-ocr page 1-

■Ol

-ocr page 2-

V aH

^ y^t - - I \'

. -, , a«.

- «-tt-f;.

-ocr page 3- -ocr page 4-
-ocr page 5-

HET ONTSTAAN
VAN VLAKKE VORMEN

-ocr page 6-

\' »

^ Su -- ^ „-.^

-ocr page 7-

HET ONTSTAAN
VAN VLAKKE VORMEN

MET 65 PLATEN

door

N. J.VAN DE VECHT

-O ƒ

Leeraar bij het Middelbaar en Hooger
Kunstonderwijs te Amsterdam

Uitgegeven te Rotterdam in 1932 door
J. Brussels uitgeversmaatschappij N.V.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INHOUD ^

VOORREDE DOOR PROF. R. N. ROLAND HOLST . BLADZ. 7

INLEIDING................BLADZ. 9

KLEUR..................BLADZ. 11

VRAAG EN ANTWOORD...........BLADZ. 13

WERKSTUKKEN...................BLADZ. 21

HET TEEKENEN.............BLADZ. 81

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORREDE\'

COMPONEEREN is ordenen. Componeeren kan bezield ordenen
zijn, maar het blijft hoe ook, in de eerste plaats ordenen.
Ordenen eischt methode van ordening. De huisvrouw, die haar
linnenkast ordent, doet dit met methode, doch die methode is tegelijk
rijk aan zorgzame achtergedachten, die innig verbonden zijn met haar
liefderijk bestier.

De bouwmeester, die ruimten ordetit, ordent tegelijk het leven, door de
toekomstige behuizing van dit leven te ordenen.

Alle methoden van ordening, die vormen van het leven verzorgen, zijn
naar hun aard compositair. Ordening zonder begrenzing is ondenkbaar,
want begrenzing ligt in elke ordening aanvaard en wordt door haar ver-
heerlijkt.

Begrenzing aanvaarden en tegelijk erkennen hoeveel vrijheid binnen
die begrenzing mogelijk blijft, hierin ligt juist het hooge doel van alle
compositair ordenen.

Wat Van de Vecht noemt „Het ontstaan van vlakke vormen" is niet an-
ders dan een onderzoek naar de vrijheid van ontplooiing der beeldende
vormen binnen een gestelde begrenzing; en dit volgens een methode,
die tegelijk redelijk en eenvoudig is.

Hoe verrassend van beeldend oogpunt gezien, de vondsten van dit onder-
zoek zijn, bewijzen vele van de in dit boek opgenomen ontwerpen.
Zij die beseffen, dat de drang tot ordenen vol inspireerende kracht kan
zijn, zullen dankbaar erkennen, dat er in de door Van de Vecht gevonden
motieven rijke ontplooiingen en mogelijkheden zijn aangegeven.
Vijf en zeventig jaar geleden schreef Alberdingk Thijm — die zijn tijd
ver vooruit was —:

„De voornaamste kluister, die de kunst dezer dagen belet een hooger
vlucht te nemen, is, het gebrek aan ontwikkeling van theoretische denk-
beelden bij de beoefenaars der kunst, en aan de hieruit geboren volhar-
ding in het vervolgen van den op goed geluk gekozen weg, reeds eerder
aangewezen en betreurd."

Vijf en zeventig jaren later schrijft Paul Valéry:

„L\'équilibre entre le savoir, le sentir et le pouvoir est rompu maintenant
dans les arts. L\'instinct ne donne que des parties. Mais le grand art doit
correspondre à l\'homme complet."

7

-ocr page 12-

De „hooge vlucht", vt^aat Alberdingk Thijm over schrijft en het „even-
wicht", waar Valéry op doelt, zijn hoogtepunten, die moeizaam, stap voor
stap slechts te bereiken zijn. De weg van onwetendheid tot bezielde vrij-
heid is lang. Het werk van Van de Vecht acht ik zeker een stap, die ons
een weinig nader kan brengen tot het nog zeer afgelegen doel.

Juli 1932. R. N. Roland Holst.

-ocr page 13-

INLEIDING

Dit boek ontwikkelt en beëindigt de principieele beschouwing
over het ontwerpen van Vlakornament welke in „De grondslag
voor het ontwerpen van vlakke versiering" begonnen werd. Het
is ten dienste van hen die belang stellen in de ontwikkeling van de toe-
gepaste kunst in Nederland, alsmede voor hen die practisch daarin werk-
zaam zijn en ten dienste van het onderwijs.

Hen, die meenen dat men het ontwerpen van vlakornament niet uit
een boekje kan leeren, zou ik op het hart willen binden:
VERWAR NOOIT DOEL EN MIDDEL!
Naast kunstenaarschap staat meesterschap.

Het kunstenaarschap is een roeping, meesterschap over de techniek is
het beroep.

Doch kunstenaarschap verplicht tot meesterschap en voor elk beroep
is opleiding noodig.

Het spelen voor kunstenaartje is eigenlijk het bemantelen van onkun-
digheid.

Daarom, leert eerst het beroep, voor ge spreekt over roeping.

Het is mij een groote vreugde den aandachtigen en welwillenden lezer

van mijn eerste boek dit vervolg te kunnen aanbieden. Ik hoop van gan-

scher harte, dat deze beschouwingen dienstig mogen zijn tot een zuivere

begripsontwikkeling.

N. J. van de Vecht.

-ocr page 14-

V

as?-"\'

Vf

\'1

> y

\'\'\' »

r

rr .t.

-is-,

......... . _......

\\

-ocr page 15-

kleur

Er is door Goethe, Viollet-le-Duc, Semper, Owen-Jones, Ostwald en
vele anderen over kleur geschreven. Een buitengewoon goed boek
is Kleurharmonie van J. H. de Groot *). Ik raad u aan dit te bestu-
deeren. Het volgende wil ik nog onder uwe aandacht brengen. Bij elk
menschelijk karakter past een toon, een lijn, een kleur. Het eigenlijke
leven van een mensch weerspiegelt zich in zijn werk. Dat werk is het
feitelijke zelfportret van den mensch. Tracht u zelf te kennen door uw
werk, zoek uw eigen toon, uw eigen lijn, uw eigen kleur. Dan maakt ge
EIGEN werk en het onbewust of bewust navolgen en overnemen van
anderen is uitgesloten. Werk met zuivere waterverf, probeer alle merken
en onthoud de goede. Ge weet nu wel dat rood, geel en blauw de drie
hoofdkleuren zijn. Maar er is carmijnrood, vermiljoenrood, venetiaansch
rood enz., zooals er gele oker, indisch geel, chromaatgeel enz. is en ultra-
marin blauw, cobaltblauw en pruisisch blauw. Kies nu een rood, een geel
en een blauw en plaats die in uw teekening, ongebroken, in volle kleur-
kracht naast elkander. Wanneer die teekening af is, gaat ge haar critisch
bekijken, ge tracht er achter te komen wat u in die kleursamenstelling
hindert. Ge neemt eens een ander rood of een ander geel of een ander
blauw en probeert dat nieuwe drietal in uw volgende teekening eveneens
in volle, ongebroken kleurkracht. Dan komt weer de critische blik. Daar-
na gaat ge de kleuren mengen. Ge doet in het rood iets geel en blauw, in
het geel iets rood en blauw, in het blauw iets rood en geel. Van volle kleur
kracht gaat ge over naar tinten. Wenscht ge met twee kleuren te werken,
neem dan rood met geel en blauw, of geel met rood en blauw, of blauw
met rood en geel. Eerst in volle kleurkracht, daarna in tinten en steeds in
andere verhouding.

^ Ge kunt ook probeeren rood met geel en in beide kleuren iets blauw
mengen, of geel en blauw en in beide iets rood, of rood met blauw en in
beide iets geel. Wilt ge vier kleuren gebruiken neem dan rood, geel en
blauw met achtereenvolgens rood geel en geel blauw en rood
blauw of zwart of wit. Meent ge het ideale drietal kleuren gevonden te
hebben, neem dan de volgende proef. Ge maakt een teekening in potlood
volgens bijgaand schema (fig. 1) dus zesmaal dezelfde vierkantindeeling.
Uw kleuren noemt ge 1, 2 en 3. Ge maakt voldoende verf klaar en plaatst
* Uitgave Wed. Ahrend en zoon Amsterdam.

11

-ocr page 16-

de kleuren in de aangegeven volgorde. Ge zult dan ervaren, dat bij kleur
alles neerkomt op hoeveelheid, kracht en plaats. Indien ge de proef met
aandacht en toewijding volvoert, kunt ge er veel nut van hebben. On-
derzoek zelf maar hoe.

q Ook is het nuttig uzelf de opgaaf te stellen in 2 of 3 of 4 kleuren een
kleureenheid te zoeken en dan een bestaande kleur, bijv. van een kluwen
wol, gekleurd papier of carton, als uitgangspunt te nemen. In het kort ge-
zegd, ge moet handeling verrichten om tot ervaring te komen. Bestudeer
in elk geval het genoemde werk van de Groot, want dat is de beste hand-
leiding die ik ken.

