-ocr page 1-

ELECTROMETRISiH
VLEESCHONDERZOEK

if.-:.

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3627 5240

-ocr page 2-

......

-. /

fir

mF

jV-f.^-\'. , 1 ,

i

, \\ .

V >■.

ï\'

, . ....... ... ____________,

-ocr page 3-

, t

; . " \'■V

-ocr page 4-

y

-ocr page 5-

ELECTROMETRISCH
VLEESCHONDERZOEK

-ocr page 6-

. V». r-.- •

-ocr page 7-

ELECTROMETRISCH
VLEESCHONDERZOEK

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN
DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE VEE-
ARTSENIJKUNDE AAN DE VEEARTSENIJ-
KUNDIGE HOOGESCHOOL TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
D
r. J. H. HARTOG, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER VEEARTSENIJKUNDIGE
HOOGESCHOOL, TE VERDEDIGEN TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DEN SENAiVT OP
DONDERDAG 7 MEI 1925, DES NAÄIIDDAGS
VIER UUR, DOOR
AUGUST DIEMONT,
DIERENARTS TE NIJMEGEN, GEBOREN TE
SPANKEREN (GEMEENTE RHEDEN)

BIBUOTHE
DIERGENE
UTRECHT

\' I I»

PHEM

ESWfSfpi

Drükkkuij J. van HÜEKHüVEN - ütkecht. Amsterdam, Den Haag

^UNIVERSIT^

-ocr page 8-

. - Av

■ ■■■
- ..K-VV

vv. • ;

m

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS
AAN MIJNE VROUW

-ocr page 10-

■W^x".

: ;

: , . _
• . f- ■

-ocr page 11-

Bij de aanbieding van een \'proefschrift bestaat de goede
gewoonte om aan allen, die tot de wording van het geheel
hebben hijgedragen, dank te brengen voor het grootere of
kleinere aandeel, dat zij daarin hebben gehad. Op deze plaats
is het mij echter niet mogelijk allen, die zich voor mijn werk
interesseerden en mij zoowel daadwerkelijken als moreelen
steun verleenden, persoonlijk te gedenken.

Aan U, hooggeleerde van Oijen, hooggeachte promotor,
komt wel mijn innigste dank toe voor Uwe bereidwilligheid
het door mij gekozen onderzoek voor een proefschrift te hebben
aanvaard en voor de vele moeiten, die Gij U hebt willen
getroosten om met Uive hooggewaardeerde medewerking de
resultaten van mijn onderzoek in een geschikten vorm te bren-
gen. Hetgeen aan juistheid van uitdrukking en aan goede
indeeling in mijn werk te vinden is, heb ik aan Uwe scherpe,
steeds juiste critiek te danken. Ik zal de leerzame en ook
gastvrije uren, die ik hij U heb mogen doorbrengen, niet
licht vergeten.

Mijn oprechte dank gaat ook uit naar U, hooggeleerde
Hartog, voor de welwillende behartiging van mijn belangen

hij den Senaat.

De gelegenheid om dit proefschrift te kunnen bewerken
dank ik geheel aan U, hooggeachte
Dr. Quadekker,
waar U zoo xvelwillend waart mij niet alleen deze gelegenheid
tot arbeiden te geven, maar tevens door Uwe steeds groeiende
belangstelling in mijn iverk een onschatbare, moreele steun
voor mij zijt geiveest. Uw werkzamen geest had ik als voor-

-ocr page 12-

hedd en toen U ten slotte mijn \'proefschrift niet alleen door-
gelezen maar zelfs doorgewerkt Jiadt, werd ik nogmaals
overtuigd van Uw grooten werklust. Ik hetuig U hierbij dan
ook gaarne mijn groote erkentelijkheid voor alles, wat ik aan
hulj) en steun van U mocht ontvangen.

De voorbereiding van mijn onderzoek werd mij door U,
hooggeschatte
Dr. Waterman, gemakkelijk gemaakt door
de groote welwillendheid, waarmede U mij steeds van dienst
hebt willen zijn zoowel bij mijn persoonlijke bezoeken aan
U als bij de beantwoording van de tallooze brieven om voor-
lichting, hetgeen door ü altijd zoo spoedig en op zoo nauw-
keurige wijze geschiedde. Ik bied U op deze plaats mijn
zeer hartelijken dank aan voor Uwe zoo hooggewaardeerde
medewerking, zonder welke ik zeer zeker in den beginne voor
veel grooter moeilijkheden zou hebben gestaan.

Aan U, zeer geachte Dr. Kolkmeijer, wil ik ook eenige
woorden van oprechten dank wijden voor de praktische
wenken en theoretische inlichtingen, die ik van U mocht
ontvangen.

Ook U, waarde van Santen, een woord van hartelijken
dank voor de prettige, collegiale samenwerking, die ik gedu-
rende mijn proefnemingen van U mocht ondervinden.

Een speciale dankbetuiging rest mij nog aan de directies
van de Electrische Centrale en van den Keuringsdienst voor
Waren alhier, die mij beiden op technisch gebied velerlei
hulp hebben verschaft. Mijn bizondere erkentelijkheid wensch
ik hierbij te betuigen aan U, waarde heer
Maartense,
voor de groote bereidwilligheid, waarmede U altijd klaar
stondt, ten einde met Uw ervaring de moeilijkheden bij. de
opstelling uit den weg te ruimen.

-ocr page 13-

Met groote dankbaarheid gedenk ik ook TJ, Heeren biblio-
thecarissen van de Veeartsenijkundige Hoogeschool, van de
Universiteiten te Amsterdam en te Leiden en van de
Technische Hoogeschool te Delft, voor de welwillendheid,
waarmede U bereid werdt gevonden, de door mij gevraagde
literatuur ter inzage te zenden.

Ten slotte aan allen, die mij met de bewerki^ig van dit
proefschrift, zoowel theoretisch als praktisch behulpzaam
zijn geweest mijn hartelijken dank.

-ocr page 14- -ocr page 15-

INHOUD

Inleiding.

Hoofdstuk I. Geschiedkundig Overzicht..... 4

§ I. Historisch technisch- overzicht en literatuur.
§ II. Historisch physiologisch-overzicht en literatuur.
§ III. Literatuur over de toepassing van het onderzoek naar
weerstand en polarisatie in weefsels.

EIGEN ONDERZOEKINGEN.
Hoofdstuk II. Technisch gedeelte........... 42

§ I. Beschrijving van het toestel.

§ II. Beschrijving van den praeparaathoüder.

§ III. Het maken van het praeparaat.

§ IV. Do opstelling en do basiswaarde van het toestel.

Hoofdstuk III. Het electrometrisch onderzoek
van Vleesch............................... 05

§ I. Invloeden op de uitkomst:

a. Algemeene beschouwingen.

b. Keuzo van het materiaal.

c. Invloed van de temperatuur.

d. Tijdsverloop tusschen het maken van het
praeparaat en het opmeten daarvan.

e. Absorptie van Ringer vloeistof uit het filtreer-
papier.

§ II. Uitvoering van de metingen.

§ III. Verslag van eenige typische metingen en bijbehoorende
berekeningen.

Hoofdstuk IV. Resultaten van het Onderzoek 83

§ I. Tabellen I—IX.
§ II. Grafieken 1—III.

Blz.
1

-ocr page 16-

Hoofdstuk V. Onderscheid tusschen Versch en
Bevroren Vleesch.......................... 112

Tabel X.

»

Hoofdstuk VL Veranderingen van weerstand
en polarisatie in versch Vleesch............ 123

§ I. Temperatuur invloed. Tabel XI.
§ II. Vermeerdering van weerstand en polarisatie door

absorptie van Ringer vloeistof. Tabel XII.
§ III. Vleesch van verschillende plaatsen, hetgeen nog aan
verschillende invloeden was blootgesteld:

a. middenrif.

b. spieren aan den hals.

c. kauwspieren.

d. rib wand.

e. schouderblad en onderarm.
/. gehakt vleesch.

Hoofdstuk VIL Beschouwingen naar aanleiding
van DE uitkomsten van het OnDERZOEK...... 135

Conclusies................................... 144

Geraadpleegde Literatuur................... 146

-ocr page 17-

INLEIDING.

De aanleiding tot dit onderzoek was het zien opmeten
van den weerstand van eenige bliksemafleiders door ecu
electrotechnisch ambtenaar met behulp van een brug
van
Kohlrausch. Van deze waarneming ging de ge-
dachte uit of het mogelijk zou zijn ook den weerstand
van weefsels te bepalen tegenover den electrischen
stroom. In het algemeen worden voor diverse onderzoe-
kingen velerlei physische methoden gebruilct, de elec-
trische methoden munten op verschillende gebieden uit
als de gevoeligste en daardoor de nauwkeurigste. Het
zou misschien mogelijk zijn veranderingen, die op andere
wijze niet of zeer lastig zijn waar te nemen, langs den
electrischen weg door middel van weerstandsbepaling te
ontdekken. De methode, die hier zou moeten worden
toegepast was mij niet bekend.

Prof. van Oijen wist mij mede te deelen, dat er toch
in de literatuur wel iets over te vinden zou zijn en dat
er nog kort geleden door Dr. ^VATER^L\\N, arts aan het
laboratorium van het Anthonie van Leeuwenhoekhuis,
proeven en resultaten in het Nederlandsch Tijdschrift
voor Geneeskunde waren gepubliceerd. Uit deze mede-
deelingen bleek, dat Dr.
Waterman volgens de methode
van de bepalingen van het electrisch geleidingsvermogen
en door waarneming van de andere verschijnselen (polari-
satie) die zich daarbij voordoen erin geslaagd was om

1

-ocr page 18-

kankerweefsel — in het algemeen kwaadaardig gezwel-
weefsel — van normaal weefsel te onderscheiden. De
techniek van Dr.
Waterman zal in het technisch gedeelte
uitvoerig besproken worden.

De vraag dringt zich nu op of het door toepassing van
de werkwijze van Dr.
Waterman mogelijk zou zijn
diverse veranderingen in weefsel, speciaal in vleesch
(spierweefsel) te constateeren en zoodoende deze methode
van onderzoek toe te passen op vleeschkeuringsgebied.

Om nader inzicht in deze zaak te verkrijgen stelde
Prof.
van oijen zich in verbinding met Dr. Waterman,
die direct bereid werd bevonden om welwillend alle ge-
wenschte nadere inlichtingen te verstrekken en zelis de
vriendelijkheid had mij persoonlijk eenige proeven te
demonstreeren en daarbij een langdurig onderhoud toe
te staan. ZEd.Gel. meende dat mijn gedachtengang wel
rationeel was en dat de proeven zouden uitmaken of er
een. of ander nut voor de vleeschkeuring zou zijn te
bereiken, aangezien hierover in de literatuur zeer weinig
te vinden zou zijn. Wel zou het mogelijk zijn de methode
vermeld te vinden en daarnevens andere mededeelingen
over het electrisch geleidingsvermogen.

Wanneer een dier ziek is en deze ziekte van belang is
voor de al- of niet deugdelijkheid van het vleesch, is het
niet onwaarschijnlijk, dat in dit laatste geval ook ver-
anderingen in de afzonderlijke cellen, dus ook in het
vleesch als zoodanig zullen hebben plaats gevonden.
Deze veranderingen zouden zich kunnen voordoen in
het protoplasma van de cel of in de membranen die het
protoplasma omgeven.

-ocr page 19-

Wanneer normaal vleesch afsterft hebben er vele
biochemische omzettingen in de cellen plaats, deze om-
zettingen zullen misschien anders verloopen indien het
vleesch om de een of andere reden niet als normaal is te
beschouwen. Wanneer normaal vleesch wordt afgekoeld
of wordt bevroren zullen er behalve de biochemische
veranderingen ook mechanische veranderingen plaats
vinden. Al deze factoren kunnen invloed hebben op de
verschijnselen, die optreden wanneer een zwakke elec-
trische stroom door spierweefsel wordt gevoerd.

Het is niet onwaarschijnlijk, dat een onderzoek naar
het electrisch geleidingsvermogen en de verschijnselen,
die zich daarbij voordoen, een nieuw gebied voor nadere
proefnemingen zal openen, misschien zelfs voor de
vleeschkeuring praktische resultaten kan opleveren.

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I.

§ 1. Historisch technisch- overzicht en literatuur.

Alvorens tot de literatuur over te gaan zal ik eerst een
uiteenzetting dienen te geven van de methode, waarop
in dit onderzoek de weerstand bepaald werd. In den
regel wordt hiervoor gebruikt een opstelling volgens
Wheatstone in de z.g. brug van Wheatstone, waarvan
in ieder leerboek over electriciteit een duidelijke uiteen-
zetting te vinden is. Herhaaldelijk zullen er echter tech-
nische termen gebruikt moeten worden en hoewel het
veel te ver zou voeren om deze technische uitdrukkingen
uitvoerig te verklaren, wil ik er een kleine uiteenzetting
van geven.

Er wordt gesproken van een zuiver sinoïdalen wissel-
stroom. Dit is een stroom, die ten eerste telkens van
teeken wisselt en ten tweede de eene helft van den tijd
positief en daarna evenzoo lang negatief is. Tweemaal
de duur van een schommeling van max. pos. tot max.
neg. heet de trillingstijd. Zuiver sinoïdaal of feitelijk
sinusoïdaal beteekent, dat de golflengte zoowel als de
amplitude steeds dezelfde grootte hebben, hetgeen het
karakteristieke is van een sinusoide.

Phaseverschil zal ook herhaaldelijk gebruikt worden.
Om hiervan een denkbeeld te geven, kan men zich\'het

-ocr page 21-

best een slinger voorstellen, die heen en weer gaat. Tel-
kens wanneer de slinger door den verticaal gaat, is de
uitwijking gelijk O, maar de beweging het snelst. Wan-
neer de slinger aan het einde van de slingerbaan geko-
men is, is de uitwijking het grootst, maar de be-
weging gelijk 0. Men zegt nu dat de snelheid de uitwijking
een vierde in trillingstijd vóór is, want op het oogenblik
dat de snelheid het grootst is, duurt het nog een kwart
van den slingertijd vóórdat de uitwijking het grootst
is. Iets dergelijks hoewel veel samengestelder gebeurt
nu ook onder sommige omstandigheden bij wisselstroo-
men, er treedt dan een phaseverschil op tusschen de
electromotorische kracht en de stroomsterkte. Dit phase-
verschil heeft onder verschillende omstandigheden niet
altijd dezelfde richting. Deze verschillende omstandig-
heden zijn eenerzijds zelfinductie en anderzijds polari-
satie en capaciteit.

Zelfinductie heeft plaats in een geleider, wanneer daarin
een stroom, ontstaat, in sterkte toeneemt, in sterkte
afneemt of verdwijnt. Zij bestaat uit een inductie-
stroom. Deze inductiestroom loopt bij ontstaan en bij
vermeerdering van stroomsterkte in een richting tegen-
gesteld aan die van den primairen stroom en bij vermin-
dering en ophouden van dezen primairen stroom in
dezelfde richting. De zelfinductie is het sterkst wanneer
het grootst aantal krachtlijnen, dat door den ontstaanden
of verdwijnenden stroom gevormd wordt, door den
stroomkring loopt. Dit is dus het ^erkst, wanneer men
den draad op een klos windt en de windingen zoo dicht
mogelijk geïsoleerd langs elkaar laat gaan.

-ocr page 22-

De polarisatie waarvan hier gesproken zal worden is
een nog niet verklaard verschijnsel en is een verzamel-
naam voor alle electromotorische tegenkrachten, die
zich in levend weefsel ontwikkelen, zoodra dit door een
zwakken electrischen stroom doorstroomd wordt. Er
bestaat nog een tweede soort polarisatie, die aan de
electroden voorkomt, wanneer een oplossing van een
electrolyt doorstroomd wordt. Deze polarisatie is wel
bekend, maar wordt in dit onderzoek ter zijde gesteld
door het gebruik van onpolariseerbare electroden.

Men spreekt van een condensator, waar twee geleiders
door een niet-geleider gescheiden zijn. Een condensator
bezit het vermogen om electriciteit in zich op te hoopen,
te verzamelen, dit vermogen noemt men de capaciteit
van den condensator.

Nu kan met vrucht worden voortgegaan met de be-
spreking van de brug van ,,
Wheatstone". Bij deze op-
stelling maakt men gebruik van een wisselstroombron
om media te kunnen onderzoeken, die door gelijkstroom
ontleed zouden worden. Bij het gebruik van wisselstroom
voor het onderzoek kan men zich van de telefoon be-
dienen als instrument om na te gaan of er door een be-
paalden tak van de ,,brug" nog een stroom gaat. Men
gebruikt hierbij bovendien nog een meetdraad met een
schuifcontact en een bekenden weerstand. Volgens de
opstelling, die uit de bijgaande schets duidelijk wordt
kan men nu op den meetdraad A—B een zeker punt C
vinden, waarbij de telefoon T, die de punten A en B ver-
bindt geen geluid meer geeft, hetgeen dus een bewijs is dat
er tusschen A en B geen prOtentiaal verschil meer bestaat.

-ocr page 23-

In dit geval heeft men voldaan aan de volgende ver-
gelijking /i : fg = : en daaruit kan men den onbe-
kenden weerstand r^ afleiden, indien ri, fg en r^ bekend
zijn. De punten C en D worden verbonden door de
stroombron G.

De telefoon verbindt de einden van den meetdraad en
de stroom wordt in den meetdraad toegevoerd. Men mag

nu de stroombron ook tusschen A en B zetten en dan de
telefoon tusschen C en D, maar dit geeft volgens
schlezinger en Reed niet zoo\'n scherp minimum. Deze
beide opstellingen worden in het Chemisch Weekblad
van 17 Mei 1924 door
W. C. de Liefde aangehaald en
besproken.

Bij de door mij gebruikte opstelling is r^ de bekende
weerstand van 500 of 1000 Ohm, terwijl r., het weefsel-
praeparaat voorstelt.

-ocr page 24-

Wanneer men nu op deze wijze den weerstand in weefsel
wil gaan meten, wordt dit op een nader nauwkeurig te
beschrijven wijze in den tak D—B opgenomen. Men kan
nu echter op den meetdraad A—B geen scherp minimum
vinden, het geluid in de telefoon vermindert wel, maar
in de meeste gevallen heeft dit minimum nog een breedte
van eenige c.M. en in gevallen, waarin het weefsel
veel polarisatie heeft, kan men zelfs van een minimum
feitelijk niet spreken, de telefoon blijft den toon aangeven,
die alleen aan beide einden van den meetdraad nog iets
sterker wordt.

Over dit slechte minimum is het eerst door Gilde-
meister
uitvoerig gewerkt en door hem is ook een ver-
klaring gegeven. Wanneer er n.1. tusschen de punten
A en B phaseverschillen optreden, dan blijven er door
den tak ATB stroomen gaan al is er tusschen de punten
A en B geen potentiaalverschil meer. In de telefoon
wordt het minimum dan onscherp en kan zelfs zoo wazig
en breed worden, dat het bijna den geheelen draad beslaat.
Zulk een phaseverschil kan nu tot stand komen, wanneer
in den tak D-B weefsel met polarisatie of een zelf inductie
of een condensator aanwezig is.

Hiervan is dit onscherpe minimum echter niet alleen
afhankelijk, de stroombron speelt ook een groote rol,
dit werd door
Gildemeister reeds eerder naar voren
gebracht in zijn studie: „Der sogenannte psycho-galva-
nische Reflex und seine physikalisch-chemische Deu-
tung", in Pflügers Archiv Band 162, 1915, Bldz. 489,
waar erop gewezen wordt, dat men bij weerstandsme-
tingen met de brug van
Kohlrausch — dat is een toe-

-ocr page 25-

stel om weerstanden mede te meten volgens het principe
van
Wheatstone — gebruik dient te maken van zuiver
sinoïdale wisselstroomen en dat men het ons;cherpe
minimum zal moeten verbeteren door een zelfinductie
in te schakelen, ten einde het phaseverschil op te heffen,
dat eventueel door polarisatie is ontstaan.

Door Gildemeister werd vastgesteld, dat het phase-
verschil bij dierlijk weefselonderzoek moest worden toe-
geschreven aan polarisatie, en hieruit volgt vanzelf de
methode om dit phaseverschil te compenseeren door
de kunstgreep van
Wien, n.l. door in dezen tak van de
wheatstone\'sche brug achter het weefselpraeparaat
een zelfinductie van de juiste grootte in te schakelen.
Door deze toepassing zal dan het minimum scherp
worden, voor zoover ten minste het phaseverschil door de
polarisatie teweeggebracht werd. Maar er komt nog
iets voor den dag, dat zeer duidelijk blijkt indien men de
gewone brug van
Kohlrausch met inductorium voor
het onderzoek tracht te gebruiken. Het instellen van de
zelfinductiespoel op de juiste grootte gaat zeer lastig en
is in ieder geval niet scherp. Dit wordt veroorzaakt door
den stroom van het inductorium. Een gewoon induc-
torium geeft n.l. geen zuiver sinoïdale wisselstroomen
en daar de polarisatie afhankelijk is van de frequentie
van den gebruikten wisselstroom en ook het phase-
verschil hiermede in direct verband staat, is het alleen
mogelijk dit te compenseeren voor de frequentie n, maar
niet voor de boventoonen met de frequenties
2n—\'M
enz., zooals ook door zoo\'n inductorium worden gegeven.

Het komt er dus op neer om een stroombron te hebben,

-ocr page 26-

die zuiver sinoïdalen wisselstroom geeft en deze werd
door Dr.
Waterman gebruikt in den vorm van een
generator met twee audion of drie-electrodenlampen.
Het eerst werden deze lampen voor dit doel toegepast
door
Philippson voor het onderzoek naar den weerstand
in weefsels. (Archives internationales de Physiologie vol.
XVIII Août-Décembre 1921).
Philippson geeft dan ook
een zeer nauwkeurige beschrijving van de werking en de
constructie van deze lampen en daarbij tevens een zeer
ingewikkeld complex van toestellen om de metingen te
verrichten. In zeer korte trekken komt de werking van
deze drie-electrodenlamp hierop neer, dat de ontlading
van een geladen condensator via een zelfinductie elec-
trische schommelingen geeft en dat een gloeiende draad
electronen uitzendt, die opgevangen worden door een
plaat en daarbij een rooster moeten passeeren. Door nu
het rooster zwak en de plaat sterk positief te laden zullen
deze de electronen aantrekken en door het ontladen van
deze electronen zal er dan een stroom ontstaan in de
richting van de plaat en van het rooster. Wanneer de
lamp, d. w. z. de gloeidraad, ontstoken wordt, zal er een
stroom ontstaan in den kring gloeidraad-plaat en zal een
condensator, die hierin geplaatst is, geladen worden en
zich daarna door een zelfinductie, die in dezen kring
parallel aan den condensator staat, ontladen ; hierdoor
worden electrische schommelingen teweeggebracht, die
echter na de ontlading uit zijn. Wanneer men nu deze
schommelingen in deze zelfinductie laat werken op een
tweede zelfinductie — langs inductieven weg in een mag-
netisch veld — die in den roosterkring staat, dan zal door

-ocr page 27-

deze inductie het potentiaal van het rooster schomme-
lingen ondervinden en hierdoor zullen nu eens meer dan
minder electronen door het rooster worden aangetrokken,
waardoor dus de electronenstroom naar de plaat ook
schommelingen ondervindt. Deze zullen op hun beurt den
condensator in den gloeidraad-plaat-kring opnieuw laden
en zoo werken deze beide kringen op elkaar in totdat de
electrische schommelingen een maximum bereiken dat
afhankelijk is van de karakteristieken van het geheele
apparaat enz. Door de waarde van den condensator en
de zelfinducties te varieeren kan men zoodoende zuiver
sinoïdale schommelingen — wisselstroomen — krijgen
van een frequentie varieerende tusschen 500—3.000.000
per sec.

Heeft men nu eenmaal dezen zuiver sinoïdalen wissel-
stroom dan komt de frequentiebepaling aan de beurt,
hetgeen vrij eenvoudig kan geschieden door de toon-
hoogte, die men in de telefoon hoort, te vergelijken met
een toon, dien men op een viool aanstrijkt, of met den toon
van een stemvork. Bij deze laatste is echter het bezwaai^
dat alleen stemvorken van
a in den handel zijn en deze a
heeft 435 trillingen. Heeft men dus met de viool de toon-
hoogte bepaald, dan moet de frequentie berekend wor-
den volgens de leer van het geluid. Door parallel-
schakeling van een variabelen condensator is de frequentie
regelbaar en door dezen condensator in te schakelen kan
de frequentie afgestemd worden op den toon van de
stemvork.

Daar de frequentie ook afhankelijk is van de tempera-
tuur van den gloeidraad en dus indirect van de spanning

-ocr page 28-

van den accumulator en ook van de plaatspanning, dat
is dus van de spanning van de z.g. hoogspanningsbatterij,
is het gewenscht hierop controle uit te kunnen oefenen,
zonder voor de bepaling van de frequentie telkens een
viool noodig te hebben. Men teekent dus op den conden-
sator precies dien stand aan, waarbij men den toon van
de stemvork hoort en controleert met geschikte volt-
meters de spanningen van den accu (4 volt) en van de
hoogspanningsbatterij (80 volt). Men kan nu met de
stemvork zeer goed controleeren of de generator goed
functionneert, in dit geval moet de generatortoon met
den stemvorktoon overeenkomen, indien men den conden-
sator op het bepaalde punt stelt, bijv. op 45i (deze is
n.1. draaibaar en in schaal 1—100 verdeeld). Zelfs zonder
muzikaal gehoor is het mogelijk om te hooren of er tus-
schen den telefoontoon, dat is dus den generatortoon, en de
stemvorktoon nog enkele zwevingen bestaan en dan is
men zeer dicht bij de goede frequentie. Enkele zwevingen
geven slechts een geringe variatie in de frequentie aan
en dit is van geen invloed.

In het Chemisch Weekblad van 17 Mei 1924, komt een
artikel voor van W. C.
de Liefde over het bepalen van
het electrisch geleidingsvermogen van electrolyten vol-
gens methoden afwijkend van die van
Kohlrausch,
waarin o. a. onder de wi^selslroommethoden als een der
nieuwste bronnen voor wisselstroom is aangegeven het
audion of triode, dat door
Hall en Adams gebruikt werd
als stroombron en als versterker. Bij de beschrijving van
de" opstelling wordt aangegeven, dat één der toevoer-
draden van den wisselstroomgenerator geaard is, hetgeen

-ocr page 29-

door mij reeds 6 maanden vóórdat dit blad in mijn bezit
kwam, werd toegepast.

Betreffende de polarisatie, die aan de electroden kan
voorkomen, valt hier nog een en ander mede te deelen
uit een artikel van
Wien opgenomen in de Annalen der
Physik und Chemie Band
58 1896. Hierin wordt door
hem medegedeeld, dat men den polarisatieweerstand kan
vervangen door een weerstand en een condensator. Deze
condensatorwerking, die ook een phaseverschil geeft,
kan men dan opheffen door in denzelfden tak een zelf-
inductie in te schakelen. De condensatorwerking van
de electroden hangt zeer veel af van de grootte der elec-
troden en deze vermindert ook door de electroden eenigen
tijd in contact te laten met de vloeistof, alvorens den weer-
stand te gaan meten. Men kan de oppervlakte der elec-
troden vergrooten door deze te platineeren, waardoor de
polarisatie zeer gering wordt. Wanneer men met lage
frequentie werkt, vindt men steeds een grooteren invloed
van de capaciteit, dan wanneer men met hoogere frequen-
tie de metingen verricht. In de praktijk meet men dus
steeds met geplatineerde electroden en met een hooge
frequentie.

In de Annalen der Physik und Chemie van 1902, Band
8, vindt men op Bldz. 380 nog een methode door Wien
aangegeven om de electroden zoodanig te platineeren,
dat de polarisatie tot een minimum wordt beperkt en
het minimum in de telefoon dus zeer scherp gemaakt
kan worden.

Omtrent de telefoon als nulinstrument kan men een
mededeeling vinden van A.
Elsas in de Annalen der

-ocr page 30-

Physik und Chemie van 1891, No. 44, bldz. 593. Hierin
worden de niet overeenstemmende uitkomsten, die men
met de brug van
Kohlrausch vindt, toegeschreven aan
de verschillende frequenties, die het inductorium voort-
brengt. De telefoon reageert op alle frequenties en in het
algemeen beter op de hoogere dan op de lagere. Men kan
nooit het minimum voor het juiste punt houden, als dit
niet absoluut scherp is en vooral dus niet in de gevallen,
waarbij zich een phaseverschil voordoet, dat niet ge-
compenseerd wordt.

In het Chemisch Weekblad wordt in hetzelfde artikel
van W. C.
de Liefde nog vermeld, dat de onderzoekers
Schlesinger en Reed in plaats van een gewone enkel-
voudige telefoon een koptelefoon gebruikten.

Omtrent de zelf inductiespoel moet hier aan het einde
van het technische literatuuroverzicht nog worden mede-
gedeeld, dat hierover door
Wien ook gewerkt is en dat
in de Annalen der Physik und Chemie, No. 41, 1891 op
Bldz. 711 een mededeeling van liem voorkomt over het
bestaan der z.g. „Einheitsrollen der Selbstinduction".
Het is een groote moeilijkheid bij het bepalen der zelf-
inductie van een spoel langs proefondervinderlijken weg,
geen fouten te maken door de capaciteitswerking van
zoo\'n spoel. Dit komt echter hoofdzakelijk voor bij de
spoelen, die gewonden zijn uit meer lagen geïsoleerden
draad, zooals die bijv. door
Gildemeister werden
samengesteld en uitvoerig beschreven zijn in
Pflügers
Archiv, Band 176, 1919. Hierbij kan men de zelfinductie-
waarde lastig berekenen. Volgens
Wien zijn nu spoelen,
die maar uit één enkele laag gewonden zijn en waarvan

-ocr page 31-

de weerstand betrekkelijk klein is, bijna vrij van capaci-
teit en kan men hunne waarden voor zelfinductie nauw-
keurig berekenen.

