-ocr page 1-

^

■ ï

bijdrage tot de kennis van
de hyphomycosis
destruens

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3627 5216

-ocr page 2-

/

r r;\';;/:

L- H

\'V

m

v

....

i. > >

y \' / \'A

k 4

-ocr page 3-

."• t ■

-ocr page 4-

/ • : : ■ V\'-, r

\'-h

-ocr page 5-

bijdrage tot de kennis van de
hyphomycosis destruens

-ocr page 6- -ocr page 7-

studie

UIT HET VEEARTSENIJKUNDIG LABORATORIUM
TE BUITENZORG

bijdrage tot de kennis van de

HYPHOMYCOSIS DESTRUENS

1924

DRUKKERIJ WED. C. GOUDSWAARD, ROTTERDAM

BIBLIOTHEEK
DIERGENEESKUNDE
UTRECHT

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS,
Dr. J. e. W- ihle,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER VEEARTSENIJ.
KUNDIGE HOOGESCHOOL TE VERDEDIGEN TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DEN SENAAT OP
maandag 10 Maart 1924, des nam.
ten
4 ure, DOOR

JAN WITKAMP

VEEARTS. GEBOREN TE SCHIEDAM

-ocr page 8-

r? A ril\' i ; ; f"

■■ .:■ .-J.

; i

I

-ocr page 9-

Aan

de nagedachtenis mijner Ouders.

-ocr page 10-

m :

-ocr page 11-

Na het voltooien van dit proefschrift is het mij een aangename
plicht mijn dank te brengen aan U, Hooggeleerden De Blieck,
hooggeachten promotor, voor Uw belangsteUing in de navolgende
studie betoond.

Evenzoo aan U, Zeergeleerden Bubberman. waar gij, als
Directeur van het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg
mij zooveel gastvrijheid verleendet, om het onderwerp, in dit
proefschrift vervat, te kunnen uitwerken.

Voorts ook aan U, Zeergeleerden Van Overeem, voor
Uw gewaardeerden steun bij het schimmelonderzoek, noodzakelijk
voor een grondige kennis van de bestudeerde mycose.

-ocr page 12-

■ ; ■. . ...... ; ; _

-ocr page 13-

inleiding.

Door J, de Haan en L, J. Hoogkamer werd in 1900, in
Nederlandsen Indië, het eerst nauwkeurig een typisch ziekte-
proces bij het paard geobserveerd, en spoedig daarna beschreven
onder den naam
van ,,Hyphomycosis destruens",

In verband met het in de eigenaardige pathologische nieuw-
vormsels aangetroffen schimmelmycelium, meenden zij voor-
loopig de conclusie te mogen trekken, dat de oorzaak van het
lijden een mycotische zou zijn.

Het onderzoek werd door hen verricht aan het Laboratorium
voor Anatomie en Bacteriologie te Weltevreden.

Sinds dien tijd verschenen nog enkele casuistische mede-
deelingen.

Het aan de kliniek der Ned. Indische Veeartsenschool te
Buitenzorg aanbieden van een in vergelijking met andere jaren
bijzonder groot aantal patiënten, lijdende aan deze z^iekte, was
de directe aanleiding tot de navolgende studie.

De bedoeling er van was, vooral te trachten meerdere ge-
gevens te verzamelen omtrent de Aetiologie van het lijden, en
voorts door literatuurstudie overeenkomst te vinden met soort-
gelijke mycotische processen bij het paard, als reeds eerder
waren waargenomen en beschreven in andere, meestal tropische
landen, in het bijzonder Britsch-Indië en Amerika.

Daar Hyphomycosis destruens bovendien, klinisch zoowel als
aetiologisch, tal van punten van overeenkomst bezit met een
lijden van den mensch, dat evenzoo vooral in tropische landen
wordt waargenomen, n.1, Mycetoma of Maduravoet, is de studie
van het ziekteproces evenzoo van belang voor de Vergelijkende
Geneeskunde,

-ocr page 14-

fr} (Vfl??. ÎM

j <■•

: .

,. ■ / . -.\'-jy\' i):.^\'\' j\'\'" ■ j. ■ ■

y. ,

i i-

:u rJ-, ■ ■ ■■ • l- i

-ocr page 15-

HOOFDSTUK L
A. GESCHIEDENIS EN LITERATUUR
BETREFFENDE „HYPHOMYCOSIS DESTRUENS"
..BURSATTEE" EN „LEECHES".

1, HYPHOMYCOSIS DESTRUENS.

De eerste gegevens omtrent dit lijden werden in 1901 ver-
strekt door
J, d e H a a n en L. J. H o o g k a m e r, aan de hand
van een zevental geobserveerde, en gedeeltelijk behandelde
patiënten.

Als oorzaak van het lijden beschouwden zij een wondinfectie
door een pathogene schimmel. De schimmeldraden of sporen
zouden van buiten in het lichaam dringen, b.v. met gras of
gabbakorrels.

Volgens hun beschrijving ontstond dan op de geïnfecteerde
plaats een ulcus, die zich snel in de omgeving uitbreidde.

De aangetaste plaats kenmerkte zich dan door een sterke
bindweefselnieuwvorming. De wond deed zich voor als een
sterk woekerende granulatievlakte, die bij de minste aanraking
bloedde, en welke voortdurend een bloederig, slijmerig exudaat
afscheidde, De wondranden waren oneffen, soms als uitgevre-
ten. Van de granuleerende wondoppervlakte voerden fijne fistel-
gangen in de diepte. In deze fistelkanalen werden eigenaardige
concrementen aangetroffen, grijsgeel van kleur, vrij vast van
consistentie, en ter grootte van een speldeknop tot een boon, In
den regel ontlastten zich bij druk kleine concrementen langs
de fistelgangen.

Het meest uitgebreide proces, door hen waargenomen, be-
schrijven zij bij patiënt no. 2 als volgt:

„Het hoofd is ter plaatse van neus en bovenlip sterk gezwollen, zoo-
dat het daar even breed is als over voorhoofd en kaken. Uit dc neus-
gaten, die zeer vernauwd zijn, evenals uit den mond vloeit een slijmerig
bloederig vocht, dat in de omgeving een bijna ondragelijken stank
verspreidt. Het dier is zeer dispnoisch en de lucht wordt met moeite
door de vernauwde neusgaten opgezogen. Bij het openen van den
mond blijkt de onderkaak gezond. Niet alzoo de bovenkaak. Heft men
de bovenlip op, dan valt een zich over den geheelen processus
Palatinus en Alveolaris uitstrekkend, ongeveer handpalm groot defect
in het oog, waarin men aan dc voorzijde nog een viertal snijtanden
waarneemt, die met duim en wijsvinger zeer gemakkelijk heen en weer
bewogen kunnen worden, bij welke manipulatie slijm en bloed afvloeit.

-ocr page 16-

met speldeknop groote, grijs-gele massa\'s, wier uiterlijk voor-
komen geheel overeenstemt met dat der bij geval no. 1 beschrevene
Het zieke gedeelte van de bovenkaak is veranderd in een hobSée
ulcereerende vlakte, met onregelmatig verloopende, sterk uitgevrS
randen, waarm op verschillende plaatsen openingen, in den
regd oTge"
vuld met de reeds genoemde grijs-gele korrels! voerende
nLr even
zooveel nieer of minder diepe gangen en in den regel omlijst d^or
woekerend granulatieweefsel, dat bij de minste aanraking stÏÏk bloedt
Het geheel IS bedekt met een bloederige slijmmassa.
Verwijdert men
deze, dan ziet men een gn,s-gele massa in de fistelopeningen zich te^en
het roode granulatieweefsel sterk afteekenen. ^

Wa het wegnemen der grijs-gele proppen blijkt, dat de fisteléanöen

Lkk/Zr gedacht en dat mS fen

.now^l f doorgedrongen tot in d^linker

S Lteinl r ^^^hter neusgang. Hierbij stuit men niet op been
glijdt integendeel overal door een weeke massa. Rondom het defect

betaTen T.n "Z^\' ^^erk geMTlt\'ee?? B^ he

L äfpUken eenï^wof meer omschreven
narae plekken, een bewijs, dat het ziekteproces ook daar bezitf is zich

te ontwikkelen. Bi, verder onderzoek komt men tot d^ervariné Tat

v rbrTid\'ovÏ b\'f PalatinrX^heef

irïer PnT en neus, daar beiden zeer gezwollen zijn,

den n^rhaTde de zijvlakten vLn

troffel dip ^ \' plekken worden aange-

In de meen nf\'^"\'! J?-^ P^^PP®\'^ ontlasten®

ook om TJ ^^ ^^ misschien nog hulp was te verleenen, en
SoLeTh. A ^oo volledig mogelijk te maken, werd be-

gonnen het ziekteweefsel met den scherpen lepel weg te nemen waar-
mede te gehjker tijd vele groote korrelige brokkL
van de\'Teeds
mfr^ eigenaardige massa werden verwijderd Som

Sofft^F door ons werden aan-

getroffen Een was 6 c.M. lang, 4 c.M. breed en 3 c.M dik.

JNa het verwijderen der proppen ontstonden openingen, die het
mogehk maakten, gemakkelijk met den vinger uit de mondholte
zoowel in rechter- als linkerneusholte te komen. "»^»»olte,

Ue processus Pdatinus bleek zoo niet geheel, dan toch gedeeltelijk
H weggenomen, hetgeen Linig li-

spanning kostte, daar ze enkel door het omringende granulatieweefsel
werden vastgehouden. Van een processus AlvLlaris was ^en sS
meer te vinden, enz. enz,

Behalve voor de klinische symptomen is dit verslag wel
typisch, om de verwoestende werking, waarmede dit mycotische
lijden gepaard gaat, weer \'te geven.

Omtrent hei v e r 1 o o p wijzen DeHaan en Hoogkamer
er op, dat zij soms in enkele dagen snelle uitbreiding zagen
optreden; echter teekenen zij aan, bij het aangehaalde ziekte-
verslag van patiënt No. 2, dat het dier reeds gedurende enkele
maanden, voordat het in behandeling werd gegeven, ziekte-
verschijnselen vertoonde.

Als verder klinisch verschijnsel wijzen zij op de hevige jeukte,
welke steeds met dit ziekteproces gepaard gaat, Metastasen
werden door hen niet waar genomen. Ook geen aandoeningen
der regionaire lymphvaten en klieren.

-ocr page 17-

In het ziekteverslag van patiënt No. 5 wordt tevens vermeld,
dat dit dier lijdende was aan
Pleuro-Pneumonie, Of dit lijden
evenzoo van Mycotischen aard was, wordt niet vermeld.

Bij hun conclusies merken de schrijvers op, dat het ziekte-
proces voornamelijk gezeteld is in de huid en slijmvliezen, terwijl
het slijmvlies van mondholte, lippen en neus onder de gunstig-
ste voorwaarden voor infectie zouden verkeeren. Wordt , het
ziekteproces aan zich zelf overgelaten, dan breidt de aandoening
zich in de omgeving uit, onverschillig welk weefsel hierbij in
het spel is. Steeds loopt zulks uit op vernietiging van het aan-
getaste weefsel.

De concrementen werden door De Haan en Hoogkamer
onderzocht, nadat kleine stukjes ervan gedurende 24 uur aan
de inwerking van Kaliloog waren blootgesteld geweest. Zij
namen dan waar een „fraai gevormd schimmelmycelium".

Van het Histologisch onderzoek der ziekteprocessen bij kleine
vergrooting, geven zij aan, dat het oorspronkelijk weefsel
grootendeels vervangen bleek te zijn door bindweefsel. Hier en
daar werden kleine eilandjes waargenomen, welke gevormd
werden door doorgesneden concrementen,

Bij groote vergrooting bleken de concrementen te bestaan uit
breede balken van een glanzende homogene massa. Deze balken
vormden een netwerk, in de mazen waarvan zich een groot
aantal leucocyten bevonden. Tusschen de balken en vooral aan
de periferie werden talrijke myceliumdraden waargenomen en
tevens sporen. Om dit centrale gedeelte werd een leucocyten-
wal aangetroffen, waarbij vooral in het oog vielen enkele groote
leucocyten (aangeduid als Resorptiecellen),

De myceliumdraden zetten zich in deze leucocyten-zóne voort.
Rondom dezen leucocytenwal werd zeer vaatrijk bindweefsel
aangetroffen, en waarbij nog twee zones waren te onderschei-
den, Het gedeelte dat direct aan de leucocytenlaag grensde, bleek
nog een groot aantal leucocyten te bevatten, en tevens plekken
waar de fibrillaire grondzelfstandigheid gezwollen en homogeen
was. Voorts ook myceliumdraden. De meer naar buiten gelegen
zone bestond uit gewoon fibrillair bindweefsel. Het in de con-
crementen aangetroffen balkennet, zou bestaan uit hyaliene
degeneratie van het oorspronkelijk aanwezige weefsel.

Het mocht aan de onderzoekers niet gelukken, een goede
kleuring te vinden voor de schimmelelementen in de coupes

-ocr page 18-

voor histologisch onderzoek. Dé beste preparaten werden nog
verkregen door kleuring met Cochenille- Aluin- Pikrinezuur,
waarna insluiten in Canadabalsem, De ongekleurde mycelium-
draden teekenden zich dan duidelijk af in het gekleurde weefsel.

In die haarden, welke afgesloten waren van de buitenlucht,
werden nooit andere micro-organismen aangetroffen.

Wat de wijze van infectie betreft, veronderstellen D e H a a n
en Hoogkamer, dat een klein wondje als porte d\'entrée
dient voor de schimmel, die zich kan bevinden op gras of
gabba-korrels.

De hyaliene degeneratie zou vermoedelijk ontstaan onder
invloed der gevormde toxinen. De bindweefselnieuwvorming en
leucocyten infiltratie zouden moeten worden beschouwd als een
reactie van het organisme. De in de concrementen aanwezige
schimmeldraden zouden uitgroeien in excentrische richting, en
weer om zich heen een hyaliene degeneratie doen ontstaan,
waardoor gevormd zouden worden de uitloopers welke vaak aan
de concrementen werden aangetroffen, en waarmede zij in het
omgevende bindweefsel waren bevestigd.

Omtrent den fungus zelf, welke in de ziekteprocessen werd
aangetroffen, schrijven zij, dat door hen kleine, van de buiten-
lucht afgesloten haardjes werden geënt op zuren Agar-Bouillon
Na enkele dagen ontwikkelden zich geelachtige knopjes, die
bij onderzoek uit schimmeldraden bleken te bestaan.

Infectieproeven op paarden sub-muceus en in een huidwond
mislukten.

Na deze uitgebreide publicatie verscheen in de Bladen voor
Diergeneeskunde en Dierenteelt voor Ned.-Indië, in 1914 nog een
artikel van C. B u b b e r m a n, waarin aangetroffen worden de
ziekteverslagen van een tweetal patiënten, lijdende aan Hypho-
mycosis destruens. In tegenstelling met de bevindingen van D e
Haan en Hoogkamer bleken bij deze dieren ook de regio-
naire lymphklieren te zijn aangetast. Bij de eerste patiënt werd in
de sub-maxillaire lymphklier, bij de tweede in de boegklier een
soortgelijk schimmelconcrement aangetroffen als in de ziekte-
processen zelf. Bovendien was bij de tweede patiënt het ziekte-
proces door een harde gezwollen lymphstreng verbonden met
de aangetaste lymphklier.

Aan het slot van zijn artikel merkt Bubberman op:

„Een voortgaan van het proces langs de lymphbanen schijnt dus

-ocr page 19-

wel degelijk voor te komen, in tegenstelling met de uitspraak van
Hutyra en Marek, dat: die regionaire Lymphdrusen nicht an zu
schvkrellen pflegen".

In genoemde Veeartsenijkundige Bladen verschenen in 1916
nog eenige casuistische mededeelingen van den Gouvernements-
veearts te Fort de Koek, J, A. R, A v i s.

Zoowel door De Haan en Hoogkamer, als door
BubbermanenAvis wordt de radicale operatie, het weg-
nemen van het geheele ziekteproces, liefst tot in het omgevende
gezonde weefsel, sterk aanbevolen als het meest afdoende.
Blijft een klein gedeelte achter, dan treedt als regel recidive op.

A V i s zag in een enkel geval succes bij een intensieve behan-
deling met Arsenicumpreparaten,

Door De Haan wordt in het Geneeskundig Tijdschrift voor
Ned.-Indië Dl. 42 en 43 er op gewezen, dat bij jonge processen
het aanwenden van een groote dosis Joodkalium succes kan
hebben.

2. BURSATTEE.

Reeds gedurende bijna een eeuw worden voornamelijk in de
Britsch-Indische literatuur ziektegevallen beschreven, onder den
naam van Bursattee, en bijna evenlang wordt een strijd gevoerd
over de eigenlijke oorzaak en het karakter van dit lijden. Be-
halve den naam Bursattee vindt men ook wel vermeld de namen
Barsati, Barsattee, Bausette, Bursati, Bursattie, Bursatie, Bur-
sottee, Bursautee, Burusatte, Burusauttee enz. De naam is af-
geleid van het Inlandsche woord Bursat of Burus, hetwelk
,,regen" beteekent, daar men meende, dat het lijden vooral voor-
komend in den regentijd, in verband stond met den regenval.

Aan het eind van het gerefereerde artikel van D e H a a n en
Hoogkamer schrijven beide onderzoekers:

,Uit een en ander blijkt, dat het materiaal onder den naam van
Bursattee of Lecches samengegaard, een behoorlijke schifting noodig
heeft en vooral dat öf aan de beschrijving der met het microscoop
waargenomen afwijkingen niet te veel waarde moet worden toege-
kend, óf dat onder de gevallen als Bursattee en Lecches beschreven
er geen is, dat volkomen met de onze overeenkomt".

Wanneer men inderdaad de groote hoeveelheid literatuur met
den titel Bursattee naslaat, komt men tot de overtuiging, dat
onder dezen naam tal van verschillende Pathologische proces-
sen zijn samengebracht, welker klinische verschijnselen min of
meer overeenkomst vertoonen, maar die overigens uit aetiolo-
gisch oogpunt niets met elkander hebben uit te staan. De oor-

-ocr page 20-

zaak hiervan moet wel in de eerste plaats gezocht worden in
het feit, dat sommige schrijvers de verschijnselen zeer opper-
vlakkig hebben waargenomen en beschreven, en in de tweede
plaats, dat vaak het onderzoek naar de oorzaak óf niet, óf zeer
onvolledig heeft plaats gevonden.

Naar aanleiding van de verwarring hierdoor ontstaan, schreef
reeds in 1880 R. W. B u r k e in „The Veterinary Journal":

„The absurd attempts made to explain the nature of. the disease
being often so grotesquely humorous that were not the contrary
evident from the almost painful earnestness of the context, the
reader would give the writer credit for being a small kind of wag,
and the diversity of opinions as to the treatment of it being as
numerous as the languages spoken under the shadow of the Tower
of Babel .

Door verschillende schrijvers werden met vrij groote zeker-
heid gevallen van Dermatitis Granulosa beschreven onder den
naam Bursattee,

L i n g a r d ging zelfs zoo ver, om alles wat bekend was onder
den titel Bursattee, te willen rekenen tot Dermatitis Granulosa:

„The symptoms described as being present in thè Granular or
Summer sores, accord in every way with those noted bij other ob-
servers, including myself as occuring in typical „Bursati" sore in India,

Daar het ziektebeeld van Dermatitis Granulosa in sommige
gevallen veel overeenkomst kan vertoonen met het mycotische
lijden, eveneens aangeduid met den naam Bursattee, lag deze
verwarring bij niet te nauwkeurig onderzoek voor de hand
F. E. Mas on schreef hierover in 1921:

„Incidentally it was discovered that Summer Sore (Dermatitis
Verminosa) which is considered to be a skin disease of equines caused
by filarial embryo\'s (Filaria Irritans) also exist in Egypt, The condition
is said to rtssenible the skin lesions of Bursati so closely, that diffe-
rential diagnosis is uncertain without recourse to microscopic
examination".

Voorts is onder Bursattee beschreven het ziektebeeld, dat
ontstaat door de ontwikkeling van vliegenlarven in open
wonden.

Zeker is wel dat ook een mycose, speciaal voorkomend bij
het paard en klinisch zoowel als Pathologisch-Anatomisch over-
eenkomend met Hyphomycosis destruens in Ned.-Indië, in
Britsch-Indië reeds lang is waargenomen, en beschreven als
Bursattee, Naar alle waarschijnlijkheid wordt het lijden echter
door een anderen fungus veroorzaakt.

Nadat reeds door verschillende onderzoekers in Britsch-Indië
een schimmelmycelium was waargenomen in de typische con-

-ocr page 21-

crementen, werden deze gegevens eerst uitvoerig uitgewerkt en
bestudeerd door Holmes in 1914.

De eerste gegevens over Bursattee, welke door mij konden
worden aangetroffen, zijn die van James Kerr,

Deze schreef in 1829, dat het lijden zich kenmerkte door het
optreden van kleine tumoren aan de liphoeken, aangezicht en
scrotum. Werd aan het lijden niets gedaan, dan vormden zich
etterende zweren. De oorzaak van het ziekteproces zou zijn
verwaarloozing van het dier.

Uit de beschrijving is niet met zekerheid op te maken welk
lijden Kerr bedoeld heeft, vermoedelijk Dermatitis Granulosa,
Tombs schreef in 1831 over Burusauttee:

„The disease makes its appearance in various parts of the body,
as the penis, prepuce, extremities, head, neck etc. The part effected
swells and ulcerates, and soon degenerates into a Burusauttee
tubercle.

It appears to be a kind of spuripus farcy."

Evenals Kerr meende hij, dat het lijden kon worden over-
gebracht door vliegen. Herstel zou het best te verkrijgen zijn
door het aanwenden van caustische middelen. Ook door
Tombs werd vermoedelijk waargenomen en beschreven
Dermatitis Granulosa.

Door Hodgson zijn vermoedelijk verschillende ziektepro-
cessen samengebracht onder den naam ,,Bursautie", In zijn
publicatie van 1853 meende hij te moeten onderscheiden een
eenvoudige en makkelijk te herstellen vorm en een kwaadaardig
vrijwel ongeneeslijk proces.

Hij noemde het lijden een kankerachtige zweer, welke vooral
zou optreden in den regentijd.

Western veronderstelde, dat de oorzaak van de optreden-
de zweren was te zoeken in verzwakking van het individu, en
beval het gebruik aan van tonische middelen. Voorts plaatselijk
het aanwenden van schurftmiddelen.

Door Spooner Hart werd in 1872 en \'73 een tweetal
artikelen gepubliceerd onder den titel ,,Bursatie", Hij meende
te doen te hebben met een specifiek tropisch, niet infectieus
lijden. Ook door hem zijn vermoedelijk verschillende patholo-
gische processen samengebracht onder één naam. Al naar het
klmisch aspect onderscheidde hij een drietal verschillende vor-
men, Hier en daar herinnert de beschrijving typisch aan die,
welke later uitvoerig werd gegeven door Smith en Holmes

-ocr page 22-

van den mycotischen vorm van Bursattee, zoodat Spoon er
Hart dit ziekteproces vermoedelijk ook wel heeft waarge-
nomen. Hij besluit zijn onderzoek als volgt;

„Although the microscope fails to demonstrate anything like cancer
structure, still it must be admitted that the disease is wonderfully
allied tovthat fatal affection," \'

Cane veronderstelde dat de oorzaak van het lijden moest
worden gezocht in een zwakte van de huidzenuwvezelen. Ook
hij geeft een beschrijving van een door hem waargenomen
typische zweervorming bij het paard; echter is hieruit niet met
eenige zekerheid na te gaan welk ziekteproces door hem werd
bedoeld.

De ziekteprocessen zouden zich ontwikkelen tegen den regen-
tijd en in het koelere jaargetijde van zelf herstellen. De beste
therapie zou zijn, de patiënten in zoo gunstig mogelijke omstan-
digheden te brengen,

Max schreef in 1876 over Bursattee:

„The disease is nothing more or less than an ordinary wound
aggravated by climatic influences".

Vliegen zouden een groote rol spelen door wondinfectie. Als

resultaat van zijn onderzoek schreef hij:

„No so called_ Bursattee sore will resist treatment if you preserve
it from the flies".

Vermoedelijk heeft Max bedoeld sterk geanuleerde zweren,
veroorzaakt door wondinfectie met vliegenlarven, welk lijden in
N, Australië soms ook wel wordt aangeduid met den naam van
,,Swamp Cancer",

StephenKnott sloot zich, blijkens zijn artikel over ,,Bur~
sauttie" in 1877 gepubliceerd in Veterinary Journal, grooten-
deels aan bij de meening van Max,

U b i q u e meende dat de oorzaak gezocht moest worden in
een bloedziekte. Vermoedelijk had hij op het oog Dermatitis
Granulosa, veroorzaakt door Filaria irritans.

Ook door M e y r i c k werd vermoedelijk dit zelfde lijden in
1878 beschreven als Bursauttee, Hij nam waar, dat de tumor
en zweervorming vooral tot uitbraak kwam in het droge heete
jaargetijde, eenige weken of maanden voor het doorkomen van
de regens (some weeks or even months before the rains com-
mence), Omtrent het uitbreken van het lijden op verschillende
plaatsen van het lichaam (hetwelk niet overeenkomt met de ver-
schijnselen van den mycotischen vorm van Bursattee) schrijft hij:

„When Bursauttee has existed for a considerable time, the poison
appears to be carried to other parts of the body. Sores will come

-ocr page 23-

to the places, where the skin is thin, and where there have been no
previous wounds."

M e y r i c k zag het lijden vooral uitbreken aan de uitmonding
van de urethra, en aan de binnenzijde van het praeputium.

Hoewel de directe oorzaak niet door hem werd aangetoond,
is het toch hoogstwaarschijnlijk, afgaande op de beschrijving der
klinische en pathologisch-anatomische verschijnselen, dat G,
O 1 i p h a n t in zijn artikel over Bursati, hetzelfde mycotische
lijden had waargenomen als later werd uitgewerkt door Smith
en Holmes,

Hij schrijft, hoewel de juiste beteekenis er niet van bekend is,
de oorzaak wel moet worden gezocht in de in het ziekteproces
aanwezige pathologische nieuwvormsels (,,Kunker Stones"). Bij
lichte druk zag hij ze naar buiten komen. Op de plaats waar ze
gezeten hadden, bleven dan holten achter, die spoedig door
granulatieweefsel werden opgevuld. Het ulceratief proces zou
een poging zijn van de natuur, om de aanwezige concrementen
te verwijderen. Om de oude zweren zag hij dat nieuwe werden
gevormd. Het sterk granuleerend wondoppervlak zou ontstaan,
doordat de huid afgebeten of stuk geschuurd werd, ten gevolge
van de hevige jeuk, waarmede het lijden gepaard gaat. Door een
warme vochtige temperatuur zou het proces verergerd worden.

B u r k e gaf in 1880 als definitie van Bursatti:

„It may be defined to be a non-enthetic, malignant, recurrent disease,
having an extraneous origin, and being characterised by a passive
non inflammatory slow and insidious course throughout. Its mode of
invasion is more the result of selfmultiplication and neighbouring
assimilation than any active surrounding inflammatory degeneration",

Na een uitvoerig, in het bijzonder pathologisch-histologisch on-
derzoek der ziektehaarden, kwam Burke tot de conclusie:

„I found the disease to be cancroid epithelioma".

Blijkens de vervolgartikelen geschreven in 1884 en 1885 kwam
Burke tot geen andere resultaten, In zijn laatste publicatie
schreef hij:

,,It is not necessary to remark that my observations led me to
state as early as 1880 (Veterinary Journal Vol XI), that this disease
was cancer of the horse, and I believe no other writer has preceded
me in this conclusion, so far as my knowledge of its literatures has
shown",

Ferris schreef in 1881 als zijn meening neer, dat de oorzaak
van Bursattee moest worden gezocht in een bloedziekte, ver-
oorzaakt door den plotselingen overgang van nat, in droog en
warm weer.

-ocr page 24-

In 1905 verscheen onder den titel Bursati, de uitgebreide
studie van A, L i n g a r d, over Dermatitis Verminosa Pruriens.
Als definitie van het lijden schreef Lin gard:

„Bursati is the name given in India and Burmah to a condition in
equines, and much more rarely in bovines, which is characterised by
the presence of an indolent ulcer or ulcers implicating the skin and
sub-cutaneous tissues of the body. By preference a portion that has
been subjected to slight injury or contusion is attacked. The disease
is of a specific nature and the ulcers follows as a result of the
deposition of certain foreign bodies, which latter at a later period
undergo degeneration and calcification in situ, and are then designated
as Kunkur".

Reeds deze definitie toont aan dat L i n g a r d niet hetzelfde
ziektebeeld heeft bestudeerd als dat wat beschreven werd door
de Britsch-Indische onderzoekers (Jackson, Collins, Smith, Steel
en Holmes), die een mycotisch lijden waarnamen. Het uitvoerig
en waardevol onderzoek van L i n g a r d sluit grootendeels aan
bij dat van D e D O e s over Plaies d\'Été, Dermatitis Granulosa s.
Dermatitis Verminosa Pruriens in 1905 beschreven in het Ge-
neeskundig Tijdschrift v. Ned.-Indië, na een uitvoerige studie
over dit onderwerp in Ned.-Indië,

In de uitgebreide studie van Ling ar d worden achtereen-
volgens behandeld de algemeene en plaatselijke symptomen en
voorts de Pathologisch-Anatomische en Histologische ver-
schijnselen van paarden lijdende aan bloedfilariose en Der-
matitis Verminosa,

Place bleek zich kort hierna, na zijn studie, volkomen aan
U\'. sluiten bij de meening van L i n g a r d n.1. dat onder Bursattee
moet worden verstaan Dermatitis Verminosa,

H O d g k i n s beschreef in 1910 een geval van Bursattee van
de long.

De pleura was bedekt met een geel beslag, waaronder de
concrementen (Kunkur-Stones) in de diepte lagen en de grootte
hadden van een speldeknop tot een hazelnoot. Sommige van
deze concrementen waren uit te drukken, anderen waren
innig met het omringende weefsel verbonden.

Wat de oorzaak van dit lijden was, is uit de beschrijving
met zekerheid niet op te maken.

Het is vooral aan de studie van H o 1 m e s te danken, dat van
een bepaald ziektebeeld, beschreven als Bursattee, de oorzaak,
een pathogene schimmel, beter bekend werd. Deze studie werd
gepubliceerd in 1914,

-ocr page 25-

Reeds veel eerder werd door enkele onderzoekers de mee-
ning uitgesproken, dat men te doen had met een Mycose.
In 1842 schreef C, Jackson:

„Burusauttee in the South of India, of which Mr, Armstrong gave
a description before the Veterinary Medical Association on 26 June
1838, is a very different affair, it is infact fungus haematodes, differing
somewhat from that disease in the human subject, but still bearing a
sufficient resemblance, I think, to warrant me in concluding that it
is of the same nature".
Collins wees er op, dat gewoonlijk die lichaamsdeelen het
meest worden aangetast, welke veel met water in aanraking
komen. Hij vermoedde dat het lijden veroorzaakt werd door
een plantaardige parasiet.

Een interessante studie werd door Smith gepubliceerd over
Bursattee in
1879 en 1884,

De directe oorzaak van het ziekteproces zou zijn een infectie,
door een pathogene schimmel van een kleine wond of kneuzing.
Omtrent de klinische verschijnselen schreef hij:

,,The commencement of a sore on the mouth is marked first
by" swelling of the part, with heat and pain on pressure. In about
four to six days it is possible to detect that one part is becoming
much harder than the rest. This circumscribed condition is about the
size of a small nut, and by manipulation we may determine, that it
is situated in the subcutaneous muscular structure of the part, and
increases in size until it is about as large as a shilling, when, after
it has lasted from ten to fifteen days, the skin opposite becomes
thickened and adherent to the nodule below.

And we must particularly note that it is only in this second stage,
that the «kin becomes involved, and the disease assumes a papular
character. The skin is involved simply by an extension of the morbid
proces outwards. By friction or otherwise the cuticle is lemoved, and
an open sore results almost suddenly. Here acute inflammation is
suddenly replaced by an indolent action which leads to the peculiar
characters of the Bursattee sore, which are follows: The edges are
raised above the surface, and fairly regular, and occasionally they are
callous.

Ulceration occurs more or less over the whole surface, but in the
large sores removal of tissue is almost completely limited to patches,
and where it occurs, the granulations are of a yellowish-red colour,
with very little discharge which is more watery than healthy pus, and
of en ichorous character. On examining the sore externally to the
ulcerating surface, the intense hardness of the tumour is very percep-
tible, The ulcerating surface is concave, and situated on, and embedded
in it are yelowish spherical badies rather larger than a pin\'s head
and very hard, which by pressure can be forced out of the sore,
when each leaves a depression behind from which a little clear fluid
exudes. These kunkur modies varies in number, and as many as six
or eight may be seen on the surface of an ulcer of the size under
description.

After the papular stage all the phases of its progress are indolent,
its increase in sizp is by no means so rapid as the term phagedenic
would imply, etc.

Visceral lesions are not been observed by me".

-ocr page 26-

Na behandeling van jonge concrementen met kaliloog en
glycerine, constateerde Smith een uitgebreid schimmelmyce-
lium. De hyphen bleken sterk vertakt, niet gesepteerd, en kruis-
ten elkaar in alle richtingen. De uiteinden waren soms knopvor-
mig uitgezet. Sporen konden niet worden waargenomen. Ook
nooit dierlijke parasieten.

Steel bevestigde in 1881 de resultaten welke verkregen
waren door Smith en schreef aan het eind van zijn artikel;

„Thus Bursattee takes its place among parasitic disorders of funöal
> origin , ^

Behalve myceliumdraden meende hij ook schimmelsporen
waar te nemen. Het lijden zou zoowel oppervlakkig als in de
inwendige organen voorkomen. Naar aanleiding van zijn onder-
zoek betreffende de „Kunker-Stones" waarvan het materiaal af-
komstig was uit de lever van een paard schreef Steel:

,,It had a dense outer fibrous coating and was with difficulty sepa-
rated from the surrounding liver tissue. The outer coat reminds one
of the capsules of an echinococcus. The brown hard layer only forms
a thin outer investment, the interior being composed of softened
material which, on exposure to the air, becomes a chalky white colour.

Op grond van deze beschrijving meent H o 1 m e s, dat S t e e 1
echter niet te maken had met een mycotisch proces, maar met
verkalkte haarden, veroorzaakt door filarialarven.

Holmes gaat in zijn uitvoerige studie in hoofdzaak accoord
met de beschrijving van S m i t h, en geeft verder als kenmerken
aan; „Het ronde of ovale oppervlak van de zweer heeft regel-
matige scherpe randen. Deze zijn iets verheven en calleus. Op
die plaatsen, welke niet aan irritatie onderhevig zijn, bestaat
weinig of geen neiging tot uitbreiding in de omgeving of tot het
boven de oppervlakte woekeren der granulaties. Heeft geen bij-
infectie plaats gevonden, dan wordt geen etter gevormd. Wordt
de aangetaste plaats steeds geïrriteerd, dan treedt snelle uit-
breiding op. De oppervlakte is droog en soms bedekt met een
korst.

Bij irritatie treedt soms op necrose van de omgevende huid, of
de tumor woekert snel naar buiten uit. Wanneer de bovenste
laag wordt weggesneden, komen een aantal concrementen te
voorschijn, waarvan de grootte varieert tusschen die van een
speldeknop en een erwt. Deze concrementen (Kunkur-Stones)
blijven een irriteerende werking uitoefenen en hebben een bij-
zondere structuur".

Evenals door Smith werden door Holmes de meeste ge-

-ocr page 27-

vallen waargenomen aan kooten, vetlok, mond en praeputium.
De meerderheid der gevallen zou voorkomen in den regentijd.

Tot de eerste verschijnselen behoort volgens Smith en
Holmes sterke jeukte, waardoor de huid wordt afgeschuurd,
en waardoor een zweer bloot komt, hard op aanvoelen en be-
dekt met een dun sereus exsudaat. Spoedig volgt nu uitwoeke-
ring van granulatieweefsel boven de omgevende wondranden.
Vindt verdere irritatie plaats, dan breiden het proces en de
granulatiewoekering zich tumorvormig uit. Deze tumor is dan
niet scherp omschreven, maar in direct contact met het om-
gevende bindweefsel. Öok in omgevend spierweefsel vormt zich
nieuw bindweefsel. Het granulatieoppervlak is buitengewoon
bloedrijk. Snijdt men echter dieper in, dan wordt een dicht
fibreus bindweefsel aangetroffen met gering bloedgehalte.

Metastasen in longen, lever en andere organen, zooals aan-
gegeven door Burke, Meyrick, Steel, Hodgkins
en anderen, werden door Holmes nooit gezien. Hij vermoedt
dat voor schimmelconcrementen in die gevallen zijn aangezien
kalkknobbeltjes veroorzaakt door filaria-embryonen.

Omtrent de „Kunkur-Stones" zelf schrijft Holmes, dat zij
los liggen in het omgevende granulatieweefsel en makkelijk zijn
te verwijderen. Zij zouden nooit verkaasd of verkalkt zijn.

Jonge concrementen zijn zacht en makkelijk breekbaar. Later
worden zij harder en rubberachtig van consistentie.

Op stukjes van jonge concrementen liet hij 16—20 uur een
40% kaliloog oplossing inwerken, In preparaten van dit mate-
riaal konden dan worden waargenomen een uitgebreid schim-
melmycelium en tevens een groot aantal sporen,

In oudere concrementen was het mycelium moeilijker aan te
toonen.

De sporen waren iets grooter dan de korrels van eosinophile
leucocyten, en lagen vaak in groepen,

In gekleurde preparaten werd naast schimmelmycelium een
groote massa cellen waargenomen, hoofdzakelijk bestaande uit
leucocyten met grove korreling.

Omtrent het microscopisch onderzoek van het omgevende
weefsel schrijft Holmes, dat bij jonge processen het fibreus
bindweefsel veel minder dicht bleek, terwijl erin werd aange-
troffen een groot aantal leucocyten, mononucleaire en poly-
nucleaire, en voorts fibroblasten.

-ocr page 28-

In oudere processen bleek het weefsel dichter, de mono-
nucleaire traden minder op den voorgrond, terwijl een aantal
reuzencellen werden waargenomen. Ook waren veel minder
bloedvaten aanwezig.

Door Holmes werd de fungus het eerst in cultuur gebracht.

Kleine stukjes concrement werden achtereenvolgens kort be-
handeld met alcohol, aether en gedistilleerd water teneinde bij-
mfecties door aanklevende micro-organismen te voorkomen
Daarna werden deze stukjes uitgezaaid op verschillende voe-
dmgsbodems, waarvan het best beviel Sabouraud-Agar, Na 5 da-
gen ontstond een droog uitziende langzaam groeiende kolonie,
die ten slotte den geheelen voedingsbodem bedekte met een wit-
te krijtachtige massa. Werd deze verwijderd, dan bevond zich
hieronder een vlies, dat stevig aan den voedingsbodem ver-
bonden bleek te zijn. Preparaten van deze cultuur gaven te
zien een fijn vertakt mycelium, met een groot aantal sporen,
die in de hyphen bleken te worden gevormd, en er soms uit-
zagen als een lange rij coccen.

Behalve uit het ziekteproces werden dezelfde culturen ver-
schillende malen verkregen uit het bloed der patiënten.

De fungus zou het meest overeenkomen met Sporotrichum-
Minutissimum,

Door Holmes werden verschillende entingsproeven ver-
richt op paarden en kleine proefdieren, echter steeds met
negatief resultaat.

Als therapie raadt schrijver aan, totale extirpatie der
tumoren.

Een enkele keer werd ook wel resultaat gezien van een
kuur met arsenicumpreparaten,

LEECHES,

Evenals onder den naam Bursattee in Britsch-Indië een aan-
tal verschillende ziekteprocessen is samengevat, waaronder
ook een mycotisch ziekteproces, is zulks het geval met Leeches.

Alhoewel de literatuur veel minder uitgebreid is als van
Bursattee, heeft zulks het zelfde gevolg gehad, n.1. dat een strijd
ontstaan is over de aetiologie van Leeches. Sommige schrij-
vers beschouwen Leeches identiek met Sarcomatosis, anderen
zoeken verband met Bursattee in Br. Indië. Ook wordt Disto-
matosis bij het rund wel Leeches genoemd. Meestal echter
wordt onder Leeches of Leeching verstaan een lijden bij het

-ocr page 29-

paard, voorkomend in verschillende deelen van Amerika, in
het bijzonder in Florida. De naam is afkomstig van leech
bloedzuiger, omdat men meende dat het lijden door deze dieren
werd veroorzaakt, wanneer paarden liepen in moerassige
streken,

Tusschen den mycotischen vorm van Leeches in Amerika,
Hyphomycosis destruens equi in Ned, Indië, en den mycoti-
schen vorm van Bursattee in Br, Indië zijn ongetwijfeld punten
van overeenkomst te vinden, zoowel wat betreft het klinisch
als het Pathologisch-anatomisch en Histologisch beeld.

De eerste publicatie verscheen in 1886 van C, C, L y f o r d,
echter onder den titel ,.Bursatti",

De symptomen werden door hem beschreven aan de hand
van een zestal patiënten. Bij een der dieren nam hij waar een
aantal kleine „Bursatti"-zweren aan het hoofd. Door samen-
vloeien ontstonden groote ulceratieve processen, In het gra-
nuleerend oppervlak vertoonden zich tal van kleine gele ver-
kalkte concrementen in grootte afwisselend van een speldeknop
tot een hazelnoot. Bij andere patiënten nam hij weer afwij-
kende symptomen waar, echter was steeds een hevig jeuk-
gevoel aanwezig. De oorzaak kon door hem niet worden aan-
gegeven.

Het lijkt niet onmogelijk, dat Lyford in hoofdzaak pa-
tiënten heeft waargenomen, lijdende aan Dermatitis granulosa.
Bij enkele beschrijvingen herinnert het beeld echter weer meer
aan een mycotisch proces,

In 1902 publiceerde hij nogmaals een artikel, waarin hij het
klinisch onderscheid wilde aangeven tusschen ,,Bursattee",
Furunculosis van den kroonrand, en Malleus. Hij beschrijft
Bursattee als volgt:

,,It is a warm weather affection. It is to all appearances an epithe-
lial disease, making its appearance on the surface of the body,
involving not only the epithelial coverings of the skin, but the mucous
membranes as well such as the organs of the eye, and mouth, vulvae
in females, and glands and prepuce in males. Heat and moisture facili-
tate the development and spread the disease, while hot dry weather
is less favorable for its development".

Met eenige zekerheid is uit deze beschrijving moeilijk op te
maken wat de aetiologie is van het lijden, dat hier wordt
bedoeld.

Nauwkeurig beschreef N e a 1 in 1888 een ziekteproces, onder

-ocr page 30-

den naam „Leeching", door hem waargenomen bij paarden, die
veel in moerassige streken liepen, als volgt:

„After a varying exposure to the influence, or what ever it may be
called, of the pond, a sligt lump or elevation of the skin may be
tound on some part of the body that has been submerged. To the
touch it will feel as if a grain of shot were lodged beneath the
slcin. In eight or ten days, the skin sloughs off centrally over this
hard spot, leaving a bloody, bruised like surface, exuding serum and
blood, no pus. This rapidly grows in size till in a few weeks there
is a raw surface from 4 inches to one foot square. This drops blood
and serum, but no pus. An examination will show usually a mass
of yellow gntty growth coral like in shape, embedded in a mass of
bruised bloody tissue, dark in color, and the edges roughened, ele-
vated above the skin, and the skin decaying at the outside of the
ulcer.
I lie leech invades most any tissue, but seems most common
on the legs abdomen and sides. Occassionally it is found in the head.
Ihe invaded tissues decay slowly, and apparently without pain. I have
seen hoofs cut off, the eyes eaten out, the teeth destroyed etc."

Ongetwijfeld komt het ziektebeeld hier beschreven, wat ver-
schijnselen betreft, overeen met de mycose, in Ned, Indië
bekend als Hyphomycosis destruens.

De oorzaak van het lijden kon Ne al niet vast stellen.
Volgens hem zou de ziekte niet contagieus zijn. Edele paarden
bleken het meest gevoelig, muildieren zouden zelden worden
aangetast. Als therapie gaf hij aan totale extirpatie van het
ziekteproces, en nabranden met een gloeiend ijzer,

Anderson meende evenals L y f o r d, dat het door hem
in Amerika waargenomen lijden overeen kwam met Bursattee
in Br,-Indië, en kon ook als S p o o n e r H a r t een drietal ver-
schillende vormen van Leeches onderscheiden.

