-ocr page 1-

fe i

• \'rtr-iS

h

-ocr page 2-
-ocr page 3-

1

f ■

:

-ocr page 4-
-ocr page 5-

DE GRONDSLAG
)R HET ONTWERPEN ^
VLAKKE VERSIERING
DOOR
N. I VAN DE VECHT

met een voorrede van
prof. r. n. roland holst
en 103 platen

tweede druk

uitgegeven te rotterdam door
w. l. & j. brusse\'s uitgeversmaatschappij

-ocr page 6- -ocr page 7-

M

. * ; \'

1 V,

Vu ^ 1

«

it

Hl

f ^ - V

■ "iii...

: 1

m

ff\'

f- >

A •

* ^ < \'

^ 5

.. V \'Cr 1. -"\'^Vv\'i\'K\'

-ocr page 8-

"^JP^s^^ïpi ^ft \'S"

ïyc^

N -

-O

v>

ö

■ «fv\'

.■är "

y

«

■K-

\\ - .

•s— Vo, 1 ••

\'V;

A

I-

s V

3 ^

T Ifiir\'

/

V» /

ft:

f.,:

Là.

-ocr page 9-

de grondslag voor het ont-
werpen van vlakke versiering

\\
rn

-ocr page 10-

ÎTi IC

fï-î

-ocr page 11-

DE GRONDSLAG
VOOR HET ONTWERPEN
VAN VLAKKE VERSIERING

Een principieele beschouwing over het ont-
werpen van Vlakornament voor hen diebelang
stellen in de ontwikkeling van de toegepaste
kunst in Nederland, alsmede voor hen die prac-
tisch daarin werkzaam zijn en ten dienste van
het onderwijs, met 103 platen door
NJ.VAN DE VECHT,

leeraar in de Compositie aan het Instituut voor
Kunstnijverheidsonderwijs en aan het Rijks-
instituut tot opleiding van Teekenleeraren,
beide inrichtingen te Amsterdam
Tweede druk

Uitgegeven te Rotterdam in 1930 door
W. L. & J. Brussels Uitgeversmaatschappij

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD.

voorrededoorprof.r.n.rolandholst,hoogleeraar-
directeur van de rijksacademie vqor beeldende kun-
sten te amsterdam ................bladz. 9

waarom dit boek?............bladz. 11

vóór het begin..............bladz. 12

het begin.................bladz. 19

het werk.................bladz. 24

het motief................bladz. 128

het teekenen...............bladz. 130

platen 1-103..............bladz. 25-127

-ocr page 14-

-I \'çâr\'"«"»

yt

\\

{ f-i
J\'

^. \'y\'st^^\'--\' ^ ^-kw

\' v \\ a, , - <

siJsgN-^ H" ^ - m ^ vut

iéiÉàià\' Ar^^ A ^ \' ^ 1 -f - \'

-ocr page 15-

voorrede.

Toen J, H. dc Groot dertig jaren geleden in zijn boekje „Drie-
hoeken bij ontwerpen van ornament" schreef: „Eerst de rhyth-
mus daarna het motief", maakte hij het, dank zij dit verhelderend
inzicht, den kunstenaars mogelijk, zich te bevrijden van dwaalbe-
grippen, die de vcrcierende vormenspraak der laatste eeuwen waar-
deloos hadden gemaakt.

^ Door van de afmetingen die dc vaststaande omsluiting bepalen, de
onderlinge verhouding tot uitgangspunt tc nemen om het nog leege,
doch te vercieren vlak, dat zich binnen deze begrenzing bevindt, aller-
eerst te vullen met gelijkwaardige spanningen, die verwante verhou-
dingen en vele rijke richtingsmogelijkheden tevens bevatten, daardoor
wees De Groot den weg, om met zuiver beeldende middelen alléén, dc
éénheid cn schoone harmonie van voorstelling en omsluiting, dus van
natuurvormen cn wiskunstige vormen, te bereiken.
^ De vaste omsluiting kon, dank zij dit herwonnen inzicht, voor den
vercierenden kunstenaar weer een houvast en een rijk punt van uit-
gang tevens worden, terwijl de vaste begrenzing in dc voorafgaande
eeuwen, toen de beeldende kunst van ieder geometrisch begrip was
vervreemd, slechts als een hinderlijke belemmering of als een beklem-
ming voor de ontplooiing der vrije vormen was beschouwd.
^ Wie van de voorstelling uitgaat enhaar vrije vormen tracht te wrin-
gen en te dringen binnen den wiskunstigen vorm die het formaat der
omsluiting bepaalt en daardoor haar inhoud verklaart en bevestigt,
zal door dit onjuist handelen gedwongen worden, de natuurlijke vor-
men jammerlijk tc verminken of de onaantastbaarheid van den wis-
kunstigen vorm prijs tc geven. Het tot éénheid brengen dezer twee
vormbeginsels zal hij echter langs dezen weg nimmer bereiken.
^ Dc tijden liggen thans achter ons, dat de vaste omsluiting als een
beklemming werd begrepen, die als tralies het vrije uitzicht belem-
meren op een geheel andere, naar eigen rythme levende en bewegende
vormenwereld.

^ Want thans is ook in de beeldende vormenspraak het lang verloren
besef teruggewonnen, dat de wiskunstige of dienende vorm wel dege-
lijk met den vrijen of natuurlijken vorm tot harmonische vorm-één-

9

-ocr page 16-

hcid te binden is, zoo de verhoudingen die de vaste begrenzing van den
wiskunstigen vorm en dc binnen haar levende rythmen bepalen, ook
aan de vrije vormen als een hooger rythme wordt opgelegd. Het ka-
rakter der vrije vormen zal door dit samengaan wel worden gewijzigd,
doch wordt cr niet door aangetast.

^ In deze verzoening en in dit tot éénheid brengen van vormen, die
vaak eeuwen gescheiden bleven, moeten wij meer dan uitsluitend een
verrgking der vormenspraak erkennen, want in haar beeldt zich de
drang, die ook in ons leeft, om de begeerte naar vrijheid en de behoefte
naar gebondenheid tot hoogere éénheid tc brengen.

Het lijkt mij zeer juist gezien van Van de Vecht dat hij zich bij de be-
handeling van dit zoo boeiend onderwerp uitsluitend bepaald heeft
tot de elementair-ornamentale oplossingen, ook al is hij ongetwijfeld
even overtuigd als ik, dat vele van de diepzinnigste plastische kunst-
werken der Oudheid ontstaan zijn door de aanwending van dezelfde
methode als waardoor zijn verrassende teekeningen tot stand zijn
gekomen. Tusschen de vaak ondoorgrondelijk volmaakte kunstwer-
ken der Oudheid en Van de Vechtas vindingrijke teekeningcn bestaat
slechts ccn verschil in graad, — cn een zeer groot graadverschil is het
inderdaad, ^ doch er bestaat geen verschil van beginsel, noch van doel.
^ Dit graadverschil geheel verklaren zouden wij eerst dan kunnen,
wanneer ons het verband dat in de Oudheid het godsdienstig, wijsgee-
rig cn beeldend besef verbond, volkomen duidelijk was.
^ Laten de lezers thans maar eerst leeren begrijpen — en hoe goed stelt
Van de Vecht hen door zijn interessant werk daartoe in staat — dat de
geometrie voor alle vercierende kunsten kan zijn, wat een prachtig in-
strument is voor de musiceerende ziel. Wie niet in staat is dit instru-
ment te bespelen, zal er geen schoonen toon aan kunnen ontlokken;
maar wie het waarlijk machtig instrument maar eenigszins bespelen
kan, zal dan reeds ondervinden, dat het de macht bezit zelfs aan een-
voudige vorm-melodieën een hoogere spanning en door de wetmatig-
heid hunner plaatsing, een diepere beteekenis tc verleenen.

R. N. Roland Holst.

10

-ocr page 17-

waarom dit boek?

OMDAT, ondanks veel schijn van kunnen, het nog altijd noodig
blijkt, de eenvoudige begrippen over het ontstaan van orna-
ment duidelijk vast tc stellen cn te verklaren. De tegenwoor-
dige vakbeoefening zoowel als het vakonderwijs toonen aan, dat het
eenvoudige en juiste inzicht over de beteekenis van dc zuivere verdee-
ling van het begrensde vlak volkomen ontbreekt, zeer ten nadcele
zoowel van dc practijk als van de theorie.

Uitgezonderd dc boeken door J. H. de Groot over dit onderwerp ge-
schreven, toonen alle tot dusverre verschenen methodes in mindere
of meerdere mate deze groote fout, dat schilderkundige en architectu-
rale inzichten er niet scherp genoeg in worden onderkend; waardoor
de karakteristieke scheiding wegvalt tusschen dcvrij-schilderkundige
opvatting die uitgaat van het motief, en de strikt ornamentale opvat-
ting, die van het begrensde vlak zelf uitgaat.

^ Uit dit verward inzicht ontstaat slechts wanbegrip en een onzuivere
decoratieve vormgeving, die van karakter halfslachtig moet zijn;
daar het vrij-schilderkundige en ornamentale opvattingen, ondanks
hun absoluut tegenstrijdig grondbeginsel, tracht tc verbinden.
^ Dit bock wil bij den lezer en bij den beschouwer het begrip verster-
ken, dat uit de geometrische vlakindeeling alléén, de zuivere vlakver-
siering kan ontstaan.

^ Waar ik in het vervolg zal schrijven van het vlak, is natuurlijk
altijd bedoeld het begrensdevlak.

^ Ten slotte wensch ik mijn welgemeenden dank te betuigen aan de
Heeren Prof. R. N. Roland Holst en Prof. Dr. P. H. van Moerkerken
die door het welwillend verleenen van hun zeer gewaardeerde mede-
werking het verschijnen van dit boekin dezen vorm mogelijk maakten.

N. J. van de Vecht.

11

-ocr page 18-

voor het begin i

VAN de vele boeken, waarin de eerste beginselen van het ont-
werpen van vlakke versiering worden behandeld, is er één dat
sterken indruk op mij heeft gemaakt. Ik bedoel het nu ongeveer
dertig jaar geleden verschenen werkje van J. H. dc Groot, getiteld:
„Driehoeken bij ontweirpen van ornament". Het doel er van is ;
„lo het eenvoudig ontstaan van vormen en het beslist vaststellen cr
van te doen zien;

2o een der middelen aan te geven, om eenheid in een ornamentale
samenstelling te bewaren."

^ Als jongen in dc „ontwerples" wil je het wel gelooven: lukt het,
dan vindt je het prachtig; lukt het niet, omdat je cr niets van begrijpt,
dan deugt dat driehoekensysteem natuurlijk niet ï Maar later, als men
gaat begrijpen dat ons kunnen verrijkt wordt door ons weten en dat
de wetenschap ons gevoel nieuwe uitingsmogelijkheden geeft, dan
gaat men de groote waarde beseffen van het doelbewust en wel-
begrepen vaststellen van vormen die op eenvoudige wijze ont-
staan zijn.

^ Het juiste begrip omtrent ontstaan van ornament en de zuivere zin
voor ornamentale vormgeving ontbreekt vaak, zoowel bij leerlingen
als bij vaklieden. Daarom is het te betreuren dat het boekje van De
Groot uitverkocht is cn nimmer werd herdrukt. Want al erkennen wij,
dat de inzichten, sedert het boekje verscheen, zich wel gewijzigd heb-
ben, toch meenen wij dat een herdruk veel wanbegrip had kunnen
voorkomen, omdat het inzicht waarvan dit boekje getuigt, zoo juist
cn zoo zuiver is. Dc Groot schrijft:

^ „Ontwerpen van vlakornament is: rein\'t vlak deelen. Styleerennaar
de natuur is bij velen natuurplagiaat. Wat men van de natuur over-
neemt past niet in het kader (meestal). Wie scheppen wil mag niet
rechtstreeks ontleenen. Men moet de motieven laten groeien naar
gelang van het vlak dat men versieren wil en alles aanbrengen, wat
voor vlakdecling noodig is. De methode bij het maken der platen is de
omgekeerde weg van dien men gewoonlijk volgt. Men neemt meestal
een vorm naar dc natuur en maakt dien geschikt voor zijn doel, n.l.
eerst motief, dan rythmus. In dit werkje zijn eerst de lijnen in

12

-ocr page 19-

eenheidmethct geheel vastgesteld: eerst dc rythmus endaarna
is het motief gemaakt of vervormd zooals \'t in dien
rythmus past".

