-ocr page 1-

HISTOLOGISCH-EXPERIMENTEEL
ONDERZOEK OVER DE AUTO-
TRANSPLANTATIE VAN BEEN

Ym

.. . \' . /

mm^

-ocr page 2- -ocr page 3-

- ^ ■ ."fc-V a

VC

I JL \' W ■ - *_______

■^Èi

A -,

I. •. \\ .V- - ■. - ■ ■ r

.•Ä

.-ff\'»"

« •

J». V \' • . ■

\\ \' ; -s

/

- Va\'«.

vT •

. ■ *

: Xit-

... -at

-V J. 1

• *>

--mA

»

; ; *■
■i

-ocr page 4- -ocr page 5-

HISTOLOGISCH-EXPERIMENTEEL
ONDERZOEK OVER DE AUTO-
TRANSPLANTATIE VAN BEEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
D
R. A. N O O R D T Z IJ, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GODGELEERDHEID, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP ao
NOVEMBER 102f) DES NAMIDDAGS TEN 4 URE,

DOOK

PIETER HENDRIK
EIJKMAN VAN DER KEMP

ARTS, GEBOREN TE BATAVIA

A. OOSTHOEK — UTRECHT — 192G

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 6-

-SE- \' l

f -r •

ftV. "I".

p:

■ ■ ■

ti\'ï ;

t • -

-ocr page 7-

AAtJ MIJNE OUDERS.

-ocr page 8-

\'^wm

M-

y •

fr.

"ti. ;

î1

i;»

-ocr page 9-

Gaarne neem ik te dezer plaatse de gelegenheid te baat om aan
hoogleeraren, oud-hoogleeraren en overige docenten, wier onderwijs
ik heb mogen genieten, hiervoor openlijk dank to zeggen.

Inzonderheid geldt mijn erkentelijkheid U, Hooggeleerde De
JossELiN DB Jong, hooggeachte Promotor, voor de bereidwiUigheid,
waarmede gij mij in staat hebt gesteld onder Uw leiding dit proef-
schrift te-bewerken, en den vriendelijken steun en de voorHchting,
die ik daarbij in zoo ruime mate mocht ontvangen. De leerzame
uren, met U tezamen in Uw werkkamer voor het mikroskoop door-
gebracht, zullen bij mij steeds in aangename herinnering blijven.

Gij, Hooggeleerde Laméris, zijt do eigenlijke auctor intellectualis
van mijn proefschrift, waarvan het operatief gedeelte in Uw Kliniek
werd verricht en op welks voltooiing de zachte drang Uwerzijds
en de gelegenheid tot werken, welko gij mij schiept, van niet ge-
ringen invloed zijn geweest. Buitendien, hooggeschatte Leer-
meester, bon ik U wel don allernieeston dank verschuldigd voor
al datgene, wat gij mij waart in do zovon jaren van mijn assistent-
schap. Bizondor hobt gij ons ouderen ook aan U verplicht door Uw
homoeiingon buiten de kliniek, waardoor gij ons, als reisgenooten,
in aanraking bracht met de voormannon van onzo klinische woton-
Bchap buiten onze grenzen, terwijl hot ook op Uw aanstichting
mogelijk word dat eenigen onzor tijdelijk uitgewisseld werdon tegen
aaaistonton aan bekendo buitonlandsche klinieken.

Ihnen, hochvorehrtor Geheimrat Endbrlen, fühle ich mich sehr
verbunden für dio mir so freigebig gebotene Gelegonhoit unter
Ihrer bewährten Führung als „Austauschassiatont" an der für
mich so lehrreichen Arbeit in der HeidelbergBchon Klinik teil-
zunehmen.

U, hooggeleerde Van den Brokk, mijn oprechten dank voor
do anatomischo konnis, welke ik onder Uw beproefde leiding als
Btudont-asaistont in Uw Instituut mocht vergaren on waarvan ik
later bij mijn lessen in de operatieve heelkunde de volle waarde
hob beseft.

-ocr page 10-

U, hooggeleerde Kouwer, een woord van dank voor de gast-
vrijheid, welke ik in Uw Kliniek mocht genieten.

Wees ervan o^rtuigd, Zeer Geleerde Grevers, dat U^v prac-
tische aanwijzingen mij bij de bewerking van het zoo stugge materiaal
zeer zijn te stade gekomen.

Gij allen, die mij bij de bewerking van dit proefschrift op eeniger-
lei wijze behulpzaam zijt geweest, wilt wel op deze plaats mijn dank
aanvaarden, in het bizonder Mej.
Bunschoten, die bij haar werk-
zaamheden nog tijd vond om mij behulpzaam te zijn bij het ver-
vaardigen der mikroskopische preparaten.

Ook aan de Zusters en het verdere personeel der Rijks-KHnieken
mijn waardeering en dank voor hun bereidvaardigheid en vriende-
lijke medewerking.

Ten laatste, maar niet het minste, een woord van erkentelijkheid
aan mijn medeassistenten van de Chirurgische- en de Gynaekolo-
gische Kliniek van vroeger en thans voor hun goede kameraadschap
en vriendschappelijke samenwerking.

-ocr page 11-

INHOUD.

Blz.

HOOFDSTUK I................................................................................9

Inleiding en strijdvragen.

HOOFDSTUK H................................................................................40

Vraagstelling en gang van het eigen onderzoek.

HOOFDSTUK Hl ............................................................................53

Proefbeschrijving......................................................................56

Samenvatting.........................................................95

HOOFDSTUK IV ............................................................................121

Proefbeschrijving......................................................................122

Samenvatting............................................................................189

CONCLUSIES ....................................................................................153

LITTERATUUROPGAVE ................................................................159

AFBEELDINGEN.

-ocr page 12-

m:

z-r*^

m

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.

INLEIDING EN STRIJDVRAGEN.

In de heelkunde wordt sinds vele jaren gebruik gemaakt van
transplantatie van beenweefsel met het doel bestaande of gemaakte
beendefecten op zoodanige wijze aan te vullen dat de continuï-
teit hersteld wordt en ook behouden blijft gedurende het verdere
leven van het individu.

Geleid door klinische ervaring en experiment heeft men dit
doel langs alle mogelijke wegen trachten to bereiken. Auto-, ho-
TOoio-, heterotransplantatie, implantatie van dood been en ook
materiaal, wèl en niet van beenweefsel afkomstig, zijn in do heel-
kunde, nu het een, dan weder het ander, bij voorkeur gebruikt
geworden.

De schedel van mensch on proefdier mag zich in de langste
ervaring op dit gebied verheugen. Keods uit het einde van do 17e
oeuw is ons bij overlevering een geval bekend van oen onder-
nemend wondmoester, die, hot bijgeloof trotseerend, eon in don
krijg verkregen schedeldofect bij een van zijn patiënten tot ge-
nezing bracht door transplantatie van eon stuk hondoschodol. In
hot bogin van do vorige eeuw worden deze pogingen moor syste-
matisch herhaald on wol in do eerste plaats do roplantatio van de
subperiostaal gerosocoorde tropanatioschijf.

Gezien in het licht van don tijd, mag hot ons niet vorwondoron
dat men aannam, in do zeldzame gevallen, waarin hot transplantaat
niet word uitgestooten onder ottering van do wond, dat hot in
het organisch verband van hot ontvangende levende individu word
opgenomen.

Naast do onkolo geslaagde pogingen om openingen in het schodei-
dak to genezen, trachtte men ook do defecten van do diaphyson
dor lango pijpbeenderen to overbrugggen.
Pbucy was do eerste,

-ocr page 14-

die bij resecties, welke hij aan de ledematen verrichtte, stukken
runder-diaphyse in het defect tot genezing trachtte te brengen;
wat beide malen mislukte. Ook hier dus heteroplastiek en geen
autoplastiek, wat begrijpelijk is in een tijd zonder narcose en met
wondinfecties zonder tal.

Parallel aan de klinische ervaring werden ook bij het dierexperi-
ment de eerste gunstige resultaten gezien bij proeven aan het
schedeldak (
von Mbrrem 1810, von Walther 1821, Heine 1830,
Klencke 1842, Flourens 1847).

De pogingen met replantatie van subperiostaal gereseceerde
ribben en stukken diaphyse mislukten alle.
Middeldorff en Jouck
zagen bij hun homoio- en heterotransplantaties in de buikholte
slechts reSorptie van het inplantaat.

Zeer bevredigend zijn de resultaten dus aanvankelijk niet. Doch
spoedig wordt dan het uitzicht helderder en nog vóór de anti-
septiek voor de chirurgie tallooze nieuwe banen opent, is de hoofd-
regel van de beentransplantatie vastgesteld.

Het is de buitengewone verdienste van L. Ollier, chirurg van
het Hôtel Dieu te Lyon, de leer van de beentransplantatie weten-
schappelijk te hebben gegrondvest. In een grooto reeks proeven,
welke door hem van het jaar 1858 af werden verricht, bestudeerde
hij de beenvorming door transplantatie van periost en been in
de weeke deelen.
Ollier vond daarbij dat het poriost in staat
was, beenweefsel te vormen, ja zelfs volledig been met merg in
het centrum; bij een van zijn konijnen was het heterotope been-
stuk nog na 8 jaar aanwezig. De binnenste laag van het beenvlies
(couche ostéogène) speelt hierbij de hoofdrol, naar buiten toe noemt
dit vermogen af. Daarentegen is het hem nooit gelukt beonweefsel
te verkrijgen door transplantatie van beenmerg; na oen tijdelijke
verharding volgde steeds resorptie.

Transplantatie van geheele beenderen en beenstukken met
periost en merg zou onder gunstige omstandigheden mogelijk zijn
met behoud van vitaliteit.
Ollier neemt dit aan op grond van
twee verschijnselen: diktegroo\' en vascularisatie. Hij spreekt dan
van
„greffe osseuse réelle". Het tweede kenmerk heeft slechts

-ocr page 15-

waarde naast het eerste, want ook dood been, dat geresorbeerd
wordt, vertoont vascularisatie, zegt
Ollier.

Ten onrechte heeft men van Ollier gezegd dat hij meende dat
het geheele transplantaat onveranderd in leven blijft; hij heeft er
uitdrukkelijk op gewezen dat, naast progressieve verschijnselen en
weerstand tegen destructie, ook steeds teekenen van regressie voor-
komen.

Het slagen van de transplantatie wordt bepaald door de met
het eigenlijke beenweefsel mede overgebrachte weeke weefsel-
elementen, vóór alles door het periost, dat ook de bemiddelaar
is tusschen het transplantaat en de omgeving:
Zonder -periost is
yeen ,.greffe réclle" mogelijk,
levend been zonder periost gedraagt
zich als dood been, het wordt in een bindweefselkapsel gehuld en
geresorbeerd.

Naast transplantaties in de weeke deelen, verrichtte Ollier
nog experimenten aan den schedel, de lange pijpbeenderen e. a. m.,
welke hem alle tot hetzelfde besluit leidden: De beste resultaten
bereikt men met autoplastiek, minder goede met homoio plastiek;
bij de heteroplastiek eindelijk wordt nimmer een „greffe osseuse
réelle" verkregen. Een diepe klove dus, tusschen de eerste twee
en de laatste. In verband hiermede zij opgemerkt dat
Ollier
ook reeds een voorstelling had van de biochemische verschillen
tusschen do autoplastiek oenorzijds en do homoio- en hotoroplastiok
anderzijds. Hij was van meening dat het verplante beenstuk voor
hot in lovon blijven o. m. afhankelijk was van de aanwezigheid
van ,.specifieke bloedvaten".

Pas door do anti- en vooral door do aseptiek is het voor de heel-
kunde mogelijk geworden do vruchten to plukken van
Ollibr\'h
levensarbeid. Toch heeft deze zich reeds in onkolo gevallen in de
kliniek van de juistheid zijner stollingen kunnen overtuigen.

Groei is slechts het bewijs dat nieuw been wordt gevormd, maar
zegt niets over don toestand, waarin hot oorspronkelijk overge-
plante beenweefsel vorkeort. Volwassen beenweefsel als zoodanig
groeit niet. Dat do toeneming in dikto van het transplantaat niet
als levonsteoken hiervan mag gelden, is nu wel duidelijk. Evenmin

-ocr page 16-

geldt dit voor de vascularisatie; onder aseptisch wond verloop kan
het meest uiteenloopend poreuse materiaal in het levend organisme
vastgroeien en gevasculariseerd worden.

Noch het bovenstaande echter, noch het gebrek aan histologisch
onderzoek, noch het feit dat aanvankelijk het begrip van bacterieele
wondinfectie ontbreekt, kan de waarde van
Ollibr\'s werk voor
ons verkleinen. Miskenning van het door hem gevondene heeft
de heelkunde op het verkeerde spoor gebracht.

Spoedig na het eerste geschrift van Ollier verschijnt ook van
Duitsche zijde een monografie over de osteoplastiek, van de hand
van J.
WoLFF, uit de school van von Lanoenbeck (1862). In
tegenstelling met velen van zijn tijdgenooten, zet
Wolff met onge-
wone scherpte de moeilijkheden van het vraagstuk uiteen. Waar bij
het been het uiterlijk ons niets leert omtrent de vraag naar leven of
dood, en de vitaliteit zich niet verraadt door de functie, als bij
zenuwen, klieren en spieren, tracht hij de oplossing te vinden door
het aantoonen van levensprocessen in het getransplanteerde weefsel.
Hij meent die gevonden te hebben in de vitale kleuring door voe-
dering van zijn proefdieren met meekrap, zooals reeds
Flourens
gedaan had bij zijn onderzoekingen over den beengroei. Wolff meen-
de nu, dat wanneei het transplantaat rood werd gekleurd, daarmede
onomstootelijk te hebben aangetoond dat het in leven blijft. Deze
premisse is echter, zooals later zal blijken, onjuist. Bij voedering mot
meekrap kleurt zich alleen het nieuw gevormde been rood. Ook
dan, wanneer het transplantaat in leven blijft, is dus geen rood-
kleuring te verwachten, deze betreft enkel het nieuw gevormde
deel.
Wolff nu, vond bij zijn transplantatie-proeven met trc-
panatie-schijven sterke roodkleuring van de schijf. Hij concludeerdG
daaruit ten onrechte, dat behoud van de vitaliteit van het geheele
transplantaat mogelijk is; doch veel zeldzamer dan
Ollier wel
beweert en uitsluitend bij platte beenderen. Bij overplanting van
metatarsalia zag hij de kleuring niet optreden.

De mogelijkheid, dat beentransplantaten en zeker de auto-
transplantaten onder gunstige omstandigheden grootendeels in
loven blijven, wordt door de meeste onderzoekers in dat tijdvak

-ocr page 17-

als vaststaand aangenomen (Jakimowitsoh 1881, Adamkikwicz
1889, A. Schmitt 1893).
Zoo zegt A, Schmitt o.a. dat een ieder
wel zoo overtuigd is van de levensmogelijkheid van de gereplan-
teerde trepanatieschijf dat het onnoodig is hier experimenteel nog
wat aan toe te voegen. Histologisch onderzoek Avordt slechts
spaarzaam verricht en daar, waar het geschiedt, brengt het den
experimentator geen twijfel aan de juistheid van zijn onderstelling.
Uitgebreider histologisch onderzoek deed eerst
O. Laurent (1898)
bij zijn proeven over de verschillende soorten van transplantatie.
Hij lette daarbij in het bizonder ook op den toestand der beencellen.
Hij ziet een gedeelte te gronde gaan, een ander deel met normale
tinctie en komt er toe, al naar den graad van resorptie en al naar
het aantal zich kleurende beencellen, verschillende graden van
vitatliteit aan te nemen. Het autotransplantaat vertoont de
hoogste vitaliteit en kan ook na partieele resorptie blijven bestaan.
De vitaliteit van het homoiotransplantaat is geiinger, het ver-
dwijnt meestal op den duur. Het heterotransplantaat wordt steeds
afgekapseld en geresorbeerd of onder ottering uitgestooten, wat
hij verklaart door een te heftige prikkeling van het ontvangende
organisme.

Wanneer wij den indruk willen samenvatten betreffende dit tijd-
vak, dan is het opmerkelijk dat do eene onderzooker meer, do
ander minder, wellicht onbewust, onder do bekoring is gekomen
van het feit dat getransplanteerd been op zijn niouwo plaats in-
groeit en vascularisatie vertoont, zonder aanzienlijke verandering
van gedaante en, wat vooral toen van gewicht was, zonder Ottering
tu verwekken en zonder te worden uitgestooten.

Geheel afzonderlijk staan de reeds in 1881 verrichte ondor-
zookingen van
Kadzimowsky. Hij zag na transplantatie van boen-
Hplinters bijna allo bocncellon to grondo gaan, het periost daaren-
tegen in loven blijven, woekeren en been vormen, terwijl zich ook
tegen den wand der kanaaltjes van
Havkus nieuw boen afzot,
dat scherp begrensd is tegenover hot oude beonweefBol. Zijn ge-
volgtrekking ia dan ook, dat het zeer twijfelachtig is, of do gang-
bare mooning wel juist is. Zijn, in het llusBisch geschreven, disser-

-ocr page 18-

tatie is echter te weinig tot de buitenwereld doorgedrongen en daar-
door van weinig invloed geweest op den heerschenden gedachtegang.

Geheel anders is dit met de geschriften van^A. barth,^naar
aanleiding van een reeks proeven bij
Marchand verricht (1893—
1895).
Zij beteekenen een algeheelen ommekeer in de theoretische
opvattingen en ook, in \'t bizonder voor de Duitsche heelkunde, een
ommekeer in het klinisch handelen. ïot nog toe ontbrak de kennis
van de fijnere histologische details; het is
Barth\'s verdienste
het eerst, gewapend met de hulpmiddelen der moderne mikros-
kopische techniek, een systematisch onderzoek te hebben inge-
steld. Zijn werk is in tweeën in te deelen: de re- resp. transplantatie
van levend been en de inplantatie van dood materiaal. Hij komt,
in tegenstelling met al zijn voorgangers, tot de slotsom dat het
genezingsproces in al deze schijnbaar zoo verschillende gevallen
op hetzelfde neerkomt: resorptie van het ingebrachte materiaal,
hetzij dood of levend, en vervanging daarvan door nieuw been-
weefsel.

Ook Barth\'s proeven werden in hoofdzaak aan den schedel ver-
richt, in de eerste plaats aan subperiostaal verwijderde en gere-
planteerde trepanatieschijven. Hij ziet daarbij de beencellen achter-
eenvolgens te gronde gaan; na een week is dit proces voltrokken.
Alleen bij zeer jonge proefdieren zijn nog na drie weken normaal
uitziende beencellen in de schijf te vinden. Ook do vaten sterven
af, het merg wordt nekrotisch. Het transplantaat gaat dus in zijn
geheel te gronde; als een poreus, dood lichaam wordt hot door
granulatieweefsel, van de randen uit, doorwoekerd. Van do om-
geving uit heeft het regeneratieproces plaats. Na acht dagen zijn
do nekrotische weeke doelen vervangen door het binnendringend
weefsel; na twee weken is do trepanatierand met spongious weefsel
opgevuld en begint de afzetting van nieuw been, eerst in de grooto
diploë-ruimten, later ook in do kanalen van
Hävers. Het gaat
daarbij niet om een resorptio-appositioproces, maar om oen zoor
bizonder substitutieproces van dood door lovend beenwoofsol,
waarbij het jonge boenweefsel zich ontwikkelt in en ton koste van
het doode been zonder voorafgaande resorptie.
Barth (evenals

-ocr page 19-

Marchand) betitelt dit met „schleichender Ersatz". Daarnaast
komen ook resorptie en appositie voor.

Het oude, doode been wordt ten slotte geheel door nieuw levend been-
weefsel vervangen.

De substitutie schrijdt niet systematisch voort van de randen
naar het midden, doch overal daar, waar het granulatieweefsel op
oud been stoot, begint de herbouw; ook daar, waar geen volledige
beenige consolidatie heeft plaats gehad, ziet men substitutie in
bet transplantaat. Ook bet nekrotische merg wordt min of meer
volledig van de omgevende mergruimten uit nieuw gevormd.

Het maakt geen verschil of het periost met do schijf mede wordt
gereplanteerd of niet.

Het beeld bij homoio- en heterotransplantatie is geheel analoog
aan het boven beschrevene; ook zelfs met gemaceroerd been en
met ivoor zijn de resultaten niet anders. Bij ontkalkt boen en ander,
niet kalkhoudend dood materiaal (b.v. spons) is het beeld weder
anders. Daar treedt vorbeening op van den rand af, na resorptie
van het matoriaal, dus niet een substitutie, dio op allo punten
tegelijk aangrijpt.
Barth meent dat dit laatsto alleen voorkomt,
waar granulatieweefsol met boenvorniend vermogen op kalkhoudon-
de substanties stoot.

Tusschen dood en levend ingebracht kalkhoudend materiaal is geen
verschil, wel bestaat dit ten opzichte van niet kalkhoudend materiaal.

Voorts is volgons Hartii de door het transplantaat te vervullen
rol (functioneolo belasting of niet) van geen invloed.

Wat do diapliyson aangaat, aangezien do continuiteitsrosectio
technische moeilijkheden bij dieren oplevert (hij doet er één, wolko
geïnfecteerd wordt), vergenoegt hij zich met wandatandigo resecties.
Histologisch vindt hij geen verschil met het voor do tropanatie-
Hchijf geldende.

Dat Bartii behalve over hot beonweefsel zelf, ook gemeend
heeft do doodsklok to moeten luiden over beenmerg en periost,
is zeer te bejammeren. Het is in strijd mot do positieve resultaten
van
Ollibu en anderen. Hot is to vorklaren uit het feit dat Bautii\'s
prooven juist hier haar zwakko zijde hobben: het geringe prolifo-

-ocr page 20-

ratie-vermogen^van het schedelperiost, aanzienlijke laesie hiervan
door de aangewende techniek, te gering aantal proeven, onvol-
doende studie van de eerste stadia, de onmogelijkheid om in de
latere stadia bij verplanting in beenige omgeving de producten van
transplantaat en omgeving te scheiden.

In de kliniek hebben Barth\'s conclusies het gevolg gehad dat
men het voor onverschillig\'hield, wat voor beenmateriaal gebruikt
werd, en om practische redenen aan dood materiaal de voorkeur
gaf. Bovendien moest men er de gevolgtrekking uit maken dat.
aangezien het transplantaat een geheel passieve rol scheen te vervul-
len, transplantaties alleen dan zin hebben, als zij in een beenige omge-
ving plaats vinden. Dit beteekende dus een afwijken van den juisten,
de laatste jaren bewandelden weg, juist in den tijd dat de heelkunde
de wond-infecties de baas ging worden, en daarenboven een uit-
schakelen van juist die gevallen, waar later de beentransplantatie
haar triomfen zou vieren. Het is niet te verwonderen dat al ter-
stond na den ommekeer zich stemmen verhieven tegen het over-
wegend gebruik van dood materiaal (v.
Bramann, Klapp). Later
is dit in toenemende mate het geval en steeds meer casuistische
mededeelingen verscherpen de tegenstelling tusschen theorie en
practijk. Het zijn vooral de fraaie resultaten van
Lkxer (Duitsch
Chirurgencongres, 1908—1910) geweest met auto- en homoio-
plastiek bij het overbruggen van groote periostlooze diaphyse-
defecten, welke de schaal weder naar de andere zijde deden over-
slaan. Doch ook
Marchand had reeds toegegeven dat bij levend
materiaal de substitutie vollediger is dan bij dood. Terwijl hij naar
aanleiding van de bij hem verrichte onderzoekingen van
Saltikow
(1900—1901) moest erkennen dat aan het transplantaat-periost een
actieve rol moet worden toegekend, aangezien het bij transplan-
tatie in de weeke deelen been kan vormen. Waarom zou het in
beenig milieu dan hiertoe in hot geheel niet in staat zijn?

Het is niet te verwonderen dat ook langs hiatologisch-oxperi-
menteelen weg getracht werd deze tegenspraak tusschen theorie
en practijk to beslechten. In 1909 verschijnt mot dit doel een
monografie van
G. Axiiausen. Hij wijst er op dat het verschil

-ocr page 21-

in opvatting tusschen Ollier en Barth, hoever ooic de practische
consequenties uit elkaar liggen, alleen gaat over het lot van het
met periost bekleedc, levende been. Want ook volgens Ollier gaat
het zonder die bekleeding te gronde. Het gerezen geschil concen-
treert zioh dus in hoofdzaak in de vraag naar het lot van periost
en merg.

Bij zijn transplantaties in de weeke deelen vindt Axhausen
dat het beenweefsel afsterft; alleen daar, waar het periost in leven
blijft en woekert, blijft, althans tijdelijk, ook oen smalle zóne been
vlak onder het beenvlies in leven.
Axhausen maakt hieruit do
gevolgtrekking dat het periost het aangrenzende beenweefsel in
heV leven houdt. Bij been zonder periost zag hij in de buitenste
lamellen dor corticalis dezo zóne niet.

Het periost blijft grootendeels intact en vormt een omvang-
rijken calluH.

Daar. waar hot merg onder gunstige omstandigheden verkeert
om tijdig gevascularisoerd te worden, vormt het eveneens een
callus, welke niet voor dion van hot periost behoeft onder to doon
(in tegenstelling tol wat
Ollier meende).

Spierresten op het periost hebben een ongunstigen invloed, incisie
van dat vlies daarentegen brengt ter plaatse oen sterke boen-
weofselvorming teweeg.

Tusschen auto- en honunoplastiok ziet Axiiauskn slechts oen
gradueel verschil, bij heteroplastiek daarentegen zijn do functie
van periost en nusrg nid.

Bij transplantatie in boenige omgeving vindt hij oveneens, door
onderzoek van do eerste stadia en het aanbrengen van do bovon-
vornu^ldo incisies, dal het jieriost blijft loven. Dezo soort prooven
loeren hem tevens, hoe weinig hierbij do resultaten verschillen
tUBSohen do reBpeclievelijko soorten van materiaal, dus ook, hoe
ongeschikt die proeven zijn voor de beoordeoling van do zioh
Afspelende processen. De substitutie meent hij steeds to kunnen
verklaren door resorptie en opvolgende appositie; een „schleichen-
<ler Ersatz" zag hij niet.

Tot dien tijd waren er in do literatuur slechts tww» gevallen

-ocr page 22-

bekend van continuiteitsresecties bij proefdieren, welke zonder
complicaties waren genezen, een van
Ollier en een van Schmitt,
en juist hier kwamen de groote verschillen pas in vollen omvang
aan het licht. Bij alle resecties met behoud van periost zag
Axhau-
BEN een stevige consolidatie plaats grijpen, zonder periost slechts
pseudarthrose (30-38 d.). Bij inplantatie van dood materiaal was,
ondanks goede fixatie, niet de minste vereeniging met de been-
uiteinden te bekennen (30-51 d.). Mikroskopisch is het verschil
wel zeer duidelijk. In het geval van met periost bekleed, levend
been sterft weliswaar het been af en wordt het merg nekrotisch,
doch het periost is in leven gebleven en heeft reeds een duidelijke
laag nieuw been voortgebracht, terwijl ook reeds beenafzetting in
de vaatkanalen van
Hävers er op wijst dat het substitutieproces
in vollen gang is; de verbinding met de omgeving is inmg.

In het geval van geinplanteerd dood materiaal is in denzelfden
tijd bijna geen verbinding met de omgeving tot stand gekomen;
slechts hier en daar dringt het bindweefsel binnen, het doode stuk
ligt in zijn bindweefselkapsel als een noot in zijn schil.

Door klinische ervaring en experimenteel onderzoek geleid, hob-
ben ook hier dus de opvattingen haren spiraalgang doorloopen,
daarbij tot een resultaat komend dat zijn weergade vindt bij trans-
plantatie van andere weefsels.
Autoplastiek in de eerste, homoto-
plastiek
in de tweede plaats zijn op nieuw de methoden geworden,
waarvan de heelkundige zich bedient. Alleen waar het gaat om
het sluiten van een niet te groot defect in beenige omgeving, of
om het fixeeren van beenstukkon, komt ander materiaal nog in
aanmerking, terwijl ook hier het steeds betor beheorschen van de
wond-infecties de weinige voordooien nog gaat wegnemen.

Daar, waar het transplantaat eenigen tijd op eigen kracht is
aangewezen, regeeren auto- en homoioplastiek souverein. Boven-
dien openbaarde het beentransplantaat in zulke gevallen veolal
een functioneel aanpassingsvermogen, dat zijn weerga met vindt
in eenig ander orgaansysteem van het menachelijk organisme.

Van practisch-chirurgiach standpunt bozion, kan men dus zeggen
dat het pleit is beslist in den zin van
Ollier.

-ocr page 23-

Zijn in het heden op verschillende punten de meeningen nog
verdeeld, over één punt is het oordeel eenstemmig:
de superioriieit
van het autotransplantaat.

Dit is dan ook de reden, waarom ik mij verder uitsluitend zal
bepalen tot de autotransplantatie.

Uit den aard der zaak is in het voorafgegane slechts in groote
lijnen de historie van de beentransplantatie geschetst. Alleen bij
de onderzoekingen van
Ollier, Marchand, Barth en Axhausbn
werd met voordacht meerdere uitvoerigheid betracht, omdat zij
de mijlpalen zijn op dit gebied.

i«Ien kan zeggen dat in de Duitsche landen, en ook veelal daar-
buiten. in het algemeen de opvattingen van
Axhausen worden
gehuldigd; ook
Barth heeft de waarde van het mede verplante
periost en merg moeten erkennen. Een feit, dat nogmaals zijn
bevestiging heeft gevonden in de uitgebreide onderzoekingen door
Lexer en zijn leerlingen, verricht op mensch en dier.

De opvatting in do Engelsch sprekende landen zijn aanvankelijk
sterk beïnvloed door de zienswijze van
Mac-Ewen, zooals
die is neergelegd in zijn in 1912 verschenen boek; „The
Orowth of Bono" en die ik daarom niet onvermeld voorbij kan
gaan. Op grond van dierproeven en een jarenlange klinische er-
varing komt hij in het kort tot de volgende besluiten.

Om to beginnen houdt hij vast aan het oude standpunt dat het
getransplanteerde been in leven blijft. De been-nieuwvorming ge-
schiedt door do beencellen; na de verplanting komen zij vrij en
worden Osteoblasten.

Het proliferatie-vermogen van do beencel steil Mac-Ewen op
één lijn met dat van epitheol-cellen. Het periost mist het vermogen
oni beenweefsel to vormen, het heeft slechts do rol van grens-
raombraan (limiting membrane), welke het uittreden van Osteo-
blasten moot voorkomen.

Mac-Ewen komt tot dezo opvatting, ton eerste, omdat hij na
zijn subperiostaal verrichtte resecties geen nieuwe beenvorming
zag van uit het achtergebleven periost, ton tweede, omdat hij bij

-ocr page 24-

transplantatie vaifperiostlooze beenstukken wel beennieuwvorming
waarnam aan de oppervlakte. De mogelijkheid dat de binnenste
laag van het beenvlies grootendeels op het uitgenomen beenstuk
achterblijft en wij dus in het eerste geval slechts met de buitenste
laaa van dat vlies, in het tweede geval met been plus de binnenste
laa- van het periost te doen hebben, wordt door
Mac-Ewen met
geopperd. Waar het beenvUea tóch been vormt, schrijft hij dit toe
aan beenstukjes, die op het beenvlies zijn achtergebleven. Op de
groote rol. welke de toegepaste techniek in dergelijke gevallen
speelt, is sindsdien meermalen gewezen. Vooral bij het volwassen
individu, waar de binnenste periostlaag sterk adhaerent is aan het
onderliggende beenweefsel, moet zeer zorgvuldig te werk gegaan
worden, wil men eenerzijds het geheele beenvlies intact verwijderen,
anderzijds het been inderdaad periost-vnj maken.

In enkele proeven verving Mac-Ewen een stuk diaphyse door
een glazen buis. In deze buis vormde zich been. Waarom dit met
gevormd zou zijn door het merg, resp. door het weefsel in de vaat-
kanalen, maar\'wel door de osteoblasten van de resectio-vlakken,
verklaart
Mac-Ewen ons niet. Evenmin levert hij het bow.js voor
den overgang van beencel in osteoblast.

De opvatting van Mac-Ewbn is m.i. op afdoende w.jze door de
experimenten van
Maveu en Wehner (bij Lexeh) weerlegd, /i,
vonden o.a. aan vele beencellen van het transplantaat eigenaardige
beelden, welke op het eerste gezicht zouden kunnen doen denkon
aan een activiteit van deze cellen in den zin van
Mac-Ewkn:
insnoering van de kern, twee kernen in één holte. Hij bezichtiging
met sterkere vergrootingen echter, komen zij tot de overtuiging
dal hier geen spraken kan zijn van kerndeeling, maar dat men hier
te doen heeft met degeneratiove veranderingen: het uiteen vallen
van de kernen in. vaak ongelijke stukken, terwijl do grenzen van
de cellen niet glad. maar onregelmatig zijn.

Mogen bij do veelzijdigheid van dit onderworp de meeningon nog
in verschillende opzichten verdeeld zijn, aan óón feit kan, naar mij
voorkomt na kritisch lezen van de literatuur, niot getwijfeld

-ocr page 25-

worden: de weeke deelen van het been (periost, merg, endost, inhoud
van de beenkanaaltjes) kunnen gedeeltelijk de verplanting over-
leven en in dat geval deel nemen aan de vervanging van het been-
weefsel van het transplantaat. Dit aandeel zal van des te meer
gewicht zijn, naarmate de mogelijkheid van regeneratie en sub-
stitutie van uit de omgeving geringer is. Bij verplanting in beenige
omgeving zal het bescheiden zijn tegenover dat van het osteogene
weefsel van het transplantatie-bed, van overwegend belang daaren-
tegen in die gevallen, waar het transplantaat omgeven wordt door
spier- en bindweefsel. Dat het beenvlies daarbij op den voorgrond
staat, moet wel in do eerste plaats gezocht worden in het feit dat
de voedingsmogelijkheid daarvan in de nieuwe omgeving het
gunstigst is. Daar, waar het merg te dien opzichte in even gunstige
omstandigheden wordt gebracht als het beenvlies, blijkt hot voor
dit laatsto niet onder behoeven te doen in ossificeerend vernu)gen.
Men mag wel aannemen dat de inhoud van de beenkanaaltjes zich
to dien aanzien niet zoozeer soortelijk onderscheidt, als wol door de
steeds ongunstiger voorwaarden, waarin hij door de verplaatsing,
wat betreft do voeding, gaat vorkeeron.

Niet alleen ala deelen van het geheel, nuiar ook dan, wanneer
zij afzonderlijk verplant worden, kunnen beenvlies en merg in
leven blijven, terwijl regeneratie, iiroliferatie cn nieuwvorming
daarvan getuigen. Het beonvHes is in staat kraakbeen on been to
vormen, zoowel bij transplantatie in hot onderhuidsche weefsel
als in do spieren (
Ülliku, Bkuuuti, Buchiiolz, IUuzimowskv
<!n velo andere moderno onderzoekers). Het behoudt dit vermogen
nog langen tijd buiten hot lichaam, vooral wanneer het bij lage
temperatuur bewaard wordt. Zoo deelt Mouruuuo nu\'do dal
Periostlappen van do tibia van jongo hoenders, na vele uren be-
waard te zijn bij II —G° C., bij inplanting in den kam of den baard,
nog in staat zijn kraakbeen on been te vormen. Do langste tijd
bedroeg
192 uren. Cauuel kweekte het beenvlies in do broedstoof
on zag dat het, bij het dier ingeplant, het beonvornuMid vermogen
had behouden.

Wat het nuTg aangaat, staan tegenover de negatieve uitkomsten

-ocr page 26-

van Ollier de pósitieve van latere onderzoekers, die bij verschil-
lende proefdieren de vorming van kraakbeen en been waarnamen
(Goujon, Baikow, Maas, Bruns, Kölliker e. a.).

Wordt niettegenstaande al deze positieve gegevens door eenige
chirurgen nog getwijfeld aan de waarde van het beenvlies bij de
beenverplanting, dan geschiedt dit ten onrechte op grond van ver-
gelijking der resultaten verkregen bij verplanting van been
mét
en zonder beenvlies. Ook voor transplantatie bij den volwassen
mensch geldt dat bij de gewone operatieve bewerking steeds meer
of minder uitgebreide resten van de binnenste laag achterblijven
op de subperiostaal gereseceerde beenstukken. Alleen de periost-
adventitia wordt daarbij volkomen verwijderd. De vitaliteit, het
regeneratievermogen van het beenvlies van den volwassene moge
geringer zijn dan die van het kind, het moge onder ongunstige
omstandigheden eerder te gronde gaan of minder goed regenereeren,
dit mag geen reden zijn om de waarde ervan geheel te ontkennen.

Nog niet beantwoord is de vraag, of de nieuwvorming van been-
weefsel in het transplantaat uitsluitend geschiedt door de in leven
gebleven specifieke elementen hiervan en van den moederbodem,
of dat daaraan ook het omgevende bindweefsel deelneemt.
Bier,
Petrow, Martin, Wereschinsky, Naoeotte, Reoard, Bancroft
e. a. meenen dat dit laatste wel het geval is. Volgens Petrow meta-
plaseeren de cellen van het in het transplantaat binnendringende
bindweefsel tot Osteoblasten en beencellen. Hij grondt deze meening
op een reeks onderzoekingen door
Basiikirzew op zijn aanwijzing
verricht (auto- en homoioplastische verplantingen in de spieren
van het konijn). Hij kent aan het beenvlies wel eenig nut toe:
snellere vergroeiing met do omgeving, verhindering van een al te
snelle resorptie, eerste impuls tot beenniouwvorming; echter ziet
hij het verplante periost en endost voor oen groot deel te grondo
gaan en het door de overlevende gedeelten gevormde beenweefsel
is weinig en van tijdelijken aard. Het is bovendien niet af to schei-
den van het been, dat hij uit het bindweefsel meent te zien ont-
staan. Dit laatste beschouwt hij als de hoofdbron voor de regeneratie:
het af stervende\' been levert den prikkel voor de bindweefsel-metaplasie.

-ocr page 27-

Pbtrow beroept zich in de eerste plaats op de positieve resul-
taten bij verplantingen van beenstukken, waarvan het beenvlies
verwijderd was; waarbij dus de vraag blijft: is er niets van het
periost achtergebleven? Hij beschrijft de beenvorming in deze ge-
vallen als zeer onregelmatig. Zijn afbeeldingen zijn niet geheel
overtuigend. Stelhg is dit niet het geval met zijn laatste figuur,
waarin hij de sneevlakte afbeeldt van een getransplanteerd been-
stuk, dat geen periost doch wel merg bevat. De sneevlakte is be-
dekt met een dunne laag osteoid weefsel, wat volgens
Petrow
niet anders dan door metaplasie van hot bindweefsel verklaard
kan worden. Deze laag is echter de voortzetting van een osteoid-
laag aan de binnenvlakte van de corticalis. Zou niet alles te zamen
een produkt zijn van hot daar ter plaatse gelegen endost?

Wereschinsky (1925) komt op dit vraagstuk terug in zijn aan
Pbtrow opgedragen work. Hij verrichtte inplantaties van kleine
beensplinters, zonder en met periost, in de spieren. Hij ziet daarbij
verschillende beelden, welko er hom toe brengen een motaplasio
aan to nemen: onmerkbare overgang van de collageno fibrillen van
het bindweefsel in do tusschonstof van hot nieuw gevormde been-
weefsel. Daarnaast een afbeelding van oen mot beenvlies ver-
planten splinter, waar aan één kant zich eon osteoidmassa heeft
gevormd, welko do doorsnede van het transplantaat vele nuilen
overtreft. Onregelmatige uitloopers verspreiden zich ver in hot om-
gevende losmazigo bindweefsel en gaan daar onmerkbaar in over,
in tegenstelling tot do poriostalo beenvorming, welko alleen vlak
aan het transplantaat wordt gevonden.
Weresohinsky meent hot
ontstaan van dio massa alleon door bindweofsel-motaplasio te kun-
nen verklaren. Tusschen fibroblasten on osteoblasten vertoont zich
oen reoks van overgangen, zoowel in vorm als in kleuring.

In do eerste plaats moot men zich afvragen: ontstond deze
osteoidvorming niot op don bodem van een losgeschourden on tor
plaatse ingegroeiden periost-lap? Maar ook, indien dit niet hot
geval waro, dan is toch dezo metaplasie te voorschijn getreden in
de nabijheid van en in onmiddellijkon samenhang met hot lovende
periost. Zij nuig m. i. niot als bowijs gelden voor do opvatting van

-ocr page 28-

Pbtbow, die in het afstervende been het agens voor de metaplasie
zocht; eerder zou het in het bedoelde geval iir het beenvlies te
zoeken zijn.

Lbxbr, voorvechter van periost en endost als eenige bronnen
van regeneratie, zegt het volgende over de rol van het bindweefsel
bij de beenvorming. Alleen daar komt het tot woekering van osteo-
blasten en nieuw beenweefsel, waar het, met de vaten binnen-
dringende, jonge bindweefsel op nog in leven gebleven osteoblasten
stuit. Het krijgt zijn osteogenetische eigenschappen pas door ver-
menging met deze specifieke elementen van beenvlies of merg
van het transplantaat. Is — zooals bij transplantatie in beenige
omgeving — het binnendringende granulatieweefsel afkomstig van
merg en beenvlies van den moederbodem, dan voert het cellen
met genoemde eigenschappen mede.

Op deze wijze bezien, komen de meeningen weer dichter hij el-
kander en gaat het dus allereerst om de vraag: vermengt zich het
binnendringende granulatie-weefsel met do in leven gebleven spe-
cifieke cellen van het transplantaat, zijn het enkel deze cellen, die
door het herstel van de voeding gaan woekeren en beonweefsel
vormen, of wel metaplaseeren de bindweefselcellen inderdaad in
het merg en beenvlies van het transplantaat tot osteoblasten en
beencellen? Waarbij dan nog de vraag komt, in hoeverre zich dezo
metaplasie buiten hot transplantaat kan uitbreiden.

Of het mogelijk zal zijn ten deze uit de histologische beelden
alleen het bewijs te leveren, valt te betwijfelen.

Daarnaast blijft dan nog do vraag, in hoeverre beenvorming moge-
lijk is door metaplasie van bindweefsel, zonder de aanwezigheid van
levend weefsel met specifieke osteogenetische eigenschappen. Alleen
wanneer het experiment met levend been een negatief antwoord geeft
op deze vraag,is daaraan een beslissende waardotooto kennen, want
ook dan, wanneer deafwezigheid van periost en endost gegarandeerd
zou zijn, bijv. door do middelste lamellen uit de corticalis te nemen,
zou een positieve bevinding nog niet bewijzend zijn, aangezien
de inhoud der kanalen van
Ha vers niet is uit to schakelen.

Transplantatie van gedood been heeft in het algemeen negatieve

-ocr page 29-

resultaten opgeleverd. De biochemische werking van langzaam af-
stervend beenweefsel op de omgeving wordt bij (door koken of
fixatie in alkohol) gedood been gemist.
Rhode (bij Lexer) hield
hier rekening mede bij zijn transplantaties van dood been. Zoo
bewaarde hij beenstukken gedurende een paar weken bij lage
temperatuur steriel in luchtdicht afgesloten reageerbuizen. Hij
meent dat, afgezien van het afsterven der cellen, hierbij chemisch
geen veranderingen van aanbelang kunnen hebben plaats ge-
vonden. Dat die veel geringer zijn, dan bij koken of fixatie in alkohol,
is wel duidelijk, maar men moet toch wel aannemen dat zij niet
ontbreken en niet onbelangrijk zijn, n.1. juist die, waardoor het
doode zich van het levende onderscheidt. Hoe dit zij, ook bij dezo
serie van transplantaties zag hij geen beenvorming van het om-
gevende bindweefsel uitgaan. Hij ziet er een krachtig Ijewijs in
voor de opvatting dat regeneratie alleen mogelijk is bij aan-
wezigheid van levende osteoblasten.

Toch zijn er in de literatuur gevallen bekend van vorming van
nieuw beenweefsel, welke niet wel anders te verklaren zijn dan door
metaplasie van bindweefsel.

Barth zag, bij implantatie van een stuk kool in de buikholte
van een oude kat, na G weken op verschillende plaatsen hij niikros-
kopisch onderzoek jong beenweefsel.

Axiiauben vond bij zijn proeven over heteroplastiek in één
geval (bij transplantatie van een rattenbot bij een hond) in het
bindweefsel aan de oppervlakte van het bot na 21 dagen been-
vorming in smalle zoomen. Het bindweefsel ging zonder celver-
ineerdering rechtstreeks in dit boen over. Hij vatte het op als
nietaplastisoho verbeening van het bindweefsel, door afzetting van
nieuwe, kalkhoudendo bestanddeelen tusschen de voorhanden col-
lagene fibrillen. Dozo zoomen kwamen uitsluitend voor aan do
oppervlakte van en niot in het transplantaat, hoewel ook de merg-
liolto met bindweefsel gevuld was.

Christophe experimenteerde met, in alkohol gefixeerd, been en
zag bij het ingroeien in het ontvangende organisme verschijnselen
van been-regeneratie.

-ocr page 30-

PoLLETTiNi transplanteerde in 95 % alkohol gefixeerde stukken
schouderblad en kraakbeen onder de huid van het konijnenoor en
vond nieuwvorming van kraakbeen en been om het transplantaat.
Hij meent dat in het transplantaat stoffen zijn achtergebleven,
welke bij de fixatie zijn behouden gebleven en bij de verplanting
de metaplasie van het bindweefsel veroorzaken.

Bij het dierexperiment is metaplasie van bindweefsel tot been-
weefsel dus hier en daar toevallig getroffen, anderzijds is het spora-
disch op bepaalde plaatsen gelukt deze metaplasie op te wekken.
Aan de mogelijkheid hiervan mag derhalve stellig niet getwijfeld
worden, te meer, daar voor de menschelijke pathologie vaststaat
dat metaplasieën voorkomen op plaatsen, waar normaliter been
en kraakbeen ontbreken (b.v. in litteekens, in \'t oog enz.).

Hoezeer ook verbonden met het transplantatie-vraagstuk, Hgt
het niet in de bedoeling van dit proefschrift, de mogelijkheid van
bindweefsel-metaplasie experimenteel na te gaan.

Tegenover de actieve rol van de weeke deelen van het been-
transplantaat staat de passieve van het eigenlijke beenweefsel: de
beencellen met de kalkhoudende tusschenstof. Alle onderzoekers,
met uitzondering van
Mac-Ewen en enkelen van zijn navolgers,
zien in deze deelen slechts den stut, waaromheen en waarin zioh
de regeneratieprocessen afspelen. De meening van
Ollier dat het
met periost bekleede been gewoonlijk in leven blijft, niet enkel
de weeke maar ook de vaste deelen, is wel voldoende weerlegd.
Hetzelfde geldt van
Mac-Ewen\'s opvatting. In een ander uiterste
vervalt
Barth, die, afgezien van verplantingen bij zoor jonge
proefdieren, het beenweefsel reeds in ongeveer een week zag te
gronde gaan. Do waarheid ligt in het midden. De beoordeoling,
of in een bepaald geval bet beenweefsel als nekrotisch of als levend
moet worden beschouwd, is in de praotijk niet steeds gemakkelijk
gebleken. Het eenige middel, dat ons hiertoe ten dienste staat,
is het mikroskopisch onderzoek van gekleurde preparaten. De vorm
en do klourbaarheid van do beencellen en speciaal van hare kernen
zijn voor ons de criteria bij de beoordeeling: levend of dood. Zijn,

-ocr page 31-

in een overigens goed geslaagd preparaat, de beencellen geheel
verdwenen, of wel vertoonen zij zeer duidelijke afwijkingen, is
daarna&st ook de tusschenstof niet geheel normaal, dan is de be-
slissing gemakkelijk. Is daarentegen geen enkele afwijking te zien,
ook niet bij bezichtiging met het olie-immersiesysteem (lüerop legt
Barth den nadruk )dan kan onder omstandigheden eveneens een
beslissing genomen worden. In de tusschen beide uitersten liggende
gevallen is zij vaak bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk.

