-ocr page 1-
-ocr page 2-

ÎWEE RECHTSVRAGEN AANGAANDE

FINLAND:
DE DEMILITARISATIE DER ALANDGROEP
EN DE AUTONOMIE VAN OOST KARELIË

R. C. S. HAMBURGER

-ocr page 3-

•Ut?:.

ä:

% -\'-.i J « w • . li\'

/

-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-

TWEE RECHTSVRAGEN AANGAANDE FINLAND»
DE DEMILITARISATIE DER ALANDGROEP
EN DE AUTONOMIE VAN OOST-KARELIÈ

(

-ocr page 7-
-ocr page 8-

/

TWEE RECHTSVRAGEN AANGAANDE FINLAND:
DE DEMILITARISATIE DER ALANDGROEP
EN DE AUTONOMIE VAN OOST^KARELIÈ

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS D
r. H. F. NIERSTRASZ.
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS-
EN NATUURKUNDE. VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BE-
DENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER RECHTS-
GELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP MAANDAG
6 JULI 1925. DES NAMIDDAGS VIER UUR. DOOR
REBECCA CATHARINA SOPHIA HAMBURGER,
GEBOREN TE VOORTHUIZEN.

p. den boer

SENATUS VETERANORUM TYPOGRAPHUS ET LIBRORUM EDITOR
utrecht mcmxxv

-ocr page 9-

INLEIDING.

Wanneer een nieuwe staat zijn intrede doet in de volken-
rechtsgemeenschap, rijzen in den regel tal van moeilijkheden.
Verschillende omstandigheden werken hiertoe mede. Om te
beginnen brengt iedere staatwording noodwendig het ontstaan
van allerlei nieuwe rechtsbetrekkingen en verschillende ver-
anderingen in de tusschen de staten bestaande verhoudingen
teweeg. Allereerst ontstaan er rechtsbetrekkingen tusschen den
nieuwen staat en den moederstaat, verder ontwikkelen zich
rechtsbanden tusschen den nieuwen staat en derde staten,
tenslotte treden er wijzigingen in de verhouding tusschen den
moederstaat en derde staten in. Zooals te begrijpen is, doen
deze veranderingen in den rechtstoestand tal van vragen ont-
staan, welke niet altijd even gemakkelijk kunnen worden op-
gelost. Dit nog temeer, daar het stellig volkenrecht op dit
punt vele leemten vertoont en bovendien de volkenrechts-
wetenschap op dit gebied weinig ontwikkeld is. Zelfs met
betrekking tot quaesties, welke zich regelmatig bij iedere staat-
wording plegen voor te doen — zooals bv. inzake de voorwaar-
den en het karakter der erkenning, de overname of verdeeling
van schulden, het opvolgen in verdragen — zoekt men vaak
tevergeefs naar vaste regels, welke tol leidraad bij een even-
tueele oplossing zouden kunnen dienen. Bedenkt men dan
nog. dat nieuwe staten gewoonlijk ontstaan in woelige tijden,
welke op zichzelf reeds zeer geschikt zijn tot het weer op-
leven van oude en het ontstaan van nieuwe moeilijkheden, dan
kan men gemakkelijk begrijpen, dat bij iedere staatwording
een geheele reeks van vragen moet worden beantwoord.

De staatwording van Finland maakt hierop geen uit-
zondering. Ook hierbij hebben zich zeer vele quaesties voor-
gedaan, ofschoon de wijzigingen in den toestand hier in zoo-

-ocr page 10-

verre iets minder groot waren, dat Finland reeds sinds 1809
een politieke eenheid vormde in het Russische staatsverband,
welke alleen in 1917 en 1918 tot onafhankelijkheid is gekomen.

Duidelijk blijkt reeds van allerlei vragen, waimeer men bv.
het den Hden October 1920 tusschen Rusland en Finland ge-
sloten vredesverdrag van Dorpat 1) wat nader beziet. Een
geheele reeks van tusschen Finlzuid en Rusland te regelen
feitelijke en rechtspunten vindt men hier opgelost.

Zoo worden in de artikelen 2 en 3 van dit verdrag de grenzen
tusschen Finland en Rusland nauwkeurig afgebakend. Merk-
waardig is het, dat de breedte der kustzee in de Einsehe golf
in het algemeen op vier zeemijlen gesteld is. Gewoonlijk
rekent men hiervoor drie zeemijlen, Finland en Rusland hebben
zich hier dus aangesloten bij de bekende Scandinavische
breedtebepaling.

In de artikelen 5 tot en met 9 worden verschillende punten
geregeld in verband met de cessie van Petschenga, Deze
streek, welke zich als een smalle strook in het hooge Noorden
uitstrekt ten Zuidoosten van de vroegere Noorsch-Russische
grens werd door Rusland in artikel 4 van het vredesverdrag
uitdrukkelijk aan Finland afgestaan. De jonge Einsehe staat
verkreeg hiermede de zoo gewenschte verbinding in het
Noorden met de zee. Meerdere quaesties deden zich naar
aanleiding van dezen afstand echter voor.

Zoo was Rusland nu bevreesd, dat Finland zijn vloot in de
Noordelijke IJszee al te sterk tot ontwikkeling zou brengen.
In artikel 6 van het verdrag van Dorpat beperkte Finland
zich daarom eenigszins wat betreft zijn militaire werkzaam-
heden in de Noordelijke IJszee, zoowel wat oorlogsvaartuigen
en vliegtuigen, als wat den aanleg van militaire werken op de
kust betreft.

Ook was in verband met den afstand van Petschenga een
regeling der visscherij in de Noordelijke IJszee tusschen Fin-
land en Rusland wenschelijk. Artikel 7 voorzag hierin. Rus-

ij De Martens, Nouv, Ree, Gén, 3e série tome XIU p. 37—52.

-ocr page 11-

land en Finland gaven aan elkanders onderdanen het recht
om vrijelijk in hun territoriale wateren te varen en te visschen,
terwijl zij hun bovendien de bevoegdheid verleenden aldaar
de voor de vischvangst noodige werken aan te leggen. Een
na het in werking treden van het vredesverdrag te sluiten
convenüe zou de zaak nog nader in bijzonderheden regelen.

Bovendien was een regeling gewenscht voor het verkeer van
Kusland naar Noorwegen en vice-versa, daar de rechtstreek-
sehe verbinding tusschen Rusland en Noorwegen voortaan niet
meer zou bestaan. Na de cessie van Petschenga ging alle ver-
keer tusschen Rusland en Noorwegen over Finsch gebied. Voor
zijn onderdanen bedong Rusland nu in artikel 8 een vrij recht
van doortocht door het gebied van Petschenga bij hun gaan
naar en komen uit Noorwegen. Ook over het verzenden van
koopwaren en het overvliegen van vliegtuigen werd in dit
artikel gehandeld, terwijl bovendien ook hier een later te
slmten conventie in uitzicht werd gesteld, welke de quaestie
meer in bijzonderheden zou regelen.

Tenslotte werd in artikel 9 bepaald, dat de op het territoir
van Petschenga zich bevindende Russische burgers zonder
verdere formaliteiten de Einsehe nationaliteit zouden ver-
krijgen, Een optierecht werd hun echter toegekend, voorzoover
ZIJ den leeftijd van achttien jaren bereikt hadden.

Verder vindt men in de artikelen 10 en 11 een regeling der
tusschen Finland en Rusland met betrekking tot Oost-Karelië
ontstane moeilijkheden. Finland had n.1. de Oost-Kareliërs in
hun onafhankelijklieidsstrijd tegen
het bolsjewistisch Rusland
gesteund. Bij den vrede zijn nu ook de met betrekking tot
Uost-Karehe ontstane quaesties geregeld.

De artikelen 12 tot en met 15 handelen over den rechts-
toestand van de Finsche golf. Deze golf, vroeger geheel door
Russisch gebied omgeven en door Russische auteurs daarom
vaak als Russisch territoriaal water beschouwd, werd na
de onafhankelijkverklaring der Russische randstaten, deels
door Finsch, deels door Estlandsch, deels door Russisch gebied
begrensd.

-ocr page 12-

In beginsel werd nu overeengekomen — in aansluiting aan
de overeenkomstige bepaling (art, 6) van het vroegere
vredesverdrag van Dorpat tusschen Estland en Rusland van
2 Februari 1920 l) — dat Finland en Rusland naar een neutra-
liseering van de Einsehe golf en van de geheele Oostzee
zouden streven. Bovendien verplichtte Finland zich reeds
dadelijk verschillende in de Einsehe golf gelegen eilanden
„militair te neutraliseeren" — een term, die blijkens de om-
schrijving, welke het verdrag er zelf van geeft, geen eigen-
lijke neutraliseering, maar veeleer demilitariseering beoogt —,
alsook bepaalde gedeelten van de kust te demilitariseeren.

Evenzoo verbinden Finland en Rusland zich in artikel 16
om bij het Ladogameer en de daarmede in verbinding staande
rivieren en kanalen geen offensieve werken aan te leggen,
In geval de Einsehe golf en de Oostzee geneutraliseerd wor-
den, zal ook het Ladogameer geneutraliseerd worden.

Hierna volgen eenige bepalingen van rivieren- en water-
recht. Rusland staat in artikel 17 den Einsehen koopvaardij-
schepen vrije vaart door de Newa tusschen Einsehe golf en

Ladogameer toe.

Volgens artikel 18 mag de waterstand in het Ladogameer
niet dan na voorafgaande overeenstemming tusschen Rusland
en Finland gewijzigd worden.

Artikel 19 verwijst tal van speciale quaesties naar een of
meer Finsch-Russische commissies ter nadere behandeling.
Bovendien handelt artikel 21 nog over het vervoer van hout
langs rivieren, welke van het territoir van den eenen staat
naar dat van den anderen staat loopen. Een conventie zal
deze quaestie nader regelen.

Naast deze meer in het bijzonder met Finland\'s eigen-
aardige gesteldheid samenhangende quaesties worden ook
meer algemeene vragen, welke bij elke staatwording zich
plegen voor te doen, in het vredesverdrag ter sprake gebracht
Zoo handelt b.v. artikel 22 — om hier slechts enkele der

1) Dc Martens, Nouv, Ree, Gén, 3e série tome XI p. 864 vv.

-ocr page 13-

voornaamste punten even aan te stippen — over de aan den
Russischen slaat toebehoorende goederen, welke op Finsch
gebied en over de aan den Finschen staat toebehoorende
goederen, welke op Russisch gebied zich bevinden. Zonder
schadevergoeding worden deze het eigendom respectievelijk
van den Finschen en van den Russischen staat.

Over de teruggave van schepen, welke Finland en Rusland
van elkander in handen hebben, wordt in artikel 23 gesproken.

De artikelen 25 en volgende sluiten over en weer mede-
aansprakelijkheid voor publieke schulden der wederpartij
uit en regelen de wederzijdsche schulden.

Verder vindt men in artikel 32 een voorloopige regeling
der handelsbetrekkingen tusschen beide staten. Definitief
moeten deze in een later tractaat worden geregeld.

Ook een voorloopige regeling van het spoorwegverkeer
benevens van post en telegraaf vindt men in het verdrag van
Dorpat,

Ziet men dus reeds bij een vluchtige beschouwing van het
Dorpatsche vredesverdrag, dat zich bij de onafhankelijk-
verklarmg van Finland zeer vele vragen, welke oplossing
behoefden, hebben voorgedaan, nog duidelijker blijkt dit,
wanneer men bovendien bedenkt:

U dat niet alle tusschen Finland en Rusland bestaande
quaesties in dit verdrag aangeroerd zijn\';

2o dat niet alle in dit verdrag behandelde quaesties defini-
tief tot oplossing zijn gebracht, doch meerdere naderhand
weer tot meuwe moeilijkheden aanleiding gegeven hebben;

3c dat zich behalve tusschen Finland en Rusland, ook tus-
schen Finland en andere staten en met betrekking tot Fin-
land ook tusschen Rusland en derde staten allerlei moeilijk-
heden hebben voorgedaan.

Niet al deze quaesties waren echter even belangrijk. De
meeste hadden slechts beteekenis voor de betrokken staten,
de algemeene aandacht trokken zij niet.

Drie quaesties maken hierop een uitzondering. Deze heb-
ben meer in het bijzonder de algemeene belangstelling ge-

-ocr page 14-

wekt, daar de Volkenbond zich hiermede heeft bezig-
gehouden.

Hiertoe behooren twee vragen met betrekking tot de
Alandseilanden, welke in den vorm van een geschil tusschen
Finland en Zweden, door Engeland voor den Volkenbond
zijn gebracht.

De derde vraag heeft betrekking op een tusschen Finland
en Rusland gerezen quaestie inzake Oost-Karelië, welke door
Finland zelf voor den Volkenbond is gebracht.

Wat de beide eerste vragen betreft, de Alandseilanden,
welke aan den ingang van de Botnische golf gelegen zijn en
steeds administratief tot Finland behoord hadden, moest
Zweden in 1809 tegelijk met Finland aan Rusland afstaan.
Sindsdien bleef deze archipel bij voortduring het lot van Fin-
land deelen, waartoe zij staatsrechtelijk behoorde. Tegelijk
met de Finsche onafhankelijkheidsbeweging in 1917 ontstond
echter op deze eilanden een separatistische beweging. Men
wilde afscheiding van Finland en aansluiting bij Zweden.
Een beroep werd hierbij gedaan op het zelfbeschikkingsrecht.
Finland wilde van deze beweging niets weten, Zweden daar-
entegen steunde ze. De verhouding tusschen Finland en
Zweden werd dientengevolge zeer gespannen. Engeland be-
sloot toen tenslotte de zaak voor den Volkenbond te brengen.
Met een beroep op artikel 11 van het Pacte vestigde den
IQden Juni 1920 Lord Curzon namens Engeland de aandacht
van den Volkenbond op deze quaestie.

Na advies ingewonnen te hebben eerst van een „Commissie
van juristen" wat betreft de juridische, daarna van een „Com-
missie van rapporteurs" wat de praktische zijde der quaestie
betreft, besliste de Conseil den 24stcn Juni 1921 tenslotte in
hoofdzaak ten gunste van Finland,

Tegelijk met de vraag, aan welken staat de territoriale
souvereiriiteit over de Alandseilanden toekwam, was nog een
tweede vraag door den Conseil behandeld, n,l, deze: hoe staat
het met de internationale verplichtingen inzake de Alands-
eilanden, welke voortvloeien uit de in het algemeen vredes-

-ocr page 15-

verdrag van Parijs van 1856 geïncorporeerde conventie met
betrekking tot de niet-versterking der Alandseilanden van
30 Maart 1856?

Hoewel zoowel de Commissie van Juristen als de Com-
missie van Rapporteurs van oordeel waren, dat deze con-
ventie nog steeds van kracht was, werd toch op grond van
praktische overwegingen door de Commissie van Rapporteurs
aangeraden de conventie van 1856 door een nieuwe con-
ventie te vervangen.

Aldus besloot de Conseil in zijn zitting van 24 Juni 1921.
Den 20sten October 1921 kwam de nieuwe conventie tot
stand.

Wat tenslotte de Oost-Karelische quaestie betreft, naar
aanleiding van de artikelen 10 en 11 van het Dorpatsche
vredesverdrag en van een door de Russische gevolmachtigden
afgelegde, in het procesverbaal der vredesconferentie opge-
nomen declaratie met betrekking tot Oost-Karelië\'s auto-
nomie waren moeilijkheden tusschen Finland en Rusland ont-
staan, Na tal van vergeefsche pogingen aangewend te hebben
om deze quaestie tot een oplossing te brengen, legde Finland
haar tenslotte den
26stcn November 1921 aan den Volken-
bond voor.

Rusland was ten sterkste hiertegen gekant. Een door den
Conseil tot het Hof gericht verzoek om een „avis consultatif"
in deze quaestie uit te brengen had geen resultaat. Het Hof
achtte zich niet bevoegd hier een „avis" te geven. Nog steeds
is deze quaestie onopgelost.

Wil men nu enkele der belangrijkste quaesties behandelen,
welke zich bij Finland\'s onafharikelijkverklaring hebben voor-
gedaan, dan ligt het voor de hand deze drie quaesties, welke
de Volkenbond behandeld heeft, wat nader te bezien.

Daar de eerstgenoemde quaestie — n.1. die welke op de
territoriale souvereiniteit over de Alandseilanden betrekking
heeft — echter reeds uitvoerig behandeld is, niet alleen in tal
van brochures en tijdschriftartikelen, maar ook in een uit-

-ocr page 16-

voerig geschrift van prof, van der Vlugt 1) en een dissertatie
van den heer Colijn 2), is deze quaestie hier terzijde gelaten
en worden in de volgende bladzijden alleen enkele opmer-
kingen gemaakt over:

I, de demilitarisatie der Alandgroep;
II. de autonomie van Oost-Karelië,

1) Van der Vlugt, La question des Iles d\'AIand, Considérations suggé-
rées par le rapport des juristes, Leyde 1921.

2) La Décision de la Société des Nations concernant les Iles d\'AIand,
Amsterdam 1923,

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

De demilitarisatie der Âlandgroep.

INLEIDING.

Naast de vraag of Finland al dan niet verplicht was den
Alanders het zelfbeschikkingsrecht toe te kennen, deed zich —
gelijk we in de Inleiding zagen — bij Finland\'s onafhankelijk-
verklaring nog een andere moeilijkheid voor met betrekking
tot deze eilandengroep.

Den aOsten Maart 1856 was een conventie tot stand gekomen
tusschen Frankrijk, Engeland en Rusland, waarbij de Russische
Czaar „ter voldoening aan den wensch, welken Hunne Majes-
teiten de Keizer der Franschen en de Koningin van het Ver-
eenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Ierland hem ken-
baar hadden gemaakt", verklaarde, dat de Alandseilanden niet
versterkt zouden worden en dat aldaar geenerlei militaire
of marine-inrichtingen onderhouden of gevestigd zouden
worden, 1) Deze conventie was toegevoegd aan het algemeene
vredesverdrag van Parijs van denzelfden datum. Artikel 33
van dit verdrag bepaalde n,l,: „La convention conclue en ce
jour entre Leurs Majestés l\'Empereur des Français, la Reine
du Royaume-Uni de la Grande-Bretagne et d\'Irlande, d\'une
part, et Sa Majesté l\'Empereur de toutes les Russies, de
l\'autre part, relativement aux îles d\'Aland, est et demeure
annexée au présent traité et aura même force et valeur que
si elle en faisait partie," 2)

De tweede vraag, welke zich bij Finland\'s onafhankelijk-
verklaring ten aanzien van de Alandseilanden voordeed, was

1) Dc Marlcng, Nouv, Ree. Gén, Ic série tomc XV p, 788 w,

2) De Martens, Nouv, Ree, Gén. Ie série tomc XV p. 780.

-ocr page 18-

nu deze: Hoe staat het met de in 1856 met betrekking tot deze
eilanden in het leven geroepen internationale verplichtingen?
Zijn deze nog steeds van kracht, of hebben zij in den loop der
tijden, speciaal ook tengevolge van de gebeurtenissen der
laatste jaren — als daar zijn: het uitbreken van den wereld-
oorlog, het aanleggen van militaire werken op Aland, de over-
gang der souvereiniteit over deze eilanden van Rusland op
Finland — hare beteekenis verloren?

Stonden bij de quaestie of aan Aland al dan niet het zelf-
beschikkingsrecht moest worden toegekend, Finland en Zweden
lijnrecht tegenover elkander, bij deze vraag was dit niet het
geval. Weliswaar bestond er ook hier op enkele punten ver-
schil van opvatting tusschen beide staten. Zoo achtte b.v.
Zweden zich gerechtigd nakoming der in 1856 aangegane ver-
plichtingen van Finland te vorderen, Finland daarentegen
meende alleen tegenover Engeland en Frankrijk, de onder-
teekenaars der conventie, gebonden te zijn l). Zoo oordeelde
Zweden het in strijd met de tractaatsbepalingen van 1856, dat
Finland troepen naar Aland zond en aldaar een station voor
draadlooze telegraphie had, Finland achtte zich hiertoe
echter volkomen gerechtigd en was van meening, dat de con-
ventie van 1856 zich daartegen allerminst verzette. 2) Over
de hoofdzaak waren zij het echter eens. Zoowel Finland als
Zweden erkenden uitdrukkelijk, dat het fortificatieverbod be-
treffende de Alandseilanden gehandhaafd moest blijven.
Zweden wilde zelfs nog wel verder gaan en — voor het geval

1) Mémoire présenté au nom du Gouvernement suédois à la Com-
mission Internationale de juristes (26 juillet 1920). Documents Diplo-
matiques publiés par le ministère des Affaires étrangères. Les lies
d\'Aland. Stockholm 1920, p, 188, — Mémoire présenté au nom du Gouver-
nement suédois à la Comm. Int. de juristes (11 août 1920), Documents etc.
p. 217, 218, — Mémoire présenté par M, Enckell à la Commission Inter-
nationale de juristes (23 juillet 1920), Documents diplomatiques publiés
par le ministère des Affaires étrangères, La question des Iles d\'Aland
(octobre 1920), Helsingfors 1920, p. 30.

2) Mémoire présenté au nom du Gouvernement suédois à la Comm.
Int. de juristes (Il août 1920). Documents etc. p. 218.

-ocr page 19-

het de eilanden verkreeg — bovendien in een volledige neutra-
liseering toestemmen. Duidelijk blijkt de eenstemmigheid van
beide staten op dit punt o, a, uit verschillende tusschen hen
gewisselde nota\'s, uit de conventie van 31 December 1918 l),
waarbij Finland, Zweden en Duitschland zich verbonden tot
het afbreken der tijdens den oorlog door Rusland op Aland
opgerichte versterkingen, en uit tal van verklaringen, zoowel
van Finsche als van Zweedsche zijde voor den Volkenbond
afgelegd 2), Terecht merkte dan ook de Engelsche vertegen-*"
woordiger in den Volkenbondsraad Balfour in een kort over-
zicht, dat hij van de met betrekking tot de Alandseilanden
gerezen quaesties tijdens de zevende zitting van den Raad
te Londen gaf, ten aanzien van de non-fortificatie dezer
eilanden op: „Les deux parties furent d\'accord qu\'il serait
souhaitable de maintenir toutes les obligations internationales
militaires, navales et aériennes concernant les Iles d\'AIand,"
3)

Was hier dus niet direct een conflict te beslechten, toch heeft

de Raad van den Volkenbond het beter geacht om _ toen

zijn aandacht door Engeland eenmaal op de Alandseilanden
gevestigd was — zich niet uitsluitend te beperken tot de
onmiddellijk aan zijn oordeel onderworpen quaestie inzake
het zelfbeschikkingsrecht, maar daarnaast ook de aangelegen-
heid van de fortificatie dezer eilanden nader te bezien. En
terecht,

In de eerste plaats toch was deze quaestie theoretisch zeer
belangrijk. In de tweede plaats had het ook praktische be-
teekenis na te gaan, wat er van de conventie van 1856 ge-
worden was. Immers, al wilden zoowel Finland als Zweden
het fortificatieverbod handhaven, daarom stond het nog niet
vast, dat dit doel rechtens bereikt zou kunnen worden door

1) Dc Marlens, Nouv, Ree. Gén. 3e série tome XII^ p. 55 vv. Vgl, hierna
in den tekst p. 30.

2) Vgl. het artikel van Prof. de Visscher getiteld: „La question des
llcs d\'AIand" in de Revue de droit intern, et de législ. comparée, 3c série
tome 2, speciaal p. 244 en 245.

3) Journal Officiel de la Société des Nations 1920, p. 249,

-ocr page 20-

een eenvoudige verklaring der beide staten, dat zij de con-
ventie van 1856 nog als van kracht beschouwden. Iaat staan
door een algeheel stilzwijgen. Het was n,L zeer goed denk-
baar, dat deze conventie b.v. tengevolge van den oorlog of
van den overgang van het staatsgezag over de eilanden van
Rusland op Finland, was tenietgegaan. In dat geval zou een
nieuwe conventie noodig zijn om het door Zweden en Finland
gewenschte fortificatieverbod te verwezenlijken.

Het is daarom heel goed te begrijpen, dat de Volkenbonds-
raad tegelijk met de quaestie inzake het zelfbeschikkingsrecht
ook het fortificatie-vraagstuk onder de oogen heeft gezien.

Toen de Conseil — nadat Finland, overeenkomstig artikel 15
alinea 8 van het Volkenbondsverdrag, de exceptie van onbe-
voegdheid had ingeroepen, op grond dat het internationale
recht de vraag of aan Aland het zelfbeschikkingsrecht moest
worden toegekend, overlaat aan de uitsluitende bevoegdheid
van Finland — aan een hiertoe te benoemen commissie van
juristen opdroeg te onderzoeken, inhoeverre dit beroep van
Finland opging, droeg hij deze tegelijkertijd op om na te
gaan, hoe het stond met de internationale verplichtingen,
welke in 1856 met betrekking tot Aland in het leven waren
geroepen. Het Raadsbesluit van 12 Juli 1920 l) toch luidde
aldus:

„Une Commission Internationale de trois juristes sera dési-
gnée afin de faire connaître au Conseil, dans Ie plus bref délai
possible, leur opinion:

I, Sur la question de savoir si, dans le sens de l\'alinéa 8 de
l\'article 15 du Pacte, la thèse soutenue par la Suède devant
le Conseil au sujet des îles d\'Aland porte sur une question
que le Droit International laisse à la compétence exclusive
de la Finlande.

II. Sur l\'état actuel des obligations internationales en ma-
tière de démilitarisation concernant les îles d\'Aland."

Overeenkomstig haar opdracht behandelde deze commissie
— bestaande uit de hoogleeraren Lamaude, deken der rechts-

1) J, O, S. d, N. 1920 p, 249,

-ocr page 21-

geleerde faculteit van Parijs, Struycken, lid van den Neder-
landschen Raad van State en Max Huber, rechtskundig raads-
man van het politieke departement van Zwitserland — niet
alleen de vraag, inhoeverre met betrekking tot het zelf-
beschikkingsrecht Finland\'s beroep op artikel 15 lid 8 van
het Pacte opging, maar hield zij zich tevens bezig met het
f ortif icatie-verb od.

Wat dit laatste punt betreft, onderzocht zij aan de hand van
een tweetal vragen hoe het met de ten aanzien der Aland-
eilariden bestaande internationale verplichtingen gesteld was.

Achtereenvolgens ging zij na: lo of de conventie en het
tractaat van 1856 nog van kracht waren, 2o welk karakter
en welke juridische beteekenis deze stipulaties hadden.

De conclusies, waartoe zij tenslotte kwam, waren deze 1):

„lo. Les stipulations de la Convention et du Traité de Paix
du 30 mars 1856 concernant la démilitarisation des Hes
d\'Aland sont encore en vigueur,

2o. Elles ont été établies dans un intérêt europeén et elles
ont créé pour les Iles d\'Aland un statut international parti-
culier au point de vue militaire. Il en résulte que, aussi long-
temps que ces stipulations n\'ont pas été valablement rem-
placées par de nouvelles, chaque Etat intéressé est en droit
de réclamer qu\' elles soient respectées. Il en résulte également
que tout Etat possédant les Iles doit se conformer aux obli-
gations qui découlent pour lui du système de démilitarisation
par ces stipulations,"

Na van deze Commissie in haar rapport van 5 September
1920 een uitvoerige juridische beschouwing van de zaak ont-
vangen te hebben, waarin deze conclusies waren toegelicht,
besloot de Conseil hierna nog een tweede Commissie te be-
noemen om de zaak vanuit een praktisch oogpunt te bezien.

Het desbetreffend Raadsbesluit van 20 September 1920 2)
luidde aldus:

1) J. O, S. d, N, supplément spécial 1920—1921, numéro 3 (octobre
1920),
p. 19.

2) J. O. S. d. N. 1920 p. 3%.

-ocr page 22-

„Le Conseil de la Société des Nations, saisi par la Grande-
Bretagne de la question des Iles d\'AIand;

Après avoir pris connaissance du rapport fourni à sa deman-
de et à titre consultatif par une Commission Internationale de
Juristes;

Conscient des devoirs que lui imposent les articles 11 et 4
du Pacte dans l\'intérêt suprême de la paix entre les nations;

a) se déclare conformément aux conclusions des rapports,
„compétent pour recommander toutes solutions qu\'il consi-
dère comme les plus équitables et les plus appropriées à
l\'espèce";

b] et délègue M.M....... pour lui présenter dans le plus

bref délai après les consultations nécessaires, un rapport lui
fournissant les éléments sur lesquels le Coniseil pourra fonder
une recommandation de nature à établir dans cette partie du
monde, par un règlement, soit définitif, soit provisoire, des
conditions favorables au maintien de la paix, en tenant compte
des intérêts légitimes de toutes les parties en cause."

Ook deze Commissie, de zoogenaamde Commissie van Rap-
porteurs, — bestaande uit de heeren: baron Beyens (België),
Felix Calender (Zwitserland) en Abraham Elkus (Vereenigde
Staten) — behandelde in haar, den 16den April 1921 ver-
schenen, rapport 1) niet alleen de op het zelfbeschikkingsrecht
betrekking hebbende quaestie, maar ook het demilitarisatie-
vraagstuk. Zij kwam tot de conclusie, dat — hoewel uit een
jiu-idisch oogpunt de Alandsconventie nog steeds van kracht
was — praktische overwegingen het toch gewenscht maak-
ten deze conventie door een nieuwe te vervangen.

Dienovereenkomstig formuleerde de Conseil in zijne zitting
van den
24sten Juni 1921 met betrekking tot deze quaestie de
volgende „aanbeveling" 2):

„... ,Un accord international en vue de la non-fortification

1) La question des Iles d\'AIand, Rapport présenté au Conseil de la
Société des Nations par la Commission des Rapporteurs, 1921, Document
du Conseil B, 7.

2) J, O, S, d. N, 1921, p. 699.

-ocr page 23-

et de la neutralisation de l\'Archipel doit garantir au peuple
suédois et à tous les pays intéressés que les Iles d\'Aland ne
deviendront jamais une cause de danger au point de vue
militaire. A cet effet la convention de 1856 doit être rempla-
cée par un accord plus large placé sous la garantie de toutes
les Puissances intéressées, y compris la Suède. Le Conseil
estime que cet accord devrait se conformer, dans ses grandes
lignes, au projet suédois de convention pour la neutralisation
des Iles. Il charge le Secrétaire général d\'inviter les gouver-
nements intéressés à désigner des représentants dûment ac-
crédités pour discuter et conclure le traité proposé."

In overeenstemming hiermede noodigde de secretaris-
generaal de belanghebbende staten uit tot een conferentie,
op v^relke de nieuwe conventie inzake de niet-versterking van
Aland zou worden besproken. Deze conferentie, waaraan
Duitschland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Groot-
Britannië, Italië, Letland, Polen en Zweden deelnamen, werd
van 10—20 October 1921 te Genève gehouden. Den 20stcii Oc-
tober 1921 kwam een nieuwe conventie inzake de non-forti-
ficatie en neutraliseering der Alandseilanden 1) tusschen deze
tien staten tot stand. De mogelijkheid werd bovendien open-
gelaten dat naderhand ook andere staten, welke daar belang
bij hadden, tot deze conventie zouden kunnen toetreden.

Artikel 9 lid 2 der nieuwe conventie bepaalde n.1. het
volgende:

„La présente convention pourra, du consentement unanime
des Hautes Parties Contractantes, être présentée à toute
Puissance non signataire dont l\'accession paraîtrait ultérieu-
rement souhaitable en vue de son adhésion formelle,"

Een bepaling vooral met het oog op een mogelijk toetreden
van Rusland, wanneer in dit land weer normale toestanden
zijn teruggekeerd, en van Litauen van belang.

Praktisch is de quaestie inzake de niet-versterking der

1) Dc Martens, Nouv. Ree. Gén. 3c série tomc XII» p. 65—70. League
of Nations, Treaty Series 1922. No. 6.

-ocr page 24-

Alandseilanden dus tot een oplossing gebracht^i Toch is het
niet van belang ontbloot, achteraf de zaak nog eens kritisch
in haar geheel te overzien.

Wil men echter een althans eenigszins volledig overzicht
krijgen van de verschillende vragen, welke met betrekking
tot de non-fortificatie der Alandseilanden gesteld kimnen
worden, dan zal men goed doen zich niet uitsluitend te be-
palen tot de van Volkenbondszijde in deze zaak uitgebrachte
rapporten, maar het vraagstuk meer in algemeen verband
moeten bezien. Evenmin zal men zich kunnen beperken tot
een behandeling der vragen, welke zich gedurende de periode
van den wereldoorlog met betrekking tot deze quaestie heb-
ben voorgedaan. Daar de strategische beteekenis der Alands-
eilanden reeds meer dan een eeuw de internationale politiek
heeft bezig gehouden, zal men niet kunnen nalaten, ook de
in vroegeren tijd gerezen quaesties in het kort te behandelen
en dus eerst een beknopt historisch overzicht moeten geven.
Daarna kan dan meer in bijzonderheden de periode van den
wereldoorlog behandeld worden, terwijl tenslotte nog een
enkele opmerking gemaakt zal moeten worden met be-
trekking tot de nieuwe conventie, welke de quaestie tenslotte
praktisch tot een oplossing heeft gebracht.

De indeeling van dit hoofdstuk wordt dus als volgt:

A, Historisch overzicht,

B, De invloed van den wereldoorlog en zijne gevolgen op
het voortbestaan van het fortificatieverbod,

C, De nieuwe conventie,

A. HISTORISCH OVERZICHT.

Reeds meer dan honderd jaar houdt het vraagstuk van de
fortificatie der Alandseilanden van tijd tot tijd de Euro-
peesche politiek bezig.

1809, Vrede van Frederikshamn.

De eerste maal, dat over een fortificatieverbod gesproken
werd, was in 1809 bij de vredesonderhandelingen te Frede-

-ocr page 25-

rikshamn, welke aan den voor Zweden zoo ongelukkig ver-
loopen oorlog met Rusland (1808—1809) een einde maakten.
Napoleon had bij de besprekingen met Czaar Alexander I te
Tilsit in 1807 dezen de vrije hand gelaten ten opzichte van
Finland. Dit om Alexander\'s aandacht af te leiden van het
Westen, speciaal van Spanje, waar Napoleon met een opstand
te kampen had. Bekend is Napoleons uitspraak: „J\'ai vendu
la Finlande pour l\'Espagne". l)

Eenmaal zeker van Napoleon\'s goedkeuring, zocht Alexander
slechts naar een geschikte gelegenheid om Zweden aan te
vallen. Vrij spoedig deed deze zich voor.

In zijn blinden haat tegen Napoleon weigerde Gustaaf IV
van Zweden deel te nemen aan het tegen Engeland gerichte
continentaalstelsel en overeenkomstig de verdragen van 1780
en 1800 de Oostzee af te sluiten voor de Engelsche vlooi Dit
nu greep Alexander aan. In Februari 1808 viel hij zonder
voorafgaande ooriogsverklaring Zweden aan, In dezen krijg,
welke achttien maanden duurde, was Zweden zeer ongelukkig,
Finland viel vrij spoedig den Russen in handen; ook Aland,
dat zij den 12dcn April 1808 bezetten. Wel moesten zij deze
eilanden den lOdcn Mei reeds weer verlaten, door een vanuit
Zweden gesteunden opstand der Alanders daartoe gedwongen,
maar het volgende jaar keerden zij er toch weer terug (Maart
1809), Inmiddels was er echter in Zweden een verandering
in de regeering gekomen. Den 13dcn Maart 1809 werd
Gustaaf IV, over wien men speciaal ook met het oog op zijn
buitenlandsche politiek zeer ontevreden was, door een paleis-
revolutie ten val gebracht. Zijn oom, hertog Karei, welke voor-
loopig met de regeering belast werd, volgde een meer vreed-
zame politiek. Een wapenstilstand werd gesloten, welke na
eenigen tijd door vredesonderhandelingen gevolgd werd. Bij
deze te Frederikshamn gevoerde onderhandelingen nu, werd
voor de eerste maal de gedachte aan een demilitarisatie der

1) Lavissc ct Rambaud. Histoirc générale du IXc siècle 4 noa jours
tome IX
p, 134,

-ocr page 26-

Alandseilanden naar voren gebracht. Zeer zwaar waren n.1.
de eischen, welke de Rixssen aldaar aan Zweden stelden. De
zwaarste was die, waarbij afstand van Finland en Aland ge-
vraagd werd. De Zweedsche gevolmachtigden verzetten zich
hiertegen dan ook tot het uiterste. Speciaal tegen een afstand
van Aland, dat Zweden — naar htm zeggen — onmogelijk
kon missen. Echter tevergeefs. Rusland was onverzettelijk-
Bij deze gelegenheid werd het bekende woord gesproken:
„Garder la Finlande sans les îles d\'Aland, ce serait la même
chose que de prendre un coffre-fort dont on abandonnerait
les clefs," 1) Tenslotte stemde Zweden dan ook toe in den
afstand der Alandseilanden, echter op voorwaarde dat Rus-
land de verplichting op zich zou nemen de eilanden niet van
fortificatiewerken te voorzien, Romantzoff, de Russische ge-
volmachtigde, bleek echter ook op dit punt niet te bewegen.
En ook in dit opzicht kon Zweden tenslotte niet anders dan
toegeven, zoodat zelfs van een fortificatieverbod met betrek-
king tot de afgestane eilanden niet kwam. Wat het over-
winnende Rusland in 1809 weigerde, moest het echter — zelf
overwonnen — in 1856 aanvaarden, gelijk we uit het vervolg
zullen zien,

1853 en vlg,, Krimoorlog,

Na 1809 traden de Alandseilanden in het algemeen — en
daarmede ook de quaestie hunner demilitarisatie — geruimen
tijd op den achtergrond om pas met den Krimoorlog (1853—
1856) weer naar voren te komen. De verhouding tusschen
Zweden en Rusland werd n,l, beter. De nieuwgekozen Zweed-
sche koning Karei XIV Johan — de vroegere Fransche gene-
raal Bernadette — zocht aansluiting bij Rusland, Tweeërlei
overweging bracht hem daartoe. In de eerste plaats dacht hij
aldus de positie zijner dynastie te versterken. Hij sloot n.1.

1) La question des Iles d\'Aland, Rapport présenté au Conseil dc la
Société des Nations par la Commission des Rapporteurs, 192L Docu-
ment du Conseil B, 7, p, 12,

-ocr page 27-

den 30sten Augustus 1812 te Abo een familietractaat met
Alexander van Rusland, waarbij wederzijdsche hulp en trouw
werd beloofd, In de tweede plaats hoopte Bemadotte met
behulp van Rusland Noorwegen voor Zweden te winnen. Ter-
wille van een mogelijk verwerven van Noorwegen zette hij de
gedachte aan een terugwinnen van Finland en de Alands-
eilanden voorloopig terzijde en streefde naar een vriend-
schappelijke verhouding met Rusland, Langzamerhand echter,
onder Alexander\'s opvolger Nicolaas I (sinds
1825) en meer
nog onder den opvolger van Karei XIV Johan (f
1844) ver-
minderde deze goede verhouding weer. Dit begon in
1834,
toen Nicolaas I — vreezende voor verwikkelingen in het
Oosten, welke het binnendringen van een Engelsche vloot in
de Oostzee zouden kunnen medebrengen — versterkingen op
Aland ging aanleggen 1). Twee vestingen werden in dien
tijd aangelegd: Kastelholm en Bomarsund. Wel verklaarde
Zweden — toen Rusland op aandringen vooral van Engeland
te Stockholm liet informeeren, hoe Zweden den aanleg dezer
fortificaties opvatte — dat het Rusland ten volle ver-
trouwde 2), op den duur wekten deze versterkingen toch een
zeker wantrouwen bij Zweden, Temeer daar het Zweedsche
volk nooit den afstand van Finland had kunnen vergeten,
terwijl bovendien Rusland\'s hulp ter verkrijging van Noor-
wegen sinds lang niet meer noodig was. Immers reeds in
1814

was de Unie tusschen Zweden en Noorwegen tot stand ge-
komen.

