-ocr page 1-

G. VAN SETTEN

-ocr page 2- -ocr page 3-

, " - -r ■

.•\'::>••;. v- ;

..\' V-

/h:"\'--

.. ; ■ ; ;.;•■ ^ - ■ i\'; .„ - ■■ ;
i V-/c^

mmmmm

■\'V; ;

ga®««:

-ocr page 4- -ocr page 5-

OVER BINOCULAIR DIEPTE-ZIEN

BIJ VERMINDERING VAN
GEZICHTSSCHERPTE OP EEN OOG

-ocr page 6-

i i ■
r

■ M ■

-ocr page 7-

over binoculair diepte^zien
bij vermindering van
gezichtsscherpte op
een oog.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
aan de rijks-universiteit te utrecht
op gezag van den rector magnificus
dr. h. f. nierstrasz, hoogleeraar in
de faculteit der wis- en natuur-
kunde, volgens besluit van den
senaat der universiteit tegen de
bedenkingen van de faculteit der
geneeskunde te verdedigen op
donderdag 25 juni 1925, des namiddags
te 3 uur. door
GIJSBERTUS VAN SETTEN,
arts,

geboren te doorn.

u

tfV "

DRUKKERIJ ZUIDAM - UTRECHT

-ocr page 8-

■V

-ocr page 9-

AAN MIJN VADER,

-ocr page 10- -ocr page 11-

Het voleindigen van dit proefschrift is mij een welkome
gelegenheid, U Hoogleeraren en Docenten der Medische en
Philosophische faculteiten te Utrecht, te danken voor het
van U genoten onderwijs.

Hooggeleerde SNELLEN, Hooggeachte Promotor, U ben
ik in de allereerste plaats mijn welgemeenden dank verschul-
digd voor de leiding, die Gij mij in velerlei opzichten hebt
gegeven.

Niet alleen gaaft Gij den stoot tot dit onderzoek, maar
daarnaast heb ik mijn vorming tot oogarts aan U te danken.

Het is mijn vurige wensch, dat Gij nog velen voor zult
mogen gaan in onze wetenschap en techniek.

U, Zeergeleerde VAN HEU VEN, dank ik voor de vele
bewijzen van genegenheid en belangstelling van U onder-
vonden. Uw voorlichting en steun heb ik steeds op hoogen
prijs gesteld.

Daarnaast was de goede samenwerking met U Collegae
SIJPKENS en TEN THIJE voor mij van bijzonder
groote waarde.

Ten slotte betuig ik mijn dank aan allen, die mij op
eenigerlei manier hebben bijgestaan in de samenstelling
van dit proefschrift.

-ocr page 12-

e:

say,.

r \'•

i. j\' -

L-

-ocr page 13-

INLEIDING.

De invoering van verschillende sociale wetten, vooral het
samenstellen van de ongevallenwet, heeft vele vraagstukken
opgeworpen.

De schatting van de overgebleven arbeidsgeschiktheid na
een ongeval is éèn van de voornaamste van deze vraagstukken.

Wordt de gezichtsscherpte van één der oogen bij iemand
door een ongeval aanmerkelijk verminderd, dan zal dit onge-
twijfeld de arbeidsgeschiktheid doen afnemen.

Vandaar dat het vraagstuk omtrent de samenwerking van
twee oogen, waarvan het eene slechts over een geringe
gezichtsscherpte beschikt, terwijl het andere normaal is, niet
alleen van wetenschappelijk belang, maar van zeker niet
minder groot gewicht voor de sociale wetgeving is.

Wanneer immers duidelijk is, dat de samenwerking tusschen
de beide oogen van een bepaald persoon verdwenen is, m.a.w.
zijn binoculaire diepte-zien afwezig is, dan is zoo\'n persoon als
bruikbare werkkracht bij zeer vele beroepen aanmerkelijk in
waarde gedaald.

Aanvankelijk stelde men zich daarmee tevreden, dat men
de gezichtsscherpte van de beide oogen als eenigen factor
voor de bepaling van den graad van invaliditeit gebruikte,
maar al zeer spoedig bleek, dat zeer vele factoren daarnaast
ook van grooten invloed waren. Daaronder nam het bino-
culaire diepte-zien een niet te onderschatten plaats in.

In den loop der jaren heeft men door middel van allerlei
toestellen getracht de grenswaarde van de gezichtsscherpte
van een oog te bppalen, waarbij, als het tweede oog normaal
is, het binoculaire diepte-zien juist nog mogelijk is.

Op gezag van AXENFELD is vrij algemeen aangenomen,
dat het binoculaire zien afwezig mag worden geacht, als de
gezichtsscherpte op één oog, bij een normale gezichtsscherpte
van het andere 009, is gedaald tot beneden: \'/ß a V
iq.

-ocr page 14-

Natuurlijk hebben we hier slechts met gemiddelde waarden
te doen, aangezien er naast de gezichtsscherpte nog vele
factoren aanwezig zijn, die op deze grenswaarden hunne
invloed uitoefenen. Enkele der voornaamste momenten in
dit geval zijn: intelligentie, handigheid, ouderdom en goede
medewerking.

Toch meent Prof. SNELLEN, dat er nog een geheel andere
factor bij deze bepaling van groot gewicht is. In den loop
der jaren kwam deze namelijk steeds meer tot de overtuiging,
dat ook de soort afwijking, waardoor de vermindering van
de gezichtsscherpte van een oog veroorzaakt wordt, van
invloed is op het binoculaire diepte-zien.

Op aanraden van Prof. SNELLEN heb ik dit vraagstuk
aan een nader onderzoek onderworpen, te meer, daar volgens
zijn meening de afwijkingen in de brekende media van het
oog minder invloed zouden uitoefenen op de samenwerking
van de oogen, dan afwijkingen in de percipieerende organen
van het oog, bij overigens gelijke vermindering van de
gezichtsscherpte.

Met het oog op dit onderzoek, heb ik in het eerste
hoofdstuk een overzicht gegeven van de bestaande hteratuur
over de invaliditeitsschatting.

Vervolgens zijn verschillende methoden beschreven, waar-
mede men het binoculaire zien pleegt na te gaan.

De onderzochte personen hebben alle op het eene oog
een normale of nagenoeg normale gezichtsscherpte, terwijl
het andere oog, ten gevolge van de een of andere afwijking
een verminderde gezichtsscherpte bezit, die bij de verschillende
personen wisselt tusschen en
\'\'/eo*

Een scherpe scheiding is gemaakt tusschen afwijkingen in
de brekende media van het oog en afwijkingen in de
percipieerende lagen.

-ocr page 15-

HISTORISCH OVERZICHT.

De literatuur over de invaliditeitsschatting dateert vanaf
het jaar 1888.

Het zijn vooral Duitsche oogheelkundigen, die over dit
onderwerp geschreven hebben, hetgeen niet te verwonderen
is, aangezien de ongevallenwet\'in Duitschland reeds in 1884
in werking trad (in Nederland dateert de ongevallenwet
van 1903), terwijl zelfs in 1871 „das Haftpflichtgesetz" den
getroffene den weg tot procesvoering aanwees.

Oppervlakkig geoordeeld, zou men denken, dat bij geen
ander onderdeel der geneeskunde, de berekening van het
verlies aan arbeidsvermogen, ja zelfs het uitdrukken hiervan
in procenten, zoo gemakkelijk zou kunnen geschieden, als
juist op oogheelkundig gebied, waar men gewoon is de
waarde van de gezichtsscherpte in getallen uit te drukken.

Dat dit ook aanvankelijk de meening van vele onderzoekers
was. blijkt wel uit
MOOREN\'s „Ausführungen über die
Unfallentschädigungen in der Augenheilkunde", waar door
hem in de inleiding het volgende wordt gezegd:

„Kein Zweig des medizinischen Wissens vermag die Frage
nach dem zahlenmässigen Ausdruck der eingetretenen Berufs-
stbrung mit grösserer Genauigkeit zu beantworten, als die
Augenheilkunde."

Spoedig bleek evenwel, dat men talrijke belangrijke momen-
ten, die invloed uitoefenen op de invaliditeitsschatting over
het hoofd had gezien, en dat ook in de oogheelkunde de
beslissing over de grootte van de arbeidswaarde na een
ongeval als één van de moeilijkste opgaven voor den medicus

te beschouwen is.

De auteurs, die zich met de bestudeering van dit onderwerp
hebben
bezig gehouden, zou men gevoeglijk kunnen verdeelen
in drie groepen.

-ocr page 16-

Tot de eerste groep behooren zij, die meenden door formules
de arbeidswaarde te kunnen vaststellen.

In een tweede groep kan men hèn onderbrengen, die dit
doel langs casuïstisch-statistischen weg trachtten te bereiken,
en een derde groep bestaat uit die oogheelkundigen, die zich
meer wijdden aan de bestudeering van de verminkten zelf.

De formules, die opgesteld zijn, werden steeds ingewikkelder
en uit den aard der zaak, door het steeds groeiend aantal
factoren, dat men in rekening wilde brengen, steeds wille-
keuriger.

JATZOW\'), JOSTEN^), MOSES^) en HeDDAEUS^) stelden in
hunne formules de arbeidswaarde alleen afhankelijk van de
centrale gezichtsscherpte en maakten geen onderscheid tusschen
de verschillende beroepen.

}ATZ0W gaat zeer eenvoudig te werk. Is één oog intact
en het andere verwond, dan hangt de uitkeering alleen af van
de gezichtsscherpte van dat verwonde oog, en zijn berekening
is dus als volgt:

V= 1-1/3 : O7o V< 1/50-1/200 : 30-357o

. V< 1/3-1/6: 107o V< 1/200 :35-507o

V< 1/6-1/12 : 15 7o
V< 1/12-1/50 : 20-30 7o

Moses heeft een dergelijke berekening, terwijl Heddaeus
het verlies aan arbeidswaarde gelijk wil stellen met het
kwadraat van het verlies van het gezichtsvermogen der
beide oogen,

\') lATZOW. Uber die Bestimmung des Prozentsatzes der Arbeits-
unfähigkeit infolge Schädigung des Sehorganes durch Unfälle. (Deutsche
med. Ztg. No. 84 S. 999; 1888).

TOSTEN. Zur Beurteiling der Erwerbsverminderung nach Augen-
verletzungen. (Klin. Monatsbl. für Augenheilkunde S. 526: 1889).

3) MOSES. Ubar den Grad der Erwerbsunfähigkeit nach Verletzungen
(Inaug. Diss. Breslau 1889).

*) HEDDAEUS. Noch ein Vorschlag zur Schätzung der Erwerbs-
unfähigkeit bei Augenverletzungen. (Klin. Monatsbl. für
Augenheilkunde
S. 282; 1895).

-ocr page 17-

Hij zegt o.a.: „Sehvermögen und Erwerbsfähigkeit nehmen
nicht proportional mit einander ab, wie
ZehÈNDER\') bei
Aufstellung seiner Formel angenommen hatte. Die Erfahrung
lehrt vielmehr, dass bei einer Herabsetzung des Sehvermögens
— mag dasselbe nun normal gewesen sein oder nicht —
auf die Hälfte des bisherigen (nach der bei uns üblichen
Bezeichnungsweise) die übrigbleibende Hälfte immer einen
wesentlich grösseren Teil Erwerbsfähigkeit repräsentiert, als
die verloren gegangene Hälfte.

Ebenso wie die Erfahrung gelehrt hat, dass mit einem
von zwei gleich guten Augen nicht die Hälfte, sondern ein
kleinerer Bruchteil der Erwerbsfähigkeit verloren geht."

Is dus het gezichtsvermogen 1/10 (2/10, 3/10......10/10)

verminderd, dus geworden 9/10 (8/10, 7/10......0), dan

vermindert de arbeidswaarde (l/lOj^, [(2/10)^, (3/10)^......

tot (10/10)2], dit is 1, (4, 9, 16, 25, 36, 49. 64, 81, 100) 7o-

ZeheNDER g\'aat uit van het denkbeeld, dat bij totaal
verlies van een oog, het andere oog een dubbele waarde
zal krijgen, want alhoewel iemand met één oog ongeveer
even goed ziet als iemand met twee oogen, is de eerste aan
een veel grooter gevaar voor blind worden blootgesteld.
Ook zal de éénoogige veel moeilijker werk vinden, daar
iedere werkgever de voorkeur zal geven aan een tweeoogige.

Door aanneming van deze dubbele waarde voor één oog
heeft men dus te maken met drie oogwaarden.

Bij den éénoogige wordt nu de arbeidswaarde, als het
overgebleven oog normaal is:

E =  2/3

Is nu één oog normaal en heeft het andere oog door een
ongeval een gezichtsscherpte a gekregen (a < 1), dan is in
dat geval de arbeidswaarde:

E = ?A6/6±_a = 2/3 l/3a

ZEHENDER : Uber den zahlenmässigen Ausdruck der Erwerbsun-
Fähigkeit gegenüber den Unfall-Versicherungsgesellschaften. (Klin. Monatsbl.

f. Augenheilkunde, S. 265 u. 531; 1889).

-ocr page 18-

Magnus gaat met grootere omslachtigheid te werk,
neemt meer belangrijke momenten in acht, en door deze in
een zijns inziens juiste rangschikking te plaatsen, komt hij
tot de volgende ingewikkelde formule:

_ 4 _ 5 cl IQ_____

E = Se v\'p. Vm V Se se

2— vp. Vm

waarbij: s

Se = centrale visus van het gezonde oog.

se = centrale visus van het slechte oog.

P = grootte van het gezichtsveld.

M = functie van de oogspieren.

E = arbeidswaarde.

5 10

V oi V naar gelang van den graad der „Konkurrenz-
fähigkeit". E. de arbeidswaarde, „die Erwerbsfähigkeit" (E\',
is een samengestelde grootheid, opgebouwd uit de volgende
twee factoren :

1ste: goede functie van de organen, in casu van het oog.

2de : voor een kleiner en wisselend gedeelte, de geschikt-
heid tot concurrentie met anderen.

E = F X VK.

De verschillende factoren in deze formule zijn vermenig-
vuldigd en niet opgeteld. Immers in het laatste geval zou
wanneer F = O was, E nog een bepaalde waarde bezitten,
terwijl in dit geval E natuurlijk ook O moet zijn.

De wortelexponent duidt op de minderwaardigheid van
de factor K, tegenover de factor F.

Bij lichte beschadigingen van het oog stelt Magnus voor,
dezen wortelexponent 10 te nemen, bij zware 7 of 5 al naar
het beroep lage of hooge eischen stelt aan het gezichtorgaan.

Bij de oogverwondingen kunnen wij F (de functie van
het zien) beschouwen als de som van verschillende, op het

\') MAGNUS. Leitfaden für Begutachtung und Berechnung von Unfali-
beschädigungen der Augen. (Breslau 1894).

-ocr page 19-

zien betrekking hebbende, factoren, n.1. het centrale zien
(Se), het periphere zien of gezichtsveld (P), lichtzin en kleurzin,
adaptatievermogen, werking en functie der 6 uitwendige oog-
spieren en eindelijk de cerebrale functies, welke bij het zien
te pas komen.

Van deze factoren verdienen voor de beoordeeling eener
ongevalsschade alleen Se, P en de stoornissen in de spier-
functie M in rekening gebracht te worden en wel, waar
enkele factoren bij andere in belangrijkheid achter staan, in
wortelvorm met verschillend hoogen wortelexponent.

Voor F krijgen wij dus volgens MAGNUS:

F - Se Vp: Vm.

De geschiktheid om te concurreeren op de arbeidsmarkt (K),
hangt af van allerlei factoren, welke ten deele den persoon
in kwestie aangaan, ten deele geheel buiten hem staan.

Heeft iemand bij voorbeeld op zijn ééne oog door ver-
branding met kalk een reeds op eenigen afstand zichtbaar
Leucoma corneae bekomen, waardoor de visus op dit oog
tot V4 is verminderd, en heeft het andere oog een gezichts-
scherpte 1, dan kan hij scherp genoeg zien om zijn beroep
even goed als vroeger uit te oefenen, maar toch is de kans
om werk te krijgen geringer geworden.

Om K nu na een dergelijke verbranding in cijfers uit te
drukken, gaat
MAGNUS als volgt te werk:

Aannemende dat in bovengenoemd geval, ook een even-
tueele gezichtsveld-beperking is opgetreden (Pj, en een
belemmerde spierfunctie (M) de geschiktheid tot concurrentie
vermindert, komt hij tot de volgende formule:

K = X Vr VM.

In 1890 beijvert MOOREN\') zich, dat ook in de formules
een plaats ingeruimd zal worden voor beperkingen van het
gezichtsveld en het al of niet aanwezig zijn van binoculair zien.

~ï)~MOOREN. Sehstörungen und Entschädiging. (Centralbl. für allge-
meine Gesundheitspflege; juli 1890.)

-ocr page 20-

Van dezelfde meening zijn ook SCHLEICH\') en GroENOUW

KazaUROW^) komt in zijn formule tot een toelage, die
grooter is dan bij JOSTEN, maar iets kleiner dan bij

Zehender.

PerCiVAL\'*) maakt in zijn formule ook nog verschil tus-
schen linker en rechter oog.
Spoedig bleek, dat door het aannemen van zooveel factoren,

de willekeur in deze formules al te groot werd, en men ging
zoeken naar een andere methode om tot een meer bevredi-
gende oplossing te komen.

Steeds grooter werd nu het aantal Ophthalmologen, dat op
statistisch gebied deze oplossing dacht te vinden.

Op het Xde Internationale Congres te Luzern 1904 werd
deze kwestie nog eens van verschillende kanten bekeken en
kwamen de aanwezigen tot de slotsom, dat eene berekening
van de uitkeering langs zuiver rekenkunstigen weg vrijwel
ondoenlijk is. Aan een internationale commissie werd toen
opgedragen het vraagstuk der invaliditeitsschatting statistisch
te bewerken.

In het rapport dat door sulzer^) werd uitgebracht, ver-
kondigde deze de meening, dat de aangegeven formules slechts
onvoldoende rekening houden met alle variaties, speciaal der
z.g. professioneele gezichtsscherpte, en dat het groote belang
van het binoculaire zien bij die mathematische berekeningen
nooit voldoende is gereleveerd.

Reeds in 1897 lezen wij in een belangrijk artikel van

1) SCHLEICH. Uber Sehstörungen durch Unfall und Beschränkung
der Erwerbsfähigkeit. (Mediz. Korrcspondenzbl. des Württemb. Artzl. Landes-
vereins No. 23 1891).

2) GROENOUW. Anleitung zur Berechnung der Erwerbsfähigheit
bei Sehstörungen. (Bergmann. Wiesbaden 1896.)

3) KAZAUROW. Prozentuarische Fixierung der Verminderung der
Erwerbsfähigkeit nach Verletzungen der Augen. (Westn. Ophth. p. 372.1905).

PERCIVAL. Relation between visual acuity and efficiency. (Ophth.
Review, p. 211. 1899/

SULZER. Evalution du dommage économique causé par les lésions
oculaires. (Congrès internat. d\'Opht. A. p. 3. 1905).

-ocr page 21-

Von Grollmann dat hij het opstellen van rekenformules
in den zin van
ZEHENDER, magnus en GrOENOW, voor
het vaststellen van de invaliditeit ten gevolge van oog-
verwondingen, de waarde toekent van een „Mathematischen
Spielerei". Slechts de statische methode heeft waarde. Men
\' moet nagaan hoeveel iemand vóór, onmiddellijk na, en een
jaar na het ongeval verdient.

In 1902 deeh MüLLER mede, hoe sinds jaren in de
oogheelkundige kliniek te Tübingen de bepaling van de
arbeidswaarde na oogverwondingen geschiedt, voor zoover
dit het landbouwbedrijf betreft. Hij bespreekt uitvoerig de
ontoereikende resultaten, die bereikt worden met de formules
van
ZeHENDER en anderen.

Zelf geeft hij enkele schema\'s aan, waarmede in zijn kliniek
gewerkt wordt, maar hij waarschuwt, zich daar vooral niet
te streng aan te houden.

In hetzelfde jaar evenwel verschijnt er ook een artikel van
WüRDEMANN waarin deze ais zijne meening te kennen
geeft, dat de formules van MAGNUS, die hij naar de Ameri-
kaansche omstandigheden heeft gemodificeerd, de arbeids-
waarde na een ongeval op zeer bevredigende wijze bepalen.

Ook volgens axenfeld mag onder geenerlei omstandig-
heden de verloren gegane werkkracht langs zuiver theoretisch-
mathematischen weg berekend worden. Hij legt een grooten
nadruk op het belang van het binoculaire zien voor sommige

\') VON GROLLMANN. Der gegenwärtige Stand der Unfallentschädi-
gungsfragc bei Augenvcrletzungen. (Zcitschr. für prakt. Arztc No. 17, 20
cn 21, 1897).

MüLLER. Uber Abschätzung der Erwerbsbeschränkung durch Schädi-
gung des Sehorgans bei Unfallverletzten der landwirtschaftlichen Berufs-
genossenschaft. (Inaug. Diss. Tübingen 1902).

WüRDEMANN. Epicritic remarks upon methods for estimating the
economic damage from accidental injuries into the eye. (Opht. Record p.
296, 1902).

AXENFELD. Die Unfallentschädigung in der Augenheilkunde. (Im
Auftrage des Xten internationalen Ophthalmologen Kongress bearbeitet.
Lausanne. Bridel & Cie. 1904).

-ocr page 22-

beroepen, en wil praktische onderzoekingen naar het schattings-
vermogen van diepte-afmetingen ingesteld zien. Hij wil die
beroepen, waarbij binoculair zien een vereischte is hooger
aanslaan, dan die, waarbij dit niet het geval is.

Statistisch krijgt men volgens heb slechts betrekkelijk
bruikbare gegevens, daar de latere loonshoogte toch een
onzekere maatstaf is. Voor enkele typische verwondingen
kan men op deze manier wel vrij goede gemiddelde waarden
krijgen.

Zelfs ZEHENDER \'), vroeger een ijverig voorstander van
de mathematisch-deductieve berekening, heeft ongeveer 10
jaar na het bekend maken van zijn formule, de meening
uitgesproken, dat men, om tot een bevredigende oplossing
te geraken, den weg van de statistiek moest inslaan.

In zijn „Uberblick über die Unfallkunde" zegt Kramer 2),
dathet onmogelijk is op zuiver rekenkundige wijze dé bijna
onmerkbare variaties tot haar recht te doen komen. Elk
geval moet zooveel mogelijk op zich zelf beoordeeld worden,
doch hierbij dienen eenige blijvende grondbeginselen voor
een billijke schadeberekening als richtsnoer aangenomen te
worden.

Als zoodanig noemt hij:

1ste: het begrip van het concurrentievermogen.

2de: het feit, dat ook bij beroepen, die hooge eischen
aan het zien stellen, een z.g.n. volkomen gezichts-
scherpte niet een bepaald vereischte is.

3de : de noodzakelijkheid om onderscheid te maken tusschen
beroepen, waarin hooge eischen en zulke, waarin
lagere eischen aan het zien gesteld worden.

1) ZEHENDER. Nachschrift des Herausgebers Schloessers Referat der
Von Grollmann\'sehen Arbeit: Unfallentschädigung bei Augenverletzungen
(Klin. Monatsbl. für Augenheilk. S. 312 1898).

