-ocr page 1-

Ë8B8

/j

EMANATIE EN HART

A. J. WIERINGA

Diss •

Dtrecht

1025

-ocr page 2-

■ ■ ^

■ ■

• - , • V. \' f - ■ ■

iiiillï

■-•ïr

W-V\' -Ä-läi^^t?:

-ocr page 3-

rnmAr--::: \'-mm/mé. i^m^mm^msM

SS

•■i.IV^-\'

m

\' y • v^i -y-.-A\'.>ï\'

\'MM

■— ■ 1.1• ■\' -j

-ocr page 4-
-ocr page 5-

EMANATIE EN HART.

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. H. F.
NIERSTRASZ, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER WIS- EN NATUURKUNDE. VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TE VER-
DEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP DINSDAG
7 JULI 1925, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR
ANNES JOHAN WIERINGA, ARTS. GEBOREN TE
ARNHEM.

"T

— Gedrukt ter Electrische Drukkerij v.in Gcbr. Verhaak, Grave. —

-ocr page 6-

/ vE ■

-ocr page 7-

AAN MIJNEN VADER EN

AAN DE NAGEDACHTENIS MIJNER MOEDER.

-ocr page 8-

; V • \' . "f • ■ ■
«

l

.. . -i \' < \'

r ... , A \' .

..11

• -, ■ ■ \'.■m\',

■i* -

.A:\'.\' :

■r-^.-jr

»

. ■ -fti^r W. j^-jr. , i

■■m

. »-is

m--:\' . .jMt.\'-

ir

-ocr page 9-

Bij het beëindigen van mijne academische studie is het
mij eene behoefte, een wroord van dank aan U, Hoogleeraren
en Lectoren der Philosophische en Medische Faculteiten te
richten, niet alleen voor het onderwijs, dat ik van U mocht
ontvangen, maar ook voor den invloed op mijne wetenschap-
pelijke vorming,

U, Hooggeleerden Zwaardemaker, Hooggeachten Promo-
tor in het bijzonder mijn grooten dank. Ten allen tijde kon
ik toch bij het bewerken van dit .proefschrift op Uwe wel-
willende voorlichting en steun rekenen, kon ik tevens genie-
ten van Uw groote kennis en oorspronkelijke inzichten ook
op ander gebied.

Hooggeleerde Boeke, de tijd die ik in Uw laboratorium
werkzaam mocht zijn, is mij steeds bijgebleven als tot de
aangenaamste te behooren. Uwe persoonlijke leiding kon ik
steeds waardeeren.

Zeer heb ik steeds Uwe welwillendheid en belangstelling
op prijs gesteld bij mijne studie. Zeergeleerde van Herwer-
den; Uwe vriendschappelijke bereidheid en raadgevingen.
Zeergeleerde Heringa.

U, Zeergeleerde Fabius ben ik dankbaar voor de leerzame
tijd in het Gemeente Ziekenhuis te Arnhem doorgebracht.

Ook U, Zeergeleerde van Wely, onder wiens leiding Ik mij
in de interne geneeskunde mocht bekwamen, dank tc zeggen
voor Uwe belangstelling en toewijding, is mij een groot ge>
noegen.

Mijn dank nog voor den korten tijd, dat ik Uwe praktische
lessen en aanwijzingen mocht volgen, Zeergeleerde Remijnse.

Ten slotte een woord van dank aan allen, die mij middel-
lijk of onmiddellijk bij den arbeid van dit proefschrift be-
hulpzaam zijn geweest, inzonderheid aan de assistenten en
aan het personeel van het laboratorium.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

EMANATIE EN HART.

-ocr page 12-

mm : ■■v\':;

S; _

___

V

■ ■ . . ■
-m

^ ........

.. E\'^:i

-ocr page 13-

§1. INLEIDING.

In 1900 ontdekte Rutherford daartoe geleid door
onregelmatige stralingen van thoriumverbindingen, dat door
deze verbindingen radioactieve bestanddeelen werden uit-
gestrooid.

Deze „emanatie" had de eigenschap gassen te ioniseeren,
verder veel eigenschappen, die aan gas deden denken. Kort
hierna ontdekte Dorn dat radium eveneens een „ema-
natie" had. Deze emanatie verloor zijne activiteit, dit is de
eigenschap gassen te ioniseeren, veel langzamer dan de tho-
riumemanatie. Eveneens levert actinium eene dusdanige
emanatie, die zeer snel hare activiteit verliest. De emana-
tie\'s kunnen gecondenseerd worden, gedragen zich als gas-
sen van de argongroep; het is onmogelijk ze in chemische
verbindingen te brengen.

De speciale radiumemanatie is een radioactief gas, van
hoog moleculair gewicht (222). Het gas condenseert bij
lage temperatuur (ongeveer temperatuur van vloeibare
lucht). Uit radiumverbindingen wordt het voortdurend in
eene constante hoeveelheid nieuw afgescheiden. \'Zoo levert
eene willekeurige radiumoplossing in een gesloten vat ema-
natie; het evenwicht tusschen de hoeveelheid nieuw gevorm-
de en zelf weer opnieuw uiteenvallende emanatie is dan
practisch bereikt in 3 a 4 weken. In evenwicht met 1 gram
radium is bij N. T. P. een emanatie-volume van 0.62 mm®.
Deze hoeveelheid wordt een ,,Curie" genoemd.

Het emanatiegas blijkt alleen alpha-stralen uit te zenden,
het achterblijvende atoom wordt dan Radium A. In 3.85
dagen transformeert de helft van een besloten hoeveelheid
in dit Radium A. Door houtskool wordt emanatie bij 15 °

E. Rutherford. Phil. Mag. 1900, deel 9, p. 1.
») Dorn. Abh. d. Naturf. Gesellschaft 1900.
») Mad. P. Curie. C. R. de 1\' Acad. des Sciences 1900,
deel 126, p. 67, 647 en 1154.

-ocr page 14-

temperatuur geabsorbeerd, bij verhitting geeft het echter
alles weer af.

Gedurende een paar uur aan de open lucht blootgesteld,
verdwijnt uit een oplossing de meeste emanatie zeer snel;
het is dan ook in geringe mate in water oplosbaar, wat dui-

, r , Em. X volumen vloeistof _ g

deh)k uxt de formule ^ volumen - ^^

volgt, In zoutsoluties is het nog minder goed oplosbaar.
Door gummi en celluloid wordt het eenigszins geabsorbeerd.

Volgens R a m s a y wordt het radiumzout, waaruit men de
emanatie wil verkrijgen, opgelost in een kolf met water; een
weinig HCl wordt toegevoegd. De lucht wordt geheel verwij-
derd; men laat dan deze oplossing een maand staan; tege-
lijk met de emanatie vormt zich dan Hz en O2. Daarna wordt
het gas in een luchtledige ruimte opgezogen, waarbij de
vloeistof in de kolf gaat koken en de emanatie geheel over-
gaat in de luchtledige kolf, waarin zich dus nu emanatie,
helium, HsOdamp, H2 en O2 en wat CO2 gaat bevinden.
Volgens een andere methode verkrijgt men emanatie uit een
emanatorium, waarbij de emanatie oplost uit een bougie,
waarin onoplosbaar radiumsulfaat aangebracht, en zij ver-
mengd is met verdere transformatieproducten.

De ontwikkeling van emanatie uit oplossingen kan mede
dienstbaar worden gemaakt aan de opsporing en meting van
kleine radiumhoeveelheden, zelfs 1 X 10-® mgr. radium kan
met deze methode nog bepaald worden. Er wordt eene ra-
diumoplossing gemaakt, waaruit emanatie door koken ver-
wijderd wordt. Het emanatiegas wordt overgebracht in een
emanatie-electroscoop en men wacht dan vier uur tot de
emanatie in evenwicht met de radium A., B. en C. is. Dan
laadt men het goudblad en bepaalt de valsnelheid van het
goudblad. Dan kan men hetzelfde met \'n standaard-oplossing
doen cn de uitkomsten vergelijken. Voor onze bepalingen
werd een gewijzigde Dolezalek quadrantelectrometer in
plaats van een electroscoop gebruikt, waaraan een luchtdich-
te doos, een emanatievat, verbonden was, waarin de emana-

-ocr page 15-

tie te brengen is en aldus de luchtionisatie te bepalen is,

In 1915—1916 was H. Zwaardemaker op het idee
gekomen kalium in de zoogenaamde physiologische vloei-
stoffen te vervangen door andere radioactieve elementen.

Primair aan het behandelen van deze vraag moest intus-
schen eerst uitgemaakt worden, of de vervangers, die in
plaats van kalium zouden moeten treden, tevens in vol-
doende mate voor de balanceering zouden kunnen zorgen,
ï, F, F e e n s t r a nam op zich deze vraag te beantwoor-
den en vond voor een aantal vervangers bevestiging. Toen
dit vaststond, kon tot de discuteering van het algemeene
vraagstuk worden overgegaan of werkelijk substitutie van
kalium door eenige andere radioactieve elementen moge-
lijk is.

Volgens onderzoekingen van Campbell s) vertoonen
alle kaliumzouten radioactiviteit, welke ongeveer aan 1/1000
van de beta-activiteit .van uranium beantwoordt. Het bleek
een specifiek atomische eigenschap te zijn, en niet op ver-
ontreiniging te berusten zooals bij lood. Evenzoo werden
rubüdiumzouten radioactief bevonden, Dc opsporing van
atoomtransformatic\'s van kalium en rubidium mislukte. De
kaliumstralen zijn heterogeen, van verschillend doordrin-
gend vermogen en bovendien afleidbaar door een magne-
tisch veld, \'Zij hebben dus ecn corpusculair karakter. De
massa der corpuscula beantwoordt aan die van electronen,
zij voeren eene negatieve lading en hebben eene snelheid
gelijk aan 2/3 der lichtsnelheid.

Met deze gegevens voor oogen, moest derhalve allereerst
de vervanging van kalium door rubidium beproefd worden.
Dit was echter reeds te voren van geheel ander gezichts-
punt uit door S. R i n g e r ondernomen. Eene bevestiging
van diens uitkomsten werd gemakkelijk verkregen.

H. Zwaardemaker en T. P. Feenstra. Konink. Akad, v.
Wetensch, 1916, Deel 24, p. 1822; deel 25, p. 37.

Campbell and Wood. Proc, Cambr, Phys, Soc. 1907,
vol. 14, p. 15, 211; 1909, vol. 15, p. 11.

-ocr page 16-

Het eerst werd, behalve door rubidium, het kalium ver-
vangen door uranium, waarbij bleek, dat het kikvorschhart
regelmatig klopte, mits de hoeveelheid uranium ongeveer
radioaequivalent aan de hoeveelheid kalium in de Ringer-
sche vloeistof is, bijv, kalium 53 mgr, per Liter, uranium 12
mgr. per Liter, Er werd meestal gebruikt uranyl-nitraat
doch ook andere uraanzouten; in deze is uranyl bivalent;
quadrivalent lu-anium ion opzettelijk bereid, bleek ook ge-
schikt te zijn. Vervolgens diende thorium ter vervanging
en v/el thoriumnitraat 2); hiervan werd per Liter ongeveer
40-50 mgr. gebrtdkt; echter moesten de proeven in een paar
uur eindigen, daar het thoriimi als thorium-hydroxyde neer-
slaat, waarom later tot colloïdaal thoriumhydroxyde
werd overgegaan. Hiermede kon men het hart uren lang
klopper.de houden met ongeveer 50 mgr. per Liter. Ook de
vervanging van kaliiim door radium 1) werd aan de orde
gesteld. Hoewel daarbij de vermelde balanceering niet ge-
handhaafd kan blijven, gelukten de vervangingsproeven
tcch.

Evenzoo bleek ionium in den vorm van colloïdaal ionium-
thorium-hydroxyde in plaats van kalium in de Ringer-
sche vloeistof gebracht, in hoeveelheden van 0.5—1 mgr.
per Liter in staat te zijn, het hart kloppende te houden. Deze
hoeveelheid was meer dan de radioaequivalente hoeveel-
heid, evenwel vlokt de ioniumsol met Ringersche vloeistof
samengebracht snel uit.

In 1921 werd door H, Zwaardemaker en T. P.