Er komt nog iets anders\'bij. Welke veranderingen gaan aan den
celdood vooraf, welke met zekerheid als nekrobiotische, d.w.z.
als tot den dood leidende, verschijnselen moeten worden beschouwd?
En wanneer is de verandering zoodanig, dat wij met zekerheid
mogen zeggen: deze cel is dood!

Ongetwijfeld zijn de eerste veranderingen bij beschouwing zoo
gering dat wij daaruit niets kunnen besluiten.

Fischoedeu deed in aansluiting aan zijn trepanatie-proeven een
contróle-experiment. Hij verwijderde onder aseptische voorzorgen
8 stukjes uit den schedel van een pas gedood proefdier en bewaarde
deze in steriel physiologisch water. Na 8, 6 en 9 dagen werden de
stukjes gefixeerd en mikroskopisch onderzocht. Het eerste pre-
paraat vertoonde in het algemeen een zoo voortreffelijke kern-
kleuring, dat, had hij die bij een transplantatie waargenomen, hij
het transplantaat voor levend zou gehouden hebben. In de pre-
paraten van G en 9 dagen oud waren de degeneratie-verschijnselen
reeds zeer sprekend, echter voel minder sterk dan bij transplan-
taties van gelijken proefduur.
Fischoedeu concludeert hieruit dat
het organisme er naar streeft, onbruikbare deelen zoo snel mogelijk
to verwijderen. Hot blijft intusschen do vraag, of het organisme
steeds en op elke plaats binnen eonigo dagen voor ons herkenbare
veranderingen aan de afstervende cellen zal teweegbrengen. Mon
zal met hot trokken van conclusies bij transplantaties met oen
proefduur van enkele dagen voorzichtig moeten zijn. Bij een proef-
duur van weken on maanden vervalt hot bezwaar.

De moeilijkheden, welke do booordeeling van het mikroskopisch
beeld oplevert, mede in verband met de technische bezwaren,

-ocr page 32-

welke het beenonderzoek aankleven, verklaren voor een deel het
verschil van meening tusschen de onderzoekers in den loop der
tijden. Men kan zeggen dat de meerderheid {o.a. ook
Kropveld)
staat op het standpunt van Axhausen: het becnweefsel van het
transplantaat wordt nekrotisch, kleine gedeelten kunnen, althans
tijdelijk, de verplanting overleven.
De proefduur van de experi-
menten van
Axhausen was te kort, hoogstens 60 dagen, om hier-
over een definitief oordeel te kunnen vellen.

Door Frangenheim (bij Lexer) werden, in aansluiting aan die
van
Axhausen, proeven van veel längeren duur verricht, tot onge-
veer 1 jaar. Wat de kleurbaarheid der kernen aangaat, in al zijn
preparaten vond hij hier en daar gebieden, waar zij niet geleden
had. Iets, wat hem des te merkwaardiger aandeed, omdat, zooals
hij zeide, wel algemeen aangenomen wordt dat het beenweefsel
na de verplanting geheel afsterft. Deze gebieden waren veelal ge-
heel onregelmatig verdeeld; soms vond hij eenige regelmaat, o.a.,
evenals
Axhausen, in de buitenste corticalis-lamellen, speciaal,
wanneer het periost mede verplant was.

Mayer en Wehner vonden de behouden gebleven beencellen
voornamelijk in de nabijheid van de oppervlakkige kanalen van
Hävers, waarin bloedvaten gegroeid waren.

Müller, Tomita, Baschkirzew en Petrow vonden eveneens
in dierproeven beencellen behouden, tot 100 dagen toe.

Men krijgt uit dit alles den indruk dat onder omstandigheden
deelen van het verplante beenweefsel langen tijd in loven kunnen
blijven. Do vraag echter, of een duurzaam overleven van het been-
weefsel, zij het ook op bescheiden schaal, bij transplantatie mogelijk
is, wordt meestal ontwijkend beantwoord.

Bestaan, wat betreft het lot van het getransplanteerde boen-
weefsel, nog slechts geringe verschillen van meening, anders is
het gesteld met de vraag naar de wijzo, waarop het beenweefsel
van het transplantaat wordt vervangen. Do aard van de histo-
logische processen, welke zich daarbij afspelen, is nog geenzins op-
gehelderd.

Lacunaire resorptie door Osteoklasten, gevolgd door wandstan-

-ocr page 33-

dige appositie van nieuw beenweefsel door osteoblasten, is door
alle onderzoekers bij de beenverplanting waargenomen. Een wijze
van vervanging identiek aan die, welke wij kennen bij het groeiende
beenderstelsel.

Zeer verschillend wordt echter nog de vraag beantwoord of naast
dit, zich langs indirecten weg afspelende, proces, ook nog een
directe substitutie van het beenweefsel van het transplantaat voor-
komt. Waaronder wordt verstaan eene
substitutie, zonder vooraf-
gaande lacunaire resorptie.

Van het oogenblik af, dat het gebied der been-transplantatie
met moderne histologische hulpmiddelen wordt betreden, zijn er
onderzoekers geweest, die, op grond van redeneering en de studie
van hunne mikroskopische preparaten, tot de overtuiging zijn ge-
komen, dat zulk een vervanging moet bestaan.

Ook onder de hedendaagsche auteurs zijn er velen, die deze

meening zijn toegedaan.

Zooals reeds eerder werd vermeld, zijn Mauchand en lUiiTn
de (Hïrsten geweest, die een dergelijk proces meenden te nu)eton
aannemen.

Op welke gronden meenden zij dit te moeten doen en hoe dachten
zij zieh het l)eloop van do
„schleichender Ersatz\'\'?

In zijn oorspronkelijk geschrift geeft Bautu ons de volgende
voorstelling. Hij begint met te zoggen, dat hij zelden een typische
lacunaire re sorptio iwin het substitutie-proces zag voorafgaan.
Met hot vaatrijke granulatie weefsel dringen do osteoblasten in
het transplantaat binnon en leggen zich direct togen het beenweefsel
van hot transplantaat aan. Zij omgeven zieh aan do zijdo van dat
beenweefsel met eon halfmaanvormigo hof jonge tuaschenstof.
welko zieh, zooals hij dat uitdrukt: ..in den Rand dor alten Knochen-
grundsubstanz hineinschiebt."

Daar, waar de osteoblasten in aaneengesloten linies optreden,
ontstaan op deze wijze smallo zoomen niouwo tusschenstof op de
plaats van en tegen de oude tusschenstof van hot transplantaat,
daarvan door eigenaardige gefestonneerde grenslijnen gesohoidon.

Barth goeft ons een afbeelding van een dergelijken zoom togon

-ocr page 34-

de zaagvlakte van een trepanatie-schijf, als voorbeeld van het
typische begin van de „schleichender Ersatz".

Voor het kleinste deel slechts vertoont deze zoom de zoo typische
festonneering, verderop volgt de jonge beenzoom eenvoudig de
onveranderde grenslijn van de zaagvlakte. De afgebeelde feston-
neering is echter m. i. geenzins zoo, dat iedere uitbochting van
de jonge tusschenstof correspondeert met een overeenkomstige en
daarin liggende beencel. Een dergelijk beeld, dat karakteristiek zou
zijn voor den beginnenden „schleichender Ersatz", laat zich ook on-
gedwongen zoo verklaren, dat aan een gedeelte van de overigens
onveranderde zaagvlakte resorptie heeft plaats gehad (feston-
neering) en daarna appositie is gevolgd van jong beenweefsel.

Hoogstens zou men kunnen aannemen dat het dezelfde cel is,
die eerst eenigen
tijd als Osteoklast functioneert en daarna als
Osteoblast.
Maar dit is niet, wat Barth bedoelt met „schleichender
Ersatz".

De moeilijkheden bij de verklaring van de mikroskopische beelden
doen zich niet zoozeer voor bij deze allereerste stadia, doch,
zooals later zal blijken, vooral bij de latere stadia der vervanging.

Het verdere beloop van het vervangingsproces beschrijft Barth
als volgt. Naarmate de gefestonneerde linies in de doode beensub-
stantie voortschrijden, vindt de substitutie van het doode door

het levende been plaats.

De „schleichender Ersatz", zegt hij, herinnert levendig aan de
enchmdralc beenvorming van do foetale pijpbeenderen, waarbij het
volgens hem bovendien waarschijnlijk zou zijn, dat de afbraak-
producten van de verkalkte kraakbeontuaschenstof direkt verwerkt
worden bij den opbouw van het jonge beenweefsel. Hierbij dient
opgemerkt te worden dat ook nog een andere opvatting mogelijk
is, wat betreft de enchondrale beenvorming: eerst resorptie van
een deel van de verkalkte kraakbeentusschenschotten, op den voet
gevolgd door appositie van jong beenweefsel. De, door dit jonge
beenweefsel ingesloten, resten van verkalkt kraakbeen verdwijnen.
Dat dit uitsluitend door een „schleichender Ersatz" zou geschieden,
is zeker onjuist. In de meer mergwaarts gelegen beenbalkjes, van

-ocr page 35-

ouderen datum, zijn resten verkalkt kraakbeen terug te vinden.
Deze resten verdwijnen pas, als de balkjes in hun geheel aan het
groeiproces ten offer vallen en ter plaatse zich de mergholte ont-
wikkelt.

Wat betreft het gebruik van de kalkzouten van de tusschenstof
van het transplantaat, op de plaats zelve, voor den opbouw van
het jonge beenweefsel, verwijst
Barth naar beelden, die hij waar-
nam bij de resorptie van de zaagkorrels in het operatieterrein. Hij
ziet daarin een steun voor zijn opvatting in deze.

Men vindt de kleinste beenkruimels ingesloten in reuscellen. Het
protoplasma van deze cellen gaat veelal zonder scherpe grens over
in den beendetritus; deze verdwijnt tenslotte geheel. Tot zoover
geeft
Barth ons dus het beeld van reuscellen, welke hun arbeid
als opruimers van vreemde lichamen verrichten. Het merkwaardige
zou echter zijn, dat dit soort reuscellen op hare beurt weer zonder
scherpe grenzen kan overgaan in de tusschenstof van het osteoide
weefsel, in de nabijheid ervan gelegen. Do cellichamen vertoonen
daarbij een eigenaardigen homogenen glans, zoodat het er allen schijn
van zou hebben dat zo gaan vorbeenen.

Ook hier zou volgens Barth dus een directe omzetting plaats
hebben van oude in nieuwe beensubstantie.

Hij meent dat dezo reuscellen ontstaan door het samenvloeien
van Osteoblasten, welko aanvankelijk den beenkruimel krans-
vormig omgaven; zij vereenigen in zich do eigenschappen van vreem-
(leliohanum-reuscel en Osteoblast.

Barth geeft ons enkelo afbeeldingen, bij sterke vergrooting, dio
duidelijk do resorptie van do zaagkorrels aantoonen. Jammer ge-
noeg, ontbreekt e«m dergelijke afbeelding, welko ons do tweede
phase van den arbeid dezer reuscellen toelicht.

Naast de directe substitutie zag Barth slechts in geringe mate
indirecte vervanging. Typische laounairo resorptie kwam voor-
namelijk voor aan de oppervlakte van do trepanatieschijf, onder
het tijdens de oi)eratio terzijde geschoven pericranium. Hij ver-
klaart het »)ptreden van resorptie op dio plaats door de laesie van
dc cambiumlaag bij do manipulatio aan het pericranium.

-ocr page 36-

Het, daar ter plaatse zich vormende, granulatieweefsel zou daar-
door lanvankelijk de osteogenetische eigenschappen missen en
slechts resorbeerend inwerken op het beenweefsel van het trans-
plantaat. Pas als de cambiumlaag zich van uit de omgevmg ge-
regenereerd heeft, komt het tot appositie van nieuw beenweefsel.
De verbouwing van het transplantaat geschiedt dus volgens
Barth
in hoofdzaak door middel van de „schleichender Ersatz".

Vermeldt Barth in eerste instantie niet, hoe hij zich de expansie
van het jonge beenweefsel ten koste van en in het oude beenweefsel
voorstelt,
Marchand deelt ons later hiervan meer mede.

Marchand begint met op te merken dat, afgezien van het feit
dat de typische lacunaire resorptie slechts sporadisch wordt waar-
genomen, de verbouwing van het transplantaat langs dezen weg
zich bezwaarlijk laat verklaren. Neemt men de indirekte sub-
stitutie als eenige wijze van vervanging aan, dan zou de been-
nieuwvorming zich volgens
Marchand steeds moeten beperken
tot bepaalde gebieden, om de vaatkanalen en aan de vrije opper-
vlakte en dan nooit verder dan de resorptie heeft gereikt. Boven-
dien glat aan de afzetting van het nieuwe beenweefsel niet steeds
een verwijding van de vaatkanalen vooraf.

Bij verder voortgeschreden vervanging ziet men om de vaat-
kanalen en
inergruimten een aantal lagen jong weefsel met ta-
rijke beenlichampjes voorzien. Hier
en daar treden kogel- en half-
kogelvormige uitstulpingen in de peripherie van het oude been-
weefsel binnen, waar zo zich door oen ander lichtbrokend vermogen
en wat andere kleuring van onderscheiden. In het centrum van
zoo\'n uitbochting ligt een beenlichaampje.

Behalve deze, ook door Barth reeds beschreven, klomo uit-
bochtingen (festonneering) komen ook, zéér diep in de oude been-
substantie indringende, uitloopers van jong weefsel voor. Volgons
Marchand kunnen deze laatste zeker niet door lacunaire resorptie
en daarop volgende appositie zijn ontstaan.

Op sommige plaatsen zijn do beenlichaampjes van het jonge
weefsel zeer dicht bij elkaar gelegen, door slechts smalle bruggen
tusschenstof gescheiden, of wel hun kernen zijn ingesnoerd,

-ocr page 37-

alsof zij zich deelen. Mitosen zag hij niet. Later worden normale
afstanden tusschen de cellen gevonden.
Marchand concludeert
hieruit dat het jonge beenweefsel groeit door toeneming van de
tusschenstof.

Interstitieel groeiend verdringt het jonge het oude beenweefsel,
waarbij de hoofdrol wel moet worden toegekend aan de osteoblasten
resp. beencellen, welke de eigenschap hebben de oudere tusschen-
stof op te lossen en in nieuwe om te zetten.

De mogelijkheid van expansie van het jonge beenweefsel ten
koste van het oude is dus gebonden aan de mogelijkheid van den
interstitieelen groei. Wanneer men, met verreweg de meeste his-
tologen, deze eigenschap aan volwassen beenweefsel niet toekent,
dan moet de „schleichender Ersatz" ophouden, zoodra het jonge
beenweefael tot volwassen weefsel is verstard. Op grond van deze
theoretische overweging moet de vervanging, zooals
Marchand en
Barth zich die denken, een proces zijn, dat zoowel in ruimte als
in tijd beperkt is.

De vervanging van die deelen van het transplantaat, welke ver
van de gepreformeerde holten en kanalen afliggen, kan dus niet
voldoende worden verklaard door „schleichender Ersatz" zonder
meer. In een mededeeling aangaande dit vraagstuk in 1899 moet
Marchand dit ook toegeven. Hij neemt aan dat in het boven-
genoemde geval de vervanging óf achterwege blijft óf geschiedt
met behulp van nieuwe perforeerende kanalen, welke door den
omgevenden mantel van nieuw weefsel in deze oude resten binnen-
dringen.

Terwijl Marchand en Barth aanvankelijk op grond van hun
trepanatie-proeven aan do indirekte substitutie een zeer onder-
geschikte rol toekennen, wordt dit later anders. Tijdons een dis-
cussie in de Deutsche Path. Gesellschaft in 1909 spreekt
Marchand
over „de zonder twijfel zeer verbreide laounaire resorptie" bij do
substitutie. Van de oorspronkelijke opvatting heeft
Marchand
dus heel wat laten vallon èn wat betreft de uitbreiding van de
„schleichender Ersatz", èn wat betreft het voorkomen van dit
proces tegenover de vervanging door laounaire resorptie on appositie.

-ocr page 38-

Vraagt men zich af, hoe Marchand en Barth er toe gekomen
zijn om het begrip „schleichender Ersatz" in te voeren, zoo is dat
wel daaraan toe te schrijven, dat zij meenden de door hen waar-
genomen beelden niet voldoende te kunnen verklaren door de lacu-
naire resorptie en opvolgende appositie.

Ook ^n de moderne literatuur krijgt men den indruk dat de onder-
zoekers veelal langs dezen weg tot het aannemen van een directe
substitutie zijn gekomen. Eenmaal op dit standpunt staande,
trachten zij in hun mikroskopische beelden de bevestiging te vinden
voor dit proces, met behulp waarvan zij alleen in staat zijn de
vervanging van het beentransplantaat te verklaren.

Frangenheim ziet, bij zijn reeds eerder (blz. 28) vermelde experi-
menten over het herstel van periostlooze continuiteitsdefecten der
lange pijpbeenderen, de vervanging in hoofdzaak geschieden langs
indirecten weg.

Aan de uiteinden der transplantaten echter, daar waar deze
liggen in den door de diaphyse-fragmenten geleverden oallus, ziet
hij beelden, die een directe vervanging waarschijnlijk maken. Hij
ziet daar het osteoide weefsel van de callusmassa in diepe boch-
ten in het transplantaat doordringen, waarbij het overal direct tegen
het beenweefsel van het transplantaat aanligi.

Het maakt op hem den indruk of het osteoide weefsel het ver-
mogen heeft van „been-usuur". Wat hij hieronder verstaat, wordt
door hem niet nader verklaard, bovendien zegt hij er met absoluut
zeker van te zijn dat deze met osteoid gevulde rniniten met eerst

door Osteoklasten zijn uitgegraven.

De door Frangenheim aangenomen directe substitutie betreft
dus alleen die, welke geschiedt door het jonge osteoide weefsel.
Een vervanging, welke op vele punten tegelijk aangrijpt en snel
voortschrijdt, zoodat hij den naam „schleichender Ersatz" daar-

voor minder gelukkig vindt. , , ,,

Ook hij acht het waarschijnlijk dat de vrijkomende kalkzouten
uit het transplantaaf-beenweefsel voor den opbouw van het jonge

weefsel gebruikt worden.

Laewes vindt, bij onderzoek van een preparaat van den mensch

-ocr page 39-

afkomstig, een beeld, dat z. i. sterk pleit voor directe substitutie,
n. m. het voorkomen van smalle zoomen nieuw beenweefsel in
niet verwijde kanalen van
Ha vers. Vooral in overlangsche coupes
is dit duidelijk; oud en nieuw beenweefsel zijn door een rechte
lijn gescheiden, welke geen resorptielacunen vertoont.

Een dergelijke bevinding bewijst dus dat appositie soms plaats
heeft zonder voox-afgaande resorptie. Mogen wij hieruit echter be-
sluiten dat het substitutie-proces, dat zal volgen, zal beloopen in
de zin van een „schleichender Ersatz"?

Mayer en Wehner nemen een directe substitutie aan, in de
eerste plaats op grond van de reeds eerder vermelde theoretische
overwegingen. Evenals
Marchand vinden zij in het jonge been-
weefsel de cellen dicht bij elkaar liggen, terwijl zij ook de beelden
waarnemen, die op eene amitotische deeling van de jonge been-
cellen wijzen. Vooral vinden zij deze beelden van activiteit in het
jonge weefsel op de grens van oud en jong been. Hier is het
\\ substitutie-proces het best te volgen, hier ziet men ook jongo
beencellen in het nekrotische oude been liggen on nieuwe
tusschenstof afscheiden. Men moet volgens hen wel aannemen
dat dezo jongo cellen het vermogen hebben om, op dezelfde
wijze als do ostooklasten, do kalkhoudende tusschenstof te re-
sorbeeren, terwijl zij zich een weg banen in het nekrotische oude
been.

Hier on daar komt het ook voor dat jonge beencellen in de leege
boenholton van het nekrotische been zijn gedrongen en van daaruit
het oude boen vervangen.

Mayer meent dat dit binnendringen geschiedt langs de canaliculi
van het oudo been. Hij goeft eene afbeelding van een door jong
boenweefsel omgeven rest oud boon, waarin, in de onmiddellijke
nabijheid van do grens tusschen oud en nieuw heen, twee fraaie
komen zijn to zien, terwijl ook do canaliculi duidelijk zijn waar
te nemen. Do liernon komen in vorm en kleur geheel overeen met
do naastliggende kernen van hot jongo weefsel.

Elders worden in lovon gebleven booncellen in het transplantaat-
weefsel waargenomen, do kernen daarvan onderscheiden zich echter

-ocr page 40-

voleens Mayer duidelijk door hun kleineren omvang en minder
intensieve kleuring, zoodat hij met zekerheid meent te mogen
zeggen dat de eerstgenoemde ceUen niet de in leven gebleven be-
woners van de beenholten van het transplantaat zijn, maar daarin
binnengedrongen nieuwe bewoners. Dergelijke beelden nam bj
waar, zoowel in de transplantaten bij den mensch als bij proef-

Terwijl Marchand en Barth de grensscheiding tusschen oud
en nieuw been beschrijven als scherpe, gefestonneerde lijnen, vindt
men bij
Lexer, Mayer en Wehner afbeeldingen, waar op bepaalde
plaatsen deze scherpe grenslijn ontbreekt, juist daar, waar jonge
beencellen in de oude tusschenstof indringen.
Lexer geeft een
afbeelding van zulk een plaats, waar de tusschenstof van oud en
jong been zonder scherpe grens in elkander overgaan en waar zich
onge beencellen bevinden. Niet alleen het feit dat deze ce len liggen
buiten het eigenlijke gebied van het nieuwe beenweefsel, maar in
het bizonder ook de richting van haar lengteas, pleit er volgens
Lexer voor dat men hier te doen heeft met de invasie van jonge
beencellen in de oude tusschenstof. De lengteas
van deze cellen
staat ongeveer loodrecht op die van de naastliggende cellen m
het jonge been, het is alsof zij uit het gelid zijn gebroken om in

de oude tusschenstof binnen te dringen.

Op grond van eigen onderzoekingen en die zijner leerlingen komt
Lexer tot de opvatting dat steeds beide wijzen van vervanging,\'
naast elkander voorkomen; nu eens overweegt de eene, éan de
andere. In hoofdzaak wordt dit bepaald door den aard van het
transplantatiebed. Bestaat het uit indifferent bindweefsel, dan zal
dit laatste, in het transplantaat binnendringend, aanvankelijk onkel
resorbeerend werken. Eerst dan, wanneer het op lovende specifioko
cellen stuit, komt het tot boenaanmaak. Hoe sneller het trans-
plantaat ingroeit, des to eerder zal het ossificeerend vermogen in
het granulatieweefsel tegenover het resorbeorendo de overhand
verkrijgen. Hoe sterker aanvankelijk do resorptie, hoe minder lator
langs directon weg zal worden vervangen. Bij verplanting in
beenige omgeving is het binnendringende granulatieweefsol af-

-ocr page 41-

komstig van de weeke elementen van het omgevende levende been
en brengt het cellen met beenvormend vermogen mede. In dit
geval zal de resorptie op den achtergrond staan en do recht-
streeksche vervanging overheerschen, zooals
Barth die waarnam
bij zijn subperiostale replantaties aan den schedel. Staat het
transplantaat met beide zijden in contact met levend been en is
het verder omgeven door spieren en bindweefsel, wat voorkomt
bij het overbruggen van perostlooze diaphyse-defecten, dan zal
aan de uiteinden de directe, in het midden de indirecte sub-
stitutie overwegen. Is de directe substitutie het volledigst bij
verplanting in beenige omgeving, het langzaamst en onvolledigst
zag
Lexer deze vervanging geschieden bij verplanting in het onder-
huidsche weefsel van den mensch (neusplastiek).

In tegenstelling tot Marchand, Lexer en hun medewerkers, zegt
Axhausen uitdrukkelijk dat hij in de door hem waargenomen
beelden geen reden zag om een wijze van vervanging aan te nemen,
welke van do bekende processen (resorptie en a])positie) principieel
afwijkt. Zoowel bij mensch als dier vond hij na de verplanting
alle stadia van lacunaire resorptie, van de even beginnende ver-
wijding van do kanalen van
Hävers tot do vorming van groote
resorptieruimten toe. In het algemeen waren de kleine Osteoklasten
met gering aantal kernen in zijn preparaten overheersohend. Zij
onderscheiden zich zeer zeker van de groote typische reuscellen,
welko op vele plaatsen aan de oppervlakte van het been werkzaam
zijn. Zulko verschillen doen zich echter ook elders bij de been-
rosorptie voor, hij verwijst daarbij naar zijn mededeeling ()V(>r ile
osteoplastische carcinomen.

Anderzijds werden door hem ook zeer groote reuscellen gevonden,
ook in hot inwendige van de transplantaten, en wel van een zoo-
danigen vorm en omvang, dat zij wandcontouren kunnen schepjien,
als door
Marchand werden beschreven en waarvan deze meende,
dat zij onmogelijk door lacunaire reHorjifie kunnen zijn veroor-
zaakt (blz. 82).

Ook vond Axhaubkn in de transplantaten, evenals bij het t)steo-
plastische carcinoom, veelal éénkernigo Osteoklasten in kleine, vlakke

-ocr page 42-

lacunen gelegen. Bij geringe vergrooting bezien, missen de resorptie-
vlakken de typische lacunaire contouren.

Het ontbreken van typische Osteoklasten en het ontbreken van
de typische contouren mag ons, zegt
Axhausen, niet zonder meer
doen besluiten, dat geen resorptie heeft plaats gehad.

De resorptie wordt steeds op eenigen afstand gevolgd door de
appositie. Veelal treedt de appositie reeds zeer vroegtijdig op,
zoodat het slechts even verwijde vaatkanaal reeds door een ring
nieuw gevormd beenweefsel is omgeven, soms wordt het daardoor
tot op het vaatlumen vernauwd. Meestal echter volgt de appositie
eerst, wanneer een aanzienlijke verwijding is voorafgegaan. Of
aan het einde steeds een volkomen substitutie plaats heeft langs
dezen weg van afbraak en opbouw, of dat deelen nekrotisch been
blijven liggen, laat
Axhausen in het midden.

Uit het bovenstaande blijkt voldoende dat de beelden, die bij
de substitutie van het transplantaat worden waargenomen, voor
tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Ontwijfelbaar zijn er beelden gevon-
den, die pleiten vooi eene uitlegging van het vervangingsproces
in den zin van
Mauchand, wanneer men afgaat op de afbeeldingen
door zijn medestanders weergegeven. Om zich daarop een over-
tuiging te vormen lijkt mij zeer gevaarlijk. Zijn deze beelden schijn
of werkelijkheid? Slechts door eigen onderzoek zal het mogelijk
zijn een nader oordeel in deze te vormen.

Reeds was mijn literatuur-overzicht afgesloten, toen mij een
geschrift van zeer recenten datum in handen kwam, dat uitsluitend
over de vorming van beenwe(ffsel handelt: het werk van
liEUicHK
en PoLiCAUD.

Na een jarenlange studie over de beenvorming in hot algemeen,
komen zij tot een resultaat, dat zoozeer afwijkt van de geldende
opvattingen over deze processen, dat het niet mogelijk is m mijn
proefschrift, dat bedoelt alleen de weefselveranderingen bij do been-
verplanting te behandelen, hun onderzoek uitvoerig to bespreken
en te toetsen aan mijn eigen bevindingen.

-ocr page 43-

Om slechts één belangrijk punt te noemen, zij maken geen
qualitatief onderscheid tusschen de beenvorming en de verkalking,
die in doode weefsels optreedt. Hiermede kan ik mij niet vereenigen.
Om de vorming van beenweefsel, met zijn fijn georganiseerden
bouw, zijn functie, zijn verbouwing, zijn vaatverzorging en stof-
wisseling, op één lijn te stellen met de verkalking van dood, niet
functioneerend, structuurloos weefsel, alleen omdat zich in beide
gevallen
Ca-verbindingen neerzetten, schijnt mij noch logisch noch
in overeenstemming met de histologische feiten.

De kalkafzetting in de tusschenstof van het levende beenweefsel,
waarbij de Ca-verbindingen zich op bizondere, nog onbekende
wijze verbinden met de levende organische stof, is zoo iets geheel
anders dan de neerzetting van amorphe Ca-phosphaten in dood
weefsel, dat daarin m.i. geen reden kan zijn beide processen der
calcificatie te vereenzelvigen.

Ook ten aanzien van de werkzaamheid der osteoblasten nemen
deze onderzoekers een zeer bizonder standpunt in. Dezo cellen be-
vorderen volgens hen niet den beenaannuvak, zij zijn integendeel
een rem voor de kalkneerzetting in de beenvormende weefsollaag.
Het is in den strijd teger» de verkalking, dat zij hun typisch uiterlijk
krijgen. Tenslotte leggen zij den nadruk op de beteekenis van oon
bizonder oedeem bij de nieuwvorming van beenweefsel als inleiden-
den, preparatorisohen factor. Dit oedeem, dat geen gewoon oedeem
is, moet men volgens hen opvatten als een locale ophooping van
colloïde stoffen in do weefsehnazen („une Infiltration plus colloïde")
en wordt onmiddellijk gevolgd door de vorming van de „substance
préosseuse" (osteoid).

Ik vermeld dit afzonderlijk, omdat ik daarop later, bij de be-
spreking mijner preparaten, zal terugkomen. In de literatuur vond
ik nergens dié beteekenis aan een proparatorisch oedeem gehecht,
waarvan bij
IjKUICHK en Poi.iUAun mot zooveel nadruk gewaagd
wordt.

-ocr page 44-

HOOFDSTUK IL

VRAAGSTELLING EN GANG VAN HET EIGEN ONDERZOEK.

In het kort kunnen de vraagpunten, Avelke in de inleiding uit-
voerig werden toegelicht, op de volgende wijze worden samen-
gevat,

I. Wat is het lot van de vaste deelen van het beentransplantaat?
Kunnen grootere of kleinere gedeelten voortdurend of lang-
durig in leven blijven?

Wordt steeds al het beenweefsel vervangen, of wel, zijn
na langen tijd nog regelmatig deelen van het transplantaat

terug te vinden?
IL Door welke histologische processen geschiedt de vervanging
van het beenweefsel van het transplantaat?
III. Welke rol vervullen daarbij do mede verplante weeke deelen
van het transplantaat en hoe gedraagt zich de omgeving,
in het bizonder het bindweefsel?

Naar aanleiding van bovenstaande vragen werden door mij een
reeks dierexperimenten verricht, naar het volgende schema:
Reeks 1. Transplantaties van beenstukken in do rugspieren:
O. met beenvlies en met merg,

b. met merg, zonder beenvlies,

c. zonder beenvlies, zonder merg.

d. met beenvlies, zonder merg.

Reeks IL Replantaties van beenstukken aan de pijpbeenderen:
a. na wandstandige resectie,
h. na continuiteits-resectie.

Aan do hand van do eerste reeks en haar wijzigingen (a. b. c. d),
zal in de eerste plaats getracht worden een antwoord te krijgen
op de derde vraag, terwijl voor de beantwoording van de eersto

-ocr page 45-

vraag het materiaal in hoofdzaak geput zal worden uit de tweede
proefreeks. Op grond van de bovenvermelde samenvatting van
Lexer (blz. 86) zal de beantwoording van de tweede vraag moeten
geschieden naar hetgeen wordt gevonden zoowel bij de eerste als
bij de tweede proefreeks, d.w.z. bij verplanting in een transplan-
tatie-bed bestaande uit bind- en spierweefsel (I), uit beenweefsel
(IIa) en in een gemengde omgeving (IIb).

Uit practisch-oeconomische overwegingen werd het konijn als
proefdier gekozen. Het beenderstelsel is nog voldoende van afme-
tingen om er operaties aan te verrichten, terwijl de vitaliteit van
het been erkend groot is.

De operaties werden onder de gebruikelijke aseptische voor-
zorgen verricht in aethernarcose. De voorbereiding bestond uit
ontharing van het operatieterrein met een epilatorium; de des-
\'nfectie geschiedde met 10 % tinctura jodiï.

Na afloop van het ingrijpen werd geen verband aangelegd.

Het, na afloop van het experiment, verkregen materiaal werd
gefixeerd in een 10 % oplossing van formol in i)hysiologisch water.

Hot histologisch onderzoek geschiedde:

1. aan mikrotoomsnoden na ontkalking van het gefixeerde been.

2. aan slijpproparaten van het niet ontkalkte been.

Het ontkalken en insluiten werd volgens het volgende schema
verricht:

1. spoelen in water ................ 1 dag,

2. alcohol 70% .................. 1 <lftg»

8. alcohol 96% .................. 8 dagen.

4. ontkalken in een vloeistof van do volgende Hamenstelling:

acid. nitr. ............... 80,

alcohol 96 % ............ 850,

aqua dest................. IßO,

chloret, natr............. 1,25.

ö. spoelen in water ............... 1 dag,

6. alcohol 70% .................. 1 dag,

-ocr page 46-

7. alcohol 96 % .................. 1 dag,

8. alcohol 100% »................ ^

9. aether-alcohol 100% „.......... 1 dag,

10. insluiten -in:

dunne celloidine.......... 7 dagen,

dikke celloidine .......... zoolang als noodig bleek.

De mikrotoomsneden werden gekleurd met haematoxijline en eosine.

Wanneer bij de hesckrijving der heelden niet het tegeJideel wordt
vermeld, worden aldus gekleurde preparaten bedoeld.

De bewerking van het niet ontkalkte materiaal geschiedde als
volgt:

1. Alcohol 96%.................. 1 dag,

2. benzol,,........................ 1 dag,

3. insluiten in damarlak-oplossing,

dunne oplossing.......... 1 dag,

dikke oplossing .......... 2 dagen.

Voor het bereiden van deze oplossingen werd de gewone
damarlak uit den handel gebezigd. De fraaiste stukjes wor-
den uitgezocht en, na fijn wrijven in een mortier, opgelost
in benzol.

4. De rijkelijk met damarlak omgeven beenstukjes worden ge-
durende minstens 1 week bij ± 40° C. gedroogd.

Beenweefsel, beenvlies en merg vormen nu één harde, homogene
massa. Met een fijn spanzaagje wordt het ingesloten beenstukje,
in de gewenschte richting, in plakjes verdeeld van 1 ä 2 m.m. dik,
al naar de omstandigheden. De plakjes worden voorloopig enkel
aan één zijde geslepen. Het slijpen geschiedt uit de hand op in
water gedompelde carborund-steenen, achtereenvolgens: grof, fijn
en zeer fijn. Wanneer één zijde gepolijst is, wordt het plakje met
t\'anadabalsem op een dik stuk voorwerpglas geplakt, met de ge-
slepen zijde op het glas. Na ongeveer een week drogen bij ± 40° C.
kan het plakje aan de andere zijde worden geslepen tot de gewensch-
te dikte.

Van deze methode werd uitsluitend gebruik gemaakt bij het
vitaal gekleurde beenweefsel. Met het afslijpen wordt zoo lang

-ocr page 47-

voortgegaan, als de sterkte van de kleuring der tusschenstof dat
toelaat, d.w.z. zoolang het roode (nieuwe) en het ongekleurde
(oorspronkelijke) beenweefsel nog voldoende tegen elkander af-
steken bij bezichtiging door het mikroskoop.

Na afloop van het slijpen wordt het preparaat ingesloten in
Canadabalsem en voorzien van een dekglas.

Voor de bezichtiging van deze preparaten nuvakte ik hij voor-
keur gebruik van het hinoculaire stereoscopische prepareerniikros-
koop van Zeiss. De vitale kleuring laat zich het best l)eoordeelen
bij opvallend Hcht tegen een witten achtergrond.

I. Transplantatie van beenstukken in de rugspferen.

Als proefdieren werden gebruikt jon(je konijnen van 8 — 5 maan-
den oud. Het weerstandsvermogen en de afmetingen van het dier
zijn dan voldoende groot, terwijl hij don snellen groei in dit tijd-
vak een krachtig proliferatievermogen van de zijde van het heen-
vlies en merg is te verwachten.

Voor de verplantingen werden gebezigd stukken van de midden-
voetsheentjcs
van de achterpooten.

Hij het, op den rug liggende, dier wordt van uit een overlang-
sche incisie over den voetrug het Se os motatarsale blootgelegd en
geëxarticuleerd. Dit laat zich zonder moeite uitlichten, zonder dat.
daarbij het beenvlies beschadigd wordt. Behalve aan do plantaire
zijde, waar steeds «poren spierweefsel achterblijven, is het periost
hier geheel vrij van.

Al naar behoefte^ worden één of twee beentjes genomen, om er
de transplantaten uil te maken.

ƒ a. Travsplantnten met beenvlies cn met mcry.

Uit het midden van de diai)hyso worden twee mooten gezaagd
van ongeveer (5 m.m. lengte. Hiervoor wordt een zeer fijn span-
zaagje gebruikt; door het vermijden van groote uitslagen on het
te voren insnijden van het beenvlies wordt het losscheuren van
dit laatste zooveel mogelijk tegengegaan.

-ocr page 48-

De zoo verkregen transplantaten bestaan dus uit een corticalis-
cylinder van 5-7 m.m. lengte en 3-4 m.m. doorsnede, aan de
buitenzijde bedekt met periost, aan den binnenkant gevuld met
merg. De uiteinden van de mergholte zijn beiderzijds open, zoodat
op deze wijze een relatief groot aanrakingsvlak ontstaan zal tus-
schen merg en spierbed. Bij dezen vorm van transplantaten kan
dus verwacht worden dat niet alleen het beenvlies, doch ook het
merg voor een deel de verplanting zal overleven. Bij verplan-
ten van geheele beenderen is dit niet het geval; het merg is
daarbij in te ongunstige omstandigheden. Dit was dan ook voor mij
een van de redenen om zoo te werk te gaan, wel wetende dat er
op deze wijze, hoe voorzichtig ook gemanipuleerd wordt, steeds
meer of minder ernstige beschadigingen optreden, speciaal van het
beenvlies.

I b. Transplantaten met merg, zonder beenvlies.

Uit de inleiding is gebleken dat de verplantingen van „periost-
loos" been aanleiding hebben gegeven tot meeningsverschillen van
diepgaanden aard, zoowel bij de vraag naar de waarde van het
periost bij de beenverplanting, ais bij de vraag naar de rol van het
bindweefsel van het transplantatie-bed.

Mayer en Wehner vinden bij hunne verplantingen van „periost-
loos" been steeds osteoid-vorming aan de oppervlakte van de corti-
cahs, hoewel minder rijkelijk en veel onregelmatiger dan bij been-
stukken met beenvlies bedekt.

Dit resultaat was niet in overeenstemming met hun opvat-
tingen in deze. In hunne controle-preparaten konden zij resten van
de cambiumlaag op do oppervlakte van het transplantaat aantoo-
nen. Zij maakten daaruit de gevolgtrekking dat het osteoide weefsel
bij hun „periostlooze" transplantaties niet het produkt is van
bindweefselmetaplasie, maar wel degelijk door het beenvlies wordt
gevormd, Een absoluut bewijs is dit niet.

Ik stond dus voor de taak, het beenvlies zóó grondig te ver-
wijderen dat ook bij mikroskopische controle geen resten van de

-ocr page 49-

cambiumlaag op de corticalis-oppervlakte zijn te ontdekken.

De bovengenoemde auteurs hadden de ervaring opgedaan dat
vooral aan de uiteinden van de beenstukken resten beenvlies
achterblijven. Dit was dan voor mij een tweede reden om niet
halve of heele metatarsalia, doch slechts stukken van de diaphyse
voor de vervaardiging van mijn transplantaten aan te wenden.

Met een scherp scalpel wordt het beenvlies van den metatarsus
door schrapen verwijderd. Teneinde niets van de cambiumlaag
achter te laten, wordt zoo lang met schrapen doorgegaan, totdat
het afstuiven van beendermeel er op wijst dat de buitenste corti-
calislaag is bereikt.

Na op deze wijze behandeld te zijn, worden weer twee stukken
uit het midden van de diaphyse gezaagd.

I c. Transplantateti zonder beenvlies cn conder merg.

Eerst wordt het beenvlies op boven vermelde wijze grondig
verwijderd, vervolgens weer twee stukken gezaagd uit het midden
van hot been. Door een slag op eon scalpel worden de mootjes in
lengterichting gespleten. De grootste van do zoo verkregen stukken
worden verder bewerkt. Mot een fijnen scherpen lepel wordt het
merg en het endost uit het
gootvormige transplantaat gekrabd.

Het merg laat zich zonder moeite uitlepelen. Het verwijderen
van het endost uit de
corticalis-goot is minder grondig mogelijk,
dan hot afschrapen van de cambiumlaag aan de buitenvlakte van
de corticalis.

1 d. Transplantaten met beenvlies cn zonder merg.

Ter complotoering worden ook nog transplantaten van dezo
samenstelling vervaardigd.

Begonnen wordt met hot zagen van twee stukken uit hot midden
van de diaphyse. Het merg wordt verwijderd mot eon fijno knop-
fionde, waarvan aan de eeno zijdo de knop is afgebroken. Hot vet-

-ocr page 50-

rijke merg laat zich met de knopzijde van de sonde gemakkelijk
uit de corticalis duwen. Met het afgebroken einde van de sonde
wordt daarop het endost zooveel mogelijk verwijderd.

Klieving van het transplantaat in lengterichting zou zeker het
wegnemen van merg en endost vergemakkelijkt hebben. Hiervan
heb ik afgezien, omdat daarbij het beenvlies te veel wordt vernield.

Bij dit soort transplantaten kan dus verwacht worden, dat nog
aanzienlijke resten endost, ja zelfs gedeelten van het merg zijn
achter gebleven in den corticalis-cyUnder.

Tijdens het vervaardigen van de transplantaten wordt het proef-
dier alvast op den buik gelegd. Het been, dat niet in bewerking
is, wordt in vochtig-warm gaas bewaard. Voor elk van de trans-
plantaten wordt nu een afzonderiijk spierbed bereid. I c.m.
lateraal van de rij der processus spinosi en evenwijdig daaraan
worden huid en spierfascie ingesneden over een afstand van
\'2,5 c.m. Vervolgens worden de lange rugspieren over een afstand
van 1,0 c.m. ongeveer 1 c.m. diep ingesneden. De bloeding uit
de spieren is zeer gering bij deze snede en laat zich gemakkelijk
door aandrukken van een gaasje tot staan brengen.

Op deze wijze worden naar behoefte 2 of 4 spierwonden gemaakt,
afwisselend links en rechts van de lumbale en het onderste deel
van de thoracale wervelkolom.

De transplantaten worden ingebracht in de rugmusculatuur van
hetzelfde dier. Na het inleggen van do beenstukjes wordt do spier-
wond met een fascie-hechting gesloten, waarop huidknoopnaad
volgt.

Het wondbeloop was in het algemeen gunstig. Verscheidene malen
trad een locale ettering om den fasciedraad op, zonder echter tot
het transplantaat of in do spierwond voort te schrijden.

Die gevallen, welke met uitgebreide ettering gepaard gingen,
werden voor het onderzoek uitgeschakeld.

Op gezette tijden, met tusschenpoozen van minstens 3 dagen,
werden de transplantaten mot de omgevende rugmusculatuur met
een schaar verwijderd. Dit vereischt eenigo oefening; in het begin

-ocr page 51-

moest weieens worden gezocht, later gelukte het terugvinden van
de transplantaten zonder veel moeite.

Ideaal ware het geweest, telkens bij één proefdier één transplan-
taatin te brengen en na afloop het dier te dooden. Om oeconomische
redenen werd echter de bovenstaande zuinige wijze verkozen, die
het mogelijk maakt een groot aantal verplantingen te onderzoeken,
zonder dat de dieren behoefden te worden opgeofferd.

Deze wijze van transplantaat-oogst werd door de proefdieren
goed verdragen, slechts een enkele maal trad ettering in het daarbij
gemaakt spierdefekt op.

In het geheel werden 116 transplantaties verricht bij 3G jonge
konijnen. Van elk soort transplantaat werden enkele specimina niet
verplant, maar dadelijk gefi.\\eerd, ten einde als
contrólcprcparntcn
dienst te doen.

Naar het voorbeeld van Fischoedbr werden ook beenstukjes
bewaard in
steriel physiologisch water. Daartoe werden bij oen pas
gedood konijn met een snijdende beentang onder aseptische voor-
zorgen stukkon uit do diaphyse der middonvootsbeonderen geknipt
on, na 8, (5, O, 12, IT) en 18 dagen bij
kamcricmpcratuur bewaard
to zijn, gefixeerd en mikroskopisch onderzocht. Bij een tweedo
soortgelijke proefreeks geschiedde de bewaring in de
broedstoof hij
38.5-89° C. (lichaamstoniperatuur van het konijn) en het onder-
zoek na 1, 2, 8, ß en O dagen.

II. Replantatles aan de pijpbeenderen.

Deze proefreeks zal in de eersto plaats het materiaal moeten
leveren voor do eorsto vraag, terwijl daaraan dan tevens het sub-
stitutie-proces zal worden nagegaan.

Teneinde don, voor do heoordeoling störenden, invloed van don
(jroci op do vervanging van hot roplantaat uit to schakelen, wer-
den dozo proovon verricht aan
volwassen konijnen van ongeveer
üón jaar oud.

Naast do gowono histologischo mothodon werd nog een andere
mothodo van onderzoek toegepast, dio roods bij hot onderzoek van
den beengrooi hare sporen heeft verdiend: do
vitale kkurijig van

-ocr page 52-

het beenweefsel van het dier met meekrap, respectievelijk ahzanne.

Het eigenaardige vermogen van de meekrap (poeder bereid mt
den wortel van de Kubia tinctorum) om, wanneer het door het
voedsel van de dieren gemengd wordt, het skelet rood te kleuren,

is reeds lang bekend.

Reeds in 1572 vermeldt een Parijsch geneesheer, Antoine Mizaud,

dit feit. Eerst, nadat de Londensche chirurg Bblchier in 1730
deze eigenschap opnieuw ontdekte en wereldkundig maakte, wordt
het voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt.

Dühamel als eerste, later Halleb, Huntek, Blumenbach,
AIac Donald
en Floubens, gebruikten deze methode bij hunne
experimenten over beengroei en beenregeneratie. Zij waren het er
allen over eens, dat alleen ddt been zich rood kleurt, dat tijdens
de meekraptoediening nieuw wordt gevormd, terwijl het been-
weefsel, dat eenmaal gevormd en gekleurd is rood bhjft, ook na
ophouden van het meekrapdieet. Later is echter de vraag, we k
beenweefsel zich kleurt, weder verschillend beantwoord. In de eerste
plaats is dit het gevolg van het feit dat men conclusies heeft ge-
trokken na
uitsluitend makroskopische beschouwing van het ge-
kleurde beenderstelsel. Bij groeiende proefdieren zag men dat met
alleen het nieuwe beenweefsel zich rood kleurde, doch ook het
oude been, hoewel
onregelmatig en veel imnder intensief.

Mikroskopisch onderzoek heeft geleerd dat deze laatste kleuring
wordt veroorzaakt, door talrijke intensief gekleurde afzettingen
van nieuw beenweefsel om do kanalen van
Havebs. Do oude
lamellen blijven ongekleurd. Wat dus aanvankelijk tegen do oor-
spronkelijke opvatting pleitte, pleit er in werkelijkheid voor.