2) KRAMER. Uberblick über die Unfallkunde des Auges. (Zeitschr. f.
ärztliche Fortbildung 1905 No. 17 en 16).

-ocr page 23-

Meer en meer moest dus de mathematische methode het
veld ruimen voor de statistische. Vele statistieken, waarvan
de uitkomsten vaak tegenstrijdig waren, hebben het licht
gezien, zoodat ook hierover een zeer uitgebreide literatuur
ontstond.

De Knappschafts, B.G. Sekt IV Halle a/S gaf reeds in
1887 een statistiek uit, waaruit bleek, dat van de 171
arbeiders, die één oog verloren hadden, er 154 hetzelfde
werk konden blijven verrichten en ook hetzelfde loon ont-
vingen als gelijkstaande tweeoogige arbeiders. Een nauw-
keuriger statistiek, opgesteld in 1891 toonde aan, dat van
de 117 personen, die één oog verloren, er 68 hetzelfde werk
bleven verrichten tegen hetzelfde loon.

Sym \') wil voor de verschillende beroepen nagaan de mini-
male gezichtsscherpte, waarmee nog zonder te veel bezwaren

gewerkt kan worden

Magnus en GrOENOUW verdeelden de beroepen naar
de, voor de uitoefening van een beroep noodzakelijke mini-
male gezichtsscherpte in twee klassen.

Bij de eerste groep met hooge eischen voor het zien nam
hij naast eeii minimale centrale gezichtsscherpte van 1/6 tot
1/7 een maximale aan, van 3/4. Bij de tweede rubriek met
lagere eischen waren deze grenswaarden voor den visus

respectievelijk 1/2 tot 1/20.

WüRDEMANN geeft in navolging daarop de volgende lijst:
I (3/4 -- 1/7)

De hoogere beroepen. Muziekinstrumentmakers.

Medicijnen. Linnenindustrie.

Theologie. Weverijen.

Rechten. Zijde-industrie. ^

Kunst. Papierbewerkers.

Ingenieursvakken. Lederbewerkers.

Andere studievakken. Boekdrukkers.

Fijnere werktuigkunde. Zeevolk.

~YsYM. Compensationforinjuriestothe eye. (Ophth. Review p. 289.1906).

-ocr page 24-

Mijnwerkers.
Spoorweg- en

Stoomschipbeambten.
Soldaten.
Telegrafisten.

ii (1/2 - 1/20)

Bierbrouwers.
Tabakwerkers.
Schoorsteenvegers.
Straatwerkers.
Scheepsvolk op de

binnenl. vaart.
Landbouwers.
Veldarbeiders.

Daglooners.

Terecht merkt .HummeLSHEIM\') in de vergadering van
„rheinischwestfälischer Augenärzte" in 1904, waar hij het
statistische onderzoek roemt, op, dat het dikwijls uiterst
moeilijk is een bepaald beroep in één van die twee klassen
onder te brengen, door het verkrijgen van totaal ontoereikende
opgaven van de arbeiders.

Van groot gewicht beschouwt hij de vaststelling van de
noodzakelijkheid van stereoscopisch zien voor de verschillende
beroepen, maar hij meent dat de grens van de gezichtsscherpte,
waarbij het stereoscopisch zien verloren is, niet met voldoende
zekerheid is vast te stellen.

In 1907 pubhceert HOMMELSHEIM een stütistiek, bestaande
uit 100 oog verwondingen bij de Steinbruchs-Berufsgenossen-

>) HUMMELSHEIM. Uber die Frage der Werteinschätzung des Ver-
lustes resp. der Sehschädigung eines Auges. (Ber. über die Xll Vers, rheinisch-
westfälische Augenärzte. Ophth. Klinik No. 7 S. 105 und. Klin. Monatsbl
f. Augenheilk. S. 265 1904).

2) HUMMELSHEIM. Ergebnisse des Aktenstudiums über 100 Augen-
verletzungen aus dem Bereiche des Steinbruchs-Berufsgenossenschaft (Arch
für Augenheilk. 58 S. 212 1907).

Staalbewerkers.
Machinisten.
Metaalbewerkers,
Diamantwerkers.

Glasblazers.

Mijnwerkers.

Metselaars.

Pottenbakkers.

Gasfabriekemployés.

Papiermakers.

Voedingsmiddelenbereiders.
Suikerfabriekwerkers,

-ocr page 25-

schaft Sect. IV in \'Keulen. Hij wijst vooral op de moeilijk-
heden, die een dergelijk onderzoek aankleven en daardoor
de uitkomsten onzeker maken. Enkele der belangrijkste
gevolgtrekkingen zijn:

Over de vraag, welk der beide oogen bij een verwonding
meer gevaar loopt, is geen oordeel uit te spreken. Dit hangt
veel van de beroepen af.

Bij de beoordeehng van de loonshoogte na een ongeval,
is het noodzakelijk, dat er na het ongeval eerst eenige\'
maanden verloopen. De verwonding is dan stationnair ge-
worden en de arbeider heeft zich kunnen aanpassen aan den
nieuwen toestand.

Men moet in acht nemen de natuurlijke stijging van het
loon bij jonge menschen en de natuurlijke daling daarvan
bij ouderen.

Ook de jaargetijden geven in vele beroepen aanmerkelijke
loonsverschillen. Wat vooral het onderzoek belemmert, is
het veranderen van beroep. Dit ziet men zeer dikwijls na
een ongeval, voornamelijk om door minder gevaarlijk werk.
de oogen te sparen.

Dat dit zeer dikwijls aanleiding geeft tot groote loons-
verschillen spreekt vanzelf.

Ammann\') betreurt in 1902, in het begin van zijn artikel,
dat er niet meer casuïstisch materiaal is verzameld. Zelf
heeft hij gedurende twee jaar informaties ingewonnen over
de arbeidsverhoudingen van een groot aantal invaliden en
de gevolgtrekkingen in een monographie verzameld :

Geen of slechts een geringe schade na een verwonding
van een oog zal ondervonden worden :

1ste, als het soort werk niet wegens een bijzonder groote
kans op gevaar opgegeven moet worden.

\') AMMANN. Die Begutachtung der Erwerbsfähigkeit nach Unfall-
verletzungen des Sehorganes (München J. F. Lehmann 1900).

AMMANN. Zur Kenntniss der Erwerbsverhältnisse der Augeninvaliden.
^\'Zeitschr. f. Augenheilk. VIII S. 539. 1902).

-ocr page 26-

2de, als de verwonde ook vóór het ongeval slechts een
gering loon ontving en het wegens geringe capaci-
teiten nooit verder zou hebben gebracht.

3de, als de verwonde door zijn goede kwaliteiten een
zeer gezochte kracht is, die geen werk behoeft te
zoeken.

Een grootere schade wordt ondervonden :

1ste, hoe beter betaald het beroep is, dat opgegeven
moet worden.

2de. hoe geringer de overige bekwaamheden van den
invalide zijn, waarvan hij bij beroepsverwisseling
gebruik zal moeten maken.

3de, hoe ouder hij is.

Soortgelijke beschouwingen over dit vraagstuk zijn ver-
schenen van
Ohlemann \'), IVIachek en Maske

Het opzoeken van de arbeiders bij hun werk, het nagaan
bij welke gezichtsscherpte de arbeid nog mogelijk is en het
onderzoek naar het werk, dat door invaliden wordt verricht,
heeft volgens
Van EysDEN en VAN DER HeydE veel
bezwaren. Men onderzoekt immers op deze wijze belang-
hebbenden, waardoor men uit den aard der zaak lang niet
altijd tot zuivere gegevens komt.

Wil men tot een goede oplossing komen, dan moet men
als basis een wetenschappelijk fundament trachten te ver-

1) OHLEMANN. Augenverletzungen in Unfallsachen, (ärtztliche Sach-
verständigen. Ztg. No. 12, 1898.)

2) MACHEK. Die Beschädigung des Sehorganes mit Bezug auf das
Österreichische Rerufsgenossenschaftliche Versicherungsgesetz. (Post okulist
No. 8, 1908).

3) MASKE. Die augenärztliche Versicherungsgesetz. (Wiesbaden ßera-
mann, 1899). "

VAN EYSDEN. Over de beteekenis van de accomodatie voor het
monoculair diepte-zien. (Diss. Utrecht).

\'\') VAN DER HEYDE. Oogverwondingen en ongevallenwet. (Diss
Leiden 1909).

-ocr page 27-

krijgen en daarvoor is strikt noodzakelijk, dat men de sub-
jectieve gegevens, door de belanghebbenden verstrekt, uitsluit.

Uit dit beknopte Hteratuur-overzicht blijkt duidelijk, dat
men, gedwongen door de sociale wetgeving en door eigen
onderzoek, steeds meer factoren in aanmerking ging nemen,
om de overgebleven arbeidswaarde na een ongeval zoo
nauwkeurig mogelijk vast te kunnen stellen.

Zooals hierboven reeds is vermeld, stelden aanvankelijk
vele onderzoekers zich tevreden met één maatstaf voor de
invaliditeitsschatting, n.1. de centrale visus.

HERSING \') meent dat een „matige" vermindering van de
gezichtsscherpte, zelfs tot V40 geene of .slechts een geringe
stoornis van de arbeidsgeschiktheid veroorzaakt.

DehENNE^) gaat zelfs zoover, dat hij het wenschelijk acht,
nieuwe letterproeven te laten vervaardigen, waarmee men
nauwkeuriger dan met de algemeen gebruikte, de gezichts-
scherpte zou kunnen nagaan. Immers niets is zoo gewichtig
voor de schatting van den graad van invaliditeit, als juist
de centrale gezichtsscherpte!

Spoedig kwam men evenwel tot de conclusie, dat men de
physiologische of wetenschappelijke gezichtsscherpte niet gelijk
mag stellen met de z.g. beroepsgezichtsscherpte, dat is de
gezichtsscherpte die noodig is om een bepaald beroep op
een voor den werkgever bevredigende wijze te kunnen
uitoefenen.

Het bleek namelijk door waarnemingen, ingesteld onder
werklieden uit allerlei beroepen, dat velen in arbeidswaarde
niet achter stonden bij hunne kameraden, alhoewel hunne
gezichtsscherpte, ook met de meest ideale correctie minder
bedroeg dan de normale physiologische gezichtsscherpte.

\') HERSING. Uber Augenverletzungen, ihre gerichtsärztliche Würdigung,
und ihr Verhalten zur Unfallversicherung. (Vortrag gehalten im natur-
wissenschaftlichen Verein. Mühlhausen, 1889).

DEHENNE. La mesure de l\'acuité visuelle au point de vue des accidents
du travail et de l\'aptitude aux emplois publics (Clinique Opht. p. 529. 1909).

-ocr page 28-

Aan de beroepsgezichtsscherpte onderscheidt men een
maximum en een minimum; de bovenste grens wordt weer-
gegeven, door den laagsten visus, waarbij een beroep op
bevredigenden wijze kan worden uitgeoefend; de onderste grens
door den hoogsten visus waarbij uitoefening van eenig on-
derdeel van een vak nog juist even mogelijk is.

De professioneele gezichtsscherpte is natuurlijk verschillend
bij de onderscheidene beroepen en zoo heeft in 1902 de
oogheelkundige vereeniging te Parijs een comm\'issie benoemd,
belast met het vaststellen van deze professioneele gezichts-
scherpte voor de verschillende beroepen. ^^

Hier bleek men op een uiterst gevaarlijk terrein te wer-
ken, daar er vele momenten zijn, die invloed uitoefenen op
deze beroepsgezichtsscherpte. b.v. meerdere of mindere ge-
oefendheid. handigheid, verstand, aanleg, en vooral ook het
feit of de gezichtsscherpte langzamerhand is verminderd, of
plotseling na een ongeval is gedaald.

Zooals reeds eerder is opgemerkt, maakt ook de onge-
vallenwet zelve een dergelijk onderzoek moeilijk, daar men
uit den aard der zaak niet meer kan rekenen met zuiver
objectieve gegevens, aangezien bij den getroffene sterk mee-
werkt de zucht om zich een zoo hoog mogelijke uitkeering
te bezorgen. Men weet dus nooit precies, welk gedeelte van
het aangegeven verlies werkelijk bestaat en welk deel op
rekening te stellen is van de psyche.

Niet alleen in Duitschland maar ook elders kwam men,
hoewel wat later, tot de conclusie, dat men met de physi-
ologische gezichtssche^pte alleen, niet tot een resultaat
kon komen,

Zoo spreekt PerrOD\'; in 1910 in een artikel gepubliceerd
naar aanleiding van een zeldzaam geval van Iridodialyse,
den wensch uit, dat de Italiaansche Ophthalmologen zich

1) PERROD. Supra un raro caso di iridodialisi parziale. (Annali di
Ottalmia XXXIX p. 693: 1910).

-ocr page 29-

wat meer zullen bezighouden met de professioneele gezichts-
scherpte.

GroENOUW houdt bij de beoordeeling van dc arbeids-
waarde ook rekening met afwijkingen in het gezichtsveld,
terwijl
Magnus er bijvoegt de stoornis in de spierfunctie
en de verminderde geschiktheid om te concurreeren op de
arbeidsmarkt. (Konkurrenzfähigkeit.)

Braunstein \') is van meening, dat de éénoogige voor
zeer vele beroepen door het verlies van het binoculaire zien
en een deel van het gezichtsveld niet bruikbaar is. Voor de
beoordeeling van de arbeidswaarde wil hij in aanmerking
nemen:

1ste, de professioneele gezichtsscherpte;

2de, de verschillende beroepssoorten;

3de, de sociale en materieele plaats van den arbeider en
zijne algemeene ontwikkeling.

NatansON 2) merkt op, dat in Rusland de oogverwondingen
4 7o uitmaken van alle verwondingen die voorkomen bij
fabrieks- en mijnarbeiders. Ter bepaling van de arbeids-
waarde wil hij in rekening brengen :

1ste, de gezichtsscherpte;

2de, het gezichtsveld ;

3de, het stereoscopische zien.

DesCHAMPS bespreekt in zijn ,,Note sur la valeur sociale
des yeux dépréciés par blessure" de schatting van de arbeids-
waarde na ongevallen en wijst er op, dat het meer aankomt
op de sociale wagrde van het oog, dan op juiste opgaven
over de gezichtsscfierpte.

1 BRAUNSTEIN. Uber die Herabsetzung der Erwerbsfähigkeit nach
Augenverletzungen. (VIII Pirogow\'sche Arzte Vers, und Zeitschr. f. Augen-
heilk. VII S. 486 ; 1902).

2) NATANSON. Uber die Herabsetzung der Erwerbsfähigkeit durch
Augenverletzung und die Abschätzung derselben. (VIII Pirogow\'sche Artzte
Vers, und Zeitschr. f. Augenheilk. VII S. 486, 19021.

3) DESCHAMPS. >Iote sur la valeur sociale des yeux dépréciés par
blessure. (Annales d\'Ocqlist. C. XXXlll p. 112: 1905).

-ocr page 30-

KauFFMANN\') wil naast de reeds besproken momenten
ook de „ontsiering" tengevolge van het ongeval in rekening
gebracht zien. want door misvormingen van het gelaat zal
de concurrentie op de arbeidsmarkt aanmerkelijk verzwaard
worden. Hij vindt het billijk, dat men door eenige verhooging
van de uitkeering den invalide daarbij wat tegemoet komt.

Duidelijk blijkt uit het literatuuroverzicht, dat in den loop
der jaren steeds meer het binoculaire zien bij de bepaling
van de arbeidswaarde naar voren werd gedrongen. Dat nog
lang niet algemeen de waarde er van erkend werd, blijkt
uit de volgende zinsnede uit een artikel van
PFALZ % waarin
deze in 1907 een nieuw toestel beschrijft om het diepte-
schattingsvermogen te bepalen:

„Wer häufig Gelegenheit hatte, augenärztliche Gutachten
über Augenbeschädigungen und deren Bedeutung für die
Erwerbsfähigkeit zu lesen, dem wird aufgefallen sein, wie
ausserordenthch selten der binoculäre Sehakt als solcher beim
Urteil berücksichtigt wird und wie sehr letzteres noch von
den scheinbar mathematischen Sehschärfe werten allein beeinflusst
wird".

De arbeidswaarde hangt volgens hem voornamelijk af van
twee factoren:

1ste, de arbeidswaarde van het beste oog;

2de, het vermogen tot diepteschatting en de toestand van
het diepe gevoel. ^

Pfalz stelde den volgenden regel op:

Indien er bestaat een normale gezichtsscherpte op een oog,
dan is bij behouden gebleven binoculair diepte-zien de arbeids-
waarde niet verminderd.

1) KAUFFMANN. Zur Bewertung der Entstellung bei der Begutachtung
von Augenverletzungen. (Wochenschr. f. Therapie u. Hygiene des Auaes
XVI S. 8: 1912).

\'\') PFALZ. Ein verbesserter Stereoskoptometer zur Prüfung des Tiefen-
schätzungsvermögens. (Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. Bd. II, S. 85 ; 1907).

-ocr page 31-

CORDS \') is dit volkomen met hem eens, vooral wat be-
treft beroepen, waarin het op zeer fijne metingen aankomt.
Daarnaast zijn echter volgens hem beroepen, waar men
lagere eischen kan stellen voor een normale arbeidswaarde.

Men ging nu omzien naar methoden om dit diepte-zien
vast te stellen en door verschillende oogheelkundigen werden
grenzen voor de gezichtsscherpte vastgesteld, waar beneden
deze functie opgeheven is. Vooral
PfaLZ en PeRLIA hebben
zich met het vaststellen van het al of niet aanwezig zijn
van stereoscopisch zien beziggehouden, en zij construeerden
toestellen, waarmede het diepte-zien bepaald kon worden.

PFALZ demonstreerde in 1898 op de 70ste vergadering
van Duitsche natuuronderzoekers en artsen een klein een-
voudig apparaat om het diepte-schattingsvermogen te bepalen.
Hij noemde dit een Stereoscoptometer. In 1907 geeft hij
een beschrijving van een meer ingewikkeld toestel, zijn zoo-
genaamde „verbesserter Stereoskoptometer", waarmede hij
meent zeer betrouwbare waarden te kunnen vaststellen voor
de mate van binoculair zien na oogverwondingen e.d.

Volgens PerliA^) is de bediening van dit tweede toestel van
PfALZ te gecompliceerd, de fixeerstaafjes zijn niet ver, en niet
snel genoeg te bewegen, en het apparaat is te duur. Met deze
factoren rekening houdend, heeft ook hij een toestel gecon-
strueerd, dat in hoofdzaak hierop berust, dat de proefpersoon
een geknopt staafje verticaal moet plaatsen op een vast-
opgesteld gelijk gevormd verticaal staafje, waarvan hij door het
opstellen van een scherm, alleen het bovenste stukje kan zien.
DiSTLER bespreekt in de 13de vergadering van Würtem-

\') CORDS. Bemerkungen zur Untersuchung des Tiefenschätzungsver-
mögens. (Zeitschr. f. Augenheilk. Bd. XXVII
p. 346; 1912).

PFALZ. Ein verbesserter Stereoskoptometer zur Prüfung des Tiefen-
schätzungsvermögens. (Khn. Monatsbl. f. Augenheilk. 1907. Bd. 45;S. 85).

PERLIA. Ein vereinfachtes Stereoskoptometer ^Klin. Monatsbl. f.
Augenheilk. 1911 Bd. II S. 492).

DISTLER. Rentenfestsetzung bei Einäugigen. (Ver. d. Würt. Augen-
ärtze. Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. Bd. II S. 105; 1912).

-ocr page 32-

bergsche oogartsen in 1912 de bepaling van het vermogen
tot diepteschatting met de toestellen van
pfalz en PerliA-
Bij de discussie geeft clausnizer als zijne meening te
kennen, dat met het toestel van
pfalz de beste resultaten
verkregen worden.

Wolters is tegen het gebruik van elk apparaat, vooral
te korten tijd na het ongeval. Na één tot twee jaar begint
het onderzoek eenige waarde te krijgen.

Hertel heeft proeven genomen met de stereoscoptometer
van
Pfalz bij éénoogigen in verschillend tijdsverloop na
de verwonding en kon daarmee geen bruikbare waarden
vinden. Volgens hem gaan de proefpersonen aan het apparaat
wennen en si)elen de intelligentie en de oplettendheid een
te grooten rol.

Tot dezelfde conclusie komt RüBEL PETERS is van
meening, dat de beteekenis van deze proefnemingen overschat
wordt, en ook PFALZ zegt zelf in 1907, toen hij zijn nieuwe
toestel beschreef:

,,Die Stereoskoptometrie ist nicht das, sondern nur ein
Mittel, um in Verbindung mit der übrigen Funktionsprüfung,
mit Auskünften des Arbeitsgebers über die Art der Beschäfti-
gung und Leistungsfähigkeit, mit Lohn vergleichen und
^ last not least —, mit allgemeiner, wissenschaftlicher und
eigener Erfahrung, das Urteil über die erwerbliche Leistungs-
fähigkeit eines beschädigten Sehorgans zu bilden".

Peters en ook GOETZE^) gaan nog verder, door te

1) WOLTERS. Einiges über die Bewertung der Einäugigkeit und der
Gewöhnung an die Einäugigkeit in forensischer Hinsicht. (Inaug. Diss.
Rostock 1909).

z) HERTEL. Zur Frage der Bewertung der Angewöhnung bei Einäugigen.
(Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. Bd. I; S. 123, 1914).

RüBEL. Bestimmung der Angewöhnung im Augenärztlichen Gutachten.
(Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. S. 123; 1914).

PETERS. Zur Frage der Gewöhnung an die Einäugigkeit. (Arztl.
Sachverständigen Ztg. S. 397; 1913).

GOETZE. Zur Frage der Gewöhnung an die Einäugigkeit. (Inaug.
Dissert. Rostock; 1914).

-ocr page 33-

zeggen, dat het op een dwaalspoor leidt. Uit enkele onder-
zoekingen blijkt, dat er personen zijn, met een goed behouden
gebleven vermogen tot binoculair zien, maar die toch na
het ongeval hun beroep niet konden voortzetten. Zij achten
het daarom wenschelijk, de vraag naar den overgebleven
graad van diepte-zien geheel te negeeren.

Ook hier is dus eenheid van opvatting verre te zoeken
en de uitkomsten die bij verschillende onderzoekingen met
een groot aantal toestellen gevonden zijn, wijken zeer veel
uiteen.

PerLMANN \') kwam na eenige jaren werken met het
toestel van
PFALZ tot de slotsom, dat er nog binoculair
zien bestaat, als de gezichtsscherpte van het beschadigde
oog nog ^^^ is.

In het algemeen neemt men op voorstel van AXENFELD
aan, dat de binoculaire diepteschatting aanwezig is, als één
oog een normale gezichtsscherpte heeft en het andere een
visus, die gelijk of grooter is dan Yf, a Y,o. Daar beneden
is dus geen binoculair zien meer.

RuPPRECHT is van dezelfde meening, voegt er evenwel
als restrictie bij, dat er een goed spierevenwicht moet zijn,
en de beide oogen ten naaste bij een gelijke refractie moeten
hebben.