Th. Smith constateerde in 1894 in toegezonden concremen-
ten uit een ziekteproces, een uitgebreid schimmelmycelium,
en waagde de veronderstelling, dat men mogelijk te doen had
met een soortgelijke mycose, als bij den mensch was waarge-
nomen. Hij merkte op, dat het proces met „leech" niets te
maken had, en dat de aanwezige concrementen vermoedelijk
zouden ontstaan door het schimmelmycelium, waartusschen
zich een soort lijmstof zou afzetten,

In hetzelfde jaar schreef Bitting, dat onder „Leeches or
Leeching" moest worden verstaan, een uitwendig ziekteproces
bij het paard in Florida, en bij het rund een leverziekte (Disto-
matosis). Het lijden zou overigens over geheel Amerika bekend
zijn, en vooral na het invallen van de regens uitbreken. Honden,
varkens, schapen, geiten en vogels zouden niet worden aan-
getast. In tegenstelling met N e a 1 schreef hij dat het lijden

-ocr page 31-

door contact van de eene plaats van het lichaam op de andere
plaats kon overgaan. De oorzaak kon door hem niet met zeker-
heid worden aangegeven:

„A microscopic examinaiion of the tissue fails to reveal animal or
vegetable parasites. We are not prepared to state what the cause
may be. It certainly is not due to one thing, „but the result of many

The cells are of an embryonic type. According to the pathological
characteristics it belongs to the round celled Sarcoma. It is a cancer .

Een goed doorgewerkte studie over die ziektegevallen, welke
veroorzaakt worden door een pathogene schimmel, en ook
bekend zijn onder den naam
van Leeches, verscheen in 1896
van de hand van P. A. F i s h, onder den titel; „A Histological
Investigation of two cases of an Equine Mycosis, with a histori-
cal account of a supposed similar disease, called Busattee^

occuring in India".

Omtrent de in de ziekteprocessen aangetroffen concrementen

schreef Fish;

„Zij zijn onregelmatig van bouw en grootte. Jonge concremeriten
zijn vrij zacht oudere meer vast van consistentie, Bi) microscopisch
onderzoek blijkt er in aanwezig te zijn een fijn netwerk dat moeilijk
kleurstof opneemt, en een glinsterend aspect heeft. Het wordt waar-
schijnlijk gevormd door mycelium. Behalve dit fijne netwerk worden
grootere grovere balken aangetroffen, die waarschijnlijk gevormd
worden door fibrillen van elastisch weefsel. In de door het fijne
netwerk gevormde mazen, worden aangetroffen leucocyten in ver-
schillende stadia van verval. Op sommige plaatsen kunnen kleine
bolletjes worden waargenomen, ter grootte van celkernen, en die
uitloopen in een fijnen draad. Het bolvormig gedeelte neemt kleur-
stof op, het draadvormig gedeelte niet De vrije uiteinden van deze
knuppelvormige lichaampjes (waarvan FISH de beteekenis met kent)
zijn gericht naar de periferie, Hier kunnen tevens vaak hyphen van
een fungus waargenomen worden, die uit de massa uitsteken. Ook
kan men soms hyphen over eenigen afstand in het omringende granu-
latieweefsel zien indringen".
Het intensief en sterk vertakt schimmelmycelium zag Fish
eerst duidelijk na behandeling van het materiaal met kaliloog.
De hyphen bleken zich onregelmatig te vertakken. Hier en daar
konden zeer duidelijk septa worden waargenomen, en tevens in
de hyphen ronde of ovale heldere lichaampjes, waarvan de be-
teekenis niet was op te geven,

„One of the caustic potash preparations showed circular or oval
clear areas in the filaments, ressembling vacuoles".
In verband met het verschil in grootte en vorm, en het niet

opnemen van kleurstof, meende schrijver niet te doen te heb-
ben met sporen.

Bloedvaten werden in de concrementen niet aangetroffen, wel
hier en daar lichaampjes, die zouden zijn te beschouwen als
restanten er van, en mogelijk zouden zijn ontstaan, doordat zich

-ocr page 32-

concrementen om de capillairen vormden, en deze ten slotte
dichtdrukten.

Omtrent het weefsel om de concrementen merkt F i s h op, dat
men hier te maken heeft met zeer -bloedrijk granulatieweefsel,
waarin soms necrotische haarden kunnen worden aangetroffen.

In dit granulatieweefsel zag F i s h, vooral direct om de con-
crementen zeer veel polynucleaire leucocyten, soms ook mono-
nucleaire. Ook zag hij wel leucocyten, waarin tal van vacuolen.
De kern van deze cellen was rond of haltervormig. Fish waagt
de veronderstelling, hier te doen te hebben met leucocyten.
welke sporen in zich hebben opgenomen,

„that the phagocytic action has taken place between them, and that
each vacuole may represent the effect of a spore".

Voorts werden soms reuzencellen aangetroffen (12—18 mcr.1,
welke groote overeenkomst vertoonden met de leucocyten,
waarin zich vacuolen bevonden. Schrijver acht het niet on-
mogelijk, dat deze zouden ontstaan, door vereeniging van eenige
leucocyten.

In het granulatieweefsel zag F i s h nog andere cellen, meest-
al ovaal van vorm, en waarin zich talrijke punten bevonden, die
intensief blauw kleurden met methyleen blauw. Hij noemde ze
Plasmacellen,

In het door het ziekteproces afgescheiden exsudaat kon Fish
verder aantoonen streptococcen en staphylococcen en bacil-
letjes. In de concrementen zelf, of in het omringende weefsel
werden deze micro-organismen echter nooit aangetroffen, zoo-
dat hij het voorkomen ervan beschouwt als een bij-infectie, die
met het lijden zelf niets te maken heeft.

In 1904 verscheen een artikel uit Amerika, van L. v a n E s,
waarmede vermoedelijk bedoeld werd een beschrijving van Der-
matitis granulosa, dat dan indentiek moet worden beschouwd
met Bursattee,

„Bursattee sores at first make their appearance as a somewhat
thickened, denuded, flat nodule of the skin. The nodule is ill —
defined and in many cases als surrounded by an oedematous area,
this oedema is of a transitory nature The epidermis over the nodule
becomes tjiin, smooth, shining and is moistened by a watery exudate.
The appearance of the sore is ushered in by intense itching, and the
patient will make most deserate efforts to bite or rub the affected
place. Bij atrophic changes and by the biting and rubbing, the
epidermis over the affected area soon disappears, and a smooth, red
moist sore makes its appearance. The lesions of Bursattee are entirely
confined to the skin or mucous membranes, and no cases were seen
in which muscles or bones were involved.

Closer examination will reveal the presence of hard gray-ish while

-ocr page 33-

bodies, especially near the periphery of the sore. They vary in size
from a small millet seed to a large pea and usually can be readily
removed from the small cavities, in which they are contamed .

Van E s heeft de oorzaak van het Hjden niet kunnen op-
sporen. In 1910 verschenen nog casuistische mededeelingen van
R O a d ho u s e in American Veterinary Review, onder den titel:

Observations on Bursatti,

Hij deelde hierin mede in de aangetroffen concrementen nooit
filaria-embryonen te hebben aangetroffen, en gaf als behandeling
aan, totale extirpatie der granuleerende tumoren, en nabehan-
deling met sterke formalin-oplossing,

B, OVERIGE LITERATUUR OVER SOORTGELIJKE MY-
COSEN ALS BESCHREVEN ONDER HYPHOMYCOSIS DE-
STRUENS BURSATTEE EN LEECHES, EN PATHOLOGI-
SCHE PROCESSEN ALS ZOODANIG AANGEDUID.

Blijkens verschillende Jaarverslagen over den Veeartsenij-
kundigen dienst in Egypte, schijnt ook daar Bursattee als een
mycotisch lijden bekend te zijn. In de verslagen 1915, 1916,
1919 en 1921 werden gevallen gerapporteerd,

In 1921 schreef M a s o n in genoemd verslag, dat steeds door
hem ook longprocessen waren waargenomen:

„It is stated that Bursati, which is regarded as a disease of equines
caused by a specific fungus, is not simply a skin affection, as hitherto
described by all writers but that characteristic lung ksions caused
by the same fungus are constant". j , \' .

Mason waagde zelfs de veronderstellmg, dat prmiair een

mycotisch longlijden zou bestaan, en de meer oppervlakkige
processen zich zouden ontwikkelen door metastase, en wan-
neer zooals hij schrijft: „the external atmospheric conditions are
suitable for the growth of the organism on the surface of the
body".

Dat door M a s o n bij paarden in Egypte een mycotisch proces
zou zijn waargenomen overeenkomstig met dat bekend als
Bursattee, is wel zeker. Of echter de infectie veroorzaakt wordt
door dezelfde pathogene schimmel en het geheele proces onder
juist dezelfde verschijnselen verloopt, is nog niet uitgemaakt, en
zeker aan twijfel onderhevig, In Br,-Indië werden longprocessen
alleen bij hooge uitzondering waargenomen.

Ook uit Australië verschenen verschillende publicaties van
waargenomen ziekteprocessen bij paarden, die veel in moeras-
sige streken werden gebruikt.

-ocr page 34-

Het lijden staat daar bekend als „Swamp-cancer", en wordt
soms indentiek verklaart met Bursattee,

Hoewel de beschrijvingen vaak herinneren aan het mycoti-
sche lijden bekend als Bursattee, werd nooit een pathogene
schimmel als oorzaak aangetoond,

In 1912 beschreef G i 1 r u t h onder den naam Swamp-Cancer
een ziekte bij paarden in Noord-Australië, welk lijden veel zou
overeenkomen met Bursattee en Leeches,

De huid en het onderliggende weefsel wordt er bij aangetast.
Er vormen zich ulcereerende sterk granuleerendë woekeringen,
die zich snel in de omgeving uitbreiden. Het lijden zou niet
contagieus zijn, en vooral voorkomen aan de ledematen.
Buil beschreef eenige jaren later Swamp-Cancer als volgt:
„De tumoren zijn verschillend van afmeting en wisselen van
1 inch tot vuist-grootte. Het lijden veroorzaakt geen pijn, en
verloopt zeer chronisch. Soms kan het jaren duren. Het schijnt
in verband te staan met de weersgesteldheid".

Buil vermoedde dat de oorzaak zou zijn het binnendringen
van larven van Stomoxys calcitrans.

Deze ziektenprocessen, waargenomen in moerassige streken
in N,-Australië, vertoonden veel overeenkomst met die, welke
hij meer in zuidelijke streken aantrof, en daar werden veroor-
zaakt door larven van Habronema megastonum.

„The macroscopic and microscopic appearance of the tumours are very
similar to those of Habronema granuloma, in Australia and elsewhere".
Echter de veronderstelling van Bull, dat soortgelijke ziekten
in Amerika bekend als „Leeches" en in Indië als „Bursatti", alle
indentiek zouden zijn met Swamp-Cancer in Australië, en alle
veroorzaakt zouden worden door larven, kan wel zeker als on-
juist worden beschouwd,

R a i n e y constateerde in 1921 dat op Samoa soortgelijke
sterk granuleerende tumoren voorkwamen als Swamp-Cancer
in Australië, Omtrent de oorzaak schreef hij:

„The Government Veterinary Bacteriologist of New Zealand, H, E,
Reid, in a recent report on a visit to Samoa, stated that „Tona"
is due to woundinfection with the larva form of which is now held
to be the cause of Summer Sores, Bursatti sores, Habronemic
granuloma etc.
Ook hier dus weer dezelfde verwarring,

N O c h O 1 d s beschreef als Bursattee een ziekte bij paarden
op de Phillippijnen voorkomend. Het lijden zou zich kenmerken
door omschreven zwellingen onder de huid, en speciaal voor-
komen bij goed gevoede dieren.

-ocr page 35-

Bij sectie werden door hem gevonden vliezige holten, waarin
een groot aantal erwt- tot okkernoot-groote cysten, met vloei-
stof gevuld, en rood van kleur. Dezelfde cysten werden aange-
troffen in longen en pancreas.

Schrijver vermoedde dat het lijden een parasitaire oorzaak
zou hebben. Hier wordt dus weer een geheel nieuw ziektebeeld
bij de groep „Bursattee" ondergebracht,

In 1896 verscheen, onder den titel „Sur une nouvelle mycose
du cheval" een publicatie van D\'r o u i n en R e n o n, over een
door hen waargenomen ziekteproces bij een paard, ter behande-
ling aangeboden aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te

Alfort,

Sedert een half jaar vertoonde de patiënt eenige huidtumoren,
die oorspronkelijk milliair, binnen twee maanden een aanzien-
lijke grootte hadden bereikt. Vanaf het begin van het lijden
veroorzaakten zij een hevig jeukgevoel. Spoedig vormden zich
abscesjes en fistelgangen. Na het verwijderen der tumoren ver-
dween het jeukgevoel direct, en verbeterde de algemeene toe-
stand snel.

Omtrent de concrementen die in de tumoren werden aange-
troffen schreef Drouin:

„C\'est une masse extrêmement anfractueuse, rugueuse à sa surface,
et\' présentant une assez grande résistance à la traction. Sous le
couteau elle donne la sensation d\'une substance caséeuse durcie
desséchée. Elle peut acquérir le volume du pouce, mais le plus
souvent elle ne dépasse pas celui d\'une noisette".

Na behandeling met kaliloog kon Drouin in deze concre-
menten een uitgebreid schimmelmyceHum constateeren. Na het
brengen van stukjes in Raulinsche vloeistof vond een uitgebreide
myceliumontwikkeling plaats.

Als bij-infectie werden pyogene microben waargenomen. Ook
in coupes constateerde Drouin talrijke schimmelhyphen, na
behandeling met 1 % Nitras Argenti, gevolgd door behandeling
met een reduceerende stof,

Infectieproeven met kleine proefdieren leverden geen resul-
taten op-

Voor zoover mij bekend, werd dit ziektebeeld in Frankrijk
niet meer gezien. Volgens Nocard enLeclainche zou het
niet onmogelijk zijn, dat het een geïmporteerd geval betrof:

„L\'unique cas constaté en France n\'implique nullement la présence
de l\'infection dans notre pays. Il serait intéressant de rechercher si
le cheval atteint n\'est pas d\'origine américaine".

-ocr page 36-

In 1916 publiceerde O m 1 i n een uitvoerige studie „Über
Hyphomykome beim Pferde".

Het onderwerp werd bestudeerd aan de hand van een drietal
waargenomen patiënten aan de Hoogeschool te Zürich. Als
klinische verschijnselen constateerde O m 1 i n het optreden van
tumoren, welke bleken te bestaan uit bindweefsel, en waarin
werden aangetroffen kleine gierstkorrel-groote haarden, gevuld
met een grauwen gelen slijmerigen etter. In dezen etter waren
aanwezig tal van kleine grauwwitte of zwavelgele korreltjes,
onregelmatig van oppervlak, vrij week van consistentie, en ter
grootte van een zandkorrel. Het geheele proces vertoonde
eenige overeenkomst met Actinomycose. Verkalking van de
kleine concrementen bleek niet te bestaan.

Soms bestonden aan de oppervlakte kleine epitheliumdefec-
ten met uitgevreten randen. Oedeem, pijnlijkheid, of ontstekings-
verschijnselen waren niet aanwezig.

Bij microscopisch onderzoek werd tusschen de dikke bind-
weefselstroken een massa leucocyten waargenomen, die zich
naar het centrum vermenigvuldigden, en zich met scherpe
grenzen tot dichte ophoopingen vereenigden.

In deze abscesjes werden de zeer kleine concrementen aan-
getroffen, Het onderzoek van deze korreltjes bleek het best te
geschieden door kleuring der coupes volgens Gram-Weigert, De
aanwezige myceliumdraden namen dan een intensief blauwe
kleur aan. De Iiyphen bleken in alle richtigen te loopen. Aan
den rand waren zij vaak knol- of bolvormig verdikt. Soms bleek
het mycelium straalvormig in de omgevende leucocyten-zóne
en het hieromheen aansluitende granulatieweefsel uit te groeien.
Als bij-infectie konden coccen worden waargenomen.

Ook na de behandeling der korreltjes met kaliloog, werd even-
zoo een uitgebreid netwerk van onregelmatig vertakt mycelium
gezien.

Een fructificatievorm blijkt O m 1 i n niet aangetroffen te heb-
ben, Na enting in verschillende vloeibare, en evenzoo op vaste
voedingsbodems, groeide zeer vlug een schimmelcultuur uit. Bij
nader onderzoek bleek de fungus te zijn een Aspergillussoort,
Infecties van paarden en kleine proefdieren (konijnen, cavia\'s
en muizen) zoowel met natuurlijk materiaal als met cultures,
bleven alle zonder resultaat.

-ocr page 37-

HOOFDSTUK II.

SYSTEMATISCHE INDEELING DER
PATHOGENE SCHIMMELS.

Omtrent een juiste indeeling van tal van fungi verkeert men
in het onzekere, en in het bijzonder is zulks het geval met de
pathogene schimmels.

Werd op grond van een uitgebreide literatuurstudie door D e
Jong in „Parasitaire Ziekten" Dl. I, reeds een indeeling ge-
geven, sinds dien zijn weer verschillende wijzigingen en aan-
vullingen aangebracht.

De verschillende plantaardige dierparasieten kunnen als volgt
worden ingedeeld:

1. ASCOMYCETEN. Hiertoe worden gebracht, de orde
der Saccharomyceten met de verschillende Saccharomyces en
Cryptococcussoorten, de orde der Plectasinae met de fam. der
Gymnoascaceae (o.a, Favus, Microsporon, en Trichophyton-
soorten) en de fam, der Aspergillaceae {hiertoe de verschillende
Aspergillus en Penicilliumsporten),

2. PHYCOMYCETEN, Hiertoe de orde der Zygomyceten,
met de fam, der Mucoraceae (verschillende Mucorsoorten), en
de fam, der Entomophtoraceae. Voorts de orde der Oomyceten
met de fam, der Saprolegnia,

3. FUNGI IMPERFECTI, Daar de fungus, die als oorzaak
van Hyphomycosis destruens moet worden beschouwd, voor-
loopig zeker zal moeten worden gerangschikt onder de Fungi
Imperfecti, kan een nadere beschouwing van de schimmels, be-
hoorende tot de groepen 1 en 2, wel buiten behandeling worden
gelaten.

Een uitgebreid overzicht der verschillende wijzen van indee-
ling zou te ver voeren, en voor de navolgende studie als over-
bodig moeten worden beschouwd,

In het algemeen worden tot de Fungi Imperfecti gebracht de
mycelium- en conidienvormen van schimmels, waarvan nog niet
bekend is, tot welke groepen zij moeten worden gerekend,

U 1 b r i c h schrijft erover dat van de meesten kan worden

-ocr page 38-

aangenomen, dat zij behooren tot de Ascomyceten als „Neben-
fruchtformen".

Tot de Fungi Imperfecti moeten als pathogene schimmels
worden gerekend:

1. Sporotrichum-soorten. Bij den mensch zijn een 7-tal uit
Sporotrichose processen geïsoleerd, en wel: Spor. Schencki,
Spor, Beurmanni, Spor, Asteroides, Spor, Indicum, Spor, Jean-
selmi, Spor, Gougerot!, en Spor, Dori,

Spor, Asteroides en Indicum zouden zijn te beschouwen als
varieteiten van Spor, Beurmanni,

Spor, Schencki, Spor, Beurmanni (met de beide varieteiten),
en Spor, Jeanselmi worden als verwante stammen wel tot
een groep gebracht, de groep Spor, Schencki-Beurmanni, Spor,
Gougeroti zou dan een tweede groep vormen. Omtrent Spor,
Dori is men het nog niet eens of deze fungus inderdaad te be-
schouwen is als een Sporotrichum-soort, dan wel thuis gebracht
moet worden bij de Oosporae,

Als dierparasiet werd het eerst door Carougeau een Spo-
rotrichum gevonden bij het paard op Madagascar, Op verschil-
lende plaatsen van het lichaam zag Carougeau ontstaan
harde knobbels, die later veretterden. De regionaire lymphvaten
en klieren waren als regel niet in het proces betrokken. Bij het
directe onderzoek van het pus werden aangetroffen Gram posi-
tief kleurende, soms kolfvormig uitgezette myceliumdraden. Het
Sporotrichum liet zich vooral op Sabouraud-Agar makkelijk
kweeken. Bij onderzoek der cultuur bleken de hyphen onregel-
matig gesepteerd, terwijl de sporen of direct, of door middel van
steeltjes aan de myceliumdraden waren verbonden,

Carougeau geeft zelf reeds aan, wat DeBeurmannen
Gougerot ook vermoedden, dat de door hem gevonden Spo-
rotrichumsoort identiek zou zijn met Sporotrichum Beurmanni,
Uit ziekte-processen bij paarden in Penssylvanië, gelukte het
aan C, en J. Page en Frottingham, eveneens een Sporo-
trichum te kweeken.

Holmes kweekte uit de mycotische processen bij paarden
in Britsch-Indië, bekend als ,,Bursatti", een fungus welke als een
Sporotrichum moest worden beschouwd, en wel de meeste over-
eenkomst zou vertoonen met Sporotrichum Minutissimum, Hol-
mes vermoedde dat het lijden overeenkomst bezat met dat
wat door Carougeau op Madagascar was waargenomen.

-ocr page 39-

2. Een Bothrytis-soort, bij den mensch als pathogene schim-
mel waargenomen en gekweekt in 1894. Ook als pathogene fun-
gus op de zijderups is een Bothrytissoort bekend,

3, Hemispora Stellata. Als zoodanig door V u i 11 e m i n ge-
ïdentificeerd, en door Gougerot en Caraven in 1909
waargenomen als de oorzaak van een mycotisch lijden bij den
mensch,

4. Trichosporon-schimmels. fiet Trichosporon giganteum
wordt beschouwd als de oorzaak van het ontstaan van harde
knobbeltjes in de haren. Het lijden komt voor bij menschen in
Columbia,

In Europa werden later nog Trichosporon-schimmels waarge-
nomen, die soortgelijke verschijnselen veroorzaakten.

5, Microsporon Minutissimum. De fungus staat bekend als
de oorzaak van Erytrasma bij den mensch- Vermoedelijk moet
de schimmel gebracht worden tot de Streptotricheen (S a b o u-
r a u d),

6, Trichomyceten (volgens Petruschky, door Roger,
Sauvageau werd
aan deze groep de naam gegeven van
Oospora).

Hiertoe zouden moeten worden gebracht de Streptotrix <en
Actinomyces-soorten.

7. Hyphomyces destruens. Deze schimmel werd het eerst
waargenomen door Hoogkamer en De Haan, en vermoed
werd dat de fungus de directe oorzaak zou zijn van mycotische
ziekteprocessen bij het paard in Ned.-Indië, Een fructificatie-
vorm werd niet gezien. Omtrent sporenvorming in culturen
werd door hen niets
vermeld, wel meenden zij sporen te hebben
waargenomen in de pathologische processen.

De door Fish waargenomen fungus in de mycotische vormen
van „Leeches", behoort evenzoo tot de groep der Fungi Imper-
fecti, zoolang niet meerdere gegevens er over ter beschikking
staan.

-ocr page 40-

HOOFDSTUK III.

EIGEN ONDERZOEKINGEN.

HET VOORKOMEN VAN HYPHOMYCOSIS DESTRUENS
IN NEDERL.-INDIË.

Alle mededeelingen omtrent dit mycotische lijden betreffen
alleen het paard. Voor zoover mij bekend, werd bij andere dier-
soorten dit ziekteproces nooit waargenomen.

Regelmatig komen vrij veel gevallen voor in de Padangsche
bovenlanden, in het bijzonder in de omgeving van Fort de Koek.
Ook in andere streken van Sumatra schijnt het lijden, hoewel in
veel mindere mate, bekend te zijn. Evenzoo is zulks het geval
in de meeste districten van Java, vooral van West-Java, Aan
de kliniek van de Ned, Indische Veeartsenschool te Buitenzorg
konden vrijwel elk jaar enkele gevallen gediagnostiseerd wor-
den, Gedurende het schooljaar 1922—1923 werd een tiental
paarden, lijdende aan Hyphomycosis destruens in behandeling
aangeboden, ongetwijfeld een groot aantal in vergelijking met
andere jaren.

Voor zoover mij bekend, werd het lijden op de meer Ooste-
lijke eilanden niet gediagnostiseerd,

In Britsch Indië en in Amerika schijnt de mycotische vorm
van Bursattee en Leeches vooral veelvuldig voor te komen m
den regentijd. Zulks blijkt evenzoo het geval te zijn met andere
mycotische ziekteprocessen,

In Ned, Indië werd dit verschijnsel nog niet waargenomen.
Overigens zal de oorzaak wel gezocht moeten worden in het
feit, dat in een vochtig warm klimaat de levensvoorwaarden
voor fungi bijzonder gunstig zijn, waardoor de snellere ontwik-
keling er van wordt bevorderd.

-ocr page 41-

HOOFDSTUK IV.

casuïstiek.

Patiënt No, 1. Den 27sten Mei 1922 werd ter behandeling aangeboden
een 12-jarige Australische ruin van den heer S, te Weltevreden,
Het dier verkeerde in vrij goeden voedingstoestand.
Volgens de anamnese vertoonde zich, ongeveer 6 weken voor he
dier ter behandeling werd opgezonden, een zweertje aan de lip, dat
ondanks aangewende middelen niet wilde genezen, maar zich mtegen-

deel steeds uitbreidde. ,

Bij onderzoek bleek aan de buitenvlakte van de rechterneusopening
en de rechterhelft der bovenlip aanwezig te zi,n een sterk granuleerende
wondvlakte, met onregelmatige randen, van 6 bi) 4 c.M.

Bij het openen van de mondholte was het slijmvlies aan de binnen-
zijde van de lip, de interalveolair rand tot aan de tweede kies, en op
het snijtandsbeen geheel verdwenen, en vertoonde zich ook hier een
sterk granuleerende wondvlakte. De rechter hoek- en m.ddentanden
waren uitgevallen, en de alveolairholten gevuld met granu atieweefsel.
De overige bovensnijtanden stonden los. In de schaarstreek bleek een
doorbraak te hebben plaats gevonden en vertoonde zich mede een
granuleerende wondvlakte, in het midden waarvan zich een ruime fistel-
gang bevond, waaruit voortdurend een slijmerig, haemorrhagisch exsudaat
druppelde. Ook op de andere wondvlakten kon een soortgelijk exsudaat
wordL waargenomen. Het geheele ziekteproces verspreidde een intense
rottingslucht. Bij druk kwamen zoowel uitwendig als in de mondholte
enkele kleine, vrij vaste concrementen uit verschillende fijne fistel-
openingen te voorschijn. Na gedurende 24 uur aan de mwerking van
20 % kaliloog te zijn blootgesteld geweest, werd microscopisch
in deze
concrementen een fijn, vertakt, steriel schinimelmycelium waargenomen.
Pijnlijkheid van het ziekteproces kon bij druk met worden geconstateerd.
Op grond der verschijnselen en het microscopisch onderzoek werd de
diagLse Hyphomycosis destruens gesteld. Daar de patiënt als onher-
stelbaar moest worden beschouwd werd geen therapie mges eld. Het
paard werd in een
afzonderingsstal geplaatst, met het doel het verloop
van het proces nog eenigen tijd te kunnen volgen Bij observatie op stal
kon worden waargenomen, dat het dier de aangetaste plaats trachtte
te schuren tegen de krib, ten gevolge van den hevigen jeuk. De eetlust
bleef goed en de temperatuur als regel normaal. Een enkelen keer werd
een lichte verhooging waargenomen. De patiënt vertoonde overigens geen
verschijnselen van algemeen ziek zijn _

Vier weken later stierf het dier vnj plotseling. Hoewel m geringe
mate had het sterk granuleerend wondoppervlak zich gedurende het
verblijf op den ziekenstal in alle richtingen uitgebreid.

Bij insnijding van de aanwijzige dikke massa granulatieweefsel, werden
hierin overal tal van fijne
fistelgangen aangetroffen, gevuld met een
slijmerige, haemorrhagische, stinkende vloeistof, waarin kleine gele of
grHsgele concrementen. Het snijtandsbeen bleek sterk aangetast, ver-
toonde een ruw oppervlak, tal van kleine holten, waarin genoemde
concrementen, en waarnaast zich weer kleine exostosen bevonden De
overgebleven snijtanden uit de bovenkaak konden makkelijk worden
verwijderd, de alveolen bleken grootendeels verwoest. In de rechter-
longhelft werden kleine pneumonische haarden aangetroffen en enkele
kleine vaste tumoren, waarin zich schimmelconcrementen^ bevonden.
Voorts kleine abscesjes, gevuld met een stinkende etter. (Zie Patholo-
gisch-Anatomische verschijnselen.) In de schimmelconcrementen kon bij
microscopisch onderzoek worden aangetoond een fijn vertakt steriel

-ocr page 42-

mycelium, evenzoo in de aangetroffen abscesjes. In het laatste geval
tevens veel pyogene micro-organismen. ^

ten kleine hoeveelheid stinkende etter bevond zich in de rechter-
borstholte, zoodat de doodsoorzaak bleek te moeten worden toege-

Een tiental culturen werd na den dood aangelegd van de aangetroffen
concrementen, en wel op Sabouraud en Serum-Aglr. Na
2 dagen bleken
r\'-°"treinigd door staphylococcen, terwijl op 1 SerL Igar
voedingsbodem een steriel mycelium was uitgegroeid ^

Voor verder histologisch onderzoek werd een aantal stukjes concre-
ment gefixeerd en ingesloten en evenzoo stukjes van het de concre
menten omgevende granulatieweefsel. concre-

Patiënt No 2. Den 24sten Juli 1922 werd in behandeling aangeboden
een ongeveer 20-iarige Australische merrie. ^ aangeboden

Volgens den eigenaar had hij 4 weken, voor het dier in behandeling

r4\'dagÏfTch t^e\'^ fü ontdekrlat wS

teeds schnurdl tL had vervormd. Daar het paard zich

steeds schuurde tegen de afsluitlatten van den stal, werd het on-
gebonden en de wond behandeld met een „bijtende" zali ^

een j verdikte, afhangende onderlip

een mm of meer ronde, sterk woekerende granulatievlakte te\'bevinden

wL\'Tdif 5-6 c.M. bedroeg. Het granulatie-oppeS

was bedekt met een slijmerig, haemorrhagisch exsudaat dat een
""fT\'f" ^ verspreidde. Voorts kon in het wondoppervlak een
aantal fi,ne fistelopeningen worden waargenomen. Uit twee va^deze
openingen werd een grijs-geel concrement verwijderd, welke na in!
werking van kali oog een i n vertakt schimmelmycelium te zien gaven

On rff" -«--dikt, maar niet S\'nlS

Op stal bleek het dier de wondvlakte voortdurend te schuL ten
gevolge van een hevig jeukgevoel, waardoor de granulatk steeds
opnieuw begon te bloeden. Pijnlijkheid bleek bij druk nkt aanS
Besloten werd te trachten, de patiënte te opereeren aanwezig.

Het dier werd hiervoor neergelegd en, na zoo goed moéeliike des
in ectie van het granulatie-oppervlak en de omgeving, schiif to
dikte van 1 c.M. afgesneden. Nu kwam een aaLienl jk Lntal gele
concrementen bloot, in grootte afwisselend van 1 m.M St 1 c M
sommige door uitloopers samenhangende. Verschillenden lagen los\' en
waren omgeven door een stinkend exsudaat, andere waren innig ver
bonden met het omringende granulatieweefsel. Tot op het been van
de onderkaak werd alles verwijderd, echter bleek, dat Lt zieÏÏeproces
zich in de omgeving, direct langs de kaak, verder
uitbreidde dan
oorspronkelijk werd gedacht. Ten gevolge van de sterke bloeïng S

Ènt\'. t ^«rden afgebroken

Eenige dagen later deelde de eigenaar mede, het dier liever afgfmaakt te
zien, in verband met den hoogen ouderdom en de ongunstige pmgnose
Kort daarna werd het dier door een revolverschot afgemaakt Bij de
hierop volgende sectie bleek, dat dicht in de nab^Sd van\' de
plaats, waar zich de uitwendige haard had bevonden, een hollfaan!
wezig was in het been, met ruwen haemorrhagischen wa^d en ter grootte

Ie ziin\'nn. \'"irAJI \' Week geheel met schimmelconcreLnten

te zijn opgevuld. Alle spierweefsel bleek in de omgeving van het ziekte-

Lr. fT .vervangen te zijn door meer of minder

TrL^nTJ 7 r temperatuur, pols en ademhaling

werden gedurende de behandeling niet waargenomen ^

lijdens de operatie en bij de sectie werden culturen aangelegd van
de aangetroffen concrementen op Bierbaum- en Serum-Agar, op gestold
berum en op Sabouraud-voedingsbodems. S\'^fioiu

Voor histologisch onderzoek werden concrementstukjes ingesloten en
evenzoo stukjes van het omringende granulatieweefsel.

-ocr page 43-

Patiënt No. 3, (Zie fig. 1.) Dit geval betrof een kleine inlandscht
merrie, die naar schatting 10 ä 11 maanden drachtig was en 16 Augustus
1922 in behandeling werd opgenomen. Een betrouwbare anamnese was

niet te verkrijgen. , , , ., ..j j

Bij aankomst aan de kliniek bevond zich aan de buitenzijde van den
linker-achterkogel een sterk granuleerende, vrijwel ronde wond met een
diameter van 3H c.M, De wondranden waren oneffen en als uitgevreten,
de granuleerende oppervlakte bedekt met een stinkend, bloederig slij-
merig exsudaat. Door bindweefsel-nieuwvorming in de omgeving van
het ziekteproces, was de kogel vooral aan de buitenzijde sterk verdikt.
Bij wat druk ontlastte zich uit fijne fistelopeningen in de granulatie,
behalve bovengenoemd exsudaat, een stukje geel-wit schimme concre-
ment, van 2 m.M. in doorsnede. Na inwerking hierop van 30 /o kaliloog
gedurende enkele uren, kon bij microscopisch onderzoek worden waar-
genomen een uitgebreid netwerk van steriele,, vertakte hyphen.

Op grond der verschijnselen werd de diagnose Hyphomycosis
destruens gesteld. Pijnlijkheid bleek bij druk niet te bestaan, ook

liep het dier niet kreupel. j u i ^

In verband met de ver gevorderde drachtigheid werd besloten,
eerst den partus af te wachten, alvorens over te gaan tot een operatie.
De patiënte werd in een afzonderingsstal geplaatst en dagelijks werd
de voet verbonden met een aseptisch verband. Door het schuren tegen
den stalwand, ten gevolge van het hevig jeukgevoel, was het verband
steeds doortrokken met bloed. , , ,, . , ,

Twaalf dagen na de opname was de middellijn van de wond met
1 c.M, toegenomen, het aspect overigens niet veranderd, maar de on-
aangename reuk veel minder geworden. Op 1 September viel het op,
dat de wond een lichte verandering onderging. De granulatie was wat
bleeker van kleur, puilde wat minder uit, terwijl de afscheiding van
exsudaat evenzeer wat minder werd. Op aandringen van den eigenaar,
die het dier niet langer in verpleging kon laten, werd 6 September
besloten, tot de operatie over te gaan. De patiënte werd_hiervoor voor-
zichtig in de travail-bascule gelegd en het been om de pijp afgebonden.
In het midden van de granulatie vertoonde zich nog een duidelijke
fistelopening. Na desinfectie werd een bindweefsellaag ter dikte van
3 c.M. weggenomen. Hierbij werden geen concrementen aangetroffen.
Vervolgens werd nog een laag weggenomen, ter dikte van Yi c.M,, waar-
mede tevens het einde van de fistel werd bereikt en waarbij een tweetal
kleine, geel-witte concrementen te voorschijn kwam, elk met een door-
snede van ongeveer 2 m.M. Nadat het verdere overtollige bindv/eefsel
was weggenomen, waarbij geen concrementen meer werden aangetroffen,
werd de kogel aseptisch verbonden en het paard weer op stal terug
gebracht. Het jeukgevoel bleek onmiddellijk te zijn verdwenen. Het dier
schuurde niet meer en kon na twee weken, op aandringen van den
eigenaar, als vrijwel hersteld worden ontslagen,

. De beide aangetroffen kleine concrementen werden steriel opgevangen
in een petrischaal en, na fijngeknipt te zijn, op enkele Bierbaum- en
Sabouraud-voedingpbodems geënt.

Afwijkingen in temperatuur, pols en ademhaling werden gedurende
het verblijf op den ziekenstal niet waargenomen.

Patiënt No, 4. Den 25sten Augustus 1922 werd ter behandeling aan-
geboden een ongeveer 25-jarige inlandsche hengst. Aan de rechter-
zijde van de rechter-voorpijp, even boven den kogel, was aanwezig een
vrij dikke vlakke bindweefselmassa, waarop zich een tweetal sterk
granuleerende wondjes bevond, met een middellijn van respectievelijk
\\ en VA c.M. Vanuit het midden der uitwoekerende, met slijmerig
exsudaat bedekte
granulatievlakten, ging een fistelgang in de richting
van het been. Het dier trachtte voortdurend de aangetaste plaats te
schuren, maar liep niet kreupel, zoodat pijn niet aanwezig scheen, In
verband met den hoogen ouderdom en den uiterst slechten voedings-

-ocr page 44-

^"nI"in behandeling genomen, maar aahgekocht.

iNa den dood kwam bi) insnijding in de granulatiemassa een 5 ta
concrementen te voorschijn, waarvan de grootste eL"Tgïe Sd van

vertä^\'In C\'^-/^®^ ^er concrementen - bleken

vertakt In de diepte was, direct om de fistelgangen heen een delati
neuse, haemorrhagische massa aanwezig. Ongeveer halverwege df pïp
op de grens van voor- en achtervlakte, bleek het been in het prSces\'
betrokken te zijn geraakt. Er bevond zich hier een poreus haemoX
gisch ,ets verdiept gedeelte, waaromheen een rand varSne eSosen

plaats gevonli, bevinden zi^li^^ket S^ISSÏ^

menten De pezen waren niet in het proces betrokken.
min^L ?nderzoek van de aangetroffen concre-

V ? ^-langelegd op Sabouraud- en Bierbaum-Agar-voedings-
bodems. Voor het pathologisch histologisch onderzoek werde^ÏuSs

i^andsche hengst. Een betrouwbare anamnese omtrS faï aanwezife
ziekteproces was met te verkrijgen. De rechter-ondervoet bleeT ten
gevolge van s erke bindweefsel-nieuwvorming volkomen misvormd
De

Sokken "üT^t \'i-^Êjbogen, de verzenen wat "mhoog

getrokken. De koot en de kroonrand waren sterk gebombeerd De
patiënt liep weinig kreupel, maar trachtte den voet steeds te schurl
of er aan te bijten. Aan de laterale zijde van de koot bevond ziS een
onregelmatige, groote granulatievlakte, omgeven door een WitJ^n eoT
dermiszoom en zich uitstrekkende van het ondereinde vJn het ko5S\'
gewricht tot aan den hoef. Het verzengedeelte van den rechter hoefwfnd
ïr.i was gedeeltelijk reeds verdwenen. In de gram S-

y akte konden hier en daar fistelopeningen worden waargenomen waï-
uit een haemorrhagisch, muco-purulent exsudaat
vloeide Co^rLeXn
waren met uit te drukken, maar stukjes ervan konden met een sXTpe^
lepel uit de diepte der fistelgangen worden gehaald. Bij microscopisch
ondyzoek van dit materiaal kon een fijn vertakt, steriel Sium
worden waargenomen. Rondom de wondvlikte waren nog k ei^ even
eens sterk granuleerende wondjes te zien, waar tevens fijne fiSs uU
kwamen. Het geheele ziekteproces verspreidde een intense rottïg ucht"
Na reiniging van den voet en verwijdering van de loshangende rot Se
dafdJ\'t^ onaangename reuk grootendeels verdwenen. Tot aan dï
dag dat t dier werd afgemaakt, werd de voet verbonden met een ase^

bfnij\'t\'^^\'\'\' werd het paard afgemaakt. De aanwezS

bindweefselmassa bleek doorzaaid met gele of geel-witte sEmel
eonerementen. Het gedeelte van het granulatieweefse . waLin concre-
menten aanwezig waren, bleek ook nu weer zeer h;peraemisch het
verder verw^derde bindweefsel meer bleek van kleur De Toef bleek

LT\'on\'k U bindweefselmassa zette zkh voort

tot op koot en kroonbeen, die aanzienlijk gedefolmeerd waren fZk
verder pathologisch-anatomische verschijnselen ) \'

aangelegd op Bierbaum-Agar

Patiënt No. 6. (Fig. 4.) DenJden November werd het paard een
8-jarige Sandelhout-merrie uit Weltevreden opgezonden, ter onde^zoS
en behandeling. Volgens de anamnese had het dier
gedurende tTee

-ocr page 45-

weken aan de onderlip een wond, die niet wilde herstellen, maar zich
daarentegen langzaam uitbreidde en waarmede het dier steeds tegen
den rand van de krib trachtte te schuren. , . , ^

Bij onderzoek bleek de rechterhelft van de onderlip, vooral in het
achterste gedeelte, sterk verdikt. Ter plaatse van deze verdikking
bevond zich aan den liprand een zweer, ter lengte van 3 en ter breedte
van 2 c.M. Achter deze wondvlakte bevond zich nog een tweede, met
een middellijn van 1 c.M., en iets meer op den bovenrand van de lip
gelegen. Beide wondvlakten werden gevormd door een zeer haemorrha-
gische granulatie, die echter nog niet boven het niveau was gewoekerd,
Van de wondvlakten vloeide een slijmerig, vrij helder, licht haemorrha-
gisch exsudaat. Pijn was bij druk niet te constateeren. Ook was het
niet mogelijk, schimmelconcrementen uit te drukken.

Na 8 dagen was de wond slechts weinig grooter geworden, wel echter
de zwelling van het geheel. Neiging tot herstel was niet in het minst
merkbaar. De complementbindingsreactie en Intrapalpaebrale reactie
ten opzichte van Hyphomycosis destruens vieleii sterk positief uit, zoo-
dat hierop in hoofdzaak de diagnose werd gesteld.

Den ISden November werd besloten den tumor, die vast aanvoelde,
weg te nemen. Het paard werd hiervoor op de matras gelegd en na
desinfectie werd het gezwel ruim weggenomen. De eigenlijke tumor bleek
een lengte te hebben van 6 en een breedte van 3 c.M. De wondvlakte
werd hierna afgebrand, voor bloedstelping en vernietiging van mogelijk
achtergebleven smetstof. De wond werd verder als open wond behandeld
en genas vrij snel. Direct na de operatie was het hevig jeukgevoel
verdwenen en spoedig kon het dier als hersteld worden ontslagen,
De tumor, die er uit zag als een granuloom, bleek te bestaan uit vast
bindweefsel, waarin in- het centrum was ingesloten een groot aantal,
soms onderling samenhangende, geel-witte schimmelconcrementen. ter
grootte van 1 tot 3 m.M, Bijna alle jonge concrementen waren innig
verbonden met het omringende granulatieweefsel, bezaten geen fistel-
openingen en waren vrij van bij-infectie, hetgeen later bleek bij directe
enting ermede op voedingsbodems,

In deze concrementen kon bij microscopisch onderzoek ook weer een
uitgebreid, fijn, sterk vertakt steriel mycelium worden waargenomen,
waardoor het resultaat van het serologisch onderzoek en de intrapalpae-
brale inspuiting werden bevestigd. Zulks geschiedde evenzoo door het
voortgezet cultureel onderzoek.

Afwijkingen in temperatuur, pols en ademhaling deden zich ook bij
deze patiënte tijdens de observatie niet voor.

Patiënt No, 7. (Fig. 5.) Dit geval betrof een kleinen inlandschen
6-jarigen hengst, die den 9den November 1922 uit de dessa Tjiampea
naar de Veeartsenijschool werd opgezonden voor een gezwel aan den
buik, waaraan het dier, tengevolge van hevigen jeuk, steeds trachtte
te bijten.

Bij onderzoek bleek zich rechts van de Linea alba, juist voor het
praeputium, een makkelijk verschuifbare ronde tumor te bevinden, met
een diameter van 14 c.M, en een hoogte van
VA c.M.

Middenop den tumor bevond zich een vrijwel ronde wondvlakte, met
een middellijn van 4/4 c.M. en een wat uitgewoekerde granulatie.
Ongeveer in het centrum was een fistelopening aanwezig, waaruit lang-
zaam, druppelsgewijs, een taai, haemorrhagisch, stinkend exsudaat
vloeide. Bij sondeeren stuitte de sonde al spoedig op een vaste massa.
Met behulp van de curet werden uit de diepte enkele grauw-gele
stukjes schimmelconcrement verwijderd, die bij microscopisch onderzoek
een groot aantal sterk vertakte steriele schimmeldraden te zien gaven.
In de hyphen kon worden waargenomen een aantal grootere en kleinere
licht brekende bolletjes.

