 54-

\' Dc- directe resultaten van hét ^geheele onderzoek zijn in de
tabellen van Hoofdstuk V gepubliceerd.

Om een duidelijk overzicht te krijgen van de gebruikte voedings-
bodems en van een positieven-\'en een negatieven uitslag van een
bacteriologisch vleeschonderzoek, is één photo genomen van een
negatieven uitslag (plaat I), één photo van een positieven uitslag
met een anaerobe bacterie (plaat II) en één photo van een positieven
uitslag met een aerobe bacterie (plaat III).

Plaat I vertoont behalve de met naam aangeduide bodems
(Petri-schalen) nog:

„1. voorstellende de aerobe schuine agar 1

? 2
»
 tl »f >» I»

3. „ „ druivensuikerbouillon waarin het kleine omge-
keerde gasbuisje duidelijk is te zien.

4. en 5 voorstellende resp. bouillonbuis 1 en 2.

6. voorstellende de anaerobe kweeking met de Buchnersche buis,
waarin\' het buisje met leveragar rust op een statiefjeen dc
zwarte massa van het pyrogallol-kalimengsel goed is te zien."

Gelijk duidelijk is te zien, is alle bouillon en alle agar helder,
nl. men ziet zoowel de dikke streep achter dc bouillon als dc
fijne streep achter de agarplaten doorloopen. In de anaerobe plaat
van Warnecke is duidelijk te zien, dat er meer agar in is dan
in de aerobe platen, nl. de streep erachter is niet zoo duidelijk. In
de druivensuikerbouillon heeft zich geen gas gevormd.

Ook kan men op de photo het verschil in kleur zien tusschen
het vleesch der Müllersche kamertemperatuur-proef en het vleesch
op 37° C.

Plaat II voorstellende een positieven uitslag met een anaerobe
bacterie.

Behalve de aangeduide Petri-schalen zien we weer:

„1 en 2 aer. schuine agar resp. no. 1 en 2.

3 en 4 bouillon resp. no. 1 en 2.

5 de druivensuikerbouillonbuis.

6 de anaerobe schuine agar („Buchnersche buis").

Op de schuine aerobe agarbuizen is geen groei te zien.

-ocr page 55- -ocr page 56- -ocr page 57- -ocr page 58-

De 2 bouillonbuizen zijn troebel, men ziet n.1. de streep erachter
niet zoo scherp doorloopen als op plaat 1.

Hetzelfde geldt voor de druivensuikerbouillon in nog sterkere
mate. Ook heeft zich in het kleine omgekeerde buisje gas gevormd,
hetwelk als een eenigszins wit plekje tegen de troebele omgeving
afsteekt.

De leveragar in de Buchnersche buis vertoont eveneens groei.
De beide aerobe platen 1 en 2 zijn steriel, terwijl de anaerobe
plaat van Warnecke groei vertoont, hetwelk als een wazige massa
rondom het stukje vleesch is te zien.

Aan de 2 Müllersche proeven is niets bijzonders te zien. hoewel
de proef op 37° C. sterk positief was met gasvorming en stank.

Plaat III geeft het beeld van een positieven uitslag met een aerobe
bacterie.

Behalve de aangeduide bodems (Petri-schalen) ziet men weer:
„1 en 2 aerobe schuine agar resp. no. 1 en 2.
3 en 4 bouillon resp. no. 1 en 2.

5 de druivensuikerbouillonbuis.

6 de Buchnersche buis."

De beide aerobe schuine agarbuisjes waren mooi positief, maar
helaas is dit op de photo niet mooi zichtbaar.

De beide bouillonbuizen vcrtoonen ook groei, hetgeen weer
aan het minder duidelijk zijn van
dc achterloopcnde streep te zien is.
De druivensuikerbouillon eveneens, waarbij echter geen gas is

gevormd. ,

De leveragar is negatief. Dc glaswolprop op dit buisje is goed te

Zien en blijft wit. omdat glaswol zich .slecht laat afbranden (smelt nl.)

en de witte kleur dus behoudt in tegenstelling met de watteproppen.
De beide aerobe agarplaten vcrtoonen een flinken groei.
De
anaerobe plaat van Warnecke is negatief.
De beide Müllersche proeven vcrtoonen niets bijzonders.
Bij beide positieve uitslagen, acroob
zoowel als anaëroob was m
de 3
bouillonbuizen groei. In de bouillon zal dus. misschien door de

f^nwezigheid van de stukjes vleesch een eenigszins -"«"ob ver-
^^ouding hebben bestaan, voldoende voor de ^-^^^e ^ t n
te groeien, maar niet z6ö sterk
anaëroob, dat aerobe bacterien
er zich niet in konden vermeerderen.

-ocr page 59-

ioîHdsw 9b .I n Î9is fwm .Mom) ti\\lzi n^udnftlliuod S sQ

.1 îBJifq qo eiß rwqooîioob qisHae oos ism
oioiioii Bon xti noIiliJodr>;lin?.n3vlinb sfa loov ibbg aWbsfóH
.bmiov3ö eßß \'»iRiiicl 9b»9;i9ömo snisU i^rf ni ri^is Jb^H ^loO .3)ßtn
pnivsDino sbdsoTJ ^b nsß^J «(jlslq )iw ftniseßinas fws elß ^lisw^H

.isoiB er»3n3vt> inoomv slud sH^n^nrfDua sb ni isbbmvjI sQ
3doi3GnB 3b l(iwwt nlis S ns I £WJßJq ^dowß sbbd sQ

pzeßtn SQisßvv nss eIß ,îaooh9v i^otç ai-wmeW nßv Ißsiq

.nais al Hd«33Iv 3\'(:luîe isH mobaoi

bwaoH si eiabnosild ei^in ei nav^oiq sri^aioIlöM S ab nsA

ioßJe.na BnitmovefiB Jam eßw îalJteoq -D qo Hoiq ab

adoias nw iam ßßlüiiu navaiJisoq naa nsv bbad lari tba« U\\

\' -.ahalDßd

naaw nam ^ais {nalßri^e-hJa^l) «ntsbod abiubaeni«

.S na ! .on .qgai aniurfoz adoiaa î na. l..

.S na I .on .q«9i nolliuod f na t
.eludnoIljUodiaiiwnaviinb ab l
".ehKi arfaetandDua ab à
•jMm \'.lai)t«)q ioom mißw aalsuidifiUB aniuri^e adorjß abiad oQ

.iRsdîrivls loom lain oJoHq ab qo üb ù er,r>brf
laaw naaeiari /tarne \'^oo nanooMav nasiudnolliiiod »bbd aQ
.si nati ai
qaaU« ab^aqoohaîd^fc ab nßv njh ;<nbblub labaim îad ans
El eß9 \'naa& laîH^a {iHißiiw .«naanava\'noüUiodiailuenavlu-ili aO

.bmiovag

a) baoQ ei Jtb qo qoiqlowed« aCÎ .\\aiîf.Ban Bi lÄBßiaval aQ

Hn îl»«««) flabofiidU Jftül iH^^Ih d:>h lowaale îi^rao ,Jiw rtjüd na oalt ^
.naqqoiqaJißw ab Jam ôntUatenaçsî ni ibuorfad
tab luaf^ atJiw ab a»
.iaoïç nainiB naa aanoonav naîrJqiBQt: î>doiaft abiad aQ
.laiif-Ban ni ajltjamsW nav iwslq adoiaima aCl
.enabnoxH Riain nanoomv aavaoïq adtwialliiM abiad aQ -1
ni eßw doOTaßn« fclß lawoor dooia» .naQßl?.nu avaiJieoq abiad Ofl ^
ab Toob oaid>»sim ,aub las floUixiod ah nl .iaoig nsstudnoKuJod € ab ,
-lav adotaWÄ tniie^inaa na!> d-«a9lv satjltjln »b n»\'/ biadfitownMi ]
n^TöOi«! adoiaßOR ab loov abnaoblo\'/ ,nii»»taad naddad Bnlbüod||
•a^iiMDfcd adoia« .dooiaßßß
itsH ààt Jain nytm .oaiao-jQ SJ moj

nSnabiaatmav nabnoi ni îain rfsts tsJ

i

a

-ocr page 60-

V

TABELLEN BETREFFENDE HET ONDERZOEK

-ocr page 61-

Bouillon

Anaer.
agar
Warnccke

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

Laatste proef

Dr. suiker
bouillon

Bouill

aer. S.
agar 2

Müller 37

i s

Iii

•I «* "

>s

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Ion 2

Num-
mer

bac. 4-
coccen

coccen

ag. plaat

bouillon

stank, bac.

<^occen

coccen

coccen

coccen
coco bac,

«^occcn

bac. subt.
bac. subt.
coccen

bacillen

bacillen

staphyloc.

d\'ploc.

bacillen

bacillen

coccen
bacillen

bacillen

coccen

bac. cocc,

cocc bac
cocccn

bacillen

Onderzoek

direct na si.

!

?n

17

nalX24 u.

\'—\'

1

?i

17

.. 2X24 ..

--

■—

?o

16

3X24

—■

18

16

.. 4X24 ..

18

15

.. 5X24 ..

■ \'

direct na si.

_

_

20

18

nalX24 u.

•—

2

71

16

.. 2X24 ..

--

\'—

70

16

.. 3X24 „

bac. subt.

-

18

15

.. 4X24 ..

•—■

18

15

5X24 ..

direct na si.

___

14

12

nalX24 u.

3

16

12

.. 2X24 ..

16

13

.. 3X24 ..

15

13

.. 4X24 ..

\'—

15

12

.. 5X24 ..

\'—■

direct na si.

^__

7

8

nalX24 u.

6

6

.. 2X24 ..

8

6

.. 3X24 ..

5

5

.. 4X24 ..

6

5

.. 5X24 ..

direct na si.

bac. mes.

--

H

13

nalX24 u.

■-

5

16

12

2X24 ..

bac. subt.

16

12

3X24 ..

15

12

.. 4X24 ..

15

12

.. 5X24 ..

cocccn

direct na si.

__

10

9

na 1 X 24 u.

6

9

7

.. 2X24 ..

bac. subt.

8

7

.. 3X24 ..

9

7

4X24 ..

13

8

.. 5X24

direct na si.

17

H

nalX24 u.

,—

7

16

12

2X24 ..

bac. mes.

—\'

17

12

.. 3X24 ..

bac. subt

17

13

.. 4X24 ..

18

.. 5X24 ..

diploc-

-ocr page 62-

Anaer.
agar
Warnecke

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

aer. S.
agar 2

Bouillon 2

aer. S.
agar 1

Laatste proef

Müller 37

aer. pl.
agar 2

aer. pi.
agar 1

Bouillo«

Num-
mer

li

M

8 S«

M Ol "

Onderzoek

direct na sl.
na 1X24 u.
..
2X24
.. 3X24 „
.. 4X24
.. 5X24 ..

15
15
H
13
13

sarcinen

staphyW

^^Phyloc.

bacillen
coccen

diploc.

ag. plaat
bac. cocc.

bouillon
bac. cocc.

staph, aur,

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
3X24 ..
4X24 ..
5X24 ..

bacillen

bac. subt.

staphyloc

direct na sl.
na 1X24 u.
2X24 „
3X24 ..
4X24
5X24 ..

11
10
10
10
9

coccen
coccen

10

bac. subt

coccen
bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 „
.. 4X24 ..
5X24 ..

baciiicn
coccen

20
18
18
18
19

24
20
22
22
23

bacillen

diploc.

11

bac. subt.

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

bac.s. s.

10
10
9
8
9

bacillen

12

bacillen

bacillen

direct na sl.
na 1 X 24 u
., 2X24
.. 3X24
.. 4X24
.. 5X24

boc. cocc,

bac. mes.

18
20
22
22
21

13

staphV

sarcinen
staphyloc

bacillen

bacillen

^cillen

\'Coccen

direct na sl.
na 1X24 u
.. 2X24
.. 3X24
.. 4X24
.. 5X24

coccen

16

15

16
16
17

18
19
23
22
21

14

coccen

\') bac. subtilus staphylococcen.

-ocr page 63-

Tabellen van het vlcescl^J^^Q normale varkens

Num-
mer

sl.-

sr«

c a

g 8 .
sa-S

« O u

Onderzoek

aer. pi.
agar 1

aer. pi.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. S.
agar 2

Bouilloo

^»lon 2

Dr. suiker
bouillon

Anacr. S.
agar

Anacr.
agar
SVarnccke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste proef

15

14
16
16

15
15

12
12
12
12
11

direct na si.
nalX24 u.

2X24 ..
.. 3X24 „
4X24 ..
5X24 ..

bac. subt.
bacillen

bac. subt.
bacillen

bacille»

-

bacillen

bacillcn

bacillcn

zun lucht
Qttn b»ct.

bouillon

agar plaat

16

5
4
4
3
3

7
6
6
4
4

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

coccen

coccef

«^occen

staphyloc.

.

17

-1
1
0
-2
-3

4
3
3
2
2

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
M 5X24 „

cocc. bac.

cocc- bac.

bac. s^^
cocct»

<:occcn

cocc\' bac.

-

-

18

7

8
6
7
7

7
7
6
5
5

dircct na si.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

staph, aur.

-

cocc>

\'^^bac.

cocc bac.

-

-

__^

---

,___

—-----------

19

15

16

14
16

15

10
10
10
11
11

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24

bacillen

^occcn

bacillcn

bocillcn

Stank, bnc.
«tank, bac.

20

7

8
6
7
7

7
7
6

5

6

direct na al.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bac. mes.

bac. mes.

-

-

Bacillen

bnc. subt.
Hncillcn

-

-

-

21

7

8
6
7
7

8
6
5
5
5

direct na si.
na 1 X24 u.
.. 2X24 „
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
„ 5X24 ..

-

cocc^

M

bacillcn
bacillen

-

-

1 -

-

-ocr page 64-

O I Anaer.
agar

agar Warnecke

Müller
kamer

Dr. suiker
bouillon

aer S.
agar 2

aer S.
agar 1

Bouillon 1

Laatste proef

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Müller 37

m

ouilloD 2

Num-
mer

Onderzoek

8 Zt
v a>"

t

direct na sl.

11

9

na 1X24 u.

22

12

9

.. 2X24 ..

9

8

.. 3X24 ..

8

7

.. 4X24 ..

S

6

5X24

direct na sl.

26

20

na 1X24 u.

23

24

20

2X24 ..

22

18

.. 3X24 ..

23

17

.. 4X24 ..

29

23

.. 5X24 ..

direct na sl.

27

21

na 1X24 u.

24

24

20

.. 2X24

21

19

.. 3X24 ..

23

18

.. 4X24 ..

26

20

.. 5X24 ,.

direct na sl.

30

26

na 1X24 u.

25

26

24

.. 2X24 ..

31

26

.. 3X24 ..

28

24

.. 4X24 ..

29

24

.. 5X24 ..

bacillen

bac. subt.
bac. subt

bac. subt

bacillen
bacillen
bacillen
bacillcn

bacillen

bacille»
bacillö»
bacilleo

diploc.

bacille"

bacille"

bacillcn
bacillcn
IwclUen

bacillcn

bacillcn
bacillen
bnclllcn
biicillcn

Willen
Sillcn

gillen

öacil!

icn

bacille»

bac f^

bacülcf
__ bacille"
bacillen bacille"

diploc.

Willen

bacillcn

bacillcn
bacillen
bacillcn

t^clllcn
Bacillen

bacillcn

Willen
Pacillci

stnnk.volbac.

bacillcn
bacillcn

bacillcn stank, bac
bnclllcn \'stank, hnc

_ ; bacillcn stank, bac,

bacillcn ^ bnclllcn \'.\'«tnnk. bac

bacillcn j b.icillon jStank, bac

bnclllcn ; Iwclllcn stank, bac

agarplaat

bouillon

bacillen

l)acillcn

bac cocc.

bac. cocc.

bacillen

bacillcn
bacillcn

bac-i cocc.

bac-tcocc.

stank. bac.
stank. bnc.
stnnk. bnc.
stank. bac.

bnclllcn

bacillcn

diploc.

bacillen

bacillcn
bacillcn

bacillen
bacillcn
bacillen
bacillcn

bacillcn

-ocr page 65-

Tabellen van het vleesch ^\'\'önnalc runderen, Voorhand

Num-
mer

Ss-S

w B

JU a"

>S

Onderzoek

aer. pl.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. S.
agar 2

Bouillon\'

^iUon2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste proef

1

16
16
H

15

16

H
12

13

14

15

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
3X24
4X24 ..
.. 5X24

coccen

bacillen

staphylo*

-

bac. subt.
staphyloc.
coccen

-

bouillon

ag. plaat

2

17
19

18
18
16

14

15
14
13
13

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..

3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bacillen

-

-

3

17
19
19
16
16

13

14

15
12
13

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24
4X24
.. 5X24 „

cocccn

staphyloc.

cocccn

cocce»

\'Coccen

*Uph. 4- bac.

bac cocc.

-

18
18
19
19
16

13

14
16
16
16

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
„ 5X24 .,

bacillen

cocccn

1

--

-

-

cocccn

cocccn

5

16
17
17
19
21

13

14

15
17
17

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

cocccn

cocccn

-

---

cocccn

-

-

-

-

cocccn

cocccn

6

18
18
19
17
17

15

16
16
16
15

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
M 2X24 ..
3X24 ..
4X24 ..
„ 5X24 ..

_

-

cd^ctfi
f\'

cocccn
cocc bac.

-

-

7

16
16
H

15

16

15
12
12
14

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

1

-

bac. subt.

cocccn

-

-

coccen

\') Het racrg werd door omstandigheden niet ondcrzocht.

>) I ■■

lucht, enkele coccen. \') sure lucht, geen bacteriCn.

-ocr page 66-

^an normale runderen, Voorhand

Tabellen van het vlecsch v<

Anaer.
agar
Warnecke

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

Laatste proef

aer. S.
agar 2

Bouillon 2

aer. S.
agar 1

Müller 37

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Bcuillo«

Num-
mer

Onderzoek

B ST.

direct na si.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24 ..
„ 4X24 ..
5X24 ..