Dr. Waterman geeft aan in het Ned. Tijdschrift
voor Geneeskunde, 1922, Deel I, dat door hem op raad
van Prof.
Zeeman gewone lampenglazen gebruikt wer-
den, die ook met één enkele laag geïsoleerden draad
werden omwonden.

§ II. Historisch physiologisch-overzicht en literatuur.

De physische verschijnselen, die zich bij het door-
stroomen van spierweefsel voordoen zijn gecompliceerd
en hieruit blijkt, dat men levend weefsel niet als een ge-
wonen geleider met enkel zuiver Ohm\'sehen weerstand

kan beschouwen.

Deze verschijnselen waren reeds zeer lang bekend, naar
de oorzaken en het wezen ervan zoekt men heden ten
dage nog. Vele onderzoekingen zijn op dit gebied gedaan,
eensdeels om het wezen der electromotorische tegen-
krachten te doorgronden en andersdeels meer met de
bedoeling om de invloeden, waarvan deze tegenkrachten

afhankelijk zijn te leeren kennen.

Onder de oudere onderzoekingen op dit gebied vindt
men de proeven van E.
du Bois Reymond beschreven,
die echter hoofdzakelijk een onderzoek deed naar de
electrische verschijnselen, die in het weefsel zelf voor-
komen en naar de verschijnselen, die nä de doorstroommg
daarin nog waren achtergebleven, maar met naar die
verschijnselen, die zich gedurende de doorstroommg

-ocr page 32-

voordoen. Deze onderzoekingen vindt men o.a. in het
Archiv für Physiologie 1884; daar wordt dan verder ver-
wezen naar zijn groote werken: Untersuchungen über
thierische Elektricität, erster Band 1848.

In dit werk vindt men o.a. op Bldz. 240, dat .men bij de
doorstrooming van levend weefsel, meestal waren dit
spieren van den kikvorsch, behalve de gewone polarisatie
die aan de electroden voorkomt, nog een andere soort
polarisatie vond. Deze laatste polarisatie nu komt alleen
voor aan die spieren, die nog hunne volle levenskracht
bezitten en schijnt naar hare richting te oordeelen, den
doorgaanden stroom tegen te werken.

Nieuwere onderzoekingen naar deze verschijnselen zijn
daarna hoofdzakelijk uitgevoerd door
Gildemeister en
zijn leerlingen, die op vele verschillende wijzen weefsel
hebben doorstroomd en ook daarbij de verschillende
moeilijkheden, die zich voordeden, voor een gedeelte heb-
ben opgelost, maar tot een verklaring van het wezen der
polarisatie niet zijn gekomen.

Deze onderzoekingen werden zoowel met gelijkstroom,
als met wisselstroom uitgevoerd.

De onderzoekingen van Gildemeisteu en zijne leer-
lingen
Galler en Belouss, zullen hierna alle nagegaan
worden en daarbij aansluitende de nieuwere onderzoe-
kingen op dit gebied. De vele moeilijkheden, die zich bij
dit onderzoek voordoen werden langzamerhand over-
wonnen, door verbeterde en veel gevoeligere toestellen
en enkele kunstgrepen, die bij het onderzoek werden
ingevoerd.

Door deze onderzoekingen chronologisch te rang-

-ocr page 33-

schikken, kan men het best een overzicht krijgen van de
verbeteringen, die successievelijk in de methoden van
onderzoek werden aangebracht.

In Pflügers Archiv für die gesammte Physiologie,
Band 149, 1913, komt voor: Ueber den elektrischen Lei-
tungswiderstand des tierischen Körpers, von Dr. rer. nat.
Hermann Galler.

Dit betreft v.n. een onderzoek van kikvorschen met
gelijk- en met wisselstroom om den weerstand te bepalen.
Het was vooruit te voorzien, dat de grootte der electro-
den, zoowel als hun onderlinge afstand, verschillende
uitkomsten zouden geven, en dat ook de stroom als
zoodanig en de doorstroomingstijd een rol zouden spelen.
De bedoeling was om te onderzoeken, waarvan de ver-
anderingen in weerstand afhankelijk zijn en niet zoozeer
om er bepaalde waarden voor te vinden. Bij het onder-
zoek bleek, dat zich tegenkrachten ontwikkelen, die zich
als een schijnbaren weerstand doen gelden. De hoofdzaak
van dit onderzoek ligt daarin, dat uitgemaakt zal worden
of de hooge gelijkstroomweerstand niet grootendeels
schijnbaar is.

De wisselstroommetingen werden uitgevoerd volgens
de methode van
Kohlrausch, maar het minimum was
zeer onscherp, hetgeen verbeterd werd door een kleinen
condensator parallel aan den rheostaat te schakelen. Een
groot deel van den weerstand moest in de huid gelocali-
seerd worden. Door verwarming daalde de weerstand
aanmerkelijk, daarna werd de kikvorsch weer afgekoeld
en nu was de weerstand van
1G70 Ohm op 520 Ohm ge-
daald. De invloed van de freciuentie was niet merkbaar.

-ocr page 34-

maar de mogelijkheid bestaat, dat door het onscherpe
minimum de kleine veranderingen niet zijn waargenomen.
Bij gelijkstroom vond men tweemaal zoo hooge waarden
als bij wisselstroom, terwijl nadat het voorwerp gekookt
en afgekoeld was, de beide waarden vrij wel gelijk waren
en het minimum tevens scherp was geworden.
Galler
heeft nu metingen verricht met gelijkstroom en wissel-
stroom gelijktijdig en vond, dat deze geen invloed op
elkaar uitoefenden, de geringe wisselstroomweerstand
bleef gering. In het geval dat de gelijkstroom sterk is en
eenigen \'tijd aanhoudt stijgt de weerstand zoowel
tegenover gelijk- als tegenover wisselstroom.

Over het wezen en de grootte der electromotorische
tegenkrachten geeft
Galler dezelfde beschouwingen als
door
Peltier, du Bois Reymond, Hermann en Hering
gegeven zijn. Du Bois Reymond geeft hierover echter
aan, dat deze tegenkrachten bestaan in de electrische
verschijnselen, die door een vreemden stroom in het door-
stroomde gebied worden opgewekt en die dan slechts
bekend worden, als zij langer aanhouden dan de stroom,
die deze tegenkrachten heeft opgewekt. Dit werd be-
studeerd door den vreemden stroom te verbreken en dan
het weefsel met een galvanometer te verbinden.
Hermann
heeft er reeds op gewezen, dat men den toestand, die na
het verbreken van den stroom ontstaat, zonder meer
niet kan verplaatsen naar den tijd toen de stroom
nog niet verbroken was. Dit was de-oorzaak dat deze
onderzoekingen geen beeld gaven van hetgeen er gedu-
rende de doorstrooming gebeurde en welke tegenkrach-
ten zich gedurende dezen tijd ontwikkelden. In de huid

-ocr page 35-

treft men de meeste polarisatie aan, ook wel in organen
en in de spieren, men kan deze eigenschappen zonder
bizondere metingen aan de breedte van het minimum
aflezen, (nota bene !)

Bijna alle in dit werk beschreven verschijnselen kan
men aan metalen polarisatiemodellen vinden, maar hier-
van is natuurlijk in het dierlijk lichaam geen sprake en
men zal ze dus moeten toeschrijven aan concentratie-
veranderingen aan de grensvlakken volgens de begrippen
der moderne electrochemie.

Hierop volgt een mededeeling in Pflügers Archiv für
die gesammte Physiologie, Band 149, Bldz. 389: Ueber
die im tierischen Körper bei elektrischer Durchströmung
entstehenden Gegenkräfte, von
Martin Gildemeister.

Galler heeft de vraag, waarom de weerstand tegen-
over gelijkstroom zooveel grooter is dan tegenover wis-
selstroom, bevredigend opgelost. De gelijkstroom (zwakke
en korte stroomduur) bemoeilijkt zijn loop niet door
slecht geleidende lagen te vormen en daardoor den
Ohm\'sehen weerstand grooter te maken, maar veeleer
ontstaan er electromotorische tegenkrachten; het door-
stroomde weefsel wordt gepolariseerd. De met gelijk-
stroom gemeten weerstand wijkt des te meer van den
waren weerstand af al naar de stroom zwakker is, waar-
mede men de meting verricht. De in het lichaam van den
kikvorsch ontstaande tegenkrachten worden eerst snel
en dan langzamer grooter door sterkere stroomen te ge-
bruiken; een hoek in de curve zooals die wel bij metallische
polarisatie voorkomt, ziet men hier niet.

In Pflügers Archiv, Band 1G2, 1915, Bldz. 547, komen

-ocr page 36-

voorts de volgende beschouwingen voor: Ueber die Ab-
hängigkeit der elektrischen Eigenschaften der Froschhaut
von der Beschaffenheit der daran angrenzenden Medien
und vom Nervemsysten von Dr.
Alfred Schwartz.

Psychische invloeden zijn in staat langs reflektorischen
weg de permeabiliteit van het lichaam voor den electri-
schen stroom voorbijgaand te vergrooten.
Veraguth gaf
hieraan den naam
„psycho-galvanisch-reflex-phenomen".

De mogelijkheid dat de permeabiliteit der membranen
door het zenuwstelsel beïnvloed wordt zou de eerste theo-
retisch interessante gevolgtrekking uit de proeven van
Gildemeister en mij [SchwartzJ zijn. De membranen
zouden n.1. gedurende den tijd, dat de electrische stroom
de ionen toevoert onder den invloed van deze ionen zóó
veranderd kunnen worden dat:

1. het vermogen dezer membranen om op een zenuw-
prikkel te reageeren d.w.z. in casu dus meer permeabel
te worden, verzwakt of versterkt zou kunnen zijn;

2. het vermogen dezer membranen om voor de ionen-
beweging een hindernis te zijn verzwakt of versterkt

zou kunnen zijn.

Er werd bijv. gevonden, dat de stroom aanmerkelijk
in sterkte toeneemt indien als stroomgeleider CaCls werd
gebruikt inplaats van NaCl, hieruit zou dus volgen, dat
de permeabiliteit onder den invloed van CaCL-door-
strooming grooter wordt dan onder den invloed van de
NaCl-doorstrooming. Maar indien men nu de stroom-
richting omdraait, dan gebeurt precies het omgekeerde
hetgeen voor I groote moeilijkheden geeft.

Voor 2 volgt uit het bovenstaande, dat de polarisatie

-ocr page 37-

tegenover CaClj grooter is dan tegenover NaCl wan-
neer de stroom van buiten naar binnen gericht is.

Bayliss meende gevonden te hebben, dat de kikvorsch-
huid als een gelijkrichter werkt, doordat de uitgaande
phase slechter door de huid gaat dan de ingaande. Door
proeven werd dit nagegaan en werkelijk bleek dat bij
alle proeven met CaCls de ingaande phase niet zoogoed
werd doorgelaten als de uitgaande, terwijl het met NaClg
juist andersom geschiedde. De verschillen waren echter
niet zoo groot, als door
Bayliss werd aangegeven.

Bij een bepaalde stroomsterkte volgt steeds op een
prikkel de sterkste toename bij gebruik van 1/10 tot
1/1000 normaaloplossing van CaClj—MgClo—BaClj en
KCl en wel bij binnengaande stroomrichting; bij gebruik in
dezelfde concentratie van NaCl en LiCl is de vermeerde-
ring in het algemeen minder groot, terwijl indebeidelaatste
gevallen de uittredende stroomrichting de gunstigste is.

Indien men sterkere concentraties gebruikt, dan blijft
iedere reactie op den prikkel achterwege. (1/3—1/8 nor-
maaloplossingen).

]:)aarna trekt de aandacht in Pflügers Archiv Band
162, 1915: Untersuchungen über den Einfluss von
Elektrolyten auf die elektrische Leitfähigkeit und die
Polarisation der tierischen Haut, von A.
Belouss.

Op grond van het werk van Münk werd de verandering
van den lichaamsweerstand meestal toegeschreven aan
vloeistofverschuiving in het weefsel (kataphorese of beter
electro-endosmose). Sommige namen aan, dat deze ver-
anderingen tot stand kwamen door grooteren bloedrijk-
dom, maar
Gärtner (Wiener Med. Jahresbücher 1882)

-ocr page 38-

toonde aan, dat deze veronderstelling onjuist was, daar
ook bij lijken deze verandering tot stand komt. St.
Leduc
was de eerste, die aangaf, dat de ionen in het dierlijke
lichaam een verschillende
verplaatsingssnelheid bezit-
ten. Het H-ion verplaatst zich in de huid langzamer dan
het
Cl-ion enz. Bblouss vond hiermede geen overeen-
stemming, maar meent deze veranderingen toe te moeten
schrijven niet zoozeer aan weerstandsveranderingen, dan
wel aan veranderingen in de polarisatie. Het voornaamste
op dit gebied in de oudere literatuur vindt men m:
Pflügers Archiv für die gesammte Physiologie, Band 176,
1919, Bldz. 84: Ueber elektrischen Widerstand, Kapazität
und Polarisation der Haut. 1. Versuche an der Frosch-
haut, von
Martin Gildemeister.

Gildemeister behandelt hierin ten eerste het feit, dat
de gelijkstroomweerstand veel grooter is dan de wissel-
stroomweerstand, en wanneer men beide gelijktijdig
opmeet, blijkt duidelijk, dat de hooge gelijkstroom-
weerstand een schijnbare weerstand is, althans dat de
gevonden grootere waarde als schijnbaar moet worden aan-
genomen. Deze verhoogde weerstand moet worden toege-
schreven aan electromotorische krachten, die zich ge-
durende de doorstrooming ontwikkelen en dan den
doorgaanden stroom tegenwerken. Men zou dus moeten
aannemen, dat het dierlijke lichaam polariseerbaar is.
Er zijn echter nog andere mogelijkheden en daarom zal
vooraf iets anders nader beschouwd moeten worden, n.1.
een phenomeen, dat zich bij deze metingen voordoet, te
weten het onscherpe minimum, dat men steeds aantreft,
als men volgens de methode van
Kohlrausch tracht

-ocr page 39-

den weerstand te bepalen. Daar de omstandigheden,
waarvan een scherp minimum afhangt, in de literatuur
over physiologie nog niet beschreven waren, wordt hieraan
door Gnader de aandacht gewijd en komt hij tot de volgende
conclusie : Indien het niet gelukt den stroom in de brug
te laten verdwijnen — een scherp minimum in de tele-
foon te verkrijgen — dan kan men besluiten tot het aan-
nemen van het bestaan van een phaseverschuiving.

De beteekenis van deze phaseverschuiving wordt nu
verder uiteengezet en dit phenomeen treedt op in de
volgende drie gevallen. Wanneer men in de brug, vol-
gens de methode van
Kohlrausch metende, drie zuiver
Ohm\'sche weerstanden heeft, dan treedt phaseverschui-
ving op indien het te meten voorwerp heeft:
1. Zelfinductie,
II. Capaciteit,
III. Polarisatie.

In het eerste geval wordt de phaseverandering zoo-
danig, dat deze teruggehouden wordt, en in de beide
andere gevallen (II en III) wordt de phase vooruitge-
schoven. Hieruit is dus het zeer gewiclitige besluit te
nemen, dat men door toevoeging van een zelfinductie-
spoel achter een voorwerp, dat polarisatie of capaciteit
heeft, de phase verschuiving kan opheffen en daardoor
dus het minimum in de telefoon absoluut scherp kan
maken. Men meet dus nu dierlijk weefsel met in serie een
zelfinductie-spoel en in het geval, dat het mmimum dan
scherp te maken is - wat inderdaad het geval is - kan
men hieruit de
conclusie trekken, dat het dierlyke weefsel
of capaciteit óf polarisatie heeft.

-ocr page 40-

Gildemeister geeft nu zelf aan, dat deze twee begrip-
pen lastig van elkaar op zuivere wijze te onderscheiden
zijn. Bij electrostatische capaciteit komt het hoofdzake-
lijk aan op de electrische spanning, die ontstaat in een
dielectricum, waardoor dan electriciteit opgehoopt kan
worden. Bij polarisatie, dus in een polariseerbaar medium,
kan ook electriciteit opgehoopt worden, nu echter door
ionen en komt het minder aan op de waarde van de dielec-
trische constante, dan wel op de speciale eigenschappen
der
ionen, Äooals hun waardigheid en bewegingssnelheid.
Daarna volgt een theoretische beschouwing over de eigen-
schappen van polarisatie en capaciteitmodellen en wor-
den de methoden aangegeven om deze twee van elkaar
te kunnen onderscheiden. Ook wordt hier vermeld, dat de
methode, om de phaseverschuiving door serie-schakeling
van een
zelf inductie op te heffen, van Wien afkomstig is.

Nu volgt een uitvoerige beschrijving van de toegepaste
werkmethode, die echter zeer gecompliceerd is en in de
latere jaren door betere toestellen veel eenvoudiger is
geworden, zooals
Gildemeister ook zelf beweert.

Het resultaat van de genomen proeven met huid van
den kikvorsch is, dat
Gildemeister hierdoor bewezen
acht, dat in deze gevallen geen sprake is van electro-
statische capaciteit, maar van polarisatie. Nu kan vol-
gens F.
Krüger de polarisatie-capaciteit vier verschil-
lende oorzaken hebben; hierop wordt door
Gildemeister
niet verder ingegaan, alleen wordt vermeld, dat de grootte
der phaseverschuiving en der capaciteit bij veranderm-
gen in de frequentie van den sinoïdalen wisselstroom ver-
schillende wetten volgen.

-ocr page 41-

Men ziet, volgens Gildemeister, dat de gebruikelijke
metingen met inductorium en telefoon, althans bij de
huid, betreffende den weerstand, niet veel opleveren.
Over het algemeen zijn metingen, waarbij het minimum
niet absoluut scherp is, met zeer veel voorbehoud aan
te nemen.

Tot slot wordt het verband tusschen deze onderzoe-
kingen en algemeene physiologische vraagstukken gere-
leveerd. De gevonden sterke polarisatie van de huid zal
men volgens den tegenwoordigen stand der wetenschap
moeten toeschrijven aan de celmembranen, veranderen
deze, dan verandert ook de polarisatie en omgekeerd.

Het schijnt, dat we hier een middel hebben om verande-
ringen in de eigenschappen der celmembranen gemakke-
lijk in vivo te bestudeeren. Ook hangt het polariseerend
vermogen zeer nauw samen met de snelheid, waarmede de
ionen zich binnen en buiten dencelwand bewegen. Zoo zal
het dus mogelijk zijn, door polarisatiemetingen te ver-
richten, conclusies te trekken betreffende de relatieve
bewegingssnelheden der ionen in het dierlijke weefsel.

Nu moeten er een paar beschrijvingen volgen, die feite-
lijk gedeeltelijk in het technische gedeelte zouden thuis
hooren, maar die, wat hun technischen en physiologischen
inhoud betreft, zoo in elkaar grijpen, dat het m. i. beter
is de verhandeling in haar geheel te laten en dan hier te
vermelden.

Het zijn een paar aanhalingen uit de werken van
Philippson : Sur la résistance électrique des cellules et
des tissus.
(C. R. Soc. Beige Biol. t. 83 Nov. 1920).

-ocr page 42-

Philippson begint reeds direct met de mededeeling,
dat het onderzoek van levende weefsels groote moeilijk-
heden oplevert.
De membranen, die de cellen omgeven
en van elkaar scheiden, geven een grooten weerstand bij
de electrische doorstrooming en speciaal ter plaatse van
deze membranen meent
Philippson, dat „les phénomènes
de polar^sation" zullen zetelen.
Botazzi en zijn leerlingen
hebben voor deze onderzoekingen de brug van
Kohl-
rausch
gebruikt en daarmede wel zeer interessante ge-
gevens verzameld, maar de interpretatie van de gevonden
verschijnselen bleef zeer duister. De gemeten weerstand

van de cellen was steeds zeer groot, maar gaf als zoodanig

geen enkele aanwijzing over de physisch-chemische sa-
. menstelling van de cel. De nieuwere radiotechniek leverde
veel eenvoudigere toestellen om met frequente, zuivere
wisselstroomen de onderzoekingen te doen en zoo vond
o.a. ook
Höber, dat bij stijgende frequentie de weerstand
daalde, totdat bij zeer hooge frequentie een zekere grens
werd bereikt en deze weerstand dan als de ware weer-
stand kon worden beschouwd van de cel met geheelen
inhoud. De onderzoekingen met een laagfrequenten wis-
selstroom geven een veel samengestelder weerstands-
complex, dat veel lastiger is te analyseeren en waarvoor
nieuwe onderzoekingen noodig zijn. Deze weerstand zal
waarschijnlijk bestaan uit een polarisatieweerstand en
een eigen weerstand van de celmembranen. Een be-
paling van den weerstand op deze wijze bij de spieren
van de cavia direct na den dood en een paar uur later
gaf verschillende uitkomsten. Tenslotte bleek, dat iedere
soort weefsel een specifieke curve heeft voor den weer-

-ocr page 43-

stand bij stijgende frequentie van den wisselstroom en
dat bijv. de curve van de spier van de cavia meer op de
curve van de spier van den kikvorsch geleek dan op de
curve van de lever van de cavia.

Philippson is met zijn onderzoekingen verder gegaan
en heeft getracht bepaalde regels of wetten op te stellen
voor den weerstand van levende weefsels, waarbij een
en ander zoowel van een physiologisch als van een tech-
nisch standpunt bekeken wordt. Deze beschouwingen,
die ook niet goed afzonderlijk kunnen worden weerge-
geven zonder het geheel uit zijn verband te rukken en
daardoor aan de duidelijkheid veel schade te doen, zullen

dus hier ook volgen.

Physiologie. Les lois de la résistance électrique des
tissus vivants, par M.
Philippson.

Wij kunnen proefondervindelijk aantoonen, dat er in
het levende weefsel een weerstand bestaat, die zich ge-
draagt als een capaciteit. Wanneer in het licht van deze
waarneming de physisch-chemische en de physiologische
toestanden in het levende weefsel worden geanalyseerd,
dan valt het volgende op te merken:

Het is noodig hier wel degelijk onderscheid te maken
tussclien de pliysiologische membraan, den zetel van de
verscJiijnselen van absorptie en van
permeabiliteit, dus
een grens tusschen de verschillende phasen in de cel en
de werkelijke, histologische grens tusschen de cellen.
De
eerste is, wat de dikte betreft, slechts van moleculaire
afmetingen en kan de rol spelen van het dielectricuni
van een condensator; aan de eene zijde kan men dit be-
schouwen als te zijn
ondoordringbaar, of weinig door-

-ocr page 44-

dringbaar voor ionen en aan de andere zijde bestaat ze
toch werkelijk uit een lipoïde substantie, die zelf een
min of meer isoleerend dielectricum vormt.

Verdere beschouwingen worden hierover gehouden en
ten slotte is de conclusie, dat men weefsel uit een electro-
technisch oogpunt kan beschouwen, ten eerste als te be-
staan uit een weerstand, gevormd door het protoplasma
en door de intercellulaire ruimten als electrolyti&chen
weerstand, ten tweede uit een capaciteit, die ontstaat
door het achter elkaar schakelen van al de cellen, en ten
derde uit een anderen weerstand, die ontstaat aan ieder
grensvlak tusschen de cellen. Deze drie grootheden wor-
den berekend en in een formule samengevat met eenige
coëfficiënten, zoodat het geheel vrij gecompliceerd wordt.
Ten slotte blijkt wel, dat de uitkomsten van deze formules
bij het onderzoek van de lever van een cavia bevredigende
resultaten opleveren en de constante waarden der coëffi-
ciënten bewijzen, evenals de nauwkeurigheid van de
wijze van onderzoek. Daarentegen kwam men tot
andere resultaten, toen men de spier van hetzelfde dier
ging onderzoeken, hier bleek men te doen te hebben met
weefsel, dat zeer snel veranderde van eigenschappen. Uit
dit onderzoek kon men de conclusie trekken, dat de
electrolytische weerstand niet veel veranderde, deze ka-
rakteriseert dan ook feitelijk den physisch-chemischen toe-
stand in de cel, maar wel de capaciteit en den weerstand
aan de grensvlakken, deze beide laatste karakteriseeren
dan ook den physiologischen toestand der celmembranen.

Een en ander wordt door Philippson met graphieken
en tabellen toegelicht.

-ocr page 45-

Vervolgens vinden we in: The Journal of general
Physiology, IV Vol. 1922: „Conductivity and Permeabi-
lity, by
Jacques Loeb", hoofdzakelijk over planten-
cellen.

AVanneer een electrische stroom gaat van een zout-
oplossing door een levende cel, dan gaan ionen naar bin-
nen in het protoplasma. Een toename van de permeabili-
teit voor ionen moet dus den electrischen weerstand ver-
minderen en omgekeerd. Den electrischen weerstand kan
men daarom beschouwen als een maat voor de permea-
biliteit van het protoplasma voor ionen. Nadat proeven
hebben uitgemaakt, dat de vloeistof om de cel ongeveer
hetzelfde geleidingsvermógen heeft als het protoplasma
in de cel, is het duidelijk, dat, wanneer men de cel in een
andere vloeistof brengt van hetzelfde geleidingsvermogen
en wanneer dan toch de weerstand grooter wordt, dit
moet worden toegeschreven aan de dunne laag protoplas-
ma, die de cel omgeeft. Bij de doorstrooming gaat een
gedeelte van den stroom door het celplasma en een ander
gedeelte gaat door de celwanden. Wanneer men dus de
electrische weerstandsmethode gebruikt, moet men na-
gaan of men den weerstand bepaalt van het protoplasma
of alleen van de celwanden. Doodt men nu het proto-
plasma, zonder de celwanden te beschadigen, dan kan
men waarnemen, dat de verandering is verdwenen en
men haar dus moet toeschrijven aan het levende proto-
plasma. In NaCl wordt de weerstand kleiner, in CaCl,
wordt de weerstand eerst snel grooter en daalt daarna
tot een minimum. De electrische methode levert geheel
dezelfde resultaten als andere wijzen van onderzoek.

-ocr page 46-

zooals plasmolyse, exosmose enz. enz. en dit bewijst dus,
dat de electrische methode de permeabiliteit van het
protoplasma voor ionen aangeeft.

W. J. VAN OsTERHOUT komt tot dezelfde resultaten
in zijn monographic: On recovery, irritability of tissues.
Baltimore 1922.

In het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1922, deel I,
Blz. 1780, vindt men een mededeeling uit het laboratorium
van het Anthonie van Leeuwenhoekhuis, betreffende het
electrochemisch carcinoomonderzoek, door
N.Waterman.

Bij de bestudeering van het gezwelproces moet men,
behalve aan de onmiddellijk zichtbare uitingen, tevens
en vooral ook denken aan de verschillende moleculaire en
grover disperse systemen, die zich in wisselwerking af-
spelen tusschen de levende cel en haar omgeving. Wij
hebben toch in ons organisme haast met niet anders te
doen dan met series grensvlakken tusschen weefselvloei-
stof cellichaam-kern.

Het woord celmembraan kan beter vervangen worden
door te spreken van grensvlak en hierover gaat deze
studie speciaal bij het kankerproces.

Het is reeds a priori duidelijk, dat de toestand aan de
grensvlakken niet alleen de moiphologie der aangrenzende
deelen via de oppervlaktespanning beheerscht, maar ook
en voornamelijk, dat hand in hand daarmede op de door-
laatbaarheid voor verschillende stoffen, maar ook vooral
op de electriciteit meevoerende en voor de cel zoo be-
langrijke ionen, invloed wordt uitgeoefend.

-ocr page 47-

Het is bekend, dat normale cellen den electrischen
stroom een grooten tegenstand bieden m. a. w. een grooten
electrischen weerstand vertoonen, hoewel, zoowel in als
buiten de cel stroomgeleidende ionen (dragers der electrici-
teit) in groote hoeveelheid aanwezig zijn. De verklaring
van deze tegenstrijdigheid moet zijn, dat juist aan de
grensvlakken hindernissen voor den stroomdoorgang be-
staan. Blijkt dus een geringere weerstand te bestaan, dan
wijst dit op physisch-chemische veranderingen aan de
grensvlakken. Grofweg gesproken bestaat, dit bij kanker;
de techniek, die moet worden aangewend om dit te be-
studeeren, is niet eenvoudig.

Weerstanden worden over het algemeen gemeten vol-
gens de methode met de brug van
Wheatstone, terwijl
dan als stroom een zuiver sinoïdale wisselstroom wordt
gebruikt.

Glowes, Journal of Cancer Research 1918, vond een
verminderden weerstand in kankerweefsel, maar geeft
geen beschrijving van de methode en vermeldt ook niets
over polarisatie, die zich toch bij ieder onderzoek van
levend weefsel voordoet, zij het dan in meerdere of min-
dere mate. Deze polarisatie is een electromotorische
tegenkracht, die zich ergens in de stroombaan ontwik-
kelt, aan de electroden bijv. of in dit geval aan de grens-
vlakken. De polarisatie brengt een ])haseverschil bij
wisselstroom, waarover hier uitsluitend gesproken wordt,
teweeg.

Men stelt zich dit proces het eenvoudigst aldus voor:
bij het gaan van een stroom door electrolyten bewegen
zicli de kationen naar de negatieve en de anionen naar

-ocr page 48-

de positieve pool; op deze beweging berust het geleidings-
vermogen voor den electrischen stroom. Aan de kathode
en aan de anode aangekomen, geven de ionen hunne la-
dingen af en daardoor ontstaat een tegenk:racht — dit
is de polarisatie.