Toen dan ook de Krimoorlog in 1853 uitbrak tusschen Rus-
land eenerzijds, Turkije, gesteund door Frankrijk en Engeland
andererzijds, waren de sympathieën in Zweden zeer sterk
voor de Westersche mogendheden.

De Krimoorlog, welke eigenlijk betrekking had op aan-
gelegenheden in het Oosten, werd — gelijk zijn naam reeds
aanduidt — voornamelijk in de Krim gevoerd.

1) Sjocstcdt, La qucslion des Hes d\'Aland, Un problème baltique.
Paris
1919, p. 14,

2) Sjoestcdt. t, a.p., p, 14, 15,

-ocr page 28-

Deels om de Russische macht op verschillende pimten
tegelijk aan te grijpen en om de aandacht van de overige
operatieterreirien af te leiden, waar de krijgsverrichtingen
weinig voortgang hadden, deels omdat Engeland met het oog
op zijn handelsbelangen Rusland\'s macht in de Oostzee wel
gaarne wat wilde inperken, begonnen Frankrijk en Engeland
in 1854 echter een expeditie tegen Aland, Frankrijk leverde
de soldaten, Engeland de schepen, In den nacht van 11 op
12 Augustus werd het beleg geslagen voor Bomarsund, dat
den 16den Augustus capituleerde.

Verschillende pogingen werden in dezen tijd door de Wes-
tersche mogendheden aangewend om Zweden in den oorlog
te betrekken. Echter tevergeefs. De toenmalige Zweedsche
koning Oskar I volgde een zuiver opportunistische politiek. 1)
Ondanks Zweden\'s sympathie voor de Westersche mogend-
heden was hij niet te bewegen om deel te nemen aan den
oorlog. Zelfs een aanbieding der Alandseilanden in ruil voor
Zweden\'s hulp kon hem er niet toe brengen Zweden\'s neu-
traliteit prijs te geven. 2)

Het eenige, wat Frankrijk en Engeland tenslotte wisten te
verkrijgen, was het zoogenaamde Novembertractaat (1855).

Toen nl, Bomarsund reeds lang gevallen was, wist eindelijk
de Fransche maarschalk Canrobert, welke tusschen 16 en 21
November te Stockholm vertoefde, den Zweedschen koning te
bewegen tot het sluiten van het tractaat van 21 November
1855,3) Eenerzijds verbond zich de koning van Zweden en
Noorwegen hierbij om geen enkel deel van het tot het ver-
eenigd koninkrijk behoorend territoir aan Rusland af te staan,
noch aan Rusland eenigerlei visch-, weide- of andere rechten
hetzij op een deel van genoemd territoir, hetzij op de kustzee
te verleenen, In geval Rusland eenig voorstel zou doen hetzij

1) A, Cullberg, La politique du roi Oscar 1er pendant la guerre do
Crimée, Stockholm 1912.

2) Waultrin. La neutralité des îles d\'AIand. Rev, Gén. dc droit int,
publ. tome XIV (1907), p. 525.

3) De Martens. Nouv. Rec, Gén. le série tome XV p. 628 w.

-ocr page 29-

om een deel van het territoir aan Rusland af te staan, hetzij
om eenigerlei visch-, weide- of andere rechten aan Rusland
te verleenen, zou de koning van Zweden en Noorwegen dit
onmiddellijk aan Frankrijk en Engeland mededeelen. Anderer-
zijds verplichtten Frankrijk en Engeland zich om in een
dergelijk geval het vereenigd koninkrijk zoowel ter zee als
te land te hulp te komen bij zijn verzet tegen de Russische
eischen.

Dit Novembertractaat heeft — naar tegenwoordig vrij al-
gemeen aangenomen wordt l) — den algemeenen vrede ten
zeerste bespoedigd. Zweden heeft den Westerschen mogend-
heden hiermede dus een belangrijken dienst bewezen,

Ier belooning nu van Zweden werd, speciaal ook op aan-
dringen van Engeland, dat met het oog op zijn handels-
belangen in de Oostzee 2) Rusland\'s invloed gaarne wat ten
gunste van Zweden ingeperkt zag, een vijfde punt aan de
reeds vroeger opgestelde vredespreliminairen toegevoegd.
Rusland werd daarbij verplicht om naast de reeds met name
in de eerste vier artikelen der preliminairen opgenoemde
verplichtingen bovendien nog enkele verplichtingen in het
algemeen Europeesch belang op zich te nemen. Gedoeld werd
hierbij in de eerste plaats op een fortificatieverbod met be-
trekking tot de Alandseilanden, gelijk uit de protocollen der
vredesconferentie 3) duidelijk blijkt.

In de zitting dezer conferentie van den Istcn Maart 1856,
waar dit vijfde punt der preliminairen behandeld werd,

1) Meischmann, Die Alandfrage, Eine Denkschrift. Berlin 1918, p, 16,
noot 10,

Arnheim. Schweden, Perthes, Gotha 1917, p, 144.

De Taube. Une page inédite dc l\'histoire moderne du problème bal-
tiquc. Les Iles d\'Aland et le mémorandum dc St. Pétersbourg du 23 avril
1908, Revue gén, de droit int, publ, tomc XXX (1923), p, 558, noot 1,

2) Sjoestcdt, La question des Iles d\'Aland, p, 15,

3) Dc Martens. Nouv. Rcc. Gén. le série tomc XV, p. 708 vv.
Vergelijk ook: Bamberg. Geschichtc der orientalischen Angelegenheit,

Berlin 1892, p. 235 vv.

-ocr page 30-

noemde ni. de Fransche minister van buitenlandsche zaken,
graaf Walewski, als eerste bijzondere verplichting, welke de
geallieerden in het algemeen Europeesch belang aan Rusland
wenschten op te leggen: de non-fortificatie der Alands-
eilanden. Graaf Orloff, de Russische gevolmachtigde, ant-
woordde daarop, dat Rusland bereid was deze verplichting te
aanvaarden, zoo men het op de andere punten eens kon
worden. Echter verzocht hij deze bepaling in een afzonder-
lijke akte neer te leggen, welke tusschen Frankrijk, Engeland
en Rusland apart gesloten zou worden, daar alleen deze mo-
gendheden bij de krijgsverrichtingen in de Oostzee waren
betrokken geweest.

De gevolmachtigde van Oostenrijk verzocht daarop, dat
niettemin deze afzonderlijke akte in het algemeene vredes-
verdrag geïncorporeerd zou worden, waarmede het Congres
instemde.

Zoo kwam den 30stcn Maart 1856 de volgende conventie l)
tot stand;

„Sa Majesté l\'Empereur des Français, sa Majesté la Reine
du Royaume-Uni de la Grande-Bretagne et d\'Irlande, et sa
Majesté l\'Empereur de toutes les Russies voulant étendre à
la Mer Baltique l\'accord si heureusement établi entre Elles
en Orient et consolider par là les bienfaits de la paix générale,
ont résolu de conclure ime convention, et nommé à cet effet etc.

Article 1: Sa Majesté l\'Empereur de toutes les Russies,
pour répondre au désir qui lui a été exprimé par Leurs
Majestés l\'Empereur des Français et la Reine du Royaume-
Uni de la Grande-Bretagne et d\'Irlande, déclare que les îles
d\'Aland ne seront pas fortifiées et qu il n\'y sera maintenu ni
créé aucun établissement militaire ou naval.

Article 2: La présente convention, annexeé au traité général
signé à Paris en ce jour, sera ratifiée, et les ratifications en
seront échangées dans l\'espace de quatre semaines ou plus
tôt si faire se peut."

1) De Martens. Nouv. Ree, Gén. le série tome XV, p, 788 w.

-ocr page 31-

Bovendien bepaalde artikel 33 van het algemeen vredes-
verdrag van Parijs van 30 Maart 1856 1), dat door Frankrijk,
Oostenrijk, Groot-Britannië en Ierland, Rusland, Sardinië,
Turkije en Pruisen geteekend werd:

„La Convention conclue en ce jour entre Leurs Majestés
l\'Empereur des Français, la Reine du Royaume-Uni dc la
Grande-Bretagne et d\'Irlande, d\'une part, et Sa Majesté l\'Em-
pereur de toutes les Russies, de l\'autre part, relativement aux
îles d\'AIand, est et demeure annexée au présent traité et aura
même force et valeur que si elle en faisait partie."

Wat Rusland in 1809 aan Zweden had geweigerd moest het
zich dus nu van de zijde zijner vijanden in den Krimoorlog
laten welgevallen. Zweden behoefde niet meer ongerust te
zijn voor een mogelijke bedreiging door Rusland vanuit Aland.

1905 en vlg., Baltische declaratie.

Na deze gebeurtenissen treedt andermaal het fortificatie-
verbod ten aanzien van de Alandseilanden geruimen tijd op
den achtergrond. Eerst in de jaren 1905 en volgende komt
het weer ter sprake. In de eerste plaats doordat Rusland in

1906 een kruiser naar Aland zond. Naar het heette, moest
deze het smokkelen van wapenen in Finland tegengaan, dat
van revolutionaire zijde aldaar plaats vond. Inderdaad wer-
den echter verschillende peilingen gedaan in de baai van
Bomarsund, op Aland werd een station voor draadloozc tele-
graphic opgericht, terwijl men daar bovendien een Russisch
garnizoen legerde. Natuurlijk wekte dit, in het bijzonder ook
in Zweden, eenige ongerustheid.

Van meer beteekenis was echter, dat Rusland in deze jaren
pogingen langs diplomatieken weg deed om van de conventie
van 1856 af te komen. Rusland, dat deze beperking zijner
souvereiniteitsrechten slechts noode geduld had, meende nl.
in dezen tijd een geschikte gelegenheid gevonden te hebben
om zich ervan te ontdoen.

1) Dc Marlens, Nouv. Ree. Gén. le série tome XV, p, 780.

-ocr page 32-

In 1905 toch was de Unie tusschen Zweden en Noorwegen
verbroken. Het November-tractaat, hetwelk op het Ver-
eenigd Koninkrijk betrekking had, verloor thans — zooals te
begrijpen is — zijn beteekenis 1), Voor Noorwegen werd het
vervangen door het zoogenaamde integriteitsverdrag van
2 November 1907 2), Duitschland, Frankrijk, Engeland en Rus-
land verbonden zich hierbij Noorwegen\'s integriteit te zullen
eerbiedigen, ja zelfs te zullen doen eerbiedigen, waartegen-
over Noorwegen zich van zijn kant verplichtte aan geen
enkele mogendheid een deel van zijn territoir te zullen af-
staan, Ook voor Zweden was een nieuw verdrag gewenscht
ter vervanging van het Novembertractaat. Na langdurige
onderhandelingen werd het Novembertractaat voor dezen
staat tenslotte vervangen door een tweetal verklaringen in-
zake de handhaving van den status-quo in Noord- en Oost-
zee 3). Die betreffende den status-quo in de Noordzee werd
den
23stcn April 1908 te Berlijn geteekend door de gevolmach-
tigden van Duitschland, Denemarken, Frankrijk, Engeland,
Nederland en Zweden. De tweede, welke op de Oostzee be-
trekking had, werd op denzelfden datum te St, Petersburg ge-

1) Formeel afgeschaft, wat Zweden betreft, is dit tractaat in een den
23sten April 1908, dus gelijktijdig met de nader in den tekst te noemen
Oost- en Noordzee-declaraties, door Frankrijk, Engeland en Zweden te
Stockholm onderteekende verklaring, welke aldus luidde: „Les Soussig-
nés, dûment autorisés par leurs Gouvernements respectifs, déclarent que
le traité conclu par la Suède et la Norvège avec la France et la Grande-
Bretagne concernant l\'intégrité de la Suède et de la Norvège et signé
à Stockholm le 21 novembre 1855, a cessé de sortir ses effets en ce qui
concerne leurs trois Gouvernements,"

(De Martens, Nouv, Rec, Gén, 3c série tome II, p, 10),

2) De Martens, Nouv. Rec, Gén, 3e série tome I, p, 14, 15, Nu, althans
wat Noorwegen en Duitschland, Frankrijk en Engeland aangaat, op zijn
beurt weder vervallen. Den Ssten Januari 1924 kwamen deze staten n.I,
overeen dit verdrag voortaan als vervallen te beschouwen.

Vgl. Bulletin de l\'Institut International Intermédiaire, tome XII, 1
(janvier 1925), p, 128 en League of Nations Treaty Series vol. XXIII,
ns, 1—4, p, 64,

3) De Martens, Nouv, Rec, Gén, 3e série tome I, p. 17 vv.

-ocr page 33-

leekend door dc aan de Oostzee gelegen staten: Duitschland,
Denemarken, Rusland en Zweden, Beide declaraties be-
oogden eenvoudig een handhaving van den territorialen
status-quo. Aan beide was bovendien een memorandum toe-
gevoegd.

Het aan de Oostzee-declaratie toegevoegde memorandum,
hetwelk in dit verband meer speciaal van beteekenis is,
luidde aldus:

„Au moment de signer la déclaration en date de ce jour,
les Soussignés, d\'ordre de leurs Gouvernements respectifs,
croient devoir préciser

que le principe du maintien du statu quo, consacré par la
susdite déclaration, ne vise que l\'intégrité territoriale de toutes
les possessions actuelles, continentales et insulaires, des
Hautes Parties Contractantes dans les régions de la mer
Baltique et que, par conséquent, le dit arrangement ne pourra
d\'aucune manière être invoqué lorsqu\'il s\'agira du libre
exercice des droits de souveraineté des Hautes Parties Con-
tractantes sur leurs possessions respectives susmentionnées."

Tijdens de onderhandelingen, welke over deze declaraties
gevoerd werden, heeft Rusland nu gepoogd tot afschaffing
der Alandsconventie te geraken.. De regeeringen der be-
trokken staten werden hiertoe gepolst, In Zweden stuitte
men op heftigen tegenstand. Herinnerd zij hier slechts aan de
rijksdag-zitting van den
22slcn Februari 1908, waar alle par-
tijen zonder onderscheid zich aansloten bij de verklaring, daf
Zweden bij de onderhandelingen, welke het bezig was te
voeren, zijn veiligheid tegenover Rusland krachtig zou hand-
haven,!) Engeland was evenmin te vinden voor een afschaffing
der Alandsconventie. Frankrijk was er echter minder sterk
tegen gekant — vanwege het Fransch-Russisch verbond —,
terwijl Rusland bovendien van Duitschland\'s medewerking
tot een eventueele afschaffing zeker kon zijn. Duidelijk is dit
gebleken uit de tijdens de vredesonderhandelingen te Brest-

1) Sjocstcdt, La question des les d\'Aland, p, 27,

-ocr page 34-

Litovsk door Trotzky gepubliceerde geheime Duitsch-Rus-
sische overeenkomst van 16/29 October 1907 1),

In deze overeenkomst verklaarde Duitschland zich niet te
zullen verzetten tegen een eventueele opheffing der conventie
van 1856:

f,......11 est bien entendu que le Gouvernement Impérial

d\'Allemagne n\'envisagera pas comme étant contraire aux
principes ci-dessus énoncés l\'abrogation éventuelle, en faveiu-
de la Russie, de la convention du 30 mars 1856 conclue à
Paris entre la Russie, la France et la Grande-Bretagne et

relative aux îles d\'Aland......"

Naar later bij het bekend worden dezer overeenkomst door
Duitschland beweerd is, was Duitschland\'s medewerking stil-
zwijgend gebonden aan de voorwaarde, dat Zweden de af-
schaffing der Alands-conventie goedkeurde,

Hoe dit alles echter zij, resultaat heeft Rusland in ieder
geval niet gehad.

De Baltische declaratie bevatte slechts de wederzijdsche
verbintenissen tot handhaving van den territorialen status-
quo in de Oostzee, terwijl ook het memorandum geen af-
schaffing der Alandsconventie inhield.

Wel werd in het memorandum op de Alandsconventie ge-
doeld, Zeer veel verschil van meening heeft ook over dit punt
bestaan. Uit een artikel, dat onlangs van de hand van prof.
de Taube in de „Revue générale de droit international pu-
blic" 2) verschenen is, blijkt echter duidelijk, dat het memo-
randum wel degelijk ziet op de Alandsconventie, In dit ar-
tikel, getiteld „Une page inédite de l\'histoire moderne du
problème baltique. Les îles d\'Aland et Ie mémorandum de
Saint-Pétersbourg du 23 avril 1908", deelt prof, de Taube
— die als adviseur van het Russisch departement van buiten-
landsche zaken onder minister Isvolsky in de jaren 1905—\'08
een werkzaam aandeel heeft gehad in de diplomatieke

1) De Marlens, Nouv, Ree, Gén. 3e série lome X, p. 751, 752.

2) Rev. gén. de droil int. publ, lome XXX (1923), p. 556 vv.

-ocr page 35-

onderhandelingen en het opmaken der docnmenten in quaestie
— nl. mede, dat de Alandseilanden oorspronkelijk met zooveel
woorden in het memorandum genoemd waren. Om de ge-
voelens van Zweden niet te kwetsen, werden zij echter nog
op het laatste oogenblik — enkele dagen vóór de onder-
teekening van het memorandum — eruit gelaten. Dit ten-
gevolge van de persoonlijke tusschenkomst van den Zweed-
schen koning, welke te dezen aarizien een eigenhandig
schrijven tot den Czaar richtte, dat door dezen eveneens
persoonlijk en buiten zijnen minister van buitenlandsche
zaken om beantwoord werd.

Echter, al doelde het memorandum dus ongetwijfeld op de
demilitarisatie der Alandseilanden, de conventie van 1856
werd daarom nog niet door het memorandum afgeschaft. Dit
toch was rechtens onmogelijk, daar de staten, welke het me-
morandum onderteekenden (Duitschland, Denemarken, Rus-
land en Zweden) geenszins dezelfde waren als die, welke bij
de Alandsconventie betrokken waren geweest (in de eerste
plaats: Frankrijk, Engeland en Rusland, de onderteekcnaars
der Alandsconventie; verder ook de andere staten, welke het
algemeen vredesverdrag van Parijs onderteekend hadden:
Oostenrijk, Sardinië, Turkijë en Pruisen; volgens sommigen
ook nog: Zweden). Al zal men dus na dc mededeelingen van
prof. de Taube de opvatting van dc Floeckher 1) niet meer
kunnen deelen, welke aanneemt, dat de Alandsconventie door
Baltische declaratie en memorandum niet is opgeheven, daar
deze beide documenten over de Alandsconventie een vol-
komen stilzwijgen bewaren, toch zal men de Alandsconventie
door Baltische declaratie en memorandum niet opgeheven

1) De Floeckher. La Convention relative à la Baltique et la question
de la fortification des Iles d\'AIand. Revue Gén. de droit intern, public
tome XV (1908), p. 271 vv., speciaal p. 273 en 274.

Ook: Waultrin. La neutralité des îles d\'AIand, Revue Gén. de droit
intern, public tome XIV (1907), p. 517 vv. en Krauel. Neutralität, Neutrali-
sation und Befriedung im Völkerrecht 1915, p, 94 w,, achten de Alands-
conventie niet opgeheven door het memorandum.

-ocr page 36-

kunnen achten. De eenige beteekenis, welke men aan het
memorandum kan toekennen, is deze; terwijl de Baltische
declaratie den in de Oostzee bestaanden toestand uitdrukke-
lijk bekrachtigde, werd de non-fortificatie der Alandseilanden
door het aan de Baltische declaratie toegevoegde memo-
randum van deze uitdrukkelijke bekrachtiging uitgesloten.
Voor eventueele latere pogingen van Rusland om, in aan-
sluiting aan de geheime Duitsch-Russische overeenkomst van
October 1907, de Alandsconventie afgeschaft te krijgen was
dit niet zonder beteekenis. Zweden kon thans nooit aanvoeren,
dat Rusland in de Baltische declaratie de Alandsconventie
nog weer eens uitdrukkelijk had bevestigd,

1914 en vlg., Wereldoorlog,

Tenslotte kwam het fortificatieverbod betreffende de
Alandseilanden weer meerdere malen ter sprake in 1914 en
volgende jaren.

Bij het uitbreken van den wereldoorlog richtte Rusland

— bevreesd dat Duitschland zich van de Alandseilanden zou
trachten meester te maken — aldaar zware versterkingen
op, vestigde er een vlootbasis en legde er een garnizoen.

Tegenover Zweden legde Rusland echter geruststellende
verklaringen af. Slechts voor den duur van den oorlog waren

— aldus merkte Rusland op — deze fortificaties opgericht,
Frankrijk en Engeland berichtten Zweden bovendien, dat zij
analoge verzekeringen van Rusland hadden ontvangen, 1)

Daarna werd de non-fortificatie der Alandseilanden ge-
noemd bij de in het begin van 1917 tusschen Frankrijk en
Rusland gehouden besprekingen.

Uit latere publicaties dezer in het geheim gevoerde onder-
handelingen 2) is nl, gebleken, dat Frankrijk zich hierbij
tegenover Rusland verbonden had om — ingeval Rusland

1) J, 0, S. d, N, supplément spécial 1920—1921, numéro 3 (octobre
1920),
p, 16.

2) De Martens, Nouv, Rec, Gén, 3e série tome X, p, 370 vv.

-ocr page 37-

Frankrijk de vrije hand zou laten tegenover Duitschland met
betrekking tot den Elzas, het Saarbekken en den linker Rijn-
oever — zijnerzijds Rusland ten aanzien van zijne Westgrens
vrij te laten en zich tegen een eventueele afschaffing der
Alandsconventie niet te zullen verzetten.

Verder kwam bij Finland\'s onafhankelijkverklaring de niet-
versterking der Alandseilanden weer naar voren. Tegelijk
m»\'t Finland\'s onafhankelijkverklaring (einde 1917) ontstond
n.1. op de Alandseilanden een separatistische beweging. Met
een beroep op het zelfbeschikkingsrecht zochten de Alanders
losmaking van Finland en aansluiting bij Zweden. Tijdens de
hierover ontstane moeilijkheden werd nu meermalen zoowel
van Finsche als van Zweedsche zijde verklaard, dat men zich
gaarne zou houden aan de internationale verplichtingen welke
de conventie van 1856 met betrekking tot de Alandseilanden
in het leven had geroepen.

Ook Duitschland en Rusland spraken over de non-fortifi-
catie der Alandsgroep. Tijdens de vredesonderhandelingen
tusschen de Sovjet-republiek en de Centrale mogendheden
te Brest-Litovsk bracht Duitschland, dat de Baltische quaes-
ties gaarne buiten de Westersche mogendheden om wilde
regelen, met genoegen op een desbetreffend verzoek van
Zweden het punt ter sprake. In het vredesverdrag tusschen
Duitschland en zijne bondgenooten eener-, Rusland anderer-
zijds, dat den Sden Maart 1918 te Brest-Litovsk geteekend
werd, kwam dan ook een bepaling betreffende de Alands-
eilanden voor.
Artikel 6 lid 3 en 4 van dit verdrag 1) luidde aldus:
„Auch Finnland und die Aalandinseln werden alsbald von
den russischen Truppen und der russischen Roten Garde, die

1) De Martens, Nouv, Ree, Gdn, 3e série tome X, p, 776,
Dit verdrag behoort tot de verdragen, welke door dc vredesverdragen
van Versailles (art, 292, art. 116 lid 2, art, 433), St, Germain, Neuilly en
Trianon zijn opgeheven.

Vgl. Zitclmann: Russland im Friedensvertrage von Versailles, speciaal
P. 15 en 16.

-ocr page 38-

finnischen Häfen von der russischen Flotte und den russi-
schen Streitkräften geräumt. Solange das Eis die Überführung
der Kriegsschiffe in russische Häfen ausschlieszt, werden auf
den Kriegsschiffen nur schwache Kommandos zurückbleiben,
Ruszland stellt jede Agitation oder Propaganda gegen die
Regierung oder die öffentlichen Einrichtungen Finnlands ein.
Die auf den Aalandinseln angelegten Befestigungen sind
sobald als möglich zu entfernen. Über die dauernde Nicht-
befestigung dieser Inseln sowie über ihre sonstige Behand-
lung in militärischer und schiffahrtstechnischer Hinsicht ist
ein besonderes Abkommen zwischen Deutschland, Finnland,
Ruszland und Schweden zu treffen; es besteht Einverständnis
darüber, dasz hierzu auf Wunsch Deutschlands auch andere
Anliegerstaaten der Ostsee hinzuziehen sein würden."

Een dergelijke bepaling vindt men in het den 7den Maart
191S te Beriijn geteekende Duitsch-Finsche vriendschaps-
verdrag, Artikel 30 van dit verdrag 1) luidt n,l, als volgt:

„Die vertragschlieszenden Teile sind darüber einig, dasz
die auf den Aaland-Inseln angelegten Befestigungen sobald
als möglich zu entfernen und die dauernde Nichtbefestigung
dieser Inseln, wie ihre sonstige Behandlung in militärischer
und schiffahrtstechnischer Hinsicht durch ein besonderes
Abkommen zwischen Deutschland, Finnland, Ruszland und
Schweden zu regeln sind; hierzu werden auf Wunsch Deutsch-
lands auch andere Anliegerstaaten der Ostsee hinzuzuziehen
sein."

De in dit artikel en eveneens in artikel 6 van het vredes-
verdrag tusschen Sovjet-Rusland en de Centrale mogend-
heden bedoelde conventie kwam den
31sten December 1918
tot stand, echter zonder medewerking van Rusland. Te
Stockholm sloten n,l, Duitschland, Finland en Zweden den
Sisten December 1918 een conventie 2), waarbij de afbraak
en het onbruikbaar maken der op Aland opgerichte verster-
kingen in praktische onderdeelen werd geregeld, Duitschland

1) De Martens. Nouv. Ree, Gén, 3e série tome X, p, 843,

2) De Martens. Nouv. Ree. Gén. 3e série tome XII, p. 55 w.

-ocr page 39-

werd tengevolge van het beëindigen van den oorlog ver-
hinderd zijn aandeel in de uitvoering dezer conventie bij te
dragen. Finland en Zweden zorgden tezamen voor de in de
conventie voorziene afbraak der op Aland opgerichte forti-
ficaties.

Op het oogenblik dat de Volkenbondsraad in deze quaesüe
gemengd werd (19 Juni 1920) was de feitelijke toestand der
Alandseilanden dus weer dezelfde als vóór den oorlog. Op
de eilanden werden geenerlei versterkingen gevonden. Hoe
stond het echter met den rechtstoestand? Was ook deze on-
veranderd gebleven? Hadden het uitbreken van den wereld-
oorlog, de aanleg van militaire werken op Aland, de over-
gang van het staatsgezag over de eilanden van Rusland op
Finland geen einde gemaakt aan de convenüe van\' 1856?
^ledaar enkele vragen, welke als vanzelf naar voren komen.
Ue beantwoording hiervan brengt ons op het tweede punt,
dat behandeld moet worden, n.1.:

de invloed van den wereldoorlog en zijne gevolgen op het
voortbestaan van het fortificatieverbod.

B. DE INVLOED VAN DEN WERELDOORLOG EN ZIJNE
GEVOLGEN OP HET VOORTBESTAAN VAN HET
FORTIFICATIEVERBOD.

Wil men nagaan welk het lot der Alandsconventie gedu-
rende de periode van den wereldoorlog geweest is, dan doet
men goed een drietal vragen meer in het bijzonder te behan-
delen. Vooreerst de vraag, welken invloed de wereldoorlog
zelf op de conventie van 1856 gehad heeft, In de tweede
plaats de vraag, welke beteekenis aan Finland\'s onafhankelijk-
verklaring in dit opzicht moet worden toegekend. Tenslotte
nog de vraag, welken invloed dc houding van Rusland\'s ge-
allieerde medecontractanten te dezen aanzien heeft uitge-
oefend. Eerst wanneer men deze drie vragen nauwkeurig
heeft beantwoord, zal men enkele conclusies kunnen trekken
ten aanzien van den rechtstoestand, waarin de Alandseilanden
aan het einde van deze periode verkeerden.

-ocr page 40-

In een viertal punten wordt deze afdeeling dus gesplitst:

1, de wereldoorlog;

2, de onafhankelijkverklaring van Finland;

3, de houding der geallieerden;

4, enkele conclusies ten aanzien van den rechtstoestand
in 1920,

Opgemerkt zij nog, dat de vraag inhoeverre de „clausula
rebus sic stantibus" hier van toepassing zou kunnen zijn, ter-
zijde gelaten kan worden.

Afgezien nog van de zeer twijfelachtige waarde dezer leer,
zal het bovendien hierom onnoodig zijn deze quaestie afzon-
derlijk te behandelen, daar de belanghebbende staten nooit
eenig beroep op een mogelijke toepassing dezer „clausula
rebus sic stantibus" gedaan hebben. Rusland heeft zich nooit
beroepen op een door den oorlog teweeg gebrachte wijziging
der omstandigheden, welke nakoming van het fortificatie-
verbod in den weg zou staan, Finland heeft evenmin ooit een
beroep gedaan op een door den overgang der souvereiniteit
veroorzaakte verandering, welke een verdere naleving der
Alandsconventie onmogelijk zou hebben gemaakt.

Het minste wat men bij een toepassing der „clausula rebus
sic stantibus" vragen mag is echter toch wel, dat er van
belanghebbende zijde een beroep op wordt gedaan. Waar dit
hier niet het geval was, zal men op een mogelijke toepassing
der „clausula rebus sic stantibus" dus niet nader behoeven
in te gaan,

1. De wereldoorlog.

Algemeene opmerkingen.

In het algemeen bestaat er zeer veel verschil van meening
over de vraag, welken invloed de oorlog heeft op de inter-
nationale verdragen. Wel wordt tegenwoordig vrij eenstenmiig
aangenomen, dat de oorlog niet zonder meer aan alle ver-
dragen een einde maakt. Duidelijk komt dit b.v. uit bij
Jacomet. In zijn werk getiteld „La guerre et les traités" geeft
deze een uitvoerige beschouwing inzake den invloed van den

-ocr page 41-

oorlog op de internationale verdragen. Vergeleken worden
hier zoowel de theoretische opvattingen van vroeger en tegen-
woordig alsook de door de verschillende staten in tegen-
woordigen en verleden tijd gevolgde praktijk. De conclusie,
waartoe Jacomet dan tenslotte komt, is deze: dat, terwijl
vroeger de oorlog in beginsel een einde maakte aan de inter-
nationale verdragen en slechts bij wijze van uitzondering soms
een enkel tractaat den oorlog overleefde, dit tegenwoordig
geheel veranderd is. Nu laat de oorlog als regel de inter-
nationale verdragen intact. Slechts enkele verdragen worden
door den oorlog aangetast,

„Autrefois les traités étaient affectés d\'une condition réso-
lutoire implicite: la cessation de l\'état de paix. Désormais la
guerre les laisse vivre sous la condition suspensive que le
traité de paix ne les annulera pas.

Les traités-lois, d\'allure normative ou non-normative, sont
respectés par la guerre. Les traités-contrats sont à l\'abri des
effets de la guerre, sauf les conventions d\'un caractère pure-
ment politique ou économique," 1)

Ziedaar de stellingen, waarin Jacomet tenslotte de resul-
taten van zijn onderzoek samenvat.

Weliswaar wordt de vernietigende werking, welke de
oorlog ook thans nog menigmaal op de internationale ver-
dragen uitoefent, door Jacomet onderschat. De praktijk is
te dezen opzichte wel eenigszins anders dan men uit Jaco-
met\'s betoog zou afleiden, terwijl ook de verschillende
schrijvers het niet in allen deele met Jacomet eens zijn, —
de kern van zijn betoog is echter juist: tegenwoordig vernietigt
de oorlog niet zonder meer alle internationale verdragen.

Ook het „Institut de droit international" stelde zich bij de
behandeling van de vraag, welken invloed de oorlog heeft
op de internationale verdragen, tijdens zijne bijeenkomst te
Christiania in 1912 op dit standpunt:
„L\'ouverture et Ia poursuite des hostilités ne portent pas

1) R, Jacomet, La guerre et les traités, p. 186.

-ocr page 42-

atteinte ä l\'existencc des traités, Conventions et accords, quels
qu\'en soient le titre et ob jet, conclus entre eux par les Etats
belligérants..,1)

Trouwens in onzen tijd, nu de relaties tusschen de ver-
schillende staten zooveel talrijker zijn dan vroeger en de
verschillende belangen zoo nauw zijn ineengestrengeld, zou
de stelling, dat de oorlog zonder meer alle verdragen ver-
nietigt, ook uit een praktisch oogpunt eenvoudig onhoudbaar
zijn. Temeer daar er tegenwoordig zoovele verdragen gesloten
worden, welke juist in geval van oorlog htmne werking moeten
uitoefenen. Men denke b.v. aan de vele op den oorlog en de
neutraliteit betrekking hebbende verdragen.

Is men het dus tegenwoordig in het algemeen erover eens,
dat de oorlog de internationale verdragen niet zonder meer
vernietigt — zoodra men zich nader afvraagt, welke ver-
dragen nu wél, welke niet door den oorlog worden aangetast,
loopen de meeningen sterk uiteen. Duidelijk blijkt dit, wanneer
men zich de vraag voorlegt of in een bepaald concreet geval
een met name genoemde conventie door den oorlog is intact
gelaten. Zoo b.v. in dit geval de Alandsconventie. Terwijl
sommigen deze conventie als door den oorlog vernietigd be-
schouwen — in deze richting gaat b.v. Fleischmann 2) —
nemen anderen daarentegen aan, dat zij geenerlei invloed
van den oorlog heeft ondervonden — zoo b.v. de Juristen-
commisie. 3)

Trouwens, bestaat er in het algemeen reeds veel verschil
van meening met betrekking tot den invloed, welken men
aan den oorlog op de internationale verdragen toekent, in
dubbele mate geldt dit voor de Alandsconventie, daar men
het hierbij bovendien zoowel over de beteekenis der conventie

1) L\'Institut de Droit InternationaL Tableau général des travaux
(1873—1913). Oxford University Press 1920, p. 255.

2) Fleischmann, Die Alandfrage, Eine Denkschrift, Berlin 1918, p, 33 vv,

3) J, 0, S, d, N. supplément spécial 1920—1921, numéro 3 (octobre
1920), p. 16,

-ocr page 43-

op zichzelf als over den persoonlijken omvang harer werking
allerminst eens is,

Q) R e c h t s c h e p p e n d e overeenkomst, bron van
objectieverechtsnormen, (

Zoo beschouwde bv, de door den Volkenbondsraad inge-
stelde internationale commissie van juristen de Alandscon-
ventie als een rechtscheppende internationale overeenkomst
(law-making treaty, Vereinbarung, traité-loi), het fortificatie-
verbod als een regel van objectief Europeesch recht. Doet men
dit, dan zal men aan den oorlog geen vernietigenden invloed
op deze conventie toekennen.

Vrij algemeen toch wordt aangenomen, — en terecht —
dat de rechtscheppende internationale overeenkomsten niet
aangetast worden door den oorlog. Zoo zegt b,v, Jacomet
uitdrukkelijk: „Les traités-lois, d\'allure normative ou non-
normative, sont respectés par la guerre," 1)

Von Ulimann noemt onder de verdragen, welke de oorlog
onaangetast laat, als een der eerste de „rechtsetzende Ver-
träge" 2). En Oppenheim merkt te dezen aanzien op: „So-
called law-making treaties (such as the Declaration of Paris
for example) are not cancelled by the outbreak of war,"
3)

Men kan zich trouwens ook moeilijk voorstellen, dat een
regel van Europeesch recht vernietigd zou worden doordat
enkele der staten, welke aan dien regel gebonden waren,
met elkander in oorlog waren geraakt. Ten hoogste zou men
in bepaalde gevallen een tijdelijke schorsing van den regel
tusschen de belligerenten kunnen aannemen, maar dit is in
casu eveneens onmogelijk.

Overbodig was dan ook de redeneering der Juristen-com-
missie, dat — hoe men in het algemeen ook over den invloed
van den oorlog op de internationale verdragen oordeelen
mocht — in ieder geval de Alandsconventie geen invloed

1) R, Jacomet, La guerre et les traités, p, 186,

2) E, V, Ullmann. Völkerrecht 1908, p. 474,

3) Oppenheim. International Law, 1920, vol. 2, p. 146.

-ocr page 44-

van den oorlog ondervonden had, aangezien de drie onder-
ieekenaars dezer conventie gedurende den wereldoorlog
bondgenooten geweest waren, terwijl bovendien ook het alge-
meen vredesverdrag van Parijs, welks onderteekenaars voor
bet meerendeel onderling niet in oorlog geweest waren, nog
steeds van kracht was. De Juristencommissie had kunnen
volstaan met de opmerking, dat — waar het fortificatie verb od
als een (Europeesche) volkenrechtsnorm opgevat moest wor-
den, — van een vernietiging van dit verbod tengevolge van
het uitbreken van den ooriog tusschen enkele der aan deze
norm gebonden staten geen sprake kon zijn.

Een dergelijke opmerking wordt — zeer terecht — van
Zweedsche zijde gemaakt in een den
26sten Juli 1920 aan de
internationale commissie van juristen aangeboden memorie.
Ten aanzien van den invloed van den ooriog op de Alands-
conventie wordt hier n,l. het volgende 1) gezegd:

„Des voix se sont fait entendre pour prétendre que la Con-
vention de
1856 aurait perdu sa force par la guerre mondiale,
qui, peu à peu, a embrassé toutes les Puissances signataires.\'
On ne peut cependant pas accepter cette théorie. Quelle que
soit l\'opinion que l\'on professe en général relative à l\'effet
d\'une guerre sur les traités entre belligérants, il est clair
qu\'un arrangement d\'un caractère aussi universel et perma-
nent que le traité de
1856 ne peut pas être annulé par une
guerre,"

b) Politiek verdrag.

De gedachtengang wordt een geheel andere, wanneer men
de Alandsconventie niet als een rechtscheppende internatio-
nale overeenkomst, maar als een verdrag (Vertrag, traité-
contrat) van politieken aard en het fortificatieverbod niet als
een objectieve rechtsnorm doch als een subjectieve door Rus-

ij iVïémoire présenté au nom du Gouvernement Suédois à la Com-
mission Internationale de Juristes (26 juillet 1920), Documents diplo-
matiques publiés par le ministère des affaires étrangères. Les lies
d\'AIand, Stockholm 1920, p, 190,

-ocr page 45-

land aanvaarde verplichting opvat. Ook dit laatste wordt
door meerderen gedaan, zooals door Strupp, von Staël Hol-
stein, de Floeckher. 1)

Vrij algemeen toch wordt — zelfs door die schrijvers, welke
overigens den invloed van den oorlog op de internationale ver-
dragen ten zeerste beperken — aangenomen, dat politieke ver- \'
dragen door den oorlog vernietigd worden. Zoo merkt bv.
Jncomet te dezen opzichte op: „Les traités-contrats sont à
l\'abri des effets de la guerre, sauf les conventions d\'un carac-
tère purement
politique ou économique," 2)

Wil deze werking van den oorlog intreden, dan zullen
echter bepaalde voorwaarden vervuld moeten zijn.