17-
19
18
18
16

strepto\'

ag. plaat

bouillon

sterk luur.
geen bact.

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24
3X24 ..
4X24 ..
.. 5X24 „

17
19
19
16
16

cocccn

cocccn
bacillen

cocccn

direct na si.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
3X24 ..
4X24 ..
5X24 „

18
18
19
19
16

16

14
16
16

15

staphyloc
staphyloc

10

turc lucht,
geen bact.

<^occen

cocce»

direct na si.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
5X24 ..

14

14

15
17
17

bacillen

11

dlploc.

bac. subt.

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

bacillen
bucillcn

16
16
16

14

15

18
18
19
17
17

12

heel gr. cocc.

direct na si.
naIX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

12
12
13
13
12

cocccn
bacillen

groot* <OCC.

— bac. subt.

13

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 ..
5X24 ..

16
11
18
17
16

11

9

10
13
10

H

cocccn

bac. mes.

geen bactcriitn.

L

-ocr page 67-

Tabellen van het vleesch vei

i^ormale runderen, Voorhand

Anaer.
agar
Warnecke

Muller
kamer

Anaèr. S.
agar

li

ü O"

Dr. suiker
bouillon

Laatste proef

^uillon 2

Müller 37

aer. S.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Num-
mer

Bouillon

Onderzoek

Jp

direct na sl.
na 1X24 u.
„2X24
3X24
4X24
.. 5X24 ..

bacillen

bacillen

14
16
11

15
10

16
18
17
16
11

bac. subt.

15

coccen

diploc.

agar plaat

bouillon

stank. bac.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..

3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

16
11
14
13
9

18
16
16
14
12

bacillen

bac. subt.

16

bacillen

bacillen

direct na sl.
na.1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 .,
„5X24

bacillen

14
18
17
17
14

11
16
14
12
11

stank, bac

17

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
5X24 „

bacillen

27
24
21
23
26

21
18
17

17

18

18

Dellien

bacillen

bac. mes.

— bac. subt

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24 ..
.. 4X24 ..
..5X24 ..

27
24
21
23
26

22
20
19
18
19

Bacillen

19

bncillen

bacille"

luft luthl.
gttn bact.

Jbacillen

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24 .,
..5X24 ..

23
21
21
20
22

20

bac. mes.
diploc.

bacillen
bacillen

bncillf\'
bac\'îîl"\'

bacillen

bac. subt.

direct na sl.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
„ 5X24 ..

bacillen

21

bacillen

coccC

coccen

L

-ocr page 68-

Tabellen van het vleesch v0i lormalc runderen, Voorhand

Anaer.
agar
Warnecke

Ui

19 at ^
t^: a

II.

£ S"«
« S "

>s

aer S.
agar 2

aer S.
agar 1

Müller
kamer

Bouillon 1 Bouillon 2

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Anaer. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

Num-
mer

Laatste proef

Müller 37

Onderzoek

direct na sl.
nalX24 u.

2X24
.. 3X24 „
4X24 ..
5X24 „

bac. subt.
bac. subt.

15

15

16
15
15

18
20
22
22
21

staphyloc.

22

gr. coccen

ag. plaat
cocc. bac.

bouillon
cocc- bac.

cocccn

bacillcn

«cocccn

dircct na sl.
nalX24 u.

2X24 „
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

coccen
bncillcfl

14

14

15
17
17

18
19
23
22
21

bac. subt.

staph, aur

23

coccen
cocccn

bac. mes.

cocccn

bacillcn bacillcn bacillcn
bacillcn bacillcn bacillcn

dircct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

25

25

26
24
24

30

31
31
28
29

bac. subt.
bacillcn

24

strcptoc.

bacillcn
bacillcn

bac. mes.

^acillen
•bacillen

badlM
bacille"

stank, bac.
stank. bac.

bacillcn
bacillcn

stank. bac.
stank, bac. cocc. bac.

cocc. bac.

bac. subt.

cocccn
cocccn
cocc- bac

direct na sl.
nalX24 u.
2X24 ..
3X24
.. 4X24 ..
5X24

26
24
23
28
28

20
21
20
22
22

bacillcn
cocc. bac.

25

g r. cocccn
cocccn

cocccn
cocccn
cocccn

coccen
roccC

bacillcn
cocc.H-bac.i

coccon
coccen

gr. cocccn

»^ac.subt.

cocccn

lucht, geen bactcrito. \') zure lucht, cocccn. \') cocccn bacillcn

\') bac. subtilus bacillcn.

-ocr page 69-

Tabellen van het vleesch v< \'^Unale runderen, Achterhand

Anaer.
agar
Warnecke

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

él.

Kül

Dr. suiker
bouillon

Laatste proef

aer. S.
agar 1

aer. S.
agar 2

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Müller 37

Num-
mer

Ion 2

Bouillo"

Onderzoek

_•> ts >

>S

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 „
.. 3X24 ..
,. 4X24 ..
5X24

17
17

15

16
16

coccen

l^acill,

len

bacillf

ag. plaat

bouillon

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24 ..
5X24

bac. mes.

17
17

15

16
16

<J\'ploc.

diploc.

diplo«\'

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
5X24 ..

17

18
18
16
H

bac. subt.

coccen

cocc«*
cocc«*

bac. subt,

diploc.

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..

4X24
.. 5X24 ..

17

18
18
16
14

15

15

16
13
13

bac. subt.

bac. subt.

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24 ..
.. 4X24 ..
5X24 ..

10
12
14
14
13

11
18
16
16
14

bacillen

bacillcn

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
..5X24 ..

14
18
19
23
22

bacillen

diploc.

bacillcn

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 „
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

13

11

12

11

11

10

11

9

11

9

coccen

coccen

«tank, wel enkele cocccn.

-ocr page 70-

cocceo

Souillon 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste

proef

-

bacillen

-

bouillon

agar plaat

Dellien

bacillen

-

-

-

coccen

cocccn
cocccn

-

-

cocccn

-

-

-

-

-

bacillcn

-

-

-

-

-

-

-

-

-

cocccn

-

-

-

cocccn

Tabellen van het vleesch ^ "»Ormale runderen, Achterhand

ti S
ill

aer. S.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Bouillon

Num-
mer

Onderzoek

£•5

ra w

direct na si.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
„ 4X24
.. 5X24 ..

13
12
11
11
11

cocccn

coccen

bac. subt.

bac. subt.

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
..5X24 ..

18
18
16
14
16

direct na si.
nalX24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

18
18
16
14
16

10

bac. subt.

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24
.. 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

18
20
21
20

15

15
17
17

16

11

direct na si.
na I X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..

4X24 ..
.. 5X24 ..

18
17
16
16
17

21
18
19
23
22

12

bacillen

bacillen

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

13

COC\'

bac. mes.

bac. mes.

-1

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bac. subt.

diploc.

-ocr page 71-

\'\'Ormale runderen, Achferhand

Tabellen van het vleesch vflf

^ e

•5-ë ri
8 S-ï

•! t» "

aer. S.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Num-
mer

Onderzoek

a a-g

O o>"
^ O

direct na sl.
nal X24 u.
2X24
3X24 ..
„ 4X24
.. 5X24 „

11
10
9
10
12

12
13
11

15

16

15

bac. mes.

bacillen

bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.
2X24 „
3X24 ..
.. 4X24 ..
5X24 ..

12
12
11
12
14

12
13
11

15

16

16

bac. subt.

bac. subt.

bac. subt.

bac. mes.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
3X24
4X24
„5X24 „

12
10
9
9
9

13
12
10
10
9

17

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24 ..
„ 5X24 „

coccen

coccen

18

direct na sl.
na 1 X 24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24 „
„ 5X24 „

10
9

7

8
7

bac. subt.

diploc-

19

direct na sl.
na 1 X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 ..
„ 4X24 „
„ 5X24 „

19
16
16
17
16

20

bac. subt,

bac. subt.

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 ..
„ 4X24 „
„ 5X24 „

19
16
16
17
16

bac. subt.

21

diploc.

coccf^

coccen

Bouillon

bullion 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste

proef

__

bacillen

bacillen

bouillon

ag. plaat

\'»acillcn

--

bacillen
staphyloc.

bacillen

bacillen

-

--

coccen

coccen

-

-

-

--

-

-

diploc.

--

»^Phyloc.

«taphyloc.
coccen

__

-

coccen

-

-

bacillen

stank, wel

coccen.

-ocr page 72-

Onderzoek

"Ormale runderen, Achterhand

sch vai;

Bouillon! \'

Tabellen van het vleesch

aer S.
agar 2

aer S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

Ï-S.

e Sl

« a> <
US O

aer. pl.
agar 1

Num-
mer

m

10
8
7
7
7

22

bac. mes.
coccen

cocccn

coccen

cocccn

coccen

22
21
21
20
22

26
26
25
25
28

23

cocccn
cocc. bac.

cocccn
cocc- bac

cocccn

coccen

bacille®

17
19
19
19
21

20
28
28
26
28

24

cocc bac
bacillcn
bacillcn

cocc bac.
bacillcn
bacillcn

bacillcn
bacillcn
bacillcn

25

cocccn

cocccn

cocccn

direct na sl.
nalX24 u.
2X24
3X24 ..
„ 4X24 ..
.. 5X24 ..

dircct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 „
.. 5X24 ..

dircct na sl.

26

21

na 1X24 u.

26

22

.. 2X24 ..

25

22

.. 3X24 ..

25

21

.. 4X24 ..

28

23

.. 5X24 ..

bacillen
bacillcn
bacillcn

cocccn
cocc\' b*

bacillfO
bncllle®

I ^uillon 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

laatste

: proef

coccen

\'^C\' bac.
bac. mes.

bacillen
diploc.

bacillen

bacillen

-

bouillon

agar plaat

coccen
cocccn

-

\')

cocccn

cocccn

•bacillen

Jacillcn
bacillen

bacillen

Jacillcn

gillen

bacillen
-------

cocccn

bacillcn
bacillcn

bacillcn

bacillcn
bacillcn

stank, bac.

bacillcn

bacillcn

bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillcn

bacillcn

bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillcn

stank, bac.
stank, bac.
stank, bac.

1

bac4-cocc.

bacillcn

1

»tank, cnkclc cocccn.

Â

-ocr page 73-

Bouillon

cocccfi

cocctfi

WUon2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste

: proef

bouillon

ag. plaat

-

-

\'^occcn

bacillen

-

bacillcn
staphyloc.

_

-

-

;

_

-

-

cocc-ibac.

\\

-

-

bac cocc.

bacillcn
cocccn

-

cocccn

-

-

cocccn

cocccn

aer. S.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

lil
e

Num-
mer

Sit

Onderzoek

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ,.
5X24

H
13
13
13
13

17
17

15

16
16

bac. mes.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..

3X24 „
.. 4X24
5X24 ..

18
20
22
22
21

15

15

16
17
17

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
..5X24

bac. subt. bac. subt

direct na sl.
na I X 24 u.
.. 2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

10

9
8
9

10

bac. subt.

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

diploc.

diploc.

dircct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

23
21
21
20
20

16
16
15
15
H

bac. subt.

bac. subt.

-ocr page 74-

Num-

» e

■5-ë ri
S

Onderzock

aer. pl.

aer. pl.

aer. S.

aer. S.

Bouillo

mer

ir

c Q u

>a

agar 1

agar 2

agar 1

agar 2

direct na si.

_

__

__

16

12

na 1 X 24 u.

8

11

11

2X24 ..

—-

18

11

.. 3X24

17

12

4X24 ..

16

13

.. 5X24 ..

—\'

•—

direct na si.

__

16

14

nalX24 u.

--

9

11

10

.. 2X24 ..

18

10

.. 3X24 ..

bac.\'pics.

--

17

12

.. 4X24 ..

.

16

14

.. 5X24 ..

direct na si.

•M

18

14

nalX24 u.

_

10

16

14

.. 2X24 .,

_

16

13

.. 3X24 ..

bac. subt.

H

13

.. 4X24 ..

_

_

--

12

11

.. 5X24 ..

7

direct na si.

.

H

12

na 1 X 24 u.

diploc.

_

_

11

18

12

..2X24 ..

_

__

_

_

17

14

.. 3X24 ..

_

diploc.

17

14

.. 4X24 ..

_

_

H

13

.. 5X24 ..

f

\' direct nn si.

_

10

9

na 1 X 24 u.

12

10

7

.. 2X24 ..

_

9

7

.. 3X24 ..

_

8

6

.. 4X24 ..

9

6

.. 5X24 ..

-

direct na si.

16

14

nalX24 u.

_

13

11

10

.. 2X24 ..

18

10

.. 3X24 ..

__

17

11

4X24 ..

bac. subt.

bac. subt.

_

16

12

..5X24 ..

-

direct na si.

16

13

na 1X24 u.

_

H

11

11

.. 2X24 ..

18

11

3X24 ..

17

13

.. 4X24 ,.

16

13

.. 5X24 ..

bac. lubt.

coc<^

Anaer.
agar
Warnecke

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

^on;

Dr. suiker
bouillon

Laatste proef

Müller 37

<:occen

bouillon

agar plaat

coccen

coccen

«liploc.

bncillcn

staphyloc

«^^ccn

-ocr page 75-

Anaer.
agar
Warnecke

Müller
kamer

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

aer. S.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

t; **

tu

V & «

Laatste proef

Müller 37

Bouillofl

Num-
mer

Ion 2

Onderzoek

direct na sl.
nal X24 u.

2X24
.. 3X24 ..
„ 4X24 ..
.. 5X24 „

H
H
13
13
11

18
16
16
H
12

15

ag. plaat

bouillon

bac. mes.

direct na sl.
nalX24 u.
„ 2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

12
12
14
14
12

M
18
17
17
H

16

•^occcn

coccen

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
..5X24 ..

17

bac. subt.

cocccn

direct na sl.
na 1 X24 u.

2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

18

coccen

coccen

direct na sl.
na 1 X 24 u.
,.2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bac. lubt.

bac. subt.

bac. lubt.

bac. subt.

19

bacillen
bacillen

direct na sl.
nalX24u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

\'û^ccn

coccen

20

coccen

coccen

tut« iikM.
(jftn b«cl.

coccen

cocccn

direct na sl.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

cocccn

-ocr page 76-

Bouillît

cocce»

bac.

suf

^iUon2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anacr.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste proef

-

bouillon

i

ag. plaat

diploc.

1

\'^occen

bacillcn

bacillcn

bacillcn

»

-

-

bac. subt.

-

-

bacillcn
«tnphyloc.

cocccn

-

bacillcn

-

cocccn
staphyloc.

-

-

cocccn

staphyloc.

I

-

1 -

\\

-

cocccn

-

bac. mcscht. zurc lucht, Qccn bactcriin

aèr S.
agar 2

aer S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Num-
mer

« 03 "
> g

Onderzoek

a 21

O CS >

e

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
5X24 ..

bac. mes.

22

dircct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24

3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24

staph, aur

14

14

15
15
15

18
20
22
22
21

23

bacillcn

bacillen

dircct na sl.
na 1X24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

11
11
11

9
9

bac. subt.

24

direct na sl.
nalX24u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ,.

23
21
21
20
20

25

dircct na sl.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
- 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

18
18
17
16
16

23
21
21
20
20

26

dircct na sl.
na I X24 u.

2X24 ..
.. 3X24 „
.. 4X24 ..
.. 5X24

14

14

15
15
10

bacillcn

16
18
17
16
II

27

bac. subt.

dircct na sl.
na 1X24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

12
13
13
13
12

28

cocccn

-ocr page 77-

Bouillon

^uiUon 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste proef

staphyloc.
bacillcn

bacillcn

stank, bac.

bouillon

ag. plaat

-

-

cocccn

-

\'\'^cr\'mcs.

-

-

-

-

_

-

bacillcn

-

-

^^cen

-

-

-

lucht, geen bactcrlta

U B

8 S «

JU 0> u

>B

aer. S.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 1

aer. pl.
agar 2

Num-
mer

Onderzoek

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
,. 3X24
.. 4X24 ..
., 5X24 ..

coccen
bacillen

29

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

30

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bac. subt.

bac. subt.

31

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24

3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24

10
12
11
11

32

bac.

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
..4X24 ..
5X24 ..

33

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

34

cocccn

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
,. 4X24 ..
.. 5X24 ..

35

bac. subt.

\') Door omstandigheden dien dag geen onderzoek verricht.

-ocr page 78-

Anaer.
agar
Warnecke

« e

-5-S.j

S S-S
> g

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

^ill.

Dr. suiker
bouillon

aer. S.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Num-
mer

Müller 37

Laatste proef

Ion 2

Bouillon

Onderzock

direct na si.
nalX24 u.

2X24 ..
„ 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24

36

bac. mes.

bac. subt.

bouillon

agar plaat

<^occen

coccen

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 „
„ 5X24

bacillen

37

bac. subt.

bac. subt.

Cocccn

cocccn

staphyloc.

direct na si.
nalX24 u.

2X24
.. 3X24 „
.. 4X24 ..
5X24 ..

38

coccen
cocccn

cocccn

bac. subt.
staphyloc.

direct na si.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

39

.^occen
•^cillen

bnc. subt.
bacillen

direct na si.
na 1 X24 u.
2X24 ..
3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

40

cocccn

coccen

direct na si.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

cocccn

«reinen
bncillcn

41

Vloc,

direct na si.
naIX24 u.
.. 2X24 .,
.. 3X24 ..
.. 4X24 „
5X24 ..

42

\'»ac. subt.

boc-

bac. ncs.

»«cht. accn buctcriin

-ocr page 79-

Anaer.
agar
Warnecke

iS

ll-S

JS O "
>S

aer. S.
agar 2

Müller
kamer

aer. S.
agar 1

Anaer. S.
agar

S-2-

e 2 g

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

BouilloK JouiUon 2

Dr. suiker
bouillon

Num-
mer

Laatste proef

Müller 37

Onderzoek

direct na sl.
na 1X24 u.
; 2X24 ..
.. 3X24 „
.. 4X24
.. 5X24 ..