^ Juist ï Laat nu ieder beginner deze waarheid goed in zich opnemen en
er naar leeren handelen, want bij het ontwerpen van vlakke versiering
moet dit begrip dc grondslag zijn. In de eersté plaats komt dc regel-
matige indeeling van het gegeven vlak ter sprake, een indecling in
overeenstemming met den eigen aard van dat vlak, cn daarop volgt de
verwerking en toepassing vanhet motief. Want bedenkt,beginners,dat
we beginnen moeten bij het begin, dat is bij het gegevcnbegrensde vlak.
Dat het „gegeven" in de practijk zich niet tot het vlak alleen bepaalt,
wordt begrijpelijk zoodra men bovendien denkt aan bestemming, doel
en middelen. Doch neemt het „gegeven" zoo uitgebreid als gij wilt,
dan nog zult gij moeten erkennen dat ge, voorloopig althans, afgezien
van bestemming, aard cn materie, toch eerst het vlak zelf zult moeten
leeren kennen en begrijpen. DIT TOCH IS HET EENIG JUISTE BEGIN 1
^ Voor alles gaat de vlakindeeling 1 Want kunstenaar of geen kunste-
naar, als beginner kunt ge niet weten welke mogelijkheden van vorm
in dat vlak besloten liggen; ge kunt dc deelen van dat vlak niet onder-
scheiden, ergo ge kunt ze niet tot een eenheid maken. Ge moet leeren
waardeeren het verschillend karakter van de verschillende geometri-
sche vlakken, d.w.z. hun waarde in verband met en tot elkaar te be-
grijpen, Ge moet het al teckenend ervaren, dat een vierkantsdiagonaal
andere uitkomsten geeft dan een rechthoeksdiagonaal en dat dc bui-
tenranden van een veelhoek een andere karakteristiek hebben dan de
hartstreek of spiegel. Ge moet in dc vlakken vorm, beweging cn
verhoudingen leeren opsporen. Ge moet in de vlakken het leven
leeren zien; ge moet de vlakken leeren indeelen.

Ik toonde u een zuiver punt van uitgang; ik wil u ook nog een ander
punt van uitgang voorhouden. Ter wille van het zuiver ornamentale
begrip moet ik hier de meening van J. Godefroy bestrijden, die in zijn
boekje „Het methodisch ontwerpen van vlakornament" hier en daar
wel aardige dingen zegt; maar waar het cr op aankomt de dingen dui-
delijk en scherp omlijnd uit tc drukken, er zich wel eens wat erg met
den franschen slag van afmaakt. Hij slaat dan ook vaak de plank mis.
Godefroy schrijft:

13

-ocr page 20-

^ „En dit is nu juist wat wij (wij is dan Godcfroy zelf) op dc methode
tegen hebben. Dc Groot stelt in zijn boekje eerst de lijnen in eenheid
met het geheel vast; eerst de rythmus cn daarna is het motief gemaakt
en vervormd zooals het in dat rythmus past. Kijk, het vaststellen van
een geometrisch netwerk is noodig voor rust in het ornament. Maar
in de praktijk is meestal het motief gegeven en wordt ornament ge-
vraagd van dit gegeven motief. Gegeven bijv. in de versiering toe te
passen een boterbloem, dan dient deze naar de natuur tc worden ge-
styleerd, d.i. vereenvoudigd, ontdaan te worden van toevalligheden.
Voor de hand ligt dan dat, in verband met dc gestyleerdc vormen, het
geometrisch netwerk wordt opgezet en de aan de natuur ontleende
grondvormen hierbij regelmatig en ordelijk worden gerangschikt. De
weg lijkt ons niet: eerst het netwerk samenstellen en dan kijken of er
misschien \'n boterbloem in te misvormen is.

([ Dit lijkt zoo voor beginners, die van toeten noch blazen weten, wel
erg aannemelijk en klaar als een klontje, omdat beginners nog niet
kunnen onderscheiden wat erger is: een boterbloem misvormen of
een vlak bederven. Maar deze beschouwing is inderdaad zeer opper-
vlakkig cn onvolledig en daardoor misleidend. Vooral dat geometrisch
„netwerk" waarop straks alles, gestyleerd en wel, ordelijk en netjes zal
worden gerangschikt als een schoone wasch op de drooglijn, is een
prachtige vinding en nuttig tevens, „omdat het noodig is voor de rust".
Maar het kabaal om de bedreigde boterbloem camoufleert geenszins
dc ondeugdelijkheid van zoo\'n betoog.

^ De mcening dat het vaststellen van een geometrisch netwerk noo-
dig is voor de rust in ccn ornament, moet ik zeer gedecideerd tegen-
spreken. Dit is evenmin noodig voor rust als voor onrust, voor rijk-
heid als voor soberheid, voor grilligheid als voor saaiheid. Op \'n geo-
metrischen grondslag kan zonder veel moeite een stil ^ maar nog veel
gemakkelijker een lawaaiig ornament gemaakt worden; dat hangt af
van den maker, maar niet van de geometrie. Rust is niet de eerste eisch
voor goed ornament; het woord rust is een dooddoener geworden;
waarmee ik natuurlijk niet zeggen wil dat voortaan onrust in ccn or-
nament de voorkeur verdient, \'n Goed ornament is goed „ter plaatse ,
het is niet rustig of onrustig op zichzelf, het is. Een rustige decoratie

14

-ocr page 21-

op dc wanden van ccn zaal waar dc dwaze vernuftigheden van ccn ge-
maskerd bal zich uit vieren; of een grillige, dolle, bewegelijke beschil-
dering van een bedehuis zijn even dwaais en daarom verwerpelijk, als
het zich hullen van ccn geestelijk voorganger in een narrenpak of van
\'n nar in een priestergewaad. Alles is immers naar eigen aard, niet-
waar! Een ornament heeft kans goed te zijn, niet wanneer het „be-
dacht" wordt, maar wanneer het „ontstaat" naar den aard en de eischen
van plaats, doel en middelen. Rust in ornament is het evenwichtspunt
tusschen activiteit en passiviteit in dat ornament; het is een kwestie
van beheerschte beweging. Dat rustpunt is dus een wisselend punt en
is daarom niet te danken aan geometrische- of andere „netwerken".

^ Wanneer men zegt: „het vaststellen van een geometrisch netwerk
is noodig voor dit of dat," dan houdt zoo\'n gezegde in, dat dit of
d a t de hoofdzaak is en de geometrie een bijzaak of een hulpmiddel dat
men, als men maar knap genoeg was, best zou kunnen missen. Maar
zoo knap is ook de knapste niet, want dc geometrie is geen hulpmiddel,
geen kippengaas waartegen ge lathyrus laat groeien, maar de geome-
trie is een in wezenlijk bestanddeel van alle ornament, evenals het skelet
onafscheidelijk is van het lichaam. Men zegt niet: het skelet is noodig
voor het loopen, zitten of staan, omdat ieder begrijpt dat het skelet
zoo geheel en al met het lichaam één is, dat een lichaam zonder skelet
inderdaad geen lichaam meer zou zijn. Welnu, ornament zonder
gcometrischen grondslag is als een lichaam zonder skelet, d. w. z.
het is niets.

f^ Het opzetten van een geometrisch netwerk in verband met gesty-
leerde vormen is: de zaak volslagen omkeeren; het is een werkwijze
die blijk geeft van gebrek aan ornamentaal begrip; want een vlak in-
deden naar aanleiding van een motief is een vrij-schilderkundig be-
ginsel, dus een principe van de vrije schilderijkunst, en is verwerpelijk
omdat de indeeling van het vlak niet gemaakt wordt naar den aard
van het vlak, maar naar den aard van een of ander motief. De werk-
wijze, die het gegeven vlak als een „bepaald" gegeven erkent, d.w.z.
als een gegeven met eigen karakter en eigen constructieve elementen,
is de werkwijze die van binnen uit laat groeien, is architecturaal en
daarom goed.

15

-ocr page 22-

0£ in de practijk het motief gegeven is o£ niet, heeft niets tc maken
met het begrip „rythme vóór motief\'. In géén geval is het gegeven
zijn van een motief een argument tegen deze steUing, want een mo-
tief is er om verwerkt te worden in een bestaand vlak, maar dat vlak
kan zijn karakter niet verloochenen ter wille van welk motief ook.
^ Men moet wel onderscheiden wat belangrijker is, het vlak of het
motief, wat derhalve in de eerste, en wat in de tweede plaats komt.
Als cr geen vlak is verliezen alle motieven hun waarde, men denkt
zelfs niet aan motieven als er geen sprake is van een vlak waarin ze
verwerkt kunnen worden. Ornament als een zelfstandigheid is on-
denkbaar, is geen ornament. Als er ornament is, is het er altijd ter
wille van iets, het heeft een verklarende, een dienende functie
en is ondergeschikt.

^ Maar goed: cr is een motief gegeven, in de versiering zal een boter-
bloem toegepast worden; deze dient dus naar dc natuur gestylecrd, d. i.
vereenvoudigd te worden, ontdaan van toevalligheden. Dan wordt, in
verband met den gcstylecrden vorm het „netwerk" opgezet en de aan dc
natuur ontleende grondvormen worden netjes en ordelijk, op vooraf
besproken plaatsen, gerangschikt, Is dat dan ornament? Geen sprake
vanl Dat is een netwerk met in de mazen gevangen motiefjes.

C Is nu zoo\'n bloempje, zóó van de natuur, goed en wel een cirkel of
een vierkant ingcstyleerd, en is het gegeven vlak een vierkant of een
rechthoek in de verhouding van twee bij drie, och dan loopt het nog
wel van stapel, vooral als men niet dc onvoorzichtigheid heeft om in
den rechthoek de meest
karakteristieke lijn, de diagonaal, te trekken.
Maar wat gedaan als de rechthoek nu eens een minder eenvoudige
verhouding heeft, \'t geen in de practijk misschien vaker voorkomt
dan het gegeven zijn van een motief 1 Hoe men, het boterbloempje
sparend, de zuivere vlakindeeling geen geweld aandoet, is mij een
raadsel.

^ Kort gezegd, stijl is karakterl Stylceren Is stijl verleenen, is karak-
terisceren, Karakteriseeren is het opsporen van den meest sprekenden
vorm, van het meest algemeene in denvorm,
met weglating vanindivi-
dueele, portretmatige eigenaardigheden. Vanzelf spreekt het eigen ka-

16

-ocr page 23-

raktcr uit het gestyleerde. Maar men styleert niet zonder bestemming,
men styleert niet „in voorraad".

<r Ge zult begrijpen dat ik hiermede niet het maken van stylceroefc-
ningen afkeur. Men styleert altijd in verband met den aard van plaats,
doel en middelen. De verschillende wijzen van uitvoering hebben alle
hun rechtmatige eischen, die invloed op dc vornigeving hebben.
^ Teeken den vorm in inkt met pen of penseel, of met een penseel wa-
terverf ; graveer in koper of snijd in hout (houtsnede), alle nog werk-
wijzen in het platte vlak, of maak er glas-in-lood of mozaiek van, dan
hebt ge zooveel boterbloemen als er werkwijzen zijn toegepast.
^ Ook de plaats waar het ornament aangebracht zal worden heeft
zijn speciale eischen; en vergeet ten slotte niet het vlak waarin dat
ornament ontstaan zal. Maar er is nog iets: is dat motief een orna-
ment a a 1 motief of is het een beeldend motief 1 Dit begrip is voor
velen een struikelblok.

