-ocr page 1-

■\'t

ÖÜANTITÄTIEYE ÄBSORPTIEBEPÄLING
IN HET ÜLTRAÏIOLET

-ocr page 2-

:4

\'..V-i.\'-

•S\'-fc-

ktft» . . ■ v\' »■ ".f-v-^

■ • ■ •■ ■ , \' - 1 .

<. /

■A

■V\'

\'J

r * ■ - ■ • • • ^ ■ „ ; : • r \' ■ \'

1  • . . * ■ t ^ t

-ocr page 3-
-ocr page 4-

- i V-ti < • !

t

. I^-V . ..

V

5 • ». •

\'. --~ V.

■ " \'S"\' \'.

\'W

_m

"vT. -J .

\' \' \' \' \' ! \'

m

■ i\'

iv

■.\'ji\'.

• Va , /

\'-■ï-i.-^\' \'

-ocr page 5-

quantitatieve absorptiebepaling
in het ultraviolet

■ \', • /

-ocr page 6-

■Ç- M
tr- ; ■: r ■ "

" tr-.

ƒ

h - . \' ■ . \' •

h--. • ,, -

-ocr page 7-

QUANTITATIEVE ABSORPTIEBEPALING
IN HET ULTRAVIOLET

proefschrift ter verkrijging van
den graad van doctor in de wis- en
natuurkunde aan de rijks-univer-
siteit te utrecht. op gezag van den
rector magnificus d
r. h. f. nierstrasz.
hoogleeraar in de faculteit der
wis- en natuurkunde. volgens be-
sluit van den senaat der univer-
siteit tegen de bedenkingen van de
faculteit der wis- en natuurkunde
te verdedigen op maandag 9 maart
1925 des namiddags 4 uur. door
gijsbertus marinus pool,
geboren te berkhout

ttnCTK. DRUKKERIJ „DU INDUSTRIE" J. VAN DHUTKN - UTRliCMT

-ocr page 8-

I- ■ ■ V^; ■■ •\'■\'\'-^-•Ä.^jjfijV-\'-\'•fiSi -

tm if

-ocr page 9-

Aan het einde van de bewerking van dit proefschriFl
gekomen, betuig ik mijn harlehjken dank in de eerste
plaats aiin U, Hooggeleerde
Uhnstkin, Hooggeschatte
l\'romotor, voor de hulp en steun, ,dle Gij mij verleend
hebt. Zeer erkentelijk ben ik er U voor, ilat Gij mij in
de gelegenheid hebt gesteld een exporimenteul onder-
zoek aan le vangen, en dit voort le zeilen, ook toen ik
niet meer in de gelegenheid was, geregeld naar hel
Laboralorium le komen.

Hooggeleerde van UoMuuncin, ik dank U voor do hulp-
vaardigheid, dio ik hij hol organisch-chemisch gedeelte van
dit proefschrift van U heb mogen ondervinden.

Zeergeleerde Moi.l, Zeergeleerde BuncEn, ik dank U voor
de belangstelling, die Gij in mijn onderzoek hebt gesteh!,
en de vele raadgovingen, die ik van Uw zijdo mocht
ontvangen.

Zeergeleerde van Citteht, leii zeerste gevoel ik mij
jegens U verplicht. Nimmer hob ik U tevergeefs om
raad gevraagd.

Zeergeleerde Minnaert, waarde van Dijck, mijn vriend-
sehappelijken dank voor Uw belangstelling en de door
U beloonde hulp.

-ocr page 10-

^mi

-ocr page 11-

NHOUD.

niadz.

Inleiding..............................1

Methode van de lichtvorzwakking door kalkspaal . \'i

Methode van de roteerende sector.......3

Methode van IIenui............4

HOOFDSTUK I.

Beschrijving van de photographische absorptienieting. 8

HOOFDSTUK II.

Beschrijving van de opstelling........17

De lichtbron.............18

De spectrograaf............1*)

De monochromator...........21

De roteerende sector..........22

flentreeren van <lo lenzen, de lamp on de roten-

ronde sector............24

Instellon voor verschillende golflengten .... 25

Instellen vnn de monochromator en de spectrograaf 2(i

Kitten van de vloeistofbakjes.......27

Hepaling van de dikte der vloeistof in de bakjes. 30

Do .spectra on de photogrammen......33

Volledig verlooj) van eon proef.......30

flontróle der Methode..........3y

HOOFDSTUK III.

Onderzoek van acetnn en enkele halogenen dor

aardalkaliGn...............

Samenvatting................

-ocr page 12-
-ocr page 13-

INLEIDING.

Ouanlitatieve bepaling der absorptie in het ultraviolette
gebied levert moeilijkheden op, welke verschillende onder-
zoekers reeds getracht hebben te overwinnen. Door bijna
alle onderzoekers is daarbij van de photographische plaat
gebruik gemaakt. \') Daar bij constante belichtingstijd de
zwarting van een photographische plaat voor een bepaalde
golflengte alleen een functie is van de intensiteit van het
opvallende licht, kan men de absorptie langs photogra-
phischen weg bepalen door de zwarting, veroorzaakt door
het licht van een constante lichtbron, dat door de absor-
beerende stof is verzwakt, te vergelijken met die, welke
door het licht van dezelfde lichtbron, nadat dit op bekende
wijze is verzwakt, wordt teweeggebracht. Is de zwarting
bij de absorptie veroorzaakt, gelijk aan die, welke bij een
bekende verzwakking is le voorschijn geroepen, dan is de
absorptie gelijk aan de verzwakking.

In plaats van het licht, dat op de photographische
plaat valt, op bekende wijze te
vei7.wakken en zoo op
te sporen bij welke verzwakking de genoemde zwartingen
gelijk worden, kan men ook de expositieduur veranderen
Immers, indien deze kleiner wordt, wordt ook bij dezelfde
intensiteit van het opvallende licht de zwarting kleiner.
Heeft men nu de expositietijd voor hel absorptiespectrum
bepaald en gevonden bij welke expositiodnur do lichtbron
oen gelijke zwarting veroorzaakt, dan is ook hieruit de
absorptie te bepalen, mits mon de wet kent, volgons welke
de zwarting van de intensiteit en do expositietijd afhangt.

») Enkele ondertocker« hcbl)cn oen ihermoïuil of oen bolomcUjr
gebruikt. Wy sullen op dexe methode, die «lecht« in enkele b\'u-
zondere gevallen toegepnHt 1«, hier niet ingann.

-ocr page 14-

Voordat wij tot de behandeling van de door ons ge-
volgde methode voor de bepaling van de absorptie in
het ultraviolet overgaan, moge een korte bespreking der
reeds in dit gebied gedane onderzoekingen volgen.

Methode van de lichtverzwakkimj door kalkspaat. De
Heer W.
van der Elst \') heeft een methode voor quan-
titatieve meting der absorptie in het ultraviolet uitgewerkt.
Het licht wordt door middel van polarisatie verzwakt,
terwijl de belichtingstijd constant wordt gehouden. Als
lichtbron werd door hem een gecondenseerde aluminium
vonk onder water gebruikt. Het van de vonk afkomstige
licht werd met behulp van een kwartslens evenwijdig
gemaakt en ging vervolgens door het vat, dat de absor-
beerende vloeistof bevatte. Een tweede kwartslens beeldde
de vonk af op de spleet van een kwartsspectrograaf.
Tusschen de tweede lens en de spleet van de spectrograaf
werd het licht in bekende verhouding verzwakt met be-
hulp van twee rhomboèders van kalkspaat. De hoofd-
snede van de eerste rhomboëder was vertikaal. Op de
plaats, waar de twee beelden door de eerste rhomboëder
van de lichtbron gevormd werden, werd het buitenge-
wone beeld op een schermpje opgevangen. De gewone
straal ging vervolgens door de tweede rhomboöder, die
zoo gesteld werd. dat bij het draaien hel gewone beeld
op zijn plaats bleef, n.1. op de spleet van de spectrograaf
Het buitengewone beeld draaide dus om hel gewone en
werd niet op de photographische plaat opgevangen.

Om nu de absorptie le bepalen, werd op de photo-
graphische plaat de volgende reeks van spectra opge-
nomen:

a. Een spectrum, genomen zonder val, terwijl zich de
kalkspaatrhomboöders in evenwijdigen stand bevinden.

b, Elf spectra, waarbij het vat, waarmede de absorptie

\') W. VAX DEK Ewt. Quantilatlevo Inspaling van abnorplio in
hel ultraviolet. P.
DEN BoEU, Utrecht.

-ocr page 15-

bepaald werd. zich in den lichtbundel bevond. Het
vat was op 1 c.M. dikte O gebracht en gevuld met
alkohol. Aan de tweede kalkspaatrhomboëder werd
telkens een andere stand gegeven, waardoor het licht
telkens op andere wijze verzwakt werd.

c. Elf absorpliespectra, waarbij de rhomboèders in den
evenwijdigen stand stonden, Hierbij werd de dikte
der vloeistoflaag telkens gewijzigd.

d. Een spectrum zonder vat, zooals bij a.

Door vergelijken van deze spectra kon de absorptie
bepaald worden. Daarbij werd gebruik gemaakt van een
microphotometer. Aangezien echter de wijze, waarop dal
geschiedde, sedert verbeterd is, kan hier volstaan worden
met een verwijzing naar het eerste Hoofdstuk van dit
proefschrift, waarin de verbeterde methode wordt toegelicht.

Tegen de zoo pas beschreven methode zijn verschillende
bezwaren in te brengen. Zoo is bijv. de lichtbron niet
constant, terwijl ook de verzwakking niet door meting
gecontroleerd is.

Mrthodr van dr rotcrirndr sector. IJij hel quantitatief
onderzoek van de absorptie in het ullravioletle gebied
door de halogenen der alkaliën is door BnANNioAN en
Maciietii 1) gebruik gemaakt van een sectorphotometer
van llu
.0e». Hierbij wordt hot licht door een roteerende
sector, waarvan do opening gewijzigd kan worden, ver-
zwakt. Op de éóno helft van de spleet van do spectro-
graat valt licht, dal door de absorbeorende slof, op de
andero helR licht dat door <le roteerende sector is gegaan.

Wordt do openinjf van don sector vergroot, dan is het
gevolg, dal oen godoelto van de photographische plaat
bij elke omwenteling van de schijf gedurende langoren

>) Do dikto vAn do vlociHlofkolom kon met behulp vnn con «chroef

gcwüüig«! worden.

•) I\'. .1. niiannkjan ftnd A. K. Macubth. Tlio Qn«ntiUitivo
Abdorplion of Light by Simple Inorganic Sub^Uncw. Chem. Soc.
1010. 109" 1Ü77-1286.

-ocr page 16-

lijd wordt belicht. Nu wordt ondersteld, dal de zwarting,
die door een tweemaal zoo groote sectoropening wordt
verkregen, gelijk staat met die, welke door een tweemaal
zoo sterke lichtbron wordt opgewekt. Door onderzoe-
kingen o.a. van
Schwarzschild is gebleken, dat dit
feitelijk niet het geval is. Bovendien is de werking van
een intermitteerende belichting op de photographische
plaat altijd geringer dan die van dezelfde lichthoeveelheid
bij onafgebroken bestraling gedurende gelijke tijd.

Methode van Hcnri. Bij deze methode wordt ook
van een draaiende sector gebruik gemaakt, doch de dis-
cussie der resultaten geschiedt beter dan bij de zooeven
beschreven werkwijze.