-ocr page 17-

Feenstra eene mededeeling gedaan over de vervanging
van kalium door radiumemanatie Als proefobject werd
het hart van aal en kikvorsch genomen; deze werden eerst
doorstroomd met Ringersche vloeistof, waarin kalium, daar-
na emanatie,

„Avant de passer du liquide de Ringer ordinaire {conte-
nant du potassium) au liquide à émanation sans potassium,
on irriguait au moyen du liquide radioinaictif jusqu à ce
que le ventricule fut complètement arrêté. Alors seulement,
cn passait au liquide radioinactif additionné d\'une quantité
déterminée d\' émanation. Nous commençâmes par suivre d\'
abord dans treize expériences la substitution du potassium
par r émanation. Puis, nous examinâmes les valeurs minima
et maxima. La notion que le potassium peut, dans le coeur
de r animal à sang froid, être remplacé par 1\' émanation du
radium se base donc sur 39 expériences définitives."

De emanatie werd verkregen uit een klein emanatorium,
dat met Ringersche vloeistof zonder kalium werd gevuld.

Zoo werden doses emanatie genomen van 0,0036—0,036
njicrocurie. De stoornis van de verbroken balanceering, die
door emanatie niet hersteld wordt, bleef in deze proeven
zeer hinderlijk; ecn overwegend bezwaar was het intus-
schen niet, omdat de proeven wegens beperktheid van de
emanatievoorraad toch\' niet lang voortgezet konden worden.
In het eerste kwartier of half uur bleven de harten na her-
stel fraai kloppend, zelfs ondanks de debalanceering. Uren
achtereen te werken zooals met uranium was, èn wegens de
debalanceering èn wegens het ontsnappen van emanatie, in
het geheel niet uitvoerbaar. De gevolgtrekking is als volgt:
„ce fait n\' admet qu\' une interprétation radiophysiologique.
L\' émanation, en effect est un gaz indifférent, dont on ne
peut attendre, même en solution, aucune action chimique ni
ionique. Malgré cela, elle entretient la fonction du coeur

-ocr page 18-

aussi parfaitement que le potassium lui-même en supposant,
bien entendu, qu on ait, au préalable fait disparaître le
restant de 1\' élément léger par 1\' irrigation soignée au
moyen de liquide de Ringer radioinactif. Cette action radio-
physiologique n\' a rien à faire avec le balancement des
ions décrit par J, Loeb, fait qui a déjà été relevé dans

nos publications antérieures,

W, H. Le vend nam in 1921 eveneens proefnemingen
met emanatie en wel speciaal in verhouding tot ionium-
hydroxyde, waarbij alle verwachtingen, die aan een alpha-
straler konden gesteld worden, werden vervuld; het hart
bleef ook regelmatig kloppen na van lo-houdende vloeistof
op een emanatiehoudende gebracht te zijn.

Ook J. B. Zwaardemaker gelukte het bij de prik
de automatie gedurende een zekeren tijd met emanatiehou-
dende kaliumlooze Ringersche vloeistof tc onderhouden.

Eindelijk werd door S t e ij n s ») het hart met emanatie-
houdende kaliumlooze Ringersche vloeistof doorstroomd.
De techniek van de
emanatie-doorstroomingen ondervond
tengevolge van een door hem gevonden kunstgreep eene
belangrijke verbetering, zoodat het zelfs mogelijk wordt de
doorstrooming met emanatiehoudende Ringersche vloeistof
gedurende meerdere uren voort te zetten. In het volgende
hoofdstuk kom ik hierop terug,

In het voorjaar van 1923 werden door J. N. Voor-
stad\') nog eenige proefnemingen met emanatie doorstroo-
ming gedaan. Dit is des te merkwaardiger, omdat Voor-
stad, evenals\'Feens tr a vroeger, ook weder emanatie
uit een emanatorium gebruikte, welke emanatie door hare
transformatieproducten vergezeld gaat en dus naast alpha-
stralen enkele beta-stralen uitzendt. Uit andere laboratoria
zijn mij nog slechts een paar publicaties bekend geworden:

-ocr page 19-

Zoo vond Th. A. M a a s z reeds voor Feenstra,
doch uit een geheel ander uitgangspunt, dat de werking van
radiumemanatie op het geisoleerde kikvorschhart, zou zijn
eene frequentievermindering en meer uitgesproken zijn van
de diastole. Kleine hoeveelheden emanatie hadden echter
eene verhooging der hartswerking ten gevolge. Intusschen.
in zijn geval ontbrak eene voorafgaande kalium-onttrek-
klng, zoodat van vervanging geen sprake is.

S. Zondek®) gebruikte bij eene quasi-herhaling van de
proeven van Zwaardemaker en Feenstra emana-
tiedases van 100 tot 15000 Mache-eenheden, doch vond geen
herstel op emanatie; verder vond hij, dat verdere verhoo-
ging van het emanatiegehalte zonder meer geen stilstand
geeft. Ook scheen de stilstand door verhooging van kalium
(bijv. 800 mgr. per Liter) niet verhinderd te worden door
emanatietoevoeging. De techniek der proeven is echter ge-
heel afwijkend van die van Zwaardemaker en Feen-
stra. Vermoedelijk zijn geen voorzorgen tegen ontwijken
van emanatie genomen, zoodat men niet het recht heeft van
eene herhaling der vervangingsproeven tc spreken, doch
Z
O n d c k\' s experimenten als een geheel op zich zelf
staande proefreeks moet beschouwen.

A. Fröhlich ®) weer vindt, dat de radiumemanatie
een gunstigen invloed op de werking van het beschadigde
hart heeft; kan intusschen niet besluiten Zwaardema-
k e r\' s theorie te aanvaarden. Dc cmanatiewerkingen zou-
den „energetische Vorgänge ganz anderer Art am Werke"
zijn, ,, die als atomare Zerfallsenergien und nicht als Affini-
tätsenergien aufzufassen sind."

Men lette cr intusschen wcl op, dat door Fröhlich
eenc gewone Ringersche vloeistof werd gebezigd, waaraan

-ocr page 20-

emanatie was toegevoegd. Hij gebruikte dus uit den aard
der zaak emanatie als een prikkel extra naast de gewone
Ringersche vloeisof en niet als vervanger van kalium, zooals
wij dit doen.

-ocr page 21-

§ IL WIJZE VAN PROEFNEMING.

Als proefdieren werden kikker (deels Rana esculenta,
deels Rana temporaria) en prik (Petromyzon fluviatilis)
gebruikt.

Daar het hart van den kikker onder de organen, welke in
hunne functie afhankelijk zijn van kalium, wegens een spon-
taan rhythmus ook aan den geisoleerden ventrikel; het
meest practisch object voor proefnemingen over kalium-
vervanging bleek te zijn, werd er niet geaarzeld dit weer te
gebruilten, vooral ook, omdat het zeer eenvoudig door-
stroomd kan worden, de bewegingen zeer gemakkelijk na te
gaan zijn en reeds vaak bestudeerd zijn,

Intusschen vele proeven hadden ook bij dc prik plaats.
Dan werd eerst het zenuwstelsel uitgeschakeld door rugge-
merg en hersenen met een naald te verwoesten. Daar het
achtergedeelte van het lichaam gemist kon worden, werd dit
verwijderd door een snede even onder de lever. Daarna
werd het kraakbeenige hartezakje geopend cn weggeknipt,
waarbij zorg gedragen werd, een kleine arterie, die naar
voren vanaf den bulbus arteriosus liep, te onderbinden, om-
dat bij het nalaten hiervan eenige malen door lekkage
stoornis ontstond. Men bevestigt nu het prikUchaam op een
kurkplaat, In de vena cava werd dan een rechte glazen
canule ingevoerd en deze met een speld op de kurkplaat
vastgestoken.

Bij doorstrooming kon op die wijze de vloeistof uit de
kieuwarterie, die te voren geopend was, het circulatiestelsel
verlaten , Bij de prik betrof de doorstrooming het geheele
hart met zijne vier opeenvolgende afzonderlijke holten.

De uitslagen van voorkamer en kamer konden worden
geregistreerd, door ze elk afzonderlijk aan een eigen sus-
pensiehefboom te bevestigen.

Voor verdere bijzonderheden zie de dissertatie van
J. B. Zwaardemaker, p. 7. Utrecht 1922.

-ocr page 22-

Bij den kikker werd eveneens eerst het ruggemerg en her-
senen door een naald, vanuit den nek ingebracht, verwoest.
Hierna werden de claviculae doorgeknipt en het sternum
opgelicht, waarbij het hart vrij komt. Het hartezakje werd
geopend, het weefselbandje aan de achterzijde werd door-
geknipt en dan het hart met de punt naar boven omgeklapt.
De sinus venosus, die nu zichtbaar is, werd even open ge-
knipt en met een fijne schaar het septum atriorum vernield.

Door de kleine opening werd een Kronecker\'sche canule
a doublé courant gevoerd, dan werd een ligatuur dicht bij
den sulcus atrioventricularis gelegd. Langs de ligatuur werd
het atrium afgeknipt, zoodat alleen de ventrikel aan de
canule was bevestigd. De nauwste buis, diende voor invoer,
de wijdste voor afvoer van de doorstroomingsvloeistof. Daar
ik bij het opnemen van het electrocardiogram voor te veel
prikkels op het hart zelf beducht was, werd bij deze proe-
ven liever vanuit de vena cava doorstroomd, terwijl de vloei-
stof weer vrij door de aorta af kon stroomen.

De canules moesten voor het inbrengen met vloeistof ge-
vuld worden, omdat luchtbellen in het hart ernstige stoor-
nissen gaven. Het doorstroomingstoestel bestond uit ecn
drietal Mariottesche flesschen, op een houten rekje opge-
steld, zoodat onderling geen drukverschillen behoefden te
bestaan.

De flesschen staan in verbinding met 3 glazen buizen met
vrij nauw lumcn door middel van zeer korte gummislangcn.
Ieder van de drie buizen was voorzien van een kraan en
liep vervolgens uit in een verbindingsbuis, die door ecn korte
gummislang weer aan de boven genoemde canules verbon-
den kon worden. Met opzet waren dc gummislangcn kort
genomen. Dc Mariottesche flesschen werden dagelijks met
leidingwater doorstroomd, evenzoo de glazen buizen, om
mogelijke verontreinigingen te verwijderen. Voor elk der
verschillende vloeistoffen werden steeds dezelfde flesschen
gebruikt, om te voorkomen, dat mogelijke geinduceerde
activiteit, aangeslagen tegen de wanden, van de eenc op de

-ocr page 23-

andere vloeistof zou kunnen worden overgebracht.

De luichttoevoerende buizen in de Mariottesche flesschen
werden op ongeveer 7 cM, boven het proefobject gesteld,
zoodat hierop geregeld een druk was van ongeveer 7 cM.
water. Bij het verwisselen van vloeistoffen kon op deze
manier met zoo weinig mogelijk drukverschil gehandeld
worden. Was een der flesschen opnieuw gevuld, dan werd
eerst gezorgd, dat de luchtbellen verdwenen waren, voordat
er met doorstrooming begonnen werd. De samenstelling van
de doorstroomingsvloeistof was;

natriulmchloride 6,5 Gram

bicarb. natricus 0.2 „

gedist. water 1000

Hierbij werd naar behoefte kaliumchloride-oplossing en
calciumchloride-oplossing toegevoegd.

Glycose werd niet gebruikt (door Locke aangegeven om
proeven langer te laten duren), mede omdat in glycose
steeds kleine hoeveelheden kalium en andere onzuiverheden
aangetoond konden worden.

Daar verontreinigingen zeer stoorden, moest steeds che-
mische controle plaats hebben; herhaaldelijk bleken de
zouten, hoewel pro analyse afgeleverd, verontreinigd met
kalium. Zulke zouten werden nimmer gebruikt, doch door
betere vervangen.

Voor het calciumchloride werd van watervrij CaCU uit-
gegaan. Eene goede kunstmatgie vloeistof moet eenen con-
stanten osmotischen druk hebben, hoewel kleine afwijkingen
weinig storend werken (S. de Boe r) . Verder moet de
vloeistof met zuurstof verzadigd blijven; hieraan werkt de
doorborrelende lucht in de Mariottesche flesschen mede.

Eindelijk moet zooveel natrium-bicarbonaat toegevoegd
worden, dat de aciditeit ongeveer p. h, = 7.4 is (omslag-
punt van neutraalrood), Men moet de temperatuur van de
verschillende vloeistoffen zooveel mogelijk gelijk houden;

S. de Boer, Archiv, Neérl, de Physiol, 1918. t, 2, p, 352.

-ocr page 24-

cok liefst niet te hooge temperatuur in het vertrek, waar
men werkt, om uitdrogen van het preparaat te voorkomen.

Emanatie werd ook in mijne proefreeksen voor een deel
der proeven verkregen uit een emanatorium.