15
14
14
12
11

18
16
16
14
12

43

cocccU

coccen

ag. plaat

bouillon
cocccn

bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.

2X24 „
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

11
13
13
13
13

14
18
17
17
14

bac. subt
bacillen

44

bacillen

bacillen

bacillen

bacillen
bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

cocccn

cocc«»

coTc\'\'

23
21
21
20
20

•^acili,

cn

bacillen

45

bac. subt. —

coccen

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24
„ 4X24 ..
.. 5X24 ..

18
20
22
22
21

16
16
16
15
15

cocccn

46

Vili,

cn

bacillen
bacillen

cocc -i bac.

cocc\' bac.

bac. subt.

bac. subt.

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

10
9
9
9
8

13

13

14
13
12

staph, aur.
bac. subt.

47

\'««ccn

coccen

direct na sl.
nalX24u.
.. 2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24 ,.
.. 5X24 ..

26
24
22
23
29

22
22
20
20
21

bac. subt

48

bacillen
bacillen

cocc\' bac.

cocc. bac.

stank. bac.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
„ 4X24 ..
.. 5X24 ..

bacillen

bacillen
bacillen
bacillen

30
26

31
28
29

26
24
24
24
23

49

bacillen
bacillen
bacillen

stank, bac.

stank. bac.

baciiicn
bacillen

bacillen
bacillen

Ixjclllen

bac cocc.

\'•^\'\'«chtig. wel enkele baciiicn. twilfclachtig. bacillen.

\') bacillen subtilus cocccn.

-ocr page 80-

__

Num-
mer

. c
«ij
i&ö

J e
Ïiü

Onderzoek

aer. pl.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. S.
agcir 1

aer. S.
agar 2

Bouillo»

__X

Villon 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatst(

: proef

50

^ e

28
29
29
28
31

> S

!

26
26
25
25
25

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

1

bac. subt.
bacillen

bac. mes.
bacillcn

bac\'ill^
bacill^

Willen

^cillen
^acillen

bacillcn
bacillen

bacillen
bacillen

bacillen

stank, bac
stank. bac.
stank. bac.

bouillon
bacillcn

ag. plaat
l^cillcn

^"re lucht, enkele bacillen

-ocr page 81-

Dier-
soort

Naam der ziekte

. a
t-fj
i&s.

u n

3 ® "«ï

V 0>u

> a

Onderzoek

aer. pl.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. S-
agar \'

^uillon 1

Bouillon 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Wamecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste proef

Rund
1

verstopping
geen noodslachting

17
17

15

16
16

14
13
13
12
12

direct na sl.
nalX24 u.
.. 2X24 ,.

3X24 .,
., 4X24 ..
5X24 „

bac. subt.

-

-

-

staphyloc.
coccen

-

bouillon

agarplaat

Rund
2

tuberculose
noodslachting

18
19
23
22
21

16
14

14

15
15

direct na sl.
nalX24 u.
„ 2X24 ..
„ 3X24 .,
., 4X24 ..
„ 5X24 „

-

-

-

bac. subt.
cocccn

-

bac. subt.

Paard
3

sklerostomiasis
geen noodslachting

17

18
18
16
14

14

14

15
15
14

direct na sl.
na 1X24 u.
,. 2X24 ..
.. 3X24 ..
., 4X24 „
„5X24 „

-

cocccn

bac!^

-

cocccn
staphyloc.

-

-

Varken

4

pleuro-pneumonie
noodslachting

18

17
16
16

18

16
15
14
14
14

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 „
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
., 5X24 ..

-

bac. mcs.

cocccn
staphyloc.

-

-

Varken

5

metritis
pyometra

geen noodslachting

16
14
12
14
18

14
13
10
10
12

dircct na sl.
nalX24 u.
.. 2X24 ..
,. 3X24 ,.
.. 4X24 ..
.. 5X24 „

bac. mcs.

staphyloc.

^ j

^ 1

1

bac. subt.
bac. subt.
cocccn
cocccn

-

-

-

-

_

Paard
6

Pneumonie
geen noodslachting

16
II
18
16
16

13

11
11

12
12

dircct na sl.
nalX24 u.
- 2X24 .,
.. 3X24 ..
M 4X24 ,.
.. 5X24 .,

-

y

staphyloc.
cocccn

-

-

-

Rund
7

geen path. anat.
afwijkingen,
alleen een
emphysemateus kalf.
Temp. 36,6* C.
noodslachting

18

19

20
20

14
14

14

15

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
., 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4 X 24 „
.. 5X24 ..

_

0"

cocccn

cocccn

-

-

lur« lu<hl.
OKn bacl.

-

bac.

, WW.. y »»uiu iiiti uiiucr.i.u(.ni, aaar nci KUK ViecSCD ZO

\') Door omstandigheden dien dag geen ondersoek verricht.

-ocr page 82-

Anaer.
agar
Warnecke

^ c

a-O m

Us

>s

Müller
kamer

s.
2

Anaer. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

^uillon 1

aer S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

aer
agar

Laatste proef

MüUer 37

Bouillon 2

Onderzoek

JP

Naam der ziekte

direct na sl.
na 1X24 u.

2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24

- V

coccen

15
H
14

16
16

18
19
23
22
21

tuberculose
noodslachting

coccen

stank. bac.

staphyloc.

bouillon

agar plaat

bac. subt.
bac. subt.

iure lucht.
e«n bact.

direct na sl.
na 1X24 u.
2X24 ..
3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

cocccn
cocccn

staphyloc.
staphyloc.

18
19
23
22
21

14

15

15

16
16

abnorm, verlossing
noodslachting

bacillcn

coccen

bacillcn

bac. subt.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

17

18
18
16
H

14
14
14
14
13

urticaria
geen noodslachting

bacillcn

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24
..4X24 ..
.. 5X24 ..

16
18
17
16
11

12
13
13
13
10

hersenaandoening
noodslachting

bacillcn
cocccn

^occcn

cocccn

cocccn

direct nn sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
- 3X24 ..
.. 4X24 ..
„5X24 ..

kicillen
staphyloc.

abn. verlossing
noodslachting

boe. mes.

cocccn

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

haemoglobinurie
geen noodslachting

bac. tubt.
bacillen

bac. (ubt.

bacillcn

bnclllen

bnclllen

^\'ic. tubt.

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

chron. diarrhee
geen noodslachting

bacillen

bacillen

bacillcn

\'^\'if^lachtig.

cocccn.

-ocr page 83-

w O

s s «

JU ta "

> .5

Anaer.
agar

aer. S.
agar 2

Müller
kamer

aer. S.
agar 1

Anaer. S.
agar

aer. pl.
agar 1

aer. pl.
agar 2

Dr. suiker
bouillon

bouillon 1

Müller 37

Laatste proef

Onderzoek

Bouillon 2

Naam der ziekte

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..

4X24 ..
.. 5X24 ..

multipele abcessen
geen noodslachting

diploc.

coccen

coccen

coccen

bouillon agarplaat

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

endometritis
geen noodslachting

^occen

coccen

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
„ 5X24 ..

traumat.
pericarditis

geen noodslachting

cocccn

bac. subt.

bac. subt.

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

puroiente
artliritis
spronggewicht

geen noodslachting

bacillcn

bacillcn

cocc. bac

cocccn

dircct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

Ikic. subt.

bac. subt.

multipele abcessen
geen noodslachting

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

tuberculose
vermagerd
petcchiön op de
nieren
geen noodslachting

bac.

bac. mes.
bacillen

mes.

bacillcn

bacillcn

bnclllcn

puroiente arthritis
petechiën op de
nieren

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
„ 4X24 ..
.. 5X24 ..

13
12
11
11
11

geen noodslachting

\') Niet onderzocht wegens geringe afmeUng der onderarm.

-ocr page 84-

Anaer.
agar
Warnecke

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

aer.
agar

Müller 37

Laatste proef

uUIon 1

•S-5 -

1 = 8
>

Bouillon 2

Dier-
soort

Onderzoek

Naam der ziekte

S&s

a

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 .,
.. 3X24 ..
.. 4X24
,. 5X24 ..

coccen

8
9
8
11
12

koliek, enteritis
noodslachting

Paard
22

bacillen

bacillen

bouillon

ag. plaat

bac. subt,

direct na sl.
na 1X24 u.
„2X24 ..
„ 3X24 „
.. 4X24 „
„ 5X24 „

cocccn

pneumonie, mager
geen noodslachting

Rund
23

bac.«i

bacillcn

bacillcn

bacillcn

bacillen

bacillen

dircct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24 ..
„ 5X24 „

onbekend
drachtige zeug
noodslachting

cocccn

•cccn

cocccn

cocccn

coccen

Varken

24

bac.«

cccn

cocccn

dircct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
4X24 „
5X24 „

13
12
11
11
II

11
10
10
9
9

torsio intestini
koliek

noodslachting

bac. subt.

Paard
25

COC«-

cocccn

cocccn

cocccn

coccen

cocccn

multipele absccsscn
peritonitis

noodslachting

direct na sl.
na I X 24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
.. 4X24 „
„ 5X24 „

29
28
31

30

31

20
20
20
21
19

ȟbt.

bac. subt.
bac. tubt

26
Varken

staphyloc.

/\'««et»

dircct na sl.
na I X 24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
.. 4X24 „
„ 5X24 „

staphyloc,
bac. subt.

bacillcn

abnormale-
vcrlossing

noodslachting

Rund
27

bac. «ubt

bacillcn

cocccn

dircct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 ..
„ 4X24 „
.. 5X24 „

bac. subt.
bac. subt.

11
12
9
8
8

28
Rund

pensrupluur
noodslachting

cocccn

cocccn

cocc bac.

cocc bac,

bac. subt

\') Niet onderzocht wegens geringe afmeting der onderarm.
\') Niet ondcrzocht, n.1. het stuk vleesch v^-as zonder been toegezonden.
Niet ondcrzocht wegens geringe afmeting der onderarm.

cnkclc cocccn. ») zure lucht, geen biictcrita

-ocr page 85-

Anaer.
agar
Warnecke

•.s.

agar 2

aer. pl.
agar 2

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 1

bouillon

aer,

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Müller
kamer

Naam der ziekte

Onderzoek

B S-j

Bouillon 2

Müller 37

Laatste proef

C oiu

> s

direct na sl.
nalX24u.
.. 2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

20
20
19
18
18

26
26
25
25
28

tetanus
noodslachting

cocccn

bacillen

bacillen

bouillon
cocccn

agar plaat
coccen

bac. subt.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24

3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24

bac. subt.

bac

prol. Uteri
geen noodslachting

cocC*

cocc. bac.

cocc. bac.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

traumatisch abces
in de lever

noodslachting

10
9

7
6

8

•cocccn

bacillen

bacillen

bacillen

stank, bac

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
„5X24 „

26
26
25
25
28

20
21
20

19

20

hersenaandoening
noodslachting

cocccn
baciiicn

bacillen

bacillen

bacillen

bacillen

direct na sl.
na 1 X 24 u.
„ 2X24 „
„3X24 „
„ 4X24 „
„ 5X24 „

6
8
11
12
9

paratuberculose
noodslachting

bac. mes.

Slank. bac.

direct na sl.
na 1 X 24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 ..
„ 4X24 ..
„ 5X24 ..

«l\'ploc.

hersenaandoening
geen noodslachting

coccen
boc\' cocc

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 ..
„ 3X24 ..
„ 4X24 ..
„ 5X24 „

abnorm, verlossing
noodslachting

bacillen

bac. subt.

cocccn

-ocr page 86-

Naam der ziekte

traumat
pericarditis

geen noodslachting

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
„3X24 „
„ 4X24 „
„ 5X24 „

29
i 28
\' 31
: 30
; 31

20
19
19
19
18

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4 X 24 „
„ 5X24 „

11
12
9
8
8

11
9
8
7
6

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24 ..
„ 5X24 „

wcrvelfractuur
noodslachting

sklerostomiasis
geen noodslachting

purolente arthritis
Petechien
op de
nieren

geen noodslachting

111

st

JU t» U

> s

direct na sl.
na 1X24 u.

2X24
.. 3X24 ..

4X24
.. 5X24 ..

Voorschenkcl

direct na sl.
na 1 X24 u
„ 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24 „
.. 5X24 „

10
7
6
5
5

dlrcct na sl.
na IX 24 u.
. 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24 „
„ 5X24 „

dirKt na sl.
na 1 X 24 u
„ 2X24 ..
„ 3X24 ..
„ 4X24 „
„ 5X24 „

18
18
16
14
16

12
II
10
10
10

18
18
16
14
16

13
11
11
11
12

\') Niet onderzocht wegens geringe afmeting der onderarm

Achterschenkel

traum. pericarditis
geen noodslachting
Voorschenkcl

Achterschenkel

-ocr page 87-

Naam der ziekte

paralyse
decubitus

noodslachting

Voorschenkel

O

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

diplo^

bac. mes.

diploc.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 „
.. 5X24 ..

0
-1

1

-1
2

bac. subt.

bac. subt.

Achterschenkel

endometritis
retentio secund.

geen noodslachting

• O ~ e

>; ji . ■c\'i

«,-g a Vj^ 1

B J-s 8 21

■ Ol u val

B > B

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 1

aer. pl.
agar 2

Onderzoek

direct na sl.
na 1X24 u.
2X24 „
3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24

Voorschenkel

direct na sl.
na 1 X24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

0
-1

1

2

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
M 4X24 ..
„ 5X24 ..

1
1

O
O
-1

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 „
.. 4X24 ..
„ 5X24 ..

bac. subt.

bac. subt.

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 „
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

Achterschenkel

melkziektc
ingewanden 4 uur in
de buikholte
noodslachting
Voorschenkel

Achterschenkel

Haemoglobinurie
geen noodslachting
Voorschenkel

aer.S-

agaij^

Willon 1

Bouillon 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Müller 37

Müller
kamer

Laatste proef

Willen

bacillcn

bouillon

agarplaat

-

bacillen

-

focccn

cocccn

-

bacillen
bacillcn

_

-

-

-

-

-

bac- cocc.
cocccn

-

_

-

**

-

-

cocccn

bacillcn

-

-

geen bactcritn.

-ocr page 88-

aer S-
agar

Anacr.
agar
Warnecke

aer S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer, pl.
agar 1

^üülon

Anaer. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

Müller
kamer

Dier-
soort

Onderzoek

Bouillon 2

Naam der ziekte

Müller 37

e Sä

^ G

Laatste proef

> e

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
„ 3X24 ..
„ 4X24
.. 5X24

Achterschenkel

diploc.

bacillen

ag. plaat

bouillon

bac. mcs.

bac. mes.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 ..
5X24 ..

cocccn
bacillcn
cocccn

hersenaandoening
noodslachting

Rund
45

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..

3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bacili,

bac- cocc.
bacillcn

cocccn

icn

bacillcn

torsio intestini
koliek

noodslachting

Paard
46

diploc.

cocccn

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

traumatische-
abcessen

geen noodslachting

Voorschenkel

Rund
47

diploc.

staphyloc.

ba,

dllcn

dircct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
« 3X24 ..
.. 4X24
.. 5X24 ..

Achterschenkel

bac. mcs.

dircct na sl.

17

14

na I X24 u.

16

13

.. 2X24 ..

17

13

.. 3X24 ..

17

12

.. 4X24 ..

18

12

.. 5X24

dircct na sl.

17

13

na 1 X 24 u.

16

13

.. 2X24 „

17

12

.. 3X24 „

17

12

.. 4X24 ..

18

12

.. 5X24 ..

bac. mcs.

^Phyloc.

hcrsenaandocn ing
paralysis

noodslachting

Voorschenkel

««Phyloc

Paard
48

cocccn

— bac. subt.

bac. mcs.

Achterschenkel

b.icillen
bacillcn

lucillcn

cocccn
Ibaclllcn

-ocr page 89-

Anaer.
agar
Warnecke

Müller
kamer

aer.^
agar

Anaer. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

« 5

C-oji
B S S

O a> "
!«:
a

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

Iii

> e

aer. pl.
agar 1

Oüillon 1

Müller 37

Laatste proef

Bouillon 2

Dier-
soort

Onderzoek

Naam der ziekte

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 „
„ 4X24
5X24

16
16
16
16
15

20
28
28
26
28

purolente pyelo-
nephritis

geen noodslachting

bacillen
bacillen

bac. subt.

bouillon

stank, bac

agar plaat

bacillen

bacillen

bacillen

bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24

26
28
27
24
21

19

20
20
20
16

multipele absccssen
(traumatisch)

geen noodslachting

bac. subt.

•^Phyioc.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24

>

10
9

7
6

8

11
9
6
6
6

bac. subt.

onbekend
noodslachting

bac

bac. subt.

bac. subt.

bac. subt.

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

8
8
10
9
7

onbekend
noodslachting

coccen

coccen

coccen

bacillen

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

cachexie
onderweg
neergevallen

noodslachting

diploc.

-1
-2
1

-I
O

staph, aur

bac.

mes.

direct oa sl.
nal X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

pyclo-ncphritis
vermagerd

geen noodslachting

«occ,

bac. subt.

cocccn

cocccn

cocccn

direct oa sl.

16

12

na 1X24 u.

18

12

.. 2X24 ..

17

11

.. 3X24 ..

16

11

.. 4X24

11

8

.. 5X24 „

coccen

bac. subt.

pneumonie
geen noodslachting

bacillen

bacillen

boclllcn

bac. subt.

cocccn

cocccn

-ocr page 90-

Anaer.
agar
Warnecke

aer. S-
agar

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

Souillon

Dr. suiker
bouillon

aer. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

Dier-
soort

aer. pl.
agar 1

•Ü-O ^

l&s

Müller 37

Laatste proef

Onderzoek

Bouillon 2

Naam der ziekte

E

Jr

19

pyelonephritis jg
geen noodslachting

\' 16

direct na sl.
na 1X24 u.

2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24

bacillcn

14
12
12
12
12

Rund
56

bac cocc.

bouillon
bacillcn

agar plaat
bacillcn

oude abcesjes in de

nieren
degcner. van het hart

geen noodslachting

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
„3X24 ..

4X24 ..
.. 5X24 ..

