-ocr page 1-

■AvhV-I

DE BETROUWBAARHEID VAN
PHYSIOLOGISCHE IJKINGEN

UITGEWERKT: VOOR DIGITALIS

V \'

• vfi.X

(;, ■■

i\'

■ ■ \'Ml;

r," \' \'1

\'■v.f.

Kr ^

■ \'k n

" V vfV\'V

>

\' \' i I . >

. H

; f r-

\\ • • •

v\'i-.

t.\' . r

. 1

C. DE LIND VAN WIJNGAARDEN

-ocr page 2-

Y\'ï

7. ■ ■ ! v\'ifïïilS^^Ï^ \'<■ \' \'. \' V\'

y-^tv,

i\'Vi^--

■ y %t,\' . - ■ j, \'

^

-ocr page 3-

: \'--Mi\'*- ■■

tfi .

■l.i\' T-

-ocr page 4-

1 V -»

f/i^/
Ai

SI

V i

/

f

■ . ■■ • ■ .\'i

. n>\', 4

■>hf r 4

t \'

-ocr page 5-

DE BETROUWBAARHEID VAN PHYSIOLOGISCHE IJKINGEN
UITGEWERKT VOOR DIGITALIS

BENEVENS EEN ONDERZOEK OVER HET DROGEN
-EN BEWAREN VAN DIGITALISBLADEREN -

-ocr page 6-

... ;

^ijAf iom mov n\'j- . a

-ocr page 7-

DE BETROUWBAARHEID VAN
PHYSIOLOGISCHE IJKINGEN

UITGEWERKT VOOR DIGITALIS
BENEVENS EEN ONDERZOEK OVER HET DROGEN
EN BEWAREN VAN DIGITALISBLADEREN

proefschrift

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

doctor in de geneeskunde

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUSDR.H.F.NIERSTRASZ,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN
NATUURKUNDE. VOLGENS BESLUITVAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN
OP DINSDAG 30 JUNI 1925, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR.
DOOR CORNELIS DE LIND VAN WIJNGAARDEN, ARTS.
GEBOREN TE OUD-ALBLAS

1925

DRUKKERIJ FIRMA SCHOTANUS 6 JENS. UTRECHT

-ocr page 8-

4 . . ; -^t^^l

aijATïOió-^taov. Tm^whofïu
\'hm «^ïjrvo\'^ mbh majmm

-■htiliv aftärfö^sä MA\'i^.OWÏDnHMfl-ay «HT

aaMuig^aHao a^\' H .

"ïwsso go .THDîStw ST^aTKsiavimjgxua. 8ti KAA ■■ »

IE\' -^uj^^^mw^A^f^nx^ -m

^\'hav \'^ù^imaciim mi mohr Tïaflaaavmii stm m

-ocr page 9-

Aan mijn vader,

aan den vader van mijn vrouw.

-ocr page 10- -ocr page 11-

Bij het voleindigen van dit ptoefschrift grijp ik gaarne de mij geboden gelegenheid
aan. Ute bedanken. Hoogleeraren der Medische Faculteit, van wie ik het voorrecht

had mijn opleiding te genieten.

In het bijzonder U. Hooggeleerde MAGNUS. Hooggeleerde Promotor! Uw uit-
gebreide kennis, Uw helderen blik. en Uw critisch oordeel hebt Gij steeds bereid-
willig ten mijnen dienste gesteld. Met genoegen denk ik aan uwe colleges, waarop
Gij zoo duidelijk het doel der Pharmacologie uiteenzettet en de basis legdet van
het later Pharmacotherapeutisch handelen uwer leerlingen.

Hooggeleerde ZWAARDEMAKER, mij zal steeds in aangename herinnering
blijven de tijd, dien ik op uw laboratorium werkzaam was.

Ook U. Hooggeleerde STORM VAN LEEUWEN, ben ik dank verschuldigd.
Onder Uwe leiding toch heb ik de eerste onderzoekingen verricht, waaruit later

dit proefschrift is geboren.

Hooggeleerde NIJLAND. met de meeste bereidwilligheid hebt Gij uw tijd be-
schikbaar gesteld voor het oplossen van eenige in dit proefschrift zich voordoende
vraagstukken.

Zeergeleerde LE HEUX. met U kwam ik het meest in aanraking bij mijn
dagelijksch werk. Steeds zal ik mij herinneren dc aangename wijze, waarop Gij
mij met raad en daad terzijde stondt.

Ook Gij. Zeergeleerde DE KLEYN en Zeergeleerde RADEMAKER, hebt mij
steeds veel vriendelijkheid en bereidwilligheid betoond.

Ondankbaar zou ik zijn. als ik niet U. Mevrouw VAN DE SANDE BAK-
HUYZEN, mijn erkentelijkheid betuigde voor de wijze waarop Gij een spheer
van gezelligheid op het Laboratorium wist te scheppen.

-ocr page 12-

i

-ocr page 13-

INLEIDING

Ieder, die zich met het ijken van digitalispreparaten bezighoudt, vindt
zijn eigen methode niet alleen de beste van de bestaande methoden,
maar is er tevens van overtuigd, dat zijn methode zeer betrouw-
baar is. Daar er echter verscheidene manieren bestaan om de
sterkte van digitalisbladeren te bepalen, volgt hieruit, dat geen
methode door zijn nauwkeurigheid, zijn eenvoudigheid en zijn
goedkoopte zoo ver boven de andere uitsteekt, dat zij zich als
eenig goede en algemeen toegepaste methode kan handhaven.

Het is zonder meer duidelijk, dat een groote nauwkeurigheid als
eerste eisch van een ijking van een preparaat, dat een zoo zeer
uiteenloopend gehalte aan werkzame stoffen bevatten kan als het
digitalisblad, dient te worden gesteld. Om later te bespreken redenen
is het tot nu toe nog niet gelukt een ijking te vinden, waarbij de
fouten, die zich kunnen voordoen, tot een zeer geringe afmeting
worden gereduceerd.

De methode moet, als zij voor de praktijk bruikbaar wil zijn,
eenvoudig uitgevoerd kunnen worden, zonder gebruik van inge-
wikkelde toestellen. Ook de beoordeeling der uitkomsten moet
ondubbelzinnig en klaar kunnen geschieden. Tevens moet de methode
goedkoop zijn, opdat niet door de hooge ijkingskosten het onder-
scheid in prijs tusschen getitreerde en ongetitreerde preparaten zoo
groot is, dat de arts, die reeds jaren lang de ongeijkte bladeren
en preparaten van de digitalis heeft gebruikt en met deze preparaten
toch naar zijne meening goede uitkomsten heeft verkregen, er voor
terugschrikt, de zooveel duurdere geijkte preparaten toe te passen.
Menigeen laat zich toch leiden door de gedachte, dat men. ook
al heeft men nauwkeurig geijkte digitalispreparaten, de uitwerking
bij den eenen zieke toch heel anders is als bij den anderen, zoo-
dat men in laatste instantie toch door nauwkeurig gadeslaan van
den zieke, zelf bepaalt hoeveel actieve stoffen men moet toedienen,
predes zooals men vroeger deed toen men nog geen geijkte pre-
paraten gebruikte. Men gelooft wel. dat het een voordeel is. als
men weet, wat men toedient, maar is er niet van overtuigd, dat

-ocr page 14-

di. voordeel opweegt tegen het groote versch.1 m kosten, dat be-
staat tusschen de getitreerde en ongetitreerde preparaten.

Om een voorbeeld te noemen kosten volgens opgave van de

prijscourant van chemische en P^-—

..-sa.

den geneesKun y , Utrecht vermeldt in zi)n prijs-

Pharmaceutische Groothandel te B 40 ƒ2 40 en

s: Ti^a

is dus 5.4 maal zoo duur als het ongetitreerde.

" , 1... . Jo. Upf noeder van Ceasar en Loretz gei)kt is
Opmerkeluk f\' ^ ^^ Focke, terwijl het poeder

wem,g -vlo^ ^ „„ digitalispreparaten volgens de later

va; »atc/er te i^^en a.«id wordt gezegd,
rt zooveel duurder is dan de kikker-methode.

He! Te^ir, dat de üldng de preparaten zooveel duurder maakt,

aeldt overigens ook voor de secale preparaten.
® n de laatste jaren is men er van doordrongen dat emde ,k

dient te worden opgelost, welke resultaten men me. de verschalende

wiiL van ijken kan bereiken, en tevens of pre^raten. d.e voor
le en een verschillend aantal werkzame stoffen bevaHen, ook m
hun werking voor den mensch een in de zelfde richting u.teen-

\'Xaf::Tvtfd: firma Caesar en Loretz (HaHe a/d. Saaie)
drie ^schillend sterke poeders van digitalisblad betrokken, we ke
„el op de kikkermethode volgens Focke waren ge>,kt en wefe
r^fecuevelijk een „Froschvalor\'. 3.7, 4 en 5.2 hadden^ Van ieder
der pÓ ders werd ongeveer 5 K.G. ontvangen. Deze poeders werden
r„ het
Pharmacologisch Instituut op katten volgens de me hode
van Hatcher geijkt. In het belang van de zaak werd deze „kmg
Te^zeer g«ot aantal dieren verricht, zoodat een goede mdruk

werd\'etegLvandeindividueelegevoeügheid van katten, welke

-ocr page 15-

natuurlijk mede een oorzaak is voor het insluipen van fouten in
de ijking, zooals dat bij alle ijkingen op dieren of overlevende
organen van dieren het geval is.

De aldus geijkte poeders werden naar het National Institute for
Medical Research te Londen gezonden en daar ook geijkt op katten.
Bovendien werden over verschillende laboratoria van Engeland,
Duitschland, Amerika en andere landen, waar digitalisijkingen
werden verricht, monsters van deze poeders verdeeld. Ieder labo-
ratorium ijkte nu zijn eigen poeder op de daar gebruikelijke manier.
Ook werden gedeelten van deze poeders naar ziekenhuizen ge-
zonden, opdat de clinicus kon onderzoeken, of inderdaad het eene
poeder zwakker was dan het andere, als men de uitwerking op
den zieke naging. Over de uitkomsten zal later gesproken worden.

Dit plan is een uitvloeisel van de in den zomer van 1923 te
Edinburg op uitnoodiging van den volkenbond gehouden inter-
nationale bijeenkomst, ter bespreking van de physiologische waarde-
bepaling van geneesmiddelen.

In de eerste plaats zal in de volgende hoofdstukken èn op grond
van deze massaproeven met het poeder van Caesar en Loretz èn
op grond van proeven verricht met andere, Hollandsche poeders,
worden nagegaan, in hoeverre men van de ijking van digitalis-
praeparaten volgens de methode van Hatcher op katten betrouw-
bare uitkomsten kan verwachten. Tevens zal dan van resultaten
van het onderzoek over den invloed van het drogen en bewaren
op de sterkte van digitalisbladeren worden bericht.

-ocr page 16-

HOOFDSTUK I

DE NOODZAKELIJKHEID OM DIGITALIS-
PREPARATEN TE IJKEN

Wanneer men. nadat men een patiënt een digitaliskuur heeft
voorgeschreven, de gewenschte werking niet tot stand ziet komen,
moet men de oorzaak hiervoor zoeken in een van de volgende feiten:

P. de patiënt is reeds in zoon toestand gekomen, dat de toediening

van digitalis den patiënt niet meer baat;
2". de manier, waarop
het middel wordt toegediend, is niet de juiste;
bij patiënten met stuwing in het poortadergebied is de resorptie
in den darm vertraagd, zoodat zelfs bij langdurig gebruik per
os van verschillende preparaten weinig of geen verbetering van
den toestand zal intreden; in dit geval zal een met voorzichtig-
heid uitgevoerde intraveneuse injectie van een daartoe geschikt
preparaat een wonderbaarlijken invloed ten goede kunnen uit-
oefenen ;

3". het digitalis preparaat bevat te weinig actieve glucosiden.

Reeds zeer jonge digitalisplanten bevatten werkzame bestand-
deelen. Het gehalte neemt met de verdere ontwikkeling van de
plant toe, om aan het einde van het eerste jaar een toppunt te
bereiken. Dan neemt de sterkte geleidelijk af. om tegen den bloei-
tijd van de plant in Juni en Juli van het tweede jaar een tweeden
top te vertoonen. (Focke i), Straub®), Joachimoglu)

De sterkte van het blad schijnt verder af te hangen van de
plaats, waar dc planten groeien, en de wijze, waarop zij gekweekt
worden. De meening, dat de gekweekte bladeren over het algemeen
minder actieve glucosiden zouden bevatten, is onjuist gebleken.
Sommige monsters van in Holland gekweekte bladeren bleken even
sterk te zijn als bladeren, welke uit Duitschland waren betrokken.

1) C. Focke. Die physlologische Wertbestimmung der DigitalisblStter. Arcb. d.
Pharmacie. 241. blz. 128, 1903.

\') W. Straub. Blocb. Z. 82, blz. 48, 1917.

G. Joachimoglu. Arch. f. Exper. Path. u. Phamac. 86. Blz. 307, 1920.

-ocr page 17-

Zoo vermeldt Sluijters in zijn proefschrift, dat de door hem onder-
zochte, in Holland gekweekte bladeren een „Valor"
3.9, 5.2 en
5.2 hadden, terwijl andere Hollandsche bladeren een „Valor", 4.9,
3.9 en 4.2 vertoonden. Echter waren er ook in Holland gekweekte
bladeren, welke zwakker waren, n.1. Valor 3 of kleiner dan 3.

De monsters; welke in het Pharmacologisch Instituut te Utrecht
van 1920 tot 1925 waren onderzocht, vertoonden, afgezien van die
proeven, welke op een bepaalde wijze waren gedroogd of be-
handeld, de volgende sterkten in Valores uitgedrukt:

Oogst 1920, poeder bij 55° gedroogd.....Valor 4.1

„ 1921, versch, ongedroogd blad.......6.4

» 1921, „ „ „ na 6 dagen . „ 4.6

1921, poeder, bij 65° gedroogd........4.1

1923, versch ongedroogd blad........2.63

1923. „ „ „ na 4 dagen. . „ 2.11

1923, poeder, gedroogd bij 70°.......2.4

Poeder C. & L., zending 6 Nov. 1923 (zwak).....2.47

6 „ 1923 (sterk).....4.87

8 Oct. 1923 ..............3.57

4 Dec. 1923 ..............3.86

Uit deze cijfers volgt dus, dat de waarden van verschillende
digitalispreparaten zeer sterk uiteenloopen, ook al waren zij, zonder
een bepaalde bewerking te hebben ondergaan, gedroogd.

Ook de preparaten uit andere digitalis-werking hebbende planten
kunnen een zeer verschillend gehalte aan active glucosiden bevatten.
Zoo werden in 1920 voor tincturae strophanti, uit verschillende
plaatsen van ons land betrokken, de volgende waarden gevonden
(wederom afgezien van de manier, waarop de tinctuur bereid werd).
Het resultaat ziet men in de volgende cijfers uitgedrukt:

Tinct. Stroph. B. ö S. 1921 bevatte in 1 ccm. 61 dos. let.

K.6Ph.H.1921 .. „ 1 .. 348 „ „

R.6B. 1921 „ „ 1 .. 62.5 „

H. 1921 „ „ 1 „ 344 „ „

Bovendien werd als een der oorzaken van de wisselende sterkte
van verschillende digitalispoeders het feit beschouwd, dat bladeren,
welke eenigen tijd in gedroogden toestand werden bewaard, toch
langzamerhand zwakker werden, door een splitsing van de actieve

») A. H. M. J. G. Sluijters, Diss.. Utrecht 1920.

-ocr page 18-

glucosiden door fermentachtige stoffen. Het zou dan verschil uit-
maken. of men van een pas gedroogd poeder, dan wel van een
één jaar oud poeder gebruik maakt.

Het blijkt dus noodig, dat men zich van de sterkte van een
digitalispreparaat op de hoogte kan stellen. Een vraag is, op welke
manier men het beste tot zijn doel kan geraken.
Twee wegen staan hiertoe open n.1. de
chemische en de physi-
ologische
manier.

De chemie der digitalisbladeren is echter langen tijd het terrein
van de meest tegenstrijdige opvattingen geweest. Een overzicht
van dien strijd wordt door MeulenhofF gegeven in de monographie
van het Rijks-Instituut voor Pharmacotherapeutisch onderzoek,
welke als titel voert „De digitalis en hare therapeutische toe-
passing"

Tegenwoordig neemt men veelal aan, dat aan de volgende stoffen
de digitaliswerking moet worden toegeschreven:

1. het Digitoxine;

2. het Digitaleïne:

3. het Gitaline.

Volgens Meyer ") en Straub bevat het digitalispoeder 1 % van
deze werkzame stoffen, welke hoeveelheid zich gelijkelijk over de
drie genoemde stoffen verdeelt.

Het digitoxine, zoo genoemd door Schmiedeberg\'\') (1875), is in
alcohol en in chloroform goed oplosbaar. In water van 18° is het
zeer moeilijk oplosbaar, n.m.1. 1 : 14000 (Joachimoglu % Het zal
dus gemakkelijk door alcohol aan de bladeren worden onttrokken
en dus in ieder geval in de tinctuur van het digitaUsblad voorkomen.
Maar ook in het infuus zal het zeker quantitatief aanwezig zijn.
De verdunning van het oorspronkelijk in het bladpoeder voor-
komende digitoxine is in het halfprocentige infuus immers ten op-
zichte van het water 1 :66000.

Het digitaleïne. Hieronder wordt volgens Dr. Meulenhoff het
beste verstaan een niet nader te definiëeren stof of mengsel van
stoffen met digitalis-werking, welke overblijft in een koudwater-

Dc digitalis en hare thcrap. toepassing, R. Inst. v. pharmac. thcrap. onderzoek.
Leiden 1922.

\') E. Meyer. Arch. f. Exp. Path. u. Pharm. 81, blz. 26, 1917.

\')W. Straub....... 80. .. 52.1917.

<) O. Schmiedeberg. .. .. m 3. .. 16,1875.

\') G. Joachimoglu. „ .. .. 86, 307, 1920.

-ocr page 19-

extract van digitalisbladeren, waaraan door uitschudden met chloro-
form de gitalinefractie is onttrokken.

Het digitaleïne is dus in water wel, in chloroform niet oplosbaar.

Het gitaline (Kraft is in water oplosbaar, n.1. 1 : 600 en eveneens
in chloroform. Men verkrijgt het gemakkelijk uit het blad, als men een
geconcentreerd waterig extract van digitalispoeder met chloroform
schudt. Na scheiding van de chloroformlaag van de waterlaag kan
men door verdamping der chloroform het gitaline zuiver bereiden.

De vraag doet zich voor, of door de meest gebruikelijke extractie-
methoden alle werkzame bestanddeelen uit het blad worden gehaald.
Vroeger was men die meening niet toegedaan, maar de laatste
jaren is door Weiss en Hatcher^) en door eigen proeven aan-
getoond, dat men over het algemeen kan zeggen, dat èn door
infundeering èn door alcohol-extractie evenveel werkzame bestand-
deelen uit het digitalisblad kunnen worden getrokken.

Om dus een idee van de sterkte van een onbekend preparaat te
verkrijgen, kan men dit met water zoowel als met alcohol uittrekken.

Hoe zal men nu de sterkte bepalen?

Keiler^) heeft een manier beschreven, waarop men langs chemischen
weg een digitalispreparaat zou kunnen ijken. Hij geeft aan, dat
digitoxine, opgelost in FeCls-bevattende ijsazijn en gegoten op
geconcentreerd H2SO4, een intensieve blauwe kleur in het ijsazijn
veroorzaakt. Zoo kon hij het digitoxine quantitatief bepalen in
tincturen, infusen en fluïde extracten. De reactie wordt volgens
Kraft"\') ook gegeven door het gitaline. Dit zou op zichzelf geen
bezwaar zijn, daar men het liefst het totaal aantal actieve glucosiden
zou willen bepalen. Echter wordt de reactie eveneens door splitsings-
producten van het digitoxine en gitaline gegeven. Daardoor is
het te verklaren, dat slecht bewaarde digitalisbladeren in sterkte
kunnen achteruitgaan, als de sterkte physiologisch wordt bepaald,
terwijl zij volgens de reactie van Keiler even sterk zouden moeten
zijn gebleven (Kraft®)).

De reactie van Keiler is langzamerhand in onbruik geraakt.

In 1918 heeft Baljet een onderzoek gepubliceerd, waarin een

\') F.Kraft: Arch. d. Pharmac. 250, blz. 118, 1912.

») S.Weiss and R. A.Hatcher, Journ. o. t. Am. med. Assoc. Vol.76.1, blz. 508, 1921.
\') G.L. Keller. Arch. d. Pharmac. Gcs. Jhg. VII, blz. 125, 1897 en Jhg. V. blz.
275. 1895.
I.e.

\') H.BaIjct. Pharmac. Weekbl. 1918, No. 16, blz. 457.

-ocr page 20-

reactie wordt beschreven, welke verschillende glucosiden in het
algemeen en die met digitaliswerking in het bijzonder zouden ver-
toonen. Wanneer men n.1. eenige druppels van een mengsel van
gelijke deelen 1 7o alcoholische
pikrine-zuuroplossing met 10 %
natronloog bij een oplossing van een stof met digitaliswerking
brengt, neemt deze oplossing een roode kleur aan. welke gelijkt
op het kaliumzout van het isopurp\'erzuur (CgHgNBOa). De reactie
is sterk positief voor digitoxine en strophantine cryst. en K-strophan-
tine, positief voor gitaline. De sterkte der kleur hangt af van den
tijd. welke sinds het begin van de reactie is verloopen. Het maxi-
mum der kleur valt na 20—30 minuten, waarna de kleur vermindert,
hetgeen versneld wordt door zuren. Later zal uitvoerig op deze
methode worden ingegaan. Deze wijze om de sterkte van digitalis-
poeders en preparaten langs chemischen weg te bepalen is verder
uitgewerkt door Knudson en Dresbach Zij bepaalden van ver-
schillende digitalispreparaten de sterkte volgens de methode van
Baljet en volgens de methode van Hatcher op katten en vonden
dan meestal overeenkomstige waarden.

Het blijft echter de vraag, of de chemische methode wel vol-
doende betrouwbaar is, daar de kennis van de chemie van de
digitalisstofFen nog wel wat te wenschen overlaat.

Voorloopig zal men toch nog aan den tweeden der bovenge-
noemde wegen, om de sterkte van digitalisbladeren te bepalen, de
voorkeur dienen te geven. Dezen tweeden weg, den physiolo-
gischen, kan men echter op verschillende manieren met meer of
minder succes volgen.

1". de bloeddrukmethode.

Deze wijze van werken berust op de eigenschap van de stoffen
met digitaliswerking, digitoxine, digitaleine en gitaline, in bepaalde
concentraties een vernauwing van de bloedvaten te geven met een
daarbij behoorende stijging van den bloeddruk. Nadeelen van de
methode zijn:

a. dat de genoemde stoffen niet een even groote vernauwing
van de bloedvaten geven, zoo vernauwt b.v. digitoxine de vaten
in zeer kleine dosen, terwijl digitaleïne in kleine dosen een vaat-
verwijding, o.a. van de niervaten en pas in grootere dosen een
algemeene vaatvernauwing geeft;

A. Knudson and M. Dresbach. Journ. o. Pharm, a. Exp. Ther.Vol.XX, pag.205.

-ocr page 21-

b. dat een eventueel na digitalisinjectie optredende verhooging
van den bloeddruk dikwijls gecompenseerd wordt door een prik-
keling van het vaguscentrum ;

c. dat men op elk proefdier slechts één bepaling kan "doen.

Deze methode heeft in de praktijk niet voldaan.

2°. De bepaling van de werkzame bestanddeelen op het over-
levende geïsoleerde hart.

Van deze methode maakt o.a. Holste gebruik. Hij verbindt
het kikvorschenhart met de canule van Straub en bepaalt na welke
dosis de systolische hartstilstand zal optreden. Andere onderzoekers
kunnen zich niet met deze methode vereenigen.

Als nadeel der methode zij vermeld, dat in de plantenextracten
kaliumzouten voorkomen, welke mede invloed zullen uitoefenen op
het voor deze zouten zoo gevoelige hart. Deze invloed der kalium-
zouten zal zeer worden gereduceerd, als men de digitahs niet ijkt
op het geïsoleerde hart maar op het hart in situ.

Men kan wederom een keus doen tusschen verschillende werk-
wijzen n.l.:

a. de bepaling van digitalis op koudbloedige dieren.

b. de bepaling van digitalis op warmbloedige dieren.

3°. De ijking van digitalis op koudbloedige dieren.

In de eerste plaats is te noemen de methode van Focke.
Pocke maakt van het digitalispoeder het 10 % infuus en spuit
hiervan ongeveer Yto van het lichaamsgewicht van den kikker bij
den kikker in. Dan bepaalt hij na hoeveel minuten het hart systo-
lisch stilstaat en ontwerpt een formule uit de gegevens:
p: het gewicht van den kikker,
d: de dosis van het ingespoten preparaat,
t: de tijd in min., welke verloopt tusschen inspuiten en systo-
lischen hartstilstand.

Dan is v (de sterkte van het infuus) = en de valor van het

d. t

poeder V = de verdunning van het preparaat X Het getal

wordt door 1000 gedeeld om een enkelvoudig getal als valor aan
te kunnen nemen.

A.Holste. Z.f. Exp. Path. u. Ther. 22, blz. 1, 1921.
Ibid. 15 blz. 385, 1914.
\') C. Pocke. Arch. a. Pharm. 241, blz. 128, 1903.

-ocr page 22-

Dc bezwaren, welke men tegen de methode van Focke kan aan-
voeren, zijn o.a. de volgende:

l". is het de vraag of in het 10% infu^^s alle digitalisstofFen. met
name vooral het digitoxine, worden geëxtraheerd;

2". speelt bij den korten duur der proeven (binnen een halfuur
moet de systolische hartstilstand optreden) de snelheid, waarmee
de in de lymphezak ingespoten
vloeistof geresorbeerd wordt, een rol;

30. (dit geldt ook voor de andere kikvorschmethoden) zijn de
proeven in de zomermaanden, dus juist als de digitalisbladeren
worden geoogst en gedroogd,
door de zeer wisselende gevoeligheid
van de ranae temporariae niet goed uit te voeren;

40. bovendien moet men de gevoeligheid van de kikkers telkens

vooraf bepalen.

De methode levert echter in de handen van Focke goede uit-
komsten op.

2. de uurmethoden.

Na injectie van dc te onderzoeken stof wacht men 1 of 2 uur
(Gottheb) 1) of 24 uur (Joachimoglu) -). waarna men de kikkers doodt
en ziet of het hart systolisch stilstaat.

Dat de uur-methode ook niet in alle gevallen aan de verwachtingen
beantwoordt, blijkt uit het feit. dat ieder onderzoeker voor zich
een ander uur vaststelde, waarop de kikker wordt gedood. In
proeven, welke Sluijters deed om de verschillende uur-methoden
met elkaar te vergelijken, waren de uitkomsten wisselvallig en was
de beoordeeling moeilijk.

3. de tijdlooze methode.

Men bepaalt na de injectie van het te onderzoeken preparaat
eenvoudig, of de kikvorsch sterft of niet (Straub)»).

De bepaling van de werkzaamheid van digitalispreparaten door
den invloed na te gaan op het hart in situ van warmbloedige dieren.

Hatcher en Brody ijkten digitalispreparaten door na te gaan
welke dosis van het te onderzoeken preparaat juist systolischen
hartstilstand geeft. Het bleek, dat de doodelijke dosis van het
ouabaïné (g-strophantine) 0.1 mgr. per kilo kat bedroeg, als het

1) O.Gottlleb. Münch. Med. Wochm. 1914. S. 813.
«) l.c.
«) ic.

*) R.A. Hatcher and J. Brody. Am. Journ. o. Pharmac. 82. blz. 360, 1918.

-ocr page 23-

preparaat intraveneus werd ingespoten. Als zij een preparaat van
onbekende sterkte wilden onderzoeken, spoten zij hiervan eerst een
gedeelte in, dat geacht mocht worden ongeveer de helft van de
doodelijke dosis te bedragen, daarna wachtten zij 20 minuten, en
spoten nu geleidelijk een zekere hoeveelheid g-strophantine in
tot de systolische hartstilstand volgde. Uit het verschil van deze
hoeveelheid strophantine en de hoeveelheid strophantine, welke
alleen den systolischen hartstilstand geeft, kan men de sterkte van
het ingespoten onbekende preparaat afleiden.

In 1917 werd op het Utrechtsche laboratorium voor het eerst ge-
bruik gemaakt van de methode van Hatcher tot het ijken van digitalis-
bladeren en sinds dien tijd is zij steeds met succes gebruikt. (Storm van
Leeuwen Den Besten en De Lind van Wijngaarden "), Sluijters"\').)

In de dissertatie van Storm van Leeuwen is op grond van de
toen ten dienste staande gegevens uitvoerig het voor en tegen van deze
methode beschreven. Sluijters heeft verschillende digitalismonsters
van Nederlandschen bodem afkomstig op deze manier geijkt. Toch
deden zich bij de vermeerdering der gegevens moeilijkheden voor,
welke het noodig maakten, dat aan de hand van een zeer groot
materiaal werd vastgesteld, welke mate van betrouwbaarheid de
uitkomsten langs dezen weg verkregen, bezitten, Sluijters stuitte n.1.
bij zijn proeven op de volgende moeilijkheden. Het kwam voor,
dat, als men drie katten met hetzelfde digitalispreparaat inspoot,
twee katten een overeenkomstige dosis van het gift noodig hadden
om bij hen systolischen hartstilstand te verwekken, terwijl een
derde kat een zeer groote afwijking vertoonde. Nu is het het
waarschijnlijkst, dat deze kat óf overgevoelig óf te weinig gevoelig
voor digitalis was. Deze kat werd dan niet meegerekend, als de
afwijking van de gemiddelde doodelijke dosis uit deze drie proef-
dieren berekend meer dan 20 % bedroeg. In plaats van de derde
kat werd een vierde kat genomen, waarvan eveneens de doodelijke
dosis werd vastgesteld, Deze week dan in het algemeen niet veel
van de twee eerste katten af.

Verschillen van het gezamelijk gemiddelde boven 20 ^/q komen
echter niet zoo heel veel voor. Meermalen echter gebeurt het, dat
van de drie katten, welke voor een ijking worden gebruikt, twee
katten meer dan 10% van het gezamenlijke gemiddelde afwijken.

W. Storm van Leeuwen. Diss. Utrecht, 1919.

\') G. den Besten en C. de Lind v. Wijngaarden.Ned.TiJdsch. v. Gen. 1917, blz.479.

•) I.e.

-ocr page 24-

In dit geval wil Sluijters eveneens nog van een vierde kat de
doodelijke dosis bepalen en de gemiddelde doodelijke dosis van
deze vier katten als de juiste dosis letalis aannemen.

Grevenstuk heeft bezwaren tegen deze manier van berekenen.
Hij acht het uitschakelen van katten, die meer dan 20 % afwijken,
willekeurig en beweert, dat men op die manier geflatteerde cijfers
krijgt. Bovendien berekent hij, dat in Sluijters\' proefschrift eenige
proeven niet aan de gestelde eischen voldoen. Tegen deze laatste
bewering is door Sluijters aangevoerd, dat tijdens het opbouwen
van het proefschrift juist langzamerhand tot deze eischen is over-
gegaan, zoodat het niet te verwonderen is, als aan deze eischen
in het begin niet werd voldaan. Tegen de bewering van Grevenstuk,
dat men een willekeurige handehng verricht, als men katten, welke
meer dan 20 % afwijken, uitschakelt, is aan te voeren, dat, hoewel
het getal 20 % ^en willekeurig getal is, de handeling zelf niet
willekeurig is, omdat men onder alle omstandigheden, de katten,
welke eene grootere afwijking vertoonen dan 20 %. uitschakelt.
Willekeurig zou de handeling pas zijn als men in sommige ge-
vallen wel, in andere niet uitschakelde.

Men kan echter het willekeurige getal 20 ^/o vervangen door
een ander getal, dat direct uit de middelbare fout van de methode
is afgeleid en dus niet meer willekeurig is. De manier waarop
men dat kan doen. zal in dit proefschrift worden beschreven.

Het eerste gedeelte van dit proefschrift zal de volgende punten
behandelen:

1". hoe vaak komt het voor, dat een kat een zeer groote of
een zeer kleine afwijking van het gemiddelde vertoont;

2". hoe groot is de gemiddelde afwijking van een kat;

3". hoe groot is de fout, welke aan de Hatcher-methode kleeft;

4". welke gevolgtrekkingen zijn hier uit te maken in verband
met het getal, dat de grens aangeeft voor een toelaatbare afwijking;

5°. is het uitschakelen van katten, welke meer dan dit getal
afwijken, geoorloofd;

6®. indien niet, op welke manier moet men dan, als één kat
van het gemiddelde afwijkt, handelen;

7°. is de reeks van ijkingen, waaraan de gegevens ter beant-
woording van bovengenoemde vragen zijn ontleend, groot genoeg
en nauwkeurig genoeg, om deze als betrouwbaar aan te merken?

1) A. Grevenstuk. Pharm. Weekbl. 57 Jg.. blz. 1486, 1920.

«) A. H. M. J. G. Sluijters. Pharm. Weekbl. 58 Jg.. blz. 141. 1921.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK II

DE IJKING VAN DIGITALISPREPARATEN ZOO-
ALS DIE IN HET PHARMACOLOGISCH
INSTITUUT TE UTRECHT WORDT VERRICHT

De methode komt hierop neer, dat men van een digitalispreparaat
een extract of verdunning maakt, waarvan men de dosis bepaalt,
welke noodig is om intraveneus ingespoten een kat te dooden. De
dosis letalis wordt per kilogram kat berekend.

Men kan alle geneesmiddelen met digitalisachtige werking, welke
in den handel voorkomen, zoo prepareeren, dat zij geschikt zijn
om bij een kat te worden ingespoten. Men kan dus pulvis foliorum
digitalis, tinctura digitalis, acetum digitalis, tinct. strophanti, digaleen
etc. ijken. Hoe zal men de voor injectie geschikte oplossingen maken?

1". Pulv. Fol. Dig. Om de sterkte van een digitalispoeder te
bepalen, maakt men het 0.5 % infuus, volgens recept van de
Nederlandsche Pharmacopee Ed. IV. Het beste is, dat men 1.25 gram
poeder met een korrelgrootte B 20 of B 40 afweegt, na de flesch,
waaruit men het monster neemt, flink te hebben geschud. Men
overgiet het poeder in een infundeerpan met 250 cc. koud water
en zet de infundeerpan in een waterbad. Met een thermometer
wordt de vloeistof herhaaldelijk goed omgeroerd. Men verhit de
vloeistof tot 90° en draagt zorg, dat de temperatuur gedurende
een kwartier op deze hoogte blijft. Door telkens herhaald omroeren,
wordt ervoor gezorgd, dat de deelen van het poeder steeds met
versch water in aanraking komen, en de extractie zoo volledig
mogelijk kan zijn. Na 15 minuten wordt de infundeerpan van het
waterbad genomen en het infuus met het poeder in een maat-
cylinder gegoten. De vloeistof wordt met water aangevuld tot
250 cc. en bedeeld met 2.25 gram NaCl om de vloeistof isotonisch
te maken. Daarna laat men het infuus afkoelen en coleert door
gaas met fijne mazen. De vloeistof loopt dan licht troebel door.
Men kan, blijkens mijn ondervinding, het infuus ook door filtreer-
papier filtreeren, zonder verlies aan actieve stoffen. Het fikraat is

-ocr page 26-

dan helder. Het aldus bereide infuus wordt in de ijkingsburet ge-
daan. Met 250 cc. infuus kan men zeker 4 tot 5 proeven doen.
Het infuus werd nooit langer dan 24 uur bewaard. Moest het ge-
durende een nacht bewaard worden, dan werd het in water ge-
koeld in den kelder gezet.

2". Tinct. Dig. Van de tinctuur werden 10 cc. genomen en
met physiologisch water verdund\' tot 200 cc. Daar de tinctuur
een 10% extract is, vertegenwoordigt de oplossing een 0.5%
extract uit het oorspronkelijke digitalispoeder.

3°. Acet. Digit Dit preparaat wordt alleen in de Nederlandsche
Pharmacopee aangetroffen. Het wordt gemaakt door 10 deelen
fol. digit. te extraheeren met 90 deelen van een oplossing van
90 deelen 6% azijnzuur en 10 deelen 70% alcohol. Wil men een
acet. dig. ijken, dan kan men volgens Sluijters, al naar gelang
de sterkte van het preparaat, 6—12 cc. nemen en aanvullen tot
100 cc. met Ringer\'s vloeistof. Om de zuurwerking te ontgaan
kan men het aantal cc. acet. digit. met het dubbele aantal cc. van
een 5 % oplossing van NaHCO» kort voor de ijking neutraliseeren.

4". Dig aken C/oëffa. Sluijters maaktvanhetdigaleeneen6%—10%
oplossing. Het beste is, als regel met een 10 % oplossing aan te vangen.

5". Liquor Digitalis (het g d preparaat van Meulenhoff uit Sluijters\'
dissertatie) het nieuwe digitalispreparaat van de Nederlandsche
Pharmacopee Ed. V.. omvat de actieve glucosiden van een koud-
waterextract uit digitalisbladeren en is met digaleen identiek te
stellen. Ook van dit preparaat maakt men de 10% oplossing.

6". Tinctura Strophanthi. Dc tinct. stroph. kunnen zoozeer in sterkte
uiteenloopen, dat een nauwkeurige opgave van dc verdunning,
waarvan men moet uitgaan, niet te geven is. Meestal zal men
0.5 cc. van de tinctuur op 100 cc. Ringer nemen en de sterkte
hiervan eerst op een kat ijken. Uit de gegevens, die men hiermee
verkrijgt, kan men zich een idee vormen over de gewenschte ver-
dunning. Deze gegevens zijn 1°. het aantal cc. dat noodig is om
een kat te dooden; 2". de duur der proef in minuten.

De opgave over de bereiding van de verschillende vloeistoffen
is daarom zoo uitvoerig, omdat kleine verschillen in de bereidings-
wijze misschien een groote rol spelen bij het bepalen van de sterkte
van het preparaat.
Hetzelfde geldt voor de nu volgende beschrijving

van de proef zelf.

Het instrumentarium, waarmee gewerkt wordt, is zeer eenvoudig

(zie fig. 1):

-ocr page 27- -ocr page 28-

1®. een buret van 100 cc. met verdeeling in geheele en halve
cc. en met een doorboorde gummistop gesloten;

2°. een capillair, welke door de gummistop tot de onderste
opening van de buret reikt;

3°. een spiraal-vormig gebogen glazen buis, waarvan de eene
opening met het onderste gedeelte van de buret is verbonden,
terwijl dc andere opening met een ongeveer 30 c.m. lange gummi-
slang in verbinding staat;

4°. een waterbad met thermoregulator op 37° ingesteld, waarin
de glazen spiraal is ondergedompeld;

5®. een klemkraan, waarmede men de gummibuis meer of minder
kan toe drukken;

6°. een toestel voor de kunstmatige ademhaling.

De gang der operatie is aldus: Een kat wordt gewogen en
daarna in aethernarcose gebracht (\'t gemakkelijkst uit te voeren,
door de kat onder een glazen stolp te zetten). Vervolgens wordt de kat
op den rug liggend op een plank gebonden, wordt tracheotomie
verricht en een canule met zijbuis in de trachea gevoerd. De
canule wordt met een apparaat voor aethernarcose in verbinding
gebracht. De diepte der narcose wordt zoo geregeld, dat de kat
juist geen spontane bewegingen meer maakt. De cornea-reflex
blijft aanwezig en de spontane ademhaling gaat door. Nu wordt
door een snede de linker of rechter vena femoralis blootgelegd,
op de plaats waar zij onder het ligament van Poupart te voorschijn
komt en van de omgeving over een lengte van 1 tot 1.5 c.m.
vrijgeprepareerd. Vervolgens worden twee draden onder de vena
doorgevoerd. De eene draad wordt zoo om de vena gebonden,
dat het meest periphere gedeelte wordt afgesnoerd. Een bulldog-
klem wordt zoo ver mogelijk centraal op de vena gezet. De eenigs-
zins gestuwde vena wordt het gemakkelijkst door een scherp recht-
hoekig omgebogen haakje geopend en een glazen canule wordt
ingevoerd en door den tweeden draad vastgebonden. Na de vulling
van de canule met de te onderzoeken vloeistof wordt deze met
de gummislang van de buret, welke eveneens met dc te onder-
zoeken vloeistof is gevuld, verbonden. Vervolgens wordt de bulldog-
klem weggenomen en de tevoren toegeklemde schroefklem een
weinig geopend. Terstond ziet men den vloeistofspiegel in de buret
dalen. Daar deze door een stop gesloten is. moet de lucht door
de capillair worden gezogen; de lucht parelt dan met kleine belletjes
door de vloeistof. Men kiest de capillair van een bepaalde wijdte

-ocr page 29-

en wel zoo, dat bij een instroomingssnelheid van ongeveer één cc.
per minuut elke halve secunde een belletje naar boven stijgt. Door
den afstand van de opeenvolgende belletjes in het oog te houden
en tegelijk de schroefklem langzaam te openen of te sluiten zal
men zeer nauwkeurig kleine variaties in de instroomingssnelheid
kunnen aanbrengen, wat zich niet zoo gemakkelijk laat doen,
wanneer men uitsluitend op het meer of minder snel dalen van
den vloeistofspiegel in de buret let. Bij snellere instrooming zal de
afstand tusschen de belletjes kleiner worden; bij langzamere in-
strooming zal de afstand grooter worden. Men kan op deze manier
de instroomingssnelheid gedurende de heele proef constant houden.
Dit is van belang, want, als in het begin te veel vloeistof instroomt,
is het mogelijk, dat een bron van fouten wordt geopend, die bij
geleidelijke instrooming worden vermeden; b.v. een veranderde
verdeeling van de glucosiden in het hart t.o.v. de weefsels, terwijl
als tegen den tijd, dat het hart gaat stil staan, de vloeistof sneller
zou instroomen, dan gedurende de proef, het preparaat te zwak
zou worden bevonden. Een enkele maal komt het voor, dat men
de instrooming eenigen tijd geheel moet staken om een stolling
in de canule te verwijderen. Dan is het gewenscht, dat bij de op
nieuw aangevangen instrooming dadelijk hetzelfde tempo wordt
bereikt. De oogenschijnlijk onbeduidende capillair draagt dus veel bij
tot een gelijkmatige instrooming; bovendien, en hiervoor was zij
oorspronkelijk aangebracht, wordt de druk, waaronder de vloeistof
staat, constant gehouden.

Zooals gezegd is, wordt de snelheid van instrooming gesteld op onge-
veer 1 cc. per min. Deze snelheid in acht nemende, zal het ongeveer 40
min. duren, voordat systolische hartstilstand intreedt, als een preparaat
van gemiddelde sterkte en een kat van ongeveer 2 Kg. genomen is.

Verloop der verschijnselen tijdens de instrooming.

Wanneer de instrooming pas is aangevangen, ziet men meestal,
dat de
pols in frequentie vermindert. Was het oorspronkelijk getal
180 tot 240 slagen per minuut, na eenigen tijd is dit 150 of nog
minder. Wanneer ongeveer de helft of twee derde van de doodelijke
dosis is ingestroomd, neemt het aantal polsslagen langzaam weer
toe tot de oude waarde, om dan vlak voor den dood zeer in de
hoogte te loopen n.l. tot 240 en 270 slagen per min.

De spontane ademhalingsbewegingen blijven, omdat de narcose
niet diep wordt genomen, gedurende de geheele proef doorgaan.

-ocr page 30-

dikwijls zich aansluitend aan het rythme der kunstmatige ademhaling.

In enkele proeven is tijdens de instrooming een sterke speeksel-
secretie waargenomen. De vraag is, of dit een gevolg is van de
digitaliswerking, óf dat zij door de lichte narcose wordt veroorzaakt.

Het oogenblik, waarop het hart stilstaat, is meestal scherp
aangegeven.

Men kan dit op drieërlei wijze waarnemen:

F. ziet men de pulsaties van het hart, welke door de beweging
van de haren van den borstwand duidelijk worden weergegeven,
plotseling ophouden:

2®. zoodra de bewegingen van de haartjes ophouden en dus het
hart stilstaat, beginnen de verschijnselen van stikking: drie of vier
heftige inspiratie-bewegingen; daarna strekking van de pooten en
meestal urineloozing;

3°. door palpatie van het hart kan men den stilstand waarnemen.
Als men voorzichtig palpeert, en niet masseert, geloof ik niet,
dat men hierdoor op het optreden van den stilstand invloed zal
uitoefenen. Als men overtuigd
is. dat het hart stilstaat, wordt de
klemschroef. die dc instrooming regelt, dichtgeschroefd en de thorax
snel geopend om te zien, of het hart stilstaat, en tevens om den
aard van den hartstilstand en den toestand der longen in oogen-
schouw te nemen. De hoeveelheid vloeistof, welke is ingestroomd,
wordt afgelezen en door het gewicht der kat gedeeld, waardoor
men de doodelijke dosis per kilo kat verkrijgt.

Dit is het normale verloop van een proef, zooals die door ons
wordt uitgevoerd. Eenige opmerkingen mogen hier volgen.

1". De bloeddruk. In 1917 werd de bloeddruk geregisteerden
werd de instrooming zoolang voortgezet tot de bloeddruk nul was
geworden. De hartstilstand is echter door palpatie even nauw-
keurig te constateeren, zoodat de registratie der bloeddruk voor de
ijking niet noodig is;

2°. Het gewicht der kat. Men neemt het liefst katten, wier ge-
wicht tusschen 1,7 Kg. en 2.7 Kg. ligt, een gewicht, dat de meeste
volwassen katten vertoonen. Bij de volgende ijkingen is slechts een
enkele maal noodgedwongen van deze gewichten afgeweken, omdat
door onvoorziene omstandigheden geen katten van het juiste ge-
wicht waren te verkrijgen. (Het bezwaar, dat in Duitschland tegen
de Hatchermethode wordt aangevoerd n.1.: dat het moeilijk is
j
^ten te verkrijgen, geldt in Holland niet).

\') G. den Besten cn C. dc Lind van Wijngaarden, I.e.

