-ocr page 1-

DE INVLOED VAN CALCIUM OP
DE KRACHT VAN HET HART

t

M. J. E. M. STEIJNS

-ocr page 2-

■ \' • ■■ ■■■ -VÄ
vt... \'\'■ ■• ■ ■■

"i - v-

-ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

1

DE INVLOED VAN CALCIUM OP
DE KRACHT VAN HET HART.

— Gedrukt ter Electrische Drukkerij van Gebr. Verhaak, Grave —

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. A. J. P. VAN
DEN BROEK. HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE. VOLGENS HET BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE. OP DINSDAG 17 JUNI 1924.
DES NAMIDDAGS TE 5 UUR. DOOR
MICHEL,
JEAN, EMILE, MARIE STEIJNS,
GEBOREN TE
\'S-HERTOGENBOSCH. : :

-ocr page 6-

»

-ocr page 7-

AAN MIJNE MOEDER

AAN MIJN LEERMEESTER Dr. K. O. A. WELFFER,

ARTS.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Het voltooien van dit proefschrift biedt mi} de welkome
gelegenheid U, Hoogleeraren en Lectoren der philosophi-
sche en medische faculteit der Universiteit te Utrecht te
danken voor het genoten onderwijs.

Vooral ben ik U, Hooggeleerde Zwaardemaker, dankbaar
voor de leiding en hulp mij bij het bewerken van dit proef-
schrift verleend. Dat ik U erkentelijk ben voor Uw ervaren
raad en steun in zaken ook buiten het laboratorium, mag ik
hier openlijk herhalen.

Met diepen eerbied en erkentelijkheid gedenk ik de na-
gedachtenis van mijn oud-leermeester Talma, De tijd, dat
ik zijn assistent mocht zijn en de daardoor genoten per-
soonlijke omgang hebben een blijvenden indruk op mij ge-
maakt.

Ook U, Hooggeleerde Kouwer, ben ik dankbaar voor
hetgeen ik in de jaren dat ik Uw assistent was, onder Uw
leiding in Uw kliniek heb mogen leeren. Nu ik zelfstandig
praktijk uitoefen ben ik eerst recht in staat de waarde van
Uw leiding te schatten.

Mijn bijzonderen dank aan U, Zeergeleerde Remijnse,
voor Uw lessen in den, helaas korten, tijd dat ik in het
Ziekenhuis aan den Coolsingel te Rotterdam mocht wer-
ken. Uw vriendschappelijke omgang en de klaarblijkelijke
waardeering voor het werk Uwer assistenten zal ik mij
steeds levendig herinneren,

U, Hooggeleerde Ringer, ben ik erkentelijk voor de be-
reidwilligheid, waarmede gij mij steeds hebt geholpen en
waarmede gij vele uren tot mijn beschikking stelde.

Aan Dr, H. Zeehuisen en mijn mede-assistenten van
vroeger en nu, waaronder ik vrienden heb mogen verwer-
ven, mijn hartelijken dank voor de meestal uitstekende
verstandhouding.

Ten slottei mijn dank aan allen, die op eenige wijze tot
dit proefschrift hebben medegewerkt, niet het minst aan
den amanuensis en het technisch personeel van het labora-
torium.

-ocr page 10-

.1 ■-tj\'ï\';; : ■■

■■c -

•y.

■j ifvf.

■)V

■J ■

. . . A :

i\'r

-ocr page 11-

DE INVLOED VAN CALCIUM OP DE
-- KRACHT VAN HET HART ^

-ocr page 12-

! - . \' - \'fV.

W\'

\'m

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.
INLEIDING EN LITTERATUUROVERZICHT.

Een volledig overzicht van hetgeen over calcium ge-
schreven is tc geven, zou voor dit proefschrift te ver
voeren en ook geheel andere wegen inslaan dan we voor
een juist begrip van het hier beschreven onderzoek noodig
hebben. Ik heb mij dan ook beperkt tot het voornaamste
wat over het calciumion geschreven is en alleen voor
zoover het verband houdt — direct of indirect — met dit
onderzoek.

Het is zelfs dan moeilijk, zoo niet onmogelijk, in den
chaos eenige regelmaat te ontdekken. Het leek in|ij; na
lang beraad, het meest overzichtelijk de verschillende
stukken in te deelen in drie hoofdgroepen, waarvan dc
eerste omvat: de werking van het calcium, dc tweede: het
aangrijpingspunt en de derde: de vervanging door andere
elementen.

1. De werking van het calcium.

Om een beeld te kriïtfen van de verschillende gedachten
over de werking van calcium, alleen, of in verband met
andere electrolyten, dienen wc terug te gaan tot 1880, toen
Sidney Ringer voor het eerst zijne proeven deed over de
werking van electrolyten op het kikkerhart, om daarna
langzamerhand de verschillende, vaak tegenstrijdige en
verwarrende bevindingen te bespreken, die de onderzoe-
kers gepubliceerd hebben tusschen dien tijd en nu.

Omstreeks 1880 dan vond Ringer, dat een physiolo-
gische NaCl-oplossing, die goede diensten deed voor proe-
ven van korten duur met weefselstukken enz,, geheel
faalde, toen hij een kikkerhart ermee doorstroomde. Dc
slagen werden spoedig kleiner, om ten slotte geheel op te

-ocr page 14-

houden. Bovendien verdween de electrische prikkelbaar-
heid van de hartspier. Voegde hij echter een oplossing van
CaClï toe aan de physiologische NaCl-oplossing, dan
keerde de prikkelbaarheid terug, spoedig gevolgd door
spontïian kloppen, dat echter niet normaal was, daar er
sterke neiging tot tonischen contractie-toestand in systole
bestond. Na zoeken ontdekte hij, dat toevoeging van KCl
dezen contractietoestand ophief zonder evenwel storend
op den Ca-invloed te werken, Ringer gebruikte carbona-
ten, sulfaten, phosphaten en chloriden van calcium zonder
veel onderscheid, daar hij wel begreep (ofschoon er toen
nog niets bekend was over electrische dissociatie), dat de
gevonden werking der zouten berustte op het calcium- of
kaliumcomponent. Hij vond bovendien, dat er een bepaal-
de verhouding tusschen calcium en kalium moest zijn,
daar deze twee elementen antagonistisch werken, volgens
hem.

Na dezen tijd zijn de meest verscheidene proeven over
calcium gedaan, voornamelijk om zijne uitwerking aan te
toonen in bloed, weefselvloeistof, omgevend milieu of in
de cellen zelf, met de meest verschilende proefobjecten,
planten, zoowel als dieren. Ook in de kliniek zou men uit
de groote verscheidenheid der ziekten, waarbij men met
calcium vooruitgang of genezing heeft meenen te zien,
concludeeren, dat ook daar de toediening van deze stof
tot een zekere soort van proefneming mag gerekend wor-
den.

Al deze proeven, of liever de uitkomsten daarvan, kun-
nen wij weer onderverdeelen in:

a, toniseerende werking van het Ca;

b, wijziging van de prikkelbaarheid;

c, het vermogen om in colloidale systemen de dichtheid

of vastheid te versterken, en als gevolg verande-
ringen in de permeabiliteit te weeg te brengen;

d, de noodzakelijke aanwezigheid van calcium bij het

-ocr page 15-

ontvouwen der werking van verschillende stoffen
op processen.

Sub a. De bespreking van de toniseerende werking zal
voornamelijk over de hartspier loopen, omdat daeirmede
de meeste proeven zijn verricht, hoewel de werking voor
vele andere organen eveneens is vastgesteld, zij het dan
ook niet altijd door opzetelijk daarop gerichte proeven.

Van al de genoemde werkingen is de toniseerende wer-
king van het calcium wel de meest zekere. De meeste
onderzoekers van de hartspier, die met doorstroomings-
vloeistoffen of met bloed, waarin de Ca-zouten zijn neer-
geslagen, werkten, wisten, evenals Ringer, dat, indien men
te veel calcium of te weinig tonolytische stoffen nam, dc
proef mislukte, omdat het hart in systole bleef stilstaan
of — zooals het electrocardiogram zou doen vermoeden
— schijnbaar bleef staan.

Na Ringer beschreef Hooker reeds, dat calcium de
vascular tone verhoogde, hetgeen hem hinderde bij zijne
proeven.

Zwaardemaker schreef over deze werking: Cal-
ciuum geeft den tonus. De tonus is ccn cssenticele voor-
waarde

a. voor dc spiercontracties,

b. voor de werking van de synaps.

In het hart bestaat geen tonus zonder calcium. Er is
geen contractie mogelijk, noch door licht, noch door Cu,
Ag, Au, Mn, Ni, U, Th, lo zonder calcium. Is calcium
onttrokken, dan dient het, vóór bovengenoemde stoffen hun
werking kunnen ontvouwen, te worden toegevoegd. Cal-
ciumwcrking wordt tegengegaan door de tonolytische stof-
fen, Li, Na, NH., K. De mate waarin dit geschiedt ver-
houdt zich als 1 : 3 : 12 : 120. In de serie Be, Mg, Ca, Sr,
Ba gaan alleen de hoogste termen analoog aan het calcium.

Langcndorff en Hueck, die hunne physiologi-
sche proeven over den invloed van het calcium op dc
hartspier in toepassing wilden brengen bij de therapie van
de hartziekten, meenden ook, dat calcium zijne gunstige

-ocr page 16-

werking zou kunnen ontvouwen door zijnen invloed op
den tonus. Alleen is in deze stukken niet duidelijk, wat de
schrijvers onder tonus verstaan, een euvel dat men in vele
andere pubulicaties terugvindt. Heel vaak vindt men tonus
identiek met contractiliteit genoemd. Zoo beschrijft ook
G r o s z, die uitgebreide onderzoekingen over calcium en
het hart heeft gedaan, een duidelijk positief inotrope wer-
king van het calcium, welke hij verklaart uit een toename
van het reactievermogen van de hartspier, daarmede, zoo-
als uit het stuk blijkt, bedoelende contractiliteit.

Juist omdat het begrip tonus en contractiliteit niet altijd
gescheiden wordt door de onderzoekers zullen wij ook bij
dit onderdeel den invloed van het calcium op de contrac-
tiliteit nagaan, om later onder
b den invloed op de 3 ande-
ren der 5 myogene harteigenschappen (prikkelbaarheid,
geleidingsvermogen en automatie) te bespreken.

De contractiliteit van het hart, die in proeven vnl, ge-
controleerd wordt door de hefhoogte, wordt ook sterk
beinvloed door Ca, ook voor skeletspieren, zooals O v e r-
t o n o.a, heeft aangetoond. Hierover zijn alle onderzoe-
kers het eens, al zoeken zij de verklaring in zeer verschil-
lende richtingen. Te weinig of te veel Ca geeft gebrekkige
contractiliteit, de eerste in den zin van verslapping, de
tweede in den zin van „verstijving", daartusschen geeft het
hart krachtige contracties. Ook in het Physiologisch Labo-
ratorium te Utrecht werden proeven ovcr de contractiliteit
genomen door v. d. Willigen,

Deze ging den Ca-invloed na op de hefhoogte, als zijnde
het resultaat van de contractiliteit van het hart. Dit is
echter slechts een van de uitdrukkingen van deze hart-
eigenschap; de kracht is hiervan onafscheidelijk. Stelt men
zich den arbeid, dien het hart verricht voor, dan zou de
hefhoogte slechts de weg zijn in de vergelijkng: kracht X
weg = arbeid. De factor „kracht" is echter nooit nage-
gaan in zijne betrekking tot Ca, v/el is er over gesproken
hier en daar, maar dan in ander verband, V, d. Willigen
(dan vond, dat Ca de hefhoogte op ontwijfelbare wijze be-

-ocr page 17-

invloedde en wel, hoe meer Ca hoe grooter de hefhoogte,
totdat er een toestand van tonus optrad, waarbij het hart
zich
zichtbaar niet samentrok. Als men een groote dosis K
gaf, om als antagonist vani dezen toniseerenden Ca-invloed
te dienen, kon men zelfs zeer groote dosis Ca geven zon-
der den uitersten tonustoestand te krijgen, en wel 1000
mgr, p. L,

V. d. Willigen vond ook een invloed op het electrocar-
diogrEim, maar een onverklaarbare. Meer Ca doet nl, den
T-top hooger en langer worden, met een plateau,

6. Wijziging der prikkelbaarheid.

Behalve op het laboratorium van Prof, Zwaardema-
ker hebben verscheidene onderzoekers zich bezig gehou-
den met den invloed van Ca op de prikkelbaarheid van
spieren en zenuwen, hetzij voor de skeletspieren, hetzij
voor het hart; deze beide organen moeten echter geschei-
den worden bij de besprekingen. Laten wij eerst het hart
nemen.

Locke was een der eersten die hierop de aandacht
vestigde in 1894; hij werkte veel met skeletspieren, maar
toonde aan, dat Ca noodig is voor de overdracht van een
prikkel van zenuw op spier, voor hart- zoowel als skelet-
spier, Howell en Ringer meenden, dat het Ca een
prikkel tot hartcontractie uitoefende, waarschijnlijk che-
misch, Langendorff en Hueck drukken dit, naar
aanleiding iumner proeven, eenigszins anders uit; zij mee-
nen, dat Ca de hartspier meer prikkelbaar maakt. En
Rutkewitsch meent, dat zwakke oplossingen van Ca
de prikkelbaarheid verhoogen, sterke echter haar juist
verlagen, terwijl de contractiliteit bij elke concentratie
verhoogd is (uitgedrukt in dc hefhoogte),

H ö b e r loont aan, dat men den verlammenden in-
vloed van KCl op een spierzenuwpraeparaat kan tegen-
gaan door Ca, Sr, Co, Ni en Zn en ziet dit ook aan voor
een toename in de prikkelbaarheid van de spier. Belang-
rijk zijn ook de proeven van BusquetenPachon, die,

-ocr page 18-

onder andere, de proeven van Schiff uit Lausanne her-
haalden. Deze kreeg namelijk, bij doorstrooming met
NaCl-oplossing, net als Ringer vroeger, een zwak kloppen
van het kikkerhart, vermindering van de hefhoogte en
tenslotte stilstand, Busquet en Pachon meenden nu, dat
dit verschijnsel berustte op een onprikkelbaar worden van
den N.vagus, hetgeen ontstond door uitwasschen van al het
Ca uit de weefsels. Toevoeging van Ca herstelde de
werking. Zij vonden verder, dat na injectie in de bloed-
baan van verschillende Na-oplossingen, alleen die oplos-
singen van Na de prikkelbaarheid van den N.vagus be-
ïnvloedden, wier Ca-verbindingen onoplosbaar waren, bijv,
carbonaat, oxaltaat, citraat, enz,

R. K O 1 m en E, P. P i c k kwamen tot dezelfde conclusie
als P e a r c e, B a y 1 i s s en anderen met hunne proeven
over de vaatverwijding en contractie bij adrenaline-injec-
tie; deze hadden n.1, ook gemeend, dat de sympathicus-
uiteinden hunne prikkelbaarheid verloren bij gebrek aan
Ca. Kolm en Piek deden deze proeven met kikkerharten,
doorstroomd met Ca-looze Ringer en prikkelden deze
electrisch. De prikkelbaarheid van den sympathicus zou,
volgens hen verlaagd worden door Ca-gebrek, die van den
vagus daarentegen verhoogd worden, (Dit laatste stemt niet
overeen met de uitkomsten van andere onderzoekers), W,
B urr id g e bijv,, die ontelbare Ca-proeven deed, zegt, dat
het ontwijfelbaar is, dat Ca de prikkelbaarheid van den
vagus in het kikkerhart verhoogt en wel in de synapsen
en in het praeganglionaire gedeelte, G, R. |M i n e s deelt
hetzelfde mede, J, ten Cate eveneens. O v e r t o n ver-
klaarde dit, naar aanleiding zijner proeven op het zenuw-
stelsel door te zeggen, dat Ca noodzakelijk was voor de
overdracht van een prikkel van zenuwcel op zenuwvezel.
Uit belangrijke proeven van Karl Hansen, waarbij
gebruik gemaakt werd van een kikkerhart, doorstroomd
volgens G, R, M i n e s, in. situ vanuit de V.cava, ziet mea
vrijwel hetzelfde. Doorstroomt men het hart met Ringer
zonder Ca, dan gaat het minder groote uitslagen maken,

-ocr page 19-

de kamer staat bijna stil (nooit geheel, bij photografische
registratie), tenslotte beweegt nog slechts een strookje
verloopend van de linker atrioventriculaire grens tot aan de \'
punt. Na een kwartier worden de contracties weer iets
duidelijker, en wel meer bij uitsluitend NaCl-oplossing
dan bij Ca-looze Ringer, Dit duurt eenige uren, om ten-
slotte tot geheelen stilstimd te leiden.

Hij deelt de toestanden van het hart bij Ca-looze Ringer-
doorstrooming in verschillende stadia in:

Stadium 1. Afname van de grootte der kamercontrac-
ties (hetgeen door vrijwel ieder Ca-onderzoeker geconsta-
teerd wordt, daargelaten welke verklaring zij aan het ver-
schijnsel geven). De voorkamer blijft krachtig pulseeren.
Het\'hart is echter niet uitgeput, want electrische prikke-
ling geeft groote uitslagen, vlak vóór het zetten op Ca-
looze Ringer, maar nauwelijks wordt het op Ca-looze Rin-
ger gezet of electrische prikkeling geeft toch kleinere en
tenslotte minimale contracties.

Stadium 2, De kamer staat stil (mechanisch); electro-
cardiogram is nog aanwezig. Voorkamer onveranderd.

Stadium 3, De kamer heeft het electro-cardiogram ver-
loren, Voorkamer onveranderd. De reden, waarom de voor-
kamer onveranderd doorklopt zou, volgens sommigen, zijn,
dat het hart hier in situ blijft en dus wat Ca uit het lichaam
kan krijgen,

In dezelfde richting wijzen de proeven van Lieb en
L O c w i. Deze loonden aan, dat harten kloppend op Ca-
looze vloeistof nog zeer lang geringe hoeveelheden Ca in
de uitstroomingsvloeistof deden verschijnen. Het schijnt
volgens deze onderzoekers dat de automatie van het hart
onder invloed van het Ca staat. Als echter de automatie
verdwenen is blijft de
directe prikkelbaarheid nog lang be-
staan. Deze laatste eigenschap is dus minder gevoelig voor
Ca-onttrekking,

Verhoogt men den druk in het hart plotseling dan treden
«pontane contracties op. Misschien is dit op te vatten als^
uitpersen van water uit de gezwollen cellen en daardoor

-ocr page 20-

vrijkomen van Ca-ionen, of misschien plotseling wegwas-
schen uit de weefsels van stofwisselingsproducten, die dc
prikkelbaarheid beschadigen.

N o y o n s zoekt langs anderen weg tot een analyse van
de Ca-werking te komen.

Hij heeft gevonden, dat een kikkerhart bij — 2 ® C. op
Ca-looze vloeistof gewoon klopt. Het houdt langzaam op
bij stijgende temperatuur, om bij 18°—20® C. geheel stil
te staan.

Concentraties boven 25 mgr, CaCI» p, L, geven geen ver-
schil bij verschillende temperaturen.

De betrekking tusschen hartswerking en temperatuur
wordt in curven gebracht, door de arbeid (contactiehoogte
bij bekende belasting in 10 sec,) op de ordinaat, de tempe-
ratuur op de abscis af te zetten.

Nu blijkt, in tegenstelling met de frequentie, die steeds
een positieve warmtecoëfficiënt heeft, de temperatuur
coëfficiënt van de contractiehoogten bij sterk Ca-gebrek
negatief. Bij middelmatig Ca-gehalte van O ®—20 " negatief,
van 22 "—37 " positief.

Uit het feit, dat bij Ca-gebrek de frequentie onveranderd
blijft en alleen de hoogte van de contractie afneemt en bij
verschillende temperaturen verandert, besluiten de schrij-
vers, dat Ca een factor voor de contractiliteit is, torwijl K
alleen een rol voor de automatie heeft, zooals zij meenen
te zien in het veranderen van de frequentie bij gelijke
hoogte en het plotseling staan blijven van den ventrikel bij
proeven met K-gebrek bij verschillende temperaturen.

Wat betref^ de skeletspieren zijn de uitkomsten der proe-
ven wat anders, eveneens voor het gladde
spierweefsel.

Ringer vond reeds, wat Biedermann al vroeger eenigs-
zins had aangeduid, dat spieren in NaCl-oplossing spontaan
klonisch contraheerden, hetgeen in een CaCl»-oplossing
echter niet gebeurt; wel blijven zij in zulk een oplossing
langer contractiel (bij prikkeling) maar een verloren con-
tractiliteit kan niet worden hersteld door CaClü-toevoeging,
hetgeen bij een hartspier wel kan. Uit proeven van

-ocr page 21-

Franke en Locke blijkt, dat het Ca van grootcn on-
misbaren invloed is op de directe prikkelbaarheid van een
spier, glad zoowel als dwarsgestreept. Hierover zijn ook
vrijwel alle onderzoekers het eens,

L o e b, die ontelbare verschillende Ca-proeven heeft
verricht, vermoedt, dat het werkzame Ca bij de contractie
van een skeletspier juist het uit de cel zelf tredende Ca is
(in verband met het K). Zijn deze K- en Ca-zouten „uitge-
loogd" in een NaCl-opIossing bijv,, dan verdwijnen èn de
contracties èn de prikkelbaarheid. Bij de z,g. „contact-
irritability" van Loeb ziet men het eigenaardig verschijn-
sel, dat kikkerspieren in isotonische oplossingen van Na-
oxalaat, tartraat, phosphaat en andere zouten, die Ca neer-
slaan, zich nauwelijks samentrekken, maar worden zij uit
de oplossing gehaald, en in de lucht gebracht, dan komt
dadelijk een toestand van tetanus of enkele krachtige con-
tracties, die ophouden als men weer de oude oplossing ge-
bruikt. Zouten, die geen onoplosbare Ca-verbinding geven,
doen dit niet.