Hoewel dit in levend weefsel eenigszins anders geschiedt
komt hierbij ook een polarisatie tot stand, die men zich
het best aldus kan voorstellen:

Potentiaalverschillen kunnen op zeer verschillende
wijzen ontstaan. Zij zijn steeds aanwezig wanneer twee
phasen, die beide electrisch geladen deeltjes bevatten,
met elkaar in evenwicht zijn. Ook in gevallen waar geen
evenwicht is, b.v. wanneer twee oplossingen van ver-
schillende concentratie met elkaar in aanraking zijn,
al dan niet gescheiden door een membraan, treden po-
tentiaalverschillen op.

Wanneer twee oplossingen van gelijke concentratie
door een membraan gescheiden zijn, treden geen poten-
tiaalverschillen op. Bij stroomdoorgang zullen er echter
ook in dit laatste geval concentratieveranderingen ont-
staan, die een potentiaalverschil (polarisatiespanning)
teweegbrengen, dat steeds tegengesteld is aan de richting
van den doorgeganen stroom. Vergelijkt men nu den cel-
wand met de bovenbedoelde membraan, dan is het
duidelijk, dat bij stroomdoorgang een reeks van deze
celwanden een aanzienlijke polarisatiespanning kan geven.
Is nu echter voor den één of anderen electrolyt de celwand
volkomen doordringbaar of doorlatend, dan zal het voor
dezen electrolyt zijn, alsof er geen celwand bestond en
zal er dus ook geen polarisatiespanning optreden.

-ocr page 49-

Hoe zal men nu den weerstand bepalen van levend weef-
sel ? Nu volgt een beschrijving van het technische ge-
deelte, waarbij opgemerkt wordt, dat het minimum
scherp gemaakt wordt door toevoeging van een zelf-
inductie (kunstgreep van
Wien), waarbij men dan tevens
door de ingeschakelde hoeveelheid zelfinductie een maat
heeft voor de grootte der polarisatie. Op raad van Prof.
Zeeman gebruikt men lampenglazen, die met één laag
geïsoleerd draad omwonden zijn en als stroombron een
generator voor sinoïdalen wisselstroom door audion-
lampen. (Het technisch gedeelte wordt in een volgend
hoofdstuk uitvoerig besproken).

Het resultaat van vele metingen is, dat er een bepaalde
verhouding bestaat tusschen polarisatie en weerstand bij
versch weefsel, welke door Dr.
Waterman P/W. coëffi-
ciënt genoemd werd.
P/W is in dit onderzoek bij normaal
weefsel 1/200.

Weefsels, zoowel normale als kwaadaardige gezwelweef-
sels, worden met verschillende oplossingen doorstroomd
en nu blijkt, dat bij normaal w^eefsel verwisseling van de
Ringersche vloeistof met isotonische NaCl of KCl geen
noemenswaardige verandering geeft in polarisatie en weer-
stand, terwijl bij isotonische CaCL de weerstand niet
veel verandert, misschien iets stijgt, maar de polarisatie
daalt; bij kwaadaardige gezwellen is dit juist andersom;
de weerstand en de polarisatie stijgen aanmerkelijk bij
doorstrooming met CaClj. Gewoon ontstekingsweefsel
reageert normaal, normaal granulatieweefsel vertoont
een hooge polarisatie. Kwaadaardig gezwelweefsel geeft,
met
Ringer doorstroomd ook veel geringere waarden dan

3

-ocr page 50-

normaal weefsel en is de verhouding P/W ongeveer 1/1000.

Een verklaring voor deze feiten is niet eenvoudig. Het
best kan men zich de zaak zóó voorstellen, dat men aan-
neemt, dat aan de grensvlakken der kankercellen een
sterkere dispersiteit bestaat van de begrenzende colloï-
dale stoffen, waardoor het nauwkeurig gedifferentieerde
verschil in indringingssnelheid der omspoelende ionen
wordt opgeheven, waarmede dus ook de polariseerbaar-
hei\'d valt. Dit hydrophile colloïd aan het grensvlak be-
staat waarschijnlijk uit lipoïde stoffen. Doorstroommg
met CaClg vermindert de dispersiteit van dit colloïd,
welks deeltjes elkaar meer naderen, de onderlinge tus-
schenruimten worden kleiner en de mogelijkheid voor
een gedifferentieerd intreden der ionen is dan weer in
meerdere of mindere mate hersteld en kan er dus bij
stroomdoorgang weer polarisatie optreden.
Glowes stelt
zich deze veranderingen wel eenigszins anders voor, maar
een bespreking hiervan zou te ver voeren, ze zijn volgens
opgave van Dr.
Waterman te vinden in Journal of phys.
Chemistry, Band 20, I9I7 en in het Kolloid Zeitschrift
1915, Bldz. 230.

Het Biochemische Zeitschrift, Sonderabdruck aus 133.
Band, Heft 4/G. 1922, handelt over Physikalisch-chemi-
sche Untersuchungen über das Karzinom, von
N. Water-
man
. II. Tumor und Permeabilitätsproblem.

Dr. Waterman gaat in deze verhandeling veel dieper
in op de technische bijzonderheden van de opstelling en
de verdere methode van onderzoek. Verder wordt het-
zelfde behandeld als in het Ned. Tijdschrift voor Genees-
kunde 1922 en 1923 voorkomt, waarvan het eerste ge-

-ocr page 51-

deelte hierboven reeds besproken is en het tweede ge-
deelte later zal volgen. Uit de vele bijgevoegde tabellen
blijkt duidelijk dat bij dit onderzoek slechts de verhou-
ding van weerstand en polarisatie het essentieele van het
resultaat uitmaken en dus de dikte van het praeparaat,
de frequentie van den gebruikten wisselstroom, de voch-
tigheid van de, in de een of andere oplossing gedrenkte,
electroden en de temperatuur waaronder de proeven ge-
nomen zijn geen störenden invloed op deze resultaten ge-
ven. Wel degelijk wordt er echter op gewezen, dat de fre-
quentie en de temperatuur grooten invloed hebben op
weerstand en polarisatie, ieder afzonderlijk beschouwd.

In het Proefschrift van Dr. Bijtel, Leiden, 1922, han-
delende over ,,De eigenschappen van het menschelijk
lichaam als stroomgeleider", is het volgende van belang.

De physische verschijnselen, die zich voordoen wanneer
men een electrischen stroom door het menschelijk lichaam
voert zijn vrij samengesteld. Zij kunnen niet op eenvou-
dige wijze verklaart worden door het lichaam gelijk te
stellen aan een voorwerp, dat uitsluitend Ohm\'schen
weerstand bezit. Ter verklaring van deze verschijnselen
heeft men de polarisatie te hulp geroepen. Over de
beteekenis der polarisatie bij doorstrooming van levend
weefsel loopen de meeningen nog zeer uiteen.
Gilde-
meister
vond een duidelijke condensatorwerking, die
met behulp van een variabele zelfinductie quantitatief
bepaald werd. Vervolgens worden de onderzoekingen
van
Galler, Belouss en Kaufhold aangehaald, even-
als die van
Wien, voor zoover het betreft de regels, die
Wien aangegeven lieeft voor een polariseerende cel. Het

-ocr page 52-

bleek, dat de polarisatieverschijnselen moeten worden
toegeschreven aan polarisatiecapaciteit en met aan
condensatorwerking.

In het tweede hoofdstuk vinden we in paragraaf 2
vermeld, dat Dr.
Bijtel heeft gevonden, dat het lichaam
een
capaciteit bezit en dat deze verdeeld moet worden
in een polarisatie-capaciteit en in een electrostatische
capaciteit.

Op blz. 55 staat, dat de weerstand van de opper-
huid zeer veranderlijk is en dat de weerstand van de
inwendige deelen en de dielectrische capaciteit, die
steeds aanwezig is, waar twee goede geleiders door een
niet of slecht geleidende laag gescheiden zijn, ook lang
niet constant gevonden worden.

Onder Samenvatting No. 5 zien we, dat de weerstand
en de polarisatiewijzingen steeds parallel aan elkaar
verloopen, hetgeen theoretisch ook zeer verklaarbaar is.
Beide verschijnselen zijn althans in de huid gevolgen
van éénzelfde oorzaak, te weten de verpdering in
ionenconcentratie; neemt de ionenconcentratie af, dan
nemen weerstand en polarisatie ook af en omgekeerd.

Het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 1923, 11 B.,
Bldz. 2579, geeft de verdere electrochemische onderzoe-
kingen over Kanker door Dr. N.
Waterman.

Op bldz. 2587 vermeldt Dr. Waterman, dat Glowes en
Osterhout, hoewel deze laatste bijna uitsluitend met
plantencellen werkte, beiden vonden, dat ook bij normale
weefsels de weerstand en polarisatie door Ca-doorstroo-
ming zouden worden verhoogd. Deze beweringen stem-
men niet met de uitkomsten, door Dr.
Waterman gevon-

-ocr page 53-

den, overeen, die juist eerder een verlaging van weerstand
en polarisatie kon vinden dan een vermeerdering.

Onder de chemische invloeden wordt medegedeeld, dat
verschillende zoutoplossingen verschillende waarden voor
den P/W coëfficiënt geven en dat ook verschillende or-
ganische stoffen de functies van de cellen zeer verschil-
lend kunnen beïnvloeden en hierin reversibele en niet-
reversibele veranderingen kunnen teweegbrengen. On-
der deze verschillende organische stoffen worden meer
speciaal bedoeld die stoffen, die behooren tot de groote
groep der narcotica. In het algemeen is het verloop zoo-
danig, dat men eerst een stijging en daarna een daling
krijgt van de P/W waarde om ten slotte weer een stijging
tot het normale te vinden, mits de gift van het narcoti-
cum niet te groot is geweest en herstel dus niet is buiten-
gesloten. Men stelle zich nu voor, hoe ons lichaam, dat
over tallooze van deze actieve lichamen beschikt en
zeker dergelijke lichamen vormt, in staat is, met behulp
daarvan den P/W coëfficiënt van de verschillende organen
en in verband daarmede hun functies van water- en
voedselopname te regelen, en tevens hoe volgens deze
electrochemische methode de activiteit van bepaalde
groepen kan worden nagegaan.

Onderzoekt men bij gezwelweefsel den invloed dezer
organische stoffen, dan is de stijging en daling nog wel
waar te nemen, maar in zoo geringe mate, dat, indien
deze bij normale weefsels niet zoo duidelijk geconstateerd
was, men deze hierbij gemakkelijk over het hoofd zou
kunnen zien.

Ten slotte wordt nog het pancreas besproken, dat zich

-ocr page 54-

geheel anders dan de normale weefsels gedraagt en veel
meer overeenkomst vertoont met kwaadaardig gezwel-
weefsel, wat betreft den P/W coëfficiënt en de reactie
tegenover CaCls-

Er bestaat nog eenige andere literatuur, die echter m. i.
meer in verwijderd verband met dit onderzoek staat en
meer speciale problemen behandeld. Enkele ervan wor-
den in de besproken literatuur aangehaald en ik wil
hieraan nog toevoegen:
Höber — Ueber dem Einfluss
der Salze auf den Ruhestrom des Froschmuskels. Archiv
für die gesammte Physiologie 1905.

F. G. Donnan, Theorie der Membrangleichgewichte
und Membranpotentiale bei vorhanden sein von nicht
dialysierenden Elektrolyten. Zeitschrift für Electro-
chemie 1911.

§ III. Literatuur over de toepassing van het onderzoek naar
weerstand en polarisatie in weefsels.

Hierover valt maar zeer weinig mede te deelen, aan-
gezien er in de literatuur zeer weinig te vinden is. Wel
kan men, zooals in het literatuuroverzicht gebleken
is, verschillende onderzoekingen vinden, eensdeels naar
het wezen der polarisatie als zoodanig en andersdeels
naar de verschillende toestanden, die deze polarisatie
beïnvloeden, maar een werkelijke, praktische toepassing
om tot een of ander onderscheid of diagnose te komen is,
zoover ik ten minste meen te weten, het eerst theoretisch
toegepast door
Glowes, die meende eenige diagnostische

-ocr page 55-

beteekenis te mogen toeschrijven aan een vermindering
van weerstand bij kankergezwellen.

Door Dr. Waterman is hier te lande het onderzoek
naar polarisatie en weerstand in een praktisch toepasse-
lijken vorm gegoten en het is hem mogen gelukken om
door middel van deze bepalingen en de onderlinge verge-
lijking daarvan duidelijk een onderscheid tusschen nor-
maal en kankerweefsel aan te toonen.

Dit onderzoek van Dr. Waterman omvat niet alleen
het electrometrisch onderzoek, maar breidl^ zich verder
uit tot een electrochemisch onderzoek, doordat niet
alleen naar weerstand en polarisatieverschijnselen ge-
zocht is, maar tevens deze grootheden zijn bestudeerd
onder den invloed van doorstrooming met verschillende
ionen. Dit laatste onderdeel begeeft zich meer op het
gebied der permeabiliteit voor de verschillende ionen en
hierdoor is het kankeronderzoek gerangschikt in het
groote vraagstuk over de permeabiliteit en het onderzoek
naar de functies van de celniembranen.

Uit persoonlijke gesprekken en een mededeeling van
de firma
Smitii en Hooghoudt weet ik, dat het Solvay
instituut te Brussel op dergelijke wijze als Dr.
Waterman
aan het onderzoeken is en éénzelfde toestel bezit, dat
ook door deze Amsterdamsche firma geleverd is en door
Dr.
Waterman persoonlijk te Brussel werd gedemon-
streerd.

Wat het onderzoek van Clowes in 1918 (Journal of
Cancer Research Hl) betreft, hierover geeft Dr. \\^\'ATER-
man in het Biochemische Zeitschrift aan, dat Clowes wel
spreekt over verminderden weerstand bij kwaadaardige

-ocr page 56-

gezwellen, maar hij geeft niet aan of er hier alleen sprake

is van zuiveren Ohm\'schen weerstand of dat het hier ook

om polarisatieweerstand gaat en evenmin wordt de
methode aangegeven, waarop dit onderzoek verricht
werd.

Uit een zoo juist van Dr. Waterman ontvangen schrij-
ven blijkt mij, dat de methode in Amerika met goed suc-
ces wordt toegepast voor de topische hersendiagnostiek
van gezwellen.

Aangezien er nergens in de literatuur over dit onder-
werp iets te vinden is van een systematisch onderzoek
van het een of andere weefsel gedurende den tijd dat het
weefsel afsterft en over spieren feitelijk geen enkel af-
zonderlijk onderzoek werd verricht, meende ik het ver-
loop der polarisatie en van den weerstand door een syste-
matisch onderzoek van vleesch eerst te moeten nagaan.
Hierbij zouden dan waarschijnlijk tot nu toe onbekende
verschijnselen aan het licht komen en aan de hand hier-
van zou het misschien mogelijk zijn een bepaalde methode
van onderzoek aan te geven.

-ocr page 57-

ALGEMEENE FOTO VAN DE TOESTELLEN VOOR
ELECTROMETRISCH ONDERZOEK.

Van links naar rechts:

Koptelefoon (T.) met waterbad, waarin praoparnatbouder en thermometers.
In hot midden van onder naar boven de meettlraad (A.-B.), de ftjnregel-
zelfinductiespoel (2), de generator (G.) met de hoogspanningsbattcrij
en daarachter do accumulatoren met den schakelaar,
(ieheel rechts do grofregel-zelfinductiespoel (3).

-ocr page 58-

EIGEN ONDERZOEKINGEN.

HOOFDSTUK II.

Technisch gedeelte.

§ 1. Beschrijving van het toestel.

De eerste proeven werden genomen met een brug van
Kohlrausch en een paar stalen pennen, die op een be-
paalden afstand en een bepaalde lengte gefixeerd waren.

Het bleek echter weldra, dat hiermede geen zuivere
uitkomsten verkregen werden, ten eerste omdat deze
electroden polariseerbaar waren, en ten tweede omdat het
contact met het weefsel niet geacht kon worden altijd
even goed te zijn. Deze pennen werden eenvoudig in het
vleesch gestoken in dwarse richting op het verloop der
spiervezelen en daarbij bestaat er kans, dat den eenen keer
de pen in spierweefsel komt en den anderen keer juist
langs een peesplaat.

Een nadere bestudeering van de proeven, door Dr.
Waterman genomen, en een bezoek aan het laboratorium
van het Anthonie van Leeuwenhoekhuis, waar Dr.
Waterman zoo welwillend was mij op zeer vriendelijke
en duidelijke wijze zijn geheele toestel uit te leggen en te
demonstreeren, maakte mij zeer duidelijk, dat een andere
techniek zou moeten worden gevolgd om eventueel resul-

-ocr page 59-

taten te kunnen bereiken en er althans aanspraak op te
kunnen maken, dat dit onderzoek, zooals trouwens al
eerder door Prof.
van Oijen aangegeven was, op de
hoogte van den tijd zou zijn. Ik wil hier dus een beschrij-
ving laten volgen van het door mij gebruikte toestel
volgens het door Dr.
Waterman en Prof. Zeeman ont-
worpen principe, en zooals reeds eerder door
Philippson
werd gebruikt, waarop Dr. AVaterman na de publicatie
van zijn eerste proeven en onderzoekingen door Prof.
Zwaardemaker attent werd gemaakt, voor zoover het
betreft de audion-lampen.

Een afzonderlijke beschrijving van de verschillende
onderdeden van het geheele toestel zal hier nu volgen :

De generator voor zuiver sinoïdalen wisselstroom werd
uitgevoerd door de firma
Smith en Hooghoudt te Am-
sterdam, welke firma inmiddels ontbonden is en aan
Smith is overgegaan. De heer Smith was zoo welwillend
mij op aanvrage nog de schematische teekening van den
generator te verschaffen en werd steeds bereid gevonden
om mij technische voorlichting te geven.

Deze generator werd geleverd met één lamp, aangezien,
het den constructeurs in de praktijk gebleken was, dat
één lamp evengoed functionneerde als twee lampen, die
parallel geschakeld waren, zooals door Dr.
Waterman
gebruikt worden.

De meetdraad werd mij welwillend in bruikleen afge-
staan door den\'directeur van den Keuringsdienst voor
Waren alhier. Deze draad was echter den laatsten tijd

-ocr page 60-

niet meer gebruikt en werd daarom opnieuw geijkt met
gelijkstroom; een zeer gevoeligen galvanometer, en een
zeer zuiveren weerstandsbank, die mij welwillend ter be-
schikking werd gesteld-door de directie van de Electri-
sche Centrale te dezer stede. Deze ijking geschiedde nu
niet meer m.M. voor m.M., zooals dat in den regel ge-
beurt, maar op dezelfde wijze, als dit geschied is op een
brug van
Kohlrausch. Hierop is n.1. deze draad zoo
verdeeld, dat men direct kan aflezen in eenheden en deci-
malen, met welk getal men den bekenden, ingeschakelden
weerstand moet vermenigvuldigen om den onbekenden

weerstand te weten.

Dit geschiedde nu ook met dezen draad en wel met
zulke kleine verschillen, dat de aflezing mogelijk was tot
in twee duizendsten van den bekenden weerstand van
500 of van 1000 Ohm, al naar de weefselweerstand klei-
ner of grooter was om in het midden van den meetdraad
te kunnen werken. Deze bijbehoorende weerstanden wer-
den tevens op hun juistheid onderzocht en in orde be-
vonden.

De telefoon, als nulinstrument gebruikt, vereischte ook
eenige bijzondere voorzorgen. De gewone, gebruikelijke
laagohmige telefonen, die in den regel bij dergelijke me-
tingen en ook bij de brug van
Kohlrausch gebruikt
worden, voldeden niet aan de door mij gestelde eischen.
Het minimum op de meetlat was altijd nog eenige m.M.
breed, dus niet absoluut scherp. Dit was echter nog niet
onoverkomelijk, maar de juiste mate van zelfinductie in
te schakelen was niet doenlijk; op de zelfinductiespoel

-ocr page 61-

waren het c.M. lange stukken, die geen verandering in
de telefoon gaven en, er was dus van een zuivere afstel-
ling of compensatie van de polarisatie geen sprake. De
firma
Smith en Hooghoudt leverde hiervoor een Brown\'-
sche telefoon, die tevens dubbel in den vorm van een kop-
telefoon werd uitgevoerd en een weerstand bezit van
2
x 60 Ohm, hetgeen volgens deze firma de beste resul-
taten moet geven. Aan deze uitvoering als koptelefoon
zijn praktisch ook zeer groote voordeden verbonden. Ten
eerste heeft men beide ooren om mede te luisteren en zijn
beide ooren bedekt, waardoor men dus van geluiden
buitenaf lang niet zooveel hinder ondervindt als bij een
enkele telefoon. Ten tweede heeft men beide handen vrij,
hetgeen van onschatbaar gemak is bij het zoeken en het
afstellen van het minimum op den meetdraad met de eene
hand, terwijl men met de andere hand gelijktijdig het
schuifcontact op de zelfinductiespoel kan bedienen.
Juist door het gelijktijdig kunnen werken met beide con-
tacten is het zoeken van de juiste afstelling snel te be-
reiken. Deze Brown\'sche telefoon is wel vrij kostbaar,
maar buitengewoon gevoelig en zeer solide gemaakt.

De zelfinductiespoelen, die door mij gebruikt werden,
bestonden uit groote, dik kartonnen trommels, waarop
één laag van geëmailleerd koperdraad gewonden was, de
eene klos voor fijnregeling met dikkeren draad en de
tweede met dunneren draad, om in gevallen van zeer
groote polarisatie in te schakelen. Beide spoelen zijn
voorzien van schuifcontacten. Dr.
Waterman gebruikt
lampenglazen, die met dergelijken draad ook éénlagig om-

-ocr page 62-

. wonden zijn en in een doos 12 in aantal zijn ondergebracht,
terwijl één een schuifcontact heeft voor fijninstelling. De
zelfinductie van deze spoelen is te berekenen volgens de

formule : L = ^ " ^x

Deze formule geldt feitelijk voor een oneindig lange
spoel en moet voor de spoelen, die hier gebruikt zullen
worden, als volgt gecorrigeerd worden: gecorrigeerde

formule : L =--"FITÏÖ®--Henry,

waarin n het aantal windingen voorstelt en r de straal is
van de
doorsnede, terwijl l de lengte van den klos in c.M.
weergeeft.

Evenzoo kan men den weerstand tegenover wissel-
stroomen van een bepaalde frequentie berekenen uit de
. volgende formule, waarin w den weerstand tegenover den
\' gelijkstroom voorstelt, L de zelfinductie in
Henry\'s en
T de trillingstijd, dat is dus 1 gedeeld door de frequentie
van den wisselstroom.

A 2 / T^\'H"^

W = V {w\' Ohm.

De zelfinductie voor de horizontale fijnregelspocl
wordt dus als volgt berekend :

^ — 44\' x 10\' \'

14.10 millihenry per 44 c.M. lengte en dit is dus per

- cM. = 0.325 millihenry.

44

-ocr page 63-

_ 4 X 596\' X {V 24\' 6.75^— 6.75) x 6.75\'
~~ 24\' X 10® ~

20.41 millihenry per 24 c.M. en dit is dus per 6 c.M. :
20.41

-= 5.1 millihenry.

4

De weerstand voor de horizontale spoel van 44 c.M. is:

W = K { 15\' (4 tc\' X 0.0141\' X 586\') } = 54 Ohm

54

per c.M. wordt deze weerstand dus : - - = 1.25 Ohm.

r 44

De weerstand van de verticale grofregelspoel van 24
c.M. is :

If = 1/ I 33\' (4 t:\' X 0.02041\' x 586\') } == 82 Ohm

82

per 6 c.M. wordt deze weerstand : — =20.5 Ohm.

Natuurkundig zijn deze berekende waarden misschien
niet precies juist, maar voor een proefondervindelijke
bepaling bestond geen gelegenheid. Voor het resultaat
van het onderzoek is deze eventueele fout, die toch zeer
klein is, van geen invloed, daar er steeds vergelijkingen
worden gemaakt en de gemaakte fouten dan tegen
elkaar wegvallen.

§ II. Beschrijving van den praeparaathouder.

De wijze, waarop men nu het weefsel moet onderzoeken,
komt praktisch hierop neer, dat men een stukje weefsel
tusschen twee onpolariseerbare electroden zoodanig be-
vestigt, dat het in den stroomkring geplaatst kan worden.

-ocr page 64-

Hiervoor werd door Dr. Waterman een glazen buis
genomen, waarin aan beide einden een paar verzilverde
koperen staafjes pasten, die aan de uiteinden door een
gummislangetje omgeven zijn, dat tevens om de einden
van het glazen buisje sluit en zoodoende dus verdamping
in het glazen buisje door hermetische afsluiting tegen-
gaat. In den glazen buis komen tegen de koperen staven
twee geplatineerde goudelectroden, waartegen wederom
vier schijfjes filtreerpapier rusten, en daartusschen wordt
dan het weefselstukje geplaatst. Aan de andere uiteinden
komen tegen de koperen staafjes twee koperen plaatjes,
waaraan twee draden gesoldeerd zijn, die naar twee
kwikcontacten gaan, ten einde den praeparaathouder in
den stroomkring op te nemen. De glazen buis met
inhoud, koperen staafjes, koperen plaatjes, waaraan de
geleidraden
gesoldeerd zijn, wordt nu in een slede gelegd
en vastgeschroefd in de lengterichting, waardoor dus de
plaatjes — koperen staafjes — electroden — filtreerpap ier-
schijfjes en weefsel flink tegen elkaar gedrukt worden.
Het geheel kan dan in een groote reageerbuis geplaatst
worden en deze laatste staat in een waterbad van be-
paalde temperatuur. Direct valt hier nu op te merken,
dat de temperatuur van het waterbad zeer lang zal
moeten inwerken door den vrij dikken luchtmantel heen,
om het praeparaat in het binnenste glazen buisje op de-
zelfde temperatuur te laten komen. Alle afzonderlijke
deelen zijn zeer goed te reinigen.

Het weefsel wordt evenals de filtreerpapierschijfjes met
behulp van een doorslag op den goeden diameter gemaakt.
Men kan nu deze filtreerpapierschijfjes in verschillende

-ocr page 65-

oplossingen drenken en zoo dus het weefsel met verschil-
lende ionen doorstroomen. Het is voor het onderzoek
van Dr.
Watermax noodzakelijk om aschvrij fitreer-
papier te gebruiken, aangezien er anders Ca-ionen in
zouden voorkomen en dit juist voor het kankeronderzoek
van groot belang is.

Deze praeparaathouder van Dr. AVaterman beviel mij
echter niet geheel, aangezien het veel te lang zou duren,
voordat het praeparaat op dezelfde temperatuur zou
zijn als het waterbad. Ik wilde dus trachten te bereiken,
dat het waterbad in direct contact zou kunnen komen
met den buitenwand van de glazen buis, waarin het
praeparaat aan de binnenzijde samengeperst was, zonder
natuurlijk een of ander deel van den verderen inhoud met
het water in contact te laten komen. Dit nu kon op de
volgende wijze bereikt worden, hetgeen uit de bijgaande
schetsteekening duidelijk is na te gaan.

Ten eerste werden de geleidraden van zeer dik koper-
draad genomen en rechthoekig aan de einden van de
koperen cylinders vastgesoldeerd of feitelijk hierin vast-
gesoldeerd, zoodat aan dit contact nooit iets zou kunnen
liaperen. Om dezen dikken draad en om de daaraan gren-
zende helft van de koperen staaf werd een gummibuis
aangebracht van zoodanige diameter, dat deze goed sloot
om de koperen staaf, maar deze niet zoo vast omklemde,
dat men de glazen buis niet meer tusschen de koperen
staaf en de gunmiislang zou kunnen inschuiven. Deze
laatste nu omsluit de glazen buis hermetisch en hier kan
dus geen water indringen, terwijl de koperen staaf zoo-
danig wordt
omklemd, dat eventueele spanningen, in de

4

-ocr page 66-

SCHEMATISCHE TEEKENING VAN DEN PRAE-
PARAATHOUDER OP NATUURLIJKE GROOTTE.

De glazen buis is horizontaal en dik gestippeld.

Het weefsel in het midden horizontaal fijn gestreept, daarnaast de
schijfjes filtreerpapier geheel blank, dan de zwarte onpolariseerbaro
electroden. Nu volgt, verticaal gestreept, dat gedeelte der koperen
staven, dat zichtbaar is buiten do gummibuis door do glazen buis
heen. Vertikaal gestippeld, het onzichtbare gedeelte van koperen
staaf met dik koperdraad naar boven binnen de gummibuis en om
alles heen de sehroefslede met schroef.

-ocr page 67-

glazen buis ontstaan door het inschuiven van de beide
koperen staven aan beide zijden, toch hierlangs gemak-
kelijk kunnen ontwijken. Om het einde van de koperen
staaf laat zich de gummislang gemakkelijk rechthoekig
naar boven buigen en komt zoodoende boven het niveau
van het waterbad uit. De glazen buis met gummislangen
aan beide einden en koperen staaf en draad worden nu
in een slede met schroef geklemd, zoodat alles goed tegen
elkaar gedrukt is. Met het verwisselen van weefsel zou
het toch mogelijk zijn, dat er eenige vochtigheid zou
kunnen ontstaan tusschen glasbuitenwand en gummi-
binnenwand. Daardoor zou eenige geleiding kunnen op-
treden en daarom werd voor alle zekerheid het water-
bad gevuld met gedestilleerd water, waarvan de weer-
stand praktisch oneindig groot is. Op deze wijze was het
dus mogelijk de temperatuur van het te onderzoeken
weefsel binnen korten tijd gelijk aan die van het water-
bad te krijgen en zoodoende met een constante tempera-
tuur alle proeven te kunnen doen. Proefondervindelijk
werd met behulp van een
cavia-thermometer bepaald, dat
het weefselstukje in tien minuten de temperatuur van
het waterbad heeft aangenomen. Om het onderschuiven
van de glazen buis, waarin zich het praeparaatweefsel
bevindt, tusschen koper en gummi te vergemakke-
lijken, werd voor iedere proevenreeks de gummibuis
even afgenomen en van binnen met talk flink
bepoederd.