12

-ocr page 17-

VRAAG EN ANTWÖORD

^ Waarde vriend, gij vraagt mij:

Is er in onzen tijd ornament als uiting van een uit de diepere gronden der
cultuur ontstane versierende kunst mogelijk?
^ Gij merkt op:

dat de decoratieve oftewel de versierende kunst niet meer wordt geboren
uit het eendrachtig willen en aansturen op een uit architectonisch in-
zicht en besef geboren drang tot vormgeven, zooals in tal van historische
stijlperioden;
verder:

dat het maken van ornament, hoe ook wellicht het ornamentaal begrip
gemeenschappelijk nog kan worden erkend, zoo goed als overal in onze
westersche cultuur een kwestie van persoonlijke begaafdheid is
en,

dat er trouwens in de huidige architectuur hoe langer hoe minder behoef-
te aan versiering gekomen is.

^ Gij wenscht dat ik mij op dat punt meer omlijnd uitspreek. Welnu, met
genoegen.

^ Heel natuurlijk en vanzelfsprekend is in onzen tijd ornament mogelijk
en noodzakelijk. Ik verwacht, dat zoolang de menschheid deze aarde zal
bevolken, er uit die menschheid ook kunstenaars zullen voortkomen. Of
de samenleving hen vol vreugde inhaalt, hen alleen maar duldt of hen
ideëel en materieel laat verhongeren,daar zullen we het zwijgen toe doen.
Zoolang er kunstenaars zijn,is er sprake van bouwkunst, beeldhouwkunst
en schilderkunst. Het is uit liefde en eerbied voor mijn vak, dat ik wil
trachten aan te toonen, dat naast de vrije schilderkunst of schilderijkunst,
de monumentale schilderkunst staat. Deze twee zusters zijn volkomen ge-
lijkwaardig, hoewel velen meenen dat de eene een prinses en de andere
slechts asschepoes is en ook naar die meening handelen. Ge herinnert u,
uit het boek van Walter Crane *), die rede van een Londensch bisschop.
In de goede stemming van het tafelen ter gelegenheid van een groote
schilderijententoonstelling meende hij in zijn goedhartigheid eenige
vriendelijkheden te moeten zeggen. Hij meende de mindere broeders te
* Kunst en samenleving. Jan Veth 1894.

13

-ocr page 18-

moeten troosten door te verklaren, dat we niet allemaal da Vinci\'s en
Titiaan\'s of Rembrandts konden zijn. Daarom niet getreurd! Voor de min-
der grooten lag immers het veld van de decoratieve schilderkunst open!

^ Die bisschop bedoelde het goed, het is al weer lang geleden, we be-
hoeven het hem niet ten kwade te duiden, dat hij de zaak zoo volkomen
verkeerd inzag. Erger is dat sindsdien het inzicht niet zoo héél veel klaar-
der geworden is. Wel is hier en daar iets gewonnen, maar over het alge-
meen genomen heerscht nog de overtuiging, dat decoratieve kunst eigen-
lijk een slap aftreksel is van echte kunst. Men behoeft slechts architect,
beeldhouwer of schilder te zijn en men heeft dat andere ook in zijn macht.
Maar dat andere, de decoratieve kunst, is de kunst die in wezen architec-
turaal is, d.w.z. ideeën-vertolkend. In geestelijke waarde staat zij dus vol-
komen gelijk met de andere kunsten en daarom is hare beoefening niet
een zaak van tijdverdrijf of winstbejag. Integendeel, haar dienst vraagt
onze geheele toewijding.

q Staat men aan een tweesprong, dan bepaalt de geestelijke gesteldheid
van den kunstenaar welken weg hij inslaat en dat gericht-zijn van den
geest kent geen halfheid.

^ In de schilder- en teekenkunst onderscheidt men twee hoofdbeginse-
len en wel het beginsel van de individueele vrijheid en dat van de alge-
meene gebondenheid. Het eerste beginsel plaatst het ego in het midden
van een wereld zooals het ego die wil zien.

^ Het tweede beginsel stelt het ego in verband met de noodzakelijkheden
van de wereld zooals die wereld is. In beide werelden leeft droom en daad.
Het eerste principe is dat van de vrije kunst, het tweede dat van de toege-
paste kunst. In welke wereld hij wil leven is voor den kunstenaar geen
kwestie van keuze, hij volgt zijn innerlijken drang.

q Elke kunst heeft soorten voortbrengselen en niet alle soorten zijn even
belangrijk. Ook in de schilderijkunst kunt ge spreken van de groote kunst
en van de kleinkunst. Het volledige schilderij noemt ge groote kunst. Het
teekeningetjc, de studie van een middag, de ets enz., hoe waardevol ook,
noemt ge kleinkunst. Ge moet goed begrijpen dat een eenvoudig schetsje
van grooter belang en meer waarde kan zijn dan een schilderij. De onder-
14

-ocr page 19-

scheiding van groot en klein slaat niet op formaat of kunstwaarde, maar
op volledigheid.

^ In een schilderij hebt ge alle compositaire elementen als voorstel-
ling, vorm, kleur, licht, toon waarde, stofuitdrukking en wat dies meer zij.
Bij de kleinkunst treft ge slechts enkele factoren tegelijkertijd aan, in de
teekening, den vorm in één kleur, in de studie van \'n middag de kleur,
maar niet speciaal den vorm, enz.

^ Maar voor alle voortbrengselen van die kunst geldt dezelfde wet.

^ Zooook in de monumentale schilderkunst. Als voortbrengselen van
deze kunst noem ik de wandschildering en het glasraam. Hierin bestaan
natuurlijk graden van belangrijkheid. Het raam in het godshuis of het
volkshuis of in een eetzaal vertegenwoordigen verschillende waarden. Op
een iets lager plan treft ge het beeldend gedeelte van de reclame, de boek-
verzorging etc. Een nog bescheidener plaats neemt het ornament in, de
bedrukte en geweven stof, het wikkelpapier enz.

^ Hoewel onvolledig, zou ik ze willen aanduiden als de afdeeling van
het beeld, het teeken en de lijn. Van eenvoudigheid tot samengesteldheid,
van ornamentale indeeling tot de groote monumentale compositie, van
lijnenspel tot figurale beelding is alles onderworpen aan één wet. Het is
ondenkbaar het ornament te zien als een opzichzelfstaand iets, geheel los
van de monumentale of decoratieve kunst. Het gaat niet aan de ornamen-
tale compositie te willen zien als iets dat men desnoods het bestaan gunt
maar eigenlijk liever zou zien verdwijnen.

^ Ornament is een bescheiden gedeelte van het groote geheel, als ge het
zoo noemen wilt, de kleinste in huis maar even goed van de familie. Dus,
tenzij we verwilderen en gansch en al ondergaan in materieele verlangens
zal er kunst zijn en als gevolg daarvan ornament!

^ Om misverstand te voorkomen wil ik trachten nog eens juist te om-
schrijven wat men onder ornament dient te verstaan. Ge kent wel het ge-
ijkte zinnetje: ornament komt van het latijnsche woord ornare (orneeren)
hetwelk versieren beteekent. Deze verklaring komt ongeveer hierop neer
dat wanneer men iets gemaakt heeft, wanneer iets dus eigenlijk gereed is,
men het mooi gaat maken door het te versieren. Zoo althans is het lang
begrepen en sindsdien bestaat het onzuivere begrip omtrent ornament.
We zijn nu gelukkig zoover, dat wanneer iets gemaakt zal worden, het
vanuit den grond op goed, d.w.z, doelmatig gemaakt wordt. Is het voor-

15

-ocr page 20-

werp klaar, dan is het ook werkelijk klaar en we denken er niet aan moge-
lijke constructieve fouten, gebreken in het proces van ontstaan te bedek-
ken met een mooien mantel. De schoonheid wordt niet als een etiket bui-
ten op geplakt, doch manifesteert zich door de goed begrepen, zuiver aan-
gevoelde, weldoordachte zakelijke en doelmatige werkwijze van binnen-
uit. Een straat tijdens een winkelweek is versierd in den zin van het latijn-
sche orneeren. Masten, lijnen, schilden, vlaggen en lampen maken zoo\'n
straat mooi, maar ieder heeft schik als de zaken weer gewoon zijn. In som-
mige streken wordt de bruid, evenals de paaschos opgesierd, voor het feest
gaat beginnen, maar wat heerlijk is het als de kamer versierd is met een
bos frissche rozen. Het woord versieren duidt te veel op oppervlakkigheid
alleen en dat heeft het groote gevaar van willekeur in zich.