-ocr page 31-

3". De narcose: zooals gezegd is. wordt de kat met aethcr ge-
narcotiseerd. In 1917 werden de katten door toediening van 1 gr.
urethaan per Kg. subcutaan in urethaannarcose gebracht. In de
in deze dissertatie beschreven proeven is slechts een enkele
maal urethaan gegeven, óf uitsluitend óf met aether samen.
De urethaannarcose was bij sommige katten echter wat moeilijk
op te wekken (sommige hadden 2 gr. per Kg. noodig) en boven-
dien is de diepte der narcose niet te regelen, zoodat aan de aether-
narcose de voorkeur dient te worden gegeven. De hoeveelheid
aether noodig voor een ijking van drie katten bedraagt ongeveer
100 tot 150 cc.

De kunstmatige ademhaling. Bij alle later te vermelden ijkingen
is het nooit voorgekomen, dat de spontane ademhalingsbewegingen
ophielden, voor het hart stilstond. Het kwam wel eens voor, dat
het hart een oogenblik vlak voor het einde van dc proef stilstond,
om dan na eenige seconden weer te gaan kloppen. Op dien stil-
stand werd terstond met diepe adembewegingen gereageerd: begon
het hart weer te kloppen, dan kwamen de gewone adembewegingen
weer terug.

De meening van Hamilton dat de dood zou berusten op een
ademhalingsstilstand, kunnen wij dus niet deelen.

In het Utrechtsche laboratorium wordt de kunstmatige ademhaling
dus uitsluitend gebruikt, om de kat in aethernarcose te houden.

De nervi vagi: zooals wij de methode van Hatcher uitvoeren,
worden deze
niet doorgeknipt. Macht ") geeft aan, dat de door-
snijding van den vagus dc gevoeligheid van katten voor digitalis
zou verhoogen. In een daarop onderzocht geval, waarbij de vagus
door atropine werd uitgeschakeld, werd ook een vermeerdering
der gevoeligheid voor digitalis gevonden.

De snelheid van instrooming en de duur der proef. Deze beide
factoren hangen af van de sterkte van het preparaat en het ge-
wicht van de kat. Als zij 2 Kg. weegt en de doodelijke dosis
van het te onderzoeken preparaat 20 cc. per kilo kat bedraagt,
zullen 40 cc. in moeten stroomen. Bij een snelheid van instrooming
van 1 cc. per minuut zal de proef dus ongeveer 40 minuten
duren. In dezen tijd zullen zeker de meeste actieve stoffen uit het
preparaat aan het hart zijn gebonden. De fout. die men maakt,
doordat even voor den dood nog vloeistof instroomt, welke het

1) H. C. HamÜton. Journ. o. t. Am.Ph.Ass. VIII, blz. 49, 1919.

\') D.S. Macht a.H.Colson. Journ. o. Ph. a. cxp. Th. 9. blz. 343, 1917.

-ocr page 32-

hart niet meer bereikt, is voor alle proeven van denzelfden duur
dezelfde, zal echter bij proeven van zeer korten duur grooter worden.
Als gemiddelde tijd is 40 minuten aangenomen.

Heeft men een zeer sterk preparaat, b.v. met een dosis letalis
15 cc. per kilo, dan zal de tijd voor een kat van 2 kilo 30 minuten
bedragen. Dit is wel de minimum tijd, welke voor een proef mag
worden toegestaan. Is het preparaat nog sterker, zoodat de tijd
minder dan 30 min. zou bedragen, dan zal men óf moeten ver-
dunnen óf de snelheid van instrooming moeten verminderen. Dit
lijkt misschien willekeurig, is het echter niet, want hoewel de
quantiteit, die per minuut instroomt, vermindert, zal de per minuut
invloeiende hoeveelheid actieve stof dezelfde kunnen zijn als bij
het preparaat, dat een gemiddelde sterkte heeft.

Het omgekeerde geldt voor zwakke preparaten. Als men bij de
eerste proef ziet, dat de proef langer dan 55 min. duurt, is er
niets tegen om de snelheid van instrooming in dc volgende proeven
te vergrooten, zoodat zij in ongeveer 40 min. zullen afloopcn.

Met nadruk zij nog eens vermeld, dat het niet geoorloofd is
tegen het einde van de proef wisselingen in de snelheid, waarmee
de vloeistof instroomt, te brengen, daar dan de uitkomsten zeker
onnauwkeurig zouden worden.

Dc hartstilstand. Het oogenblik. waarop het hart stilstaat, is
reeds van tevoren merkbaar aan den zeer frequenten en dikwijls
onregelmatigen hartslag. Meestal staat dan de ventrikel abrupt
stil, waarna terstond de ademhalingskrampen beginnen. Het ge-
beurt echter een enkele maal, dat het hart dan weer gaat kloppen,
Waarna zich de stilstand weer herhaalt. Dit kan eenige keeren
gebeuren. Als het juiste einde van de proef wordt steeds de laatste
stilstand beschouwd. Gedurende deze intervallen van stilstand en
beweging wordt de instrooming van de vloeistof niet stopgezet.
Ook kan het voorkomen, dat bij opening van de thorax de ven-
trikel nog eenige woelbewegingen maakt. De bloedstroom staat
echter stil, dus deze woelbewegingen worden niet medegeteld. De
atria kunnen na den stilstand nog längeren tijd doorkloppen; ook deze
bewegingen worden niet medegeteld. Als dus in het vervolg wordt ge-
sproken van hartstilstand, wordt bedoeld de stilstand van de ventrikel.

Hoe staat de ventrikel stil. In verreweg de meeste gevallen staat
de linker ventrikel in matige systole stil, terwijl de rechter ventrikel
door het gestuwde bloed meer gedilateerd is; in eenige gevallen,
vooral bij het gebruik van tinctura digitalis, stond de linker ventrikel

-ocr page 33-

volkomen systolisch stil en voelde zeer hard aan; ook dan was
de rechter ventrikel nog meer gedilateerd. In slechts weinige ge-
vallen stond de ventrikel diastolisch stil.

Hoeveel katten zijn bij een goede proef noodig om de sterkte
van hef preparaat te bepalen?

Zooals uit de publicaties van Storm v. Leeuwen. Den Besten en
De Lind van Wijngaarden en Sluijters blijkt, is een enkele kat niet
voldoende voor een ijking. Daarvoor zijn de verschillen in individueele
gevoeligheid te groot, zooals uit de later te bespreken proeven
zal blijken. De ervaring leert, dat men in het algemeen met drie
katten uitkomt. Die gevallen, waarin men meer katten zal moeten
gebruiken, zullen eveneens later uitvoerig worden besproken. Op
de eischen, welke Sluijters dien aangaande stelde, is reeds gewezen.

De berekening der gegevens en van de sterkte van het preparaat
in het eenvoudige geval.

Als men de dosis letalis van een preparaat bij drie katten heeft
bepaald, berekent men het gemiddelde van deze getallen. Dit ge-
middelde wordt behalve in later te noemen gevallen beschouwd
de dosis letalis te zijn per kilogram kat, uitgedrukt in cc..

De sterkte van het oorspronkelijke preparaat, waaruit de in-
stroomingsvloeistof is bereid, kan men op verschillende manieren
uitdrukken:

1®. door het aantal doodelijke doses voor 1 Kg. kat, dat in 1 gram
van de oorspronkelijke stof zit;

2°. door het cijfer, dat aangeeft hoeveel mgr. van de oorspronke-
lijke stof noodig is om één kat te dooden;

3®. door den „Valor", het begrip door Focke ingevoerd.

Ad 1". Hatcher voerde het begrip „cat-unit" in, waarmee be-
doeld werd de hoeveelheid ouabaine, welke noodig was, om een
kat van 1 Kg. te dooden. Deze dosis bedroeg 0.1 mg. ouabaine.
Sluijters berekende de doodelijke dosis, welke in 10 cc. van een 100 %
oplossing, of wat hetzelfde is, in 10 gram van het poeder zouden
zitten. Het is echter niet goed in te zien, waarom men zijn cijfers
niet door 10 zou deelen en eenvoudig zou berekenen, hoeveel
doses letales in een gram van het oorspronkelijk preparaat zouden
zitten. Met een grooter getal duidt men dus een sterker preparaat aan.

Ad 2°. De tweede manier van berekenen heeft het nadeel, dat
met een grooter getal een zwakker preparaat wordt aangeduid.

Ad 3". Het begrip Valor is in het vorige hoofdstuk onder de
kikkermethoden besproken. In de eerste jaren, dat de Hatcher

-ocr page 34-

methode is toegepast, is een digitah\'s preparaat geijkt volgens de
kattenmethode, nadat het reeds op kikkers naar de methode van
Focke was geijkt. Het had volgens Focke den Valor IV. Het
bleek, dat de doodelijke dosis van het 7« o/q infuus van dit preparaat
gemiddeld 18.75 cc. bedroeg per Kg. kat. Een preparaat van den
Valor I zou dus een dosis letalis van 4X18.75 cc. d.i. 75 cc.
geven, en een preparaat, waarvan de dosis letalis 15 cc. per Kg.
kat bedroeg zou dus een Valor 75: 15 d.i. Valor V hebben. Bij
de berekening van den Valor deelt men dus de gevonden dosis
letalis van het Vg o/q infuus op 75. Het quotiënt geeft den Valor aan.
Heeft men niet met 0.5 % infuus te doen. maar met een tinctuur,
dan kan men denzelfden weg volgen, mits men bedenke, dat de
tinctuur reeds een 10% oplossing is uit het blad. Als een tinctuur
den Valor IV heeft, wil dit dus zeggen, dat het poeder, waaruit
de tinctuur is bereid, dezen Valor heeft.

Storm van Leeuwen vindt bij de vaststelling van den Valor
van tinctura strophanti moeilijkheden. Van een bepaald preparaat
bedroeg de dosis letalis van de 0.1 % oplossing van de tinctuur
25 cc. Als het een 0.5% digitalisinfuus was geweest, zou de
Valor 3 hebben bedragen, daar het echter een 0.1 »/
q oplossing
was, werd de Valor op 15 gesteld. Deze tinctuur werd echter
als een iets te sterke tinctuur beschouwd, zoodat als Valor van
een normale tinctuur de Valor 12 werd aangenomen. Storm van
Leeuwen merkt op. dat deze manier van berekenen geen clinische
beteekenis heeft, maar alleen aangeeft, dat een ander preparaat,
dat ook een Valor IV heeft, eenzelfde aantal actieve glucosiden
bevat. Het voordeel om de sterkte van digitalis preparaten in
Valor uit te drukken ligt hierin, dat een grootere Valor een sterker
preparaat aangeeft.

Een vergelijking van de cijfers, welke men op de verschillende
manieren van berekenen verkrijgt, moge hier volgen:
Als de dos. letal, van een 7»% infuus per Kg, kat is 18.75 cc.
is de Valor volgens Focke ....... IV.

zitten in 1 gram poeder........10.67 dos. let.

is de doodelijke dosis van het poeder. . . . 93.4 mgr.
Voor de praktijk is het beste alleen aan te geven, hoeveel
doodelijke doses in 1 gr. of 1 cc, van het preparaat zitten,

In dit proefschrift zijn de bij de ijkingen gevonden waarden in
öet aantal doses letales, dat]^in een gram van het poeder zit, en
in Valores uitgedrukt.

-ocr page 35-

HOOFDSTUK III

DE VARIATIES IN DE GEVOELIGHEID VAN
KATTEN VOOR DIGITALIS

De nauwkeurigheid van een physiologische bepaling wordt sterk
beïnvloed door de meerdere of mindere gevoeligheid ten opzichte
van het geneesmiddel, waardoor zich het eene proefdier van het

andere onderscheidt.

Bij de ijking van digitalisstoffen op den kikker speelt deze wis-
selende gevoeligheid zoon groote rol, dat, wil men betrouwbare
uitkomsten verkrijgen, zeer bijzondere voorzorgen in acht genomen
moeten worden.

Bij kikkers kan men de ijkingen slechts in de wintermaanden
verrichten, en bovendien moet men telkens, als een nieuw preparaat
geijkt wordt, de gevoeligheid van den kikker bepalen ten opzichte
van een standaardpreparaat.

Wanneer men een tabel van een ijking van een digitalispreparaat
op kikkers naslaat, zal men zien, dat de individueele verschillen
zeer groot kunnen zijn.

Uit een voor de hand liggende tabel uit het onderzoek van
Joachimoglu over den invloed van de waterstoffenconcentratie op
het behouden van de sterkte van digitalistinctuur bij het bewaren
zijn hier de voornaamste getallen weergegeven. Van een tinctuur,
waaraan 0.2 gr. wijnsteenzuur was toegevoegd, bedroeg de P
h 5.17.
In Dec. 1922 werd de tinctuur geijkt op de 24 uur methode. Van
de tinctuur werd een ter injectie geschikt extract gemaakt.
6 kikkers kregen 0.01 cc. per gr., hiervan stierven 6
yj
tt ft 0.009 ff ff ff »» »»

6 .. 0.008 .......... 4

6 „ .. 0.007 .......... 5

Met kleinere doses werd niet ingespoten; het is echter duidelijk,
dat men nog aanmerkelijk minder moet inspuiten, voor alle kikkers
blijven leven.

I.e.

-ocr page 36-

Ook bij de methode van Focke loopt, ondanks bijzondere voor-
zorgen, welke men moet nemen, de gevoeUgheid van de kikkers
zeer sterk uiteen. Zoo vermeldt een tabel no. 11 uit het onder-
zoek van een digitalisinfuus door Focke in 1913 verricht, dat de
Valor van het 10% infuus, naar gelang van den kikker, die ge-
nomen wordt, uiteenloopt tusschen 3.6 en 6, dus 70 n.1. 3.6—
3.6-3.7-4.1 -4.3-4.8-4.5-6.0-3.5 - 4.0 - 4.4 - 5.0-5.9, De
proeven, waarin het hart eerder dan 7 en later dan 14 minuten
na de injectie stilstond, zijn niet meegerekend.

Het is reeds a priori duidelijk, dat men ook bij katten een in-
dividueel wisselende gevoeligheid kan verwachten.

In de dissertatie van Sluijters worden ijkingen vermeld, waarin
een van de drie katten een groote afwijking van het gemiddelde
vertoonde. Daarom stelde hij de reeds bovengenoemde eischen,
te weten:

1°. men bepaalt van een infuus de dos. let. voor 3 katten en
neemt het gemiddelde als de werkelijke sterkte aan;

2®. als een kat meer dan 20 % afwijkt, wordt zij uitgeschakeld,
en men doet nog een proef met een vierde kat;

3®. als twee katten meer dan 10 % van het gemiddelde afwijken,
kan men nog een vierde kat ter meerdere nauwkeurigheid gebruiken.
De critiek van Grevenstuk op het uitschakelen van katten, welke
zoo groote afwijkingen vertoonden, was oorzaak, dat Prof. Nijland
gevraagd werd naar zijn oordeel over het al of niet willekeurige
van deze handeling. Prof. Nijland gaf ons inlichtingen, hoe dit
vraagstuk op te lossen.

Men kan bij de berekening van de gegevens van drie katten,
Waarvan er een meer dan 20 % van het gemiddelde afwijkt, twee
wegen bewandelen: 1®.
óf uitschakelen, 2°. óf verder gaan met iiken
van nieuwe katten, tot men mag aannemen, dat de grootte der
afwijking door een voldoend aantal bepalingen wordt te niet ge-
daan. Hoever men zal doorgaan met het ijken, hangt af van de
gemiddelde nauwkeurigheid, welke men eischt. Als men aanneemt
dat een poeder, waarvan de dos. let. van het Vs % infuus, 18.75 cc.
bedraagt, bij een herijking voldoende gekarakteriseerd is, als de
dosis letalis 20.00 cc. of 17.50 cc. bedraagt, laat men toe. dat
de eindbepalingen naar boven en naar beneden 6.67% kunnen
uiteenloopen. Dit getal 6.67 % is in de Ned. Pharm. Ed. V. gesteld

c. Focke. Z. f. Exp. Path. u. Th. H. blz. 262, 1913.

-ocr page 37-

als grens, waarbinnen een poeder nog geacht wordt aan de
eischen van de pharmacopee te voldoen. Als een ijking met één
kat werd verricht, zou dus de kat 6.67 % naar boven of naar be-
neden mogen afwijken. Wordt het aantal bepalingen uitgebreid,
dan zullen eenige katten meer of minder dan 6.67 % naar boven
of naar beneden afwijken. Dan geldt de volgende regel:
wanneer
een ijking een gemiddelde nauwkeurigheid van 6.67 % moet hebben,
is die ijking nog goed. als in een reeks van n bepalingen de ge-
middelde afwijking van elke kat t. o. v. het gemiddelde van deze
ijking kleiner is dan 6.67i(n^l), waarin n het aantal bepalingen
voorstelt.
De gemiddelde afwijking van het gemiddelde wordt be-
rekend door de som van de afwijkingen van elke kat t. o. v. het
gemiddelde te deelen door het aantal bepalingen n. Het getal
6.67y(n--l) wordt de toelaatbare grens van de gemiddelde af-
wijking genoemd.

In onderstaande tabel I wordt weergegeven, hoe groot de toe-
laatbare gemiddelde afwijking is. als het aantal bepalingen n toeneemt.

TABEL 1.

Aantal be-
palingen n

6.67 l^(n-l)

Aantal be-
palingen n

6.67 l\'(n-l)

9.4

10

20

■j
4

11.5

11

21.1

*
5

13.3

12

22.1

ft

14.9

16

25.8

7

16.3

19

28.3

/

8

17.6

26

33.3

9

18.8

Toelaatbare grens van de gemiddelde afwijking.

Als men dus bij een ijking op drie katten vindt, dat de ge-
middelde afwijking grooter is dan 9.4 moet men zoolang be-
palingen verrichten, tot de gemiddelde afwijking valt binnen het
getal uit tabel I. dat correspondeert met het aantal bepalingen,
dat verricht is. Het schema van de berekening is aldus:

Er zijn n bepalingen, welke als dos. let., geven ai. aj, ag, a^, a«;
het gemiddelde is a.

De afwijking van het gemiddelde bedraagt ai — a. aj — a, a„ — a.

De som der afwijkingen bedraagt 2" (a^ — a).

(a^^ a)

De gemiddelde afwijking is 2 —

-ocr page 38-

Men gaat door tot de gemiddelde afwijking valt binnen 6.67 1).
Een voorbeeld in cijfers moge hier volgen.
Poeder, oogst 1920. In het geheel zijn 9 katten gebruikt ter
ijking van het Vg % infuus.

TABEL II

Kat No.

Dos. let.
in cc.

Afwijking van
het gemiddelde
in cc.

1
2

3

4

5

6

7

8
9

25.8
16.8
20.3

27.0

19.2

21.1
18.6
16.8

16.3

5.6
3.4
0.1
6.8
1.0
0.9
1.6
3.4
3.9

n= 9
a = 20.2
(a„-a) = 26.7
2-
(an-a) = 2.97 of (in %
van 20,2 uitge-
gedrukt) H.7%

gemiddeld

20.2

2.97

Daar 6.67}/(n—1). voor n = 9. 18.8% bedraagt, is deze reeks
voldoende te achten.

Mag men de katten, welke meer dan een zeker getal afwijken,
uitschakelen ?

Zooals reeds boven is medegedeeld, schakelde Sluijters de katten
uit. welke meer dan
20% van het gemiddelde afweken.

Het oordeel van prof. Nijland was, dat men z.g. „uitbijters"
slechts onder bepaalde omstandigheden mag uitschakelen. De vraag
>s, welke afwijkingen men als uitbijter mag beschouwen. Een uit-
bijter kan ontstaan, als bij de som der handelingen, welke bij een
ijking worden verricht, vergissingen of fouten worden gemaakt.
Deze vergissingen kunnen uitgaan van een experimentator door
foutieve bereiding of het te snel laten loopen van het infuus etc.
Zij kunnen ook uitgaan van de kat, wanneer deze b.v, een pneu-
monie heeft, gravida is etc. Deze uitbijters kan men zonder meer
uitschakelen. Maar het kan ook zijn, dat alle kleine toevalligheden,
welke zich kunnen voordoen, in één richting samenwerken, waar-
door een bepaalde groote afwijking in die ééne richting ontstaat.
Zoon uitbijter mag men meestal niet uitschakelen, omdat zij op-
flebouwd is uit reëel zich voordoende toevalligheden, welke bij
een andere gelegenheid in een andere richting kunnen samenwerken.

-ocr page 39-

waarbij een afwijking ontstaat, die de eerste compenseert. Toch
Tordt in een reeks waarnemingen zoon uitbijter wel weer mtge-
Xkeld. als de afwijking van de kat van het gemiddelde grooter
s dan een bepaald getal, dat afhankelijk is van de middelbare
fout van de reeks waarnemingen en het

getal kan men afleiden volgens een criterium van Chauvenet . dat
Lt beste aan de hand van het volgende voorbeeld wordt verklaard
Bij een reeks van 30 bepalingen van hetzelfde poeder (poeder.

oogst 1920) werd gevonden, dat de gemiddelde dosis letahs 18.6 cc
beLeg. terwijl de som van de afwijkingen van elke kat t.o.v. het
gemiddelde naar beneden -33.5 cc. en naar  32.1 cc. be-

droeg. De som der afwijkingen zonder teeken was dus 65.6 cc.
Volgens het criterium van Chauvenet is de toelaatbare grens voor
een afwijking afhankelijk van het aantal waarnemingen, üe grens
wordt verkregen, door de middelbare fout van de waarneming te
vermenigvuldigen met een getal x. dat men uit een bepaalde for-
mule kan afleiden. . . u i o«,»«.
De grootte van deze x kan men in onderstaande tabel aflezen.

TABEL III.

Als het aantal
waarnemingen
n is

x

Als het aantal
waarnemingen
n Is:

x

Als het aantal
waarnemingen
n is:

j:

3

5

6
7

1.38
1.53
1.64
1.73
1.81

8

9

10
15
20

1.86
1.91
1.96
2.13
2.24

25
30
40
50

100
.

2.33
2.39
2.50
2.57
2.81

Als het aantal waarnemingen ligt tusschen de in de tabel ge-
noemde getallen, vindt men de waarden van ^ door interpoleeren.

In ons voorbeeld van 30 bepalingen is het getal 2.39 en met
dit getal moet men dus de middelbare fout vermenigvuldigen. Dc mid-
delbare fout £ kan men op 2 manieren berekenen uit de afwijkingen,
welke elke kat van het gemiddelde vertoont: 1°. uit de gemiddelde
fout: 2®. uit de som van de quadraten der afwijkingen.

Bij de volgende berekeningen is hoofdzakelijk de eerste manier

1) Prof. Nljland verschafte ons dc gegevens om de toelaatbare grens van een
afwijking en de theoretische curve VII te berekenen.

-ocr page 40-

gevolgd (in eenige gevallen is de middelbare fout ook op de tweede
manier berekend. Dat zal ter plaatse worden vermeld).

De som van de afwijkingen zonder teeken in ons voorbeeld be-
draagt 65.6 cc.

Dan is de gemiddelde fout = = = = 2-22 cc.

en de middelbare fout = 1.253 x = 2.78 cc.;
en
de waarschijnlijke fout = r = 0.675 X e = 1.88 cc.;
en is dus de toelaatbare grens van een afwijking
a: X £ = 2.39 X 2.78
= 6.64 Dit getal drukt uit, dat een kat. die in de gegeven reeks
van 30 bepalingen meer dan 6.64 cc. van het gemiddeld afwijkt,
als een uitbijter dient beschouwd te worden en kan worden uit-
geschakeld.

De getallen, die men voor e en r vindt, beduiden cc. Men
kan ze ook in % van 18.6 cc. (het gemiddelde der 30 bepalingen)
uitdrukken en vindt dan:

7] = 2.22 cc.= 12% van 18.6
£ = 2.78 cc. = 15% van 18.6
r = 1.88 cc.= 10% van 18.6

De toelaatbare grens van een afwijking is 35.8% van 18.6.

De op deze wijze berekende gemiddelde, middelbare en waar-
schijnlijke fouten stellen de fouten voor van één bepaling; een-
voudig laten zich de e en r van de geheele groep van 30
bepalingen afleiden, n.1. door de gemidd., middelb. en waarsch.
fout van één bepaling te deelen door den wortel uit het aantal
bepalingen.

Voor het gemiddelde uit 30 bepalingen is dus:

de gemidd. fout = i/= 2.22 : }\'30 = 0.405 cc. of 2.2% van 18.6
de middelb. fout = e =2.78 : )\'30 = 0.507 cc. of
2.7% van 18.6
de waarsch. fout = r = 1.88 : y\'30 = 0.343 cc. of 1.8% van 18.6

Men kan dus op de bovenbeschreven manier berekenen, welke
katten men als uitbijters mag beschouwen, cn dus mag uitschakelen.
In ons voorbeeld van 30 bepalingen zouden wij die katten mogen
uitschakelen, welke meer dan 35.8 % van het gemiddelde afwijken.

Was het aantal bepalingen niet 30 maar 3, dan zou bij een ge-
\'\'jke middelbare fout, £=15%. dc toelaatbare grens van een
afwijking 1.38 X 15 7o = 20.70 % bedragen, en zou bij een ijking
^an drie bepalingen die kat. welke meer dan 20.70 % van het ge-
middelde afweek, mogen worden uitgeschakeld. Dit getal stemt

-ocr page 41-

wonderlijk goed overeen met de willekeurig aangenomen grens
van 20%, waarboven Sluijters eertijds zijn katten uitschakelde.

In een volgend hoofdstuk zal de toelaatbare grens voor een af-
wijking voor drie en meer bepalingen worden afgeleid van de
middelbare fout uit 573 bepalingen, en tevens zal dan worden na-
gegaan, of het uitschakelen een grooten invloed op de uitkomsten

van een ijking heeft.

Allereerst dient nu te worden nagegaan, of het dikwijls voor-
komt. dat een kat meer dan 20 % van het gemiddelde afwijkt.

Men kan dit bestudeeren aan het materiaal, dat bi) de ijkingen
van 1920 tot 1925 in het Utrechtsche laboratorium is gebruikt.
De wegen, die daartoe openstaan, zijn tweeërlei:
1". Men kan nagaan, hoeveel katten, bij één ijking gebruikt, van
het gemiddelde van deze ijking afwijken, en dit getal in procenten
van het gemiddelde uitdrukken. Dezelfde bewerking wordt toege-
past bij elke andere ijking. Op deze manier verkrijgt men een
groot aantal getallen, welke de afwijking van een kat van het
gemiddelde voorstellen. Het getal is voorzien van het minteeken,
als de doodelijke dosis van een kat kleiner -- en voorzien van
het plusteeken, als de doodelijke dosis grooter is dan het gemiddelde.

Door op een abcis de grootte van de afwijking en op den or-
dinaat het aantal afwijkingen af te zetten, verkrijgt men een curve.

Wanneer men op deze manier te werk gaat, ziet men af van
de vraag, of de ijking op zich zelf beschouwd wel juist is. Men
leert uit de curve alleen, dat. als men een zeker aantal katten ijkt.
er een kans is. dat een zeker aantal katten een te kleine-, een
ander aantal katten een te groote waarde geeft.

2®. Men kan van een serie ijkingen, welke onderling gelijkwaardig
geacht kunnen worden, de gemiddelde doodelijke dosis van een Kg.
kat bepalen. Dit getal zal door het groote aantal proeven, waar-
uit het is opgebouwd, zeer nauwkeurig zijn. Nu kan men de af-
wijkingen, die elke kat, welke bij de ijkingen is gebruikt, van dit
nauwkeurige gemiddelde vertoont, berekenen en. in % uitgedrukt.

in een curve weergeven.

Volgt men de tweede methode, dan vervallen dus de gegevens
van de ijkingen van die preparaten, welke maar eenmaal met

weinig katten zijn geijkt.

Berekening van de afwijkingen van de katten volgens de eerste

methode.

In de tabellen van de ijkingen achter in dit proefschrift weer-

-ocr page 42-

gegeven, staat bij elke ijking vermeld, hoeveel iedere kat van het
gemiddelde van een ijking afwijkt. Bijvoorbeeld vinden wij in de
tabel, welke weergeeft de ijking van het poeder, oogst 1920, ge-
droogd bij 55° [5] dat de doodelijke dosis van het 0.5 % infuus
in drie bepalingen gemiddeld 18.28 cc. bedraagt. Kat 1 heeft een
doodelijke dosis, welke 0.72 cc. minder was dan de gemiddelde
(of in % uitgedrukt 3.95% van 18.28); kat 2 heeft een dosis
letalis, welke 1.78 cc. grooter is dan 18.28 cc. (of 9.7%). Kat 3
vertoonde een afwijking van —1.06 cc. (of —5.8%).

Op dezelfde wijze is bij alle andere ijkingen gehandeld, en uit
het aantal en de grootte der afwijkingen is Curve I opgebouwd.

Curve I is ontstaan uit de afwijkingen van 572 katten van 114
gemiddelden van 114 ijkingen. De abcis is door een o-lijn in tweeën
verdeeld; rechts van deze lijn staan de katten aangegeven met een
positieve afwijking; links die met een negatieve. De katten zijn in
groepen verdeeld, welke van —2 % tot 2 %, van 2 % tot 6 %
van 6% tot 10% etc., en van —2% tot —6%, van —6%
tot—10 % etc. afwijken van het O punt.
(groepeering ƒ) ®). Op den
ordinaat staat het aantal katten, die een bepaalde afwijking vertoonen.

De curve geeft een goed inzicht, hoe gering over het algemeen
de gevoeligheid van katten voor digitalis wisselt. Van de 572
katten wijken slechts 50 katten meer dan 22 % van het gemiddelde
af, (dit is 8.7% van 572), en 81 katten meer dan 18% (dit is
14.1 7o van 572). De grootste afwijking bedraagt 54 %. De meeste
katten, n.m. 445 vertoonen een afwijking, welke binnen 10% valt,
dit is 77.6% van 572.

Doordat het aantal bepalingen, in astronomischen zin, betrekkelijk
nog gering is, heeft de curve een een weinig onregelmatig verloop.
Een verbetering zal men verkrijgen, als men de overeenkomstige
Waarden links en rechts van de nullijn samentelt cn door twee
deelt. Het getal der afwijkingen wordt dan:

Afwijking tot: 2 o/o | 6 o/o | 10 o/o | 14 o/o | 18 O/o | 22 o/q | 26 o/o | 30 O/o
Aantal katten: 81 | 81V» | 60 | 37 \\ 26V» | 15V« I 7V> | 6

Afwijking tot: 34 O/o | 38 o/o | 42 O/o | 44o/o | 48 o/o | 52o/q | 56o/o
_ Aantal katten: 5\'/, I 2\'/. | 2 | V. I V. I O | V.

[5], In \'t vervolg wordt door [.] aangeduid dc tabel, achter in het proefschrift,
Welke met het tusschen dc | ] gedrukte cijfer overeenkomt.

\') Dc katten, welke niet meer dan 2 o/q afweken, 2ljn tot ccnc groep vcrcenigd.
Deze indccling is indertijd, toen nog weinig proeven waren verricht, gemaakt cn
Verder steeds gevolgd: op blz. 39 is ccn tweede manier van grocpeerlng be-
schreven
(groepeering II).

-ocr page 43-

Curve II ontstaat, als men deze getallen links en rechts van de
nullijn op den ordinaat afzet. Deze curve geeft dus een iets beter
beeld van de wisselende gevoeligheid van de katten voor digitalis
dan curve L Wanneer het aantal waarnemingen nog grooter was
geweest, zou in plaats van een hoekige curve een gelijkmatig ver-
loopende curve ontstaan zijn. Den vorm van deze curve kan men
benaderen, door met losse hand een kromme te trekken door de
gegeven punten van de curve II. Bij het construeeren van deze
curve
(curve III) is voldaan aan de volgende voorwaarden:

1". de som van de verschillen van de gegeven punten, die boven
en beneden de afronding liggen, met die afronding, is vrijwel gelijk O;

2°. er moet een gelijk aantal gegeven punten boven en beneden
de afronding liggen (evenveel als —);

3°. de teekens moeten afwisselen;

4". als er twee punten naast elkaar boven de afronding liggen,
moeten er ook twee punten beneden de afronding liggen. Deze
regels volgend is uit de gegeven punten van de curve II de afge-
ronde curve III ontstaan. Deze curve heeft een klokvormig verloop.
Duidelijk doet zij zien. dat verreweg de meeste katten een afwijking
van het gemiddelde vertoonen, welke kleiner is dan 22%.

De vraag is, of de reeks van waarnemingen groot genoeg is om
zeker te zijn, dat deze curve een juist beeld geeft van de wisselende
gevoeligheid van katten voor digitalis. Wanneer dit zoo is, moet
de middelbare fout van de waarnemingen, berekend uit de som
der quadraten der afwijkingen ongeveer gelijk zijn aan de middel-
bare fout, berekend uit de gemiddelde afwijking. Deze berekening
is in tabel IV doorgevoerd.

In kolom 1 staat de groep 0-2%, 2-6% etc. vermeld; kolom 2
het aantal katten, dat de in de bijbehoorende groep aangegeven
afwijking vertoont; in kolom 3 is het gemiddelde van de groep
in % aangegeven; in kolom 4 is de som van de afwijkingen van
alle tot één groep behoorende katten vermeld; in kolom 5 is het
quadraat van de gemiddelde afwijking en in kolom 6 dit quadraat
vermenigvuldigd met het aantal tot de groep behoorende katten
weergegeven. Uit de som van de afwijkingen van alle katten (kolom 4)
laat zich de middelbare fout en de waarschijnlijke fout van een
bepaling afleiden; en eveneens uit de som der quadraten van de
afwijkingen (kolom 6).

-ocr page 44-

TABEL IV.

Berekening van de middelbare fout uit de curve I en II.

Kolom 1 kolom 2

kolom 5

kolom 6

kolom 3

kolom 4

aantal katten
tot de groep
behoorend

gemiddelde
van de groep
inO/o

m

som der af-
wijkingen
V. elke groep
quadraat
van \'t gem.
v.d. groep

Groep

[d^
quadraat uit
kolom 5 X het
aantal katten

O- 2 0/o
2- 6 0/o
6-10 O/o
10-14 o/o
14-18
0/0
18-22 0/0
22-26 0/0
26-30 o/o
30-34 o/o
34-38 o/o
38-42 o/o
42-46
0/0
46-500/0
50-54 0/0
54-58 0/0

Som . .

81
2608
7680
10656
13568
12400
8640
9408
11264
6480
6400
1936
2304
O

3136

81
652
960
888
848
620
360
336
382
180
160
44
48
O
56

1
16
64
144
256
400
576
784
1024
1296
1600
1936
2304
2704
3136

1
4
8
12
16
20
24
28
32
36
40
44
48
52
56

81
163
120
74
53
31
15
12
11
5
4
1
1

0

1

96561

5615

572

Berekening der middelbare fout uit de gemiddelde fout:

1(5] 5615

de gemiddelde fout. ^ = = 9.82 0/«

dc middelbare fout. e = 1.253 X»? = 1.253 X 9.82= 12.3 o/o
dcwaarschiJnli)kefout.r= 0.675 X c = 0.675 X 12.3 = 8.3 o/o
Berekening der middelbare fout uit dc som pan de quadraten der afwijkingen:

= = 69.01 = 13./..

Het verschil tusschen de middelbare fout, op de eerste en de
tweede manier berekend, is dus zeer gering, zoodat de reeks waar-
nemingen als voldoende is te beschouwen.

Berekening van de afwijkingen van dc katten volgens de eerste
methode (groepeering II)
De verdeeling van de katten in groepen volgens hun afwijking
van -2 % tot 2 %, van 2 % \'ot 6 % etc. was oorspronkelijk gemaakt
voor een klein aantal proeven. Op deze manier werd een iets
beter verloopende curve verkregen, dan wanneer men de katten
in groepen 0-4 4-8 % etc. indeelde. De eerste indeeling werd
later uit gewoonte gevolgd.

-ocr page 45-

De vraag deed zich voor, of deze indeeling als willekeurig was
te beschouwen en het dus beter was de tweede indeeling van 0-4 %
te volgen.

Om dit vraagstuk op te lossen werd curve IV ontworpen. Uit
de tabellen [1 tot 144], werden alle waarden^) samengevoegd, welke
O tot 4 % etc. en O tot — 4 % etc. afweken. In de volgende tabel V
staan de uitkomsten hiervan weergegeven:

TABEL V.

Groep

Afwijking in o/o

0-4

-8

-12

-16

-20

-24

-28

-32

-36

-40

-44

-48

-52

-56

I

Aantal katten

87

56

44

35

20

13

5

6

5

1

1

0

1

1

dat afwijkt —

91

82

47

23

20

15

5

6

4

3

2

0

0

0

II

Som ....

178

138

91

58

40

28

10

12

9

4

3

0

1

1

III

Halve som . .

89

69

45\'

29

20

14

5

6

4V,

2

IV,

0

V.

V.

De getallen uit groep I (tabel V) worden in curve IV weer-
gegeven. Op de abcis is de afwijking in % uitgezet en op den
ordinaat het aantal katten, dat een bepaalde afwijking vertoont.
De
curve IV loopt nog iets spitser dan curve I; de voetpunten
van beide curven bedekken elkaar bijna volkomen.

De op deze manier uitgevoerde groepeering van de afwijkingen
van de katten geeft dus eveneens een duidelijk inzicht, hoe betrek-
kelijk gering de individueel wisselende gevoeligheid van katten
voor digitalis is. Van de 573 katten, waaruit de curve is opge-
bouwd, wijken 68 katten (d.i. 11.8% meer dan 20 %). 505 katten
(d.i. 88.2%) minder dan 20% van het gemiddelde af.

De curve, volgens deze groepeering ontworpen, zal waarschijnlijk
dichter bij de waarheid liggen, als men het aantal katten, dat een
gelijk percentage afwijkt, maar een tegengesteld teeken bezit, bij
elkaar optelt zonder teeken, (zie tabel V, groep II), en de som
door 2 deelt (tabel V, groep III). De getallen, die men verkrijgt,
ter weerzijden van de nullijn afgezet, geven curve V.

De curve V geeft een iets beter beeld van de wisselende ge-
voeligheid van katten voor digitalis dan curve IV. Men kan uit
de curve V een afgeronde curve maken, door met losse hand een

\') Aan de groepcering II is de afwijking van nog een kat toegevoegd, zoodat
deze groepcering 573 katten omvat.

-ocr page 46-

kromme te trekken door de gegeven punten van deze curve. Zoo
ontstaat curve VI.

De curve VI van de groepeering II moet men vergelijken met
de curve III van de groepeering 1. Het blijkt, dat beide curven
elkaar bijna volkomen bedekken. De top van curve VI is hooger
dan die van curve III. Wanneer het aantal waarnemingen nog
aanmerkelijk zou zijn uitgebreid, zou de top van de afgeronde
curve tusschen de toppen van de curve III en VI inliggen.

Uit de curven van de groepeering II laat zich, evenals uit curve I,
afleiden, dat de reeks van waarnemingen groot genoeg is geweest.

De middelbare fout werd. op dezelfde manier als op pag. 39,
tabel IV is vermeld, berekend uit de gemiddelde fout, en uit de
quadraten van de afwijkingen.

A. Berekend uit de gemiddelde fout:

De som der afwijkingen =...... 5550

573

9.69%
12.15%
8.2 %

Het aantal bepalingen =.....

De gemiddelde fout =zrj =.....

De middelbare fout = e =.....

De waarschijnlijke fout= r =.....

B. Berekening van de middelbare fout uit de som van de qua-
draten der afwijkingen:

De som der quadraten =......97108

Dc middelbare fout, e =...... 13.03 %

Het verschil tusschen de middelbare fouten, op de eerste en
de tweede manier berekend, is dus zeer gering, zoodat de reeks
Waarnemingen als voldoende is te beschouwen.

Wanneer men de middelbare fouten uit de curve II (n.m. 12.3%
cn 13%) vergelijkt met de middelbare fouten uit curve V (n.m.
12.15% en 13.03%) blijkt het onderscheid zeer gering. Dit was,
te verwachten, omdat de afgeronde curven, uit de curve II en V
geconstrueerd, elkaar bijna volkomen bedekken. Het doet er dus
niet veel toe, welke wijze van groepeering men volgt, daar de
reeks van waarnemingen voldoende groot is.

Uit de bovengenoemde berekeningen volgt dus, dat de middel-
bare fout van de methode van Hatcher om digitalis op katten te
ijken voor één bepaling 12 % tot 13 % cn dc waarschijnlijke fout
yoor één bepaling 8.2 % bedraagt i).

\') De moeilijkheid doet zich voor, welke van de getallen men als dc werkelijke

-ocr page 47-

Daar een ijking meestal met drie of vier katten wordt uitgevoerd,
zijn de middelbare- en waarschijnlijke fouten van een ijking nog
geringer.

V^oor een ijking met drie katten is (als de middelbare fout voor
1 bepaling 12.2% is):

De middelbare fout =.......7.05 %

De waarschijnlijke fout =.......4.7 %

Voor een ijking van vier bepalingen is:

De middelbare fout =.......6./ %

De waarschijnlijke fout =.......4.1 ^Iq

De theoretische\'kromme uit de groep van 573 waarnemingen.

Uit de 573 waarnemingen laat zich een theoretische curve af-
leiden. Het beste leent zich hiervoor de oorspronkelijke curve, welke
uit de groepeering II is opgebouwd. Een theoretische kromme ver-
loopt, blijkens mededeeling van prof. Nijland, altijd iets anders dan
de werkelijke kromme, en wel hgt de top lager dan bij de werkelijke
kromme; de theoretische kromme snijdt vervolgens de werkelijke
kromme, zoodat de theoretische curve buiten de werkelijke valt,
om bij het naderen van de abcis de werkelijke kromme weer te
snijden. Men berekent de theoretische kromme uit de middelbare
fout
e.

Deze is blijkens de berekening op blz, 42 «=13.03% (als
men ze berekent uit de quadraten der afwijkingen).

Uit de exponentieele foutenwet van Gauss volgt dat:

c X h = waarin h den modulus van de precisie voorstelt.

Dus:

Wanneer a voorstelt de bovengrens van een groep waarnemingen,
dan is a bij de groepeering 0—4 % respectievelijk (kolom 2, tabel VI):

middelbare fout moet beschouwen. Volgens prof. Nijland is het beter de middelbare
fout uit de gemiddelde fout af te leiden. Dan is de fout voor ccn Hatcher-bepaling
dus 12.20/0. Bij eenige latere berekeningen is van de middelbare fout: 13.030/0
uitgegaan, om de berekeningen voor het ongunstigste geval uit te voeren. Dit is
dan ter plaatse vermeld.

-ocr page 48-

TABEL VI.

Voor de
groep

1

a (de
boven-
grens van
een af-
wijking)

2

a. h.

3

0ah

(de kans op een
fout binnen de
greni ± a)

■i

nXÖah
(het op 573 stuks

te verwachten
aantal binnen de
grens j; a)

5

Aantal katten
dat valt in
de groep
0-4. 4-8.
etc.

6

De getallen
uit kolom 6
gedeeld door
2

7

0- 40/0

4

0.2171

0.2412

138.2

138.2

69.1

4- 8 0/0

8

0.4341

0.4607

264

125.8

62.9

8-120/0

12

0.6512

0.6429

368.4

104.4

52.2

12-16 0/0

16

0.8683

0.7805

447.2

78.8

39.4

16-20 0/0

20

1.0854

0.8752

501.5

54.3

27.1

20-24 0/0

24

1.3025

0.9345

535.4

33.9

16.9

24-28 0/0

28

1.5196

0.9684

554.9

19.5

9.7

28-32 0/0

32

1.7367

0.9859

564.9

10.0

5.0

32-36 0/0

36

1.9538

0.9943

569.7

4.8

2.4

36-40 0/0

40

2.1708

0.9979

571.8

2.1

1.0

40-44 0/0

44

2.3879

0.99927

572.58

0.78

0.4

44-48 0/0

48

2.6050

0.99977

572.86

0.28

0.14

48-52 0/0

52

2.8221

0.99993

572.96

0.10

0.05

52-56 0/0

56

3.0392

0.99998

572.988

0.028

56-60 0/0

60

3.2562

0.99999

572.997

0.009

De getallen in kolom 6, stellen de som van de katten, welke
zoowel rechts als links van de nullijn een bepaald % afwijken,
voor. Wanneer men de getallen uit de kolom 6 door twee deelt,
krijgt men de getallen, welke aangeven hoeveel katten of rechts
of links van de nullijn afwijken. Men kan uit deze getallen, door
ze op den ordinaat af te zetten, de theoretische kromme bepalen.
(Curve VII.)

In curve XI, is de curve VII geprojecteerd op curve VI. Curve
VII snijdt curve VI in twee punten. De top van de theoretische
kromme is lager dan die van de werkelijke kromme. De snijpunten
Xi en ATj liggen bij ± 8 7o en ± 30 %. De theoretische snijpunten
zouden op
x^ = 0.74 e = 0.74 X 13.03 = 9.6,

X3 = 2.33 £ = 2.33 X 13.03 = 30.4 moeten liggen.

De curve XI toont dat hetzelfde verschijnsel, als door prof.
Nijland Bessel ®) en Schols ") is beschreven, n.1. dat men in een

\') Nijland. Verslagen v. d. Kon. Acad. v. Wetenschappen. Amsterdam XXXIV.
no. 1. blz. 89. 1925.

\') Bessel. Astr. Nachr. 15. 397 (1838).

\') Schols. Verslagen v. d. Kon. Acad. v. Wetenschappen. Amsterdam, 28 Jan. 1893.
blz. 195.

-ocr page 49-

reeks waarnemingen immer een te groot aantal kleine en groote
fouten vindt, ten koste van de middelste fouten.

Berekening van de variaties in gevoeligheid van katten voor
digitalis volgens de tweede methode.

De tweede methode, waarop men de variaties in de gevoeligheid
kan nagaan, is misschien iets beter dan de eerste methode, omdat
de tweede methode wordt afgeleid uit een groot aantal proeven
met hetzelfde of practisch hetzelfde poeder, zoodat door de menig-
vuldigheid der proeven de sterkte van het poeder zeer nauwkeurig
is komen vast te staan. Men kan dan wederom een curve ont-
werpen van de afwijkingen, welke de voor de ijkingen gebruikte
katten van het totale gemiddelde vertoonen.