Dat het Ca de direkte prikkelbaarheid van skeletspieren
beinvloedt, blijkt uit uitgebreide proeven van Overt o n.
die skeletspieren in rietsuiker-oplossing legde, totdat zij
onprikkelbaar waren, om daarna met een CaCL-oolossing
de directe prikkelbaarheid terug tc doen komen.

Verschillende andere onderzoekers hebben hetzelfde
geccnstateerd; allen vinden een verhooging van de directe
en meestal ook indirecte prikkelbaarheid met Ca-zouten,
cn tevens een werking antagonist aan het K; terwijl ver-
scheidene onderzoekers, o,a, Overton zelf, een bescher-
menden, verhardenden invloed van het Ca meenen te kun-
nen vaststellen tegenover anisotonische oplossingen, het-
geen weer invloed op de prikkelbaarheid zou hebben.

En wat betreft het gladde spierweefsel zijn de uitkom-
sten vrijwel hetzelfde; proeven zijn gedaan met allerlei
organen, uterus, oesophagus, darmen, enz. cn overal ziet
men een wijziging van de prikkelbaarheid dezer organen
door Ca, tevens een toename van den tonus, zooals reeds

2

-ocr page 22-

vermeld is. die zelfs tot een tetanischen toestand kan
voeren evenals bij het hart. Bij de darmen zou de werking
van vele laxantia (vooral de purgeerende zouten) zóó wer-
ken, dat Ca aan den darm-wand onttrokken wordt en dus
vrij in het lumen werken kan met de zouten, als prikkel.
Dat verder de vaatwanden door Ca-onttrekking meer per-
meabel worden en dus vocht in den darm wordt uitge-
scheiden. (ChiarienJanuschke, MacCallumen
anderen).

En wat betreft de werking van Ca op het zenuwstelsel in
het algemeen.

Op het centraal zenuwstelsel heeft Ca een dempende,
narcotiseerende werking, eveneens op de sensibele eind-
punten in de huid, tenminste volgens Loeb; over de wer-
king op de motorische eindpunten zoowel als op het sym-
pathisch zenuwstelsel zijn de meeningen verdeeld, of de
uitkomsten verward. Sommigen meenen, dat de motori-
sche eindpunten door Ca-gebrek geprikkeld worden, an-
deren het omgekeerde, eveneens met het parasynaps en
sympathisch zenuwstelsel. Men moet echter niet vergeten,
dat vele dezer proeven verricht zijn met Oxalaten, zoodat
men niet zeker weet of het een oxalaat, dan wel een Ca-
onttrekking-vergiftiging is. Het meer prikkelbaar worden
van het sympathisch zenuwstelsel door Ca-gebrek is in te-
genstelling met hetgeen Prof, Langelaan gevonden
heeft, n,l, dat .jwinterkikkers" een veel minder prikkelbaar
sympathisch zenuwstelsel hebben, terwijl men weet door
de onderzoekingen van S, de Boer e, a,, dat de winterkik-
kers minder Ca in hun bloed bezitten (volgens Prof. Ham-
burger hebben zomerkikkers 2 X zooveel Ca in hun serum
als winterlcikkers), er is dus meer Ca noodig bij door-
strooming van zomerkikkers, Pearce, Bayliss, Kolm
en Piek o,a. hadden ook reeds gevonden, dat de uitein-
den van den sympathicus minder prikkelbaar worden bij
Ca-gebrek,

Tot de groep „invloed op de prikkelbaarheid" hoort
eigenlijk nog „inviloed op de automatie en op de frequea-

-ocr page 23-

tie". HOW eil en ook Ringer meenden, zooals reeds
vermeld is, dat Ca wel de automatie veranderde.

Evenzoo vonden B1 a k e en later M i c k w i t z (echter
bij doorstroomingsproeven met het geheele dier) dat kleine
dosen Ca (100—300 mgr. CaCh) een toename in de hart-
frequentie en een geringe stijging van den bloedsdruk ver-
oorzaakten, terwijl grootere dosen juist het omgekeerde
teweegbrachten, verlaagden bloedsdruk en hartparalyse.

c. Verandering in de permeabiliteit.

Het is echter vooral de invloed van Ca op de permeabi-
liteit van een membraan, welke de onderzoekers veel be-
zig heeft gehouden. L i 11 i e vond in 1909 en herhaalde
malen later, dat de larve van Arenicola, die een geel
pigment bevat, waarvoor de celmembraan impermeabel is,
bijna direct dit pigment doorlaat, wanneer men de larve
plaatst in een oplossing van NaCl isotonisch met zeewater:
bovendien contraheeren de cellen zich. Deze processen
worden direct gestuit, wanneer men CaCl» toevoegt, (ook
door iMgCla, maar in veel geringere mate). Op dezelfde wijze
vond O s t e r h
O u t in 1912, dat Laminaria permeabel
wordt voor de Na-ionen, wanneer men het in isotonische
NaCl-oplossing legt; (hetgeen is aan te toonen door de toe-
name van het geleidingsvermogen van de oplossing). Dit
verdwijnt weer, wanneer men CaCla toevoegt in dezelfde
concentratie als zeewater.

Si eb eek toonde aan (in 1913), dat een kikkerspier
permeabel wordt voor KCl en gaat zwellen in een Ca-looze
vloeistof, maar dat deze werking weer gestuit wordt door
toevoeging van Ca, Het is een bekend feit, dat roode bieten
in leidingwater hun rood pigment niet verliezen, legt men
ze echter in NaCl-oplossing van dezelfde concentratie als
in de cel zelf, dan komt de roode kleurstof vrij snel tc
voorschijn, bij toevoeging van CaCh houdt deze werking
op.

Clark deed heele reeksen van proeven in 1913 en
toonde o,a. het volgende zeer interessante feit aan, dat

-ocr page 24-

misschien ook betrekking heeft op het aangrijpingspunt
van het Ca in de cel. Doorstroomt men een kikkerhart met
isotonische NaCl dan worden zeer belangrijke stoffen voor
de cellen onttrokken, het hart wordt „hypodynamisch".
Deze stof moet waarschijnlijk een lipoid zijn, het verlaagt
n.1, de oppervlakte-spanning van water en is in alcohol en
aether oplosbaar. Eenzelfde stof is door alcohol en aether
uit bloedserum te trekken, die op dezelfde wijze op het
kikkerhart werkt, n.1, toevoeging heft de hypodynamie op.
Alleen Ca is noodig voor deze werking. Lecithine heeft
eveneens dezen invloed.

Roode bloedlichaampjes, in physiologische NaCI-oplos-
sing worden door allerlei narcotica aangetast, zoodat ten-
slotte haemolyse optreedt. Dit wordt verhinderd wanneer
men Ca-zouten toevoegt, en, volgens Höber, Nolf, Mac
Callum e.a, in tegenwoordigheid van de meeste 2-waardige
ionen, zooals Ba, Sr, Mn, Co en Ni. De roode bloed-
lichaampjes bevatten, volgens Hamburger Ca, hetgeen men
vroeger niet geloofde, en hun wand is bovendien per-
meabel voor deze stof, hetgeen het feit, dat Ca een duide-
lijken invloed heeft op de haemolyse door verschillende
stoffen veroorzaakt, niet begrijpelijker maakt.

Op eenigszins dezelfde wijze ziet men, dat bevruchte
eieren van Fundulus zich in NaCl-oplossing (isotonisch
met zeewater) niet ontwikkelen, maar afsterven; voegt
men echter Ca toe, of zelfs allerlei andere meerwaardige
ionen, waarbij in dit geval ook anders giftig werkende
ionen kunnen gebruikt worden, zooals Zn, M, Ni en Pb,
dan ziet men de eieren zich goed ontwikkelen, vooral als
cr tevens wat K bij wordt toegevoegd,

M, H, Fischer vond, dat kikkerspicren, in zuren gelegd,
gingen zwellen; bij toevoeging van physiologische NaCl-
oplossing hield dit eenigszins op, maar in nog veel sterker
mate bij aanwezigheid van CaCls,

Nog een werking, die waarschijnlijk berust op permeabi-
liteit van de celoppervlakte werd beschreven door H, J.
Hamburger, Hekma en de Haan, die vonden, dat

-ocr page 25-

de amoeboide beweging van leukocyten belangrijk ver-
sterkt wordt door CaCh-toevoeging, terwijl Ba, Sr en Mg
weinig invloed schijnen te hebben. Er is een optimum op-
lossing van het calcium. Maakt men de concentratie te
hoog dan wordt de phagocytose juist geremd. Zij meenden
nu, dat deze werking teruggebracht kon worden tot een
versnelling van de amoeboide beweging, en niet zoo zeer tot
een versterking van de celcontracties, daar indien men
leukocyten in een vloeistof zet met kooldeeltjes en deze
slechts lang genoeg laat staan het aantal koolhoudende
leukocyten even groot is als in een Ca-houdende vloeistof,
die veel korter heeft gestaan. Hamburger meende zelfs,
dat de gunstige Ca-werking verklaard kon worden uit een
vermindering van de oppervlaktespanning der phagocyten.
Ook in het lichaam zelf bestaat een zelfde gunstige inwer-
king van het Ca op de phagocytose, of liever op de
Chemo-
taxis, zooals door verscheidene proeven bewezen wordt.
Capillaire buisjes met bac,coli gevuld, bevattende óf
NaCl-oplossing óf een physiologische CaCh-oplossing, on-
der de huid van dieren gebracht gedurende eenigen tijd,
toonden aan, dat de buisjes met CaCl» duidelijk meer leu-
kocyten bevatten dan die met NaCl alleen. Hetzelfde was
te zien wanneer men niet bacteriën, doch alleen de toxinen
der bacteriën nam, en zelfs injiceerde men het CaCl» of
NaCl rectaal, dan waren de buisjes der dieren met CaCl»
ingespoten veel rijker aan leukocyten dan degenen die met
NaCl waren behandeld. De hoeveelheid van het gebruikte
Ca is niet onverschillig. Net als in de vorige proef is ei*
een optimum,

d. Calcium en diverse stoffen.

In den laatsten tijd begint Ca hoe langer hoe meer een
rol tc spelen onder de
therapeutica, hoewel de verklaringen
voor zijn werking meestal zeer vaag zijn en de resultaten
vaak twijfelachtig en tegenstrijdig. Vaak zoekt men den
uitleg in een verandering van de permeabiliteit van de cel-
wanden, vooral bij de werking op de
urine-secretie. Reeds

-ocr page 26-

lieel lang geleden wist men uit ervaring, dat bepaalde
kalkhoudende bronnen diuretisch werkten en maakt men
van deze ervaring gebruik, ondanks het feit, dat zelfs be-
kende proefnemers meenen gevonden te hebben, dat de
werking onmogelijk van het calcium afhankelijk kan zijn
{o.a, Mac Galium, die juist een remmende werking op de
urine-secretie vond door CaCL-injectie),

De remmende werking van Ca bij de kunstmatig veroor-
zaakte glycosurie (bij intraveneuse injectie van NaCl-op-
lossingen, zooals dit door Fischer, Underbill en Hoffmann
e. a. is verricht), wordt ook teruggebracht tot een veran-
dering van de permeabiliteit der micellen door het Ca, dat
de nieren dan minder doorlaatbaar maakt voor glycose.
Wright en Ross hadden CaCh gegeven bij orthostati-
sche albuminurieën, omdat \'t de stolbaarheid van het bloed
verhoogde en zoo dus de eiwituitscheiding verminderde;
anderen zooals Engelsberg, Baudon, Fischer en
I s o
v e s c o, meenen zelfs een gunstigen invloed van Ca
bij nephritis te zien, en beschouwen de werking als veran-
dering van de permeabiliteit van de niercellen. Deze laat-
ste onderzoeker meent zelfs, dat het gunstig effect van
melkdiëet berust op het Ca-gehalte van de melk.

Op de werking van Ca door van Noorden o.a. be-
schreven, om urinezure zouten en dus nierconcrementen
op te lossen, zullen we hier niet verder ingaan, daar dit
vermoedelijk een zuiver chemische kwestie is, een veran-
dering van de reactie der urine.

Tegenwoordig wordt Ca nog gebruikt als diureticum,
hoewel men zijn werking als zoodanig niet bevredigend
verklaren kan, maar men er toch algemeen over eens is,
dat het geen hartwerking is. Dit is vreemd, daar Ca ook
een rol speelt in de therapie der hartziekten, vooral bij
overprikkelbare toestanden zooals extrasystolen enz,

Langendorff en Hueck, zelfs Ringer hadden
reeds hierop gewezen; de eerste twee onderzoekers kwa-
men tot de volgende conclusie naar aanleiding hunner
proeven, dat Ca n.l, niet, zooals Ringer en Howell

-ocr page 27-

dachten, een chemische prikkel voor hel hart was, maar
de contractiliteit van het hart versterkte, tevens een posi-
tief inotrope werking uitoefende en de prikkelbaarheid
van het hart vergrootte, maar geen invloed had op de
frequentie en de automatie. Ook de gunstige werking van
Ca bij pneumonie wordt door sommigen aan een invloed
op het hart toegeschreven, hoewel er verschillende ande-
re verklaringen mogelijk zijn (neutralisatie van de NaCl,
dat geretineerd wordt, toename van de phagocytose
(Hamburger) toename van de stolbaarheid van het
exsudaat in de.alveolen (Netter en Brunton) tegen-
gif van de pneumococcen-toxine (C r o m b i e)).

Verder wordt Ca nog gebruikt in de therapie van andere
toestanden van „overprikkelbaarheid", n.l, bij tetanie ten
gevolge van wegnemen der parathyreoideae. Vroeger
meende men, dat de Ca-stofwisseling beheerscht werd,
door deze klieren, daar volgens onderzoekingen van |M a c-
Callum, Voegtlin, Leopold, Reuss, Berkely
en vele anderen er een soort van
„Ca-diabetes" optreedt
bij verwijderen van deze organen, zoodat veel te veel Ca
wordt uitgescheiden, terwijl het Ca-gehalte van het bloed
tot op een laag niveau gebracht wordt, of er, volgens ande-
re onderzoekers, in elk geval een verhuizing van Ca op-
treedt, vanuit de beenderen naar de wecke deelen. Dit
kan soms voorkomen worden door intraveneuze Ca-injec-
ties tot op een zekere hoogte, maar niet altijd, zoodat de
meeningen over dc werking van het Ca hier nogal ver-
schillen, De eenc meent, dat Ca als tegengif werkt voor
allerlei stoffen in het lichaam. Worden de nieren nu door
wegname van dc parathyroideae permeabel gemaakt voor
Ca, dan kunnen deze giften inwerken op dc weefsels. Het
eigenaardige is echter, dat men zich moet voorstellen, dat
deze giften op het centraal zenuwstelsel werken, daar het
alleen hier is, dat Ca een dempende werking uitoefent.
Overal elders heeft het een invloed, die eerder met tetanie
zou kunnen vergeleken worden, zoodat men zich niet kan
voorstellen, dat wegname van Ca een tetanischen toestand

-ocr page 28-

verwekken zou, tenzij door middel van het centraal
zenuw-stelsel.

Een andere aanwending van Ca in de therapie is trans-
en exsudaten te doen verdwijnen of te verhinderen, dat zif
toenemen o.a. volgens Chiari en
Januschke, Ver-
moedelijk heeft dit weer iets te maken met het vermogen
van Ca om de permeabiliteit te veranderen, of om den tonus
der bloedvaten en weefsels te beïnvloeden. En eveneens
zal de toepassing bij prikkelbare gevoelige slijmvliezen, ora
deze te verharden, op deze eigenschap van het calcium
berusten; misschien ook de bekende proef van mosterd-
olie in een oog van een konijn te brengen, waarover later.

Reeds lang is de invloed van het calcium op allerlei bio-
logische processen, zooals de stremming van de melk, hel
stollen van het bloed, het gunstig beïnvloeden van speeksel
en andere enzijme-werkingen bekend, b.v, van het pan-
creassecreet, trypsine. Wat betreft de stolling van bloed,
de verklaringen van dit proces zijn te verschillend en te-
genstrijdig om hier verder te bespreken, in elk geval wordt
de werking van het fibrineferment op het fibrmogeen ver-
sterkt door Ca, in bepaalde concentratie; wordt deze te
sterk, dan wordt de stolling juist geremd.

Volgens onderzoekingen van Arthus en Pages kun-
nen Sr-zouten hetzelfde bewerken, niet echter barium of
magnesium. Het proces wordt ook wel vergeleken met het
coaguleeren van colloidaal kiezelzuur. De bevordering
van de stolling van bloed door Ca in verschillende
concentraties is de rede geweest, waarom W r i g h t cal-
cium heeft aangeraden bij de therapie van haemophilie en
haemorrhagische diathese in het algemeen, zonder dat men
zeker was, dat deze afwijkingen op kalkarmoede berustten.
Het inspuiten of gebruiken van gelatine en gummi arabi-
cum berust blijkbaar vnl. op het Ca-gehalte dezer stoffen,
althans volgens Steensma en anderen.

Bij de melkstolling heeft de concentratie van het calcium
ook groote beteekenis. Te hooge concentratie geeft hier
eveneens verlangzaming van de stolling. De werkelijke

-ocr page 29-

gang van zaken is niet geheel bekend. Sommigen meenen,
dat het lebferment geactiveerd wordt door Ca, of (even-
tueel door Ba, dal eveneens dienst kan doen) anderen (o.a.
L a q u eu r) meenen, dat door gedeeltelijke vorming van \'t
ongedissocieerde Ca (OH)» de OH-ionen worden verbruikt,
de H-ionen zijn in meerderheid en daardoor vlokken de
caseine-deeltjes uit, zoodat de stollingstijd omgekeerd
evenredig is met het aantal OH-ionen.

Het proces van activeering van verschillende enzymen
schijnt ook werkelijk voor een groot deel een activeerende
katalysatorische
Werking te zijn. De talrijke onderzoekin-
gen van D e 1 e z e nne op dit gebied hebben dit duidelijk
bewezen. Is eenmaal pancreassap bijv. in werking, het acti-
veeren dus opgewekt, dan kan men de Ca-zouten zelfs ver-
wijderen (door dialyse) zonder dat het proces ophoudt.
Pancreassap gefiltreerd door een collodion-membraan ver-
liest echter blijkbaar een bepaalde stof, die met calcium
samen deze activeerende werking uitoefent; dan helpen
Ca-zouten alleen niet meer, slechts Ca met een darm-
extract.

Experimenteel heeft men calcium ook therapeutisch
aangewend om den prikkelenden invloed van verschillen-
de bijtende stoffen tegen ie gaan o.a. mosterdolie. Mos-
terdolie in de conjunctiva-zak van konijnen gebracht
verwekt een hevige conjunctivitis, die niet optreedt wan-
neer men eerst CaCL intraveneus inspuit. Is dit ook weer
een „verharden" van de cellen, resp. een minder per-
meabel maken?

Bij nog tal van andere ziekten gebruikt men Ca, zonder
vaak te weten op welken grond, al is de werking
soms gunstig. Bij longtuberculose (om de verkalking
te bevorderen, misschien om de phagocytose te verster-
ken) bij allerlei uitslag; bij urticaria, bij perniones, bij
diarrhoeën, enz.

Een feit, dat voor de therapie van verschillende ziekte«
groote waarde zou kunnen hebben, is de noodzakelijke
aanwezigheid van calcium voor de inwerking van

-ocr page 30-

verschillende stoffen, zooals digitoxine, adrenaline, stro-
phantine, enz., vooral wat betreft het eerste. Waar dit
op berust is nog niet duidelijk, maar het is zeker, dat het
feit bestaat.

Clark bewees door proeven op kikkerharten, dat
digitoxine vrijwel geheel onwerkzaam is zonder aan-
wezigheid van Calcium-zouten, R, G, Pearce, Asher
en B a y 1 i s s o.a. vonden hetzelfde; later meent Fr, R a n-
s O m e echter aan te kunnen toonen, in tegenstelling met
deze meeningen, dat digitoxine zoowel als
adrenaline, Cof-
feine, saponine, strophantine, veratrine en andere „tonus"-
gevende stoffen, net zoo werkzaam zijn zonder als
met Ca-zouten; alleen als men citraten of Oxalaten toe-
voegt ziet men een zekeren invloed, zoodat de meeste van
de stoffen niet zoo goed meer inwerken, hoewel digitalis
en saponine weinig invloed schijnen te ondervinden, Hii
doorstroomt een kikkerhart
in situ met Ca-looze Ringer,
waarbij men zich dus voor kan stellen, dat het hart mis-
schien nog wat Ca-zout uit het lichaam haalt, in elk geval
uit den sinus; voegt men echter een zout toe dat Ca neer-
slaat, dan zou men zich kunnen voorstellen, dat alle calcium,
ook in de weefsels zelf, wordt vastgehouden. Deze uitkom-
sten van Ransome zouden dan op hetzelfde neerkomen als
die van Clark en anderen.