^ Is dc boterbloem het hoofdmotief in ecnhandclsmerk voor een kaas-
handel, dan is inderdaad en vóór alles dc boterbloem (gestyleerd, d. i.
karaktervol) als zoodanig tc herkennen, omdat het dan werkelijk dc
bedoeling is een idee te beelden; de boterbloem is symbool, d. w. 2. een
algemeen erkend teeken, geworden. In al zijn eenvoud is die bloem nu
monumentaal, hetgeen men niet verwarren moet met kolossaal. Maar
ook bij het ontwerpen van dat handelsmerk gaat men uit van een ge-
geven vlak en men teckent het „omamcntaal", want het hoort op het
terrein van de toegepaste kunst. Het handelsmerk is er niet om zich-
zelfswille, het is cr ter wille van de reclame.

^ Heel anders wordt het wanneer de bloem als ornamcntaal motief
gebruikt wordt. Dan gaat het niet meer om dc beelding van een idee,
maar om dc rythmische vormgeving in het omament. Is dat ornament
ccn rand in een vierkant of ccn rechthoek, dan treedt in de eerste
plaats het karakter van vierkants- of rcchthocksrand naar voren en
het motief is in dien rand „verwerkt". Is dat ornament een onbegrensd
ornament of een gesloten geheel, dan treedt in de eerste plaats het
karakter van het werkelijk onbegrensde of van dc vaste geslotenheid
naar voren cn het motief is in die karakters verwerkt.
^ Mij dunkt, dit ligt voor dc hand. Een omamentaal motief is geen
bedding, al is het waar dat verschillende lijnen cn vormen een ver-
schillend beeldend vermogen hebben. Meent men nu dat \'n eerste vcr-
2 17

M

-ocr page 24-

eischte van ornament is, dat men het motief als beelding herkent, dan
stelt men detail boven geheel. Is men daarentegen van mecning dat het
belang van het geheel gaat boven het belang van het onderdeel, dan
gaat men uit van de indeeling van het gegeven vlak, dan erkent men;
EERST RYTHME DAN MOTIEF 1 En zeer terecht natuurlijk!

^ Ik haal de boekjes van De Groot en Godefroy niet aan om ze te be-
spreken (men leze ze zelf), maar alleen om hun punt van uitgang.
Het is zeer curieus om op te merken, dat hij die het juiste principe
voorstaat, weinig, misschien wel te weinig woorden gebruikt, maar
dat hij ons daarentegen aanspoort om zelf tc onderzoeken, om eigen
ervaring op te doen, en den weg wgst die tot het gestelde doel leidt.
^ Laten we elkaar goed begrijpen omtrent het doel van een boek ovcr
het ontwerpen van vlakke versiering. Dat doel kan nooit zijn het kwee-
ken van kunstenaars; die mogelijkheid schakelen we eens cn vooral
uit. De meester vormt zich uit eigen kracht en uit de practijk van zijn
werk. Het doel moet zijn, den leerling die kunde en kennis te geven,
noodig om het begrip te ontwikkelen, dat het in de eerste plaats
absoluut noodzakelijk is dat hij het werk GOED cn WAAR
behoort te leeren maken cn dat het SCHOON alleen bereikt kan
worden volgens den weg van goed en waar, van degelijk kunnen en
helder inzicht.

^ Mocht de leerling d a t in zich hebben, wat hem eenmaal meester zal
doen zijn, dan mag die boekenwijsheid niet hinderlijk in-dcn-weg blij-
ken tc staan, maar moet Integendeel een soliden grondslag vormen,
waarop hooger bouwen mogelqk is. Laten we dus niet voor kunste-
naartje spelen, maar bedenken dat na eenige jaren schoolpractijk het
werkclgke leven komt, waardoor we gerijpt dienen te worden, willen
we niet hol en ledig zijn. Uit een boek kunnen we ons eenige grondbe-
grippen eigen maken en leeren hoe tc doen; daaruit putten we aUecn
eenige wetenschap van techniek. Maar aan dat boek moet dan ook een
zuiver uitgangspunt ten grondslag liggen en het moet tevens den weg
scherp cn duidelijk afbakenen.

18

-ocr page 25-

het begin.

De Beeldende kunsten zijn die, waarvan de voortbrengselen
zichtbaar zijn, in tegenstelling met woopd- en toonkunst. Dc
Bouwkunst werkt in dc ruimte, omsluit ruimte, geeft daar-
door aan die ruimte ordening en gebruikt steeds drie afmetingen.
De Beeldhouwkunst gebruikt eveneens lengte-, breedte- en diepte-
maat. Dc Schilderkunst is de kunst van het platte vlak en gebruikt
daarom twee afmetingen. Bij deze groote kunsten sluiten zich de
ambachten, de kleine kunsten, aan. We kunnen ze onderscheiden in
bouwende- en sierende ambachten. Sommige staan naast de bouw-
kunst, zooals meubelmaken; andere naast de beeldhouwkunst, zoo-
als het drijven in metaal; weer andere naast dc schilderkunst, zooals
bijv. grafisch teekenen. Een deel van die ambachten werkt dus in dc
ruimte en de beoefenaars van die ambachten moeten daarom op de
hoogte zijn van dc wiskundige eigenschappen van de elementaire
lichamen die deelen van de ruimte zijn. Ze moeten de moeilijkheid
van het vormgevcn-in-de-ruimte kunnen beheerschen.

Een ander deel van de ambachten werkt in het platte vlak en dc be-
oefenaars van die ambachten moeten daarom op de hoogte zijn van de
wiskundige eigenschappen van dat vlak. Ze behooren de moeilijkhe-
den van dc vlakke vormgeving te kunnen beheerschen.

^ Het woord compositie beteekent „samenstelling" en veronderstelt
het aanwezig zijn van verschillende factoren of deelen, die tot een één-
heid te zamen gesteld moeten worden. Het samenstellen van verschil-
lende ondcrdeelen tot een geheel, houdt in, dat niet alle factoren van
even groot belang zijn en tevens, dat men dit erkent, anders zou men
gevoegelijk kunnen spreken van samenrapen. Dat, wat samengesteld
is, wat een samenstelling vormt, is een „stelling" en heeft dus een in-
houd. De naar hun waarde gerangschikte cn naar hun wezen verwerkte
factoren, verbonden tot een éénheid, vormen de compositie. Wanneer
van alle aanwezige factoren de individueele belangen versmolten zijn
in het belang van de eenheid, dan is die compositie harmonisch. Wan-
neer dat zoo is, kan men dus geen deden bijvoegen of wegnemen zon-
der de constructie, dit is de bouw, het organisme, te schaden.

19

-ocr page 26-

^ Wanneer gij u dus tot het platte vlak bepaalt, scherp dan uw con-
structief begrip, uw organiseercnd talent, door zuivere vlakindec-
ling. Dat is, zooals ik reeds zei, het eenig juiste begin.

^ Het ontwerpen van vlakke versiering behoort tot het gebied van de
toegepaste kunst, tot de kunst van het ambacht; \'t is ambachtskunst.
De toegepaste kunst is juist door het „toegepast" zijn, aan allerlei fac-
toren gebonden. WiUen wc het wezen der toegepaste kunst Icercn be-
grijpen en doorgronden, dan zullen we deze factoren moeten kennen,
cn onderscheiden dat wat haar bindt. We zullen moeten gaan besef-
fen dat dc gebondenheid haar wezen is, dat haar aanwezigheid,
haar zijn, nooit doel is, maar altijd middel; in tegenstelling met
de „vrije kunst". Bij het vrije schilderij is altijd \'n „motief", \'n „geval"
het punt van uitgang. Dit is voor den schilder een aanleiding om zich
tc kunnen uiten. Een schilderg heeft geen „bedoeling", maar is op zich
zelf do el. Een schilderij hangt men in den regel aan den wand, maar
dat is niet strikt noodzakelijk; men kan het ook op den ezel laten staan;
dat doet aan de waarde van het schilderij niets af of toe. Het schilderij
is niet gemaakt voor een bepaalden muur, het is gccomposeerdterwülc
van zichzelf, omdat de schilder niet kon laten het tc maken. Dc muur
bepaalt niet dc beteekenis van dat schilderij.

^ Heel anders en precies omgekeerd is dat bijv. met een glas-in-lood-
raam. Dat glas wordt niet gezet in een of andere, onverschillig welke
raamopening; neen, cr is ergens ccn bepaalde raamopening, waarvan
vorm en grootte vaststaan en voor die raamopening zal glas gemaakt
worden. Waar dus geen raamopening aanwezig is, kan vanzelfspre-
kend geen glas-in-lood ontstaan; het raam is primair, het glas is secun-
dair. Die raamopening heeft de bedoeling licht door te laten en tege-
lijkertijd de binnenruimte te scheiden van dc buitenruimte; dat raam
moet dus zoo gesloten worden dat het aanbelde eischen voldoet. Een
uitstekend materiaal om dat raam te sluiten is glas, dat we eenvoudig
of kostbaar kunnen maken, d. w. z. wc kunnen vensterglas nemen of
glas-in-lood. Door middel van de materie die we gebruiken, wordt
het doel: afsluiten en licht doorlaten, bereikt. De materie heeft \'n
bedoeling, maar is zelf geen doel. De ontwerper van glas-in-lood weet
dus van te voren dat hij gebonden is aan plaats, doel en materie; dat
hij het karakter van die factoren met vreugde zal moeten eerbiedigen,

20

-ocr page 27-

wanneer hij karakteristiek werk wil maken. Die gebondenheid bepaalt
zijn werk. Eerst de gebondenheid van plaats 1 Is het een raam van een
bedehuis, dan moet ge niet denken aan een badkamerraam of omge-
keerd; ge moet denken aan de geaardheid van de plaats. De raamope-
ning heeft haar vaststaande grootte en vorm welke ge te aanvaarden
hebt en haar geaardheid welke ge eveneens te erkennen hebt. Is dat
raam rechthoekig en zoudt ge nu juist zoo graag eens een vierkant
raam maken, omdat gc daarvoor „zoo\'n vrecselijk leuk idee" hebt, dan
moet ge dit laatste toch weten op te offeren, omdat alleen het aanwe-
zige raam van belang is.

^ Ook de materie, het glas en het lood, leggen u beperkingen op. Wie
die beperkingen voelt als hinderpalen welke men zooveel mogelijk
ontwijken moet, voelt picturaal en niet constructief. Wie die beper-
kingen erkent, d.w.z. ze als gegeven aanvaardt, nuttig en noodig om
aan dat werk de eigen karakteristiek te geven, voelt architecturaal,
dus wel constructief. Want die beperkingen zijn inwezcnlijke eigen-
schappen van het organisme, van het werk, van de constructie, welke
we als elementen van de compositie benutten. Die beperkingen zijn
tevens onze steunpunten.

^ Wat gezegd is van dit ornamentale glas-in-loodraam, geldt voor alle
ornamentale composities. Ze ontstaan nooit om zich zelfs wille, maar
altijd ter wille van iets anders, ze worden gemaakt ten dienste van iets.
Hun ontstaan wortelt in de noodzakelijkheid. Voor alle geldt de be-
perking der gebondenheid aan plaats, doel en materie.