Voor de berekening werden gebruikt de uitkomsten van:
1". 30 afzonderlijke bepalingen v. h. Va "/o infuus, poeder oogst 1920;

2». 42 „ ......VjO/o...... 1920 (1 jaar oud):

3». 43 .. .. VjO/o...... 1920 door Dr.L.H.

afgewogen;

Bij de berekening van curve VIII, welke de gegevens weergeeft
van 115 katten, die bij de bovengenoemde serie zijn gebruikt, is
de methode toegepast, waarbij de katten, welke meer dan 20 %
van het gemiddelde afwijken, worden uitgeschakeld en door een
andere kat worden vervangen. Het nieuwe gemiddelde werd als
basis van de verdere berekeningen aangenomen. In de eerste plaats
werd de afwijking van elke kat, die minder dan 20 % van het
oorspronkelijk gemiddelde afweek, ten opzichte van het nieuwe
gemiddelde berekend. Bovendien werd van de katten, welke meer
dan 20 % afweken en daarom uitgeschakeld waren, de afwijking
van het nieuwe gemiddelde nagegaan en deze uitkomst werd even-
eens in de curve weergegeven (Het is duidelijk, dat de afwijking
van de uitgeschakelde kat op deze wijze iets grooter wordt). Uit
curve VIII blijkt duidelijk, dat de meeste afwijkingen binnen 18 %
vallen, en dat in zijn vorm het verloop van de curven van de
afwijkingen van 573 bepalingen (curve I—VI), ligt opgesloten.

De curve VIII is opgebouwd uit 115 bepalingen van 25 ijkingen.
De eene ijking geeft een iets te hooge, de andere ijking geeft een
iets te lage waarde. Men kan het verschil van iedere ijking met
het gemiddelde van alle ijkingen in % uitdrukken en in een curve
voorstellen.

-ocr page 50-

De curve IX en X geven een beeld van de uitkomsten. De
sterkte van de poeders werd oorspronkelijk in Valores uitgedrukt.
De Valor van de poeders was bepaald door gebruik te maken
van de methode van uitschakeling, omdat tijdens de ijking van
deze poeders de later gevolgde manier volgens Nijland nog niet
in alle opzichten werd gevolgd. De gemiddelde Valor van deze
ijkingen is dus berekend eveneens met uitschakeling van de meer
dan 20% afwijkende katten.

In curve IX is weergegeven, hoeveel de valor van een poeder,
zonder uitschakeling berekend, afweek van den gemiddelden Valor
{met uitschakeling berekend).

Curve X toont, hoeveel de Valor van een poeder, met uitschake-
ling berekend, afwijkt van den gemiddelden Valor
{met uitschakeling
berekend).

In curve IX blijkt, dat van een aantal van 25 bepalingen één
bepaling meer dan 20 % van den gemiddelden Valor afwijkt, terwijl
er één 14.1% en één 10.2 % afwijkt. De overige bepalingen wijken
steeds minder dan 10% af. Dus ook zonder uitschakeling zal men
over het algemeen betrouwbare uitkomsten krijgen.

De curve X verloopt iets beter. De meeste afwijkingen liggen
binnen 10%, slechts één ijking wijkt 18% af. De gemiddelde af-
wijking van de ijkingen van curve IX is 5.5 %. terwijl de gemiddelde
afwijking van de ijkingen van curve X
3.97% bedraagt. Beide
getallen vallen binnen de grens van 6.67 %, welke in de a.s.
Pharmacopee is vastgesteld als grens waarbinnen een ijking van
de juiste waarde mag afwijken om nog als voldoende nauwkeurig
te worden beschouwd.

In curve X komt een afwijking van 18 7o voor [118]. Deze ijking
voldeed aan de eischen van Nijland. (De gemiddelde afwijking
Was kleiner dan 9.4 Er bestaat dus een kans, dat men bij een
ijking, die op zich zelf aan alle eischen voldoet, een enkele maal
een nogal afwijkende waarde vinden zal. De kans is 1 : 25, dus 4 %.
In ons geval was de afwijking nog kleiner dan 20 %, zoodat, al
niaakt men wel eens een fout, deze toch voor een physiologische
bepaling betrekkelijk gering is.

-ocr page 51-

HOOFDSTUK IV

DE TOELAATBARE GRENS VAN EEN
AFWIJKING

De toelaatbare grens van een afwijking is: 1°. van het aantal
waarnemingen en 2". van de middelbare fout e van dit aantal
afhankelijk.

Wanneer men dus bij een ijking van een digitalispreparaat drie
katten heeft gebruikt, kan men uit deze reeks waarnemingen de
middelbare fout e berekenen, waaruit men dan door vermenig-
vuldiging van de middelbare fout met 1.38 (zie tabel III) de grens
berekent, waarboven men de katten mag uitschakelen.

Nu zal het voor de praktijk te moeilijk zijn, telkens deze be-
rekening te maken; bovendien is voor de berekening van de middel-
bare fout het aantal van drie proeven wel wat gering. Beter is
het de middelbare fout uit een groot materiaal samen te stellen
en uit deze middelbare fout de grens te bepalen, waarboven men
bij een ijking van drie katten de kat mag uitschakelen. Een voor-
beeld van zoon berekening is reeds gegeven op blz. 35, waar uit
een middelbare fout van een reeks van 30 waarnemingen, de toe-
laatbare grens van een afwijking voor 3 en 30 waarnemingen is
berekend.

Men kan ook de middelbare fout uit de 573 waarnemingen,
welke in de curven I tot VI zijn verwerkt, gebruiken.

Als voorbeeld zij genomen de middelbare fout uit de groepee-
ring II (0^4 %), uit de quadraten der afwijkingen berekend. Dus
«= 13.03%; voor de
eenvoudigheid kan men e= 13% stellen.

TABEL VII.

In dit geval zal dus de toelaatbare grens voor een afwijking
zijn (zie tabel III):

voor 3 bepalingen: (1.38 X 13= 17.94 d.i. afgerond) 18 %
4 .. : (1.53x 13= 19.89 „ .. ) 20 %
5 „
: (1.64X 13 = 21.32 „ „ ) 21 %

-ocr page 52-

voor 6 bepalingen
»1 7 ,,
.f 8 „
tt 9 ,,
.. 10

(1.73X 13 = 22.49 d.i. afgerond)

(1.81 X 13 = 23.53 „ „ )23y,%

(1.86X 13 = 24.18 „ ) 24 %

(1.91 X 13 = 24.83 .. „ ) 25 %

(1.96X 13 = 25.48 „ ) 25^^%

Het blijkt uit deze getallen weer zeer duidelijk, dat de wille-
keurig aangenomen grens van 20% toevalligerwijze overeenstemt
met de grens, welke men uit de gegevens van een zeer groot
aantal waarnemingen kan berekenen.

Zooals gezegd, zijn deze 573 waarnemingen gedaan met ver-
schillende preparaten en daarom is het van belang een voorbeeld
aan te halen, waarbij uit een middelbare fout, uit een reeks waar-
nemingen met hetzelfde poeder, de toelaatbare grens van een
afwijking wordt berekend.

Als voorbeeld dienen de gegevens van de ijkingen van het poeder
van Caesar en Loretz. Fr Val.
3.7 [44, 45. 46, 47 en 48 en 48 A.].

In het geheel werden over de bepaling van de sterkte van dit
poeder
26 ijkingen verricht. Wanneer men aanneemt, dat het
poeder in den tijd, welke tusschen de ijkingen verliep, niet in
sterkte veranderde, (en men mag dit doen op grond van het feit,
dat dc bepaling in Nov.
1923 [44] dezelfde waarde gaf als die
in Sept. 1924 [48]) kan men alle ijkingen als gelijkwaardig be-
schouwen en de gemiddelde uit alle doses letales als de werkelijke
dosis letaUs beschouwen. De dosis letalis bedraagt
31.30 cc. van
het half procentige infuus. De middelbare fout bedroeg in ons
geval
15.93%. En de toelaatbare grens van een afwijking is, blijkens
de cijfers in tabel III. jc,e
X £ = 2.34 X 15.93 = 37.2 In de geheele
reeks van
26 waarnemingen zijn er geen katten, die meer dan 37.2 %
afwijken, zoodat uit de heele reeks van waarnemingen geen katten
mogen worden uitgeschakeld. Over de veranderingen, welke bij
uitschakeling van de katten met meer dan 20% afwijking van \'t
gemiddelde ontstaan, zal later worden gesproken.

Wanneer men nu deze middelbare fout als basis van berekening
der toelaatbare grens van een afwijking aanneemt, krijgt men;

voor 3 bepalingen (1.38X 15.93 = 21.9) of 22 %
„ 4 .. (1.53X 15.93 = 24.4) .. 24 %
„ 5 (1.64X15.93 = 26.1) „ 26 %

-ocr page 53-

voor 6 bepalingen (1.73 X 15.93 = 27.5) of IVU

7 .. (1.81 X 15.93 = 28.8) „ 28V4°/o

8 „ (1.86X15.43 = 29.6) ..

9 „ (1.91X15.93 = 30.4) 3OV2O/0
10 „ (1.96X15.93 = 31.2) .. 31 %

Wanneer dus de middelbare fout uit deze reeks bepalingen als
basis voor de berekening van de toelaatbare grens voor een af-
wijking wordt genomen, zouden in een ijking van drie katten, die
welke meer dan 22% afwijken, uitgeschakeld mogen worden.

Een ander voorbeeld kan men putten uit de groep van 43 be-
palingen in 10 ijkingen van hetzelfde poeder, oogst 1920. waar-
van dr. Le Heux voor elke ijking. een mij onbekende hoeveelheid
poeder afwoog [109 tot 119].

De som der afwijkingen bedroeg 370%.

£= 1.253X8.7= 10.9%

Dan is de toelaatbare grens van een afwijking, gebaseerd op
de middelbare fout uit deze 43 afzonderlijke bepalingen:

voor 3 bepalingen (1.38X 10.9= 15.04 of) 15 %

„ 4 „ (1.53X 10.9= 16.67 „)

., 5 „ (1.64X 10.9= 17.87 „) 18 %

„ 6 „ (1.73X 10.9= 18.85 „) 19 %

„ 7 „ (1.81X10.9=19.72 ..) 197^%

8 .. (1.86X 10.9 = 20.27 „) 207^%

„ 9 „ (1.91X10.9 = 20.8 „) 207^%

„ 10 „ (1.96X10.9 = 21.3 „) 217^%

Als men de middelbare fout uit deze reeks van 43 bepalingen,
als basis voor de berekening der toelaatbare grens van een afwijking
zou aannemen, zouden bij een ijking. waarbij drie katten werden
gebruikt, die katten, welke meer dan 15 % afwijken, mogen worden
uitgeschakeld.

In tabel VIII zijn de waarden van de toelaatbare grens voor een
afwijking, uit de middelbare fouten van de bovengenoemde reeksen
van proeven, en uit nog eenige andere reeksen berekend, weergegeven.

-ocr page 54-

a-
>1

D

C

0)

f-t-

rih

fi>

O

(O

sr

a.

re

-

EL

r*
fil

fi)
r*

cr

re

< CL cr <i

^^ ^^ A«

M

B

S

TABEL VIII.

n

û-

O

B

ci-
re

cr
0)

Kolom 1

kolom 2

kolom 3

kolom 4

kolom 5

kolom 6

kolom 7

kolom 8

Reeks van:

573 bep.

30 bep.
(poederoogst
1920)

43 bep.
(poederoogst
1920)

26 bep.
(poeder CöL.
Fr. V. 3.7

19 bep.
(poeder C. 6 L.
Fr.V. 5.2)

13 bep.
internationaal
mengsel

gemiddeld

middelb. fout

13%

15 0/0

10.9 0/0

15.930/0

11.28 0/0

12.40 0/0

gem. e.=13.06

Toelaatbare
grens v. 3 bep.

4 „

5 „

6 „

7 „

8 „
9 „

10 ..

gev. afger.
17.94 18
19.89 20
21J2 21V4
22.49 22V»
23.53 23Vj
24.18 24V«
24.83 25
25.48 25V,

gev. afger.
20.70 20\'A

22.8 23
24.6 24V,

25.9 26
27.1 27
27.9 28
28.65 28V4
29.40 29Vï

gev. afger.
15.04 15
16.67 16.5
17.87 18
18.85 19
19.72 19»A
20.27 2OV4
20.81 2OV4
2136 2IV4

gev. afger.
21.9 22

24.4 24 Vi
26.1 26

27.5 27Vi
28.8 28V4

29.6 29Vi
30.42 30Vi
31.22 31

gev. afger.
15.55 15V.
17.25 17%
18.5 18V,
19.5 19Vj
20.4 20Vj

20.9 21
21.55 2IV1

22.10 22

gev. afger.
17.1 17
18.99 19

20.3 2OV4

21.4 21V,

22.4 22 V:

23.05 23
23.7 23V4
24.30 241/4

gev. afger.
18.04 18
20.00 20
21.45 21V,
22.61 22Vj
23.66 237»
24.32 24V4
24.99 25
25.64 257»

cr

(u ■—<

u>

ö er ®

OJ re O

O
<

re

re
re
3

CA
r*

re

B

r-r

B

re

r-f

Ci-
re

^ co

g-S

® i
03

re S

S "

w 3
^ ol

ci-
re

N

re

re
O

»vj

<

O,
œ"

0-

c

1-*
<

u
D

Ci-
re

UI

5 i:\'^
^ s

re CL

o-
n

u

CU
Q]

o
a
a-
re

« c °
S. ^

<-i
iti re

re
5»r

CA

re
3

-ocr page 55-

reeds veel kleiner getal waarnemingen dan 573, ongeveer dezelfde
conclusies, welke op dit groote aantal waarnemingen zijn gebaseerd,
getrokken kunnen worden.

Tevens volgt uit tabel VII en tabel VIII, dat, als men drie
ijkingen verricht, die katten, welke meer dan 18% afwijken,
uitgeschakeld mogen worden. Als men echter een proef met vier
katten doet, wordt de grens 20%, voor 5 katten 21.5%, voor
6 katten 22.5 % enz., welke getallen dus gebaseerd zijn
èn op de
reeks van 573 waarnemingen (tabel VII),
èn op de 5 reeksen van
samen 131 waarnemingen (tabel VIII, kolom 3, 4, 5, 6 en 7).

De toelaatbare grens voor een afwijking voor ijkingen met 3 tot
10 afzonderlijke bepalingen wordt dus in tabel VII weergegeven.

De vraag is nu wat men in de praktijk zal doen.

Knudson en Dresbach schakelden de katten uit, welke meer dan
30% van het gemiddelde afweken; Sluijters schakelde dc in drie
bepalingen meer dan 20% afwijkende katten uit. Hierbij valt op
te merken, dat hij in dit geval practisch 4 proeven deed, omdat
hij in plaats van de uitgeschakelde kat, een vierde kat gebruikte.
Hij hield zich dus bij intuïtie aan de toelaatbare grens van een
afwijking, zooals die voor een middelbare fout van 13% uit 573
waarnemingen is berekend.

In de in deze dissertatie genomen proeven is in de eerste proeven,
oogst 1920, de door Sluijters aangegeven weg van uitschakelen
gevolgd. In de latere proeven, n.1. bij de ijking van de poeders
van Caesar & Loretz, werd zoolang doorgegaan, tot de gemiddelde
afwijking viel binnen 6.67|\'(n—1).

Het maakt echter in een groote reeks proeven meestal geen
verschil, of men al dan niet uitschakelt, zooals in een volgend
hoofdstuk nog nader onder de oogen zal worden gezien.

Men dient zich dus bij het ijken van digitalispreparaten
aan de volgende regels te houden:

r. men bepaalt de doodelijke dosis van het te onder-
zoeken preparaat eerst op drie katten, berekent dan het
gemiddelde uit de drie doodelijke doses en de grootte
der afwijking, welke elk der 3 katten van het gemiddelde
vertoont;

2°. is de gemiddelde afwijking kleiner dan 6.67 y(n—1),
d.i. 9.4%, dan is de ijking voldoende;

-ocr page 56-

3°. is de gemiddelde afwijking grooter dan 9.4 "/o, dan
gaat men zoolang door met nieuwe bepalingen te doen,
tot de gemiddelde afwijking valt binnen 6.67 1);

4°. wijkt een van de bepalingen meer van het gemii
delde af, dan de toelaatbare grens voor een afwijking,
welke in de tabel VII is aangegeven voor 3 tot 10 be-
palingen, dan wordt deze bepaling uitgeschakeld. De
sterkte van het preparaat wordt dan door het gemiddelde
van de overblijvende bepalingen weergegeven.

-ocr page 57-

HOOFDSTUK V.

MAAKT HET VEEL VERSCHIL OF MEN AL
DAN NIET UITSCHAKELT?

Reeds met een enkel woord is op de voorgaande blz. erop ge-
wezen. dat uit de curven IX en X valt af te leiden, dat het niet
zoon groot verschil maakt of men uitschakelt of niet.

Aan de hand van eenige ijkingen, welke in 1922 werden ver-
richt, dient dit nader onder de oogen te worden gezien [109—119].
De ijkingen werden verricht, om na te gaan, of. als men verschil-
lende hoeveelheden van eenzelfde poeder afweegt, en daarvan een
infuus maakt, door ijking op katten de afgewogen hoeveelheid be-
paald kan worden. Als preparaat diende het poeder, oogst 1920,
"D 55". Door dr. Le Heux werden van dit poeder telkens wis-
selende hoeveelheden afgewogen, en deze hoeveelheden werden
met 200 cc. water geinfundeerd op de boven nader omschreven
manier. In het geheel werden 10 afzonderlijke porties afgewogen,
waarbij totaal
10.05 gram poeder werd gebruikt.

In de uitslaande tabel [109—119] staan de uitkomsten van deze
10 ijkingen weergegeven. De tabel bestaat uit 42 kolommen, welke
in 4 groepen zijn samengevat n.1.:

Groep 1. kol. 1 — 13. Berekening v.d. uitkomsten zonder uitschakeling.

„ 2. .. 14-18....... met

3, „19-23. ...... van ijking V met uit-

schakeling van één kat.

4. „ 24—42. Bespreking van de verschillende gegevens.

Bespreking van de verschillende groepeeringen.

Groep I. Uit kolom 3 blijkt, dat in \'t geheel 43 katten noodig
waren om voor 10 ijkingen een nauwkeurige opgave van de sterkte
van het infuus te berekenen, zoodat men gemiddeld met 4 of 5
katten voor een bepaling uitkomt. Het gewicht van de katten
schommelde tusschen 1.70 K.G. en 2.73 K.G. en bedroeg gemid-
deld 2.23 K.G. De instcooming duurde tusschen 25 min. en 58 min.

-ocr page 58-

en bedroeg gemiddeld 43 min. In twee gevallen was de duur
korter dan 30 min., hoewel de instroomingssnelheid slechts weinig
meer dan 1 cc. per minuut was (n.1. III, k 1, 1.28 cc. per min. en
II, k3, 1.13 cc. per min.).

In kolom 8 staan de gemiddelde doses letales per K.G. kat ver-
meld. Het blijkt, dat 4 katten van de 43 meer dan 20 % afwijken,
(n.1. 31.3%. 55.5%. 21.05% en 26.2%), dit is 9.3%. In alle ge-
vallen viel de gemiddelde afwijking van elk van de 10 bepalingen
binnen de toelaatbare grens van de afwijking 6.67)^(n—1), zooals
men door vergelijking van kolom 12 en 13 kan zien.

De ijking III, IV, VI, VII en IX vroegen 3 katten om binnen
deze grens te vallen. De ijking no. V, 9 katten.

Groep 11, wanneer men de katten, welke meer dan ^0% af-
wijken. uitschakelt, krijgt men de cijfers, in kolom 14—18 weer-
gegeven. Het nieuwe gemiddelde (kolom 14) bedraagt.
IJking II, 16.35 cc. (d.1. een verschil van 6.10/o van 17.42 t.o.v. het oude gemiddelde).

., V. 21.18..........4.90/0 .. 22.28 ........

.. X. 18.25..........6 0/0 .. 19.52........

Het onderscheid is dus werkelijk niet zeer groot. Vooral uit ijking
V volgt, dat de onregelmatigheid, die door de eerste kat in de
eene richting wordt gegeven, door de kat no. 5 voor een groot
gedeelte in de andere richting wordt te niet gedaan.

Na uitschakeling bedraagt de gemiddelde afwijking van elke
ijking, resp. voor ijking II 4.03%, voor ijking V 8.5%, voor
ijking X 2.7 %, een bewijs, dat de ijkingen, afgezien van de 4 zeer
sterk afwijkende katten, goed waren.

Groep ƒƒƒ. Bij de ijking V is een kat, welke 55.5 % afwijkt en
een die 21.05 % afwijkt. Wanneer wij bij deze ijking de cijfers uit ko-
lom 16 nagaan, zien wij, dat de kat, die oorspronkelijk meer dan 20 %
afweek, nu 16.99% van het nieuwe gemiddelde afwijkt. Het maakt
sterk den indruk, dat door de eerste 55.5 % afwijkende kat de ijking in
de war gestuurd werd. Daarom is in kolom 19 aangegeven het ge-
middelde, dat men verkrijgt, als men slechts kat V no. 1 uitschakelt.

Dit bedraagt 20.73 cc. en verschilt 6.9 % van de oude waarde.
Uit deze getallen blijkt dus, dat zelfs in dergelijke uiterste gevallen
het er betrekkelijk weinig toe doet, of men uitschakelt of niet.

Groep IV. Afgezien van het vraagstuk van het al dan niet
elimineeren. doet zich de vraag voor, in hoeverre de uitkomsten,
in kolom 14 vermeld, overeenkomen met de door dr. Le Heux af-
gewogen hoeveelheden poeder.

-ocr page 59-

In kolom 25 is weergegeven, hoeveel poeder telkens was afge-
wogen. Bij ijking no. IV was juist 1 gram afgewogen, terwijl de
dosis letalis per Kg. kat 18.68 cc. bedroeg. Wanneer men aan-
neemt. dat dit ook
de juiste waarde is. en op dit getal de hoeveel-
heden berekent, die volgens de uitkomsten der ijkingen moeten
zijn afgewogen, verkrijgt men de cijfers in kolom 24 vermeld.

Volgens deze berekening zou dus bij ijking III 1 gram zijn af-
gewogen. en zou dit volgens de bepaling 1.159 gram moeten zijn,
en bij ijking VII zouden 0.7 gram zijn afgewogen en 0.682 gram
zijn gevonden.

In het geheel zijn door dr. Le Heux 10.05 gram digitalis poeder
afgewogen en werden 9.788 gram poeder teruggevonden.

Eenigszins makkelijker te overzien worden de cijfers, als men
berekent, hoeveel gram poeder men zou hebben gevonden, als
niet de wisselende hoeveelheid uit kolom 25. maar telkens 1 gram
poeder was afgewogen. In dit geval zouden de cijfers uit kolom 26
zijn gevonden. In kolom 27 staat het verschil tusschen de gevonden
en de berekende waarde in % uitgedrukt. Dit verschil blijkt in
één geval 15.9% te zijn (ijking III). in één geval 10.6% en in de
andere gevallen minder dan 10%.

Totaal zouden 9.799 gram poeder zijn teruggevonden, in plaats
van 10 gram, of 0.98 gram in plaats van 1 gram, dit is een verschil
van ongeveer 2%. Dat men in een reeks van 43 bepalingen niet
hetzelfde cijfer terugvindt, als het getal, dat men heeft afgewogen,
is eenigszins bevreemdend. Als basis der berekening is echter aan-
genomen, dat ijking IV volkomen juist was. Wanneer deze ijking,
hoewel aan alle eischen voldoende, een weinig onjuist was, zou
hierdoor een fout in alle andere berekeningen, waaruit kolom 24
is opgebouwd, mee zijn ingeslopen, en hierdoor zou te verklaren
zijn. dat in plaats van 10 gram 9.799 gram (= 9.8 gram) zijn terug-
gevonden.

Als men mag aannemen, dat deze reeks van 43 bepalingen op
zich zelf goed is, moet men dus besluiten, dat de dosis letalis van
ijking IV voor l gram Iets te laag is, en dat de werkelijke dosis

100

letalis van 1 gram poeder X 18.68 cc. is. In dit geval zou

90

dus in plaats van 1 gram poeder, bij ijking no. IV 1.020 gram
poeder zijn teruggevonden.

In kolom 28 staat nu aangegeven, welke getallen men zou vinden

-ocr page 60-

als de doodelijke dosis van 1 gram poeder was X 18.68 cc..

Wanneer men deze cijfers bij elkaar optelt, blijkt het resultaat te
zijn, dat van 10 gram poeder, 9.999 gram werden teruggevonden.
De graad der afwijking in "/o uitgedrukt, verandert nu echter even-
eens een weinig.

Het blijkt, dat bij ijking III de afwijking in plaats van 15.9%
18.2% bedraagt, cn dat alle andere afwijkingen binnen de 10%
vallen. In de kolommen 30, 31, 32 en 33 is dezelfde berekening
toegepast als in de kolommen 26, 27, 28 en 29, maar nu is voor de
ijking V de gemiddelde dos. let. berekend volgens de in groep III
aangegeven manier. Teruggevonden werden 9.820 gr. De getallen
in kolommen 30, 31, 32 en 33 blijven gelijk aan die, welke inde
kolommen 26, 27. 28 en 29 voorkomen, met uitzondering van dc
cijfers van ijking V, waarvan de afwijking van 5.3% op 3.2%
wordt teruggebracht.

Als men geen van dc katten, welke voor de 43 bepalingen
hebben gediend, uitschakelt, wordt in plaats van 10 gr. slechts
9.629 gr. teruggevonden (34, 35, 36. 37), wanneer men aanneemt,
dat de dos. let. van het 0.5% infuus 18.68 cc. bedraagt. Ook hier
is dus de dos. let. van het Va % infuus te weinig. Wanneer men

aanneemt, dat de dosis letalis van een gram poeder ^^ ^^ 18.68 cc. =

19.39 cc. bedraagt, zouden bij dc verschillende ijkingen de cijfers,
welke in kolom 36 staan, zijn gevonden, wanneer telkens één gram
poeder was afgewogen. Uit kolom 37 volgt, dat in dit geval één
Waarde meer dan 20% van de afgewogen hoeveelheid afwijkt.

Tenslotte was het interessant na te gaan, hoeveel elk van de
43 katten afweek van het getal 19.05 cc., dat dc gemiddelde dosis
letalis van het ^/i^h infuus voorstelt. De berekening van dc af-
wijkingen is in dc kolommen 38, 39. 40, 41 cn 42 weergegeven.
In kolom 38 staat vermeld de gemiddelde dos. let. van het
infuus, welke gevonden is, in kolom 39 dc dos. let., welke men had
snoeten vinden, in kolom 40 het verschil tusschen deze beide ge-
tallen. in kolom 41 het verschil in cc. van elke kat t.o.z. van het
in kolom 39 weergegeven gemiddelde cn in kolom 42 is dit verschil
uitgedrukt.

Dc bij de berekening uitgeschakelde katten vertoonen ook nu
allen een afwijking, welke grooter is dan 20%. Opmerkelijk is,
^at nu een van dc katten van dc volkomen aan dc cischen van

-ocr page 61-

Nijland voldoende ijking III meer dan 20% van het gemiddelde
afwijkt, terwijl juist deze proef een weinig buiten de omraming valt.

Berekening van de rj, e en r van deze 10 ijkingen.

Uit de getallen van kolom 29, welke de afwijkingen van elke
ijking van het gemiddelde van deze ijkingen voorstellen
{met uit-
schakeling der meer dan 20% afwijkende katten) volgt:

De som der afwijkingen zonder teeken bedraagt 59.7 %
„ gemiddelde afwijking „ 5.97 %

fout r] „ 6.3 %

„ middelbare fout £ „ 7.9 %

„ waarschijnlijke fout r „ 5.34%

Uit de getallen van kolom 37, welke de afwijkingen van elke
ijking van het gemiddelde van deze ijkingen voorstellen
{zonder
uitschakeling der meer dan 20% afwijkende katten) volgt:

De som der afwijkingen zonder teeken bedraagt 76.6 %
„ gemiddelde afwijking „ 7.66 %

fout tj .. 8.1 %

„ middelbare fout e „ 10.2 %

„ waarschijnlijke fout r „ 6.85%

Bij vergelijking van de getallen met uitschakeling en die zonder
uitschakeling verkregen, ziet men, dat de uitschakeling een ver-
betering van de middelbare en waarschijnlijke fout te weeg brengt.
De katten, die zijn uitgeschakeld, weken bijna allen meer af dan
dc toelaatbare grens van een afwijking bedroeg, welke in tabel VII
is weergegeven. Kat 5. ijking V. vertoonde een afwijking grooter
dan 20%, maar geringer dan de toelaatbare grens van een af-
wijking. Daarom is voor ijking V de berekening in groep III, en
van kolom 30, 31, 32 en 33 toegepast. De middelbare fout, uit
kolom 33 berekend, bedraagt dan 7.6% en de waarschijnlijke
fout 5.14%.

Uit de berekening van de middelbare en waarschijnlijke fout
volgt dus. dat men iets betere uitkomsten verkrijgt, wanneer men
die katten uitschakelt, welke in een serie van n bepalingen een af-
wijking vertoonen, welke grooter is dan de in tabel VII genoemde
toelaatbare grens van een afwijking. Het verschil met de getallen,
welke men zonder uitschakeling verkrijgt, is echter voor physiolo-
gische ijkingen betrekkelijk gering, zooals men kan zien door de
getallen uit kolom 37 en 33 met elkaar te vergelijken.

-ocr page 62-

Een tweede voorbeeld, dat het uitschakelen van katten, welke
meer dan 20 % van het gemiddelde afwijken, in een groote reeks
van bepalingen niet veel verschil maakt, moge hier aangehaald
worden.

Bij de ijking van het poeder C. & L. poeder A. [48a], bleek in
een reeks van 26 bepalingen de gemiddelde dos. let. van het Vs "Z"
infuus, 2onc/er uitschakeling 31.30 cc. en
met uitschakeling 31.10 cc.
te bedragen. Het verschil is 0.6%.

Een derde voorbeeld zij eveneens aangehaald. Bij de ijking van
het sterke poeder C. ö L., poeder B. [54a] bleek in een reeks van
11 bepalingen de gemiddelde dos. let. van het Vs infuus
zonder
uitschakeling 16.16 cc. en met uitschakeling 16.04 cc. te bedragen.
Het verschil is 0.7%.

Ook bij de ijking van het „Standaardpoeder" [50a] bleek,
dat in een groote reeks proeven het uitschakelen van katten, welke
de 20 %-grens overschrijden, weinig invloed had. De gemiddelde dos.
let. van 13 bepalingen bedroeg 18.32 cc.,
zonder uitschakeling;
fnet uitschakeling bedroeg zij 17.53 cc.. Het verschil tusschen dc
twee uitkomsten bedraagt 3.8%.

Op grond van deze voorbeelden mag men besluiten, dat uit-
schakelen van de katten, welke meer dan 20 % van het gemiddelde
\'"»fwijken, in een groote reeks proeven weinig invloed zal hebben.
Steeds wordt een groote afwijking naar den eenen kant opgeheven
^oor een of meer afwijkingen naar den anderen kant. Dit is overigens
reeds gebleken uit de curven I tot VII.

In een kleine reeks van vier bepalingen zal het uitschakelen wel
een duidelijken invloed kunnen uitoefenen, afhankelijk van dc grootte
van de afwijkingen.

Het beste is zich aan dc op blz. 50 vermelde eischen te houden.

-ocr page 63-

HOOFDSTUK VI

IJKINGEN VAN DE DIGITALISPOEDERS VOOR
HET INTERNATIONAAL ONDERZOEK

Na de min of meer theoretische beschouwingen in het eerste
gedeelte van het proefschrift mogen nog enkele practische resul-

^^^Ëoat^reeds in de inleiding is gezegd, heeft de in 1923 te Edin-

burg. op uitnoodiging van den volkenbond gehouden, internationale

bijeenkomst, ter bespreking van de physiologische waardebepahng
van
geneesmiddelen, de taak op zich genomen eens en vooral
uit te maken, welke wijze van het ijken van digitahsbladeren de
beste is,
en of poeders, die voor dieren verschillend sterk zijn. voor
menschen ook een verschillende sterkte bezitten.

Prof Magnus te Utrecht had de taak op zich genomen om voor
een geschikt
internationaal standaard digitalispoeder te zorgen en
dit volgens de boven beschreven methode te doen i)ken.

Daartoe werden van de firma Caesar en Loretz te Halle a.d. S.
uit Duitschland poeders betrokken, welke vanwege deze firma van
te voren, volgens de methode van Focke geijkt, een verschillende
sterkte bezaten. Met deze poeders werden te Utrecht reeksen
proeven verricht, zoodat aan de hand hiervan zeer nauwkeurig

kon worden nagegaan:

10 of de poeders dezelfde waarde hadden, wanneer zij volgens

de kattenmethode werden geijkt, als wanneer zij, zooals op het

etiketstondaangegeven. volgens de methode van Focke werden geijkt;

2« in hoeverre de ijking van het poeder in de ééne maand een-

zelfde uitkomst gaf als. of eene andere dan de ijking van het poeder

in een andere maand;

30. hoeveel de doodelijke dosis van elke kat afzonderhjk van het

gemiddelde van een reeks ijkingen afweek.

Op aanvrage zond de firma Caesar en Loretz ons 8 Oct. 1923
eerst een monster van een poeder, dat volgens Focke geijkt, den
Valor 4 had. Het was te verwachten, dat de doodelijke dosis voor

-ocr page 64-

een kilogram kat, dus ongeveer 18.75 cc. zou zijn. Dc ijking op
katten [55] leerde ons, dat de doodelijke dosis 20.99 cc. van het
0.5 % infuus per kilogram kat bedroeg. De ijking was volkomen
in orde, de gemiddelde afwijking bedroeg 4.4 terwijl de toelaat-
bare afwijking 9.4% voor drie katten bedraagt.

De valor van het monster van C. 6 L., zending 8 Oct. 1923.
bedroeg dus 3.57, of in 1 gram poeder zaten 9.53 dos. let.

Het poeder gaf dus een sterkte aan, die ongeveer 10% minder
was, dan men volgens de methode van Focke zou verwachten.

Is deze afwijking in vele gevallen als betrekkelijk gering te be-
schouwen, in dit geval, waar het om groote nauwkeurigheid ging,
werd een ander monster van een ander poeder van den Valor IV
gevraagd, terwijl tevens verzocht werd een monster van een zeer
zwak en een monster van een zeer sterk poeder te zenden.

De ijking van het nieuwe monster digitalispoeder Fr. - valor IV,
dat 4 Dec. 1923 werd toegezonden, leerde ons, dat de doodelijke
dosis van het 0.5% infuus voor een Kilogram kat 19.44 cc. be-
droeg. De ijking was zeer goed; de gemiddelde afwijking van elke
kat bedroeg 3.3 %, terwijl de toelaatbare afwijking 9.4 % zou be-
dragen [56].

De valor van het monster digitalispoeder C. 6 L. Fr. Val. 4,
zending 4
Dec. 1923 bedroeg dus 3.856, of in 1 gram poeder
zaten 10.2S dos. let.

Het poeder was dus 3.6% zwakker, dan gewenscht was. Dit
verschil was nu te gering om dit poeder niet als standaardpoeder
te gebruiken. Daarom werd van dit poeder 5 Kilogram besteld.
4.5 Kg. werden ons 15 Dcc. 1923 toegezonden.

De ijking van het monster van digitalispoeder, dat bijzonder
sterk was,
en dat een kikkervalor van 5.2 had {zending 6 Nov. 1923)
leverde als doodelijke dosis voor een Kilogram kat: 15.47 cc. [51].
De ijking was volkomen in orde. De gemiddelde afwijking van
elke kat afzonderlijk bedroeg 2.1 %, terwijl de toelaatbare fout van
drie katten 9.4% is.

De valor van het monster digitalispoeder C. & L. Fr. Val. 5.2,
zending 6 Nov. 1923, bedroeg dus 4.87, terwijl in 1 gram poeder
J3 dos. let. zitten.

Het poeder was dus 6.3 % zwakker dan men volgens het eti-
ket. waarop een sterkte van Valor: 5.2 stond aangegeven, zou
vermoeden. Het was echter nog
22 % sterker dan een poeder van
den Valor 4. Daarom werd besloten ook van dit poeder een groote

-ocr page 65-

voorraad aan te schaffen, welke ons 12 Dcc. 1923 werd toege-
zonden (4.5 Kg.).

Het zwakke digitalispoeder, dat ons werd toegezonden, had een
Fr. Valor 3.7. Bij de firma C. & L. was een nog zwakker poeder
niet te verkrijgen. Hoewel het onderscheid met een poeder van den
Valor 4 slechts 7.5 % bedroeg, werd het poeder toch geijkt. Het
verrassende resultaat was, dat voor katten de doodelijke dosis
voor een kilogram kat van het 0.5 % infuus
30.28 cc. bedroeg,
dus veel meer dan werd verwacht [44]. De ijking zelf was niet
bijzonder fraai, daar twee katten iets meer dan 10% van het ge-
middelde afweken. Volgens de eischen van Sluijters zou dus nog
een nieuwe kat moeten worden geijkt. Aan de eischen, die Prof.
Nijland stelde, voldeed deze ijking nog juist, want de gemiddelde
fout bedroeg 8.1%, terwijl de toelaatbare fout 9.4% bedraagt.
Daar echter van het poeder een groote voorraad besteld zou worden,
welke voorraad nog eens zeer nauwkeurig zou worden geijkt, werd
van een vierde kat afgezien. In ieder geval was het duidelijk, dat
dit poeder merkbaar zwakker was, dan werd aangenomen n.1.
38.25% zwakker dan Valor 4. Dc
valor van het zwakke poeder
C. 6 L. Fr. Val. 3.7 bedroeg dus 2.47, cn in 1 gram poeder zaten
6.65 d. /..

Van dit poeder werd eveneens 5 Kilogram besteld. Ons werd
12 Dcc. 1923 4.5 Kg. van dit poeder toegezonden.

Wij beschikten dus in Jan. 1924 over een zeer sterk digitalis-
poeder, dat een kattenvalor 4.87 vertoonde, over een normaal sterk
digitalispoeder: kattenvalor 3.856 cn
over een zwak digitalispoeder:
kattenvalor 2.47.
Op de volgende bladzijden zullen elk van deze
poeders afzonderlijk worden besproken, en de reeksen ijkingen, die
met hen zijn verricht, worden vermeld.

HET NORMALE POEDER

(Standaardpocder. Internationaal mengsel.)

Het poeder was bij toezending verpakt in een papieren zak, welke
bij aankomst iets beschadigd was. Om deze zak was een juten zak.

De hoeveelheid bedroeg 4.5 Kilogram. Het poeder was droog-
gebleven bij de verzending. De kleur van het poeder was donkergroen,
zonder die bronze bijtint, welke digitalispoeder verkrijgt, als het aan
temperaturen van 80° of daarboven is blootgesteld. De veronder-
stelling, dat het bij
55 a 60 graden was gedroogd, bleek bij na-
vraag aan de firma C. 6 L. juist te zijn. Het poeder werd in een

-ocr page 66-

stopflesch van 10 Liter inhoud gebracht en zonder bijzondere voor-
zorgen bewaard.

De dosis letalis van het 0.5 7o infuus van het poeder bleek
16 Jan. 1924
19.16 cc. te bedragen [57]. De ijking was goed, de
gemiddelde afwijking bedroeg 6.9%, terwijl de toelaatbare afwij-
king 9.4% bedroeg.

De valor van het normale poeder was dus 3.91, en in 1 gram
poeder zaten 10.4 dos. let..

Als werkelijke valor werd het gemiddelde van de ijking van
het monster van dit poeder en de ijking van 16 Jan. genomen [No. 57a].
De gemiddelde valor van de ijking op 4 Dec. 1923 en 16 Jan. 1924
bedroeg dus 3.885 en in 1 gram poeder zaten 10.34 d.i..

In % uitgedrukt ten opzichte van den valor 4 was het poeder
echter nog 2.8% te zwak. Om zooveel mogelijk een poeder van
den valor 4 te verkrijgen, werd 144 gram van het sterke poeder, dat.
volgens de ijking op katten, een valor
4.795 had, door 1 Kilogram
Van het poeder met een valor van 3.885 gemengd, volgens de
volgende berekening:

1 Kg. poeder van een valor 3.885 is 0.115 te zwak. Voeg ik

0.795

1 Kg. van valor 4.795 aan toe, dan zou men er q ^ g te veel

b\'j doen. In werkelijkheid moet men dus aan een Kg. van het

poeder valor 3.885% q jp^ ^^^ poeder 4.795

toevoegen. Het watergehalte van het „Standaard Poeder" bedroeg
^•23 o/o. De korrel-grootte was B 20, d.w.z. door zeef 20 (zie Phar-
\'"acopae) ging alles door. op zeef 30 bleef de helft achter, daarna
bleef op zeef 40 V
,o achter en op zeef 50 Viq. De ijking van dit
hengsel, dat voortaan met den naam „internationaal mengsel" of
\'•Standaardpoeder" wordt aangeduid, geschiedde 28 Jan. 1924 [49].
^en ziet, dat de dos. let. van het 0.5 7o bedraagt.

Terwllle van den eisch om de sterkte van dit poeder grondig
J^st te stellen, werden de doses letales van 10 katten bepaald,
^et bleek, dat er onder deze 10 katten 2 waren, die meer dan
afweken n.m. 22.17% en 21.74 7o en die, wanneer men
Volgens de eischen in Sluijters proefschrift genoemd zou werken,
^"den moeten worden uitgeschakeld. Volgens de eischen van
\'jland behooren ze echter te worden meegeteld, daar de toe-
aatbare grens van een afwijking voor 10 bepalingen 25.5% be-
^^öQt. als men de middelbare fout uit 573 bepalingen (zie pag. 56)

-ocr page 67-

berekent. In ons geval is de gemiddelde afwijking 11.04%. ter-
wijl de toelaatbare afwijking voor 10 katten, volgens de berekening
6.671) 20 % bedraagt. De valor van het internationaal mengsel
bedraagt dus 4.14 en in 1 gram poeder zitten 11.04 d.1..

Wanneer men de katten, welke meer dan 20 7o afwijken, n.m.
kat 3 en kat 6 uitschakelt, wordt de dos. let. van het 0.5 % infuus
17.11 cc., en bedraagt de valor 4.38, terwijl dan in 1 gram poeder
11.7 d.1. zitten. Het verschil met de ijking zonder uitschakehng
bedraagt dan 5.5% van 18.11 cc.

In September 1924 is de sterkte van het preparaat nogmaals
bepaald [50]. De ijking was goed. De dos. let. van het 0.5 %
infuus bleek 18.65 cc. te bedragen. De gemiddelde fout bedroeg 3.1 %.

De valor van het internationale mengsel in September 1924
bedroeg dus
4.02 of in 1 gram poeder 10.7 d.1..

Het poeder was dus practisch even sterk gebleven. Het onder-
scheid in sterkte tusschen de ijking in Jan. 1924 en Sept 1924 be-
droeg slechts 2.9% van 18.11 cc..

Wanneer het poeder gedurende 9 maanden even sterk gebleven
is, mag men de waarden van Jan. en Sept. ook bij elkaar optellen,
en als meer nauwkeurige bepaling de som van deze beide ijkingen
nemen [50a]. In dit geval bedraagt de doodelijke dosis van het
0.5% infuus 18.23 cc. en is de valor 4.11 en zitten in 1 gram
poeder 10.9 d.1. Ook nu wijken twee katten iets meer dan
20%
af, worden deze twee katten uitgeschakeld, dan wordt de dosis
letalis 17.53 cc, dit is een verschil van 3.8% van 18.23 cc. De
gemiddelde afwijking bedraagt 9.5%, terwijl de toelaatbare af-
wijking voor 13 bepalingen 23 7o bedraagt. Het verschil tusschen
de uitkomsten van de som van alle ijkingen en dc ijking in Jan.
bedraagt 0.66 % van 18.23 cc., en tusschen de som van alle ijkingen
en de ijking in Sept. bedraagt
2.3% van 18.23.

In 1925 werd nogmaals een ijking verricht in Utrecht met het
standaardpoeder. Het bleek, dat dc ijking, als ccn gemiddelde
dosis letalis opleverde 17.06 cc. van het 0.5% infuus, ccn verschil
van 6.8 % van het tot nu toe gevonden algemeen gemiddelde van
18.23 cc. Het poeder was dus practisch even sterk gebleven. De
ijking voldeed juist aan de gestelde cischen. Dc gemiddelde af-
wijking was 11.3%, dc toelaatbare 11.5%-

De verschillende ijkingen leerden dus:

1°. De sterkte van het internationaal mengsel bedraagt valor

-ocr page 68-

4.11 (of in 1 gram poeder zitten 10.9 d.i., en de doodelijke dosis
van het 0.5% infuus bedraagt 18.23 cc.):

2°. gedurende 9 maanden heeft het poeder niets in sterkte verloren;
3®. het al of niet weglaten van katten, welke meer dan 20%
afwijken, speelt in groote reeksen proeven bijna geen rol;

4°. voor een gewoon sterk poeder, stemmen de uitkomsten
tusschen de katten methode en de methode van Focke in dit ge-
val overeen.

HET STERKE POEDER „POEDER B".

Het ons als bijzonder sterk toegezonden poeder werd door ons
12-Dcc.-1923 ontvangen. Het had een Fr. valor van 5.2. Het was
verpakt in een dubbele papieren zak, welke iets beschadigd was.
De papieren zak was omgeven door een juten zak. De hoeveelheid
poeder bedroeg 4.5 Kg. Het poeder was droog gebleven en toonde
de donker groene kleur van een bij temperaturen tot ± 60° Celsius
gedroogd poeder. Ook dit poeder was volgens een bericht van
de firma Caesar en Loretz bij 55 è 60 graden gedroogd. De korrel-
Qroottc van het poeder bedroeg B 20, d.w.z. op zeef 20 bleef niets
\'\'ggen. op zeef 30 bleef 0.5 achter, daarna op zeef 40 Vio, op
zeef 50 V».

Het watergehalte werd door dr. Le Heux bepaald en op 8.27\' %
berekend. Dit watergehalte toonen dc meeste poeders, als zij eenigen
^jd in het laboratorium zonder bepaalde voorzorgen worden be-
baard. Het poeder werd in een stopflesch van 10 liter inhoud
Qebracht en bewaard. De eerste ijking had plaats 22 Jan. 1924.
^adat het poeder langdurig geschud was. werden 1.25 gram af-
gewogen, en hiervan werd het 0.5% infuus gemaakt. Er werden
® katten achter elkaar verbruikt [52]. De doodelijke dosis van het
infuus bedroeg 16.11 cc. Er bleken twee katten meer dan
, af te wijken, n.l. een kat 41% en een kat-28.2%.

yolgens de eischen van Nijland was dc ijking echter ruim vol-
doende. De gemiddelde afwijking was 11.5%. Dc toelaatbare ge-
»»\'ddelde afwijking voor 8 bepalingen 17.6%.