Den 17den November werd het paard in de travail-bascule geopereerd.

-ocr page 46-

Het gezwel bleek zich sinds de aankomst van het dier iets te hebben
vergroot. Met inbegrip van het huidgedeelte, dat min of meer vast aan
den tumor was verbonden, werd het geheel weggenomen. Ook de wat
gezwollen lieslymphklieren werden verwijderd. Na afloop werd de wond
grootendeels gehecht en een tampon in de holte achtergelaten, die
echter na 24 uur weer kon worden verwijderd. Herstel trad snel \'in.

Den 20sten December kon het dier uit de behandeling worden ont-
slagen. Het hevig jeukgevoel bleek ook nu na de operatie volkomen te
zijn verdwenen. Het gewicht van den uitgeprepareerden tumor bedroeg
610 Gr,

Na afbranden werd het gezwel gekliefd en nu bleek het te bestaan
uit een ongeveer
1—1 Xj c.M. dikke vaste bindweefselkapsel, waardoor
omsloten werd een geelachtig concrement, ter grootte van een flinken
vuist en van vaste consistentie. Het oppervlak ervan was onregelmatig
diep gegroefd. Op sommige plaatsen was het innig verbonden met het
omgevende bindweefsel, op andere plaatsen was de verbinding opgeheven
en bevond zich tusschen den wand en het concrement een iets stinkend
haemorrhagisch-slijmerig vocht.

Ook in de omgevende bindweefselkapsel werden enkele zeer kleine
scnimmelhaard)es aangetroffen.

Culturen werden aangelegd zoowel uit het schiipmelconcrement als
uit de wat gezwollen lymphklieren, op Bierbaum-Agar, Sabouraud-
voedingsbodems en Serum Agar.

Patiënt No, 8, Den 20sten December 1922 werd in behandeling aan-
geboden een inlandsche merrie, ongeveer 20 jaar oud en in zeer goeden
voedmgstoestand verkeerende. Volgens de anamnese had het dier twee
weken te voren een wondje onder het rechteroog gekregen, dat lang-
zaam wat grooter werd en waarmede het dier voortdurend schuurde
aan den stalwand en de carpus van het rechter voorbeen.

Bij onderzoek bevond zich onder het rechteroog een kleine, vaste
tumor, waarvanuit een korte, smalle, harde streng liep tot dicht bij
den oogho terand. Op het kleine gezwel was een wondje aanwezig, met
een middellijn van 1 c.M. De wondoppervlakte werd gevormd door een
wat uitgewoekerde granulatie, welke bedekt was met een laagje helder
slijmerig exsudaat. Pijn bleek bij druk niet aanwezig. Ook was het niet
mogelijk, schimmelconcrementen uit te drukken. De Complementbin-
dingsreactie op Hyphomycosis gaf slechts een spoor remming te zien.
De Intrapalpaebrale reactie kon door omstandigheden niet worden
uitgevoerd.

Den 29sten December werd besloten, den aanwezigen tumor weg te
nemen. Ze bleek niet grooter geworden te zijn. Het wondoppervlak zag
er reeds veel beter uit. Exsudaat vormde zich niet meer, het jeukgevoel
was reeds zoo goed als verdwenen en het geheel afgesloten door een
droog korstje. De patiënte herstelde na de operatie zeer vlug en kon
een paar weken later als genezen worden ontslagen.

Nadat de tumor was verwijderd, werd hij licht afgebrand en gekliefd.
In het centrum werd een drietal kleine concrementen aangetroffen ter
lengte van 1 tot 3 m.M. Zij bleken gedeeltelijk verbonden met de om-
gevende 34 tot 1 c.M. dikke bindweefsellaag, terwijl voorts aanwezig
was een kleine hoeveelheid slijmerig haemorrhagisch exsudaat. Na be-
handeling met kaliloog kon in de schimmelconcrementen bij micro-
scopisch onderzoek een aantal dikke, vertakte, steriele hyphen worden
waargenomen, waarin overigens weinig structuur meer te onderkennen

was.

Aangelegde culturen van de concrementen op Bierbaum- en Serum-
Agar en Sabouraud-voedingsbodems sloegen niet aan. Vermoedelijk
betrof dit een geval van Hyphomycosis destruens, dat spontaan in
herstel overging en geen levenskrachtige fungus meer bevatte of een
geval, dat om een of andere reden niet meer progressief was.

Patiënt No. 9. (Fig, 6 A.) Den 7den Januari 1923 werd het paard,

-ocr page 47-

een inlandsche 11-jarige hengst, aangekocht, daar de eigenaar het dier
niet in behandeling wilde geven.

Volgens de anamnese had het dier ongeveer vier maanden geleden
een wondje aan den neus gehad en was hieruit lanzamerhand een gezwel
ontstaan. Bij onderzoek bleek tusschen de neusgaten aanwezig te zijn
een harde, vuistgroote tumor. Aan de boven- en onderzijde van het
gezwel bevond zich een fistelopening, omgeven door een on^veer 1 c.M.
breeden rand van wat uitgewoekerd granulatieweefsel. Ook aan de
rechterzijde was over een oppervlak van IH c.M. de huid verdwenen
en bevond zich een wat uitpuilende, granuleerende wondvlakte, waar-
in echter geen fistelopening was waar te nemen. Bij druk op den
tumor gaf de patiënt geen pijn te kennen. Uit de fistelopeningen vloeide
een slijmerige, licht haemorrhagische, wit-grijze, niet stinkende etter.
Schimmelconcrementen konden niet worden uitgedrukt. Bij observatie
op stal bleek het dier wel af en toe met den neus tegen den wand te
willen schuren; echter was, naar het scheen, het jeukgevoel niet buiten-
gewoon groot. _ ,

Dc Complementbinding op Hyphomycosis gaf een sterk positief
resultaat, evenzoo de Intrapalpaebrale reactie.

Den 16den Januari werd het paard afgemaakt. In de aanwezige bind-
weefseltumor bevond zich een holte, ter grootte van een duivenei en
hierin werd aangetroffen een drietal gele schimmelconcrementen, waar-
van de grootste een lengte had van
l\'A en een dikte van Va c.M. Deze
concrementen lagen los en waren omgeven door het reeds genoemde
haemorrhagische, slijmerige exsudaat. Ongeveer 1 c.M. van dezen haard
verwijderd bevond zich een tweede, waarin tal van kleine concrementen
werden aangetroffen, gedeeltelijk innig verbonden met het omringende
jonge bindweefsel, gedeeltelijk omgeven door exsudaat. Het geheel bleek
omgeven door een
l\'A c.M. dikke bindweefselkapsel. Vanaf beide haarden
liep een fistelgang naar buiten, waarin dezelfde slijmerige vloeistof
werd aangetroffen.

Microscopisch onderzoek der aangetroffen concrementen gaf te zien
een intensief netwerk van sterk vertakt, steriel schimmelmycelium.

Uit de verschillende concrementen en het exsudaat werd een groot
aantal culturen aangelegd. Afwijkingen in temperatuur, pols en adem-
haling konden tijdens de observatie niet worden waargenomen.

Patiënt No. 10. (Fig. 7.) Den 12den Maart 1923 werd een 6-jarige
inlandsche hengst ter behandeling aangeboden, voor een gezwel aan
het linker-achter-kogelgewricht. Een betrouwbare anamnese was niet
te verkrijgen.

Bij onderzoek bleek zich om den kogel, maar vooral aan de buiten-
zijde, een zware bindweefselmassa te hebben gevormd. De omtrek van
het geheel bedroeg 51 c.M. De huid was gedeeltelijk verdwenen en
had plaats gemaakt voor een onregelmatige, groote granulatie vlakte.
Op verschillende plaatsen bevonden zich hierin fistelopeningen, waaruit
voortdurend een dunne, sereuse, slijmerige, min of meer stinkende etter
vloeide. De koot onder de tumor bleek slechts weinig verdikt, de pijp
daarentegen wel. De regionaire lymphvaten en klieren waren normaal
op aanvoelen. Pijn bij druk was niet aanwezig, ook liep het dier zoo
goed als niet kreupel. Wel trachtte de patiënt het zieke been steeds te
schuren. De Complementbinding en Intrapalpaebrale reactie op Hypho-
mycosis gaven een sterk positief resultaat.

Eerst na dit onderzoek werd een klein stukje geel schimmelconcre-
ment, dat met behulp van een curet uit de diepte van een fistelgang
was gehaald, microscopisch onderzocht. Ook nu werd weer een intensief
netwerk van steriele hyphen waargenomen.

Den 24sten Maart werd een operatie beproefd. Nadat een 5 c.M. dikke
fibreuse bindweefsellaag was weggesneden, kwam een weekere, min of
meer gelatineuse massa bloot. Na verwijdering hiervan bleek een ruime,
5—6 c.M, lange fistelgang te loopen in de richting van de Metatarsus,

-ocr page 48-

Met den vinger kon het been in de diepte worden betast, Het been-
oppervlak bleek zeer ruw, In de vele stukjes afgestorven been bevonden
zich tal van kleine holten, gevuld met kleine, gele schimmelconcrementen.
De grootste losliggende beensplinter, die verwijderd kon worden, had
een lengte van XYi c,M. Ook de gewrichtsrand van het kogelgewricht
bleek bezet met tal van beenwoekeringen, waaruit kon worden afgeleid,
dat ook dit gedeelte reeds was aangetast,

In de weggenomen bindweefselrnassa werden hier en daar ook kleine
concrementen aangetroffen, ter grootte van een speldeknop tot een erwt
en meerendeels innig verbonden met het omringende granulatieweefsel.
Daar het proces als onherstelbaar moest worden beschouwd, werd
toestemming verzocht, het dier te mogen afmaken. Zulks werd echter
geweigerd, daar het paard voor „heilig" werd aangezien.
De patiënt werd als onherstelbaar teruggegeven.

Ongetwijfeld betrof het hier een zeer chronisch, interessant geval van
Hyphomycosis destruens van het been.

Uit de concrementen werden culturen aangelegd op Bierbaum- en
Serum-Agar en op Sabouraud-voedingsbodems, Evenzoo werd materiaal
gefixeerd en ingesloten voor voortgezet histologisch onderzoek.

Afwijkingen in temperatuur, pols en ademhaling konden ook bij dezen
patiënt gedurende de behandeling niet worden waargenomen.

Patiënt No, 11, (Fig, 8,) Teneinde het onderzoek meer volledig te
kunnen maken, werd een patiënt, een 3-jarige inlandsche hengst, aan-
gekocht te Fort de Koek, Het dier kwam te Buitenzorg aan den 23sten
Maart 1923, echter in een dusdanigen slechten toestand, dat de dood
spoedig werd verwacht.

Bij onderzoek bleek aan buiten- en achtervlakte van de linker voor-
pijp de huid geheel verdwenen en evenzoo aan de onderhelft van de
binnenzijde. Op deze plaatsen kwam bloot een sterk haemorrhagische
granulatievlakte, met als uitgevreten huidranden omgeven. De geheele
pijp was, ten gevolge van de bindweefsel-nieuwvorming, verdikt. In
het wondoppervlak kon een groot aantal fijne fistelopeningen worden
waargenomen, waarin bier en daar kleine, speldeknop-groote, licht-gele
concrementen te voorschijn kwamen. (Zie fig, 8.) De geheele granulatie-
vlakte was bedekt met een slijmerig, vrij helder exsudaat. Boven en
onder het ziekteproces, waar de huid nog aanwezig was, begonnen de
haren reeds uit te vallen en bevonden zich ook hier en daar fijne\'
fistelopeningen, waaruit hetzelfde exsudaat te voorschijn kwam.

Pijn bleek bij druk niet aanwezig. Een mogelijk aanwezig jeukgevoel
kon niet meer worden waargenomen, daar het dier niet meer kon staan
en in een stadium van ernstige uitputting verkeerde. Het microscopisch
onderzoek der concrementen gaf ook weer een uitgebreide structuur
van steriele schimmelhyphen te zien. De Complementbinding ten op-
zichte van Hyphomycosis destruens gaf een positieven uitslag.
Twee dagen na aankomst moest het dier worden afgemaakt.
Op de plaats waar de huid verdwenen was, bleek zich om de pijp
een bindweefsellaag te hebben gevormd van 1 tot Wi c.M. dikte. Bij
insnijding werd een groot aantal fijne fistelgangen aangetroffen, waarin
bovengenoemd exsudaat en voorts tal van kleine schimmelconcrementen,
die in grootte afwisselden van tot 3 m.M. Hier en daar lag een
groot aantal bij elkaar opgehoopt.

Een beenproces bleek zich nog niet te hebben ontwikkeld. Wel was
op die plaatsen, waar het ziekteproces tot dicht bij het been was
genaderd, een lichte Periostitis waar te nemen.

Concrementstukjes werden uitgezaaid op Serum-Agar en op Bierbaum-
Agar en evenzoo op Sabouraud-voedingsbodems, Voor verder histo-
logisch onderzoek werd materiaal gefixeerd en ingesloten.

Een anamnese kon niet worden verkregen, echter betrof het hier
ongetwijfeld een oppervlakkig acuut verloopend proces.

-ocr page 49-

HOOFDSTUK V.

KLINISCHE VERSCHIJNSELEN.

In het algemeen zijn klinisch een tweetal vormen te onder-
scheiden, en wel:

a. een oppervlakkig, vrij snel zich uitbreidend, en

b. een meer chronisch dieper inwerkend ziekteproces.

Bij den eersten vorm ontstaat in betrekkelijk korten tijd een
uitgebreid huidverlies, en een diffuse verdikking door bind-
weefselnieuwvorming, Door het geheele, sterk haemorrhagische
granulatieoppervlak komt een zeer groot aantal fijne fistel-
openingen naar buiten, waardoor de groote wondoppervlakte
bedekt is met een slijmerig, meer helder, gewoonlijk wat
haemorrhagisch exsudaat.

De wondranden vertoonen een meer uitgevreten karakter.
De omgevende huidzoom vertoont sterke neiging tot verval en
is soms ondermijnd door genoemd exsudaat.

Het proces bepaalt zich in hoofdzaak tot de sub-cutis, terwijl
dieper gelegen deelen eerst later worden aangetast,

In de fijne fistelgangen zijn aanwezig een groot aantal kleine
schimmelconcrementen, die makkelijk zijn uit te drukken, en
vaak uit zich zelf met het uitvloeiend exsudaat worden ver-
wijderd, Een uitgesproken voorbeeld van een dergelijk opper-
vlakkig proces is patiënt No, 11,

Voorts zouden tot dezen vorm te rekenen zijn de waarge-
nomen patiënten 1, 2, 3 en 6, en evenzoo zijn de meeste, door
De Haan en Hoogkamer waargenomen processen hier-
onder te brengen.

Bij het meer chronisch, dieper inwerkend proces ontstaat
een tumorachtige bindweefselmassa, welke aanleiding geeft tot
deformiteit en misvorming van de aangetaste plaats. Het aan-
tal fistelopeningen is veel geringer en beperkt zich in den regel
tot slechts enkelen. Het exsudaat dat langs de fistels ontlast
wordt is evenzoo slijmerig, vaak wat haemorrhagisch, maar
wat minder helder, meer witachtig troebel. Het aanwezige
wondoppervlak vertoont weinig of geen neiging tot uitbreiding.
Langs de wondranden is dikwijls een witte zoom waar te nemen.

-ocr page 50-

van de woekerende epidermis, en de omgevende huid vertoont
geen neiging tot verval. Op andere plaatsen van het tumor-
oppervlak ziet men soms een nieuwe doorbraak ontstaan, met
fistelvorming. De fistelgangen zijn in tegenstelling met den meer
cppervlakkigen vorm ruimer, maar vooral dieper, terwijl men
hij sondeeren vaak op been stoot. De schimmelconcrementen,
die veel dieper zijn gelegen, zijn moeilijk of niet uit te drukken,

In den regel ligt een diep beenproces aan dezen vorm ten
grondslag, waarbij uitvloeiend exsudaat een carieuzen stank
verspreidt.

Typische voorbeelden van dezen meer chronischen vorm, zijn
de patiënten 5, 9 en 10, terwijl patiënt 4 is te beschouwen als
een zich ontwikkelende vorm van beenhyphomycosis. (zie
ziekteverslagen en bijbehoorende foto\'s.)

Hoewel patiënt No, 7 ook het best tot den meer chronischen
vorm zou zijn te brengen, geeft het geheele ziekteproces een
atypisch verloop te aanschouwen, en wel door de vorming van
in hoofdzaak één buitengewoon, groot concrement in de sub-
cutis, en de geringe neiging tot het ontwikkelen van nieuwe
processen in de omgeving. Het ziektebeeld herinnert het meest
aan dat, wat beschreven werd door Drouin en Rénon,

Dat beide vormen overigens niet streng te scheiden zijn, en
vaak in elkaar zullen overgaan, ligt voor de hand. Veel over-
eenkomende verschijnselen kunnen worden waargenomen, In
de eerste plaats de aanwezigheid van de typische onregelmatige
nieuwvormsels, de schimmelconcrementen, die een gele, grauw-
gele of geelwitte kleur hebben. Voorts de vorming van een
eigenaardig slijmerig, meestal wat haemorrhagisch exsudaat.
Verder hevig jeukgevoel waarmede vooral het acute ziekte-
proces gepaard gaat, en dat zich openbaart in de neiging om
de aangetaste plaats steeds te schuren, of er aan te bijten.
Pijnlijkheid is of in het geheel niet, of slechts in geringe mate
bij druk waar te nemen. Bij de hevigste processen aan de lede-
maten, door mij geobserveerd, vertoonden de dieren naar
verhouding opvallend weinig verschijnselen van kreupelheid.
Afwijkingen in temperatuur, pols en ademhaling doen zich
niet voor, zóólang geen bijzondere complicaties optreden. Ten
slotte het progressief en geweldig destructief karakter, dat het
ziektebeeld als regel vertoont.

Een aandoening der regionaire lymphvaten en lymphklieren

-ocr page 51-

werd door mij nooit waargenomen. Ook De Haan en Hoog-
kamer, en Avis vermelden er niets van. De zwelling der
sub-maxillaire lymphklieren bij patiënt No, 2, en die der lies-
lymphklieren bij patiënt No, 7, bleek bij nader onderzoek een
oedemateuse zwelling te zijn.

Schimmelelementen of andere lagere organismen werden er
niet in aangetroffen.

Toch schijnt het verschijnsel, zij het dan ook bij uitzondering,
voor te kunnen komen blijkens de mededeelingen van
Bubberman,

-ocr page 52-

HOOFDSTUK VI.

PATHOLOGISCH-ANATOMISCHE EN
PATHOLOGISCH-HISTOLOGISCHE VERSCHIJNSELEN

BIJ ZIEKTEPROCESSEN.
VEROORZAAKT DOOR HYPHOMYCOSIS DESTRUENS

a. Pathologisch-Anatomische verschijnselen.

Bij uitwendige beschouwing ziet men bij sectie het sterk ge-
granuleerde hyperaemische wondoppervlak bedekt met een
slijmerig, gewoonlijk wat haemorrhagisch, min of meer helder
exsudaat. Bij meer oppervlakkige processen tevens een groot
aantal zeer fijne fistelopeningen, waarin vaak kleine schimmel-
concrementen kunnen worden waargenomen.

Snijdt men de granulatiemassa bij deze gevallen laagsgewijze
weg, dan worden al spoedig tal van concrementen getroffen, die
bij doorsnijden meer weerstand bieden dan het omringende
weefsel. Dit granulatieweefsel is vooral daar waar het de concre-
menten omsluit, soms wat geleiachtig van consistentie en sterk
hyperaemisch, waartegen de gele kleur der pathologische nieuw-
vormsels scherp afsteekt. In alle richtingen ziet men bij deze
oppervlakkige processen het granulatieweefsel doorboord door
fijne fistelgangen, waarin behalve de schimmelconcrementen het-
zelfde slijmerig exsudaat wordt aangetroffen, als dat waarmede
het wondoppervlak is bedekt.

Bij meer chronische tumorvormige processen moet in den
regel een dikke bindweefselmassa worden weggesneden, al-
vorens men op de schimmelconcrementen stuit. Enkele worden
soms in dezen dikken bindweefsel wand aangetroffen, echter het
meerendeel niet. Voorzoover de concrementen in het bind-
weefsel liggen ingebed, zijn zij omgeven door een hyperaemi-
schen hof, Hoe verder men van deze eigenlijke haarden verwij-
derd komt, hoe vaster, en bleeker op doorsnede de bindweefsel-
massa is. Het aantal fistelgangen dat bij deze meer chronische
processen wordt aangetroffen, is veel geringer, terwijl de fistels
ruimer zijn.

Sommige concrementen vindt men door uitloopers innig met
het omringende granulatieweefsel, in enkele gevallen ook door

-ocr page 53-

takken met aangrenzende concrementen verbonden. Andere
^\'ééen geheel of gedeeltelijk los, zijn dan minder hoekig, en om-
geven door hetzelfde slijmerige, haemorrhagische, vaak stinken-
de exsudaat, dat dan langs aanwezige fistelgangen kan worden
afgevoerd.

Spierweefsel, waarin de fungus binnendringt verdwijnt, om
plaats te maken voor een sterke bindweefselnieuwvorming. Bij
patiënt 2 en 6, was van de lip en kinspier niets meer merkbaar
en slechts aanwezig een vaste massa fibreus bindweefsel.

Peesweefsel schijnt minder makkelijk te worden aangetast.
Bij patiënt 4, maar vooral bij patiënt 5, 10 en 11 bevond ik
hevige ziekteprocessen rond de pezen; echter bleken deze zelf
niet aangetast.

Beenweefsel schijnt daarentegen zeer gevoelig, en makkelijk
aangetast te worden. Blijkens het jonge beenproces bij patiënt
No. 4 (zie fig. 3-A) vormt zich een holte in het been, waarvan de
wand poreus, en sterk hyperaemisch is, terwijl in de directe
omgeving beennieuwvorming optreedt, te verklaren door be-
geleidende periostitis om den haard. Sterk beenverval en been-
nieuwvorming bleek vooral opgetreden bij de patiënten 1, 2, en
5, In dit laatste geval (zie fig. 3-B) was zelfs een groot gedeelte
van een hoefbeenstak verdwenen. Evenzoo was ongetwijfeld bij
patiënt No, 10 een hevig beenproces gaande, hetgeen afge-
leid kon worden uit de aanwezigheid van een aanzienlijk aantal
necrotische beenstukjes, direct om het pijpbeen en in de fistel-
gangen.

De holten, die zich bij dergelijke beenprocessen vormen, vindt
men gewoonlijk opgevuld met de geelachtige schimmelconcre-
menten, terwijl het aanwezige slijmerige exsudaat een intensieve
carieslucht verspreidt.

Een hyphomycotisch proces der inwendige organen werd
slechts éénmaal door mij waargenomen, en wel bij patiënt No, 1,
zooals in het ziekteverslag reeds kort werd vermeld. De rech-
terlong bleek hier over een afstand van 15 c.M, vergroeid met
den ribwand. Naast enkele afgekapselde abscessen ter grootte
van een okkernoot, en gevuld met een stinkenden etter, werden
op deze plaats van vergroeiing tevens wat kleinere bindweefsel-
tumoren aangetroffen, waarin zich soortgelijke schimmelconcre-
menten bevonden, omgeven door een zeer hyperaemischen hof,
als in de meer oppervlakkige processen.

-ocr page 54-

In de rechterlong werden ook enkele kleine gehaepatiseerde
longgedeelten waargenomen, waarin zich, naar bij doorsnijding
bleek, eveneens kleine schimmelconcrementen bevonden,

b, Pathologisch-Histologische verschijnselen.

(Fig, 9-A en 9-B).
Voor het histologisch onderzoek der in de ziekteprocessen
aanwezige pathologische nieuwvormsels, werd behalve van
patiënt No, 3, die slechts weinig materiaal opleverde, dat noodig
V/as voor het cultureel onderzoek, van alle geobserveerde pa-
tiënten materiaal verzameld, gefixeerd in formaline en inge-
sloten in paraffine, Coupen van 6—8 mcr, bleken voor het on-
derzoek het meest geschikt, en wel vooral van jonge concre-
menten die nog innig verbonden waren met het omringende
gl anulatieweefsel,

In het algemeen tracht men op zeer veel verschillende metho-
den de fungi in weefselcoupen van mycotische processen te
kleuren, ten einde gegevens te verkrijgen omtrent den aard der
aanwezige schimmelelementen. Zoo bleken verschillende schim-
mels (Streptotrix-soorten) die als de directe oorzaak van Myce-
toma worden beschouwd. Gram-positief te kleuren,

O m 1 i n berichtte bij zijn onderzoek over „Hyphomykome
beim Pferde", dat het door hem aangetroffen schimmelmycelium
een intens blauwe kleur aannam, na kleuring volgens Gram-
Weigert, Het mycelium van Actinomyces bleek zich positief te
kleuren volgens Gram, of Gram-Weigert, de kolven daaren-
tegen kleurden zich met diffuus kleurende kleurstoffen, zooals
eosine, karmijn enz. Meerdere voorbeelden zouden kunnen
worden aangehaald.

Verschillende kleuringsmethoden werden door mij gepro-
beerd, ten einde te trachten een goede kleuring te vinden voor
het schimmelmycelium te midden der weefselelementen. Even-
min als aan De Haan en Hoogkamer is mij zulks gelukt.
Achtereenvolgens werden geprobeerd de methode volgens
N i c O 11 e, die volgens Una, die volgens B o e c k, die volgens
W ä 1 s c h, die volgens B i z z o z e r o-P laut, de IJzer-Haema-
toxilinemethode volgens Weigert, die volgens G i e s o n, die
\\olgens Gram, en Gram-Weigert, die volgens Z i e h 1-
N e e 1 s e n, e. a.

Het aanwezige schimmelmycelium bleek zich steeds iets moei-
lijker te kleuren dan de weefselelementen. De Haan en

-ocr page 55-

Hoogkamer trachtten de bezwaren te ontgaan door weef-
iselpreparaten te vervaardigen, waarin de schimmelelementen
ongekleurd bleven. De door hen aanbevolen kleuringsmethode
met Cochenille- Aluin- Pikrinezuur voldeed hieraan. Echter blij-
ken hiervoor ook de meeste zwakke kleuringsmethoden te vol-
doen, Ook bij korte kleuring met een 10% verzadigde alcoho-
lische thionine-oplossing in 1 % carbolwater (methode-N i c o 1-
I e), en voorts bij kleuring met Borax-Methyleen blauw, gevolgd
door ontkleuring in 1 % Oxaalzuur kunnen de hyphen als onge-
kleurde lichtbrekende draden worden waargenomen. Aanbeve-
ling verdient hierbij het gebruik van niet te sterke vergrooting.

Echter gelukte het bij deze preparaten nooit, een zoo duide-
lijk gedifferentieerde myceliumstructuur waar te nemen, als na
de behandeling der versehe schimmelconcrementen met kaliloog.
Een groot bezwaar voor het onderzoek der myceliumdraden
in gekleurde preparaten blijkt te bestaan in de enorme ophoo-
ping van celelementen (leucocyten) rond de hyphen, waardoor
tengevolge van de sterkere kleuring der cellen, de lichtere
schimmeldraden vaak onzichtbaar worden. Het zelfde bezwaar
doet zich voor bij het onderzoek van kwetspreparaten van
schimmelconcrementen.

Na kleuring der weefselcoupen volgens Gram en Gram-
Weigert blijkt het mycelium noch na ontkleuring met absolu-
ten alcohol, noch na ontkleuring met anilineolie de violette
kleurstof te binden, en dus in tegenstelling met den fungus welke
meestal wordt aangetroffen in de schimmelconcrementen van
Mycetoma, Gram-negatief te zijn.

Na kleuring der coupen gedurende 10 minuten met Aniline-
water gentiaanviolet, gevolgd door directe ontkleuring in Ani-
line-olie, tot geen kleurstof meer afvloeit, ziet men de kernen
der celelementen licht-blauw, het aanwezige mycelium grooten-
deels ongekleurd, lichtbrekend.

Evenmin leverde het onderzoek op zuurvastheid, bij kleuring
volgens Zieh 1-N e e 1 s e n een positief resultaat op.

In tegenstelling met de bevindingen van D e H a a n en H o o g-
kamer, konden door mij in deze gekleurde weefselcoupen
nooit vrije sporen worden aangetroffen.

Bij onderzoek met kleine vergrooting (Zeiss-Ocul, I — Obj. A.)
van met haemaluin-eosine gekleurde coupen der genoemde jonge
concrementen, valt direct op de eosinophile kleuring der schim-

-ocr page 56-

nielhaarden. In den regel is de rand wat sterker rood gekleurd
dan het centrum.

Bij groote vergrooting blijkt het geheel, maar vooral de rand
te bestaan uit een enorme ophooping van eosinophile leucocyten,
en soms enkele neutrophile polynucleaire leucocyten. Ook
lymphocyten kunnen vaak worden waargenomen. Het aantal
hiervan varieerde bij de verschillende onderzochte concrementen,
maar was steeds veel geringer dan dat der eosinophile leucocyten.
Door deze ophooping van in hoofdzaak eosinophile cellen, is
het lichter rood kleurend mycelium vaak moeilijk waar te
nemen. Het best gelukt dit nog in de directe omgeving der haar-
den, waarin de hyphen in excentrische richting doordringen.

Buiten den dichten eosinophilen leucocytenwal, waardoor de
grens van het schimmelconcrement wordt gevormd, is de struc-
tuur veel losser, (zie fig, 9-B). Tal van jonge bindweefselcellen,
cellen met groote opgeblazen kernen, en onregelmatige ophoo-
pingen der chromatine, worden hier waargenomen. Direct om den
haard hebben deze cellen een min of meer ronden, of ovalen, of
soms wat hoekigen vorm (fig, 9-B: a). Verder van den haard ver-
wijderd ziet men ze een meer platten, langgerekten, of spoel-
vorm aannemen, om ten slotte geleidelijk over te gaan in fibrillair
bindweefsel, Tusschen deze jonge bindweefselcellen worden nog
een groote hoeveelheid leucocyten aangetroffen, welke in aantal
verminderen, naarmate men het beeld verder van den eigenlij-
ken haard af, verschuift. Het overgroote meerendeel van deze
leucocyten bestaat ook weer uit eosinophile (fig, 9-B: b). Be-
kijkt men het beeld nog verder van den haard dan ziet men
normaal dicht fibrillair bindweefsel, waarin domineert de drade-
rige, wat gegolfde structuur der bindweefselfibrillen. Cellen
worden hierin weinig meer aangetroffen.

Een eenigszins ander histologisch beeld wordt waargenomen
bij die schimmelconcrementen, welke bezig zijn los te laten van
het omgevende granulatieweefsel, of hiervan reeds hebben los-
gelaten, In het eerste geval ziet men om de hoofdzakelijk uit
eosinophile leucocyten en mycelium bestaanden schimmelhaard
in overwegend groot aantal optreden polynucleaire leucocyten,
met fijn gestreept of gegranuleerd protoplasma, en waartusschen
evenzoo eèn aantal lymphocyten worden aangetroffen. De
eosinophile cellen en fibroblasten, zijn verre in de minderheid.
Er blijkt zich hier om den haard een etterlaag te vormen.

-ocr page 57-

Fig. 9-A stelt voor een coupe van enkele dergelijke losliggen-
de concrementen in een fistelgang aangetroffen (vergr. Zeiss
Oc. I — Obj, A). Bij kleuring met haemaluin-eosine, kleurt zich
de doorsnede van den eigenlijken haard eosine-rood. Vaak is
ook hier de rand weer wat intensiever gekleurd dan het centrum.
De concrementen zijn dan nog omgeven door een aanklevende
laag van polynucleaire, in hoofdzaak neutrophile leucocyten, in

verschillende graden van verval.

Bij sommigen blijkt van de kern niet veel meer over, dan een
lichtblauw kleurende korrelige massa. Ook lymphocyten kunnen
te midden hiervan worden waargenomen.

Oude schimmelconcrementen of preparaten uit het centrum
van groote concrementen geven bij het microscopisch onderzoek
minder duidelijke beelden te zien. Het weefsel kleurt zich licht
eosine-rood en blijkt bij onderzoek te bestaan uit een min of
meer korrelige massa, waarin weinig structuur meer valt waar
te nemen. Het meest vallen hierbij op gedegenereerde eosino-
phile leucocyten, waarvan de kern niet duidelijk meer te onder-
kennen is, en een lichtblauwe kleur aanneemt. De granulae doen
zich voor als uiterst licht eosine-rood gekleurde korrels. Ook de
soms waar te nemen lymphocyten en neutrophile leucocyten
hebben vele van hun duidelijke structuur verloren.

Het microscopisch onderzoek der schimmelconcrementen, aan-
getroffen in de longen van patiënt No, 1, leverde hetzelfde beeld
op als dat van de concrementen, welke waren aangetroffen in
het meer oppervlakkige proces.

De omgevende alveolen bleken grootendeels opgevuld met
exsudaat, waarin een groot aantal eosinophile en neutrophile
leucocyten en lymphocyten. Ook konden vooral direct om de
schimmelhaarden dezelfde jonge bindweefselcellen worden
waargenomen, vrij groote cellen met groote opgeblazen kern,
waarin onregelmatige ophoopingen der chromatine, en weinig
protoplasma.

Bij kleuring met Giemsa werden ook goede preparaten ver-
kregen, echter voldeed beter de kleuring met haemaluin-eosine.
Bij kleuring volgens Van Gieson kleuren zich de schimmel-
haarden zelf zeer licht geel, evenzoo de directe omgeving. Wat
verder van den haard af ziet men de roode kleur van het fibrillair
bindweefsel optreden.

De aanwezigheid van breede balken in de preparaten van con-

-ocr page 58-

crementen, welke door De Haan en Hoogkamer worden
vermeld, werden ook door mij in sommige preparaten aangetrof-
fen, echter in de meeste niet. Niet alleen als balken deden zij
zich voor, maar ook als onregelmatige stukjes.

Bij kleuring met haemaluin-eosine en Van Gieson namen zij
een egaal roode kleur aan. Een bepaalde structuur kon er niet
in worden waargenomen. Genoemde onderzoekers veronder-
stellen, dat men hier te doen heeft met hyalien gedegenereerde
overblijfsels van het oorspronkelijke weefsel.

-ocr page 59-

HOOFDSTUK VII.
AETIOLOGIE.

De fungus, welke in Ned,-Indië bij het paard de mycose ver-
oorzaakt, bekend als Hyphomycosis destruens, is een zich on-
regelmatig vertakkend, fijn schimmelmycelium, waarvan de fruc-
tificatievorm nog onbekend is.

Onder gunstige omstandigheden vormt het, te zamen met cel-
elementen, in het organisme eigenaardige vaste concrementen,
waarin na voorafgaande behandeling een intensief netwerk van
hyphen kan worden waargenomen.

a. Morphologie van de schimmel in het weefsel.
De in verschillende ziekteprocessen aangetroffen schimmel-
concrementen vertoonen alle uitwendig een zeer onregelma-
tigen vorm. Sommigen bezitten korte uitloopers, vooral die, wel-
ke nog innig met het omringende granulatieweefsel zijn ver-
bonden, Die, welke los liggen, hebben een minder scherpen,
hoekigen vorm.

De kleur wisselt af van geelwit, tot donker geel. De snee-
vlakte is glad, lichtgeel van kleur. Het oppervlak is oneffen,
en bezit bij grootere vaak diepe insnijdingen.

De grootte loopt sterk uiteen. Het meest worden aange-
troffen concrementen ter grootte van een speldeknop tot een
kleine boon. Eenmaal werd door mij er een gevonden, ter
grootte van een f linken vuist (zie ziekte verslag patiënt 7),

Soms is duidelijk waar te nemen, dat een groot concrement
is ontstaan door samenvoeging van verschillende kleinere,
In andere gevallen is zulks niet meer vast te stellen.

De consistentie kan iets verschillen. Oudere zijn zeer vast.
Het klieven geeft eenigszins den indruk van het doorsnijden
van een kaaskorst.

Jongere concrementen zijn wat zachter. Verkalking kon
nooit worden waargenomen.

De hyphen, welke men het duidelijkst te zien krijgt, na
behandeling der genoemde kolonies met kaliloog, doen zich voor
als fijne draden, welke bestaan uit een membraan, waarin het
helder protoplasma,

-ocr page 60-

De vertakking is onregelmatig. Gewoonlijk worden eenzijdig
takken gevormd, die zich weer krachtig ontwikkelen (onechte
dichotomie), en evenzoo weer zijtakken afgeven, In enkele ge-
vallen ziet men op vrijwel gelijke hoogte ter weerszijden takken
afgaan. Echte dichotomie kan hoewel zelden een enkele maal
worden gezien.

Jonge zijtakken gaan in den regel onder vrijwel rechten hoek
van den hoofdstam af. Soms ziet men een hyphe eenigszins bol-
vormig eindigen, echter blijft de protoplasma-inhoud in directe
verbinding met dien in de hyphe. Een afzonderlijke wand om een
dergelijk bolvormig lichaam kon nooit worden waargenomen.
Evenzoo ziet men op sommige plaatsen verdikking der hyphe
ontstaan. Ondanks ijverig zoeken en de opgave van D e H a a n
en Hoogkamer, dat „talrijke vrije sporen" kunnen worden
waargenomen, kon door mij nooit met zekerheid de aanwezig-
heid van sporen worden vastgesteld. Noch sporen, noch typische
chlamydosporen konden worden waargenomen,

Fig, No, 10 stelt voor schimmelmycelium, zooals in microsco-
pische preparaten wordt gezien, na behandeling van concremen-
ten met kaliloog, (vergr, 850/1, teekening vervaardigd door Dr,
van Overeem,)

Met a worden aangegeven grootere en kleinere korrels vet-
achtige stoffen, met b wordt aangeduid korrelige protoplasma-
inhoud, met c amorphe-massa\' welke hier en daar om de hyphen
kan worden waargenomen, vermoedelijk overblijfsels van cel-
elementen en hypheninhoud.

De myceliumdraden blijken gesepteerd, hoewel het aantal tus-
schenschotten niet groot is, en deze daardoor op grooten afstand
van elkaar komen te liggen. Vooral in de oudere hyphen worden
talrijke ronde, of meer ovale, bolletjes aangetroffen.

De breedte der hyphen loopt uiteen, oudere zijn aanzienlijk
zwaarder dan jongere. Als uitersten van een aantal metingen
werden door mij waargenomen een breedte van 1,2 en 5,2 mcr.
De gemiddelde breedtemaat bedroeg 3,5 mcr.

Omtrent de kleuring werd reeds bij het pathologisch-histolo-
gisch onderzoek er op gewezen, dat een specifieke kleuring van
den fungus in het weefsel niet kon worden gevonden.

De myceliumdraden kleuren zich met talrijke diffuus kleu-
rende kleurstoffen, maar iets minder snel dan de weefsel-
elementen.

-ocr page 61-

b. Cultureel onderzoek.

Het direct microscopisch onderzoek naar den aard van den
fungus schiet vooral te kort bij de studie van de dieper in de
weefsels indringende processen, waarbij de schimmelelementen
van de lucht zijn afgesloten.

Volgens B r u m p t zou als regel de fructificatievorm zich in
de weefsels niet ontwikkelen, en zou hiervoor noodig zijn het
toetreden van de lucht, Slechts een enkele uitzondering zou hier-
op zijn waargenomen. Bij Mycetoma, veroorzaakt door een
Aspergillussoort, zou in het ziekteproces fructificatie zijn ge-
constateerd.

Als regel zou alleen mycelium, met chlamydosporen zijn waar
te nemen.

Barthelat schreef hierover in 1903:

„Aucune moissisure n\'a été vue avec des organes de reproduction,
quand elle végète dans les tissus compacts, l\'accès de l\'air étant
indispensable à l\'apparation de la fructification ordinaire, celle — ci
n\'a été observée que dans les poumons.

Noch door Fish bij zijn studie over den mycotischen vorm
van Leeches, noch door Hoogkamer en De Haan bij hun
studie over Hyphomycosis destruens, noch door O m 1 i n bij zijn
onderzoek naar mycotische tumoren bij het paard, konden fruc-
tificatievormen worden waargenomen, bij het directe microsco-
pische onderzoek, van materiaal verkregen uit ziekteprocessen.

Holmes nam bij zijn studie over den mycotischen vorm van
Bursattee wel sporen waar, maar de wijze van fructificeeren
is uit zijn beschrijving ook nog niet met zekerheid op te maken:

Met behulp van kweekproeven heeft men getracht, tal van in
ziekteprocessen aangetroffen fungi kunstmatig tot ontwikkeling
te brengen, en aan de hand van de cultureele verhoudingen, de
groeiwijze op verschillende voedingsbodems, de veranderingen
welke media ten gevolge van den groei ondergaan, met micro-
scopisch onderzoek der gekweekte fungi, vooral van den fructi-
ficatievorm wanneer deze ontstaat, de identiteit en onderlinge
verwantschap van verschillende schimmels te kunnen vaststel-
len, om ze tevens te kunnen classificeeren. Ondanks het optre-
den van soms vrij sterke polymorphic, en verschillen in groei
welke kunnen ontstaan bij geringe afwijkingen in de voedings-
bodems, heeft men tal van pathogene schimmels kunen thuis-
brengen,

Sabouraud schrijft omtrent het kunstmatig kweeken, de

-ocr page 62-

cultureele verhoudingen, en de waarde welke aan de verkregen
resultaten kan worden toegekend:

1, Sur un milieu de culture solide déterminé, une espèce mycologique
prend un aspect déterminé. Au contraire des bacteries,\' dont les
cultures ont (sur milieux solides) un aspect à peine reconnaisable,
et toujours analogue, même quand il s\'agit des espèces les plus
-différentes, les champignons ont dans les cultures une variété de
formes dont la variété des plantes d\'ordre plus élevé peut seule
donner une idée. La culture des champignons se présente donc
avec cette particularité qui la rattache à celle des plantes
ordinaires: qu\'ils ont à l\'oeil nu des caractères nets et particu-
liers, et si l\'on veut „personnels".

Or ce premier fait en avait un second pour corollaire, c\'est que
le même champignon reprend ,,sur le même milieu la forme spéci-
fique toujours invariable". Et ce caractère primordiale est fixe.
Aucun passage sur aucun milieu ne le fera disparaître.

2, l\'Aspect d\'une culture cryptogamique est lié à la composition
chimique de son milieu et change avec lui.

Le rnême champignon peut pendre une infinie-variété de formes
objectives suivant les divers milieux qui lui sont offerts,

3, Un milieu de culture fixe permet de différencier des espèces
crytogamiques voisines. L\'expérience prouve que ce critérium
est d\'une extrême rigueur.

Voor het kweeken van Trichophyton- en Microsporonschim-
mels stelde Sabouraud voor, een ,,Milieu d\'épreuve", be-
staande uit Maltose 4, Pepton 1, Agar 1,8 en water 100 deelen.

Door verschillende onderzoekers zijn tal van voedingsbodems
samengesteld en aanbevolen voor het cultiveeren van de talrijke
fungi, welke een onderwerp van studie uitmaakten.

Uit mijn onderzoekingen bleek in het algemeen, dat de fungus
welke werd aangetroffen in Hyphomycotische processen het
meest intensief, en het snelst zich ontwikkelde op die voedings-
bodems, welke dierlijke eiwitten bevatten, en waarbij de lucht
kan toetreden.

Noodzakelijk bleek het niet de cultures te plaatsen in de
broedstoof bij 37 gr. C. Wel groeit de schimmel bij deze tempera-
tuur iets sneller uit, maar minder intensief dan bij kamertempe-
ratuur (in Buitenzorg ongeveer 28 gr. C.).

Bij het aanleggen van cultures uit natuurlijk materiaal, werden
de voedingsbodems eerst korten tijd in de broedstoof ge-
plaatst, totdat schimmelmycelium begon uit te loopen, daarna
echter werden zij bij kamertemperatuur gehouden.

Behalve uit de in ziekteprocessen aangetroffen schimmelcon-
crementen, werd getracht den fungus te kweeken uit het bloed
van de patiënten, door enkele druppels van steriel uit de Vena
jugularis opgezogen bloed, te laten vloeien over verschillende
voedingsbodems.

-ocr page 63-

In tegenstelling met de resultaten van Holmes, die bij
patiënten lijdende aan den mycotischen vorm van Bursati uit
het bloed denzelfden fungus kon kweeken als uit de ziektepro-
cessen, gelukte mij zulks nooit.

Alle geënte voedingsbodems met het bloed van patiënten,
lijdende aan Hyphomycosis destruens, bleven steeds steriel.