De diameter van de glazen buis werd grooter gekozen,
dan Dr.
Waterman gebruikt, omdat hier toch steeds
weefselstukken van voldoende grootte ter beschikking

-ocr page 68-

zouden zijn en eventueele veranderingen dan duidelijker
te voorschijn zouden treden. De diameter, inwendig ge-
meten is 13 m.M. De doorslag voor het filtreerpapier is
ook 13 m.M. en de gummislang werd besteld met een
inwendigen diameter van 11 m.M. hetgeen in de praktijk
precies bleek te voldoen.

§ III. Het maken van het praeparaat.

Het maken van het weefselpraeparaat levert vrij
groote moeilijkheden op. Het uitslaan met een doorslag
gaat wel goed voor eenige m.M. dikke praeparaten,
maar niet voor weefselstukken van 10 en 15 m.M. lengte.
Men perst het weefsel te veel uit elkaar en krijgt een
praeparaat, dat min of meer conisch toeloopt, in plaats
van een zuiver cylindrisch stukje. Hiervoor moest dus
iets anders bedacht worden in den vorm van een appel-
boor. Er werd een zeer dunwandige koperen buis voor
genomen met een inwendigen diameter van 14 m.M., dus
1 m.m. wijder dan de glazen buis van den praeparaat-
houder, opdat het weefsel, in deze glazen buis gebracht,
vanzelf al goed tegen de wanden ervan zou komen te
liggen en er dus zoo min mogelijk gelegenheid zou bestaan
voor de
hinger-vlöeistof om hiertusschen een geleidende
laag te vormen. Om het stukje weefsel zoo zuiver mogelijk
te kunnen uitsnijden werd deze koperen buis aan één
einde zoo scherp mogelijk geslepen en met deze vleesch-
boor is het nu zeer goed mogelijk om een zuiver cylin-
drisch stukje weefsel uit te snijden. De diameter van dit
praeparaat wordt in de glazen buis van den praeparaat-

-ocr page 69-

houder vanzelf door de persing steeds op den juisten.
maat gebracht.

Om nu de lengte van het praeparaat ook te kunnen
regelen, ten einde in dit onderzoek zooveel mogelijk con-
stanten te verkrijgen en daardoor een vergelijken moge-
lijk te maken, is een speciale bewerking noodig, daar men
anders, zelfs wanneer zij uit plakken, die op het oog even
dik waren, gesneden werden, telkens tot de ontdekking
komt, dat het praeparaat, eenmaal in den houder gefi-
xeerd, onder constanten druk niet de dikte heeft, die men
wenscht. Het eenige middel hierop was een toestelletje
te bedenken, waarin het mogelijk zou zijn om het weefsel,
terwijl het zich nog in de boorbuis bevindt en hierin
eenigszins wordt samengeperst, af te snijden.

Deze bewerking kon op de volgende wijze zeer goed
worden uitgevoerd en het bleek later, dat de praeparaten,
die zich kant en klaar voor de opmeting in de glazen buis
bevonden, steeds gelijk van lengte waren. Dit werd met
een schuifmaat bepaald. Hierbij blijkt tevens het voor-
deel van een glazen buis, hoewel deze nogal breekbaar is,
daar men er door heen kan zien, of alles goed op zijn plaats
zit, en deze contrólenietingen van buitenaf kan uitvoeren.

Nadat het praeparaat uitgesneden is en zich dus in de
boorbuis bevindt, wordt deze boorbuis aan het
eene
einde over een afstand van ongeveer één c.M. in een
andere buis geschoven, die ik de snijbuis zal noemen.
Dezesnijbuis iseen koperen buis
van denzelfden diameter
als de boorbuis en hier kan dus de boorbuis zonder meer
niet ingesclioven worden. Om dit nu te bereiken is een
overlangsche zaagsnede van ongeveei^ één c.M. in deze

-ocr page 70-

snijbuis aangebracht, dit deel kan opengebogen worden,
omdat achter dit één c.M. lange stuk ook een dwars
verloopende zaagsnede is gemaakt, die tot bijna onder-
aan doorloopt.

Door deze tweede, de dwarse, zaagsnede wordt de ver-
binding der beide stukken van deze buis betrekkelijk
zwak en daarom is het geheel aan de zijde van deze
zwakke verbinding, dus tegenover de overlangsche zaag-
snede, op een stevig stuk koper vastgesoldeerd.

Om een stukje weefsel van 15 m.M. lengte af te
snijden, handelt men nu als volgt:

1. Men boort met de hoorbuis een stukje uit een schijf
weefsel en laat dit in de boorbuis zitten.

2. Men schuift de boorbuis in de opengebogen snijbuis.

3. Mensteektinhetvrijeeindevandeboorbuis: (zieafb.)

a. een stuk koper van passende lengte,

b. een sluitstuk met knop.

Het in de buis indringende deel van b moet met a
vermeerderd zoo lang zijn, dat tusschen het einde
van a en de dwarse snede in de snijbuis de verlangde
15 m.M. overblijven.

4. In het vrije uiteinde van de snijbuis wordt een houten
pen gestoken om het weefsel iets te kunnen samen-
drukken, ongeveer evensterk als later in den prae-
paraathouder zal geschieden. (Zie teekening).

5. Het samengedrukte weefsel wordt nu met een gilette-
mesje, dat precies passeeren kan, in de dwars ver-
loopende zaagsnede afgesneden.

Daarna wordt de boorbuis weer uit de snijbuis genomen
en de knop van de eerste verwijderd. Men kan nu, door dc

-ocr page 71-

PRAEPAEAATHOUDERMET BIJBEHOORENDE IN-
STRUMENTEN OM HET PRAEPARAAT TE MAKEN.

Van recht« naar links:

Knop (1) mot passend stuk oni boven in dc hoorbuis (2) to plaatsen cn
dan het weefsel uit to booren.

In het raidden do snijbuis (3) met een gilottemcsjc in dc dwars vor-
loopendo zangsnodo.

Geheel linka drie, in do hoorbuis passende stukken, om reapccticvehjk
praeparaten van het uitgeboorde weefsel af te snijden van f» (4),
10 (5) en 15 (6) m.M.

Geheol vooraan do maat om den bepaalden afstand tusschen do opstanndo
uiteinden van do sledo to meten, ten einde onder constanten druk hot
praeparaat to kunnen aanschroovon.

Schematische teekening van snijbuis (2) in hoorbuis (3) met weefsel (W)
op het moment van afsnydcn (by het pijltjo).

-ocr page 72-

hoorbuis tegen de glazen buis aan te houden, het praepa-
raat zeer gemakkelijk uit de hoorbuis in de glazen buis
schuiven met behulp van dezelfde houten pen, waarmede
eerst door de snijbuis heen de druk op het weefsel ge-
durende het afsnijden werd uitgeoefend. Het weefsel
bevindt zich nu in de glazen buis van den praeparaat-
houder en kan verder „gemonteerd" worden.

Nu komen aan beide einden van het weefsel de vier
schijfjes filtreerpapier, die in physiologische Einger-vloei-
stof gedrenkt zijn. Deze vier schijfjes worden, met een
doorslag van 13 m.M. diameter, uit vier stukken filtreer-
papier geponst, die op elkaar gelegd worden op een stukje
hard hout. De vier stukjes blijven nu vanzelf tegen elkaar
zitten en zijn dus in hun geheel gemakkelijk te hanteeren.

De vochtigheid zou hier eenigen invloed kunnen hebben
en daarom werden er speciale proeven genomen om dit
te onderzoeken. Neemt men te weinig vloeistof, dan is
de weerstand te groot en neemt men te veel, dan wordt
dit te veel aan vloeistof bij den geringsten druk uit het
filtreerpapier geperst. Deze vloeistof zou dan tusschen
het weefsel en den glaswand loopen, waardoor hier een
goed geleidende laag zou ontstaan. Men dient het schijfje
filtreerpapier zoo te bevochtigen, dat bij eenigen druk
er nog geen vloeistof uitgeperst wordt en het weefsel
door dezen geringen druk eerst tegen de wanden van de
glazen buis komt te liggen. Daarna zal bij het verder
aanschroeven om den constanten druk te bereiken wel
eenige vloeistof uitgeperst worden, die dan echter geen
schade meer kan doen en haar weg neemt tusschen den
glaswand en de koperen staven.

-ocr page 73-

Praktisch is de juiste vochtigheidsgraad betrekkelijk
eenvoudig te constateeren en dit levert geen moeilijk-
heden op. Steeds moet er echter, voordat de goede samen-
persing bereikt is, eenige vloeistof uitgeperst worden,
daar anders de vochtigheidsgraad en daardoor dus de
weerstand niet steeds constant is.

Nu volgen de koperen staven, die aan hun begin voor-
zien zijn van onpolariseerbare, geplatineerde gouden
electroden, die met een steeltje in een opening voor in de
koperen staaf passen. Deze steeltjes zijn aangebracht om
de electroden beter te kunnen hanteeren. Nadat de kope-
ren staven in de glazen buis geschoven worden, verdwijnen
de einden van deze laatste buis onder de alles afsluitende
gummislang. Het geheel kan dan in de schroefslede ge-
plaatst worden en te zamen geperst. Deze schroefslede
is niets anders dan een aan beide einden omgebogen stuk
bandijzer van eenigszins veerende kwaliteit, waaraan
twee houders voor de met gummislang omgeven uit-
einden van de koperen staven zijn aangebracht.

Eén dezer houders is door middel van een schroef naar
den anderen houder toe te bewegen en zoo wordt het
weefsel tusschen de electroden opgesloten. Om nu ook
nog den druk constant te maken, waaronder het weefsel
onderzocht wordt, zijn op de beide, naar boven omgebogen
einden van het bandijzer twee merkstrepen aangebracht
en als de afstand hiertusschen steeds dezelfde is en dus
deze uiteinden steeds evenver uit elkaar worden ge-
schroefd, kan men ongeveer aannemen, dat de druk
tegen het weefsel ook constant is. Deze druk is n.1. ook
van belang en heeft invloed op den weerstand. Proef-

-ocr page 74-

ondervindelijk moest dit worden nagegaan en nu bleek,
dat zoowel bij geringen als bij zeer sterken druk de weer-
stand grooter was, dan bij middelmatigen druk. Dit is
te verklaren door aan te nemen, dat bij geringen druk
de schijven filtreerpapier niet over hun geheele opper-
vlakte in contact komen met het weefsel eenerzijds en
met de electroden anderzijds. Bij zeer sterken druk
wordt er te veel vloeistof uit het filtreerpapier geperst,
waardoor dit een grooteren weerstand verkrijgt. De ver-
schillen zijn niet groot, maar eenige invloed is onmis-
kenbaar te constateeren en er moet rekening mede woor-
den gehouden.

Het praeparaat is nu „gemonteerd" en kan met hou-
der en slede geheel in het waterbad worden geplaatst.

•Het waterbad is een coagulatie-stoof voor serumplaten
en buizen, waarvan nu de inwendige ruimte ook met
gedestilleerd water is gevuld. De thermometer in den
watermantel staat op 40 of 41 graden, al naar gelang de
kamertemperatuur hooger of lager is. De thermometer
in het waterbad blijft dan constant op 37 graden staan,
terwijl men toch telkens een nieuw praeparaat ter onder-
zoek erin kan zetten. Met een fijne schroefklem op de
gasslang laat het bad zich zeer eenvoudig op de goede
temperatuur houden.

Nu wordt bij het verwisselen met een volgend praepa-
raat de slede uit het waterbad genomen, de praeparaat-
houder losgeschroefd en dan allereerst afgedroogd om
zooveel mogelijk te voorkomen, dat er een vloeistoflaag
tusschen de gummislang en de koperen staven zou kun-
nen ontstaan. Deze vloeistoflaag, hoewel uit gedestilleerd

-ocr page 75-

water bestaande en dus niet geleidend, zou toch aan-
leiding tot fouten kunnen geven, doordat deze laag in
verbinding zou kunnen komen met een dito capillairlaag,
van binnenuit gevormd door de overvloedige
Ringer-
vloeistof, die uit de filtreerpapierschijven afkomstig zou
kunnen zijn, en deze laatste laag is wel geleidend.

Staat nu de gevulde praeparaathouder in het waterbad
gedurende tien minuten en zijn de draden, die het weef-
sel in den stroomkring moeten opnemen, in de schroef-
klemmen bovenaan de dikke, verticale koperdraden van
den praeparaathouder bevestigd, dan kan de meting
beginnen.

§ IV. De Of stelling en de basiswaarden van het toestel.

Ten slotte moet, nu alles dus voor het onderzoek ge-
reed is, de opstelling zoo gemaakt worden, dat de stroom
in den brugdraad staat en niet aan de einden van dezen
draad, want in dit eerste geval verkrijgt men wel een
zeer scherp minimum, terwijl men hier in het tweede
geval tevergeefs naar kan zoeken. Deze opstelling is
door Dr.
Waterman dan ook toepgeast met de telefoon aan
de einden van den meetdraad. Toevalligerwijze was mijn
opstelling andersom, hetgeen overigens in de praktijk
geen bezwaar schijnt op te leveren, maar in dit speciale
geval aanleiding gaf tot een zoeken in allerlei richtingen
zonder eenige resultaten, totdat ten einde raad stroom-
bron en telefoon omgewisseld werden en als bij tooverslag
het minimum absoluut scherp was. (Zie Chemisch Week-
blad 17 Mei \'24).

-ocr page 76-

SCHAKELSCHEMA VOOR ELECTROMETRISCH
WEEFSELONDERZOEK.

H—4-J

ÖÖÖOÖÖMP^

X.

1

a.

C

y

ir

Qeneratop

Links de generator met drie-electroden lamp voor de zuiver sinoïdalen wisstroom, die door
een transformator 1 : 1 naar het schuifcontact (C.) op den meetdraad (A.-B.) en naar
het punt (D.) tusschen den vasten weerstand (W.) en het weefsel (P.) wordt gevoerd.
Rechts boven de variabele zelfinductiespoel (Z.) en rechts beneden de koptelefoon (T.).

-ocr page 77-

De opstelling, waarvan de schematische teekening een
duidelijk overzicht geeft, is dus als volgt. Aan beide einden
van den meetdraad A—^B komen de telefoondraden
A—T—B, daarnaast komt aan den linkerkant de bekende
weerstand W, groot 500 of 1000 Ohm, dan volgt het con-
tact D voor den draad, komende van den, een sinoïdalen
wisselstroom gevenden generator, terwijl van D tevens
een draad voert naar den praeparaathouder P; van de
andere zijde van den praeparaathouder gaat een draad
naar de zelfinductiespoelen Z, die achter elkaar gescha-
keld zijn, en van deze weer naar het andere einde van den
meetdraad B, dat is dus het einde tegenovergesteld aan
dat, waar de vaste weerstand zich bevindt. De andere
draad van den generator komt aan het schuifcontact C
op den meetdraad. Nu kan dus gemeten worden door de
lamp te ontsteken; om geen draden telkens te moeten
losmaken, is er op den accumulator een kleine sluiter aan-
gebracht om den gloeidraadstroom te sluiten en te
verbreken.

Op de foto van het geheel is de generator tusschen
liet waterbad en de verticale zelfinductieklos geplaatst,
maar dit is niet de werkopstelling, aangezien de nabijheid
van den generator draadloos de telefoon doet aansj)reken,
en om dit, al is het ook maar geringe, bijgeluid te ver-
mijden, werd de generator zoo ver mogelijk aan het andere
einde van de ongeveer 5 Meter lange laboratorium-
tafel opgesteld. Om andere hinderlijke bijgeruischen weg
te werken werd een der generatorklemmen geaard, door
deze met de gasleiding te verbinden. (Zie ook Chemisch
Weekblad 17 Mei \'24).

-ocr page 78-

Ter contrôle van de juiste opstelling werden de beide
zelf inductieklossen (2 en 3) op O gezet en tusschen de
klemmen voor den praeparaathouder een bekende weer-
stand ingeschakeld en deze op de gebruikelijke wijze op-
gemeten ; uit de berekening van den ingeschakelden
weerstand op de plaats van den praeparaathouder ziet
men dan oogenblikkelijk, dat alles in orde is, als de be-
rekende waarde met de werkelijk ingeschakelde waarde
overeenkomt. Op deze wijze werd ook den praeparaat-
houder ingeschakeld, zonder weefsel met de electroden,
zonder filtreerpapier tegen- en van elkaar. In het eerste
geval was de weerstand enkele gedeelten van een Ohm,
dus te verwaarloozen, en in het tweede geval oneindig
groot. Deze controleproeven werden zoo nu en dan her-
haald en steeds mocht blijken, dat het geheel uitstekend
functionneerde. Met daarvoor geschikte voltmeters wer-
den de spanningen van den accumulator en van de hoog-
spanningsbatterij vóór en na een reeks proeven gecon-
troleerd, evenals de frequentie door middel van een stem-
vork ; hiervoor werd dan de condensator op de daarvoor
aangebrachte streep ingeschakeld.

Uit een correspondentie met Dr. Waterman bleek mij,
dat in zijn onderzoek de basiswaarden van het geheele
apparaat niet in rekening werden gebracht, omdat deze
betrekkelijk klein waren tegenover de gemeten waarden
van het weefsel. Hier werd dus de polarisatie, die gemeten
werd, direct gedeeld door den gemeten weerstand en zoo-
doende de
P/W coëfficiënt bepaald. Het leek mij echter
beter om, zoo mogelijk, precies de waarden van het weef-
sel alleen in rekening te brengen en dus van de gemeten

-ocr page 79-

waarden de basiswaarden van het toestel af te trekken.
Ik spreek hier van basiswaarden, omdat dit niet alleen
weerstand is maar ook een paar c.M. van de zelfinductie-
spoel. Zooals reeds in het technische gedeelte en ook uit
de literatuur te zien is, wordt een phaseverschuiving door
polarisatie of door capaciteit in beide gevallen opgeheven
door een zelfinductie in te schakelen. Nu heeten de elec-
troden wel onpolariseerbaar, maar misschien heeft er
toch wel een geringe polarisatie plaats en nu heeten de
weerstanden wel vrij van zelfinductie en van capaciteit,
maar dit laatste schijnen ze toch wel een beetje te be-
zitten.

De weerstand van de verbindingsdraden is te verwaar-
loozen, maar de met
ringer-vloeistof gedrenkte filtreer-
papierschijfjes, acht in aantal, hebben een weerstand, die
toch niet te verwaarloozen is.

De basiswaarden, d. w. z. de waarden van weerstand en
polarisatie of (en) capaciteit, werden bepaald door alles
precies als voor een gewone bepaling op te stellen, maar
alleen het weefsel weg te laten en nu den weerstand te
bepalen. Hierbij bleek, dat de telefoon alleen zwijgt, als
er twee c.M. van de zelfinductiespoel werd ingeschakeld,
indien de weerstand van 500 Ohm werd gebruikt, en
vier c.M. indien den weerstand van 1000 Ohm. werd inge-
schakeld. De gemeten weerstand bedroeg in alle gevallen
tusschen de 32 en 30 Ohm, deze verschillen moeten waar-
scliijnlijk toegeschreven worden aan het feit, dat het
filtreerpapier, waaruit de schijfjes geponst werden, niet
l)recie8 overal even dik en niet precies liomogeen van vezel
is. Als gemiddelde voor deze basiswaarden werden aan-

-ocr page 80-

genomen 34 Ohm weerstand en 2 c.M. zelfinductie, indien
met den vasten weerstand van 500 Ohm gemeten werd,
en 36 Ohm en 4 c.M. op de zelfinductiespoel, als met den
vasten weerstand van 1000 Ohm werd gemeten. Zoo zijn
de basiswaarden van het toestel, wanneer er geen polari-
satie in het weefsel te compenseeren is, zoodra er echter
wèl polarisatie gecompenseerd moet worden, dient men
bij den weerstand van 34 of 36 Ohm den weerstand van
het ingeschakelde deel van de zelfinductiespoel op te
tellen. Een en ander zal nog duidelijk blijken uit de voor-
beelden voor de berekeningen der weefselwaarden.

-ocr page 81-

HOOFDSTUK III.

HET ELECTROMETRISCH ONDERZOEK VAN
VLEESCH.

§ L Invloeden op de uitkomst.

a. Algemeene beschouwingen.

Wanneer nu technisch alles goed geregeld is en men
dus in staat is een begin te maken met het onderzoek naar
het electrisch geleidingsvermogen van vleesch, dient er
met vele invloeden rekening gehouden te worden om te
voorkomen, dat men ten slotte voor het feit komt te
staan, dat de onregelmatigheden, die men aantreft, zou-
den moeten worden toegeschreven aan invloeden, die
met de inwendige processen, die zich in het weefsel af-
spelen, niets te maken hebben, maar afkomstig zijn van
allerlei uitwendige invloeden, die men niet naar waarde
heeft geschat of vergeten heeft op te merken.

Wanneer het absoluut niet bekend is, wat men vinden
zal, dient er rekening mede te worden gehouden, dat het
mogelijk zal moeten zijn vergelijkingen van de onder-
linge uitkomsten te maken, en dit zal in het algemeen
alleen dan kunnen geschieden, wanneer men zooveel mo-
gelijk constanten in het eindresultaat van iedere proef
of proevenreeks kan invoeren.

Zoo moest dus eerst worden nagegaan, welke invloeden
er zijn, van buiten af, die inwerken en waarvan de uit-
komsten afhankelijk kunnen zijn.

-ocr page 82-

In het eenige praktische onderzoek, dat van Dr. Wa-
terman
, was te voorzien, dat men de beschikking zou
krijgen over weefselstukken, grooter of kleiner, maar in
ieder geval niet zoo groot, dat men steeds een bepaald
groot gedeelte voor het onderzoek zou kunnen bestem-
men; maar het weefsel was steeds zeer versch, zoodat
men hier hoofdzakelijk als constanten kon nemen versch
weefsel en de temperatuur, die in een waterbad te regelen
is. In dit onderzoek werd er de aandacht op gevestigd, dat
de temperatuur op weerstand en polarisatie een grooten
invloed, maar op hunne onderlinge verhouding, op den
P/W coëfficiënt, geen invloed heeft. Met andere mogelijke
invloeden werd in dit onderzoek geen rekening gehouden,
hetgeen dan ook praktisch niet noodig en voor een ander
deel misschien niet mogelijk zou blijken te zijn, daar
toch reeds gebleken is, dat de P/W coëfficiënt de hoofd-
zaak in dit onderzoek is en onderlinge vergelijkingen niet
gemaakt werden.

Voordat een regelmatige werkmethode aangegeven kon
worden, was het noodzakelijk de verschillende invloeden
zooveel mogelijk te onderzoeken.

h. Keuze van het materiaal.

Nu komt in de eerste plaats het weefsel, dat men voor
dit onderzoek gebruiken zal, ter sprake. Het geleidings-
vermogen voor den electrischen stroom en de verschijn-
selen, die zich daarbij voordoen, zijn natuurlijk aan ieder
stuk levend weefsel te bestudeeren. In dit geval moest er
rekening mede gehouden worden, dat als uitgangsmateri-
aal genomen werd een weefsel of een gedeelte daarvan,

-ocr page 83-

dat men bij iedere keuring, hetzij een volledige keuring na
het slachten of bij invoer uit een naburige gemeente, hetzij
bij invoer van versche of bevroren dieren uit het buiten-
land, in dit laatste geval eventueel met of zonder orga-
nen, ter beschikking heeft. In het algemeen zal men dus
alleen in de gelegenheid zijn om ,,vleesch" te onderzoe-
ken, nu rijst de vraag, welk vleesch of, beter gezegd,
vleesch waar vandaan. Er dient bij een dergelijk onder-
zoek rekening gehouden te worden met het economisch
belang van den eigenaar en uit een algemeen standpunt
beschouwd is het ongewenscht onnoodige verliezen te
veroorzaken door het stukje weefsel onoordeelkundig
maar ergens uit te snijden. Zooveel mogelijk is er dan ook
naar gestreefd om steeds hetzelfde onderdeel te kiezen en
daaruit steeds op dezelfde plaats het te onderzoeken
vleesch uit te snijden. Hiervoor werd gekozen de onder-
arm, die toch meestal in gevallen, waar zulks noodig is,
voor bacteriologisch vleeschonderzoek gebruikt wordt en
dan tevens voor dit onderzoek kon dienen. Uit den
onderarm werd dan aan de buigvlakte op het midden
tusschen elleboog en handwortel een plak, ter dikte van
eenige c.M., dwars op de lengtericliting uitgesneden en dit
stuk deed dan dienst voor eenige bepalingen. Zooveel
mogelijk werden de praeparaten uit het midden der bui-
gers geboord, en wel steeds in de lengterichting van het
verloop der spiervezelen en op 15 m.M. lengte afgesneden.

c. Invloed van de temperatuur.

Wanneer men een praeparaat o1)meet, vóórdat het in
het waterbad geplaatst wordt, en ook nadat het tien mi-

-ocr page 84-

nuten hierin gestaan heeft, vindt men groote verschillen
in weerstand en polarisatie, beide zijn veel verminderd.
Eenige tientallen metingen zijn op deze wijze verricht,
waarbij de eerste meting geschiedde bij zeer verschil-
lende temperaturen, al naar gelang het praeparaat ge-
maakt was uit een stuk vleesch, dat bij kamertempera-
tuur bewaard werd, of zoo juist uit een versch geslacht
dier afkomstig was. In andere gevallen kwam dit materi-
aal uit het koelhuis of uit de voorkoelruimte, maar steeds
werd de laatste, dus de definitieve meting, bij 37 graden
uitgevoerd. Eenige keeren werd de temperatuur tot boven
de zestig graden opgevoerd en werd eenige malen gekookt
vleesch onderzocht. In het eerste geval verdwijnt de
polarisatie even boven de zestig graden, gaat daar althans
met groote sprongen achteruit, en in het tweede geval is
ze volkomen verdwenen. De polarisatie verdwijnt bij
verwarming tot een zekere temperatuur uit het levende
weefsel; waar of dit punt gelegen is, zal door een afzon-
derlijk onderzoek moeten worden uitgemaakt.

Volgens de onderzoekingen van Dr. Waterman nemen
polarisatie en weerstand door de temperatuurstijging in
gelijke verhouding af, zoodat hun onderlinge verhouding
gelijk zou blijven. Uit een speciale tabel zal blijken, dat
mijn uitkomsten, dit punt betreffende, niet met die van
Dr.
Waterman overeenstemmen.

In een speciaal geval nl. bij het Argentijnsche vleesch
vindt men in kouden toestand, evenals bij alle ander
vleesch, eenige polarisatie, al is het dan ook veel minder,
bij dit laatste vergeleken. Zoodra echter de 37 gr. be-
reikt zijn, is uit het Argent. bevroren vleesch in bijna

-ocr page 85-

alle gevallen de geheele polarisatie verdwenen en alleen
nog zuiver Ohm\'schen weerstand overgebleven, terwijl bij
grootere stukken niet-bevroren vleesch bij 37 gr. altijd nog
polarisatie gevonden wordt.

De metingen, die aan deze beschouwingen ten grond-
slag liggen, zijn opgenomen in Hoofdstuk VI, paragraaf I,
Tabel XI.

Om een inzicht in den invloed van het bevriezen te
verkrijgen, werden eenige weefselstukken, die bij onder-
zoek een groote polarisatie bleken te bezitten, op een be-
vriesmicrotoom bevroren. Aangezien deze praeparaten
echter veel dikker zijn dan die, waarvan coupen gesneden
worden, bevroor dit weefselstuk alleen aan den onder-
kant en duurde het zeer lang, voordat het geheel doorge-
vroren was.

Dit lange blootstellen aan de buitenlucht en het on-
economische bevriezen op deze wijze trachtte ik te voor-
komen en slaagde hierin door de bevriestafel en het prae-
paraat te omgeven door een paar velletjes fitreerpapier
en dan het koolzuur te laten toetreden met het gevolg,
dat zich rondom het praeparaat een laagje koolzuur-
sneeuw vormde en dit in enkele minuten geheel doorge-
vroren was. Daarna werd het weer ontdooid bij kamer-
temperatuur en dan weer onderzocht met als resultaat,
dat de polarisatie geheel verdwenen was.
Bevriest men
niet geheel door, dan is de polarisatie wel veel minder
geworden, maar is er toch altijd nog wat overgebleven.
Ik was niet in de gelegenheid om dc temperatuur van
het ingevroren weefsel te controleeren.

Uit het bovenstaande blijkt voldoende, dat de tempera-

-ocr page 86-

tuur een grooten invloed heeft op de uitkomsten en om
vergelijkingen te kunnen maken buiten den polarisatie-
weerstand coëfficiënt om, die trouwens volgens mijn uit-
komsten ook eenigszins afhankelijk is van de temperatuur,
zal het beslist noodzakelijk zijn alle proeven bij 37 graden
uit te voeren.

d. Tijdsverloop tusschen het maken van het praeparaat
en het opmeten.