^ Wat is nu ornament en wat is een omciamcntale compositie? Hoewel
ten nauwste samenhangend en inderdaad onafscheidbaar aan elkaar
verbonden, is het misschien ter wille van de duidelijkheid raadzaam te
spreken, ten eerste van den bouw of constructie van een ornament, ten
tweede van dc versiering of vormgeving in dat ornament. Maar denk
nu niet, dat dit twee dingen zijn, want het zijn slechts twee dingen in
dezen zin, dat de eerste als oorzaak de tweede noodzakelijk ten gevolge
heeft. Dc bouw of constructie van het ornament is de geometrische
indeeling van het vlak, ontstaan in overeenstemming met zijn karak-
ter, cn niet een willekeurige indecling die lukraak tot stand komt al
naar het u invalt te doen. De geometrische indeeling karakteriseert

21

-ocr page 28-

het vlak en doet zijn eigen schoonheid naar voren komen. Het geome-
trisch indeelen van een vlak leert u het vlak kennen; het leert u zoo-
wel de afzonderlijke deelen als ook het geheel te onderscheiden en tc
waardeeren. Het leert u het vlak beheerschen, wat, zooals uit het voor-
beeld van het glas-in-loodraam blijkt, dc eerste eisch is bij het ontwer-
pen van vlakke versiering.

^ Maar laat ons het geval thans nuchter stellen. Wat is de diagonaal
in het vierkant anders, dan de duidelijke erkenning der grenzen van
binnen uit, en wat zijn ten slotte dc eenvoudigste zoowel als dc meest
gecompliceerde vcrdeelingen en onderverdcelingen van het vlak an-
ders, dan even zoovele bevestigingen, dat het vlak niet is willekeurig,
maar dat het is bepaald en in die
bepaaldheid wordt aanvaard. Verge-
ten wij ook niet, dat de grenzen vanhet architectonische vlak, en daar-
over spreken wij, reeds uit de architectuur zelve zijn ontstaan, dus dat
die grenzen reeds afgeleid zijn uit een veel algemcener harmonie, die
zich in het driedimensionale, naar vaste geometrische vormen, ont-
wikkeld heeft. Niet de geometrie geeft echter het plastische beeld,
zij
bepaalt de wet, waarbinnen het plastische leven op zijn schoonst, bin-
nen die beperking, tot voUe uitdrukking kan komen. De geometrie is,
overdrachtelijk gesproken, de moraal, die binnen het vlak tot wet is
geworden, het is de grafische vaststelling van de ornamentale levens-
wet. En eerst wanneer dit morcele rythme, alsikhetzoo
noemen mag, vast
staat, wordt het leven, dat is in dit ge-
val de natuurbcelding, toegelaten en in dit rythme op-
genomen om zich op dit rythme te ontplooien." (Aldus R.
N. Roland Holst in
„Ethische factoren in de monumentale schüder-
kunst".)

^ Sommige deelen van het vlak actief maken tegenover de passiviteit
van de andere deelen; beweging, dus leven brengen in het stülc onge-
repte vlak zooals het gegeven is, dat is omamentaal indeelen. De ver-
siering, dat is de vormgeving, moet de functie van het vlak volkomen
uitdrukken en de constructie, dat is de indeeling, steunen. Neem als
voorbeeld het
glas-in-loodraam; de functie is sluiten en licht door-
laten. Uw vormgeving moet nu zoo in dat vlak blijven, dat we wer-
kelijk het raam als afsluitend zien en dat het niet de illusie van een
vergezicht opwekt. Uw kleurindeeling moet het mogelijk maken dat
er ook werkelijk licht door kan stralen. Is het een rond raam, dan moet

22

-ocr page 29-

dc indccling, straalsgewijze o£ concentrisch, ook waarlgk een cirkel-
deeling zijn en de vormgeving moet dat uitdrukken. In ecn rechthoe^
kig tapijt moet de indccling naar den aard van den reclitliock en niet
naar dien van het vierkant zijn.

^ De vormgeving moet die indccling verfijnd weergeven en tevens
zóó, dat het kleed als vloerbedekking, niet het karakter krijgt van iets
dat eigenlijk aan den wand o£ op den schoorsteenmantel behoorde tc
zijn aangebracht. Wanneer de versiering „goed", d. i. logisch is aange-
bracht, zal zij harmonisch met het vlak zijn verbonden, als het ware
uit het vlak zijn gegroeid. Een versiering die de functie van een vlak
o£ een voorwerp verduidelijkt, maakt die constructie tot \'n symbool.
Zoo\'n versiering noemen we constructief-symbolisch. Een symbolisch
ornament drxikt een gedachte uit, een constructie-symboliek een doel.
Tusschen de actieve cn dc passieve deelen van een vlak bestaat een
natuurlijke verwantschap; *t zijn immers deelen van één geheel 1 Dc
deelen houden iets in van het geheel; er bestaat dus een verhouding in
grootte cn vorm, zoowel tusschen die deelen onderling, als tusschen
die deelen cn het geheel.

^ Dat leven, die beweging, die verhouding is een uiting van rythmc,
Rythmc is onderlinge verhouding van kleur cn maat.
Ecn vlak dat geometrisch, d.w.z. logisch is ingedeeld, is rythmisch in-
gedeeld.

^ Een rythmische indeeling is „rein", zuiver en ornamentaal; cn, ge-
heel één met het vlak, geeft zij ons het zuiverst ornament. Het vlak,
naar zijn eigen aard, rythmisch ingedeeld, waarbg die indeeling ver-
duidelijkt wordt door zwart-wit, dus nog zonder de moeilijkheden van
vorm cn kleur, toont ons de bewegende deelen, n.1. het motief of dc
plaats van het motief, cn dc rustende deelen, het fond of de plaats van
het fond. Het theoretisch midden eischt even veel wit als zwart, maar
naast de geometrie moet ook uw persoonlijkheid tot haar recht komen;
daarom zal de een meer wit cn de ander meer zwart aanbrengen. Door
het leeren kennen van het vlak, leert ge tevens u zelf kennen; door die
wisselwerking ontstaat er een geestelijke spanning die noodig is om
het ornament belangrijk te maken.

23

-ocr page 30-

het werk.

ET versieren van een vlak wil dus zeggen: „het zuiver indee-
len" van dat vlak. De indeeling mag den gegeven vorm niet
schaden; de hoofdvorm moet zuiver gehouden worden, en kan
in de vcrdccllng worden herhaald.

^ Ik neem als voorbeeld een vierkant. PL 1 geeft eenige voorbeelden
van vcrdecling uit het bock van J. H. dc Groot; het is waarlijk niet lou-
ter uit respect voor den oud-leeraar, dat ik deze dc eerste plaats geef.
^ PI. 2 geeft de verdceling van het vierkant. De meest belangrijke ele-
menten hiervan zijn de vier gelijke zijden, dc vier hierdoor gevormde
hoeken, de twee diagonalen welke elkaar loodrecht in het middelpunt
halveercn en dc twee middellijnen welke evenwijdig loopen met de
paren overstaande zijden.

<r En nu de dccling in kleinere stukken, die in verband met elkaar en
het geheel moeten staan. De meest voor de handliggende methode zou
kunnen zijn: het vierkant dambordsgcwijze te verdeelen. Dan was de
dccling in overeenstemming met den hoofdvorm, maar had tevens dc
groote fout, dat men zonder bezwaar cr een rij zou kunnen afnemen of
er aan toevoegen, zonder het kar akter van de indeeling tc schaden.
^ Een andere oplossing zou kunnen zijn, de verdceling in banen, lood-
recht of waterpas; maar deze indeeling schaadt den vorm, dc verticale
doet het vierkant hooger schijnen, dc horizontale brceder. Een samen-
voeging van beide manieren, het verwerken van loodrechte-en water-
pas-richting, kan tot ccn goed resultaat leiden. De hoofdvorm is be-
houden en herhaald, de vier zijden en hoeken zijn verantwoord en er
kan niets van worden eifgcnomen of aan toegevoegd zonder het con-
structief beginsel te schaden. Wc zien nu, dat de zijden het vierkant
afsluiten van de omringende chaotische vlakte, ze bepalen dus den
vorm. Deze zijden moeten daarom sterk, karaktervol blijven en niet
door te veel onderverdceling worden verzwakt; terwijl juist het mid-
den,het hart, veilig besloten tusschen dc karakteristieke begrenzing, de
aangewezen plaats is voor een fijne, rijke en speclschc onderverdeeling.
^ Verwacht van u zelf in den aanvang niet terstond een bevredigend
resultaat; begin met zeer eenvoudige oplossingen. De verdceling op
dc rechterhelft van pL 2 noemen wc ccn verdeeling in rand en spiegel,
24

H

-ocr page 31-

PLAAT 1. J. H. DE GROOT „DRIEHOEKEN BIJ ONTWERPEN
VAN ORNAMENT"

De richting van den spiegel kan zijn evenwijdig aan dc middellijnen of
aan de hoeklijncn. De linkerhelft van pl. 2 geeft een verdeeling telkens
in de helft, zoo, dat alle maten in cindelooze herhaling even groot zijn:
het primitieve ruitjessystecm. Het is primitief in de beteekenis van
onvolkomen, omdat het bijv. voor rechthoek en cirkel geheel onbruik-
baar is. De rechterhelft geeft verhoudingen, die meer direct voort-
vloeien uit het verschil in lengte van midden- en hoeklijn van dit vlak,
welke verhouding inniger verbonden is met dat vlak en daarom beter.
Bg het ruitjessysteem heeft men steeds herhaling van hetzelfde, en

25

-ocr page 32-

\\

/

/

\\

/

\\

/

/

\\

/

\\

\\

\\

\\

/

\\

)

!

\\

\\

/

y

\\

H H H B
B B B fi

B B B B
B B B B
B B B B

INDEELING VAN HET VIERKANT

hoewel men zeggen kan, dat die ruitjes ontstaan door de diagonaal van
het vierkant, heeft de werkwijze toch dit tegen, dat ze eigenlijk veel
gemakkelijker met een centimetcrlat gemaakt kan worden, d. w. z. met
iets dat niets met het vlak te maken heeft. Het is beter om uw centi-
metcrlat voorloopig maar weg tc bergen en alle maten langs construc-
tieven weg te verkrijgen. Deze manier geeft herhaling in de wijze van
doen, maar voortdurende afwisseling en rijker ejffect in het resultaat.
^ PL 3 geeft veelhoeken, voor ons ware goudmijntjes cn prachtige vel-
den voor onderzoekingstochten.

26

PLAAT 2.

-ocr page 33-

^ Op pL 4 vindt ge verdeelingen van het vierkant in rand en spiegel,
maar anders dan op pl. 2, waar in het vierkant de cirkel gebruikt
wordt, d. w. 2. waar de middellijn afgepast wordt op dc hoeklijn. Hier
wordt de zgde van het vierkant tevens gezien als de basis van een ge-
Igkzijdigcn driehoek. Door de verschillende snijpunten trekken we
lijnen evenwijdig aan de middellijnen en daaruit zien we randen van
verschillende breedte en spiegels van verschillende grootte ontstaan.
Als gc deze oefeningen hebt gemaakt, moet ge er direct eens op laten
volgen een verdecling van het vierkant in rand cn spiegel met behulp

27

-ocr page 34-

van den gelijkbeenigen driehoek die z\'n top in het midden van de zijde
heeft, tegenovergesteld aan de basis, en dan de resultaten vergelijken.
^ Ik kan u geen beteren raad geven dan dezen: maak alle oefeningen
die de platen geven, en maak cr nog vele bovendien.
^ Pl. 5, 6, 7, 8 cn 9 geven hetzelfde met toepassing in het vierkant van
vier-, vijf- en zeshoek. Ge ziet, het aantal mogelijkheden is nogal uit-
gebreid en van de combinatie vierkant-zeshoek gaf ik niet alle moge-
lijkheden.