Het bestaat idt een vat A, dat met een deksel gesloten
wordt. Het vat A staat met een kraan K in verbinding met
vat B door eene lange buis, die tot ongeveer den bodem van
vat D loopt. Boven in liet vat B bevindt zich eene omgebo-
gen buis U, In vat B zit een radiumhoudende bougie R. B
v/ordt nu geheel met gedistilleerd water gevuld, wanneer nu
nog meer water uit A wordt toegelaten, stroomt de vloei-
stof uit U. Er werd steeds in glas gedistilleerd water ge-
bruikt, Het vat B kon ruim 2,5 liter bevatten. Het emanato-
rium was vóór den oorlog door de Allg. Rad. Act. Ges,
geleverd en eerst voor drinkkuren gebruikt; daarna sinds
1922 in het laboratorium; eene meting van de luchtionisatie
door het emanatiewater uit dit toestel was door Prof. Ri n-
ger verricht 1 ocm, van dit water bleek eene radioacti-
viteit van 5,79 X 10-® Curie te geven. Tevens werd toen
aangetoond, dat het toestel in staat was per dag minstens
300 ccm, te leveren, zonder dat de radioactiviteit daalde, en
dat inderdaad emanatie het hart doorstroomde en er weinig
radioactief vermogen verloren ging vóór de vloeistof het
hart bereikte. Voor het overbrengen van de vloeistof was
aan buis U een gummibuisje, met een glazen rechte buis
eindigend, bevestigd. Om fouten te vermijden, werd eerst
zooveel vloeistof verwijderd, als geacht kon worden de
gummibuis te hebben gevuld.

De andere methode lijkt eenigszins op die van R a m s a y.

In een glazen kolf van 100 ccm werd gedurende een
maand eene oplossing van RaBa-bromide bewaard en de
kolf door een gummistop en dichtlakken volkomen afge-
sloten. Men kon dan verwachten, dat er evenwicht ontstaat
tusschen de hoeveelheid gevormde emanatie en de oplos-

Dissertatie Steifns, p. 44.

-ocr page 25-

sing van het radiumzout. De hoeveelheid emanatie kan dan
berekend worden.
De soluties bevatten;

A. op 1127 iccm water 0.0082 mgr. Ra,

B. „ 1 Liter „ 0.002 mgr. Ra.

C. „ „ „ 0.0002 mgr. Ra.

D. „ .. „ 0.02 mgr. Ra.

de emanatie hiermee hiermee in evenwicht is per 100 ccm
Ringersche vloeistof: A.: 0.8 microCurie, B.: 0.2 microCurie,
C.:0.02 microCurie, D.: 2 microCurie,
De emanatie werd als volgt uit de vloeistof verwijderd:
Er werd een even groote andere glazen kolf genomen,
voorzien van ecn glazen kraan (a), en aan de andere kant
met een tweede kraan (b), overgaande in eene dikwandige
korte caoutchoucbuis. Nu werd deze kolf nadat de kranen
en verbindingsstukken wat ingevet waren, luchtledig ge-
maakt met een Gaede-luchtpomp. Dan wordt de gummistop
van de oplossinghoudende kolf voorzichtig verwijderd en
via kraan b aan de tweede kolf verbonden. Dan wordt de
kraan geopend, waarbij uit de radiumoplossing eenige lucht-
bellen ontwijken. Om alle emanatie te verwijderen, wordt
de oplossing even verwarmd tot koken, dan de kraan weer
gesloten en de radiumoplossinghoudende kolf verwijderd.
Men kan nu aannemen, dat alle emanatie uit de eerste kolf
in de tweede kolf\'is overgegaan. Thans wordt kraan a in
eene Ringersche vloeistof zonder kalimn geopend, zoodat de
geheele kolf zich daarmee vult. Men heeft nu eene Ringer-
sche vloeistof verkregen, waarin eene bekende hoeveelheid
emanatie, deze kan dan verder gebruikt worden.

S t e ij n s had bij zijne proeven in het begin, evenals
vorige onderzoekers met de moeilijkheid te kampen, dat de
emanatie zeer snel uit de vloeistof, wanneer deze in een
open vat, zooals de bovenbeschreven Mariottesche fles-
schen, is overgebracht, verdwijnt. Hij was toen op het idee

l.c. p. 56.

-ocr page 26-

gekomen een flesch te nemen van 300 ccm inhoud, die ge-
sloten werd met een doorboorde gummistop, waarin een
gummidraineerbuisje tot den bodem van de flesch reikend,
(Zie fig. 1).

Om de doorboorde gummistop met buisje wordt een dun
gummi condom gebonden en de stop op de flesch gedrukt,
Is de flesch geheel met vloeistof gevuld, dan is het condom
slap, neemt weinig plaats in. Bij het leegloopen det flesch
komt de lucht in het condom, deze zet uit, maar er komt
geen lucht in aanraking met de vloeistof. Het bleek spoedig,
dat een condom eerst zijne elastische spanning diende te
verliezen voor het gebruikt werd. Dit geschiedde zeer een-
voudig door overrekking gedurende een paar dagen. Ook dit
toestel werd nader beproefd en overwogen, of veel radio-
activiteit verloren gaat door absorbtie, hetgeen echter niet
het geval bleek te zijn.

De bezwaren tegen deze methode zijn:
1°, dat er niet voldoende zuurstof door de voorraadflesch
borrelt, hetgeen verholpen werd door de vloeistof on-
middellijk voor het gebruik flink met zuurstof te ver-
zadigen,

2°, dat de druk niet geheel constant is, dat wil zeggen in

het begin hooger dan aan het eind van de proeven,
3°, Bij de andere Mariottesche flesschen kan men tijdens
de proef vloeistoffen toevoegen, dit was nu uitgesloten.
Om hieraan tegemoet te komen, nam ik een Mariotte-
sche flesch met twee openingen van boven, In de eene
opening werd zooals in de vorige de doorboorde stop
met condom gestopt, in de andere werd eveneens een
doorboorde gummikurk gestoken, waarin een trechter
van een kraan voorzien, zoodat men nu eerst de trech-
ter met de gewenschte vloeistof vult; daarna de kraan
opent en dit toe laat stroomen, waarbij geen luchtbellen
toetreden en de emanatie niet met de lucht in aanra-
king komt.

-ocr page 27-

Om nu dc emanatiehoudende vloeistof in dit flesch je te
doen, wordt als volgt te werk gegaan:

A, Voor het geval, dat men het emanatorium gebruikt:

Men vult het Mariottesche flesch je van 300 ccm met 150

ccm Ringersche vloeistof in dubbele concentratie zonder
kalium, daarna zoover met gedistilleerd water, dat er juist
voldoende ruimte over is voor het emanatiehoudende water,
dat men wil toevoegen. Dan werd het fleschje bijgevuld uit
het emanatorium met een glazen buisje, dat reikte tot op
den bodem van het fleschje waardoor de emanatie zoo min
mogelijk kon ontsnappen; waarop het flesichje zoo gesloten
werd, dat geen luchtbellen aanwezig waren. \'Zijn er n,l,
luchtbellen aanwezig, dan hoopt de emanatie zich daarin
op, zoodat er in dc vloeistof weinig overblijft,

B. Wanneer de emanatie uit een kolfje komt, zooals in
dc tweede methode, vult men eerst het fleschje zoover met
Ringersche vloeistof zonder kalium, dat er nog net 100 ccm
vloeistof of minder, zooveel als men gebruiken wil, bij kan;
men voegt nu ook CaCls eraan toe, blaast vervolgens het
condom op tot er geen lucht meer in het fleschje is, en sluit
weer zorgvuldig af. Hierop wordt het emanatiehoudende
kolfje aan de afvoerbuis verbonden zonder luchtbellen er
tusschen en laat men het water toevloeien, waarna het
kolfje gemakkelijk verwijderd kan worden zonder dat veel
emanatie verloren is gegaan.

Het buizenstelsel, waardoor de emanatie geleid werd,
werd nooit voor andere doorstrooming gebruikt, omdat mis-
schien van dc wanden nog emanatie vrij zou komen, die tc
voren geabsorbeerd was.

Voor de registratie werd gebruik gemaakt van een kymo-
graphion met beroeten cylinder en een suspensichefboom
van aluminium. Deze hefboom is zoo gebalanceerd, dat het
draadje gespannen van het korte eind naar een haakje, dat
om de hartpunt klemde, juist strak stond. Het lange einde
diende om te schrijven op den trommel; desgewenscht kon

-ocr page 28-

een meer of mindere vergrooting van hartuitslagen verkre-
gen worden (20 a 30 maal).

Voor het ekctrocardiogram werd de actiestroom afgeleid
van het biiitenoppervlak van den ventrikel met behulp van
de onpolarisèerbare electroden van N o y o n s , Ze wer-
den liefst zoover mogelijk van elkaar gezet, zonder de voor-
kam.er te raken.

Voor meting der potentiaalverschillen werd een snaargal-
vanometer klein model Edelmann gebruikt met permanente
magneet. De platinasnaar was 0,025 m.JVl. dik, de weerstand
5200 Ohm. De snaarspanning blijft gedurende de proef het-
zelfde.

Voor projectie en vergrooting van de snaaruitslagen wa-
ren op een optische bank aangebracht een lichtbronj een
kleine Leitz booglamp; daarop volgend een lens om het licht
te concentreeren, dan een picrinezuurfilter; vervolgens weer
een objectief Zeiss A om het licht op de snaar te werpen,
dan de galvanometer en een microscoop voorzien van objec-
tief Zeiss A en projectie-oculair 4.

Het aldus gevortnde beeld van de snaar werd geprojec-
teerd op een horizontale spleet, waarachter fotografisch pa-
pier door een uurwerk werd voortbewogen (van een meta-
len voorraadkastje naar een ander kastje waartusschen een
mes aangebracht was, zoodat telkens een stuk kon afgesne-
den worden),

Dit apparaat stond op 1 M. afstand van den galvano-
meter, Eveneens was voor de spleet een electrisch tijd-
signaal van 0.2 sec, aangebracht. Om te gelijk registratie
van de
suspensie-hefboom te verkrijgen, werd op eenigen
afstand van het draaipunt een licht stiftje aangebracht,
loodrecht op den hefboom; deze werd nu met de geheele
verdere inrichting voor de spleet geplaatst, zoodat de uit-
slagen ervan duidelijk konden geregistreerd worden. Er
werd natuurlijk niet voortdurend geregistreerd, maar alleen

A. K. M. Noyons. Zeitschr. für biol, Meth, u. Techn.
1909. bd. 1, p. 265.

-ocr page 29-

dan, wanneer eene verandering in het electrocardiogram
kon verwacht worden, dus telkens 10 minuten na de verwis-
seling van vloeistoffen en dan slechts gedurende enkele
minuten.

Bij de bovenbeschreven afleiding van het electrocardio-
gram van den geisoleerden ventrikel van het kikvorschhart
is het niet mogelijk voor
de verschillende proefobjecten
eenen constanten vorm te verkrijgen, ook niet bij doorstroo-
ming met eene bepaalde hoeveelheid kalium en calcium. Dit
is trouwens begrijpelijk, daar elk hart weer een andere dosis
kalium vereischt met een daarbij correspondeerende dosis
calcium. Wel is aan het electrogram een bepaald type te
onderscheiden.

Het electrocardiogram vangt aan met eene snelle stroom-
schommeling gevolgd door eene langzame. Deze kunnen
resp, R en T genoemd worden. Een Q en een S-top werd
zelden waargenomen.

Samoiloff rangschikte de vele typen, die hij vond
bij het kikkerhart in situ: vele van zijne typen kon ik terug
vinden.

Ook de afbeeldingen van S 1 o o f f \') kwamen met mijne
electrogrammen overeen; afwijkingen zijn verklaarbaar uit
den abnormalen toestand van het hart door de wegname uit
het lichaam, de uitdrooging, de tegenstand van de electro-
den, de invloed van de suspensie. Ter gedeeltelijke vervan-
gmg van deze bezwaren werd ook enkele malen het hart in
situ gelaten en vanaf de vena cava inf. doorstroomd, het-
geen het electrogram compliceert door bijkomen van den
P-top van de voorkamer, die bij de eerste opnamen steeds
v/as uitgeschakeld. De invloed van doorstroomingsvloeistof-
fen is op deze wijze zeer goed te bestudeeren, ook hieruit
blijkende, dat na eene emanatie vloeistof, de oorspronkelijke
vloeistof weer ongeveer het oorspronkelijke electrogram
geeft.

M A. Samoiloff. Pflüger\'s Archiv, deel 135, 1910. p, 417.

») J. P. Sloof f. Dissertatie. Utrecht 1922. p, 35 en 41,

-ocr page 30-

§ 3. VERVANGING VAN KALIUM DOOR EMANATIE.

bij Rana esculenta

en bij Pctromyzon iluviatilis.