Vooreerst zal de groepeering der oorlogvoerenden moeten
overeenkomen met de groepeering der contractanten van het
politieke verdrag. Wanneer bv. als partijen ter eenre zijde zijn
opgetreden de staten A en B en als partijen ter andere zijde
de staten C en D, dan zal het enkele feit van het uitbreken
van een oorlog tusschen de staten A, B, C en D eenerzijds
en de staten E en F andererzijds geenerlei invloed hebben op
het voortbestaan van het verdrag. Geheel vervallen zal het
door den oorlog alleen dàn, waimeer de staten A en B met
de staten C en D in oorlog geraken. Moeilijker is de ver-
houding te beoordeelen, ingeval de oorlogstoestand intreedt
bv, tusschen de staten A, B en C eenerzijds en D andererzijds,
In dit laatste geval is echter in het enkele uitbreken van den
oorlog geen voldoende grond te zien om in het algemeen nu
ook den rechtsband tusschen A en B eenerzijds en C anderer-

1) Strupp, Die Rechtslage der Alandsinseln. Zeitschrift für Völkerrecht
IX (1916). p. 485 vv.

Von Staël Holstein. Die Alandfrage vor dem Völkerbund, Zeitschrift
für Völkerrecht XII (1922). p, 19 vv.

De Floeckher. „La Convention relative à la Baltique et la question de
la fortification des Iles d\'Aland". Revue de droit intern, public, tomc XV
(1908), p. 271 en „La question de la mer Baltique et dc la mer du Nord",
t. a.
p. p. 125 vv,

2) R, Jacomet, La guerre et les traités, p, 186,

-ocr page 46-

zijds als verbroken te beschouwen. Wat de rechtsgevolgen bij
zulk een groepeering der ooriogvoerenden zullen zijn, zal o.a.
afhangen van den aard van het politiek verdrag: bij een
alliantieverdrag b.v, kunnen de gevolgen heel andere zijn dan
bij een demilitarisatieverdrag.

Maar ook afgezien daarvan, kan vervolgens de vernietigende
invloed van den oorlog op de verdragen niet zonder meer
erkend worden, ingeval tot de verdragspartijen nog andere
staten behooren dan die, welke in den oorlog betrokken zijn
geweest. Heeft het verdrag ook op buiten den oorlog gebleven
staten betrekking, zoo blijft het voor deze in den regel zijn
kracht behouden.

„Ist der Krieg das den Vertrag zerreiszende Moment, so
kann dieser Eingriff sich auch nicht weiter erstrecken als auf
die am Kriege beteiligten Staaten" 1), aldus merkt b.v. Fleisch-
mann in dit verband op, En Jacomet zegt — om nog een voor-
beeld aan te halen —: „Tout traité international engageant
les signataires vis-à-vis de plusieurs puissances ne peut être
rompu par le fait de la guerre survenant entre deux des con-
tractants". 2)

Wat men in bepaalde gevallen van dezen aard wellicht wèl
zou kunnen aannemen is dit, dat tusschen de oorlogvoeren-
den onderling de wederzijdsche rechten en verplichtingen
tijdens den oorlog worden geschorst. Maar ook dit zal niet
als algemeene regel kunnen worden erkend. Wanneer b,v,
vóór het uitbreken van een oorlog tusschen de staten A en
B, eerstgenoemde zich tegenover laatstgenoemde en een
derden staat C, die neutraal blijft, verbonden heeft in een
bepaald gedeelte van zijn gebied geen militaire werken te
zullen aanleggen, dan zou men die verbintenis tijdens den
oorlog zelfs tusschen A en B moeilijk als geschorst kunnen
beschouwen, omdat de daaruit voortvloeiende praktische
consequenties onvereenigbaar zouden zijn met de in elk

1) Flcischraann. Die Alandfrage. Eine Denkschrift. Berlin 1918, p. 35.

2) R, Jacomet, La guerre et les traités, p, 15,

-ocr page 47-

geval van kracht blijvende rechtsverhouding tusschen A en C.

"Wanneer men nu in het licht van deze algemeene op-
merkingen de Alandsconventie beziet, komt men hierbij voor
deze nieuwe moeilijkheid te staan, dat zeer verschillend
wordt geoordeeld over de vraag, welke staten als partijen
bij de conventie van 1856 aangemerkt moeten worden.

Er zijn schrijvers — zoo bv. Waultrin en Krauel 1) — welke
de Alandsconventie als een op zichzelf staand geheel, los
van het algemeene vredesverdrag van Parijs, beschouwen en
die dus alleen Engeland, Frankrijk en Rusland als bij de
Alandsconventie betrokken staten aanmerken. Doet men
dit, dan kan van een tenietgaan der Alandsconventie door
het enkele feit van den oorlog, althans tot de Russische No-
vember-revolutie van 1917, geen sprake zijn, omdat Enge-
land, Frankrijk en Rusland, welke alle drie in den oorlog
betrokken zijn geweest, als bondgenooten aan dezelfde zijde
hebben gestreden. De Juristencommissie heeft zich dan\' ook
terecht op het standpunt gesteld, dat de oorlog het verdrag
tusschen de bondgenooten intact heeft gelaten.

Weliswaar zou er eenige twijfel kunnen rijzen voor de
periode na de bolsjewistische revolutie, en in het bijzonder
na de ondersteuning door de geallieerden van de contra-
revolutionaire operatiën van Joedenitsj, Wrangel enz. tegen
de regeering van Moskou, in verband ook met hunne directe
krijgsoperatiën tegen de Sovjetregeering van de Moerman-
kust, Siberië enz. uit. Maar van een eigenlijken oorlogs-
toestand tusschen de geallieerden en het Russische Rijk kan
hier moeilijk gesproken worden; veeleer zijn deze operatiën
volkenrechtelijk te construeeren als ongeoorloofde of wel-
licht, met het oog op de voorafgegane tractaatsbreuk door
de bolsjewisten, toelaatbare interventie in de inwendige aan-
gelegenheden van Rusland.

1) Waultrin. La neutralité des îles d\'AIand. Revue gén. de droit intern,
public, tome XIV (1907), p. 517 vv., speciaal p. 528.

W. Krauel. Neutralität, Neutralisation und Befriedung im Völkerrecht
1915,
p. 94.

-ocr page 48-

Bij deze opvatting van den persoonlijken werkingsomvang
der Alandsconventie heeft de oorlog op zichzelf deze dus
niet aangetast.

Ook wanneer men de Alandsconventie als een onderdeel
van het algemeene Parijsche vredesverdrag beschouwt —
deze meening zijn o.a, Fleischmann, Strupp, de Floeckher 1)
toegedaan — hebben alle bij de Alandsconventie betrokken
staten deelgenomen aan den oorlog. In dit geval echter
waren zij voor een deel bondgenooten, terwijl zij voor een
ander deel vijandig tegenover elkaar stonden.

Frankrijk, Engeland, Rusland en Sardinië (= Italië) eener-
zijds streden in den wereldoorlog nl. met Oostenrijk (= Oos-
tenrijk-Hongarijë), Pruisen (= Duitschland) en Turkijë
andererzijds.

Met het oog op de groepeering der oorlogvoerenden zal
men echter ook bij deze constructjie de Alandsconventie
door den oorlog alléén niet vernietigd kunnen achten. Wel
is men misschien gerechtigd. Rusland tengevolge van den
oorlog als voortaan tegenover het Duitsche Rijk, Oostenrijk-
Hongarije en Turkijë van zijne verbintenis ontslagen te be-
schouwen, zoodat voor het herstel van deze verbintenis eene
afzonderlijke bepaling van het vredesverdrag vereischt zou
zijn geweest, maar ook dan nog zou Rusland door de enkele
werking van den oorlog niet ontslagen zijn geworden tegen-
over Frankrijk, Engeland en Italië, op dezelfde gronden als
hierboven reeds zijn aangevoerd.

Deze zelfde conclusie is nog te meer onafwijsbaar, wanneer
men ook Zweden als verdragspartij beschouwt, zooals inder-
daad door meerderen, in het bijzonder door verschillende
Zweedsche schrijvers, wordt gedaan. In dat geval moet men
Rusland ook tegenover dezen staat, welke geheel en al buiten

I) Flcischmann, Die Alandfrage, Eine Denkschrift, 1918, p, 35,

Strupp, Die Rechtslage der Alandinseln. Zeitschrift für Völkerrecht IX
(1916), p. 485 w.. speciaal p. 486,

De Floeckher, La question de la mer Baltique et de la mer du Nord,
Revue gén, de droit int, public, tome XV (1908), p, 125 w,, speciaal p. 128.

-ocr page 49-

den oorlog gebleven is, tijdens den oorlog tot naleving der
Alandsconventie verplicht achten.

Hoe men de zaak dus ook beschouwt, door den oorlog
alléén kan de Alandsconventie, ook als politiek verdrag op-
gevat, niet vernietigd zijn. In hoeverre dit laatste het gevolg
kan zijn geweest van een in verband met den oorlog gegeven
toestemming van Rusland\'s geallieerden — een geheel andere
vraag — wordt hieronder verder besproken (p. 64).

Het zou nl. mogelijk zijn, dat ten aanzien van de eene
helft der contractanten vari Parijs de oorlog en ten aanzien
van de andere helft de toestemming der wederpartij ver-
nietigend op de conventie heeft gewerkt,

c) Verdrag speciaal voor oorlogst ij d.

Men kan echter nog langs een geheel anderen weg het be-
houd der Alandsconventie trachten te verdedigen. Men kan
zich nl. afvragen of de Alandsconventie soms behoort tot die
internationale verdragen, welke speciaal met het oog op een
lateren oorlog gesloten zijn. Dergelijke verdragen worden
niet door den oorlog vernietigd, integendeel het uitbreken
van den oorlog is juist voorwaarde voor hun feitelijk in
werking treden. Hiertoe behooren bijv. verdragen inzake de
neutraliteit, Roode Kruis-conventies en dergelijke. Of de
Alandsconventie tot deze verdragen behoort, zal men echter
ernstig moeten betwijfelen. Een fortificatieverbod, dat alleen
voor tijd van oorlog geldt, zou weinig zin hebben. De waarde
van een dergelijk verbod is juist hierin gelegen, dat de staat,
aan welken het is opgelegd, blijvend — ook in vredestijd —
beperkt wordt in het aanleggen van fortificaties op een be-
paald deel van zijn gebied.

Ook Fleischmann, welke deze quaestie eveneens behandelt,
komt tot de conclusie, dat het zeer twijfelachtig is of de
Alandsconventie als een speciaal voor den oorlog in het leven
geroepen verdrag kan worden beschouwd.

Hij toch merkt te dezen aanzien o.a. op: „Die Frage ist

-ocr page 50-

indes, ob und wann ein Vertrag in diese Gruppe {de voor
geval van oorlog gesloten verdragen) fällt, ,.. Bei der Befes-
tigungsservitut wird man immerhin einen Zweifel nicht ganz
unterdrücken können. Aus diesen Voraussetzungen heraus ist
das Verhalten Ruszlands während des Krieges zu verstehen;
mit seiner spontanen Erklärung an die Schwedische Regierung,
dasz es sich nur um vorübergehende Befestigungen handele,
suchte es offenbar einen Ausweg aus der von ihm als fort-
dauernd betrachteten Servitutverpflichtung," 1)

d) Internationaal servituutsverdrag.

Tenslotte zal men de Alandsconventie nog aan den invloed
van den oorlog kunnen trachten te onttrekken door aan te
nemen, dat deze conventie niet eenvoudig een internationale
verplichting van Rusland, doch een op de Alandseilanden
rustend internationaal servituut in het leven heeft geroepen.

In dit laatste geval toch zal men wellicht de Alands-
conventie kunnen rekenen tot die verdragen, welke Jacomet
aanduidt als „traités qui établissent une situation perma-
nente" en welke — naar deze auteur uiteenzet — de eerste
zijn geweest, waarvoor een uitzondering is gemaakt op den
vroeger algemeen geldenden regel, dat de oorlog alle ver-
dragen vernietigt. 2) Ook Oppenheim merkt met betrekking tot
deze verdragen op:

„Political and other treaties concluded for the purpose of
setting up a
permanent condition of things are not ipso facto
annulled by the outbreak of war
____" 3)

Algemeen aanvaard is deze opvatting echter niet^ De door
Jacomet en Oppenheim opgestelde regel is inderdaad on-
betwistbaar voor verdragen, die een definitieve en volledige
gebiedsoverdracht inhouden, zooals cessieverdragen of ver-

ij Fleischmann, Die Alandfrage. Eine Denkschrift. Berlin 1918. p. 38
en 39.

2) R. Jacomet. La guerre et les traités, p. 15.

3) Oppenheim. International Law 1920, vol. 2, p. 145, 146.

-ocr page 51-

dragen tot erkenning van de onafhankelijkheid van afge-
scheiden gebiedsdeelen. Zoo heeft het enkele feit van het uit-
breken van de achtereenvolgende oorlogen van den wereldoor-
log natunrlijk de oudere cessieverdragen van Frankfort (1871)
betreffende Elzas-Lotharingen, van Lausanne (1912) betref-
fende Tripolitanië en Cyrenaica, van Londen, Konstantinopel
en Athene (1913 en 1914) betreffende het voormalige Turksche
gebied in Europa, van Boekarest (1913) betreffende Zuid-
Dobroedsja enz. niet vernietigd, met het gevolg, dat de
indertijd gecedeerde gebieden weer onder het vroegere staats-
gezag zouden zijn teruggekeerd. Doch juist, waar het de vesti-
ging van beperkte gebiedsrechten betreft, is de quaestie uiterst
betwist. Men denke slechts aan den afstand van Cyprus in
beheer en administratie door Turkijë aan Engeland (1878), aan
het pachtverdrag van Kiautsjoe (1898), enz.

Ten bewijze, hoe niet alleen de auteurs onderling, maar ook
de afzonderlijke auteurs in achtereenvolgende geschriften in
hun oordeel uiteenloopen, worde hier gewezen op Strupp, die
in zijne „Urkunden zur Geschichte des Völkerrechts" 1911, I
p, 201, noot 2 het Cyprusverdrag van 4 Juni 1878 l) als ,,ver-
hüllte Abtretung" qualificeerde en er dus toen blijkbaar een
„Dispositiwertrag", „setting up a permanent condition of things"
in zag, doch die in 1916 in zijne „Ausgewählte diplomatische
Aktenstücke zur orientalischen Frage", p. 128, noot 2 en in
„Völkerrechtliche Tagesfragen" in de Zeitschrift für Völker-
recht IX p. 482, 483 noot 2 omzwenkte tot de constructie van
„Verwaltung mit der Tendenz späteren vertragsmäszigen Er-
werbs durch England" en die tenslotte in zijne „Grundzüge
des positiven Völkerrechts", 1921, p. 51 in hoofdzaak weer tot
zijne oorspronkelijke opvatting is teruggekeerd.

Zoo zal het ook in gevallen van op internationale servituten
gelijkende verplichtingen vaak moeilijk zijn te bepalen of
werkelijk „une
Situation permanente" bedoeld is en of zulke
verdragen door den oorlog onaangetast worden gelaten.

1) Dc Martens. Nouv. Ree. Gén, 2e série tome III, p. 272 vv.

-ocr page 52-

Het blijft daarom twijfelachtig of de Alandsconventie alleen
al uit hoofde van haar karakter van tractaat „établissant une
Situation permanente" ondanks den oorlog is blijven voort-
bestaan, 1)

Samenvatting.

Vat men tenslotte het voorafgaande in het kort samen, dan
blijkt daaruit, dat voor een definitieve conclusie ten aanzien
van den invloed van den oorlog op de Alandsconventie een
nadere bepaling van het karakter dezer conventie niet strikt
noodig is. Hoe men haar ook beschouwt, men zal tot de slot-
som moeten komen, dat de Alandsconventie door het enkele
feit van den oorlog misschien wel aangetast, maar zeker niet
vernietigd is. Ook al is zij noch speciaal met het oog op den
oorlog gesloten, noch met stelligheid te rekenen onder de
categorie der verdragen, die „set up a permanent condition
of things", men zal haar toch door den oorlog alléén niet
vernietigd kunnen achten, onverschillig of het fortificatie-
verbod op te vatten is als een regel van Europeesch recht,
dan wel als een internationale verdragsverplichting van Rus-
land tegenover Frankrijk en Engeland, tegenover alle con-
tractanten van Parijs of bovendien tegenover Zweden,

2, De onafhankelijkverklaring van Finland.
Algemeene opmerkingen.

Het tweede punt, dat in dit verband behandeld moet wor-
den, is het volgende: welken invloed heeft Finland\'s onafhan-
kelijkverklaring op de Alandsconventie gehad? Evenals bij de
\\\'raag naar den invloed van den oorlog zal men ook hierbij
zeer uiteenloopende meeningen kunnen beluisteren. Wel wordt
vrij algemeen aangenomen, dat de conventie ook ondanks den

1) Tot deze conclusie zal men gemakkelijker komen, wanneer men de
niet onbedenkelijke, privaatrechtelijk-getinte opvatting van Huber over
het wezen der „dispositiven Verträge" aanvaardt. Vergel. hierover p. 50,

-ocr page 53-

overgang der souvereiniteit over de Alandseilanden van Rus-
land op Finland hïiar kracht heeft behouden — de verschil-
lende verklaringen, welke men hiervan geeft, loopen echter
sterk uiteen. Men stelle b,v, slechts tegenover elkaar de op-
vatting der Juristencommissie, welke de non-fortificatie der
Alandseilanden opvat als een regel van Europeesch recht en
op grond daarvan ook Finland hieraan gebonden acht — en
de opvatting, zooals die vooral van Zweedsche zijde gepropa-
geerd is, dat men hier met een internationaal servituut te doen
heeft, dat op het territoir rust en als zoodanig op Finland is
overgegaan.

Trouwens het is niet de eerste maal, dat de volkenrechts-
wetenschap een dergelijke vraag heeft op te lossen. Men denke
b,v, aan de neutraliseering van Chablais en Faucigny en aan
de demilitarisatie van Hüningen — om slechts enkele der
meest bekende voorbeelden te noemen.

Wat de neutraliseering der provincies Chablais en Faucigny
betreft, aan Sardinië was door de groote mogendheden in
artikel 8 van het verdrag van 20 Mei 1815 (annexe 13 Weener-
slotacte) 1) ten gunste van Zwitserland, dat in verband met
zijn neutraliteit gaarne ook den Zuidelijken oever van het meer
van Genève geneutraliseerd zag, de neutraliseering zijner pro-
vincies Chablais en Faucigny opgelegd, In geval van oorlog zou
Sardinië zijn troepen uit deze provincies terugtrekken, Zwitser-
land zou het bezettingsrecht hebben, In artikel 92 van de
Weenerslotacte 2) werd dit artikel nagenoeg letterlijk over-
genomen, Dit toch luidde aldus:

„Les provinces du Chablais et du Faucigny et tout le terri-
toire de Savoie au nord d\'Ugine appartenant à Sa Majesté
le Roi de Sardaigne, feront partie de la neutralité de la Suisse,
telle qu\'elle est reconnue et garantie par les puissances. En
conséquence, toutes les fois que les puissances voisines de la
Suisse se trouveront en état d\'hostilité ouverte ou imminente.

1) De Martens, Nouv, Rec, tomc II, p, 298 vv,

2) De Martens, Nouv, Rec, tome II, p, 379 w.

-ocr page 54-

les troupes de Sa Majesté le Roi de Sardaigne, qui pourraient
se trouver dans ces provinces se retireront et pourront à cet
effet passer par le Valais, si cela devient nécessaire; aucunes
autres troupes années d\'aucune autre puissance ne pourront
traverser ni stationner dans les provinces et territoires susdits,
sauf celles que la Confédération suisse jugerait à propos d\'y
placer; bien entendu que cet état de choses ne gêne en rien
l\'administration de ce pays où les agents civils de Sa Majesté
le Roi de Sardaigne pourront aussi employer la garde muni-
cipale poxu- le maintien du bon ordre."

In een verklaring van 12 Augustus 1815 1) deelde Zwitser-
land mede, dat het hiermede accoord ging.

Nadat in artikel 3 lid 2 van den tweeden vrede van Parijs
van 20 November 1815 2) deze neutraliseering nog tot andere
deelen v£ui Savoye was uitgebreid, werden de provincies bij
het verdrag van Turijn van 24 Maart 1860
3) door Sardinië
aan Frankrijk gecedeerd.

Vrij algemeen wordt nu aangenomen, dat door deze cessie
de neutraliseering dezer provincies niet is tenietgegaan.
Trouwens artikel 2 van het cessieverdrag van Turijn bepaalde
uitdrukkelijk: „11 est également entendu que Sa Majesté le Roi
de Sardaigne ne peut transférer les parties neutralisées de
la Savoie qu\'aux conditions auxquelles il les possède lui-même,
et qu\'il appartiendra à Sa Majesté l\'Empereur des Français
de s\'entendre à ce sujet, tant avec les puissances représentées
au congrès de Vienne qu\'avec la Confédération Helvétique, et
de lui doimer les garanties qui résultent des stipulations rappe-
lées dans le présent article,"

Bovendien heeft Zwitserland in 1870 en 1914, al heeft het
geen gebruik gemaakt van zijn bezettingsrecht, toch uitdruk-
kelijk verklaard dit recht te bezitten, terwijl Frankrijk het in
1883 uitdrukkelijk erkend heeft en het ook in artikel 435 van

1) De Martens, Nouv, Ree, tome IV, p, 184,

2) De Martens. Nouv, Ree, tome II, p. 682 vv.

3) De Martens, Nouv. Ree. Gén, le série tome XVI», p. 539 vv.

-ocr page 55-

het vredesverdrag van Versailles van 1919 nog als tot dusver
gegolden hebbend aangemerkt wordt, l)

Dit alles bewijst, dat in 1860 bij den overgang der geneu-
traliseerde deelen van Savoye van Sardinië op Frankrijk ook
de verplichting tot neutraliseering mede overgegaan is.

Algemeen wordt dit dan ook aangenomen, zelfs door die
schrijvers, welke overigens geen overgang van verdragen op
den verkrijger van het territoir aannemen, zoo b,v. door
Strupp, von Liszt, Schoenbom, 2) Zeer verschillend verklaart
men den overgang echter. Zoo meent men eenerzijds, dat de
overgang hier enkel en alleen berust op artikel 2 van het
Tiu-ijnsche cessieverdrag, andererzij ds — en dit is de opvatting
der meeste schrijvers — is men van oordeel, dat van rechts-
wege deze neutraliseering is overgegaan, zoodat artikel 2 van
dat verdrag slechts de erkenning inhoudt van een onafhankelijk
daarvan intredend rechtsgevolg der cessie. In het laatste geval
vindt men weer verschillende uiteenloopende verklaringen van
den overgang, gelijk uit het vervolg zal blijken.

Hetzelfde doet zich voor met betrekking tot de demilitari-
satie van Hüningen. Eveneens in het belang van Zwitserland
was bij den tweeden vrede van Parijs van
20 November 1815 3)
door de geallieerden aan Frankrijk de verplichting opgelegd
geen versterkingen van de stad Hüningen op te richten binnen
drie mijlen afstands van Bazel. Artikel 3 lid 1 van het vredes-
verdrag luidde aldus:

„Les fortifications d\'Huningue ayant été constamment un
objet d\'inquiétude pour la ville de Bale, les hautes parties

1) Overigens is deze neutraliseering thans definitief vervallen door de
bekrachtiging bij het aangehaalde art, 435 van een voorafgegaan accoord
hieromtrent tusschen Frankrijk en Zwitserland.

2) Strupp. Grundzüge des positiven Völkerrechts, p. 54,

Von Liszt. Völkerrecht 1920, p. 71.

Schocnborn. Staatensukzessionen. Handbuch des Völkerrechts {Stier
Somlo) II», p. 48, noot 4.

Een zeldzame uitzondering vormt Kiatibian. Des conséquences des
transformations des Etats sur les traités. Paris 1892, p, 55 w,

3) De Martens, Nouv. Rec, tome II, p. 682 vv.

-ocr page 56-

contractantes, pour donner à la Confédération helvétique une
nouvelle preuve de leur bienveillance et de leur sollicitude,
sont convenues entre elles de faire démolir les fortifications
d\'Huningue; et le gouvernement français s\'engage, par le
même motif, à ne les rétablir dans aucun temps et à ne point
les remplacer par d\'autres fortifications à une distance moindre
que trois lieues de la ville de Bâle,"

Bij den vrede van Frankfort van 10 Mei 1871 l) stond
Frankrijk met den Elzas ook Hüningen aan Duitschland af.

Al bevatte nu dit vredesverdrag niet — zooals het cessie-
verdrag van Turijn — een uitdrukkelijke verklaring, dat Frank-
rijk Hüningen niet kon overdoen zonder dat het fortificatie-
verbod mede overging, toch wordt ook hier vrij algemeen —
ook door die schrijvers, welke overigens geen overgang van
verdragen bij overgang van souvereiniteit aannemen — er-
kend, dat de verplichting tot niet-versterking in 1871 op
Duitschland is overgegaan. 2)

Ook in 1919/20, toen de Elzas en daarmede tevens weer
Hüningen van Duitschland op Frankrijk overging, is — naar
men aanneemt 3) — de demilitarisatieverplichting weer van
Duitschland op Frankrijk overgegaan. Ook bij dit geval loopen
echter de verklaringen, welke men van den overgang geeft,
zeer uiteen.

Het is daarom noodig thans de verschillende verklaringen,
welke men èn in deze gevallen èn nu onlangs weer bij de
quaestie inzake de non-fortificatie der Alandseilanden ten

1) De Martens. Nouv. Rec. Gén. Ie série tome XIX, p. 688 vv,

2) Zie bijv. Strupp. Grundzüge des positiven Völkerrechts, p. 54.
Von Liszt. Völkerrecht. 1920, p, 71.

Krauel. Neutralität, Neutralisation und Befriedung im Völkerrecht, p. 92,
Een afwijkende meening vindt men echter o
.a bij Schocnborn, Die
Staatensukzessionen. Handbuch des Völkerrechts (Stier-Somlo) II», p. 48,

Zie bijv, Strupp t.a.p, p, 54. In dit bijzondere geval zou men wellicht
de constructie kunnen aannemen van een herleving van het oudtijds, n.1.
van 1815—1871, op Frankrijk gerust hebbend verbod.

-ocr page 57-

beste heeft gegeven, naast elkaar te stellen en dan meteen
na te gaan:

in de eerste plaats inhoeverre deze verklaringen in het alge-
meen juist zijn, daarna inhoeverre ze in het geval van de
Alandseilanden van toepassing kunnen zijn.

Successie-beginsel.

Zeer eenvoudig is de oplossing der strijdvraag voor hen,
die, evenals in het privaatrecht, ook voor het internationale
recht de "successie in verdragsverhoudingen als algemeenen
regel aanvaarden. Voor dezen staat bij voorbaat vast, dat het
beginsel der statensuccessie medebrengt, dat ook b.v. in het
geval der Alandseilanden het onafhankelijk geworden Fin-
land als rechtsopvolger in het gebied van het voorheen binnen
Rusland\'s grenzen gelegen groothertogdom, door alle ten aan-
zien van dat gebied gesloten verdragsverplichtingen gebonden
IS, tenzij er zeer bijzondere gronden aan te voeren mochten
zijn — wat in casu niet zoo is — ten bewijze van het bij
uitzondering „hoogstpersoonlijk" karakter dezer verplich-
tingen,

Intusschen meenen wij, dat het niet noodig is bij deze con-
structie hier te blijven stilstaan. Een algemeen beginsel van
statensuccessie, dat — behoudens tegenbewijs in concreto —
de internationale verhoudingen zou beheerschen, kan o,i. niet
worden erkend en wordt dan ook door de groote meerder-
heid der auteurs verworpen. Wil men dus in een bepaald geval
overgang van tractaatsverbintenissen op den „opvolger" in een
bepaald staatsgebied betoogen, dan zal, naar wij meenen hier
te mogen vooropstellen, een bijzondere titel of grond daar-
voor moeten worden aangewezen. Welke gronden kunnen dit
nu in het algemeen en in dit bijzondere geval zijn?

h) Internationaal servituut.

Het gemakkelijkst verklaart men den overgang, zoo men
aaimeemt, dat men in deze gevallen met internationale ser-
vituten te maken heeft. Dan toch beschouwt men de beperking

4

-ocr page 58-

der territoriale souvereiniteit eenvoudig als een last, welke op
het territoir rust en bij overgang van territoir mede overgaat
volgens het bekende principe: „Res transit cum onere suo."

Bij deze constructie is het vrij onverschillig, of men de
voorstelling van Huber dan wel die van von Register over het
juridiek gebeuren in gevallen als deze als de jtiiste aanvaardt.
De voorstelling van Huber is veel sterker privaatrechtelijk
getint dan die van von Rogister.

De eerste toch rekent de verdragen, welke internationale
servituten in het leven roepen, tot de zoogenaamde „disposi-
tiven Verträge", van welke hij aanneemt:

„Sie gehen auf eine einmalige Leistung, dm-ch deren Erfül-
lung sie konsumiert sind imd in der Regel einen selbständigen
dauernden Rechtszustand schaffen. Bei diesen Verträgen kann
von Rechtsnachfolge nur soweit die Rede sein, als sie noch
nicht erfüllt sind. Gleichwohl sprechen viele Autoren von
einer Succession in Verträge dieser Art Dies ist so falsch, als
oh man sagte, der Erbe succediere in die Kaufverträge des
Erblassers, statt in dessen Eigentum." 1)

Volgens Huber moet dus in deze gevallen niet het verdrag,
maar de door het verdrag in het leven geroepen toestand als
de last beschouwd worden, welke bij overgang van gebied mede
overgaat.

Von Rogister verzet zich — en terecht — tegen deze zeer
privaatrechtelijk getinte opvatting van Huber. Hij toch merkt
te dezen aanzien o.a. op:

,,Für unrichtig erachte ich es, wenn Huber meint, der bei-
spielsweise eine Servitut begründende Vertrag sei konsumiert.
Es bestehe fortan ein jus in re aliena, Successionsobjekt sei
also das dingliche Recht, nicht der Vertrag. Das wäre zu-
treffend wenn der Vertrag dinglich im Sinne des Privatrechts
wirken würde...." 2)

1) M, Huber. Die Staatensuccession. Völkerrechtliche und staatsrecht-
liche Praxis im XIX Jahrhundert, p, 43, 44.

2) L. von Rogister. Zur Lehre von der Staatennachfolge. Gibt es still-
schweigenden Eintritt in Staatsverträge? 1902, p, 27.

-ocr page 59-

In elk geval — onverschillig of men zich bij de opvatting
van Huber dan wel bij die van von Rogister aansluit — laat
zich echter bij deze constructie de overgang der neutralisee-
ring van de provincies Chablais en Faucigny in 1860 van Sar-
dinië op Frankrijk zeer goed verklaren. Wanneer men slechts
aanneemt, dat deze neutraliseering niet als een speciaal aan
Sardinië opgelegde verplichting bedoeld was, maar veeleer
als een wegens de Zwitsersche nabuurschap op het territoir
van Chablais en Faucigny gelegde last, volgt daaruit on-
middellijk, dat Frankrijk deze provincies niet verwerven kon
dan eveneens bezwaard met den daarop rustenden last. Art 2
van het cessieverdrag van Turijn moet dan zóó verklaard
worden, dat hierbij eenvoudig een rechtsbeginsel geconstateerd
wordt: het rechtsbeginsel nl„ dat Sardinië deze provincies
niet kon overdragen aan Frankrijk dan bezwaard met den
daarop rustenden last.

Ook de overgang van Hüningen\'s demilitarisatie in 1871 van
Frankrijk op Duitschland en in 1919/20 van Duitschland weer
op Frankrijk, laat zich langs dezen weg uitstekend verklaren,
wanneer men ook hierbij slechts de verplichting tot demili-
tarisatie niet als een aan Frankrijk speciaal opgelegde ver-
plichting, maar als een op het gebied van Hüningen gelegden
last beschouwt.

Tenslotte laat zich bij de Alandseilanden eveneens de
overgang van het fortificatieverbod van Rusland op Finland
zeer goed aldus verklaren. Ook hierbij zal men dan echter
moeten kunnen aantoonen, dat het fortificatieverbod niet als
een speciaal aan Rusland opgelegde verplichting bedoeld was,
maar als een op de Alandseilanden drukkende last. Kan men
het laatste aantoonen, dan volgt daaruit omniddellijk, dat —
toen de Alandseilanden van Russische in Finsche souvereini-
teit overgingen — ook het fortificatieverbod, dat vroeger
Rusland bond, thans op Finland kwam te rusten.

Is deze verklaring van den overgang dus — gelijk men
ziet — zeer eenvoudig, algemeen aanvaard wordt zij daarom
nog niet. Er zijn n.1. verscheidene schrijvers, — vooral ook

-ocr page 60-

uit den lateren tijd — welke de geheele servituten-leer voor
het volkenrecht terzijde schuiven.

Zoo wil b.v. ook in het geval van de Alandseilanden de
Juristencommissie van de internationale servituten weinig
weten. Te dezen opzichte toch merkt zij op: „La Suède a
soutenu la thèse que la convention de 1856 a créé en l\'espèce
une servitude réelle grevant le territoire alandais. Une opi-
nion analogue a été exprimée par des juristes éminents.
Pourtant, l\'existence de servitudes internationales, dans le
sens propre et technique du mot, n\'est pas généralement ad-
mise; elle a notamment été contestée par le Tribunal d\'Ar-
bitrage dans sa sentence du 7 septembre 1910 dans l\'affaire
des pêcheries des côtes de l\'Atlantique, Ceux qui voudraient
soutenir que des servitudes analogues à celles du droit civil
peuvent exister entre Etats, se heurteraient dans l\'espèce à
la difficulté de déterminer un „territoire dominant" par rap-
port au „territoire servant" des Iles d\'AIand. En tout cas, le
territoire suédois ne pourrait guère être considéré comme
formant le territoire dominant, puisque la Suède n\'est ni par-
tie à la Convention ou au Traité de 1856, ni même mentionnée
dans ces actes". I)

Wat het eerste deel van deze redeneering der Juristen-
commissie betreft, zeer juist zal men dit niet kunnen achten,

In de eerste plaats had de Juristencommissie zelf haar eigen
standpunt moeten bepalen ten aanzien der servitutenleer. Met
een verwijzing naar de wetenschap in het algemeen, welke
den internationalen servituten minder gunstig gezind zou zijn,
had zij niet mogen volstaan. Immers wanneer men zelf op
deugdelijke gronden het tegendeel kan aantoonen, heeft het
argument, dat de wetenschap in het algemeen zich op een
bepaald standpunt stelt, geenerlei beteekenis, is er integen-
deel alle aanleiding hare uitspraken niet te volgen.

Wat in de tweede plaats het door de Juristencommissie

1) J, O, S, d, N. supplément spécial 1920—1921 numéro 3 (octobre
1920),
p, 16, 17.

-ocr page 61-

geciteerde vonnis betreft, de uitspraak van het Internationale
Hof van Arbitrage inzake de Noord-Atlantische visscherijen
heeft geenszins het bestaan van internationale servituten be-
twist — gelijk de Juristencommissie dit hier voorstelt. Wel
stelden de arbiters zich op het standpunt, dat de internationale
servituten niet gemakkelijk in overeenstemming te brengen
zijn met het moderne souvereiniteitsbegrip en daarom niet
zoo spoedig tot het aannemen van een internationaal servi-
tuut overgegaan mag worden, — onbestaanbaar achtten zij
de internationale servituten echter niet 1).

Zal men dus de argumentatie der Juristencommissie min-
der gelukkig moeten achten, ook in het algemeen zal men
niet zooveel waarde kunnen hechten aan de argumenten,
welke ter bestrijding der servitutenleer worden aangevoerd.

Zoo merkt b.v. van Liszt 2) op — een opvatting, bij welke
Schoenborn 3), eveneens een bestrijder der servitutenleer,
zich volkomen aansluit —:

1) Tegen dc bewering der Vcrecnigdc Staten, welke in dit geval een
internationaal servituut wilden aannemen, voerde het Hof, hetwelk op dit
punt een andere opvatting was toegedaan, aan, dat het hier geen inter-
nationaal servituut aanwezig achtte, o.a.:

„paree que cette doctrine qui n\'est que peu conforme au principe do
souveraineté qui prévaut dans les Etats à gouvernement constitutionnel
comme la Grande-Bretagne et les Etats-Unis et aux relations internatio-
nales actuelles des Etats souverains, a trouvé un faible appui, s\'il en a eu
un, chez les publicistcs modernes. Par conséquent elle ne pouvait, dans
l\'intérêt général de la communauté des nations et des parties du traité,
être affirmée par ce Tribunal que sur la base de la preuve formelle d\'un
contrat international,"

(Basdevant. L\'Affaire des pêcheries des côtes septentrionales dc l\'At-
lantique. Revue Gén. de droit intern, public, tome XIX (1912), p. 421 vv.
speciaal p. 454.

Volledige tekst van het vonnis o.a. in Duitsche vertaling, in „Das Werk
vom Haag" (Schücking) Zweite Serie, Die gerichtlichen Entscheidungen,
Erster Band, Die Judikatur des Ständigen/ Schiedshofs von 1899—1910,
Zweiter Teil, p, 454 w.l.

2) Von Liszt, Völkerrecht, 1920, p, 153,

3) Schoenborn, Staatensukzessionen, Handbuch des Völkerrechts (Stier-
Somlo) II»,
p, 47 noot 1.

-ocr page 62-

„Entweder Einschränkung des domaniums: dann entfällt
die Anwendung des Völkerrechts; oder aber Einschränkung
des Imperiums: dann entfällt der Begriff der Servitut."

Vergeefs zoekt men hierbij echter naar een nadere moti-
veering.

Von Liszt stelt dit alternatief eenvoudig zonder de juist-
heid van zijn stelling nader te bewijzen. Een bewijs zou trou-
wens ook moeilijk te vinden zijn. Waarom toch zou, in geval
het imperium ingeperkt wordt, het servituutskarakter weg-
vallen? Wil men een uit het privaatrecht of uit het staats-
recht bekende figuur ook in het internationale recht toe-
passen, omdat men in die figuur een meer algemeene rechts-
figuur ziet, dan moet men haar natuurlijk voor dat andere
terrein aan de aldaar voorkomende rechtsverschijnselen
aanpassen. Dat een volkenrechtelijke servituut geen in-
perking van eigendomsrecht kan zijn, is zonder meer duide-
lijk, maar waarom kan zij geen inperking van staatsgezag in-
houden? Een zelfde opmerking zou gelden voor zooveel
andere figuren uit het volkenrecht als verkoop, ruil, ver-
pachting, verpanding enz. van staatsgebied.

Evenmin van overwegende beteekenis zijn de andere be-
zwaren, welke gewoonlijk tegen de internationale servituten
worden aangevoerd. Zoo o.a. door de Louter 1) en Nys 2) —
om slechts enkele der meest bekende bestrijders der servituten-
leer te noemen. In het kort komen deze bezwaren n.1. hierop
neer, dat men — zoo men vasthoudt aan het bestaan van inter-
nationale servituten — hiermede een verouderd begrip
handhaaft, dat, overgebleven uit het Romeinsche recht en
berustende op een verwarring tusschen publiek- en privaat-
recht, moeilijk in overeenstemming is te brengen met het
moderne souvereiniteitsbegrip.

Ook deze argumenten vindt men niet nader toegelicht. Een

1) De Louter. Le Droit international public positif, tomo L P- 339.

2) E, Nys, Les prétendues servitudes internationales. Revue de droit
intern, et de légisL comp, tome XIII (1911), p, 314 w.

-ocr page 63-

nadere toelichting zou trouwens ook hier niet gemakkelijk
te vinden zijn.