20
21
20
18
18

16
14
12
12
13

Rund
57

diploc.

cocccn

«coccen

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4 X 24 ..
.. 5X24 ..

Dellien

bacillen
bacillcn

enteritis
koliek

noodslachting

Paard
58

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

Vttkalf
59

abcessen in dc lever
geen noodslachting

bac.^

bac. subt.

cocc

bacillcn

dircct na sl.
na I X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 .,

puroiente
peritonitis

geen noodslachting

cocccn

Varken
60

bocillcn

bacillcn

bacillen

dircct na sl.
na 1X24 u.
- 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

tuberculose
noodslachting

Vârken
61

co£

cocccn

staphyloc

coccen

cocccn

cocccn

bocillcn

dircct na sl.
na 1 X 24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4 X 24
.. 5X24 ..

bac. subt.

diploc.

11

15

16
17
H

9
7

7

8

10

traumat.
pericarditis

geen noodslachting

coccen
cocccn
bacillen

Rund
62

coccen

bac. ȟbt.

\') Nlet onderzocht wegen» geringe afmeüng der onderarm.

-ocr page 91-

Anaer.
agar
Warnecke

aer. S-
agar 2

aer. S.
agar 1

Müller
kamer

Anaer. S.
agar

aer. pl.
agar 2

Dr. suiker
bouillon

aer. pl.
agar 1

^uillon

•§•5 -
8 S S

« CP "

Müller 37

Laatste proef

Onderzoek

Bouillon 2

Naam der ziekte

s J-ï
S S."

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24
.. 3X24 „
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

staphyloc,

bacillefl

bacillen

^etilen
•^cillen

paratuberculose
geen noodslachting

bac. subt.

coccen

bouillon

ag. plaat

bacillen
bacillen

bac. subt.

bacillen

direct na sl.
na 1 X 24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4 X 24 ..
.. 5X24 ..

coccen
bacillen

prol. uteri
ruptura uteri
met eventeratio
intestini

noodslachting

diploc.

bacillen

bac. mes.

bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

11
11
11
12
13

staphyloc.
staphyloc.

coccen

urticaria
noodslachting

stank, bac,
stank, bac.

cocccn

coccen

bac cocc.

coccen

direct na sl.
na 1 X 24 u.
„ 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bac. subt.

chron. enteritis
geen parat.b.c.

geen noodslachting

•^ac\'Ülen

stank, bac,
stook. bac.

bacillen
bacillen

bacillen

bacillen

bacillen

bacillen

bac cocc.

bac4-cocc.

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24
.. 4X24 „
.. 5X24 ..

abnorm, verlossing
ruptura uteri
peritonitis

Voorschenkel

noodslachting

bacillen
bacillen
bacillen
bncUlcn
bacUlen
bacillen

S\'Ucn
Suicn

13

14
13
12

9

11
10
10
8
8

bacillen

bacillen
bacillen

bacillen
bac. cocc
bacillen
bacillen
bacillen

stank. bac.
stank, bnc
stank, bac
stank, bac,

bac. subt.

bacillen
bacillen
bacillen
bacillen

bacillen
bacillen
bacillen

cocc bac.
bacillen
bacillen
bacillen

boe.»-"

bac cocc.

bac.-lcocc.

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

stank, bac,
stank, bac,
stank, bac,
stank, bac,
stank, bnc.

13

14
13
12

9

10
10
9
9
8

bacillen
bacillen
bacillen
bacillen
bacillen

bacillen

bacillen
bacillen
bacillen

bacillen
bacillen
bacillen
bacillen

bacillen
bacillen
bacillen
bacillen

Achterschenkel

bacillen
bacillen
bacillen

bacillen

bacillen

bacillen

stank, bnc
stank, bac,
stonk, bac
stonk, bac
stank, bac
stonk, boe.

13

11

11

10

15

10

16

10

13

11

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

bacillen

bacillen
cocc. bac.
bacillen
bacillen

inwendige
verbloeding
(eigenlijk cadaver)

noodslachting

cocccn

bacillen
bacillen
bacillen

bacl»»^
bacV

staphyloc,
bacillen
baciiicn
bacillen
bacillen

coccen
cocc bac.
bacillen

bacillen
bacUIcn
bacUlen
bacillen

bacillen
bacillen
bacillen
bacillen

bacillen
bacillen
bacillen

bacillen

bacillen

«rclnen. O geen stonk, enkele diplococcco. geen stank, enkele cocccn.

\') bacillen bac. mesent. «) bacillen diplococcen. *] dlplococcen bacillen.

-ocr page 92-

Anacr.
agar
Warnecke

^ c

t-s«
S&-5
> .s

Müller
kamer

aer S.
agar l

Anacr. S.
agar

Dr. suiker
bouillon

■bouillon

aer S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Müller 37

Laatste proef

Bouillon 2

Onderzoek

Naam der ziekte

Ë EU

re CB w
ïii C

verstikking door
hooge staltemp.
darmen niet uit het
lichaam verwijderd

noodslachting

bacillcn

bacillcn
bacillcn
bacillen
bacillcn

bacillen
bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillcn

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24
.. 3X24 ..
.. 4X24 „
.. 5X24 „

bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillen
bacillcn

31
28
29
26
24

22
20
20
20
19

stank, bac
stank, bac
stank, bac
stank, bac

bacill««
bacill«\'
bacill«»
bacill««

bacillcn
bacillcn
bacillcn

bacillcn bacillen

bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillcn

bacillcn
bacillcn
bacillcn

bacillcn
bacillen
bacillcn

vol bact.

vol bact.

haemorrhag.

enteritis,
noodslachting

temp. 39.2« C.

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 „

3X24
.. 4X24 „
.. 5X24

^cillen
^cillen
bacillen
^cillen
bacillen

bacillen

^aclllcn
^cillen
bacillen
•bacillen

stank, bac
stank, bac
stank, bac,
stank, bac,
stank, bac.

bacillen
bacillen
bacillen
bacillcn
bacillen

bacillen
bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillen

bac. sarc.

bacillen
bacillen
bacillen

22
19
19
17
19

26
26
25
25
28

bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillen

bac. nrf*
bacillf
bacill«\'

bacillcn
bacillen
bacillen

bouillon
bacillcn

agar plant
bacillcn

bac cocc.
bacillen

hersenaandoening
sectie negatief

noodslachting

bac. subt.

bacillcn
bacillcn
bacillcn

bac. subt.

bacillcn
bacillcn
bacillcn
bacillcn

dircct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

28
26
28
30
26

20
20
20
21
21

Jacillen
Bacillen
bacillen

Dellien

stank, bac
stank, bnc
stank, bac
stank, bac

bacillcn
bacillen
bacillcn
bacillcn

vol bact.
bacillcn
bacillcn

bacillcn
bacillcn
bacillcn

bac cocc.
bacillen
bacillcn
bacillcn

bacillcn

vol bact.

vol bact,

bacillcn bacillcn

— cocc\' bac.
stophyloc
.l diploc.
cocccn cocccn
cocccn

dircct na sl.
na I X 24 u.

2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

peritonitis
enteritis
koliek

noodslachting

26
31
28
29
27

20
19

19

20
20

bac. subt.
cocccn
cocccn
bac. cocc.

cocccn
cocccn

cocccn
cocccn
cocc. bac.

cocc^
cocC

^ac"nien

— stank. COC.
bacillcn stank. coc.

cocc bac.

cocc. bac.

dircct na sl.
nalX24u. ~
..2X24.. bac subt.
- 3X24 ..

traumat.
pericarditis
hydraemisch

geen noodslachting

26
24
22
23
29

19

20
19
19
18

bacillcn
bncillcn
b.icillcn
bacillcn

bacillcn

bac-4-cocc.
bacillcn

cocf^

bacillen
bocillcn

..4X24 „ bac cocc
.. 5X24

coccen

abnormale
verlossing

noodslachting

22

23
29
27

24

18
18
19
19
19

cocccn

bacillen
bncillcn
bacillen

bac- cocc.
bacillen

bacillcn

cocccn
Imclllcn

bac cocc

direct na sl.
na 1 X 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

Iwclllcn stank, l>ac
bacillcn stank, bac
— stank, bac.

cocc\' I bac.

cocccn

cocccn
bacillcn

cocc i bnc.

cocc bac.

•Mank. Iwc.
stank, bac.

^ctn

dircct na sl.
na IX 24 u.
.. 2X24 ..
.. 3X24 ..
.. 4X24 ..
.. 5X24 ..

paratuberculose
traum. pcricard.

noodslachting

sterk hydraemisch

20
28
28
26
28

18
19

19

20
20

cocccn
cocccn
cocccn
cocccn
staphyloc.

cocccn
cocccn
cocc bac.

bac cocc.
coccen
cocccn

cocccn
cocccn
cocccn

cocccn
cocccn
cocccn

stank. COC,
stank, COC,

cocccn
cocccn

cocccn

cocccn

\') Niet onderzocht door late aankomst op het slachthuis.
\') cnkclc bactcrickoloniCn. ») cocccn bnc. subtilus.

\') stank, cocccn bacillcn. ») zure lucht, geen K.ctcriün.

bacil aanwezig. cnkclc bacteriën.

-ocr page 93-

Tabellen van het vleea^
_

Anaer.
agar
Warnecke

48
lal

«> CP "

>S

aer. S-
agar 2

Bouillon

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Müller
kamer

acr. S.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer. pl.
agar 1

Dier-
soort

Bouillon 2

Müller 37

Laatste proef

Onderzoek

Naam der ziekte

l\'acillen

stank, bac.

bacillen

bacillen

bacillcn

bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.
„ 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24
„ 5X24 „

bacillen

•a
a

ê

-O

a
u

Rund
76

enteritis
geen noodslachting

bouillon

ag. plaat

bacillen

stank, bac.

bacillcn

bacillcn

bacillen

bacillen

direct na sl.
na 1X24 u.
.. 2X24 „
„ 3X24 „
„ 4X24 „
.. 5X24 „

-a
a

4)
U
C

O

koliek
peritonitis

noodslachting

B
ê

Paard
77

^cillcn

bacillcn

bacillen

bacillcn

bacillen

direct na sl.
na 1 X 24 u.
„ 2X24 ..
M 3X24 „
.. 4X24 ..
„ 5X24 „

tj
a

Ji
ê

•O
B
O

I
(5

traum pcric.

pleuritis
longgangroen

noodslachting

Rund
78

enkele bac.

stank, bac.

hncillcn

boclllcn

bac.

cocc. bac,

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24 ..
„ 4X24 ..
.. 5X24 ..

bacillcn

bacillcn

abn. verlossing
prol. uteri
peritonitis

noodslachting

•O
6
u
M

6

Rund
79

I
6

ba

\'cillcn

stank, bac.

bacilli

COCC\' I bnc,

direct na sl.
na 1 X24 u.
.. 2X24 ..
„ 3X24 ..
„ 4X24 ..
- 5X24 ..

bnclllen bacillen

cn

abn. verlossing
bckkenfractuur
prol. uteri

noodslachting

TJ

s
3
6

TJ
B

£

O

Rund
80

\') Niet verder onderzocht.

wel bacillcn.

-ocr page 94-

STAAT No. I, aangevende hef aantal en het percentage van de positieve
proeven

STAAT No. III, aangevende het aantal en het percentage van dc positieve
onderzoekingen (met 2 positieve proeven)

ONDERZOCHTE

DIEREN

Te berekenen
aantallen en

Normale
Varkens

Normale
Runderen
Voorhand

Normale
Runderen
Achterhand

Normale
Paarden

Alle nor-
male dieren
samen

Zicke
Dieren

percentages

25

25

25

50

125

80

Percent.

Aan-
tal

Percent.

Percent.

Aan-
tal

Percent.

Aan-
tal

Percent.

Aan-
tal

Percent.

Direct na slacht.
Na 1X24 uur
2X24 ..
.. 3X24
4X24
.. 5X24 „

11
19
34
38

40

41

4

6.90
12.36
13.81
14.54
14.90

5
11

34
23
43

35

1.82
4

12.35
8.18
15.63
j
13.26

3\' 1.09
17\' 6.18
27 \' 9.81
34 : 12.35
50
i 18.18
33 1 12

7
20
40
54
65
34

I.27
3.63
7.27
9.81

II.81
6.31

26
67
135
149
198
143

1.88
4.87
9.82
10.84
14.40
10.57

57
104
168
215
192
138

5.88
10.62
17.16
22.46
21.03
14.42

Totaal aantal en
percent, positieve
proeven ....

183

11.09

151

9.21

164 9.94

220

6.68

718

8.72

874

15.19

Bij het vergelijken der „aantallen" positieve proeven, onderzoekingen en gevallen, bedenke
men. dat het aantal onderzochte dieren niet steeds hetzelfde was. Alleen dc pcrccnfagcs Qcvc«»
dc juiste verhouding aan en zijn daarom vetter gedrukt dan dc
aantallen.

STAAT No. II, aangevende het aantal cn het percentage van dc positicv^
onderzoekingen (met 3 positieve proeven)

ONDERZOCHTE DIEREN

Alle nor-
male dieren
samen

125

25

Aan-
tal

Aan-
tal

Aan-
tal

Percent.

Perctnt.

Perccm.

tal

^\'rect na slacht.
Na 1X24 uur
•• 2X24
••
3X24 ..

^^><24 ..
•• 5X24 ..
totaal aantal cn
P^^eent. positieve
proeven . . . .

O
3
8
12
12
6

41

O
6
16
24
24

12.25
13.71

1
2

7

8
8
9

35

4

8
28
32
32
36

23.33

10.23

24.72
28.08
43.67

33.73
21.84

26.96

O
8
12
12
20

20.83
12.08

O
4
6
6
6
7

29

O
16
24
24
24
28

19.33

50

Percent.

Aan-
tal

Percent.

Aan-
tal

1

0.8

9

11

8.8

22

24

19.2

25

29

23.2

38

31

24.8

2S

27

21.95

19

123

16.44

141

Percent.

Samenvatting van het geheele onderzoek

^TAAT No. IV, aangevende het aantal cn het percentage van dc
positieve gevallen

Normale
Runderen
Achterhand

Normale
Runderen
Voorhand

25

Normale
Paarden

Te berekenen
aantallen cn
percentages

Zieke
Dieren

80

Normale
Varkens

25

ONDERZOCHTE DIEREN

ONDERZOCHTE DIEREN

Te berekenen
aantallen en
percentages

\'Ata-
, tal

Direct na slacht. \' O

Na 1 X 24 uur , O

.. 2X24 .. ! 3

.. 3X24 .. ! 4

.. 4X24 .. 5

.. 5X24 .. 5
Totaal aantal cn
percent, positieve

proeven . . . . \' 17

Normale
Varkens

25

Ptfcmt.

O
O
12
16
20
20

11.33

Normale
Runderen
Achterband

^rekenen
\'«»ntnllcn cn
\'^\'■eet.tngcs

Alle nor- ,
male dieren:
samen

125 i

Normale
Runderen
Voorhand

Zieke
Diere«»

80

Normale
Paarden

m \'\'« "a slacht,
uur

•• 2X24
•• 3X2^ "
•• -»><24 \'

25

25

50

\'tAin-l

Il «•! 1

Percent. \'

li

Aan- !
lal ,

Percent.

Aan-
1 tal

Percoil. :

Aan-{
1 lal !

li

Percent. J

Aan-
tal

° i

1

0

0

0

0

1

i 0

0

6

0 \'

2

8

1

2 \'

1 3

2.4

12

4

5

20

3

6

i >2

9.6

17

8

4

16

4

8

14

11.20

21

16

6

24

6

21

16.80 1

24

8.33

3

1

12

2

4.08

!

9.75

13

6.04

, 20

13.33

16

5.35

1 62

8.29

93

6.83
iç.i"

28.9»

Normale
Runderen
Voorhand

Alle nor-
male dieren
samen

125

Normale
Runderen
Achterband

25

Zieke
Dieren

80

Normale
Paarden

Normale
Varkens

50

25

Aan-
tal

Aan-
tal

Aan-
tal

l\'ercent.

Percent.

Percent.

Percent.

7
10
13
16
17
17

17

O
0.8
5.6
S

9.6
9.6

9.6

7.87
11.24
14.60
17.97
19.10
19.10

19.10

0

1

7
10
12
12

12

O
O
4
12
12
12

12

25

Aan-
tal

Percent.

Aan\'
lal

0

0

0

12 1

. 1

1

1

i >

16 1

1 2

16 \'

; 2

Pertent |

16

-ocr page 95- -ocr page 96-

1

Diersoort

I

Doodsoorzaak

loevttluren

na den dood 1
onderzocht?

\'emp. van de
mitenlucht in
graden Cels.

aer. pl.
agar 1

aer. pl.
agar 2

aer S-
agarj

S.

3gar 2

Bouillon 1

Bouillon 2

Dr. suiker
bouillon

Anaer. S.
agar

Anaer.
agar
Warnecke

Muller 37

Müller
kamer

Rund 20

onbekend

4

9

bacillen

bacillen

-

-

bacillen

bacillen

bacillen

bacillen

stank
bacillen

Geit 21

ibnorraale verlossing

17

21

-

-

bacillen

0c«aitankwcl

enkele bac.

Paard 22

hacm. enteritis

18

27

bacillen

bacillen

--

Geit 23

onbekend

16

28

-

cocccn

coccen

cocc bac

-

-

Varken 24

verstikking

6

20

-

coccen

coccen

-

Rund 25

hersenaandoening

12

22

-

-

-

Pink 26

pensruptuur

18

18

-

bacillen

groote
cocccn

-

-

Geit 27

onbekend

6

21

-

-

bac. subt.

bac. subt.

-

-

-

Varken 28\'

verstikking

10

24

-

bac. subt.

bac. subt.

-

-

-

Kalf 29

doodgeboren

16

4

-

-

-

-

-

Kalf 30

doodgeboren

3X24

7

-

-

-

Kalf 31

doodgeboren

16

4

bacillen

y

-

Kalf 32

doodgeboren

14

4

" ^ i

-

-

Varken 33

varkenspest

15

2

bac. «ubt.