Henri gebruikt als lichtbron de vorlk tusschen een
cadmium- en ijzer-elecrode, die beide met een conden-
sator zijn verbonden. Vóór de spleet van een spectrograaf
van
iiilger bevindt zich een roteerende schijf, die van
sectorvormige openingen van verschillende grootte is voor-
zien. Deze schijf draait zeer gelijkmatig en met bekende
hoeksnelheid. .Al naar gelang van de grootte van de
sectoropening wordt dus de photographische plaat korter
of langer, doch niet inlermiltenl belicht. Op een zelfde
photographische plaat wordt nu een reeks opnamen ge-
genomen, waarbij het licht beurtelings door de oplossing
en het oplosmiddel gaal. Als belichtingstijd voor het
oplosmiddel wordt steeds 5 sec. genomen, terwijl die
voor de oplossing tusschen 10 en 90 sec. uiteenloopt.
In de meeste gevallen werden de spectra genomen voor
dikten der absorbeerende laag van 2, 4, 10, 25, 50 en
100 m.M. Op éénzelfde plaat werden 45 spectra genomen
volgens het volgende schema:

-ocr page 17-

Dikte der vlocistofkolom.

1

2 m.M.

4 m.M.

10 m.M.

1

25 m.M.

50 m.M.

100 m.M.

Oplosmiddel . .

5 sec.

5 sec.

5 sec.

5 sec.

5 sec.

5 sec.

Oplossing. . . .

90 ,

GO ,

GO ,

GO ,

40 ,

40 ,

Oplosmiddel . .

5 ,

ó „

5 .

ö ,

5 .

5 .

Oplossing. . . .

60 ,

40 ,

40 „

30 ,

30 ,

30 ,

Oplosmiddel . .

5 »

5 ,

5 „

5 ,

5 ,

5 ,

Oplossing. . . .

■10 „

30 ,

30 .

20 .

20 „

20 ,

Oplosmiddel . .

5 ,

5 .

5 „

5 ,

Oplossing. . . .

30 ,

20 ,

20 ,

10 ,

Oplosmiddel . .

5 ,

Op deze wijze bevindt elk speclruni van een oplossing
zich tusschen twee spectra van het oplosmiddel. Met
een binoculaire loupe van
Zeiss werden in twee opvol-
gende spectra de plaatsen met gelijke zwarting opgezocht.

Om nu uit gelijke zwarting do absorptjo te berekenen,
werd de wet van
Schwahzschiu) toegepast: / = /"(»<").

Hierin is Z de zwarting, / do intensiteit van het licht,
dat op do plaat valt en n de z.g.n. constante van
Sghwahz-
sciiiLn. Wanneer twee zwartingen gelijk zijn, moet vol-
gons de gegeven betrekking van ScnwAnz
.sGnn,i)

Hierin is lo de intensiteit van hot licht, dat het oplos-
middel gepasseerd is;
ƒ do intensiteit van hot licht, dat de oplossing

gepasseerd is;
to de belichtingstijd voor hel geval, dat het

licht ging door hel oplosmiddel;
t do belichtingstijd voor het geval, dat hel
licht ging door de oplossing.

Om de juistheid van de betrekking ƒ = lo onder-
zoeken, nam
Henui controleprooven, waaruit bleek, dat

-ocr page 18-

aan deze betrekking voor de gebruikte belichtingstijden
zeer nauwkeurig werd voldaan. De constante n bleek
voor de door
Henbi gebruikte platen = 0,9 te zijn. O
Met behulp van deze constante is het mogelijk de absorp-
tiecoëfficiënt f te berekenen. De absorptiecoëfficiënt
s is
gedefinieerd door de betrekking I=IoX 10"®\'\'\', waarin
c de concentratie in grammoleculen per Liter en d de
lengte der vloeistofkolom in c.M. is.

Men = = =

Met de methode van Henri kan men snel resultaten
verkrijgen. Stelt men echter hooge eischen aan de nauw-
keurigheid, dan zal het duidelijk zijn, dat de methode
daaraan niet kan voldoen. Vooreerst is de lichtbron niet
constant, hetgeen echter gemakkelijk te verhelpen zou zijn.

In de tweede plaats maakt Henri gebruik van de wet
van
Schwarzschild. Deze is echter een benaderingswei.
De met behulp van deze wel verkregen resultaten kunnen
geen aanspraak op zeer groote nauwkeurigheid doen gelden.
Hetgeen vooral het geval is, waar
Henri verder zegt, dat
de constante n voor de door hem gebruikte platen = 0,9
is. Hij onderstelt dus, dat voor het heele ultraviolette
gebied de constante van
Schwarzschild deze waarde heeft.
De constante van
Schwarzschild is echter geen constante,
maar zij is voor iedere plaat anders, terwijl zij boven-
dien verandert, als men tol stralen van andere golflengte
overgaat. Slechts voor één en dezelfde plaat en voor
stralen van dezelfde golflengte is de „constante" van
Schwarzschild bij benadering constant.

In de derde plaats laat Henri hel oog beslissen over
de vraag, welke lijnen even zwart zijn. Daarbij worden
wel telkens lijnen met elkaar vergeleken, die vlak onder
elkaar, dus in eikaars onmiddellijke nabijheid gelegen
zijn — dal neemt echter niet weg, dal er nauwkeuriger

>) Henri vermeldt niet, welke contrfileproevcn hy deed, en ook
niet hoe hij de grootheid u bepaalde.

-ocr page 19-

hulpmiddelen bestaan om de gelijkheid van twee zwar-
tingen te beoordeelen, dan het met een loupe gewa-
pende oog.

Eindelijk worden onregelmatigheden in de gevoeligheid
der plaat bij de methode van
Henri niet geëlimineerd.

Het doel van dit proefschrift is een methode aan te
geven om de absorptie in hel ultraviolet quantitatief te
bepalen zonder gebruik te\'maken van de wet van
Sgiiwarz-
scHiLD en de bruikbaarheid dier methode met behulp van
enkele resultaten aan te toonen.

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I.

Beschrijving Tan de photographische absorptiemeting.

Door Mej. Dr. R. Riwlin^) is een methode uitgewerkt
om voor het zichtbare gebied absorptie quantitatief langs
photographischen weg te bepalen, zonder daarbij gebruik
le maken van de wel van
Schwarzschild. Deze methode
wordt door ons omgewerkt voor hel ultraviolette deel
van het spectrum.

Ter inleiding geven we dus een overzicht van de door
Mej.
Riwlin gebruikte methode.

Als lichtbron gebruikte Mej. Riwlin een half-Watt-lamp,
welke aangesloten was op een accumulatorenbatlorij. Met
behulp van een regelbare koolweerstand, di« in de shunt
was opgenomen, en een gevoelige Ampèremeter kon er
voor gezorgd worden, dat de stroomsterkte in de lamp,
dus ook de intensiteit van het door de lamp uitgestraalde
licht constant was.

Om de absorptie le melen werden op de photographische
plaat behalve het absorpliespeclrum nog verschillende
vergelijkingsspeclra opgenomen. Deze werden verkregen
door het licht van de half-Watt-lamp onder overigens
gelijke omstandigheden (zelfde belichtingstijd en zelfde
intensiteit van de lichtbron) niet de stof, waarvoor de
absorptie bepaald moet worden, maar z.g.n. phologra-
phische ver/wakkers le doen doorloopen. ^ Deze verzwak-
kers moeten vóór het gebruik voor de verschillende
golflengten geijkt worden. Do selectieve absorptie is

\') Ra88a Riwlin. Da« Wesen tier LichtzerHtreuung in flÜAsigen
Kristallen. J.
van Druten, Utrecht.

Dezo verkrügt men door een photographlHcho plant gciykniatig
to bclichtcn. Om
r.c «tofvrij le bewaren, wordt do gelatinelaag met
een glasplaat bedekt, en dc randen met gelijmd papier afgoHlotcn,

-ocr page 21-

overigens bij deze verzwakkers gering, als bij het ver-
vaardigen de omstandigheden geschikt gekozen zijn. \')

Het is wenschelijk dat de getallen, die het doorlatings-
vermogen der photographische verzwakkers iti procenten
uitdrukken, ongeveer een meetkimdige reeks vormen.
Immers de zwarting is bij normale expositie gegeven door
de betrekking
Z=clog Zij is dus evenredig met

de logarithme van de intensiteit. Vormen dus de ver-
schillende intensiteiten een meetkundige reeks, dan zullen
de zwartingen een rekenkundige reeks vormen. Om de
absorptiecoötTiciênt zoo nauwkeurig mogelijk te meten
moet verder uit de verzwakkers een reeks gekozen worden
zóódanig, dat de verzwakking, welke de middelste term
der reeks veroorzaakt, ten naaste bij met de verzwakking
door de absorbeerende slof overeenkomt.

Na de opname werd de plaat ontwikkeld, gefixeerd,
gespoeld en gedroogd, en werden daarna de verschillende
zwartingen met elkaar vergeleken met behulp van de
microphotometer van Dr.
Moll. Voor grooto speclraal-
gebieden is zeer geschikt het kleine toestel in het Physisch
Laboratorium to Utrecht. Hieronder moge eon korte be-
schrijving van hot toestel volgen:

Van do spiraal
van een Imlf-

iifi

Wall-lamp L
(Fig. 1), wordt
door hol objoc-
tief h oen beeld
op do photogra-
phische plaat I\'
gevormd, terwijl
oen tweede lens
I2 het belichte
deel der plaat op

li

Lftx

K

Fig. 1.

\') A. L. I. Dkumkns. Exlinrlio door eon gp«\\VArto photogrnphiMcho
plftflt «
Ih functio van golflengte, hooveclheiti rllver on korrolgrootto.
J.
van Dkutkn, Utrecht.

-ocr page 22-

de spleet van de thermozuil (Th) van Moll afbeeldt. De
door de spleet doorgelaten stralen wekken een thermo-
stroom op, waarvan de intensiteit door een galvanometer
van
Moll wordt aangewezen. De uitslagen van den galvano-
meter worden op lichtgevoelig papier, dat zich op een
draaiende trommel bevindt, geregistreerd. De combinatie
Thermozuil-Galvanometer werkt zeer snel, terwijl boven-
dien de nulstand zeer constant is. flierdoor is deze combi-
natie in zoo hooge mate voor de constructie van een
micropKotometer geschikt.

De photographische plaat P wordt met behulp van een\'
slede bewogen in een richting loodrecht op de gang der
lichtstralen, welke van L afkomstig zijn. De slede wordt
door een schroef bewogen, die door een uurwerk of een
electromotor in draaiende beweging wordt gebracht. Bij
elke omwenteling van
de schroef kan door het automatisch
inschakelen van een mechanisme de nulstand desgewenscht
geregistreerd worden.

De spectra kunnen op twee wijzen doorgephotometreerd
worden, n.1. in de lengterichting en in een richting lood-
recht daarop. In dit laatste geval, voor ons van belang,
hebben de geregistreerde uitslagen alle op dezelfde golf-
lengte betrekking. Sluiten de spectra niet onmiddellijk
aan elkaar, dan vertoonen zich in de photogrammen uit-
slagen, die beurtelings met een belicht en een niet-
belicht gedeelte der plaat overeenkomen. Behalve de/.e
uitslagen zijn nog eenige nulstanden noodzakelijk. Deze
worden geregistreerd, wanneer men voor de Thennozuil
een metalen schermpje houdt, dat hel licht tegenhoudt.
Deze nulstanden kunnen telkens tusschen iwee spectra in
opgenomen worden. We krijgen dan dus telkens voor
ieder spectrum achtereenvolgens een uitslag van een be-
licht gedeelte, een nulstand en een uitslag van een
onbelicht gedeelte der plaat.