Wanneer in een bepaald geval met zijne toestemming aan
een staat, als gezaghebbende over zeker territoir, enkele
beperkingen zijner territoriale souvereiniteit worden opge-
legd, is er niet de minste grond om deze beperkingen in strijd
te achten met het moderne souvereiniteitsbegrip. Evenmin
zal hier van een verwarring tusschen volkenrecht en privaat-
recht sprake kunnen zijn. Immers worden de internationale
servituten niet gelijkgesteld met de privaatrechtelijke —
slechts een zekere analogie tusschen beide wordt aange-
nomen, welke, ze tot één rechtsfiguur samenvoegt.

De overeenstemming tusschen beide bestaat vooreerst hier-
in, dat evenals de privaatrechtelijke servituut als een last
drukt op een bepaald erf en dit erf volgt in welke handen
het ook overgaat (droit de suite), zoo ook de volkenrechte-
lijke servituut rust op een bepaald gebied en daarop blijft
rusten, in welke handen het gebied ook overgaat. Vervolgens
is overeenstemming ook hierin te zoeken, dat in het volken-
recht, evenals in het privaatrecht, de servituut tot de absolute
rechten behoort en dus ook werkt tegenover derden. Wan-
neer b.v. een geheel buiten de oorspronkelijke verdragsver-
houding staande staat in een geneutraliseerd en gedemilitari-
seerd gebied een „vreedzame" of oorlogsbezetting zou leggen,
zou dit den servituutgerechtigden staat een aanspraak op
terugtrekking der bezetting geven.

Naast deze punten van overeenstemming staan echter ook
pimten van verschil.

Het meest principieele verschil werd hierboven reeds aan-
gestipt: terwijl de privaatrechtelijke erfdienstbaarheid be-
perking van eigendomsrecht inhoudt, kan de internationaal-
rechtelijke servituut in haar wezen nooit anders dan beper-
king van staatsgezag zijn. Dat deze beperking van staats-
gezag altijd zou
moeten medebrengen de bevoegdheid van
den servituutgerechtigden staat tot uitoefening zijnerzijds van
staatsgezagsdaden op of ten aanzien van het belaste gebied,

-ocr page 64-

is wel beweerd, maar moeilijk vol te houden. Dit kan zeker
het geval zijn (gelding van het Nederlandsch mijnrecht in de
domaniale mijn onder Duitsch gebied), maar behoeft niet; het
zal bij negatieve servituten in het algemeen zelfs niet het
geval zijn.

Op een ander punt wijst de Juristencommissie, wanneer zij
betoogt, dat bij de Alandsconventie tegenover Aland als
lijdend erf moeilijk een heerschend erf kan gevonden worden,
In de meeste gevallen zullen één of meer „heerschende staten"
echter wel degelijk aan te wijzen zijn en zelfs bij de Alands-
eilanden schijnt het volstrekt niet gewrorigen, hetzij Zweden
alleen, hetzij de Baltische staten in het algemeen als zoodanig
te beschouwen. Zou men verder moeten gaan en de Aland-
servituut moeten aanmerken als een last, ten bate van de ge-
heele statengemeenschap op de eilandengroep gelegd, dan zou
men daarmede vanzelf overglijden in den gedachtengang, die
het fortificatieverbod als objectieve norm van volkenrecht ziet
(vgl, hieronder p, 61),

In elk geval kunnen de servituten zeer goed gehandhaafd
worden. Uit de punten van verschil, welke tusschen privaat-
rechtelijke en internationale servituten bestaan, blijkt alleen
dat beide niet gelijkgesteld kunnen worden, doch slechts tus-
schen beide een zekere analogie gevonden wordt.

Wanneer men het voorafgaande samenvat, blijkt dus, dat
men den overgang zoowel bij Chablais en Faucigny en
Hüningen alsook bij de Alandseilanden zeer goed verklaren
kan, wanneer men aanneemt, dat men hier met internationale
servituten te maken heeft. Men zal in deze gevallen echter
moeten aantoonen, dat de neutraliseering of het fortificatie-
verbod niet als een aan een bepaalden staat in het bijzonder
opgelegde verplichting bedoeld is, maar als een in het al-
gemeen op het gebied rustende last,

c) Verdrag „mit territorialer Beziehung,"

Een geheel andere verklaring van het feit, dat bepaalde
tractaten bij overgang van territoir niet tenietgaan, maar op den

-ocr page 65-

opvolger in het gebied overgaan, tracht Schoenborn 1) te
geven.

Deze neemt nl, aan, dat, terwijl volgens de gangbare op-
vatting de internationale verdragen als regel bij overgang van
gebied niet overgaan op den verkrijger van het territoir, een
uitzondering gemaakt moet worden voor de zoogenaamde trac-
taten „mit territorialer Beziehung", welke dus meer in het
bijzonder met betrekking tot het territoir zijn gesloten. Deze
gaan volgens Schoenborn wèl over op den verkrijger van het
gebied. Echter alleen dan, wanneer ze bij „Kollektivakt"
tusschen een groot aantal staten gesloten zijn en voorzooverre
de overgang van territoir plaats vindt binnen den kring van
staten, welke partij waren bij den „Kollektivakt,"

Al dadelijk kan men tegen deze opvatting inbrengen, dat
zij op twee gedachten hinkt, Eenerzijds tracht Schoenborn hier
den overgang te verklaren uit het feit, dat partijen in derge-
lijke gevallen een bepaalden staat hebben willen binden, niet
zoozeer in zijn algemeene hoedanigheid van internationaal
rechtssubject, als wel in zijne hoedanigheid van gezaghebbende
over een bepaald gebied, en dat zij dus bepaaldelijk een last
op het territoir hebben willen leggen. Deze gedachtengang leidt
dus in de richting van de qualitatieve verbintenis voor het
volkenrecht, Andererzijds is hier gedacht aan een norm van
algemeen volkenrecht, welke ondanks overgang van territoir
blijft gelden, tenminste zoolang het territoir overgaat binnen
den kring der contractanten, d,w,z, van de staten, welke de
norm hebben erkend. Gemakkelijk te combineeren zijn deze
twee gedachten niet. Wel tracht Schoenborn dit te doen. Hij

1) Schoenborn. Staatensukzessionen, Handbuch des Völkerrechts (Stier-
Somlo) IP, p. 44 vv. Schoenborn geeft deze verklaring niet bepaald voor
het geval van Chablais en Faucigny — waar hij in artikel 2 van het
Turijnsche cessieverdrag den grond voor den overgang ziet — of voor het
geval van Hüningen — waar hij den overgang betwijfelt (t. a. p., p. 48
noot 4). Dit neemt niet weg, dat men zeer goed nagaan kan of deze ver-
klaring van Schoenborn ook op deze gevallen en op het geval der Alands-
eilanden van toepassing zou kunnen zijn.

-ocr page 66-

zoekt de schakel hierin, dat alleen dan een staat niet in zijn
algemeene hoedanigheid van internationaal rechtssubject, maar
als gezaghebbende over zeker territoir gebonden kïin zijn,
wanneer de verplichting bij „Kollektivakt" is opgelegd en
voorzoover overgang plaats vindt binnen den kring der con-
tractanten, Echter is er geen enkele reden om aan te nemen,
dat partijen alleen in deze gevallen een last op het territoir
hebben willen leggen. Een combinatie van beide gedachten is
dan ook moeilijk te vinden. Eigenlijk heeft men hier twee ver-
schillende verklaringen van den overgang, welke niet goed
met elkander vereenigd kunnen worden. Het beste doet men
dan ook, zoo men ze elk afzonderlijk beschouwt.

Wat de eerste gedachte betreft, zeer zeker laat de overgang
zich heel goed verklaren, zoo men het betrokken verdrag als
een tractaat „mit territorialer Beziehung" opvat. In andere
woorden geeft men in dit geval echter dezelfde verklaring van
den overgang als degenen, die in dergelijke verplichtingen
internationale servituten zien, daarvan geven. Een nieuw ge-
zichtspunt verkrijgt men op deze wijze dus niet..

Wat de tweede verklaring betreft, welke in Schoenborn\'s
betoog gevonden wordt, hierbij wordt de zaak ongetwijfeld
van een geheel anderen kant bezien. Immers wordt hierbij
gedacht aan een algemeene norm van volkenrecht, welke on-
danks overgang van territoir blijft gelden, tenminste zoolang
het territoir overgaat binnen den kring der contractanten,
d.w.z, der aan de norm gebonden staten.

Toch is ook deze verklaring in het algemeen niet zeer
bevredigend,

In de eerste plaats zal het dikwijls zeer moeilijk uit te
maken zijn, of men een objectieve rechtsnorm, d.w,z. een
rechtsregel, waaraan alle, of althans de hem uitdrukkelijk of
stilzwijgend erkend hebbende, leden der rechtsgemeenschap
onderworpen zijn, dan wel een aan een bepaalden staat op-
gelegde, en dan ook alleen dezen jegens zijne wederpartij(en)
bindende verplichting voor zich heeft. Zoo vat bijv. bij het
geval van de non-fortificatie der Alandseilanden de Juristen-

-ocr page 67-

commissie het fortificatieverbod op als een regel van objectief
Europeesch recht, Strupp daarentegen verwerpt deze op-
vatting der Juristencommissie uitdrukkelijk en is van mee-
ning, dat men in het fortificatieverbod een aan Rusland op-
gelegde subjectieve verplichting heeft te zien.

Op zichzelf is dit echter geen overwegend bezwaar tegen
deze verklaring van den overgang.

Van meer beteekenis is het bezwaar, dat op deze wijze de
overgang alleen verklaard kan worden, zoolang het territoir
overgaat binnen den kring der contractanten. Zoodra het
territoir overgaat aan een staat, die geen partij was bij den
„Kollektivakt\'", schiet deze verklaring tekort of moet men
den overgang der verbintenis loochenen.

Zoo zal deze verklaring voldoende zijn in het geval van
de neutraliseering van Chablais en Faucigny en eveneens in
dat der demilitarisatie van Hüningen, waar het territoir over-
ging op een staat, welke aan den oorspronkelijken „Kollek-
tivakt" deel had. De overgang van het op de Alandseilanden
rustende fortificatieverbod kan echter op deze wijze niet
verklaard worden. Immers Finland had geen deel noch aan
de Alandsconventie van 30 Maart 1856, noch aan het al-
gemeen vredesverdrag van Parijs van denzelfden datum. 1)
Afgezien dus nog van de bezwaren, welke men in het
algemeen tegen de verklaring van Schoenbom kan aan-
voeren, zal deze verklaring in geen geval dienen kunnen
om den overgang van het met betrekking tot de Alands-
eilanden bestaande fortificatieverbod van Rusland op Finland
nader toe te lichten,

d) Nietigheid van overdracht zonder mede-
overdracht van den last.

Weer een andere verklaring van den overgang is de vol-
gende:

1) Tenzij men zou aannemen, dat Finland als autonoom onderdeel van
Rusland partij was geweest bij de conventie van 1856, Een gezochte op-

-ocr page 68-

Men heeft in dergelijke gevallen te maken met verdragen,
welke alleen nagekomen kimnen worden, zoolang men de
beschikking heeft over een bepaald territoir. Cedeert men dit
gebied nu, zonder dat men de territoriale verplichting mede
overdraagt, dan tast men de rechten der wederpartij van het
eerste verdrag aan. In dit geval zal men echter het cessie-
verdrag nietig kunnen achten.

Zoo merkt b.v. de Louter op p. 480 van zijn werk „Le Droit
International public positif" tome I, op:

„Ensuite un contrat politique est entaché de nullité si son
contenu est juridiquement impossible, c\'est-à-dire si les droits
particuliers d\'autres Etats, ou bien les principes généralement
reconnus du droit international, sont, par lui, violés. Par
exemple, un traité qui ne s\'accorde pas avec un traité plus
ancien, lequel compte une partie tierce parmi ses signataires,
est sans force obligatoire----".

En meer in het bijzonder op p. 365:

„Les traités ayant pour objet une cession de territoire
doivent naturellement satisfaire aux conditions exigées pour

les traités d\'Etat____Il est clair que nulle cession de territoire

ne peut froisser les droits de tiers, c\'est-à-dire, en d\'autres mots,
que nul Etat ne peut céder un territoire dont il n\'a pas la libre
disposition ou à propos duquel il a assumé, envers d\'autres,

des obligations déterminées---- Il est évident qu\'un Etat ne

saurait se soustraire à ses obligations en abandonnant le terri-
toire, dont il s\'agit, à un autre Etat,"

Om nu dit bezwaar te ontgaan zal een staat, die een
dergelijk verdrag heeft aangegaan, welks vervulling voor
hem onmogelijk wordt bij overdracht van een bepaald deel
van zijn territoir, in geval van cessie uitdrukkelijk met den
cessionaris overeenkomen, dat deze in het vervolg de ver-
bintenissen uit dat vorige verdrag, hetwelk op het afgestane
gebied betrekking heeft, zal nakomen. Deze zal het gebied

vatting, die niet aannemelijk is, omdat Finland elke internationale rechts-
persoonlijkheid miste en als zoodanig dus niets meer beteekende dan
b,v, het „koninkrijk" Polen,

-ocr page 69-

rechtens met kimnen verkrijgen zonder tevens die verplich-
tingen uit het vorige verdrag over te nemen, daar anders de
rechten van derden door de overdracht zouden worden ge-
schonden.

Op zichzelf is deze verklaring zeer goed te verdedigen.

In het geval van de neutraliseering van Chablais en Fau-
cigny voldoet zij volkomen. Artikel 2 van het "Turijnsche ces-
sieverdrag is aldus zelfs zeer goed te begrijpen. Ook de over-
gang van Hüningen\'s demilitarisatie is aldus zeer verklaar-
baar. Anders wordt het echter, wanneer het territoir niet
krachtens cessie overgaat. Zoo b.v. in het geval van de
Alandseilanden, waar de overgang krachtens een eenzijdige
daad, n.1, Finland\'s onafhankelijkverklaring, tot stand kwam.
Hier is geen cessieverdrag, dat met een vorig verdrag in strijd
kan komen. Deze verklaring gaat derhalve in een dergelijk
geval niet op. Hoewel deze verklaring in het algemeen niet
onjuist geacht kan worden, schiet zij dus toch in sommige
gevallen tekort. Met name ook in het geval van de Alands-
eilanden kan zij den overgang niet voldoende aannemelijk
maken,

e) Objectieve Europeesche volkenrechts-
norm.

Tenslotte heeft men nog de verklaring, welke de Juristen-
commissie van den overgang geeft: men heeft in dergelijke
gevallen te maken met regels van objectief Europeesch recht,
waardoor alle staten van Europa gebonden zijn. Zoo neemt
b.v. de Juristencommissie in het geval van de Alandseilanden
aan, dat het verbod tot versterking dezer eilanden een regel
is van Europeesch recht, waaraan ook die staten, welke noch
de conventie inzake de Alandseilanden, noch het algemeen
vredesverdrag van Parijs van 1856 geteekend hebben, ge-
bonden zijn. Zelfs Finland, dat niet eens nog als staat be-
stond, toen genoemde conventie gesloten werd, is — volgens
het oordeel der Juristencommissie — door zijn intrede in de

-ocr page 70-

volkenrechtsgemeenschap terstond automatisch gebonden aan
dezen regel van Europeesch recht. Schijnbaar heeft men hier
dus een last op het territoir, welke met het territoir mede
overgaat. Inderdaad is hier echter een regel van Europeesch
volkenrecht aanwezig, welke ondanks den overgang van terri-
toir zijn kracht behoudt voor alle leden der rechtsgemeen-
schap.

Merkwaardig is het in dit verband er op te wijzen, dat een
der leden der Juristencommissie, n,l. Huber, in zijn jeugd reeds
een dergelijke opvatting verdedigd had. Op p. 137 vaü zijn
werk van 1898 over: „Die Staatensuccession. Völkerrecht-
liche und staatsrechtliche Praxis im XIX. Jahrhundert", vindt
men n,l. de volgende passage:

„Eine uneigentliche Succession liegt vor in die Pflichten,
die auf den groszen normativen Verträgen der Mächte be-
i-uhen. Sei es dasz der Altstaat selber Kontrahent war oder
nicht. Jeder neu entstehende Staat, der in eine Rechtsgemein-
schaft hineintritt, ist dadurch, mag er es wollen oder nicht, an
die Rechte imd Pflichten gebunden, die ihm aus dieser Rechts-
gemeinschaft erwachsen, Unzweifelbar ist, dasz neu ent-
stehende Staaten die Normen des Völkerrechts als euro-
päisches Gewohnheitsrecht anerkennen müssen und bean-
spruchen können selbst vor ihrer Anerkennung.... Bei den
groszen europäischen Verträgen tritt die Natur des Vertrags
ganz zurück gegenüber der der Rechtserklärung des völker-
rechtlichen Weistums."

Wellicht is ook von Liszt eenigszins van deze meening.
Deze stelt zich n.1. op het standpunt 1), dat — terwijl in den
regel geenerlei verplichtingen bij overgang van territoir op
den verkrijger van het gebied overgaan, een uitzondering
gemaakt moet worden voor die verplichtingen, welke in het
algemeen belang en bij „Kollektivakt" zijn opgelegd. Deze
opvatting is niet goed te verklaren, tenzij men aanneemt, dat
von Liszt hier — zij het dan ook intuïtief — in de richting der

1) Von Liszt, Völkerrecht. 1920, p. 71.

-ocr page 71-

Juristencommissie is gegaan en den overgang dus eigenlijk
baseert op het feit, dat hier bij „Kollektivakt" een objectieve
volkenrechtsnorm in het leven is geroepen. Aldus inter-
preteert tenminste prof, de Visscher in een artikel in de
..Revue de droit international et de législation comparée" 1)
de opvatting van von Liszt.

Praktisch is de opvatting der Juristencommissie, welke
dus — gelijk we zagen — reeds vroeger door Huber en wel-
licht ook door von Liszt verdedigd is, zeer aannemelijk. Zij
gaat op zoowel bij overgang van territoir krachtens cessie als
bij overgang op andere manieren. Niet alleen wanneer het
territoir komt aan een staat, welke partij was bij de oor-
spronkelijke conventie, ook bij overgang op derde-staten,
welke hieraan geenerlei deel hadden, kan zij den overgang
aannemelijk maken.

In hoeverre deze constructie, die in de praktijk neerkomt
op een rechtvaststellingsmonopolie der groote mogendheden,
theoretisch houdbaar is, zal hieronder worden onderzocht
(p, 67 vv,).

Samenvatting.

Gaat men na dit overzicht de verschillende verklaringen
na, welke van den overgang van internationale verplichtingen
op „opvolgers" in het staatsgezag gegeven zijn, dan blijkt dat
alleen die, welke den overgang langs den weg hetzij der inter-
nationale servituten, hetzij van een algemeenen regel van
(Europeesch) volkenrecht verklaren, voor het geval der
Alandsconventie een bevredigende oplossing zouden kunnen
geven.

Alleen wanneer men dus zal kunnen aantoonen, dat de
Alandsconventie niet als een in het bijzonder aan Rusland
opgelegde verplichting, maar als een op het territoir druk-
kende last (servituut) bedoeld is, of wanneer men de houd-
baarheid van de constructie der „objectieve Europeesche

I) Dc Visscher. La question des îles d\'AIand, Revue de droit intern,
et de législ. comp. 3e série, tome II (1921), p. 258.

-ocr page 72-

rechtsnorm" aannemelijk zal ktmnen maken, zal man mogen
concludeeren, dat de overgang van de souvereiniteit over
deze eilanden van Rusland op Finland niet vernietigend op
deze conventie gewerkt heeft.

3. De houding der geallieerden.

De derde vraag, welke in dit verband behandeld moet wor-
den, is deze; Welken invloed heeft de houding van Rusland\'s
geallieerde medecontractanten tijdens den wereldoorlog op de
conventie van 1856 gehad?

Sommigen stellen het n.I. voor, als hadden Engeland en
Frankrijk tijdens den wereldoorlog toegestemd in een op-
heffing dezer conventie. Uit het feit, dat Rusland gedurende
den oorlog fortificaties op Aland opgericht heeft zonder dat
in het bijzonder deze beide geallieerden zich daartegen hebben
verzet, leidt men dan af, dat dezen — zij het stilzwijgend —
toegestemd hebben in een opheffing der Alandsconventie,

Zoo vindt men b,v, in Zitelmann\'s „Ruszland im Friedens-
vertrage von Versailles" bij artikel 6 lid 4 van het vredes-
verdrag van Brest-Litovsk tusschen Sovjet-Rusland en de
Centralen onder meer opgemerkt;

„Der letzte Absatz des Artikels stellt die Verpflichtung
wieder her, die Aalands Inseln unbefestigt zu belassen, die
in dem
Aalands-Abkommen vom 30 März 1856 wie in Artikel
33 des gleichzeitigen Pariser Friedens von Ruszland über-
nommen worden war. Diese Verpflichtung war
teils durch
den Verzicht der berechtigten Vertragsgegner,
teils durch den
Kriegsausbruch zwischen den Vertragsparteien erloschen,"

De juistheid dezer opvatting zal men echter zeer sterk in
twijfel moeten trekken. Zooals uit de formuleering van Zitel-
mann zelf reeds voortvloeit, zou het tenietgaan van de Alands-
conventie enkel op grond van toestemming der oorspronkelijke
verdragspartijen alleen dan erkend kunnen worden, wanneer
men Rusland uitsluitend tegenover Frankrijk en Engeland tot
nakoming der conventie verplicht achtte. Slechts wanneer men

-ocr page 73-

de Alandsconventie als een op zichzelf staand geheel, los van
het Parijsche vredesverdrag, beschouwt, is deze grond op zich-
zelf toereikend om het eventueel tenietgaan te verklaren.

Beschouwt men daarentegen deze conventie als een onder-
deel van het Parijsche vredesverdrag, waarbij dus niet alleen
de onderteekenaars der conventie: Frankrijk, Engeland en
Rusland, maar alle onderteekenaars van het Parijsche vredes-
verdrag betrokken zijn, dan zou de grond van toestemming
der mede-contractanten aangevuld moeten worden met dien
van de vernietigende werking van den oorlog (vgl, p, 41).

Ook wanneer men het fortificatieverbod opvat als een regel
van Europeesch recht, welken alle Europeesche staten ge-
houden zijn na te komen, zou de toestemming van Frankrijk
en Engeland tot opheffing der conventie niet voldoende zijn.
Ook de andere staten zouden in deze gevallen in hare op-
heffing moeten toestemmen.

Echter zelfs al zou men Rusland alleen door een persoon-
lijke verbintenis tegenover Frankrijk en Engeland tot nakoming
der Alandsconventie verplicht achten, dan nog zou moeten
ontkend worden, dat deze conventie tengevolge van een door
Frankrijk en Engeland gegeven toestemming tot opheffing zou
zijn teniet gegaan.

Immers mag uit het feit, dat Frankrijk en Engeland bij hun
bondgenoot niet geprotesteerd hebben tegen den aanleg van
fortificaties op Aland, niet afgeleid worden, dat deze staten
nu ook toegestemd hebben in een opheffing der Alandscon-
ventie, De omstandigheid, dat Rusland niet alleen tegenover
Zweden, maar ook tegenover Frankrijk en Engeland meerdere
malen geruststellende verklaringen heeft afgelegd omtrent het
tijdelijk karakter dezer fortificaties, wijst er veeleer op, dat de
Alandsconventie ten opzichte van de laatstgenoemde twee
staten nog steeds van kracht was.

Trouwens ook uit de in het begin van 1917 tusschen Frank-
rijk en Rusland gevoerde geheime onderhandelingen blijkt dit
duidelijk. Gelijk in het voorafgaande reeds is medegedeeld
(p, 29), verbond Frankrijk zich bij deze besprekingen tegen-

-ocr page 74-

over Rusland om — in geval Rusland Frankrijk de vrije hand
zou laten tegenover Duitschland met betrekking tot den Elzas,
het Saarbekken en den linker Rijnoever — zijnerzijds dan ook
Rusland bij de bepaling zijner Westelijke grenzen vrij te laten
en zich niet te zullen verzetten tegen een eventueele afschaf-
fing der Alandsconventie, Ook dit wijst erop, dat Frankrijk en
Engeland niet in het begin van den oorlog, toen Rusland forti-
ficaties op de Alandseilanden aanlegde, in een opheffing der
conventie hebben toegestemd. Immers de tijdens de Fransch-
Russische onderhandelingen door Frankrijk afgelegde ver-
klaring, dat het zich niet tegen een eventueele latere opheffing
der Alandsconventie verzetten zou, was dan totaal overbodig
geweest.

De conclusie ten aanzien van dit punt zal dan ook deze zijn:
dat — hoe men de Alandsconventie ook opvat — deze in geen
geval is tenietgegaan tengevolge van een door Frankrijk en
Engeland gegeven toestemming tot opheffing.

4, Enkele conclusies ten aanzien van den rechtstoestand

in 1920.

Wil men tenslotte een definitieve conclusie trekken ten
aanzien van den rechtstoestand, waarin de Alandseilanden
met het oog op hunne demilitarisatie aan het einde van de
periode van den wereldoorlog — dus omstreeks 1920 — ver-
keerden, dan blijkt, dat dit niet mogelijk is, tenzij men eerst
nauwkeurig zijn standpunt bepaalt ten aanzien van de voor-
naamste opvattingen, welke met betrekking tot de aan de
Alandsconventie toe te kennen beteekenis worden verdedigd,

In het voorafgaande zijn we n,l. tot de volgende conclusies
gekomen:

1. dat het enkele feit van den oorlog in geen geval — hoe
men de Alandsconventie ook opvat — vernietigend op deze
conventie gewerkt heeft {p, 44);

2. dat Finland\'s onafhankelijkverklaring en de daarmede
gepaard gaande overgang van de souvereiniteit over de

-ocr page 75-

Alandseilanden van Rusland op Finland de Alandsconventie
vernietigd heeft, tenzij men of aantoonen kan, dat de Alands-
conventie niet als een in het bijzonder aan Rusland opge-
legde verplichting, maar als een op het territoir drukkende
last (servituut) bedoeld is, óf de houdbaarheid van de con-
structie der „objectieve Europeesche rechtsnorm" aanneme-
lijk zal kunnen maken (p, 63/4);

3. dat er van een vernietiging der Alandsconventie ten-
gevolge van een door Frankrijk en Engeland gegeven toe-
stemming tot opheffing dezer conventie in geen geval, hoe
men de conventie ook opvat, sprake kan zijn (p. 66),

Is het dus met betrekking tot den invloed, welken het feit
van den oorlog en de houding van Rusland\'s geallieerde mede-
contractanten op het voortbestaan der Alandsconventie uit-
geoefend hebben, onverschillig hoe men deze conventie op-
vat, een definitieve conclusie ten aanzien van den invloed,
welken Finland\'s onafhankelijkverklaring te dezen opzichte
heeft uitgeoefend — en in verband daarmede ook een defini-
tieve conclusie met betrekking tot den rechtstoestand, waarin
de Alandseilanden aan het einde van de periode van den
wereldoorlog verkeerden — kan niet getrokken worden, ten-
zij men eerst nader onderzoekt, hoe men de Alandsconventie
moet opvatten.

Allereerst moet men dan de vraag onder het oog zien, of het
fortificatieverbod te construeeren is als een objectieve (Euro-
peesche) volkenrechtsnorm. Aldus werd het verbod tot ver-
sterking der Alandseilanden in het bijzonder ook door de
Juristencommissie l) opgevat, welke langs dezen weg een
verklaring trachtte te geven van den overgang van dit ver-
bod van Rusland op Finland na Finland\'s onafhankelijk-
verklaring.

Het antwoord op deze vraag van principieele beteekenis
moet m. i. echter ontkennend luiden.

1) J. O, S, d, N. supplément spécial 1920—1921, numéro 3 (octobre
1920),
p. 17,

-ocr page 76-

Afgezien nog van het feit, dat ook bij deze opvatting, even-
als bij die van Schoenborn, uitgegaan wordt van de soms
zeer moeilijk te maken onderscheiding der volkenrechts-
regels in objectieve normen en contractueele bedirigen, is hier
bovendien een ernstig bezwaar tegen deze opvatting aan te
voeren: zij tast nl, de grondbeginselen van het volkenrecht,
de onafhankelijkheid en rechtsgelijkheid der staten aan.

Aangenomen wordt hier nl, dat een staat gebonden kan
worden door een rechtsregel, welken hij niet uitdrukkelijk of
stilzwijgend als zoodanig erkend heeft, alleen doordat die
norm is vastgesteld door de groote mogendheden op een
Europeesch congres. Immers neemt de Juristencommissie
aan, dat wanneer op een congres door de groote mogend-
heden een bepaalde norm van volkenrecht aangenomen wordt,
ook de staten, welke geen deel gehad hebben aan dat congres

of die overeenkomst, door het enkele feit der vaststelling_

dus niet door een latere stilzwijgende aanvaarding — er aan
gebonden zijn. Deze leer veronderstelt een aan de „groote
mogendheden" toekomend recht tot vaststelling en tot op-
legging aan de overige staten van volkenrechtelijke normen,
een geprivilegeerde positie dus als rechtscheppende organen.

Het bestaan van dit recht — vooral hier niet te verwarren
met de feitelijk gedulde macht — tot oplegging van volken-
rechtsnormen is echter nimmer bewezen en het bestaat ook
niet. Integendeel, een dergelijke pretentie is in strijd met het
positieve volkenrecht en zijne grondgedachten, zoowel als met
het eigenaardige karakter der volkenrechtsgemeenschap. Dit
toch is een der voornaamste verschilpunten tusschen de natio-
nale en de internationale gemeenschap, dat in de eerste de
rechtssubjecten onder een centraal gezag staan, terwijl de
laatste uit onafhankelijke rechtssubjecten bestaat. Hieruit volgt
een principieel verschil ten aanzien van het recht in beide
gemeenschappen, In de nationale openbaart het recht zich in
hoofdzaak als wilsuiting — of, zoo men dit liever wil, als
objectieve vastlegging van het rechtsbewustzijn — der over-
heid, Deze legt haar wil — of haar interpretatie van wat

-ocr page 77-

I,recht" is — aan de onderdanen op en kan hen zelfs door
dwang tot naleving nopen, In de internationale gemeenschap
echter voltrekt de rechtsvorming zich, op enkele weinige
uitzonderingen na, in den vorm van een vrijwillige aan-«
vaarding door de staten van zekere gedragsregels, welke met
hun rechtsovertuiging overeenkomen. Hier is geen hoogere
niacht, die haar wil — of haar monopolistische interpretatie
van het rechtsbewustzijn — oplegt en desnoods met geweld
doorzet. Deze kan zelfs onmogelijk bestaan. Immers, zouden
de staten een overheid boven zich erkennen, welke hun hare
bevelen kon opleggen, dan zou er geen eigenlijk volkenrecht
meer bestaan. De internationale rechtsgemeenschap van onaf-
hankelijke staten had zich dan opgelost, zoo we al niet aan
een wereldstaat met een wereldstaatsrecht gelooven, dan al-
thans in een wereldfederatie met een wereldbondsstaatsrecht.

Uit den aard der huidige volkenrechtsgemeenschap vloeit
dus voort, dat een staat niet gebonden geacht kan worden
door een volkenrechtsregel, dien hijzelf niet als zoodanig
heeft erkend, l) Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het be-
staan van het volkenrecht nu geheel en al afhangt van de
willekeur der staten, welke naar hun goeddunken de volken-
rechtsnormen al dan niet kunnen erkennen en, zoo zij ze
eenmaal aanvaard hebben, ze weer vrijelijk terzijde kunnen
schuiven. Zelfs al zou men de staten rechtens volkomen vrij
achten, om althans bepaalde normen al dan niet te aan-
vaarden, dan nog zou men moeten aannemen, dat zij feite-
lijk in vele opzichten gebonden zijn, Eenerzijds in zooverre
het een levensvoorwaarde is voor den modernen staat, welke
niet geheel en al zelf in eigen behoeften kan voorzien, deel
uit te maken van de volkenrechtsgemeenschap en deel-
neming hieraan slechts mogelijk is, inzooverre men althans
de universeele volkenrechtsnormen erkent. Andererzijds in-
zooverre de personen, die voor den staat handelend optreden,

1) Hier wordt afgezien van de zeldzame uitzonderingsgevallen, waarin
een staat gebonden is door normen, welker vaststelling hij met andere
staten aan een bijzonder internationaal orgaan heeft overgedragen.

-ocr page 78-

zich op den duur moreel gebonden zullen voelen door de
eischen, die in de internationale rechtsovertuiging tot er-
kenning zijn gekomen. Dit neemt echter niet weg, dat rech-
tens een staat aan een norm van volkenrecht slechts ge-
bonden is, als hijzelf dien aanvaard heeft. Voorzoover de
Juristencommissie dit beginsel miskent, tast zij de onafhanke-
lijkheid der staten aan. En niet alleen de onafhankelijkheid,
ook de rechtsgelijkheid der staten wordt hier aangerand.
Deze toch is, zooals von Martens het zeer scherp uitdrukte,
geen eigenschap maar een noodzakelijk gevolg der souve-
reiniteit, Beschouwt men de volkenrechtsgemeenschap als
een gemeenschap van rechtens onafhankelijke staten, dan
volgt daaruit onmiddellijk, dat men deze ook rechtens als
gelijken moet beschouwen. Nagenoeg alle schrijvers aan-
vaarden dan ook het beginsel der rechtsgelijkheid. De mees-
ten hechten er zelfs groote beteekenis aan. Zoo zegt b,v,
E, Nys: „Qui dit droit dit égalité" en de Louter: „Le prin-
cipe élémentaire de 1\'égalité des Etats est d\'une importance
si prépondérante qu\' on ne saurait trop la signaler," 1)

De Juristencommissie heeft dit beginsel der rechtsgelijk-
heid echter geheel en al miskend. Immers door aan te nemen,
dat de groote mogendheden objectieve volkenrechtsregels
kunnen opstellen, waaraan de kleine staten zonder meer ge-
bonden zijn, wordt hier rechtens een overwicht gegeven aan
de groote mogendheden, dat in lijnrechten strijd is met het
beginsel der rechtsgelijkheid.

Niet alleen is deze opvatting der Juristencommissie theo-
retisch onjuist, als in strijd met de nog altijd erkende grond-
slagen der internationale gemeenschap, bovendien is zij, prak-
tisch toegepast, zeer gevaarlijk voor de zelfstandigheid en
onafhankelijkheid der kleine staten (en, zooals de periode
onmiddellijk na den grooten oorlog overtuigend heeft aan-
getoond, niet alleen van dezen, maar ook van de overwonnen
grootere mogendheden). Reeds thans, nu toch nog algemeen

1) De Louter, Le droit international public positif, tome I, p, 238,

-ocr page 79-

het beginsel der rechtsgelijkheid gehuldigd wordt, hebben
staten van den tweeden rang vaak de grootste moeite om
zich tegenover him machtige naburen te handhaven en om
zich te verzetten tegen het opdringen van door hen niet ge-
wenschte rechtsregels. De politieke ongelijkheid houdt ook
nu een voortdurende bedreiging der rechtsgelijkheid in.

Zoo zal het voor de kleine staten dikwijls feitelijk haast
onmogelijk zijn een norm, die de groote mogendheden aan-
vaarden, niet zelf ook aan te riemen. Gaat men echter dezen
feitelijken toestand tot rechtstoestand verheffen en voort-
aan de politieke ongelijkheid als een ongelijkheid in rechte
beschouwen, dan wordt het voor de kleine staten geheel en
al onmogelijk hun onafhankelijkheid te handhaven. Ook den
moreelen steun, welken zij nog hadden in de overtuiging, dat
zij tenminste rechtens niet hadden onder te doen voor de
groote mogendheden, wordt him dan ontnomen.

Al is dan ook de verklaring, welke de Juristencommissie
van den overgang geeft, op zichzelve bezien zeer aanneme-
lijk, niet alleen in het algemeen, maar ook voor het geval der
Alandseilanden in het bijzonder, toch zal men ze, aangezien
zij de grondbeginselen van het volkenrecht, n.1, de onafhanke-
lijkheid en rechtsgelijkheid der staten aantast, niet kunnen
aanvaarden.

Aan de ontwikkelde principieele bedenkingen moet voorts
nog het volgende worden toegevoegd:

In de eerste plaats, dat men — wan"neer men het forti-
ficatieverbod aldus opvat — bovendien in strijd komt met den
tekst der conventie. Deze toch is zuiver geformuleerd als een
verbintenis van Rusland tegenover Frankrijk en Engeland,
later uitgebreid tot de verdere contractanten van Parijs. Het
feit, dat de totstandkoming dezer conventie van algemeen
Europeesch belang was — een omstandigheid, waarop de-
genen, welke het fortificatie verbod als een regel van Euro-
peesch recht opvatten, steeds wijzen — verandert hieraan
niets. Trouwens waar zou de grens getrokken moeten worden
tusschen regelingen van Europeesch belang en andere?

-ocr page 80-

In de tweede plaats moet hieraan nog toegevoegd worden,
dat men — wanneer men deze opvatting huldigt — ook moei-
lijk een juiste interpretatie van het fortificatieverbod kan
geven. Moet men in dit geval aannemen, dat de groote
mogendheden, welke in 1856 dezen regel van Europeesch
recht opstelden, bedoeld hebben, dat niet alleen Rusland on-
recht zou begaan, wanneer het op deze eilanden fortificaties
oprichtte, maar dat ook iedere opvolger in het territoir even-
tueel onrecht zou begaan, zoo hij aldaar versterkingen aan-
legde? Aan deze mogelijkheid, dat n,l, de Alandseilanden in
andere handen zouden overgaan, dacht echter niemand in
1856, nadat juist een overgang dezer eilanden op Zweden
was van de hand gewezen, 1) Of zou de bedoeling zijn ge-
weest, dat in een eventueelen lateren oorlog met Rusland
ook Engeland en Frankrijk, zelfs als vijanden van Rusland, op
deze eilanden geen fortificaties zouden mogen bouwen? Ook
deze opvatting is niet aannemelijk, want een last, dien men
zijn gewezen vijand oplegt, zal men hoogstwaarschijnlijk niet
tegelijk op zich nemen ten eigen laste. Of zou men moeten
aannemen, dat het de bedoeling geweest is te bepalen, dat
welke latere vijand van Rusland ook op de Alandseilanden
vasten voet zou krijgen, door dit fortificatieverbod gebonden
zou zijn? Ook dit is niet waarschijnlijk. Men kan zich n.1, niet
goed voorstellen, dat een verbod, hetwelk dienen moest om
Rusland\'s macht in te perken, ook aan de vijanden van Rus-
land opgelegd zou worden. Hoe men zich ook inspant, een
aannemelijke interpretatie van het fortificatieverbod, naar de

1) Naar Waultrin, La neutralité des îles d\'AIand, Revue gén, de droit
intern, public, tome XIV (1907), p, 517 vv, mededeelt, was Zweden tijdens
den Krimoorlog tot geen deelneming aan den oorlog te bewegen. Zelfs
een aanbieding der Alandseilanden in ruil voor Zweden\'s hulp kon dezen
staat hiertoe niet brengen. Volgens L, von Staël Holstein, La doctrine
des servitudes internationales et son application en Scandinavie, Revue
de droit intern, et de législat, comparée 1922, p, 424 vv,, speciaal p, 454
vv,, heeft Zweden tijdens de vredesonderhandelingen nog wel pogingen
aangewend de Alandseilanden te verkrijgen. Echter tevergeefs, met een
fortificatieverbod moest het tevreden zijn.

-ocr page 81-

bedoeling vari 1856, is niet te vinden, wanneer men het opvat
als regel van Europeesch recht.

Alles wijst er dus op, dat het fortificatieverbod niet als een
objectieve rechtsregel opgevat kan\' worden, dat wij ons dus
niet bevinden op het terrein der internationale rechtsnormen,
doch op dat der internationale rechtsbetrekkingen of ver-
bintenissen,

Is deze verbintenis nu terecht te construeeren als een in-
ternationaal servituut? ziedaar de tweede vraag, welke men
zich stellen moet.