^ Soms vragen leerlingen of het nu „mooi" is omdat het door „die
28

-ocr page 35-

□□

UM

PLAAT 5. ACHTHOEK EN VIJFHOEK IN VIERKANT

VERDEELING VAN HET VIERKANT IN RAND EN SPIEGEL

lijntjes" gekomen is en of dat nu niet wat erg machinaal gebeurt en
waarom of je dat nu niet zoo maar „op het gevoel" mag doen. Nu is het
begrip „mooi" zeer betrekkelijk. Iemand die veel weet en heel veel kan
en die bovendien een rijken geest heeft, zal heel andere dingen mooi
vinden dan iemand die weinig kan cn niet veel weet en een bekrompen
geest heeft. Waar alles een lijn van ontwikkeling toont en gehoor-
zaamt aan de groote levenswet van groeien, bloeien en vergaan, daar
mogen we veronderstellen dat het met de ontwikkeling van ons
schoonheidsbegrip niet anders is, dat we ons schoonheidsbegrip moe-

29

na

□ □

-ocr page 36-

ä

□□□□

ten ontwikkelen en wel langs den weg van weten en kunnen. Trek
nooit „lijntjes" in uw vlak, maar ontwikkel daarin een logisch lijnen-
stelsel dat iets inhoudt, Zijt ge zoo erg vóór „gevoelig" werk, dan kunt
ge mij als een medestander beschouwen, mits we maar redelijk tc werk
gaan. Wanneer men een vlak moet vcrdeelcn in rand en spiegel zonder
meer, dan kan men dat natuurlijk geheel „op \'t gevoel" doen zonder
dat men cr één „verstandige" lijn bij gebruikt. Maar wanneer ook de
rand uitgewerkt dient te worden, dan verandert de zaak. Wil die rand
werkelijk het karakter van rand hebben, dan moet er in dien rand iets

30

-ocr page 37-

□ □

□ □

PLAAT 7. ZESHOEK IN VIERKANT

VERDEEUNG VAN HET VIERKANT IN RAND EN SPIEGEL

zgn wat zich regelmatig herhaalt, dan moet cr in dien vorm ecn regel-
matige indeeling ontstaan. Dat moet dan verstandig aangepakt wor-
den om aan ons gevoel een schoone kans te geven zich rythmisch te
kunnen uiten. Indeelen is een zaak van verstand, maar mag daarom
nog niet ongevoelig gebeuren, evenmin als het gevoel tot onverstan-
dige handelingen mag leiden. Waarom zouden wc de helft van ons
wezen uitschakelen cn niet beide kanten doen samenwerken?
^ „In een kunstwerk spiegelt het leven. Leven is gevoel. Het gevoel
omvat den geheclcn inhoud van ons bewustzijn. Toch maken we on-

31

-ocr page 38-

□ □

PLAAT 8 ZESHOEK IN VIERKANT

VERDEELING VAN HET VIERKANT IN RAND EN SPIEGEL

derscheid en deelen het bewustzijn in gevoel cn verstand. Doch het
verstand is een verstard gevoel, het is een andere vorm voor dezelfde
zaak. Ons wezen is in zich ecnc onveranderlijke eenheid, welke door
de indrukken der natuur wordt aangedaan. Deze indrukken nu zijn te
onderscheiden in wisselende, of komende en gaande en in onveran-
derlijk blijvende. In de wisselende indrukken zien wij de natuur onge-
lijk aan zich zelve; in den onveranderlijken en blijvenden indruk als
blijvende eenheid. In de wisselende indrukken ligt de grond voor wis-
selende aandoening (het gevoel) en de blijvende indruk heeft een bHj-

32

-ocr page 39-

□ □

□□ü

□□00

PLAAT 9. ZESHOEK IN VIERKANT

VERDEELING VAN HET VIERKANT IN RAND EN SPIEGEL

vcnde, onveranderlijke gewaarwording ten gevolge en wordt als \'t
ware een verstijfd g evoel (verstand); zoo leidde de onverander-
lijkheid van het ruimtegevoel tot de wiskundige weten-
schap" (W. A. van Konijnenburg in „Het wezen der Schoonheid").
^ Op pl. 10 ziet ge een ontwikkeling van den rand. Een rand is een deel
van een plat vlak, besloten tusschen twee evenwijdige lijnen. Die ligncn
behoeven niet als daadwerkelijke strepen aanwezig te zijn. Een rand
heeft altijd een omlijstend, \'n afsluitend, \'n scheidend karakter. De een-
voudigste rand is wel die, welke bestaat uit een paar biezen, of die
3 33

-ocr page 40-

r-^ A.r-1 r\'^ r"^

34

-ocr page 41-

MMIMMM

35

-ocr page 42-

36

-ocr page 43-

PLAAT 13. INDEELING VAN RANDEN

ACHTHOEK IN VIERKANT

37

-ocr page 44-

38

-ocr page 45-

39

-ocr page 46-

4-

( )

V

oioix

DE SPIEGEL. DRIEHOEK IN VIERKANT

welke ontstaat door een eenvoudig motiefje (bijv. een reeks^erkant,es

of cirkeltjes) naast elkaar te plaatsen. Zooiets noemt men dan een en-
kelvoudige reeks (no. 1).
Als men afwisselend twee verschxlle^^^^^
ticven gebruikt, spreekt men van een wisselreeks (no. 2). Enkelvou-

40

PLAAT 16,

-ocr page 47-

DE SPIEGEL. DRIEHOEK IN VIERKANT

dige- cn wisselrecks tusschen banden vindt gc in no. 3, en in no. 4
worden de banden weer onderverdeeld. No. 5 is een combinatie van
enkelvoudige reeks als afsluiting en wisselreeks als middenpartij; zoo-
iets zou men een samengestelde reeks kunnen noemen; no. 6 geeft

41

PLAAT 17.

O

# M

-ocr page 48-

daarvan een zeer uitgewerkte verdeeling.

^ Pl. 11 geeft in no. 1 een voorbeeld van harmonische verbinding; de
handvormige motieven gaan ongestoord, naar hun eigen aard, zonder
tusschen-elementen, in elkaar over; no. 2 daarentegen geeft een tus-
schcnclcment dat den gang breekt, waardoor het vloeiende van de lijn
verloren gaat; zooiets noemt men een contrastcerende verbinding.
No. 3, 4, 5 cn 6 noemt men respectievelijk loopend, liggend, staand en
hangend. Dat zijn nu eenmaal de gebruikelijke benamingen er voor.
We maken dus kennis met de principes van herhaling cn afwisseling,
harmonie en contrast, beweging cn richting. Soms staan de motieven
los van elkaar, d.w.z. natuurlijk wel in constructief verband, maar
niet door een bepaalde lijn verbonden of geleid. Soms zijn ze wel ver-
bonden of geleid door zoo\'n lijn; we noemen die lijn „vocrlijn".

42

-ocr page 49-

mi

♦ ♦

PLAAT 19.

DE SPIEGEL. DRIEHOEK IN VIERKANT

PI. 12, 13, 14 en 15 geven voorbeelden van Indeeling van randen; we
moeten de afbeeldingen niet bekijken als „ontwerpen", maar
ze alleen
zien als voorbeelden van verdeeling, naar aanleiding waarvan een ont-
werp gemaakt zou kunnen worden. Toch zijn cr indcclingen bij, die,
zonder verdere bewerking, gebruikt kunnen worden; dit wijst wel
naar het principe j „een goede indccling is in zich zelf omamentaal".
PL 13 no. 4 geeft zoo\'n verdeeling, ontstaan door lijnen, evenwijdig
aan verticale en horizontale as, getrokken door de snijpunten van het
schema van no. 1. Het verschil van breedte, dat in dit geval ontstaat
doordat wc gebruik maken van het verschil in lengte van midden- en
hocklijn van het, als grondelement van verdeeling, aangenomen vier-
kant, geeft aan dit ornament z\'n levendig karakter. Tusschen die ver-
schillende brcedtematen bestaat een onderling verband. Ze staan tot
elkaar in betrekking, ze behooren bij elkaar cn steunen daarom elkan-

43

-ocr page 50-

dcrs werking. Hun onderlinge verhouding is natuurlijk, daar zij voort-
vloeit uit een gemecnschappelijkcn oorsprong. Ook de beweging, de

richting, deherhaling,dca£wisseling,hcthcelerythinehceftdcnzcl£dcn

oorsprong. Er zijn ontwerpers van vlakornament die meenen, dat ont-
werpen „vrij" behoort te geschieden, dat zoo\'n schema eigcnlgk maar
kinderachtig en feitelijk minderwaardig is, goed voor...., nu ja, maar
in geen geval voor hen. Die „vrgheid" heeft tot gevolg, dat ze niet in
het vlak, maar op het vlak werken, dat niet de aan het vlak eigen
karakteristieke verhoudingen en indeelingen geëerbiedigd worden,
maar dat het vlak gebruikt wordt, alleen om er dc individueele wille-
keur van den maker op uit te vieren. Deze „vrge gevoelskunst" met
haar vele, soms verfoeüqk leelijke voorbeelden van onkunde, toont in
haar werkwijze meer het samenflansen van geheel willekeurige details,
dan wel het op redelijke wijze indeelen en gebruiken van het gegeven

44

-ocr page 51-

vlak. Als ge naar aanleiding van de gegeven voorbeelden verdeeloefe-
ningen gaat maken, moet ge steeds bedenken, dat het inderdaad maar
probeersels zijn en dat een ontwerp voor „\'n randje", hoe aardig ook
op zichzelf, toch alleen waarde heeft als oefening, doch pas beteekenis
krijgt in verband met plaats en doel.

^ Een rand heeft altijd een bedoeling; waarom zou men anders een
rand maken! Of \'n rand omsluit een vlak, of hij is een scheiding tus-
schen verschillende deelen van een vlak. De juiste manier om oefenin-
gen te maken is daarom die, welke uitgaat van een vlak, zooals ver-
derop dan ook aangegeven wordt. Op de vier platen is als grondele-
ment van vcrdeeling het vierkant genomen, waarin drie-, vier-, vijf- cn
zeshoek verwerkt zijn.

Ge kunt ook iets anders probccren. Pl. 1 laat andere mogelijkheden
zien, maar ieder kan er nog vele vinden. Let met uw verdcelingen

45

-ocr page 52-

de spiegel, driehoek in vierkant

plaat 22.

■ • w^S-\'W V

vooral hierop, dat de grocpceringen om de hartpunten van de aange-
nomen grondelementen met elkaar in verband staan, dat er verbin-
ding is, dat ge het karakter van rand krijgt.

46

-ocr page 53-

^ PI. 16-35 geven voorbeelden van spiegelvcrdeelingen. De spiegel
van ecn vlak is dc streek om het hartpunt; deze heeft natuurlijk geen
vaste begrenzing maar blijft in ieder geval min of meer binnen de
grens van het vlak, anders zou het de verdeeling van het vlak zelf zijn.

47

-ocr page 54-

Het is noodig dat wc dc deelen van een vlak: het midden, dc hoeken,
de randen goed kunnen onderscheiden; het maken van dergelijke ver-
dcelocfeningen in het vierkant met behulp van dc veelhoeken leert
ons inzien dat massagrocpeering gaat vóór vormgeving.

48

-ocr page 55-

PLAAT 25. , INDEELING IN HET VIERKANT

MET BEHULP VAN DEN ACHTHOEK

^ PI. 16 en 17 is gemaakt door ecn leerling die daarmede toont het
beginsel goed te begrijpen. Dc gelijkzijdige driehoek in verband met
het vierkant (zie ook pl. 1) geeft u deze alleraardigste zwart-wit
verdeclingcn. Tracht ze izelf eens te maken en liefst nog ecn paar an-
4 49

-ocr page 56-

PLAAT 26. INDEELING IN HET VIERKANT

MET BEHULP VAN DEN ACHTHOEK

derc ook.