-

-

-

Rund 34

melktlekte

20

1

-

-

coccen

-

coccen

-

-

-

Hert 35

enteritis

5

5

-

boe. «ubt.

y

-

-

-

-

Paard 36

skier ostomlasis

10

3

-

-

/

cocc. bat

-

-

-

—■

Geit 37

verlossing

9

2

-

/

-

-

-

Kalf 38

doodgeboren

4X24

2

bac. roes.

/

-

-

-

-ocr page 97- -ocr page 98-

Beschrijving van eenige klinische bijzonderheden, waargenomen
bij de onderzochte „zieke dieren"

Rund no. 7. Een grossier in vleesch had eenige runderen gekocht
op de markt in een naburige plaats.

Den dag volgende op den koopdag werd een rund plotseling
ziek, met dusdanige alarmeerende verschijnselen, dat de te hulp
geroepen practiseerende dierenarts adviseerde, het dier maar te
doen slachten.

De lichaamstemperatuur was toen subnormaal. Een half uurtje
later kwam het rund op het slachthuis aan, om daar verder te worden
afgeslacht.

Het eenige positieve dat de keuring na de slachting te zien gaf,
was een drachtige baarmoeder, waarin een emphysemateuse vrucht
van ongeveer 8 maanden oud. De haren van de vrucht zaten erg
los, bij druk op de huid hoorde men een knisterend geluid.

Stank was maar zeer matig aanwezig. De verschijnselen wezen
erop, dat de vrucht nog niet lang geleden was gestorven. De
doodsoorzaak van de vrucht moest bij uitsluiting worden toege-
schreven aan vermoeidheid van het moederdier, hetwelk op den
koopdag ongeveer 32 K.M. had geloopen.

Daarbij kwam. dat de drachtigheid onbekend was, waardoor
het misschien onoordeelkundig was gedreven. Ook was het rund
buitengewoon vet.

Vermeld dient nog te worden, dat men om 12 uur nog niets
aan het dier had gemerkt, terwijl het 12 uur later in nood moest
worden geslacht.

De uitslag van het bacteriologisch vlecschonderzock was negatief.
Zie hierover tabellen.

Rund no. 43 betrof een dier, dat voor melkzickte in behandeling
was en op advies in nood werd geslacht. Om 11.30 v.m. werd
de halssnede verricht door den practiscerendcn dierenarts cn eerst
om 4 uur n.m. werd het aan het abattoir verder afgeslacht. De
ingewanden waren dus na den dood nog ongeveer 4 uur in dc
buikholte gebleven.

Op het slachthuis werden maag en darmen onmiddellijk uit dc
buikholte verwijderd, waarbij veel gas uit de buikholte
ontsnapte.

-ocr page 99-

Het geheele dier rook onaangenaam. Het was overigens goed
uitgebloed. Wegens de sterk foetide lucht werd het dier afgekeurd.

Het bacteriologisch vlecschonderzock hetwelk daarna werd inge-
steld, gaf tegen de verwachting in, een negatief resultaat (zie tabellen).
Alleen de houdbaarheidsproef op 37° C. gaf een zure lucht te
ruiken, waarbij echter geen bacteriegroei viel waar te nemen.

Van Paard no. 68 luidt de ziektegeschiedenis aldus:

„Genoemd dier was een ongeveer 2-jarige koudbloedhengst.
welke eenige dagen voor zijn dood een
niet-hengstige merrie had
willen dekken. De merrie sloeg achteruit en de hengst kreeg een
trap tegen het bovenste gedeelte van den neus. Een heftige neus-
bloeding trad op, waarvoor een dierenarts werd geraadpleegd, die

geen kans zag, het bloeden te stelpen.

Nog 24 uur leefde het dier en ongeveer 36 uur na het toedienen
van den trap was het doodgebloed. Direct werden dc ingewanden
eruit gehaald en daarna werd het naar het abattoir vervoerd, waar
het werd afgeslacht. Dc geslachte keuring vertoonde een buiten-
gewoon goed uitgebloed dier. Blocdstolsels waren nog in den neus
aanwezig. Wij hadden dus te doen met een cadaver.

Het bacteriologisch vleeschondcrzoek gaf direct na sUchting ccn
negatieven uitslag, behalve dc houdbaarheidsproef op 37 C., welke
positief was met
aanwezigheid van veel bacteriën cn sterke stank.
Na
24 uur blijft het onderzock nog negatief, maar na 2 X24 uur
>vordt het positief en blijft positief, zelfs na 5 X 24 uur (merg).

Het geheel gaf dus een beeld van ccn infectie met blijkbaar
anaerobe bacteriën, welke bij onderzock direct na slachtmg een
positieven houdbaarheidsproef gaven.

Kalf no. 69 was een vet kalf. hetwelk met afgesneden hals
werd aangevoerd, doch waarbij verzuimd was, de buikmgewandcn
te verwijderen, waardoor deze eerst 14 uur na den dood. op het
abattoir uit de buikholte werden gehaald. Het was m nood ge-
^ood, omdat het zoo
benauwd was geworden. De keuring n.n ae

a„f ,e zien .welling v.,n lever, mil. en
««enteriale klieren en in de wand van magen en darn.cn, lie.
^er rook verre van frisch.

-ocr page 100-

Door de late aankomst op het slachthuis kon niet direct bacte-
riologisch vleeschonderzoek worden gedaan, maar reeds na 24 uur
was het onderzoek positief en bleef ook positief.

Dit resultaat was wel verwacht geworden. Zie verder tabellen.

Paard no. 70 werd levend aangevoerd aan het slachthuis met
heftige koliek, temperatuur 39.2° C., erg transpireerend.

Bij de halssnede trok het de aandacht, dat er betrekkelijk weinig
bloed afvloeide (dit bleek later bij navraag). De keuring na slachting
vertoonde het beeld van een uitgebreide haemorrhagische enteritis,
met een groote hoeveelheid bloederig vocht als darminhoud en
een hoeveelheid bloed in de op sommige plaatsen sterk verdikte
darmwand. Eerst na 2
X 24 uur bewaren werd een positief
bacteriologisch vleeschonderzoek verkregen, met vooral groote
bacillae. Van een infectie met paratyphusachtige bacillen was geen
sprake. Het waren vooral anaerobe rottingsbacillen, welke het
bacteriologisch onderzoek positief maakten.

Rund no. 74 werd met afgesneden hals als noodslachting aan
het abattoir aangevoerd. De buikingewanden waren dadelijk na
de halssnede verwijderd. Bij de keuring na de slachting bleek de
baarmoeder geperforeerd te zijn. Er bestond een locale hyperaemie
van het buikvlics. Volgens den eigenaar was er een stuk darm
uit de schede gekomen, hetwelk later weer was verdwenen. De
nieren bleken sterk gezwollen te zijn en hydraemisch evenals de
lever en de milt.

Na 3 X 24 uur bewaren op kamertemperatuur begint het bacte-
riologisch vleeschonderzoek eerst positief te worden.

Voor een dergelijk geval, met negatief bacteriologisch onderzoek
zie Rund no. 64.

Rund no. 75 was ter slachting naar het abattoir vervoerd. Het
was een buitengewoon mager dier, hetwelk al geruimen tijd diarrhee
had gehad, en waarbij het mestonderzoek wees op paratuberculose.

Er was geadviseerd om het te laten slachten. De „levende
keuring" bracht bovendien nog het vermoeden op traumatische
pericarditis.

De keuring na de slachting vertoonde de typische verschijnselen

-ocr page 101-

van paratuberculose. in den vorm van dikke wrongen in den darm-
wand (slijmvlies). Daarnaast had echter het dier ook nog een flinke
traumatische pericarditis niet veel vocht binnen het pericard en
een erge stank.

Direct na slachting was het vleesch al hydraemisch, maar na 24 uur
hangen in de voorkoelruimte, was het enorm vochtig geworden.
Hoewel meestal de patiënten lijdende aan paratuberculose na het
slachten sterk uitgedroogd zijn, had toch in dit geval het hartge-
brek een sterke hydraemie veroorzaakt.

Eerst na 3 X 24 uur werd het bacteriologisch onderzoek positief.
Vooral coccen werden gevonden.

De sterke hydraemie van het vleesch zal een doorgroeiing van
het vleesch door bacteriën wel in de hand gewerkt hebben.

-ocr page 102-

VI

resultaten

Resultaten van het onderzoek van normaal Varkensvleesch

Er werden onderzocht 25 gezonde, volwassen varkens op de in
Hoofdstuk IV aangegeven wijze.

Om zoo volledig mogelijk de resultaten te vermelden, zullen
achtereenvolgens worden besproken:

„1. Het aantal en percentage positieve proeven direct na slachting,
na 1-, 2-, 3-, 4- en 5 maal 24 uur. Onder „proef" wordt dan
verstaan iedere plaat en ieder buisje.

2. Het aantal en percentage positieve onderzoekingen direct na
slachting, na 1-, 2-, 3-, 4- en 5 maal 24 uur. Onder „onderzoek"
wordt dan verstaan een serie van 11 platen en buizen samen,
zooals in de tabellen is aangegeven.

3. Het aantal en percentage pos. gevallen. Onder „geval" wordt
dan verstaan een complex van seriën, die geënt werden van één
onderarm.

4. Het percentage positieve uitkomsten van het onderzoek hetwelk
in de tabellen als „Laatste proef" is aangeduid.

5. De invloed van de kamertemperatuur en enkele opmerkingen."
Deze genoemde 5 punten gelden voor alle onderzochte diersoorten,

behalve voor de cadavers. Bij het beschrijven der resultaten van alle
andere dieren zal dus steeds naar deze punten worden verwezen.

1. Het aantal en percentage positieve proeven.
Het aantal positieve proeven direct na slachting was totaal 11,
terwijl 25 X 11 =275 proeven direct na slachting waren ingesteld,
waarvan dus 4 % positief was.

Na 24 uur waren positief 19 van de 275 proeven, of 6.90%
.. 2X24 ...... 34 „ „ 275 „ 12.35%

-ocr page 103-

Na 3X24 uur waren positief 38 van de 275 proeven, of 13.81 %

„ 4X24 ...... 40 .. „ 275 „ 14.54%

5X24 ...... 41 .. 275 14.90%

Telt men alle positieve proeven bij elkaar op, dan vindt men
dat 183 proeven positief waren, terwijl 25 (aantal varkens)
X 6
(aantal onderzoekingen per varken)
X 11 (aantal proeven per
onderzoek) = totaal 1650 proeven zijn ingesteld, waarvan dus
11.09% positief was. De „laatste proef" is hierbij buiten be-
schouwing gelaten, omdat deze niet bij een normaal bacteriologisch
vlecschonderzock behoort en door zijn hoog percentage positieve
resultaten de uitkomst in verkeerd licht zou plaatsen.

Dat 11.09% van alle proeven positief waren, zegt nog hoege-
naamd niets van het kiemhoudend zijn en kiemhoudend worden
van het vleesch na de slachting, daar voor de bcoordeeling van
deze zaken met veel meer factoren rekening gehouden moet

worden (zie verder).

Uit het voorgaande slaatje volgt, dat een langere tijd bewaren
op kamertemperatuur, wel een hoogcr percentage positieve proeven
geeft, vooral
na 2 X 24 uur. Na 3-, 4- en 5 X 24 uur is de stijging
heel gering. Omtrent de oorzaken van die stijging zie punt 5.

2. Het aantal cn percentage positieve onderzoekingen.

Voordat men dit punt verder gaat uitwerken, dient eerst te
worden nagegaan, wanneer een bacteriologisch vlccschonderzoek
als hier is verricht, als positief mag worden beschouwd.

Een positieve uitslag kan worden toegeschreven aan drie ver-
schillende hoofdoorzaken:

„1. aan het niet steriel zijn van bodems cn instrumenten.

2. aan fouten in de techniek.

3. aan aanwezigheid van bacteriën in het vleesch."

Dc eerste factor kan worden uitgeschakeld, daar hierop voldoende

contrôle werd uitgeoefend.

De 2e factor dient zeer zeker onder de oogcn te worden gezien.
In den aanvang van het onderzoek werd, zooals reeds is beschreven,
de druivensuikcrbouillon-procf verricht met een gewoon gistbuisje,
waarbij nogal vaak deze proef posiüef uitviel. Later werden ge-
wone entbuizen gebruikt en toen ging het beter.

-ocr page 104-

Er werd zoo zuiver mogelijk gewerkt, teneinde zooveel mogelijk
luchtkiemen te weren, echter wiskundig zeker kan men hiervan
nooit zijn. De uitwendige infectie van het vleesch werd door af-
branden zoo goed als uitgeschakeld.

In het kort, er is zoo steriel mogelijk gewerkt, hoewel een veront-
reiniging niet tot de onmogelijkheden mag worden gerekend. Voor
de beoordeeling wanneer een bacteriologisch vleeschonderzoek als
positief moet worden beschouwd, is de kwestie van de verontreiniging
in de eerste plaats van belang, en we komen daarbij vanzelf op
de 3e factor, nl. de aanwezigheid van bacteriën in het vleesch.
Het gaat er dus om. op een gegeven oogenblik uit te maken, of
een positief resultaat het gevolg is van een verontreiniging of van
de aanwezigheid van kiemen in het vleesch, van welke beslissing
het lot van een slachtdier afhangt.

Vertoonen van een onderzoek het grootste gedeelte der bodems
groei, dan kan men, wanneer de gevonden bacterie steeds van
dezelfde soort is, wel tot de aanwezigheid van kiemen in het vleesch
besluiten, omdat bij een goede techniek wel geen 5 of 6 veront-
reinigingen in verschillende bodems zullen optreden. De absolute
zekerheid van nauwkeurig werken wordt dus vereischt. Nu doet
zich echter het geval voor, dat b.v. maar 2 of 3 bodems van dc
11 groei vertoonen. Dan kan men zeer zeker in twijfel verkeeren
of dit een gevolg is van een vleeschinfectie of van een verontreiniging.

Op abattoirs is het geen bezwaar, om in zulk een geval het
onderzoek nogmaals te verrichten en wanne^ dan opnieuw in 2
\'of 3 bodems dezelfde bacteriesoort optrec^i. welke men bij het
eerste onderzoek vond, dan zal men sterker staan in de diagnose:
„Spaarzame aanwezigheid van kiemen in het vleesch".

Vindt men b.v. in de proef van Warnecke, in de Buchnersche
buis en in de positieve proef van Müller op 37° C. groote dikke
bacillae, dan wijzen deze uitkomsten sterk in de richting van een
vleeschinfectie met anaerobe bacteriën, leder twijfelachtig geval zal
dus in de practijk afzonderlijk moeten worden beoordeeld.

Bij het onderzoek voor dit proefschrift was de genoemde be-
slissing heel wat gemakkelijker, omdat het vleesch 5 dagen bleef
liggen. Wanneer dus b.v. den tweeden dag in 2 bodems groei
was, den derden dag in 4 bodems en den vierden dag in 6 bodems
en wanneer daarbij steeds dezelfde bacteriesoort werd gevonden.

-ocr page 105-

dan zal men ook gerechtigd zijn het onderzoek van den tweeden
dag positief te verklaren, al trad maar in 2 bodems groei op.

Wanneer daarentegen bij het onderzoek van den tweeden dag
in 2 bodems groei was door dezelfde bacteriesoort en de volgende
dagen het geheele onderzoek negatief bleef, dan kan die groei in
2 bodems op den tweeden dag nog wijzen op een geringe plaatselijke
vleeschinfectie, maar men dient dan toch ook te denken aan ver-
ontreiniging. Later zal in de slotconclusies worden aangegeven hoe
te handelen bij twijfelachtige gevallen, speciaal op plaatsen, waar
geen abattoir annex koelinrichting is gevestigd.

Bij de berekening der aantallen en percentages positieve onder-
zoekingen werd aangenomen, dat groei in één bodem op een ver-
ontreiniging berustte.

Groei in 3 bodems, veroorzaakt door dezelfde bacteriesoort
werd als een positief onderzoek beschouwd, waarbij Bac. subtilus
en „bacillae" als 2 verschillende bactericsoorten beschouwd moeten
worden.

Ter vergelijking is ook het aantal cn percentage positieve onder-
zoekingen uitgerekend, wanneer men voor een positief onderzoek
den eisch stelde van 2 positieve bodems met dezelfde bactericsoort.

Voor de beoordeeling is het positief blijven van het onderzoek
alsnog buiten beschouwing gelaten (zie hiervoor positieve
gevallen).

Neemt men dus als grens 3 positieve proeven per onderzoek,
dan waren direct na slachting van dc 25 onderzoekingen er
O positief = O

Na 24 uur waren van de 25 onderzoekingen er O positief = O %

.. 2 24........25 .. „ =^12/0

..3X24 ........ 25 .. ..4 .. -16^

..1X24 ........ 25 .. ..5 .. =20%

„ 5X24 ........ 25 .. ..5 .. -20%

Het totale aantal positieve onderzoekingen was dus 17, dat is
van dc 150 gedane onderzoekingen dus 11.33%.

Neemt men als grens aan 2 positieve P^^^^ven dan waren

direct na slachting van de 25 onderzoekingen er O positief = O %
Na 24 uur waren „ „25 .. .. ^ •• "lo /o

.. 2X24 ........ 25 .. ..6 .. =24/0

-ocr page 106-

Na 3 X 24 uur waren van de 25 onderzoekingen er 6 positief = 24 %

»f 4X24 tf Pf f* tf 25 «I »» »»

= 240/0

tt 5X24 t9 tf tf tf 25 tt tf tf

= 28%

Het totale aantal positieve onderzoekingen was dan 29, dat is
van de 150 verrichte onderzoekingen dus
19.33%.

Direct na slachting is dus, zelfs met den heel strengen eisch
van 2 positieve proeven per onderzoek
geen enkel onderzoek
positief geweest.
Dit is wel van belang.

Overigens zeggen ook deze cijfers en percentages weinig over
de vraag of vleesch bij het bewaren kiemhoudend wordt. Zie
hierover positieve gevallen in punt 3.