2. Het aangrijpingspunt van hei calcium.

De meeste verklaringen omtrent het aangrijpingspunt
van het calcium en het wezen van zijn werking volgen een
van twee wegen, óf de colloid-chemische, óf de zuiver che-
mische. Met dit probleem ten nauwste samenhangend is de
vraag: in welken vorm bevindt zich calcium in de weefsels?
En de antwoorden hierop zijn tweeërlei, evenals bij de
andere^ weefselzouten: óf aan eiwit gebonden, óf als che-
mische oplossing (of natuurlijk beide). Over dit laatste
vraagstuk heeft C u s h n y vele proeven gedaan en komt
tot het volgende resultaat: „When serum is filtered through
a collodion membrane, which retains the colloids, most of

-ocr page 31-

the other constituents such as salts, sugar, urea, occur in
the filtrate in the same proportion as in the original serum.
The only exception to this rule is Ca, and possibly M^,
which pass through the filter in a lower concentration than
exists in serum. The non-colloid constituents other than
Ca and Mg, are therefore in simple solution in the serum;
while part of the Ca and Mg is probably in some form of
combination with the proteins". Dit onderwerp is weinig
onderzocht, maar de meening van Cushny is vrijwel een
voorbeeld van hetgeen door anderen wordt gevonden (Et-
zinger en Kühne o.a.); wij zullen dus hier niet verder op
ingaan. Alleen dienen hier nog vermeld tc worden de be-
kende proeven van Loeb over den invloed van Ca op de
wateropname van de cel. Ca-zouten, in tegenwoordigheid
van zuur vermeerderen de wateropname in dc cel (in te-
genstelling met K). Hij meent nu, dat de Ca-ionen met dc
cel-eiwitten verbindingen vormen, die water aantrekken
cn opnemen. Denkt men aan de beteekenis van de water-
opname met betrekking tot de isotrope en anisotrope stof
van een spiervezel, dan is de invloed van het calcium op
de contractiliteit goed tc verklaren.

Een vraag, die ook ten nauwste samenhangt met het
probleem van het aangrijpingspunt van de Ca-werking is:
kan het Ca-ion aansprakelijk worden gesteld of wel zijn
het de geheele zout-invloeden? Vrijwel alle onderzoekers
zijn het erover eens, dat het uitsluitend het Ca-ion is, zoo-
als Ringer trouwens reeds vermoed had, zonder bepaald
iets over ionen te weten. Alle zouten van calcium hebben
vrijwel dezelfde werking, en dit wist Ringer ook.

Het wezen der kationen is door 2 componenten geken-
merkt: Ie door hun specifiek, echt chemisch karakter, cn
2e door hun niet specifieke, physisch-chemische eigen-
schappen. Daarom spreekt het ook vanzelf, dat de kat-
ionen soms de eerste, soms de 2e rij van hun eigenschap-
pen meer op den voorgrond doen treden.

Van dc nict-specifieke, physisch-chemische eigenschap-
pen is het vooral dc waardigheid (ccn- of wel twee-waar-

-ocr page 32-

dig), die voor de physiologie van. belang is. De gewichtige
rol, die zij bij veel physiologische onderzoekingen spelen,
bracht Loeb tot het inzicht, dat de zouten,
buiten de cet-
colloiden
enz,, hun physiologische werking behouden.

Wil men zich deze gebeurtenissen specifiek chemisch ver-
klaren, dan schijnt dat voorloopig nog onmogelijk.

Wel kon Hansteen aantoonen, dat de colloiden van dc
celwanden met bepaalde ionen in bepaalde wederkeerige
mengverhoudingen in verbinding treden om tot den juisten
geltoestand van de celwanden te komen. Ook zwellen de
celwanden van jonge wortelcellen door een zuivere K-
oplossing op, en geven stoffen af aan de oplossing, (Pektine,
vetzuren en phytosterinen], Voor Sr en Ba-oplossingen
geldt hetzelfde, zooals E, Wiechmann vond; door Ca-toc-
voeging is dit te remmen, In beide gevallen gaat het hier
blijkbaar om de vorming van chemische verbindingen;
want volgens Kreftings wordt uit de pektinezuren met Ca
en Ba een
onoplosbare, met kalium een licht oplosbare stof
gevormd.

Voor deze stoffen zou dus een chemische werking wel
als verklaring kunnen dienen, maar uit de onderzoekingen
van Eisler en Portheine blijkt toch ook, dat de be-
schadiging van de celwanden in een zuiver Mg- of K-oplos-
sing niet alleen te remmen is door Ca, Sr en Ba, maar ook
door Co, Mn en Ni (waarmede toch geen onoplosbare ver-
bindingen gevormd worden). Hierin ligt dus een tegen-
spraak, die de gegeven verklaring op chemische gronden
m,i, te niet doet, zooals E, Wiechman zelf toegeeft,

H O w e 11 meent, dat de prikkel van de hartspier plaats
vindt door Ca-ionen, De hartspier is doortrokken met
lymph en bloed, waarin Ca en K fn evenwicht zijn. Legt
men het hart in isotonische NaCl-oplossing, dan diffundeert
K sneller er uit dan Ca, zoodat er in de weefsels overmaat
Ca ontstaat, dat de spier tot contractie prikkelt, Hoe zegt
hij eigenlijk niet, maar blijkbaar bedoelt hij een zuiver che-
?nische werking.

Een eigenaardige uitleg van de Ca-werking is de vol-

-ocr page 33-

gende: Martin meent, dat Ca bepaalde 0»-leverende ver-
bindingen splitst en daardoor het hart aan het kloppen
brengt door Oi-toevoer, Als bewijs hiervoor zegt hij, dat
een hart in tegenwoordigheid van Ca, geheel onafhanke-
lijk van de zuurstof-toevoer, klopt. Wij hebben echter
geen bewijzen voor een „Oï-Speicherung" in het lichaam;
integendeel. Hij zegt verder, dat de verkwikkende Ca-
werking slechts daar te voorschijn komt in een uitsluitend
NaCl-oplossing, waar zuurstof aanwezig is. Verder, dat bij
een overmaat van Oa een andere physiologische CaCla-
oplossing cardiotonus verwekt.

Wat betreft de colloid-chemische werking van Ca zijn
verschillende meeningen geopperd.

Straub had reeds verklaard, dat de werking van Ca
wel een oppervlakte-werking moest zijn, daar een Ca-
oplossing onmiddellijk teekens geeft van zijn tegenwoor-
digheid (in 0,1 sec.); Ca uit het binnenste van de cel zou
onmogelijk kunnen uitdiffundeeren in dezen korten tijd; en
O
v e r t o n meent, dat het verschijnsel van onprikkelbaar
worden van skeletspièren in een NaCl-oplossing te verkla-
ren is door een „uitloogen" van een Ca-verbinding in de
laag tusschen zenuw en spier. Dit maakt, dat de cel op die
plaats water opneemt en zwelt (een colloid-chemische
werking dus) waardoor de geleiding en prikkelbaarheid
verminderen,

R. Höber is een der groote voorstanders van deze col-
loid-werking-theorie. Hij meent het volgende: De verlam-
ming van hart en maag en het verdwijnen van de indirekte
prikkelbaarheid van spieren, ontstaan door Ca-gebrek,
kunnen alleen door toevoeging van Sr. en Ba en natuurlijk
Ca verhinderd worden, terwijl daarentegen allerlei andere
processen, n.l. de haemolyse van bloedlichaampjes door\'
narcotica, de cytolyse van zeeëgeleieren in een NaCl-
oplossing zonder Ca door toevoeging van allerlei andere
kationen kunnen worden geremd, mits deze kationen, net
als Ca, Sr en Ba tweewaardig zijn. De beschadiging door
Ca-gebrek bij het spierzenuw-praeparaat bijv. zou liggea

-ocr page 34-

in de synapsis (volgens Overton e.a,). Men zou dan de
werking op dit praeparaat, evenals op hart en maag,
zoo kunnen verklaren, dat in de synapsis de stoffen che-
misch verwant aan Ca, dus Sr en Ba, een chemische ver-
binding aangingen, die de geleiding beter maakte, terwijl
andere stoffen dit niet deden. Bij de andere processen,
waarbij Ca vervangen kan worden door allerlei andere
2-waardige kationen -zou er dan een colloid-chemische
werking van Ca plaats vinden, omdat het de
waardigheid
is, die de colloïdale toestanden beïnvloedt en niet de che-
mische
eigenschappen. De beschadiging, die door Ca-ont-
trekking optreedt, zou dan op te vatten zijn als zwelling
van de negatief geladen celcolloiden, welke door de sterk
„zwellingtegengaande" werking van de tweewaardige posi-
tief geladen kationen weer op te heffen zou zijn,

S, M, Neuschloss legt het op eenigszins dezelfde wijze
uit; hij zegt: De chloriden der kationen Na, K, Ca, Mg en Al
verhoogen de oppervlakte-spanning van waterige lecithine
solen. Zij neemt in oplossingen van de genoemde zouten
snel toe bij stijgende concentratie, om, naar gelang van de
v/aardigheid van het gebruikte ion, bij een concentratie
vau 1/8, 1/16 of 1/32 M, een maximum te bereiken. Voorbij
dit maximum daalt de oppervlakte-spanning weer bij toene-
mende concentratie van het zout. In mengsels van de zou-
ten treedt een antagonisme op, de oppervlakte-spanning
van de sol is dan afhankelijk van de relatieve concentra-
tieverhouding der aanwezige kationen, en niet van de ab-
solute concentratie der oplossing. Dit ionenantagonisme
wordt gezocht in de eigenschap van de kationen om elkaar
tc verdringen uit hun
adsorptie-verbindingen, zonder dat
het verdringend ion de plaats van het verdrongene gaat
innemen.

De vraag is nog geopperd of sommige stoffen, alkali bijv,
de werking van calcium bevorderen. Dit naar aanleiding
van proeven, waarbij bleek, dat zekere alkalische stoffen
een bevorderenden invloed leken te hebben bij Ca-door-
strooming, terwijl zuren \'t omgekeerde schenen te bewerken.

-ocr page 35-

Boehm en Arima toonden n.1, aan, dat harten met te
weinig NaCl zich spoedig herstellen en de eerste vond,
dat zich in de uitstroomende vloeistof dan Ca (door het
hart vrij gelaten) ging vertoonen.

Loewi vond, dat de herstelling beter ging wanneer
bicarb, natr. 0.1 % dan 0.01 % was toegevoegd. Het is
mogelijk, dat dit alleen werkt als alkali, omdat hij tevens
kon aantoonen, dat zuren de gevoeligheid van het hart
voor Ca verminderen. Ook was mogelijk, dat de alkalische
vloeistof tot een betere vrijmaking van Ca aanleiding zou
geven,

Goethlin meende reeds, dat alkali voor de Ca-vrijmaking
van belang zou zijn.

Lieb en Loewi onderzochten nu of inderdaad alkali cal-
cium vrijmaakt. Zij stelden micro-chemisch daarbij het vol-
gende vast:

Het hart geeft onder alle omstandigheden calcium af.
De hoeveelheid van het afgegeven Ca is onafhankelijk van
de calcium-concentratie van de voedingsvloeistof en van dc
concentratie van bicarbonaten,

en van de sterkte van de hartswerking.
En nu nog dc vraag, waar bevindt zich het calcium in de
weefsels?

Het zou vnl, in dc kern der cellen voorkomen, O, L o e w
sprak de meening uit, in 1899, dat hoe grooter dc kernmassa
is hoe meer kalk dat orgaan bevat. Hij trok deze conclu-
sie eerst uit proeven op plantencellen, maar bevcsigde zc
later door hetgeen hij zag bij de dierlijke cellen. Het is
ook inderdaad verder gebleken, dat klieren (in elk geval
lever, pancreas en nieren) meer Ca bevatten dan weefsel-
soorten met minder of kleiner kernen, zooals Gossmann,
Oidtmann en Krüger hebben aangetoond,

Spiervlecsch van lagere dieren heeft ook meer Ca dan
dat van hoogere diersoorten, zooals Katz gevonden heeft,
hetgeen tc verwachten is uit de groote kernen, bij spieren
van lagere dieren; eveneens ziet men dit verschil bij de
spieren van jongere dieren, met hun groote kernen, verge-

-ocr page 36-

leken bij die van oudere. Vooral de hartspier bevat veel
Ca, Eveneens zien wij dat de grijze hersensubstantie veel
meer kalk bevat dan de witte stof, zooals Toyonaga aan-
toonde. En von Bunge, Slowtoff e. a. vonden een liooge
Ca-waarde voor het menschelijk sperma. Tot voor korte»
tijd meende men, dat de kernlooze bloedlichaampjes geen
Ca bevatten. Hamburger heeft echter aangetoond, dat deze
cellen wel een weinig Ca bevatten, hetgeen dus in tegen-
strijd kan zijn met de bovengenoemde onderstelling vaa
Loewi,

3. Vervanging van het calcium.

Natuurlijk rees vaak de vraag of calcium te vervangen
zou zijn door andere stoffen, voornamelijk door andere
twee-waardige kationen. Dit hing ten nauwste samen met
de vraag: is de calciumwerking een specifiek chemische of
is het een gevolg van de meer specifiek physico-chemische
eigenschappen van het element. Daar volgens de verschil-
lende onderzoekingen vermoedelijk beide eigenschappe&
hun rol spelen, zal men in het eene geval zien, dat de stof-
fen chemisch verwant aan calcium zooals Sr en Ba in de
plaats van Ca gebruikt kunnen worden, terwijl in andere
gevallen alle elementen van dezelfde waardigheid, dus Ba,
Sr, Mg, Co, Ni en Pb kunnen dienen als vervanger. Het zijm
vooral Höber en Loeb die deze meening zijn toegedaan en
dit met proeven hebben bewezen. Zooals wij ook reeds te
voren aanhaalden, vonden zij dat de verlamming van hart
en maag en het verdwijnen van de indirecte prikkelbaar-
heid van spieren en zenuwen, ontstaan door calciumge-
brek, alleen door Ba en Sr verhinderd kunnen worden,
terwijl daarentegen andere processen, zooals de haemolyse
van roode bloedcellen door verschillende narcotia, de cy-
tolyse van zeeëgeleieren in NaCl oplossing door toevoe-
ging van allerlei andere kationen, mits deze, juist als cal-
cium, tweewaardig zijn, verhinderd kunnen worden,

Loeb toonde aan dat bij de ontwikkeling van fundulus-
eieren (die in NaCl-oplossing niet, na toevoegen van CaCl»

-ocr page 37-

echter wel uitgroeien) het calcium door allerlei tweewaar-
dige kationen vervangen kan worden, en dat zelfs sommig3
stoffen (zooals Pb), die anders giftig waren, in dit geval
alleen physiologisch werkten.

De proeven met Ba als vervanger van het Ca zijn moei-
lijk, omdat bijna overal het Ba een zwaar vergif is voor de
cellen, vooral voor het hart,

S, de Boer zegt: vergiftiging van een kikkerhart met ba-
riumchloride maakt, dat het refractaire stadium zich ver-
lengt, zoodat \'t ventriculair rythme gehalveerd v/ordt. Men
kan door een inductieslag het normale rythme weer terug
krijgen, mits men prikkelt op een bepaald moment van de
diastole of na de pauze. Omgekeerd kan men door een
inductieslag het normale rythme weer doen overgaan in
het gehalveerde. Evenals bij de digitatisvergiftiging krijg!
men als overgang tusschen normalen en gehalveerden
rythmus een alternans van den ventrikel.

Slechts Detmar spreekt in zijn proefschrift zich scherp
uit voor de geheele vervanging van Ca door Sr en Ba,
Althans in sommige gevallen.

Het Ba vertoont een veel sterker werking dan het Ca cn
Sr. Alleen bij gezonde krachtige harten kan het, in matige
hoeveelheid gebruikt, het CaCL in de Ringersche vloeistof
vervangen.

Vervangt men het CaCL in de Ringersche vloeistof door
"MgCl:, dan gedraagt dc vloeistof ten opzichte van het hart
zich als een Ca-looze vloeistof,

Hoe het ook zij, wanneer men van Ba dezelfde hoeveel-
heden gebruikt, die men van Ca neemt, krijgt men veel
vroeger met moeilijkheden te kampen (als gevolg van le
hoogen tonus van de hartspier) dan met Ca, Vandaar dat de
meeste vervangingsproeven gedaan zijn met Sr en Mg.,

Busquet en Pachon hebben talrijke van dergelijke
proeven gedaan met Sr en Mg en ook met Ba, en meenen
daaruit te kunnen besluiten, dat de werking van Ca-zouten,
van welken aard ook, specifiek is en door geen andere
aardalkali vervangen kan worden, al hebben sommigen

3

-ocr page 38-

van deze groep b,v. Sr, en Ba een werking die er iets op
lijkt. Zij zijn vrijwel de eenigen, die hiin meening daarom-
trent zoo scherp formuleeren, Sidney Ringer had reeds
gevonden dat hij Sr inplaats van Ca gebruiken kon bij
proeven op het kikkerhart, maar hij drukt deze mogelijk-
heid voorzichtiger uit en meent dat Sr het Ca vervangen
kan wat betreft de automatie van het hart,

G. R, Mines doorstroomde kikkerharten in situ, vanuit
de vena cava inferior (aorta doorgesneden, serre fine en
hefboom aan de punt) en prikkelde den vagus, Strontium-
chloride of nitraat gaf na NaCl-doorstrooming weer toe-
name van den verloren tonus, en herleving van de prik-
kelbaarheid van den vagus, maar niet zoo goed of zoo snel
als het calcium. Barium kan niet of zeer moeilijk als plaats-
vervanger van Ca dienen, In concentraties van 0,00007
mol, kwam er wat meer tonus en werden de uitslagen klei-
ner maar bij 0,0005 mol, traden vergiftigingsverschijnselen
op: verslapping van den tonus en verkleining van de hef-
hoogte zonder herstel van de prikkelbaarheid van den
vagus.

Magnesium-chloride staat geheel apart, In kleine con-
centratie ziet men geen effect, in grootere verslapping en
stilstand in diastole, dus zeker niet de karakteristieke
tonustoename. Mines spreekt nog als zijn meening uit
over de vindingen van Busquet, dat het verschil daarin
gelegen is, dat deze onderzoeker 0,6 % gebruikte en
hij zelf 0,73 %.

Hij zoekt de oorzaak van de werking dezer stoffen in
chemische omzettingen, daar Mg zoo apart staat en geeft
als analogie het verschil in gedrag van Mg en van Ca, Sr
en Ba tegenover SOt ionen: MgSO« is immers zeer oplos-
baar CaSo4 weinig, Sr nog minder en BaSoi het minst,
zoodat zelfs sporen Ba in staat zijn als BaSOi neer te slaan.
Hij voegt eraan toe dat misschien hierin de reeds giftige
werking van slappe Ba-concentraties gezocht zou kunnen
worden.

Artus en Pagès vonden, dat een bloed-plasma,

-ocr page 39-

eerst onstolbaar gemaakt door oxalaat-toevoeging, weer
tot stolling gebracht kon worden door toevoeging van Ca-
zouten, maar eveneens door Sr; niet echter door Ba en
Mg, D a u m a s en eveneens Stassano vonden dat Ca
het wel veel sneller doet dan de andere twee-waardige
kationen, zooals Sr en Mg, maar dat er bovendien van Ba
toch wel degelijk een kleinen invloed te bespeuren is.
Loeb concludeert uit proeven over de stolbaarheid van
kreeften-bloed dat eveneens pas stolt door toevoeging van
weefselcoaguline, wanneer CaCL tevens aanwezig is, dat
het Ca tweeërlei werking heeft. In één kan men het ver-
vangen door andere kationen, maar in de andere niet. Hij
komt tot deze conclusie uit de proeven die hij nam om Ca
te vervangen door Sr, Ba en MgCla en vond dat zij allen
wel ter vervanging kunnen dienen, maar in mindere mate,
en wel in kracht afnemend al naar de volgorde waarin zij
hier staan. Mg is zelfs bijna zonder uitwerking.

Bij de proeven van Hamburger en de Haan werd
gevonden, dat geen van deze drie tweewaardige kationen
in staat zijn bij de phagocyK van leucocyten de werking
van het Ca maar eenigszins over te nemen. Terwijl omge-
keerd M a c C a 11 u m uit zijne saponine-vergiftigings-proe-
ven, waarbij haemolyse in het bloed optreedt, afleidde,
dat alle drie van deze zouten, evenals Ca, m staat zijn de
haemolyse te remmen of te verhinderen.