De grenzen tusschen gekleurde en ongekleurde zónos blijken
echter bij mikroskopisch onderzoek niet steeds scherp to zijn. Ook
dit laat zich verklaren, als men bedenkt, dat in het groeiende indi-
vidu op talrijke plaatsen beenweefsel in wording is, ook vóór hot
begin van de proef. Dit beenweefsel wordt tijdons do proef voltooid
cn zal ook, hoewel in mindere mate, nog een roode kleur krijgon.

Een tweede bedenking is deze: ook bij volwassen proefdieren
treedt hier en daar een zwakke roode kleur van het skelet op.

-ocr page 53-

Dit is speciaal het geval op die plaatsen, waar banden en spieren
aanhechten, verder o.a. aan de kaken, bovenrand van de oogkas,
jukboog en eveneens in de spongiosa.
Busch heeft er op gewezen
dat ook, na het beeindigen van den epiphysairen beengroei, nog
aanzienlijke veranderingen optreden aan het skelet en wel juist
op de bovengenoemde plaatsen. Dit kleuringsverschijnsel mag
daarom niet als een bewijs worden gebruikt tegen de oorspronkelijk
geldende meening.

Begrijpelijker nog worden de verschijnselen, die zich bij de mee-
kraptoediening voordoen, wanneer men niet
Gottlikb aanneemt,
dat de meekrapkleurstof zich als kalkverbinding afzet in do tus-
schenstof. dus zich reeds vóór dien met kalk heeft gebonden.
Volgens deze opvatting is het dus niet zoozeer een kwestie van
oud of nieuw beenweefsel, doch is het de graad van kalkafzetting
tijdens de proef, welke de kleur bepaalt en moet derhalve met do
mogelijkheid gerekend worden, dat zich ook het oudo beenweefsel
bij zeer langen duur der proef gaat rood kleuren. Dat dit, althans
do eerste drie maanden, niet merkbaar wordt, was mij reeds uit
j)er8()onlijke ervaring bekend.

Eén ding staat dus vast: alléén hel nieuw (jevormdc beenweefsel
kleurt zich intensief;
of op den langen duur het oude been zich
kleurt en in welko mate, moet worden afgewacht.

Barth vermeld het feit, dal ook dood been zich klourt. Gezien
zijne afbeelding, is doze kleuring uiterst gering, vergeleken bij do
roode kleur van nieuw gevormd beenweefsel.

In doze korte uiteenzetting zijn buiten beschouwing gelaten dio
methoden van kleuring, waarbij het geheele organisme mot klour-
ftof wordt overstroomd
(Skrrks en Dovkruk: „régimo énergiquo";
liiHBKRKUHN: intravonouso injectie van alizarine in grooto dosis).
Hierbij wordt het geheele skelet gekleurd, doch ook do andere
weefsels kleuren zich in meerdere of mindere mate. Do klour van
het skelet is duurzaam, doch minder intensief dan die van hot
nieiiwo gevormde boon bij de meokrapvoedering. Do kleuring van
do andere woefsols is slechts voorbijgaand.

Een groot nadeel is er aan do vitale klouring verbondon: do

-ocr page 54-

roode kleur verdwijnt bij ontkalking, zoodat het onderzoek alleen

mogelijk is aan niet ontkalkte preparaten.

Aan de meekrap^oeierinj is bovendien nog het nadeel ver-
bonden. dat men daarbij afhankelijk is van ^^^^
het proefdier. Daarenboven is de kleuring veelal met krachtig ge-
noeg
1 in dunne preparaten voldoende contrasten te verknjgen.
Tze bezwaren kunnen .orden vermeden door de va\'cnteraU «oe-

dieninq van alizarine.

Aan de alizarine dankt de meekrap in hoofdzaak haar bijzondere

eigenschap. Het werd ontdekt in 1826 door Eobiqübx en Colin

en door Gkakbb en Liebbrmann synthetisch bereid in 1869 In

den meekrapwortel komt het voor als glucoside (ongeveer 1 gram

op 25 pond). Alizarine is een zeer gevoehg reagens, dat zich .lolet-

rood kleurt in alkalische, geel in zure omgeving.

Reeds vroeger had ik in navolging van Gottlibb ahzanne-

suffozturnairiL gebruikt. Hiermede f ^ ^^^^^^^ *
ook in dunne slijppreparaten, nog duidelijke contrasten te

"Detediening geschiedde in den vorm van intrarnusculaire in-
jL vaTeen 1% oplossing in steriel physiologrsch water
in de
C^ren vi; de tni^en. afwisselend links en rechts Op de plaats
van de injectie ontstaat een infiltraat, vaak met centrale nekrose.
Na maanden is de injectieplaats nog vaak te herkennen door de
violet gekleurde
resten nekrotisch weefsel. Men mag wel aannemen,
dat op deze.wijze niet alle aUzarine in eens in de circulatie komt.
doch geleidelijk. Per keer werd ingespoten 10 c.c. (100
mgr.) Deze
injectL werden wekelijks herhaald; nd 6 maanden werd slechts
éénmaal in de twee weken ingespoten. De toevoer van ahzanne
werd met opzet kleiner genomen dan bij de door
verrichte, vitale kleuringen bij jonge konijnen. Bij ^^^ «

wordt een groot deel van de kleurstof elders in het ^^^^^^^^

gebonden, zij komt dus niet alleen ten goede aan
vorming
in het operatieterrein. Bij volwassen dieren i di
in hoofdzaak wel het geval en kon dus de doseenng verlaagd

worden.

-ocr page 55-

II a. Beplantaiies aan de tibia.

De operatie geschiedde op de volgende wijze.

Insnijding van de huid in de lengterichting van het onderbeen
boven de mediale voorvlakte van de tibia, vlak onder het knie-
gewricht. De fascia cruris wordt in dezelfde richting gespleten en
naar weerskanten los geprepareerd en op zijde gehouden. De met
periost bedekte tibia-corticalis ligt nu vrij. Met een kroontrepaan
wordt een schijf uit de tibia geboord. De trepaan heeft een door-
snede van 7.5 m.m. en is voorzien van een vaste stift. De stift wordt
geplaatst ongeveer 2 c.m. distaal van het kniegewricht. Er is naar
gestreefd periost zoo min mogelijk te beschadigen.

De trepaan heeft het nadeel, dat bij draaiende bewegingen het
beenvlies van de beenschijf neiging heeft zich om de trepaanstift
te winden, zoodat het gedeeltelijk van de onderlaag wordt afge-
scheurd. Dit is te voorkomen door geen draaiende, doch korte
heen en weergaande boorbewegingen te maken.

Een laesie van het beenvlies aan de randen is niet to voorkomen.

Bij het eorsto proefdier word om dezo reden met een beitel een
ruitvormig stuk verwijderd (zijdon ongeveer 7 m.m.). Ik zag hierin
geen voordeel, omdat op dezo wijze splintering van do corticalia
plaats had aan do randen, zoodat toch ook hot beenvlies daar meer
of minder werd beschadigd.

Na wegnoming van do schijf komt hot zeer hloedrijko merg uit
de opening te voorschijn.

De schijf bestaat dus uit corticalis, aan do buitenzijde bedokt
mot moor of minder beschadigd beenvlies, terwijl do binnenzijde
ïB bodokt met endost on een dunne laag adhaerent merg. Terstond
na to zijn uitgenomen, wordt do schijf weer in do opening gelogd,
zooveel mogelijk in haar oude posifio: beenvlies tegen beenvlies,
corticalis togen corticalis, terwijl do adhaeronte niergroston weer
in direct contact komen mot hot merg in do mergholte. Do bloe-
ding langs de schijf uit do mergholte wordt door drukken met gaas
tot staan gebracht. Hot naar buiten vallen van de schijf uit do
opening wordt tegengegaan door een onder spanning aangelegden

-ocr page 56-

knoopnaad van de fascia crnris. Daarop volgt huidknoopnaad.
Het ingrijpen geschiedt bij hetzelfde dier eerst aan de eene dan

aan de andere tibia. . , .. .o, i

In het geheel werden verricht 20 replantaties bij 10 konijnen.

II b. Replantaties aan de vlna.

De operatie wordt op de volgende wijze verricht.
Insnijden van de huid en de fascia cruris boven de ulna in de
lengterichting. Het middelste deel van het pijpbeen wordt geheel
deels stomp, deels scherp, van de omgevende en ^^^^tend®
spieren bevrijd, waarbij er bijzonder op gelet wordt, he beenvh
niet te beschadigen. Op die plaatsen, waar
spieren aanhechten is
Z achterlaten van geringe spierresten op het intacte beenvhes

"t<:rZln::\'sn^dende beentang wordt nu uit ^lengte van
de u na-diaphy«;
een stuk gereseceerd. De resectievlakken worden
IhLi genomen ten opzichte van de lengteas, zoo dat zij naar den
L Het beenstuk beeft dus c^n vorm van een

trapezium, waarvan de kortste evenwijdige z.jde {V/^ h 2 c.m.).
„ar:ien ;adius gekeerd is, de langste (2 . 2«/, cm.) naar de peri-
pherie. Met een kromme schaar worden de verbindingen met den
radius doorsneden, wat door den bovenbeschreven vorm van het
beenstuk wordt vergemakkelijkt. Bij het snijden met de been-
tang wordt het beenmerg nabij de sneevlakte tijdelijk gecompn-
meerd. Ook ontstaan in enkele gevallen barsten in do corticahs.

driemaal had splintering plaats. . , ,

Het met beenvlies bedekte stuk diaphyse wordt uitgenomen

en onmiddellijk gereplanteerd. Ook hierbij zijn de ^^^

vlakken een voordeel. Het replantaat ligt nu weer ««J

vroegere plaats, in innige aanraking mot de TJ ta^

De bloiding bij de operatie is gering en door drukk n mot gaas
spoedig tot staan te brengen; dan volgt fascie- en huidknoopnaad.

Deze operatie wordt achtereenvolgens aan beide ulnae verricht;
in hot geheel 20 maal bij 10 konijnen.

-ocr page 57-

HOOFDSTUK III.

TRANSPLANTATIE VAN BEENSTUKKEN IN DE RUGSPIEREN

REEKS I

Alvorens de uitkomsten van de verplantingen te beschrijven, lijkt

^fleo/taan.

iwmi

VtTnERG\'.

Fig. 1

het mij gowonscht aan do hand van oen Bchematiecho afbeelding
(fig. 1) iots medo to doelen over do normaio mikroskopische anatomie

CMICALIft^

*\' •« • ® * -X

-ocr page 58-

van de metatarsus-diaphyse van het jonge konijn, waaraan de
beenstukjes ontleend werden.

Het feriost van het middenvoetsbeentje is slechts een dun vUes,
dat gemakkelijk van de diaphyse is los te scheuren. Mikroskopisch
zijn er duidelijk twee lagen aan te onderscheiden: de binnenste of
cambiumlaag en de buitenste laag, periost-adventitia of tunica
fibrosa.

De buitenste laag heeft een vezelig karakter, de tusschenstof
bestaat uit een netwerk van in hoofdzaak in de lengterichting
loopende collagene fibrillen en elastische vezels. De cellen in deze
laag zijn weinig talrijk, zij hebben het type van de gewone rustige
bindweefselcellen. Peripherisch gaat de tunica fibrosa over in het
omgevende bind- en vetweefsel. Op die plaats loopen de bloed-
vaten, welke aan het levende dier als fijne roode lijntjes zijn waar
te nemen (a).

In tegenstelling met de buitenste, fibreuse laag bevat de cam-
biumlaag talrijke cellen, door betrekkelijk weinig vezelige tusschen-
stof gescheiden. Deze laag is op verschillende punten nog al wisse-
lend van dikte, soms enkele, soms vele cellen dik. Ook het uiterlijk
van de cellen varieert nog al, doch meestal zijn de celkernen meer
ovaal, grooter en
donkerder dan die in de tunica fibrosa. Soms geldt
dit voor de geheele
cambium-laag, elders weder alleen voor de aan
de corticalis-oppervlakte grenzende cellen. Deze vormen echter nim-
mer een fraai aaneengesloten, op epitheel gelijkenden osteoblasten-
zoom, zooals dat hot geval is in het embryonale boonvlies.

Al naar mate do activiteit van het beenvlies op de vorsohillendo
plaatsen aan den omtrok der diaphyse, wisselt het beeld. Do bin-
nenste cellen van de cambium-laag zijn op weg van booncellon to
worden, het zijn osteoblasten in de letterlijken zin van hot woord.
In haar uiterlijk verschillen zij echtor van dio cellen, wolko wij
van den vijfden dag af na do verplanting zullen waarnomen bij
do vorming van het ostooido woofsol: de ostooblaston in ongoron
zin; grooto, veelal eenigszins kubischo cellen mot basopliiol proto-
plasma en groote, ovalo, gegranuleerde kern met twee of moer
chronjatine-lichaampjes voorzien.

-ocr page 59-

Wanneer in het vervolg van osteoblasten wordt gesproken, zul-
len daarmede de cellen van het laatstgenoemde type worden be-
doeld.

In de cambiumlaag loopen op eenigen afstand van de corticalis
fijne capillairen, afkomstig van de vaten uit de tunica fibrosa (c).

Naar de zijde van de mergholte is de corticalis bedekt met een
zeer dun, vUesje: het
endost, waarvan de bouw overeenkomt
met die van de cambium-laag. De dikte van deze celrijke laag en
het uiterlijk van hare cellen is eveneens wisselend. Dit zelfde geldt
ook van de kanalen van
Hävers; het uiterlijk van de cellen en de
celrijkdom zijn verschillend al naar dat er beenweefsel wordt ge-
vormd of niet.

Het merg van de diaphyse is typisch geel vetmerg, waarin hier
en daar groepjes
myelocyten (m) zijn gelegen. In het merg loopen
grootere vaten, takken von de arteria nutritia (u), in het endost
slechts fijne capillairen
(h).

De bouw van de corticalis der groeiende metatarsus-diaphyse
wisselt sterk. Bij de metaphyse is zij duidelijk spongieus, in het
midden meer compact. Voor het gemak van de beschrijving zullen
aan de corticalis worden onderscheiden: periostale, endostale eti
mediane lamellen. In fig. 1 valt het „periostale deel" van de corti-
calis samen met do buitenste, het „endostalo" mot de binnenste
genorale lamellen, het „mediane deel" is onregelmatiger gebouwd,
hier liggen do systemen van
Hävers en de intermediaire la-
mellen.

In do litteratuur wordt met beenlichaampjo eoms bedoeld boon-
col, andere malen wordt daaronder verstaan do holte, waarin do
beencel is gelogen; zoo wordt er gesproken van ledige beenlichaamp-
joE. Ton eindo vorwurriiig to voorkoinon, zul ik in hot vorvolg in
het laatste goval sproken van beencelkamer of kortweg van
cel-
kamer.

Hiermedo ga ik over tot de beschrijving der transplantaten, on
wel allereerst zooals ik zo terugvond in do spieren bij mikroskopiach
iispekt, daarna do mikroskopische veranderingen die ik er bij do
proovenreeksen in aantrof.

-ocr page 60-

Makroskopisch.

Reeds bij het uitnemen van de beenstukjes met een gedeelte
van de musculatuur uit den rug der konijnen komt een duidelijk
onderscheid voor den dag tusschen de verschillende soorten van
transplantaten.

Bij de reeks la (met beenvlies en met merg) bestond bij alle
transplantaten, ouder dan één week, een vaste verbinding met de
omgeving. Niettegenstaande mijn onbedrevenheid in den beginne,
niettegenstaande het zoeken, gelukte het mij meestal nog de been-
stukjes met bet omgevende weefsel te verwijderen, zonder dat dit
laatste losliet.

Hetzelfde geldt ook voor de reeks ld (met beenvhes, zonder
merg). Ook hier treedt na 7—8 dagen een vaste verbinding op met
de rugspieren.

Bij de transplantaten van de reeks Ib (met merg, zonder been-
vhes) is na tien dagen meestal een stevige verbinding gevormd

aan beide uiteinden.

Niettegenstaande mijn toen reeds grootere bedrevenheid, leverde
het verwijderen van de gootvormige transplantaten van de reeks
Ic (zonder beenvhes, zonder merg) de meeste moeilijkheden op.
Nog na veertien dagen was de verbinding van sommige trans-
plantaten met de omgeving zoo gering dat in verscheidene gevaUen
reeds door de
spier-contracties bij de excisie, het transplantaat
geheel los kwam te liggen.

Mikroskopisch.

Met goeden uitslag werden de navolgende transplantaties histo-
logisch bewerkt:

Reeks Ia. Proefduur: 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 16, 17,
18, 19, 20, 22, 31, 49, 140, 170 dagen.

Reeks Ife. „ : 1, 2, 3, 4, 6, 7, 9, 10, 13, 14, 18, 20. 21,
25, 30, 40, 48, 55, 103 dagen.

Reeks Ic. „ : 2, 4, 5, 7. 8. 9, 10, 13, 14, 15, 16, 17,
18, 19, 21, 30, 40, 45, 49, 100 dagen.

Reeks ld. ., : 1, 3, 4. 5, 7, 9, 18, 30, 50, 70, 90 dagen.

-ocr page 61-

De transplantaten werden zooveel mogelijk gesneden evenwijdig
aan hun lengteas. De beschrijving van de reeksen
Ia, h, d zal in
het algemeen geschieden naar de beelden, waargenomen in de
mikrosk. praeparaten, welke uit het middelste deel van de
cSlinder-
vormige
transplantaten werden gesneden.

Bij de gootvormige transplantaten van de reeks Ic was het niet-
steeds mogelijk de ligging van het beenstnkje in de musculatuur
te bepalen.
Daardoor werden vele in een richting schuin of zelfs
loodrecht op het vlak, dat door de randen van den goot gedacht
kan worden, gesneden en niet evenwijdig daaraan. Bijgevolg werd
in een deel van de coupes de corticalis slechts éénmaal getroffen,
in een ander deel tweemaal.

Voor de beschrijving van het overzichtsbeeUl denke men zich de
coupes met de lengteas overdwars geplaatst. Voor de verdere
orienteering kan dan volstaan worden met de aanduiding: onder,
boven, links en rechts. Zoo zullen dus de doorsneden van de corti-
calis loopen van links naar rechts. De doorsnede van de corticalis,
die in het gezichtsveld boven gezien wordt, zal de bovenste corti-
calis genoemd worden, die, welke onder wordt gezien, de onderste,
enz. Kortheidshalve zal de beschrijving geschieden aan de hand
van één coupe, zoo noodig aangevuld met de bevindingen in andere
sneden.

De uitkomsten van reeks Ia zal ik eenigzins uitvoeriger mede-
deelen. Onder verwijzing daarheen voor de details, veroorloof ik mij
de daarop volgende reeksen
{Ib, on d) in telegramstijl af te han-
delen. \'

Controle-proeven viet beenstukjes in steriel physiologisch ualcr.

Bij kamertemperatuur.

Drie dagen. Bij bezichtiging mot kleine vergrooting heeft de corti-
calis nog een normaal uiterlijk. Daarentegen vindt men bij bekijken met im-
mersie de grootste helft der beencellen reeds veranderd. De kernen zijn goed
gekleurd veelal zelfs sterker dan normaal, de chromatine-structuur echter blijkt
bij nader\'toezien óf onduidelijk te zijn óf zelfs geheel verloren gegaan. De chroma-
tine is min of meer samengebald, de sterkst veranderde kernen doen zich voor

-ocr page 62-

als vrijwel egale, donker blauwe vlekken, m.a.w. er bestaat beginnende tot
volledige
pyknose van vele celkernen. Het protoplasma van de cellen met
pyknotische kernen is veelal diffuus blauw gekleurd, als met kemkleurstof
doortrokken.

Verschil tusschen de cellen in de periostale, endostale en mediane lamellen
is er niet.

Zes dagen. Met immersie bezien: alle kernen duidelijk veranderd. De
pyknotische kernen zijn minder sterk gekleurd, hebben soms een roodachtige
bijtint. In vele gevallen is om de samengebalde chromatine een heldere hof te
zien, ter grootte van de vroegere celkern. Celprotoplasma veelal diffuus blauw.
Sporadisch reeds karyorhexis.

Negen dagen. Met immersie bezien: karyorhexis. In vele cellen is do
samengebalde chromatine in stukken uiteengevallen: meestal één grooter stuk
en een of meer kleinere brokkels. Op vele plaatsen ook reeds
karyolysis. Vooral
aan de endostale zijde zijn nog slechts schimmen van kemresten waar te nemen.
Bij bezichtiging met zwakke vergrooting doen zulke beencellen zich voor als
wazige, blauwe vlekjes.

Twaalf d a g e n. „In hoofdzaak als negen dagen. In de mediane en
periostale lamellen
vootóï pyknose en karyorhexis. In de endostale lamellen
reeds overhWirebhend karyolysis, terwijl de cellen hare kleur hebben verloren
en
schimmen\' zijn" geworden.

Vijftien dagen. Ook in de mediane en periostale lamelen overal
karyolysis en schimmen, op enkele plaatsen over de geheele dikte van de corti-
calis. Nog slechts sporadisch een gekleurde, veranderde kern.

Achttien dagen. Beencellen: bijna overal schimmen. Gedeeltelijk zijn
deze schimmen nog ietwat gekleurd, meerendeels zijn zij geheel kleurioos en
doen zich voor als wazige, lichte vlekjes.

In bepaalde gebieden van do mediame lamellen, die zich kenmerken door
een onregelmatigen bouw van het beenweefsel, komen echter nog vrij goed
gekleurde pyknotische komen voor.

In de broedstoof (38,5°-89° C).

Eén dag. De meeste kernen zijn reeds veranderd: beginnende tot vol-
ledige pyknose. Op verschillende plaatsen reeds karyorhexis en karyoeysia,
in het bizonder in de endostale lamellen.

Twee dagen. Geen enkele volkomen normale celkem meer te zien.

-ocr page 63-

Drie dagen. Nog liier en daar enkele gekleurde pyknotische kernen en
kembrokkels in de mediane lamellen, verder schimmen.

Zes en negen dagen. Alleen nog schimmen.

Cotürolc-onderzoek van 7iiet verplante, maar na het uitnemen dadelijk gefixeerde

beenstukjes.

Wordt het beenvlies bij de reeksen 16 en Ic volkomen verwijderd? Hierop
kan, wat betreft de contróle-preparaten, met een volmondig ja worden ge-
antwoord. Nergens werd een periostrest aan de oppervlakte van de corticalLs
aangetroffen. Hier en daar liggen aan de oppervlakte zeer fijne schaafsplinters

Werden vetmerg en endost bij de reeksen Ic en ld volkomen verwijderd?
Dit is zeer wisselend bij de verschillende stukjes en op de verschillende plaatsen.
Bij de gootvormige transplantaten van de reeks Ic is bij de randen niet alleen
het vetmerg maar ook het endost verwijderd. In de diepte van den goot daareri-
tegen is op sommige plaat.sen de geheele endostlaag blijven hangen; aan de uit-
einden ook nog resten vetmerg. Zulks is ook het geval bij de reeks ld.

Bij uitzondering is dus plaatselijk het geheele endost verwijderd. Het vet-
merg is grootendeels weggenomen, alleen hier en daar zijn resten blijven zitten.

REEKS Ia. TRANSPLANIWTEN MET BEENVLIES EN MET MERCI.

Eén dag.

Omgeving.

In do naaste omgeving van het transplantaat vertoonen de spiervezels duide-
lijke degeneratieve veranderingen: verlies van dwarse streping, homogeniseering
van do spiersubstantie, binnendringen van leucocyten hier on daar. Do zoom
van schollig geworden spiervezels hoeft ongeveer do dikte van do corticalis van
hot transplantaat, op sommige plaatsen is hij ook minder dik. Do vezels in do
omgeving van do spiorwond zijn uiteen gedrongen door een uit fibrine, roode
en witte bloedcellen bestaand exsudaat.

Transplantaat.

Beenvlies. Aan do uiteinden is hot voor oon deel losgoschourd van de cor-
ticalis on opgerold, overigens is hot intact gobloven. Voor het grootste deel ligt
hot onmiddellijk tegon hot sijiorweofsol aan, op enkele jjlaatsen echter, i.s hot
er door oen dunno bloodlaag van gescheiden. Voorzoover hot ongedeerd is go-
bleven, vertoont hot in hot algemeen geen afwijkingen van het iionnalo beold
Alleen zijn Ijier cn daar in do buitenste laag van het boonvlios leucocyten blimen-
godrongen, terwijl vorschillendo komon iels aan kleurbaarheid hebben ingohoot.
Overal verspreid liggen roode bloedcollon. Licht oedeem.

Merg. Do tussclionstof is duidelijk oodomatous. De uiteinden van do merg-
pijp zijn bloederig doorloopon on bevatten beensplintors. In het algemeen hebben

-ocr page 64-

de endost- en mergcellen nog een nonnaal uiterlijk. Tussdien de endostcellen

lieeen massa\'s roode bloedcellen.

CortiTalis. De inhoud van de kanalen van Havebs zxet er nog nonnaal

uit, de kernen zijn goed gekleurd.

De tusschenstof van het beenweefsel is veelal wat waz.g ^auw, m ^et baond r
is dit het geval in de endostale lamellen, aan de zaagvlakte en in mindere mate

M TeSC^^cie iminersie vertoonen de ke.en van vele beencellen
beglLnde of uitgesproken veranderingen in de chromatinestructuur pyknose.
In de endostale lamellen heeft de kemkleuring reeds duidelijk geleden

Geheel anders is het beeld van enkele, in de mergholte liggende beensplinters.
Links ligt een groote splinter. De tusschenstof vertoont dezelfde vlekkjge ver-
.uidering als die van de corticalis, maar bovendien vertoonen vnjwel alle 1 e n-
ceUen duidelijke degeneratieve veranderingen. Vele heencelkamers zijn reeds
kernloos, leeg; weder andere bevatten slechts kemschiminen, of wel kernen,
die in twee of meer ongelijke stukken zijn uiteengevallen.

Nog veel sterker veranderd zijn de kleinere l,eensplmters. welke «on het ed.ter
einde in de mergpijp liggen. De tusschenstof is egaal grauw v^lj eurd ^ con-
touren van de celkamors zijn wazig. Het ziet er naar uit. of de
gezwollen, oedemateiis is. Alle beencellen z.jn tot schimmen ge>^ordcn.

Drie dagen.

Snnende organisatie vnn het cxsudnat door c^n, van de omgeving uit
binnendringend, granulatieweefsel\').

Tramplanlaat. , . i .

Beenvlies. Aan do onderzijde is hot beenvlies bijna ovor dc geheele lengto
van de corticalis afgescheurd en danr\\nn door een met liloed gevulde «pleet
gescheiden. Het is op weg van versterf: do kernen zijn slecht of met gekleurd,
do fibrillaire bouw van do tusschenstof is onduidelijk geworden.

Aan de bovenzijde is het beenvlies op zijn plaat« gebleven. Het vertoont
over het geheel genomen een nonnaal uiterlijk, hoewel, vooral in do diepere
lagen, menige minder goed gekleurde kern is te vinden. Licht oedeem.

Merg. Hier sUat do celHge degeneratio op den voorgrond. De kernen van
de endostcellen zijn veelal slecht gekleurd of in stukken uiteengevallen; het-
zelfde geldt voor de mergcellen. Do vetcellen zijn in het algemeen intact.

\') Reactief woekerend, celrijk, jong bindwe<\'f«el. Ken weefsel dat opgetreden
is als reactie op het ingebrachte transplantaat; du« géén, door Imcteneelo bo-
ametting veroorzaakt, ontatokingsweefsel.

-ocr page 65-

Er is oedeem van de tusschenstof. Het merg is doorzaaid met korrelig ver-
anderde roode bloedcellen en detritus, daarvan afkomstig. In het bizonder is
in de endostlaag het beeld onduidelijk door de sterke ophooping van bloed-
detritus.

Corticalis. De inhoud van de beenkanalen is op weg van versterf; de kanalen
zijn gevuld met korreligen detritus. wanrtussohen nog cellen met kernen vftu
normalen vorm en tinctie zijn te zien.

Het beenweefsel vertoont evenzoo duidelijke degeneratieve veranderingen.
De grauwe, vlekkige verandering van de corticnlia, welke in geringere mate
reeds ann het transplantaat van één dag werd gevonden, is nu zeer in het oog-
vallend. Tallooze beencellen zijn le gronde gegaan, op sommige plaatsen sohimmen
over de geheele breedte vnn de rorticalis. De veranderingen van de beencellen
en van de tusschenstof vnllen in het nlgenieen samen, d.w.z. in de egaul grauwe
Tiekken, in de kemdegeneratie liet verst Vdortgeschreden.

De mediane liiniellen zijn het minst veranderd: pyknose.

FiVr (lfi(/rrt.

Omgfring.

Ongeveer uU voren. OrginisHtio gaal voort.

Traniiplanttuil.

Beenvlies. Aan de onderzijde i» het IxH-nvIies grootendeeU verloren gegann,
Juin de lK.venzijdo is het nnnwezig en door wti vaatrijk granulatie-weefsel met
do omgeving verbonden. Terwijl de vaatje» in de kanalen van lUvKUS nog met
bloeddetriHiH gevuld zijn. Iwvfttten do canillairon van het IxM-nvlies weder
normaal uitziende „geldrollen". Men mug dus aanneemen
dal de rasculariMtie

ion het peringl hrrslfld 1«.

livenals in liet vorige periost komen, in de die|)ero logen v(M»rrtl, nog een
«wiiUftl cellen voor »net (hiidelijk venuidenlo kernen.

VerHchijnRelen van proliferatie zijn in het Intacto deel van hot beonvlie« nog

niet wnar te nemen.

Merg. Veronderingen als na drie dagen. Do miniton aan do uiteinden van
hol trnnbplontiuit zijn ntet granulnlieweefMol gevuld, dat do morgpijp beiderzijd»
afiihiit.

CorticaliH. De UisHchenslof maakt nog wn gezwollen, wazigen indruk, do
gnmwo bijtint
ia echter go<lo6ltelijk verdwenen.

Overal reldegenemti».

dagtti.

Oingfnng.

Organiaatie vrijwel voltooid. Het tranHplantaat ia door granulatie wet»fi«el
omgeven.

-ocr page 66-

Transplantaat.

Beenvlies. Aan de onderzijde is het niet alleen in leven gebleven, doch boven-
dien vertoont
uitgebreide woekering {b fig. 2 en 3). In de binnenste en middelste
lagen van het sterk verdikte vlies heeft zich over de geheele lengte
osteoid weefsel
afgezet, in den vorm van balken en bogen of wel van soliede massa\'s. Dit laatste
is het geval aan beide iiiteinden (o fig. 2), terwijl daartusschen een netwerk van
balkjes is gelegen (o fig. 3). Naar binnen liggen deze tegen de buitenste periostale
lamellen
(a fig. 3) van de corticalis aan, meer buitenwaarts is een tweede rij
gelegen, evenwijdig met de eerste, en daarmede door dwarsbalkjes verbonden.
In de aldus omsloten ruimten ligt het in hooge mate celrijke, woekerende periost,
van zeer wijde, in het midden van de ruimten gelegen, capillairen voorzien
(v fig. 2 en 3).

Het grootste deel van de periostale lamellen is met osteoid weefsel bedekt,
op sommige plaatsen echter, is het beenvlies in onmiddellijke aanraking met
de oppervlakte van de corticalis, o.a. bij mondingen van do vaatkanalen.

De buitenste laag vnn het beenvlies, welke de grens vormt met de omgeving,
heeft haar normale uiterlijk behouden. De overgang van de binnenste zöne van
woekering naar de buitenste is geleidelijk. In het woekerend gedeelte van het
beenvlies vallen aanstonds de fraaie rijen van
Osteoblasten in het oog (mot luin
groote, ovale, gegranuleerde kernen), welke de osteoid-balkjes omBooinen. De
cellen, buiten die rijen gelegen, houden in vorm en kleiir voelnl hot midden
tusschen bindwoefsclcel en osteoblast. Zeer demonstrntief is in dit opzicht de
overgang naar de buitenste, niet woekerende laag (/ fig. 2 cn 3) van het beonvlie«.
(;aan wij uit van de osteoblastenrij, wölke
von poripherisch gelegen osteoid-
l)alkje aan de buitenzijde bekleedt, dan komen eerst een aantal celion van het
overgangs-typo en dan pas celion met het gewono uiterlijk van hindwoofrtel-
cellen.
.luist in de cclrijkc ovcrrjangszónc {k (fig. 2 on 3) zijn vele mitosen te zien.

Het osteoide weefsel bestaijt uit talrijke groote, ovale, ronde of wel togon
elkander afgej)lntte collen, dio door botrokkolijk woiniR tUBSchonHtof,
hoiuh
slcchts door een dim laagje, van elkander goschoidon jr.ijn. Dwls hohiM\'n doze
cellen do grootte van osteoblosten, dools zijn zij ook voel grootor on holtbon dan
eon naar verhouding zocr grooto, blazige kom. Dit laatsto typo voonjiimolijk
daar, waar zich Roliodo ostooid-miissa\'s hol)bon govomid (o fig. 2). Volo vnn dw.o
grooto cellen blijken te grondo to zijn gogann.

Do ttiHschonstof van hot oatooido woofsel is helder roHo goklourd, hij zwakko
vergrooting homogeen van stnictinjr. Hij «torko vorgrooting
vit nouwo dinphrng-
ma-opening daarentegen vertoont hot oon duidolijk vo/.oligen imuw. .\\nn do
runden is dit het be«to to zion, do filjrillen «chijnon, tuiwchon do (wtwblnutfn-
omzooming «loor, uit to stralen in do tufwohonatof van hot omgovondo iMH\'nvlii»«.

In de tusHchorjstof van het ostooido woefnol in ovornl hcginnon«!«\' kalkafzotling
waar to nemon (i fig. 2 « n 3). Di-zo dwt zich voor nl« blmiw-nKMlo nündor door-
zichtige zoomen. Hierbij komt duidolijk de vozi-Iige Htructuur van <lo tujwchon-

-ocr page 67-

stof, waarin de kalk zich afzet, voor den dag. De knlk-zônes zijn niet scherp be-
grensd, doch borstelig aan de randen, fijne kalkstrepen stralen in het nog niet
verkalkte osteoid uit.

In de tegen de cortalis gelegen balken, begint de kalkafzetting tegen de oude
beensubstantie van het transplantaat (i^ fig. 3), in de meer peripherisch gelegen
balken in het centrum van de balk
(x* fig. .S). Jn de osteoidmassa\'s aan de uit-
einden van het beenvlies is nog slechts sporadisch verkalking te zien (x fig 2;.

Aan de bovenzijde is het periost links grootendeels losgescheurd en te gronde
gegaan; alleen de binnenste laag is met de corticalis verbonden en normaal
van uiterlijk. Rechts is het beenvlie.s ongedeerd en vertoont enkelo verande-
ringen, die zouden kunnen worden opgevat als de inleiding tot de vorming
van osteoid weefsel. Op versclieidene plaatsen zijn mitosen waar te nomen
terwijl op enkele plaatsen in do middelste Inng vnn het beenvlies celion, die vrij
groot ovale kernen hebben, in groepjes
bijeoTi gelegen zijn. .\\nn de uiteinden
buigt het beenvlies over de zaagvlakte om en treedt beiderzijds in verbinding
met het granulatie-weefspl dnt de mergpijp nfsluit. Dnnr wnnr hot beenvlies
de zoagvlaktfl bedekt, vertoont het geen spoor van osteoidvonning.

Merg. Celarm, bleek, zeer oedemaleui?. De vetcellen rijn voor een deel ver-
dwenen. Van het bovongenoemdo granulalieweefsel dringen strooken in de
mergholt0 binnen.

Cortic.ftlis. Vnn nit het wookoronde l»o<mvlios dringen jonge bloedvftton in
<le kanalen van
Havkus binnen (y fig. ïl), ook nnn de ziuigvlnkte. De beencollen
hebben voor het grootste deel veronderde kernen. In do periostale lamellen
nog slochts hier en dnnr enkele kernen met nonnnio chromât inestmctuur. Alle
\'indere, nog duidelijk zichtbaro kernen blijken pyknolisch. I-\'en duidelijk ver-
«chil tuHHchen de, niet woekenmd periost bedekte, corticalis en do andere Is er
niet; over het algemeen hct\'ft do eerste zich wnt beter gehouden.

/rtvrt dagen.

Omgeving,

ï^ij het uitnemen verlon-n gegiuin, loHgenchcunl.

IWnvlii»^. Iden>. Allwn nnn do lM)veni\'.ijde is nn tegen don corticali!« nf-

8e»\'ottn Inng «jKingieuii gclxiuwd o«l«)idweofm»I blijven nitlen. De Imiken en

\'>08«n van dit wwfdel mijn gnwIondwlH verknlkl, i.lech(H nnn de rnndon nijn
nog

Kodinen onvcrkalktn tuiwoheniitnf, wnnrtog^^n niiM^tnl rogelnintigo grliHleron
OAtcobloiilen ?.yn gt>lpgcn.

^\'«Tg. Colrijk. l>eler gekluurd en minder otHlemntotJ» dnn in het vorij» im»-
Pftrant.

Corticali*. Ann do oj)iM\'rAlnkto »ijn op vemchillinde punten groot.» wllen

-ocr page 68-

te zien, met talrijke ronde kernen van gelijke grootte: osteoUaslen, Zij liggen
deels tegen de aangevreten oppervlakte van de corticalis aan, deels in typische
lacunen van
Howship. Niet alleen de beensubstantie van het transplantaat,
doch ook het zoo juist verkalkte osteoide weefsel, vertoont reeds teekenen van
resorjjtie. Op een plaats, waar de oppervlakte van de corticalis
Osteoklasten
herbergt, ligt ook in den naastbijzijnden osteoid-balk een groote osteoklast,
die zich diep in het verkalkte weefsel heeft ingevreten. Op een andere plaats
«chijnt een osteoklast een, de corticalis bedekkende, osteoidlaag doorbroken
te hebben, alvorens het been aan te tasten.

Beencellen: alleen in de buitenste periostale lamellen van de bovenste corti-
calis nog kernen van normale stnictuur.

.4c7tt dagen.

Omgeving,

Vrij veel bindweefsel gevormd om het transplantaat, met uitloopers tusschen
de spieren indringend, speciaal aan de uiteinden van het transplantaat.

Tranaplanlaat.

Beenvlies. Verdikt, woekerend. Osteoidvorming vooral links onder en rechts
boven. Het beenvlies rechts boven vertoont plaatselijk een sterke verdikking.
Daarin liggen een reeks beenkruimels op weg vnn resorptie te midden van
tallooze Osteoklasten. Verkalkte
osteoid-eilandjes staan in verbinding met deze
resten. Aan de onderzijde heeft de uitgebreidste appositie van osteoid weefsel
plaats gehad, weer in den vorm vnn balken en hogen, afgewisseld door soliede
massa\'s met groote blazige cellen. De soliede partijen komen voor aan de heide
uiteinden of wel sluiten zich aan de periphere balken d.w.z. aa» de randen aan.
Weliswaar overheerschen aan de onderzijde de progressieve verschijnselen, doch
daamunst komt ook resorptie voor, echter uitsluitend vnn de reeds verkalkte
osteoid-bal ken. Niet alleen bij de corticalis, maar ook in de meer peripherifiche
deelen zijn overal veelkemige
Osteoklasten te vinden, die het zoojuist verkalkte
osteoid weer afbreken.
NauueUjlcs gevormd, volgt dm reeds de partieele resorjHic,
de madeleering van het jonge weefsel.
Bij het tronsplantaat van zes dagen weni
reeds liet afsterven van cellen in het osteoidweefsel venneld. Ook in dit trans-
plantaat vindt men tusschen de talrijke cellen met eén normaal uiterlijk, cellen
die te gronde zijn gegaan, niet alleen vnn het blazige type doch ook in do balken,
die reeds kalk hebben opgenomen. Naast vrij goed zichtbare celkamers nu\'t
celdetritus gevidd, komen er ook voor, die geen scherp beeld meer geven,
zich voordoen ala wazige vlekken. Het is nlsof ze in de tusschenstof gaan ver-
dwijnen.
Van de cellen, welke hebben bijgedragen tot de vorming van hel osteoide
veeefntl, gant er das een deel te gronde.

Aan de zaagvlakte van het transplantaat ontbreekt iedere appositie van
osteoid. 4

-ocr page 69-

Merg. De mergholte is aan beide zijden door een celrijk jong bindweefsel
afgesloten (n fig. 4), waarvan de vezels evenwijdig loopen aan den omtrek van
het transplantaat. Dit bindweefselvlies schijnt als het ware de voortzetting
van de buitenste periostlaag. Van uit dit vlies dringt granulatie-weefsel over
de geheele oppervlakte in de mergpijp binnen (e fig. 4), het %-er8te langs de endost-
lagen
(c fig. 4) In den rechter bovenhoek zijn tegen de binnenvlakte van de cor-
ticalis osteoidbalken gevormd, welke beginnende verkalking vertoonen. Op deze
plaats steekt een beensplinter
(s fig. 4) loodrecht op de corticalis staande, in de
mergholte uit. Deze splinter hangt aan de zaagvlakte samen met de binnenste
endostale lamel van de corticalis. Hij is kernloos, doch intact van vorm en
kleur. Aan de mergzijde ligt tegen dezen sphnter een fraaie rij Osteoblasten,
door een strook jonge tusschenstof daar\\-an gescheiden. Dezo zoom zet zich,
om do punt van den splinter gaande, nog een eind weegs voort aan de buiten-
zijde ervan.

Geheel anders is het gesteld met een aantal beensplinters en zaagkruimels
(\' fig- 4), welke los in het merg zijn gelegen op eenigen afstand van beide endost-
lagen. De tusschenstof is brokkelig-vezelig, dof blauw van kleur, ternauwer-
nood is nog een enkel beenlichaampje als een wazige vlok er in terug to vindon.

Deze beenresten liggen in een celrijk granulatie-weefsel. Aan de oppervlakte
vnn deze splinters vindt men talrijke grooto cn zeer groote resucellon. Veekl
zijn dezo laatsto in lacunen gelegen, voor een ander deel hebben ze kleinere
beenkruimels in zich op genomen (i/ fig. 4). Nergens appositie van osteoid of
Osteoblasten. Een uitzondering hierop maken do boenkniimels, die in de naasto
omgeving van de reeds vennelde osteoid-appositie liggen. Mot woekerend endost
strekt zich ook in hun richting uit en neemt ze in zich op.

Het endost aan de onderzijde vertoont geen ostooblasten-woekering, wel daar-
entegen komen tegen de binnenvlakte van do corticalia twoe tot drie-kemige
Osteoklasten voor. Do corticalis vertoont ter plaatse een gefestonneerden rand.

In hot midden van de mergholte is het merg nog celann, slecht gekleurd en
zeer oedemateus; uitgebreide ondergang van vetcellen. Op enkele plaatsen
dringen strengen granulatiowoefsel naar binnen.

Corticalis. Daar, waar hot beenvlies hot sterkst wookort en liotrijko lijk.st
osteoid hoeft govonnd, treden voor het eerst duidelijke veranderingen aan de
corticalis op. Do porioatalo introdingsplaatsen van do kanalen van
Havkhs zijn
sterk verwijd, zoodat diepo trechten-onnigo ruimten in de periostale lamellen
zijn ontstaan. Voor het grootste doel zijn do wanden van dezo ruimten met
osteoblasten-zoomon bezet, dio roods door een dun laagje jonge tusschenstof
van de oudo beensubstantio zijn gescheiden. Daar, waar de wanden nog naakt
zijn, de bovengenoemde omzooming ontbreekt, worden naast óénklourige bind-
weefsolccllen van verachillenden vorm, 2-H-keniigo Osteoklasten gevonden,
die vrij vlakko uithollingen in den wand hebben gemaakt.

Aan de oppervlakte van de corticalis. bij de monden van de verwijde vaat-

-ocr page 70-

^trrSt:-a. van het bee^eefsej dHngennieu^
valnln de beenkanalen binnen. Op dwarsche doorsnede vertoonen ze veelal
leeds duidelijke teekenen van beginnende verwijding: festonneenng. In de n^t-
rochtingen v^^ deze festonneering liggen op enkele plaatsen de reeds gemelde
2 3 kelL Osteoklasten. Andere kanalen bevatten weer nieuwe vaten, doch
Ïn nog nS verwijd. Daar waar periost en endost geen prohferatte vertoonen,
ziin de aangrenzende beenkanalen nog met detntus gevuld.

BeenceieL in de endostale lamellen slechts schimmen (I fig. 4), m de mediane
lalZ pyknose (m fig. 4), in de periostale lamellen alléén links onder op enkele

plaatsen normaal uitziende kernen.

Elf dagen.

Omgeving.

Tot rust gekomen. Ontbreekt hnks.

Sr Het geheele transplantaat is door een als beenvliesuitziende bind-

^tr buitenzede .n de peripherisch

gel en do osteoblasten-Iaag. De verkalkte balkjes worden e-

Snsd door fibreus, celrijk periost. Aan de oppervlakte vnn enkele ball^jes

Hggen Osteoklasten. Voor het eerst treft men du» hier, aan de opper^•l«kte ^an

liet osteoide weefsel, resorptie aan. , ,. , ^ ««n

Merg. Aan het uiteinde van do mergholto, vooral rechts, heeft z cli een

aanzienlijke osteoidmassa gevormd. Eenerzijds zetten zich do bnlkje« en boogjos

voort over de zaagvlakto van de corticalis, anderzijds dringen zij over do go-

iKiolo linu\'ütt\' in de immw »\'in«»\'"\' l«at8tb«<io«idn haikj«., .l««r>.an

door de ostfobluHlcnltmg ge«c\\mden, een jong bindweefsel met do resten vnn
het merg: vetcellen, hier on dnar nog een mcrgcel. D« vetcellen worden door

do tUBScbenslol vnn bel osteoui onwloten. .....

In do nog niet verkalkte balkjes liggen op verschiilendo plaatsen vetboIJotje«,
iets kleiner dan de vetcellen, in de verkalkte oudere balkjes nog klemero vet-
dropjes, m.n.w. de ingesloten vetcellen gaan te grondo en tnl;

Bchenstof op dezelfde wijzo als vele osteoblasten, waarbij het vet hot langet
zichtbaar blijft. Naast deze vetdnippels komen in de osteo.dbnlken ook op v.r-

sclieidene plaaUen beenkniimel» voor.

Evenals in het l>cenvlie« zijn ook hier nan do peripherische balken rworptie
verachijmelen waar tc nemen, osteoblasten en osteoklanten wisselen elkaar al.

-ocr page 71-

Op een plaats, daar waar een groote Osteoklast bezig is een verkalkte osteoid-
balk te resorbeeren, ligt aan den rand van dat bakje in een van de osteoid-
hchaampjes een bindweefselcel naast de rest van een osteoidcel.
Een beeld
dat eenigszins doet denken aan de enchondrale beenvorming.

Het midden van de mergpijp, waar bet jonge bindweefsel nog niet is door
gedrongen, is nog celann; zeer sterk oedeem van de tusschenstof. Het wordt
hier en daar door strooken jong bindweefsel dooreneden. Ook ter plaatse van
het endost bevindt zich een laag jong bindweefsel.