Een andere factor, die niet zoo eenvoudig te verklaren
is, maar waarmede ook rekening gehouden dient te worden
en die in ieder geval niet over het hoofd gezien werd, is
de tijd, die er verloopt tusschen het uitsnijden van het
praeparaat uit het groote weefselstuk en het plaatsen in
het waterbad. Er is nl. gebleken, dat het uitgesneden
weefselstukje, eenigen tijd aan de lucht blootgesteld, van
eigenschappen verandert en dat dan een kleinere polari-
satie en weerstand gemeten worden. Evenzoo heeft een
praeparaat, dat met tusschenpoozen van bijv. 1 uur ge-
meten wordt,
verschillende waarden, indien men het uit
het waterbad neemt, die, al naar mate het weefsel ouder
is, d. w. z. al naar mate de slachting van het dier langer
geleden heeft plaats gehad, sneller in grootte afnemen.
Het is dus noodzakelijk om het gemaakte praeparaat
zoo spoedig mogelijk te onderzoeken en niet eerst een
heele serie praeparaten te maken en deze dan te gaan
opmeten. Terwijl het ééne praeparaat in het waterbad
op temperatuur komt — een verloop van tien minuten
— kan men het volgende praeparaat in orde maken. Ik
meen nog even op dezen tijd van tien minuten voor het

-ocr page 87-

op temperatuur brengen van het praeparaat te mogen
terugkomen. Er is nog een tweede controle, behalve den
thermometer, mogelijk n.1. door het minimum op te
zoeken en dan even te blijven luisteren — al is het maar
een kwart minuut. Is het praeparaat nog niet op tem-
peratuur, dan verplaatst het minimum zich, d. w. z. de
telefoon gaat weer geluid geven ; is het praeparaat wel
op temperatuur, dan blijft de telefoon zwijgen, al blijft
men ook een kwartier lang luisteren.

e. Absorptie van Ringer-vloeistof uit filtreerpapier.

De resultaten van de metingen, die op deze absorptie
betrekking hebben, zijn opgenomen in Hoofdstuk VI,
paragraaf II, Tabel XII.

Bij het in orde maken van het volgende praeparaat
dient men er voor te zorgen, dat de met vloeistof gedrenkte
filtreerpapierschijfjes niet tegen het weefsel aangedrukt
worden, aangezien dit speciaal bij versch, nog warm
vleescli van invloed is. Dit versche vleesch heeft n.1. liet
vermogen om vloeistof in zich op te nemen en dit heeft
een verhooging van de polarisatie en den weerstand ten
gevolge.

Hierover zullen later nog speciale cijfers in de tabellen
worden gegeven; deze proeven zijn alleen genomen ()n\\
de regehnaat van dit verschijnsel aan te toonen en niet
om er eenige diagnostische beteekenis aan te hechten.
Om de waarde van deze veranderingen door de oi)name
van water, eventueel met of zonder opgeloste zouten,
goed te kunnen beoordeelen, zou het noodig zijn hierover
alleen een zeer uitgebreide reeks proeven te nemen. Dat

-ocr page 88-

de mogelijkheid om hier iets van beteekenis te vinden be-
staat, is zeer waarschijnlijk, vooral als men in aanmerking
neemt, dat de snelheid van opname van de vloeistof in
zeer nauw verband zal staan met de physiologische eigen-
schappen van de celmembranen. Waar op dit gebied van
wateropname reeds verscheidene onderzoekingen gedaan
zijn, waarbij steeds de
gewichtsvermeerdering als criterium
werd genomen, zal er langs deze zoo veel gevoeligere
methode zeer zeker meer uit te bepalen zijn.

Fürth en Lenk hadden in 1912 nagegaan dat vleesch
het vermogen bezit om water op te nemen in bepaalde
verhouding met den ouderdom van dit vleesch, en vonden
zulke nauwkeurige uitkomsten, dat zij den ouderdom van
vleesch hierdoor meenden te kunnen bepalen. Dr.
Meer-
burg
ging dit controleeren en vond, dat men na 4 dagen
feitelijk geen zuivere resultaten meer kon waarnemen,
vooral daar vleesch, dat eenige dagen in de ijskast is ge-
weest of bevroren is, zich geheel anders gedraagt. Men
kan zich voorstellen, dat vleesch, dat in beginnefiden
staat van bederf verkeert, dus in een stadium, waarbij de
eiwitachtige stoffen geheel andere eigenschappen moe-
ten gaan vertoonen, ook een kenmerkende of specifieke
zwellingskromme bij het onderzoek in zoutoplossingen
van verschillende concentraties zou kunnen vertoonen.
Zou dit inderdaad het geval zijn, dan zou
omgekeerd uit
de zwellingscurve een methode te vinden zijn om een
beginnenden staat van bederf aan te toonen.
Bij deze be-
palingen met visch is wel gebleken, zooals ook wel bekend
is, dat visch veel intenser en sneller rot dan vleesch en
meer rottingsproducten geeft, hieruit zou misschien een

-ocr page 89-

verandering in den waterstofexponent kunnen ontstaan,
die eenige aanwijzing zou kunnen geven. Voor rottend
vleesch waren deze veranderingen volgens
ïillmans,
Strohecher
en Schütze te gering om eenige diagnos-
tische beteekenis te hebben. Op deze plaats kan er alleen
op gewezen worden, dat hier voor deze electrometrische
methode nog een groot arbeidsveld braak ligt, dat men
uit kan breiden tot een electrochemisch onderzoek, door
het weefsel niet alleen met
Eingers physiologische vloei-
stof maar ook met andere oplossingen of andere stoffen
in aanraking te brengen en zoodoende dus het vraagstuk
der permeabiliteit te kunnen bestudeeren. Dit gebeurde
door Dr.
Waterman bij het electrochemisch onderzoek
van kanker, hier werden speciale verschillen voor het
Ca-ion waargenomen.

Een zeer korte aanhaling uit de onderzoekingen van
E.
Overton, die o. a. in het Archiv für Physiologie, Band
92, 1902, zeer uitvoerig voorkomen, mag hier wel vermeld
worden.

Door Overton is het vermogen van vele stoffen om
in de levende cellen binnen te dringen nagegaan. Hij
is tot de volgende beschouwingen gekomen.

De inhoud der spiervezelen gedraagt zich niet als een
waterige oplossing, de geheele hoeveelheid water kan
zich
hierin niet bevinden als in een waterige oplossing.
Een groot gedeelte van dit water moet aanwezig zijn als
zwellingswater. De geheele spiervezel bestaat uit een
heterogeen systeem, waarin de enkele phasen uit ver-
schillende opgezwollen proteïden en proteïnen, uit de cel-
lipoïden en andere lichamen, die het vermogen bezitten

-ocr page 90-

water op te nemen, bestaan naast een zuiver waterige
oplossing. Is liet niet mogelijk om het protoplasma te
beschouwen als een systeem van vaste en vloeibare op-
lossingen. Bij de levende, geheel ongeschonden spierveze-
len is gebleken, dat het grootste deel der onderzochte
organische stoffen zeer gemakkelijk in de cel dringen en
dat de in ionen gesplitste anorganische verbindingen
bijna niet binnendringen. Zoodra echter de cellen in meer-
dere of mindere mate beschadigd worden, dringen ook
de ionen de cel binnen.

Verder wordt op de eigenaardigheid gewezen, dat juist
die anorganische stoffen, die hoofdzakelijk tot voeding
van de cellen dienen, niet zonder meer de cel kunnen
binnendringen, maar dat van deze stoffen derivaten zijn
te maken, die zeer gemakkelijk kunnen indringen. De
meeste van deze omzettingen zijn reversibel, hetgeen van
groot belang moet zijn voor het chemisme van de cel.

Verder bespreekt Overton physiologische vraagstuk-
ken, die voor mijn onderzoek niet van direct belang zijn,
maar wel voor een nader onderzoek over deze absorptie-
verschijnselen.

Hiermede zijn we aan het einde gekomen van de ver-
schillende invloeden, waarmede men rekening dient te
houden, aangezien de uitkomsten hiermede ten nauwste
samenhangen. Uit het bovenstaande blijkt dus, dat de
onderzoekingen moeten geschieden onder omstandig-
heden, die hierboven beschreven werden en die voor alle
proeven precies hetzelfde moeten worden genomen.

Alle metingen werden daarom uitgevoerd bij een tem-
peratuur van 37 graden; steeds werd het materiaal van

-ocr page 91-

dezelfde plaats van dezelfde diersoort, het rund, gekozen
en alle praeparaten werden 15 m.M. lang gemaakt.

Nu kan dus eerst worden overgegaan tot de bepaling
van weerstand en polarisatie.

§ II. Uitvoering van de metingen.

Het praeparaat bevindt zich nu in het waterbad en is
in den stroomkring opgenomen. Men kan nu direct al
metingen verrichten, om bijv. den invloed van de tem-
peratuur na te gaan of om te controleeren, of werkelijk
weerstand en polarisatie bij geringe temperatuursver-
schillen reeds merkbaar veranderen. Indien men de tem-
peratuursinvloeden zuiver wil nagaan, dan bepaalt men
eerst weerstand en polarisatie, voordat het praeparaat in
het waterbad geplaatst wordt, omdat deze waarden direct
veranderen, zoodra zich de verwarmende invloed van
het bad maar even doet gevoelen.

Om nu systematisch de metingen te verrichten, wordt
dus tien minuten, nadat liet praeparaat in het waterbad
is geplaatst, met de meting begonnen.

Men begint met de koptelefoon o]) het hoofd te plaat-
sen, daarna wordt door middel van den kleinen schake-
laar, die zich op den accu bevindt, de lamp ontstoken en
hoort men direct de telefoon geluid geven en wel de
toon J.

Vervolgens begint de werkelijke bepaling als volgt:
1. Met do roclitcrluiiid schuift i)ien het schuifcontact 1
(foto blz. 41) op den meetdraad heen en weer. Men hoort
dan een minimum-geluid in de telefoon ontstaan en zet

-ocr page 92-

nu dit contact daar, waar de toon in de telefoon het
zachtst is.

II. Met de linkerhand bedient men het schuifcontact 2
(foto blz. 41) op de horizontale zelfinductiespoel, dit is
de fijnregelspoel, totdat men ook nu in de telefoon een
minimum hoort, en stelt ook dit contact juist daar, waar
de telefoontoon het zachtst is. Hiermede wordt dus
grofweg het grootste gedeelte van het phaseverschil op-
geheven.

III. Nastellen met het contact 1 om dus den juisten
weerstand te bepalen. Men zal nu gewaar worden, dat de
minimum-zóne zeer klein is geworden en in het midden
daarvan de telefoon bijna zwijgt, d. w. z. dat men nog
slechts een uiterst zwakken toon kan hooren. Men zet
dit contact dus weer op het midden van deze reeds kleine
minimum-zóne.

IV. Het contact 2 bijstellen, zoodat de toon in de
telefoon nog zwakker wordt. De minimum-zóne is nu hier
slechts één c.M. breed geworden en in het midden daar-
van plaatst men dit contact. Phaseverschil totaal opge-
heven.

V. Met het contact 1 zal men ondervinden, dat er
slechts één enkel punt overgebleven is, waar de telefoon
geheel zwijgt. Dit is nu het punt, waarop men den juisten
weerstand kan aflezen. Men behoeft slechts een gedeelte
van een m.M. naar links of naar rechts te verschuiven en
men hoort direct de telefoon weer geluid geven.

Ter controle kan men nu het contact op de zelfinductie-
spoel nog even heen en weer bewegen, bij eenige oefening

-ocr page 93-

zal men zien, dat dit contact precies op de goede plaats
stond en men op de verdeeling, die langs deze spoel is
aangebracht de zelfinductie in c.M. kan aflezen.

Hierbij dient nu nog te worden opgemerkt:

Omtrent den weerstand is er reeds vroeger op gewezen,
dat de bekende weerstand van 500 Ohm, indien men
te ver uit het midden van den meetdraad komt, verwis-
seld moet worden met den bekenden weerstand van
1000 Ohm.

De tweede (grofregel-) spoel kan worden ingeschakeld,
indien de fijnregelspoel niet groot genoeg is om alle phase-
verschil te kunnen compenseeren. Deze tweede spoel
wordt dan per G c.M. tegelijk ingeschakeld, ook door
middel van een schuifcontact (3 op de foto). Dit contact
komt dan te staan op 6 of op 12 of op 18 c.M. of, bij
heel veel polarisatie, op 24, dan is de geheele tweede spoel
in gebruik. In dergelijke gevallen, waarbij de tweede
spoel noodig is, werd als volgt te werk gegaan.

Zoodra blijkt, dat de eerste spoel niet voldoende is,
wordt deze op de helft ingesteld en de tweede spoel ge-
bruikt om zeer grof af te stellen. Men komt dan wel in de
nabijheid van G, 12, 18 of 24; waar men het dichtst
bijkomt, wordt opafgestekl en dan verder bijgewerkt met
de fijnregelspoel op de gewone wijze, zooals hierboven
beschreven werd.

Op deze plaats moet ik nu nog even op het zeer prak-
tische gebruik van de koptelefoon wijzen. In de be-
schrijving van de instelling zijn deze verschilloiule hniulo.
lingen na elkaar genoemd, in de praktijk gaat dit echter
gelijktijdig en dit is alleen mogelijk, wanneer men beide

-ocr page 94-

handen geheel vrij heeft. Juist doordat het volgens deze
werkwijze mogelijk is om beide contacten tegelijk te ver-
zetten, heeft men voor een juiste instelling zeer weinig
tijd noodig. In enkele seconden is men klaar, noteert
de waarden voor weerstand en polarisatie en gaat over
tot het volgende praeparaat, dat men in de tien minuten,
die voor dit praeparaat noodig waren om op temperatuur
te komen, reeds heeft uitgesneden en in de glazen buis
geschoven met de in
ringer-vloeistof gedrenkte fil-
treerpapieren schijfjes aan beide zijden ervan, maar er
niet tegenaan om absorptie te voorkomen.

De waarden, die men op de hierboven beschreven
wijze heeft verkregen, worden in de tabellen steeds ver-
meld als de ,,gemeten waarden"; om de juiste weefsel-
waarden te verkrijgen moeten van deze gemeten waarden
de basiswaarden voor weerstand en polarisatie (feitelijk
capaciteit van den bekenden weerstand en een geringe
polarisatie aan de electroden, te zamen 2 of 4 c.M.)
worden afgetrokken.

De zelfinductiespoelen hebben op zichzelf ook een
zekeren weerstand en deze werd in het technisch gedeelte
aangegeven en berekend. Bij de basiswaarde van 34 of
36 Ohm moet dus de weerstand van het ingeschakelde
gedeelte van de zelfinductiespoel boven de 2 of 4 c.M.
(dit behoort bij de basiswaarde) worden opgeteld, het-
geen uit de volgende berekeningen duidelijk zal blijken.

Aangezien het verwaarloozen van kleinere decimale
waarden bij de samenstelling der weerstand- en polari-
satie* (zelfinductie-) lijsten van de fijnregelspoel en de grof-
regelspoel van geen invloed zijn in verhouding tot de

-ocr page 95-

daarmede vergeleken, enorme verschillen in weerstand
en polarisatie van het weefsel, werden in de bovenbe-
doelde lijsten deze waarden alle afgerond en ontstonden
de volgende „werklijsten",

fijnregelspoel fijnregelspoel

c.M. Ohms. millihenry\'s. c.M. Ohms. milliheniy\'s.

1

1

0.3

15

19

5.—

H

2

0.5

16

20

5.3

2

21-

0.7

17

21

5.7

3

0.9

18

22

6.—

3

4

1.—

19

24

6.3

3i

4

1. 1

20

25

6.7

4

5

1.3

21

26

7.—

O

1.5

22

27

7.3

0

6

1.7

23

29

7. 7

G

1.8

24

30

8.—

6

7

2.—

25

31

8. 3

Öi

7

2. 1

26

33

8.7

7

8

2.3

27

34

9.—

9

2.5

28

35

9.3

8

10

2.7

29

36

9.7

8i

10

2. 9

30

38

10.—

9

11

3.—

31

39

10. 3

Oi

11

3. 1

32

40

10.7

10

m

3.3

33

41

11.—

11

14

3.7

34

42

11.3

12

15

4.—

35

44

11.7

13

IG

4.3

36

45

12.—

14

17

4. 7

37

46

12.3

-ocr page 96-

fijxregelspoel grofregelspoel

c.M. Ohms. millihenry\'s. c.M. Ohms. millihenry\'j

38

47

12.7

6

20

5. 1

39

49

13.—

12

41

10.2

40

50

13.3

18

61

15.3

41

51

13. 7

24

82

20.4

42

52

14 —

43

53

14. 3

44

54

14. 7

§ ni.

Verslag

van eenige

typische metingen

en h

höbrende berekening.

Alvorens tot de bespreking van de tabellen over te
gaan, volgen hier een paar berekeningen van de juiste
weefselwaarden uit de gemeten waarden. In de tabellen
komt steeds in de eerste twee kolommen de gemeten
waarde voor van den weerstand in Ohms en de polari-
satie in c.M. Bijvoorbeeld 775 22, dit beteekent dus
775 Ohm gemeten weerstand en 22 c.M. gemeten polari-
satie alleen op de fijnregelspoel. Wanneer de grofregel-
spoel ook moest worden gebruikt, dan werd dit bijv.
aldus aangegeven 12/39, dit beteekent dan 12 c.M. van
de grofregelspoel en 39 c.M. van de fijnregelspoel. In
die gevallen, waarbij de bekende weerstand van 500 Ohm
te klein was om in het midden van de meetdraad te
kunnen werken en dus vervangen werd door den 1000
Ohm weerstand, werd dit aangegeven door achter het
getal in de eerste kolom een punt te plaatsen: 1275. be-
teekent dus 1275 Ohm, gemeten met den bekenden weer-

-ocr page 97-

stand van 1000 Ohm. Men dient dit te weten om de
goede basiswaarden te kunnen substitueeren bij de be-
rekeningen. Een paar voorbeelden volgen nu.

Voorbeeld I.

Gemeten waarden: 775 22; de basiswaarden bedragen
in dit geval, waar met den bekenden weerstand van 500
Ohm gemeten werd, daar er geen punt achter de 775
staat, 34 Ohm en 2 c.M. Er blijft dus 22—2 is 20 c.M.
werkelijk bijgevoegde zelfinductie, om het phaseverschil,
door het weefsel teweeggebracht, te compenseeren, over.
In de werklijst voor de fijnregelspoel zoekt men even
op 20 en vindt dan 25 en G.7 daarachter vermeld. Men
kan nu de totale basiswaarde, dat is dus de totale weer-
stand buiten het weefsel, berekenen als volgt: 34 plus
25 Ohm is 59 Ohm weerstand en trekt dit bedrag dus
van de gemeten 775 af. De werkelijke weefselweerstand
bedraagt dus 775 min 59 is 716 Ohm, terwijl de werkelijke
polarisatie 20 c.M. of 6.7 millihenry bedraagt. De
P(olarisatie)/VV{eerstand) coëfficiënt wordt nu berekend
door 716 op 6.7 te deelen en dit quotiënt is 0.0093, maar
omdat deze getallen, die steeds uit 5 cijfers zullen be-
staan, niet,,spreken", is de P/W coëfficiënt uitgedrukt in
tienduizendsten en staat er dus in plaats van 0.0093
eenvoudig 93.

Voorbeeld II.

Een ander geval, waarbij de weerstand van het weefsel
te groot was om met den bekenden weerstand van 500
Ohm te kunnen werken in het midden van den meetdraad
en waarbij deze dus door den bekenden weerstand van
1000 Ohm werd vervangen, gaf de volgende uitkomsten

g

-ocr page 98-

voor de gemeten waarden: 1275. 12/39. Er staat hier een
punt achter de 1275 en de basiswaarden zijn in dit geval
36 Ohm en 4 c.M. 12/39 beteekent 12 c.M. op de grof-
regelspoel en 39 c.M, op de fijnregelspoel, hiervan gaat
eerst 4 c.M. af en blijft dit dus 12/39 min 4 is 12/35.
In de werklijst vindt men voor de grofregelspoel achter
12 de getallen 41 en 10.2, dit beteekent dus weer, dat de
weerstand is 41 Ohm en de zelfinductie 10,2 millihenry.
Achter 35 vindt men 44 en 11.7. Nu kan men de totale
basiswaarde vinden uit 36 plus 41 plus 44 is 121 Ohm
en de totale zelfinductie is 10.2 plus 11.7 is 21.9 millihenry
De werkelijke weefselwaarden zijn dus 1275 min 121 is
1154 Ohm weerstand en 21.9 millihenry voor de polari-
satie.

In de meeste gevallen van het bevroren vleesch staat
in de tweede kolom een 2., dit is de basiswaarde voor
den 500 Ohm weerstand en beteekent, dat er geen polari-
satie in het weefsel viel te compenseeren en dan komt
er in de vierde kolom dus een 0. te staan en vervalt
hiermede de P/W coëfficiënt.

-ocr page 99-

HOOFDSTUK IV.

RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK.

Bij iedere proevenreeks van vleesch van éénzelfden
ouderdom zal hierover een korte beschouwing gehouden
worden. Bovendien zijn van versch-, 24 uur-, 3 dagen-,
7 dagen-, 3 weken oud- en bevroren vleesch over-
zichtelijke grafieken samengesteld, iedere grafiek geeft
6 tabellen weer, de eerste grafiek is over de variatie-
breedte van den weerstand, de tweede over de variatie-
breedte van de polarisatie en de derde geeft een over-
zicht van den P/W coëfficiënt.

De tabellen van vleesch van denzelfden ouderdom zijn
verdeeld in ,,gevallen", dat zijn een aantal metingen, die
bij elkaar behooren en gemaakt zijn van praeparaten,
die alle vervaardigd werden uit éénzelfde vleeschschijf
en dus alle op hetzelfde dier betrekking hebben.

Achter den P/W coëfficiënt staat nog vermeld het
woord ,,peesarm" in die gevallen, waarin het betreffende
praeparaat gemaakt werd uit spierweefsel, dat arm is
aan peesplaten i. c. den vleezigen tak van den j\\r. flexor
digitalis profundus. De praeparaten, die met peesplaten
doorschoten zijn, dus uit de andere spieren van zoo\'n
vleeschschijf gemaakt werden, zijn aangeduid met ,,pees-
rijk".

-ocr page 100-

De tabellen zijn in de volgende paragraaf opgenomen,
daarna volgt een tweede paragraaf met de grafieken en
een korte verklaring hiervan.

§ I. De tabellen.

BESCHOUWINGEN BETEEFFENDE HET
VEESCHE VLEESCH. (Tabel I).

Zie de grafieken I, II en III — 1 uur.

Men ziet hier groote verschillen optreden, de uiterste
waarden zijn gelegen tusschen 400 en 1500, om de
enkele, die hier boven gaat tot 1745, maar buiten
beschouwing te laten. Op de weerstandgrafiek kan men
dit direct zien en vindt men de meeste uitkomsten
tusschen 550 en 850. Kleinere waarden dan 400 komen
hierin niet voor, hoewel er ook peesarm vleesch werd
onderzocht. De polarisatie geeft echter een zekere tegen-
kracht en deze vindt men terug in den verhoogden
weerstand.

Over de polarisatie valt ongeveer hetzelfde te zeggen,
hier ook eenige zeer hooge waarden en geen lagere waar-
den dan 3. Het peesarme vleesch heeft hier dus nog
een hooge polarisatie en de verschillen tusschen dit
vleesch en het met veel peesplaten doorweven vleesch
vallen niet bizonder op. De gemiddelde polarisatie vindt
men tusschen 2 en 12 millihenry, met enkele hoogere
uitloopers.

-ocr page 101-

TABEL I.

Vleesch direct na de slachting onderzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W eocffieiënt.

No.

Weerstand.

Polarisatie.

1 Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

in Ohms.

in e.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

1

775

22

716

6.7

93 peesarm

779

24

717

7.3

101 peesrijk

895

30

825

9.3

;ii2 „

2

562

16

510

4.7-

92 peesrijk

755

24

693

7. 1

102 „

510

11

475

3.

63 „

620

14

571

4.

70 „

3

580

17

527

5.

95 peesarm

805

28

738

8.7

117 peesrijk

572

18

518

5.3

102 „

1275.

12/39

1154

21.9

189 „

717

23

657

7.

106

4

640

24

579

7.3

126 peesrijk

655

26

591

8.

135

1480.

18/31

1349

24.4

180 „

5

790

26

726

8.

110 peesrijk

505

15

465

4.3

92 „

645

25

583

7.7

132 „

722

27

657

8.3

126 „

6

789

29

721

9.

124 peesarm

520

17

467

5.

107 „

1015.

6/40

904

16.9

186 peesrijk

887

36

810

11

135 „

845

31

775

9.7

125

7

725

32

664

6.7

101 peesrijk

625

20

569

6.

105 „ \'

630

23

570

7.

122 „

-ocr page 102-

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefaelwaarden.

P/VV coëfficiënt.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

iNo.

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

8

542

11

407

3

60 peesarm

715

22

656

6.7

102 peesrijk

! 825

26

761

8.

105 „

i 885

30

816

9.3

113 „

697

19

642

5.7

88 „

1095

35

1020

10.7

104 ,,

9

765

24

704

7.3

103 peesrijk

. 800

25

735

7. 7

104 „

465

14

416

4.

96 peesarm

927

33

854

10. 1

118 peesrijk

777

20

721

6.

83 „

1065.

6/33

972

14. 6

150 „

1025.

6/31

915

14.

145 „

10

1 "9Ö2

37

8~24

12.

145 peesrijk

i 1035

12/39

914

21.9

i239 „

1245.

18/28

1118

23.4

\'209 „

1

1338.

18/22

1218

21. 3

1

176 „

1340.

24/33

1186

30. 1

251

j

700.

34

626

10.4

166

1020.

6/37

923

16. 1

177 „

11

585.

20

529

5.3

90 peesarnii

1045.

12/27

939

17.9

190 peesrijk |

945.

12/21

847

15.7

185 „ 1

895.

12/20

798

15.4

^^^ i

12

940.

41

~858""

12.-

139 peesarm

1450.

24/44

1282

33.7

260 peesrijk

915

6/38

816

16.4

206 „ \'

880

6/40

778

17. 1

224 „

1050

6/34

956

15. 1

162 „

13

635

18

581

5.3

91 peesarm

1890.

18/42

1745

28

158 „

1000.

6/35

905

15.4

167 peesrijk !

1275.

12/36

1158

20.9

177 „

-ocr page 103-

De P/W coëfficiënt, in tienduizendsten uitgedrukt,
moet, als in direct verband staande tot weerstand en
polarisatie, ook ongeveer in het midden blijven en men
ziet dan ook de meeste waarden tusschen 90 en 130.

In deze eerste tabel, bldz. 85, valt direct op, dat ver-
schillende metingen aan hetzelfde stuk vleesch, uit direct
naast elkaar liggend weefsel dus, toch zeer uiteenloo-
pen. Dit uiteenloopen is zoo sterk, dat men van een
onderling verschil van eenige gezonde runderen of een
overeenkomst daartusschen bij deze wijze van onderzoek
niet kan spreken.

BESCHOUWINGEN BETREFFENDE HET 24 UUR
OUDE VLEESCH. (Tabel II).

Zie de grafieken I, II en III — 24 uur.

Voor den weerstand ziet men hier eenige lagere waar-
den voor den dag komen, al zijn het er maar een paar,
en de allerhoogste waarden zijn grootendeels verdwenen;
er zijn er nog maar twee over, n.1. 1295 en 1377, terwijl
de meeste waarnemingen liggen tusschen 550 en 800,
dus, met de vorige tabel vergeleken, tusschen iets
nauwere, misschien beter uitgedrukt, iets minder wijde,
grenzen. Op de grafiek, dit vleesch betreffende, ziet
men heel wat uitkomsten tusschen 550 en 800 samen-
vallen, waardoor dus de verticalen zooveel langer zijn
geworden, terwijl er in de grafiek over het versche
vleesch maar enkele samenvielen.

-ocr page 104-

TABEL IL
Vleesch 24 uur na de slachting onderzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

iSO.

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry s.

duizendsten.

14

725

23

662

7.

105

peesarm

1195.

12/35

1079

20.3

188 peesrijk

850.

12/10

755

12.2

108

5)

15

1 475

12

429

3.3

76

peesarm

467

11

422

3.

71

1 ï

770

20

731

6.

82 peesrijk

654

22

595

6.7

112

j j

427

13

379

3.7

97

3 5

430

11

395

3.

76

3 3

1 625

18

561

: 5.3

94

3 3

852

31

782

9.7

125

5 3

677

22

618

6.7

108

3 5

16

740.

36

664

10.4

156 peesrijk

970.

12/30

861

18.9

216

3 3

670.

31

600

9.

150

3 3

642.

31

572

9.

157

3 3

468."

16

417

4.

96

3 ^

908.

40

827

11.7

140

y f

580.

28

514

8.

155

M

17

810.

30

741

8.7

117 peesriik

745.

31

675

9.

133

685.

19

630

5.

79

? J

1430.

18/36

1295

26.

177

) 5

1185.

18/24

1063

21.8

105

> >

1550.

24/44

1377

33. 7

188

J J

1210.

12/32

1098

19.5

175

) >

720.

28

654

8.

122

> 9
>5

-ocr page 105-

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden. i

P/W coëfficiënt.

Xo.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie. |

in

tien-

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

18

820.

37

743

10. 7

144 peesrijk

1025

12/34

911

20.

219

880

12/28

773

18.2

232

850.

12/18

756

14.9

194

19

530.

15

481

3.7

76 peesrijk

632

22

574

6.

104

>5

642.

20

586

5.3

90

810.

37

733

10.7

145

>}

1122.

12/36

1005

20.6

205

) j

20

795.

-28

729

7.8

107 peesrijk

852.

32

781

9.3

118

))

745.

30

677

8.7

128

))

650.

6/33

558

14.8

265

!!

21

725

24

686

7.3

106

peesrijk

860

37

782

11.4

145

!!

1110.

12/30

1001

18.9

179

))

990.

12/31

879

19.2

216

>)

1030.

6/34

936

14.8

147

))

695.

26

632

7. 1

112

)>

22

525

13

477

3. 7

: 77

peesarni

522

11

477

3.

1 62

680.

24

619

6.7

108 peesrijk

035.