Zooals boven reeds opgemerkt is, zijn de nulstanden
op het photogram op een rechte lijn gelegen. Wanneer
u de uitslag van een belicht gedeelte der plaat voorstelt,

-ocr page 23-

gerekend van af de lijn der nulstanden, en ho de uitslag
van een nabijgelegen onbelicht gedeelte, dan wordt onder

de zwartingverstaan.

De methode, die door Mej. Riwlin gevolgd is, bestaat
nu verder hierin, dat op enkel logarithmisch papier de
zwartingen, welke bij de intensiteiten van het door de
verzwakkers doorgelaten licht behooren, worden uitgezet.
Men kan door de zoo verkregen punten een kromme lijn
trekken, de zwartingskronmie, welke het verband aangeeft
tusschen de intensiteit van het licht en de daarbij be-
hoorende zwarting. Deze zwartingskronmie moet voor
iedere plaat en voor iedere golflengte afzonderlijk worden
geconstrueerd. Is de zwarting gemeten, welke door het
licht, dat door de absorbeerende slof is gegaan, veroor-
zaakt wordt, dan kan de intensiteit van het doorgelaten
licht met behulp van de zwartingskronmie, dus door
graphische interpolatie worden bepaald. Op deze wijze
kan voor iedere golflengte bepaald worden, welke fractie
van hel invallende licht door de to onderzoeken slof is
doorgelaten. Hierbij dient nog opgemerkt te worden, dal
hij de vergeiykingsspectra tengevolge van reflexen een-
zelfde jiercentage licht moei verloren zijn gegaan als hij
de ab.sorpliespeelra.

Om do graad van nauwkeurigheid, die hij de metingen
wordt bereikt, le leeren kennen, heeft men te onder/oeken,
welke de invloed is van onvermijdelijke foutenbronnen.
Uij gebruik van do pholographische plaat hoeft men lo
maken met fouten veroorzaakt door a. de glasj)laal, b. de
gelatinelaag, c. do zilveremulsie.

De fouten door do glasplaat veroorzaakt zijn hel gevolg
van onregelmatigheden in hel glas, welke hun invloed
op de breking doen gelden. Bij goede platen zijn de
fouten door de glasplaat veroorzaakt van de orde 0,1 "/o.
De onder b genoemde fouten zijn het gevolg van do om-
standigheid, dal de gelatinelaag, b.v. tengevolge van slof-

-ocr page 24-

deeltjes, niet homogeen is en verder de oppervlakte niet
geheel vlak is. De aldus ontstane fouten zijn gewoonlijk
veel grooter dan die, welke door de onregelmatigheden
in het glas worden opgewekt. De oorzaak van de onder
c genoemde fout moet hierin gezocht worden, dat zelfs
bij volkomen gelijke belichting de aantallen korrels
Ag Br,
die op twee verschillende plaatsen van de photographische
plaat tot ontwikkeling komen, niet gelijk zijn. Deze fout
vertoont evenals de onder h genoemde een geleidelijk
verloop over de geheele lengte der plaat.

Aan de randen der plaat doet zich bovendien het ver-
schijnsel voor, dat de zwarting, ook wanneer de plaat
gelijkmatig belicht is geworden, toeneemt, naar male men
dichter bij de rand komt. Deze randfoulen zijn alleen le
vermijden, door slechts die gedeelten der plaat le gebruiken,
die minstens een paar c.M. van den rand zijn gelegen, óf
door te groote platen te nemen en deze even voor hel
gebruik door afsnijden der randen pasklaar te maken
voor het chassis.

Photographische ubnorpliemeting in het ultraviolet. Hel
oorspronkelijke plan was de absorptie in hel ullraviolelle
gebied op analoge wijze le bepalen als door Mej. Dr.
R. Riwlin in hel zichtbare gebied is geschied. Daarbij
is echter alvast óén verandering noodzakelijk, n.l. deze,
dal hel glas overal vervangen moet worden door kwarts.
De spectrograaf moet dus prisma\'s en lenzen hebben van
kwarts, de half-Watt-lamp moet voorzien zijn van een
kwartsvensler. En evenzoo moeten de pholographische
verzwakkers vervangen worden door andere, b. v. door
geplatineerde kwartsplaatjes. Deze plaatjes moeten dan
eerst geijkt worden, en wel voor de verschillende golf-
lengten afzonderlijk met het oog op evenlueele selectieve
absorptie. Deze ijking geschiedt in beginsel het eenvou-
digst volgens de methode der afstandsverandering. De
lichtbron wordt op verschillende afstanden van de spleet
van de kwartsspeclrograaf geplaatst. Is tusschen de

-ocr page 25-

lichtbron en de spleet geen lens, dan is de verlichting
van de spleet en evenzoo het licht dat op de photogra-
phische plaat valt, omgekeerd evenredig met het kwadraat
van de afstand van de lichtbron tot de spleet. Om een
verzwakker te ijken moet men op eenzelfde plaat behalve
het absorptiespectrum van de verzwakker ook nog ver-
schillende vergelijking-sspectra opnemen, waarbij dus de
lichtbron telkens op een andere afstand van de spleet
van de spectrograaf is geplaatst. Door photometreeren
der spectra en graphische interpolatie kan dan voor elke
willekeurige golflengte bepaald worden wat de platina
verzwakker doorlaat.

Al spoedig bleek, dat bij de spectra veel valsch licht
optrad, dat veroorzaakt werd door herhaalde reflexen
legen de brekende oppervlakken van de lenzen en prisma\'s
in de spectrograaf.

a Uil nevenstaand pholo-
\\ / gram (fig. 2) blijkt de in-

vloed van hel valsche licht.
. ; De pholographische plaat

\\ y f is doorgephotometreerd in

een richting loodrecht op
do lenglerichting van hel
spectrum, in casu hel spec-
\\ \\) trum van een booglamp.

De golflengte, waarvoorde
plant doorgephotometreerd

^ is, is ongeveer 3400 A.

a geeft aan de uitslag vnn
de onbelichte plaat, /> geeft aan de uitslag vnn de belichte
pinal, ilus van het spectrum, geeft aan de nulstanden,
terwijl
c betrekking heefl op het valsche licht.

Kerst werd getracht do invloed vnn dit vnische licht door
diaphrngnieering lot een minimum te reduceeren. Dnnr
deze poging echter niet lot een gunstig resultnnt leidde,
moest nnnr eon nndere oplossing voor deze moeilijkheid
worden gezocht. Deze oplossing wns, dnl lusschen do licht-

Fig. 2.

-ocr page 26-

bron en de spectrograaf een nionochromator werd geplaatst.
Gaan we de invloed van de monochromator na:
Het is duidelijk, dat nu op de spleet van de spec-
trograaf valt:

r licht van weinig verschillende golflengten.
2® valsch licht van de monochromator. Immers ook door
de reflexen tegen de lenzen en prisma\'s van de mono-
chromator ontslaat valsch licht. De intensiteit hier-
van is echter veel geringer dan die van hel licht, dat
door de monochromator op de spleet van de spec-
trograaf wordt gebracht.

Verder merken we op, dal door het inschakelen van
de monochromator op de pholographische plaat slechts
een klein deel van het spectrum wordt gevormd. In een
punt van dat spectrum komen samen:

a. stralen van dl* overeenkomstige golflengte;

b. valsch licht van nabij gelegen golflengten;

c. valsch licht van de monochromator, dus van allerlei
golflengten.

Het onder c. genoemde valsche licht, dal zoo hinderlijk
was, toen nog geen monochromator werd gebruikt, is
nu zoo verzwakt, dat de invloed le verwaarloozen is.
Immers van het valsche licht, dal van de monochromator
afkomstig is, zal in hoofdzaak een uiterst zwak spectrum
gevormd worden over de heele lengte der pholographische
plaat. De invloed van het onder
b genoemde valsche
licht kan men verminderen door de spleet van de mono-
chromator en van de spectrograaf nauwer le maken.
Immers hoe nauwer deze spleten zijn, hoe meer homogeen
het licht is, dal in de spectrograaf valt.

Wanneer men nu de plalina-verzwakkers wil ijken,
moet men voor elke golflengte een afzonderlijke reeks
pholographische opnamen nemen.

De methode van de afstandsverandering bleek om ver-
schillende redenen niet te voldoen. Daarom moest naar
een andere wijze gezocht worden, om de plalina-ver-
zwakkers te ijken. De oplossing van deze vraag is door

-ocr page 27-

Dr. P. H. van cittert aatigpgeven. Op zijn raad werd
een roteerende sector ingevoerd, echter dusdanig, dat geen
intermittentie optreedt. De bedoeling is niet, om met
dezen sector, evenals met den door
Brannigan en Macbeth
gebruikte en in de Inleiding besproken sector, gedurende
elke omwenteling de photographische plaat langer ot
korter te belichten, al naar gelang de opening grooter
of kleiner is. Bij den door Dr.
van Cittert aanbevolen
roteerende sector is het roteeren niet eens hoofdzaak.
De bedoeling is dezen sector, evenals het absorptievat,
in den evenwijdigen lichtbundel te plaatsen. Het licht
dat door de opening van den sector gaat, moet dan ge-
convergeerd worden op de spleet van de monochromator.
Hoe grooter de opening van den sector is, hoe grooter
de intensiteit van het licht op de spleet en dus ook de
intensiteit van het licht dat op de photographische plaat
valt. Men kan deze intensliteit evem\'odig stellen aan de
grootte van de sectoropening, mils er geen onregel-
matigheden in de lenzen en prisnui\'s voorkomen. Slechts
om eventueel uit deze onregelmatigheden voortspruitende
fouten te elimineeren, wordt aan de sector een langzaam
draaiende beweging medegedeeld, zoodat in de loop der
expositie gemiddeld alle deeten van de optiek gelijkmatig
medewerken. In een punt van de photographische plaat
valt tengevolge van hel roteeren licht, dal wel telkens
een andere weg gevolgd is, maar waarvan de intensiteit
dezelfde is. Er treedt dus geen intermittentie op.

Hel is duidelijk dal dezo roleoreiule sector geschikt is
om voor iedere golflengte de platina verzwakkers to
ijken, humors do intensiteit van het geconvergeerde licht
is evenredig met do grootte van do secloropening. Voor
de vergelijkingsspectra hooft men dus do intensiloit van
de lichtbron en do bolichlingslijd constant le houden on
slechts do secloropening volgens een meetkundige reeks
te lalen toenemen. De sector doet daarbij dus dienst
als verzwakker. Maar nu zal het wel duidelijk zijn, dat
men de roteerende sector bij do bepaling van de absorptie

-ocr page 28-

ook direct als verzwakken kan gebrniken. Dit beteekent
dat de
platina-verzwakkers overbodig zijn geworden.

Resumeerende zijn dus in de methode van Mej. Dr.
R Riwlin de volgende wijzigingen noodig.
1« De lenzen en prisma\'s moeten van kwarls zijn en de
hair-Watt-lamp moet voorzien zijn van een kwarls-

venster.

r Aangezien de photographische plaat buitengewoon p-
voeïig is voor ultraviolette stralen, moet ter vermijding
van valsch
licht een monochromator worden ingevoerd.
3« De photographische verzwakker
wordt vervangen door
een geometrische verzwakking.

Voor hel overige kan de methode van Mej. Riwlin
gevolgd worden, ook wal betreft hel photometreeren en
het afleiden der absorptie door graphische interpolatie.