Van der MeulEN^) onderzocht in 1873 personen met
de valproef van
hering en kwam tot de conclusie, dat
indien het eene oog een normale gezichtsscherpte heeft,
positieve opgaven eerst onmogelijk worden bij een visus
van 1/200 van het andere oog.

\') PERLMANN. Uber die Gewöhnung an die Einäugigkeit und ihren
Nachweis. (Ber. über die 33 Vers. d. Ver. rheinisch-westfälischer Augen-
ärzte. Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. Bd. L S. 505 1914.)

RUPPRECUT. Die Unfallentschädigung nach Verletzungen des Auges.
(Munch, med. Wochenschr. S. 1166 und Ges. f. Natur, und Heilk. Dresden.
S. 1189: 1912).

3) VAN DER MEULEN. Stereoscopie bij onvolkomen gezichtsvermogen.
(Diss. Utrecht en Arch. f. Ophth. XIX; 1873).

-ocr page 34-

Dit groote verschil in grenswaarde is misschien voor een
groot deel te verklaren uit het volgende:

De diepte- en afstandsschatting is natuurlijk ook verloren,
als ten gevolge van een ongeval één oog volkomen Wind is
geworden, en in dit geval keert zij ook niet terug. Maar
nu ziet men, dat onder invloed van aanpassing en behoefte
reeds binnen 2-3 maanden na het verlies van het ééne oog,
soms pas \'*ia 1-2 jaar, een soort monoculaire diepteschatting
ontstaat. ï^oo wordt dan een werkman weer in staat gesteld
zijn vroeger beroep, waarin stereoscopisch zien een ver-
eischte is, te hervatten.

In het begin berusten de meeningen van schrijvers als:
Pfalz,\') Guillery^) en Hummelsheimover het vermogen
om met één oog nog goed afstand te kunnen bepalen op
louter ervaringsfeiten, maar niet op hetgeen proeven hun
dienaangaande leerden.

Zoo is zeer bekend geworden het verhaal van GuiLLERY
over een slotenmaker, die sinds 10 jaar één oog miste,
terwijl het andere een zeer slechte gezichtsscherpte had, en
niettemin vrij goed afstanden kon schatten. Dergelijke ver-
halen werden als bewijs gebruikt om aan te toonen van
welk belang oefening is.

Volgens PFALZ staat in de meeste beroepen een één-
oogige, waarvan het overgebleven oog normaal is, mits een
jeugdig persoon zijnde, na verloop van een jaar na het
ongeval, gelijk aan een tweeoogige.

Eerst veel later is men er toe overgegaan, het stereoscopisch

1) PFALZ. Uber Prüfung und Messung des Tiefenschätzungsvermögens
beim binocularen und monokularen Sehakt, (Ophth. Klinik No 22 S
412; 1898). • . ■ .

2) GUILLERY, Uber die Entschädigungsansprüche Einäugiger. (Klin.
Monatsbl. f. Augenheilk. XXX S. 206; 1892).

3) HUMMELSHEIM. Uber die Frage der Werteinschätzung des Ver-
lustes resp. der Sehschädigung eines Auges. (Klin. Monatsbl. f. Augen-
heilk, XLII, S. 265; 1904).

*) PFALZ. Reele und eventuelle Unfallfolgen. (Zeitschr. f. Augenheilk
II. S, 516; 1899).

-ocr page 35-

zien na te gaan, door proefnemingen met daarvoor speciaal
geconstrueerde toestellen. Tevens werd op deze manier nage-
gaan of er bij verlies van een der beide oogen, op den duur
van aanpassing sprake kon zijn.

AxENFELD\') bespreekt deze kwestie uitvoerig in de „Ver-
einigung Südwestdeutscher Augenärzte" in 1912. Zeer terecht
merkt hij op, dat men twee wegen kan inslaan.

1ste; Men neemt eenvoudig bij alle in aanmerking komende
verminkten aan, dat na een bepaalden tijd, b.v. na een half
jaar aanpassing opgetreden is, en vermindert daarmede over-
eenstemmend de uitkeering, zonder den oogarts in deze
kwestie te mengen.

2de; Men richt zich in ieder apart geval naar den oogarts,
of de monoculaire diepteschatting den hoogst mogelijken
graad bereikt heeft of niet.

Voor deze individueele vaststelling van de aanpassing door
den oogarts zou pleiten, dat deze laatste ongetwijfeld ver-
schillend vlug en in verschillenden graad tot stand komt,
immers van invloed zijn ontegenzeggelijk zoowel leeftijd als
intelligentie en handigheid.

Onder de hulpmiddelen, die den éénoogige overblijven,
spelen het accomodatie- en convergentiegevoel ongetwijfeld
een zeer ondergeschikten rol, tegenover de monoculaire pa-
ralax bij kleine bewegingen van het hoofd.

Het spreekt vanzelf, dat een zuiver „momentschatten\'\' door
den éénoogige nooit wordt bereikt, wel daarentegen een
„tijdschatting". Methoden als de valproef van
hering zijn
dus niet geschikt, om de mate van aanpassing te bepalen, wel
echter de toestellen beschreven door
pfalz en PerliA.
A
xenfeld. Zur Nedden Pfalz Cords en

\') AXENFELD. Bestimmung und Bewertung der Angewöhnung in Augen-
ärzthchen Gutachten. (Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. LI Bd. 1 ; S. 83, 1913).

ZUR NEDDEN. Anleitung zurBegutachtung von Unfällen des Auges.
(Bergmann. Wiesbaden, 1911).

PFALZ. Zur Stereoskoptometrie. (Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. Bd,
I; S, 102, 1912).

-ocr page 36-

perlia\') hechtten aan destereoscoptometrie eengrcote waarde.
Fischer, Scheffels, Gramer 2) en Zeeman 3) ontkennen
er iedere practische beteekenis aan.

Wagenmann gebruikt. naast eenvoudige geïmproviseerde
toestellen ook veel het toestel van
pfalz. Toch geeft, volgens
hem, geen enkel apparaat alleen een voldoende aanknoopings-
punt; in de eerste plaats moet men altijd nagaan de ver-
houding van den werkman tot zijn beroep.

In die vergadering werd nu het volgende besluit genomen:

„Die Versammlung empfiehlt den Mitgliedern der Ver-
einigung Südwestdeutscher Augenärzte bei den wegen ein-
seitiger Erbhndung zu begutachtenden Patienten von vorn-
herein und bei wiederholter Prüfung das Tiefenschätzungs-
vermögen zu prüfen zur Beurteilung der Frage, ob auf
diesem Wege sich ein brauchbarer Anhalt für den Eintritt
oder das Ausbleiben der „Angewöhnung\'\' gewinnen lässt".

Bij de volgende zitting in Straatsburg zou een discussie
plaats hebben.

Toen evenwel het volgende jaar deze kwestie weder (er
sprake kwam, was het meerendeel der aanwezigen geheel
van inzicht veranderd, zooals ten duidelijkste blijkt uit het
besluit, dat genomen werd:

„Dié bisher empfohlenen Methoden der Tiefenschätzung,
auch die Methoden von
pfalz, genügen nicht zur sicheren
Beurteilung, ob Gewöhnung an die Einäugigkeit eingetreten ist".

Hoewel het dus zeer moeilijk is. door het groote aantal
bijkomende factoren, precies aan te geven, wanneer er eigenlijk
geen sprake meer kan zijn van binoculair-dieptezien, heeft
toch een overgroot deel der oogheelkundigen de behoefte

1) PERLIA. Nochmals das vereinfachte Stereoskoptometer. (Klin. Monatsbl.
f. Augenheilk. Bd. I; S. 559; 1912).

GRAMER. Abriss der Unfall- und Invaliditätskunde des Sehapparates.
(Stuttgart. T. Enke 1912).

3) ZEEMANN. Das Sehen des Einäugigen. (Klin. Monatsbl, f. Augen-
heilk. Dec. 1912; S. 657).

-ocr page 37-

gevoeld, deze grens bepaald te zien. Voor de gevallen,
waarbij één oog normaal is, en het andere ten gevolge van
een ongeval een verminderde gezichtsscherpte heeft, wordt
nog vrij algemeen vastgehouden, aan den regel van
AXENFELD,
waarin deze zegt ■

Bij eenzijdige gezichtsstoornissen, wordt het binoculaire
dieptezien als verloren beschouwd, als de gezichtsscherpte
van het door het ongeval getroffen oog gelijk is, of gedaald
is beneden Ve ^ Vio* ""i^s het andere oog een normale
gezichtsscherpte bezit.

-ocr page 38-

METHODEN TOT ONDERZOEK VAN HET
BINOCULAIRE ZIEN.

Om binoculair te kunnen zien, moeten de oogen gelijk-
tijdig op het fixatiepunt gericht zijn, m.a.w., de beide Foveae
centrales moeten gericht zijn op het voorwerp, dat de aandacht
trekt.

Vele methoden zijn aangegeven en vele toestellen zijn
geconstrueerd om deze samenwerking tusschen de beide oogen
na te gaan.

Om bij onvolkomen gezichtsvermogen over de waarde
van het bestaande stereoscopische zien te kunnnen oordeelen,
moeten de methoden zoodanig zijn, dat, bij het zien met
één oog, alle aanwijzing is uitgesloten.

Om na te gaan of beide óogen gebruikt worden voor het
zien, gebruikte SNELLEN Sr. zijn roode en groene letters.

Daartoe zijn in een houten raam aangebracht de ver-
schillende letters van de bekende letterproeven. Deze letters
zijn afwisselend gemaakt van rood en groen glas, en er is
zooveel mogelijk zorg voor gedragen, dat de twee glassoorten
een monochromatische kleur hebben. Deze letterrij wordt
tegen een raam gehangen, dat liefst uitziet op het Noorden,
zoodat men dan zeker is van een vrij constante verlichting.
Naar deze letters moet nu gekeken worden door een bril.
waarvan het ééne glas rood is en het andere groen. De
brilleglazen moeten precies van dezelfde complementaire kleur
zijn. als de letters. Door het roode glas zal de proefpersoon
alleen de roode. door het groene glas alleen de groene letters

-ocr page 39-

kunnen lezen. Leest hij dus, gewapend met den bril, alle
letters, dan is daarmede uitgemaakt, dat hij beide oogen
gebruikt, en is dus binoculair zien alleszins waarschijnlijk.

Er moet voor gezorgd worden dat de gebruikte brilleglazen
zeer groot zijn, zoodat uitgesloten is, dat de patient er langs
zou kunnen kijken.

Deze letters van SNELLEN worden ook geleverd, in een
lichtkast, m.a.w. ze worden dan door een kunstmatige hcht-
bron van achteren verUcht. Hierin schuilt het groote gevaar,
dat bedoelde lichtbron te sterk wordt gekozen. Dan laten
de gekleurde glazen ook nog andere lichtstralen door, zoodat
dan de zuiverheid der proef natuurlijk verdwenen is.

Om dezelfde reden is de „Tafel zur Entlarvung der Simu-
lation", van
Von Haselberg (Verlag von J.F.Bergmann)
ook niet juist.

Hier zijn op een groot bord letters geteekend, die voor
een deel rood en zwart zijn.

Zonder en met een gekleurden bril, worden nu verschillende
letters gelezen. Het bezwaar van deze proef is weer, dat
zelden de glazen en het papier precies dezelfde kleur hebben.

Door Donders is in een verhandeling, getiteld: „De
projectie der gezichtsverschijnselen naar de richtingslijnen",
een methode beschreven, waarmede men eveneens het bino-
culaire zien kan nagaan.

Ze bestaat in het kort hierin, dat in een, ook bij het
overspringen van de electrische vonken, volkomen donkere
kamer, eene reeks van snel na elkaar tusschen twee koper-
draden overspringende inductievonkjes een schijnbaar con-
tinued lichtpunt vormen, dat tot fixatiepunt dient; terwijl
men aan een verplaatsbare standaard tusschen twee koper-
draden een, door een inductietoestel van
RuhmkORFF ver-
kregen, momentanen openingsvonk kan doen overspringen,
welks afstand ten opzichte van het fixatiepunt moet worden
beoordeeld. Het hoofd van den waarnemer moet daarbij
gefixeerd zijn.

De persoon die de proeven leidt, geeft door zekere

-ocr page 40-

signalen, het resultaat van iédere proef te kennen aan een
tweeden persoon, die in het aangrenzende vertrek de aan-
teekeningen houdt, en op een gegeven teeken telkens den
stroom opent.

De bedoelde signalen bestaan uit twee rechthoekig gebogen
staafjes, die buiten uitsteken, en binnen bewogen worden.
De beweging van het eene staafje duidt aan, dat de vonk
verder over sprong dan het fixatiepunt, die van het andere
het omgekeerde; en de richting van de beweging geeft te
kennen, of al dan niet juist geoordeeld werd.

Zoo loopt een geheele reeks proefnemingen af, zonder
dat de aan de proef onderworpen persoon ooit verneemt,
of zijn uitspraak juist is.

Nog een tweede proef, die veel op de voorgaande lijkt,
wordt door
DONDERS beschreven.

Een langwerpig vierkant kastje is van binnen bekleed met
zwart fluweel. Aan het eene einde zijn twee openingen aan-
gebracht op ongeveer 60 mM. afstand, die dienen om een
proefpersoon naar binnen te laten kijken. In het kastje wordt
een fixatiepunt aangebracht, dat weer bestaat uit snel opvol-
gende inductievonkjes, waardoor een schijnbaar continueel
lichtpunt wordt verkregen, zonder dat daardoor het kastje
van binnen noemenswaard wordt verhcht.

In het deksel van het kastje zijn twee naar elkaar toe-
gebogen metaaldraden aangebracht, waartusschen weer een
momentane openingsvonk kan overspringen, evenals bij de
vorige proefopstelUng. Deze twee staafjes kunnen naar wille-
keur verplaatst worden, en wel naar voren en achteren en
naar links en rechts van het fixatiepunt. Nu moet weer de
afstand in betrekking tot het fixatiepunt beoordeeld worden.

Het blijkt, dat men bij het overspringen van de vonken,
niets bemerkt, van de in het kastje aanwezige metaaldraden;
de momentane vonk is absoluut het eenige, wat men ziet, in
een volstrekt duistere ruimte.

De sterkte van den continueelen vonk kan door verschuiving

-ocr page 41-

van den secundairen klos, de sterkte van den momentanen
vonk door het aantal
Grove\'sche cellen, die met het inductie-
toestel van
RuhMKORFF in verbinding zijn gebracht, elk
oogenblik naar willekeur worden gewijzigd.

Aan een schaal, langs het verschuifbare gedeelte aange-
bracht, kan men de plaats van den momentanen vonk, vóór
en achter en links en rechts van den fixatievonk in mM. aflezen.

Door een breede kring van onderzoekers in het binoculaire
zien nagegaan met allerlei verschillende soorten van stereoscopen.

In tegenstelling met de beschreven toestellen, kan hierbij
de proefpersoon juist zooveel tijd besteden aan zijn waar-
neming, als hem gewenscht lijkt. Hier komt het dus aan op
een tijdschatting, terwijl
DONDERS\') zijn proefpersonen onder-
wierp aan een momentschatting.

Bij een momentschatting is men vrij zeker, dat bij het zien
met één oog alle aanwijzingen zijn uitgesloten en daarom
paste
Dove toe de momentane verlichting in de stereocoop.

Dove gebruikte evenwel bij zijn proefnemingen nog geen
fixatiepunt, zoodat nu nog niet streng bewezen was, dat bij
momentane verlichting alleen uit de perspectivische beelden
zich de juiste lichamelijke indruk kan ontwikkelen.

Dit geschiedde eerst door AUBERT 2), en onafhankelijk
van hem door DONDERS

- In een gewoon stereoscoop, laat men een sterken inductievonk
overspringen, die, zelf aan het gezicht onttrokken, het in abso-
lute duisternis gehulde stereoscoopplaatje één moment verlicht.

De juiste fixatie wordt verkregen, door op overeenkomstige
punten der twee figuren kleine gaatjes te maken, die door
een onderliggende plaat van matglas, zwak worden verlicht
en nu bij voorbaat scherp kunnen worden gefixeerd.

•) DONDERS. Nederl. Arch. voor Genees- en Natuurk. Deel 111, 1866,
blz. 335 en Graefes Arch. f. Ophthalm Bd. Xlll.

2) AUBERT. Physiologie der Netzhaut. (Breslau 1865, S. 316).

donders. Ned. Arch. voor Genees- en Natuurk. Deel 111 3de afl.
1866, blz. 337 ; en Arch. f. Ophth. Bd. Xlll.

-ocr page 42-

De eerste stereoscoop die geconstrueerd is, is de spiegel-
stereoscoop yan
WheATSTONE.\').
WheaTSTONE bouwde zijn toestel in 1838.

FIG.1

Het bestaat uit twee vlakke spiegels AA\' (zie fig. 1) die
zoo geplaatst zijn, dat zij onder een rechten hoek samen-
komen, terwijl het spiegelend oppervlak naar buiten is gekeerd.

Tegenover deze twee spiegels bevinden zich twee ver-
schuifbare vlakken B en B\', waarop twee figuren in tegen-
gestelde richting zijn aangebracht: CC en CC\'.

Deze figuren werpen nu hunne stralen op de spiegels AA\',
zoodat ze in het rechter oog, dat zich in D, en in het linker
oog, dat zich in D\' bevindt, gereflecteerd worden.

Deze stralen maken op de oogen den indruk, alsof ze
kwamen van EE\'. In EE\' ligt dus het virtueele vereenigings-
beeld van CC en CC\'.

\') WHEATSTONE. Uber das Sehen mit zwei Augen und der Stereoskop.
(Pogg. Ann. XLVH, S. 625).

-ocr page 43-

/

Bij het gebruik van dit toestel, moeten de oogen zoo
dicht mogelijk bij de twee spiegels gebracht worden. Wil
men nu de beelden zien samenvallen, dan schuift men de
vlakken B en B\' zoo lang heen en weer, tot men den ge-
wenschten stand heeft bereikt.

Het instrument is hoogst eenvoudig, maar het is onge-
makkelijk en daarom spoedig verdrongen door andere
stereoscopen.

Ook zijn er aan het toestel enkele nadeelen verbonden:

Men moet n.1. uiterst zuiver geslepen spiegels nemen,
omdat anders de twee beelden niet precies gelijk zijn, en
dus moeilijk tot samenvalling zijn te brengen.

Verder is het eigenlijk licht terugkaatsende vlak van een
spiegel achter het spiegelglas gelegen, doch de voorzijde van
een spiegel kaatst, alhoewel weinig toch ook lichtstralen
terug. We zien dan in den spiegel niet één, maar twee
beelden.

Tenslotte wees VON HELMHOLZ \'), op het groote nadeel
van dit instrument, n.1. op de moeilijkheid de beide beelden
gelijkmatig te verlichten.

Ja val heeft de spiegels van de stereoscoop van
WheATSTONE door scharnieren met elkaar verbonden.

Kiest men nu den hoek, dien de twee spiegels met elkander
maken kleiner dan 90°, dan moeten de oogen convergeeren
om gelijktijdig op de twee beelden gericht te kunnen worden.

Op hetzelfde principe berust de H APLOSCOOP van HERING

Hij schrijft in het „Handbuch der Physiologie" von
L.
Herman B. III les Teil S. 337 over dit toestel het
volgende:

„Eine derartige Vorrichtung, mittels welcher jedem Auge

\') VON HELMHOLZ. Handb. d. Physiol. Optik S. 785.

2) jAVAL. Determination de Tangle alpha. (Ann. d\'ocul. LXV. p. 123).

3) HERING. Arch. f. Ophthalm. XXXV S. 86.

-ocr page 44-

ein besonderes Gesichtsfeld dargeboten, der Inhalt beider
Gesichtsfelder aber vereint in Sehfelde zur Erscheinung
gebracht wird, heisse eine haploskopische Vorrichtung".

Het apparaat onderscheidt zich slechts daardoor van de
bewegelijke spiegelstereoscoop van
WhEATSTONE-JavAL.
dat waar bij de laatste, de beide spiegels met de bijbe-
hoorende beelden om één gemeenschappelijke, tusschen de
beide spiegels gelegen, verticale as draaibaar zijn, hier iedere
spiegel zijn eigen, door het draaipunt van \'t overeenkomstige
oog gaande as heeft.

B

6

a.
6\'
c\'

Ö O

FJG. 2.

Bovenstaande figuur (fig. 2) geeft het toestel schematisch
weer. Voor ieder der hier parallel gekozen gezichtslijnen,
bevindt zich een klein spiegeltje, onder een hoek van 45".
De beide te vereenigen teekeningen liggen in een verticaal
vlak, abc en a\' b\' c\', dat met den bijbehoorenden spiegel
weer een hoek maakt van 45°. Deze vlakken kunnen door
middel van een slede van afstand tot de spiegels variëeren.

B\'

S\'

-ocr page 45-

Spiegel en beeld van eiken kant, zijn op een arm bevestigd,
welke om een verticale as draaibaar is, en waarvan het
draaipunt door het betreffende oog gaat. Is nu het hoofd
gefixeerd, dan verandert bij het draaien van den arm, noch
de plaats van de teekening tot den spiegel, noch de plaats
van den spiegel tot het draaipunt van het oog.

Het draaipunt der oogen wordt aangenomen te hggen in
de verbindingslijn der beide buitenste ooghoeken.

von helmholz heeft de twee vlakken, waarop in deze
stereoscopen de teekeningen zijn aangebracht, vervangen
door vlakke spiegels, die naar buiten gekeerd zijn, en dus
nu beelden van de omgeving werpen op de twee bestaande
spiegels.

De meest bekende en thans ook de meest gebruikte ste-
reoscoop is wel de prisma- of lenzenstereocoop van
brew-
ster
\'). Brewster beschreef zijn stereoscoop in 1843.

Bij dit toestel worden in tegenstelling met de voorgaande
toestellen, geen spiegelbeelden, maar brekingsbeelden (diop-
trische beelden) gevormd.

In de voorvlakte van het instrument zijn twee halve lenzen
aangebracht, die met de randen naar elkaar toe staan. Zij
werken als prisma\'s met een kleinen hoek en brengen de
beelden tot dekking, terwijl ze tevens een vergrooting te
weeg brengen, daar de vlakken convex zijn.

Aanvankelijk was het toestel zóó geconstrueerd, dat de twee
beelden bekeken werden door 2 adduceerende prisma\'s, maar
Brewster zelf en ook von HELMHOLZ^^ hebben het in-
strument zóó veranderd, dat de oogen door middel van lenzen
zonder accomodatie op de beelden ingesteld konden worden.
. Door G kijken we met het linkeroog, door G\', met het
rechteroog (zie fig. 3). AB is een voor het linker, A
\'B\' een
voor het rechteroog geteekend voorwerp. De lichtstraal Ab
zou, als hij niet het glas G moest passeeren, in de richting

\') BREWSTER. Rep. of the Brit. Assoc. II S. 5.

2) HELMHOLZ. Physiol. Optik .2 Ausg. S. 829.

-ocr page 46-
-ocr page 47-

van de gestippelde lijn bc ons linkeroog treffen. Nu gaat
deze straal evenwel na de breking in de richting bd naar
ons oog, en maakt dus den indruk te komen van AA\'. Uit
dit punt schijnen nu alle stralen, zoowel die van A, als ook
die van A\' te komen, en dus wordt in AA\' een vergroot
virtueel beeld gevormd, dat samengesteld is uit het Hnker
beeld A en het rechter beeld A\'.