. 15

485

3.7

70

))

. 920.

35

845

10. 1

\'119

>>

1080.

6/37

983

16. 1

160

875.

39

795

11.4

143

55

-ocr page 106-

!-

Gevallen.

Gemeten

waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

Weerstand.

i Polarisatie.

Weerstand.

j Polarisatie.

in tien-

i\\0.

in Ohms.

in c.M.

1 in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

23

1160

12/36

1043

20.6

199 peesrijk

625.

19

570

5.

87

1

648.

23

598

6.3

107 „

1150.

12/43

1024

22. 9

223 „

1235

18/43

1089

29.

266 „

760.

i 36

684

10.4

152 „

24

740.

29

673

8.3

121 peesrijk

668.

28

602

8.

132 „

832.

32

761

9.3

122 „

578.

22

520

6.

151 „

25 :

930. :

30

862

* 8.7

100 peesrijk

1010 :

6/38

910

16.8

184 „

1150

6/38

1050

16.8

160 „

1065

12/31

954

19.6

205 „

740

24

679

7.3

107

762 j

26

698

8.

114 „

Over de polarisatie valt ongeveer hetzelfde te zeggen
als in de vorige beschouwing, de hoogere waarden zijn
wat minder geworden en er zijn meer lagere waarden
voor den dag gekomen.

Voor de P/W waarden is er niet veel verschil met de
vorige tabel te constateeren, dit is ook logisch ; wanneer
toch en polarisatie èn weerstand beide evenredig dalen,
dan zal ook hun onderlinge verhouding geen verandering
vertoonen.

-ocr page 107-

BESCHOUWINGEN BETREFFENDE HET 3 x 24
UUR OUDE VLEESCH. (Tabel III).

YAe de grafieheii I, II en III — 3 dagen.

De biologische veranderingen schijnen nu grooter te
zijn, de weerstand is weer lager geworden, er komen
waarden beneden
150 voor en niet hooger dan 1175.

Regelmaat is er nog evenmin in te" vinden, wel treden
hier andere verschillen aan het licht, men ziet in dezelfde
gevallen veel meer variatie optreden, naast elkaar komen
uiteenloopende waarden voor, terwijl deze toch uit spie-
ren genomen zijn, die naast elkaar liggen, \'alleen met
dit verschil, dat de lagere waarden behooren bij de
peesarme spierweefsels en de hoogere bij die spieren,
die met veel peesplaten doorweven zijn. De desbetref-
fende grafiek vertoont eenige verschuiving naar links,
dus over het algemeen een vermindering van den weer-
stand, hetgeen geheel analoog blijkt te zijn met het vol-
gende.

Ten opzichte van de polarisatie ziet men veel meer
verschil met het voorgaande.

Over het algemeen zijn de polarisatiewaarden veel
kleiner geworden en komen er zelfs zeer kleine waarden
te voorschijn, terwijl er toch in de peesrijke gedeelten
ook nog eenige zeer hooge zijn overgebleven. De grafiek
wijst duidelijk een grooten afstand, waar niets is, dit is
het verschil tusschen iieesarni en peosrijk woefsol. li\\ (Ie
grafiek over den weerstand komt dit groote verschil niet
zoo duidelijk tot uiting, dit is ook weer higisch, want de

-ocr page 108-

TABEL III.
Vleesch 3 x 24 uur na de slachting ondérzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

iNO.

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten. [

26

252

216

i 0.5

23 peesarm

i 202

p

3

167

i 0.3

17 „

I 555

17

436

5.

114 peesrijk

612

22

553

; 6.7

121 „

650

24

589

7.3

123 „ 1

. 1270.

i • t

12/35

1154

20. 3

175 „ i

; 925

42

841

13

154 „ 1

1 670

28

604

8.7

144

j 680

29

612

147

! 640 ^

1

29

572

1 9.

157 „ :

530

18

476

i 5.3

111 „ i

765 1

24

704

7.3

103

920 \'

34

846

10.7 \'

120

1275

1

12/41

1151

22.9

1

198

27

304

5

266

1. 1

37 peesarm

248 r

5

210

1.

47 ■ „

197

3

161

0. 5

31

405

14

356

4. i

112 peesrijk

451

18

397

5.3

136

650 :

22

591

6.7

113

608

32

569

6.7 i

117

550

19

495

5.7 1

115

500

17

447

• 5. !

111

560

19

505

5.7 \'

112 „

-ocr page 109-

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

XT

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

No.

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

28

202

3-1

162

0.5

30 peesarm

201

161

0.5

30 ,,

870

6/38

769

17. 1 1

231 peesrijk

595.

34

522

10.

191 „

29

298

5

260

1.

34 peesarm

250

4

214

0.7

32 „

702

30

633

9.3

147 peesrijk

GGO

26

596

! 8.

134 „■

535.

15

485

.3.7

1 81 „

1140.

12/40

1019

22.2

215

1320.

18/38

1178

i 26.6

229 „

! 1025.

G/43

920

17.8

193 „

I 1020.

6/36

924

15. 5

166 „

7G0.

6/32

669

14.2

212 „

• 810.

6/34

717

14.8

206 „

1 805.

G/3G

7G<)

15.5

201 „

870.

6/30

783

! 13.5

1

172 „

1030.

12/34

913

1 20. G

214 „

1105.

12/32

993

19. 3

194 „

575.

23

515

6. 3

122 „

GGO.

35

595

10. 3

176 —

30

440.

14

392

3. 3

85 peesarm

G20.

24

659

6.7

101 peesrijk

450.

17

398

4.3

108

405.

14

357

3. 3

92 ])eesrijk

234

4

198

0.7

35 peesarm

530

19

475

5.7

120 peesrijk

5G5

21

507

6. 3

124

205

3i

169

0.5 i

Ï^O „

-ocr page 110-

polarisatie zal ten slotte geheel verdwijnen, maar de
weerstand i. c. dus de zuiver Ohm\'sche weerstand zal
altijd nog tusschen 100 en 300 Ohm blijven.

De P/W coëfficiënt wordt ook kleiner, maar blijft nog
onregelmatig op en neer gaan.

Wanneer men trouwens de beide grafieken over P. en
W, bekijkt, dan is dit zeer duidelijkste begrijpen.

BESCHOUWINGEN BETREFFENDE HET 7 x 24
UUR OUDE VLEESCH. (Tabel IV).

Zie de grafieken I, II en III — 7 dagen.

Langzamerhand was er reeds gebleken, dat Arg. bevro-
ren vleesch geen polarisatie heeft of maar zeer weinig, en
daarom werd er nu naar gestreefd om steeds meer pola-
risatie te kunnen aantoonen en zijn de spieren met min-
der peesvezelen op den achtergrond gedrongen en alleen
verdere proeven genomen met peesrijke spieren.

Ter plaatse, waar het weefsel steeds werd genomen uit
de flexoren, was er feitelijk maar één spiertak, die werke-
lijk peesarm is, en dus vielen er uit iedere schijf maar
één of twee praeparaten af. Vandaar dus dat men den
weerstand hier niet nog kleiner ziet worden, maar wel
minder groot. Dc variatiebreedte is kleiner en de gevon-
den waarden zijn gelijkmatiger verdeeld dan in de andere
tabellen en grafieken.

In deze 7 dagen is de polarisatie zeer veel verminderd
en de variatiebreedte hiervan is veel kleiner dan in de

-ocr page 111-

TABEL IV.
Vleesch 7 x 24 uur na de slachting onderzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

1

P/W coëfficiënt

No.

Weerstand, i

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in

tien-

in

Ohms. j

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

31

324 1

7 i

284

1.8

63 peesrijk

302

6 1

263

1.3

99

;>

330 i

8 i

289

2. 1

72

}>

375 1

9 1

332

2.5

75

! 1

385 !

11 i

340

3. 1

91

J)

362 I

10 1

318

2.7

80

400 j

11 1

365

3.

82

>>

32

216 i

4

180

0.5 1

22

peesarm

224

^

185

0.7

37

) j

\' 480

17

427

5.

110 peesrijk

\' 375

11

330

3.

90

5 )

497

18

443

5.3

119

!!

286

6i

247

1.5

60

391 ^

12

385

3.3

86

: 485 1

12

449

3.3

74

>>

445

14

396

4.

101

5)

33

1260

3

225

0.3

j 13

peesarm

1277

4J

240

0.9

i 37

)5

(482

14

433

4.

92 peesrijk

425

i 12

379

3.3

86

5>

1867

28

800

8.7

108

1

»»

825.

1 28 ■

759

8.

|105

39{)

15

34!)

4.3

!123

? >

465

1

415

4.3

103

>>

.. 1

34

580

23

520

7.

134

])ee8rijk

710.

31

(140

9.

140

) 730.

2i)

663

8.3

125

>>

j (500

22

541

6.7

123

-ocr page 112-

Gevallen.

Gemeten waarden.

1 Weefselwaarden.

P/AV coëfficiënt.

No.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

in

Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

34

1

712.

23

652

6.3

96 peesrijk

Vervolg.

520

15

470

1 4.3

91 „

|745.

30

676

i 8.7

1

128 „

(678.

26

615

1 7.3

116 „

1 680.

23

620

6. 3

101

1575.

19

520

1 • 5.

96 „

j 660.

27

595

7.7

129 „

1695.

28

629

8. ■

127 „

(690.

26

627

7. 3

115 „

(512.

18

459

3.7

80 „

j635.

24

574

6. 7

116 „

!620.

24

559

6.7

119 „

35

1810.

26 i

747

7.3

97 peesrijk

)7o2.

25

690

7.

101 „ 1

505.

18 1

1

452

4.7

104 „

480.

15

430

3.7

80 „

340.

301

0.9

29 peesarm

j745.

21

688

5.7

82 peesrijk

1540.

14

492

3.3

67 „

36

710.

20

654

5.3 !

81 peesrijk

670.

17

618

4.3

66 „

530.

14

482

3.3

67 „

600.

18 1

547

4.7

84 „ ,

j

472.

12

436

2. 9

66 „ !

37

315

4i !

278

i 0.7

25 peesarm

300

4i i

263

1 0.7

26 „

587

13

539 1

3.

55 peesrijk

577

14 !

528 1

4.

75

1

(500

12

454

3.3

72 „

1

1672

14

578

4.

09 „

-ocr page 113-

grafiek van het 3 dagen oude vleesch, niettegenstaande
hier alleen weefsel, met peesplaten doorweven, werd
onderzocht. Het wordt in deze tabel en in de betreffende
grafiek nog weer duidelijker, dat de polarisatie veel
meer terugloopt dan de weerstand, vandaar dan ook
dat de onderlinge verhouding nog steeds zeer uiteen
blijft loopen.

De P/W coëfficiënt heeft nog een aanzienlijke variatie-
breedte behouden en is over het algemeen nog boven
de 50.

In deze tabellen zijn nog eenige andere proeven gecom-
bineerd, er is n.1. getracht om twee gelijke waarden op
te meten door met de. vleeschboor zoo\'n lang stuk uit
te boren, dat er twee praeparaten uit gemaakt konden
worden, die dus in het oorspronkelijke weefsel in eikaars
direct verlengde hadden gelegen. Zelfs twee praeparaten,
op deze wijze gemaakt, geven verschillende uitkomsten.
Ze moesten natuurlijk tien minuten na elkaar gemeten
worden; of ditdereden van verschil in uitkomst is, of dat
men eerder moet aannemen, dat de kleine structuur-ver-
schillen, die er natuurlijk in beide praeparaten voorko-
men, de oorzaak zijn, zal zeer lastig zijn uit te maken.
Als men echter deze kleinere en grootere verschillen ziet,
die zelfs op deze wijze nog verkregen worden, dan be-
hoeft het geen verwondering te wekken, dat men zeer
uiteenloopende waarden kan krijgen uit s])ieren, die naast
elkaar liggen van hetzelfde dier en van dezelfde spieren
van een ander dier.

Door een accolade zijn de bij elkaar behoorende
waarden aangegeven.

-ocr page 114-

Vleesch 14 dagen na de slachting onderzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

No.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

38

375

10

331

2.9

87 peesrijk

436

13

388

3.7

95

515

17

462

5.

108

39

210

3

175

0.3

17 peesarm

457

15

407

4.3

105 peesrijk

387

12

339

3. 3

97

326

8

285

2.

70

305

15

255

4. 7

184 „

40

385

11

340

3.

88 peesrijk

406

15

356

4.3

120 „

412

10

368

2.9

78 „

382

12

336

3.3

98

347

10

303

2.7

89

BESCHOUWINGEN BETREFFENDE 14 DAGEN
OUD VLEESCH. (Tabel V).

Hiervan zijn slechts enkele proeven genomen, ten
einde het onderzoek systematisch te doen en dus zooveel
mogelijk vleesch van steeds stijgenden ouderdom te
onderzoeken. Van dit vleesch is geen grafiek gemaakt,
ten eerste omdat er niet zooveel gevallen van zijn ge-
meten, en ten tweede omdat dit vleesch in het slagers-
bedrijf niet van zooveel belang is als bijv. het drie \'weken

-ocr page 115-

gekoelde en het Arg. bevroren vleesch. Zoo nu en dan
komt men weieens in aanraking met vleesch, dat 14
dagen oud is, maar het grootste gedeelte van het voor
dagelijksch gebruik geslachte vleesch is na 7 dagen in de
meeste gevallen reeds geconsumeerd.

In dit 14 dagen oude vleesch vindt men steeds nog
waarden voor weerstand en polarisatie, die altijd nog
veel grooter zijn dan die waarden, die in bevroren vleesch
voorkomen. Ook is de P/W coëfficiënt hier nog aanzien-
lijk in getallenwaarde.

BESCHOUWINGEN BETEEFFENDE 3 WEKEN
OUD VLEESCH. (Tabel VI).

Zie de grafieken I, 11 en III — 3 weken.

De weerstand in het drie weken oude vleesch is over
het algemeen kleiner geworden en vrnl. is de variatie-
breedte veel geringer. De meeste waarden vallen tus-
schen 225 en 325 Ohm. Door het langere verblijf in het
koelhuis is de oppervlakte eenigszins uitgedroogd en zou
men denken, dat de weerstand en de polarisatie uit de
oppervlakkig gelegen deelen veel zouden verschillen met
die uit de dieper gelegen spiergedeelten. Dit verschil is
wel te constateeren,. maar is niet groot; het onderlinge
verschil tusschen de peeshoudende praeparaten is altijd
nog\'grooter. Over het algemeen is de weerstand kleiner
geworden.

-ocr page 116-

TABEL VI.
Vleesch 3 weken na de slachting onderzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden. |

P/W coëfficiënt.

No.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

41

437

11

392

3.

76 peesrijk

368

9

325

2.5

80 „

42

512

10

568

2.9

51 peesrijk

350

7

310

1.7

54

294

5

256

1. 1

43 „

370

7

330

1.7

51

43

392

8

351

2. 1

59 peesrijk

352

7

312

1.8

57 „

645

16

• 593

4.7

79 „

356

7

316

1.8

56 „

465

13

417

3.7

88 „

44

342

5

304

1.

\' 32 peesarm

315

4

279

0.7

25 „

350

5

312

1.

32 „

295

i 5

257

1.

38 „

182

i

148

0. 15

10 „

45

297

5

259

1

1

38 ])eesrijk.

357

i 8

316

1 , -3.

03 „ \'

331

; 6.

292

1

44 „

347

1 6i

308

1 1.5

48

437

9

395

j 2.3

58 „

435

8i

394

2. 1

53 „

-ocr page 117-

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

No.

Weerstand.

Polarisatie

Weerstand. |

Polarisatie.

in tien-

in Ohms.

in c.M.

in Ohms. |i

in millihenry\'s.

duizendsten.

46

425

17

372

5.

134 peesrijk

370

8

329

2.

60

361

6

322 \'

1. 3

40 „

437

8

396 i

1

2.

50

• 47

250

4

214

0.7

32 oppervl.

337

8

296

2.

67 diep

316

7

276

1.7

i 61 „

242

4

206

0.7

! 33 „

282

244

1. 1

45 „

310

6

271

1. 3

; 47 „

291

51

253

1. I

i 43 „

365 1

7

325

1.7

1 52 „

420 :

8i

379

! 2.1

58 „

48

320

5

282

1.

1 35 oppervl.

285

6

246

1.3

! 52 „

1

270

234

0.5

\' 21 „

312

7

272

1.7

; 62 diep

336

7

296

1.7

57 ,,

311

«i

272

1.0

1 55 „

3()6

8

325

2.

1

61 „

40

275

H

237

1. l

46

i

• 270

. 231

1.5

64

445

9

403

2.3

56

366

8

325

2.

61

! 280

5

242

1.

41

305

5

267

1.

38

315

4

279

0.7

25

-ocr page 118-

De polarisatie is veel kleiner geworden en er zijn prae-
paraten te maken uit de peesarme gedeelten, waarin in het
geheel niets meer te vinden is. In de peeshoudende prae-
paraten is echter nog vrij veel polarisatie aan te toonen
en men vindt hier gemiddeld tusschen 1 en 2 millihenry.

De P/W coëfficiënt is hier, waar zoowel de weerstand
als de polarisatie sterk gedaald zijn, maar in verhouding
de polarisatie veel sterker, ook kleiner geworden en ligt
zeer vaak tusschen 30 en 70. Een enkele maal komt
ook in het peeshoudende weefsel een lage waarde voor
den dag en daalt de P/W coëfficiënt tot 10.

In die gevallen, waarin het echter te doen is om polari-
satie aan te toonen moet men nooit op één enkele waar-
neming afgaan, maar kan men er eenige maken, desnoods
tien.

Het is nu wel duidelijk geworden, dat men zeer uiteen-
loopende waarden vlak naast elkaar kan aantreffen. Een
enkele van deze proeven geeft een geringe polarisatie,
maar als men den P/W coëfficiënt nagaat, dan is deze
zelfs in het laagste geval toch nog twee grooter dan
de allerhoogste waarde, die bij uitzondering in het Ar-
gentijnsche bevroren vleesch gevonden werd.

BESCHOUWINGEN BETREFFENDE VLEESCH
VAN 5 EN 7 WEKEN OUD. (Tabel VII).

In vleesch van 5 weken oud is nog duidelijk polarisatie
aan te toonen, al zijn er dan ook vele (hier niet vermelde)
metingen, waarin-men geen of maar zeer weinig polari-
satie meer kan vinden.

-ocr page 119-

103
TABEL YII.
Vleesch 5 weken na de slachting onderzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

No.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand, i

Polarisatie.

in tien: \'

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

50

302

6

263

1.3

49 peesrijk

430

10 :

386

2.7

69 „

412

7

372

1. 7

45

355

8 ,

314

2. •

63 „

Vleesch 7 weken na de slachting onderzocht.

51

181

2

147 1

0.

0 peesrijk

171

2

137 1

0.

. 0

152

2

118

0.

1 0 • „

175

2

141

0.

0

180

2

146

0.

0

157

2

123

0.

! 0 „ •

145

2

111

0.

: 0

151

2

117

0.

0

52

175

2

141

0.

0 peesrijk

234

4i

1!)7

0.0

45 „

241

4

205

0.5

24 „

310

5i

272

1. 1

40

240

4

204

0. 7

34 „

53

255

4i

218

0.0

41 peesrijk

155

2

121

0.

0

2G5

5

227

1.

44

200

4i

228

0.!)

3!) „

-ocr page 120-

TABEL VIII.
Vleesch 2 maanden na de slachting onderzocht.

Gevallen.

Gemeten waarden.

i Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

No.

Weerstand.

! Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

1

in millihenry\'s.

duizendsten.

54

202

3

t
1

1 167

0.3

17 peesrijk

190

2|

156

0. 15

9

))

202

3

167

0.3

17

}}

237

4

1 201

i

0.7

34

}!

55

162

2

128

0.

0 peesrijk

235

H

199

0.5

20

>>

199

^

163

0.5

30

5)

244

5

206

1.

48

Î5

186

3

251

0.3

11

)5

Vleesch maand na

de slachting onderzocht.

56

149

2.

115

0.

0

peesrijk

165

2.

131

0.

0

f y

1

125

2

91

0.

0

f J

126

2

92

0.

0

141

2

107

0.

0

5 5

157

2

123

0.

0

y y

122

2

88

0. .

0

y y

124

2

90

0.

0

y f

174

2

140

0.

0

) J

129

2

95

0.

0

y y

152

2

118

0.

0

n

--------

--------- --

-ocr page 121-

Bij het zeven weken oude vleesch vindt men vele
metingen met een minimale of geen polarisatie, terwijl
er enkele zijn met nog duidelijke polarisatie en een P/W
coëfficiënt die nog steeds ver boven de 9 blijft. Deze „9"
is nl. van belang voor het onderscheid van versch en
bevroren vleesch, zooals later zal blijken.

BESCHOUWINGEN BETREFFENDE 2 EN 2^
MAAND OUD VLEESCH. (Tabel VIII).

In het eerste is nog een geringe polarisatie aan te
toonen en in het tweede is deze praktisch verdwenen
en vindt men zeer geringe weerstanden. Dit vleesch, dat
aan de buitenzijde echter een leerachtig aanzien heeft,
zal in de praktijk wel nooit ter onderzoek worden aange-
boden. Deze proeven zijn dan ook alleen genomen met
de bedoeling om eens te zien, hoelang men vleesch wel
zou moeten bewaren in het koelhuis om enkel en alleen
hierdoor de polarisatie te laten verdwijnen.

BESCHOUWINGEN BETREFFENDE HET ARG.

B1<:VR. VLEESCH. (Tabel IX).

7Ac, grajieken I, II en III, — Arg. hevr. vleesch.

Uitvoerige beschouwingen hierover zijn gehouden in
het ,»Onderscheid tusschen versch en bevroren vleesch",
dat na de grafieken volgt. Aangezien het onderscheid
tusschen bevroren en versch vleesch, van een electrome-

-ocr page 122-

TABEL IX.
Argentijnsch bevroren vleesch.

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

Ao.

in Ohms.

in c.M.

in Ohms.

in millihenry\'s.

duizendsten.

57

260

2

226

0.

0 alle

279

i 2

■ 245

0.

0 peesrijk

58

\' 335

2

301

0.

1 0

1 222

2

188

.0.

0

! 202

2

168

0.

0

220

2

186

0.

0

213

2

179

0.

! 0

59

227

2

193

0.

0

165

2

131

0.

0

325

2i

291

0.15

5

212

2

178 :

0.

0

182

2

148

0.

0

202

2

178 \'

0.

0

225

2

191

0.

0

240

2

206 ,

0.

0

60

185

2

151

0.

0

190

2

156

0.

0

172

2

138

0.

0

167

2

133

0.

1

0

172

2

138

0.

0

165

2

131

0.

0

152

2

118

0.

0

61

200

2

166

0.

0

195

2

161

0.

0

290

2

256

0.

0

292

2

258

0.

0

280

2

246

0.

0

292

2

258

0.

0

-ocr page 123-

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden. P/W coëfficiënt.

No.

Weerstand.

Polarisatie.

Weerstand.

Polarisatie.

in tien-

in Ohms.

in c.M.

in Omhs.

in millihenry\'s.!

duizendsten.

62

245

2

211

0.

0

200

2

166

0.

0

192

2

158

0.

0

209

2

175

0.

0

198

2

164

0.

0

63

202

2

168

0.

0

148

2

114

0.

0

187

2

153

0.

0

205

2

171

0.

0

237

2

203

0.

. 0

235

2

201

0.

0

64

217

2

183

i 0.

0

232

2

198

0.

0

222

2

188

0.

0

148

2

114

0.

0

191

2

157

ó.

0

200

2

166

0.

0

i 168

2

134

0.

0

65

250

2

216

0.

0

261

2

227

0. •

0

216

2

182

1 0.

1

0

234

2

200

0.

0

I 226

2

192

0.

0

66

240

2

206

0.

0

190

1 2

156

0.

0

! 185

21

150

0.07

5

200

21

165

0.07

4

i

2

140

0.

0

: 185

2

\' 151

0.

0

198

2

\' 164

0.

0

-ocr page 124-

Gevallen.

Gemeten waarden.

Weefselwaarden.

P/W coëfficiënt.

Ko.

Weerstand.

Polarisatie.

Weer&tand. i

Polarisatie.

in tien-

in Ohms.

in c.M.

in Ohms. ^

in millihenry\'s.

duizendsten.

67

219

2

185

0.

0

212

2

178

0.

0 .

202

2

168

0.

0

207

2

173

0.

0

205

2

171

0.

i 0

210

2

176

0.

i 0

210

2

176

0.

0

68

186

2

152

0.

0

176

2

142

0.

190

2

156

0.

0

174

2

140

0.

i 0

185

2

151

0.

0

178

2

144

0.

, 0

178

2

144

0.

\' 0

69

185

2

151

0.

1 0

174

2

140

0.

! 0

216

181

0.07

3

185

2i

150

0.07

4

252

n

217

0.07

3

250

2i

215

0.07

3

70

208

2i

173

0.07

4

185

2

151

0.

0

195

2i

160

0.07

4

240

2

206

0.

0

185

2i

150

0.07

4

71

185

2}

150

0.07

4

247

2i

212

0. 15

7

222

2J,

187

0. 15

8

207

168

0.07

4

197

2

163

0.

0 1

205

21

170

0.07

4 . \' - -- !

-ocr page 125-

trisch standpunt bezien, de hoofdconclusie van dit ge-
heele onderzoek is geworden, kan ik hier over het bevro-
ren vleesch zeer kort zijn.

De tabel IX spreekt voor zichzelf. Heele reeksen me-
tingen werden verricht, zonder dat er eenige polarisatie
was te vinden. Hier en daar komt een enkel geval voor
met eenige phaseverschuiving. Het is zeer goed mogelijk
dat het voorkomen van deze polarisatie in bevroren
vleesch in verband staat met het verschil in temperatuur,
waarbij het vleesch in Argentinië ingevroren wordt.

Hierover zijn geen gegevens bekend. Nadere onder-
zoekingen zullen hierop misschien eenig licht kunnen
werpen. Theoretische beschouwingen over deze phase-
verschuiving vindt men in het volgende hoofdstuk,
zooals reeds liierboven werd aangegeven.

§ II. Grafieken.

I. Grafiek van de variatiehreedte van den toeerstand.

blz. 111

In deze grafiek zijn zes reeksen van proeven onderge-
bracht nl. de tabellen, betreffende de weerstanden, die
gevonden werden bij vleesch dat resp. 1 uur-, 24 uur-,
3 dagen-, 7 dagen-, 3 weken na de slachting onderzocht
werd en tevens het Argentijnsche bevroren vleesch. Aan
den voet zijn de waarden voor den weerstand in Ohms
uitgezet van 100 tot 1250 Ohm. Iedere reeks heeft zijn
eigen iiorizontaal, die behalve de variatiebreedte ook den
werkelijken weerstand aangeeft voor iedere meting. Deze
metingen zijn uitgedrukt in de verticale lijntjes, die

-ocr page 126-

lager en hooger zijn, al naar het aantal metingen, dat
dezelfde waarden opleverde. Iedere meting heeft een
verticale lengte van 2 m.M. Is aan de rechterzijde aan
het einde van de horizontale lijn een pijl aangebracht,
dan beteekent dit, dat er nog hoogere waarden zijn.
Voor het 1 uur oude vleesch zijn deze waarden in deze
grafiek 1282 — 1349 en 1745 Ohm. Voor het 24 uur oude
vleesch 1295 en 1377 Ohm.

II. Grafiek van de variatiebreedte van de polarisatie.

Hierin zijn de polarisatiewaarden afgebeeld, die voor-
komen in dezelfde tabellen, die boven genoemd zijn. De
horizontale lijn geeft de polarisatiewaarde weer in tienden
van millihenry\'s. Bij deze grafiek vallen meer waarden
buiten de beschikbare ruimte, het zijn nl. voor het 1 uur
oude vleesch waarden van: 334-, 298-, 276-, 244-, 234-, 219-,
218- en 215-tienden millihenry\'s. Voor het 24 uur oude
vleesch zijn deze waarden: 347-, 290-, 230- en 229-tienden
millihenry\'s. Voor het drie dagen oude vleesch zijn het
270- en 229-tienden millihenry\'s. Uit deze grafiek ziet
men duidelijk dat het Arg, bevr. vleesch bij 74 metingen
geen polarisatie meer vertoonde (148 m.m.).

III. Grafiek van de variatiebreedte van den PjW coëfficiënt.

In deze grafiek zijn er ook eenige waarden te groot om
opgenomen te kunnen worden. Voor het 1 uur oude
vleesch zijn het: 260-, 251-, 239-, 217-, 209- en 206-tien-
duizendsten. Voor het 24 uur oude vleesch: 266-, 232-,

-ocr page 127-

223-, 219-, 216- en 216-tienduizendsten. Voor het drie
dagen oude vleesch blijven er nog: 231-, 229-, 215-, 214-,
212- en 206-tienduizendsten over.

Op deze grafiek ziet men zeer duidelijk het onderscheid
tusschen Arg. bevroren vleesch en alle andere vleesch,
hier is 9 het critieke punt.

Hetgeen verder in deze en in de voorgaande grafieken
te zien is, werd reeds bij de beschouwingen na iedere
proevenreeks uiteengezet.

-ocr page 128-

H O O F D S T U K V.

ONDERSCHEID TUSSCHEN VERSCH EN
BEVROREN VLEESCH.

Naar aanleiding van de voorgaande tabellen is het
duidelijk, dat de weerstand en de polarisatie geen regel-
matig verloop hebben, indien men het vleesch in het
koelhuis bewaart. Steeds zijn dezelfde stukken spier
onderzocht en in sommige gevallen loopen de uitkomsten
niet ver uit elkaar, in andere daarentegen ziet men hier
en daar plotseling zeer hooge en betrekkelijk lage waar-
den voor den dag komen.