Vergelijken we deze methode met die van Henri, dan
blijkt dat de bedenkingen, die tegen
Heniu\'s methode
konden worden te berde gebracht, hier niet gelden:

1® De lichtbron is constant.

De wet van Schwauzschild wordt niet toegepast en
geen gebruik wordl gemaakt van de constante van
schwarzsciiild, doch iiiplaals daarvan treedt een ex-
perimenteel bepaalde intensiteitsschaal.
3® Tot de gelijkheid in zwarting van verschillende punten
van de pholographische plaal wordl niet geconcludeerd
door de beslissing over te laten aan hel oog, doch
met behulp van de micropholomeler van Dr.
Moll
wordl de zwarling bepaald.
4- Eindelijk worden onregelmatigheden in de gevoeligheid
der photographische plaat door de graphische inler-
polalie zooveel mogelijk geClimineerd.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK II.

Beschryving ran de opstelling.

De stralen van de half-Watt-lamp N (Fig. 3), die van
een kwartsvenster is voorzien, worden door de kwarlslens
L\\ voor een bepaalde golflengte evenwijdig gemaakt, door-
loopen daarna de onmiddellijk daarachter geplaatste
roteerende sector S, vervolgens hel vloeistofbakje A en
worden door een tweede kwartslens L2 convergent op de
spleet
Si van de monochromator M gebracht. De heide
trommels van deze monochromator zijn op de golflengte

M

Fig. 3.

ingesteld, waarvoor hel licht tusschen L\\ en evenwijdig
is gemaakt. Uil de monochromator Iretlen de stralen, dio
lu.sschen L\\ en U evenwijdig zijn, convergeerend uil en
komen samen op despleet
S2 van do kwartsspeclrogniaf Sp.

Wanneer de sector draait zal hel beeld, dal van <le
spiraal van de half-Watt-lamp op de spleet van de mono-
chromator gevormd wordt door do stralen van die golf-
lengte, waarvoor de bundel tusschen L\\ en evenwijdig

-ocr page 30-

is, constant zijn, zoowel wal betreft de intensiteit, als wat
betreft de plaats. Ditzelfde geldt voor het beeld, op de
spleet van de spectrograaf gevormd en het spectrale beeld
op de pholographische plaat. De draaiing van den sector
veroorzaakt dus geen intermittentie.

Voor een andere golflengte moeten de half-Watt-lamp,
de lens La en de monochromator anders ingesteld worden.
De plaats van de roteerende sector, dus ook die van de
onmiddellijk daarvoor geplaatste lens
Li wordt constant
gehouden.

De IJchthron. Zooals reeds opgemerkt is, moet de
half-Watt-lamp van een kwartsvensler voorzien zijn, opdat
de doorgelaten ullraviolelle stralen voldoende intensiteit
bezitten. Hel kwarlsplaatje wordt met behulp van mofl\'el-
lak aan de lamp gekit. \') Daar de lamp, gelijk boven
werd uiteengezet, met een steeds gelijke intensiteit dient
te stralen, werd zij op accumulatoren aangesloten. De
gebruikte half-Watt-lampen waren i-Volt-lampen on ge-
schikt voor een stroomsterkte van O Ampère. Daar in het
ultraviolette gebied de lamp overbelast moest worden,
teneinde geen al te lange belichtingstijden le krijgen,
werd de lamp met een regelbare voorweerstand aan een
acciunulalorenbatlerij ge.scliakeld, die een s|)anning had
van 10 Volt. Een nauwkeurige regeling van de stroom-
sterkte werd verkregen met behulp van een koolweerstand,
die in de shiml was opgenomen en een Ampèremeier.
Na hel shiilen van de stroom zal de .spiraal van de half-
Watl-lamp veel warmte aan zijn onmiddellijke omgeving
afslaan door geleiding en straling. Het gevolg is, dal
langzamerhand de temperatuur van de spiraal stijgt, dus
de weei-sland grooter wordt en de Ampèremeter iels
terugloopt. Een half uur na hel sluiten van den stroom

\') Het ecrHt w dc hRlf-WjUt-Inmi) met kwnrlHVcnHtfir gebruikt
door
Gkiii.iiofk, (O. Cïkiiluokk: Ül)cr cino konstanio Licht<iuciIo
mit konlinuicrlichcu ultravioletton 8i>ectrunj. Z.
S. für techn. PbyH. I
\'224-227. 1020, N". 10).

-ocr page 31-

bleek een evenwichtstoestand te zijn ingetreden tusschen
de aan de spiraal toegevoerde electrische energie en het
door de spiraal aan zijn omgeving afgestane arbeidsver-
mogen. Ten einde fluctuaties van de stroom tengevolge
van slechte contacten te vermijden, werd de lamp aan
de toevoerdraden gesoldeerd en werd er zorg voor ge-
dragen, dat de verschillende klemschroeven stevig werden
aangedraaid.

Be spectrograaf. Gebruikt werd een groote kwarts-
spectrograaf van Füss. De spleetwijdte kon met behulp
van een trommel tot op 0,01 m.M. nauwkeurig gesteld
worden. De spleetlengte werd door diaphragma\'s terug-
gebracht op 2,5 m.M. Door verschuiven van hel chassis
konden op dezelfde photographische plaat 15 spectro-
grammen onder elkaar opgenomen worden. Bij een spleet-
lengte van 2,5 m.M. waren de spectra 2,5 m.M hoog en
de afstand tusschen twee opvolgende spectra bedroeg
dan eveneens 2,5 m.M.

Om de invloed van het valsche licht tot een minimum
te beperken werd de opening, die in de wand van de
spectrograaf is aangebracht ter plaatse van het chassis
met behulp van een houten raampje verkleind. Dit
raampje werd zoo vervaardigd, dat het spectrum gevormd
werd in het midden van de verkleinde opening en deze
opening een breedte had van 5 m.M., dus de dubbele
hoogte van het spectrum. Zoodoende ontving een punt
van de photographische plaat slechts gedurende één op-
name valsch licht. Aan de binnenkant was hel houten
raampje schuin uitgesneden, zoodal de op het hout val-
lende stralen een invalshoek hadden kleiner dan 45° en
na de terugkaatsing dus niet op de photographische
plaat konden vallen. Verder werd hel raampje dofzwart
gemaakt.

De spectrograaf had drie steunpunten, waarmee hij op
houten blokken werd .geplaatst. Boven op deze blokken
waren cirkelvormige ijzeren plaatjes geschroefd, die van

-ocr page 32-

holten voorzien waren, waarin de voetstukken van de
spectrograaf pasten.

Om zeker te zijn dat de plaat tusschen twee opnamen
geen verschuiving onderging, werd het chassis tusschen
de opnamen niet gesloten.

De monochromator laat slechts licht van bepaalde golf-
lengte in de spleet van de spectrograaf toe; dientenge-
volge moet voor iedere golflengte een nieuwe plaat ge-
bruikt worden. Wij kunnen daarom volstaan met slechts
kleine platen te gebruiken, n.l. platen met een breedte
van 6
c.M., terwijl de juiste maat 24 c.M. is. Deze platen
moeten zoo in het chassis geplaatst worden, dat de reeks
spectra ongeveer in het midden der plaat ontstaat. Dit
is mogelijk door gebruik te maken van de dispersiekromme
van de spectrograaf. Deze kromme is ook noodig om
nauwkeurig de golflengte te bepalen, waarvoor met be-
hulp van de plaat de meting wordt verricht. Om deze
golflengte te bepalen moeten steeds na elke opname boven

en beneden aan
de plaat eenige
kwiklijnen wor-
den opgeno-
men. De dis-
persiekromme
geeft hel ver-
band aan tus-
schen de golf-
lengte van hel
invallende iichl
en de plaats,
waar dat licht
op de pholo-
graphische
phiatvalt. Dezo
plaats is voor
een bepaalde
Fig. 4. golflengte on-

110

100

90

80

10

60

SO

V

40
30

O \\

X

O \\
X

■ Xy

00

O

10

•ü
c

. 0

3.
<

awo 2300 2700 2900 3100 JMO

3500 3700 3900 4100

-ocr page 33-

dubbelzinnig bepaald, als men de afstand van die plaats
tot het uiteinde der plaat kent. Om onafhankelijk te zijn
van onregelmatigheden in de rand der plaat, is het bett;r
de afstanden te meten tol aan een lijn van bepaalde
golflengte. Met behulp van een kwiklamp werd voren-
slaande dispersiekromme verkregen. (Fig. 4.)

De melingen zijn weergegeven in de volgende label:

TABEL 1.

Afstand in

Afstand in

------

Afstand in

A

m-M. tot

A

m.M. tot

A

m.M. tot

X = 4078 A.

X = 4078 A.

; = 4078A.

4047

0,!)

2907

51,2

\' 2570

80,4

3Ï)84

2,7

2i)20

54,3

2537

1 90,9

3907

5,2

2894

50,8

2482

97,0

3ÜÜ3

13,9

2804

04,1

2404

99,9

3342

28,3

2753

08,7

2447

102,3

3132

40,1

2700

73,7

2400

108,0

3028

40,9

2055

78,0

2378

111.0

Ik monochromator. Deze was afkomstig van de tlrma
Leitz. De bouw is volkomen symmetrisch. Uil Figuur H
blijkt, dal de richting van de op het vierzijdige kwarts-
prisma invallende stralen loodrecht slaat op die der uit-
tredende. De beide kwarlslenzen hebben dezelfde brand-
puntsafstand, zij bevinden zich op gelijke afstanden van
de beide spleten; deze afstand is dan teyens de brand-
puntsafstand voor een bepaalde golflengte. Wordt do
monochromator voor een andere golllengte ingesteld dan
verschuiven de beide lenzen door hol draaien van een
trommel tegelijk en over gelijke afstand. Met behulp
van een tweede trommel wordt hel |)risma gedraaid. Do
tweede spleet van de monochromator werd verwijderd. De
spleet van de spectrograaf deed als zoodanig dienst.

Do monochromator kan hooger en lager gesteld worden
langs een stalief, dal door hel midden van hel toestel

-ocr page 34-

gaat en op een drievoet rust. De plaats in de opstelling
moet een vaste zijn. Daartoe is het voldoende op de
tafel drie stukjes schuurpapier te plakken en daar de
drievoet op te doen rusten. Een nadeel van deze wijze
van opstellen is dat de monochromator feitelijk geen
gefixeerde plaats heeft. Daar staat echter het voordeel
tegenover, dat de stand van de monochromator ge-
makkelijk te wijzigen is, wanneer mocht blijken, dat hij
nog niet geheel juist is ingesteld.

Deze is in het Physisch La-
boratorium te
Utrecht op aan-
wijzingen van
Dr.
van Gittert
vervaardigd
door den fleer
A. Koolschijn.\')
De roteerende
sector (Fig. 5)
bestaat uil een

cilindrische
buis, die aan
de binnenkant
eenigszins co-
nisch is. Hierin
pasteen tweede

cilindrische
buis, die aan
de buitenkant
conisch is. Bij
hel inschuiven
zal de tweede
buis bij Jyr slui-
ten legen de

Fig. .•).