Corticalis. Ook hier weer de sterkste veranderingen, daar waar endost en
penost het sterkste prolifereeren, d.w.z. in dit geval aan de uiteinden: breede
resorptie ruimten met osteoidzoomen bezet.
De zoomen zijn reeds breeder dan
bij de voorgaande transplantaten bevztten op vele
plaatsen reeds cellen en ziin
voor een deel
verkalkt. Op verschillende plaatsen worden ,lo osteoblastenrijen
plotseling onderbroken door Osteoklasten.
Dat is vooral daar liet geval wanr
verkalkt osteoidweefsel lieiivelnchtig in de resorptie ruimte uitsteekt. Ook hier
dus zijn Osteoklasten bij den opbouw vnn jong weefsel modelleerend werkzaam
In het oog vallend zijn de groole hjmphruimten, welke nnnst do bloedvaten worden
aangetroffen.

In de kleine resorptieruimten, mot nog nnukto wanden, komon naast Osteo-
blasten, jonge bindweefselcellen cn incerkernige Osteoklasten voor.

Ook in de meer centraal gelegen boonkonalen is do resorptie begonnen, do
verwijde kanalen vertoonen veelal een typische gefestonneerde doorsnede.\'

Ticaalf dagen.

Omgeving.

Aan do bovenzijde storko bindwcofpclwookoring.
Transplanlaat.

I3eenvli(^. Aan do onderzijde is het beimvlioa i,ij do transplantatie to grond-

Roffnnn. do o,,,,..rvJ«kt« vn,. do c«rtic„liH in ^VU IftJVJÜ« {[hum Uittil

woofHol van do «pu-rvcBolH dor njgnuwrulotuur gonrhoidon.

(Joh,H>I ander« in do tooHtaiid aan do bovm:ijdc, ilmr in do corrir^Iis borot mot
.H.n netwerk van dikko, vorknlkto ««lo<»idbalkon. .\\un dc rochier z.u»g%\'lftkte
buigt
hot zich om on gnnt ovor in o<>n vohiminouso oHtooi.l.nmi.8a, wolko do
mcrgholl« (
iIh oi>n doksel afnluit on ook do wwgN-lakto van do onderste corticalis
bo<iokt.

Do i>oriphoriHclio balkon vertoonen aan do buitonzijdo overal rexomtio-vor-
Hchijnuelon, onkolo balkjw zijn bijkans gohool vordwonen.

.\\forg. Fibrous, zoor colrijk, votcollon sterk vonnindord! Spomdisoh nog oon
niyelocyt terug to vindon. Links is do morgholto door «-n
bindwoofHoI-mombraani
ttfgosk.ton; alloon in do liookcn is hot togon do binnonvlakto va>, do cortiaili«

-ocr page 72-

tot afzetting van osteoidweefsel gekomen. Aan dit uitemden van den merg-
cilinder komen beenmergreuscellen voor (myeloplaques). , . , ,, ,

Rechts heeft zich, als gezegd, een groote osteoid-massa gevormd m hoofdzaalc
buiten
de mergMte. In de mazen van het osteoide weefsel hggen echter vetceUen,
\'roTat men moet aannemen dat bij het gereed
maken van het transplantaat,
het merg daar een eindsweegs uit het mergholte is gednikt

Corticalis. Het buitenste deel van de bovmste corticalis vertoont ^oote,
door verwijding van de periostale en mediane beenkanalen ontstane ruimten.
Het sterkst zijn de veranderingen wederom daar, waar het meeste osteoide
weefsel is afgezet. Het veranderde deel van de corticahs en het osteoide weefsel

vormen één sponsachtige massa: i ,, u -„„^„Ho

De meer mergwaarts gelegen beenkanalen vertoonen nog slechts beginnende

verwijding. De geheele corticalis is gevasculanseerd.

Het rechtsche deel van de onderste corticalis, hetwelk grenst aan de boven-
genoemde
osteoid-massa, vertoont eveneens duidelijke veranderingen. Het linker
deel, dat omsloten wordt door endost en penost, welke zoo goed als met hebben

gereageerd, mist deze veranderingen. . „ • i___

^ De been ellen zijn voor het grootste deel te gronde gegaan. Alleen in de peno^
stale lameUen om de verwijde kanalen van
Hävers, op een plaats om een
bij de iagvlakte, nog groepjes ceUen met normale kernen.

Dertien dagen.

Omgeving.

Aan de uiteinden veel bindweefsel tusschen de spieren.

B\'eenWii\'!\'\'\'Geen osteoblasten, fibreus-celrijk. Weinig osteoidweefsel alleen
balken tegen do corticalis, vertoonen lacunairo resorptie.

Merg Osteoid gevormd aan beide uiteinden. Endost: boven overal osteoid-
balken, beneden alleen aan do uiteinden. Sterke vermindering van het aantal

""\'äfticdis. Matige veranderingen (resorptie-appositie) van do boenkanalen.
Periostale appositie ontbreekt veelal. De buitenvlakte vertoont op verscheidene
plaatsen sterke resorptie, speciaal aan do -^oinden. Ta njko lacimen m^^
klasten. Links boven dringt het periostale bindweefsel m b-odo bochten imar

binnen. De binnenste laag van het beenvlies in deze ^-YT^^rLele Z^e
door een
symplasma, voorzien van talrijke groote ronde kernen Deze onormo
osteoklast legt zich over vrij groote uitgestrektheid (ong. 1 m.m. tegon de aan-
gevreten buitenvlakte aan. Gedeelten van dit symplasma zijn afgebee d ,n fig.

Het in fig. 5 weergegeven beeld demonstreert de wijze, waarop de tusschen-
stdTvan het transplantaat wordt goresorbeerd. Aan het symplasma (a) grenst

-ocr page 73-

een kleurlooze, heldere zóne van ontkalkte tusschenstof (b). Daarop volgt een
wazige, donkerblauw gekleurde zóne (c), waarin beenlichaampjes met kem-
resten zijn gelegen. Daarbinnen komt weder de normale, lichter gekleurde
tusschenstof (d), welke nog buiten de werkingsspheer van net resorbeerende
symplasma hgt. De kernen van de beencellen zijn bleek, evenals overal eldera
in de corticalis. Men krijgt dus den indruk dat eerst de anorganische stoffen,
de kalkzouten, worden vrijgemaakt (c) en daarna geresorbeerd (6). Dan volgt
pas de destructie van de organische bestanddeelen, fibrillen en kitsubstantie.

Fig. 6 geeft een overzicht van het lot der beencellen. In den rand van een in-
ham in de corticalis-oppervlakte liggen drie beencellen. De eerste (i) ligt in een
beenlichaampje, dat aan een uiteinde is geopend, het protoplasma prolabeert
door de opening. De tweede (j/) ligt reeds gedeeltelijk in het symplasma. De
derde cel (z) is in het symplasma opgenomen. Het protoplasma is glazig-kleurloos
de kern egaal donkerblauw gekleurd; rechts ervan is nog de wazige rest van het
beenlicliaampje waar te nemen.

Op vele plaatsen worden in de Osteoklasten dergelijke gephagooy teerde cellen
aangetroffen.

Veertien dagm.

Omgeving.

Weinig bindweefsel.

Transplantaat.

Beenvlies. Tegen do boveristc corticalis hooft zicli een heuvel van ongmazig
verkalkt osteoid weefsel afgezet, door een slechts dunne laag fibreus beenvlies
van do musculatuur gescheiden. Aan do oppervlakte vnn den hetivel vele Osteok-
lasten; in de mazen van het weefsel afwisselend osteoblasten-rijen on Osteoklasten.
Do periostale nieuwvonning had tot nu toe steeds het type van verkalkt osteoid-
weefsol. In dit transplantaat hebben de randen van de balken en velden van
Iiot nieuwgevormde weefsel een onder uiterlijk. De cellen in dezo zoomen zijn
minder talrijk, regelmatiger verdeeld, vorder \\iiteengelegen. Do tusschenstof
Jieeft een egaal roode tint. Het laatst gevormde weefsel begint dus het karakter
to krijgen van been weefsel.

Togen do onderste corticalis ligt een betrekkelijk dunne loog verkalkt osteoid
woofael, op weg van resori>tio; gofestonneerdo randen, vele
Osteoklasten.

Merg. Celrijk, fibreus. Aan boido uiteinden verkalkt osteoid weefsel, links veel.
Bovenste endost dik, osteoidbalken.

Cortiavlis. Wat voonil in het oog springt, zijn de relatief zeer geringe ver-
onderingen van do
bovenste corticaha, niet tegenstaande do enorme proliferatie
van het beenvlies. De kanalen vnn
Havkks zijn weliswaar allo van bloedvaten
voorzien, doch do verwijding is óf gering óf ontbreekt; grootere ruimten kom<-n
nporadiach voor.

-ocr page 74-

De kalkmassa, vastgelegd in de genoemde heuvelvormige appositie, welke
twee maal de dikte van de corticalis heeft, overtreft zeer zeker het kalkverlies
van de onderliggende corticalis. Kon hij enkele van de vroeger beschreven
beelden gedacht worden aan een locale uitwisseling van kalkzouten tusschen dè
corticalis en het jonge weefsel, het hier waargenomen beeld kan onmogelijk
langs dien weg verklaard worden.

Onderste corticalis: sterke verwijding van de beenkanalen, resorptie-ruimten.
Op verschillende plaatsen zijn zoomen jong weefsel tegen den wand van deze
ruimten afgezet, gefestonneerde grenzen.

De cellen in de bovenste corticalis zijn juist grootendeels te gronde gegaan,
in de onderste corticalis zijn daarentegen nog verscheidene beencellen met
intacte kernen in de periostale lamellen, hoewel de kleuring daar veelal heeft
geleden.

Zeventien dagen.

Omgeving.

Weinig bindweefsel.
Transplantaat.

Beenvlies. Dun, fibreus, celrijk. Periostale nieuwvorming vertoont overal

teekenen van resorptie.
Merg. Fibreus, celrijk, matige verlies van vetcellen (c, fig. 7). Nieuwvorming

aan de uiteinden en in het endost (u en c, fig. 7).

Corticalis. Het transplantaat is veranderd in een spongieus gebouwde ellips,
waarin levend, nieuw gevormd weefsel en afgestorven oud beenweefsel in bonte
afwisseling zijn dooreen geweven. In fig. 7 is het linker bovenste kwadrant
van dezo ellips afgebeeld. De polen van de ellips worden gevonnd door het jonge
weefsel, ontstaan in de eiteindon van het merg (
m). In do balken van dit weefsel
zijn nog hier en daar grootere zaagsplinters terug te vinden, met kernlooze

beenlichaampjes (x).

De boven- en onderzijde van de ellips worden gevormd door do in hoofdzaak
kernlooze resten van de corticalis (o). Aan de buitenvlakte daarvan zijn nog
slechts resten jong periostaal weefsel over
{b). Aon do binnenzijde daarentegen
ligt een dikke laag jong weefsel in hot woekerende endost, de balkon door osteob-

lastenrijen begrensd.

Aan de buitenzijde van de ellips resorptie, aan do binnenzijde appositie, in
de"*corticalis beide. Zooals uit fig. 7 blijkt overheerscht echter do resorptie.
Tegen de wanden der resorptieniimten in de corticalis zijn nog slochts dunno
lamellen jong weefsel afgezet. Gaan we van buiten naar binnen dan treffen
we in wisselende vorgorde aan: jong weefsel, oud beenweefsel, verwijde vaat-
kanalen, enz. \'

-ocr page 75-

De grenzen tusschen oud en nieuw worden gevormd door een grillig, vaak
lastig te ontwarren samenstel van scherpe lijnen.

Op andere plaatsen weer zijn ze minder duidelijk, terwijl weer elders oude en
nieuwe tusschenstof geleidelijk in elkander schijnen over te gaan. (Zie samen-
vatting Reeks I).

Achttien dagen.

Omgeving.

Geen bizonderheden.

Transplantaat.

Beenvlies. Fibreus. Resorptie van het periostale weefsel, resp. de buiten-
vlakte van de corticalis. Onder, rechts, in nog een vrij aanzienlijke laag jong
weefsel over. De grens van de corticalis is daar, waar ze door dit weefsel bedekt
wordt, nog volkomen intact. Van
„Schleichendre Ersatz" is dus niets te merken.

Merg. Fibreus, in het midden weinig celrijk. Weinig verlies van vetcellen.
Links puilt het merg uit de mergholte uit. Dit uitpuilende deel is door een
bindweefselmembraan, welke als het ware do voortzetting is van het been-
vlies, van de mergholte gescheiden.

In dit afgesneden gedeelte heeft zich geen jong beenweefsel gevormd, wel
daarentegen aan de binnenzijde van de membraan,
in de mergholte. In hot rechte
uiteinde en in hot endost geringe productie von jong beenweefsel.

Corticalis. Evenals het voorgaande transplantaat spongieus veranderd.

Appositie van jong beenweefsel in de resorptie-ruimten. De beencellen zijn
schimmig of bevatten duidelijk veranderde kernen.

Ticm/J^ dagen.

Omgeving.

Op onkolo plantoon vrij voel bindweefsel tusschen de spieren, hier en daar
vetweofsol.

Trawiplantant.

Beenvlies. Aan do bovenzijde oen dikke laag beenweefsel, half tot éénmaal
de dikte van do corticalis (fig. 8).

Roods aan hot transpalnttat van M dagon word opgemerkt, dat het, in hot
boonvlies govonndo, woofsel aan «lo randen oon andor uiterlijk begon to krijgen.
In dit transplantaat is dit verschijnsel zeer duidelijk.

In hot nieuw govonndo weefsel zijn verschillondo typen to onderscheiden.

In hot midden van do volden on balken heeft hot nog voel van verkalkt osteoid-
weefsel,
alleen is hot armer aan cellen. Do overgebleven cellen zyn ochtor groot,

-ocr page 76-

vaak onregelmatig verdeeld, soms tegen elkander liggend. In de kleur van de
tusschenstof overheerscht het blauw, zij is bovendien vlekkig. Het weefsel aan
de
randen heeft daarentegen het uiterlijk van beenweefsel. De tusschenstof heeft
een egaal roode tint, die overeen komt met die van het beenweefsel. De cellen
zijn in het algemeen grooter en talrijker dan in het volwassen been. Op zulke
plekken beantwoordt het weefsel in zijn uiterlijk aan datgene, wat in de liitera-
tuur als „jong beenweefsel" wordt beschreven.

Aan de peripherie, daar waar het jonge beenweefsel grenst aan de dekkende
periostlaag (b^ fig. 8), zijn de beencellen van het normale type (i, fig. 8). Het
feit doet zich dus voor, dat de oudste deelen van het nieuw gevormde weefsel
het jongste, minst rijpe uiterlijk hebben en omgekeerd de laatst gevormde
partijen het normale type vertoonen. De verklaring ligt voor de hand, wanneer
wij het beenvhes bezien, dat de zoom
x heeft geleverd.

Niet alleen het beenweefsel, maar ook het periost id van type veranderd en
gelijkt geenzins meer op het woekerende vlies, zooals dat in den begiimewerd
waargenomen (6, fig. 2) Het periphere deel (b\', fig. 8) van dit vlies heeft hetzelfde
uiterlijk als het periost van het jonge groeiende konijn, wellicht is het iets cel-
rijker;
osteoblasten ontbreken ten eene male.

Na de stormachtige periode, welke op de verplanting in de rugmusculatuur
volgde, is het beenvlies aan de buitenzijde tot rust gekomen. Daarmede is ook
de beenweefsel-productie daar ter plaatse weer in normale banen geleid; het
beenweefsel, dat nu gevormd wordt, heeft hetzelfde type als in de periostale
lamellen van een groeiend pijpbeen.

Anders is do toestand nog in de, door het periostale beenweefsel omgeven,
ruimten (b», fig. 8); daar is het beenvlies nog woekerende: breede osteohlasten-
rijen (fig. 8) met daar naast osteoklasten (fc, fig. 8). Het nieuw gevormde weefsel
van deze ruimten heeft het type „jong beenweefsel": „zoo periost, zoo product."

De overgang van de verschillende weefseltypen is meestal geleidelijk {x-y-z,
fig. 8). Op andere plaatsen daarentegen zijn lamellen „jong beenweefsel" tegen
velden „verkalkt osteoid weefsel" afgezet en daarvan door scherpe kitlijnen
gescheiden (fig. 0). In gig. 8 is dit het geval in enkele balken, welke tegen de
corticalis van het transplantaat aan liggen. Vlak tegen de corticalis zijn blauwe
zoomen „verkalkt osteoid weefsel" te zien (o), aan do buitenzijde bedekt door
een rood gekleurde zoom „jong been weefsel" (n), dat weder door een niet ver-
kalkte heldere streep osteoid (m) van de osteobloHten rij (I) is gescheiden. Men
moet aannemen, dat in deze gevallen een deel van het aanvankelijk afgezette,
verkalkte osteoide weefsel is geresorheerd. Na eenigen tijd is tegen de resten
weder opnieuw weefsel afgezet, doch nu van het type ,jong beenweefsel."
Ondertusschen is het verkalkte osteoide weefsel niet onvemnderd gebleven,
het is bezig t« rijpen. Zooal.s reeds gezegd werd, en zooals ook duidelijker door
vergelijking von de fig 2 en 8 blijkt, heeft een mmzienlijk col verlies jilaata gehad.
Ook de tusschenstof is minder stroperig on heeft hier en diuir een roode bijtint.

-ocr page 77-

Naast het osteoid tceefseJ, het verkalklende osteoide weefsel en het daaniit ont-
stane onregelmatige jonge beenweefsel
{„verkalkt osteoide weefsel"), zien we in
dit transplantaat voor het eerst duidelijk een ander, meer regelmatig jong
beenweefsel te voorschijn komen (,jong beenweefsel" litteratuur).

In de litteratuur wordt de uitdrukking , jong beenweefsel" in verschillenden
zin gebezigd. Soms wordt daarmede aangeduid
al het nieuw gevormde been-
weefsel. Een ander maal blijkt daarentegen uit de beschrijving, dat daarmede
alleen en uitsluitend bedoeld wordt een weefsel van de laatstgenoemde soort.

Teneinde verwarring en herhaalde uitgebreide omschrijvingen te voorkomen,
zal ik het, uit de verkalkte osteoid-massa\'s en balken ontstane, onregelmatige
jonge beenweefsel met
„type A" aanduiden. Het meer regelmatiger, laatst
opgetreden, jonge beenweefsel, dat reeds veel van normaal jong beenweefsel
Iieeft, zal aangeduid worden met
„tt/pe B." Het jonge beenweefsel met geheel
normaal, regelmatig uiterlijk zal
normaal jong heaiuccfscl genoemd worden.

Het beenvlies aan de onderzijde vertoont alleen rechts beennieuwvorming.

In het midden is de corticalis-oppervlakte nog vrijwel onveranderd.

Merg. Buitengewoon celrijk, zoowel ann de uiteinden als in het endost aan-
zienlijke nieuwvorming van beenweefsel (type A en B).

Do tusschenstof in de nabijheid van de endostale beennieuwvorming is op
vele plaatsen over groote uitgestrektheid verkalkt. De vetcellen zijn als het
ware door een roosterwerk van verkalkte tusschenstof omgeven. De cellen, in
de verkalkte tusschenstof gelegen, hebben het type vnn osteoidcellen.

Bij do votcellen talrijke reuscellen, daaronder eenige met vetdruppels beladen.

Corticalis. Vertoont op vele plaatsen teokenen vati resorptie en oppositie
(type B), hier moer, door minder.

Tu-ec en twintig dagen.

Omgeving.

Vrij veel bindweefsel.

Trnnsplantaat.

Be<?nvlies. Vrijwel overal resorptie, zoowel van het i>erioslalo beenweefsel
lum do uiteinden van den morgpijp, als van do oude boen-substnntie; Osteoklasten,
rand veelal locunoir. Alleen over een kleine uitgestrokthoid ann do onderzijde
j" luin de buitengrens van het periostale heenweefsel nog e<>n osteoblastenrij
•waar to nemen.

Merg. Colrijk, fibreus. Talrijke reusoollen bij de vetcellen.

Motigo ondostolo beenvorming (type A en B); in samenhang met deze been-
\'mlkjes is de tusschenstof om de vetcellen oj) vele plaatsen verkalkt.

Corticalis. Matige verwijding van do kanalen van Havkks, n>atige appositie
(type B). Het beenweefsel vertoont geen enkele normale celkeni meer, de meeste
boencelkomers bevatten schimmen.

-ocr page 78-

Zes en ticintig dagen.

Omgeving.

Weinig bindweefsel.

SiT oVerheersehend resorptie. Aan de bovenzijde overal nog resten
periLtaal beenweefsel, aan de onderzijde nog sporadisch. Op verschiUende
ZTseTdringt het periostale bindweefsel diep in de buitenste
cort.calis-lameUen
bintn Voo^l aan de onderzijde komen dergelijke inhammen voor. Overal

Osteoklasten, hier meer, daar minder. , „ . . . „„

Merg. De mergholte is geheel doorzaaid met balkjes jong beenweefsel, op

een wijze, zooals tot nu toe niet werd waargenomen.

Een klein deel van de mergholte is in fig. 9 weergegeven. De beenbalkjesm
het endost (c) vertoonen zeer fraaie osteoblast.nnjen Eigenaardig is de w j/.
waarop de vetcellen verdwijnen. In de rood getmte beenbalken \'-\'jnnde ^ste
van deze ceUen als heldere vlekken ten.g te vinden. De randen van de^e vlekkon
zijn niet scherp, de tusschenstof van het jonge beenweefsel straalt er m den vorm

van blauw-roode draadjes in uit (fig. 9). , „ . , i „„»„r „:,

Ook hier gaan van de balken weder uitlooper. verkalkte tusschenstof u.t,

tusschen de vetcellen door. , , o\\

Vetcellen: veel verlies, reuscellen met vetdruppel« (./, fig. 9 •
Corticalis. Verbo.iwing, zoowel van de periosUde als van de endosUle la-
mellen, de mediane zijn nog hot minste veranderd.

Negen en veertig dagen.

Omgeving.

Vrij veel bindweefsel. Hior en daar vetweefsel.

Aan het rechter uiteinde van het transplantaat vrij vool vetweefsel, samen-
hangende met het merg (rest uitpuilend merg, /.lo transplantaat 18 dagen).

Transplantaat. .

Beenvlies. Fibreus, Aan do bovenzijde is do corticalis betlekt met oen go«i
angesloten laag nieuw gevormd beenweefsel (p. fig. 10). Het buitcnsto Hooit«
(x) heeft het type van normaal jong l)0onwe«fsol, hel binnenste geiloclle hol
lyiw A
iy). De grenslijn van de corticalis is ter plaat»o intact («).

Aan de onderzijde bedekt hot fibreus periost direct de rood» godoollolijk go-
resorbeerdo corticalis. Hier cn daar osteoklanlen. Hot type van de7.o la andera,
don bij vroeger« transplantaten geschreven. Zij 7.ijn weinig vohmimoui), do
kernen zijn spoelvormig, minder talrijk. Do uithollingen, waarin dozo
ostooklonton
zijn gelegen, zijn vlakker. De grenslijn van do corticaliM is meer golvend, dan wol

-ocr page 79-

lacunair van uiterlijk.

Merg. Vaatrijk bindweefsel met wijde capilairen, hier en daar groepjes vet-
cellen. Reuscellen. Mergcellen sporadisch. De mergholte is beiderzijds afgesloten
door een engmazig complex van beenbalkjes. Boven en onder: geringe endostale
nieuwvorming.

Corticalis. Geheel ander uiterlijk dan het transplantaat van 17 dagen (fig. 7).
De resorptie-niimten zijn met nieuw gevonnd beenweefsel (type B) gevuld, do
transplantaatcorticalis heeft haar spongieus uiterlijk verloren. Het afwisselen
van de resten oude beensubstantie (a^,
a*, a , a ), met strooken nieuw weefsel
is in fig. 10 afgebeeld.

De oude beensubstantie is grootendeels kernloos. Bij o* zijn echter nog kernen
te zien. Gedeeltelijk zijn zij sterk veranderd, voor een ander deel minder of zoo
goed als niet.

Bovenste corticalis: sterke verbouwing in de periostale en mediale lamellen.

Onderste corticalis: periostale lamellen grootendeels geresorbeerd, uitgebreide
substitutie van de resteerende mediane en endostalo lamellen.

Honderdveertig dagen.

Omgeving.

Veel vetweefsel in de naaste omgeving, het vult op vele plaatsen do bochten
en onregelmatighodon in do oppor\\\'Iakto van hot transplantaat. Ook do grootoron
afstand vetwoofsel tusschen do spierbundels.

Transplantaat.

IJoonvliw. Ken dun langjo rogolmatig bindwoofsol mot kloino cellen. Op velo
plaatsen door votcollon van <lo miwculntuur gescheiden. Teekonon van rosorptio
vn appositie ontbrckon nagonoog gohoel, or Hchynt oon ovonwichtstoofltand bo-
»■oikt to zijn.

Merg. Vaatrijk votweofHol. Sporadische morgoollon. lindoHtlaag, bovon on
t\'ndor, gelijk hot boonvliw. Aan do uitoindon van do morgholto daannitvgon
^flrijkor, grootoro ovalo konu»n, niouwvonning van ww»fsol, tyjM» H, voomi
»^hta.SH

Corticalis. Hot aanvankelijk oj) d(M>rHno<lo reohthookigi», lui ollipsvonnig g»»-
kordon, transplantaat bostaat grootondwOrt uit niouwgovomid boonwoofsol,
mot
\'IftartUrtsclion roHlon oud boon.

In do linkor pcwil van do olliiw is w>no oponing, waard<M)r het morg Homon-
bangt mot hot omgovondo votwoofsol. Do rochtor
jmwI wordt govormd door »>cn
«olio<lo lHH»nwoffnoI niaiwa (lypti B).

Aan (Ik bovensijd* lyoHtoat <lo ollijw bijna ri»1hh«1 uit niouw wiH\'fsol, tlo oorticalin
heeft 7 van do dikto van do oonipronkolijke. Do kanalen van
Havkiih, wolko

-ocr page 80-

in deze laatste voornamelijk in lengterichting verliepen, gaan in de nieuw ge-

vnTmde corticalis van buiten naar binnen. . . . ,

Tn de oLrzijde zijn oud en nieuw gevormd beenweefsel -.g dooreen
gemengd. In hoofdzaak zijn de beenceUen van het oude beenstuk te gronde
Op een plekje, afgebeeld in fig. H. is dit echter met het geval. De njen
ZlTeJooZ liLampje! worden daar plotseUng onderbroken door een groep

beenlichaampies met kernen van geheel normaal uiterüjk X).

De be—n met normale kernen en kemlooze beencelkame^ zyrj gehee
gelijk gericht en liggen in één optische doorsnede. Het hjdt twjjfel, of wy
Lbben hier te doen met beencellen van de oorspronkelijke corticahs Ook m
een voegende coupe worden in ditzelfde gebied normale kernen m de oude corti-

^tr^rzelTuS^^^^^^ en nieuwe beensubstantie zijn over het algemeen

o7andere plaatsen echter zijn de grenzen of onduidelijk of geheel verdwenen,
zoodat oude en nieuwe tusschenstof geleidelijk in elkander over schijnen te gaan

^^Voor verklaring zie ,Samenvatting Reeks I."

Wat het ty^betreft va^ het nieuw gevormde beenweefsel, voor het grooMe
wat net ijre j^j ^^^ ^an normaal jong been-

tier"; Tl^JAi oog val-end zijn de ^e been««
rirLuw gevormde peri^lale lamel fig. H). Ook her dus verder, „r,o„
beenvhes, zoo beenweefsel."

Hmderdzeveniig dagen.

Omgeving.
Als vorige.

Als vorige. Ook hier ontbreken duidelijk teekenen van resorptie

\'\'"MeT\'"?elrijk vetweefsel met veel vaten; vrij veel mergcellen, meer dan

^\'rjZTrt Sr laagj-e bindweefsel;• aan de uiteinden celrijk,

To^i^^Äge beenschaal, bijna uitsluitend uit

beenweefsel bestaan.le. Hoofdzaak normaal type, zelden type 13, type A ont

\'Tan beiZ\'uiteinden is er een opening in de spoel, ^^rllt

weefsel en merg samenhangen. De dikte van de meuwe corticalis ^edraagd m
het midden va^ do spoel ± van de oorspronkelijke corticahs De eng^
van de spoel is iets grooter dan van het oorspronkelijke transplantaat, de dwarse

-ocr page 81-

doorsnede daarentegen kleiner, doch weder grooter dan de doorsnede van de

pkk^n\'^Snlan de buitenvlakte van de corticalis nog ninimale
resten oude beensubstantie terug te vinden. In deze veldjes oud been zyn nog
gekleurde celkernen te zien. Bij bezichtiging met olie-immers,e bhjken deze
Lmen meer of minder geleden te hebben, de chromatine-structuur is diudehjk
veranderd. In tegenstelUng met het voorgaande transplantaat worden hier
geen beencellen met intact uiterlijk meer gevonden.

REEKS Ib.
Een dag.

OiüZ2t grootendeels, enkele «pierresten aan hot transplantaat blijven
hangen.

BeZitr.\'lan do onderzijde is de oppervlakte van hot transplantaat naakt
geen spoor van periost. Aan de bovenzijde Hggen do sp.orvezels direct tegen
het beenvlies aan ook hier ontbreekt het beenvhos volkomen.

MerT Sterk oedemateuso tusschenstof. Endostcellen onorm gezwollen, komen
nog 2ost intact, hier en daar kemdotritus. Vrij aanzienhjko degeneratie der
mergcellen. Overal roode bloedcellen, vooral in hot endos .

cLicalis. Inhoud kanalen van Havkus: eveneens m de nab.jheid van het
endost sterke zwelling van de celion, nog weinig komdetntua.

Booncellen: naast normale komen talrijke komen mot beginnende of ui go-
sproken veranderingen. De peripherische beoncellen m do buitenste penostalo
lamel vertoonen veelal karyorrhoxis en lepis (afschrapen beenvlies!) Hotzolfdo

geldt voor do beoncollon bij do zaagvlakte.

Tusschenstof: hier en daar, speciaal aan do randen, wat grauw vlekkig.

Ticee dagen.

LZÏ^L\'" degeneratie dor «piorv-ozols in do n^to omgeving. Aan do mt-
einden van do morgholto beiderzijds oen kleine bloodophoopmg.

Transplantaat.

Boonvlies. Ontbreekt volkomen. . . , o. , j . •

More Puilt rechts uit. Aan do uiteindon zoagknumols. Sterk oedeem. Detn-
tufl roode bloedcollon, alles mot bloedklourstof doortrokken. Storko degeneratieve

-ocr page 82-

veranderingen van endost en mergcellen. Aan een zijde nog dezelfde zwelling
als bij het vorige transplantaat aanwezig, celkernen nu schimmig.

Corticalis. Inhoud beenkanalen: op weg van versterf, liier en daar nog intacte
kernen.

Beencellen: het beste in de mediane lamellen, in de endostale lamellen duidelijk
veranderd, in de periostale lamellen vrijwel alle te gronde gegaan.

Tusschenstof: hier en daar licht gevlekt, grauw.

Vier dagen.

Omgeving.

Dunne laag schollig gedegeneerde spiervezels. Op de grens van dit laagje
en de normale spiervezels is een geringe reactieve woekering van bindweefsel,
welke zich voortzet tusschen de gedegenereerde spier\\ ezels, in de richting van
de corticalis. Aan de onderzijde heeft het granulatieweefsel zich over eenigen
afstand tusschen de gedegenereerde spiervezels en de corticalisoppervlakte
ingeschoven. Het is daarvan op verscheidene plaatsen dooreen, met bloedcellen
gevulde, spleet gescheiden (geen rest adhaerent beenvlies!).

Transplantaat.

Beenvlies. Ontbreekt volkomen.

Merg. Sterk oedeem met bloedkleurstof doorloopen, detritus roode bloed-
cellen. In de endostlaag vele cellen met bleeke kernen. Mergcellen idem.

Corticalis. Inhoud kanalen Hävers: voor het grootste deel necrotisch, hier
en daar echter nog een intacte kern.

Beencellen: in de bovenste corticalis op enkele plaatsen om de mondingen
van do kanalen van
Hävers nog intacte kernen.

Onderste corticalis: op verschillende plaatsen nog veldjes met beencellen
met normale kernen, zoowel in do periostale als in de mediane lamellen.

Tusschenstof: zeer sterk vlekkig-grauw verkleurd.

Zes dagen.

Omgeving.

Transplantaat door een laag granulatieweefsel met spierrcsten omgeven,
vooral sterk ontwikkeld aan do uiteinden. In do naaste omgeving vnn do corti-
calis-oppervlakte: beenschaafsel. Voor een deel zijn deze partikeltjes opgenomen
in reuscellen.

Trantplantaal.

Beenvlies. Ontbreekt.

Merg. Aan beido uiteinden dringt het granulatieweefsel naar binnen. Overigens
als 4 dagen.

-ocr page 83-

Corticalis. Beenkanalen: inhoud necrotisch, slechts op één plaats in <le nabij-
heid van een periostale monding nog intacte kernen waar te nemen.

Beencellen: bij bezichtiging met olieimmersie nog slechts hier en daar intacte
kernen in de periostale lamellen.

Tusschenstof: grauw-vlekkig verkleurd. Op . .ersclullende plaatsen om de,
in dit transplantaat wijde, mediane vaatkanalen, bleeke doorschijnende vlekVóen.

Zeven dugai.

Omgeving.

Gedeeltelijk verloren gegaan. Het transplanlaat is door een breede wal
granulatieweefsel omgeven.

Transplantaat.

Beenvlies. Ontbreekt. Géén nieuwvonning.

Merg. In het midden oedeem, cellen bleek, bloeddetritus.

Aan de uiteinden zeer celrijk jong bindweefsel, ann aan vetcellen. Hier en

daar reuscel met vetdruppels.

Corticalis. Zoowel van uit het celrijk merg, als van uit de omgeving dnngt
het jong bindweefsel in de endostale en periostale mondingen vnn de kanalen

van Hävers binnen.

Beencellen: te grondo gegaan of sterk veranderd endostaal: schunmen.

Tusschenstof: op vele plaatsen grauw.

Segen dagai.

Omgeving.
Als 7 dagen.

Transplantaat.

Beenvlies. Ontbreekt. Geen nieuwvorming.

Merg. Als 7 dagen. Keuscellen, welke zaogkniimels hebben opgenomen.
Corticalis. Duidelijke vermijding van de beenkanalon, rand veelal gefeston-
neerd, 2-3- en moer-kemige ostcoklnatcn, hier en dnnr met gcphngocyteerde
beencél. Ann do oppervlakte onder: grooto lacunen mot voelkemige
Osteoklasten.
Links boven in eon endostnnl boenkanaal, dat mot do zangvlakte communiceert,
osteoblasten en oen smal zoompje osteoid. Tegen do binnenvlakte van do corti-
calis op die plaats hoeft het celrijko morg nog geen osteoid gevormd.
Beencellen: Kernloos, schimmen

Tien dagen

Omgeving.

Hot transplantaat is omgeven door eon bindweefsellaag, waorvan do vezehng

-ocr page 84-

verloopt evenwijdig aan den omtrek. Aan de bovenzijde lieeft deze laag de dikte
van het periost, onder slechts een zéér dmi laagje.

Aan de bovenzijde in dit bindweefsel: een draad (hechting) door een celkrans
omgeven.
Aan de oppervlakte van de corticalis hier en daar Osteoklasten in
vlakke lacmien.

Transplantaat.

Beenvlies. Aan de bovenzijde in het midden, tusschen de bovengenoemde
hechting en de corticalis-oppervlakte, evenwijdig aan deze laatste, een celarme
dunne osteoidbalk, met hier en daar een kalkschaduw. De balk is voor het grootste
deel door een met cellen gevxdde spleet van de corticalis-oppervlakte gescheiden,
op twee plaatsen ligt er een osteoklast in. Het osteoidstrookje is door een rij
cellen omgeven, deels van het osteoblasten type, deels minder groote cellen met
spoelvormige kernen; weefselwoekering alleen in de allernaaste omgeving van
het balkje.

Merg. Aan de uiteinden zeer celrijk. Endost: een laag jong bindweefsel,
waarin rechts boven afzetting van osteoid tegen de binnenvlakte van de corti-
calis met fraaie osteoblastenrijen.

Corticalis. Endostale mondingen van de beenkanalen rechts boven ver-
toonen eveneens osteoblastenrijen en osteoidzoomen. Aan de oppervlakte laou-
naire resorptie, speciaal aan de uiteinden, hier en daar gepaard gaande met ver-
wijsing van de mondingen der beenkanalen.

Tusschenstof: ook hier de reeds genoemde doorzichtige bleeko vlekken.

Dertien dagen.

Omgeving.

Bindweefsellaag: onder dun, boven zeer breed en onregelnmtig woekerend.

Transplantaat.

Merg. Zéér celrijk, voornamelijk bindweefselcollen, vetcellen weinig afge-
nomen voor zoover er geen beonweefsel in merg is gevormd, vele rouscollen.

Het linker derde deel van de mergholte: sterke woekering, wordt bijna gohool
ingenomen door een spongieus gebouwde massa jong boenwoefsel (typo A) en
verkalkend osteoidweefsel; fraaio omzooming mot osteoblasten. Aan den buiten-
kant resorptie door osteoblasten van het jonge weefsel.

Aan het rechter uiteinde van de mergholte alleen nieuwvorming ter plaatse
von het endost.

Corticalis. Sterke verwijding van do boenkanalen, vooral links ter plaatse
van de nieuwvorming in het merg. Grooto rosorptieruimten, met laagjes jong
beenweefsel (type A—B) bekleed, grenzen lacimair-gefestonneerd. Osteoblasten-
rijen en Osteoklasten wisselen elkaar af. In do ruimten: woekerend weefsel mot

-ocr page 85-

wijde capillairen. Aan de bovenzijde is het alsof de woekerende inhoud van deze
resorptieniimten door de corticalisoppervlakte naar buiten komt. Tot in de
meest periostaal gelegen ruimten, hier en daar appositie van jong beenweefsel.
Aan de oppervlakte slechts resorptie: aangevreten, golvend, lacunair. Talrijke
Osteoklasten, symplasma.
Tusschenstof: grauwe kleur verdwenen.

Veertien dagen.

Omgeving,

Ifet transplantaat ia door een laag fibreua bindweefsel omgeven, de aan het
transplantaat grenzende zoom is celrijk. Aan de buitenzijde van deze bindweefael-
membraan, welke het tranaplnntaat als een beenvlies omsluit, ligt tegenover
het linker uiteinde nog wat merg.

Transplantaat.

Merg. Aanzienlijke massa jong beenweefsel (type A) aan beide uiteinden
van de mergholte. De balken zetten zich in het endost langs de binnenvlakte
van do corticalis, nog een eindweogs voort. Rechts jong beenwtHïfsel gevormd
in uitpuilend merg. Links, waar dit door een bindweefselmembraan van do
mergholte is afgescheiden, niet; alleen vorming van jong beenweefsel m de merg-
holte. In het midden van de mergholte geen nieuwvorming, nog vrij rijk aan
vetcellen.

Corticalia. Aan de oppervlakte slecht« resorptie. De, zich daarbü voordoende,
beelden komen hier en door overeen met <lio ofgobeeld in fig. 6 en 6.

Konalen van Havkks: rolotief weinig veranderd. In hot oogvollend ia op
één plant« een groote
periostale resorptieruimto, waarin het omgevend bind-
woefael binnendringt. ICen deel van den wond ia belegd met oen dun laaguo
osteoid en oateobliuiten.
Beencellen: Kernloos of duidelijke afwijkingen oon do kernen.

.•Ir/»/(»m dngm.

Omgeving.

nindwwfsellaog om hot transplantaat, boven dik, benwlon dun. De buiton-
tijdo van dezo loog ia celorm, rustig; de binnenzijde zeer celryk.

Transplantaat.

.Merg. Fihretia, celrijk. Nog veel votcellen. In hot midden von de mergholto
nog bloed en celdetritua. Nieuwvorming van jong beenweefsel in hot endo»t
(type A, zelden ü).

Corticalia. Aon do oppervlokto uitgebreitlo reaorptio, roiiscollon. Op onkelo

-ocr page 86-

plaatsen in de omgeving van de periostale mondingen van de kanalen van
Havers een weinigje osteoid weefsel gevormd, beginnende verkalking.

Vaatkanalen meer of minder verwijd, afzetting van smalle stroken osteoid,
respectievelijk jong beenweefsel. Ook in de meest peripheer gelegen periostale
resorptieruimten zijn dergelijke zoomen waar te nemen, welke liier en daar
samenhangen met de bovengenoemde osteoidzoomen aan de corticalisopper-
vlakte.

Beencellen: sporadisch enkele intacte kernen te vinden in de periostale la-
mellen, gegroepeerd in de omgeving van de kanalen van
Havers o. a. ook bij
de zaagvlakte.

Twintig dagen.

Omgeving.
Als voren.

Transplantaat.

Merg. Fibreus, zéér celrijk. Nog talrijke mergcellen. Vele reuscellen, welke

de vetcellen phagocyteeren.

Rijkelijke appositie van jong beenweefsel (type A en B) tegen de binnen-
vlakte van de corticalis. Aan de onderzijde heeft deze spongieuse laag zelfs de
dikte van de corticalis.

Corticalis. Reeds aanzienlijk verdund door resorptie aan de buitenvlakte.
Beenkanalen matig verwijd. Op enkele plaatsen zijn de endostale lamellen
gedeeltelijk door jong beenweefsel gesubstitueerd. In de periostale lamellen
hier en daar grootere resorptieruimten, ook hier weer appositie van een dunne
laag jong been weef sei.

Beencellen: alle te gronde gegaan, schimmen.

Een en twintig dagen.

Omgeving.

Aan de onderzijde enorme bindweefselreactie om een hechting.

Transplantaat.

Merg. Cel- en vaatrijk, arm aan vetcellen. Sporadische mergcel. Mergholte
voor de helft gevuld met een netwerk van jonge beenballyes, door fraaie osteo-
blastenrijen omzoomd. Jonge beenweefsel in hoofdzaak type B.

Corticalis. Aan de oppervlakte resorptie. In het oog vallend is de, op enkele
plaatsen aanzienlijke, nieuwvorming in de peripherische resorptieruimten.

Beencellen: grootendeels schimmen. Hier en daar nog intacte kernen op^ de
zelfde plaatsen als in het transplantaat van achttien dagen.

-ocr page 87-

Vijf en tmntig dagen.

Omgeving.
Matig bindweefsel.

Trans-planlaat.

Merg. Fibreus, zéér cel- en vaatrijk. Sporadische mergcel. Veel reuscellen,
nog slechts enkele vetcellen. Jong beenweefsel gevormd aan de uiteinden en in
het endost aan de uiteinden (type B). Daar waar de jonge beenbalkjes aan het
omgevende bindweefsel grenzen: resorptie.

Corticalis. Zeer sterke resorptie: de periostale lamellen zijn voor een groot
deel verdwenen. Op sommige plaatsen dringt het omgevende bindweefsel in
breede bochten tot in het midden van de corticaMs door. Beenkanalen op vele
plaatsen tot breede ruimten verwijd, meer of minder met jonge beenweefsel-
zoomen bekleed; vele ook naakt, slechts resorptie.

Beencellen: grootendeels schimmen, hier en daar nog gekleurde kernen te
zien, welke echter duidelijk veranderd zijn.

Dertig dagen.

Omgeving.

Matig bindweefsel. Aan de uiteinden tusschen de spieren hier en daar vet-
weefsel.

\'Transplantaat.

Merg. Zeer celrijk. Veel vetcellen. Sporadische mergcel.

Beenweefselvorming als in vorige transplantaat, doch rijkelijker.

Corticalis. Zéér sterk verdund, bestaat in hoofdzaak uit oude beensubstantie,
waarin slechts weinig substitutie heeft plaats gehad. Aan de buitenzijde overal
sterke resorptie, aan een van de uiteinden is de corticalis geheel verdwenen en
grijpt het resorbeerde weefsel reeds het endostaal gevormde jonge boenweefsel
aan.

Beencellen: schimmen. Op vele plaatsen zijn de contouren van de celkamers
wazig.

Veertig dagen.

Omgeving.

Matig bindweefsel. Veel vetweefsel.

Transplantaat.

Merg. Fibreus, celrijk, veel vetcellen. Staat in verbinding met het om-
gevende vetweefsel.

-ocr page 88-

Ter plaatse van het endost heeft zich over de gelieele lengte, zoowel onder
als boven een aaneengesloten laag jong beenweefsel (type B) gevormd. Deze
laag heeft ongeveer de dikte van de oorspronkelijke corticalis.

Aan de uiteinden van de mergholte is geen jong beenweefsel, deze zijn open.

Corticalis. Aan de buitenzijde van het bovengenoemde jong beenweefsel
nog hier en daar een rest oud beenweefsel.

Aan de biütenzijde resorptie, ook daar waar de resten der endostale lamellen
ontbreken en het jonge beenweefsel bloot ligt.

Aan de binnenzijde appositie.

Acht en veertig dagen.

Omgwing.

Matig bindweefsel.

Transplantaat.

Merg. Jong vaatrijk bindweefsel, in het midden nog vetcellen. Nog relatief
vele mergcellen.

Corticalis. Ellips van jong beenweefsel met wijde, van binnen naar buiten
verloopende, vaatkanalen. Aan de buitenzijde op één plelge nog een Ideine
rest kemlooze oude beensubstantie. Aan de buitenvlalvte en in de buitenste
ruimten slechts resorptie of stilstand. Aan de binnenzijde en in de binnenste
vaatruimten overal osteoblastenrijen en osteoidzoomen.

Vijf en vijftig dagen.

Omgeving.

Weinig bindweefsel; tusschen de spieren hier en daar vetweefsel.

Transplantaat.

Merg. Als voren.

Corticalis. Elhps van jong been weefsels, aan de polen dik, onder en boven
dunner, op een plaats zelfs zeer dun. Aan de buitenzijde, onder en boven, resorptie,
osteoklasten. Aan de poolen, links en rechts, appositie: osteoblasten en osteoid-
zoomen. Het beenweefsel heeft in hoofdzaak het type B of wel van normaal
been weefsel. Aan de uiteinden meer type A.

Aan de binnenzijde overal osteoblasten en osteoidzoomen, appositie. Geen
resten oude beensubstantie meer te ontdekken.

De nieuwvorming past ongeveer in de mergholte van het oorspronkelijke
transplantaat.

Honderd en drie dagen.

Omgeving.

Veel vetweefsel in de naaste omgeving en tusschen de spieren.

-ocr page 89-

Transplantaat.

ilerg. Vetmerg, met hier en daar groepjes myelocyten.

Corticalis. Als voren. De ellips is veel dmmer, op verscheidene plaatsen
doorbroken.

Beenweefsel: type B of normaal, hier en daar nog resten type A. Géén resten
van de oude corticalis meer terug te vinden. ^^^

Rechter pool het dikst, aan de buitenzijde ter plaatse nog wat woekeringen
appositie. Verder aan de buitenzijde slechts resorptie, meest kleine
Osteoklasten.

Aan de binnenzijde op enkele plaatsen nog endostwoekering en appositie,
verder stilstand.

REEKS Ic. Tbansplanaten zonder beenvues en zonder mero.

Ticee dagm.

Omgeving.

Matige schollige degeneratie van de spiervezels, bloeding en cellige infiltratie
in de naaste omgeving.

Transplantaat.

Goot beiderzijds getroffen.

Beenvlies. Ontbreekt volkomen.

Merg. Aan de binnenvlakte van de corticalis hier en daar resten endost,
op één plaats ook vetcellen. Holte opgevuld met schollig gedegenereerde spier-
vezels en bloed.

Corticalis, Kanalen van Hävers gevuld met detritus, waartusschen nog
normale bindweefselkemen.

Beencellen: endostaal veelal reeds karyolysis, mediaan en periostaal karyo-
rhexis en pyknose van de kernen.

Tusschenstof: slechts hier en daar licht grauw-blauw verkleurd.