Op dezelfde wijze gedragen zich de lichtstralen van alle
andere punten van het hnker en van het rechter beeld AB
en A\'B\'.

Ontbrak in de stereoscoop het tusschenscherm C, dan zou
men bij het stereoscopisch zien, als men niet goed ingesteld
is, eerst vier beelden, en daarna drie beelden kunnen zien,
n.1. behalve het dekkingsbeeld, nog het hnker beeld AB
met het rechteroog en het rechter beeld A\'B\' met het
linkeroog.

Een nadeel van dit instrument is, dat men de beelden
steeds vrij klein moet nemen, daar de afstand van overeen-
komstige punten toch nooit meer mag bedragen dan 70 mM.

De verlichting der beelden is hier veel gunstiger dan bij
den spiegelstereoscoop.

Naar ditzelfde principe heeft LanDOLT een stereoscoop
gebouwd, niet alleen om na te gaan of er binoculair zien
aanwezig is, maar tevens om gebrekkig binoculair zien te
oefenen.

In zekeren zin wordt dus met dit instrument de fusieneiging
gemeten.

Voor de oefening van het fusievermogen heeft o.a. worth
een apparaat aangegeven, dat zoo gemaakt is, dat bij iederen
oogstand een gelijktijdige prikkeling van de Foveae centrales
en een belangrijke verschuiving der objecten mogelijk is. Als
beelden worden figuren gebruikt, die in hooge mate de aan-
dacht trekken, b.v. het eene beeld stelt voor een man zonder
hoofd, en het andere een man zonder beenen.

-ocr page 48-

Terecht merkt van HeuvEN op. dat er in het gebruik
van deze toestellen als daar zijn de amblyoscoop. de haploscoop,
e.a. ernstige bezwaren schuilen. Wel meet men daarmede
ongetwijfeld den graad van ..de fusieneiging", maar even
zeker tevens den graad van convergentie en accomodatie,
waartoe de proefpersoon in staat is.

Het fixeeren van een voorwerp op zoo korten afstand zal
immers onvermijdelijk gepaard gaan met accomodeeren. en
dus ook in den regel met convergeeren.

Tenslotte zijn er nog een groot aantal verschillende
stereoscopen. die slechts modificaties der genoemde zijn. Zij
zijn evenals bij den oogspiegel slechts vervaardigd om geld
te verdienen of om zich een naam te veroveren.

De firma Zeiss uit Jena geeft uit de z.g. Prüfungstafeln
van pulfrich,^) waarmede ook het binoculaire zien nagegaan
kan worden.

Op een plaat van matglas, die van achteren verlicht
wordt, zijn een aantal figuren geteekend. die dit met elkaar
gemeen hebben, dat er in geteekend zijn:

1ste, een kruis.

2de, een driehoek.

3de. een luchtballon.

Aangegeven moet nu worden, of deze 3 teekens vóór,
achter of in het niveau van de teekeningen liggen, als de
figuren door een boven de glasplaat opgestelde stereoscoop
worden bekeken.

Doch ook met geheel andere toestellen is men in staat
het binoculaire zien van personen te controleeren.

Één van de hier beoogde toestellen is het Valtoestel van
Hering of de Ptoto-Stereoscoop.

In het Archiv, für Anatomie, Physiologie und wissen-

1) VAN HEUVEN. Bijdrage tot de kennis van het binoculaire zien.
(Diss. Utrecht 1924).

2) PULFRICH. Zeitschr. f. Instrumentenk. 21. 1901 S 249. Neue Prüfungs-
tafel f. stereoskopischen Sehen 1908.

-ocr page 49-

schaftliche Medizin. Jahrgang 1865, S. 153, beschreef HERING
zijn methode met de volgende woorden:

„Blieken wir durch den erwähnten (weiten) Cylinder ,von
wenigen Zolle Länge) nach einer Nadelspitze oder sonst
einem isolirten Objekte, während ein Gehülfe ein kleines
Kügelchen von unbekannter Grösse vor oder hinter der
Nadelspitze in der Medianebene herabfallen läszt, so täuschen
wir uns nie darüber ob die Kugel diesseits oder jenseits des
Fixationspunktes herabgefallen ist, sondern sehen dies ganz
deuthch .und wissen sogar annähernd an zu geben in welchen
Abstände vom Fixationspunkte sie gefallen ist.

Ich selbst sehe hierbei trotz der Kürze der Beobachtung
den Weg, den die Kugel beschreibt, häufig doppelt, sobald
er nicht dem Fixationspunkte zu nahe liegt. Eine Bewegung
der Augen ist hierbei so gut wie ganz ausgeschlossen. Es
würde zweckmässig sein, weisse Kugeln und einen schwarzen
Hintergrund zu wählen.\'\'

Naar aanleiding van deze proef heeft DONDERS \') enkele
opmerkingen gepubliceerd:

Wanneer het balletje niet dicht bij het oog viel, dan
moest het. zoo merkt hij op, van een aanzienlijke hoogte
vallen, om tijdens den val iedere beweging def oogen zeker
uit te sluiten. En zou ook niet de schijnbare snelheid van
den val, die met vermindering van den afstand van het oog
toeneemt, een aanwijzing leveren?

Daarenboven weet men, dat de door het balletje door-
loopen lijn verticaal is, en de helling der dubbelbeelden voor
deze is niet dezelfde vóór en achter het fixatiepunt.

Op deze bedenkingen is door HERING als volgt geantwoord :
„Gesetzt, man lässt die Kugel aus einer Höhe von einem
Fuss über der obern Grenze des durch die Röhre sichtbaren

1) DONDERS. Ned. Archiv voor Genees- en Natuurk. Deel II 3de afl.
blz. 337: 1866.

-ocr page 50-

Raumes fallen, obgleich man eine beliebig grössere Höhe
wählen kann, so tritt sie mit einer Geschwindigkeit von 30\'
ins Gesichtsfeld. Beträgt der vertikale Durchmesser des
letzteren 1, so bleibt der Kugel nur etwa Sekunde lang
sichtbar; hat man sie aus zwei Fuss Höhe herabfallen lassen,
so ist sie nur \'/go Sekunde sichtbar." u.s.w.

Hij neemt nu uit analogie met andere bewegingen aan.
dat van het oogenblik, waarop het balletje in het gezichts-
veld komt. tot dat, waarop een daardoor te voorschijn ge-
roepen oogbeweging beginnen kan. minstens
Vjo seconde
verloopen zal.

Was nu het gezegde waar, dat het balletje, van een hoogte
vallende van 1 voet, na dien doorloopen te hebben, een
snelheid heeft verkregen van 30 voet in de seconde, dan
zou ook tegen de conclusie, dat het balletje al lang uit het
gezichtsveld zou zijn verdwenen, voordat een beweging der
oogen zou kunnen beginnen, juist zijn, wanneer de verticale
afmeting van het gezichtsveld op deze plaats 1 voet is. Doch
het gezegde is niet waar.
HeRiNG heeft de verkregen snel-
heid na één seconde vallen, verward met die na het vallen
van de hoogte van 1 voet.

Stellen wij den voet 0,324 M, aldus van der Meulen
in zijn artikel, over „Stereoscopie bij onvolkomen gezichts-
vermogen", dan vinden we daarvoor de formule:

V = 2,521 M = 7,77 voet.

Derhalve moet bij HeriNG in plaats van 30 voet, 7,77
voet gelezen worden.

Op dezelfde verwarring van voeten met seconden berust
Hering\'s beweren, dat zoo het balletje van 2 voet hoogte
valt, het de dubbele snelheid van het voorgaande geval zal
hebben verkregen. Volgens bovenstaande formule toch, neemt
de verkregen snelheid toe met den wortel uit de doorloopen
ruimte en zou dus zijn:
1,77 X V2 = 11 voet in de seconde,
en tevens blijkt uit de formule, dat, om de dubbele snelheid

-ocr page 51-

te bereiken, het balletje niet van een dubbele maar van
een vierdubbele hoogte moet vallen.

Op de tweede vraag, of niet de schijnbare snelheid van
den val, die met vermindering van den afstand van het oog
toeneemt, een aanwijzing zou leveren, antwoordt
hering,
dat dit onmogelijk is, want, buiten rekening latende, dat zoo
groote snelheden in het algemeen niet meer onderscheiden
worden, zoo zou men, indien de grond van het juist bepalen
van de plaats van den val in de opvatting van de snelheid
te zoeken ware, evenzoo zeker de plaats van den val moeten
kunnen bepalen, wanneer de proef slechts met één oog werd
genomen. Dit nu is volgens de ervaring niet het geval en
derhalve komt deze bedenking niet in aanmerking. Doch al
kwam ze in aanmerking, zoo zou men haar gemakkelijk
daardoor uit den weg ruimen, dat men de balletjes van
verschillende hoogten laat vallen.

Uit het door HerING \') geschrevene blijkt niet voldoende,
met welke snelheid het balletje door het gezichtsveld valt,
en buitendien is de lengte en wijdte van den cylinder,
waarvan de hoogte van het gezichtsveld afhangt, niet aan-
gegeven. Doch al was de snelheid zeer groot, waarom zouden
wij dan toch niet het verschil in snelheid waarnemen?

Zooals bij de nadere beschouwing van het toestel blijken
zal, komen groote verschillen in schijnbare snelheid voor,
wanneer men met den afstand van de spleet, niet levens de
valhoogte wijzigt. En zouden zoo aanzienlijke verschillen in
schijnbare snelheid niet waargenomen kunnen worden, en,
ware het ook onbewust, ons aanwijzigingen geven?

Door de balletjes van verschillende willekeurige hoogten
te laten vallen (op welke wijze
hering de bedenkingen
van
Donders tracht uit den weg te ruimen) zal deze aan-
wijzing wel verminderd kunnen worden, doch niet geheel
opgeheven.

Dit zal alleen kunnen geschieden, door de balletjes van

\') HERING. Graefe\'s Archiv, f. Ophthalm. Bd. XIV Abt. I S. 1 — 12,

-ocr page 52-

bepaalde hoogten te laten vallen, en wel zoodanig, dat ze
de verschillende hoogten van het gezichtsveld op de ver-
schillende plaatse n altijd in denzelfden tijd doorloopen.

Wat het andere argument van HerinG betreft, dat, zoo
deze aanwijzing bestond, ook met één oog de plaats van den val
moest kunnen worden bepaald, wat volgens zijn zeggen niet
zoo was, daar tegenover staan groote reeksen van proefne-
mingen met het valtoestel voor één oog uitgevoerd door
Dr.
DesSE,\') waarin belangrijk meer juiste dan\'onjuiste uit-
komsten en wel in verhouding van 3 tot 2, verkregen werden

Daar nu volgens de kansberekening in een lange reeks de
juiste en onjuiste uitkomsten ongeveer aan elkaar gelijk
moesten zijn, wanneer wij met één oog den afstand in het
geheel niet konden beoordeelen, zoo moet men wel aannemen
dat de proef nog aanwijzingen opleverde, die haar onzuiver
maakten.

Waar het zoodoende bleek, dat nog aanwijzingen aanwezig
waren, was het dus raadzaam alle omstandigheden, die dat
zouden kunnen veroorzaken, te elimineeren, en daarom ook de
aanwijzing, die het verschil in tijd, dat het balletje in het
gezichtsveld blijft, kan geven, te doen wegvallen.

Toch blijft het ook een niet te ontkennen feit. al gaf
HERING dat niet toe. dat een verticale lijn. zoo men een
naderbij liggend punt fixeert, in naar boven convergeerende
en zoo men een verder afgelegen punt fixeert, in naar boven
divergeerende dubbelbeelden gezien wordt.

Zoolang het dus niet door proeven is uitgemaakt, dat
deze omstandigheid geen invloed op het beoordeelen van den
afstand met één oog uitoefent, blijft deze bedenking haar
kracht behouden.

Niettegenstaande deze onvolkomenheden van het toestel,
had de methode overigens door haren eenvoud voor de prak-

1) Onderzoekingen van DESSE in het Ned. Gasth. voor Ooglijders te
Utrecht.

-ocr page 53-

tijk zooveel voordeelen, dat DONDERS het zeer de moeite
waard vond, ze zoo te wijzigen, dat de gemaakte bedenkingen
vervielen, en ze te maken tot een zoodanige, die, vooral
voor klinische doeleinden, geschikt is tot onderzoek naar
betrekkelijke zekerheid van het stereoscopische zien.

Het kwam er dus op aan, te zorgen, dat:

1ste: de tijd, gedurende welke de balletjes in het gezichts-
veld zijn, kort genoeg zij, om oogbewegingen uit te sluiten.

2de: de balletjes van een zoodanige hoogte vallen, dat
ze de gezichtsvelden van verschillende hoogte op de ver-
schillende afstanden van het oog, in denzelfden tijd doorloopen-

3de: de\'hoek, waaronder de balletjes gezien worden, voor
allen een gelijke zij.

Zoo is toen ontstaan: Het verbeterd valtoestel van Hering
zie fig. 4 op pag. 42.

Het toestel, dat uitvoerig is beschreven door VAN der
Me
ULEN, bestaat uit een korten koker (K), waardoor de
waarnemer naar het fixatiepunt ziet. Deze koker heeft de
lengte van ruim 10 cM. en heeft op doorsnede den vorm
van een langwerpige ellips, welks langste as 10.2 cM. en
welks kortste as 4 cM. lang is.

Aan de voorzijde (v) is hij zoo uitgesneden dat de supra-
en infra-orbitaalstreek en de neusrug van den waarnemer er
goed in passen, zoodat deze, tegen den koker leunende, en
er door ziende, in het geheel niets anders kan zien, dan
juist de voorwerpen, die zich voor de tegenovergestelde
opening van den koker bevinden.

Zoodoende is het knooppunt van het oog op ongeveer
10 cM. afstand van de spleet geplaatst. In een sleuf in den
benedenwand van den koker, kan voor beide oogen een
brilleglashouder worden vastgeschroefd, die rechthoekig op
de lengte as van den koker gesteld, het glas op ongeveer
7 mM. afstand van de Cornea plaatst en voor meerdere of
mindere convergentie naar believen kan worden gedraaid.

Aan de achterzijde van den koker (a) is een uit twee

-ocr page 54-

parallelle platen (p en p\') bestaande bewegelijke spleet\'s)
aangebracht, die tot 3 cM. kan worden verwijd.

Het verbeterd valtoestel van Hering.

F/G.^.

Achter deze spleet is in den koker aan weerszijden een
diaphragma aangebracht, dat hier de horizontale lengte der
spleet tot 82 mM. verkleint, waardoor een verkleining van
het gezichtsveld in de breedte veroorzaakt wordt, die noodig
is, om de bewegingen van den persoon die de balletjes laat

-ocr page 55-

vallen, volkomen aan het gezicht van den waarnemer te
onttrekken.

Deze koker is geplaatst op een houten taieltje (T), dat
aan de voorzijde, waar de koker is uitgesneden, ook een
insnijding heeft, die ongeveer met den vorm van het gelaat
overeenstemt, zoodat het tafeltje geen verhindering oplevert,
om het voorhoofd volkomen tegen den koker aan te sluiten.

Aan de linkerzijde van het tafeltje wordt een rechte
lat (L) tot een bepaald punt ingeschoven. Deze lat draagt
op 40 cM. en op 80 cM. van het oog een loodrecht staande
stevige koperen roede (r en r\'), waaraan een volgens een
bepaalde kromming uitgesneden koperen band bevestigd is.
Deze kromme (c) is zoo aangebracht, dat ze op:

op 0,4 M. van het oog 0,3 M.

„ 0,45 M....... 0.379 M.

„ 0.5 M....... 0,468 M.

„ 0,55 M....... 0,567 M.

„ 0,6 M....... 0,675 M.

„ 0,65 M. „ „ „ 0,792 M.

„ 0.7 M. ...... 0,918 M.

„ 0,75 M....... 1,054 M.

0.8 M. ., „ „ 1,2 M.
en boven het midden van de spleet (het midden van de
verticale afmeting van het gezichtsveld) zich bevindt.

Op elk der opgenoemde afstanden van het oog is op de
kromme een zwarte streep geteekend, om de juiste plaats
aan te geven, vanwaar de balletjes van bepaalde grootte
moeten vallen.

Aan de rechterzijde van de lat is de inrichting die het
fixatiepunt draagt, verschuifbaar, zoodat ze langs de geheele
lengte der lat op ieder willekeurig punt kan geplaatst worden.

Dit schuiftoestel (m) is een vierhoekig kokertje, dat door
een veer om de lat sluit en op zijn bovenvlakte zooveel is
uitgesneden, dat bij verschuiving de koperen roeden door
deze uitsnijding kunnen heen glijden. Aan dit schuiftoestel is
een, uit één verticalen en twee horizontale armen bestaand

-ocr page 56-

koperen staafje (d) bevestigd. De verticale arm is zoo lang.
dat de beide loodrecht daarop bevestigde horizontale armen
buiten het gezichtsveld vallen.

De beide horizontale armen hebben een zoodanige lengte,
dat een draad, tusschen de beide omgebogen uiteinden uit-
gespannen juist voor het midden van de horizontale afmeting
der spleet zich bevindt. Aan een tusschen de beide uiteinden
uitgespannen fijn baar (hh\') is verder een kraal (k\'j van wit
glas vastgeknoopt. Het haar wordt zoo vastgemaakt, dat de
kraal, die tot fixatiepunt dient zich juist voor de spleet bevindt.

Het tafeltje tenslotte, is in het midden van zijn ondervlak te
verbonden aan een vierkanten staaf (S), die in een koker
(K) op en neer geschoven en door een schroef (n) op elke
willekeurige hoogte vastgesteld kan worden.

De vierkante koker eindigt in een uit drie pooten bestaande
voet.

Om aan de derde voorwaarde te voldoen, dat de balletjes
altijd onder denzelfden hoek worden gezien, zijn bij het
toestel aanwezig negen balletjes, die een middellijn hebben
van 12, 1372, 15, I6V2. 18, 21, IVj^ en 24 mM. en

respectievelijk op 40, 45, 50, 55, 60, 65, 70, 75 en 80 cM.
afstand van het oog van de door de kromme aangegeven
hoogte moeten vallen.

Links van het toestel buiten het gezichtsveld staat de
persoon, die de balletjes laat vallen. Met zijn handgewricht
op de kromme steunende, laat hij de balletjes nu zoodanig
vallen, dat ze slechts een weinig links en rechts van het
fixatiepunt voorbij gaan.

Men behoeft niet te vermijden, dat het balletje en het
fixatiepunt van het oog in één lijn gelegen zijn, daar, zooals
opzettelijk genomen waarnemingen met één oog, VAN DER
MEULEN \') geleerd hebben, uit het bedekken of bedekt worden
van het fixatiepunt door het balletje niet de minste aan-

\') VAN DER MEULEN. Stereoscopic bij onvolkomen gezichtssciierpte.
(Diss. Utrecht en Arch. f. Ophth. XIX 1873).

-ocr page 57-

wijzing voortvloeit voor het beoordeelen van den afstand.

Onder de valruimte plaatst men een tafeltje, waarop een
doos, met een dikke laag watten gevuld, waarin de balletjes
vallen.

Op deze wijze kan de waarnemer door het gehoor nooit
eenigen indruk ontvangen van den afstand en de grootte
van het gevallen balletje.

Dat in het beschreven toestel de tijd, dien het balletje in
het gezichtsveld blijft, kort genoeg is, om oogbewegingen
uit te sluiten, kan uit het volgende blijken:

Het knooppunt van het oog bevindt zich omstreeks 10 cM.
van de opening van de spleet verwijderd. Stellen we de
spleet ter wijdte van 2 cM., dan zal de hoogte van het
gezichtsveld op 40 cM., van het oog 8 cM., op 50 cM.
van het oog 10 cM. bedragen, enz.

Wij laten nu op 40 cM. van het oog het balletje van
0.3 M. boven het midden van het gezichtsveld vallen. Dit
zal dus op het midden van het gezichtsveld een snelheid
hebben van

V= V2gs-0,3 M.
V = 2,426 M

Om 8 cM. van het gezichtsveld te doorloopen, zal het
balletje derhalve 0,034976 seconden noodig hebben. Deze
berekening bevat deze kleine onnauwkeurigheid, dat ze aan-
neemt, dat de snelheid op het midden van het gezichtsveld
de gemiddelde is, doch dit is een kleine fout zonder practische
waarde.

Nog een tweede toestel, om het binoculaire zien na te
kunnen gaan, is door
hering beschreven.

Hij spreekt van het Staebchen Versuch, maar hij heeft dit
toestel nooit beschreven, daar hij het slechts gebruikte als
collegeproef.

-ocr page 58-

Pfalz heeft later een brief van Hering gepubliceerd,
waarin deze als volgt zijn instrument beschreef:

„Ich benütze dazu drei verschieden dicke Stahldrähte (z. B.
Stricknadeln, besser sind lange, dickere und ganz genau vertikale
Stäbchen) auf schweren, schmalen Füssen, welche durch eine
kurze, beide Augen aufnehmende, das obere\'und untere Ende
der Stäbe verdeckende Pappröhre vor einem zureichend
grossen, gleichfarbigen Hintergrunde betrachtet werden.

Einer der Stäbe wird in der Medianebene des Beobachters
fest aufgestellt; dann wird von dem Untersuchenden ein zweiter
Stab ins Gesichtsfeld des Untersuchten gebracht und etwas
seitwärts vom ersten parallel zur Medianebene so weit ver-
schoben, bis der Untersuchte meint, dass er in der selben
Entfernung wie der Erste stehe, dass sich also beide in einer
zur Frontalebene parallelen Ebene befinden. SchHesslich wird
mit dem dritten Stabe auf der anderen Seite des ersten
Drahtes ebenso verfahren. Bei Verschluss eines Auges ist
man bei diesem Versuche den gröbsten Täuschungen ausge-
setzt und würde nur ganz zufällig einmal das richtige treffen
können, sofern man den Kopf nicht bewegt.

Da die Stäbe verschieden dick sind, so gibt die verschiedene
Breite ihrer Netzhautbilder auch kein Motiv zu einer richtigen
Lokalisation."

Aan de hand van deze beschrijving heeft PFALZ in 1907
een toestel geconstrueerd, dat hij noemt:
De verbeterde
stereoscoptometer.

Het toestel is als volgt gemaakt: (zie fig. 5 pag. 47)

Links en rechts van een met centimeterindeeling voorziene
maatlat, glijden twee metalen sleden A en B. die verticale
staafjes dragen. Deze steken, om ze te kunnen verwisselen
in metalen buizen H en H\', waarvan de rechthoekig om-
gebogen hoek verstelbaar op de sleden geschroefd is. De
zijdelingsche afstand der staafjes kan zoo gevarieerd worden.

\'J PFALZ. Ein verbesserter Stereoscoptometer zur Prüfung des Tiefen-
schätzungsvermögen. (Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. 1907 Bd. 45; S. 85).