•-^e valor van het sterke poeder was volgens dc katten-methode
zonder uitschakeling van dc katten, die meer dan 20% afweken.
vabr = 4.65, of in 1 cc. van een 100% infuus zaten 12.4 d.1..

Nauwkeuriger zal dc valor worden, wanneer men bij deze ijking
optelt de ijking van het monster van dit poeder, welke
13 Nov.

-ocr page 69-

1923 was verricht [52]. Dan bUjkt de doodelijke dosis van het
0.5% infuus 15.92 cc. te bedragen. Ook nu wijken twee katten,
meer dan 20% van het gemiddelde af. n.1. een 42.7 % en een
— 27.3 %. De bepaling voldoet echter volkomen aan de eischen
van Nijland. want de gemiddelde afwijking bedraagt 9.3 %. ter-
wijl de toelaatbare afwijking voor 13 bepalingen 21 % bedraagt.

De valor van het poeder, dat een kikkervalor van 5.2 had. is
dus volgens dc methode van Hatcher 4.71, of in 1 gram poeder
zitten 12.6 d.1..

Wanneer wij de katten, welke meer dan 20 % afwijken van
15.92 cc., uitschakelen, dus kat no. 6 en kat no. 7, wordt de be-
rekening, zooals die in de eind-uitkomst in de tabel [52] eveneens
is weergegeven. Het blijkt, dat in dit geval de doodelijke dosis
van het 0.5% infuus. 15.64 cc. bedraagt, een onderscheid van
±18% van 15.92 cc. In deze reeks van 11 proeven maakt het
dus\' praktisch geen verschil uit, of men de meer dan 20% afwijkende

katten uitschakelt of niet.

De valor van het sterke poeder, met uitschakeling van de meer
dan 20% afwijkende katten, bedraagt dus 4.79, en in 1 cc. van
een 100% oplossing zitten 12.8 dos. letales.

Terwijl men dus volgens de kikkermethode dit poeder 30 7o
sterker zou verwachten, dan een poeder van den valor 4, was
volgens de kattenmethode het poeder slechts 17.75% sterker dan

een poeder van den valor 4. ^ rr tt r^ ,

Van dat poeder werden in Febr. 1924 3.5 Kg. aan Dr. H. H. Dale,
Director of the National Institute for Medical Research, te Londen
gestuurd. Daar werd het poeder nogmaals volgens de methode,
zooals die op het Utrechtsche laboratorium wordt toegepast, geijkt.
Het was den ijker in Londen niet bekend, welke sterkte in Utrecht
voor dat poeder was gevonden. Het poeder werd kortweg „Poe-
der B" genoemd, welke benaming voortaan in dit proefschrift zal

worden toegepast.

De uitkomsten van de ijking in Londen worden vermeld m
tabel [53]. Het bleek, dat de doodelijke dosis van het 0.5% infuus
in Maart 1924 te Londen op 16.80 cc. werd gesteld, na een
reeks van 5 afzonderlijke bepalingen. De ijking was goed. de ge-
middelde afwijking bedroeg 7.5%. terwijl de toelaatbare afwijking
voor 5 bepalingen 6.67y(n-l). of 13.3 o/o bedraagt.

Het verschil tusschen de ijking in Londen en die in Utrecht
bedroeg 5.5 % van 15.92.

-ocr page 70-

Dit verschil kan zijn grond vinden in de volgende oorzaken:

1". dat het poeder iets in sterkte is afgenomen (door een
ijking, in September in Utrecht verricht, bleek deze veronder-
stelling onjuist);

2°. dat de infuusbereiding iets anders is geschied (volgens een
mededeeling van Dr. Dale is he;t echter precies op dezelfde manier
gebeurd als in Utrecht);

3°. dat, ondanks een goede menging, toch toevaUig een minder
sterk gedeelte werd afgewogen;

dat toevallig een kat wat minder gevoelig was t.o.v. digitalis.

In ieder geval is het verschil zeer gering voor een physiologische
ijking. in twee verschillende laboratoria verricht.

Wanneer men de afzonderlijke doodelijke doses van alle katten,
die in Utrecht en Londen zijn gebruikt, vereenigt, vinden wij als
gemiddelde doodelijke dosis 16.18 cc. van het 0.5% infuus [53].
Ook nu wijken weer twee katten meer dan 20 % af.

Het verschil tusschen de ijking in Londen en de som van alle
ijkingen bedraagt 3.8% van 16.18, en het verschil tusschen de
ijking van Utrecht en de som van alle ijkingen tot Maart 1924
bedraagt 1.6%.

Is het getal 16.18, als gemiddelde van 16 bepalingen, nauw-
keuriger dan het getal 15.92, dan is de valor van het „Poeder B"
4.63, of in 1 gram poeder zitten 12.4 d.i..

Om na te gaan of het poeder gedurende 9 maanden na de
ijking in Jan. 1924 niet was afgenomen in sterkte, werd 30 Sept. 1924
nogmaals een ijking in Utrecht verricht. Het resultaat vindt men
in tabel [54]. Als doodelijke dosis van 0.5 % infuus werd nu ge-
vonden 16.02 cc. De ijking was volkomen in orde. De gemiddelde
fout was 7.57 %. de toelaatbare fout 9.4 %. Het onderscheid met
het getal 15.92 bedroeg 0.6% van 16.02. en ± 1 7o van 16.02
met het getal 16.18.

Het poeder was dus practisch even sterk gebleven.

In dit geval mag men de uitkomsten van alle afzonderlijke be-
palingen bij elkaar optellen en als vaststaande sterkte het gemiddelde
van dit getal aannemen [54a]. Dan blijkt de doodelijke dosis van
het 0.5% infuus van ..Poeder B" te bedragen 16.16 cc., en is dus
de valor 4.64, en zitten in 1 gram poeder 12.37 doses letales.

In deze serie van 19 afzonderlijke bepalingen blijken twee katten
meer dan 20 % af te wijken. Worden deze twee katten uitgeschakeld

-ocr page 71-

[54a], dan wordt als gemiddelde gevonden 16.04 cc. De valor wordt
dan 4.67, of in 1 gram poeder zitten 12.5 doses letales. Het verschil
tusschen de waarde 16.04 en 16.16 bedraagt 0.7%. Het maakt
dus, wanneer men een groote reeks bepalingen doet, practisch geen
verschil uit, of men uitschakelt, of niet.

Wanneer wij de som van alle bepaUngen als één ijking beschouwen,
voldoet deze ijking volkomen aan de eischen van Nijland. De
gemiddelde afwijking is 8.77 7o. en de toelaatbare gemiddelde
afwijking is 6.67 = 28.28 De toelaatbare grens voorde

afwijking van een bepaling is 2.22X 11.27 = 24.97%. Dus ook
volgens Nijland zou men de 2 katten kunnen uitschakelen. Practisch
maakt het echter weinig verschil uit.

Het verschil van het gemiddelde van alle bepalingen met het
„Poeder B" met de bepaling in Londen bedraagt 3.9% en met
de bepaling in Utrecht in Jan. en Nov. bedraagt 1.5% van 16.16 cc.
Deze verschillen zijn werkelijk als zeer gering te beschouwen. De
ijkingen van het „Poeder B" leerden dus de volgende feiten:

1". de sterkte van het „Poeder B", volgens de methode van
Hatcher geijkt, bedraagt: voor het 0.5% infuus 16.16 cc.;
omgerekend als Valor: Valor = 4.65;
in 1 gram poeder zitten: 12.4 d. 1.;

2®. het poeder, dat zonder bepaalde voorzorgen, gedurende minstens
9 maanden in een ongekleurde, glazen stopflesch werd bewaard,
nam niet in sterkte af.

3®. het maakt in een groote reeks proeven weinig verschil of
men een kat, welke meer dan 20% van het gemiddelde afwijkt,
uitschakelt of niet;

4°. het poeder, dat volgens de ijking op de kikkermethode voor
de firma C. ö L. een Valor 5.2 zou hebben, wordt volgens de
methode van Hatcher 10.5% zwakker bevonden dan 5.2.

HET ZWAKKE POEDER. „POEDER A"

Het poeder van de firma Caesar ö Loretz, met een Valor
volgens Focke van 3.7, kortheidshalve Poeder A genoemd, werd
12 Dec. 1923 te Utrecht ontvangen. Het was in een dubbele
papieren zak verpakt, waaromheen nog een juten zak was aange-
bracht. De papieren zak bleek bij de ontvangst gescheurd, en het
poeder, dat zich in de buurt van de scheur bevond, was samen-
geklonterd, doordat het een weinig vochtig was geworden. De

-ocr page 72-

klonten lieten zich echter gemakkelijk tot een fijn poeder wrijven.
De kleur van het poeder verschilde duidelijk van de beide andere
ons toegezonden poeders en was geelgroen. Het had niet de brons-
groene tint, welke op het drogen bij hooge temperatuur [80°] wijst.

De korrelgroote van dit poeder bedroeg B 20, (d. w. z. door
zeef 20 ging alles heen. op zeef 30 bleef V2 achter, daarna op zeef
40 V20. op zeef 50 V4). Het watergehalte werd door dr. Le Heux
op 11.745% bepaald. Het poeder werd in een stopflesch van
10 Liter inhoud gebracht en zonder verdere voorzorgen bewaard.

De eerste ijking had plaats op 10 Jan. 1924. De flesch werd
langdurig geschud en gerold, zoodat er een goede vermenging
plaats had. daarna werden 1.25 gram van het poeder afgewogen
en met 250 cc. water geïnfundeerd.

In 10 achtereenvolgende proeven, waarbij tot viermaal een nieuw
infuus werd bereid, bedroeg de doodelijke dosis van het 0.5%
infuus 29.43 cc. [45], De ijking zelf was niet bijzonder fraai te
noemen. Hoewel aan de eischen van Nijland werd voldaan en de
gemiddelde afwijking van een kat 14.3% was, terwijl de toelaat-
t>are afwijking voor 10 katten 20% bedroeg, weken vier katten
meer dan 20% af van het gemiddelde, n.l. - 31.8%, 20.1 %.

29.80/0.^21.40/0.

Zonder uitschakeling bedraagt de valor 2.55 en zitten in 1 gram
poeder 6.79 dos. letales.

Een beter inzicht in den valor van „Poeder A" zal men ver-
krijgen, als men de waarden, welke bij de ijking van het monster
berden gevonden
21 Nov. 1923, optelt bij de gegevens van deze
jking. Wanneer men dat doet [45], blijkt dc doodelijke dosis van
"et 0.5 0/0 infuus 29.62 cc. te bedragen, het gemiddelde uit 13 be-
Pallngen.

Ook nu wijken nog 3 katten meer dan af. Een kat, die

20.1% afweek, valt nu met een afwijking van 19.4% nog
^ st binnen de grens. Dc ijking voldeed aan de eischen van Nijland.
je gemiddelde afwijking van een kat is I3.5 0/o van 29.64, terwijl
Q ^oelaatbare fout 24 0/0 bedraagt. De valor wordt nu berekend
P 2.54, of in 1 gram poeder zitten 6.75 d. 1..

et verschil tusschen de ijking van het monster en de ijking
ver k Ö^ooten voorraad bedraagt 2.9
% van 29.43 cc. en het
de\'^nl het gemiddelde van de som van beide ijkingen en

ver h ® ^ao het monster is 22% van 29.62 cc., terwijl het
" tusschen het gemiddelde van de som van beide ijkingen

-ocr page 73-

en de ijking van den grooten voorraad ± 0.63 ®/o van 29.62 be-
draagt. Het verschil tusschen de verschillende bepalingen is weer
zeer gering.

Wanneer wij de drie katten, welke meer dan 20% afwijken,
uitschakelen, dan wordt de gemiddelde dos. let. uit de 10 over-
blijvende proeven 30.37 cc. van het 0.5 % infuus, dus een onder-
scheid van 2.5 % van 29.6 cc. [45]. Ook in deze reeks doet het
er dus niet veel toe, of men katten, die meer dan 20 % van het
gemiddelde afwijken, uitschakelt of niet.

In Februari 1924 werden 3.5 Kg. van dit poeder naar Dr. H. H.
Dale te Londen gezonden, zonder dat men daar wist, hoe sterk
het poeder was. Het werd eenvoudig „Poeder A" genoemd.
In het „National Institute for Medical Research" werd het poeder
nogmaals op katten geijkt, met de volgende uitkomsten [46]: de
doodelijke dosis van het 0.5 % infuus bedroeg
34.50 cc. De ijking
voldeed aan de eischen van Nijland, de toelaatbare fout 6.67 ^(n—1)
was 13.3%, terwijl de gemiddelde fout 11.8% bedroeg. Daar er
vier katten meer dan 10% van het gemiddelde afweken, is de
ijking echter niet zeer fraai te noemen. Het onderscheid tusschen
de in Londen gevonden cijfers (34.50) en de cijfers uit Utrecht (Jan.
en December) was 16.5% van 29.62 cc..

Het verschil is nogal groot, en daar de doses letales, welke in
Londen werden gevonden, aanmerkelijk hooger lagen, werd ge-
dacht, dat het poeder werkelijk in sterkte was achteruitge-
gaan. daar fouten bij de infuusbereiding waarschijnlijk waren uit
te sluiten.

Daarom werd 9 Mei 1924 nogmaals een ijking van het „Poeder
A" te Utrecht verricht [47]. De gemiddelde fout bij deze ijking
bedroeg 9.1%. terwijl de toelaatbare fout in dit geval 11.4 7o
bedroeg. De doodelijke dosis van het 0.5 7o iaiuus bedroeg 33.54 cc.
gemiddeld. Het was dus mogelijk, dat het poeder iets zwakker
geworden was. Evenwel werd het toch noodig geacht, om de sterkte
van het poeder in Sept. 1924 nogmaals te bepalen [48]. De ijking
werd met 4 katten verricht, om zoo nauwkeurig mogelijk te zijn.
hoewel in dit geval 3 katten zeker voldoende waren. De ijking
op zichzelf was volkomen in orde, de gemiddelde afwijking be-
droeg 7.2%. terwijl de toelaatbare afwijking 11.4% bedroeg.

Het bleek, dat de doodelijke dosis van het 0,5 % infuus 30.54 cc.
bedroeg, dus een verschil van ± 3 % van 30.54, met de doodelijke
dosis, welke in Jan. en Nov. samen was gevonden. Het poeder

-ocr page 74-

was dus in 9 maanden tijds niet in sterkte afgenomen. In dit ge-
val bestond er dus geen bezwaar tegen, als werkelijke sterkte het
gemiddelde van de som van alle 26 afzonderlijke bepalingen aan
te nemen [48a].

Dit gemiddelde bedroeg 31.30 cc. van het 0.5% infuus. De
valor van het Poeder A wordt dus 2.39, en in 1 gram poeder zitten
6.39 doses letales.

Het verschil van de som van alle bepalingen met de bepaling
van Nov. en Jan. bedroeg 5.3 %: met de bepaling in Londen 10%;
met de bepaling in Mei 7 %.

De gemiddelde afwijking van de 26 afzonderlijke bepalingen was
12.5%, terwijl de toelaatbare afwijking 6.67l/(n—1) of 33.35%
bedraagt. De gemiddelde fout bedroeg 12.7%. de middelbare fout
bedroeg 15.9%. dc waarschijnlijke fout bedroeg 10.7%. De toe-
laatbare grens voor een afwijking is 2.34
X 15.9 %== 37.2 %.
zoodat volgens Nijland\'s aanwijzingen in deze reeks geen kat be-
hoefde te worden uitgeschakeld.

Van de 26 katten zijn er echter vijf, welke meer dan 20 % van
het gemiddelde afwijken. Schakelt men deze 5 katten, de oude
werkwijze volgend, uit. dan verkrijgt men als gemiddelde 31.10 cc.,
een verschil van 0.6 % van de waarde, die men zonder uitschakeling
verkrijgt. Ook hier blijkt weer. dat. als men een zeer lange reeks
van bepalingen verricht, het er weinig toe doet. of men de katten,
welke meer dan 20 % van het gemiddelde afwijken, uitschakelt of niet.

Het vereenigen van de verschillende ijkingen, waarvan het bij eenige
op het eerste gezicht niet vast stond, of zij wel geheel gelijkwaardig
waren te beschouwen, heeft tot het voordeel geleid, dat men een
groote ijking heeft verkregen, waarbij de verschillende factoren, die
een bepaling in de war kunnen sturen, zijn opgenomen, te weten:

1". de uiteenloopende gevoeligheid van de katten;

2". fouten, die door onvoldoende omschudden van het poeder
vóór het afwegen kunnen worden gemaakt;

3°. fouten, die men bij de infuus-bereiding kan maken;

4®. fouten, welke berusten op een verschillende appreciatie, wan-
neer men de ijking moet staken.

Deze groote ijking geeft een gemiddelde doodelijke dosis, welke
niet sterk verschilt van de afzonderlijke ijkingen, of men de meer
dan 20 % van het gemiddelde afwijkende katten uitschakelt of niet.

De ijking van het zwakke Poeder A leerde:

10. dat de gemiddelde doodelijke dosis van het 0.5 % infuus van

-ocr page 75-

26 katten 31.30 cc. bedroeg; (dat de valor dus bedroeg 2.39 en
dat in 1 gram poeder 6.39 d. 1. zaten);

2®. dat het al of niet uitschakelen van katten, welke meer dan
20 % afwijken, geen verschil maakt, als de reeks groot genoeg is;

3". dat een poeder gedurende 9 maanden, zonder bepaalde voor-
zorgen bewaard, zijn sterkte kan behouden;

4". dat een poeder, dat volgens de methode van Focke 7.5 %
zwakker is dan een poeder van den Valor 4, volgens de methode
van Hatcher ± 67 % zwakker is dan een poeder van den Valor 4.

-ocr page 76-

HOOFDSTUK VII

DE INVLOED VAN ALCOHOLDAMPEN OP DE
STERKTE VAN DIGITALISBLADEREN

Digitalisbladeren kunnen onder bepaalde omstandigheden bij lang-
durig bewaren in sterkte achteruitgaan. Het zou mogelijk zijn. dat
hierbij enzymen uit het blad een rol speelden. Door de enzymen
onschadelijk te maken, zou men bladeren van een constante sterkte
kunnen verkrijgen. Daarom stelde Dr. MeulenhofF poeder van
digitalisbladeren, of ook het versehe blad, gedurende korteren of
längeren tijd aan alcoholdampen bloot.

Hij ging daartoe op de volgende manier te werk: 10 gram
van het poeder, dat met alcoholdamp moest behandeld worden,
of, zooals hij het uitdrukte, door alcohol gestabiliseerd moest worden,
werd op een linnen lapje gelijkelijk uitgestrooid. Dit lapje werd
uitgespreid over een porceleinen pot, zoodat de randen van het
lapje over den rand van den porceleinen pot uitstaken. Op den
bodem van den pot stond een bakje met 50 cc. alcohol van 96
De porceleinen pot werd in een waterbad van 100° gezet. Hij
was gesloten door een deksel; echter was een kleine opening
tusschen den rand van het deksel en den rand van den pot vrijge-
laten, zoodat de alcoholdampen konden ontwijken. Door de hitte
van het waterbad werd nu langzamerhand de alcohol uit het bakje
verdampt, en na twee uren ongeveer was het alcoholbakje leeg.

Het poeder voelde iets vochtig aan. maar werd nagedroogd.
tot het oorspronkelijk gewicht van het poeder wederom was be-
reikt. Door den alcohol was soms een weinig bladgroen geëxtraheerd,
en in het lapje opgenomen. Daar het mogelijk was. dat ook tegelijk
met het bladgroen actieve glucosiden uit het blad waren getrokken,
werd het lapje, nadat het poeder er van verwijderd was. met
alcohol behandeld, en het extract daarna ingedampt. Het residu
werd nu met het gestabiliseerde poeder verwreven. Mocht na twee
uur stabiliseeren. nog eenige alcohol op den bodem van het bakje
zijn achtergebleven, en was dit groen gekleurd, dan werd ook

-ocr page 77-

deze alcohol afgedampt en het residu met het bladpoeder verwreven.
Op deze manier konden geen actieve glucosiden verloren gaan.
Door den tijd van stabiliseeren te veranderen, kon Dr. MeulenhofF
verschillende preparaten maken. Het eerste preparaat, dat op deze
manier ontstond, was het poeder van den oogst 1920, dat bij 15 graden
was gedroogd, dus D 15° 1920.

Dit poeder wordt in de tab. [78] weergegeven als D 15 a. s. (alcohole
stabilisata). De ijking van het poeder geschiedde 19 Oct. 1920 [78].

De ijking van het 0.5 % infuus was zeer goed. De gemiddelde
fout was 2.3% van 26.11. De grootste afwijking van een kat be-
droeg 3.48 %. De sterkte van het preparaat viel echter tegen. De
valor bedroeg 2.9, of in één gram poeder zaten 7.66 d. 1. De
sterkte was dus aanmerkelijk minder dan de sterkte van het poeder
D. 15, welke 11.0 d. 1. bedroeg, volgens de eerste ijking van dit
poeder 8 Oct. 1920 verricht [1]. Het bleek dan ook, dat er een
vergissing bij het stabiliseeren had plaats gevonden.

Daarom werd van het poeder D 15° een andere hoeveelheid
met alcoholdamp gestabiliseerd. De ijking van dit preparaat had
een maand later plaats, n.l. 19-XI-1920. Tot onze groote ver-
wondering was de doodelijke dosis nu veel geringer dan verwacht
werd. Eerst werd gedacht aan een fout in de bereiding van het
infuus, of aan een bijzondere gevoeligheid van de katten voor
digitalisstoffen. Om deze reden werd een nieuw infuus bereid, en
hiermee werden nog 2 katten geijkt. De gemiddelde dos. let. [79]
was 13.86 cc. De gemiddelde afwijking 10.4 %, terwijl de toe-
laatbare afwijking voor 5 proeven 13.4 % is. Geen van de 5 katten
vertoonde een afwijking van het gemiddelde, welke grooter was
dan de toelaatbare grens van een afwijking (tabel VII), zoodat op
dezen grond geen van de katten behoefde te worden uitgeschakeld.
Kat 2 en 4 vertoonden een ouden pneumonischen haard, maar ook
al rekende men deze twee katten hierom niet mee, dan was toch
de dos. let. minder dan verwacht werd, n.l. 14.79 cc. per Kg.
Het
poeder bleek door de behandeling met alcoholdamp in sterkte te
zijn toegenomen.

In 1 gram van het gewone poeder D 15 zaten 11 d. 1. (Valor 4, 13),
na stabilisatie zaten in 1 gram poeder 13.5 d. 1. (Valor 5.07),
als men de katten 2 en 4 niet meetelde. Door behandeling met
alcohol was het poeder dus 22.8 % van 4.13 in sterkte toegenomen.

1) d. 1., dos. let. = dosis letalis.

-ocr page 78-

Als men de beide pneumoniekatten meetelde (het is bij katten
dikwijls moeilijk te zien, of een haard in de longen op een oude
pneumonie berust of niet) was de valor 5.4 (14.4 d. 1. in 1 gram
poeder) en bedroeg de vermeerdering in sterkte 30.8

De vermeerdering van de sterkte van digitalispoeder door alco-
holdampen was zoo verwonderlijk, dat, hoewel de ijking aan de
eischen van Nijland voldeed, toch aan een bijzonderen samenloop
van omstandigheden werd gedacht, waardoor het met alcohol gesta-
biliseerde poeder schijnbaar sterker scheen dan het ongestabiliseerde.

Daarom werd nogmaals een poeder van den oogst 1920 D 15.
met alcohol gestabiliseerd, en geijkt, terwijl terzelfder tijd nogmaals
een ijking werd verricht van D 15° oogst 1920. om zeker te zijn.
dat in dit poeder geen veranderingen waren opgetreden.

De valor van het nieuwe monster van het gestabiliseerde poeder
D 15°, oogst 1920. bedroeg [80] Valor = 5.9. De ijking geschiedde
met drie katten en voldeed aan de eischen van Sluijters en Nijland.
Geen kat week meer dan 10 % van het gemiddelde af. en de ge-
middelde fout bedroeg 6.48 7o van 12.65; terwijl de toelaatbare
fout 9.4 % bedroeg.
In 1 gram poeder zaten 15.8 d. l. De ongeveer
tegelijkertijd verrichte ijking van het ongestabiliseerde poeder D 15°
oogst 1920, bepaalde de sterkte van dit poeder op Valor = 4.17
(11.1 dos. let. in 1 gram poeder) [2].

In dit geval was het met alcohol gestabiliseerde poeder dus
^12.4 7o sterker dan het gelijktijdig geijkte ongestabiliseerde poeder.

Het stond dus vast, dat het poeder D 15° oogst 1920. onder
invloed van alcoholdampen, in sterkte kon toenemen. Wel was in
het eene geval de toename niet zoo groot als in het tweede geval,
maar dit lag waarschijnlijk hieraan, dat de voorwaarden, waaronder
de stabilisatie plaats vond, in beide gevallen niet precies dezelfde waren.

Het was interessant na te gaan of ook de andere poeders van
oogst 1920, welke bij verschillende temperaturen waren gedroogd,
door bewerking met alcoholdampen een toename van hun sterkte
vertoonden.

Daarom werden monsters van de poeders, oogst 1920, gedroogd
bij 30°, 55°, 85°, door Dr. Meulenhoff met alcohol gestabiliseerd,
en deze poeders D 30 a. s., D 55 a.s.. D 85. a.s. volgens Hatcher\'s
methode geijkt.

Het poeder D 30 a.s. [81] bleek door stabiliseering met alcohol
eveneens in sterkte te zijn toegenomen. De dosis letalis per Kg. was
U.87 cc., de valor dus
6.3, of het aantal doses letales per gram

-ocr page 79-

poeder 16.8 d.1. De ijking was goed. de gemiddelde fout bedroeg
8.6%. terwijl de toelaatbare fout 9A% bedroeg.

Het ongeveer tegelijkertijd geijkte poeder D 30 vertoonde Jan. 1921
een valor van 4.35 i). De toename in sterkte door het behandelen
van het poeder, oogst 1920. bedroeg dus 44.8%.

Bevreemdend waren echter de uitkomsten van de met alcohol

gestabiliseerde poeders D 55 a. s. en D 85 a. s..

Het poeder D 55 a.s. werd 254M921 geijkt en vertoonde
[841 onder invloed van alcoholdampen een achteruitgang in sterkte.
Lewel de ijking op zichzelf zeer voldoende was. De gemiddelde
afwijking van een kat bedroeg n.1. slechts 5.2«^. erwi,l de toe-
laatbare afwijking 9.4% bedroeg. De dosis letahs P^r Kg. kat
bedroeg 22.92 cc. van het 0.5% infuus. De valor was dus 3^7
en het aantal doodelijke doses in 1 gram poeder bedroeg 8.7 d.1.
Het poeder was dus ten opzichte van het in Oct. geijkte onge-
stabiliseerde poeder 20% in sterkte achteruitgegaan.

De oorzaak van dezen achteruitgang was misschien te zoeken
in een fout bij het stabiliseeren. Daarom werd een nieuwe hoeveel-
heid van het poeder D 55°
met alcohol gestabiliseerd en dit poeder

D 55° a s. werd Maart 1921 op katten geijkt. De ijk.ng toonde
wederom aan. dat het poeder D 55° onder invloed van de be-
handeling met alcoholdamp niet in sterkte
was toegenomen^ De
doodelijke dosis bedroeg [85] 26.44 cc. de Vabr 2-75. en h
aantal doodelijke doses in 1 gram poeder was 7.58 d.1.. Ue ver

mindering in sterkte ten opzichte van het in Oct. geijkte ongestabih-

seerde poeder D 15 bedroeg dus ongeveer 30 O/« van 10 9_

Het poeder, oogst 1920 D 55° a.s. werd Febr. 1921 geijkt 82].
De ijking was zeer slecht. De gemiddelde afwijking bedroeg 21 /o-

D toelaatbare gemiddelde afwijking is 11.5 o/«. Twee katten weken

meer dan 20%. een meer dan 28% af. De valor bedroeg 3.9 o/j.
Daar deze ijking slecht was en toentertijd de nu gevolgde regels

nog niet waren opgesteld, werd niet doorgegaan met dezelfde ijking

tot de gemiddelde afwijking binnen 6.67 1) vie. maar werd
9 April 1921 een nieuwe ijking verricht. De dosis letahs per Kg.
kat Ldroeg 19.47% cc. van het 0.5% infuus, met uitschakehng
Lhter van 1 kat. welke meer dan 20% afweek, werd de dosis
letahs 17.53 cc. per Kg. kat. De sterkte is. met uitschakehng be-

waren valor van het poeder D 30 werd het gemiddelde van de
ijjg roet 1920 en Jan. 1921 genomen [1 en 21. Dan is de valor eehter nog
minder dan 4.35. dus de toename des te grooter.

-ocr page 80-

rekend, Valor 4.25, of in 1 cc. zitten 11 dos. let. De ijking is ook
niet zeer mooi en voldoet niet geheel aan de nu opgestelde eischen.

Het poeder D 85° a. s. is echter, hoe men de ijking beschouwt,
niet in sterkte toegenomen, daar de iets vroeger verrichte ijking
van het ongestabiliseerde poeder de sterkte van dit poeder op
Valor 4.4 bepaalde [6].

Bij nadere beschouwing van de valores van de bij verschillende
temperaturen gedroogde en daarna met alcohol gestabiliseerde
poeders, blijkt, dat in enkele gevallen een vermeerdering van de
sterkte tot stand was gekomen, en wel van die poeders, welke bij
een temperatuur van 15° en 30° waren gedroogd, terwijl de bij
een hoogere temperatuur gedroogde poeders geen vermeerdering
van de sterkte vertoonden. Dit verschijnsel doet ons drie vragen
stellen: 1°. wat is de oorzaak van de vermeerdering in sterkte
door alcoholbehandeling; 2°. waarom geschiedt het bij de bij
lagere temperatuur gedroogde poeders wel, bij de bij hoogere tem-
peratuur gedroogde poeders niet; 3°. is het te verwachten, dat
bij de bereiding van tincturen, of andere alcoholische preparaten
uit het digitalispoeder zich hetzelfde verschijnsel voordoet?

De oorzaak, dat een met alcohol behandeld digitalispoeder meer
actieve glucosiden oplevert dan een normaal poeder, kan gezocht
worden in een chemische verandering van tevoren onwerkzame
of minder werkzame glucosiden. Het vraagstuk, welke glucosiden
hiervoor in aanmerking komen, zou men kunnen trachten op te
lossen, door de extractie van Straub toe te passen van het onge-
stabiliseerde en het met alcohol gestabiliseerde poeder. In de nu
te vermelden proeven is deze weg gevolgd.

Allereerst werd van het poeder D 20°, oogst 1920, op de volgende,
eveneens in Sluijters\' dissertatie gevolgde manier, geextraheerd:
4 April 1920 werden 10 gram pulv. fol. dig. D 30°, oogst 1920,
ongestabiliseerd met 250 cc. water, gedurende 6 uur, bij kamer-
temperatuur, in de schudmachine geschud. Daarna werd de massa
gecentrifugeerd. Na het centrifugeeren bleek de inhoud van het
centrifugeerbuisje uit drie lagen te bestaan, n.l. 1°. een bezonken
laag shb, 2°. een laag extractie-vloeistof, 3°. een laag deeltjes, die
bovenin de vloeistof zweefden. De inhoud werd gefiltreerd door
glaswol. De helder donkerbruine waterfractie reageerde neutraal
t.o.v. lakmoes en werd bedeeld met 1 cc. 10% dinatrium phosphaat
om het zuur worden tegen te gaan (zie diss. Sluijters). De fractie
Straub l.c.

-ocr page 81-

werd in een kookflesch. met kurk gesloten, weggezet in een bak
met ijs in de ijskast. Het slib en het glaswol. waarop zich de
bovenste laag had vastgelegd, werd met water uitgeschud, gecen-
trifugeerd. nogmaals met water uitgeschud, en wederom gecentrifugeerd.
Het water werd boven glaswol afgefiltreerd.

Het glaswol. waaraan zich een kleine hoeveelheid poeder had
gehecht, werd tezamen met het slib gewogen. De massa woog
46 gram. waarin dus 10 gram oorspronkelijk digitalispoeder zaten
cn ±36 cc. water. Deze massa werd met 130 cc.
96% alcohol
84 cc. water vermengd, zoodat de 10 gram poeder met 250 cc.
50 % alcohol werden uitgetrokken. De extractie geschiedde in een
„Rückflusskühler" bij 40° op een waterbad gedurende een nacht.
Den volgenden dag. (na 15 uur extractie), werd het alcoholische
extract gecentrifugeerd. Er werden 199 cc. heldere vloeistof terug-
gewonnen. Na herhaald centrifugeeren van het slib werd nog 1 cc.
vloeistof verkregen, zoodat totaal 200 cc. alcoholische vloeistof
werd teruggewonnen, waarin dus de producten van 8 gram digitalis-
poeder zaten.

Het alcoholische extract werd in een distilleerkolf gedaan, en
onder koolzuur doorpareling, in vacuo, werd de alcohol afgedistilleerd,
tot er ± 50 cc. vloeistof overbleef. De koolzuur-doorpareling ge-
schiedde om eventueele oxydatie uit te sluiten. Na verdrijving van
den alcohol werd de resteerende hoeveelheid vloeistof met water
aangevuld tot 80 cc., welke dus het alcoholische extract uit 8 gram
poeder vertegenwoordigden.

Op deze manier werden dus verkregen:

1». een waterfractie, waarvan de concentratie 4 % bedroeg.

2". een alcoholfractie.....

Deze beide vloeistoffen werden geijkt op katten, nadat ze eerst
op de volgende manier waren toebereid:

10. van de waterfractie werden 25.cc. met water aangevuld tot
200 cc., zoodat de conc. bedroeg waarna er 1.8 gram keuken-

zout aan toegevoegd werd;

20. van de alcoholische fractie werden 50 cc. met water verdund

tot 200 cc., zoodat de concentratie bedroeg 2^/0%. Ook hieraan
werden 1.8 gram NaCl
toegevoegd, ter verkrijging van de isotonie.

Allereerst werd geijkt het poeder D 30 zonder stabilisatie, oogst
1920.
[86, 87].

Voor de ijking van de waterfractie werden 3 katten gebruikt.
De gemiddelde dosis letalis bedroeg 21.40 cc. De ijking voldeed

-ocr page 82-

aan de eischen van Nijland. De gemiddelde afwijking van een kat
was 6.3%, De toelaatbare afwijking 6.67 ^(n—1) bedroeg 9.4%.
Daar 200 cc. der waterfractie dus de in water oplosbare glucosiden
van 1 gram poeder bevatten, zaten in 1 gram van het poeder
dus 9.345 d. 1., van in water oplosbare actieve glucosiden.

De ijking van de alcoholische fractie leerde, dat de dosis letalis
van de 2Vg % oplossing dus 22.40 cc. bedroeg, zoodat in 1 gram
van het poeder 1.787 d. I. aan met alcohol te extraheeren bestan-
deden zat. De ijking voldeed aan de eischen van Nijland, zooals
uit de tabel is af te leiden.

Met de extractie volgens Straub werden dus uit 1 gram poeder
totaal 11.132 d. 1. gehaald. Wanneer men deze cijfers vergelijkt
met de doses letales, welke men door infundeering van het poeder
D 30, oogst 1920, verkrijgt, blijkt het onderscheid slechts zeer
gering te zijn. In 1 gram poeder zitten:

a. Va O/o infuus D 30, ijking Jan. 1921. [3] . . . . 11.606 d. 1.

b. Vj o/o infuus D 30, som van alle ijkingen [3 en 4]. 10.846 d. 1.

c. Straub-extract waterfractie 9.345 d. I. / 11.132 d.1.

alcoholfractie 1.787 d. 1. ^

Hieruit volgt dus:

1". dat door infundeering evenveel actieve glucosiden uit het
digitalispoeder worden gehaald als door de Straub-extractie;

2°. dat de verhouding van de in water opgeloste bestanddeelen
tot die, na voorafgaande waterextractie, nog in alcohol oplosbare
bestanddeelen bedraagt 9.345: 1.787.

Op dezelfde manier werd van het poeder D 30°, oogst 1920 a. s.,
een extractie volgens Straub gemaakt. Opmerkelijk was, dat de
kleur van de alcoholfractie van het gestabiliseerde poeder rood-
bruin, die van het ongestabiliseerde poeder groen was, waarschijn-
lijk door verandering van het chlorophyll, onder invloed van
alcoholdampen.

De ijking van ?le waterfractie van poeder D 30, a. s. [88] was
niet zeer fraai te noemen. Na de eerste drie ijkingen bleken 2
katten meer dan 20
o/q af te wijken. Daarom werden nog twee
ijkingen verricht. De gemiddelde afwijking van deze vijf ijkingen
bedroeg 15.5 O/g, terwijl de toelaatbare grens 13.3 o/
q bedroeg. Daar
toen de eischen van Nijland nog niet scherp gedefinieerd waren,
Werd deze ijking voldoende geacht. Zonder uitschakeling bedroeg
de d. 1. van het Vg % extract 14.5 cc., met uitschakeling van kat

-ocr page 83-

1 en kat 2 14.08 cc. per Kg. Het onderscheid is dus niet zeer
groot. Omgerekend in het aantal doodelijke dosen, dat in 1 gram
poeder zit, bedraagt dit getal
14.209 met uitschakeling, of 13.755
zonder uitschakeling van de katten, die meer dan 20 % afwijken.
Er blijkt dus een zeer sterke vermeerdering van de in waterop-
losbare actieve glucosiden onder invloed van de alcohol stabilisatie
tot stand te komen.

De ijking van de alcoholfractie van het met alcohol gestabili-
seerde poeder D 30 oogst 1920, voldeed wel aan de eischen van
Nijland. De gemiddelde afwijking van 1 kat bedroeg 4 de toe-
laatbare gemiddelde afwijking was 9.4 % [89]. De dosis letahs van
het 2 Va^/o alcoholisch extract bedroeg 17.097 cc., van het 7« %
extract zou zij dus
85.48 cc. per kilo kat hebben bedragen. In
1 cc. van het poeder zaten dus
2.339 d. 1. De som van waterfractie
en alcoholfractie van het poeder D 30. a.s. oogst 1920, bedroeg
dus voor 1 gram
16,597 d. 1. als men de waterfractie met uit-
schakeling berekent, en
16.148 d. 1. als men de waterfractie zonder
uitschakehng berekent.

Een overzicht over de sterkte van het poeder D 30. zonder en
met alcoholstabilisatie, zij hier gegeven:

In 1 gram van het poeder oogst 1920 D 30 zaten:
Infuuspoeder D 30° Jan. 1921 ...... 11.606 d.1.

10.846

9.345
1.787

14.204
2.393
13.755
2.393

11.132
16.848
16.597

16.148

D 30° (alle proeven) .
Straub-extractie D 30° waterfractie .

alcoholfractie

Infuuspoeder D 30° a. s.....

Straub-extractie D 30° a. s. waterfractie
(met uitschakeling) alcoholfractie

Straub-extractie D 30° a. s. waterfractie
(zonder uitschakeling) alcoholfractie
Door stabilisatie met alcohol bleek dus het Straub-extract van het
poeder met 5.016 d. 1. (zonder uitschakeling) te zijn toegenomen,
dit is 45 %.

De waterfractie was met 4.410 d. 1. toegenomen, dus met ± 48 %.
De alcoholfractie was met 6 d. 1. toegenomen, dus met ± 33
Straubextractie van het poeder D 15 en D 15 a.s., oogst 1920.
Op dezelfde manier als voor het poeder D 30, werd van het
poeder D 15 cc. en D 15 a. s. de waterfractie en alcoholfractie
gemaakt. Daar de voorraad poeder echter gering was, kon met
alcoholische fracties slechts een beperkt aantal ijkingen worden verricht.

-ocr page 84-

De ijking van de waterfractie van het ongestabiliseerde poeder D15°
was niet zeer fraai. Aan de eischen van Nijland, zooals ze thans
zijn gesteld, voldoet de proef niet. Toch is de uitkomst nog be-
trouwbaar, zooals later zal blijken.

Twee katten weken meer dan 20 7o af. Werden deze beide
uitgeschakeld, dan was het aantal doses letales, dat uit 1 gram poeder
door waterextractie was te halen 9.809 d. 1.. Zonder uitschakeling
bedroeg dit getal 9.866 d. 1., zoodat het weer weinig verschil uit-
maakt of men uitschakelt of niet.

Voor de ijking van de alcoholfractie van het ongestabiliseerde
poeder D 15° was de hoeveelheid vloeistof te gering. Slechts één
kat kon worden gebruikt. De dosis letalis van het 2% extract
bedroeg 31.00 cc. per kilo kat, of in 1 gram poeder zaten 1.29 d.1..

Wanneer wij de waarden 9.866 en 1.29 samentellen, zien wij.
dat in 1 gram poeder 11.099 d.1. zitten. In Jan. 1921 was gevonden, dat
de dos. let., door infundeering uit 1 gram poeder getrokken, 11.117 d. 1.
bedroeg, terwijl dit bedrag voor het Va % infuus in Oct. 11.025
was. Daar de waarden dus overeenstemmen, en bij de ijking van
poeder D 30° gebleken is, dat ze bij een goede bepaling eveneens
overeenstemmen, volgt hieruit, dat ook deze bepaling, hoewel niet
volkomen aan de eischen van Nijland beantwoordend, toch voldoende
betrouwbaar is om te vergelijken met de andere getallen, welke men,
bij de ijking van het met alcohol gestabiliseerde poeder zal vinden.

De ijking van de waterfractie van het poeder D 15°, oogst
1920, a.s.
[zie 92] leverde de volgende resultaten: in het geheel
werden 3 katten gebruikt, waarvan de gemiddelde dosis letalis
van de 0.5% oplossing 15.61 cc. bedroeg. Uit 1 gram poeder
Werden dus door waterextractie 12.812 d.1. gehaald. Er was dus een
duidelijke toename van de sterkte van het waterig extract van het
met alcohol gestabiliseerde poeder t.o.v. het waterig extract van
het ongestabiliseerde poeder te constateeren. De ijking was vol-
komen aan de scherp gedefinieerde eischen van Nijland beant-
woordend. De gemiddelde afwijking bedroeg 4.5 %. de toelaatbare
afwijking was 9.4 %.

Voor de volledige ijking van het alcoholische extract van het met
alcohol gestabiliseerde poeder D 15° a.s. was te weinig vloeistof
aanwezig, zoodat slechts twee bepalingen konden worden gedaan.
Het bleek uit deze twee bepalingen, dat de gemiddelde dosis letalis
van het 2Vs% alcoholisch extract 28.10 cc. per Kg. kat bedraagt,
zoodat in het extract uit 1 gram poeder 1.432 d.1. zitten.

-ocr page 85-

In het alcoholisch en waterig extract uit 1 gram poeder zitten
samen H 235 d. L. De duidelijke toename in sterkte van dit poeder
door het behandelen met dampen van alcohol berust dus voor-
namelijk op een vermeerdering van de activiteit van de waterige

Het volgende overzicht geeft een duidelijk inzicht in de met het

poeder 15° voor en na stabilisatie met alcohol bereikte resultaten.

In 1 gram van het poeder D 15° zitten: ,, ^ 1

a. volgens het V« % infuus (Oct. 1920)..... \'nv

„ 1/,0/q „ (Jan. 1921).......

Gemiddelde van de bepalingen van Oct. en Jan. . 11.071 „

waterfractie....... 9.809 d.1. j ^^^ ^ 099 „

alcoholfractie......1-290 .. 1

In 1 gram van het poeder D 15° a.s. zitten:

c. volgens het infuus........ \\ \' \' " "

(i. waterfractie.......12.812 d.1. ^^^ 14 335 „

alcoholfractie......." \'

Hieruit blijkt dus wederom 1°. dat door infundeermg of door
extractie volgens Straub een gelijk aantal actieve glucosiden uit
het digitalispoeder zijn te verkrijgen. 2°. dat na voorafgaande
waterige extractie slechts 10 o/« van het aantal aanwezige gluco-
siden met alcohol uit digitalispoeders zijn te halen. 3°. dat door
stabiliseering met alcohol een toename van de activiteit van een
digitalispoeder kan worden verkregen. 4°.
dat deze toename hoofd-
zakelijk berust op een vermeerdering van de activiteit van de m
water oplosbare bestanddeelen van het digitalisblad.

Extractie volgens Straub van het poeder, oogst 1920 D 55 cn
D
55° a.5. Daar de ijking van het met alcohol gestabiliseerde poeder
geen vermeerdering in sterkte vertoonde tegenover het ongestabi-
liseerde poeder, was het van belang ook hiervan den invloed van
het stabihseeren op de activiteit van de waterige en alcoholische
fractie van dit poeder na te gaan. 28 April 1921 werd het waterig
extract van het ongestabiliseerde poeder gemaakt op de boven
beschreven wijze, en 29 April 1921 werd de ijking van de water-
fractie verricht [94]. De ijking was goed, de gemiddelde afwijkmg
van een kat was 2.5 %. terwijl de toelaatbare afwijking voor drie
bepalingen 9.4% bedraagt. De dosis letalis van het \'/,% extract
bedroeg 23.47 cc. Dus uit 1 gram van het poeder werden door de
waterige extractie volgens Straub 5.52i d.i gehaald. 30 April 1921
had de ijking van de alcoholfractie plaats, na de bovengeschreven

-ocr page 86-

voorbereiding. De ijking voldeed aan de eischen van Nijland, de
gemiddelde afwijking was 11.05%, terwijl de toelaatbare afwijking
voor 4 bepalingen 11.5% bedraagt. De dosis letalis van de 2 Vs %
alcohohsche fractie bedroeg 17.17 cc. per Kg. kat, of door de
alcohol werd na voorafgaande waterige extractie nog 2.3 d.1. uit
1 gram poeder gehaald.