Op verschillende wijze werd getracht den fungus tot fructifi-
catie te brengen, ten einde de morphologie beter te kunnen be-
studeeren. Voor dit doel werden cultures geplaatst in de ijskast,
of bij hoogere temperatuur gehouden. Ook werden tal van cul-
tures steeds gecontroleerd, totdat zij door uitdroging en uitput-
ting van den voedingsbodem, haar levensvatbaarheid bleken
verloren te hebben. Voorts werden cultures aangelegd onder
anaerobe verhoudingen, en zooals aangegeven door P 1 a u t^
stukjes concrement bij vochtige warmte gehouden (37 gr. C.).

Geen enkele poging leverde echter succes op. Vorming van
sporen of chlamydosporen kon niet worden waargenomen.

Op Bierbaum-Agarcultures ontwikkelden zich bij het ouder
worden, en min of meer indrogen, uit het fijne mycelium, dat tot
op eenigen afstand tegen den glaswand der kolf opkruipt, zeer
kleine donkerbruine korreltjes, welke bij microscopisch onder-
zoek bleken te bestaan uit een zeer compact kluwen van uiterst
fijne hyphen, naar alle waarschijnlijkheid een „dauerform".

Voor het aanleggen van cultures werd het oppervlak van het
ziekteproces eerst gereinigd met alcohol, vervolgens afgebrand,
en daarna gekliefd. Vast aan de omringende granulatie zittende
schimmelconcrementen, welke nog niet omgeven waren door
exsudaat, en waarvan verwacht kon worden dat nog geen bij-
infectie had plaats gevonden, werden nu losgemaakt en geënt
op verschillende media. Ook werden deze stukjes wel opgevan-
gen in een steriele petrischaal, vervolgens fijngeknipt, en dit
materiaal gebruikt voor enting. Bij die dieren, waarbij tijdens de
operatie materiaal moest worden verzameld, had het verwerken
hiervan op dezelfde wijze plaats.

Ten slotte werd nog de methode aangewend, aangegeven door
Holmes in zijn publicatie over „Bursati". In het bijzonder
werd deze werkwijze gevolgd, wanneer het materiaal verdacht
werd van bij-infectie, hetgeen steeds het geval was, wanneer
slechts losliggende concrementen konden worden verkregen.
Deze werden dan eerst gedurende 3 minuten gebracht in 70^.

-ocr page 64-

alcohol, vervolgens afgespoeld in aether, en daarna in steriele
physiologische keukenzout-oplossing.

Dan werd het materiaal in een petrischaal fijn geknipt, en dit
gebruikt voor enting der voedingsbodems.

Steeds bleek het aanbeveling te verdienen, een groot aantal
voedingsbodems ter beschikking te hebben, daar vaak bij-infec-
tie bleek plaats te vinden, veroorzaakt door aan het concrement-
materiaal aanklevende pyogene micro-organismen, in het bijzon-
der staphylococcen. Bij toepassing van de methode aangegeven
door Holmes, deed zich dit bezwaar niet voor, echter sloegen
nu ook vaak entingen niet aan, doordat tengevolge van de
alcohol-aetherbehandeling der concrementen tevens de hierin
aanwezige fungus was afgedood.

Door het snel uitgroeien der schimmel, konden soms veront-
reinigde cultures nog behouden worden, wanneer het rand-
mycelium tijdig werd overgebracht op een nieuwen voedings-
bodem.

Een enkele maal trad bij-infectie op door snel groeiende ver-
ontreinigingsschimmels (Aspergillus en Penicillium), De patho-
gene fungus werd dan snel overwoekerd, en de cultures waren
als verloren te beschouwen.

Bij het onderzoek van de cultureele verhoudingen op verschil-
lende media, werden de voedingsbodems, na de enting, steeds
gehouden bij kamertemperatuur, terwijl het materiaal waarmede
geënt werd, afkomstig was van een eerste passage Sabouraud-
cultuur,

1. Sabouraud. (milieu d\'éprcuve) zie fig No. 17-A en 17-B,
Reeds 24 uur na de enting vormt zich om het aangebrachte
materiaal een uiterst smal glimmend randje, omgeven door een
zeer smal zoompje van fijne myceliumbundels, gericht naar de
periferie.

De volgende dagen ontwikkelt zich in het centrum uit het
aangebrachte materiaal een lichtgrijs glanzend tepeltje, dat bij
oudere cultures een grootte kan krijgen van 1 c,M. in middellijn
en % c,M. hoogte.

Gelijktijdig ontwikkelt zich om het tepeltje een voet, die iets
verheven is boven het oppervlak van den voedingsbodem. Deze
schimmelvoet i^ matglanzend, iets oneffen, en heeft een meer
glanzenden, vlakken, smallen rand. De grenzen van den voet zijn
onregelmatig, en worden omgeven door een, niet boven het op-

-ocr page 65-

pervlak verheven, meer doffen, smallen zoom van straalsgewijze
uitloopende myceliumbundels. Reeds na ongeveer 2 dagen heeft
deze zoom een breedte van IM
j tot 2% m.M., en blijft zoo den
zend, welke aan de buitenzijde overgaat in den schimmelvoet, en
is bereikt. Deze wordt dan geheel bedekt door een vrij dik, taai
schimmelvlies, dat langzamerhand een meer dofgrijze tint aan-
neemt, terwijl vooral het randgedeelte een iets gegolfd aanzien
krijgt. Bij jongere cultures ziet men den centralen tepel gewoon-
lijk nog omgeven door een fijnen wal, evenzoo lichtgrijs-glan-
zend, welke aan de buitenzijde overgaat in den schimmelvoet, en
aan de binnenzijde een ondiepe groeve tusschen zich en den cen-
tralen tepel heeft. Langzamerhand bij het dikker en ouder wor-
den van het schimmelvlies ziet men dezen wal weer verdwijnen.
Wanneer de rand van den voedingsbodem bereikt is, groeit het
mycelium niet zooals bij sommige andere voedingsbodems tegen
cien glaswand op.

Als gemiddelde snelheid van den groei kon worden waarge-
nomen, dat 2 dagen na de enting de voet een breedte had van
11/3—21/2 m,M., 4 dagen na de enting 7—8 m.M,, 7 dagen na de
enting IVo—2 c.M., 10 dagen na de enting 2—3 c.M, en 18 dagen
na de enting 6—7 c.M,

Vorming van luchtmycelium, zooals op sommige andere voe-
dingsbodems kon hier nooit worden waargenomen.

Het schimmelvlies is vast aan den voedingsbodem verbonden,
en verspreidt bij verwrijven een eigenaardige zuurachtige lucht.

Cultures, die direct met behulp van stukjes concrement op
dezen Sabouraudbodem worden aangelegd, ontwikkelen zich op
dezelfde wijze. Wordt de cultuur dan ook direct bij kamertempe-
ratuur gehouden, dan duurt het gewoonlijk 2 dagen, voordat een
duidelijk begin van groei waarneembaar is,

2, Sabouraud. (milieu de conservation). Twee dagen na de
enting heeft zich om het aangebrachte materiaal een iets con-
vexe, matglanzende, 1—1VL\' c,M, breede schimmelvoet gevormd,
waar omheen een wat lagere, evenzoo licht convexe doffe rand,
ter breedte ,van 3 m,M,, en van den schimmelvoet gescheiden
door een fijne ondiepe groeve. Ook deze rand wordt weer om-
geven door een 1 m.M, breed zoompje van fijne in radiaire
richting uitstralende myceliumbundels.

Vier dagen na de enting heeft zich de matglanzende schim-
melvoet verbreed tot 2 ä 2V2 c.M, De hieromheen aansluitende

-ocr page 66-

doffe rand heeft dezelfde breedte behouden, maar vertoont fijne
radiaire plooien. De zoom uitstralende myceliumbundels welke
dezen rand weer omgeeft, heeft een breedte , van 3 m.M. Zes
dagen na de enting heeft de straal van den schimmelvoet een
breedte bereikt van 3 c.M. De overige verhoudingen blijven ge-
lijk. De verdere ontwikkeling heeft alleen plaats door verbree-
ding van den iets convexen matglanzenden schimmelvoet, die
10 dagen na de enting een straal heeft van SYo tot 4 c.M,, terwijl
de cultuur, den glaswand bijna heeft bereikt. Van nu aan heeft
zoo goed als geen uitbreiding meer plaats. Op ongeveer V2 c.M,
van den glaswand verwijderd, houdt de groei van de cultuur op,
en bereikt nergens den uitersten rand van het voedingsbodem-
oppervlak, De doffe zoom, welke eerst den schimmelvoet omgaf,
gaat langzamerhand hiermede een geheel vormen, terwijl de
fijne plooiing aanwezig blijft. Het aspect van de cultuur ver-
andert van nu aan niet meer. Vorming van luchtmycelium doet
zich bij dezen voedingsbodem niet voor,

Twee maanden na de enting bleek het vrij dunne, maar taaie
schimmelvlies, dat innig verbonden was met het voedingsbodem-
oppervlak, bij microscopisch onderzoek te bestaan uit steriel
sterk vertakt mycelium,

3, Glycerine-Agar. 24 uur na de enting vormt zich om het
aangebrachte materiaal een niet verheven fijne myceliumzoom,
ter breedte van ongeveer 3 m.M. waarvan de rand fijne in
radiaire richting uitstralende bundels vertoont; Twee dagen na
de enting heeft het dof uitziend myceliumvlies een straal van
ongeveer 7 m.M, Zes dagen na de enting een straal van 2V2 c.M.,
terwijl vanuit het centrum in radiaire richting zich fijne plooien
vormen, 15 Dagen na de enting heeft de cultuur een dof per-
kamentachtig aspect, terwijl de plooien zich iets hebben ver-
diept. Tegen den glaswand is in geringe mate een fijne groei
van myceliumbundels merkbaar. Een uitwendig waarneembare
verandering in de cultuur treedt bij ouder worden niet meer op.

4, Alcalische-Agar. Reeds 24 uur na de enting heeft zich om
het entmateriaal een 0,7 tot 1 c.M, breede matglanzende my-
celiumzoom ontwikkeld, die wat grover geaderd is, dan die
op glycerine-Agar, Twee dagen na de enting bedraagt de straal
van het snel woekerend schimmelvlies 1,5 tot 1% c.M. Wanneer
de glaswand bereikt is, ziet men slechts hier en daar enkele
korte fijne myceliumbundels er tegen opkruipen. De rand der

-ocr page 67-

cultuur verdikt zich iets, waardoor het geheel een wat hol,
schotelvormig aanzien krijgt. Nadien ziet men geen verandering
in de cultuur meer optreden.

5. Bierbaum-Agar. Binnen 24 uur na de enting ontwikkelt
zich hierop reeds om het entingsmateriaal een matglimmende,
later doffe myceliumzoom, ter breedte van V2 c.M., en even-
eens met fijne bundels uitstralend in radiaire richting in de
omgeving.

Na 2 dagen verbreedt zich deze zoom reeds tot l a 2 c.M.,
en binnen 4 dagen tot 4 a 5 c.M. De glimmende, iets\'verheven
voet, zooals die op Sabouraud-voedingsbodems kan worden
waargenomen, ontbreekt ook hier, evenmin vormt zich in het
centrum de eigenaardige tepelvormige verhevenheid. Ter hoogte
van 1 a IVa c.M. groeit de fungus tegen den glaswand van de
kolf op. Vaak ziet men na ongeveer 6 dagen een onregelmatige
grove plooivorming optreden. Soms echter ontbreekt dit ver-
schijnsel, en blijft de cultuur vlak. Zij doet zich spoedig voor als
een dik, droog, dof, vuil-bruin vlies, dat zich wat makkelijker
van het voedingsbodemoppervlak laat verwijderen dan de cul-
tuur gegroeid op Sabouraud,

Ongeveer 30—40 dagen na de enting, wanneer de voedings-
bodem wat gaat uitdrogen, ontwikkelt zich een uiterst fijn
donzig
luchtmycelium, soms gelijkmatig over het oppervlak ver-
deeld, soms op enkele plaatsen wat dichter dan op andere.

Wordt de cultuur ouder, dan ziet men dit luchtmycelium weer
verdwijnen. Wordt een stukje cultuur, waarop luchtmycelium,
overgeënt op een verschen voedingsbodem, dan doen zich op
het nieuw uitgroeiend mycelium deze luchthyphen niet voor,
maar treden ook eerst weer later op, wanneer de bodem gaat
uitdrogen.

Met Serum-Agar bleek deze voedingsbodem vooral gunstig
voor snelle ontwikkeling van den fungus, zoodat beide het meest
gebruikt werden voor entingen met natuurlijk materiaal.
Worden stukjes schimmelconcrement uitgezet op Bierbaum-
Agar, dan kan, ook wanneer de cultuur bij kamertemperatuur
wordt gehouden, na 24 uur duidelijk het uitloopen van het my-
celium worden waargenomen, en ontwikkelt zich na 2 dagen
reeds een zoom om het entmateriaal, ter breedte van 1 a 2 c.M,

6, Serum-Agar. De ontwikkeling van den fungus op dezen

-ocr page 68-

voedingsbodem komt zeer veel overeen met die op Bierbaum-
Agar. De groei is in den regel nog iets sneller. De mycelium-
bundels kruipen evenzoo vrij hoog tegen den glaswand op. Het
aspect der cultuur is echter wat meer matglanzend, en de
structuur lijkt wat grover. Ontwikkeling van luchtmycelium
wordt hier meestal niet waargenomen.

7, Gelatine-Agar, Bij het enten gelukte het niet, het ma-
teriaal aan het oppervlak te houden. Spoedig zakte het in den
voedingsbodem weg, en bleef hierin zweven.

Na twee dagen kon om het entmateriaal een ijle wolk van
mycelium worden waargenomen, met een diameter van ly» tot
2 c,M, Dit fijne myceHum doortrekt al spoedig vrijwel den ge-
heelen voedingsbodem, waarbij zich weldra een min of meer
droog, matglanzend uitziend vlies aan de oppervlakte gaat ont-
wikkelen, De cultuurmassa wordt langzamerhand dichter, en
vervormt tenslotte den voedingsbodem in een dikke, lichtgrijze,
slijmerige, taaie massa,

8, Maltose-Agar. De groei op dezen voedingsbodem is een
zeer eigenaardige. Eerst na eenige dagen kon worden waarge-
nomen, dat het aangebrachte materiaal, langzaam iets in volume
toeneemt, en een matglanzend geelwitte prop gaat vormen,
welke zich tevens ook iets over het oppervlak van den voedings-
bodem gaat ontwikkelen. Bij nauwkeurige beschouwing, ziet men
dat daar, waar de rand der cultuurmassa het oppervlak raakt,
het geheel omgeven is door een uiterst fijn, ongeveer % m.M,
breed randje van myceliumbundels, en die zich in radiaire rich-
ting op de Maltose-Agar uitbreiden.

Ongeveer een maand na de enting had zich in de geobserveer-
de cultures als het ware een heuvel van schimmelmycelium ge-
vormd, met iets gebombeerd oppervlak, en waarvan de top
4—5 m,M, boven het oppervlak van den voedingsbodem was
gelegen. De voet had een diameter van 4 c,M, Na dien tijd stond
de groei stil, niettegenstaande de rand van den voedingsbodem
nog lang niet was bereikt. De kleur van de schimmelmassa, oor-
spronkelijk geelwit, werd later iets donker, terwijl het cultuur-
oppervlak, eerst glad, later iets onregelmatig grof ging plooien,
vermoedelijk door indroging,

9, Melksuiker-Agar. Om het entingsmateriaal ontwikkelt
zich reeds binnen 24 uur een matglanzende myceliumzoom, ter

-ocr page 69-

breedte van Mj tot % c.M., en evenzoo weer omgeven door
een smallen rand van uitstralende myceliumbundels. Reeds 4
dagen na de enting heeft zich de myceliumzoom uitgebreid tot
een fijn, dof schimmelvlies, met een straal van 3 c.M. Groei
tegen den glaswand op kan niet worden waargenomen. De
groeiwijze komt veel overeen met die op Alcal, Agar, Ook hier
gaat de cultuurrand iets opstaan, waardoor het geheel een min
of meer schotelvormig aanzien krijgt, met in het midden een
geringe verhooging, waar het entmateriaal is aangebracht,

10, Rietsuiker-Agar, De groeiwijze op dezen voedingsbodem
komt grootendeels overeen met die op Melksuiker-Agar, De
structuur van het myceliumvlies is wat fijner, en de ontwikkeHng
geschiedt langzamer. Over een hoogte van 1 tot 2 m,M, kruipen
fijne myceliumbundels tegen den glaswand op,

11, Druivensuiker-Agar. Ook de ontwikkeling op dezen
voedingsbodem komt zeer veel overeen met die op Melksuiker-
Agar, De snelheid van den groei is nagenoeg gelijk. Het my-
celium groeit ook niet tegen den glaswand op, In het centrum
van het doffe, iets schotelvormige vlies vormt zich een rond,
glad, glanzend, iets verdiept gedeelte, met een diameter van
ongeveer 1 c,M,

De vorming van luchtmycelium kon op Maltose-, Melksui-
ker-, Rietsuiker- en Druivensuiker-Agar niet worden waarge-
nomen, Worden steekcultures gemaakt in Druivensuiker-Agar,
dan ziet men, dat zich reeds spoedig langs den weg, dien het
materiaal heeft gevolgd, een centrale stam van schimmel-
mycelium vormt, waarvan fijne zijtakken, onder rechten
hoek afgaan en over eenigen afstand in het vaste voedings-
materiaal dringen. Aan de oppervlakte vormt zich ook spoedig
een vlies,

12, Voedingsbodem volgens Plaut. (K o 11 c en Wasser-
mann Bd. V. pag. 66.)
De wijze waarop de fungus zich op
dezen voedingsbodem ontwikkelt, komt veel overeen met die
op Sabouraud (milieu d\'épreuve), 24 uur na de enting kan om het
materiaal een fijn uitgroeiend zoompje worden waargenomen,
dat zich 2 dagen na de enting verbreed heeft tot 1 c.M,, en dat
evenals op Sabouraud een iets verheven voet is gaan vormen,
omgeven door een zeer fijn ongeveer 1 m,M, breed randje van
uitstralende myceliumbundels, 5 dagen na de enting heeft de

-ocr page 70-

schimmelvoet zich reeds verbreed tot 2V2 a 3 c.M, Wanneer
de geheele voedingsbodem is bedekt, groeit het mycelium over
ongeveer V2 m.M, tegen den glaswand op. Bij het ouder worden
der cultures kon evenzoo pleksgewijs een fijn donzig lucht-
mycelium worden waargenomen,

13. Schimmelvoedingsbodem I. (water 100; pepton 2; agar 2;
glucose 1; glycerine 5; keukenzout Va.) Na 2 dagen heeft zich om
het entmateriaal een iets convexe voet gevormd, ter breedte
van ongeveer 3 m.M,, en omgeven door een fijn uitstralend my-
celiumzoompje. 4 dagen na de enting heeft de voet zich ver-
breed tot 1 a 1^4 c.M,, en heeft een mat glanzend aspect. D
p
rand van den voet heeft ter breedte van 1 tot IV2 m,M, een
meer helder glanzend aanzien, en wordt weer omgeven door
een fijnen zoom, van in radiaire richting uitstralende mycelium-
bundels, ter breedte van V2—1 ni,M, 6 dagen na de enting
heeft de matglanzende voet een breedte van 11/2 a 2 c.M., en
de helder glanzende rand een breedte van 3—5 m.M. 10 dagen
na de enting heeft de voet een breedte van 3—4 c.M., terwijl
de meer heldere rand een fijne radiaire plooiing vertoont. De
omgevende zoom van uitstralend mycelium heeft zich verbreed
tot 4 a 5 m.M. Twee dagen later blijkt de geplooide rand van
den voet zich verbreed te hebben tot V12 a 1 c.M,

Bij het ouder worden gaat het binnen den rand van den schim-
melvoet gelegen gedeelte een fijn donzig luchtmycelium ver-
tooneil, terwijl zeer fijne myceliumbundels tot op geringe hoogte
(Im.M.) tegen den glaswand opkruipen. De schimmelvoet groeit
niet geheel tot aan den rand van den voedingsbodem, maar
blijft op geringen afstand ervan staan. (4—5 m.M.) De radiaire
plooien in den rand worden wat dieper en scherper,

14. Schimmelvoedingsbodem II, (water 100; pepton Vji agar
10; glucose 5%; Phosphas Kalic, 100 m,gr,; Sulf, Magn. 50
mgr.) De groei, welke op dezen voedingsbodem kan worden
waargenomen, bestaat in een uiterst langzame uitgroeiing van
het entingsmateriaal tot een glanzende, witgrijze, slijmachtig
uitziende prop. Na 15 dagen is nog slechts een grootte bereikt
van % bij 1 c.M.

15. Voedingsbodem volgens Lang, Twee dagen na het en-
ten heeft zich op den voedingsbodem een droog, dof, witachtig
schimmelvlies ontwikkeld, met een straal van 1 tot iy2 c.M.,

-ocr page 71-

terwijl zich van het centrum naar de periferie fijne plooien
vormen, 2 dagen later heeft zich de myceliumzoom om het ent-
materiaal verbreed tot 3 c.M,

Het oppervlak heeft een sterk gefrommeld aanzien. De fungus
woekert bij ouder worden dieper in den voedingsbodem in,
waarbij de gele kleur hiervan verdwijnt, en plaats maakt voor
een witte kleur.

16. Gesteriliseerd paardcnvleesch. Reeds twee dagen na de
enting heeft zich om het aangebrachte materiaal een heldere,
slijmachtig aanziende myceliummassa ontwikkeld, terwijl het
geheele oppervlak van het stukje vleesch (ongeveer 3 bij 4 c,M,)
bedekt is met een glanzend schimmelvliesje. Zes dagen na de
enting ziet het myceliumvlies wat dof fluweelachtig aan, ten-
gevolge van zich ontwikkelend uiterst fijn luchtmycelium.

Bij ouder worden krijgt de cultuur alleen een wat droger
aspect. Bij microscopisch onderzoek blijkt het mycelium tot
op eenige diepte tusschen de spiercellen te zijn ingewoekerd.

17, Gestold Serum. Door de troebele kleur van den voe-
dingsbodem is de groei hierop minder nauwkeurig waar te
nemen. Vier dagen na de enting heeft zich om het aangebrachte
materiaal een klein licht grijs knopje gevormd, omgeven door
een iets verheven mat glanzenden voet, ter breedte van 1 ä 1M>
C.M., en waarop hier en daar meer helder glanzende plekjes zijn
waar te nemen. Om den voet bevindt zich een zeer smal zoompje
van fijne radiair uitstralende myceliumbundels. 7 dagen na de
enting heeft de voet een breedte van 21/. tot 3 c.M. Het centrale
tepeltje verheft zich slechts weinig.

Wanneer de glaswand is bereikt, groeien fijne mycelium-
bundels over geringe hoogte (\'/2 tot 1 c,M,] er tegen op.

Bij ouder worden en wat uitdrogen, vormt zich een fijn lucht-
mycelium, dat later weer gaat verdwijnen,

18. Gewone aardappel. Reeds 24 uur na de enting blijkt zich
een fijn, droog uitziend, myceliumvliesje te hebben ontwikkeld
rond het entmateriaal. De cultuur breidt zich nu snel over het
oppervlak uit, doet zich eerst voor als een fijn droog, iets ge-
plooid vlies, dat na eenigen tijd een viltachtig aspect krijgt, ten
gevolge van zich ontwikkelende uiterst fijne luchthyphen.

19, Glycerine-aardappel. De cultuur ontwikkelt zich vrijwel
gelijk als op gewonen aardappel, alleen lijkt de plooiing nog wat

-ocr page 72-

sterker, en krijgt het geheel daardoor een meer gefrommeld
aanzien,

20, Aardappel voor t.b.c.-bacillen. De cultuurvorm is hier ge-
lijk als op Glycerine-aardappel, alleen lijkt de plooiing nog
wat sterker.

21, Zure aardappel. Op dezen voedingsbodem ontwikkelt
zich de fungus juist als op gewonen aardappel, alleen blijkt de
plooivorming achterwege te blijven,

22, Carbol-Glycerine-Gelatine, Gedurende een observatie
van IVi maand kon zoo goed als geen ontwikkeling van het
mycelium worden waargenomen. Alleen vormde zich om het
materiaal een uiterst fijn zoompje van myceliumbundels. Echter
reeds na 3 dagen trad een geringe vervloeiing van den voedings-
bodem, direct om het aangebrachte materiaal, op, welk ver-
schijnsel steeds toenam. Acht dagen na de enting bleek om het
aangebrachte materiaal een vloeistofring aanwezig, ter breedte
van 11/2 c,M.

23, Alcalische bouillon. De groeiwijzen der culturen in deze
en andere vloeibare media, hebben weinig typische verschijnse-
len, en vertoonen onderling veel overeenkomst. Bij alle ont-
wikkelt zich een witte wolkachtige massa, welke gevormd
wordt door uitgroeiende myceliumdraden en bundels, alle
radiair gericht, Is de hoeveelheid vloeistof niet te hoog, dan
bereiken de hyphen soms met enkele dagen het oppervlak, en
vormen hier een vlies, dat steeds een meer of minder mat-
glanzend aspect heeft, en bij eenige beweging geheel of gedeel-
telijk makkelijk onder het vloeistofoppervlak wordt terugge-
trokken.

Bij enting in Alcalischen bouillon kon daags na het aanbrengen
van het materiaal een myceliumwolk worden waargenomen van
6 m.M. middellijn. 4 dagen na de enting bedroeg deze reeds
4
C.M., en 15 dagen na de enting was het mycelium door de
geheele vloeistof heen gewoekerd. Gedurende dien tijd vormde
zich af en toe een matglanzend oppervlaktevlies, dat echter
bij eenige beweging weer spoedig werd overstroomd met den
omringenden helderen bouillon, 30 dagen na de enting was het
geheele voedingsmateriaal veranderd in een dikke slijmerige,
wit-grijze taaie massa.

-ocr page 73-

24 Glyccrine-bouiUon. In dezen voedingsbodem ontwikkelt
zich de schimmel als in Alcalischen bouillon, echter is de groei
wat sneller. Zes dagen na de enting was het mycelium reeds
door de geheele vloeistof heen gewoekerd.

25. Rietsuiker-bouillon, Ook hier ontwikkelt zich de schim-
mel als in Alcalischen bouillon, echter groeit ze beduidend
langzamer. Na 4 dagen bedroeg de diameter van het wolkachtig
mycelium nog slechts 1,1 c.M. De cultuur is echter dichter en
de structuur fijner.

26. Pepton-keukenzout. De ontwikkeling van het wolkachtig
mycelium heeft hierin ongeveer even snel plaats als in Alca-
lischen bouillon, echter is het geheel ijler en fijner van structuur.

27. Sabouraud-bouilion. Bij een vloeistofhoogte van 1 c.M.,
ontwikkelde de mycelium-wolk reeds na 4 dagen een opper-
vlakte-vliesje, met een diameter van % c.M., welke afmeting
7 dagen na de enting 2V2 c.M. bedroeg.

Bij nauwkeurige beschouwing blijkt het zich vormend opper-
vlakte-vliesje omzoomd te zijn door een fijn smal randje van
in radiaire richting verloopende myceliumbundels.

28 Dagen na de enting had zich in de vloeistof een dikke,
slijmerige, grijze mycelium-massa gevormd, nog slechts omgeven
door een geringe hoeveelheid heldere bouillon.

Bij een vloeistofhoogte van 2 c.M,, blijkt de oppervlakte voor
vorming van een vlies zeer moeilijk bereikt te worden en zulks
geschiedt dan ook eerst veel later,

28. Melk, De ontwikkeling der cultuur is in dezen voe-
dingsbodem moeilijk waar te nemen. Stremming van de melk
treedt echter niet op. Twintig dagen na de enting bleek het
mycelium intensief door de vloeistof gewoekerd te zijn en was
het geheel een taaie slijmerige massa geworden,

29. Vloeibaar serum. Na verhitting gedurende V2 uur bij
60° C, blijkt vloeibaar serum ook een zeer goede voedings-
bodem voor den fungus. Hij vormt hierin snel een ijle mycelium-
wolk, waarvan de hyphen echter, zoo spoedig het oppervlak
bereikt kan worden, een droog vast vlies gaan vormen.

Ook in niet verhit normaal serum groeit de schimmel meestal
vrij goed uit. Merkwaardig is, dat de ontwikkeling in bloed-
serum van het eene paard veel beter plaats vindt, dan in dat
van een ander paard afkomstig.

-ocr page 74-

Zoowel wat betreft het mycelium-vlies op vaste voedings-
bodems, als de slijmerige massa in vloeibare media, blijkt, dat
het geheel een taaie samenhangende massa vormt, In het bij-
zonder munt hierin uit de cultuur op Sabouraud-voedings-
bodems. Die op Bierbaum-Agar is wat vaster, maar minder
taai en makkelijker van het voedingsmateriaal los te maken.

De slijmachtige, dikke mycelium-massa in vloeibare media
laat zich in een mortier eerst met zeer groote moeite ver-
wrijven.

Het kweeken van den fungus bij afsluiting van het licht, bleek
van weinig of geen invloed op de cultureele verhoudingen,

(

Weerstandsvermogen der schimmel. Tegen uitdrogen bezit-
ten de culturen een vrij groot weerstandsvermogen. De meeste
culturen (steeds gehouden bij kamertemperatuur van onge-
veer 28° G.) bleken eerst na 4 tot 5 maanden en na zeer sterk
uitdrogen, haar levensvatbaarheid verloren te hebben.

Tegen hooge temperaturen blijkt de fungus minder goed
bestand. Achtereenvolgens werden series 7 dagen oude culturen
op Bierbaum en Sabouraud in een waterbad verhit en wel
respectievelijk 1 uur en Va uur bij 65° en 60° C, Voorts gedu-
rende 1V2 uur, 1 uur, Y2 uur en H uur bij 55"" en 50° C. Na over-
enting bleken deze culturen te zijn afgestorven. Evenzoo bleek
zulks het geval bij verhitting gedurende
V/2 uur bij 45° C, Bij
verhitting gedurende 1 uur, V2 uur en Vi uur bij 45° C. hadden
de cultures haar levensvatbaarheid behouden, daarentegen niet
meer bij verhitting gedurende Y2 uur en % uur bij 47° C.

-ocr page 75-

c. Morpholoéie van de schimmel in cultures. (Fig. 11, 12,

13, 14, 15 en 16.) , , j i

Zooals reeds werd aangegeven bij het cultureel onderzoek,

heeft geen enkele poging, om den fungus tot fructificatie te bren-
gen, succes kunnen opleveren. Ook bij het onderzoek der
schimmel op de verschillende media, hetzij in jongen of m ouden
toestand, kon van fructificeeren niets worden gezien.

De fungus moet daarom voorloopig wel gebracht worden tot
de groep der Fungi imperfecti en wel onder de Mycelia sterilia
gerangschikt. Een nadere classificatie is, zoolang geen meer-
dere gegevens bekend zijn, niet mogelijk.

Preparaten kunnen uit de cultures makkelijk worden ge-
maakt, door een geringe hoeveelheid materiaal, waaraan toe-
gevoegd wat gedistilleerd water, tusschen voorwerp- en dekglas
zacht te drukken. Opheldering kan geschieden met kaliloog of
glycerine, maar is niet noodzakelijk.

In alle preparaten neemt men waar een intensieve structuur
van steriele hyphen. De vertakking is onregelmatig en juist zoo
die van de hyphen in de weefsels. Langs de schimmeldraden ziet
men jonge uitloopende zijtakken, die ook weer meestal onder
rechten hoek afgaan. Enkele hyphen ziet men knopvormig
eindigend (fig. 13-a), of spoelvormig verdikt (fig. 13-b), Septa
kunnen, hoewel in zeer gering aantal, hier en daar worden aan-
getroffen (fig. 11-b en 13-c).

Over het algemeen zijn de schimmeldraden in cultures, vooral
in oude cultures wat breeder dan in het weefsel. Aan den rand
van jonge cultures vertoonen de pas uitgeloopen mycelium-
draden soms een eigenaardig geslingerd verloop (fig, U-a).
Naast heldere doorschijnende gedeelten ziet men korrelig
plasma (fig. 11- en 12-c en 13-d), voorts ophooping van vet-
achtige stoffen, die zich ten deele als ronde, of meer ovale
lichtbrekende lichaampjes afscheiden (fig. 12-a). De grootte van
deze lichaampjes loopt sterk uiteen.

Vooral in oude hyphen kan een sterke ophooping ervan wor-
den aangetroffen. Maakt men kwetspreparaten van een stukje
levende cultuur met Aq. destillata, dan ziet men dat tal van
deze bolletjes, van zeer uiteenloopende grootte, vrij komen te
liggen. Soms kan men nu waarnemen, dat enkele, die bij
elkaar zijn gelegen, zich vereenigen tot een geheel, of ook dat
grootere zich splitsen in kleinere. Maakt men preparaten

-ocr page 76-

van het oppervlak van sommige oude culturen, vooral van
culturen op Bierbaum-Agar, dan ziet men een groote massa
tijne, structuurlooze korrels, van verschillende grootte en waar-
van sommige zich eveneens weer kunnen vereenigen tot een ge-
heel. Naar alle waarschijnlijkheid heeft men hier te doen met
restanten van hyphen-inhoud en hyphen, die tengevolge van
sterk uitdrogen aan de oppervlakte, te gronde zijn gegaan

Na behandeling van een klein stukje cultuur gedurende 12
uur met Flemmingsche vloeistof, gevolgd door uitspoelen in
stroomend water, blijkt bij microscopisch onderzoek, dat de
korrels zich grootendeels intensief zwart kleuren. Enkele nemen
een meer grijsachtige kleur aan (fig. 14).

Bij onderzoek van jonge culturen zijn de korrels kleiner en
neemt het meerendeel een meer grijze tot grijs-zwarte kleur aan.

Na kleuring gedurende 1 uur met Soudan III nemen deze
korrels een oranje-geel tot oranje-roode kleur aan (fig. 15).

Bij onderzoek van het op verschillende culturen zich vor-
mend luchtmycelium, is in deze uiterst fijne, zeer korte hyphen
geen differentiatie waar te nemen, wat betreft den inhoud. Deze
is egaal helder. Ook kon geen verschijnsel worden gezien, dat
deze luchthyphen in verband zouden staan met eenigen fructi-
ficatievorm.

In verband met de vitale kleuring van schimmelelementen
door Plat O en G u t h, werd een stukje uit de randzone van
een levende cultuur gesneden en gebracht in een 1 : 50000 Neu-
traal-rood oplossing, waaraan zooveel kaliloog was toegevoegd,
tot de roode kleur juist omsloeg in oranje. Vooraf werd de kleur-
stof gebracht op ongeveer 22° C. Na 20 minuten kleuren werd
een fijn stukje materiaal op een voorwerpglas gelegd, hierop
na toevoeging van wat \'aq. destillata, een dekglas aange-
bracht en het preparaat bekeken met de olie-immersie fzie
fig. 16).

In de vertakte hyphen werden gedeelten aangetroffen, welke
zich meer licht- of donkerrood kleurden, afgewisseld door onge-
kleurde gedeelten. Bij splitsing of het afgaan van zijtakken van
den hoofdstam verdeelde dit gekleurde gedeelte, wanneer het
zich daar ter plaatse bevond, evenzoo in twee, zoodat een
gedeelte in den nieuwen zijtak overging.

De gekleurde gedeelten hebben voorts een gepuncteerd aan-
zien en schijnen weer te bestaan uit een opeenhooping van meer

-ocr page 77-

of minder grove korrels, die zich dan donkerder kleuren.

Volgens P 1 a t O en G u t h zouden de zich rood kleurende
gedeelten moeten worden beschouwd als stofwisselingsproduc-
ten, of ophooping van
reserve-voedsel, noodig voor den opbouw
van nieuwe hyphen. Hierop zou ondermeer wijzen het binnen-
dringen in nieuwe, zich vormende zijtakken.

Kleuring. Met een groot aantal verschillende kleurstoffen en
volgens verschillende methoden, werd de kleuring van den
kunstmatig gekweekten fungus nagegaan, na voorafgaande fixa-
tie in 4 % formaline of in alcohol.

Hoewel bij kleine vergrooting de hyphen zich schijnbaar egaal
kleuren, blijkt bij sterke vergrooting, dat zulks niet het geval
is. Slechts bepaalde gedeelten van de hyphen nemen kleurstof
op. Deze kleurbare gedeelten, overigens onregelmatig van vorm,
vertoonen ook weer niet een egale kleuring,\'maar steeds een
donkerder gekleurde korreling. Soms worden hierin doorschij-
nende, weinig of niet gekleurde bolletjes aangetroffen. Voorts
zijn de kleurbare gedeelten, die soms door smalle uitloopers
samenhangen, gescheiden door niet kleurbare gedeelten en
steeds is een niet-kleurende meer of minder smalle zoom waar
te nemen tusschen het gekleurde gedeelte en den wand. Kleu-
ring van den wand kon op geen enkele wijze worden verkregen.

Deze verschijnselen traden steeds weer op, bij elke gebruikte
kleurstof, en bij elke gevolgde kleuringsmethode. Ook de tijd
van kleuring bleek hierop van geen invloed te zijn.

Als regel werd voor het onderzoek een klein stukje cultuur
als zoodanig gefixeerd, gekleurd, en van het randgedeelte pre-
paraten in glycerine gemaakt.

Over het algemeen komt de kleuring van gefixeerd materiaal
overeen met die zooals werd aangegeven bij vitale kleuring met
Neutraal-Rood,

Sommige hyphen nemen in het geheel geen kleurstof op. Ver-
moedelijk heeft men in dergelijke gevallen te doen met afge-
storven myceliumdraden.

Bij kleuring met Carboliuchsine (Ziehl) gedurende 10 minuten,
kleuren zich de genoemde kleurbare gedeelten rood, met donker-
roode korreling. Op de plaatsen waar zijtakken afgaan kan men
waarnemen, dat het kleurbare gedeelte over eenigen afstand
daarin overgaat. Ook na kleuring gedurende 3 uur leveren de
preparaten hetzelfde beeld. Het na 10 minuten kleuring onge-

-ocr page 78-

kleurd gebleven gedeelte heeft ook dan geen kleurstof opge-
nomen, evenmin de wand.

Kleuring in waterige Bismarck-bruin oplossing. Na 15 minu-
ten neemt het kleurbare gedeelte een lichtbruine kleur aan, met
donker-bruine korreling. De overige verschijnselen zijn als na
behandeling met Carbolfuchsine.

Kleuring met IJzer-Haematoxiline volgens Weigert. Reeds
na 15 minuten neemt het kleurbare gedeelte een blauwzwarte
kleur aan, met donker-blauwzwarte korreling.

Kleuring met 2 % Eosine-oplossing. Het kleurbare gedeelte
van den hypheninhoud kleurt zich licht rood, met donkerder
roode korreling. De kleuring geschiedt minder snel. Eerst na 20
tot 30 minuten verblijf in de kleurstof werden goede preparaten
verkregen-

Kleuring met V. Gieson. De kleurstof wordt eerst langzaam
opgenomen. Na 15 minuten vertoont het kleurbaar gedeelte nog
slechts een licht-gele tint, met wat donkerder korreling.

Kleuring met Löffler Methyleenblauw. Na 10 minuten kleu-
ren is het kleurbaar gedeelte reeds vrij sterk blauw, met donr
ker-blauwe granulatie.

Kleuring met Giemsa-oplossing. Het materiaal is vooraf
gefixeerd met methylalcohol. Eerst na 1 uur vertoont het
kleurbaar gedeelte een vrij intensieve blauwe kleur, met donker
blauwe granulatie.

Het overige gedeelte der hyphe blijft ongekleurd.

Kleuring volgens Gram. Wordt de ontkleuring hierbij voort-
gezet, zoolang het uittrekken der kleurstof waarneembaar is,
dan blijkt het kleurbaar gedeelte, dat voor het ontkleuren
een donker violette tint heeft, de kleurstof weer los te laten,
zelfs na kleuring gedurende 1 uur.

Bij kleuring met Aniline-water-gentiaan-violet en ontkleuring
in Aniline-olie geschiedt het onttrekken der kleurstof eerst veel
langzamer.

Met behulp der kleuring volgens Raebiger en Klett werd ge-
tracht ook het andere ongekleurd blijvende gedeelte der myce-
liumdraden te kleuren. Zulks mislukte echter volkomen. Alleen
het reeds aangegeven gedeelte nam de blauwe kleurstof op. Ook

-ocr page 79-

met behulp der kleuring volgens Peppler. na voorafgaand beit-
sen der schimmelelementen, werd geen beter resultaat ver-

kregen.

De cultureele verhoudingen en de morphologie der fungi ge-
kweekt uit ziekteprocessen van patiënt No, 1, 2, 4, 5, 6, 7, 9, 10
en 11 stemden volkomen overeen. Cultures aangelegd uit mate-
riaal afkomstig van patiënt No. 8 sloegen niet aan.

Alleen het onderzoek van het materiaal afkomstig van patient
No 3 gaf belangrijke afwijkingen. De geringe hoeveelheid stuk-
jes schimmelconcrement werd steriel opgevangen en verknipt m
een petrischaal en dit materiaal geënt op Sabouraud- en Bier-

baum-voedingsbodems.

Twee dagen na de enting had zich op de Sabouraud-voedings-
bodems een schimmelvlies ontwikkeld met een diameter van
1Y> c.M. Het centrum, waar het aangebrachte entingsmateriaal
zich bevond, was tot ongeveer % c.M. boven het niveau van den
voedingsbodem gekomen. Van hieruit verliep het schimmelvhes
met in radiaire richting verloopende hooge plooien, tot op het
oppervlak van den voedingsbodem. Het geheel bleek omgeven
door een 3 m.M. breeden zoom van fijn uitstralende mycelium-
bundels. De kammen der plooien van het schimmelvlies ver-
toonden een wit donzig aspect.

Drie dagen na de enting had de cultuur reeds een middellijn
van ongeveer 3\'/. c.M. Het centrum had zich tot een hoogte van
ongeveer c.M. boven het niveau opgewerkt.

De kammen der plooien vertoonden nog hetzelfde wit donzige
aanzien. Na korten tijd had de cultuur zich over het geheele
voedingsoppervlak uitgebreid, terwijl het donzige beslag lang-
zamerhand verdween.

Op Bierbaum-Agar-voedingsbodems was de groei veel min-
der snel. Het schimmelvlies vertoonde regelmatige radiaire,
maar minder diepe plooien. Het centrum verhief zich hier niet
boven het voedingsoppervlak. Ook was het witte donzige be-
slag niet aanwezig.

Op Rietsuiker-Agar ontwikkelde de cultuur zich iets sneller,
maar overigens met vrijwel gelijk aspect, als op Bierbaum-Agar.

Bij microscopisch onderzoek bleek het witte beslag te bestaan

-ocr page 80-

uit rechtop staande hyphen, sporangien-dragers, die aan hun
uiteinde het sporangium droegen,

In bijna alle culturen kon voorts worden waargenomen de
vorming van
Zygoten, die ontstaan door versmelting van twee
naburige myceliumcellen. De beide versmolten cellen rondden
zich dan af, werden omgeven door een meerlagig membraan
en vertoonden een korreligen inhoud. Vooral in Sabouraudvoe-
dingsbodems werd deze zygotenvorming waargenomen. In Bier-
baum-cultures bleek alleen oïdiënvoi-ming op te treden; de
oïdiën ontstonden door het uiteenvallen en zich wat afronden
van myceliumcellen. Ook in Rietsuiker-Agar-cultures vormden
zich veel oïdiën en bij ouder worden tevens
Zygoten,

De morphologic van dezen fungus werd uitvoerig bestudeerd
door v a n O v e r e e m. De schimmel zou het meest overeenko-
men met Basidiobolus ranarum (Eidam) en thuis gebracht moeten
worden bij de Phycomycetes en wel behooren tot de familie der
Entomophtoraceae, Daar volgens v. O v e r e e m de soort tot nu
toe nog niet eerder werd aangetroffen in Ned.-Indië, ligt het in
zijn bedoeling een nauwkeurig uitgewerkte morphologische
studie als publicatie van het Herbarium van \'s Lands Planten-
tuin te Buitenzorg, uit te geven.

d. Bij-infecties der Hyphomycotische ziekteprocessen.
Bij-infecties met lagere organismen werden nooit aangetroffen
in de schimmelconcrementen zelf, wel daarentegen in eventueel
zich er omheen bevindend exsudaat en dan tevens aanklevend
aan het oppervlak der concrementen,

In dergelijke gevallen werden dan deze pathologische nieuw-
vormsels geheel of gedeeltelijk losliggend aangetroffen en stond
de holte indirect of direct in verbinding met de buitenlucht door
fistelkanalen, waarlangs het exsudaat werd afgevoerd.