^ PI. 18,19,20 en de linksche van pl. 21 zijn alle ontstaan uit de beweging
van den gelgkzijdigen driehoek in het vierkant. Let op het natuur-
Igkontstaan van verhoudingen. De rechterhelft van pl. 21 ontstaat

50

-ocr page 57-

PLAAT 27. INDEELING IN HET VIERKANT

MET BEHULP VAN DEN ACHTHOEK

weer uit de verhouding van middellgn en diagonaal, terwijl pl. 22 nog
eens laat zien wat eenige driehoeken in het vierkant voor mogelijkhe-
den bieden. Maar steeds moeten wc wel bedenken, dat dit nog geen
„kant en klare" ontwerpen zijn, maar slechts probeersels om er achter

51

-ocr page 58-

de spiegel, vijfhoek in vierkant

te komen wat voor mogelijkheden in de vlakken besloten liggen.
^ Pl. 23,24,25 en 26 zijn volgens bovenstaande bepaling dus eigenlijk
vierkantsvullingen, en dan nog niet eens goede, want ze laten de hoe-
ken over.

52

plaat 28.

-ocr page 59-

^ In ccn goede compositie zijn cr geen overgebleven stukken.
^ Maar deze constructies komen voort uit de zucht om naast eenvou-
dige, ook meer doorgevoerde verdcelingen te laten zien. Vindt gc ze
fout, bestl Maak ze ook eens en tracht ze beter te maken; het zoeken

53

-ocr page 60-

*

DE SPIEGEL. VIJFHOEK IN VIERKANT

¥

geeft aangename verrassingen, getuige pl. 22.

^ PL28 geeft een verdcelingin een vierkant metbehulp van den vijfhoek

gemaakt. Die vijfhoek is natuurlijk in ccn cirkel geconstrueerd en nu
krijgt dat tusschen-clcment hier een té groote beteekenis; er ontstaat

54

-ocr page 61-

eigenlijk ecn cirkelvcrdceHng in een vierkant. Op zichzelf kan het na-
tuurlek geen kwaad, een dergelijke verdeeling te maken; maar als we
bedenken dat we bij deze verdeeling uitgingen van een vierkant, dan
moeten we hieraan weer zijn recht geven, d.w.z. de middellijnen en

55

-ocr page 62-

diagonalen verantwoorden. Hetzelfde geldt voor pl. 32. Teeken uw pla-
ten altijd in wit-zwart, omdat daardoor onverbiddelijk elke zwakheid
aan den dag komt.

56

-ocr page 63-

^ En nu komt op de pl. Só-—41 dc indeeling van den rand in een gege-
ven vlak aan de beurt. Op pl. 36 vindt ge het schema van pl. 37. Het is
aldus ontstaan: pas de halve middellijn af op de halve diagonaal, trek
door de verkregen snijpunten een nieuw vierkant, herhaal deze werk-

57

-ocr page 64-

wijze en neem de verkregen breedte aan als randbreedte. Op de hoeken
zijn vierkantjes ontstaan, die \'n herhaling zijn van den hoofdvorm en
deze gaan we als grondelement van dc randindceling gebruiken. Geef
die vierkantjes direct hun diagonalen cn middellijnen, wat trouwens

58

-ocr page 65-

altijd geraden is. De verhouding van randbreedte tot randlengtc laat
geen verdeeling in vierkantjes toe; gelukkig zou ik haast zeggen; dus
doen we het anders. Plaats dat complete vierkantje in het midden van
den rand, omdat het midden altijd een belangrijk punt is; daarna weer

59

-ocr page 66-

in het midden van \'t overblijvende stuk cn daarna nog eens; dan schui-
ven dc vierkantjes door elkaar cn dit doorclkaarschuiven benutten
we. Verder wijst het voorbeeld wel hoe te doen.

^ Met het meest eenvoudige middel en de meest eenvoudige wcrkme-
60

-ocr page 67-

thode hebt gc nu ccn zccr bruikbare indecling gekregen, die van ka-
rakter volkomen in het vierkant past.

^ In den regel wordt van een rand de hoek als het moeilijkste ge-
deelte beschouwd; gaat ge echter van den hoek uit cn is uw wijze van

61

-ocr page 68-

Lt J1t • t J V vv VV VVV^I^

aVK
>

► !

> J^/

► 11^
>

___K\'-H

A.VOET

PLAAT 38.

VAN DEN RAND IN HET VIERKANT

werken tevens logisch, dan lijkt mij het gevaar van den hoek vrijwel
bezworen.

^ Er zijn natuurlijk ook andere oplossingen mogelijk. Spoor ze op cn
maak ze, maak heel veel van die verdeelingen en werk naar een vaste

62

VIER INDEELINGEN

-ocr page 69-

•/»iiO.-ir\'

A - - * \' »» »T T

A VO ET

PLAAT 39.

VAN DEN RAND IN HET VIERKANT

lijn. Begint g c bg v, een vierkantindeeling met behulp van den driehoek,
verdeel dan de verkregen randbreedte ook volgens vierkant en drie-
hoek en haal er dan niet een vijfhoek of een ander element bij, Begver
u, om u een zuivere werkmethode eigen te maken,

63

VIER INDEELINGEN

-ocr page 70-

ipi \'M\'

c V.D.PEyL

PLAAT 40. INDEELING VAN EEN RAND IN HET VIERKANT

^ PI. 38,39 en 40 zijn indcclingen door leerlingen gemaakt; pl. 41 is een
meer uitgewerkte teckcning naar aanleiding van pl. 40.

^ Met pl. 42 gaan wc het vierkant beschouwen als element van een on-
64

-ocr page 71-

lOi \'M\'

iisii iIi\'

iinii tfii

llHiL

PLAAT 40 UITGEWERKT

PLAAT 41.

P

i j\'-

t

begrensd ornament. Behoort het vierkant als zelfstandigheid in zich
zelf ccn voltooid onaantastbaar geheel te zijn, als element van een rand
moet het naar twee zijden in het aangrenzende vierkant overgaan, wil
de rand werkelijk een rand en niet ccn verzameling van vierkanten
5 63

-ocr page 72-

worden. In het onbegrensde ornament behoort het vierkant naar alle
vier zijden te vervloeien in de aansluitende vierkanten.
^ Op pl. 42 ziet ge het zuiver ontwikkelen van een schema; no. 1 geeft
het vierkant met z\'n middellijnen en diagonalen; no. 2 geeft het sche-

66

DE ONTWIKKELING VAN EEN SCHEMA

-ocr page 73-

ma, telkens twee hoekpunten verbonden met het midden van dc tegen-
overliggende zijde; in no. 3 worden de verkregen snijpunten, die nog
niet twee aan twee door het middelpunt heen verbonden zijn, van
zoo\'n verbindende lijn voorzien, waarna we haast van zelf de twee

67

-ocr page 74-

groote vierkanten kunnen teekenen. Dan zien wè tevens voltooid acht
vierkantjes, die telkens twee aan twee gegroepeerd zijn aan de middel-
lijn. In no, 4 geven wc die kleine vierkantjes hun tweede diagonaal, die
we evcnsils de eerste doortrekken.

68

-ocr page 75-

ff Plaatsen wc nu no, 4 viermaal naast elkander en trekken wc dc lijnen
op een consequente wijze door, dan ontstaat door het zwart invullen
van sommige vlakjes zooiets als pl. 43, Al is dit nog slechts een indee-
ling van massa\'s, toch kunt ge reeds zien dat het een indeeling is met

69

-ocr page 76-

111 11

goede kansen voor vormgeving in zich. In een zuiver schema komen
geen lijnen „zoo maar" voor; de een na de ander moet enkel ontstaan
uit het reeds aanwezige, het is dus geen kwestie van „lijntjes trekken .
Het grondelement, het vierkant, is nu zoodanig verwerkt dat cr, on-

70

-ocr page 77-

SCHEMA\'S VOOR ONBEGRENSD ORNAMENT

danks het bijna gevaarlijk spitse karakter van de verdeeling, toch ge-
sproken kan worden van het in elkaar vloeien van dc vierkanten.
C Ik zou willen raden steeds zuiver te teekenen, daar onzuiver werk
vele bruikbare uitkomsten verloren doet gaan. Pl. 44 geeft eenige mo-

71

-ocr page 78-

gelijkheden van het naast elkaar plaatsen van vierkanten, no. 1; het
dambord (dat voor een indeeling in het vierkant als zelfstandige figuur,
geheel onbruikbaar isj kan hier nuttige diensten bewijzen. Als vanzelf
toont het de mogelijkheid aan van in het eene vierkant veel zwart en

72

-ocr page 79-

weinig wit, en in het andere vierkant weinig zwart cn veel wit te ge-
bruiken. Pl. 54 is ontstaan door het schema no. 2 van pl. 42 te gebrui-
ken in dc samenstelling no. 3 van pl. 44, Zoo moet ge een paar voor de
hand liggende mogelijkheden van deze negen schema\'s eens onderzoc-

73

-ocr page 80-

PLAAT 50. ONBEGRENSD ORNAMENT. MASSA-INDEELING
DRIEHOEK IN VIERKANT

ken cn uitwerken.

^ Maar ook de niet zoo direct voor de hand liggende kunnen interes-
sant blijken tc zijn. Pl. 45, 46, 47 en 48 toonen u weer andere mogcKjk-
heden. Ge ziet, er is werk genoeg te doen.
74

-ocr page 81-

VƒiN^ V^V

PLAAT 51. ONBEGRENSD ORNAMENT. MASSA-INDEELING
DRIEHOEK IN VIERKANT

^ PL 49 geeft een vierkantvulling als zelfstandige figuur, gemaakt door
een leerling, hier eigenlijk geplaatst als \'n rustpunt; want waarlijk,
deze vijf platen zijn een haast onuitputtelijke bron van oefening.
^ Pl. 50 ontstaat uit het gebruiken van den gelijkzijdigen driehoek in

75

-ocr page 82-

het vierkant; dc middelpunten der vierkanten vormen centra en dc
hoekpunten van vier samenkomende vierkanten vormen een nieuwe
reeks centra.

^ Pl. 51, 52 en 53 zijn ontstaan uit dezelfde elementen als pl. 50. Pl. 54
76

-ocr page 83-

noemde ik reeds en pl. 55 heeft tot schema dc constructie van no. 3 van

pL 3 die ge op een andere wijze ziet gebruikt in no. 4 van pl. 13. PL 50—55

zijn alle door leerlingen gemaakt.

77

-ocr page 84-

ZUIVERE VLAKINDEELING IS ORNAMENTAALV

<r Goed ornament wijst op een sierlijke manier naar de karakteristiek
van een vlak en is dus ondenkbaar zonder zuivere vlakindeeling. Een

78

„EEN

-ocr page 85-

PLAAT 55.