-ocr page 59-

van 1 tot 12 cM. De sleden zijn door een, over twee
katrollen P en R loopende draad verbonden, zoodat bij

F/G. ó.

beweging der eene katrol, de sleden zich gelijkmatig tegen-
gesteld bewegen, zoodat ze naar elkaar toe kunnen komen
en zich van elkaar kunnen verwijderen. De beweging van

-ocr page 60-

de voorste katrol P, die het dichtst bij den onderzochten
persoon is, geschiedt door de schroef S, waarvan de schroef-
windingen overgrijpen op een aan de katrol P bevestigd
tandwiel.

Aan elk der sleden is een wijzer bevestigd, die over de
schaalverdeeling loopt. Tot zoover is dus aan het principe
van
HeriNG vastgehouden. Alleen is het hier nu ook mogelijk,
dat de onderzochte persoon zelf de sleden kan bewegen,
hetgeen een belangrijke verbetering genoemd mag worden.

Een tweede verbetering bestaat hierin, dat ook het mid-
delste staafje op een slede is gemonteerd, en door de schroef
F naar willekeur voor- en achterwaarts bewogen kan worden.
De schaalverdeehng, de sleden en de buizen, waarin de staafjes
bevestigd kunnen worden, zijn door een scherm O aan het
gezicht van den waarnemer onttrokken.

Nu kan men bij het onderzoek met dit toestel twee
methoden volgen:

Voor de eerste methode gebruikt men slechts de twee
buizen H en H\', die aangebracht zijn op de twee zijde-
lingsche sleden.

Daarin zet men twee staafjes, die van boven rechthoekig
zijn omgebogen, en aan het horizontale einde een ivoren
kogeltje dragen.

Deze twee horizontale armen zijn naar elkaar toe gericht
en staan juist tegenover elkaar, als de wijzers op de schaal-
verdeeling op O staan. De afstand der kogeltjes is 1,5 c.M.,
en het is nu de taak van den proefpersoon, de kogeltjes juist
tegenover elkaar te krijgen.

PfaLZ spreekt hier van het „Winkelstaebchenversuch" ter
onderscheiding van het
„Staebchenversuch".

Bij dit laatste gebruikt men drie verticale staafjes, die aan
de punt kleine, verschillend gekleurde ivoren balletjes dragen.

De beide zijdeUngsche staafjes worden op het nulpunt ge-
plaatst, en het middelste staafje naar het eene einde verschoven.

De proefpersoon moet nu door bewegen van het middelste
staafje, de drie staafjes in één frontaal vlak brengen.

-ocr page 61-

Ook Perlia\') heeft een toestel geconstrueerd om het bi-
noculaire zien te kunnen beoordeelen. Hij meent, dat het
toestel van
pfalz te gecompliceerd is, de fixeerstaafjes niet
snel genoeg en niet ver genoeg bewogen kunnen worden,
en tenslotte het apparaat te duur is.

Daarom vervaardigde perlia een toestel, waarvan het
fixeerobject sneller en verder over grootere afstanden heen en
weer te schuiven was, en ons eveneens in staat stelt tevens
door middel van het tastgevoel, de diepte te schatten.

Het toestel ziet er als volgt uit:

F/G. 6,

Op twee parallelle rails van 60 cM. lengte is een gemak-
kelijk te verschuiven slede aangebracht. Op deze slede is een
verticaal staafje bevestigd, dat 10 cM. lang is, en in een
klein knopje eindigt. Om het staafje als middelpunt, is lood-
recht erop een schijf gemaakt van 10 cM. doorsnede. De
rails zijn in centimeters verdeeld, en ook de schijf vertoont
concentrische cirkels, die op 1 cM. afstand van elkaar liggen.

\') PERLIA. Ein vereinfachtes Stereoskoptometer. (Klin. Monatsbl. f.
Augenheilk. 1911 Bd. 2; S. 492.)

-ocr page 62-

Aan het eéne einde der rails bevindt zich een scherm,
terwijl een handvat dient om het geheele apparaat vast te
houden.

De proefpersoon neemt nu het toestel in één hand en
houdt het zóó voor de oogen, dat hij over den bovensten
rand van het scherm kijkende, alleen het op het staafje aan-
gebrachte knopje kan zien.

Hij krijgt nu den opdracht met de andere hand een gelijk
gevormd geknopt staafje van boven af op het geknopte ge-
fixeerde staafje te plaatsen. Op de schijf kan men onmiddellijk
aflezen hoever de proefpersoon langs het flxeerstaafje heen
steekt.

Door het fixeerstaafje op verschillende afstanden te plaatsen,
kunnen we de proef aanpassen aan het handwerk, dat de
proefpersoon gewoon is uit te oefenen.

Uit de voorgaande beschrijving blijkt, dat er zeer ver-
schillende toestellen en methoden bestaan om het binoculaire
diepte-zien na te gaan.

Enkele van deze toestellen heb ik voor mijn onderzoek
gebruikt en met de aangebrachte modificaties in het. volgende
hoofdstuk beschreven.

-ocr page 63-

TOESTELLEN.

Zooals reeds vermeld is in de inleiding van dit proef-
schrift, heb ik mij ten doel gesteld, van verschillende personen,
waarvan mij de gezichtsscherpte op de beide oogen bekend
was, de samenwerking der oogen na te gaan.

Als proefpersonen heb ik gekozen patienten, die op het
eene oog een normale of nagenoeg normale gezichtsscherpte
hebben, terwijl het andere oog ten gevolge van afwijkingen,
ontstaan door verschillende oogaandoeningen, een verminderde
gezichtsscherpte heeft.

Zooveel mogelijk is er zorg voor gedragen personen te
kiezen, die, op het slechte oog een gezichtsscherpte bezitten
van \'/ga Y,o, omdat door Axenfeld en zijne talrijke aanhan-
gers, deze gezichtsscherpte als grenswaarde gekozen is,
waarbij het binoculaire zien nog juist aanwezig is, mits het
goede oog een normale gezichtsscherpte heeft.

Deze bedoelde groep van personen heb ik verdeeld in
twee categorieën. Bij de eerste categorie is de vermindering
van de gezichtsscherpte op het eene oog te wijten aan ver-
anderingen in de heldere media, als Maculae corneae,
Obscurationes lentis, Flocculi corporis vitrei, e.a.

Bij de tweede categorie daarentegen is deze vermindering
van de gezichtsscherpte toe te schrijven aan veranderingen
in de percipieerende zenuwvezellaag van het oog, dus door
afwijkingen in de Retina.

Om de samenwerking van de beide oogen met eenige
kans op zekerheid na te kunnen gaan, heb ik een keus
gedaan uit de verschillende in het vorige hoofdstuk beschreven
toestellen.

Bij deze keus, heb ik vooral den eisch gesteld, een toestel
te gebruiken, dat zich gemakkelijk leent tot klinisch onder\'

-ocr page 64-

zoek. Immers met zeer nauwkeurige, maar uiterst ingewikkelde
toestellen, zullen de waarden, die men daarbij vindt, bij een
klinische toepassing, waar men uit den aard der zaak te
doen heeft met proefpersonen van zeer uiteenloopende psyche
en intelligentie, zeer weinig betrouwbaar worden.

Maar. om ook met eenvoudige hulpmiddelen uitkomsten
te verzamelen, die niet geheel waardeloos zijn. moet men
de proefpersonen eenige malen achter elkaar aan de proef
onderwerpen, en tevens is het aanbevelenswaardig niet met
één soort van onderzoek te volstaan.

Daarom zijn een drietal zeer verschillende methoden ge-
bruikt om het binoculaire diepte-zien bij bedoelde proef-
personen te controleeren.

1ste methode:

Allereerst wordt met de roode en groene letters van SNELLEN
uitgemaakt, in hoeverre er sprake is van samenwerking
tusschen de beide oogen.

Het is onnoodig deze methode van onderzoek aan normale
personen te toetsen, aangezien gebleken is, dat deze steeds
vlot alle letters lezen, bij het dragen van den bril met een
rood en een groen glas.

Natuurlijk wordt er zorg voor gedragen, dat de proef-
persoon op een zoodanigen afstand van de roode en groene
letters wordt geplaatst, dat hij ook met zijn slechtste oog,
zonder gekleurden bril, in staat is alle letters te lezen.

2de methode:

Als tweede methode van onderzoek is gekozen het „Stäbchen-
Versuch". zooals dat destijds door
Hering is aangegeven.

Aan de hand van verschillende beschrijvingen van dit
toestel, met zijn modificaties, is een toestel gebouwd, dat
zeer geschikt is voor khnisch gebruik.

De proefopstelling komt in hoofdzaak op het volgende
neer; *

Op een lange smalle tafel, met tamelijk hooge pooten, is

-ocr page 65-

over de geheele lengte een dubbele rail bevestigd, waarover
een wagentje kan loopen.

De tafel en dus ook de rails hebben een lengte van ruim
één Meter, en er is zorg voor gedragen, dat de rails zuiver
horizontaal liggen, en geen enkele bocht of oneffenheid
vertoonen.

De tafel heeft een breedte van 40 cM. en het vlak van
de tafel bevindt zich op 94 cM. van den grond.

Om van een vaste en stévige opstelling van de tafel ver-
zekerd te zijn, staan de pooten ieder in een houten blok,
dat door middel van een ijzeren pin in den vloer bevestigd
is. Daardoor heeft de tafel eveneens de gewenschte hoogte
verkregen.

Het wagentje, dat over de genoemde rails loopt, bestaat
uit vier wielen, op welks assen een zeer zwaar stuk lood
is bevestigd. Midden op dezen grooten klomp lood is zuiver
verticaal een lange breinaald van bepaalde dikte opgesteld.

Het groote gewicht van het wagentje dient, om te voor-
komen, dat bij het rijden schommelingen zullen gaan op-
treden, die zich dan zouden mededeelen aan de breinaald.

In het midden van de tafel zijn aan weerskanten van de
rails, twee andere verticale breinaalden geplaatst. De afstand
van deze twee uiterste naalden bedraagt 18 cM. Deze twee,
ook precies verticaal gestelde naalden, verschillen onderling,
en met de naald op het wagentje van dikte.

Om bij bewegen van het wagentje ook het eventueele
trillen van dé breinaald zoo gering mogelijk te maken, is de
dikste naald in het midden, dus op het wagentje geplaatst.

Vóór en achter aan het wagentje is een touw bevestigd.

Het voorste touw is ruim 6 M. lang; het achterste is veel
korter en loopt naar het einde van de tafel, waar het over
een katrol naar beneden hangt. Aan het einde draagt dit
touw een gewicht, dat er voor zorgt, dat het wagentje,
indien dit naar voren is getrokken, bij loslaten weer terugloopt.

Ten slotte is aan de eene zijde van het wagentje een
rechthoekig naar beneden gebogen wijzer bevestigd, die bij

-ocr page 66- -ocr page 67-

bewegen van het wagentje langs een schaalverdeeling in mM.
loopt, die zich naast de rails bevindt.

Op deze manier kan precies de stand van het wagentje,
dus van de middelste naald afgelezen worden. Bevinden de
drie naalden zich in één vlak, dan staat het wijzertje juist
op het nulpunt.

Op 6 M. afstand van de drie staafjes is een stoel geplaatst
voor den waarnemer. Deze heeft een klein tafeltje voor zich
staan, waaraan een kinstuk met voorhoofdssteun volgens
ZeiSS is bevestigd. Hiermede wordt het hoofd van den
waarnemer gefixeerd.

Daar het de bedoeling is, dat de proefpersoon slechts een
zeer klein deel van dc naalden ziet, en het noodzakelijk is,
dat de rails, het wagentje en de uiteinden van de staafjes
aan zijn gezicht onttrokken zijn, is vóór de tafel, waarover
het wagentje loopt, een groot scherm geplaatst.

Dit scherm heeft een hoogte van 150 cM. en staat op
een paar voetstukken van hoogstens 5 cM. van den grond.

De breedte van het scherm is 75 cM. Het scherm moet
bijna tot den grond reiken, omdat ook het gewicht, achter
aan de tafel, waardoor het wagentje telkens terugloopt, niet
door den waarnemer gezien mag worden.

In het scherm bevindt zich op 110 cM. van den grond
een horizontale spleet van
4 cM. hoogte en 30 cM. breedte.
Hier doorheen kan nu de waarnemer, indien hij zijn hoofd
fixeert in den beugel met het kinstuk, de drie staafjes duide-
lijk zien, maar hij ziet daarvan slechts een klein gedeelte.

Het geheele toestel is in een donkere kamer opgesteld.

De verlichting der staafjes geschiedt door een groot raam
van melkglas, dat achter de tafel staat en van achteren
gelijkmatig . door niet te sterke lichtbronnen verlicht wordt.

Hiervoor is een apparaat gekozen, zooals voor het bezich-
tigen van Röntgen foto\'s gebruikt wordt.

De waarnemer krijgt het touw van ruim 6 M. lengte
in zijn hand en moet nu, door aan het touw te trekken het
middelste staafje zoo verplaatsen, dat de drie staafjes inéén

-ocr page 68-

vlak. dus in een voor hem frontaal vlak komen te staan.

Dit kan alleen bereikt worden, indien het binoculaire diepte-
zien nog aanwezig is, en wel om de volgende redenen :

De paralactische schijnbeweging der voorwerpen bij be-
wegen van het hoofd, een zeer bruikbare aanwijzing bij het
diepte-zien, vervalt hier, daar het hoofd van den waarnemer
gefixeerd is.

Aan het accomodatie en convergentie gevoel, hechten
Bourbon\') en HillEBRAND^) zeer weinig waarde. Bij het
zien op grooten afstand is dit begrijpelijk, maar niet bij
korten afstand.

Door den proefpersoon op 6 M. afstand van de staafjes
te plaatsen, heeft men ook deze kleine aanwijzing, die even-
tueel zou kunnen bestaan, uit den weg geruimd.

Hetzelfde geldt voor het accomodatie-con vergentie veran-
deringsgevoel, waaraan
pfalz 3) nog eenige waarde toekent.

De schijnbare grootte der voorwerpen is vooral daar van
belang, bij bepahng van den afstand, wanneer gelijk groote
voorwerpen worden vergeleken. Hier vervalt ook deze aan-
wijzing, daar de drie staafjes van verschillende dikte gekozen zijn.

Tenslotte worden de staafjes slechts van één zijde en wel
juist van de tegenover den waarnemer gelegen zijde verhcht,
om schaduwvorming te voorkomen, aangezien ook dit be-
langrijke gegevens zou kunnen verschaffen omtrent den stand
der staafjes.

Het spreekt vanzelf, dat ook het gewicht, dat het wagentje
telkens terugtrekt, niet gezien mag worden, omdat men met
eenige oefening uit de hoogte van het gewicht veel kan af-
leiden omtrent den stand van het middelste staafje.

Met het aldus vervaardigde toestel is het nu mogelijk de
gemaakte miswijzingen in getallen uit te drukken.

1) BOURBON La perception visuelle de l\'espace. Paris (Schleicher)
1902; p. 235.

2) HILLEBRAND. Zeitschr. für Psychologie 7. 1793; S. 97.

3) PFALZ. Ophthalm. Klinik 2; 1898, S. 412, en Klin. Monatsbl. fût
Augenheilk. 45; 1907 II S. 85, en 50 1912 S. 102.

-ocr page 69-

Na eenige proefnemingen met personen, die op beide
oogen een normale gezichtsscherpte bezitten, bleek ten spoedigste
dat steeds kleine fouten gemaakt worden, door den een wat
grooter, door den ander wat kleiner.

Het is dus allereerst noodzakelijk de gemiddelde waarde
van de miswijzingen, waaraan personen met twee normale
oogen zich schuldig maken, vast te stellen.

Om dit gemiddelde zoo betrouwbaar mogelijk te maken,
heb ik een vijftigtal personen met twee normale oogen aan
de proef onderworpen. Van iederen persoon zijn de eerste
vijf waarnemingen genoteerd, en de aldus verkregen uit-
komsten zijn in de volgende tabel opgeteekend.

TABEL

Proefpersoon

Miswijzingen

in mM.

Gemiddelde
miswijzingen
in mM.

i

ii

iii

iv

v

1

13

2

0

9

11

7

2

20

- 5

0

12

~ 4

8,2

3

-f

22

48

28

-35

6

27,8

4

22

16

6

30

— 10

16,8

5

1

- 3

0

0

1

1

6

30

— 1

-30

-10

-29

20

7

5

-15

5

— 2

0

5,4

8

0

— 13

10

— 1

— 3

5.4

9

4

28

11

8

-30

16.2

10

-t-

1

3

— 9

— 1

— 3

3.4

11

-f-

9

14

0

4

0

5.4

12

35

-16

— 10

-29

15

21

13

1

8

\'4

3

0

3.2

14

9

— 3

- 8

-10

— 3

6,6

15

1

0

0

- 4

7

2.4

16

7

0

11

— 3

5

5,2

17

0

20

10

33

19

16,4

18

15

— 3

0

— 4

-12

6,8

19

12

10

— 2

18

15

11.4

20

3

— 1

0

16

10

6

21

1

16

18

— 12

21

13.6

-ocr page 70-

Proefpersoon

Miswijzingen

1

in mM.

Gemiddelde
miswijzingen
in mM.

i

11

iii

iv

v

22

30

— 8

6

20

14

15,6

23

5

- 9

0

-12

— 16

8.4

24

10

15

12

8

-10

11

25

4

13

- 5

10

1

6.6

26

— 1

28

— 10

— 2

29

14

27

- 9

— 3

— 11

1

0

4.8

28

35

-14

9

8

- 3

13,8

29

1

16

0

- 1

30

9,6

30

- 9

8

10

— 4

— 3

6,8

31

— 1

— 3

4

19

10

7,4

32

7

0

- 8

7

11

6,6

33

0

0

— 4

— 6

0

2

34

15

20

— 11

— 4

- 3

10,6

35

12

— 3

10

— 3

7

7

36

-13

-10

8

1-15

5

10.2

37

3

5

8

11

13

8

38

u

12

8

— 10

-20

10

39

-16

— 15

-22

5

0

11,6

40

10

—22

-28

10

19

17,8

41

13

15

-23

-15

11

15,4

42

— 10

~ 7

0

-19

0

7,2

43

1

-14

-10

3

3

6,2

44

9

— 16

4

— 10

7

9,2

45

—25

— 18

8

4

5

12

46

-11

3

0

3

- 9

5,2

47

- 9

12

11

—21

-12

13

48

— 1

0

10

- 4

15

6

49

7

12

8

18

1 10

11

50

0

— 3

,2

— 16

11

6,4

In deze tabel is een teeken gezet voor het aantal
mM. miswijzing, wanneer het middelste staafje staat vóór
de twee andere staafjes Staat er een - teeken, dan staat
het middelste staafje achter de twee andere.

Nooit wordt aan den proefpersoon medegedeeld, welke

-ocr page 71-

fout hij maakt, aangezien dit voor hem natuurhjk een aan-
wijzing zou zijn, om het middelste staafje iets meer naar
voren of iets meer naar achteren te verplaatsen, al naar
gelang de fouten, welke hij gemaakt heeft.

Na elke waarneming moet de proefpersoon het touw geheel
laten vieren, waardoor het wagentje weer geheel naar achteren
loopt.

Uit de vijf waarnemingen van eiken persoon is eerst de
gemiddelde miswijzing berekend. Vervolgens zijn de gevonden
waarden der gemiddelcfe miswijzingen in een opkhmmende
rij gerangschikt, waarbij blijkt dat deze uitkomsten wisselen
tusschen 1 mM. en 27.8 mM. De fouten zijn dus niet buiten-
gewoon groot.

Om het geheel nog overzichtelijker te maken, zijn deze
gemiddelde waarden graphisch voorgesteld, (zie pag. 60)

Op de ordinaat zijn het aantal mM. der gemiddelde mis-
wijzing afgezet en op de abscis de 50 waarnemers.

Bij het nauwkeurig beschouwen van deze curve valt
onmiddellijk op, dat de curve eerst tamelijk steil naar boven
verloopt, in het midden een meer horizontaal verloop heeft,
om aan het einde weer te stijgen.

Het middelste nagenoeg horizontale gedeelte, strekt zich
uit van 5 mM. tot 17 mM. en omvat 39 waarnemers.

Aan de hand van deze talrijke waarnemingen heb ik
gemeend te mogen aannemen, dat het binoculaire diepte-zien
gebrekkig of afwezig mag worden geacht, als er een grootere
fout gemaakt wordt dan 30 mM.

Al deze personen hebben slechts vijf waarnemingen achter
elkaar gedaan, omdat in het begin al spoedig bleek, dat er
na vijf waarnemingen weldra grovere fouten worden gemaakt.

Voor een deel heb ik dit toegeschreven aan de opgetreden
vermoeienis, voor een ander deel aan het optreden van
nabeelden.

Dit laatste bezwaar kan men belangrijk verminderen, door
de lichtbron achter het melkglas zwakker te maken, hetgeen
bereikt wordt door het tusschenschakelen van een weerstand.

-ocr page 72-

I.
2
2

7

] j

2.

1

7

T

22
21
26
19

15
17

16
15
W

-

r

/

/

f

/

/

t3
K
11
ro
9
6
7
6

/

!
(f.

/

3

2

1

/

9

1

7 Z 3 \'t 5

6 7 g g 10 V 12 13 » 15 16 IT IS 19 20 21 22 23 2S 26 27 28 29 30 31 32 33 39 3S 36 37 38 39 V) « W t^ <,0 If6 If-T fS ^ SÛ

O
\\0

-ocr page 73-

Alvorens het toestel voor het beschreven doel geschikt
kan worden geacht, moet ook nog nagegaan worden, of de
waarnemers aan het toestel wennen, m.a.w. of 5 waar-
nemingen achter elkaar genomen, in staat zijn de personen
te oefenen.

Daartoe heb ik een vijftal personen gedurende 10 dagen,
eiken dag 5 waarnemingen laten uitvoeren. Vier van deze
personen hebben een normale gezichtsscherpte op beide
oogen, terwijl de vijfde na een correctie met positieve glazen
van 4,5 D beiderzijds een gezichtsscherpte heeft van 6/12,
Ieder deed dus vijftig waarnemingen met het toestel.

In de volgende tabellen zijn de gevonden uitkomsten ge-
noteerd :

PROEFPERSOON A.

DAGEN 1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Miswijzingen en millimeters

le waarneming .

5

- 16

—9

1

0

—3

—2

3

—9

2

2e waarneming .

-15

1

—12

2

1

—3

2

— 11

0

1

3e waarneming .

5

-5

5

5

—2

10

—2

0

4

10

4e waarneming .

-2\'

0

—5

4

4

7

1

5

6

16

5e waarneming .

0

—6

—2

10

— 1

2

7

0

— 1

0

Gemiddelde

miswijziging

5.4

5.6

6.6

4.4

1.6

5

2.8

3.8

4

5.8

1

\\

\\

/

\\

/

\\

/

\\

\\

/

\\

y

s

X jr MC jr jn: im mr xc x

-ocr page 74-

Op de ordinaat zijn weer afgezet de mM. der gemiddelde
miswijzing, terwijl op de abscis zijn afgezet de dagen ge-
durende welke telkens vijf waarnemingen zijn uitgevoerd.

PROEFPERSOON B.

DAGEN

1

1

2

3

4

5

1

6

7

8

9

10

Miswijzingen

in millimeters

Ie waarneming .
2e waarneming .
3e waarneming .
4e waarneming .
5e waarneming .