Jonge, innig aan het omringende granulatieweefsel verbonden
concrementen bleken niet bij-geïnfecteerd, zoodat het zich laat
verklaren, dat de bij-infectie alleen secundair ontstaat, wanneer
verbinding der schimmelhaarden ontstaat met de buitenlucht,
of met andere geïnfecteerde fistelgangen. Ook de eigenaardige
rottingslucht, welke vaak aangetroffen wordt bij losliggende
door exsudaat omgeven concrementen, werd nooit waargenomen

-ocr page 81-

bij jonge met het omsluitende weefsel verbonden schimmel-
kolonies, zoodat mag worden aangenomen, dat ook de eigen-
aardige stank, eigen aan vele processen, veroorzaakt wordt
door het binnendringen van lagere organismen en dus ook is
te beschouwen als een bijkomend verschijnsel.

Ten einde den aard der bij-infecties na te gaan, werd van
patiënt No. 8 het slijmerig haemorrhagisch exsudaat, dat bij
enkele concrementen werd aangetroffen, geent:

1 Op Serum-Agar, waarvan 2 voedingsbodems werden ge-
plaatst in Büchnersche buizen voor anaerobe cultiveermg en
een werd gehouden voor aerobe kweeking. Na 4 dagen was nog
op geen enkelen voedingsbodem iets van groei te bemerken.

2 Op Druivensuiker-Agarplaten. Een voedingsbodem werd
geplaatst in het Kippsche toestel voor anaerobe kweekmg, een
werd ter contrôle gehouden voor aerobe cultiveering. Binnen 24
uur ontwikkelden zich op beide kleine witgele ko omes.

3. In Glycerine-bouillon. Na 24 uur was reeds lichte troebe-

ling waar te nemen, ^ , , -

4, In Druivensuiker-bouillon, Resultaat als m Glycerine-

bouillon,

5, In Melk. Stolling.

6. In Druivensuiker-Agar-Paardenserum (mengelcultures), Na
2 dagen bleken de voedingsbodems doorzaaid met speldeknop-
groote witte kolonies. Op enkele plaatsen had zich een klem

luchtbelletje gevormd,

7, Op schuin gestold Druivensuiker Agar-paardenserum, Na

2 dagen hadden zich kleine witte kolonies gevormd,

8. In Leverbouillon. Na 2 dagen reeds lichte troebehng,

zonder gasvorming.

Het microscopisch onderzoek der verschillende cultures gat
als resultaat de
aanwezigheid van reincultures Gram-positief

kleurende staphylococcen.

Volkomen dezelfde resultaten werden verkregen bij cultureel
onderzoek van in fistelgangen en om schimmelconcrement aan-
wezig slijmerig haemorrhagisch exsudaat bij de patiënten 10

^^Uit het exsudaat, zich bevindend om de schimmelhaarden bij
patiënt 9, werd met behulp van dezelfde voedingsbodems ge-
ïsoleerd een soortgelijke staphylococcen-cultuur en tevens een
niet-gasvormend kort plomp staafje. Gram-negatief kleurend.

-ocr page 82-

e. Pathogeniteit.

1, Kunstmatige infectie.

Literatuur. Vooral door L i c h t h e i m werd gewezen op de
mogelijkheid om pathogene schimmels te onderkennen, door
experimenteele infecties van proefdieren, waarvoor in het bij-
zonder konijnen gevoelig bleken en geschikt waren. Bij intra-
veneuze injectie van een sporenhoudende emulsie afkomstig
van pathogene fungi, zag hij vrij spoedig den dood intreden.
Werd daarentegen zelfs een groote hoeveelheid sporenemulsie
afkomstig van niet pathogene schimmels ingespoten, dan volgde
hierop als regel geen reactie.

Soortgelijke bevindingen werden in denzelfden tijd medege-
deeld door Grawitz enBaumgarten.

Volgens L i c h t h e i m zouden op deze wijze verschillende
pathogene schimmels typische, onderling afwijkende symptomen
te voorschijn roepen.

Hoewel de diagnostische kunstmatige infecties, vooral van de
meer oppervlakkige mycosen, vaak zijn gelukt, is zulks lang niet
het geval met alle fungi gekweekt uit mycotische ziekteproces-
sen, Althans niet het opwekken van zulke processen, welke vol-
komen overeenstemmen in verschijnselen met die, welke een
natuurlijke infectie tot oorsprong hebben.

Toch neemt men wel aan dat de geïsoleerde fungi als
de verwekkers van het ziektebeeld zijn te beschouwen. Van de
meeste pathogene schimmels moet men wel aannemen, dat zij
niet obligaat parasitair zijn, en, hoewel men er overigens weinig
van weet, tevens saprophytisch bestaan. Ook van den vorm
waarin zij als zoodanig voorkomen weet men dikwijls niets,
evenmin als van de wijze van infectie, en de overige verhou-
dingen noodig voor het doen ontstaan van het ziekteproces,

Musgrave en Clegg meenden, dat zoowel van de zijde
van den mensch, als van de zijde van den parasiet ,,bepaalde
onbekende verhoudingen" moesten bestaan voor het doen op-
treden van het mycotische ziekteproces, bij den mensch waar-
genomen, en bekend als Mycetoma. Zij schrijven:

„It would seem that for the production of Mycetoma, there must be,
both on the part of the host and the parasite, conditions not easily
obtainable in Natura, otherwise the number of cases would be enormous,
owing\'to the apparant facilities for spread amongst the bare-footed
natives."

De proeven van Lindenberg betreffende kunstmatige in-

-ocr page 83-

fectie van konijnen, cavia\'s en duiven met een cultuur verkregen
uit een Mycetoma hadden alle negatief resultaat. Evenzoo was
zulks het geval na injectie van pus uit de ziekteprocessen.

Pinoy schreef in 1906 naar aanleiding van soortgelijke

proeven door hem verricht:

„Jusqu ici toutes les tentatives laites pour réduire expérimentale-
ment k maladie soit directement par l\'inoculation des favec le
Discomyces madurae (Vincent), soit avec e Sterigmatocystis mdulans,
avaient échoué. Nous sommes arrivé à obtenir un mycetome a Merig-

Socystis nidulans chez le pigeon. Pour ^

champignon à pousser dans de mauvaises conditioi^s. a l abri de 1 air,
en Son suc^ré sous une couche d\'huile de vaseline Dans ce milieu
le Stérigmatocystis nidulans donne de nombreuses Chlamydospore
ntercalaires. Après plusieurs cultures successives ainsi faites, nous
Lvons inoculé avec un trocart, un peu de la culture dans la patte
d\'un pigeon," etc. i i ■

Blijkens een referaat van Balfour en Archibald m
the Welcome Tropical Research Laboratories 1911", misluk-
ten alle overige pogingen tot het kunstmatig opwekken van
soortgelijke ziekteprocessen, met fungi, gekweekt uit gevallen

van .Madura-voet.

G. B. Bart he lat trok in 1903, op grond van talrijke in-
fecties proeven, de conclusie:

„II existe une différence fundamental entre les infections micro-
biennes et les infections mycosiques. i ^ •

Les colonies mycosiques pour pouvoir infecter un nouvel organisme,
doivent avoir produit de nouvelles spores au contact de 1 air.

Volgens B r u m p t zou het twijfelachtig zijn of deze stellingen

volkomen juist zijn.

Omtrent de kunstmatige infectie met Actinomyces-cultures
loopen de resultaten wel zeer uiteen, terwijl de oorzaak hier-
voor moeilijk is aan te geven.

L i e s k e bericht in zijn handboek over Morphologie en Bio-
logie der straalschimmels, dat alle door hem ondernomen proe-
ven een negatief resultaat hadden; evenzoo mislukten deze proe-
ven met reincultuur aanHarbitz en Gröndahl, Dresel

en Bostroem,

Aan Affanassjeff, Wolff en Israel en anderen ge-
lukte het wel met reincultuur positieve resultaten te verkrij-
gen bij konijnen en cavia\'s. Bij intraperitoneale injectie van
cultuuremulsies ontstonden kleine tuberkels op het peritoneun.

Door het inspuiten van Actinomyces houdenden etter gelukte
het aan Johne bij kalveren ziekteprocessen op te wekken.
Evenzoo gelukte dit aan P o n f i c k . Bij kunstmatige infectie
van konijnen en honden zag hij echter geen resultaat.

-ocr page 84-

Reeds werd er op gewezen, dat O m 1 i n geen resultaten
kreeg bij alle door hem verrichtte kunstmatige infecties van mui-
zen, konijnen, cavia\'s en paarden met reinculturen, verkregen
uit de door hem waargenomen mycotische tumoren bij paarden.

De Haan en Hoogkamer kregen evenmin resultaten
bij infectieproeven op paarden met materiaal afkomstig van
patiënten lijdende aan Hyphomycosis destruens. Het infectieus
materiaal werd aangebracht in een huidwond en sub-muceus in
de mondholte.

Door Holmes werden in Britsch-Indië tal van infectieproe-
ven verricht met den fungus door hem gekweekt uit mycotische
,,Bursatti"-processen, Alle proeven zoowel op paarden als op
kleine proefdieren leverden geen resultaat.

In Amerika mislukten eveneens infectieproeven, welke ver-
richt werden met infectieus materiaal afkomstig van den myco-
tischen vorm van Leeches,

Geen betere resultaten kregen Drouin en Renon bij hun
pogingen om kleine proefdieren te infecteeren met materiaal af-
komstig van het typische mycotische proces, waargenomen bij
een paard aan de kliniek van de Veeartsenijkundige school te
Alfort,

Carougeau wist met emulsie van Sporotrichum-cultures
experimenteel Sporotrichose bij het paard op te wekken. De
fungus werd door hem geïsoleerd uit abscessen, veroorzaakt
door Sporotrichum equi, bij paarden op Madagascar,

Ook het kunstmatig opwekken van Saccharomycotische pro-
cessen bij paarden was lang aan mislukking onderhevig,

In 1919 berichtten A, Bouquet en L, Nègre gunstige
resultaten, wanneer zij reïnfecties toepasten uiterlijk binnen 50
dagen na de eerste infectie. Er zou dan een gegeneraliseerd
Saccharomycotisch ziekteproces ontstaan, volkomen overeen-
komend met het natuurlijk beeld. De dieren zouden gedurende
de reïnfecties verkeeren in een toestand van hypersensibiliteit.
Ook zagen zij met cultures van eerste passage veel intensiever
werking dan met culturen van verdere passages. Zij vermoedden
dat door de passages de smetstof verzwakte.

Aan S c h ü t z gelukte het met Aspergillus-culturen kunst-
matig longmycosen op te wekken bij vogels, door deze dieren
in een glazen kooi te plaatsen en hierin de schimmelsporen te
verstuiven.

-ocr page 85-

Bij soortgelijke proeven zag L i s t een keratomycose optre-
den bij een van zijn proefkonijnen.

De Jong kreeg evenwel geen positieve resultaten met zijn
proeven om vogels kunstmatig te infecteeren door het verstuiven
van. sporen van een zeer virulenten Aspergillus-stam, Hij
schijnt op soortgelijke noodzakelijke bepaalde verhoudingen te
wijzen voor het aanslaan van infecties als Musgrave en
C 1 e g g, wanneer hij schrijft:

„Het mocht mij niet gelukken, en ik meen dat bij overigens gezonde
dieren deze infectiewijze niet altijd zal slagen".

Volgens Hutyra en Marek gelukte het aan Saint-
C y r kunstmatig katten te infecteeren met Favus. Sabrazes
kon konijnen, muizen en menschen infecteeren met Favus mate-
riaal van den hond. Wanneer hij konijnen intraveneus inspoot
met emulsies van Aspergillus, Favus en Trichophyton-culturen,
zag hij ontstaan een pseudo-tuberculose van de longen,

Bloch en Massini infecteerden kunstmatig cavia\'s
met Trichophyton-culturen door het materiaal afkomstig van
Maltose-Agar in de huid te wrijven met schuurpapier.

G e r 1 a c h zag zeer gemakkelijk Trichophytie van den
mensch aanslaan op het rund. Evenzoo bleek Trichophytie van
het rund zeer infectieus voor den mensch.

Schindelka geeft aan, dat hij Trichophytie van den
mensch zag overgaan op het paard.

Ook schijnt dit lijden bij honden en katten gevaarlijk te zijn
voor den mensch, P 1 a u t zag menschen geïnfecteerd worden
door konijnen.

Aan C o u r m O n t gelukte het met Microsporiemateriaal, af-
komstig van den mensch, proefdieren te infecteeren. Later wees
Sabouraud er op, dat microsporie van paarden, honden en
katten zeer goed op den mensch kan overgaan,

Bubberman kreeg gunstige resultaten bij het kunstmatig
infecteeren van Inlandsche geiten met microsporie-cultures, af-
komstig van geïmporteerde Britsch-Indische geiten.

Eigen onderzoekingen.

Kunstmatige infectie van konijnen met materiaal van schimmel-
cultures verkregen uit Hyphomycotische processen.

Voor dit onderzoek werd een hoeveelheid cultuur in een
steriele mortier met physiologisch keukenzout verwreven tot

-ocr page 86-

een dik vloeibare massa, en V2 cc hiervan, als regel intra-
peritoneal, ingespoten.

Het meest typische verloop werd waargenomen bij konijn
No, 4 {zie fig. 18), Dit dier werd 15 Augustus 1922 intraperitoneal
ingespoten met V2 cc cultuur emulsie, afkomstig van een
schimmelcultuur op Bierbaum-Agar (2e passage), en gekweekt

uit patiënt No. 2,

Twee weken na de injectie begon het dier verschijnselen
van vermagering te vertoonen, terwijl de eetlust minder werd.
Ten einde te voorkomen, dat het konijn \'s morgens dood zou
worden aangetroffen, werd besloten het dier af te maken.

Bij het openen der buikholte bleek zich op de insteekplaats
een vrij vaste, ronde, geelwitte tumor te hebben ontwikkeld,
met een middellijn van 1.4 c.M,, en een hoogte boven het pe-
ritonealoppervlak van 5 m.M, (fig. 18-a).

In het net, bij de groote curvatuur van de maag, niet ver-
groeid met den maagwand, werd een groote tumor aangetrof-
fen, ter lengte van
IV2, breedte en dikte van 1 c.M. (fig. 18-b).

Voorts bevond zich wat rechts van de maag in het schijl,
een conglomeraat van tuberkels, waarvan de totale lengte be-
droeg 4 c.M., de breedte 21/2, en de dikte 1 tot IVli c.M. Het
totale aantal van de hierin aanwezige tuberkels kon worden
geschat op 25 ä 30, terwijl de grootte er van varieerde van
een speldeknop tot een kleine erwt. (fig 18-c).

Entingen uit dezen schimmelhaard deden weer een cultuur
ontstaan, met dezelfde cultureele verschijnselen als die, ver-
kregen uit de pathologische processen bij het paard.

De verschillende schimmelcultures verkregen uit de ziekte-
processen van de patiënten 2, 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 11 werden
alle op bovenbeschreven wijze op haar pathogeniteit ten opzich-
te van konijnen onderzocht, en gaven dezelfde resultaten.

De geënte konijnen ziet men na korter of langer tijd gaan
vermageren, en ten slotte te gronde gaan. Bij alle dieren ont-
staat in meer of mindere mate een pseudotuberculose van he
peritoneum, waarbij de gewoonlijk vrij vaste tuberkels het
meest worden waargenomen in het net van de maag, langs
de groote \'curvatuur, op het caudale leveroppervlak, en op de
injectieplaats. Voorts kunnen zij zich voordoen verspreid over
het geheele peritoneum, op het nieroppervlak, het darm-

schijl enz.

-ocr page 87-

De tuberkels beginnen zieh spoedig na de infectie te vormen.
Reeds na een paar dagen kunnen zij ter grootte van een

speldeknop worden waargenomen.

Een algemeene mycotische peritonitis werd zelden gezien.
Wanneer konijnen binnen een paar dagen na de infectie te
gronde gingen tengevolge van een acute peritonitis, bleek als

regel een bij-infectie aanwezig.

In enkele gevallen was de fungus evenzoo ingewoekerd in
het leverweefsel, en vormden zich vaste geel-witte haarden,
omgeven door een sterk hyperaemische zone. In één geval had
zich een haard in de rechter leverhelft gevormd, ongeveer ter
grootte van 1/3 van het totale levervolume.

Metastasen van deze processen van uit de buikholte in-de
borstorganen werden nooit aangetroffen. Bij het aanleggen van
cultures uit het bloed van deze proefdieren, werd nooit een posi-
tief resultaat verkregen. Een enkele maal sloeg een enting uit
een tuberkel niet aan, mogelijk door afsterven van den fungus.

Bij direct microscopisch onderzoek der grootere en kleinere
tumoren, na voorafgaande behandeling met kaliloog, kon even-
als bij dat der schimmelconcrementen uit pathologische pro-
cessen bij het paard, een intensief netwerk van steriele, sterk
vertakte hyphen worden waargenomen.

Bij intraveneuse injectie (in de oorvene) bepaalde het proces
zich gewoonlijk tot de vorming van kleine haarden in de longen,
meestal dicht bij het longoppervlak gelegen.

Bij één konijn ontstond een meer algemeen proces. Drie
weken na de injectie van een zeer geringe hoeveelheid zoo
fijn mogelijk verwreven emulsie in de randvene van het oor,
bleek het dier te vermageren. Bij de sectie, die nu werd ge-
houden, werden in het verloop van de oorvene enkele kleine
abscesjes aangetroffen, gevuld met dikken witten etter,

Dicht bij het oppervlak van de rechterlong bevond zich een
3 bij 5 m,M, vrij vaste, geelwitte haard, omgeven door een ge-
haepatiseerde zone. Op het oppervlak van de rechter nier be-
vond zich, innig met de nierkapsel verbonden een evenzoo
vaste, geelwitte tuberkel van
IVj bij 2 m.M.

In het net langs den maagwand werd een 5 tal soortgelijke
tuberkels aangetroffen, waarvan de grootste 4 bij 9 m.M. was. In
al deze processen kon bij microscopisch onderzoek een steriel,
sterk vertakt, fijn schimmelmycelium worden aangetoond.

-ocr page 88-

Zooals reeds werd opgemerkt, voelen de meeste schimmel-
tumoren vrij vast aan, enkele echter meer week, Bij door-
snijden blijkt het meerendeel evenzoo vast van consistentie,
bij sommige daarentegen treft men in het centrum een vaste
schimmelkolonie aan, omgeven door een randje van dikken
witten etter. Vaak ontwikkelt zich na enting uit deze laatste
haarden geen schimmelcultuur meer.

Het histologisch beeld der tumoren vertoont zeer veel over-
eenkomst met dat der in natuurlijke processen aangetroffen
schimmelhaarden. Ook hier kan worden waargenomen in hoofd-
zaak een sterke ophooping van eosinophile leucocyten rond
het schimmelmycelium, waartusschen echter ook lymphocyten
en\' neutrophile leucocyten kunnen worden gezien. Om den
eigenlijken haard vindt men ook hier de jonge granulatiecellen,
met sterk opgeblazen kernen, en onregelmatige chromatine op-
hooping, waartusschen zich nog een groot aantal leucocyten be-
vindt, Het mycelium is soms ongekleurd, of eosine-rood.

Kunstmatige infectie van konijnen met natuurlijk materiaal.

Voor deze serie proeven werden aan het omringende gra-
nulatieweefsel innig verbonden schimmelconcrementen uit na-
tuurlijke processen der patiënten verwreven met steriele phy-
siologische keukenzoutoplossing, en met de zoo verkregen
emulsie, eenige konijnen intraperitoneal V2 cc ingespoten. De
resultaten, welke met deze proeven werden verkregen, waren
dezelfde als die welke werden waargenomen na infectie met
cultuur-emulsies.

Ook nu ontstond bij de proefdieren een pseudotuberculose
van het peritoneum.

De tuberkels waren echter als regel minder in aantal.

Achtereenvolgens werden positieve resultaten verkregen met
concrement-emulsies, afkomstig van de patiënten 5, 6, 7, 9,
10 en 11.

De beide konijnen geënt met concrementmateriaal, afkomstig
van patiënt No. 4 sloegen niet aan. De oorzaak hiervan zal wel
moeten worden toegeschreven aan het feit, dat, daar de vrij
kleine schimmelconcrementen verdacht werden bij-geïnfecteerd
te zijn, deze alvorens ze tot emulsie te verwrijven, gedurende
eenige minuten waren afgespoeld in alcohol, vervolgens in aether
en aq. destillata. Derhalve mag worden aangenomen, dat even-

-ocr page 89-

als zulks bij het aanleggen van cultures op deze wijze soms het
geval bleek te zijn, de schimmelelementen waren afgedood. Van
de met concrementemulsies, afkomstig van patiënt 7 en 9, inge-
spoten konijnen, stierf spoedig een proefdier, ten gevolge van
acute peritonitis, toe te schrijven aan bij-infecties, door gebrmk

van onzuiver materiaal. , . . • i

Uit de zich vormende tuberkels kon steeds bi) microscopisch
onderzoek een steriel, fijn vertakt mycelium worden waarge-
nomen. Ook de uit deze processen verkregen schimmelcultures
vertoonden dezelfde cultureele verhoudingen, als die welke
verkregen waren door directe kweeking uit ziekteprocessen,
of uit tuberkels van met cultuur geïnfecteerde konijnen.

Kunstmatiée infectie van cavia\'s met materiaal van schimmel-

\'""Ook^voor cavia\'s blijkt de fungus pathogeen. Op dezelfde
wijze als beschreven bij de infectieproeven op konijnen, werden
enkele cavia\'s intraperitoneal geinfecteerd. Ook nu ontwikkel-
den zich, het liefst op de serosa van de maag en op het darm-
schijl, maar overigens ook op andere plaatsen in de buikholte,
dezelfde tuberkels als waargenomen bij konijnen. Ook hierm ko,n
hetzelfde schimmelmycelium worden aangetoond.

De gezondheidstoestand der dieren heeft echter oogenschijn-
lijk minder spoedig van het ziekteproces te lijden.

Kunstmatige infectie van paarden met natuurlijk materiaal

Proefpaard 1. Den 24sten Juli \'22 werd aan de binnenzijde
der bovenlip, onder de mucosa, en aan de buitenzijde onder
de huid, een stukje schimmelconcrement aangebracht, afkom-
stig van patiënt 2. Zes dagen later hadden zich op deze plaatsen
abscesjes gevormd, die naar buiten doorbraken, waarna zich
ontwikkelde een kleine, harde, min of meer pijnlijke zwel-
ling. Het geheel ging echter spontaan in herstel over. Drie
weken na de infectie kon van een reactie weinig meer worden

waargenomen.

Afwijkingen in temperatuur deden zich niet voor,

Proeïpaard 2. Dit dier werd op dezelfde wijze en gelijktijdig
met proefpaard 1 geïnfecteerd op verschillende plaatsen
subcutaan aan de zijvlakte van den hals. Het verloop had even-
zoo plaats als bij proefpaard 1,

-ocr page 90-

Een maand na het inzetten van de proef waren alle reactie-
verschijnselen verdwenen. Ook nu werden geen temperatuurs-
afwijkingen waargenomen.

Proeipaard 3. Den 24sten Maart \'23 werd in de kinspier en
tegen het been van de metacarpus even boven den kogel 1 cc
emulsie ingespoten, welke werd verkregen door verwrijven van
schimmelconcrementen {afkomstig van patiënt 10) met pepton-
keukenzout.

Gedurende de eerste dagen ontwikkelde zich een pijnlijke,
harde zwelling, welke reactie echter langzamerhand terugliep,
en na 4 weken volkomen was verdwenen.

Reeds 14 dagen na de infectie werden complement fixeerende
stoffen in het bloed aangetoond (zie Diagnostiek-serologisch-
onderzoek).

Gedurende de eerste 8 dagen was de morgen-temperatuur als
regel normaal. Alleen den 4den dag werd een morgentempera-
tuur waargenomen van 39,2. De avondtemperatuur daarentegen
was steeds verhoogd. Den 4den dag na de infectie werd de
sterkste verhooging waargenomen (40,3),

Na dezen termijn bleef de temperatuur steeds binnen de gren-
zen van het normale.

Eind April werd het dier afgemaakt. Mycotische haarden
werden niet aangetroffen.

Uit deze drie proeven blijkt, dat evenmin als door De Haan
en Hoogkamer en door Holmes, door mij resultaten
werden bereikt voor zoover zulks betreft het opwekken van
mycotische processen bij het paard met behulp van natuurlijk
materiaal.

Kunstmatige infectie van paarden met schimmelcultures.

Proeipaard 4, Voor infectiemateriaal werd gebruikt een met
physiologisch keukenzout verwreven cultuur van Sabouraud
(2de passage, 10 dagen oud).

Van deze emulsie werd 8 Augustus \'22 onder de mucosa aan
den wortel van de beide boven-binnentanden y4 cc ingespoten,
voorts dezelfde hoeveelheid sub-muceus direct achter de snij-
tanden in het zachte gehemelte, en evenzoo aan de binnenzijde
der onderlip bij den liphoek. Subcutaan werd aan de rechter
halsvlakte 1 cc ingespoten, intracutaan enkele druppels, terwijl

-ocr page 91-

voorts aan de linke, vlakte van den hals sca«^ werden

aangebracht en de f "iTen op de

Gedurende de eerstvolgende dagen on

plaatsen der ^"rrc M Op Ï plaats\'der sub-

Hngen met een m.ddelh,n van l. P ^^n

cutane injectie een dergeh,ke ^ecL een

5 c,M., terwiil zich ter plaatse van ^

hard knobbeltje vormde, ter grootte van een kmkker.

tie der scarificaties gaf geen ® ^ sub-muceuse

De ontstekingszwel ing, en verdween

infecties, werd na verloop .^^^^Z^vernef de reactie
ten slotte zonder abscesvormmg. Evenzoo P

ten gevolge van de intra-cutane -n\'-fe^ ^^^

Vier dagen na het mzet en van P«";\' harde,

plaatse van de sub-cutane ^„„^„eetd absces, dat

-htTerSrv—e tot doorbraak, maar weer werd

gr!:; aanUUchimmeldraden, zonder frnctificatie-versch,nselen,
en sterk vertakt. verschillende

enllrg^tatr;:: rtcÄ-selen Ler worden waar-

\'"Atrkingen in temperatuur, of verschijnselen van algemeen
ziek Z werden gedurende de proef niet geconstateerd.

V LL 5 Ln Hden November \'22 werd bij dit paard,
ee^rstr en .■nland:cLn hengst, in verschillende richtigen in
de knspier ingespoten l\'i cc van een cultuuremulsie, ie ver-
leg nCrd door het verwrijven van een Bierbaum-Agar en

Satlurald-cultuur (beiden 3de passage en l ^^f " \' -
normaal paardenserum. Twee dagen na de mfect.e had z,ch ge
vÖrmréen u.tgebreide, harde, iets pijnlijke zwelhng m de onder-
Tp uit de injectieopening ontlastte zich een kleine hoeveelhe.d
li s-gele slijmerige etter, waarin bij microscopisch onderzoek
talrijke hyphen konden worden waargenomen.

Tven dagen na de infectie was van de sterke zwelhng achter-

-ocr page 92-

gebleven een niet pijnlijke, harde tumor, ter grootte van een
okkernoot. Van nu aan bleek deze tumor in omvang langzamer-
hand af te nemen.

Den lOden Januari \'23 was schijnbaar niets meer van de
reactie achtergebleven. Den 9den Februari werd het dier
afgemaakt. Geen enkel mycotisch proces werd op de infectie-
plaats aangetroffen.

Reeds 13 dagen na de infectie kon aangetoond worden een
sterk complement fixeerend vermogen van het bloedserum,

Temperatuursreactie of algemeene storingen deden zich
tijdens de proef niet voor,

Proeipaard 6. Bij dit proefpaard, een 7-jarigen ruin van ge-
kruist ras, werd 16 September \'22, intra-peritoneal, uitgaande
van de Linea alba, ingespoten 10 cc cultuur-emulsie, verkregen
door een Bierbaum-Agar en Sabouraud-cultuur, beide 6 dagen
oud en eerste passage, te verwrijven met physiologische keuken-
zout-solutie.

Vijf dagen na de injectie bleek de morgentemperatuur geste-
gen tot 39,2, de avondtemperatuur tot 39,5. Vanaf dien tijd bleef
temperatuursverhooging uit, tot aan de intrapalpaebrale reactie.
De eetlust verminderde echter iets, waardoor de voedingstoe-
stand, hoewel in zeer geringe mate wat achteruit ging. Uitwen-
dig kon op de plaats van injectie geen reactie worden waarge-
nomen.

Twaalf dagen na de infectie bleek het bloedserum reeds sterk
complement fixeerend.

De intrapalpaebrale reactie (zie Diagnostiek-allergische reac-
ties) den 3den October ingesteld, gaf een sterk positieve bevin-
ding t,
O. van den fungus gekweekt uit Hyphomycotische pro-
cessen.

Den 7den October werd het dier afgemaakt. Bij de hierop
volgende sectie bleek bij opening van de buikholte, de punt van
het Caecum vergroeid met den buikwand, ter hoogte van de
injectieplaats, In het onderst en rechter gedeelte van den buik-
wand, van den bekkeningang tot aan het mediastinum en evenzoo
nog voor een gedeelte op het middenrif zelf, bevond zich op
het peritoneum een zeer groot aantal speldeknop groote tuber-
kels van witachtige kleur.

Het geheel had het aanzien van als bestrooid te zijn met
zandkorrels.

-ocr page 93-

In het sub-peritonealvet op de \'plaats van de injectie, bleek
zich voorts een tumor te hebben gevormd, ter grootte van een
kippenei,

In het centrum hiervan, bevond zich een hazelnootgroot
absces, waaromheen tal van vrij vaste grauw-gele mycotische
haarden, innig met het omringende vetweefsel verbonden.

De grootste van deze haarden had een doorsnede van 8 m M.,
de kleinste hadden de grootte van een speldeknop, In de rechter
long werd een hazelnootgroote mycotische haard aangetroffen.

Regionaire lymphklieren waren niet gezwollen.

Bij het microscopisch onderzoek van het materiaal, na voor-
behandeling met kaliloog, werd zoowel in de kleine tuberkels
op het peritoneum, als in de haarden, gelegen in het sub-pento-
nealvet, als in den longhaard, een fijn vertakt steriel mycelium
waargenomen. Evenzoo was zulks het geval bij het onderzoek
van den etter uit het kleine centrale absces.

Uit de verschillende haarden werden 3 cultures aangelegd
op Bierbaum-Agar en 2 op Sabouraud. Reeds spoedig bleek, dat
3 van deze cultures waren bij-geinfecteerd door coccen, terwijl
l cultuur niet uitliep. Op 1 Sabouraud voedingsbodem ontwik-
kelde zich echter met dezelfde groeiwijze de oorspronkelijke
schimmelcultuur.

Bij histologisch onderzoek van een haard uit den buikwand,
bleek het beeld, hoewel de haard nog niet zoo georganiseerd
was, grootendeels overeen te komen met dat, wat reeds vroe-
ger beschreven werd voor schimmelconcrementen uit meer
oppervlakkige processen.

Bij kleuring met Haemaluin-eosine kon worden waargenomen,
een licht eosine rood gekleurd mycelium, waartusschen een op-
hooping van leucocyten, in hoofdzaak eosinophile, en enkele
lymphocyten. Aan de periferie werden evenzoo weer aangetrof-
fen jonge granulatiecellen.

Proeipaard 7, Gelijktijdig met het vorige proefpaard werd
deze 18-jarige Sandelhengst geinfecteerd, door intraveneuse in-
jectie (vena jugularis), van 5 cc van dezelfde cultuur-emulsie.

De voortemperatuur was noxmaal, Daags na de inspuiting
bedroeg de morgentemperatuur 38,6, de avondtemperatuur 39,2.
De hierop volgende dagen bleef de morgentemperatuur steeds
binnen normale grenzen, de avondtemperatuur was onregelmatig,

-ocr page 94-

vaak iets verhoogd. De hoogste temperatuur, die een enkele
maal werd waargenomen, bedroeg 39,1,

De eetlust van het dier bleef goed. De voedingstoestand was
vóór de proef middelmatig, en bleef gelijk. De ademhaling was
af en toe iets versneld. Bijzondere algemeene verschijnselen
konden overigens niet worden waargenomen.

Het serum bleek bij het onderzoek op 2 October reeds in
sterke mate complementbindende stoffen te bevatten, ten op-
zichte van de hyphomyceet, gekweekt uit de verschillende
ziekteprocessen.

De intrapalpaebrale reactie, op 3 October ingesteld, gaf even-
zoo een sterk positieven uitslag (zie Diagnostiek),

Den 7den October werd het proefpaard afgemaakt. In de
buikholte werden geen afwijkingen aangetroffen. Bij opening
van de borstholte bleek de linkerlong sterk te zijn aangedaan, In
de linkerlonghelft bevond zich ter hoogte van den overgang van
den longtop in de groote longkwab, een proces, ter grootte van
een Hinken vuist.

Het longoppervlak was geschrompeld en onregelmatig, donker
van aanzien, en het geheel vast op aanvoelen, Bij het doorsnijden
werden tal van grootere en kleinere abscessen aangetroffen, en
evenzoo een groot aantal speldeknop- tot erwt-groote wit-gele
haarden, waarvan de meeste van vaste consistentie.

Het geheele proces vertoonde veel overeenkomst met dat der
mycotische longhaarden, welke aangetroffen werden bij patiënt

No, 1.

In de rechterlong bevonden zich evenzoo speldeknop- tot
hazelnoot-groote vaste haarden. De etter, die op de verschillende
plaatsen werd aangetroffen, was slijmerig en grijs-geel van kleur.
De regionaire lymphklieren bleken niet gezwollen. Bij micro-
scopisch onderzoek dqr verschillende haarden werd een intensief
netwerk van fijne vertakte myceliumdraden waargenomen.
Evenzoo werden deze, hoewel in mindere mate, aangetroffen in
den etter. Bij het onderzoek van
uitstrijk-preparaten van den
etter en gekleurd met carbolfuchsine, bleek een sterke bij-
infectie aanwezig van staphylococcen en diplococcen.

Uit enkele haarden werden 2 Sabouraud- en 2 Bierbaum-Agar
cultures aangelegd. Den volgenden dag bleken deze echter dus-
danig verontreinigd met coccenkolonies, dat zij niet langer kon-
den worden aangehouden. De verontreiniging door deze micro-

-ocr page 95-

organismen moet waarschijnlijk worden toegeschreven aan de

groote ove nkomst met dat wat werd «-rgenomen m de
Lghaarden van patient No, 1. Het aantal polynuclea.re neutro-
phile leucocyten ^"t\'rl g^cM een oppervlak-
Bi) de proefpaarden », 9 en
iv w«iu g _

kig mycotisch proces te verkrijgen, en wel door

luLus OP een wijze, meer overeenkomstig met d.e m de natuur,

11 doorIfee"ie van gekneusde wonden, of van minder resistente

plaatsen, , ,, ,

Proefpaard 8. Bij dit dier, een 13-jarigen Austrahschen rmn,
inro^rn voedingstoestand, werd
30 October \'22, onder plaatse-

lijke verdooving, een gekneusde f/jl,

• Nadat de bloeding was gestelpt, werd deze plek sterk geïnfec-
teerd met een
cultuuremulsie, verkregen door verwn,ven van
een BiXum- en
Sabouraud-cultuur (elk 10 dagen oud, en van
4de passage), met physiologisch keukenzout.

Gelijktijdig werd 3 cc der emulsie ingespoten m het vetweefs 1
van den manenkam, V. cc onder het periost op het voorhoofds-
been, en 3 cc in het
sub-peritonealvet.

Daags na de infectie had zich in den manenkam een harde
pijnlijke zwelling gevormd, ter grootte van een k^PP^"^
gekneusde, daarna geïnfecteerde heupwond ^^^^ -n ongezond
aanzien, en scheidde een slijmerig,
iets haemorrhagisch exsudaat
af. Op de plaats der
sub-periostale infectie, had zich een harde
pijnlijke zwelling
gevormd. Op 3 November kwam het proces
fn den manenkam tot doorbraak, en vloeide een slijmerig, iets
haemorrhagisch exsudaat uit.
In dit exsudaat konden bi, micro-
scopisch onderzoek worden waargenomen schimmelelementen
\'en een groot aantal min
of meer gedegenereerde leucocyten, zoo-
wel eosinophile, als neutrophile. Coccen werden met gezien^
Sedert dezen dag ging het proces in den manenkam regelmatig
terug in omvang, en na een maand was er niets meer van waar
te nemen Op denzelfden dag ontlastte zich uit het sub-
periostal proces een kleine hoeveelheid dik slijmerig exsudaat,
waarin bij
microscopisch onderzoek kon worden aangetoond
een groot aantal
myceliumdraden, en vooral eosinophile leuco-
cyten Ook hier verdwenen langzamerhand de ontstekingsver-
schijnselen, en verminderde de omvang. Ten slotte bleef er

-ocr page 96-

slechts uit over een geringe, niet-pijnlijke beenverdikking.

De heupwond bleef tot 8 dagen na de infectie er slecht uitzien.
Neiging tot herstel kon tot dien tijd niet worden waargenomen.

De wond was volgewoekerd met een zeer haemorrhagische,
makkelijk bloedende granulatie, terwijl het exsudaat slijmerig
en min of meer haemorrhagisch was. Na de eerste week
begon de wond zeer langzaam neiging tot herstel te vertoonen.
De afscheiding van exsudaat werd wat minder, en de wond-
vlakte droogde wat op. Eerst ruim een maand na de infectie
was deze plaats hersteld. Reeds 10 dagen na het inzetten van
deze proef gaf het serologisch onderzoek tot in de kleinst ge-
bruikelijke dosis serum een absolute binding van complement,
t,
O, z, van antigeen, bereid uit een schimmelcultuur.

Het onderzoek voor de proef gaf een volkomen negatief
resultaat.

Daar zich uitwendig geen waarneembare processen meer ont-
wikkelden, werd het proefpaard begin Mei afgemaakt.

Op de plaats van injectie in het sub-peritonealvet, werd op
enkele plaatsen aangetroffen een erwtgroote vaste mycotische
haard, omgeven door een sterk haemorrhagisch geïnfiltreerde
zone. Bij microscopisch onderzoek van deze haarden werd na
voorbehandeling met kaliloog een uitgebreid, steriel, sterk
vertakt mycelium waargenomen. Een temperatuursreactie van
eenig belang werd gedurende de proef niet geconstateerd.

Proefpaard 9. Bij dit dier, een gekruisten 16-jarigen Sandel-
Arabier, in goeden voedingstoestand, werd gelijktijdig met proef-
paard 8, van dezelfde cultuuremulsie, in de kinspier 1 cc inge-
spoten, en voorts een gekneusde wond, ook onder plaatselijke
verdooving aangebracht, sterk geïnfecteerd.

Het herstel der geinfecteerde plaatsen verliep ongeveer als
bij proefpaard 8. In de kin ontstond eerst een pijnlijke, harde
zwelling, die 4 dagen na de injectie tot doorbraak kwam, en
waaruit zich een kleine hoeveelheid dik geelachtig, slijmerig
pus ontlastte, dat bij microscopisch onderzoek bleek te bevatten
myceliumdraden, en een groot aantal min of meer gedegenereer-
de, vooral eosinophile leucocyten. Langzaamaan werd het
proces geringer; het was na een maand zoo goed als verdwenen.
De gekneusde wond, die gedurende de eerste 10 dagen een
ongezond aanzien had, een sterk woekerende granulatievlakte
vertoonde, en een slijmerig, min of meer bloederig exsudaat

-ocr page 97-

afscheidde, begon na dien tijd te herstellen Toch duurde he
tot 5 weken „a het inzetten der proef, voordat ^e -ond jheel
gesloten was, niettegenstaande zij oorspronkeh,k slechts een

middellijn had van ongeveer 1 c.M.

Ook bii dit proefpaard kon 10 dagen na de infectie, lot ,m

de geigLe dosis, een absoluut positieve reactie worden waar
genomen wat betreft het complementbindmgs-onderzoek t. o. z.

van den fungus,

Temperatuursreacties deden zich met voor,

Proefpaard 10. Den 2en Januari 1923 werd in een kleme ge-
kneusde\'wond een cultuur ingewreven welke was gegroe.d .n
paardenserum, en
evenzoo werd aan de wang een kleme hoe-
veelheid cultuur subcutaan aangebracht. . . , „„ ir.t
Positieve resultaten leverde ook deze proef met op. He^
wondherstel verliep juist als bij de P-efpaarden 8 en 9^ Ruun
een maand na de infectie was de wond hersteld, en evenzoo

de infectieplaats aan de wang. , ^ , ,

Het serologisch onderzoek gaf reeds 7 dagen na dynf^^^^
een vrij sterk positief resultaat, wat betreft de aanwezigheid van
complementbindende stoffen t. o. z. van Hyphomycosis.

Proeipaard 11. Den 31sten October 1922 werd bij dit paard,
een 16-^arigen Inlandschen hengst, 5 cc cultuuremulsie inge-
spoten, in de linker art. Maxillaris externa welk -t-iaa ver
kregen werd door verwrijven van een Bierbaum-Agar-cukuu
van 6 dagen (2de passage) met physiologisch keukenzout. Voor
de injectie werd de arterie aan den kaakomslag opgepraepareerd,
en hit materiaal in perifere richting ingespoten. Gedurende de
eerste 2 dagen was de eetlust onvoldoende, en het voorste
gedeelte van linker wang en lip wat oedemateus gezwollen^

Drie dagen na de infectie vertoonde het dier een vr, hevig
jeukgevoe), en trachtte voortdurend met de wang en de hp
tegen de krib te schuren. Bij onderzoek konden.aan de binnen-
zijde van wang en Up, op verschillende plaa sen slijmvlies-
defecten worden waargenomen, met een middellijn van I-IV,
c M Meer in de diepte konden kleine vaste knobbeltjes worden
gevoeld Deze waren op sommige plaatsen ook aanwezig m de
subcutis, op de buitenvlakte van wang en lip. Het ziekteproces
eindigde vrijwel in de mediaanlijn. Aan de rechterzijde konden
geen afwijkingen worden geconstateerd.

Werd verwacht, dat zich in verband met deze eerste verschijn-

-ocr page 98-

selen hieruit een meer uitgebreid, oppervlakkig Hyphomycose-
proces zou ontwikkelen, in overeenstemming met het natuurlijk
ziektebeeld, zulks werd door het volgend verloop niet bevestigd.

De toestand bleef gedurende ongeveer een week stationair.
Nadien traden verschijnselen van herstel in. Het jeukgevoel
verdween langzamerhand, de wondoppervlakten werden kleiner,
en herstelden, terwijl de harde knobbeltjes na eenigen tijd niet
meer konden worden waargenomen.

Zes weken na het inzetten van de proef werd het dier afge-
maakt, Mycotische processen konden niet meer worden aan-
getoond.

De temperatuur bleef steeds normaal,
Algemeene verschijnselen deden zich niet voor,
Tien dagen na de infectie werd een vrij sterk positieve com-
plementbindingsreactie verkregen,

Proeipaard 12. In verband met de publicatie van B o u q u e t
en N è g r e over het kunstmatig opwekken van Saccharomycosis
door eerst te doen ontstaan een toestand van hypersensibiliteit,
werd bij dit proefpaard met tusschenruimten van 4 dagen, ach-
tereenvolgens ingespoten 1/10, 2/10, 3/10, 4/10 en 5/10 cc van een
cultuuremulsie. Na afloop van deze injecties werd 4 Maart 1923
in verschillende richtingen in de kinspier 2 cc cultuuremulsie
ingespoten, welk materiaal werd verkregen door het verwrijven
van een cultuur (2de passage) in geïnactiveerd serum. Ook
werd gelijktijdig onder het slijmvlies achter de bovensnijtanden
Yo cc geïnjicieerd.

Zes uur na de laatste infectie was aan de onderlip reeds
een harde, pijnlijke zwelling ontstaan.

Twee dagen later volgde doorbraak aan de binnen- en bui-
tenzijde der onderlip, en ontlastte zich hieruit een taai, wat
haemorrhagisch exsudaat, waarin microscopisch weer tal van
schimmelhyphen konden worden waargenomen.

Om de wondopeningen trad tevens over eenigen afstand ver-
val van huid en slijmvlies op.

Langzaamaan herstelde het proces echter weer.
Zes weken na de injectie in de kin was van een reactie op
de infectieplaatsen niets meer waar te nemen.

Bij de sectie konden ook geen mycotische processen worden
vastgesteld.