In het voorjaar van 1924 begon ik mijne proefnemingen;
eerst werden de proeven, zooals /^Zwaardemaker en
Feenstra die beschreven hebben, herhaald ,

AI spoedig bleek, opnieuw, dat een geïsoleerd hart, stil-
staande op kalilooze Ringersche vloeistof, door eene ema-
natiehoudende steeds weer aan hct kloppen gebracht kon
worden.

Een hart werd doorstroomd met eene normale Ringersche
vloeistof en er werd nagegaan op welke kaliumdosis het hart
goed klopte; deze dosis varieerde tusschen 50 en 300 mgr.
kaliumchloride per Liter. Daarna werd het hart op eene
kalilooze R. V, (a) gebracht met een even hoog calcium-
gehalte als de eerste vloeistof, 100—200 mgr, calciumchlori-
de per Liter,

Het hart begon dan onregelmatiger te kloppen en hield
ten slotte op, meestal na 15-60 minuten. Een enkele maal
stootten wij bjj zulke voorbereidende proeven op een hart,
dat na eenige minuten stil gestaan tc hebben, zonder dat iets
verder was geschied, weer opnieuw samentrekkingen maak-
te, meestal niet van langen duur, doch niettemin verwarring
veroorzakend.

Een onderzoek ;iaar de oorzaak van zulk afwijkingen der
harten op kaliumvrije vloeistof werd door A. M. S t r e e f
verricht; bij wees toen op het onvoldoende doorspoelen van
iet hart.

Inderdaad kon ik dit bij de enkele proeveij, waarbij het
voorkwam, als de waarschijnlijkste oplossing aannemen.

(a) R. V. afkorting voor Ringersche vloeistof.

l.c. C. R. Soc, -de Biologie 1921, deel 84, p. 377,
\') A.
M. Streef. Dissertatie. Uirecht 1918. p, 16,

-ocr page 31-

Afgezien van deze bijzonderheid zag ik nu en dan bij het
prikkehart, dat met een groot deel van het lichaam verbon-
den bleef, de stilstand lang uitblijven; waarschijnlijk omdat
het kalium in die gevallen minder snel uitgespoeld werd,
dan uit het geisoleerde kikkerhart.

Wanneer ten slotte het hart, ten gevolge van kaliumont-
t:ekking was gaan stilstaan, en dit minstens 10 minuten had
aangehouden, kon het zeer goed door een prikkel tot een
enkele contractie gebracht worden. Nadat dit behoorlijk
vaststond en dus tevens de zekerheid, dat het orgaan niet
uit zich zelf zou gaan kloppen, werd het hart doorstroomd
met eenc emanatichoudende Ringersche vloeistof van 0,2—
2 microcurie per Liter, In al mijne proeven op een zeer ge-
ring aantal na, ging hiermede hct hart regelmatig kloppen.
(Zie fig. 2.)

Soms trad het herstel in enkele minuten in, nadat de
emanatievloeistof toegevoerd werd, soms duurde het tot 15
ä 30 minuten, voordat het hart begon te kloppen. Het komt
mij voor, dat bij grootere doses het herstel vlugger intreedt
dan bij dc lagere. Zooals reeds opgemerkt, gelukte het een
enkele maal niet om binnen het half uur tijds een herstel te
verkrijgen. Dan onderbrak ik de proef. Dit had plaats bij de
allerlaagste emanatiedoses of wanneer het lang (meer dan
iVï uur) geduurd had, voordat de stilstand was ingetreden.
Misschien zouden de kloppingen nog teruggekeerd zijn,
wanneer ik de emanatic-doorstrooming van gering gehalte
langer dan ecn half uur had voortgezet, maar hiervan werd
op praktische gronden afgezien.

Bij hct kikkerhart werd de frequentie vaak grooter dan
op de oorspronkelijke kaliumhoudendc vloeistof; de vorm
van de samentrekking veranderde evenzoo, d.w.z. soms
werd de uitslag kleiner, een andere keer grooter en zwiepte
het hart door.

Dc uitslag bleef vrijwel hetzelfde bij een geschikte gemid-
delde dosis, bij grootere hoeveelheden werd de uitslag
steeds kleiner, soms zelfs zeer veel. Bij de lagere doses was

-ocr page 32-

cok weer een afname van den uitslag waar te nemen.

Ik kreeg den indruk dat de frequentie van de gebruikte
emanatiedosis rechtstreeks afhankelijk is. Bij verhooging
van een aanvankelijke kleine dosis nam de frequentie toe tot
een bepaald bedrag om daarna een kort poosje gelijk te
blijven, om bij weer dalen der dosis emanatie voor geringer
frequentie plaats te maken. Overschrijdt men het optimum
te zeer, dan gaat het hart tenslotte stilstaan. Soortgelijke
pioeven werden op het prikkehart genomen, de voorberei-
ding en proefopstelling gelijk hierboven vermeld is.

Bij het prikkehart in situ werd steeds voorkamer en ka-
mer tegelijk geregistreerd; wanneer kalilooze R, V, werd ge-
bruikt stond óf de voorkamer óf de kamer stil, voordat het
geheele hart stilstond; m.a.w. er ontwikkelde zich een blok
of wel er openbaarde zich een
sino-ventriculaire rhythmus.
De frequentie bleek voor Petromyzon toe te nemen bij
stijgende doses kaliumchloride tot een zeker optimum (soms
reeds bij 75 mgr. per Liter gelegen]; dan bleef zij een poos
op dezelfde hoogte, om bij zeer hooge doses weer af te ne-
men, tegelijk werd de hartactie onregelmatig en hield ein-
delijk op (bij 600—700 mgr KCL per Liter). Dit stemt vrij-
wel overeen met wat J, B. Z w a a r d e m a k e r voor dit-
zelfde proefdier (Petromyzon) vond

Een voorbijgaande frequentie-verhooging openbaarde
zich, wanneer in het begin der proef na kaliumhoudende
vloeistof, die het eerst gebruikt was om het hart te leeren
kennen, met kalilooze vloeistof doorstroomd werd. Dan nam
onmiddellijk de frequentie zeer veel toe, vaak tot de dub-
bele hoeveelheid b.v, van 28 uitslagen in de minuut tot 40
uitslagen. (Zie fig, 3a,) Na een tijdje nam de frequentie weer
af en hield het hart ten slotte op met kloppen. Zelfs bij de
laagste dosis kalium bleef de versnelling bij kaliumontt^k-
king niet geheel uit, was echter veel korter en geringer Een
echte
voorbijgaande frequentieversnelling dus, voerend tot
stilstand. De uitslagen werden dan ook vaak eerst grooter om

») J. B. Zwaardemaker. Arch, Neérl. de Phys. 1923. deel
8, p. 414.

-ocr page 33-

zeer spoedig af te nemen. Steeds zorgde ik ervoor, dat de
temperatuur en het calciumgehalte van beide vloeistoffen
gelijk waren. Als vaste regel werd met een lage dosis kalium
aangevangen, n.l. 10 mgr. per Liter; vandaar uit werd opge-
klommen.

Ik vond eveneens, dat bij overgang van een groote dosis
kalium, bijv. 200 mgr. naar een vrij lage, bijv. 10 mgr. per
liter, geen versnelling optreedt. Zoodra echter minder dan
10 mgr. kalium aanwezig was, kwam de versnelling voor
den dag.

Er werd toen getracht deze versnelling door toevoeging
van caesiumchloride (gezuiverd, niet radioactief) weg te
krijgen. En werkelijk, zoodra eene behoorlijke dosis gezui-
verd caesiumchloride aanwezig was, bleef de versnelling
achterwege. Er had in het geheel geen verandering plaats,
noch in frequentie, noch in uitslag. (Zie fig. 3b). De hiertoe
vereischte dosis bleek ongeveer 200 mgr. caesiumchloride
per liter te zijn, werd minder gebruikt, dan kwam toch eene
geringe versnelling tot stand.

Hierna^) werd beproefd ook voor verschillende emanatie-
doses de frequentie te bepalen, wat met allerlei moeilijkhe-
den gepaard ging.

In een geringer mate dan bij de kalilooze vloeistof, gaf
vaak eene emanatievloeistof volgend op eene kaliumvloei-
stof eene sterke voorbijgaande frequentie-vermeerdering.
(Zie fig. 4a). Werd echter gezuiverd radioinactief caesium-

Ook werd nagegaan welke invloed het vermeerde-
ren van een dosis radium in de doorstroomingsvloeistof op
de frequentie van het hart had.

Ik gebruikte van eene radiumbariumchloride-oplossing
0,1 tot 10
X 10-® gram radium per liter vloeistof. Hierbij
bleek een grootere dosis radium per liter eerst de frequentie
te vermeerderen, daarna had slechts eene vermeerdering
van de frequentie der voorkamer plaats, bleef echter de ka-
mer op dc helft van die frequentie doorkloppen, die dan
minder was dan de frequentie even tevoren. Nog iets hooger
nam de frequentie zoowel van atrium als ventrikel af, terwijl
bij ongeveer 10
X 10-\' gram radium gcen enkel onderdeel
van het hart meer klopte. De optimale dosis lag bij ongeveer
0.5
X 10-® gram radium per liter.

-ocr page 34-

chloride aan de emanatieoplossing toegevoegd in eene juiste
hoeveelheid, dan bleef ook hier de frequentie-vermeerdering
achterwege, (Zie fig, 4b). Door deze kunstgreep kon dus de
complicatie van frequentie-verandering ondervangen v/or-
den,

Eene andere moeilijkheid was het niet constant blijven
van de frequentie tijdens permanente, ongewijzigde emana-
tie-doorstrooming; zij is misschien aah ontsnappen van ema-
natie, misschien ook omgekeerd aan opstapeling van emana-
tie te wijten. Het laatste is zelfs min of meer waarschijnlijk,
cmdat blijkt dat het uitwasschen van emanatie uit het hart
zeer moeilijk is. Om deze tweede verwikkeling uit den weg
te gaan, werd bij voorkeur met opklimmende doseeringen
gewerkt. Nadat ik op de beide zooeven genoemde icomplica-
ties opmerkzaam was geworden en geleerd had ze te ver-
mijden, trachtte ik het verband tusschen emanatiedosis en
frequentie nader vast te stellen.

Er werd steeds begonnen met een kalium-vloeistof gedu-
rende V« uur; onmiddellijk hierna werd met eene emanatie-
vloeistof van verschillende sterkten doorstroomd.

Dan werden twee werkwijzen gevolgd: Volgens de eerste
werd eerst een tijdje met eene zekere emanatiesterkte ge-
werkt, en daarna de dosis gewijzigd. Bij de tweede methode
werd tusschen de verschillende emanatievloeistoffen telkens
tot kaliumhoudende of inactieve vloeistof overgegaan.

De uitkomst was als volgt;

In een groote reeks proeven bleek de frequentie bij hoo-
gere dosis emanatie toe te nemen. Boven het optimum ech-
ter komt in het algemeen weer eene vermindering voor,
welk stadium in mijne proeven intusschen zeer kort was en
spoedig voor stilstand van het hart plaats maakte.

Had ik in zulk eeii pröefreeks een gemiddelde emanatie-
dosis bereikt, dan bleek de frequentie in het algemeen ma-
tig, ongeveer eveij groot als de frequentie bij normale kalium
Ringerdoorstrooming.

-ocr page 35-

Aan den anderen kant werd bij het prikkehart door zeer
lage emanatie-doseeringen een opmerkelijke tijdelijke toe-
name van de frequentie waargenomen, vermoedelijk een
verschijnsel identiek aan het boven beS(chreven frequenter
worden van den hartslag, zoodra minder dan 10 mgr, ka-
liumchloride aanwezig is (bij de prik).

Wat betreft de maximale hoeveelheden emanatie, die ge-
bruikt konden worden, bleek 4 microcurie per Liter stellig
reeds te veel; de uitslagen werden dan klein, de hartactie
onregelmatig, soms trad geleidelijk stilstand in.

De ondergrens is veel moeilijker te bepalen, want eene
herleving na stilstand door kaliumonttrekking is met een
kleine dosis emanatie niet spoedig te verkrijgen. De terug-
keer der pulsaties laat lang op zich wachten. Als kleinste
cosis gebruikte ik 0,005 microcurie per Liter.