0

— 13

4-10
— 1
—3

6
— 15
—3
0

14

1
— 10
— 10
-15
— 1

-21
— 10
5
0
3

— 1
—2

3
—5
—7

2
— 17
-17
-16

—2
-19
2
—12

10
-10
-19
12

15
—15
—2
—2
—4

—6
4
9
—8
0

Gemiddelde

miswijzing .

5.4

7.6

7.4

7.8

3.6

11.4

8

10.4

7.6

5.4

r"

i

\\

/

\\

/

\\

/

\\

\\

/

\\

/

\\

/

\\

\\

1

\\

/

\\

/

\\

/

\\

/

\\

\\

/

-ocr page 75-

PROEFPERSOON C.

DAGEN

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Miswijzingen in millimeters

Ie waarneming .
2e waarneming .
3e waarneming .
\'Ie waarneming .
5e waarneming .

-38
—20
10
—36
—46

— 15
—5

— 14
—20

—5

4
28
11

8
—30

—31
-50
—20
—21
—22

—26
—55
—45
-20
—55

—20
-26
-10
-62
—15

12
—4
2
— 12
—24

4
17
29
^41
20

—5
6
—45
— 16
—42

-10
-31
— 12
—49
-58

Gemiddelde

miswijzing .

30

11.8

16.2

28.8

40.2

26.6

10.8

22.2

22.8

32

/

\\

s>

/

\\

»

/

f

\\

/

\\

/

y

f

\\

/

/

\\

/

f

/

\\

/

/

\\

/

\\

/

/

\\

/

/

\\

/

\\

/

/

\\

/

\\

/

-

SU

VTTf

n.

-ocr page 76-

PROEFPERSOON D.

DAGEN

1

2

3

(

4

5

6

7

8

9

10

Miswijzingen

in millimeters

Ie waarneming .

13

13

0

15

7

5

2

— 1

1

—2

2e waarneming .

2

14

2

6

—2

8

8

3

4

—5

3e waarneming .

0

—9

0

2

1

15

7

—7

1

— 14

4e waarneming .

9

—3

-6

7

5

5

7

5

2

— 12

5e waarneming .

11

6

2

0

— 1

10

6

—1

— 11

3

GemiJdelde

miswijzing .

7

9

2

6

3.2

8.6

6

3.4

3.8

7.2

/

\\

/

/

\\

7

/

\\

/

/

\\i

/

\\

/

\\

\\

/

\\

\\

/

—1

\\

/

\\

/

\\

\\

/

-iz: m: m: jn

MT jjr

PROEFPERSOON E.

DAGEN 1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Miswijzingen in millimeters

Ie waarneming .

—9

—83

-62

-60

60

-40

- 12

-130

—48

48

2e waarneming .

25

-80

60

70

-t-123

20

— 12

-120

52

-92

3e waarneming .

51

- 17

65

18

65

—46

49

-92

—36

-30

4e waarneming .

25

—94

115

-8

60

50

35

—14

—32

90

5e waarneming .

30

32

50

—25

25

31

21

-10

-68

—25

Gemiddelde

miswijzing .

28

61.2

70.4

36.2

66.6

47.4

25.8

73.2

47.2

57

-ocr page 77-

/

\\

/

\\

/

\\

\\

/

\\

\\

/

/

\\

\\

/

\\

/

\\

\\

/

\\

/

\\

7

\\

/

\\

/

\\

/

f

\\

i/

Uit deze verschillende reeksen van waarnemingen en nog
duidelijker uit de daaruit opgestelde graphische voorstellingen
is zonder verdere toelichting te zien, dat bij deze manier van
experimenteeren van oefening geen sprake kan zijn.

Om het drie-staafjes apparaat voor het klinische gebruik
te toetsen is dus gebruik gemaakt van ongeveer vijftig personen.

Al deze personen hebben op beide oogen een gezichts-
scherpte van Bij een uitgevoerde correctie met glazen is
gebleken, dat de meesten één of een gedeelte van een Dioptrie
hypermetroop zijn, maar het is mij niet mogen gelukken
tusschen deze geringe refractie-afwijkingen en de gevonden
uitkomsten eenig verband te leggen.

Tevens is van deze personen opgenomen de mate van
heterophorie, maar ook hierbij is geen enkele aanwijzing
gevonden, waaruit eenig verband blijkt tusschen dezeafwijking
en de waarde der waarnemingen.

-ocr page 78- -ocr page 79-

3de methode\'.

Als derde methode van onderzoek heb ik gebruik gemaakt
van het verbeterde valtoestel van HERING.

In de verzameling van het Nederlandsch Gasthuis voor
Ooglijders is een toestel aanwezig, dat op dezelfde principes
berust, als het in het
vorige hoofdstuk beschreven verbeterde
valtoestel van
hering, alleen is de uitvoering van het toestel
een weinig anders.

Valtoestel (Zie pag. 66).

Ook hier kijkt de proefpersoon door den beschreven ovalen
koker, waarvoor een spleetvormig diaphragma is aangebracht.

De kromme lat, die de plaatsen aangeeft, vanwaar men de
balletjes telkens moet laten vallen, is in dit toestel van hout
vervaardigd, en veel langer, zoodat men nu ook meer balletjes
kan laten vallen, veel verder van het oog verwijderd en veel
dichter bij het oog.

De plaats waar het balletje moet vallen is aangegeven
door een ring, waar het balletje precies doorheen kan vallen,
die aan de kromme lat is bevestigd.

Als fixatiepunt is een witte kraal gekozen, die aan een
dun haar en ongeveer in het midden van de kromme lat is
opgehangen.

Om een rustigen achtergrond te krijgen wordt achter het
toestel een groot geelachtig scherm neergezet.

Ook bij dit toestel blijkt, dat normale personen nooit een
fout maken in hunne aanwijzing.

-ocr page 80-

EXPERIMENTEEL GEDEELTE.

Om niet geheel afhankelijk te zijn, van de grenswaarden
waarbij Axenfeld aannam, dat het binoculaire zien afwezig
mocht worden beschouwd, heb ik bij eenige personen met
twee normale oogen, de gezichtsscherpte van het eene oog
zooveel verminderd, dat het binoculaire zien is opgeheven.

Het binoculaire zien is hierbij gecontroleerd met de drie,
in het vorige hoofdstuk beschreven methoden.

Tevens was ik op deze manier in staat, na te gaan, hoe-
veel waarde ik aan de drie toestellen kon hechten, en welke
der drie methoden de meeste eischen stelde aan het binoculaire
zien.

Stelt n.1. een der toestellen veel zwaarder eischen aan het
binoculaire zien, dan het andere, dan is men in staat ook
aan te toonen, dat het binoculaire zien gebrekkig is.

De vermindering van de gezichtsscherpte van het eene oog
wordt bereikt door middel van rookglazen, van verschillende
sterkte. Rookglazen, laten slechts een deel van het aanwezige
licht door, zoodat de vermindering van de gezichtsscherpte
niet alleen afhankelijk is van de sterkte van het rookglas,
maar ook van de hoeveelheid licht, die aanwezig is.

Om de aanwezige hoeveelheid licht voor de drie methoden
ongeveer gelijk te krijgen, en op verschillende dagen gelijk
te houden, heb ik deze proefnemingen \'s avonds bij kunstlicht
uitgevoerd.

Bij deze verlichting wordt door de verschillende rookglazen
welke gebruikt zijn, respectievelijk gelezen:

a: 6/12, b: 6/12 f c: 6/18 d: 6/24

e: 6/60 f: 3/60

-ocr page 81-

De proef met de rood en groene letters van snellen
heb ik niet uitgevoerd met deze serie van rookglazen, aan-
gezien de gekleurde letters berekend zijn voor een behchting
met daglicht en tevens nemen de rookglazen altijd eenige
kleuren weg, zoodat de proef toch onzuiver zou worden.

De uitkomsten die verkregen zijn met het verbeterde Val-
toestel van Hering, zijn samengebracht in de volgende tabel.

Wordt telkens goed aangegeven, of het balletje vóór of
achter het fixatiepunt valt, dan is dit genoteerd door een
teeken; worden enkele fouten gemaakt, maar is het meeren-
deel der antwoorden juist, door een ? teeken en zijn goede
en foutieve aangiften in getal ongeveer aan elkaar gelijk,
door een — teeken.

Alleen bij steeds juiste antwoorden is het binoculaire diepte-
zien geheel aanwezig.

TABEL

GEZICHTSSCHERPTE:

6/12

6/12f

1

6/18

6/24

6/60

3/60

Proef I........

Proef II........

7

7

_

Proef III.......

_

Proef IV.......

_

Proef V.......

7

_

Proef VI.......

-f-

1

Duidelijk blijkt hier de grens, waarbij het binoculaire diepte-
zien afwezig is, te liggen bij een gezichtsscherpte van ^öo op het
eene oog, indien het andere oog een normale visus heeft.

Wordt de gezichtsscherpte nog meer verminderd, dan blijkt,
dat de proefpersoon absoluut niet meer in staat is, met eenige
kans op zekerheid aan te geven of de balletjes voor of achter
het fixatiepunt vallen.

De juiste zoowel als de foutieve waarnemingen berusten
dan totaal op schatten en raden.

Met het drie-staafjes apparaat, waarmede eveneens deze

-ocr page 82-

proeven genomen zijn, blijken de gevonden uitkomsten
eenigszins te verschillen met het gevondene bij het Valtoestel.
De volgende uitkomsten zijn daarbij genoteerd:

TABEL

GEZICHTSSCHERPTE:

6/12

6/12f

6/18

6/24

6/60

3/60

Proef I . . ......

—5

15

20

20

40

83

Proef II........

—4

2

12

17

-35

178

Proef III .

0

—8

—6

30

25

—214

Proef IV.......

2

12

28

18

—68

—98

Proef V.......

—7

3

15

13

—72

-156

Gemiddelde miswijzing: , .

3.6

8

16.2

19.6

46

145 8

In deze tabel worden telkens aangegeven vijf proef-
nemingen, waarbij met een rookglas het eene oog een ver-
minderde gezichtsscherpte heeft, terwijl het andere oog
normaal ziet.

Duidelijk blijkt, dat bij een gezichtsscherpte van 6/24 op
het eene oog, het binoculaire diepte-zien reeds zeer veel te
wenschen overlaat, terwijl] bij een gezichtsscherpte van 6/60
op dat oog van binoculaire diepte-zien -geen sprake meer is.

Bij de laatste proefreeks merkte de proefpersoon ook
zelf duidelijk op, dat het hem ten eenen male onmogelijk
was ook maar met eenige mate van zekerheid aan te geven,
of zijn gevonden waarden juist waren.

Tevens blijkt uit de tabel, dat dit toestel ook eenigszins
quantitatief de waarde van het binoculaire diepte-zien aangeeft.

Reeds bij een gezichtsscherpte van 6/18 op het eene oog
worden belangrijke fouten gemaakt, terwijl met de verminde-
ring van den visus de grootte van de gemiddelde miswijzing
toeneemt.

Na deze orienteerende proefnemingen, zijn dezelfde waar-
nemingen uitgevoerd met een aantal patienten, waarvan het
eene oog normaal of nagenoeg normaal is, terwijl het andere
oog ten gevolge van een doorgestane of aanwezige ziekelijke

-ocr page 83-

aandoening, veel van het gezichtsvermogen heeft verloren.

Uit een betrekkelijk groot aantal gevallen zijn met zorg
patienten gekozen met een behoorlijk intellect en waarnemings-
vermogen, zoodat negatieve uitkomsten niet kunnen worden
toegeschreven aan psychogene factoren.

I. J. A. V. H. oud 59 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6f, geen correctie.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24r, geen correctie.

Voor ongeveer een half jaar geleden is patient slecht gaan
zien uit het rechter oog. en de oogarts die hem onderzocht
constateerde een versche haemorrhagie juist gelocaliseerd in
de Macula lutea. Ook nu vertoont het oogspiegelbeeld van
het rechter oog een duidelijke Haemorrhagia inveterata
Maculae luteae.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Na een lange reeks van proefnemingen blijkt dat de fou-
tieve waarnemingen de goede waarnemingen overtreffen,
waaruit geconcludeerd mag worden, dat de afstand der
vallende balletjes totaal wordt miskend.

Driestaafjes Apparaat:

Bij vijf proefnemingen zijn de volgende uitkomsten verkregen:

1/ 310 mM. achter.

2/ 300 mM. achter.

3/ 150 mM. achter.

4/ 260 mM. achter.

5/ 110 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 226 mM.

Conclusie: Het diepte-zien is niet aanwezig.

Uit de proef van Snellen blijkt, dat het binoculaire-
zien wel aanwezig is.

-ocr page 84-

2. P. Z. oud 29 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6 f, Hm. 0.5, 6/6 f.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24, geen correctie.

Voor ongeveer drie maanden is patiënt wegens een ont-
steking van het rechter oog, in behandeling gekomen bij
een oogarts.

Nadat hij sinds een week uit die behandeling is ontslagen,
komt patiënt in de polikliniek van het Nederlandsch Gast-
huis voor Ooglijders, omdat zich op de Cornea van het
rechter oog een stukje ijzer bevindt, dat er bij het hakken
in is gevlogen. Het betreffende oog had een slechte gezichts-
scherpte, veroorzaakt door Macula corneae centralis. Na de
genezing bleef de gezichtsscherpte beperkt tot 6/24.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril, worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden geen vergissingen gemaakt. Steeds wordt onmid-
dellijk aangegeven waar het balletje valt.

Driestaafjes apparaat:

De volgende waarnemingen worden genoteerd:

1/ 17 mM. achter.

2/ 0.

3/ 15 mM. voor.

4/ 2 mM. achter.

5/ 12 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 9.2 mM.

Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

3. Mej. St. W. oud 16 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm. 0.75. 6/6.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36r.

Patiente kwam voor het eerst in behandeling in de
polikliniek ^ van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders
op 7 jarigen leeftijd.

-ocr page 85-

. De ouders hadden toen opgemerkt, dat het rechter oog af
en toe scheel zag en afweek.

Bij het opthalmoscopisch onderzoek bleek, dat patiente
met het rechter oog zeer slecht zag: VOD: 5/50(h), en het
spiegelbeeld vertoonde centraal twee sterk gepigmenteerde
haarden, terwijl de Retina tusschen Macula lutea en Papil
korrelig veranderd was. Er was hier dus een Chorioretinitis
centralis.

Tot op heden is de toestand gelijk gebleven.
Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril, worden de
letters alleen met het -linker oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

Behoudens enkele fouten, worden in een zeer groote reeks
waarnemingen goede antwoorden gegeven.

Driestaafjes apparaat:

De volgende waarden zijn gevonden :

1/ 150 mM achter.

2/ 134 mM achter.

3/ 21 mM voor.

4/ 14 mM voor.

5/ 63 mM achter. Gemiddelde miswijzing: 76,4 mM.

Conclusie: De rood en groene letters worden niet gelezen.
Met het valtoestel worden enkele fouten gemaakt, terwijl
met het driestaafjes apparaat een veel te groote gemiddelde
miswijzing is genoteerd. Het binoculaire diepte-zien is
dus afwezig of hoogstens zeer onvoldoende aanwezig.

4. J. D. R. oud 59 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/24, Hm 0.5, 6/24.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/8r, geen correctie.
Patient heeft voor het eerst in 1920 de polikliniek van
het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders bezocht, met
presbyopische klachten.

-ocr page 86-

Reeds toen is een slechte visus van het linker oog ge-
constateerd en toegeschreven aan een beginnende seniele
Cortex-Cataract.

Op het oogenblik vertoont dit oog een zeer duidelijke
ouderdoms staar.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril, worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Steeds wordt goed aangegeven waar de balletjes vallen.

Driestaafjes apparaat:

De gevonden uitkomsten zijn :

1/ 21 mM. achter.

2/ 14 mM. achter.

3/ 16 mM. achter.

4/ 2 mM. voor.

5/ 20 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 14,6 mM.

Conclusie: het binoculair diepte-zien is aanwezig

5. Mej. D. C. D. oud 51 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, emmetroop.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/60, M6, 6/36.

Patiente bezocht de polikliniek van het N. G. v. O.,
omdat zij sinds een week pijn heeft in het rechter oog. en
daarboven in het hoofd. Deze bezwaren werden verklaard
door een sterke catarrhale ontsteking van het bindvlies. Na
eenige weken behandeling waren de klachten verdwenen.
De slechte gezichtsscherpte van het andere oog, is langzaam
in den loop van maanden ontstaan. Bij onderzoek blijkt de
Cornea gedeeltelijk ondoorzichtig te zijn ten gevolge van
een Macula centralis. Er was een diepe Excavatio papillae
N. optici en het gezichtsveld vertoonde eenige beperking,
vooral aan den nasalen kant. De diagnose werd gesteld op
Glaucoma simplex.

-ocr page 87-

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden geen vergissingen gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

De volgende waarnemingen zijn gevonden:

1/ 45 mM. achter.

2/ 2 mM. voor.

3/ 60 mM. voor.

4/ 45 mM. voor.

5/ 23 mM. achter. Gemiddelde miswijzing 37 mM.

Conclusie: De vermindering van de gezichtsscherpte van
het eene oog wordt in dit geval veroorzaakt door de
media afwijking. Van een afwijking in de percipieerende
zenuwvezellaag kan nauwelijks sprake zijn. daar bij
Glaucoom hec centrale deel van de Retina zeer lang
goed blijft.

Bovendien heeft men hier een zeer hcht geval van
Glaucoma simplex.

Het binoculaire diepte-zien is aanwezig, hetgeen blijkt
uit de proef van Snellen en de valproef van Hering.

De gemiddelde miswijzing met het drie-staafjes appa-
raat is te groot, maar deze laatste proef geschiedt op
grooten afstand, in tegenstelling met de valproef, het-
geen ongetwijfeld van invloed is, vooral bij een vermin-
derde gezichtsscherpte.

6. P. O. oud 20 jaar.

Gezichtsscherpte van het Hnker oog 6/6, emmetroop.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36. geen correctie.

Patient bezocht de polikliniek van het N. G. v. O. omdat
het rechter oog in aansluiting aan influenza sinds ongeveer
14 dagen ontstoken is.

-ocr page 88-

Hij kan er slecht mee zien en het is pijnlijk.

Bij onderzoek blijkt een Descemetitis en een Iridocyclitis
tuberculosa te bestaan.

De Fundus oculi is niet te zien, tengevolge van haemorr-
hagien m het Corpus vitreum.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril wordt alleen
gelezen met het linker oog.

Valtoestel van Hering:

Het aantal gosde en het aantal foutieve waarnemingen
weegt ongeveer tegen elkaar op.

Driestaafjes apparaat :

De gevonden uitkomsten zijn:

1/ 250 mM. voor.

2/ 40 mM. achter,

3/ 122 mM. voor.

4/ 68 mM. achter.

5/ 80 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 112 mM.

Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

In analogie met de voorafgaande gevallen, zou men
een andere uitkomst verwacht hebben. Dit meen ik te
moeten toeschrijven aan het feit, dat op het oogenblik,
waarop het onderzoek plaats had, dit oog in een hef-
tigen ontstekingstoestand verkeerde.

7. W.D. oud 28 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6^6 f. Hm o,5, 6/6.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24, geen correctie.

Op 4 jarigen leeftijd is patient in het Nederlandsch Gast-
huis voor Ooglijders in behandeling geweest, wegens een
Keratitis ulcerosa van het linker oog. Na de genezing bleef
de gezichtsscherpte, ten gevolge van talrijke Maculae corneae
slecht. ^

Op 28 jarigen leeftijd kwam patient ten tweede male hier

-ocr page 89-

in behandeling, wegens een Keratitis marginalis van het
rechter oog.

Na zijn genezing was de gezichtsscherpte van dit oog:
VOD -- 6/24.
Toen is het binoculaire diepte-zien gecontroleerd:

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :
Steeds wordt goed aangegeven.

Driestaafjes apparaat:

Gevonden worden de volgende uitkomsten :
1/ 30 mM. achter.
2/ O

3/ 10 mM. achter.
4/ 12 mM. voor.

5/ 18 mM. achter. Gemiddelde miswijzing; 14 mM.
Conclusie : het binoculaire diepte-zien is aanwezig. !

8. Mej. E. B. L. oud 42 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/24, geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6f, Hm. 0,5, 6/6f.
Patiente kwam hier in behandeling wegens presbyopie.
De slechte gezichtsscherpte van het linkeroog is toe te schrijven
aan een seniele Cataract.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Steeds wordt goed aangegeven waar de balletjes vallen.
Driestaafjes apparaat:

Genoteerd zijn de volgende waarnemingen :
1/ IQ mM, voor.

-ocr page 90-

2/ 22 mM. voor.
3/ 11 mM. voor.
. 4/ 30 mM. voor.
5/ 10 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 18,4 mM.
Conclusie : Het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

9. L. D. oud 49 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/8r. Hm. 0,5, 6/6f.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36r, geen correctie.
Patient bezocht voor het eerst de polikliniek van het
N. G.
V. O. in 1920 wegens presbyopic.

Het rechter oog bleek toen een zeer slechte gezichts-
scherpte te hebben, ten gevolge van een Atrophia papillae
N. optici en een Macula corneae centralis.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden geen foutieve antwoorden gegeven.

Driestaafjes apparaat:
Genoteerd zijn de volgende uitkomsten:
1/ 495 mM. voor.
2/ 386 mM. voor.
• 3/ 575 mM. voor
4/ 342 mM. voor.

5/ 487 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 457 mM,
Conclusie :

De verminderde gezichtsscherpte van het eene oog wordt
hier veroorzaakt ten deele door een fundus afwijking,
ten deele door een media afwijking.

Uit de proef van Snellen en de valproef van ^Hering
blijkt, dat het binoculaire diepte-zien aanwezig is.

Toch is de gemiddelde miswijzing met het driestaafjes
apparaat buitengewoon groot.

-ocr page 91-

Op korten afstand is hier dus goed stereoscopisch zien,
maar op grooten afstand absoluut niet.

Waarschijnlijk zijn hier de accomodatie en de conver-
gentie van grooten invloed.

10. Mej. C. V. R. H. oud 28 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/36. geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6f. emmetroop.
3 Januari 1925 liep patiente \'s avonds in het donker tegen
een palm aan, waardoor de scherpe punt van een steel in
het linker oog stak.

Denzelfden avond komt patiente hier in behandeling wegens
heftige irritatie van het oog en een uitgebreide Erosio corneae
traumatica. Na verloop van eenige dagen ontstond een
Cataracta traumatica. Nadat het oog rustig geworden was,
bleef de gezichtsscherpte beperkt tot 6/60.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering .
Er worden geen fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

De antwoorden waren als volgt:

1/ 26 mM. voor.

2/ 12 mM. voor.

3/ 7 mM. achter.

4/ 14 mM. achter.

5/ 15 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 14.8 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

11. A. V. D. oud 57 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/24, geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6f. geen correctie.
Op Vrijdag 15 Augustus 1924 heeft patient bij het probeeren

-ocr page 92-

van de brandspuit, den waterstraal tegen het linker oog
gekregen. Hij stond toen op ongeveer M. van de opening
van de straalpijp.