ACHTHOEK IN VIERKANT

ornament dat gc zonder meer van een vierkant kunt overpoten in
een cirkel of een rechthoek, zooals gc een plant uit ccn rond perkje
kunt zetten in ccn langwerpig perkje, is ornament dat geen innig ver-
band heeft met het vlak waarin het gemaakt cn waarvoor het be-

79

ONBEGRENSD ORNAMENT

-ocr page 86-

docld is; het is dus niet ontstaan uit de verdeeling van dat vlak en
wiist daarom ook niet op zijn karakteristiek. Het is ornament van de,
op dit gebied, onkundigen en daarom ook feitelijk geen ornament;
het is hoogstens min of meer omamenterig, nooit omamentaal enin

80

-ocr page 87-

IN ONBEGRENSD ORNAMENT

leder geval geheel zonder zin en daarom zinloos. Zuivere vlakindeeling
leert u verhouding, richting, beweging, evenwicht, vorm onderschei"
den en heeft dus recht op een volle erkenning. Wie de toegepaste kunst
wil beoefenen behoeft van de grondbeginselen niet onkundig tc zijn,
6 81

-ocr page 88-

PLAAT 58. TOEPASSING VAN DE WENTELING

IN ONBEGRENSD ORNAMENT

en op een toekomstig leer aar rust toch zeker dc plicht om te zorgen
dat hij straks voor zijn klas met kennis van zaken en ccn helder inzicht
in de dingen, dat is dus met klem en overtuiging, les geeft. De ver-
wachting dat een ongccultiveerd mensch dingen van cultureele waar-

82

-ocr page 89-

PLAAT 59. TOEPASSING VAN DE WENTELING

IN ONBEGRENSD ORNAMENT

dc zou kunnen voortbrengen, staat gelijk met dc meening dat ge kunt
loopen zonder beenen.

^ Mocht gc, wat nog al vaak voorkomt bij beginners, „hoogere" aspi-
raties hebben, bedenk dan dat een kunstenaar toch iets moet „kunnen"

83

-ocr page 90-

PLAAT 60.

cn dat het eenmaal gekunde eerst geleerd moet zijn. Wees er van ver-
zekerd dat de „engel der inspiratie" z\'n schoone gave niet voor on-
waardigen, d. w. z. onkundigen, te grabbel gooitl Wie wil leeren ont-
werpen moet alle geliefhebber op zij zetten en gaan „werken", kennis

84

4

-ocr page 91-

en kunde verzamelen en ervaring en bekwaamheid verwerven.

^ Een zuivere indeeling geeft merkwaardige uitkomsten. Nemen we
als eenvoudig voorbeeld eens pl. 56: een vierkant, waarin een tweede

85

-ocr page 92-

vierkant geconstrueerd wordt dat het midden der zijden van het eerste
tot hoekpunten heeft en zoo vervolgens, tot dat deze bewerking na ccn
tienmalige herhaling practisch vrijwel ondoenlijk wordt. Zoo ver-
krijgt men in elkaar beschreven vierkanten die beurtelings op een
86

-ocr page 93-

zijde en op een hoekpunt rusten.

(f Trekt men nu, van een hoekpunt van het eerste vierkant uitgaande,
de halve zijde en gaat men dan over op de zijde van het daairin beschre-
ven vierkant en trekt men hiervan weer de halve zijde, dan verkrijgt

87

-ocr page 94-

men, zoo voortgaande, een lijn die de wenteling van het vierkant in
zich zelf verbeeldt; deze als het ware diafragmatische verkleining in

88

-ocr page 95-

WENTELING IN DEN DRIEHOEK

het vierkant (doe het eens zonder verdeeling)! geeft het prin-
cipe van ecn spiraal, een hcelklein stukje oneindigheid; immers dc spi-

89

PLAAT 65.

É

-ocr page 96-

PLAAT 66.

VOOR ONBEGRENSD ORNAMENT

90

-ocr page 97-

raai kan naar binnen en naar buiten tot in het oneindige voortgezet
gedacht worden. Deze lijn kan een prachtige „vocrlijn" in rand en on-
begrensd ornament zijn.

^ Stel nu het geval dat de lijn tot band verbreed moet worden, dan

91

-ocr page 98-

moet dc breedte uit de indeeling ontstaan. Het kan wcnschelijk zijn
naar verschillende brcedtematen te zoeken,

^ No. 3 en 4 geven precies hetzelfde beginsel, maar nu in gebogen lijnen
voorgesteld; dc middelpunten van de kwartcirkels liggen telkens aan
92

-ocr page 99-

TOEPASSING VAN PLAAT 68

binnen- en buitenzijde van de knik. Pl. 57 geeft een enkelvoudige sa-
menstelling, pl. 58 en 59 een linker- en een rechtervierkant. PI. 60 geeft
precies hetzelfde beginsel als pl. 56, doch het vlak is op een iets andere
manier verdeeld, terwijl pl. 61 een verdere verwerking van pl. 60 laat

93

PLAAT 69.

-ocr page 100-

zien. Pl. 62 en 63 herhalen pl. 60 en 61. Pl. 64 en 63 geven eenige pro-
beersels van leerlingen.

^ Pl. 66 geeft schema\'s voor dc mogelijkheden van toepassing van de
hiernavolgende indcclingen. Pl. 67,68, 70 cn 72 zijn wentelingen in het
94

-ocr page 101-

vierkant, ontstaan op het schema van pl. 42 no. 2. De snijpunten die op
dc diagonalen vallen, deelen het vierkant precies in drie gelijke dee-
len; trek door die punten lijnen evenwijdig aan de middellijnen; waar
ö£ dc linker- öf dc rechterlijn het vierkant ontmoet, hebt ge een hoek-

95

-ocr page 102-

WENTELING IN HET VIERKANT

punt van het nieuwe vierkant, waarin dan weer hetzelfde schema dient
gezet te worden. Verschillende lijnen er van staan reeds; dc hoeveel-
heid arbeid valt dus mee.
Haal nu niet voor het gemak uw centimetcr-
lat voor den dag, want dat gemak kost u direct alle lijnen die naar het

96

PLAAT 72.

-ocr page 103-

TOEPASSING VAN PLAAT 72

hartpunt toe zoo\'n gave verkleining geven.

If Pl. 67 laat die wentelende vierkanten nog duidelijk zien. Pl. 69 her-
haalt pl. 68, doch kan natuurlijk ook met een linker- en een rechter
vierkant gemaakt worden, evenals pl. 71 die een toepassing is van pl. 70.
7 97

PLAAT 73.

-ocr page 104-

PL 72 is hetzelfde schema, maar verdeeld met gebogen lijnen en in
pl. 73 herhaald.

^ Bestudeer vooral pl. 66 goed. Pl. 74 geeft een wenteling op de dia-
gonaal van den achthoek; op pL 75 vindt ge een herhaling. Ge kunt

98

-ocr page 105-

ook het schema van no. 1 van de tweede helft van pl, 2 probeeren;
de lijn, getrokken evenwijdig aan de middellijn door het snijpunt van
cirkel cn diagonaal tot aan dat vierkant, geeft daar weer het hoek-
punt van het nieuwe vierkant. Hoe kleiner het stuk is tusschen dc

99

-ocr page 106-

hoekpunten van de wentelende vierkanten, des te soepeler zal dc spi-
raallijn zijn. Pl. 76 geeft ecn uitgewerkte verdeeling door een leerling
gemaakt en pl. 77 geeft twee ontwerpen voor schutbladen. Het schut-
blad van dit bock is ontstaan door toepassing van ditzelfde principe

100

-ocr page 107-

van wenteling.

^ Nu volgt de indeeling van den cirkel, straalsgewijs en concentrisch.
Op pl. 78,79, 80 en 81 vindt ge zeer eenvoudige voorbeelden van indee-
lingen in den cirkel met behulp van den drie- en den zeshoek, op pl. 82
cn 83 enkele met behulp van vier-, acht-, vijf- en tienhoek. Ge moet die
maken, vellen vol, met dc eenvoudigste indecling beginnend, steeds de
daaruitvolgende nemend, want de mogelijkheden zijn vele.
^ Pl. 84 en 83 geven meer doorgevoerde verdcelingen in den cirkel,
gemaakt door een leerling. Pl. 86, 87, 88 en 89 geven ornament in den
cirkel op het schema van de achtdeeling, straalsgewijs cn concen-

101

-ocr page 108-

©®o

PLAAT 78. INDEELING IN DEN CIRKEL MET DRIE- EN ZESHOEK

trisch. PI. 87 is ontworpen door een leerling. PI. 90,91,92 en 93 geven
mogelijkheden met de vgfdecling, terwijl pl. 94 en 95 weer een paar
teekeningen van leerlingen laten zien, die uit indeelingen, door hen
gemaakt, ontstaan zijn. Het is natuurlijk onnoodig te zeggen, dat,

102

-ocr page 109-

plaat 79. indeeling in den cirkel met drie- en zeshoek

wanneer ge dit alles volkomen in u wilt opnemen, gg zelf terdege aan
den gang zult moeten gaan; dc platen geven alleen maar aanwijzingen,
maar wat gc zelf vindt, heeft voor u de meeste waarde.

103

-ocr page 110-

^ Laten we nu de reeks afbeeldingen besluiten met een paar rechthoe-
ken. Ecn rechthoek onderscheidt zich van het vierkant door het ver-
schil in lengte van dc beide middellonen. De lengte der zijden, twee
aan twee, is ongelijk; zc staan dus in een bepaalde verhouding tot

104

-ocr page 111-

elkaar. Dit kenmerk behooren we te gebruiken.

^ In de practijk zijn grootte en vorm van den rechthoek meestal be-
paald ; herinner u het glas-in-loodraam.

^ Indien ge vrij zijt om dc verhouding van den rechthoek vast te stellen,

105

-ocr page 112-

PLAAT 82.

MET BEHULP VAN \'T VIERKANT

kunt gc dat op verschillende wijzen doen. Een paar eenvoudige moge-
lijkheden zijn deze: cirkel van een vierkant de diagonaal om, tot hij sa-
menvalt met een zijde; geef dien rechthoek direct zijn rcchthoeksdia-
gonalen en middellijnen. Voor een verdere indeeling maakt ge gebruik
106

-ocr page 113-

PLAAT 83.

MET BEHULP VAN VIJFHOEK

van dc vierkantsdiagonaal, waarvan er reeds één staat. Die trekt ge
ook vanuit dc andere hoekpunten; dit is hier voor dc hand liggend,
omdat dc rechthoek zelf uit het vierkant ontstaan is. Ook kunt gc een
rechthoek opzetten waarvan de diagonaal een hoek van 60° met de basis

107

-ocr page 114-

PLAAT 84.

MET BEHULP VAN ZESHOEK

maakt; o£ een, gevormd door twee vierkanten; maar vergeet nooit dc
diagonaal tc trekken en tc benutten.

^ Ge kunt, met behulp daarvan, van elk punt op dc lange zijde het over-
eenkomstige punt op de korte zijde vinden en daardoor beide zijden in
108

-ocr page 115-

PLAAT 85.

MET BEHULP VAN ACHTHOEK

geligke verhouding verdeden. Ge vervalt dan niet in deze fout, dat ge
van een rand in een rechthoek, de korte zijde even breed maakt als de
lange zijde. Men ziet dit vaak doen, maar wat in het vierkant zeer
terecht op z\'n plaats is, deugt daarom nog niet voor den rechthoek. In

109

-ocr page 116-

m

GIRKELVULLING

den rechthoek geeft de diagonaal tevens de versteklijn van den rand
aan. Aan de korte zqde is de rand daarom breeder dan aan de lange
zijde, maar de verhouding is naar den aard van den rechthoek. Als
spiegclindeeling zoudt ge den rechthoek immers ook geen overhoeksch

110

PLAAT 86.

-ocr page 117-

vierkant, maar wel ccn ruit geven? PL 96 geeft een heel willekeurig cn
rechthoek. De indeeling is aldus begonnen: de korte zijde is afgepast
op de lange zijde; dc door die dcclpunten getrokken lijnen geven snij-
punten met de diagonalen, waardoor men weer lijnen evenwijdig aan

111

-ocr page 118-

dc lange as kan trekken. Nu is de korte zijde in dezelfde verhouding
gedeeld als dc lange zijde en dc grootte van het middenvak is in dit ge-
val hiermede bepaald. Op deze werkwijze doorgaand is de randbreedte
en natuurlijk ook dc randindceling ontstaan, die hier nog weer vier

112

-ocr page 119-

/I

CIRKELVULLING

verschillende restdtaten laat zien. De figuren in het middenvak noemt
men strooimotieven. Deze rechthocksindecling is van een leerling die
ook pl. 97 maakte. Hoewel in deze indeeling wel de rcchthocksdiago-
naai gebruikt is, vind ik het toch ccn fout dat de randbreedte rondom

8 113

PLAAT 89.