De beste hartswerking kreeg ik bij de kikvorsch met 0,3-1
microcurie per Liter, bij de prik met 0,1 tot 0,5 microcurie,

A, J, Clark eischt van een ideale doorstroomingsvloei-
stof, dat het hart daarbij meer dan 24 uur blijft doorkloppen
in hetzelfde rythme als in natuurlijke omstandigheden, ter-
wijl in het electrogram geen veranderingen mogen optre-
den, Dit is met emanatie natuurlijk niet te bereiken, omdat
in 24 uur ongeveer 20 % van de emanatie in Radium A is
overgegaan. Niettemin constateerde ik, dat op een emanatie-
dosis van 0,5 microcurie het hart vele uren kan voortklop-
pen en dat, indien zulk een proef gedurende een paar uur
voortgezet werd de frequentie en hartactie slechts weinig
achteruit ging. Dit gelukte bij lage doseering; bij grootere
dosis emanatie trad daarentegen ecn opeenstapeling van
emanatie op in een zoodanige mate, dat ten slotte stilstand
het gevolg was.

-ocr page 36-

§ 4. PARADOXON. — EMANATIE - KALIUM.

Reeds in het begin der proefnemingen omtrent de ver-
vanging van kalium in de Ringersche vloeistof werd opge-
merkt, dat, wanneer tijdens eene doorstrooming, een kalium-
of rubidium-vloeistof vervangen werd door een uranium- of
tb or ium-be vattende vloeistof, het ^hart onmiddellijk stil-
stond, om dan na eenige minuten weer te beginnen.

Dit vonden Zwaardemaker en zijn medewerkers
paradoxaal; eene verklaring kon toen niet gevonden wor-
den, en zij noemden het paradoxon 1. Weldra intusschen
bleek, dat, wanneer men de twee vloeistoffen bij elkaar
voegt, men een blijvenden stilstand te weeg kan brengen,
terwijl elk van de vloeistoffen op zich zelf het hart aan het
kloppen kan houden.

De vloeistoffen moeten dus bestanddeelen bevatten, die
onderling antagonist zijn. Stelselmatig onderzoek bracht aan
het licht, dat deze bestanddeelen zijn eenerzijds kalium of
rubidium, die bèta- en gammastralen uitzenden en ander-
zijds thorium, uranium, ionium, radium of emanatie, die
alpha-stralen uitzenden. De alpha- en bêtastralen, die wat
ionisatie of photografische werking betreft, elkaar steunen,
blijken dus in een vitaal systeem tegengesteld te werken.

De stilstand duurt zoo lang, tot de oude vloeistof in het
hart grootendeels door nieuwe is vervangen.

Wanneer ik een hart 10 minuten op emanatie van 0,1 tot
1 microcurie per liter liet kloppen en deze vloeistof dan ver-
wisselde voor een kaliumhoudende R. V. van ongeveer 50
tot 100 mgr. per liter, zoo zag ik vaak plotseling hartstil-
stand optreden, die geruimen tijd kon duren. Spontaan be-
gint het hart later weer te kloppen, soms in dezelfde fre-

H. \'Zwaardemaker. Ergebnisse der Physiologie. 1921.

deel 19, p, 362.
H. Zwaardemaker. Ned, Tijdschrift v. Geneesk, 1917.
I, p. 1176,

-ocr page 37-

quentie, soms eerst langzaam en dan geleidelijk het gewone
tempo aannemend, (Zie figuur 6.)

Om een verband te vinden tusschen het al of niet optre-
den van een paradoxon werden eerst na een vaste, onver-
anderlijke emanatiedosis verschillende hoeveelheden kali-
umchloride aangewend; vervolgens na verschillende emana-
tie-doses een bepaald kaliumquantum.

Samenvattend blijkt, dat een paradoxon van emanatie
naar kalium verschijnt, wanneer per Liter de hoeveelheid
kalium van de doorstroomingsvloeistof ten naaste bij radio-
aequivalent is met de emanatiedosis. Wanneer de kalium-
dosis kleiner of grooter is, komt geen paradoxon tot stand.
Bij een kaliumquantum, kleiner dan de radio-aequivalente
hoeveelheid, krijgt men een laat paradoxon, dat zeer lang
kan duren, hetgeen verklaard zou kunnen worden, doordat
eerst een belangrijk deel van de emanatie moet weggespoeld
worden voor de kaliumautomatie kan hervat worden; onder
die omstandigheden ziet men ook wel geen paradoxon.

Omgekeerd van een kaliumhoudende naar een emanatie-
vloeistof overgaande, treedt het verschijnsel minder vaak
op, dc pauze is meestal korter: het paradoxon blijkt hier in
het algemeen aanwezig te zijn bij eene emanatiehoeveelheid
hooger dan de aequivalente kalium-dosis: bijv, emanatie 2
microcurie, kalium 50 mgr.

-ocr page 38-

§ 5. EVENWICHT. — EMANATIE - KALIUM.

Het antagonisme tussclien emanatie en kalium, dat bij de
paradoxa te voorschijn komt, uit zich zooals zooeven reeds
meegedeeld, ook bij vermenging van beide vloeistoffen. Dit
kan men nagaan voor de optimale doseeringen, doch even-
zeer voor hoogere, resp, lagere doses-paren.

Nog op een derde manier komt dit antagonisme voor den
dag: gebruikt men namelijk een giftige kaUumdosis (v,^aarop
dus een hart niet klopt), dan kan men hierop een hart doen
kloppen, mits men tegelijk een sterke emanatiehoeveelheid
toevoegt

Wanneer in de beide eerste gevallen de hoeveelheden el-
kaar geheel onwerkzaam maken, het hart dus stilstaat, zijn
de elementen klaarblijkelijk in radioactief evenwicht, In het
derde geval is er een overstchot, op zich zelf voldoende om
de automatie te onderhouden.

Men vereenigde reeds vroeger de evenwichten in een gra-
phische voorstelling, zoodat de doses van het lichtere ele-
ment op de abscis, van het zwaardere element op dc ordinaat
kwamen; van deze punten werd dan het gemiddelde geno-
men en deze gemiddelden in een lijn vereenigd \'). Elk punt
van zulk een lijn geeft de samenstelling van een evenwichts-
vloeistof aan. De evenwichtsvloeistof bevat van elk der te-
gengestelde werkende stoffen zooveel, dat zij eikaars wer-
king neutraliseeren. Bij het klimmen der doses van de alpha-
straler moest meer van den bêta-straler toegevoegd wor-
den dan de evenredigheid zou vorderen, om evenwicht, dit
is stilstand, te verkrijgen.

-ocr page 39-

Dit bleek bij het evenwicht van kalium en uranium, kalium
en thorium, rubidium en uranium en kalium en ioniumhydro-
xyde.

De lijnen hadden daardoor een eenigszins naar onderen
concaven vorm.

De calciumchloridehoeveelheid in de vloeistof oefent in-
vloed op het verloop van zulke lijnen. Meer calcium in de
vloeistoffen drukte de lijn sterk naar beneden. Voor het
uranium-kalium evenwicht is dit aangetoond door B, C, A.
D e t m a r , voor de thorium-kalium-evenwichten door
Streef \'), voor het kalium-ioniumhydroxyde evenwicht
door W, H. Levend

De bepalingen van het evenwicht werden meest gedaan op
het kikkerhart, men zocht eerst een laag evenwicht door
aan de alpha-vloeistof kaliumchloride toe te voegen; wan-
neer zoo een evenwichtsvloeistof gevonden was, vermeer-
derde men een der beide radioactieve stoffen, totdat het
hart weer begon te kloppen; daarna werd de andere ver-
hoogd tot er wederom evenwicht was, enz.

Het radiophysiologisch evenwicht heeft drie kenmerken:
1, tijdens stilstand in een evenwicht geeft een aanraking
een icontractie;

2 een in evenwicht stilstaand hart vangt met spontane
kloppingen aan, wanneer het op radioinactieve vloei-
stof wordt overgebracht.
3, een in evenwicht stilstaand hart kan door verhooging
van de dosis van een der componenten in de vloeistof
opnieuw aan het kloppen worden gebracht.

Het is begrijpelijk, dat een schijndood hart het tweede
kenmerk niet zal vertoonen, een vergiftigd hart het derde
niet.

O H. C. A. Detmar. Dissertatie. Utrecht 1919. p. 10.
A. M. Streef. Onderzoekingen, Phys, Lab, Utrecht. 5de
reeks, deel 19, p. 32,
») W. H. Levend. Dissertatie. Utrecht 1921, p. 42.

-ocr page 40-

Tusschen kalium en emanatie werd door Voorstad
een evenwicht gevonden, n.l, kalium 50 mgr. en emanatie 1,4
microcurie per liter; door beide kranen tegelijk open te zet-
ten: gedurende 4 minuten kon hij dit evenwicht bewaren.
Verder kon ik zelf eenige evenwichtspunten bepalen, niet
door het openzetten van beide kranen, doch op de geijkte
wijze kaliumchloride aan de emanatievloeistof toe te voegen,
hetgeen door een tweede toegangsbuis (met kraan gesloten)
naar het condomfleschje geschiedde.

Als object diende het prikkehart; eerst werd het met
kaliumhoudende vloeistof doorstroomd, waarop het hart
goed klopte (bijv, KCl 50 CaCl 100). Na 15 minuten werd
het op kalilooze R. V, overgebracht: na een 20 minuten
houdt het hart stil. Werd nu een emanatievloeistof aange-
bracht, dan gaat het vrij regelmatig functioneeren. Aan deze
vloeistof werd kaliiunchloride toegevoegd tot stilstand be-
reikt is. Overbrenging op kalilooze R. V. geeft regelmatig
kloppen. Dezelfde dosis emanatie werd meerdere malen
aldus met eenige kaliumdoses samengebracht en zoo een ze-
ker gemiddelde gevonden. Evenzoo werden van andere hoe-
veelheden emanatie de bijpassende hoeveelheden kalium
gezocht, \'Zoo werden de volgende hoeveelheden gevonden:
0,5 microcurie emanatie gemiddeld 15 mgr, kalium p. Liter
0,9

tt II

1 9

II II

2,8 ,, ,,
3,0

4|2 11 II

25
45
50
75
80
100
125

5,2 ,, ,,

(Zie fig. 7.)

Daar het verder een nog niet opgeloste quaestie is, of de
evenwichten door calcium-verhooging zouden verschuiven,
lietgeen bij uranylnitraat, thoriumnitraat, en ioniumhydro-

J. H. Voorstad. Dissertatie. Utrecht 1923, p. 41.

-ocr page 41-

xyde was aangetoond, doch bij collodiaal thorium onzeker
bleef, gaf ik ook daaraan mijn aandacht.

Zeer aanzienlijke verschillen in calciumchloride-toedie-
ning in het leven te roepen, was wegens de betrekkelijk
nauwe grenzen, waaraan we gebonden zijn, niet mogelijk.
Bij emanatiedoorstrooming gebruikten wij immers in den
regel 30—100 mgr. CaCh per Liter.

Er werden dus slechts twee reeksen proefnemingen ge-
daan; een met 50 mgr. CaCls en een reeks met 100 mgr.
CaClï per Liter.

De evenwichtslijnen, die verkregen werden, bleken niet
noemenswaardig te verschillen; er werden dus ongeveer
dezelfde resultaten bereikt als bij colloidaal thoriumhydro-
xyde gevonden waren .

A. M. Streef. 1. c, p. 33.

-ocr page 42-

§ 6, HET ELECTROCARDIOGRAM VAN HET MET
EMANATIE IN PLAATS VAN MET KALIUM
KLOPPENDE HART.

Rana esculenta: Dit electrocardiogram, door mij bestu-
deerd op de wijze vroeger beschreven, bleek in hoofdtrekken
met het normale electrocardiogram van het blootgelegde
kikvorschhart overeen te stemmen; alleen op den duur d.w.z.
na een half uur of langer komen verschillen voor den dag.

Alleen zag ik ook reeds in het eerste kwartier van de ema-
ratie-doorstrooming van den geisoleerden ventrikel de R-
top vaak een weinig hooger worden; de breedte werd tege-
lijk iets kleiner.

De T-top had zijn normaal aspect, soms eveneens iets
hooger, de breedte van den T-top nam intusschen regelmatig
toe.

De afstand van het voetstuk van den R-top tot het hoog-
tepunt van den T-top werd eveneens aanzienlijker.

De totale duur van het electrisch verschijnsel groeit in ver-
gelijking tot den duur der hartperiode altijd iets aan,

In het tweede kwartier beginnen zich allerlei veranderin-
gen voor te doen. Zoo ziet men in een aantal voorbeelden
de R-top van richting veranderen, de T-top in aanzienlijke
mate lager worden bij eene gelijktijdige verbreeding. Aan
uitdroging kunnen deze bijzonderheden niet worden toege-
schreven, want bij hernieuwde kaliumdoorstrooming na ema-
natie-doorstrooming komt het oude electrgram bijna volko-
men terug.

Na een half uur komt het meestal tot een vereenvoudi-
ging van het electrocardiogram, men krijgt een diphasische
stroomwisseling.