-ocr page 35-

linkerkant van buis I. Links is de tweede buis afgesloten
door plaat waarin een opening is. die de vorm heeft
van een halve cirkel. Het middelpunt van de halve cirkel
ligt in de as van den cilinder. Rechts kan een poelie
geschroefd worden over het uiteinde van buis II, die
dezelfde uitwendige diameter heeft als buis 1. In buis II
past een cirkelvormige plaat /i, die congruent is met
plaat A en tegen A aangedrukt wordt door de ring binnen
buis II, welke door drie schroeven
S op haar plaats wordt
gehouden. Door één van deze schroeven los te draaien,
kan de plaat
li met behulp van het pinnetje P gedraaid
worden, waardoor men de secloropening kan laten varieeren
tusschen 0° en 180°. \') Is do opening 180°, dan past
het pinnetje
P in de uitholling van plaat A. Om de
grootte van de sectoropening af te lezen, is de overge-
bleven halve cirkel van plaat
li van eon verdeoling voorzien.
Ten einde de wrijving bij hel draaien geringer te doen
zijn, is do buis 11 tusschen
I) en N uitgehold.

De sector wordt gedraaid met behulp van een electro-
motor. Eon meialen spiraal veer diendo als verhindings-
snoer van de poelie van de electromotor (welke voorzien
werd van een gummiring) en die van oon tusschenpoelie,
welke op oen houten schijf was aangebracht. Een con-
centrische poelie op (lezolfdo houten schijf was door een
snoer verbonilen mol de poelie van «le roleorenilo sector.
Deze was dus niet direct gekoppeld aan de electromotor.
De electromotor was op zij aan do muur, de tusschen-
poelie was op de tafel bevestigd onder do rail (bldz. 2i).
Zoodoende was de stand van de roteereiulo sector sta-
bieler dan bij directe verbinding.

\') Met licht, (Iftl op «Ic phologrnphirtcho pUnl vnll, hwifi »lo
grootulc inlenmicit, nl« <le Hoctoropcning 180" 1«. I>o lUBximnlo in-
tcn»itcit ii» «hi8 50 7„. Dit wordt oen boxwnnr by lungo bolii-hting.*-
tydon, dun kleine golflengte. Men k«n dan «lo intonNileit tol 100\'/«
opvoeren, al« men in de blnnenMlc cilinder Hchyvcn nchuifl. wnnruil
neetoren go«ne«lcn zyn met bekende middelpuntHhoeken. Do middel-
pnnt^booken vnn do ver»chillcndo «chüven moeten een moctkundigo
rocks vormen. Do opening in plaat
A mooi in dat geval een cirkel zyn.

-ocr page 36-

De straal van de roteerende sector mag niet te groot
zijn, daar anders het licht buiten de lenzen en het prisma
van de spectrograaf valt. De straal was 0,6 c.M. Voor
zichtbare stralen kon de opening wel grooter genomen
worden. Echter was een zekere speling gewenscht, daar
voor kleinere golflengte de brandpuntafstand van de lens
L2 (Fig. 3) kleiner wordt, dus de opening van de licht-
kegel grooter.

Bij deze kleine straal trad geen spherische aberratie op.

Centreeren van de lenzen L\\ en L2, de lamp en de roteerende
sector.
Deze toestellen waren alle op Zeiss-ruiters geplaatst,
welke verplaatsbaar waren langs een ijzeren rail. Deze
rail was op twee steunplaten van ijzer bevestigd, welke
tweemaal stomphoekig omgebogen waren en op de tafel
vastgeschroefd werden. Tusschen de rail en het tafelblad
kon de tusschenpoelie (verbinding tusschen de electro-
motor en roteerende sector) draaien.

Het midden van de spiraal van de half-Watt-lamp, de
middelpunten van de draaiende sector en van de lenzen
moeten in een rechte lijn gelegen zijn. Men begint met
het instellen van de verzwakker. Kijkt men langs de ver-
zwakker naar de rail, dan mag de beschrijvende lijn, dus
de grenslijn van de cilinder geen hoek maken met de
grenslijn van de rail.

Hierna wordt de middellijn van de sectoropening hori-
zontaal gesteld en de lamp langs de rail verschoven. Is
de lamp gecentreerd, dan moet hel middelpunt van do
lichtvlek, welke men aan de zijde tegengesteld aan die
waar de lamp zich bevindt, op een scherm opvangt,
onveranderlijk zijn. Om verder in te stellen wordt de
middellijn van de sectoropening vertikaal gesteld en op
dezelfde wijze de centreering onderzocht. Om de lens Li
te centreeren, werd het spiraal van de half-Watt-lamp
opgevangen op een velletje m.M. papier en werd er voor
gezorgd, dat de middellijn van het beeld bij verschillende
voorwerpsafstanden op dezelfde plaats kwam, zoowel wat

-ocr page 37-

de hoogte, als wat de breedte betreft. Daarbij werd het
ni.M. papier op zijn plaats gehouden, maar de lamp en
lens verschoven. Hierbij bleek, dat het midden van de
lens niet samen viel met het optisch middelpunt.

Bij hel centreeren van de lens werd de roteerende
sector achter de lens geplaatst. Dan Irad er geen spherische
aberratie op en was hel beeld van de spiraal dus scherper.
Om ten slotte de lens
Ln te centreeren, werden de eerste
lens en de verzwakker op hun plaats gehouden en bij
verschillende standen van de lamp en de tweede lens
mocht het midden van het beeld op het m.M. papier
weer niet van plaats veranderen.

Instellen voor verschillende golflengten. Zooals hoven reeds
opgemerkt is, kon de plaats van de roteerende sector
met het oog op den stand van de electromotor en de
trappoelie niet veranderd worden, dus evenmin de plaats
van de eerste lens, die er vlak voor staal. Daar de licht-
bundel, die door het absorptieval gaat, evenwijdig moet
zijn, moest de stand van de lamp voor de verschillende
golflengten telkens veranderd worden, en evenzoo de stand
van de kwartslens //?, daar deze de stralen convergeert
op de spleet van de monochromator. Daarom moest voor
hel instellen op de rail een schaalverdeeling aangobrachl
worden, óf, wat gemakkelijker was, een label aangelegd
worden, waarin aangegeven was, oj) welke afstanden van
de uileinden van de rail de voetstukken van de lamp en
do lens zich moesten bevinden, wanneer voor de
verschillende golflengten werd ingesteld. Deze afstanden
konden mei een liniaal afgemeten worden.

Daar de eerste lens een brandpunlsafsland had van
15 c.M. en de tweede van 25 c.M., werd op de spleet
van de monochroniator een vergroot beehl gevormd. De
vergrooling is onafhankelijk van de golflengte, waarvoor
ia ingesteld, daar dc verhouding van dc brandpunls-
afstanden dezelfde blijft. Voorde verschillende golflengten
worden de brandpunlsafslanden:

-ocr page 38-

TABEL II.

Golflengte.

fj in
C.M.

fj in
C.M.

Golflengte.

fi in
C.M.

fj in
C.M.

zichtbaar (geel)

15

25

280 X

13,9

23,2

420 ixfj.

14,7

24,5

270 ;

13,8

23,1

380 ,

14,ü

24,3

260 ,

13,7

22,9

340 ,

14,4

24,0

250 „

13,6

22 7

320 „

14.3

23,8

240 „

13,5

22,5

300 „

14,1

23,5

230 „

13,3

22,2

Daar de lenzen loodrecht op de hoofdas geslepen zijn,
is voor de brekingsindex van kwarts tio, genomen.

Zijn voor een bepaalde golflengte de plaatsen bekend,
waar de verschillende ruiters zich op de rail moeten
bevinden, dan kan met behulp van de in Tabel II opge-
geven waarden worden uitgerekend, waar de lamp en
de tweede lens geplaatst moeten worden, wanneer voor
een andere golflengte wordt ingesteld. (De 1® lens en
de sector hebben een vaste plaats). Het instellen voor
het zichtbare gebied kan aldus geschieden: de tweede
lens wordt zoo geplaatst, dat het optisch middelpunt
zich op een afstand van 25 c.M. (dus de brandpunts-
afstand) van de spleet van de monochromator bevindt.
Om nu de lamp in te stellen, wordt de sector geroteerd
en de lamp zoo lang verschoven, totdat het beeld van
de spiraal van de half-Watt-lamp op de spleet van de
monochromator constant is wat betreft de plaats.

Instellen van de monochromator en de spectrograaf.
Om de monochromator in te stellen, werd het deksel er
afgenomen en achter de eerste lens een stukje m.M. papier
gehouden. Het midden van de lichtvlek, afkomstig van
het licht van de half-Watt-lamp, moest op de plaats
van het midden van de lens zijn.

Ora de kwartsspectrograaf in te stellen, werd er voor

-ocr page 39-

gezorgd, dat de spleet van de spectrograaf zich op een
afstand van de tweede lens van de monochromator be-
vond, die gelijk was aan de afstand tusschen de spleet
van de monochromator en de eerste lens van de mono-
chromator. Aan deze voorwaarde moet voldaan zijn
onafhankelijk van de golflengte, waarop de monochromator
is ingesteld. Immers, zooals boven reeds is opgemerkt,
verplaatsen de beide lenzen van de monochromator zich
evenveel, wanneer hun stand veranderd wordt.

Daarna werd de monochromator ingesteld op 500/x^,
de grootste golflengte, die op de trommels was aange-
geven. Is de spectrograaf goed ingesteld, dan zal 500 ^/x
de gemiddelde golflengte zijn van de stralen, die van
uit de monochromator in de spectrograaf vallen. Dit kan
uitgemaakt worden met een zakspectroscoop, die van een
schaalverdeeliiig is voorzien. Het chassis en het houten
raampje van de spectrograaf worden daartoe verwijderd
en onderzocht wordt, of de golflengten van de uiterste
stralen, die men in de zakspectroscoop kan opvangen,
evenveel van 500 ixfz verschillen. Verder moet de spleet
van de monochromator evenwijdig zijn aan die van de
spectrograaf, daar anders de spectra scheef zijn.

Kitten van de vloeistof bakjes. De vloeistof, waarvan de
absorptie onderzocht werd, werd in een bakje gebracht,
Avaarvan de wijze van vervaardigen hieronder beschreven
wordt.

Moest de vloeistofkolom niet zeer kort zijn, dan be-
stond zoo\'n bakje uit een volkomen planparallele koperen
buis, tegen de eindvlakken waarvan twee kwartsplaatjes
gekit waren. Voor de bakjes, die bestemd waren voor
het onderzoek van aceton, werd waterglas met asbest
als hechtmiddel gebezigd. Daar deze kit na het droog

1) De gebruikte spectrograaf van Füss had de fout, dat de spleet
niet geheel evenwijdig was aan de richting, waarin het.chassis op en
neer bewogen werd; voor ons onderzoek is deze fout van geen belang.

-ocr page 40-

worden poreus, zelfs zichtbaar poreus is, werd altijd
tweemaal gekit. De eerste keer diende de kit voor de
meciianische hechting en werd een dikke brei van water-
glas en asbest gemaakt; de tweede maal diende de kit
voor de afsluiting der poriën en was het papje veel
dunner, dus veel rijker aan waterglas. De kwartsplaatjes
hadden een middellijn van 3 c.M., de uitwendige middel-
lijn van de koperen buis was 25 m.M. Om de vloeistof
in de bakjes le brengen, werden twee openingen in de
koperen buis gemaakt; één in \'t midden en één aan het
einde. Ter plaatse van deze openingen werden glazen
buisjes gekit aan de koperen buis. Daar de absorptie-
coëtriciënt van aceton zeer snel toeneemt, als de golflengte
kleiner wordt, moet men de lengte der bakjes steeds
kleiner nemen, en dus de kit telkens losweeken, ten einde
de kwartsplaatjes weer voor nieuwe bakjes te kunnen
gebruiken. Dit losweeken is in ongeveer tien minuten
afgeloopen, als men het bakje in een bekerglas met water
doet en dit aan het koken brengt. Echter krijgt men de
kvvartsplaatjes aldus niet vrij van waterglas. Daarvoor
is het noodig, dat men de kwartsplaatjes in een sterke
oplossing van kaliloog doet en deze oplossing verwarmt.
De kaliloog lost dan het waterglas op. Hierbij is echter
de noodige voorzichtigheid in acht te nemen, daar een
sterke oplossing van KOH ten slotte ook kwarts aantast,
waardoor dit mat wordt.