^ Laten we het nog eens nader bezien.

§ Wat is versieren? Ge hebt een vaas die sierlijk van vorm en kleur is en
een andere vaas die dat heelcmaal niet is. Die laatste vaas wilt ge ook sier-
lijk maken, ge wilt er meer sier aan brengen, ge wilt haar versieren. Nu
brengt ge op die vaas vorm en kleur aan en zegt: die vaas is versierd en
wel met ornament. Die vaas is ornamentaal versierd.

q Maar ge vergist u terdege! De niet sierlijke vaas is in geen geval sier-
lijk te maken door er iets op te plakken, wat met de wordingswijze van de
vaas niets gemeen heeft. Die vaas is opgesierd. De vormpjes en kleurtjes
die ge er op geschilderd hebt, kunnen natuurlijk wel smaakvol zijn, het
kunnen wel gevoelige lijntjes en fijne kleurtjes zijn, maar ze zijn niet
functionneel. Omdat ze niet van meet af aan in direct verband met de vaas
stonden, hebben ze geen beteekenis, de vaas vorm wordt er geen ziertje
beter van. De vaas was af, toen gij begon te schilderen.Wat ge maakte was
geen ornament en uw werkwijze was niet ornamentaal. De vaas moet uit
de hand en, in overdrachtelijken zin gesproken, uit het hart van den pot-
tenbakker in den oven gaan. Wanneer de vaas uit den oven komt is zij
klaar. Ik ontken natuurlijk niet dat op die vaas wel een penseelstreekje
kleur kan zijn aangebracht. Maar het sierlijke van de vaas zit in den
vorm en de kleur; en het penseelstreekje legt daarop den nadruk. Dat
streepje heeft daartoe de bedoeling, het is een gevolg van vorm en kleur
van de vaas. Dat streepje nu is ornament en die vaas is ornamentaal be-
schilderd. Het is ornament omdat het een vorm, een functie verduide-
lijkt, het is dus noodzakelijkheid.

16

-ocr page 21-

^ Maar de vlakversiering dan? Het woord bestaat nu eenmaal en we zijn
aan het gebruik ervan gewend. In verband met vlakversiering zou ik wil-
len adviseeren: weg met alles wat van buiten af aangebracht wordt en
geen werkelijk verband met het vlak houdt! Versieren wil zeggen: sierlijk
maken, hier dus: activiteit brengen in het passieve. Het is dus een kwestie
van ontwikkeling der alreeds aanwezige factoren. Ontwikkeling is groei
volgens eigen wetten.

^ Er zijn nu eenmaal verschillende soorten vlakken en niet elk vlak be-
hoeft door indeeling zijn karakter te demonstreeren. De rechthoekige
kamervloer zie ik het liefst van mooi hout. Bij gebrek daaraan kan men op
linoleum ook gelukkig zijn. Vindt ge effen linoleum te eenvoudig, ga
dan toch in uw zucht naar sierlijkheid niet verder dan een deeling in
middenveld en omzooming. Op den vloer ligt een kleedje en de recht-
hoek van dat kleedje zie ik gaarne versierd.

^ Ik bedoel niet dat het kleedje ons als op een presenteerblad visch, ge-
vogelte, fruit, bloemen, schelpen, vlinders, honden, koeien of menschen
te zien geeft. Niets van dat al! Die rechthoek zooals hij daar op den grond
ligt, heeft z\'n verhouding van lengte tot breedte, benevens zijn assen en
hoeklijnen, de factoren aan het vlak eigen. Laat nu in den rechthoek zich
een spel van die lijnen ontwikkelen, zóó, dat het vlak zijn karakter toont
in tegenstelling met andere vlakken. Laat in dat vlak een deeling ont-
staan zóó, dat de deelen in een, voor u, aangename verhouding tot het ge-
heel staan. In dat vlak moet geleding zijn, dan is die indeeling ornamen-
taal, omdat de aard van het vlak er uit spreekt. De vormen die uit die
indeeling kunnen opbloeien zijn ornament.

^ Niet alle architecten meenen alles te kunnen. Daarom acht ik het wel
bestaanbaar dat een architect u opdraagt een vloerkleed te maken voor
een bepaald interieur. Gij gaat aan het werk en denkt: de mensch is het
hoofd der schepping, de menschfiguur is dus mijn mooiste motief. Geluk-
kig bestaan er, behalve mannen, ook vrouwen; ik kan dus een paar ne-
men. Dit tweetal is wel genoeg, maar een krul en een lijn erbij kan geen
kwaad. Nu is uw kleed klaar op het weven na. Maar dat gebeurt op de fa-
briek. Wat ze daar van u denken laat ik ongeschreven. Ge had slechts een
teekening, maar geen werkteekening gemaakt.

^ Bovendien bleek uit uw papieren ontwerp, dat ge van de techniek niets
afwist. Daarom alleen al zou uw werk niet deugen, maar er zijn meer
2 17

-ocr page 22-

bedenkingen. We komen in de ruimte waar uw kleed ligt en loopen over
buik, borst, mond, hart en oogen van wat gij het schoonste in de schepping
noemde. Gij dwingt ons te handelen als een wild geworden olifant. Maar
het was toch gestyleerd zult ge zeggen.

q Ja, ook dat nog. Iets te onpas ergens inwringen noemt ge styleeren. In-
dien ge werkelijk gestyleerd, d.w.z. gekarakteriseerd, d.w.z. stijl verleend
had, zoudt ge geen menschfiguratie in een vloerkleed gestopt hebben.
Als uw gevoel u niet verbiedt zooiets te doen, moest ge het toch laten uit
andere overwegingen. Indien het vloerkleed al het schoonste motief op-
eischt, wat blijft dan over voor wand en raam ?

^ Bij een volgende gelegenheid wilt ge het beter doen, ge neemt nu geen
menschfiguur maar dit keer eens een paar vischjes. Gestyleerde vischjes
natuurlijk. Naar mijne meening kunt ge die vischjes beter met rust laten.
En styleer nu ook maar geen vogels of vlinders of schelpen voor dat vloer-
kleed, want het zijn motieven, waaraan onwillekeurig een gedachte vast-
zit. Het zijn dus beeldende motieven en daarom voor ornament totaal on-
geschikt. Wilt ge ornament maken, dan moet ge het volgende in uw ge-
dachten prenten.

^ Dat kleed is een rechthoek, er is dus een lange en een korte as die geen
andere beteekenis hebben dan dat zij middenlijnen zijn. Die lange as kan
van rechts naar links of van links naar rechts loopen, dat maakt geen ver-
schil. Evenzoo de korte as. Dan hebt ge de twee even lange diagonalen,
de vier zijden en de vier hoeken. Bovendien kunt ge in het vlak van dien
rechthoek onderscheiden, het middengedeelte of den spiegel, de begren-
zende strook en de partijen die zich bevinden tusschen de genoemde dee-
len. Nu kunt ge lijnen trekken, welke die heel natuurlijke indeeling a.h.w.
accentueeren. Ge kunt aan die indeeling eenigen vorm geven en kleur aan-
brengen, alles in verband met interieur, techniek en materiaal. Wat nu
ontstaan is, noemt ge ornament!

^ Ornament legt dus nadruk op de indeeling van de samenstellende on-
derdeden ten opzichte van het geheel, brengt het karakter naar voren,
karakteriseert dus een vlak. Ge begrijpt dät vormen die in vierkant of
cirkel thuis behooren wel even anders zijn dan die welke in een rechthoek
op hun plaats zijn. Gij kunt het natuurlijk eenvoudig of ingewikkeld,
fijntjes en geestig, of bot en lomp doen, doch dat bepaalt slechts de waarde
van dat ornament.

18

-ocr page 23-

^ Die visschen, vogels, bloemen en schelpen zijn u echter zoo lief, dat
ge ze maar niet kunt vergeten. Dat is ook geen wonder. Wat prachtige
beweging, kleur en vorm bieden ons die motieven. Teeken ze maar zoo
goed en zoo vaak ge kunt, hoe meer hoe beter. De herinnering aan die
vormen kan soms dienstig zijn. Bij eenig nadenken zult ge wel inzien,
dat men geen z.g. vlinder-, vogel-, visch- of menschornament werke-
lijk als ORNAMENT kan erkennen. SLECHTS DEN MEEST GE-
EIGENDEN VORM DIE OPBLOEIT UIT DE MEEST KARAKTE-
RISTIEKE VLAKINDEELING MOGEN WE BETITELEN ALS OR-
NAMENT. Ornament kenmerkt een constructie en nimmer een ge-
dachte; is nooit beelding en altijd ondergeschikt aan vlak en techniek!