-ocr page 99-

Tijdens de proef konden ook in het bloedserum van dit dier
complementbindende stoffen worden aangetoond.

De proeven ingesteld bij de proefpaarden 13 en 14. hadden
tot doel, na te galn, of de in de natuurlijke ^processen aan
getroffen
micro-organismen als bij-infectjes, xnvloed uitoefenden
op het doen ontstaan van het ziektebeeld.

Proeipaard 13.-Den Ssten Januari 1923 werd dit proefpaard
geïnfecteerd met materiaal, verkregen door het verwnjyen van
n 4 Sen oude cultuur op Bierbaum-Agar met P^YS- ogische
keukenzoutsolutie, waaraan werd toegevoegd een twee^dag^^^^^

oude

Staphylococcen-reincultuur in DruivensuiKe - , « -

\'Xf h:evS ™ dit mengsel werd ingespoten in de bil-

„a de iniectie was een pünliike
de dij Tien dagen later vormde zich ongeveer 10 c.M. onder
Z inectieplaats\'een vrij groot absces, dat ^P-^.g hterna door^
brak en waaruit zich ontlastte een taa,e sh,mer,ge massa en
waarbij zich een wondoppervlak

gulden Gedurende de eerste dagen scheidde z.ch nog af sh^e-
rig etterig exsudaat. Langzamerhand herstelde de pat.ent^ Dr,e
weken na de doorbraak waren nog maar
prmge afwjjkmgen
ranwezig. Het dier werd tot medio April in observatie gehouden.

Een mycotisch ziekteproces ontwikkelde -hter n.et^

Tien dagen na de infectie konden complementbmdende stoffen

worden aangetoond. , „u^^^^o

Bij microscopisch onderzoek van den etter u.t het abs^

werd een groot aantal coccen aangetroffen, en betrekkeli,k

weinig schimmelmycelium,

Proeipaard 14. Bij dit dier. een 18-jarigen hengst, werd den
26sten Januari 1923 in de rechterheup, even m de spieren en
voorts in de subcutis ingespoten, een mengsel van een schim-
melemulsie met een coccencultuur. op dezelfde wijze Imks een
mengsel van een schimmelcultuur met een leverbouillon-cultuur
van korte plompe staafjes, In de kinspier een mengsel van
schimmèlemulsie, met een coccen- en staafjescultuur.

De culturen der bij-infectie waren afkomstig van patiënt 9.
Gedurende de eerste dagen na de infectie, ontstond op alle
drie plaatsen een pijnlijke harde zwelling. Den 7den Februari
trad doorbraak op aan de kin. waar zich een kleme hoeveelheid

-ocr page 100-

slijmerig exsudaat ontlastte. De ontstekingsprocessen op de
heup waren reeds iets minder geworden, zonder tot doorbraak
te komen. Aan de kin trad langzamerhand herstel op. Het
wondje sloot zich weer, en de zwelling werd minder. Zulks
was evenzoo het geval op de beide andere infectieplaatsen.

Den eersten Maart was van eenige reactie niets meer waar
te nemen. Een week later werd sectie verricht. Een mycotische
haard kon noch op de heup, noch in de kin worden waar-
genomen,

Temperatuursreactie werd niet geconstateerd, wel daaren-
tegen een positieve bevinding der complementbindingsreactie
(zie serologisch onderzoek].

Tot de voornaamste resultaten van deze kunstmatige infecties
van paarden, kunnen naast de mycotische processen, opgewekt
bij de proefpaarden 6 en 7, gerekend worden de positieve re-
acties der complementfixatie ten opzichte van de Hyphomyceet,
gekweekt uit de natuurlijke processen. Zulks was evenzoo het
geval met bijna alle onderzochte sera van patiënten (zie sero-
logisch onderzoek].

Voorts de intrapalpaebrale reactie op het extract van den
fungus (zie allergische reacties]. Ook in dit verschijnsel gaan
de onderzochte proefpaarden parallel met de natuurlijke pa-
tiënten, Een uitvoerig verslag hierover wordt gegeven in het
hoofdstuk Diagnostiek, zoodat hiernaar kan worden verwezen.
Mislukt zijn de infectieproeven, voor zoover betreft het
opwekken van meer oppervlakkige destructieve ziekteproces-
sen, zooals in de natuur meestal worden aangetroffen. Noch
is zulks mogen gelukken door de infectie met de schimmel alleen,
noch door infectie van den in cultuur gebrachten fungus met de
als bij-infectie aangetroffen micro-organismen.

Reeds eerder werd er op gewezen, dat de pogingen tot
kunstmatig opwekken van dergelijke mycosen óf mislukten, óf
met bijzondere omstandigheden gepaard gingen, zooals Myce-
toma bij den mensch. Actinomycosis, de mycose bij het paard
bestudeerd door O m 1 i n, die welke werd bestudeerd door
Holmes, Saccharomycosis enz.

Omtrent de redenen verkeert men vrijwel in het duister.
Bouquet en Nègre wezen er op dat de smetstof van Sac-

-ocr page 101-

charomycosis in virulentie achteruit ging bij het in cultuur
brengen; en alleen nog met de eerste passage onder bepaalde
verhoudingen zagen zij een kunstmatige infectie aanslaan.

Anderen meenden dat bepaalde onbekende verhoudingen
moesten bestaan tusschen de smetstof en het individu, voor het

ontwikkelen van het ziektebeeld.

De onbekendheid omtrent den vorm, waarin verschillende
pathogene fungi zich in de natuur voordóen, zal in elk geval
een groote moeilijkheid opleveren voor de beoordeeling.

Ook werden nog infectieproeven genomen met den fungus,
verkregen uit patiënt 3, behoorende tot de Phycomycetes, fam.

der Entomophtoraceae,

Van een fructificeerende Sabouraud-cultuur werd door ver-
wrijven
met physiologische keukenzoutsolutie, een dikke emulsie
gemaakt, en een tweetal konijnen elk V2 cc intraperitoneal in-
gespoten, Op dezelfde wijze werd een cavia geïnfecteerd, en een

tweede subcutaan.

Twaalf dagen later stierf de intraperitoneal geïnfecteerde
cavia. Bij sectie kon geen doodsoorzaak worden vastgesteld.
Op het dik darmkanaal bevond zich een klein abscesje,

In den etter, welken dit bevatte, konden geen schimmelele-
menten worden aangetoond, Mycotische haarden werden overi-
gens niet waargenomen.

Twee weken na de infectie werden de andere proefdieren, die

nog volkomen gezond waren, afgemaakt.

Bij de tweede cavia kon evenzoo geen spoor van een myco-
tisch proces worden aangetroffen.

Zelfs op de injectieplaats was geen reactie meer aanwezig.
Ook de beide konijnen vertoonden geen pathologische af-
wijkingen.

Den 14den September werd van deze zelfde cultuur een
emulsie gemaakt, en V^ cc subcutaan aan den hals ingespoten bij
een proefpaard (No, 15). Voorts V4 cc in de sub-mucosa van
de onderlip.

Daags na de injectie was op beide plaatsen een wat pijnlijke
zwelling ontstaan, die echter 4 dagen later reeds begon te ver-
minderen, en 10 dagen na de infectie verdwenen was.

Het serum van dit proefpaard bleek geen complementbindende

-ocr page 102-

stoffen te bevatten t, o, z, van de Hyphomyceet, die uit de
andere ziekteprocessen was geïsoleerd.

De negatieve resultaten der infectieproeven met deze schim-
melsoort pleiten niet voor de veronderstelling, dat het een
pathogene schimmel zou zijn. Ook het feit, dat bij 11 patiënten
deze fungus slechts 1 maal werd aangetroffen, terwijl 9 maal
een zelfde andere schimmel werd geïsoleerd, zouden kunnen
doen vermoeden, dat het een toevallige bij-infectie betrof. Toch
is het merkwaardig, dat op alle voedingsbodems (5) geënt met
materiaal van patiënt 3 deze zelfde afwijkende schimmelsoort
uitgroeide. Als gewone verontreinigingsschimmel is deze fungus
niet bekend,

Fischer schrijft over de vertegenwoordigers van deze orde:
„Mycelium meist parasitisch in lebenden thieren."

Zonder meerdere gegevens is moeilijk uit te maken of deze
fungus eenig aandeel kan hebben gehad in de ontwikkeling van
het ziekteproces. Waarschijnlijk is zulks niet; echter zal steeds
rekening moeten worden gehouden met dé mogelijkheid, dat de
mycose bekend als Hyphomycosis destruens door meerdere
schimmelsoorten kan worden veroorzaakt, evenals zulks het ge-
val is met Mycetoma of Madura-voet bij den mensch,

2- Natuurl ij ke Infectie,

De Haan en Hoogkamer en evenzoo Holmes ver-
moedden, dat het lijden tot stand zou komen, als gevolg van een
v/ondinfectie door een pathogene schimmel.

Dit vermoeden ligt inderdaad voor de hand, daar de processen
haast alle worden aangetroffen aan die lichaamsdeelen, welke
het meest zijn blootgesteld aan trauma, n.1. de ledematen en
het hoofd, plaatsen, die ook na het ontstaan der verwonding
eventueel makkelijk weer met besmette voorwerpen in aanra-
king komen.

Een aanwijzing voor dit vermoeden kreeg ik, in 1921, toen aan
de kliniek der Ned, Ind, Veeartsenschool in behandeling werd
aangeboden een gekruiste Inlandsche ruin, lijdende aan een
jong Hyphomycotisch proces op de heup. Het dier was op stal
door een naast staand paard geslagen, en had tengevolge hier-
van een schijnbaar onbeduidend wondje gekregen van ongeveer
1 c.M. middellijn. Herstel trad echter niet in, ondanks het door
den eigenaar aanwenden van zinkzalf. Een paar dagen nadat de

-ocr page 103-

slag was toegebracht, begon het dier met de verwonde plaats te

schuren tegen een stalpaal, tengevolge van , .

De wond granuleerde sterk, en voortdurend had een bedm-
dende afscheiding plaats van vrij helder, slijmeng

Toen het dier in behandeling werd aangeboden was het pro-
ces reeds een dag of 10 oud. De wond ^ad «n d.ameter van
2. o,M., en de omringende huid bleek sterk
genoemd exsudaat. Het microscopisch onderzoek bevest^dte he
vermoeden: Hyphomycosis destruens B„ de

een nagenoeg rond stuk moest worden weggenomen, met een
diameter van ruim 10 c.M., en tot in het sp.erweefse In het
weggesneden materiaal bleken ook verschcdene speldeknop-
groote schimmelconcrementen aanwezig. Ook nu was na de ope-
ratie het jeukgevoel direct verdwenen, terwjl de wond spoedig

herstelde.

-ocr page 104-

f. Pathogenese.

In verband met het pathologisch-Anatomïsch en Histologisch
beeld laat het zich verklaren, dat spoedig na het binnendringen
en het ontwikkelen van den fungus, een reactie intreedt van het
organisme. Om het aanwezige mycelium zetten zich in groote
hoeveelheden leucocyten af, in hoofdzaak eosinephile, door
welke massa, mogelijk nog vermeerderd door weefselrestanten,
(De Haan en Hoogkamer], blijkens het histologisch beeld,
gevormd worden de vrij vaste pathologische nieuwvormsels. Om
deze primaire schimmelhaarden vormt zich jong granulatie-
weefsel, dat op grooter afstand den vorm aanneemt van fibrillair
bindweefsel, waardoor het geheel omsloten wordt. Door uitwoe-
kering van het mycelium in het omgevende jonge granulatie-
weefsel vergroot zich de haard, of vormt zich een nieuw concre-
ment, zoodat men soms verschillende, onderling samenhangend
kan aantreffen.

Zooals bij het histologisch beeld werd aangegeven ziet men
om haarden, die gedeeltelijk hebben losgelaten van het omrin-
gende granulatieweefsel, in overwegend groot aantal polynu-
cleaire, neutrophile leucocyten, terwijl het aantal eosinophile
leucocyten en fibroblasten naar verhouding minder wordt. Door
de zich vormende etterlaag zal zich een abscesje vormen, dat
later naar buiten doorbreekt, hetzij direct, of door verbinding
met reeds bestaande fistelgangen, In den regel zal na deze
doorbraak een fistel achterblijven, daar zich in het omringende
granulatieweefsel nieuwe haarden vormen, en de afvloeiing van
exsudaat onderhouden blijft.

Ook wordt zulks in de hand gewerkt, door eventueel achter-
blijvende concrementen, welke niet steeds bij ontlasting van den
etter worden afgevoerd, maar dan los komen te liggen in de ont-
stane holte, waardoor dan tevens de bodem van den fistelgang
wordt gevormd, en waar zich het achtergebleven concrement als
vreemd lichaam bevindt.

-ocr page 105-

hoofdstuk viii.
DIAGNOSTIEK.

a. Direct microscopisch onderzoek.

Voor het aantoonen van schimmelelemenlen en de eerste^u^
die daarvan, is behalve het gebruik van
of andere hulpmiddelen, een van de meest

den wel die, waarbij men het materiaal van hel -fkteproees

bloot stelt aan de inwerking van kaliloog \'\'

elementen grootendeels verdwijnen, en de eventueel aanwe^ge
fungi, en de structuur er van, duidelijker kunnen worden w^r-

gentmen. De werkmethode zelf wordt door tal van onderzoek «
op zeer verschillende wijze aangegeven. Als ka\'.loog-concentra-
ties worden gebruikt die
van 5 tot 50 % en de t,d gedu ende
welken men het materiaal aan de inwerkmg ervan blootstelt,
wordt afwisselend aangegeven van Vs tot 24 uur.

Voor het verkrijgen van goede demonstratieve praeparaten,
werden door mij verschillende methoden geprobeerd, en wat be-
treft de concentratie van de gebruikte kahloogoplossmgen, en

wat betreft den tijd van inwerking.

De beste resultaten werden verkregen door mwerkmg van
een 15 % oplossing gedurende 24 uur, op u.t ziekteprocessen

verkreöen schimmelhaarden.

Na verloop van dezen tijd blijft van de gele, vaste concremen-
ten over een slijmerige, doorschijnende massa, welke yijwel ge-
heel blijkt te bestaan uit een dicht warnet van het reeds vroeger

beschreven schimmelmycelium, . . i, j

Wordt de enorme ophooping van celelementen tusschen de
hyphen niet grondig verwijderd, dan krijgt men s echts zeer on-
duidelijke praeparaten; soms kan dan zoo goed als mets van het
mycelium worden waargenomen. Dit bezwaar doet zich voor bij
schimmelconcrementen, die door een of ander fixatiemiddel
sterk zijn gefixeerd, en evenzoo bij het direct onderzoek van

gekleurde kwetspraeparaten.

Opheldering van natuurlijk materiaal, met behulp van gly-
cerine geeft om dezelfde redenen geen bruikbare praeparaten.
Zoo\' noodig kan volstaan worden met inwerking gedurende

-ocr page 106-

korten tijd van een sterkere kaliloog-oplossing (40 tot 50 %).
De beelden zijn dan echter minder fraai.

Wordt bij vastliggende haarden het aansluitende granulatie-
weefsel op dezelfde wijze behandeld, dan kan men hierin even-
eens, hoewel minder intensief, hetzelfde mycelium waarnemen.

Het onderzoek van uit de ziekteprocessen vloeiend slijmerig
exsudaat geeft als regel geen resultaten. Bij uitzondering konden
hierin door mij schimmelconcrementen worden aangetroffen.

-ocr page 107-

b. Serologisch onderzoek van patiënten en kunstmatig geïn-
fecteerde paarden.

Hoewel het aantoonen van schimmelelementen in patholo-
gische processen als een waardevol diagnostisch hulpmiddel kan
worden beschouwd, kan daaruit nog niet altijd worden besloten,
dat het ziekteproces door de daarin aangetroffen fungi wordt
opgewekt, hetgeen in het bijzonder het geval is met die mycosen,
waarvan de aetiologie nog weinig bekend is.

Van groot belang voor de diagnostiek van pathogene myco-
tische processen zijn de onderzoekingen uit de latere jaren om-
trent de
Serologische en Allergische Reacties.

Door velen zijn deze onderwerpen in studie genomen en vaak
met tegenovergesteld resultaat, waarvan de oorzaak soms schijnt
te moeten worden gezocht in minder gelukkige keuze der benoo-
digde bestanddeelen, of bereiding hiervan, en voorts in de ge-
volgde werkmethode.

Echter ten einde overschatting van de waarde te voorkomen,
schrijft Plaut in „Handbuch der Pathogenen Micro-organis-
men" van Kolle en Wassermann:

„Um Irrtümer zu vermeiden, benutzen die Autoren zw^ar das Phä-
nomen der Agglutination und der Komplement-fixierung mit dem
Serum des Parasitenträgers. Aber auch diese Phänomene, selbst wenn
sie positiv ausfallen, besagen weiter nichts, als dasz der Parasiten-
träger agglutinierende oder Immunisierende Stoffen gegen seine Pa-
rasiten gebildet hat, nicht dasz die Krankheitsprodukte, in denen
die Hyphomyceten gefunden wurden, durch letztere erzeugt wor-
den sind.

Es kann sich also ebensogut um Erkrankungen anderer Aetiologie
handeln, bei denen sich die Hyphomyceten mehr zufällig als Misch-
infection eingestellt haben.

Wichtig sind diese Parasiten natürlich auch dann.
Weitere Forschungen, besonders auf dem Gebiete des Tierexperi-
mentes werden bald Klarheit schaffen, ob diesen Mycosen eine selb-
ständige Stellung eingeräumt werden kann".

Voorts dient ook gerekend te worden met de mogelijkheid tot
het optreden van Groeps- of Verwantschaps-reacties,

1. COMPLEMENTBINDING.

Literatuur, Door Widal, Abrami, Brissaud,
Weill, Gougerot, en andere vooral Fransche onderzoe-
kers, is deze serumreactie in het bijzonder voor Sporotrichose
uitvoerig uitgewerkt. De resultaten door hen verkregen, waren
zoo frappant, dat W i d a 1 en anderen hierover schreven:

„Leur rtcherches (la recherche de la Sporoagglutination et celle de
la Réaction de Fixation) peut permettre au médicin de porter un
diagnostic immédiat, elles lui donnent la possibilité d\'être renseigné
par la simple envoi de quelques gouttes de sang dans un laboratoire."

-ocr page 108-

Als antigeen gebruikten zij een cultuuremulsie, die bereid
werd door het verwrijven van een cultuur in een mortier met
physiologisch keukenzout. Zooals noodzakelijk bij de Aglutina-
tie bleek het hier niet noodig te zijn een speciale sporenemulsie
te maken.

Ook de aard van den voedingsbodem, en de ouderdom bleken
van geen belang. De reactie, die op verschillende manieren
werd toegepast, gaf goede resultaten.

Verwantschapsreacties bleken min of meer op te treden bij
serumonderzoek van patiënten, lijdende aan Actinomycose of
aan Spruw. Bij Aspergillose, Trichophytie, Favus of Penicilliose
trad dit verschijnsel niet of slechts in zeer geringe mate op.

Ook B 1 O c h kreeg gunstige resultaten bij zijn serologisch
onderzoek van Sporotrichosepatiënten met de Complement-
bindingsmethode,

Blijkens een publicatie van Skrzynski in 1911, werden
door hem bij Trichophytie weinig gunstige resultaten verkregen,
zoowel bij het serumonderzoek van patiënten als van kunstmatig
geïnfecteerde konijnen.

Hij schreef hierover:

„Dans Ie serum des lapins immunisés contre l\'Achorion Quinckeanum,
Trichophyton Asteroides et Miscrosporon Lanosum nous n\'avons pas
trouvé d anticorps."

Als laatste conclusie schrijft hij:

^ „Dans Ie cas de Trichophytie observée par nous chez l\'homme, nous
n\'avons pas trouvé dans le serum de sensibilatrice spécifique."

Voorts wijst hij op het verschijnsel dat aanwezige schimmel-
elementen in staat waren zelfstandig het toegevoegde Comple-
ment te binden:

„II faut remarquer que les émulsions de nos dermophytes fixent elles-»
mêmes le Complement à un haut degré. Ce pouvoir fixateur est beau-
coup plus prononcé dans les cultures âgées, que dans les cultures jeunes.
Nous nous sommes servi pour nos expériences des extraits préparés avec
des cultures âgées de vingt à cinquante jours sur gelose glucosée,
emulsionnées et macerées pendant une nuit dans de l\'eau physiologique,
centrifugées de suite et filtrées sur papier. Ces extraits ne perdent rien
de leur pouvoir fixateur à la suite d\'un chauffage à 100 degrées pendant
10 minutes, mais elles le perdent quand on les filtre à travers une bougie
de Berkefeld."

Gunstige resultaten berichtten in 1912 Bride, Nègre en
Trouette over hun serologisch onderzoek van paarden lij-
dende aan Saccharomycosis.

Het door hen gebruikte antigeen werd bereid door een hoe-
veelheid Cryptococcen-houdend pus ter grootte van een erwt
te emulgeeren met 8 cc physiologisch keukenzout. De te onder-

-ocr page 109-

zoeken sera werden geïnactiveerd door ze gedurende 1 uur te
plaatsen in een waterbad van 55° C,

0,5 cc geïnactiveerd serum werd onderzocht met 0,1; 0,2 en
0,3 cc antigeen. Na toevoeging aan elk van 0,2 cc
cavia-serum
(1 : 10) en aanvullende hoeveelheid physiologisch keukenzout
werd dit gedurende 1 uur geplaatst in de broedstof bij 37° C.
Vervolgens werd toegevoegd het haemolytisch systeem en na
20 minuten verblijf in de broedstof de reactie afgelezen.

De onderzoekers konden op deze wijze specifiek Complement-
bindende stoffen aantoonen in het serum der patiënten.

In een latere publicatie (1918) berichtten Nègre en
Bouquet, dat de Complementfixatie eveneens zeer goed ge-
lukte, wanneer antigeen werd bereid van een Cryptococcen-
cultuur. Een hoeveelheid hiervan werd in een mortier verwre-
ven en geëmulgeerd met physiologisch keukenzout. Vooraf werd
dit antigeen onderzocht op eventueel zelfstandig haemolysee-
rend vermogen.

Ongeveer twintig dagen na de eerste ziekteverschijnselen
konden anti-stoffen in het bloed worden aangetoond, en 8 maan-
den na het herstel bleken zij nog aanwezig.

Nègre en Bouquet constateerden echter tevens dat min
of meer Complementfixatie optreedt met verwante schimmels.

Uitvoerig werden de Complementbinding en locale reacties bi)
Actinomycosis onderzocht door R, L i e s k e, en in zijn hand-
boek beschreven.

Reeds in 1910 schreven Widal, Abrami, Joltrain,
Brissaud en Weill hierover:

„la recherche de la réaction de fixation, qui pourtant se montre
positive, nécessite l\'emploi dc cultures d\'Actinomyces, toujours très
difficile à obtenir et à entretenir dans un laboratoire."

L i e S k e gebruikte als proefdieren voor het verkrijgen van
immuun serum konijnen, die wekenlang met tusschenpoozen van
5—6 dagen intraveneus of intraperitoneal werden geïnfecteerd.
Het gewonnen serum werd direct geïnactiveerd (1 uur bij 55°
C), en daarna in de ijskast bewaard.

Als antigeen werd waterig extract van den fungus gebruikt.
De cultuur van een Agar-voedingsbodem werd geëmulgeerd met
physiologisch keukenzout. De emulsie werd gedurende 2 uur
op een waterbad verhit tot 65° C, Nu bleef ze 24 uur staan bij
kamertemperatuur, vervolgens weer 2 uur verhit op een water-
bad van 65°. Daarna bleef ze weer 24 uur staan bij kamer-

-ocr page 110-

temperatuur, vervolgens afgefiltreerd en het filtraat gebruikt
als antigeen.

Directe emulsies van culturen gaven minder goede resultaten,
daar de aanwezige schimmelelementen zelf vaak remming ver-
oorzaakten. Als eisch stelde L i e s k e absolute helderheid.
Extract van bouillon-culturen gaf om onbekende redenen geen
bruikbaar antigeen.

In reageerbuizen werd nu bijeen gebracht: 0,5 cc van het te
onderzoeken immuunserum, 0,5 cc Antigeen, en 0,5 cc Comple-
ment (normaal caviaserum 1 : 10). De buizen werden nu ge-
durende 1 uur in een broedstoof bij 37° geplaatst en daarna
werd er aan toegevoegd 1 cc van het haemolytisch systeem. Na
weer 2 uur verblijf in de broedstoof werden de reacties afge-
lezen. Bij nauwkeurig onderzoek bleken deze sera met andere
schimmels en bacteriën geen positief resultaat op te leveren:

„Bei wirklich genauer Ausführung der von mir angewendete Methode
der Complementhindung habe ich immer gefunden, dasz die Strahlen-
pilzextracte für Strahlenpilze spezifisch sind."

In twee gevallen trachtte L i e s k e met behulp van de Com-
plementfixatie het serum van zieke dieren te onderzoeken,
echter zonder resultaat. Schrijver twijfelt eraan of bij patiënten,
lijdende aan Actinomycosis, in het organisme complementbinden-
de stoffen worden gevormd.

,,Bis jetzt ist jedenfals eine einwandfreie Erkennung der Strahlenpilz-
krankheit auf Serologischem Wege nicht möglich".

In 1923 deelde Walker zijn resultaten mede over een uit-
voerige studie der Complementbindingsreactie bij patiënten,
lijdende aan Actinomycosis. Hij volgde in zijn werkwijze nauw-
keurig de Wassermannsche methode.

Op verschillende manieren trachtte hij bruikbaar Antigeen te
bereiden, zoowel uit natuurlijk materiaal, als uit anaerobecul-
turen.

De resultaten waren evenals die van L i e s k e onvoldoende.

Daarna maakte hij Antigeen, door een aerobecultuur te extra-
heeren, en hiermede werden zeer goede resultaten verkregen
(90 % juiste aanwijzingen).

„Die versuche mit einem aeroben pathogenen stamm waren so be-
friedigend, dasz weitere experimenten angestellt wurden mit einem
aeroben, nicht pathogenen stamm."

Ook hiermede werden zeer goede resultaten bereikt.

Eigen onderzoek. Voor de bereiding van het antigeen werd

-ocr page 111-

hoofdzakelijk gevolgd, de methode aangegeven door L i e s k e.
Gebruikt werden culturen van
Sabouraud-voedmgsbodems
Een ongeveer 4 weken oud schimmelvlies met een diameter
van ongeveer 7 c.M., werd van het voedingsmateriaal afgehaald,
en met de entnaald zoo goed mogelijk van het aanklevend ge-
deelte hiervan gereinigd.

Vervolgens werd de cultuur in een steriele mortier verwreven
met 80 cc 1/4 % carbolkeukenzout-oplossing. De emulsie werd
nu gedurende 2 uur geplaatst in een waterbad van 65 gr. C.,
vervolgens 24 uur gehouden bij kamertemperatuur. Daarna nog-
maals 2 uur verhit in een waterbad bij 65 gr., waarna ze weer
24 uur bleef staan bij kamertemperatuur.

Nu werd de emulsie afgefiltreerd door steriel filtreerpapier,
het helder extract bewaard in de ijskast, en zoo noodig gebruikt

voor het serumonderzoek.

Gedurende de eerste proeven werd de emulsie gecentrifu-
geerd, de bovenstaande vloeistof afgeschonken en evenzoo voor

de complementbinding gebruikt.

Hoewel het extract na het centrifugeeren nooit die helderheid
bezat als na filtreeren, werd hiervan nooit eenig nadeel onder-
vonden Even goede resultaten werden verkregen, zoodat de
meening
van L i e s k e, dat absolute helderheid een vereischte
is, bij dit onderzoek niet werd bevestigd.

Ook kan hier reeds worden vermeld, dat voor de antigeen-
bereiding niet een bepaalde stam van het vrij groote aantal, dat
uit de verschillende patiënten was verkregen, gebruikt werd,
maar\'dat met eiken stam, onverschillig van welken patiënt (uit-
gezonderd patiënt 3) voor antigeenbereiding steeds goede resul-
taten werden bereikt.

Ook bleek nog dat het tweemaal verhitten op een waterbad
van de cultuuremulsie niet absoluut noodzakelijk was voor het
verkrijgen van een bruikbaar antigeen.

Een hoeveelheid nieuw bereid antigeen werd alvorens het te
gebruiken voor het serologisch onderzoek van sera, afkomstig
van patiënten lijdende aan Hyphomycosis, eerst uitgetitreerd,
dus bepaald de sterkste verdunning, welke nog juist een absoluut
positieve reactie gaf met amboceptoren bevattend serum van
bekenden titer, en een minimale hoeveelheid cavia-serum, en
waarbij tevens absolute haemolyse ontstond in de controlo-
reacties met serum van gezonde paarden.

-ocr page 112-

Van het cavia-serum werd voor het titreeren van het antigeen
de minimale hoeveelheid gebruikt, welke nog zonder toevoeging
van het schimmelextract volkomen haemolyse gaf; voor het
onderzoek der sera de minimale hoeveelheid bij toevoeging van
het antigeen.

De eerste serumonderzoekingen werden verricht aan de hand
van de methode, aangegeven door L i e s k e.

Het serum van een patiënt, in ernstige mate lijdende aan
Hyphomycosis\' destruens, werd gedurende 1 uur geïnactiveerd
bij 55° C., daarna verdund 1 : 10, Daar nog geen minimale hoe-
veelheid antigeen kon worden aangewend, bij gebrek aan een
goede werkmethode, en door onbekendheid met het serum, werd
de verdunning van het antigeen genomen zooals aangegeven
wordt door L i e s k e voor een bepaalde cultuurhoeveelheid,
In 3 buisjes werd in elk 0,5 cc van op bovenstaande wijze ge-
ïnactiveerd serum gedaan, hieraan toegevoegd respect, 0,5, 0,75
en 1 cc antigeen, en voorts in elk 0,5 cc van 1 : 10 verdund
caviaserum. Als controle werden dezelfde proeven ingesteld
zonder antigeen, en voorts de verschillende controles op de ge-
bruikte stoffen. Na 1 uur verblijf in de broedstoof werd het
haemolytisch systeem toegevoegd, en na nogmaals 2 uur ver-
blijf in de stoof de reactie afgelezen.

De resultaten waren slecht en onbetrouwbaar.
Vervolgens werd een aantal proeven ingesteld op dezelfde
wijze, waarbij echter het serum gedurende 25 minuten was ge-
ïnactiveerd bij 60° C,

De resultaten welke verkregen werden, waren niet beter dan
de vorige maal.

Besloten werd nu de werkwijze te probeeren zooals die ge-
volgd wordt voor het onderzoek van sera op Malleus-ambocep-
toren (de methode aangegeven door Schütz en Schubert),

Een tweetal series proeven werden ingesteld. Bij de eerste
serie werd het serum gedurende 1 uur geïnactiveerd bij 55°, bij
de tweede groep gedurende 25 minuten bij 60° C, De gebruikte
hoeveelheid antigeen bedroeg 0,5 cc. Van het caviaserum werd
gebruikt 1 cc van de sterkste verdunning, die na toevoeging
van dezelfde hoeveelheid antigeen nog juist absolute haemolyse
kon doen optreden.

In het haemolytisch systeem werd gebruikt een 2% emulsie
van roode bloedlichaampjes.

-ocr page 113-

Daar nog geen titer van het ziek serum bekend was, werd
besloten de reacties in te stellen met als grootste hoeveelheid
0,8 cc en als kleinste hoeveelheid 0,1 cc serum, steeds afdalend

met 0,1 cc, , j rf«

Iedere verdunning van het te onderzoeken serum werd ge-
controleerd in een tweede buisje zonder toevoeging van

antigeen, ,

Deze reacties werden ingesteld voor serum van een m ernstige
mate aan Hyphomycosis destruens lijdende patiënt, en voor

serum van een gezond paard, _

De resultaten waren verrassend goed bij die reacties waarbij
het serum gedurende 25 minuten was geïnactiveerd bij 60

Minder goed bij die, waarbij het serum gedurende 1 uur was

verwarmd tot 55°, r> o x i n i

Absolute remming trad op in alle buisjes met 0,8 tot 0,1 cc

serum, waaraan antigeen was toegevoegd.

De naaststaande controlereacties, waaraan geen antigeen was
toegevoegd, waren volkomen gehaemolyseerd. Ook was vol-
ledige haemolyse ingetreden bij het gebruik van normaal con-

troleserum, , , , j . j

Uit een voortgezet aantal onderzoekingen bleek dat voor de
complementbinding het best als minimale hoeveelheid van het
te onderzoeken serum kon worden aangewend een dosis van
0.1 cc. Een hoeveelheid van 0.05 gaf ook bij zeer ernstige ge-
vallen niet steeds volkomen remming.

Toen deze gegevens waren vastgesteld, werd voor volgende
serumonderzoekingen de volgende werkwijze toegepast (tabel I),
Het in elk opzicht bevredigend resultaat van het onderzoek
naar de
aanwezigheid van complementfixeerende stoffen m het
bloed van patiënten, lijdende aan Hyphomycosis destruens en
van proefpaarden kunstmatig geïnfecteerd met den uit de ziekte-
processen gekweekten fungus, kan het best in een schema
worden weergegeven, (Zie tabel II,)

Uit de resultaten met het complementbindingsonderzoek ver-
kregen blijkt dat zich reeds spoedig na kunstmatig inbrengen
van dén fungus complementbindende amboceptoren vormen.
Bij proefpaard 8 en 9 konden reeds na 4 dagen complement-
bindende stoffen worden aangetoond, bij proefpaard 10 en 11 na
6 dagen, terwijl zich ook bij de overige proefpaarden (No. 15 uit-
gezonderd) zeer snel anti-stoffen vormden.

-ocr page 114-

TABEL L

Geinactiveerd te
onderzoeken serum;
ziek serum met
bekenden titer;
gezond serum.

Schimmel-
antigeen in

sterkste
verdunning

Cavia serum,

minimale
hoeveelheid

Cavia serum, ;
verdunning

1 : 10 1

Geinactiveerd
konijnenserum
titer
2

2% emulsie
roode bloed-
lichaampjes
schaap

3
1

ö

«

z

TIJD IN DE
BROEDSTOOF

0,7

0.3

1,0

1,0

1,7

0.3

1,0

0,8

0.2

1,0

1,0

1,8

0,2

1.0

0,9 [

0,1

1,0

1,0

1,9 1

0,1

1.0

1.0

1,0

Een uur.

De reacties af te lezen, na-
dat de controle-reacties zon-
der antigeen volkomen zijn
gehaemolyseerd, en evenzoo
de reacties met normaal
serum.

0,7

1.7

0,8

1.8

0.9
1.9

1,0
2.0
3,0
3,0
4,0

0.3
0,3

0,2
0,2

0,1
0,1

1.0
1.0

1.0
1.0

1,0
1,0

1,0
1,0

1.0
1.0
1,0
1.0

1,0
1,0

1,0
1,0

1,0
1,0

1,0
1,0

lio

1.0

-ocr page 115-

Overzicht der Complementbindingsreacties van sera, afkomstig van patiënten en proefpaarden,
a. PATIËNTEN.

TABEL n.

Datum van j p^^IËNT 5.
onderzoek.

PATIËNT 6.
(geop. 18 Nov. 1922)

PATIËNT 7.
(geop. 17 Nov. 1922)

patient 8.

1

PATIËNT 9. ! PATIËNT 10.
1 .

PATIËNT 11.

1

16 October 1922 0,3 t.m. 0,1
12 November 1922
19 December 1922
i
21 December 1922 j
8 Januari 1923
16 Maart 1923
j
25 Maart 1923 |

0,3 t.m. 0,1
0,3 ±; 0,2 spoor.

0,2 ; 0,1 ±!
0,3 ±: 0,2 —

0,3 spoor.; 0.2 —

j

i
i

0.3 t.m. 0.1

j 0,3 t.m. 0,1

1

1 1
1

0,2 ; 0,1 ±!

1
j

b. PROEFPAARDEN.

\' PROEFPAARD 3.

geïnfecteerd
24 Maart 1923.

PROEFPAARD 5,
geïnfecteerd
14 Nov. 1922.

PROEFPAARD 6.

qeïnfecteerd

16 Sept. 1922.

proefpaard 7.

geïnfecteerd
Sept. 1922.
--
------1

proefpaard 8. proefpaard 9.

geïnfecteerd geïnfecteerd
30 October 1922. 30 October 1922.,

PROEFPAARD 10.
geïnfecteerd
2 Januari 1923.

PROEFPAARD 11.
geïnfecteerd
31 October 1922.

PROEFPAARD 12.

PROEFPAARD 13.
geïnfecteerd
8 Januari 1923.

PROEFPAARD 14.
geïnfecteerd
26 Januari 1923.

PROEFPAARD 15.

0,3 ±: 0,2 en 0,1 sp.

; 0,3 spoor, 0,2 —

0,2 ; 0,1 ±

0,3 ±; 0,2 en 0,1 sp.

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0.1

0,2 ; 0,1 ±!

0,1

0,3 : 0,2 en 0,1 ±

0,1

0,3 ±!; 0,2 en 0,1 sp.

0,1

0,3 spoor.

0,1

0,3-

0,1

0,1

0,2 : 0,1 ±

0,3-

0,2 ; 0.1 ±

0,3-

0,3 : 0,2 en 0,1 ± i

0,2 ; 0,1 ± 1

0,3 —

0,3 ±; 0,2 en 0,1 sp.

I 0,3 ±; 0,2 en 0,1 sp.
0,3 ?: 0,2 ±: 0,1 sp.
0,3 en 0,2 ±: 0.1 —

0,3 ±; 0,2 spoor.

0,3 : 0,2 en 0,1 ± !

0,3 ±!: 0,2 en 0.1 ± | 0,3 en 0,2 ±; 0,1 sp.

0,3 ±; 0,2 spoor. 0,1

0,3 ±; 0.2 spoor.

1 0,2 : 0.1 ±.
|o,2 : 0,1 ?

28 September 1922

2 October 1922

3 November 1922

6 November 1922
10 November 1922
13 November 1922

20 November 1922
27 November 1922

4 December 1922
12 December 1922
19 December 1922
26 December 1922

5 Januari 1923
8 Januari 1923

18 Januari 1923
26 Januari 1923
3 Februari 1923
15 Februari 1923
12 Maart 1923
30 Maart 1923

7 April 1923

21 April 1923

\'0,2 : 0,1 ±!

0,3 -
0,3-
0,3-

Dit proefpaard werd
14 Sept. geïnfecteerd
met den afwijkenden
schimmels tam
verkregen uit
patiënt 3.

0,2 : 0,1 ±
0,3 : 0,2 en 0,1 ±
0,3 ±!; 0,2 ±: 0,1 sp.
0,3 spoor: 0,2 —
0,3-

0,3-

0,3 spoor; 0,2 —
0,3 en 0,2 spoor; 0,1 —
0,3 en 0,2 ±; 0,1 sp.i 0,3 ±; 0,2 spoor.

0,3 en 0.2 ±!; 0,1 ±
0,3 ±; 0,2 spoor.

0,3 -

0,3 spoor; 0,2 —
0,3 ±!: 0,2 ±; 0,1 sp.
, 0,2 : 0,1 ±!
0.3 : 0,2 ±! ;0,1 ±
; 0,3 : 0,2 ±!: 0,1 ±
0,3 ±: 0,2 en 0,1 sp.

-ocr page 116-

Een absolute remming ook met de minimale hoeveelheid
serum ontstond bij de proefpaarden 8 en 9, na 10 dagen,; bi)
proefpaard 11 na 12 dagen (meestal werd daags voor het
serum-

onderzoek bloed afgenomen).

Van de proefpaarden 1, 2 en 4 werd geen serumonderzoek ver-
richt, daar nog geen goede werkmethode was gevonden tijdens
deze proeven.

Van alle overige dieren werd het serum eerst voor de infectie
onderzocht en nooit eenige remming waargenomen. Sera van ge-
zonde controlepaarden vertoonden evenzoo nooit een spoor
van remming.

Uit het serologisch onderzoek van de patiënten 6 en 7 blijkt,
dat ongeveer een maand na de verwijdering van de mycotische
haarden, het gehalte aan anti-stoffen aanzienlijk was terugge-
gaan. Ongetwijfeld was dit nog sterker dan de cijfers aangeven,
daar bij deze dieren voor de intrapalpaebrale reactie een hoe-
veelheid schimmelextract was ingespoten.

Een paar maal werd getracht voor het serumonderzoek ge-
bruik te maken van antigeen, bereid uit
Bierbaum-Agar-cultures,
De resultaten waren
om onbekende redenen minder goed, zoodat
hiervan verder werd afgezien.

Onderzoek van sera uit de praktijk. Ten einde meerdere ge-
gevens te verkrijgen werden ook eenige sera aangevraagd uit
de praktijk, afkomstig van paarden lijdende aan Hyphomycosis
destruens. Collega M e r e n s, gouvernements-veearts te Fort
de Koek, was zoo bereidwillig een 5-tal sera op te zenden.

Serum 1 was afkomstig van een patiënt met een mycotischen
tumor, ter grootte van een ganzenei, aan de achtervlakte van

een kogelgewricht.

Serum 2 van een paard met een vuist-groot mycotisch ge-
zwel op de buitenvlakte van de rechter voorpijp.

Serum 3 van een paard met een mycotisch ziekteproces aan

den rechter-achterkogel.

Serum 4 van een patiënt met een hyphomycotischen tumor,
ter grootte van een cocosnoot aan het rechter voorkogel-
gewricht.

Serum 5 was afkomstig van een paard met een proces ter
grootte van een rijksdaalder aan de binnenvlakte van de linker
voorpijp, \'

-ocr page 117-

De resultaten van het serologisch onderzoek waren de
volgende:

Controle serum gezond paard: absolute haemolyse (—).

Controle serum patiënt No, 5: 0,1 absolute remming { ).

Ingezonden serum 1 : 0,1 absolute remming ( ),
" 2 : 0,1 „ „
„ 3 : 0,2 „ „

0,1 bijna volkomen remming ( ?),
„ 4 : 0,2 absolute remming { ),

0,1 bijna volkomen remming ( ?),
M 5 ; 0,3 absolute remming ( ),

0,2 onvolledige remming ( ),
0,1 geringe remming,

Complementbinding met natuurlijk antigeen. Na deze onder-
zoekingen werden ter complementbinding met natuurlijk anti-
geen, eenige, ten opzichte van antigeen uit Sabouraud-cultures
sterk positief reageerende sera van patiënten en proefpaarden,
onderzocht met antigeen gemaakt uit natuurlijk materiaal, schim-
melconcrementen uit ziekteprocessen.

Hiervoor werden uitgekozen serum van patiënt 5, de toege-
zonden sera uit Fort de Koek 1, 2, 3, en 4, en serum van de
proefpaarden 6 en 7,

Een aantal schimmelconcrementen afkomstig van patiënt 5
werden in een steriele mortier verwreven met 1/4 % carbol-
keukenzout.

De verdere bereidingswijze was dezelfde, als reeds eerder
werd beschreven voor de antigeenbereiding. Evenzoo werd de-
zelfde methode voor serologisch onderzoek gevolgd.

De verkregen resultaten waren de volgende:

2 Controlesera van gezonde paarden: volkomen haemolyse.

Serum patiënt 5: 0,3 bijna volkomen remming ( ?)

0,2 onvolkomen remming ( ),
0,1 geringe remming.

Serum proefpaard 6: 0,3 bijna volkomen remming ( ?)

0,2 onvolkomen remming ( ),
< 0,1 geringe remming.

Serum proefpaard 7: 0,3 sterke remming ( !)

0,2 remming ( ),
0,1 spoor-remming.

-ocr page 118-

Serum Fort de Koek 1: 0,3 absolute remming ( ),

0,2 onvolkomen remming ( ).

0,1 geringe remming.

Serum Fort de Koek 2: 0,3 bijna volkomen remming ( ?)

0,2 onvolkomen remming (±).

0,1 geringe remming.

Serum Fort de Koek 3: 0,3 sterke remming ( !)

0,2 remming ( ).

0,1 spoor-remming.

Serum Fort de Koek 4: 0,3 bijna volkomen remming ( ?).

0,2 sterke remming ( !)

0,1 remming { ).

Zoowel het resultaat van het onderzoek der ingezonden sera,
als dat met natuurlijk antigeen, kan als gunstig worden be-
schouwd.

Onderzoek op verwantschapsreacties. Het lag in de bedoeling
sterk positieve sera ook te titreeren met antigeen, bereid uit
andere pathogene fungi, ten einde mogelijke verwantschaps-
reacties te kunnen vaststellen.

Daar het mij echter niet mocht gelukken culturen van der-
gelijke schimmels in Indië te verkrijgen, moest hiervan grooten-
deels worden afgezien.