Zooals reeds opgemerkt is, moet de lengte van de bakjes,
als de golflengte kleiner wordt, steeds korter genomen worden

9

tot ongeveer A = 2700 A toe (daarna weer langer). Tevens
moet vermeden worden, dat de vloeistofkolom prismatisch
is, daar anders het beeld op de spleet van de monochro-
mator steeds meer verplaatst wordt, naarmate de golf-
lengte kleiner wordt. Bij gebruik van koperen bakjes
levert dit geen bezwaar op, daar deze op de draaibank
zoo bewerkt kunnen worden, dat de eindvlakken volkomen
planparallel zijn. Daarom is koper te verkiezen boven
glas.

-ocr page 41-

Om bakjes te maken voor korte vloeistofkolommen,
werd gebruik gemaakt van de eigenschap, dal getrokken
koperdraad over vrij groote lengte dezelfde dikte houdt,
ja, dat deze dikte over korte lengte zelfs tot op een
micron constant blijft. Op één der kwartsplaatjes wordt
een tweemaal omgebogen koperdraad gelegd en daarboven
de tweede kwartsplaat. Om eventueele buigingen in de
draad, in een richting loodrecht op de kwarlsplaatjes
recht te maken, werd op de tweede plaat een gewicht
geplaatst en daarna langs de rand een papje van asbest
en waterglas aangebracht voor mechanische hechting. Was
dit droog geworden, dan werd nog eens overal langs de
rand gekit, behalve tusschen de uiteinden van de koper-
draad, waar een kleine opening werd vrijgehouden. Daar
werd een glazen buisje tegen het bakje gekit. Op deze
wijze werden bakjes van verschillende dikte verkregen,
waarbij dan de dikte van de koperdraad telkens anders
moest zijn. Zoo\'n bakje werd met microscoop-klemmen
gedrukt tegen een koperen plaat, waarin een opening
was, kleiner dan het kwartsplaatje. Deze koperen plaat
kon in een ruiterstatief bevestigd worden.

Voor zeer geringe dikten der vloeistofkolom was geen
koperdraad verkrijgbaar, dat dun genoeg was. De keus
viel toen op bladtin. Dit komt in den handel in ver-
schillende dikten voor. Uit een vel bladtin werden reepjes
geknipt, die vlak bij elkaar waren gelegen. Zoo noodig
werden twee lagen boven elkaar genomen.

Het vullen van deze zeer korte bakjes geschiedde met
behulp van een luchtpomp. Het glazen buisje boven het
bakje werd met aceton gevuld. De lucht in het bakje
werd voorzichtig door de aceton heen naar buiten gezogen.
Door weer lucht toe te laten werd de aceton in het bakje
gedreven. Wanneer het licht schuin in viel, slaken de
plaatsen, waar geen vloeistof was, zilverachtig af. Door
herhalen van de bewerking kon het heele bakje met vloei-
stof worden gevuld. Echter moest er nu vooral opgelet
worden, dat de kit niet poreus was, daar anders bij het

-ocr page 42-

pompen de lucht door de poriën naar binnen kwam. De
rand werd daarom nog één keer met enkel waterglas
bestreken.

Bepaling van de dikte der vloeistof in de hakjes. Van
lange vloeistofkolommen kon de dikte bepaald worden
met behulp van de micrometer. Hiermee werd de lengte
van de koperen buis bepaald. Was de vloeistofkolom
korter dan 1 m.M., dan werd de lengte bepaald met be-
hulp van de microscoop. De koperdraad werd vóór het
gebruik onder de microscoop gelegd en de dikte verge-
leken met de schaalverdeeling van een vergelijkingsglaasje.
Daarna werd de koperdraad vervangen door een glazen
plaatje, waarop een schaalverdeeling was aangebracht tot
in honderdste deelen van een m.M., zoodat duizendste
deelen geschat konden worden. De fout die gemaakt
werd, was dus kleiner dan 1 °/o.

Voor de zeer korte vloeistofbakjes werd de interferentie-
methode toegepast. In de collimatorbuis van een spectros-
coop met draaibaar prisma, werd een opening gemaakt
en de spleet verwijderd. Een dun verzilverd spiegeltje
maakt een hoek van 45° met de as van de buis. Het
licht van een half-Watt-lamp valt op deze spiegel onder
een hoek van 45° en wel loodrecht op de richting van
de as van de collimatorbuis. De teruggekaatste stralen
vallen op het vloeistofbakje loodrecht in. De lichtstralen
aan de uiteinden der vloeistofkolom teruggekaatst, inter-
fereeren. Door aan de trommel te draaien kon men de
opvolgende golflengten vinden, waarbij het licht door
interferentie werd versterkt. Zoo werd b.v. gevonden, dat
versterking van het licht optrad bij de volgende golflengten
(bij iedere reeks neemt het bakje een andere plaats in
tengevolge van een kleine verschuiving):

-ocr page 43-

TABEL III.

le reeks.

2e reeks.

3e reeks.

4e reeks.

6470

• 6470

6358

6068

6124

6124

6030

5763

5819

5820

5731

5487

5541

5546

5464

5238

5291

5293

5217

5008

5058

5060

4993

4798

4848

4849

4766

Ingesteld werd telkens op het midden van een lichte
lijn. Daar de lichte lijnen zeer dicht bij elkaar waren
gelegen, werden telkens 10 donkere lijnen overgeslagen.
De eerste en tweede reeks hebben betrekking op dezelfde
plaats van het bakje. Door berekening vindt men voor
de dikte achtereenvolgens 0,000580; 0,000580; 0,000580;
0,000572 c.M. De fout is kleiner dan 1 °/o.

De bakjes, die met waterglas en asbest gekit zijn, zijn
onbruikbaar voor zoutoplossingen, daar de kit in water
week wordt. Daarom werd voor dat geval Amerikaansche
kit gebruikt. Verder moest er rekening mee gehouden
worden, dat het koper van de bakjes door de zoutop-
lossingen wordt aangetast, waardoor sterk absorbeerende
koperzouten ontstaan.

De koperen bakjes moesten derhalve ook aan de binnen-
kant gekit worden en wel zoo, dat nergens de oplossing
met het koper in aanraking kwam. De kit moest dus
ook aan de binnenkant met het kwarts in aanraking
komen, om zeker te zijn, dat ook de rand van het bakje
aan de binnenkant met kit was bedekt. Te dien einde
werd op een metalen plaat een dikke glasplaat (Fig. 6)

-ocr page 44-

gelegd. Daarop werd een kwartsplaatje gelegd en
daarboven de koperen buis, die van boven bezwaard
werd met een gewicht. Dil gewicht was in het midden
doorboord, zoodat men door de opening naar de rand
van de buis kon kijken. De beleekenis van de glas-
plaat i.\'!, dat nu
van onder vol-
doende licht
invalt om de
rand van de
buis te kunnen
zien. De me-
talen plaat werd
zacht verwarmd
net zoolang tot-
dat de kit naar
beneden begon
te vloeien. Ge-
schiedde dit op
een bepaalde
plaats te lang-
zaam, dan werd
deze plaats nog
bovendien zij-
delings ver-
warmd.

Bij het losweeken van de kit werd het bakje niet direct
op een metalen plaat gelegd, daar dit het gevaar oplevert
voor het ontstaan van een barst in het kwarts. Daarom
werd op de metalen plaat de glasplaat gelegd en daarop
het bakje.

Zooals boven reeds opgemerkt is, mag de vloeistof-
kolom niet prismatisch zijn. Maar ook de kwartsplaatjes
moeten planparallel zijn. Om dit te onderzoeken werd
voor de spleet van de monochromator een stukje m.M.
papier gehouden en met behulp van een sterk vergrootende

Fig. 6.

-ocr page 45-

loupe nagegaan, of het plaatsen van een kwartsplaatje
in den lichtbundel loodrecht op den gang der lichtstralen
een verplaatsing van het beeld tengevolge had. Was er
een geringe afwijking, dan werd er voor gezorgd, dat
deze plaats had in de richting van de spleet. Vertoonden
beide kwartsplaatjes van een bakje een afwijking, dan
konden deze elkaar althans gedeeltelijk opheffen.

Be spectra en de photogrammen. Op de spleet van de
monochromator wordt van de spiraal van de half-Watt-lamp

__________________ door de stralen van

de golflengte, waar
voor is ingesteld,
een scherp beeld ge-
vormd. Dit is even-
zoo het geval op de
spleet van de spec-
trograaf en op de

lil li 11

Fig. 7.

r

pholographische plaat. Na hel ontwikkelen kan men daar-
om op de plaat de spectrale beelden van eenige windingen

der half-Watt-lamp onder- a.

r^ fl Al n r
scheiden, zooals in Fig. 7 I

is aangegeven.

Wordt de plaat doorge-
photometreerd in een rich-
ting, loodrecht op de lengte-
richting der spectra, dan
krijgt men van één spectrum
verschillende uitslagen, over-
eenkomende met eenige win-
dingen van de spiraal. Het
photogram (Fig. 8) vertoont
de nulstanden {c, c), de uit-
slagen van de onbelichte plaat
(a, a) en de zigzaglijnen (6, d)
welke overeenkomen met de
windingen van de spiraal.
 Fig. 8.

-ocr page 46-

Uit de figuur blijkt tevens, dat niet alle windingen
dezelfde zwarting veroorzaken, dit beteekentdat niet alle
windingen dezelfde temperatuur hebben. Deze wordt
liooger, naarmate de winding meer in het midden is
gelegen. \')

Over het photometreeren nog een enkele opmerking.
Daar het beeldje van de spiraal van de half-Watt-lamp
op de pholographische plaat, die doorgephotometreerd
wordt, klein is, mag men wel aannemen, dat de golflengte,
waarvoor men photometreert, die is, welke overeenkomt
met het midden van het beeld. Toch heeft dit beeld
nog een zekere lengte, zoodat men eigenlijk de gemid-
delde absorptie meet voor een klein golflengtegebied.
Nauwkeuriger is het daarom, er voor te zorgen, dat het
beeld van de spiraal op de Thermozuil loodrecht op de
spleet komt te staan. In dat geval valt in de Thermozuil
licht van b.v. één winding van de spiraal. De uitslag
wordt dan wel kleiner, maar dit wordt verholpen, als
men de spleet wijder maakt. Op deze wijze .speelt niet
de lengte van het beeld van de spiraal op de photo-
graphische plaat een rol, maar de breedte, en deze is
zeer gering, omdat het beeld verkleind is. Is de spleet
van de Thermozuil evenwijdig aan de spiraal, dan is in
den regel de uitslag van de galvanometer zoo groot, dat
deze door het aanbrengen van een shunt moet worden
verkleind. In dat geval is het dikwijls voldoende de shunt
te verwijderen en kan de spleetwijdte onveranderd blijven.