Uit de meeste proeven ziet men, dat Mg in elk geval
wat apart staat; het werkt meestal verreweg het zwakst
of in het geheel niet, zooals wij later zullen zien zelfs om-
gekeerd een enkele maal. Loeb deed proeven met Poly-
orchis, een zeekwal, en vond dat wanneer de pulsaties
van dit dier in suikeroplossing opgehouden waren, zij weer
opgewekt konden worden door Ca, eveneens, doch in ge-
ringere mate, door Sr en ook door Ba; Mg had echter in
het geheel geen werking.

In de bekende narcose-proeven van Meitzer en
Auer kan men Ca gebruiken om een door Mg-inspuiting
genarcotiseerd dier weer normaal te maken in enkele se-

-ocr page 40-

conden, hier werkt Mg blijkbaar antagonistisch. Uit de
reeks proeven, die Wiechmann nam over de iMg-nar-
cose blijkt, dat Ca, Mn en Ni min of meer dezelfde wer-
king hebben als Mg; dat Sr en Ba echter evenals Ca wer-
ken, dus antagonistisch aan de narcotiseerenden invloed
van de eerste vier elementen.

Zooals wij zooeven reeds aangaven, blijkt, dat bij de
bloedstolling wel Sr, niet echter Ba en Mg, het Ca kunnen
vervangen. Bij melkstolling echter ziet men het eigenaardig
verschijnsel, dat juist Ba het beste het Ca kan vervangen;
Sr en iMg geven ook wel stolling, maar produceeren een
makkelijk oplosbare caseïne (volgens proeven van Sund-
berg). Bij de activeering van pancreas, waar Ca een zoo
noodzakelijke factor is, kan men Sr, Ba en Mg ook wel
gebruiken, Delezenne meent echter, dat deze alkaliën
slechts indirect werken, doordat zij Ca vrijmaken uit ver-
bindingen, waarin het niet activeerend werkt.

Er zijn ook andere stoffen die de werking van Ca over
zouden kunnen nemen, stoffen die chemisch niet verwant
zijn aan Ca, Fred, Ransome o,a, beschrijft het volgen-
dé: „The absence of Ca from the perfusing fluid (of the frog
hart) does not prevent the typical action of adrenalin,
Coffein, saponin, Strophantin and veratin. These drugs
in
fact can more or less compensate the lack of the other-
wise necessary element," Vergiftigt men het kikksrhart
met citraat of oxalaat, onttrekt men dus alle Ca,, ook aan
de v/eefsels dan kan een sterke coffeine-oplossing (1 %)
den ontstanen deprimeerenden invloed geheel opheffen,
en tonus geven; een zwakkere oplossing echter niet.
Eveneens met digitalis en saponine. Adrenaline en veratri-
ne hebben een veel zAvakker effect in dezen toestand van
oxalaat-vergiftiging, hoewel zij bij gebruik van Ca-looze
Ringer, zooals wij zooeven aanhaalden, het Ca blijkbaar
geheel vervangen kunnen.

Nog twee onderzoekingen dienen hier vermeld te wor-
den, het eene is het onderzoek van Abderhalden en
G e 11 h o r n over den invloed van zuurstof op het kikker-

-ocr page 41-

hart, Dc zuurstofverzorging heeft vooral grootcn invloed
op dc frequentie, de grootte der contracties (dus de hef-
hoogte) en de levensduur. Deze onderzoekers werken met
een hartreepje, gepraepareerd volgens Loewi, en zien daar-
bij o,a, dat gebrek aan zuurstof de hefhoogte (grootte van
de contracties) verkleint. Geeft men nu aan zoo een hart-
reepje CaCla dan wordt de hefhoogte weer grooter; SrCli
doet dit zelfs in nog sterkere mate; men moet echter iets
grootere hoeveelheden gebruiken dan gewoonlijk, BaCl»
geeft zelfs bij zoo een praeparaat pa^- een concentratie die
3 maal zoo groot is als gewoonlijk een stilstand in systole.
Hieruit zou men dus kunnen afleiden, dat zuurstoftocvoer
dezelfde toniseerende werking geeft, welke wij door Ca
krijgen, vooral daar men bij onthouding van O2 méér van
dc stoffen toe moet voeren om den tonus te herstellen. Im-
mers bij het doen van gewone proeven wordt Oa altijd toe-
gevoerd in den een of anderen vorm, en zou men dan dus
daardoor reeds een toniseerendcn invloed krijgen, wat
minder Ca enz, noodig maakt.

Het tweede onderzoek is van E, H, S t a r 1 i n g, het be-
kende werk over de wet van den arbeid van het hart. Hij
neemt wel geen proeven met Ca, maar de beide uitkom-
sten (de zijne en die van dit onderzoek) gaan in menig
opzicht parallel. Hij gebruikte een hart-long praepa-
raat, waarbij beiden afgesloten zijn van de groote kring-
loop, en verder temperatuur en druk in dc vaten veranderd
konden worden van buiten (door middel van een kunstma-
tigen weerstand = gummibuis, waarom luchtdruk verhoogd
kon worden evenals de temperatuur).

Op dezelfde manier, waarop de gaswisseling (COï en O-j)
als een maatstaf voor de chemische omzetting in het
heele lichaam kan dienen, zoo kan ook de gaswisseling
van het hart dienst doen om de vrijgemaakte energie in
dit orgaan na te gaan. Men vindt, dat iedere toename in
arbeid van het hart vergezeld gaat met een overeenkom-
stige toename van de chemische omzettingen. Er moet er-
gens een mechanisme zijn, dat als het ware de toevoer-

-ocr page 42-

kraan voor verbrandingsgassen opent wanneer er meer ar-
beid gevergd wordt. Het antwoord op de vraag, wat dit
mechanisme is, tracht hij te geven door na te gaan welke
veranderingen van hartvolumen en van druk de ventrikel
ondergaan, als er meer arbeid gevergd wordt, (dus
drukverhooging in de arterieën of vermeerderde veneuze
toevoer). Hij onderzoekt harten van kikkers en schildpad-
den volgens een isometrische methode, die eenigszins op
degene lijkt, die in dit proefschrift gebruikt wordt, n,l. een
stijve membraan, waarbij dus het volume van het hart niet
vergroot wordt, maar wel een zekere soort maat voor
de „spanning in de hartspier" gevonden wordt.. Hij meet
dus óók de kracht van het hart, maar noemt het de energie,
wat dus eigenlijk iets anders is.

Hij komt tot de conclusie, dat hoe grooter het volume
van het hart is (binnen physiologische grenzen) des te
grooter is de energie, waarmee het zich contraheert en legt
dit op de volgende wijze uit. Als het volume van het hart
vermeerdert, gebeurt dit doordat de spiervezels langer
worden, Is de lengte van een spier nu van belang voor de
prikkelbaarheid of voor de reactie en energie-ontwikke-
ling, die volgen op een prikkel?

De Zweed Blix, later A, V. Hill, L, Evans en anderen
hebben hierover proeven gedaan; zij vonden, dat energie,
gemeten als „spanning" in de spier en warmte, evenredig
aan de lengte van de spier toenamen. Hill toont aan, dat
de energie van de spiercontracties als warmte, of als me-
chanische: spanningswijziging gemeten kunnen worden, en
dat deze 2 waarden gelijk zijn; een dergelijke snelle om-
zetting van chemische in mechanische energie wijst erop,
dat deze verandering, zooals Starling zegt, binnen molecu-
laire afmetingen plaats heeft, dus een oppervlakte-werking
moet zijn.

Verder als de spier geprikkeld wordt, verandert onmid-
dellijk zijn electrischen toestand — ook dit moet een
oppervlaktewerking zijn, hetzij cheimisch, hetzij electrisch.
Een rekking van de spier eindelijk beteekent oppervlakte-

-ocr page 43-

vergrooting, dus meer plaats voor snelle chemische of elec-
trische omzettingen, en daardoor een vergrooting van de
ebergie. Zoo luiden althans de niet volkomen scherp ge-
houden uiteenzettingen.

-ocr page 44-

HOOFDSTUK IL
Emanatie.

In 1921 deden H, Zwaardemaker en T, P. Feenstra een
mededeeling aangaande de vervangbaarheid van kalium
door radiumemanatie, die ook voor mijn onderzoek van
overwegend belang is en daarom hier nader zal besproken
worden.

Nadat in 1915—\'16 door hen was aangetoond, dat kalium
in de Ringersche vloeistof vervangen kan worden door
andere radioactieve zouten, mits de radioactieve kracht
aequivalent was aan die van de gebruikelijke hoeveelheid
kalium en eveneens vervangbaar door bestraling met
alpha- en bêta-stralen van buiten uit, bleek hen terstond
daarna, dat ook radiumemanatie, gebracht in een Ringer-
sche oplossing zonder kalium, in staat was een, door lang-
durige doorstrooming met K-looze Ringer tot stilstand ge-
bracht hart, weer tot kloppen te brengen. Het hart her-
krijgt zijn automatic, de pulsaties worden even frequent
als ze te voren geweest zijn en de tonus, die tijdens den
stilstand verminderd was, komt weer op het oude peil.

Uit vele proeven bleek hen hetzelfde: Echter nog ande-
re voor mij speciaal belangrijke feiten werden gevonden.
Ie, dat verschillende doses emanatie wisselend van

sterkte dit effect hadden,
2e, dat de balanceerings"wet voor emanatie niet gold,
In het oorspronkelijk stuk vond ik, na hun bespreking
over de balanceering van uraan, thorium e, a, ten opzichte
van,Ca het volgende vermeld, wat betreft de emanatie:

„Ces circonstances sont töut autres pout l\'atome ema-
nation, Tous nos effets n\'ont pu réussir ä démontrer

N,B, de daar gereproduceerde curve is foutief 180 "
gedraaid gedrukt. In de „onderzoekingen" is dit hersteld.

-ocr page 45-

l\'existence d\'un balancement vis à vis du calcium. Pour
plus de simplicité, nous avons choisi une dose déterminée
d\'émanation et nous avons cherché les doses minima et
maxima de chlorure de calcium permises dans chaque cas.

Teneur en éma- Minimum Maximum

nation en curies. CaClj en mgr. p.L. CaClz en mgr. p. L.
36 X 10-»« 50 500

54 X 10"\'®
72 X
106 X 10
180 X 10
270 X 10 \'0
360 X 10"\'o

Quelle que soit la valeur permise de la dose d\'émana-
tion qu\'on prenne, la dose limite de calcium reste la même.
Cela est vrai pour le coeur d\'Anguille comme pour le coeur
de Grenouille, S\' il y avait un phénomène de balancement
entre le calcium et l\'émanation, cela ne serait pas possible.
Ce travail démontre donc qu\' on peut substituer au potas-
sium du liquide de circulation 1\' émanation à la dose de 54
à 360 X 10-\'° curie 1\' hiver, sans balancement avec le
calcium. Ce fait n\' admet qu\' une interprétation radiophy-
siologique, L\' émanation, en effet, est un gaz indifferent,
dont on ne peut attendre, même en solution, aucune action
chimique ni ionique. Malgré cela, elle entretient la fonction
du coeur aussi parfaitement que le potassium lui même
en supposant, bien entendu, qu\' on ait, au préalable fait
disparaître le restant de 1\' élément léger par 1\' irrigation
soignée au moyen de liquide de Ringer sans potassium.
Si 1\' on néglige celte précaution le résultat peut être
troublé par des phénomènes paradoxaur.

Cette action radiophysiologique n\'a rien à faire avec le
balancement des ions décrit par J, Loeb, fait qui a déjà
été relevé dans nos publications antérieures, et trouve une
nouvelle confirmation dans 1\' absence de tout balancement
troublé par des phénomènes paradoxau,

Het waren juist de twee bovengenoemde eigenschappen

-ocr page 46-

van de emanatie, die voor het calciumonderzoek van veel
belang waren. Immers uit het eerste volgt, dat een verlies
aan emanatie — wat wel nooit te verlmijden is — tijdens
de proef geen invloed heeft op de automatie afgezien van
frequentie van het hart. Volgens daarop gerichte bepalin-
gen geeft emanatie juist als kalium bij een bepaalde opti-
male hoeveelheid de grootste frequentie. Daarenboven dat
wc, wanneer maar van een groot radioactief vermogen
werd uitgegaan, verzekerd waren van eenigen tijd regel-
matig pulsceren.

Het feit, dat voor emanatie tegenover calcium de balan-
ceeringswet niet gold, maakte het mogelijk den zuiveren in-
vloed van calcium op dc kracht van het hart na tc gaan, om-
dat dc eens voor altijd te voorschijn geroepen storing in de
balanceering voorgoed constant blijft.

Voor ik overga tot de beschrijving van de manier, waar-
op het radioactief vermogen van dc cmanatieoplossing
werd bepaald, nog enkele woorden over het onderzoek
aangaande radiumenxanatie.

De naam Emanatie is afkomstig van Rutherford, Deze
schreef dc in 1899 door het echtpaar Curie en in 1900 door
!Mc Owens cn Rutherford beschreven invloed van thorium-
verbindingen op gassen of vaste stoffen, toe aan gassen,
welke hij den naam emanatie gaf.

Wegens den längeren levensduur zijn tot nu toe onder
de emanaties alleen de eigenschappen van dc emanatie
van radium onderzocht. Deze emanatie is een gas, zich
geheel gedragend volgens dc wet van Boyle, Zij ontwijkt
uit vaste radiumzouten, voor ieder zout in verschillende
hoeveelheid, echter zeer langzaam en in gering quantum;
terwijl daarentegen oplossingen van het een of andere ra-
dinmzout de geheele hoeveelheid emanatie snel en gemak-
kelijk producceren. Wat de hoeveelheid betreft: Ramsay
en Soddy vonden na zuivering van de emanatie van zuur-
stof, waterstof, koolzuur cn helium, dat een gram radium
bij atmospherischen druk 0,6 m,M\', emanatie leverde.
Emanatie is in water en in sommige andere vloeistoffen

-ocr page 47-

oplosbaar. .Traubenberg en Hoftnann vonden de oplos-
baarheid van emanatie in water sterker dan in zoutoplos-
singen, en uiterst gering in verzadigde zoutsolutie.

Als emanatorium gebruikte ik een toestel volgens ne-
venstaande afbeelding.

Het bestaat uit een vat A, dat met een deksel gesloten
kan worden. Het vat A staat door de kraan ^ in verbin-
ding met B door middel van een lange buis, die tot onge-
veer op den bodem van B verloopt. In het vat B. dat met
de kranen K en U luchtdicht gesloten kan worden, bevindt
zich een radiumhoudende bougie (R) bestaandt uit radium-
bariumbromide. Wanneer nu B geheel met gedestilleerd
water gevuld is, zal het uit A toegelaten water, vloeistof
uit de buis U doen stroomen. Is B met water gevuld, dan
zal de door de radiimihoudende bougie geleverde emanatie
in dat water oplossen, zonder ergens te kunnen ontwijken.

Het toestel werd steeds met in glas gedestilleerd water
gevuld en — om zeker te zijn, dat voldoende emanatie in
oplossing was gegaan — voor het gebruik 24 uur aan zich
zelf overgelaten. Dit bleek voldoende. In de praktijk was
de vloeistof veel langer met radiumzout in aanraking, om-
dat per dag nooit meer dan 300 cc werden afgetapt en het

-ocr page 48-

vat B ruim 2,5 liter kan bevatten. Voordat de geheele
voorraad was vernieuwd verliep dus ruim een week.

Voor ik mijn proeven met emanatie-doorstrooming be-
gon, werd Prof, Ringer bereid gevonden op zijn speciaal
daartoe ingericht laboratorium de radioactieve kracht van
het emanatiewater te meten. Dit geschiedde met de uiter-
ste nauwkeurigheid, zoodat ik meen dat de gevonden
waarden zeer zuiver zijn.

Het onderzoek geschiedde op de volgende wijze. Uit het
emanatorium werd een maatglas van 100 cc gedeeltelijk
gevuld. De vulling had p\'aats door een buisje, dat vanaf
het emanatorium tot bijna op den bodem van het maatglas
reikte. Vervolgens werd snel een pipet van 10 cc vanuit
de onderste vloeistoflaag volgezogen en daarna 1 cc uit dc
pipet onder in een maatkolf met bekenden inhoud gedestil-
leerd water gebracht. Van dit water weer 1 cc onder in
een anderen kolf. Deze kolf werd daarna onmiddellijk ge-
sloten, Op deze wijze v/erd het ontwijken van emanatie-
gas tot een minimum teruggebracht, omdat steeds de vloei-
stof onder uit het vat en onder uit de pipet werd geno-
men, Ter verwijdering van de emanatie uit de vloeistof
werd gebruik gemaakt van koken.

De kolf werd gesloten met een dubbel doorboorde kurk
volgens nevengaande teekening en nu op dc open vlam
gedurende 10 minuien gekookt. De waterdamp ontwijkt
door de buis B en wordt gecondenseerd in C, terwijl dc
emanatie en de te voren in het water aanwezige luchï
naar D kan afstroomen, D is te voren geheel met verzadig-
de NaCl-oplossing gevuld en staat in verbinding met het
vat E, Door wisselen van de hoogte tusschen D en E kan
men ervoor zorgen, dat de vloeistof in D steeds onder ge-
ringen negatieven druk staat. Heeft de vloeistof 10 minu-
ten gekookt, dan v/ordt de vlam weggenomen en nu door
omlaagbrengen van E een zoodanige negatieve druk in D
teweeg gebracht, dat de lucht, door A binnenstroomend,
door de vloeistof borrelt en de laatste sporen emanatie uit

-ocr page 49- -ocr page 50-

de vloeistof jen de zich daarboven bevindende lucht mede-
neemt.

Daarna v^^orden de kranen aan de vaten D en E gesloten.
Het vat D bevat dixs nu als gas de geheele hoeveelheid
emanatie boven den vloeistofspiegel van verzadigde zout-
solutie.

De eigenlijke meting van het radioactief vermogen der
emanatie geschiedt door middel van een gewijzigde Dole-
zalek quadrantelectrometer.

De gewijzigde quadrantelectrometer, welke is opgesteld
in een afzonderlijk vertrek en welke werd vervaardigd
door den heer Stellema, chef-instrumentmaker, verschilt
van het oorspronkelijke type in enkele opzichten.

In de eerste plaats is verandering gebracht in de samen-
stelling van den draad, waaraan de vleugel is opgehangen.
Vroeger werd deze vervaardigd van kwarts, dat om het
geleidend te maken, verzilverd werd. De weerstand van
dezen draad is zeer groot. Bij het nieuwe toestel werd ge-
bruik gemaakt van den Wolleston-draad, welke, minstens
even goed voor het doel geschikt, bovendien het voordeel
van een uiterst geringen weerstand biedt. De vleugel werd
vervaardigd van aluminium, steviger en in toto zelfs lich-
ter dan het vroeger gebruikte zilverpapier.

De meest belangrijke verandering van het toestel be-
staat hierin, dat onder den electrometer een luchtdichte
doos is aangebracht, waarin een commutator aanwezig is,
die naar verkiezing een der quadrantenparen met den
inhoud van het emanatievat kan verbinden en het tegen-
overstaande paar met de aarde of omgekeerd. De schake-
laars, die dit tot stand brengen worden door ingeslepen
conus, luchtdicht sluitend als kranen, van buitenaf bediend
door middel van een latje reikend tot aan den afleeskijker.
Daar de doos één geheel vormt met den electrometer en
door openingen daarmede in directe verbinding staat,
wordt zij dus ook door middel van een zijdelings aan den
electrometer aangebracht glazen reservoir, gevuld met
chloorcalcium, droog gehouden.

-ocr page 51-

Het vat, waarin tenslotte de emanatie ter meting wordt
opgesloten is van koper vervaardigd en kan met gummi-
ringen luchtdicht worden afgesloten. Het is voorzien van
een kwikimanometer en van 2 kranen, waarvan een in
verbinding staat met een Gaede-pomp, welke door middel
van een looden buis de aangezogen lucht buiten het ge-
bouw brengt, terwijl de ander in verbinding kan worden ge-
bracht langs een keten van 3 U-vormige buizen (twee ge-
vuld met chloorcalcium, een met phosphorpentoxyde) met
het tevoren beschreven glazen vat D.

Het emanatievat is direct onder den electrometer ge-
plaatst, terwijl een korte soepele verbinding, van den elec-
trometer gaande naar een, van den wand geïsoleerde in het
midden van het vat aangebrachte, electrode, voor elec-
trisch contact van den inhoud van het vat met den electro-
meter zorgt.

Om de soepele, geïsoleerde verbinding is een koperen
bus aangebracht in contact met de doos, maar geïsoleerd
van het emanatievat. De geheele omhulling van den elec-
trometer (dus ook de doos waarin de schakelaars en com-
mutator) is met de aarde verbonden, zoodat zich nergens
een electrisch veld kan vormen.

"~l^et het aanbrengen van de beschreven doos onder den
electrometer is bereikt, dat alle verbindingen van qua-
dranten met commutator en emanatievat, zoo kort
mogelijk zijn en — wat van veel grooter belang is —
isolatie-droog en stofvrij. Bovendien is alles (zelfs de laat-
ste soepele verbinding met het emanatievat) omgeven door
een met de aarde verbonden ring.

Het aflezen van den uitslag geschiedt door een kijker,
ingesteld via het spiegeltje in den electrometer op een
boogvormige schaalverdeeling, vlak voor den kijker ge-
plaatst.