Vier dagen.

Omgeving.

Granulatieweefsel tusschen de schollig veranderde spiervezels, hier en daar
cellige infiltratie.

Transplantaat.

Goot eenmaal getroffen.

Beenvlies. Ontbreekt volkomen.

Merg. De goot is opgevuld met oen lang jong bindweefsel, welke de binnen-
vlakte van de corticahs bedekt, en spiervezels met veel jong bindweefsel er
tusschen.

-ocr page 90-

Tegen een deel van de binnenvlakte van de corticalis ligt een fijn laagje cellen
met ovale, spoelvormige kernen, één tot drie cellen dik. Deze cellen, welke tee-
kenen van woekering vertoonen, zijn door een smalle heldere zoom tusschenstof
van het beenweefsel van het transplantaat gescheiden: een eerste begin van de
vorming van osteoid weefsel. Waar dit zoompje reeds iets dikker is, hebben de
aangrenzende cellen het osteoblasten-type.

De in dit transplantaat wijde endostale kanalen van Hävers zijn met jong
bindweefsel gevuld. De meer peripherisch gelegen kanalen bevatten een korre-
ligen detritus, waartusschen hier en daar nog een bindweefselcelkern is te ont-
dekken van normaal uiterlijk, doch verminderde tinctie.

Beencellen: alle meer of minder sterk veranderd.

Tusschenstof: geringe grauw-wazige verkleuring, minder dan in de overeen-
komstige transplantaten van de reeksen I a en 6.

Vijf dagen.

Omgeving.

Aan de buitenzijde bij het uitnemen grootendeels verloren gegaan, nog slechts
enkele bindweefselresten.

Transplantaat.

Goot éénmaal getroffen.

Beenvlies. Ontbreekt volkomen.

Merg. Tegen de binnenvlakte van de corticalis ligt een dikke laag jong
woekerend bindweefsel, welke de corticalis van de, in de goot liggende, spier-
vezels scheidt. Voor het grootste gedeelte is de binnenvlakte van de corticalis
bedekt met een dun laagje osteoide tusschenstof.

In het midden hebben zich ook osteoidbalken gevormd in het granulatis
weefsel op eenigen afstand van de corticalis, aan de uiteinden ontbreken zij.
Het beeld doet eenigszins denken aan dat, weergegeven in fig. 8, doch alles is
veel onregehnatiger; verkalking ontbreekt nog geheel.

De osteoblastenrijen zijn minder fraai, veelal hebben de cellen het fibro-
blasten type. Hetzelfde geldt ook voor de ingesloten cellen: minder groote
cellen, het blazige type (fig. 2) ontbreekt geheel.

Corticalis. De kanalen van Hävers zijn voor een groot deel met jong bind-
weefsel gevuld.

Beencellen: er is geen normale kern meer te ontdekken.

Tusschenstof: grauw-vlekkig.

Zeven dagen.

Omgeving.

Sterke bindweefselreactie om het transplantaat, met uitgebreide degeneratie
von spiervezels.

-ocr page 91-

Transplantaat.

Goot beiderzijds getroffen.

Beenvlies. Ontbreekt volkomen.

Merg. De goot is grootendeels met granulatieweefsel gevuld, voor een
klein deel nog met exsudaat op weg van organisatie (tegen midden onderste
corticalis).

Tegen de binnenvlakte van de bovenste corticalis hetzelfde beeld als in het
vorige transplantaat. Ook hier in het midden de sterkste woekering; dit gedeelte
is weergegeven in fig. 12. De osteoblasten-omzooming is niet steeds aanwezig.
Vooral aan den, naar de mergholte gekeerden, rand van het osteoide weefsel
hebben de cellen veelal het fibroblasten-type.

Op enkele plaatsen beginnende verkalking {x fig. 12).

Corticalis. Het jonge bindweefsel is in de (van nature) wijde endostale
kanalen van
Hävers binnengedrongen (y fig. 12), nog geen osteoidzoom ge-
vormd.

Beencellen: kernen alle meer of minder veranderd of te gronde gegaan.

Acht en negen dagen.

Omgeving.

Het transplantaat is omgeven door een kapsel van jong bindweefsel. Nergens
nieuwvorming, ook niet endostaal.

Transplantaat.

Beencellen alle te gronde gegaan, op vele plaatsen zijn de contouren van de
celkamers wazig.

De kanalen van Hävers zijn grootendeels nog met korreligen detritus gevnld,
slechts hier en daar treedt hot jonge bindweefsel binnen.

Dertien dagen.

Omgeving.

Buitenvlakte van hot transplantaat met een dunne laag celrijk bindweefsel
bedekt. Géén nieuwvorming.

\' Transplantaat.

Goot eenmaal getroffen.

Merg. Aan do bhmenzijde van de corticalis, tegen het rechter derde deel,
vrij aanzienlijke nieuwvomdng van jong beenweefsel, balkjes type A. Aan
het resteerende twee derde deel ontbreekt iedere nieuwvorming.

Corticalis. Do kanalen van Hävers bobben meerendeola normalen inhoud.

-ocr page 92-

niet verwijd. Alleen de endostale mondingen ter plaatse van de nieuwvorming
vertoonen een geringe verwijding.

Beencellen: schimmen. Rechts: endostale lamellen nog gekleurde, doch duide-
lijk veranderde kernen.

Zestien dagen.

Omgeving.
Als voorgaande.

Transplantaat.

Goot beiderzijds getroffen. De onderste doorsnede ligt vlak bij den gootrand,
de
bovenste dieper.

]\\lerg. Celrijk bindweefsel en spieren.

Tegen de binnenvlakte van de bovenste corticalis, vrijwel over de gelieele
lengte, een laag jong beenweefselbalkjes afgezet. Het nieuw gevormde weefsel
heeft in hoofdzaak nog het type A, op enkele plaatsen type B. Osteoblastenrijen
en
Osteoklasten wisselen elkaar af.

Corticalis. De bovenste corticalis, daar waar nieuw weefsel is gevonnd tegen
de- binnenvlakte, vertoont sterke verwijding van de endostale vaatlcanalen;
resorptieruimten met laagjes jong beenweefsel bekleed en osteoblastenrijen, daar-
naast naakte wanden met
Osteoklasten.

De onderste corticalis: resorptie zoowel van de binnenvlakte uit, als van de
buitenvlakte. In breede bochten dringt het omgevende bindweefsel in den corti-
calisrand binnen, op één plaats gaat een strook dwars door de corticalis heen.
Inwendig groote resorptieniimten, nergens appositie.

De, aan de aangevreten corticalis grenzende, celrijke laag van het resor-
beerende bindweefsel bestaat uit een symplasma, waarin talrijke onregelmatig
verdeelde kerngroepen (als in fig. 5).

Beencellen: Schimmen of wel sterk veranderde kenien.

Zeventien dagen.

Omgeving.

Het transplantaat is aan de buitenzijde door een laag fibreus bindweefsel,
waarvan de vezels evenwijdig loopen aan de oppervlakte, bedekt. De binnenste
laag van dit bindweefsel is zeer celrijk, geen osteoblasten, geen nieuwvorming.
In het midden symplasma, beginnende resorptie van de corticalisoppervlakte.

Transpïdniaat.

Goot éénmaal getroffen.

Tjinks appositie van een laag jong beenweefsel tegen de binnenvlakte, type A

-ocr page 93-

en B. Aan de buitenzijde is deze laag door een woelverende kiemzone van het
omgevende bindweefsel gescheiden.

Uitgebreide substitutie van de endostale lamellen: groote resorptie ruimten,
waarin breede lagen jong beenweefsel zijn afgezet.

Rechts lacunaire resorptie van de binnenvlakte der corticalis, slechts matige
verwijding van de endostale vaatkanalen. Hier en daar Osteoblasten en geringe
appositie in de verwijde kanalen.

Beencellen alle le gronde gegaan.

Negentien dagen.

Omgeving.

Bovenzijde veel, onderzijde minder fibreus celrijk bindweefsel.

Tramplaniuul. ^

(ioot beiderzijds getroffen.

Merg. Goot gevuld met fibreus bindweefsel en spieren. Ann beide einden
meer of minder appositie van jong beenweefsel (type A en B) tegen de binnen-
vlakte van de cortivalis. Appositie grootendeels door osteoblastenrijen omzoomd,
op enkele punten resorptie.

Corticalis. Aan de buitenvlakte slechts resorptie.

Verwijding van de kanalen van Hävers, appositie van jong beenweefsel in
deze ruimten. Zelfs geheel periostaal gelegen beenkanalen vertoonen hier en
daar geringe appositie.

Een en twintig dagen.

Onvgcving.

Pibreuze bindweefselkapsel.

Transplantaat.

Goot beiderzijds getroffen.

Merg. Spieren, vaatrijk bindweefsel, nergens eenige weefselnieuwvorming.

Corticalis. Kanalen van Hävers grootendeels nog met nekrotische resten
gevuld. Aan de buitenvlakte beginnende resorptie.

Beencellen alle te gronde gegaan.

Dertig dagen.

Omgeving.

Weinig bindweefsel, het transplantaat is door een zeer celrijk laagje bind-
weefsel van de nigmusculatuur gescheiden.

-ocr page 94-

Transplantaat.

Goot beiderzijds getroffen.

Merg. Goot gevuld met vaatrijk vetweefsel. Sporadische mergcel.

Corticalis. De buitenvlakte vertoont sterke resorptie, typische resorptie-
zoomen met aanliggend symplasma.

De spiervezels hebben zich aangepast en leggen zich in de door het resor-
beerende bindweefsel geschapen holten.

Tegen de binnenvlakte hier en daar jong beenweefsel. Geringe substitutie
van de corticalis in de endostale lamellen.

Veertig dagen.

Omgeving.

Als voorgaande.

Transplantaat.

Goot éénmaal getroffen.

Goot gevuld met bindweefsel met veel vetcellen en spieren.

Aan de buitenzijde sterke resorptie, aan de binnenzijde eveneens, doch in
mindere mate. Nergens nieuw gevormd weefsel, noch aan de oppervlakte, noch
inwendig. De beenkanalen zijn in het algemeen nog niet verwijd en met detritus
gevuld.

Beencellen: alle te gronde gegaan.

Vijf en veertig dagen.

Omgeving.

Als voorgaande, hier en daar vetweefsel.

Transplantaat.

Goot beiderzijds getroffen.

Goot gevuld met vaatrijk vetweefsel en spieren. Aan de binnenvlakte matige
appositie van jong beenweefsel, geringe substitutie van de endostale lamellen.
Resorptie en appositie wisselen elkaar af aan de binnenvlakte van de corticalis.

Aan de buitenvlakte slechts resorptie, in de corticalis op enkele plaatsen
groot
resorptieruimten, talrijke groote Osteoklasten en symplasmata.

Rechts onder is de corticalis nagenoeg verdwenen, zéér poreus.

Beencellen alle te gronde gegaan; op een plekje, in de omgeving van een ver-
wijd kanaal van
Hävers, nog enkele beencellen met goed gekleurde doch ver-
anderde kernen.

-ocr page 95-

Zestig dagen.

Omgeving.

Bind- en vetweefsel.

Transplantaat.

Goot éénmaal getroffen.

Het transplantaat is op doorsnede veranderd in een bindweefselstroolc, waarin
kemlooze resten van de oude beensubstantie zijn gelegen. Daarnaast resten
nieuw gevormd beenweefsel.

Vrijwel overal overheerscht de resorptie. talrijke resorbeerende reuscellen
omgeven de resten van de corticalis en het jonge beenweefsel.

Slechts op één plekje nog een osteoblastenrij tegen het jonge beenweefsel
te vinden.

Honderd dagen.

Omgeviyig.

Veel vetweefsel tusschen de spieren. Op sommige plaatsen tot vlak bij het
transplantaat, het vult aan de buitenzijde hier en daar de resorptieruimten op.

Transplantaat.

Goot éénmaal getroffen.

In hoofdzaak hetzelfde beeld als GO dagen. Bind- en vetveefselstrook, waarin
verspreide resten vnn de corticalis, afwisselend met veldjes nieuwgevormd ione
weefsel (type B). j b

Overwegend resorptie, sporadisch verschijnselen vnn appositie.

REEKS ld. Transplantaten met beenvlies en zonder mero

Eén dag.

Omgeving.

Aan de bovenzijde verloren gegaan bij hot uitnemen. Aan de onderzijde en
de uiteinden schollige degeneratie van de spiervezels en ceUigo infiltratie.

Transplantaat.

Boonvlies. Aan do bovenzijde eveneens grootendeels verforen gegaan, aan
do onderzijde aanwezig, celkernen goed gekleurd.

Merg. Mergholte opgevuld met bloed en fibrine. Op vele plaatsen aanzien-

-ocr page 96-

lijke resten endost resp. vetmerg aan de binnenvlakte van de corticalis blijven
hangen, bevatten bloeddetritus en zijn met bloedkleurstof doortrokken. Naast
kemdetritus nog intacte cellen.

Corticalis. Beencellen: beginnende of reeds gevorderde pyknose van de
kernen, in de endostale lamellen reeds vele schinimen.

Tusschenstof: vlekkig grauw, in het bizonder de endostale lamellen.
Vaatkanalen: meerendeel van de kernen nog intact, bloeddetritus.

Drie dagen.

Omgeving.

Schollige degeneratie van het spierweefsel, op de grens veelal reactieve woeke-
ring van bindweefsel.

Tranfiplantaat.

Beenvhes. Aan de uiteinden te gronde gegaan, in het midden door jong
bindweefsel met de omgeving verbonden; ter plaatse zijn de kernen in het

algemeen intact en goed gekleurd.

Merg. Op vele plaatsen resten van het endost blijven zitten; de celkernen
zijn voor het grootste gedeelte veranderd. Rechts onder nog een kleine rest
vetmerg. Verder is de mergholte opgevuld met bloeddetritus en fibrine.

Corticalis. Beencellen: in de bovenste corticalis periostaal nog groepjes cel-
len met intacte kernen, verder slechts pyknose, karyorrhexis en vele schimmen
in de endostale lamellen.

Tusschenstof: wazig-vlekkig-grauw.
Vaatkanalen: met detritus gevuld.

Vijf dagen.

Omgeving.

Het tranplantaat is door een laag granulatieweefsel omgeven.
Transplantaat.

Beenvlies. Aan de bovenzijde is de binnenste laag op enkele plaatsen cel-
rijker; de
cellen hebben groote ovale kernen, hier en daar een enkele kemdeeling.

Aan de onderzijde woekert het beenvlies over de geheele lengte. Tegen de
buitenvlakte van de corticalis is een dunne laag osteoid afgezet, op enkele plaatsen
reeds dikker en celhoudend; beginnende verkalking. Ook op afstand van de
corticalis reeds hier en daar vorming van een osteoidbalkje evenwijdig aan de

corticalisoppervlakte.

Merg. Gevuld met fibrine en bloeddetritus, doortrokken met bloedkleur-
stof. Rechts boven nog een omschreven rest vetmerg en endost, waarin het

-ocr page 97-

jonge bindweefsel uit de omgeving binnendringt. Aan de binnenvlakte van de
corticalis resten endost, aan de onderzijde is zelfs over de geheele lengte een dun
laagje achtergebleven. Naast talrijke te gronde gegane, nog cellen met intacte
kernen.

Links boven schuift het jonge bindweefsel uit de omgeving langs de binnen-
vlalcte van de corticahs voort en dringt in de endostale mondingen der vaat-
kanalen, zoowel als in de aan de zaagvlakte geopende kanalen.

Corticalis. Aan de onderzijde, waar het beenvlies het sterkst woekert, zijn
nog enkele groepjes beencellen met normale kernen, de rest van de beencellen
vertoont meer of minder sterke veranderingen.

Tusschenstof: grauw, vlekkig.

Vaatkanalen in hoofdzaak met detritus gevuld.

Negen dagen.

Oniqeviug.

Aan (le uiteinden zeer veel jong bindweefsel tusschen de spiervezels, hier en
daar nog een sohollig gedegenereerde spiervezel.

Transplantaat.

Beenvlies. Aan de bovenzijde heeft zich een netwerk van verkalkende osteoid-
balken gevormd, als in fig. .3 afgebeeld. Aan de onderzijde is het beenvlies rechts
verloren gegaan, links osteoidbalken.

Merg. Aan de uiteinden nog aanzienlijke resten vetmerg en endost, waarin
het bindweefsel uit de omgeving binnendringt. In het midden is de mergholte
opgevuld met fibrine.

Corticalis. De beencellen zijn alle te gronde gegaan.

De vaatkanalen bevatten voor het grootste deel nog detritus, voor het kleinste
deel binnengedrongen bindweefsel.

Achttien dagen.

Omgeving.

Het transplantaat is door oen betrekkelijk dunne laag bindweefsel van het
spierbed gescheiden. Geen gedegenereerde spiervezels meer.

\'Transplantaat.

Beenvlies. Dunne periostale nieuwvorming, beenweefsel in hoofdzaak typo
A, aan de periplierie resoriitie.

Merg. Jong bindweefsel. Tegen de binnenvlakte van de corticalis overal
rosten vetmerg met enkele myelocyten.

Corticalis. In de buitenste periostale lamel nog hier en daar een normaal uit-

-ocr page 98-

ziende kern. Beginnende verbouwing van het periostale deel der corticalis. Aan
het uiteinde links boven beginnende substitutie, uitgaande van endostresten.
Een groot deel van de vaatkanalen is nog met detritus gevuld.

Dertig dagen.

Omgeving.
Als boven.

Transplantaat.

Beenvlies. Fibreus. De resorptie overheerscht. Zoowel onder als boven nog
resten van de periostale nieuwvorming.

Merg. Vaatrijk bindweefsel met hier en daar groepjes vetcellen, waartusschen
mergcellen. Aan de onderzijde een dunne spongieuze laag beenweefsel, afgezet
tegen de binnenvlakte van de corticalis. Aan de bovenzijde, met uitzondering
van de uiteinden, slechts resorptie ter plaatse van het endost. De mergholte
is beiderzijds afgesloten door een engmazig complex van nieuw gevonnde been-
balkjes.

Corticalis. Op doorsnede spoelvormig. De poolen bestaan uit het boven-
genoemde jonge beenweefsel, onder en boven de gedeeltelijk gesubstitueerde
corticalis. In de resten van de periostale lamellen nog hier en daar enkele normaal
uitziende kernen.

Vijftig dagen.

Omgeving.

Dunne laag fibreus bindweefsel. Tusschen de spiervezels vrij veel vetweefsel.

Transplantaat.

Op doorsnede onregelmatig spoelvormig; bestaat grootendeels uit nieuw ge-
vormd beenweefsel. Aan de bovenzijde bevat de nieuwe corticalis nog aanzien-
lijke kemlooze resten van de endostale lamellen, aan do onderzijde zijn geen
resten meer te vinden. De mergholte bevat fibreus, celrijk vetmerg, waarin
groepjes myelocyten.

Zeventig dagen.

Omgeving.
Als boven.

Transplantaat.

Op doorsnede peervormig. Beenweefsel van het type A ontbreekt geheel, in
t

-ocr page 99-

hoofdzaak type B en normaal type. Resten van de oude corticalis ontbreken.
Het nieuw gevormde beenstuk is iets breeder dan de doorsnede van de oorspron-
kelijke mergholte en heeft ongeveer dezelfde lengte. Aan de buitenzijde in hoofd-
zaak resorptie, aan de binnenzijde nog overal appositie. Het merg is fibreus,
vetrijk, met enkele myelocyten.

Negentig dagen.

Omgeving.
Als boven.

Transplantaal.

De eene helft van het cylindervormige transplantaat is geheel gpresorbeerd:
gootvormige nieuw vorming, welke in hoofdzaalv bestaat uit nieuw beenweefsel
met een kleine kemlooze rest oude beensubstantatie. In de goot fibreus vet-
weefsel, geen mergcellen.

SAMENVATTING VAN HOOFDSTUK III.

Aan de hand van de hierboven beschieven proeven over ver-
planting van beenstukken in de spieren, willen wij nu trachten
een samenvattend en beredeneerd verslag te geven van de ver-
anderingen, welke het transplantaat en zijn omgeving in verloop
van tijd ondergaan.

Kenmerkend voor de eerste dagen na de verplanting is de meer
of minder sterke
degeneratie aan alle onderdeelen van het trans-
plantaat. In de hoogste mate geldt dit voor het
beenweefsel: de
beencellen gaan alle of bijna alle in korten tijd ie gronde.
Reeds na
24 uur zijn bij alle transplantaten in grooten getale veranderde
beencellen waar te nemen. Het snelste schrijdt het versterf voort
bij de transplantaten van de reeks I
c (inplanting zonder been-
vlies. zonder merg). Reeds na twee dagen is bij bezichtiging met
immersie zoo goed als geen enkele volkomen normale celkern meer
te ontdekken; veel kernen vertoonen, ook reeds bij zwakkere ver-
grooting zichtbare, veranderingen, terwijl in de endostale lamellen de
lysis der kernen is aangevangen.

Langzamer gaat het afstervingsproces bij de beenstnkjes van
de reeks I
a (inplanting met beenvlies, met merg), hoewel ook

-ocr page 100-

hier na 6—7 dagen de overgroote meerderheid van de beencellen
is te eironde gegaan of duidelijke verschijnselen van ontaardmg
vertoont. In bepaalde gebieden van de corticalis worden ook na
längeren tijd nog groepjes cellen met normaal uitziende kernen
aangetroffen. Dit is echter geenzins het geval in alle transplantaten,
het is géén standvastig verschijnsel. In het algemeen zijn deze
groepjes gelegen in de buitenste periostale lamellen en wel daar,
waar het aangrenzend beenvlies het krachtigste woekert. Bij uit-
zondering was het
omgekeerde het geval. Zeer zelden treft men
dergelijke celgroepjes aan in de endostale lamellen, maar dan ook
alleen in de omgeving van een kanaal van
Haveks, dat aan de
zaagvlakte uitmondt. Ook in de periostale lamellen zijn deze cellen
in enkele gevallen gegroepeerd om de monding van een vaat-

kanaal. , ,, 1 i.

In het transplantaat van 140 dagen werden op een plaats nog

normaal uitziende beencellen aangetroffen in een aantal achter-
eenvolgende coupes
{x, fig. 11)- , , , ,

Ook het lot van de beencellen van de transplantaten van de
reeks I h (inplanting met merg, zonder beenvlies) is na één week
beslist, wanneer we afzien van enkele cellen in de omgeving van
de peripherische mondingen der vaatkanalen.

In het oog springend zijn in deze reeks de reeds na 24 uur zich -
bare, zeer sterke veranderingen van de beencellen, welke onmiddel-
lijk aan de
corticalis-oppervlakte grenzen. Dit verschijnsel werd
ook waargenomen bij de reeks I c en kan wel niet anders zijn
dan het gevolg van het gewelddadig afschrapen van het been-
vlies. , ...

Bij de reeks I d (inplanting met beenvhes, zonder merg) zijn

in de oudere transplantaten eveneens slechts sporadisch intacte
kernen in de periostale lamellen waar te nemen.

In het algemeen genomen, worden bij het afsterven van de corti-
calis der transplantaten volkomen dezelfde beelden gezien, als
werd beschreven van de beenstukjes, welke in steriel physiologisch
water waren bewaard. Zoowel bij de eerste, als bij de laatste een
sneller te gronde gaan, schimmig worden van de beencellen in

-ocr page 101-

de endostale lamellen {l, fig. 4), terwijl de pyiinotische kernen in
bepaalde deelen van de mediane lamellen vaak opmerkelijk lang
zichtbaar blijven (m, fig. 4). Alleen bij bezichtiging met zwakke
vergrooting kunnen deze cellen met pyknotische kernen tot ver-
warring aanleiding geven en voor in leven gebleven beencellen
doorgaan.

Evenals Fischoeder vond ik dat datgene, wat in physiologisch
water bij kamertemperatuur geschiedt, als het ware de „vertraagde
film" is van het gebeuren in het levende organisme. De achter-
eenvolgende veranderingen aan de afstervende cellen zijn daarbij
zeer fraai te volgen. Onjuist is echter het besluit van
Fischoeder
dat de snellere ondergang van de beenoellen in het organisme zou
berusten op het streven van dit laatste om onbruikbare deelen
zoo snel mogelijk te verwijderen. Bewaart men toch de beenstukjes

in physiologisch water bij liachaamstemperatuur (38.5_39° C.),

dan blijken de veranderingen aan de beencellen in een even snel
tempo, ja zelfs gemiddeld sneller, to geschieden dan aan de ver-
plante beenstukjes. Doch ook, al moge het genoemde streven
niet bestaan, er is omgekeerd ovenrain reden om aan te nemen
dat het beenweefsel zich van andere weefsels onderscheidt door
het behoud van een normaal uiterlijk zijner doode cellen. Worden
in de transplantaten cellen aangetroffen, die er volkomen normaal
uitzien, dan beteekent dit dat zij op het oogenbUk der fixatie of
althans kort te voren, nog in leven waren.

De cellen, welke in het transplantaat eenigen tijd haar normaal
uiterlijk behouden, zijn oppervlakkig gelegen en door haar ligging
juist voorbeschikt langer in leven to blijven, maar evenzeer om
na het ophouden van haar levensfuncties het eerst opgeruimd te
worden.

Do in fig. 11 afgebeelde celgroepjes bewijzen dus dat enkele
cellen de verplanting nog maandenlang kunnen overleven.

Terecht meenen Axhausen e. a. dat het beenvhes een gunstigen
invloed heeft op het in leven blijven van de, nabij de corticahs
oppervlakte gelegen, cellen. Ook ik vond de celgroepjes met normaal
uiterlijk in hoofdzaak in deze gebieden. Zeldzamer nog komen deze

-ocr page 102-

welke door hunne ligging een snelle vascularisatie mogelijk maken
Het aantal beencellen, dat onder invloed van het beenvhes of
door het snelle herstel van de bloedverzorging m leven blyft, is
steeds buitengewoon gering in verhouding tot het aantal afgestorven
cellen. In geen van de talrijke transplantaten van
deze reeks werd
een overleven van betrekkelijk groote stukken van de corticalis

\'^\'\'S\'^reen de beencellen maar ook de tusschenstof van het
groepjes voor op andere plaatsen. Evenals
Maykh en Wehner
vond ik ze alleen in de naaste omgeving van die vaatkanalen,
beenweefsel vertoont veranderingen. Op den duur krijgt zij een
vlekkig, minder homogeen uiterlijk: ook kleurt zij zich minder

^Te ledige beencelkamers doen zich in sommige gebieden voor

als bleeke, niet scherp begrensde vlekjes.

Aan de zaagspHnters zijn deze verschijnselen al na korten tijd
waa te nemen, ook dan, wanneer zij nog niet door osteoklas en
zijn omgeven. Het is m.i. waarschijnlijk dat naast de versn^elting
d^r osteoklasten, ook nog veranderingen aan het afgestorven
beenweefsel plaats grijpen onder invloed van de weefselvloeisto .

Op welke biochemische processen deze veranderingen in de
organische tusschenstof bereiden, moet in het midden worden

^^Surende de eerste week na de verplanting is in vele prepa-
raten een eigenaardige
blauw-grauwe verkleuring van de tusschen-
stof waar te nemen, die wellicht het gevolg is van de doordrenkin^
der tusschenstof met de, uit de afgestorven cellen vrijgekomen,
chromatine. Zij wordt alleen aangetroffen gedurende de eerste
week d.w.z. in het tijdperk dat de meeste cellen te gronde gaan.
Zij is\'ook het sterkst daar, waar de celafbraak het sterkst is Deze
verkleuring ware dus op één lijn te stellen met
worden waargenomen in kaashaarden, waar
onder invloed van de
tuberkelbacillen in korten tijd veel cellen te gronde

Voor zoover het niet te zeer is beschadigd, zijn de ontaardings-
verschijnselen he^ geringst in
het beenvlies.

-ocr page 103-

In de gunstigste gevallen zijn er hier en daar wat verminderde
kleurbaarheid en geringe ondergang van cellen, hoofdzakelijk in
de diepere lagen, de eenige teekenen van degeneratie. In de buiten-
ste lagen worden leucocyten aangetroffen.

Ook onder de gunstigste omstandigheden moet het beenvlies
het de eerste drie dagen zonder bloedcirculatie stellen. Het gaat
daarbij niet te gronde, in tegendeel
het blijft, mits niet beschadigd,
vrijwel geheel in leven.

Geheel anders is de toestand in die deelen van hot beenvlies,
welke geheel of gedeeltelijk van de onderlaag zijn afgescheurd.
Daar treden steeds ernstige verschijnselen van versterf op, ja ge-
heele ondergang kan het gevolg zijn.

Het lijkt mij niet ondienstig, in verband hiermede te wijzen op
de resultaten van de vrije periost-transplantatie. Vergelijken wij
in de preparaten de beelden, waaronder de weinig of niet bescha-
digde doelen van het beenvlies zich voordoen met die van de los-
gescheurde stukken, dan krijgt men eenigszins een voorstolling
van datgene, wat er bij de vrije verplanting van het beenvlies zal
geschieden. Het valt niet te ontkennen dat, bij overigens gelijke
uitAvendige omstandigheden, in vergelijk met het, bij de verplanting
in situ gelaten, periost, zulke beenvlieslapjes in maximaal on-
gunstige omstandigheden komen. Dat de beenweefselproductio
daarbij veel geringer zal zijn, veelal ontbreekt, zal niemand na het
waarnemen van bovengenoemde beelden verwonderen. Het leert
ons tevens dat negatieve of povere resultaten na beenvliesverplan-
ting ons niets zeggen over datgene, wat het vlies onder gunstiger
omstandigheden vermag.

Veel ernstiger dan in het beenvlies zijn de degoneratie-verschijn-
selen in
het endost en het vetmerg van de transplantaten.

Na één dag reeds, vertoonen het, met roode bloedcellen door-
zaaide, merg en het endost duidelijk veranderingen: oedeem van
de tusschenstof, op verscheidene plaatsen zwelling van de endost
cellen en beginnende kemdegeneratie. Den tweeden en derden
dag neemt het oedeem zeer sterk toe, het geheele merg is door
diffusie van bloedkleurstof rose gekleurd. Uitgebreide degeneratie

-ocr page 104-

van myelocyten, endostcellen en vetcellen. Alleen de endost-
cellen, hij de uiteinden van )iet transplantaat gelegen, hlijven voor een
deel een normaal uiterlijk behouden, de verder af gelegen cellen gaan
te gronde.

De inhoud van de kanalen van Hävers is op den derden dag na
de verplanting nekrotisch.

De kanalen zijn gevuld met een korreligen detritus van roode
bloedcellen en bindweefselcellen, waartusschen de nog meer of
minder intensief gekleurde kembrokkels zich als donkere puntjes
voordoen. Sporadisch worden nog intacte kernen aangetroffen aan
de mondingen der kanalen. Dat is het geval aan de zaagvlakte
en in de periostale mondingen der kanalen van
Hävers; bij de
gootvormige transplantaten van de reeks I c ook in de vaak wijde
endostale mondingen.

Na afloop van de eerste dagen, die gekenmerkt zijn door ver-
schijnselen van ontaarding en versterf, komt nu een tijdvak van

herstel, woekering en nieuwvorming.

Dit geldt echter niet voor het getransplanteerde beenweefsel.
Er werd door mij in de mikroskopische beelden niets waargenomen,
wat ook maar eenigzins pleit voor de opvatting van
Mac Ewen.
Alleen bij oppervlakkige bezichtiging met kleine vergrooting is het
mogelijk, het in stukken uiteenvallen van de samengebalde chro-
matine der celkernen voor kernverdeeling te houden. Van het
uittreden en tot osteoblasten worden van de beencellen van het
transplantaat wordt evenmin iets gezien .Integendeel, in de resor-
beerende reuscellen worden dikwijls de gephagocyteerde resten van
beencellen aangetroffen, zoowel bij het oplossen van oude been-
substantie als van nieuw gevormd beenweefsel.

Wel geldt daarentegen het bovenstaande voor de weeke deelen
. van het transplantaat. De niet beschadigde, slechts weinig ont-
aarde gedeelten van
het heenvlies vertoonen den vierden dag capil-
lairen met normalen inhoud. Den vijfden dag, één dag na het herstel
der circulatie, worden voor het eerst woekeringsverschijnselen waar-
genomen in de binnenste laag van het getransplanteerde beenvlies

-ocr page 105-

(transpl. 5 d., reeks I d). Als allereerst verschijnsel zien wij hier
groepsgewijze celvermeerdering; de cellen nemen het fibroblasten-
type aan, hier en daar zijn mitosen te zien. Op andere plaatsen
is het proces reeds verder voortgeschreden en is zij veranderd in
een zeer celrijke, hypertropische, de corticalisoppervlakte bedek-
kende laag. De rellen zijn door relatief weinig tusschenstof geschei-
den.

Elders weer vertoont de celrijke binnenste laag van het beenvlies
de allereerste teekenen van beennieuwvorming. Een smal zoompje
osteoide tusschenstof is tegen de corticalisoppervlakte afgezet,
waarin reeds hier en daar een cel is ingesloten. De tegen dit helder
rose gekleurde zoompje liggende, cellen hebben het osteoblasten-
type en begrenzen de juist afgezette tusschenstof in een aaneen-
gesloten rij. Daar waar de, tegen de corticalis afgezette, osteoid-
zoom al wat breeder is en cellen bevat, wijst een blauw waas op
het allereerste begin van de verkalking van de tusschenstof.

Op sommige plaatsen hebben zich in het beenvHes ook derge-
lijke strookjes gevormd op geringen afstand van de corticalis-
oppervlakte.

Op den zesden dag vinden wij in gunstige gevallen een zeer
hypertrophisch periost, waarin rijkelijk osteoid weefsel is gevormd.
In de nabijheid van de uiteinden van het transplantaat vinden wij
de sterkste productie van dit weefsel. Het doet zich daar voor
als, eenigszins op kraakbeen gelijkende, soliede massa\'s, waarin
zeer groote blazige cellen zijn gelegen (o fig. 2). Ook
axhausen
zag bij zijn verplantingen bij ratten dergelijke beelden. Hij duidt
dit weefsel aan als kraakbeen. Aangezien in de oudere transplan-
taten nooit volwassen kraakbeen wordt gevonden, en ik nergens,
zelfs bij wijze van voorbereiding kraakbeen heb aangetroffen, meen
ik dat hot juister is in dit geval to blijven spreken van osteoid
weefsel van een bizonder type.

Zooals uit do inleiding is gebleken, spreken ook andere onder-
zookers van „kraakbeen", ontstaan na do verplanting van been-
stukken, beenvlies en merg. Op grond van mijn eigen bevindingen
acht ik het waarschijnlijk dat daarmede veelal het in fig. 2 afge-

-ocr page 106-

beeide weefseltype is bedoeld. Tusschen beide bovenbedoelde
massa\'s ligt (o fig. 2) een netwerk van osteoidbalkjes (o, fig. 3), bij
transplantaten steeds op dezelfde typische wijze gegroepeerd. Men de-
ze krijgt daarbij zeer sterk den indruk, dat de Hgging en uitbreiding
van deze balkjes wordt bepaald door het capillairnet in de binnenste
laag van het beenvhes
{v en y, fig. 3). De tegen de corticahs aanlig-
genden osteoidbalkjes blijven gemeenlijk smal, het is alsof een
uitbreiding van het osteoide weefsel door de periosvaten onmogelijk
wordt gemaakt. Uit de meer naar buiten gelegen balkjes daaren-
tegen ontwikkelen zich veelal, door uitbreiding naar de peripherie,
breedere veldén osteoid weefsel. Zeer spoedig gaat echter deze,
voor het beginstadium der osteoidvorming zoo kenmerkende ladder-
vormige groepeering van de balkjes verloren. Op vele plaatsen is
het osteoide weefsel op den zesden dag reeds bezig te verkalken.
De verkalkende zones zijn blauw-streperig. De vezelige bouw van
de osteoide tusschenstof, waarin de kalkafzetting plaats hee^,
komt vooral duidelijk tot uiting aan de randen. Deze zijn borstelig,
fijne kalkstreepjes stralen in de nog niet verkalkte tusschenstof
uit. Steeds is de
osteoblasten-omzooming door een duidelijk randje
niet-verkalkte tusschenstof van het verkalkende centrale deel der

balkjes gescheiden.

Noch in het osteoide weefsel, noch in de osteoblastenlaag nam
ik mitosen waar, wel daarentegen in de in fig. 2 en 3 afgebeelde,
zoom fe, die dus als het ware een
kiem-zóne is voor het zich peri-
pherisch uitbreidende osteoide weefsel. Wat betreft den vorm en
het uiterlijk der cellen, is zij een
overgangs-zóne; van buiten naar
binnen gaande, zien wij het celtype geleidelijk veranderen van het
osteoblasten- in het fibroblasten- en in het meer rustige type van

de bindweefselcel.

Nauwelijks door de osteoide tusschenstof omsloten, vertoonen
eenige cellen teekenen van degeneratie, des te talrijker naar mate
het weefsel celrijker is en de cellen grooter en blaziger zijn. In
de op fig. 2 afgebeelde osteoidmassa (o) zijn in iedere doorsnede enkele
gedegenereerde cellen te zien. In de verkalkende tusschenstof komen
op verscheidene plaatsen celschimmen voor. Men kan er m.i. met

-ocr page 107-

aan twijfelen of een deel van de cellen is reeds te gronde gegaan
en verdwijnt in de tusschenstof. In den aanvang moet dit verlies
van cellen in het jonge weefsel wel aanzienlijk zijn, gezien het vrij
veelvuldig voorkomen van de boven beschreven beelden.

In de volgende weken verkalkt de osteoide tusschenstof, terwijl
steeds meer cellen te gronde gaan. Het langs dezen weg, in de eerste
dagen van groote periost-activiteit, gevormde jonge beenweefsel
behoudt echter zeer lang zijn onrijpe karakter, het verloochent ook
later zijn herkomst niet. De cellen zijn groot, onregelmatig ver-
deeld, soms liggen nog twee cellen vlak tegen elkaar; de tusschen-
stof houdt in uiterlijk eri kleuring het midden tusschen die van
verkalkend osteoid en normaal beenweefsel. Bij de beschrijving
van de mirkoskopische beelden noemde ik het gemakshalve:
jong
been weef sei type A.

In den loop van de volgende weken komt het beenvlies geleide-
lijk tot rust, hier minder daar meer verdwijnen de sterke woeke-
ringsverschijnselen. De osteoblastenzoomen zijn veelal minder hoog,
het gelid is minder dicht bezet.

Even geleidelijk verandert ook het uiterlijk van het jonge been-
weefsel, dat door het beenvhes wordt voortgebracht. De cellen
zijn kleiner, hoewel nog grooter dan van het normale jonge been-
weefsel, regelmatiger gegroepeerd, terwijl het weefsel bij den aanleg
reeds veel minder celrijk is. De tusschenstof gelijkt in uiterlijk op
de tusschenstof van het normale beenweefsel. Dit weefsel gaf ik
den naam:
jong beenweefsel type B.

In een nog later stadium krijgt het beenvlies een vrijwel normaal
uiterlijk; het beenweefsel dat wordt gevormd ziet er uit als normaal
jong beenweefsel, zooals dat wordt aangetroffen in de periostale
lamellen van het groeiende pijpbeen.

Voordat het beenvlies geheel tot rust komt, zijn productiviteit
geheel verliest, wordt in oudere transplantaten hier en daar been-
weefsel gevonden met cellen van een abnormaal klein type.

Er is dus een vast verhand tusschen den toestand van activiteit
waarin het beenvlies verkeert en het type van het beenweefsel, daardoor
voortgebracht.

-ocr page 108-

Fig. 8 geeft een overzicht van de verschillende typen van been-
weefsel, in den loop der dagen achtereenvolgens door het been-
vlies gevormd, en waarin het geleidelijk veranderen van het weefsel-
type is waar te nemen. In hoeverre het jonge beenweefsel ,,type A"
vermag te rijpen, zal in de reeks II moeten blijken. Eén ding mogen
wij dus niet uit het oog verliezen: dat het oudste, eerst afgezette
beenweefsel nog een onrijp, onregelmatig type behouden kan heb-
ben, als reeds het jongere, verder van de oude beensubstantie van
het transplantaat gelegen, beenweefsel reeds in aanleg een rijper,
regelmatiger type heeft. Dit geldt niet alleen voor de periostale
apposities, maar evenzeer voor het tegen den wand der resorptie-
ruimten afgezette jonge beenweefsel.

Aan datgene, wat hierboven werd vermeld, is voor zoover mij
bekend, tot nog toe geen voldoende aandacht geschonken. Zooals
later zal blijken, zal juist dit ons een beter inzicht geven in de beel-
den, die bij de substitutie van het beenweefsel worden waargenomen.

Treedt bij het beenvlies, als het best behouden deel van het
transplantaat, de regeneratie weinig op den voorgrond, anders is
dit bij
het merg en het endost. Wanneer wij de zeer sterke en
uitgebreide ontaardingsverschijnselen der eerste dagen waar-
nemen, moeten wij ons verwonderen, dat het nog tot regeneratie
en proliferatie kan komen. Bij het bezien van de resultaten van
de reeks I
a (met beenvlies, met merg) heb ik mij wel eens afge-
vraagd, of niet de regeneratie van het periost uit plaats had (zoo-
als ook oudere auteurs gedacht hebben), d.w.z. door het uitgroeien
van het beenvlies aan de randen, over de zaagvlakten van de
corticalis, in de einden van de mergpijp. Opmerkelijk was echter
het verschijnsel, dat in de begin-stadia tegen de zaagvlakte van
de corticalis geen osteoid weefsel was afgezet, daarentegen wel
reeds in de uiteinden van het endost (fig. 4). Alle twijfel werd op-
geheven door de reeks I h (met merg, zonder beenvlies), waarbij
de regeneratie van het endost en het merg geheel op dezelfde
wijze geschiedde, als bij de reeks I o, terwijl het periost nu met
zekerheid was uit tO sluiten.

-ocr page 109-

Men moet derhalve wel aannemen, ook in verband met later
te vermelden feiten, dat met behulp van de luttele, aan de uit-
einden van het endost in leven gebleven endostcellen, een volledige
regeneratie wordt bewerkstelHgd van deze zoo gewichtige laag.

Legt de rugmusculatuur zich vlak tegen het beenvlies aan, dit
is niet het geval aan de uiteinden van het transplantaat, waar
steeds een exsudaatlaagje de spierwond van het merg scheidt. Pas
als dit gedeeltelijk georganiseerd is, kunnen stroken granulatie-
weefsel in het merg binnendringen. Den zesden dag begint daar-
door pas de regeneratie.

Het eerst en het verst dringt het jonge bindweefsel in langs de
binnen- (endost-)vlakte van de corticahs. Den achtsten dag, als
reeds het beenvlies woekert en rijkelijk osteoidweefsel heeft ge-
vormd, wordt pas het eerste begin van woekering en nieuwvorming
waargenomen in het endost en dan nog alleen aan de uiteinden
(fig. 4).

In gunstige gevallen komt het tot nieuwvorming in het geheele
endost, zoodat tenslotte de geheele binnenvlakte van den corticaHs-
cylinder met een netwerk van jonge beenweefselbalkjes is bedekt
(c, fig. 7). Meestentijds is deze nieuwvorming bij de uiteinden van
het endost het rijkelijkst, in het midden daarentegen kan zij soms
zeer gering zijn of ontbreken. ]\\reestal schrijdt de, aan de uiteinden
van het endost beginnende, nieuwvorming van beenweefsel nog in
een andere richting voort: het komt tot een meer of minder vol-
ledige afsluiting van de mergholte door een spongieuse massa van
jong weefsel in de uiteinden van de mergpijp (u, fig. 7). Bovendien
komt het in vele gevallen tot een verbinding tusschen periostale
en endostale appositie langs do zaagvlakto van de corticalis; deze
bedekking van de zaagvlakte is meestentijds als iets geheel secun-
dairs te beschouwen. Een enkele maal wordt onafhankelijk liiervan
aan de monding van een, met de zaagvlakte communiceerend
kanaal van
Hävers, een geringe nieuwvorming gevonden.

In transplantaten van drie weken oud, vinden wij soms vrijwel
het geheele merg doorzaaid met beenbalkjes (fig. 9). In zulke ge-
vallen treedt de nieuwvorming in het merg sterk op den voorgrond

-ocr page 110-

tegenover het periostale beenweefsel, dat reeds op weg van re-
sorptie is.

Uit het voorafgaande blijkt wel voldoende dat het endost vol-
komen gelijkivaardig is aan het feriost\',
vooral, wanneer wij de, voor
het herstel der voeding minder gunstige, ligging van het endost

in aanmerking nemen.

Het vetmerg wordt in de eerste weken door het granulatieweefsel
doorgroeid, waardoor het aanvankelijk een zeer celrijk karakter
krijgt.

Vele vetcellen gaan te gronde, zij worden door reuscellen ge-
phagocyteerd. In sommige gevallen komen deze reuscellen, in zeer
grooten getale voor. Ook op andere wijze verdwijnen de vetcellen,
n.m. door geleidelijke atrophie in de tusschenstof van het, zich in
het
vetmerg ontwikkelende, jonge beenweefsel. Zij verdwijnendaar-

in, evenals de te gronde gegane cellen van het jonge weefsel zelve.

Aan de groote vetcellen is dit verdwijnen in de tusschenstof

fraai te volgen {x, fig. 9).

In de latere stadia wordt de mergholte weer vetrijker, evenals
het bindweefsel in de omgeving van het transplantaat. In het
algemeen blijft het echter fibreuser dan het normale vetmerg. De
myelocyten gaan voor een groot deel verloren. Toch worden ook
in de oudere transplantaten nog vrij geregeld mergcellen aange-
troffen, soms zeer weinig, soms meer, doch steeds minder dan in
het normale merg.

Nadat de processen zijn beschreven, welke zich na de verplanting
in het intacte beenvhes en merg afspelen, kom ik nu tot de bespreking
van die
transplantaten, waarbij beenvlies en merg opzettelijk werden
verwijderd.

Het verwijderen van het beenvlies geschiedde, zooals in hoofd-
stuk II werd vermeld, op zeer grondige wijze. Noch in de controle-
preparaten, noch bij de transplantaten van enkele dagen oud,
werden resten van het beenvhes waargenomen.

Welke zijn de gevolgen geweest van deze bewerking?

In 37 van de 39 aldus bewerkte transplantaten (reeks I b en I c)

-ocr page 111-

ontbrak aan de periostale oppervlakte van de corticalis iedere nieuw-
vorming van osteoid- resp. jong heenweefsel. Bij twee transplantaten
werd een minimale nieuwvorming aangetroffen.

Bij een dezer, een transplantaat van 18 dagen, reeks I c, wordt
hier en daar wat verkalkt osteoid weefsel gevonden in de omgeving
van de verwijde mondingen van de kanalen van
Havers. Dit
weefsel staat in directe verbinding met en is de voortzetting van
de nieuwvorming
in de verwijde kanalen. Dergelijke beelden wor-
den, zooals gezegd, ook waargenomen aan de zaagvlakte van de
corticahs. In beide gevallen kunnen zij verklaard worden door het
in leven blijven en uitgroeien van het osteogene weefsel in de
mondingen van de kanalen van
Havers.

Bij het andere, het transplantaat van 10 dagen van dezelfde
reeks, laat zich het beeld niet langs dezen weg verklaren. Gezien
mijne overige waarnemingen, lijkt het mij het waarschijnlijkst dat
in dit geval een spoortje beenvlies is blijven zitten, waaruit het
smalle osteoidzoompje is ontstaan, dat aan de eene zijde de corti-
calis bedekt. Wil men liever aannemen dat het langs metaplastischen
weg uit het omgevende granulatieweefsel is ontstaan (hechting?),
aan de uitkomst van deze proefreeksen in het algemeen doet het
weinig af.