A. Samaitoff. Pflüger\'s Archiv, 1910, deel 135, p. 417.

„ 1914, „ 155, p. 471.

-ocr page 43-

Wanneer men in dit stadium de emanatie door gewone
Ringersche vloeistof vervangt en de overgang heeft met een
paradox plaats, dan houdt bij mechanischen stilstand ook
onmiddellijk het electrisch verschijnsel op.

Voert men den overgang van Em, tot K, uit in het eerste
kwartier, dan zijn beide electrogrammen voor en na den
stilstand niet bijzonder verschillend,

In het tweede of derde kwartier van een continueele ema-
natiedoorstrooming overgaand, zijn uit den aard der zaak
de verschillen voor en na het paradoxon aanmerkelijk; heeft
de overgang zonder paradoxon plaats, dan ziet men de be-
doelde veranderingen in het electrocardiogram tijdens den
overgang geleidelijk tot stand komen,
Petromyzon fluviatilis.

Van het prikkehart werd op dezelfde manier een electro-
gram afgeleid. Daar hier de voorkamer tevens aanwezig is,
kon vele malen een duidelijke P-top onderscheiden worden,
In het eerste kwartier werd de R-top wat kleiner; de
breedte bleef vrijwel gelijk.

De T-top bleef vrijwel gelijk in hoogte zoowel als in
breedte. De afstand van het voetpunt van den R-top lot het
hoogtepunt van den T-op was vrijwel constant, een enkele
maal iets kleiner.

Eveneens neemt de totale duur van het electrisch ver-
schijnsel in vergelijking met den duur der hartperiode
eenigszins toe. (Zie fig. 8a en 8b.).

In het tweede kwartier wordt de R-top nog iets kleiner,
soms met verandering van richting en tegelijk wat breeder.
De T-top is terzelfder tijd vlakker en breeder geworden.

Opvallend is de verkorting van den afstand tusschen den
P-top en den R-top, een enkele maal kon ik voordat de P-
top voltooid was, een begin van den R-top waarnemen.
Later wordt ook dit electrogram eenvoudiger.
Tijdens een paradoxon kon ook bij dit dier geen electri-
sche uitslag waargenomen worden. (Zie fig. 9).
Bij den overgang van emanatie naar Ringersche vloeistof

-ocr page 44-

zonder paradoxen kv/amen dezelfde veranderingen geleide-
lijk tot stand.

De door Slooff gevonden verschillen tusschen de
doorstroomingen met alpha- resp, bêta-vloeistoffen zijn bij
de Petromyzon geringer dan bij de Rana. Individueele ver-
schillen doen zich intusschen steeds voor. Belangrijker dan
alle verscheidenheid schijnt mij intusschen toe, dat het ema-
natie-electrogram verschilt van het electrogram, dat ontstaat
bij doorstrooming met inactieve vloeistof. Wordt na een
gewone R. V, een kalilooze naar het hart gevoerd, dan ont-
slaan bij Petromyzon geleidelijk tusschen de R- en T-toppen
nog eenige andere verheffingen. De R- en T-top wordt klei-
ner en breeder.

Wordt van deze vloeistof overgegaan naar emanatie, dan
komt het oude electrogram met de kleine bovenbeschreven
afwijkingen terug. Ik kan mij daarom niet onttrekken aan
den algemeenen indruk, dat een volmaakt goede dosis ema-
natie, waarbij een geschikte dosis gezuiverd
radioinactief
caesiumchloride een volkomen gelijk electrogram zou kun-
nen geven dus de veranderingen van bijkomstigen aard zijn,
hetgeen mij een enkele maal gelukte: bijv. emanatie 0,4
microcurie, CaCl» 100 mgr., caesiumchloride 200 mgr.

J. P. Slooff. Dissertatie. Utrecht 1922, p. 49,

-ocr page 45-

§ 7. CALCIUM EN EMANATIEDOSEERING.

De balanceering kalium/calcium werd onderzocht bij ver-
schillende hoeveelheden calciumchloride. Men nam een be-
paalde hoeveelheid calciumchloride en bepaalde dan mini-
mum- en maximum-hoeveelheid kalium, waarbij het hart
juist kloppen bleef. Daarna werden andere hoeveelheden
calcium genomen, zoodat men een tabel kon vormen en in
een graphische voorstelling de waarden overzichtelijk sa-
menstellen, waarbij de ionenconcentratie in grammoleculen,
van de hoeveelheden calcium op de abscis, van de hoeveel-
heden kalium op de ordinaat werden afgezet.

Men krijgt dus twee lijnen waartusschen een zone; de
balanceeringszone, waarin correspondeerende waarden
CaClj/KCl den ventrikel van het hart normaal zouden doen
kloppen.

Bij uraan werd een dergelijke curve ontworpen (Feen-
stra) Streef vond een dergelijke balanceering bij
de colloidale thoriumoplossing; Levend 1) vond iets der-
gelijks bij de colloidale ioniumhydroxyde oplossing,

In tegenstelling hiermee kon bij emanatie ") geen balan-
ceering met calciumchloride gevonden worden; vermeerde-
ring van emanatie in een vloeistof gaf wel stilstand op een
bepaald punt, maar deze stilstand kon niet opgeheven wor-
den door vermeerdering van het calciumgehalte.

Ter nader onderzoek werden voor verschillende emana-
tiedoses de minimum- en maximum-hoeveelheden calcium-

-ocr page 46-

chloride bepaald. Voor elke dosis emanatie bleef het mini-
mum en maximum hetzelfde, namelijk 50 mgr. CaCL per
Liter als minimum en 500 mgr. als maximum. Dit was zoo-
wel bij het kikvorach- als bij het aal-hart aldus, S t e ij n s
vond daarentegen oorspronkelijk als maximum, waarmede
gewerkt kon worden, 50 mgr. CaCL per Liter als minimum
ongeveer 3,5 mgr. CaCh per Liter. Ook volgens de proeven
van S t e ij n s geldt de balanceeringswet hier niet.

Nader onderzocht ik de minimumhoeveelheden calcium-
chloride, die noodig waren bij een bepaalde emanatie-oplos-
sing om het hart behoorlijk te doen functioneeren.

Er werd uitgegaan van een bepaalde emanatiedosis en
daarvoor de minimumwaarde van CaCh vastgesteld.

Eerst werd een prikkehart op dc eerder beschreven wijze
behandeld en op kaliumhoudendc R. V. gebracht bijv. KCl
50 mgr., CaCh 100 mgr. per liter om te zien of het hart als
normaal kon worden beschouwd; daarna werd met kali-
looze R, V. de kalium uitgespoeld tot het niet meer klopte.
Nu werd een vloeistof toegevoegd waarin emanatie, bijv.
Em. 1,9, maar geen calciumchloride. (Zie figuur 5).

Hierop begon het hart te kloppen met eenige groote uit-
slagen, die onmiddellijk kleiner werden, en hield spoedig
weer stil.

Deze dosis Calcium was dus te laag. Daarna werd het hart
op kalilooze R. V. gebracht, waarop het even klopte en
spoedig ophield door gebrek aan radioactief bestanddeel.
Het hart wordt nu op een hoogere dosis calciumchloride
gebracht, bijv. 25 mgr. per Liter, waarop het weer spoedig
stilstaat; zoo voortgaande kan bij benadering de minimum-
dosis gevonden worden.

Zoo zijn bij allerlei emanatie-doses de volgende minima
gevonden voor de calciumchloride-hoeveelheid:

Tabel: Minimum cakium behoorend bij een bepaalde
emanatie-concentratie.

-ocr page 47-

Emanatie 6.0 microcurie p.L, CaCIs O mgr. en 5 mgr. p

4.8

II 1

0

M

II

5

II

4.2

II 1

II

5

II

3.4

II 1

5

II

II

10

II

2.8

II 1

„ 10

II

II

20

II

1,9

II 1

11 15

II

II

25

II

0.9

II 1

„ 20

II

II

30

II

0.57

II 1

II 25

n

II

35

II

0.48

II 1

II 35

II

II

40

II

0.2

II 1

11 45

II

II

48

II

0.13

II 1

II 50

II

II

55

II

Er was dus ook bij de hoogere emanatiedoses nog een
spoor calcium noodig om de automatie van het hart in stand
te kunnen houden; dit spoor is kleiner dan 2 mgr., het cal-
cium in 5 mgr. calciumchloride per Liter vervat. Op onge-
veer gelijke wijze werden de maximum hoeveelheden cal-
cium bepaald; men voegde CaCb toe aan een geschikte ema-
natievloeistof, waarop een orgaan pulseerde, zoolang, totdat
het hart ophield met kloppen; te voren, dicht bij de boven-
grens, begon het hart reeds onregelmatiger te worden; hiel-
den de samentrekkingen dan bij verder stijgen ten slotte op,
zoo werd door middelen weer de volgende getallenreeks ge-
vonden.

Tabel: iVlaximum calcium behoorend bij een bepaalde
emanatieconcentratie.

II

M 75

I. 90

„ 100

„ 200

„ 250

Emanatie van 6.0 microcurie per Liter ong, 50 mgr. CaCU

M 4.8 ........60

L.

3.4
2.8

1.9
0.9
0.48

-ocr page 48-

Er is dus geen ionenbalanceering tusschen emanatie en
calcium aan te toonen Eerder eéh gansch andere betrek-
king, n.1. emanatie
X calcium = constant

\') Tusschen Radium en Calcium kon evenmin een balan-
ceering gevonden worden. Het was volmaakt onverschillig
hoeveel Ca èr toegevo\'egd werd\' bij verschillende Radium-
slerkten; met riame doses tusschen 0,1 en 10 X 10-\' mgr.
Radium per Liter.

H. Zwaardemaker, T. P. Feenstra en M. J. E. M. Sieijns.

Kon. Acad. Amsterdam. 19 Maart 1924.

-ocr page 49-

§ 8. TONUS IN VERBAND MET EMANATIE.

Onder „tonus" verstaat men het nablijven van den ver-
koriingstoestand van de hartspier tijdens de diastole. De
mate varieert tusschen de maximale verslapping en de
krampachtige samentrekking. Bi; normale hartswerking is
dus steeds een zekere mate van tonus aanwezig. Met aan-
zienlijken tonus gaat een langzamer ontstaan der onvoit-
komen diastole gepaard. Dientengevolge vervalt ook het
zwiepen, dat een snel dalen van den schrijfboom vergezelt.
Doorstrooming met gewone R, V. geeft geen tonuo.-veran-
dering; wordt daarna miet een uranylnitraat R, V. door-
stroomd dan merkt men vaak een lichte tonusvermeerde-
ring op, die zich bovendien uit in een ophouden der vee-
rende nawerking en langzamer verloopende diastole.

De tonusvermeerdering komt alken tot stand bij over-
maat van alpha- of bêta-doseering. Volgens A. v, d, W i 1-
Ilgen \') doet Ca-onttrekking dei tonusvermeerdering
verdwijnen, S 1 o o f f vond bij doorstrooming met alpha-
elementen altijd een tonusvermeerdering, die weer ver-
dween bij hernieuwde doorstrooming met kaliumvloeistof.
Bij het kikkerhart komt bij emanatie-aanwending soms
duidelijk eene tonusvermeerdering tot stand, die veel ge-
lijkt op de doorstrooming met kalilooze vloeistof, slechts
een enkele maal bleef elke vermeerdering van tonus uit.
Zelfs vermindering van tonus heb ik gezien. Het hart, dat
oorspronkelijk niet doorveerde, bracht op emanatiehou-
dende vloeistof eene veerende nawerking. Ik heb echter
geen nader verband kunnen vinden. Wanneer de vloeistof
eene optimale samenstelling had, scheen de meeste kans
op een gelijk blijven van tonus te bestaan. ZoovfeX bij
lagere als bij hoogere calciumdoses zag ik in dit opzicht
hetzelfde.

Wanneer bij emanatie-doorstrooming een tonusverhoo-

A. V. d. Willigen. Dissertatie, Utrecht 1924, p, 53,

») J. P. Slooff. Dissertatie, Utrecht 1922, p. 25.

-ocr page 50-

ging was tot stand gekomen, gelukte bet vaak haar weer te
doen verdwijnen door met normale Ringersche vloeistof te
doorstroomen; een enkele maal Weef intusschen de ver-
hoogde tonus ook dan bestaan, misschien tengevolge van
het achterblijven van emanatie.

Bij het prikkehart trof ik ongeveer dezelfde verschijn-
selen aan; alleen kwam bij dit proefdier bij doorstroomen
met kalilooze R. V. regelmatig allereerst een geringe to-
nusvermindering, dan spoedig een tonusverm^eerdering.