3. Het aantal en percentage positieve gevallen.

Na het bespreken van punt 2 (definitie van een positief onder-
zoek), kan gemakkelijk worden aangegeven wat men onder een
positief geval mag verstaan.

Als een onderzoek b.v. na 24 uur positief is en het blijft zonder
onderbreking, met aanwezigheid van steeds dezelfde bacteriën
positief tot den laatsten dag waarop onderzocht werd, dan is zulk
een
complex van positieve onderzoekingen een typisch positief geval.

Voor zulk een positief geval is dus bewezen, dat het vleesch
overal met de gevonden bacterie is geïnfecteerd.

Het aantal en percentage van de positieve gevallen is ook van
veel beteekenis voor de vraag of het vleesch kiemhoudend
wordt.
B.v, no. 23 is na 24 uur al een positief geval. Wel is na 2 X 24 uur
slechts in 1 buisje groei, maar dezelfde bacteriesoort blijft aanwezig,
zij komt na
3X24 uur weer goed te voorschijn. Na 4X24 uur
verschijnt dezelfde bacterie weer
1 keer, om na 5 X 24 uur nog
sterker op te duiken.

Hier heeft men dus een geval, waarbij zelfs groei in 1 bodem
een geheel onderzoek al positief kan maken.

No. 24 wordt na 2X24 uur een positief geval. Na 5X24 uur
is dezelfde bacteriesoort maar in 1 proef aan te toonen. In het
merg zijn dus die bacteriën nog maar spaarzaam aanwezig, nl.
alleen de druivensuikerbouillon vertoont groei. Misschien is de
beschutte ligging van het merg hiervan wel de oorzaak. Toch is
no.
24 een positief geval.

No. 25 is na 2 X 24 uur een positief geval.

-ocr page 107-

No. 19 geeft na 4X24 uur een positief onderzoek, nl. 3 bodems
vertoonen groei, veroorzaakt door anaerobe bacteriën.

Na 5X24 uur treedt die bacterie weer op in de proef van
Müller op 37° C. en in het stukje vleesch van de aerobe agarplaat I.

Dit vleesch bevatte dus heel spaarzaam bacteriën en streng ge-
nomen heeft men dus hier na
4 X 24 uur een positief geval.

No. 5. 20, 21 en 22 zijn twijfelgevallen, omdat hierbij na 5 X 24 uur
bacteriën optreden, die het onderzoek na 5 X 24 uur positief maken,
terwijl men, daar het onderzoek niet werd voortgezet, niet kan
zeggen, of na 6- of 7X24 uur dit positief onderzoek zal
blyven,
waardoor dit dus geen typische positieve gevallen zijn.

Resumeerende zijn dus op zijn strengst genomen 4 gevallen van
de 25 positief of 16%, nl. no. 19, 23, 24 en 25, m.a.w. in 16 »/o
van de gevallen is het vleesch gedurende het bewaren op kamer-
temperatuur kiemhoudend geworden cn wel:

1 maal na 24 uur.

2 ., „2X24 ,.

1 ..4X24 ..

4. Het pcrccntuge positieve resultaten der „laatste proef".

Dc z.g. ..laatste proef" had tot doel na te gaan. of na die 5 dagen
bewaring de luchtkicmen al zóó ver in het vleesch waren
doorgedrongen, dat ze door uitwendige sterilisatie (afbranden) niet
meer te achterhalen waren. Bij no. 23, 24 en 25 was het vleesch
na 5 dagen kiemhoudend, dus de „laatste proef" moest ook positief
zijn. Voor het nagaan van het resultaat moeten dus die 3 genoemde
gevallen buiten beschouwing worden gelaten. Van de 44 andere
proeven waren dan 11 positief of 25 Dus in 25 % van de ge-
vallen was de luchtinfcctie na 5 dagen niet meer te achterhalen.

5. De invloed van het bewaren op kamertemperatuur en enkele
opmerkingen.

Dc invloed van het bewaren op kamertemperatuur omvat
2 factoren, nl.

..1. De invloed van de kamcrtempcratiuir zelf (dus de resultaten,
veroorzaakt door een hoogere kamertemperatuur).

2. De invloed van het bewaren (eventueele toename van positieve
resultaten na langere bewaring).

Voor het bespreken van den invloed der kamertemperatuur zelf,

-ocr page 108-

kunnen de positieve proeven gevoegelijk buiten beschouwing worden
gelaten, daar bij een alleenstaande, positieve proef, dus buiten het
verband van een positief onderzoek, geen invloed van een hoogere
kamertemperatuur zal zijn te bewijzen. Ook bij een alleenstaand
onderzoek, hetwelk zich niet voortzet tot een positief geval, zal men
weinig gegevens vinden om den invloed van een hoogere kamer-
temperatuur (indien deze juist aanwezig is), te kunnen aantoonen.
Dit blijkt o.a. uit het feit, dat men tallooze malen bij hoogere
kamertemperatuur, een negatief onderzoek vindt en bij lagere kamer-
temperatuur vaak een positief onderzoek.

B.v, no. 14 heeft na 3 X 24 uur een kamertemperatuur van 23° C.,
zonder een enkele positieve proef, terwijl no. 15 na 4 X 24 uur
op een kamertemperatuur van 15° C., een mooi positief onderzoek
geeft, evenals no.
16 na 2X24 uur op een kamertemperatimr van
4° C en no. 17 na 4 X 24 uur op een kamertemperatuur van —2° C.

Geheel anders echter wordt het, wanneer men kan aantoonen,
dat bij hoogere kamertemperatuur een geheel
geval positief wordt.
Dan kan men n.1. eenige dagen na elkaar den invloed van de hoogere
kamertemperatuur aantoonen, waardoor de omstandigheden voor
de vermeerdering van de bacteriën veel gunstiger werden en
iederen dag een positief onderzoek ontstond.

Uit de tabellen volgt, dat de typische positieve gevallen no. 23,
24
en 25 een gemiddelde kamertemperatuur hadden van respec-
tievelijk
24.8-, 24.2- en 28.8° C. en een gemiddelde vleeschtem-
pcratuur van respectievelijk
19.6-, 19.6- en 24.8° C.

No. 25 had dus de hoogste gemiddelde temperatuur en was ook
na
2 X 24 uur reeds duidelijk als een positief geval te beschouwen
en blijft dit tot en met het mergondcrzoek, hetgeen bij no. 23 en
24 niet zoo duidelijk valt op te merken. No. 19 echter is, heel
streng
genomen na 4 X 24 uur een positief geval, hoewel dc ge-
middelde kamertemperatuur maar
15.2° C. was en dc gemiddelde
vleeschtemperatuur
10.4° C. Een lagere kamertemperatuur behoeft
daarom nog niet een positief geval uit te sluiten.

Bij de grens welke voor dit onderzoek is aangenomen (3 posi-
tieve proeven), vervalt echter no. 19 en was er
dus beneden 19° C.
als vleeschtemperatuur geen enkel positief geval.

De bedoeling van de bewaring van het vleesch op kamertem-
peratuur was, om de bacteriën gelegenheid te geven zich te

-ocr page 109-

vermeerderen. Dat een langere bewaring zeer zeker invloed heeft,
blijkt uit het feit, dat het percentage positieve proeven na 2 X 24 uur
6°/o hooger was dan na 24 uur. Het percentage positieve onder-
zoekingen (2 positieve proeven) was na 24 uur 16®/o hooger dan
direct na slachting en was na 2 X 24 uur 8 "/o hooger dan na 24 uur.
Het percentage positieve onderzoekingen (3 positieve proeven)
was na 2X24 uur 12®/o hooger dan na 24 uur. Bij langere be-
waring op kamertemperatuur worden dc kansen op een positief
resultaat dus grooter, speciaal na 2X24 uur bewaren.

Terwijl no. 23 en 25 ook een positief resultaat gaven van het
bacteriologisch mergonderzoek, is dit bij no. 24 niet het geval.
Wel vinden we bij het merg van no. 24 in de druivensuiker-
bouillon eenzelfde bacteriesoort als in het vleesch werd gevonden
na 4 X 24 uur. Dit wijst er misschien op, dat al reeds een
enkele bacterie uit het omgevende vleesch in het merg is door-
gedrongen.

Het spaarzaam aanwezig zijn van bacteriën in het merg van no. 24
mag men niet zoo maar zonder meer beschouwen als een bewijs, dat
dc vleeschinfectie van no. 24 een postmortale is, welke het merg door
de beschutte ligging moeilijk kon bereiken. Zoolang nog niet is be-
wezen, dat het merg absoluut tegen een uitwendige infectie is ge-
vrijwaard, heeft bij een vleeschinfectie de aanwezigheid van kiemen
in het merg nog geen groote waarde als criterium voor een in-
travitale infectie. Evenmin is bij een vleeschinfectie de afwezigheid
van kiemen in het merg een bewijs van een postmortale infectie.
Dat het wel ecnigcn tijd duurt vóórdat de bacteriën uit het vleesch
in het merg doordringen (langs bloedvaten cn elastische vezels)
bewijzen dc resultaten der verschillende tabellen, ook van andere
diersoorten.

INog dient vermeld dat bij het onderzoek der normale varkens
een leveragar werd gebruikt.

Resultaten van het onderzoek van normale runderen, Voorhand.

Van 25 normale runderen werd op de bekende wijze de voor-

schenkel onderzocht.

Voor het bespreken der resultaten kan verwezen worden naar

de punten, besproken bij normale varkens.

-ocr page 110-

1. Het aantal en percentage positieve proeven.

Het aantal positieve proeven direct na slachting was totaal 5,
terwijl 25 X 11 = 275 proeven direct na slachting waren ingesteld,
waarvan dus 1.82% positief was.

Na 24 uur waren positief 11 van de 275 proeven of 4 %
» 2X24 „ „ 34 .. 275 „ .. 12.35 7o

» 3X24 „ „ .. 23 „ 275 .. 8.18%

4X25 „ „ 43 „ ,. 275 .. ,. 15.63%

.. 5X24 .. ,. 35 „ 264 „ 13.26 o/o

Totaal waren dus positief 151 van de 1639 proeven of 9.21 %

De „Laatste proef" is weer buiten beschouwing gelaten.
Evenals bij normale varkens zegt ook dit percentage niets omtrent
het kiemhoudend zijn of worden van het vleesch (zie verder).

2. Het aantal en percentage positieve onderzoekingen.
Neemt men als grens 3 positieve proeven per onderzoek,

dan waren direct na slachting van de 25 onderzoekingen er
O positief = O %.

Na 24uur waren v.d. 25 onderzoekingen er O positief = O %

= 4 %
= 8
%
= 16 "/o

= 8.330/0
- 6.04%

2X24
3X24
4X24
5X24

25
25
25
24

Totaal waren dus van de 149

Neemt men als grens 2 positieve proeven per onderzoek, dan
waren direct na slachting van de 25 onderzoekingen er O positief = O 0/0.

Na 24 uur waren positief 2 van de 25 onderzoekingen of 8 °/o

2X24
3X24
4X24
5X24

25
.. 25
.. 25
.. 24

12 0/0

12 0/0
20 "/o
20.83 »/o

12.08%

Totaal waren dus positief 18 „ „149

Hier is dus ook met den strengsten eisch van 2 positieve proeven per
onderzoek, direct na slachting geen enkel onderzoek positief geweest.

-ocr page 111-

5. Het aantal en percentage positieve gevallen.

Onder positief geval wordt weer verstaan wat hierover ge-
schreven is bij normale varkens.

No. 24 wordt na 4X24 uur een positief geval en blijft dit tot
en met het onderzoek van het merg.

No. 25 wordt na 2X24 uur al een positief geval tot en met.
4X24 uur.

Het mergonderzoek valt negatief uit.

Twijfelgevallen zijn no. 20 en 22.

No. 20 n.1. geeft met 2 positieve proeven na 3X24 uur een
positief onderzoek. Na 4 X 24 uur is het onderzoek negatief, maar
na 5X24 uur positief. Er zijn dus in dit vleesch blijkbaar heel
spaarzaam kiemen aanwezig.

Van no. 22 weten wij niet of de coccen, gevonden na 5 X 24 uur
zich later nog zullen voortzetten na b.v. 6- of 7X24 uur.

Van de 25, waren dus 2 gevallen positief, no. 24 en 25. Dus
in 8 % van de gevallen is het vleesch gedurende het bewaren
op kamertemperatuur kiemhoudend geworden en wel

1 X na 2 X 24 uur.

1 X na 4 X 24 uur.

4. Het percentage positieve resultaten der „laatste proef",
was 23.91
"/o.

5. De invloed van dc kamertemperatuur en enkele opmerkingen.

Alles wat hiervan in het algemeen gezegd is bij normale varkens,

geldt ook hier.

De positieve gevallen no. 24 en 25 hadden een gemiddelde
kamertemperatuur van respectievelijk 29.8° C. cn 25.8° C. en een
gemiddelde vleeschtcmpcratimr van respectievelijk 24.8° C. en 21°C.
Beneden 21° C. hebben wij hier dus weer geen enkel positief geval.

Evenals bij normale varkens ziet men ook hier bij langere be-
haring op kamertemperatuur een stijging van het aantal positieve
onderzoekingen, hoewel die stijging hier niet zoo sterk is als bij
cJe varkens. (Zie voor de vergelijking dc overzichtstabellen van
het geheele onderzoek, blz. 120 en 121.)

-ocr page 112-

Resultaten van het onderzoek van normale Runderen,

Achterhand

1. Het aantal en percentage positieve proeven.
Het aantal positieve proeven direct na slachting was totaal 3,
terwijl 25 X 11 = 275 proeven direct na slachting waren ingesteld,
waarvan dus 1.09 ®/o positief was.

Na 24 uur waren positief 17 van de 275 proeven of 6.18%
.. 2X24 ...... 27 .. ,. 275 „ ,. 9.81%

12.35%
18.18%
12 %

275
275
275

34
50
33

3X24
4X24
5X24

Totaal waren dus positief 164 van de 1650 proeven of 9.94%

2. Het aantal en percentage positieve onderzoekingen.
Met 3 positieve proeven per onderzoek waren direct na slachting
van de 25 onderzoekingen er O positief of O %.

Na 24 uur waren positief 2 van de 25 onderzoekingen of 8 %

„ 2X24...... 5 ,. „ 25 „ „ 20 %

„ 3X24...... 4 „ 25 „ „ 16 %

,. 4X24...... 6 „ .. 25 „ 24 %

5X24

12

25

Totaal waren dus positief 20 van de 150 onderzoekingen of 13.33 "Ai

Met 2 positieve proeven als grens was dircct na slachting
van de 25 gedane onderzoekingen er 1 positief, of 4

Na 24 uur waren positief 2 van de 25 onderzoekingen of
2X24...... 7 „ .. 25

go;..

/O
28«/«
3?7()
32 %
36«/()

8
8
9

25
25
25

24
24

3X24
2X24

3X24
4X24
5X24

Totaal waren dus positief 35 van de 150 onderzoekingen of 23.33 "/o
3.
Het aantal en percentage posiiicve gevallen.

No. 23 wordt na 3 X 24 uur een positief geval.

-ocr page 113-

Twijfelgevallen zijn No. 15, 21 en 22.

No. 15 nl. geeft na 5X24 uur een positief onderzoek, waarvan
men niet kan zeggen, of het bij verder onderzoek een positief
geval zal worden. Het vleesch felf is waarschijnlijk nog niet ge-
infecteerd, gezien de negatieve „laatste proef".

No. 21 en no. 22 geven na 4X24 uur een positief onderzoek,
maar na 5 X 24 uur niet. De bacteriën waren dus blijkbaar nog
niet in het merg doorgedrongen.

Van de 25 waren dus 3 gevallen positief geworden, of 12"/o
en wel:

1 X na 2X24 uur.

2X „ 3X24 „

4. Het pcrccntugc positieve resultaten der „laatste . proef"
was H.ink

5. Dc invloed van de kamertemperatuur cn enkele opmerkingen.

De positieve gevallen no. 23, 24 cn 25 hadden een gemiddelde

kamertemperatuur ieder van 26° C. cn een gemiddelde vleesch-
tempcratuur van respectievelijk 21.2° C, 19° C. en 21.8° C.

Beneden 19° C. hebben we hier dus geen positief geval.

Op dc overzichtstabellen zijn de resultaten van voor- cn achter-
hand het beste met elkaar te vergelijken, daar alle uitslagen daarop
naast elkaar voorkomen. Er. is zeer zeker wel ccnig verschil tus-
schen te ontdekken. Het percentage positieve onderzoekingen
(zoowel met 3 als met 2 proeven) is bij dc achterband aanmerkelijk
hooger, evenzoo het percentage positieve gevallen. Dc „laatste
proef" geeft echter bij dc achterband ccn lager percentage dan
bij dc voorhand. Dc resultaten der positieve proeven loopen niet
ver uiteen.

Resultaten van het onderzoek van normale paarden

I. Het aantal cn percentage positieve proeven.

Het aantal positieve proeven direct na slachting was totaal 7,
terwijl direct na slachting 11 X 50 ^ 550 proeven waren verricht,
Waarvan dus 1.27 "/o positief was.

-ocr page 114-

Na 24 uur waren positief 20 van de 550 proeven of 3.63 %

.. 2X24 .. .. » 40 .. 550 .. .. 7.27 o/o

.. 3X24 ...... 54 .. .. 550 .. .. 9.81 «/o

„ 4X24 ...... 65 -.. .. 550 „ .. 11.81 o/o

.. 5X24 .. .. __34 .. ..J^ „ .. 6.310/0

Totaal waren dus positief 220 van de 3289 proeven of 6.680/0

Behalve bij het merg zien we ook hier weer een stijging der
percentages positieve resultaten door bewaring op kamertemperatuur.

2. Het aantal en percentage positieve onderzoekingen.
Met 3 positieve proeven per onderzoek als grens waren direct
na slachting van de 50 verrichte onderzoekingen er O positief of O »/o.