Dat het nieuwgevormde beenweefsel aan de buitenvlakte van
de corticalis vóór alles ontstaat in en uit het medeverplante been-
vlies, blijkt wel zeer duidelijk uit de positieve resultaten van de
reeksen. I a en d en de negatieve resultaten van de reeksen I fc en c.
De oppervlakte van de periostlooze transplantaten is bedekt met
een laag granulatieweefsel. In tegenstelling tot wat
Petrow meent,
komt het onder invloed van het beenstuk in deze omstandigheden
niet tot vorming van osteoid en beenweefsel in dat granulatieweefsel.

De prikkel, die het afstervende beenweefsel van het transplantaat
op het omgevende granulatieioeefsel uitoefent, is dus niet voldoende
om dit laatste tot de vorming van beenweefsel te brengen.

Slaagde ik er in, het beenvhes volkomen te verwijderen, anders
staat het met merg en endost in de zoogenaamd merglooze reeksen
I c en d.

-ocr page 112-

Nemen wij als voorbeeld een gootvormig transplantaat van de
reeks I
c (inplanting zonder beenvlies, zonder merg), dan is de
buitenzijde van de corticalis periostloos in den absoluten, de
de binnenzijde merg- en endostloos in den praktischen zin van
het woord.

Reeds uit de controle-preparaten blijkt het verschil tusschen
beide. In tegenstelling tot de buitenvlakte zijn aan de binnen-
zijde van de corticalis op verschillende plaatsen resten weefsel
achtergebleven. In sommige preparaten zijn zelfs over grootere af-
standen resten endost te zien, in één zelfs aan het uiteinde een rest
vetmerg. In andere
controle-preparaten daarentegen is de binnen-
vlakte even kaal als de buitenvlakte.

Wat werd er aan de binnenvlakte van de corticalis waargenomen
na de verplanting?

In verreweg het grootste aantal gevallen komt het tot vorming
van osteoid en beenweefsel. In enkele gevallen is deze laag even
aanzienlijk als doorgaans in het transplantaat met merg. Meestal
is de nieuwvorming echter tot een of twee plaatsen beperkt.

Reeds in de transplantaten van 5 en 7 dagen, reeks I c, wordt
een begin van vorming van osteoid weefsel waargenomen. Waar
het endost (resp.
endost-resten) door oppervlakkige ligging, wat
betreft de voeding, in gunstige omstandigheden komt te verkeeren,
komt de nieuwvorming dus niet later dan bij het beenvlies.

Bij vier transplantaten van de reeks I c (8, 9, 21 en 40 d.) werd
zgn.
„tote Einheiluncf\' aangetroffen. De beenstukken zijn door
een bindweefselkapsel omgeven, ieder spoor van nieuwvorming
ontbreekt. In het transplantaat van 40 dagen zijn de niet-verwijde
kanalen van
Havbrs nog grootendeels met korreligen detritus
gevuld, binnen- en buitenvlakte vertoonen sterke resorptie.

Het verschil in bevindingen aan de controle-preparaten weer-
spiegelt zich dus getrouw in de resultaten van de transplantaties.
Ook hier komt weer duidelijk het feit te voorschijn, dat de nieuw-
vorming van beenweefsel bij de transplantatie onder normale om-
standigheden gebonden is aan de aanwezigheid van specifiek
weefsel. Wordt het lot van het beenstuk in de eerste plaats bepaald

-ocr page 113-

door het in leven blijven van dat specifieke weefsel (periost, endost,
inhoud kanalen van
Ha vers), dit op haar beurt is weer afhankelijk
van hetgeen er in
de omgeving gebeurt.

Den eersten dag na de verplanting is het beenstukje door een
exsudaatlaagje (roode, witte bloedcellen en fibrine) van de spier-
vezels gescheiden. Aan de uiteinden wordt soms een klein bloed-
coagulum gevonden. De spiervezels aan de wondvlakte vertoonen
schollige degeneratie, een laagje gemiddeld één tot vijf spiervezels
dik. In het tusschen de spiervezels gelegen bindweefsel, in de
omgeving van de wond, treedt een reactieve woekering op, welke
veelal het duidelijkst is op de grens van normale en gedegenereerde
spiervezels. Tusschen de veranderde spiervezels door, dringt het
granulatieweefsel in het exsudaatlaagje binnen. Na drie dagen
is dit laagje gedeeltelijk georganiseerd en is het vaatrijke, woekeren-
de jonge bindweefsel in contact met het beenvlies. Na 6 dagen ia
het transplantaat door jong bindweefsel omgeven en dringt dit
ook in de mergholte binnen. Door de woekering en het ingroeien
van het omgevende bindweefsel on de capillairen wordt het trans-
plantaat weder in het organische verband van het lichaam opgo-
nomen.

In de latere stadia krijgt het bindweefsel van de omgeving oon
meer fibreus uiterlijk. In de omgeving van de transplantaten,
ouder dan 40 dagen, wordt in toenemende mate
vetweefsel aange-
troffen. Bij de alleroudste transplantaten grenst het vetweefsel
vrijwel direct aan do corticahs en vult ook de reaorptieboohten
in do oppervlakte daarvan op
(vacaat-woekeritig).

In de eerste week na de verplanting vertoont het weefsel in
de omgeving van do spierwond, naast spierdegeneratie en bloeding,
een meer of minder sterk oedeem. Hetzelfde geldt voor het periost
en in het bizonder voor merg en endost.

In de volgende week verdwijnt het oedeem en onderwijl begint
de regeneratie en de vorming van jong beenweefsel. Dit laatste
gaat door ook nadat er van oedeem niets meer is waar te nemen
daarom kan m.i. aan dit oedeem bezwaarlijk een specifieke, voor-
.bereidonde rol toegekend worden bij de vorming van het beenweof-

-ocr page 114-

sel, gelijk laatstelijk door Lbriche en Policard (l.c.) gedaan is.
Zij zeggen wel van het „préoedème" dat dit meer een makros-
kopisch dan wel een mikroskopisch zichtbaar verschijnsel is, doch
dit is m.i. lastig te rijmen met hun opvatting dat wij daarbij te
doen hebben met een ,,infiltration plus colloide". Men zou toch
juist mogen verwachten dat een dergelijke ophooping van colloide
stoffen in het weefsel goed zichtbaar zal zijn.

Wij moeten ons vervolgens nog afvragen: doet het omgevende
bindweefsel nog meer? Nemen de, in het transplantaat binnen-
gedrongen, jonge bindweefsel cellen actief deel aan de vorming
van jong been weefsel? Zijn deze cellen of haar dochtercellen be-
stemd om beencellen te worden?

Eeeds in de inleiding uitte ik het vermoeden, dat deze vraag
onopgelost zou blijven; dit is dan ook het geval.

Dat fibroblasten in contact met afstervend beenweefsel niet tot
beenvormers worden, is gebleken. Of zij echter hun indifferente
houding ook zullen bewaren, daar, waar zij in aanraking komen
met specifieke cellen in toestand van groote activiteit, is een vraag,
die ik zeker niet ontkennend zou durven beantwoorden.

Wanneer wij de beelden bezien, die zich voordoen bij de vorming
van osteoid weefsel in het granulatieweefsel van de omgeving, op
die plaatsen, waar endost resten zijn achtergebleven (fig. 12), moet
men zich zeker afvragen of een zoo strenge scheiding van specifieke
en indifferente bindweefsel-elementen, als
Lexer c.s. die maken,
wel juist is en of niet, als het ware door inductie, bindweefsel-
cellen tot beenvormers worden. In het licht van de nieuwere op-
vattingen en inzichten nopens den plasmodischen samenhang der
bindweefsel-elementen behoeft men het begrip inductie niet zoo-
zeer op te vatten als een overdracht per contiguitatem van bepaalde
specifieke eigenschappen van de eene celgroep op de andere, doch
kan men er in zien een uitbreiding per continuitatem van de been-
vormende functie over een breedere laag der bindweefsel-elementen
van de endost-resten uit. Maar ook al bestaat een dergelijke functie-
uitbreiding, dan zal zij zich bij de verplanting in het algemeen
toch nooit over grooten afstand in het omgevende bindweefsel

-ocr page 115-

doen gevoelen. In tegenstelling met Weueschinsky vond ik nim-
mer nieuwvorming op grooten afstand van de verplante beenstuk-
ken. Wel trof ik aan de uiteinden van de mergholte af en toe
nieuwvorming van beenweefsel aan, welke zich wat verder uit-
strekte in de omgeving. Maar uit den aard van het weefsel, in de
mazen van deze beenbalkjes gelegen (vetcellen, myelocyten), meen
ik te mogen aannemen dat zij zich ontwikkelden op den bodem
van uitpuilende deelen van de mergpijp van het endost uit. Bij
andere transplantaten werden dergelijke uitpuilende mergdeelen
aangetroffen, welke van de rest van het merg, dus ook van het
endost, waren gescheiden door een, de mergholte afsluitende bind-
weefsel-membraan. In dit laatste geval zag ik nooit nieuwvorming
in de genoemde mergdeelen, wel daarentegen in het merg en endost,
aan de binnenzijde van deze membraan.

Gelijktijdig met de vorming van jong beenweefsel door periost
en endost begint
de vervanging van het geheel of grootendeels afge-
storven heenweefsel van het transplantaat.
Dat deze vervanging voor
een groot deel langs
indirecten weg geschiedt, is reeds duidelijk
na een eersten blik op de preparaten. De verbouwing wordt steeds
ingeleid door een meer of minder sterke resorptie van de oude been-
substantie.

Wordt naast deze indirecte, ook nog een directe substitutie waar-
genomen?

Op grond van de beelden, waargenomen bij de transplantaten
van dezo reeks, kan ik niot anders dan met
axhausen deze vraag
ontkennend beantwoorden.
Het voor dertig jaar door Marchand
en Barth ingevoerde begrip „schleichender Ersatz" mist m.i. iederen
feitelijken grond en is als hulphypothese voor de verklaring der heelden
zeer wel te ontberen.

Is de directe substitutie, zooals Lexer, Mayer en Wehner die
afbeelden op verschillende punten van het transplantaat, een voor
het oog waarneembaar proces? Een
geleidelijke overgang, van het
nieuwgevormde beenweefsel en de oudo beensubstantio werden
door mij nergens met zekerheid waargenomen.

Het is m.i. goed dat wij ons, alvorens tot de beoordeehng van

-ocr page 116-

de beelden over te gaan, afvragen onder welke optische verhou-
dingen jonge en oude tusschenstof in de coupes zullen worden
waargenomen. Nemen wij eens aan dat de, naar het objectglas
gekeerde helft van de coupe uit jong beenweefsel, de naar het
dekglas gekeerde helft uit oude, kernlooze beensubatantie bestaat,
en dat het grensvlak tusschen die beide evenwijdig loopt aan object
en dekglas. Bij bezichtiging met sterke vergrooting zullen wij eerst
de oude beensubstantie te zien krijgen, bij dieper instellen het
jonge been weefsel met fraaie kernen. Loopt het grensvlak met
evenwijdig aan object en dekglas, doch maakt het daarmede een
zéér scherpen hoek, dan zal aan het eene uiteinde oud, aan het
andere jong beenweefsel worden gezien. In het midden zullen
beide substanties over eenigen afstand over elkaar worden gepro-
jecteerd, zonder dat een duidelijke grens zal worden waargenomen,
m a.w. zij schijnen geleidelijk in elkaar over te gaan; kernlooze
en met fraaie jonge beencellen gevulde beencelkamers liggen in
het beeld broederlijk naast elkaar. Stellen wij ons voor dat de hoek,
dien het grensvlak met objecten dekglas maakt, steeds meer tot
den rechten hoek nadert, dan zal op een gegeven oogenbhk de
grens eerst onduidelijk, later steeds duidelijker zichtbaar worden,
om ten slotte een scherpe lijn te worden.

Willen wij overtuigend een geleidelijk overgaan van beide sub-
stanties in elkaar
aantoonen, dan mogen wij dat m.i. alleen doen,
wanneer wij zeker zijn dat wij ze onder daarvoor gunstige voor-
waarden waarnemen. Gunstige objecten voor een dergelijke be-
oordeeling vind ik de, door een smalle laag jong beenweefsel om-
geven, kanalen van
Hävers, welke in de oude beensubstantie
zijn gelegen. Aan den vorm van het lumen kan men beoordeelen,
op welke wijze de kanalen zijn aangesneden. Daar, waar het kanaal
dwars op de lengteas, of wel evenwijdig aan de lengteas,
in het
breedste gedeelte werd getroffen, is het mij steeds gelukt een

grenslijn aan te toonen. •

Tenslotte nog een woord over de opvatting van Mayer: het
binnendringen van de jonge beencellen in de leege celkamers van de
oude beensubstantie door de canaliculi.
Een gebeuren, dat tot zeker

-ocr page 117-

hoogte te vergelijken is met het uittreden van de leucocyten tus-
schen de vaatendotheliën door. Men zou dan m.i. echter mogen
verwachten dat in de omgeving van het nieuw gevormde been-
weefsel jonge cellen in de oude beensubstantie zijn gelegen. Dit
is zeker met overal het geval. Wel worden in de jongere transplan-
taten nog normale cellen aangetroffen in de oorspronkelijke been-
substantie, maar vooreerst is dit niet eens constant, en bovendien
wijst de hgging in bepaalde gebieden (zie blz. 97-98) er op dat dit
de behouden gebleven cellen zijn van het transplantaat

In de oude transplantaten van deze reeks is het vaak ondoenlijk
om uit te maken, in welke deelen van de oude corticalis deze cel-
poepjes hebben gelegen. Om in zoo\'n geval uit de grootte en de
kleuring van de celkern, zooals
Mayer dat doet, te besluiten- dit
zyn jonge beencellen en niet de oude in leven gebleven cellen
lijkt mij zeer gevaarlijk. Bovendien kan ook hier optisch bedrog
voorkomen, n.m. daar, waar bij een schijnbaar geleidelijken over-
gang van oud in nieuw, de beencelkamertjes in beide substanties
gelijk gericht zijn, zoodat fraaie jonge beencellen en leege celkamers
naast elkander in één gelid worden gezien.

Wat betreft den vorm van de grenslijnen, ook hier kan ik niet
anders dan geheel de meening van
Axhausen deelen. Door de werk-
zaamheid na en naast elkander van twee-, drie-, meer- en veel-
kernige osteoklasten en resorbeerende symplasma\'s, kunnen de
waargenomen contouren ongedwongen worden verklaard.

De door Barth en Marchand als typisch beschreven festan-
neenng
van de randen van het jonge beenweefsel, wordt zeer zeker
op verschillende plaatsen waargenomen. Doch evenmin als in de
afbeeldingen van
Barth (zie blz. 29-30) liggen de jonge cellen in werke-
lijkheid steeds m het midden van deze festons, als de middelpunten
waarom zich de uitstulpingen van de jonge tusschenstof volgens
hen zouden vormen („schleichender Ersatz").

Tenslotte het laatste en voornaamste punt. Zoowel Marchand
Mayer, Wehner
als Lexer maken ons, volkomen terecht, op\'
merkzaam op het in vele gevallen onregelmatige uiterlijk van\'den
aan de oude beensubstantie grenzenden, zoom van het jonge been-

-ocr page 118-

weefsel, terwijl het verderaf gelegen gedeelte een regelmatig uiter-
lijk heeft. Zij allen zien in dezen onrijpen, onregelmatigen bouw
een bewijs voor het actief verdringen van het oude door het jonge
beenweefsel.
Mayer en Wehner meenen uit den grooteren cel-
rijkdom en het soms vlak bij elkaar liggen van de cellen te moeten
besluiten, dat deze zich door amitotische deeling vermenigvuldigen.

Na hetgeen ik reeds op blz. 103 over de verschillende typen van
jong beenweefsel en hun voorkomen naast elkander mededeelde,
zal de lezer reeds vermoeden, dat ik dergelijke beelden meen op
geheel andere wijze en veel eenvoudiger te kunnen verklaren. In
den eersten tijd na de verplanting, wanneer het osteogene weefsel
sterk woekert, zal in de resorptieruimten osteoid weefsel worden
afgezet, dat door verkalking en celverhes verandert in wat ik
noemde jong beenweefsel type A. Tegen deze oudste, onregelmatige
laag wordt, door het onderwijl tot rust komende osteogene weefsel
beenweefsel afgezet van het regelmatiger type B. Anders gezegd:
de uit de eerste periode na de verplanting dateerende beenvorming
in het transplantaat draagt een onrustiger karakter dan die uit
de volgende perioden; steeds meer nadert zij het normale type.
Dit is m.i. de eenvoudige verklaring van deze zoo bedriegelijke
beelden, welke begrijpelijker is dan die van de nimmer waarge-
nomen amitotische deehng, insluiping van beeneellen, enz.

Er is nog meer dat deze verklaring steun geeft: deze beelden
komen vooral voor in de buitenste deelen van de transplantaat-
corticahs, d.w.z. daar, waar de vervanging het eerst begint. Op
die plaatsen, waar de substitutie pas later aanvangt, ontbreekt
het verschijnsel veelal; de tegen de resorptievlakten afgezette laag
jong beenweefsel heeft hier over de geheele breedte vrijwel één type.

Aanvaardt men de boven door mij gegeven voorstelling, dan
vervalt daarmede m.i. de hoofdreden, waarom een ,»schleichender
Ersatz" in den zin van
Marchand en Barth zou moeten worden
aangenomen. En wat betreft de directe substitutie in den zin van
Lexer, Mayer en Wehner, meen ik op grond van datgene, wat
over „optisch bedrog" is gezegd, ernstig aan de werkelijkheid van
hun geleidelijke overgangen van nieuw in oud te moeten twijfelen.

-ocr page 119-

Het absolute tegenbewijs zou alleen gebracht kunnen worden
door een onderzoek in serie\'s. Bij een zoo lastig te bewerken weefsel
als het beenweefsel, stuit men daarbij op groote bezwaren. Wil
men de details, en daar komt het op aan, goed waarnemen, dan
mogen de coupes niet dikker zijn dan 15^. Het is me niet gelukt
een aaneengesloten reeks coupes van zulk een dunheid te vervaar-
digen. Niettegenstaande deze zwakke plek van mijn onderzoek
meen ik toch mijn meening te mogen handhaven:
de processen
bij de vervanging van het transplantaat zijn principieel dezelfde
als die bij het groeiende skelet, verschillen daarvan alleen door
d^n aard van het nieuwgevormde heenweefsel, dat in het bijzonder
bij het begin der vervanging wordt afgezet.

De vervangingsarbeid wordt ingeleid door een uitgebreide
resorptie van de corticahs. Overal waar de resorptie wordt waar-
genomen, treden ook bizondere cellen op den voorgrond: Osteo-
klasten. In de nog weinig verwijde kanalen van
Hävers worden
2-, 3-, 4-kernige cellen gevonden. De door deze cellen geschapen
wandcontouren beantwoorden in vele gevallen aan de door
Marchand en Barth beschreven festons. Andere Osteoklasten zijn
meer in de lengte gerekt en liggen in lange, vlakke lacunen. Hoe
grooter do resorptieruimten, hoe grooter in het algemeen de Osteo-
klasten. In de sterk verwijde vaatkanalen worden veelal de
typische, door
Howship beschreven, beelden waargenomen. Enorme
resorbeerende reuscellen, symplasma\'s, waarin talrijke kerngroepen
verstrooid hggen, worden alleen aan do oppervlakte gevonden of
in de daarmede samenhangende grooto resorptieruimten. Deze
symplasma\'s vormen als het ware den resorbeerenden rand waar-
door het omgevende bindweefsel in het verplante beenstuk binnen-
dringt.
Op dergelijke plaatsen van intensieve resorptie krijgen wij
hier en daar beelden to zien, als in fig. 5 Aveergegeven. Aan den
rand van het beenweofsel ontstaan resorptie-zoomen. Eerst komt
een doorzichtige kleurlooze zóne
(b), deze gaat geleidelijk over in
een donker blauwe, stroperige, minder doorzichtige zóne (c), daarop
volgt het nog onveranderd weefsel van het
transplantaat (d)
waarin cellen met verminderde celkleuring. Men krijgt hieruit den

-ocr page 120-

indruk dat onder invloed van het aanliggende symplasma op af-
stand veranderingen in de tusschenstof optreden: vrijmaken van
kalkzouten (c) en ontkalking
(b). Na de ontkalking volgt de ver-
smelting van de grondsubstantie en de fibrillen.

In fig. 6 is het phagocyteeren van de beencellen door het sym-
plasma afgebeeld.

De resorptie van de corticaUs volgt onmiddellijk op de proli-
feratie van beenvhes en endost. Zij schrijdt voort langs de bestaande
beenkanalen, van de periostale en endostale zijde binnenwaarts.
Reeds in het transplantaat van 8 dagen, reeks I a, is er een duide-
lijke verwijding van de periostale mondingen van de kanalen van
Hävers. In het algemeen wordt op die plaatsen, waar het speci-
fieke weefsel het sterkste woekert, ook het eerst een dergelijke,
langs de vaatkanalen voortgaande, resorptie waargenomen; niet
alleen in den opbouw, maar ook in de afbraak van beenweefsel
toont het specifieke weefsel zich bij uitstek bedreven.

De resorptie wordt op den voet of op eenigen afstand gevolgd
door de appositie: de osteoblasten rijen zich langs de nieuwe
wanden en met de afzetting van osteoidzoomen begint de herstel-
lingsarbeid. In de soms van nature wijde, endostale mondingen
van de vaatkanalen komt het ook hier en daar tot appositie zonder
voorafgaande resorptie. Veelal wordt ook aan den eenen wand
van een resorptieruimte appositie waargenomen, terwijl aan den
anderen wand Osteoklasten in lacunen liggen, de resorptie dus nog
voortgaat; of wel
Osteoklasten onderbreken hier en daar de
osteoblastenrij.

Uit de voortdurende ajwisseling van afbraak en opbomv wordt de
nieuwe corticalis geboren. Het kardinale punt daarbij is dit-, ook
het zoo juist gevormde jonge beenweefsel wordt bij de modelleering
van het nieuwe beenstuk zoo noodig weder geresorbeerd.

Reeds in het transplantaat van 7 dagen, reeks 1 a, worden
Osteoklasten gevonden, welke het, in het beenvlies gevormde, ver-
kalkende osteoide weefsel aanvreten. Niet alleen in den aanvang,
maar ook
later ziet men Osteoklasten, welko zich, door een dunne
laag jong beenweefsel heen, een weg banen in de oude beensubstantie.

-ocr page 121-

Wat het lot is van de oude beenresten, welke geheel door een dik-
kere laag beenweefsel zijn omgeven, zal uit de reeks 11 moeten blijken.

Wisselen aanvankelijk resten van oude beensubstantie af met
groote resorptieruimten, welke met een dunne laag nieuw gevormd
beenweefsel bekleed zijn (fig. 7), later vullen zich deze ruimten
meer en meer en krijgen wij beelden als in fig. 10. De corticalis
krijgt dus weder een meer aaneengesloten uiterlijk. Aan de binnen-
zijde gaat de appositie voort in de mazen van het endostale been-
weefsel, zoodat ook dit in een meer of minder gesloten laag ver-
andert. Hetzelfde geldt voor het nieuw gevormde beenweefsel aan
de uiteinden van de mergholte.

Terwijl de verbouwing van de corticalis en de verdichting van
het endostale beenweefsel voortschrijden, doet zich Aveldra aan de
peripherie de invloed van het omgevende bindweefsel op het
heterotope beenstuk gelden. Zoodra dit weefsel een meer fibreus
karakter krijgt, verschijnen osteoklasten en later symplasma\'s
aan den rand van het zich vormende beenstuk; na twee weken is
de resorptie in vollen gang. De wijze, waarop zij hier geschiedt,
is in het algemeen een andere als die, welke plaats vindt als inlei-
ding van de verbouwing. De resorptie gaat niet zoozeer langs de
kanalen, maar grijpt meer aan over de geheele oppervlakte.

In fig. 13 zijn schematische de lotgevallen van de verschillende
soorten van transplantaten in de rugspieren weergegeven. Uit het
transplantaat van de reeks I
a (met beenvhes, met merg) ontstaat
een spoelvormig, geheel nieuw beenstuk, dat zich na 170 dagen
nog in de vijandige omgeving heeft weten te handhaven. Uit het
transplantaat van de reeks 1 h (met merg, zonder beenvlies) wordt
in 65 dagen een endostale nieuwvorming geboren, van denzelfden
vorm, doch kleiner; het past juist in de mergholte van het oor-
spronkelijke beenstuk. Na 103 dagen is do nieuwe corticalis al
op vele plaatsen doorbroken.

Het gootvormige transplantaat van de reeks I c (zonder been-
vlies, zonder merg) gaat, na een meestal geringe verbouwing van
eventueele endostresten uit, snel te gronde.

-ocr page 122-

Fig. 13

V /jroc/.

A

T^oi. - 1 /nn of.

/hn\'ost,—^
J^nc/ost
—»

IA. l/etmer^.

«fcT c^.

13, l^etwer^.

-ocr page 123-

hol.

fno/ost /-est.

IC.

^C^osi rest
\\

/Oc/,

/^rjost

ID.

Schematisch overzicht van de Reeks I (Transplantaten van beenstukken in de rugBpieren).

Getransplanteerd beenweefsel Nieuw gevormd beenweefsel ||H.
la. Transplantaten met beenvlies en met
merg. Ib. Transplantaten met merg, zonder beenvlies.
Ic. Transplantaten zonder beenvlies en zonder merg. ld. Transplantaten met beenvies, zonder merg.
Linksche kolom: de beenstukken, zooals zij ingeplant werden.
Middelste kolom: toestand na ± 1 maand.
Rechtscbe kolom: eindstadia.

-ocr page 124-

Na 100 dagen worden nog slechts verspreide stukken van de
oude corticahs, met hier en daar een restje nieuw been weefsel,
terugggevonden.

Uit het transplantaat van de reeks I d (met beenvhes, zonder
merg) is in 70 dagen een geheel nieuw beenstuk gevormd, dat in
grootte het midden houdt tusschen de gelijke producten van de
reeksen I a en I b.

De nieuwvorming van periostaal beenweefsel is bij de reeks d
in het algemeen aanzienlijk minder dan bij de reeks I a. Dit
vindt zijn gereede verklaring in het feit dat de beenstukken van
de reeks I
d, ten einde het merg zoo grondig mogelijk te ver-
Avijderen, een ingrijpende behandeling ondergaan. Ook tijdens de
bewerking van het merg kunnen nog beschadigingen van het been-
vhes plaats hebben, terwijl ook de vervaardiging van deze trans-
plantaten langer duurt dan die van de reeks I a en dus de been-
stukjes langer buiten het hchaam verblijven alvorens te
Avorden
geinplanteerd.

Uit het bijgaande schematische overzicht blijkt ten duidelijkste,
hoe het de levende specifieke elementen zijn, Avelke het lot van
het transplantaat bepalen:
de vorm van het nieuwe heenstuk cn de
resistentie daarvan tegenover het omgevende indifferente bijidiceefsel
worden hepaald door hei aantal cn de groepeering dezer elementen.

-ocr page 125-

HOOFDSTUK IV.

REPLANTATIES VAN BEENSTUKKEN AAN DE
PIJPBEENDEREN. REEKS II.

De proefdieren van de reeks II a, waarbij trepanaties werden
verricht aan de scheenbeenderen, werden gedood of stierven na
14 dagen (n°. 7en 9), 1 maand (n°. 10), 2 maanden (n°. 8), 5 maan-
den (n°. 1), 6 maanden (n°. 2 en 6), 10 maanden (n°. 4), 11 maanden
(n°. 8), 1 jaar (n°. 5).

Bij het onderzoek werd allereerst, teneinde de vitale kleuring
te kunnen beoordeelen, met uitzondering van n°. 7 en 9, steeds
het beenvlies van het scheenbeen verwijderd. Na de uitwendige
bezichtiging werd het aan de knie grenzende deel van de tibia
afgezaagd. Dit deel werd in twee gelijke stukken gezaagd, het
zaagvlak loodrecht op de lengteas van de tibia en juist door het
midden van de gereplanteerde trepanatieschijf. Het proximale van
deze beide stukken werd gehard in damarlak, het distale werd
ontkalkt. De coupes werden vervaardigd evenwijdig aan het ge-
noemde zaagvlak, hetzelfde geldt voor de. slijppraeparaten. De
op deze wijze verkregen doorsneden van de tibia hebben een drie-
hoekigen vorm (zie fig. 14). De hoeken van den driehoek worden
ingenomen door de crista anterior, de crista interossea en de
margo lateraUs; de zijden worden gevormd door de corticalis van
de fovea lateralis, posterior en medialis, in welke laatste de gere-
planteerde schijf is gelegen. Wanneer bij de beschrijving der door-
sneden wordt gesproken over de voorste helft van de schijf, wordt
daarmede bedoeld het naar de crista anterior gekeerde deel; het
bij de crista interossea liggende deel wordt met achterste helft
aangeduid.

-ocr page 126-

De proefdieren van de reeks II b, bij wie stukken van de ulna-
diaphyse werden gereplantèerd, stierven of werden gedood na:
5 weken (n°. 10), 2 maanden (n°. 9), 5 maanden (n°. 7), 6 maan-
den (n°. 1) 7 maanden (n°. 3 en 8), 10 maanden (n°. 2), 11 maanden
(n°. 6), 1 jaar (n°. 4 en 5).

Ulna en radius werden van beenvlies bevrijd. Na uitwendige
inspectie, werden beide beenderen dwars op de lengteas doorge-
zaagd, zoodat aan beide helften een ongeveer evengroot stuk van
het replantaat blijft. Het proximale stuk werd ontkalkt, het distale
in damarlak gehard. De mikrotoomsneden werden aangelegd door
ulna en radius, evenwijdig aan hunne lengteas en evenwijdig aan
de lijn in fig. 18 aangegeven. De slijppreparaten werden vervaar-
digd evenwijdig aan de lengteas of wel dwars daarop. In dit laatste
geval werd een schijfje bewerkt, grenzende aan de bovengenoemde
zaagvlakte, d.w.z. een dwarse doorsnede door het midden van het

ulnareplantaat en den radius.

Bij het konijn staat de radius in pronatie ten opzichte van de
ulna, terwijl de articulatio radio-ulnaris meer vóór het olecranon
ligt dan bij den mensch. In dwarse doorsneden wordt dus de radius
gevonden vóór of mediaal-voor de ulna. In fig. 18 is zoo\'n door-
snede afgebeeld; bij de beschrijving zal van de aanduidingen vóór,
achter, lateraal en mediaal worden gebruik gemaakt, zooals dat
in de genoemde figuur is aangegeven.

Na de resectie van het middelste deel van de diaphyse der ulna
blijft aan weerszijden een stuk van dit been achter, welke zullen
worden aangeduid als het proximale en het distale ulnafragment.

Wij gaan nu over tot de beschrijving der proeven.

WANDSTANDIGE RESECTIES AAN DE TIBIA. REEKS IIa.

Konijn N°. 9. cT. 2,5 K.G. Gekocht. ± 1 jaar.

Proefduur: 14 dagen.

Operatie: Beenvlies beiderzijds vrij sterk beschadigd.

Qenezing: Beiderzijds san. p. p. Geen alizarine-injecties.

Makroskopisch: Beenvlies niet verwijderd.

-ocr page 127-

Links. Periost van de fovea medialis is verdikt, op de plaats van de trepa-
natie zeer sterk; vlakke welving. De prominentie voelt vast elastisch aan: callua.

Rechts. Hetzelfde beeld, minder sterke zwelling; in het midden van de promi-
nentie een intrekking.

Mikroskopisch: Geheel ontkallct.

Links. Het achterste deel van de trepanatieschijf is wat naar binnen ver-
plaatst. Het beenvlies dat de schijf bedekt is sterk verdikt en vertoont aan-
zienlijke woekering, geen resten van ontsteking.

Aan de buitenzijde heeft zich in het periost een spongieus gebouwde, ring-
vormige wal van jong beenweefsel gevormd, welke de wondspleet bedekt en
het midden van de schijf vrij Iaat. De wondspleet is eveneens opgevuld met
een netwerk van jonge beenbalkjes (type B en A) dat samenhangt met de periostale
nieuwvorming. Het endost is ook in woekering, minder breede laag dan been-
vlies, matige endostale appositie.

De beencellen van de transplantatieschijf zijn in hoofdzaak te gronde gegaan,
nog slechts enkele groepjes cellen met normale kernen in de endostale lamellen.
De tusschenstof is op verschillende plaatsen reeds veranderd. De periostale
oppervlakte, voor zoover niet met periostalen callus bedekt, vertoont duidelqke
resorptie; appositie begint. De beenkanalen zijn alle meer of minder verwijd,
beginnende appositie, fraaie osteoblastenrijen, daar naast weer osteoklasten.
De randen van de corticalis zijn in de naaste omgeving van de wond eveneens
kernloos: traumatische degeneratie.

De ingreep aan de fovea medialis doet zijn invloed ook gelden aan de aan-
grenzende deelen van de laterale en achterste corticalis; aan de buitenzijde
voornamelijk resorptie, aan de binnenzijde een aanzienlijk net van endostale
beenbalkjes.

Rechts. De trepanatieschijf is over een afstand gelijk aan de dikte van do
corticalis naar buiten verplaatst. In tegenstelling met de linkerzijde is hior do
sterkste beennieuwvorming tegen de binnenvlakte van het replantaat; in het
woekerende en vaatrijke merg is een netwerk van beenbalkjes gevormd.

Het aantal intacte beencellen in de schijf is grooter dan aan de linker zijde,
zoowol wat betreft de endostale als de periostale lamellen.

Vorder als links.

Konijn 10. c/*. 2,5 K.G. Gekocht. ± 1 jaar.

Proefduur: 1 maand.

Operatie: Beenvlies rechter trepanatieschijf losgescheurd, ünks matig be-
schadigd.

Genezing: Beiderzijds san. p.p. Alizarine-injocties.

Mahroskopisch: Rechts. Beenvlies matig adhaerent. De cirkelvonnige wond-
randen en het gat van de trepaanstift zijn nog duidelijk te herkennen. De wond-
rand en het dorsale twee derde deel van de gereplanteerde schijf zijn sterk rood

-ocr page 128-

gekleurd, het voorste derde deel is ongekleurd. De rest van de fovea mediaiis
en de
tovea. lateralis zijn alleen een weinig gekleurd bij de gewrichtsspleet en
bij de tuberositas tibiae. Verder is het scheenbeen niet rood verkleurd.

Links. Beenvlies zeer vast verlanden met de onderlaag. De geheele fovea
medialis is sterk rood gekleurd. De
trepanatie-plaats is omgeven door een wal
van jong beenweefsel met ondermijnde randen. Het maalct den indrvik, of dat
periostale beenweefsel van de randen uit over de schijf heen groeit. In het
midden ligt de schijf nog bloot, zij is niet gekleurd. Den eindtoestand van een
dergelijke overgroeing vindt men bij konijn N°. rechter tibia.

Verder als rechts.

Mikroskopisch: Hechter tibia bewerkt.

Niet ontkalkt. SUjppreparaat (fig. 14). Het dorsale deel van de schijf (Tr)
is wat mergwaarts verplaatst. De wond is opgevuld met een netwerk van rood
gekleurde beenbalkjes. Het achterste deel van het replantaat is aan de buiten-
zijde bedekt met een spongieuse gebouwde laag periostaal beenweefsel. Naar
voren wordt de laag dunner, om op liet voorste deel van de schijf te ontbreken.

De mediane kanalen van Hävers zijn meer of minder sterk verwijd, op enkele
plaatsen door een smalle, rood gekleurde hof omgeven.

Aan de binnenzijde is alleen tegen de voonste helft van de schijf een zeer dunne
laag endostaal beenweefsel afgezet. Verder is de doorsnede ongekleurd.

Ontkalkt. Trepanatieschijf: De celkamers in de periostale en mediane lamellen
zijn leeg of bevatten slechts schimmen, kemdetritus of pyknotische kernen.

In de endostale lamellen is het beeld geheel anders; naast talrijke schimmen
en cellen met veranderde kernen, worden hier nog vele cellen gezien met geheel
normaal uiterlijk. In bepaalde omschreven gebieden is zelfs het meerendeel
der cellen intact, dit is het geval in sommige deelen van de, aan het endost gren-
zende, lamel en voorts in de omgeving van de endostale vaatkanalen. De tusschen-
stof in die gedeelten, waar de cellen nog voor een deel in leven zijn, is normaal
van uiterlijk. Daarentegen is zij duidelijk veranderd op die plaatsen, waar alle
beencellen" zijn te gronde gegaan. Resorptieverschijnselen zijn waar te nemen
aan de binnen- en buitenvlakte van de schijf, waar deze niet met jong been-
weefsel is bedekt. De mediane resorptieniimten zijn grootendeels reeds van
een laagje nieuwgevormd beenweefsel voorzien (type B), door een meer of minder
dicht bezette osteoblastenrij omzoomd. Voor een kleiner deel zijn do wanden
nog naakt en liggen er
Osteoklasten tegen aan. Deze laatste zijn over het alge-
meen middelmatig groot, soms liggen zij in typische lacunen, andere malen
weer in lang gerekte, ondiepere uithollingen van de oude beensubstantie.

De resorptieruimten zijn gevuld met jong bindweefsel, naast de fibroblasten
komen reeds talrijke myelocyten voor, naast de capillaire soms zeer wijde lymph-
vaten. De wondranden van de corticalis vertoonen duidelijke veranderingen:
de bij de wondvlakte liggende beencellen zijn te gronde gegaan, de vaatkanalen
zijn sterk verwijd met smalle zoomen jong beenweefsel en osteoblastenrijen.

-ocr page 129-

tiet spongieus gebouwde weefsel, dat de wond vult en de buitenvlakte van
de schijf gedeeltelijk bedekt, heeft in hoofdzaak het type B, in het centrum
van de balkjes echter op verschillende plaatsen veldjes type A. Vooral is dit
laatste type te vinden in de wondspleet. De beenballvjes zijn door osteoblasten-
rijen omzoomd, hier en daar door Osteoklasten onderbroken.

Konijn N°. 8. cf. 2,5 K.G. Gekocht. ± 1 jaar.

Proefduur: 2 maanden.

Operatie: Beenvhes beiderzijds matig beschadigd.

Genezing: Beiderzijds san. p. p. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Links. Beenvlies niet bizonder vast aan de onderlaag. Op
de replantatie-plaats slechts geringe oneffenheid, zich voordoende als een roode,
ronde viele, in het midden waarvan de wond van do trepaanstift als een kleine
inzinking is waar te nemen; vlak voor de inzinlcing een klein ongekleurd ge-
deelte. De fovea medialis is overigens zeer zwak gekleurd, het duidelijkst bij de
crista anterior en de gewrichtsspleet. Dit laatste geldt ook voor de fovea lateralis.

De rest van het scheenbeen is ongekleurd.

Rechts. Het beenvlies zit veel vaster, de oppervlakte van do trepanatie-
plaats is onregelmatiger. Aan don ondersten wondrand sterke periostale ap-
positie, welko zich nog een eindweegs distaal langs de fovea medialis tibiao
uitstrekt. Verder als linker scheenbeen.

Mikroskopisch: Linker scheenbeen bewerkt.

Niet ontkalkt. Slijppreparaat (fig. 15). Do schijf ligt scheef in hot boorgat,
het achterste deel is naar binnen gedisloceerd, het voorste naar buiten en ge-
legen op den voorsten wondrand van de corticalis. Ilet uitstekende deel
{x)
van de schijf is geresorbeerd. Het voorste doel van do corticalis der fovea medialis
bestaat uit nieuw beenweefsel en resten van do schijf. Aan de achterzijde heeft
het boonvlies aan de peripherie van de schijf een geheol nieuwe corticalis (p)
gevormd, door bijmergholten (t) ervan gescheiden. Aan do binnenzijde is het gat
van de trepaanstift nog als een breede inham in do endostale lamellen («) tenig
to vindon. Van de periostale lamellen is nog slechts hot achterste dool aan-
wezig, do mediane iamellen zijn door de sterke verwijding van de vaatkanalen
grootendeols verdwenen. Het l)este zijn nog de endostale lameHen van hot re-
plantaat behouden gebleven.

Rood gekleurd beenweefsel wordt voorts Tiog gevonden aan de crista anterior
en intorossei. Tegen de binnenvlakte van de laterale on dorsale corticalis is,
ook buiten het operatieterrein, oen endostalo ap)iositie waar te nemen (e).

Ontkalkt. Trepanatieschijf: In tegenstelling met het vorige transplantaat,
worden in de periostale lamellen van dezo schijf, waarvan het beenvlies veel
minder word beschadigd, nog hier en daar groepjes intacte cellen aangetroffen;
in het bizonder is dit het geval, waar deze lamellen grenzen aan de genoemde
bijmergholten (6). De beencollen in de mediane lamellen zijn ook hior weder

-ocr page 130-

alle te gronde gegaan, terwijl in de endostale lamellen weer op verschillende
plaatsen groepjes intacte cellen zijn gelegen.

In de resorptieruimten resorptie en appositie, de omzooming bestaat voor
het grootste deel uit
Osteoblasten, voor het kleinste deel uit Osteoklasten.

De achterste wondrand (w) van de corticalis is gemakkelijk terug te vinden
door de leege beencelkamers ter plaatse en het onregelmatige uiterlijk (type A)
van het jonge beenweefsel. Het beenweefsel van de nieuwgevormde corticalis (n)
heeft het normale type of wel het type B. In het\'centrum zijn nog resten van
het type A terug te vinden. Ook aan de endostale appositie tegen het voorste
deel van de schijf is het wisselen van beenweefseltype fraai waar te nemen:
tegen de schijf type A, bij de mergholte normaal.

. Daar waar de appositie ontbreekt, zijn tegen de binnenvlakte van de schijf
Osteoklasten gelegen.

Konijn N°. 2. 9. 3,5 K.G. Eigen fok. 1 jaar.

Proef duur: 6 maanden.

Operatie: Beiderzijds matige beschadiging van het beenvlies.

Genezing: Links matige reactie. Rechts minder. Geen suppuratie. Alizarine-
injecties.

Makroskopisch: Links beenvlies normaal adhaerent. De plaats der replan-
tatie doet zich voor als een fraaie ronde, intensief gekleurde, vlek (fig. 22).
Ze steekt scherp af tegen de niet of slechts weinig gekleurde omgeving. Geringe
Weuring van de fovea medialis en lateralis als bij de vorige proefdieren. De
oppervlakte van de roode schijf is glad, alleen in het centnim een vlakke in-
zinking ter plaatse van de stiftwond. Houdt men de, in damarlak ingesloten,
helft tegen het licht, dan blijkt het jonge, rood gekleurde beenweefsel vrij door-
zichtig, de resten van de schijf daarentegen minder. In de roode doorzichtige
schijf zijn deze resten als witte punten, vlekjes en strepen te zien, als kalk-
Hpatten op een rood stuk glas.

Rechts. Beenvlies zit vaster. Schijf eveneens sterk gekleurd, grenzen meer
vervloeid. De plaats der verplanting promineert wat. Verder als links.

Mikroskopisch: Linker tibia bewerkt.

Niet ontkalkt. Slijppreparaat (fig. 16). De mediale corticalis is dikker dan nor-
maal, Bevat groote, met merg gevulde niimten. Ze bestaat grootendeels uit rood
gekleurd been weefsel, dat zich zoowel voor als achter nog een eind weegs buiten de
trepanatie-grenzen uitstrekt. Aan de buitenzijde zijn de resten van de schijf bedekt
met een aaneengesloten laag nieuwgevormd beenweefsel. Vnn de mediane la-
mellen van de schijf is zoo goed als niets meer over gebleven. Van de periostale
lamellen staat aan de voorzijde nog een aanzienlijk, aan de achterzijde zijn nog
slechts verspreide resten in de periostale nieuwvorming terug te vinden.

De endostale lamellen zijn nog het best behouden gebleven. De resten van
deze laatste lamellen zijn voor het meerendeel met een fijn laagje rood gekleurd

-ocr page 131-

been bedekt, bovendien worden zij door talrijke roode lijntjes doorsneden (k):
vaatkanalen, door een dunne mantel nieuwgevormd beenweefsel omgeven.

Met uitzondering van de crista ant. en interossei en een dunne endostale
appositie tegen de binnenvlakte van het aangrenzende deel van de laterale en
dorsale corticalis, is het beenweefsel ongekleurd. Ook om de kanalen van
Hävers ontbreekt iedere roode verkleuring.

Ontkalkt. Trepanatieschijf: de beencellen in de resten der oude been-
substantie zijn voor verreweg het grootste deel te gronde gegaan. In de endostale
lamellen zijn hier en daar nog celgroepjes te vinden met normaal of vrijwel
normaal uiterlijk, doch veel minder dan in vorige replantaten, bij korteren
proefduur. De localisatie is weder dezelfde; deze cellen
liggen in de binnenste
endostale lamel of wel, bij meer mediane ligging, in de omgeving van de vaat-
kanalen. In de resten van de periostale lamellen zijn nog slechts sporadisch
intacte kernen in de buitenste lamel terug te vinden. Ook in het nieuw gevormde
beenweefsel om de trepanatieopening (w) zijn nog kemlooze resten beenweefsel
aanwezig van den corticalis-wondrnnd. De tusschenstof is in deze overblijfselen
veel minder gekleurd dan die van het jonge beenweefsel, doch ook dan het
beenweefsel van de overige corticalis van het scheenbeen. Een zoo duidelijk en
constant verschil tusschen die gedeelten, waarin nog intacte cellen voorkomen,
en de kemlooze deelen van de oude beensubstantie is hier, in tegenstelling met
de vorige replantaten, niet meer aanwezig.

Het nieuw gevormde beenweefsel heeft in hoofdzaak het normale type of
wel typo B, daartusschen op verschillende plaatsen nog veldjes heenweefsel van
het type A. Vooral is dit laatste liet geval in de omgeving van de wondranden
en tegen de buitenvlakte van de schijfresten.

Konijn N°. 4. cf. 2 K.G. Gekocht. ± 1 jaar? Is nog aanzienlijk gegroeid!

Proefduur: 10 maanden.

Operatie: Beiderzijds matige beschadiging van het beenvlies.

Genezing: Beiderzijds geringe reactie. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Rechts. Beenvlies matig adhaerent. De geheele oppervlakte
van de fovea medialis is wat onregelmatig. Do plaats vnn de trepanntie is nog
slechts onduidelijk te herkennen; aan de dorsnle zijde nog een aanduiding ervan
in den vonn van een boogvonnige, vlakke verheffing. De geheele fovea medialis
is krachtig rood gekleurd. Doch ook de rost van de scheenheenoppcrvlakte
is meer of minder sterk gekleurd. In tegenstelling mot do vorige proefdieren
is bij dit proefdier, dat nog gedurende do proef aanzienlijk is gegroeid, ook het
beenweefsel buiten het operatieterrein rood gekleurd ten gevolge van periostale
appositie over de geheele oppervlakte vnn de tibia.

Links als rechts.

Mikroskopisch: Rechter scheenbeen bewerkt.

Niet 07itka1kt. De doorsnede is voor verreweg liet grootste gedeelte rood

-ocr page 132-

«ekleurd, de corticalis vrijwel geheel. Het buitenste tweederde deel van de
dorsale en laterale corticalis is eveneens rood gekleurd, alleen het binnenste
derde deel niet. Van de bij het begin van de proef aanwezige proximale meta-
physe van het scheenbeen is
dus nog maar weinig over. Het behoeft ons derhalve
niet te verwonderen dat het replantaat grootendeels is verdwenen, mede als
gevolg van de groeiprocessen hier ter plaatse tijdens de proef.