Het principe, waarop de methode van meting berust, is
dat der luchtionisatie. Vandaar, dat het noodzakelijk is
alvorens tot de eigenlijke meting over te gaan het zooge-

-ocr page 52-

naamd luchtlek te bepalen. Onder luchtlek verstaat men
de geringe luchtgeleiding, die steeds bestaat.

Daartoe wordt de vleugel van den electrometer door een
accumulatoren-batterij op een potentiaal van 40 volt ge-
bracht en daarop constant gehouden, terwijl op den wand
van het emanatievat 500 volt spanning komt te staan.

Na een kwartier wachten wordt het, met de electrode in
het emanatievat in verbinding staande, quadrantenpaar van
de aardeverbinding uitgeschakeld en door aflezen van den
uitslag van het spiegeltje waargenomen, hoe dit quadran-
tenpaar geladen wordt. Pas wanneer het blijkt, dat deze
uitslag zeer gering is (dus b,v, beneden 4 streepjes per
minuut) wordt op de nauwkeurige meetzuiverheid van het
toestel vertrouwd en tot meting overgegaan.

Daartoe wordt het emanatievat door middel van de zuig-
pomp luchtledig gezogen (de kwikbarometer laat de lucht-
verdunning aflezen) en de kraan leidende naar de pomp
gesloten.

Het vat D wordt nu met korte gummislang in verbinding
gebracht met de U-vormige buizen, die op hun beurt weer
via de 2e kraan met het emanatievat communiceeren.
Wordt deze kraan geopend, dan zal het luchtledig in het
emanatievat de emanatiehoudende lucht uit D aanzuigen.
Nadat nog eenige malen gewone lucht in D is toegelaten
en wederom door het emanatievat aangezogen, wordt D
als vrij van emanatie beschouwd en dus aangenomen, dat
zich nu de totale te meten hoeveelheid emanatie in het
emanatievat van den electrometer bevindt.

Op de beschreven wijze wordt de uitslag afgelezen cu
aangeteekend. Voor een nauwkeurige meting bij emanatie
is het noodig 3 uur af te wachten voor de definitieve af-
lezing kan geschieden.

Het bleek, dat na de te voren beschreven verdunning van
het van \'t emanatorium afkomstige emanatiehoudend ge-
destilleerd water 0,0102 cc oplossing was onderzocht. De
totale hoeveelheid emanatie hieruit gaf 54 strepen per mi-
nuut uitslag van den electrometer.

-ocr page 53-

1 cc dus ^ X 54 str. = 5400 str. p.m.

per seconde dus ^^^ — ^ strepen,

Om de sterkte in bekende maat te kunnen uitdrukken,
werd de emanatiesterkte van een radiumoplossing, -welke
gedurende minstens een maand te voren was bereid (ter
verkrijging van evenwicht) onderzocht.

Het bleek dat 9 X 10-^ mgr. radium 14 strepen uitslag
per seconde gaf. Dit berekenend op de waarde, die voor
het emanatiehoudende water werd gevonden, komen we
tot de volgende waarde voor 1 cc:

^ X 9 X 10-^ mgr. Ra = 6.43 X 9 X 10-^ mgr. Ra

57.87 X 10-^ mgr. Ra of 57.87 X\'IO-\'" gr. Ra = 5.79 X

10-® Curie.

Wanneer ik dus verder over emanatieoplossing 75/300
spreek, wordt daarmede bedoeld een oplossing, die 75
X
5,79 X 10-" Curie per 300 cc Ringer bevat, of 1.4 micro-
curie per Liter.

Er werden nog verschillende andere metingen door Prof.
Ringer verricht, die ten doel hadden te bewijzen, dat het
gebruikte emanatorium in staat was tenminste 300 cc ema-
natiehoudend water, dagelijks gedurende eenige dagen tc
leveren, van ongeveer gelijke sterkte en in de 2e plaats,
dat inderdaad emanatie het hart doorstroomde len niet
door een fout of door mogelijke adsorptie aan gtunmi het
radioactief vermogen verloren ging, alvorens de vloeistof
het hart had bereikt. Om het eerste te bewijzen werden
eerst 300 cc emanatiewater uit het emanatorium afgetapt
en daarna pas op de boven beschreven wijze de nu af-
stroomende vloeistof gemeten.

Het bleek, dat slechts een zeer gering verschil in radio-
actief vermogen bestond tusschen deze vloeistof en de te
voren onderzochte.

Om het tweede na te gaan werd op de gewone wijze een
hart met 75/300 emanatie-Ringer-doorstroomd (zie hoofd-

i

-ocr page 54-

stuk: „Wijze van proefneming") en de uitstroomende vloei-
stof in een reageerbuisje opgevangen.

Het bleek, dat deze vloeistof ongeveer de helft van het
radio-actief vermogen van de oorspronkelijke vloeistof
bezat. Deze waarde mag dan misschien zijn beneden de
waarde, die men zou verwachten, maar er moeten ver-
schillende omsiandigheden, die pas him invloed doen gel-
den, nadat de vloeistof het hart heeft doorstroomd, in re-
kening gebracht worden.

In de eerste plaats gaat het doorstroomen langzaam;
druppel voor druppel vult zich het reageerbuisje, zoodat
in dien tijd veel emanatie verloren kan gaan en in de 2e
plaats werden, om besmetting van de meetkamer te voor-
komen de doorstroomingsproeven in een bijgebouw van
het laboratorium verricht, zoodat tusschen het moment
van doorstrooming en dat van de meting nog weer een
grootere tijd verliep. Wanneer men deze factoren in reke-
ning brengt, meen ik wel te mogen aannemen, dat de
sterkte aan emanatie van de, het hart doorstroomende,
vloeistof zeker dichter bij de oorspronkelijke waarde van
75 X 5.79 X 10-* curie zal liggen, dan bij de waarde ge-
vonden voor de uitstroomende vloeistof. Het verlies aan
emanatie in de straks te beschrijven Mïiriottesche flesch
en doorstroomingsbuis is zeker geringer dan het verlies
daarna.

-ocr page 55-

HOOFDSTUK III.
Wijze van proefneming.

Bij de proeven werd steeds gebruik geniaakt van het ge-
isoleerde hart van Rana esculenta of liever nog alleen
van den ventrikel van het hart.

Het dooden van het proefdier geschiedde door ver-
woesting van hersenen en ruggemerg, door middel van een
naald, vanuit den nek in het ruggemergskanaal en her en-
holte geboord. Na doorknippen van de claviculae en los-
maken van het sternum komt het hart vrij te liggen. Het
pericard wordt voorzichtig geopend, het ligamentje aan de
achterzijde doorgeknipt en nu het hart met de punt naar
de craniale zijde omgeslagen oim den sinus zichtbaar te ma-
ken. Vervolgens wordt de sinus met een fijne schaar even
opengeknipt en vanuit de opening met een stomp pincet
het septum atriorum verwoest. Dit is noodzakelijk, omdat
straks anders de openingen van de canule door het septum
verstopt zouden kunnen worden. In de opening wordt een
Kronecker-canule a double courant gevoerd, zoover, dat
de cardiale openingen ervan juist in den ventrikel reiken en
het aan de canule aangebrachte borstje tot de hoogte van
den sulcus atrioventricularis komt. Een ligatuur wordt op
den sulcus atrioventricularis gelegd even onder het borstje
van de canule. Bij de proeven over hartkracht is het van
het grootste belang dat geen lek in het hart of het systeem
aanwezig is. Daarom werd steeds te voren nagegaan of niet
door oxydatie een verbinding tusschen de beide buizen
van de canule was ontstaan. De Kronecker-canule a double
courant immers, bestaat uit twee nieuw zilveren buisjes
van ongelijke wijdte, waarvan de nauwste dient tot toe-
voer, de wijdste voor afvoer van de doorstroomingsvloei-
stof.

-ocr page 56-

Andere kansen op lek worden bestaan door het aanpak-
ken van het hart met een pincet, of door het te sterk
snoeren van de ligatuur. Daarom mag het hart bij hel om-
klappen ter vrijlegging van den sinus alleen met de punt
van een doek worden aangeraakt. En daarom ook moet
bij het ligeeren de eerste ligatuur losjes worden gelegd,
terwijl dan dc volkomen waterdichte fixatie wordt bereikt
door eenige wikkeltoeren met draad (liefst zeer fijn, ge-
wast bindtouw). Bovendien moet de canule vóór het in-
brengen met vloeistof v/orden gevuld omdat anders de in
de canule achtergebleven lucht in het hart zich zou ophoo-
pen en storend werken op een regelmatige doorstrooming.

Een op die manier behandeld en van zijn omgeving los-
gemaakt hart kan urenlang blijven doorkloppen, mits ge-
zorgd wordt voor een doorstroomingsvloeistof van bepaal-
de samenstelling, behoorlijke zuurstofvoorziening en be-
paalden doorstroomingsdruk.

Het doorstroomingstoestel bestond uit een drietal fles-
schen van Mariotte, geplaatst op een houten bankje onge-
veer 8 c.M. boven de hoogte, waarop het proefobject werd
opgesteld. De flesschen staan door middel van korte dik-
wandige gummi-slangen in verbinding met 3 glazen buizen,
ieder voorzien van een kraan en vervolgens gemeenschap-
pelijk uitmondende in een verbindingsbuisje, dat op zijn
beurt weer met een korte gummi slang in verbinding met
de Kronecker canule kan worden gebracht. Met opzet
spreek ik herhaalde malen over korte gummi slang, omdat
het bij de proeven van veel belang is zoo min mogelijk
gummi met de doorstroomingsvloeistof in aanraking te
brengen; anders zouden allicht fouten door adhaesie in de
buizen het gevolg kunnen zijn. De dikke wand is een ver-
eischte bij de proeven over krachtmeting, opdat men geen
last zal hebben van rekking der slang en dus geen fou*
tieve aanwijzingen krijgt. Werden nu de luchttoevoerende
buizen in de Meiriottesche flesschen nauwkeurig op dezelf-
de hoogte gesteld en wel zoo, dat hun laagste opening zich
op ongeveer 10 c.M, boven het hart bevond, dan was het

-ocr page 57-

zonder tijdverlies en zonder kans op verstoringen van de
opstelling en de rust van het proefobject, mogelijk, door
achtereenvolgens sluiten van een kraan en openen van
een andere, de vloeistof (van verschillende samenstelling)
uit ieder der Marriottesche flesschen, onder nauwkeurig
denzelfden druk, het proefobject te doen doorstroomen.

Was een der Mariottesche flesschen opnieuw gevtild en
dus de druk van de vloeistofkolom nog niet in evenwicht
met de andere, dan werd, door uitnemen van den tap van
de betreffende kraan, de druk gelijk gemaakt, m.a.w. dus
zoolang met doorstrooming gewacht, totdat de lucht uit de
onderste opening van de luchtbuis in de Mariottesche
flesch was geborreld.

De samenstelling van de doorstroomingsvloeistof was
bij de eerste proeven als vo^lgt:

natriumchloride 6.5 gram

kaliumchloride wisselend

calciumchloride wisselend

bicarb. natricus 0.2 gram

gedest. water 1000 gram

Daar mijn proeven steeds van betrekkelijk korten duur
waren was het onnoodig om, zooals Locke aangaf, glycose
aan de vloeistof toe te voegen. Bovendien leek dit niet
wenschelijk, omdat uit ervaring bekend is, dat glycose
nooit volkomen chemisch zuiver te verkrijgen is en het
voor mijn doel noodzakelijk was althans van de doses cal-
cium volkomen zeker te zijn. De zouten werden geleverd
door de Pharmaceutische Groothandel te Utrecht en te
voren op hun zuiverheid onderzocht. Een enkele maal
werden ook zouten afkomstig uit de fabrieken van Poulenc
te Parijs gebruikt, die eveneens chemisch volkomen zuiver
bleken.

Bij mijn opgave van de samenstelling der vloeistof plaat-
ste ik met opzet achter kalitun en calcium de woorden
,.wisselende" doses. Waarom dit geschiedde, is voor het
calcium zonder meer duidelijk. Immers in dit proefschrift
wordt juist de invloed van de verschillende doses Ca op

-ocr page 58-

het hart nagegaan. Echter nog om andere redenen is dit
„wisselend" voor Ca noodig en ook juist om
deze redenen
voor kaliumchloride.

Als eerste reden, moet hier genoeind worden de invloed
van het Jaargetijde op de proefdieren. Het is een feit, dat
iedere nieuwe onderzoeker weer tegenkomt en dat hem
veel teleurstelling en mislukken van proeven kan bezor-
gen, vooral in lente en herfst, dat kikvorschharten in den
zomer een geheel andere samnstelling der doorstroomings-
vloeistof noodig hebben dan in den winter. De Boer heeft
dit verschijnsel in 1918 nader onderzocht en kon aantoo-
nen, dat \'s zomers de optimum samenstellirig een andere
was dan de gewone. Zwaardemaker verklaart deze ver-
andering door de rol, die sensibilisatoren zouden spelen.
Bovendien schijnt niet in alle gevallen deze verandering op
te treden.

Volgens Feenstra, vertoonden de harten in den winter
1920/\'21 geen afwijking met dc zofmerdoses. Hoe het zij,
voor een vergelijkend onderzoek is het niet goed mogelijk
de twee soorten van harten te gebruiken. Ik heb daarom
getracht de verschillende deelen van mijn onderzoek ieder
voor een bepaald soort harten te verrichten.

Bij het nagaan van en concludeeren uit mijn bevindingen
moet verder worden gelet of eventueele fouten tegen de
balanceering zijn begaan, Feenstra heeft aan dit verschijn-
sel zijn proefschrift gewijd, nadat te voren Loeb de volgende
verhouding der zouten in de doorstroomingsvloeistof had
opgesteld:

Na K

>,—1—= constant.

Ca Mg.

Ik heb noodzakelijk, juist omdat ik wisselende doses Ca
wilde onderzoeken, tegen de balanceeringswet moeten
zondigen, doch heb dit echter zooveel mogelijk trachten
goed te maken door bij de wisselende calcium-doses ook
allerlei proeven met wisselende kalium-doses te verrich-
ten, om a priori de tegenwerping, dat mijn uitkomsten op

-ocr page 59-

fouten tegen de balanceering zouden berusten, te ontzenu-
wen.

Daar echter tenslotte bleek, dat het nooit mogelijk zou
zijn bij toevoeging van kalium de werking van het calcium
geheel zuiver te ondrzoeken, omdat we toch bij kalium
met nog andere dan radioactieve eigenschappen te doen
hebben, (ik bedoel hier de tonolyüsche eigenschappen, nog
afgezien dan van zijn rol als kation bij de balanceering) ben
ik overgegaan tot het gebruik van radiumemanatie in Rin-
gersche vloeistof als middel om de automatie te verzeke-
ren, Hierbij kon ik ongestoord calcium-doses wisselen,
omdat hier van balanceering K/Ca geen sprake is, en ook
de andere, bij mijn onderzoek hinderlijke eigenschappen
van het kalium werden geëlimineerd.

Reeds vroeger was door Feenstra aangetoond, dat een,
door langdurige doorstrooming met K-looze vloeistof tot
stilstand gekomen, hart, na doorstrooming met emanatie-
houdende Ringer weer tot kloppen werd gebracht, niette-
genstaande de balanceering gestoord bleef. Hij maakte
daarbij gebruik van een klein emanatorium van de Allg,
Rad, Act, Gesellschaft, dat in \'t geheel 150 cc, vloeistof
kon bevatten en handelde dan steeds zoo, dat hij het ra-
diumpraeparaat direct met Ringersche oplossing in aanra-
king bracht, om dan na 24 uur staan de vloeistof te ge-
bruiken.

Voor een snelleren gang van zaken, waarbij dus meer
emanatie-water noodig zou zijn, maakte ik gebruik van
een grooter eimanatorium als beschreven in Hoofdstuk II,
Dit toestel was jaren te voren door de Allg, Rad, Act, Ges.
geleverd als apparaat voor drinkkuren, toen ter tijd nuttig
geacht bij chronisch gewrichtslijden. Het bleek ondanks
zijn jarenlange rust nog in goeden staat «n zooals in mijn
Hoofdstuk Emanatie beschreven, nog zeer sterk radio-
actief.

Om iedere bron van fouten door mogelijke veranderin-
gen van den wand van het emanatorium door de Ringer-
sche oplossing te ontgaan, vulde ik hel toestel steeds met

-ocr page 60-

ia glas gedestilleerd water om dit later, buiten het emana-
torium, door toevoegen van sterkere zoutsolutie physiolo-
gisch te maken.

De op een dag gebruikte hoeveelheid emanatiewater
ging 300 cc. nooit te boven.

Bij het begin van mijn proeven had ik met dezelfde
moeilijkheid als vorige onderzoekers te kampen. De ema-
natie heeft als gas n.1. de eigenschap zeer snel uit de
vloeistof te verdwijnen, bij geopende flesch. Daarom was
het ten hoogste 20 minuten mogelijk proeven te nemen,
terwijl dan steeds toch nog — door het ontsnappen der
emanatie — een groot vraagteeken achter de, waarschijn-
lijk in de vloeistof aanwezige, hoeveelheid moest worden
geplaatst. Ik heb aan dit bezwaar vele dagen en proefdie-
ren opgeofferd voor ik op de zeer eenvoudige gedachte
kwam, als hieronder aangegeven.

Een Mariottesche flesch (voor mijn proeven van 300 cc.
inhoud) wordt gesloten met een doorboorde kurk, waarin
een gummi draineerbuisje steekt, reikend tot ongeveer den
bodem van de flesch. Om het buisje en de stop wordt nu
een gummi condom gebonden en de stop stevig op de
flesch gedrukt. Wordt nu de flesch, liggende, vanuit de on-
derste opening gevuld, dan zal het geheel saamgevouwen
condom bij de meting der flesch ternauwernood ruimte
beslaan, terwijl nu — nadat de flesch met de ondenste
opening in verbinding met de doorstroomingsbuis is ge-
bracht — de lucht vrij in het condom kan binnentreden
zonder echter met de in de flesch aanwezige vloeistof in
aanraking te komen. Op deze wijze kan de flesch geheel
leeg loopen, omdat tenslotte het condom zich geheel tegen
den binnenwand der flesch aanlegt. Het bleek dus nood-
zakelijk het condom zijn elastische spanning te doen ver-
liezen door het gedurende een paar dagen met water ge-
vuld in overrekten toestand te bewaren. Dan ontplooit het
zich bij het leegloopen der flesch zonder spanning en blijft
dus de druk bij de doorstrooming ongeveer gelijk.

Met deze kleine verandering aan het toestel bleek het

-ocr page 61-

mogelijk urenlang met het emanatiewatcr te werken, ter-
wijl van een afname van de radio-actieve kracht weinig
werd waargenomen. De straks beschreven metingen door
Prof, Ringer toonden aan, dat de vloeistof na geruimen tijd
met het condom in aanraking te zijn geweest en vervol-
gens, na doorstrooming van het hart, in een open buisje op-
gevangen, nog ruim de helft van zijn oorspronkelijk radio-
actieve vermogen bezat (zie hoofdstuk Emanatie), Men
mag dus gerust aannemen, dat de, het hart doorstroomen-
de, vloeistof ongeveer van gelijke samenstelling was, in
aanmerking genomen de betrekkelijk korten tijd van proef-
nettning ( 2 uur).

Eén bezwaar is aan deze afsluiting der flesschen door
middel van een condom verbonden. Terwijl nl. in de
gewone /Mariottesche flesschen de onophoudelijk doorbor-
relende lucht voor voldoende zuurstofvoorziening zorg
draagt, is bij de nieuwe vinding toevoer van 0» aan de
doorstroomingsvloeistof mtgesloten. Dit bezwaar werd als
volgt ondervangen: In het met een condom voorziene
fleschje wordt 150 cc. van de bovenbeschreven oplossing
in dubbele concentratie gedaan, daarna 75 cc. aq. dest.
Nu wordt gedurende eenige minuten Oa door de vloeistof
geblazen en pas daarna het fleschje voor het resteerende
deel met emanatiehoudend water gevuld, door middel van
een buisje, reikend vanaf het emanatorium tot op den
bodettn van het doorstroomingsfleschje. Het reiken tot on-
der den vlo eis tof spie gel van het emanatie toevoerende
buisje is noodig, om zoo min mogelijk ontsnappen van ema-
natiegas te doen plaats hebben. Op deze manier wordt een
concentratie bereikt aangeduid met 75/300 Em. Met hoe-
veel millicurie dit overeenkomt kan men in het hoofdstuk
Emanatie nagaan. Wanneer een andere concentratie dan
75 op 300 werd gewenscht, werd een grootere resp. klei-
nere hoeveelheid gedestilleerd water aan de 150 cc. dub-
bel geconcentreerde zoutsolutie toegevoegd.

Bij het vullen van de fleschjes is het van het grootste
belang ook de kleinste luchtbel te doen ontwijken. Het is

-ocr page 62-

mij uit verschillende mislukkingen duidelijk geworden, dat
het emanatiegas blijkbaar gelegenheid vindt zich in een
dergelijk kleine hoeveelheid lucht op te hoopen, althans
sneller uit de oplossing te verdwijnen; terwijl het dan na-
tuurlijk niet in staat is zijn werking op het hart te ont-
vouwen.