De behandelende geneesheer constateerde een zeer wijde
pupil-opening en subconjunctival bloedingen. Daar de
gezichtsscherpte van het linker oog. ondanks het verdwijnen
van genoemde verschijnselen zeer slecht bleef, kwam patient
20 Augustus op de polikliniek van het N. G. v. O. in be-
handeling. Geconstateerd werd een Ruptura iridis, een Sub-
luxatio lentis en een Cataracta traumatica.

De gezichtsscherpte bedroeg toen 6/12f. In verloop van
enkele maanden verminderde door de progressieve Cataract
de gezichtsscherpte tot 6/24, waarna de visus stationnair bleef.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Er worden geen fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

De volgende uitkomsten zijn verkregen :

1/ 10 mM. achter.

2/ 22 mM. achter.

3/ 35 mM. achter.

4/ 11 mM. achter.

5/ 23 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 20,2 mM.

Conclusie : het binoculaire diepte-zien in aanwezig.

12. W. K. oud 42 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6f, Hm 0,75, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24, geen correctie.
Patient bezocht de polikliniek van het N. G. v. O. daar
het rechter oog in het laatste jaar zooveel slechter geworden
was. Geconstateerd v^erd een Cataracta incipiens senilis.

-ocr page 93-

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Er worden geen vergissingen gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

De gevonden uitkomsten zijn :

1/ 12 mM. voor.

2/ 14 mM. achter.

3/ 10 mM. voor.

4/ 16 mM. achter.

5/ 8 mM. voor. Gemiddelde miswijzing 12 mM.

Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

13. P. Gr. oud 22 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, emmetroop.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36r, geen correctie.

Patient kwam in behandeling, omdat de oogen sinds eenige
maanden \'s avonds begonnen te steken. Het rechter oog is
al op zeer jeugdigen leeftijd, langzamerhand slechter geworden,
zonder dat de patient er pijn aan had gehad.

Bij onderzoek bleek er een oude Chorioiditis centralis te
bestaan.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het linker oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden naast goede, zeer veel foutieve antwoorden
gegeven.

Driestaafjes apparaat:

De uitkomsten zijn:

1/ 112 mM. achter.

2/ 165 mM. achter.

-ocr page 94-

3/ 187 mM. voor.
4/ 212 mM. voor.

5/ 156 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 166,4 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

14. J. H. V. B. oud 31 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, emmetroop.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/60. M 6, 6/36r.
Patient komt in behandeling wegens een Conjunctivitis
catarrhalis acuta van het rechter oog. Ook na de genezing
heeft het rechter oog een slechte gezichtsscherpte, en voor
zoover patient zich kan herinneren, is dit steeds zoo geweest.
Bij onderzoek wordt gevonden een duidelijke Atrophia
papillae N. optici post neuritidem.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de
letters alleen met het linker oog gelezen.

Valtoestel van Hering;

Behoudens enkele fouten, zijn de meeste antwoorden,
hoewel aarzelend, goed.

Driestaafjes apparaat:
De verkregen uitkomsten zijn:
1/ 146 mM. voor.
2/ 149 mM, voor.
3/ 98 mM. achter.
4/ 165 mM. voor.

5/ 78 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 127,2 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig,

15. H. V. Br. oud 15 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm 1, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36f, geen correctie.
Het rechter oog zou op 3 jarigen leeftijd slecht geworden

-ocr page 95-

zijn na een val. Af en toe week dit oog iets in stand af,
maar de laatste jaren komt dit niet meer voor.

Bij het oogspiegelen worden lichte veranderingen aan de
papil geconstateerd en de diagnose wordt gesteld op
Atrophia papillae.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de
letters alleen met het hnker oog gelezen,

Valtoestel van Hering:

Er worden ongeveer evenveel goede als foutieve waar-
nemingen genoteerd.

Driestaafjes apparaat:

Genoteerd zijn de volgende waarnemingen:
1/ 164 mM. achter.
2/ 178 mM. achter.
3/ 132 mM. achter.
4/ 158 mM. achter.

5/ 80 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 142,4 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

16. Mej. C. R. oud 19 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6f, emmetroop.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36, Ash 0,5 Hm
0,25, 6/36.

Patiente bezocht de polikliniek van het N. G. v. O. wegens
een slechte gezichtsscherpte van het rechter oog.

Dit oog is steeds slecht geweest, maar na een doorstane
ontsteking is het nog zwakker geworden. Bij onderzoek wordt
gevonden: Nebulae corneae en een Atrophia papillae partialis.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het linker oog gelezen.
Valtoestel van Hering:

Er worden geen foutieve waarnemingen gedaan.

-ocr page 96-

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten zijn:

1/ 193 mM. achter.

2/ 212 mM. achter.

3/ 173 mM. achter.

4/ 146 mM. achter.

5/ 185 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 182,4 mM.

Conclusie:

De vermindering van de gezichtsscherpte van het
rechter oog is voornamelijk te wijten aan een fundus
afwijking, slechts voor een klein gedeelte aan een media
afwijking.

Dit is een geval, waar men uit de beschreven proeven,
door een niet op te sporen reden, geen conclusie kan
trekken over het al dan niet aanwezig zijn van het
stereoscopische zien.

17. Mej. P. v. W. oud 25 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, emmetroop.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36f, M 1, 6/36r.

Op 17 jarigen leeftijd kreeg patiente pijn in het rechter
oog en kwam na eenigen tijd op de poUkhniek van het N. G.
v. O. in behandeling met Chorioiditis disseminata en een
Descemetitis van dit oog.

Na ongeveer 5 maanden was de Descemetitis geheel ver-
dwenen, maar over nagenoeg de geheele fundus werden
conflueerende Chorioiditis haarden gevonden. De gezichts-
scherpte bedroeg toen 6/36 en is sindsdien hetzelfde gebleven.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alleen
met het linker oog de letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Foutieve en goede waarnemingen wisselen elkaar af. De
proefpersoon kan absoluut niet aangeven waar de balletjes
vallen.

-ocr page 97-

Driestaafjes apparaat:

De zeer willekeurige uitkomsten die verkregen zijn, luiden
als volgt :

1/ 93 mM. voor.

2/214 mM. achter.

3/ 68 mM. achter.

4/ 312 mM. achter.

5/ 148 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: ,167 mM.

Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

18. J. L. K. oud 56 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6 Hm 0.5, 6\'6.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/60 Hm. 0.5, 6/36.

Als kind is patient tegen een kachel gevallen, en heeft in
aansluiting daaraan gekregen een Ptosis van het rechter oog.

In den loop der jaren is patient tot drie maal toe voor
deze Ptosis geopereerd, en toen hij in 1924 de pohkliniek
van het N. G. v. O, bezocht, werd geconstateerd op het
rechter oog: Maculae corneae et Keratitis bullosa post
keratitidem e lagophthalmo.

Nadat het oqg onder een doeltreffende behandeling rustig
was geworden, bleef de gezichtsscherpte beperkt tot 6/60.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alleen
met het linker oog letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden ongeveer evenveel goede als foutieve waar-
nemingen genoteerd.

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten zijn:

1/ 167 mM. voor.

2/ 193 mM. voor.

3/ 327 mM. achter.

4/ 157 mM. voor.

5/ 212 mM, achter. Gemiddelde miswijzing: 211,2 mM.

-ocr page 98-

Conclusie: Het binoculaire diepte-zien is afwezig.
Tijdens het onderzoek blijkt trouwens het binoculaire zien
hier zeer onwaarschijnlijk, aangezien duidelijk waar te nemen
is, dat het rechter oog telkens naar buiten afwijkt.

19. S. B. oud 36 jaar.
Gezich^sscherpte van het linker oog 6/36f. Hm 0.75, 6/36f.
Gezichlysscherpte van het rechter oog 6/8 Hm 1. 6/6.
Patient bezocht in het begin van dit jaar de polikhniek
van het N. G. v. O. met klachten over branden van de
oogen, vooral \'s avonds. Het linker oog is het laatste half
jaar zeer slecht geworden.

Bij oogspiegelen werd gevonden een Atrophia papillae
post neuritidem.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het rechter oog gelezen.
Valtoestel van Hering:

De gegeven antwoorden zijn zeer aarzelend en er worden
veel fouten gemaakt.
Driestaafjes apparaat:

Genoteerd zijn de volgende waarnemingen:
1/ 99 mM. achter.
2/ 123 mM. achter.
3/ 76 mM. voor.
4/ 50 mM. voor.

5/ 137 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 95 mM.
Conclusie: Het binoculaire diepte-zien is afwezig.

20 J. J. P. oud 22 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6^24. Hm 1,75, 6/18f.
Gezichtsscherpte van het rechter oog: 6/6, Hm 1, 6/6.
Patient bezocht de polikliniek van het N. G. v. O., aan-
gezien hij voor politieagent is afgekeurd en nu hoopt dat
zijn oogen nog voor verbetering vatbaar zijn.

-ocr page 99-

Bij het ingestelde onderzoek blijkt de oorzaak van de
slechte gezichtsscherpte van het linker oog te liggen in een
Atrophia partialis papillae N. optici.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden al.\'e
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Hoewel zeer aarzelend, worden op een enkele uitzondering
na goede antwoorden gegeven.

Driestaafjes apparaat:

Verkregen zijn de volgende waarden:

1/ 72 mM. achter.

2/ 59 mM. achter.

3/ 40 mM. achter.

4/ 25 mM. achter.

5/ 38 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 46.8 mM.

Conclusie: Hoewel de gezichtsscherpte van het slechtste
oog nog redelijk goed is, zou ik uit de genomen proeven
niet durven besluiten, dat het diepte-zien aanwezig is. Het
binoculaire zien is wel aanwezig, zooals blijkt uit de proef
van Snellen.

21. S. v. d. H. oud 31 jaar.

Gezichtsscherpte van het hnker oog 6/36f, geen correctie.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6, emmetroop.

In November 1923 bezocht patient de polikliniek van het
N. G. v. O. met klachten over slecht zien. Weliswaar zijn
zijn oogen steeds zeer zwak geweest, maar den laatsten tijd
waren zij toch veel verminderd en werd patient zeer gekweld
door hevige hoofdpijn.

Bij onderzoek bleek beiderzijds een Neuritis optica te
bestaan, terwijl de gezichtsscherpte rechts bedroeg 5/60 (v)
en links 2/60 (v).

-ocr page 100-

Neurologisch noch Rhinologisch werden afwijkingen gevon-
den en de Wassermann reactie bleek negatief.

Langzamerhand verbeterde de visus, vooral die van het
rechter oog. Einde 1924 was de gezichtsscherpte van het
rechter oog 6/8 geworden en van het linker oog 6/60 (v),
terwijl bij het volgend onderzoek de visus bedroeg rechts
6/6 en hnks 6/36f, zooals reeds boven is vermeld.

Duidelijk vertoont het linker oog een Atrophia papillae
post neuritidem.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alleen
met het rechter oog letters gelezen,
Valtoestel van Hering: *

Behoudens enkele fouten, worden belangrijk meer goede
antwoorden genoteerd.
Driestaafjes apparaat:
De verkregen waarden zijn:
1/ 124 mM. voor,
2/ 137 mM. voor.
3/ 173 mM. achter,
4/ 98 mM, achter.

5/ 127 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 131,8 mM,
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig,

22, S. H. M. oud 25 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm 0,75, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/60, Hm 1, 6/36f.
Patient bezocht de polikliniek van het N. G, v, O, omdat
de oogen vaak rood zien en steken. Het rechter oog is al
lang zeer slecht; hij weet niet aan te geven hoe dat ontstaan
is. Bij het oogspiegelen blijkt een Atrophia papillae post
neuritidem te bestaan.
Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen maar met het linker oog gelezen.

-ocr page 101-

Valtoestel van Hering :

De foutieve waarnemingen overtreffen verreweg de juiste.

Driestaafjes apparaat :

De waarnemingen luiden als volgt:

1/ 127 mM. voor.

2/ 134 mM. voor.

3/ 195 mM. voor.

4/ 118 mM. voor.

5/ 135 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 141,8 mM.
Conclusie : het binoculaire diepte-zien is afwezig.

23. Mej. G. M. v. d. V. S. oud 51 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm 1,25, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/60, geen correctie.
Patiente heeft voor 3 jaar een ontsteking doorgemaakt
van het rechter oog en na de genezing is op dat oog een
groote witte vlek achter gebleven.

Inderdaad vindt men bij onderzoek een uitgebreide Macula
corneae.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden bijna
alle letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Steeds wordt de plaats van het vallende balletje ten opzichte
van het fixatiepunt juist aangegeven.

Driestaafjes apparaat :
De uitkomsten zijn :
1/ 25 mM. voor.
2/ 10 mM. voor.
3/ 15 mM. achter.
4/ 32 mM. achter.

5/ 17 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 19,8 mM,
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

-ocr page 102-

24. H. C. oud 29 jaar.

Gezichtsscherpte van het hnker oog 6/24f, Hm, 1,5, 6/24f.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6, Hm 0,5, 6/6.
Patient bezocht de polikliniek van het N. G. v. O. met
een stukje cokes onder het bovenooglid van het hnker oog.
Dit oog is op zeer jeugdigen leeftijd na een ontsteking slecht
geworden. Bij onderzoek worden op het Hnker oog talrijke
Maculae corneae gevonden.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Er wordt geen enkele fout gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

Gevonden zijn de volgende waarden *.

1/ 2 mM. achter.

2/ 15 mM. voor.

3/ 4 mM. achter.

4/ 18 mM. achter.

5/ 3 mM. voor. Gemiddelde miswijzing : 8,4 mM.

Conclusie ; het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

25. Mej. H. v. d. S oud 20 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6f, Hm 2,5, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24. Hm 3,5, 6/18f.
Patiente heeft steeds slecht kunnen zien met het rechter
oog en bij oogspiegelen blijkt rechts te bestaan een Atrophia
papillae N. optici.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alleen
met het linker oog de letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden ongeveer evenveel goede als foutieve waar-
nemingen gedaan.

-ocr page 103-

Driestaafjes apparaat:

Verkregen zijn de volgende w^aarden:

1/ 134 mM. voor.

2/ 73 mM. voor.

3/ 45 mM. voor.

4/ 112 mM. voor. ^

5/ 93 raM. voor. Gemiddelde miswijzing: 91,6 mM.

Conclusie: Ondanks een vrij goede gezichtsscherpte van
het slechtste oog is het binoculaire diepte-zien afwezig.

26. G. V. A. oud 24 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm 0,75, 6/6.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36, Hm 2, 6/36r.

Op 6 jarigen leeftijd kreeg patient een steen tegen het
rechter oog. Hij werd opgenomen in het Nederlandsch Gast-
huis voor Ooglijders met een Vulnus corneae perforans en
een Prolapsus iridis van dit oog. Terstond werd de prolaps
afgeknipt maar den volgenden dag was er weer een kleine
prolaps van de iris ontstaan. Ook deze werd afgeknipt en
de corneawond werd gecauteriseerd.

Na 14 dagen was het rechter oog tamelijk rustig en had
een gezichtsscherpte van 2/15 die met een positief glas van
1,5 D te verbeteren was tot 2/6.

Er had zich gevormd een cicatrix corneae adhaerens.

Na 16 jaar bezocht patient weder de polikliniek. De
gezichtsscherpte der beide oogen was als boven is gemeld
en het rechter oog vertoonde een Leucoma adhaerens.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden geen fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

De verkregen cijfers zijn:

1/ 15 mM. voor.

-ocr page 104-

2/ 17 mM. achter.
3/ 3 mM. achter.
4/ 12 mM. voor.

5/ 9 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 11, 2 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

27. Mej. Fr. D. oud 21 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 5/60 (v), geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6f, geen correctie.
Patiente heeft steeds met het linker oog slecht gezien, en
bij onderzoek blijkt een Cataracta zonularis te bestaan in dit
oog. Zij kwam in behandeling, omdat zij \'s avonds pijn in
de oogen kreeg.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden geen verkeerde waarnemingen gedaan.

Driestaafjes apparaat:
De gevonden uitkomsten zijn:
1/ 8 mM. voor.
2/ 112 mM. voor.
3/ 17 mM. voor.
4/ 28 mM. voor.

5/ 73 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 47,6 mM.
Conclusie:

Ondanks de zeer slechte gezichtsscherpte van het linker
oog mag men uit de proef van Snellen en de valproef
van Hering hier de conclusie trekken, dat het binocu-
laire diepte-zien aanwezig is.

Dat de gemiddelde miswijzing met het driestaafjes appa-
raat te groot uitvalt, is niet te verwonderen, daar de
drie\' staafjes bij een gezichtsscherpte v^f^ 5/60 (v) nauwe-
lijks worden onderscheiden.

-ocr page 105-

28. C. H. G. oud 20 jaar.
Gezichtsscherpte van het hnker oog 6/6f, Ash 0,5, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24, geen correctie.
In 1916 had patient op beide oogen een bijna normale
gezichtsscherpte, maar toen hij in 1923 weder de polikliniek
van het N. G. v. O. bezocht, omdat hij afgekeurd was
voor den militairen dienst, bleek de gezichtsscherpte van het
rechter oog verminderd te zijn tot 6/24. Bij onderzoek bleek
een Neuritis optica te bestaan.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het linker oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden zeer veel foutieve waarnemingen gedaan. Patient
kan niet uitmaken, waar de balletjes vallen.

Driestaafjes apparaat:

Genoteerd zijn de volgende waarnemingen:
1/ 10 mM. voor.
2/ 307 mM. voor.
3/ 102 mM. achter.
4/ 380 mM. voor.

5/ 175 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 194,8 mM.

Conclusie:

Het binoculaire diepte-zien is afwezig.

29. Mej. A. S. oud 25 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm 1, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36, M 1, 6/36r.
Sinds de prille jeugd heeft patiente met haar rechter oog
zeer slecht gezien. Bij het onderzoek bleek op het rechter
oog een Chorioiditis circumscripta te bestaan.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het linker oog gelezen.

-ocr page 106-

Er worden ongeveer evenveel goede als foutieve waar-
nemingen genoteerd.

Driestaafjes apparaat:

De gevonden waarden luiden :

1/ 114 mM. voor,

2/ 83 mM achter.

3/ 62 mM. voor.

4/ 128 mM. achter.

5/ 196 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 116.6 mM.

Conclusie : het binoculaire diepte-zien is afwezig.

30. Mej. P. K. oud 20 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm 1, 6/6.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/60, geen correctie.

Het rechter oog van patiente is sedert de geboorte slecht
geweest. Toen patiente de polikliniek van het Nederlandsch
Gasthuis voor Ooglijders bezocht, werden de volgende af-
wijkingen aan het rechter oog opgemerkt:

1/ Coloboma iridis congenita.

2/ Coloboma chorioideae congenita.

Er bestond een rond Coloboom van de Chorioidea, waar-
onder een groote pigmentophooping gezien werd.

Letters van Snelllen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de
letters alleen gelezen met het linker oog.

Valtoestel van Hering:

Er worden belangrijk meer foutieve dan goede waar-
nemingen genoteerd.

Driestaafjes apparaat;

De gevonden waarnemingen zijn:

1/ 125 mM. voor.

2/ 83 mM. voor.

3/ 215 mM. achter.

-ocr page 107-

4/ 92 mM. voor.

5/ 48 mM, voor. Gemiddelde miswijzing: 112,2 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

31. A. H. oud 21 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, emmetroop.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/60, Ash. 3,5, 6/36.
Patient bezocht de polikliniek van het N. G. v. O., omdat
hij bij de keuring voor den militairen dienst bemerkte, dat
het rechter oog slecht was. Bij onderzoek bleek een Atrophia
papillae te bestaan.

Letters van Snellen;

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het linker oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

Naast vele goede waarnemingen worden ook veel fouten
gemaakt.

Driestaafjes apparaat:
De verkregen waarden zijn:
1/ 345 mM. voor.
2/ 182 mM. voor.
3/ 56 mM. achter.
4/ 137 mM. voor.

5/ 218 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 187,6 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

32. A. M. oud 10 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/36f, geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6f, Hm 0,5, 6/6.
18 November 1924 bezocht patient onze polikliniek, omdat
een vriendje met een windbuks tegen zijn hnker oog had
geschoten. Het looden kogeltje was precies in het midden
van de cornea terecht gekomen, zonder evenwel het oog
te perforeeren,

-ocr page 108-

Bij onderzoek bleek te bestaan een uitgebreide Erosio
corneae met lichte troebehng van de cornea en een Hyphaema.

Na ongeveer 4 dagen begon zich een Cataracta traumatica
te ontwikkelen. Na eenige weken had het rechter oog een
gezichtsscherpte van 6/24. Toen patient zich na ongeveer
3 maanden weer liet zien, bleek de . Cataract weinig te zijn
toegenomen.

De gezichtsscherpte was toen 6/36f.

Letters van Snellen : *

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het rechter oog gelezen.

Valtoestel van Hering :

Er worden geen fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat :

De genoteerde waarden zijn :

1/ 9 mM. voor.

2/ 20 mM. achter.

3/ 10 mM. voor.

4/ 15 mM. achter.

5/ 12 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 13,2 mM.

Conclusie: Uit de valproef en de proeven met het drie-
staafjes apparaat blijkt, dat het stereoscopische zien aan-
wezig is.

Toch worden de letters van Snellen bij het dragen
van den rood en groenen bril alleen met het rechter
oog gelezen.

Dit bewijst alleen een gebrekkige samenwerking tus-
schen de oogen bij het dragen van den gekleurden bril.
De roode en groene glazen houden ; veel licht tegen, en
een oog dat zelf reeds over een slechte gezichtsscherpte
beschikt, zal hiervan veel meer last ondervinden, dan
eep normaal oog. Zonder rood en groenen bril is de
samenwerking tusschen de oogen dus niet uitgesloten.

-ocr page 109-

33. L. V. d. St. oud 51 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/36. geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog, 6/6, Hm 0,5, 6/6,
Als kind heeft patiente een ontsteking op het linker oog
gehad, waarna dit oog steeds slecht is gebleven. Bij het
onderzoek blijkt de cornea van het linker oog bezaaid te
zijn met Maculeae corneae.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het rechter oog gelezen.

Valtoestel van Hering:
Er worden geen fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

De gevonden uitkomsten luiden:

1/ 30 mM. voor.

2/ 15 mM. achter.

3/ 21 mM. voor.

4/ 29 mM. voor.

5/ 7 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 20,4 mM.

Conclusie: met grooten kans op zekerheid mag wel aan-
genomen worden dat het binoculaire diepte-zien aan-
wezig is.

Uit de proef van Snellen mag hier niet geconcludeerd
worden dat het binoculaire zien afwezig is.

34. T. V. oud 63 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/60r, geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6, Hm 1, 6/6.
Patient bezocht de polikliniek van het N.G. v. O. voor het
eerstin 1919 omdat het hnker oog sinds vier maanden slecht

was geworden.

Bij het oogspiegelen werd een atrophie van de chorioidea
gevonden, die zich uitstrekte van de papil tot voorbij de
Macula lutea, en waarschijnlijk veroorzaakt was door een

-ocr page 110-

voorafgegane bloeding. De gezichtsscherpte van het hnker
oog was toen 1/60 (v).