Na 24 uur waren positief 1 van de 50 onderzoekingen of 2 0/0

2X24 ...... 3 .. 50 .. .. 6 «/o

„ 3X24 ...... 4 .. .. 50 .. .. 8 0/0

.. 4X24 ...... 6 .. .. 50 .. .. 12 °/o

.. 5X24......_2 .. .. .. 4.08«/O

Totaal waren dus positief 16 van de 299 onderzoekingen of 5.35 «/o
Behalve bij het merg ook hier weer meer positieve resultaten
bij langere bewaring.

Met 2 positieve proeven als grens waren van de 50 verrichte
onderzoekingen direct na slachting er O positief of 0"/o.

Na 24 uur waren positief 3 van de 50 onderzoekingen of 6 "/o

.. 2X24 ...... 8 .. .. 50 .. 16 "/o

24 °/o
24 "A.
.. 12.25 °/ü

3X24......12 50

4X24......12 .. „ 50

5X24...... 6 „ 49

Totaal waren dus positief 41 van de 299 onderzoekingen of 13.71 %

3. Aantal en percentage positieve gevallen.

No. 48 wordt na 3X24 uur een positief geval.
„ 49 en 50 worden 2X24........

Twijfelgevallen zijn no. 23. 44. 46 en 47.
No. 23 en no. 47 geven na 4X24 uur een positief onderzoek,
en na 5 X 24 uur een negatief onderzoek.

-ocr page 115-

No. 44 en no. 46 geven na 4X24 uur een positief onderzoek,
en na 5X24 in 1 bodem dezelfde bacterie welke na 4X24 uur
gevonden werd. Misschien zouden bij verder onderzoek deze 2
dieren positieve gevallen zijn geworden.

Van de 50 waren dus 3 gevallen positief geworden, of 6 % en wel
2
X na 2 X 24 uur. 1 X na 3 X 24 uur.

4. Hetpercentagepositieveresultatenderjaatsteproef" was 1630%.

5, De invloed van de kamertemperatuur en enkele opmerkingen.

De positieve gevallen no. 48, 49 en 50 hadden een gemiddelde

kamertemperatuur van resp. 24.8° C., 28.8- en 29° C., en een
gemiddelde vleeschtemperatuur van resp. 21, 24.2 en 25.4° C.

Beneden 21° C. als vleeschtemperatuur was er dus geen positief
geval. Uit de overzichtstabellen blijkt, dat de paarden over de
heele linie het kleinste percentage positieve resultaten geven (de
„laatste proef" uitgezonderd).

Resultaten van het onderzoek van „ gezonde dieren"

In de staat, aangevende de resultaten van het geheele onderzoek
(blz. 120 en 121), zijn opgenomen de resultaten van alle normale dieren
gezamenlijk, dus tot een aantal van 125. Bij de proeven, onderzoe-
kingen en gevallen is steeds een stijging van de percentages positieve
resultaten waar te nemen, hoe langer de bewaring op kamertemperatuur
duurt. Het merg maakt hierop een duidelijke uitzondering, n.1. steeds
is het percentage positieve resultaten van het merg lager zelfs dan
de resultaten na 3
X 24 uur en vaak lager dan dc resultaten na 2 X 24 uur.

Daar de techniek van het mergonderzoek en van het vlecsch-
onderzock gelijk was, moet de oorzaak zijn toe te schrijven aan
een geringere hoeveelheid bacteriën in het merg door:

1. óf een geringere mate van intravitale infectie.

2. óf een geringere mate van uitwendige infectie door de beschutte

ligging van het merg.

3. óf een ongunstiger milieu voor de ontwikkeling van bacteriën.

Welke van deze genoemde 3 oorzaken een rol speelt en hoe

groot die rol is. zullen nadere onderzoekingen moeten uitmaken.
Zoolang deze kwestie niet is opgelost, zal het al of niet aanwezig
zijn van bacteriën in het merg van weinig belang zijn voor de
diagnose van intravitale- of postmortale infectie.

-ocr page 116-

Resultaten van het onderzoek van „zieke dieren"

1. Het aantal en percentage positieve proeven.

Het aantal positieve proeven direct na slachting was totaal 57,
terwijl 968 proeven direct na slachting waren verricht, waarvan

dus 5.88 "/o positief was.

Alvorens het resultaat bij deze categorie verder te bespreken,
dient eerst het volgende hieromtrent te worden gezegd:

Gedurende de bewerking van het proefschrift werden totaal
5 „zieke dieren" direct na slachting kiemhoudend bevonden,
welke dan ook werden afgekeurd. Deze 5 dieren werden niet
verder onderzocht, omdat zulks van geen waarde zou zijn geweest
voor de vraag, of vleesch kiemhoudend
wordt door bewaring. Na
afloop van het geheele onderzoek bleek echter, dat men voor een
juiste verhouding tusschen normale- en zieke dieren genoemde
5 kiemhoudende zieke dieren niet kan missen. De temperatuur van
kamer en van het vleesch zijn echter niet opgenomen. Direct na
slachten gaven deze 5 ..zieke dieren" samen 34 positieve proeven,
welk aantal ook is aangenomen voor de andere volgende dagen
en wel ongeveer juist zal zijn.

Dus na 24 uur waren positief 104 van de 979 proeven of l0.62"/o

„ „ 2X24 ...... 168 „ „ 979 „ „ 17.16"/«

„ „3X24...... 215 „ „ 957 „ .. 22.46"/«

„ „ 4X24 ...... 192 „ „ 913 „• „ 21.03"/o

„ „ 5X24 ...... 138 „ ., 957 „ „ 14.42%

Totaal waren dus positief 874 5753 proeven of 15.19"/«

2. Aantal en percentage positieve onderzoekingen.

Met een grens van 3 positieve proeven per onderzoek waren
direct na slachting 6 onderzoekingen positief, dat is van dc 88
verrichte onderzoekingen dus 6.82 ®/o.

Na 24 uur waren positief 12 van de 89 onderzoekingen of 13.48"/«

2X24............17

3X24............21

4 X 24............24

5X24............13

89 „ „ 19.10"/«

87 „ „ 24.14"/«

83 „ „28.91"/«

87 ., „ 14.94"/o

Totaal waren dus positief 93 523 ,. „ 17,77"/«

-ocr page 117-

Neemt men als grens 2 positieve proeven per onderzoek, dan
waren direct na slachting van de 88 verrichte onderzoekingen er
9 positief of 10.23 o/o.

Na 24 uur waren positief 22 van de 89 onderzoekingen of 24.72 %

„ 2X24 ...... 25 .. „ 89 „ „ 28.08 «/o

„3X24 „ „ „ 38 „ „ 87 „ „ 43.67%

„ 4X24 ...... 28 „ „ 83 „ „ 33.73%

„5X24......__19 .. ^ .. .. 21.84%

Totaal waren dus positief 141 „ „523 „ „ 26.96%

De stijging der percentages positieve resultaten door langere
bewaring op kamertemperatuur is ook\'hier weer duidelijk. Het
merg maakt hierop weer een uitzondering.

3. Aantal en percentages positieve gevallen.

Direct na slachting worden een positief geval no. 68, 70, 76,
77, 78,
79, 80.

Na 24 uur worden een positief geval no. 67 voorh. 67 achtcrh. en 69.

„ 2X24 ............ 70, 71 en 72.

„ 3X24 ............ 66, 73 en 74.

„ 4 X 24 „ „ •........65

Twijfelgevallen zijn no. 13, 24, 48 (achterhand) en 63, omdat
hierbij niet blijkt, of het positieve onderzoek na 4 X 24 uur of na
5 X 24 uur zich zal voortzetten tot een positief geval bij eventueel

verdere bewaring.

Van de 89 waren dus 17 gevallen positief geworden of 19,10%.

en wel:

7 X direct na slachting
3X na 24 uur
3X .. 2X24 „
3X „ 3X24 „
IX „ 4X24 „

4. Het percentage positieve resultaten der „laatste proef" waslO.Wh

5. De invloed van de kamertemperatuur en enkele opmerkingen.

-ocr page 118-

Zieke dieren.

Positief geval no. 65 had een gemiddelde kamertemp. v.
66 „ ..
67 (voorh.)

67 (achterhand.)

68

69

70

71

72

73

74

75

11.6°C. een gemiddelde vleeschtemp. v.
5.2
12.2 ..
12.2 ..
13.6 ..
26 ..
27.6 ..
27.6 ..
28.2 ..
24.8 ..

25 ..

26 ..

8°C.
.8

.4 ..

.2 ..

.4 ..

.2 ..

.2 ..

4 ..

6 ..

6

2 ..

7,
6

9
9

10

19

20
20
19
19
18
19

Ter vergelijking volgt hieronder eenzelfde tabel voor normale dieren.

Normale dieren.

Positief geval v. varken no. 23 had een gemidd. kamertemp. v. 24.8° C. en een gemidd. vleeschtemp. v. 19.6°C.

24 .............. .. 24.2 .................. .. 19.6 „

25 .............. 28.8 .................. .. 24.8

RundV., 24............„ .. 29.8 .................. .. 24.8 ..

25 .............. .. 25.8 ................„ .. 21 ..

RundA.. 23 ......... .. 26 .................. .. 21.2 ..

24 „ „ .. .. .. 26 .................. .. 19 ..

25 .............. 26 .................. .. 21.8 ..

Paard 48 .............. .. 24.8 .................. .. 21

49 .............. .. 28.8 .................. .. 24.2 ..

50 ............. 29 .................. .. 25.4

oo

TT

-ocr page 119-

Uit bovenstaande tabellen blijkt, dat bij „zieke dieren" op een
kamertemperatuur van gemiddeld 5.2° C\' nog een positief geval is
geconstateerd en dat 6 maal beneden een gemiddelde vleesch-
temperatuur van 19° C. een positief geval zich voordeed. Dit is
wel een sprekend verschil met normale dieren, alwaar beneden
19° C. als vleeschtemperatuur geen enkel positief geval werd ge-
constateerd, wanneer varken no. 19 wegens de eenigszins dubieuse
uitslag even wordt weggedacht.

Evenals bij normale dieren kan men ook bij „zieke dieren" een
sterke stijging der positieve resultaten waarnemen bij langere be-
waring op kamertemperatuur. Ook hier maakt het merg daarop
weer een uitzondering en staat met zijn positieve percentages steeds
onder het resultaat van het onderzoek na 2X24 uur, soms nog
onder het resultaat van het onderzoek na 24 uur. Van 9 zieke
dieren werden èn vóór- èn achterschenkel onderzocht. Van deze
9 was er maar één een positief geval en zoowel vóór- als achterhand
waren positief, zelfs beiden werden na
24 uur een positief geval.
Dc andere 8 waren met vóór- en achterschenkel alle negatieve
gevallen. Dit aantal is
te gering, om door berekening van aantallen
en percentages positieve proeven en onderzoekingen een eventueel
verschil tusschen vóór- en achterband bij zieke dieren te kunnen
constateeren. Daarom zijn deze 9 dieren niet afzonderlijk berekend,
maar in het aantal „zieke dieren" opgenomen, waardoor het grond-
getal dus 89 werd.

Resultaten van het onderzoek van Cadavers

Gelijk reeds is gezegd, werden 50 cadavers onderzocht op de
gewone wijze, teneinde eenige gegevens omtrent de houdbaarheids-
proef van Müller te verzamelen.

Volledigheidshalve zullen van dit onderzock worden besproken:

„ 1. Aantal cn percentage positieve proeven.

2 „ onderzoek, (met 3 pos. proeven).

3.\' I I I „ .. ( .. 2 ■• •• )■

4. De invloed van de buitenluchttcmperatuur.

1. Aantal cn percentage positieve proeven.

Het aantal positieve proeven was totaal 148, terwijl 50X 11 = 550
proeven waren verricht, waarvan dus 26.99 % positief was.

-ocr page 120-

Dit percentage is veel hooger dan van normale- en zieke dieren,
waaraan het feit, dat bij cadavers vaak bij hooge temperatuur de
buikingewanden langen tijd in het lichaam bleven, wel niet vreemd
zal zijn.

2. Aantal en percentage positieve onderzoekingen (3 positieve
proeven).

Het aantal positieve onderzoekingen was totaal 21, dat is van
de 50 verrichte onderzoekingen 42
"/o, dus ook veel hooger dan
bij normale- en zieke dieren direct na slachting.

3. Aantal en percentage positieve onderzoekingen (2 positieve
proeven).

Het aantal positieve onderzoekingen was totaal 28, dat is van
de 50 verrichte onderzoekingen 56
"/o.

4. De invloed van de temperatuur van de buitenlucht.

Bij een buitenluchttemperatuur van 10° C. en daar beneden waren
verricht 25 onderzoekingen, waarvan 17 negatief waren en 8 positief.
Van de 25 onderzoekingen, verricht
boven 10° C. waren er 6 negatief
en 19 positief.

Hoe lang de buikingewanden in het lichaam bleven, speelt hierbij
echter ook een groote rol, zoodat genoemde resultaten voor zoover
ze positief zijn niet
uitsluitend op rekening van de hoogere of
lagere buitenluchttemperatuur geschoven moeten worden.

Vermeldenswaard is nog het feit, dat totaal 9 doodgeborenjj
kalveren zijn onderzocht, waarvan enkelen met opzet 3 X 24 uur
zijn blijven liggen zonder verwijdering van de buikorganen. Geen
enkele van deze doodgeboren kalveren gaf een positief onderzoek.

Müller wil door de H. P.^) de biochemische reacties versnellen,
maar ook tegelijkertijd eventueele rottingsbacteriën gelegenheid
geven zich te vermeerderen. Hij zegt nl. inT. v. D., 1922, Deel 49,
aflevering 18: „Sie kann aber den im Fleische etwa vorhandenen
Fäulnisbacterien Gelegenheit geben ihre Tätigkeit unter der für
die Fäulnis optimalen Bedingung im Fleische selbst in kürzester
Zeit in Erscheinung zu bringen."

\') H, P. is de afkorUng voor „Houdbaarheldsprocf".

-ocr page 121-

Om de rottingsbacteriën aan te toonen, kan echter ook dienen
het bacteriologisch vleeschonderzoek, want al kan het natuurlijk
voorkomen, vooral bij aanwezigheid van spaarzame bacteriën in
het vleesch, dat de H.P. positief is en de andere bodems negatief,
regel is zulks niet. Meestal zal men bij een positieve proef van
Müller (op 37° vooral) met aanwezigheid van stank, waarbij rotting-
bacteriën een rol spelen, ook het bacteriologisch vleeschonderzoek
positief vinden en het dier afkeuren. Omgekeerd zal men bij een
negatief bacteriologisch onderzoek ook meestal de H. P. negatief
vinden. Dat zulks inderdaad het geval is, blijkt uit de proeven
van
de Graaf (Y.v.D., 1922, Deel 49, aflevering 18), die con-
stateerde dat van 98 bacteriologische onderzoekingen 84 maal het
vicesch steriel was en waarbij ook 84 maal een negatieve H. P. voor-
kwam; dus in 85.72% van de gevallen was de uitslag van de H.P.
conform de uitslag van het bacteriologisch vleeschonderzoek.

11 maal vond de Graaf het vicesch steriel en de H. P. positief,
waarbij het begrip „positieve H. P." zoo ruim mogelijk werd genomen,
zooals normale reuk met uittreding van veel spiensap, zuurachtige
lucht met verkleuring.

1 maal was de H. P. positief en het vleesch kiemhoudend.

2 ......H. P. negatief

Prof. van Oijen zegt in het T.v.D.G., 1922. Deel 49, aflevering 18
dat de H.P. eigenlijk is een onderzoek op de steriliteit van het vleesch,
en dat er geen rotting is zonder bacteriën. Hij is van meening,
dat voor een positieve H. P. het bacteriologisch onderzoek toon-
aangevend is, en niet het chemische.

Bij dc 50 hier onderzochte cadavers gaven alle sterk positieve
b.ncteriologische vleeschonderzoekingen ook een positieve H. P. op
37° C. met stank en dezelfde, blijkbaar anaerobe bacteriesoort
als in dc overige bodems.

Welwaren bij enkele onderzoekingen, b.v. no. 1, no. 4, 14, 16
e.a. door spaarzame bacteriën sommige bodems geinfecteerd en dc
H. P. negatief, maar die negatieve H. P. kan heel goed worden ver-
oorzaakt door het feit dat juist in het vleeschstuk benoodigd voor
de H. P. geen rottingsbacteriën voorkwamen. Omgekeerd kan dus
ook soms de H. P. positief zijn en de andere bodems steriel.

Alle negatieve bacteriologische onderzoekingen gaf ook een

-ocr page 122-

negatieve H. P. Wel werd soms, evenals ook blijkt uit de tabellen
van normale- en, zieke dieren een zure lucht bij de H. P. op
37° C. waargenomen zonder aanwezigheid van bacteriën, maar
deze reuk was absoluut niet onaangenaam.

Deze, dus blijkbaar biochemische verandering zal op zichzelf dan
ook wel nooit een reden voor afkeuring zijn, als het vleesch ten minste
steriel is. Ook bij normale- en zieke dieren werd geconstateerd,
en dat in ± 90 "/o van de gevallen, dat een negatief bacteriologisch
vlecschonderzock ook een negatieve H. P. geeft, en een positief
bacteriologisch vlccschonderzoek (vooral met anaerobe bacteriën)
ook een positieve H. P. geeft met veel stank en dezelfde bacterie-
soort als in de andere bodems voorkwam. Verder werden bij een
stinkende H. P. steeds bacteriën gevonden.

Dat een slachtdier, waarvan het vleesch steriel is, ten gevolge
van een stankveroorzakende chemische reactie in het vleesch van
den H.P. moet worden afgekeurd, zal zelden of nooit voorkomen.

De proef van Müller op kamertemperatuur zal men gerust kunnen
laten verdwijnen. Alleen wanneer de kamertemperatuur de broed-
stooftemperatuur gaat naderen, zal ook deze proef nu en dan een
positief resultaat geven (zie tabellen normale- en zieke dieren),
omdat bij die hoogere temperatuur
de bacteriën in het vlecsch
zich eerst gaan
vermeerderen en stank gaan veroorzaken. Men
zal dus bij een bacteriologisch vlccschonderzoek, waarbij een vol-
doend aantal bodems wordt gebruikt, zonder bezwaar de H. P.
van Müller op 37° C. en op kamertemperatuur kunnen uitschakelen,
daar bij een positief bacteriologisch vlecschonderzock speciaal met
anaerobe bacteriën alle bodems net zulk een onaangename lucht
verspreiden als de Müllersche houdbaarheidsproef op 37° C.