\') Bij het doorphotometreeren beweegt het beeld van de half-Watt-
lamp op de photographiache plaat zich door punten van de spectra,
die met dezelfde golflengte correspondeeren. Dit is tenminste zoo bij
d« spectrograaf van Füss, omdat daar het spectrum recht is. Bij
de spectrograaf van
Hilger daarentegen worden de platen in het
chassis zadelvormig gebogen. Neemt men dan
Gen reeks spectra
van kwiklijnen onder elkaar op, dan zal men zien dat de kwik-
lijnen met dezelfde golflengte, vooral in het midden der plaat, niet
in een rechte lijn onder elkaar liggen.

-ocr page 47-

De groote moeilijkheid voor absorptiemeting in het ultra-
violet is de geringe intensiteit van de straling der lamp
voor korte golflengte. Om de nauwkeurigheid der meting
voldoende te maken, moet de zwarting, die met deze
intensiteit samenhangt niet te gering zijn. Om de zwarting
van de photographische plaat te doen toenemen, moet«
de hoeveelheid Hcht, die in een punt van de photogra-
phische plaat valt, en h de intensiteit van dat licht worden
vergroot. Aan de eerste voorwaarde wordt voldaan, door
de spleet wijder te maken en de belichtingstijd langer;
voor het onder è genoemde is het noodig de stroomsterkte
in de half-Watt-lamp te vergrooten. Daar de intensiteit
van het licht snel afneemt, als men ver in het ultra-
violet komt, werden de drie hulpmiddelen gecombineerd
toegepast, wanneer waarnemingen voor kleinere golflengte
gedaan werden, zooals uit onderstaande tabel blijkt.

TABEL IV.

Gebruikte Plaat: Ilford Press Plate. Speed 475.

Golflengte.

Spleet van de
spectrograaf.

belichtingstijd.

Stroom-
sterkte.

3400

0,20 m.M.

2

min.

5,6 Amp.

3200

0,20

n

2\'i

5,8 ,

3000

0,20

v

3

n

G,0 „

2900

0,20

»

4

n

6,2 „

2800

0,20

5

II

6,4 „

2700

0,20

»

6

If

6,6 „

2600

0,22

»

6

n

6,8 ,

2500

0,22

n

15

9)

7,0 „

2400

0,25

»

35

»

7,2 ,

1) Eerst werd Eodinal als ontwikkelaar gebruikt. Daar bij de
Ilford Press Plates zeer gemakkelijk sluier ontstaat, moest de Eodinal
zeer verdund worden (1 op 100 water) en dan nog kon niet langer
dan 3 minuten ontwikkeld worden. Om bij die korte ontwikkelings-
tijd en die sterke verdunning toch voldoende zwartingen te verkrijgen,
moest de belichtingstijd langer worden genomen dan in de tabel
aangegeven is.

-ocr page 48-

3G

De platen werden met glycine ontwikkeld (1 deel
glycine op 3 deelen water bij 15° G.) gedurende 5 tot 7
minuten.

Volledig verloop van em proef. Ter verduidelijking van
het vorenstaande moge hieronder het volledig verloop
van een proef volgen.

We kiezen als voorbeeld het onderzoek naar de absorptie-
coëfficiënt van
Mg Br2 en Ca Br2 voor de golflengte 2980.
Om de invloed van reflexen te elimineeren, wordt het
bakje steeds in den lichtbundel geplaatst, en wel voor de
vergelijkingsspectra met water gevuld en voor de absorptie-
spectra met de oplossing.

Vóór de opname werd altijd eerst gecontroleerd of de
lichtvlek op de spleet van de monochromator (immers er
ontstaat alleen een scherp beeld als men instelt voor \'t
zichtbare gebied) bij horizontalen stand van de middellijn
van de roteerende sector aan weerszijden even veel uit-
stak. Kleine afwijkingen konden worden verholpen door
een geringe verplaatsing van de lamp, die mogelijk is
met behulp van de drie schroeven aan de voet van de
ruiter, die de lamp draagt.

De bakjes moeten tusschen de roteerende sector en de
lens 1/2 (Fig. 3) geplaatst worden en wel zoo, dat de kwarts-
plaatjes gericht zijn loodrecht op de lichtbundel. Het
kenmerk hiervoor is, dat de door het kwarts teruggekaatste
stralen weer op de plaats van de sectoropening terugkomen.

Ook nog moet men vóór den aanvang van de proef
controleeren of de monochromator en de spectrograaf
goed zijn ingesteld op de wijze als boven aangegeven is.

Laat Bi voorstellen de afstand, waarop de voet van
de Ruiter, die de lamp draagt, zich bevindt van het dichtst-
bijzijnde uiteinde der rail;

laat i?2 voorstellen de afstand, waarop de voet van de
Ruiter, die de le lens draagt, zich bevindt van het midden
der rail;

laat Z?3 voorstellen de afstand, waarop de voet van de

-ocr page 49-

Ruiter, die de sector draagt, zich bevindt van het midden
der rail;

laat iï\'4 voorstellen de afstand, waarop de voet van de
Ruiter, die de 2e lens draagt, zich bevindt van het dichtst-
bijzijnde uiteinde der rail,

dan wordt de opname verricht volgens onderstaand schema:
TABEL V.

A = 2980.
lix Ih= 0,9

liï - 9,3 Ih - 24,0

lltbrd Press Plate,
spleet van de mono-
chromator — 1 m.M.
spleet van de spectro-
graaf = 0,2 m.M.
lengte van de vloeistof-
kolom =4.15 m.M.

speed 475. .
stroomsterkte 6 Amp.
belichtingstijd 2V2 min.

Nuramer van
het chassis.

Volgorde der
opnamen.

Opening van de
sector in
procenten.

Bakje gevuld
met

Begin van de
opname.

kwiklijnen, n.1 3028, 3024, 3022, 296^

2 u.

3 u.

2 u.

3 u.

15 min.

10 min.

2 u. 36 min.

2 u. 53 rnin.

2 u. 43 min.

3 u. 17 min.
2 u. 22 min.
2 u. 29 min.

\\ kwiklijnen, n.1. 3028, 3024, 3022, 2967, 2753

Na ontwikkelen, fixeeren en spoelen wordt de plaat
gedroogd en daarna doorgephotometreerd. Het photo-
gram wordt door figuur 8 bldz. 33 voorgesteld. Voor

1

2

3

4

5

6

7

8
9

10
11
12

13

14

15

water

Ca Br2

water

Mg Br2

water

CaBr^

water

Mg Br,

water

water

100
100
20
100
36
100
60
100
12
8

mm.

-ocr page 50-

deze zwartingskromme kan men de verhoudingen—voor

de absorptiespectra graphisch interpoleeren. Aldus wordt
gevonden, dat van het invallende licht door de oplossing
van CaBr2 wordt doorgelaten 18 °/o en door de oplossing
van
M(jBr 32 V2 ®/o.
De absorptiecoëfficiënt

is gedefinieerd door de formule
/=/oX 10-= waaruit volgt £ = of daar

/o = 100 is, =

c X ö!

\') Keeda door den Heer Dokgelo is — uitgezet i. p. v. lue -

«O u

(H. B. Dorgelo: The intensities of the components of multiple
spectral lines. J. van
Druten, Utrecht.)

-ocr page 51-

Hierin is d de lengte der vloeistofkolom in cM. en c het
aantal grammoleculen per Liter. Om r; te vinden, wordt een
kromme geteekend, die het verband aangeeft tusschen het
ü.g. en de moleculaire concentratie. Dit kan geschieden
met behulp van de tabellen in
Landolt. \') Echter zijn de
soortelijke gewicliten van CaBr2 opgegeven voor een
temperatuur van iy,°5G. Daarom moet ook nog gebruik
gemaakt worden van de in
Landolt 2) voorkomende
tabellen, betreffende de volumeveranderingen van deze
oplossingen met verschillende concentraties bij verandering
van temperatuur.

Controle der methode. Allereerst werd een onderzoek
ingesteld naar eventueele selectieve absorptie van de
roteerende verzwakker voor zichtbare stralen, en wel
voor de uiterste kleuren rood en blauw. Men denke zich
in Fig. 3 het vloeistofbakje vervangen door een rood,
resp. blauw kleurenfilter en de monochromator door een
thermozuil, die in verbinding staat met een galvanometer.
De uitslagen hiervan werden geregistreerd. De resultaten
zijn opgenomen in de volgende tabel:

TABEL VL

Opening

Uitslag

in c.M.

Opening van den sector:
uitslag galvunometer.

sector.

roode
stralen.

blauwe
stralen.

ro\'ode
stralen.

blauwe
stralen.

180°
144°
108°
72°
36°
21,6°

9,62
7,70
5,70
3,80
1,90
1,14

10,20
8,20
6,10
4,00
2,00

18,7
18,7
19,0
19,0
19,0
19,0

17,7
■ 17,6
17,7
18,0
18,0

\') LANDOi/r-BöKNSTEiN. Phyöikalisch-Cheniische Tabellen, 5e dr.
bldz. 385.

\') Landolï-Böknstein. Physikalisch-Chemische Tabellen, 5e dr.
bldz. 429.

-ocr page 52-

4-0

Bij de blauwe stralen was de stroomsterkte in de half-
VVatt-Iamp grooter. Dit verklaart de grootere uitslag
van den galvanometer. Uit de tabel volgt, dat de uit-
slag recht evenredig is met de grootte van de sector-
opening.

Ook werd het lichtpunt buiten de hoofdas geplaatst.
Gevonden werd:

TABEL VII.

Opening van den
sector.

Uitslag galvano-
meter.

Opening: uitslag.

180°
144°
108°
72°
36°

14,1
11,4

8.5

5.6
2,8

12,8
12,6
12,7
12,9
12,9

Voorts werden de zwartingen, verkregen bij verschil-
lende standen van den sector in rust met elkaar verge-
leken. De opening van den sector is steeds 180°. Bij
de vergelijkingsspectra was de belichtingstijd langer
genomen.

TABEL Vlll.

Stand van de sector-
opening.

Verhouding der intensiteiten overeenkomende
met de veroorzaakte zwartingen bij:

k = B80fifJi

X — 270 ßfj:

X = 2i0ßß

le en 2c kwadrant

84

72

82

71

2e en 3e kwadrant

78

80

86

77

3® en 4e kwadrant

92

96

82

69

4e en le kwadrant

98

80

92

72

Er treedt dus een gering intermittentie-effect op.
Ter controle van de methode werd ze toegepast op

-ocr page 53-

twee stukken spiegelglas G-^ en Go^. Wanneer «i °/o

doorlaat en G. «2 7o, dan zal de combinatie G^ G^ ^ %

doorlaten. In de volgende tabel zijn de zoo berekende
waarden vergeleken met de waargenomen. De afwijking
is kleiner dan 2%.

TABEL IX.

Doorgelaten door

Golflengte.

G,

G,

G,

G.

gemeten

berekend

380 fJt^l/,

88

86

75

75,7

365 ,,

85

83

70

70,6

352 „

76

74

55

56.2

340 „

55

55

30

30,3

334 „

34

33,2

11,1

11,3

330 ,

27

27

7,2

7,3

-ocr page 54-

HOOFDSTUK III.

Onderzoek van acefon en enkele halogenen der
aardalkaliën.

Het reinigen der stoffen.

Aceion werd gereinigd via de bisulfietverbindingen.

De haiogeenverbindingen der aardalkaliën werden door
omkristalliseeren gezuiverd. Om de oplossingen stofvrij
te maken, werden ze door een Ghamberland-kaars gezogen.

De oplossingen werden bewaard in Erlemeier-kolven
van Jena-glas, daar gewoon glas alkalisch is, zoodat b.v.
een oplossing van
Mg 01^ in llesschen van gewoon glas
bewaard, op den duur een neerslag geeft.