Het was op deze wijze mogelijk een hart zonder kalium
regelmatig te doen kloppen.

Ter meting van de hartskracht werd oorspronkelijk ge-
bruik gemaakt van een aan het afvoerbuisje van de Kro-
necker-canule verbonden U-vormige buis, die met kwik
gevuld en van een schaalverdeeling in m,M, voorzien, als
manometer dienst doet. Deze buis is met een T-stuk inge-
schakeld in de afvoerende buis, die weer met een kraan
gesloten kan worden. Er wordt nu steeds als volgt gehan-
deld, Na geruimen tijd doorstroomen met een vloeistof
van bepaald calciumgehalte wordt de kraan in de afvoer-
buis gesloten. Er wordt nu een diastole van het hart afge-
wacht en vervolgens, wanneer deze zijn maximum heeft
bereikt ook de toevoerende kraan gesloten. Als het hart
dus in systole komt, kan de uitgedreven vloeistof alleen
naar den manometer ontwijken en uit het daarin veroor-
zaakt hoogteverschil der vloeistofspiegels in de twee
beenen van de U-buis de druk in mM, kwik worden afge-
lezen.

Het bleek al spoedig, dat het niet goed mogelijk was op
die manier de kracht te meten. Immers het hart was steeds
in de gelegenheid zich geheel samen te trekken, zoodat
niet de kracht, maar het volumenverschil tusschen diastole
en systole zich op den manometer opteekenden. Om dit
bezwaar te ontgaan, heb ik eerst getracht het volumen van
den U-buis zeer nauw te nemen, zoodat de maximum druk
die het hart kon uitoefenen, bereikt was, voor het zich
geheel had geledigd. Daarbij deed zich weer het bezwaar
voor, dat de wrijving in de buis te sterk werd en dat capil-
laire verhoudingen de metingen onzuiver maakten. Ook
was het zeer bezwaarlijk nauwkeurig het drukverschil af

-ocr page 63-

te lezen in het korte moment van systole, terwijl registra-
tie, anders dan de omslachtige photografische, weer op
groote moeilijkheden stuitte.

Het bleek dus al spoedig noodig deze wijze van kracht-
meting tc laten varen en tot een andere over te gaan, die
aan het voordeel van de isometrie het gemak van registra-
tie paarde.

Daartoe werd gebruik gemaakt van een toestel volgens
nevengaande afbeelding.

mpfim^

- .. v-,1\',\'v\\, v - .k , \' -•■!

Het bestaat uit een klein metalen schoteltje A boven
overtrokken met een dik gummi vlies, waarop met lak een
licht aluminium plaatje is bevestigd. Op dit plaatje rust
een aluminium hefboom scharnierend bij B, Schoteltje en
buizen zijn geheel met vloeistof gevuld. Eventueele lucht-
bellen geven door hun samendrukbaarheid fouten in de
uitslagen van den krachtmeter. Wordt nu eerst de opvoe-
rende kraan gesloten en vervolgens bij maximale diastole
ook de toevoerende, dan zal het hart bij zijn systole moeten
werken tegen de kracht van het gespannen vlies in en daar-
bij de hefboom opheffen, weUce heffingen dan weer op de
beroete trommel kunnen worden opgeschreven. Na eenige
proeven lukte het een vlies van zoodanige dikte en span-
ning te nemen, dat het hart ook bij grootere kracht niet in
staat was voldoenden druk uit te oefenen om zijn gehee-
len inhoud uit te drijven. Dit was hetgeen ik wenschte. Nu
konden zeer fijne en ook grootere krachtsuitingen in den

-ocr page 64-

vonnj van kleinere of grootere uitslagen op dc beroete
trommel worden vastgelegd en later, door ijking van den
krachtmeter met cM. waterdruk, de juiste maat van de
kracht worden berekend. Het bleek mij na voltooien der
proefopstelling, dat een verwante inrichting reeds te voren
door Starling was gebruikt.

Ik ging steeds zóó te werk, dat een hart gedurende uren
uitgespoeld werd met een vloeistof, bevattende de laagste
dosis Ca, waarmede ik dit bepaalde hart wilde beproeven.
Vervolgens werd op de beschreven wijze een opname op
de beroete trotmmel gemaakt en daarna het hart gedurende
3 minuten op de volgende doses Ca gezet. Telkens werd
bij stijgende doseering 3 minuten tusschen iedere opname
gewacht, terwijl het, wanneer van hooge tot lage Ca-dosis
werd overgegaan, experimenteel noodig bleek, minstens 5
minuten te wachten, In het volgend hoofdstuk zullen de
nadere bijzonderheden hierover besproken worden.

Bij het doorstroomen met emanatiehoudende zoutop-
lossing werd nauwkeurig er op gelet, dat de verticale
afstand tusschen den meniscus van de doorstroomingsvloei-
stof en het hart gelijk was. Daardoor werden eventueele
veranderingen in de hefhoogte van den krachtmeter door
verschillen in druk van de doorstroomingsvloeistof verme-
den,

In dit proefschrift zullen verder nog enkele onderzoe-
kingen worden medegedeeld aangaande de rekbaarheid
van het hart bij dooi stroomihg met wisselende Ca-doses,

Om de moeilijkheid van het aflezen tijdens pulsatie tc
ontgaan werd dan gebruik gemaakt van de hartpunt.
Een Kronecker-canule, voor dit doel met een zeer dun
gummibuisje omspannen, wordt tot aan de hartpunt in den
ventrikel gevoerd. Een ligatuur wordt in den sulcus atro-
ventricularis gelegd en nu, door omwinding tot bijna aan de
cardiale openingen van de canule toe, de ventrikel om de
Kronecker gefixeerd. Er blijft daarbij dus een zeer klein
gedeelte van het hart buiten de ligatuur, een gedeelte, dat
zijn automatie heeft verloren.

-ocr page 65-

Het toestel, waarvan bij het nagaan van de rekking van
het hart werd gebruik gemaakt, was als volgt samenge-
steld:

In de buis leidend van de flesch met doorstroomings-
vloeistof naar de Kronecker is een T-stuk met een twee-
werfkraan aangebracht. Met het derde been van het T-
stuk staat een lange glazen buis in verbinding met schaal-
verdeeling in cM, Deze buis is tot bepaalde hoogte met
physiologisch water gevuld en dient als middel om over-
druk op het hart tc zetten, Dc tweewerfkraan kan óf de
flesch met doorstroomingsvloeistof óf de ovcrdrukbuis met
dc Kronecker in verbinding brengen. De afvoerende buis
is eveneens voorzien van een kraan. Om het hart wordt
een soort oncometer aangebracht, gevuld met physiologi-
sche zoutsolutie. De oncometer staat in verbinding met een
U-vormige stijgbuis, voorzien van schaalverdeeling in m|M.
Werd nu, nadat dc hartpunt geruimen tijd met een bepaal-
de Ca-concentratie was doorstroomd de afvoerende kraan
gesloten en de tweewerfkraan op de ovcrdrukbuis gezet
dan konden door uitslagen in de U-vormige buis de volu-
men-verandering van de hartpunt worden afgelezen. Nauw-
keurig werd daarbij zorg gedragen, dat de meniscus in dc
U-buis op de hooge van het hart stond, om fouten, door
eventueele positieven of negatieven druk in den oncometer,
vóór het nemen van de proef te vermijden.

Toen het noodig bleek zeer fijne uitslagen zichtbaar te
maken werd met een electrische lamp een evenwijdige
lichtbundel door de U-buis geworpen en de bewegingen
van den meniscus op die wijze 40 X vergroot op een scherm
geprojecteerd.

Bij de opstelling werd steeds zorg gedragen voor een
nauwkeurige reiniging van de gebruikte flcsschen en bui-
zen, bij gebruik van emanatie met verdund zoutzuur. Ge-
beurt dit niet dan zijn allicht fouten hiervan een gevolg,
waar, zooals uit mijn onderzoek zal blijken, kleine verschil-
len in de Ca-dosis reeds duidelijk merkbaar zijn.

-ocr page 66-

HOOFDSTUK IV,
Eigen onderzoek.

In den winter van 1923 kwam ik, bij nadere qualificatie
van de positieve inotropic door Ca, tot het inzicht, dat
verhooging van de calcium-dosis gepaard ging met een
grootere kracht van het hart. Oorspronkelijk leidde het
verschillend gedrag tijdens de systole van het hart tot deze
gedachte. Werd nml. een hart doorstroomd met een phy-
siologische zoutoplossing, waaraan behalve bicarb. natric.
en kalium, een geringe dosis (bv. 75 mgr. p. L.) Ca was
toegevoegd, dan zag ik, ofschoon de frequentie ten naaste-
bij gelijk bleef, een — wat ik zou willen noemen — trage
systole optreden. Als ongaarne verrichtte het hart zijn
werk, om dadelijk, nadat de systole was bereikt, weer met
een ruk te verslappen. Geheel anders klopte datzelfde hart,
wanneer meer calcium was toegevoegd. De pulsaties wer-
den dan abrupter en de systole werd eenigen tijd volge-
houden. Wat daarbij mij steeds opviel, was het bestaan
van iets als een contractie-ring. Deze ring bevindt zich op
\',\'3 van de hoogte van den ventrikel, gerekend vanaf den
sulcus atrioventricularis en beslaat ongeveer \'/e van de ge-
heele hoogte van den ventrikel. Wanneer de diastole op
het punt is over te gaan in systole begint eerst deze ring
te snoeren, daarna het er onder gelegen gedeelte van het
hart (naar den sulcus toe) en tenslotte pas de hartpunt.
Dit geschiedde regelmatig en keerde telkens weer bij ieder
hart terug, zoodat ik meen hier van een physiologisch
feit te mogen spreken. Ook bleef de contractiering het
laatst zich samentrekkende deel van het hart, wanneer de
rest tenslotte door steeds geringere calciumdoseering tot
stilstand was gebracht, althans geen, voor het bloote oog
zichtbéire, contracties meer uitvoerde.

-ocr page 67-

Werd aan de doorstroomingsvloeistof neutraalrood toe-
gevoegd (zooals gewoonlijk om de reactie te bepalen, wel-
ke dan eventueel met een spoor carb. natric, zwak alka-
lisch werd gehouden), dan zag ik het hart na eenige pulsa-
ties licht rood kleuren als bewijs, dat bij de werking zuur
vrijkwalm. Duidelijk was het dan steeds, dat de contractie-
ring als een donkerroode band tegen de lichtere omgeving
afstak, m.a.w,
daar kwam de grootste hoeveelheid zuur
vrij.

Wanneer tenslotte de Ca-dosis tot 300 mgr. p. L, werd op-
gevoerd, werd de systole geruimen tijd volgehouden en soms
had ik den indruk, dat de diastole niet ten einde was ge-
bracht voor de nieuwe systole intrad. In ieder geval bleek
dan bij meting het üo/umcn-versichil van het hart in systole
en diastole geringer dan bij lagere Ca-dosis.

Oorspronkelijk begon ik, nadat een hart gedurende eeni-
ge minuten op de te onderzoeken Ca-dosis had geklopt,
met het opmeten van de kracht. Later bleek mij, dat ik dan
geen zuivere uitkomsten kon verkrijgen, Hoe dit te ver-
klaren? Is hier sprake van een additie van het in het hart
nog aanwezige Ca bij het Ca van de doorstroomingsvloei-
stof of moeten we aannemen, dat het onvoldoende uitwas-
schen van lecithine en
Cholesterine oorzaak is van de fou-
ten in de uitkomsten?

H, Lieb en Ö, Loewi toonden door verschillende proeven
aan, dat geïsoleerde harten, gebracht in zoutoplossingen
met verschillende Ca-concentratie (van O tot 110 mgr, p,
L,), steeds dezelfde hoeveelheid Ca aan de omringende
vloeistof afstonden.

Zij komen tot de volgende conclusie:

„Es wird die Grosse der Calciumabgaben von Seiten des
künstlich gespeisten Herzens an seine Speisungsflüssigkeit
quantitativ bestimmt. Es ergibt sich dabei, dass das Herz
unter allen Umständen Calcium an diese abgibt. Die Grösse
der Abgabe ist sowohl von der Calciumkonzentration der
Speisungsflüssigkeit unabhängig als auch von deren Bikar-

-ocr page 68-

bonatkonzentration sowie von der Stärke der Herztätig-
keit."

Zij vonden een gemiddelde afscheiding van 0.01 mgr.
CaClï per cc, omspoelingsvloeistof per uur. Zijn het mis-
schien dus deze, aan het hart eigen hoeveelheden Ca, die
we, na langdtu-ig uitwasschen, verwijderen en waardoor de
aan een versch hart verrichte metingen minder constant
zijn?

In de verschillende curven zal men kunnen zien, hoe bij
ongewasschen harten de beginkracht steeds aanzienlijk
hooger is dan de beginkracht van gewasschen harten, ge-
rekend dan met dezelfde dosis Ca in de doorstroomings-
vloeistof.

Onder gewasschen harten versta ik in dit verband, die,
welke gedurende minstens 2 uur waren doorstroomd met
een vloeistof bevattend de minimum-hoeveelheid Ca,
waarop dit hart nog wilde kloppen.

Dat dit uitwasschen niet behoeft te geschieden met een
vloeistof, die geringer Ca-concentratie heeft dan het hart
zelf, volgt eveneens uit de beschreven proeven van Lieb
en Loewi, Immers volgens hun onderzoek maakt noch de
Ca-concentratie, noch die van het bicarb. natr. eenig
verschil in de hoeveelheid van het door het hart afgestaan
calcium, Voorloopig zal ik mij dus bepalen tot het onder-
zoek van gedurende minstens 2 uur uitgewasschen harten.
Daarom spreek ik van gedurende minstens 2 uur uitgewas-
schen harten, omdat het gebleken is uit vele proeven,
dat dan pas van vaste verhoudingen sprake kan zijn.

Ik zou nu mijn proeven in verschillende groepen willen
onderbrengen, waarvan de
eerste den invloed van verschil-
lende doses calcium op het hart bij gelijkblijvende kalium-
doses omvat, de
tweede de uitkomsten bij gelijkblijvende
Ca-dosis en wisselende kaliumdoses.

Vervolgens wat betreft het onderzoek van den zuive-
ren invloed van Ca (dus bij gebruikmaken van emanatie-
houdende Ringer als middel om de automatie te verzeke-
ren):

-ocr page 69-

Ie. wisselende Ca-dosis bij gelijke hoeveelheid emanatie,

2e. de mogelijke invloed van wisselende dosis emanatie
op de kracht van het hart.

I. De invloed van verschillende dosis Ca op de kracht
van het hart bij gelijkblijvende kalium-dosis.

A. Samenstelling van de vloeistof:

bicarb. natr. 0.200

chlor, natr. 6,5

chlor, kalic. 0.100

chlor, calc. 0.075—0,300
aq. dest, 1000

Hiermee werden 10 harten onderzocht. Voor ieder hart
loopen de uitkomsten der verschillende achtereenvolgens
verrichte metingen zoo weinig uiteen, dat daartusschen
zonder kans op fouten het gemiddelde genomen kan wor-
den.

In tabel gebracht kreeg ik voor de 10 harten de volgende
uitkomsten:

Calcium-dosis in mgr p. L. (kalium chloride 100)

Hart

75

150

300

1

15

26

41

2

15

31

34

3

15

32

42

4

16

32

39

5

18

33

42

6

19

33

39

7

19

33

42

8

20

35

44

9

20

31

42

10

18

32

42

gemiddeld 18

32

41

in m.M. water: 144-256^328

De kracht is in de tabel uitgedrukt in mM. curve.
Om ditzelfde in cM, waterdruk over te brengen is het
voldoende te weten, dat volgens ijking 1 mM, uitslag van
den krachtmeter, overeenkwam met 8 mM. waterdruk. Dit
geldt voor alle in dit proefschrift voorkomende tabellen.
Voor deze doorstroomingsvloeistof zal ik voor de eerste
5 harten de waarden aangeven vóórdat de harten voldoen-

5

-ocr page 70-

de gewasschen waren, Het blijkt dan duidelijk hoe groot
de verschillen zijn, zoodat het onnoodig is ook de waarden
voor de andere harten te geven.
Ik vond voor deze harten:

75CaCl2 150CaCl2 SOOCaCl,

Kalium
lOOmgr.
p. L.

- - 52 57

Dit in m.M. water 320 \'416 456 onvoldoende

gespoeld.

B. Met 200 mgr, kaliumchloride per Liter doorstroo-
mingsvloeistof werden 5 harten onderzocht na minstens 2
uur uitwasschen. Onderstaande tabel geeft de gevonden
waarden aan in mM. uitslag van den krachtmeter,
CaClz doses in mgr. p, L._75 150 300

1 Ï2 31 ^

2 15 32 40 200 K

3 22 30 34

4 24 32 37

_5_ 25 34 39

gemiddeld ongeveer in m.M. curve 20 32 38
Dit in m.M. water 160 256 304

In deze tabel komt duidelijk het individueele krachtver-
schil van ieder hart tot uiting. Dit verschijnsel is wel zonder
meer duidelijk.

C, Met 300 mgr, kalium p, L, en wisselende Ca-doses
werden eveneens 5 harten onderzocht met onderstaand
resultaat.

1

39

52

60

2

38

52

55

3

39

51

56

4

41

53

59

5

42

52

56

Ca-doses in mgr. p. L.

75

150

300

1

10

21

33

<2

10

21

36

3

13

27

38

300

4

13

24

41

kalium

5

20

35

40

p. L.

Gemiddeld in m.M. curve

13

26

38

Dit in m.M. water wordt

104

208

304

-ocr page 71-

D Met 400 mgr, kaUumchloridc p. L. en wisselende Ca-
dos^ werden 14 harten onderzocht, In deze curve komt
duidelijk tot uiting de geringere kracht bij de metmgen met
lage Ca^osis. Daar doet zich dus de negatief motrope wer-
king van het kalium zeer duidelijk gevoelen, in verhoudmg
sterker dan bij de hoogere Ca-doses, zooals we later nog
onder II zullen zien.

De gevonden waarden worden door onderstaande tabel
aangegeven.

CaCl3-dosis per Liter in mgr. ^^^

4 21 35

4 17 36

4 24 31

4 22 32

4 22 35

6 25 33

8 29 44

9 29 51

10
11
12

13

14

9 10 32 41 400

« 10 36 41 kalium

15 38 50 p. L.

16 35 44

19 32 45
25 40 _48

Gemiddeld in m.M. curve 10 29 41

Dit in m.M. water wordt 80 232 328

II. In de tweede plaats zal worden in tabel gebracht,
welice waarden dit onderzoek aangaf voor de kracht van
het hart bij gelijkblijvende Ca-dosis en wisselende kalium-

dosis.

Onderzocht werden telkens 5 harten.

A Harten doorstroomd met een physiologische vloei-
stof, die steeds 75 CaCL p. L. bevat, een kaliumdosis wis-
selend van 100-400 mgr. p. L.

-ocr page 72-

Kalium-doscs

100

200

300

400

1

19

12

10

4

2

19

15

10

4

3

20

22

13

4

4

26

24

13

4

5

23

25

20

4

Gemiddeld in m.M. curve

21

20

13

4

Dit in m.M. water

168

160

104

32

75
CaCl,

B. 5 harten werden onderzocht, waarbij in de vloeistof

150 CaCL voorkwam en kaliumdosis wisselend van 100_

400 mgr. p, L.

200 300

1

33

31

21

21

2

33

32

21

17

3

35

30

27

24

150

4

31

33

35

22

CaClj

5

33

34

35

22

33 32 28 21
Dit in mM. water 264 256 224 168

C, 5 harten werden onderzocht met 300 mgr, CaCh p, L,
en 100—400 KCl p. L.

200 300 400

1

39

39

33

35

2

42

40

36

36

3

44

34

38

31

4

42

37

\'41

32

5

42

39

40

35

300

Oemiddeld in m.M. curve 42 38 38 32
Dit in m.M. water 336 304 304 264

Nemen we uit de 3 tabellen II A. B. en C. de gemiddel-
den en daarvan weer de uiterste waarden, dan zien we
voor:

75 CaClï 21 en 4 bij resp. 100 en 400 mgr. kalium

150 „ 33 en 21..............

300 „ 42 en 33.......... „

Brengen we deze waarden tot gelijke beginwaarden terug,
dan krijgen we een verhouding

8 : 27 : 33.

-ocr page 73-

Deze verhouding geeft in omgekeerden zin aan den in-
vloed, die de verhooging van de kaliumdosis kan uitoefenen
op de kracht van het hart bij verschillende Ca-doses en wel
zoo dat deze invloed bij 75 CaCl» per liter ongeveer 4
X,
bij 150 CaCU p. Liter ongeveer 3 X sterker is dan bij hooge
dosis van 300 mgr, CaCL per Liter.

Bij al de onderzoekingen, waar kalium gebruikt werd als
middel om de
automatie van het hart te verzekeren waren
de uitkomsten, hoe fraai overigens ook in denzelfden zin
wijzende, toch sterk beïnvloed door de bijkomstige wer-
kingen van het kalium. Deze bijkomstige werkingen maken
de uitkomsten gecompliceerd en min of meer onzeker en
ontnemen eraan veel van hun bewijskracht.