^ Meent ge dat het ook anders kan, welwillende lezer vergeef me,
dan geloof ik dat gij dwaalt. Alle hier boven genoemde dingen zijn
beeldende motieven, hun uiterlijke verschijning heeft een bepaalde be-
teekenis. Ge kunt ze gebruiken in de afdecling van het Teeken en in
die van het Beeld, doch niet in de afdecling van de Lijn. Verlaag hun
waarde niet door misbruik er van te maken. Alles wat men gewoonlijk
plant- of dicrornament noemt is mislukking, of als ornament of als
beelding.

^ Van den vloer gaan onze oogen naar den wand van de kamer. De
kamerwanden zijn natuurlijk beplakt met behangselpapier. Wenscht men
iets aan dien wand te hangen, dan toont zich dat m.i. het beste op een
effen wand. Echter, smaken verschillen en velen zullen het aangenaam
vinden, indien die wand verschillende kleuren vertoont. Zoo is het ook
gesteld met het plafond. Men kan het wenschen te zien geschilderd in
één kleur, maar een gelukkige combinatie van twee of drie tinten kan den
aanblik van de kamer zeker veraangenamen. Gordijnen zijn nog alge-
meen gebruikelijk en wanneer zij gesloten zijn, beslaan zij een vrij groote
oppervlakte. Niet elke gordijnstof laat een effen kleur toe, fluweel geeft
vanzelf een prettiger aanblik dan katoen; dus moet men door middel van
ornament, of minstens een ornamentale indeeling, een tweede en soms
een derde kleur aanbrengen.

^ En dan, wat een feest voor het oog, zomerjurkjes in zonnelicht en een
wapperend sjaaltje. Zou daar nu in het geheel niet meer een vormpje en
een kleurtje in mogen spelen? Ik zie daarvan de noodzaak niet in.

-ocr page 24-

^ Inderdaad, de decoratieve kunst wordt niet meer geboren uit een een-
drachtig willen. NIET MEER of NOG NIET!

^ Daarin staat de kunst niet alleen.

q Wanneer eendrachtig willen, inzicht en besef wegvallen, worden ook
geen normen meer erkend. En als de maatstaf zoek is, meet elk op zijn
eigen houtje.

q Is het misschien daarom dat gij schrijft: het maken van ornament is
een kwestie van persoonlijke begaafdheid?

q Ik onderscheid kunstenaarschap van meesterschap. Hij die gereed-
schap en materie volmaakt hanteert, is meester in zijn vak. De meester
kan kunstenaar zijn. De kunstenaar behoeft nog geen meester te zijn;
maar hij streeft naar het meesterschap terwille van zijn kunstenaarschap.
Dat ligt in den aard van de zaak en kan niet ontkend worden. Dat het
kunnen de kunst zou schaden is een bedenksel van hen die, geen kunste-
naar zijnde, vergeefs het meesterschap betrachten. Kunst is geen beloo-
ning voor kunde doch zeker niet voor onkunde. Schoonheid is niet een
soort afscheidingsproduct van redelijkheid, maar zonder het laatste wordt
het eerste nimmer geboren. Wat men wil,
eenmaal te kunnen volbrengen,
zal men moeten leeren en de aangeboren begaving brengt den moreelen
plicht tot ontwikkelen mede. Weten en kunnen gaan hand in hand.

^ Een verschijnsel is in den regel het resultaat van verschillende facto-
ren. Als er in de huidige architectuur hoe langer hoe minder behoefte aan
versiering gekomen is, dan juich ik dat toe. Het is immers ten deele het
gevolg van het groeiend constructief beginsel dat op beter onderschei-
dings- en organisatievermogen berust. We mogen echter niet over het
hoofd zien dat economie en mode en nadoenerij ook een handje meehel-
pen. Vertrouw niet al te zeer op den tijdgeest, het mocht eens een spot-
geest zijn. Is het aller-modernste niet een fotografisch getrouwe afbeel-
ding van een kop waar dwars over heen letters geplakt zijn?

20

-ocr page 25-

WERKSTUKKEN

Als we den grondslag voor het ontwerpen van vlakke versiering
hebben doorgewerkt, hebben we een voorloopig inzicht gekregen
in het begrip vlakindeeling. We begrijpen dat er verband moet
bestaan tusschen de deelen onderling en tusschen de deelen en het ge-
heel. We hebben kennis gemaakt met orde, regelmaat, herhaling en af-
wisseling. We weten nu dat er betrekking moet zijn tusschen hoofdin-
deeling en onderverdeeling. De overeenkomstigheid in beide zaken is
ons niet vreemd meer. We zijn eenigszins thuis geraakt in de verschil-
lende vlakken, we begrijpen waar we op moeten letten om ze te kunnen
beheerschen. We kunnen bij wijze van spreken de „geledingen" in een
vlak onderscheiden. We hebben indeelingen in vierkanten gemaakt en
weten mee te spreken van partijen op de assen en de diagonalen, groepee-
ringen op het hoofdmiddenpunt en bijkomstige centra en van de begren-
zing die het gegeven vlak karakteriseert (fig. 2). We kennen de verschil-
len in behandeling van het vierkant als zelfstandig geheel, als onderdeel
van een rand en als element van onbegrensd ornament. We weten dat in
het eerste geval de vier zijden en hoeken gelijkwaardig behandeld worden
en dat wat op de eene as gebeurt ook geschiedt op de andere as. We heb-
ben gezien dat het noodzakelijk is van het vierkant in den rand de twee
horizontale zijden altijd als scheidende of begrenzende elementen te be-
handelen, daarentegen de twee verticale zijden als verbindende elemen-
ten te gebruiken. We hebben ondervonden dat dit bij het vierkant als on-
derdeel van het onbegrensde ornament met alle vier de zijden het geval is.
We erkennen dus verschillende waarden. Bij den cirkel weten we uit eigen
ervaring dat de indeeling alleen volgens den straal of alleen concentrisch
het gegeven vlak slechts gedeeltelijk karakteriseert en dat een combinatie
van beide beginselen de meest gewenschte oplossing geeft.
^ We hebben gezien, gevoeld en begrepen dat de vierkantsdiagonaal
niet in den rechthoek thms behoort, tenzij men hem volgens de vlaks-
diagonaal er in verwerkt. Ook zetten we de indeeling van een vlak niet
voort tot zijn uiterste begrenzende lijn, want we willen die lijn niet tot een
snijlijn of een middellijn maken maar haar werkelijk als begrenzing er-
kennen en haar daarvan het karakter verleenen. Ook erkennen we de rede-
lijkheid en de noodzaak van het remmen der beweging vanuit het mid-
den naar de begrenzing. Maar ook hoop ik dat ge u vrijer gevoelde naar-

21

-ocr page 26-

mm

^ lAjrc
Z

\'s)

f i 1

IIHP (

h III

ffh

III

Hffttti»

1 1 1 1 1 ^ 111 III ^ 111 HI 1 C

> lli\'lj ^
tl 1 H(l i\'

\' II)

^ Il

III ^
Il c

^ IIMlt

i f

} l!Ui Ci

^-Trrtrf-Y \'ll\'i\' y li\'ill^

^ iiniii

^ l|

II

\' 11 il" ^

i/1

-ocr page 27-

mate ge de wetten beter leerde kennen en dat de oogenschijnlijk strenge
principes geen beklemming maar eerder een steun zullen blijken te zijn.

^ Verschillende leerlingen hebben mij gevraagd waarom ik niet een heel
erg gerekten rechthoek behandeld heb. Bij het ontwerpen van een toet-
senkleed hadden zij zulke vreemde uitkomsten gekregen.
^ Laten we het geval nu maar eens samen bezien (fig. 3). Zoo\'n toetsen-
kleed heeft als grondvorm, wiskundig gesproken, den rechthoek.Maar zoo
voor het oog is die rechthoek wel wat erg lang. Gaan we dien rechthoek
volgens as en diagonaal indeden dan schijnt de lengte nog langer. De
beteekenis van de korte as valt bijna weg tegenover de lange as. Het is
een soort verhouding die bijna buiten verhouding is. We komen aan dat
bezwaar tegemoet en gaan die beknelde verhouding helpen, door de
korte as te herhalen. Daardoor krijgt die korte as meer kracht tegenover
de lange as en komt er meer redelijkheid in de verhouding. Een verdere
indeding zal nu meer aannemelijk zijn.

^ Ge gebruikt natuurlijk wel de rechthoeksdiagonaal en vanzelfspre-
kend geeft ge de einden het karakter van beëindiging zooals ge het mid-
denpunt en bijkomende hartpunten een centraal karakter verleent.