Hetgeen echter duidelijk uit de proevenreeksen bleek,
is, dat het spierweefsel, dat met peesplaten doorschoten is,
veel meer weerstand en polarisatie vertoont dan spier-
weefsel, dat bijna geen peesplaten heeft.

De verhouding tusschen weerstand en polarisatie is
geen absoluut constante factor, toch is er wel eenige
gelijkenis in de verschillende series te constateeren, maar
de waarden loopen dermate uiteen, dat men wel een
gemiddelden factor zou kunnen berekenen, maar hieraan
toch betrekkelijk weinig zal hebben. Het is nl. duidelijk
gebleken, dat sommige waarden ver beneden en andere
ver boven dit gemiddelde gaan, en aangezien er op het
oogenblik nog geen duidelijke verklaring van deze ver-

-ocr page 129-

scliijnselen is te geven, kan men uit de verschillende
P/W waarden geen directe conclusie trekken in verband
bijv. met den ouderdom van het onderzochte vleesch.

Wanneer men de reeksen nagaat, dan is hieruit op
te maken, dat de P/W waarde langzamerhand daalt,
al naarmate het vleesch ouder wordt. Dit geldt echter
alleen voor deze methode van onderzoek, waar steeds
uitgegaan werd van hetzelfde stuk, steeds onder dezelfde
omstandigheden bewaard.

Zoodra men nu genaderd is tot het bevroren vleesch,
dan treedt plotseling een enorm verschil naar voren.
Voor de volledigheid van het onderzoek werd vleesch
na twee maanden en langer nog onderzocht en zelfs in
het twee maande^ oude vleesch was nog polarisatie aan
te toonen.

Het Argentijnsche bevroren vleesch heeft, aanvankelijk
in den zomer grootendeels onderzocht, geen polarisatie
en een betrekkelijk geringen zuiver Ohm\'schen weerstand
en zou dus van alle niet-bevroren vleesch zijn te onder-
scheiden. In beide gevallen werden van het Argentijnsche
vleesch peesrijke praeparaten onderzocht. Op deze wijze
zou men kunnen zeggen, dat in die gevallen, waarin men
polarisatie kan aantoonen, men zeker niet met vleesch
te doen heeft, dat bevroren is geweest. Verreweg het
grootste gedeelte van de onderzochte bevroren-vleesch-
praeparaten\'hadden geen ])olarisatic, totdat op eens wel
eenige polarisatie gevonden werd, dit was wel zeer weinig,
maar de conclusie moest dus gewijzigd worden.

Op het onderzoek van dit bevroren vleesch wil ik hier
nader ingaan. W^xnneer men nl. een praeparaat bevroren

-ocr page 130-

vleesch in nog kouden toestand opmeet, dan vindt men
eenige c.M. polarisatie of capaciteit. Deze beide ver-
schijnselen nl. verschuiven de phase in dezelfde richting,
zooals reeds vroeger is besproken, én met eenige c.M. op
de zelfinductiespoel worden beide • op dezelfde wijze
gecompenseerd. Zonder meer is dus niet uit te maken
met welk van de beide verschijnselen men te doen heeft.
Zoodra het praeparaat echter op temperatuur komt,
verdwijnt een groot gedeelte van deze polarisatie of
capaciteit en is er bij 37 gr., dus na tien minuten in het
waterbad in bevroren vleesch in de meeste gevallen niets
meer van over. Men is dan op de zelfinductiespoel op
de basiswaarde teruggekomen. Wanneer men niet-be-
vroren vleesch op deze wijze onderzoekt, verdwijnt er
door de temperatuurstijging ook wel een gedeelte van
de polarisatie, maar er blijft meestal een deel over en dit
is bij vleesch, dat bijv. drie weken gekoeld is, nog steeds
zoo aanzienlijk, dat men zonder eenigen twijfel dit nog
zeer beslist van bevroren vleesch kan onderscheiden.

Waar in de literatuur steeds de polarisatie beschouwd
wordt als een electromotorische tegenkracht, die altijd
aan het leven van de cellen gebonden is, zou men hier
dus moeten aannemen, dat ook in dit bevroren vleesch
nog levende cellen voorkomen, indien men tenminste
tevens met de meening van
Gildemeister meegaat, dat
het een kwestie is van polarisatie en niet van electro-
statische capaciteit. Uit de literatuur zijn echter geen
gegevens te vinden in verband met weefsel, dat niet meer
direct versch is. Alleen
Philippson heeft eens een paar
spieren van een cavia onderzocht en vond zeer onregel-

-ocr page 131-

matige waarden en kwam tot de conclusie, dat dit weefsel
zeer snel aan veranderingen onderhevig was.
Galler
vond bij levende kikvorschen ook polarisatieverschijn-
selen, heeft ze toen gekookt, daarna weer afgekoeld
en onderzocht en vond alleen nog een Ohm\'schen weer-
stand.

In een cel in het koelhuis, juist onder den kouden
luchtkoker, was een voet vleesch van eenige dagen oud
licht bevroren en verkeerde in harden toestand. Bij
electrometrisch onderzoek waren echter hieraan, verge-
lijkenderwijze met andere uitkomsten, geen verschijnse-
len waar te nemen, die aan deze bevriezing zouden kun-
nen worden toegeschreven. Het gaf nog de cijfers, die
bij versch vleesch gevonden worden. Dit geeft dus weer
een nieuw arbeidsveld. Er zou een speciaal onderzoek
gedaan kunnen worden, om na te gaan, welken invloed de
verschillende temperaturen beneden het vriespunt op de
polarisatie en weerstand hebben. Dit onderzoek is echter
alleen mogelijk, wanneer men kan beschikken over diverse
koude oplossingen, die dan in den vorm van een koud
bad of van een miniatuur vrieskamertje om den praepa-
raathouder kunnen worden aangebracht. Men kan dan
nagaan, tot hoever men vleescli kan bevriezen, voordat
het de eigenschappen van Argentijnsch bevroren vleesch
aanneemt, en hoever men chilled meat toch zou kunnen
koelen, misschien zelfs een paar graden bevriezen, voordat
de eigenschappen van versch vleesch verloren gaan.
Helaas heb ik hier geen gelegenheid om chilled meat te
onderzoeken en kan ik hieromtrent dus geen gegevens
mededeelen.

-ocr page 132-

Gaat men nu mee met de theorie van Dr. Waterman
in verband met het ontstaan van deze tegenkrachten,
die men polarisatie noemt, die hun ontstaan vinden aan
de grensvlakken i. c. aan de celgrenzen, dus aan het
omhulsel, dat het celprotoplasma omgeeft, dan zou men
zich kunnen voorstellen, dat bij een zekere temperatuur
onder het vriespunt, wanneer de weefselsappen gaan uit-
kristalliseeren en er zich dus ijs in- en tusschen de cellen
vormt, dit ijs door sterkere afkoeling gaat uitzetten en
de weefsels in hun fijnste samenstelling uit elkaar dringt
en misschien de celwanden laat barsten. Zijn de celwan-
den dan gebarsten, dan bestaat er een betere geleiding, er
kunnen zich hier geen tegenkrachten meer vormen en
verdwijnt dus de polarisatie meteen, aangenomen na-
tuurlijk dat deze speciaal gebonden is aan de intacte
celwanden. Volgens de onderzoekingen van
Loeb moet
men de verschijnselen meer toeschrijven aan het levende
protoplasma, want volgens zijn onderzoekingen verdwij-
nen de verschijnselen, indien men het protoplasma doodt
zonder de celwanden te laideeren. Hoe dit echter gedaan
wordt, is niet aangegeven.

Naar aanleiding van het optreden van eenige polari-
satie of capaciteit in het Argentijnsche bevroren vleesch
heb ik mij met eenige beschouwingen omtrent de moge-
lijke oorzaak hiervan gewend tot Prof. W.
Einthoven,
die echter geen tijd kon vinden om mijn schrijven, dat
ZHGel. wel met veel belangstelling gelezen had, uitvoerig
te beantwoorden, maar mij den raad gaf ook eens pees- en
vetweefsel te onderzoeken. De resultaten hiervan zouden
misschien eenigszins licht werpen op het verschijnsel, dat

-ocr page 133-

peeshoudend vleesch veel meer polarisatie heeft dan pees-
arm vleesch. Natuurlijk werd deze raadgeving direct op-
gevolgd, maar helaas met het onverwachte resultaat
dat versch peesweefsel — direct, na de slachting geno-
men uit de pees van den M. flexor digit. prof. — bijna
geen polarisatie vertoont en dit beetje moest grooten-
deels nog worden toegeschreven aan het, de pees be-
kleedende, weefsel; want enkel uitgepeld peesweefsel had
bijna geen polarisatie meer, zooals nog zal blijken uit een
klein tabelletje, dit onderdeel betreffende. Zie tabel X.

TABEL X.

Praeparaten, gemaakt uit peesweefsel.

Gemeten waarden.

Wcefsclwaarden.

P/W coëfficiënt.

1

1

Polarisatie.

in tien-

Weerstand.

l\'olnrisatio.

Weerstand.

1

1 duizendsten.

205

4.

1

IGl)

!

0.7

41 i

205

4.

109

0.7

41

\'223

3i

188

0.5

1

1

180

3.

145

0.3

20 i

i 240

4.

204

0.7

34

247

3.

212

0.3

18

270

3.

235

0.3

12

i 200

3.^

354

0.5

19

270

3.

235

0. 3

12

270

3.

241

0.3

12

De polarisatie of capaciteit in dit Arg. bevroren vlecsch
zou men kunnen verklaren, indien men zou mogen aan-

-ocr page 134-

nemen, dat enkele cellen in de diepte niet bevroren zijn,
en op de volgende wijze, indien men het langzaam of
sneller ontdooien hiervoor aansprakelijk zou kunnen en
mogen stellen. Langzaam ontdooid vleesch, dat dus, des
zomers aangevoerd, reeds in de wagon aan het ontdooien
is, heeft de meeste uitgevroren weefselsappen weer in
zich opgenomen, is dan ook in het praktisch gebruik
„malsch", terwijl daartegenover snel ontdooid vleesch,
des winters aangevoerd, geen gelegenheid heeft deze
weefselsappen weer op te nemen, tenzij het op oordeel-
kundige wijze in het voorkoelhuis of elders langzaam
kan ontdooien. Dit snel ontdooide vleesch is dan ook
„taai", al is de bereiding in de keuken nog zoo zorgvuldig
geschied. Bij het malsche vleesch kan men zich nu de
weefsels voorstellen, als weer geheel te zijn opgezwollen
en dus doordrongen van vloeistof en dus ook van ionen,
in het tweede geval is dit eenigszins anders. Bij het taaie
vleesch nl. kan men zich voorstellen, dat de weefsels
geen gelegenheid hebben gehad om de uitgevroren sappen
weer op te nemen, ze zijn dus niet opgezwollen, bevatten
dus minder vloeistof en minder ionen. Doordat in het
eerste geval meer ionen aanwezig zijn dan in het tweede
geval, zal de geleiding van den electrischen stroom in
het eerste geval beter kunnen plaats hebben dan in het
tweede en daarbij komt dan tevens, dat de minder goed
opgezwollen weefsels zouden fungeeren als een diëlec-
tricum en daardoor zou een capaciteitswerking hier mis-
schien tot de mogelijkheden behooren. Om deze verschijn-
selen d.w.z. het optreden van een zeer geringe phase-
verschuiving bij het electrometrisch onderzoek van som-

-ocr page 135-

mig bevroren vleesch precies te kunnen beoordeelen zou
een groote reeks proeven, alleen dit ééne punt betreffende,
noodig zijn. Hierbij zou dan bevroren vleesch, op ver-
schillende wijze ontdooid zijnde, aan een onderzoek moe-
ten worden onderworpen.

Uit de bovenstaande beschouwingen meen ik te mogen
opmaken, dat er nog een groot arbeidsveld braak ligt
voor dit electrometrisch onderzoek, alleen al wat betreft
een nadere studie van de veranderingen, die in bevroren
vleesch te vinden zijn.

Praeparaten, gemaakt uit vetweefsel.

Door den enorm grooten weerstand moesten de prae-
paraten veel dunner gemaakt worden, daar bij de ge-
bruikelijke 15 m.M. afmeting de weerstand zoo groot
was, dat van nauwkeurig meten geen sprake meer kon
zijn. Door den zeer grooten weerstand wordt de stroom-
sterkte zoo gering, dat een zuivere afstelling op de zelf-
inductiespoel niet meer mogelijk is.

Weefselwaarden.

6000 Ohm.; ongeveer 10 a 14 c.M. Pol.; dikte prea-

paraat O m.M.

3380 Ohm.; ongeveer 10 c.M. Pol.; dikte praeparaat

4 m.M.

2810 Ohm.; ongeveer 10 c.M. Pol.; dikte praeparaat
4 m.M.

Dunne vetlaagjes zouden dus een groote condensator-
werking kunnen veroorzaken.

-ocr page 136-

Vanzelf komt nu de vraag naar voren, of het langs
electrometrischen weg mogelijk zou zijn om met zekerheid
het verschil tusschen versch en bevroren vleesch aan te
toonen.

Uit de voorgaande tabellen en beschouwingen is het
duidelijk, dat er geen twijfel bestaat, of men kan in vele
gevallen op deze wijze absoluut zeker versch van be-
vroren vleesch onderscheiden. Dit onderscheid gaat
echter alleen op in die gevallen, waarin het onderzoek
geheel overeenstemmend verricht wordt met de be-
schreven methode.

Dit laatste is, met de thans beschikbare middelen,
in de praktijk maar zelden mogelijk, vooral in die ge-
vallen, waarin deze methode zou moeten worden toe-
gepast om eventueel bedrog te constateeren, dus waar
bijv. bevroren vleesch is afgeleverd in plaats van versch
vleesch. In den groothandel, waar men de dispositie
heeft over geheele kwarten, zal er zich geen moeilijkheid
voordoen. Uit de tabellen blijkt, dat versch vleesch zelfs
na twee maanden nog voldoende polarisatie vertoont
om het duidelijk te kunnen onderscheiden van bevroren
vleesch.

Zelfs in die gevallen, waarin men slechts over den
geheelen schenkel kan beschikken, (waaruit dit geheele
onderzoek verricht is), is dit onderscheid zonder t\\Nij-
fel vast te stellen.

In den kleinhandel komt men echter voor geheel an-
dere feiten te staan en dan zijn allerlei invloeden van
buitenaf werkzaam, die groote veranderingen in de
polarisatie tot stand kunnen brengen, en deze in kleinere

-ocr page 137-

en dunnere stukken spoedig geheel doen verdwijnen.

De hoofdzaak is dus om, een zekere hoeveelheid polari-
satie aan te toonen, die in bevroren vleesch nooit voor-
komt. Zooals ik reeds vroeger vermeldde, meende ik eerst
dat er in bevroren vleesch geheel geen polarisatie (of is
er in deze gevallen beter te spreken van capaciteit?) voor-
kwam, dit is nu wel niet veel maar juist deze kleinigheid
zou bij een gerechtelijke uitspraak groote en i. c. ver-
keerde gevolgen kunnen hebben. Om dus absoluut zeker
te gaan moet men aannemen, dat men met versch vleesch
te doen heeft, d. w. z. met vleesch, dat in geen geval be-
vroren is geweest, indien men meer dan een halve c.M.
polarisatie aantreft op de door mij gebruikte zelfinductie-
spoel en met het geheele door mij bij dit onderzoek ge-
bruikte toestel. Men zal dus steeds voor ieder nieuwe
opstelling de karakteristieke waarden van een en ander
moeten bepalen. Tk zou hier als iels standvastiger de
P/W coëfficiënt kunnen aangeven, maar deze is ook weer
afhankelijk van vele omstandigheden en ook geen con-
stante, die voor andere toestellen, andeie electroden en
andere afmetingen zou gelden.

Men kan, zooals trouwens uit het bovenstaande reeds
blijkt, deze conclusie niet omkeeren, want het veische
vleesch kan zeer goed alle of bijna alle ])olarisatie ver-
loren hebben, maar in geen geval kan bevroren vleesch
meer dan een halve c.M. polarisatie vertoonen.

Het is dus noodzakelijk om het verloop der polarisatie
in andere vleeschstukken na te gaan, om te kunnen con-
stateeren, of ook in den kleinhandel eenig gebruik van
deze methode gemaakt zou kunnen worden. Om hierover

-ocr page 138-

een eindoordeel te kunnen uitspreken zouden er nog
zeer vele proeven genomen moeten worden en zou men
een analoog onderzoek, zooals dit geschied is voor den
onderarm, moeten uitvoeren voor alle mogelijke stukken
van het geheele dier en deze dan onder de meest uiteen-
loopende voorwaarden, zooals die in de praktijk van het
slager sbedr ij f voorkomen, moeten bewaren en daarna
onderzoeken. Daar dit een geheel onderzoek op zichzelf
zou uitmaken, is hier slechts volstaan met eenige stuk-
ken onder verschillende omstandigheden en van ver-
schillenden ouderdom te onderzoeken.

In ieder geval is er hier speciaal op gelet om geen
stukken te nemen, die op een of andere wijze zeer goed
beschut werden tegen de atmosferische invloeden, zooals
dit steeds het geval was met de spieren van den onder-
arm.

Een bespreking van deze proeven, ik zou willen zeg-
gen „in het wilde weg" genomen, zal volgen met een
nauwkeurige beschrijving van de omstandigheden, in het
volgende hoofdstuk (VI) in § III.

-ocr page 139-

VERANDERINGEN VAN WEERSTAND EN
POLARISATIE IN VERSCH VLEESCH.

§ L Teniferatuurinvloed.
TABEL XI.

Deze tabel is alleen gegeven met het doel om aan te
toonen, dat de P/W coëfficiënt wèl van de temperatuur
afhankelijk is en het dus gewenscht is om alle metingen
bij cénzelfdetemperatuur te verrichten. De volgorde is
weerstand polarisatie en P/W coëfficiënt; alle in directe
weefselwaarden opgegeven.

Waarden bij; Waarden bij 37 graden

gr-

W.

P.

P/W.

W.

P.

P/W.

10.

9ö2

19. G

203

G9G

13.5

194

10.

U53

23.3

IGO

9G4

13.9

145

10.

1Ü88

19. 5

115

1147

11.9

103

10.

1701

28.7

1G8

1233

18.2

147

15.

441

4.3

97

305

3.

98

15.

Ü97

G.

8G

475

4.3

90

15.

G64

3.3

48

387

1.7

4G

15.

G4G

8.

123

458

5.3

IIG

15.

G95

9.7

139

G24

7.3

117

15.

743

12.

IGl

489

7.

143

15.

914

5.2

1G4

GlO

7.

114

17.

G98

10.

143

487

8.

1G4

18.

320

3.3

103

204

2.7

134

18.

454

3.3

72

224

0.7

31

18.

1027

IG.Ö

IGO

G97

7.7

110

20.

1148

IG.9

147

903

10.

110

-ocr page 140-

§ II. Vermeerdering van weerstand en polarisatie door
absorptie van Ringer-vloeistof.

Eerst werd het versche weefsel 1 uur na de slachting
opgemeten en daarna tusschen de filtreerpapierschijven
bij kamertemperatuur bewaard en na 5 uur-, na 22 uur-,
en na 51 uur opgemeten. De gemeten waarden zijn weg-
gelaten en daarvoor de directe weefselwaarden in de
plaats gesteld. De volgorde der getallen is voor ieder
praeparaat: weerstand polarisatie en P/W coëfficiënt.
Op iederen regel staan dus viermaal deze drie waarden
van hetzelfde praeparaat opgegeven.

na

1 uur

na

5 uur

na

22 uur

na

51

uur

W.

P. P/W.

W.

P. P/W.

W.

P. P./W,

W.

P.

P/W.

527-

5 - 95

571-

8- 140

458-

5.3- 137

359-

2|

- 69

738-

8.7- 117

783-

10- 128

717-^

10 -139

433-

4

- 92

518-

5.3- 102

705-

7- 99

711-

6.7- 94

264-

1

- 37

1154-

21.6- 186

1143 -

23 - 201

1443-

28.1 - 190

929-

10.7

- 115

, 657-

7 - 106

722-

9 - 123

942-

12.7- 134

-»-

923 -

10

- 108

eenigszins in ontbinding overgegaan. Uit deze proeven
blijkt wel, dat de weerstand en de polarisatie reeds na
5 uur aanmerkelijk gestegen kunnen zijn, dit is een
regelmatig verschijnsel, zooals uit de volgende proeven-
reeksen zal blijken. Aangezien men deze vermeerdering
reeds na een paar uur kan constateeren en dit verschijn-
sel in nauw verband moet staan met de physiologisciie
toestanden van de cellen en hunne membranen, is mis-
schien door deze verschijnselen nauwkeurig te bestudee-
ren wel een onderscheid tusschen gezonde en ziekelijke
toestanden te vinden.

-ocr page 141-

TABEL XIL

Praeparaten 1 uur en 19 uur na de slachting gemeten
en tusschen vochtige filtreerpapierschijven bij kamer-
temperatuur bewaard. Directe weefselwaarden.

1 uur.

19 uur.

w.

P.

P/W.

W.

P.

P/W.

497

3.

060

620

4.3

69

65C

6.7

102

896

11.7

130

761

8.

105

930

^ 12.3

132

816

9.3

114

972

\' 18.9

194

642

5.7

88

724

11. 1

153

1020

10.7

104

1224

20.5

165

531

5.3

190

708

23.3

329

939

17.9

190

1041

21.3

204

846

16.3

191

900

26. 1

290

798

15.5

194

899

17.9

199

1 uur.

24 uur.

W.

P.

P/W.

W.

P.

P/W.

737

7.7

104

867

10.3

118

416

4.

96

572

8.3

145

854

10.3

120

972

18.9

194

721

6.

83

859

17.2

200

972

14. 6

150

1353

28. 1

207

915

14.

153

1126

21.5

190

824

12.

145

836

19.3

242

962

22. 5

233

961

22. 6

233

1118

23. 1

209

1334

29. 1

210

1218

21.5

176

1183

21.4

180

1186

29.8

251

1263

33. 4

264

62()

10.

166

681

12.

176

-ocr page 142-

Eenige proeven werden nog genomen, ten einde uit te
maken of deze absorptieverschijnselen ook al na zeer
korten tijd te „meten" zouden zijn. Daarom werden
eenige metingen verricht na 1 uur, na 2 uur, na 5 uur
en na. 8 uur. Hier zijn voor den eenvoud ook weer de
gemeten waarden weggelaten en de directe weefselwaar-
den opgegeven. De volgorde is weerstand, polarisatie
en P/W coëfficiënt.

1 1 uur.

2 uur.

5 uur.

8 uur.

1

W. P. P/W.
1 666 6.7 100
j o74 6. 104
1570 7. 122

W. P. P/W.
665 7. 105
600 7. 116
571 7.3 127\'

W. P. P/W.
692 7.7 111
666 8 120
660 9.7 146

|W. P. P/W.
1 683 8. 117
725 9.7 157
722 11.4 157

Ter controle of deze verschijnselen, i. c. de vermeer-
dering van weerstand en polarisatie, werkelijk aan deze
absorptie moesten worden toegeschreven, werden eenige
praeparaten op dezelfde wijze bewaard, maar nu de
vochtige filtreerpapierschijven eerst verwijderd en ver-
damping tegengegaan door kurkafsluiting. Hier is een
duidelijke vermindering van polarisatie en weerstand te
constateeren.

1 uur.

24 uur.

W.

P.

P/W.

W.

P.

P./W.

.581

5.3

91

500

4.3

86

496

4.

80

452

3.7

82

1748

28

160

1646

26.6

161

900

16.8

186

850

14. 1

154

1158

20.9

180

1001

16. 1

160

-ocr page 143-

§ III. Vleesch van verschillende plaatsen, hetgeen nog aan
verschillende invloeden was blootgesteld.

a. De peiler van het middenrif van een rund met
cysticercosis uitgesneden en in de cel in het koelhuis
gehangen leverde na 24 uur de volgende waarden op,
die steeds op dezelfde wijze en in dezelfde volgorde opge-
geven zullen worden, als in de tabellen geschiedde.

Genieten waarden. Weefsel waarden. P/W. coëfficiënt
W^
Pi W. P. in tienduizendsten.

377.... 74 337.... 1.8 53

322.... 7 282.... 1.7 60

505.... 11 460 ...3. 65

Een andere peiler op dezelfde wijze bewaard leverde
het volgende :

Wi P, W. . P. P/W.
327.... 8J 286.... 2.1 73

600.... 18. 546.... 5.3 05

880.... 6/33 788.... 14.3 187

De rest van boven gebruikte spier bleef, bij kamertem-
peratuur bewaard, open op tafel liggen tot den volgenden
dag en werd daarna weer onderzocht; nu echter het
diepste gedeelte ervan, de
buitenvlakten waren aan de
lucht eenigszins ingedroogd, dit onderzoek leverde het
volgende :

W, P, w. P. P/W.

Ü60....26 596.... 8. 134

512.... 17 459.... 5. 108

455....13 407....3.7 90

-ocr page 144-

Een andere peiler werd gedurende zes dagen in de koel-
cel bij ongeveer
gelaten en daarna werden nog de vol-
gende waarden gemeten:

aan de oppervlakte, dus betrekkelijk dicht aan de oude
sneevlakte :

w, P, W. P. P/W.

271.... 5 183. .. 1. 54

Praeparaten, uit het midden gemaakt, bleken hoogere
waarden te hebben:

Pi W. P. P/W.

415.... 10 371....2,7 72

492... 12 444. ...3.3 74

Ten slotte nog een peiler, die gedurende 16 dagen in
de koelcel heeft gehangen, maar hiervan slechts tien da-
gen gekoeld werd, doordat nadien het koelhuis voor de
jaarlijksche schoonmäak buiten werking werd gesteld.
Dit stukje vleesch was na deze zestien dagen wel niet
direct bedorven, maar rook toch minder frisch en
begon aan de oppervlakte in bederf over te gaan. De
praeparaten werden uit het midden genomen en gaven
nog de v(;lgende waarden :

\\Vi P, W. P. " P/W.

270.... 4 234.... 0.7 29

260....3 225.... 0.3 13

101....2 157....0.

Bedenkt men nu hierbij, dat bij bevroren vleesch nooit

-ocr page 145-

een hoogeren P/W coëfficiënt dan 8 werd gevonden, dan
kan men door het verrichten van meerdere metingen
toch nog gebruik van deze methode maken, zooals uit
dit geval duidelijk blijkt.

Vervolgens werden eenige praeparaten gemaakt uit
het vleezig gedeelte van het middenrif van een rund," dat
gedurende 8 dagen in de voorkoelruimte bleef hangen,
voordat het wegens cysticercosis werd ingezouten.

Pi

W.

P.

P/W.

Na

24 uur :

425. .

. . 0

380...

, . 1.3

33

355..

. . 5

317..

. . 1.

31

Na

8 dagen :

230..

. . 4

200..,

, . 0.7

35

200..

..5

228.. .

. . 1.

43

b. Van de spieren van den hals, die bij het toebrengen
van den halssnede werden doorgesneden, waren gemak-
kelijk eenige stukjes voor onderzoek te verkrijgen.

Deze praeparaten leverden de volgende resultaten :

Na 24 uur zeer oppervlakkig genomen, eenige c.M.
vanaf de oude sneevlakte:

W, P, W. P. P/W.

407____ 8 420----2. 47

497.... 0 458.... 1.3 28

Na 2 X 24 uur een nieuw praeparaat uit een dieper
gedeelte van een lange halsspier:

W, P, W. P. P/W.

247.... 211.... 0.5 23.

Na 4 dagen in het voorkoelhuis te zijn geweest werd

9

-ocr page 146-

nogmaals een praeparaat uit een van de halsspieren
gemaakt met het volgende resultaat:

Pi w. P. P/W.
280.... 3i- 244.... 0.5. 20

Na 8 dagen dito praeparaten:

Wi

Pi

W.

P.

P/W.

266.

. . . 3

231...

.0.3

13

440.

. . . 7

400.. .

. 1.7

42

1102.

.. . 28

1036...

. 8.

77

370.

. . . 7

330...

. 1.7

51

c. Van het rund met cysticercosis werd tevens de
kop in de koelcel bewaard en het vleesch daarvan le-
verde de volgende resultaten op:

Een uitwendige kauwspier; reeds werd bij de eerste
snede een levensvatbaar exemplaar van Cysticercus iner-
mis gevonden en er werden verder geen insnijdingen
gemaakt. Praeparaten werden gemaakt nadat de kop
twee dagen in de cel had gehangen:

1. uit de lap van de oude sneevlakte :

Wi Pi W. P. P/W.

695 .... 18 041.... 5.3 82.

2. uit dezelfde uitwendige kauwspier doch nu van
een versche sneevlalcte :

W, P, w. P. P/W.

1490.... 6/36 1392.... 16.4 117.

De boven gebruilrte lappen vleesch bleven gedurende

-ocr page 147-

twee dagen bij kamertemperatuur op de laboratorium-
tafel liggen en werden daarna opnieuw onderzocht:

Wi Pi W. P. P/W.

347.... 3i 311____0.5 16

337 ... . 2i 303____0.15 5

Na zes dagen in de koelcel te zijn geweest, werd de
andere uitwendige kauwspier, die dus geheel intact was
gebleven, onderzocht:

Wi Pi W. P. P/W.

1010....25 947.... 8.3 87
720....13 673....3. 44

Het overblijvende gedeelte van de uitwendige kauw-
spier, dat op den kaak was gebleven en dus niet meer
goed afgesloten was, werd na 16 dagen onderzocht. Er
was gedurende de laatste zes dagen niet meer gekoeld;
aan de oppervlakte verkeerde dit vleesch in een be-
ginnenden staat van ontbinding.

W,

Tl

W. P.

P/W,

277. .