-ocr page 123-

VII

conclusies

Bij het bacteriologisch onderzoek is gebleken, dat de methode
welke daarbij gevolgd werd, uitstekend voldeed. De anaerobe-
kweeking met de Buchnersche buis liet wel eens wat te wenschen
over en nogal vaak was de groei daarbij in tegenspraak met de
bevinding in andere bodems.

Hierbij dient echter te worden opgemerkt, dat de gevonden
bacteriën
niet werden geidentiflceerd, zoodat misschien dikwijls
facultatief anaerobe en -aerobe bacteriën in het spel waren, waar-
door zoowel in de anaerobe- als in de aerobe bodems groei optrad.

Zonder meer moeite zou het onderzoek nog vollediger gemaakt
kunnen worden door op de aerobe schuine agar 1 en 2, de afge-
streken vleeschstukjes te laten liggen, evenzoo op de anaerobe
schuine agarbuis en door een van de 2 bouillonbuizen te ver-
vangen door een druivensuikerbouillonbuis, om nog betere controle
op gasvormende bacteriën te hebben.

Voor de practijk is zulk een bacteriologisch vleeschonderzoek
heel goed uitvoerbaar. Het groot aantal (11) proeven is een voor-
deel als alle proeven negatief zijn, omdat dit resultaat meer sprekend
is, dan wanneer een onderzoek bestaande uit 3 of 4 proeven nega-
tief is. Er is echter ook een bezwaar aan een groot aantal proeven
per onderzoek verbonden, n.1. wanneer van die 11 proeven er b.v.
2 of 3 positief zijn. Dan zal er n.1. twijfel ontstaan of men dit
onderzoek positief of negatief moet verklaren en wij komen dan
vanzelf op de kwestie welke reeds is besproken bij de resultaten
van normale varkens en waarbij toen naar de slotconclusies is
verwezen.

-ocr page 124-

In de practijk is zulk een twijfelgeval het beste aldus op lossen:
Vindt men bij het bacteriologisch vleeschonderzoek, hetwelk on-
middellijk of eenige uren na de afslachting is verricht, een dusdanig
resultaat, dat men in twijfel verkeert, hoe de beslissing te nemen,
dan zal men na 24 uur het onderzoek dienen te herhalen. Krijgt
men dan opnieuw zulk een twijfelachtig resultaat, dan keure men
zulk een dier af, omdat het vleesch spaarzaam bacteriën bevat cn de
mogelijkheid groot is, dat het vleesch, tegen den tijd dat het ge-
consumeerd zou moeten worden, sterk kiemhoudend zal zijn, m.a.w,
dat dit dier na b.v. 3- of 4
X 24 uur een positief geval zou blijken
te zijn. Op het platteland kan men dezen regel evenzoo toepassen,
hoewel, vooral \'s zomers spoed wordt vereischt. Vindt men na een
dubieus eerste onderzoek, het tweede onderzoek negatief, dan be-
slisse de toestand waarin het slachtdier na de verloopen 2
X 24 uur
na het slachten verkeert. Het is misschien niet overbodig hierbij
te vermelden, dat steeds zeer nauwkeurig moet worden gewerkt,
wil men niet onnoodig schade berokkenen. Aan een abattoir met
een koelhuis kan men desnoods 3 of 4 dagen achter elkaar onder-
zoeken en is zulk een twijfelgeval gemakkelijker op te lossen.

Aan de hand van de punten, in de inleiding genoemd, is dus
bij dit onderzoek het volgende gebleken:

„1. In vleesch van normale slachtdieren, onderzocht direct na
slachting,
volgens de gemelde onderzoekingsmethode, zijn geen
bacteriën aangetoond kunnen worden.
(Zie tabellen blz. 120 cn 121.)

2. Vleesch van normale slachtdieren wordt onder gewone om-
standigheden, binnen den gebruikelijken tijd verloopende tusschen
slachten en consumeeren, voor een gering percentage kiemhoudend
(± 10 %). De hooge percentages positieve resultaten bij varkens zijn
oorzaak, dat de normale dieren gezamenlijk ook vrij hooge percen-
tages positieve resultaten geven. De percentages positieve resultaten
van groote slachtdieren, in casu runderen en paarden zijn lager.

Het is\' natuurlijk moeilijk een vergelijking te maken in dezen
tusschen consumptievleesch en het bij dit onderzoek gebruikte
vleesch, omdat wijze van bewaren, behandeling, ouderdom van het
vleesch nog al zullen verschillen. Op zijn gunstigst genomen mag
men het vergelijken met consumptievleesch in het algemeen, op

-ocr page 125-

plaatsen waar een koelhuis, en dus ook bij den slager meestal een
ijskast ontbreekt.

3. Deze factor, in punt 2 genoemd, is geen bezwaar voor het
afkeuren van kiemhoudend vleesch van noodslachtingen

a. omdat noodslachtingen meestal direct na slachting of na 24 uur
bacteriologisch onderzocht worden èn normale slachtdieren tot 24 uur
na de slachting maar voor ± 2 % kiemhoudend vleesch hebben,
welk percentage zóó laag is, dat men zonder bezwaar de kiem-
houdende noodslachtingen kan blijven afkeuren,

b. omdat gebleken is, dat de meeste bij dit onderzoek optredende,
kiemhoudende noodslachtingen, door hydraemie en andere bij-
omstandigheden gerekend moesten worden tot
die gevallen welke
men gewoonlijk afkeurt, ook al zijn ze kiemvrij.

4. In vleesch van noodslachtingen, direct na de slachting onder-
zocht volgens de genoemde onderzoekingsmethode, kunnen voor
een zeker percentage (± 8 "A») van de gevallen bacteriën worden
aangetoond.

5. Dit percentage is echter geen bezwaar voor het afkeuren
van alle noodslachtingen, waarvan het vleesch kiemhoudend is.
De meesten van de 7 dieren, waarvan het vicesch direct na slachting
al een positief geval gaf, vertoonden bovendien hydraemie, af-
wijking van kleur, vermagering, dat, ook al was het vleesch kiemvrij
geweest, zij gerekend moesten worden tot de gevallen die men
gewoonlijk afkeurt.

6. Vicesch van noodslachtingen wordt voor een grooter percentage
kiemhoudend in den sub. 2 aangeduiden tijd, en bij de uitspraak
dient men daarmede rekening te houden. Vooral moet dit ge-
schieden bij de reeds beschreven twijfelachtige gevallen en bij
noodslachtingen waarvan het vicesch wel steriel is, maar waar
b.v. hydraemie, afwijkende kleur e.a. factoren, die dieren aan den
zelfkant van afkeuring plaatsen.

In zulke gevallen zou dus dc conclusie, in dit 6e punt vervat,
den doorslag kunnen geven naar den kant van afkeuring.

7. Een onderzoek om de binnen 24 uur na de slachting gevonden
kiemen te onderscheiden in voor den mcnsch pathogene- en niet
pathogene-, is
niet noodzakelijk om onnoodige vernietiging van
veel kapitaal te voorkomen. Deze conclusie wordt vooral gegrond
op het resultaat van 7.87 "/o positieve gevallen direct na slachting

-ocr page 126-

en 11.24\'\'/o na 24 uur (bij zieke dieren). Neemt men daarbij in
aanmerking, dat, zooals reeds is gezegd, deze dieren door hun
hydraemie, kleurverandering e.a. toch voor afkeuring in aanmerking
kwamen, dan volgt hieruit, dat slechts zeer zelden dieren kiem-
houdend gevonden worden, die eigenlijk met de kiemhoudend
geworden normale slachtdieren op één lijn te plaatsen zijn. Ware
dit zoo, dan zou men eerst van onnoodige vernietiging mogen
spreken. Het komt zooals gezegd is niet voor (punt 2 en 3). Er
zijn dan ook geen termen aanwezig om het standpunt der Hollandsche
wetgeving te vervangen door het door Müller gelanceerde denk-
beeld, n.1. identificeeren der gevonden kiemen.

Zonder bezwaar zal men dus kunnen doorgaan met af te keuren
alle noodslachtingen, waarvan het vleesch kiemhoudend is,
aan
welk systeem de volgende voordeelen zijn verbonden:

„1. Vlugge uitslag van het bacteriologisch vlecschonderzock.

2. Met eenvoudige voedingsbodems kan worden volstaan.

3. De zeer groote zekerheid dat nooit dieren worden goedge-
keurd, die besmet zijn met voor den mensch pathogene kiemen.

-ocr page 127-

VIII

geraadpleegde literatuur

1. Matzuschita. Bacteriologische Diagnostik.

2. Häuser. Über das Vorkommen von Mikroörganismcn im lebenden Gewebe

gesunder Tiere.

(Arch. f. experim. Path. u. Pharmac. Bd. 20 1886).

3. Béco. Etude sur la pénétration des microbes intestinaux dans la circulation,

pendant la vie.

(Annales de l\'Institut Pasteur 1895).

4. Présuhn. Zur Frage der Bacteriologischen Fleischbeschau.

(Inaug. Diss. Straszburg 1898. Rcf. Zeitschr. f. Fl. u. Milchhyg. 1900 Bd. 9).

5. Fischet. Zur Actiologic der sogenannten Fleischvergiftungen.

(Zeitschr. für Hyg. und Inf. krankh. 1902 Bd. 39).

6. Marxer. Beitrag zur Frage des Bactcricngchaltes und der Haltbarkeit des

Fleisches bei gewöhnlicher Aufbewarung.
(Inaug. Diss. Straszburg 1903).

7. Millier. Der Rclfungsprozcsz des Fleisches.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. )hg. 14. Heft 7 1904).

8. Seher. Bacterien im gesunden Körpcrgewcbe und deren Eintrittspforten.

(Zeitschr. für Hyg. und Inf. krankh. Bd. 54. 1906).

9. Bugge. Die Bactcriologlschc Untersuchung von FIcisch notgcschlachtetcr Tiere.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 18 Heft 5 1908).

10. Conradi. Über den Kclmgchalt normaler Organe.

(Münch, medic. Wochcnschr. No. 26 1909).

11. Conradi. Eine neue methode der Bacteriologischen Fleischbeschau.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. )hg. 19 Bd. 10 1909).

12. Müller. Zur Methodik der Bacteriologischen Fleischbeschau.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. 1hg. 19 Bd. 11 1909).

13. Meyer. Zur Conradischen Methode der Bacteriologischen Fleischbeschau.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. jhg. 19 Bd. II 1909).

14. Müller. Über den Kclmgchalt des Fleisches bei scptlschcn Infectioncn und die

Methodik der Bacteriologischen. Fleischbeschau.
(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 20 Bd. 1 1910).

-ocr page 128-

15. Meyer. Uber Auszeninfection des Fleisches.

Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 20 Bd. 4 1910.)

16. Rommeler. Zur Theorie und Praxis der Bacteriologischen Fleischbeschau.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 20 Bd. 4 1910.)

17. Meyer. Ein Beitrag zur Physiologie der Fleischreifung.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 20 Bd. 4 1910.)

18. Conradi. Zur Prophylaxis der Fleischvergiftung.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 20 Bd. 4 1910.)

19. Müller. Uber das Wesen der sogenannten „septischen Beschaufundes" bei den

Schlachttieren, seine Beziehung zu der Entstehung der Fleischvergiftung,
sowie über die Methodik der Bacteriologischen Fleischbeschau.
(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 20 Heft 5 1910.)

20. Horn. Ein Beitrag zur Frage des Bacteriengehaltes des Muskelfleisches gesunder

und kranker Schlachttiere.

(Zeitschr. für Hyg. und Inf. krankh. 1910 Bd. 8.)

21. Amako. Untersuchungen über das Conradische Ölbad und den Bacteriengehalt

der Organe gesunder Tiere.

(Zeitschr. für Hyg. und Inf. krankh. 1910. Bd. 66.)

22. Bongartz. Kommen normalerweise im Fleische unserer Schlachttiere paraty-

phusähnliche Bacterien vor, und bedingt der Nachwcis derselben die Ein-
führung der Bacteriologischen Fleischbeschau?
(Inaug. Diss. Bonn 1910.)

23. Bierotte und Machida. Untersuchungen über Keimgehalt normaler Organe.

(Münch. Medic. Wochenschr. No. 12 1910.)

24. ZuHck und Weichel. Zur Frage des Keimgchaltes des Fleischcs gesunder

Schlachtticre.

(Zentr. bl. für Bact. Bd. 47 1910.)

25. Langrand. Viandes saines — Viandes malades.

l\'Hyg. de la viande et du lait 5™« Année p. 581 1911.)

26. Chrétien. Recherches sur l\'infection externe de la viande (1\' Hyg. de la viande

et du lait 6">e Année p. 305 1912.)

27. Buggc und Kicszig. Uber den Keimgehalt der Muskulatur gewerbsmässig ge-

schlachteter normaler Rinder.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 22 Bd. 3 1912.)

28. Grabert und Mergel. Zur Bewertung des Conradischen Anreichcrungsvcrfahrcns.

(2U:itschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 22 Bd. 3 1912.)

29. Zwizk und Weichel. Zur Frage des Vorkommens von Bacterien im Fleische

normaler Schlachtticre und zur Technik der Bacteriologischen Fleisch-
beschau bei Notschlachtungen.

(Arbeiten aus den Kaiserlichen Gesundheltsamte Berlin 1912.)

30. Ostertag. Handbuch der Fleischbeschau.

31. Grünt. Beitrag zur Frage des physiologischen Vorkommens von Bacterien im

Fleische gesunder Schlachtrinder.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 23 Bd. 9 1913.)

32. Markus. Mededcelingen uit het Pathologisch-Instituut der Rijksveeartseniischool

te Utrecht 1918.

-ocr page 129-

33. Bongert. Bacteriologische Diagnostik der Tierseuchen.

34. Bugge und Kieszig. Weitere Untersuchungen über den Keimgehalt der Mus-

kulatur normaler Schlachttiere.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 30 Bd. 2, 3 en 4 1920.)

35. Bugge and Kieszig. Untersuchungen über den Keimgehalt der Muskulatur und

Organe steril getöteter Tiere.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 30 Bd. 16 en 17 1920.)

36. Horn. Über das Vorkommen von Bacterien in der Muskulatur und in der

Milz notgeschlachteter Pferde.

(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 30 Bd. 16 1920.)

37. Warnecke. Bacteriologisch Vleeschonderzock.

(Tijdschr. voor Diergeneesk. Deel 49 afiev. 10 1922.)

38. De Graaf. De waarde van de „Haltbarkeitsprobe" van Müller voor de vleesch-

keuring.

(Tijdschr. voor Diergeneesk. Deel 49 aflev. 18 1922.)

39. Müller. Über den Zweck und die Aufgabe der Fleischbeschau.

(Tijdschr. voor Diergeneesk. Deel 49 aflev. 18 1922.)

40. Van Oyen. Haltbarkeitsprobe und Bacteriologische Fleischuntersuchung.

(Tijdschr. voor Diergeneesk. Deel 49 aflev. 18 1922.)

41. Trawinsky. Über das Vorhandensein von aeroben Keimen in normalen

Rindfleisch und ihre Bedeutung für die FlcischhygiCne; zugleich ein
Beitrag zur Beurteilung der Müllerschen Haltbarkeitsprobe.
(Zeitschr. für Fl. und Milchhyg. Jhg. 33 Bd. 11 cn 12 1923.)

42. Standfuaz. Bacteriologische Fleischbeschau.

43. Ford. On thc Bactcriology of normal Organs.

(Journal of Hyg. T 1: ref. Hyg. Rundschau Jhg. 12 No. II.)

-ocr page 130-

inhoud

hoofdstuk bladz.

I. Inleiding................................9

II. Historisch Overzicht........................11

III. Opmerkingen naar aanleiding van het Historisch
Overzicht................30

IV. Wijze van onderzoek............36

V. Tabellen betreffende het onderzoek.......53

VI. Resultaten................132

VII. Conclusies................153

VIII. Geraadpleegde Literatuur..........157

PLATEN

Plaat I tegenover..............50

..II ................50

..III ................51

-ocr page 131-

STELLINGEN

I.

In het lichaam van een aan miltvuur gestorven cavia,
bewaard bij een gemiddelde temperatuur van — 10° C.
blijven de miltvuurbacillen gedurende ongeveer 55 dagen
levensvatbaar.

II.

Het onderzoek op levensvatbaarheid van den Cysticercus
inermis geschiedt aan de verschillende slachthuizen in ons
land op verschillende wijze. Een uniforme methode zal
daarom zeer welkom zijn.

III.

De levende keuring verhoogt het prestige van den
keuringsambtenaar.

IV.

De typische artcriosklerose van den mensch is bij rund,
paard, hond, cavia cn konijn nog niet geconstateerd.

V.

Gonitis bij varkens, klinisch van weinig beteekenis, is
in de vleeschkeuring een belangrijke ziekte.

-ocr page 132-

De verkoop van bevroren- en versch rundvleesch in
éénzelfde localiteit kan, met inachtneming van eenige be-
perkende bepalingen, zonder bezwaar worden toegestaan.

VII.

In gemeenten met een zielenaantal tot ongeveer 200.000
verdient het aanbeveling alle ingevoerde vleeschwaren
preventief te keuren, speciaal op bederf.

-ocr page 133-
-ocr page 134-

H

wV..-\'^\'...

j<

.i .

■ • J

■i .a

\' BIBLIOTHEEK
DIERGENEESKUNDE
\' ■ UTRECHT

-ocr page 135-

- . /..■\'"\'^■^f^iV \' "*"\'\'lilÉλ»!! " I " •• \' ,-V ^ V--. ^ \' , , \'A\'i\': -..

1 . ■
• 1

-ocr page 136-

«Km.\'