Ook op deze vraag zal het antwoord ontkennend moeten
luiden. Wel is in het algemeen tegen de leer der internationale
servituten niets overtuigends in te brengen — gelijk in het
voorafgaande is gebleken —, echter zal men ten sterkste
moeten betwijfelen, of men in dit speciale geval kan aan-
nemen, dat het verbod tot versterking der Alandseilanden
niet als een aan Rusland in het bijzonder opgelegde subjec-
tieve verplichting, maar als een op het territoir drukkende
last (servituut) bedoeld is.

Zou men een oogenblik alleen letten op de buitengewone
strategische positie der Alandseilanden — zooals ze bijv. door
Waultrin 1) beschreven is — en op hun eigenaardige ligging
ten opzichte van Zweden\'s hoofdstad, dan zou men geneigd
zijn zich hier aan te sluiten bij het in het bijzonder van
Zweedsche zijde verdedigde standpunt, dat men het fortifi-
catieverbod moet opvatten als een last, welke op het gebied
rustend, bij overgang van territoir mede overgaat. Gelijk in
het voorafgaande (zie p,. 72) echter reeds is opgemerkt, zou
een dergelijke opvatting van het verbod tot versterking der
Alandseilanden hoogstwaarschijnlijk met de bedoeling, welke
partijen in 1856 gehad hebben, in strijd komen. Immers in het
bijzonder vrees voor Rusland leidde in 1856 tot het in het
leven roepen der Alandsconventie. Frankrijk en Engeland

1) Waultrin. La neutralité des îles d\'Aland, Revue gén, de droit intern,
public, tome XIV (1907). p. 517 w.

-ocr page 82-

hadden juist van de Russische versterkingen te Bomarsund
en Kastelholm zooveel last ondervonden, terwijl ook
Zweden — in welks belang deze conventie voornamelijk ge-
sloten werd — speciaal voor Russische fortificaties op deze
eilanden vreesde.

Trouwens het is ook niet waarschijnlijk, dat men in 1856
bewust gedacht heeft aan een overgang der Alandseilanden,
waar juist toen een overgang dezer eilanden op Zweden was
van de hand gewezen. De gedachte aan een fortificatie-
verbod, dat — op de eilanden rustende — bij een even-
tueelen overgang op den verkrijger van het territoir zou
komen te drukken, is dan ook hoogstwaarschijnlijk zelfs niet
opgekomen. Ook als een internationaal servituut zal men
het fortificatie verb od dus niet kimnen opvatten.

Zal men het in 1856 vastgelegde verbod tot versterking
der Alandseilanden dus noch als een regel van objectief
Europeesch recht, noch als een internationaal servituut kun-
nen construeeren, dan blijft slechts de mogelijkheid over er
een relatieve (persoonlijke) verbintenis 1) van Rusland in te
zien. En wel een verbintenis, welke Rusland niet alleen
tegenover Frankrijk en Engeland, de onderteekenaars der
Alandsconventie, maar tegenover alle onderteekenaars van
het Parijsche vredesverdrag gehouden is na te komen, 2)

1) Ten onrechte meent Waultrin, La neutralité des îles d\'AIand, Revue
gén. de droit intern, public, tome XIV (1907), p. 517 w., speciaal p. 528,
dat de in de Alandsconventie gebezigde uitdrukking: „Sa Majesté l\'Em-
pereur dc toutes les Russies
déclare" erop zou wijzen, dat Rusland hier
geen internationale verplichting op zich had genomen, doch slechts een
niet-bindende mededeeling had gedaan. Deze door Waultrin onderstelde
mogelijkheid wordt terecht door Strupp, Die Rechtslage der Alandinseln,
Zeitschrift für Völkerrecht IX (1916), p. 485 vv., speciaal p. 486 noot 1,
met een beroep op de preambule en artikel 2 der Alandsconventie als-
mede op artikel 33 van het vredesverdrag van Parijs, van dc hand gewezen.
Verg. overigens het overeenkomstige Russische sustcnu ten aanzien van
Oost-Karelië, hierna p. 116.

2) Waultrin, La neutralité des îles d\'AIand, Revue gén. de droit intern,
public, tome XIV (1907), p. 517 vv., speciaal p. 528 en W. Krauel, Neu-
tralität, Neutralisation und Befriedung im Völkerrecht, 1915, p. 94 achten

-ocr page 83-

Immers — al is het fortificatieverbod neergelegd in een af-
zonderlijke, alleen door Frankrijk, Engeland en Rusland
onderteekende conventie — toch is het door artikel 33 van
het vredesverdrag van Parijs tot een integreerend bestand-
deel van dit verdrag gemaakt. Men zal Rusland dus niet
alleen tegenover Frankrijk en Engeland, de mede-onder-
teekenaars der Alandsconventie, maar tegenover alle bij het
algemeene vredesverdrag van Parijs betrokken staten n,l.
Frankrijk, Oostenrijk (= Oostenrijk-Hongarije), Groot-Bri-
tannië en Ierland, Sardinië (= Italië), Turkije en Pruisen
(= Duitschland) gebonden moeten achten. Echter niet tegen-
over Zweden. Wel wordt het van Zweedsche zijde 1) vaak
voorgesteld, als had ook deze staat het recht nakoming der
Alandsconventie van Rusland te vorderen, bij deze opvatting
zal men zich echter moeilijk kunnen aansluiten.

Weliswaar is de Alandsconventie ongetwijfeld voor een
groot deel in het belang van Zweden gesloten, gelijk duide-
lijk blijkt zoowel wanneer men nagaat, hoe deze conventie
is tot stand gekomen, als wanneer men let op de houding
van Rusland tegenover Zweden in 1905 en volgende jaren,
toen Rusland bij zijn pogingen om zich van de Alands-
conventie te bevrijden wel degelijk ook met Zweden\'s ge-
zindheid te dezen opzichte rekening hield, en in de jaren van
den wereldoorlog, toen Rusland met betrekking tot de op de
Alandseilanden opgerichte fortificaties geruststellende ver-
klaringen aflegde niet alleen tegenover Frankrijk en Enge-
land, maar ook tegenover Zweden. Deze waarheid sluit
echter nog geenszins in, dat aan Zweden ook het recht zou

Rusland alleen tegenover Frankrijk en Engeland gebonden. Anders daar-
entegen o,a, Strupp, Die Rechtslage der Alandsinseln, Zeitschrift für
Völkerrecht IX (1916), p. 485 vv„ speciaal p. 486, Fleischmann Die Aland-
frage. Eine Denkschrift 1918, p, 35, de Floeckher, La question de la mer
Baltique et de la mer du Nord, Revue gén. de droit intern, public, tome
XV (1908), p, 125 vv., speciaal p. 128.

1) Vgl. b.v. L. Stael von Holstein. Die Alandfrage vor dem Völkerbund.
Zeitschrift für Völkerrecht XII (1923), p. 19 vv., speciaal p. 36.

-ocr page 84-

toekomen om van Rusland naleving dezer conventie te
vorderen.

Welke beteekenis men ook hecht aan het volkenrechtelijk
„beding ten behoeve van een derde", aan Zweden, dat niet
alleen de Alandsconventie en het algemeene vredesverdrag
van Parijs niet geteekend heeft, maar in deze stukken ook
zelfs niet genoemd is, zal men geen zelfstandig recht op na-
leving dezer conventie kunnen toekennen. Te dezen op-
zichte zal men zich aansluiten moeten bij de opvatting van
de Taube en Roxburgh 1), welke zich op het standpunt stel-
len, dat — hoewel de Alandsconventie voor een groot dçel
in het belang van Zweden gesloten is — toch voor Zweden
geenerlei recht uit deze conventie voortvloeit.

Men komt dus ten aanzien van de beteekenis, welke men
aan het in 1856 met betrekking tot de Alandseilanden in het
leven geroepen fortificatieverbod moet toekennen, tot deze
conclusie:

dat het verbod tot versterking der Alandseilanden opgevat
moet worden als een relatieve (persoonlijke) verbintenis van
Rusland tegenover alle contractanten van Parijs, echter niet
bovendien ook tegenover Zweden,

Beschouwt men het fortificatieverbod aldus, dan moet men
aannemen, dat het tengevolge van Finland\'s onafhankelijk-
verklaring is tenietgegaan.

Slotsom,

Ten aanzien van den rechtstoestand, waarin de Alands-
eilanden aan het einde van de periode van den wereldoorlog
met betrekking tot hunne demilitarisatie verkeerden, zal de
finale conclusie dus deze moeten zijn:

dat, hoewel het enkele feit van den oorlog de Alandscon-

1) De Taube, Une page inédite de l\'histoire moderne du problème bal-
tique, Les îles d\'AIand et le mémorandum de Saint-Pétersbourg du 23
avril 1908, Revue gén, de droit intern, public, tome XXX (1923), speciaal
p, 558,

Roxburgh, International conventions and third states, 1917, p, 40 w.

-ocr page 85-

ventic niet vernietigd heeft en ook van een opheffing dezer
conventie door toestemming van Rusland\'s geallieerde mede-
contractanten geen sprake kan zijn, nochtans Finland\'s on-
afhankelijkverklaring en de daarmede gepaard gaande over-
gang der souvereiniteit over de Alandseilanden vari Rusland
op Finland vernietigend op deze conventie gewerkt heeft,
zoodat — indien men de niet-versterking dezer eilanden
wilde handhaven — een nieuwe conventie noodig was,

C. DE NIEUWE CONVENTIE.

Hoewel de door den Volkenbond ingestelde Commissie
van Juristen tot de conclusie gekomen was, dat de Alands-
conventie ook na den wereldoorlog nog steeds van kracht
was en de daarna benoemde Commissie van Rapporteurs
zich, wat het juridische gedeelte van het vraagstuk betreft,
geheel en al bij het rapport der Juristencommissie aan-
sloot, meende deze Commissie van Rapporteurs toch op
grond van praktische overwegingen het iri het leven roepen
eener nieuwe conventie te moeten aanraden. Immers — al-
dus de Commissie van Rapporteurs — tijdens den wereld-
oorlog was de conventie van 1856 tekort geschoten. Men
denke slechts aan de door Rusland op Aland opgerichte
militaire werken. Daarom was het beter een nieuwe con-
ventie te maken, temeer daar hiertegen noch van Zweedsche,
noch van Finsche zijde bezwaar bestond. Immers van
Zweedsche zijde was een ontwerp voor een nieuwe conventie
aangeboden, waarbij een van Finsche zijde aangeboden ont-
werp zich op de voornaamste punten aansloot.

In overeenstemming met deze ontwerpen adviseerde de
Commissie van Rapporteurs 1):

„. .Nous ne voyons pas de meilleur moyen d\'imprimer a la
neutralisation un véritable caractère international que de

1) La question des Iles d\'Aland. Rapport présenté au Conseil de la
Société des Nations par la Commission des Rapporteurs, 1921. Document
du Conseil B. 7, p. 37.

-ocr page 86-

recourir à un traité, auquel prendraient part, comme
l\'indiquent les deux projets, les grandes Puissances et les
Etats riverains de la Baltique sous les auspices de la Société
des Nations; celle-ci pourrait prier d\'autres Etats encore, d\'y
donner leur sanction et leur signature.."

Conform dit advies der Commissie van Rapporteiws gaf
ook de Conseil in zijn uitspraak van den 24sten Juni 1921
deze oplossing aan, dat een nieuwe conventie inzake de non-
fortificatie en neutraliseering der Alandseilanden in het leven
geroepen zou worden. Als leidraad zou het Zweedsche ont-
werp kunnen dienen. De Secretaris-Generaal van den Vol-
kenbond zou voor het bijeenroepen der belanghebbende
staten moeten zorgen, welke dan gezamenlijk over de nieuwe
conventie overleg zouden kunnen plegen.

Aldus geschiedde. Van 10—20 October 1921 vergaderden
een tiental staten te Genève. Den 20steii October 1921 werd
de nieuwe conventie geteekend door: Duitschland, Dene-
marken, Estland, Finland, Frankrijk, Engeland, Italië, Let-
land, Polen en Zweden. Den 6den April 1922 had de in ar-
tikel 10 der conventie voorziene eerste nederlegging der
ratificatie-oorkonden plaats, nl. van Duitschland, Dene-
marken, Estland, Engeland, Frankrijk, Finland en Zweden,
De nederlegging der Italiaansche ratificatie volgde op 10 Mei
1922, die van Polen op 29 Juni 1922 en die van Letland op
9 September 1922.

In een tiental artikelen omschrijft deze „Convention re-
lative à la
Non-Fortification et à la Neutralisation des Iles
d\'AIand" I) het nieuwe rechtsregiem der Alandseilanden.
Over deze conventie tenslotte nog enkele opmerkingen.

Al dadelijk kan men erop wijzen, dat de nieuwe conventie,
wel verre van de oude conventie van 1856 terzijde te
schuiven, veeleer dient tot aanvulling dezer conventie. Uit-

1) De Martens, Nouv. Rec. Gén. 3c série tome XID, p. 65—70. Treaty
Series 1922 No. 6, De tekst der conventie is als bijlage hierachter
afgedrukt.

-ocr page 87-

drukkelijk wordt dit gezegd: niet alleen in het Conseilbesluit
van 24 Juni 1921, maar ook in de conventie zelf. Men lette

slechts op de preambule: „Le Président de l\'Allemagne etc____

ont résolu à cette fin de compléter, sans y porter atteinte,
1 effet de l\'engagement pris par la Russie dans la convention
du 30 mars 1856, relative aux îles d\'Aland, annexée au Traité

de Paris du même jour____" Verder op artikel 1, waarin het

fortificatieverbod wordt herhaald in den vorm van een be-
krachtiging — voorzoover noodig — van de Russische ver-
klaring van 1856: „La Finlande, confirmant en tant que de
besoin, en ce qui la concerne, la déclaration faite par la
Russie dans la convention du 30 mars 1856...." Tenslotte
op artikel 3, dat de in de conventie van 1856 neergelegde
verdere demilitarisatie nader uitwerkt en aanvult.

Acht men de conventie van 1856 door oorlog of overgang
van souvereiniteit vernietigd, dan kan men dezen opzet der
nieuwe conventie, welke aanknoopt aan niet meer rechtens
bestaande verbintenissen, moeilijk anders dan als zinloos be-
schouwen., Stelt men zich echter met de Juristencommissie
en de Commissie van Rapporteurs op het standpunt, dat de
oude conventie nog steeds van kracht is, dan spreekt deze
opzet vanzelf. Immers de nieuwe conventie zou in dit geval de
conventie van 1856, waaraan door ten deel andere staten deel-
genomen was, niet hebben kunnen opheffen.

Wilde men de oude conventie van 1856 dus niet terzijde
stellen, op verschillende punten aanvullen wilde men de oude
Verbintenis in de nieuwe conventie wèl. Ja zelfs werd ze
tegelijkertijd — althans wanneer men zich op het standpunt
stelt, dat de conventie van 1856 geen objectieven rechtsregel
stelde, doch slechts een subjectieve verplichting voor Rus-
land in het leven riep — geheel van karakter veranderd.

Wat allereerst de aandacht trekt, is: dat de kring der par-
tijen uitgebreid is. Kon men bij de conventie van 1856 nog
Wel de opvatting verdedigen, dat alleen Frankrijk, Engeland
en Rusland partijen waren, bij de nieuwe conventie is het
onmogelijk zulk een beperkt aantal contractanten aan te

-ocr page 88-

nemen. Immers tien staten hebben aan de conventie deel-
genomen. Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat later nog
andere staten, welke de conventie niet mede onderteekend
hebben, tot toetreding worden uitgenoodigd. Het tweede lid
van artikel 9 toch luidt aldus:

„La présente convention pourra, du consentement unanime
des Hautes Parties Contractantes, être présentée à toute
Puissance non-signataire dont l\'accession paraîtrait ulté-
rieurement souhaitable en vue de son adhésion formelle,"

Vooral voor een eventueele toetreding van Rusland —
wanüneer daar de toestanden meer normaal zijn geworden —
is dit artikel van belang, terwijl ook Lithauen, na de toe-
wijzing van het gebied van Memel door het verdrag van 8 Mei
1924 Oostzeestaat geworden, thans meer in het bijzonder voor
toetreding in aanmerking komt.

Tenslotte dient hierbij nog opgemerkt te worden, dat bij
de nieuwe conventie ook de positie van Zweden duidelijk
geregeld is. Zweden is gewoon partij bij de conventie van
1921. De twijfel, welke vroeger op dit punt bestond, is dus
nu weggenomen.

Afgezien van de uitbreiding van den kring der partijen,
verdient ook de inhoud der nieuwe conventie een korte
nadere beschouwing.

Om te beginnen kan men in dit verband opmerken, dat de
nieuwe conventie zich niet bepaald heeft tot een enkele her-
nieuwing van het verbod tot fortificatie der Alandseilanden
en van de eenvoudige demilitarisatiebepaling van 1856, maar
dat zij daarenboven de eilandengroep heeft geneutraliseerd.

Het eigenlijke verbod tot fortificatie is neergelegd in ar-
tikel 1, de verdere demilitarisatie wordt, veel uitvoeriger en
met veel verdere strekking dan tot dusverre, geregeld in de
artikelen 3 en 4, terwijl tenslotte de neutraliseering in het
bijzonder omschreven wordt in artikel 6. Voor Finland, den
territorialen souverein, zijn echter zoowel op de demilitari-
satie als op de neutraliseering uitzonderingen gemaakt, welke
respectievelijk in de artikelen 4 lid 2 en 6 lid 2 zijn op-

-ocr page 89-

genomen. Bovendien bepaalt artikel 5, dat de vrije doorvaart
door Aland\'s territoriale wateren ondanks de demilitarisatie
gehandhaafd blijft.

Het belang der hier aangegeven aanvullingen treedt iri het
licht, wanneer men het volgende in het oog houdt. Demilitari-
satie of fortificatieverbod sluiten op zichzelf geenszins oor-
logsdaden op het betrokken gebied in tijd van oorlog uit en
sluiten dus neutraliseering niet in. Neutraliseering van een
gebied daarentegen ziet juist op het verbod om aldaar oorlogs-
daden te verrichten, maar sluit militaire werken niet uit. De
terminologie is echter vaak verward, zooals o,a, blijkt uit art, 13
van den Russisch-Finschen vrede van Dorpat.

Fortificatie-verbod (of demilitarisatie) en neutraliseering
kunnen samengaan, maar behoeven dit niet. Alleen door een
meer of minder vérgaand fortificatieverbod getroffen zijn b.v.
— om slechts enkele belangrijke voorbeelden te noemen —:
Helgoland (art. 115 van het vredesverdrag van Versailles) en
verschillende eilanden van den Stillen Oceaan (art, 19 van het
vijfvoudig verdrag van Washington van 6 Februari 1922 tot
beperking van de bewapening ter zee), In deze rechtspositie
verkeerde tot voor kort ook Aland. Alleen geneutraliseerd
daarentegen is b,v. het (versterkte) Panamakanaal volgens het
tweede Hay-Pauncefote-verdrag van 18 November 1901.

Zeer vaak gaan de beide samen, zooals b.v. het geval is
met de zone van Tanger volgens het verdrag van Parijs van
18 December 1923 (art, 3) en met de Zuidelijke grenszonfe
tusschen Zweden en Noorwegen krachtens de tweede con-
ventie van Karlstad van 26 October 1905,

Aland is dus voor het vervolg in deze laatste groep der niet
alleen gedemilitariseerde, maar tevens geneutraliseerde ge-
bieden overgegaan.

Voorts is ook het juridisch karakter der nieuwe overeen-
komst een geheel ander geworden dan dat der conventie
van 1856.

Hield deze laatste slechts een subjectieve verplichting vaii
Rusland in tot non-fortificatie der Alandseilanden, de con-

6

-ocr page 90-

ventie van 1921 schept inderdaad een objectieven rechtsregel,
doordien zij het grond- en watergebied van Aland aan een
bijzonder rechtsregiem onderwerpt, dat de strekking heeft
algemeen te werken.

Duidelijk blijkt dit o,a, uit artikel 4: „Sous réserve des dis-
positions de l\'article 7, aucune force militaire, navale ou

aérienne d\'aucune Puissance ne pourra pénétrer____" Verder

uit artikel 8: „Les dispositions de la présente convention
demeureront en vigueur, quelles que soient les modifications
qui pourraient être apportées au statu-quo actuel dans la mer
Baltique", en uit artikel 9 der conventie, dat een algemeene
bekendmaking der overeenkomst ook aan niet-contractanten
en latere toetredingen voorziet.

Neemt men met de Juristencommissie en de Commissie van
Rapporteurs aan, dat ook de conventie van 1856 een objec-
tieve rechtsnorm in het leven riep, dan draagt de nieuwe con-
ventie geen ander karakter dan die van 1856. Is men daaren-
tegen — zooals wij — van oordeel, dat de oude conventie
slechts een subjectieve verplichting van Rusland in het leven
riep, dan is de nieuwe conventie wel degelijk op dit pimt van
karakter veranderd.

De hierboven laatst aangehaalde bepaling van artikel 9,
welke als volgt luidt:

,,Le Conseil de la Société des Nations est prié de vouloir
bien porter la présente Convention à la connaissance des
Membres de la Société afin que le régime juridique des îles
d\'Aland, partie intégrante de la République de Finlande, tel
qu\'il ressort des dispositions de cette Convention, soit res-
pecté par tous dans l\'intérêt de la paix générale comme fai-
sant partie des règles de conduite effectives des Gouver-
nements, — La présente Convention pourra, du consentement
unanime des Hautes Parties Contractantes, être présentée
à toute Puissance non signataire dont l\'accession paraîtrait
ultérieurement souhaitable en vue de son adhésion formelle",
stelt echter tevens nog een nieuw dubium in het licht.

Staten, die ingevolge lid 2 formeel tot de conventie toe-

-ocr page 91-

treden, zijn natuurlijk in de toekomst aan de nieuwe rechts-
normen gebonden. Het enkele feit, dat de Volkenbondsraad
aan de in lid 1 vervatte uitnoodiging gevolg geeft, is echter
niet voldoende om de nieuwe normen bindend te maken ook
voor buiten de conventie gebleven staten; niettegenstaande
artikel 4 bepaalt, dat geenerlei strijdmacht van eenige
mogendheid (d\'aucune Puissance, niet: d\'aucune Puissance
contractante) het grond- en watergebied van Aland zal mogen
binnendringen, blijven derde-staten, die bij de conventie geen
partij waren of door toetreding geworden zijn, ten aanzien
van Aland uitsluitend door de algemeene volkenrechtsnormen
gebonden. Alleen stilzwijgende toestemming in het nieuwe
regiem zou voor deze derde staten de verplichting tot eer-
biediging kunnen medebrengen.

Ook Rusland wordt door de conventie natuurlijk niet ge-
bonden, Bovendien is Rusland door de werking der staten-
successie van zijn oude verbintenis van 1856 ontslagen.
Alleen bij eventueele herovering van Aland door Rusland
zou de netelige vraag kunnen rijzen, of dan te zijnen aanzien
de verbintenis van 1856 weer herleven zou.

Tenslotte is de conventie van 1856 aangevuld, inzooverre
in de nieuwe conventie een bepaling inzake een internatio-
nale garantie is opgenomen. Deze, in beginsel reeds in de
preambule neergelegd, is nader uitgewerkt in artikel 7, dat op
zijn beurt allerlei vragen doet rijzen.

Merkwaardig is in dit verband het memorandum 1) van de
heeren Anzilotti en Kaeckenbeeck, waarin de te Genève
van 10—20 October 1921 vergaderd hebbende conferentie
met betrekking tot de non-fortificatie en neutraliseering der
Alandseilanden op enkele juridische moeilijkheden, welke
zich bij de internationale garantie voordeden, werd gewezen.
Weliswaar zijn deze opmerkingen gemaakt naar aanleiding
van artikel 4 van het eerste door de conferentie behandelde

1) Conférence relative à la non-fortification et à la neutralisation des
Iles d\'AIand, Actes de la Conférence publiés par les soins du secrétariat
permanent de la Société des Nations, p, 51 vv.

-ocr page 92-

„projet d\'accord" i) — het eerste bemiddelingsontwerp,
waarbij zoo goed mogelijk de Zweedsche en Finsche ont-
werpen inzake een nieuwe conventie gecombineerd waren —,
echter gelden deze bezwaren nog onveranderd ten aanzien
van den definitieven tekst van artikel 7 der conventie van
20 October 1921.

De eerste juridische moeilijkheid, waarop in dit memo-
randum gewezen werd, was deze: In geval van schending
of bedreiging der conventie zullen de hooge contracteerende
partijen zich hetzij individueel, hetzij collectief tot den Con-
seil van den Volkenbond wenden, ten einde een beslissing
van dezen uit te lokken met betrekking tot de alsdan te
nemen maatregelen. Nu is de Raad niet verplicht in een der-
gelijk geval een beslissing te geven, „Une telle disposition
ne peut évidemment lier le Conseil que si le Conseil l\'accepte,
et une question se pose alors dont la réponse est quelque
peu douteuse, savoir si le Conseil peut, par sa propre décision
et en dehors des dispositions du Pacte, s\'obliger valablement
à accepter une méthode d\'invitation, sinon contraire au Pacte,
du moins non prévue par lui. En tout cas, théoriquement du
moins, il faut admettre qu\'une nouvelle décision du Conseil
pourrait à tout moment renverser la première," 2) — aldus
het memorandum,

1) Dit artikel luidde als volgt:

„Pour répondre aux voeux exprimés par le Conseil de la Société des
Nations en vue de donner une garantie efficace à l\'exécution de la pré-
sente Convention, les Hautes Parties Contractantes, en cas de violation
ou de menace de violation de ces dispositions, pourront s\'adresser soit
individuellement, soit conjointement au Conseil de la Société des Nations,
qui décidera des mesures à prendre pour en assurer le maintien.

Elles s\'engagent à contribuer aux mesures que le Conseil décidera à
cet effet.

Lorsque le Conseil aura à statuer sur les mesures prévues aux alinéas
ci-dessus il appellera à siéger, en vertu de l\'article 4 du Pacte, les Puis-
sances qui sont parties à la présente Convention, qu\'elles soient ou non
Membres de la Société,"

(Actes de la Conférence, p, 35),

2) Actes de la Conférence, p, 52,

-ocr page 93-

Praktisch is deze moeilijkheid opgelost doordat de Raad
in zijn beslissing van 11 Januari 1922 1) de door artikel 7 der
conventie van 20 October 1921 opgelegde verplichtingen heeft
aanvaard. Deze beslissing toch luidde aldus:

„Considérant que les obligations prévues à l\'article 7 sont
entièrement conformes à l\'esprit du Pacte et à ses fins, le
Conseil de la Société des Nations décide, sous réserve de la
ratification de la convention par les Puissances signataires,
d\'accepter les obligations prévues au dit article 7, en vue du

maintien de la paix et de la justice----"

Theoretisch blijft echter nog altijd de mogelijkheid be-
staan, dat de Raad bij een nieuwe beslissing deze beslissing
van 11 Januari 1922 teniet doet.

Een tweede punt, waarop in de boven afgedrukte passage
van het memorandum tevens reeds gewezen werd en dat het
eerste is van een reeks van afwijkingen tusschen het aan-
gehaalde artikel 7 en het Volkenbondsverdrag, betreft de
procedure voor den Raad ingeval van schending der con-
ventie. Artikel 7 bepaalt te dezen opzichte: „Lorsque, aux
fins de cet engagement, le Conseil aura à statuer dans les
conditions indiquées ci-dessus, il appellera à siéger les Puis-
sances qui sont parties à la présente convention, qu\'elles soient
ou non Membres de la Société.

Le vote du représentant de la Puissance accusée d\'avoir violé
les dispositions de cette convention ne comptera pas dans le

calcul de l\'unanimité requise pour la décision du Conseil----"

De vraag rijst nu of de Conseil volgens het Pacte wel ge-
rechtigd is zich aan deze speciale procedure te binden.

Neemt men aan, dat de Conseil hier als Raad van den
Volkenbond optreedt, dan zal men het in strijd met het Pacte
moeten achten, dat de Conseil zich hier aan een procedure
zou binden, welke eenigszins afwijkt 2) van de normale in het
Pacte voorgeschreven procedure.

1) J, O, S, d. N, 1922, p, 125,

2) Vgl, de procedure van art, 7 der conventie met art, 4 lid 5 en 6
van het Pacte, dat alleen voor Bondsleden een vertegenwoordiging „ad
hoe" Jn den Conseil voorschrijft.

-ocr page 94-

Anders is het daarentegen, wanneer men aanneemt, dat
hier in artikel 7 aan de vorming van een speciaal inter-
nationaal orgaan gedacht is, waarvan de Conseil het hoofd-
bestanddeel uitmaakt. Bij deze, altijd eenigszins gezochte, con-
structie, die dus — buiten het Bondsverdrag om — naast den
Volkenbondsraad andere internationale instanties met Vol-
kenbondsfuncties belast, zou men inderdaad wellicht kunnen
aannemen, dat de Conseil zich hier aan een speciale, van de
in het Pacte voorgeschreven procedure afwijkende, procedure
kan binden. Immers treedt de Conseil dan niet op als zoo-
danig, maar als deel uitmakende van een internationaal
controle-orgaan.

Ook het memorandum gaat in deze richting. Hier toch wordt
o,a, opgemerkt: 1)

».....Nous nous trouvons en réalité devant un organe ad

hoc composé du Conseil de la Société des Nations et des
Hautes Parties Contractantes non représentées au Conseil,
Les règles de procédure que cet organe peut suivre ne doivent
pas nécessairement être les règles strictes prescrites par
le Pacte..

Wat voor het boven speciaal beoogde punt geldt, geldt
evenzeer voor de verdere gewichtige afwijkingen: dat het
aldus gevormde orgaan „ad hoe" beslissingen kan nemen,
waaraan de contractanten gebonden zijn en dus arbitrale
functies heeft (anders dan wat bij de „recommandations" van
den Raad krachtens art. 15 van het Pacte het geval is) en
dat ook aan beslissingen, met een meerderheid van twee
derden genomen, rechtsgevolgen worden toegekend.

Tenslotte heeft men nog de vraag, hoe zich de normale
actie van den Conseil volgens het Pacte 2) en de exceptioneele
actie van den Conseil in samenwerking met de hooge con-
tracteerende partijen tot elkander verhouden. En in onmid-
dellijken samenhang hiermede de quaestie, of die partijen ook

1) Actes de Ia Conférence, p. 53,

2) Art, 16 van het Pacte,

-ocr page 95-

vrij zijn individueel ter garantie der neutraliteit op te treden,
zonder dat de Conseil zich uitgesproken heeft

Daar het ons te ver zou voeren ook op deze punten nader
m te gaan, bepalen wij ons te dezen aanzien tot de opmer-
kingen, dat hoogstwaarschijnlijk alleen dan van een individu-
eele actie der staten sprake zal zijn, wanneer de gemeen-
schappelijke actie van artikel 7 uitgesloten is en dat het
verder met de bedoeling der conventie het meest schijnt over-
een te komen, zoo men aanneemt, dat de staten, zelfs wanneer
de Raad geen recommandatie bij twee-derden-meerderheid
kan geven, geen individueele actie mogen voeren. 1) Immers
de bedoeling van artikel 7 is: het vermijden van conflicten,
welke zich bij een afzonderlijk optreden der verschillende
staten zoo gemakkelijk kunnen voordoen. Dergelijke con-
flicten worden nu het meest afdoend onmogelijk gemaakt, zoo
men de individueele actie der staten steeds uitsluit, ook in-
geval de Raad geenerlei recommandatie met de vereischte
meerderheid heeft kunnen geven.

Tot zoover de juridische moeilijkheden, welke de coriventie
van 1921 met betrekking tot de internationale garantie
doet rijzen.

Nog één algemeene opmerking tenslotte inzake deze ga-
rantie; Finland neemt ten aanzien daarvan een speciale positie
iri. Terwijl de andere staten uitsluitend op grond der con-
ventie tot garantie der bepalingen verplicht zijn, is Finland
zoowel krachtens de conventie als op grond zijner souve-
reiniteit over de Alandseilanden tot verwezenlijking van de
doeleinden der conventie gehouden, In een tweetal bepalingen
vindt men deze speciale positie van Finland bekrachtigd. In
artikel 6 lid 2, waar aan Finland het recht toegekend wordt
om — ingeval een oorlog zou uitbreken, waarin de Oostzee
betrokken zou zijn — in de geneutraliseerde zone tijdelijk
mijnen te leggen. En in artikel 7 sub II, dat aldus luidt:

1) Aldus ook dc Visscher, „La Convention relative à la non-fortifi-
cation et à la neutralisation des îles d\'AIand", Revue de droit intern, ct
de législ, comp, 3e série tome II (1921), p, 568 vv,, speciaal p, 585.

-ocr page 96-

„Dans le cas où la neutralité de la zone serait mise en
péril par un coup de main dirigé soudainement, soit contre
les îles d\'AIand, soit à travers celles-ci contre le territoire
continental finlandais, la Finlande prendra les mesures né-
cessaires dans la zone pour contenir et repousser l\'agresseur
jusqu\' au moment où les Hautes Parties Contractantes, con-
formément aux dispositions de la présente convention, seront
en état d\'intervenir pour faire respecter la neutralité."

In beide gevallen moet Finland echter onmiddellijk mede-
deeling doen van zijn verrichtingen aan den Raad,

De nieuwe conventie inzake de non-fortificatie en neutra-
liseering der Alandseilanden heeft dus — zooals uit het voor-
afgaande blijkt — de oude conventie in verschillende op-
zichten aangevidd en uitgebreid, ja zelfs ze geheel van
karakter doen veranderen. Of zij in de praktijk nu ook krach-
tiger zal zijn en beter gerespecteerd zal worden dan de
vroegere conventie, zal de toekomst moeten leeren.

Juist in de laatste vijf jaren is het systeem van demilitari-
satie en (of) neutraliseering zeer sterk in zwang gekomen.
Overal op de wereld zijn nieuwe gedemilitariseerde en (of)
geneutraliseerde zones ingericht; bewesten den Rijn, in de
50 K,M,-strook beoosten den Rijn, de Bosporus- en Darda-
nellenoevers en de eilanden in de zee van Marmara, het
Bulgaarsch-Turksche grensgebied in Thracië, groote eilan-
dengroepen in den Stillen Oceaan, Tanger enz. Zelfs ont-
breken niet hardnekkige pogingen om deze maatregelen tot
een algemeen stelsel te verheffen, zooals blijkt uit artikel 9
van het Protocol van Genève van 1924,

Ofschoon het dus niet onwaarschijnlijk is, dat het instituut
bestemd is, in de toekomst een steeds belangrijker rol te
spelen, zal men voorzichtig doen er voorloopig geen al te
hooge verwachtingen van te koesteren, Over het algemeen
toch is het lot, in het bijzonder van neutraliseeringen, tot
dusver niet zeer gelukkig geweest: men denke slechts aan
Luxemburg, België en het Kongobekken tijdens den wereld-

-ocr page 97-

oorlog. Het beste doet men dan ook in te stemmen met de
woorden van Charles Noble Gregory; „AH will wish success
to the new Convention and to the neutralization of the
archipelago. However, agreements for neutralization have
given such fatuous satisfaction in time of peace and such
ghastly disappointment in time of war that we must not rely
too far upon them," 1)

1) Charles Noble Gregory, The neutralization of the Aaland Islands,
American Journal of International Law vol, 17 (1923), p, 63 vv,, speciaal
p. 74,

-ocr page 98-

HOOFDSTUK II.

De autonomie van Oost-Karelië.

INLEIDING.

De derde bij Finland\'s staatwording gerezen quaestie,
waarmede de Volkenbond zich heeft bezig gehouden, betrof
een geschil tusschen Finland en Rusland met betrekking tot
Oost-Karelië.

De bevolking van deze langs Finland\'s Oostgrens zich uit-
strekkende landstreek had tijdens haar onafhankelijkheids-
strijd tegen het bolsjewistische Rusland herhaalde malen de
hulp ingeroepen van het stamverwante Finland, dat in dien
tijd (1918 en volgende jaren) eveneens met Rusland in oorlog
was. Tenslotte had Finland gehoor gegeven aan de Oost-
Karelische klachten. Een kleine Finsche troepenafdeelmg
werd in den zomer van 1918 naar Oost-Karelië gezonden.
Finsche vrijwilligers begaven zich eveneens daarheen om te
helpen in den strijd tegen Rusland,. Ook verleenden de Finsche
regeering en het Finsche volk in ruime mate materieelen
steun aan de Oost-Karelische bevolking, welke — door de
„bolsjewiki" van alles beroofd — in de grootste armoede
verkeerde, ja zelfs voor een deel naar Finland uitgeweken
was. Herhaalde malen zond Finland bovendien in de jaren
1918 en 1919 nota\'s aan vreemde mogendheden, ten einde
dezen den toestand in Oost-Karelië en de daarmede in ver-
band staande wenschen der bevolking uiteen te zetten, terwijl
ook ter Parijsche vredesconferentie de Oost-Karelische zaak
door Finland werd bepleit. Ten overstaan der Baltische com-
missie gaven de Finsche afgevaardigden in de zitting van
15 Juli 1921 een uitvoerig overzicht der Oost-Karelische
quaestie.

Veel resultaat had Finland\'s hulp echter niet. Toen in den

-ocr page 99-

zomer van 1920 te Dorpat vredesonderhandelingen tusschen
Finland en Rusland aangeknoopt werden, was nagenoeg ge-
heel Oost-Karelië in handen der Russen. Slechts een tweetal
grensgemeenten, Repola en Porajarvi, werden door Finland
bezet gehouden.

Het vredesverdrag van Dorpat, dat een einde maakte aan
den oorlog tusschen Rusland en Finland, regelde nu naast tal
van andere tusschen beide staten bestaande moeilijkheden
ook die, welke met betrekking tot Oost-Karelië waren
ontstaan.

De artikelen 10 en 11 van dit verdrag, dat den 14den Oc-
tober 1920 te Dorpat geteekend werd, luidden in den Fran-
schen tekst 1) aldus 2):

Article 10,

„La Finlande retirera, dans un délai de quarante-cinq jours
à partir de la mise en vigueur du présent Traité, ses troupes
des communes de Repola et de Porajarvi.

Ces communes seront réincorporées dans l\'Etat russe ct
attachées au territoire autonome de la Carélie de l\'Est, qui
comprendra la population carélienne des gouvernements
d\'Archangel et d\'Olorietz et jouira du droit des nations dc
disposer d\'elles-mêmes,"

Article 11,

„Pour régler d\'une manière plus précise les conditions de
l\'union des communes de Repola et de Porajarvi, citées dans
l\'article précédent, avec le territoire autonome de la Carélie
de l\'Est, les dispositions suivantes ont été adoptées par les

1) Zic omtrent dc in artikel 38 geregelde vraag naar de authenticiteit
der verschillende teksten van het vredesverdrag van Dorpat (Finsch,
Zweedsch, Russisch, Fransch) hierna p. 126.

2) La question de Ia Carélie orientale. Février 1922. Documents publiés
par le Ministère des affaires étrangères (Livre blanc finlandais, 1922),
p. 5 en 6.

-ocr page 100-

Ptiissances contractantes en faveur de la population locale:

1, Les habitants des communes devront obtenir une am-
nistie entière, conformément aux stipulations de l\'article 35
du présent Traité.

2, Le maintien de l\'ordre local sur le territoire des com-
munes sera confié, pendant une durée de deux ans à partir
de la mise en vigueur du présent Traité, à une milice in-
stituée par la population locale.