242.... 0.3

12

291 ,

256.... 0. 3

3

224..,

..21

190,... 0.075

3

d. Een paar stukjes vleesch van den dunnen ribwand
werden ook nog onderzocht, deze stukken zijn niet be-
schermd tegen de atmosferische invloeden en liggen,
bij de andere vleeschstukken vergeleken, zeer opper-
vlakkig.

-ocr page 148-

Pi

w.

P.

P/VV.

Na 2 dagen :

780.

...23

720. .

..6.3

87

Na 7 dagen :

165.

131..

..0.15

11

227.

. . . 3-1

191..

..0.5

25

Na 14 dagen :

330.

...2

296..

. .0.

0

340.

... 2

306. .

. .0.

0

318.

...2

284. .

. .0.

0

Men mag hier dus zeggen, dat na 14 dagen niet meer
uitgemaakt kon worden, of hier bevroren of versch
vleesch aanwezig was. Dit moet wel aan de oppervlakkige
ligging worden toegeschreven.

e. Van een voorvoet, die volgens den stempelafdruk
16 dagen geleden geslacht was en waarvan juist de schou-
der afgelicht werd, konden uit één van de onderschouder-
spieren eenige praeparaten gemaakt worden met de vol-
gende resultaten.

Wi Pi W. P. P/W.
392. .. 5 354.... 1. 28

526.... 7 486.... 1.7 35

Uit een naburige gemeente werd een stuk vleesch voor
bacteriologisch onderzoek ingezonden en nadat dit onder-
zoek was ingesteld en het vleesch vervolgens nog 24
uur in een bak, bestemd voor afval, had doorgebracht,
werd het nog op polarisatie onderzocht. Ook aan dit stuk,
dat toch al heel wat had meegemaakt, viel nog duide-
lijk te constateeren, dat het geen bevroren vleesch was
geweest. De metingen hadden de volgende uitkomsten :

Wi Pi W. p. P/W.

505.... 7 465.... 1.7 36

405.... OJ 366.... 1.5 40

255.... 3Ï 219.... 0.5 22

-ocr page 149-

Een onderarm was twee dagen in de cel bewaard en
is daarna 6 dagen bij kamertemperatuur in de zuurkast
van het laboratorium blijven hangen. Eenige metingen
leverden de volgende resultaten op:

w,

Pi

W.

P.

P/W.

847..

..32

773...

. 10.

129

227. .

.. 4

191...

. 0.5

20

847..

. .30

771...

. 11.3

140

900..

.. 34

820 ..

. 10.7

129

052..

.. 29

584...

. 9.

154

204..

.. 2

230...

. 0.

530. .

.. 13

492...

. 3.7

75

340..

.. 5i

302 ..

. 1.1

30

022. .

..14

573...

. 4.

09

305..

.. 51

327...

.. 1.1

33

241..

.. 3

200..,

..0.3

14

315..

.. 4^

278...

,. 0.9

32

/. In enkele gevallen zou het mogelijk kunnen zijn,
dat men slechts de beschikking heeft over een zeer klein
stukje vleesch, of dat er reeds gehakt van een stuk
vleesch gemaakt is. Om deze reden werden ook een paar
metingen gedaan met vleesch, dat tot gehakt was ge-
maakt. De eerste proef werd genomen met een stukje
van de uitwendige kauwspier, dat twee dagen in de
koelcel had gehangen en daarna een dag op tafel had ge-
legen. Het resultaat der metingen was als volgt:

W, P,. W. P. P/W.

405____0.] 300 ....1.3 35

408.... s" 427.... 2. 47

Van een stukje versch, nog warm vleesch werd ook ge-
hakt gemaakt:

-ocr page 150-

Wi Pi W. P. P/W.

730.... 15 680.... 4. 3 63

Het bovenstaande praeparaat werd gedurende 24 uur
bij kamertemperatuur in de glazen buis bewaard, ter-
wijl de rest van het gemaakte gehakt op een klompje op
tafel bleef liggen tot den volgenden dag, dus 24 uur
blootgesteld aan uitdroging.

Het in de buis bewaarde gehakt gaf de volgende waar-
den :

Wi Pi W. P. P/W.

565.... 14 516.... 4. 77

Een praeparaat, gemaakt uit het midden van het
klompje gehakt, dat aan de oppervlakte reeds geheel
uitgedroogd was, gaf nog de Volgende waarden:

Wi Pi W, P. P/W.

500____ 10 456.... 2. 7 59

Uit de bovenstaande resultaten blijkt zeer duidelijk,
dat men in de meeste gevallen een duidelijke polarisatie
kan aantoonen, terwijl de P/W coëfficiënt in het grootste
deel der gevallen analoog daarmede ook boven de be-
vroren vleeschwaarde (8) blijft. Ook blijkt hier weer, dat
de gemeten waarden zeer uiteenloopen en dat het niet
zelden voorkomt, dat men naast elkaar een duidelijke
polarisatie kan constateeren, terwijl een volgend of
voorgaand praeparaat geen of zeer weinig polarisatie
, scheen te bezitten. Het is dus in ieder geval aangewezen
om in die gevallen, waarin men geen polarisatie vindt,
niet op één proef af te gaan, maar er zoo mogelijk eenige
te nemen.

-ocr page 151-

HOOFDSTUK VII.

BESCHOUWINGEN NAAR AANLEIDING VAN
DE UITKOMSTEN.

Het versehe vleesch heeft een grooten weerstand en
een groote polarisatie ook in de praeparaten, die uit
peesarm spierweefsel werden gemaakt. Bij het ouder
worden van het vleesch ziet men deze waarden weldra
achteruitgaan, speciaal in de peesarme praeparaten. Men
zou dit kunnen opvatten, alsof er een gunstige invloed
voor het behoud van de polarisatie door de peesplaten
wordt uitgeoefend. Naar aanleiding van de proeven, die
met enkel peesweefsel werden genomen, zou men dit
verschijnsel als volgt moeten omschrijven.

Het enkele spierweefsel, dat arm is aan peesplaten,
heeft, zeer versch onderzocht, wel een hooge polarisatie,
maar verliest deze spoedig bij ouder worden.

Het enkele peesweefsel heeft geen groote polarisatie.

De combinatie van spierweefsel, met peesplaten door-
schoten, heeft een hooge polarisatie, die slechts zeer
langzaam vermindert bij het ouder worden.

Men mag natuurlijk de onderzoekingen, die met enkel
peesweefsel zijn geschied, niet zonder meer vergelijken
met het peesweefsel, dat als perimysium in- en ex-
ternum in de spieren voorkomt, een nadere verklaring

-ocr page 152-

zal van dit verscliijnsel nog gezocht moeten worden. Het
is mogelijk, dat de peesplaten de spiercellen zoodanig
beschermen, dat deze langer hunne volle vitaliteit blij-
ven behouden, het is ook mogelijk, dat de peesplaten als
zoodanig oorzaak zijn van een grootere polarisatie.

In de eerste 24 uur na den dood zijn de biochemische
veranderingen, die zich in het weefsel afspelen, van geen
grooten invloed op den weerstand en de polarisatie.
Volgens de gebruikte methode vindt men althans geen
bizondere verschillen.

Eerst het 7 x 24 uur oude vleesch heeft over het alge-
meen geen zeer hooge polarisatiewaarden meer en alles
is wat regelmatiger geworden en binnen engere grenzen
gebleven De gemiddelde P/W coëfficiënt is hier 86.

In de tabellen van ouder vleesch is het peesarme
spierweefsel op den achtergrond gebleven en zijn de prae-
paraten meestal genomen uit het meer peesvezelen be-
vattende spierweefsel, d.w.z. dat de vleezige tak van den
M. flexor digitalis profundus enkele malen nog mede on-
derzocht is en verder de praeparaten gemaakt werden uit
de andere buigers, die alle meer peesvezelen bevatten.

Hoewel de tabellen over het bevroren vleesch geheel
achteraan geplaatst zijn, is er tusschen de andere proeven
door ook bevroren vleesch onderzocht en begon het
duidelijk te worden, dat er waarschijnlijk pen onderscheid
tusschen bevroren en niet bevroren vleesch langs electro-
metrischen weg zou zijn aan te toonen. Het kwam er
dus hoofdzakelijk op aan om in alle andere — i. c. niet
bevroren — vleesch polarisatie aan te toonen en daarom
werden dus de peesarme stukken, waarvan het spoedige

-ocr page 153-

verval der polarisatie reeds gebleken was, op den achter-
grond geschoven en werd er verder speciaal gezocht naar
polarisatie, die het best te vinden zou zijn in de pees-
houdende spieren. Voor de regelmaat van het onderzoek
en om tevens een goed overzicht te verkrijgen over het
geheele verloop van de polarisatie en den weerstand
werden ook praeparaten gemaakt uit onderarmen, die
daarvoor speciaal in de koelcel werden bewaard. Grootere
reeksen werden alleen gemaakt van vleesch, dat om een
of andere reden meer in het verkeer komt, in ons geval
dus speciaal het drie weken gekoelde vleesch.

In de tabellen, dit vleesch betreffende, zijn de waarden
voor den weerstand en de polarisatie gevonden, veel
regelmatiger geworden en kan men zelfs in de enkele
peesarme praeparaten toch nog eenige polarisatie aan-
toonen, terwijl in het overgroote deel der gevallen een
duidelijke polarisatie nog aan te toonen is en er dus bij
een eventueel onderzoek geen twijfel bestaat tusschen
drie weken gekoeld vleesch en bevroren vleesch. Zooals
reeds eerder opgemerkt werd, is het noodzakelijk, dat men
nooit op het resultaat van één enkele meting afgaat,
maar er eenige maakt, ten einde een absoluut zekere
conclusie te kunnen trekken.

Enkele praeparaten werden nog gemaakt uit zeer lang
bewaard vleesch om eens te onderzoeken, hoe oud het
vleesch wel moet zijn om door den electrischen stroom
in het geheel niet meer gepolariseerd te worden en dus
het vermogen om tegenkrachten te doen gelden geheel
verloren te hebben.

In het vleesch, dat 7 weken bewaard werd, is de polari-

-ocr page 154-

satie uit eenige praeparaten reeds verdwenen, terwijl in
andere praeparaten nog duidelijk polarisatie is aan te
toonen. In het vleesch, dat gedurende twee en een halve
maand in de koelcel bewaard werd, is alle polarisatie
verdwenen. Het is misschien wel mogelijk met fijnere
toestellen en door meer praeparaten te onderzoeken zelfs
ook hierin nog polarisatie aan te toonen. Dit heeft geen
praktische beteekenis, aangezien vleesch, dat twee en
een halve maand in een koelhuis bewaard is, nooit zal
worden aangetroffen in den praktischen vleeschhandel.
Drie weken is wel de langste termijn gedurende welke
vleesch in een koelhuis bewaard wordt. In dit laatste geval
is de gemiddelde P/W coëfficiënt nog 51, terwijl de hoogste
waarde hiervoor bij het bevroren vleesch maar 8 bedraagt.

Het geheele onderzoek gaat over rundvleesch, ander
vleesch is niet onderzocht. Het groote, onderlinge verschil
in de uitkomsten van praeparaten, die gemaakt zijn uit
éénzelfde spiergedeelte, is nog niet verklaard; om hiervoor
echter een verklaring te kunnen vinden zou het eerst
noodig zijn om een juiste definitie te kunnen geven van
het wezen der polarisatie en hare oorzaken.

Wat zich met deze methode op het gebied der vleesch-
waren laat bereiken, is niet in eens te overzien; met enkele
woorden wil ik er even de aandacht op vestigen, dat bijv.
het zoutgehalte van rookvleesch zeer waarschijnlijk groote
veranderingen in den weerstand zal geven. Bij een even-
tueel bederf zal men dan langs electrometrischen weg
kunnen uitmaken, of dit bederf geweten moet worden aan
een onvoldoende opname van zout of misschien aan
andere oorzaken. Het is niet onmogelijk, dat in versche

-ocr page 155-

plockworst het onderscheid nog is aan te toonen tusschen
versch en bevroren vleesch, waarschijnlijk zullen deze
beide soorten zich tegenover de bereidingswijze niet pre-
cies eender gedragen. Of een verschil in weerstand in
leverworst een aanwijzing zou kunnen geven naar de
hoeveelheid meel, die erin verwerkt is, zal proefonder-
vindelijk moeten worden uitgemaakt.

Op blz. 71 en 128 is er op gewezen, dat het weefsel water
opneemt, als het nog versch is, en hierdoor veranderingen
in polarisatie en weerstand ontstaan. Op de beteekenis
van dit verschijnsel in verband met den toestand van de
celmembranen werd ook de aandacht gevestigd. Wanneer
men nu echter dit verschijnsel nog eens van het stand-
punt beziet, dat de polarisatie speciaal gebonden is aan
de levenseigenschappen van de cellen en men constateert
dan, dat na eenige uren deze polarisatie is vermeerderd,
terwijl toch het weefsel al dien tijd reeds uit het levende
dier is verwijderd geweest, dan kan men toch niet aan-
nemen, dat het weefsel nog vitaler is geworden, integen-
deel moet men aannemen, dat de levenseigenschappen
eerder verminderd dan vermeerderd zullen zijn. Deze
vermeerdering van polarisatie cn weerstand is beslist een
gevolg van de opname van dc vloeistof, want indien men
onder dezelfde omstandigheden weefselpraeparaten be-
waart, zonder dat deze vloeistof kunnen opnemen, dalen
de weerstand en de polarisatie. Het is misschien mogelijk
om theoretisch deze verschijnselen te verklaren door
behalve het bestaan van polarisatie ook de aanwezigheid
van electrostatische capaciteit aan te nemen, llietop
verder in te gaan is echter niet mijn doel, omdat deze

-ocr page 156-

onderzoekingen begonnen zijn met de bedoeling om uit
de verschijnselen, die zich bij de doorstrooming voordoen
een methode van onderzoek te vinden en niet om de
verschijnselen als zoodanig te verklaren.

Wanneer men de tabellen over deze wateropname
nagaat, blijkt, dat zelfs na eenige uren reeds verande-
ringen zijn waar te nemen en daardoor misschien de
mogelijkheid bestaat om hieruit een methode te vinden,
die zeer snel tot het onderkennen van veranderingen in
het weefsel in staat zou stellen.

Bij dit geheele onderzoek werd steeds gebruik gemaakt
van Ringer-vloeistof èn werden geen proeven genomen
met andere oplossingen. Volgens deze methode is als
eenig duidelijk resultaat feitelijk alleen het onderscheid
tusschen bevroren en niet bevroren vleesch gebleken.
Een inzicht betreffende het verloop der polarisatie werd
eveneens verkregen en uit de verhouding van polarisatie
en weerstand kan men met eenige zekerheid een ruwe
schatting maken omtrent den ouderdom van het onder-
zochte vleesch, doch hiervoor moet men terdege rekening
houden met de omstandigheden, waaronder het vleesch
bewaard werd. Dit is feitelijk alleen goed mogelijk, indien
men beschikken kan over een onderarm, die in het koel-
huis bewaard is. In de bovenstaande beschouwingen werd
herhaaldelijk gewezen op de verschillende toepassingen
van deze electrometrische methode, die nog uitgewerkt
moeten worden en waarvoor alleen in korte trekken de
weg werd aangegeven.

Aangezien in de literatuur bijv. door l^r. Alfred
Schwartz
in zijn studie: ,,Ueber die Abhängigkeit dér

-ocr page 157-

elektrischen Eigenschaften der Proschhaut von der Be-
schaffenheit der daran angrenzenden Medien und vom
Nervensystem", er op gewezen wordt, dat de sterkste
verschijnselen zich alleen voordoen wanneer men zwakke
oplossingen gebruikt bijv. 1/10 tot 1/1000 normaal van
CaCls o.a. en dat men geen verschijnselen ziet bij hoogere
concentraties bijv. van 1/3 tot 1/8 normaal oplossingen,
is het zeer goed mogelijk, dat men door de Ringer-vloei-
stof te vervangen door een andere oplossing wel ver-
schillen zal kunnen constateeren tusschen normale en
ziekelijke toestanden in het vleesch van respectievelijk
gezonde en zieke slachtdieren. Zooals door Dr.
Water-
man
de zeer verschillende invloed van het Ca-ion werd
gevonden op normaal weefsel en kankerweefsel, zullen
er in deze richting nog vele proeven moeten worden ge-
nomen met niet alleen verschillende concentraties, maar
ook met verschillende ionen, die alle een zeer verschillend
effect op de celmembranen kunnen hebben. ]\\Ien ver-
gelijke de uitgebreide studiën van O
verton hierover
(Archiv für Physiologie, Band 92 bldz. 115 en bldz. 340.)
Ook
Höber heeft uitgebreide onderzoekingen gedaan
over de psrmeabiliteit der verschillende ionen bij de
spieren van den kikvorsch (Archiv für Physiologie, lïand
100 Bldz. 599.) Deze beide studiën zijn echter meer oj)
het gebied der permeabiliteit en staan dus niet in direct
verband met het doel van dit onderzoek, wel echter zijn
ze van groot belang om een verklaring van de polarisatie
duidelijker te maken en om verder door te dringen in
het wezen der physiologische processen, die zich in- en
om de cellen afspelen.

-ocr page 158-

De resultaten der metingen van het electrometrisch
onderzoek zijn echter zeer goed te gebruiken ter onder-
scheiding van diverse soorten weefsels zonder de oor-
zaken der verschijnselen te kennen (
Waterman kanker-
onderzoek), en zoo is het ook mogelijk om aan ander
weefsel i.e. de verschillende organen deze verschijnselen
te bestudeeren, daar ze toch in het nauwste verband
staan met den physiologischen toestand der cellen en der
celmembranen. Men kan op deze wijze, zooals door Dr,
Waterman en door Gildemeister reeds is aangegeven,
een studie maken van de permeabiliteit voor verschil-
lende stoffen in organen, die in rust verkeeren of op
andere momenten deelnemen aan de stofwisseling.

Aan het einde van dit electrometrisch vleeschonder-
zoek gekomen, rest mij nog een kleine herhaling van de
toepassing, die deze methode nog wacht.

Feitelijk is mijn onderzoek slechts een inleiding tot een
veel grootere reeks van onderzoekingen, waarvan ik als
de voornaamste wil opsommen:

Een nader onderzoek van den invloed van hoogere en
lagere temperatuur op vleesch van gezonde en zieke
dieren.

Een nader onderzoek van de veranderingen, die plaats
hebben in weerstand en polarisatie door het weefsel in
de gelegenheid te stellen vloeistof op te nemen, waarin
geen en waarin verschillende stoffen in verschillende
concentraties zijn opgelost.

Een nader onderzoek naar het verloop van weerstand
en polarisatie in het vleesch van andere diersoorten dan
het rund.

-ocr page 159-

De veranderingen van de parenchymateuse organen,
o.a. door septichaemie, langs den weg van liet electro-
metrisch onderzoek trachten te constateeren.

Het voorgaande eventueel in verband te brengen met
de resultaten van het bacteriologisch vleeschonderzoek.

Nadere onderzoekingen betreffende de polarisatie en
weerstand in ,,chilled meat".

Doorstrooming der diverse weefsels met verschillende
ionen.

-ocr page 160-

CONCLUSIES.

Het electrometrisch onderzoek is een zeer gevoelige
methode om in levend weefsel biologische veranderingen
te constateeren.

Langs electrometrischen weg is bevroren vleesch met
veel grootere zekerheid van versch vleesch te onder-
scheiden dan volgens eenige andere tot nu toe gebruikte
methode.

In den groothandel en in ieder geval, waarin men de
beschikking heeft over een geheelen onderarm, is alle
bevroren vleesch van versch vleesch langs electrometri-
schen weg zonder twijfel te onderscheiden.

In alle andere gevallen, waarin de P/W coëfficiënt, in
verband met de in het bovenstaand onderzoek gebruikte
toestellen, de waarde van negen tienduizendsten over-
schrijdt, heeft men vleesch onderzocht, dat niet bevroren
IS geweest.

De gevallen waarin niet bevroren vleesch bij electro-
metrisch onderzoek een P/W coëfficiënt oplevert, kleiner
dan negen tienduizendsten, zijn in de praktijk zeer zeld-
zaam. Zij komen voor bij stukken, die

I. zeer oud zijn, 14 dagen, 3 weken, en reeds in
beginnend bederf verkeeren;

II. sterk zijn uitgedroogd;

III. verwarmd zijn tot boven. GO graden.

-ocr page 161-

In vleesch met veel peesplaten tusschen de spiervezelen
blijft de polarisatie langer behouden dan in peesarm
vleesch.

De waarden van weerstand en polarisatie loopen zoo-
danig uiteen, zelfs in hetzelfde stuk weefsel, dat men
om zekere conclusies te kunnen trekken, steeds meer
dan één praeparaat moet onderzoeken.

Het is noodzakelijk gebleken om alle metingen bij
dezelfde temperatuur te verrichten en alle praeparaten
dezelfde afmetingen te geven, ten einde vergelijkingen te
kunnen maken.

Niettegenstaande de benoodigde toestellen voor het
electrometrisch vleeschonderzoek vrij ingewikkeld zijn,
is het onderzoek op zichzelf, indien de toestellen eenmaal
zijn opgesteld, eenvoudig en in korten tijd uit te voeren.

Op het gebied der vleeschkeuring ligt voor het electro-
metrisch onderzoek nog een groot gebied voor nadere
studie geheel open.

-ocr page 162-

- - GERAADPLEEGDE LITERATÜUR.

1. E. du Bois Reymond, Ueber secundär elektromotorische Erschei-

nungen an Muskeln, Nerven und elektrischen Organen. (Archiv für
Physiologie, Jahrgang 1884.)

2. M. Wien, Einheitsrollen der Selbstinduktion. (Annalen der Physik

und Chemie, No. 44, 1891.)

3. A. Elsas, Ueber Widerstandsmessungen mit Hülfe des Telephons.

(Annalen der Physik und Chemie, No. 44, 1891).

4. M. Wien, Ueber die Polarisation bei Wechselstrom. (Annalen der

Physik und Chemie, Band 58, 1896).

5. W. Nernst und E. H. Riesenfeld, Ueber elektrische Erscheinungen

an der Grenzflache zweier Lösungsmittel, (Annalen der Physik
und Chemie, Band 8, 1902).

6. E. Overton, Beiträge zur allgemeinen Muskel- und Nervenphysiologie.

(Archiv für Physiologie Band 92. 1902).

7. Herman Galler, Ueber den elektrischen Leitimgswiderstand des

tierischen Körpers. (Pflüger\'s Archiv für die gesammte Physiologie,
Band 149, 1913).

8. Martin Gildemeister, Ueber die im tierischen Körper bei elektrischer

Durchströniung entstehenden Gegenkräfte. (PflügcKs Archiv für
die gesammte Physiologie, Band 149, 1912).

9. M. Gildemeister, Der sogenannte psycho-galvanischc Reflex und

seine physikalisch-chemische Deutung. (Pflüger\'s Archiv für die
gesammte Physiologie, Band 162, 1915).

10. Dr. Alfred Schwartz, Ueber die Abhängigkeit der eiektrisclien

Eigenschaften der Kroschhaut von der Ueschaffenheit der daran
angrenzenden Medien und vom Nervensystem. (Pflüger\'s Archiv für
die ge.sammte Physiologie, Band 162, 1915).

11. A. Belouss, Untersuchungen über den Einfluss von Elektrolyten

auf die elektrische Leitfähigkeit und die Polarisation der tierisciicn
Haut. (Pflüger\'s Archiv für die gesammte Physiologie, Band 162,
1915).

12. Martin Gildemeister, Ueber elektrische Widerstand, Kapazität und

Polarisation der Haut. (Pflüger\'s Archiv für die gesammte Phy-
siologie, Band 176, 1919).

-ocr page 163-

13. M. Philippson, Sur la résistance électrique des cellules et des tissus.

(Compte rendu des Séances et Mémoires de la Société de Biologie,
1920, Tome 83, p. 1399).

14. M. Philippson, Les lois de la résistance électrique des tissus vivants.

(Extrait des Bulletins de la Classe des Sciences, 4 juin 1921).

15. M. Philippson, Application des lampes à trois électrodes à la mesure

de la résistance électrique des cellules et des tissus vivants. (Archi-
ves internationales de Physiologie, Vol. XVIII 1921).

IC. Jacques Loeb, Conductivity and Permeability. (The Journal of
general Physiology, IV Vol. 1922).

17. N. Watekman, Electrochemisch Carcinoomonderzoek. (Ned. Tijd-

schrift voor Geneeskunde, 1922, Deel I, Bldz. 1780).

18. N. Waterman, Tumor und Permcabilitätsproblein. (Biocliemische

Zeitschrift, Band 133, Heft 4/6, 1922).

19. Bijtel, De eigenschappen van het menschelijk lichaam als stroom-

geleider. (Proefschrift, Leiden 1922).

20. N. Waterman, Verdere elcctrocliemische onderzoekingen over Kanker.

(Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 1923. II B, Bldz. 2579).

21. VcLslagen en Mededeelingen betreffende de Volksgezondheid, No. 8,

1924.

22. Chemisch Weekblad, 17 Mei 1924".

-ocr page 164-

-ï. ■

-ocr page 165-

rVariaHebreed-te van den lAieersl-and

1 UUP

■I ■!! II . I ■

I illli_ililtili I I II lil li........

Z^uur I I I

J_L

mL

U_llllll

M I ■■ II_ü_I I. ■ . ^tja^e" 1

I II II I I 11 llllll_u_I 7dagen

I I llllll

I-II IMilllllli I I In

-I—1 3u;eken

J—u /Irg.bevr.uleesch

I___I I I " I I ■

J__X_J_L_L_4_I_^_^__I

luur I_I I I 11 iL

24 uur

/A 755 Jfv TTt) 775 fï^ Tïi TT5~J73 ffi DV^ /fa foo ffc /f^«\' //<>i> /Av /ie^ /ifo

n Variatiebreedte van de \'PolarisaHe

11 lil lil I I I 11

I I f n I I_II I

1,

1 II II

II1 1

, 1

1 1111 11 i •. . 1 1 ......1.

... —^—.......f

I Ml II I I I I

_LLJ_

J-1_Ll^

-1—1_I_1_

3dagen

j_I III III II Zdagen

llll .11

3 weken

yirg.beur. vleesch

-J_I__^_I_^_I I 1

J_I_i_^_L

I 1 I_I_I_L_l_]l_U_l_

^ A^ Xo io vo So éo Ja Sc ^o /co //o /Xe /3o /fn /fo /éo /Jo /So /fa Xc^

m DarlaUebreedde van den 9/VJ Coe[[icieul

1 uur I_u_I llllll llll

24 uur I I In I ......

llll I ii| I I I in I

-LU_L

II I II_I ..........I_U_UI_U_I_L_U_

III 1 3dagen

l__l_UUU_1_

j—i 7.dagen
j 3wekeri

I lli lil lil li lil In

I I II I

I_li II I II llllri llliillllilllli I

_1_U_L

ji /Irg.bew.uleesch

1 I I

J_L

J_I

£1 /O Xe 3o éo yo So <^0 /c^ /^o /Jio /Jo /yo /Sc /6o /jo /S\'o Z/^» Xeo

De grafieken zijn op ongeveer -/g der ware grootte weergegeven.

-ocr page 166-

STELLINGEN.
I.

De methode van Frank ter bepaling van de levens-
vatbaarheid van cjsticercus inermis is betrouwbaar,
eenvoudig en snel uit te voeren.

II.

Het verschil in beenzetting in den linlcschen en den
rechtschen galop is van diagnostische beteekenis bij het
onderzoek van kreupelheden.

III.

Door het ontbreken van een deskundige leiding moet
in de praktijk bij kreupelheden dikwijls te lange rust
worden voorgeschreven, terwijl oordeelkundige beweging
een betere therapie zou zijn.

IV.

De bizondere voorzorgen, die het hoefbeslag van rij-
paarden en vooral dat van jaclit- en springpaarden
vereischt, worden te weinig in acht genomen.

Het zou zeer zijn toe te juiclien, indien het veeartsenij-
kundig hoogeronderwijs een inleiding in de psychologie
der dieren omvatte.

-ocr page 167-

■ • --i .

•A . . . . .\'v l;^.

y. -

\' \'SL\'\'

• ■. Vï-:

I

. « • • . V • ■ • ^ .■.• ■-

M--\' - \'M

mm

i.
m .:f

r

• ïivfr/x

, "- Ta-\'

^ ^ ^ V

-ocr page 168-

Uit een psychologisch oogpunt beschouwd, is het
dresseerhalster van
Norton Smith, in de verbeterde
uitvoering, het eenig juiste correctie-middel in alle ge-
vallen, waarbij een paard zich uit
onwil verzet.

VII.

Het onderzoek op c,omQ.g^-geluid moet bij rijpaarden
in twijfelachtige, en vooral in die gevallen, waarbij men
op de gebruikelijke wijze niets verdachts hoort, steeds
van uit den zadel geschieden.

VIII.

Over het algemeen wordt er te weinig aandacht
geschonken aan de lymphoglandulae iliacae mediales
bij de keuring van varkens na het slachten.

-ocr page 169-

\\ . S\'\'Ji
\'li

■ " .........

, .....f\'

-ocr page 170-

■.% * . * \'

r[

■tii

• ■ V \'i

r V

- J^ \'

, ..y ■

jV

A;\'

i. ..\' , ■ • . "V

m

-ocr page 171-

, DŒRGENEESKUNDE

^^ UTRECHT - . ...- v-j

-ocr page 172-

1

\' J., -

li

^ V.fv;.-; y n-

\'... . , f-

■ " V

r \'V" t; i^\'—t-t

■ s". • C,\'

■y

• V < ■ T*

1

■ . ;

-ocr page 173-

mmmm^mMm^.

.................. ..