23

-ocr page 28-

m

24

-ocr page 29-

IIHII
■ !■! ■

■ IHII

■ I II

■ ■ ■ ■

II II

■ ■ • ■

II 11

II I l

■ ■[■!| ■
■ iiaii ■
!!!!!
■ !■! ■

II II

■ ■ I ■

II 11

II II

■ I IB

iiaii

■ IHII

■ IHI ■

■ laii

II II

II II

IIBI

■ IBI

II II

II li

■ ■■! ■
■ laii

11 II

11 II

11 II

II II

■ IBI

■ lai

■ laii

25

-ocr page 30-

n

26

-ocr page 31-

27

-ocr page 32-

♦ 4»

PLAAT 5.
28

HET ONTSTAAN

-ocr page 33-

V

4

A-V
/
>
V /
w

HO

4

4

VAN VLAKKE VORMEN

PLAAT 6.
29

-ocr page 34-

PLAAT 7. HARMONIE, CONTRAST

q Bezien we nu eens de eerste vier platen. Ze zijn ontstaan op een zelfde
schema en wel het tweede van plaat 2 uit het eerste boek. Ik toon ze om u
nog eens opmerkzaam te maken op de vele variatiemogelijkheden die
zelfs in een zeer eenvoudig schema besloten liggen.

q We gaan nu verder. Na de indeeling in een vlak volgt de vormgeving
in dat vlak. In de ornamentale compositie hangt vorm en indeeling ten
nauwste samen. De vorm heeft zijn ontstaan te danken aan de indeeling
en niet de indeeling aan een of anderen vorm; want ook de vorm moet één
30

-ocr page 35-

■F

f

O

EN SAMENVOEGING VAN BEIDE

en ondeelbaar zijn met het gegeven vlak. Pl. 5 en 6 geven ons het aller-
eenvoudigste begin. Boven aan vindt ge oude bekenden. De figuren van
de bovenste rij moet ge beschouwen als de schematische vaststelling van
de verhouding tusschen wit en zwart, d.w.z. de verhouding activiteit-pas-
siviteit. Bovenaan vindt ge als het ware de schets. Hierin wilt ge eenige
soepelheid en verfijning brengen. Ge wilt het karakter varieeren. Elke
twee elkaar ontmoetende lijnen hebben een snijpunt gemeen. We kun-
nen dat ontmoeten ook andets laten gebeuren, we kunnen ze in elkaar
laten vloeien. De hoek wordt afgerond, in de plaats van het snijpunt komt

31

PLAAT 8.

-ocr page 36-

een boogje. Deze soort verbinding van twee rechte lijnen noemt ge een
harmonische verbinding. Ge ziet het gebeuren bij de figuren van de
tweede rij van boven af. Een andere wijze van doen is deze: ge laat twee
elkaar ontmoetende lijnen a.h.w. tegen elkaar botsen. Ze zijn in tegen-
stand met elkaar, het resultaat is nu een spitse punt op de plaats van het
vroegere ontmoetingspunt. Zoo\'n soort verbinding noemt ge een contras-
teerende verbinding. Ge ziet die verbinding toegepast aan de figuren van
de derde rij in horizontale richting. Op de vierde rij ziet ge combinaties
van harmonische en contrasteerende verbindingen. Voor het gemak schrijf
ik afronden en spits maken, maar ik bid u, noem het niet zoo. Het is in
z\'n onvolledigheid zeer misleidend. Denk niet dat afronden en spitsma-
ken de alpha en omega van vormgeving is. Neen, er is nog wel iets anders
te doen. Dit heel eenvoudige gegeven moet ge verwerken tot iets eigens.
Dat boogje en dat spitsje samen geeft de dubbel gebogen lijn die in ver-
scheidenheid van vorm oneindig is.

^ Zooals elke twee menschen uiterlijk verschillend zijn, zijn ze het ook
innerlijk. Allen hebben we ons menschelijk begin, maar met welke varia-
ties in karakter en aanleg! Die verschillen spreken in ons leven, d.w.z. in
ons werk. Welnu, dat gegeven, die lijn, moet ge maken tot UW lijn. Het
32

-ocr page 37-

gegeven moet door u heengaan en geladen met uw karakter weer te voor-
schijn komen. Ook moet ge bijv. niet de rechte lijn verkiezen boven de
gebogen lijn vóór ge weet wat ge met de gebogen lijn kunt doen; even-
min moet ge elke lijn willen buigen.

^ Maak wat oefeningen, als gevolg daarvan komt ge er wel achter wat u
het beste ligt, waardoor uw karakter spreekt, waarvoor ge rechte lijnen
kunt en gebogen lijnen moet gebruiken.

^ Pl. 7 geeft dezelfde behandeling van de schets te zien, maar het geheel
is iets ingewikkelder. Pl. 8 is veel meer samengesteld, naar veler gevoelen
misschien te oneenvoudig. Maar dat doet hier niets ter zake. Mijn doel is
niet een meer of minder mooi ontwerpje te geven, maar het ontstaan van
vorm in een plat vlak te demonstreeren en, de verandering in vorm te laten
zien, die het gevolg is van de toepassing van de twee genoemde beginse-
len. Pl. 9. Een heel eenvoudig gegeven kan rijk genoeg ontwikkeld wor-
den. Dat gegeven ziet ge in no. 1, een vierkantje door een diagonaal in
tweeën gedeeld, half wit half zwart. Er zijn eenige van die vierkantjes
onder elkaar geplaatst. In no. 2 ziet ge den eenvoudigsten vorm, die op de
voorgaande massa-indeeling mogelijk is. Dit is een ongebroken lijn. In
no. 3 gaan we die lijn op bepaalde punten breken. De aangewezen plaat-
3 33

-ocr page 38-

34

-ocr page 39-

35

-ocr page 40-

36

-ocr page 41-

37

-ocr page 42-

38

-ocr page 43-

39

BS

-ocr page 44-

40

-ocr page 45-

41

m

-ocr page 46-

CONTRAST

PLAAT 19.
42

-ocr page 47-

CONTRAST

PLAAT 20.
43

-ocr page 48-

HARMONIE

PLAAT 21.
44

-ocr page 49-

PLAAT 22.
45

HARMONIE

-ocr page 50-

sen daarvoor zijn de snijpunten van die lijn met de diagonalen van de
vierkantjes, waaruit zij ontstaan is. We gebruiken hier weer den harmo-
nischen en contrasteerenden vorm. Vanaf no. 4 tot no. 13 ziet ge variaties
in die onderbreking.

^ Pl. 10 vertoont verschillende groepeeringen van dat eenvoudige gege-
ven. In A, B en C ziet ge samenstellingen voor onbegrensd ornament. A is
minder goed omdat het te veel aan strooken gesneden wordt. Onbegrensd
ornament moet juist niet gedeeld kunnen worden, het moet één onbe-
grensd geheel zijn. B en C zijn daarom beter, a, b en c geven den vorm in
ongebroken gebogen lijnen. Op Pl. 11,12,13 en 14 ziet ge de vormen van
Pl. 9 telkens in de samenstellingen B en C van Pl. 10.
^ Pl. 15 en 16 geven weer nieuwe variaties in de samenstelling. Zoo ook
Pl. 17 en 18. Hierbij merken we op dat te veel herhaling schaadt. Op Pl. 19
en 20 ziet ge indeelingen in den cirkel. Ze zijn eigenlijk op eenvoudiger
wijze ontstaan dan die in het eerste boek. De omtrek is achtereenvolgens
gedeeld in 12,16, 20 en 24 gelijke deelen. Daarna is van elk punt naar elk
punt een lijn getrokken. Op de zwart-wit indeeling is alleen de contras-
tcerende vorm geteekend. Ook hier merken we op dat beperking geboden
is. We mogen niet meenen, dat het werk goed is, omdat het opeenindee-
46

-ocr page 51-

ling ontstaan is. Pl. 21 en 22 geven een soortgelijke indeeling. Hier is ech-
ter alleen de harmonische verbinding toegepast. Ge moet de vier laatste
platen niet zien als min of meer geslaagde ontwerpen, als mooie of lee-
lijke dingen. Mooi en leelijk behooren bij het kunnen, goed of fout be-
hooren bij het leeren. Ge moet opmerken wat een gegeven in een bepaald
geval doet. Ge moet de platen beschouwen als een soort onderzoekings-
tocht. Pl. 23 herkent ge wel. Het is de vormgeving in ongebroken lijnen
op een indeeling uit het eerste boek. De figuren toonen gelijk- en gelijk-
vormigheid van fond en motief, er is evenveel wit als zwart. Ik noem dit
niet als voor- of nadeel, alleen als feit. De tweede figuur toont de lijn on-
derbroken op de constructieve punten. De plaat laat heel duidelijk zien
hoe dit karakter van buiging a.h.w. uit het gegeven vlak, het vierkant, ge-
boren is. Ge ziet ook de beteekenis van het middenpunt, waarom alles be-
weegt; waarvan de beweging uitgaat of zich naar toe wendt, het midden-,
hart- of centrale punt dat de heele compositie beheerscht. Pl.24 geeft varia-
ties in den vorm, maar is overigens gelijk aan de vorige, de tweede figuur
gaat in de onderbreking der lijn al of bijna te ver. Dat de vorm uit de in-
deeling groeit en de indeeling ontstaat uit den aard van het gegeven vlak
ziet ge aan Pl. 25 en 26. Ge ziet de verwantschap, de betrekking die be-

47

-ocr page 52-

INDEELING BEPAALT VORM

staat tusschen hoofdvorm en vormgeving, ge begrijpt dat ge den vorm van
Pl. 26 niet plaatsen kunt in het vlak van Pl. 25 of 24.
^ In de ornamentale compositie is hoofdvorm van het gegeven vlak, in-
deeling en vormgeving één en ondeelbaar.
^ Het eene volgt uit het andere!