Totaal werden met Straub-extractie uit het poeder D 15, 10.821
d. 1. geextraheerd. Eveneens werd een Straub-extractie gemaakt
van het poeder D 55°, oogst 1920 a. s. [96]. De ijking van het
waterig extract voldeed aan de eischen van Nijland. De gemiddelde
afwijking bedroeg 5.5 %, terwijl de toelaatbare afwijking 9.4 %
was. De sterkte van het Va % extract was gering, de dosis letalis
bedroeg 26.84 cc. Uit 1 gram van het poeder werden dus door
waterextractie 7.451 d.1. verkregen. De ijking van het alcoholisch
extract [97] voldeed eveneens aan de eischen van Nijland, de ge-
middelde afwijking bedroeg 3,06%, terwijl de toelaatbare gemid-
delde afwijking bedroeg 9.4 %. De dosis letalis van het 2Vs %
extract was 16.02 cc. per Kg., zoodat door alcohol, nadat het poeder
tevoren met water was geëxtraheerd, nog 2.497 d. 1. werd verkregen.
Totaliter werden dus door Straub-extractie uit het poeder D 55 a. s.
9.9486 d. 1. verkregen.

Het volgende overzicht geeft een beeld van de uitkomsten van
de bepalingen van het gehalte aan actieve glucosiden in het poeder,
oogst 1920 D 55 en D 55 a. s.

In 1 gram van het poeder D 55 zaten blijkens ijking van:

a. Vs % infuus............. 10.940 d. 1.

b. de extractie van Straub 1°. waterfractie 8.521

2», alcoholfractie 2.3 ^

De alcoholfractie bevatte 21.2% van de totaal aanwezige ac-
tieve stoffen.

In 1 gram van het poeder D 55 a. s. zaten blijkens ijking van:

a. het Va 7o Infuus (\'jking I)......... 8.729 d. 1.

b. het Vs % infuus (ijking II)........ 7.584 d. 1.

c. de extractie van Straub 1°. waterfractie 7.451 ^ qq4R a i

2°. alcoholfractie 2.497 S

De alcoholfractie bevat 25 % van het totaal aantal actieve stoffen.
Uit bovenstaand overzicht volgt dus:

1°. dat door infundeering wederom evenveel actieve glucosiden uit

-ocr page 87-

het digitalispoeder worden gehaald, als door extractie volgens Straub;

2". dat in dit geval de stabiliseering met alcohol geen ver-
meerdering in sterkte van het poeder gaf;

3". dat verreweg het grootste gedeelte van de actieve stoffen
door de water-extractie wordt uitgetrokken.

Het is niet duidelijk, waarom een poeder, dat bij 55° wordt
gedroogd en daarna wordt gestabiliseerd, niet in sterkte toeneemt,
terwijl een bij 30° gedroogd poeder dit wel doet.

Uit de bepaüng met het waterig en alcohohsch extract volgens
Straub uit het gestabiliseerde en ongestabiliseerde poeder volgt,
dat de grootste toename in sterkte moet gezocht worden in de
waterfractie. Het was nu interessant om na te gaan, in welk ge-
deelte van de waterfractie die vermeerdering moest worden
gezocht.

Daarom werd van het koudwater-extract van het gestabihseerde
en ongestabiliseerde poeder D 15°. de gitaline-fractie door uitschud-
den met chloroform afgescheiden en de resteerende, en de CHClg
fractie op katten geijkt. Het onderzoek werd in Juni 1921 verricht.

Bepaling van de gitaline en digitaleine-fractie van het poeder D 15°
zending Juni 1921.

16 Juni 1921.4.762 gram poeder D 15°. werden met 118.2 cc.water bedeelden
gedurende 6 uur van 9 u. 45 v.m. tot 3 u. 45 n.m. in de schudmachine geschud.
92 cc. waterextract werden na centrifugeeren gewonnen. • Deze 92 cc. werden met
VsXde hoeveelheid aan chloroform uitgeschud. Deze bewerking werd nogmaals
en nogmaals herhaald. Er vormde zich een sterke emulsie. Het waterachtig extract
met de emulsie werd een nacht bewaard en daarna door centrifugeeren gescheiden.
Het waterig extract werd op een waterbad van 30° in vacuo behandeld, tot de chloro-
form dampen verdwenen waren. Teruggewonnen werden 92 cc. van het 4% ex-
tract. Hiervan werden nu 50 cc. met 150 cc. water verdund, waarna 1.8 gr. NaCl
ter verkrijging van de Isotonle werden toegevoegd, zoodat een 1 % oplossing
werd verkregen.

De chloroform-fractle werd voorloopig bewaard en 12 Juli 1921 In een ronde
kolf op een waterbad van 40° gezet en In vacuo uitgedampt. De flesch waarin
de fractie bewaard was, werd met 10 cc. water uitgespoeld, en deze hoeveelheid
werd bij de chloroform-fractle gedaan. Nadat alle chloroform was verdampt, werd
de rest, die licht rose was gekleurd, opgelost In 92 cc. water. Van deze oplos-
sing werden 50 cc. genomen. Deze werden verdund met 150 cc. water en met
1.8 gram keukenzout Isotonlsch gemaakt. Totaal hebben wij dus weer 200 cc. van
een 1 o/o extract verkregen.

De ijking van het waterige extract, dus van de digitaleine-fractie,
had plaats 17 Juni 1921 [105]. Voor de ijking waren noodig 4 katten.
De ijking voldeed met een gemiddelde afwijking van 11.3% nog

-ocr page 88-

juist aan de eischen van Nijland. De dosis letalis per Kg. kat be-
droeg 22.53 cc. gemiddeld van een 1 7o extract. Dus in 1 cc. van
een 100 7o digitaleine-fractie zitten 4.438 d.1..

De ijking van de gitaline-fractie had plaats 12 Juli 1921. De
ijking voldeed niet geheel aan de eischen van Nijland. De gemiddelde
afwijking bedroeg 16.7%, de toelaatbare afwijking bedroeg 11.5 %.
De gemiddelde dosis letahs van het 1 extract bedroeg 26.33 cc.,
zoodat in
één cc. van een 100 % gitaline-fractie 3.79 d. l. zaten.

De som van de gitaline en digitaleine-fractie in 1 gram poeder
kwam dus overeen met 8.228 d. l.

Wanneer men bij de ijking van de gitaline-fractie echter die
kat, welke meer dan 20% afwijkt, uitschakelt, wordt het gemid-
delde 24.35 cc. en kan men uit 1 gram poeder dus een gitaline-fractie
bereiden van 4.107 d.1. Dan wordt de som van de dos. let., die
men door water-extractie, met daaropvolgende CHClj extractie kan
verkrijgen uit 1 gram poeder, 8.545 d.1.

De bereiding van de gitaline en digitaleine-fractie van het poeder
D 15° oogst 1920 met alcohol gestabiliseerd.

De bereiding van de fracties geschiedde op dezelfde wijze, als
bij het ongestabiliseerde poeder.

De ijking van de digitaleine fractie geschiedde 17 Juni 1921 [106].
De ijking was voldoende beantwoordend aan de grenzen van Nijland.
De gemiddelde afwijking bedroeg 10.4 7o-De toelaatbare afwijking
is voor vier bepalingen 11.5%. De dosis letalis van het 1%
extract bedroeg gemiddeld per Kg. kat 11.095 cc. De digitaleine-
extractie haalde dus uit 1 gram poeder 9.013 d. 1., dus bijna het
dubbele van de waarde, welke de digitaleine extractie uit het on-
gestabiliseerde poeder haalt.

De ijking van de chloroform fractie, de gitaline fractie, geschiedde
12 Juli 1921. Het bleek, dat de ijking [108] nog niet volkomen
aan de nu vastgestelde, toen nog niet zeker bepaalde, grenzen van
Nijland voldeed. De gemiddelde afwijking bedroeg 13.6%, terwijl
de toelaatbare afwijking voor 4 katten 11.5% bedraagt. Het ver-
schil is niet zeer groot. Er was een kat bij, welke meer dan 20 %
afweek.
Zonder uitschakeling van deze kat bedraagt de gemiddelde
dosis letalis per Kg. kat 21.37 cc. van het 1 % extract, overeen-
komende met een gehalte aan gitaline van 4.68 d. 1. in 1 gram
poeder.
Met uitschakeling van de 20% afwijkende kat wordt de
gemiddelde dosis letalis van het 1 % extract 23.29 cc. Dan zou
het gehalte aan gitaline in 1 gram poeder overeenkomen met 4.294 d.1.

-ocr page 89-

De som van de gitaline en digitaleine fractie in 1 gram poeder
D 15, met alcohol gestabiliseerd, bedraagt dus zonder eenige
uitschakeUng 13.693 d. 1. (met uitschakeling 13.307 d. 1.).

Om na te gaan of het poeder D 15° a. s. ook voor de infuus-
bereiding in Juni 1921 even sterk was gebleven als bij de 1ste
ijking. werd nog een ijking van het V2 7o verricht. Door

gebrek aan poeder kon slechts één bepaling worden gedaan, welke
echter een aanwijzing gaf. dat het poeder niet in sterkte was ver-
anderd [104]. De dosis letaUs van het V2 % inf""» bedroeg 14.41 cc.
Dus in 1 gram van het poeder zaten 13.88 d.i.

De tot nu besproken gegevens over den invloed van het behan-
delen met alcoholdampen op de sterkte van digitalisbladeren zijn
verzameld met het poeder, oogst 1920. De vraag deed zich voor
of ook andere poeders eenzelfde vermeerdering in sterkte ver-
toonden. Daartoe werd allereerst gekozen het poeder van Caesar
en Loretz. oogst 1909, dat volgens het etiket den Valor 4 ver-
toonde en waarvan door Den Besten en De Lind van Wijngaarden
in 1918 werd aangetoond, dat de dosis letalis van het Vs % infuus
18.75 cc. bedroeg. Een gedeelte van dit poeder werd door Dr.
Meulenhoff gestabiliseerd, en met dit poeder werd 11 Febr. 1921
een ijking verricht. De ijking was bijzonder goed. De gemiddelde
afwijking bedroeg 2.1 %, terwijl de toelaatbare gemiddelde afwijking
9.4 0/0 bedroeg. De dosis letalis van het 0.5 % infuus bedroeg
12.74 cc. De valor was 5.9. of in 1 gram poeder zaten 15.6 d.i.

Een duidelijk overzicht van de tot nu toe verkregen resultaten
verkrijgt men door de volgende tabel X nader te beschouwen:

In tabel X komt duidelijk aan het licht:

lo. dat onder bepaalde omstandigheden door het behandelen van
digitalispoeder met alcoholdampen een vermeerdering in de sterkte
van het poeder kan worden verkregen:

2». dat deze vermeerdering, zoo niet uitsluitend, dan toch vooral
bij die poeders wordt verkregen, welke bij een temperatuur beneden

55° zijn gedroogd;

30. dat deze vermeerdering vooral optreedt door een toeneming
van de stoffen, welke met water, volgens de methode van Straub,
uit het blad kunnen worden gehaald;

4». dat meer speciaal de vermeerdering moet worden gezocht

\') I.e.

-ocr page 90-

TABEL X.

STRAUBEXTRACT

Poeder

Infuus
d. 1.

Waterfractie

Alcohol-
fractie

Waterfractic
1

digitaleine
d. 1.

gitaline
d. 1.

dig.
git. d. 1.

d. 1.

alcoholactie
d. 1.

D 15°

11.071

4.738

3.8

9.809
8.238

1.290

11.099

D 15 a.s.

15.810

9.013

4.3

12.812
13.313

1.423

14.235

D 30

10.846

-

9.345

1.787

11.132

D 30 a. s.

16.848

14.204

2.393

16.597

D 55

10.940

8.521

2.3

10.821

D 55 a. s.

8.729

7.451

2.497

9.948

Caesar 6 Lor.
..1909"

10.66

--

Caesar & Lor.
..1909" a.s.

15.6

-

-

\'n dat gedeelte, dat overeenkomt met de digitaleïnefractie, welke
\'n het waterig Straubextract voorkomt;

5°. dat in de alcoholfractie van de extractie-methode van Straub
minder glucosiden zitten dan tot nu toe werd aangenomen (zooals
ook Sluijters vond);

6®. dat bij de niet gestabiliseerde poeders een ongeveer gelijk aantal
actieve glucosiden zitten in de gitaline-fractic cn in de digitaleïne-
fractie ;

7®. dat bij de ufel gestabiliseerde poeders ongeveer tweemaal zooveel
glucosiden in de digitaleïne fractie ais in de gitaline fractie zitten;

8®. dat èn door infundeering èn door Straub-extractie een ongeveer
gelijk aantal actieve glucosiden uit het digitalisblad kunnen worden
getrokken, waardoor het door Sluijters gevonden verschijnsel be-
vestigd wordt.

Het zooeven omschreven verschijnsel van de verandering van
lx.

-ocr page 91-

de sterkte van \'het digitaUspoeder deed verschillende vragen te
voorschijn komen: 1is deze vermeerdering een constante; T. onder
welke voorwaarden treedt zij op: 3°, is door simpele extractie van
het digitalisblad met alcohol ook een vermeerdering van de actieve
stofFen in dit extract te verwachten, of m.a.w. haalt een tinctuur
meer actieve stoflFen uit het digitalisblad, dan het infuus; 4". wordt
door de
Soxhlet-extractie van het gewone poeder met alcohol
een zeer sterk preparaat verkregen, zooals Heffer beweert: 5". hoe
verhouden zich de poeders van Caesar ö Loretz ten opzichte van

de stabiliseering met alcohol.

Allereerst dient vraag 1: of deze vermeerdering der sterkte door
alcoholdampen een constante is, beantwoord te worden. Uit de
tabel (X) en uit het hierboven besprokene volgt reeds, dat dit
niet zoo is. Het poeder, dat bij 55° was gedroogd en daarna met
alcohol gestabiliseerd, vertoonde deze vermeerdering niet. Evenmin
het poeder, dat bij 85° was gedroogd.

De temperatuur schijnt dus een grooten invloed te hebben op het
tot stand komen van het verschijnsel. Als bewijs temeer hiervoor
dient een ijking van het poeder Caesar 6 Loretz, „Poeder B", het

sterke poeder dus.

Het gehalte aan doses letales in 1 gram van dit poeder bedroeg
blijkens 19 bepalingen 12.4 [54a] doses letales. Werd dit poeder
met alcohol
gestabiliseerd, dan was het aantal der doses letales in
1 gram poeder [59] 14.6 d. l. Door stabilisatie met alcohol was
het poeder dus 18% in sterkte toegenomen. Over de juistheid
van dit cijfer zal later bij de bespreking van het Soxhlet-extract
nog gesproken worden. Wanneer dit poeder van Caesar ö Loretz
bij 80° nog eens opnieuw was gedroogd, bleken de doses letales
in 1 gram van het poeder 11.3 te bedragen [58]. Het poeder was
dus door de verhitting op hoogere temperatuur 9.1 % in sterkte
achteruitgegaan. Werd dit poeder nu met alcohol gestabiliseerd,
dan bleek de sterkte van 1 gram van het gestabiliseerde poeder
[60] 12.1 d.1. te bedragen. Het poeder bleek dus ten opzichte
van de
oorspronkelijke sterkte van het ongestabiliseerde poeder
2.4% van 12.4 te zijn afgenomen en ten opzichte van de sterkte
van het bij 80° nagedroogde poeder 7.1 % van 11.3 te zijn toe-
genomen. Het verschil ten opzichte van het met alcohol gestabi-
liseerde, normale poeder, dat in 1 gram 14.6 doses letales bevatte,
was 17.1 %. Hieruit volgt dus. dat de bij hoogere temperaturen

-ocr page 92-

gedroogde poeders geen duidelijke vermeerdering in sterkte door
behandeling met alcoholdampen vertoonden.

De invloed van de temperatuur is echter niet in alle gevallen
even duidelijk.

Dr. Meulenhoff maakte van het reeds besproken digitalispoeder,
oogst 1920 D 15, waarvan de sterkte 11.0 d.1. bedroeg, twee
preparaten. Het eene preparaat werd eerst met alcoholdamp ge-
stabiliseerd en daarna gedroogd bij 85 graden. Het tweede preparaat
werd eerst op 85° verhit en dan met alcoholdamp gestabiliseerd.

De doodelijke dosis van het 0.5 % infuus van het met alcohol
gestabiliseerde en daarna op 85° nagedroogde preparaat bedroeg
11.3 cc. per Kg. kat. Dus in 1 gram poeder zaten 17.5 d. 1., of de
valor van het poeder was 6.6.

De doodelijke dosis van het 0.5 7o infuus van het eerst op 85°
verhitte en daarna met alcohol gestabiliseerde poeder bedroeg 12.12 cc.
per Kg. kat. (In 1 gram poeder 16.5 d.1.: valor 6.2).

Hoewel dit poeder een weinig zwakker werd bevonden dan het
voorgaande, is dit toch een duidelijk bewijs, dat een poeder door
behandeling met alcoholdampen in sterkte kan toenemen, en een
even duidelijk bewijs, dat de invloed van de temperatuur nog lang
niet vast staat.

Een der voorwaarden, welke mede een rol zouden kunnen spelen
in het al of niet sterker worden van het poeder onder invloed van
alcoholdampen, zou kunnen gezocht worden in den duur der sta-
bilisatie. Terwijl de bovenvermelde poeders gedurende twee uur
aan alcoholdampen waren blootgesteld, maakte Dr. Meulenhoff
eveneens een preparaat van het poeder D 15°, oogst 1920, dat
slechts een half uur gestabiliseerd was. De ijking van dit poeder
had plaats 15 Juh 1921. De dos. let. van het 0.5 % infuus bedroeg
11.39 cc. [H9]. In 1 gram poeder waren dus 17.55 d. 1. (valor 6.58).
De duur van de stabilisatie had dus in dit geval geen duidelijken
invloed, het poeder was toch sterker geworden, en de sterkte kwam
overeen met die van de zooeven besproken, aan hooge temperatuur
blootgestelde poeders.

Tevens werd nagegaan, of men door behandeling met alcohol
als vloeistof een vermeerdering in sterkte kon verkrijgen. Daartoe
bereidde Dr. Meulenhoff een preparaat van D 15, dat op deze
manier was behandeld. De ijking van dit preparaat [150] leerde,
dat de dos. let. van het 0.5 % infuus 14.32 cc. bedroeg. In 1 gram
poeder waren dus 13.9 d.1. aanwezig (valor 5.24). De vermeerde-

-ocr page 93-

ring was niet zoo groot, als bij de met alcoholdamp behandelde
poeders, toch was zij duidelijk aanwezig.

Reeds is vermeld, dat ook bij andere poeders dan die van den
oogst 1920 de invloed van alcoholdampen op de sterkte van di-
gitalisbladeren was nagegaan, o. a. van het poeder Caesar ö Loretz
1909 en van het poeder C. 6 L. „het Poeder B", welke beide
een duidelijke vermeerdering in sterkte vertoonden. Onder-
zocht werden bovendien de poeders van den oogst 1921 en de
poeders Z. en S., welke Dr. MeulenhofF toevallig in voorraad had,
en het „standaardpoeder".

Het poeder S. [70]: In 1 gr. van het poeder zaten 15.5 d. 1.
(valor 5.83). Nadat het met alcohol was gestabiliseerd [71], bleken
in 1 gram van het poeder 14.8 d.1. (valor 5.4) te zitten. Door
den invloed van alcoholdamp was het poeder zeker niet sterker
geworden, eerder was de sterkte 7.45 7o verminderd, wat natuurlijk
op een proefFout kan berusten, daar het onderscheid gering is.

Het poeder Z. [72]: de ijking van dit poeder leverde eenige
moeilijkheden op, doordat de tweede kat een nog al groote af-
wijking vertoonde. In het geheel werden 8 proeven verricht, waar-
van 4 met het 0.5% infuus en 4 met het 0.25 % infuus, gemaakt
door gelijke deelen van het 0.5 % infuus met gelijke deelen water
te verdunnen. De gemiddelde dos. let. bedroeg 10.45 cc. Dus in
1 gram poeder zaten 19.2 d.1. (valor 7.18).

Na stabilisatie met alcoholdamp bedroeg de gemiddelde dos. let.
van het 0.5% infuus 10.45 [73] of de sterkte van het poeder 19.1 d. 1.
per gram (valor 7.1). Het poeder was dus voor en na stabilisatie
even sterk gebleven.

Uit de ijking van de poeders Z. en S., voor en na stabilisatie
met alcohol, blijkt dus, dat niet alle poeders door alcoholdamp
worden versterkt. De factoren, welke een invloed kunnen uitoefenen
zijn nog onbekend. Van de poeders Caesar 6 Loretz, welke voor
voor het internationaal onderzoek dienden, werden eveneens kleine
porties met alcohol gestabiliseerd.

Het poeder C. G L., „Poeder B", waarvan 1 gram blijkens de
in Hoofdstuk VI besproken bepalingen 12.4 d. 1. bevatte, vertoonde
na alcoholbehandeling een sterkte van 14.6 d.1. per gram poeder.
De vermeerdering in sterkte bedroeg 18 %, zooals reeds hierboven
terloops is medegedeeld.

Het „standaardpoeder" had volgens 13 bepalingen een sterkte
van 10.9 d.1. per gram poeder. Het nam door stabilisatie met

-ocr page 94-

alcoholdampen een weinig in sterkte toe. Na de stabiliseering be-
vatte 1 gram poeder 12.1 d.i., zoodat het poeder 10.7 % in sterkte
was toegenomen.

Het zwakke poeder, „Poeder A", werd eveneens aan alcohol-
dampen onderworpen. Ongestabiliseerd bevatte 1 gram poeder
6.39 d. 1., terwijl 1 gram na stabilisatie 8.37 d. 1. bevatte. Het poeder
was dus door de inwerking van alcoholdampen 30.6% sterkte
toegenomen. De ijking van het gestabiliseerde poeder [65] voldeed
niet geheel aan de eischen van Nijland, zooals die nu gesteld zijn.
De gemiddelde afwijking bedroeg 16%, de toelaatbare afwijking
was 13.4%. Wanneer men echter als grens, waarbinnen een ijking
van het normale getal mag afwijken, niet 6.67 % maar 8 % neemt,
wordt de toelaatbare gemiddelde afwijking 8 1) 16 % in ons
geval. De fout, welke gemaakt is, is dus betrekkelijk gering. De
waarschijnlijke fout van de ijking is 6.85 % De vermeerdering
in sterkte is dus boven allen twijfel verheven.

Het blijkt dus, dat de poeders van Caesar 6 Loretz, welke voor
het internationale onderzoek dienden, alle onder invloed van alcohol-
dampen een wel is waar geringe, maar toch duidelijke vermeerdering
in sterkte vertoonden. Bij de vergelijking tusschen het alcoholisch
Soxhlet-extract en het infuus van het poeder B, vóór en nd stabilisatie,
zal de waarheid hiervan nog duidelijker aan het licht komen.

Het versehe blad van den oogst 1921 werd eveneens aan de
inwerking van alcoholdamp onderworpen en hierna gedroogd bij 30°.
Er bestond dus een verschil ten opzichte van de vorige preparaten,
Welke eerst gedroogd en daarna met alcohol waren gestabiliseerd.

De sterkte van het poeder, dat gemaakt was van het versehe
blad gedroogd bij 30° zonder voorafgaande behandeling met al-
coholdamp, bedroeg 12.1 d.i. per gram poeder.

Een gedeelte van het versehe blad werd een half uur met alco-
holdamp gestabiliseerd [34]. Van het 0.5% infuus bleken 18.19 cc.
per Kg. kat noodig om den hartstilstand te verwekken. Dus In
1 gram poeder zaten 10.99 d.i. (valor 4.1). Het preparaat was dus
"iet In sterkte toegenomen.

Een tweede preparaat werd gemaakt door stabilisatie met alcohol-
damp gedurende één uur. De Ijking was niet fraai [35], en pas na
l^et bepalen van de doodelijke doses bij 9 katten werd aan de

\') Dc waarschijnlijke fout voor deze ijking van 5 bepalingen is berekend uit
c, welke uit dc afwijkingen van deze ijking is afgeleid.

-ocr page 95-

eischen van Nijland voldaan. Toen bedroeg de gemiddelde afwijking
14%, terwijl de toelaatbare gemiddelde afwijking voor 9 katten
16 50/0 bedraagt. De gemiddelde dosis letalis was 18.61 cc. In 1
gram poeder zaten dus 10.7 d.1. (valor 4.1). Ook in dit geval was
er geen vermeerdering in sterkte door alcoholstabilisatie tot stand

gekomen.

Het derde preparaat was verkregen door het versche poeder
een half uur onder druk te stabiliseeren en daarna bij 30° te drogen.
Ook in dit geval was geen vermeerdering in sterkte aan te toonen.
De dos. let. van het 0.5 infuus bedroeg 19.11 cc. In 1
gram poeder

zaten 10.4 d.1. (valor 3.9).

Een vierde preparaat werd verkregen door het poeder van den
oogst 1921 eerst te drogen bij 30° en dan met alcoholdamp te
stabiliseeren. De dos. let. van het 0.5% infuus bedroeg 16^9 cc.
per Kg. kat, welke waarde dus precies overeenkomt met de dos.
let van het 0.5 % infuus van het ongestabiliseerde bij 30° ge-
droogde poeder van denzelfden oogst. In 1 gram van het poeder
zaten dus 12.1 d.1. (valor 4.5). Het blijkt dus. dat het digitalisblad
van den oogst 1921 onder geen enkele voorwaarde door behandeling

met alcoholdamp is toegenomen.

Anders is dit met het digitalispoeder van den oogst 1923. Ue
doodelijke dosis van het infuus van het bij 70° gedroogde poeder
was 33.63 cc. per Kg. kat (in 1 gram poeder zaten 5.9 d.1.: de
valor was 2.3) [42]. Werd dit poeder aan den invloed van alcohol-
dampen onderworpen, dan was de dos. let. van het 0.5 0/0 infuus
25.72 cc. (7.8 d.1. in 1 gram poeder; valor 2.95). Het poeder was
dus ten opzichte van het ongestabiliseerde poeder 28.2 % in sterkte
toegenomen [43]. Wanneer men de uitkomsten van de bovenbe-
schreven
onderzoekingen samenvat, ziet men. dat een gedeelte van
de digitalispoeders door alcoholdampen werden sterker gemaakt.
In tabel XI is dit overzichtelijk weergegeven.

-ocr page 96-

TABEL XI

Doses letales per Kg. kat in 1 gram poeder

Preparaat

Ongestabiliseerd

met alcohol
gestabiliseerd

Vermeerdering ( )
of vermindering (—)
in sterkte in O/o

Oogst 1920 D 15°

11.07

15.8

42.5 O/o

.. D 30°

10.8

16.8

55.5 o/o

C. 6 L. 1909

10.6

15.6

47 o/o

Poeder B

12.4

14.6

18 o/o

Poeder A

6.39

8.37

30.6 o/o

Poeder standaard

10.9

12.1

10.7 o/o

Oogst 1923

5.9

7.8

32 o/o

Oogst 1920 D 55°

10.9

9.9

- 9.2 o/o

.. D 30°

12.1

10.9

- 9.9 o/o

Poeder Z

19.2

19.1

0 o/o

Poeder S

15.5

14.8

- 7.45 0/0

-ocr page 97-

HOOFDSTUK VIII

VERGELIJKEND ONDERZOEK OVER DE HOE-
VEELHEID ACTIEVE STOFFEN, WELKE MEN
DOOR INFUNDEERING, TINCTUURBEREIDING,
SOXHLET-EXTRACTIE VOOR EN NA BEHAN-
DELING MET ALCOHOLDAMPEN, UIT HET
DIGITALISBLAD KAN BEREIDEN

Er bestaat een verschil van meening, op welke manier men het
grootst aantal actieve glucosiden uit digitalispoeders kan trekken.
Straub geloofde indertijd, dat zijn extractiemethode de beste was.
HefFter en Joachimoglu gelooven. dat door soxhletextractie met
absoluten alcohol de meeste actieve glucosiden uit het digitalisblad
zijn te halen. Hatcher en Weiss toonden aan, dat na infundeering
met water door daaropvolgende extractie met alcohol nog slechts
een gering aantal glucosiden uit de bladeren was te verkrijgen,
terwijl zij evenmin, na voorafgaande alcoholextractie, met infundeering
nog een noemenswaardige hoeveelheid actieve glucosiden uit het
blad konden bevrijden. Sluijters^) heeft reeds een vergelijkend
onderzoek met een poeder verricht, waarvan hij het 0.5 % infuus,
het Straub-extract en het Heffter-extract bereidde, en waarbij hij
tot de conclusie kwam. dat geen groot verschil tusschen de extractie-
methoden bestond. Daar het nu vaststaat, dat door alcoholbehandeling
het poeder op de een of andere manier in sterkte kan toenemen,
deed zich de vraag voor, of hierdoor te verklaren is, dat door
Soxhlet-extractie met alcohol meer actieve glucosiden te verkrijgen
zijn. In de op de volgende bladzijden vermelde ijkingen zal deze
vraag nader onder de oogen worden gezien.

In de eerste plaats werd nagegaan, of de door Hatcher en Weiss
vermelde bevinding, dat met alcohol nog werkzame bestanddeelen
uit het digitalisblad zouden zijn te trekken, wanneer uit het blad
reeds een infuus was bereid, bevestigd kon worden.

1) l.c. \') l.c. 3) l.c. *) l.c. \') l.c.

-ocr page 98-

De bepaling geschiedde met het poeder, oogst 1921, bij 30° gedroogd.
In 1 gram van dit poeder zaten 12.1 d.1.. Van dit poeder werden
25 gr. met 3 liter water geïnfundeerd op de vroeger beschreven
manier. Het infuus werd gefiltreerd, en het residu met 1.5 liter
water gewasschen. Het residu werd dan gedurende een nacht be-
waard en gedroogd, waarna het met 300 cc. 96 % alcohol op een
waterbad met terugvloeikoeler werd gebracht en geëxtraheerd. De
extractie duurde 19 uur. Het extract werd afgefiltreerd, waarbij
250 cc. vloeistof werden teruggewonnen, waarin dus de stofFen
van 12.5 gram blad waren vertegenwoordigd, daar het een 5%
alcoholisch extract was. Deze 250 cc. extract werden in een kolf
op een waterbad bij 75° ingedampt tot er nog ongeveer 10 cc.
waren overgebleven. Het restant werd met water aangelengd tot
200 cc. waarbij een neerslag van groene substantie, waarschijnlijk
chlorophyll, ontstond. Dit neerslag werd afgefiltreerd op een filter,
waarbij de vloeistof groen en zeer troebel doorliep. Door toe-
voeging van 1.8 gr. NaCl. werd de vloeistof isotonisch gemaakt.
De aldus verkregen oplossing stelde dus een 6.25 % oplossing voor,
daar er in vertegenwoordigd waren de actieve glucosiden van de
250 cc. 5% extract, of van 12Vs gr. poeder. Daar het van te
voren te verwachten was, dat er niet veel actieve glucosiden in
het extract zouden zitten, werd gebruik gemaakt van de manier
van Hatcher, waarbij eerst een hoeveelheid van de te onderzoeken
vloeistof en daarna met een hoeveelheid van een strophanthus-
preparaat van bekende sterkte werd ingespoten, tot de systolische
hartstilstand optrad. Uit het verschil van deze laatste dos. let. van
het strophanthus-preparaat met de ware dos. let. kan men de
sterkte van het te voren onbekende preparaat berekenen.

Er werden 3 bepalingen verricht:

Bepaling 1. Dc kat woog 2.1 Kg. Eerst stroomden 65 cc. in van dc 674%
oplossing van het alcoholisch extract van het tevoren geinfundeerde poeder. Dc
duur der instrooming bedroeg 55 min. Daarna werd dc vloeistof uit de buret
vervangen door een 0.3 O/o oplossing van „tinctura strophanthi, uit ontvet zaad,
zending Slis 1921", waarvan de sterkte bekend was. Van die oplossing stroomden
nog 38.1 cc. in, voordat de systolische hartstilstand was bereikt. De totale duur
der proef was 91 min. Er waren dus nog 18.11 cc. per Kg. kat van de 0.3 o/o
tinct. stroph. oplossing noodig, nadat er 30.95 cc. per Kg. kat van het 674 %
extract was ingestroomd. Dc normale dos. let. van deze tinct. stroph. bedroeg
21.01 cc. van de 0.3 o/o oplossing, zoodat, toen met de Instrooming van de tinct,
stroph. werd begonnen, zich een hoeveelheid actieve glucosiden in de kat bevond,
Welke aan 2.91 cc. ünct. stroph. gelijk was, en 13 o/o der dos. let. van die tinctuur

-ocr page 99-

uitmaakten. De dos. let. van de te onderzoeken oplossing bedroeg dus 237.8 cc.
per Kg. kat en de dos. let. van de Vi % oplossing van het alcoholisch extract
zou dus 2973 cc. of bijna 3 liter bedragen.

Bepaling 2. De kat woog 2.37 Kg. Eerst stroomden van de te onderzoeken
oplossing 72 cc. in 39 min. in en daarna nog 29.5 cc. van de 0.3 o/
q oplossing van
tinct. stroph. in 29.5 min. Er waren dus nog 12.45
cc. per Kg. tinct. stroph. noodig

om de kat te dooden.

In de tevoren ingevloeide 30.3 cc. per Kg. waren dus de equivalenten van
8.56 cc. tinct. stroph. vertegenwoordigd d.i. 0.406 der dos. let. van deze tinctuur.
De dos. let. van de
6V4 % oplossing bedroeg dus 74.5 cc. en van een Vj °/o op-
lossing 947 cc.

Bepaling 3. De kat woog 2.42 Kg. Eerst werden 50 cc. van de 6V4 0/0 op-
lossing van de te onderzoeken stof in de vena gespoten, waarna nog 16.53 cc.
per Kg. van een 0.3 0/0 oplossing van de tinct. stroph. benoodigd waren ter ver-
krijging van den systolischen hartstilstand. Met de 20.66 cc. van het 6\'/« "/o alco-
holisch extract was 0.21 der dos. let. van de tinct. stroph. ingestroomd. De doodelijke
dosis van een V» % extract zou dus 1229 cc. hebben bedragen.

De waarden, welke gevonden werden bij deze drie bepalingen,
liepen nog al sterk uiteen. De geheele ijking wijkt echter zoo sterk
van den normaal gevolgden weg af, dat men hieruit geen conclusies
omtrent de betrouwbaarheid van de Hatcherbepahng mag trekken.
Het is echter duidelijk, dat na infundeering bijna alle actieve glu-
cosiden uit het blad worden getrokken. Het gemiddelde der drie
bepalingen bedraagt 1717 cc. van het Vs % extract. Daar de nor-
male dos. let. van het V2 % infuus van het poeder 16.48 cc. per
Kg. kat bedraagt, is door alcoholextractie slechts 0.96 ®/o van de
in het digitalisblad aanwezige actieve glucosiden uitgetrokken.

Een tweede onderzoek werd op iets gewijzigde manier verricht
met het poeder van den oogst 1921, bij 30° gedroogd en met alcohol
gestabiliseerd. Nadat uit het poeder een infuus was bereid, werd
het nogmaals met alcohol in een Soxhlet-apparaat geextraheerd.
De gang van zaken was aldus:

6 Febr. 1921. 15 gram poeder werden met 3 liter water op een
waterbad tot 90° verwarmd. Nadat de temperatuur een kwartier
op 90° was gebleven, werd afgekoeld tot 25°. Hierna werd het
infuus afgefiltreerd. Het residu werd met 500 cc. water gewasschen
en daarna gedroogd. Het gewicht van het poeder bedroeg 8.5 gram.
Het poeder werd daarna in twee porties verdeeld, ieder der porties
werd in het Soxhlettoestel gedaan en met 75 cc. absoluten alcohol
uitgetrokken. De duur der extractie bedroeg voor portie A 8V2 uur.
voor portie B 11®/* "ur (portie B werd iets langer uitgetrokken,
daar na 8 uur de vloeistof nog iets groengetint uit de portie over-

-ocr page 100-

hevelde). Na de extractie werden de extracten van portie A en B
vereenigd. Het bleek, dat 190 cc, vloeistof waren teruggewonnen.
Deze hoeveelheid werd op een waterbad tot 10 cc, ingedampt en
dan met water tot 240 cc, verdund. Het op deze manier verkregen
6Y4 Vo extract werd isotonisch gemaakt en, daar het troebel was
geworden, om een emboli te voorkomen, gefiltreerd. De vloeistof
liep nog troebel door. Als de vloeistof eenigen tijd stond, vormden
zich praecipitaten, welke zich bij schudden echter fijn in de vloei-
stof verdeelden.

Op dezelfde manier, als zooeven is beschreven, werd de vloei-
stof op katten geijkt.

Bepaling 1. De kat weegt 1.91 Kg. Eerst stroomden 34.07 cc. per Kg. van dc
te onderzoeken vloeistof (6V4 %) in 25 min. in; daarna waren nog 19.11 cc. per
Kg. tinct. stroph. (0.3 "/o oplossing) noodig om de kat tc dooden. In de 34.07 cc.
zaten dus de actieve stoffen, welke aequivalcnt waren aan 1.90 cc. tinct. stroph..
Dc doodelijke dosis van het Vi °/o extract van het poeder, nadat het eerst met water
was geinfundeerd, zou dus 4683 cc. bedragen.

Bepaling 2. De kat woog 2.1 Kg. Dc instrooming geschiedde eerst met 27.62 cc.
per Kg. van het 6V4 % extract van het tevoren geïnfundcerdc poeder in 48 min..
Hierna werd nog 16.66 cc. per Kg. tinct. stroph. geïnjicccrd. Door dc toediening
van 27.62 c.c. der tc onderzoeken vloeistof was dus ccn hoeveelheid glucosiden aequi-
valcnt aan 4.82 cc. 0.3
o/q tinct. stroph. In dc kat gebracht. Dc dos. let. van de
6V4O/0 oplossing bedroeg dus 121 cc. cn die van het V, % extract 1505 cc.

Bepaling 3. Dc kat woog 2.43 Kg. Dc Instrooming geschiedde eerst met 33.92 cc.
per Kg. kat van het 6V4 "/o extract. Daarna werden nog in 37 min. 19.67 cc. van
dc 0.3 0/0 tinct. stroph. oplossing per Kg. kat geïnjiccerd. In 33.92 cc. van dc on-
derzochte vloeistof zaten dus ccn hoeveelheid actieve glucosiden aequivalcnt aan
1-34 cc. van ccn tinct. stroph. (0.3 0/0). Dc doodelijke dosis per Kg. kat van het
0.5 0/0 extract van het tevoren met water gcïnfundcerde poeder bedroeg dus 6436 cc.

De gemiddelde der 3 bepalingen bedraagt 4208 cc. van het
Vj 7o extract. Daar de normale doodelijke dosis van het 0,5 % in-
fuus van het poeder 16,48 cc. per Kg. kat bedraagt, kon er uit
het te voren met water geïnfundeerde poeder slechts 0.39 % der
in het blad aanwezige glucosiden worden gehaald.

Na infiindeering van een poeder met water bleek in één geval
met alcohol nog gemiddeld slechts 0.96 7o ^an de totaal in het
^lad aanwezige glucosiden met alcohol geëxtraheerd tc kunnen
borden cn in een ander geval gemiddeld slechts 0.39 ^
Iq.

De tweede in dit hoofdstuk op te lossen vraag is, of men door
tinctuur-bereiding meer actieve glucosiden uit het digitalisblad kan
halen dan door eenvoudige infundeering.

-ocr page 101-

Van het poeder, oogst 1920 D 15°, waarvan 1 gr. 11.1 d.1.
bevatte, werd door dr. Meulenhoff een tinctuur gemaakt volgens
opgave van de Ned. Pharm. Ed. IV (met verdunden spiritus). De
alcohohsche extractie had dus in de koude plaats. Voor de ijking
van deze tinctuur werden 5 cc. der tinctuur met water tot 100 cc.
verdund. Ter verkrijging van isotonie werden nog 0.9 gr. NaCl
toegevoegd. De instroomingsvloeistof was dus het
Vs % extract van
het digitalispoeder. De ijking [100] had 2 Dec. 1920 plaats en
voldeed volkomen aan de eischen van Nijland. De dos. let. van
het 0.5 % extract bedroeg 18.06 cc. per Kg.. Uit 1 gram poeder
kon men dus door bereiding van een tinctuur 11.074 d.1. halen.

Een tinctuur, die in April 1922 bereid werd met spiritus dilutus
uit het gedurende 2 jaren bewaarde poeder, oogst 1920 D 15°.
bleek bij de ijking uit 1 gram poeder 11.3 d.1. te halen. De ijking
[68] voldeed aan de gestelde eischen.

Een tinctuur, die tegelijkertijd uit hetzelfde poeder door extractie
met spiritus fortior bereid werd. bleek iets zwakker te zijn. In
1 gram poeder werd op deze manier 10.6 d.1. aangetoond.

Een tinctuur, bereid uit het standaardpoeder door dr. Keulemans
te Amsterdam, bleek uit 1 gram poeder 11.3 d.1. te halen [66].
terwijl het 0.5% infuus 10.9 d.1. [50a] uit 1 gr. poeder bevrijdde.
Het verschil bedraagt ongeveer 2%.

Het blijkt dus. dat door bereiding van een tinctuur volgens op-
gave der Nederlandsche Pharmacopee evenveel actieve stoffen uit
het digitalispoeder zijn te halen als door het maken van een infuus.

Terwijl dus bij de tinctuur-bereiding met kouden alcohol geen
invloed van den alcohol op de sterkte van digitalis tot uiting komt.
is het toch mogelijk, dat bij een andere extractiewijze met alcohol
een vermeerdering in sterkte van het preparaat zal ontstaan. Wij
kunnen ons de volgende vragen stellen: kan met soxhlet-extractie
met absoluten alcohol meer uit het poeder gehaald worden dan met
een infuus; indien dit het geval is, berust dit dan op een werking
van den alcohol op de actieve glucosiden, waardoor hun aantal
vermeerderd wordt, of op een betere extractie van reeds aanwe-
zige glucosiden?

Wanneer het op een vermeerdering van de actieve glucosiden
onder den invloed van alcohol zou berusten, zal uit een poeder, dat
tevoren door alcoholdamp is gestabiliseerd, door een soxhlet-extractie
met alcohol niet meer glucosiden zijn te halen dan met een infuus.

-ocr page 102-

Om dit vraagstuk op te lossen werd een vergelijkende ijking
verricht met het „poeder B".

Ten eerste werd bepaald, hoeveel doses letales men met een
infuus uit 1 gram poeder kan halen;

ten tweede werd hetzelfde nagegaan, nadat het poeder met al-
cohol was gestabihseerd;

ten derde werd uit het ongestabiliseerde poeder het soxhlet-extract
gemaakt, en dan bepaald, hoeveel doses letales hierdoor uit 1 gram
poeder werden bevrijd;

ten vierde werd hetzelfde verricht met het gestabiliseerde poeder.

De uitkomsten waren de volgende:

1°. de sterkte van het ongestabiliseerde poeder bedroeg 12.4 d.1.
per gram [54a];

2°. de sterkte van het met alcohol gestabiliseerde poeder bedroeg
14.6 d. 1. per gram poeder [59].

Na deze twee ijkingen werd van beide poeders het soxhlet-
extract gemaakt.

3®. Het soxhletextract van het ongestabiliseerde poeder.

Dc bereiding geschiedde aldus: 3.5 gram poeder werden met 35 cc. absoluten
alcohol in het soxhletapparaat uitgetrokken. Dc hoeveelheid, welke na 8 uur in
het kolfje aanwezig was, werd met absoluten alcohol tot 35 cc. aangevuld. Van
"et extract werden 10 cc. met water tot 200 cc. aangevuld cn na toevoeging van
\'•8 gram NaCl op katten geijkt.

De dos. let. van het 0.5% extract bedroeg gemiddeld 13.67 cc.,
^it 1 gram poeder werden dus 14.6 d. 1. getrokken [61]. De ijking
Voldeed aan de gestelde eischen. De soxhletextractie met alcohol
haalde dus 18% actieve glucosiden meer uit de ongestabiliseerde
bladeren dan het infuus en precies evenveel, als het 0.5 % infuus
uit de met alcohol gestabiliseerde bladpoeders haalt.

Het soxhletextract uit het gestabiliseerde poeder.

De extractie had op dezelfde manier plaats. De ijking [62] leerde,
^t Op deze manier 14.2 d. 1. uit 1 gram poeder werden gehaald,
^et extract uit het met alcohol gestabiliseerde poeder toonde een
Vermeerdering van 14.9% t.o.v. het infuus uit het ongestabiliseerde
Poeder. Het verschilde slechts weinig van het infuus uit het ge-
mobiliseerde poeder, het was 3% zwakker.

^it deze gegevens volgt dus. dat het feit. dat men in sommige
Qevalien door extractie met absoluten alcohol in een soxhletappa-
raat meer actieve glucosiden uit het digitalispoeder kan halen, dan
infuusbereiding, berust op een niet nader bekenden invloed.

-ocr page 103-

dien alcohol op het gehalte aan actieve glucosiden in het digitalis-
blad heeft. Wanneer door een behandeling deze bladeren aan den
invloed van alcohol zijn onderworpen, zal de extractie volgens
Soxhlet met absoluten alcohol geen voordeel meer opleveren boven
de infundeering.

Na wat is gezegd over den invloed van alcohol op verschillende
bladeren, is het niet te verwonderen, dat in sommige gevallen
door extractie met alcohol een grooter quantum aan actieve glu-
cosiden uit de digitalisbladeren zijn te halen, dan met het 0.5 %
infuus, terwijl in andere gevallen een gelijk aantal actieve glucosiden
door Heffter-extractie zoowel als door infundeering kan worden
verkregen.

Wanneer wij de resultaten van dit hoofdstuk samenvatten, zien
wij dus:

l". dat door infundeering practisch alle glucosiden uit het digi-
talisblad kunnen worden gehaald;

2". dat door bereiding van een tinctuur hetzelfde aantal glucosiden

uit het digitalisblad kunnen worden bereid;

3°. dat door de soxhlet-extractie volgens HefFter in sommige
gevallen meer. in andere gevallen een gelijk aantal glucosiden als
door infundeering kunnen worden bevrijd;

4». dat dit waarschijnlijk samenhangt met den invloed van alcohol
op de actieve glucosiden van het digitalisblad;

5». dat althans uit een tevoren met alcohol gestabiliseerd poeder
geen grooter quantum aan actieve glucosiden met de He£Fter-ex-
tracüe in het soxhlet-apparaat zijn te verkrijgen, dan met een
Vs % infuus.