3, Il sera garanti aux habitants des dites commîmes la
possession intégrale de leurs biens meubles sur le territoire
de ces communes, ainsi que le droit de disposer et d\'user
librement des champs qui leur appartiennent ou qu\'ils
cultivent, ainsi que de tous les autres biens immeubles en leur
possession, dans les limites des lois en vigueur dans le terri-
toire autonome de la Carélie de l\'Est.

4, Tout habitant de ces communes sera autorisé, s\'il le
désire, à quitter librement la Russie dans un délai d\'un an
à partir de la mise en vigueur du présent Traité.

Les personnes quittant la Russie sous ces conditions
seront autorisées à emporter avec elles tous leurs biens
meubles et garderont, dans les limites des lois en vigueiu-
dans le territoire autonome de la Carélie de l\'Est, tous leurs
droits aux immeubles laissés par elles dans le territoire des
dites commîmes.

5, Il sera accordé aux citoyens finlandais et aux sociétés
commerciales le droit, durant un an à partir de la mise en
vigueur du présent traité, de terminer dans ces communes la
coupe des forêts auxquelles ils ont acquis droit en vertu
de contrats conclus avant le premier juin 1920, et d\'en em-
porter le bois coupé."

Bovendien legden de Russische gevolmachtigden in de vol-
tallige zitting der delegaties, welke ter onderteekening van
het vredesverdrag den 14den October 1920 gehouden werd,
de volgende, in den tekst van het proces-verbaal der vredes-

-ocr page 101-

conferentie opgenomen, declaratie met betrekking tot Oost-
Karelië\'s autonomie af: 1)

.,La République Socialiste Fédérative des Soviets de
Russie garantit à la population carélienne des gouverne-
ments d\'Archangel et d\'Olonetz (Aunus) les droits suivants:

1) La population carélienne des gouvernements d\'Archan-
gel et d\'Olonetz (Aunus)\' jouira du droit des nations de
disposer d\'elles-mêmes,

2) La Carélie de l\'Est habitée par cette population formera,
en ce qui concerne ses affaires intérieures, un territoire
autonome uni à la Russie sur base fédérative,

3) Les affaires concernant cette région seront traitées par
une représentation nationale élue par la population locale
et ayant le droit d\'imposition pour les besoins du territoire,
le droit de rendre des ordonnances et règlements concernant
les besoins locaux, ainsi que de régler l\'administration locale,

4) La langue locale indigène sera la langue de l\'admini-
^ stration, de la législation et de l\'instruction publique,

5) Le territoire autonome de la Carélie de l\'Est aura le
droit de régler sa vie économique selon ses besoins locaux
et selon l\'organisation économique générale de la République,

6) En rapport avec la réorganisation des formations mili-
taires défensives de la République russe, il sera organisé sur
le territoire autonome de la Carélie de l\'Est un système de

1) Livre blanc finlandais (1922), p. 6,

Minder beteekenis hadden de beide andere, door de Russische dele-
gatie met betrekking tot Oost-Karehë afgelegde, declaraties. Van deze
behelsde de eene een belofte van amnestie voor Russische soldaten van
Finschen bloede, afkomstig uit Petrograd, die zich aan den krijgsdienst
hadden onttrokken en voor Kareliers uit Olonetz of het gouvernement
Archangel, wien hetzelfde misdrijf was ten laste gelegd, In de andere
verklaarden de Sovjets zich bereid om, onder voorbehoud eener kleine
grenswacht, twee jaar lang de streek rondom Repola en Porajarvi van
troepen ontbloot te laten, mits Finland hetzelfde deed en geen oorlogs-
gevaar dreigde. Vgl. Livre blanc finlandais (1922), p, 7,

-ocr page 102-

milice ayant pour but la suppression de l\'armée permanente
et la création a sa place d\'une milice nationale pour la
défense locale,"

Naar aanleiding nu van de artikelen 10 en 11 van het
vredesverdrag van Dorpat, en in het bijzonder ook van de
Russische declaratie inzake Oost-Karelië\'s autonomie, zijn
de moeilijkheden tusschen Finland en Rusland ontstaan,
waarvoor Finland tenslotte de hulp van den Raad van den
Volkenbond heeft ingeroepen.

Vrij spoedig na den voor het in werking treden van het
verdrag vastgestelden datum (1 Januari 1921) bereikten Fin-
land nl. opnieuw van Oost-Karelische zijde tal van klachten.
Rusland kwam — aldus klaagden de Oost-Kareliërs — in
geen enkel opzicht de te Dorpat aanvaarde verplichtingen
na. Van de aan Oost-Karelië beloofde autonomie was niets
te bespeuren. Nog steeds werd de reeds vóór het vredes-
verdrag van Dorpat, bij decreet der Sovjets van 7 Juni 1920,
ingestelde „Karelische arbeidersgemeente" gehandhaafd, hoe-
wel de Karelische bevolking bij de instelling daarvan in
geen enkel opzicht was gekend. Van een door de bevolking
gekozen nationale vertegenwoordiging was evenmin sprake.
De „Algemeene Vergadering der Sovjetvertegenwoordigers
in Oost-Karelië" en het „Uitvoerend Bewind der Karelische
Arbeidersgemeente" — twee lichamen, welke geenszins door
de bevolking in haar geheel, vrij van eiken dwang, gekozen
waren — werden door Rusland als zoodanig beschouwd,
Ook van het gebruik van de eigen taal voor wetgeving, ad-
ministratie en onderwijs kwam niets, zoomin als van een
zelfstandige economische organisatie.

Wat de taal betreft, nog in de meeste gevallen werd het
Russisch als officieele taal gebruikt. Wat de economische
organisatie aangaat, de communistische organisatie was in-
gevoerd, zonder dat men daarbij ook maar eenigszins acht
geslagen had op de plaatselijke belangen. Het resultaat was
dan ook een totale desorganisatie van den economischen
toestand, de hongersnood heerschte in Oost-Karelië.

-ocr page 103-

Werden de in de declaratie neergelegde bepalingen inzake
Oost-Karelië dus geheel door Rusland over het hoofd gezien,
evenmin werd acht geslagen op de in het vredesverdrag zelf
aan de gemeenten Repola en Porajarvi meer in het bijzonder
toegekende rechten. Van de aan de inwoners van Repola en
Porajarvi toegekende amnestie was niets gekomen. Integen-
deel, verschillende hunner waren op grond van politieke mis-
drijven gearresteerd. Ook de bepaling, dat de orde in deze
gemeenten gedurende de eerste twee jaren na het in werking
treden van het vredesverdrag door een nationale militie zou
Worden gehandhaafd, werd niet nageleefd. De door het volk
ingestelde militie was ten deele in de gevangenis geworpen,
ten deele naar Finland gevlucht en door een van Russische
zijde benoemde militie vervangen. Verder had het verdrag van
Dorpat den bewoners van Repola en Porajärvi het volledig
bezit hunner roerende alsmede het vrije gebruik hunner on-
roerende goederen, binnen de grenzen der in het autonome
Oost-Kcirelië geldende wetten, gewaarborgd. Ook aan deze
bepaling hielden de bolsjewiki zich in geen enkel opzicht.

Van aparte, in Oost-Karelië geldende wetten was geen
sprake. Het communistisch regiem was ingevoerd. Velerlei
werd verbeiurd verklaard..

Evenmin nagekomen werd de bepaling, dat de inwoners
van Repola en Porajärvi gedurende een jaar na het in werking
treden van het vredesverdrag vrij het land zouden mogen
verlaten met medenemen hunner roerende en met behoud
hunrier rechten op de door hen achtergelaten onroerende
goederen. Ter uitvoering dezer bepaling was door de Sovjets
geen enkele maatregel genomen. Integendeel, zij hielden de
grens zóó gesloten, dat zelfs zieken niet naar Finland konden
gaan om daar een dokter te raadplegen. Ook het vervoer
van goederen met bestemming voor Finland werd belemmerd.
Geen acht werd ook geslagen op de den Finschen burgers en
handelsondernemingen toegekende rechten inzake het kap-
pen van hout binnen het gebied der gemeenten Repola en
Porajärvi.

-ocr page 104-

Ziedaar enkele der voornaamste klachten, zooals deze
herhaalde malen door Oost-Karelië tegenover Finland geuit
werden 1), Trouwens bij deze klachten
weis het niet gebleven.
In den winter van 1921 namen de Oost-Kareliërs, welke na
den vrede van Dorpat de wapens hadden neergelegd, ten
einde raad deze wederom op.

Zooals te begrijpen is, kon Finland op den duiu- dit alles
niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Overeenkomstig arti-
kel 37 van het verdrag van Dorpat was er een gemengde
Finsch-Russische commissie ingesteld, welke zoowel voor
het in werking stellen van het verdrag had te zorgen
alsook de met betrekking tot het verdrag gerezen quaes-
ties van publiek- en privaatrechtelijk karakter had te be-
handelen.

In deze commissie bracht Finland nu, reeds in Jimi 1921,
de met betrekking tot Oost-Karelië gerezen klachten ter
sprake, meenende dat deze zeer zeker behoorden tot de door
de gemengde commissie te behandelen quaesties. De Rus-
sische leden der commissie waren echter niet van deze opinie.
Zij meenden, dat het hier ging om een interne Russische aan-
gelegenheid, waarmede de gemengde commissie niets te maken
had. Hardnekkig weigerden zij daarom de quaestie te be-
handelen.

Toen de Finsche regeering zag, dat de zaak in de gemengde
commissie geen voortgang had, ja zelfs de werkzaamheden
dezer commissie in het algemeen erdoor vertraagd werden,
besloot zij zich rechtstreeks tot de Russische regeering te
wenden.

Den 23stcn Augustus 1921 overhandigde de Finsche zaak-

Ij Vgl, Finland\'s uiteenzetting der Oost-Karelische klachten in het
„Mémorandum sur la mise en application jusqu\'ici des stipulations des
articles 10 et 11 du Traité de Paix entre la Finlande et la Russie ainsi
que des prescriptions de la déclaration s\'y rattachant", toegevoegd aan
de „Note du Chargé d\'Affaires dc Finlande à Moscou au Gouvernement
des Soviets" (23 Augustus 1921), Livre blanc finlandais (1922), p, 12 w.

-ocr page 105-

gelastigde te Moskou, Gyllenbögel, een nota aan de Sovjet-
regeering, waarin uitdrukkelijk nakoming der inzake Oost-
Karelië aanvaarde verplichtingen geëischt werd 1). Aan deze
nota was een memorandum van grieven toegevoegd, waarin
de verschillende pimten, waarop Rusland — naar Finland\'s
oordeel — de met betrekking tot Oost-Karelië aanvaarde
verplichtingen niet was nagekomen, waren opgesomd. Deze
nota vormt mèt de nota van 25 Augustus 1921 2), welke de
eerste op enkele pimten nog wat nader aanvulde, het begin
van een geheele reeks van tusschen Finland en Rusland ge-
wisselde nota\'s, welke evenmin de zaak tot een oplossing
hebben kunnen brengen. Hield Finland hardnekkig vast aan
de in de eerste nota gestelde eischen inzake Rusland\'s ver-
plichtingen met betrekking tot Oost-Karelië in het algemeen,
Repola en Porajarvi in het bijzonder, — met niet minder vast-
houdendheid handhaafde Rusland de bewering, dat het hier
om een zuiver Russische aangelegenheid ging, dat Oost-
Karelië reeds lang autonomie genoot en dat de declaratie
slechts als een niet-bindende mededeeling moest worden be-
schouwd, Bovendien keerde Rusland de rollen nog om en
werd van beschuldigde beschuldiger; zijnerzijds verweet Rus-
land n.1. aan Finland, dat het den opstand in Oost-Karelië
had uitgelokt 3), De onrust in Oost-Karelië was — aldus Rus-
land — enkel en alleen te wijten aan de, van Finland uit-
gaande, anti-Russische propaganda.

Toen Finland bemerkte, dat ook de rechtstreeksche nota-
wisseling met de
Russische regeering niet baatte en Oost-
Karelië bovendien wederom meerdere malen de hulp van

1) Livre blanc finlandais (1922), p, 8 w.

2) Livre blanc finlandais (1922), p, 32 w.

3) Vgl, het door de „R(épubllque) S(ocialiste) F(édérative des) S(oviets
Diplomatique Russo-Finlandaise concernant la Carélie Orientale" (Moscou,
avril 1922), waarin men een uitvoerige uiteenzetting der door Rusland
tegen Finland gerichte beschuldigingen vindt, in het bijzonder ook in de
•tPréface".

-ocr page 106-

Finland zoowel als van Estland ingeroepen had 1), besloot het
tenslotte, ten einde raad, de zaak aan den Volkenbond voor
te leggen.

Ter vermijding van te groote uitvoerigheid stippen wij uit
de geschiedenis van de behandeling van het geschil voor de
Volkenbondsorganen alleen het volgende aan.

Den 26sten November 1921 richtte de Finsche minister van
buitenlandsche zaken een, op 7 December 1921 door Letland
ondersteimd, schrijven tot den Secretaris-generaal, houdende
het verzoek om een
enquête-commissie in te stellen, welke
de Oost-Karelische quaestie nader zou kunnen bestudeeren,
Het door deze Commissie uit te brengen rapport zou dan tot
basis ktmnen dienen voor een eventueele latere beslissing
der quaestie door den Volkenbond. 2)

Bovendien ontving de Secretaris-Generaal den 28steii
December 1921 een uitvoerig schrijven van de zijde der Oost-
Kareliërs, welke inmiddels ook tot Denemarken, ja zelfs tot
de geheele beschaafde wereld een verzoek om hulp gericht
hadden 3).

Tijdens zijn in Januari 1922 gehouden zitting nam de Con-
seil kennis van de verschillende op Oost-Karelië betrekking
hebbende documenten, waaronder een toelichtend memoran-
dum van het secretariaat. De Finsche minister Enckell gaf een
uitvoerige uiteenzetting van het geschil, waarbij een beroep
werd gedaan op artikel 11 en in het bijzonder ook op artikel 17
van het Facte. 4) Ook Estland, Letland, Polen en Lithauen
pleitten ten gunste van Oost-Karelië. 5) Tenslotte nam de
Conseil den 14den Januari 1922 de volgende resolutie 6] aan:

„Le Conseil de la Société des Nations, après avoir entendu

1) Vgl. Livre Vert. Actes et Documents concernant la Question caré-
lienne (1922). Documents publiés par la Délégation carélienne, p. 80 w.

2) Livre blanc finlandais (1922), p. 55 w,

3) Livre vert carélien, p, 99 vv,

4) Livre vert carélien, p. 182 w.

5) Livre vert carélien, p. 212 w.

6) Livre blanc finlandais (1922), p. 95.

-ocr page 107-

les renseignements fournis par la Délégation finlandaise sur
la situation en Carélie orientale, qui a fait l\'objet de la lettre
du Gouvernement finlandais en date du 26 novembre 1921,
ainsi que les déclarations des représentants de l\'Esthonie, de
la Lettonie, de la Lithuanie et de la Pologne, est disposé, s\'il
y a à ce sujet accord entre les deux parties intéressées, à
examiner la question en vue de trouver tme solution satis-
faisante, Le Conseil estime qu\'un des Etats intéressés. Membre
de la Société, qui est en relations diplomatiques avec le Gou-
vernement de Moscou pourrait s\'informer de ses dispositions
à cet égard.

Si l\'un de ces Etats pouvait aider, par ses bons offices entre
les deux parties, à la solution de la question, dans le haut
esprit de conciliation et d\'humanité qui est celui de la Société
des Nations, le Conseil ne pourrait que s\'en montrer satisfait.
Le Secrétaire Général est invité à recueillir tous renseigne-
ments utiles pour l\'information du Conseil,"

In overeenstemming met deze beslissing van den Conseil
trachtten Estland en Polen, die beide diplomatieke betrek-
kingen met Sovjet-Rusland onderhielden, de tusschen Rusland
en Finland bestaande quaestie tot een oplossing te brengen.
Hun bemiddelingspogingen hadden echter geen resultaat.
Rusland, dat zich trouwens van den beginne af tegen een be-
handeling der quaestie door den Volkenbond verzet had 1),
wilde van deze, op verzoek van den Volkenbond aangewende,
bemiddelingspogingen niet weten.

Ook de Assemblée werd in de zaak betrokken: den 6den
September 1922 gaf Finland ter volledige zitting een uitvoerig
overzicht der quaestie en kondigde het zijn voornemen aan een
„avis consultatif" van het Permanente Hof van Internationale
Justitie uit te lokken.

Den lOdcn November 1922 diende de Finsche minister van

1) Vgl, b,v, de Russische nota van 5 December 1921, waarin geantwoord
werd op de door Finland in een nota van 1 December 1921 gedane mede-
deeling, dat Finland de Oost-Karelische quaestie aan den Volkenbond
had voorgelegd, (Livre blanc finlandais 1922, p. 62 w.).

-ocr page 108-

buitenlandsche zaken, onder overlegging van een uitvoerig
nieuw memorandiun, zijn reeds aangekondigd verzoek bij den
Volkenbond in 1) :

„ .,. que le Conseil demande à la Cour Permanente Inter-
nationale de Justice de se prononcer non seulement sur l\'accep-
tion juridique, mais aussi sur les autres divergences différentes
que cette question a soulevées .,,"

Na een voorloopige behandeling in de zitting van den Con-
seil van Januari 1923 en de ontvangst van nadere documenten,
waaronder een nieuw memorandum van den Secretaris-gene-
raal van 10 April 1923 en adviezen van drie buitenlandsche
juristen, welke door Finland met betrekking tot de Oost-
Karelische quaestie geraadpleegd waren, kreeg de Conseil ten-
slotte in zijne Aprilzitting van 1923 te beslissen over het in-
middels ingekomen definitieve verzoek van Finland 2) om de
volgende vraag aan het Permanente Hof van Internationale
Justitie om advies voor te leggen:

„Les articles 10 et 11 du traité de paix entre la Finlande
et la Russie, signé à Dorpat le 14 octobre 1920, ainsi que la
déclaration y annexée de la Délégation russe concernant l\'auto-
nomie de la Carélie orientale, constituent-ils des engagements
d\'ordre international obligeant la Russie vis-à-vis de la Fin-
lande?"

In overeenstemming met het over dit verzoek door den
Italiaanschen vertegenwoordiger uitgebracht rapport, nam de
Conseil tenslotte den 21 sten April 1923 de volgende reso-
lutie
3) aan:

„Le Conseil de la Société des Nations prie la Cour perma-
nente de Justice internationale de donner son avis consultatif,
en prenant en considération les renseignements que pourraient
lui adresser également les différents pays intéressés, sur la
question suivante:

1) Livre blanc finlandais II (septembre 1923), p- 15 w.

2) T. a p., p, 51 en 52.

3) T. a, p., p, 53.

-ocr page 109-

..Les articles 10 et 11 du Traité de Paix entre la Finlande
et la Russie, signé à Dorpat le 14 octobre 1920, ainsi que la
declaration y annexée de la Délégation russe concernant
1 autonomie de la Carélie orientale, constituent-ils des engage-
ments d\'ordre international obligeant la Russie vis-à-vis de la
Finlande à l\'exécution des dispositions y contenues?"

Le Secrétaire Général est autorisé à soumettre cette requête
à la Cour, ainsi que tous documents relatifs à la question, à
exposer à la Cour l\'action du Conseil dans la matière, à donner
toute l\'aide nécessaire à l\'examen de l\'affaire et à prendre, le
cas échéant, les dispositions pour être représenté devant la
Cour.",

welke resolutie den 27stcn April 1923 werd gevolgd door
het officieel verzoek aan het Hof om advies.

In overeenstemming met artikel 73 van het Reglement van
het Hof werd dit verzoek door bemiddeling van den Secretaris-
generaal aan de leden van den Volkenbond en aan de staten,
genoemd in de bijlage van het Pacte, medegedeeld.

Bovendien werd den griffier opgedragen Rusland hiervan in
kennis te stellen. De Sovjetregeering antwoordde hierop den
lldcn Juni 1923 met een telegram l), waarin ten sterkste de
bemoeienis van Volkenbond en Hof in deze zaak werd afge-
keurd.

Na openbare zittingen op 22 en 26 Juni, waarin van Finsche
zijde een pleidooi werd gehouden door Erich 2), en na ont-
vangst van een nota van Polen en een telegram van Estland,
deed het Hof tenslotte in een op 23 Juli 1923 gehouden open-
bare zitting voorlezing van zijn antwoord,
3) Het Hof ver-
klaarde daarin, niet in staat te zijn op het verzoek van den
Conseil in deze quaestie een „avis consultatif" te geven. Fin-
land vond daarin aanleiding, den Conseil nog een memorie

1) Publications de la Cour Permanente de Justice internationale. Série
B, Recueil des avis consultatifs, n», 5, p. 12, 13, 14.

2) Livre blanc finlandais II (septembre 1923), p. 69 w. en p, 82 vv,

3) Publications de la Cour Permanente de Justice internationale. Série
B, n". 5, speciaal p. 27 w.

-ocr page 110-

toe te zenden, waarin op verschillende piinten critiek wordt
uitgeoefend op het door het Hof gegeven antwoord, 1)

De Assemblée heeft, in verband met \'s Hofs beslissing, op
voorstel der Finsche delegatie, den
24sten September 1923 de
volgende resolutie 2) aangenomen:
„L\'Assemblée,

Reconnaissant tout l\'intérêt que présente la question de la
Carélie orientale.

Prend acte de la déclaration de la délégation de Finlande
que le Gouvernement finlandais, en l\'absence de toute décision
ou de tout avis contraire d\'vme juridiction internationale, main-
tient son droit de considérer les clauses du Traité de Dorpat
et les déclarations annexes relatives au statut de la Carélie
orientale comme des engagements d\'ordre international;

Et prie le Conseil de continuer à recueillir toutes infor-
mations utiles sur cette question en vue de rechercher toute
solution satisfaisante que permettraient les circonstances
ultérieures,"

De Conseil hield zich eveneens met het antwoord van het
Hof bezig, In zijn zitting van 27 September 1923 nam hij, na
kennisneming van een rapport van den Italiaanschen ge-
delegeerde Salandra, de volgende korte resolutie
3) aan:

„Le Conseil prend acte de l\'avis exprimé par la Cour", en
vereenigde hij zich overigens, behoudens enkele wijzigingen,
met dat rapport, waarin o,m, de volgende opmerkingen voor-
komen 4) ;

......II est certain que l\'opinion exprimée par la Cour

relativement à la procédure, décrite à l\'article 17 du Pacte,
ne saurait exclure la possibilité, pour le Conseil, de recourir
à n\'importe quelle mesure, y compris une requête d\'avis con-
sultatif adressée à la Cour, dans une question où se trouve
impliqué un Etat non-Membre de la Société qui refuse de

1) Livre blanc finlandais III (septembre 1924), p. 6 w,

2) T, a, p„ p, 81,

3) T. a, p„ p. 87,

4) T, a, p., p, 88,

-ocr page 111-

fournir les renseignements nécessaires, dans le cas où les
circonstances exigeraient l\'adoption de mesures de ce genre
pour permettre au Conseil de remplir les fonctions qui lui
incombent, aux termes du Pacte, dans l\'intérêt de la paix.

Le Conseil a entendu avec attention l\'exposé présenté par
le délégué de Finlande sur la question. Les Membres du Con-
seil ne manqueront pas de prendre connaissance avec le plus
vif intérêt des observations qu\'il a formulées."

Na deze resoluties van Conseil en Assemblée, welke de
mogelijkheid eener latere, nadere behandeling der zaak door
den Volkenbond openlaten, is de Oost-Karelische quaestie niet
Verder gekomen. Ze is op dit pvmt blijven staan en dus nog
altijd niet opgelost.

Ter uiteenzetting van de quaestie zullen wij ook in dit
hoofdstuk de stof ordenen door, na een kort overzicht van de
lotgevallen van Oost-Karelië, eerst de vraag te behandelen,
hoe de artikelen 10 en 11 van het Dorpatsche vredesverdrag
en de Russische declaratie inzake Oost-Karelië\'s autonomie
moeten worden opgevat, en daarna enkele opmerkingen te
maken over de uitspraak van het Permanente Hof van Inter-
nationale Justitie,

De indeeling van dit hoofdstuk wordt derhalve aldus:

A. Historisch overzicht.

B. De artikelen 10 en 11 van het vredesverdrag van Dorpat
en de Russische declaratie in zake Oost-Karelië\'s autonomie,

C. De uitspraak van het Permanente Hof van Internationale
Justitie.

A, HISTORISCH OVERZICHT.

Oost-Karelië is gelegen in den Noordwesthoek van Rusland.
Zuidwaarts strekt het zich uit tot aan het Ladogameer en de
rivier de Svir, Noordwaarts tot aan het schiereiland Kola. In
het Westen grenst het aan Finland, terwijl de Oostgrens wordt
gevormd door het Onegameer en de Witte Zee, Geographisch
vormt het een directe voortzetting van Finland, Het maakt

-ocr page 112-

deel uit van Finnoscandië, een vrij scherp omlijnd gebied,

Oost-Karelië, dat in zijn volle lengte door den Moerman-
spoorweg wordt doorsneden, beslaat een oppervlakte van
ongeveer 136,000 K,M2,

Het Noordelijk deel of Karelië van Viena omvat het baljuw-
schap Kem of Kemi, behoorende tot de provincie Viena (Ar-
khangelsk), het Zuidelijk deel of Karelië van Aunus omvat de
baljuwschappen Poventsa (Povenets), Petroskoi (Petroza-
vodsk) en Aunus (Olonets), welke de provincie Aunus vormen
van het oude Russische Rijk,

Wat de — in tegenstelling tot de Luthersche Finnen, in
hoofdzaak Grieksch-orthodoxe — bewoners betreft, deze be-
hooren tot het vroeger zoo bekende, zeer nauw aan de Finnen
verwante ras der Kareliërs, Ten tijde hunner onafhankelijk-
heid bewoonden dezen een uitgestrekt gebied in de nabijheid
der groote meren (Ladoga- en Onegameer), dat zich West-
waarts tot aan de Finsche en Botnische golf, Oostwaarts tot
aan de Witte Zee, Noordwaarts zelfs tot aan de Noordelijke
IJszee uitstrekte. Op den duur echter werden zij binnen een
enger gebied teruggedrongen, terwijl zij bovendien reeds vroeg-
tijdig hun onafhankelijkheid verloren, In de Middeleeuwen be-
twistten Zweden en Russen elkander al de heerschappij over
Karelië, Reeds in 1323 bij de conventie van Pähkinälinna
(Nöteborg of Schlüsselburg) werd Karelië tusschen beide
Staten verdeeld. Het Oostelijk deel kreeg Rusland, het Weste-
lijk kwam aan Zweden,

Wat het Westelijk deel betreft, dit had een vrij dragelijk
lot. Op den duur smolt dit geheel en al met Finland samen.
Het Oostelijk deel, dat tot Rusland behoorde, bleef een meer
op zichzelf staand geheel. Dit nu is het tegenwoordige Oost-
Karelië,

Aanvankelijk was ook het lot dezer tot Rusland behoorende
Kareliërs vrij dragelijk. Hun afgelegen ligging bewaarde hen
voor de Russische overheersching. Teruggetrokken in hunne
wouden, leefden zij vrijwel in algeheele vrijheid. Weliswaar
werd ten tijde van Katharina II Karelië\'s grond tot kroon-

-ocr page 113-

domein geproclameerd, echter bleef ook toen de toestand der
Kareliers vrij goed. Wel werden de belastingen voortdurend
hooger en moesten zij de geestelijkheid onderhouden, hun
afgezonderde ligging bewaarde hen echter ook toen voor het
ergste. Zij konden hun eigen cultuur ontwikkelen, hun taal en
nationaliteit bleven behouden, In dit verband zij er b,v, op
gewezen, dat het bekende Finsche heldendicht, de Kalevala,
door Finsche geleerden — in het bijzonder Elias Lönnrot —
grootendeels in Oost-Karelië is teruggevonden.

Tegen het einde der vorige eeuw veranderde de toestand
echter. Toen toch werden door den Russischen staat op uit-
gestrekte schaal bosschen in Oost-Karelië verkocht. De afzon-
dering der Oost-Kareliërs was thans aan een einde, hun
\\Tij-
heid echter eveneens. Nu de aandacht van de Russische macht-
hebbers eenmaal op deze landstreek gevestigd was, werd de
russificatie met kracht ter hand genomen. Het onderwijs werd
in het Russisch gegeven. De godsdienstoefeningen mochten
niet in de eigen taal gehouden worden, hoezeer de bevolking
dit ook verzocht. Het land werd overstroomd met Russische
ambtenaren en priesters. Ook met den economischen toestand
der Oost-Kareliërs was het treurig gesteld. Van de rijkdommen
van hun land kwam hun niets ten goede, Rusland exploiteerde
deze uitsluitend te zijnen eigen behoeve. Toch hebben de Oost-
Kareliërs zich ook in dezen moeilijken tijd weten te hand-
haven, Gesteund werden zij hierbij door Finland, waarmede
zij voortdurend in nauw contact stonden. Eenerzijds toch be-
zochten tal van Finsche geleerden, verzamelaars van volks-
liederen, ethnologen, philologen enz, Oost-Karelië, anderer-
zijds begaven zich vele
Oost-Kareliërs naar Finland hetzij om
er onderwijs te ontvangen, hetzij als kooplieden om er handel
te drijven. Vele dezer
Oost-Kareliërs kwamen in Finland in
goeden doen. Met enkele Finnen stichtten dezen in 1906 de
„Unie van Kareliërs van Viena", welke zeer veel voor Oost-
Karelië\'s ontwikkeling gedaan heeft.

De eerste krachtige opleving van Oost-Karelië\'s nationaal

-ocr page 114-

bewustzijn vond plaats in 1905. 1) In dat jaar besloot een
groote vergadering, welke te Uhtua, de hoofdstad van Karelië
van Viena, was samengekomen, een petitie aan de Russische
regeering aan te bieden, waarin op verbetering van Oost-
Karelië\'s economischen en intellectueelen toestand werd aan-
gedrongen, In deze petitie werd in de eerste plaats gevraagd
om politieke rechten: stemrecht, recht van vereeniging enz.
Verder om economische verbeteringen: bevestiging van de
bezitsrechten op den grond, afscheiding van de bosschen van
den Staat van die der boeren enz. Tenslotte om: onderwijs,
godsdienstoefening in de eigen taal, hospitalen, apotheken enz.
Deze petitie, door drieduizend personen onderteekend, werd
aan de Russische Doema gezonden. Resultaat had ze echter
niet, geen enkele verbetering werd aangebracht.

Een hernieuwde poging om tot verbetering van den toe?tand
te geraken vond plaats in 1917 2) bij het uitbreken der Rus-
sische revolutie. Hetzelfde programma, dat tien jaar tevoren
aan de Doema was voorgelegd, werd nu weer te voorschijn
gehaald. De banden tusschen Karelië van Viena en Karelië
van Aunus, welke door Rusland van elkaar vervreemd warjen,
werden wederom nauwer aangehaald. Aan een afscheiding van
Rusland dacht men toen echter nog niet. De bedoeling was
slechts om, binnen het kader van den Russischen staat, een
zekere mate van autonomie te verwerven. Een deputatie over-
handigde in 1917 aan de voorloopige Russische regeering een
adres, waarin op verschillende verbeteringen werd aange-
drongen. Den 13dcn Juli van hetzelfde jaar had een groote
volksvergadering plaats te Uhtua, welke een „ontwerp inzake
de inwendige bestuursinrichting van het gebied van Viena en
Aunus" aannam. De autonomie van Oost-Karelië werd hier in
praktische onderdeelen geregeld.

De „voorloopige regeering" van Rusland deed echter niets.

1) Le Droit de la Carélie; publié par Ie Gouvernement Central de la
Carélie, 1922, p, 23,

2) Le Droit de Ia Carélie, p, 27 w.

-ocr page 115-

noch onder prins Lwow, noch onder Kerensky, Einde 1917 werd
ze verdreven tengevolge van de bolsjewistische revolutie.

Tot de nieuwe Russische regeering wendden de Oost-Kare-
liërs zich niet meer. Voor de commimistische leuzen toch
voelden zij weinig. Integendeel hadden zij juist gehoopt eige-
naars te worden van den grond, welken zij tot op dien tijd
als pachters van den Staat hadden bebouwd. Bovendien kwam
in dezen tijd een nieuwe opvatting naar voren. Naast degenen,
welke vasthielden aan de autonomie van Oost-Karelië binnen
het kader van den Russischen staat, werden er nu ook ver-
scheidenen gevonden, welke streefden naar een totale afschei-
ding van Rusland,

Twee mogelijkheden waren in het laatste geval denkbaar:
eenerzijds kon men Oost-Karelië in staat achten geheel en al
op eigen krachten te steunen en derhalve naar algeheele onaf-
hankelijkheid van Oost-Karelië streven, andererzijds kon men
Oost-Karelië hiervoor nog niet geschikt achten en daarom aan-
sluiting bij Finland zoeken.

De nationale beweging, welke zich inmiddels van geheel
Oost-Karelië had meester gemaakt, had zich dus in drie stroo-
mingen gesplitst: sommigen wenschten een autonoom Oost-
Karelië, dat deel bleef uitmaken van den Russischen staat,
anderen streefden naar algeheele onafhankelijkheid, weer
anderen zochten aansluiting bij Finland, De laatste strooming
kreeg op den duur de overhand. In niet geringe mate droeg
hiertoe bij de loop der gebeurtenissen, welke in Rusland den
bolsjewistischen chaos, in Finland de overwinning der Witten
en daarmede tevens meer geordende toestanden bracht.

Gedurende den winter van 1918 werden verschillende depu-
taties naar Finland gezonden, ten einde daar om hulp tegen
Rusland te verzoeken. Van beteekenis was ook een vergade-
ring, den 17den Maart 1918 te Uhtua gehouden l), waar het
besluit genomen werd om Oost-Karelië geheel en al van Rus-

1) Le Droit de la Carélie, p. 32.
Livre vert carélien, p. 9.

-ocr page 116-

land af te scheiden. Geheel Karelië van Viena, alsmede een
belangrijk deel van Karelië van Aunus, sloten zich bij deze
beslissing aan. In een later aan de Finsche regeering gezonden
adres werd hierop voorgesteld „que la Carélie de Viena serait
réunie à la Finlande dans les conditions qui seraient fixées
par des représentants élus spécialement à cet effet par la
Carélie orientale et la Finlande, lesquels se réuniraient en
vue de traiter ces questions."

In den zomer van 1918 gaf Finland tenslotte gehoor aan
de Oost-Karelische verzoeken. Een kleine troepenafdeeling
werd naar Karelië van Viena gezonden om te helpen in den
strijd tegen Rusland. Had dit legertje aanvankelijk succes,
reeds in October 1918 moest het weer over de grenzen terug-
trekken, hiertoe genoopt door de geallieerden, welke in den
loop van den zomer van 1918 ter bezetting van den Moerman-
spoorweg troepen naar deze streken hadden gezonden en nu,
op grond van de door Duitschland elders aan de Finnen ver-
leende hulp tegen de roode garden, meenden, dat ook achter
deze kleine Finsche expeditie Duitsche belangen zaten. Zij
lieten toe, dat Kareliërs — in dienst van de „Russische Repu-
bliek van het Noorden" — Oost-Karelië zuiverden van Finnen
en Duitschers (welke laatsten er niet eens waren).

Nagenoeg al wat door Finland gewonnen was ging nu weer
verloren. Slechts Repola, een plaatsje in het Noordelijk deel
van Aunus, welks vertegenwoordigers in de gemeenteraads-
zittingen eerst van 2 en 3 Augustus, daarna van 31 Augustus
en 1 September 1918 1) aansluiting bij Finland gezocht hadden,
bleef behouden. Voor het overige stond geheel Karelië van
Viena onder invloed der de Moermanspoorlijn bezet houdende
Engelschen,

Deze laatsten waren de nationale beweging der Kareliërs
echter niet slecht gezind. Met hun goedvinden hielden de
Kareliërs van Viena in Februari 1919 een bijeenkomst te

1) Le Droit de Ia Carélie, p. 33, 34,
Livre vert carélien, p, 10 w.

-ocr page 117-

Kemi 1), Twaalf Karelische gemeenten waren hier vertegen-
woordigd, Het was deze vergadering, welke het eerst op de
gedachte kwam om de Karelische aspiraties op het zelfbe-
schikkingsrecht te baseeren. Verschillende beslissingen in deze
richting werden genomen, terwijl bovendien besloten werd een
deputatie naar de Parijsche vredesconferentie te zenden.

Was de verhouding tusschen Engelschen en Kareliërs dus
vrij goed, na de erkenning van Finland door de groote mogend-
heden in den zomer van
1919, werden ook de betrekkingen
tusschen Engeland en Finland veel beter. Dit had een toenade-
ring ten gevolge tusschen de in Finland zich bevindende Kare-
liërs van Viena eener-, de onder Engelschen invloed staande
Kareliërs van Viena andererzijds. Gedurende den zomer van
1919 hadden te Vuokkiniemi, een plaats in Karelië van Viena
gelegen, gemeenschappelijke samenkomsten tusschen beide
groepen van Kareliërs plaats. Het resultaat dezer conferenties
was, dat vijf gemeenten van Karelië van Viena, welke den
21 sten Juli 1919 te Uhtua bijeengekomen waren, besloten het
land onafhankelijk te verklaren en een voorloopige regeering
in te stellen. Deze voorloopige regeering, welke den
Sisten
Maart 1920 op een provinciale bijeenkomst te Uhtua den naam
„Voorloopig Bewind van Karelië" kreeg, werd met de alge-
meene leiding van zaken belast, 2)

Aanvankelijk ging het nu zeer voorspoedig. Nadat de voor-
loopige regeering — na het vertrek der Engelschen uit Moer-
man in October
1919 — een aanval der „Russische Republiek
van het Noorden" had weten af te slaan, was Karelië van
Viena geruimen tijd zelfs geheel en al onafhankelijk. Besloten
werd nu een nationale vergadering bijeen te roepen. Den
20sten April 1920 zou deze te Uhtua bijeenkomen.

Nog voordat deze echter gelegenheid had gehad zich te ver-
zamelen, waren de bolsjewiki Karelië reeds binnengedrongen.
Voor hun overmacht moesten de Kareliërs; wijken; weldra

1) Livre vert carélien, p, 16,

Le Droit dc la Carélie, p. 35—36,

2) Vgl, Le Droit de la Carélie, p, 38,

-ocr page 118-

hadden de indringers geheel Karelië van Viena bezet. Welis-
w^aar lieten de bolsjewiki toe, dat de Nationale Vergadering
te Uhtua bijeenkwam, ja trokken zij zelfs een oogenblik —
door de Nationale Vergadering daartoe aangespoord — uit
Karelië terug, weldra kwamen ze echter in nog grooter getale
weerom en bezetten Karelië van Viena opnieuw, thans voor
goed. Het „Voorloopig Bewind van Karelië" week uit naar
Finland,

Tegen den zomer van 1920 was geheel Karelië van Viena
door de Russen bezet. Slechts Repola was nog steeds in
handen van Finland,

Terzelfder tijd, dat deze gebeurtenissen zich in Karelië
van Viena afspeelden, vonden ook in Karelië van Aunus bloe-
dige botsingen tusschen Kareliërs en Russen plaats. In de jaren
1918 en 1919 woedde ook hier de strijd. Ondanks de door
Finland verleende hulp konden echter ook de Kareliërs van
Aunus op den duur den ongelijken strijd tegen de overmacht
der bolsjewiki niet volhouden. Reeds in den zomer van 1919
waren dezen weer meester in nagenoeg geheel Karelië van
Aunus, Slechts één plaats werd door Finland bezet gehouden:
Porajärvi, een in Midden-Karelië, dicht bij de Finsche grens
gelegen parochie, welke zich bij gemeenteraadsbesluiten van
6 Juni en 13 Juli 1919 l) onder Finsche bescherming had
gesteld.