^ De welgezinde lezer zal begrijpen, dat ik hiermede niet bedoel: in een
gegeven vlak is slechts één oplossing mogelijk.

^ De platen 27,29 en 31 geven evenals de vier voorgaande eenzelfde mo-
tief. Ge ziet dat de vlakken verschillend zijn, dat indeeling en vormgeving
overeenkomstig is en dat de aard van het vlak de verschillende uitkom-
sten geeft van eenzelfde punt van uitgang. Neemt dit niet voor kennis-
geving aan, integendeel, probeer de waarde ervan te beseffen.
^ Tot nu toe was ons werk in hoofdzaak zoo, dat, indien we een teeke-
ning volgens een middenlijn omvouwden, de beide helften elkaar volko-
men bedekten. Die teekeningen waren symmetrisch. Bij Pl. 28, 30 en 32
is dat niet het geval, deze teekeningen zijn a-symmetrisch.

^ Een cirkel (fig. 4) is een figuur, die volgens twee assen dubbel gevou-
wen kan worden. Met twee assen bedoel ik altijd de verticale en de hori-
zontale as, de beide hoofdrichtingen ten opzichte waarvan in elke com-
48

PLAAT 25.

-ocr page 53-

INDEELING BEPAALT VORM

positie het pleit beslecht wordt. Ook al kan de cirkel om een oneindig aan-
tal assen gevouwen worden, voor ons werk is het voorloopig voldoende
om te spreken van twee. De cirkel is dus volgens twee assen symmetrisch
evenals het daarin geplaatste vierkant. De vier deelen kunnen we op el-
kaar plaatsen zoodat ze volkomen één zijn. Ze zijn gelijk- en gelijkvor-
mig. Die vier deelen zijn niet alleen eikaars spiegelbeeld, ze zijn ook als
beeld gelijk. We kunnen 1 op 2 of op 3 of op 4 plaatsen.
^ De zeshoek is ook volgens twee assen symmetrisch, 1 kunt ge op 2 of
op 3 of op 4 plaatsen maar niet meer zoo vrij als dat bij het vierkant het
geval is. Bij het vierkant kunt ge vouwen om de as, of laten wentelen om
het middenpunt. Laat ge deel 1 van den zeshoek wentelen, dan bedekt het
3 doch niet 2 en 4.

^ De driehoek is slechts volgens de verticale as symmetrisch, volgens de
horizontale as is er geen sprake van. Zoo is het ook met den vijfhoek. Bij
de symmetrie heeft men gelijk- en gelijkvormigheid, bij a-symmetrie
heeft men evenwicht in de ongelijkheid en de ongelijkvormigheid. Bij de
symmetrie is het evenwicht er vanzelf.

^ Symmetrie is het statisch beginsel, de rust. Statisch beteekent: het
evenwicht betreffend, het komt van statica of evenwichtsleer.

4 49

PLAAT 26.

-ocr page 54-

SYMMETRIE. HORIZONTAAL VLAK

PLAAT 27.

50

-ocr page 55-

51

-ocr page 56-

52

-ocr page 57-

53

-ocr page 58-

PLAAT 31.
54

-ocr page 59-

PLAAT 32.
55

-ocr page 60-

1

lllilil

=

iill

-ïl

H

h

FIG. 4.

^ A-symmetfie is het dynamisch beginsel, de beweging. Dynamisch be-
teekent: de beweging betreffend en komt van dynamica of krachtenleer.
Hoedt u voor de uitersten, de rust moet niet absolute onbeweeglijkheid
zijn, geen bevrorenheid. De beweging moet niet ongeremd zijn, ge moet
niet op hol gaan. Ook moet ge niet a-symmetrisch willen werken als sym-
metrie geboden is. Ge moet alleen hierop letten: hoe beantwoord ik op de
meest juiste wijze de vraag die in de opgaaf besloten ligt.
^ Beziet ge van d (fig. 4) alleen den driehoek dan is er geen sprake van
symmetrie of symmetrisch evenwicht, het is niet meer dan een driehoek
met een vouw. Neemt ge den driehoek in den cirkel dan kunt ge spreken
van a-symmetrie en evenwicht. Wat de bovenhelft aan driehoek te kort
komt, wint hij aan cirkeloppervlak. Evenwicht is een sterk persoonlijk
begrip. Denk eens aan de verhouding van last-steun-macht. Indien last
en macht gelijk zijn, dan ligt het steunpunt in het midden. Is de macht
grooter dan de last, dan moet voor het evenwicht de steun tot de macht
naderen. Omgekeerd de steun tot de last. Het steun- of evenwichtspunt is
56

-ocr page 61-

HORIZONTAAL EN VERTICAAL VLAK

dus verplaatsbaar. Vallen steun en macht samen dan is er almacht, vallen
steun en last samen dan is er onmacht. Doch deze absoluutheden vallen
buiten de practijk van ons werk. Uit symmetrie kunt ge a-symmetric ont-
wikkelen. In h (fig. 4) ziet ge een symmetrische indeeling, de figuur kan
om beide assen en diagonalen gevouwen worden. Het is de rust en de een-
voud zelf. In k staan de massa\'s op overeenkomstige wijze naast de as,
volkomen gelijk en evenwichtig.

^ K is bewegelijk en a-symmetrisch, m geeft de doorgevoerde beweging
en als ge n vergelijkt met h dan is de beweging overdreven. Het midden-
punt kunnen we hartpunt en evenwichtspunt noemen, de middenlijnen
zijn assen van symmetrie en symmetrisch evenwicht. In o zijn de lange
middenlijn en de loodrechte middenlijnen assen van symmetrie, de dia-
gonaal van het vierkant echter niet. In p zijn de staande zijden van het
vierkant as van symmetrie, de lange horizontale middenlijn is evenwichts-
as, r is a-symmetrisch evenals s, t is weer symmetrisch.

^ We dienen nu het verschil tusschen een liggend en een staand vlak te
bespreken. De rechthoek als liggend vlak kan een kleed zijn. Ge weet nu
dat ge de indeeling symmetrisch of a-symmetrisch kunt behandelen. De
assen zijn alleen verschillend in afmeting, ze hebben geen andere betee-
kenis dan dat ze het vlak rechthoekig in vier gelijke stukken deelen. Als
hartlijnen zijn ze volkomen gelijkwaardig, het geometrisch midden is het

57

FIG. 5.

-ocr page 62-

werkelijk hartpunt van de compositie. Ook de vier zijden dienen als vol-
komen gelijkwaardige elementen overeenkomstig behandeld te worden,
evenals de vier hoeken. Deze alle kenmerken een liggend vlak, welks
functie is: horizontaal zijn.