-ocr page 104-

HOOFDSTUK IX

DE IJKING VAN DIGITALISSTOFFEN OP DE
CHEMISCHE METHODE

Reeds is er op gewezen, dat Baljet een nieuwe indentiteitsre-
actie op de glucosiden met digitaliswerking heeft beschreven. Hij
bemerkte, dat een roode kleur ontstond, als digitaline cryst. met
pikrinezuur en kaliloog werden samengebracht. Dezelfde reactie
vertoonde o. a. het gitaline, het digitoxine en het k-strophanthine.
De kleur gelijkt op het kaliumzout van het isopurperzuur en heeft
een absorptieband in het geelgroen tot het violet.

Op grond van deze reactie werkte hij een qualitatieve en een
quantitatieve methode uit.

Voor de qualitatieve methode vermengde hij gelijke deelen van
een 1 % oplossing van acid. picric. in 95% alcohol en een 10%
oplossing van hydras natr. puriss. in aq. dest., en deed hiervan
eenige druppels bij de te onderzoeken vloeistof.

Voor de quantitatieve methode werd in ieder buisje van een
reeks reageerbuisjes van 10 cc. inhoud en 1 cm. doorsnede 5 cc.
Van de te onderzoeken vloeistof in wisselende verdunning gebracht,
en hierbij 5 cc. van een ex tempore bereide verdunning van het.
voor de qualitatieve bepaling gebruikte, reagens gedaan. De kleur
^erd dan vergeleken.

Hij vond, dat bij een temperatuur van 15°, binnen bepaalde
Qrenzen van tijd, de glucosiden met digitaliswerking positief rea-
Qeerden, terwijl andere glucosiden negatief reageerden. Het maximum
der reactie trad na 20 tot 30 min. op. Na eenigen tijd nam de
kleur af, wat versneld werd door toevoeging van zuren. De grens
Van de gevoeligheid was zeer verschillend voor de verschillende
Qlucosiden, zooals blijkt uit de volgende cijfers:

De reactie was nog juist positief voor een 0.0006% oplossing
Van strophanth. cryst., voor een 0.001 % digitoxine en voor een
0.002 7o gitaline oplossing.

-ocr page 105-

Positief reageerden peptonen, aceton en bij verwarming aldose-
suiker, glucose en kreatinine.

Knudson en Dresbach hebben in 1922 een methode gepubh-
ceerd, welke op de door Baljet gevonden reactie berustte. In \'t kort
volgden zij den volgenden weg: Voor het onderzoek van een
digitalispoeder maakten zij het 5 % infuus, zij konden eveneens
Tinct. Digitalis en Tinct. Stroph. op hun wijze ijken. De vloeistof
werd eerst ontkleurd met loodacetaat, waarna het lood verwijderd
werd door Na^HPO^. Aan de vloeistof werd daarna een alcalische
pikraatoplossing toegevoegd, waarna de kleur vergeleken werd met
de kleur, welke een strophanthine-oplossing van bekende sterkte
vertoonde na dezelfde behandeUng, of met de kleur, welke kaUum-
bichromaat in zuiver water opgelost vertoonde.

Zij maakten gebruik van de volgende oplossingen en reagentia:

r. 10 7o neutraal loodacetaat in Aq;

2°. 10o/o NaoHPO^ in Aq;

3°. een alcalische picraat-oplossing, welke telkens versch bereid
werd uit95cc. 1 % oplossing van acid. picric, puris. en 5 cc. lO^/oNaOH;

4®. een oplossing van 0.266 m.gram ouabaine in 5 cc. Aq (stan-
daardoplossing) ;

5°. 3.44 gram kahumbichromaat in 1000 cc. water. Een laag,
20 mm. dik, van deze oplossing geeft dezelfde kleur als een 20 mm.
dikke laag van 5 cc. standaard oplossing en 5 cc. picraat.

De wijze van handeling was als volgt:

15 cc. van de te onderzoeken oplossing werden in een 25 cc.
flesch verdund tot 15 cc. met water;

2». hierbij 2.5 cc. loodacetaat en water tot 25 cc.; schudden,
1 min. laten staan, filtreeren;

3». hiervan 12.5 cc. en 1.25 cc. Na^HPO^, waarna watertoe-
voeging tot 25 cc., schudden, filtreeren. Het Altraat is zwak geel
gekleurd of helder;

4». 5 cc. van het filtraat worden met 5 cc. alcalische picraatop-
lossing (versch bereid) in een 10 cc. fleschje gedaan, na schudden
wordt de kleur na 20—35 min. vergeleken in een colorimeter, met
een 20 mm. dikke laag van de met alcalisch picraat behandelde
standaardoplossing. Door berekening kan men de getallen, die men
afleest, dus uitdrukken óf in een aequivalente hoeveelheid Stro-
phanthine of, daar de standaard oplossing een zeker aantal doode-
hjke doses per kat vertegenwoordigt, in „cat units".

-ocr page 106-

Knudson en Dresbach maakten dc volgende opmerkingen:

1de hoeveelheid 5 cc. tinctuur is gebaseerd op een gemiddelde
waarde, en moet soms gevarieerd worden;

2°. van een poeder make men het 5 % infuus, daar het Vs 7o infuus
te lage waarden geeft;

3°. als de preparaten ongekleurd zijn, kan de bewerking met
loodacetaat en Na^HPO^ achterwege blijven;

4\'. men mag bij de slotreactie niet meer dan 3—4% alcohol
hebben in de te onderzoeken vloeistof, daar een hooger gehalte
aan alcohol de kleur doet verdonkeren;

5°. het proces geschiedt bij kamertemperatuur;

6°. als de laag kleiner dan 10 en grooter dan 30 mm. is. moet
men andere hoeveelheden nemen.

Ook wij hebben eenige ijkingen verricht volgens de chemische
methode en de uitkomsten vergeleken met de biologische.

In de eerste plaats kwamen hiervoor in aanmerking eenig tinct.
strophanthi. waarvan dc ijking op katten in een volgend hoofdstuk
zal worden behandeld. De oplossing van strophanthine, waarmede
deze tincturen werden vergeleken, was gemaakt van het gekristal-
liseerde strophanthine—gr. Bij vergelijking van de kleuren werd
gebruik gemaakt van den colorimeter van Duboscq.

Als voorbeeld moge hier een ijking meer uitvoerig worden be-
schreven.

Bepaling van tinct. stroph. „Slis, ontvet zaad (zending Nov. 1921)", Daar in
een voorproef bleek, dat dc tinct. stroph. vrij sterk was, werd de tinct. eerst met
Water 1 :3 verdund. Daarna werden 5 cc. van dc verdunning geheel volgens de
wijze van Knudson en Dresbach behandeld;

5 cc. tinct. stroph. (3 maal verdund) werden in een maatglas van 25 cc. ge-
bracht en met water tot 12.5 cc. verdund. Vervolgens werden 2.5 cc. loodacetaat
toegevoegd en de inhoud der maatcylindcr verdund tot 25 cc. met water. Na fil-
tratie werden 12.5 cc. fikraat met 1,25 cc. Na,HP04 oplossing bedeeld en wederom
met water tot 25 cc. verdund. De oorspronkelijke tinctuur was nu 30 maal verdund;
5 cc. van deze oplossing werden vereenigd met 5 cc. vcrsch bereide alcalischc
Pikraatoplossing. De kleur werd na 35 min. vergeleken in den colorimeter met de
kleur, welke ontstaan was door 5 cc. van een strophanthineoplossing (0.266 mgr.)
Het 5 cc. pikraatoplossing te vereenigen. Een 17.4 mm. dikke laag van dc te on-
zoeken vloeistof had dezelfde kleur als een 20 mm. dikke laag der standaardoplossing.

Daar 5 cc. van de oorspronkelijke tinctuur de glucosiden bevatten uit 0,5 gram

2aad, zaten blijkens deze bepaling in een gram zaad 2 X 30 X0.266 = 18.3 mgr.

strophanthine. Daar de doodelijke dosis van deze strophanthine voor een Kg. kat
0-139 mgr. is, zaten in 1 gram poeder 133.1 d. 1.

-ocr page 107-

In de onderstaande tabel XII zijn de uitkomsten, welke de be-
palingen van eenige tinct. strophanthi op de chemische methode
opleverden, naast de methode van Hatcher weergegeven.

TABEL XII

Hoeveelheid dos. let.
in 1 gram zaad

Verschil in
O/o t.o.v. de
Hatcher
bepal.

Naam van het preparaat

Hatcher

Baljet

Tinct. stroph. Slis ontvet ....

„ niet ontvet . .
I Meul. ontvet dipl. .

niet ontvet dipl.
ontvet mac.

133.1
126
225
207
370

143.5

7.3

131

3.8

381

41

435

52.5

460

19.5

Bij vergelijking van de in de tabel weergegeven getallen bh,kt.
dat. hoewel de volgens Hatcher sterkere tincturen een duidelijkere
reactie gaven, toch de absolute waarden niet in overeensteminmg

waren met die. welke volgens de Hatcher-methode waren gevonden.

IJking van eenige digitalispreparaten volgens de chemische methode.

Knudson en Dresbach maakten van digitalispoeder het 5%
infuus en pasten hierop de bovenomschreven bewerking toe. Daar
het echter zeer twijfelachtig is. of met het 5% infuus alle werk-
zame bestanddeelen uit het poeder worden getrokken en daar m
de practijk het 0.5% infuus wordt gebruikt, leek het beter om
bij de ijking gebruik te maken van het
0.5% infuus. Daarbi, deed
zich echter het bezwaar voor. dat door de sterkere verdunning
het kleurverschil t.o.v.de standaardoplossing moeilijk is te bepalen.

De manier, waarop Knudson en Dresbach te werk gingen, werd
daarom een weinig gewijzigd.

De bepaling geschiedde aldus:

1». 22V, cc. van het 0.5 O/o infuus werden met 2\'/, cc. der loodacctaat-oplossing

^Ï\'mtratie door zeer kleinen filter. De oorspronkelijke vloeistof was dus 1.111

""^l^rti van het fikraat werden met 1.25 cc. Na.HPO, oplossing cr> met
watei tot 25 cc. aangevuld (de oorspronkelijke vloeistof was dus 1.234 maal verdund):

4». filtratie;

-ocr page 108-

5®. 5 cc. van het filtraat werd met 5 cc. versch bereide alcalische pikraat-
op\'.ossing vereenigd en na 40 min. werd de kleur in den colorimeter vergeleken met
de kleur van kaliumbichromaat. De oorspronkelijke vloeistof was dus 2.468 maal
verdund. Bleek het gehalte van actieve glucosiden te groot te zijn, zoodat de
colorimeter niet kon worden afgelezen, dan werd de hoeveelheid filtraat, welke
met het natrium phosphaat werd vereenigd, verminderd op 12V
j cc.

De tabel XIII geeft een overzicht over de uitkomsten.

TABEL XIII.

Groep I.

Kikker

Groep II. Hatcher

Gr. III. Baljet.

\\

POEDER

2

S_o

3>

3

-i "
>

i

L

SS
>

5

& ö
> -

6

a ü

jl
e

il
Q-

7
t

a 3

3

CJO

S

^ S V

avK

_ J3 u

In

Isa

9

•a g S

Ut\'

10
M

iH^

Caes. & Lor.
(1ste zending)

4

0

3.6

-10

9.5

20.99

-12.8

23.7

-20.2

Caes, & Lor.
(zwak poeder)

3.7

-7.5

2.39

-40

6.4

31.30

-41.3

25.8

-30.6

Caes. & Lor.
(sterk poeder)

5.2

30

4.64

16

12.4

16.16

13.8

14.9

20.1

Caes. & Lor.
(standaardp.)

4.11

10.9

18.23

0

17.9

0

D105 ... .

2.5

6.8

29.3

-37.6

45.-

-60.2

D 85.....

3.6

9.5

20.73

-12.8

20.5

-13

D 55.....

3.9

-

10.4

19.12

-5

26.4

-32.5

De tabel is verdeeld in drie groepen.

Groep I omvat de opgave van Caesar ö Loretz over de sterkte
van het door hun gezonden poeder in valor volgens Focke uitgedrukt.

In de derde kolom staat in % aangegeven, hoeveel het zwakkere
en sterkere poeder van den Valor 4 volgens Focke afwijken. Het
zwakke poeder blijkt dus een weinig zwakker, het sterke poeder
veel sterker dan het normale poeder te zijn.

Groep II geeft in kolom 4 weer de waarden, welke bij de ijking
op katten gevonden werden, in valores uitgedrukt. Bij vergelijking
met de valores volgens de kikkermethode valt terstond het groote
onderscheid t.o.v. deze valores in \'t oog. Nog duidelijker komt dit

-ocr page 109-

uit door de getallen uit kolom 5, die de afwijking van de drie
eerstgenoemde poeders van den Valor 4 aangeven. Terwijl het
onderscheid tusschen het zwakke en sterke poeder volgens Focke
37.5% bedraagt, is dit onderscheid volgens de Hatchermethode
56 %. Het verschil tusschen het poeder, dat volgens Focke de
Valor 4 had, met het zwakke poeder is volgens Focke 7.5%,
volgens Hatcher 33 % van den Valor 3.6.

Hieruit blijkt dus, dat de ijking volgens Focke afwijkende waaiden
geeft van de ijking volgens Hatcher.

In kolom 6 is de sterkte van de poeders uitgedrukt in het aantal
doses letales, die in 1 gram poeder zitten, en in kolom 7 het aantal
cc., dat de doodelijke dosis van het Va"/« infuus bedraagt.

Wanneer men nu uitrekent, hoeveel deze doses letales van de
doodelijke dosis van het standaardpoeder afwijken, komt men tot
de getallen in kolom 8 vermeld.

Groep III omvat de uitkomsten van de ijking volgens Baljet.

In kolom 9 is uitgedrukt, hoeveel de dosis letalis van het Va
infuus volgens Baljet moest bedragen.

In kolom 10 is in % aangegeven, hoeveel elk poeder in sterkte
van het internationale poeder volgens de ijking op de methode
van Baljet zou afwijken. Reeds bij vergelijking van deze getallen
met die uit kolom 8, waarin het verschil van de poeders t.o.v.
het standaardpoeder is weergegeven, ziet men, dat de getallen in
beide rijen t.o.v. het standaardpoeder in denzelfden zin afwijken. Een
volgens Hatcher zwakker poeder werd ook zwakker bevonden
volgens de chemische methode. Echter bestaat een zeer groot
verschil in de grootte der afwijking. Het poeder D 55, dat volgens
de Hatchermethode slechts weinig zwakker werd bevonden, was
volgens de chemische methode veel zwakker. Een dergelijk groot
verschil bestond ook bij de ijking van poeder D 105 en het poeder
van Caesar 6 Loretz, valor 4.

Wanneer men in het oog vat, dat vooral de uitkomsten der
ijkingen der poeders van C. & L. op de methode van Hatcher
door een zeer groot aantal ijkingen volkomen vaststaat, dienen de
verschillen met de langs chemischen weg gevonden waarden voor
een groot gedeelte op de fouten van deze methode te worden
teruggebracht.

De fouten, waarmede men rekening moet houden, zijn de vol-
gende :

ten eerste weet men niet altijd precies, of het maximum der

-ocr page 110-

kleur reeds is tot stand gekomen, daar dit in" een zekeren tijd
wordt bereikt; dan kunnen kleine veranderingen in de temperatuur
reeds een verandering in de reactiesnelheid geven; bovendien is
het mogelijk, dat andere, op zichzelf onwerkzame stofFen, dezelfde
reactie kunnen geven, zooals Baljet reeds heeft aangetoond; ver-
volgens kunnen stofFen, welke geen digitaliswerking hebben en ook
geen reactie geven, toch de kleurreactie van de andere actieve
StofFen beïnvloeden. Biehler en Rist toonden n.l. aan, dat het
digitonine de kleurreactie van het gitaline en digitoxine duidelijk
versterkt.

Dit is toch zeker als een groot bezwaar tegen de methode op
te vatten. Bovendien heeft blijkens mededeeling van Baljet en
Biehler en Rist ook het alcoholgehalte van de vloeistof eenigen in-
vloed op de intensiteit der kleurreactie.

Met de chemische methode moge men zich dus een idee vormen
over de sterkte van het te onderzoeken digitalispreparaat; volgens
de physiologische methode van Hatcher krijgt men zeker meer
betrouwbare uitkomsten.

\') W. Biehler und O. Rist. Arch. f. cxp. Path. u. Pharm. 102, S. 138, 1924.

-ocr page 111-

HOOFDSTUK X

INVLOED VAN HET DROGEN BI] VER-
SCHILLENDE TEMPERATUUR OP DE
STERKTE VAN DE DIGITALISBLADEREN

Het behoeft haast niet vermeld te worden, dat men de bladeren
van digitalisplanten slechts dan kan bewaren met eenige kans op
behoud van sterkte, als men door drogen hun watergehalte tot een
minimum beperkt.

Doet men dit niet, dan zal, tenzij men bijzondere voorzorgen in
acht neemt, in de eerste plaats spoedig beschimmeling der bladeren
optreden. Bovendien kunnen de glucosiden vernield worden.

Daarom zond Dr. Meulenhoff ons einde Juni 1921 versch geplukt
blad in een fleschje.

Het fleschje bevatte 28.2 gram versch blad, dat blijkens opgave van Dr. Meulen-
hoff overeenkwam met 5 gram poeder. Hiervan werd V« gedeelte, dus 5.64 gram
afgewogen en met 180 cc. water onder herhaaldelijk wrijven met een roerstaaf ver-
warmd tot 80° op een waterbad cn dan in een mortier fijngewreven. De mortier
werd, nadat de Inhoud In dc infundeerpan was gedaan, met 20 cc. nagespoeld,
waarna deze 20 cc. met den Inhoud der infundeerpan werden vermengd. Daarna
werd dc infundeerpan. welker Inhoud Intusschen tot 50° was afgekoeld, weer ge-
durende 15 min. op 90° verhit. Na filtratie werd dus ccn vloeistof verkregen, welke
in sterkte overeenkwam met het V» % infuus.

De ijking van het V2 % «nfuus van dit blad werd 1 Juli 1921
verricht [26]. De gemiddelde dosis letalis bedroeg 11.67 cc., zoo-
dat in 1 gram van het gedroogde poeder 17.1 doses letales zouden
zitten. Het versehe blad van den oogst 1921 had dus een bijzonder
hoog gehalte aan actieve glucosiden.

Vijf dagen later werd opnieuw een infuus uit het versehe blad
gemaakt.

Daar intusschen een weinig watcrverlies was opgetreden, zoodat de Inhoud van
het fleschje 16.65 gram, inplaats van 16.9 gram woog. werd nu 5.55 gram met 180 cc.
water op 80° verhit en daarna In den mortier verwrevcn, waarna dezelfde bewerking
als bij de eerste ijking werd herhaald.

5 Juli 1921 bedroeg de dosis letalis van het 0.5% infuus uit het
versehe blad dus [27] 14.88 cc. of 13.4 d.i. per gram
gedroogd
poeder. Het poeder was dus 27.6% in sterkte afgenomen.

-ocr page 112-

6 Juli 1925 werd opnieuw een infuus gemaakt van 5.55 gram
ongedroogd digitalisblad. De dos. let. bedroeg nu 17.65 cc. (11.3 d.1.
in 1 gram gedroogd poeder). In 6 dagen tijds was dus de sterkte
verminderd met 33.8

Een dergelijke bepaling werd verricht met versch blad, dat in
September 1921 was geplukt.

De bereiding van het infuus geschiedde op de zooeven beschreven
manier. Blijkens opgave van Dr. MeulenhofF moest nu 6.44 gram
van het versche blad gelijk gesteld worden met 1 gram droog
poeder.

De eerste ijking werd verricht 14 Sept. 1921 [29]. De dosis
letalis van het
0.5% bedroeg 16.11 cc. (dus 12.4 d.1. in

1 gram poeder).

Na 7 dagen werd wederom een infuus uit de bladeren bereid,
en bleek de doodelijke dosis van het infuus 16.61 cc. te zijn. zoodat.
als er een achteruitgang was, deze in ieder geval niet groot was,
n.1. 3.3%.

Na 22 dagen werd de derde ijking van dit versche blad verricht.
Er was intusschen eenige schimmelvorming opgetreden. Van het
infuus uit dit blad getrokken
bedroeg de doodelijke dosis 17.68 cc..
In drie weken tijds was dus een achteruitgang van 9.3 7o opgetreden.

Met het versche blad van den oogst 1923 werd eveneens
een onderzoek verricht over de vraag, of het gehalte aan
actieve glucosiden bij ongedroogde bladeren snel afneemt. De
bladeren waren in JuH 1923 geplukt. Uit de bladeren werd op de
boven omschreven wijze een infuus gemaakt. Op 6 Juli bleek de
dos. let. per Kg. kat 28.46 cc. te bedragen, terwijl van een 4 dagen
later bereid infuus de dosis letalis 35.53 cc. bedroeg. In 4 dagen
tijds waren de ongedroogde bladeren dus 24.8% verminderd.

De resultaten van het onderzoek naar de vermindering in sterkte
van versch ongedroogd digitalisblad zijn in tabel XIV vereenigd.

TABEL XIV.

IJKING

OOGST 1921 (Juli)

OOGST 1921 (Sept)

OOGST 1923 (Juli)

doi. let. v,h.
0.5 O/o Inf.

achter-
ullgaog

dot. Itt. v.h.
0.5
o/o Inf.

achter-
uitgang

doi. Iet. v.b,
0.5 O/o Inf.

achter-
uitgang

Istc dag. . .
Na 4 dagen .

" 7 ! !
.. 22 ..

11.67
14.88
17.55

27.\'60/o

33.8 o/o

16.11

lé^éi
17.68

3.ro/o

9.2 0/0

28.46
35.53

24I0/0

-ocr page 113-

Uit de tabel blijkt, dat dc bladeren van den oogst 1921. 2.24 maal
sterker waren, dan die van den oogst 1923, en dat het mogelijk
is. dat de sterkte van het blad snel kan verminderen, als de bladeren
niet gedroogd worden.

Het is dus noodzakelijk, èn met het oog op rotting èn met het
oog op de vermindering in sterkte, de bladeren na den oogst zoo
snel mogelijk te drogen.

De vraag is, welke temperatuur van drogen de geschiktste is.

Om dit vraagstuk op te lossen heeft dr. MeulenhofF in 1920 een
grooten voorraad bladeren verzameld van den oogst van September.

Dc sterkte van het versche blad bedroeg volgens opgave valor 3.87 [H7]. Een
poeder, dat snel op 100° was verhit en volkomen watervrij was gedroogd, had
volgens mededeeling van dr. Meulenhoff een valor 4,18 (11.2 d.1. in 1 gram) [148].
Als het 5 o/o water zou hebben bevat, zou de sterkte valor 3.97 geweest zijn
(10.64 d. 1. in 1 gr. poeder).

Een gedeelte droogde hij bij 15° (dit poeder werd genoemd D 15°);
een gedeelte bij 30° (D 30), een gedeelte bij 55-60° (D55): een
gedeelte bij 80—85° (D 85); een gedeelte gedurende een uur bij
100° en verder bij 55 tot 65° (D 100); en een gedeelte verhitte
hij 10 min. lang op 105°, verder bij 55-65° (D 105).

Het watergehalte der verschillende poeders bedroeg na het
drogen 5 De kleur der monsters was verschillend, al naar ge-
lang de temperatuur waarbij zij waren gedroogd. Bij hoogere
temperatuur gedroogde poeders vertoonden een bronsgroene kleur.

Van deze poeders werd het 0.5 % infuus gemaakt. Dit werd op
katten geijkt in Oct. en Jan. 1921. De uitkomsten der ijkingen
[1, 2, 3, 4. 5, 6 en 77] vindt men in tabel XV vereenigd.

TABEL XV.

POEDER

Dos. let. v.h.
0.5 o/o inf.
p. Kg. kat

Valor

Aantal d.1.
in 1 gr.
poeder

Verschil van
het gemiddelde
18.30 cc.

D 15 .

18.07

4.15

11.05

- 1.25

D 30 .

20.23

3.7

9.9

10.5

D 55 .

18.28

4.1

10.95

- 0.1

D 85 .

17.09

4.4

11.7

- 6.6

D 100 .

17.82

4.2

11.2

- 2.5

Gemiddeld

18.30

4.11

10.96

D 105 .

28.31

2.65

7.07

54

-ocr page 114-

De cijfers in de tabel XV weergegeven, zijn berekend uit ijkingen, waarbij geen
kat werd uitgeschakeld. Hoewel de ijkingen in Oct. 1920 van poeder D 30 en D 100
niet fraai waren, en bij deze ijkingen eenige katten voor uitschakeling volgens
Sluijters\' eischen in aanmerking zouden komen, is door eenige aanvullende bepa-
lingen in jan. 1921 de reeks van bepaUngen bij iedere ijking zoo groot gemaakt,
dat bij nadere beschouwing de uitschakeling achterwege kon blijven.

Het blijkt dus, dat de sterkte van de verschillende poeders
niet zoo sterk uiteen loopt, bij welke temperatuur tusschen 15 en
100 graden de bladeren ook gedroogd worden. De grootste afwijking
vertoont het poeder D 30, dat 10.5 7o van het gemiddelde afwijkt.
Wanneer het versche blad echter aan een temperatuur van 105
graden wordt blootgesteld, is er een duidelijke vermindering van
de activiteit waar te nemen; het poeder week 54% van het ge-
middelde af.

Er bestond de mogelijkheid, dat door een bijzonder toeval dit
poeder D 105 te zwak werd gevonden. Daarom werd nogmaals
een ijking verricht met een poeder, dat ontstond uit een vermenging
van gelijke deelen van poeder D 15 en D 105. De uitkomst der
ijking [74] leerde, dat de gemiddelde dos. let. uit 3 bepalingen
24.42 cc. bedroeg. Volgens berekening zou zij 23.19 cc. bedragen.
Het verschil bedroeg ongeveer 5.3 % van 24.42.

Een tweede onderzoek over den invloed van de temperatuur,
Waarbij de bladeren gedroogd worden, op de sterkte van de di-
gitalispoeders werd verricht met het blad, verzameld van den oogst
1921. In de volgende tabel XVI zijn de uitkomsten van deze ijkingen
(32, 33 en 36] vermeld.

TABEL XVI.

Poeder, oogst
1921. gedroogd bij

dos.let. v.h. Vi

o/o infuus In cc.

Valor

Dos. Iet. in
1 gram poeder

Verschil t.o.v.
16.88 in o/o

30 graden

16.88

4.45

11.85

55-65 ..

18.28

4.1

10.9

-\'8.3

85 ..

22.69

3.3

8.8

-34.6

In dit geval blijkt het bij hooge temperatuur gedroogde blad
een vermindering in sterkte te hebben ondergaan.

Uit deze beide onderzoekingen volgt dus, dat de beste temperatuur
Om bladeren te drogen hoogstens 65 graden is.

-ocr page 115-

Van belang was na te gaan, of de poeders, welke bij ver-
schillende temperaturen waren gedroogd, zich constant hielden,
wanneer zij längeren tijd werden bewaard. Daarom werden de
poeders van den oogst 1920, nadat zij een jaar waren bewaard,
nogmaals op katten geijkt.

De uitkomsten der ijkingen [9, 10, 11, 12, 13 en 19] zijn inde
tabel XVII samengevat.

TABEL XVII.

Poeder oogst 1920
gedroogd bij

dos.let.v.h.VjO/o
inf. i. cc. in 1920

dos. let. v.h. Vs %
infuus in cc. na
1 jaar in 1921

Verschil
in o/o t.o.
V. 1920

Valor in
1921

dos. let,
in 1 gr.
poeder

15 graden

18.07

18.17

- 0.5

4.12

11

30 ..

20.23

15.40

23

4.9

13

55 .,

18.28

19.12

- 4.6

3.9

10.5

85 „

17.09

20.73

-21.2

3.6

9.6

100 „

17.82

21.64

-21.4

3.46

9.2

105 .,

28.31

29.03

-25.4

2.5

6.8

Wanneer wij de tabel nader bezien, blijkt in drie gevallen de
sterkte ongeveer gelijk te zijn gebleven, terwijl in één geval (D 30)
de sterkte ongeveer 20% was toegenomen, en in twee gevallen,
D 85 en D 100, de sterkte was afgenomen.

Men komt dus tot het besluit, dat, hoewel in het begin een
drogen bij hooge temperatuur geen grooten invloed heeft op het
gehalte aan actieve glucosiden, op den duur zich toch zoo\'n invloed
laat gelden door een vermindering der sterkte bij langer bewaren.

Van een poeder, waarvan door droging bij zeer hooge temperatuur
(105°) de sterkte direct zeer was afgenomen, was echter het getal
der actieve glucosiden niet verminderd, waarschijnlijk, omdat bij
het drogen de labielere glucosiden reeds van te voren waren vernield.

Eenigszins bevreemdend is het feit, dat het poeder bij 30° een
vermeerdering toonde van zijn actieve glucosiden. Voor een ge-
deelte is deze vermeerdering zeker schijnbaar, omdat bij de ijking in
1920 juist dit poeder een lagere waarde gaf, dan de andere poeders.
Ten opzichte van het in 1920 gevonden gemiddelde van de bij
15° tot 100° gedroogde poeders is de vooruitgang niet zoo groot,
n.l. 15.8%. maar nog altijd duidelijk. De ijking is dus een grens-
geval, waarbij men twijfelt, of door allerlei samenloopende omstandig-
heden eens een grooter afwijkend gemiddelde wordt gevonden,
of dat zij werkelijk een geringe versterking van de digitalis-
bladeren geeft.

-ocr page 116-

Hoewel een vefmeerdering van de sterkte van digitalisbladeren
oogenschijnlijk absurd lijkt, is dit in werkelijkheid niet zoo vreemd.
Onder bepaalde omstandigheden kan door de behandeling van
digitalispoeders met alcoholdamp de sterkte toenemen, en wel
voornamelijk de digitaleine fractie juist verdubbelen. Als door be-
handeling met alcoholdamp onder bepaalde omstandigheden een
vermeerdering in sterkte te verwachten is, zal het toch ook zeer
goed mogelijk kunnen zijn, dat door enzymwerking een geringe
vermeerdering kan ontstaan.

Een bevestiging, dat werkelijk het bij 30° gedroogde poeder iets
sterker was, werd gevonden in herhaalde ijkingen van de bij dezelfde
temperaturen gedroogde, maar op verschillende manier bewaarde
poeders.

Dr. Meulenhof wilde gaarne weten, welke manier van bewaren
het beste was. Hij zond ons daartoe de poeders van den oogst
1920, waarvan hij een gedeelte in eenvoudig gesloten flesschen,
een gedeelte in carton, en een gedeelte boven ongebluschte kalk
had bewaard. Tevens zond hij een poeder, dat ontstaan was door
het blad snel te verhitten op 80°, een wijze, die Focke toepaste blijkens
schriftelijke mededeeling [15, 16, 17, 18, 19].

TABEL XVIII.

1920

1921

9

> 0 vo

Poeder
oogst
1920

Bewaard In

Dos. let. v.h.
V, O/o inf.v.h.
poeder, oogst
1920, in cc.
(gemiddeld)

1!

i &

Dos. let. v.h.
V. o/o inf.v.h.
poeder, oogst
1920, in cc.

1

2

3

■4

5

6

7

D 15

gesloten flesch. . .

.

18.17

11

0.7

D 55

19.12

10.4

- 4.5

D 30

__

15.40

13.0

15.8

D 30

cartonnen doos . .

_

_

14.84

13.5

18.9

18,30

10.9

^

^

D 85

gesloten flesch . .

20.73

9.7

- 13.3

D 85

cartonnen doos . .

_

23.69

8.5

-29.4

D 85

onder ongebluschte

kalk......

20.50

9.8

- 12.0

D 80

(volg. Focke gedr.)

D 100

in gesl. flesch . .

20.03

10.0

- 9.5

in gesloten flesch .

21.64

9.2

- 17.3

-

In de eerste kolom van tabel XVII staan de poeders van den

-ocr page 117-

oogst 1920 met vermelding van de temperatuur, waarbij zij zijn
gedroogd; in de tweede kolom staat de manier, waarop zij zijn be-
waard ; in de derde en vierde kolom staat opgegeven de gemiddelde
sterkte van al de bij de verschillende temperatuur gedroogde poeders,
zooals zij indertijd bij de eerste ijking was gevonden; in de kolom
5 en 6 staan de uitkomsten van de ijkingen, nadat het poeder een
jaar bewaard was. De poeders zijn nu in drie groepen verdeeld:
een groep waarbij de waarde vrijwel constant was gebleven (D 15
en D 55), een waarbij de sterkte was toegenomen (D 30) en een
groep waarbij de sterkte was afgenomen (D 80 en D 100). In
kolom 7 staat de vermeerdering in sterkte in procent aangegeven.

Bij beschouwing van de verschillende cijfers in de kolom ziet
men, dat de cijfers onderling kloppen, en dat werkelijk een duidelijke
vermeerdering in sterkte van het bij 30° gedroogde poeder is op-
getreden. De manier waarop het poeder bewaard was, was niet
van grooten invloed.

De poeders bij hoogere temperatuur gedroogd, waren alle in
sterkte verminderd. Het maakte wederom den indruk, dat de manier
waarop het poeder was bewaard, geen grooten invloed op de
actieve glucosiden had.

Een bevestiging van de tot nu toe vermelde resultaten werd
gevonden door het onderzoek van eenige van deze poeders, nadat
zij twee jaren waren bewaard.

TABEL XIX

Poeder

1ste ijking dos.
let. v.h. V, o/o
inf. in cc.

Na 1 jaar
dos. let. v.h.
Vi o/o inf. in cc.

Na 2 jaar
dos. let. v.h.
V, o/o inf.in cc.

Verschil
in O/o t.o.v.
18.30

D 15 .

D 30 (In carton) .
D 55 (In carton) .
D 55 (nagedroogd op 80o)

18.30
18.30
18.30
18.30

18.17
14.84
19.12

14.35
13.21
17.33
17.82

21.60/0
27.8 o/o
5.3 0/0
2.60/0

Tabel XIX geeft hierover een overzicht; zij is opgebouwd uit
de ijkingen [20, 21, 22, 23]. lp de eerste kolom staan de poeders
vermeld, met opgave van de temperatuur waarbij zij zijn gedroogd;
in de tweede kolom de gemiddelde sterkte van de eerste ijking;
in de derde kolom de sterkte van de poeders, nadat zij één jaar
waren bewaard; in de vierde kolom de sterkte, nadat zij twee
jaren waren bewaard; in de vijfde kolom het verschil van de na

-ocr page 118-

twee jaren gevonden sterkte t.o.v. de eerst gevondene gemiddelde
waarde.

Uit de getallen blijkt, dat alleen het bij 55° gedroogde poeder
zijn goede sterkte heeft bewaard.

Het bij 30° gedroogde poeder werd nog iets sterker bevonden,
dan nadat het een jaar bewaard was. Het bij 15° gedroogde poeder
was nu ook iets sterker geworden.

Uit het bovenvermelde volgt dus, dat de beste temperatuur om
bladeren te drogen 55°—65° is.

Ook Joachimoglu vermeldt als geschiktste temperatuur om bladeren
te drogen, de temperatuur van 55°

Wanneer wij samenvatten wat over de droging en het bewaren
van digitalisbladeren in dit hoofdstuk is beschreven, vinden wij:

1°. dat de beste temperatuur om bladeren te drogen 55°—65° is;

2°. dat bij die temperatuur gedroogde bladeren gedurende jaren
hun werkzaamheden niet inboeten; zooals bevestigd wordt door
de ijking van een poeder van Caesar ö Loretz 1908, dat gedurende
minstens 8 jaar niet in werkzaamheid achteruit ging;

3°. dat bij hoogere temperatuur gedroogde bladeren een ver-
mindering van het aantal actieve glucosiden, hetzij terstond, hetzij op
den duur vertoonen;

4°. dat bij lagere temperatuur gedroogde bladeren op den duur
een geringe vermeerdering in sterkte kunnen geven;

5°. dat de manier, waarop het poeder bewaard wordt, er niet
veel toe doet. Zoo werd het bovengenoemde poeder van C. & L.
1908, eenvoudig in een bruine flesch met stop gesloten, in een
kast bewaard.

») l.c.

-ocr page 119-

HOOFDSTUK XI
IJKINGEN MET EENIGE DIGITALISPREPARATEN
a. TINCTURA DIGITALIS

In hoofdstuk VIII zijn reeds eenige ijkingen vermeld bij de be-
spreking van de beste manier om digitalisbladeren te extraheeren.

Onderzocht werd een tinctuur uit poeder D 15. oogst 1920. die
bereid was geheel volgens opgave der Nederlandsche Pharmacopee.
De extractie geschiedde dus met kouden, verdunden alcohol. Boven-
dien werd een tinctuur geijkt, die eveneens uit het poeder D 15
door extractie met verdunden alcohol, en een. die door extractie
met spiritus fortior was bereid.

In dit hoofdstuk werd ook nagegaan, of een tinctuur gedurende
längeren tijd. zonder in sterkte achteruit te gaan. kon worden bewaard.

De uitkomsten van alle ijkingen [99. 100, 67, 68 en 69] zijn
samengevat in tabel XX.

TABEL XX.

Jaar
1

Preparaat
van het
poeder

2

Datum
van
bereiding

3

Manier

van
bereiding

4

Datum
der
ijking

5

Sterkte
der
iD-
ttroo-
mlngi-
vloclltof
In O/o
6

cc.
p. Kg.
kat

7

Doi. letal, in
1 gram poeder
geCxtraheerd met

tinct.
8

Infuui

9

1920

D. 15-\'20
(V4.1)

Nov. \'20

Ed.IV. PhN.
1 :10

Dec. \'20

5

18.06

11.1

11.1

1922

iP. 15-\'20

Nov. \'20

Ed.IV. PhN.

Mei 1922

5

18.79

10.6

11.1

1922

D. 30-20

April \'22

Met slappen
spiritus

Mei 1922

5

17.74

11.3

12.6

1922

D. 30-\'20

April \'22

Met sterken
spiritus

Mei 1922

5

18.84

10.6

12.6

In de eerste kolom staat het jaartal van de ijking vermeld; in

-ocr page 120-

de tweede kolom het poeder, waaruit de tintuur is gemaakt; in de
derde kolom de datum van bereiding; in de vierde
kolom de wijze
van bereiding; in de vijfde kolom de datum der ijking; in de zesde
kolom, hoeveel percent van de oorspronkelijke tinctuur de instroo-
mingsvloeistof bedroeg; in de zevende kolom de doodelijke dosis
per Kg. kat in cc.; in de achtste kolom het aantal dos. let., dat men
door tinctuur uit 1 gram poeder kan halen. en. in de negende kolom
het getal dos. let., dat volgens de infundeering in 1 gram poeder zit.

Het blijkt dus, dat het geen groot onderscheid maakt, of men
met slappen dan wel met sterken spiritus extraheert. De in de
pharmacopee aangeheven extractie met spiritus dilutus is dus vol-
komen voldoende.

De tincturen in April 1922 waren uit een poeder bereid, dat
twee jaar was bewaard. Zij waren niet minder sterk, dan een
tinctuur, welke terstond na het drogen van het poeder was ge-
trokken. Hieruit volgt dus weer. dat in twee jaar tijds het poeder
niet in sterkte was achteruitgegaan.

Bovendien ziet men in de tabel, dat men een tinctuur gedurende
twee jaar minstens kan bewaren, zonder dat men een aanzienlijke
vermindering van kracht behoeft te vreezen. De achteruitgang be-
droeg slechts 3.6, een getal, dat binnen de proeffout valt. De
tinctuur was op een koele plaats bewaard in den kelder. De uit-
komsten zijn in overeenstemming met de bevinding van Joachimoglu
die met de kikkermethode heeft aangetoond, dat onder bepaalde
voorwaarden de tinct. digitalis längeren tijd, meer dan een jaar.
niet in sterkte achteruitgaat.

Hieruit volgt dus:

1°. dat door tinctuurbereiding een gelijk aantal glucosiden uit
het blad kan worden getrokken als door infundeering;

2°. dat een zoodanig bereide tinctuur gedurende jaren zijn sterkte
kan behouden, mits op een koele plaats bewaard;

3°. dat de methode van Hatcher tot het bepalen van de actieve
glucosiden van een tinctura digitalis volkomen geschikt is.

b. ACHTUM DIGITALIS
De Nederlandsche Pharmacopee vermeldt onder de digitalis pre-
paraten ook het acetum digitalis. Dr. Meulenhoff zond ons een

\') G. Joachimoglu. Arch. f. exp., Path. u. Pharm.. 91, S. 156. 1921.

-ocr page 121-

preparaat, bereid uit het poeder van den oogst 1920 D 15. Met
dit preparaat werd onderzocht, of een acetum digitalis evenveel
actieve glucosiden uit het blad haalt als het infuus. Bovendien
werd van dit preparaat de invloed van het bewaren onderzocht.

Zooals reeds op pag. 22 is vermeld, dient bij de ijking van het acetum
digitalis de verdunning door toevoegen van natriumbicarbonaat te
worden geneutraliseerd. Echter gaven twee bepalingen, waarbij de
neutralisatie niet had plaats gehad, niet den indruk, dat de zuur-
graad van de vloeistof de uitkomsten der proef stoorden.

Het bleek, dat door een acetum digitalis uit 1 gram poeder
5.5 d.1. konden worden getrokken [98], terwijl het infuus of de
tinctuur 11.1 d.1. uit 1 gram poeder bevrijdde. Door de extractie
met azijnzuur wordt dus veel minder uit het digitalis gehaald dan
door infundeering.

Nadat het preparaat anderhalf jaar was bewaard, werd het
nogmaals geijkt [25]. De sterkte kwam nu overeen met 4.1 d.1.
uit 1 gram poeder. Het preparaat was dus 20.2 % sterkte
verminderd.

De uitkomsten stemmen zeer goed overeen met de bevindingen,
welke Sluijters in zijn proefschrift vermeldt. Ook hij vindt, dat het
acetum digitalis ongeveer de halve werkzaamheid heeft van het
infuus. Hij acht het a priori een ondoelmatig preparaat, omdat
het azijnzuur misschien de actieve glucosiden zou vernielen. Immers
het infuus gaat in werking snel achteruit, tenzij het onder bepaalde
voorzorgen wordt bewaard. En dit achteruitgaan gaat gepaard met
een zuur worden van de vloeistof. Waarom zou niet door het azijn-
zuur een dergelijk proces voltrokken worden?

De invloed van den aciditeitsgraad is echter nog niet volkomen
duidelijk. Joachimoglu vond, dat een digitahstinctuur, waaraan
natriumbicarbonaat was toegevoegd, binnen een jaar ongeveer 66%
aan werkzaamheid verloor, terwijl een onder gelijke voorwaarden
zonder natriumbicarbonaat bewaarde tinctuur slechts 22.4 % achter-
uitging. Een verschuiving naar den alcalischen kant was dus niet
gunstig voor het bewaren der tinctuur. In een andere mededeeling
vermeldt hij, dat de waterstofionen-concentratie van een bepaalde
tinctuur, waarvan één gram de sterkte van 143 F. D. had.
Ph 5.88
was. Als hij de
Ph door toevoeging van wijnsteenzuur verhoogde
op 5.44 of 5.13, bleek door deze vermeerdering der waterstofionen-

l.c.

») G. Joachimoglu u. P. Bose, Arch. f. cxp.. Path. u. Pharm. 102, S. 156,1924.

-ocr page 122-

concentratie het verlies, dat tijdens bewaren ontstond, zeer te zijn
verminderd. De zonder wijnsteenzuur bewaarde tinctuur had na
1 jaar een P
h van 5.66. Hij denkt, dat in de versche tinctuur eerst
zuren ontstaan, welke de tinctuur op een gunstige waterstofionen-
concentratie brengen. Toevoeging van wijnsteenzuur zou als een buffer
werken om de oplossing op een constanten aciditeitsgraad te houden.

Welke dingen nu bij het acetum digitalis een rol spelen, waar-
door de sterkte zooveel minder is als van een infuus, zeker is het.
dat het gebruik van het acetum digitalis afneemt, omdat men andere,
betere digitalis preparaten ter zijner beschikking heeft.

Uit het bovenvermelde volgt dus:

1°. dat het acetum digitalis veel minder glucosiden uit het blad
haalt, dan het infuus of de tinctuur;

2" dat het preparaat bij bewaren achteruitgaat.

c. LIQUOR DIGITALIS

In de dissertatie van Sluijters wordt reeds een onderzoek ver-
meld met een extract, dat dr. Meulenhoff uit een digitalispoeder
kon bereiden. Het extract omvatte de g d fractie.

Ook in dit proefschrift zijn eenige ijkingen met een dergelijk
extract verricht.

De volgende weg werd bij het bereiden van het extract ingeslagen:

Een deel digitalisbladeren (Bso) wordt met acht deelen water
onder herhaald schudden gedurende 48 uur gemacereerd op een
koele plaats. Het wordt uitgeperst en na bezinken afgeschonken.
De rest wordt gefiltreerd. De heldere vloeistof wordt met een ge-
lijk volumen chloroform in een nagenoeg geheel gevulde flesch
geschud, zoodat zoo min mogelijk emulsievorming plaats heeft. Dit
schudden heeft herhaaldelijk en krachtig gedurende 48 uur plaats.
Nadat de scheiding der vloeistoffen is tot stand gekomen, neemt
men gelijke deelen der belde vloeistoffen, dampt de waterige vloei-
stof tot extractdikte op een waterbad in. mengt de rest met een
voldoende hoeveelheid uitgedroogd natriumsulfaat en schudt de
verkregen massa zooveel mogelijk fijngewreven herhaaldelijk en
krachtig met de chloroformvloeistof, filtreert en destilleert de chlo-
roform af en lost de rest op in water. De door Meulenhoff gebruikte
hoeveelheid water was gelijk aan de na maceratie en filtratie ver-
kregen hoeveelheid vloeistof, zoodat men een 12.5% extract verkreeg.
Na toevoeging van 0.8 % gesterihseerd NaCl wordt de vloeistof

-ocr page 123-

in vaten gedurende 3 achtereenvolgende dagen telkens een uur op
70\'-80 graden verwarmd en daarbij gesteriliseerd en in ampullen
bewaard. Deze vloeistof is geschikt voor injectie.

Voor inwendig gebruik neemt men na het afdestilleeren van den
chloroform de achterblijvende rest en lost deze slechts in 85 % der
benoodigde hoeveelheid water op. Na filtratie wordt de vloeistof
vermengd met 15 cc. spiritus voor elke 85 cc. vloeistof.