Op het oogenblik, dat de vredesonderhandelingen te Dorpat
tusschen Rusland en Finland aanvingen (zomer 1920), was de
toestand dus deze, dat geheel Oost-Karelië in handen der
Russen was, uitgenomen een tweetal grensgemeenten, Repola
en Porajärvi, welke door Finland werden bezet gehouden.

Het verloop dezer vredes-onderhandelingen en de moeilijk-
heden, welke naderhand uit de aldaar vastgestelde bepalingen
zijn voortgevloeid, zijn hierboven in de Inleiding (p, 90 w,)
reeds behandeld.

1) Livre vert carélien, p, 22 en 26,
Le Droit de la Carélie, p, 41,

-ocr page 119-

B, DE ARTIKELEN 10 EN 11 VAN HET VREDESVERDRAG
VAN DORPAT EN DE RUSSISCHE DECLARATIE INZAKE
OOST-KARELIE\'S AUTONOMIE.

Wanneer wij thans tot eene beoordeeling van het boven
uiteengezette Russisch-Finsche geschil over Oost-Karelië
overgaan, moeten wij de opmerking laten voorafgaan, dat de
vraag, of Rusland zijne beloften ten aanzien van het genoemde
gebied heeft nagekomen, voor een goed deel van feitelijken
aard is. Op deze zijde der quaestie kan hier in geen geval
worden ingegaan.

Wij bepalen ons dus tot de juridische elementen van het
geschil, die echter — zooals ook het Internationaal Gerechts-
hof heeft betoogd — zelf weder met allerlei feitelijke vragen
vermengd zijn. De rechtsvragen vallen overigens weer uiteen
in de prealabele vraag naar het rechtskarakter der door Rus-
land afgelegde beloften en de materieele rechtsvraag, of de
door Rusland voor Oost-Karelië ingestelde „autonomie" over-
eenkomt met den inhoud dier beloften.

Het was in het bijzonder de genoemde prealabele vraag, die
in het verzoek van den Conseil aan het Gerechtshof om een
„avis consultatif", zooal niet uitsluitend bedoeld, dan toch
sterk op den voorgrond geschoven was. Immers, de door den
Conseil aan het Hof gestelde vraag luidde als volgt:

„Moeten de artikelen 10 en 11 van het den 14den October
1920 te Dorpat gesloten Finsch-Russische vredesverdrag en de
op denzelfden datum door de Russische delegatie afgelegde,
in het procesverbaal der conferentie opgenomen, verklaring in-
zake Oost-Karelië\'s autonomie beschouwd worden als inter-
nationale verplichtingen, tot naleving waarvan Rusland tegen-
over Finland verplicht is?"

Het standpunt van Finland 1) tegenover de rechtsvragen
was:

a. De artikelen 10 en 11 van het verdrag van Dorpat en de

1) Publications de la Cour Permanente de Justice internationale, série
B, n». 5, p. 25.

-ocr page 120-

in het procesverbaal der vredesconferentie opgenomen decla-
ratie houden internationale verplichtingen in, tot welker na-
koming Rusland is gehouden.

b. Rusland heeft deze verplichtingen niet vervuld.

Het Russische standpunt daarentegen was dit:

a. De quaestie inzake Oost-Karelië\'s autonomie is een
interne Russische aangelegenheid. Tijdens de onderhande-
lingen over het vredesverdrag is dit den Finschen afgevaar-
digden duidelijk onder het oog gebracht. De declaratie is
slechts bedoeld als een eenvoudige, niet-bindende mede-
deeling,

b. De in de artikelen 10 en 11 van het Dorpatsche vredes-
verdrag en in de declaratie vermelde autonomie heeft slechts
betrekking op de reeds vóór het sluiten van het verdrag, bij
decreet van 7 Juni 1920, ingestelde Karelische arbeiders-
gemeente.

Zooals hierboven (p, 96 vv,) reeds in bijzonderheden is uit-
eengezet, zijn zeer vele nota\'s met betrekking tot deze quaestie
tusschen Finland en Rusland gewisseld. Een bloemlezing
hieruit vindt men in de van Finsche zijde uitgegeven Wit-
boeken eener-, in het door de Sovjets gepubliceerde Roodboek
andererzijds. Een uitvoerig overzicht der quaestie — vanuit
Finsch standpunt bezien — geeft ook het door Erich voor het
Internationale Gerechtshof voor Finland gehouden pleidooi.
Bovendien vindt men in de door verschillende volkenrechts-
geleerden met betrekking tot de voornaamste punten van het
Oost-Karelische vraagstuk uitgebrachte adviezen een duide-
lijke uiteenzetting van de quaestie. Op verzoek van het in bal-
lingschap verkeerende „Voorloopig Bewind van Karelië" had-
den nl, een aantal Finsche geleerden tot verschillende, op
het gebied van het volkenrecht bekende, Europeesche juristen
een schrijven gericht, waarin hun advies gevraagd werd met
betrekking tot de voornaamste punten van het Oost-Karelische
vraagstuk. Verschillende hunner hadden aan deze uitnoodi-
ging gehoor gegeven en een antwoord ingezonden, nl, prof,
de Visscher te Gent, prof, Lie te Christiania, prof, Berlin te

-ocr page 121-

Kopenhagen, prof. van der Vlugt te Leiden, baron von Staël
Holstein te Stockholm en Dr, Karl Stnipp te Frankfort,

Al deze adviezen zijn door het „Voorloopig Bewind van
Karelië" gebundeld en uitgegeven, 1)

Zonder op den inhoud dezer, uiteraard vaak samenvallende,
adviezen hier in te gaan, stellen wij ons voor, de voornaamste
pimten van het tusschen Finland en Rusland gerezen geschil
hieronder achtereenvolgens te behandelen.

Drie quaesties komen dan in het bijzonder voor behandeling
in aanmerking, nl,:

1, de vraag, of Finland nakoming der artikelen 10 en 11
van het Dorpatsche vredesverdrag kan vorderen;

2, de vraag, of Finland nakoming der in de Russische
declaratie inzake Oost-Karelië\'s autonomie toegekende rechten
kan vorderen;

3,. de vraag, of de vóór het vredesverdrag van Dorpat, bij
decreet der Sovjets van 7 Jimi 1920, ingestelde Karelische
Arbeidersgemeente beantwoordt aan de door Rusland in
vredesverdrag en declaratie beloofde autonomie,

1, De aanspraak op naleving van de artikelen 10 en 11
van het vredesverdrag van Dorpat.

In de eerste plaats zal men dus moeten nagaan, of Finland
gerechtigd is van Rusland nakoming der artikelen 10 en 11
van het Dorpatsche vredesverdrag te vorderen. Betreft het
hier een interne Russische aangelegenheid, waarmede Finland
niets te maken heeft? — het Russische standpxmt. Of mag men
aannemen, dat Finland een volkenrechtelijk vorderingsrecht
tegen Rusland heeft tot nakoming der in de artikelen 10 en 11
neergelegde verplichtingen? — zooals Finland beweert

Ongetwijfeld heeft Rusland in het algemeen gelijk, wanneer

1) AVis des jurisconsultes étrangers sur la question de la Carélie
Orientale (1922—1923), Documents publiés par la Délégation carélienne.
Helsingfors 1923,

La Question Carélienne et le Droit des Gens, Avis consultatif par Karl
Strupp, Documents publiés par la Délégation carélienne, Helsingfors 1924,

-ocr page 122-

het erop wijst, dat een staat zich niet mag mengen in de
interne aangelegenheden van een anderen staat. Dit is inder-
daad een algemeen erkende regel van volkenrecht.

Eveneens is het waar, dat als regel 1) het verleenen van
autonomie aan de bevolking van een bepaalde landstreek of
het toekennen van rechten aan een bepaalde categorie van
burgers tot de interne aangelegenheden van een staat be-
hooren, waarmede andere staten als zoodanig niets te maken
hebben.

Niet minder waar is het echter, dat — wanneer een staat
zich formeel in een internationaal tractaat tegenover een of
meer andere staten verbindt om bepaalde inwendige hervor-
mingen in te voeren of aan een bepaalde categorie zijner
onderdanen zekere rechten te verleenen — eenerzijds deze
staat tegenover die andere staat of staten tot nakoming dezer
beloften gehouden is, andererzijds die andere staat of staten
naleving dezer verplichtingen mogen vorderen.

Dat het inderdaad herhaalde malen voorkomt, dat een staat
zich op deze wijze tegenover een anderen staat verbindt en
dat deze laatste daarop later bepaalde aanspraken baseert,
toont Knud Berlin — welke dit punt in zijn advies in het
bijzonder naar voren brengt — aan de hand van tal van voor-
beelden aan, 2) Zoo wordt hier o.a, gewezen op artikel 1 van
de Weenerslotacte van 9 Juni 1815
3), waarbij Rusland tegen-
over zijn Poolsche onderdanen zekere verplichtingen op zich
nam. Op grond van deze bepaling zijn Engeland en Frankrijk
herhaalde malen bij Rusland opgekomen ten gunste der Polen,
Bij het protocol van 29 Maart 1815 (Annexe 12 van het

1) Finland zelf heeft — buiten tractaten om — ten aanzien van de
bevolking der Alandseilanden in de oplegging van bepaalde eischen met
betrekking tot de aan de Alanders toe te kennen rechten door den
Volkenbondsraad moeten berusten. Vgl. daaromtrent de dissertatie van
Mr. H. A. Colijn: La Décision de la Société des Nations concernant les
Hes d\'AIand. Amsterdam, 1923,

2) Avis des jurisconsultes étrangers sur la question de la Carélie
Orientale (1922—1923). Helsingfors 1923, p. 39,

3) De Martens. Nouv. Rec, tome II p, 379 w.

-ocr page 123-

Weenerverdrag) 1) deed de koning van Sardinië ten behoeve
van het kanton Genève afstand van enkele landstreken, onder
beding (art. 3), dat Genève aan de Katholieke bevolking dezer
streken zekere rechten zou toekennen, In 1822 gaf dit den
koning van Sardinië aanleiding om zich in Genève\'s interne
aangelegenheden te mengen. Zoo moesten ook Holland in
1814 2), Griekenland in 1830 en 1881, Turkije en de nieuw-
gevormde Balkanstaten in 1856 en 1878 zich tegenover de
groote mogendheden verbinden om aan al hun onderdanen —
onafhankelijk van hun godsdienstige overtuiging — bescher-
ming en gelijkheid voor de wet te waarborgen en nooit is
eraan getwijfeld, of de groote mogendheden wel het recht
hadden nu ook nakoming dezer verplichtingen te vorderen,
In zulke gevallen kan ook onder het Volkenbondsrecht het
beroep op de exceptie van onbevoegdheid, bedoeld in lid 8
van artikel 15 van het Pacte, niet erkend worden.

Zoo zal men ook met betrekking tot de Oost-Karelische
quaestie moeten aannemen, dat — hoewel deze quaestie op
zichzelf betrekking heeft op interne Russische aangelegen-
heden, waarmede Finland als zoodanig niets te maken heeft —
Rusland nochtans, nu het zich formeel in het vredesverdrag
van Dorpat tegenover Finland verbonden heeft, verplicht is
de bepalingen van dit verdrag na te komen, terwijl men aan
Finland het recht zal moeten toekennen om nakoming dezer
bepalingen te vorderen,

2, De aanspraak op naleving van de Russische declaratie,

opgenomen in het proces-verbaal der vredesconferentie

van Dorpat.

Is Rusland nu tegenover Finland eveneens verplicht de
tijdens de vredesonderhandelingen van Dorpat afgelegde en

1) De Martens^ Nouv, Rec, tome II p, 177 w,

2) Vgl. de bij art, 8 in het verdrag van 31 Mei 1815 (de Martens, Nouv,
Rec, tome II p, 327 vv.) geïnsereerde „acht artikelen", op 21 Juli 1814
door baron van Nagell namens den Souvereinen Vorst onderteekend (t, a, p,
p, 38 w,).

-ocr page 124-

in het procesverbaal der zittingen opgenomen declaratie inzake
de autonomie van Oost-Karelië na te komen? Ook hier acht
Finland zich gerechtigd nakoming te vorderen. Rusland
daarentegen wijst dezen eisch af, daar het van oordeel is, dat
deze declaratie als een niet-bindende mededeelng moet wor-
den opgevat.

In het voorbijgaan zij in dit verband opgemerkt, dat het
argument, hetwelk Rusland hier te zijner bevrijding aanvoert,
geenszins nieuw is. Toen Rusland zich b.v, in 1886 wilde ont-
slaan van de in art, 59 van het Berlijnsch verdrag van 1878
neergelegde bepaling, dat Batoem tot een vrijhaven gemaakt
zou worden, 1) gebruikte het eveneens het argument, dat men
hier slechts een niet-bindende, eenzijdige mededeeling, geen
internationale verbintenis voor zich had,

In een tot de staten, welke het Berlijnsch verdrag onder-
teekend hadden, met betrekking tot deze quaestie gericht
memorandum — waartegen de Britsche regeering uitdrukkelijk
heeft geprotesteerd — merkte Rusland o,a, op:

„.... le gouvernement impérial ne saurait perdre de vue
que l\'article 59 occupe dans le traité de Berlin une place à
part, car il n\'est pas, comme les autres, le produit d\'un accord
collectif, mais il se borne à enregistrer une déclaration libre
et spontanée de S, M, l\'empereur Alexandre II, d\'impérissable
mémoire...." 2),

Hetzelfde is ook wel beweerd met betrekking tot de Alands-
conventie van 1856 (vgl. hierboven p. 74, noot 1). 3).

1) Artikel 59 van het Berlijnsche verdrag Itüdde:

„S, M, l\'Empereur de Russie déclare que Son intention est d\'ériger
Batoum en port franc, essentiellement commercial."

(De Martens, Nouv, Ree, Gén. 2e série tome III, p. 464.)

2) De Martenis, Nouv, Ree, Gén, 2e série tome XIV, p. 171.

3) Merkwaardig is het in dit verband ook te wijzen op artikel 235 van
de Poolsch-Danziger overeenkomst van Warschau van 24 October 1921,
dat aldus luidt:

„Hat in dem Abkommen und seinen Anlagen ein Teil eine Erklärung
abgegeben, dasz er etwas tun oder unterlassen wird, so wird eine solche
Erklärung als eine Verpflichtung angesehen, die durch den) anderen Teil

-ocr page 125-

Wat zal men nu in dit geval van de Russische declaratie
inzake Oost-Karelië\'s autonomie moeten denken?

In het algemeen kunnen de met den naam ..declaratie" aan-
geduide documenten of uitingen een zeer verschillend karakter
dragen. Ze ktmnen ongetwijfeld een bewuste twee- of meer-
zijdige wilsovereenstemming inhouden en dus geheel en al
gelijk staan met internationale verdragen. Voorbeelden hier-
van vindt men in het advies van Mikaël Lie 1), welke als
zoodanig aanhaalt: de declaratie van Parijs van 1856, de
declaratie van Londen van 1909, de declaraties der Haagsche
vredesconferenties. Ook kan een declaratie dienen tot aan-
vulling of interpretatie van een verdrag, In dit geval staat zij
eveneens gelijk met een internationaal verdrag; zij draagt dan
nl, hetzelfde juridisch karakter als het verdrag, dat zij aan-
vult of interpreteert. Zoo b,v, de declaratie van 1 Februari
1889 2), welke is toegevoegd aan de Haagsche conventie van
6 Mei 1882 betreffende de visscherij op de Noordzee; — de
declaratie van 28 September 1912
3) ter uitvoering van het
Fransch-Duitsch verdrag van 4 November 1911 betreffende
de grens tusschen Kameroen en Fransch Equatoriaal-Afrika.
In deze gevallen vloeit het gqbruik van den term en den
vorm „declaratie" eenvoudig voort uit zekere diplomatieke
usances, waarvan overigens de onvastheid, de willekeurig-
heid bijna, overtuigend blijkt b,v, uit de lectuur van Satow\'s
standaardwerk „Guide to diplomatic practice".

angenommen ist, mithin als ein Einvernehmen im Sinne der Konvention
vom 9, November 1920,"

Blijkbaar hebben Polen en Dantzig, wellicht gedachtig aan de nu en
dan door bepaalde staten aangewende pogingen om zich van hunne inter-
nationale verplichtingen te bevrijden door deze eenvoudig als niet-bindende
mededeelingen te beschouwen, het veiliger geacht uitdrukkelijk in de
tusschei^ hen gesloten overeenkomst te bepalen, dat mogelijke in het ver-
drag voorkomende verklaringen niet als eenvoudige mededeelingen bedoeld
zijn, maar wel degelijk verplichtingen in bet leven roepen,

1) Avis des jurisconsultes étrangers sur la question de la Carélie Orien-
tale (1922—1923), Helsingfors 1923, p, 21, 23,

2) De Martens, Nouv, Rec. Gén, 2e série tome XV, p, 568 w,

3) De Martens. Nouv. Rec, Gén, 3e série tome VII, p, 135 vv.

-ocr page 126-

Naast deze soort declaraties, die slechts een bijzonderen
vorm van internationale verdragen vertegenwoordigen, zijn er
echter ook gevallen, waarin een declaratie volstrekt niet gelijk
staat met een internationaal verdrag. Het kan nl, soms voor-
komen, dat de declaratie als een eenvoudige mededeeling is
bedoeld, welke geen obligatoir karakter draagt en welke door
den staat, die ze aflegde, vrijelijk kan worden gewijzigd of
ingetrokken.

Zoo worden er in den loop van diplomatieke onderhande-
lingen herhaaldelijk dergelijke eenzijdige verklaringen afge-
legd, waarvan niemand het bindend karakter aanneemt, b,v,
omdat zij voorloopige bereidverklaringen inhouden, die alleen
bij bevredigende contraprestaties eenige beteekenis erlangen.

Uit het bovenstaande blijkt dus, dat een declaratie zeer
verschillende beteekenissen kan hebben. Van de omstandig-
heden in ieder bijzonder geval hangt het af, welk juridisch
karakter zij draagt.

Zoo zal men ook bij de Russische declaratie inzake Oost-
Karelië\'s autonomie uit de omstandigheden moeten afleiden,
welk karakter men aan deze declaratie moet toekennen. Men
zal moeten nagaan, of zij zóó nauw samenhamgt met het ver-
drag van Dorpat, dat men haar met dit verdrag op één lijn
kan stellen, dan wel of dit verband ontbreekt en zij als een
eenvoudige niet-bindende mededeeling moet worden be-
schouwd.

Gaat men de te Dorpat gevoerde vredesonderhandelingen
na, dan blijkt al spoedig, dat er tusschen vredesverdrag en
declaratie niet alleen uitwendig, maar ook innerlijk een zeer
nauwe samenhang bestaat.

Reeds bij het begin der vredesconferentie ontstonden tus-
schen Finland en Rusland de grootste moeilijkheden met be-
trekking tot Oost-Karelië. De Finsche regeering — welke van
de zijde der Oost-Kareliërs het speciale verzoek ontvangen
had om hun zaak ter vredesconferentie te bepleiten, daar zij
zelf daartoe niet in de gelegenheid waren — had aan hare
ter vredesconferentie gezonden delegatie met nadruk de be-

-ocr page 127-

hartiging der Oost-Karelische belangen opgedragen, Zoo
eenigszins mogelijk, moesten zij voor
Oost-Karelië het zelf-
beschikkingsrecht erkend trachten te krijgen; niet dan in het
uiterste geval mochten zij op dit punt eenige concessie doen.
De Finsche afgezanten, dienovereenkomstig handelende, ge-
raakten echter weldra in ernstig conflict met de Russische
delegatie, welke van de Finsche voorstellen inzake Oost-
Karelië niets weten wilde, Finland bemoeide zich hier —
aldus merkten de Russische gedelegeerden op — met interne
Russische aangelegenheden: de Russen verzochten Finland
niet, of het den tot Finland behoorenden West-Kareliërs het
zelfbeschikkingsrecht wilde toekennen; evenmin had Finland
zich te bemoeien met het lot der onder Russisch gezag staande
Oost-Kareliërs, Trouwens de door Finland verbreide geruch-
ten, als zouden de Oost-Kareliërs in minder gunstige condities
verkeeren, waren geheel en al ongegrond. Integendeel, zij
verkeerden in zeer gunstige omstandigheden: bij decreet der
Sovjetregeering van 7 Juni 1920 was de „Karelische Arbeiders-
gemeente" reeds als een zelfstandig onderdeel van den Rus-
sischen staat erkend.

Reeds tijdens de derde zitting der vredesconferentie, welke
den 15den Juni 1920 gehouden werd, liepen de opvattingen
van Finland en Rusland met betrekking tot Oost-Karelië zóó
ver uiteen, dat de Finsche afgevaardigde Paasikivi op-
merkte 1):

„II ressort des considérations que la délégation russe vient
d\'exposer à ce propos, que l\'écart entre notre point de vue
et le sien est si considérable, qu\' il n\'y a guère d\'espoir que
nos pourparlers puissent aboutir à un résultat heureux,"

De Russische afgevaardigde Behrsin stelde hierop voor, de
zaak naar de „territoriale commissie" te verwijzen en aan
deze op te dragen om tusschen het Finsche en het Russische
standpunt een compromis te zoeken.

Nadat de Finrien met dit voorstel waren medegegaan, werd

1) Livre blanc finlandais III, p- 16,

-ocr page 128-

de quaestie ter verdere behandeling naar de territoriale com-
missie verwezen. Na langdurige discussies kwam men hier
tenslotte tot overeenstemming. Eenerzijds zag Finland af van
zijn eisch, dat aan Oost-Karelië het zelfbeschikkingsrecht
moest worden toegekend, terwijl het bovendien de Oost-
Karelische gemeenten Repola en Porajärvi, welke het nog
steeds bezet hield, weder aan Rusland teruggaf,. Andererzijds
bewilligde Rusland in de autonomie van Oost-Karelië, Over-
eengekomen werd n,l,, dat Repola en Porajärvi deel zouden
uitmaken van het autonome Oost-Karelië, Bovendien werden
den inwoners van Repola en Porajärvi door Rusland allerlei
rechten toegekend. Al deze bepalingen moesten — aldus was
het voorstel der territoriale commissie — in de artikelen 9 en
101) van het vredesverdrag worden vastgelegd. Daarnaast
zou de Russische delegatie dan nog een declaratie moeten af-
leggen, houdende een nadere uitwerking van Oost-Karelië\'s
autonomie,

In de, op 4 October 1920 gehouden, gemeenschappelijke
zitting van de territoriale, economische en juridische com-
missies werden nu de voorstellen der territoriale commissie
besproken.

Gaat men deze bespreking na, dan blijkt duidelijk, dat er
tusschen de ontworpen artikelen 9 en 10 van het vredes-
verdrag en de Russische declaratie inzake Oost-Karelië\'s
autonomie het nauwste verband bestaat.

Toen na voorlezing van genoemde artikelen gevraagd
werd, of een der aanwezigen nog eenige aanmerking had te
maken, merkte de Finsche afgevaardigde Paasikivi op 2): „Je
n\'ai pas de remarques à faire sur ces articles, mais je voudrais
encore une fois rappeler que l\'on doit, à propos des garanties
à accorder aux habitants de Repola et Porajärvi, insérer dans
le procès-verbal une déclaration de la délégation russe, dont
la teneur n\'a pas encore été discutée avec exactitude. Cette
question reste donc ouverte,"

1) In het vredesverdrag werden dit de artikelen 10 en 11,

2) Livre blanc finlandais III, p, 29,

-ocr page 129-

Het antwoord van den Russischen afgevaardigde Kersjen-
tjev hierop luidde 1): „J\'ai déjà affirmé au cours des pourpar-
lers, que nous ferions une déclaration à ce sujet. Mais je ne
peux rien dire encore au sujet de sa rédaction,"

Zeer duidelijk blijkt hier dus, dat niet alleen Finland, maar
ook Rusland het nauwste verband aannam tusschen vredes-
verdrag en declaratie.

Nog duidelijker blijkt dit, wanneer men let op de elfde vol-
tallige zitting der vredesconferentie, den 5den October 1920
te Dorpat gehouden. 2)

Naar aanleiding van het, hier eveneens voorgelezen, ont-
worpen artikel 9 van het vredesverdrag zeide de Finsche af-
gevaardigde Paasikivi;

„Cet article est lié à la déclaration, dont on a parlé avec
la délégation russe et son Président pendant la séance de la
Commission territoriale; rious pouvons renvoyer cette décla-
ration
à la séance prochaine."

Behrsin, de Russische gedelegeerde, antwoordde hierop:
„Nous allons faire maintenant la déclaration dont il s\'agit.
A mon avis, l\'article lui-même mentionne des garanties, qui
devraient être de nature à satisfaire la délégation finlandaise
et la population des communes précitées, surtout si l\'on tient
compte des garanties spéciales, qui seront accordées à la
population de la Carélie orientale toute entière. Mais puisque
la délégation finlandaise l\'exige, nous nous efforcerons d\'ar-
river à une décision conforme aux opinions émises sur la
rédaction de cette déclaration."

Zoowel de Russische als de Finsche gedelegeerde be-
schouwen hier de declaratie inzake Oost-Karelië\'s autonomie
als een nadere uitwerking der reeds in beginsel in het vredes-
verdrag zelf neergelegde autonomie van Oost-Karelië.

Kan men dus in de eerste plaats langs den weg der histo-
rische interpretatie uit de te Dorpat gevoerde vredesonder-

1) Livre blanc finlandais III, p. 29,

2) T,ap„ p. 30,

-ocr page 130-

handelingen afleiden, dat er tusschen declaratie en vredes-
verdrag het nauwste verband bestaat, dit verband blijkt in de
tweede plaats zeer duidelijk, wanneer men den tekst der ar-
tikelen 10 en 11 van het vredesverdrag en van de declaratie
nauwkeurig beziet en den logischen samenhang der Russische
beloften opspoort. Dan toch blijkt eveneens — op dit punt
wordt door de Visscher in zijn advies 1) zeer sterk de nadruk
gelegd — dat de declaratie slechts te beschouwen is als een
uitwerking der in beginsel in het vredesverdrag zelf reeds
neergelegde autonomie van Oost-Karelië.

De in het vredesverdrag aan de Oost-Karelische gemeenten
Repola en Porajärvi toegekende rechten zijn n,l. slechts te
verwezenlijken binnen het kader eener aan Oost-Karelië in
zijn geheel toegekende autonomie. Immers artikel 10 van het
vredesverdrag bepaalt o,m.:

„.... ces communes (Repola et Porajärvi) seront réincor-
porées dans l\'Etat russe et
attachées au Territoire autonome
de la Carélie de l\'Est
2) qui comprendra la population caré-
lienne ----"

Trouwens ook de Russische declaratie met betrekking tot
de gemeenten Repola en Porajärvi gaat uit van dit nauwe ver-
band tusschen vredesverdrag en declaratie. Zij toch vangt
aldus
aan 3):

„La Délégation; russe estime que les habitants des com-
munes de Repola et de Porajärvi sont entièrement sauve-
gardés par les clauses insérées au Traité de Paix
ainsi que
par les droits d\'autonomie dont jouira toute la région auto-
nome de la Carélie de l\'Est."

Waar dus zoowel bij een nadere beschouwing der Dorpat-
sche vredesonderhandelingen, alsook bij een nauwkeuriger
onderzoek van den tekst van het vredesverdrag blijkt, dat
er tusschen vredesverdrag en declaratie een zeer nauw ver-

Ij Avis des jurisconsultes étrangers sur la question de la Carélie Orien-
tale (1922—1923), p, 14 w,

2) Deze en volgende cursiveeringeo zijn van de schrijfster.

3) Livre blanc finlandais (février 1922), p. 7.

-ocr page 131-

band bestaat, zal men moeten aannemen, dat de declaratie
hetzelfde karakter als het vredesverdrag draagt. Aan Fin-
land zal men derhalve het recht moeten toekennen om ook
nakoming der in de declaratie neergelegde verplichtingen te
vorderen.

Nam men dit niet aan en kende men overwegende be-
teekenis toe aan den veelal min of meer toevalligen vorm,
waarin tijdens onderhandelingen bepaalde wederzijdsche con-
cessies op moeilijke punten gekleed worden, dan zou in de
internationale betrekkingen een element van onoprechtheid
worden ingevoerd, dat met een op goede trouw gebaseerde
rechtsorde onvereenigbaar is,

3. De Karelische Arbeidersgemeente.

Tenslotte nog het laatste punt, waarop Rusland en Finland
ten aanzien dezer quaestie van meening verschillen: de vraa^
of de vóór het verdrag van Dorpat, bij decreet van het Pan-
russisch Centraal Uitvoerend Comité van 7 Juni 1920 1), in-
gestelde „Karelische Arbeidersgemeente" beantwoordt aan
de door Rusland in vredesverdrag en declaratie beloofde
autonomie. Rusland meent van wel, Finland acht dit niet
alzoo.

Ook ten aanzien van dit punt zal men Finland\'s standpunt
moeten deelen. Al kent men de toestanden in Oost-Karelië
slechts uit de partijdige mededeelingen dienaangaande hetzij

1) De tekst van dit decreet liiidt in Fransche vertaling als volgt:

„Dans le but d\'intensifier la lutte pour l\'affranchissement social des
travailleurs de Carélie, le Comité Central Exécutif Panrusse décide de:

1, Constituer avec les localités des Gouvernements d\'Olonetz et d\'Ar-
khangel peuplées de Caréliens, l\'unité régionale de la Commune Ouvrière
de Carélie, conformément à l\'article II de la Constitution.

2, Charger le Comité carélien, composé des camarades Edouard Gulling,
Jakob Miakki et Basile Koudjiev, de commencer immédiatement les pré-
paratifs pour la convocation du Congrès des Soviets de la Commune
Ouvrière de Carélie, lequel déterminera l\'organisation des institutions du
pouvoir dans ladite Commune,"

(Livre Rouge, p. 63; Livre vert carélien, p, 135),

-ocr page 132-

van Russische, hetzij van Finsche zijde gedaan, en al zal men
dus geen zuivere vergelijking kunnen maken tusschen den
toestand, waarin Oost-Karelië feitelijk verkeert en den toe-
stand, zooals die volgens de in vredesverdrag en declaratie
gedane beloften behoorde te zijn, toch zal men in elk geval
de juistheid van het Russische standpunt moeten loochenen:
dat door het enkele bestaan van de reeds vóór het vredes-
verdrag van Dorpat ingestelde „Karelische Arbeidersge-
meente" aan de in vredesverdrag en declaratie vervatte
autonomie-belofte zou zijn voldaan.

Immers, was dit het geval, dan zou de Russische declaratie
inzake Oost-Karelië\'s autonomie geen internationale verplich-
tingen in het leven geroepen hebben — gelijk Finland aan-
neemt —, maar had zij — gelijk Rusland\'s opvatting is —
slechts een eenvoudige mededeeling behelsd met betrekking
tot een reeds lang in Oost-Karelië bestaanden toestand. Zij
had dan slechts de beteekenis gehad eener „informatie", wat,
gezien het nauwe verband, waarin zij, gelijk in het vooraf-
gaande is aangetoond, tot het vredesverdrag staat en gezien
het karakter van een compromis, dat de regeling van Dorpat
vertoont, niet aannemelijk is.

Tenzij men zou aannemen, dat ook het vredesverdrag zelf
met betrekking tot de Oost-Karelische quaestie geen ver-
plichtingen in het leven riep, doch slechts mededeelingen be-
vatte, Een opvatting, welke echter alle waarschijnlijkheid
mist, aangezien het Dorpatsche vredesverdrag juist een aan-
eenschakeling is van wederzijdsche rechten en verplichtingen.

Het zou intusschen wellicht nog denkbaar zijn, dat de in
het procesverbaal opgenomen declaratie door Rusland zelf
als méér dan een bloote inlichting over een sedert eenigen
tijd bestaanden toestand, en wel inderdaad als een belofte,
opgevat is en dat zij toch op de „Karelische arbeiders-
gemeente" betrekking heeft. Men zou haar nl, zóó kunnen
interpreteeren, dat zij de (eenzijdige) belofte inhield, dat
deze eenmaal ingestelde „autonome" gemeenschap ook in
de toekomst gehandhaafd zou blijven. Maar ook die inter-

-ocr page 133-

pretatie is niet te aanvaarden, omdat zij alleen aannemelijk
is in de veronderstelling, dat deze „Arbeidersgemeenschap"
een verwezenlijking inhield van de gedachte van zelfbeschik-
king voor het Karelische volk. Nu is het volkomen waar, dat,
zooals ook uit de considerans van het Sovjetdecreet van 7 Juni
1920 {vgl, boven p, 123 noot 1) blijkt, de officieele leer der
Sovjets onder het zelfbeschikkingsrecht der „volkeren" het
zelfbeschikkingsrecht van de arbeiders- en boerenklasse der
volkeren 1) verstaat, doch een zóózeer tegen de normale op-
vattingen indruischende opvatting kan bij een interpretatie-
geschil met staten, die de normale opvatting van dit beginsel
aanhangen, nimmer den doorslag geven.

Tenslotte gaat in dit verband ook het beroep, door Rusland
op den tekst van het vredesverdrag gedaan, allerminst op,

In een den 17den October 1922 tot de Finsche Regeering ge-
richte nota 2) heeft Rusland nl. opgemerkt, dat de Fransche
tekst van het vredesverdrag op verschillende plaatsenl afweek
van de Finsche, Russische en Zweedsche teksten. Ook bij
artikel 10 was dit het geval. Stond hier in\' den Franschen
tekst, dat de gemeenten Repola en Porajärvi gevoegd zouden
worden bij het autonome territoir van Oost-Karelië „qui
com-
prendra
la population carélienne des gouvernements d\'Ar-
khangel et d\'Olonetz et
jouira du droit des nations de disposer
d\'elles-mêmes", in de Finsche, Russische en Zweedsche tek-
sten was hier geen toekomende, maar een tegenwoordige tijd
gebruikt.

Finland kon dus niet — dit was tenslotte Rusland\'s con-
clusie — uit het feit, dat in den Fran\'schen tekst een futurmn
gebezigd was, afleiden, dat in het vredesverdrag van Dorpat

1) Vgl, ook de talrijke, door Dennis, The foreign policies of Soviet Rus-
sia, p, 179 en 180, 247 enz,, aangehaalde uitingen in dien geest in del bolsje-
wistische officieele pers en litteratuur, o,a, in de Izvestia van 8 December
1917 (met betrekking tot de Oekraine) en van 26 Februari 1918 (met be-
trekking tot Toerkestan); „We mean by self-determination of peoples the
self-determination of the laboring classes,"

2) Livre blanc finlandais II, p, 8 w.

-ocr page 134-

met het autonome Oost-Karelië een in de toekomst te vormen,
geheel nieuwe organisatie bedoeld was. Uit de Finsche, Rus-
sische en Zweedsche teksten, waar geen futurum maar een
praesens gebezigd was, bleek veeleer het tegendeel.
Deze opvatting van Rusland is echter niet juist,
In de eerste plaats bepaalt artikel 38 van het Dorpatsche
vredesverdrag uitdrukkelijk, dat de Fransche tekst volkomen
gelijk staat met de andere teksten. Immers artikel 38 luidt in
den Franschen tekst aldus:

„Le présent traité est fait en finnois, en suédois et en russe,
et tous les textes feront foi. Lors de l\'échange des documents
de ratification, les Puissances contractantes signeront le texte
français du présent traité, qui fera également foi,"

Uit het feit, dat drie teksten een tegenwoordigen, één tekst
slechts een toekomenden tijd bezigt, mag men nu niet afleiden,
dat de in de drie teksten voorkomende term de juiste is. Dit
ware in strijd met de in het vredesverdrag erkende gelijk-
waardigheid der verschillende teksten en met de blijkbare
bedoeling om in den Franschen tekst een gemeenschappe-
lijken, voor allen begrijpelijken tekst te maken,

In de tweede plaats dient opgemerkt te worden, dat de
Zweedsche, Finsche en Russische taal dikwijls een tegenwoor-
digen tijd gebruiken ter aanduiding van een nabijzijnde toe-
komst, In een den 19den Juni 1923 aan Rusland gezonden
nota 1) geeft Finland hiervan meerdere voorbeelden. Zoo wor-
den hier o,a, aangehaald de artikelen 1, 4, 5, 14, 19, 20 en 29
van het Dorpatsche vredesverdrag en verschillende bepalingen
uit oudere Russische tractaten, welke eveneens een tegen-
woordigen tijd bezigen ter aanduiding van een toekomstige
gebeurtenis.

Inderdaad bestaat er dus geen verschil tusschen den Fran-
schen tekst eenerzijds, de drie andere teksten aan den
anderen kant.

Ook dit argument van Rusland gaat dus niet op.

1) Livre blanc finlandais II, p, 64 w.

-ocr page 135-

Samenvatting,

De Oost-Karelische quaestie tenslotte nog eens in haar ge-
heel samenvattende, komt men dus tot deze conclusies:

Finland heeft het recht van Rusland nakoming te vorderen
der artikelen 10 en 11 van het Dorpatsche vredesverdrag,

Finland heeft eveneens hét recht nakoming der in de Rus-
sische declaratie inzake Oost-Karelië\'s autonomie neergelegde
verplichtingen te vorderen,

De reeds vóór het verdrag van Dorpat in Oost-Karelië inge-
stelde „Karelische Arbeidersgemeente" beantwoordt niet aan
de door Rusland in vredesverdrag en declaratie beloofde
autonomie,

C, DE UITSPRAAK VAN HET PERMANENTE HOF
VAN INTERNATIONALE JUSTITIE,

Zooals in de Inleiding tot dit hoofdstuk reeds uiteengezet is
(p. 90 vv,), heeft het Permanente Hof van Internationale Jus-
titie tenslotte gemeend de hem op 27 April 1923 door den
Conseil voorgelegde vraag, luidende:

„Les articles 10 et 11 du Traité de Paix entre la Finlande
et la Russie, signé à Dorpat le 14 octobre 1920, ainsi que la
Déclaration y annexée de la Délégation russe concernant
l\'autonomie de la Carélie orientale, constituent-ils des enga-
gements d\'ordre international obligeant la Russie vis-à-vis de
la Finlande à l\'exécution des dispositions y contenues?"
niet te kunnen beantwoorden.