Daarom werd overgegaan tot het onderzoek van de in-
vloed van het calciam in wisselende dosis op de kracht met
gebruikmaking van radiumemanatie, als middel om de
automatie te verzekeren.

Vóór dit onderzoek kon plaats hebben, moest eerst ge-
zocht worden naar een gunstige dosis emanatie, die zon-
der beschadiging van het hart gedurende langen tijd de
automatie kon in stand houden. Omdat we ons als eisch
gesteld hadden, dat een hart minstens 2 uur moest zijn
uitgewasschen voor het bruikbaar werd voor de proeven
en het in dien tijd vaak gebeurde, dat het hart bij gebrek
aan radioactief element ging stilstaan, moest vaak de ema-
natie reeds lang op het hart gewerkt hebben voor met de
krachtmeting een aanvang werd gemaakt. Vandaar de
noodzakelijkheid nauwkeurig de doseering te bepalen.

Feenstra had te voren reeds een mededeeling over de
dosis emanatie gedaan, maar omdat ik met een ander toe-
stel werkte en omdat de metingen door Feenstra anders
werden verricht dan op het laboratorium voor Physiologi-
sche Chemie moest ik proefondervindelijk te werk gaan.

Het bleek, dat een venmenging van 50—100 cc emana-
tiehoudend gedestilleerd water (uit het te voren beschre-
ven emanatorium) op 300 cc zoutoplossing samen in phy-
siologische concentratie de optimum samenstelling voor

-ocr page 74-

een goede hartswerking was. Er werd echter ook gewerkt
met 35, 50 en 150 cc emanatiehoudende Ringer. Volgens de
metingen verricht door Prof, Ringer, beschreven in het
hoofdstuk Emanatie komt dit per cc overeen met 5,79
X 10-® curie.

Het bleek nu al spoedig, dat met de door Feenstra aan-
gegeven waarden CaCU in mijn geval niet getwerkt kon
-worden. Als maximum vond ik steeds bij de boven aange-
geven emanatiesterkte 50 mgr. CaCh per liter. Als mini-
mum ongeveer 3.5 mgr. Waaraan deze verschillen moeten
worden toegeschreven is later duidelijk geworden. De in-
vloed van het jaargetijde speelt geen rol, omdat het mij
gelukte met emanatie uit het toestel, dat Feenstra indertijd
gebruikte, met hoogere dosis Ca (zooals ook Feenstra aan-
geeft) te werken. Ook werd gedacht aan de mogelijkheid,
dat een stof met gelijke werking als het Ca, door het, door
mij gebruikte emanatorium zou geleverd worden en dat
daarom slechts met 50 CaCU p, L, maxilmum kon gewerkt
Avorden, Deze meening bleek echter niet houdbaar, toen ik
vloeistof uit mijn emanatorium na lang staan en schudden
(dus nadat alle emanatie ontweken was) in het toestel van
Feenstra bracht. Het bleek dan weer mogelijk met de door
hem beschreven hoogere doseering te werken. De grootere
hoeveelheid emanatie en het dus hooier radioactief ver-
mogen kon volgens speciaal daartoe verrichte proeven
geen invloed op de kracht uitoefenen. Zooals uit onder-
staande tabel blijkt wordt bij geliike dosis Ca de kracht
niet vermeerderd door sterker concentratie emanatie. Ik
ging steeds uit van 50 mgr, CaCL p, L, en wisselde de ema-
natiedosis van 75 tot 125 cc op 300 kalium en calcium-looze
Ringer samen in physiologische concentratie.

Bedoelde onderstaande tabel geeft voor verschillende
harten de kracht aan in mM, uitslag bij wisselende emana-
tie-doses en gelijke calcium-doses. Natuurlijk zijn er indi-
vidueel sterke verschillen tusschen de harten, terwijl ech-
ter ieder hart zichzelf in kracht gelijk blijft bij wisselende
sterkte van de doorstroomingsvloeistof aan emanatie.

-ocr page 75-

75/300 Em. 100/300 Em. 125/300 Em.

1

64

64

63

2

60

58

62

3

58

58

59

4

55

55

55

5

51

53

53

6

44

44

42

7

26

27

26

8

26

26

26

9

24

22

23

10

22

22

26

11

22

22

23

12

18

18

19

13

19

19

17

14

17

16

17

15

17

17

20

50
CaClg

Deze vinding is niet alleen van belang in verband met
het verschil, dat bestaat tusschen Feenstra\'s en mijn onder-
zoek, maar vooral daarom, omdat zij de tegenwerping, dat
ik bij langer duur der proeven met andere emanatie-doses
werkte (omdat ontsnappen toch nooit geheel is te vermij-
den) en dat zulks invloed zou kunnen uitoefenen op de
uitkomsten van mijn verschillende krachtmetingen, ont-
zenuwt I

Met emanatie en calcium werden 10 harten onderzocht.
Bij ieder der harten werden vele krachtmetingen verricht,
die zeer weinig verschillen, zoodat ook hier weer het ge-
middelde van al de waarnemingen van één hart in tabel is
gebracht.

Om niet tot de hoogste waarde (50 mgr. p. L.) van het
calcium te gaan, waarbij ik telkens gehinderd werd door het

\') Het verschil in Feenstra\'s en mijn bevindingen moet
uitsluitend gezocht worden in het verschil in emanatie-
sterkte, waarmede wij werkten. Later zal daarover nader
worden bericht. Voorloopig zij het — voor dit onderzoek
voldoende mede te deelen, dat emanatie in sommige op-
zichten in denzelfden zin werkt als Ca — b.v, wat tonus
betreft, en dat dus een stilstand van het hart in tonus eer-
der tot stand komt (bij gelijke Ca-dosis) met veel dan met
weinig emanatie.

-ocr page 76-

in tonus stilstaan der harten, heb ik hier gewerkt rfiet ^n
minimuim van 7,5 mgr, CaCL p, L, en 30 mgr, als maximum.

Hoe een curve geteekend door den uitslag van den wij-
zer van den krachtmeter er inderdaad uitziet, toont onder-
staande reproductie.

In tabel gebracht verkrijgen we voor de 10 onderzochte
harten, doorstroomd met een physiologische vloeistof waar-
in 75/300 Emanatie en wisselende calciumdoses, de volgen-
de waarden^_
CaCl2 7.5mgr. 15 mgr. SOmgr.p.L.

1

60

78

110

2

48

70

105

3

48

72

104

4

40

60

91

5

35

54

70

6 ,

33

54

78

7\'

32

56

84

8

26

60

86

9

26

58

81

10

24

52

80

Gemiddeld in m.M, curve

37

61

90

Dit in m.M. water

296

488

720

-ocr page 77-

We lien hierin een zeer fraaie regelmaat bij de verschilr
lende harten, hoewel natuurlijk niet voor allen de absolute
waarden gelijk zijn. Wanneer we deze gegevens in curve
brengen verkrijgt men een vrijwel rechte lijn, die de kracht-
stijging bij telkens verdubbelen van de calciumdosis aan-

geeft.
90

m.m. uitslag krachtmeter.

KRACHT VAN HET HART

60

130

. caclz\' m.&r. r l

--75 ^ is ^ 22^____^JulO

Het merkwaardige hierbij is, dat niet van een optimale
hoeveelheid calcium kan gesproken worden. Immers de
krachtstijging gaat steeds door, bij verhoogen van de cal-
ciumdosis, zoolang totdat het hart tenslotte door overmaat
Ca stilstaat, instede van ergens in het midden van de lijn
zijn grootste kracht te bereiken en aan weerszijden van
dat punt af te dalen. Een bewijs te meer, dat hier de balan-
ceeringswet niet geldt,

In deze tabel en curve vinden we dus, zonder gestoord te
worden door bijkomstige (chemische) werkingen van an-
dere stoffen, zuiver den invloed op de kracht van het hart
door het calcium vastgelegd. Met een fraaie regelmatigheid
keeren steeds dezelfde waarden terug en de werking van

-ocr page 78-

het calcium is daarbij oogenblikkelijk. Nauwelijks heeft de
vloeistof met hooger calciumgehalte het hart bereikt of
een grootere krachtsuiting vertoont zich. Dit gaat zoo plot-
seling, dat we haast gedwongen worden hier een werking
op de oppervlakte waar te nemen. Het eigenaardige is ook,
dat door langduriger doorstrooming met een bepaalde Ca-
concentratie de bij het begin van de doorstrooming geme-
ten kracht niet of niet noemenswaard toeneemt,

In de beschouwingen zal ik trachten een verklaring te
geven van de redenen, waarom üc er toe kwam na te gaan,
op welke wijze de rekbaarheid van het hart door verschil-
lende Ca^doses werd beïnvloed, In dit hoofdstuk moge het
voldoende zijn alleen de uitkomsten van dit onderzoek
mede te deelen, daar de heschrijving van de wijze van
proefneming reeds in een ander hoofdstuk is opgenomen.

Ik maakte, om het hinderlijke der pulsaties bij het afle-
zen te ontgaan, in een nieuwe reeks alleen gebruik van de hart-

\'loorm.m. in stugbuis.

80

REKBAARHEID VAN HET HART

40 c.M. WATER OVERDRUK.

CaCl? m.Gr. r

60

40

75. iso 225

-ocr page 79-

punt. Deze werd met het gewone doorstroomingstoestel
achtereenvolgens doorstroomd met kaÜlooze Ringersche
oplossing, waarin zich 75, 150 of 225 mgr. CaCla p, L. be-
vond, Na 5 minuten doorstroomen werd het proefobject
aan een inwendigen druk van 40 cM, water blootgesteld
en nu op de beschreven wijze de volumenverandering in
de stijgbuis van den oncometer afgelezen. Nevenstaande
curve geeft voor verschillende proeven bij enkele harten
genomen de gevonden waarden aan.

Uit deze curve volgt, dat een vermeerdering van de Ca-
dosis steeds gepaard gaat met een vermindering van de
rekbaarheid van het hart en wel heeft deze vermindering
wederom ongeveer lineair plaats. Ik heb ook hierbij er
steeds op gelet of ook deze verandering in de hartspier
oogenblikkelijk optrad. Dit bleek inderdaad het geval.

Met ditzelfde toestel werd nagegaan of de paradox van
Weber ook voor bet hart bestond, m,a,w, of ook de hart-
spier bij contractie (systole) meer rekbaar was, dan bij
verslapping (diastole). Daar we alleen met de hartpunt
werkten en dus iedere automatie was uitgesloten werd de
prikkel tot contractie gegeven door een enkelen inductie-
slag (soms ook met een Neefschen hamer, hetgeen op het-
zelfde neerkomt, daar aan het hart geen tetanus voorkomt).
Het electrisch contact met het hart werd verkregen eener-
zijds langs de Kronecker canule en anderzijds door middel
van een schotelvormige platina electrode, die in den onco-
meter zacht op de hartpunt rustte. Slechts een
vlakke, nooit
een
puntvormige electrode mag met het hart in aanraking
gebracht worden, omdat uit ervaring blijkt, dat bij den
grooten overdruk, waaraan het hart wordt blootgesteld
zeer gemakkelijk lekken optreden, die dan natuurlijk
iedere verdere proefneming onmogelijk maken. Daar we
hier met uiterst geringe verschillen te doen hebben werd de
bev/eging van den meniscus door middel van een evenwij-
digen lichtbundel 40
X vergroot op een scherm met
schaalverdeeling geprojecteerd.

-ocr page 80-

De hartpunt wordt nu, na eenigen tijd met Ringersche
vloeistof doorstroomd te
zijn, inwendig onder 40 cM, wa-
terdruk gebracht. De uitslag van den meniscus wordt op de
schaalverdeeling afgelezen. Nu wordt de electrische prik-
kel in werking gebracht en dan door een helper (in mijn
geval iemand, die niet op de hoogte gebracht was van het-
geen kon gebeuren) de verandering in den stand van den
meniscus afgelezen. Het bleek nu, op een enkele uitzonde-
ring na, mogelijk de Webersche paradox ad oculos te de-
monstreeren door een duidelijk merkbaren uitslag van den
meniscus in den zin van meerdere rekbaarheid van de
hartspier. Ofschoon niet in durect verband met de bedoe-
ling van mijn proefschrift meende ik toch als curiosum dit
te kunnen mededeelen.

Het leek nu verder van belang ook andere factoren, die
de rekbaarheid van de hartspier beïnvloeden na te gaan.
Door Noyons en Boukaert was te voren reeds gevonden,
dat een hart, doorstroomd met Ca-looze oplossing bij O ° C.
bleef voortkloppen even regelmatig alsof bij kamertempe-
ratuur CaClï in de vloeistof aanwezig was. A priori was
dus reeds aan te nemen, dat een dergelijk hart ook tot een
krachtsuiting in staat zou zijn.

Een hart wordt op de gewone wijze met een K en Ca-
looze Ringer doorstroomd. Voordat de doorstroomings-
vloeistof het hart bereikt wordt deze geleid door een gla-
zen spiraal, die in een reservoir gevuld met koudmakend
mengsel (ijs en zout) op — 4 ° C. is vervat. De doorstroo-
mingsvloeistof heeft dan een temperatuur van ten naasten-
bij O ° C, Het bleek, dat de kracht van het hart ongeveer
dezelfde was als bij doorstrooming bij 15 ° C, met 40 CaCl»
per Liter, Merkwaardig is het in dit verband mede te dee-
len, dat een hart kloppend op de glycose-oplossing aange-
geven door Noyons (0,400 NaHCOs en 35 gr, glycose p, L,)
volkomen dezelfde kracht vertoont als het hart door-
stroomd met Ca-looze vloeistof bij O ° C,

-ocr page 81-

Het is niet zeker te zeggen hoe dit moet worden opge-
vat. Twee meeningen zijn verdedigbaar. De eerste, dat
noch door de beschreven
glycose-oplossing, noch door Ca-
looze vloeistof bij O ° zouten uit het hart worden gespoeld.
Dat m.a.w. het hart hier zou kloppen op zijn eigen zouten
en dus in beide gevallen ongeveer gelijken uitslag geven. De
andere mogelijkheid is, dat de lage temperatuur en de gly-
cose-oplossing beiden in colloid-chemischen zin dezelfde
harding op de hartspier zouden uitoefenen. Hoe de verkla-
ring ook moge luiden het feit echter bestaat. Herhaaldelijk
zag ik het met dezelfde nauwkeurigheid optreden.

Vervanging van het Calciiun.

Volgens verschillende auteurs is calcium in meerdere of
mindere mate te vervangen door Sr, Ba, Be, Mg.

Ook over de vervangbaarheid van Ca als middel tot
krachtsuiting verrichtte ik verschillende proeven met Be,
Mg, Sr en Ba. Het bleek toen, dat alleen Sr het Ca in zijn
werking op de hartskracht en dan nog slechts ten deele
kan vervangen.

Van de andere elementen van de reeks kon noch afzon-
derlijk noch gedeeltelijk (dus in samenwerking met een
lage dosis CaCh) een werking op de kracht worden aange-
toond. Telkens weer gaf de krachtmeter dan den uitslag aan
alsof
alleen CaCh aanwezig was. Van vermeerdering of ver-
mindering van de dosis Be, Mg en Ba was op de kracht van
het hart niets merkbaar, tenzij men tot zeer hooge dosis
van de zouten van deze elementen ging, in welk geval be-
schadiging (vergiftiging) van het hart optrad en stilstand in
diastole.

-ocr page 82-

HOOFDSTUK V.
BESCHOUWINGEN.

Blijkens hetgeen in Hoofdstuk I aangaande andere on-
derzoekers is medegedeeld, was tot nu toe over de werking
van het calcium, behoudens zekere effecten op de automa-
tie, die hier buiten bespreking kunnen blijven, bekend zijn
positieve werking op de inotropie. Tot meting van dit posi-
tief effect werd steeds gebruik gemaakt van de verande-
ring die toediening van wisselende doses calcium bracht in
de hefhoogte. Dit nu is m.i. een niet geheel juiste methode.
Immers hefhoogte beteekent de afgelegde weg en dus niet
kracht. Dat die factoren niet samengaan, althans niet
in de uitersten blijkt wel uit het feit, dat een hart
stilstaande in tonus door te veel calcium niet meer
in staat is een hefboom te bewegen (dus het meten van de
hefhoogte onmogelijk maakt), terwijl dan toch nog de
kracht aanzienlijk kan zijn. Beneden deze uiterste grens
vindt men bij meting van de hefhoogte zeker foutieve
waarden voor de kracht omdat daar twee factoren, beiden
afhankelijk van het calcium, elkander tegenwerken.

Ik bedoel met deze factoren de toniseerende werking
van het calcium en zijn werking op de kracht. Want, wordt
door meer calcium de hartskracht grooter, dan zal, door
het tegelijk optreden van tonus, het hart niet, of niet geheel
in staat zijn de vermeerderde kracht in vergrooting van de
hefhoogte om te zetten. Het in rekening brengen van de
fout door het veihoogen van den tonus gemaakt, is tot nu
toe niet mogelijk gebleken.

Energie is het product van kracht en hefhoogte. Star-
ling\'s onderzoek geeft dus niet de zuivere kracht van het
hart, maar de
mechanische energie.

Mijn onderzoek was er nu speciaal op gericht om de

-ocr page 83-

eerste factor van het product door Starling onderzocht
direct te meten en wel met de isometrische methode als
beschreven in Hoofdstuk III.

Door emanatie in plaats van kalium te gebruiken als
middel om de automatie te verzekeren, was het mogelijk
de tonolytische en, in groote doses, negatief inotrope wer-
king van dit element te ontgaan. Met behulp van de radium-
emanatie meen ik dus de
zuivere werking van het calcium
op de hartspier te hebben gemeten, daar aan de emanatie
toch nooit andere dan radioactieve werking kan worden

toegeschreven.

Toch zou het ook mogelijk zijn, dat iemand, die met de
metliode Starling werkte, ongeveer parallel verloopende
uitkomsten verkreeg. Immers mech. energie = kracht X
weg. De eerste factor: kracht, wordt door calcium be-
ïnvloed, de tweede: weg, eveneens, blijkens het onderzoek

o.a. van v. d. Willigen.

Calcium werkt op de kracht. Calcium werkt eveneens o?
den weg, in matige doses direct, in hooge dosis indirect
alleen door tusschenkomst van den toniseerenden invloed
en dan dus in tegengestelden zin.

Hieruit volgt dus, dat calcium kan influenceeren op de
mechanische energie, zonder die zelf voort te brengen.

Hoe moeten we ons dan die invloed van het calcium op
de kracht denken, waar het als energiebron vervalt?

Calcium zou een voorwaarde voor het tot uiting komen
van kracht kunnen zijn en wel zoo, dat het door stevig ma-
ken, m.a.w. door vermindering van de rekbaarheid van de
hartspier werkte. We kunnen ons denken dat een hart
groote mogelijkheden tot krachtsuiting herbergt zonder in

staat te zijn_als gevolg van volkomen rekbaarheid van

zijn spierweefsel — deze kracht als beweging ten toon te
spreiden. Door deze redeneering ben ik er toe gekomen de
rekbaarheid van de hartspier bij wisselende Ca-doorstroo-
ming te meten. Inderdaad bleek de rekbaarheid ongeveer
rechtlijnig met de stijging van de Ca-doses af te nemen
(Hoofdstuk IV), Althans één der factoren, die de werkmg

-ocr page 84-

van het Ca op het hart beïnvloeden is hiermede vastgelegd,
zonder daarmede ook maar in het minst te willen spreken
over Ca als
eenige factor. Ik denk me de werking ongeveer
dezelfde als die van het zwavel bij het vulcaniseerproces
van de rubber met dit verschil dan, dat de calciumwerking
een tijdelijke verbinding van cel en element geeft, terwijl
bij de rubber dit proces tot nu toe onomkeerbaar is gevon-
den. Het is mij niet gelukt een andere, meer algemeene
verklaring voor de werking van het calcium tc vinden.

Mogelijk is het nog met mijn onderzoek in de richting te
komen van een verklaring voor het feit, dat bij — voor het
bloote oog — stilstaand hart (door calciumonttrekking)
het E, K, nog lang ongestoord doorgaat. Einthoven vond
reeds geruimen tijd geleden, dat E, K, en mechanogram
even lang werkzaaim blijven, mits de methode van registra-
tie van het mechanogram fijn genoeg genomen werden. Ter
verklaring van de schijnbare tegenstrijdigheid zou ik de
calciumwerkingen willen splitsen in een op de kracht en een
op de automatie. Uit mijn onderzoek blijkt dat ten slotte
de kracht — bij steeds dalende Ca-dosis — = 0 wordt.
Het is dan dus gekomen tot dien toestand van het hart, als
boven beschreven, waarin het hart nog vele mogelijkheden
in zich bergt, maar er door een gebrek aan ,,bindmateriaal"
tusschen die mogelijkheden en het zichtbaar maken daar-
van voor den oppervlakkigen beschouwer een doodsche
rust heerscht, In dat geval is dus het mechanogram schijn-
baar afwezig terwijl het E, K, rustig doorgaat. Pas wan-
neer het hart werkelijk ook zijn automatie heeft verloren
staakt eveneens het E, K,

Ongedwongen meende ik op die manier het verschil tus-
schen Einthoven\'s en anderer meening te kunnen verkla-
ren.