^ Wat hieraan niet beantwoordt, strijdt tegen het begrip „horizontaal
vlak" en is daarom eenvoudig te verwerpen. Het tegenkarakteristieke is
nimmer een element van schoonheid. Het verticale vlak is inderdaad ge-
heel anders van karakter. Bij een staand vlak onderscheiden we werkelijk
twee richtingen, de horizontale en de verticale richting. Die beide rich-
tingen hebben moreele beteekenis. Duidt de verticale as niet op diepte en
hoogte, zit daar niet het begrip rijzen in, het omhoog willen, de activiteit,
het staande? De horizontale as karakteriseert de breedte, het genivelleerde,
de oppervlakte die gemakkelijk te beroeren is, het passieve, het liggende.
Maar ook zonder hoogdravendheid is het verschil kenmerkend genoeg,
het eene vlak heeft slechts horizontale richtingen, het staande vlak heeft
de twee hoofdrichtingen in zich. Bij alles wat werkelijk staat, waar stand
uit spreekt, ligt voor het oog het midden boven het geometrisch midden-
punt. Dat midden noemt men het optisch midden. Dat optische midden-
of hart- of evenwichtspunt beh^rscht de compositie. Dat punt bepaalt in-
58

-ocr page 63-

deeling en votmgeving. In fig. 5 ziet ge drie rechthoeken, de eerste is het
liggende vlak dat ge nu wel kent. De tweede is het staande vlak, waarin
aangegeven is een optisch middenpunt en de beide assen. De derde recht-
hoek is ook een staand vlak, maar een variatie van den tweeden rechthoek.
Het midden daarvan is het hartpunt van de z.g. waaiercompositie. Bij
no. 1 ziet ge de vier zijden gelijkelijk dik aangegeven, omdat de functie is
het gezamenlijk begrenzen. Bij no. 2 ziet ge natuurlijk ook de begrenzing,
maar de onderste zijde, de basis, is geaccentueerd, het is de vaste grond-
slag, waarop de lange as zijn functie, het staan kan verrichten. Bij no. 3 is
dat anders, vanuit het hartpunt straalt de waaier en de twee verticale zijden
met de bovenste horizontale zijn sterker geteekend om het omvatten aan
te duiden. Deze drie karakters moet ge onderscheiden en goed begrijpen.
^ Bezien we nu Pl. 33. De eerste rechthoek heeft een geometrisch midd en
en is daarom geen staand vlak, het heeft er niet de karakteristiek van. Uit
het eenvoudige schema leiden we voor de vier andere rechthoeken de
optische middenpunten af. Met opzet verwaarloos ik de diagonaal, dat is
de lijn die uitdrukt, hoe het middenpunt en de hoekpunten tegenover el-
kaar staan. De bovenste rij geeft het beginsel van uitstraling, de onderste
rij dat van omvatting. Ge ziet hoe door het gemis van de diagonalen de in-

59

-ocr page 64-

deeling zichzelf a.h.w. verwoest, dat het einde volslagen wanorde is. De
deelen handhaven zich niet, maar schuiven door elkaar, ze hebben geen
uitdrukking omdat ze niet meer zijn. Pl. 34 geeft den eenvoudigen vorm
die echter hetzelfde demonstreert.

^ Pl. 35 en 36 hebben hetzelfde uitgangspunt. Hier is echter de diagonaal
wel gebruikt en de geheele indeeling speelt mede bij het rijzen van het
midden. Elk onderdeel handhaaft zich en toont in de onderlinge verhou-
dingen het stijgen van het middenpunt. Ook de vormgeving is onder-
worpen aan dat centrale punt. Ge moet bedenken dat de diagonaal nu een
gebroken lijn is, ook andere lijnen zullen daarom gebroken lijnen zijn.
De beide verticale helften zijn symmetrisch, de horizontale helften zijn
a-symmetrisch. De lijn, die nu een hoekpunt verbindt met het tegenover-
liggende midden van een zijde, is daarom in een horizontale helft onge-
broken, maar in een verticale helft gebroken. De diagonaal is een onont-
beerlijk hulpmiddel. Elk punt in de eene as heeft zijn overeenkomstig
punt in de andere as. Als ge in een horizontale helft een punt hebt, wat ge
in de verticale helft ook moet plaatsen, haal dat punt dan over met behulp
van de diagonaal.

^ Pl. 37 wijst op de mate van geleding in een vlak. Een klein vlakje be-
60

-ocr page 65-

hoeft niet nadtukkelijk zijn verschillende deelen te toonen, een zeer ge-
ringe mate van indeeling kan voldoende zijn. Een wat grootere opper-
vlakte verlangt een verder doorgevoerde indeeling. Een groot vlak karak-
teriseert ge door een volledige indeeling. Ge moet echter begrijpen dat
volledigheid niet te verstaan is als ingewikkeldheid. Ingewikkeld staat
tegenover eenvoudig en is meer een kwestie van persoonlijke voorkeur
dan van principe.

q Bekijk fig. 6 welke overeenkomstig is met fig. 4. De a-symmetrische
plaatsing van de deelen 1, 2,3 en 4 is volkomen evenwichtig ten opzichte
van het midden- of evenwichtspunt. Daarom zijn 1 en 3 ook evenwichtig
evenals 2 en 4. Er is contact met het hartpunt. Maar 1 en 2, 4 en 3,1 en 4
benevens 2 en 3 staan niet evenwichtig in het vlak. De massa\'s staan naast
het hartpunt en hebben geen tegenwicht. In verband met kleur en ook in
verband met Beeld en Teeken is hier veel meer van te zeggen. Voorloopig
is voldoende dat uw aandacht er op gevestigd is. Ge kunt er nu rekening
mee houden en er het uwe uithalen.

q Plaat 38, 39, 40, 41, 42 en 43 zijn overeenkomstig met Pl. 27, 28, 29, 30,
31 en 32. Ze hebben een optisch midden in plaats van een geometrisch
midden. Vergelijk die twaalf platen goed. Vierkant en rechthoek zijn

61

-ocr page 66-

62

-ocr page 67-

VLAKORNAMENT IS DE MEEST GE-
EIGENDE VORM VOORTKOMEND
UIT DE MEEST KARAKTERISTIEKE

INDEELING

63

-ocr page 68-

VERTICAAL VLAK. SYMMETRIE

PLAAT 38.

64

-ocr page 69-

65

-ocr page 70-

VERTICAAL VLAK. SYMMETRIE

PLAAT 40.

66

-ocr page 71-

VERTICAAL VLAK. A-SYMMETRIE

PLAAT 41.

67

-ocr page 72-

PLAAT 42.
68

-ocr page 73- -ocr page 74-

O

O

om

DE CIRKEL ALS

-ocr page 75- -ocr page 76- -ocr page 77-

PLAAT 47.

73

-ocr page 78-

ggsi

74

-ocr page 79-

....

)

FIG. 7.

HET TWEELEDIGE VLAK

75

-ocr page 80-

nauw verwant, maar de cirkel is wat verder in de familie. Het vierkant
heeft zoo vanzelfsprekend zijn beide middenlijnen dat het bijna overbo-
dig is er op te wijzen dat ze even lang zijn. Maar elke andere lijn in het
vierkant, door het midden heen, is langer dan de hartlijn. Ook de beide
diagonalen zijn even lang,maar elke andere lijn is korter. Bij den rechthoek
hebt ge korte- en lange as, dus vanzelf al verschil. De eerste is de kortste
lijn in den rechthoek, elke andere lijn is langer. De diagonaal is de langste
lijn en elke andere is korter.

^ De cirkel onderscheidt zich hierin van vierkant en rechthoek, dat alle
lijnen, door het middenpunt getrokken, even lang zijn. Bij den rechthoek
domineert al de eene richting boven de andere. Van het vierkant kan men
zeggen dat het twee horizontale en twee verticale zijden heeft. Maar bij
den cirkel is dat anders. De cirkel rolt gemakkelijk weg.
^ Is het misschien hierom, dat de rechthoek het beste staande vlak is?
Natuurlijk kan de cirkel als staand vlak gebezigd worden en even natuur-
lijk is er dan een optisch midden. Maar wees in het algemeen voorzichtig
met de plaatsing er van, het kan niet altijd staan waar ge het misschien
zoudt wenschen te zien. Bij de menschelijke figuur ligt het geometrisch
midden ter hoogte van de groote draaier. Waar het midden ligt weet ieder.

76

-ocr page 81-

Niemand zal dat, in een oogenblik van vervoering, plaatsen in halskuil
of neuspunt. Laat in uw ornamentale compositie het midden even ge-
woon zijn als bij de menschelijke figuur. Als ge het te ver van het geome-
trisch midden plaatst, trekt ge het vlak uit elkaar, ge vernielt het. Bekijk
Pl. 44 en 45 eens heel goed. Voor ornament acht ik het beste de tweede en
derde rij van Pl. 44 en de tweede rij van Pl. 45. De andere rijen geven over-
drevenheid te zien.

^ Pl. 46 toont een volledige indeeling van een rechthoek. Het beginsel
van het optisch midden is, behalve op de hoofdas ook doorgevoerd in de
verdere indeeling. Of deze indecling te ver gaat? Om een eenvoudige in-
deeling goed te kunnen maken moet ge meermalen een ingewikkel-
de indeeling onder de knie gekregen hebben. Pl. 47 is een variatie van
Pl. 99 uit het eerste boek. Hier is het optisch midden alleen op de hoofdas
geplaatst. Ge ziet dat het genoeg invloed heeft om de geheele indeeling
een staand karakter te verlecnen. Pl. 48 is weer een andere wijze van toe-
passen van het optisch midden.