Met een gezond serum en sterk positieve sera, afkomstig van
patiënt 5 en proefpaard 6, werden complementbindingsreacties
ingezet met antigeen, op de aangegeven wijze bereid uit een
cultuur van Cryptococcus farciminosus, welke mij werd afge-
staan uit het Veeartsenijkundig Laboratorium, en uit den fungus
welke werd gekweekt uit patiënt No, 3, overeenkomende met

Basidiobolus ranarum.

Bij alle reacties trad steeds volkomen haemolyse op; niet de
minste remming kon worden waargenomen,

2, PRAECIPITATIE,

Literatuur, Over dit onderwerp staan weinig gegevens ter
beschikking,

C i t r O n kreeg vrij goede resultaten bij het onderzoek van
immuunsera, verkregen door kunstmatige infectie van konijnen
en caviae met Favus en Trichophyton-cultures,

Een 2—4 maanden oude cultuur werd sterk gedroogd, ver-
volgens gepulveriseerd. 1 Gram hiervan werd geëmulgeerd met

-ocr page 119-

20 cc van een Aethyleendiamin-oplossing. Deze emulsie werd
eenige uren geschut en na 24 uur gecentrifugeerd.

Het verkregen vrij heldere extract liet hij inwerken op serum:

„Die Untersuchung gab das vorhanden sein von Präcipitinen, Doch
werkten die sera nicht in sehr starker Verdünnung präcipitirend,
JNormalserum präcipitirte gar nicht."

Ook bleek hier een Verwantschapsreactie op te treden:

„Die präcipitirungsversuche ergeben einen Biologisch sehr nahestehen-
den Bau aller untersuchten Arten, in dem Trichophyton-Microsporon
T Trichophyton microsporon extract auch Katzen Tricho-

phyton, Menschenfavus und Mäuselavus extract präcipitirt

Mäusefavus serum präcipitirte auch Trichophyton und Menschen-
tavus extract.

Schuckevitsch zag bij immuunserum ten opzichte van
een straalschimmel soms een positieve praecipitatie-reactie
optreden,

L i e s k e kreeg zeer wisselvallige resultaten bij praecipitatie-
proeven met serum van proefdieren, kunstmatig geïmmuniseerd
met een Actinomyces-cultuur,

Eigen onderzoek. De proefvloeistof, noodig voor het onder-
zoek naar het eventueel aanwezig zijn van praecipiteerende
stoffen in het bloed van patiënten, lijdende aan Hyphomycosis
destruens, werd op dezelfde wijze bereid- als het antigeen voor
de Complementbinding,

In praecipitatiebuisjes werd aangebracht: 1 cc van het te
onderzoeken serum en hierop met behulp van een Pasteursche
pipet een nagenoeg even groote hoeveelheid van het heldere
schimmelextract.

De buisjes werden nu 2 uur in de broedstoof geplaatst en
daarna de reactie afgelezen.

Ter controle werden steeds 1 positief serum en 1 serum van
een gezond paard ingesteld.

Sterk positieve reacties werden verkregen bij het onderzoek
van sera, afkomstig van de patiënten 5, 6, 9 en 10 en tevens van
de uit Fort de Koek toegezonden sera 2 en 3,

Het serumonderzoek van de patiënten 7, 8 en 11 gaf een zwak
positieve reactie, evenzoo de toegezonden sera 1 en 4.

In serum 5 van dezelfde zending konden niet met zekerheid
praecipiteerende stoffen worden aangetoond, .

De sera der proefpaarden 8 en 9 gaven H dagen na de infectie
een sterk positief, dat van proefpaard 11 een zwak positief

-ocr page 120-

resultaat. Voor de infectie was het serum van deze dieren her-
haaldelijk onderzocht, steeds met negatieven uitslag-

Meer of minder sterk positieve reacties konden voorts nog
worden waargenomen bij de proefpaarden 5 en 14,

Bij de proefpaarden 10, 12 en 13 konden niet met zekerheid
praecipiteerende stoffen worden aangetoond.

Uit dit serologisch onderzoek blijkt, dat zich bij patiënten,
lijdende aan Hyphomycosis destruens, in het bloed tevens als
regel praecipitinen bevinden en dat deze stoffen, te oordeelen
naar de resultaten, verkregen bij proefpaarden, zich vnj snel

vormen.

3. AGGLUTINATIE.

Literatuur. Widal, Abrami, Brissaud, Joltrainen
Weill deelden in 1910 de resultaten mede van hun onderzoe-
kingen naar agglutineerende stoffen in het bloed van patiënten,

lijdende aan Sporotrichose,

Door hen en door tal van andere onderzoekers werden gunstige

resultaten verkregen.

Zij namen waar, dat bij de agglutinatie het mycelium met, de

sporen daarentegen sterk beïnvloed werden.

„Dans une emulsion renfermant à la fois du mycéliuni et des spores,
et additionnée au serum du malade, le microscope montre en effet que
ni les fragments, ni les réseaux mycéliens ne sont intluences.

Par contre, entre les mailles de ces réseaux, les spores d abord libres,
semblent chercher a se réunir, se groupent et finalement constituent

des amas plus ou moins volumineux, , ui j -i -

Les spores représentent donc les éléments agglutinables du parasite.

Ten einde voor de reactie alleen sporenhoudend materiaal te
verkrijgen, werd na het verwrijven van een 11/2—3 maanden oude
cultuur met eenige cc physiologische keukenzout deze emulsie

gefiltreerd door papier.

Alleen die emulsies die een bepaald aantal sporen bevatten,
waren het meest geschikt. In horlogeglazen werd aan een druppel
serum, een opklimmend aantal druppels of een opklimmende ver-
dunning van de sporenhoudende emulsie toegevoegd en twee uur
later onder het microscoop onderzocht. Agglutinatie van de spo-
ren bleek al spoedig op te treden, Verwantschaps-agglutinaties
bleken alleen in zeer geringe mate plaats te vinden bij Actino-
mycosis en Spruw,

Ook B 1 O c h kreeg gunstige resultaten met de Sporo-Agglu-
natie, zooals deze werd uitgewerkt door Widal, Abrami en
anderen.

-ocr page 121-

Citron (1903) trachtte in het bloed van kunstmatig met
Favus en Trichophyton geïmmuniseerde konijnen en caviae agglu-
tineerende stoffen aan te toonen. Echter met negatief resultaat.

De dieren werden eerst intraperitoneal ingespoten met emul-
sies van afgedoode culturen, vervolgens evenzoo met emulsies
van levende culturen en ten slotte met het laatste materiaal
intraveneus. Bij sommige proefdieren werden de immunisatie-
proeven tot 8 maanden voortgezet. Toch vermoedt Citron,
dat wel agglutineerende stoffen aanwezig zijn, in verband met
het samenklonten van de intraperitoneal ingespoten cultuur-
emulsies, Hij wijt het negatieve resultaat aan technische moei-
lijkheden, n.1. het niet kunnen vervaardigen van een goede homo-
gene emulsie voor de reactie.

Volgens de onderzoekingen van Costa en Fayet zouden
bij natuurlijke en kunstmatige trichophytie bij het paard (ont-
staan door trichophyton discoïdes en niveum) geen agglutinee-
rende stoffen in het bloed aanwezig zijn.

Omtrent de aanwezigheid van deze stoffen bij Actinomycosis
berichtte Schuckevitsch in 1909 in immuunserum ten op-
zichte van een straalschimmel wel agglutineerende stoffen te
hebben kunnen aantoonen, echter werden ook andere straal-
schimmels, dan die welke voor immunisatie was gebruikt, geagglu-
tineerd, Een verwantschapsreactie dus.

Widal, Abrami, Joltrain, Brissaud en Weill
schreven in 1910 over hun agglutinatieproeven bij Actino-
mycosis:

„La recherche dc la reaction agglutinante est rendue impossible par
ce fait que Ie serum des Actinomycosiques est dénué d\'action sur Ie
mycélium d\'Actinomyces."

Ook L i e s k e kreeg later weinig gunstige resultaten, evenzoo
te wijten aan technische bezwaren.

Hij onderzocht het immuunserum van kunstmatig geïnfec-
teerde konijnen. De op Agar of op andere vaste voedingsbodems
gegroeide culturen waren niet bruikbaar, daar moeilijk homogene
emulsies te maken waren. Ook met Bouilloncultures was dit
zelfde het geval, daar de lange myceliumdraden niet geschikt
waren voor het verwrijven tot eeh homogene emulsie. Een iets
bruikbaar materiaal werd verkregen van cultures op Mout-
extract-Agar, Betere resultaten werden verkregen door agglu-
tineeren van luchtsporen, echter leverde dit practische be-
zwaren.

-ocr page 122-

Te oordeelen naar de literatuur zouden zich wel agg^inee-
rende stoffen vormen, maar is een goede werkmethode dikwijls

moeilijk te vinden.

Eigen onderzoek. Voor het onderzoek naar aggluUneerende
stoffL in het bloed van patiënten, lijdende aan Hyphomycosis
destruens, werd de volgende werkwijze gevolgd:

De proefvloeistof werd gemaakt door een afgedoode cultuur op
Sabouraud (gedurende 1 uur te verhitten op een waterbad van
65 gr. C.), zoo goed mogelijk te verwrijven met physiologische
keukenzoutoplossing en daarna deze emulsie kort te centrifu-
geeren. De .bovenstaande, iets troebele, schijnbaar homogene
vloeistof werd nu gebruikt als proefvloeistof. ^

Van sterk positieve sera werden nu verdunningen gemaakt
(1: 10, 25, 50, 100, 200, 300, 500, 800, 1000, 1500, 2000 4000 en
8000], en bij deze verdunningen gevoegd 0,2 c.M. van de proef-
vloeistof en zooveel physiologische keukenzout, tot zich m elk
buisje een totaal
-inhoud bevond van 1 c.M. De buisjes werden
nu 24 uur in de broedstoof geplaatst bij 37 gr. C., daarna gedu-
rende 20 minuten gecentrifugeerd (ongeveer 800 wentehngen
per minuut), vervolgens bleven zij nog 24 uur staan bij kamer-
temperatuur en daarna afgelezen.

De resultaten waren onbevredigend.

Het bezinksel in de verschillende buisjes was zeer onregel-
matig en de geheele reactie onbetrouwbaar.

De fout bleek gelegen te zijn in de moeilijkheid, van de samen-
hangende myceliumdraden een goede homogene emulsie te

"" Orverschillende wijzen werd getracht dit technisch bezwaar
te ontkomen. Ook werd getracht van cultures op andere voe-
dingsbodems gegroeid een emulsie te maken, echter alles zonder
resultaat. Het
onderzoek moest ten slotte worden opgegeven

Op hetzelfde bezwaar wijzen o.a. Lieske bij zijn aggluti-
natieproeven ten opzichte van Actinomycosis, en Citron bij

overeenkomstig onderzoek ten opzichte van Favus en Trichophytie.

-ocr page 123-

c. ALLERGISCHE REACTIES.

Literatuur. P I a t o bereidde in 1902 uit Trichophyton-cultu-
ren een stof, welke hij noemde Trichophytine. De werkwijze
welke door hem werd gevolgd, was dezelfde als die voor de
tuberculinebereiding werd toegepast.

Na subcutane inspuiting van Trichophytine bij patiënten, lij-
dende aan een ziekteproces, waaruit door hem de fungus werd

gekweekt, nam hij zoowel een locale als een algemeene reactie
waar.

Soortgelijke proeven, ondernomen met Microsporine, evenzoo
bereid uit Microsporonculturen, leverden minder gunstige resu-
taten op.

Citron kreeg blijkens zijn publicatie in 1905 niet zulke
gunstige resultaten als P 1 a t o. Wel zag hij een zekere immuniteit
optreden, na het intraperitoneal inspuiten van afgedoode Favus-
en Trichophytonculturen, gevolgd door levende culturen, zoowel
bij konijnen als bij caviae,

Bloch en Massini gebruikten voor de Trichophytonreactie
het filtraat van een minstens vier weken oude Maltose-bouillon-
cultuur door een chamberland bougie.

Met behulp van dit materiaal, dat geconserveerd werd met
tot 1 % carbolglycerine, pasten zij de methode toe, aangegeven
door P i r q u e t. Na 12—24 uur ontstond een erwt-groote papil,
gepaard met sterk jeukgevoel. Deze papil nam tot 24 uur na de
enting in grootte toe. Daarna bleef ze nog gedurende geruimen
tijd zoo, of ging langzamerhand terug. Bij gezonde dieren werd
deze reactie nooit waargenomen.

Bloch constateerde dat tot 2Vj jaar na het herstel de
reactie nog positief uitviel. Een Ophthalmoreactie zagen zij nooit
optreden.

Bruck en Kusunoki kregen geheel afwijkende resultaten
bij die door Bloch en Massini waren verkregen.

„Es sei hier schon bemerkt, dasz wir mit den verschiedensten Tricho-
phytinen niemals positive Kutireactionen nach der methode von Pirquet
beobachten konnten, gleichgültig, ob tiefe oder oberflächliche Tricho-
phytie bestand, oder ob zur herstellung der homologe stamm verwendet
worden war oder ein heterogener.

Erst als wir an stelle der kutanen, die intrakutane methode d.h. in-
jectionen von ein bis zwei tropfen unter die epidermis wählten, gelangten
wir zu positiven resultaten.

Bei dieser technik entsteht zwar auch bei gesunden eine leichte ent-
zündliche rötung der injektionsstelle, die sich von der bei Trichophytie
kranken sich ausbildenden, mit mehr oder weniger groszem erythema-
tösen hof und infiltration der umgebung einhergehenden reaktion
wesentlich unterscheidet.

-ocr page 124-

Bruhns en Alexander berichtten in 1910 soortgelijke
reacties waargenomen te hebben
als B 1 o c h en M a s s in i

S c h O 1 z zag evenals B r u c k en K u s u n o k i na m^acutane
injectie van Trichophytine een sterke reactie optreden, bi).
ernstige patiënten ontstond binnen 24 uur een roode iets ver-
heven zwelling ter grootte van een 5 pfennigstuk. Bij lichte
gevallen trad óf slechts een geringe zwelling op ter grootte van
een erwt, óf werd in het geheel geen reactie waargenomen.

In 1909 publiceerde Bloch zijn gunstige resultaten omtrent
de cutireactie volgens
P i r q u e t bij Sporotrichose-lijders. Hij
gebruikte hiervoor het door een chamberland
kaars gepasseerde
filtraat van een 8 maanden oude
Maltose-boudlon-cu tuur.
Binnen 24 uur zag hij ontstaan een harde vlakke roode papil, die
in de volgende dagen langzaam terugging.
Controle-reacties met
Trichophytine en
Tuberculine vielen negatief mt.

De Beurmann en G o u g e r o t kregen eveneens goede
resultaten met de intracutane reactie, zoowel met mengsels van
toxinen en endotoxinen als met toxinen. Zij maakten de bporo-
trichosine door een ongeveer 30 dagen oude cultuur fijn te wrijven
met physiologische keukenzout. Deze emulsie werd nu gefiltreerd
door een grof filter en vervolgens gedurende 10 minuten gesten-
liseerd bij 105 gr. C. Zij achtten de reactie ^hter van slechts
betrekkelijke waarde. Ook bij lijders aan Trichophytie en Acti-
nomycosis zou zij optreden.

Lanfranchi vermeldde in 1918 goed resultaat verkregen

te hebben met de Intrapalpaebrale reactie bij paarden, lijdende

aan Saccharomycosis, , , . i ^

Het materiaal dat hij voor dit onderzoek gebruikte, verkreeg
hij, door een
hoeveelheid pus uit een absces. sterk te schudden
met een dubbele
hoeveelheid aether. Daarna liet hij d.t 24 uur
staan, vervolgens de aether op een waterbad verdampen en het
overgebleven vaste residu vulde hij met gedistilleerd water aan
tot de oorspronkelijke hoeveelheid. Ook dit blee weer 24 uur
staan, waarbij af en toe werd geschud. De emulsie werd dan
15-20 minuten verhit tot 80 gr, C, en gecentrifugeerd. De boven-
staande heldere vloeistof werd nu in een dosis van 2V,--3 c M,
(afhankelijk van de hoeveelheid Cryptococcen, welke zich m het
pus hadden bevonden), intrapalpaebraal ingespoten bij patienten
en
controle-paarden. Bij patiënten begon 1-2 uur na de mjectie
een plaatselijke reactie. De optredende zwelling had na 4-6 uur

-ocr page 125-

zich over het geheele ooglid uitgebreid. Na 24 uur was tot aan de
orale punt van de Crista Zygomatica een zwelling aanwezig,
welke gedurende eenige uren bleef bestaan en na 3—4 dagen nog
niet geheel was verdwenen. Gelijktijdig met de zwelling zag
Lanfranchieen purulente Conjunctivitis. Bij gezonde paarden
of paarden lijdende aan een andere ziekte, trad een plaatselijke
zwelling op, welke 8—10 uur na de injectie haar maximum be-
reikte, vervolgens weer minder werd en na 24 uur zoo goed als
verdwenen was.

Lieste trachtte resultaten te verkrijgen door patiënten,
lijdende aan Actinomycosis, intra-cutaan een emulsie van een
Actinomyces-cultuur in te spuiten en schreef hierover:

„Auch diese Versuche sind praktisch bis her für die Erkennung der
btrahlenpilzkrankheit nicht von Bedeutung."

Door Walker werden aanzienlijk betere resultaten bereikt
met de intra-cutane reactie en de reactie volgens Pirquet,
evenzoo bij Actinomycosis,

De entstof die hij bereidde uit natuurlijk materiaal voldeed
minder goed dan die, welke bereid werd uit culturen. Hij spoot
eenige m.m, intra-cutaan in, waarna een zwelling ontstond ter
grootte van een erwt. Ook bij sterke verdunning (1 : 20.000) van
het vaccin verkreeg hij nog zeer goede resultaten.

De sterke infiltratie, die na de enting optrad, was 12 uur later
nog als een bruine geïnfiltreerde plek waar te nemen. Ook trad
eenige temperatuursreactie op.

Eigen onderzoek. Voor de uitvoering van dit onderzoek werd
op twee verschillende methoden een entvloeistof uit den fungus
bereid.

Entvloeistof L Voor de bereiding hiervan werd in hoofdzaak
gevolgd de methode, aangegeven door Lanfranchi. Een 4
weken oude Sabouraud-cultuur werd eerst droog, vervolgens nog-
maals met aether verwreven in een mortier. Deze massa bleef
dan 24 uur staan in een gesloten flesch en bij kamertemperatuur.
Daarna werd de aether op een waterbad verdampt en het over-
gebleven residu aangevuld met gedistilleerd water tot de oor-
spronkelijke hoeveelheid. Na 24 uur, gedurende welken tijd de
emulsie af en toe flink werd geschud, werd deze gedurende 20
minuten verhit tot 80 gr. C, en daarna gecentrifugeerd. De
bovenstaande heldere vloeistof werd gebruikt als proefvloeistof
in een dosis van 2 cc, voor de intra-palpaebrale reactie.

-ocr page 126-

Entvloeislof n. Bij de bereiding -n deze proeMoeistof werf
preeies gevolgd de methode voor de mallemebere.dmg De togus
™rvoor geënt in koHies met 5 % Glycerme-bo^^^^
neer na 4-6 weken zieh hierin had gevormd ^

myceliummassa (waarbij de sl Ï geduïïe

was. De hoevee he>d op deze f^^^^yke volume

bedroeg dan ongeveer lU /o van ii t- ^ i •

Glycerine-bouillon en werd in een dosis van V. cc. gebruikt

worden beoordeeld.

1 Intrapalpaebrale reactie, (zie fig. 6-A en 6-B).

Voor L uitvoering hiervan werd het rechter of - o^

ooglid omgekruld, het conjunctivaalslijmvlies met 3

oplossing afgewreven, een fijne injectienaald ongeveer V. c.M.
^an den oogHdrand verwijderd ingestoken en onder het con,unc-

tivaalslijmvlies de entstof ingespoten.

Bij lastige paarden bleek het in enkele gevallen noodig, het

f • f ^rnnnelen met een zwakke cocaine-oplossmg.
oog vooraf m te druppelen mt:i een

Leds spoedig na de injectie kunnen reactie-ver chijnselen

7 ^O.omon die bij patiënten en kunstmatig geinfec-

worden waargenomen, üie di) i-at , , . , ^ „„x^x^r

teerde paarden tot ongeveer 24 uur na het mbrengei der entstof
in hevigheid toenemen, den tweeden

het proces langzaam teruggaat en in den regel 4 dagen na de

injectie zoo goed als afgeloopen

De verschijnselen, welke kunnen worden waargenomen be-

staan in; . u • j

1. Hevige zwelling. Bij goed positieve gevallen is reeds na

3 uur het ooglid van ooghoek tot ooghoek sterk ^zwollen, de

huid gespannen en glanzend. De zwelling breidt zich gewoonlijk

tot ver beneden en tot aan de punt der Crista-Facialis mt, zoodat

-ocr page 127-

deze beenkam moeilijk meer waar te nemen is, en soms ook in
de richting van het oor. Gaat het proces terug, dan neemt de
zwelling weer het eerst af aan het ooglid, terwijl ze onder de
Crista het langst zichtbaar blijft.

2. Hyperaemie van de conjunctiva. Ook deze treedt reeds
spoedig op,

3. Lichtschuwheid en tranenvloed. Mede ten gevolge van de
zwelling wordt het oog vaak bijna gesloten gehouden.

4. Een purulente of muco-purulente uitvloeiing. In sommige
gevallen kan deze zeer aanzienlijk zijn. Zij begint in den regel
ongeveer 6 uur na de injectie en heeft haar hoogtepunt na 20—24
uur. Nadien neemt dit verschijnsel weer af.

Nadeelige invloeden van de reactie werden noch bij patiënten
of proefpaarden, noch bij controle-paarden waargenomen.

Wel schijnt eenige invloed te worden uitgeoefend op het
ziekteproces. Eenige malen kon worden geconstateerd, dat de
secretie van het ziekteproces bij het inzetten der reactie, gedu-
rende de eerste 2 of 3 dagen toeneemt, daarna echter minder
wordt dan normaal.

Bij tal van gezonde paarden, meestal als controle-paarden,
werd de reactie geobserveerd.

De verschijnselen zijn dan van weinig beteekenis en bestaan
in hoofdzaak uit geringe, weinig intensieve zwelling van het
ooglid en iets hyperaemie. Als regel zijn na 24 uur de verschijn-
selen weer volkomen verdwenen (zie fig. 6-B).

Bij de meeste zieke of proefpaarden, liep de temperatuur gedu-
rende de eerste 2 dagen van de reactie iets op. Het sterkst bij
proefpaard 6. De voor-temperatuur was normaal, de morgen- en
avondtemperatuur van den eersten dag bedroegen 38 en 39,6 en
den tweeden dag respect. 39 en 39,4, van den derden dag 38,2
en 38,3,

Bij de patiënten 6 en 7 bedroeg de stijging slechts enkele
tienden boven de normaal-temperatuur.

Bij controle-paarden werd als regel geen, in enkele gevallen
slechts een uiterst geringe stijging waargenomen,

In verband met den zeer slechten toestand van patiënt 11,
kon aan de intra-palpaebrale reactie bij dit dier geen waarde
worden toegekend. Bij verschillende proefpaarden kon in ver-
band met het regelmatige Complementbindingsonderzoek de
intra-palpaebrale reactie niet plaats vinden.

De proef werd evenzoo ingesteld bij een tweetal paarden.

-ocr page 128-

INTRA-PALPAEBRALE reactie bij patienten en proefpaarden.

TABEL III.

PATIËNT 5

Sterk gespannen, 2 cM.
breede zwelling; sterke
hyperaemie; lichtschuw-
heid, ti\'aanafscheiding en
muco-purulente uitvloeiing

Sterk gespannen, 3 cM.
breede zwelling, omgeven
door IVa cM. breede,
vlakke oedeem zóne: licht
schuwheid, tranenvloed;
purulente uitvloeiing.

De sterk gespannen zwel-
ling heeft zich nog ver-
breed; overige verschijn-
selen nog gelijk.

Uitbreiding der zwelling
tot 2 cM. onder, en tot
op 1 cM. van de punt der
Crista Fascialis. Tranen-
vloed en lichtschuwheid
iets verminderd, evenzoo
purulente uitvloeiing.

Zwelling iets meer afge- j
plat. Purulente afscheiding i
in zeer geringe mate.

36 uur

De intensiteit der zwelling
neemt iets af, evenzoo de
overige reactieverschijn-
selen.

Uitbreiding der zwelling
nog gelijk, maar sterk af-
geplat; lichtschuwheid en
uitvloeiing verdwenen.

Zwelling tot 8 cM. onder
de Crista; spanning veel
minder; geringe lichtschuw-
heid en hyperaemie; geen
uitvloeiing.

2 dagen

Spanning der zwelling aan-
zienlijk minder: nog ge-
ringe purulente uitvloeiing;
overige verschijnselen ver-
dwenen.

De zwelling is nog .n ge-
ringe mate aanwezig;
overige verschijnselen ver-
dwenen.

De zwelling is meer dif-
fuus, en neemt af. Licht-
schuwheid en hyperaemie
gering; geen uitvloeiing.

Zwelling sterk afgeplat;
reikt nog tot 1 cM, onder
de Crista. Lichtschuwheid
en uitvloeiing zoo goed
als afwezig; hyperaemie
gering.

Nog slechts een spoor der
zwelling waar te nemen.

De zwelling begint aan-
zienlijk minder te worden;
overige reactie verdwenen.

Reactie zoo goed als af-
geloopen.

3 dagen

Nog slechts in
mate zwelling en
aemie.

Zwelling aanzienlijk min-
der; uitvloeiing heeft op-
gehouden.

Reactie zoo goed als af-
I afgcloopen.

Nog slechts in geringe
mate oedemateuze zwel-
ling.

Reactie zoo goed als af-
geloopen.

geringe
hyper-

Zwelling bijna verdwenen,
geen andere verschijnselen
meer aanwezig.

Reactie verdwenen.

Reactie zoo goed als ver-
dwenen.

Reactie zoo goed als ver-
dwenen.

Reactie verdwenen.

4 dagen

Reactie verdwenen.

Intensiteit der zwelling
veel minder; nog tot 5 cM.
onder de Crista
na te wij-
zen, geringe hyperaemie,
overige verschijnselen ver-
dwenen.

Zwelling sterk verminderd,
overige verschijnselen ver-
dwenen.

Reactie verdwenen.

PROEFPAARD 6
geïnfecteerd 16 Sept. \'22
intra-palp. react. 3 Oct. \'22

Sterk gespannen, 3 cM.
breede zwelling, iets muco-
purulente uitvloeiing; hy-
peraemie conjunctiva; ge-
ringe tranenvloed, en licht-
schuwheid.

Reactie als na 3 uur, met
sterker muco-purulente uit-\'
vloeiing.

Tijd na

de
injectie

PROEFPAARD 7
ge\'infecteerd 16 Sept, \'22
intra-palp. react. 3 Oct."22

PROEFPAARD 8
geïnfecteerd 30 Oct. \'22
intra-palp. react. 18Mrt.\'23

PROEFPAARD 9
geïnfecteerd 30 Oct. \'22
intra-palp. react. 18 Feb.\'23

PATIËNT 9
(zie figuur 6-A)

Sterk gespannen, 3V3 cM.
breede zwelling, hyper-
aemia conjunctiva; licht-
schuwheid, en beginnende
tranenvloed.

GEZOND
CONTROLE-PAARD

PATIËNT 6

PATIËNT 10

PATIËNT 7

Sterk gespannen, 2 cM.
breede zwelling, hyper-
aemie der conjunctiva;
tranenvloed; geringe licht-
schuwheid.

Sterk gespannen, 2 cM.
breede zwelling; hyper-
aemie en tranenvloed.

Weinig gespannen, 1 cM.
breede zwelling van onder-
ooglid; geringe hyperaemie
der conjunctiva, verder
geen verschijnselen.

Reactie als na 3 uur.
breedte der zwelling IVs
cM.

Sterk gespannen, 4 cM.
breede zwelling, sterke
hyperaemie conjunctiva
en wat tranenvloed; licht-
schuwheid.

3 uur

Sterk gespannen, 2V2 cM.
breede zwelling, hyper-
aemie conjunct.; geringe
muco-purulente uitvloei-
ing; sterke tranenvloed;
lichtschuwheid.

Reactie als na 3 uur, met
sterker muco-purulente uit-
vloeiing.

Gespannen, 2V3 cM. breede
zwelling; sterke hyperaemie
conjuntiva; lichtschuwheid
geringe tranenvloed.

Gespannen, 1 Va cM. breede
zwelling; hyperaemie con-
junctiva ; geringe licht-
schuwheid en tranenvloed.

Gespannen zwelling tot ^ Sterke, gespannen, 5 cM.

Gespannen zwelling tot
aan Crista Fascialis; sterke
hyperaemie conjunct, en
tranenvloed, aanzienlijke

I

j muco-purulente uitvloeiing

lichtschuwheid.

! De verschijnselen als 6 uur
na de injectie; de gespan-
! nen zwelling heeft zich
echter verbreed.

Uitbreiding der sterk ge-
spannen zwelling, tot aan
de punt, en 4 cM. onder
de Crista. Hyperaemie der
conjunctiva, tranenvloed,
lichtschuwheid en uit-
vloeiing iets minder.

Zwelling nog iets uitge-
breider, maar veel minder
gespannen. Overige ver- ,
schijnselen worden minder. ,

6 uur

Uitbreiding der gespannen
zwelling tot 2 cM. onder
de Crista Fascialis; sterke
hyperaemie, muco-puru-
lente uitvloeiing, hcht-
schuwheid en tranenvloed.

Uitbreiding der zwelling
tot 3 cM. onder de Crista:
sterke purulente uitvloeiing
en lichtschuwheid.

Gespannen, 3V2 cM. breede
zwelling, sterke hyperaemie
en lichtschuwheid; iets
tranenvloed en purulente
uitvloeiing.

Gespannen, 2 V3 cM. breede
zwelling; sterke hyperaemie
en lichtschuwheid; iets

muco-purulente uit-
vloeiing.

Verbreeding der gespannen
zwelling tot 5 cM. muco-
purulente uitvloeiing toe-
genomen.

Uitbreiding der zwelling
gelijk, maar minder ge-
spannen ; lichtschuwheid
zoo goed als verdwenen;
nog slechts geringe hyper-
aemie en muco-purulente
uitvloeiing.

Uitbreiding der zwelling
nog gelijk: uitvloeiing niet
meer aanwezig, hyper-
aemie en lichtschuwheid
zeer gering.

De zwelling is veel minder
intensief. Overige ver-
schijnselen zoo goed als
verdwenen.

Crista Fascialis; huid strak
en glanzend; sterke hyper-
aemie, tranenvloed en licht-
schuwheid; sterke purur
lente uitvloeiing.

breede zwelling; vrij sterke
purulente uitvloeiing, licht-
schuwheid; oogspleet bijna
gesloten.

De reactie begint iets af
te nemen.

De gespannen zwelling De zwelling in omvang
uitgebreid tot onder de toegenomen; overige ver-

Crista; overige verschijn- schijnselen als 6 uur na

selen als 6 uur na injectie. , injectie.

12 uur

Sterk gespannen V-/« cM.
breede zwelling; sterke
hyperaemie conjunctiva,
tranenvloed en muco-puru-
lente uitvloeiing.

Uitbreiding der zwelling
tot 1 cM. onder de Crista.
en tot aan de punt; licht-
schuwheid en tranenvloed
aanzienlijk minder; muco-
purulente uitvloeiing iets
minder.

De zwelling heeft zich nog
iets uitgebreid, maar is min-
dergespannen. Muco-puru-
lente uitvloeiing wordt min-
der; overige verschijnselen
nog gelijk.

Zwelling tot 2 cM. onder
de Crista maar sterk af-
geplat, overige verschijn-
selen bijna verdwenen.

Sterk gespannen 4 cM.
breede zwelling, vrij sterke

purulente uitvloeiing,
sterke hyperaemie en tra-
nenvloed.

Uitbreiding der zwelling
tot aan de Crista, en tot
1 cM. van de punt, echter
iets minder gespannen;
hyperaemie, lichtschuw-
heid en purulente uitvloei-
ing iets minder.

Reactie als na 24 uur.

Reactieverschijnselen als
na 6 uur, met iets uit-
uitbreiding der zwelling
en meerder purulente uit-
vloeiing,

Dc spanning der zwelling
wat afgenomen; purulente
uitvloeiing en lichtschuw-
heid zoo goed als afwezig;
hyperaemie conjunctiva
nog aanwezig.

Dc zwelling is nog wel
waar te nemen, maar veel
minder intensief; nog ge-
ringe hyperaemie.

Reactie zoo goed als ver-
verdwenen.

24 uur

Uitbreiding der zwelling
tot aan de punt, en 4 cM.
onder de Crista. De puru-
lente uitvloeiing, hyper-
aemie en lichtschuwheid
zijn verminderd.

Zwelling wat minder ge-
spannen. Lichtschuwheid
en uitvloeiing zoo goed
als verdwenen.

De zwelling reikt tot 5
cM. onder de Crista, en
heeft zich ook iets achter
het oog uitgebreid; sterke
hyperaemie en lichtschuw-
heid; sterke purulente uit-
vloeiing.

Uitbreiding der zwelling
tot bij den kaakrand, maar
spanning afgenomen. Uit-
vloeiing en lichtschuwheid
wat minder.

Uitbreiding der zwelling
tot 5 cM. onder de Crista;
purulente uitvloeiing; licht-
schuwheid en hyperaemie
nog vrij sterk.

-ocr page 129-

PATIËNT 5

Sterk gespannen, 2 cM.
breede zwelling; sterke
hyperaemie; lichtschuw-
heid, ti\'aanafscheiding en
muco-purulente uitvloeiing

Sterk gespannen, 3 cM.
breede zwelling, omgeven
door IVa cM. breede,
vlakke oedeem zóne: licht
schuwheid, tranenvloed;
purulente uitvloeiing.

De sterk gespannen zwel-
ling heeft zich nog ver-
breed; overige verschijn-
selen nog gelijk.

Uitbreiding der zwelling
tot 2 cM. onder, en tot
op 1 cM. van de punt der
Crista Fascialis. Tranen-
vloed en lichtschuwheid
iets verminderd, evenzoo
purulente uitvloeiing.

Zwelling iets meer afge- j
plat. Purulente afscheiding i
in zeer geringe mate.

36 uur

De intensiteit der zwelling
neemt iets af, evenzoo de
overige reactievcrschijn-
selen.

Uitbreiding der zwelling
nog gelijk, maar sterk af-
geplat; lichtschuwheid en
uitvloeiing verdwenen.

Zwelling tot 8 cM. onder
de Crista; spanning veel
minder; geringe lichtschuw-
heid en hyperaemie; geen
uitvloeiing.

2 dagen

Spanning der zwelling aan-
zienlijk minder: nog ge-
ringe purulente uitvloeiing;
overige verschijnselen ver-
dwenen.

Dc zwelling is nog .n ge-
ringe mate aanwezig;
overige verschijnselen ver-
dwenen.

De zwelling is meer dif-
fuus, en neemt af. Licht-
schuwheid en hyperaemie
gering; geen uitvloeiing.

Zwelling sterk afgeplat:
reikt nog tot 1 cM, onder
de Crista. Lichtschuwheid
en uitvloeiing zoo goed
als afwezig; hyperaemie
gering.

Nog slechts een spoor der
zwelling waar te nemen.

De zwelling begint aan-
zienlijk minder te worden;
overige reactie verdwenen.

Reactie zoo goed als af-
geloopen.

3 dagen

Nog slechts in
mate zwelling en
aemie.

Zwelling aanzienlijk min-
der; uitvloeiing heeft op-
gehouden.

Reactie zoo goed als af-
I afgeloopen.

Nog slechts in geringe
mate oedemateuze zwel-
ling.

Reactie zoo goed als af-
geloopen.

geringe
hyper-

Zwelling bijna verdwenen,
geen andere verschijnselen
meer aanwezig.

Reactie verdwenen.

Reactie zoo goed als ver-
dwenen.

Reactie 200 goed als ver-
dwenen.

Reactie verdwenen.

4 dagen

Reactie verdwenen.

Intensiteit der zwelling
veel minder; nog tot 5 cM.
onder de Crista
na te wij-
zen, geringe hyperaemie,
overige verschijnselen ver-
dwenen.

Zwelling sterk verminderd,
overige verschijnselen ver-
dwenen.

Reactie verdwenen.

PROEFPAARD 6
geïnfecteerd 16 Sept. \'22
intra-palp. react. 3 Oct. \'22

Sterk gespannen, 3 cM.
breede zwelling, iets muco-
purulente uitvloeiing; hy-
peraemie conjunctiva: ge-
ringe tranenvloed, en licht-
schuwheid.

Reactie als na 3 uur, met
sterker muco-purulente uit-\'
vloeiing.

Tijd na

de
injectie

PROEFPAARD 7
ge\'infecteerd 16 Sept. \'22
intra-palp. react. 3 Oct."22

PROEFPAARD 8
geïnfecteerd 30 Oct. \'22
intra-palp. react. 18Mrt.\'23

PROEFPAARD 9
geïnfecteerd 30 Oct. \'22
intra-palp. react. 18 Feb.\'23

PATIËNT 9
(zie figuur 6-A)

Sterk gespannen, 3V3 cM.
breede zwelling, hyper-
aemia conjunctiva; licht-
schuwheid, en beginnende
tranenvloed.

GEZOND
CONTROLE-PAARD

PATIËNT 6

PATIËNT 10

PATIËNT 7

Sterk gespannen, 2 cM.
breede zwelling, hyper-
aemie der conjunctiva;
tranenvloed; geringe licht-
schuwheid.

Sterk gespannen, 2 cM.
breede zwelling; hyper-
aemie en tranenvloed.

Weinig gespannen, 1 cM.
breede zwelling van onder-
ooglid; geringe hyperaemie
der conjunctiva, verder
geen verschijnselen.

Reactie als na 3 uur,
breedte der zwelling IVs
cM.

Sterk gespannen, 4 cM.
breede zwelling, sterke
hyperaemie conjunctiva
en wat tranenvloed; licht-
schuwheid.

3 uur

Sterk gespannen, 2V2 cM.
breede zwelling, hyper-
aemie conjunct.; geringe
muco-purulente uitvloei-
ing; sterke tranenvloed;
lichtschuwheid.

Reactie als na 3 uur, met
sterker muco-purulente uit-
vloeiing.

Gespannen, 2V3 cM. breede
zwelling; sterke hyperaemie
conjuntiva; lichtschuwheid
geringe tranenvloed.

Gespannen, 1 Va cM. breede
zwelling; hyperaemie con-
junctiva ; geringe licht-
schuwheid en tranenvloed.

Gespannen zwelling tot ^ Sterke, gespannen, 5 cM.

Gespannen zwelling tot
aan Crista Fascialis; sterke
hyperaemie conjunct, en
tranenvloed, aanzienlijke

I

j muco-purulente uitvloeiing

lichtschuwheid.

! De verschijnselen als 6 uur
na de injectie; de gespan-
! nen zwelling heeft zich
echter verbreed.

Uitbreiding der sterk ge-
spannen zwelling, tot aan
de punt, en 4 cM. onder
de Crista. Hyperaemie der
conjunctiva, tranenvloed,
lichtschuwheid en uit-
vloeiing iets minder.

Zwelling nog iets uitge-
breider, maar veel minder
gespannen. Overige ver- ,
schijnselen worden minder. ,

6 uur

Uitbreiding der gespannen
zwelling tot 2 cM. onder
de Crista Fascialis; sterke
hyperaemie, muco-puru-
lente uitvloeiing, hcht-
schuwheid en tranenvloed.

Uitbreiding der zwelling
tot 3 cM. onder de Crista:
sterke purulente uitvloeiing
en lichtschuwheid.

Gespannen, 3V2 cM. breede
zwelling, sterke hyperaemie
en lichtschuwheid; iets
tranenvloed en purulente
uitvloeiing.

Gespannen, 2 V3 cM. breede
zwelling; sterke hyperaemie
en lichtschuwheid; iets

muco-purulente uit-
vloeiing.

Verbreeding der gespannen
zwelling tot 5 cM. muco-
purulente uitvloeiing toe-
genomen.

Uitbreiding der zwelling
gelijk, maar minder ge-
spannen ; lichtschuwheid
zoo goed als verdwenen;
nog slechts geringe hyper-
aemie en muco-purulentc
uitvloeiing.

Uitbreiding der zwelling
nog gelijk; uitvloeiing niet
meer aanwezig, hyper-
aemie en lichtschuwheid
zeer gering.

De zwelling is veel minder
intensief. Overige ver-
schijnselen zoo goed als
verdwenen.

Crista Fascialis; huid strak
en glanzend; sterke hyper-
aemie, tranenvloed en licht-
schuwheid; sterke purur
lente uitvloeiing.

breede zwelling; vrij sterke
purulente uitvloeiing, licht-
schuwheid; oogspleet bijna
gesloten.

De reactie begint iets af
te nemen.

De gespannen zwelling De zwelling in omvang
uitgebreid tot onder de toegenomen; overige ver-

Crista; overige verschijn- schijnselen als 6 uur na

selen als 6 uur na injectie. , injectie.

12 uur

Sterk gespannen V-/« cM.
breede zwelling; sterke
hyperaemie conjunctiva,
tranenvloed en muco-puru-
lente uitvloeiing.

Uitbreiding der zwelling
tot 1 cM. onder de Crista.
en tot aan de punt; licht-
schuwheid en tranenvloed
aanzienlijk minder; muco-
purulente uitvloeiing iets
minder.

De zwelling heeft zich nog
iets uitgebreid, maar is min-
dergespannen. Muco-puru-
lente uitvloeiing wordt min-
der; overige verschijnselen
nog gelijk.

Zwelling tot 2 cM. onder
de Crista maar sterk af-
geplat, overige verschijn-
selen bijna verdwenen.

Sterk gespannen 4 cM.
breede zwelling, vrij sterke

purulente uitvloeiing,
sterke hyperaemie en tra-
nenvloed.

Uitbreiding der zwelling
tot aan de Crista, en tot
1 cM. van de punt, echter
iets minder gespannen;
hyperaemie, lichtschuw-
heid en purulente uitvloei-
ing iets minder.

Reactie als na 24 uur.

Reactieverschijnselen als
na 6 uur, met iets uit-
uitbreiding der zwelling
en meerder purulente uit-
vloeiing.

Dc spanning der zwelling
wat afgenomen; purulente
uitvloeiing en lichtschuw-
heid zoo goed als afwezig:
hyperaemie conjunctiva
nog aanwezig.

Dc zwelling is nog wel
waar te nemen, maar veel
minder intensief; nog ge-
ringe hyperaemie.

Reactie zoo goed als ver-
verdwenen.

24 uur

Uitbreiding der zweHing
tot aan de punt, en 4 cM.
onder de Crista. De puru-
lente uitvloeiing, hyper-
aemie en lichtschuwheid
zijn verminderd.

Zwelling wat minder ge-
spannen. Lichtschuwheid
en uitvloeiing zoo goed
als verdwenen.

De zwelling reikt tot 5
cM. onder de Crista, en
heeft zich ook iets achter
het oog uitgebreid; sterke
hyperaemie en lichtschuw-
heid; sterke purulente uit-
vloeiing.

Uitbreiding der zwelling
tot bij den kaakrand, maar
spanning afgenomen. Uit-
vloeiing en lichtschuwheid
wat minder.

Uitbreiding der zwelling
tot 5 cM. onder de Crista;
purulente uitvloeiing; licht-
schuwheid en hyperaemie
nog vrij sterk.

TABEL III.

intra-palpaebrale reactie bij patiënten en proefpaarden.

-ocr page 130-

lijdende aan Saccharomycosis. Meer reactie dan bij een gezond
paard trad niet op.

Het resultaat verkregen bij een aantal patiënten en proef-
paarden zijn weergegeven in den overzichtsstaat, tabel Hl,

2. Ophthalmo-reactie. \'

De ophthalmo-reactie \'werd beproefd door indruppeling met
entvloeistof I en II, welke indruppeling na 24 uur werd herhaald.

Hiervoor werden gebruikt de patiënten 5 en 10 en de proef-
paarden 6 en 7.

Behoudens een geringe hyperaemie konden geen andere reactie-
verschijnselen worden waargenomen.