Wanneer de hartverslapping langzamer plaats vindt,
terwijl de frequentie van het hart in evenredigheid het-
zelfde blijft, treedt soms een nieuwe systole in voordat de
diastole geheel volledig is. J. B, Z w a a r d^em a k e r
noemde dit „interceptie", omdat hij zich voorstelde, dat de

diastole onderschept werd.

Eenige malen kon ik dit verschijnsel waarnemen en wel
bij de hoogere doses van emanaïïe, bijv, 2 microcurie per
liter, zoowel bij het kikker- als bij het prikkehart; men ziet
voordat de vorige mechanische uitslag wieer op het nulpunt
is teruggekeerd, een nieuwe hartslag beginnen, zoodat bij
de registratie het voetpunt van de curve naar boven ver-
plaatst.

Bij de gemiddelde of lagere lemanatie-hoeveelhaden, zoo-
als 0,5 microcurie per liter, heb ik het geen enkele maal
kunnen waarnemen.

Naar het mij voorkomt, houdt het interceptie-verschijn-
sel, geen verband met de wijziging der frequentie. Nauwe
samenhang met de tonusvermeerdering is er echter wel;
waarschijnlijk dus is de tonusvermeerd^ering zelfs de aan-
leidende oorzaak. Evenals bij het electrogram duideliyl:
eene verlenging van dctn duur van het electrisch verschijn-
sel, vooral bij groote emanatiedoses, voorkomt, zoo laat
ook de mechanische verslapping op zich wachten, zoodat
al bij een snel verschijnen der volgende klopping alle gele-
genheid tot onderscheppen bestaat,

J. B. Zwaardemaker. Dissertatie. Utrecht 1922. p, 42.

-ocr page 51-

§ 9, INVLOED VAN CHOLINE.

Er zijn allengs eenige stoffen bekend geworden, die toe-
gevoegd aan onze doorstroomingsvloeistoffen de werking
der radioactieve bestanddeelen kunnen versterken. Dit is
bijv. het geval met fluoresceïne 100 mgr. hiervan per
Liter in eene doorstroomingsvloeistof, beinfluenceerde de
b arts werking zoodanig, dat met een belangrijk kleinere hoe-
veelheid radioactief element kon worden volstaan. Vooral de
elementen met alphastraling moeten bij aanwezigheid van
fluoresceïne in belangrijk kleinere hoeveelheden worden ge-
bruikt, zoowel het minimum, dat voor een goede hartswer-
king vereischt is, als het maximum, dat vergiftiging geeft, is
belangrijk lager dan gewoonlijk. Ook werd in bepaalde
mengsels van alpha en bèta elementen een bestaand even-
wicht door toevoeging van fluoresceïne verbroken, omdat het
alphabestanddeel het overwicht van werking verkreeg.

Een tweede dergelijke stof is choline choline sensibi-
liseert reeds duidelijk bij toevoeging van 1 mgr. per Liter,
doch nu wordt in hoofdzaak de gevoeligheid voor het bèta-
bestanddeel verhoogd. Vandaar, dat in een mengsel van bijv.
kalium en uranium in evenwicht, door 1 mgr. choline dc
kloppingen weer beginnen en wel door overwicht van wer-
king van het bètastralend element. Ook voor het emanatie-
geval kan men de sensibilisatie door choline vaststellen en
wel onder drieërlei omstandigheden:

1. bij doorstrooming met normale Ringersche vloeistof.

2. bij doorstrooming met emanatiehoudende vloeistof.

3. bij doorstrooming met een evenwichtsmengsel van ka-
lium en emanatie in de vloeistof.

H. Zwaardemaker. Royal Acad, Amsterdam 1917. vol.
20, p. 768,

») S. M. Neuschloss. Pflüger\'s Archiv, 1925. Bd. 207, p. 27,

-ocr page 52-

ad, 1. Wij doorstroomen eerst het hart met een Ringer-
sche vloeistof, v/aarin zoo min mogelijk kalium (bijv, 20 mgr.
per Liter) aanwezig was, doch waarop het hart niettemin
normaal klopte. De toevoeging van 1 mgr, choline per Liter
vloeistof is dan voldoende om de frequentie toe te doen ne-
m.en en de hartswerking te versterken. Bij opnieuw door-
stroomen met normale Ringersche vloeistof, dus zonder cho-
line, komt langzamerhand de oude toestand weer voor den
dag.

ad. 2. Hetzelfde bemerken wij bij emanatie-doorstroo-
nïing. Ook hier is een duidelijke verbetering van de harts-
werking te bespeuren, vooral bij de lagere doses bijv. 0.05
microcurie, waarbij een duidelijke verbetering oiitrad, be-
staande uit: eene vergrooting der frequentie en van den uit-
slag. Bij de grootere hoeveelheden emanatie is de werking
niet zoo duidelijk: bijv. bij 1,9 microcurie was alleen een
weinig grootere uitslag merkbaar,

ad. 3. Bij het vermengen van beide vloeistoffen, in hoe-
veelheden, die evenwicht geven (bijv. bij emanatie 0,9 micro-
icurie en kalium 25 mgr. per Liter), geeft eene toevoeging
van 1 mgr. choline per Liter een weer beginnen van de harts-
werking; vermeerdering van kalium in de vloeistof baat
niet, brengt daarna geen stilstand, verhooging van de ema-
natiedosis echter wel.

Choline verschuift dus een evenwicht tusschen emanatie
en kalium naar den kaliumkant.

Ik leid uit sub 1 en 2 af, dat choline een sensibiHseerendc
werking voor radioactieve elementen bezit, zoowel voor die
V/elke alpha- als die welke bèta-deeltjes uitzenden. Uit sub
3 volgt, dat het effect in het kaliumgeval veel grooter is dan
in het emanatiegeval.

-ocr page 53-

§ 10, BESCHOUWINGP^.

In de Ringersche vloeistof is, naast de noodzakelijke aan-
wezigheid van natrium-, kalium-, en calcium-kationen en
van chloor- en bicarbonaat-anionen, ook een bepaalde ver-
houding van de kalium- en cakium-hoeveelheden noodza-
kelijk.

Op grond hiervan sprak L o e b van „physiologisch
aequilibrirten Salzlösungen" en dacht daarbij aan een ont-
gifting door de zouten onderling.

Volgens Mines moet de electrische lading van de
celoppervlakten in het hart binnen zekere grenzen gehouden
worden, wil het hart goed functioneeren; om dit te bereiken
moeten in de doorstroomingsvloeistof de zouten in bepaalde
verhouding aanwezig zijn. Feenstra sluit zich hierbij
aan, doch zoekt in tegenstelling tot Mines niet in ionen-
adsorpties de oorzaak van dc overal gelijke lading doch in
de „Lösungstension" der metaalpunten.

Een doorstroomingsvloeistof moet mede in verband met
het voorgaande aan de volgende eischen voldoen:

1. Constante osmotische druk.

2. Een juist zuurstofgehalte.

3. Een gemiddelde, liefst lage temperatuur.

4. Een geringe graad van alcaliciteit.

5. Een goede balanceering van de ionenconcentraties.

6. De aanwezigheid van radioactief vermogen.

S. Ringer. Journal of Physiology. 1882. bd. 3, p. 380.

1884. bd. 5, p. 247.
J. Loeb. Biochem. ZeitsK:hrift. 1910. bd. 31, p. 450.
J. R. Mines. Journal of Physiology. 1911. Vol. 42, p.
251, 309.

J. R. Mines. Journal of Physiology. 1911, Vol. 43, p.
46.

J. R. Mines. Journal of Physiology. 1913. Vol. 46, p.
188.

T. P. Feenstra. Dissertatie. Utrecht 1922. p, 42.

-ocr page 54-

Aan de eerste vier voorwaarden voldoet de door mij ge-
bruikte emanatievloeistof, aan de vijfde niet, aan de zesde
voorwaarde wel, ofschoon we met een alpha-straling in
plaats van met een bêta-straling, zooals in het natuurlijke
geval van de kalium Ringersche vloeistof, te doen hebben.

Emanatie-vloeistoffen, waarbij de balanceering der ionen
aan die in de gewone Ringersche vloeistof gelijk gemaakt
was door toevoeging van gezuiverd en daardoor inactief
caesiumchloride, bleken het hart eenigszins beter te doen
kloppen, dat wil zeggen: regelmatiger en met meer verslap-
ping in de diastole.

Niettemin, blijft er verschil met kaliumvrije Ringersche
vloeistof bestaan; ook in het electrogram komt het te voor-
schijn. Het verschil, dat het electrocardiogram tegenover ge-
wone Ringersche vloeistof aanbiedt, is echter onbeduidend
en bestaat alleen in eenige verkorting van de electrische
pauze en een soms wat eenvoudiger vorm; bij andere alpha-
stralers zijn, zooals Slooff beschreven heeft, de versch!\'.-
len veel meer uitgesproken,

In het geval van de alpha-straling zijn de uitgestooten
deeltjes de dragers van positieve electriciteit; in het geval
van de bêta-straling van negatieve. Het ligt voor de hand
met dit verschil het onderscheiden gedrag der organen in
physiologisch opzicht in verband te brengen. Wanneer men
de uitwerking der zwakke radioactieve stralingen in het hart
als een gevolg van het verschil in lading der geëmitteerde
deeltjes opvat, kan men in het paradoxon eene uiting van dit
physiologisch radio-antagonisme zien, door een tijdelijk
buiten werking stellen van deze electrische werkingen aan
te nemen. De prikkels, die zooals gezegd van electrischen
aard worden verondersteld, vallen in, wanneer kort na
elkaar alpha- en bêta-deeltjes in hct orgaan worden ge-
slingerd, De eenige moeilijkheid is, dat het tijdstip van
emissie van een alphadecltje niet samenvalt met dat van
een bêta-deeltje, ook al zouden beiden gemiddeld binnen
den duur van bijv, 1 seconde plaats hebben. Er dient dus

-ocr page 55-

een nablijven van den door de electrische werking te voor-
schijn geroepen prikkelingstoestand te worden aangeno-
men. De aard van deze nablijvende werking moet in het
alphageval tegengesteld zijn aan die in het bêtageval. Om
dit te verklaren kan men, indien men wil, een hypotheti-
sche anelectrotonus, resp. katelectrotonus veronderstellen,
of het onstaan van twee tegengesteld werkzame stoffen
aannemen. Dit is echter niets dan hypothese. Feitelijk is
alleen de tegenstelling der werkingen, die wij in verband
willen brengen met het verschil in lading der geëmitteerde
deeltjes.

Duidelijker nog is de indruk, die door de evenwichten
gegeven wordt. Deze stilstanden kan men toch geruimen
tijd onderhouden. Daar echter bij aangehouden doorstroo-
ming de emanatie sterker opgestapeld wordt dan het ka-
Hum, komt ook hieraan ten slotte een eind in den vorm van
een hernieuwde automatie. Dergelijke stilstanden kunnen
nooit anders dan door het antagonisme verklaard worden.
De emanatie is volkomen zonder chemische affiniteit, che-
mische verbindingen kunnen dus niet gevormd worden en
van chemische vergiftiging of ontgifting is geen sprake.

Feenstra neemt aan, dat de gebalanceerde toestand
beantwoordt aan ecn overal ongeveer gelijke statische la-
ding der oppervlakten der iccllen. Deze statische ladings-
toestand wordt onderhouden door do „Lösungstension" der
niet gedissocieerde natrium-, kalium- en calciumpunten.
Bij kaliumlooze doorstrooming is na gemiddeld een half
uur ook het onderscheid in lading zeer «terk geworden.
Toevoeging van emanatie aan de doorstroomingsvloeistof
herstelt de automatie, maar niet de gelijkheid van de
statische negatieve lading der celoppervlakten, die het
gevolg is van de „Lösungstension" der metaalpunten.
Het door mij waargenomen herstel staat dus buiten
het balanceeringsvraagstuk.
Anders bij de evenwichten,
die door mij zijn beschreven als vrij lang aanhoudende
stilstanden en die optreden in op die oogenblikken

-ocr page 56-

volledig gebalanceerde harten. De natrium-, kalium- en cal-
cium-ionen van Loeb waren in de juiste verhouding aan-
wezig; de metaalpunten van Feenstra geven de door
Mines verlangde overal gelijke statische ladingstoestand.
Desniettegenstaande klopten de harten niet, omdat de
radioaciviteit ontbrak, welke in de lijst der voorwaarden
even boven genoemd de zesde plaats inneemt en even
noodzakelijk is als de vijf vorige voorwaarden.