Voor alle zekerheid werden de Erlemeier-kolven van
Jena-glas uitgestoomd en werd nagegaan of de geconden-
seerde waterdamp aan een oplossing van phenolphthaleïne
een roodkleuring gaf.

De kurken werden omwikkeld met zilverpapier.

De moleculaire concentratie der zouten in de oplossingen
werd bepaald met behulp van een Westphal\'sche balans.
Daarbij werd gebruik gemaakt van dein ^
Landolt\' voor-
komende tabellen over soortelijke gewichten van oplossingen
van anorganische verbindingen in water.

Om de nauwkeurigheid der beschreven methode te
kunnen vergelijken met die van
Henri, werd ze toegepast
op aceton, waarvan de absorptie in het ultraviolet quanti-
tatief door
Henri is bepaald.

\') Victor Henri : Etudes de Photochimie. Paris, Gauthier—
Villars, 1919.

-ocr page 55-

De onderzochte vloeistof had de volgende physische

constanten :

Kookpunt bij 760\'m.M. druk 56°,4 C.
nr, bij 16° G. 1,3622
s.g. bij 17° G. 0,7905

Om de invloed van de reflexen te vermijden, werden
altijd twee bakjes gebruikt van verschillende lengte. Het
korte bakje diende voor de
vergelpingsspectra, het lange
voor het absorptiespectrum. Aldus werd de absorptie
bepaald, door een vloeistof-kolom teweeggebracht, waar-
van de \'lengte gelijk is aan het lengteverschil der bakjes.

In de volgende tabel zijn de door Henri gevonden
waarden voor de moleculaire absorptiecoëfficiënt £ met
behulp van graphische interpolatie verkregen.

TABEL X.

Golflengte.

Lengte
korte bakje
in c.M.

Lengte
lange bakje
in c.M.

3650

0,98

10,02

3600

0,98

10,02

3576

0,98

10,02

3476

0,98

4,05

3404

0,98

4.05

3376

0,98

4,05

3292

0,003

0,977

3150

0,0100

0,0200

3060

0,0100

0,0200

2936

0,00077

0,00577

2808

0,00077

0,00299

2682

0,00077

0,00299

2592

0,00077

0,00299

2492

0,00077

0,00299

£ volgens
hknrx.

Waarge-
nomen.

Verschil.

185 %
108 7o
64 »/o
96 Vo
13%

2«/o

-71/270
-33 7o
-3IV2O/0
23 7o
6 »/o

140/0

IOV2 «/o

0,00057
0,00048
0,00041
0.00098
0,0044
0,00761
0,0470
0,740
1,83
5,10
15,5
16,2
13,2
7,8

0,00020
0,00023
0,00025
0,00050
0,0039
0.00760
0,0460
0,800
2,75
7,45
12,6
15,3
11,6
7,05

Henbi zegt, dat hij het absorptiespectrum van aceton
met veel zorg doorgemeten heeft. Daar hij echter geen

-ocr page 56-

physische constanten van de door hem gebezigde vloeistof
opgeeft, is liet niet na te gaan of de verschillen in de
uitkomsten alleen aan de methode zijn te wiiten. Om
de verkregen resultaten met die van
Henri beter te
kunnen vergelijken, is in onderstaande figuur de loga-
rithme van
s uitgezet tegen de golflengte A. De stippellijn
stelt de kromme voor volgens
Henri, de volgetrokken lijn
de waargenomen kromme.

1.2

■log.£

1

08

/Y

06

//

04
02

■V

u

0

-H08

-V06

-1«02

-1

-2*08

-2*04

-2 »02

-2

-S\'OÄ

-3^06

-3\'04

-VO.J

-3

//

-4.0ß

/

-4*06

-4-04

-

-4»02
-4

- /

..........X

3800 3900

3400 3200 3000 2800 2600 2400

Fig. 10.

De methode is ook toegepast op de chloriden der
aardalkaliën^ en op de Bromiden van Magnesium en
Calcium. In de volgende tabellen zijn de resultaten van
dit onderzoek opgenomen.

-ocr page 57-

45

TABEL XL
]\\[<j CI2 (3,72 Gr. mol. per Liter).

A

Lengte vloei-
stofkolom
in c.M.

A

Lengte vloei-
stofkoloni
ill c.M.

f

292G

10,9

0,0110

2606

10,9

0,0181

2840

10,9

0,0195

2590

10,9

0,0173

2804

4,15

0,0219

2542

10,9

0,0158

2755

4,15

0,0276

2447

4,15

0,0266

2700

4,15

0,0280

2372

4,15

0,0346

2654

4,15

0,0205

TABEL XU.
Ca CA (4,62 Gr. mol. per Liter).

A

Lengte vloei-
stofkolom
in c.M.

e

A

Lengte vloei-
stofkolom
in c.M.

s

2926

10,9

0,0092

2606

10,9

0,0142

2894

10,9

0,0099

2590

10,9

0,0142

2804

10,9

0,0121

2576

10,9

0,0145

2753

10,9

0,0157

2482

10,9

0,0189

2700

10,9

0,0162

2400

4,15

0,0226

2644

10,9

0,0150

-ocr page 58-

TABEL Xin.
\'V/- (7/2 (2,71 Gr. mol. per Liter).

A

Lengte vloei-
stofkolom
in cM.

f

1

A

Lengte vloei-
slofkoloni
in c.M.

4\'

2868

10,9

0,0075

2565

10,9

0,0075

2792

10,9

0,0123

2546

10,9

0,0053

2732

10,9

0,0142

2482

10,9

0,0094

2688

10,9

0,0141

2400

10,9

0,0250

2636

10,9

0,0135

TABEL XIV.

Ba Ck

(1,43 Gr. mol. per Liter).

A

Lengte vloei-
stofkolom
in c.M,

£

A

Lengte vloci-
stofkolom
in c.M.

£

2792

10,9

0,0036

2636

10,9

0,0147

2770

10,9

0,0062

2598

10,9

0,0185

2742

10,9

0,0065

2560

10,9

0,0191

2717

10,9

\'0,0110

2550

10,9

0,0181

2696

10,9

0,0116

2468

10,9

0,0126

2690

10,9

0,0136

2460

10,9

0,0116

2676

10,9

0,0122

2452

10,9

0,0104

2644

10,9

0,0154

2400

10,9

0,0210

-ocr page 59-

TABEL XV.

Mg Bn (3,60 Gr. niol. per Liter)
Ca Br2 (3,60 Gr. mol. per Liter)

Golflengte.

Lengte d«r
vloeiBtofkolom
in c.M.

Absorptiecoëfficiënt van

Mg Br,

Ca Br,

3342

10,9

0,0044

0,0153

3214

10,9

0,00732

0,0210

3115

4,15

0,0140

0,0370

3074

4,15

0,0250

0,0463

3054

1,47

0,0300

0,0500

3038

1,47

0,0335

0,0565

3012

4,15

0,0330

0,0585

2992

4,15

0,0320

0,0587

2980

4,15

0,0307

0,0494

2926

4,15

0,0257

0,0430

2868

4,15

0,0287

0,0400

2844

4,15

0,0311

0,0400

2792

4,15

0,0402

0,0435

2763

4,15

0,0476

2742

4,15

0,0493

2732

4,15

0,0460

2710

4,15

0,0500

2665

4,15

0,0547

0,0576

2635

1,47

0,0590

0,0622

2608

1,47

0,0704

0,0755

2498

1,47

0,125

0,099

Uit de volgende figuren blijkt het verloop van de
absorptiecoëfficiënten der genoemde oplossingen.

-ocr page 60- -ocr page 61- -ocr page 62-

SAMENVATTING.

In liet voorgaande is een methode aangegeven om
absorptie in het ultraviolet quantitatief te bepalen zonder
van de wet van
Schwarzsghild gebruik te maken.

Als constante lichtbron werd een half-Watt-lamp met
kwartsvenster gebruikt.

Om valsch licht zooveel mogelijk te vermijden, is een
monochromator geplaatst tusschen de lichtbron en de
.spectrograaf.

Als verzwakker deed dienst een roteerende sector,
waarbij echter geen intermittentie-effect optreedt.

Om de betrouwbaarheid van de methode te toetsen,
werd ze toegepast op twee stukken spiegelglas. Daarbij
bleek, dat de gemaakte fout kleiner was dan 2

De nauwkeurigheid van de methode is vergeleken met
die van
Henri, die bij zijn berekeningen wel van de wet
van ScHWARZsGHiLD gebruik maakt.

Voorts is de methode toegepast op enkele halogeen-
verbindingen der aardalkaliën.

-ocr page 63-

Stellingen.

I.

Brannigan en Macbeth vindon een maximale absorptie
voor d(ï bromiden der alkaliën bij 2800 Ä. De plaats
van dit maximum is waarschijnlijk onjuist.

P. .1. Brannigan and A. K. Macbkth. The Quantitative
Absorption of Light bij simple Inorganic Substances. Chein.
Soc. 1916. 109" 1277-128Ö.

II.

De beweging van de gyrostaat kan aanschouwelijk
worden verklaard.

III.

De juistheid van Brester\'s theorie over het wezen der
zonnevlekken kan door een eenvoudige waarneming ge-
toetst worden.

A. Brester Jz. öoleil. W. P. van Stockum & Fils.
La Hayc 1924, bldz. 3«.

IV.

Brester\'s theorie omtrent de zonneperiodiciteit is on-
volledig.

A. Brester Jz. Le Soleil, bldz. 145.

V.

Door Brinkmann is de noodig- en voldoende voorwaarde
afgeleid, dat een Vn conform afbeeldbaar is op een R».
Deze voorwaarde kan korter worden afgeleid.

H. W. Brinkmann. Proc. Nat. Acad. Sc. U. S. A. Vol. 9.
N°. 1. Jan. 1923.

-ocr page 64-

VI.

De (lefinilies van algebraïsche, transcendente, rationale
en irrationale functies, door Prof. Dr\'
Hk. de Vries in
het Leerboek der Differentiaal- en Integraal-Rekening
gegeven, zijn niet geheel juist.

Prof, Dr. Hk. dk vßies. Leerboek der differentiaal- en
integraal-rekening en van de theorie der differentiaal-vergelij-
kingen
P, Noordhofp, Groningen 1919. Deel 1, bldz. 5.

VII.

De door Laar ^ gegeven verklaring van de tautomere
verschijnselen verdient de voorkeur boven die van
Baeyer. ^

\' Ber. D. Chem. Ges. 1.5, 2093 (1882); 16, 2193 (1883).

\' Ber. D. Chem. Ges. 18, 648 (1885); 19, 730 (1885).

VIII.

Ter vermijding van verwarring is het wenschelijk, de
begrippen osmose en membraan-diffusie bij het onderwijs
scherp te scheiden.

-ocr page 65-

\'V\'/ -i.\'l

.V

v:-\'fv- " ■ =

y/

v \'\'^
1-. \'\'

\'r\'-v.

■i

y - v.- . v . _ ^ • \'

lA.\'.\'

iiiilï-i\'^:

« \'-y • I • • Jjtó«*\'**^ i\'^\'^-Ät • -fc- : i ; ./rtr .-n •• .\'M • ,v.\'-.

v:|f \'ff^M

-ocr page 66-

r\'.\'ï:- ■

-ocr page 67-

:. > \' «
-
r \'.\'\'

- -i

- \'(.■s-»\'/, ■

, r

-ocr page 68-