^ De middenpunten van de kleinere deelen worden als het ware door dat
optisch midden naar zich toegetrokken. Dit soort indeeling is te beschou-
wen als een overgang naar de indeeling van het tweeledige vlak, als schut-

77

-ocr page 82-

blad, omslag en zetspiegel van twee pagina\'s. De bovenste rij van fig. 7
geeft u zoo\'n tweeledig vlak te zien met geometrisch midden, optisch
midden en een waaiermiddenpunt. De beide helften van het vlak hebben
slechts verband doordat
ze aan elkaar raken, doch \'n innerlijke betrekking
bestaat niet. In de onderste rij ziet ge de middenpunten ook naar elkaar
toe neigen. Daardoor behooren die helften bij elkaar zooals twee handen
een paar vormen en zooals twee schelphelften bij elkaar hooren.
^ Pl. 49 is zoo\'n tweeledig vlak. De optische middenpunten hebben ook
betrekking op elkander. Ze naderen elkaar. De middenpunten liggen op
de gewone ongebroken vlaksdiagonaal die van beneden-buiten naar bo-
ven-binnen loopt.

^ Pl. 50 is een drieledig vlak. Het kan een venstergroepeering zijn. Als
lichtbron is het één, omdat het licht wel over de scheidingen heenspeelt.
Doch bij de indeeling hebt ge het niet als één, doch als een drieledig vlak
te beschouwen. In beginsel is Pl. 51 goed en Pl. 50 fout.
^ Pl. 52 en 53 geven indeelingen van een drieledig vlak. Moge het kamer-
78

-ocr page 83-

scherm dan al uit de mode zijn, in de reclame komt vaak het drieledig
vouwblad voor. Indien ge meent dat zoo\'n blaadje niet zoo erg ingewik-
keld verdeeld behoeft te worden, dan ben ik het geheel met u eens. Doch
het behoeft er ook niet onnoozel uit te zien, zooals nu nog ontstellend
vaak voorkomt. In eenvoud rust de kennis en ervaring van ingewikkeld
werk. Te vaak wordt onnoozelheid en eenvoud voor hetzelfde versleten!

79

-ocr page 84- -ocr page 85-

HET TEEKENEN

ET teekenen naat de natuur is een hulpvak voor de ornamentale
compositie. In verband met de compositie heeft het natuurteeke-
nen tot doel de ontwikkeling van het vormbegrip.
^ Ik leg den nadruk op vormbegrip, omdat sommigen meenen dat het
voornamelijk gaat om teeken vaardigheid. Dit is slechts gedeeltelijk waar.
^ Teekenvaardigheid verkrijgt men ook bij het z.g. wandplaatteekenen.
Ik meen dat de waarde hiervan wel eens wordt onderschat. Die vaardig-
heid is nuttig en noodig, maar ten opzichte van vormbegrip toch iets van
bijkomstigen aard. Op zich zelf staande kan vaardigheid leiden tot opper-
vlakkigheid.

^ Wanneer de schilderij schilder teekent, doet hij dat in tinten en tonen,
hij doet het schilderachtig, hij schildert meer met zijn teekengereedschap
dan dat hij teekent.

^ De ornamentist werkt niet tonalistisch maar constructief, hij teekent.

^ Herman Hana zegt het echt kernachtig: Teekenen is teekens zetten *).

^ Het teekenachtige karakter, de karakteristiek in lijnbeweging, vorm en
verhouding, eigen aan de natuurmotieven, het rythmc van die motieven
wordt door hem bestudeerd ter verrijking van zijn persoonlijk rythme.

^ Om vaardig in het teekenen te worden moet men met volharding oefe-
nen, maar het doel waarvoor men teekent is altijd de compositie, de op-
dracht.

^ De schilder geeft in tint en toon een geval, de ornamentteekenaar tee-
kent een karakteristiek lijnenspel.

^ De teekening is nooit in zichzelf doel, maar altijd middel tot een doel
en met het bereiken van het doel is die teekening dus doelloos geworden.
Dit sluit natuurlijk niet uit dat hij als voorstudie prachtig en van groote
ideëele waarde kan zijn.
* Het Stempelboekje Serie Handboekjes W.B.

6 81

H

-ocr page 86-

^ In de vlak-decoratieve compositie onderscheiden we het ornamentale-
van het beeldende motief. Beide kan men aan de natuur ontleenen doch ze
worden op verschillende wijze behandeld.

^ Maakt men natuurstudies naar vlinders, bloemen of schelpen met het
oog op omamentale composities, dan teekent men zoo zuiver mogelijk
den hoofdvorm in contour en, zoo noodig teekening binnen die contour.
Die contour kan smal of breed zijn, een heel dunne lijn of een erg zware
bies. Het is ons slechts te doen om lijnbeweging en tegenstelling, om
vorm en verhouding. Relief en kleur, hoe prachtig ook, doen hier niets ter
zake, hoewel de kleur ons straks kan inspireeren. Zoudt ge uw vlinder
„naar de natuur" willen nateekenen, zoudt ge willen aquarelleeren, dan
wordt het product een plaatje, uw werkwijze zou dan niet ornamentaal
zijn en uw aquarel is geen voorstudie voor een omamentale compositie.

^ De ornamentist teekent ornamentaal, d.w.z. op een wijze waarbij alles
gericht is op dat eene doel, het werkstuk. Hij teekent niet na, maar hij
„teekent".

^ Bij het teekenen moet ge wel op kleur letten, maar ge moet die kleur
niet willen nabootsen. Teeken in wit-zwart, dat is een werkwijze die on-
verbiddelijk de fouten laat zien, geen gevoelig kleurtje bemantelt dan de
onvolkomenheden. En leer vooral uw penseel hanteeren, geloof me, een
beste penseel is het halve werk.

^ En nu gaat ge uw vlinder bekijken en ge ziet hoe de lijnen zich vormen
en bewegen, hoe zij verschillende partijen aanduiden en ge ziet verhou-
ding in onderdeel en geheel. Als ge zoo\'n prachtig kleurige vlinder in
zwart-wit teekent zijt ge eigenlijk al aan het styleeren, immers die kleu-
ren en tinten moet ge omzetten in zwarte lijnen en vlakken. Een rouw-
mantel zal stevig van lijn zijn en een koolwitje teerder, de vleugel van
een kraai zal meer zwart noodig hebben dan een blanke schelp. Na uw
zwart-wit teekening kunt ge volgens hetzelfde begrip een kleurstudie
maken, maar ook bij de kleur eerst ontleden en dan samenstellen.

^ Ik zeg niet dat ge het doen moet en gij zult het ook niet doen, maar
eigenlijk zoudt ge uw gemaakte teekening kunnen vernietigen. Gij hebt
de vormsamenstelling van dien vlinder geteekend, dus gij kent dien vorm.

82

-ocr page 87-

Nu maakt ge een tweede teekening. Wat ge u herinnert, dat is wat u het
meest getroffen heeft, de hoofdzaak dus gaat ge teekenen naar uw zin.
Het natuurrythme verbindt ge met uw eigen rythme. Wees bij het ge-
bruiken van die vormen nu voorzichtig. Maak, desnoods ééns in uw
leven de volgende oefening. Verwerk de vormen van uw tweede teeke-
ning eens in een cirkel, een vierkant en in een rechthoek, gebruik ze eens
in een liggend en in een staand vlak. Dat wil dus zeggen dat het natuur-
rythme, verbonden met uw persoonlijk rythme, één wordt met het rythme
van de verschillende vlakken. Wanneer dat drieledig rythme één is ge-
worden, dan is er harmonie en kunt ge spreken van ornament. Hoe min-
der ons motief nu lijkt op vlinder, schelp, bloem of vogel, hoe beter het
als ornament is.

^ Hoewel ik zou willen aandringen op penseelteekenen, kunt ge natuur-
lijk ook werken met potlood, krijt enz. Maar vóór alles, bedenk dat uw
natuurteekening slechts een voorstudie is voor de compositie en dat de
teekening nooit een „geval" maar altijd een „begrip" is.

83

-ocr page 88- -ocr page 89- -ocr page 90-

86

-ocr page 91-

SS

87

-ocr page 92-

88

-ocr page 93-

89

-ocr page 94-

PLAAT 60.
90

ES

-ocr page 95-

PLAAT 61.

91

-ocr page 96-

PLAAT 62.
92

-ocr page 97-

PLAAT 63.

m

93

-ocr page 98-

mm

■=4

94

-ocr page 99-

PLAAT 65.

95

-ocr page 100-

V à

K \' \' " - \'\'r \' J

^ O.. ^^^ . - -J r : X /

~ - \' V ^ fcïvi-Sfe.

ÜÜ

-ocr page 101-

«rap- ^\'\'"iV\'«^-

. .iff,

3-

r i-^.

3

» Ys
1 ^

#

\\i

^êjt

i

« \' /

Tv % ^ \'

-ocr page 102-

■■ ■ ....... .....^îf*?

tri

-ocr page 103-
-ocr page 104-

y,,

m