Vermeerdering, hetzij van het kalium of van het emana-
tiegehalte, geeft een opnieuw beginnen. Van uit zulke even-
wichten openbaart zich het bioradioactieve herstel dus in
zijn zuiversten vorm, vrij van balanceeringsherstel.

Uit het bestaan van de betrekking Em. X Ca = constant
zou men kunnen denken aan een gedeeltelijke vervanging
der beide elementen over en weer. Ook is het mogelijk dit
verschijnsel op te vatten als een werking van de emanatie
op de calcium-adsorptie van het hart, of wellicht omge-
keerd veroorzaakt calciumchloride een grootere en gemak-
kelijker adsorptie van emanatie; in ieder geval is minder
calcium in de emanatie als in de kalium vloeistof noodig:
5 mgr. CaCb is voldoende in plaats van 50 mgr. Emanatie
kan het calcium dus niet geheel ontbeeren; zelfs bij de
hoogst gebruikte, nog bruikbare, dosis emanatie is steeds
een minimum hoeveelheid calciumchloride noodzakelijk.
De oorzaak ligt misschien in de noodwendigheid van
krachtsuitingen, want het electrocardiogram blijft door-
gaan, ook zonder dat calcium aanwezig is. (Immers een op
emanatie kloppend hart kan calcium niet ontbeeren, omdat
de kracht dan weg is. (S t e ij n s)). Radioactiviteit is echter
cm geheel andere reden onmisbaar: zonder haar geen auto-
matisme, waarvan het electrocardiogram de fijnste uiting
is, Intusschen is het zeer goed denkbaar, dat calcium bo-
vendien invloed heeft bijv, door de zooevengenoemde ver-
sterkingen van de adsorptie.

Choline heeft vooral beteekenis voor de kaliumwerking.
Op emanatie is de invloed veel minder, Eenige invloed

-ocr page 57-

blijft .echter altijd op een emanatievloeistof te bemerken.

Emanatie kan, alles samengenomen, dus als een goede
vervanger van kalium in de doorstroomingsvloeistoffen
opgevat worden, mits men eenige voorzorgen in acht neemt
omtrent doseering en verhouding ten opzichte van calcium.
Als minimum voor emanatie geldt O.Dl microcurie, als ma-
ximum 6 microcurie; voor het calcium minimaal 5 mgr. Ca-
chloride, maximaal 500 mgr. Cachloride, beide per Liter
doorstroomingsvloeistof.

fH

-ocr page 58-

§ 11. CONCLUSIES.

L

Zoowel een kikvorsch- als een prikkehart, gepraepareerd
volgens Kronecker, of voorzien van een rechte glazen
canule in de vena cava, dat na doorstrooming met kalium-
viije R, V, zonder ander radioactief bestanddeel stilstaat,
kan doorstroomd met emanatie- in plaats van kalium-hou-
dende R. V, weer aan het kloppen worden gebracht.

II.

De emanatie-doorstrooming, in een goede dosis gekozen,
voldoet aan de eisichen, welke men aan een gewone R. V.
doorstrooming mag stellen; met andere woorden klopt het
hart even regelmatig en even krachtig op een bovenbedoel-
de vloeistof en dit gedurende geruimen tijd (drie uur).

IIL

De dosis van de emanatie in deze vloeistof heeft invloed
op het rythme van het hart en de volledigheid van de sa-
mentrekking.

IV.

Uiterste doseeringen zijn 6 microcurie en 0,01 microcurie
per Liter R. V. zonder kalium; de optimale hoeveelheid
ligt bij ongeveer 0,1 tot 0,5 microcurie per Liter (bij elk
hart iets verschillend). Voor het prikkehart is de optimum
dosis meestal iets lager dan voor het kikkerhart.

V.

Het bleek in gunstige gevallen mogelijk zelfs gedurende
meer dan 3 uur een hart kloppende tc houden op een ema-
natievloeistof van 0,5 microcuric.

-ocr page 59-

VL

De z.g. evenwichtslijn tusschen emanatie en kalium loopt
aanvankelijk snel naar boven, doch gaat geleidelijk in ho-
rizontale richting over. Deze lijn wordt door de aanwezig-
heid van diverse doses calcium in haar beloop niet be-
influenceerd,

VIL

Het paradoxon van emanatie tegenover kalium treedt
op bij optimale doseering der beide elementen. Het ver-
toont zich geregelder van emanatie naar kalium dan om-
gekeerd,

VIH.

In het ventrikel electrogram zijn bij emanatiedoorstroo-
ming een duidelijke R- en T-top aanwezig. De vorm ver-
toont groote overeenkomst met het electrogram bij kalium-
doorstrooming,

IX.

Tusschen emanatie- en calciumdosis in de Ringersche
vloeistof bestaat geen balanceering,

X.

Voor de verschillende, te gebruiken emanatiesterkten
bestaat ecn bepaalde minimum en een bepaalde maximum
waarde voor de hoeveelheid toe te voegen calciumchloride.

XL

Tonusvermeerdering is bij vele emanatiedoorstroomin-
gen opgemerkt, zonder onmiddellijk verband met de do-
seering,

XII.

De z.g. „interceptie" wordt slechts bij hooge emanatic-
doses opgemerkt.

-ocr page 60-

56
XIIL

De invloed van choline in de emanatievloeistof is sensi-
biliseerend; in de evenwichtsvloeistof verschuift het even-
wicht naar den kaÜumkant.

XIV.

Gezuiverd en daardoor inactief caesiumchloride aan een
emanatie vloeistof toegevoegd in een juiste hoeveelheid,
verzekert aan het prikkehart een goede hartswerking. Ab-
normale frequentie bij gebruik van een kalilooze R. V,
wordt normaal door 200 mgr, caesiumchloride per Liter
extra toe te voegen.

-ocr page 61-

Fig. 1.

Emanatiefleschje volgens Steijns,
Fig. 2.

Herstel op Emanatie.

Prikkehart heeft eerst op een R. V., waarin kaliimichlori-
de 50 mgr. en calciumchloride 100 mgr., een 15 min. geklopt;
dan overgebracht op kaliumlooze R. V., tot dat het na 20
min. stilstaat. Zeker wetende, dat het hart niet uit zich zelf
gaat kloppen, wordt het op een emanatiehoudende vloeistof
gebracht, in de fig, aangegeven door een witte stip, waarop
de kamer van het hart na ongeveer 20 min. regelmatig gaat
kloppen; de voorkamer begint een tijdje later.

Fig. 3a en 3b.

In fig. 3a klopt een prikkehart op R, V., waarin kalium-
chloride 50 mgr. en calciumchloride 100 mgr., regelmatig;
bij overgang op kalilooze Ringersche vloeistof bij de witte
stip treedt eene plotseling versnelling in, die pas langzamer-
hand verdwijnt.

In fig, 3b. klopt hetzelfde hart eerst regelmatig op een
gewone R. V. van kaliumchloride 50 mgr, en calciumchlori-
de 100 mgr. Bij de stip wordt het overgebracht op kalilooze
R. V,, waarbij 200 mgr. gezuiverd inactief caesiumchloride
is gevoegd. Nu komt geen versnelling tot stand.

Fig. 4a en 4b.

In fig. 4a klopt een prikkehart op R. V. waarin kalium-
chloride 50 mgr. en icalciumchloride 100 mgr.; bij overgang
op emanatie 0,9 microcurie en calciumchloride 100 mgr., bij
de witte stip, eene belangrijke versnelling.

In fig. 4b regelmatig kloppend prikkehart op R, V,, waar-
in kaliumchloride 50 mgr. en calciumchloride 100 mgr. Bij
de witte stip wordt het hart overgebracht op emanatie 0,9
microcurie en calciumchloride 100 mgr., waarbij bovendien
200 mgr. gezuiverd inactief caesium-chloride is gevoegd. Nu
komt geen versnelling tot stand.

Fig. 5.

Prikkehart heeft eerst 15 min. op R. V., waarin kalium-
chloride 50 mgr. en calciumchloride 100 mgr. geklopt; dan
overgebracht op kalilooze R. V. tot stilstand, In figuur ziet

-ocr page 62-

men eerst dezen stilstand; dan bij eerste witte stip wordt
doorstroomd met een vloeistof, bevattende emanatie 0,9
microcurie en calciumchloride O mgr. Hierop een duidelijk
herstel, dat echter van korten duur is door gebrek aan cal-
cium, Overbrenging op kalilooze R. V, bij tweede teeken
geeft weer kloppen, dat ook weer spoedig ophoudt door ge-
brek aan radioactief vermogen. Dan bij laatste teeken over-
gebracht op emanatie 0,9 en calciumchloride 20 mgr., waar-
bij herstel,

Fig. 6.

Prikkehart klopt regelmatig op een R, V,, waarin kalium-
chloride 100 mgr. en calciumchloride 100 mgr. Bij overgang
op emanatie 1,9 microcurie en calciumchloride 100 mgr. bij
eerste teeken een stilstand „paradox" gedurende Va min. en
weer regelmatig kloppen. Dan bij het tweede teeken wordt
weer kalium R, V, toegevoegd, waarop langere stilstand van
bijna 2 min. en langzamerhand regelmatige hartactie,

Fig. 7.

Dit figuur stelt de evenwichtspunten voor als beschreven
in § 5; op de abscis is aangebracht de dosis van het kalium
in mgr. per liter- Op de ordinaat de dosis van de emanatie
in microicuries per liter. Elk punt geeft de samenstelling van
ecn evenwichtsvloeistof aan.

F.g. 8r. en 8b.

In deze figuren, boven aan, de mechanische uitslagen van
een prikkehart: de uitslag is naar beneden gericht. Daaron-
der volgt het electrocardiogram en hieronder is de tijd aan»
gegeven. De afstand tusschen elk streepje ife 0,2 sec. In
figuur 8a een hart kloppend op de gewone R. V., waarin
kaliumchloride 50 mgr. en calciumchloride 100 mgr.; in fi-
guur 8b kloppende op emanatie 0,9 microcurie en Cachlori-
de 100 mgr.

Fig. 9.

De mechanische uitslagen en het electrocardiogram
staan op dezelfde plaats als vorige figuren. Eerst het prik-
kehart kloppende op emanatie 0,9 microcurie, calciumchlo-
ride 60 mgr. Bij het teeken overgebracht op een R. V,, waar-
in kaliumchloride 50 mgr. en calciumchloride 100 mgr. Ajen
ziet een paradox en dan langzamerhand weer een beginnen.

-ocr page 63- -ocr page 64-

Fig. 3b.

-ocr page 65- -ocr page 66- -ocr page 67-

I?

CQ\'

^ ^ , .Aw ,Vv A ..v. ^^ \'

Ctj
00

05
£

Oo

-ocr page 68-

OS .

Ó>
£

-ocr page 69-

STELLINGEN.

L

Voor de diagnose en prognose van de roodvonk is de be-
paling der eosinophile cellen in het bloedbeeld van groot
belang.

II.

Bij bepaalde vormen van strmna is het wenschelijk na
slrumectomie jodium toe tc dienen ter voorkoming van
recidief. ^^^

Dc „Sensitive Bezichungswahn" van Kretschmer is geen
zelfstandige ziekte.

IV.

Het verdient geen aanbeveling den naam „amelanosar-
coom" tc gebruiken voor witte tumoren, die iets met pig-
mentvorming te maken hebben.

V.

Bij de aetiologie van liet glaucoom, moet men ook overwe-
gen, dat dc intraoculaire druk afhankelijk is van de watcr-
stof-ionen-concentratic van het kamerwatcr.

VI.

Gezichtsbeharing bij vrouwen behoeft niet noodwendig
verklaard te worden als stoornis in de inwendige secretie
zooals Berblinger doet.

VH.

Het bewijs, dat de Streptococcen door Dick beschreven dc
verwekkers van de roodvonk zijn, is nog niet geleverd.

-ocr page 70-

m ..

■. •> Tri,

■s.\'.\'! • \' ■.\' ... .•-• 1.. f.. • .. , ■ ■•\'• ■■■

. /i \' , >. .tf I

■ isSv\'- J-3BI \' , k .

. ... ßh\'-^^^ßß . V , I

. . -et —V

\'i \'■A\', ; . . \' < • , • i If

-ocr page 71-

.\'\'r.ri

W\',

•••UP

■ ■ \' V^ \' .

%

\'W

-ocr page 72-

( Î .

V,-

afA\'\':^ \' C\'. . ■ --Vi--<.\'\'\'. . ■•>.-

....

V .-\'K

fV\'

■ , f
\', •■\'ij""

y ■ .::

. -hl \\ I . ,

.i C

\' •. \'hf

\'

■•fe

s

V^L

-ocr page 73-

i\'

-ocr page 74-

~ , »if\'