-ocr page 120-

gelijk is. Pl. 98 en 99 geven een spiegelindeeling en een combinatie van
rand cn spiegel met behulp van het schema van pl. 42 no. 2. Vooral
pl. 99 bewijst weer de stelling, dat een zuivere vlakindeeling omamen-
taal is. Pl. 100 en 101 geven twee heel andere t3^en; ze zijn ontstaan

114

-ocr page 121-

door het omcirkelen van de halve lange middellijn op de halve diago-
naal. Ge ziet, door het gebruiken van de diagonaal krijgt ge een indee-
ling die geheel en al in het gegeven vlak hoort.

^ Pl. 102 en 103 geven nog eenige mogelijkheden van het schema van

8* 115

-ocr page 122-

pL98cn99.

^ Na het maken van al deze en meerdere Indeelingen mogen we na-
tuurlijk niet beweren dat we kunnen ontwerpen. Wanneer werkelijk
116

-ocr page 123-

leven en groei in ons is en wij na voltooiing van een werk weer zwakke
punten ontdekken, zullen we wel nooit zoo zelfvoldaan zijn; en dit zou
ook trouwens geen zin hebben, daar er zich altijd weer schooner moge-
lijkheden voordoen. Maar wel hoop ik dat we uit ervaring tot het in-

117

PLAAT 93.

-ocr page 124-

K.MEyw

cirkelvulling

plaat 94.

zicht zijn gekomen, dat van het ontwerpen van vlakke versiering de
vlakindccling het logisch begin is; dat een ontwerp gemaakt dient tc
worden met ccnigc „kunde" en tevens met begrip van het wezen der
„toegepaste" kunst; dat zoo\'n ontwerp maar niet even in elkaar kan
118

-ocr page 125-

„geflodderd" worden, maar dat het gaaf cn edel moet opbloeien uit
de indeeling van het gegeven vlak. Dan staan we op een stcvigen
grondslag.

119

-ocr page 126-

randindeeling in den rechthoek

-ocr page 127-

I v^

PLAAT 97. RANDINDEELING IN DEN RECHTHOEK

121

-ocr page 128-

122

-ocr page 129-

123

-ocr page 130-

Illllllllllll

_IIIIMIIII_

iimiwcn

IIIIWIII

IIIIIWIIII

Illllllllllll

124

PLAAT 100. INDEELING IN DEN RECHTHOEK

-ocr page 131-

125

-ocr page 132-

^ # # #1- ^

126

«) t« # (f

|# # #
# #

-ocr page 133-

127

-ocr page 134-

het motief.

Na het bestudecren van dc mogelijkheden van vlakindeeling
komt de bewerking en plaatsing van het versieringsmiddel,
het motief, aan dc beurt.
^ Dc motieven ontlecnen wc aan natuur en techniek. Kunnen we dc
beelden van zon, maan cn sterren benutten, evenzeer komen in aan-
merking dc banen waarlangs die hemellichamen zich bewegen, dus
bijv. cirkel, ellips, parabool of hyperbool. Dc schijnbare baan van
Venus is vol prachtige beweging. Het behoeven niet juist dc verschij-
ningen zelf te zijn, zooals mos, bloem, boom, insect, vlinder, schelp
of dier- cn mcnschbeeld, die wc moeten gebruiken; het kan ook zgn
het bewegen van vlinders over bloemen, het golven van water, het
buigen van het riet onder dc zomerkoelte, het vliegen van vogels,
het zeilen van dc wolken, dat ons bepaalde vormen in de gedachten
brengt. Ook kristallisaties zijn prachtige gegevens. Dan hebt gc ge-
reedschap, het schip, de kroon, het juweel, ja wat hebben wc eigen-
lijk niet?

^ Ecn stok is nu wel niet zoo\'n heel mooi ding, al vindt hij veel aftrek
in het dommelatjcsornamcnt,maarwannccrgedicnstokdoorderuimte
slingert, geeft
zijn beweging toch weer een lijn die prachtig is te be-
nutten. De beweging, het leven van de ding en zelf, geeft ons dc mooiste
vormen, maar we moeten zelf „levend" genoeg zqn om onze waarne-
mingen te kunnen verwerken.

^ Het motief kan al of niet symbolisch zijn. Neem als voorbeeld het
haantje van den toren. De haan als boodschapper van den dageraad (de
rozenvingerige Aurore), die met luiden schal den tijd van leven cn wer-
ken aankondigt, is hier dc wachter die steeds naar den windhoek kijkt.
Ook zijn naam is weer symbolisch; wie wil weerhaan genoemd wor-
den? Ook weet ge wat „de roode haan laten kraaien" beteekent. Ieder
kent de symbolische teekens voor geloof, hoop en liefde: het kruis, het
anker en het hart. Een symbool is een beeld, een teeken van algemeene
bekendheid. Niemand twijfelt aan dc beteekenis van den hartvorm, en
wanneer er dan nog twee letters bijstaan, of wanneer het hart getrof-
fen is door een pijl, begrijpt ieder dat het nu heel erg is.
If Wees met bedenken van symbolen voorzichtig; wanneer een

128

-ocr page 135-

symbool niet uit het leven zelf z\'n beteekenis krijgt, is het eerder dood
dan levend. Ook een symbool moet groeien.

^ Men moet het motief zóó bestudeeren, dat men het volkomen bc-
grqpt, d. w.z. dat ge het organisme, de constructie van dat motief ge-
heel in u zelf opgenomen hebt. Wanneer ge dus een vlinder teekent,
dan let ge op groeiwijze, vorm en verhouding, maar direct daarna tee-
kent gc een heel anderen vlinder, en nog eens en weer eens, tot gc be-
grijpt wat een vlinder is, tot ge weet wat aan den vlinder eigen is; pas
dan kunt ge \'n vlindermotief teekenen. Meen niet, zooals sommige
entomologen-ontwerpers, dat een deel van een plat vlak, waarop tus-
schen twee evenwijdige lijnen elf koolwitjes naast elkaar staan, een
„rand" is. Dat is in den regel geen ornament, maar elf maal dezelfde
afbeelding van een koolwitje, wel een „gestyleerde" afbeelding na-
tuurlijk, maar dan toch zóó, dat het motief in de eerste plaats als kool-
witje tc herkennen is, cn niet zoo, dat het begrip „vlinder, ver-
werkt in dit of dat vlak" naar voren komt.

^ Ook zifn er plantkundigen-ontwerpers die wel ornament willen ma-
ken, maar alleen van de „gestyleerde" portretjes van hun lievelingen;
zij meenen dat een heele massa zonnebloemen wel een goed onbegrensd
ornament zal vormen; maar zij zien de hoornen doch geen bosch.
^ Onverschillig welk motief ge kiest, bedenk steeds dit: \'n motief moet
worden verwerkt in het vlak; wanneer ge het rythme van uw indeeling
g evonden hebt, spoor dan het rythme vanhet motief op cn laat beide sa-
men vallen. Vergis u niet in de beteekenis en de bedoeling van een o r n a-
m e n t a a 1- en een beeldend motief; een ornamentaal motief symbo-
liseert een constructie, een beeldend motief symboliseert een gedachte.
Het verwerken van het natuurmotief is onderworpen aan en geschiedt
in verband met de indeeling, want het gegeven vlak is er met een bedoe-
ling die door het ornament verduidelijkt wordt. Plaatsen van het motief
is eigenlgkhet opnieuw indeelen,hetonderverdeelen van de verdeeling.

Ook van het motief mag de karakteristiek niet geschaad worden.
Gebruikt ge een vliegende vogel, zorg dan dat het een vogel is die
vliegt, maar zorg tevens dat het rythme van uw motief één is met
het rythme van uw vlak. Er hangt zeer veel van uw keuze af; zijn
mensch- en dierfiguren meer beeldende motieven, een bloemof
een schelp leent zich daarentegen uitstekend
als ornamentaal mo-
tief. Houd de zaken en hun beteekenis goed uit elkaar.

129

-ocr page 136-

het teekenen.

M deze motieven, deze vormen tc kunnen gebruiken, moeten
iwc ze begrijpen. Misschien het voornaamste middel om ze te

_ leeren begrijpen is het bekijken cn doorzien van die vormen.

Om ons zien tc controlcercn, teckenen wc zc na. Dat natcekcnen van
dc motieven in hun natuurlijken staat noemen we het teckenen naar
de natuur. We tcekencn al naar
onzen aanleg is, hetzij schilderachtig of
constructief, tonalistisch of rythmisch. Bij het woord „constructie"
moeten wc niet alleen denken aan gewapend betonbouw; ook het
meest fijne kinderkopje heeft, evengoed als het madeliefje en de wal-
visch, z\'n constructie. Tcekcnt men op dc schilderachtige manier, dan
doet men dat ter wille van dc teekening zelf. Neem als voorbeeld de
kop van een ouden man. Dien kop tcekcnt gij om z\'n eigenaardig indivi-
dueel karakter, om datgene, wat dien kop onderscheidt van andere kop-
pen, om
zijn eigen type. Gc teckent dien kop in tinten en tonen en niet
in lijnen, ge tcekcnt dien kop in dc atmosfeer. Die teekening is doel.
Dit is de picturale wijze van teckenen, geheel tegengesteld aan de ar-
chitecturale, de constructieve werkwijze.

ij Teckent ge constructief, dan tcekcnt ge dien kop niet om zijn eigen-
aardig, individucel karakter, maar uit dat individucelc put gc de alge-
meene eigenschappen. Gc teekent koppen om dc algemeene trekken van
ouden en jongen kop te Iccrcn onderscheiden en om dc karakters van
de typen te leeren kennen. Heracles herkent gc niet aan z\'n leeuwen-
huid cn Pallas Athene niet aan haar uil. Een beelding die zichzelf niet
typeert is zwak. Wanneer wc constructief tcekencn, dan ordenen we in
ons eigen begrip het
constructief beginsel van de motieven. We tecke-
nen rythmisch omdat wc het rythme van de motieven willen laten in-
cénvloeien met het rythme van dc vlakken. Zoo\'n rythmische teeke-
ning is dus nooit doel, maar altijd middel tot een doel.
^ Gc moet deze beide manieren van teckenen doordenken en — dc eene
niet hooger schattend dan dc andere — leeren begrijpen, dat ze, hoe-
wel elk voor zich goed, niet zijn tc vereenigen. Iemand die zuiver „pic-
turaal" voelt, doet verstandig zich tc onthouden van het ontwerpen
van vlakke versiering, terwijl iemand die „architecturaal" van begrip
is, als hij zijn geaardheid volgt, geen „schilderij in lijst" zal gaan ma-

130

O

-ocr page 137-

ken. Ieder werke naar den aard van zijn wezen en den eisch van het
werk en hale de werkwqzen en principes niet door elkaar ; want an-
ders is het resultaat óf een slecht schilderg óf een slecht omamentaal
werk.

131

-ocr page 138-

\'Mi^i

Çf^j

;f. VS

-ocr page 139-
-ocr page 140-
-ocr page 141-

v.-

«TT nx.

•.■..\'fe ■■ ... ■ \'-k!\' ■ . .••\'■■■■5\' ■■■

... -,

• -, ■ . ■ ■ tvV ,

.-«r-n.-;-;^\'

... ; ■ •\' -
-Aï.\'

•VÏ-.\'

Hi,

-ocr page 142-