In 1925 was de toestand nog precies hetzelfde, alleen was
de gezichtsscherpte toegenomen tot 6/60r.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de let^
ters alleen met het rechter oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden meer foutieve dan goede waarnemingen gedaan.
Driestaafjes apparaat:

De gevonden uitkomsten luiden:
1/ 217 mM. voor.
2/ 142 mM. voor.
3/ 310 mM. voor.
4/ 8 mM. achter.

5/ 118 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 159 mM.
Conclusie: Het binoculaire diepte-zien is alwezig.

35. B. G. B. J. oud 42 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/8r, Hm 0.5, 6/6f.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24f, geen correctie.
Patient bezocht voor het eerst de polikliniek van het
N. G.
V. O. in 1916. Het rechter oog was in verloop van
enkele maanden zeer slecht geworden en bij onderzoek bleek
een Atrophia papillae N. optici te bestaan. Sindsdien is de
toestand stationnair gebleven.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het linker oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

Naast <vele goede waarnemingen, worden ook ettelijke
foutieve gemaakt.

-ocr page 111-

Driestaafjes apparaat:
De verkregen uitkomsten luiden:
1/ 120 mM. voor.
2/ 184 mM. voor.
3/ 92 mM. achter.
4/ 75 mM. achter.

5/ 113 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 116,8mM.
Conclusie: Het binoculaire diepte-zien is afwezig.

36 S. D. V. W. oud 19 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm. 0,75, 6/6.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36, ,Hm. 1, 6/24.
Patient bezocht de polikliniek van het N. G. v. O., omdat
hij een bril wilde hebben. Voor ongeveer 2 jaar bemerkte
hij plotseling, dat het rechter oog zoo slecht was. Bij onder-
zoek bleek een Atrophia papillae partialis te bestaan.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de
letters alleen met het linker oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

De goede en foutieve waarnemingen zijn ongeveer gelijk.

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten luiden:

1/ 47 mM. achter. *

2/ 52 mM. achter.

3/ 48 mM. voor.

4/ 63 mM. achter.

5/ 112 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 64,4 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

37. H. W. oud 37 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6pf, geen correctie.
Gezichtsscherpte van h^t rechter oog 6/6, geen correctie.
Bij zijn bezoek aan de polikliniek van het N. G. v. O.

-ocr page 112-

vertelt patient, dat hij met het linker oog steeds zeer slecht
heeft gezien. Dit bleek veroorzaakt te worden door een
Cataracta punctata.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:
Er worden geen fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat:
De verkregen uitkomsten zijn :
1/27 mM. voor.
2/ 8 mM. voor.
3/ O

4/ 29 mM, voor.

51 37 mM. voor. Gemiddelde miswijzing ; 20,2 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

38. Mej. G. P. oud 24 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6f, geen correctie.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36 geen correctie.
Patiente bezocht de polikliniek van het N. G, v, O, voor
het eerst op 14 jarigen leeftijd. Het bleek toen dat zij voor
eenige maanden op beide oogen een Iritis had doorgemaakt.

Het linker oog was weer heel goed geworden. De gezichts-
scherpte was 6/6 en behoudens een enkele achterste Synechie,
was er aan dit oog niets meer te zien.

Het rechter oog daarentegen was zeer slecht geworden.
De gezichtsscherpte was terug gegaan tot 3/60(v) en bij
onderzoek werden de volgende afwijkingen gevonden :

Talrijke Synechiae posteriores en Pigment, et fibrinum ad
capsularis lentis ant. ^

Beide oogen waren rustig.

In 1923 en in 1925 bezocht patiente weer onze polikhniek.
De oogen bleven rustig en het rechter oog was iets ver-
beterd, zooals hierboven is aangegeven.

-ocr page 113-

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril, worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden geen foutieve waarnemingen gedaan.

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten zijn:

1/ 22 mM. voor.

21 18 mM. voor.

3, 13 mM. achter.

4/ 7 mM. achter.

5/ 15 mM. achter. Gemiddelde miswijzing: 15 mM.

Conclusie; het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

39. B. T. oud 31 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6, Hm. 0.25, 6/6.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/24f, geen correctie.

8 Maart 1924 kreeg patient bij het houthakken een stuk hout
tegen het rechter oog. De behandelende oogarts constateerde
een zeer sterke vermindering van de gezichtsscherpte, een
verhoogden intra-oculairen druk en een Mydriasis.

12 Maart 1925 kwam patient in het N. G. v. O. in
behandeling en bij onderzoek bleek te bestaan een Mydriasis
en een Chorioiditis centralis traumatica.

In 1925 \\vas de gezichtsscherpte zooals boven is opgeteekend.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden behoudens enkele fouten geen verkeerde
waarnemingen gedaan.

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten zijn:

1/ 112 mM. voor.

-ocr page 114-

2/ 87 mM. voor.
3/ 141 mM. voor.
4/ 37 mM. voor.

5/ 183 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 112 mM.
Conclusie:

Uit de proef van Snellen blijkt dat het binoculaire zien
aanwezig is. Het diepte-zien is evenwel afwezig, hetgeen
blijkt uit de valproef van Hering en de proeven met
het driestaafjes apparaat.

40. G. B. v.d. B. oud 31 jaar.
Gezichtsscherpte van het linker oog 6/6. emmetroop.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/36f, geen correctie.
Patient heeft sinds eenige jaren een vliesje op het rechter

oog, dat langzaam maar zeker verder groeit en de gezichts-
scherpte van dit oog steeds vermindert.

Bij onderzoek blijkt er een Pterygium te bestaan.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering:
Er worden geen fouten gemaakt

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten zijn:

1/ 22 mM. voor.

2/ 17 mM. voor.

3/ 15 mM. voor.

4/ 18 mM. voor.

5/ 12 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 16,8 mM.
Conclusie: Het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

41. Mej. Ch. F. oud 10 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/36, Hm. 2, 6/36.
Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6, Hm2, 6/6.

-ocr page 115-

Patiente bezocht de polikUniek van het N. G. v. O. om-
dat zij zeer slecht ziet met het linker oog. Bij onderzoek
bleek op dit oog een Atrophia papillae te bestaan.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het rechter oog gelezen.

Valtoestel van Hering;

Er worden aanmerkelijk meer foutieve dan goede waar-
nemingen gedaan.

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten zijn:

1/ 108 mM. voor. .

2/ 223 mM. voor.

3/ 17 mM. achter.

4/ 98 mM. voor.

5/ 101 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 109,4 mM.

Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

42. Mej. M. V. D.D. oud 50 jaar.

Gezichtsscherpte van het linker oog 6/60, geen correctie.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6f, geen correctie.

Patiente bezocht de polikliniek van het N.G. v. O. wegens
klachten bij het lezen. Gedurende het onderzoek bleek het
linker oog een zeer slechte gezichtsscherpte te bezitten ten
gevolge van een Cataracta senilis en Flocculi in corpore
vitree.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen,

Valtoestel van Hering:

Er \'worden geen fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat:

De gevonden uitkomsten zijn:

1/ 22 mM. voor.

-ocr page 116-

2/ 18 mM. voor.

3/ 36 mM. voor.

4/ 2 mM. voor.

5/ 12 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 18 mM.

Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

43. Mej. H. C. v. S. L. oud 28 jaar.

Gezichtsscherpte van het hnker oog 6/24f, geen correctie.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6 \'6, geen correctie.

Patiente bezochte de polikliniek van het Nederlandsch
Gasthuis voor Ooglijders in 1913, omdat de oogen sinds 3
weken ontstoken waren en zij zeer slecht kon zien. Voor
dien tijd waren beide oogen uitstekend.

Bij het ingestelde onderzoek bleek het volgende :

Gezichtsscherpte van het linkeroog 6/60 ten gevolge van
een Descemititis en een Iritis.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/12 ten gevolge
van een Kerato-iritis,

Na een vrij langdurige behandeling kwamen beide oogen
tot rust maar het linker oog bleef slecht.

In 1925 was de gezichtsscherpte op de oogen als boven
is aangegeven, en vertoonde het linker oog nog wel veel
Descemetstippen.

Letters van Snellen :

Gewapend met den rood en groenen bril worden alle
letters gelezen.

Valtoestel van Hering :

Er worden geen foutieve waarnemingen genoteerd.

Driestaafjes apparaat:

De verkregen uitkomsten zijn :

1/ 20 mM. achter.

2/ 30 mM. achter.

3/ 15 mM. voor.

-ocr page 117-

4/ 12 mM. achter.

5/ 18 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 19 mM.
Conclusie: het binoculaire diepte-zien is aanwezig.

44. J. Dr. oud 67 jaar,

Gezichtsscherpte van het hnker oog 6/36, geen correctie.

Gezichtsscherpte van het rechter oog 6/6f, Hm 0,5,6/6.

Patient komt in behandeling, omdat hij voor 3 weken vuil
in het linker oog heeft gekregen en het oog steeds erg
pijnlijk blijft. Het linker oog is sinds de jeugd slecht geworden
na een ontsteking.

Bij onderzoek blijkt een Keratitis te bestaan in een oude
Macula corneae.

Letters van Snellen:

Gewapend met den rood en groenen bril worden de letters
alleen met het rechter oog gelezen.

Valtoestel van Hering:

Er worden zeer veel fouten gemaakt.

Driestaafjes apparaat :

De verkregen uitkomsten zijn:

1/ 37 mM. voor.

2/ 42 mM. achter.

3/ 7 mM. achter.

4/ 63 mM. voor.

5/ 21 mM. voor. Gemiddelde miswijzing: 34 mM.

Conclusie: het binoculaire diepte-zien is afwezig.

Op de boven omschreven wijze, zijn 44 patienten onderzocht.

Al deze patienten bezitten een afwijking op het eene oog,
tengevolge waarvan de gezichtsscherpte belangrijk is ver-
minderd, terwijl het andere oog een normale of een nagenoeg
normale gezichtsscherpte bezit.

In onderstaande tabel zijn de gegevens bijeen gebracht.

-ocr page 118-

u

B
S

3

Naam.

Afwijking\'/n waaraan zij lijden.

Gezichts-
scherpte na
correctie.

Binoculair
diepte-
zien.

Fundus.

Media.

1

J. A. V. H.

Haemorrhagia
inveterata Maculae
luteae

VOS :6/6f
VOD: 6/24r

afwezig

2

P.Z.

Maculae corneae

VOS :6/6f
VOD: 6/24

aanwezig

3

St. w.

Chorioretinitis
centralis

VOS : 6/6
VOD: 6/36r

afwezig

4

J. D. R.

Cataracta senilis

VOS : 6/24
VOD: 6/8r

aanwezig

5

D. C. D.

Glaucoma simplex

Macula corneae
centralis

VOS : 6/6
VOD: 6/36

aanwezig

6

P. O.

Descemetitis; Iritis
Haemorrhagiae in
Corpore vitreo

VOS :6/6
VOD: 6/36

afwezig

7

W. D.

Maculae corneae

VOS :6/6f
VOD: 6/24

aanwezig

8

E.B.E.

Cataracta senilis

VOS : 6/24
VOD: 6/6f

aanwezig

9

L. D.

Atrophia papillae

Macula corneae
centralis

VOS : 6/6f
VOD: 6/36r

aanwezig

10

C.V.R.H.

Cataracta traumatica

VOS : 6/36
VOD : 6/6f

aanwezig

11

A. V. D.

Cataracta traumatica

VOS :6/24
VOD: 6/6f

aanwezig

12

W.K.

Cataracta incipiens
senilis

VOS : 6/6
VOD: 6/24

aanwezig

13

P. G.

Chorioiditis centralis

VOS : 6/6
VOD: 6/36r

afwezig

14

).H. v.B.

Atrophia papillae
post neuritidem

VOS :6/6
VOD: 6/36r

afwezig

15

H.V.B.

Atrophia papillae

VOS :6/6
VOD: 6/36f

afwezig

16

C.R.

Atrophia papillae
partialis

Nebulae corneae

VOS : 6/6f
VOD: 6/36

?

17

P.V.W.
«

Chorioiditis
dissiminata

VOS :6/6
VOD: 6/36r

afwezig

-ocr page 119-

u
B
E

1

Naam.

Afwijkingen waaraan zij lijden.

Gezichts-
scherpte na
correctie.

Binoculair
diepte-
zien

Fundus.

Media.

18

J. L. K.

Maculae corneae et
Keratitis bullosa post
Keratitidem
c lagophthalmo

VOS :6/6
VOD : 6/36

afwezig

19

S. B.

Atrophia papillae
post neuritidem

VOS :6/36r
VOD: 6/6

afwezig

20

J- l.P.

Atrophia papillae
partialis

VOS :6/18f
VOD : 6/6

afwezig

21

S.v.d. H.

Atrophia papillae
post neuritidem

VOS :6/36f
VOD: 6/6

afwezig

22

S. H. M.

Atrophia papillae
post neuritidem

VOS :6/6
VOD: 6/36f

afwezig

23

G. M.

v.d.V.S.

Macula corneae

VOS : 6/6
VOD: 6/60

aanwezig

24

H. C.

Maculae corneae

VOS :6/24f
VOD : 6/6

aanwezig

25

H.v.d. S.

Atrophia papillae
post neuritidem

VOS : 6/6
VOD: 6/18f

afwezig

26

G. V. A.

Leucoma adhaerens

VOS :6/6
VOD: 6/36r

aanwezig

27

F. D.

Cataracta zonularis

VOS:5/60(v)
VOD : 6/6f

aanwezig

28

C. H. G.

Neuritis optica

VOS :6/6
VOD: 6/24

afwezig

29

A. S.

Chorioiditis
circumscripta

VOS :6/6
VOD: 6/36r

afwezig

30

P. K.

Coloboma uveae

VOS : 6/6
VOD : 6/60

afwezig

31

A.H.

Atrophia papillae
N. optici

VOS :6/6
VOD : 6/36

afwezig

32

A. M.

Cataracta traumatica

VOS :6/36f
VOD: 6/6

aanwezig

33

L.v.d.St.

Maculae corneae

VOS :6/36
VOD: 6/6

aanwezig

34

T. V.

Atrophia choripideae
ex arteriosclerose

VOS :6/60r
VOD: 6/6

afwezig

35

B.G.B.).

Atrophia papillae
N. optici

*

VOS :6/6f
VOD: 6/24f

afwezig

-ocr page 120-

tj

CI

B
B

3

z

Naam.

Afwijkingen waaraan zij lijden.

Gezichts-
scherpte na
correctie.

Binoculair
diepte-
zien

Fundus.

Media.

36

S.D.v.W.

Atrophia papillae
partialis

VOS :6/6
VOD: 6/24

afwezig

37

H.W.

Cataracta punctata

VOS :6/60f
VOD: 6/6f

aanwezig

38

G.P.

Iritis sanata

VOS :6/6f
VOD: 6/36

aanwezig

39

B.T.

Chorioiditis centralis
traumatica

VOS :6/6
VOD: 6/24f

afwezig

40

G.B.v.d.B.

Pterygium

VOS : 6/6
VOD: 6/36f

aanwezig

41

Ch.F.

Atrophia papillae
n. optici

VOS : 6/36
VOD: 6/6

afwezig

42

M.v.D.D.

Cataracta senilis
Flocculi in corpore
vitreo

VOS : 6/60
VOD: 6/6f

aanwezig

43

H.C.v.S.L.

Descemetitis

VOS : 6/24f
VOD: 6/6

aanwezig

44

J. D.

Keratitis in Macula
corneae

VOS :6/36
VOD: 6/6

afwezig

Van eiken persoon is in deze tabel opgeteekend, de ge-
zichtsscherpte na een eventueele correctie van beide oogen,
de afwijking waardoor de gezichtsscherpte van het eene oog
verminderd is, en het
resultaat van de onderzoekingen m.a.w.
of het binoculaire diepte-zien aanwezig of afwezig is.

Het blijkt, dat de gezichtsscherpte vermindering van het
eene oog, bij 20 personen veroorzaakt wordt door fundus
afwijkingen, te weten:

1 Haemorrhagia inveterata Maculae luteae.

1 Chorioretinitis centrahs.

2 Chorioiditis centralis.

11 Atrophia papillae.

1 Chorioiditis disseminata.

-ocr page 121-

1 Neuritis optica.

1 Chorioiditis circumscripta.

1 Coloboma uveae.

1 Atrophia chorioideae ex arteriosclerose.

Deze 20 personen, missen alle bij een gezichtsscherpte op
het eene oog, die wisselt tusschen 6/24 en 6/60, terwijl het
andere oog normaal is, het stereoscopische zien. Ook het
binoculaire zien is steeds afwezig, met uitzondering van de
gevallen 1, 20 en 39.

Het aantal personen, waarbij de gezichtsscherpte van het
eene oog verminderd is door afwijkingen in de brekende
media van dat oog. bedraagt in deze tabel 21.

De afwijkingen zijn :

7 Maculae corneae. 1 Cataracta zonularis.

4 Cataracta senilis. 1 Cataracta punctata.

2 Descemetitis en Iritis. 1 Iritis sanata.

3 Cataracta traumatica. 1 Pterygium.

1 Leucoma adhaerens.

Van deze personen bezitten er 18 ondanks de bestaande
afwijking op het eene oog, een voldoend binoculair diepte-zien.

Ook hier wisselt de gezichtsscherpte van het eene oog
tusschen 6/24 en 6/60, terwijl het andere oog een nagenoeg
normale gezichtsscherpte bezit.

Uit deze getallen en waarnemingen mag met groote kans
op zekerheid geconcludeerd worden, dat bij vermindering
van de gezichtsscherpte van één der oogen door afwijkingen
in den fundus oculi het binoculaire diepte-zien sneller zal
verdwijnen, dan wanneer bij overigens gelijke gezichtsscherpte
der oogen de vermindering van het eene oog toe te schrijven
is aan afwijkingen in de brekende media van dat oog.

Heeft dus een persoon\'één oog met een slechte gezichts-
scherpte, terwijl het andere oog een normale gezichtsscherpte
bezit, dan zal de gezichtsscherpte van het slechte oog veel
minder kunnen zijn, voordat het binoculaire diepte-zien is
opgeheven, als de oorzaak ligt in een afwijking van de

-ocr page 122-

media, dan wanneer de oorzaak ligt in een afwijking van
den fundus.

Van de 44 personen zijn er 6 overgebleven, waar deze
regel niet onmiddellijk op toegepast kan worden. Deze 6
gevallen zijn aan een nadere beschouwing onderworpen, en
een oorzaak is in de meeste dezer gevallen op te sporen.

Bij de gevallen No. 6 en No. 44 werden patienten
onderzocht, die leden aan een vermindering
van de gezichts-
scherpte van het eene oog ten gevolge van afwijkingen in
de brekende media.

Toch was daar het binoculaire diepte-zien geheel opgeheven.

Opmerkelijk is het evenwel, dat dit juist de eenige personen
zijn, waarbij de onderzoekingen werden ingesteld, toen de
oogen nog in een heftigen ontstekingstoestand verkeerden.

Dit was noodzakelijk omdat de aandoeningen zoo heftig
verliepen, dat het waarschijnlijk was, dat na den afloop der
ontstekingen de gezichtsscherpte van deze twee oogen, wel
zoo slecht zou zijn geworden, dat toch van binoculair
diepte-zien. geen sprake meer zou zijn.

Het ligt nu voor de hand, aan te nemen, dat in deze
twee gevallen, het binoculaire zien afwezig was tengevolge
van de sterke irritatie waarin deze oogen verkeerden.

In het geval No. 18 bleek tijdens het onderzoek al duide-
lijk, dat van binoculair diepte-zien geen sprake zou zijn,
daar het rechter oog telkens naar buiten afweek.

In de gevallen No. 5, No. 9 en No. 16 is de vermindering
van de gezichtsscherpte van het eene oog te wijten aan
afwijkingen, zoowel van de media als van den fundus. Het
is dus gevaarlijk uit deze gevallen gevolgtrekkingen te maken.

Alleen geval No. 5 maakt hier een uitzondering op.

Het eene oog van dezen persoon heeft bij onderzoek een
Macula corneae centralis, en is lijdende aan Glaucoma simplex.

De sterkste vermindering van de gezichtsscherpte berust
ongetwijfeld op de Macula corneae centralis, want het
Glaucoom bestaat nog slechts kort, en daarvoor was dit

-ocr page 123-

oog ook al zeer slecht, en het onderzoek leerde, dat wij
hier te doen hadden met een zeer licht geval van Glaucoma
simplex.

Glaucoom en vooral een licht geval van Glaucoom geeft
nauwelijks een afwijking in het centrale deel van de retina,
zoodat dit geval beschouwd mag worden als een media
afwijking.

Het binoculaire diepte-zien is aanwezig; men kan hier
dus niet van een uitzondering spreken.

In het geval No. 9 wordt de vermindering van de gezichts-
scherpte veroorzaakt door een Macula corneae centrahs en
een Atrophia papillae N. optici. Welke van deze afwijkingen
het zien het meeste vermindert, is noch anamnestisch noch
ophthalmoscopisch uit te maken.

Het zelfde was het geval bij, No. 16, zoodat met deze
twee personen geen rekening behoeft te worden gehouden.

Door deze gevallen is ten duidelijkste aangetoond, dat
het niet voldoende is, bij de bepaling van het al dan niet
aanwezig zijn van het binoculaire diepte-zien, alleen de ver-
mindering van de gezichtsscherpte van het eene oog in
rekening te brengen.

Verondersteld wordt natuurlijk, dat het andere oog een
normale visus bezit.

Men moet wel degelijk in aanmerking nemen, aan welk
ziekelijk proces of aan welke aandoening deze vermindering
van de gezichtsscherpte van het eene oog haar
ontstaan te
danken heeft.

Het is gebleken, dat afwijkingen in de percipieerende
organen grooter invloed uitoefenen op het binoculaire diepte-
zien. dan afwijkingen in de media van het oog.

-ocr page 124-

STELLINGEN»

1. De jejunostomie verdient de voorkeur als operatie methode
voor Ulcera ventriculi. welke\' nïet aan de pylorus ge-
legen zijn.

2. De reuzencellen van het reuzencelsarcoom ontstaan uit
de endotheliumcellen van de bloedvaten.

3. Het toepassen van de colmatage methode van Lagrange
verdient ernstige overweging in alle gevallen van Ablatio
retinae.

4. Het frequente samengaan van gynaecologische afwijkingen
en neurotische of psychotische aandoeningen wijst niet
op een causale beteekenis van de eerste ten opzichte
van de laatste, maar op een aan beide gemeenschappelijk
ten grondslag hggende constitutioneele minderwaardigheid.

5. De physiologische theorie van Plateau ter verklaring
van de irradiatie verschijnselen is onjuist.

6. In chronische gevallen van Dacryocystitis verrichte men
de klassieke Exstirpatio Sacci lacrimalis.

7. Tot dusverre is bij de keuring voor chauffeur veel te
weinig aandacht geschonken aan de z,g. „vision a contre
soleil".

8. Het melanosarcoom van de chorioidea groeit bij het
doorwoekeren van de sclera bij voorkeur langs de vaten,
en niet langs den N. Opticus.

-ocr page 125- -ocr page 126-

H .

•Mf.

i

■«v; " ■.. t .

Jj

\' »

. \' .-ÇçSiV-l;;.;-

-ocr page 127-

\' v; •"C^f;\'}\';;.

illÄ

-ocr page 128-

- 1 IJ