Deze liquor digitalis is nagenoeg kleurloos, of zeer zwak groen-
geel van kleur, schuimt sterk bij schudden, riekt frisch naar digitalis
en smaakt bitter.

Met op deze manier bereide preparaten werden eenige onder-
zoekingen verricht.

Het poeder, waaruit de eerste hier te vermelden oplossingen
werden bereid, welke dus de gitaline en digitaleine fractie bevatten,
had in een gram 11.7 d.i.. De hieruit bereide oplossing van
liquor digitahs werd, zonder eenige bewerking ter sterilisatie te
hebben ondergaan, 10 maal verdund en op katten geijkt [119]. De
doodelijke dosis per Kg. kat bedroeg 3 cc., zoodat dit preparaat
veel zwakker was dan het preparaat g d uit Sluijters\' proefschrift,
waarvan de dos. let. 1.53 cc. bedroeg.

Dr. MeulenhofF bereidde van dezelfde oplossing als voor ijking

[119] werd gebruikt, door toevoeging van alcohol, op de zooeven
beschreven manier een preparaat, dat zijn werkzaamheid längeren
tijd zou behouden. De dos. let. van dit preparaat bedroeg 2.72 cc.

[120]; het onderscheid met de oorspronkelijke oplossing bedroeg 7.3o/o-

Wanneer de oplossing, voor ijking [119] gebruikt, op 75 tot 80

graden was verhit op de zooeven beschreven manier, bedroeg de
dos. Iet. blijkens ijking [122] 2.71 cc. van de onverdunde oplossing.
Een invloed van het verhitten op 85 graden was dus niet duidelijk.

Ook uit een ander poeder werd een dergelijk preparaat gemaakt.
Het poeder was hetzelfde als dat, waaruit de preparaten g d uit
Sluijters\' dissertatie waren gemaakt. De dosis letalis bedroeg van
dit preparaat 2.49 cc. [123]. Het was dus aanmerkelijk zwakker
dan het preparaat, waarvoor Sluijters indertijd een dos. let. van
1.53 cc. vond. Van dezen liquor digitalis werd een gedeelte bij 80°
gesteriliseerd, en een gedeelte met alcohol behandeld. Beide preparaten
werden gedurende 2 jaar bewaard.

In Juni 1923 bedroeg de dos. let. van het met 15% spiritus
bewaarde preparaat 1.89 cc. [124] en van het gesteriliseerde pre-
paraat 2.28 cc. [125]. Beide preparaten waren dus zeker niet zwakker

-ocr page 124-

geworden. Eenigszins bevreemdend is de vermeerdering in sterkte
van het met alcohol behandelde preparaat.

Men kan dus uit het digitalisblad een extract bereiden, dat ge-
schikt is ter injectie, en dat gedurende längeren tijd zijn sterkte
bewaart. Verhitting ter sterilisatie heeft geen duidelijk schadelijken
invloed op het preparaat.

Nader dient nog te worden onderzocht, waarom in het eene
geval meer. in het andere geval minder actieve glucosiden uit een
gelijk sterk blad worden getrokken.

d. TINCTURA STROPHANTHI,

Eenige ijkingen werden verricht met tinct. stroph., welke uit
verschillende deelen van ons land van den groothandel werden
betrokken.

De verdunning van de tinctuur geschiedde volgens de in hoofd-
stuk I vermelde regelen. De uitkomsten der ijkingen zijn in de
tabel XXI vereenigd.

TABEL XXI.

Tinet. Stroph.

dos. let. in

betrokken van

10 ce. tinctuur

a. tc M.

61

b. .. A.

348

c. „ M.

62.5

d. .. Ma.

344

Het blijkt dus, dat de eene tinctuur ruim 5 maal zoo sterk is
dan de andere. Deze uitkomsten stemmen overeen met de be-
vindingen van FränkeP) en Storm van Leeuwen-) en vele anderen.
Wat betreft de beste extractie-wijze van het semen strophanthi,
vroeg dr, Meulenhoff zich af, of men hetzij door extraheeren, hetzij
door diplaceeren meer actieve stoffen uit het ontvette zaad zou
kunnen halen, dan uit het niet ontvette. Hij bereidde de in de
tabel XXII genoemde preparaten. Ook van Dr, Slis werd een
tinctuur uit een ontvet en uit een niet ontvet zaad bereid, ge-
kregen, Eenige van deze tincturen werden, nadat zij längeren tijd
waren bewaard, nogmaals op katten geijkt.

>) A.Fränkcl. Thcr. d. Gcgcnw. Maart 1912.
\') I.e.

-ocr page 125-

De uitkomsten zijn alle in tabel XXII vereenigd.

TABEL XXII.

NaEim van het preparaat

Dos. leL
in 1 gram
zaad

Verschil
to.v. het
niet ont-
vette in O/o

Na bewaren

gedurende

dos. let.

venchil to.v.
litcükingln

O/o

Mealenhoff.

T. stroph. diplac. ontvet . .

381

niet ontvet

435

14.2

macer. ontvet . .

460

9 maand

397

- 13.7

niet ontvet

418

- 9.1

Slis.

T. stroph. ontvet.....

158

142.5

- 9.8

niet ontvet . . .

126

-20.1

-

131

4

De uitkomsten van het onderzoek, welke extractie-methode het
beste is, stemmen niet geheel overeen. In een geval blijkt uit niet
ontvette zaden meer actieve glucosiden te worden verkregen, in
de beide andere gevallen minder. Er is geen duidelijk onderscheid
in het aantal actieve stofFen, dat men door macereeren of door in-
fundeeren uit het zaad zou halen.

Het verschil is echter zoo gering, dat voor alles dient te worden
getracht de uiteenloopende sterkte van de tinct. stroph. tot een gelijke
sterkte terug te brengen, terwijl voorhands de bewerking om deze
sterkte e.v. iets te vermeerderen tegen het nuttig effect daarvan
niet opweegt.

Heeft men een tinctuur bereid, dan behoudt zij ook gedurende
längeren tijd haar sterkte (zie kolom 5 en 6).

-ocr page 126-

HOOFDSTUK XII
SAMENVATTEND OVERZICHT

In het kort mogen hier het doel en de uitkomsten der onder-
zoekingen, waarover de voorgaande bladzijden handelen, nogmaals
worden vermeld.

Voor het ijken van digitalisbladeren bestaan een zeker aantal
methoden, waaraan echter eenige fouten kleven, welke op de
nauwkeurigheid van de methode van grooten invloed zullen zijn.
De fouten, welke gemaakt worden bij het bepalen van de op een
zeker oogenblik in het digitalisblad voorkomende actieve gluco-
siden, kan men verdeelen in:

1°. fouten, welke worden gemaakt bij de extractie van het poeder
om een voor de bepaling geschikte oplossing te verkrijgen:

2". fouten, welke worden gemaakt bij de bepaling van de in dit
extract aanwezige glucosiden, dus de eigenlijke fouten van de
methode.

Het doel van dit proefschrift is zich uitsluitend met de eigen-
lijke fouten van de methode bezig te houden. Men zal dus in het
algemeen niet goed doen, wanneer men de sterkte van een digitalis-
poeder bepaalt door de uitkomst van één bepaling als de juiste
aan te nemen, en men zal in dit geval groote fouten kunnen maken,
Welke afhankelijk zullen zijn van de methode, welke men gebruikt.

Wanneer men echter meer dan één bepaling doet, zal een fout.
Welke een te groote waarde geeft, allicht worden opgeheven door
een, die een te kleine waarde geeft. Het gemiddelde van deze
beide waarnemingen zal dus dichter bij de juiste waarde liggen.
Over het algemeen zal het gemiddelde van een grootere reeks waar-
nemingen dus een juister beeld geven dan van een kleinere.

Wanneer echter een methode op zich zelf betrekkelijk nauw-
keurig is, zal men met een kleinere reeks waarnemingen reeds tot
betere uitkomsten komen, dan wanneer de methode onnauwkeurig is.

Dit geldt voor alle chemische of biologische methoden. Als men
^en methode bedacht heeft om de actieve stoffen van digitalis-

-ocr page 127-

poeder te bepalen, moet men dus in de eerste plaats nagaan hoe
groot de fout is, welke aan deze methode kleeft, en ten tweede
hoeveel afzonderlijke bepalingen men moet verrichten, opdat men
wete, dat de gemiddelde uitkomst van deze bepalingen niet meer
dan een zeker aantal percenten van de juiste waarde afligt.

Bovendien kan men zich natuurlijk ook afvragen, wat de oorzaak
is. dat fouten bij een methode worden gemaakt. Wanneer wij de
chemische methoden laten rusten, moet de oorzaak van fouten
voor de biologische methoden gezocht worden in de wisselende
gevoeligheid van het proefdier, kikker of kat. gedeeltelijk afhankelijk
van de verschillende snelheid, waarmee een ingespoten preparaat
wordt geresorbeerd. Deze laatste oorzaak laat zich ontduiken door
de te onderzoeken stof intraveneus in te spuiten, zooals bij de
methode van Hatcher gebeurt.

De andere oorzaken, waarom het eene dier meer gevoelig is
dan het andere, laten zich niet willekeurig beïnvloeden. Het is echter
zaak de proefdieren zooveel mogelijk in dezelfde condities te
brengen, en geen proeven te verrichten met dieren, welke ziek.
abnormaal groot, klein of zwanger zijn.

Hier is dus uitsluitend voor de methode van Hatcher de fout,
die aan de methode kleeft, bepaald. Tevens is nagegaan, hoeveel
katten men moet nemen voor een ijking. om te weten, dat deze
aan een vastgestelde nauwkeurigheid voldoet.

De fout van de methode van Hatcher.

In hoofdstuk II is uitvoerig beschreven op welke wijze de ijking
van digitalispreparaten volgens de methode van Hatcher wordt
uitgevoerd. Het komt dus hier op neer, dat men de doodelijke
dosis van het 0.5 % infuus van het poeder, of van een verdunning
van een ander digitalis preparaat per kilo kat bepaalt.

Reeds voordat de gegevens over het aantal katten, dat voor
een juiste ijking noodig was, bekend waren, werden voor een ijking
steeds minstens drie katten genomen. Wanneer een van deze drie
katten meer dan 20% van de gemiddelde waarde afweek, werd
nog een vierde kat genomen. Voor de beschouwingen in dit proef-
schrift zijn in het geheel H4 ijkingen verricht, waarvoor 573 katten
werden gebruikt. In enkele gevallen werden met hetzelfde
poeder
zeer groote reeksen afzonderlijke bepalingen verricht. Het gemid-
delde van deze bepalingen werd als de werkelijke sterkte van het
poeder beschouwd. In het geheel werden dus een zeer groot aan-
tal afzonderlijke waarnemingen verkregen, en uit de grootte dec

-ocr page 128-

afwijking van de gemiddelde uitkomst, die elke kat vertoonde, laat
zich nu een idee vormen van de wisselende gevoeligheid en van de
grootte der fout, welke bij de Hatcher methode kan worden gemaakt.

Het blijkt, (zie uitvoerig pag. 41) dat de middelbare fout van
een bepaling 12.15% en de waarschijnlijke fout van een bepaling
8.2% bedraagt. Daar altijd voor een ijking meer dan een kat
wordt gebruikt, is de middelbare fout voor een ijking met 3 katten:
middelbare fout e: 7.05%
waarschijnlijke fout r: 4.7 %
en voor een ijking met vier katten:

middelbare fout c: 6.1 %
waarschijnlijke fout r: 4.1 %
Het is duidelijk, dat de methode van Hatcher dus een zeer
groote mate van betrouwbaarheid heeft.

De grootte der middelbare fout voor een ijking met drie en vier
bepalingen op deze manier berekend, stemt nu zeer goed overeen
met de uitkomsten van een serie ijkingen met hetzelfde poeder
verricht, welke in hoofdstuk IV zijn besproken.

Hiermede is dus voldoende bewezen, dat de fouten, welke af-
zonderlijke bepalingen vertoonen, betrekkelijk gering zijn, en dat
de fouten van een ijking met drie of vier bepalingen voor een
biologische methode minimaal zijn.

Hoeveel katten moeten wij voor een ijking nemen, om zeker te
^eten, dat de waarschijnlijke fout van een ijking kleiner is dan
^en vast te stellen grens?

Hoewel de waarschijnlijke fout van een ijking van drie katten
gemiddeld 4.7 % is, is het nog niet zeker, dat deze bij alle ijkingen
200 groot is. De waarschijnlijke fout is berekend uit de middelbare
fout, welke is afgeleid uit de gegevens van 573 waarnemingen bij
ijkingen. Enkele van deze ijkingen waren niet fraai; de katten
Voor deze ijkingen gebruikt, vertoonden onderling groote afwijkingen,
^oor het groote aantal (573) waarnemingen, hebben deze minder
goede uitkomsten geen zeer grooten invloed op de middelbare fout
de waarschijnlijke fout, uit deze 573 waarnemingen afgeleid. Als
"^en echter de slechte ijking van 4 of 5 katten op zichzelf be-
schouwt, is de middelbare fout veel grooter dan 12.15%. en de
Waarschijnlijke

fout eveneens veel grooter dan 8.2 %.
Door het aantal bepalingen uit te breiden zal men bij zoon
®iechte ijking den invloed van de enkele katten, welke een abnormale

-ocr page 129-

afwijking vertoonen. verminderen. Hoeveel katten zijn hiervoor
noodig? Dit hangt af van den graad van nauwkeurigheid, welken
men wenscht.

Reeds voordat de middelbare en de waarschijnlijke fout uit 573
bepalingen was berekend, was aangenomen, dat men met een ijking
tevreden kon zijn, als de gevonden waarde niet meer dan 6.67 %
van de werkelijke waarde afweek. Met andere woorden, als de
doodelijke dosis van het 0.5 % infuus van een digitahspoeder
18.75 cc. per Kg. kat moest bedragen, was de ijking ook nog
goed, wanneer de doodelijke dosis 20 of 17.50 cc. bedroeg.

Verondersteld, dat een ijking uit één bepaling bestond, dan zou
men den bovengenoemden graad van nauwkeurigheid slechts zelden
bereiken, daar de waarschijnlijke fout, welke een kat vertoont,
S.2% bedraagt.

De kans wordt grooter, als men drie bepalingen doet. Er doen
zich dan twee mogelijkheden voor:

1®. de drie katten vertoonen een onderling zeer goed overeen-
stemmende waarde;

2°. één van de drie katten vertoont een zeer groot verschil met
de beide andere katten.

In het eerste geval mag men aannemen, dat het gemiddelde
van deze drie bepalingen gemiddeld niet meer dan 4.7 d.i. de
waarschijnlijke fout van een ijking van drie bepalingen, van de
goede waarde afwijkt. In het tweede geval is het waarschijnlijk,
dat de gevonden waarde meer dan 4.7 % afwijkt.

Dat de ijking slecht is, wordt uitgedrukt door de gemiddelde
afwijking, welke deze drie katten van de gevonden waarde ver«*
toonen. De gemiddelde afwijking is grooter naarmate de ijking
slechter is. Wil men een gemiddelde nauwkeurigheid van 6.67 %
bereiken, dan mag de gemiddelde afwijking van een kat van de
gevonden waarde niet meer dan 6.67 y\'ln—1) bedragen (prof. Nijland).

Als bij een ijking van drie bepalingen de gemiddelde afwijking
grooter is dan 6.67 >\'(n—1): d.i. 9.4%, moeten wij net zoo lang
doorgaan met de bepalingen tot de gemiddelde afwijking binnen
deze grens valt (zie pag. 32). In tabel I (blz. 32) is
weergegeven,
hoeveel deze grens voor een ijking van 3, 4, 5 etc. katten bedraagt-

Mag men de kat, welke een abnormale afïvijking van het g^\'
middelde vertoont, uitschakelen of niet ?

Wanneer men bij een ijking, waarvan een kat een groote af"
wijking vertoont, is doorgegaan met afzonderlijke bepalingen, tot

-ocr page 130-

aan de bovengestelde eischen is voldaan, zal toch die eene kat
meestal nog een groote afwijking van het gemiddelde vertoonen.
Het is de vraag, of men deze kat mag uitschakelen of niet.

Volgens een criterium van Chauvenet, dat prof. Nijland ons aan
de hand deed, mag men uit een reeks waarnemingen, die waar-
neming uitschakelen, welke grooter is dan een zeker getal, dat
afhankelijk is van de middelbare fout van een bepahng en van
het aantal waarnemingen.

In tabel VII, kolom 2 (blz. 49) is weergegeven de grens, waar-
boven een afwijking van het gemiddelde als een zoogenaamde
„uitbijter" is te beschouwen.

Wanneer een ijking uit vier bepalingen bestaat en de gemid-
delde afwijking van een kat kleiner is dan 6.67 l\'(n—1) 11.5 7o. is
deze ijking voldoende. Wijkt een kat meer dan 20 % van de ge-
middelde waarde af, dan is zij als een uitbijter te beschouwen, en
is men gerechtigd ze uit te schakelen. Het gemiddelde van de drie
overblijvende katten zal dan een iets beter beeld van de werke-
lijke sterkte van het preparaat geven. Het onderscheid kan echter
niet groot zijn, daar men, om dezen uitbijter onschadelijk te maken,
is doorgegaan, tot de gemiddelde afwijking kleiner is dan 6.67
l\'(n—1), m.a.w. tot dc gemiddelde nauwkeurigheid der ijking 6.67 7o
bedraagt.

Uitvoerig is dit in hoofdstuk V beschreven. Het is opmerkelijk,
dat Sluijters in zijn dissertatie, bij ijkingen met drie katten, die
kat, welke meer dan 20 % van het gemiddelde afweek, uitschakelde
en daarvoor een 4-de kat in de plaats nam. In het geheel deed
hij dus vier bepalingen en koos dus onbewust ongeveer dezelfde
bovengrens voor een „uitbijter", als op grond van een serie van
573 waarnemingen kan worden berekend.

Men dient dus de methode van Hatcher aldus uit te voeren:
"Jen bepaalt de doodelijke dosis per kilogram kat van het te onder-
hoeken preparaat bij zooveel katten, tot de gemiddelde afwijking
\'\'an een kat kleiner is dan 6.67 en schakelt dan die katten

"\'f. welke volgens tabel VIII. kolom 2 (blz. 49) als uitbijters zijn

beschouwen. Het gemiddelde van de doses letales van de over"
^Wvende katten geeft dan de werkelijke sterkte van het preparaat
^Qn. Door een eenvoudige berekening verkrijgt men het aantal doses
\'^tales, welke in één gram van de te onderzoeken stof zitten.

Dezelfde eischen kan men eveneens stellen voor de methode

-ocr page 131-

hypophysenpreparaten te ijken op de overlevende uterushorens
van caviae.

Dr. Sawasaki, welke hierover een uitgebreid onderzoek heeft
verricht in hetzelfde laboratorium, vond dat de

gemiddelde fout van één bepaling is 11.04%^
middelbare 13.8 o/o

waarschijnlijke „ „ \'„ „ „ 9.3 O/q

bedroeg.

Daar de middelbare fout van een bepaling even groot is. als
die bij de Hatcher-methode. werd als toelaatbare grens voor een
afwijking eveneens de formule 6.67 l^ln—1) aangenomen.

Het is zooals Dr. Sawasaki beschreef, noodig, minstens twee
caviae of vier uteri te gebruiken. Dan wordt de toelaatbare grens
voor de gemiddelde afwijking voor 2 caviae 11.4 0/
q, voor 3 caviae
15 0/
q. Als uitbijters zijn te beschouwen die uteri, welke meer dan
190/0 (4 uteri) of
21 A% (6 uteri) van het gemiddelde afwijken.
Wanneer men deze uitschakelt, komt men eveneens tot een iets
beter resultaat.

De waarschijnlijke fout van een ijking bedraagt 4.9 O/g.

De ijkingen, waaruit de eischen voor de methode van Hatcher
zijn afgeleid, werden verricht met preparaten, welke, hetzij een
bepaalde handeling hadden ondergaan, hetzij gedurende eenigen
tijd waren bewaard, zoodat men door deze ijkingen een inzicht
kon verkrijgen over:

a. den invloed van de temperatuur waarbij digitalisbladeren
worden gedroogd op de sterkte van digitalisbladeren. den tijd,
gedurende welken digitalisbladeren hun sterkte behouden, en de
beste manier, om ze te bewaren;

b. den invloed van alcoholdamp op de sterkte van digitalis-
bladeren ;

c. de extractiemethode, welke het grootste aantal actieve glucosiden
uit het bladpoeder haalt;

d. bovendien werd een vergelijkend onderzoek verricht over het
aantal actieve glucosiden, welke men in het digitalisblad kan aan\'
toonen volgens de methode van Hatcher, de methode van
Focke
en de chemische methode van Knudson en Dresbach, berustend
op de door Baljet aangegeven reactie van digitalisstoffen mc^
alcalische-pikraat-oplossing.

Ad a. Uit het onderzoek verricht over den invloed van de teffl\'

-ocr page 132-

peratuur, waarbij digitalis wordt gedroogd, op de sterkte van de
digitalisbladeren, volgde, dat aan zich zelf overgelaten versch blad
zeer sterk in gehalte kan achteruitgaan. Om dit te verhinderen
dienen de bladeren te worden gedroogd. Het bleek, dat de bladeren,
welke bij 50° waren gedroogd, zich het beste hielden en zelfs in
twee jaar niet in sterkte waren verminderd, wanneer zij in een
eenvoudig gesloten flesch werden bewaard.

Bladeren, welke bij lagere temperatuur waren gedroogd, waren
ook van een goed gehalte aan actieve glucosiden, maar, wanneer
zij längeren tijd werden bewaard, veranderde hun activiteit in een
positieve richting, zij werden een weinig sterker.

Bladeren, welke bij hoogere temperatuur 85°—100° waren ge-
droogd, vertoonden oorspronkelijk een overeenkomstige sterkte, als
bladeren, welke bij lagere temperatuur waren gedroogd, maar ge-
durende een jaar was het gehalte aan actieve glucosiden duidelijk
afgenomen.

Bladeren, welke aan een temperatuur van hooger dan 100° hadden
blootgestaan, vertoonden een zeer duidelijke vermindering in sterkte.

In overeenstemming met de bevindingen van Joachimoglu wordt
dus als drogingstemperatuur 55°—65° voor de bladeren aanbevolen.

Ad b. Uitgaande van de gedachte of men door behandeling met
damp van absoluten alcohol door het dooden van splitsende
enzymen de digitalispoeders zou kunnen stabiliseeren, onderwierp
dr. Meulenhoff eenige preparaten van digitalispoeder aan deze be-
werking, welke in hoofdstuk VII uitvoerig is beschreven.

Het verrassende feit deed zich voor, dat eenige der poeders,
oogst 1920, met alcohol gestabiliseerd, sterker waren, dan andere
ongestabiliseerde, overigens gelijkwaardige poeders.

Bij een daarop volgend onderzoek bleek in enkele gevallen een
•duidelijke vermeerdering in sterkte op te treden, in andere ge-
vallen niet.

Wanneer de vermeerdering in activiteit optrad, bleek, dat wanneer
Oïen de digitalispoeders volgens Straub extraheerde, de vermeerdering
vooral te zoeken was in de waterfractie. In een daarop onderzocht
Qeval was het van de waterfractie juist de digitaleine-fractie, welke
door alcoholstabilisatie twee maal zoo sterk werd. Welke invloeden
Voor het al dan niet optreden van dit verschijnsel onder invloed
Van den damp van heeten alcohol verantwoordelijk zijn, liet zich
Voorloopig nog niet vaststellen. Met name was de eerste gedachte,

-ocr page 133-

dat de temperatuur, waarbij de bladeren gedroogd waren, voor het
optreden van de toeneming in sterkte een groote rol zou spelen,
niet bewezen.

Ad c. Welke extractie-methode verdient de voorkeur?

Zooals is gemeld, heeft Sluijters in zijn dissertatie proeven gedaan
over de beste manier om uit een digitalisblad het grootst mogelijk
aantal glucosiden te halen. Of men een infuus bereidde, volgens
Heffter in een soxhlet-apparaat extraheerde, of volgens Straub het
koudwaterextract met navolgende alcohoHsche extractie maakte, was
niet van grooten invloed op de som van de actieve glucosiden,
welke men met deze drie genoemde methoden uit het blad kan
halen. Daar Heffter aangeeft, dat op zijn manier meer actieve
glucosiden uit het poeder worden gehaald, deed zich, nu vaststond,
dat onder invloed van alcoholdamp de bladeren soms in sterkte
kunnen toenemen, de vraag voor, of deze betere extractie slechts
schijnbaar was. Het zou toch mogelijk kunnen zijn, dat onder
invloed van den alcohol het gehalte aan actieve glucosiden toenam.
De vraag is op blz. 92 e.v. besproken.

De daar vermelde proeven werden verricht met een bepaald
poeder, waarvan door behandeling met alcoholdampen de sterkte
was op te voeren. Het aantal doses letales, dat men uit 1 gram
poeder kon trekken, bleek te bedragen:

volgens het 0.5 % infuus uit het ongestabiliseerde poeder 12.4 d.1.

„ 0.5% ......gestabiliseerde .. 14.6

„ soxhlet-extract „ „ ongestabiliseerde „ 14.6 „
„ „ gestabiliseerde „ 14.2 „

Onder invloed van alcoholdampen neemt dus het gehalte aan
actieve glucosiden toe, daarna maakt het geen verschil uit of men
soxhlet-extractie uit het gestabiliseerde poeder of infundeering van
dit poeder toepast. Een soxhlet-extractie uit een
ongestabihseerd
poeder kan meer actieve glucosiden opleveren, dan infundeering
uit een ongestabiliseerd poeder, wanneer onder den invloed van
den alcohol het aantal actieve glucosiden toeneemt.

De vraag, of door soxhlet-extractie meer uit een poeder kan
worden gehaald dan door infundeering, dient dus als volgt zoo
beantwoord te worden: Wanneer een poeder onder invloed van
alcoholdampen in sterkte toeneemt, zal men bij de
soxhlet-extractie
meer actieve glucosiden in het extract bekomen, indien het
poeder

-ocr page 134-

door alcohol niet in sterkte toeneemt, zal men met soxhlet even-
veel actieve glucosiden als met het infuus extraheeren.

Het blijft echter de vraag of de meerdere moeite, welke de be-
reiding van het soxhlet-extract kost, opweegt tegen het misschien
iets grootere gewin aan actieve bestanddeelen.

De extractie volgens Straub leverde hetzelfde aantal glucosiden
als de infuusbereiding. De meeste actieve glucosiden worden reeds
in het waterig extract uitgetrokken.

Met een tinctuur, bereid volgens de Nederlandsche Pharmacopee,
kan men evenveel nuttige bestanddeelen uit een poeder extraheeren
als met een infuus. Een digitalistinctuur verloor in een jaar tijds
niets van zijn sterkte. Zij was op een koele plaats in den kelder
bewaard. Dit
is in overeenstemming met de bevindingen van
Joachimoglu welke eveneens tincturen gedurende tweejarig be-
waren niet in sterkte vond achteruitgegaan.

De slechtste extractie methode is het bereiden van een acetum
digitalis. Dit haalt slechts de helft der aanwezige stoffen uit het
digitalispoeder.

Ad d. Een vergelijkend onderzoek werd verricht met de chemische
methode van Knudson en Dresbach en de physiologische methode
van Hatcher. De uitkomsten werden bovendien vergeleken met
de kikkermethode van Focke.

Voor dit onderzoek dienden hoofdzakelijk de poeders, welke van
Caesar en Loretz waren betrokken. De uitkomsten vindt men uit-
voerig in de tabel XIII vermeld.

Het blijkt, dat de getallen, welke de sterkte van het preparaat
aangeven bij elk der methoden, nogal sterk uiteenloopen. Wel
Wordt bij elk der methoden een zwakker poeder zwakker en een
sterker poeder sterker bevonden, maar het onderling verschil is
nogal wisselend.

Daar dc getallen, welke op de methoden van Hatcher zijn ge-
vonden, berusten op een groote reeks van bepalingen, valt aan
de juistheid dezer gegevens niet te twijfelen, en dient men aan
deze methode de voorkeur te geven.

\') G. Joachimuglu. Arch. f. cxp. Path. u. Pharm. 92 S. 193.

-ocr page 135-

m

xt^) /g-,."?,? ♦ ^soi nav

\' t\', ... , .v\' ^ ■ r-î:

•V.

m

.fc . . - îtfK r-lfït rb

■ ■ -It\' - ■

J

-ocr page 136-

TABELLEN

VERKLARING DER TABELLEN

Kolom 1: het nummer der ijking, dat correspondeert met de in
den tekst tusschen vierkante haakjes genoemde cijfers.
2: de datum der ijking.
3: de naam van het preparaat.
4: het nummer van de kat.
5: het gewicht van de kat in Kg.
6: de duur der proef in minuten.
7: de hoeveelheid vloeistof, die totaal instroomde.
8: de dosis letalis per Kg. kat.
9: het gemiddelde van de dos. let. van elke kat.
10: de afwijkingen v.h. gemidd. in cc., die iedere kat vertoonde.

11:,, .. ......% die positief waren.

12: „ „ ......% .. negatief „

13: het aantal doodelijke doses, dat in een gram poeder zat.
14: de valor van het preparaat.

15: de toelaatbare grens van de gemiddelde afwijking

6.67 l^(n-l).
16: de gemiddelde afwijking.

17: opmerkingen over de ijking, of over de sterkte van
het preparaat.

Als er in kolom 17 niets is vermeld over de ijking, wil dit
zeggen, dat zij volkomen aan de eischen van Nijland beantwoordde.

Bij het opstellen van de curven is gebruik gemaakt van de cijfers
uit kolom 11 en 12.

De cijfers uit kolom 9, dus de gemiddelde dosis letalis is zonder
uitschakeling berekend. Werd op de proef een kat uitgeschakeld,
dan is dit in de opmerkingen vermeld, waar dan tevens de dosis
letalis met uitschakeling is genoemd.
Voor de ijkingen 109 tot 119 zie men de uitslaande tabel.

-ocr page 137-

OPMERKINGEN

17

Dc ijking [3] was zeer slecht. Het ge-
middelde der Istc zes bepalingen was
21.72 cc. (valor = 3.45; d.1. in I gram
poeder: 9.2). Daar dc uitkomst bevreem-
dend was, in vergelijking met dc sterkte
van bi) andere temperatuur gedroogde
poeders, werd in Jan. nogmaals ccn ijking
verricht (4). Dc gemiddelde uitkomst was
20.23 cc. (vnlor 3.7; d.1. In 1 gram 9.9).
Als dc nu zeer sterk afwijkende katten
werden uitgeschakeld, wasdc d.1.18.45 c.c.
(Valor 4.06; In 1 gram poeder 10.8 d.1.).

Daar dc ijking no. 7 zoo bijionder
slecht was (drie kotten weken 20 of meer
o/o nf), werd In Jan. nog een ijking met
3 nnderc katten verricht en als ware
sterkte het gemiddelde van deze acht
katten genomen. Dc Ijking voldoet niet
geheel non dc toen nog niet scherp ge-
definieerde cischen.

-ocr page 138-

DATUM

O
2

C5

3

PREPARAAT

10

11

12

13

14

15

16

7 Dec. 1921

8 Dec. 1921

13 Dcc. 1921

14 Dcc. 1921

21 Dec. 1921

3 Jan. 1922

9 Jan. 1922

-ocr page 139- -ocr page 140-

ó
2

05

a
1

DATUM
2

PREPARAAT

3

ó
Z

1
4

5

d
E
a

Ui

3
3

Q

6

«

" s

a

7

Ö3
tij

s

OT

O

Q

8

1

? ,

6 i
K 1

O

25

17 Juni 1922

Acetum Dig.,
2
jaar

1
2

3

4

1.88
2.12
2.20
2.31

33
32
40
50

31
41
45.5
55

16.49
19.34
20.68
23.81

20.0S

26

1 Juli 1921

Versch, ongedroogd
blad A,
1ste ijking

1

2
3

2.54
2.12
2.57

32
29
37

30.7

22.8
31.3

12.09
10-75
12.18

11.6^

27

5 Juli 1921

Dito

2de ijking (na 4 dagen)

1
2

1.85

1.86

31
36

26.9
38.3

14.45
15.22

14.8S

28

6 Juli 1921

Dito

3de ijking (na 5 dagen)

1

2
3

1.70
1.73
1.89

40
44

41

28.1
34.7
30.9

16.53
20.06
16.35

110

29

H Sept. 1921

Versch, ongedroogd
blad B,
Iste ijking

1
2

3

4

1.75
2.35
1.92
1.78

32
37
41

33

29.2

33.6

34.7
27

16.69
14.30
18.07
15.39

I6.ll i

30

21 Sept. 1921

Dito B,

2de ijking (na 7 dagen)

1
2
3

2.25
2.06
2.01

33
44
38

34

32.8

37.8

15.11
15.92
18.80

J6.6\'

31

6 Oct. 1921

Dito B.

3de ijking (na 22 dagen)

1
2
3

1.87
1.93
2.12

31
34
45

29.8

33

42.4

15.94
17.10
20.00

17.6^

32

23 Sept. 1921

D 85. oogst 1921

1
2
3

2.56
1.%
1.86

59
45
38

59.7

46.8
38.8

23.32
23.88
20.86

33

19 Oct 1921

D 30. oogst 1921

1
2

3

4

5

6

1.%
2.35
2.4
1.7
1.68
2.46

57
36
22
30
32
43

48
33.2
23
26.5
28
45.2

24.48
14.13
9.59
15.62
16.66
18.37

\\

X

i

OPMERKINGEN

17

Ad 33.

Dc eerste drie knttcn liepen zeer uiteen.
Dc oorzaak werd gezocht In een fout in
den ncthcr. Dnarom werd met een nieuw
infuus een flchcc! nieuwe ijklng verricht.
Het verschil tusschen \'t gemiddelde der
lantstc Ijkinn (11.8 d.i.) en van al dc
proeven (12.1 d.i.) is echter gering. BI)
de berekening der afwijking worden dc
eerste katten meegeteld, omdat dan «n
fout mee in rekening wordt gebracht,
welke zich door samenloop vnn omstan-
digheden knn voordoen.

Als ware sterkte van het poeder wordt
uitsluitend het gemiddelde van dc laatste
drie katten genomen. dosis letalis be-
draagt dan 16.88 cc. (Valor 4.45: in I
gram poeder 11.85 doses
letales).

-ocr page 141-

i

ó

d
S
c

u
3

«
d ü

ó>
0< ü

-d
1

■Afwijking van het
, ^ gemiddelde

5-S
. 01
ït O

•Sj a

<i>

•0 g>
"3 .3

Tt y/

o
a

DATUM

PREPARAAT

ta

y,

V)

. O

Ji a

J

9____

i

cc.

in o/o

.5J D.

H

Valor

sf^

Bi
16

OPMERKINGEN

1

2

3

4

5

Q

6

O

Q

7

O

Q

8

M

--o/o
12

13

H

^ VO-
IS

17

34

26 Oct. 1921

D 30. oogst 1921 a.s.
Vs uur gestabiliseerd

1

2

3

4

2.03
1.83
1.82
2.-

42
44
52
55

37.-
28.8
37.5
54.4

18.23
15.74
20.60
18.20

JSJ9

■^0.04
^0.01

0.2

13.2
0.1

-13.5

10.99

4.1

11.5

6.7

35

1 Nov. 1921
18 Nov. 1921

D 30, oogst 1921 a.s.
1 uur gestabiliseerd

1

2

3

4

5

6
7

1.75
2.52
1.77
2.18
2.41
2.16
2.04

54
45
35

41
37
39

42

45.5

47.5
34.0
30.2
35.0

39.6
39.8

26.-
18.85
19.21
13.85
14.52
18.33
19.51

1S.6J

^0.60
-176

1 ■♦■oigo

39.7
f 1.3
3.2

4.9

-25.6
-21.9
- 1.5

10.7

1I3

14

36

7 Nov. 1921

D 65, oogst 1921

1
2

3

4

2.05
2.14
1.97
2.39

33.5
37
25
48

40.5
43.4
27
54.8

19.75
20.28
13.71
19.37

18.2S

^2.00
in57
ri.09

8.1
10.9

1.9

-25

10.9

4.1

11.4

12.5

Deze ijking wordt door kat 3 sterk
beïnvloed. Wordt deze uitgeschakeld, dan
Is dc d.1. van het 0.5 0
/0 Infuus 19.80. (Valor
3.8; In 1 gr. poeder 10 d.1.)

37

8 Nov. 1921

D 30, oogst 1921 a.s.
Vj uur gestabiliseerd
onder druk

1
2

3

4

1.73
2.05
1.83
1.91

47
31
30
40

39
29.5
36.5
37.4

22.54
14.39
19.94
19.58

1

1^3.43
! ^0.47

17.9

1.4

2.5

-24.7

10.4

1T5

I2I

38

16 Nov. 1921

D 30, oogst 1921 a.s.

1
2
3

2.23
1.84
1.67

39
36
24

34.8
30.2
26.2

15.60
16.41
15.69

15.90

"0.30

Hs\\
-0.21

1.2

- 1.9

- 1.3

115

4.7

?.4

1

39

1 Dcc. 1921

D 30, oogst 1921 a.s.
eerst gedroogd, dan
gestabiliseerd

1
2

3

4

2.27
1.99
2.31
2.59

34
32
31.5
32

36.8
39.4
33.8
39.8

16.21
19.74
14.63
15.37

1

__1

1^25

19.6

- 1.7

-11.4

- 6.8

12.--

4I

11.5

9I

40

6 Juli 1923

Oogst 1923, Juli
vcrsch ongedr. blad

1
2

2.-
2.03

52
56

56.2
58.5

28.1
28.82

k \\

28.46

"0.93
^7.07

1.2

- 1.2

7—

2I3

41

10 Juli 1923

Ongedroogd blad
Ile ijking na 4 dagen

1
2

1.98
1.85

69
66

72.2
64

36.47
34.60

3^

26

- 2.6

5.6

2.12

Het blad was dus in 4 dagen tijds
24.8 0/0 in sterkte verminderd.

42

11 Juli 1923

D 70, oogst 1923

1
2

3

4

1.85
2.-
1.98
2.2

55
76
58
62

55

81.4
65.2

68.5

29.73
40.70
32.93
31.14

33^

2Î.I

-11.6

- 2.1
- 7.4

5I

2.23

11.5

lol

M

-ocr page 142-

Wijking van het
_ gemiddelde

c Ü

03
ó-ö
.S


O

Q

8

ca

u a

xs

s

c

u,
3

T3 03
■«J C

C3

S w 1
vd

-C 03

•ö

1

Valor

OPMERKINGEN

PREPARAAT

DATUM

cS

vt

a

16

15

13

M

in o/o

-o/o
12

Oogst 1923 a.s.
daarna bij 70° ge-
droogd

-11.4
■ 0.4.

22,78
25.60
31.04
21,23
27.94

46.7
53

56.8
53.5
51.7

2.05
2.07
1.83
2.52
1.85

45

54
58
47

55

11 Juli 1923

43

■17.4

25.72

11.3

13.3

7.8

2.95

Digitalispoeder C.&L.
1923, zending 6 Nov.
1923. Fr. Val. 3.7, Iste
ijking. Utrecht

12.1

33.94
30.19
26.70

56
48
61

50
37

51

1.65
1.59
2.28

- 0.3
-11.8

22 Nov. 1923

44

30.2S

8.1

9.4

6.65

2.47

De proef voldoet Juist aan de eischen
van Nijland. Het poeder was dus veel
zwakker volgens de Hatcher methode, dan
men volgens de methode van Focke zou
verwachten.

DigitaUspoeder C.&L.
1923. Fr. Val. 3.7,
lldc ijking. Utrecht

-11-9

25.93
31.39
20.06
35.37
38.18
23.11
33.71
28.36
30.63
27.54

55.75

54
34.5
87
84

55
59
65.5
67
65

59
52
35
57
63
43
50
55
43
48

2.15
1.72
1.72
2.46
2.2
2.38
1.75
2.31
2.22
2.36

6.5

20.1
29.8

-21.4
- 3.7

-1.4

29.4^

20.

14.3

6.75

2.55

Met uitschakeling van 3 katten wordt
het gemiddelde van ijking 44 en 45 =
30.37 cc..

Het gemiddelde van de ijking no. 44
en 45 samen was 29.62 cc..

9 Jan. 1924

10 Jan. 1924

11 Jan. 1924

14 Jan. 1924

45

-13

.1.4

12.5

30.00
39.20
33.00
40.00
30.20

2.75
1.87
2.38
2.18
2.25

Digitalispoeder C.GL.
Fr. Val. 3.7, IlIdc
ijking, Londen

Maart 1924

46

11.8

13.3

2.17

5.8

Digitalispoeder C.6L.
Fr. Valor 3.7, IVde
ijking. Utrecht

36.66
34.31
27.46
35.7

77
87.5
53
84

65
61
36
64

2.1
2.55
1.93
2.35

-18.1

9 Mei 1924

47

33M

6.6

9.1

11.5

2.23

Digitalispoeder C.6L.
Fr. Val. 3.7, Vde
ijking. Utrecht

6.7

7.8

28,5
28.17
30.60
34.88

52
60
60
59

57
60
76.5
75

2.-
2.13
2.5
2.15

0.2
14.2

24 Sept. 1924

48

7.2

11.5

6.54

2.45

Poeder C.&L.
Fr. Valor 3.7.
Som van alle ijkingen
[44. 45, 46, 47, 48]

- 3.5
■14.7
\'17.3

48A

-ocr page 143-

PREPARAAT

Internationaal mengsel
(100 gr. Pulv.Fol.Dig.

FV4
14.4 gr. Pulv.Fol.Dig.

c
Ë
a

Ui

3
3

Q

05
d ü
".S

w ^
O

Q

O
2

03

a
2

DATUM

2.01

2.2

1.85

1.77

1.87

1.97

1.97

2.40

2.23

1.95

33

34.25

41

26.3

30

43

33

42
39.5

34

16.42
20.11
22.16
14.86
16.08
22.05
16.75
17.50
17.71

17.43

34

45

46
34
30
44
34
44
39
33

28 Jan. 1924

49

F V 5.2)
Iste ijking

2.2

1.57

1.77

38
30
33

41
28
34.5

50

22 Sept. 1924

50A

Internationaal mengsel
Ilde ijking

Internationaal mengsel.
Som van alle ijkingen.

-ocr page 144-

PREPARAAT

Poeder C.ÖL. 1923
Fr. V. 5.2. Ijking I
Utrecht

Poeder C. ö L. 1923
Fr. V. 5.2, Ijking II
Utrecht

Poeder C. & L. 1923
Fr. V. 5.2, Ijking III
Londen

Poeder C. & L. 1923
Fr. V. 5.2. Ijking IV
Utrecht

Poeder C.ÖL. 1923
Fr. Val. 5.2
Som van alle ijkin-
gen

(51, 52, 53 en 54]

c

a
G

u

3
3

Q

a
M
(X ü

V3

o
Q

1

D3
O

2

DATUM

1.83
2.67
2.7

39
39
38.5

13 Nov. 1923

51

2.35
2.00
2.53
2.55
2.19
2.4
2.44
1.77

30

32

57.5

29.5

35

35

37

28

40
36
59
34
39
36
34
33

22 Jan. 1924

52

2.6
2.7
2.7
2.6
2.1

Maart 1924

53

1.85
2.65
2.05

35
48

36

30 Sept. 1924

54

54A

-ocr page 145-

d
Z

i

.S 03
5

d
e

M
M
d ü

Ö3
d ü

Afwijking van het
^^^gemiddelde

•sl

ti O

lil

u

■O 03

"3 .S

05

c
&

1

DATUM

PREPARAAT

«
4

Ih

S

cc.

in O/o

-S CU
13

Valor

O a ^

13

OPMERKINGEN

2

3

s
Q

6

a

7

O

Q

8

9__

0/o

n

-o/o
12

14

vo

15

Ü
16

17

55

8 Oct. 1923

C.&L. 1922
Fr. Val. IV, zending
8 Oct. 1923

1

2
3

2.2
2,45
1.8

54
43
38

47.75

48

39

21.70
19.59
21.67

i

20.99

^0.71
0.68

3.3
1.2

-1.6

9.5

3.57

9.4

4.4

Het preparaat bleek iets zwakker te
zijn dan de Fr.-Valor deed verwachten.

56

10 Dec. 1923

Poeder C. & L. 1923
Fr. Val. IV. zending
4 Dec. \'23, (monster)

1
2
3

1.9

1.95

1.71

1

46
44
42

38
36
34

20

18.46
19.88

0.55
0.43

2.8
2.2

- 5.1

10.2S

5.56

9.4

3.3

Deze cijfers zijn niet meegeteld bij het
opbouwen der curve.

57

16 Jan. 1924

Poeder C. & L. 1923
Fr. Val. IV, zending
15 Dec. \'23 (voorraad)

4

5

6

2.45
2.25
2.05

52
45
37

52
39
38

21.22
17.55
18.72

19.16

2.06
-1.61

10.7

- 8.4

- 2.3

10.4

3.91

9.4

6.9

Deze cijfers zijn niet meegeteld bij het
opbouwen der curve.

57A

Som van ijking
56 en 57

Poeder C.&L. 1923
Fr. Val. IV. Dec.\'23
Som van alle ijkingen
(monster voorraad)

1
2

3

4

5

6

1

19.31

0.69
ro-85
\' 0.58
1.92
-1.76
-0.59

3.6

2.9
9.9

-1.1
- 3

10.36

3.88

15

5.5

Deze ijking is ivel meegeteld bij het op-
bouwen der curve.

Het poeder is dus nog iets te zwak.
Daarom wordt dit met het sterke poeder
L. & C. Fr. Val. V in de verhouding
1 Kilo
poeder Valor IV 144 gram poeder
Valor 5.2 vermengd. (Ijking van dit mengsel
zie tabel [49]).

58

4 Juni 1924

Poeder C.& L.Fr. Val.
5.2, nagedroogd op
80°

1
2
3

2.28
2.07
2.2

38
42
42

39
36.5

40

17.10
17.63
18.18

17.64

0.54

0

3.1

- 3.1

11.3

4.25

9.4

2.04

Door het drogen bij 80 o/o is het poeder
dus 9.1 o/o in sterkte achteruitgegaan.

59

4 Febr. 1924

Poeder C.&L. Fr. Val.
5.2, met a.s.