De mediale corticalis vertoont nog duidelijke sporen van den ingreep, zij is
onregelmatiger, terwijl zij ter hoogte van bet achterste deel der wond een acces-

sr)ire mergholte bevat.

Aan de dorsale en laterale corticalis is, vooral bij opvallend licht, een eigen-
aardig verschijnsel waar te nemen op die plaatsen, waar de nieuw gevormde
lamellen dwars getroffen zijn. De corticalis vertoont daar op regelmatige afstan-
den intensiever gekleurde strepen, welke verloopen als de jaarringen van een

boomstam, evenwijdig aan den omtrek\'.

Dit verschijnsel moet wel als volgt verklaard worden: de tusschenstof, welke
verkalkt direct na de injectie van alizarine, wordt het sterkste gekleurd, die
welke in de daarop volgende dagen verkallvt min.ler intensief (injecties om de

twee weken in de latere maanden!)

Ontkalkt. Trepanatieschijf: In het voorste deel van de nieuwgevomide corti-
calis zijn nog minimale resten van de schijf terug te vinden. Gezien het lamellen-
verloop van de resten moet het replantaat ongeveer gelegen hebben als dat,
weergegeven in fig. 15. De resten zijn kernloos, de tusschenstof meer of mmder

sterk veranderd. . .

In één veldje zijn naast leege celkamers nog enkele cellen te zien met vrijwöl

normaal uiteriijk." Dit restje is, gezien de hgging, waarschijnlijk afkomstig van
de binnenste endostale lamel van het replantaat.

Het achterste deel van de nieuwe corticalis, dat zich gevormd heeft penpiieer
van het replantaat, is volkomen regelmatig gebouwd. Het voorste deel daaren-
tegen dat zich gevormd heeft ter plaatse van het voorste deel van de trepanatie-
schijf,\' is zeer onregelmatig: hier en daar zijn naast de resten oude beensubstantie
nog veldjes jong beenweefsel van het type A te zien.

Van de nekrotische resten van den wondrand, der corticalis is niets meer

terug te vinden.

Kmijn N°. 3. 9, 3,5 K.G. ICigen fok. 1 jaar.

Proef duur: 11 maanden. , . .

Operatie: Beiderzijds matige beschadiging van hot beenvlies van het replantaat.
Genedmj: Links geringe reactie. Rechts sterkere reactie, géén suppuratie.
Makroskopisch: Links. Het beenvlies zit tamelijk vast. De fovea lateralis is
alleen gekleurd bij de crista anterior en de gewrichtsspleet. De distale epi-

metaphyse is licht rose gekleurd. ,, ,

De diaphyse van het scheenbeen is daarentegen volkomen ongekleurd.

-ocr page 133-

Rechts. De fovea medialis is geheel rood gekleurd en puilt ter plaatse van
het operatieterrein sterk uit. Verder als links, ook de rechter diaphyse is geheel
ongekleurd.

Mikroskopisch:

Links.

Niet ontkalkt. Slijppreparaat (fig. 17). De mediale corticalis heeft welliswaar
wat onregelmatige contouren, doch is overigens normaal, wat betreft verloop
en dikte. Zij bestaat grootendeels uit roodgekleurd beenweefsel, waarin onge-
kleurde resten van het replantaat verspreid liggen (Tr). Tegen de binnenvlakte
van de laterale en dorsale corticahs hier en daar een, meest zeer dunne, endostale
appositie (e). Aan de crista anterior en interostei eveneens roodgekleurd been-
weefsel. Het beenweefsel van de laterale en achterste corticalis is overigens
ongekleurd, ook geen kleuring van het beenweefsel om de kanalen van
Hävers.

Ontkalkt. Trepanatieschijf: de resten oude beensubstantie (Tr), in de nieuwe
corticalis gelegen, zijn afkomstig van de periostale deelen van de schijf. De
tusschenstof van dezo resten is zeer sterk veranderd, de beencelkamers doen
zich voor als wazige, bleeke vlekjes. Door het merg omgeven, zijn hier en daar
nog minimale resten van de endostale lamellen terug te vinden (komen niet
voor in het afgebeeld slijppreparaat, fig. 17). Volkomen hetzelfde beeld als de
periostale resten. Het nieuwgevormde beenweefsel, dat grenst aan do buiten-
vlakte van de bovengenoemde schijfresten, heeft op verschillende plaatsen een
onregelmatig karakter.

Rocbts.

Niet ontkalkt. Er heeft zich een sterk uitpuilende boog van roodgekleurd
periostaal beenweefsel gevormd, van crista anterior naar crista inte-
rossei loopend. Op de plaats waar zich vroeger de endostale lamellen van de
corticalis bevonden, is nog slechts een zeer smalle onderbroken strook
beenweefsel over, aan allo zijden door merg omgeven. Deze strook loopt als do
koorde van de eerstgenoemde boog en bestaat grootendeels uit nieuw been-
weefsel met sporadische resten van oude beensubstantie. Overigens als hnks.

Ontkalkt. De genoemde restjes oud beenweefsel zijn kernloos. Aan de achter-
zijde is do wondrand van de corticalis terug te vinden: ledige beencelkamers,
veldjes beenweefsel type A.

De nieuwgevormde, boogvormig uitpuilende corticalis bevat alle typen van
been weefsel.

Konijn N". 5. cT. 3 K.G. Gekocht. ± 1 jaar? Is nog aanzienlijk gegroeid!

Proefduur: 1 jaar.

Operatie: Beiderzijds matige beschadiging van het beenvlies van de schijf.

Genezing: Beiderzijds wat reactie. Geen suppuratie.

Makroskopisch: Links. De geheele proximale epi- en metaphyse zijn meer of
minder sterk rood gekleurd, het sterkst de fovea medialis. De trepanatie-plaats

-ocr page 134-

promineert wat. Ook de distale epi- en metaphyse van het scheenbeen zijn
meer of minder rood gekleurd.

Rechts. Als links.

Mikroskopisch: Linker tibia bewerkt.

Niet ontkalkt. De doorsnede is voor verreweg het grootste gedeelte rood gekleurd.

Bij loupe-vergrooting gezien, is in de mediale corticahs geen enkele rest meer
van de schijf te ontdekken; ze is geheel rood gekleurd. Ook de laterale en achterste
corticalis zijn grootendeels rood gekleurd.

In tegenstelling met het vorige zijn bij dit proefdier, dat nog tijdens den dmir
van de proef gegroeid is, de kanalen van
Hävers in het ongekleurde oude been door
roode kringen omgeven. Ook hier zijn, evenals bij konijn N°. 4, in het nieuw-
gevormde, roodgekleurde beenweefsel de daar vermelde „jaarringen" te zien.

Ontkalkt. In het midden van de nieuwgevormde mediane corticalis zijn nog
slechts hier en daar minimale resten van de trepanatieschijf terug te vinden.
Van welke deelen van de schijf deze resten afkomstig zijn, is niet meer uit te
maken.

Te midden van het nieuwgevormde beenweefsel vallen deze veldjes terstond
op door het veranderde uiterlijk van de tusschenstof. Bij het doorzien van de
verschillende coupas wordt tweemaal zoo\'n veldje waargenomen, waann naast
leege celkamers enkele beencellen liggen met vrijwel normaal mterhjk, op de-
zelfde wijze gericht, in het zelfde vlak en in dezelfde soort tusschenstof gelegen

als de leege celkamers.

Het is niet onmogelijk dat wij hier met in leven gebleven beencellen te doen

hebben.

In de omgeving van deze resten zijn ook nog hier en daar veldjes te zien,
waar het been een onregelmatig uiterlijk heeft. Op de plaats van de trepanatie-
wond wordt in de nieuwe corticalis, zoowel voor als achter, nog hier en daar wat
beenweefsel gezien van het type A.

CONTINUITEITSRESECTIES AAN DE ULNA. REEKS II b.

Konijn N°. 10. J". 3 K.G. Gekocht. ± 1 jaar.

Proef duur: 5 weken.

Operatie: Links resectie gelukt. Rechts replantaat in de lengterichting
gespleten, een mediaal en oen lateraal stuk met bijbehoorond merg; het been-
vlies is gedeeltelijk losgescheurd. Zoo goed mogelijk goroponeerd.

Genezing: Beiderzijds san. p. p. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Links. Beenige consolidatie, geringe dislocatie van het re-
plantaat naar lateraal en achter. Proximaal en distaal matige spoelvormiga
callus, geringe brugcallus op die plaatsen tusschen ulna en radius. Gallus inten-
sief rood gekleurd. Voor-, achter- en mediale zijde van het roplantaat zijn sterk
gekleurd, de laterale zijde weinig of niet. Aan de, naar de ulna gekeerde zijde.

-ocr page 135-

is aan den radius een rood geldeurde strook te zien over de geheele lengte van
de diaphyse, het sterkst in het midden. De distale epi-metaphyse vaji de ulna
is rose gekleurd.

Rechts. Beenige consolidatie, brugcallus over de geheele lengte van het re-
plantaat. Beide splinters zijn nog duidelijk te herkennen, de mediaal gelegen
splinter is geheel door rood gekleurd beenweefsel omgeven, de laterale is aan
den lateralen rand glad en omgekleurd, aan de mediale zijde door roodgekleurd
been met den eerstgenoemden splinter verhonden. Verder als links.

Mikroskopisch: Links bewerkt.

Niet ontkalkt. Slijppreparaat, dwarae doorsnede (fig. 18).

Het ulnareplantaat is aan de voorzijde bedekt met een laag nieuwgevormd
Ijeenweefsel dikker dan de corticalis, achter en mediaal is ze dunner.
Deze laag (a), vooral het aan de corticalis grenzende deel, heeft nog een
duidelijk spongieusen bouw. Lateraal ontbreekt de periostale appositie. Aan
deze appositie is slechts een geringe resorj\'^ie voorafgegaan: de corticalisopper-
vlakte is slechts weinig veranderd. Aan de mergzijde ontbreken resorptie-
verschijnselen; aan een gedeelte van den omtrek van de mergholte is een dun
laogje beenweefsel afgezet (a). Geringe verwijding van de kanalen van
Havkrs
aan de achter- en mediale zijde; hier en daar een Itleine roode hef (//).

Tegen de laterale zijde vjui de radiusdiaphyse is een spongieus gebouwde
laag beenweefsel afgezet ter dikte van de corticalis {b), aan de mediale zijde
oen dunno laag endostaal been (e).

Proximale heiß, ontkalkt. Lengtedoorsnede. Ulna-replantaat: de beencellen
zijn in hoofdzaak te gronde gegaan. In de mediane deelen nog vele pyk-
notischo kernen. In de buitenste periostale lamellen nog hier en daar
cellen mot intacte kernen. Do tusschenstof is duidelijk veranderd. Do kanalen
van
IIaveks bevatten voor een deel nog weefsel-detritus, het grootste aantal
is echter gerevasculariseerd; verwijding on beginnende appositie. Daar, waar
een vaatkanaal in de lengterichting is getroffen, is het begin van dit proces
fraai to vervolgen. Eerst komt een oververanderd gedeelte met nekrotischen
inhoud, dan volgt een verwijd stuk met gofestonneerden wandcontouren, in
de festons kleine Osteoklasten; woor verder begint de osteoblastenzoom en ia
reeds een minimaal zoompje osteoid afgezet. Alleen in do omgeving van de resectie-
vlakto is do corticalis van hot replantaat sterker veranderd, grootere resoqitie-
ruimten. In hot gedeelte van do mergholte van hot replantaat, dat het verst
van do uiteinden ligt, is het vetmerg nekrotisch, bloedig doorloopen; ter plaatse
van het endost woekerend jong bindweefsel. Meer naar het uiteinde toe bevat
do mergholte jong bindweefsel mot dimrin verspreide groepjes vetcellen met
myelocyten er tusschen.

In hot uiteinde van do mergholte van liet replantaat ligt een netwerk van
jongo beonbalkjes, dat samenhangt met den spongieusen callus in do wond-
spleet der ulnadiaphyso.

-ocr page 136-

Het uiteinde van de corticalis van het proximale ulnafragment vertoont
matige traumatische degeneratie.

De spoelvormige callus en de periostale apposities bestaan uit een netwerk
van beenbalkjes, in hoofdzaak type B, met in het centrum veldjes van het type
A. De beenbalkjes zijn omzoomd door fraaie rijen osteoblasten, daarnaast op
vele plaatsen weder resorptie van het jonge beenweefsel door
Osteoklasten. In
de mazen van dit jonge beenweefsel bevindt zich een zeer celrijk merg, waarin
hier en daar ophoopingen van cellen, in hoofdzaak lymphocyten en myelocyten,
waar tusschen vrij veel erythroblasten en enkele megakaryocyten.

De brugcallus, welke de periostale appositie van den radius en den spöel-
vormigen callus van de ulna verbindt, wordt gevormd door een celrijk kiem-
weefsel, bestaande uit tamelijk groote cellen in een rose gekleurde tusschenstof.
De cellen zijn wat kleiner dan kraakbeencellen, doch overigens hebben zij daar
veel van, èn wat betreft hun uiterlijk, èn wat betreft hun groepeering: om de
cellen hier en daar een aanduiding van kapselvorming, zij zijn veelal gerang-
schikt in zuiltjes (richting radius-ulna).

In het centrum van dit rose gekleurde chondroide weefsel liggen kraakbeen-
eilanden met de, voor kraakbeen kenmerkende, heldere, licht blauwe tusschen-
stof. Proximaal en distaal gaat het chondroide weefsel geleidelijk over in het
woekerende bindweefsel tusschen radius en ulna. Aan de zijde dezer wordt het,
vanuit den callus der ulna en de periostale appositie van den radius, vervangen
door jong beenweefsel. Aan den medialen en den radialen rand van het chon-
droide weefsel ziet men, in verbinding met de mergruimten tusschen de been-
weefselbalkjes, resorptiekanalen met wijde capillairen. Do randen van deze
kanalen zijn gefestonneerd; in de festons liggen op verschillende plaatsen kleine
Osteoklasten. In deze kanalen wordt de resorptie gevolgd door appositie van
jong beenweefsel tegen de resten van het chondroide weefsel.

Konijn 9. d\'. 2,5 K.G. Gekocht. ± 1 jaar.

Proefduur: 2 maanden.

Operatie: Rechts resectie gelukt. Links splintering, beenvlies gedeeltelijk
losgescheurd; twee kleine splinters verwijderd, grootere splinters met resten
periost gereponeerd.

Genezing: Rechts san. p. p. Links suppuratie. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Rechts (fig. 23) i)eenige consolidatie, geen dislocatie. Geringe
spoelvormige callus, sterk rood gekleurd; proximaal evenveel callus als distaal,
geringe brugcallus.

Do mediale helft van het replantaat is geheel mot rood beenweefsel bedekt,
de laterale helft is ongekleurd. De ongekleurde laterale strook is grooter dan
in het voorgaand^ geval. Epi-metaphysen van radius en ulna een spoor rose
gekleurd. De naar do ulna gekeerde zijde van den radius vertoont weder over
de geheele lengte een rood gekleurde strook.

-ocr page 137-

Linlis. Op de plaats van de resectie een sterk rood gekleurde hobbelige been-
massa. Aan de laterale zijde steekt een los zittende sequester uit; deze is geheel
ongekleurd. Op doorsnede zijn ook de andere splinters nog duidelijk in de roode
callusmassa te herkennen.

Mikroskopisch: Rechts bewerkt.

Distale helft, niet ontkalkt. Slijppreparaat, dwarse doorsnede (fig. 19). Het
ulnäreplantaat is, op dezelfde wijze als bij het vorige proefdier, door een laag
periostaal beenweefsel omgeven. Deze laag (a) is echter dunner en meer aaneen-
gesloten van bouw. De corticalis vertoont duidelijke verschijnselen van resorptie
en appositie: verwijde kanalen van
Hävers, door een duidelijk roode hof
omgeven (h). Aan de binnenzijde appositie, speciaal aan de laterale zijde van
de mergholte (s).

De periostale appositie van den raditis (b) heeft eveneens een meer aaneen-
gesloten bouw en is dunner dan in het vorige geval. De daaraan grenzende corti-
calis vertoont duidelijk resorptie aan de mergzijde. Aan de laterale zijde van
de mergholte geringe appositie (e).

Proximale helft, ontkalkt. Lengtedoorsnede. Ulnareplantaat: de beencel-
kamers bevatten in hoofdzaak schimmen. Alleen in de buitenste perios-
tale lamellen, in de omgeving van gevasculariseerde vaatkanalen, spora-
disch nog groepjes cellen met gekleurde kernen, waaronder met normaal uiterlijk.
De tusschenstof, waarin deze cellen zijn gelegen, is nog onverandertl in tegen-
stelling tot de overige tusschenstof. Op vele plaatsen meer of minder substitutie
van de corticalis, een deel der vaatkanalen is echter nog met detritus gevuld.
Bij de resectie-plaats wijde resorptieruimten. In de mergholte van het replan-
taat zijn nog nekrotische mergresten weer te vinden, zij is in hoofdzaak gevuld
met woekerend bindweefsel, met kleine gedeelten vetmerg er tusschen. Aan het
einde heeft hot merg oen normaal uiteriijk, alleen weinig celrijk, en gaat het
zonder grens over in de mergholto van het proximale uhiafragment. Tegen
de binnenvlakte van de corticalis een matige endostale appositie, ook op eenigen
afstand van de corticalis liggen in het woekerende celrijk bindweefsel enkele
beenbalkjes met langs de rnndon afwisselend
Osteoblasten en Osteoklasten.

Do corticalis van het vilnafragment is bij do plaats van de resectie kernloos,
op die plaats verbouwing van de corticalis.

Do callus bestaat uit spongieus gebouwd jong beenweefsel, in het centrum
van do beenbalkjes beenweefsel van het type A. Overal naast appositie, afbraak
van het oude en het niouwo gevormde beenweefsel door 2-, !J- en meerkernige,
soms ook veolkeniige
Osteoklasten.

In het centrum van den brugcalhis weer chondroid weefsel met veldjes kraak-
been. Het kraakbeen is gedeeltelijk verkalkt.

Konijn N°. 7. 5. 3 K.G. l^igen fok. 1 jaar.
Proefduur: 5 maanden.

-ocr page 138-

Operatie: Resectie beiderzijds gelulct.

Genezing: Beiderzijds san. p. p. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Rechts. Beenige consolidatie, geringe dislocatie naar achter
en lateraal.

Met uitzondering van den lateralen rand is het ulnareplantaat geheel rood
gekleurd. Greringe callus en brugcallus, proximaal en distaal evenveel. Epi-
physen van radius en ulna spoor rose gekleurd. De naar de ulna gekeerde zijde
van de radiusdiaphyse is over de geheele lengte rood gekleurd.

Links: Ulnareplantaat ligt schuin, proximale deel naar achter en lateraal,
distale deel naar achter en mediaal. Ulna-fragmenten zijn ook wat gedisloceerd.
Ulnafragmenten en replantaat meer rood gekleurd dan rechts, ook buiten
het gebied van den callus.

Mikroskopisch: Rechts bewerkt.

Distale helft, niet ontkalkt. Slijppreparaat, lengtedoorsnede. Op de plaats

van de resectie wordt alleen rood gekleurd nieuw beenweefsel gezien.
Distale ulnafragment en replantaat hebben een doorloopende mergholte, welke
door het merg van den brugcallus samenhangt met de mergholte van den radius.
In het oog springend zijn de wijde veneuse sinus, welke van alle zijden uit het
merg vaatjes opnemen en door de callusmassa naar buiten treden. De corticali-
van het replantaat is spongieus geworden, de corticalis vertoont grooto resorpties
ruimten zonder en met roode hof. De laterale zijde van de nieuwe ulnadiapliyso
wordt gevormd door de veranderde corticalis van het replantaat. Mediaal is
de toestand anders en heeft zich een nieuwe corticalis gevormd buiten de replan-
taat-corticalis, daarvan door bijmergholten gescheiden.

Het naar de ulna gekeerde deel van den radiuscorticalis vertoont aan de
mergzijde resorptie, aan de periostale zijde appositie, aan de tegenoverliggende
zijde een geringe endostale appostie.

Proximale helft, ontkalkt. Lengte doorsnede. Ulnareplantaat: alle cellen to
gronde gegaan, in de buitenste periostale lamel nog hier en daar pykno-
tische komen of kemdotritus in do celkamers. Do tusschenstof is ver-
anderd. De vaatkanalen zijn, op onkelo uitzonderingen na, gorevascularisoord,
meer of minder verwijd, hier en daar groote resorjjtieruimten. Het daarin
liggende weefsel heeft oen veel rustiger uiteriijk. Het laatst afgezette jonge
beenweefsel heeft het nonnale type.

Het merg in het midden van hot ulnareplantaat bestaat uit celarm vet-
merg, Het merg in do bovengenoemde bijmergholten daarentegen is onorm
vaat- en celrijk. Op verschillende plaatsen dringt dit celrijke merg door do
resortptiekanalen van do oude corticalis binnen en krijgt men den indruk dat
het celarmo merg er door wordt verdrongen.

Het ulnafragment vertoont vrij sterke traimiatische degeneratie bij do resectie-
vlakte.

Het callusweefsel heeft oen meer aaneengesloten bouw, overal nog veldjes

-ocr page 139-

beenweefsel van het type A. In het bijzonder komt het ook voor tegen de veelal
intacte oppervlakte van het ulnafragment en den radius. Op enkele plaatsen
zijn in den brugcallus nog veldjes kraakbeen te zien, het is verkalkt, terwijl
men den indruk krijgt dat ook de cellen verkalkt zijn.

Konijn N°. 3. 2. 2,5 K.G. Eigen fok. 1 jaar.

Proefdintr: 7 maanden.

Operatie: Resectie beiderzijds gelukt.

Genezing: Geringe reactie, géén suppuratie. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Rechts. Beenige consolidatie. Het distale deel van het replan-
tiuit is wat naar lateraal en achter gedisloceerd, het proximale wat naar mediaal.
Matige callus en brugcallus, proximaal en distaal evenveel.

Het replantaat is voor, achter en mediaal geheel door rood beenweefsel om-
geven, de laterale rand is glad en ongekleurd.

Als in alle voorgaande gevallen aan de laterale zijde van den radius een rood
gekleurde strook. Epi-metaphysen van radius en ulna rose gekleurd, speciaal
de ulna distnal.

Links. Ulna replantaat zoo goed als geen dislocatie. Lateraal slechts een
smalle ongekleurde zoom, verder rood.

Mikroskopisch:

Distale heiß, niet onlUalkL Links: Slijppreparaat, dwarse doorsnede (fig.
20). Do ulnadiaphyse ter plaatse van het replantaat bestaat grootendeels

uit rood gekleurd beenweefsel.

Lateraal (x) en mediaal (y) wordt de nieuwe corticalis door de gedeeltelijk
gesubstitueerde
replantaatcorticalis gevormd; vóór en achter is een geheel
nieuwe corticalis ontstaan, peripherisch van do oorepronkelijke. Van dezo laatsto
zijn nog resten in de mergholte te zien (z). Do nieuwe diaphyse
is in voorachter-
waartscho richting aanzienlijk dikker dan de oorspronkelijke. Do radius hooft
lateraal oon gohoel nieuwen wand gevormd (6), welke door een bijmergholto
(m) van do dunno rest (c) dor
oorspronkelijke corticalis is gescheiden.

Rechts. Slijppreparaat, lengtedoorsnede.

Do corticalis van het ulnareplantaat vertoont groote resorptieruimten, door
roodo ringen nieuw beenweefsel omgeven, daarnaast nog onveranderde vaat-
kanalen Peripherisch is de corticalis van hot replantaat bedekt door een laag
niouwgovonnd beonweefsel, die onmiddollyk togen de buitenvlakte aan is ge-
legen of wol daarvan door een bijmergholto is gescheiden. Ter plaatse van do
resectio is do
roplantaat-corticnlis over eenigen afstand verdwenen en wordt
alleen rood gekleurde, beenige callus gevonden.

Do corticalis van het proximale ulnafragment is alleen veranderd (resorptie-
appositie) in de naaste omgeving van het reseotievlak. Do periostale appositie
zet zich nog oen eindsweegs voort op het distale ulnafragment.

Proximale helft, mtkalkl. Rechts. Lengtedoorsnede.

-ocr page 140-

Ulnareplantaat: beenweefsel in hoofdzaak kernloos, tusschenstof veranderd.
Slechts op één plaats zijn in de buitenste periostale lamel nog groepjes
cellen met normale kernen te vinden. De tusschenstof in dit deel is
in beteren toestand. Het merg heeft weder een ongeveer normaal uiterlijk,
alleen op de plaats van resectie is het nog zeer cel- en vaatrijk, bevat echter
ook reeds veel vetcellen. Op enkele plaatsen enorme veneuse sinus, waarop
de kleine venae straalsgewijze uitmonden.

Osteoblastenrijen ontbreken, de aan het beenweefsel grenzende cellen hebben
èf het fibroblastentype óf het uiterlijk van rustige bindweefselcellen. Het laatst
gevormde beenweefsel heeft het normale type. Op verschillende plaatsen af-
braak van oud en nieuwgevormd beenweefsel, in sommige resorptieruimten is
een deel van den wand geheel bezet met
Osteoklasten. Deze hebben meestal
een langgerekt type en liggen in vlakke lacunen.

Konijn N°. 2. 2,5 K.G. Gekocht. 1 jaar.

Proefduur: 10 maanden.

Operatie: Links resectie gelukt. Rechts splintering; splinters deels met, doels
zonder beenvlies gereponeerd.

Genezing: Beiderzijds huidnekrose bij de wond. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Links. Beenige consolidatie, geringe spoelvormige callus,
proximaal evenveel als distaal. Vrij uitgebreide brugcalh:s. De ulnadiaphyse
op de plaats van het replantaat is geheel rood gekleurd. Dit nieuwgevormde
deel van de diaphyse is veel dikker dan de oorspronkelijke, do doorsnede is meer
cirkelvormig. Epi-metaphyse van ulna en radhis rose gekleurd. De naar de
ulna gekeerde zijde van de radiusdiapliyse is weder sterk rood gekletird.

Rechts. Beenige consolidatie; op de plaats van de replantatie is de ulnadiaphyse
zeer onregelmatig en over de geheele lengte beenig vergroeid met den radius.
Uit den rood gekleurden, beenigen callus steekt een splinter, welke glad is van
oppervlakte en volkomen ongekleurd. Ook de eenigszins godisloceerde ulna-
fragmenten vertoonen roode plekken, de callus zet zich een eindweegs op deze
fragmenten voort. Ook epi- en metaphysen sterker gekleurd dan links.

Mikroskopisch: Links bewerkt. Lengtedoorancde.

Proximale helft, ontkalkt. In de mergholte van de nieuwgovonndo dia-
physe liggen in bindweefselatrooken de verspreide, kemlooze restjes van
de oudo corticalis. Hier en daar geringe appositie, ovens-egend resorptie: kleine
en grootero Osteoklasten, op één plaats een symplasma. In de omgeving van
deze resten zeer sterke lymphoide reactie in het merg.

De nieuw gevormde corticalis is dunner en minder regelmatig van bouw
dan de oorspronkelijke, in de mediale deelen heeft het woofsol veelal het
onregelmatige type.

De mergholte van radius en ulna staan met elkaar in verbinding door de
mergholte van den brugcallus. Nog zeer wijde veneuse sinus op dio plaats.

-ocr page 141-

In het beenweefsel van den bnigcallus zijn hier en daar nog restjes
kraakbeen: de tusschenstof is wat verkalkt, de cellen zien er nog
goed uit.

Konijn N°. 6. 3,5 K.G. Eigen fok. 1 jaar.

Proefduur: 11 maanden.

Operatie: Resectie beiderzijds gelukt.

Genezing: Geringe reactie. Alizarine-injecties.

Makroskopisch: Links. Beenige consohdatie. Op de plaats van de replantatie
is de ulnadiaphyse intensief rood gekleurd, met uitzondering van enkele witte
strepen aan de laterale en de achterzijde. Iets meer callus proximaal dan distaal.
Roode zoom aan de laterale zijde van den radius, de mediale zijde is rose gekleurd.
Epi-, metaphysen idem.

Rechts. Distale deel vnn het replantaat beenige consolidatie. Het proximale
deel is naar mediaal en achter den radius gedisloceerd, fibreuse verbinding.
Het replantaat is veel dunner geworden en grootendeels ongekleurd, alleen het
afgeronde proximale uiteinde is sterk rood gekleurd; hetzelfde geldt voor het
uiteinde van het proximale ulnafragment, dat door een brugcalhis is verbonden
met den radius.

De dehiscentio in do ulnadiaphyse bedrängt ± 3 ni.in.

In het midden is de radiusdiaphyso over meer dan de helft van den omtrek
rood gekleurd, de diaphyse is duidelijk verdikt.

Mikroskopisch: Links bewerkt.

Distale helft, niet ontkalkt. Slijppreparaat, dwarse doorsnede. Mediaal,
lateraal cn achter zijn in do nieuwgevormde ulnacorticalis nog duidelijk on-
gekleurde resten van het replantaat to zien; lateraal zijn deze rosten gelegen
aan do peripherie van de nieuwe corticalis.

De voorste corticalis bestoat uit een samenstel vnn lamellen, wnnrvnn do
buitenste rood geklemd zijn, do in do mergholte gelegen lamellen in hoofdzaak
ongekleurd zijn (ongeveer als in fig. 21).

Op doorsnede vertoont do radius hetzelfde beold nis bij konijn 3 (fig. 20),
behalve dat in dit goval ook nog een geringe periostale appositie nan do mediale
V\'ijde wordt aangetroffen.

Proximale helft, ontkalkt. Longtedooi-snede. Do resten vnn het uhin-
roplantaat zijn kernloos, do tusschenstof veranderd. Grootendeols zijn deze
rosten door zeer fijne laagjes nieuw beonweefsol omgeven, nog slechts oj) een
enkele plaats oen
Osteoklast to zien of wol appositie waar to nemen. In hoofd-
zaak zijn deze, door jong beenweefsel omgeven, resten van do oude beensubstantio
<Joor rustig vetmerg omgeven.

Ook het merg in de omgeving van de resectie-plaats en in <len brugcallus
l\'ocft een normaal rustig uiterlijk, geen celophoopingcn, weinig vaten, geen
groote veneuRO sinus.

-ocr page 142-

In de nieuw gevormde corticalis, in den brugcallus en in de periostale appositie
nog overal veldjes beenweefsel van het type A.

Ko7iijn N°. 5. 2. 3,5 K.G. Eigen folc. 1 jaar.

Proefduur: 1 jaar.

Operatie: Links resectie gelukt. Rechts is het replantaat in de lengterichting
in twee stukken gespleten, beenvlies gedeeltelijk losgescheurd; repositie van
de stukken.

Genezhig: Beiderzijds geringe reactie. Rechter poot gebroken. Alizarine-
injecties.

Malcroskopisch: Links (fig. 24) uitwendig fraai herstel van de uhiadiaphyse:
op de plaats van de replantatie een geheel regelmatig rood gekleurde diaphyse,
iets dikker dan de oorspronkelijke. Op enkele plaatsen is het, of ongekleurde resten
van het replantaat doorschemeren. De spoelvonnige verdikk\'ing op de plaats
van de resectie is beiderzijds zoo goed als verdwenen. De naar de ulna gekeerde
zijde van de radiusdiaphyse vertoont als steeds een roode zoom. Behouden.\'^
een geringe rose kleur aan de epi-metaphysen zijn idna- en radiusoppervlakto
verder ongekleurd.

Rechts. In sterken hoekstand genezen. Op de plaats van de breuk een dikke,
spoelvonnige, rood gekleurde callus.

Mikroskopisch: Links bewerkt.

Distale helft, niet ontkalkt. Slijppreparaat, dwarse doorsnede (fig. 21).
De doorsnede van de nieuwe diaphyse aanzienlijk grooter en ronder, dan
die van de oorspronkelijke. Alleen lateraal en mediaal zijn resten van het re-
plantaat in de nieuwe corticalis gelegen (x on y). De overige spongieuse resten
van het ulnareplantaat liggen in de mergholte van de nieuwgevormde diaphyse
(z). De resten zijn meestal door roode lijntjes omgeven.

Do laterale corticalis van den radius is eveneens geheel nieuw gevormd {b).
Aan de mediale zijde een geringe endostale appositie (e).

Proximale helft, ontkalkt. Lengtedoorsnede. De corticalis-resten van het
replantaat zijn zonder uitzondering kernloos, de tusschenstof is veranderd.
Ook hior zijn, evenals in het vorige geval, dezo resten door laagjes
levend beenweefsel tegenover de omgeving afgekapseld. Verschijnselen van
resorptie en appositie ontbreken vrijwel geheel. Nieuw gevormde perforoerende
kanalen worden niet gezien. Het merg is celrijker en vaatrijker dan in het vorige
geval, op twee plaatsen een kleine rest nekrotisch vetmerg, door bindweefsel
afgekapseld en met een matige lymphoide reactie van de omgeving.

Speciaal in den bnigcallus tusschen de, door normaal beenweefsel omgeven,
kanalen van
Hävers nog talrijke veldjes beenweefsel van hot type B en A.

Konijn N°. 4\'. cT. 2 K.G. Gekocht. ± 1 jaar.

Proefduur: 1 jaar.

-ocr page 143-

Operatie: Resectie beiderzijds gelukt.

Genezing: Beiderzijds spoor reactie.

Makroshopisch: Rechts geringe verplaatsing van het idnareplantaat naar
achter en ter zijde. De spoelvormige verdikking van den beenigen callus is
verdwenen.

Het middelste deel van de idnadiaphyse is rood gekleurd met uitzondering
van een witte strook aan de laterale zijde. Brugcallus over de geheele lengte
van het replantaat. De naar de ulna gekeerde zijde van den radius is rood ge-
kleurd. Duidelijke verkleuring vooral van de distale ulna- en radius-epi-meta-
physe.

Links: als rechts.

De laterale rand van de ulna ter hoogte van de replantatie is niet wit, maar
rose geldeurd.

Mikroskopisch: Rechts bewerkt.

Distale helft, niet onfhalkt. Slijppreparaat, dwarse doorsnede. Beeld in
hoofdzaak als in fig. 21, alleen is er in dit geval nog een veel aanzienlijker rest
van de laterale corticalis van het replantaat, aan de buitenzijde niet bedekt
door nieuw gevormd, rood gekleurd beenweefsel. De radiusdoorsnede komt
overeen met die, afgebeeld in fig. 20. Radius en ulna zijn door een roodgekleurden
beenigen callus verbonden.

SAMENVATTING VAN HOOFDSTUK IV.

Na de uitvoerige mededeelingen aan het einde van het voor-
gaande hoofdstuk, kan ik hier ton aanzien van oen aantal punten
kort zijn.

Op grond van datgene, wat bij do replantaties van deze reeks
werd waargenomen, bestaat er voor mij geen enkele reden om mijn
standpunt terzake de directe substitutie te wijzigen. Na hetgeen
Lkxeu (blz. 80) dienomtrent mededooldo, zou men verwachten dat
de resorptioverschijnselon bij do reeks IIa weinig op den voor-
grond zouden treden. Hot tegendeel is het geval. Ook bij de replan-
tatie van do trepanatiosohijven voorzien van endost en bekleed
met meer of minder intact poriost, in osteogene omgeving, d.w.z.
onder do gunstigste omstandigheden, komt het bij de substitutie
tot oon duidelijk aantoonbare resorptie (fig. 15 en 16).

Bij do prooven van deze reoks worden in het nieuwgevormde
been oveneonB do verschillende soorten beenweefsel naast elkander
gevonden. Hot typo A wordt woer aangetroffen op die plaatsen,

-ocr page 144-

waar de nieuwvorming van beenweefsel na de verplanting aan-
vangt, bij de reeks Ila (wandstandige resecties aan de tibia) vooral
in de wondspleet om de schijf. Na maanden, wanneer door de
verbouwing de plaatselijke toestand geheel is veranderd, zijn het
juist de resten van deze onregelmatige beenformaties, die het ge-
oefend oog de plaatsen van de vroegere beenwond doen terug-
vinden.

In de preparaten van de reeks II h (continuiteitsresecties aan
de ulna) wordt het bedoelde weefseltype in het bizonder aange-
troffen in den beenigen callus en de periostale apposities. Bij de
modelleering van het nieuwe been wordt een groot deel van het,
in de eerste dagen na de verplanting gevormde, beenweefsel weder
geresorbeerd. Toch vindt men ook bij de proefdieren, welke pas
na één jaar werden gedood, op de bovengenoemde plaatsen de
resten van het beenweefsel van het type A terug, nog steeds
met het zelfde onregelmatige, onrijpe uiterlijk.

Ik meen hieruit de gevolgtrekking te mogen maken dat het
beenweefsel, hetwelk na de verplanting in de eerste dagen van
groote activiteit uit het osteoide weefsel ontstaat (verkalking en
celverlies) niet tot beenweefsel van een regelmatig type rijpt. Met
andere woorden:
het beenweefsel van het type A behoudt duurzaam
zijn onregelmatigen houw,
het verloochent ook later zijn herkomst
niet.

Bij de eerste reeks werd nooit kraahbeen gezien. Bij de tweede
reeks wordt van zelf in den callus wèl kraakbeen gevonden. Regel-
matig is dat in den beginne het geval in den brugcallus, welke
ulna en radius verbindt bij de proeven van de reeks II h. Nog
na maanden zijn restjes verkalkt kraakbeen in den beenigen callus
terug te vinden, Ilechtstreeksch verband met de substitutie van
het verplante beenstuk houdt dit kraakbeen niet;
in het replan-
taat komt het niet voor.

Ook aangaande het beenweefsel van de verplante stukken wordt
er geen principieel verschil gezien tusschen deze en de voorgaande
reeks. Wel worden, in meerdere mate dan bij alle andere soorten
van verplantingen, in de trepanatieschijven van
de reeks II a

-ocr page 145-

gedeelten gevonden, waarin nog langen tijd intacte cellen zijn
waar te nemen. In het replantaat van 1 maand oud (konijn N°. 10)
zijn zij in hoofdzaak gegroepeerd om de endostale vaatkanalen.
Alleen in de, aan het endost grenzende, lamel zijn ook op afstand
van de kanalen van
Hävers intacte cellen gelegen; op bepaalde
plaatsen is zelfs het meerendeel daarvan in deze lamel behouden
gebleven. Daarnaast komen in de endostale deelen nog talrijke
cellen voor met min of meer veranderde kernen, zoodat bij bezich-
tiging met zwakke vergrooting het den indruk maakt, of het
grootste gedeelte van het endostale deel van de schijf in leven is
gebleven, te meer daar de tusschenstof hier nog niet merkbaar
veranderd is, in tegenstelling met de naast Uggende mediane deelen.

Het beenvlies werd bij de operatie van de schijf gescheurd, alle
beencellen in de periostale lamellen zijn te gronde gegaan. Anders
is dit bij het replantaat van 2 maanden (konijn N°. 8), waar het
beenvhes slechts weinig werd beschadigd; daar zijn op verschil-
lende plaatsen beencellen behouden gebleven in de buitenste
periostale lamel. Toch worden hier ook de meeste intacte cellen
gevonden in de endostale lamellen.

In het replantaat van 6 maanden (konijn N°. 2) is het aantal
normaal uitziende cellen, in de endostale lamellen, zoowel relatief
als absoluut, sterk afgenomen; in de periostale lamellen zijn slechts
sporadisch intacte cellen overgebleven. In tegensteUing met de
preparaten van de eerste maanden, is hier ook de tusschenstof
in de omgeving dezer cellen reeds duidelijk veranderd.

Bij het konijn N°. 5 worden na 1 jaar in twee coupes nog heel
enkele cellen gevonden met normaal uitziende kernen, waarvan
het niet onmogelijk is dat het cellen zijn van het replantaat.

Bij de ulna-replantaties van de reeks II h worden nog langen tijd
kleine groepjes van intacte cellen gevonden in de periostale la-
mellen, het laatst in het replantaat van 7 maanden (konijn N°. 3).

Uit de bevindingen, zoowel van reeks I als van reeks II, blijkt
dat onder gunstige omstandigheden beencellen in de aan periost
en aan endost grenzende lamel de verplanting aanvankelijk kun-
nen overleven, wanneer ten minste periost, respective endost, bij

-ocr page 146-

de operatie niet te zeer is beschadigd en zonder stoornis weder
in het levend organisch verband wordt opgenomen. In de verder
van de oppervlakte gelegen deelen van de corticalis blijven alleen
de beencellen in leven, welke in de naaste omgeving liggen van die
vaatkanalen, welke na de verplanting snel gevasculariseerd zijn
geworden. Ook bij de dunne corticahs van het konijn schijnt deze
aansluiting op den bloedsomloop voor de mediane lamellen steeds
te laat te komen. Maar ook de beencellen, Avelke aanvankelijk
in leven blijven, gaan op den duur te gronde. In den loop der
maanden neemt het aantal intacte beencellen in de niet geresor-
beerde gedeelten van het verplante been meer en meer af, terwijl
ook de tusschenstof min of meer verandert. Na 6—7 maanden
zijn er practisch gesproken geen normaal uitziende cellen meer
te vinden.

Het beantwoorden van de vraag, of een bepaalde partij van het
beenweefsel oud dan wel nieuw gevormd is, levert bij bezichting
van ontkalkt been in het algemeen geen moeilijkheden op. Meestal
springen reeds bij zwakke vergrooting de vlekkige, minder intensief
gekleurde resten van de oude beensubstantie, gelegen te midden
van het krachtig gekleurde nieuw gevormde, in het oog. Maar
ook dan, wanneer kleine gebieden bizonder goed behouden zijn
gebleven, vindt men daarin naast de intacte beencellen steeds een
voldoend aantal veranderde kernen, welke allen twijfel opheffen.
Daar, waar een vergelijking van dicht bij elkander gelegen door-
sneden van ontkalkt en niet ontkalkt been mogelijk is (speciaal
reeks II a), bevestigde het slijppreparaat steeds hetgeen aan de
naastliggende mikrotoomsnede was gevonden.

Ook dan, wanneer na vele maanden op de plaats van de operatie
vrijwel alleen levend beenweefsel wordt gevonden (konijn N°. 4,
reeks IIa), kan men, gezien de ervaring bij de jongere stadia, den
onregelmatigen bouw van de corticahs, het voorkomen van been-
weefsel van onregelmatig type, met vrij groote zekerheid een nieuw-
vorming aannemen. Volstrekte zekerheid geeft het feit dat dit deel
van de corticalis geheel door de ahzarine rood is gekleurd.

Het in leven blijven van groote gedeelten van het verplante

-ocr page 147-

beenweefsel kon ik bij mijn proeven met zekerheid uitsluiten. Op
grond van datgene, wat op de vorige bladzijden hierover werd
gezegd, twijfel ik zeer sterk aan de mogelijkheid daarvan. Afgezien
van de twijfelachtige bevinding bij konijn N°. 5, reeks II a. komen
wij tot de volgende slotsom:

Bepaalde kleine gedeelten van het heentveefsel van het verplante
beenstuk kunnen onder gunstige omstandigheden in leven blijven. Dit
overleven is echter sUchts van tijdelijken aard, ten slotte sterft al het
verplante beenweefsel af.

Ook bij de beenverplanting is de vitale kleuring een uitstekend
middel gebleken om de veranderingen aan het skelet te kunnen
volgen. Bij de door mij gebruikte doseering van de alizarine wordt
alleen het tijdens de proef nieuw gevormde beenweefsel rood ge-
kleurd. Zelfs bij de volwassen proefdieren, die gedurende een jaar
met de inspuitingen in de dijspieren werden behandeld, was het
oude weefsel niet merkbaar gekleurd: de kalk-stofwissehng in het
volwassen beenweefsel moet dus wel zeer gering zijn.

Van een regelmatig rood gekleurd zijn van het beenweefsel om
de vaatkanalen was geen sprake, slechts hier en daar werd een
roode hof om een kanaal van
Havers waargenomen. Bij volwassen
konijnen wordt, met uitzondering van bepaalde gebieden, het
beenderstelsel zoo goed als niet rood gekleurd door de alizarine.

Het ligt niet in do lijn van dit proefschrift, over dezo gebieden
uit to wijdon. Alleen wil ik wijzen op de duidelijke veranderingen
om de ruimten on kanalen van
Havers van de tuberositas tibiae. Bij
toevoer van ahzarino wordt het onregelmatig gebouwde been,
waarin de bundels van den strekpoes uitstralen, na eenigen tijd
steeds rood gekleurd, zooals in fig. 15 — 17 is to zien. De tubero-
sitas moot dus voortdurend in oen toestand van verbouwing ver-
keeron.

Ook de tusschenstof van het afstervend beenweefsel van het
roplantaat bleef ongekleurd, hetzelfde geldt van do sequesters in
de geinfectoerde gevallen.

Enkele konijnen, dio voor volwassen worden gekocht, bleken

-ocr page 148-

nog niet volgroeide dieren van een groote soort te zijn, zij namen
gedurende de proef nog aanzienlijk in grootte toe. Zooals te ver-
wachten was, kwam dit mede tot uiting in een roode kleuring
van het skelet. Bij deze dieren werd een eigenaardig verschijnsel
waargenomen aan de laatst gevormde deelen van het skelet, n.m.
zijn aan de lamellen afwisselend meer en minder sterk gekleurde
zoomen te onderscheiden, zoodat de corticalis een beeld vertoont
als van de jaarringen van een boom. Naar alle waarschijnlijkheid
werd deze teekening van de corticahs-doorsnede veroorzaakt door
het inspuiten van de ahzarine met lange tusschenpoozen (14 dagen)
gedurende de laatste maanden der proef. De tusschenstof, welke
direkt na de injectie verkalkte, kon over veel kleurstof beschikken,
in de volgende dagen kwam daarvan steeds minder in de circulatie
en werd de dan verkalkende tusschenstof slechts weinig gekleurd,
totdat een nieuwe inspuiting weder een intensief gekleurde zoom
deed ontstaan.

Bij de proeven met volwassen dieren kleurde zich het nieuw-
gevormde been minder sterk dan bij de vroeger door mij verrichte
proeven met jonge dieren. De slijppreparaten moesten dikker ge-
laten worden ten einde nog duidelijke contrasten te verkrijgen,
wat overigens geen bezwaren opleverde voor het onderzoek.

Door bezien met het bloote oog en bij loupe-vergrooting krijgt men
door de slijppreparaten een voortreffelijken indruk van den alge-
meenen gang van het substitutieproces, boter dan door de mikro-
toomsneden. Behalve de meerdere overzichtelijkheid schenkt de
vitale kleuring groote voordooien voor de beoordeeling van die
veranderingen, welke als gevolg van den ingreep plaats vinden
op afstand van het operatieterrein. Heeft een dergelijke nieuw-
vorming zoowel makro- als mikroskopisch een geheel regelmatig
uiterlijk, dan is zij begrijpelijkerwijze, bij onderzoek aan het niet
vitaal gekleurde skelet, veelal niet als zoodanig to herkennen. Is
de aandacht door de vitale kleuring eenmaal op een nieuwvorming
op afstand van het operatieterrien gevestigd, dan is het vaak
mogelijk om haar ook in mikrotoomsnoden terug te vinden en te
begrenzen, n.1. wanneer daarin beenweefsel van onregelmatig type

-ocr page 149-

voorkomt. Ook de beoordeeling van de mate, waarin de groei deel
heeft aan het substitutieproces, is alleen goed mogelijk door
contrôle aan de slijppreparaten.

Gaan wij vervolgens aan de hand van fig. 14 tot en met 21 na,
op welke wijze de replantaten worden vervangen, in de eerste
plaats bij
de reeks II a.