Naar alle waarschijnlijkheid leent zich deze methode minder
goed als diagnostisch hulpmiddel,

3. Cutaan-reactie.

Voor dit doel werden aan de halsvlakte een tweetal plekjes
kaal geschoren en de cutis gescarificeerd. Vervolgens werden op
de eene plek de scarificaties ingewreven met entvloeistof H. De
andere plaats werd niet ingewreven en diende voor controle. De
reactie werd ingesteld bij patiënt 9 en proefpaard 6 en moest bij
gebrek aan meer studie-materiaal gelijktijdig plaats vinden met
de intra-palpaebrale-reactie. Na 24 uur was ontstaan een wat
pijnlijke duidelijk zichtbare zwelling der scarificatie-strepen,

Oedemateuse infiltratie in de omgeving was zeer gering. Na
2 dagen liep de reactie terug en begon de epidermis iets af te
schilferen,

4. Intra-dermale-reactie.

Bij proefpaard 7 en patiënt 6 werden op de zijvlakte van den
hals enkele druppels van entvloeistof II intracutaan ingespoten.
Na 24 uur had zich hier gevorm.d een harde zwelling, ter grootte
van een flinke erwt.

Ook deze reactie moest om dezelfde reden gelijktijdig ver-
loopen met de intrapalpaebrale reacties.

-ocr page 131-

DIFFERENTIEEL-DIAGNOSE.

In hoofdzaak komt hiervoor in aanmerking Dermatitis Vermi-
nosa pruriens of Dermatitis granulosa, veroorzaakt door Filaria
irritans.

Klinisch onderscheidt Hyphomycosis destruens zich hiervan,
doordat deze mycose als regel plaatselijk is en de ziekteprocessen
vooral worden aangetroffen op die gedeelten van het lichaam,
welke het meest aan verwonding of kneuzing zijn bloot gesteld,
terwijl bij Dermatitis granulosa gewoonlijk meerdere processen
te gelijk worden aangetroffen en meestal op plaatsen, waar de
huid dun is, vooral aan praeputium, caput penis, conjuntivae en
membrana nictitans (de Does),

Het jeukgevoel is sterker en de afscheiding van exsudaat groo-
ter bij Hyphomycosis,

Bovendien vertoont dit lijden een meer destructief karakter,
tast makkelijk dieper gelegen weefsel aan, terwijl Dermatitis
granulosa meer beperkt blijft tot de subcutis.De schimmelconcre-
menten zijn vaak aanzienlijk grooter en hebben niet het gladde
effen oppervlak van de korreltjes, die aangetroffen worden bij
Dermatitis granulosa.

Ten slotte levert het microscopisch onderzoek, dat steeds nood-
zakelijk is, de beslissing. Voor zoover mij bekend, werd in de
korreltjes, aangetroffen in de processen veroorzaakt door Filaria
irritans. nooit een schimmelmycelium waargenomen, en in
de schimmel-concrementen van Hyphomycosis nooit filaria
embryonen.

-ocr page 132-

PROGNOSE.

De prognose van Hyphomycosis destruens is gunstig, zoolang
het ziekteproces grondig kan worden weggenomen. Is het been
reeds aangetast, dan is de prognose in elk geval „infausta" te
stellen, door de onmogelijkheid, om uit de talrijke holten alle
schimmel-elementen te verwijderen.

-ocr page 133-

THERAPIE.

Zoowel voor de mycose bekend als Bursati of Leeches als voor
tlyphomycosis destruens wordt vrijwel algemeen de radicale
operatie aangeraden, waarbij het ziekteproces zoo ruim mogelijk,
tot in het gezonde weefsel wordt weggenomen. Jonge processen
schijnen soms ook gunstig beïnvloed te worden door Joodkalium,
(De Haan), terwijl in een enkel geval ook resultaat werd ge-
zien van een intensieve Arsenikkuur (Avis),

Door mij werd steeds de operatieve methode gevolgd, terwijl
de wondvlakte na de operatie werd gebrand, ten einde nog even-
tueel achtergebleven schimmelelementen te vernietigen. Bij die
gevallen welke voor operatie vatbaar waren, werd hiermede snel
en afdoende succes verkregen.

-ocr page 134-

HYPHOMYCOSIS DESTRUENS, BURSATI EN
LEECHES BI] HET PAARD,
EN MYCETOMA BIJ DEN MENSCH.

Bij vergelijking met het literatuuroverzicht betreffende den
mycotischen vorm van Bursati en de gegevens over Hyphomy-
cosis destruens, blijkt, dat men te doen heeft met schimmelziekten,
die in veel opzichten met elkaar overeenkomen: sterke bind-
weefsel-nieuwvorming als reactie van het organisme op de vor-
ming der schimmelkolonies, soms meer omschreven tumorvorming,
aanwezigheid van fistelgangen, hevig jeukgevoel, een haemorrha-
gisch
granulatie-oppervlak, met aanzienlijke afscheiding van
exsudaat, enz.

Ook het pathologisch-anatomisch en histologisch beeld heeft
tal van punten van overeenkomst.

Het meest essentieele verschil is wel, dat Holmes als oor-
zaak vond een Sporotrichum en den fungus tevens wist te kwee-
ken uit het bloed,

Grooter overeenkomst nog als met Bursati, mogelijk wel vol-
komen identiciteit, vertoonen Hyphomycosis destruens en de
mycotische vorm van Leeches, De nauwkeurige klinische be-
schrijving van Ne al, waarin het destructieve karakter van het
ziekteproces zoo juist wordt aangegeven, komt vrijwel volkomen
overeen met Hyphomycosis, De door Fish beschreven morpho-
logic van dèn fungus, aangetroffen in de schimmelconcrementen,
herinnert in tal van opzichten aan die van de schimmel, welke
kan worden waargenomen in Hyphomycotische ziekteprocessen.
Ook de
pathologisch-anatomische en histologische verschijnselen

hebben veel met elkaar gemeen.

Uit klinisch zoowel als uit aetiologisch oogpunt, dit laatste
voor zoover zulks betreft een pathogenen fungus als directe oor-
zaak, voorts door de overeenkomst van het pathologisch- anato-
misch en histologisch beeld, behooren deze mycosen ongetwijfeld
tot één groep samengebracht.

Vooral met den meer chronischen vorm van Hyphomycosis
destruens komt in het bijzonder overeen een mycose bij den
mensch, n,l. de Madura-voet of Mycetoma,

-ocr page 135-

Van dit lijden, als regel voorkomend aan de voeten of handen,
geeft Dr, Eulenburg in ,,Real-Encyklopädie der gesamten
Heilkunde" de volgende definitie:

,.Unter dem Namen Mycetoma begreift man zurzeit eine in ihren
klinischen Symptomen einheitliche gruppe von Pilzkrankheiten, deren
wesentliches kennzeichen eine beträchtliche volumvermehrung des be-
fallenen körperteils ist, als Ausdruck enormer anhäufung von Pilz-
elementen im Gewebe mit nachfolgender chronischer Entzündung in
deren verlauf es zur multiplen Fistelbildung und Ausscheidung von
Pilzkörnern kommt,

Pathologisch-Anatomisch gehört das Mycetoma zur Gruppe der ent-
zündlichen Granulome, und ist der Aktinomykose verwandt,"

Ook door B r u m p t wordt naast de aanzienlijke bindweefsel-
nieuwvorming in het bijzonder de nadruk gelegd, voor indeeiing
van mycotische processen bij deze groep, op de vorming van
schimmelconcrementen en fistels:

„des mycoses inflammatoires produisant des grains formés exclusive-
ment par un feutrage mycélien, et devant être éliminés à l\'exterieur par
des fistules, plus ou moins développées.

Cette definition nous permet d\'éliminer du cadre de notre étude les
blastomycoses et les mycoses superficielles ou profondes, ne produisant
par les grains caractéristiques des mycétomes.\'

Omtrent het klinisch beeld schrijven Eulenburg en andere
onderzoekers, dat door de sterke bindweefsel-nieuwvorming om
de mycotische haarden een misvorming optreedt van het aange-
taste lichaamsdeel. Deze diffuse bindweefsel-tumor is ,,prall-
elastisch". Oedeem is niet aanwezig en door vingerdruk kan geen
verdieping worden teweeggebracht. Het oppervlak is onregel-
matig en hobbelig door de schimmelhaarden, die een grootte
hebben van een erwt tot een okkernoot, bedekt door een soms
donkerrood tot violet gekleurde huid. Op tal van plaatsen monden
fistelgangen naar buiten uit, welke uitmonding omgeven is door
een sterk geërodeerde huid (Lindenberg), Het exsudaat, dat
rijkelijk afgescheiden wordt langs de fistelkanalen, is heider-
slijmerig, vaak haemorrhagisch en in enkele gevallen wat meer
etterig, In het exsudaat en in de fistelgangen worden aangetrof-
fen schimmelconcrementen (granulae). De fistels hebben gewoon-
lijk een bochtig verloop en bij sondeeren stoot men soms op been.
Pijnlijkheid is aanwezig bij het ontstaan van het ziekteproces,
later niet meer. De beweeglijkheid van het aangetaste lichaams-
deel wordt aanzienlijk belemmerd.

Mycetoma is als ;-egel een zuiver locaal proces, dat zeer chro-
nisch verloopt, bijna nooit spontaan herstelt, ook niet tot stil-
stand komt, maar zich steeds uitbreidt.

-ocr page 136-

Behalve deze diffuse vorm van Mycetoma, wordt door
enkele onderzoekers vermeld een meer omschreven vaste tumor-
vorming in het onderhuidsch bindweefsel, zonder uitbreiding in
de dieper gelegen weefsels (BraultenDubendörfer).

Metastasen in de inwendige organen werden nooit aangetrof-
fen, een enkele maal wel in de regionaire lymphklieren (Hatch
a, Chi 1 de).

De grootte der schimmelconcrementen wordt aangegeven als te
varieeren tusschien die van een speldeknop en een erwt (Report

oftheWellcomeResearchLaboratoriesKartoum,

Babes, e,a,). Door conglomeratie kunnen vrij groote moerbei-
vormige ballen ontstaan (Eulenburg e,a,).

De kleur der granulae is als regel wit tot geel-wit, of zwart,
en in verband hiermede onderscheidt men den witten en zwarten

vorm van Mycetoma,

De meer chronische vorm van Hyphomycosis destruens wijkt
van dit klinische beeld slechts in enkele onderdeelen af.

Het jeukgevoel, typisch voor Hyphomycosis, schijnt bij\' Myce-
toma te ontbreken.

Voorts wordt als regel bij Hyphomycotische processen een
meer of minder groot granuleerend wondoppervlak aangetroffen.
Echter lijkt het mij niet onwaarschijnlijk, dat dit laatste ver-
schijnsel grootendeels veroorzaakt wordt door het voordurend
schuren van de aangetaste plaats tegen den stalwand, krib, enz.,
dus meer secundair zou optreden, als gevolg van de jeuk, die
het ziekteproces veroorzaakt. Evenzoo lijkt het mij niet onmoge-
lijk, dat de snelle uitbreiding bij Hyphomycotische processen
juist veroorzaakt wordt, door de voortdurend hevige irritatie
van het ziekteproces, tengevolge van het schuren.

Ook het pathologisch-anatomisch beeld toont tal van punten

van overeenkomst.

De huid is daar waar ze direct gelegen is over schimmel-
haarden, atrophisch (Vincent),

Op andere plaatsen is zij wat verdikt. Volgens Linden berg,
Eulenburg e,a, wordt er onder aangetroffen een vaste fibreuse
bindweefselmassa. Het onderhuidsch vet en los bindweefsel is
verdwenen. Het grootste gedeelte der tumorachtige verdikking
bestaat uit zeer resistent, vast weefsel, en hierin verloopen in
alle richtingen tal van fistelkanalen, die zich weer vertakken en
onderling anastomoseeren. Het spierweefsel, waarin de fungus

-ocr page 137-

doordringt, ondergaat een hyaliene degeneratie, de vezelen ver-
liezen de dwarstreeping en worden doorschijnend. Het kraak-
been verdwijnt en wordt vervangen door een bindweefselachtige
massa. Soms zijn de beenderen intact, in andere gevallen zijn
zij volkomen verdwenen of broos en doorwoekerd van schimmel-
kolonies, (Beendestructie werd vooral waargenomen door
Nie olie). Pezen en peesscheeden blijven lang intact, ook in
oude processen.

Behalve fistelkanalen kunnen ook worden aangetroffen kleine
holten, evenzoo gevuld met wat slijmerig exsudaat, waarin een
brokkelige massa (schimmelkolonies).

Bij zeer oude processen verandert het geheel in een wit-gele of
licht-roode gelatineuse massa.

Bij microscopisch onderzoek blijkt elke schimmelkolonie te
bestaan uit een dicht netwerk van myceliumdraden, die zich vaak
vertakken, en waarin septa kunnen worden waargenomen, die op
regelmatige afstanden van elkaar zijn verwijderd. De hyphen
hebben aan de periferie vaak een knotsvormig of kogelvormig
einde (C a t s a r a s), Tusschen deze schimmeldraden bevindt
zich een groot aantal leucocyten.

Meestal kleurt zich dit mycelium Gram-positief, Het centrum
van de haarden vertoont vaak een amorphe substantie, welke
slecht kleurstof opneemt,

In witte Mycetoma, door Streptotrix-fungi veroorzaakt, vond
Vincent, dat het de kolonies direct omgevende weefsel ter
dikte van 10—25 mcr, een radiaire rangschikking van spoel-
vormige hyphen vertoonde, welk beeld eenige overeenkomst Ie
zien gaf met dat van Actinomycosis, Het weefsel dat direct om de
haarden gelegen is, en op grooteren afstand weer overgaat in
fibrillair bindweefsel, bestaat uit polynucleaire leucocyten,
lymphocyten, fibroblasten, Unna\'sche plasmacellen, en enkele
reuzencellen. Voorts worden er in aangetroffen tal van ver-
wijde capillairen.

Evenals bij Hyphomycosis destruens, wordt aangenomen dat
Mycetoma ontstaat door wondinfectie, Eulenburg schrijft
hierover;

„Wie der Mycctompilz in Gewebe des menschlichen Körpers gelangt,
ist mit sicherkeit nicht nachgewiesen. Doch weist alles darauf hin, dasz
es durch äuszere
Verletzungen geschieht, und dasz der parasit ein
pflanzen saprophyt ist, ohne dasz es wie bei Actinomyces gelungen
ist, ihn aus der Natur zu züchten,"

-ocr page 138-

De fungus, die in de verschillende gevallen van Mycetoma werd
aangetroffen, is niet steeds dezelfde.
In 1905 schreef B r u m p t hierover :

„Les Mycétomes actuellement ^^^^^^^^^ d\'^

elsentiellement artifieiel

Brl^pTgafTeedf ëen 8-tal verschillende schimmelsoorten
aan. Sinds dien tijd zijn er nog meerdere bij gekomen Het
meerendeel ervan zijn Streptotrixsoorten, nauw verwant aan

Actinomyces, ,

Door B O u f f a r d werd een Penicilliumsoort waargenomen als

oorzaak van Mycetoma, Ook B a b e s vond schimmels, afwijkend

van Streptotrix, . , i rx ^ ir.

Verschillende van deze pathogene fungi heeft men nog met m

cultuur kunnen brengen.

De verschillende Mycetomata blijken dus in één groep te zijn
samengebracht, in hoofdzaak door overeenkomst der Klinische
en Pathologisch-Anatomische verschijnselen, soms typisch over-
eenkomend met die van Hyphomycosis destruens met die van
Bursattee en Leeches, voorzoover zulks betreft de mycotische
vormen hiervan, en evenzoo met de mycotische processen door
O m 1 i n bij het paard waargenomen.

-ocr page 139-

CONCLUSIES.

1. Onder den titel „Bursati" zijn in Britsch-Indië en onder
dien van „Leeches" in Amerika, verschillende ziektebeelden be-
schreven, die uit aetiologisch oogpunt niets met elkaar gemeen
hebben. De strijd over het „w^ezen" van Bursati en Leeches
wordt daarom ten onrechte gevoerd,

2. Hyphomycosis destruens is een mycotisch lijden, voorko-
mend bij het paard in Ned,-Indië, dat klinisch, pathologisch-ana-
tomisch en aetiologisch zeer veel overeenkomt met den mycoti-
schen vorm van Bursati, voorkomend bij paarden in Britsch-
Indië, en den mycotischen vorm van Leeches, voorkomend bij
paarden in Amerika, Deze mycosen kunnen in één groep worden
thuis gebracht,

3. Hyphomycosis destruens, vooral de meer chronische
vorm, heeft klinisch, pathologisch-anatomisch en histologisch
veel punten van overeenkomst met Mycetoma bij den mensch,

4. De fungus, die moet worden beschouwd als oorzaak van
Hyphomycosis destruens, behoort tot de lager ontwikkelde
schimmels, en moet worden onder gebracht bij de Fungi imper-
fecti,

5. De Complementbinding en de Intrapalpaebrale reactie
zijn uitstekende diagnostische hulpmiddelen ten opzichte van
Hyphomycosis destruens.

-ocr page 140-

LITERATUUR-LIJST.

Avis, J. A. R. Hyphomycosis destruens Equi. Veeartsenijkundige Bladen

voor Ned.-Indië. Dl. XXVIII. 1916.
Anderson, J. R. Journal of Comp. Med. and Surgery. 1889.
Babes. Note sur la variété du pied de Madura. Compt. Rend, Hebd. des

Séanc. et Mém. d,l. Soc, de Biolog, T, LXX, 1911.
Barthelat, G. B. Les Mucorinées pathogènes et les Mucormycosis chez les

animaux et chez l\'homme. Archives de Parasit, T. VII, 1903,
Brumpt, E. Les Mycétomes. Archives de Parasit. T. X. 1906,
Bloch, Br. Die Sporotrichose, Beihefte zur. Med. Klinik. 1909.
Bloch, Br. u. Massini. R. Studien über Immunität u. Überempiindlichkeit
bei Hyphomycetenerkrank. Zeitschr. f. Hygiëne u. Infekt, krankh, 1909,
de Beurmann, Ramend, Gougerot et Vaucher. Diagnostic rétrospectif d,l,
Sporotrichose par la Sporo- Agglutination, Bull, et Mém, d,I, Soc,
Med, des Hôpitaux. 1908.
de Beurmann et Gougerot. Intradermireaction Sporotrichosique. Bull, et

Mém, d,l, Soc, Med, des Hôpitaux, 1909,
Bride. J. Nègre, L. et Trouette. G. Recherches sur la Lymphangyte Epizoo-

\' tique en Algérie. Annales d.l\'Institut Pasteur. T. XXVI, 1912,
Bruck. C. u. Kusunoki. Ueber spezifische Behandlung von Trichophytien,

Deutsche Mediz. Wochenschrift. Jhrg. 37, 1911,
Bruhns u. Alexander. Zur frage der Immunität nach Trichophytie erkran-

kungen, Dermatolog. Zeitschr. Bd. 17, 1910,
Balfour a Archibald. Supplement to the Fourth Report of the Welcome

Tropical Research Laboratories, Khartoum,
Bouquet, A. et Nègre, L. 1\'Infcktion. la sensibilisation et l\'immunité, dans
la lymphangite épizootique des Solipèdes. Annales de l\'Institut Pasteur.
T. XXXIII. 1919.
Boslroems. Beitrage z. Path, Anatomic, Bd, IX, 1890,

Bubberman, C. Bijdrage tot de kennis der Microsporie, in het bijzonder

bij de geit. Dissert. Utrecht, 1920,
Bubberman. C. Twee uitgebreide gevallen van Hyphomycosis destruens,

Veeartsenijk, Bid, voor Ned.-Indië. Dl. XXIV. 1914.
Burke, R. W. Notes on Natura Vera of Bursati and Cancer. Veterinary

\'journ. Vol. XI. 1880.
Burke. R. W. Bursati. Record of cases during 1883. Veterinary Journal.

Vol. XIX. 1884.
Burke, R. W. Continued. Veterinary Journal. Vol. XX. 1885.
Bitting, A. W. Leeches or Leeching, Florida Experim, AgricuU, Stat, Bull.
No, 25. 1894.

Bull. L. A contribution to the studie of Habronemiasis : a clinical, patholo-
gical, and experimental Investigation of a Granulomatous condition
to the Horse. Trans. Roy. Soc. South Australia. 1919. (Refer. Trop.
Veter. Bullet. 1920.)

-ocr page 141-

Collins, F. F. Observations on Bursottee, Veterinarian, Vol. XLVII. 1874.
Carougeau. Premier cas Africain de Sporotrichose de De Beurmann. Trans-
mission d.i. Sporotrichose du mulet à l\'homme. Bull, et Mem, d.i. Soc.
Med. des Hôpitaux. 1909.
Carougeau. Sur une nouvelle mycose sous-cutanée des Equides. Journ. de

méd, vét. et de Zootechnique. 1909,
Catsaras, J. Zwei fälle von Madurafusz (Mycetoma pedis) in Griechenland.

Archiv, f. Schiffs- u. Tropenhygiëne. Bd. 16. 1912.
Cane, R. E. Some remarks on Hippopathology in India. Veterinarian. Vol.
XLIX. 1876.

Citron, J. Ueber das verhalten der Favus u. Trichophytonpilze im Organis-
mus. Zeitschrift f. Hygiëne u. Infekt. Krankh. Bd. XLIX. 1905.
Costa et Fayet. Recherches cliniques et expérimentales sur les réactions
humorales et l\'immunité dans Trichophytes. Ree. de Méd. Vétér, 1912,
Courmont. Types nouveaux de teignes Exotiques. Compt. Rend, d.1. Soc.
de Biologie, 1896,

Drouin, V. et Renon. Note sur une mycose sous-cutanée innomée du cheval,

Compt. Rend. Hebd. Soc. de Biol. T. III. 1896.
Drouin, V. Sur une nouvelle mycose du cheval, Receuil de Méd, Vétérin,
T. III. 1896,

De Does, J. Plaies d\'été, dermatitis granulosa, s. dermatitis Verminosa
pruriens. Geneeskundig Tijdschrift v, Ned,-Indië, Dl, XLV en XLVI,
1905 en 1906,

van Es, L. Clinical Observations on Bursattee or Summer Sores, Amer,

Veter, Review, Vol, XXVII, 1903, 1904.
Eulenburg, A. Mycetoma. Real-Encyklopädie der gesamten Heilkunde.
Bd. X. 1911.

Ferris, J. Bursattee, Veterinary Journal. Vol. XIII. 1881.
Fish, P. A. A Histological investigation of two cases of an Equine Mycosis,
with a Historical Account of a supposed similar disease, called Bur-
sattee, occuring in India. Twelfth and Thirteenth Annual Reports of
the Bureau of Animal Industry. 1895—1896.
Fischer, A. Die Pilze. Abt. IV. Phycomycetes. 1892.

Fülleborn, F. Madurafusz aus Deutsch-Südwest Afrika. Arch. f. Schiffs- und

Tropenhyg. Bd. 15, 1911,
Cilruth. Swamp Cancer, Bull, No, 1 of the North. Territ. of Australia. 1912.
Gougerot et Caraven. Mycose nouvelle: l\'hémisporose, l\'ostéite humaine
primitive du tibia, due à l\'Hémispora Stellata. Compt. Rend, d 1, Soc.
d.i. Biolog. 1909.

Gougerot et Caraven. Sporotrichose spontanée du chien. Presse Méd. 1908,
Harbitz u. Gröndahl. Die Strahlenpilzkrankheit (Actinomycose) in Norwegen.

Beiträge zur path. Anatom. Bd. 50. 1911.
V. Hutyra, F. u. Marek, J. Spezielle Path. u. Therapie der Haustiere. 1920,
de Haan, J. en Hoogkamer, L. J. Hyphomycosis destruens. Veeartsenijk.

Bl. v. Ned.-Indië. Dl. XIII. 1901.
Idem. Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië. Dl. XLI. 1901.
de Haan, J. Bösartige Schimmelkrankheit des Pferdes. Centr.blt, f. Bakteriol,,
Parasitenk,, u. Infektionskr. Orig. Bd. XXXI. 1902.

-ocr page 142-

de Haan. J. Geneeskundig Tijdschrift v. Ned.-Indië. DL XLII en XLIII.

1902 en 1903. ^

Holmes. J. D. E. Bursati. Memoirs of the Depart, of Agricult m India 1914
Hodèson. J. T. Diseases of Horses endemic to India. Veter. Vol. XXVI. 1853
Hodgkins. J. R. A bad case of Bursati. Journal of Trop. Veter. Science.

Vol. V. 1910.

Johne. D. Die Actinomycose oder Strahlenpilzerkrankung. Deutsch. Zeitschr.

f. Tiermed. 1882, 1888.
de Jong. D. A. Parasitaire ziekten. Dl. 1. 1914.

de Jong. D. A. Aspergillose der Kanarienvögel. Centr.blt. f. Bakt., Parasiten-

k. u. Infektkrankh. Bd. XLI. 1912.
Jackson. Ch. On the Burusauttee. Veterinarian. Vol. XV. 1842.
Kerr, J. The disease to which Horses are subject in the East Indies. Vet.
\' Vol. IL 1829.

Kalle. W. u. Wassermann. A. Handbuch der Pathogene Micro-organismen.
Bd. V. 1913.

Lieske. R. Morphologie u. Biologie der Strahlenpilze. (Actinomyceten). 1921
Lindenberg. A. Un nouveau Mycetome. Archives de Parasitologie. T. Xlll.

1908-1909. , . J ,, ,.T t

Lanfranchi. A. 1\'Intrapalpaebro reazione nella diagnosi della 1 Infangite

Epizootica. Moderno Zooiatrio. 1917. Ref.: Ree. de Med. Veterin. T. 44.
1918. Idem: Trop. Veter, Bulletin. 1918.
Lingard A. Bursati. Observations on the Filarial Embryo\'s found in the
general circulation of the equidae and bovidae. Prt. 1. Adlard & Son.
London,

Lyford, C. C. Bursatti. Veterin. Journal. Vol. XXII. 1886.

Lyford, C. C. Differential Diagnosis between Bursattee. Furunculus, and

Farcy, Veterinary Review, Vol, XXVL 1902,
Marchano. Demonstration eines Falles von Madurafusz, Munch, Med,

Wochenschr, No, 10, 1911. , , , ,

Moore. V. A. The pathology and differental Diagnosis of Infectious Diseases

of Animals, Fourth, Ed, 1916,
Meyrick. J. J. Bursauttee, Veterinary Journal, Vol, VIL 1878.
Mason, F. E. Report. Egypt. Ministry of Agriculture. Vetcr. Serv. Annual

Report for the Year 1921. Cairo Govt. Press.
Max What is Bursattee? Veterinary Journal, Vol. Ill, 1876,
Musgrave, W. E. a. Clegg, M. F. Streptotricosis with special reference to
the Etiology and Classification of Mycetoma, Philipine Journal of
Science, B, Med, Sciences Vol. Ill, 1908,
Musgrave. W. E. a. Clegg. M. T. The etiology of Mycetoma, Phihpine Journal

of Science, B, Med, Sciences, Vol, IL 1907,
Nègre L et Bouquet. A. Culture en série et évolution chez Ie cheval
\'de parasite de la Lymphangyte Epizootique, Annales de I\'Institut

Pasteur, No, 5. 1918, ^ ,, .

Neal J. C. Leeching of cattle and horses. Fourth a. Fifth Annual Report

of the Bureau of Animal Industry, 1887-1888,

Nockolds. C. American Veterinary Review, Vol, XXV.

-ocr page 143-

Nocard, E. et Leclainche, E. Bursattee-Leeches. Les maladies microbiennes.

T. IL

Oliphant, G. Bursati. Veterinary Journal. Vol. XL 1880.
Omlin, A. Ueber Hyphomykome beim Pferde. Schweizer Archiv f. Tier-
heilkunde. Bd. LVIII. 1916. *
Plato, J. Versuche über die Herstellung und Verwendung von Trichophytin.

Arch. f. Dermatol. Bd. 60. 1902.
Plato, J. u. Guth, H. Ueber den Nachweis feinerer Wachstumsvorgange in
Trichophyton- und anderen Fadenpilzen mittels Neutralroth. Zeit-
schr. f. Hygiëne u. Infectionskrankheiten. Bd. 38. 1901.
Pinoy, M. E. Reproduction experimentale du mycetome à grains noirs. Compt.

Rend. d. Séances de l\'Academie des Sciences. T. CXLIII. 1906.
Ponfick, E. Die Aktinomycose des menschen. Berl. 1882.
Place, E. Bursati. Veterin. Record Vol. XVIIL 1905-1906.
Rainey, W. Live-Stock Industry in Fiji. Agric. Circular issued by the Dprt.

of Agriculture. Fiji, 1921. Vol. 1. Refer.: Trop. Vet. Bulletin. 1921.
Roadhouse, C. L. Observations on Bursattee or Summer Sores. Americ.

Veter. Review. Vol. XXXVIII. 1910.
Report. Egypt. Ministry of Agriculture. Veter. Service Annual Report for

the Year 1915; Id. 1916; Id, 1919.
Sabouraud, R. Les Teignes. 1910.

Skrzynski. Contribution à l\'étude du Serodiagnose Mycosique. Compt.

Rend. Hebd. d. Séances et Mém. d.i. Soc. d. Biologie. T. LXXI.
Scholtz. Ueber die diagnostische u. therapeutische anwendung des Tricho-
phytin. Munch. Med. Wochenschr. 1918.
Stephen Knott. Few remarks relative to Bursauttie. Vet. Journ. Vol. IV. 1877.
Smith, F. Bursattee. Veter. Journal. Vol. IX. 1879.
Smith, F. Pathology of Bursattee. Veter, Journal. Vol. XIX. 1884.
Steel, J. Examination of Bursattee matter from the liver of a horse. Veter.

Journal Vol. XIIL 1881,
Schwartzkopf, O. Tropical ulcers of the horse. Vet, Review, Vol, XXVL 1902.
Smith, S. M. Treatment of Bursatti by sloughing, Veterin, Journ, Vol, XXIX,
1889,

Spooner Hart, R. Bursatie. Veterinarian, Vol, XLV en XLVI. 1872 en 1873.
Schutz, J. Ueber das eindringen von Pilzsporen in die Atmungswege, und die
dadurch bedingten Erkrankungen der lungen. Mitteilungen d. Kaiserl,
Gesundheitsambtes. Berlin, 1884,
Saint-Cyr. Etude sur Ia teigne faveuse chez les animaux domestiques. Compt.

Rend, d, LAcadémie des Sciences 1868, T, LXVI et LXVIL
Saint-Cyr. Mémoire sur la teigne faveuse chez les animaux domestiques-
nouvelle note, Compt, Rend, d, l\'Académie des Sciences 1869, T, LXIX.
Schuckevitsch. Untersuchungen über Agglutination van Strahlenpilzen, und
über Tierimmunisation gegen Actinomyces infection. Arch, d. Sciences
Biolog, St, Pelersbourg, Refer,: Centr,blt, L Bakt,, Parasitk. und In-
fekt. Krankh. Bd. 45. Refer. 1909.
Tombs, J. The Indian Burusauttee. Veterinär. Vol. IV. 1831.
Ubique. „Bursauttee". Veterinary Journal. Vol. V. 1877.
Ulbrich, G. Pflanzenkunde. Dl. I.

-ocr page 144-

Vincent, H. Sur l\'unicité du parasite de la maladie de Madura et sur ses
formes génératives. Compt. Rend. Hebd. des Séances et Mêm. d.i.

Société d. Biologie. T. LXI. 1906.
Western, J. On Bursautee, a disease of the horses in India. Veterinarian.

Vol. XXVI. 1853, . o ..

Widal, F. Abrami, F. Joltrain, E. Brissaud, E. Weill, A. Sérodiagnostic
Mycosique. Applications au diagnostic d.i. Sporotrichose et de 1 Actino-
mycose. Annales de l\'Institut Pasteur. T. XXIV. 1910.
Widal, F. et Abrami, P. Sérodiagnostic d.i. Sporotrichose par la Sporo-
Agglutination. La Co-Agglutination inycosique et son application au
diagnostic de l\'Actinomycose. La réaction de Fixation. Bull. d.i. Soc.

Méd. d. Hôpitaux, 1908.
Widal F. et Joltrain, E. Sporotrichose chez deux membres dune même
\'famille. Diagnostic immédiat chez l\'un et rétrospectif chez l\'autre par
la
Sporo-Agglutination et la Réaction de fixation. Bull. d.i. Soc. Méd.

des Hôpitaux, 1908,
Walker, J. Versuche über Kutanreaktion u. Komplementbindung bei Actino-
mycose. Mitteilungen aus dem Grenzgebiete der Medezin und Chirurgie.

Bd. 36. r . •

Wolff, M. u. Israel, J. Gelungene versuche der Erzeugung van Impfaktino-

\' mycose. Deutsche Med. Wochenschrift. 1890-1894.

Wolff M u Israel, J. Zur Actinomycesfrage. Virchow Archiv. Bd. 151,

Young, J. M. Thompson, J. J. a. Smith, Tfi. The Florida Horse-Leech".

lOth a. llth Annual Report of the Bureau of Animal Industry.

-ocr page 145-

 . Iii

, i

-ocr page 146-

INHOUD.

Bladz
9

Inleiding ..................

Hoofdstuk r. a. Geschiedenis en Literatuur betreffende
Hyphomycosis destruens. \'Bursattee en

Leeches............ ^^

b. Overige literatuur over soortgelijke My-
cosen, als beschreven onder Hyphomy-
cosis destruens, Bursattee en Leeches,
en Pathologische processen als zoodanig

aangeduid...........29

II. Systematische indeeling der pathogene

schimmels............^^

EIGEN ONDERZOEKINGEN.

Hoofdstuk III. Voorkomen van Hyphomycosis destruens

in Ned. Indië..........36

IV. Casuistiek............37

V. Klinische verschijnselen.......45

VI. Pathologisch-Anatomische en Pathologisch-
Histologische verschijnselen van ziektepro-
cessen. veroorzaakt door Hyphomyces
destruens............

VII. Aetiologie............55

a. Morphologie van de schimmel in het
weefsel.

b. Cultureel onderzoek.

c. Morphologie van de schimmel in de cul-
tures.

d. Bij-infecties der Hyphomycotische pro-
cessen.

e. Pathogeniteit.

1. Kunstmatige infectie.

2. Natuurlijke infectie.

f. Pathogenese.

-ocr page 147-

Bladz.

Hoofdstuk VIII. Diagnostiek...........101

a. Direct Microscopisch onderzoek.

b. Serologisch onderzoek van patiënten, en
kunstmatig geïnfecteerde paarden.

c. Allergische Reacties.

IX. Differentieel-diagnose..... . 124

X. Prognose............125

XI. Therapie............126

XII. Hyphomycosis destruens, Bursati en Leeches

bij het paard, en Mycetoma bij den mensch 127

Conclusies..................132

Literatuurlijst..................133

Foto\'s en Teekeningen

-ocr page 148-

Fiö. No. 1. Mycotisch proces aan de buitenvlakte van het kofjelgewricht.
(patiënt No. 3).

-ocr page 149- -ocr page 150-

Fig. No. 2. Mycotisch proces aan den ondervoet, (patiënt 5).

a. granuleerend wondoppervlak, waarin fistelopeningen.

b. omgevende witte epidermiszoom.

c. fistelopeningen buiten het eigenlijke wondoppervlak.

-ocr page 151- -ocr page 152-

Fifj. No. 3 A. Jonj; mycotisch bcenproces (patiënt 4).
Fiö. No. 3 B. Mycotisch beenproces in ver gevorderd stadium,
(patiënt 5).

-ocr page 153-

■■J^l":

I

■ ■\'S.

■ V

-ocr page 154-

Fig. No. 4. Jong mycotisch proces aan de onderlip, (patiënt 6).

-ocr page 155-

■■ s

-ocr page 156-

Fig. No. 5. Mycotische tumor in de liesstreek (patiënt 7).

-ocr page 157-

-V :.â^. . . ■

------

-ocr page 158-

Fig. No. 6 A. Intrapalpaebrale reactie bij patiënt 9, 24 uur na de injectie. Sterke purulente uitvloeiing en aanzienlijke zwelling van
het onderooglid, en voorts van de wangstreek tot aan de punt van de Crista Fascialis en tot 5 cM. er onder.
Tusschen de neusgaten een vuistgroote mycotische tumor.

Fig. No. 6 B. Contrôle reactie bij een gezond paard, evenzoo 24 uur na de intrapalpaebrale injectie. Zwelling van het onderooglid
zoo goed als verdwenen.

-ocr page 159-

IH

L

!

i
i

4

-ocr page 160-

Fifi No. 7. Mycotische tumor aan het kotieljjcwricht.

a. uit de fistelopenintJcn vloeiend exsudaat.
(patiënt 10).

-ocr page 161-

X ■ •••

-ocr page 162-

Tig No, 8. Oppervlakkig, uitgebreid mycotisch proces om de Metacarpus.

In het granulatie-oppervlak tal van fijne fistelopeningcn, waarin
op enkele plaatsen kleine witte stukjes schimmelconcrement.

(patil\'nt 11).

-ocr page 163-

■■y-;-

Vi\'-

, i

.i

Ir":, r.,. . - \'
.....ï\'

■\'^■■.\'l^ v;

-ocr page 164-

Fiß. No. 9 A. Histologisch beeld van losliggende schimmel-concrementen
in een listelgang.
Kleuring met Haemaluin-Eosine.

De doorsnede van den schimmelhaard kleurt zich eosine-rood,
en wordt omgeven door een laag meer of minder gedege-
nereerde leucocyten. Vergrooting: Zeiss, Occ. I, Obj. A.

tX. <

Fig No 9 B Histologisch beeld juist buiten de grens van den schimmel-
haard. op den overgang in het omringende granulatie-weefsel.
Kleuring : 1 laemaluin-Eosine.

a. Fibroblasten.

b. Eosinopliile leucocyten.

c. Lymphocyt.

d. Mycelium.

Vergr.: Zeiss, Occ. 3. Imm. \'/iz-

-ocr page 165-

\' J \' .

-ocr page 166-

l\'ig. No, 10. Schimmelmycelium, zooals wordt waargenomen in concre-
ment-materiaal, na behandeling hiervan met kaliloog.

a. grootere en kleinere korrels vetachtige stoffen.

b. korrelig protoplasma.

c. amorphe bestanddeelen, vermoedelijk overblijfsels van
cel-elementen en hyphenlnhoud.

Vergr. : S."!!)/!.

-ocr page 167-

m

.t

.C

■s. •

1,?

■y-s

- i- t-

tr

• . ■ \'Vw:-.. .,1

- ■■■ " v^:

... , /.r "t- \'\' • .

y«\'.

\'V

■ h~ \' _ ■ At;\'Awïh

. --^.i-\'Wu, \'j.: .-.i-.^.-
•i-wi..-il.. ^ » A....— .■

\'iy

-ocr page 168-

Fiö. No. 11. Mycelium-dradcn uit een 2 dagen oude cultuur op
Bierbaum-Agar.

a. Sterk geslingerde pas uitgeloopen hyphe uit het
rand-gedeeltc van de cultuur.

b. Septa.

c. Korrelig plasma.

Verg.: 850/1.

-ocr page 169-

Jr\'V\'

r. .V- . . ■ . ; • .-..i- ■

C

ii\'
f.

■-f. \'jS ■ ./i;-

\'V • - ■

. ...

■ :

■■

w

A V ■

t- \' ■

il/-" \'"\'V ■

H

( ^.
V,

■ f ■ •

\'S\'} R-i\'..\' L-j.-lJ- ■ i\'N-h\'"\'--,- . ■.-

• ■

-- y

imMmi\'i

-ocr page 170-

Fig. No. 12. Mycclium-draden uit een 2 maanden oude cultuur op
Serum-Agar.

a. druppels olie-achtigc stoffen.

b. vacuolen.

c. korrelig plasma.

Vergr.: 850/1.

cv-J

-ocr page 171-

. ^ ■ ■■

■i

/ .4

• \' • / - \'

, ••. •• • - -

1 ■ \\

V <.

t-:\'"

-ocr page 172- -ocr page 173-

i
i

...

-i.
, !

.....

V. • •

• - r

. ."Hv:.

-ocr page 174-

O. 14. Zwart of grijs-kleuring der droppels olie-
achtige stof, na behandeling van mycelium
met Flemmingsche vloeistof.
Geteekend met teekenprisma. Leitz, Occ. 5,
Ol. Imm. 1/12. Beeld bij reproductie tot op
Vz terug gebracht.

Fig. No. 15. Oranje-rood kleuring der droppels
olie-achtige stof, na behandeling
van mycelium met Soudan III.
Geteekend met teekenprisma.
Leitz, Occ. 5, OI. Imm. 1/12. Beeld
bij reproductie tot op \'/2 terug
gebracht.

Fig. No. 16. Kleuring van jong uitloopend
mycelium, in Neutraal-rood
oplossing 1 : 50000.
Geteekend met teekenprisma.
Leitz, Occ. 5, Ol. Imm. 1/12.
Bij reproductie tot op \'/z terug
gebracht.

-ocr page 175-

ï

.. . \\

/

■ t

• 1\'
I t

•. I

\' u

i l. •
i I ■

-ocr page 176-

Fig. 17 A. Een 8 dagen oude cultuur op Sabouraud (Milieu d\'épreuve),
Fig. 17 B. Dezelfde cultuur
4 weken oud.

-ocr page 177-

•V ii V Ä-\'.:::^. :

V.

-ocr page 178-

Fig. No. 18. Konijn No. 4.

a. tumor op dc injectie-plaats.

b. tumor op den maagwand.

c. conglomeraat van tuberkels.

-ocr page 179-

■■ -.V i; . V -

\'m

. .

F

.■» .. i------ i.\' ..

•.\'H:

W

, rAr.

: ■■

«RArUOHE KUNST-INRIOHTING V/H BliaCLAAR k JANIiN
UTRECHT - AMSTERDAM

-ocr page 180-

STELLINGEN.

STELLING 1.

De Veeartsenijkundige Dienst zoeke, vooral in tropische lan-
den met primitieve bevolking, meer zijn kracht in een prophy-
lactische en curatieve ziektebestrijding langs biologischen, en
chemo-therapeutischen weg, dan in het toepassen van door de
bevolking niet begrepen, drukkende politiemaatregelen,

STELLING II.

Ter voorziening in de behoefte aan veeartsenijkundige
hulp voor den veestapel der Inlandsche bevolking, worde door
de Regeering .de particuliere veeartsenijkundige praktijk, uit te
oefenen door Indische veeartsen, aangemoedigd, hetzij door het
verstrekken van toelagen, of anderszins,

STELLING III.

Piroplasmosis canis is een in Ned.-Indië inheemsch lijden, en
kan worden overgebracht, zoowel door de nymphen, als door
de imagines van Rhipicephalus sanguineus.

STELLING IV.

Het is zeer waarschijnlijk, dat aan Osteoporosis bij het paard
een infectieuse oorzaak teln grondslag moet liggen, hoewel zulks
uit de klinische verschijnselen van het ziektebeeld niet is op te
maken, en evenmin tot heden met zekerheid is bevestigd kunnen
worden door cultureel onderzoek, of door infectieproeven,

STELLING V.

De eerste verschijnselen van Osteoporosis bij het paard be-
staan als regel in bewegingsstoprnissen van voor of achterhand,
of van beide tegelijk, en herinneren aan die van Myositis Rheu-
matica. De oorzaak ervan moet zeer waarschijnlijk gezocht
worden in vorming van poreuse exostosen, door Ostitis op de
aanhechtingsplaatsen van de spieren, in het bijzonder der ge-
meenschappelijke spieren der ledematen.

-ocr page 181-

STELLING VI.

Actinomycosis bij het rund moet in Ned.-Indië als een in-
heemsch, hoewel sporadisch voorkomend lijden, worden be-
schouwd,

STELLING VII.

Voor de behandeling van paarden, lijdende aan Saccharomy-
cosis, komt naast de chirurgische behandeling in het bijzonder in
aanmerking de intraveneuze applicatie van Novarsenobenzol.

STELLING VIIL

De door A. Vryburg op Sumatra\'s Oostkust als „farcin du
boeuf" beschreven ziekte is hoogst waarschijnlijk identiek met de
Actino-bacillose, die door Lignières en Spitz in Argentinië be-
studeerd werd,

STELLING IX.

Het is gewenscht, dat te Utrecht practica worden gegeven in
toegepaste Entomologie, zulks in het bijzonder voor die vee-
artsen, die bestemd zijn voor den dienst in de tropen.

-ocr page 182-

- J .-\'fr- \' "

:

.1 ^ »

t: .

\'SS

r

i

1  _ \'

-ocr page 183-

■ \'■ *Y -

.... ... ... ... ... ..... . ......

? ^

It-

■j. "T

.... •

r

BIBLIOTHEEK ^
DIERGENEESKUNDE
> UTRECHT ;

-ocr page 184-

i.

f.. •

r

. /

■K -

s

J :

■ V ■ ; ■ V) , ; .

mi

-ocr page 185-