-ocr page 85-

Feitelijke uitkomsten.

1. Calcium is noodzakelijk in dc doorstroomingsvloeistof,
óók om het hart in staat te stellen kracht uit tc oefe-
nen.

2. De kracht van het hart stijgt ongeveer lineair met dc
vermeerdering van de calciumdosis in de doorstroo-
mingsvloeistof.

3. De vermeerderde kracht treedt oogenblikkelijk op,
zoodra dc vloeistof met meer calcium het hart bereikt.

4. De krachtvermeerdering blijft aanhouden, bij stijging
van de calcixmidosis, zoolang dc automatie blijft be-
staan en omgekeerd.

5. De rekbaarheid van het hart neemt evenredig met de
stijging van dc calciumdosis in de doorstroomingsvloei-
stof af.

6. Deze verminderde rekbaarheid is althans één van de
factoren, die het hart tot meerdere krachtsuiting in
staat stellen,

7. Deze zuivere meting van dc hartskracht kan alleen
geschieden, bij vervanging van het kalium in de Rin^
gersche vloeistof door radiumemanatie.

8. In de reeks Be, Mg, Ca, Sr, Ba kan alleen het Sr in het
beschreven opzicht met Ca worden gelijkgesteld.

-ocr page 86-

LITTERATUUR.

E. Abderhalden und E. Gellhorn.

Das Verhalten des Herzstreifenpräparates nach Loewi
unter verschiedenen Bedingungen.
Pflüg. Arch. Bd. 183, S. 303.
W. C. Arbeiter. Phénomènes mécaniques et électriques dans
le coeur de grenouille après soustraction de Calcium.
Arch. Néérl. de Ph. 1921. p. 185--235.
R. Arima. Ueber Spontanerhohlung.

Pflüg. Arch. Bd. 157. S. 531. (1914).
Arthus et Pagès. Nouvelle théorie chimique de la coagulation
du sang.

Arch, de Phys. 22. p. 739. (1890).

Berkely and Beebe. Physiology and Chemistry of parathyreoid
glands.

Journ. of med. R. 20. (1909) p. 149.
Biedermann. Rhytmische durch chemische Reizung bedingte
Kontraktion gestreifter Muskeln. Sitzungsber. Wiener
Akad. 82. S. 257 (1880).
Blake. Med. Journ. of Edinb. 56. bld. 111. (1841).
L.
Blum. L\'action antiphlogistique des sels de Calcium.

C. R. Soc. Biol. (1921) T 85. p. 1156--1158.
Boehm. Arch. f. Exp. Path. u. Ph. Bd. 75.. S 230. (1913)
Boekelman und Staal. Zur Kenntnis der Kalkausscheidung
im Harn.

Ach. f. Exp. Path. u. Ph. 56: s. 260. (1907)
5.
de Boer. Le liquide de perfusion. Arch. Neérl. de Phys.
T 2. p. 352 (1918).

Id. Ueber den Einflusz von Bariumchloride auf das
Froschherz.

Pflüg. Arch. (1921) Bd 187: s. 283.

-ocr page 87-

ƒ. ƒ. Bouckaert et ƒ. P. Noyons. Rapport entre les effets
des ions potassium et calcium et le coefficient de tem-
pérature du coeur de grenouille.
Arch. Int. de Phys. T 19 H; p. 160—182. (1922)

Brunton. On the use of calcium salts as cardiac-tonics in
pneumonia and heart disease.
Brit-med. Journ. (1907) p. 616.

W. Burridge. Localisation of Calcium. Journ. of Phys. Vol
51; p. 45 (1917).

W. Burridge. Effects on the frog\'s heart of varying the
alcalinity and calcium content of the perfusing fluid.

Journ. of Phys. Vol 55; N". 1—2;p. 111 — 113; (1921).

Burton. L\'action de 1\' alcool sur la force du coeur.

Arch. Neérl de Phys. T VII; p. 157; (1922).

Busquet et Pachon. Journ. de Phys. et de Path, génér. XI;
p. 807-851 ; (1909)

Id. Compt. Rend, de 1\' Ac. d. Se. 65 (1908).

J. B. Mac Galium. Zie M.

J, ten Gate. L\'influence des ions Ca. et K. sur l\'inhibiition
du coeur par le nerf vague. Arch. Néerl. de phys. de
l\'homme et des animaux. Bd. 6. Liefg. 3. 8, 372—387
(1922).

R. Chiari und H. Janiischke. Hemmung von Transsudat
und Exsudatbildung durch Kalzium Salze. Wien: Klin.
Wochensch. XXIII no. 12 (1910) S. 427.

A. J. Clark. The Action of Ions and of Lipoids on the
Frog\'s heart. Jnl. of Physiol. XLVII 1913, p. 66—107.

Id. The Influence of Ions upon the action

of Digitalis 1912. Proc. R. S. med. V, p. 1-17.

A, J. Clark and G. Tate. The Action of potassium and cal-
cium upon the isolated Uterus. Arch, inter, de pharma-
codynamie et de thérapie. Bd. 26, H 1—2, S. 103—
114. (1921)

Closson and Underhill. The mechanism of Salt glycosuria.
Amer. Journ. of Phys. 15. (1906) p. 321.

-ocr page 88-

Crombie. On the use of chloride of Calcium in the treatment
of pneumonia. Practitioner, 1893.

Mad, P. Curie. Traité de Radioactivité. T. I. p. 201.

A. R. Cushny. The Colloid-free filtrate of serum, Journ. of
Phys. Vol LUI, p. 390.

A. Daumas en H. Stassano. Zie Stassano.

Delezenne. Sur l\'activation du suc pancréatique par les sels
du calcium. C. R. Soc. Biol. 59 (1904) p. 614.

H. C. A. Detmar. De invloed der Aardalkali metalen op
den radioactieven evenwichtslijn, onderzocht aan den
K. U. lijn. Diss. Utr. 1919.

T. P. Feenstra. Dissert. Utrecht 1921.

M. H. Fischer. On the production and suppression of gly-
cosuria in rabbits through electrolyts.
Univer. of Calif. Public. Physiol. I. 87. (1904)

id. Pfl. Arch. Bd. 124. (1908) S. 69.

Franke. Ueber die Giftwirkung der Calciumsalze. Diss. Würz-
burg. 1889.

E. Freudenberg und P. György. Bioch. Zeitsch. Bd. 129.
H 1--2. S 134-137 cn 138-143. (1922).

A. Fröhlich und R. Gussenbauer. Die Wirkung der Erdal-
kaliën auf das Elektrogramm normaler und oxalat-
vergifteter Kaninchen. Arch. f. exp. Path, u Pharm. Bd.
97, H. 1-6, S. 61—78.

Folmer Mej. H. J. A new electrometer, specially arranged
for radioactive investigations. Kon. Akad. van Wetensch.
Amsterd. (1918) p. 684,

E. Gellhorn u E. Abderhalden. Zie Abderhalden.

Goethlin. Skand. Arch. f. Phys. Bd. 12, S 1, 1902.

H. Goszmann. Ing. Diss. Erlangen, 1898.

Grosz. Die Bedeutung der Salze der Ringerschen Lösungen
für das isolirte Saügetierherz. Pflüg. Arch. 99. S 264 (1903)

R. Gussenbauer und A Fröhlich. Zie Fröhlich.

P. Gyorgy und E. Freudenberg. Zie Freudenberg.

-ocr page 89-

H J. Hamburger. The Influence of small amounts of Ca on
the motion of Phagocytes, Proc. of Kon. Akad. Am-
sterd. 1910. p. 66—79.

Id. Ueber den Durchtritt van Ca-ionen durch

die Blutkörperchen und dessen Bedingungen, Zeitsch
f. physik. Chemie. 69. S. 663. (1909).
H.
Hambarger en de Haan. Bloch. Zeitsch. 24. (1910) S. 470.
id. en E. Hekma. Quantitatieve Studiën über Phago-
cytose. Bioch. Leitsch. IX, 275. (1908) ^
K. Hansen. Beobachtungen über die Wirkung des Calciument-
zugs am überlebenden Froschherz. Zeitsch f. Biol. Bd.
73. H 8-9. S . 191-204 (1921).
Hansfeen. Jahrbücher Wiss. Botanik. 47. (1910) S. 289.

- Idem 53, S. 536 (1914).
Hekma. Over een bevorderenden invloed van calcium chlo-
ride en van darmwand-extract op Trypsine werking.
Verslag Kon. Akad. v. Weten. Afd. Wis. en natuur.
25 Febr. 1911.

Id. en H. Hamburger. Quantitatieve Studiën über Phago-
cytose. Bioch. Zeitsch IX, 275. (1908)
Rud. Höber. Lehrbuch der Physiologie des Menschen 1919,
S. 203.

Id. Zur Analyse der Kalziumwirkung, Pfl. Arch.

1920) Bd. 182, S. 104.
Id. Phys. Chemie der Zelle und der Gewebe.

Leipzig und Berlin (1914) S. 446.
Id. Beiträge zur Theorie der physiol. Ca. Wirkung

Pfl. Arch. 166. S. 531 (1917).
Id. Deut. med. Wochensch. (1920) n®. 16.
Hoffmann. Die Wirkung einiger organ. Salze auf das Säu-
getierherz. Zeitsch f. Biol. Bd. 66 (1915) S. 319.
Id. Ueber eine neue Entstehungsweise von Melli-

turie Arch. Du Bois Reymond (1871); S. 550.
Hofmann. Marx Handbuch der Radiologie (1905); S. 337.
Hooker. The chemical regulation of vascular tone as studied
upon perfused blood vessels of the frog. Amer. Journ.
of Phys. 28. (361-367)

-ocr page 90-

Howell. Amer: Journ: of Physiol. 2. p. 79. 1898)

id. An analysis of the influence of sodium, po-

tassium and Ca.salts on the automatic con-
tractions of heart-muscle. Amer. Journ. of Phy-
siol. (1901) 6. p. 184.
Hueck en Langendorff;. Zie LangendorfF.

Isovesco. Le chlorure de calcium dans le mal de Bright. C.

R. Soc. Biol. 62, p. 314. (1907)
ƒ.
Katz. Die minerahschen Bestandteilen des Muskelfleisches.

Pfl. Arch. 63, I. (1896)
R. Kolm u. E. P. Pick. Ueber die Bedeutung des Calciums
für die Erregbarkeit der Sympathischen Herznerven-
endigungen. Pfl. Arch. Bd. 189, S. 137.
Kreftings. Verg. Hansteen, loc. cit.

Langendorff und Hueck. Die Wirkung des Calciums auf das

Herz. Pflüg. Arch. 96, 1903, S. 473.
Laqueur. Ueber den Casein als Saüre und seine Unterschiede
gegen den durch Lab veränderten Casern. Theorie
der Labgerinnung. Hofmeisters Beiträge. 7. 1906,
S. 273.

Id. Wirkung des Labferments auf Milch und Caseïn.
Bioch. Centralblatt 4: S. 333; 1905.
Lazarus. Handbuch der Radiologie.

Lieb u Loewi. Ueber Spontanerhohlung des Froschherzens
bei unzureichender Kationenspeisung.
Pflüg. Arçh. Bd. 173, 1918, S. 152.
E. Lehmann. Zur Wirkung des Kohlensaüren Kalks und der
Kohlensaüren Magnesia.
Beri. Klin. Wochenschrift 19, 1882, S. 320.
Leopold und von Reusz. Ueber die Beziehungen der Epithel-
körperchen zum Kalkbestand des Organismus. Wien.
KUn. Woch. 1908, S. 1243.
R. Lillie. The general biological significance of changes in
the permeability of the surface layer of living cells.
Biol. Bull. 17. 1909: p. 188.

-ocr page 91-

Idem. The relation of stimulation and contraction in
irritable tissues to changes in the permeability
of the limiting membrane.

Amer. Journ. of Phys. 1911; V. 28; p. 197.

Frank Locke. Notiz über den Einflusz Physiologischer Koch-
salzlösung auf die Erregbarkeit von Muskel und Nerv.

Zentralbl. f. Phys. 8, 1894: S 166.

ƒ. Loeb. The stimulating and inhibitory effects of Mg. and
Ca upon the rythmical contractions of a jelly-fish. (Poly-
orchis).

Journ. of Biol, chemistry 1; p. 427, 1906.
Idem. Am. Journ. of Phys. 6; 1902; p. 411.
Idem. An apparently new form of muscular irritability
(contact irritability) produced bij solutions of salts
whose anions are liable to form insoluble Ca-
compounds.

Am. J. of Phys. 5; p. 362; 1901.
Idem. Ueber Ionen welche rythmische Zuckungen der
Skelettmuskeln hervorrufen.

Festschrift f. A. Fick. Braunschweig 1899,
Idem. Ueber die anticytolytische Wirkung von Salzen
mit zweiwertigen Metallen-Bioch. Zeitschr. 5 ; S
351: 1907.

O. Loewi. Ueber die Wirkung von Lipoïden auf die hypo-
dynamie und deren Beziehung zum Kalium. Pflüg.

Arch. f. Phys. 187; H 1-3; S 123.
Idem Pfl. Arch. Bd. 170 (1918). S. 677.
Idem. The physiological rôle of minerai nutrients. Bull.
U. S. Dep. of Agriculture. Washington. 1899;
No. 18.

Lundberg. Kleinere Beiträge zur Koagulieruijig des Kaseins.
Maly\'s Jahresb. f. Tierchemie. 6; S. 11; 1877.

Mac Owens. Phil. Mag. Oct. 1899.

Mac. Galium u. Voegtlin. Ueber die Beziehung der Para-
thyreoidea zum KalziumstofFwechsel. Zentrbl. f. d.
Grensgeb. d, Med. und. Chir. 11; 1908. S 6.

-ocr page 92-

Idem. On the relation of tetany to the parathyreoid
glands. Journ. Exp. med. 11; 1909; p. 118.

Mac Galium. The influence of Calcium and Baryum on the
secretory activity of the Kidney.

Univ. of. Calif, publ; Phys. 2; 1904; p. 31.

E. G. Martin. Amer. Journ. of Physiol. 1906. 16. p. 219.

Meitzer u Auer. Ueber die Beziehungen des Calciums zu
den Hemmungswirkungen des Magnesiums bei Tieren,
Zentrbl. f. Phys. 21; 1908; p. 788.

Meitzer. Die Einflüsze von NaCl und CaClg auf die indirekte
und directe Erregbarkeit von Froschmuskeln.

Zentrbl. f. Phys. 23; 1909; S. 350.

Mickwitz. Untersuchungen über die physiologischen Wirkun-
gen der Salze der Alkalien und Alkalischen Erden.

Diss. Dorpat, 1874.

G. R. Mines. On the replacement of Calcium in certain
neuromuscular mechanisms by allied substances.

J. of Phys. 42; 1911; p. 251.

Netter. Le chlorure de calcium dans la pneumonie. Compt.
R. S. B. 62; 1907; p. 632.

S. M. Neuschlosz. Die kolloidchemische Bedeutung des
Physiologischen lonenantagonismus und der aequilibrierten
Salzlösungen.

Pflüg. Arch. 1920; Bd. 181. S. 17.

Van Noorden. Zur behandlung der Harnsaüren Nierenkon-
kremente.

14 Kongr. f. Inn. Med. 1896; S. 312.

Overton. Beiträge zur allgemeinen Muskel- und Nervenphy-
siologie.

Pflüg. Arch. 105; 1904; S. 237.

Oidtmann. Die organischen Bestandteile der Leber und Nier,
und der meisten andern tierischen Drüsen. Würzb. Preis-
schr. 1858.

W. Osterhout. Permeability of protoplasm to ions and the
theory of antagonism.

Science. 1912; 35; p. 112.

-ocr page 93-

Idem. Reversible changes in permeability produced bij
( electrolyts.

Science. 1912; 36; p. 350,
R. G. Pearce. Untersuchungen zur Dynamik der Gefäsz-
verengerung und Erweiterung.
Zeitschr. t. Biol. 62; S. 243.
Pietrowski. Arch. f. Exper. Path, und Pharm. Bd. 81. (1917)
S. 35.

Idem. Bd. 85. S. 300.

Ramsay and Soddy. Proc. Roy. Soc. 1904.
F. Ransome. Calcium and the action of certain drugs on
the frog\'s heart.

Journ. of Phys. V. 51; 1917; p. 176.
S. Ringer. Concerning the influence excerced bij each of
the constituents ot blood on the contraction of the ven-
tricle. J. of Phys. 3; 1882; p. 380.

idem. Regarding the effect of the saline ingredients of
the blood on the contraction of the heart.
Brit. Med. Journ. 1885; p. 730.
Rutherford. Marx\' Handbuch der Radiologie. S. 462 und 608.

Idem. Phil. mag. Jan. 1900.
Rutkewitsch. Die Wirkung der Kalzium — und Strontium-
salze auf das Herz und Blutgefäszsystem. Pflüg. Arch.
129; 1909; 487.

L. Sabattani. Fonction biologique du calcium. Arch. Italiennes
de Biol. 36; 1901; p. 416.
Idem. Arch. Itali. de Biol. 44; 1905; p. 361.
R. Siebeck. Ueber die Wirkung des Kaliums auf Frosch-
muskeln.

Pflüg. Arch. 150; 1913; S. 316.
B. Slowtzoft. Zur Chemie des menschlichen Sperma. Zeitschr.

f. Phys. Chemie. 35; 1902; 358.
K. Spiro. The calcium-potassium action.
Schweitzer med. Woch. 51; p. 457.

-ocr page 94-

E. Starling. Das Gesetz der Herzarbeit.

Abhandl. und monogr. a. d. G. d. Biol. u. Med.

Stassano et Daumas. Du rôle double du calcium dans la
coagulation du sang et de la lymphe.

Compt. R. Ac. d. S. 150; 1910, p. 937.

Steensma. Over den invloed van gelatineoplossingen op de
bloedstolling.

Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1902; p. 1218.

Tojonaga. Ueber die Verteilung des Kalks im tierischen Or-
ganismus.

Bull, of the Coll. of Agric. Tokio. 5; 1902; p. 143

en 6; 1904; p. 89.

Traubenberg. Phys. Zeitsch p. 130. (1904)

ƒ. Voorstad. Diss. Utrecht 1923.

E. Wiechmann. Ueber die Beseitigung von Giftwirkungen
am Herzen durch Calcium und andere zweiwertige Kati-
onen.

Pflüg. Arch. Bd. 195; H. 6. S. 588.
Idem. Zur. Theorie der Magnesium Narkose. Pflüg.

Arch. Bd. 182; (1920) S. 74.
Idem. Ber. über die Deutsch. Phys. Gesel, in Hamburg
II. 1920. S. 2.

Wright. Die Wirksamkeit der Kalksalzen bei Haemophilie
und Blutungen.

Ther. Monatsheft. 1893; S. 618.

Wright and Ross. Lancet. 21 Oct. 1903.

Zoethout. Der Einflusz von Kalium und Kalziumionen auf
den quergestreitten Muskel.

Jahr. f. Tierchemie. 32; 1903; S. 543.

H Zwaardemaker. La loi de la substitution équiradioactive
et la sensibilisation.

Arch. int. de Phys. T. 18; p. 282; 1921.

-ocr page 95-

Idem^ lieber die Bedeutung der Radioaktivität f. d.
tierische Leben.

Ergeb. der Phys. Bd. XIX, S. 329.
Idem. Kon. Akad. van Weten. Verslagen.
Deel 29, p. 390.
en Deel 29. Jan. 1921.

-ocr page 96-

mmË

W
< .

t

y .\'\'■■v.ji .■

-ocr page 97-

STELLINGEN.

I.

Bij het verwijderen van een corpus ahenum achter uit den
bulbus ocuh door middel van den reuzenmagneet, volge men
den perscleralen weg. ^^

Bij habitueelen abortus tengevolge van lues (latent of niet)
geve men in latere zwangerschappen kleine doses neosal-
versan.

III.

Directe infectie van den foetus met lues door den vader
is ondenkbaar.

IV.

Indicatie tot prostatectomie worde afhankelijk gesteld van
den uitslag van herhaald functioneel nieronderzoek. Hierbij
is de constante van
AmbarD zeer bruikbaar.

V.

Icterus neonatorum staat niet in verband met de „fragilité
globulaire" van het kind.

VI.

Bij menstruatiepijn, die niet afhankelijk kan worden gesteld
van uteruscontracties, denke men aan verdwaalde uterus-
klieren op het ovarium. <

VII.

Het verdient aanbevehng tijdens en na den partus de
vagina te spoelen met \'/2°/o superoloplossing, vooral, wanneer
vermeerderde kans op infectie bestaat.

-ocr page 98-

" ( \'\'S \\

j.-.J-

■■ ■ • -

■ ■

• ■ .IrT . fp.

i^rjv-^\'T

. . ■ . -

-ocr page 99- -ocr page 100-

1 -c

1 l

-ocr page 101-

•V-.

^ -i\'-\'-\'T

■ . ■■ • • .....; 7.

^ I

■•i-X,\'

:. ■ » ■

-ocr page 102-