In zijn uitspraak van 23 Juli 1923, waarin dit gevoelen tot
uitdrukking kwam, voerde het Hof drie argumenten ter moti-
veering daarvan aan,

1. In de eerste plaats wees het Hof erop, dat Rusland geen
toestemming gegeven had om de Oost-Karelische quaestie aan
het Hof voor te leggen. Het Hof achtte het nu met Rusland\'s
onafhankelijkheid in strijd, indien het desondanks een ,,avis
consultatif" in deze quaestie uitbracht,
„11 résulte de ce qui précède que l\'avis demandé à la Cour

-ocr page 136-

porte sur un différend actuellement né entre la Finlande et
la Russie,
La Russie n\'étant pas Membre de la Société des
Nations, il s\'agit d\'un cas prévu à l\'article 17 du Pacte. 1)
D\'après cet article, en cas de différend entre deux Etats,
dont un seulement est Membre de la Société, l\'Etat étranger
à la Société est invité à se soumettre aux obligations qui s\'im-
posent aux Membres aux fins de règlement du différend; si
cette invitation est acceptée, les dispositions des articles 12
à 16 s\'appliquent sous réserve des modifications jugées néces-
saires par le Conseil.
Cette règle ne fait du reste que recon-
naître et appliquer un principe qui est à la base même du
droit international: le principe de l\'indépendance des Etats.
Il est bien établi en droit international qu\'aucim Etat ne
saurait être obligé de soumettre ses différends avec les autres
Etats soit à la médiation, soit à l\'arbitrage, soit enfin à n\'im-
porte quel procédé de solution pacifique, sans son consente-
ment. Ce consentement peut être donné une fois pour toutes
sous la forme d\'une obligation librement acceptée; il peut,
par contre, être donné dans un cas déterminé, en dehors de
toute obligation préexistante, La première hypothèse se vérifie
pour les Membres de la Société des Nations: ayant accepté
le Pacte, ils se trouvent sous l\'obligation qui résulte des dis-
positions du Pacte concernant le règlement pacifique des
différends internationaux.
Il en est autrement pour les Etats
non-Membres: ils ne sont pas liés par le Pacte. La soumission
d\'un différend, qu\'ils auraient avec un Etat Membre de la
Société des Nations, aux méthodes de règlement prévues par
le Pacte, ne saurait résulter que de leur consentement. Or,
le consentement de la Russie n\'a jamais été donné;
par contre,
elle a nettement et à maintes reprises déclaré qu\'elle n\'accepte
aucune intervention de la Société des Nations dans son diffé-
rend avec la Finlande, Les refus que la Russie avait déjà
opposés aux démarches suggérées par le Conseil ont été renou-
velés lorsque la requête d\'avis lui a été notifié. Par consé-

1) Deze ea de volgende cursiveeringen zijn van de schrijfster.

-ocr page 137-

quent, la Cour se voit dans l\'impossibilité d\'exprimer un avis
sur un différend de cet ordre." l)

2, In de tweede plaats merkte het Hof op, dat de Oost-
Karelische quaestie in hoofdzaak een feitelijke vraag betrof,
welke moeilijk zonder medewerking van beide partijen kon
worden opgelost:

„La Cour estime qu\'il y a encore d\'autres raisons peremp-
toires pour lesquelles tout effort de la Cour de traiter la
question actuelle serait inopportun. Le point de savoir si la
Finlande et la Russie ont passé im contrat, d\'après les termes
de la Déclaration concernant l\'autonomie de la Carélie orien-
tale, est en réalité un point de fait, Y répondre impliquerait
le devoir de rechercher quelles preuves seraient de nature à
éclairer la Cour sur la force relative des thèses avancées à
ce propos par la Finlande et la Russie, et de faire comparaître
tel témoin que nécesscdre, La Russie refusant de prendre part à
une enquête de ce genre, la Cour serait très embarrassée pour
la mener à bien. Il paraît, en effet, douteux que la Cour puisse
obtenir les renseignements matériels nécessaires pour lui per-
mettre de porter un jugement sur la question de fait qui est
celle de savoir quel fut l\'objet de l\'accord des parties, La Cour
ne saxirait aller jusqu\'à dire qu\'en règle générale une requête
poiu: avis consultatif ne puisse impliquer tme vérification de
faits; mais, dans des circonstances ordinaires, il serait cer-
tainement utile que les faits sur lesquels l\'avis de la Cour
est demandé fussent constants: le soin de les déterminer ne
devrait pas être laissé à la Cour elle-même," 2)

3, In de derde plaats voerde het Hof aan, dat het voor de
door het Hof gebezigde argumenten geen overwegend verschil
maakte, dat het hier geen geschil had op te lossen, doch
slechts een advies had te geven:

„La Cour se rend compte qu\'elle n\'est pas invitée à trancher
un différend, mais à donner un avis consultatif. Cependant,

1) Publications de la Cour Permanente de Justice Internationale. Série
B, n». 5, p. 27, 28.

2) T. a, p,, p. 28,

-ocr page 138-

cette circonstance ne modifie pas essentiellement les considé-
rations ci-dessus, La question posée à la Cour n\'est pas de
droit abstrait, mais concerne directement le point essentiel du
conflit entre la Finlande et la Russie, et il ne peut y être
répondu qu\'à la suite d\'une enquête sur les faits qui soiit à
la base de l\'affaire.
Répondre à la question équivaudrait en
substance à trancher un différend entre les parties. La Cour,
étant une Cour de Justice, ne peut pas se départir des règles
essentielles qui dirigent son activité de tribunal, même lors-
qu\'elle donne des avis consultatifs." i)

Over deze uitspraak van het Hof is zeer verschillend ge-
oordeeld. Eenerzijds is ze hoogelijk geprezen, andererzijds ten
scherpste afgekeurd. Trouwens ook het Hof zelf was met be-
trekking tot deze beslissing ten zeerste verdeeld. Van de elf
rechters konden vier zich met de opvatting der meerderheid
niet vereenigen. De vice-president Weiss, benevens dc rech-
ters Nyholm, de Bustamante en Altamira deden aan het slot
van het advies de verklaring opnemen, dat zij zich met de
opvatting der meerderheid, als zou het Hof hier geen advies
kunnen geven, niet konden vereeriigen.

Tenslotte over deze uitspraak van het Hof nog enkele op-
merkingen.

Al dadelijk kan men erop wijzen, dat het Hof zijn onaf-
hankelijkheid als internationaal gerechtshof — ook tegenover
den Volkenbond — sterk gevoeld heeft. Immers het heeft zich
op het standptmt gesteld, dat het niet steeds verplicht is een
advies te geven, wanneer Conseil of Assemblée erom vragen.
Een standpunt, dat geenszins algemeen aanvaard wordt. In-
tegendeel, verschillende auteurs nemen aan, dat het Hof steeds
verplicht is een advies te geven, wanneer Conseil of Assem-
blée dit advies slechts in den vereischten vorm hebben ver-
zocht. Zoo zegt b.v. Magyari: 2)

„Der Gerichtshof ist verpflichtet, über die Aufforderung des

1) T, a, p„ p, 28 en 29,

2) Magyari, Die internationale Schiedsgerichtsbarkeit im Völkerbunde,
Berlin 1922, p, 146,

-ocr page 139-

Rates oder der Bundesversammlung Gutachten abzugeben.
Unzuständig darf er sich niemals erklären, denn! seine Begut-
achtungspflicht ist eine ganz unbeschränkte."

En Strupp merkt te dezen aanzien op: 1)

„La Cour, en refusant de doimer l\'avis demandé, a méconnu
sa position comme organe de la Société des Nations, Cette
qualité ne comporte pas, il est presque superflu de le dire,
une dépendance de la Cour vis-à-vis de celle-là, influant son
indépendance juridique. Cela ressort clairement de l\'article 2
du Statut de la Cour: „La Cour... est xm corps de magistrats
indépendants." Mais vis-à-vis des deux organes de la Société,
l\'Assemblée et le Conseil, la qualité d\'organe se montre, en
tant que cette position intéresse ici, par le devoir indéniable
de donner sur demande des avis consultatifs."

Zelfs beroept Strupp zich hierbij op het Pacte, n.1. op ar-
tikel 14, Inderdaad luidt de Fransche tekst van artikel 14 zeer
imperatief:

„... Cette Cour connaîtra de tous différends d\'un caractère
international que les Parties lui soumettront. Elle donnera
aussi des avis consultatifs sur tout différend ou tout point,
dont la saisira la Cour ou l\'Assemblée".. De Engelsche tekst
van artikel 14 is echter anders geredigeerd:

„.,. The Court shall be competent to hear and determine
any dispute of an international character which the parties
thereto submit to it. The Court may also give an advisory
opinion upon any dispute or question referred to it by the
Council or by the Assembly."

Waar dus de redactie van den Engeischen tekst zoo aan-
merkelijk verschilt van die van den Franschen tekst, zal men
moeilijk kunnen aannemen, dat men in den Franschen tekst
artikel 14 opzettelijk zoo imperatief heeft gesteld om daar-
mede aan te duiden, dat het Hof steeds verplicht zou zijn,
wanneer Conseil of Assemblée dit vragen, een advies te
ëeven. Dit te minder, daar een dergelijke opvatting nood-

1) La Question Carélienne et le Droit des Gens, Avis consultatif par
Karl Strupp. 1924, p, 32.

-ocr page 140-

wendig de onafhankelijkheid van het Hof en tegelijk daarmede
het vertrouwen der staten in \'sHofs beslissingen zou ver-
zwakken.

Heeft het Hof zijn eigen onafhankelijkheid dus zeer sterk
gevoeld, ook de onafhankelijkheid der staten is met kracht
door het Hof verdedigd.

Immers het eerste argiunent, dat het Hof tot motiveering
zijner beslissing aanvoert, is dit: Rusland heeft geen toe-
stemming gegeven om de Oost-Karelische quaestie aan het
Internationale Hof voor te leggen. Het Hof zou nu in conflict
komen met Rusland\'s onafhankelijkheid als souvereine staat,
indien het desondanks een „avis consultatif" in deze zaak uit-
bracht, Trouwens het Hof zou, zoo het dit deed, ook in strijd
met artikel 17 van het Pacte — welk artikel hier van toe-
passing is — handelen. Ook artikel 17 van het Pacte is nl.
gebaseerd op het beginsel van de onafhankelijkheid der staten.
Gaf het Hof nu, zonder Rusland\'s toestemming hiertoe ont-
vangen te hebben, een advies, dan zou het ook met artikel 17
van het Pacte in conflict komen.

Hoewel men het ongetwijfeld zal moeten toejuichen, dat
het Hof de onafhankelijkheid der staten met zooveel kracht
heeft verdedigd, doet de door het Hof gebezigde argumentatie
toch enkele vragen rijzen en wel vooral:

1. Heeft het Hof wel een juiste interpretatie gegeven van
artikel 17 van het Pacte?

2. Zou het inderdaad met Rusland\'s onafhankelijkheid in
strijd zijn geweest, indien het Hof hier, hoewel Rusland geen
toestemming gegeven had om de zaak door het Hof te laten
behandelen, toch een advies had gegeven?

De eerste vraag wordt ontkennend beantwoord in een ar-
tikel van Salvioli, onlangs in de „Rivista di diritto inter-
nazionale" verschenen en getiteld: „La Corte permanente di
giustizia internazionale". 1)

1) Rivista di diritto internazionale 1924, speciaal p, 308 w.

-ocr page 141-

Handelend over de consultatieve werkzaamheid van het
Hof, beziet Salvioli hier onder meer de quaestie, of het Hof
bij een geschil tusschen een Bondslid en een niet-Bondslid,
ondanks de weigering van het niet-Bondslid om de zaak in
eenigerlei vorm voor het Hof te brengen, toch op verzoek van
Raad of Bondsvergadering een „avis consultatif" kan geven.
Artikel 17 van het Pacte wordt in dit verband wat nader
bezien.

Het eerste lid bepaalt, dat in geval zich een geschil voor-
doet tusschen twee staten, waarvan slechts één of waarvan
geen van beiden lid is van den Volkenbond, die staat of staten,
welke geen lid zijn van den Bond, uitgenoodigd worden zich,
op door den Conseil nader te bepalen voorwaarden, aan de
voor Bondsleden bij regeling hunner geschillen geldende voor-
schriften te onderwerpen. Wordt deze uitnoodiging aan-
genomen 1), dan worden de artikelen 12 tot 16 van het
Pacte — met de noodige wijzigingen — toegepast,

In het tweede lid van artikel 17 wordt voorgeschreven, dat
de Conseil na het zenden dezer uitnoodiging een enquête moet
openen betreffende de omstandigheden van het geschil en de
maatregelen moet voorstellen, die hem in het gegeven geval
het best en het meest doeltreffend voorkomen,

Salvioli is nu van oordeel, dat deze in het tweede lid ge-
noemde enquête niet wordt afgebroken, in geval de staat, niet-
Volkenbondslid een afwijzende houding aanneemt met be-
trekking tot de in het eerste lid genoemde uitnoodiging. Ook
in dat geval moet, volgens hem, dé Conseil maatregelen tot
oplossing van de quaestie voorstellen. Immers, elke rechstorde
voorziet ook in de bescherming harer leden tegen schendingen
door buitenstaanders. Zoo ook de door den Volkenbond in
het leven geroepen rechtsorde. Ware bij een geschil tusschen
een Bondslid en een niet-Bondslid de weigering van den

1) De variant, dat de uitnoodiging niet wordt aangenomen, wordt in het
derde lid uitdrukkelijk besproken, doch alleen voor het geval, dat de af-
wijzing gevolgd wordt door oorlogsdaden, wat zich hier niet heeft voor-
gedaan.

-ocr page 142-

buitenstaander voldoende om den Bond te laten terugtreden,
dan zou dus het in het geschil gewikkelde Bondslid door den
Bond onbeschermd gelaten worden, wat niet aannemelijk is.
Trouwens, ook de in artikel 17 gebruikte woorden „inviter"
en „invitation" mogen hier niet op een dwaalspoor leiden.
Het Pacte verbergt op verschillende plaatsen achter zachte
woorden harde realiteiten. De situatie is deze, dat de Conseil
den buitenstaander uitnoodigt een keus te doen tusschen arbi-
trage (artikel 13 Pacte) of onderzoek voor den Raad (artikel
15) en inmiddels een voorloopige enquête opent. Weigert de
buitenstaander beide, dan behoeft, op dien grond alleen, de
enquête nog niet gestaakt te worden. Zij toch dient niet alleen
tot voorbereiding van de oplossing van het geschil, in geval
de in het eerste lid van artikel 17 genoemde invitatie wordt
aangenomen, maar tevens tot voorlichting van den Conseil,
ingeval deze zich genoopt ziet, overeenkomstig het tweede lid
van artikel 17, zekere maatregelen voor te stellen. Ook in geval
het niet-Bondslid de in artikel 17 lid 1 genoemde invitatie van
de hand wijst, kan de Conseil dus een enquête openen of een
eenmaal geopende enquête voortzetten. Bij deze enquête zal
de Conseil nu ook aan het Hof een ,,avis consultatif" kunnen
vragen. En het Hof zal verplicht zijn dit te geven, daar het
advies hier niet gevraagd wordt in de procedure van artikel 15
(waarin beide partijen in geschil toestemmen moeten), maar
als vóór-instantie om tot het in artikel 17 lid 2 genoemde
voorstel te komen (dat geen toestemming^ van beide partijen
eischt),

Aldus de opvatting van Salvioli, welke ongetwijfeld als
interpretatie van artikel 17 van het Pacte zeer aannemelijk is.
Daarbij doet zich dan echter één moeilijke en principieele
vraag voor, nl, deze: Is artikel 17 — aldus opgevat — wel in
overeenstemming met de algemeene normen van volkenrecht?
Wanneer de staat, niet-Volkenbondslid de uitnoodiging, in het
eerste lid van artikel 17 bedoeld, heeft afgewezen, waarop
steimt dan de werkzaamheid van den Bond? Hoe is artikel 17,
naar Salvioli\'s interpretatie, te verzoenen met het beginsel van

-ocr page 143-

de onafhankelijkheid der staten, welke vreemd zijn aan het
Pacte en deszelfs verplichtingen niet hebben aanvaard?

Ziedaar, op verschillende wijzen geformuleerd, de vraag,
welke bij deze interpretatie van artikel 17 zich voordoet.

Op deze vraag zal geen ander antwoord mogelijk zijn dan
dit: dat het Pacte in artikel 17 op ongeoorloofde wijze zijn
gezag over de niet-Volkenbondsleden tracht uit te breiden.

Ook Schücking en Wehberg komen in htm commentaar op
het Pacte tot deze conclusie, 1) „Der Völkerbund sucht, um
seine Zwecke zu erreichen, für gewisse Fälle seine Herrschaft
aiich auf die nicht-Mitglieder auszudehnen", aldus merken
zij op bij de behandeling van artikel 1 vaii het Pacte.
Terwijl verschillende bepalingen van het Pacte (artt, %
20, 23, 24 en 25) zich in beginsel slechts tot de Bondsleden
uitstrekken, „wird, wo es sich um Aufrechterhaltung des Welt-
friedens handelt, der Versuch gemacht, eine Art passiver Mit-
gliedschaft der Auszenseiter in dem Sinne zu schaffen, dasz
der Völkerbund sich ihnen gegenüber Rechte, ihnen selbst
aber Pflichten zuweist,"

In dit verband worden, behalve de artikelen 3 lid 3 en
4 lid 4, in het bijzonder ook de artikelen 11 en 17 genoemd,
waarin — naar het oordeel der commentatoren — „der Völ-
kerbund sich einfach das Recht der
Intervention vindiziert,"

„Darüber dasz dieses Recht tatsächlich beansprucht wird,
kann kein Zweifel mehr herrschen, wenn man den Art. 17
betrachtet.... Daraus spricht die rechtliche Anschauung, als
ob auch für ein Nichtmitglied des Völkerbundes die rechtliche
Verpflichtung bestünde,\'seine Konflikte in den vom Völker-
bunde vorgesehenen Formen zum Austrag zu bringen, und
indirekt wird eine solche Verpflichtung ausgesprochen. Prak-
tisch läuft das hinaus auf eine wesentliche Einschränkimg des

ius belli ac pacis für alle Nichtmitgliederstaaten____" Ook

wanneer beide staten in geschil buiten den Bond staan, geldt
dit en „nimmt das Statut des Völkerbundes augenscheinlich

1) Die Satzung des Völkerbundes, kommentiert von Walther Schücking
und Hans Wehberg, Berlin 1924 (2e druk), p, 168 w.

-ocr page 144-

eine bewaffnete Intervention in Aussicht, Wir haben hier also,
wie gesagt, den Versuch auf der einen Seite, die Nichtmit-
glieder in ihrem jus belli ac pacis zu beschränken, und auf
der anderen Seite, damit korrespondierend, für den Völker-
bund ein Recht der Intervention in Streitigkeiten von Nicht-
mitgliedern untereinander oder mit Bundesmitgliedem zu
schaffen. Auch das letzere wäre eine Abändenmg des gel-
tenden Völkerrechts.,.."

Schücking en Wehberg — welke, evenals Salvioli, aan-
nemen, dat de Conseil de in het tweede lid van artikel
17
genoemde enquête kan instellen of voortzetten, öok al heeft
de staat, niet-Volkenbondslid de in het eerste lid genoemde
invitatie van de hand gewezen — achten dus ook artikel
17
in strijd met de algemeene regels van volkenrecht.

Interpreteert men artikel 17 echter, zooals het Hof dat ge-
daan heeft, dan vervalt, althans ten deele, het conflict tus-
schen artikel
17 eenerzijds, de algemeene volkenrechtsnormen
andererzijds. Immers, volgens de opvatting van het Hof is
artikel
17 juist gebaseerd op het beginsel van de onafhanke-
lijkheid der staten. Het Hof heeft zoodoende de algemeene
volkenrechtsnormen gevolgd. Het heeft deze echter niet
tegenover artikel
17 geplaatst, maar artikel 17 aldus geïnter-
preteerd, dat het met deze normen in overeenstemming is.
Door aldus te handelen, heeft het Hof zich een zeer moeilijke
positie bespaard. Immers had het artikel
17 opgevat in den
geest van Salvioli en Schücking, dan was het voor deze
buitengewoon netelige quaestie komen te staan: moet het
Hof het Pacte altijd toepassen, ook dan, wanneer het in strijd
is met de algemeene normen van volkenrecht? Een vraag,
welker oplossing voor het Hof niet gemakkelijk zou zijn ge-
weest. Eenerzijds toch zou het Hof, als Internationaal Ge-
rechtshof, de algemeene volkenrechtsnörmen niet ter zijde
hebben kunnen schuiven. Andererzijds zou het als orgaan van
den Volkenbond, moeilijk zekere bepalingen van het Pacte
als volkenrechtelijk nietig of als strijdig met het volkenrecht
buiten toepassing hebben kunnen laten.

-ocr page 145-

Door artikel 17 zóó te interpreteeren, dat het met de alge-
meene volkenrechtsnormen overeenstemt, heeft het Hof zich
deze moeilijkheid echter bespaard.

Naast de vraag of het Hof een juiste interpretatie van ar-
tikel 17 gegeven heeft, stelden wij boven in de tweede plaats
de vraag, of het wel in strijd met het beginsel van de on-
afhankelijkheid der staten gehandeld zou hebben, zoo het in
dit geval — ook al had Rusland geen toestemming gegeven tot
een behandeling der zaak door den Volkenbond — toch een
„avis consultatif" gegeven had. Immers het Hof had hier geen
„arrêt" uit te spreken, doch slechts een „avis" te geven,

Tusschen beide bestaat inderdaad groot verschil. Draagt het
arrest een obligatoir karakter, door het advies wordt niemand
gebonden, zelfs niet de Conseil of de Assemblée, welke om
het advies gevraagd hebben. Zoo merkt Strupp b,v, te dezen
aanzien op 1);

„II n\'y a pas de différence entre tm avis de la Cour et un
avis demandé à une personne privée, im jurisconsulte par
exemple, abstraction faite de ce que celui-ci peut refuser, tandis
que la Cour de Justice internationale ne le peut pas, et de ce
qu\'un avis d\'elle, vu sa position comme Tribimal mondial, est
doté d\'une autorité unique. Mais dans l\'un des deux cas comme
dans l\'autre, nous nous trouvons en présence de la formule
bien connue; „res inter alios acta alii nec nocet nec prodest,"
Et un avis demandé à la Cour par la Société est juridiquement
toujours, pour les Etats intéressés, une res inter alios,"

Ook al zal men het niet in allen deele eens kunnen zijn met
deze uitspraak van Strupp, dit zal men ongetwijfeld toch
moeten toegeven, dat er tusschen een arrest en een advies,
in het bijzonder wat de rechtsgevolgen betreft, een belangrijk
verschil bestaat. Voor de arresten geldt de bepaling van ar-
tikel 13 lid 4 van het Pacte;

1) La Question Carélienne et le Droit des Gens, Avis consultatif par
Karl Strupp. 1924, p, 33,

-ocr page 146-

„Les Membres de la Société s\'engagent à exécuter de bon-
ne foi les sentences rendues et à ne pas recourir à la guerre
contre tout Membre de la Société qui s\'y conformera. Faute
d\'exécution de la sentence, le Conseil propose les mesures qui
doivent en assurer l\'effet."

Voor de adviezen zoekt men tevergeefs naar een dergelijke
bepaling.

Bestaat er dus eenerzijds groot verschil tusschen „arrêts"
en „avis", dit neemt niet weg, dat er andererzijds ook groote
overeenkomst tusschen beide bestaat. De procedure is n.l. in
beide gevallen dezelfde. Statuut en Reglement zwijgen hier-
over, De door het Hof gevolgde praktijk is echter deze, dat
het, ingeval een „avis" moet worden gegeven, dezelfde pro-
cedure volgt en dat voor de betrokken partijen dezelfde waar-
borgen van gelijkheid van behandeling gegeven zijn, als bij
het beslechten van een geschil.

Vooral wanneer het advies geen abstracte rechtsvraag,
maar een actueel geschil betreft, zal de consultatieve proce-
dure de gewone procedure zeer dicht naderen. 1)

Overweegt men dit alles, dan laat het zich wel begrijpen,
dat het Hof — al heeft het zich er rekenschap van gegeven,
zooals uit het „avis" blijkt, dat het hier geen geschil had te
beslechten, doch slechts een advies had te geven — nochtans
in dit geval, waar het een actueel geschil tusschen Rusland
en Finland betrof, met het oog op Rusland\'s onafhankelijkheid
als souvereine staat, geen advies heeft willen uitbrengen, nu

1) Met het oog op deze waarheid had de Juristencommissie in haar
voorontwerp-Statuut een artikel (36) opgenomenj, waarin onderscheiden
werd tusschen adviezem over „un point d\'ordre international indépen-
dant de tout différend actuellement né" en over „une question qui
fait l\'objet d\'un différend actuellement né", en waarin voor het laatste
geval uitdrukkelijk bepaald werd, dat het Hof „statue dans les mêmes
conditions que s\'il s\'agissait d\'un litige porté devant elle," Deze bepaling
is echter in de sub-commissie der derde commissie van de eerste Assem-
blee geschrapt, Vgl, Documents de l\'Assemblée 1920, n». 44, p, 50—52;
no, 199, p, 8,

-ocr page 147-

Rusland geen toestemming wilde geven de Oost-Karelische
quaestie door het Hof te laten behandelen. Temeer, daar het
Hof toch ook van oordeel was, dat deze quaestie goeddeels een
feitelijke quaestie was, welke moeilijk zonder medewerking
van beide partijen tot een oplossing kon worden gebracht.

Alles samenvattende zal men tenslotte tot de conclusie
komen, dat het Hof met betrekking tot de Oost-Karelische
quaestie een vrij gelukkige uitspraak heeft gedaan. Ook al
zal men de door het Hof gebezigde argumenten niet in allen
deele juist kunnen achten, toch staat dit in ieder geval vast,
dat het Hof twee belangrijke beginselen verdedigd heeft: zijn
eigen onafhankelijkheid en de onafhankelijkheid der staten,
en dat het bovendien, door in het eerste voorkomende geval
onmiddellijk op enkele principieele vragen betreffende de
verhouding tusschen Volkenbondsrecht en algemeen volken-
recht de aandacht te vestigen, een probleem aan de orde
heeft gesteld, dat van fundamenteel theoretisch en praktisch
belang is.

Ongetwijfeld is het jammer, dat het Hof de Oost-Karelische
quaestie niet mede tot een oplossing heeft kunnen brengen.
Beter is het echter, dat het Hof zich hier van een uitspraak
onthouden heeft, dan dat het een beslissing gegeven had,
welke het vertrouwen der staten — in het bijzonder van
buiten den Bond staande staten als Rusland en de Vereenigde
Staten van Amerika — in de onpartijdigheid zijner recht-
spraak zou hebben geschokt. Immers dit vertrouwen, dat het
Hof in volstrekte onpartijdigheid rechtspreekt en zich zelfs
tegenover den Volkenbond en het Volkenbondsverdrag enkel
en alleen op de basis van het internationale recht stelt, is
voor het Hof onmisbaar en kan door zijne uitspraak inzake
de Oost-Karelische quaestie slechts versterkt zijn.

-ocr page 148-

BIJLAGE. 140

Convention relative à la Non-Fortiîication et à la
Neutralisation des Iles d\'Aland,

fSignée à Genève, le 20 octobre 1921.)

Le Président de l\'Allemagne, Sa Majesté le Roi de Dane-
mark et d\'Islande, le Chef d\'Etat de la République d\'Esthonie,
le Président de la République de Finlande, le Président de la
République française. Sa Majesté le Roi du Royaume-Uni de
Grande-Bretagne et d\'Irlande et des territoires britanniques
au delà des mers. Empereur des Indes, Sa Majesté le Roi
d\'Italie, le Chef d\'État de la République de Lettonie, le Chef
de l\'État polonais et Sa Majesté le Roi de Suède, étant tombés
d\'accord pour réaliser le vœu émis par le Conseil de la
Société des Nations dans sa résolution du 24 juin 1921, visant
la conclusion d\'ime Convention entre les Puissances intéres-
sées, en vue de la non-fortification et de la neutralisation des
îles d\'Aland, afin de garantir que ces îles ne deviendront ja-
mais une cause de danger au point de vue militaire:

Ont résolu à cette fin de compléter, sans y porter atteinte,
l\'effet de l\'engagement pris par la Russie dans la Convention
du 30 mars 1856, relative aux îles d\'Aland, annexée au Traité
de Paris du même jour;

Et ont désigné comme leurs Plénipotentiaires, etc.;

Lesquels, après avoir déposé leurs pleins pouvoirs, trouvés
en bonne et due forme, sont convenus des stipulations
suivantes:

Article 1er,

La Finlande, confirmant en tant que de besoin, en ce qui la
concerne, la déclaration faite par la Russie dans la Convention

-ocr page 149-

du 30 mars 1856, relative aux îles d\'AIand, annexée au Traité
de Paris du même jour, s\'engage à ne pas fortifier la partie
de l\'archipel finlandais dite „les îles d\'AIand,"

Article 2,

I, Par la dénomination „les îles d\'AIand" la présente Con-
vention entend l\'ensemble des îles, îlots et récifs, situés dans
l\'étendue de mer délimitée par les lignes suivantes:

(a,) Au nord, par le parallèle de latitude 60° 41\' N,

(&.) A l\'est, par les lignes droites reliant successivement
les points géographiques suivants etc____

II, Les eaux territoriales des îles d\'AIand sont considérées
comme s\'étendant à une distance de trois milles mariris de la
laisse de basse mer des îles, îlots et récifs non constamment
submergés, délimités ci-dessus; toutefois, sur auctm point ces
eaux ne s\'étendent au delà des lignes fixées dans le para-
graphe I du présent article,

III, L\'ensemble des îles, îlots et récifs délimités par le para-
graphe I, et des eaux territoriales définies par le paragraphe
II, constituent la „zone" à laquelle s\'appliquent les articles
suivants.

Article 3,

Aucun établissement ou base d\'opérations militaires ou na-
vales, aucun établissement ou base d\'opérations d\'aéronau-
tique militaire, ni aucune autre installation utilisée à des fins
de guerre ne pourra être maintenue ou créée dans la zone
décrite à l\'article 2,

Article 4-

Sous réserve des dispositions de l\'article 7, aucune force
militaire, navale ou aérienne d\'aucime Puissance ne pourra
pénétrer ni séjourner dans la zone décrite à l\'article 2; la fabri-

-ocr page 150-

cation, l\'importation, le transit et la réexportation des armtes
et du matériel de guerre y sont formellement interdits.

Les dispositions suivantes seront toutefois appliquées en
temps de paix:

(a.) En dehors du personnel de police régulière nécessaire
pour le maintien de l\'ordre et de la sécurité publique dans la
zone, conformément aux dispositions générales en vigueur
dans la République finlandaise, la Finlande pourra, si des cir-
constances exceptionelles l\'exigent, y introduire et y entrete-
nir temporairement telles autres forces armées qui seront
strictement nécessaires au maintien de l\'ordre.

(6.) La Finlande se réserve également le droit de faire
visiter les îles, de temps à autre, par un ou deux de ses navires
de guerre légers de surface, qui pourront, dans ce cas, mouil-
ler temporairement dans leurs eaux. En dehors de ces navires,
la Finlande pourra, si des circonstances particulières impor-
tantes l\'exigent, introduire dans les eaux de la zone et y
entretenir temporairement d\'autres navires de surface ne
devant en aucun cas dépasser le déplacement total de 6,000
tonnes.

La faculté d\'entrer dans l\'archipel et d\'y mouiller tempo-
rairement ne pourra être accordé par le Gouvernement fin-
landais qu\'à un seul navire de guerre de toute autre Puissance.

(c.) La Finlande pourra fairre survoler la zone par ses
aéronefs militaires ou navals, mais leur atterrissage y est in-
terdit hors le cas de force majeure.

Article 5.

L\'interdiction de faire entrer et stationner des navires de
guerre dans la zone décrite à l\'article 2 ne porte pas atteinte
à la liberté du passage inoffensif à travers les eaux territori-
ales, passage qui reste soumis aux règles et usages internatio-
naux en viguetu-.

Article 6,

En temps de guerre, la zone décrite à l\'article 2 sera con-
sidérée comme zone neutre et ne sera, directement ni indirec-

-ocr page 151-

tement, l\'objet d\'une utilisation quelconque ayant trait à des
opérations militaires.

Néanmoins, au cas où une guerre intéresserait la mer Bal-
tique, il sera loisible à la Finlande, en vue d\'assurer le respect
de la neutralité de la zone, de poser des mines à titre tempo-
raire dans ses eaux et de prendre à cet effet les dispositions
d\'ordre maritime strictement nécessaires.

La Finlande en référera immédiatement au Conseil de la
Société des Nations.

Article 7.

L En vue de donner efficacité à la garantie prévue dans le
préambule de la présente Convention, les Hautes Parties Con-
tractantes s\'adresseront, soit individuellement, soit conjointe-
ment, au Conseil de la Société des Nations, afin qu\'il décide
des mesures à prendre soit pour assurer le maintien des dis-
positions de cette Convention, soit pour en réprimer la
violation.

Les Hautes Parties Contractantes s\'engagent à contribuer
aux mesures que le Conseil de la Société des Nations déci-
dera à cet effet.

Lorsque, aux fins de cet engagement, le Conseil aura à sta-
tuer dans les conditions indiquées ci-dessus, il appellera à
siéger les Puissances qui sont parties à la présente Conven-
tion, qu\'elles soient ou non Membres de la Société. Le vote
du représentant de la Puissance accusée d\'avoir violé les dis-
positions de cette Convention ne comptera pas dans le calcul
de l\'unanimité requise pour la décision du Conseil.

Si 1 unanimité ne peut pas se former, chacune des Hautes
Parties Contractantes sera autorisée à prendre les mesures
que le Conseil aurait recommandées à la majorité des deux
tiers; le vote du représentant de la Puissance accusée d\'avoir
violé les dispositions de cette Convention ne comptant pas
dans le calcul,

IL Dans les cas où la neutralité de la zone serait mise en
péril par un coup de main dirigé soudainement, soit contre

-ocr page 152-

les îles d\'Aland, soit à travers celles-ci contre le territoire
continental finlandais, la Finlande prendra les mesures néces-
saires dans la zone pour contenir et repousser l\'agresseur jus-
qu\'au moment où les Hautes Parties Contractantes, confor-
mément aux dispositions de la présente Convention, seront
en état d\'intervenir pour faire respecter la neutralité.

La Finlande devra en référer immédiatement au Conseil,

Article 8.

Les dispositions de la présente Convention demeureront
en vigueur quelles que soient les modifications qui pourraient
être apportées au
statu quo actuel dans la mer Baltique,

Article 9,

Le Conseil de la Société des Nations est prié de vouloir
bien porter la présente Convention\' à la connaissance des
Membres de la Société afin que le régime juridique des îles
d\'Aland, partie intégrante de la République de Finlande, tel
qu\'il ressort des dispositions de cette Convention, soit re-
specté par tous dans l\'intérêt de la paix générale comme
faisant partie des règles de conduite effectives des Gouverne-
ments.

La présente Convention pourra, du consentement imanime
des Hautes Parties Contractantes, être présentée à toute
Puissance non signataire dont l\'accession paraîtrait ultérieu-
rement souhaitable en vue de son adhésion formelle.

Article 10,

La présente Convention sera ratifiée. Le procès-verbal du
premier dépôt de ratification sera dressé aussitôt que la
majorité des Puissances signataires, y compris la Finlande et
la Suède, seront en mesure d\'y procéder.

La Convention entrera en vigueur pour chaque Puissance
signataire ou adhérente dès le dépôt dc sa ratification ou de
son acte d\'adhésion.

-ocr page 153-

Le dépôt des ratifications se fera à Genève, auprès du
Secrétariat permanent de la Société des Nations, et les actes
d\'adhésion éventuels y seront également déposés.

En foi de quoi, les Plénipotentiaires ont signé la présente
Convention et y ont apposé leur sceau.

Fait à Genève, le vingt octobre mil neuf cent vingt et un,
en un seul exemplaire qui restera déposé dans les archives
du Secrétariat permanent de la Société des Nations et dont
une copie certifiée conforme sera transmise par les soins du
Secrétariat à chacime des Puissances signataires.

-ocr page 154-

i"\' ^\'-riv j\'iîî-:; l-i\'^îx \'k / ■ -riiii^iD

-\'lx iî"

-ocr page 155-

INHOUDSOPGAVE.

Bldz.

INLEIDING...............................1

hoofdstuk L De demilitarisatie der Alandgroep.

Inleiding ..........................................9

A. Historisch overzicht................16

1809, Vrede van Frederikshamn ...........16

1853 en vlg., Krimoorlog...............18

1905 en vlg., Baltische declaratie............23

1914 en vlg., Wereldoorlog..............28

B. De invloed van den wereldoorlog en zijne gevolgen op het

voortbestaan van het fortificatieverbod........31

1. De wereldoorlog..................32

Algemeene opmerkingen...............32

а) Rechtscheppende overeenkomst, bron van objectieve rechts-

normen ............... < . . . . 35

б) Politiek verdrag.................36

c) Verdrag speciaal voor oorlogstijd .......... 41

d] Internationaal servituutsverdrag...........42

Samenvatting...................44

2. De onafhankelijkverklaring van Finland.........44

Algemeene opmerkingen...............44

а) Successiebeginsel..................49

б) Internationaal servituut..............49

c) Verdrag „mit territorialer Beziehung".........56

d) Nietigheid van overdracht zonder mede-overdracht van den

last.....................59

e) Objectieve Europeesche volkenrechtsnorm........61

Samenvatting...................63

3. De houding der geallieerden.............64

4. Enkele conclusies ten aanzien van den rechtstoestand in 1920 . 66

C. De nieuwe conventie................^^

hoofdstuk il Dc autonomie van Gost-KarcUë.

Inleiding.....................90

A. Historisch overzicht................103

B. De artikelen 10 en 11 van het vredesverdrag van Dorpat en de

Russische declaratie inzake Oost-Karelië\'s aatonomie . . 111

1- De aanspraak op naleving van de artikelen 10 en 11 van het

vredesverdrag van Dorpat.............113

-ocr page 156-

BIdi.

2, De aanspraak op naleving van de Russische declaratie, opge-

nomen in het proces-verbaal der vredesconferentie van
Dorpat....................115

3, De Karelische Arbeidersgemeente............123

Samenvatting....................127

C, De uitspraak van bet Permanente Hoi van Internationale Justitie 127

BIJLAGE, Convention relative à la Non-F or,iificaiion et à la Neutrali-
sation des Iles d\'AIand . ... .
.........140

-ocr page 157-

STELLINGEN.

1.

De door Engeland en Turkije ingeroepen uitspraak van den
Volkenbondsraad inzake Mosoel is een arbitrale beslissing,
geen rapport volgens artikel 15 van het Bondsverdrag.

IL

Artikel 179 van het aanhangig ontwerp tot wijziging der
Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) is in strijd met ar-
tikel 144 lid 1 van de Grondwet.

in.

De gemeenteraad is niet bevoegd om bij zijn reglement van
orde te bepalen, dat een wegens ordeverstoring uit de raads-
vergadering verwijderd lid gedurende drie maanden van de
bijwoning der raadszittingen is tdtgesloten.

IV.,

De in artikel 256 Wetboek van Strafrecht omschreven
handeling is eerst strafbaar, wanneer door haar het kind aan
zijn lot wordt overgelaten en daarmede aan gevaar wordt
blootgesteld.

V.

Electrische energie is een voor wegneming vatbaar goed
in den zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht.

VI.

Een wegens zwakheid van vermogens onder curateele ge-
steld persoon mist de bevoegdheid om een testament te
maken.

-ocr page 158-

\' \' , «

»ijsbzl\'r\'-rn o:^-::!,:;;:\': s: h. •••soM i\'i^r^nr •:tiïl.î\'^^rîg;;):^?"

: ■ •-
ï^nivi^tcv.-
ioi-qit-vriso i\' Ufc».^

, . .■:.;.■.\'••::.•.,■•:O nsr . \'I

•nsy inijra^sU^r.\' cp pu ^rio ui. aL\'iOsii.«.»;) sG

-.\'Vs«" -bi i.nh .rr^Fnciid 5-ï elû\'î./

.\'71 \'

idssîbîfS- res\'.- ■â^\' ïsi*\'-:-.--.-/ .-.-i

■b^cH -«.oói-jEv ivpv r^os- c: •

.lïIa^tiat^S Qlt nh r-h rr

-ocr page 159-
-ocr page 160-

■ f. ■

V .•

liii&llfi^sä

-ocr page 161- -ocr page 162-

( :

> •■..-ïf/

:

-ocr page 163-

Rijksasiel „Veldzicht"

te Averee"\\

-ocr page 164-