1
2
3

2.27
2.02
1.95

34
31
33

32.5
25
28

14.32
12.37
14.36

13.68

0.64
0.68

4.7

5

-1.6

14.6

5.45

9.4

^43

Door stab. met alcohol vond een ver-
meerdering plaats van Valor = 4.64 op
Valor 5.48 of /50/o.

60

3 Juni 1921

Poeder C.&L. Fr. Val.
5.2, nagedroogd op
80° dan met a.s.

1
2
3

2.05

1.7

2.37

33

35.5

50

35.5

26

40

17.32
15.29
16.88

16.50

, 0.82
0.38

5
2.3

- 7.4

12.1

4.54

4.5

Stabilisatie van een poeder, dat eerst
op 80 o/o is nagedroogd, geeft dus geen
versterking.

61

19 Nov. 1923

Poeder C.&L. Fr. Val,
5.2, soxhlet-extract

1
2

3

4

2.55
2.66
2.5
1.72

40.5
33
33
22

40.5
33.5
33.5
22

15.89
12.59
13.40
12.79

13.67

-1.08
-0.27
-0.88

16.2

- 7.2

- 1.9

- 6.4

14.6

5.49

11.5

8^1

Het soxhlet extract haalt 18 o/o meer
uit de bladeren, dan het infuus en even-
veel als het infuus van a.s. bladeren.

62

26 Mei 1924

Poeder C.&L. Fr. Val.
5.2, a.s., Soxhlet-ex-
tract II, uit het met
a.s. poeder

1
2
3

2.15
2.45
2.05

28

31

32

30.5
31.5
31

14.19
12.86
15.12

14.06

!N-20
1-06

0.9
7.6

-1.5

14.2

5.33

9.4

5.7

Het extract uit het met a.s. poeder
toonde een vermeerdering van 14.9 o/o
t:o.v. het infuus uit de normale bladeren,
echter een geringere waarde t.o.v. het in-
fuus uit met a.s. bladeren.

-ocr page 146-

Wijking van het
gemiddelde

t)

•a c»
•3 a

Jl
16

iJ a

d 5

— -O

c
Ë
S

u
3
3

Q

a O 1

al ß

flJ O*"^

I

03

3

■C rj)

OPMERKINGEN

Valor

PREPARAAT

1

DATUM

- ?

If

O « vO

o
Q

o/o
11

17

15

13

in o/o

cc.

-o/o
12

Poeder C.&L. Fr. V. 5.2
a.s. Soxhlet extract I uit
het met alc. gest.poeder

- 2.7
-^0.6

2.6
2.7
2.12

39
41
31

39
43
32.5

15

15.93
15.33

3.3

3 Maart 1924

63

15.42

2.2

9.4

4.86

12.9

Het extract was foutief bereid, en was
zwakker dan werd verwacht.

Poeder C. GL. Fr. V. 4
met a. g.

4
1.2
1

2.1
2.2
2.05
2.5
2.05

36

32.5

35

30

40

36

32.5

35.5

38.5

36.5

17.14
14.77
17.35
15.40
17.81

-10.4
.\'6.6

20 Febr. 1924

64

6.84

13.3

4.55

12.1

16.49

Door stabilisatie met alcohol vond een
toename plaats van V. 4.11 op V. 4.55
of 10.7 0/0.

Poeder C.&L. Fr. V. 3.7
met a, g.

15
25.5

27.50
20

22.29

30

19.71

58
50
45
58
40

55
49
39
57
34.5

2

2.45
1.75
1.9
1.75

-16.3
- 6.7

-17.5

23.90

16

13.3

8.37

3.12

De ijking voldoet niet geheel aan de
eischen. Er is evenwel toch uit te con-
cludeeren, dat het poeder door a. s. sterker
is geworden.

Vermeerdering in sterkte van het met
alc. gest. poeder t. o. v. het normale van
2.39 tot
3.12 = 30.6%_

Febr. 1924

65

Tinct. digitalis uit het
poeder C. 6 L. inter-
nationaal mengsel.

-18.8

1.98
1.73
2.56

2.7
2.4
2.4

1.8
2.1
1.95

14.39
23.99
11.33
16.66
18.79
14.17
19.72
20

20.51

26
43
28
45
45
33
35
40
39

28.5

41.5

29

45

45.5

34

35.5

42

40

20 Juni 1924
30 Juni 1924
1 Juli 1924

35.8

-36.1
- 6

6.03

M.2
12.8
15.7

66

-20.1

17.73

18

18.8

4.23

11.3

5 cc. tinctuur werden met Aq. physiol.
tot 100 verdund.

Kat 5 is een „uitbijter". De toelaat-
bare grens van een afwijking voor 8 be-
palingen is 24V4 o/o (Tabel Vlll, kolom 2).

Met uitschakeling van den uitbijter
wordt de gemiddelde dos. let. 19.22 (in

1 gr. poeder 10.4 d.1.)

Met uitschakeling van alle meer dan

2 o/o afwijkende katten is de d. 1. 18.79 cc.
(in 1 gr. poeder 10.7 d. 1.)

.14.8
. 0.9

17.08
19.88
24.88
15.73
25.97
18.97
18.51
19.53

41.5

35.4

53.5
39
60
37
38.5
45.5

48

36
56
41
68
36
47
39

2.43
1.78
2.15
2.48
2.31
1.95
2.08
2.33

23.9
29.3

Tinctura digitalis.
Ed. IV. 1920.
2 jaar bewaard.

-21.5

5 Mei 1922

67

5.6

7.7
2.7

20.07

13.3

17.6

9.96

Tinct. dig. van poeder
1920. Bereid April
\'22 met slappen spir.

18.12
17.93
17.17

50
45
30

39.5
35.5
34

2.18
1.98
1.98

20 Mei 1922

68

17.7^

2.14

9.4

11.3

- 3.2

Tinct. digitalis, bereid
met sterken spiritus.

- 1.2
- 3.5

18.60
19.74
18.18

39
44
35

40
45
36

2.15
2.28
1.98

24 Mei 1922

69

4.7

3.13

9.4

10.6

-ocr page 147-

PREPARAAT

u

2 CP

^ S
«

a s
«j o

— O.
13

lil
lï-

O

Z

(33

c

Valor

in o/o

DATUM

o/o

II

o/o

15

16

12

-8.01
-^68

14 Mei 1922

70

9.4

9.1

5.83

15.5

3.5
1.2

4.5

1 Juni 1922

71

9.4

14.8

5.4

1.78
2.68
1.78
2.-
1.84
2.24
2.61
2.72

- 7.1
-13.7

- 6.2
-29.3

9 Juni 1922

72

10.1
16.3

7.18

17.6

14

19.2

2.42
1.92
2.21

- 5.8

- 4.7

73

12 Juni 1922

7.1

19.1

9.4

7.1

12 Nov. 1920

74

9.4

5.8

3.07

8.2

- 8.7

- 5.8

- 3

1.8
2.5
1.54

75

24 Nov. 1920

5.7\'

8.2

9.4

6.1

2.28

- 1.4

- 1.8

11 Febr. 1921

76

9.4

2.1

15.6

5.9

-33.2

22 Oct. 1920

77

16

11.5

2.65

7.07

2.1
1.4

19 Oct. 1920

78

2.3

9.4

2.9

- 3.5

7.66

Poeder S.

Poeder S. a.s.

Poeder Z. ongestab.

Poeder Z. a.s.

Mengsel poeder D 105
en D 15

Stelen van Digitalis-
bladeren

C. & L., 1909 a.s.

D 105

D 15 a.s.

OPMERKINGEN

17

De bepalingen van kat 5, 6, 7 en 8
geschiedden met het 74 "/o infuus (zie tekst).

De doses letales per Kg. kat zijn
daarom door 2 gedeeld in kolom 8
weergegeven,

Volgens berekening zou dit mengsel
4.2 2.4

een V. moeten hebben van —^-^=3.3.
Dit verschilt 6.9 o/o van 3.07.

Het Infuus van kat 2 was verdund met
Ringer tot V4°/o: dat van kat 3 tot Vi»o/o.
Bij dc dos. Iet. per Kg. is alles omgc-
rekend tot V,o/o.

Hierbij wijkt een kat meer dan dc toe-
laatbare grens af. Wordt deze uitge-
schakeld, dan wordt de V.=2.4 (31.45 cc.,
of in gram poeder 6.35). Dit poeder, \'t zij
men 2.65 of 2.4 als V. neemt, was merk-
baar zwakker dan dc andere bij lager
temp. gedr. poeders van oogst 1920.

De ijking voldeed aan de eischen.

-ocr page 148-

d
fl

^ 03

B
E

«

OJ

-d

1

Afwijking van het
^^ gemiddelde

B^

ti S

Ill

1)

^ .S

a

DATUM

PREPARAAT

5

_o

u
3

Ï 0

S3

S3

1

cc.

in O/o

ii a

m

Valor

•1

Si
16

OPMERKINGEN

]

2

3

3

Q

6

O

Q

7

8

0/o
II

-o/o
12

13

14

^ vd
15

17

79

19 Nov. 1920

D 15 a.s.

1
2

3

4

5

2.5
2.47
1.78
2

2.14

38
31
30
28
28

39
29.5
28
26
28

15.60
11.94
15.72
13.00
13.04

i

13.86

1.74
-1.92
1.86
-0.86
-0.82

12.6
13.4

-13.9

-1.2
- 5.9

14.4

13.4

10.4

Kat 2 en 4 hadden een ouden pneumo-
nischen haard; werden deze uitgeschakeld
dan was de d.i. 14.79 cc. (V. 5.07. in 1 gr.
poeder 13.55 d.i. Het preparaat was (met
uitschakeling) 22.8 O/o toegenomen to.v.
\'t ongestabiliseerde poeder of (zonder uit-
schakeling 30.8 O/o).

80

5 Febr. 1921

D 15 a.s.
nieuwe zending

1

2
3

2.1
1.9
1.79

26
30
35

24
26
23

11.43
13.68
12.85

12.65

1.03
0.20

1.2
1.6

- 9.6

15.8

sl

9.4

6^48

81

7 Febr. 1921

D 30 a. s.

1

2
3

2.05
2.35
1.96

45
34
34

37.5
27
21

11.49
13.41
10.71

11.87

.54
-1.16

12.9

- 3.2
-1.8

16.8

6.3

9.4

8^6

82

18 Febr. 1921

D 85 a. s.
Iste ijking

1
2

3

4

2.4
2.2
1.95
2.14

70
70
65
65

44
26.5
46.5
49

18.32
12.09
23.82
22.90

19.28

-0.96
"7.19

23.6
18.6

- 4.9
-37.3

10.35

3.9

11.5

21

83

9 April 1921

D 85 a. s.
Ilde ijking

1
2

3

4

2.33
2.32
1.93
1.67

43
34
39
32

59
39
35.5
29

25.32
16.81
18.39
17.35

19.47

-1.08
"2.12

29.8

-13.7
- 5.6
-10.9

103

185

iTs

15

Met uitschakeling van kat 1. wordt de
V. 4.25 of in 1 gr. poeder zitten II. d.i.

84

25 Febr. 1921

D 55 a. s.
Istc ijking

1
2
3

1.8
2.4
1.65

74
45
37

41
57
42.5

22.80
24.75
21.2

22.92

1.83
"1.72

1.9

- 0.5

-1.5

^73

3.27

9A

5.2

85

8 Mrt. 1921

D 55 a. s.
Ilde Ijking

1
2
3

1.94
2.32
2.5

60
70

54
62
62

27.82
26.72
24.80

2eM

^0,28
"1.64

5.7
1.1

-1.2

TIS

175

9.4

4

86

5 April 1921

D 30
Straub watcrextr.

1
2
3

2.38
1.8
2-09

47
40
38

55
41
40.5

22.06
22.77
19.37

21.4Ö

ÏS

1.37
"2.03

3.1
6.4

-1.5

9J5

9A

87

11 April 1921

D 30 a. s.
Straub alcoh. cxtr.
2%O/o

1
2
3

2.36
2.61
1.875

43
37

44

53

54
45

22.46
20.69
24.06

22.40

HO6

/1.66
J

7.4

- 7.6

r79

-

9A

T.l

Alc.F.= 1.787
W.Fr.= 9.345

11.132

-ocr page 149-

O
2

OPMERKINGEN

PREPARAAT

DATUM

17

2.2
2.2
2.75
2.69
2.23

D 30 a. s.
Straub waterextr.

13 April 1921

88

2.5

2.04

1.91

D 30 a.s.
Straub alcoh.extr.

27, O/o

15 April 1921

89

2.35

2.23

2.2

2.42

1.96

D 15
Straub waterextr.

19 April 1921

90

1 1.79

D 15 Str. a. 27, o/o

20 April 1921

91

2.3
1.7
2.3

D 15 a.s.
Straub waterextr.

26 April 1921

92

1.82
17.2

D 15 a.s.
Straub alcoh.extr.

26 April 1921

93

2.25
1.85
2.1

D 55
Straub waterfractie

29 April 1921

94

2.2
2.15
2.45
1.9

D 55
Straub alcoholfractie

30 April 1921

95

2.13
1.83
2.5

D 55 a. s.
Straub waterextr.

2 Md 1921

96

2.06
2.1
2.2

D 55 a. s.
Straub alcoh.extr.

3 Mei 1921

97

-ocr page 150-

PREPARAAT

(0
ó-d
a

w
O

Q

I

OPMERKINGEN

DATUM

3
3

D

cr

17

Ad. [98]. 12 cc. acet. dig. 24 cc. 5 0/0
NaHCOj Ringer ad. 100 was de ver-
dunning. Kat 3 wijkt meer af dan 20 0/0
wordt zij uitgeschakeld, dan wordt het
aantal glucosiden 5.2 per gram poeder.

Ad. [99]. De 12Vj o/o tinctuur was be-
reid uit versch ongedroogd blad. Kat 1
is een uitbijter; had bovendien pneumonie.
Wordt deze uitgeschakeld, dan is dc d.1.
35.92 cc. Dc d.1. v.d. onverdunde tinct.
is 1.796 cc. In 1 gr. versch blad 4.4 d.1.
Daar 1 gr. vcrsch blad overeenkomt met
0.22 gr. droog blad, was de 12Vi 0/0 tinct.
in werkelijkheid slechts de 2.75 0/0 tinct. uit
gedroogd blad. Het aantal d.1. uit 1 gr.
droog poeder zou dus 16 d.1. bedragen.

Ad. [101 cn 102]
Dit poeder werd op verzoek van een ander
laboratorium geijkt.

30
30
30
25

1.98
1.93
2.1
1.55

16 Dec. 1920

98

80
78
55
40

2.25
2.08
1.98
2.35

8 Dec. 1920

99

46
36
43

2.64
1.45
1.66

2 Dec. 1920

100

2.1
2.02
2.6
2.43

57

38
49

39

30 Mel 1924

101

41.5

41

26

33

23

44

1.86
2.1
2.01
2.12
1.7
2.5

47
41
26
34
25
44

2 Junl 1924

102

36
35

37

2.33
2.24
2.52

13 Inni 1924

103

1.7

27

14 Juni 1921

104

26.20
19.35
23.96
20.61

1.87
2.17
1.92
2.05

40
34
42
37

17 Juni 1921

105

2.5
2.03
2.43
2.27

27
35
37
41

17 Juni 1921

106

Acetum Digitalis

Tinctura Dig. Vs
uit versch blad
met 950/0 alcohol

Tinct. Dig. Ed. IV

Poeder in stopflesch
bewaard

Poeder in kalkstop-
flesch bewaard

D 30 Aq.

D 15 a.s.

D 15
waterfractie na
CHCLs extractie
Digitaleine

D 15 a.s.
waterfractie na
CHCLj extractie
Digitaleine

-ocr page 151-

^^ijking van het
gemiddelde

03

8

3

e

(S

.2 c

c/ï
O

Q

O ö

eo

13

O

Z

a>
c

i)

"O cn

\'U

rK (S

I

e
ö

•fi »

II\'

PREPARAAT

DATUM

Valor

OPMERKINGEN

3
3

Q

o/o

16

15

14

17

in o/o

cc.

o/o
11

12

Ijking niet fraai. Met uitschakeling van
kat 3, welke meer dan 10 O/o afwijkt, wordt
de d.1. 24.35. In 1 cc. 100 o/o oplossing
zitten dan 4.10 d.1.

50.9
48.6
29.8
52.75

29.09
22.16
32.29
21.80

1.75
2.18
2.09
2.42

53
45
67
48

2.76

S.96
-153

10.5
22.6

D 15
Gitaline-fractie

12 Juli 1921

107

16.6
-17.2

26.33

16.7

17.5

3.79

Met uitschakeling van de kat, welke
meer dan 20 o/o afwijkt, wordt dc gem.
dos. let. 23.29 cc. In 1 cc. 100 «/o oplossing
zitten dan 42.94 d.1.

24.71
15.59
21.30
23.87

1.7
2.47
2.5
2.43

48
31
54
63

42
38.5
53.25
58.5

"^3.34
S76

^2.50

15.6

D 15 a.s.
Gitaline fractie

12 Juli 1921

108

-26.8
- 0.3

21.37

13.6

11.7

11.5

4.68

Zie uitslaande tabel

109-

118

Het liq. dig. werd 10 maal verdund. Dc
dos. let. van het onverdunde preparaat
was 3 cc.

Verdunning 1 : 10

Dc dos. let. v.h. onverdunde preparaat
was 2.7

35.83
27.12
27.07

1.8
1.95
2.08

68
59
66

64.5
53.7
56.3

5.82
2.89
2.94

■^0.01
O.oi

N.37
0.37

Liquor Digitalis
20 Juni 1921

19.4

24 Juni 1921

119

- 9.6

- 9.8

9.4

13.3

27.19
27.17

Liquor Digitalis
met spiritus

1.85
1.73

50.3
47

54
52

27 Juni 1921

120

0.1

0.1

17.39
16.65

32
31.3

1.84
1.88

33
37

Digitalispoeder
21 Juni 1921

2 Juli 1921

121

2.2

4.4

- 2.2

11.75

Verdunning 1 ; 10

Door lijdelijk gebrek aan katten konden
slechts 2 katten worden geijkt. Dc d.1.
van het onverdunde prepar
aat was 2.7

De dos. let. v.h. onverdunde preparaat
was 2.49

37
74

25.80
28.46

Liquor Digitalis
75—80 verhit

1.43
2.6

37
65

15 Juli 1921

122

4.9

^1.33

4.9

21.98
25.23
27.69

1.82
2.12
2.60

46
56
54

40
53.5
72

1S-26

^2.72

-11.9

Liquor Digitalis

22 Sept. 1921

123

24.97

1.0
10.9

7.9

9.4

Liquor Digitalis
m. spiritus bewaard

19.00
12.38
17.21
19.78
20.00

2.50
2.1
2.15
1.82
2.4

47.5
26
37
36
48

45
24
37
35
44

7.5

-29.9
- 2.6

11.9
13.2

13.

13.4

Verdunning 1 : 10

Kat 2 is een uitbijter. Wordt deze uit-
geschakeld, dan wordt de d.1. 18.99 cc.
of 1,89 cc. v.h. onverdunde preparaat

30 Juni 1923

124

Verdunning 1 : 10

Dc dos. let. v.h. onverdunde prep. was
2.29.

22.07
20.83
25.67

40
34
80

49
35
77

2.22
1.68
3.

Liquor Digitalis
Ampullen

3.5
- 8.9

30 Juni 1923

125

22.86

12.7

9.4

9.4

-ocr page 152-

d

d
E

to

è^
Ji c

DJ

Ji c

2 \'!

^^ijking van het
^ gemiddelde

•0 »i
> § §

B
a

L. -T-J

Jg""

4;

3 w
TJ 0

TJ \'3

a>
a

DATUM

PREPARAAT

Z

n

t a

a

u

13
"O

s

in cc.

in o/o

ti"? t3

co ^

CB 5

J- ïo

^ vd
15

P
16

OPMERKINGEN

^
1

2

3

4

5

3

Q

6

s

Q

7

s

Q

8

Ü

o/o
tl

-0/0
12

0 s
Q 0

13

JS

14

17

126

26 Febr. 1921

Tinct. Stroph.
B. & S.

1
2
3

1.95
1.98
2.25

52
54

62
66
84

31.79
33.33
33.93

33.0

-1.22
0.92

"0.97

2.7

- 3.7

0.165

61

9.4

2.5

Verdunning der tinct. 0.5 O/o.

127

3 Mrt. 1921

Tinct. Stroph.
K. Ph. H.

1
2
3

1.98
2

2.23

40
35
45

64
56
58

32.2
28
26

28.7

1

3.5
-0.7
-2.7

12.2

-1.4

- 9.5

0.0287

9.4

Tl

Verdunning der tinct. 0.1 O/q.

128

2 Mei 1921

Tinct. Stroph.
R.
6 B.

1
2

3

4

2.37
2.32
2.55
1.97

95
36
52
30

39
36
47.5
26.5

16.45
15.52
18.63
13.45

-\' 1

16.0

0.44

2.62
-2.56

2.7

1I6

- 3.6
-15.9

0.16

615

11.5

9.7

Verdunning der tinct. I O/q,
Aan de eerste kat werd eerst een 0.10/0
oplossing toegediend, later een 1 0/0. E)e
d.1. is op een 1
O/o oplossing omgerekend.

129

15 Juni 1921

Tinct. Stroph.
H. te Ma.

1
2
3

2.4

2.57

1.95

29
46
29

34.5

54

27

14.33
15.76
13.64

14.5

1.18
-0.94

125

- 1.8
- 6.5

0.029

344

Verdunning der tinct. 0.2 0/0.
Aan kat 2 werden 54 cc. van een 0.15 O/o
oplossing gegeven, d.i. 15.76 cc. v.e. 0.2 O/o
oplossing per Kilo kat.

130

4 Nov. 1921

Tinct. Stroph.
M. ontvet
Diplac.

1
2
3

2.66
2.33
2.01

44
40
32

37.2
28.6
26.2

14.

12.27

13.04

\'i

0.9

-0.83

"0.06

6.9

- 6.3

- 0.5

0.026

3^

4^5

Verdunning der tinct. 0.2 0/0.

131

10 Nov. 1921

Tinct. Stroph.
M. niet ontvet
Diplac.

1
2

3

4

5

6
7

2.21
2.75
1.75
2.72
2.15
1.8
1.88

33
21
35
15
41
43
35

26.1

24.8

23.5

19.2

41.5

45

35

23.82
18
26.28
14

19.07
25

18.72

f ,
j 1 \'

■ i
}

22.5

1.08

2.16
■^3.82

4.8
16.6

ia9

-20.2

-38
-15.4

-17

0.0225

435

16.3

1^5

Verd. der tinct. voor 1, 2. 3, 4: 0.2 0/0

........ 5. 6, 7; 0.1 0/0

Dc katten 2 en 4 zijn, omdat de duur
te kort was, uitgeschakeld. Hun afwijking
van het gemiddelde is echter uitgerekend
en in de curven meegeteld.

132

28 Nov. 1921

Tinct. Stroph.
Slis, niet ontvet

1
2
3

2.02
1.95
2.02

55
45

58

49.2
53.5
53

24.35
28.46
26.23

26.i ,

1.05

- 7.6

- 0.4

0.079

\\26

T.i

Verdunning der tinct. 0.3 0/0.

133

21 Febr. 1922

Tinct. Stroph.
maceratie
niet ontvet

1
2
3

1.94
2.23
2.73

31
40
40

32

35.75
45

16.48
16.03
15.38

^ i\'
1

I

15.9 1

1

i

■^0.58

3.2
0.4

-1.6

0.0239

418

^4

14

Verdunning der tinct. 0.3 O/o.

-ocr page 153-

ó
Z

d
z

d
B

1

d ü

2
"ïJ

•O

1 Wijking van het
^ gemiddelde

T3 «
2
> § i

B
a

li »
^
■ VO

Ji

■a D)

5-9

03

c

DATUM

PREPARAAT

M

y;

U

- B

tn

c

S

iocc.

in O/o

«•Et;

- 15

OPMERKINGEN

Q

Q

o/o

-o/o

o c
QO

1

2

3

4

5

6

7

8

11

12

13

M

15

16

17

134

28 Febr. 1922

Tinct. Stroph.
Slis.

wel ontvet

1

1
2

3

4

5

6

7

8
9

10

2.02

2.47

2.48
1.95
2.25
1.88
2.73
1.78
2.63
2.78

59
55
28
40
40
48
43
34
50
58

51.5

58

34.2

40

38

49

57

36

55

61.5

25.49
23.49
13.79
20.51
16.88
26.06
20.88
20.22
20.91
22.12

21.04

^2.45
■^0.53

-0.16
"-0.82

^1.08

21.5

23.8
1.1

-34.2

- 2.5
-19.7

- 0.7

- 3.9

- 0.6

0.063

IW

20

12.4

Verdunning der tinct. 0.3 O/q
Kat 3 is een uitbijter. Met uitschakeling
van deze kat wordt de dos. let. 21.84 of
in 1 gram zaad zitten 152 d.1.

135

22 Febr. 1922

Tinct. Stroph.
maceratie
wel ontvet

1
2
3

2.23
2.23
2.25

27

34.5

40

30

34.5

32.75

13.45
15.47
14.55

14.49

\'H.06

1.7

0.4

- 7.2

0.028

460

9A

±7

Verdunning der tinct. 0.3 O/o

136

6 Nov. 1922

Tinct. Stroph.
maceratie
wel ontvet
na 9 rand.

1
2
3

1.81
2.6
1.88

29
44
35

30
75

31

16.57
17.31
16.49

16.79

^.32

1.1

- 1.3
-1.8

0.025

397

9.4

2.1

Verdunning der tinct. 0.15 O/q

137

30 Oct. 1922

Tinct. Stroph.
marcer.
niet ontvet

1
2

3

4

5

6
7

1.9
2.25
1.98
2.22
1.9
2.37
2.12

30
25
40

36
35

37

38

28
29
40
33
35.5

37

38

19.65
12.89
20.20
14.86
18.02
15.61
17.92

17.02

^2.63

HI8

15.5
18.7

1.9
1.3

-24.2
-12.7
- 8.3

0.025

392

16.3

12.9

Verdunning der tinct. 0.15 O/o
Kat 2 is een uitbijter. Wordt zij uit-
geschakeld, dan Is dc dos. let. 17.73. In
1 gram raad zouden dan 390 d.1. zitten.

138

7 Nov. 1922

Tinct Stroph.
Slis, niet ontvet
een Jaar oud

1
2
3

2.32

1.7

2.37

60
38
58

58

41.5

64

25

24.41
27

25.47

-0.47

1

- 1.8
- 4.1

0.076

131

9.4

4

Verdunning 0.3 O/o

139

9 Nov. 1922

Tinct. Stroph.
Slis, wel ontvet
na negen maanden

1
2
3

1.8

2.52

2.3

44
47
49

42.5
57.5
53.25

23.61
22.82
23.26

23.23

1.6
0.12

- 1.8

0.069

143.5

9.4

1.2

Verdunning 0.3 o/q

140

16 Jan. 1922

Tinct. Stroph.
B. &S.

1
2
3

1.9
1.6
1.65

35

37

38

35

29.5

28

18.95
18.44
16.97

18.12

4.5
1.7

-1.2

0.78

55.2

9!4

TA

Verdunning 1 o/q

141

21 Nov. 1922

Tinct. Stroph.
B. & S.
1 jaar oud

1
2

3

4

5

2.1
2

1.72
2.35
1.68

64

56
49

57
42

94

62.5

77

74.5

81

44.76
31.25
44.76
31.70
48.22

40.lj^

11.5
n.5
M.1

-22.1
-21

^9

114

1^2

Verdunning 0.5 O/o

Dc ijking voldeed niet aan dc nu ge-
stelde eischen.

-ocr page 154-

1

PREPARAAT

ó
Z

ÓJ

d
1
B

Ó)
d ü

t3
-a

\'vijking van het
gemiddelde

> § 1

a

(0

u -O

lli

13.3

a

DATUM

è

ê-

u
3
3

Ji a

- «

tn

e
6

c.

in 0/0

U U

i

tS ■ VO

16

OPMERKINGEN

1

2

3

5

Q

6

Q

7

Q

8

0/0

II

-0/0
12

0 s
Q 0

13

14

vd

15

17

142

10 Jan. 1923

Tinct. Stroph.
K.Ph.H. II
(1 jaar oud)

1
2
3

1.95
2.12
2.23

35.7
38.1
56

47
55
56.5

26.86
25.94
25.34

26.03

n
.1
\'1

3.1

-1.4

- 2.7

384

9.4

4.1

Verdunning 0.1 o/q.

Het preparaat wordt nu ± 20 O/o sterker
bevonden dan 1 jaar geleden.

143

24 Mei 1923

Tinct. Stroph.
Keulemans
Tinct. 1923

1

2
3

2.05
2.45
1.85

40
61
38

30.5

41.

28.75

14.88
16.73
15.54

15.72
___

t8
)1

1.4

- 1.1
- 5.3

__

I79

4.3

0

a 0

ao
>

Ad 143. 144, 145. 146. Dr. Keu-
lemans zond ons Mei 1923 een
tinctuur. 1 jaar oud uit oude zaden,
en een nieuwe tinct.uit nieuw zaad.
Dc oude zaden toonden alle een
goede reactie met 80 0/0 zwavel-
zuur. terwijl dit van dc nieuwe
zaden slechts ± 20 0/0 deden. Uit
dc ijking blijkt duidelijk het verschil
in sterkte. De oude tinctuur was
3.6 X sterker. In 1924 was de
tinctuur van 1923 niet in sterkte
afgenomen [145]. In Juni 1924

144

7 Juni 1923

Tinct. Stroph.
Keulemans
Tinct 1922

1
2
3

2.53

2:50

1.85

52
48
40

48.5

46.75

33.5

19.17
18.70
14.56

17.4«

__

1

, ; \'9

9.6
7

-16.6

572

9A

11.1

0
1?

145

23 Juni 1924

Tinct. Stroph.
Keulemans
Tinct. 1923
(1 jaar oud)

1
2
3

2.50
2.07
1.88

45
34
30

43.5

34

29.5

17.40
16.43
15.79

16.5^
^

i.

: :6

■■il

5.2

- 0.6
- 4.6

151

15

O

a 0

SO
>

146

21 Juni 1924

Tinct. Stroph.
Keulemcins
Tinct. 1924

1
2
3

2.29
2.53
2.43

32
38
40

38
42
44

16.60
16.60
18.11

17.1"

\'0
; \'0
1
u

1.8

- 2.9

- 2.9

IT6

9^4

19

a

js

bleek een nieuw bereide tinctuur
uit poeder van 1924 even sterk
± als de tinctuur van 1923.

147

14 Oct. 1921

D 15, oogst 1920
eerst gestabiliseerd
dan gedroogd op 85°

1
2
3

1.8
2.1
2.07

27
36
30.5

22.2
22

23V,

12.34
10.48

11.35

11.3\'

»5
\'I

^ >4

8.4

- 8
- 0.4

ITI*

6.1»

9.4

5.6

•) Ad 147. 148. 149. 150. De cijfers
uit kolom 13 geven nu wederom de d.1.

148

14 Oct. 1921

D 15. oogst 1920
eerst verhit op 85°
dan gestabiliseerd

1
2
3

2.11
2.54
2.36

28
37
40

27
31

31.2

10.90
12.21
13.22

12.11

:i
1
1

1.1
0.9

-10.

16.5

6.2

él

in 1
koloir

gram poeder aan. Dc cijfers In
1 14 geven den valor aan.

149

15 Juli 1921

D 15. oogst 1920
Vj uur gestab.
met alcohol.

1
2
3

2.5
1.82
2.5

25
31
30

24.8
41.5
32.1

11.4
9.92
12.84

II
\'7
•6

12.8

-12.9

1^5

6.78

Te

150

10 Oct. 1921

D 15. oogst 1920
met alcohol vloei-
stof gestabiliseerd

1
2
3

2.4
1.7
1.71

33
37 \'
28

35

23.4

25

14.58
13.77
14.62

is
K)

1.8
1.1

- 3.8

13.9

5.24

^4

2.6

-ocr page 155-

INHOUD

HOOFDSTUK

Inleiding.................

I. De noodzakelijkheid om digitalispreparaten te ijken

II. De ijking van digitalispreparaten, zooals die in het
Pharmacologisch Instituut te Utrecht wordt verricht

III. De variaties in de gevoeligheid van katten voor digitalis

IV. De toelaatbare grens voor een afwijking ....

V. Maakt het veel verschil of men al dan niet uitschakelt?

VI. IJkingen van digitalispoeders voor het internationaal
onderzoek...............

VII. De invloed van alcoholdampen op de sterkte van digi
talisbladeren..............

VIII. Vergelijkend onderzoek over de hoeveelheid actieve
stoffen, welke men door infundeering, tinctuurbereiding
soxhiet-extractie voor en na behandeling met alcohol-
dampen, uit het digitalisblad kan bereiden. . . .

IX. De ijking van digitalisstoffen op de chemische methode

X. Invloed van het drogen bij verschillende temperatuur
op dc sterkte van dc digitalisbladeren .....

XI. IJkingen met eenige digitalispreparaten.....

XII. Samenvattend overzicht..........

Tabellen.................

ERRATUM

Pag. 37, regel 12 en 13 v.b. staat 114, moet zijn 144.

BLADZ.

9
12

21
30
46
.52

58

71

92
99

106
114
121
131

-ocr page 156-

AnUl -iîtol zî, iîtottfîeUl

Uiu» \'

SO

80

r« —

60

Jo
30
10

JS 54 » « «. 38 30 <4 ÎÎ IS 10 « * 01 * •• I« 18 « Î6 JO J9 « S« 54 rt
^îmnŒ (gio»pMTi>%3 1, -itu. i\';«u)

So-
T\'-
6o-

4c.
5»-
2i-

-ocr page 157-

Cur»» m (yDfpfrrinj I -l%Vot

60.

éo-
So-
At-
io-
to-

Ctry, nr (jT^p^r.n, H . O- ♦ t .1. )

«UnUL

90

sftti^

90

TO
60
9>
Ao
io

-ocr page 158-

Cu«. V

sir-
aa

T.0

u

so

lo
10
10

.Af-iV»

^•ouV

Bo-
ro-

60.
SO\'
<0-

Jo-
u>-

/> u « w j« II Jf >4 1* » 9 * o 4 S u 1» iJ i« « "

-ocr page 159-

Curr« YH ^groepMTÏng

AjXtal

80-

ZO-
60-
fo-
Ao-
30-

Z(h

10-

^nxiKwAi. CuO\'nMi/

AanU. ™ I -1 Ut it;

IS
ir
li

14
1?
11
It
10

9
8

7
6
S

4

3
%

1

I

il ^

l\'o If It >0 H fê 41 4< f» u ft it it r> 7*

-ocr page 160-

Cu«* H (yit^tu*^! -1 u -i-itj

«r

-ocr page 161-

AaWUl
So

zo
60

so
^

30
10
10

GfvoiuUn, XI UI In

51 «ï

-ocr page 162-

TABEL IJKING 109—119

d

GROEP I

(zonder uitschakeling)

1 GROEP II

(met uitschakeling der meer dan
^ 20"/.; afwijkende kattenl

GROEP III

(IJking V met uitschakeling v.kat 1)

(uit de cijfers van Groep 11)

GROEP

(uit de cijfers van Groep III)

IV

(uit de cijfers

van Groep I)

(uit de cijfers van

Groep III)

05

c

DATUM
1

IJking

ó
2

ï!
ä-

4

c
B
c

«

d <j
jJ u
OJ _

d ü
4J <-•

w

0
Q

7

03

n 1)

0 05
Q

8

Afwijking van
\'t gemiddelde

in cc.

Afwijk
\'t geni
in

ingvan
iddeU e

0/0

V i? > il

32
1: ^ e
—n

Afw ijking van
het nieuwe
gemiddelde

Gemiddelde
afwijking v.h.
gemiddelde

m

iji

19

Afwijking van
het gemidd.

Gemiddelde
afwijking v.h.
gemiddelde

Als de dosis van
het infuus
IS.óScc.
bedraagt, is afge-
wogen

Als telkens
1 Gr. was af- j
gewogen

Als de dos. let.
van het infuus
19.05 cc. bedraagt,
zou zijn

Als de dos. let. is
18.68 cc. en tel-
kens I Gram was
afgewogen

Als de dos.
let is 19.05 cc.

Als de dos. let,
is 18.68 cc. en tel-
kens 1 Gram was
afgewogen

Als de dos.
let is 19.39 cc.

Berekening van de afwijking van
iedere kat van het algemeen ge-
middelde (19.05 cc.)

2

3

3
3

Q

5

— c

M

O

Q

6

p. kat

9

gemid-
deld
10

p. kat
n

gemiu-
deld
12

in cc.
15

in 0/0
16

in cc.
17

in 0/0
18

in cc.
20

in o/o
21

in cc.
22

in o/o
23

ge- ,

vonden
Gram
24

jerekend
Gram

25

was
terugge- i
vonden
26

verschil
met 1 Gr.

in O/o
27

terug ge-
vonden

28

verschil
met 1 Gr
in 0/0

29

werd
terug ge- 1
vonden
30

verschil
met 1 Gr.
in 0/0
31

werd
:erug ge- 1
vonden

32

verschil
met 1 Gr.
in 0/0
33

werd
terug ge- 1
vonden
34

verschil
met 1 Gr.
in 0/0
35

werd
terug ge-
vonden
36

verschil
met 1 Gr.
in 0/0
37

ge-
vonden
waarde
38

juiste
waarde 1)

39

verschil \'
40

ifwijking \'
in cc.

41 -

jfwijki

inO/
42

109

2 Mrt. 1922

3 Mrt. 1922

I

1

2

3

4

2.18
2.63
1.93
2.03

48
48
53
40

55
54
54
49

25.23
20.91
27.98
24.14

24.57

0.66
-3.66
3.41
-0.43

2.04

2.7
-14.9
12.7
- 1.7

n.S2Ï57

-

___

-

0.760

0.85

0.894

-10.6

0.912

- 8.8

0.894

-10.6

O.I12

- 8.8

0.894

-10.6

O.I3I

-1.9

24.57

22.41

2.16

2.9
- 1.5
5.6
1.7

12.
- 6.
24.
7.

110

6 Mrt. 1922

7 Mrt 1922

II

1
2

3

4

5

6

2.25
2.54
1.90
1.70
1.89
2.28

51

38
28
30
40
40

51.5
38

31.75
27.25
32.50
38.25

22.88
14.98
16.68
16.03
17.20
16.77

17.42

5.46
^2.44
-0.74
-1.39

-0:22

-0.65

1.8

31.3
-14

- 4.2

- 7.9

- 1.3

- 3.7

m

I5.(:;6.35

6.33
-1.37
0.33
-0.32
0.35
f-0.42

39.9

- 8.4
2.0

- 1.9
5.2
2.6

0.66

4.03

1.20

0.958

- 4.2

0I78

-1.2

0.958

- 4.2

O.I78

- 2.2

0.895

-10.5

0.931

-1.9

16.35

15.88

0.47

7
- 0.9
0.8
0.2
1.3
0.9

44
- 5.
5
0.
8.
5.

lil

7 Mrt. 1922

111

1
2
3

1.99
2.02
2.30

25
30
43

32
30
40

16.08
14.85
17.39

16.11

-0.03
-1.26
1.28

0.86

- 0.2
- 7.8
7.9

5.3

le^i 1

__

-

1.159

1.-

1.159

15.9

1.T82

18.2

I.T59

15.9

1.T82

18.2

1.159

15.9

1.7O7

m7

16.11

19.05

-2.94

- 3

- 4.2

- 1.7

-15.
-22.
- 8.

112

8 Mrt. 1922

IV

1
2
3

2.23
1.91
2.38

40
35

41

41.5

35

45.5

18.61
18.32
19.12

18.68

-0.07
-0.36
0.44

0.29

- 0.4

- 1.9
2.4

1.6

9.\', 18.68

-

1.-

1.-

1.-

1.020

2

1.-

0

I.I2O

2

1.-

0

1.042

4.2

18.68

19.05

-0.37

- 0.4

- 0.7
0.1

- 2.

- 3.

- 0.

113

9 Mrt 1922

14 Mrt 1922

15 Mrt. 1922

V

1
2

3

4

5

6

7

8
9

2.73
2.18
1.88
2.68
2.73
1.96
2.18
2.48
2.53

87
34
37
49
42
37
33
40
49

94.75

49

43.5

54.5

48

47.5

40.5

46.5

52.5

34.71
22.47
23.13
20.34
17.58
24.23
18.58
18.75
20.75

22.28

12.4
0.19
0.85
-1.94
-4.70
1.95
-3.70
-3.53
-1.53

3.42

55.5
0.8
3.8

- 8.7
^21.1
8.7
-16.6
-15.9

- 6.8

1

15 3

is.\'-\'^rjs

13.5
1.3
^ i.9
- ü.8

- 3.6
\' 3.1

- 2.6

- ..4

- 0.4

64
6.1
9.2

- 3.9
-16.9
14.4
-12.3
-11.1

- 2.3

l.I

2073

14.
1.8
2.4

- 0.3

- 3.1
3.5

- 2.1
- 2.
- 0.0

67.5
8.4
11.6

- 1.9
-15.2
16.9
-10.4

- 9.5

- 0.0

1^2

93

0.^82

0.95

0.928

- 7.2

0^947

- 5.3

0.949

- 5.1

0.968

-1.2

0.883

-11.7

0.919

- 8.1

20.73

20.05

0.68

14.7
2.4
3.1
0.3

- 2.5
4.2

- 1.5

- 1.3
0.8

73
12.
15.
1.
-12.
20.

- 7.

- 6.
3.

114

13 Mrt 1922

i

VI

1
2
3

2.10
2.43
1.78

34
46
38

31.75
36.25
25.5

15.12
14.92
14.33

14.79

0.33
0.12
-0.46

0.31

2.3
0.8
- 3.1

21

14 79

1.

— ■

-

-

1.263

1.4

0.7O7

-1.3

0.926

-1.4

0.907

- 9.3

0.926

- 7.4

0.907

- 9.3

0.944

- 5.6

14.79

13.61

1.18

- 1.5

- 1.3

- 0.7

-11.

- 9.

- 5.

115

16 Mrt 1922

VII

1
2
3

2.28
2.38
2.23

58
48
58

58

63.5

67

25.44
26.68
30.04

27.39

-1.95
-0.71
2.65

1.77

- 7.1

- 2.9
9.6

65

9. i 27.39

-

-

_

0.682

0.7

0.977

- 2.3

0.997

-1.3

0.977

- 2.3

0.997

- 0.3

0.977

- 2.3

i,m7

1.7

27.39

2T22

ai7

- 1.8
- 0.5
2.8

- 6.
- 2
10.

116

20 Mrt. 1922

VIII

1
2

3

4

2.45
2.00
2.23
1.93

39
34
42
37

44
34
43.5
36.75

17.96
17.00
19.51
19.04

18.38

—0.42
-1.38
1.13
0.66

0.89

- 2.3

- 7.5
6.1
3.6

li.*}, 18.38

ï

Ë

1.016

1.05

0.971

-1.9

0.991

-1.9

0.971

- 2.9

0I9I

-1.9

0.971

-1.9

l.lll

1.1

18.38

16.14

0.24

- 0.2
- 1.1
1.4

0.9

- 1
- 6.

7.
5

117

22 Mrt. 1922

IX

1

2
3

2.18
2.53
2.38

45
57

46

44.5
60.5
49.75

20.41
23.91
20.91

21.74

— 1.33
2.17
-0.84

1.45

— 6.1
9.9
- 3.8

0..

V.-, Zl./t

-

-

0.859

o.Io

1.0^74

1.4

1.096

1.6

1.074

1.4

1.096

1.6

1.074

1.4

I.T19

n.9

2^74

2181

-Z07

- 3.4
0.1

- 2.9

-14.
0.
-12.

118

23 Mrt. 1922

X

1
2

3

4

5

1.88
2.30
2.18
2.61
2.43

49

38

39
38
32

46.25
43.00
41.00
47.00
42.5

24.60
18.70
18.80
18.01
17.49

19.52

5.05
-0.82
-0.72
-1.51 1
-2.03 i

1

2.03

26.

- 4.2

- 3.7

- 7.7
-10.3

10 !

1.3.4 18.25

.4
i .4

i- \'\\6
- 0.2
- !).8

34.8
2.7
3.0

- 1.3

- 4.1

o.To

2.7

-

1.024

1.10

0.^31

-1.6

0.950

-1

0Ü3I

- 6.9

0.950

- 5

0.869

-13.1

0.905

-1.5

1^25

17.32

0.93

7.3
1.4
1.5
0.7
0.2

41
7.
8.
3.
1..

Totaal . .

10

43

71

— —

-

9.788

10.05

9.799

66.7

9.999

59.7

9.820

64.6

57.6

9.629

83.7

76.6

Gemiddeld .

4.3

2.23

42

7 1

]

-

0.98

0.98

6.67

0.999

5.97

0.98

6.5

5.8

0.96

8.4

7.7

-

-ocr page 163-

STELLINGEN

Bij de beoordeeling van een physiologische ijking late men zich • •
leiden door de foutenkromme der methode.

II. \'

De opvatting van Loewi, dat door prikkeling van den nervus
vagus een hormoon wordt afgescheiden,\' dat de remmende werking
op het hart uitoefent, is nog niet weerlegd.

III.

Gewenning aan cocaïne bestaat niet.

IV.

De long bevat Vasomotoren.

V.

Men behandele postoperatieve darmparesen met intraveneuse
infusie van cholineoplossingen.

VI.

De meening van Sauerbruch en Cloëtta, dat een gecollabeerde
long beter doorbloed zou worden, is onjuist.

VII.

Het longoedeem bij vergiftiging met oorlogsgassen behandele men
met aderlating. t

«

VIII.

Alopecia areata berust op een stoornis der inwendige secretie.

IX.

Temporaire Röntgen-castratie bij puberteitsbloedingen is te ver-
oordeelen.

-ocr page 164-

^ : \'Ssh- ■^mvryJ^rWtK^. . ik -jftc^»

........ .. ^ ^ -mm..-,\' ^

-■.Kil)"--. .,

■.

■•J4Ä .rsfefsdt". - t «»TV

• \' .\'V " • \' \\ ■ \' \'V.

Ar.

m

«rf

-ocr page 165- -ocr page 166-

............^\'jmr

1 ,, r ; \' ,■■*

•».t\'-1 \'-it

-ocr page 167-

M
•i

Vi\'\'

•A-

i\'J. < \'

.I" . ... • . - » - r-

\'li,.

.■■Ir

il

-ocr page 168-

■îirifiii