Na 14 dagen (konijn N°. 9) vinden wij de trepanatieschijf om-
geven door het woekerende osteogene weefsel, waarin een wijd-
mazig netwerk van beenbalkjes is gevormd; in de schijf zelve reeds
duidelijke verwijding van de kanalen van
Hävers en beginnende
afzetting van beenweefsel. In welke mate de osteogene elementen
van het replantaat daartoe medewerken, is niet te zeggen. Op den
voorgrond staat de enorme woekering van het periost, welke zich
over de geheele fovia medialis uitstrekt en die van het endost vele
malen overtreft. De invloed van den ingreep doet zich niet alleen
plaatselijk, maar over den geheelen omtrek van de proximale
metaphyse van het scheenbeen gevoelen. Ook op afstand is het
endost geactiveerd en is een zoom van beenbalkjes afgezet tegen
de binnenvlakte van do laterale en dorsale corticalis.

Evenals bij de fractuurgenezing komt het ook hier eerst tot een
te voel, daarna volgt do verdichting van die gedeelten, welke blijven,
terwijl de rest van den callus verdwijnt.

Na 1 maand (konijn N°. 10) is de overmaat van beenweefsel in
hoofdzaak geresorbeerd. De heuvelvormige periostale callus, welke
aanvankelijk do buitenvlakte van hot replantaat bedekte, is ge-
slonken tot oen dunnere, engmazigo laag van wisselende dikte. Ook
de endostale appositie is geringer dan bij hot vorige proefdier
(fig. 14). Uit do wisselende dikte van de periostale nieuwvorming,
uit het ontbreken op bepaalde plaatsen en het aanwezig zijn op
andere van do endostalo appositie, blijkt reeds het streven om
do, door do dislocatie van de schijf veroorzaakte, verandering van
do schoenbeenstructuur op te heffen. Do verbouwing in de schijf
is nog gering, de resorptie is het sterkst in de mediane lamellen,
d.w.z. daar, waar de meeste vaatkanalen loopen.

-ocr page 150-

Na 2 maanden (konijn N°. 8) heeft zich het nieuwgevormde
been weefsel tot een aaneengesloten laag verdicht (p fig. 15), welke zich
van de rest van de scheenbeen-corticahs onderscheidt door haar
onregelmatigen bouw en het voorkomen van beenweefsel van het
type A en B. De dislocatie van de schijf is voor een groot deel
gecompenseerd. Ook in dit laatste opzicht vertoonen periost en
endost een duidelijk verschil. Het uitstekende voorste deel van
het replantaat (a;) is geheel geresorbeerd, daarentegen is het
achterste, in het merg promineerende deel nog gedeeltelijk aan-
wezig. De mediane lamellen van de schijf zijn grootendeels geresor-
beerd.

Het omgevende osteogene weefsel vertoont nog een groote werk-
dadigheid, op vele plaatsen zijn fraaie osteoblastenrijen en osteo-
klasten te zien. In de volgende maanden neemt deze activiteit meer
en meer af, de typische osteoblastenrijen verdwijnen. De ver-
vanging van het replantaat geschiedt in een steeds langzamer
tempo, tenslotte, na
een jaar, ontbreken de verschijnselen van af-
braak en opbouw geheel. Na een half jaar zijn bij het volwassen
dier nog gedeelten van de schijf in de mergholte terug te vinden
(fig. 16). Bij het konijn N°. 8 zijn in de rechter tibia na 11 maanden
nog geringe resten ter plaatse te zien. Veel aanzienlijker zijn de
resten, welke in de linker tibia van hetzelfde proefdier worden
terug gevonden
in de nieuw gevormde corticahs (Tr fig. 17). Deze
resten komen overeen met dat gedeelte van het replantaat, dat
in fig. 15 gelegen is tusschen
x en s. In dat deel van de nieuwe
corticalis, dat zich geheel moet vormen op de plaats van en in
het replantaat, blijven vrij aanzienlijke resten oude beensubstantie
te midden van het levende beenweefsel achter. Makroskopisch is
een volkomen restitutio bereikt, alleen de roodo verkleuring ver-
raadt de nieuwvorming. Mikroskopisch daarentegen onderscheidt
zich de nieuwe corticahs, behalve door de velden dood beonweefsel,
door haren onregelmatigen bouw en het voorkomen van hot been-
weefsel type A en B.

Wenden wij ons vervolgens tot de reeks II h (continuiteits-

-ocr page 151-

resecties aan de ulna). In 16 van de 20 gevallen was de genezing
ongestoord en kwam het tot een fraai herstel van de ulnadiaphyse,
wel een groot verschil dus met de resultaten uit den voor-aseptischen
tijd, toen slechts twee van dergelijke gevallen in de htteratuur be-
kend waren.

Eenmaal brak de voorpoot na het ontwaken uit de narcose
(N°. 5). Een ander maal trad een sterke dislocatie op van het
proximale deel van het replantaat, zoodat het met dat einde
geheel achter den radius kwam te Hggen en er slechts een fibreuse
verbinding ontstond met het proximale ulnafragment (N°. 6). In
twee gevallen (N°. 2 en 9), waar bij de resectie het beenstuk ver-
splinterde, kwam het toch nog, niettegenstaande wondstoornissen,
tot een herstel van de continuïteit van de ulnadiaphyse.

In den aanvang zijn de resectie-plaatsen duidelijk te herkennen
aan den spoelvormigen callus; later verdwijnt deze verdikking en
gaan de ulnafragmenten vrijwel onmerkbaar over in het nieuw-
gevormde, roodgekleurde, middelste deel van de diaphyse (fig. 24).

FnANGENiiEiM vond steeds den callus proximaal sterker ontwik-
keld dan distaal. Hij meent dat dit het gevolg is van innervatie-
stoornissen na de resectie; het proximale fragment zou beter ge-
innerveerd blijven dan het distale.
Frangenheim deetl deze obser-
vatie bij jonge dieren, bij mijne proeven op volwassen dieren bleek
niets van dien aard, do door hem gegeven verklaring moet dus
wel onjuist zijn. Aangezien het bovengenoemde verschijnsel alleen
bij jonge, d.w.z. groeiende dieren wordt gevonden, lijkt het mij
ook plausibel do verklaring in dezo richting to zoeken; het proxi-
male deel van de ulna groeit sterker dan het distale, de callus door
het proximale fragment geleverd zal ook voluminousor zijn dan
die van hot distaio fragment.

Op welke wijze wordt het ulnareplantaat verbouwd on hoo
ontstaat de nieuwe ulnadiaphyse?

Na vijf weken vindon wij hot verplante beenstuk boenig ver-
groeid mot de beide ulnafragmenten, terwijl met uitzondering van
do laterale zijde, do buitenvlakte van het replantaat geheel bedekt
is mot oen spongieus gebouwde laag jong beenweefsel. Ook in

-ocr page 152-

het midden van het replantaat is aan het afzetten van deze laag
slechts een geringe of geen resorptie voorafgegaan, wat pleit voor
het in leven gebleven zijn van het mede verplante beenvlies. De
corticalis vertoont slechts beginnende verschijnselen van resorptie
en appositie. In het middelste deel van de mergpijp ligt nog nekro-
tisch vetmerg, het endost is geheel geregenereerd en heeft hier en

daar een laagje been weef sei afgezet.

In het replantaat van twee maanden (N°. 9) zijn geen nekrotische
mergresten meer te vinden, in de corticalis is overal duidelijk ver-
bouwing waar te nemen (fig. 19). De aanvankelijke volumineuse
nieuwvorming is weder in een dunnere, aaneengesloten laag ver-
anderd.

Er is een factor, welke tot nog toe niet werd vermeld en welke
naast andere zeker van groote invloed is op de wijze, waarop zich
verder de nieuwe diaphyse om en ter plaatse van de corti-
calis van het replantaat vormt.

Klinisch gesproken zijn de beenstukken in goeden stand ge-
nezen. Beziet men echter de doorsneden dan blijkt
in de meeste
gevallen een dislocatio ad latus te bestaan ter dikte van de ulna-
corticalis, soms meer, soms minder. Het is wel duidehjk dat eon
dergelijke verplaatsing een
verandering te weeg brengt in de sta-
tische verhoudingen aan den voorpoot en dat hot organisme zal
trachten het verstoorde evenwicht te herstelion op een wijze, die
verschillend is bij de verschillende afwijkingen van den normalen
stand van de diaphyse. Zooals gezegd, zeer sterke verplaatsingen
waren zeldzaam, de meest voorkomende, typische dislocatie was
die naar achter en veelal gelijktijdig lateraal, dus ongeveer in do

richting van de pijl x in fig. 18.

Bezien wij de dwarse doorsneden van de replantaten, welko
alle meer of minder in deze richting verplaatst waren, dan treft
een zekere regelmaat in de wijze, waarop zich de verbouwing
voltrekt. Er bestaat duidelijk de neiging om bij den bouw van
de nieuwe corticalis de bestaande dislocatie weder op to heffen;
de nieuwe ulnadiaphyse komt dichter bij den radius te liggen.

Typisch is in dat opzicht de dwarse doorsnede (niet afgebeeld)

-ocr page 153-

van het replantaat, afkomstig van konijn 6. De ongekleurde
resten van het laterale deel der oude liggen tegen de buitenzijde
van de roodgekleurde nieuwe corticahs, d.w.z. deze laatste heeft
zich aan die zijde in tegenstelling met wat overal elders gebeurt,
gevormd aan de endostale zijde van de oude corticalis. Een begin
van dit proces zou men kunnen zien in de endostale apposities,
(s) in fig. 19.

In het oog springend is bij de meeste replantaten het niot of
weinig gekleurd zijn van den lateralen, onder de fascie gelegen,
rand van de ulna (fig. 23). Of dit verschijnsel, het ontbreken van
de periostale appositie, alleen het gevolg is van het bovengenoemde
streven om de dislocatie op te heffen, of wel dat hierbij nog andere
factoren van overwegende invloed zijn, wil ik in het midden
laten.

Nog op andere wijze wordt de verstoring van het evenwicht
in het skelet van den voorpoot na de resectie gecompenset>rd:
door verandering van de structuur van den radius. Door appositie
aan de buitenzijde en resorptie aan de binnenzijde wordt aan de,
naar de ellepijp gekeerde, zijde een geheel nieitwe corticalis gevormd,
welke dus meer lateraal gelegen is dan do oorspronkelijke {h fig.
18-21). Aan de tegenoverliggende zijde komt het tot een, meestal
geringe, endostale appositie (e fig. 18 — 21). Deze veranderiiigen
aan het spaakbeen zijn het sterkst in hot midden, zij nemen naar
de uiteinden af; hot gevolg is een geringe strekking van de bocht
van de diaphyse van dat beenstuk.

Evenals bij de reeks II a komt ook hier het osteogene weefsel
in den loop van do maanden tot rust, nadat negen tiende en meer
van het beenweefsel van het replantaat is geresorbeerd. Na een
jaar (N°. 4 on 5) worden ook hier duidelijke resten nekrotischo
oude beensubstantio teruggevonden, zooals in de doorsnede in fig.
21 is te zien. Voor een deel liggen zij in de nieuwe corticalis temidden
van het lovende beenweefsel, voor een ander deel in do mergholte
verspreid. De laatstgenoemde resten zijn omgeven door een dunne
laag nieuwgevormd levend beenweefsel. Men krijgt uit alles den
indruk dat een evenwichtstoestand bereikt is, waarin geen ver-

-ocr page 154-

andering meer zal komen. Nieuwgevormde, perforeerende vaat-
kanalen worden niet gezien in deze laatste resten.

Op grond van datgene, wat na een jaar bij de proefdieren van
de reeks II werd gevonden, mag aangenomen worden,
dat hij vol-
wassen proefdieren in den regel kleine afgestorven resten van het ver-
plante beenstuk, door levend beenweefsel afgekapseld, als doode
lichamen duurzaam in het organisme achter blijven.

De nieuwvorming, welke de plaats van het verplante beenstuk
inneemt, is in hoofdzaak een product van het periost. In tegenstel-
Hng tot datgene, wat wij bij de verplantingen in de spieren bij
jonge dieren waarnemen, treedt, bij de verplantingen aan het
skelet van volwassen dieren, het periost ten opzichte van het
endost zeer sterk op den voorgrond.

Komen sommige onderzoekers tot de conclusie dat een bijna
volkomen herstel mogelijk is, dan is dat m.i. daaraan toe te schrij-
ven dat zij met zeer jonge dieren hebben geëxperimenteerd. Moge
ook bij volwassen proefdieren bij uitwendige bezichtiging het nieuwe
zich weinig van het oude onderscheiden, reeds bij loupe-vergrooting
blijkt op doorsnede de nieuwvorming minder volkomen dan men
aanvankelijk zou denken, terwijl de mikroskopische bouw van
het been duidelijke verschillen vertoont, én wat betreft de rang-
schikking én wat betreft het type van het beenweefsel.

Alvorens tot het trekken van conclusies uit mijn onderzoek over
te gaan, dient het voorbehoud gemaakt te worden dat zij — aan-
gezien mijn proeven over autotransplantatie bij het
konijn zijn
verricht — niet alle zonder meer op den
mensch mogen worden
overgedragen. In wezen echter zullen de processen der beenvor-
ming bij mensch en dier niet van elkander verschillen.

Voor zoover het zich in niet-beenige omgeving bevindt, wordt
het lot van het ^transplantaat vóór alles bepaald door het aantal
in leven gebleven osteogene elementen. Dit moet evenzeer gelden

-ocr page 155-

voor den mensch. Van een praktisch standpunt bezien, heeft men
zich in zulke gevallen af te vragen:
op welke vnjze behoort de ver-
planting te geschieden opdat zooveel mogelijk osteogene elementen van
het transplantaat in leven blijven?

Verscheidene onderzoekers vonden bij den mensch, in tegen-
stelling met wat in het dierexperiment wordt waargenomen, geen
verschil tusschen hun verplantingen met en zonder beenvlies.
Schijnbaar is dit in strijd met de boven daarop betrekking hebbende
conclusie; bij nadere overweging behoeft zulks echter niet het geval
te zijn.

De tunica fibrosa van het beenvlies is bij den volwassen mensch
tamelijk dik; de kansen voor de cellen der binnenste laag om de
verplanting te overleven zijn dientengevolge vele malen ongunstiger
dan bij, het konijn, een deel er van zal te grondo gaan.

Wordt het te verplanten beenstuk op de gebruikelijko wijze
subperiostaal verwijderd, dan blijven daarop blijkens do ervaring
rosten van de binnenste laag achter. Deze resten echter, bevinden
zich ten opzichte van de voeding na de verplanting in veel gun-
stiger omstandigheden dan do cellen bij de verplanting met onge-
schonden beenvlies, die dus nog bedekt zijn door een dikke, fi-
breuse, buitenste periostlaag. Het laat zich denken dat in beide ge-
vallen het
aantal overlevende osteogene elementen ongeveer even
groot is en daarmede ook het resultaat van de verplanting. Wellicht
dat na een voorzichtige, methodische verwijdering van de buitenste
laag van hot periost bij den mensch de besto uitkomsten kunnen
worden bereikt.

Alleen door een systematisch onderzoek op groote, volwassen
proefdieren zou men zich daarover een oordeel kunnen vormen;
het onderzoek bij het konijn kan daartoe niet dienon.

Tot nog toe is de heelkundige bij zijn pogingen om beondofecton
to herstellen steeds uitgegaan van het osteogene weefsel: subperios-
tale resectie, beonvorplanting.
Leriche on Policaud zion do toe-
komst van de beenchirurgio in oon andere richting. Of het mogelijk
zaL blijken, zooals zij zich voorstellen, het jongo, woekerende bind-
weefsel tot do vorming van beenweefsel to dwingen, zal do toekomst

-ocr page 156-

moeten leeren. De mogelijkheid kan zeker niet bij voorbaat ontkend
worden.

Voorloopig zal echter de chirurg bij de kunstmatige opwekking
van beenvorming wel dienen uit te gaan van die weefselelenienten,
welke reeds van nature met osteogene eigenschappen zijn be-
giftigd.

-ocr page 157-

CONCLUSIES.

Aan het einde van mijn onderzoek gekomen, meen ik de, in het
begin van hoofdstuk II gestelde, vragen als volgt te kunnen be-
antwoorden:

I. Wat is het lot van dc vaste deelen van het beentrans\'plantaat\'}

1. Het in leven blijven van groote deelen van het transplantaat
kan met zekerheid worden uitgesloten (vitale kleuring !).

2. Het beenweefsel sterft af. Verreweg het grootste deel doet dit
in de eerste dagen na de verplanting. Slechts zeer kleine ge-
deelten blijven nog langen tijd, doch niet duurzaam, in leven.

8. Het versterf van het verplante beenweefsel gaat, naast den
ondergang van de beencellen, gepaard met veranderingen in de
tusschenstof. Deze is in de haematoxyUne-eosine-preparaten
minder goed gekleurd, vlekkig en wazig. In de slijppreparaten
zijn geen duidelijke veranderingen te zien. Op welke bioche-
mische processen de veranderingen in de organische tusschen-
stof berusten, moet door mij in het midden worden gelaten.

4. De cellen, welke de verplanting een tijd lang overleven, liggen
in de onmiddellijke nabijheid le. van het woekerende, in
leven gebleven periost of endost, 2e. in de omgeving van opper-
vlakkig gelegen, gevasculariseerde vaatkanalen. Rondom die
cellen ontbreken aanvankelijk ook de bovenbedoelde, zicht-
bare veranderingen van de tusschenstof.

5. In het algemeen wordt verreweg het grootste gedeelte van het
verplante beenweefsel op den duur geresorbeerd.

6. Bij volwassen proefdieren blijven in den regel kleine afgestor-
ven resten van het verplante beenstuk, door levend been-
weefsel afgekapseld, als doode lichamen duurzaam in het orga-
nisme achter.

7. Bij jonge, groeiende proefdieren kan het beenweefsel van het

-ocr page 158-

transplantaat geheel verdwijnen (resorptie door groei). De
resorptie zal des te vollediger zijn, de substitutie des te vol-
komener en sneller geschieden, naarmate de verplanting
wordt verricht in een sterker groeiend deel van het skelet.

II. Door welke histologische processen geschiedt de vervanging van
het heemceefsel van het transplantaat?

8. De vervanging geschiedt door resorptie van het beenweefsel
van het transplantaat, gepaard met aanmaak van nieuw been-
weefsel. Een deel van dit laatste wordt weder op zijn beurt
op gelijke wijze vervangen. Uit een voortdurende afwissehng
van resorptie en appositie wordt het nieuwe beenstuk ge-
boren.

9. De processen bij de vervanging van het beentransplantaat
zijn in beginsel dezelfde als bij het groeiende skelet; zij ver-
schillen daarvan door den aard van het nieuwgevormde
beenweefsel, dat zich in den beginne afzet. Dientengevolge
worden eigenaardige weefselbeelden waargenomen, in welke
vele onderzoekers ten onrechte het bewijs zien van een directe
substitutie (zie sub. 17—20).

10. Op verschillende plaatsen schijnt het nieuwgevormde been-
weefsel geleidelijk over te gaan in de oudo beensubstantio
van het transplantaat. In geen enkel geval kon op de, uit oen
optisch oogpunt daarvoor in aanmerking komende, plaatsen
zulk een geleidelijke overgang worden vastgesteld; het gelukte
steeds een grenslijn aan to toonen. In tegenstelling mot
Lbxbr, Wehneu en Mayer, moet worden aangenomen dat
dergelijke geleidelijke overgangen slechts schijnbaar zijn.

11. Het binnendringen van jonge heencellen in do ledige col-
kamers van de oude beensubstantie langs do canaliculi
(Mayer) werd in geen geval waargenomen. Wel worden in de
onmiddellijl^e omgeving van het jonge beenweefsel, op be-
paalde plaatsen (zie sub 4), normaal uitziende cellen in deze
celkamers gezien; haar aantal neemt echter voortdurend af.

-ocr page 159-

Zij zijn als in leven gebleven bewoners van deze celkamers
te beschouwen. „Rehabitatie" van het afgestorven been-
weefsel kwam niet voor; er is ook geen reden om aan te nemen
dat het langs dezen weg tot een omzetting van oude in nieuwe
tusschenstof komt, zooals
Mayeu vermoedt.

12. De „schleichender Ersatz" (zie blz. 29), zooals Marchand en
Barth zich die voorstellen, alsmede de directe substitutie
in den zin van
Lexer, Mayer of Wehner (zie blz. 35), missen
iederen feitelijken grond. Als hulphypothesen bij de verklaring
van de histologische beelden kunnen zij geheel gemist worden.

III. Welke rol vervullen daarbij de mede verplante wecke deelen van hei
transplantaat en hoe gedraagt zich daarbij de omgeving, in het
bizonder het bindweefsel?

13. De cambiumlaag van het periost, de endostlaag en het weefsel,
dat de wanden van de vaatkanalen bekleedt, alles te zamen dus
het weefsel, dat in- en uitwendige oppervlakten van het been-
weefsel begrenst, onderscheidt zich door zijn osteogene eigen-
schappen van het overige bindweefsel. Onder, gunstige om-
standigheden blijft het na de verplanting in leven. De vorming
van boenwoefsel gaat uit van deze in leven gebleven osteogene
elementen. Do prikkel, die het afstervende beenweefsel van hot
transplantaat op hot omgevende granulatioweefsel uit-
oefent, is in togonsteUing mot hetgeen
Petrow meent, niet
voldoende om dit laatste tot de vorming van beonweefsel te
brengen.

34. Voor het in loven blijven is een snel herstel van de voeding
noodzakelijk; door zijn ligging verkeert het periost onder do
gunstigste
voorwaarden en kan het nagenoeg geheel in loven
blijven. Bij verplanting van stukken pijpbeen sterft het endost,
met \\iitzondering van hot bij do open uiteinden gelegen go-
deolte, af. Het weefsel in do vaatkanalen gaat stoeds bijna
gohool to gronde; alleon
in de onmiddellijke omgeving van de
mondingen kunnen kleine deelen in leven blijven.

-ocr page 160-

15. Zoogenaarade „tote Einheilung" werd alleen waargenomen
bij de verplanting in de spieren van beenstukken, waarvan
periost, merg en endost verwijderd waren.

16. Ongunstige factoren zijn:

le. Infectie. Een geringe infectie evenwel behoeft niet te
leiden tot een totaal versterf van het verplante beenstuk,
resp. tot een algeheele mislukking van de transplantatie.
2e. Bloeding in de omgeving van het verplante beenstuk,
waardoor de verbinding met de omgeving en het herstel
der bloedverzorging wordt vertraagd.
3e. Manipulaties bij het vervaardigen van het transplantaat:
mechanische beschadiging, langdurig verblijf buiten het
lichaam (uitdrogen).

17. Er bestaat een vast verband tusschen den toestand van
activiteit, waarin het osteogene weefsel verkeert en het type
van het
beenweefsel, dat er door wordt voortgebracht.

18. In den aanvang, tijdens de sterke woekering van het osteogene
weefsel, vormt zich osteoid weefsel, waaruit zich. door ver-
kalking van de tusschenstof en door een waarneembaren
ondergang van cellen, een beenweefsel vormt van oen onregel-
matig, onrijp uiterlijk: de tusschenstof is in het haematoxyhno-
eosino-preparaat vlekkig blauwrood gekleurd, do cellen zijn
talrijker, onregelmatig van vorm en veel grooter dan die in
het normale been weefsel; soms hggen zij vlak tegen elkander
(type A). Veelal wordt dit weefsel lator onmiddellijk tegon do
oude beensubstantie gevonden, aan de buitenzijde begrensd
door daarna afgezet boenweefsel van een moer normale struc-
tuur. De wijze, waarop dat weefsel ontstaat, verklaart zijn
uiterlijk. Is het eenmaal gevormd, dan is er geen reden, om
der wille van zijn onrijpheid, er een bizondere activiteit aan
toe te kennen, evenmin om een amitotische deeling van do
cellen aan te nemen. Hot beenweefsel van het typo A
behoudt duurzaam zijn onregelmatigen bouw.

19. In de volgende periode vormt het osteogene weefsel, terwijl
de sterkste woekering voorbij is, een beenweefsel dat veel

-ocr page 161-

regelmatiger is, zich alleen door ieta grooteren celrijkdom,
grootere cellen met ovale kernen en vaak sterk gekleurde
tusschenstof, van het normale beenweefsel onderscheidt
(type B). Langs de randen komen nog typische osteoblasten-
rijen voor,

20. Tenslotte keert de activiteit van het osteogene Aveefsel terug
binnen de grenzen van den normalen groei. Het heeft een nor-
maal uiterlijk, typische osteoblasten ontbreken, het produceert
beenweefsel van een normaal type.

21. Op grond van de histologische beelden is een strenge scheiding
van „specifiek osteogene" en ,.indifferente" bindweefsel-
elementen bij de beennieuwvorming na de transplantatie
niet wel mogelijk. Het laat zich zeer goed denken dat door de
specifieke cellen in toestand van groote activiteit, als het ware
door inductie, do naast liggende jonge elementen van het
granulatieweefsel tot beenvormers worden. In hot licht van
de nieuwere opvattingen nopens den piasmodischen samen-
hang der bindweofselelementen kan men hier hot begrip
inductie opvatten als een uitbreiding per continuitatom van
de beenvormondo functie over eon breedere laag dier elemen-
ten, uitgaande
van de osteogene elementen. Deze uitbreiding
zal zich in het algemeen niet tot op grooten afstand van hot
transplantaat doon gevoelen. In tegenstelling mot
Wkuk-
SCHINSKY, word in geen geval nieuwvorming van boenweefsol
ver verwijderd van de, in de rugspieren verplante, beenstukkon
aangetroffen.

Men kan zich voorstellen dat een dergelijke voortgeloiding
langs protoplasmatischen weg in andere omstandigheden over
grootere afstanden kan plaats hebben, b.v. bij do genezing van
beenbreuken, bepaalde gevallen van myositis oscificana.

IV. Vitale Uleuriwj door parenterale toediening van alizarine.

22. De vitale kleuring met alizarine, resp. een aftreksel van
meekrap (
Duhamkl, Flouuens) is bij een juiste doseering

-ocr page 162-

een betrouwbare methode om bepaalde veranderingen aan
het skelet na te gaan.
Zij is in verschillende opzichten te ver-
kiezen boven de gebruikelijke wijze van mikroskopisch onder-
zoek aan ontkalkt been:

a. Waar het betreft de nieuwvorming van beenweefsel in een
bepaald tijdperk.

b. Voor het verkrijgen van overzichtsbeelden ter beoordeeling
van verbouwing van beenweefsel.

c. Ter beoordeehng van de groeiverhoudingen van onder-
deelen van een bepaald beenstuk.

23. Waar een controle van het slijppreparaat door de mikrotoom-
snede, en omgekeerd, mogelijk is, dekken de bevindingen
elkaar.

24. Alleen het tijdens den duur der proef gevormde beenweefsel
kleurt zich rood. Het behoudt deze kleur.

Zelfs na behandehng met alizarine gedurende één jaar
blijft bij volwassen proefdieren de tusschenstof van het, vóór
het begin der proef reeds gevormde, beenweefsel ongekleurd.
De kalkstofwisseling in het volwassen been is dus wel zeer
gering.

-ocr page 163-

LITTERATUUR.

Albee. Surg. Gyn. and Obst. 1914. Bd. 18. blz. G99.

Annals of Surg. 1921. Bd. 74. blz. 196.
Axhausen. Deutsche Z. f. Chir. 1907. Bd. 91. blz. 338.

Archiv f. Klin. Chir. 1908. Bd. 88. blz. 23.
Ziegler\'s Beitr. 1909. Bd. 45. blz. 440.
Archiv f. Klin. Chir. 1909. Bd. 89. blz. 281.

„ 1911. Bd. 94. blz. 241.
Bancuoft. Annals of Surg. 1918. Bd. 67. blz. 457.
Baikow. Centralblatt f. d. Med. Wiss. n°. 24. 1870.
Bauth. Archiv f. Klin. Chir. 1983. Bd. 46. blz. 409.

„ 1894. Bd. 48. blz. 466.
Berl. Klin. Wochenschrift 1894. n°. 14.

„ „ „ 1896. n°. 1.

Deutsche Med. Wochenschrift 1897. n°. 52.
Archiv f. Klin. Chir. 1897. Bd. 54. blz. 471.

„ 1908. Bd. 86. blz. 859.
Baschkirzkw en Petuow. Deutsche Z. f. Chir. 1912. Bd. 118.

blz. 490.

Bier. Archiv f. Klin. Chir. 1919. Bd. 112. blz. 992.

„ 1928. Bd. 127. blz. 1.
Bonome
. Virchow\'s Archiv 1885. Bd. 100. blz. 298.
v. Bramann
. Verb. d. D. Ges. f. Chir. 1894. 1. blz. 127.

„ „ 1904. 1. blz. 149.

Bruns. Archiv f. Klin. Chir. 1881. Bd. 26. blz. 661.
Bruce Gill
. Annals of Surg. 1915. Bd. 61. blz. 658.
Buchholz
. Virchow\'s Archiv. 1863. Bd. 64.
Buscaulkt
. La greffe osseuse chez l\'homme et l\'inplantation des

os décalcifiés. Thèse de Paris. 1891.
Codivilla. Archiv f. Klin. Chir. 1910. Bd. 92. blz. 452.
Christophe. Presse méd. 1921. n°. 29. blz. 204.

-ocr page 164-

CORNIL EN Goudray. Eevue de Chir. 1901. Bd. 16. blz. 389.
David
. Archiv f. Klin. Chir. 1896. Bd. 53. blz. 740.

„ 1897. Bd. 54. blz. 928.
J^eutsche Med. Wochenschrift 1897. n°. 47.
Ely. Annals of Surg. 1921. Bd. 74. blz. 196.
Enderlen. Münch. Med. Wochenschrift 1910. n°. .85.

Verb. d. D. path. Ges. 1914. blz. 314.
PiscHOBDER. Archiv f. KHn. Chir. 1899. Bd. 58. blz. 840.
Frangenheim. Archiv f. Klin. Chir. 1909. Bd. 90. blz. 437.

„ 1910. Bd. 93. blz. 191.
Frankenstein
. Bruns\' Beiträge 1909. Bd. 64. blz. 121.
Grohé
, Virchow\'s Archiv 1899. Bd. 155. blz. 428.
Gruber
. Virchow\'s Archiv 1921. Bd. 233. blz. 401.
Jakimowitsoh
. Deutsche Z. f. Chir. 1881. Bd. 15. blz. 201.
JoKoi. Deutsche Z. f. Chir. 1912. Bd. 118. blz. 433.
Klapp
. Deutsch Z. f. Chir. 1908. Bd. 54. blz. 576.
Koch
. Archiv f. Khn. Chir. 1925. Bd. 135. blz. 48.
Kropveld
. Experimenteele bijdrage tot het vraagstuk der been-

transplansatie. Diss. Amsterdam 1921.
Laurent. Recherches sur la greffe osseuse. Thèse de Bruxelles 1893.
LäWEN. Deutsche Z. f. Chir. 1909. Bd. 102. blz. 532.

Archiv, f. Khn. Chir. 1909. Bd. 90. blz. 469.
Leriche en Policard. Presse méd. 1918. n°. 16.

„ 1920. n". 48.
Les problèmes de la physiologie normale
et pathologique de l\'os. Paris.
1926.
Lewis
. Surg. Gyn. and Obst. 1914. Bd. 18. blz. 159.
Lexer
. Verb. d. D. Gess. f. Chir. 1908. 1 en IL
M J> M M 1910.
Archiv f. Klin. Chir. 1908. Bd. 86. blz. 188.
Die freie Transplantationen (Neue Deutsche Chirurgie 26.
Bd. 6. Stuttgart 1924).
Lobenhofer
. Bruns\' Beiträge 1910. Bd. 70. blz. 87.
Mac Ewen
. The Growth of Bone. Glasgow 1912.
Mac Williams
. Annals of Surg. 1912. Bd. 56. blz. 377.

-ocr page 165-

Journal of the Amer. Med. Ass. 1914.1. blz. 346.
Surg. Gyn and Obst. 1914. Bd. 18. blz. 159.
Marchand. Verh. d. D. path. Ges. 1899. blz. 368.

„ 1909. blz. 102.
Der Process der Wundheilung (Deutsche Chirurgie
n°.
16. Stuttgard 1901).
Martin
. Archiv f. Klin. Chir. 1920. Bd. 114. blz. 664.

„ 1922. Bd. 120. blz. 745.
Mayer en Wehner. Archiv f. KHn. Chir. 1913. Bd. 103. blz. 732
Mayer. Deutsche Z. f. Orthop. Chir. 1918. Bd. 38. blz. 578.
Mebuis. Over heterotope beenvorming naar aanleiding van die in

buiklidteekens. Diss. Amsterdam 1918.
Morpuroo. Virchow\'s Archiv. 1899. Bd. 155. blz. 172.
Murphy. Journ. of the Amer. Med. Ass. 1912. Bd. 58. blz. 985.
Annals of Surg. 1912. Bd. 56. blz. 344.
Surg. Gyn. und Obst. 1913. Bd. 16. blz. 493.
Ollier. Comptes rendues de l\'Academie. Bd. 59.

Traité experimental et clinique de la régénération des os.
Paris 1867.

Verb. d. X int. med. Congr. Berlin. 1891.
Phemister. Journ. of the Amer. Med. Ass. 1915. Bd. 64. blz. 211.
Petrow. Archiv f. KHn. Chir. 1914. Bd. 105. blz. 915.
pokotilo. Archiv f. KUn. Chir. 1910. Bd. 95. blz. 141.
Polletini. Archiv, ital. di chir. 1922. Bd. 6. II. blz. 179 (ref.

Zentralorg. f. d. ges. chir. 1923. Bd. 21. blz. 12.)
Kadzimowski. Diss. Kiew (geciteerd naar Jlarchand).
iléoard. Des greffes osseuses. Paris 1920.
Khode. Archiv f. Klin. Chir. 1922. Bd. 123. blz. 531.

„ 1923. Bd. 129. blz. 435.
Saltykow. Ziegler\'s Beitrilge. 1909. Bd. 45. blz. 440.
Smith. Surg. Gyn. and Obst. 1915. Bd. 20. blz. 547.
Schmitt. Archiv f. KHn. Chir. 1893. Bd. 45. blz. 401.
Streissler. Bruns\' Beiträge 1910. Bd. 71. blz. 1.
Sultan. Verh. d. D. Ges. f. Chir. 1902. I. blz. 57.
Tomita. Virchows\' Archiv. 1909. Bd. 191. blz. 80.

-ocr page 166-

Tsnuchara Todyo. Surg. Gyn. and Obst. 1917. Bd. 24. blz. 701,
Troell. Archiv, f. Klin. Chir. 1919. Bd. 111. blz. 578.
Trinci. Deutsche Z. f. Orthop. Chir. 1912. Bd. 30. blz. 69.
Tsunoda. VirchoTvs\' Archiv. 1910. Bd. 200. blz. 93.
Voss. Virchows\' Archiv. 1925. Bd. 258. blz. 419.
Wolff. Berl. Klin. Wochenschrift. 1869. blz. 492.

Archiv, f. Klin. Chir. 1863. Bd. 4. blz. 183.
Wbrenschinski
. Archiv f. Klin. Chir. 1925. Bd. 136. blz. 545.

VITALE KLEURING:

Busch. Archiv, f. Khn. Chir. 1878. Bd. 22. blz. 328.
Flourens
. Théorie experimental de la formation des os. Paris 1847.
Gottlieb
. Anat. Anzeiger. 1914. Bd. 46. blz. 179.
Du Hamel. Mémories de l\'Académie des Sciences. 1739, 1741.
Lieberkühn
. Sitzungsber. d. Ges. z. Bef. der ges. Naturw. zu

Marburg. 1874. n°. 3. blz. 33.
Proell
, Zeitschr. f. Wissensch. Biologie. Abt. B. Bd. 3. Heft 3.
Schreiber, Path. Inst. Tübingen. Bd. 4. blz. 257.

-ocr page 167-

STELLINGEN.

L

Ten onrechte nemen Mauohand, Barth, Lexer e. a. een directe
substitutie („schleichender Ersatz") van ingeplant been aan.

IL

Bij de behandeling van diaphyse-defecten en pseudarthrosen van
pijpbeenderen met beenverplanting vermijde men het opereeren
onder „bloedleegte."

III.

Lijders aan galsteenen opereere men in hot algemeen na den
eersten heftigen aanval.

IV.

Aan iedere operatieve behandehng van de prostaathypertrophie
behoort een onderzoek naar de functie van de nieren vooraf to
gaan.

V.

Breuken van het sleutelbeen behandele men in hoofdzaak con-
servatief, bij hooge uitzondering operatief.

VI.

Breuken van wervelkolom en bekken mogen, op grond van do
klinische verschijnselen alléén, niet worden uitgesloten, contrôle
door middel van liöntgenstralen is geboden.

VIL

Do operatieve behandeling van do retroflexio uteri behoort
„per laparotomiam" te geschieden.

-ocr page 168-

De acute Pankreasnekrose berust gewoonlijk niet op een bac-
terieele infectie.

IX.

De „eindontsmetting" verdient nog steeds een belangrijke plaats
in te nemen onder de maatregelen tot bestrijding van besmettelijke
ziekten.

X.

De kliniek mag van den anatoom verlangen, dat hij zich, meer
dan tot dusverre het geval was, wijdt aan het onderzoek van het
menschelijk hchaam door middel van Röntgenstralen en ook bij
het onderwijs daaraan een plaats inruimt.

XI.

Het streven van pharmaceutische zijde om den apotheker —
als zoodanig — bevoegd te verklaren tot de bereiding van sera
en vaccins verdient geen ondersteuning.

XII.

In afwijking van de desbetreffende bepahngen (art. 50 en 98)
van het Wetboek van Strafvordering behoorde het verrichten van
gerechtelijke obducties uitsluitend te worden opgedragen aan
daartoe aangestelde, ter zake deskundige artsen.

-ocr page 169- -ocr page 170-

«

À

*

■v^

r ■ - . , ■

r"

»

■.t.-À \'f\' ■

-ocr page 171-

:

./V

. p. . ■> <.

«S -, ■

r

I\'S

N y.\'; • . ■ •■

v.-

r^ .

\', I

i .--f

■r-y t

"-s - ■ Xr ^ ■. ■i t.\' ■ . •

UlT:.;\'.:-.V -

s

M

, \' y \' \' . rf- iu»\'»"\'- ■■ -

-ocr page 172-

.KX-

V\'lL

1,

\'à

. .y\'
\\ -

wmi

-ocr page 173-

u

r^.

Transplantaat van 6 dagen, reeks la. Linker uiteinde, (blz. 61 63).

a. corticalis. woekerend heenvlieH. (/.spiervezels, o. o.steoid weefsel, soliede massa met
groote blazige cellen. /. liindweefsel. /,■. kieiu- eii ovcrgangs/.Ane. r. osteoblastenrij.
n. I)eenvliesc.\'ipilli)ir. x. beginnende kalkafzctliiig in de osteoide tussclienstof.

Vis. :i.

a

J.

a".

Transplantaat van 6 dagen, reeks la. Midden onder. (blz. 61-63).

(I. corticalis. h. woekereiul Ijeenvliew. d. H])iervezels. /. liindweefsel. h. kiein- en over-
gangszone. o. osteoid weefsel, balkjes tegen en evenwijdig aan de (^ortioalis-ojjijervlal^te
gelegen, daartussclien verljindiiigsbalkjes (laddervoniiig) .r\' en .r-, lieginneiule verkalking

van de tussclieniistof.

-ocr page 174-

Transplantaat van acht dagen, reeks Ia. Rechter uiteinde, (blz. 64—66).
(i. corticalis. c. endost.

e. nuTgliolte, waarin liet, granulatieweefsel uit do omgeving binnendringt, bcgiunoiide

vonuiiig van osteoid weefsel; votcollon grooteiuloels verdwenen.
/. endostalo i)00nlainel mot schinuucn. »1, modiauo lamel met pykuotisclie kenioii.
n. granulatieweefspl om liet transplnntaaf. .s. zaagsplintor, samVnliangend met de (>ii(i(»stalp

lamel, met nog zoo goed als niet venuulorde tusHcheiiatof.
.!/. reuscellen, welke beonkriiimcls in zidi hebben opgcnomon.

z. in het uiteinde van de merg])ij]) verajireid liggende iieenkruiniels met sterk verander-
de tusschenstof.

-ocr page 175-

Transplantaat van dertien dagen, reeks Ia. (blz. 68—69).

a. resorbeerend symplasma aan de oppervlakte van het transplantaat gelegen.

b. heldere zóne, ontkalkte tusschenstof.

c. wazige, donkerblauw gekleurde zóne, beginnende ontkalking met pyknotische kernresten.

d. nog niet aangetast been weefsel.

Transplantaat van dertien dagen, reeks la. (blz. 68—69).

X. beencelkamer aan het yiteinde geopend.

y. beencel ligt lialf in het resorbeerende symplasma.

z. gephagocyteerde beencel, rechts daarvan de rest van de celkanier.

Fig. 5.

-ocr page 176-

Transplantaat van zeventien dagen, reeks Ia. (blz. 70-71).

a. corticalis niet grooto reHi)r|)ti(>ruini(en.

h. poriostalü l)0()nnieuwv<)rnung op weg vivn n>sori)tic.

c. endostale beeiniieuwvorniing.

e. vetmerg.

u. beennieuwvorming aan het uileinde van do mergholte.

X. zaugkruimels ingesloten in do niouwgovonnde limibalkjes.

Fig. 7.

-ocr page 177-

Transplantaat van twintig dagen, reeks Ia. (blz. 71 — 73).

a. corticalis (periostale lamel).

h. Door nieuwvorming en woekering sterk verdikt i)eejivlies. hK l)eenvlieH met normaal

uiterlijk, b^. woekerend beeiivlie.H.
k. o.steoklast. /. (wteoblaatenrij. in. /.oom van niet verkalkte osteoide tusschenstof
n. jong beenweefnel van het type H. o. jong heenweel\'Hel van het, type
X. jong beenweelsel viui liet normale tyj»*.
y. jong beenweefsel van het type H.
z. jong beenweefsel van liet type A.

-ocr page 178-

Transplantaat van 26 dagen, reeks Ia. (blz. 74).

O. corticalis (endostale oppervlakte).
c. nieuw gevormde beenbuikjes in liet endost.
e. vetmerg, doorzaaid met jonge beenbalkjes.

X. vetcel, welke in de tusschen stof van het jonge beenweefsel verdwi)nt.
y. reuscel met vetbollen beladen.

Pig. 9.

-ocr page 179-

Transplantaat van 49 dagen, reeks Ia. (blz. 74—75).

a. corticalis (periostale lamellen). u* re«(en van hvt oitde beenweefsel: in liet veld

van Cl\' nog kernen zielitbaar.

b. beenvlies, waarin beeuweefselnieuwvorming.

f. buitenste laag van het beenvlies, fihreiis type.
X. beenweefsel van normaal type.
y. been weefsel van het type A.

-ocr page 180-

____, \\ i\'

tvul^.

Transplantaat van 140 dagen, reeks Ia. (blz. 75-76).

Doorsnede door de corticalis.
a. getransplanteerd been weefsel.
h. nieuwgevormd beenweefsel.

X. beencellen met normaal uiterlijk in de oude bpensubstantie.

.(/. schijnbare geleidelijkp overgang van de nieiiwp in de oudp tussolipnstof.

Transplantaat van 7 dagen, reeks Ic. (blz. 86—87).
<t. corficaliH (endoslalp vlakte).

r. granulalipwppfspl. datdphinnpnzijcipvanhpt tranHplantaaloi)vull;})PginnpndpvonninKvi

ostpoid wppfspl uit de aciitprgpblpvpn endost-rpstpn.
3-. l)pgiimpndp vprkalking.

.)/. van nature wijde endostale niondingpn van dp kanalen van Havers, waarin het aranulati
wpprs(il bimipndringt.

-ocr page 181-

Fig. 14.

^ Cr/sict
interoêöecsL.

Fofea. ^
Pokier ion

Foi/odt. fledicstf/s.

m

CriêtoL
ftnterior.

Afbeeldingen naar slijppreparaten van de reeks Ha., wandstandige resecties aan de tibia, (zie
blz. 121).

Het nieuw gevormde weefsel is door de vitale kleuring met alizarine rood gekleurd; het oude
beenweefse is ongekleurd.

Fig. 14. Replantaat van 1 maand (blz. 123).

Tr. gereplanteerde trepanatieschijf.

Fig. 15. Replantaat van 2 maanden (blz. 125).

/). door het beenvlies nieuwgevormde corticalis.
I>. bijmergholte. e. endostale apj)ositie.

s. wond trepaanstift. x. door hef beenvlies geresorheerde voorste deel van de
scheefliggende trepanatieschijf.

-ocr page 182-

Fig. IG. Replantaat van 6 maanden (blz. 126).

)i. endostale lamel van bet replantaat, waarin kanalen van Havers verloopen door
mantels nieuw beenweefsel omgeven, welke zich voordoen als fijne roode lijiitjeH.
w. gedeeltelijk gesubstitueerde wondrand van de corticalis.
door resor])tie verwijde wond van de trepaanstift.

Fig. 17. Replantaat van 11 maanden (blz. 128).

7V. rest van de gerejilanteerde trejianatiesebijf.
e. endostale appositie.

Pr/islot

-ocr page 183-

ZiCHmR.

Afbeeldingen naar slijppreparaten van de reeks Ilb. Continuiteitsresecties aan de ulna Dwarse

doorsneden (zie blz. 122).

Het nieuwgevormde weefsel is door de vitale kleuring met alizarine rood gekleurd het oude
beenweefsel is ongekleurd. U. ulna. R. radius.
Fig. 18. Replantaat van 5 weken. (blz. 130).

a. periostale appositie aan de ulna. h. idem aan den radius,
e. endostale appositie aan den radius. idem aan de ulna.
y. verwijde kanalen van Havers, door een laagje nieuw been weefsel omgeven
a;. pi.)l, welke de richting aangeeft van de meest voorkomende dislocatio ad latiis
van liet ulna-replantnat, naar dorsaal en lateraal.

Fig. 19.

Fig. 19. Replantaat van 2 maanden, (blz. 132).

a. periostale appositie aan de ulna. t. idem aan den radius, e. endostale appositie

aan den radius, s. idem tegen de laterale corticalis van de uhia
h. verwijde kanalen vanHa vers,door een rooden hof van nieuw beenweefsel omgeven

-ocr page 184-

Fig. 20.

t-o«-.

Fig. 20. Repl^taat van 7 maanden, (blz. 135)

b. njeuwgevormdelateralecorticalis van den radius r rp.i v„,wi i

Replantaat van 1 jaar (blz. 138)

denlLT"\'\' -- -dius. . endostale appositie aan

y. [dtmTd^SS ÏÏLt\' ulna-replantaat. in de nieuw gevormde gelegen,
afgekapseld ^ \'««ai^» "\'«uw gevormd beenweefsel

Fig. 21.

-ocr page 185-

Fig. 24.

Fig. 2.^.

VITALE KLEURING.

liet nieuw gevormde heonweefsel is rood gekleurd.

Fig. 22. Replantaat van 6 maanden, reeks Ila.

Linker tiliia (hl/,. 12()). Zie ook fig. IC.

Fig. 23. Replantaat van 2 maanden, reeks Ilb.

Linker voorpoot (hlz. 132). Zie ook fig. I!).

Fig. 24. Replantaat van 1 jaar, reeks Ilb,

Linker voor])oot (lil/.. 138). Zie ook fig. 21.

-ocr page 186-